Skip to main content

Full text of "Thet Oera Linda bok: Naar een handschrift uit de dertiende eeuw. Eigendom der familie Over de ..."

See other formats


Google 



This is a digital copy of a book that was prcscrvod for gcncrations on library shclvcs bcforc it was carcfully scannod by Google as part of a project 

to make the world's books discoverablc onlinc. 

It has survived long enough for the copyright to cxpirc and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject 

to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books 

are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover. 

Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the 

publisher to a library and fmally to you. 

Usage guidelines 

Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the 
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to 
prevent abuse by commercial parties, including placing lechnical restrictions on automated querying. 
We also ask that you: 

+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for 
personal, non-commercial purposes. 

+ Refrainfivm automated querying Do nol send aulomated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine 
translation, optical character recognition or other areas where access to a laige amount of text is helpful, please contact us. We encourage the 
use of public domain materials for these purposes and may be able to help. 

+ Maintain attributionTht GoogXt "watermark" you see on each file is essential for informingpeopleabout this project and helping them find 
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it. 

+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just 
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other 
countiies. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can'l offer guidance on whether any specific use of 
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner 
anywhere in the world. Copyright infringement liabili^ can be quite severe. 

About Google Book Search 

Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers 
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full icxi of this book on the web 

at |http: //books. google .com/l 



Google 



Dit is ccn digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliothcckpl anken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat 

doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. 

Dit boek is na oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke 

domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrecht termijn is verlopen. Het kan per land 

verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van 

geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. 

Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de 

lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. 

Richtlijnen voor gebruik 

Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken 
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven 
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op 
automaüsch zoeken. 
Verder vragen we u het volgende: 

+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door 
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet -commerciële doeleinden. 

+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek 
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe- 
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien 
hiermee van dienst zijn. 

+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het 
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. 

+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er 
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is 
voor gebniikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek mst, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval 
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het 
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. 

Informatie over Zoeken naar boeken met Google 

Het doel van Google is om alle informaüe wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit 
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en ui tgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken 

op het web via |http: //books .google .coml 



+TVS I 

4^ 






i/G 



'r 
y 



THET OERA LINDA BOK. 



2. 



THET OERA LINDA BOK. 



NAAR EEN 



HANDSCHRIFT 



UIT DE 



DERTIENDE EEUW. 



EIGENDOM DER FAMILIE OVER DE LINDEN, 

AAN DEN HELDER, 

BEWERKT, VERTAALD EN UITGEGEVEN DOOR 

D'. J. C. OTTEMA. 



T^WBEDE UITGAVE. 



i^c.ojcr- 



TE LEEUWARDEN, BIJ 

H. KUIPERS. 
1876. 



.^U-i '>>• 




■y r-, 



^APi^ 



'O : > 



•-Kt \ 



Ifi/.f) 't 




Qedrukt bij J. K. Miedema te Leeuwarden. 



I 



V (T o R B E R I C II T. 



DtB eerste druk van het Oera Linda Boek is uitverkocht , 
en daardoor de gelegenheid ontstaan , om eene tweede tutgave 
ter perse te leggen. Voor mij is dit eene gewenschte zaak, 
omdaft % nn in staat gesteld ben hier en daar eene inge- 
slopen font te herstalen of eene minder juiste vertaling te 
verbeteren. 

Yan zijne eerste versdh^ning af, ja zel6 reeds voordat het 
gedrukt was , heefb het boek eene groote tegenspraak en ver- 
oordeeling ondervonden. Yele pennen zijn daarover in bewe- 
ging gebradbt, em*st om de uitgave te beletten en vervolgens 
om de verspreiding tegen te gaan. 

Hfiet alleen binnen 'slands, maar oo^ daar buiten is men 
tegen dat boek te velde getrokken , als of van de echtheid 
of onecSitheid daarvan het welzgn van land en volk afhing. 

Wat heeft toch dat onschuldige boek gedaan, om zoo ved 
hai(t en veiflbittering op te wekken ? Is het ^oo'n bespottelijk 
pfxdschrtft , zulk eene donnne wartaal , niet waardig om ge- 
dezen te worden ; wel uu men leze het niet. Maar sAa men 
het dan toch leest , dan leze men ook wat ik er bg en over ge- 
acbreven heb in de Inleiding, de Geschiedkundige 



VI 



Aanteekeningen, de Koninklijke Akademie 
en het Oera Linda Boek, en de Deventer Cou- 
rant en het Oera Linda Boek. Doch dat is juist wat 
men niet doet. Men wil niet ingelicht wezen over den aard , 
de strekking en de wetenschappelijke waarde van het boek. 
Het is veel gemakkelijker en pleizieriger in den blinde te 
schermen en in het wüde te schreeuwen , dan zich te zetten 
tot een ernstig onderzoek. Ieder, die maar even het boek op- 
pervlakkig heeft ingezien , of er wat over heeft hooren praten, 
waant zich gerechtigd om er een afkeurend oordeel over uit 
te spreken. Dat oordeel maakt een triumftocht door alle 
nieuwsbladen , wordt door het van de zaak onkundig publiek 
toegejuicht, en het land is gered. 

Nu hebben de Heeren F. Muller en P. Smidt van Gelder, 
te Amsterdam , het papier van het Handschrift zoo het heet 
onderzocht, en beweren in de Nederlandsche Spectator no. 32 
van den 5 Augustus 1876 , dat het papier in deze eeuw is 
vervaardigd en wel in de laatste 25 jaren , dat het machi- 
naal papier vergé is en afkomstig tiit de fabriek van de 
Heeren Tielens en Schrammen te Maastricht. 

De Heer Muller schrijft , dit gevoelen steunt op de navol- 
gende gronden : 

1. Het papier was in de 13e eeuw geheel van katoen, dik, 
ongelijk, wollig, met zeer ongelijke onduidelijke waterlijnen, — 
dit papier is dun , gel^k , hard , hier en daar doorschijnend , 
met geregelde duidelijke waterlijnen. 

Antw. Het katoenpapier uit de 13e en vroegere eeuwen 



VII 

moest, eer men er op kon schrjjven, daarvoor opzettelijk gepre • 
pareerd worden door polijsten. De Arabieren en Gothen 
hebben dit gedaan op dezelfde wyze als de Egyptenaren bon 
papier en de Bomeinen de fijnere perkamentsoorten glansden , 
namelijk door sterke wrijving met de slagtand van een wild- 
zwijn, apri dente levigatur (Plinins). Tot een gelijk doel be- 
dienen de boekbinders zich van een agaat. Boor de sterke 
wrijving werden de papiervezelen dichter ineen geperst en 
daardoor het papier glad en effen en iets danner als het was. 

Doch daarom kan men het papier van het H. S. niet don 
noemen Het H. S. bestaat uit 96 bladen, die tusschen eene 
pers gezet eene gezamenlijke dikte hebben van ruiml2m.M., 
waartegen de dikte van 2 boek best hollandsch schrg^apier 
12^ m.M. bedraagt, zoodat de dikte van die beide papier- 
soorten gelijk staat. En best hollandsch schrijfpapier behoort 
toch niet onder de dunne papiersoorten. 

Ik moet het er voor houden, dat de monsters papier, welke 
de Heer Muller vroeger gezien heeft , nog ongeprepareerd en 
ongepolijst geweest zgn , en dat hierdoor het verochil verklaard 
moet worden, 't welk hij by deze vergel^king heeft opgemerkt. 

2. Het papier is van oudsher tot ongeveer 1800 in het 
midden tusschen de waterlijnen dunner dan ter weerszijde 
dicht bjj de waterlijnen , — dit papier is b^' de waterlijnen 
egaal, gel^k alleen het papier van deze eeuw is. 

Antw. Ik merk hierb^ op, dat die uitdrukking van 
oudsher niet verder gaat dan tot het midden der 14^ 
eeuw, toen het linnenpapier in de plaats van het katoen- 



VIII 

papier is getreden en de papier-fobrikatie zich al meer en 
meer over Europa heeft uitgebreid. Die vergeljjking heeft 
dus geene betrekking op het katoenpapier van de 13e eeuw, 
en leidt tot geene gevolgtrekking tegen het papier van het 
Handschrift, namelijk dat dit van de tegenwoordige zijn zoude. 
Het onderscheidt zich juist van het tegenwoordig papier in 
vier hier zeer belangrijke punten. 

a. De breedte der horizontale waterlijnen. Want in een af- 
stand van 33 millimeters telt men daarbij 16 horizontale wa- 
terlijnen, zoodat de breedte van elke lijn voluit 2 m.M. be- 
draagt. Het machinaal papier w^st in dien a&tand 17 tot 
18 zulke lijnen aan , of voor elke lijn eene breedte van niet 
meer dan 1.85 m.M. Zwaar Engelsch postpapier heeft op dien 
aÊitand 20 lijnen , elk ter breedte van 1.65 m.M. 

b. De afwezigheid van chloor. Eene proef, genomen in 
mijne tegenwoordigheid door wijlen den heer A. P. H. Kuipers, 
heeft aangetoond dat het papier in het minst niet reageert op 
zilver en dus volstrekt geen chloor bevat. Terwijl in deze 
eeuw geen papier vervaardigd wordt of het is met chloor be- 
handeld en laat bij dezelfde proef op zilver een witten aanslag 
achter. 

C> De afwezigheid van sty&el , amylum. De proef met 
eene oplossing van iodium, die op machinaal papier eene 
zuivere en heldere violette kleur te voorschijn brengt , heeft 
op dit papier geene uitwerking en laat de bruine kleur van 
. het iodium onveranderd , althans niet meer dan bij elke uit 
zuivere planten vezelen vervaardigde stof wordt waargenomen, 



IX 

omdat in alle planten vezelstof als natuurlek bestanddeel eenig 
amylum aanwezig is. Dit papier is derhalve vervaardigd zou- 
der toevoeging van stgfsel en dus niet in de tegenwoordige 
eeuw. 

d. Ten aanzien van die waterlynen is er nog een groot 
verschil tusschen machinaal papier en dat van het Handschrift. 
Bij het eerste zijn de lijnen van de vergeering uitwendig 
zichtbaar en vallen terstond in het oog. Bg het laatste z^n de 
waterl^nen van buiten bijna onzichtbaar, zoo zel&, dat Br. E. 
Verwas in een brief, d.d. Leiden 1 Dec. 1870, (d.i. nadat 
het Handschrift gedurende drie jaren in zgne handen 
geweest was ,) aan mg gericht , schreef : Verder het papier , 
dat èn om den vorm èn om de stof mij verdacht voorkomt. 
Oogenschijnigk is het vel^npapier, dat in den rook 
heefti gehangen. — Scheurt men de bladen in , dan vertoont 
het zich op de scheur veel witter. Een watermerk is ner- 
gens te vinden , en ik heb nooit middeleeuwsch papier gezien 
zonder watermerk en kan mij het zelfs niet denken." 

Dr. Verwijs heeft dus in al dien tijd de waterlijnen niet 
gezien , zel& niet toen hij naar een watermerk zocht. Dit 
was niet medelijk, wanneer hij gevergeerd machinaal papier 
voor zich had gehad. 

3. Dit papier is geel gekleurd en niet van nature geel , 
gelijk veele plaatsen bewijzen. 

Antw. Als het papier gekleurd, d. i. geverfd was, dan 
moest de kleurstof in het papier zijn ingedrongen , doch dit 
is niet het geval. Op de breuk ziet men duidelijk dat van 



X 



binnen de vezel wit is. De vuile geelachtig zwarte kleur 
van het papier is alleen het gevolg van den tijd , en de uit- 
werking van den ouderdom in een verloop van meer dan zes 
eeuwen. 

Bat overigens het papier nog zoo goed geconserveerd is en 
vooral door vocht of mot niet geleden heeft , is een bewijs 
voor de zorgvuldige bewaring van het H. S. als een om het 
zoo te noemen familie-heiligdom. 

4. Dit papier is afgesneden , gelijk duidelijk zichtbaar is ; 
het papier der 13e eeuw laat zich niet afsnijden noch afknip- 
pen zonder vezels achter te laten. 

Antw. Dit laatste mag in zeker opzicht waar zijn bij on- 
gepolgst papier, maar bewijst niets ten opzichte van gepolgst 
en daardoor dichter zamengeperst papier, en hangt in allen 
gevalle af van de meerdere of mindere scherpte van mes of 
schaar. 

5. Het a&nijden doet mij denken aan machinaal papier , 
waarin wel de perpendiculaire waterlijnen (pontuseaux) kun- 
nen gebracht worden , doch het is mij onbekend of daarin de 
horizontale lijnen van papierramen kunnen zyn ; indien ja , 
dan houd ik dit voor goed machinaal papier, wat daarom 
niet ouder dan 25 of 30 jaar kan zijn , vroeger kon men in 
machinaal papier die lijnen niet maken. 

Antw. Ik heb voor mij liggen eene authentieke verklaring 
van de Heeren E. van Berk, P. üurbanus, A. J. Leijer en T. Mooy 
aan den Helder woonachtig, waarin zij verzekeren, dat bg 
ben bepaaldelijk tusschen de jaren 1848 en 50 bekend is ge- 



XI 

weest het bestaan van het handschrift , toebehoorende aan de 
familie over de Linden , dat later is uitgegeven onder den 
titel van Thet Oera Linda Bok. 

Deze verklaring is in zijn geheel opgenofhen in de Helder- 
sche Courant van den 42 Maart 1876. 

Daarmede vervalt de geheele redeneering van den Heer 
Muller omtrent het machinaal papier , dat volgens zyne ver- 
klaring voor 25 of 30 jaar , d. i. vóór het jaar 1848 , nog 
niet met horizontale waterlgnen gemaakt kon worden. 

Het papier van het H. S. is dus niet in deze 19e eeuw ge- 
maakt. Van de 14e tot de 18e eeuw is geen papier bekend 
of het is voorzien van een fabriekmerk (watermerk) ; maar in 
het papier van het H. S. is nergens een spoor van fabriek- 
merk aanwezig. 

Het is dus ook niet vervaardigd in de 14e of latere eeuwen. 
Zoodat er geen ander besluit overblyft, dan dat het papier 
uit de 13e eeuw afkomstig moet z^n. 

6. Dit papier is tot boek ingenaaid geweest , blijkens de 
gaatjes; het is veel te hard rondom die gaatjes om oud te 
zjjn; ook is de wijze van innaaien geheel modem en geheel 
anders als bij oude handschriften ; daarbij gebruikte men 
minder gaten en dikker touw of perkament , dan hiervoor 
kan bezigd zijn. 

Antw. Indien de Heer Muller het geheele H. S. gezien 
had , dan zoude hij hebben opgemerkt , dat de rugzijde der 
katems (of liever sexterns) nergens eene spoor van lijm of ander 
plaksel vertoont. Dit bewgst, dat het niet ingenaaid is ge- 



XII 

weest op e^ge moderne manier , noch op touw^es , noch 
op reepjes perkament, noch op strookjes, maar daarente- 
gen op eene zeer eenvoudige en primitieve manier, door on- 
middellijke vasÜiechting met naald en draad in een perkamen- 
ten omslag , geljjk. men in den handel nog wel aantreft b§ 
kleine boekjes , zoogenaamd los ineengehangen goedje , als al- 
manakken en dergelgke. 

Dit kan iedereen doen , en dit zal Hiddo oera Linda ook 
wel eigenhandig gedaan hebben, en wel reeds daarom, omdsè 
hg zyn Handschr^ niet kon toevertrouwen aan een boekbin- 
der , dewijl die kunst in de kloosters werd uitgeoefend , en 
z^'n voorzaat Liko dringend gewaarschuwd had voor de mon- 
niken , ps^kappa , wier oogen vooral niet mochten gaan over 
deze schriften. 

7. Het schrift is veel te nieuw voor een hoogen ouderdom; 
de inkt ligt op het papier; heefb het papier niet aafngetast, 
wat bij hoogen ouderdom van den inkt noodzakelijk moet ge- 
beuren. 

De inkt is veel te zwart voor hoogen ouderdom , die was 
oudtijds lichter en werd na langen tijd geheel bruin. 

Antw. Hiertegenover stel flc de woorden van Wattenbach , 
das Schriftwesen im Mittelalter (Leipzig 1871) S. 137 : ]»In alten 
Handschriften ist die Dinte schwarz oder brëiunlich, immer ven 
ausgezeichnet gtiter Beschafienheit. Nachdem aber von 13 Jabr- 
hundert an immer massenhafter geschrieben wird , erscheint die 
Dinte hftufig grdu oder gelblich, und ist zuweilen ganz verblasst." 

»Als Bestandtheile des atramentum librarium giebt Plinios 



xra 



Suss (lampeni'oet) und Gummi an. Uarcianos Capella erwlQmt 
zuerst die GaSl&pfel: gallaram gummeosque eommixtio." 

)Bi&e Mischung von Kupforvitricl und Galiftpfeln soll am h&x\- 
fig9t«i sein." 

Uit welke bestanddeelen nu de inkt, waarmede het H. S. 
geachreven is , kan bweid zgn , is m^' onbekend ; dooh ik 
kecht aan de getuigenis van Wattenbach voor de goede hoe-> 
da&i^eid der inkt tot in de 13e eeuw, als bewgs voor de 
kei^omst van liet H. S. uit de 13e eeuw. 



Ckn deze redenen kan ik mij niet vereenigen met of berus- 
t^ in het oordeel van de Heeren Muller en Van Gelder, 
welk oordeel bovendien niet geheel vrij is van eenzijdigheid. 
Zij hebben zich hoofdzakelijk de vraag gesteld : komt het pa- 
pier van het H. S. in meerdere of mindere mate overeen met 
eene papiersoort van den tegenwoordigen tijd , papier 
V e r g é. Dit is echter de tweede helft der kwestie. De eer- 
ste ea voornaamste helft is : in hoeverre komt het Handschrift 
overeen met andere Manuscripten op papier die ouder zijn 
dan van het jaar 1300. 

In betrekking hiertoe heb ik hier nog eene opmerking b^' 
te voegen. Het Handschrift is gelinieerd geweest , waarschijn- 
lijk met lood, doch de hooge ouderdom heeft die Ignen doen 
verbleeken en bijna uitgewischt , zoozeer dat ik in den eersten 
tijd ze wel vermoedde, maar niet onderscheiden kon, voordat 
Jhr. Hooft van Iddekinge er mij opmerkzaam op maakte. Zoo- 



XIV 

dra deze een deel van het Handschrifb onder oogen kreeg , 
zeide bg : dat is gelinieerd geweest , en daar kan men de 
sporen er van zien." En toen ik zoo die sporen eens had loe- 
ren zien, viel het mij' gemakkelijk ze overal op elke bladzyde 
te onderkennen. 

Daarom heb ik ook op het facsimilé van bl. 45 de linieering 
hersteld , teneinde te doen blijken hoe nauwkenrig en zorg- 
vuldig die lijnen getrokken , en de letters daar tusschen ge- 
schreven waren , en tevens om te doen beseflfen , hoeveel tijd 
en vlijt er aan dat H. S. , waarvan slechts een paar honderd 
bladzijden zijn overgebleven , besteed is. Daarvan heb ik de 
proef genomen door op gewoon gelinieerd papier pagina voor 
pagina het H. S. in zijn eigen schrift te copieeren , en aan 
dat werk 300 uren moeten besteden. Dat is nog maaralleen 
overschrijven , en dan zoude een verdichter nog eerst het ge- 
heele boek moeten zamengesteld hebben , in eene taal , die 
van de bekende dialek'en van het Oud-friesch even onderschei- 
den is , als deze alle onderling verschillen ; want die oude 
Friesche wetten d. i. het wester Lauwers, het Hunsingoër , 
het Fivelgoër , het Oldampster , het Emsingoër , het Brokmer, 
het Eustringer recht, zijn in even zooveele verschillende dialecten 
geschreven en wijken in spellinj? en woordvormen van elkan- 
der af. Tegenover die alle zoude hij een afeonderlijk dialect 
moeten uitvinden , dat gesproken is tusschen het Flie en de 
Schelde. En t-en slotte had hij nog een letterschrift moeten 
bedenken, dat meer en beter dan eenig ander voor de Frie- 
sche taal geschikt is. 



XV 



Ten aanzien van dat letterschrift moet ik eindelgk nogwg- 
zen op eene zeer kenmerkende bijzonderheid : 

Het al&bet heeft nog geen q en %. De verbindingen qti, sCy 
sch en de c aan het begin van een woord z|jn nog niet bekend, 
ten bewijze , dat deze geschriften z^n uit den vóór Romeinschen 
tijd. 

De c wordt niet anders gebruikt dan in de verbinding ch, 
als geadspireerde of verscherpte g b.v. burch m.v. burga, 

In de Friesche Bechtbóeken daarentegen heefb de taal die 
schrijfwijze uit het Latijn aangenomen, en a&onderlijke tee- 
kens voor verlengde vocalen verloren , gelijk mede die voor 
gSj ng en th. Die invloed van het Latijn heefb vooral sedert 
Karel den Groote het alfabet door vermindering van het ge- 
tal der letters vereenvoudigd , maar daardoor ook bedorven 
en minder geschikt gemaakt voor de aanduiding van aan de 
Friesche taal eigendommelijke klanken. In dit opzicht heefb 
de Friesche schrijfwijze of spelling een verbastering onder- 
gaan , waarvan de gevolgen bij de tegenwoordige schrijvers 
diep gevoeld worden. 

Een verdichter zoude zich wel gewacht hebben aan de spel- 
ling en het alfabet van de oud-Friesche wetten iets te veran- 
deren , en wel gezorgd hebben door eenige verandering geen 
wantrouwen te wekken. 

Zie dat is niet een werkje, dat een of andere guit voor 
de grap uitvoert, aUeen om iemand te foppen. Dit te ver- 
onderstellen is immers eene ongeremdheid. Doch dat is niets. 
De negativo kritiek der moderne wetenschap staat voorgeene 



XVI f 

(Higer^jmdheden. Als zij zich eenmaal ,in het hoofd gezet heeft 
niet te willen dulden dat het Oei*a Linda Boek echt is, dan 
moet bet onecht wezen, het koste wat het wil. Nu loopt 
zg OTeiral rond om den bedrieger te zoeken ; er is zelfs sprake 
van geld bijpen te brepgen om een prijs op zijn hoofd te 
stellen en den aanbrenger te beloonen. Doch alles even vruch- 
teloos , om de eenvoudige en natuurlgke reden , dat die man 
niet bestaat en nooit bestaan heefb. 

Intqsschen meent zy overal het publiek af te schrikken en 
richt tot iedereen de inquisitoriale vraag : geloof jjj nog aan 
het Oera Linda Boek ? Mijn antwoord is : ja Mijne Heeren. 
Ik heb nu bijna zes jaren lang dat boek door en door als 
't ware van binnen en van buiten bestudeerd, in verbsmd met 
de geheele oude Grieksche en Latijnsche literatuur, maar 
nergens heb ik iets kunnen vinden , wat mij eenigen grond 
tot twjjfel aanbood. Daarom geloof ik nog aan de echtheid 
van thet Oera Linda Bok,(*)enom deze reden heb 
ik de eer u eene tweede uitgave daarvan aan te bieden. 

Leeuwarden, Sept. 1876. 

Dr. J. G. OïTEMA. 



(♦) Het woord Bok wordt in het Handschrift overal zoo ge- 
Bchreven ; en daarmede stemmen alle Oud-Friescbe Rechtboeken 
overeen. De woordenboeken van v. Richtiiofen en Hettema schrij- 
ven Bok of Boe. De spelling B6k is Kamper ^ansp^aak. 



INLEIDING (*). 



De heer C. over de Linden aan den Helder, eerste Mees- 
terknecht bij 'sEijks Marine-werf, bezit een overoud Hand- 
schrift, dat sinds onheugelijke jaren in zijne familie ver- 
erfd en bewaard is , zonder dat iemand meer de herkomst 
daarvan wist , of den inhoud er van kende , wegens de onbe- 
kendheid van taal en schrift. Alleen wist men , dat eene 
daaraan verbondene traditie van geslacht tot geslacht de zorg- 
vuldige bewaring daarvan had aanbevolen. Het is gebleken , 
dat die traditie berustte op den inhoud van twee brieven, waar- 
mede het Handschrift aanvangt ; van Hiddo oera Linda Ao. 
1256 en van Liko oera Linda Ao. 803. 

Het was aan hem gekomen volgens beschikking van zijn 
grootvader den hew Andries over de Linden , wonende te 
Enkhuizen en aldaar overleden den 15 April 1820, in den 
ouderdom van 61 jaren. Daar de kleinzoon echter destyds 
nog slechts 10 jaren oud was , moest het H. S. voor hem be- 
waard worden door zgne tante Aafje MeylhoflF geb. over de 
Linden , wonende te Enkhuizen , die het in Augs. 1848 aan 
den tegenwoordigen eigenaar ten hand gesteld heeft. 

Dr. E. Verwijs daarvan kennis gekregen hebbende , ver- 
zocht van dit stuk inzage te mogen hebben en herkende het 
terstond voor zeer oud Friesch. Hij bekwam tevens vergun- 
ning er een afschrift van te vervaardigen ten behoeve van 
het Friesch Genootschap , en was van oordeel , dat het een 
stuk van groot belang kon wezen , bijaldien het niet een on- 
dergeschoven en met bedriegelijke oogmerken verdicht ge- 



(*) Als verslag voorgelezen in eene vergadering, van het Friesch 
Genootschap Februar\j 18/1 en bij deze uitgave onyeranderd gelaten. 



XVIII 



schrift was, waarvoor hij vreesde. Het afschrift in mpe 
handen gesteld zijnde , liet ook mij in den aanvang nog in 
het onzekere , schoon ik minder bevreesd was , omdat ik niet 
konde begrijpen, dat iemand een valsch geschiift zoude op- 
stellen zonder eenig doel, en alleen om het geheim te hon- 
den. Doch de onzekerheid bleef bestaan, tot dat ik naauw- 
keurige facsimilés van een paar fragmenten en later het 
Handschrift zelf onder oogen kreeg. Het eerste gezicht daar- 
van stelde mij terstond omtrent den hoogen ouderdom van 
het geschrift gerust. 

Oogenblikkelijk toch stonden mij Caesars woorden voor den 
geest , als hy van het letterschrift der Galliërs en Helvetiers 
sprekende B. Gr. I. 29 en VI. 14 zegt: Graecis utuntur lite- 
ris. Echter blijkt uit V. 48 dat het niet geheel grieksche 
letters waren. Caesar maakt dus slechts eene vergelijking en 
wel eene zeer juiste. Want het schrift , dat met geen bekende 
lettervormen geheel overeenkomt , geljjkt oppervlakkig nog 
het meest op het Grieksche schrift, zoo als het op monu- 
menten of in de oudste handschriften voorkomt, en behoort tot 
den vorm , dien men lapidair of steenschrift noemt. Dciarb^ 
is mg later gebleken , dat de schrijver van het laatste ge- 
deelte des boeks een tijdgenoot van Caesar geweest is. De 
vorm en oorsprong van dit schrift is in het eerste gedeelte 
des boeks zoo omstandig en uitvoerig beschreven, als men 
het van geene taal kan aanwijzen. Het is zeer volkomen en 
bestaat uit 34 letterteekens , waaronder drie afzonderlijke 
vormen voor de a en u en twee voor de e , i , y en o, bene- 
vens vier zamengestelde of dubbelde medeklinkers : ng, th, ks en 
gs. De ng , die als neusklank in geene andere westersche 
taal een afeonderlijk teeken heeft , is eene ondeelbare verbin- 
ding, de th is zacht als in het Engelsch en wordt somwijlen 
door d vervangen , en de gs komt slechts zeer zelden voor , 
ik geloof alleen in het woord segse , zeggen , in het heden- 
daagsche Friesch sidse , uitgesproken sisze. 



XIX 



Het papier, groot kwarto formaat, is katoen papier, vrij dik, 
zonder water^ of fabriekmerk, op een raam of draad vorm 
geschept, met niet zeer wijde perpendiculaire lijnen. 

Een inleidende brief geeft het jaar i^56 op als het jaar , 
waarin het aischrifii vervaardigd is door Hiddo overa Linda op 
overlandsch of buUenlandsch papier. Biensvolgens zonde het 
afkomstig moeten zijn uit Spanje , waar de Arabieren destgds 
katoenpapier vervaardigden en in den handel brachten. Hierom- 
trent schrijfb W. Wattenbach , das Schnftwesen im Mittelalter 
(Leipzig d871), S. 93: 

2>I)e vervaardiging van papier uit katoen moet bg de Chi- 
nezen sedert overoude tijden in gebruik geweest zijn , en b|j 
de verovering van Samarkand omstreeks den jare 704 aan de 
Arabieren bekend geworden. Te Damascus werd dat fabriekaat 
een levendige tak van industrie , waarom het Charta Bamas- 
cena genoemd werd. Boor de Arabieren werd de kunst naar 
de (krieken overgebracht. Men beweert Grieksche hand- 
schriften uit de tiende eeuw op katoenpapier te hebben, en 
in de dertiende eeuw komen deze reeds menigvuldiger voor 
dan die op perkament. 

Men noemde het, om het van Egyptisch papier te onder- 
scheiden , Charta bombycina', gossypina, cuttunea, xylina. Eene 
onderscheiding van het linnenpapier was toen nog niet noodig. 

Tot de vervaardiging van het katoenpapier bezigde men 
oorspronkelijk de ruwe boomwol. Papier uit lompen vindt 
men het eerst vermeld bij Petrus Clusiacensis (1122 — 1150.) 

Van de Arabieren leerden de Spanjaarden en de Italianen 
de vervaardiging van dit papier. De voornaamste &hrieken 
waren te Jativa , Valencia ,- Toledo , benevens Fabriano in de 
Mark Ancona. (*) 



(*) Verg. G. Meerman , Admonitio de Chartae nostratis origine. 
Vad. Letteroef. 1762. bl. 630. 

Mr. J. H. de Stoppelaar , Het papier in de Nederlanden, Middel- 
,bu3«, 1869. bl. 4. 



XX 



In Duitschland is het gebruik van deze stof wel niet zeer 
verbreid geweest , tenz^' het papier nit Italië of Spanje inge- 
voerd werd. Doch hoe meer de vervaardiging zich nit het 
oosten en de daarmede in verkeer staande landen uitbreidde, 
des te meer moest ook linnen in de plaats van katoen treden. 
Eene oorkonde van Kauf beuren op linnenpapier uit het jaar 
1318 is van tw^felachtige echtheid. Bodmann stelt het oudste 
zuiver linnenpapier in het jaar 1324 ; tot aan 1350 komt er 
ook nog gemengd papier voor. 

Alle zorgvuldig geschrevene Manuscripten uit den oudsten 
tyd toonen reeds door de regelmatigheid van de regels, dat 
zij gelinieerd geweest zgn , ook waar de sporen daarvan niet 
meer herkend kunnen worden. 

ff 

Tot het linieeren bezigde men eene dunne schijf van lood , 
een liniaal en een passer om de afstanden te bepalen. 

In oude handschrifben is de inkt donker zwart of bruin- 
achtig. Naar mate echter sedert de 13e eeuw meer geschre- 
ven werd , vertoont de inkt zich vaak grijs of geelachtig , of 
somtijds geheel verbleekt, ten bevrijze dat z^* gzerhoudend is." 

Dit alles is volkomen van toepassing op het voor ons lig- 
gend Handschrift uit het midden der dertiende eeuw, be- 
schreven met helder zwarte letters tusschen ^'ne naauwkeurig 
met lood getrokken lijnen. De kleur van de inkt toont dui- 
delijk aan , dat zij niet ijzerhoudend is. Door deze kenteeke- 
nen wordt het opgegeven jaartal 1250 geheel gewettigd en 
valt er aan geen lateren oorsprong te denken. Maar daar- 
mede vervalt ook alle verdacht van bedrog uit lateren tijd. 

De taal is overoud Friesch , nog ouder en veel zuiverder dan de 
taal van het Friesch Hjuchlboek of oude Friesche wetten en daar- 
van in vele vormen en spelling verschillende, zoodat zQ een ge- 
heel afzonderleken tongval «of dialekt vertoont , en blijkens de 
lokaliteiten de taal moet geweest zijn , zoo als dié gesproken 
werd van het Vlie tot aan de Schelde. 

De stijl is hoogst eenvoudig , beknopt , in korte volzinnen , 



XXI 



ongedwongen zich bewegende , even als de dagelgksche spreek- 
taal, en vrg in de vormen der woorden. 

De spelling is eveneens eenvoudig en gemakkelijk, zoodat de 
lezing geene de minste moeite kost ; en bij alle regelmaüghe- 
den toch zoo vrg , dat ieder van de verschillende schrijvers , 
die aan het boek gewerkt hebben , zgne eigene bijzonderheden 
heeft , die voortkomen uit de wijziging van den klank der 
vokalen in verloop van lange tijdruimten , hetgeen natuurlijk 
het geval moet zyn , daar het laatste gedeelte vgf eeuwen la- 
ter geschreven is als het eerste. 

Als antiquiteit van taal en schrift , geloof ik te kunnen 
zeggen, dat dit boek geheel eenig in zijne soort is. 

Het schrift geeft aanleiding tot eene misschien zeer gewich- 
tige opmerking. 

De Grieken weten en erkennen , dat zij hun schrift niet 
hebben uitgevonden. Zij schrijven de invoering daarvan toe 
aan Kadmus , een Phenicier. De namen hunner oudste letters 
van de Alfa tot de Tau komen zoo geheel overeen met de 
namen der letters in het Hebreen wsche Alfabet, waaraan het 
Phenicische wel naauw verwant zal geweest z^n , dat de 
'Phenicische herkomst dier namen wel niet betwijfeld kan 
worden. Maar de vorm hunner letters verschilt zoo geheel 
en al van die in het Phenicisch en Hebreeuwsch schrift , dat 
in dit opzigt aan geene verwantschap te denken valt. Yan 
waar hebben dus de Grieken die letter vormen ontvangen? 

Uit thet bok ihêra Adela foUistar {het boek van Adelas hel- 
pers) leeren w^ , dat in den tijd , waarin die Kadmus moet 
geleefd hebben , omstreeks 16 eeuwen voor Christus , een le- 
vendig handelsverkeer bestond tusschen de Fnesen en de 
Pheniciers , die zij Eadhemar , kustbewoners , noemden. De 
naam Kadmus komt te nab|j dat woord Kadhemar, om niet 
te besluiten , dat Kadmus eenvoudig een Phenicier beteekent. 

Voorts lezen wij, dat omstreeks denzelfden tjjd eene Pries- 
teres van de Burgt op Walcheren , Min-erva , ook Njhellenia 



xxn 



genoemd , aan het hoofd eener Friesche kolonie , zich neer- 
gezet heeft in Attika en daar de bnrgt Athene gesticht he^. 
Alsmede uit de berichten, opgeteekend aan de wanden der 
Waraburch, dat Findas volk ook een eigen schrift bezat, doch 
zeer omjslachtig en moeyelijk om te lezen; en dat daarom de 
Tyriers en de Erekalanders het schrift van Frja hebben ge- 
leerd. 

Bg deze voorstelling verklaart de geheele zaak zich zelve , 
en is het duidelijk , waardoor die uiterlijke gelijkenis tusschen 
het Qrieksche en oud Friesche schrift ontstaan is , welke ook 
Caesar in het oog gevallen is bij de Gralliers ; alsmede op 
welke wijze de G-rieken de namen van Findas en de vormen' 
van Frjas schrift nevens elkander hebben gekregen en be- 
houden. 

Even opmerkelgk zijn de vormen der cijfers. . Men noemt 
onze getalteekens gewoonlijk Arabische cgfers, o^hoon zij 
met de Arabische getalteekens niet de minste overeenkomst 
hebben. De Arabieren in Spanje hebben hunne cgfers niet 
uit het oosten medegebracht, want de Semitische volken 
bezigden het geheele al&bet tot het opschrijven van getallen. 
Be wijze van met 10 teekens alle getallen uit te drukken 
hebben de Arabieren in het westen geleerd , doch daar vor- 
men voor gekozen eenigermate in overeenstemming met die 
van hun letterschrift, en toch geschreven van de linker naar 
de rechterhand op Westersche manier. Onze c[jfers blgken 
hier oorspronkelgk Friesche cgfers (siffar) te weten, wier 
vorm denzelfden oorsprong heefb als het letterschrift en aan de 
lijnen van het Juul ontleend is. 

Het boek , zooals het voor ons ligt , bestaat uit twee van 
elkander zeer verschillende, en in tgd vrij ver verwijderde 
gedeelten. Als schrijfster van het eerste gedeelte noemt zich 
Adela, de vrouw van Apol, grevetman over de Lindaoorden. 
Dit is vervolgd door haren zoon Adelbrost en hare dochter 
ApoUonia. Het eerste boek loopende van pag. 1-^88 (hier 



xxm 



p. 4 — 120) is geschi^eVen door Adela. Een vervolg van pag. 
88 — 94 (122 — 128) is begonnen door Adelbrost en voortgezet 
door Apollonia. Het tweede boek loopende van pag. 94—114 
(128 — ^154) is geschreven door Apollonia. Veel tijd , misschien 
250 jaren later , is een derde boek geschreven van pag. 114 — 
134 (156—180) door Prethorik. Vervolgens van pag. 134 tot 
143 (180 — 192) door zijne weduwe Wiljow , daarna van pag. 
144 — 169 (194 — 226) door hnn zoon Konereed , alsdan van 
pagfc 169 — 192 (226 — ^232) door hun kleinzoon Beeden ; nu 
Ontbreken bl. 193 en 194, waarmede het laatste stuk pag. 
195 — 210 (235 — 253) moet hebben aangevangen, daardoor is 
de schrijver ons onbekend , hg zal wel een zoon van Beeden 
geweest zijn. Door Wiljow worden op bl. 134 (182) nog 
andere ^schriften genoemd ; daar vermeldt zij thet bok thêra 
sanga , (thet bok) thêra tellinga , and thet Hellênia bok ; en 
vervolgens tha skrifta fon Dela jefkha Hellênia. 

Voor de tijdsbepalingen moeten wij uitgaan van het jaar 
1256 na Christus, waarin Hiddo overa Linda het a&chrift 
vervaardigd heeft^ en waarvan hij zegt, dat het was het 3449 
jaar nadat Atland verzonken is. Dit vergaan vaii het oude 
land , èldland , &tland , is bg de Grrieken ook in geheugen 
geweest en Flato maakt in zijn Timaens , 24 , nog melding 
van het verdwenen Atlantis , van welks ligging niets anders 
bekend was, dan dat het ver buiten de zuilen van Herkuled 
had gelegen. Uit dit geschrift bljjkt, dat het een uitgestrekt 
land geweest is ten westen van Jutland ,' waarvan Helgoland 
en de Noordfriesche eilanden de laatste schamele overblijf- 
selen zijn. Deze gebeurtenis, wuardoor het schijnt dat een 
groote verstrooijing van den Frieschen stam veroorzaakt is , 
was het aanvangspunt eener eigene tijdrekening, overeenkom 
mende met 2193 voor Chr. Bij de geologen bekend als de 
eerste Cimbrische vloed* 

Op bladzijde 80 (110) begint een verhaal in het jaar 1602 nadat 
Atland verzonken is en dus met 591 voor Chr., en bl. 82(112) 



XXIV 



het verhaal van den moord gepleegd aan Fr&na, Eeremoeder 
op Texland , twee jaren later , en dos 589. Wanneer nu 
Adela haar geschrift aanvangt met haar eigen optreden in 
eene volksvergadering , 30 jaren na den dag dat de Eeremoe- 
der was omgebracht , dan zijn w^ in het jaar 559 voor Chr. 
Uit het schrijven van hare dochter ApoUonia vernemen w^', 
dat Adela 15 maanden na die vergadering , bij eene over- 
rompeling van Texland door de Finnen , verslagen is ; dit 
moet dus gebeurd zijn in 557 voor Chr. en hieruit volgt, dat 
het eerste boek door Adela geschreven is in 558 voor Chr. 
Het tweede boek, door Apollonia geschreven, mag dus gesteld 
worden omstreeks het jaar 530 voor Chr. 

Het latere gedeelte behelst de geschiedenis van de bekende 
Koningen van Friesland , Friso , Adel (Ubbo) en Asega As- 
kar, genaamd zwarte Adel. Evenwel is van den derden 
Koning Ubbo niets gemeld, of liever dit stuk is verloren gegaan, 
bl. 169 — ^88 (zie bl. 226) ontbreken. Frethorik, de eerste schrij- 
ver, die hier voorkomt, is een tijdgenoot van de gebeurtenissen, 
die hy verhaalt, namelijk de komst van Friso. Hij is een 
viiend van Liudgert , den Geertman, die als skelta bi thér nacht 
op de vloot van Wichhirte den sékening met Friso hier was 
gekomen, in 't jaar 303 voor Chr., 1890 jaren nadat At- 
land verzonken was. Uit het dagboek van Liudgert heeft 
hij vele van zijne berichten ontleend. 

De laatste schrijver geeft zich zelven zeer duidelijk te ken- 
nen als een tijdgenoot van Zwarte Adel of Askar , omstreeks 
het midden van diens regering , welke b^ Furmerius gesteld 
wordt van 70 vóór 11 na Chr. gelijktijdig met Julius Ceasar 
en Augustus. Hg schreef dus in het midden der eerste eeuw 
voor Chr. en droeg kennis van de verovering van het land 
der Golen (Galliërs) door de Bomeinen. 

Er liggen dientengevolge ruim twee eeuwen tusschen de 
beide afdeelingen van het handschrift. 

Yan die Góla lezen wg bl. 84 : alsa héton tha sindalinga 



XXV 



prestera Sidonis. En op bl. 124 : tha Gk>la jeftha Trowyda. 

De Golen zjjn dos de Dmiden , en de naam Galli , over- 
gedragen op het geheele volk , eigenlijk de naam van eene 
Priesterorde of Friesterstam van oostersche herkomst , even 
als bij de Bomeinen de Galli , Priesters van Cybele. 

De inhoud van het geheel is in allen opzichte nienw, na- 
mel^k er staat bijna niets in , dat w^* van elders reeds wisten. 
Hetgeen wij hier van Friso , Adel en Askar lezen , verschilt 
gansch en al van hetgeen onze bekende kronijkschrgvers we- 
ten te vertellen , of wel doet zulks in een geheel ander dag- 
licht beschouwen. B. v. allen verhalen dat Friso uit Indie geko- 
men is , en dat dus de Friesen uit Indie afkomstig z|jn , en 
toeh voegen zy er bjj dat Friso een Germaan was en behoorde 
tot een Persische stam, dien Herodotus Germanen noemt 
TkQiiavioi. Naar de berichten, die we hier ontmoeten, is 
Friso ook uit Indie gekomen en wel met de vloot van Near- 
chus , maar hij is daarom geen Indiër , hij is van Friesche 
afkomst, van Frjas volk. H^ behoort nameljjk tot eene ko- 
lonie Friesen , die na den dood van Nghellénia , 157, eeuwen 
voor Ghr. , ondef aanvoering eener Priesteres Geert *, zich aan 
den Pangab (Indus) neergezet en den naam Geertmannen 
aangenomen hebben. Die Geertmannen z^n slechts b^' een 
van de Grieksche schrijvers bekend , namelyk bij Strabo , die 
hen vermeld als FtgiAaptg eene van de Bgaxf^avêg in zeden, 
taal en godsdienst geheel en al verschillende volkstam. 

Bg de schrijvers van Alexanders tochten worden noch Frie- 
sen noch Geertmannen genoemd , doch zg spreken van In- 
doscythae ; en geven daardoor te kennen een volk , dat wel 
in Indie woont , maar uit het verre onbekende Noorden af- 
komstig- is. 

In de berichten van Liudgert worden geene namen ge- 
noemd van plaatsen, waar die Friesen in Indie gewoond 
hebben. Wij vernemen alleen, dat zij zich eerst in het land 
ten oosten van den Pangab hebben nedergezet, en later ver- 



XXVI 



huisd z^ naar de^ westelgken oever dier rivier. Verdeaf 
wordt als eene bgzonderheid medegedeeld , dat in den zomer 
de zon op den middag recht boven hun hoofd stond. Zg woon- 
den dns nagenoeg onder den keerkring. En nn vinden wi| 
bg Ptolomeus (zie b. v. de kaarten van Kiepert) juist daar op 
24^ N. B. aan den westelgken oever van den Indns den naam 
Minnagara , en een graad of zes oostelijk van daa^ op 22^ 
Né B. nog eelL Minnagara. Die naam is zuiver ÏViesK^ , ge^ 
lijk Walhallagara, Fokgara, en gevormd van Minna, den 
naam eener Eeremoeder (zie pag. 74) , in wier tgd de toch- 
ten van Teünis en zjjn neef Inka plaats vonden. 

Die overeenkomst is te opmerkelijk om enkel toevallig te 
wezen ) en niet dat Minnagara voor de hoofdplaats dier 
Friesche kolonie te hdoden. 

De vestiging van die kolonie in Indie aan den Pangab in 
1551 voor Ghr. en hnnne reis derwaarts , vinden wij in Ade- 
la's boek vr^' uitvoerig beschreven, en wel met de bijvoeging 
van eene uiterst merkwaardige bijzonderheid, namelgk dat 
die Friesche zeelieden gevaren zgn door de straat welke in 
die tijden nog op de Roode Zee uitliep. Uit een bericht hg 
Strabo L. I fol. 38 en 50 blijkt dat Eratosthenes nog kennié 
gedragen heeft van die voormalige zeeëngte , waarvan de la- 
tere geografen geene melding meer maken. Zy bestond nog in 
de dagen van Mozes , Exod. xrv : v , daar hg zich legerde bg 
Pi ha chiroht, den mond der teeêngte. Strabo vermeldt bo- 
vendien, dat Sesostris eene poging gedaan heeft om de land- 
engte door te graven , maaif dat plan niet heeft kunhen uit- 
voeren. 

Dat daar werkelgk eertyds de zee doorgestroomd heeft , 
bewijzen de uitkomsten van het geologisch onderzoek van de 
landengte door de commissie voor het kanaal van Suez , 
waarvan de heer Benaud op den 19 Juny 1856 een rapport 
heeft uitgebracht bij de Academie des Sciences^ In dat rap- 
port jcomt onder anderen voor: Une question fort controversée 



XXVII 

est celle de sayoir, si a l'ópoqtie on les Hebreux fajaient de 
TËgypte 80X18 la coBduite de MoXse , ks laes amèrs fiiisaieiit 
eneore partie de la mer rouge. Cette demiére hTpothèse s'ac'- 
corderait mieux que rhypotkèse contraire Hveo Ie texte des 
livres sacrés, mais alors il &ndrait admettare que depuis 
l'époqne de Mofee Ie seuü de Suez serait sorti des eaux. 

Ten aanzien van deze vraag is het zeker van belang in dit 
Friesche handschrift een bericht te ontmoeten , waaruit blijkt 
dat in het midden der 16e eeuw voor Chr. de verbinding van 
de Bittermeeren met de Boode Zee nog bestond en de straat 
nog bevaarbaar wbs. 

Het handschnfk bericht verder , dab kort na die doorvaart 
van de Geertmannen beide zee en aarde beefden , en de aarde 
haar l^f zoo hoog ophief , dat al het water de straat uitliep 
en dat alle wadden en sehorren als een wat oprezen. 

Deze dingen zullen dus na den tgd van Mozes geschied zgn, 
zoodat tijdens de uittocht (1564) de streek tusschen Suez en 
de Bittermeeren nog wel bevaarbaar was, maar b^* lagen 
waterstand droogvoets kon worden doorgetrokken. 

Dit punt is dus de oorspronkelyke Isthmus, na welks vor- 
ming zeker spoedig de verdere inham noordwaarts tot aan 
de golf van Pelusium geheel is opgeslibd. 

Een duidelijk overzicht over de formatie van dit terrein 
geeft de kaart gevoegd by : l'année scientifique et industri- 
elle etc. par Louis Figuier (première année). Paris, Ha- 
chette , 1857. 

Een ander bericht, dat ook alleen bij Strabo voorkomt, 
vindt hier insgelyks eene opheldering en bevestiging, Strabo 
namelijk Is onder de Qrieksche schrijvers de eenige die ver- 
meldt;, dat Nearchus na zijne troepen in de Persische golf aan 
den mond van de Pasitigris te hebben ontscheept, op bevel 
van Alexander met zgne vloot weer de Persische golf uitge- 
zeild en om Arabie heen door de Arabische golf gestevend 



xxvm 

is. Zoo als dit bericht daar staat, is het niet duidelgk wat 
Nearchus daar te maken had en wat het doel van die ver- 
dere tocht wezen kon ; enkel tot het doen van geogri^hische 
onderzoekingen, zoo als Strabo meent, behoefde hy toch niet 
eene gansche vloot mede te nemen, daartoe was een schip 
of twee voldoende. Wjj lezen ook niet dat hg weer terug-* 
gevaren is ; waar is hij dan met die vloot gebleven ? 

Op deze vraag vinden wg hier het antwoord in de Frie- 
sche lezing van de geschiedenis. Alexander had die schepen 
aan den Indus gekocht van , of laten bouwen door de daar 
gevestigde a&tammelingen van de Eriesen , de Geertmannen , 
en van hen scheepsvolk in dienst genomen , en aan het hoofd 
van deze bevond zich Friso. Alexander had na de volbragte 
tocht en het transport van de troepen, die schepen in de 
Persische Golf niet meer noodig, maar wilde ze in de Mid- 
dellandsche zee gebruiken. Dat had hg in zjjn hoofd gezet 
en dat moest gebeuren. Aleziander wilde iets doen, dat nie- 
mand voor hem gedaan had. Te dien einde moest Nearchus 
de Boode zee opvaren, en aan het eind daarvan gekomen 
(bg Suez) , vond hij daar 200 elephanten en duizend kameelen 
en werklieden en gereedschap , balken , touwen enz. , om de 
schepen op het land te halen en over de landengte te sle- 
pen. Dit werk werd met zooveel overleg en gver ondemo* 
men en voltooid, dat na een arbeid van drie maanden de 
vloot in de Middellandsche zee weer te water gelaten werd. 
Dat de vloot werkelijk in de Middellandsche zee gebracht is , 
blijkt uit het bericht van Plutarchus (vit. Alexandri) , doch 
deze laat te dien einde Nearchus met de vloot om Afrika 
heen door de straat van Hercules zeilen. Na de nederlaag 
bg Actium heeft Eleopatra , in navolging van dit voorbeeld , 
getracht hare vloot over den Jsthmus t-e brengen, om naar 
Indie te ontsnappen. Zg is daarin verhinderd door de Pe- 
traeische Arabieren, die hare schepen in brand staken. (Zie 
Plutarchus vit. Antonii.) 



XXIX 



Friso is , toen kort daarop Alexander stierf, in dienst ge- 
bleven van Antigonus en Deinetrios , totdat h^j door den laatste 
op eene schandelgke wgze beleedigd zijnde , besloot met ^ne 
manschappen het oorspronkelijke moederland, Friesland, op te 
zoeken. Naar Indie terugkeeren kon h^' trouwens niet. Zoo 
vullen de berichten elkander aan en helderen elkander op , 
en verleenen daardoor eene wederkeerige bevestiging. 

Zulke enkele trekken en verrassende uitkomsten leiden 
mij tot het besluit , dat wij hier met meer te doen hebben , 
dan met bloote sagen of legenden. 

Sints een twintigtal jaren is de aandacht getrokken door de 
overblijfselen van paalwoningen , het eerst opgemerkt in de 
meeren van Zwitserland en vervolgens in een aantal streken 
van Europa gevonden. Men zie daarover Dr. E. Bückert , Die 
Pfalhbauten. Würtzburg 4869, of Dr. T. C. Winkler, in 
de Volksalmanak t. N. v. A. 1867. Toen men ze gevonden 
had , trachtte men uit de onder het water aanwezige frag- 
menten van wapens, gereedschappen en huisraad na te 
sporen, door wie en wanneer deze verblijfplaatsen bewoond 
geweest waren. Uit berichten van historieschrgvers bleek 
daaromtrent niets meer , dan hetgene Herodotus Lib. v. c. 46 
van de Paeonen schrijft. Alleen vond men eene spoor in een 
der tafereelen op de zuil van Trajanus, waarin de verwoesting 
van een paaldorp in Dacie is afgebeeld. Dubbel belangrijk is 
het daarom uit het geschrift van Apollonia te vernemen , dat 
zg als burgtmaagd (omstreeks 540 v. Chr.) eene reis langs 
den Rijn gedaan , Switserland (de Swetsar) bezocht , en daar 
de Meerbewoners '(Marsaten) heeffc leeren kennen. Zij be- 
schrijft hunne in het meer op palen gebouwde woningen, het 
volk zelf, zijn aard en levenswijze. Zij vermeldt, dat die 
Marsaten van vischvangst en jacht leven , en de huiden van 
het wild bereiden met de schors van berkenboomen , om die 
pelterij te verkoopen aan de Rgnschippers , die ze verder in 
den handel brengen. 



XIX 



Dit bericht omtrent de paalwoningen in de meer^si van 
Switserland kan niet geschreven zijn , dan in een tyd toen 
die paaldorpen nog bestonden en bewoond werden. 

In het tweede gedeelte van het Handschrift wordt door 
Konerèd oera Linda vermeld, dat Adel de zoon van Friso(± 260 
j. V. Chr.) met zijne vrouw Ifkja ook die paaldorpen in Swit- 
serland bezocht heeft , ifon Walhallagftra hrudon lya alingen 
thêra suder Hréaaum al-ont l\ja mith grftte fi^ése boppa thêre 
Béne by tha Mftrs&ta kêmon, hwêrfon vsa ApoUóiya skrêven 
heth. Tha hja thêr en stut west hêde, gvngon hja wither 
nêi tha delta.*' 

Later als dit bericht komt bij geen schrijver ergens eenige 
vermelding van die paalwoningen voor en is die zaak gedu- 
rende twintig eeuwen volkomen onbekend gebleven , totdat 
in den jare 1853 , bjj buitengewoon lagen waterstand , over- 
blijfselen van zulke woningen ontdekt zgn. Daarom heeft 
niemand zulk een bericht in lateren tij'd kunnen verzinnen. 

Hoewel een groot gedeelte van het eerste stuk, het Boek 
van Adela , geheel valt in het Mythologisch Tijdvak vóór den 
Trojaanschen oorlog, is hier in de verhalen een groot verschil 
met de Grieksche Mythen in het oogloopend. De Mythen 
kennen geene tijdsbepaling , veel min eene geregelde tijdreke- 
ning. Bij de Mythen bestaat geen inwendige zamenhang of 
consequentie. De vrjje verdichting ontwikkelt zich in iedere 
sage afzonderlijk en onafhankehjk. De Mythologische verha- 
len weerspreken elkander bijna op ieder punt. Les Mythes 
ne se tiennenÈ pas is de eenige sleutel op de Grieksche My- 
thologie 

Hier daarentegen ontmoeten wij eene geregelde jaartelling 
uitgaande van een vast punt, het vergaan van Atland(2193 
voor Chr.) De verhalen , natuurlijk , eenvoudig , vaak naïf , 
weer^reken elkander nimmer , en zijn altijd met elkander 
bestaanbaar, ook in plaats en tijd. Als b. v. de komst en het 
verbljjf van ülysses bij de Burgtmaagd Kalip op Walhallar- 



XXXI 



gara (Walcheren) , 't gene wel het meest sagenhafte stok is 
van allen^ hier gesteld is op 1005 jaren nadat Aüand yerKonk«n 
is , dan komt d^t uit op 1188 jaran voor Cbr. en dos vr|j nabij 
overeen met den t|jd, waarin de Grieken meenen, dat de 
Trojaansche oorlog h^ft plaats gehad. Die Uljsses-sage is 
hier niet door de Bomeinen aangebracht. Tacitiu vond ze 
reeds in Neder Germanie (zie Germania cap. 3) en zegt er 
b{j j dat te A^iburgium een altaar was , waarop de naam van 
Ulysses en die van zyi^ vader Laërtes gelezen werd. 

Een ander kenmerkend onderscheid bestaat daaiïn, dat de 
Mythe geene herkomst kent , voor hare verhalen nooit bericht- 
gevers of schrijvers noemt , en dns nimmer eenig gezag weet 
aan te voeren. In Adelas boek daarentegen wordt bjj ieder ver^ 
haal opgegeven , waar het gevonden of waaruit het ontleend 
is, b. V. dit is uit Minno's schriften, dit is aan de Wanden 
der Waraburch gegrift, dit aan de Fryas burch, dit te Sta* 
via , dit op Walhallagara. 

En dan is er nog iets. Wetten , geregelde wetgevingen , 
gelgk zij in Adelas boek in vr|j grooten getale voorkomen, zgn 
in de Mythologie eene onbekende en met haar wezen onver«- 
eenigbare zaak. Zelfs als de Mythe aan Minos toeschrijit de 
invoering van eene wetgeving op Kreta , dan weet zg van die 
wetgeving zelve niet het geringste te berichten. Ook in de 
Mythische godenwereld bestaat geene wetgeving, de eenige 
wet is daar het onverandermke Noodlot , of de wil van den 
oppermachtigen Zeus. 

Ten opzichte van de Mythologie is dit geschrift , dat zelf 
geen mythisch karakter draagt, niet minder merkwaardig dan 
voor de geschiedenis. Ondanks de vele en velerlei betrek- 
kingen met Denemarken, Zweden (Skénland =: Schonen) en 
Noorwegen (Northland), vindt men hier geene sporen van 
bekendheid met de Noordsche of Scandinavische mythologie. 
Alleen schgnt Wodan hier voor te komen als Wodin, een 



XXXII 

Friesch heerman , die door een Magy , koning der Finnen, tot 
schoonzoon aangenomen en na zijn dood vergood is. 

De Friesche godenleer of liever godsdienst , is hoogdt een- 
Yondig en zuiver Monotheisme. Wralda of Wralda's geest 
is het eenige, eeuwige, onveranderlyke, volmaakte en almach- 
tige wezen. Wralda heeft alle dingen geschapen; alles komt 
uit hem voort , eerst de aanvang , dan de tijd , en vervolgens 
Irtha, de Aarde. Irtha baart drie dochters Lyda, Finda en 
Frya , de -stammoeders van de drie menschenrassen, het zwarte, 
het geele en het blanke (Afrika, Asia en Europa). Als zoo- 
danig is Frya de moeder van Frya's volk, de Friezen. Zg 
is de vertegenwoordigster van Wralda en wordt als zoodanig 
vereerd. Frya heeft hare tex gegeven , de eerste wet , en de 
eeredienst ingesteld van het eeuwige licht. Die dienst bestaat 
in het onderhouden van de altgd brandende lamp , foddik , 
door priesteressen , maagden ; aan het hoofd dier maagden 
staat op alle burgten eene Burgtmaagd ; de opperste van 
alle Burgtmaagden , is de Eeremoeder op de Fryasburgt 
op Texland. De Eeremoeder heerscht over het geheele land; 
de Koningen mogen niets doen , er mag niets geschieden, bui- 
ten hare raad en goedkeuring. De eerste Eeremoeder is door 
Frya zelve aangesteld , zij heette F&sta. Met één woord , w§ 
ontmoeten hier de prototype van de Bomeinsche Yestadienst 
en de Vestaalsche maagden. 

Men denke hierbij aan Velleda (Welda) en Aurinia bg Taci- 
tus Germ. 8 Hist. IV. 61. 65. V. 22. 24. Annal. I. 51 en 
Gauna de opvolgster van Velleda bij Dio Cassius fragm. 49. 

Van de burgt van Velleda spreekt Tacitus als eene edila 
turris ; Verg. hier bl. 146. Zij was de burgt Mannagarda 
forda (Munster). In het land der Marsi noemt hij deze burgt 
Templum Tanfane (Tanfanc) zoo genoemd naar het teeken van 
het Juul. Zie plaat I. 

De laatste dier burgten is de F^staburgt op Ameland geweest, 
templum Foste, volgens Occa Scarlensis verwoest in het jaar 806. 



XXXIII 

Ontmoeten wij bier bij de Friezen een Godsbegrip en gods- 
dienstige denkbeelden , gebeel verschillende van de mjtbolo- 
gien bij andere volken, nog onverwachter komen ons hier 
zaken voor , die in het naauwste verband staan met de Grieksch- 
Bomemsche Mythologie en wel met de herkomst van twee 
godheden van den eersten rang , Minerva en Neptunns. Min 
erva (Athénè) , is oorspronkelijk eene burgtmaagd , pries- 
teres van Erya op de burgt Walhallagara , Middelburg , of 
Domburg , op Walcheren. En deze zelfde Min erva ib tevens 
die geheimzinnige, raadselachtige godin, van welker vereering 
bijna geene sporen zgn overgebleven, dan alleen op Walche- 
ren in de votivsteenen te Domburg , Nehalennia (*), van welke 
geene mythologie iets naders weet dan enkel den naam , 
waarvan de etymologie zich heeft meester gemaakt tot het 
uitvinden van allerlei fantastische afleidingen. 

De andere , Neptunus , bij de Etruriers Nethunus , de God 
van de Middellansche zee, blijkt hier bij zijn leven een Eriesche 
Viking, zeekoning, geweest te zijn, thuis behoorende te Alderga 
(Ouddorp niet verre van Alkmaar). Zijn naam was Teunis , 
in de wandeling bij zijne manschappen Neef Teunis genoemd, 
die vooral de Middellandsche zee tot het doel en tooneel zijner 
tochten gekozen had , en door de Tyriers vergood zoude z^*n , 
in den tijd toen de Phenicische zeevaart zich aanmerkelijk 
begon uit te breiden en naar Friesland stevende, om hier 
Britsch tin , Noordsch ijzer en barnsteen uit de Balda (Bal- 
tische) zee te halen , omstreeks 2000 jaren v. Chr. 

Behalve dit tweetal ontmoeten wij nog een derde Mytholo- 
gisch persoon , Minos , de wetgever van Kreta , die alsmede 
verschijnt als een Eriesche zeekoning Minno, geboren te Lin- 
daoord tusschen Wieringen en Kreyl , die aan de Kreters 



(*) Min-erva werd Nyhellenia genoemd, omdat hare raadgevingen ny 
en Ae/, nieuw en helder waren. Desgelijks heet het in Pauli Ëpitome van 
S, Pomponius Festus de verborum Significatione , Min-erva dicta 
quod bene moneat. 

Zie Preller , Rom. Myth. p. 258. 



XXXIV 

een Asegaboek heeft medegedeeld. Nameljjk die Minos, die 
met zgn broeder Rhadamanthus en Aeakus als rechter in 
de onderwereld over het lot der schimmen beslist. Niet 
te verwarren met den lateren Minos , den tijdgenoot van Ae- 
geus en Theseus , die voorkomt in de Atheensche sage. 

Bij deze voorstelling kan misschien iemand zijn lachen niet 
bedwingen , en kaatst hij mij het straks gebezigde woord fan- 
tastisch terug met dat van avontuurlijk. Ook ik kon eerst 
mijne oogen niet gelooven , en toch ben ik bij nadere overwe- 
ging gekomen tot de ontdekking van verrassende overeenkom- 
sten , die de zaak vrjj wat minder avontuurlijk maken , als 
de geboorte van Athene uit het hoofd van Zeus door een 
bijlslag van Hephaistos. — B. v. 

De Grieksche Mythologie kent van aUe Goden eene jeugd, 
aUeen Fallas heeft geene jeugd, zg is niet anders bekend 
dan als volwassen. Minerva komt als opperpriesteres uit den 
vreemde, uit een den Erekalanders onbekend land, in Attica. 
Fallas is eene maagdelgke godin, Minerva is eene burgt- 
maagd. De blonde , blaauwoogige Fallas onderscheidt zich 
door deze type van de overige goden en godinnen, als be- 
hoorende tot Eryas volk. De wijsheid van beide en de zin- 
nebeeldige attributen z^'n dezelfde , inzonderheid de uü. Fal- 
las geeft aan de nieuwe stad haren naam Athènai, die overi- 
gens in 't Grieksch geene beteekenis heeft: Minerva geeft 
aan de door haar gestichte burgt den naam Athene, die 
in het Friesch wel eene beteekenis heeft en te kennen geeft 
dat zij als vrienden dthen daar gekomen zijn. Minerva komt 
in Attica omstreeks 1600 jaren voor Chr. in het tijdperk , 
waarin zich de Grieksche godenleer begint te vormen. Mi- 
nerva is met de vloot van Jon aan het hoofd van eene kolo- 
nie in Attica geland ; op Walcheren vindt men haar in later tgd 
blgkens de Bomeinsche votivsteenen onder den naam Nehalen- 
nia vereerd als eene godin van de scheepvaart ; en bjj de Athe- 
ners is Fallas de beschermgodin van scheepsbouw en zeevaart. 



XXXV 

De Tijd is de Kroder , de kroger , die eeuwig met het jol, 
het wiel , moet rondloopen , en voeren de zon langs hare 
baan door het stergewelf van winter-zonnestand tot winter^ 
zonnestand. Zoo vormt hij de jaren , waarbg elke omwente- 
ling van het wiel een dag uitmaakt Te midwinter wordt 
het Jolfeest gevierd op Fryasdag. Dan worden koeken ge- 
bakken in .den vorm van het zonnerad , want van dat Jol 
heeft Fryas de letters gemaakt , toen zij hare Tex schreef, en 
het Jolfeest is daarom ook een feest ter eere van Fiya als 
uitvindster van het letterschrift 

Even zoo als dit Jolfeest in Denemarken en geheel Duitsch- 
land door de Christenheid op 't Kerstfeest en in ons land op 
St. Nikolaasdag verplaatst is , even zoo zeker zijn onze St. Ni- 
kolaaspoppen , de vrgster en de vryer , eene herinneiing aan 
Fiya , en onze St. Nikolaas (banket) letters eene gedachtenis 
aan Fryas van het Zonnerad gevormd letterschrift. 

Ik kan niet den geheelen inhoud van dit merkwaardige ge- 
schrift ontleden en moet my vergenoegen met de gemaakte 
opmerkingen. Zy mogen eenig denkbeeld geven van den 
rykdom en belangrijkheid van dien inhoud. Want al loopen 
er Sagen onder, ook als Sagen moeten zy waarde hebben 
voor ons, dewyl van den Sagenschat van ons voorgeslacht 
zoo goed als niets was overgebleven. 

Een inwendig bewijs voor de oudheid van deze geschriften 
ligt ook daarin, dat de naam Batavieren er nog niet in voor- 
komt. De inwoners van het geheele land tot aan de Schelde 
zijn Fryas volk, Friezen. De Batavieren zijn niet een a^n- 
derlijk volk geweest. De naam Batavi is eene uitvinding 
van de Romeinen , die dezen naam gegeven hebben aan de 
bewoners van het land ter weerzijde van de Waal, welke 
rivier op de Tabula Peutingeriana den. naam Patabus draagt. 
Die naam Batavi komt ook niet vroeger voor dan bg Tacitus 
en Plinius, want de bekende plaats bij Caesar. B. G. lY. 10 , 
is geïnterpoleerd, Zie mijne verhandeling over den loop der 



XXXVI 

rivieren door het land der Friesen en Batavieren bl. 40 in 
de Vrije Fries, IV Deel ie Stuk, 1845. 

Met nog eene opmerking betreffende de taal wil ik eindigen. 

Zij die nog slechts eene oppervlakkige inzage van het H. S. 
hebben kunnen nemen, zgn getroffen door de beschaafdheid 
van de taal en de overeenkomst met het' tegenwoordige 
Friesch en Hollandsch. Hierin meenen zg een grond te zien 
voor twijfel aan de oudheid van het geschrift. 

Maar ik vraag : is dan de taal van Homerus veel minder 
beschaafd dan die van Flato of Demosthenes? en leeft niet 
het grootste deel van den Homerischen woordenschat nog 
voort in het Grieksch van onze dagen? 

Het is waar , eene taal beweegt zich altijd, en is steeds aan 
kleine veranderingen onderhevig, waardoor men verschil 
vindt bij dezelfde taal in onderscheidene tijdperken. Deze wis- 
seling van de taal geeft juist in dit H. S. stof tot belangrgke 
opmerkingen voor den taaibeoefenaar. Want niet alleen, dat van 
de acht sehrij&ters en schrijvers , die achtereenvolgende aan 
dit boek gewerkt hebben , ieder zich kenmerkt door kleine 
eigenaardigheden in stijl, taal en spelling; maar vooral tua- 
schen de beide afdeelingen Tan het boek, waar tusschen een 
tijd verloop van meer dan twee eeuwen ligt , is een in het oog 
vallend verschil aanwezig, dat aantoont, welk een langzaam 
voortgaande wijziging de taal in dat bestek ondervonden heefL 

Als slotsom van deze beschouwingen kom ik tot het besluit, 
dat ik geene reden vinden kan , om aan de echtheid van dit 
geschrift te twijfelen. Verdichting kan het niet zijn. In de 
eerste plaats het afschrift van 1256 kan het niet zijn. Wie 
had in dien tijd zoo iets kunnen verdichten? Zeker niemand, 
en vroeger nog veel minder. In lateren tijd is eene verdich- 
ting evenzeer onmogelijk , om de eenvoudige reden , dat nie- 
mand meer die taal machtig was. Buiten de namen van 
Bask, Bichthofen en Hettema, is er geen te noemen, die 



XXXVII 

als taalkundige in dit vak bekend is geweest , of de taal zoo 
bestudeerd beeft, dat bij daar in scbrijven kon. En al kon 
iemand zulks , dan stond bem nog geen ruimer woordenschat 
ten dienste, dan de beperkte voorraad, dien de O. F. Wet- 
ten aanboden. Daarom is in de laatstverloopen eeuwen de 
vervaardiging van dit geschrift eene onmogelijkbeid geweest. 
Wie dit in twijfel, wil trekken , beginne met aan te toonen, 
waar , wanneer , door wien en waartoe zulk eene vervalscbing 
bad kunnen gepleegd worden, en wijze uit lateren tijd de 
weergade aan van dit papier, dit schrift en deze taal. 

Dat het H. S. van 1256 bovendien geen orgineel, maar 
eene kopie is , bewijzen zoowel gedurige schrijffouten , als 
enkele ophelderingen van woorden , die in des a&chnjv^rs 
tijd reeds verouderd en weinig meer bekend waren ; b. v. 
bl. 82 (114) to thêra flête jeftha hédrum ; op bl. 151 (204) 
hargum jefta tonnum fon tha besta bjar. 

Nog sterker bewijs is, dat tusschen bladzijde 157 en 158 
een of meer bladen ontbroken hebben , die uit dit H. S. niet 
hebben kunnen verloren gaan , omdat bl. 167 en 168 (212 — 
214) de paginas recta en versa zijn van hetzelfde blad. 

Bl. 157 eindigt : Drie maanden daarna zond Adel boden 
naar alle vrienden , die hij gewonnen had , en liet hen bid- 
den , dat zij in de Minnemaand verstandige lieden tot hem 
zouden zenden. 

Keert men nu het blad om , dan begint de keerzijde : zijne 
vrouw , zeide hij , die maagd geweest was te Tezland , had 
daarvan een afschrift gekregen. 

Daar tusschen is geen zamenhang. Voor het minst ont« 
breekt er : de komst dier genoodigden, en het verhaal van het- 
gene bij die zamenkomst is voorgevallen. De afschrijver moet 
dus' in het door bem gevolgde exemplaar twee bladen in plaats 
van een hebben omgeslagen. Er bestond dus een vroeger 
exemplaar , en wel dat in den jare 803 door Liko oera Linda 
was geschreven. 



XXXVIII 

Wij mogen dus aannemen, dat wg in dit geschrift, waar- 
van het eerste gedeelte is opgesteld in de zesde eeuw Yoor 
onze jaartelling , het oudste voortbrengsel (op Homerus en 
Hesiodus na) van de Europesche letterkunde ontmoeten. En 
daar vinden wij in ons vaderland eene eeuwenoude bevolking, 
in 't bezit van eene ontwikkeling, beschaving, n^Verheid, 
scheepvaart , koophandel , letterkunde en zuivere verhevene 
Godsdienstige begrippen , waarvan wij nooit eenig vermoeden 
hebben gehad. In onze voorstelling reikten de geschiedkun- 
dige herinneringen van ons volk niet hooger, dan tot de 
komst van Friso , den vermeenden stamvader der Friezen ; 
doch hier ontwaren w^ , dat die herinneringen opklimmen 
tot meer dan twee duizend jaren voor Christus , en in boe- 
gen ouderdom die van Hellas overtreffen en die van Israël 
evenaren. 






'ö 


a 


S3 


eS 


^ 


1:9 


U 


^-f 


,o 


o 


«M 


d 


ö 


'ö 


^ 


a 


H 


« 



/D 
«*-l 






5-ë 
si 




o 
é 



1 

-e 



a> a> o8 



(D 



Q 



^ P 



QQ 



5 - 






o .U 
2 






o ö 



Cd 



OQ 

d 

ê 

OQ 

I 

OQ 's 

>d OQ 
'S rS 



=9 . 

d OQ 



g 

1 



s 



O 

-« 'S 

® '« 

r§ ® 

••-^ s 

.9 

'S Ö 

o ^ 
o ® 



(D S 

d 

II 

OQ 

d o8 

g '^ 

© 
'Ö g 



^•a S 



o - 

2 .s 



I 



© 

© © 
,d 'S 

© 

'S >. 

.2 S '© 

^ © 

Ui 




'O © 

'S 

-»* © 
O ^ 

rd 



1^ ^ 

> n3 



d 
© 



s S 



S TS © 

O d cs 

o © ,0 



•ö 


r- < 


jg^ 


© 


e8 

d 


s 


© 


© 


c3 


o 




n3 


OQ 


c8 


© 




d 


u 


fe> 


d 


3 


a 


^ 


•^ 



.+3 © 

•73 © 



2 'S 
d 
o 



1 § a 



n-j d 

^ © 

O 'S O 

^ eö "S 

n3 r^ 



© 



ë ^ 



d 

1 



ADELA. 



Okke min svn. 

Thissa boka mot i mith lif knd sêle warja. Se vmbifattath 
thju skêdnise fon vs êle folk èk fon vsa êthlum. Vrlêden 
jêr hdb ik tham ut-er flod hred tolik mitb tbi S,nd thinra 
moder. Tba hja wêron wet wrden ; thêr thrvcb gvngon hja 
dftemei vrdarva. Vmbe lya navt to vrlysa hky ik-ra vp 
wrlandisk pampyer wrskrèven. Sa bwersa thu se erve , mot 
thu se &k wrskiyva. Tbin bdm alsa til tbju bja nimmerthe 
wêi navt ne kvma. 

Skrêven to Ljuwert. Nêi &tland svnken is (*) ihkt tbrja tbü 
sond ^'vwer hvndred dnd ly'ugon knd §vwertigoste jêr, tb4t 
is nei kersten rêknong tbat tvelfbvndred sex S,ndfiftigostejèr. 
Hiddo tobinomatb oera Linda. — W&k. 

Ljawa ervnóma. Vmb vsa Ijawa êtblas wille &nd vmb vsa 
Ijawa frydoms wille , tbusand wS,ra s& bidd-ik to jo. Och 
ljawa ne lêt tba d.gon ênis p&pekappe tacb nimmertbe ovir 
tbissa skriffca ne wêja. Hja sprêkatb swêta wirda : men bja 
tornatb vnmdrksem an alles bwat fon vs fryas tref tb. Vmbe 
rika prebende to winnande sd. bêlatb bja mitb tba poppa 
kêninggar. Tbissa wêtatb tbat wi bjara grd,teste iianda send, 
tbrvcbdam wi bjara liuda to spreke thvra vr frydom , 
rjucbt knd forstne plicbt. Tbervmbe lêtatb hja alles vrdiligja, 
bwat fon vsa êthlum kvmt &nd bwat thêr jeta rest fon vsa 
alda sêdum. Och ljawa , ik bS-v by tham et bove west. Wil 
Wr.alda-t tbjelda knd willatb viri vs navt sterik ne mèkja 
bja skilun vs algMur vrdiligja. 

Skrêven to Ljudwerd. Acht bondred 4nd tbrju jêr nei 
kersten bigrip. Liko tonömath ovira Linda. 



(*) 3449—1256 ö 2193 voor Chr. 



Okke mijn zoon. 

Deze boeken moet gij met lijf en ziel bewaren, zij bevatten 
de geschiedenis van ons geheele volk , en ook van onze voor- 
vaderen. Verleden jaar heb ik die uit den vloed gered 
tegelijk met u en met uwe moeder. Doch zij waren nat ge- 
worden, daardoor gingen zg naderhand bederven. Om ze 
niet te verliezen, heb ik ze op overlandsch papier overge- 
schreven. Bijaldien gij ze erft, moet gij ze ook overschreven. 
Uwe kinderen desgelijks , opdat zij nimmer verloren gaan. 
Geschreven te Liuwert , nadat Atland verzonken is , het drie 
duizend vier honderd negen en veertigste jaar , dat is naar 
de Christen-rekening het twaalf honderd zes en vijftigste jaar. 
Hiddo bijgenaamd Over de Linden. Waak. 

Lieve erfgenamen , om onze lieve voorouderen wille , en 
om onze lieve vrgheids wille , duizendmaal bid ik u. Och 
lieve , laat de oogen van een monnik tx)ch nooit over deze 
schriften weiden. Zij spreken zoete woorden , maar zij tor- 
nen ongemerkt, aan alles wat ons Fries betreft. Om rijke 
prebenden te winnen , heulen zij met de vreemde koningen ; 
deze weten dat wij hunne grootste vijanden zijn , omdat wij 
hunne lieden toespreken durven over vrijheid , recht en vor- 
stenplicht. Daarom laten zij alles vernielen , wat van onze 
voorvaderen komt , en wat nog overig is van onze oude 
zeden. Och lieve , ik ben bij hen aan het hof geweest ; wil 
Wralda het geheugen , en wij ons niet sterk maken , dan 
zullen zij ons altegader verdelgen. Geschreven te Liudwert, 
acht honderd en drie jaar na de Christen meening. Liko 
bijgenaamd Over de Linden. 



Thet bok thêra A*clela folstar. 

ïhrittich jêr Aftere dêi that thju folksmoder wmbrocht was 
thrvch thêne vreste Magy(*) stand et er irgvmto. Allestata 
thêr-er lidsa anda ore syde thêre Wrsara , wêron fon vs 
of kêrth S-nd vnder-et weid thes Magy kêmen y 4nd-et stand 
to frêsane , that er weldig skolde wertha vr-et êlle llind. 
Vmbe th4t vnluk to wêrane hêde mdn êne mêna acht bilid- 
sen , hwêr g&durath wêron flllera mSnnalik , thêr ann-en gode 
hrop stande by tha fó-mna. ThA nêi thftt-er mftr vrl&pen 
wêron as thrjv etmelda, was al go-rêd anda tys knd al-ên 
sa by hjara kvmste. Tha to tha lesta frêge Adela ihkt wird , 
&nde kêth. J alle wêt-et that ik thrjv jêr burchfam wêsen 
sy. Ak wêt j that ik keren sy to moder , dnd S.k , that ik 
nên moder nêsa navt nüde (•{•), thrvchdam ik Apol to min èngk 
jêrde. Thach hwat j navt nête , th4t is , that ik alle bêrt- 
nisa nêigvmgen h^v, êvin as ik en wrentlike folksmoder 
wêsen wêre. Ik hkv al-an fon S,nd witherfftren to sjande 
hw4t-er berde. Thêr thrvch send my fêlo sêka bétr wrden , 
thêr óra navt nête. J h^weth jester sêith , ihkt vsa sibba an 
tha óra syd thêre Wrsara njvt &nd M wêre. Thó, ik mêi 
sedsa to jv , thit-er Magy se nên yne gS, of wnnen heth thrvch 
thilt weid sinra wêpne , men blê.t thrvch &rgelestige renka 
5.nd jeta mftr thrvch th5,t gyrich sa thêra hyrtogum 5,nd thêra 
êthelinga. Frya heth sêit wi ne skoldon nên vnfrya Ijvd by 
VS tolêta. Tha hwat hAvon hja dên ? hja hkvon vsa §anda nêi 
folged : hwand an stêd fon hjara fensenum to dêiande , jef- 
tha fry to lêtane , hdvon hja Pryas rêd minacht 4nd se to hjara 
slafonum mftked. Thrvchdam hja sok dêdon , macht Frya 
navt longer waka ovir hjam : hja h4von ynes ótheris fiydom 
binimen , &nd ihkt is êrsêke , th5,t hja hjara 4jn vrlêren 



(*) Magy , Koning der Magyaren en Finnen. 

(t) nêsa = n(? wêsa, nildc =ne wilde, nête = ne wête 



Het boek van Adela's aanhangers. 

Dertig jaren na den dag , waarop de volksmoeder omge- 
bracht was , door den overste Magy , stond het er erg aan 
toe. Alle staten , die er liggen aan de andere zijde der We- 
ser , waren van ons . afgescheurd en onder het geweld des 
^^gy gekomen ; en het stond te vreezen , dat hij geweldig 
zoude worden over het geheele land. Om dat ongeluk te 
weeren , had men eene algemeene volksvergadering belegd , 
alwaar vergaderd waren alle manspersonen , die in een goe- 
den roep stonden bij de maagden (priesteressen). Doch na- 
dat er meer verloopen waren dan drie etmalen , was de ge- 
heele Go-raad in de war , en alles even als bij hunne komst. 
Toen ten laatste vroeg Adela het woord , en sprak : Grij allen 
weet , dat ik drie jaren burgtmaagd geweest ben ; ook weet 
gij , dat ik gekozen ben tot volksmoeder en dat ik niet 
volksmoeder wezen wilde , omdat ik Apol tot mijn echtgenoot 
begeerde. Doch wat gy niet weet , dat is , dat ik alle ge • 
beurtenissen nagegaan heb , evenals of ik een wezenlijke 
volksmoeder was geweest. Ik heb gestadig heen en weder 
gereisd , toeziende wat er gebeurde. Daardoor zijn mij veele 
zaken openbaar geworden , die anderen niet weten. Gij hebt 
gisteren gezegd , dat onze stamverw^anten aan de andere zijde 
der Wezer tam en laf waren ; doch ik mag tot u zeggen , 
dat de Magy hun niet één dorp afgewonnen heeft door het 
geweld zijner wapenen , maar bloot door arglistige ranken en 
nog meer door de hebzucht der Hertogen en Edelingen. Frya 
heeft gezegd : wij moesten geene onvrije lieden bij ons toela- 
ten ; doch wat hebben zij gedaan ? Zij hebben onze vijanden 
nagevolgd ; want in plaats van hunne gevangenen te dooden 
of vrij te laten , hebben zij Fryas raad veracht en hen tot 
hunne slaven gemaakt. Omdat zij zulks deden , had Frya 
geene lust meer langer over hen te waken; zij hebben eens 
anders vrijheid benomen , en dat is oorzaak , dat zij hunnQ 



6 



h&we. Thach th&t ella is jo selva ^en. Men ik wil 
sedsa to jo , ho hja néi gr&dum sft lég vrsylth send. 
Thèra finnum hjara wiva *kréjon b&m. Thissa waxton vppa 
mith vsa frya b&rn. Altomet tvildon ind ioldon hja to 
samme vppa hém , jeftha hja wêron mith ekkorum by thêre 
hêrd. Thér hérdon hja mith lustum néi tha vrdw&lska finna 
s&gum , thrvchdam hja thjvdand dnd néi wéron. S& send 
hja vntfryast vnthönkes thene wald lijarar aldrum. As tha 
b&rn gr&t wrdon S,nd sagon thS,t tha finna-ra b&rn nén wêpne 
hantéra machte , &nd bl&t wd,rka moste , thft kréjon hja ann- 
eth wSrka en gryns S^nd wrdon hS,rde hftchf^ande. Tha b&sa 
&nd hjara storsta svnam krupton by tha lodderiga finna man- 
gértum; knó. hjara 4jne toghatera thrvch th&t wie fftrbild 
fon-a wêi brocht , léton hjara selva bigorda thrvch tha skên- 
esta finna knftpa , hjara wie aldrum to spot. Thft théne Magy 
th&t anda nös kryg, th& nam-er tha skénesta sinar Finna 
&nd Magyara vrlovande ra ky mith golden horna , sa hja 
ra thrvch vs folk fata dédon , S,fterdam sina lér vtbréda. 
Men sin Ijuda dédon m&r : bern wrdon to sok makad y nei 
Ypsallindum wéibrocht, &nd s&hwersa hja vpbrocht wéron an 
sina wla lér, thd,n wrdon hja to bek senden. Thft tha skin- 
sllivona vsa t&l mS^^htich wêron , thé. klivadon hja tha hértoga 
é.nd êthelinga an bord , knd kéthon , hja moston thene Magy 
héroch wertha , sa kvndon hjara svnum vpfolgja tham, oni (*) 
thrvch-et folk keren to wrdane. Théra thér vmbe goda 
dédum en férdél to-ra hos kryen héde, vrlovadon hja fon sinant 
wégum jeta-n Atterdél by; hoka tham en fèr- ind é.fterdél 
kryen héde , séidon hja en ronddél to , &nd tham en ronddél 
héde en élle stét. Wéron tha éthla to h&rde fryas , thè wen- 
don hja tha stéwen knd hildon vppar vrbastera svnum an. 
Jesterdéi wéron-er mong(*f-) jo tham allet folk to hépahropa wilde 



(*) Oni, oud Holl. ane, Duitsch ohne = zonder, 
(t) Mong t among , emong = onder. 



eigene verloren hebben. Doch dat alles is u zelven ook be- 
kend ; maar ik wil tot u zeggen , hoe zij allengs zoo laag 
verzeild zijn. De vrouwen der Fkinen kregen kinderen , deze 
groeiden op met onze vrije kinderen. Somtijds dartelden en 
joelden z^ te zamen op het hiem , of zij waren met elkander 
bg den haard. Daar hoorden zij met welgevallen naar de 
losbandige sagen der Finnen , omdat die geestig en nieuw 
waren, Zoo zijn zij ontfriesd ondanks de macht hunner ouders. 
Toen de kinderen groot werden , en zagen , dat de kinderen 
der Finnen geene wapenen mochten hanteeren en slechts 
moesten werken , kregen zij van het werken een afkeer en 
werden zeer hoogmoedig. De meesters en hunne kloekste 
zoonen kropen bij de wulpsche meisjes der Finnen ; en hunne 
eigene dochteren , door het slechte voorbeeld van den weg ge- 
bracht , lieten zich door de schoonste knapen der Finnen be- 
gorden , ten spot van hare verdorvene ouders. Toen de 
Magy dat in de neus kreeg , toen nam hij de schoonste zijner 
Finnen en Magyaren , hun belovende koeijen met gouden 
hoornen , zoo zij zich door ons volk lieten gevangen ne- 
men , ten einde zijne leer te verbreiden. Maar zijne lieden 
deden meer ; kinderen werden te zoek gemaakt , naar de Up- 
sallanden weggevoerd , en nadat zij opgevoed waren in zijne 
verderfelijke leer , dan werden zij terug gezonden. Toen de 
sch^n-slaven onze taal machtig waren , klampten zij de Her- 
togen en Ëdelingen aan boord en zeiden , dat zij den Magy 
onderhoorig moesten worden , dan konden hunne zoonen hen 
opvolgen zonder door het volk gekozen te worden. Diegenen , 
die om hunne goede daden een voordeel tot hun huis gekregen 
hadden, beloofden zij van zijnentwege ook nog een achterdeel 
er bg ; zulken die een voor- en achterdeel gekregen hadden , 
zeiden zy een ronddeel toe ; en die een ronddeel hadden eene 
geheele State. Waren de ouders te hard Fryasgezind, dan wen- 
den zij den boeg en hielden aan op hunne verbasterde zoonen. 
Gisteren waren er onder u, die al het volk te hoop roepen wilden 



8 



vmbe tha &stlike st&ta wither to hjara plyga to tvangande. 
Thacb nêi min ynfalda myning sko'de th&t falikant (*) utkvmma. 
Th&nk ynes thêr was wèse» en Mrde Ivngsjakte among-eth 
Qa , S,nd tMt-er thêr jeta krg wde , skolde j-eth tliS,n wel 
wftgja vmbe jyw hêlena iga to fftrande among hjara syaka 
$a ? ^mrner n&. S^hwersa allra m&nnalik nw bi&ma &nd bijechta 
mot , th&t-eth thêr mitha stapel 4rg of kvma skolde , hwa 
skolde thin alsa dryst wêsa vmbe sina b&m to w4- 
gande among en folk th&t êlle S,nd al vrdêren is. Macht ik 
jo rêd jêva , ik skolde sedsa to jo , j moste bifara alle thingum 
jo en nêie folkamoder kyasa. Ik wêt wel thS,t j thêrmitha 
anda brvd sitte , vt hawede thS.t-er fon tha thredtine burch- 
f&mna tham wi jeta ower h&ve wel achte send, thêr nêi thêre 
êra dinge , men th&t skold ik navt ge melda. Tüntja thêr 
f4m is et-er burgh Mêdêasblik heth er nS.mmer nêi t&lth ; tach 
is hju fol witskip knd klarsyan, &nd wel sa hArde vppir folk 
4nd vsa plyga sWth as all óthera etsamne. Forth skold-ik 
rêda j moste nêi tha burgum g&, &nd thêr vpskrywa alle 
êwa, fryas tex , by vnka alle skydnisa, jft eUa th&t er to finda 
sy vppa wögum , til tl\ju ella navt vrlêren ne g&, S,nd mitha 
burgum alsa vrdên navt ne werth. Thêr st&t askriwen : thiu 
moder S,nd jahwelik burchfi^m skil hdva buta heipar And senda 
bodon , yn and twintich fómna S,nd sjugon lêrf&mkes. Macht 
ik thêr hwat to dvande , th& skol-ik skrywa , knd alsa fèlo 
érséma toghatera vmbe to lérane , sa thér vppa burgum wèsa 
müge ; hwand ik seg an trowe &nd tid skil-et jechta , s&h- 
wersa j S.fta fryas birn blywa wille n4mmer to winnande, hor 
thrvch lesta ner thrvch wêpne , sa hagath j to nvdande th4t jvwe 
toghatera &fta irya wiva wrde. BS,rn mot mS,n léra , ho gx^t 
VS ll^nd ér wésen sy, hokke gr&te m^nniska vsa ethlawéron, 
ho gr&t wi jeta send , sa wi vs dS,l ledsath by öra. MSji 



(*) Falikant, fk likande = weinig gelijkende, niet conform. 



om de oostelijke Staten weder tot hare plicht te dwingen. Doch 
naar mijne eenvoudige meening zou dat verkeerd uitkomen. 
Denk eens , daar was er eene heiige longziekte onder het vee , 
en dat die daar nog erg woedde . zoudt gij het dan wel wa- 
gen om uw gezonde vee te voeren onder hun ziek vee ? 
Immers neen. Bijaldien nu iedereen beamen en toestemmen 
moet , dat het dan met de (vee)stapel erg afloopen zoude , 
wie zoude dan zoo onvoorzichtig wezen om zijne kinderen te 
wagen onder een volk , dat geheel en al verdorven is ? 

Mocht ik u een raad geven , ik zoude tot u zeggen , gij 
moest voor alle dingen eene nieuwe volksmoeder kiezen. Ik 
weet wel dat ge daarmede aan den grond zit , uithoofde dat 
er van de dertien burgtmaagden , die wij nog overig hebben , 
wel acht zijn , die naar die eere dingen, maar daar zoude ik 
geen acht op slaan. Teuntia , die maagd is op de burgt Medeas- 
blik , heeft er nooit naar getaald , en toch is zij iemand van 
wetenschap en helder inzicht en wel zoo sterk op haar volk 
en onze gewoonten gesteld , als alle andere te zamen. Voorts 
zoude ik aanraden , gij moest naar de burgten gaan en daar 
opschrijven aUe wetten van Fryas tex , benevens alle geschie- 
denissen , ja aUes wat er te vinden is op de wanden , opdat 
alles niet verloren ga , en met de burgten tevens niet 
worde vernield. Daar staat geschreven : De moeder en elke 
burgtmaagd zal hebben buiten helpers en zendboden , eenen- 
twintig maagden en zeven leermeisjes. Mocht ik daar wat 
bijvoegen , dan zoude ik schrijven , en alzoo veele eerzame 
dochteren om te leeren , als daar op de burgten wezen mogen. 
Want ik zeg in trouwe en de tijd zal het bevestigen , bij- 
aldien gij echte Fryas kinderen wilt blijven, nimmer te overwin- 
nen noch door Hst noch door wapenen , zoo behoort gij er 
voor te waken, dat uwe dochters echte Fryas vrouwen wor- 
den. Den kinderen moet men leeren , hoe groot ons land 
weleer geweest is , hoe groote mannen onze voorvaderen 
waren , hoe groot wij nog zijn , zoo wij ons neder leggen 



40 



mot t&la hjam fon tha wicharda S,nd fon hjara wichandlika 
dêdum, kk wra fl^ra sêtochta. Al thissa tillinga hagath dên 
to werthande by thêre hêrd , vppa hêm &nd hwêr-et wêsa 
mêi, s& by blyskip as bij tftrum. Men skil-et standf§.8t 
kvma andat hryn knd andat hirta, th^ moton alle 
lêringa ovira wêra jvwera wiva knd toghatera thêr-in stru- 
ma. Adelas rêd is vpfolgath. 

Thit send tha nama thêra grêvetmanna 
vnder hwam-mis wald thit bok awroch- 
ten is. 

Apol, Adelas man. Thria is-er sêkening wêsen , nw is-er 
grêvetman ovir Ast-flyland kn.d ovir-a Linda-wrda. Thabvrga 
Ljvdgêrda , Lindahém , kud Stê,\ja send vnder sin hod. Ther 
Saxman Storo , Syi^'as man , grêvetman ovir-a h&ga ienna énd 
walda. Njvgun wêra is-er to hêrtoga , Üxkt is to hjrrman , 
keren. Tha burga Bvda knd Manna-g&rda-forda send vnder 
sin hod. Abêlo, Jaltjas man, grêvetman ovir tha Südar Fly- 
ld.nda. Fjvwers is-er hyrman wêsen. Tha burga Aken , 
Ljvdburch knd Kfttsburch send vnder sin hod. Enoch Dy wek 
his man , grêvetman ovir West-flyland knd Texlènd. Njvgun 
mei is-er to sêkening keren. Thiu W&raburch, Médêasblik, 
Forê,na knd ald Fryasburch send vnder sin. hod. Foppa , man 
fon Dunrós , grêvetman ovir tha Sjvgon éld.nda. Fif mei is- 
er sêkening wêsen. Thju burch Walhallagèra is vnder sin hod. 

Thit stand vppa tha wagum et Fryas- 
burch to Texland askrywen, th&t stêt ak 
to Stavia 4nd to Mêdêas blik. 

Thki was Frya his dêi l,nd to thêre stonde was et vrlêden 
sjvgun wSra sjvgun jér , thki F&sta was anstdlth as folks- 
moder nêi Fryas jêrta. Thju burch Médêasblik was rêd knd 
en fam was keren. Nw skolde F&sta thju nêja foddik vp- 
stêka , knd thd. thit dên was an Sjnwarda fon thki folk , 



11 



(vergelijken) bij anderen : men moet hun vertellen van de 
zeehelden en van hunne heldhaftige daden, ook over de verre 
zeetochten. Alle deze verhalen behooren gedaan te worden 
bij den haard , op het hiem , en waar het wezen moge , zoo 
in blijdschap , als bij tranen. Maar zal het standhoudend 
komen in het brein en in het hart , dan moet alle leeringen 
over de lippen uwer vrouwen en dochteren daarin vloeijen. 
Adelas raad is opgevolgd. 

Deze zijn de grovetmannen onder wier 
bestuur dit boek is vervaardigd. 

Apol , Adelas man. Driewerf is hij zeekoning geweest , nu 
is hij grevetman over Oostflyland en over de Lindeoorden ; 
de burgten Liudgarda , Lindahem en Stavia zyn onder zijne 
hoede. De Saxman Storo , Sytias man , grevetman over de 
Hoogefennen en Wouden. Negenwerf is hij tot hertog dat is 
tot heerman gekozen ; de burgten Buda en Manna-garda- 
forda zijn onder zijne hoede. Abelo , Jaltias man , grevetman 
over de Zuiderflylanden. Viermaal is hij heerman geweest, de 
burgten Aken, Liudburg en Katsburg zijn onder zijne hoede. 
Ënoch , Dy wckes man, grevetman over Westflyland en Texland. 
Negenmaal is hij tot zeekoning gekozen , Waraburg , Medeas- 
blik, Forana en Fryasburg zyn onder zijne hoede. Foppe , 
de man van Dunroos , grevetman over de Zeven eilanden. 
Vyf maal is hij zeekoning geweest , de burgt Walhallagara is 
onder zijne hoede. 

Dit stond op de wanden der Fryasburg 
te Texland geschreven, dat staat ook te 
Stavia, en te Medeasblik. 

Het was Fryasdag en te dier tijd was het zeven maal zeven 
jaren geleden , dat Festa was aangesteld als volksmoeder , 
naar Fryas begeerte. De burgt Medeasblik was gereed en 
eene maagd was gekozen. Nu zoude Festa hare nieuwe 
lamp opsteken,, en toen dat gedaan was in tegenwoordigheid 



J 



12 



thè hrop Frya fon hira wélkstS,re , sk tMt allera minnalik 
thS,t hêra machte : F^sta nim thinra stifte knü writ tha thin- 
ga thêr ik ér navt sedsa ne machte. Fasta déde alsa hja 
boden w&rth. S.^ send wy Fryas bS-rn an vsa forma skêd- 
nise kémen. 

That is vsa forma skêdnise. 

Wr.alda(*) tham aUéna god 4nd évg is, makade t.anfang, 
dana kém tid , tid wrochte alle thinga èk jrtha. Jrtha b^rde 
alle gürsa, krüdon 4nd boma, allet (^'ara kwik 4nd aUetS.rge 
kwik. Al-hwat god 4nd djar is, brocht lyu by dègum &nd al- 
hwat kwM S,nd 4rg is, brocht lyu thes nachtis forth. After- 
et twilifte jol-férste barde hja thrja mangêrta. 

Lyda w&rth ut glyande , 

Finda wS-rth ut hêta 4nd 

Frya ut warme stof. 

Tha hja blat kêmon spisde Wr.alda hjam mith sina adama ; 
til thju tha m4nneska an him skolde bvnden wêsa. Ring as 
hja rip wéron kréjon hja früchda &nd nochta anda drèma 
Wr.aldas. Od (f) trad to-ra binna : ^nd nw b^trdon ek twilif 
svna &nd twüif togathera , ek joltid twen. Thérof send alle 
mS-nneska kêmen. 

Lyda was swart , krolhêred alsa tha lómera : lik st4ra 
blonkon hjra ógon ; ja thes gyrfügels blikkar wéron vnmo- 
dich by hjras. 

Sk4rpe Lyda. Annen sauaka kvn hju kruppa héra, 5.nd hwer- 
sa thér fiska invr wéter wére n-vntgong th4t hira nostera navt. 

Rddbvwde Lyda. En store bam kvn hju bügja S^nd sahwei-sa 
hja run ne br4k nêne blomstél vnder hjara fyt. 

Weldige Lyda. Hdrd was hjra steme knd krét hju ut 
grimme sa run ek flux wèi. 



(*) Wr.alda. Altijd geschreven als zaraengesteld woord beteekent: 
de overoude, het oudste wezen. 

(t) Od , wortel van het Lat. odi , ik haat. 




13 



van het volk , toen riep Frya van hare waakstar , zoodat ieder- 
een het hooren konde : Festa neem uwe stift en schrgf de 
dingen, die ik niet zeggen mocht. Festa deed alzoo als haar 
geboden was. Zoo zijn wij Frjas kinderen aan onze vroegste 
geschiedenis gekomen. 

Dit is onze vroegste geschiedenis. 

Wralda, die alleen goed en eeuwig is maakte den aanvang , 
alsdan kwam de tijd , de tijd wrochte -alle dingen , en ook 
de aarde , de aarde baarde alle grassen , kruiden en boomen , al 
het liefelijk gedierte en al het booze gedierte. Alles wat 
goed en liefelijk is , bragt zij bij dag voort , en alles wat 
boos en kwaad is , bragt zij bij nacht voort. Na het twaalfde 
Juulfeest bragt zij voort drie maagden : 
Lyda uit gloeijende stof, 
Finda uit heete stof, en 
Frya uit warme stof. 

Toen deze te voorschijn kwamen , spijsde Wralda haar met 
zijnen adem , opdat, de menschen aan hem zouden gebonden 
wezen. Zoodra zij volwassen waren, kregen zij vermaak en 
genoegen in de droomen van Wralda. Haat trad tot 
haar binnen. En nu baarden zij elk twaalf zonen en twaalf 
dochteren, elke juultijd een paar. Daarvan zijn alle men- 
schen gekomen. 

Lyda was zwart , met krullend haar als de lammeren , 
gelijk starren fonkelden hare oogen , ja de blikken des grijp- 
vogels waren vreesachtig bij de hare. 

Scherpe Lyda. Een slang kon ze kruipen hooren , en wan- 
neer er visschen in het water waren, ontging dat hare neus- 
gaten niet. 

Snelgebouwde Lyda. Een sterken boom kon zij buigen, 
en wanneer zij liep brak geen bloemstengel onder hare voeten. 
Geweldige Lyda. Hard was hare stem, en schreeuwde zij 
uit verbittering , dan liep ieder schielijk weg. 



14 



WonderfVUe Lyda. Fon êwa nilde hju navt nêta: hjra 
dêda wrdon thrvch lyra toclita si^'vrath. Ymbe tha têdra to 
helpane , d&de hju tha störa &nd hwersa l\ju-t dên hêde 
grèjde hju by-t lik. 

Arme Lyda. Hju w&rth gris fon-t vnwisse bilgelda &nd 
vpp-et ende sturf hju fon hirtsér vmbe tha bêm-ra kwad. 

Vnwisa bS,rn. Hja tichtegadon ekkornm, fen m&m-ra dèd, 
hja grajadon lik wolva , fjvchtadon alsa ind dahwile hja 
that dédon éton tha fugelon thdt lik. Hwa méi sin tara 
hwither to haldane. 

F i n d a was gél knd hjr hér sk tha mèna ener hors : éne 
thrê ne kv hju navt ni bügja ; men hwêr Lyda annen lavwa 
macht to déjande , thér d^de hja wel tjan. 

Yrlédalika Finda. Svet was hjra stemme 4nd nannen fügel 
kvn sjonga lik hju. Hjra ögon lokton 4nd lordon , men thér- 
er ansach w^rth slAf. 

Vnrédalika Finda. Hju skréf thüsande éwa , tha hju ne 
folgde nên er fon vp. Hju vrtyade tha goda vmbe hjara fry- 
mod , Üïk an slikmd,mkes jéf hju hja selva hast wéi. 

That was hjr vnluk. Hjra haved was to fvl : tha hjr hirte 
to ydel; hju ne minde nimmin sa hja selva 4nd hju wilde 
thS,t ek hja lyaf hd,wa skolde. 

Falske Finda. Hüning swet wéron hjra wirda , tha hok 
tham hja trjvwade wére vnluk néi by. 

Selvsjochta Finda. Ovir ella wilde hju welda, é,nd hjra svnum 
wéron lik l\ju ; fon hjara susterum lèton hja ra tl\janja knd 
ekkorum slogon hja vmb-et mAsterskip dad. 

Dubbelhirta Finda. Vmbe skotse wirda wé,rth hjuyre, 5,nd 
tha 4rgste déda ne rorde hja navt. Sach hju en nyndask en 
spinne vrslynna , thdn wSrth hju omm-et hirte sa ys ; men 
sach hju hjra hkm en fryas vrmorda sa swol hjra bosm fon 
nocht. 



45 



WondervoUe Lyda. Van wetten wilde zij niet weten ; hare 

daden werden door hare driften bestuurd ; om de zwakken 
te helpen , doodde zij de sterken , en wanneer zij dat gedaan 
had , weende zij bij het lijk. 

Arme Lyda. Zij werd grijs van het dwaze gedrag, enten 
laatste stierf zij van hartzeer over de boosheid harer kin- 
deren. 

Onverstandige kinderen. Zij betichteden elkander van hunne 
moeders dood , zij huilden als wolven en vochten evenzoo , en 
terwijl zij zoo deden , vraten de vogels het lijk. Wie 
mag daarbij zijne tranen weerhouden. 

F in da was geel en hare haren gelijk de manen van een 
paard ; een boom kon zij niet buigen , maar waar Lyda een 
leeuw doodde , doodde zij wel tien. 

Verleidelijke Finda , zoet was haar stem en geen vogel kon 
zingen gelijk zij , hare oogen lokten en lonkten , maar die 
er inzag werd een slaaf. 

Onredelijke Finda. Zij schreef duizende wetten , doch zij 
volgde er niet eene van op. Zij verfoeide de goeden wegens 
hunne vrijmoedigheid , maar aan flikflooisters gaf zij bijna 
haar zelve weg. Dat was haar ongeluk. Haar hoofd was te 
vol, doch haar hart te ijdel. Zij. beminde niemand dan haar 
zelve , en zij wilde dat elk haar lief zoude hebben. 

Valsche Finda. Honingzoet waren hare woorden ; doch 
wie haar vei trouwde , dien was ongeluk nabij. 

Zelfzuchtige Finda. Over allen wilde zij heerschen , en 
hare zoonen waren gelijk zij. Zij lieten zich bedienen van 
hunne zusteren , en elkander sloegen zij om het meesterschap 
dood. 

Dubbelhartige Finda. Om schuinsche woorden werd zij 
gram , en de ergste daden roerden haar niet. Zag zij een 
hagedis een spin verslinden , dan werd zij om het hart als 
ijs ; maar zag zij hare kinderen een Fries vermoorden , dan 
zwol haar boezem van genoegen. 



16 



Ynluke Finda. Hju sturf anda blomtid fon lyra léya , 4iid-t 
is jeta tjvester ho hju fallen is. 

Skinhéliga bS,m. Ynder kesÜika sténa léidon l\ja hjra lik 
dill , mit kwabbjana skriftum smukton ]\ja tham vppa , togr&- 
jande vmbe hérath to w^rthande, men an stilnise ne wénadon 
bja nênen enge t&r. 

Vrfyalik folk. Thi tex thér Finda nêi lêt was in 'golden 
blêdar wryi : thach tha besta hwêr-far i mftkad was , wér i 
nimmer to not. Tha goda éwa wrdon utf&gad knd selfv 
sjocht wryte thér kw&da far in. 

O Finda. Tha wirth jrtha fvl blod , And tha hftveda thf r 
m4nneska mdjadon thin bAm lik gSrs h41nia of. Ja Finda 
th^t send tha früchda thinera ydlenise. Sjan d&l fon thinre 
wSkstAr 4nd wên. 

F r y a. Was wit lik snéi by-t mörcerad &nd th4t blftw hjrar 
ógnum wn-et jeta thêre rêinbóge of. 

Skéne Frya. Lik strêlon thêra middei svnne blikadon hjra 
hêron , thér sa fin wêron as rach. 

Abela Frya. Vntlvkton hjra wêra , thé,n swégon tha fïige- 
lon S,nd ne rordon tha blédar navt mar. 

Weldige Frya. Thrvch théne kr&fk hjrar blikkar strek thêne 
lawa to fara hjara fyt dS,l S.nd held théne addnr sin gif toMk. 

Béne Frya. Hjra yta was hüning 4nd l\jra drank was 
d^wa, g^dvrad anda bösma théra blommur. 

Lichte Frya. Th&t forma hwat lyu hjra b4m lérde was 
selv-twang , th&t öthera was lyafbe to düged , 4nd th^ hja 
jéroch wrdon , th^ lérde hju hjam thju wértha fon tha fry- 
dom kd,nna : hwand séide hju svnder frydom send alle öthera 
dügedon allêna god vmbe jo to slèvona to m^lg'ande ; jvwe 
ofkvmste to évge skantha. 

Milde Frya. N5,mmer lyt lyu mêtal ut jrtha d^lva vmb 
5jnb^t , men sahwersa hju-t déde wér-et to jahwelikis not. 



17 



Ongelukkige Finda. 5üj stierf in den bloeitijd van haar 
leven , en het is nog duister hoe zij gevallen is. 

Schgnheilige kinderen. Onder een kostelijk gesteente leg- 
den zy haar Igk neder. Met hoogdravende opschriften smuk- 
ten zij dat op , luid weenende om gehoord te worden , maar 
in stilte weenden zij niet een eenige traan. 

Verfoeijelijk volk. De tex (wetgeving), die Finda naliet , 
was op gouden bladen geschreven, doch de besten, waarvoor zij 
gemaakt was, was zij nimmer tot nut; de goede wetten werden 
uitgewischt en zelfzucht schreef daar slechte voor in de plaats. 
O Finda , toen werd de aarde vol bloed , en de hoofden der 
menschen maaiden uwe kinderen af gelijk grashalmen. Ja 
Finda , dat zijn de vruchten van uwe ijdelheid , zie neer van 
uwe waakstar en ween. 

Frya was wit gelijk de sneeuw by het morgenrood, en 
het blaauw harer oogen won het de regenboog af. 

Schoone Frya. Als stralen der middagzon schitterden hare 
haarlokken , die zoo fijn waren als spinrag. 

Bekwame Frya. Ontsloten zich hare lippen, dan zwegen 
de vogelen en geen bladeren bewogen zich meer. 

Geweldige Frya. Door de kracht harer blikken streek de 
leeuw voor hare voeten neder , en hield de adder zijn gift 
terug. 

Reine Frya. Hare spijs was honing en haar drank dauw , 
vergaderd in de boesems der bloemen. 

Verstandige Frya. Het eerste wat zg hare kinderen leerde 
was zelfbeheersching , het tweede was liefde tot de deugd, 
en toen zij volwassen waren , leerde zij hun de waarde van 
de vrijheid kennen. Want , zeide zij , zonder vrijheid zijn 
alle andere deugden alleen goed om u tot slaven te maken , 
uwe afkomst tot eene eeuwige schande. 

Milde Frya. Nimmer liet zij metaal uit de aarde delven 
om eigen voordeel , maar wanneer zij het deed , was het tot 
nut van iedereen. 

2 



18 



Lukigoste Frya. Alsa tha st&ra om jrtha omswyrmia 
swirmadon hjara b&m om hja. 

Wise Frya. Thó, hju hjra hkrn vpbrocht hêde alto thére 
sjugonde kny, th& hi*op l\ju alle a Flyl&nd to s4mne. Thér 
jêf se l\jam hjra tez , ^nd sêide , lêt tham jvwe wêiwisar 
wésa , th& ne skil thit jo n& navt kwalik ni gd,. 

ütforkêrena Frya. TM hju-t sèid héde , bêvade jrtha lik 
Wr.aldas sé , Flyl&ndis bodem svnk an gr&da vnder hjara fjt 
d^l. Tl\ju loft w&rt swart 4nd nylof (*) fon t&ra to stirtane 
4nd théi hja néi moder omsègon , was hju al lang yppira wèk- 
stUr. Thft to tha lesta spr^k tongar ut-a wolka 4nd blixen 
skrét an thkt loftrvm , wd.k. 

Farsjanda Frya. ThAt land fon hwér hju was ypfaren was 
nw en stram knd buta hira tex was thêr in ella bid vl wen 
hwat fon hjra höndum kémen was. 

Hériga b&m. Thk hja to-ra selva wéron, th& m&kadon hja 
thit h&ge therp , bvwadon thds burch thêrvppa , an da wdgrum 
thessa wryton hja thene tex , knó. ymbe that allera mannalik 
l\ja skolde müga finda, h&yath Ig'a thit l&nd rondomme Tex- 
Iknd héten. Th»^rvmbe skil-it bilywa al wenne jrtha jrtha sy. 

Tex Fryas. 

Held béid tha Frya , to tha lesta skilum hja my hwitersja. 
Thach thêra allêna mêi ik as fry künna thér nén slaf is fon 
en öther ni fon sine tochta. Hyr is min rêd. 

S&hwersa thju néd drg sy knd gode réd knd gode dêd 
nawet m^r ne formüge , hrop thftn thi gj^st Wr.aldas an , men 
j ne mot-im navt anhropa bi&ra alle thinga prwath send. 
Tha ik segs to jo mith rédene knd tid skil-et wSra , tha mode- 
lèsa skilun immer swika vnder hjara ijn lêd. 



(*} Nylof; de kleur van nieuw loof; geel groen. 



19 



Gelukkigste Frya. Gelyk de sterren de aarde omzwer- 
men , zoo zwermden hare kinderen om haar. 

W^'ze Frya. Toen zij hare kinderen had opgevoed tot in 
het zerende lid , toen riep zij ze alle naar Flyland te zamen. 
Daar gaf zij hun hare tex , en zeide laat die uw wegwijzer 
wezen , dan zal het u nimmer kwal^k gaan. 

Uitverkoren Frya. Toen zij dit gezegd had , beefde de 
aarde , als Wraldas zee. Flylands bodem zonk allengs onder 
hare voeten neder , de lucht werd zwart en geelgroen van 
tranen te storten , en toen zij naar hunne moeder omzagen , 
was zy al lang opgerezen tot hare waakstar. Toen ten laat- 
ste sprak donder uit de wolken en bliksem schreef aan het 
luchtruim : waak ! 

Verziende Frya. Het land waarvan zij was opgevaren , was 
nu een stroom , en behalve hare tex was daarin alles bedol- 
ven , wat van hare handen gekomen was. 

Gehoorzame kinderen. Toen zij tot hun zelven kwamen , 
toen maakten zij dit hooge terp , bouwden deze burgt daarop , 
aan diens wanden schreven zij de tex , en omdat iedereen die 
zonde mogen vinden , hebben zij het land daarom heen Tex- 
land geheeten. Daarom zal het blijven bestaan , zoo lang de 
aarde aarde is. 

F ry as T ex. 

Heil verbeidt de vrijen. Ten laatste zullen zij mij weder 
zien. Doch hem alleen mag ik als vrij erkennen , die geen 
slaaf is van een ander noch van zijne driften. Hier is mijn 
raad. 

1 . Zoo wanneer de nood erg is , en goede raad en goede daad 
niets meer vermogen , roep dan den geest van Wralda aan ; 
maar gij moet hem niet aanroepen, bevorens alle dingen 
beproeld zijn. Doch ik zeg u met redenen , en de tijd zal 
het waar maken : De moedeloozen zullen immer bezw^'ken 
onder hun eigen leed. 



^ 



2. Wr.aldas gftst mei m&n alléna knibuwgjande tbAnk to 
wya, j4 thiju wftra, far hwat jy fon him noten Mve, fer hwat 
jv nith , &nd fara hftpe thêr hj jo lét an &nga tida. 

3. J h^wath £|jan ho ring ik helpe lende, dva al ën mith 
jo nêston, men ne tot navt t il m^njo beden heth, thalydande 
skolde jo floka , min fémna skoldon jvwa nftma utfaga ut-^t 
bok ^nd ik skolde jo lik ynbik&nnade ofSvisa mota. 

4. Nim n^mmar knibuwgjande tank fon jy néston an, 
tl\jus dgath Wr.aldas g&st. Nid skolde j bikrjupa, wisdom skolde 
j biléka d,nd min f&mna skoldon jo bityga fon f&derrftv. 

5. Fjuwer thinga send to jvwe not jèven , mith nèma , 
lofb , wéter , lènd &nd §ur. Men Wr.alda wil thér allèna bi- 
sittar of wêsa. Thérvmbe réd ik ]o , j skilun jo rjuchtférdiga 
manna kyasa , tbam thju arbéd kud tha früchda nêi ijuchta 
dcla, s& tbat nd,mman fry fon wftrka ni fon wèra sy. 

6. S&hwersa thér ^mman among jo fvnden wirth, thêr 
sin ^'n frydom vrsellath , tham n-is navt fon jvw folk : hi is 
en borning mith basterd blod. Ik rede jo that j him &nd 
sin m&m to th&t lènd utdriya, s^gs that to jywa b&m , thes 
mornes, thes middéis &nd thes éwendes, til l\ja thêrof dr&me 
thes nachtis. 

7. Allera m&nnalik thêr en öther fon sine frydom bir^wath, 
al w^re thêne öre him skeldech , mot ik anda b4mt&m ener 
sl&finne ü^ra lêta. Thach ik rede jo vmbe sin lik 4nd that 
sinera m^m ypp êne k41e stéd to vrbarnande , Sftemêi l^ara 
aske fiftich fyt anda grynd to d&lyane, til thju thêr nênen gkrs- 
h&lm yp waxa ni méi , hwand aldulkera gürs skolde jyw 
diaroste kyik dêja. 

8. Ne grip nè th4t folk fon Lyda ner fon Finda an. Wr.alda 
skolde helpa l\jam , sa that-&t weid that fon jo utgong yppa 
jywa ^ne hayeda skolde witherkyma. 



21 



2. Wraldas geest mag m^^n alleen kniebuigende dank toe- 
wijden , ja driewerf , voor hetgene gij van hem genoten hebt, 
voor hetgene gij geniet en voor de hoop , die hij u laat in 
angstige tijden. 

3. Gij hebt gezien, hoe spoedig ik hulp verleende. Doe 
al eender met uwen naaste ; maar toef niet tot dat men 
u gebeden heeft ; de lijdenden zouden u vloeken, m^jne maagden 
zouden uwen naam uitwisschen uit het boek en ik zoude u 
als onbekenden moeten afwijzen, 

4. Neem nimmer kniebuigende van uwen naaste dank aan, 
deze behoort aan Wraldas geest. De nijd zoude u bekruipen; de 
wysheid zoude u belagchen ; mijne maagden zouden u betig- 
ten van vaderroof. 

5. Vier dingen zijn tot uw genot gegeven, met name lucht, 
water , land en vuur ; maar Wralda wil alleen daarvan be- 
zitter wezen. Daarom raad ik u, g^ zult u rechtvaardige man- 
nen kiezen , die den arbeid en de vruchten naar recht verdeelen, 
zoodat niemand vrij van werken noch van verdedigen zg. 

6. Zoo wanneer daar iemand onder u gevonden wordt , 
die zijne eigene vrijheid verkoopt, die is niet van uw volk, 
hij is een bastaard met verbasterd bloed. Ik raad u , dat gij 
hem en zijne moeder uit het land dr^'ft. Zeg dat tot uwe 
kinderen des morgens en des middags en des avonds, totdat 
zij daar van droomen des nachts. 

7. Een iegelijk die een ander van zijne vrijheid berooft , 
al ware de ander hem schuldig , dien moet ik aan den lei- 
band eener slavin laten voeren. Doch ik raad u om zijn lijk 
en dat zijner moeder op eene kale plaats te verbranden en 
daarna hunne asch vijftig voet onder den grond te begraven, 
opdat daar geen grashalm op groeijen moge , want zoodanig 
gras zoude uw kostelijkste vee dooden. 

8. Tast nooit het volk van Ljda, noch van Finda aan. 
Wralda zoude hen helpen; zoodat het geweld, dat van u uit- 
ging , op uw eigen hoofden zoude terugkeeren« 



22 



9. Sfthwersa ihki machte béra that l\ja fon juwe réd 
jefta awet owers wilde , alsa aghat j to helpane l\jam. Men 
kvmath hja to r&wande ; &1 than vppa tham nither lik blixe- 
nande ^vr. 

iO. S^hwersa annen fon l\jaiu éne jvwer toghaterum to 
wif gérth 4nd hju that wil , th^n skilun j hjsk hjra dvmhêd 
bitjvtha ; thach wil hju toch ]\jra fr^ar folgja , that hja thin 
mith frêtho gft. 

11. Willath jvw svna fon hjara toghaterum, s& motj alsa 
dva as mith jvwa toghaterum. Thach hor tha éna nor tha 
öthera méi witherkvma; hwand hja skoldun uthémeda séda 
4nd pléga mith fèra ; ^nd drêi thessa by jo heldgad wrde , 
méi ik navt longer ovir jo w&ka. 

12. Vppa minre fdm F&ata. h&v ik al min h&p f&steth, thér- 
vmbe most j hja to éremoder néma. Folgath j min réd , 
ihkn skil l\ju néimels min f&m biljwa &nd alla £r&na flmna 
thér hja folgia , ihkn skil thju foddik nimer utg4 thér ik 
far jo vpstoken hkv. Thkt Ijucht Ihêra skil ihkn évg jvwe 
bryn vpklarja , knd j skilun th&n êvin fiy biljva fon vnfrya 
weid as jvwa swéta rinstr&ma fon thit salte wéter thér in- 
delase sé. 

Thet heth Fista sêid. 

Alle setma thér en éw, th&t ishvndredjéi , omhlèpamüge 
mith tha krodar knd sin jol , théra mügon vppa réd thêre 
moder , knd by ména willa vppa wêgar thêra burgum writ 
hwertha ; send hja uppa wêgar writ , ihkn send hja éwa , 
knd ihki is vsa plicht vmbe altham an éra to haldande. 
Kvmth nêd knd tvang vs setma to jévane , stridande wither 
vsa éwa knd plégum , s^ mot minneska dva alsa hja askja ; 
thach send hja weken , ihkn mot min immer to thit alda 
witherkêra. Thit is Frjas willa , ind thit mot wêsa tham 
fon al hjra bim. 



23 



9. Zoo wanneer het mocht gebeuren, dat zg van u raad- 
geving of iets anders begeerden , zoo behoort gij hen te hel- 
pen. Maar komen zij om te rooven , val dan op hen neder 
als het bliksemende vunr. 

10. Zoo wanneer een van han eene uwer dochteren tot 
vrouw begeert , en zy dat wil , dan zult gij haar hare dwaas- 
heid beduiden , doch wil zij toch haren vqjer volgen , dat zij 
dan met vrede ga. 

il. Willen uw zonen van hunne dochteren, dan xnoet gij 
even zoo doen als met uwe dochteren. Maar noch de een, 
noch de ander mag terugkeeren , want zy zouden uitheem- 
sche zeden en gewoonten medevoeren , en zoodra deze bg u 
gehuldigd worden , mag ik niet langer over u waken. 

12. Op mijne dienares F^ta heb ik al mijne hoop geves- 
tigd. Daarom moest gij haar tot uwe Eeremoeder nemen. 
Volgt gij mijn raad, dan zal zij namaals myne dienares ble- 
ven en alle vrome maagden die haar volgen. Dan zal de 
lamp nimmer uitgaan, die ik voor u opgestoken heb. Het 
licht daarvan zal dan eeuwig uw brein verlichten , en gij 
zult dan even vrij blijven van onvrij geweld, als uwe zoete 
rivierwateren van het zoute water der eindelooze zee. 

Dit heeft F&sta gezegd. 

Alle inzettingen die eene eeuw , dat is honderd jaren, mo- 
gen omloopen met den Kroder (kruijer) en zijn Juul, die mo- 
gen op raad der Ëeremoeder en bij gemeene wil op de wanden 
der burgten gegrift worden; zijn zij op de wanden geschreven, 
dan zijn zij wetten (ewa), en het is onze plicht om die 
alle üi eere te houden. Komt nood en dwang ons inzettingen 
te geven , strijdende met onze wetten en gewoonten, zoo moet 
men doen gelijk zij eischen ; doch zijn zij geweken , dan 
moet men immer tot het oude terugkeeren. Dat isFryas wil 
en dat moet wezen die van alle hare kinderen* 



24 



F&sta sêide 

Alle thinga , thêr mAn anfangja wil , hoka thkt- ki müga 
wêsa , yppa tha dèi , thêr wy Frya heldgad hkwa, , tham ski- 
lun èvg falykant utkyma : nêidam tid nw biwysd heth that hju 
riucht hêde , sft is thit en êwa wrdeu , thdt mkn svnder nêd 
knd tvang a Frya hjra dêi nawet owers ni dya ne mêi, tha 
blyda fêrsta fyrja. 

Thit send tha êwa thêr to thêra 

burgum hêra. 

i . Sd.liwersa thêr kme éne burch bvwet is , sft mot tl\ju foddik 
thêra an tha forma foddik et Texl&nd vpstêken wrda. Thach 
thkt ne mêi nimmer owers as trvch tha moder skên. 

2. Ek moder skil hjra ^'n fèmna Ig'asa ; alsa thêra thêr 
yppa thêra öthera burgum as moder send. 

3. Thju moder to Texlê.nd mêi hjra folgster kjasa , thach 
s&hwersa hju falth êr hju-t dên heth , sa mot thas keren hwer- 
tha yppa êne mêne acht , by rêdum fon alle stata et sêmne. 

4. Thju moder to Texl&nd mêi ên knd tyintich f&mna kné. 
g'ygun spille mangêrta hiya , til thju thêr immer sjygun bj 
thêra foddik muge w&lga dêilikes knd thes nachtes. By tha 
&mna thêr yppa ora burgum as moder tl\jai\]a also félo. 

5. S&hwersa en fê.m annen gSda wil , sa mot hju-t thêre 
moder melda , knd bistonda to tha mSnniska kêra , êr l\ju mith 
hjra tochtige Sdama thit Ijucht biyylath. 

6. Thju moder knd alrek burchféLm skil mkn tofogja ên 
knd tyintich burchhêra , sjygun alda wisa , sjygun alda k&m- 
par , knd sjygun alda sêkimpar. 



25 



Fista zeide 

Alle dingen die men aanvangen wil , hoedanig zij mogen 
wezen , op den dag , dien wij aan Frya geheiligd hebben , zul- 
len eeuwig falikant uitkomen. Nadat de t^d nu bewezen 
heeft , dat zy recht had , zoo is dat eene wet geworden , dat 
men zonder nood en dwang op Frya haren dag niets anders 
doen mag dan blijde feesten vieren. 

Dit zijn de wetten die tot de burgten 

behooren. 

1. Zoo wanneer ergens eene burgt gebouwd is, dan moet 
de lamp van deze aan de eerste lamp te Texland aangestoken 
worden , doch dat mag nimmer anders dan door de Moeder 
geschieden. 

2. Elke Moeder zal hare eigene maagden kiezen. Even- 
eens die welke op andere burgten moeder zijn. 

3. De Moeder te Texland mag hare opvolgster kiezen , doch 
bijaldien zij sterft voor dat zij het gedaan heeft , dau moet die 
gekozen worden op eene algemeene vergadering bij raad van 
alle staten te zamen. 

4. De Moeder op Texland mag eenentwintig maagden 
hebben en zeven spinmeisjes , opdat er altijd zeven by de 
lamp mogen waken des daags en des nachts. Bij de maag* 
den die op de andere burgten als moeder dienen , even zoo 
vele. 

5. B^aldien eene maagd iemand huwen wil , zoo moet zij 
dat aan de Moeder berichten , en op staande voet tot de men- 
schen terugkeeren , eer zy met haar tochtige adem het licht 
verontreinigt. 

6. Aan de Moeder en aan iedere burgtmaagd zal men toe- 
voegen eenentwintig burgtheeren , zeven bejaarde wijzen , 
zeven bejaarde krijgslieden en zeven oude zeestrijders. 



26 



7. Ther fon skilun alle jêron to honk kêra thrim fon elik 
sjygun, thach hja ne mügon navt vpfolgath ne wertha thrvch 
hjara sibtal nêjar sa tha j^arda kny. 

8. Aider burch mdi thrê hvndred jonga burchwêrar Mva. 

9. Far thissa thjanesta skilun hja léra Fryas tex knd tba 
êwa , fon tha wisa mannon thêne wisdom , fon tha alda hêr- 
mannon thene kunst fon tha orloch 4nd fon tha sêkeningar 
thene kunsta thêr bi th^t butaf&ra nêthllk send. 

iO. Fon thissa wérar skilun jèrlikes hvndred to bek kéra. 
Thach send thêr svme vrl&mth wrden , sa mügon hja vpper 
burch bilywa hjara êlle lêva long. 

il. By th&t kjasa fon tha wêrar ne mêi nimmen fon thére 
burch nên stem nftyt ne hd,va , ni thagrèvetmannajeftaöthera 
h^veda , mkn thkt blS,ta folk alléna. 

12. Thju moder et Texland skil min jêva thrja sjvgun 
flinka bodon mith thrja twilif rappa horsa. Vppa ora burgum 
ek burchfam thrê bodon mith sjygun horsa. 

13. Ak skil Sjder burchf&m hiya fiftich bywara thrych tMt 
folk akéren. Men thf^rto mêi mkn alléna jêya sokka , thêr 
nayt abel knd stora for wêra ner to butafórar send. 

14. Ajder burch mot hiri selya bidruppa &nd genera fon 
hjra Sjn ronddél knd fon th&t del that hju fon thkt mirkjeldbürth. 

15. Is thêr kmman keren ymbe yppa burgum to thjan- 
jande knd nll-er navt, thkn ne mêi-er na nén burchhêrwer- 
tha , knd dus nên stem navt ni hiva , is-er al burchhêr sa 
skil hi thju êr vrljasa. 

16. S&hwersa èmman réd gêrt fon thére moder, tha fon 
êne burchfam , sa mot hi him selva melda by tha skrivwer. 
Thesse br&ngt .him by tha burchmèster. Forth mot-i 
nêi tha lêtsa, thit is thêne hêlener. Thêr mot sja jef 
er ^k biséken is fon kvada tochtum. Is-er god sêid. 



27 



7. Daarvan zullen alle jaren naar huis keeren dri^ van 
elk zevental, maar zij mogen niet opgevolgd worden door 
hunne nabestaanden , nader dan het vierde lid. 

8. Ieder mag drie honderd jonge burgtverdedigers hebben. 

9. Voor deze diensten zullen zy Fryas tex leeren en de 
wetten , van de wyze mannen de wysheid , van de oude heer- 
mannen de kunst van den oorlog, en van de zeekoningen de 
kundigheden die bij het buitenvaren noodig zijn. 

10. Van deze verdedigers zullen jaarlijks honderd naar huis 
keeren ; doch zijn er sommigen verlamd geworden , dan mo- 
gen zij op de burgten blijven hun geheele leven lang. 

11. Bij het kiezen van de verdedigers mag niemand van 
de burgt eene stem hebben , noch de Grevetmannen , of an- 
dere opperhoofden, maar enkel het volk alleian. 

12. De Moeder te Texland zal men geven driemaal ze- 
ven flinke boden , met driemaal twaalf rappe paarden. Op 
de andere burgten elke burgtmaagd drie boden met zeven 
paarden. 

13. Ook zal iedere burgt hebben vijftig (land)bouwers , 
door het volk verkozen , maar daartoe mag men slechts zulken 
geven , die niet geschikt en sterk voor de krijgsdienst , noch 
voor buitenvaarders zijn. 

14. ledere burgt moet in haar eigen onderhoud voorzien 
en geneeren zich van haar eigen ronddeel en yao het deel , 
dat zij van het marktgeld ontvangt. 

15. Is er iemand gekozen om op de burgten te dienen en 
wil hy niet, dan mag hij naderhand geen burgtheer worden, 
en dus nooit een stem hebben. Is h^' reeds burgtheer , dan 
zal h^ die eer verliezen. 

16. Bijaldien iemand raad begeert van de Moeder, of van 
eene burgtmaagd , dan moet hij zich melden bij den schrijver. 
Deze brengt hem b^' den burgtmeester. Vervolgens moet hij 
naar den leetse , dat is naar den heelmeester , die moet zien 
of hij ook bezocht is van kwade tochten. Is hij goedgekeurd, 



28 



tha yndyath hi him selva fon sinum wèpna , &nd sjugun 
wêrar br&ngath him by thére moder. 

17. Is thju sék vr éne stète sa ne mügon thér navt miner 
th&n thrê bodon kvma : is-t vr-t élla Pryaslènd , tb&n moton 
thêr jeta thrja sjvgun tjnga bywêsa. Thérumbe th&t er nên 
kva formvda navt risa ne méi nor shalkhêd dên ne wrde. 

18. By alle sékum mot tha moder walda knd njvda thdt hjra 
b&rn , ihkt is Fryas folk , s^ mét-rik bily wa as ihki wêsa mêi. 
Th&t is thi grètesta hjrar plichta^ &nd vs alra vmb-er thér 
an to helpande. 

19.* H&t m&n hja by êne rjuchtlika sêke anhropen vmb-er 
utsprêk twisk annen grêvetman knd tha ménte , knd fin- 
dath hju thju séke tvivelik , sè mot l\ju to béte fon thér ménte 
spréka til thju thér frétho kyme , knd thrvchtham th&t betre 
sy that ên man vnrjucht dên wrde thUn félo. 

20. Kvmth hwa vmb rêd knd wêt thju moder rêd,sa&ch 
hju tham bystonde to jêvane , wêt hju bystonda nên rêd , s& 
mêi hju wachtja lêta sjvgun dégum. Wêt l\ju th&n nacb nên 
rêd , sa mügon hja hinne brüda , é,nd hja ne mügon hjra selva 
navt biklagja, til thju nên rêd betre is th&n kva rêd. 

21. Heth en moder krge rêd jêven ut kvada willa,s&mot 
m&n hja dêja jefta ut of lèndum dryva stoknaken knd bl&t. 

22. Send hjra burchhêra mêdepliehtich , thé,n dvath mSn 
alsa mith tham. 

23. Is hjra skild tvivelik jefta bl&t formoda , sa mot min 
thêr«vr thingja knd sprêka , is-t nêdich , ên &nd twintich wyka 
long. Stemth tha halfdêl skildich , s& balde mkn hja vr vn- 
sküdich , twêde s& wacht mkn jeta en fvl jér. Stemth mkn 
th&n alsa, aê. mêi mkn hja sküdich halda, tha navt ni dêja. 



29 



dan ontdoet hij zich van zijne wapenen en zeven kriJgsHeden 
brengen hem bij de moeder. 

17. Is de zaak over ééne state , dan mogen er niet minder 
dan drie boden komen. Betreft zij het geheele Friesland , dan 
moeten er nog driemaal zeven getuigen b^* wezen , daarom , 
omdat er geen kwaad vermoeden oprijzen moge , noch bedrog 
gepleegd worde. 

18. Bij alle zaken moet de Moeder zorgen en hoeden dat 
hare kinderen , dat is Fryas volk , zoo even rijk bljj ven , als 
het wezen kan, dat is de grootste van hare plichten, en ons 
aller (plicht is het) om haar daar in te helpen. 

19. Heeft men haar bij eene gerechtelijke zaak ingeroepen 
om uitspraak te doen tusschen een Grevetman en de ge- 
meente , en vindt zij de zaak twijfelachtig , zoo moet zij 
ten bate der gemeente spreken , opdat er vrede kome , en 
omdat het beter is dat aan één man onrecht gedaan wordt 
dan aan velen. 

20. Komt iemand om raad en weet de Moeder raad, zoo 
behoort zij terstond dien te geven. Weet zy terstond geen 
raad , dan mag zij zeven dagen laten wachten. Weet zij dan 
nog geen raad, dan mogen zij henen gaan en zij mogen zich 
niet beklagen , omdat geen raad beter is dan een verkeerde 
raad. 

21. Heeft eene Moeder slechte raad gegeven uit kwaad- 
willigheid , dan moet men haar dooden , of uit het land drij- 
ven geheel naakt en bloot. 

22. Zijn hare burgtheeren medeplichtig , dan doet men even- 
zoo met hen. 

23. Is hare schuld twijfelachtig of bloot vermoeden , dan 
moet men hier over beraadslagen en spreken , zoo het noodig 
is , eenentwintig weken lang. Stemt het half deel schuldig , 
zoo houde men haar voor onschuldig. Twee derde , zoo wacht 
men nog een vol jaar. Stemt men dan ook nog zoo , dan mag men 
haar voor schuldig houden , maar niet dooden. 



30 



24. Sèhwersa thér svme among ihkt thrimna send tham hja 
alsa sêr vnskildich méne that l\ja l\ja folgja wille , s^ mügon 
hja th&t dva mith al hjara driwande &nd tilbara hèya Snd 
nAmman acht bjam thér ovir min to achtiaue , til thjn th&t 
mdra dél alsa blyd kiln dwd^la sa thILt minra del. 

M ê n a ê w a. 

1. Alle fiya birn send a élike wjsa b^rn. Thérvmbe 
moton hja uk élike rjuchta h&va , alsa blyd vpp-4t Md as 
vpp-&th é , thit is wéter , kud vp ella thit Wr.alda jefth. 

2. Allera mannalik méi-t wif sinra késa fréja ind ektog- 
hater méi efter hjra helddrvnk bjada thér hju minth. 

3. Heth hwa en wif nimth , sk jéft xnkn him hus 4nd 
w&rv. N-is thêr nén , sa mot-&t bvwat wrde. 

4. Is-er néi en öther thorp gongen vmb en wif dnd wil 
hi thér biljwa , si mot m^n him thér en hus en w^rf jéwa 
bijonka thd,t not fon tha hémrik. 

5. Allera mannalik mot miln en ^fterdêl as w^rf bj sin 
hns jéva. Tha nimman ne méi en fardél by sin hus nAva , flil 
min en ronddêl. Alléna ief hwa en dad den heth to mèna 
nitha , sè méi him thit jêven wrde. Ak mèi sin jongste syn 
that erva. After tham mot th^t thorp that wither nimma. 

6. Ëk thorp skil en hêmnk hUva nêi sina bihof indthéne 
grêva skil njvda that alra ek sin dél bidongth d.nd godhald, 
til thju tha Afber kymmande non sk&de navt ne lyda ne mnge. 

7. Ek thorp méi en mkrk hava to k4p And yrkapiefta to 
wandelja. AUe-töra l&nd skil bvw And wald bilyva. Tha tha 
b&ma théra ne méi nimman navt fAlla, buta ména réda Snd 
buta wéta thes waldgréva, hwand tha walda send to ména 
nitha. Thérvmbe ne méi nimman thér mAster of sa. 



31 



24. Bijaldieii er ouder het derde deel sommigen zgn, die 
haar voor zoo onschuldig houden , dat zij haar willen volgen, 
zoo mogen zij dat doen met al hunne drijvende en tilbare 
have en niemand behoort hen daarom te minachten , aange- 
zien de meerderheid even goed kan dwalen als de minderheid. 

Algemeene wetten. 

1. Alle vrijgeborenen zijn op gelijke wijze geboren. Daarom 
moeten zij ook gelijke rechten hebben , even goed op het land 
als op het ee, dat is water, en op alles wat Wralda geeft. 

2. Elke manspersoon mag de vrouw zijner keuze vrijen , 
en elke dochter mag haren heüdronk aanbieden aan hem , 
dien zij bemint. 

3. Heeft iemand eene vrouw genomen , dan geeft men 
hem huis en werf. Is er geen , dan moet liet gebouwd 
worden. 

4. Is hij naar een ander dorp gegaan om eene vrouw en 
wil hij daar bl^'ven , dan moet men hem aldaar een huis en 
werf geven, benevens het genot van de hemrik. 

5. Aan ieder manspersoon moet men een achterdeel als werf 
bij zijn huis geven : want niemand mag een voordeel bij zijn huis 
hebben, veel min een ronddeel. Alleen wanneer iemand eene 
daad verricht heeft tot gemeen en nutte , dan mag hem dat 
gegeven worden. Ook mag zyn jongste zoon dat erven. Na 
dezen moet het dorp dat terugnemen. 

6. Elk dorp zal een hemrik hebben naar zijne behoefte en 
de graaf zal hoeden dat elk zijn deel bemest en goed houdt , 
opdat de nakomelingen geene schade lijden mogen. 

7. Elk dorp mag eene markt hebben ter koop en verkoop, 
of tot ruilhandel. Al het andere land zal bouw en bosch blijven. 
Doch de boomen daarin zal niemand vellen, buiten gemeene 
raad, en buiten weten van den woudgraaf. Want de wouden zyn 
ten gemeenen nutte , daarom mag niemand er meester van zijn. 



32 



8. As m&rkjeld ne mèi ihkt thorp navt mèr ni nimma sa 
thd.t illifte dèl fon tha skat , hor fon tha inhêmar ner fon 
tha fêrhémande. Ak ne mêi tha mirk skat navt êr yrsellath (*) 
ne wertha as thUt öra god. 

9. Alle-t md^rkjeld mot jérlikes dêlath wrde , thrja dêgan 
far thére joldêi , an hvndred dèlun to dölande. 

10. Thi grévetman mit sinum grêvum skil thér of büra 
twintich dèla ; théne m4rk rjuchter tian déla , &nd sinum heipar 
fif déla ; thju folkesmoder én dél ; thju ga moder Qvwer déla ; 
th^t thorp tian déla ; tha drma , th^t is théra tham nayt 
wdrka ni kunna ni müge , fiftich déla. 

11. Théra, tham to mdrka kvma., ne mügon navt niwo- 
keria , kvmath thêr svm , sa is-t thèra famna plicht hjam kin- 
bêr to makjana in-vr ihkt èlle l&nd , til thju hja nimmerthe 
keren navt wrde to eng ampt , hwand soka hé,vath en gyra-lik 
hirte, vmbe skd.t to ^garja skolde hja ella vrrèda, ihkt folk, 
thju moder, hjara sibben S,nd tho tha lesta l\jara selva. 

12. Is thêr imman alsa 4rg that-er sjvcht-siak iga jeftha 
vrdêren wêr vrsellath vr hêl god , sa mot thene mirk-rjuch- 
tar him wêra knd tha famna him noma invr-et êl'e land. 

In êra tyda hêmadon Findas folk mest algadur invr hjara 
moder.s bdrta-land , mit nèma ald-lènd that nw vnder-ne sé 
lêith , hja wéron thus fêr-of , thérvmbe nèdon wi ak nên or- 
loch , tha hja vrdrêven send knd hèinda kêmon to rawane , 
tha kém-er fon selva l&ndwêr hêrmanna kèninggar and orloch, 
vr altham kêmon setma knd uta setma kêmon êwa. 

Hyr folgath tha êwa thêr thêr ut 

tavlikt send. 

1. Ek Fryas mot-a lêtha jeftha fyanda wêra mith aldulkera 
wS.pne as-er forsinna , bikvma knd h^ndtêra mêi. 



(*) De m&rkskat werd ia goederen betaald. 



33 



8. Als marktgeld mag het dorp niet meer nemen dan het 
elfde gedeelte van den koopschat , noch van de inwoners , 
noch van de verafwonenden. Ook mag de marktschatting niet 
eerder verkocht worden als het andere goed. 

9. Al het marktgeld moet jaarlijks verdeeld worden , drie 
dagen voor den Junidag, in honderd deelen te verdeelen. 

10. De grevetman met zijne graven zal daarvan ontvangen 
twintig deelen ; de marktrechter tien deelen en zijne helpers 
vijf deelen ; de volksraoeder een deel ; de vroedvrouw vier 
deelen ; het dorp tien deelen ; de armen , dat zijn die welke 
niet werken kunnen of mogen , vijftig deelen. 

11. Degene die te markt komen mogen niet woekeren. 
Komen er sommige , dan is het de plicht der maagden , hen 
kenbaar te maken over het geheele land , opdat zij nimmer ge- 
kozen worden tot eenig ambt, want zulke hebben een gierig 
hart. Om rijkdom te vergaderen zouden zij alles verraden , 
het volk , de Moeder , huzme nabestaanden en ten laatsten 
zich zelven. 

il. Is er iemand zoo boos dat hij zuchtziek vee of bedor- 
ven waar voor heel goed verkoopt , dan moet de marktrechter 
hem weren en de maagden hem noemen over het geheele land. 

In vroegere tijden huisde Findas volk meest al te gader 
over hun moeders geboorteland , met name Aldland , dat ^u 
in zee ligt. Zij waren dus ver af. Daarom hadden wij ook 
geen oorlog. Toen zij verdreven zijn en herwaarts kwamen 
om te rooven , toen kwam er van zelf landverdediging , heer- 
mannen , koningen en oorlog. Voor die alle kwamen inzet- 
tingen , en uit de inzettingen kwamen wetten. 

Hier volgen de wetten die daaruit zamen- 

gesteld zijn. 

1. Elke Fries moet de beleedigers of vijanden afwe- 
ren , met al zulke wapenen , als hij verzinnen , bekomen 
en hanteren mag. 

3 



34 



2. Is en boi twilif jer , sa inot-i tha sjvgnnde dèi miste 
fon sin lér-tid vmbe réd to werthande mith-a w&pne. 

3. Is hi bikymen , sa jève mka him w&pne &nd hi warth to 
wérar slègen. 

4. Is hi thré jér wèrar , s4 w&rth-i bnn^-hér &nd mêi hi 
hêlpa sin h&wed-manna to kjasane. 

5. Is hwa sjvgim jér kjasar, s^ mêi hi hèlpa eai herman 
jeftha kèning to kjasane , thér to &k keren wrde. 

6. Alle jèr mot-er ovir keren wertha. 

7. Bata tha kêning mügon alle ambtmanna wiÜier keren 
wertha , tham ijucht dva &nd nèi fryas rèd. 

8. Annen kéning ne mèi navt ni lénger as thrè jdr kéhing 
biljwa, til thju hi navt bikljwa ne mèi. 

9. Heth-i ^vgon jér rest , sft méi hi wither keren weiüm. 

10. Is thi kéning thruch thene fyand fallen , 84 rnügcrn 
sina sibba ftk nèi thére ére thinga. 

11. Is-er yppa sin tid ofgmgen jeftha binna sin tid star- 
yen , s4 ne méi nén sibba him ypfolgja , thêr-im néiar sy sa 
tha Qarde kny. 

12. Thèra tham strida mitha w&pne an ]\jara faanda ne 
knnnath navt foróuna knd wis bil jwa , thèrymbe ne focht-«th 
néne kèning w&pne to hantéra an tha strid. Sin wisdom mot 
sin w&pen wésa &nd thju Ijafte sinra k&mpona mot sin akyld 
wésa. 

Hyr send tha rjuchta thêre moder &nd 

thêra kêninggar. 

1. Sahwersa orloch kumth , send tha moder hira bodon 
nèi tha kéning, thi kéning send bodon nèi tha grèvetmanna 
vmbe land-wér.. 

2. Tha grèvetmanna hropath aUe burch-hèra et sèmne 
&nd birédath ho félo manna hja skilan stjura. 






35 



2. Is een knaap twaalf jaar, dan moet l^j de zevende dag 
missen van zijn leertgd om vaardig te worden met de wapenen. 

3. Is hg bekwaam geworden , dan geve men hem wapenen 
en hij wordt tot krijgsman geslagen. 

4. Ls hij drie jaren krijgsman , dan wordt hij burgtheer en 
mag hij helpen zijn hoofdman te kiezen. 

5. Is hg zeven jaren kiezer , dan mag hij helpen een 
heerman of koning te kiezen en daartoe ook gekozen worden. 

6. AUe jaren moet h^* herkozen worden. 

7. Behalve de koning mogen alle ambtmannen wederge- 
kozen worden , die recht doen en naar Fryas raad. 

8. Geen koning mag langer dan drie jaren koning blijven, 
opdat hij niet bestendig moge worden. 

9. Heeft hij zeven jaren gerust , dab mag hij weer geko- 
zen worden. 

10. Ls de koning door den v^and verslagen, dan mogen 
zijne nabestaanden ook naar die eer dingen. 

11. Is h^ op zijn tijd a^etreden of binnen zijn tijd ge- 
storven , dan mag geen bloedverwant hem opvolgen , die hem 
nader bestaat dan het vierde lid. 

12. Die welke strijden met de wapenen in hunne handen, 
kunnen niets verzinnen en wijs blgven , daarom voegt het 
geen koning wapenen te hanteren in den strgd. Zijne wijsheid 
moet zijn wapen wezen en de liefde zijner krijgslieden moet 
zijn schild wezen. 

Hier zijn de rechten dermoederen 

der koningen. 

1. Zoo wanneer er oorlog komt, zende de Moeder hare 
boden naar den koning , de koning zende boden naar de 
grevetmannen om de landweer. 

2. De grevetmannen roepen alle burgtheeren te zamen en 
beraadslagen hoe vele mannen zij zullen zenden. 



36 



3. Alle bisluta thêra moton ring néi théra moder senden wer- 
tha mith bodon &nd tjugom. 

4. Thju moder léth alle bisluta gaderja &nd jéffch et gal- 
dnetal , tMt ia ihkt middeltal fon alle bisluta etsêmne, thérmitha 
mot m&n far thd,t forma fréto ha &nd thene kéning alsa. 

5. Is thju wéra a k&mp , th&n hoft thi kéning alléna mith 
sinum havedmanna to réda , thach thêr moton dmmerthe tiirê 
burch-héra fon thére moder fórana sitta svnder stem. Thissa 
burch-hèra moton déjalikis bodon néi thére moder senda , til 
thju hju wéta müge jef thér awet dén wftrth, stridande with-a 
êwa jeffcha with Fryas ré^jevinga. 

6. Wil thi kéning dva d,nd sina réda navt , s& ne méi hi thAt 
navt vnderstonda. 

7. £ymth-ene fyand vnwarlinga, th&n mot m&n dva sa 
thene kéning bith. 

8. Nis thene kéning navt yppet pat , s^ mot m&n sin fol- 
gar hérich wésa of tham-is folgar alont tha lésta. 

9. Nis thér nên havedman , sd. ^ase m&n hwa. 

10. Nis thér nén tid , s& w&rpa hi him to havedman thèr- 
im weldich féleth. 

11. Heth thene kéning en frésalik folk oMagen , sa mü- 
gon sina after kvmande sin nèma Sfter hjara &jne fora; wil 
thene kéning , aêk mêi-er vppen vnbibvwade st'ld en pMk ut- 
Irjasa to hus &nd erv. Th&t erv méi en rond-dél wésa sa 
gr&t th&t hi fon alle sidum sjygun hvndred trédun utofsine 
hus méi hlapa , ér hi an sina rena kvmth. 

12. Sin jongste svn méi th&t god erva, kÜe tham tham- 
is jongste , th&n skil m&n that wither nimma. 

Hyr send tha rjuchta aller fryas 
"vmbe sêkur to wesande. 

1. Sahwersa thêr éwa vrwrocht wrde jefta néja setma ta- 



37 



3. Alle besluiten yan dezen moeten dadelijk naar de 
Moeder gezonden worden , met boden en getuigen. 

^. De Moeder laat alle besluiten verzamelen en geeft het 
gnldengetal , dat is het middengetal van alle besluiten te 
zamen. Hiermede moet men vooreerst vrede hébben , en de 
koning eveneens. 

5. Is het leger te velde , dan behoeft de koning slechts 
met zijne hoofdmannen te raadplegen, doch daarbij moeten altijd 
drie burgtheeren der Moeder vooraan zitten zonder stem. 
Deze burgtheeren moeten dagelijks boden naar de Moeder 
zenden , opdat zij weten moge of er iets gedaan wordt, strij- 
dende met Pryas raadgeving. 

6. Wil de koning iets doen , en zijne raden niet, zoo mag 
hij het niet onderstaan. 

7. Komt de vijand onverwacht , dan moet men doen , 
zooals de koning gebiedt. 

8. Is de koning niet op het pad, dan moet men zijn volger 
gehoorzaam wezen , of die op dezen volgt, tot den laatste toe. 

9. Is er geen hoofdman , dan moet men een kiezen. 

10. Is daar geen tijd toe , dan werpe zich een tot hoofd- 
man op , die zich sterk gevoelt. 

11. Heeft de koning een gevreesd volk afgeslagen, dan 
mogen zijne nakomelingen zijnen naam achter hun eigen naam 
voeren. De koning mag , zoo hij wü , op eene onbebouwde 
plaats eene plek uitkiezen tot een huis en erf. Dat erf mag 
een ronddeel zijn , zoo groot , dat hij naar alle zijden zeven 
honderd treden van zijn huis af loopen mag , eer hij aan zijn 
grensscheiding komt. 

12. Zijn jongste zoon mag dat goed erven , na hem diens 
jongste zoon, dau zal men het terug nemen. 

Hier zijn de rechten aller Friesen 
om veilig te wezen. 

Zoo wanneer er wetten gemaakt worden , of nieuwe iu- 



38 



ylikt , alsa mot-et to ména nitha skön , men nAmmer to 
fon enkeldera m&nniska , her fon enkeldera slachta , ner fon 
enkeldera stèta , nach fon awet that enkel sy* 

2. Sahwersa orloch kvmth &nd tiiér wrde hasa homljat 
jeftha skèpa , hok that et sy , 8y-et thivch thene fyand , tha 
by ména rédnm , sft ach tha ména ménta , th&t is al-et folk 
to sémne, that wither to helene; thér vmbe that n&mman tha 
ména sèka skil helpa yrljasa vmbe sin ^'n god to bihaldane. 

3. Is orloch vrthéjan , &nd send thér sym , alsa vrdêren 
that l\ja navt longer w&rka ne mügon , sft mot tha ména 
mènte l\jam vnderhalda, by tha férstnm achon hja foranato 
sittana , til thju tha jüged skil èra hjam. 

4. Send thér wédvon 4nd wéson kémen , s4 mot m^ hja 
&k vnderhalda 4nd tha svna mügon thi n&ma hjarar t&ta ypp-ira 
skildnm writa l\jara slachtha to érane. 

5. Send thér svm thrvch thene fyand fat &nd kvmath hja 
to b^k , sft mot mkn hjam fór fon th&t k&mp of fora , hwand 
hja machton fry lêten wêsa by arge loftnm &nd than ne mü- 
gon hja hjara lofta navt ni halda &nd tach érlik bilywa. 

6. Jef wi selwa fyanda fftta , s^ bringe mon tham 4J&P 
anda landa wêi , mka lérth hja ysa frya séde. 

7. Lét m§,n hja Afteméi hlftpa , s^ lét mé,n th&t mith wel- 
bed thrvch tha fftmna dva, til thju wi fttha &nd fijnnda winna 
fori lêtha &nd fyandun. 

Ut Minnos skriftun. 

Sahwersa thèr énman is thèrméta irg that hi vsa swetsar bira- 
wath , morth-dedun dvat, husa barnth , mangértha skinth, hok 
th&t-et sy, th4t krg sy, knd vsa swetnata willon thAt wrokenh^va, 
s^ is thAt rjucht thAt md,n thene dêder fètath And an l\jara ^'n- 



39 



zettingeii zamen^estold , alsdaii moet Het tan gemeenen nutte 
gesdueden , maar nimmer ten bate van enkele menschen ^ 
noob Tan enkela geslachten , noch van raikele staten , noch 
Yon iets dftt enkéld i3. 

2. Zoo wanneer er> oorlog komt en daar worden hnizen 
vernield of schepen , hoedanig het ook wezen mogen , hetzg 
door de» v^and, hetzg bij gemeenen rade, zoo behoort de 
gemeene- gemeente , dat is al het volk te zamen , dit weder 
te vergoeden, daaiom dot niemand de algemeene zaak zal 
helpen verliezen, om zijn eigen goed te behouden. 

3. Is de oorlog voorbg gegaan, en zijn er sommige zoo- 
danig verminkt , dat z^* niet langer werken kunnen, dan moet 
de gps^i^ene gemeenÉe hest onderhouden , bij de feesten be- 
hooreot 2^:Vpora^dQt^ te zitten, opdat de jeugd hen zal eeren. 

4. ZgH' er- weduwen en weezen gekomen , dan moet men 
haar ook ond^rhou4^n9 on de zonen mog^i de namen hunner 
vadei:'en op. hBixm schi}den, schrijven tot eere van hun geslacht. 

5. Zyn er sc^nmigen door don vjjand gevangen genomen 
en komen zij terug, dan moet men hen verre van het kamp 
wegvoert , want zij mochten vrg gelaten zjjn onder kwade 
beloften , en èBot mogen zij hunne belofben niet houden en 
toch eerlek blijven. 

6. Indim^t wj] zelve vijanden gevangen nemen, dan voere 
men die diep in het land weg , en leert hen onze vrije zeden. 

7. Indien men hen naderhand vr^laat , dan laat men dat 
met goedheid door de Maagden doen, opdat wij makkers en 
vriendoa^ winnen in plaai» van haters en vijanden. 

Uit Minno*s schriften. 

Zoo wanneer daar een man is dermate boos, dat hij onze 
naburen berooft , doodslagen pleegt , huizen in brand steekt , 
maagden schendt, wat het ook zij dat boos is, en onze 
landgenooten willen dat gewroken hebben , dan is het 
recht, dat men den dader vatte en in hunne te^en- 



40 



warda dêjath , til thju thér vr nén orloch nekyme, wèrthrvcli 
tha vnskt^ldiga skolde bofa fori tha skéldiga. Willath hja him 
sin lif bihalda léta &nd thju wréka oikkpi^ lèta , sé méi min 
th&t d&ja, Thach is then bona en kéning, grêvetman, grêya 
hwa th&t-et sy, tham ovira sêda mot wèka, s^ motonwitMt 
kwad béterja , men ta bona mot sin straf M. 

Forth hi en éren&ma vppa sine skeld fon sina éthelun , s& 
ne mügon sina sibba thi n&m& navt lönger ne fora. Thér- 
vmbe thd,t thi éne Edbba svrg skil h&ya ovira séda thêra öthera. 

Êwa fara stjurarQ. stjurar is thi 
èrenóma thêra buttafarar. 

Alle fryas svna h4va lika ijuchta, thérymb mügon dile fiinlca 
kn^pa hjara self as buttaflEkrar melda hy tha öldermön And 
thisse ne mêi him nit ofwisa, wara th&t er nèn stek is. 

2. Tha stjurar mügon hjara ^'n m4strun noma. 

3. Tha k&p^'vd moton keren knd binomath wertha thrvch 
tha mênte thér-et god héreth Und tha sijurar ne mügon thér 

by nén stem hd,ya. 

4. Jef m&n vppe réis bifinth ihkt thene kéning &rg jefka 

vnbikymmen is, sk mügou hja en öra nimma; kymon hja 
to bik, s^ méi thene kêninghimself biklagjaby thaöldermón. 

5. Kvmth thér fl&te to honk Smd sin thêr b&ta, sd. moton 
tha stjurar thèr of en thrimene h&va , althus to délande, thi 
witkéning twilf mön-is dèla, thi skolt by nacht ^'ugun dêla, .tha 
bötmönna ek twa dêla , thi skiprun ek thré dêla , that öra 
skip-is folk en ên dél. Tha jongste prentar ek en thrinmath, tha 
midlosta ek en half-dêl 4nd tha öldesta ek en twêdnath. 

6. Sin thêr svme vrlameth , s^ mot-a mêna mênte i\jvda 
far hjara lif, &k moton hja förana sitta by tha ména férsta, 
by huslika fêrsta , ja by alle férsta. 



(♦) Stjurar , van hier de naam Sturii hy Plinius. 



41 



woordigheid doode, opdat daarover geen oorlog kome, waar- 
door de onschuldige zoude boeten voor den schuldige. Willen 
zij hem zijn lijf laten behouden en de wraak laten af koopen , 
zoo mag men dat gedoogen. Is de schuldige een koning, 
grevetman , greve , wie dat het zij , die over de zeden moet 
waken , zoo moeten wij het kwaad herstellen , maar hij moet 
zijne straf hebben. Voert hij een eemaam op zyn schild van 
zijne voorvaderen , dan mogen zijne nabestaanden dien naam 
niet langer voeren , daarom dat de eene bloedverwant zorg- 
dragen zal over de zeden des anderen. 

Wetten voor de stuurlieden. Stuurman is 
een titel voor de buitenvaarders. 

1. Alle Fryas zonen hebben gelijke rechten , daarom mogen 
aUe flinke knapen zich als buitenvaarders aanmelden bij den 
olderman , en deze mag hen niet afwijzen , t«n ware dat er 
geen plaats is. 

2. De stuurlieden mogen hun eigen meesters benoemen. 

3. De kooplieden moeten gekozen en benoemd worden 
* door de gemeente , aan wie het goed toebehoort , en de stuur- 
lieden mogen daarbij geen stem hebben. 

4. Als men op reis bevindt , dat de koning slecht of on- 
bekwaam is , dan mogen zij een ander nemen. Komen zij 
weer thuis , dan mag de koning zich beklagen bij den olderman. 

5. Komt de vloot weder thuis , en zijn er baten , dan 
moeten de zeelieden daarvan een derde deel hebben , aldus te 
deelen. De witkoning twaalf mansdeelen, de schout bij nacht ze- 
ven mansdeelen , de bootsmannen elk twee deelen , de schippers 
elk drie deelen, het overige scheepsvolk elk een deel, de jong- 
ste scheepsjongens elk een derde deel , de middelste jongens 
elk een halfdeel en de oudste jongens elk een tweederde deel. 

6. Zijn' er sommigen verlamd, dan moet de gemeene gemeente 
zorgen voor hun onderhoud , ook moeten zij vooraan zitten bij 
de algemeene feesten , bjj huiselijke feesten , ja bij alle feesten» 



43 



7. SiiL thér vj^ tocht Ymkamen-, s^ moto» l^jam nMm 
ly'ara.dél erva. 

8. Sin thör wêdven. ftnd wêso» fon kvmen , 8& mot thja 
mènte l\ja yndecbalda; sdh 1^'a an ém^e kase feith, sa mügc» 
tha svna thi nöma l\jatsr tftta vppira skeldim fora» 

9. Sin thèr prentaxaQ for&iten, sa moton sinaervaeft^ 
TmftWTiifl dèl h&va» 

1(X Waa hi forséitli , s^ mêt 9in> bimd sjugon mannis délnn 
ai^ka Ymbe. hira ftyadnlf en- sten to to ifi^ande , map tUn moè 
hja for tha ére wédvo hilyya lêva long. 

11. Sahwersa en mênte en fl&te to réth, moton tha rêdar 
^jvda fèra beste liftochtim &nd fèr wif knd bim. 

12. Jef en stjurm: of &nd &rm is , Snd hi heth hos nach 
erv, si mot im that jon werth% ISil hj, nén hus naoh enr , 
sa. m%0A sin friui^^ heiQ im n^v»&i ftad: tiyaméntemotet 
b^tera. i^éi sina st&t, vrjki» tb&t sii» friim^ thfioie bftta wèigvja. 

Netlika sêka ut-a nêilêtne skriftum 

Minnos. 

Ifitmo (f) was. &l alde sékêmng , sjaner &nd wisgjricli. ' 
An tha Krêtar heth-i éwa jèven. Hi is b&m an- tha Linda- 
wrda , ind néi al sin witherfèira heth hi thftt luk noten umbe 
to I^ind&hém to sterva. 

Sahwersa vsa swiethnata en. dèl lènd h&ve jeftha wêtir , 
that VS god tolikt , sa focht»et vs ymbe that d k&p to fréja, 
^iUa^^h hja th&t navt ne dva , than mot m&n hja that bihalda 
lêta, That is nêi Fryarhis tex ftnd^t skdde vnijucht wésa 
to vnthandana tbat. 

Sahwersa thèr swethnata et sèmna k3rva jbd sana yr 
enga sèka, tha. vr lènd, é,nd' hja vs frèja en ordèl to 
sprèka., sa ach madi thit reder ifterwêja to lètane, 



(*) PreAtar., nog op Texel een (stuurmans) leerling, 
(t) Mi^nq , Mino9 (de oude). 




43 



7. Zgn er op de tooht omgekomen , dan moeten hunne 
naasten hun deel erven. 

8. Zgn daar weduwen en weezen yan gekomen, dan moet 
de gemeene gemeente die onderhouden ; zyn zij in een zee- 
stryd gesneuveld, dan mogen hunne zonen de namen hunner 
vaderen op hunne schilden voeren. 

9. Zijn er ligtmatrozen verongelukt, dan moeten zgne erven 
een geheel mansdeel hebben. 

10. Was h^* verloofd , dan mag zgne bruid zeven mans- 
deelen eischen om aan haar bruidegom een steen te wgden, 
maar dan moet z^ voor deze eer weduw blgven haar leven lang. 

11. Bgaldien eene gemeente eens vloot uitrust, moeten 
de reeders zorgen voor de beste leeftocht en voor vrouwen en 
kinderen. 

12. Indien een zeeman a%eleefd en arm is, en heeft hg huis 
noch erf, dan moet hem dat gegeven worden. Wil hg geen 
huis en erf , zoo mogen zijne vrienden hem in huis nemen en 
de gemeente moet dat vergoeden naar zgn staat, tenzij dat 
zyne vrienden dit voordeel weigeren. 

Nuttige zaken uit de nagelaten 
schriften van Minno. 

Minno was een oude zeekoning, een ziener en wgsgeer; 
hy heeft aan de Eretensen wetten gegeven. Hij is geboren 
aan de Lindaoorden , en na al zgne omzwervingen heeft hg het 
geluk genoten om te Lindahem te sterven. 

Zoo wanneer onze naburen een stuk land hebben, of water, 
dat ons goed toeschgnt, zoo voegt het ons dat te koop te 
vragen ; willen zij dat niet doen , zoo moet men hun dat laten 
behouden : dat is naar Fryas tex en het zoude onrecht wezen 
dat afhandig te maken. 

Wannee^ er naburen te zamen kijven en twisten over eenige 
zaak (anders) dan over land, en zij ons verzoeken een oor- 
deel uit te spreken, zoo behoort men dat liever achterwege 



44 



tach sa man thér navt buta ne kan , sa mot man th&t érlik 
^nd rjnchtférdich dva. 

Kvmth thêr hwa knd séith , ik hkv orloch , nw most-v mi 
helpa ; jeftha en öra kvmth Snd séith , min svn is ynjérich 4nd 
vnbikvmmen , ^nd ik bin ald , nw wild-ik thi to w&ranstew ovir 
hini knd ovir min ISnd st&lla , til hi jérich sy , sa ach man 
that wéigarja , tü tiy u wi nawt an twist ne kvme ne müge yr 
séka stridande with ysa frya sêdum. 

Sahwersa thêr kvmth en vrlandisk kapman yppa tolétmirk 
et Wyringga tha to Almanland ^d hi bidroght, sa warth-er 
bistonda m&rk-bêten &nd kanbêr m&kad trych tha fèmnainvr 
et êle land. Kvmth-er th&n to b&k , sa ne skil nimman k&pja 
fon him, hy mêi hinne brüda sa-rkvmenis. Thus, sahwersa-r 
k&pljud keren wrde vmbe wr-a merka to gk , jeftha mith-e 
fl&t to fftrane , sa ach man allêna aldulkera to Igasane tham 
m^ tyge by tyge k&nth 4nd an en goda hrop st&ne by tha 
f&nma. Bêrth-et navt to min that-er en keg man möng sy, 
tham tha Ijud bitrogha wil , sa agon tha ora th^t to wêrane. 
Het-i-t-al dên sa mot mSn th&t béterja, &nd thene misdêdar 
ut of Mndum banna , til tl\ja vsa n&ma vral mith êrane skil 
wertha binomath. 

Men jef wir vs vppen vrlandiska mS^rkt finda , sy-et heinde 
jeftha fêr, &nd bêrth-et th&t-et folk vs lêt dvath jeftha 
bistêlleth , s& agon wy mith haste héi to to sl&na , hwand 
a&kên wy êlla agon to dvande vmbe frêtho willa , vsa half- 
brothar ne mügon vs nimmer minachtja nach wèna that wi 
ange send. 

In min jüged hkv ik wel ênis mort overa b&nda thêra êwa, 
5,fter h&v ik Frya often tanked vr hjra tex , knd vsa êthla vr 
tha êwa thêr thêmêi tavlikt send. 

Wr.alda jeftha Alfoder heth mi fêlo jêren jêven, 
invr fêlo landa 5,nd sêa hê.v ik omme f&ren &nd nêi 
al hwa-k sjan h&, bin ik vrtjügad that wi allêna 



45 



te laten ; doch als men daar niet buiten kan , zoo moet men 
dat eerlijk en rechtvaardig doen. 

Komt er iemand en zegt : ik heb oorlog en nu moet gij 
my helpen. Of een ander komt en zegt : mijn zoon }S min- 
derjarig en onbekwaam en ik ben oud , nu wilde ik u tot voogd 
over hem en over mijn land stellen , totdat hij meerderjarig 
is , zoo behoort men dat te weigeren , opdat wij niet in twist 
mogen komen over zaken strijdende met onze vrije zeden. 

Wanneer een buitenlandsch koopman komt op de toegelatene 
markt te Wyringen of te Almanland en hij bedriegt , zoo wordt 
h{j terstond in de marktboete geslagen en door de maagden 
kenbaar gemaakt over het geheele land. Komt hij dan terug , 
dan zal niemand van hem koopen , en hij mag vertrekken 
gelijk hij gekomen is. Dus wanneer er kooplieden gekozen 
worden om ter markt te gaan , of met de vloot te varen , dan 
behoort men aUeen dezulken te kiezen, die men door endoor 
kent en in een goeden roep staan bij de maagden. Ge- 
beurt het desniettemin , dat er een slecht man onder is , die 
de menschen bedriegen wil , zoo behooren de anderen dat te 
weren. Heeft hij het reeds gedaan , dan moet men dat her- 
stellen , en den misdadiger uit het land verbannen , opdat 
onze naam overal met eere genoemd mag worden. 

Maar zoo wij ons op eene buitenlandsche markt bevinden, het- 
zij nabij of ver af en het volk ons leed doet of besteelt , dan 
behooren wij met een haastigen aanval toe te slaan , want of- 
schoon wij alles behooren te doen om des vredes wille , mogen 
onze half broeders ons nimmer minachten of wanen dat wij 
bang zijn. 

In n)ijne jeugd heb ik wel eens gemord over de banden der 
wetten, achterna heb ik Frya dikwijls gedankt voor hare 
tex , en onze voorvaderen voor de wetten , die daaruit zamen- 
gesteld zijn. Wralda of Alvader heeft mij vele jaren gege- 
ven , en over vele landen en zeeën heb ik rondgevaren , en 
na alles wat ik gezien heb , ben ik overtuigd , dat wij alleen 



46 



trvch Alfoder utfor keren Bond, éwa to h&vonde. Lydas folk 
ne mêi nèn êwa to m^kjande ni to h^dande , l\ja send to 
dvm knd wild thèrto. Fêlo slachta Findas send snöd enoch, 
men hja send gyrich , hèch&rande , fidsk , vnküs küd mort- 
Sjjochtich. Poga blèsath I\jara selva vppa, kad hja ne mügath 
nawet than krupa. Forska lirópath w^rk, wirk, kad hj& 
ne dvath nawet as hippa &nd kluchtmftiga. Tha roka hropath 
sper , spéü: , men hja stélon knd vrslynath al wat vnder 
hjara sna-vBla kvmath. Lik al tham is th&t Findas folk , hja 
bogath immer ovir goda êwa; ek wil setma mèlga vmb-et 
kw&d to wérane , men selva nil nimman theran bonden wêsa. 
Théra hwam-his gèst that lestigoste sy knd thêrtrvch sterik, 
iham-his höne kréjath kêning &nd tha dra moton alwenna 
an sin weid vnderwurpen wèsa, til en öther kvmth thêr-im 
fon-a sêtel drywet. Th&t word êwa is to fran vmbe an ména 
sêka to nomande. Thérvmbe hetii mêm vs évin sega lêrth. 
Êwa th&t séit setma thér bi aller m&nniska êlik an hjara 
mod prenth send , til thju hja müge wéta hwat rjncht &nd 
vnrjucht sy, knd hwérthrvch hja weldich send vmbe hjara kjne 
dêda knd tham fon örum to birjuchtande , th&t wil sedsa 
alsanftka l\ja god &nd navt misdêdich ypbrocht send. Ak is-er 
jet-en öra sin an f&st. Êwa seit ak, êlik wéter-lik; rjucht 
&nd sljucht as wéter that thrvch nên stomewind jeftha awet 
owers vrstoren is. Warth wêter vrstoren , sa warth-et vnêwa, 
ynrjucht, men et njgt évg vmbe wither êwa to werthande, 
that lêith an sin fonóelvhêd, alsa tha nygung to rjucht &nd 
frydom in Fryas bem leith. Thessa njgung h&vath wi trvch 
Wr.aldas gèat , vsa foders thér in Fryas bem bogth , thèrvm 
be skil hja vs kk évg biklywa. Êwa is &k thet dra sinnebyld 
fon Wr.aldas gftst , thêr évg rjucht dnd vnforstoren bilywath, 
afskên-et an liohême krg to geit. Êwa &nd vnforstoren send 
tha m&rka thêra wisdom &nd rjuchtfêrdichheid , thér fon 



47 



éoco' Alfader uitverkofreii z^ , om wetten te hebben. Lydas 
volk vermag geene wetten te makeb , noch te houden , zg zgn 
te dom en onbeschaafd daartoe. Vele geslachten yml Finda z^ 
schnoider genoeg, maar 23q z^n hebzuchtig, hoo vaardig, valsch, on- 
kuisch en moordzuchtig. De paddiein blazen zich op en zg kunn^ 
slechts kruipen. De kikvorsdien roepen werk, werk, enzg 
doen niets als huppden «n grappeninaken. De raven roepen 
spaar, spaar, ntaar zg stelen en verslinden al wat on- 
der hunne snavels komt^ Aa& die aUen geliyk is het Fibdas 
volk , zij spreken luMe alt^ over goede wetten , dk wil in- 
zettingen maken om het kwaad te weren , maar zelf ^il nie- 
mand daaraan gebondeki Wezélii Diegene wiens geest hét 
listigste is en daardoor sterk, diens hiaan kmait koning en 
de andere moeten aUerwege aan z^ wil onderworpen wez^ 
totdat een ander komt die hem van den zetel verdrijft, fiet 
woord ewa is te heilig om eene geiaeene zaak te benoemen, 
daarom heeft men ons e v i n leeren zeggen. E W a betedcent 
inzettingen, die bij alle menschen gelijkelijk in hun ge- 
moed geprent zijn , opdat zij weten mogen wat recht en on- 
recht is , en waardoor zij in staat zijn hunne eigene daden en 
die van anderen te beoordeelen , dat wil zeggen : alzoo verre 
zij goed en niet misdadig opgevoed zijn. Ook is er nog een andere 
zin aan vast: Ewa (effen) beteekent ook gelijk, vlak als 
water, recht en slecht gelgk water dat door geen hevige wind 
of iets anders verstoord is. Wordt het water verstoord, dan 
wordt het oneffen, onrecht, maar het neigt altijd om weder 
effen te worden. Dat ligt in zijn wezen, even als de neiging 
tot recht en vrijheid in Fryas kinderen ligt. Deze neiging 
hebben w^ door den geest van Wralda onzen vader, die 
luide spreekt in Fryas kinderen. Daarom zal die ook eeuwig 
bekijven. Ewa (eeuwig) is ook het andere zinnebeeld van 
Wralda, die eeuwig recht en onverstoord blijft, o&choon 
het in zijn ligchaam erg toe gaaté Eeuwig en otaverstoord 
zgn de kenmerken der wijsheid en rechtvaardigheid die door 



48 



alla irênio mSnniske socht &nd trvch alla rjuchtera bisêten 
wrden mot. Willath tha m&nniska thus setma &nd domar 
m&kja , thêr alan god bilywa &nd allerwèikes , sa moton hja 
êlik wêsa to fara alle minniska ; nêi thisse êwa achath tha 
ijuchtera hjara ordêl ut to kèthande. Is thêr eng kwad 
dên , hwêrvr nên êwa tavlikt send , sa mot mkn êne mêne acht 
bilidsa ; thêr ordêlth min nêi tha sin thêr Wr.aldas g^st an 
VS kêth vmbe over ella ijuchtfèrdich to birjuchtande , althus 
to dvande ne skil vs ordêl nS,mmer f édikant ut ne kvma. Ne 
dvath mkn nên rjucht men vnrjucht , alsa rist thêr twist 4nd 
twispalt emong tha mdnniska ind st&ta , thêrut sprut inlan- 
diska orloch , hwêrthrvch ella homljath ^d vrdAren w&rth. 
Men , o dvmhéd. D&hwila wi to dvande send ekkorum to 
sk&dane , kvmth-et nidige folk Findas mith hjara falska pre- 
sterum jvw hèva to rawande, jvwa toghatera to skindane, 
jvwa sêda to vrdva &nd to tha lesta klS,ppath hja sl&vona 
banda om jahwelikes frya hals. 

Ut-a skrifta Minnos. 

Tha Nyhellênia (*) tham fon hira 5jn nóme Min-erva héte , 
god sêten was dnd tha Krêkalander (•]-) hja to met even hêrde 
minade as vs ijn folk , thê, kêmon thêr svme forsta ind pre- 
stera vppe-ra burch &nd frêjon Min-erva hwêr of hjra 
erva lêjon. Hellênia andere , mina erva dreg ik om 
in mina bosm , hw&t ik urven hS,v is Ijafde vr wis- 
dom , rjucht 5,nd frydom , hS,v ik tham vrlêren , alsa ben 
ik êlik an tha minniste jvvar sléivonena. Nw jêv ik réd vm 
naweti, men than skold ik vrkèpja tham. Tha hêra gvngon 
wêi , dnd hripon al lakande, jvwer hêroga thjanra, wisa Hel- 
lênia. Thach thérmitha miston hja hjara dol, hwand thitfolk 
thkt hja minnade ind l\ja folgade , nam this nöme to-n êre 
nöme an. Thd. hja sagon thS,t hjara skot mist héde, 



(*) Nyhellênia , Nehalennia. 

(t) Krekaland, het Krekenland, zoowel Groot Griekenland als 
Griekenland zelf. 



49 



alle vrome menschen gezocht en door alle rechteren moeten 
bezeten worden. Willen dus de menschen inzettingen 
en bepalingen maken , die steeds goed blijven en aller 
wege, zpo moeten zij gelijk wezen voor alle menschen. Naar 
deze wetten behooren de rechteren hun oordeel uit te spre- 
ken. Is er eenig kwaad bedreven , waaromtrent geene wet- 
ten gemaakt zijn , zoo moet men eene algemeene vergadering 
beleggen , daar oordeelt men naar den zin , dien Wraldas 
geest in ons spreekt , om over alles rechtvaardig te oordeelen. 
Zoo doende zal ons oordeel nimmer falikant uitkomen. Doet 
men geen recht , maar onrecht , dan rijst er twist en twee- 
spalt onder de menschen en staten ; daaruit ontspruit binnen- 
landsche oorlog , waardoor alles in de war gebragt en in 't ver- 
derf gestort wordt. Maar o domheid. Terwijl wij bezig 
zijn elkander te Bchaden , komt het nijdige volk Findas met 
zijne valsche priesteren om uwe have te rooven , uwe doch- 
teren te schenden , uwe zeden te verderven , en ten laatste 
sluiten zij slavenbanden om een ieders vrijen hals. 

Uit Minnes schriften. 

Toen Nyhellenia, die van haar eigen naam Min-erv« 
heette , goed gezeten was , en de Krekalanders haar bijna 
evenzeer lief hadden als ons eigen volk , toen kwamen daar 
eenige vorsten en priesteren op hare burgt en vraagden Min-orva, 
waar hare erven gelegen waren. Hellenia antwoorde m ij n e 
erven draag ik om in mijn boezem, 't geene ik geërfd heb 
is liefde tot wijsheid , rechtvaardigheid en vrijheid. Heb ik 
die verloren, dan ben ik gelijk aan den minste van uwe 
slaven. Nu geef ik raad om niet, maar dan zoude ik die 
verkoopen. De heeren gingen heen en riepen al lachende , uwe 
gehoorzame dienaren , wijze Hellenia. Doch daarmede mis- 
ten zij hun doel, want het volk dat haar beminde en volgde 
nam dezen naam aLs een eemaam aan. Toen zij zagen , dat 

4 



50 



tha gvngon hja hja bihlvda Snd sêidon that hju-t folk hex- 
nad hêde , men vs folk knd tha goda Krékalandar wérde aller 
wêikes that-et laster wêre. Enis kêmon hja And firêgon, as 
thv th4ii nên thjonster ne biste, hwat dêist th&n mithaljar 
tham thv altid bi thi heste. Min-erva andere , thisse ijar 
send that sinebyld fon Fryas rêdjêvinga , wêrin vsa tokvmste 
forholen hlêit ^nd fon él thkt m&nneskalik slachte ; tid mot 
l\ja utbroda knd wi moton waka thS,t-er nén léth an ne kvinth. 
Tha prestera , god sêid ; men hwérto thjanath thene hund an 
thina fêra hand. Hellênia andere , heth thene hdrder nên 
sképer vmbe sin kidde at ;3êmene to haldande ? hwat thene 
hvnd is inna tl\janest thes skêphdrder , bin ik in Frjas tjanest, 
ik mot ovir Fryas kidde wdka. That likath vs godto, sêdon 
tha prestera ; men seg vs , hwat is thju bitjvtenise fon thi 
nachtule , ther immer boppa thin hole sit , is that Ijucht- 
skvwande (^ar altomet thet teken thinra kidrsjanhéd. ^êan 
andere Hellênia , hi helpt my hügja that er en slach fon mkn- 
niska ovir hirtha omme dwêith , thér evin lik hi in kirka 
dnd hola hêma ; thér an tjuster frota , tach navt as hi , vmb 
VS fon müsa knd óra pl^ga to helpane , men renka to for- 
sinna , tha óra mS,nniska hjara witskip to r&wane , til thju 
hja tham to betre müge fata vmber slavona fon to mékkjande 
knd hjara blod ut to sügane, even as vampyra dva. Enis 
kémon hja mith en benda folk. Pest was over-et land kvmen, 
lya sêidon, wi alle send to dvande, tha Goda to offerja, til 
thju hja pest wêra müge. Nilst thv then navt ne helpa hjara 
grimskip to stilane , jeftha hethste pest selva ovir-et land 
brocht mith thinra kunsta. Nêan séide Min-erva, men ik ne 
kkn nêne goda , thér irg dvande send; thêrvmbe ne kan ik 
navt fréja jef hja beter wrda willa. Ik kkn ên gode, th4t 
is Wr.aldas gê^it ; men thrvch tham er god is , dvath-er 
ak nen kwad. Hwanath kvmth-et kwad thdn wêi, frêjath 



51 



hun schot gemist had , toen gingen zij haar belasteren , en 
zeiden dat zij het volk behekst had ; maar ons volk en de 
goede Krekalanders beweerden allerwege dat het laster was. Eens 
kwamen zij en vroegen : als gy dan geen tioenster (heks) zijt, 
wat doet gij dan met de e^'eren , die gij altijd bij u hebt. 
Minerva antwoordde : Deze eijeren z^n het zinnebeeld van 
Frya's raadgevingen , waarin onze toekomst verholen ligt en 
die van het geheele menschelijk geslacht. De tijd moet ze 
uitbroeden , en wij moeten waken dat er geen leed aan komt. 
De priesters (zeiden) : goed gezegd, maar waartoe dient de hond 
aan uwe rechter hand. Hellenia antwoorde : . Heeft de herder 
geen schaapshond om zijne kudde bijeen te houden? wat de 
hond is in de dienst des schaapherders , dat ben ik in Frya's 
dienst. Ik moet over Frya's kudde waken. Dat komt ons 
goed voor zeiden de priesters , maar zeg ons wat is de be- 
teekenis van de nachtuil , die altijd boven uw hoofd zit ; is 
dat lichtschu wende dier soms het teeken van uw helder 
zien ? Neen , antwoorde Hellenia , hij helpt mij herinneren 
dat er een slag van menschen over de aarde omdwaalt , dat 
even gelijk hij ia kerken en holen huist , die in duister om- 
wroeten , doch niet als hij , om ons van muizen en andere 
plagen te bevrijden , maar om ranken te verzinnen , andere 
menschen hunne wetenschap te rooven , opdat zij hen des te 
beter mogen vatten om er slaven van te maken, en hun bloed 
uit te zuigen even als de bloedzuigers doen. Eens kwamen z^ 
met eene bende volks (de pest was over het land gekomen) , 
z^' zeiden : wij aUe zijn bezig de goden te offeren, opdat zij 
de pest mogen weren , wilt gij dan niet helpen hunne gram- 
schap te stülen , of hebt gij zelve de pest over het land ge- 
bracht met uwe kunsten. Neen , zeide Minerva , maar ik 
ken geene goden die kwaaddoende zijn , daarom kan ik niet 
vragen of zij beter willen worden. Ik ken slechts een goede , 
dat is Wralda*s geest , maar omdat hij goed is , doet hij ook 
geen kwaad. Waar komt het kwaad dan weg , vroegen de 



52 



tha prestera. AUet kwê<d kvmth fon jow ind fon thêre dvm- 
hêd thèra m&nniska , tham l\jara selva fon jow fensa lêta. 
Jef thin drochten th&n sa bjustre god is, wêrvmb wêrth- 
er-et kw&d th&n navt, frêjath tha prestera. HeUenia an- 
dere , Frya heth vs vppe wêi brocht And thene kroder tfadt 
is tid , tham mot thkt overige dva. With alle rampum is réd 4nd 
help to findande , tha W.ralda wil thS,t wi hja selva soka skiion, 
til tly'u wi sterik skile wertha knd wis. Nillath i¥i navt, thSn 
lêt-er vsa tnü ut trulla , til tlgu wi skiion erfftra , hwat nêi 
wisa dédum dnd hwat nêi dvma dêdum folgath. Tha sêide-ne 
forst, ik skolde wèna, that wére betre, that to wêrande. Hwel 
müglik , andere Hellênia , hwand than skolde tha m&nniska 
bilywa lik tdmade sképa ; thv &nd tha prestera skolde-r than 
hoda willa, men èk skéra S,nd nêi thére slacht benke fora. Tach 
alsa nil-t vs drochten navt, hi wil that wi ekkonim helpa, men 
hi wil èk th4t jahweder fry sy knd wis wrde. Th&t is kk vsa 
wille, thèrvmbe Ig'asth vs folk sin forsta, grêva, rêcljévar 4nd 
alle b&sa ènd m&stera ut-a wisesta thêra goda m^nniska, til 
thju allem^nnalik sin best skil dva vmbe wis knd god to wer- 
thande. Althus to dvande skilun wi ênis wéta knd anda folka 
léra, that wis wésa knd wis dva allêna lèith to salichhêd. That 
likt en ordél, sêidon tha prestera, men aste nv mênste, that pest 
thrvch vsa dvmhéd kvmth, skolde Nyhellénia th&n wel sa god 
wésa wille, vmbe vs ewat fon thdt nya \jacht to lénande, hwêr 
vppa hju sa stolte is. Jes sêide Hellênia ; tha rokka S,nd dra 
füglon kvmath alléna falla vp vul fts, men pest minth navt al- 
lêua vul &s , men vüla sêd-plegum knd fangnisa. Wilstv 
nv that pest fon-i wika S,nd na wither ne kvma, thin 
mostv tha fangnisa wéi dva, knd that i alla rén wrde fon 
binna knd fon büta. Wi willath bilawa th&t thin réd god 
sy, séidon tha prestera , men seg vs, ho skilun wi thêr alla 



53 



priesteren. Alle kwaad komt van u en van de domheid der 
menschen , die zich van u laten vangen. Indien uwe godheid 
dan zoo bijster goed is , waarom weert hij dan het 
kwaad niet, vroegen de priesters. Hellenia antwoorde: Prya 
heeft ons op den weg gebracht , en de Kroder , dat is de Tijd , 
die moet het overige doen ; voor alle rampen is ra^ en hulp 
te vinden , doch Wralda wil dat wij die zelve zullen zoeken , 
opdat wij sterk zullen worden en wijs. Willen wij niet , dan 
laat hij onze verbijstering uitrazen , opdat wij zullen ervaren , 
wat na verstandige daden en wat na dwaze daden volgt. 

Toen zeide een vorst : Ik zoude wanen , dat het beter 
ware , die te weeren. Wel mogelijk , antwoorde Hellenia , 
want dan zouden de menschen blijven gelijk makke schapen , 
gij en de priesters zoudt hen willen hoeden , maat* ook sche- 
ren en naar de slachtbank voeren. Doch zoo wil het onze 
godheid niet , hij wil dat wij elkander helpen , maar hij wil 
ook dat iedereen vrij zij en wijs worde. En dat is ook onze 
wil , en daarom kiest ons volk zijne vorsten , graven , rsiad- 
gevers en alle bazen en meesters uit de wijsten der goede 
menschen , opdat alle man even zeer zgn best zal doen , om 
wijs en goed te worden. Zoodoende zullen wij eens weten 
en aan het volk leeren , dat wijs zijn en wijs doen alleen 
leidt tot zaligheid. Dat schijnt wel een oordeel , zeiden de 
priesters , maar als gij nu meent dat de pest door onze dom- 
heid ontstaat, zoude Nyhellenia dan wel zoo goed willen 
wezen , om ons wat van dat nieuw licht te leenen , waarop 
zij zoo trotsch is. Ja j zeide Hellenia , de raven en andere 
vogelen komen alleen aan op bedorven aas , maar de pest be- 
mint niet alleen bedorven aas , maar ook bedorven zeden 
en gewoonten en booze lusten ; wilt g^ nu dat de pest 
van u zal wgken en niet terugkomen , dan moet gij de booze 
lusten wegdoen , opdat gij alle rein wordt van binnen en 
van buiten. Wij willen gelooven , dat de raad goed is , zeiden 
de priesters , maar zeg ons , hoe zullen wij daar alle meu- 



54 



m^nniska to kréja , thêr ynder vs weid send. Tha stand Hel- 
lénia yp fon hira sêtel ^nd kéth : Tha muska folgath thene 
sèjar , tha folka hjara goda forsta , thêrvmbe achnstv to bijin- 
nande mith thin selva Alsa rén to m&^'ande, that stythinna 
blikka in &nd utward méi ijuchta syndei sk&mréd to werthande 
to fara thin &jn mod. Men in stede fon th&t folk rén to mèk- 
jande heste yüla férsta utfonden , hwér yppa th4t folk al sa 
n&ka süpth , that l^ja to lesta lik tha bai-ga annath slip frota, 
ymbe that sty thin yüla lusta bota mêi. Th&t folk bigost to 
jolande &nd to spotande. Thér thrych ne thuradon ^ja nén 
strid wither an to spinnande. Ny skolde Sjder w^na, th^thja 
yral-et folk to hape hropen hêde ymbe ys algadur to-t land 
ut to driwande. Néan an stede fon ^ja to bihluda gyngon hja 
allerwéikes , èk to tha heinde Krêkalana til tha Alpa ut to 
kéthane, thdt et thene alleryrste drochten h^gth héde sin wisa 
toghater Min-erya , to nömth Nyhellênia émong tha m§,nniska 
to sendane in oyera sê mith-en ulk , ymbe tha manniska gode 
rêd to jêyane ^nd that allermannalik, thér hja hêra wilde, 
rik knd lukich skolde wertha , ind ênis b&s skolde wertha oyir 
alle kéningkrik irtha.s. Hira bjldnese stSJdon hja yppa hjara 
SItdxum, jeftha l\ja yrsellade-t anda dyma mS,nniska. Hja kêthon 
allerwéikes rêd-jêyinga, thêr hju nimmer jêyen héde , ^d 
tilladon wondera, thêr hju na dén héde. Thrych lesta wisten 
l\ja-ra selya master to md.kjande fon ysa êwa ^nd setma, knd 
thrych wankêthinga wiston hja alles to wisa S,nd to yrbruda. 
Hja st&ldon èk fèmna ynder l\jara hode, tha skinber yndere 
hoda fon F&sta (*) ysa forma ére moder, ymbe oyer thkt Mna 
^ucht to wéücane. Men th§,t Ijucht hêde hja selya ypstoken, 
^nd in stede fon tha fómkes wis to m^kjande , &nd after- 
nêi êmong th&t folk to senda, ta sjaka to léyande And tha 
b&rn to lêrande , mèkadon hja-ra dym ^d dimme bi-t 
Ijucht ê,nd ne machten hja n^ buta ne kyma. Ak wrdon 



(*) F&sta, Yesta, en de Yestaalsche maagden. 



55 



schen toe krijgen , die onder onze heerschappij zijn ? Toen 
stond Hellenia op van haren zetel en sprak : De mnssohen 
volgen den zaaijer , de volken hunne goede vorsten , daarom 
betaamt het u te beginnen met u zelven alzoo rein te maken, 
dat gij uwe blikken naar binnen en naar buiten moogt rich- 
ten zonder schaamrood te worden voor uw eigen gemoed. 
Doch in plaats van het volk rein te maken, hebt gjj vuile 
feesten uitgevonden , waarop het volk alzoo lang zuipt , dat 
zy ten laatsten , gelijk de zwijnen in het slik wroeten, omdat 
gij uwe lusten boeten moogt. Het volk begon te joelen en 
te spotten , daardoor durfden zij geen strijd weder aan te 
spinnen. Nu zoude ieder wanen dat zij overal het volk te 
hoop geroepen hadden , om ons allen te zamen het land uit 
te drgven. Neen , in plaats van haar te beschimpen gingen zg 
allerwegen , ook naar het heinde Krekaland tot aan de Alpen uit- 
roepen : dat het den Oppersten God behaagd had zijne ver- 
standige dochter Minerva , bijgenaamd Nyhellenia , onder de 
menschen te zenden van over zee met eene wolk , om 
de menschen goede raad te geven, en opdat alle menschen 
die haar hooren wilden rijk en gelukkig zouden worden , en 
eens meester zouden worden over alle koningrijken der aarde. 
Zij stelden haar beeld op hunne altaren , of verkochten het 
aan de domme menschen , zij verkondigden allerwegen raadge- 
vingen die zij nimmer gegeven had , en vertelden wonderen die 
zij nooit gedaan had. Door list wisten zij zich meester te maken 
van onze wetten en inzettingen , en door drogredenen 
wisten zij alles te wijzigen en te bederven. Zij stelden 
ook priesteressen onder hunne hoede , die schijnbaar onder 
de hoede van Festa onze eerste eeremoeder (waren) om 
over het heilige licht te waken , maar dat licht hadden 
zij zelve ontstoken , en in plaats van de priesteressen wijs te 
maken en naderhand onder het volk te zenden om de zieken 
te verplegen en de jeugd te onderwijzen , maakten zij ze dom 
en duister , en zij mochten nimmer buiten komen. Ook werden 



50 



hja to rê(yêvstare brukath, tach thi rêd was by skin uthjara 
mvlun ; hwand ly'ara mvla wêron navt owers as tha hropar, 
hwêr trvch tha prestera hjara gérta utkéthon. 

Tha Nyhellénia fallen was, wilden wi en ore moder Igasa, 
svme wildon nói Texl&nd vmbe thér êne to frêjande, men tha 
prestera thain by hira djn folk th4t rik wither in hêde, nildon 
that ni hengja S,nd kêthon vs by-*ra folk as vn-fr&na ut. 

III. üt-a skrifta Minnes. 

Tha-k althus wêi faren was mith mina Ijyd fon Athenia, 
kémon wi to tha lesta an en eland thrvch min Ijvd Kreta héten 
vm-a wilda krêta tham et folk anhyv by vsa kvmste. Tha 
as hja sagon th^t wi nên orloch an-t skéld foron, wrdon hja 
mak, alsa-k et lest far en bota mit yserark en havesmode §.nd 
en stada land wandelde. Thach tha wi en stut séten hêde 
S,nd hja spêradon that wi nén slavona nêde, tha wêron hja 
vrstê,lath, men tha-k-ra nw talt hêde that wi êwa hêdonêhfc 
to biijuchtande vr alla, tha wilde-t folk èk fon sokka h^. Tach 
skêrs hêdon l\ja tham jefta thit êlle land kêm anda tys. Tha 
forsta 4nd prestera kémon b&rja that wi hjara tjvth over- 
hérich mèkad hêde S,nd thüt folk kém to vsymbe hul&nd 
skul. Tach thii tha forsta sagon thit hja hjara rik yrljasa skolda, 
th& jêvon hja thdt folk frjidom &nd kémon to my vmb-en 
ésega bok. Thach th&t folk was nên frydom wenth 4ndtha 
héra bilêvon welda néi that ir god thochte. Th^ thi stom wr wér, 
bigoston l\)a twispalt among vs to sêja. Hja sêidon to min folk 
that ik hjara help anhropen hêde vmbe standf4st kêning to 
werthande. Enis fand ik 'gif in min met , thd. as er énis en skip 



57 



zij alB raadgee&ters gebezigd , maar die raad was voor den 
schijn uit hare monden , want hare monden waren niet an- 
ders dan de roepers , waardoor de priesters hunne begeerten 
uitspraken. Toen Nyhellenia gestorven was , wilden wij eene 
andere moeder kiezen. Sommigen wilden naar Texland om 
aldaar eene te vragen; maar de priesters die b^ hun eigen 
volk het rijk weder in hadden , wilden dat niet gedoogen , 
en kreten ons bij het volk als onheilig uit. 

Uit de schriften van Minno. 

Toen ik aldus weggevaren was met mijne lieden van Athe- 
nia , kwamen wij ten laatsten aan een eiland , door mijne 
manschappen Kreta geheeten , wegens de woeste kreten die het 
volk aanhief bij onze komst. Toen zij echter zagen , dat wij 
geen oorlog in het schild voerden , werden zij gedwee , zoodat 
ik ten laatsten voor een boot met ^'zer gereedschap eene ha- 
venmond en een plek grond inruilde , doch toen wjj daar 
eene poos gezeten waren, en zij bespeurden dat wg geene 
slaven hadden , toen waren zij daarover versteld. Maar toen 
ik hun nu verteld had, dat wij wetten hadden om gelijk 
recht te doen over allen, toen wilde het volk ook zulke heb- 
ben, doch naauwlijks hadden zij die, of het geheele land kwam 
in de war. De vorsten en priesters kwamen en gaven voor 
dat wij hunne onderdanen oproerig gemaakt hadden , en 
het volk kwam tot ons om heul en schut te vragen. Doch 
toen de vorsten zagen dat zij hun rijk zouden verliezen , toen 
gaven zg aan het volk vrijheid en kwamen bij mij om een 
Asegaboek. Doch het volk was aan geen vrijheid gewoon , 
en de heeren bleven heerschen , naardat hun goed dacht. 
Nadat die storm over was , begonnen zij tweespalt tusschen 
ons te zaaijen. Zij zeiden aan mijn volk , dat ik hunne hulp 
had ingeroepen , om bestendig koning te worden. Eens vond 
ik vergif in myne spys. Doch als er eens een schip van 



58 



fon-t Fly by vs yrséilde , ben ik thérmith stolkens hinne 
brith. — Taoh min witherfara to Idtande , sa wil-k mith 
thesa skédnesa alléna séga , tbat wi navt müge héma mith 
et Findas folk fon wêr th&t et sj , hwand th&t 1^ hl send 
mith falska renka , éwa to frêsane as l^jara swéte wina mith 
déjande fenin. 

Ende wra skrifta Minnos. 

Hir vnder send thrê wêta, thêr afier 
send thissa setma makad. 

1. Allera mannalik wét, th&t i sin bihof mot, menw^rth 
ilmman sin bihof vnthalden, sa nét nén man hwat er skil dva 
ymbe sin lif to bihaldande. 

2. Alle elte minniska werthat drongen a b&rn to télande, 
wirth that wêrth , sa nêt nim man wath &rges thérof kvme mei. 

3. Alrek wêt th&t-i fry ind vnforléth wil léva , &nd that 
öre that êik wille. 

Umbe sekur to wésande send thesa setma ind domar makad. 

Th4t folk Findas heth êik setma ind domar: men thissa 
ne send navt néi tha rjucht, men alléna to b^ta théra pres- 
tera ind forsta, thana send hgara stata immerthe fvl twispalt 
ind mord. 

1. Sahwersa imman n^d heth ind hi ne kan him selva 
navt ne helpe, sa moton tha f&mna thit kvndich dva an tha 
grêva. Thêrfar thit et en stolte Fryas navt ne focht thit 
selva to dva. 

2. Sa hwa irm wirth thrvch tham hi navt wirka nil , 
thêr mot to thit lind ut dreven wertha, hwand thalifaind 
loma send lestich ind irg tinkande: thêrvmbe ich min to 
wêrane tham. 

3. Jahwéder jong kerdel dch en brud to soka ind is er 
fif ind twintich sa ^cht-er en wif to hiva. 



59 



Flyland bg ons verzeilde, ben ik daarmede stilletjes wegge- 
togen. Doch mijn eigen wedervaren daarlatende , wil ik met 
deze geschiedenis alleen zeggen , dat wij ons niet moeten in- 
laten met Finda's volk , van waar het ook zij , omdat zy vol 
zijn van valsche ranken , even te vreezen als hunne zoete 
wijnen met dooden vergif. 

Einde van Menno's schriften. 

Hieronder zijn drie beginselen, daarnaar 
zijn deze inzettingen gemaakt. 

1. Iedereen weet dat hij zyn nooddruft moet hebben , 
maar wordt aan iemand zijne nooddruft onthouden , dan weet 
niemand wat hij doen zal , om zijn lijf te behouden. 

2. Alle volwassen menschen worden gedrongen kinderen 
te verwekken , zoo dat geweerd wordt , weet niemand , wat 
kwaads daarvan kan komen. 

3. Een ieder weet dat hij vrij en onverlet wil leven , en 
dat anderen dat ook willen. Om veilig te wezen zijn deze 
inzettingen en bepalingen gemaakt. 

Het volk van Finda heeft ook inzettingen en bepalingen , 
maar deze zijn niet volgens het recht , maar alleen ten bate 
van de priesters en vorsten , dientengevolge zgn hunne staten 
immer vol tweespalt en moord. 

1. Bijaldien iemand gebrek heeft en hg kan hem zelf niet 
helpen, zoo moeten de Maagden dat ter kennis brengen van 
den ^aaf , om reden dat het een hooghartigen Fries niet past 
dat zelf te doen. ^ 

2. Zoo iemand arm wordt , doordien hij niet werken wil , 
die moet uit den lande uitgedreven worden ; want de laffen 
en tragen zijn lastig en ergdenkend , daarom behoort men 
hen te weren. 

3. Ieder jong man behoort eene bruid te zoeken , en is 
hij vgf en twintig jaar oud , dan behoort hij eene vrouw te 
hebben. 



60 



4. Is hwa fif &nd twinüch , knd heth er nèn èngèk , sa 
&ch ek man him ut sin hns to wêrane. Ta knApa ftchon him 
to formjda. Nimth er th4n nach nên éngil , sè mot m&n hin 
d&d séga , til thju hi ut of lande brude &nd hir nén &rgenese 
néva ne méi. 

5. Is hwa wrak, th&n mot-er avbér s^ga , that nimman fon 
him to frêsane nach to duchtane heth. S& mei er kyma 
hwêr êr wil. 

6. Plecht er &ftemèi hordom , s& méi-r fluchta , ne flucht- 
er navt ; s& is er an tha wréke thêr bitrogna vrléten , ind 
nimman ne méi helpa him. 

7. Sahwersa &mman eng god heth , &nd en öther likt that 
thermête that i him théran vrfate , sa mot-i th&t thrja vrjelda. 
Stélth-i jeta réis, th&n mot hi néi tha tinl^num. Wil thene 
bistélne him fry jéva , sü mêi-r thit dva. Tha bérth et wither 
sa ne méi nimman him frjdom jéva. 

Thissa domar send makad fara nydiga 

m&nniska. 

1. Sa hwa in hèste mode tha ut nid annen otheris Ipja 
brekth , égna ut st&t , jeftha thoth , hok th^t et sj , sa mot 
thi lêtha bitallja hwat thene lèdar askth. Ne kan hi thit ni 
dya , sft mot-er aybér an im dén wertha , sa hi an thene ore 
dêth. Nil hi thèt navt ut ne stonda, sa mot-i him to sina 
burch-fóm wenda , jef-i inna yser jefbha tin l&na mêi werka 
til sin skeld an sy, néi thér méne dom. 

2. Jef ther imman fVnden w&rth alsa S,rg that-i en Fryas 
felth , hi mot et mit sina lif bitallja. Kan sina burch-f^m 
hin far altid nêi tha tinlAna helpa êr er fat wrde , sy méi 
th&t dva. 

3. Sahwersa thi bona mêi biwisa mith vrkinda tju- 



61 



4. Is iemand v ^'f en twintig jaar , en heeft hij nog geen echt- 
genoot , dan behoort men hem uit zgn huis te weeren , de knapen 
behooren hem te vermijden. Neemt hjj dan nog geene vrouw , 
dan moet men hem dood verklaren , opdat hij uit het land 
vertrekke, en hier geen ergernis mag geven. 

5. Is iemand machteloos, dan moet hij openbaar zeggen 
dat niemand van hem te vreezen heeft , dan mag hij komen , 
waar hg wü. 

6. Pleegt hij naderhand ontucht, dan mag hij vluchten; 
vlucht 14j niet, dan wordt hy aan de wraak der bedrogene 
overgelaten en niemand mag hem helpen. 

7. Bijaldien iemand eenig goed heeft , en een ander be- 
geert dat dermate , dat hij zich daaraan vergrijpt , dan moet 
hg dat drievoudig vergelden. Steelt hij dan nog eens weer , 
dan moet hij naar de tinlanden; wü de bestolene hem vry 
laten , dan mag hg dat doen , maar gebeurt het voor de derde 
reis , dan mag niemand hem de vrijheid schenken. 

Deze bepalingen zijn gemaakt voor 
toornige menschen. 

1 . Zoo iemand in drift of uit boosheid een anders leden breekt, 
een oog uitstoot , ofte tand , wat het ook zij , zoo moet de 
beleediger betalen , wat de beleedigde eischt. Kan hij dat 
niet doen , zoo moet er openbaar aan hem gedaan worden , 
wat hij aan den ander deed. Wil hij dat niet uitstaan, dan 
moet hij zich tot zijne burgtmaagd wenden , of hij in de ijzer- 
of tinlanden mag werken , tot dat zijne schuld voldaan is 
volgens de algemeene bepaling. 

2. Wanneer iemand gevonden wordt zoo boos , dat hij een 
Fries dood slaat, dan moet. hij dat met zijn Igf betalen. Doch 
kan zgne burgtmaagd hem voor altijd naar de tinlanden hel- 
pen , voor dat hg gevat wordt, dan mag zij dat doen. 

3. Bijaldien de doodslager kan bewijzen met erkende ge- 



62 



gum that et by vnluk skên is , na skil hi fry wésa , 
men bérth et jetta réis , sa mot-i tach nêi tha tinlènum , til 
thju mdn thér thrvch formitha all ynerimde wréka §,nd fêitha. 

Thls send domar fara horninga. 

1. Hwa en ótberis hvs ut nid thene röda hón anstekt nis 
nên Fryas , hi is en homing mith basterde blod. Mêi mh. 
hin bi thêr dêd bifara , sa mot man hin vppet ^vr werpa. Hy 
mêi flya sa-r kin tach n4rne skil-i sêkur wésa farawrékande 
hand. 

2. Nén êfta Fryas skil ovira missléga sinra nêste malja 
nach kalta. Is hwa misdédoch far-im selva , tha nayt frêselik 
far en óra , sa mêi hi him selva riuchta. W5.rth-i alsa irg 
that er fréslik w4rth, sa mot mS<n-t anda gréva bara; men 
is thér hwa thêr en óther &flerbdkis bitighat in stede fon-t 
to dvande by tha grêva , tham is en horning. Vpper mark 
mot-i anda péle bvnden wrde , sa that et jong folk im anspêja 
mêi ; ifter Iskdath mS,n him overa mdrka , men nayt nêi tha 
tinlana, thrvch that en érerèwer ak is to frêsane. 

3. Sahwersa thér ênis imman wêre sa krg that i vs gvng 
vrrêde by tha fyand , pada &nd to pAda wes , vmbe vsa flj- 
burga to nèka , jeftha thes nachtis thêrin to glupa, tham wêre 
allêna wrocht ut Findas blod. Him skolde mS.n mota barna. 
Tha sijurar skoldon sin m4m §,nd al sina sibba nêi on fèr eland 
mota bringa S.nd thêr sin ask forstuva, til thju-r hyr nên 
feninige krüdon fon waxa ne müge. Tha f^mna moton thln 
sin nam utspêja in vr al vsa stata , til thju nên b&m sin nam 
ne krêje dnd tha alda him müge vrwerpa. 



63 



tuigen , dat het bg ongeluk geschied is , zoo zal hij vrij wezen. 
Maar gebeurt het nog eenmaal , dan moet hij toch naar de 
tinlanden , opdat men daardoor vermijde alle onbehoorlijke 
wraak en veete. 

Dit zijn bepalingen voor de hoeren- 
kinderen. 

1. Wie eens anders huis uit boosheid den rooden haan op- 
zet , is geen Fries , hij is een hoerenkind , met basterd bloed. 
Kan men hem op heeter daad vatten , dan moet men hem 
in het vuur werpen. Hg mag vlieden zoo hij kan , nergens 
zal hij veilig wezen voor de wrekende hand. 

2. Geen echte Fries zal over de misslagen zijns naaste 
mallen of kwaadspreken. Is iemand misdadig jegens hem 
zalven , maar niet te vreezen voor anderen , dan mag hij zijn 
eigen rechter wezen. Wordt hij zoo slecht , dat hij gevaarlijk 
wordt , dan moet men het aan den graaf openbaren. Maar 
is er iemand die een ander achter zijn rug aantijgt , in plaats 
van het bij den graaf te doen , die is een hoerenkind , op de 
markt moet hij aan den paal gebonden worden , zoodat het 
jong volk hem mag aanspuw^n ; daarna leidt men hem over 
de grenzen , maar niet naar de tinlandan , want een eerrover 
is ook daar te vreezen. 

3. Bijaldien er eens iemand zoo slecht was , dat hij ons 
ging verraden , aan den vgand de paden en bijpaden wees om 
onze vliedburgten te genaken , of des nachts daar in te sluipen, 
die zoude alleen gesproten zijn uit Finda's bloed , men zoude 
hem moeten verbranden , de zeelieden zouden zijne moeder en 
al 'zyne bloedverwanten naar een afgelegen eiland moeten 
brengen , en daar zijn asch verstuiven , opdat er geen 
vergiftige kruiden van mochten groegen. De maagden moe- 
ten zijn naam vervloeken over alle onze staten , opdat geen 
kind zijn naam moge krggen, en de ouden dien mogen 
verwerpen. 




64 i^ 

'Al 

Orloch was vrtigen , men néd was kvmen an sin stéd. Nw Ly^ 
wéron hjr thré minniska thér-^k en buda keren stêlon fon 
asyndergane éjnhèra. Tha l\ja wrdon alle fat. Nw gong 
thene êrosta to dnd brocht thene thjaf by tha skelte. Tha 
fómna thêr-vr kêthande sèidon allerwêis , that i dên hêde néi 
rjacht. Thi öra nom thene thjaf thdt keren of ^d lêth im 
forth mith &éto. Tha flmna sêidon , hi heth wel dên. Men 
thi thredde êjnhér gvng néi tha thjaf sin hus th&. Asser 
nw sach ho nêd thèr sin sêtel yp st41th hêde, thè gvnghito |Q 
hkk dnd kêrde wither mith en wêin fol nèdthreftum , thêrhi j^ 
nêd mith fon thére hêrd of driwe. Fryas ftona hêdon by ^ 
him omme wétrath ind sin dêd an dat êvge bok skrèven, ^^ 
dahwile hja al sina lêka ut fóchth hêde. Thju êre- ^^ 
moder was et sêid &nd hju lêt het kvndich dva thrvch |^ 
th&t êle l&nd. %^ 

That hyr vnder st4t is in ut tha wigar 

thêre waraburch writen. * 

!^ 

(Zie plaat I.) T 

Hwat hyr boppa stdt send thi têkna fon thS-t jol. Th&t is « 
th4t forma sinnebild Wr.aldas , ak fon t-an£Eing jeftha-t bijin, : m 
wêrut tid kêm , th&t is thene Kroder thêr êvg mith thit jol >| 
mot ommehlapa. Thana heth Frya thl,t standskrift m&kad , 
thit hja brukte to hira tex. Tha Fista êremoder wêre, 
heth hju-r th&t run jeftha hl^pande skrift fon mèkad. Ther 
Witkêning that is Sêkêning, Godfrêiath thene alda heth thêr 
asvndergana telnomar fon m&kad i&r stand and rvnskrift bede. -^ 
T-is thêrvmbe navt to drok that wi-r jèrliks ênis fêst vr fyrja. ' 
Wy mügon Wr.alda êvg thank to wya th&t fai sin gèst sa faerde in , ' 

vr vsa éthla heth &ra lêtn. Ynder hira tid heth Finda ak en skrift 

■< 

i 






I 



ï 

w 



I 



65 



Oorlog was voorbij gegaan , maar nood was in zyne plaats 
gekomen ; nu waren er drie menschen die elk een zak koom 
stalen yan afzonderlijke eigenaren. Dooh zjj werden alle ge- 
vangen. Nu ging de eerste (eigenaar) heen en bracht den 
dief b^ den schout, de maagden zeiden daarvan aller- 
wege, dat hg gehandeld had naar het recht. De andere nam 
den dief het koom af , en liet hem voorts met vrede ; de 
maagden zeiden, hij heeft wel gedaan. Maar de derde 
eigenaar ging naar den dief in zjjn huis. Toen hij nu zag, 
hoe de nood daar zijn zetel had opgesteld , ging hij terug en 
keerde weder met een wagen vol nooddruftigheden, waar- 
mede hg den nood van den haard verdreef. Fiya's maag- 
den hadden bg hem rondgewaard en zijne daad in het 
eeuwige boek geschreven , terwijl zij al zijne zonden hadden 
uitgewischt. Het werd gezegd aan de eeremoeder , en deze 
liet het verkondigen over het geheele land. 

Hetgene hieronder staat is aan de wanden 
van de waraburgt gegrift. 

(Zie plaat I.) 

Wat hier boven staat, dat zijn de teekens van het Juul, 
dat is het eerste zinnebeeld van Wralda, ook van den aan- 
vang of het begin, waaruit de Tijd is voortgekomen; deze 
is de Kroder, die eeuwig met het Juul moet rondloopen. 
Hiernaar heeft Frya het staand schrift gevormd, 't welk zg 
gebruikte voor hare tex. Toen Fasta eeremoeder was, heeft 
zij er het run of loopend schrift van gemaakt. De Witkoning 
d. i 2^ekoning GodMed , de oude , heeft er afzonderlijke 
getalteekens van gemaakt voor het staand en loopend schrift 
beide. Het is daarom niet te veel dat wij er jaarlijks een- 
maal feest voor vieren. Wg mogen Wralda eeuwig dank 
wijden , dat hij zijn geest zoo krachtig over onze voorvaderen 
heeft laten varen." In haren tgd heeft Finda ook een schrift 

5 



j 



66 



utfvnden , men th&t wêre sa hftgflSkrande &nd M 
knd krolum , th&t tha afterkymanda tl^rof tl;ja 
ring yrlêren hftye. Aftemèi hftvon 1^'a vs skrift löi 
tha Finna , tha Thyxjar &nd tha Erekalander. Men 
navt god , th&t-^t foQ et jol m^kad w^ &nd that-el 
altid skrèven wrde moste mith son om. Thèrby 
thAt l^jara skrift vnl^bèr skolde wêaa far ora fo] 
hja h&vath altid hdmnesa. Thus to dvande send 
fon-a wis r&kath , thêrmètha , tfaat ta b&m tha s] 
rar aldmm amper lêsa en müga; dahwile wj 
desta skriftun èyin réd lêsa müge as thèra thêr jesi 
send. 

Hir is th&t stand skrift , thèrvnder th&t run 
tha t&lnomar a bjder wisa. 

(Zie plaat n.) 

That stêt vp alle burgum eskrê 

Êr thère &rge tid kèm was vs l&nd th&t sk( 
wralda. Svnne rês hager &nd thêr was sjelden 
b&ma &nd trèjon waxton frügda &nd nochta, thör ni 
send. Among tha g&rs-sèdam hedon wi navt alei 
Ijarer &nd blyde , men &k swete thêr lik gold blikte 
m&n yndera svnnestrêla bak ja kvste. Jèron ne wrde| 
telath, hwand th&t ène jèr was alsa blyd as et öthl 
tha ène side wrdon wi thrvch Wr.aldas sê bisloten,! 
nên folk buta vs navt fara ne mochte nach kvnde 
óre side wrden wi thrvch th&t brede Twisklftnd 
hwêr thrvch th&t Findas folk navt kvma ne tl 
fon ovira tichta walda &nd ovir it wilde kwik. 
paldon wi ovir it uter ende thes aster-sè , bj êvind 













A 
00 

N 




^ 






'^ 





C<1 





O 






l 






~) 



^ 



s 



O) 

•H 

in 
1 

c 
et 



1 



A 



hvr thr<' 
:rgane f;jn 
éro-jta tu 
Ih^'^r-vr k- 
. Thi ór. 
mith f'K'U'. 
in;<lde éjn 
r:h ho né<l 
ld kérde 
aith fon 
)mme war 
Ie hja a 
was et 
Ie land. 



-i 



-J 



i t h y r 

th 



it hyr l)Oi 
orma sinii 
tid kêiii 
)inraehlA]K 
hja brukt 
ij u-r that 
ning thïil 
ïrgana tel 
hêrvmbe • 
lügon A\ i 
êthla het: 



;;A.i 



de Finnei. , u 

tan aiet cut:.. . 



O. ZuodtMau- 1 
lat de kmu^^i^L > 

achiift . uuttTu^ 

plaat U. , 

burgtei. , ■. 

, wab uiu i^L 
ger en tt .-.,. _■ 
den vrutüi-.:, ... 
utten i""- -— . 

kon iMu- 
jaar wit . .. 
werdiiii V _ ., 
lekiivi, . 
Ie wiuu'.. 



J. 



68 



middelsê , alsa wi buta tha littiga wel twelif gr^ta swete 
rinstrama hédon , vs thrvch Wr.alda jêven vmb vs land 
elte to haldane knd vmb vs wigandlik folk tha wéi towisana 
néi sina sê. 

Tha owera thissar rin strama wrdon tomet algadur thrvch 
YS folk biséten, kk tha fjelda an thju Eène fon-t êna f nda alon 
et öre ende thè. 

To jenst-vr tha Dénamarka knd that Juttarland hêdon wi 
folkplantinga mith en burchfèm , d^na wonon wi k&per 4nd 
yser , biJTnka tar , p&k knd svma ór bihof. To jenst vr vs 
formêlich Westland thér hédon wi Brittanja mith sinS tin- 
l&na. Brittanja th&t was ihki ld.nd théra bannalinga, thêr mith 
hulpe lyarar burchftai wêi brith wêron vmbe hira lif to bi- 
hèldana. Thach for that hja navt to b§,k kvma ne skolde, 
warth er èrost en B to fara hjara st4r priked, tha bana mith 
iSde blod farve ^nd tha öra misdêdar mith bl&wefarve. Buta 
&nd bihalva hédon vsa stjurar knd k^pljvd mêni loge anda 
heinde Krékalanda &nd to Lydia. In vr Lydia thêr send tha 
swarta minniska. Tha vs land s^ rum knd grat wêre, hêdon 
wi félo asondergana namon. Théra tham saton hitsten tha 
Dénemarka wrdon Juttar héten , uthèvede hja tomet navt 
owers ne dêdon as barn-stên juta. Hja tham thêr saton vppa 
êlanda wrdon Lêtne héten , thrvchdam hja mest al vrlêten 
lévadon. Alle strand knd skor hémar fon-a Dénemarka alont 
thêre S^ndfal nw Skelda wrdon Stjurar (*), Sèk^mpar (f ) Snd 
Angelara (§) héten. Angelara sa héton man to fora tha butafiskar 
vmbe that hja alan mith angel jefta kol fiskton knd nimmer nên 
netum. Théra thér thèna til tha heinde Krékalanda saton, 
wrdon blat Kad-hémar héten, thrvch tham hja ninmerthe buta 
foron. Théra thér in da Haga marka saton, thér anna Twisk- 
landa palon , wrdon Saxmanna héten , uthawede l\ia immer 
wèpned wéron vr thkt wilde kwik knd vrwildarda Britne. Thêr to 



(♦) Stjurar, Sturii. 

(t) Sekampar , Sicambri. 

(§) Angelara , Angli. 



69 



zee , zoodat wij buiten de kleine rivieren wel twaalf groote 
zoetwater stroomen hadden , ons door Wralda gegeven om 
ons land vochtig te houden en om onze zeevaarders den weg 
naar zijne zee te wijzen. 

De oevers van deze stroomen werden bijna alle door 
ons volk bezeten, ook de velden aan den Sijn, van 'teene 
einde tot het andere toe. 

Tegenover de Benemarken en het Juttenland hadden wij volk- 
plantingen met eene burgtmaagd. Van daar wonnen wij koper en 
ijzer, benevens teer, pik en sommige andere benoodigheden. 
Tegenover ons voormalig Westland hadden wij Brittannie met 
zijne tinlanden. Brittannie was het land der ballingen, die 
met behulp hunner burgtmaagd weggetrokken waren , om hun 
lijf te behouden. Maar opdat zij niet terug zouden komen , 
werd eerst een B. voor hun voorhoofd geprikt, de geban- 
nenen met roode bloed verf , de andere misdadigers met blaauwe 
verf. Bovendien hadden onze zeelieden en kooplieden menige 
loods (factorij) in de heinde Krekalanden (Italië) en inLydia. 
In Lydia (Lybia) zijn de zwarte menschen. Daar ons land 
zoo ruim en groot was , hadden wij vele afzonderlijke namen. 
Die welke gezeten waren .ten oosten van de Denemarken , 
werden Jutten genoemd, uithoofde zij bijna anders niet 
deden dan barnsteen j u 1 1 e n (aan het strand zoeken). Die 
welke woonden op de eilanden werden Letten geheeten, om 
dat zij meestal verlaten leefden. Alle strand en kust- 
bewoners van de Denemarken af tot aan de Sandval , nu 
Schelde , werden Stuurlieden , Zeekampers en Angelaren gehee- 
ten. Angelaren zoo noemde men te voren de buitenvisschers , 
omdat zij alleen met a n g e 1 of hoekwant vischten , en nooit geen 
netten (gebruikten). Die welke van daar tot aan het naaste Ereka- 
land woonden, werden eenvoudig Kadhemers genoemd, omdat zij 
nimmer buiten voeren (maar aan de kade bleven). Die in de 
Hooge marken gezeten waren , welke aan de Twisklanden paal- 
den , werden Saxmannen geheeten , uithoofde zij altijd gewapend 
waren tegen het wild gedierte en de verwilderde Britten. Daav- 



70 



boppa hêdon wi tha nöma Lands&ton , M&rsata (*) 4nd Holir 
jefta Wods&ta. 

Ho arge tid kèm. 

Hêl thene sümer was svnne &ftere wolkum skolen , as wilde 
hja irtha navt ne ga. Wind reston in sinabüdar, werthrvch 
rêk &nd stom lik sela boppa hus &nd polon stand. Loftw&rth 
althus drov &nd dimme , &nd inna tha hirta thêra m&nniska 
was blydskip nach früchda. To midden thiAre stilnise fSng irtha 
an to bèvande lik as l\ju st&rvande wêre. Berga spijten fon 
ekkornm to spêjande Qvr &nd lögha , óra svnkon in hira 
sk&t del, &nd thêr ly'u êrost igelde hêde, hêjade hju berga 
yppa. Aldland (f) trvch tha stjurar Aüand héten svnk 
nyther &nd th^t wilde hef st&pton alsa n^ka wr berg &nd 
dêlon, that ella vndere sé bidvlwen wére. Fêlo m^nniska 
wrdon in irtha bidobben , &nd fêlo thêr et fivr ynkêmen wê- 
ron, kémon thêmêi innet wêter ym. Navt allêna inda landa 
Findas spéidon berga Qvr , men dk in-t Twisk-land. Walda 
b^madon thêrthrvch fifter ekkorum &nd th& wind dftna wêi 
kèm , thft w&jadon ysa landa f^l ask. Binstr^ma wrdon vr- 
léid &nd by hjara mvda kêmon nêja èlanda fon sand 4nd 
drivande kwik. Thrju jèr was irtha alsa to lydande ; men tM 
hja béter wêre macht m&n hira vvnda sja. Fêlo landa wêron 
vrsvnken , dra uta sé rêsen &nd th&t Twisk-land to fikra-n 
halfdêl vntwalt. B&nda Findas folk kêmon tha lêtogha nuntne 
bifóra. Vsa wêibritne vrdon vrdelgen jefta hja wrdon hjara 
harlinga. Th& warth w&kandom vs dvbbeld boden &nd tid 
lêrd VS that êndracht vsa stirikste burch is. 

Thit stêt inna Waraburch by thêre 

Aldega mvda wryt. 

Thju W^aburch nis nên famnaburch, men thêr in vnrdon 



(*) M&rsata, Marsacii. 
(t) Aldland , Atlantis. 



71 



enboven liadden w|j de namen Landzaten, Marzaten en Hout- 
of Woudzaten. 

Hoe de bange tijd kwam. 

Geheel den zomer had de zon achter de wolken gescholen , 
als wilde zij de aarde niet zien. Be wind rustte in zijn holen, 
waardoor rook en damp als zuilen boven huis en poelen ston- 
den. De lucht werd aldus droef en dof, en in de harten der 
menschen was blijdschap noch vreugde. Te midden van deze 
stilte begon de aarde te beven , alsof zjj stervende was. Be 
bergen spleten van een om vuur en vlam te spuwen ; andere 
zonken in haren schoot neder, en waar zij eerst velden had, 
hief zij nu bergen omhoog. Aldland, door de zeelieden At- 
land geheeten, zonk neder, en de woeste golven traden zoo 
verre over bergen en dalen, dat alles onder de zee bedolven 
was. Vele menschen werden in de aarde begraven, en velen 
die aan het vuur ontkomen waren, kwamen daarna in het 
water om. Niet alleen in het land van Finda spuwden de 
bergen vuur, maar ook in het Twiskland. Wouden brandden 
daardoor achter elkander weg , en toen de wind daar van daan 
kwam, waaiden onze landen vol asch. Stroomen werden 
verlegd en bij hunne monden kwamen nieuwe eilanden van 
zand en drijvend vee. Drie jaren was de aarde zoo lij- 
dende, maar toen zij herstelde, kon men hare wonden 
zien. Yele landen waren verzonken , én andere uit de zee 
opgerezen en het Twiskland voor de helft ontwoud. Ben- 
den Findas volk kwamen de ledige ruimten bezetten. Onze 
weggetrokkenen werden verdelgd, of zij werden hunne bond- 
genooten. Toen werd waakzaamheid ons dubbel geboden, en 
de tijd leerde ons, dat eendracht onze sterkste burgt is. 

Dit staat aan de Waraburgt bij de 
Aldegamude gegrift. 

De Waraburgt is geen Maagdeburgt, maar daarin werden 



72 



alla uthémeda &nd vrlandeska thinga wèrath , thêr mitbrocht 
binne thrvch tha stjurar. Hju is thri péla , th4t is en half 
ty südwarth fon Médéa-sblik légen. Alsa is th&t förword: 
berga nygath thinna krunna, wolka &nd strèma wén. Jes. Skên- 
landQ blöst, slftvona folka stöppath vppat thin klèt, oFiya. 

Alsa is thju skêdnesse. 

100 ind 1 jér(f) nêi that èldland svnken is , kêm thêr ut-et 
êtóta en tolk wêi. Th^t folk was vrdrêven thrvch en öther 
folk, &fter VS Twisk-land krêjon hja twispalt , l\ja skifton hjara 
selva an twam hftpa , ek hér gvng sines wéiges. Fon-t éne 
dél nis nén t&l to vs ne kémen , men th&t öre dél fyl ftfter 
to YS Skénland. Skénland was sunnich bifolkath, ftnd anda 
&fter-k^d th&t sunnichste fon al. Thêrymbe machton hja-t 
svnder strid wrwinna , &nd uthftwede l\ja öwers nên léth ne 
dédon, nildon wi thérvr nén orloch hè. Nw wi hjam hèvon 
k&nna léred , s& willath wi ovir hjara séda skriwa , Hfteméi 
ho-t YS mith l\jam forgungen is. Th&t folk was navt newild 
lik félo slachta Findas, men élik anda Égipta-landar, hjaM- 
vath prester^ lik tham &nd nw hja k&rka have , èk bjldon . 
Tha prestera send tha engosta héra, hja héton l\)ara selva 
Mègjara, l\jara aller ovirste hét Magy , hi is hèvedprester &nd 
kéning mith én , allet öre folk is nul in-t isiffer knd êllik &nd 
al vnder Igara weid. Th&t folk néth navt énis en nöme, thrvch 
YS send hja Finna héten , hwand afskén hjare fèrsta algadur 
droY &nd blodich send , thach send hja thér alsa fin Yp , that 
wi thêr bi &fter st^ne. Forth ne send hja navt to binydane, 
hwand hja send sl&Yona fon tha presterum And jeta fol 
krger fon l\jara méninga. Hja mênath that ella fvl kvada 
g&ston is f thér inda mdnniska dnd djara gluppe , men fon 
Wr.aldas g&st nêton hja nawet. Bj& h&Yath sténe wêpne, 
tha Magjara kdpra. Tha Magjara tellath that l\ja tha &rge gèston 

(*) Skénland, Scania, Scandinavia. 
(t) 2193—101 = 2092 v. Chr. 



73 



alle uitheemsche en boitenlandsche dingen bewaard, die mede 
gebracht zgn door de zeelieden. Zij is drie palen, dat is een 
halftij (3 uren) zuidwaarts van Medeasblik gelegen. Aldus is 
de voora&praak : Bergen neigt uwe kruinen , wolken en 
stroomen weent. Ja, Schoenland bloost, slavenvolken stappen 
op uw kleed, o Frya. 

Zoo is de geschiedenis. 

100 en 1 jaar nadat Aldland gezonken is, kwam er uit het 
oosten een volk weg. Bat volk waa yerdreven door een an- 
der volk. Achter ons Twiskland , kregen zij tweespalt , zij 
schiften zich in twee hoepen, en elk ging zijns weegs. Van 
het eene gedeelte is geen bericht tot ons gekomen, maar het 
ander gedeelte viel achter in ons Schoenland. Schoenland 
was schaars bevolkt en aan de achterkant het spaarzaamst 
van al. Daarom mogten zij het zonder strijd overwinnen, en 
uithoofde zg anders geen leed deden, wilden wij daarom 
geen oorlog hebben. Nu wij hen hebben leeren kennen, wil- 
len wij over hunne zeden schrijven , en daarna hoe het ons 
met hen vergaan is. Het volk was niet woest, gelgk vele 
geslachten van Finda ; maar het is gelijk de Ëgyptelanders , 
zij hebben priesters , even als deze , en nu zij kerken hebben, 
ook beelden. De priesters zijn de eenigste heeren , zij noe- 
men zich zelf Magyarèn , hun opperste heet Magy , hij is 
hoofdpriester en koning met een; al het andere volk is nul in 
't sijfer en gelgk , en allen zijn onder hun geweld. Het volk 
heeft niet eens een naam ; door ons worden zij Finnen ge- 
noemd ; want ofschoon hunne feesten allemaal treurig en 
bloedig zjjn , zgn zij daar toch zoo fijn op , dat wij daarbij 
achterstaan. Toorts zijn zij niet te benijden , want zij zijn sla- 
ven van hunne priesters , maar nog veel meer van hunne 
meeningen. Zij meenen , dat alles vol is van booze geesten, 
die in de menschen en dieren sluipen; maar van Wraldas 
geest weten zg niets. Zg hebben steenen wapenen, de Magya- 
rèn koperen. De Magyarèn verhalen , dat zij de booze geesten 



74 



banna &nd yrbanna mügon, th6r vr is-t folk ölan in 
ange frèse &nd vppira wêsa nifl nimmer nèn bljdskip 
to bisjan. Thi l\ja god séten wéron, sochten tha Magjara 
athskip bi vs, ly'a bogadon vp vsa tftl &nd sddum, vp vs iQa &nd 
vppa VS jsere wépne, thdr 1^'a g6m to fori hjara goldnn And 
sulvere syrhedum wandela wilde , &nd hjara Ijoth hildon hja 
immerthe binna tha pêlon , men th&t vrskalkton vsa w&ken- 
dom. Achtantich jêr forther , just wér-et jol-fèrste, thér ke- 
mon hja ynwarUnge lik snéi thrrch stomewind dréwen ovir 
vsa landa to runnande. Thér navt flya machton wrdon vrdén. 
Frya w&rth anhropen , men tha Skénlandar hédon hira rêd 
warlftsed. Th^ wrdon kr&fta sAmlath , thri pèlun fon Goda- 
his burch(*) wrdon hja wither stonden, tha orlochbilêv. Kat 
jefta K&ter-inne , alsa héte thja film , thêr burchfilm to Goda 
burch was. K&t was stolte And hachf&randa , thérvmbe 
ne lèt hja ndn rêd ni foUistar anda Moder ne frèja. 
Men th& tha burchhéra th&t fi^ta, th^ svndon l^ja selya 
bodon nêi Texléknd néi thêre Moder th&. Minna alsa was 
thére Moder-is nöme, lêt &la tha stjurar mfti\ja &ndèl-etoth- 
era jongk folk fon ftst-flyland &nd fon tha Bénnemarkmn. 
üt thesse tocht is tlyu skydnese fon Wodin bern, sa-r vppa 
burgum wryten is &nd hir éskrêven. Anda Alder-gft- 
mude(^) thèr reste en -alde sêk&ning. Sterik was sin nöme 
&nd tha hrop vr sina dêda was grèt. Thisse alde rob hêde thré 
nêva ; Wodin thene aldeste hémde to Lumka-m&kja (§) bi 
thêre Ê-mude to êst-flyland by sin eldrum t-ns. Ênes was 
er herman west. Tunis &nd Inka wéron sék&mpar And 
just nw bi hjara fiderja anda Alderga-mude t-vs. As tha 
jonga kS.mpar nw bi ekkörum kêmon , kêron hja Wodin 
to hjara herman jefta koning ut, knd tha sêk&mpar ké- 
ron Tunis to-ra sêkdning 4nd Inka to Igara skelte bl thêr 
nacht. Tha stjurar gvngon tha nêi tha Dênnemarka fiüra, 
thêr n&mon hja Wodin mith sin wigandlika landwér in« 

(*) Goda-hisbiirch , Gothenburg. 

(t) Alderga, Ouddorp (bij Alkmaar). 

(§) Lumkamftkja bithêre Ëmuda, Embdeiu 



75 



kunnen bannen en verbannen , daarover is het volk steeds in 
bange vrees , en op hun gelaat is nimmer vrolijkheid te zien. 

Toen zij goed gezeten waren, zochten de Magyaren vriend- 
schap bij ons, zij roemden onze taal en zeden, ons vee en 
onze ijzeren wapenen , die zij gaarne voor hunne gouden en 
zilveren sieraden ' wilden ruilen , en hun volk hielden zij al- 
toos binnen de palen , en dat verschalkte onze waakzaamheid. 

Tachtig jaren later, juist was het Juulfeest, kwamen 
zij onverwacht, gelgk sneeuw door een stormwind gedre- 
ven , over onze landen toeloopen. Die niet vlieden konden , 
werden gedood. Frya werd aangeroepen , maar de Schoon- 
landers hadden haren raad verwaarloosd. Toen werden 
krachten verzameld, drie palen van Godasburgt werden zg 
wederstaan, de oorlog bleef. Kaat of Katerine, zoo heette de 
priesteres , die burgtmaagd op Godasburgt was. Kaat was 
trotsch en hooghartig , daarom liet zij nodi raad , noch helpers 
aan de Moeder vragen. Maar toen de burgtheeren dat begre- 
pen , zonden z^' zelve boden naar Texland tot de Eeremoeder. 
Minna , zoo was de naam der Moeder , liet al de zeelieden 
oproepen en al het andere jong volk van Oostflyland en van 
de Benemarken. Uit deze tocht is de geschiedenis van 
Wodin ontstaan , die op de burgten gegrift is, en hier is 
uitgeschreven. 

Aan de Aldergamude daar ruste een oude zeekoning , 
Sterik was zijn naam , en de roep z^ner daden was groot. 
Deze oude rob had drie neven ; Wodin de oudste woonde te 
Lumkamakia bij de Eemude in Oostflyland bg zgne ouders. 
Eenmaal was hij heerman geweest. Tennis en Inka waren 
zeestrijders , en juist nu bg hunnen oom aan de Alderga- 
mude. Toen nu de jonge krggers bij elkander kwamen , kozen 
zg Wodin tot hun heerman of koning , en de zeekampers 
kozen Tennis tot hun zeekoning en Inka tot hun schout bij 
nacht. De zeelieden gingen toen naar de Dennemarken va- 
ren, daar namen zij Wodin met zijne krggshaftige landweer 



76 



Wind was mm &nd alsa wéron hja au en ^mering (*) to Skên land. 
Thè tha northeska brothar ra selva by-m fi^ath héde, dêlde 
Wodin sin weldich hêr aa thri wiga. Frya was Ivjara wêpenhrop 
&nd s^ hi b&kward sloch tha Finna And Mègjara as of et 
b&m wéron. Th^ thene Mègy fomöm ho sin Ijvd alombrocht 
wrdon , ikk sand hi boden mith st&f &nd krone. Hja séidon 
to Wodin, o thy alra grèteste thdra k&ningar, wi send skel- 
dich, thach al hwat wi dên h&ve is ut néd dên. Je mêne 
that wi jyw brothar willeng klik anfat hkve , men wi send 
thrvch Ysa fjranda forth-ï&tereth dnd thi alle send vsjeta yppa 
hakka. Wi h^vath often helpe au thinre burchfèm frêjath, 
men hja neth vs navt ne meld. Thene M^gy séith , sa hwersa 
wi ekkörum to tha h&lte vrdva, sè skilun tha wilda skeph&r- 
dar kémon And ys alg^dur vrdva. Thene Mftgy heth fül rik- 
dom , men hi heth sjan that Frya weldiger is as al ysa gaston 
et sémine. Hi wil sin h^ved in hii'a skèt del ledsa. Thy bist 
thene wigandlikste k&ning irthas , thin folk is fon yser. Warth 
ysa k&ning dnd wi alle wiUath thin slélyona wésa. Hwat 
skolde that ér-rik fèr-i wésa, aste tha wilda wither to b&k 
driwa koste , ysa séfyra skolde-t rondblêsa &nd ysa mftra skol- 
don jy yral fèrut ^k. 

Wodin was sterik , wost &nd wigandlik , men hi nas nayt 
kl4r sjande, thérthrych wSxth i in hjar méra fyngen &nd thrych 
thene Mègy kroneth. Bju félo stjurar knd land-wérar , tham 
thisse kèr nayt &e sinde, brudon stolkes hinne, KM mith 
nèmande , men Kkt thér nayt to ièra thére Moder ner to £lra 
thêre ména acht forskine nilde , jompade wr bord. Thè kém 
stomewiud knd fétere tha sképa yppa skorra fonna Dennemar 
kum del synder enkel man to mistane. Afteméi hdyon hja 
tha strêt K&tsgat (4-) héten. Thk Wodin kroned was , gyng-er 



(*) Amering, nog in N.-HoUand in gebruik , beteekent daar : adem- 
tocht , oogenblik. Cf, Kiliaan in voce. 

(t) K&tsgat, het Kattegat. 



77 



aan boord. De wind was ruim , en zoo waren zij in een 
ommezien in Schoonland. Toen de noordsche broeders zich 
bij hem gevoegd hadden , deelde Wodin zijn geweldig 
leger in drie benden (wiggen). Frya was hun wapenroep , 
en zoo sloeg hij de Finnen en Magiaren terug alsof het kin- 
deren waren. Toen de Magy vernam , hoe zijne manschappen 
overal omgebragt werden , zond liij boden met sts^ en kroon. 
Zij zeiden tot Wodin: o gij allergrootste der koningen, wij 
zijn schuldig , doch al wat wij gedaan hebben , is uit nood 
gedaan. Gij meent dat wg uwe broeders met moedwil aan- 
getast hebben, maar wij zijn door onze vijanden voortgedre- 
ven, en die alle zijn ons nog op de hielen. Wij hebben 
dikwijls aan uwe burgtmaagd hulp gevraagd , maar zij heeft 
zich om ons niet bekommerd. De Magy zegt : bijaldien w^* 
elkander voor de helft vermoorden , dan zullen de wilde 
schaapherders komen en ons allen vermoorden. De Magy 
heeft vele rijkdommen , maar hij heeft gezien , dat Frya veel 
machtiger is als alle onze geesten te zamen. Hij wil zijn 
hoofd in haren schoot neerleggen. Gij zijt de krijgshaffcigste 
koning der aarde, uw volk is van ijzer. Word onze koning, 
en wij allen willen uwe slaven wezen. Wat zoude dat eer- 
vol voor u wezen , als gij de wilden weder terug kondt drij- 
ven , onze basuinen zouden het rondblazen , en onze be- 
richten zouden u overal vooruit gaan. Wodin was sterk , 
woest en krijgshaftig , maar hij was niet helder ziende, daar- 
door werd hij in hunne strikken gevangen en door den 
Magy gekroond. Zeer velen van de zeelieden en de land- 
weer , dien deze keuze niet naar den zin was , vertrokken in 
stilte , Kaat medenemende. Maar Kaat die niet voor de Moe- 
der , noch voor de algemeene vergadering wilde verschenen , 
sprong over boord. Toen kwam de stormwind en dreef de 
schepen op de schorren van de Dennemarken , zonder een 
enkel man te missen. Naderhand hebben zij die straat het 
Kattegat geheeten. Toen Wodin gekroond was , ging hij op 



78 



yppa wilda los ; thi wêron al rutar , lik een héjel buje kèmon 
hja lyn Wodin-is hêr, men lik en twyme wind wendon hja 
omme S.nd ne thvradon n^ wither forskina. As Wodin nw 
to b&k kêm , jav thene Mègy him sin toghater to-n wif. After- 
nei wArth-i mith krüdon birékad , men thêr wêron tawerkrü- 
don mong, hwand Wodin warth bi grêdum alsa sêrvrmêten, 
that-i Frja &nd Wraldas gèst misk&na ènd spota thvrade, 
thawjla hl sin frya hals bog to fSlra falska drochten-likande 
byldum. Sin rik hilde gvgun jêr, th^ vrdwind-ir. Thene 
Mègy sêide ihat-er emong hjara godon (*) vpnimeth wêre, 
&nd that hi fon thèr over hjam welda, men vs folk lakton 
vmbe tin t&l. Th& Wodin en stut wêi west hêde , kêm thêr 
twispalt. Wi wildon en öra k&ning kjasa, men thit nilde thene 
Mftgy navt ne hengja. Hi wérde that et en rjucht wêre, him 
thrvch sina drochtne jêven. Buta &nd bihalva thissa twist, 
sa was thêr jet-ên emong sin Mêgjara &nd Finna , thêr Frja 
ner Wodin êra navt nilde. Men thi Mkgj déde as-t im sinde, 
hwand sin toghater hêde en svn bi Wodin wvnen , &nd nw 
wilde thene Mègy that thisse fon en hège kom-of wêsa skolde. 
Thawyla alle sanade ind twista, krönade hi thene knèp to 
k4ning &nd st&lade hin sels as foged &nd foramond jefta rêd- 
jêvar an. Thêra thêr mar hildon fon hjara balg as fon th^t 
ijucht , tham léton him bidobba , men tha goda brudon wêi. 
Félo M4gjara fiodon mith l\jaraljydab&k ward,S,nd thastjurar 
gvngon to skip S,nd en hêr fon drista Finna gyngon as rojar mitha. 
Nw kvmath 'tha skêdnese fon nêf Tunis S,nd sin nêf Inka 
érost rjucht yppet pat. 

Thit ella stêt navt allêna vpper Waraburch 

men ak to thêre burch Stavia, thêr is 

lidsen iftere hava fon Stavre. 

Tha Tunis mith sinum skêpum to honk kêra wilde , gvng-i 
thet forma vppa Dênnemarka of, men hi ne macht thêr navt 



(*) Wodin , Odin , Wodan. 



79 



de wilden los; zij waren allen ruiters; gel^k een hagelbui, 
vielen zij op Wodins heer aan, maar als een dwarrelwind 
wenden zjj om , en durfden niet weder verschjjnen. Toen 
Wodin nu terug kwam , gaf de Magy hem zijne dochter tot 
vrouw. Daarop werd hij met kruiden berookt, doch er wa- 
ren tooverkruiden onder ; want Wodin werd trapsgewijze zoo 
zeer vermetel, dat hj Frya en Wraldas geest durfde mis- 
kennen en bespotten , terwijl hij zijn vrije hal& boog voor de 
valsche gedrochtelijke beelden. Zijn rijk duurde zeven jaren, 
toen verdween hij. De Magy zeide dat hij onder hunne goden 
was opgenomen , en dat hij van daar over hen heerschte , 
maar ons volk lachte om zijne taal. Toen Wodin eene poos 
weg geweest was , kwam er tweespalt ; wij wilden een anderen 
koning kiezen , maar dat wilde de Magy niet gedoogen. Hjj 
beweerde dat het een recht was , hem door zgne afgoden ge- 
geven. Maar buiten en behalve deze twist, was nog eene 
tusschen de Magiaren en Finnen , die Frya noch Wodin wil- 
den eeren , doch de Magy deed zooals hem goed dacht , want 
zijne dochter had bij Wodin een zoon gewonnen , en nu wüde 
de Magy dat deze zoon van hooge afkomst wezen zoude. 
Terwijl allen keven en twisten , kroonde hjj den knaap tot 
koning en stelde zich zelven tot voogd of raadgever aan. Zij 
die meer hielden van hun 1^'f , dan van het recht , lieten hem 
tobben, maar de goeden trokken weg. Vele Magiaren 
vloden met hunne manschappen terug , en de zeelieden 
gingen scheep en een heer van stoutmoedige Finnen gingen 
als roeiers met hun. 

ISfu komen de geschiedenissen van neef Tennis en zijn neef 
Inka eerst recht op het pad. 

Ditalles staat niet alleen op de Waraburgt, 
maar ook op de burgt Stavia, die gele- 
gen is achter de haven van Stavre 

Toen Tennis met zijne schepen naar huis wilde keeren , ging 
hy het eerst op de Dennemarken af, maar hij mocht daar 



80 



ne landa, th&t hêde thju Moder bisjowath. Ak et Flyland 
ne macht-er nayt ne landa kud forth n&me. Hi skold alsa 
mith sinum Ijydum fon lek dnd brek omkomth Mye, 
thér ymbe gvngon hja thes nachtis tha landa birftwa kd 
fèra bi dêi. Alsa alinga thêre kAd forth farande kè- 
mon l\ja to thére folkplanting K&dik (*) , althus beten 
ymbe that ly'ara haye thrych éne sténene k&dik formath 
was. Hir selladon hja allerhanne liftochta, men Ta^'a 
tl\ju burchf&m nilde nayt dé^'a that hja-ra selya nither 
setta. Th& Iga réd wéron kréjon l\ja twist. Tunis wilde 
thrych thju strète fon tha middelsé ymbe to flrane far 
tha rika k&ning fon Egiptalandiim , lik hi wel ér dên 
héde, men Inka séide, that-i sin nocht héde fon al et 
Findas folk. Inka mende that er byskin wel en hach dölfon 
litland by wysa fon eland yrbiléwen skolde wésa , thér hi 
mith tha tjydum frêthoch léyrf machte. As tha béda néya-t- 
althus nayt ênes wrde koste , gyng Tunis to &nd stek en r&de 
fóne in-t strftnd, 4nd Inka éne bl&we. Thér iffcer macht jah- 
wéder kjasa , hwam ek folgja wüde , ind wonder , by Inka 
thér en gryns hêde ymbe tha k&ningar fon Findas folk to 
thjai\ja, hlipon tha m£lsta Finna &nd Mégjara oyir. As hjanw 
th^t folk tellath S,nd tha sképa thér nêi délath hêde, tha skê- 
don tha flèta fon ekkorum ; fon néf Tunis is ê.ftemêi tal 
kémen , fon néf Inka ninmer. 

Néf Tunis for allinggen thére kftd al thrych thju porte 
thére middelsé. Tha ètland synken is , was-t-inna middelsé 
ra owera &k drg to gyngen. Thérthrych wéron thér fèlo m4n- 
niska fon-t Findas land néi ysa heinde dnd fére Krékalanda 
kymen , &nd &k félo fon Lyda-his land. Thér ^n wéron êk 
félo fon ys folk nêi Lydas land gyngen, Thdt ella hêde 
wrocht , that tha heinde &nd fére Krêkalanda far th&t weid 
thêre Moder vrléren was. Thêr hêde Tunis yp rêkned. Thêr- 
ymbe wilde hi thêr en gode h&ye kjasa dnd fon thêr ut fara 



(♦) KiLdik, Cadix. 



81 



niet landen , dat had de Moeder besteld. Ook te Plyland 
mocht hij niet landen en voorts nergens. Hij zoude alzoo met 
zijne manschappen van kommer en gebrek omgekomen zyn ; 
daarom gingen z|j des nachts aan land om te rooven , en 
voeren bij dag verder. Aldus langs de kust voort varende 
kwamen zij tot de volkplanting Kadik , zoo geheeten om- 
dat zij door een steenen kadijk gevormd was. Hier kochten 
zij allerhande leeftocht, maar Tuntia de burgtmaagd wilde 
niet gedoogen , dat zij zich daar nederzetteden. Toen zij ge- 
reed waren, kregen zij twist. Tennis wilde door de straat 
van de Middellandsche zee , om te varen voor den rijken ko- 
ning van Ëgyptenland , gelijk hij wel eer gedaan had. Maar 
Inka zeide dat hij zijn bekomst had van al dat Findas volk. 
Inka meende dat er misschien wel een hooggelegen deel van 
Atland , bij wijze van eiland , zoude overgebleven wezen , waar 
hij met zijne manschappen vredig leven mocht. Als de beide 
neven het aldus niet eens konden worden , ging Tennis heen 
en stak een roode banier in het stra::d , en Inka eene blaauwe. 
Daarna mocht ieder kiezen , wien hij volgen wilde , en o 
wonder , tot Inka, die er een afkeer van had , om de konin- 
gen van Findas volk te dienen , liepen de meeste Finnen en 
Magyaren over. Toen zij nu het volk geteld en de schepen 
daarnaar verdeeld hadden , scheidden de vloten van elkander ; 
van neef Tennis is naderhand bericht gekomen, van neef Inka 
nimmer. 

Neef Teunis voer langs de kust door de straat der Middel- 
landsche zee. Toen het Atland verzonken is , was het aan 
de oevers der Middellandsche zee ook erg toegegaan. Daardoor 
waren vele menschen van het Findas volk naar onze heinde 
en verre Krekalanden gekomen en ook velen van Lydasland. 
Daarentegen waren ook velen van ons volk naar Lydas land ge- 
gaan. Dat alles had uitgewerkt , dat de heinde en verre 
Krekalanden voor het oppergezag der Moeder verloren waren. 
Daar had Teunis op gerekend, daarom wilde hij daar een goede 

6 



82 



rikka forsta f&ra , men thrvchdam sine flète &nd sin folk sa wan- 
h&ven utsagon , mèndon tha Kftdhémer that hja r&wera wêron, 
knd thèrvmbe wrdon hja vral wêrath. Tha to tha lesta kêmon 
hja an to Phonisivs kAd , that wére 100 &nd 93 jêr (*) nêi fttland 
svnken is. Néi bi thére kftd fvndon ^ja en eland mith twam 
diapa slinka , alsa-t as thrju èlanda utsach. Yppet midloste 
théra staldon hja l^jara skula yp , &ftemêi bvwadon Iga thér 
en burchwal om to. As hja thèran nw en nöme jéva wilde, 
wrdon lya vnênes , svme wild-et Fryasburch hêta , öra Nêf 
tünia , men tha M&gjara 4nd tha Finna bftdon th&t skolde Thyr- 
hisbnrch (f) héte. Thyr (§) alsa héton hja ên hjarar drochtena 
dnd yppe tham-is jdrdéi wêron hja thêr land , to wither-jeld 
wildon 1^'a Tunis êvg as ^jara k&ning bildlnne. Tunis lêt im 
bilésa dnd tha öra nildon thêrvr nên orloch ne hft. Thft hja 
nw god s&ton , th^ sandon hja svme alde stjvrar &nd mftgjara 
ana wftl &nd forthnêi thère burch Sydon , men that forma 
nildon tha K&dhêmar nawet fon-ra néta. Thy bist fêrhêmanda 
swdrvar s^idon Iga, thér wi navt hachta ne müge. Tha tha wi 
hjam fon ysa ysera wêpne vrsella wilde , gvng to lersta ella 
god. èk wéron hja sêr ny néi vsa b&rnsténum &nd th&t frèja 
thêr n6i nam nên ende. Men Tunis thêr übrsQande wêre, b&rde 
that er nên ysere wêpne ner b^mstêne mèrhêde. ThA kêmon 
tha k&p\jvd &nd bèdon hi skolde twintich skêpa jéva , thêr 
lya alle mith-a finneste wirum tho hréda wilde, ind hja wildon 
him alsa fêlo Ijvda to rojar jêva as-er jêrde. Twêlif skêpa 
lêt-i-to hrêda mith win hvning dnd tomèkad lêther , thér bi wé- 
ron t&mar &nd sitlun mith gold wrtéin sa m4n hja nimmer nêde 
sjan. Mith al thi skat fyl Tunis th&t Fljmar binna. Thi grêvaman 
fon Westflyland wdrth thruch al thessa thinga bigftstered, hi 



(*) 2193— 19a=2000 T. Chr. 
(t) Thyrhisburch , Tyrus. 
(§) Thyr, de zoon yan Odin. 



83 



haven kiezen en vandaar uit voor de rijke vorsten varen , 
doch omdat zijne vloot en zijn volk er zoo haveloos uitzagen, 
meenden de Kadhemers (kustbewoners), dat zg roovers wa- 
ren en daarom werden zij overal geweerd. Doch ten laatste 
kwamen zij aan Phoenisius kust , dat was 193 jaren nadat 
Atland gezonken is. Nabij de kust vonden zg een ei- 
land met twee diepe inhammen , zoodat het als drie eilanden 
uitzag. Op het middelste daarvan stelden zij hunne schuil- 
plaats op , naderhand bouwden zij daar eenen burgtwal om 
toe. Toen zij nu daaraan een naam wilden geven , werden 
zij oneens , sommigen wilden het Fryasburgt heeten , andere 
Neeftunia , maar de Magyaren en Finnen verzochten, dat het 
Thyrhisburgt zoude heeten. Thyr noemden zij een hunner 
afgoden , en op diens verjaardag waren zij daar geland ; tot 
eene vergelding wilden zij Tennis eeuwig als hun koning er- 
kennen. Teunis liet hem belezen, en de anderen wilden 
daarover geen oorlog hebben. Toen zij nu goed zaten zonden 
zij sommige oude zeelieden en Magyaren aan den wal en 
verder naar de burgt Sydon , maar in het eerst wilden de 
Kadhemers niets van hen weten. Gij zijt veraf wonende 
zwervers , zeiden zij , die wij niet achten kunnen. Doch toen 
wij hun van onze ijzeren wapenen wilden verkoopen , ging 
ten laatsten alles goed. Ook waren zij zeer begeerig naar 
onze bamsteenen , en het vragen daarnaar nam geen einde. 
Maar Teunis , die verziende was , deed alsof hij geen ijzeren 
wapenen noch bamsteenen meer had. Toen kwamen de 
kooplieden en baden hem, hij zoude twintig schepen geven 
die zij alle met de fijnste waren wilden bevrachten , en zij 
wilden hem zoovele lieden tot roeijers geven als hy begeerde. 
Twaalf schepen liet hij bevrachten met wijn, honig, toe- 
bereid leder, daarbij kwamen toomen en zadels met goud 
overtrokken , gelijk men ze nimmer gezien had. Met al dien 
schat viel Teunis het Flymeer binnen. De grevetman van 
Westflyland werd door al deze dingen verrukt , hy bewerkte 



84 



wrochte that Tunis bi thcre mvde fon-t Flymar enlogebvwa 
machte , ^fternéi is tbju stèd Almanaland (*) heten 4nd tha 
mark thêr hja dftemei to Wyringgft (f) vp wande^ja machton 
tolétmark. Tl\ju Moder rede that wi ra ella vrkèpja skolde 
buta ysere wêpne , men mS,n ne melde hja navt. Th4 tha 
Tyrjar tbus fry spel hódon, kêmon hja alan wither to farand 
vsa wêron sd heinde as fêre vsa ajn sêk^mpar to skadne. 
Thêr&fter is bisloten vpper ména acht, jèrlikes sjvgun Thyrjar 
skêpa to to létane &nd navt mar. 

Hwat thêr of wrden is. 

Inner nortblikste heme fon tha Middelsê , thêr leid en eland 
by thêre kM. Nw kêmon hja th4t a kap to frêjande. Thêrvr 
w4rth ene ména acht bilêid. Moder-is rêd wS^rth wnnen, men 
Moder sach ra lyast fêr of. Thérmbe mende bju that ernên 
kw^ an stek, thach as wi Sftemêi sdgon ho wi misdén hêde 
h/lvon wi ihki eland Misseiya(§) héten. Hirdfter skil blikaho 
wi thêr to rede hêde. Tha Gola, (^) alsa béton tha s4ndalinga 
prestera Sydon-is. ta Gola hédon wel sjan thet et land thêr 
skares bifolkad was Und fêr fon thére Moder wêre. Vmb-ira selva 
nw en gode skin to jêvane , lêton hja ra selva in vsa tél ana tro- 
we wydena hêta, men that wêre betre west, as lya ra selva fon 
thêre trowe wenden a nómath hêda , jefta kirt wei tijuwendne 
lik vsa stjurar lêter dên h&ve. Thft hja wel sèton wéron, tha 
wandeldon hjara kapljuda skêne ka pre wêpne knd allerlèja syrhê- 
don to fara vsa ysere wêpne knd wilde djara huda, wêrfonin 



{*) Almanaland, Ameland, 
(t) WyringA, Wieringen. 
(§) Missellja, Marseille. 
(♦♦) Gola , Gali: , Gaulois. 



85 



dat Teunis bij den mond van het Plymeer een pakhuis bouwen 
mocht. Naderhand is die plaats Almanaland genoemd en 
de markt , waarop zij . naderhand te Wyringen ruilhandel 
mochten drijven , Toelaatmarkt. De Moeder raadde dat wg 
hun alles zouden verkoopen behalve ijzeren wapenen , maar 
men sloeg geen acht op haar. Daar de Thyriers dus vrg 
spel hadden , kwamen zij steeds weder om onze waren heinde 
en ver te vervoeren , tot schade van onze eigene zeelieden. 
Daarna is besloten op eene algemeene vergadering , jaarlijks 
zeven Tyrische schepen toe te laten en niet meer. 

Wat daarvan geworden is. 

In de noordelijkste hoek van de Middellandsche zee ligt een 
eiland bg de kust. Nu kwamen zij dat te koop vragen. 
Daarover werd eene algemeene vergadering belegd. Moeders 
raad werd ingewonnen , maar Moeder zag hen lieM ver af. 
Daarom meende zij dat er geen kwaad in stak , doch als 
wg achterna zagen , hoe wij verkeerd gedaan hadden , noem- 
den wij dat eiland Mis.sellia. (*) Hierachter zal blijken , hoe 
wij hiertoe reden hadden. De Golen , zoo heetten de zendeling- 
priesters van Sydon , hadden wel gezien dat het land daar 
schaars bevolkt was en ver van de Moeder was. Om nu 
zich zelven een goeden schijn te geven, lieten zij zich zelve 
in onze taal aan de trouw gewijden heeten , maar dat 
was beter geweest , als zij zich zelve v a n d e trouw ge- 
wenden genoemd hadden of kort weg Triuwenden, 
gelijk onze zeelieden later gedaan hebben. 

Toen zij wel gezeten waren, ruilden hunne kooplieden 
schoone koperen wapenen en allerlei sieraden tegen onze 
yzeren wapenen en huiden van wilde dieren , die in onze 



(*) Mis.sellia, miskoop, verkeerde koop. 



86 



Tsa suder landa félo to bikvma wérom. Men tha Grola fyradon 
allerh^na wla drochtenlika férsta ènd totyadon tha kadhémar 
thére thrvch todvan hjarar horiga mangbêrtne é,nd tha swêt 
héd fon hjara fininnige win. Was thér hwa fon vsfolkthér- 
et alsa krg yrbmd hêde , that sin lif in frêse kêm , than lénfr- 
don tha gola him hul S.nd skul é,nd foradon him nêi Phonisia, 
that is pahnland. Was hi thêr sêten, th4n most-i an sina 
sibba é,nd frianda 4nd ^tha skriwa , that-et land s& god wêre 
4nd tha m^nniska s4 luklik, as ninmin hin selva mocht for- 
bylde. A Brittani\ja wéron rju fêlo manna, tha lith wiva, 
th^ tha Gola that wi- ston, löton hja alwêis manghêrtne skftka 
é,nd thessa javon hja tha Britne vmb nawet. Thach al thissa 
manghêrtne weron hjara tl^'ansterum , thér tha bem fon 
Wr&lda stolon vmb-ar an hjara falske drochtne to jévane. 

Nw willath wi skriwa vr tha orloch thêra 
burchfamna K&Ita and Min-erva. 

And ho wi thêr thnrch al vsa suderlanda é,nd Brittanja 
anda Gola vrléren hS^ve. 

Bi thêre Süder-rên-mvda 4nd thêre Skelda , thêr send ïgvgiin 
Alanda , nómath nêi Fryas sjvgum wakfftmkes thére wêk. Mid- 
del vppet éne ê,land is thju burch (*) Walhallagara , inuttha 
w&grom thêra is thju folgjande skêdnesse wrlten. Thêrbvppa 
stêt : lés , lér 4nd wkk. 

563 jêr (f) nêi Mdland svnken is , sat hir en wise burch fêm , 
Min-erva was hira nóma. Thrvch thastjurarNyhellénja tonömath. 
This tonóma was god keren, hwand tha rêd, thêr hju lénade, was 
ny ind hel bvppa alle ótherum. O vera Skelda et thêre ilyburchsat 
Syrhêd.Thjus fftm was fvl renka, skên was r-anhlith &nd kwik was 



(♦) Middelburg. 

(t) 2193— 563=i:l()30 v. Chr. 






87 



zuidelijke landen in menigte te bekomen waren. Maar de 
(rolen vierden allerhande vuile gedrochtel^'ke feesten, en 
lokten de Kadhemers door toedoen van hunne wulpsche 
meisjes en de zoetheid van hunne vergiftige wijn. Was er 
iemand van ons volk die het zoo erg verbruid had , dat zijn 
leven in gevaar kwam , dan verleenden de Golen hem heul en 
schuilplaats , en voerden hem naar Phonisia , dat is Palmland. 
Was hij daar gezeten , dan moest hij aan zijne bloedverwanten, 
vrienden en aanverwanten schrijven, dat het land zoo goed 
was en de menschen zoo gelukkig, als niemand zich konde 
verbeelden. In Brittania waren zeer vele mannen, doch 
weinig vrouwen , toen de Golen dat wisten , lieten zij aller- 
wege meisjes schaken, en deze gaven zij aan de Britten om 
niet. Doch al deze meisjes waren hunne dienaressen, die kin- 
deren van Wralda stalen om ze aan hunne valsche afgoden 
te geven. 

. Nu willen wij schrijven over den oorlog 
der burgtmaagden K&lta en Min-erva. 

En hoe wij daardoor alle onze zuidelgke landen en Brittan- 
nei aan de Golen verloren hebben. 

B^ de Zuider Bgnmond en de Schelde daar zgn zeven ei- 
landen, genoemd naar Eryas zeven waakmeisjes der week. 
Midden op het eene eiland is de burgt Walhallagara , en van 
de wanden dier burgt is de volgende geschiedenis afgeschre- 
ven. Daarboven staat : lees , leer en waak. 

563 jaar nadat Atland verzonken is , zat hier eene wijze 
burgtmaagd , Min-erva was haar naam , door de zeelieden 
bijgenaamd Nyhellenia. Deze bynaam was goed gekozen, want 
de raad , die zij verleende was nieuw en helder boven alle 
andere. 

Over de Schelde op de ilyburgt , zat Syrheed ; deze burgt- 
maagd was vol ranken , schoon was haar gelaat , en rap harQ 



88 



hira tvnge, men thi rêd thêr hju jef, was immer in thjustere worde. 
Th.4r vmbe warth hju thrvcli tha stjurar K&lta héten, tha land- 
sata mênadon that et en êmóma wére. Inna ütroste wille thêre 
vrsturvene Moder stand Eosa-mvda thet forma , Min ervathet 
twêde knd Syrhêd thet thredde as folgstere biskreven. Min- 
erva nêde thêr nên wit fon , men Syrhêd was er thrvch kna- 
ked. Lik en wrlandeske forstinne wilde hju êrath frêsath 
ê,nd beden wêsa , men Min-erva wilde enkel minth wêsa. To 
tha lesta kêmon alle si^vrar hiri hjara held bjada , selva fon 
tha Dena-marka &nd fon-t Flymar. That wnde Syrhêd, 
hwand hju wilde bvppa Min-erva utminthja. Til thju m^n 
en grate th3,nk ovir hjra wakendum h&va skolde , myk (*) hju 
ennen hóna vpper fine. Thft gvng Min-erva to &nd myk en 
hirder hvnd dnd en nachtul in vppira fine. Thene hvnd sêide 
hju w^kt ovir sin hêr kad ovira kidda ind thene nachtul 
wftkt ovira flelda til thju hja thrvch tha musa navt vrdén ne 
wrde. Men thene höna neth far nimman frjundskip, dnd 
thrvch sin vntocht ind hd^hfi&renhéd is er vaken theiie bana 
sinra néista sibba wrden. As KS,lta sach that er w^k falikant 
ut kêm , to gmg hju fon kwad to drger. Stolkes lêt hju 
M^gjara to hiri kvma vmbe tawery to Iftrane. As hju thêr 
hira nocht fon hêde , werpte hju hira selva anda irma thêra 
Golum , thach fon al thi misdédon ne macht hju navt betre 
ne wrde. As hju sach that tha stjurar md.r knd mêkr fon iri 
weke , tha wilde hju ra thrvch frêse winna. • Was tha móne 
fyl knd thene sê vnstumich , than hlip hju over et wilde hef, 
tha stjurar to hropande that hja alle skolde vrgèn , sahwersa 
hja hiri navt anbidda nilde. Forth vrblinde hju hira ftgum hwêr 
thrvch hja wêter fori land knd land fori wêter hüdon, thêrthrvch 
is mani skip vrgvngen mith mS,n ind mus. Vppet forma wêr- 
fêrste tha al hira landsftta wépned wéron, lêt hju b^rga bjar sk^- 
ka , in thkt bjar hêde hju tSiverdrank dên. As et folk nv algödur 



(♦) Myk wordt nog op Walcheren gehoord. 



89 



tong; maar de raad die zij gaf, was altijd in duistere woorden. 
Daarom werd zij door de zeelieden KSita genoemd. De land- 
saten meenden dat het een eemaam was. In de uiterste wil 
der verstorvene Moeder stond Rosamunde het eerst, Minerva 
het tweede en Syrheed het derde ak opvolgster beschreven. 
Minerva had daar geen weet van, maar Syrheed was er door 
geknakt. Even als eene buitenlandsche vorstin wilde zij ge- 
ëerd , gevreesd en gebeden wezen; maar Minerva wilde alleen 
bemind wezen. Ten laatste kwamen alle zeelieden aan haar 
hunne hulde bieden , zélfs van de Dennemarken en van het 
Flymeer. Dat kwetste Syrheed , want zij wilde boven Minerva 
uitmunten. Opdat men een grooten dunk van hare waakzaam- 
heid zoude hebben, maakte zij een haan op hare banier. Toen 
ging Minerva heen en maakte een herdershond en een nacht- 
uil op hare banier. De hond^ zeide zij, waakt voor zijn heer 
en over de kudde , en de nachtuil waakt over de velden, op- 
dat zij door de muizen niet verwoest worden ; maar de haan 
heeft voor niemand vriendschap , en door z^'n ontucht en zijne 
hoogvaardigheid is hij vaak de moordenaar zijner naaste bloedver- 
wanten geworden. Als K&lta zag dat haar werk verkeerd 
uitkwam , ging zij van kwaad tot erger ; in stilte liet zij 
Magyaren bij zich komen om tooverij te leeren. Als zij daar 
haar bekomst van had , wierp zg zich in de armen der Golen, 
doch van al die misdaden kon zij zich niet beteren. Toen zg 
zag , dat de zeelieden meer en meer van haar weken , wilde 
zij hen door vrees winnen. Was de maan vol en de zee on- 
sttiimig , dan liep zij over de wilde vloed , de zeelieden toe- 
roepende , dat zij alle zouden vergaan , indien zij haar niet 
wilden aanbidden. Voorts verblinde zg hunne oogen , waar- 
door zij water voor land en land voor water hielden , daar- 
door is menig schip vergaan met man en muis. Op het eerste 
krijgsfeest , toen alle hare landgenooten gewapend waren , 
liet zij hun tonnen bier schenken. In dat bier had zij een 
tooverdrank gedaan. Toen het volk nu allen te zamen dron- 



90 



drunken wère, gvng hju bvppen vp bira stridhros stands, 
to lènande mith hira hole tojenst hira spéri, mömer&d nekv 
navt skêner. Tha hja sach that alle ögon vpper f&stigath 
wéron êpende l\ju hira wêra &nd kéth , svnum &nd thogatmm 
Fryas, i wêt wel that wi inna lerste tyd ftil lek ê,nd brek 
leden b&ve, thrvchdam tha stjurar navt lönger kvme vmb vs 
skriJBSlt to vrsella, men i nête navt hwêrthrvch et kvmen is. 
Long h^v ik my thér vr inhalden, thach nv k4n-k-e t navt lön- 
ger 6n. Hark then frjunda til thju i wêta müge hwêmêi i 
bita n)êi. Anda 6ra syde thêre Skelda hwér hja tomet tha 
fért fon alle sèa hS,ye, thér m^kath hja hjvd dégon skriffilt 
fon pompa blédar, thér mith sparath hja linnent ut ^ndk&n- 
nath hja vs wel miste. Nêidam thS.t skriffilt m&kja nv alti ys 
gr&teste bydriy west is, s^ heth thju Moder wilt that m&net 
YS léta skolde. Men. Minerva heth al et folk bihexnath , jes 
bihexnath frjunda , ivin as al vs iQa th^t listen sturven is. 
Er-ut mot-et , ik wil thi tella , nas-k nén burchfóm ik skold 
et wel wéta, ik skolde thju hez in hjara nest Trbame. Th& 
hju thi lerste worda ut héde, spode hju hira selva néi 
hira burch tha , men th&t vrdrvnken folk was althus 
dénera big^stered , that et vr sin rede navt mocht to wèkane. 
In dvl-dryste iver gvngon lya overa Sandfal, knd néidam nacht 
midlerwil del strek gvngon Iga evin drist vpper burch l&s, 
Thach Kfilta miste tA hwither hira dol, hwand Minerva knd 
hira fómna &nd tha foddik wrdon alle thrvch tha rippa 
stjurar hreth. 

Hirby kvmth tha skêdnesse fon Jon. 

Jon , Jön , Jhon ktxd Jan is al én mith jéven , thach thet 
léit anda utsprék théra stjurar , thêr thrvch wenhêd ellas 
bikirta vmbit f&ra knd hard hropa to mvgane. Jon th&t 
is jêva was sêkêning, bem to-t-Alderg& , to-t Plymar ut 



91 



ken waren, ging zij boven op haar strjjdros staan met het 
hoofd tegen hare speer geleund. Het morgenrood kon niet 
schoener wezen. Toen z^' zag, dat aller oogen op haar ge- 
vestigd waren , opende zij hare lippen en sprak : Zoonen en 
dochteren van Frya, gij weet wel, dat wg in den laatsten tgd 
veel schade en gebrek geleden hebben, doordien de zeelieden 
niet langer komen om ons schryfvilt te verkoopen, maar gy weet 
niet, waardoor dat gekomen is. Lang heb ik m^' daarover inge* 
houden (gezwegen) , doch nu kan ik het niet langer. Hoort 
dan vrienden , opdat gij weten moogt , waarnaar gij bijten 
moet. Aan de overzyde der Schelde, waar z^ bjjna de 
vaart van alle zeeën hebben , daar maken zg heden ten 
dage schrijfvilt van pompebladen , daarmede sparen zjj vlas 
uit, en kunnen zij ons onthoeren. Nadien het maken van 
schrijfv^ilt altgd ons voornaamste bedr^'f geweest is , zoo heeft 
de Moeder gewild, dat men het ons zoude laten. Maar 
Minerva heeft al het volk behekst , ja behekst , vrienden , 
even als al ons vee , dat laatst gestorven is. Er uit moet 
het , ik wil het u vertellen , was ik niet burgtmaagd, ik zoude 
het wel weten. Ik zou die heks in haar nest verbranden. 
Toen zij het laatste woord geuit had , spoedde zij zich naar 
hare burgt; maar het beschonken volk was zoo opgewonden, 
dat het over zijne rede niet vermocht te waken. In doldriesten 
ijver gingen zij over de Sandfal, en nadien de nacht midde- 
lerwijl neder streek , gingen zg even kloek op de burcht los. 
Doch K&lta miste al weder haar doel , want Minerva en hare 
maagden en de lamp werden alle door de rappe zeelieden 
gered. 

Hierbij komt de geschiedenis van Jon. 

Jon , Jön , Jhon en Jan is gelijk met gegeven, doch dat ligt 
aan de uitspraak der zeelieden, die uit gewoonte alles bekorten, 
om het verre te mogen spreken en luide te roepen. Jon , 
dat is gegeven , was zeekoning , geboren te Alderga , het Fly- 



92 



fd>ren mith 100 4nd 27 skêpum, tohréth far en grite butaréis, 
rik to leden mith bS-mstén , tin , k&per , yser, léken , linnent 
filt, f^mna filt fon otter, bever &nd kanina hêr. Nwskolder 
fon hir jeta skriffilt mith nimma ; tha to Jon hir kêm Und 
sach ho Kdlta vsa rom rika bnrch vrdén hêde , tha wirth er 
sa uter méie heftich , that er mith al sinum Ijudum ypper 
Flyburch of gvng knd thêr to witterjeld thene rèda hóne an 
stek. Men thrvch sin skelta bi nacht S,nd svme sinra Ijndnm 
wêxth thju foddik knd tha f&mna hret. Tach Syrhêd jefta 
KMta ne mochton lya navt to fétane , hju kly wde vppa ut- 
roste tinne , jahweder tochte that hju inna logha omkvma 
moste , ihk' hwat berde ? Dahwile al hira Ijuda st^k 4nd stif 
fon skrik standon, kém hju skéner as a-to fora vp hira klep- 
par to hropande nêi Kilta Min-his Tha strèmade th4t ora 
Skelde folk to h^pa. As tha stjurar that sagon hripon hja far 
Minerva wy. En orloch is thêrut kvmen , hwêrthrvch thvsande 
fallen send. 

Under thesse tidon was Eösamond that is Eösa, mvda Moder, 
hju hêde fiil in thêre minne den vmbe frêtho to warja , tach nw-t 
alsa ^rg kf^m , myk hju kirte mête. Bistonda sand hju bodun 
thrvch tha land paia S,nd lêt en ména nêdban utkêtha, tha 
kémon tha landwêrar ut alle wrda wêi. Th&t strydande land 
folk wirth al fat , men Jon bnrch hin selva mith sin Ijud 
vppa sina flate , mith nimand bêda tha foddika , byonka Mi- 
nerva &nd tha famna fon bêdar burchum. Helprik thene herman 
lêt-im in banna , men tha hmla alle wêrar jeta o-ra Skelda 
wêron for Jon to bek nêi-t Plymar knd forth wither nêi vsa 
&landum. Sin Ijud knd fêlo fon vs folk namon wif knd bern 
skêp , knd as Jon nw sach that mkn hin knd sin Ijud lik misdêdar 
stra§a wilde, bnidon hi stolkes hinne. Hi dêde rjucht, hwand 
al vsa ilandar knd allet ora Skelda folk thêr §uchten hêdon 



93 



meer uitgevaren met 127 schepen, uitgerust voor eenegroote 
reis en rgk geladen met barnsteen , tin , koper , |jzer , laken, 
linnen, vilt, vrouwenvilt van otters, bevers en kon^nenhaar. 
Nu zoude hy van hier nog schr^fvilt medenemen; doch toen 
Jon hier kwam en zag, hoe Küta onze roemrijke bnrgt 
verwoest had , toen werd hg zoo uitermate boos , dat hg met 
alle zijne manschappen op Flyburch losging en daar tot ver- 
gelding den rooden haan instak. Maar door zijn schout bij 
nacht en sommige zgner manschappen werden de lamp en de 
maagden gered ; doch Syrheed of Eilta mochten zij niet 
vatten. Zg klom op de uiterste tinne ; iedereen meende dat 
zy in de vlammen moest omkomen ; doch wat gebeurde ? 
Terwijl al hare lieden stokstijf van schrik stonden , kwam zij 
schooner als te voren op haren klepper, hun toeroepende: 
naar Kalta Minhis. Toen stroomde het andere Schelda 
volk te hoop. Als de zeelieden dat zagen , riepen zg : wij 
voor Minerva. Daaruit is een oorlog ontstaan , waardoor dui- 
zende gesneuveld zgn. 

Te dier tijde was Eosamund, dat is Eosamuda, Moeder ; zij 
had veel in der minne gedaan om vrede te bewaren , doch 
nu het zoo erg kwam , maakte zij korte maat. Terstond 
zond zij boden door de landpalen en liet een algemeene nood- 
ban uitroepen ; toen kwamen de landverdedigers uit alle oor- 
den weg. Het strijdende landvolk werd al gevat; maar Jon 
bergde zich met zijne manschappen op zijne vloot , medene- 
mende de beide lampen, benevens Minerva en de maagden 
van de beide burgten. Helprijk , de heerman , liet hem in- 
dagen , maar terwgl alle soldaten nog aan de overzijde van 
de Schelde waren , voer Jon terug naar het Plymeer en ter- 
stond weder naar onze eilanden. Zijne krijgslieden en vele 
van ons volk namen vrouw en kinderen aan boord, en als Jon 
nu zag , dat men hem en zyne lieden als misdadigers wilde 
straffen , vertrok hij heimelijk. H^' deed terecht, want al onze 
eilanders en het andere Schelde volk , die gevochten had- 



94 



wrdon nêi Brittanja brocht. Thius stap was mis dên , hwand 
nv kém t-anfang fon thkt ende. 

E&lta thêr nêi-t segse even blyd vppet wêter asvppetland 
hlèpa machte , gvng néi tha fiSsta wal , &nd forth vppa Mis- 
sellja of. Th& kémon tha Grola mith Igara skepum ui-a Mid- 
delsê K^dik bifara 4nd êl vs uter land , forth fylon hja yp ^d 
over Brittannja thach hja ne mochten thér nên fS^ste fot ne 
kréja , vmbe th&t tha sjvrda weldich ^nd tha bannalinga jeta 
fryas wêron. Men nw kém K41ta &nd kêth, thv bist fry bern 
kad vmbe litha lêka heth mSji thi to vrwurpene métkad, navt 
vmbe thi to béterja, men vmbe tin to winnande thrvch thina 
handa. Wilst wêr fry wêsa &nd vnder mina rêd 4nd hoda 
léva , tjé^n ut then, wépne skilun thi wrda, S,nd ik skil waka 
o-er thi. Lik blixen fjur gvng et o-era ilanda , §,nd êr thes 
Kroders jol énis omhl&pen héde , was hju m^sterinne over al 
gadur é.nd tha Thyrjar fon al vsa suder std.ta til thére Séjene. f ) 
Vmbe that K&lta hira selva navt to fül bitrowada, lêt hju in-et 
northlika berchland êne burch bvwa , Kêlta-s burch w&rth 
hju héten , hju is jet anwêsa , men nv hêt hju Kêren-^k. Fon 
thjus burch welde hju lik en efte moder , navt to wille för 
men over hira folgar d,nd tham hjara selve forth Kd.ltana (-j-) hê- 
ton. Men tha Gola weldon by gradon over êl Brittanja, thit 
kêm ênis délis that hju nén mar bnrga nêde, twyas Ihathju 
thêr nên burchf&mna néde d,nd thryas thrvchdam hju nên 
efte foddik navt nêde. Thrvch al thessa êrséka kvn hira folk navt 
ni léra , thit wrde dvm ind dov knd wrde endelik thrvch tha 
Gola fon al hira ysera wépne bir&wath S,nd to th§,t lesta lik 
en buhl by thêre nóse omme leid. 



(*) Sêjene , de Seine. 
(t) K&ltana , Celtae. 



95 



den, werden naar Brittanje gebracht. Deze stap was ver- 
keerd, want nu kwam het begin van het einde. 

EAlta , die , als men zegt , even gemakkel^k op het wa- 
ter als op het land kon loopen, ging naar de vaste 
wal en voorts op Missellia af. Toen kwamen de Golen met 
hunne schepen uit de Middellandsche zee naar Eadix varen 
en geheel ons Zuiderland langs , en vielen op en over Brit- 
tannia, doch daar konden zij geen vasten voet krygen, om- 
dat de bestuurders machtig en de bannelingen nog Friesch 
waren. Maar nu kwam KSIta en sprak : gij zgt vrg geboren, 
en om kleine gebreken heeft men u tot verworpenen gemaakt, 
niet om u te verbeteren , maar om tin te winnen door uwe 
handen. Wüt gij weer vrij wezen en onder mgn raad en 
hoede leven , trekt dan uit , wapenen zullen u gegeven wor- 
den en ik zal over u waken. Als bliksemvuur ging het over 
de eilanden , en eer des Kroders juul eens omgeloopen was, was 
zij meesteres over allen te zamen en de Thjriers van al onze 
zuiderstaten tot de Seine. Om dat K41ta haar zelve niet 
betrouwde, liet zij in het noordel^'ke bergland een burgt 
bouwen. Kd,ltasburch werd zij geheeten, zij is nog in wezen 
maar nu heet zij Eérenak. Van deze burgt uit heerschte zg 
als eene echte moeder , doch niet ter wille van , maar over 
hare volgelingen, die zich voortaan Kelten noemden. Maar 
de Golen heerschten allengs over geheel Brittannia, dat 
kwam eensdeels , omdat zij niet meer burgten hadden , an- 
derdeels omdat zij daar geene burgtmaagden hadden en 
in de derde plaats omdat zg geene echte lamp hadden. Door 
al deze oorzaken konde haar volk niet leeren, dat werd dom 
en dwaas en werd eindelijk door de Golen van al zijne wa- 
penen beroofd en ten laatste als een stier bij de neus omge- 
leid. 



96 



Nv willath wi skriva ho-t Jon vrgvngen 
is, thit stêt to Texland skrêven. 

10 jér dfter Jon wéi brit was, kêinon hyr thrju sképain-t 
Flymar falla, th&t folk hrip ho-n-sêjen, fon hira têllinga heth 
tl\jii Moder thit skrjwa léten. Thè. Jon antha Middelsê kern 
was then m^ra théra Gola hin vral far ut gvngen, alsa hian 
thêri k&d Ion tha hêinda Krêkalanda nS,rne félich nére. Hi 
stek thus mith sinum flète nei Lydia, thit is Lyda hisland, 
thér wildon tha swarta m&nniska fata hjam ê,nd éta. To tha 
lesta kémon ly'a et Thyrhis, men Minerva sêide hald of, 
hwand hir is thju loft ölangne vrpest thrych tha prestera. 
Thi kining was fen Tunis ofstamed , sa wi lêter hérdon, men 
til thju tha prestera en k&ning wilde hive thêr aJderlangne 
néi hjara bigrip wére , alsa héde hja Tunis to en gode up hêjad, 
to irgnisse sinra folgar. As hja nv Thyr ifter bek wêre, kê- 
mon tha Thyriar en skip uta êite hoda rawa, nêidamth^t 
skip to fér was , kvndon wi-t navt wither wina, men Jon swor 
wrêka thèrvr. Tha nacht kêm kêrde Jon nêi tha fêre Kréka- 
landum , to lesten kcmon hja by en land thit bjustre skijl 
ut sa , men hja fondon thér en havesmvda. Hir séide Minerva 
skil by skin nén frêse to fara forstum nach presterum nédich 
wésa , néidam hja algadur feta etta minna , tach th& hja 
inner have hlipon fonth min hja navt rum noch vmbe aUe 
skêpa to bislüta , ind thach wéron mest alle to lif vmbe wi- 
der to gane. Alsa gvng Jon thér forth wilde mith sin sper 
ind fóne thit jongk folk to hropande , hwa willinglik bi-m 
skê,ra wilde. Minerva thêr biliwa wilde dêde alsa. Thit gr&teste 
dêl gvng nêi Minerva , men tha jonggoste stjurar gvngon by Jon. 



97 



Nu willen wij schrijven, hoe het Jon ver- 
gaanis. Dit staat te Texland geschreven. 

Tien jaren nadat Jon vertrokken was , kwamen hier drie 
schepen in het Flymeer binnenvallen , het volk riep hoezee , 
(wat een zegen), en van hunne verhalen heeft de Moeder dit 
laten opschrgven. 

Toen Jon in de Middellandsche zee kwam , was de mare 
van de (rolen hem overal vooruitgegaan , zoodat hij aan de 
kusten van het naastbijzijnde Krekaland (Italië) nergens veilig 
was. Hij stak dus met zijne vloot noar Lydia over , dat is 
Lydas land (Lybie). Daar wüden de zwarte menschen hen 
vatten en opeten. Ten laatsten kwamen z^' te Thyrus, maar 
Minerva zeide, houd af, want hier 18 de lucht al lang ver- 
pest door de priesters. De koning was een a&tammeling 
van Teunis, gelijk wij later hoorden. Maar omdat de pries- 
ters een koning wilden hebben , die daar naar hun begrip 
zeer lang was , hadden zij Teunis tot een God verheven, 
tot ergernis van zijne volgers. Toen zij nu Thyrus achter den 
rug hadden , kwamen de Thyriers een schip uit de achter- 
hoede rooven. Dewijl dat schip te ver achteruit was , konden 
wij het niet terug winnen. Maar Jon zwoer wraak daarover. 
Toen de nacht kwam, wende Jon zich naar de verre Kreka- 
landen. Ten laatste kwamen zij bij een land , dat er zeer 
schraal uitzag , maar zij vonden daar eene havenmond. 

Hier , zeide Minerva , zal misschien geene vrees voor vor- 
sten of priesters noodig wezen , naardien deze allegaar vette 
kleilanden beminnen. Doch toen zij in de haven liepen, vond 
men die hier niet ruim genoeg om alle schepen te bevatten, 
en toch waren meest alle te laf om verder te gaan. Dus 
ging Jon , die weg wilde , met zijne speer en vaan, het jong- 
volk toeroepende, wie of vrgwillig zich bg hem wilde scharen. 
Minerva, die daar blijven wilde, deed ook zoo. Het grootste deel 
voegde zich bij Minerva; maar de jongste zeelieden gingen bg Jon. 

7 



d8 



Jon nam thére foddik fon E&lta &nd hira fómna mitha, 
&nd Minerva hild hira ajn foddik knd hira ajn fékmna. 

Bitwiska tha férum And heinda Krêkalandum fand Jon svma 
élanda thér im likte. Yppet grèteste gyng^ir inna tha walda twisk 
thd,t berchta en burch bvwa. Fon uta litha élanda gvng-er 
ut wrêka tha Thyrjar sképa knd landa bir&wa, thérvmbe 
send tha élanda evin bljd Rliwer élanda , as Johhis élanda Q 
héten. 

Tha Minerva thit land bisjan héde y ikki thrvch tha inhê- 
mar Attika is héten, sach hju that th4t folk al jêita hoder wéron, 
hja hildon hjara lif mith flesk , krüdum, wilde wotelom &nd 
hyning. Bja wéron mith felum tekad S,nd hju hédon hjara 
skula vppa hellinga théra bergum. Therthrvch send hja 
thrrch ys folk Hellinggar héten. 

ThS.t forma gyngon hja vppa run , tha as hja sagon that 
wi navt ne tdidon néi hjara skit, th& kêmon hja tobek 4nd 
lêton grèta atskip blika. Minerva frêjde jef wi vs in thére minna 
machte nither setta. That wrde to staden vnder biding that 
wi skolde helpa hjam with hjara swetsar to stridande , thér 
alan kémon hjara bem to skèkana knd hjara sk&t to r&wana. 
Thft bvwadon wi éne burch arhalf p&l fon thér have. Vppa 
réd Minervas wirth hju Athenia (f-) heten : hwand séide hju, 
tha &fkerkvmanda agon to wétane, that wi hir navt thrveh 
lest ner weid kvmen send , men lik fttha vntfongen. Dah- 
wile wi an thére burch wrochton kêmon tha forsta, as hja 
hja nv sagon that wi nên slavona héde , sind er sok navt, knd 
leton-t im Minerva blika, til thju hja tochton that hju en forstene 
wére. Men Minerva frêja, ho bist wel an thina slftvona ky- 
men ? Hja andere , svme h^vath wi k&pad , öra anna strid 
wnnen. Minerva séide , sahwersa nihman minneska kèpja 
nilda sa ne skolde ninman jvw bern rüwa knd i ne skolda 



(*) Jonhis élanda , Insulae Joniae , Insulae piratarum. 
(f) Athenia, Athene. 



09 



Jon 'néim de lamp vazi Kilta en hare Inaèigden mede ; Hi- 
nerva behield hare eigene lamp en hare eigene maagden. 

Tnsschen de verre en naderbg gelegene Krekalanden vond 
Jón ëenige eilanden , die hem goed voorkwamen. Op het 
grootste ging hij in het woud tusschen het gebergte eene 
hvCrgt bouwen. Van de kleine eilanden nit ging hij tut wraak 
de Thyrische schepen en landen plunderen, daarom zgn die 
eilanden even goed de fiooverseilanden , als de Jonische ei- 
landen gianoemd. 

Toen Minerva dat Ited beziisn had , dat door de inwoners 
Attika genoemd is , zag zjj dat het volk-alle geitenhoeders wa- 
ren , :4i onderhielden hun ligchaam met vleesch , wilde wor- 
telen, kruiden én hohig. Z^ waren met vellen bekleed en 
hadden hunne verblijfplaatsen op de hellingen der bergen. 
Daardoor zjjn zy door ons volk Hellingers geheeten. 

In het eerst gingen zij op de loop , doch als zij zagen dat 
wij niet taalden naai* hunne bezittingen , kwamen z|j terug , 
en lieten groote vriendschap blgken. Minerva vroeg of wg 
ons in der minne mochten nederzetten. Dit werd toegestaan 
onder voorwaarde , dat wij hen zouden helpen tegen hunne na- 
buren te stryden, die gedurig kwamen om hunne kinderen 
te schaken en hunne bezittingen te rooven. Toen bouw- 
den wij eene burgt anderhalve paal van de haven Op 
raad van Minerva werd zij Athene geheeten ; want , zoide 
zij , de nakomelingen behooren te weten , dat wjj hier niét 
door Hst of geweld zijn gekomen , maar als vrienden ontvan- 
gen. Terwijl wij aan die burgt arbeidden , kwamen de voor- 
naamsten ; als zij nu zagen , dat wij geene slaven hadden, be- 
haagde hun zulks niet, en zij lieten dat aan Minerva blijken , 
omdat zij dachten, dat deze eené vorstin was. Maar MinerVa 
vraagde: hoe zijt gij wel aan uwe slaven gekomen? Zijant- 
wooidden : sommige hebben wij gekocht, andere in den strijd 
gewonnen. Minerva zeide : bijaldien niemand menschen koo- 
pen wilde , zoude "nieóïanii ttwie ^kindeïdH 'rooVen, én gij zoudt 



100 



théryr nén orloch hive , wilst thns ysa harlinga biliwa s^ 
mot-i thina slèvona fry lêta. 

That ny willath tha forsta 'navt, hja willath ys wêi driwa. 
Men thft klokeste hjarar Ijuda kvinath helpa ysa burchtabv- 
wande , thér wi ny fon sten mè^'a. 

As l\ja that nw ella tellad hède, frêjath lya mith èrbja- 
denesse ym yrsene burchwépne, hwand sêidon Iga ysa lètha 
send weldich, tha sa wi efta w^pne h4ye, skillon wi ra wel 
wither worda. As hju théran to stemad h^^de, frèjath tha Ijuda 
jef tha Fryas séda to Athenia 4nd tha öra Krekalanda bloja 
skolde , thju Moder andere , jef tha fére Erèkalanda to tha 
erya Fryas hèra, alsa skilun l\ja thér bloja, ne hérath hja 
nayt thèr to, alsa skil thêr lang oyer k&mpad wrda mote, hwand 
thene Kroder skil jeta fifbhusand jér mith sin Jol omme- 
hlèpa, bifara thUt Findas folk rip to fara frydom sy. (*) 

Thit is over tha Gêrtmanna. 

Thft Hel]êi\ja jefta Minerya stnryen was, thft bèradon tha 
prestera as jef hja mith ys wéron, til thju that hel blika 
skolde hayon l\ja Hell(^nia to-ne godene utekéth. Ak nildon 
hja néne ore Moder kjasa léta, to segande, hja hêde frése that 
er emong hira fftmna nimman wére, thér hja sa god kynde 
trowa as Minerya thêr Nyhellênia tonomt was. Men wi 
nildon Minerya nayt as êne godene nayt bikHnna, nêidamhja 
selya séid héde that r.immangodjefba fylkyma wésanekyndne 
th&n Wr.aldas gftst. Thérumbe kêron wi Gert Pire his to- 
ghater to ysa Moder ut. 

As tha prestera sagon that hja hjara bering nayt yp ysa j^vr 
bréda ne machton, thft gyngon hja buta Athenia And sêidon thatwi 



(*) Vervolg hier het verhaal van bL 48—56. 



101 



daar over geen oorlog hebben : wilt gij dus onze bondgenoo- 
ten blijven , zoo moet gij uwe slaven vrijlaten. 

Dat nu willen de voomaamsten niet; zg willen ons weg- 
dreven. Maar de kloekste hunner lieden komen om te hel- 
pen onze burgt te bouwen , die wij nu van steen maken. 

Dit is de geschiedenis van Jon en van Minerva. 

Als zij nu dit alles verhaald hadden, vroegen zij eerbiedig om 
ijzeren burgtwapenen ; want zeiden zij , onze beledigers zijn 
machtig ; doch zoo wij echte wapenen hebben , zullen wij hun 
wel wederstaan. Als zij daarin toegestemd had, vroegen 
die lieden of Fryas zeden te Athene en in de andere Kreka- 
Lmden bloeijen zouden. De Moeder antwoordde : Indien de 
verre Krekalanden tot het erfdeel van Frya behooren , zoo zullen 
zij daar bloeijen , maar behooren zij niet daartoe, dan zal er 
lang over gestreden moeten worden ; want de Kroder zal nog vijf- 
duizend jaren met zijn Jol omloopen voor dat Findas volk rijp 
voor de vrijheid is 

Dit is over de Geertmannen. 

Toen Hellenia of Minerva gestorven was , hielden de pries- 
ters zich alsof zij met ons waren , en opdat zulks duidelijk 
blijken zoude , hebben z^ Hellenia tot eene Godin uitgeroepen. 
Ook wilden zij geene andere Moeder laten kiezen , zeggende , 
dat zij vrees hadden , dat er onder hare maagden geene 
zoude wezen , die zg zoo zouden kunnen vertrouwen als Mi- 
nerva , die Nyhellenia bijgenaamd was. Maar wij wilden Mi- 
nerva niet als eene Godin erkennen , naardien zij zelve ons 
gezegd had , dat niemand goed of volkomen kon wezen , als 
Wraldas geest. Daarom kozen wij Geert Pyres dochter tot 
onze Moeder. 

Als de priesters zagen , dat z|j hunne haring op ons vuur niet 
mochten braden , gingen zij buiten Athene en zeiden , dat wij 



m 



Minerva navt to-ne godene bik&na njlda ut nyd , ymbe thftt 
hju tha inhêmar s^ fiil ^'afde li^iwésen hede. Forth javon 
hja that folk byldnisse fon hira liknese , tjügande thai hja thêr- 
an el)a £r^ja machte alsa nakt^ l\ja héroch bilewon. Thrvch 
al thissa tellinga warth üi^t dvma folk fon vs ofkéra^ kni 
to tha lesta fylon hja vs to lif. U en wi hédon vsa sténe bmcli- 
wal mith twam homum om téjen al to tha s^. Hja ne machton 
VS thervmbe navt nftka. Thach hwat berde , an Égiptalanda 
thér wêre en overprester, hel fon ftgnmn, kldr fon brynind 
licht fon gèst , sin nèm wére Sékrops, {*) hy kém vmb réd 
to jévane. Ab Sékrops sach that er mith sinnm Ijnda Ysa 
wal n^vt birunna ne ky , thSk sand hi bodon néi Thjrhis. Af- 
temêi kémon er thrja hvndred skipun fvl salt-itha fon tba 
wilde berchfolkum vpwarlinga vsa hèva biféra , 4^wila wy 
mith alle mannum vppa wallum to strydande wêron. 

Prei as lya tlya h4va innomtH héde wildon tha wilda salt- 
fttha th&t thorp 4nd vsa skipa birèwa. Ên salt-ithe hêde al 
en bukja skdnd , men Sékrops wilde thS,t navt ne hS,ngja, 4nd 
tha Thyrjar stjurar thêr jeta Fryas blod int lif hêde sêidon , 
aste that dêiste sft sküun wi tha rÉkde hóne in vsa skypa 
stêka 4nd thv ne skilst thina berga na withera-sja. Sékrops tham 
navt ne bilde ni fon morthja nor fon hommelja, sand bodon néi 
Gert vmbir tha burch of to askja, hju macht frya uttochte hk 
mith al hira drywande knd bérande hèva, hira folgar idsa 
fül. Tha wista théra burchhérum él god sjande th^t hja tha 
burch navt hèlda ne kvnde , réde(i Gert hja skolde gaw to 
bitta , bi fira Sékrops wodin wrde ind overs bigvnde. Thrê 
mönatha &fber brude Gert hinne mith tha alder besta Fryas 
bem 3,nd sjugum wara twüf skypum. Tha lya en stut bnta 
thêre have wêron kêmon thér wel thritich sképun fon Thyr- 
his mit wif And bem. Hja wilde nêi Athênia gk, tha as hja hèrdon 
ho-t thêr eskêpen stande gvngon hja mit GtèrL Tfai wétking tfaén 



(*) Sékrops , Cecrops. 



m 



Kinerva ijiet ^s e^ne, G^diA \yilden erkennen. uit ngd, omdat 
zij de inlandei^ zoovQel liefde had bewezen. Daarop gaven 
zg het yolk beeltenissen y£^ hare gelgkenis , betuigende dat zy 
daaraan aUes mochtei;! vi;£|gen, zoo Ismg zij gehoorzaam bleyen. 
Door al deze yer];La)en ^erd het domme volk van ons af kee- 
rig gemaakt , en ten laatst^n vielen zij ons te lijfw Maar wjj 
hadden ona^ ste^neigi burgtwal met twee hooiden omgebogen 
tot aan de zee. Zij kpnden pns daarom niet genaken. Doch 
vat gebeurd^, e^n Jglgypteiij^ar di^ een overpriester was, Ijiel- 
der va9 opgen , klaar, van brejin , en verlicht van gee^t , zijn 
oaam i^ag Cecrops, hij kwam om raad te geven. Als Ce- 
crops j^Vf zag , da^ hg met 4i^® lieden onze wal nie^ bestor- 
men kon, toen zond hy bpden naar Thjrus. Daarop kwa- 
men driehonderd schepen vol soldaten van de wilde bergvolken 
onverwacht in onze haven varen , terwijl wij met al onze 
mannen op den wal strijdende waren. 

Zoodra zij de haven hadden ingenomen , wilden de woeste 
i^ldaten het dorp eii onze schepen plunderen. Een soldaat 
had reeds een meisje gescholden , maar Cecrops wilde dat 
niet gedogen , en de Thjrische zeelieden, die nog Friesch bloed 
in het lijf hadden , zeiden : als gij dat doet , zullen wij den 
roode^ haan in onze scheden steken en gij zult uwe bergen 
npoit wederzien. Cecrops die niet hield van moorden noch 
van verwoesten, zond boden naar Geert om haar de burgtaf te 
eischen, zij mocht vrijen uittocht hebben met al haar drij- 
vende en dragende have , en hare volgelingen desgelijks. De 
verstandigste der burgtheeren heel goed ziende , dat zij de 
burgt niet konden houden , raa-dden G^ert aan , dat zij gaauw 
moest toebijten, voor dat Cecrops woedend werd en an- 
ders begon. Drie maanden daarna vertrok Geert met 
de beste Fryaszonen en zeven maal twaalf schepen. 
Toen zy een poos buiten de haven waren, kwamen er wel 
dertig schepen van Thyrus met vrouw en kinderen. Zij wilden 
lUfcajr Atbaiie gaan, doch als zij hoorden hoe het te Athene 
geschapen stond , gingen zy met Geert. De zeekoning der 



104 



Thyrjar brocht aJgadur thrvch tha strête (*) thêr vnder thisse 
tida yppa tha r&de sé uthlip. Et leste lèndon lija et Pangab, 
that is in vsa spreke fif wêterum , ymbe that fif rinstrèma 
mith hiri néi tha sê to str&tna. Hyr seton hja hjara selva 
nithar. That Idnd hS-von hja Gêrtmannja héten. Thene ké- 
ning fon Thyrhis &ftemêi sjande that sin alderbesta s^urar 
wéi brit wêron sand al sin skipa mith sina wilde saltètha 
vmb-er d&d jefta lêvand to f&tane. Men as hja by thère strête 
kêm bêvadon bede sê And irtha. Forth hêf irtha hira lif 
thêr vppa , sft h&g that al et wêter to thére strête uthlip, knd 
that alle wata knd skorra lik en burchwal to flSüra hjam vp 
réson. That skêde over tha Gértmanna hjara dügda Hk as 
allera mannalik hel 4nd kl&r mêi sja. 

An tha jêra 1000 and 5 (f) nêi Aldland 

svnken is, is thit vpp-ina asterwach 

it Fryas burch writen. 

Nêi that wi in twilif jér tid nên Erêkalandar to Almani^d 
sj4n hêde , kémon thir thrju sképa sa syrlik as wi nên hédon 
4nd to fara nimmer nêde sjan. Yppet storoste thêra wêre-n 
kèning théra Jhonhis eland am. Sin nöme wêre ülysus ^nd 
iha hrop ovir sin wisdom grèi. This kêning was thrvch éne 
presteresse farséid , that er kêning wertha skolde ovir alla 
Krékalanda sa-r réd wiste vmbe-n foddik to krêjande, thér 
ypstéken was anda foddik it Texland. Vmbe-r to fensane 
héder félo skS,ta mith brocht , boppa ella fllmne sjrhédum , 
alsa thér in wralda navt skéner ne mftkad wrde. Hja kémon 
fon Troja en stede tham tha Krékalandar innimth hédon. Al 
thissa sk&ta b^d hi tha Moder an , men thju Moder nilde 
neme fon néta. As er to lesta sa, that l\jn navt to winne 
wêre, gvng er nêi Walhallagara (§). 

Thêr was en fam séten, hjra nöme wére K&t, tha 

(*) Strête I thans hersteld als Kanaal vanSuez. Pangab, de Indus. 
(t) 2193—1005=1188 v. Chr. 
(§) WahaUagara, Walcheren. 



105 



Thyriers bracht allen te zamen door de straat, die in deze tgden 
op de Boode zee uitliep. Ten laatste landden zij aan Pangab, dat 
is in onze spraak vgf wateren, omdat yjjf rivieren met 
haar naar de zee toestroomen. Hier zetten zij zich neder. 
Dat land hebben zg Geertmannia genoemd. De koning van 
Thyrus later ziende , dat zijne allerbeste zeelieden vertrokken 
waren, zond al zijne schepen met zijne wilde soldaten om 
hen dood of levend te vatten. Maar als zy bij de straat kwa- 
men , beefden beide aarde en zee. Daarop hief aarde haar l^f 
daar zoo omhoog , dat al het water de straat uitliep , en dat 
alle wadden en schorren als een burgtwal voor hen oprezen. 
Dit geschiedde wegens de deugden der Geertmannen , ge- 
lijk iedereen klaar en duidelijk zien kan. 

In het jaar 1005 nadat Atland gezonken is, 

is dit op de oosterwand van 

Fryasburgt geschreven. 

Nadat wij in twaalf jaren tijd geen Krekalander te Al- 
manland gezien hadden , kwamen hier drie schepen zoo sier- 
lyk als wij er geen hadden , en te voren nimmer hadden ge- 
zien. Op het grootste van deze was een koning der Jonische 
eilanden ; zijn naam was ülysus en de roep zijner wijsheid 
groot. Aan dezen koning was door eene priesteres voorzegd 
dat hij koning zoude worden over alle Krekalanden , zoo hij 
raad wist om eene lamp te krijgen, die opgestoken was 
aan de lamp te Texland. Om haar te vangen had hij vele 
schatten medegebracht, bovenal vrouwen sieraden, gelijk er in 
de wereld niet schoener gemaakt werden. Zij waren afkom- 
stig van Troje , eene stad , die de Krekalanders hadden inge- 
nomen. Al deze schatten bood hij de Moeder aan ; maar 
de Moeder wilde nergens van weten. Als h^ ten laatsten 
zag , dat zij niet te winnen was , ging hij naar Walhallagara. 
Daar was eene burgtmaagd gezeten, wier naam was Kaat ; döch 



106 



inna wandel wrde hju KalipQ héten ut l^wedQ that hjara 
vnderlip as en utkikbored farutst&k. Thèrby heüx ^r jéron 
kwilth to ^rgenisse fpn al tham et wiston. Néi thêra f&mna 
hrop heth er to lesta en foddik fon hir krêjen , tha hja heih 
im navt ne Mt, hwand as er in sé kêm is sin aJ^p vrgvii- 
gen And hj nèked 4nd bl&t vpnimth tipirvch tha öthera sképa. 

Fon thisse kéning is hjr en skrjver &fterbiléwei^ fpn rên 
Fryas blod , b&rn to thére néie have fon Athénia &nd hwat hjr 
folgath hei>-er ys fon ovir Athénia skrêven 9 thêrut mêi mka 
bjisluta , ho wéx thja Moder Hei-licht sproken heth , th& hja 
sêide thd.t Fryasi sêda to Athénia n^n stand holde ne kvste. 

Fpn tha óthera !&ékalander hetste sékur fol kwèd ovir 
Sêkrops hèred , hw^Q4 hi wére in n$n gode hrop. Men ik 
d&r sege , hi wêre-n lichte man , h^hlik romed alsa sér bi 
tha inhêmar as wel bi vs, hwand hi wêre navt vmbe tlu^ 
mdnniska to diapana sa tha öra prestera, men hi wêre dü- 
gedsêm &nd hi wist tha yrisdom thêra fêrhêmanda folkom 
néi wêrde to skdtande. Thérvmbe that er that wiste, hêde-r 
ys to stonden that wi machte léva nêi vs ajn élik Ségabok. 
Thér gvï^g en telling that ex T9 njgeii were , ymbe tiiat er 
Ijucht wésa skolde ut en Fryaske mangêrte &nd Êgiptiska 
prester , uthawede that er blftwe ^ga hêde , dnd that er iül 
mangérta fon vs skakt wêron &nd in ovir Egiptalande vrsel- 
lath. Tha s^lva heth er nimmerte jecht. Ho-t tbêrmêi sj, 
sékur is-t that er ys mara ^thskip biwés as alle öthera pres- 
tum to sémne« Men as er &llen was, gvngon sina nêiman- 
ninga alring an vsa éwa torena 4nd bi grèdum sa félo misU- 
kanda kêra to m^kjande , thai er to lönge lesta fon élik sa 
&nd fon frydom ha navt pwers as tha skin &nd tha nöme 
vrbilêf. Forth nildon hja navt ne d^'a that-a setma an 
skrift brocht wrde, 'hwérthrvch tha witskip thêra fai 



(*) Kalip, bij Homerus Kalipso. 



107 



in de ^i^^aa^deling werd zg EaJip.genoen^id, omdat haar onderlip als 
een mast^orf yoondtstak. Bg deze heeft hg jaren vertoefd tot erger- 
nis van allen dlQ het wisten. Naar het ^ggen der maagden heeft hij 
van haar ten laatste eene lamp gekregen; doch zij heeft hem niet 
gebaat , want toen hg in zee kwam , is zjjn schip vergaan , 
en hij naakt en bloot opgenomen door de andere schepen. 
Yan dezen koning is hier een schrgver achtergebleven van 
zniver Eryasbloed , geboren in de nieuwe haven van Athene , 
en hetgene hier volgt heeft hg voor ons over Athene geschre- 
ven, waaruit men mag besluiten, hoe waar de Moeder Hei- 
licht gesproken heeft toen zg zeide dat de zeden van Erya 
te Athene geen stand konden houden. Van de andere Kre- 
kalanders hebt gg zeker veel kwaad over Cec^ops gehoord , 
want hg was in geen goede roep. Maar ik durf zeggen , hg 
was een ve^Ucht man , hoogelgk geroemd , zoowel bg de in- 
woners als bg ons, want hg was er niet voor om de men- 
schen te onderdrukken, gelijk de andere priesteren, maar hg 
was deugdzaam en wist de wgsheid der ver afwonende volken 
naar waarde te schatten. Daarom , omdat hg dat wist 
heeft hg ons toegestaan, dat wg mochten leven naar ons 
eigen gelgk Asegaboek. Er liep een verhaal, dat hg ons gene- 
gen was, omdat hg geboren zoude wezen uit een Friesch 
meii^e en een Egyptisch priester, uithoofde dat hg blauwe 
oogen had, ei| dat er vele meisjes bg ons geschaakt waren 
en verkocht naar Egypte. Doch zelf heeft hg dit nimmer 
bevestigd. Hoe het daarmede is , zeker is het d^t hg ons 
meer vriendschap bewees , als alle andere priesteren te zamen . 
Maar toen hg gestorven was, gingen zgne opvolgers al spoe- 
dig aan onze wetten tomen, en allengs zoo vele onge- 
schikte keuren maken, dat er ten langen laatste van gelgkheid 
en Tan vrgheid niet anders , als de schgn en de naam over- 
bleef. Verder wilden zg niet gedoogen dat de inzettingen in 
acfarift ivfiiden gebracht, waardoor de wetenschap daarvan 
Toor ons verborgen werd. Te voren werden alle zaken büi- 



108 



VS forborgen w4rth. To f&ra wrdon alle sékum binna Athê- 
nia in vsa tèl bithongon, dfternêi most et in béda tala 
skén knd to lesta allêna in tha landis tal. In tha érosta jêra 
nam that manfolk to Athénia enkel wiva fon ys ajn slacht, 
men that jongkfolk vpwoxen mitha mangérta thér landsèton 
namen thér èk fon. Tha bêstera bem tham thêrof kemon 
wêron tha skénsta &nd snodsta in wralda, men hja wêronak 
tha irgsta. To hinkande yr bjde syda , to mSlande her ym 
sêda ner ym plêga , hit ne sy that et wére for hjara ajne 
held. Alsa n&ka thêr jeta-n strêl fon Fryas gist weldande 
wêre wdrth al et bvwspul to mêna werka forwrochten ^nd 
nimm&n he mècht en hus to bywande, thdt rumer &ndriker 
wére as th§,t sinra nêstum. Tha thé svme yrbastere stêdjar 
rik wêron thrvch ys fftra &nd thrych et sulyer , thit tha sl4- 
yona uta snlyerlöna wnnon , thft gyngon hja buta yppa hel- 
linga jefi;a inda dêla hêma. Thêr bettha hdga wallum fon 
ld.f tha fon sten bvwadon hja hoya mith kestlik husark , &nd 
ymbe by tha wla prestram in en goda hrop to wêsande, 
stS,ldon l\ja thêr falska drochten likanda &nd yntuchtiga bilda 
in. By tha wla prestrum dnd forstum wrdon tha knêpa al 
tomet m&ra gêrt as tha toghatera , &nd f&ken thrych rika 
jefba thrych weid fon et pad thêre düged ofhlêid. Nêidam 
rikdom by th3,t yrbrüde &nd yrbasterde slachte fêr byppa dü- 
ged 4nd ére jelde , sach m^n altomet knépa tham hjara selva 
mit ruma rika kl&tar syradon, l\jara aldrum ind f&mna to 
skönda knd l\jara kynna to spot. Kêmon ysa ênfalda aldera 
to Athênia yppe thêre mêna acht 4nd wildon hja thêrvr b^a, 
s& warth ther hropen , hark , hark , thêr skil en sêmomma 
kétha. Alsa is Athénia wrdon êlik en brokland anda héte 
landa , fol blodsügar , pogga knd fenmiga snèka , hwêrin nén 
mS,nniske fon herde sédum sin fot nayt wdga ne mêi. 



109 



nen Athene in onze taal bepleit, naderhand moest het in 
beide talen geschieden, en ten laatste alleen in de landstaal. In de 
eerste jaren nam het manvolk te Athene enkel vronwen van ons 
eigen geslacht , maar het jongvolk opgewassen met de meifirjes 
der landzaten namen daar ook van. De basterd kinderen die 
daarvan kwamen, waren de schoonste en schranderste van de 
wereld , maar zij waren ook de slechtste. Hinkende over beide 
zgden , zich bekreunende noch om wet , noch om gewoonte , 
tenzy dat het was voor hun eigen belang. Alzoo lang er nog 
een straal van Fryas geest opwelde , werd al de bouwstof 
tot gemeene werken verarbeid , en niemand mocht een huis 
bouwen, dat ruimer en rijker was als dat van zgn buurman. Doch 
toen sommige verbasterde stedelingen rijk waren door onze zee • 
vaart en door het zilver, dat de slaven uit de zilverlanden wonnen, 
gingen zij buiten op de hellingen (der bergen) of in de dalen wo- 
nen. Aldaar achter hoogewallen*van loof of vansteen, bouwden 
zij hoven (paleizen) met kostbaar huisraad, en om bij de vuile 
priesteren in een goeden dunk te wezen , plaatsten zij daar op 
valsche goden gelijkende en ontuchtige beelden in. Bij de vuile 
priesteren en vorsten werden soms de knapen meer begeerd, 
als de dochteren , en vaak door rijke giften of door geweld 
van het pad der deugd afgeleid. Naardien rijkdom bjj het 
verwende en verbasterde geslacht ver boven deugd en eere 
gold , zag men altemet knapen, die zich met wijde prachtige 
kleederen versierden, hunne ouders en de maagden tot schande 
en hunne sekse ten spot. Kwamen onze eenvoudige ouders 
te Athene op de algemeene volksvergadering, en wilden daar 
zich beklagen , dan werd er geroepen : hoor , hoor , daar zal 
een zeegedrocht spreken. Zoo is Athene geworden^ gelijk 
een moeras in de heete landen vol bloedzuigers , padden en 
vergiftige slangen , waarin geen mensch van strenge zeden 
zijn voet kan wagen. 



110 



Thit stèt in al v'sa burga. 

Ho vsa Dénamarka(*)fiKra vs vrléren gvngon 1600 &nd 2jêr('}^) 
nêi Aldland yrgongen is. Thrvoh Wodins dor knd dertenhêd 
was thene Magjr bfts wrden óvir Skénlandis astardêL Witi 
berga knd wr-n sé ne tvrade hi nsnvt ne kvma. Tlyu Modeo: 
wildet navt wér ha, l^a sprék inde kéth, ik q'a nên frésean 
sina wépne , men wel vmbe tha Skêiilander wêr to nim- 
mande, thrvchdam hja bastered ê,iid yrdèren sind. Vppa 
mêna acht tochte man alen. Thénrmbe is-t im létén. GrSt 
100 jér lédèn bijondon tha Dênemarkor to wandelja mith 
hjam. Hja jêvon him ysére wéprie ftnd i^dskip, thêr fori wan- 
deldon l\)a golden sjrhêdon 'bijuhka kieper And yserirtha. H^ 
'Moder sand bodon knd rèd^r , hja skolde {hja wandel -&ra 
lêta. Thêr wêre frêse s4ide lijn fori hjairïi sMüm, &nd bitbam 
hja hjara sé^e vrlêren, tbin skolde hja §tk hjara frjdom 
Vrljasa. Mén tha Dénemarkar nêde name §ra nêi , hja nilde 
navt bigrippa that hjara sède rrbrüde kvste, ihérvmbe ne 
meidon hja hja navt. To lönga lesta brochtön hja ajne wépn^ 
And liftochta wêi. Men ihkt kwèd wrocht hjara gèia. Hjara 
lichêma wrdon biladen mêi blik knd skin, men hjara arka 
spjnton ^nd skvra wrdon létoch. Krek hondredjêr eftere 
dêi that et forma skip mit liftochta fona k&d fóren was, kêm 
ermode &nd lek thrvch tha andema binna , honger sprêda ^na 
wjvka knd strek yp2)et land del , twispalt hlip stolte in overe 
strétia knd forth to tha hüsa in , \jafde ne kv nên stek lönger 
navt finda And éntracht run êwêi. Thd,t hkm wüde êta fon 
sina m4m tnd tl\ja m&m hêde wel syrhédon tha nèn ê'.a. Tha 
wiya kémon to hjara manna , thissa gvngon nêi tha grèva , 
fha grêva nêdon selva nawet of hildon-t skul. N"w most 
mkn tha syrhêdon vrdella , men th^wila 'tha stjurar thèrméi 



(*) Dêna marka, de lage marken, 
(t) 219^-1602=591 v. Chr. 



111 



Dit staat op al onze burgen. 

Hoe onze Denemarken voor ons verloren gingen, 1602 jaren 
nadat Atland was verzonken. Door Wodins dwaze dartelheid, 
was de Magy meester geworden over het oosterdeel van 
Schoonland. Over, de bergen en over de zee durfden zy niet 
komen. De Moeder 'wilde het niet terug hebben, zij sprak zeg- 
gende: Jk zie geen gevato in zijne wapenen, maar wel om 
de Schoonlanders weer te nemen , omdat zij verbasterd en 
verdorven zgn. Op de algemeene vergadering dacht men ge- 
lijkerw^ze. Daarom is het aan hem gelaten. Groot honderd 
jaren geleden begonnen de Denemarkers met hun handel te drij- 
ven. Zij gaven hun ijzeren wapenen en gereedschap, daarvoor ruil- 
den zij gouden sieraden benevens koper- en ijzererts. De Moeder 
zond boden en raadde hun , ssij zouden den ruilhandel laten 
varen. Daar was gevaar , zeide zij , voor hunne zeden , en 
indien zij hunne zeden verloren, dan zouden zij ook hunne 
vrgheid verliezen. Maar de Denemarkers hadden nergens 
ooren naar ; zij wilden niet begrijpen , dat hunne zeden 
verloren konden gaan ; daarom stoorden zij zich niet aan haar. 
Ten langen leste brachten zij hunne eigene wapenen en leeftocht 
zoek. Maar dit kwaad veroorzaakte hunne straf. Hunne 
ligchamen werden overladen met glans en schijn, maar hunne 
kisten , kasten en schuren werden ledig. Juist honderd jaar 
nadat het eerste schip met leeftocht van de kust in zee ge- 
stoken was, kwam armoede en gebrek door de vensters bin- 
nen, honger spreidde zijne wieken uit en streek op het land 
neder , tweespalt liep trotsch over de straat, en voorts de huizen 
in , liefde kon geen steun langer vinden , en eendracht liep 
weg. Het kind vroeg eten van zijne moeder , en die had 
geene spijs, maar wel sieraden. De vrouwen kwamen tot 
hunne mannen , deze gingen tot de graven , de graven had- 
den zelve niets , .of hielden het verborgen. Nu moest men 
de sieraden verkoopen, maar terwijl de zeelieden daarmede 



112 



wêi brit wéron kêm frost knd lêi-n plónk del vppa sê knd wra 
strête. TM frost thju brigge réd héde, stop w^andon thérwr 
to-t land ut 4nd vréd kljwade ypper sétel. In stede fon tha 
owera to biwAkande spandon hja hjara horsa for hjara to- 
gum 4nd mnon néi ]Skênland thé. Tha Skènlander, tham 
nèj wéron nêi that land hjarar êthla kèmon néi tha Dêne- 
markum. Yppen helle nacht kémon hja alla. Nw sêidon 
hja that hja rjucht héde vppet land hjarar éthlon &nd tha- 
hwil that m&n thérvr k^mpade kêmon tha Finna in tha létoga 
thorpa knd runadon mith tha bem ewéi. Thértrvch 4nd that 
hja nên goda wépne navt nêdon , déd hjam tha k&sa yrljasa 
&nd thérméi l^jari frydom, hwand thene Magjwrdebfts, That 
kêm that hja Fryas tex navt nelesde dnd hira rê^èvinga war- 
lèsed hëde. 

Ther send svme thêr mêne that hja thrvch tha grêva vrrê- 
den send , that tha f&mna thki long spèrath hêdon , tha sa 
hvam sa thêr yr kêtha wilde , tham is mvla wrdon to snörath 
mith golden kêdne. Wi ne mügon thervr nên ordél to fel- 
lande , men wi willath jo tohropa, ne lên navt to sêre vppa 
wisdom knd düged ni fon jvwa forsta , ni fon jvwa fómna , 
hwand skel et halda sa mot allera mannalik wéka ovir sin 
ajna tochta knd forit mêna held. 

Twa jêr nêidam kêm thene Magy selva mith en fl&te fon 
lichte kènum , tha Moder fon Texland knd tha foddik to r&- 
wana. 

Th&s &rge sêke bistonde-r thes nachtis anda winter by stome 
tydum as wind gülde knd hêjel to jenst tha andêma fétere. 
Thi utkik thêr mende that er awet hérde st&k sin balie vp. 
Tha dréi as et Ijucht fon êr tore vppet ronddêl falde, sa-r 
that al félo wêpende manna wra burchwal wéron. Nw 
gvng-er to vmbe tha klokke to lettane , tha et wére to lei 
Êr tha wêre réd wére, wéron al twa thusand ina wêr vmbe 
tha porte to rammande. Strid hwilde thervmbe kirt, 



413 



vertrokken waren, kwam de vorst en legde een plank neder op de 
zee en over de straat (de Sond). Toen de vorst de brug gereed 
had, stapte de waakzaamheid daarover het land uit, en het verraad 
klom op zijn zetel. In plaats van de oevers te bewaken, 
spanden hij hunne paarden voor hunne sleden, en reden 
naar Schoonland. Doch de Schoonlanders , die begeerig wa- 
ren naar het land hunner voorvaderen , kwamen naar de De* 
nemarken. Op een heldere nacht kwamen zij alle. Nu zei- 
den zij , dat zi} recht hadden op het land hunner voorva- 
deren , en terwgl men daarover streed , kwamen de Finnen 
in de verlatene dorpen en liepen met de kinderen weg. 
Daardoor en dat zg geene goede wapenen hadden,, deed hun 
de strijd verliezen en daarmede de vqjheid, want de Magj 
werd meester. Dat kwam daar van daan , dat zg Frjas tex 
niet lazen en hare raadgevingen verwaarloosd hadden. £r 
zijn sommigen , die meenen , dat z^* door de Graven verraden 
zgn , en dat de maagden dat al lang bespeurd hadden. Doch zoo 
dra iemand daarover spreken wilde, werd hem de mond gesnoerd 
met gouden ketens. Wij kunnen daarover niet oordeel vellen , 
maar wij willen u toeroepen : Verlaat u niet te zeer op de wijsheid 
en deugd noch van uwe vorsten noch van uwe maagden; want 
zal het stand houden , dan moet iedereen waken over zijn 
eigene hartstochten en voor het algemeene welzijn. 

Twee jaren daarna kwam de Magy zelf met eene vloot van 
lichte booten om de Moeder van Texland en de lamp te 
roeven. Deze booze daad bestond hij bij nacht in den 
winter bij stormweder , terwgl de wind gierde en de hagel 
tegen de vensters kletterde. De torenwachter , die meende , 
dat hg wat hoorde, ontstak zijne toorts. Zoodra als het licht 
van den toren op het ronddeel neder viel , zag h^ dat reeds 
vele gewapende mannen over de burgtwal waren. Nu ging 
hij om de klok te luiden, doch het was te laat. Eer de 
wacht gereed was, waren reeds twee duizend in de weer 
om de poort te rammeijen. De strijd duurde daarom kort, 

8 



dl4 



hwand thrvchdam tha wêra navt nên gode wacht halden nêde, 
kêmon alle om. 

Hwil that alrek drok to k^mpane wêre , was thêr en wla 
Fin to thére flête jefta bedrum fon thêre Moder inglupth, ftnd 
wilde hja nêdgja. Tha thju Moder wêrd-im of that er bek- 
ward tojénst tha wach stnimpelde. Thft-r wither vpa bên wêre 
stek er sin swêrd to ir buk in segsande, nilst min kul navt 8& 
skilst min swêrd ha. After im kêm en skiper fona Dênemar- 
ka , thisse nam sin swérd 4nd hif thene Fin thrvch sin hole. 
Thêrut flftt swart blod &nd thérvr swêfde-n btówelogha. Thi 
Magj lêt thju Moder ypa sinra skip forplègja. Als hju nw 
wither alsa fère hél S,nd béter wèr that hju f3,st spréka machte, 
sêide thene Magy that hju mit f&ra moste, tha that hjuhira 
foddik ^nd fèmna halda skolde, that hju en stat skolde nyta 
sk h4oh as hju to fara na nêde kenth. Forth sêide-r th&thi 
hiri fréja skolde in ajnwarde fon sinum forsta, jef er master 
skolde wertha over alle lènda knd folkra Fryas. Hi sèide 
that hju that bij^e &nd bijechta most , owers skolde-r vnder 
fêlo wêja sterva lêta. As er thêr after al sinra forsta om ira 
léger to gadurad hêde frêjer lüd, Fr&na yrmites i klétrsjande 
biste most m.énis segsa of ik master skil wertha over alle 
lêinda &nd folkra Fryas. Fr^na déde as melde hja him navt. 
To lönga lesta êpende hju hira wêra dnd kêth , min ègon 
wrde thjüstred, tha that óre Ijucht dêgth vp in minara sêle. 
Jes , ik sja-t. Hark Irtha knd wês blyde mith my. Vndera 
tydum that Aldland svnken is , stand thju forma spêke fon 
thet Jol an top. Thêmei is hju del gvngen dnd vsa frydom 
mith tham. As er twa spêka jeffcha 2000 jêr del truled heth, 
St\ ekilun tha svna vpstonda thêr tha forsta knd prestera trvch 
hordom bi-t folk têled hS^ve, knd tojenst hjara tèta thjugha. Thi 
alle skilun trvch mort swika, men hwat hja kêth hd.ve skü forth 



115 



want omdat de krijgslieden geene goede wacht gehouden hadden, 
kwamen allen om. Terwijl iedereen druk aan het vechten was, was 
er een leelijke Fin in de fleete of het slaapvertrek van de Moeder 
binnen geslopen, en wilde haar geweld aandoen. De Moeder weer- 
de hem af, dat hij ruggelings tegen de wand tuimelde. Toenhy 
weder op de been was , stak hij haar zijn zwaard in de buik, 
zeggende: wi't gij mijne roede niet, zoo zult gij mijn zwaard 
hebben. Achter hem kwam een zeeman van de Denemarken , 
deze nam zijn zwaard en kloofde den Fin den kop. Dl^aruit 
stroomde zwart bloed en daarboven zweefde eene Iblaauwe vlanu 
De Mftgy liet de Moeder op zgn schip verplegen Toen 
zij nu zoo verre hersteld en beter was , dat zij helder spreken 
konde , zeide de Magy , dat zij met hem mede varen moest , 
doch dat zij hare lamp en hare maagden zoude behouden, 
dat zij een staat zoude voeren , zoo hoog als zij nooit te vo» 
re 1 gekend had. Voorts zeide hij , dat hij haar vragen zoude 
in tegenwoordigheid van zijne voomaamsten , of hij meester 
zoude worden over aUe landen en volken van Frja. Hij zeide 
dat zij dit bevestigen en verzekeren moest , anders zoude hjj 
haar onder vele smarten laten sterven. Toen hij daarna alle 
z^ne voomaamsten om haar leger vergaderd had, vroeg hg 
luide : Frana , vermits ge helderziende z^ , moet gg mg eena 
zeggen of ik meester zal worden over alle landen en volken 
van Frya. Frana deed, als sloeg zg geen acht op hem. Ten 
langen laatste opende zij hare lippen , en sprak : Mgne oogen 
worden verduisterd , doch het andere licht daagt op in mijne 
ziel. Ja, ik zie h^t. Hoor Irtha, en wees blijde met mg.. 
In de tijden , dat Atland verzonken is , stond de eerste spaak 
van het Juul in top. Daarna is zij nedergegaan en onze vry- 
heid met haar. Als het twee spaken of twee duisend jaren 
nedergewenteld heeft , zullen de zonen opstaan , die de vorsten 
en priesteren in ontucht bij het volk geteeld hebben, en te- 
gen hunne vaderen getuigen. Die allen zullen door moord 
bezwijken; maar wat zij verkondigd hebben, zal voortdurend 



116 



bilywa And früchdber wertba in-a bosma théra Moke min- 
niska , alsa lik gode sédum thér dal leid wrde in thinra sk&i 
Jeta thüsand jér skil thju spêke then del njga Snd al mèra 
syga anda tl\justemesse And in blod, ovir thi utstirt thrych tha 
Iftga thèr forsta knd prestera. Th^méi skil thet momerad 
wither anfanga to glora. Thit sjande skilun tha falska forsta 
§.nd prester alsamen with frydom k&mpa &nd woxelja, men 
frydom, Ijafde knd éndracht skil-et folk in hjara wach nêma 
ind mit thet jol risa uta wla pol. Th4t rjucht th§,t erost al- 
lêna glorade , skil than fon lêjar laja to-n logha wertha. Thit 
blod théra irgum skil ovir thin lif str&ma, men thu ne mügth 
et navt to thi néma. To tha lesta skil th4t feninige kwik 
thèr yp èsa 4nd thèrof sterva. Alle wla skëdnese tham ior- 
snnnen send ymbe tha forsta knd prestera to boga, skilun an 
logha ofred wertha. Forth skilun al thinra bem mithfrêtho 
léva. Tha hju utspreken hêde, sêg hju del. MentheneM&gj 
tham hja navt wel forstan hède krèth, ik hky thi fréjeth, jef ik bfts 
skilde wertha ovir alle l&nda 4nd folkra Fryas, knd nw h4ste to en 
other sproken. Fr^na ijuchte hiri wither, sach im star an 4nd 
kèthe : ér sjugun etmelda om send , skil thin séle mitha nacht- 
füglon to tha gr&wa omme wara knd thin lik skil ledsa vppa 
bodem fona se. Êl wel sèide thene Magj mith vrborgne wo- 
din , segs men thkt ik kvme. Forth séider to jenst én sinar 
rakkarum , werp that wif vr skippes bord. Althus wér-et 
ende fon-re leste théra Moderum (*). Wréke willath wi thér 
vr navt ne hropa , tham skil tyd nima. Men thüsand wèra 
thüsand mêl willath wi Frya ditemêi hropa: wdk-wak-w^. 

Ho-t thene Magy forth vrgvngon is. 

Nêi that thju Moder vrdên was , lèt-er tha foddik &nd 
tha fèmna to sina skip to brenga b^unka alle in- 



(*) Verg. bl 4. 



417 



lijven en vruchtbaar worden in den boezem der kloeke men- 
schen , gelijk goede zaden die neergelegd worden in uwen 
schoot. Nog duizend jaren zal de spaak naar beneden 
dalen en al meer neder zijgen in de duisternis en in 
het bloed over u uitgestort door de lagen der vorsten en 
priesteren. Daarna zal het morgenrood weder aanvangen te 
gloren. Dit ziende zullen de valsche vorsten en priesters allen 
te zamen tegen de vryheid kampen en worstelen ; maar vrij- 
heid , liefde en eendracht zullen het volk in hare hoede ne- 
men , èn met het juul uit de vuile poel rijzen. Het licht , 
dat eerst alleen gloorde , zal dan van lieverlede tot eene vlam 
worden. Het bloed der boozen zal over uw ligchaam stroo- 
men , maar gij moogt het niet tot u nemen. Ten laatste zal 
het vergiftige gedierte daarop azen en daarvan sterven. Alle 
vuile geschiedenissen , die verzonnen z^'n om de vorsten en 
priesteren te roemen , zullen aan de vlam geofferd worden. 
Voortaan zullen alle uwe kinderen in vrede leven. Toen zij 
uitgesproken had , zeeg zy neder. Maar de Magj , die haar 
niet wel verstaan had , schreeuwde : ik heb u gevraagd of ik 
meester zoude worden over alle landen en volken van Prya , 
en nu hebt gij tot een ander gesproken. Frana richtte zich 
weder op , zag hem strak aan en sprak : eer zeven etmalen 
om zijn , zal uwe ziel met de nachtvogels bij de graven rond 
waren , en uw lijk zal liggen op den bodem van de zee. Heel 
goed , zeide de Magy met verkropte woede , zeg maar dat 
ik kom. Vervolgens zeide hij tot zijn gerigtsdienaars : werpt 
dat wijf over scheepsboord. Zoo was het einde van de laat- 
ste der Moeders. Wraak willen wij daarover niet roepen, die 
zal de tyd nemen. Maar duizendwerf duizendmaal willen wij 
Frja naroepen : waak ! waak ! waak I 

Hoe het den Magy verder gegaan is. 

Nadat de Moeder vermoord was, liet hij de lamp en de 
maagden naar zijn schip brengen , benevens allen inboe- 



418 



bold thér im likte. Forth gvng er th§,t Flymèr vp , hwand 
hi wilde tha &ni fon Médéasblik jefkha fon St^vora gabja ind 
tham to Moder mftkja. Tfaa thêr wéron hja vp 1^'ara hodnin 
brocht. Tha stjurar fon St&vora knd fon th&t Alderga hêdon 
hini gérn to jonis togen , men tha grite fl&te wére vppen fére 
tocht ut. Nw gvngon hja to &nd foron mith hjra littige fl&tenêi 
Médéasblik 4nd hildon l\ja skul after thd,t ly thêra bftmuxi. 
Thi Mfigy n&kade Médéasblik bi helle déi 4nd skynander 
svnne. Thach gvngon sina Ijuda drist wéi vppera burdi 
to runnande. Men as allet folk mith tha bötum land was, 
kêmon vsa stjurar utére kréke wèi knd sk^ton hjara pila mith 
t&rbarntin bollum vp sinra fl&te. E[ja wéron alsa wel rjucht 
that fêlo sinra sképun bistonda anna brönd wêron. Tham 
vppa skêpun wachton , sk&ton èk néi vs th4 , thach thSt 
ne rojade nawet. As er to lesta en skip al bamande 
néi-t skip thes M^gy di*yf , bifel-er sin skiper hi skolde of- 
hède, men thene skiper that wêre thene Dênemarker thér 
thene Fin felad hêde , andere , thv hest vse Êremoder néi tha 
bodem fona sé svnden to meldande thatste kvma skolde, 
thit skoste thrvch tha drokhêd wel vijetta; nw wü ik 
DJUde thatste thin word jecht. Thi Mègy wild-im ofv^êra ; 
men thene skiper , en Sfte Fryas d.nd sterik lik en jokoxe , 
klipade béda sinum hönda om sin hole &nd hif hini vr bord 
into th&t wellande hef. Forth hês er sin brune skild an top 
&nd for rjucht to ijucht an nêi vsa Mte. Thérthrvch kêmon 
tha fèmna vnforlet to vs , men tha foddik was utgvngen &nd 
nimman wiste ho-t kêmen was. Tha l\ja vppa vnfordéne skêpa 
héradon, that thene Mftgy vrdrvnken was, brude l\ja hinne, hwand 
tha stjurar thêra mest Dênemarkar wêron. Néi that tha Mte fér 
enbch ewéi wére, wendon vsa stjurar &nd sk^ton hjara bampila 
vppa tha Finna del. Thd. tha Finna thus sagon, ho hja vrrêden 
wéron, hlip alrik thrvch vr ekkorum knd thér nêre lönger 
nén hérichhéd ni bod. To thisre stonde run tha wére lyu ut 



119 



del, die hem behaagde. Yeryolgens ging hij het Flymeer 
op , want h^ wilde de maagd van Medeasblik of van Stavo- 
ren rooven , en die tot Moeder aanstellen. Doch daar 
waren zij op hunne hoede gebracht. De zeelieden van Sta- 
veren en Alderga waren hem gaarne te gemoet getrokken, maar 
de groote vloot was op eene verre tocht uit. Nu gingen zy 
heen en voeren met hunne kleine vloot naar Medeasblik en 
hielden zich schuil achter de luwte der boomen. De Magy 
naderde Medeasblik , bij helderen dag en schjjnende zon. 
Evenwel gingen zijne manschappen stoutweg op de burgt 
aanstormen. Maar als al het volk met de booten geland 
was , kwamen onze zeelieden uit de kreek weg en schoten 
hunne pijlen met brandende terpentijnbaUen op zijne vloot. 
Zij waren zoo goed gericht , dat vele van zijne schepen 
terstond in brand waren. Die op de schepen de wacht 
hielden , schoten ook naar ons , doch zij raakten niets. 
Toen ten laatste een schip al brandende naar het schip van den 
Magy dreef , beval h^* zgn stuurman af te houden , maar die 
stuurman was de Denemarker , die den Fin geveld had ; deze 
zeide : gij hebt onze Eeremoeder naar den bodem van de zee 
gezonden om te melden , dat gij komen zoudt , dat zoudt gij 
door de drukte wel vergeten ; nu wil ik zorgen , dat gij uw 
woord gestand doet. De Magy wilde hem afweren, maar de 
stuurman een echte Fries en sterk als een jukos , klemde 
beide handen om zijn hoofd en tilde hem over boord in 
de golvende zee. Vervolgens heesch hij zijn bruin schild in 
top en voer recht toe recht aan naar onze vloot. Daardoor 
kwamen de maagden ongedeerd bij ons , maar de lamp was 
uitgegaan , en niemand wist , hoe het gekomen was. Toen 
zij op de onvermelde schepen hoorden, dat de Magy ver- 
dronken was , ti'okken zij weg , want de zeelieden daarvan 
waren meest Denemarkers. Nadat de vloot ver genoeg was , 
wenden onze zeelieden en schoten hunne brandpijlen op de 
Finnen af. Toen de Finnen dat zagen en hoe zij verraden wa- 
ren, liep alles door elkander en er was langer geen gehoor- 
zaamheid noch bevel. Op dat tijdstip liep de bezetting hen uit 



120 



tére burch. Tham navt ne fljuchte , werth afmakad, knd thèr 
fljuchte fvnd sin ende into tha polum fon et Krjlinger wald. 

Nêischrift 

Thd. tha sljarar an da kreke lêjon was thêr en spot! er 
fon ut Stavora mank , thêr séide , Médêa mei laklga , sa wi 
hjr ut hjra burch reda. Thérvmbe h&von tha f&mna thju 
krèke Médêa mêi lakkja (*) héten. 

Tha bértnissa thêr afteméi skêd send, mêi alra maniialik 
hügja. Tha fèmna hagon tham nei hjara wysa to tella ind 
wel biskriwa léta. Thérvmbe rékeiyath wi hirmitha vsa arbéd 
fylbrocht. Held. 

Ënde fon 't Bok. 



(*) Medemi lacus. 



121 



de burgt. Bie niet vluchtte werd afgemaakt en die vluchtte 
vond zijn einde in de poelen van het Krylinger woud. 

Naschrift. 

Toen de zeelieden in de Kreek lagen , was er een spotter 
uit Staveren onder hen , die zeide Medea mag wel lachen , 
als wg haar uit hare burgt redden. Daarom hebben de 
maagden die Kreek Medeaméilakkia genoemd. De ge- 
beurtenissen , die daarna geschied zgn , mogen iedereen heu- 
gen. De maagden behooren die op hare wijze te verhalen en 
goed te laten beschreven. Daarom rekenen wij hiermede on- 
zen arbeid volbracht. Heil. 

Einde van het Boek. 



Tha skrifta fon Adelbrost S-nd ApoUonia. 

Min nóm is Adelbrost svn fon Apol &nd fon Adela. Thrvch 
min fdk ben ik keren to Grêvetman ovira Linda wrda. Thêr- 
ymbe wil ik thit bok forfolgja vp alsa dênera wisa as mine 
mem sproken heth. 

Nêi that thene Mdigy feit was êmd Fryasburch vp stel 
brocht, most er en Moder keren wertha. Bi-ra lêva néde tbju 
Moder hira folgstera navt nömtb. Hira lerste wiUe was sok 
&nd name to findne. Sjugun mönatha 4fter werth er en 
mêna acht bilidsen &nd wel to Grênegêi (*) ut êrséke that anna 
Saxanamarka p^th. Min mem wert^ keren , men hju nilde 
ncn Moder nésa. Hju héde betb lif minar t^t hrêd , thér- 
thruch heden hja ekkorum lyaf krêjen &nd nw wildon hja èk 
gèdath wertha. Fêlon wildon mim mem fon er bislut of- 
brenga ; men min mem sêide , en Êremoder &cht alsa rên in 
-ra mod to wésane as l\ja buta blikt &nd even mild far al hjara 
bern. Nêidam ik Apol nw lyaf hkv boppa ella in wralda,sa 
ne k&n ik sè-ne Moder navt nésa. S^ sprek knd kêthAdela, 
men tha öra burchf&mna wildon algélder Moder wêsa. Alrek 
st&t thong fori sinera Sjne fêim knd nilde navt fyra. Therthrvch 
nis er nêne keren knd heth rik thus bandlds. Hyr dfter müg-it 
bigripa. 

Ljudgêrt, tham kêning thêr hêmesdêga fallen is, was bi thére 
Moder-is lèva keren bKkbêr trvch alle statha mith lyafde énd trjvw. 
Heth wêre sin torn vmbe vppin eth grite hof to Dok-hêm(-)-)to be- 
mande , knd bi thêre Moder-is lêva wrd-im ther grète êr biwêsen, 
hwand et wêre immer sa ful mith bodon knd riddarum fon heinde 
knd fére as m-k to fora na nêde sjan. Tach nw wêr-er ênsem and 



(♦) GrênegA , Groningen, 
(t) Dokhêm , Dokkum, 



De schriften van Adelborst en Apollonia. 

Mijn naam is Adelborst, de zoon van Apol en Adela. 
Door mgn volk ben ik gekozen tot Grevetman over de 
Linda-oorden. Daarom wil ik dit boek vervolgen, op zooda- 
nige wijze als moeder gesproken heeft. 

Nadat de Magy verslagen was en Fryasburgt op stel gebracht, 
móést er eene Moeder gekozen worden. Bij haar leven had 
de Moeder hare opvolgster niet genoemd. Haar uiterste 
wü was weg en nergens te vinden. Zeven maanden daarna 
werd eene algemeene vergadering belegd en wel te Grenega , 
uit oorzaak dat het aan de Saksanamarken paalt. Mijne moe- 
der werd gekozen , maar zij wilde niet Moeder wezen. Zij had 
het leven mijns vaders gered , daardoor hadden zij elkander 
lief gekregen , nu wüden zij ook in het huwelijk treden. Ve- 
len wilden mijne moeder van haar besluit afbrengen ; maar 
mijne moeder zeide : eene Eeremoeder behoort zoo rein in 
haar gemoed te zijn , als zij uitwendig schgnt , en even lief- 
dergk voor al hare kinderen. Naardien ik nu Apol lief heb boven 
alles in de wereld , zoo kan ik zulk eene Moeder niet wezen. 
Zoo sprak en redeneerde Adela, maar de andere burgtmaag- 
den wilden alle Moeder wezen. Elke staat dong mede voor 
zgne eigene maagd en wilde niet toegeven. Daardoor is 
er geene gekozen , en het rijk dus bandeloos. Uit het volgonde 
moogt gij het begrijpen. Liudgert de koning die onlangs ge- 
storven is , was bij het leven der Moeder gekozen , blijkbaar 
door alle staten met liefde en vertrouwen. Het was zijne 
beurt op het groote hof te Dokhem te wonen ; en bij het le- 
ven der Moeder , werd hem daar groote eer bewezen ; want 
het was er altijd zoo vol boden en ridders , als men er nooit 
te voren gezien had. Doch nu was hij eenzaam en verlaten \ 



424 



vrléten, hwand alrek wêre ange that-er him mftster skolde m&kja 
boppa hetb rjucht knd welda ê-lik tha sl^vona kêninggar. Ëlk 
forst wende forth that-er enoch déde as er wèkade ovir sin 
k]n st&t; S,nd thi én ne jéfnawett& antbaöthera. Mith-éra 
burcbfömna gvng-et jeta &rger to. Alrek tbisra bogade vppira 
ijne wisdom And sabwersa tba Grévetmanna awet dêdon bnta 
bjam , sd wrocbten bja mistryvwa bitwiska tbam and sinum 
Ijudum. Skêder en sêke Ibér félon st^tba trof And bede mkn thjn 
rêd ener fóm in wnnen, sft kêtbon alle ötbera tbat bja sproken 
bede to fére fon bjra &jne stèt. Trvcb altbus dénera renka 
brocbton l\ja twyspalt in ovira st^tba dnd torendon bja that 
band s&déne fon ên, tbat et folk fon tba énne stèt njthicli 
wére yppet folk fon en ora st^t And fèret alderminesta bk 
férbêmande bisköwade. Tbju fére tbèra is west tbat tha 
Gola jeftha Trowyda vs al-et 14nd of wnnen bAven al ont thére 
Skelda And tbi Magj al to tbére Wrs&ra. Ho-r tbérby to 
gvngen is , betb min mem vntlêth , owers nas tbit bok nayt 
skréven ne wrden, afiskên ik alle bèpe vrlêren bAv tbat-et skil 
belpa th^ b^ta. Ik ne skryw tbus navt inna w^n , thet ik 
tbértbrvcb tbet lAnd skil winna jeftha bibaldane, tbat is minra 
acbtne vndvalik. Ik skryw allèna fèr et After kvmande slacht 
til tlyu bja alg^ur wêtia müge vp hvdéna wisa wy verken 
gynge , And tba alra mannalik hyr ut léra méi that elk kwid 
sin gé^*a tèlatb. 

Mj hetb mAn ApoUöi^'a héten. Twyia tbriticb dêga nei mim 
hira dèd hetb mAn Adelbrost min brotber vrslêjen fonden 
yppa wArf , sin hawed split* And sina lithne ut én hréten. 
Min t^t thér siak léide is fon skrik vrsturven. Tbft ia Apol 
min jungere brotber fon hyr nêi thére westsyde fon Skénl&nd 
fl^en. Thêr hetb er en burch ebuwad, Lindasburch Q héten, 
vmbe d&na to wrekane vs lêtb. Wr.alda betb-im thêr to félo jéra lê- 
nad. Hy het fif svna wnnen. Altbam brengath thêne Magy skrik 



(*) lindasburch, op Kaap LindanaeS) Noorwegen. 



125 



want iedereen was bevreesd , dat hij zich meester zoude ma« 
ken boven het recht, en heerschen gelijk de slavenkoningen. 
Elk opperhoofd waande voorts, dat hij genoeg deed, als hij 
waakte over z^ eigen staat, en de een gaf niets toe aan den 
ander. Met de Burgtmaagden ging het nog erger toe. Elk 
van haar boogde op hare eigen wijsheid , en wanneer 
de Grevetmannen iets deden buiten haar, verwekten zij 
wantrouwen tusschen hem en zijn volk. Geschiedde er 
eene zaak , die vele staten betrof , en had men de raad van 
eene maagd ingewonnen , dan riepen alle andere , dat zij 
gesproken had ten voordeele van haar eigen staat. Door dusda- 
nige ranken brachten zij tweespalt over de staten, en tomden zij 
den band zoodanig van een, dat het volk van de eene staat nijdig 
was op het volk van de andere staat, en voor het allerminste als 
vreemdelingen beschouwde. Het gevolg daarvan is geweest, dat 
de Golen of Truwqnden ons al het land afgewonnen hebben tot aan 
de Schelde, en de Magy tot aan de Wesara. Hoe het hierbij 
toegegaan is , heeft mijne moeder uitgelegd , anders was het 
boek niet geschreven geworden , ofschoon ik alle hoop ver- 
loren heb , dat het helpen zal ten bate. Ik schrijf dus niet 
in den waan, dat ik daardoor het land zal winnen of behou- 
den, dat is mijns achtens ondoenlijk. Ik schrijf alleen voor het 
nakomende geslacht , opdat zij al te zamen mogen weten , op 
hoedanige wijze wij verloren gingen , en opdat ieder daaruit 
leeren mag . dat alle kwaad zijne straf teelt. 

Mij heeft men Apollonia genoemd. Tweemaal dertig dagen na 
moeders dood , heeft men Adel brost mijn broeder verslagen 
gevonden op de werf, zijn hoofd gespleten, en zijne leden 
uiteengereten. Mgn vader , die ziek lag , is van schrik ge- 
storven. Toen is Apol mijn jongere broeder , van hier naar 
de westzijde van Schoenland gevaren. Daar heefb hij eene 
burgt gebouwd, Lindasburgt geheeten, om vandaar ons leed te 
wreken. Wralda heeft hem daartoe vele jaren geleend. Hij 
heeft vijf zonen gewonnen. Die alle brengen den Magy schrik 



126 



&nd min brother göma. After mkm knd brother-is dékd send 
tha fromesta fon-ut-a Mndum to ekkörum kymen , hja havon 
en bènd sloten Adelb&nd héten. Til thju vs nên leth wither- 
fóra ne skolde , h&vath hja my ind Adelhirt min jungste bro- 
ther ypper burch brocht , my by tha fi^mna &nd min brother 
by tha wêrar. Thè ik thritich jêr wêre heth min my to 
Borchf&m keren , &nd thè min brother fiftich wêre , werth-^ 
keren to Grévetman. Fon m&m-is syde wére min brother 
thene sexte , men fon t&t his syde thene thride. Néi rjucht 
machton sine ^fterkvrnande thus nén overa Linda êlter 
hjara nömun navs ne fora , men alra mdnnalik wildet hiva 
to ére fon mina mkm, Thér to boppa heth m&n vs kk en of- 
skrüte jéven fon thet bok théraAdelafollistar. 
Thér mitha ben ik thet blydeste , hwand thrvch min mkm hjra 
wisdom kém-et in wralda. In thas burch h&v ik jetaöraskrifte 
fvnden , thér nayt in -t bok ne stan , kk lovsprèka ovir min 
mim, altham wil ik 4fter skriva. 

Thit send tha nêilêtne skriftaBrunnos, ther 
skrywer wêsen is to thisre burch. 

After that tha Adela foUistar ella héde léta overskryra 
elk in sin rik , hwat wryt was in yppa wègarum thèra 
burgum , bisloton hja en Moder to Igasane. Thêrto w&rth 
en mêna acht biléid vp thisra hêm. After tha forme rêd 
Adelas w4rth Tüntja bifolen, Ak skoldet slftcht h&ye. 
Thach nw frége min Burch&m thet woii , l^ju hêde immerthe 
wênich west th&t hja Moder skolde wertha , ut êrsêke thit 
hju hyr vpper burch sat , hwana mest alle Moderam keren 
wêron. Tha hju thet word gund was, épende hju hira £iilxa 
wéra inde kêth : I alle skinth krg to heftane an Adelas rêd. 
tha thkt ne skil thêrvmbe min mvla navt ne sluta ner snöra. 
Hwa tach is Adela S.nd hw&na kymt et wêi th&tster sokkehège 
love to swikth. Lik ik loguddêga is liju to fara hyr Bnrch&m west 



127 



en mijn ]broeder room aan. Na den dood van mijne moeder 
en mijn broeder , zijn de braafisten van onze landen te 
zamen gekomen en hebben een verbond gesloten , Adelbond 
geheeten. Opdat ons geen leed wedervaren zoude, hebben 
zg mij en mijn jongsten broeder Adelhirt op de burgt ge- 
bracht , mij bij de maagden en mijn broeder bij de krijgs- 
lieden. Toen ik dertig jaren oud was, heeft men mij tot 
Bnrgtmaagd gekozen , en toen mijn broeder vijftig was, werd 
hij gekozen tot Grevetman. Van moeders zijde was mijn 
broeder de zesde , maar van vaders zijde . de derde. Naar 
recht mochten dus zijne nakomelingen niet overa Linda 
achter hunne namen voeren ; maar iedereen wilde het heb- 
ben ter eere van mijne moeder. Daarenboven heeft men ons 
ook een afechrift gegeven van het boek van Adel a's aan- 
hangers. Daarmede ben ik het meest verheugd, want door 
mgner moeder wijsheid kwam het in de wereld. In de burgt 
heb ik nog andere geschriften gevonden, ook lo&praken over 
mijne moeder, die alle wil ik hier achter schryven. 

Dit zijn de nagelaten geschriften van Bru- 
no, die schrijver geweest is op deze burgt. 

Nadat de aanhangers van Adela alles hadden laten overschrijven, 
elk in zijn rijk, wat op de wanden der burgten gegrift was , be- 
sloten zij eene Moeder te kiezen. Daartoe werd eene gemeene 
vergadering belegd op dezehiem. Naar de eerste raad van Adela 
werd Teuntja aanbevolen. Dit zoude ook geslaagd zijn, doch nu 
vroeg m^ne Burgtmaagd het woord : zij was altgd in de meening 
geweest , dat zij Moeder zoude worden , uit oorzaak dat 
zij hier op de burgt zat , van waar meest alle Moe- 
ders gekozen waren. Toen haar het woord gegund was, 
opende zij hare valsche lippen en sprak : Gij allen schijnt zeer 
te hechten aan Adelas raad ; doch dat zal daarom mijn mond 
niet sluiten noch snoeren. Wie toch is Adela en waar komt 
het van daan, dat gij haar zulkenhoogen lof toezwaait? Gelijk 
ik tegenwoordig, zoo is zij te voren hier Burgtmaagd geweest ; 



128 



Tha is bju thêr vmbe wiser jefta betre as ik knd alle öthera , 
jefta ia hju mftr stelet vppvsa séd knd plègum. Hwére Mt 
et fal , s& skolde hju wel Moder wrden wésa , th4 hju thrrto 
keren is , men nèan hju wilde reder ennen bosta ha mith 
all joi knd nochta thér er anebonden send , in stéd fon énsmn 
fjEir oyer hjam &nd et folk to wd.kane. Hju is él klarsjande, god, 
men min dgne ne send fèr fon vrthjustred to wésane. Ik 
h&y sjan th§,t hju hira frjadelf herde minth , nw god , tMt 
ia lovelik', men ik hkv forther sjan th§,t Tüntja Apol-is nift 
is. Wyder wil ik nayt ne sedsa. 

Tha forsta bigripon él god, hwér l\ju hly sochte, men emong 
et folk kém twyspalt, knd nêidam thet maradél fon hyr wei 
kém, wilde-t Tüntja tbiu ére navt ne guna. Bêdne wrde stopth, 
tha saxne tègon uta sk&dne, men thêr ne w4rth nène Moder 
keren. Kirt 4fter hêde annen ysera bodne sin makker Ületh. 
Til hjuddêga héde der frod wésen, thêrymbe hede min Borch- 
fèm orloyi ymb-im buta tha l&ndp&la to helpane. Thach in 
stêd fon im to helpane néi thet Twiskland, alsa fljuchte hjn 
selya mith im oyere Wrsara &nd forth nêi tha Mègy. Thi 
Méigy tham sina Fryas syna hafsga wilde stald-iri as Moder to 
Godaburch et Skênland , men hju wilde mèr, hju sèid-im th4t 
sahwersa hi Adela ypruma koste, hi m&ster skoMe wertha 
oyer êl Fryas land. Hju wêr en fyand fon Adela sêide hju, 
hwand trych hjra renka nas hju nén Moder wrden. Sah- 
wersa hy hir Texland forspreka wilde, sa skolde hjra boda 
sina wichar to wéiwyser thjai^ja. Al thisse séka heth hjra 
boda selya bilyad. 

Thet óthera skrift. 

Fiftian monatha nêi thére lerste acht wér-et Frjunskip 
jeftha Winnemönath. Alleram§,nnelik. jef to an mery 



129 



doch is zij daarom wijzer en beter als ik en alle andere ? of is 
zg meer gesteld op onze zeden en gewoonten ? Was dat het 
geval , dan zonde zg wel Moeder geworden zijn, toen zg daar- 
toe gekozen is, maar zg wilde liever een huwelijk hebben 
met alle vreugde en genoegens , die daaraan verbonden zgn , 
in plaats van, eenzaam over haar zelve en het volk te waken. 
Zij is zeer helderziende , goed , maar mijne oogen zgn verre 
van verduisterd te wezen. Ik heb gezien dat zij haren 
echtgenoot grootelijks bemint , nu goed , dat is loffelijk , 
maar ik heb verder gezien , dat Teuntje Apols nicht is. Wij- 
ders wil ik niets zeggen. 

De voomaamsten begrepen heel goed , waar zij luwte zocht, 
maar onder het volk kwam tweespalt, en, naardien het meer- 
derdeel van hier kwam , wilde het Teuntje die eer niet gun- 
nen. De redeneringen werden geëindigd : de messen uit de 
scheede gehaald , en er werd geene Moeder gekozen. Kort daarop 
had een van onze boden zijn makker geveld. Tot nu toe was 
hij braaf geweest , daarom had mijne Burgtmaagt verlof hem 
buiten de landpalen te helpen. Doch , in plaats van hem te 
helpen naar het Twiskland, zoo vluchtte zij zelve met hem over 
de Wesara en voorts naar den Magy. De Magj, die zijne 
Fryaszonen behagen wilde , stelde haar aan als Moeder op 
Godaburgt in Schoonland ; maar zij wilde meer , zij zeide hem 
dat , bijaldien hij Adela uit den weg ruimen konde, hij mees- 
ter zoude worden over geheel Fryas land. Zg was eene vij- 
andin. van Adela , zeide zij , want door hare ranken was zij 
geene Moeder geworden. Bijaldien hij haar Texland wilde 
toezeggen , zoude haar bode zijne krijgslieden tot wegwijzer 
dienen. Al deze zaken heefb haar bode zelf beleden. 

Het tweede geschrift. 

Vijftien maanden na deze laatste algemeene vergadering 
was het Yriendschaps of Winnemaand. Iedereen gaf toe aan 



130 



mery fru &nd bly , &nd nimman néde diger than to èkane sina 
nocht. Thach Wr.alda wild vs wjsa , thit wftkendom navt 
vrgamlath wrde ne mêi. To midne fon-et fést fyrja kém né- 
vil to huUande vsa wrda in thikke tl\jastenii8e. Nocht runde 
wèi , tha w&kendom nilde navt ne kéra. Tha strandw&kar 
wéron fon l\jara néd fjura hlèpen &nd vppa tha topèdiun nas 
nênen to bisja. Thft névil ewêi tèch, lokte svnne thrych tha rèta 
théra wolkam vp irtha. Alrek kèm wither ut to jnwgande ind to 
jolande, thet jongk folk tèch sjongande mitha gürb^(*)&]idthis8e 
overfolde luft mith sina liaflika &dam. Men thahwila thér alrek 
in nocht b&jada, was vrrèd l&nd mith horsum And riddermn. 
Lik alle krgsk wéron hja helpen thrvch thjustemisse, &nd hinne 

glupath thrych Linda waldis p&da. To fóra Adelas dnre tagon 
twilif mangêrtne mith twilif l&mkes &nd twilif kn&pa mith twi- 
lif hoklinga , en junge Saxm&n birêd en wilde bufle , thêr er 
selva fensen héde &nd tS.mad. Mith allerléja blomma wêron hja 
siarad , knd tha linnen tohnekna théra m3,ngêrtne wêron om* 
borad mith gold ut-er Eêne. 

Thft Adela to hira hos ut vppet slecht kêm, fol en blomréin 
del yppira hole , alle juwgade herde &nd tha tot-home théra 
knftpum güldon boppa ella ut. Arme Adela , Arm folk , ho 
kirt skil frü hir bydja. Thd. thju lönge skire ut sjochtwêre 
kém er en hloth mélgjara ridderum linrjucht to rinnande vp 
Adelas hêm. Hira tèt knd g&de wêron jeta vppa stoppen- 
benke sêten. Thju dure stand epen knd thér binna stand 
Adelbrost hira svna. As er sach ho sina eldra in frêse wé- 
ron , gripter sine bóge fon-ere wèch wêi knd sk&t néi tha 
foresta thêra r&warum ; this swikt knd trulde vppet girs 
del ; ovenie twade S,nd thride was en élik lót biskêren. In- 
twiska hédon sina eldra hjara wépne fat , &nd tagon vn- 
dyger to jonis. Tha rèwera skoldon hjam ring fensen 



(*) Gürb&m , geurboom , d.i. de bloeiende meidoorn. 



131 



lustige vreugde en blijdschap, en niemand had zorg dan zijn 
vermaak te vermeerderen. Doch Wr.alda wilde ons aantoonen , 
dat de waakzaamheid niet mag verwaarloosd worden. Te midden 
van het feestvieren kwam de nevel onze oorden in dichte duister- 
nis hullen. Het vermaak vlood weg, en de waakzaamheid wilde 
niet terugkeeren. De stnmdwakers waren van hunne noodvuren 
weggeloopen , en op de toepaden was niemand te zien. Toen de 
nevel optrok, keek de zon door de reeten der wolken op aarde 
neder. Iedereen kwam weder uit om te juichen en te joelen, 
het jongvolk trok zingende met de meidoorn, en deze vervulde 
de lucht met haar lieffelijken adem. Maar, terwijl daar ieder- 
een in vieugde baadde, was verraad geland met paarden en 
ruiters ; gelijk alle boozen waren zij geholpen door de duis- 
ternis, en binnengeslopen door de paden van Lindaswoud. 
Yoor de deur van Adela trokken twaalf meisjes met twaalf 
lammeren en twaalf knapen met twaalf hokkelingen , een 
jonge Saksman bereed een wilden buffel , dien h^* zelf gevan- 
gen en getemd had. Met allerlei bloemen waren zij versierd , 
en de lianen jurken der meisjes waren omboord met goud 
uit den Eijn. 

Toen Adela uit haar huis op de straat kwam viel een bloem- 
regen op haar hoofd , allen juichten luide , en de toethoomen 
der knapen klonken boven alles uit. Arme Adela , arm volk, 
hoe kort zal de vreugde hier vertoeven ! Toen de lange 
schare uit het gezicht was , kwam een troep Magyaarsche 
ruiters lijnrecht aanrennen op Adelas erf. Haar vader en 
haar man waren nog gezeten op de stoepbank. De deur 
stond open en daar binnen stond Adelbrost haar zoon. Als 
hij zag hoe zijne ouders in vrees waren , greep h^' zijn boog 
van de wand , en schoot naar den voorste der roovers ; deze 
wankelde en tuimelde op het gras neder ; over den tweede 
en derde was een gelijk lot beschoren. Intusschen hadden 
zijne ouders hunne wapenen gegrepen en trokken onbezorgd 
hun tegemoet. De roovers zouden hen spoedig gevangen ge- 



132 



ha , men Adela kêm , vppere burch héde hja alle wêpne to 
hantera lérad, sjugon irthfêt wêre hju long And hira gêrt 
sk félo , thryja swikte hja tham or hjra hole And as er del 
kèm wér en ridder g&rsfallich. Follistar kêmon onime heme 
thére löne wéi. Tha r&war wrdon f&lath Andfensen. Thach 
to lêt, en pil hède hjra bosme trefth. Vrrêdelika Magyl In 
fenin was sin pint dipth 3,nd thêrof is l\ju starren. 

Thêre Burchfams lov. 

« 

Jes ferhémande èthe , thusande send al kumen 2,nd jet 
mèra send vp wêi. 

Wel , hja willath Adelas wisdom hèra. 

Sekur is hjn forstine , hwand hju is immer thja forste west. 

O wach hwêrto skolde l\ja tl\janja. Hira hemeth is linnen, 
hira tohnekka (*) wol , th&t hju selva spon &nd wêvade. Hwér- 
mèi skolde hja hjra skénhéd h&ga. Navt mith pirlmn, hwand 
l^'ra tuskar send witter ; navt mith gold , hwand hjra hér is 
blikkander ; navt mith stêna , wel send hjra &gon saft as 
lamkes ftgon , thach to lik sa glander th&t m4n thêr skröm- 
lik in sja ne mêi. 

Men hwat k&lt ik fon skén. Frya wêre wis navt skéner. 

Ja athe , Frya thêr sjugun skênhéde hêde , hwêrfon hjra 
togh&tera men éne elk h&chstens thria urven h&ve. Men al 
wêre hju lêdlik , thach skolde hju vs djura wésa. 

Jef l\ja wjgandlik sj. Hark èthe , Adela is thet enge bem 
vsar grêvetman. Sjugun jrthfet is hju hftch , jeta grèter then 
hjra licheme is hjra wishêd Smd hjra mod is lik bede to 
sémine. 

Lok thêr , thêr wêre énis en fènbrónd , thrju bem 
wêron vp jenske grifstén sprongen. Wind blos fel. Al- 
rek krêta é,nd thju mkm wêre rédaMs. Thêr kvmt Adela: 
ho stéitst And têmethste hropth hju , tragd help to lê- 



(*) To hnekka , eene hooge , tot aan de nek reikende , japon. 



433 



nomen hebben, maar Adela kwam, op de bnrgt had zg alle 
wapens leeren hanteeren , zeven aardvoet was zg lang , en 
haar zwaard even zoo lang, dit zwaaide zg driemaal over 
haar hoofd en toen het nederkwam beet een ridder in het gras. 
Helpers kwamen om den hoek van de laan weg. De roo- 
vers werden geveld en gevangen. Doch te laat I een pijl 
had haar boezem getroffen. Verraderlgke Magy I De pgl- 
spits was in vergif gedoopt en daaraan is zg gestorven. 

De lofs-praak der Burgtmaagd. 

Ja, ver wonende vriend, duizende zgn reeds gekomen en 
nog meerdere zijn op weg. 

Wel , zij willen Adelas wijsheid hooren. 
Zeker is zij eene vorstin, want zij is altijd de voorste geweest. 
O weel waartoe zoude zij dienen. Haar hemd is van lin- 
nen , hare tunika van wol , die zij zelve spon en weefde. 
Waarmede zoude zij hare schoonheid verhoogen? Niet met 
paarlen , want hare tanden zijn witter ; niet met goud , want 
hare lokken zijn blinkender; niet met edelgesteenten, wel 
zijn hare oogen zacht als die van een lam, doch te gelgkzoo 
vurig, dat inen er bezwaarlijk in kan zien. Maar wat spreek 
ik van schoon ? Frya was gewis niet schooner. Ja vriend , 
'Fr ja die zeven schoonheden bezat, waarvan hare dochters elk 
maar eene, hoogstens drie geërfd hebben. Maar al was zg 
leelijk geweest , toch zoude zg ons dierbaar wezen. 

Of zij krijgshaftig is ? Luister vriend , Adela is het 
eenige kind van onzen grevetman. Zeven aardvoet is zg hoog, 
hare wijsheid is nog grooter als haar ligchaam , en haar 
moed is gelgk beide te zamen. 

Zie daar, er was eens een veenbrand, drie kinderen waren 
op gindschen gra&teen gesprongen. De wind blies fel. Ieder- 
een schreeuwde en de moeder was radeloos. Daar komt 
Adela : Hoe staat en talmt gg , roept zij , tracht hulp te ver- 



134 



nande knd Wr.alda skil jo kreffca jéva. Thêr hiptli hja 
néi-t Krylwod , gript elsne tréjon , tragd en breg to malgande, 
nw helpath êïk tha öthera knd tha bem send hred. 

Jérlikes kêmon tha bem hjr blomma ledsa. 

Thêr kêmon thrê Fonysjar skipljuda thêr lya wrêvela wilde, 
men Adela kêm , hju hêde hjara hwop hêrad , in swim 
slêith l^u tha lêtha knd til thju hja selva jechta skolde, thet 
hja vnwérthelike manna wéron , bint hju alsêmen an en spin- 
rok fest. Tha fèrhêmanda héra kémon hjara thjud askja. 
Tha hja sagon ho skots hja misdên wêron , kém torn vp , 
thach mkn tellade ho-t berd was. 

Hwat hja forth dêdon , hja buwgdon to fèra Adela 4nd kes- 
ton thju sljp hjrar tohnekka. 

Kvm fêrhémande ^the , tha wald fuglon fljnchtath to ^Büra 
tha fèlo forsykar. Evm ^the s^ méist hjra wishêd héra. 

By tha grifstén hwer fon in tha lovspréke meld wirth, is 
m&m hira lik bigrUven. Vppira gr^fstên heth min thissa 
worda hwryten. 



Ne hlê,p navt to hastich hwand hyr lêid 

Adela. 



Thju formlêre thêr is hwryten inutere w^ch thêr burch- 
tore, nis navt wither eskrêven in thkt bok thêra Adela folli- 
star. Hwêrvmbe thet lêten is nêt ik navt to skriwande. Tha 
thit bok is min tgn, thêrvmbe wil ik hja thêr inna setta to 
wüle minra m4gum. 

Formlêre. 

Alle god minnanda Fryas bern sy held. Hwand thrvch tham 



135 



leenen , en Wr.alda zal n krachten geven. Daarop git zy 
naar het Erglwoud , grijpt elzentakken y tracht eene brug te 
maken ; nu helpen ook de anderen en de kinderen zgn gered. 

Jaarlgks kwamen de kinderen hier bloemen neerleggen. 
Er kwamen drie Phoenicische zeelieden, die de kinderen 
wilden mishandelen , maar nu kwam Adela , die hun geschrei 
hoorde , zij slaat de onverlaten in zwijm ; en opdat zij zelve 
2ouden getuigen , dat zjj onwaardige mannen waren , bindt 
zij hen alle te zamen aan een spinrok vast. De uitheemsche 
heeren kwamen hun volk opeischen; toen zij zagen hoe 
raar zy waren mishandeld, kwam toom bij hen op; doch 
men verhaalde hun , hoe het gebeurd was. 

Wat deden zij verd^? Zy bogen zich voor Adela en 
kusten de slip van haar kleed. Maar kom, verafwonende 
vri^id. De woudvogelen vluchten voor de vele bezoekers. 
Kom , vriend , zoo moogt gij hare wysheid hooren. 

By den gra&teen, waarvan in de lo£3praak melding wordt 
gemaakt, is moeders lijk begraven. Op haren grafsteen heeft 
men deze woorden gegrift. 

Loop niet te haastig, want hier 

ligt Adela. 

De oude leer, die gegrift is buiten op de wand des 
burgttorens, is niet geschreven in het boek van Adelas vol- 
gers. Waarom dit nagelaten is, weet ik niet te schrijven. 
Doch dit boek is myn eigen, daarom wil ik die daarin zetten 
ter wille van mijne bloedverwanten. 

Oudste leer. 

Alle het goede minnende Fryas kinderen zij heill Daardoor 



136 



skil et sélich wertha vp jrtha. Lêr And kéth to tha folkum. 
Wr.alda is thet alderaldesta jeftha overaldesta , hwand thet 
skop alle thinga. Wr.alda is ella in ella, hwand thet isêvg 
&nd vnendlik. Wr.a!da is overal ainwardich , men name to 
bisja, thérvmbe w&rth thet wésa gèst héten. Al hwatwifon 
him q'a müge send tha skepsela thèr thrvch sin lêva kvine 
&nd wither henne ga , hwand innt Wr.alda kymath alle thinga 
And kêrath alle thinga. Fon ut Wralda kvmth-t anfang ind 
et ende , alra thinga gèith in im vppa. Wr.alda is thet êne 
ella machtige wêsa, hwand alle öre macht is fon him lénad 
And kérath to him wither. In ut Wr.alda kymath alle krefta 
And alle krefta kêrath to him wither. Thérvmbe is hi alléna 
theth skeppande wésa And thér nis nawet esképen buta him. 
Wr.alda lèide évge setma thet is êwa in al et skêpne, ènd 
thér ne send nén gode setma jeftha l^'a moton théméi tavlikt 
wösa. Men afskén ella ia Wr.alda sy, tha boshéd théra mAmii- 
tka nis navt fon him. Boshéd kvmth thrvch lömhéd vndiger- 
hed And domhéd. Thérvmbe kAn l\ja wel tha mAnniska skèda, 
Wr.alda nimmer. Wr.alda is tlign wishéd, And tha êwathêr 
hju tavlikt heth , send tha boka wèrüt wy lera müge y And 
thêr nis nêne wishéd to findande ner to gaijande butatham. 
Tha mAnniska mügon félo thinga sja, men Wr.alda sjathalle 
thinga. Tha mAnniska mügon félo thinga lêra , men Wr.alda 
wét alle thinga. Tha mAnniska mügon felo thinga vnt- 
slüta, men to f&ra Wr.alda is ella épned. Tha mAn- 
niska send mAmialik And berlik , men Wr.alda skept 
bede. Tha mAnniska minnath And hAtath , tha Wr.alda 
is alléna rjuchtférdich. Thérvmbe is Wr.alda alléne god, 
And thér ne s^nd néne goda büta him. Mith thet Jol wande- 
lath And wixlat allet eskêpne, men god is alléna vnforanderlik. 
Thrvch that Wr.alda god is, alsa ne mei hi &k navt forandeija ; 



137 



zal ket zalig worden op aarde. Leer en verkondig aan de 
volken. Wralda is het alleroudste of overoudste , want hy 
schiep alle dingen. Wr.alda is alles in alles, want 14j is 
eeuwig en oneindig. Wralda is overal tegenwoordig , maar 
nergens te aanschouwen, daarom wordt dit wezen geest ge- 
noemd. Alles wat wg van hem zien kunnen , zijn de schep- 
selen die door zijn leven komen en weder heengaan , want 
uit Wralda komen alle dingen en keeren tot hem weder. 
Van uit Wralda komt de aanvang en het einde , alle dingen 
gaan in hem op. Wralda is het eenige almachtige wezen 9 
want alle andere macht is van hem geleend en keert tot hem 
terug. Uit Wralda komen alle krachten en alle krachten 
keeren tot hem weder. Daarom is h^ alleen het scheppende 
wezen, en niets is geschapen buiten hem. 

Wralda legde eeuwige inzettingen, dat is wetten in 
al het geschapene , en er zijn geen goede wetten , of 
zij moeten daarnaar ingericht zijn. Maar o&choon alles 
in Wralda is, de boosheid der menschen is niet van hem. 
Boosheid komt door loomheid , zorgeloosheid en domheid. 
Daarom kan zg wel de menschen schaden , maar Wralda 
nimmer. Wralda is de wjjsheid , en de wetten , die hg ge- 
maakt heeft , zijn de boeken , waaruit wij leeren kunnen , en 
er is geen wijsheid te vinden , noch te vergaderen buiten die. 
De menschen kunnen vele dingen zien , maar Wralda ziet 
alle dingen. De menschen kunnen vele dingen leeren , maar 
Wralda weet alle dingen. De menschen kunnen vele din- 
gen ontsluiten, maar voor Wralda is alles geopend. De 
menschen zijn mannelijk en vrouwelijk , maar Wralda 
schept beide. De menschen beminnen en haten, maar Wralda 
alleen is rechtvaardig. Daarom is Wralda alleen goed , en 
er zjjn geene goeden buiten hem. Met het Juul verandert en 
wisselt al het geschapene , maar het goede is alleen onveran- 
derlgk. Omdat Wralda goed is, kan hg ook niet veranderen; 



138 



&nd thrvch thet er bily wath , thèrvmbe is hy alléna wésa Sad 
al et ora skin. 

Thet óthera dêl fonre formlêr. 

Ëmong Findas folk send wanwysa, thér thrvch hjaraover- 
findingrikhed aléa krg send , thkt Iga-ra selva wis m&kja 
&nd Üia inewida bitjuga, ih&t hja thet besta dêl send fon 
Wr.alda; th&t hjara g&st thet beste dél is fon Wr.aldas gèst 
And thet Wr.alda alléna mêi th^kja thrvch helpe l^jaris 
bryn (*). 

Th&t aider skepsle en dêl is fon Wr.aldas vnendlik wêsa; 
th&t h&von h^a fon vs g&bad. 

Men hjara falxe rédne &nd l\jara t&mlése h&chfarenhêd heth 
-ra vppen dwèlwêi brocht. Wêre hjara g&st Wr.aldas göst, 
sk skolde Wr.alda êl dvm wêsa in stede fon licht and wis. 
Hwand hjara gèst sl^vth him selva immer of vmbe skéne 
bylda to mèkjande , thér y &fteméi anbid. Men Findas folk 
is en irg folk , hwand a&kên tha wanwysa théra hjara selva 
wis m^kja th&t hja drochtnê send , sa h3,von Iga to &ra tha 
vnewida falxa drochtnê esképen, to kéthande allerwêikes, 
thftt tlüssa drochtnê wralda eskêpen hive, mith al hwat 
thér inne is, gyriga drochtnê fvl nyd S.nd torn, tham êrath 
&nd thjanath willaÜi wésa thrvch tha mSnniska , thêr blod 
And offer willa &nd sk&t askja. Men thi wanwisa falxa manna, 
tham hjara selva godis skalka jefÜia prestera nöma lêta, bürath 
Sud s&mnath And gethath aldam to fèra drochtnê thêr er navt 
ne send , vmbet selva to bihaldande. Aldam bidrywath hja 
mith en rum emod , thrvchdam l\ja l\jara selva drochtnê w&ne, 
thér an ninman andert skeldich ne send. Send thêr svme 
tham l^jara renka froda S.nd b&r mèlja, alsa wrdon hja 
thrvch hjara rakkera f&t 3nd vmbira laster vrbamad, ella mith 
fèlo st^tska plégam, hjara falxa drochtnê to-n êre. Menintrvth, 



(♦) CL Hegel a. h. 1. 



139 



en omdat hij blijft , daarom is hg alleen wezen , en al het 
andere schjjn. 

Het tweede deel van de oudste leer. 

Onder Findas volk zyn wanwijzen , die door hunne over- 
vindingrjjkheid zoo boos zgn geworden, dat z^' zich zelven 
w^s maken en de ingewyden doen gelooven , dat zij het beste 
deel zijn van Wralda; dat hun geest het beste deel is van 
Wralda's geest, en dat Wralda alleen kan denken door hulp 
van hun brein. 

Dat ieder schepsel een deel is van Wralda's oneindig we- 
zen, dat hebben zij van ons gestolen. 

Maar hunne yalsche redeneering en hunne toomelooze hoo- 
vaardigheid hebben hen op een dwaalweg gebracht. Ware hun 
geest Wraldas geest , dan zoude Wralda heel dom wezen , 
in plaats van verstandig en w|js. Want hun geest slooft zich al- 
t^'d af om schoone beelden te maken , die gij naderhand aan- 
bidt. Maar f^das volk is een boos volk, want ofschoon 
de wanw^'zen onder hen zich zelven wijsmaken , dat zij goden 
zijn , zoo hebben zij voor de oningewijden valsche goden ge- 
schapen , en verkondigen allerwege dat deze afgoden de wereld 
geschapen hebben , met alles wat daar in is ; gierige afgoden 
vol nijd en toom, die gediend en geëerd willen wezen, door 
de menschen; die bloed en offer willen en schatting eischen. 
Maar die wanwijze valsche mannen , die zich zelf gods diena- 
ren of priesteren laten noemen , beuren en zamelen en verga- 
deren dat aUes voor afgoden , die niet bestaan , om het zelf 
te behouden. Dat alles bedrijven zij met een ruim gemoed , 
naardien zij zich zelven goden wanen, die aan niemand ant- 
woord schuldig zijn. Zijn er sommigen die hunne ranken be- 
vroeden en openbaar maken, zoo worden z^' door hunne 
rakkers gevat en om hunnen laster verbrand, alles met vele state- 
l^ke plegtigheden ter eere der valsche goden. Maar in waarheid, 



140 



allêna vmbe thUt hja-ra nayt sk&da ne skolde. Til thja ysa 
bem nw wêpned müge wês& tojenst hjara drochtenlika lêre, 
alsa hdgon tha fómna hjam fon buta to lérande hwathyrskil 
folgja. 

Wr.alda was êr alle thinga , &nd nei alle thinga skil er 
wêsa. Wr.alda is alsa êvg S,nd hi is vnendlik, thervmb nis 
thêr nawet buta him. Thrvch ut Wr.aldas lêva warth tid 
&nd alle thinga bem , &nd sin léva nimth tid &nd alle thinga 
wêi. Thissa séka moton klèr &nd b&r m&kad wrda bj alle 
wisa , s^ th3,t hja>t an öthera bitliguta knd biwisa müge. Is-t 
s^ ièr wnnen , sa séith m&n forther : Hwat thus vsa omme&ng 
treft, alsa send wy en dél fon Wr.aldas vnendelik wésa,alsa 
tha onimefang fon al et esképne , thach hwat ang^ vsa dftnte, 
ysa ainskipa, vsa g&st And al vsa bith&nkinga, thissanehéra 
navt to thet wêsa. Thit ella send fljuchtiga thinga tham 
thi*ych Wr.aldas léva forskina, thach thér thrvch sin wishêd 
s^dène &nd navt owers navt ne forskina. Men thrvchdam sin 
léva stêdes forthga , alsa ne méi thêr nawet vppa sin stéd 
navt bily wa. Thérvmbe forwizlath alle esképne. thinga fon 
stêd, fon d&nte &nd ak fon th^nkwisa. Thérvmbe ne méi 
irtha selva , ner eng skepsle ni sedsa : ik ben , men wel ik 
was. Ak ne méi nên m&nniska navt ne sedsa ik th&nk, men 
bl&t, ik thochte. Thi kn^p is grftter knd owers as tha-r 
bem wêre. Hy heth ora gértne, tochta knd th&nkwisa. Thi 
man en t^t is knd th&nkth owers as ihk-r knèp wére. Êvin 
tha alda fon dêgum. Thftt wêt allera mannelik. S&hwersa 
allera mannalik nw wêt knd jechta mot, th&t hy alon wixlath, 
s^ mot hy ftk bgechta , thaf er jahweder ftgeblik wixlath , 
&k thahwila-r séid : ik ben , é.nd thkt sina th&nkbylda wixle , 
tha hwile-r séid : ik th&nk. 

Instéde th&t wy tha 3,rga Findas althus vnwerthlik after- 
nêi snakka S.nd k&lta , ik ben , jeftha wel , ik ben thet 
beste dêl Wr.aldas , ja thrvch vs allêna méi-r th&nkja , 



144 



alleen opdat zij ^^^^ ^^^ schaden zouden. Opdat onze kinr 
deren gewapend mogen wezen tegen hnnne afgodische leer , 
zoo behooren de maagden hen te doen van buiten leeren , 
wat hier zal volgen. 

Wralda was eerder dan alle dingen , en na alle dingen zal 
hij wezen. Wralda is alzoo eeuwig en hij is oneindig, daarom 
is er niets buiten hem. Door en uit Wraldas leven ontstond 
de tijd en werden alle dingen geboren; en zijn leven neemt 
den tijd en alle dingen weg. Deze zaken moeten klaar en 
openbaar gemaakt worden op alle wjjzen , zoodat zij het aan 
anderen mogen beduiden en bewijzen. Is het zoo verre ge- 
wonnen , dan zegt men verder : Wat dus onzen omvang be- 
treft, zoo zijn wg een deel van Wraldas oneindig wezen als 
de omvang van al het geschapene. Doch wat onze gedaante 
aangaat , onze eigenschappen , onzen geest en al onze beden- 
kingen, deze behooren niet tot het wezen. Dit alles zgn 
vluchtige dingen , die door Wraldas leven verschenen ; doch 
door zijne wijsheid zoodanig en niet anders verschenen. Maar 
doordien zijn leven steeds voortgaat , zoo kan er ook niets op 
zijne plaats blijven. Daarom verwisselen alle geschapene 
dingen van plaats, van gedaante en ook van denkwijze. 
Daarom mag de aarde zelve , noch eenig schepsel zeggen : ik 
ben , maar wel : ik was. Ook mag geen mensch zeggen : ik 
denk , maar bloot : ik dacht. De knaap is grooter en anders als 
toen hij een kind was. Hij heeft andere begeerten, neigingen 
en denkwijze. De man en vader is en denkt anders als toen 
hij knaap was. Even zoo de ouden van dagen. Dat weet ie- 
dereen. Bijaldien nu iedereen weet , en moet erkennen , dat 
hij steeds wisselt, zoo moet hij ook bekennen, dat hg ieder 
oogenblik wisselt ; ook terwijl h^* zegt : ik ben ; en dat zijne 
denkbeelden veranderen , terwijl 14j zegt : ik denk. 

In plaats dus van dat wg de boose Einda's op eene on- 
waardige wijze napraten en snappen , ik ben , of wel ik ben 
het beste deel Wraldas , ja door ons alleen mag hij denken , 






142 



sk willath wy kêtha wral ind allerwêikes wêr et nêdük sy : 
wy Pryas bern send forskinsla thrvch Wr.aldas lêva ; by-t 
anfang min ê.nd blèt , thach immer wêrthande knd ndikande 
to fvlkvmenlikhêd , svnder ft sa god to wrda as Wr.alda selva. 
Ysa gftst nis navt Wr.alda8 gftst , hi is thérfon alléna en af- 
skinsle. Tha Wr.alda vs skop , heth er vs in thrvcli sine 
wishéd-bryn , sintüga , hügia ^nd fêlo goda ainskipa lénad. 
Hyrmêi mügon wy sina skepsela knd sin éwa bitrachta. 
Thêrof mügon wy lêra knd thêrvr mügon wy rêda, ella 4nd 
allêna to vs ain held. Héde Wr.alda ys nêne sinna jêyen, sa 
ne skolde wy name of néta knd wy skolde jeta reddaldser 
as en sékwale wésa, thêr forthdryven wS.rth thrvch ebbe4nd 
thrvch flod. 

Thit stat vp skrivfilt skrêven. Tal &nd 
andwarde ora famna to-n farbyld. 

En vnsels gyrich mS,n kêm to bftrande by Trftst thêr fèm wêre 
to Stavia. Hy sêide vn weder hêde sin hus wêi brocht. Hy hêde to 
Wr.alda beden , men Wr.alda nêdim nêne helpe lênad. Bist en 
kite Pryas , frêje Trast. Fon elder t-elder , andere thene m&n. 
Th3,n sèide hju wil ik &wet in thin mod sêja in bitroawa, 
th3,t et kyma groja ^-nd früchda jêva mêi. Forth sprék hju 
&nde kéth. Th4 Frya bern was, stand vs moder naked 4nd 
blftt , vnbihod to jenst tha strêlum thêre svnne. Ninman macht 
hju frêja knd thêr wêre ninman thêr hja help macht lêna. 
Tha gvng Wr.alda to knd wrochte in hjra mod nigung ^d liavde 
anggost knd skrik. Hju sach rondomme, I\jra nigung k&s thet 
beste 8.nd hju sochte skal vndera wftranda linda. Men rein kêm 
knd-t onhlest wêre thftt hju wet wrde. Thach hju hêde gan 



443 



zöo willen wi} verkondigen overal en allerwege, waar het noodig 
is : wij Eryas kinderen zijn verschijnselen door Wraldas leven; 
bij den aanvang gering en bloot : doch altgd wordende en 
naderende tot volkomenheid, zonder ooit zoo goed te worden 
als Wralda zelf. Onze geest is niet Wralda's geest , l^j is 
daarvan slechts een a&chijnsel. Toen Wralda ons schiep, 
heeft hij ons in zijne wgsheid , brein , zintuigen , geheugen en 
vele goede eigenschappen geleend. Hiermede kunnen wij zgne 
schepselen en zijne wetten beschouwen. Daai'van kunnen wij 
leeren en daarover kunnen wij spreken , alles en alleen tot 
ons eigen heil. Had Wralda ons geene zintuigen g^even , 
zoo zouden wij nergens van weten , en wij zouden nog redde- 
lozer zgn , dan een zeekwal die voortgedreven wordt door 
ebbe en door vloed. 

Dit staat op schrijffilt geschreven. Taal 

en antwoord aan andere Maagden 

tot een voorbeeld. 

£en ongezellig gierig man kwam klagende bij Troost, die 
Maagd was te Stavia. Hij zeide onweder had zijn huis ver- 
nield. H^ had tot Wralda gebeden, maar Wralda had hem 
geene hulp verleend. Zijt ge een echte Fries , vroeg Troost. 
Van ouder tot voorouder , antwoordde de man. Dan , zeide 
zg , wil ik iets in uw gemoed zaayen in vertrouwen , dat het 
kiemen en groeijen en vruchten geven mag. Verder sprak 
zij en zeide: toen Frya geboren was, stond onze moeder 
naakt en bloot, onbehoed tegen de stralen der zon. Niemand 
kon zy vragen, en er was niemand, die haar hulp verleenen 
konde. Toen ging Wralda heen en wrocht in haar gemoed 
neiging en liefde , angst en schrik. Zij zag rondom zich ; 
hare neiging koos het beste , en zjj zocht eene schuilplaats 
onder de beschuttende lindeboom. Maar de regen kwam en 
het gevolg was, dat z^ nat werd. Doch zij had gezien. 



144 



ho thet wéter to tha hellanda bl4dar of drupte. Nw m&kade 
1^'u en hrof mitH hellanda sidum , vp stöka m&kade Hju tham. 
Men stomewind kèm &nd blos rein thér ynder. Nw héde hja 
sjan th&t tha stam hly jef, ifter gong hja to &nd mèkade en 
wftch jon pl&ga ftnd sftdum, thet forma an êne syda S,nd forth an 
alle syda. Stomewind kèmto bek jeta wodander as to fora &nd 
blos thju hrof ewêi. Men l\ju ne bftrade navt over Wr.alda ner to 
jenst Wr.alda. Men hja mftkade en reitne hrof 5,nd leide stèna 
thér vppa. Bifvnden h&vande ho sér thet dvath vmb aUéna 
to tobbande, alsa bithjude hju hira bem ho And hwêrvmbe 
hju alsa héde dên. Thissa wrochton And tochton to sémine. A 
sadenera wise send wy an hüsa kémen mith stoppenb&nkam, 
en slecht &nd wèrande linda with tha svnnestrêlum. To tha 
lesta hivon hja en burch m&kad ind forth alle öthera. Nis 
thin hus thus navt sterk noch west, alsa mot i trachda ymbet 
ore béter to m&kjande. Min hus. wére sterk enoch , sêider , 
men thet h&ge wéter heth et vp bêrad ^d stomewind heth 
et ore dén. Hwér stand thin hus th&n , fréje Trést. Alingen 
thère Eêne , andere thene m4n. Ne stand et thS,n navt vppen 
nol jeftha therp , frêje Trftst. Nean séider , min hus stand 
ênsum by tha overe , alléna h&v ik et buwad , men ik ne 
macht thér allêna nén therp to mékane. Ik wist wel, séide 
Tr&st, tha f&mna hS,v et my meld. Thv hest al thinlévaen 
gruwel had an tha mS,nniska, ut frése th&tste awet jêva jefbha 
dva moste to fara hjam. Thaeh thér mitha ne méi mUn navt 
fêr ne kvma. Hwand Wr.alda thêr mild is, kêrath him fona 
gyriga. FAsta heth vs reden 4nd buppa tha dura fon alle 
burgum is -t in sten ut wryten : bist &rg béitsjochtig sêide 
F4sta , bihod th&n jvwe nêsta , bithjod thin jvwe nêsta , 
help thin juwe nésta, s& skilun hja -t thi witherdva. Is i thissa 
rêd navt god noch , ik nét f^r thi nén bétera. Skêmrid wirth 
thene min ind hi drupte stolkes hinne. 



145 



hoe het water bij de hellende bladeren neerdrupte. Nu maakte 
zy een afdak met hellende zijden , op staken maakte zg dat. 
Maar de stormwind kwam en blies de regen daaronder. Na 
had zij gezien, dat de stam luwte gaf. Daarop ging zij heen 
en maakte eene wand van plaggen en zooden ; eerst aan de 
eenc zyile en vervolgens aan alle zijden. De stormwind kwam 
terug, woedender als te voren, en blies het dak weg. Maar 
zij klaagde niet over Wralda , noch tegen Wralda. Maar zg 
maakte «en rieten dak en legde steenen daai*op. Bevonden 
hebbende hoe zeer .het doet , om alleen te tobben , zoo be- 
duidde zij hare kinderen, hoe en waarom zij zoo gedaan had. 
Deze handelden en overlegden te zamen. Op zoodanige wijze 
zijn wij aan huizen gekomen met stoepbanken , eene straat , 
en eene beschuttende linde tegen de zonnestralen. Ten laatste 
hebben zij eene burgt gemaakt en vervolgens al de andere. 
Is uw huis dus niet sterk genoeg geweest , dan moet gij 
trachten het andere beter te maken. Mgn huis was sterk 
genoeg , zeide hij , maar het hooge water heeft het opge- 
beurd en de stormwind heefb het andere gedaan. Waar stond uw 
huis dan, vroeg Troost. Aan den oever van den Bijn, antwoordde 
de man. Stond het dan niet op eene nol (ronde hoogte) of terp, 
vroeg Troost. Neen, zeide de man, mijn huis stond eenzaam 
bij den oever ; alleen heb ik het gebouwd , maar ik kon daar 
alleen geen terp voor maken. Ik wist het wel, antwoordde 
Troost , de maagden hebben het mij gemeld. Gij hebt al uw 
leven een afkeer gehad van de menschen , uit vrees , dat gij 
iets geven of doen moest voor hun. Doch daarmede kan men 
niet verre komen. Want Wralda die mild is, keert hem af 
van de gierigen. Fdsta heefb ons geraden en boven de deu- 
ren van alle onze burgten is 't gegrift in steen : zijt ge erg 
baatzuchtig , zeide "Fkata, , behoed van uwe naasten, onderricht 
dan uwe naasten , help dan uwe naasten , zoo zullen zij het 
ia wederom doen. Is u deze raad niet goed genoeg , ik weet 
go&ae betere voor u. De man werd schaamrood en droop stil af . 

10 



146 



Nw wil ik selva skriwa êrost fon over min 
burcb And th&n over hwat ik h&v 

müge sjan. 

Min burch leid an-t north-ende thére Liudjo^^rda. Tbja tore 
heth sex sjda. Ttirija thrittich fét is hju Mch. Fl&t fon 
boppa. En lyth h\\8ke tbér yppa , bwftna m&n tha siAra bi- 
i|jath. An aider syd tbére tore st&t en bus , long tluija bond- 
red , br^d thrija q'ugon fét , élika h&cb bibalva tl\ju brof , thêr 
roi^dlik is. Altham fon b7rba];:ken sten , ind fon bnta ne 
s^nd néi;ien ötbera. Om tha burch is en bringdik , thêrom 
en gr&fl| diap thrjja sjugun fèt , wjd thrija twilif fét. Siath 
hyfTB, fonêre tore del , sa siath bi tl^u d&nte fon et Jol. Yppa 
gprjxd twisfk tha südlika büsa thêre, siBnd allerl^'a krnda 
fon hêind^ ^nd fér , tbêrof mpton tha f&mna tha krefta lêra. 
Twi^k tha norUika büsa is allêna i^eld. Tha tbrju northlika 
busa send fol keren S,nd ötber bibof. Twa sijidar send to &ra 
tha f^iak^ vmbe to skola 4nd to héma. Tbet stidlikoste hns 
is tbêrQ Burcbf&m bis hém. Inna tore hangt thju foddik. 
Tha wagar tbêre tore send mith kesjblika stêa;ia smukad. In 
vppa tbêre sud^rwacb is thêne Tbx wrytten. An tha fére 
syde tbèi^ ^finth m^n tl\ju formlére; anna winstere syde tha 
èwa^ Tha ora séka fintb m$n vppa öra thrja. Tojenst tha 
dik bj-t bus thêr fóm atêt thju OT^e And thju molm&k thrvch 
iguwer bafla kroden. Buta vsa burchwal is-t hém , thêr vppa 
tha burcbhêra &nda wêrar hême. Thju ringdik théra is en 
stonde gr&t ,* nén stjnrar , men svnna stolde , hwérfon 
tw^'a ti^ilif yppen etmelde kvma. In vpper binnasyde 
foni^ dik is en fl&t, fif fét v^dera krun. Thér vppa 
send thrga hondred kranboga, todekt mith wod ind léther. 
Bibalva tha büsa théra inhêmar send thér binna alingne tha 



147 



Nu wil ik zelf schrijven, eerst over mijne 

burgt en dan over hetgene ik 

heb mogen zien. 

Mijne borgt ligt aan 't noordeinde van de Liudgaarde. De 
toren heeft zes zijden. Driemaal dertig voet is hg hoog. Plat 
van boven. Een klein huisje daarop , waaruit men naar de 
sterrea ziet. Aan iedere zjjde van den toren staat een huis , 
lang drie honderd en breed driemaal zeven voet, en evenzoo 
hoog , behalve het dak , dat rondachtig is. Al deze van hard- 
gebakken steen, en van buiten zijn er geene andere. Om de 
burgt is een ringdijk , en daarom heen eene gracht diep drie 
maal zeven en breed driemaal twaalf voet. Ziet iemand boven 
van den toren naar beneden , dan ziet hij de gedaante van 
het Juul. Op den grond tusschen de zuidelyke huizen, daar 
zyn allerlei kruiden van heinde en verre , daarvan moeten de 
maagden de krachten leeren kennen. Tusschen de noordel^'ke 
huizen is alleen veld. De drie noordelijke huizen zijn vol 
koom en andere benoodigdheden. Twee zuidelijke huizen zjjn 
voor de maagden , om school te houden en te wonen. Het 
zuidelijkste huis ia de woning der Burgtmaagd. In den toren 
hangt de lamp. De wanden van den toren zijn gesmukt met 
kostbare steenen. Op de zuiderwand is de Tex gegrift. Aan 
de rechterzijde van deze vindt men de formleer; aan de lin- 
kerz^'de de wetten. De andere zaken vindt men op de drie 
andere zijden. Tegen den dyk aan, bij het huis der Burgt- 
maagd , staat de oven en de meelmolen door vier buffels ge- 
kruid. Buiten onze burgtwal is de plaats, waarop de burgt- 
heeren en de kqjgers wonen. De ringdijk daaromheen is een 
uur groot , niet een zeemans , maar een zonne uur , waarvan 
tweemaal twaalf in een etmaal gaan. Aan de binnenzijde van 
den dijk is een plat , vijf voet beneden de kruin. Daarop 
zyn drie honderd kraanbogen, gedekt met hout eu leder. 
Behalve de huizen der inwoners zijn daarbinnen langs den 



148 



dik jeta thrya twilif nêdhüsa to fira tha omhêmar. Thet 
jgeld thjanath to kdjup ind to wede. Anna südsjde fon tha 
bütenste hringdik is tbju Liudg^rde omtünad thrvch thet 
grftte Lindawald. Hjra dènte is thrju hernich , thet brede 
buta , til tl\ju svnne thêr in sia mêi. Hwand thêr send fêlo 
férlandeska thréja kad blommen thrvch tha stjurar^ mith 
brocht. Alsa Ü^ju dènte vsar burch is , send alle öthera; thach 
YS-is is thju gr&teste ; men thi fon Texland is tha aldergrète- 
ste. Thju tore fon Fryasburch is alsa hd>ch thkt hju tha 
wolka torent, nêi thêre tore is al et öthera. 

By TO vppa bturch ist alsa dêlad. Sjagun jonge ftorna wi- 
kath by thêre foddik. Aider wèk thrja stonda. In tha ore 
tid moton hja husw4rk dva , léra S,nd slêpa. Send l\ja g'ngmi 
jér w^kande wésen, alsa send hja fry. ThSn mügon hja 
emong tha m&nniska gk , vp-ra séd to letane &nd rêd to jé- 
vane. Is hwa thrja jêr fém west , sè mêi l\ja altomet mith 
tha alda fftmna mith gk. 

Thi skrywer mot tha fftmkes lêra lêsa, skrywa ind rêken- 
ja. Tha grysa jeftha gréva moton lêra hjam rjucht &nd 
plicht, sédkunda, krüdkunda, hélkunda. skédnesa, tellinga 
&nd sanga , b^'unka allerlêja thinga thêr hjam nêdlik send 
ymbe réd to jêva. Thju Burchf&m mot léra l\jam ho l\ja 
thérmith to w&rk gft mota by thi m&nniska. ËrenBurch^Skm 
hjra stéd innimt , mot hju thrvch thet lènd f^ra en fvl jêr. 
Thré grêva burchhêra &nd thrja alda fémna gan mith hiri 
mitha. Alsa is-t èk my gvngon. Min f^rt is alingen thêre 
Rêne west, thjus k4d vpward, alingen thére öre syde of- 
ward. Ho h&ger ik upkêm , to ktmer likte mi tha mAn- 
niska. Wral inna Eéne héde min utstekka makad. Thet sön 
th4t thér ain kém , wrde mith wéter wr skêpfachta gèten 
vmbe gold to winnande. Men tha m&ngêrta ne dro- 
gen thêr nêne golden krona fon. Êr wéron thêr 



149 



dgk nog driemaal twaalf noodhuizen yoor de omwoners. 
Het veld dient tot kamp en tot weide. Aan de zuidzgde van 
de buitenste ringdijk is de Liudgaarde omtuind door het 
groote Lindenwoud. Hare gedaante is driehoekig, met de 
breede zijde naar buiten , opdat de zon daarin mag zien. 
Want daar zijn vele buitenlandsche boomen en bloemen, door 
de zeevaarders medegebracht. Gelyk. de gedaante van onze 
burgt is , zoo zijn alle andere ; doch onze burgt is de grootste ; 
maar de allergrootste is die van Texland. De toren van 
Pryaburgt is zoo hoog, dat hij de wolken tornt, en in even- 
redigheid van den toren is al het overige. 

'By ons op de burgt is het zoo verdeeld. Zeven jonge 
maagden waken bij de lamp. ledere waak is drie uren. In 
den overigen tijd moeten zy huiswerk doen , leeren en slapen. 
Zijn zij zeven jaar wakende geweest, dan zijn zg vrij. Dan 
mogen zij onder de menschen gaan, om op hunne zeden te 
letten en raad te geven. Is eene drie jaren maagd geweest, dan 
mag zg somtijds met de oude maagden mede gaan. 

De schrijver móet de meisjes leeren lezen, schrgven en 
rekenen. De grijaards of greva moeten haar leeren recht en 
plicht , zedekunde , kruidkunde en heelkunde , geschiedenissen , 
vertellingen en zangen, benevens allerhande dingen die haar 
noodig zijn om raad te geven. De Burgtmaagd moet haar 
leeren, hoe z^* daarmede te werk moeten gaan b[j de men- 
schen. Voor dat eene Burgtmaagd hare plaats inneemt, 
moet zij door het land reizen een vol jaar. Drie grijze burgt- 
heeren en drie oude maagden gaan met haar mede. Zoo is 
het ook mij gegaan. Mijne reis is langs den Bijn geweest, 
dezen oever opwaarts en langs den anderen oever beneden- 
waarts. Hoe hooger ik opkwam , des te armer schenen m^ 
de menschen. Overal in den Bijn had men kribben ge- 
maakt. Het zand dat daartegen kwam , werd met water over 
schapenvachten gegoten om goud te winnen. Maar de meisjes 
droegen daar geene gouden kroonen van. Voorheen waren 



450 



m4r west, men sont wi Skênland miste, send hja nêi tha 
berga gvngen. Thér delvath }\ja yserirtha, thêr hja yser of 
mftlrja. Boppa thére Béne twisk thet bercbta, ther Mv ik 
Mèrsllta sjan. Tha M&rs^ta ihit send m&nniska thér in yppa 
mêlra héma. mara husa send vp pUnm buwad. Thftt is 
vret wilde kwik &nda bose m&nniska. Thêr send wolva, 
b&ra ftnd sw^rte grislika lkwa(*). And hja send tha swetsar (f) 
jeftha p&lingar fonda heinde £rêkalandar, thêra K&lta fol- 
gar knd tha vrwildere Twiskar, alle gyrich néi r^v And bnt. 
Tha Mèrsèta helpath lyara selva mith fiska ftnd jSga. Tha 
bnda wrdath thrvch tha wiva tom^kad And birhet mith skors 
fon berkum. Tha litha hnda saftlik &mnafilt. TlguBurch- 
&m et Fryasburg (§) sêide vs th&t hja gode énfidde mAn- 
niska wéron. Thach héd ik l\ja ér navt spreken héred, ik 
skolde ménath h&ve th&t l\ja nén Ecyas wére, men wilda,sa 
dryst sftgon hja nt. Hjra fachta And kruda wrdon thrvch tha 
Bénhémar yrwandelath And thrvch tha stjurar bntabrocht. Aling- 
en thêre Eêne wêr et alen , til Lydasbui-ch (**). Thêr was en 
grftte flyt. Invppa thisra flyt wéron &k m&nniska , thér 
husa vp p&la héde. Men th&t nér nén Fryas folk , men ihkt 
wéron swarte &nd bruna mAnniska, thér thjanath héde to 
rojar vmbe tha butaf^rar to honk to helpane. Hja moston 
thêr bilywa til thju thju flAte wither wéi bruda. 

To tha lersta kémon wi to-t Alderga. By-t saderhftvahéLved stêt 
thju Wftraburch , en sténhus , thénn send allerléja skulpa , 
hnlka , wépne And klathar wArad , fon fére landum , thrvch 
tha stjurar mith brocht. En igardél d&na is-t Alderga, 
en gr^te flyt omborad mith lothum , husa And gArdum , 
ella riklik sjarad. Invpper flyt léi en grate fl&te 
réd, mith fönon fon allerléja farwa. Et Fryas déi hon- 
gon tha skilda omma tha borda to. Svme blikton 



(*) Leeuwen in Europa, Herodotus, Vil, 125. 

(t) Swetsar, Switsers. 

(§) Fryasburch^ Fteiburg. 

(**) Lydasburch , Leiden , de burcht. 



\M 



er meer geweest, maar sedert wy Schoonland misten, zyn zg 
naar de bergen gegaan. Daar delyen zg jjzererts, waar zg 
gzer van maken. Boyen den Bjjn tusschen bet gebergte , 
daar beb ik Marsaten gezien. De Marsaten, dat zyn men- 
seben, die op de meeren wonen. Hunne huizen zyn op palen 
gebouwd. Dat is wegens bet wild gedierte en de booze men- 
seben. Daar zyn wolyen , beeren en zwarte afgryselyke 
leeuwen. En zy zyn de naburen of aangrenzenden van 
de heinde Erekalanden , der Kalta yolgers en der verwil- 
derde Twiskar , alle begeerig naar roof ea buit. De Marsaten 
generen aeb met yisseben en jagen. De huiden worden door 
de vrouwen toegemaakt en bereid met schors van berken. 
De kleine huiden zacht als vrouwenfilt* De Bnrgtmaagd 
te Fryasburgt zeide ons, dat zy goede, eenvoudige 
menschen waren. Doch had ik haar niet vooraf hooren spre- 
ken, ik zoude gemeend hebben, dat zy geen Fryas volk wa- 
ren , maar wilden , zoo onbeschaamd zagen zy er uit. Hunne 
vachten en kruiden werden door de Bynbewoners verhandeld 
en door de schippers buiten gebracht. Langs de (andere 
zyde van) den Byn was het eveneens tot aan Lydasburgt. 
Daar was een groote vliet of mare. Op deze vliet 
waren ook menschen, die huizen op palen hadden. 
Doch dat was geen Fryas volk: maar dat waren zwar- 
te en bruine menschen, die gediend hadden als roeyers 
om de buitenvaarders naar huis te helpen. Zy moesten 
daar blyven, tot dat de vloot weder vertrok. 

Ten laatste kwamen wy te Alderga. Bij het zuidwhavenhoofd 
staat de Waraburgt, een steenhuis^ daarin zyn allerlei schulpen, 
hoorns, wapenen en kleederen bewaard van verre landen, 
door de zeelieden medegebracht. Een kwartier daarvan daan 
is het Alderga. Een groote vliet omzoomd met schuren , hui- 
zen en tuinen , alles ryk versierd. In die vliet lag eene groote 
vloot gereed, met banieren van allerld verf. Op Fryaddag 
hingen de schilden om de boordeii toe. Sommige blonkeu 



452 



lik svnna. Tha skilda thér witking &nd théra skolta bi tha 
nachtom wêron mith gold vmborad. Abefta thêre flyt was 
en gr&ft gr&ven , to hl&pande d&na alingen thêre burch Fo- 
rdiia O &nd forth mith en énga mnde (f) in sé. To fèra thêre 
fl^te wêre thit tha utgvng &nd et Fly tha ingvng. A bede 
syda thêre grSit send skêne husa mith hel blikanda fSsirwa 
m&lad. Tha gftrdne send mith altid gréne hftgom omtnnad. 
Ik h&y thér wiva sian, thér filtne tohnekna drogon as-t skrifQlt 
wére. Lik to Stavore wéron tha m&ngertne mith golden kro- 
num yppira holum &nd mith hringom (§) om krm& ind fèt sja- 
rad. Sudward fon For&na leid Alkm&rum. Alkm&rum is en 
m&re jefba fijt , thérin leid en eland , vppa th&t eland moton 
tha swarte 4nd bruna mAnniska hwila êvin as to Lydahis- 
burch. Tl\ja Burchf^ fon Forèna sêide my , th&t tha burch- 
hêra dêistik to-ra gvngon ymb-ra to lérande, hwat ftfte frydom 
sy, &nd ho tha m&nniska an thére minne agon to lêvane 
vmbe sêjen to winnande fon Wr.aldas gftst. Was thér hwa 
thér héra wilde d,nd bigripa machte , sa wd.rth er halden , 
albnt er fvl lêrad wêre. Th&t wrde dén vmbe tha fêrhêmande 
folka wis to m&kane , ^d vmbe vral kiha to winnande. Êr hêd 
ik anda Sèxanamarka to thére burch M&nnag&rda forda (**) west. 
Thach thér héd ik m^r sk&melhéd sjan , as-k hyr rikdom 
sperde, ^ju andere : s& hwersa thér an da S^anamarka en 
fréjar kvmath en mangêrte to bi frêjande , alsa frêjath tha 
mS,ngértne thér , kanst thin hus fry wéra tojenst tha bannane 
Twisklandar , h&st nach nêne fMad , ho félo bufle h&st al 
fSusen &nd ho félo b&ra knd wolva huda h&st al vppa thêre 
m4rk brocht? Ddiia ist kvmen th&t tha Saxmanna thju 
buw anda wiva vrlêten h&ve. Thdt fon hvndred to sêmine 
nén éne lêsa mêi ner skriwa ne k&n. Dftna is-t 
kvmen , th&t ninmian nén sprék vppa sin skild neth , men 
bl&t en mislikande dènte fon en diar , th&t er flUad 



(*) Forana, Vroonen. 

(t) Êngamuda, Egmond. 

(§) Diod. Sic. Y 27 f rm de Galliërs. 

(**) Mannag&rdaforda , Munster. 



153 



gelgk de zon. De schilden van den zeekoning en de schouten 
bg nacht waren met goud omboord. Achter die vliet was 
eene gracht gegraven van daar voortloopende langs de burgt 
Forana en voorts met eene enge mond in zee. Voor de vloot 
was dit de uitgang en het Fly de ingang. Aan beiden zgden 
der gracht zijn schoone huizen met helder blinkende verwen 
geschilderd. De tuinen zijn met altijd groene hagen omheind. Ik 
heb daar vrouwen gezien die viltene tunikas droegen, als 
of het schrijffilt was. Even als te Staveren waren de 
meisjes met gouden kroonen op hare hoofden en met ringen 
om de armen en voeten gesierd. Zuidwaarts van Forana ligt 
Alkmarum. Alkmarum is eene mare of vliet , daarin ligt 
een eiland , op dat eiland moeten de zwarte en bruine men- 
schen verwglen, even als te Lydasburgt. De Burgtmaagd 
van Forana zeide mij , dat de burgtheeren dagelijks tot hen 
gingen om hun te leeren , wat echte vrgheid is , en hoe de 
menschen in der minne behooren te leven om zegen te er- 
langen van Wraldas geest. Was er iemand die hooren wilde 
en begrijpen kon , zoo werd hij daar gehouden , tot dat hg 
volleerd was. Dat werd gedaan om de veraf wonende volken 
wijs te maken , en om overal vrienden te winnen. Weleer 
was ik in de Saxenmarken op de burgt Mannagardaforde 
geweest. Doch daar had ik meer armoede gezien , als ik hier 
rijkdom bespeurde. Zij antwoordde : zoo wanneer daar aan 
de Sazenmarken een vrger een mei^'e komt bevrijen , dan 
vragen de meisjes daar , kunt gij uw hms vrijwaren tegen de 
verbannen Twisklanders ? hebt gij er nog geen geveld? hoe- 
veel buffels hebt gg reeds gevangen en hoeveel beeren en 
wolvenhuiden hebt gg al op de markt gebracht? Daar van 
daan is 't gekomen , dat de Saxmannen den landbouw aan 
de vrouwen overgelaten hebben. Dat van honderd te zamen 
niet een lezen mag of schrijven kan. Daarvan daan is het 
gekomen , dat niemand eene spreuk op zijn schild heeft , maar 
bloot eene wanstaltige gedaante van een dier , dat hij geveld 



154 



heth. And Andlik, d^na is-t kvmen, th&t hja sêr wichandlik 
ewrden send , men tomet évin dvm send as et kwik , Mt 
hja fS,nsa , &nd êvin Arm as tha Twisklftndar , hwér miih hja 
orloge. To fi^ Fryas folk is irtha And sé eskêpen. Al vsa 
rinstrftma runath vppa sê to. Th&t Lydas folk And thAt Fin- 
das folk skil ekkorum vrdelgja, And wy moton tha lêthoga 
landa bifolka. In-t fon And omme ikr& leid vs held. WiM 
nw thAt tha boppal&nder dél hAve an ysa rikdom And wis- 
dom , sA skil ik thi en réd jêva. Lêt et tha mangértne to 
wênhêd wrde hjara frêjar to frêjande , êr hja ja segsa : hwêr 
hAst al in wralda ommef&ren , hwad kAnst thin bem teÜa'wra 
fêra landa 4nd wra férhêmanda folka ? Dvath l\ja alsa , s& 
skilun tha wichandlika kn&pa to vs kvma. E^a skilun wiser 
wArtha And rikkèr And wi ne skilun nén biho^ longer navt 
nAve an thAt wla tl\jnd. Tha jongste thér fömna fon théra 
thér by mi wêron , kêm uta Saxsanamarka wéi. As wi nw 
to hongk kêmon , heth hjn orlovi fréjad vmbe néi l\}ra hns 
to gAne. Afbemêi is hju thêr BurchÊün wrden , And dana 
is-t kvmen thAt er hjudêga sA felo SaxmAnna by tha sijorar 
f Are, 

Ënde fon thet ApoUonia Bok. 



155 



heeft. En eindelijk , daarvan daan is het gekomen , dat zg 
zeer oorlogzuchtig geworden zijn, maar b^na even dom 
zijn als het gedierte , dat zij vangen , en even arm als de 
Twisklanders , met welke zij oorlogen. Voor Fryasvolk is 
aarde en zee geschapen. Alle onze rivieren loopen in zee 
uit. Het Lydasvolk en het Findasvolk zullen elkander ver- 
delgen, en wij moeten de ledige landen bevolken. In het 
heen en omvaren ligt ons heil. Wilt gij nu , dat de boven- 
landers deel hebben aan onze rijkdom en wgsheid, zoo zal 
ik u een raad geven. Laat het de meisjes tot eene gewoonte 
worden om hare vrijers te vragen , eer zij ja zeggen : waar 
hebt gij al in de wereld rondgevaren? wat kunt gij uwe 
Jdnderen vertellen van verre landen en over verwonende vol- 
ken ? Doet zij zoo , dan zullen de krijgshaftige knapen tot 
ons komen. Zij zullen wgzer worden en rijker en wij zullen 
geen behoefte langer hebben aan dat vuile volk. De jong- 
ste van de maagden , die bij mij waren , kwam uit de Saxen- 
marken weg. Toen wij nu te huis kwamen , heeft zij ver- 
lof gevraagd om naar huis te gaan. Naderhand is zij daar 
Burgtmaagt geworden , en daarvan daan is het gekomen , dat 
heden ten dage zoo vele Saxmannen bij onze zeelieden varen. 

Einde van Apollonias Boek. 



Tha skrifta f o n Frêthorik and Wiljow. 

Min nöm is Frêthorik to nomath oera Linda, thd,t wil segsa 
ovir tha Linda. To Ljudwar^ja bin ik to Asga keren. Ljud- 
war(\ja is en ny thorp, binna thene ringdik fon thér bnrcli 
Ljndg&rda , hwérfon tha nöma an vnér kvmen is. Ynder 
mina tida is er fül béred. Fül héd ik thêr vr skrêven, men 
Affcemèi send mi èk félo thinga meld. Fon ên ftnd öther wil 
ik en skédnese ^ffcer thit bok skrywa, tha goda minniska 
to-n ére tha irga to vnêre. 

In min jüged hêrd ik grêdwird alomme , irge tid kém , 
Arge tid was kvmen , Frya hêd vs lêten , lyra wèkfftmkes 
héde hju abefta halden , hwand drochten likande bjlda wê- 
ron binna vsa Iftndp&la fanden. 

Ik brónde fon nysgyr vmbe thi bylda tho bisjan. In vsa 
burt strompele en öld fèmke to tha husa uta in , immer to 
kêthande vr &rge tid. Ik gyrde hja ling syde. Hju strik mi 
omme kin to. Nw wrd ik drist dnd frêje jef l\ju mi irge tid 
And tha bylda réis wisa wilde. Hju lakte godlik &nd brocht 
mi vpper burch. En grêve min frêje my jef ik al lêsa 4nd 
skrywa kv. Nê sêid ik. Thin most êrost to ga ind lêra, 
sêid-er owers ne mêi-t jow navt wysen wrde. Dystik gvng 
ik bi tha skriwer lêra. Acht jêr letter hêrd ik , vsa 
burchfftm hêde hordom bidryven knd svme burchhéra 
hédon vrrêd plêgad mith tha Magy , kad fêlo minniska 
wéron vp hjara syde. Vral kêm twispalt. Thêr wêron 
bern, thér vpstandon igen hjara eldrum. Inna gluppa 



De geschriften van Frêthorik en Wiljow. 

Mijn naam is Frêthorik toegenaamd oera Linda , dat wil 
zeggen over de Linden. Te Ljudwardia ben ik tot Asga ge- 
kozen. Ljudwardia is een nieuw dorp, binnen den ringdijk 
yan de burgt Ljudgarda, waarvan de naam in oneer geko- 
men is. Onder mijne tijden is veel gebeurd. Yeel bad ik 
daarover geschreven ; maar naderhand zijn mij nog vele din- 
gen gemeld. Van een en ander wil ik eene geschiedenis 
achter dit boek schrijven, de goede menschen tot eere, de 
slechten tot oneer. 

In mijne jeugd hoorde ik klachten alomme : booze tijd 
kwam ; booze tijd was gekomen ; Frya had ons verlaten ; 
zg had hare waakmeisjes terug gehouden ; want gedrochtel^ke 
(a%ods)beelden waren binnen onze landpalen gevonden. 

Ik brande van nieuwsgierigheid om die beelden te zien. 
In onze buurt strompelde een oud vrouwtje de huizen uiten 
in, altijd roepende over de booze tijd. Ik draaide haar 
op zijde. Zij streek mij om de kin. Nu werd ik vrijmoedig 
en vroeg haar of zij mij de booze tijd en de beelden eens 
wilde toonen. Zij lachte goedaardig, en bragt mij op de burgt. 
Een grijsaard vroeg mij of ik al lezen en schrijven kon. Neen, 
zeide ik. Dan moet gij eerst heengaan en leeren , zeide hij , 
anders mag het u niet getoond worden. Dagelijks ging ik 
bij den schrijver leeren. Acht jaren later hoorde ik, dat onze 
burgtmaagd ontucht had bedreven en dat sommige burgtheeren 
verraad gepleegd hadden met den Magy. En vele menschen 
waren op hunne zijde. Overal kwam tweespalt. Er waren 
kinderen , die opstonden tegen hunne ouders. In 't verborgen 



158 



wrdon tha froda m&imiska morth. Thet alde f&mke, thérella 
hkr m&kade , w&rth d^d fanden in en grupe. Min tèt , thér 
rjuchter wêre , wilde hja wreken hft. Nachtis w4rth er in 
sin hus vrmorth. Thiju jêr letter wér thene Mftgy bas svn- 
der strid. Tha SazmAnna wéron frome And frod bilywen. 
Néi tham fljuchton alle gode m&nniska. Min mkm bistvrv-et. 
Nw déd ik lik tha öthera. Thi Mkgy bogade Ypp& sinra 
snödhéd. Men Irtha skold im thé^a, thèt hju nên Mdgyner 
a%oda to léta ne machte to thé re hélge skèta , hwémt hjn 
Frja bdrade. Êyin sa thet wilde horB sina m&nna sked, néi 
iMt thet sina ridder gersfallich mftkad heth , évin sè skodde 
jrtha hjra walda And berga. Binstrèma wrdon ovira Qelda 
spréd. Sé kokade. Berga spjdon néi tha wolkam , And hwad 
hja E^yth héde , swikton tha wolka wither rp jrtha. Bj4 
anfang thére Amemönath nigade jrtha nc^rthward , 1\JQ ség 
del, öl lègor And lêgor. Anna Wolfamönath léidon thaDène- 
marka fon Fiyas l4nd vnder-ne sê bidobben. Tha walda th«r 
bylda in wêron , wrdon vphy vath And thêr windnm spel. 
Thet jér After kém frost inna Herdemónath And leid óld 
Eryas l&nd vnder en plönke skol. In Sellamönath kèm stome- 
wind ut et northa wéi , mith forande berga fon ise And sté- 
num. Tha spring kèm, hyf jrtha hjra selva vp. Ise smolt ewêi. 
Ebbe kém And tha walda mitlta byldum drêvon néisé. Inner 
Winna jeftha Minnamóaath gvng aider thurvar wither hem 
fèra. Ik kém mith en fêm to thèra bnrch IjudgArda. Ho 
droTe sach et ut. Tha walda thêra Lindawrda wêron mest 
wéi. Thér tha Ljudgèrde west héde , was sé. Sin hef fe- 
tere thene hringdik. Ise hêde tha tore wéi brocht And tha hnsa 
léide in thrvch ekkömm. Anna helde fonna dik fand ik en sten. 



159 

werden de brave menschen vermoord. Het oude vrouwige, 
dat alles openbaar maakte , werd dood gevonden in een gmp- 
pel. Mijn vader, die rechter was, wilde haar gewroken 
hebben. Bij nacht werd hij in zijn huis vermoord. 
Drie jaren later was de Magy meester zonder strijd. De 
Saxmannen waren vroom eu braaf gebleven. Naar hen vlucht- 
ten alle goede menschen. Mijne moeder bestierf het. Nu 
deed ik als de anderen. De Magy verhief zich op zijne slim- 
heid. Maar Irtha zoude hem toonen , dat zjj geen Magy noch 
anoden mocht toelaten tot de heiLge schoot , waaruit zg Frya 
baarde. Even als het wüde ros zijne manen schudt, 
nadat het zijn berijder in het gras geworpen heeft, 
even zoo. schudde Irtha hare wouden en bergen. Ei- 
vieren werden over de velden gespreid. De zee kookte. 
Bergen spuwden vuur naar de wolken , en wat zg gespuwd 
hadden, slingerden de wolken weder op aarde. Bg den aan- 
vang van Amemaand (oogstmaand) neigde de aarde noord- 
waarts en zeeg neder, al lager en lager. In de Wolven- 
maand (wintermaand) lagen de lage marken van Fryasland 
onder de zee bedolven. De wouden, daar beelden in waren, 
werden opgeheven en een spel der winden. Het jaar daarop 
kwam vorst in de Hardemaand (louwmaand) en legde oud 
Fryasland onder een plank (ijsveld) verscholen. In Selle- 
maand (sprokkelmaand) kwam stormwind uit het noorden 
weg , mede voerende bergen van gs en steenen. Toen spring- 
vloed kwam, hief de aarde zich op. Het ijs smolt weg. Ebbe 
kwam en de wouden met de beelden dreeven naar zee. In 
de Winne of Minnemaand (bloeimaand) ging ieder, die durfde, 
weer naar huis varen. Ik kwam met eene maagd op de 
burgt Liudgaarde. Hoe droevig zag het er daar uit. De 
wouden der Lindaoorden ww:en meest weg. Waar de Liud- 
gaarde geweest was , was zee. De gol&lag zweepte den ring- 
dijk. IJs had den toren vernield , en de huizen lagen door 
elkander. Aan de helling v^ den dijk voi|d ik een steen ; 



160 



vsa skriver hêd er sin nöm inwryten , thit wêre my en M- 
ken. Sd,-t mith vsa burch gvngen was , was-t mith mitha öra 
gvngen. Inna hèga l&nda wéron hja thrvch jrtha , üma 
dêna landa thrvch wêter vrdên- Allêna Pryaaburch to Tex- 
land w&rth vnedérad fvnden. Men al et Iknd thet northward 
leid hêde , wêre vnder sê. Nach nis-t navt boppa brocht. An 
th5s k^ fon-t Plymare wêron nêi meld wrde thrittich sal- 
ta mèra kvmen , vnstonden thrvch tha walda , thêr mith 
grvnd 5,nd al vrdrêven wêron. To Westfljland fiftich. Thi 
grS,ft thêr fon-t Alderga thweres to thet land thrvchlèpen hêde, 
was vrsondath knd vrdcn. Tha stjurar S,nd ör farande folk, 
thêr to honk wêron , hêde l\jara selva mith mliga ^d sibba 
vppira skepum hret. Men thkt swarte folk fon Lydasbnrch 
knd Alikmarum hêde alen dên. Thawil tha swarta südward 
dryvon , hêdon l\ja fèlo mS,ngêrtne hret , knd nêidam nimman 
ne kêm to aska tham , hildon hja tham to hjara wiva. Tha 
m^nniska thêr to bek kêmon , gvngon alle binna tha hring- 
dika thêra burgum hêma , thrvchdam et thêr buta al slyp 
knd brokld.nd wére. Tha gamla husa wrde byên klust. Fona 
boppaldndum kapade mkn ky knd skêp , knd inna tha gr^te 
husa thêr to fara tha famna sêten hêde, wrde nw léken Und 
filt makad , vmbe thes lévens willa. Th&t skéd 1888 (*) jêr 
nêi thkt Atl§.nd svnken was. 

In 282 jêr (-{-) nédon wi nén Êremoder navt had, and nw ella 
tomet vrlêren skinde , gvng mkn êne kjasa. Thet hlot falde 
vp Gosa to nómath Makonta. Hju wêre Burchfèm et Fiyas- 
burch to Texlènd. Hel fon hawed 5,nd klêr fon sin, êlle 
god , knd thrvchdam hira burch allêna sp&rad was , sach 
alrik thêrut hira hropang. Tjan jêr lettere kêmon tha 
stjurar fon Porana knd fon Lydas burch. Hja wildon tha 
swarte m&nniska mith wif knd bem to thet Iknd utdryva. 
Thêrwr wildon hja thêre Moder-is rêd biwinna. Men Gosa 

(♦) 2192—1888 = 305 voor Chr. 

(t) Sedert 587 voor Chr. Verg. pag. 110, 112. 



J 



161 



onze schrijver had daar zjjn naam ingegrift ; dat was m^ een 
baken. Gelijk het met on^e burgt gegaan was , zoo was het 
ook met de andere gegaan. In de hooge landen waren zg 
door de aarde , en in de lage landen door het water vernield. 
Alleen Pryasbnrcht op Texland werd ongedeerd gevonden. 
Maar al het land dat noordwaarts gelegen had , was onder 
de zee ; nog is het niet weer boven gebragt. Aan dezen kant 
van het Flymeer waren, naar gemeld werd, dertig zoute 
plassen gekomen , ontstaan door de wouden, die met grond en 
al weg gedreven waren. Te Westflyland vgftig. De gracht, 
die van het Alderga dwars door het land geloopen had , was 
verzand en vernield. De zeelieden en ander varensvolk , die 
te huis waren , hadden zich zei ven gered met magen en bloed- 
verwanten op hunne schepen. Maar het zwarte volk van 
Lydasburgt en Alkmarum had eveneens gedaan. Terw^l 
de zwarten zuidwaarts dreven , hadden zij vele meisrjes gered, 
en naardien niemand kwam om ze op te eischen , hielden zij 
haar tot hunne vrouwen. De menschen die terug kwamen , 
gingen allen binnen de ringdijken der burgten wonen, om- 
dat het daar buiten aUes slib en broekland was. De oude 
huizen werden zamengeklust. Van de bovenlanden kocht men 
koeijen en schapen , en in de groote huizen , daar te voren de 
maagden gevestigd waren , werd nu laken en filt gemaakt , 
om des levens wille. Dit geschiedde 1888 jaren nadat Atland 
gezonken was. 

In 282 jaren hadden w^' geene Eeremoeder gehad en nu alles 
bijna verloren scheen , ging men eene kiezen. Het lot 
viel op Gosa toegenaamd Makonta. Zij was Burgtmaagd op 
Frjasburgt te Texland. Helder van hoofd en klaar van zin , 
heel goed , en omdat hare burgt alleen gespaard was , zag 
iedereen daaruit hare roeping. Tien jaren later kwamen 
de zeeHeden van Forana en van Lydasburgt. Z^ wilden de 
zwarte mannen met vrouw en kinderen uit het land draven. 
Daarover wilden zij de raad der Moeder inwinnen. Maar Gosa 

11 



163 



fréje , k&nst én &nd ör to bek fora nêi hjra lèndom , ihkn 
ftchate spod to mèkjande , owers ne skiluii hj» l\jara mSga 
ixavt wither ne finda. Né sèide hja. Th& seide Gosa: Sja 
h&Ton thin salt provad &nd tlun hxki éten . Sjara lif kad 
léva h&von l\ja vnder jow hod stilad. I moste jow lyne hirta 
biaêka. Men ik wil thi em rêd jeva. Hald l^am alond jow 
w&ldich biste vih-ra witber bonk to fora. Men bald Igam bi 
jow borgmn tbêr bnta. W^k ovir bjara séd &nd lêr bjam 
as jef bja Fr jas svna wêre. Hjra wiva send byr tba steriksta. 
A9 rêk skil l^'ara blod yr^ucbta, til er to tba lesta navt oweis 
as Fryas blod in Igara ifterkvrnande skil bilywa» SéL send 
hja hjx bilêwen. Nw winst ik wel tb&t mina S,fterkymande 
tbêr yp letta, bo fêr Gosa wérbéd sprek. Tb& vsa l&nda 
witber to bigana wêr, kêmon tbêr banda erma Saxmanna 
&nd wiva néi tba yyrdum f on Stavore ind tbS^tAldergavmbe 
golden êjxi öra sjarbéda to sêkane fon ut tba wasige bodeme. 
Tbacb tba stjnrar nildon bja navt to léta. Tba gvngon bja 
tba lêtboga tborpa bibêma to West Flyland , vmbe ra lif to 
bibaldane. 

Nw wil ik skriwa hp tha gêrtmanna kni 
fêlo Hêlênja folgar tobek kêmon. 

Twa jêr néi tb&t Gosa Moder wrde {*), kém er en fl&te to 
tbet Flyniara in fala. Tbet folk bropte bo.n.sêen. ^ja foren 
til Stavore , tbér bropton l\ja jeta réis. Tba fóna wéron an 
top &nd tbes nacbtes skaton bja bampila (f) anda loft. Tb4 
déiréd wére rojadon svme mitb en sn&ke to tbére bava in. 
^ja bropton witber bo.n. séen. Tb& l\ja landa bipte-B jong 
kerdel wal vp. In sina banda bédi-n skild , tbêrvp was brid 
knd salt leid. Afterdam kém en grêva, bi sêide wi kvmath fona 



(•) 303 V. Chr. 

(t) Bampila. De /aïarica by Livius XXL 8 , 



163 



yroeg : kunt gij een en ander terug voeren naar hunne lan* 
den , dan behoort gij spoed te maken , anders zullen zg 
hoiine bloedverwanten niet weder vinden. Neen, zeiden zg. 
Toen zeide Gosa : Zij hebben uw zout geproefd en uw brood 
gegeten. Hun lijf en leven hebben zg onder uwe hoede ge- 
steld. ' Gij moet uw eigen hart onderzoeken. Maar ik wil u 
een raad geven. Houdt hen tot dat gg in staat zijt om hen 
weder naar huis te voeren. Maar houdt hen bij uwe burg- 
ten daar buiten. Waakt over hunne zeden^, en onderwijst hen 
alsof zij Fryas zonen waren. Hunne vrouwen zgn hier de 
sterkste. Als rook zal hun bloed vervliegen, tot er ten laat- 
sten niets anders dan Frjas bloed in hunne nakomelingen zal 
overblijven. Zoo zg'n zij hier gebleven. Nu wenschte ik wel dat 
mijne nakomelingen daar op letten , in hoeverre Gosa waar- 
heid sprak. — Toen onze landen weder te begaan waren , 
kwamen er benden arme Saxmannen en vrouwen naar de 
oorden van Staveren en het Alderga, om gouden en andere 
sieraden te zoeken uit de drassige bodem. Doch de zeelie- 
den wilden hen niet toelaten. Toen gingen zg de ledige dor- 
pen bewonen te West Flyland, om hun lijf te behouden. 

Nu wil ik schrijven hoe de Geertmannen 
en vele volgelingen van Helenia 

terug kwamen. 

Twee jaren nadat Gosa moeder werd, kwam er eene ^doot het 
Flymeer in vallen. Het volk riep ho.n.sêen. (welk een ze- 
gen !) Zij voeren naar Staveren , daar riepen zij nog een- 
maal. De banieren waren in top en des nachts schoten zij 
brandpglen in de lucht. Toen het dageraad was , roeiden 
sommigen met eene snik de haven in, zij riepen weder hoe- 
zee. Toen zij landden , wipte een jong kerel op den wal. In 
zgne handen had hij een schild , daarop was brood en zout 
gelegd. Na hem kwam een grijze; h^* zeide w^' komen van 



164 



fére Erèkalandum wèi , vmb vsa séd to warjande , nw 
winstath wi i skolde alsa mild wésa vs alsa fiillèndtojèyane 
ihkt wi thérvp müge héma. Hi teladorii êle skédnese thér ik &f- 
ter betre skryva wil. Tha grêva niston navt hwat to dvande^ hja 
sandon bodon allerwéikes, ak to mj. Ik gvng to indséide: 
nw wi-n Moder hive agon wi hjra réd to fréjande. Ikselva 
gvng mitha. Thju Moder, thér ella wiste, sêide, let hja kvme, 
s& mügon l\ja vs lènd helpa bihalda : men lêt hjam navt vp 
êne stêd ne bilywa, til tlyu hja navt weldich ne wrde ovir vs. 
Wi dédon as hju sêid héde. ThS.t wére él nêi hjra héi. 
Frjso reste mith sina Ijudum to Stavere , that l\ja wither to 
êne sêstéde mAkade , sa god hja machte. Wichhirte gvng 
mith siaum Ijudum ftstward néi there Êmude. Svme théra 
Johnjar , thèr mende th&t l\ja font Alderga folk sproten wére, 
gvng on thér hinne. En Ijth dêl thèr wende th4t hjaraêthla 
fon tha sjugon èlanda wei k mon , gvngon hinne knd setton 
hjara selva binna tha hringdik fon th?re burch Walhallag&ra 
del. Ljudgêrt thene skolte bi nachte fon Wichhirte wArth 
min kthe S.fternêi min frjund. Fon ut sin dêibok h&v ik thju 
skédnese thêr hir S,fter skil folg)&. 

Nei th&t wi 12 mei 100 knd twia i2 jêr bi thafifwêtrom 
sêten héde , thahwila vsa sêk^mpar alle séa bifèren héde 
thêr to findane, kêm AlexandreQ tham kéning mith en wel- 
dich hér fon boppa allingen thér str&m vsa thorpa bi&ra. 
Nimman ne m3.cht im wither worda. Thach wi sijurar thér 
by tha sé sèton , wi sképt vs mith al vsa tilbêre hava in 
&nd brüda hinna. Tha Alexandre fomom ihkt im sli ne 
gréite fld.te vntfAra was , wdrth er wodinlik , to swérande hi 
skolde alle thorpa an logha offerja jef wi navt to bek kvma nil- 
de. Wichhirte lêide siak to bedde. Th4 Alexandre thit fomom 
heth er wacht alont er béter wêre. Aftemêi kém er 
to him s^^r kindlik snakkande , thach hi thrjvchde ^ 



(•) Alexander aan den Indus 327 v. Chr, 327 -f 1224 = 1551 v. Chr. 



165 



de verre Krekalanden weg, om onze zeden te bewaren. Nu 
wenschten wg , dat gij zoo yriendel^'k zondt wezen , om ons 
zoo veel land te geven, dat wg daarop mogen wonen* Hg 
vertelde eene heele geschiedenis, die ik hierna beter beschg- 
ven wil. De grijzen wisten niet wat te doen, zg zonden boden 
allerwege, ook tot mg. Ik ging heen en zeide: nu wg eene 
Moeder hebben , behooren wij haar raad te vragen. Ik zelf 
ging mede. De Moeder, die alles reeds wist, zeide: laat 
hen komen , zoo mogen zg ons land helpen behouden : maar 
laat hen niet op éóne plek blgven, opdat zg niet machtig 
worden over ons. Wij deden gelgk zg gezegd had. Dat was 
heel naar hun zin. Fryso bleef met zgne lieden te Staveren, 
dat zg weder tot eene zeestad maakten, zoo goed zg konden. 
Wichhirte ging met zgne Heden oostwaarts naar de Emude. 
Sommige der Joniers, die meenden dat zg van het Alderga 
volk gesproten waren, gingen daarheen. Een klein 
deel, die waanden, dat hunne voorvaderen van de Zeven 
eilanden weg kwamen , gingen heen en zetten zich neder 
binnen den ringdgk van de burgt Walhallagara. Liudgert de 
schout bg nacht van Wichhirte werd mgn makker en nader- 
hand mijn vriend. Uit zijn dagboek heb ik de geschiedenis 
die hier achter zal volgen. 

Nadat wg 12 maal lÜO en tweemaal 12 jaren bg de Ygf wateren 
gezeten waren, terwgl onze zeestrgders alle zeeën bevoeren, die 
er te vinden waren, kwam Alexander de koning met een geweldig 
heir van boven langs den stroom naar onze dorpen varen. Niemand 
kon hem wederstaan. Doch wg zeelieden , die bg de zee woonden, 
wij scheepten ons met al onze have in en vertrokken. Toen 
Alexander vernam dat zulk eene groote vloot hem ontvaren 
was , werd hg als woedend , zweerende dat hg alle dorpen aan 
de vlam zoude offeren , zoo wij niet wilden terug komen. 
Wichhirte lag ziek te bed. Toen Alexander dat vernam, 
heeft hg gewacht , tot dat hg beter was. Daarna kwam hij 
tot hem , zeer minzaam sprekende ; doch hg bedroog gelgk 



166 



hi ér dên hède. WichliiFte andere thêr &fker , o aldergr&teste 
tbèra kéxdagaa*. Wi s^urwr kytnath allervrèikes , wi Mvon 
fon jew gtfifté dêdon hêred. Thêrymbe send wi M. êfbi* 
de&ese to &ra jowa wêpne, tha jet iki^ vr thina wit^kip. 
Meü wi dthera wy send fiybem Fiyag feem. Wy m 
mügdn ttène sMona nart &e wrde. Jef ik wilde , tha dra 
s&ólde reder sterra wüla , liwand aLsa ist trrch vsa éwa bi^ 
fl^n. Alexandf e séide : ik üil tkin lüstd nayt ne mftkja to 
min but, ner thin folk to mina slMona. Ik wil bfót thAt ste 
my thjftnja skolste vmb Iftn. Thêrvr wil ik swêra by vs bê- 
dat godum, tk&t nimman vr my Wrogja skfl. Tba Aleïan- 
dre &ftiemei br&d ftnd salt mith im dèlade, hetb Wicbhirte 
that wiste dêl k^sen. ffi lét tha sképa bala thrvüb sin svne. 
Tba thi alle tobek wéron , beth Alexandre thi idle hêred. 
Thér mitha wilde hi sin folk néi tha beige Gdnga 
i^iacB, thér hi to land navt héde müge nftka. Nw gvng 
er to ftnd kès altham ut sin folk knS. ut sina salt-atfaa 
thêr wenath wêron vvr-ne sé to fórane. Wicbhirte was 
Wither slak wrden, thérvmbe gvng ik alléna mitha &nd 
ÜQearöbus Ion thes keningis Wêga. Thi tocht hlip svnder 
fardêl to-n-ende , uthftvede tha Johnfar immerthe an vnmin 
wéron with tha Phonisjar , alsa Ne^chüs thêr seFva nên bds 
ovir bilywe ne kv. Intwiska héde tham kêning navt stile 
nest. Hi héde sina sidt-atba b&ma kapja léta &nd to pknka 
m&kja. Trveh help vsar timbei^ljtU* héder thêr of Aépa 
mékéd, Nw wildier selva sêkêning wertha, ind mith él sin 
hér thju Gonga vpfdra. Thaoh tha salt-atha thér ion thet 
bergland kémon , wêron ang to fera Sê. As hja héradon 
thdt hja mith moi$te , stakon hja tha timberhlotha atte brönd. 
Thér trvch wïde vs êle thorp anda aske léid> Thet forma 
wande wy th&t Alexandre th&t bifalen hêde &nd jahwêder 
stand réd vmb sê to kjasane. Men Alexandre wérewodin,M 
wilde tha salt-atha thïrch sin ^n folk ombrenisa léta. Men Kêaf- 



167 



lig vroeger gedaan had. Wichhirte antwoordde: o aller- 
grootste der koningen. W^ zeelieden komen allerwege, wg 
hebben van uwe groote daden gehoord. Daarom zyn w^ vol 
eerbied jegens uwe wapenen , maar nog meer voor uwe we- 
tenschap. Maar wij anderen , wg zgn vrijgeboren Fryas kin- 
deren , w3 mogen uwe slaven niet worden. En al wUde ik 
het , de anderen zonden liever willen sterven , want zoo is 
het door onze wetten bevolen. Alexander zeide : ik wil nvt 
land niet maken tot mijne bnit, noch nw volk tot mgne slaven. 
Ik wil alleen dat gij mij zult dienen voor loon. Daarop wil 
ik zwoeren bij ons beider goden , dat niemand over n4i onte- 
vreden zal zijn. Toen Alexander naderhand brood en zont 
met hem deelde , heeft Wichhirte het wyste deel gekozen. 
Hg liet de schepen halen door zyn zoon. Toen zg alle terug 
waren , heeft Alexander die alle gehuurd. Daarmede wilde 
hg zijn volk naar den heiligen Ganges voeren , dien hg te 
land niet had kunnen genaken. I?u ging hij toe en koos al 
degene tut zijn volk en zgne soldaten , die gewoon waren over 
zee te varen. Wichhirte was weder ziek geworden, daarom 
ging ik alleen mede en Nearchus van des konings wege. De 
tocht liep zonder voordeel ten einde, tdthoofde de Joniers 
altgd in onmin waren met de Pheniciers , zoodat Nearchus 
zelf er geen meester over blijven kon. Intusschen had de 
koning niet stil gezeten. Hg had zgne soldaten boomen laten 
kappen en tot planken maken. Met hulp van on2e timmer- 
lieden had hg daar schepen van gemaakt. Nu wilde hg zelf 
zeekoning worden, en met zgn geheele heir den Ganges op- 
varen. Doch de soldaten die uit het bergland kwamen, 
waren bang voor de zee. Tóén zg hoorden, dat zg mede moesten, 
staken zg de timmerachuren in den brand. Daardoor werd 
ons geheele dorp in asch gelegd. In het eerst waanden wg 
dat Alexander het bevolen had, en ieder stond gereed om 
zee te kiezen. Maar Alexander was woedend; hg wilde de 
soldaten door zijn eigen volk laten ombrengen. Maar Near- 



168 



chus tbam navt allèna sin êroste forst men ak sin £rjund wêre 
rede him owers to dvande. Nw bêrad-er as wen der la- 
vade thet vnluk et dén hède. Tha hi ne thvrade sin tocht 
navt vrfata. Nw wild. er to bek kéra, thach êr hi tMt 
dêde, lèt hi thet forma bisêka hwa-r skeldich wé- 
ron. Dry-r th&t wiste lêt er altham svnder wêpne bilywa, 
vmb en ny thorp to m&lgande. Fon sin ajn folk lêt er wepned 
ymbe tha öra to t&mma, &nd vmbe êne burch to bvwande. 
Wy moston wiv kad bem mith nimma. Kémon wi anda mn- 
da thêre Êuphrat , sa machton wi thér en stêd kiasa jeftha 
omkéra, ys l&n skold vs évin blyd to dêlath wrde. An tha 
nya sképa, thèr tha brönd vntkvma wéron, lét-er Johniar 
&nd Krêkalandar gk» Hi selva gvng mith sin öra folk aUin- 
gen thére kftd thrvch tha dorra wosténa, thit is thrvch et land 
thUt Irtha vphêid héde nta sé , tha lyu tl\ju strête after ysa 
öthela yphéide as hja inna Sdde sé kêmon. 

Tha wi to ny Gértmanja kêmon (ny Gértmanja is en h^va thér 
wi selva makad hede, vmbe thèr to wéterja) méton wi Alexandre 
mith sin hêr. Nêarchus gvng wal vp ind béide thrja dèga. 
Tha gvng et wither forth. Tha wi bi thêre Êuphrat knmon, 
gvng Nêarchus mith sina salt-&tha And fêlo fon sin folk wal 
vp. Tha hi kêm hring wither. Hi s ide , thi kêning I»^t jow 
bidda , i skille jet en lithge tocht to sinra wille dvan , alont 
et ende fona Bede sê. Thêrnêi skil jawehder s^ ful gold 
krêja as er béra mêi. Tha wi thêr kêmon , lêt er vs wysa 
hwêr thju strête êr west hêde. Thêr nêi wylader ên &nd thri- 
tich dêga, alan ut sjande vvra wosténe. 

Tho tha lesta kêm er en hloth mUnniska mith fo- 
rande twa hondred êlephanta, thvsend kêmlun tolêden 
mith woden balkum , rd.pum knd allerlêja ark vmbe vsa 
fl&te nêi tha Middelsê to tyande. Thkt bisawd-vs, &nd likt 



169 



chns , die niet alleen zijn eerste vorst , maar ook zgn vriend 
was , raadde hem anders te doen. Nn hield h^* zich als of 
h^ geloofde, dat het bij ongeluk geschied was. Doch hg durfde 
zijn tocht niet hervatten. Nu wilde h^ terugkeeren; doch 
eer h^ dat deed, liet hg eerst onderzoeken wie er schuldig 
waren. Zoodra hjj dat wist, liet hg die allen zonder wape- 
nen blgven , om een nieuw dorp te maken. Van zijn eigen 
volk liet hg gewapenden, om de anderen te temmen en om eene 
burgt te bouwen. Wij moesten vrouwen en kinderen mede 
nemen. Als wg aan den mond van den Euphraat kwamen, 
dan mochten wg daar eene plaats kiezen , of terug keeren , 
ons loon zoude ons even gaarne toegedeeld worden. Op 
de nieuwe schepen , die den brand ontkomen waren , liet hg 
Joniers en Krekalanders gaan. Hg zelf ging met zgn ander 
volk langs de kust door de dorre woestgn , dat is door het 
land , dat Irtha opgeheven had , uit de zee , toen zg de straat 
achter onze voorvaderen had opgehoogd , zoodra zg in de 
roode zee kwamen. 

Toen wg te Nieuw Geertmania kwamen (Nieuw Geertmania is 
eene haven, die wg zelve gemaakt hadden om daar water in te 
nemen), ontmoetten wg^lexander met zijn leger. Nearchus ging 
aan wal en vertoefde drie dagen. Toen ging het weder verder. 
Toen wij bg den Euphraat kwamen, ging Nearchus met de solda- 
ten en vele van zgn volk den wal op. Doch hij kwam spoe- 
dig weder. Hij zeide , de koning laat u verzoeken , gg zoudt 
nog eene kleine tocht om zijnentwil doen , tot aan het einde 
van de Boode zee. Daarna zal ieder zooveel goud krggen , 
als hg tillen kan. Toen wij daar kwamen, liet hij ons aan- 
wijzen, waar de straat vroeger geweest was. Daarna vertoefde 
hij eenendertig dagen steeds uitziende naar de woestgn. 
Ten laatste kwam er een troep menschen, medevoerende 200 
olifanten, 1000 kameelen, met houten balken, roopen 
(touwen) en allerlei gereedschap om onze vloot naar de 
Middellandsche zee te slepen. Dat verbaasde ons , en leek 



470 



VS bal to, men Kéarcbns teld vb, sin V:énmg wilde tha öthera 
k&ninggar tdaia that i weMiger wère , s4 tha kéninggai^ fon 
Thyrid ér wèsen hêde. Wi skoldon men mith helpa, sdkur 
skolde ts tkirt nén sk&da navt dva. Wi moston wel swika, 
And Nearcfans wiste ella s& pront to birjüchte thAt wi inna 
Middelsê lèide ér thrja mönatha forby wéron. Tha Alet- 
andre fomom ha-t mith sinra on werp ofkrmen was, w&rtii 
er sa vrméten th&t er tha drage stréte ntdiapa wilde Irtha 
to-n spot. Men Wr.alda lêt sine sêle l&s , thérvmbe vrdronk 
er inna win ftnd in sina orirmodichhêd, ér th&t er b^*inna 
kvste. After sin dèd wrde thBt rik dèlad thrvch sina forsta. 
Bja skolde alrék en dél to fara sina svnmn wèija, thach hja 
wéron vnménis. Elk wilde sin dêl bihalda And selva formftra. 
Tha köm orloch &nd wi ne kvste navt omme kéra. Néarchns 
wilde nw, wi skolde ys del setta an Phonisi his k§d, men 
thit nilde nimman navt ne dra. Wi sêide, reder willath 
wi W&ga nêi Fryasland to gèna. Tha brocht-er vs nei thére 
nya h&va fon Athenia, hwêr alle &fke Fryös bem formelshin 
téin wêron. Forth gvngon wi salt-ditha liftochta &nd wépne 
fkrsk, Among tha félo forsta hède Nêarchns en frjnnd mith 
n6me Antigontis. Thisse strèdon bede vmb èn dol , sft bja 
s&idon as follistar to föra-t kèninglike slachte &nd forth ymbe 
alle EÜrêkalanda hjara alda frydom wither to jévane. Antigo- 
nns hêde among félo ötherum énnen svn , thi héte Démétrins, 
&fter tonömad thene stéda winner. Thisse gvmg énis ypper 
stede Salèmes of. ITéi th^t-er thér en stut méi streden 
héde most er mith thêre fl&te strida fon Ptholeméns. 
Ptholeméns , alsa héte thene forst thér welda ovir Êgipta- 
land. Démétrins wn thére kése , tha navt thrvch sina salt- 
&tha , men thrvchdam wy him helpen héde. Thit héde wi 
dén thrvch athskip to i^ Néarchus , hwand wi him far bas- 
terd blod biklbde thrvch sin friska hüd &nd blAwa dgonmith 



171 



ons raiar toe ; maar Nearchus verhaalde ons , dat zgn koning 
aan de andere koningen toonen wilde, dat hg machtiger was , 
als de koningen van Tyros vroeger geweest waren. Wg zonden 
maar medehelpen , dat sonde ons voorzeker geen schade doen. 
Wg moesten wel zwichten , en Nearchns wist alles zoo juist 
te regelen , dat wg in de Middellandsche zee lagen , eer drie 
maanden verloopen waren. Toen Alezander vernam hoe het 
«Mi i|fn ontwerp afgeloopen was, werd hij zoo vermetel, 
dat k| de dürooge straat wilde nitdiepen , Irtha ten spot. Ifoar 
Wralda liet sgne ziel los , daarom verdronk hfj in den wgn 
'éii m si|tt overmoed, eer hg daarmede beginnen konde. Na 
^^ dood , werd het rgk gedeeld door zgne vorsten. Zij zotb- 
den elk ^9n deel voor zgne zonen bewaren, doch het was hnn geen 
maeiien. S3k wilde zgn deel behouden en zelfs vermeerderen. 
Toen kwam er oorlog en wif konden niet terug keeren. Ne- 
tsdiiw wilde nu , dat wg ons zouden nederzetten aan de kust 
van Phenicie, maar dat wilde niemand doen. Wij zeiden 
hei liever te willen wagen om naar Fr jasluid te gaan. Toen 
bracht hij ons naar de nieuwe haven van Athene, waar alle 
echte Fryaskinderen voormaals heen getogen waren. Voorts 
gingen wij soldaten , leeftocht en wapenen voeren. Onder de 
vele vorsten had STearchus een vriend met name Antigonus. 
Deze streden beiden om één doel , gelgk zg zeiden , bIb hel- 
pers, vo<nr het koninklijk geslaeht, en voorts om alle 6ri^- 
8che landen hunne oude vrgheid terug te geven. Antigonus 
had onder vele anderen een zoon, die heette Demetrius, kter 
b^enaamd de stedewinner. Deze ging eens op de stad 
Salamis af; nadat hi} daar een geheele poos mede gestreden 
had, moest hg strgden met de vloot van Ptolemeus. Ftole- 
meus zoo heette de vorst die heerschte over Egyptenland. 
Demetrius won den strijd , doch niet door zgne soldaten, maar 
door dat wg hem geholpen hadden. Dit hadden wg gedaan uit 
vriendschap voor Nearchus, want wg kenden hem voor een 
basterd bloed , door zgne blanke huid met blauwe oogen en 



472 



wit hér. After néi gvng Démêtrius lès yp Hrodus (*) thér hinne 
brochton wi sina salt-d.tha ènd liftochta wr. Thi wi tha 
leste réis to Hrodus kémon, was orloch vrtyan. Démétrins 
was nêi Athenia fftren. Tha vs kéning that vnderstande, léd-er 
VS tobek. Tha wi anda hftve kémon, wêre èl et thorp in 
row bidobben. Friso thêr kêning wêr ovir-a flète , hêde en. 
svn &nd en toghater tos , sa bjustre £res ,. as jef hja p^ ut 
Fryasland wêi kvmen weren , &nd sk wonderskên as ninunaa 
mocht hügja. Thjy hrop thérvr gvng wr alle Krèkakada 
&iid kém in tha ftra fon Démêtrius. Démêtrius wêre vrl ind 
vnsêdlik , Sud hi thogte thé,t-im ella fry stvnde. Hi lét t^jn 
toghater avbér skèlga. Thju moder ne thvrade hjra joi (f*) 
navt wachtja, joi nomath tha stjurar wiva hira mdsa, tiiit 
is blideskip, ak segsath l\ja swêthirte. Tha slgiirar hétoii 
hjra wiva trftst , &nd fro jefta frow th&t is frü ftk frolik, tULt is 
èlik an frü. Trvchdam ^ju hjra man navt wach^a thiuade , 
gvng hju mith hjra svne nêi Démêtrius S.nd bad, hi skdde 
hja hjra toghater wither jéva. Men as Démêtrius hira svn 
sa, lêt-er tham néi sinra hove fora, &nd déde alen mith him, 
as-er mith tham bis suster dên héde. Anda moder sand hi 
en buda gold , thach hju stirt-et in sê. As Igu thüs kém , 
warth hju wansinnich , allerw ïkes run hju wra strête : nist 
min kindar navt q'an., o wach, lêt mi tojowskulséka, wand 
min joi wil mi déja for tha-k sina kindar wêi brocht h&v. Tha 
Démêtrius fomom, th&t Friso to honk wêre, sand-i enbo^jft 
to him segsande , thé,t hi sina bem to him nomen héde vmbe 
ra to fora to-n hftge stèt vmbe to l&nja him to £^a oa 
thjanesta. Men Friso thér stolte ind herdfochüch wère, 
sand en bodja mith en breve néi sinum bem tlia, thérin 
m&nde hi hjam, l\ja skolde Démêtrius to willa wéaa, vrmitliis 
tham hjara lukjérde Thach thene boc^a hêdejeta-aonlw^Te 
mith fenin, thérmêi biiOÜ-er lya skolde th&t innimma, hwand 



(•) 305 voor Chr. 

(t) Joi en trftst. Te Scheveningen hoort men nog: joeientrooa. 
Joi , Fransch joye. 



173 



wit haar. Naderhand ging Demetrins los op Bhodns, daar- 
heen brachten wg z^ne soldaten in leeftocht over. Toen wg 
de laatste ^reis te Bhodus kwamen , was de oorlog voorbij- 
gegaan. Demetrius was naar Athene gevaren. Toen wjj in 
de haven kwamen , was het geheele dorp in rouw gedompeld. 
Friso, die koning was over de vloot, had een zoon en eene 
doéhter thuis , zoo bgster frisch alsof zij pas uit Frjasland 
SfAsaoÊiA waren, en zoo wonderschoon als niemand heugen 
Bko^ De roep daarvan ging over alle Krekalanden en kwam 
in de ooran van Demetrius. Demetrius was vuil en onzede- 
1^ , ^en hg dacht dat hem alles vrij stond. Hij liet de doch- 
ten <^wiilyk schaken. De moeder durfde haar joi niet wach- 
t<ii , joi noemen de schippers vrouwen hare mannen , dat is 
higdacbap, ook zeggen zjj zoethart. De schippers noe- 
Inen hunne wijven , troost en fro of frow , dat is vreugde , 
en frolik dat is aan vreugde gelijk. Omdat zjj haren man 
niet durfde opwachten, ging zij met haar zoon naar Demetrius, 
en smeekte, dat hij haar hare dochter weder zoude geven. 
Maar als Demetrius haren zoon zag, liet hij hem naar zijn 
hof voeren , en deed met hem eveneens , als hij met zijne 
zuster gedaan had. Aan de moeder zond hij een zak vol 
goud, doch zg smeet het in zee. Toen zij thuis kwam werd 
zy waanzinnig , allerwege liep zij over straat : (roepende) hebt 
gij mijne kinderen niet gezien , o wee ! laat mij b^ u eene 
schuilplaats zoeken , want mijn man wil mij dooden , omdat 
ik zgne kinderen verloren heb. Toen Demetrius vernam, dat 
Friso weer thuis was , zond hij een bode tot hem zeggende , 
dat hy zijne kinderen tot zich genomen had om hen te voeren 
tot eene hoogen staat, en om hem te beloonen voor zijne 
diensten. Maar Friso , die trotsch en hardvochtig was , zond 
een bode met een brief naar zijne kinderen , daarin vermaande 
h^ hen , zy zouden Demetrius te wille zijn , vermits deze hun 
geluk begeerde. Doch de bode had nog een anderen brief, 
met vergif, daarbij beval hij hen dit in te nemen; want. 



174 



sêid-er-v3iwüluiglik is thia lif biwUad , thit ne skil jow nayt 
to rêkfted ni wrde , ihach s&hwersa jow jowe sêle biwlath 
sa ne skil jow zuiimierihe to Walh&Ua ne kyma , jaw sêle 
skil th&n ovir irtha ommewftra, svnder & thet ^'uclit ^a to 
« mckgonde , [lik tha fl^amusa énd nachtula sküstv alra djistik 
in tbina bola skula , tbes naohtis utkyma , tben vp ysa grlva 
gr^a ind hph,, thahwüa PryalyraliaTedfhiijowofweadAjnot, 
Tha bem déde lik*-ra bifdlen warth. Dêsnétrius iét ra Jikka 
in sè werpa &Bd to tba m^naiska wrde séid , th&t bja fljn^li^ 
wéron. Nw wilde Friso mith alleman üéi JPryaslaiid ftrtt 
tbèr-i êr west hé^de, men tba mest nilde thit navt ue dmL Kw 
gyng Friso to tod sk^t tbet tborp mith-a kéninglika fibvé#* 
skümm anda biönd. Hjnd ne kv ni tbvrade ninnian ne U- 
lywa, &nd alle wêron blyde, that h^A buta wére. BihalTik 
wif &nd bem hêdon wi ella abefta lèton , ihach wi wêron to^ 
leden mith liftochtum S.nd orloehtuch. . 

Friso nêde nacb nén fretho. Tha wi by tha alda h^va 
kêmon gvng er mith sina drista Ijudum to And skit vnwar- 
Unga tha brdnd inna skêpa, thèr-i mith sina pilom big&na 
kv. After sex dégum s&gon wi tha orlochfl&te fon Dêmêtrius 
vp VS to kvma. Friso hW, vs , wi moston tha lithste sképa 
Siterhftde in êne brede line , tha stora mith wif &nd bem 
farut. Forth b&d er wi skoldon tha kr^boga fon fornimniA 
ind anda Afbestéwen £&stigja, hwand sêid er, wi achan 
al fljuchtande to jQuehtane» Nimioan ne méi him fonnêta 
Tmb en enkeldera fjand to forfolgjande , alaa sêid-^r is 
min bislut. Tha hwila wi thêrmitha al drande wêron, 
kém wind vs yppa kop , to théra lifa &nd thêra wiya skrik , 
thrvchdam wi nêne sl^vona navt nêde as théra thêr yb 
bi ^*n willa folgad wêre. Wi ne maehton hja thns navt thmcb 
rqja ni yntkvma. M^i Witilda wiste wel, hwérrmb er 



175 



zeide hjj « te^en uwen wU is oiw ligebBam verontreinigd , d«( 
zal u Biet toegerekend worden , doch indien g^* uwe ziel ver- 
ontreinigt , zult gy ninuner in WalhaUa komen ; uwe zielen 
zullen dan over de aarde omwaren^ zonder ooit bet licht te mo- 
gen zien ; geljjk de vleermuizen en nachtuilen zult gg ateeds 
b^* dag In uwe holen gchuilen en des nachts uitkomen, en 
dan op onze graven sohrefien en huilen^ dewijl Fr^a haar 
hoofd van u moet afwenden. De kinderen deden gel^k hun 
vader hun bevolen had. Demetrius liet hunne l^kenindezee 
werpen ) «n aan de menschen werd gezegd, dat z^ gevlucht 
waren. Nu wilde Friso met alle mannen naar Fiyasland 
varen, waar b^ vroeger geweest was; maar de meesten wil- 
den dat niet doen. Nu ging Friso heen en schoot het dorp 
jnet de koninklijke voorraadschuren in brand. Nu kon en 
durfde niemand blijven, en allen waren blijde, dat zij bui- 
ten waren. Behalve vrouwen en kinderen hadden wij alles 
achtergelaten, doch w^' waren geladen met leeftocht en oor* 
logsgereedschap. 

Friso had nog geen vrede. Toen wg bij de oude haven 
kwamen, ging h^' met zgne stoutmoedige manschappen heen 
en schoot onverhoeds brand in de schepen , die hij met z|jne 
p^'len bereiken konde. Na zes dagen zagen wij de oorlogs- 
vloot van Demetrius op ons toekomen. Friso beval ons dat 
wg de kleinste schepen moesten achteruit houden in eene 
breede linie ; de groote met vrouwen en kinderen vooruit. 
Voorts gebood hij , dat wjj de kraanbogen van voren moesten 
wegnemen en aan den achtersteven bevestigen , want zeide 
hg , wij behooren al vluchtende te vechten. Niemand mag 
zich vermeten , om een enkelden vijand te vervolgen , alzoo , 
zeide hg , is mijn besluit. Terwgl wij daarmede reeds bezig 
waren, kwam de wind ons voor de boeg tot schrik van de lafaards 
en der vrouwen , omdat wg geene slaven hadden, dan die ons 
vrywillig gevolgd waren. Wij konden den vgand dus niet 
door roegen ontkomen. Maar Wralda wist wel, waarom hg 



176 



sft déde , And Friso thér-et Ma , lêt tha b&mpila ring inna 
krftnboga lidsa. To lik b^d-er th&t nimman skiata ne 
machte, êr hy sk&ten bede. Forth séid-er ihkt wi alle nêi 
th&t midloste skip skiata moste, is th&t dol god biracht 
sèid-er , sè skilun tha öra him to helpane kvma &nd th&n 
mot alrik skiata sa-r alderbesta méi. As wi nw arhalf ket- 
ting fon-ra of wére , bigoston tha Phonisiar to skiata. Men 
Friso n-andere navt bi &ra tha êroste pil del Mde a sex 
fadema fon sin skip. Nw sk&t-er. Tha öra folgade, thet likte 
en igurrêin i^nd thrvchdam vsa püa mith wind mêi gvngon , 
biiêvon l\ja alle an brönd, knd n&kade selva tha thridde Ikge. 
Allera mannelik gjradon d,nd juwgade. Men tha krêta vsar 
witherlègnm wêron sa herde, thet-et vs thet hirte binêpen 
warth. As Friso mende thèt et to koste , lét-er ofhalde &nd 
wi spode hinne. Thach nèi that wi twa dêga forth pilath 
héde, kém thér en öre fléte ant sjocht, fon thrittich sképnn, 
thèr YS stédis in wnne. Friso let vs wither rêd makja. Men 
tha öthera sandon en lichte sn^ka f^l rojar forut, tha bodon 
théra badon ut alera nöma jef hja mith f&ra machte. Hja 
wêron Johniar , thrvch Dêmètrius wéron l\ja wüdantlik nèi 
there alda h^ve skikad. Thér hédon hja fon thêre kése hd- 
rad S.nd nw hédon hja thet' stolta swêrd anijjan , knd wéron 
VS folgad. Friso thér fiil mitha Johi^jar faren héde sêide j4 , 
men Wichhirte vsa kêning sêide nê , Tha Johc^ar send afgoda 
thjanjar séid-er, ik selva h^y hérad, ho hja thi an hropte. 
Friso sêide thet kvmath thrvch tha wandel mith tha 4fta 
Krékalandar. Thd,t hS.v ik v&ken selva dên. Thach ben ik 
alsa herde Fryas as tha finste fon jow. Friso wére thene 
mS-n thêr vs to Frjasland wisa moste. Thus gvngon tha 
Johnjar mith. Ak likt-et nei Wr.aldas hêi, hwand êr thrja mó- 
nathe om hl&pen wêron , gvngon wi allingen Britannja , &nd 
thrja déga léter machton wi ho.n séen hropa. 



d77 



zoo deed. En Friso , die het vatte , liet spoedig de brand- 
pglen op de kraanbogen leggen. Tevens gebood hg dat nie- 
mand schieten mogt, voor dat hg geschoten had. Daarop 
zeide hij , dat wij alle naar het middelste schip moesten schie- 
ten. Is dat doel goed bereikt, zeide hg, dan zullen de andere 
hem te hulp komen , dan moet ieder schieten , zoo hg best 
kan. Toen wij nu ander half ketting (kabelslengte) van hen 
af waren , begonnen de Pheniciers te schieten , maar Friso 
beantwoordde dat niet voor dat de eerste pijl op zes vade- 
men van zijn schip neer viel. Nu schoot h^ , de anderen 
volgden , het geleek wel een vuurregen , en omdat onze 
p^len met den wind medegingen , bleven zg alle aan den brand 
en raakten zelfs de derde laag. Alle mannen gierden en 
jtuchten , maar de kreten onzer tegenstanders waren zoo luide, 
dat ons het hart benepen werd. Toen Friso meende, dat 
het wel toe konde , liet hij afhouden en wg spoedden ons weg. 
Doch na dat wij twee dagen voortgesukkeld hadden , kwam 
er eene andere vloot in 't gezicht van dertig schepen, die ons 
steeds inwon. Friso liet ons weer klaar maken ; maar de 
anderen zouden eene lichte snik met roeijers bemand vooruit. 
Himne boden baden uit aller naam , of zg met ons mede va- 
ren mogten. Zij waren Joniers. Door Demetrius waren 
zij gewelddadig naar de oude haven gestuurd; daar hadden 
zij van dit gevecht gehoord ; nu hadden zy het stoute zwaard 
aangegord , en waren ons gevolgd. Friso , die veel met Jo- 
niers gevaren had , zeide ja ; maar Wichirte onze koning 
zeide neen. De Joniers zijn a%oden-dienaren , zeide hij , ik 
zelf heb gehoord hoe zij die aanriepen. Friso zeide , dat komt 
door den omgang met de echte Krekalanders. Dat heb ik vaak 
zelf gedaan , en toch ben is zoo Fryas als de vroomste van 
u. Friso was de man , die ons naar Friesland moest wijzen , 
dus gingen de Joniers mede. Ook scheen het naar Wraldas genoe- 
gen , want eer drie maanden verloopen waren, gingen w^* langs 
Brittania, en drie dagen later mochten wij hoezee roepen. 

12 



178 



Thit s krift is my o wer Nortlan d j ef- 
tba Skènl&ndjèven. 

Ynder-a tida th&t ys land del ség, wére ik to Skénland. 
Thér gvng et alsa to. Thér wéron gr&te mara , thér fon tha 
bodeme lik en blése yt setta, then spliton hja yt-én. Ut-a réta 
kém stof as-t gliande jser wére. Thèr wéron berga thér tha 
kronna of swikte. Tbesse truldon néther &nd brochton walda 
ftnd thorpa wéi. Ik self si th&t en berch fon tha 6ra of to- 
rent wrde. Linrjucht ség er del. As ik afkeméi sjan gvug , 
was thér en mftra kymen. Tha irtha bêterad was , kêm ér 
en hértoga fon Lindasburch wéi, mit sin folk ^nd en fóm. Thju 
föm kéthe allomme: Thene MAgy is skeldich an al-eth lét th^t -wi 
leden hS,ye. Hja tSgon immer forth en thet hêr w^rth al grftter. 
Thene M^gy fluchte hinne, m&n fand sin lik, hi h'^de sin self 
vrdên. Tha wrdon tha Finna vrdr^ven nêi ênre stéd thêr 
machton hja l'^va. Tb'^r wèron fon basterde blode. Thissa 
machton biliwa , thach fêlo gvngon mith tha Finna méi. Thi 
hèrtoga warlh to kêning keren. Tha k^rka thér él bilêyen 
wêron wrde vrdên. Sont komath tha gode Northljud y&ken. 
to Texland ymb there Moder-is rêd. Th& wi ne mügath hjam 
for nêne rjuchta Fryas mar ne balde. Inna Dénamarka ist 
sékur as bi ys gvngon. Tha stjurar , tham hjara self thér 
stoltelika sék&mpar hêton , send vppira skêpa gvngon , ind 
&ft;eméi sind Iga to bek gvngon. 

Held! 

Hwersa thene Kroder an tid forth kroden heth, th&n skütm 
tha ifterkomanda wèna th&t tha léka and brêka, thér tha Brok- 
manna mith brocht h&ve, ^'en were an lg^& éthla. Thèr vr wil 
ik w&ka &tid thus 6& fill vr hji&ra plèga skriva aa ik ^tak h&. Vr tha 



179 



Dit geschrift is mij over Noordland of 

Sclioonland gegeven. 

Ten tijde dat ons land neder zonk, was ik in Schoonland. 
Daar ging bet zoo toe. Er waren groote meeren , die van 
den bo.lem als een blaas uitzetten, dan spleten zij vaneen, 
uit de scheuren kwam eene stof, alsof het gloeijend ijzer was. 
Er waren bergen , wier kruinen aftuimelden, deze stortten ne- 
der en vernielden wouden en dorpen. Ik zelf zag , dat 
een berg van een ander werd afgerukt. Lijnrecht zeeg hg 
neder. Toen ik naderhand ging zien , was er een meer ont- 
staan. . Toen de aarde hersteld was, kwam er een hertog van 
Lindasburgt met zijn volk en eene maagd, die alom uit- 
riep : de Magy is schuldig aan al het leed , dat wij geleden 
hebben. Zij trokken steeds voort en het heer werd al groo- 
te r. De Magy vluchtte weg , men vond zijn lijk, hy had zich 
zelf omgebracht. Toen werden de Finnen verdreven naar 
ééne plaats, daar mochten zij leven. Er, waren ook van ge- 
mengd bloed , deze mochten blijven , doch velen gingen met 
de Finnen mede. De hertog werd tot koning gekozen. J)e 
kerken , die heel gebleven waren, werden vernield. Sedert dien 
tijd komen de goede Noormannen dikwyls op Texland om raad 
van de Moeder. Doch, wij kunnen hen niet voor rechte Friezen 
meer houden. Inde Denemarken is het zeker gegaan, als b^ ons. 
De zeelieden, die zich zelven stoutelijk zeekampers noemen,zijn op 
hunne schepen gegaan, en naderhand zjjn zij terug getrokken. 

Heil! 

Wanneer de Kroder een tijd heeft voortgekruid, dan zullen 
de nakomelingen wanen , dat de leken en gebreken , die de 
Brokmannen medegebracht hebben, eigen waren aan hunne 
voorvaderen. Daarvoor wil ik waken en dus zoo veel over 
hunne gewoonten schrijven, als ik gezien heb. Over de 



180 



Gértmanna kkn ik réd hinne stappa. Ik n&y navt fül mith- 
ra omme gvngen. Tha s& fêr ik sjan hk send hja thit mast 
bi tèl knd sêd bilêwen. Thit ne mêi ik navt segsa fon tha 
öthera. Thêr fon.a Krékal&nda wêi kvme , send kwdd ther 
t^l &nd vppira sèd ne mêi min él navt boga. Fêlo Mvath 
brüna ftgon &nd hér. Hja send nidich énd drist knd kng 
thrvch overbilftwichhèd. Hwêrsa hja spréka , s^ nömath hja 
tha worda fèr vppa thér lerst kvma mosta. Ajen ald segatb 
hja ftd , kjen aalt s^d , m^ fori mkn , sel foii skil , sode fori 
skolde , to fiil vmb to nomande. Ak forath hja mest vrdva- 
liske &nd bikirte nöma, hwéran mkn nén sin an hefta ne 
mêi. Tha Johniar sprêkath betre , thach hja swygath thi h 
knd hwêii navt nêsa mot , wdrth er ütekêth. Hwersa imman 
en bjrld m&kath d,fter ênnen vrstvrven knd thet likt, sa l&wath 
hja, thkt thene gftst thes vrsturvene thêr inne fèrath. Thêrvr 
hivath lya alle bylda vrburgen fon Frya, F4sta, Mêdéa, Thjan- 
ja, Hellênja &nd fêlo öthera. Hwerth thêr en bem ebem, 
s^ kvmath tha sibba et sémne knd biddath an Frya thét hja 
hjara f&mkes 'mêi kvma lét-a thS,t bem to sêenande. H4von 
hja beden sa ne méi nimman him rora ni hêra léta. Kvmt 
et bem to grSjande &nd halt thit en stvnde an , alsa is 
th&t en kw&d teken knd mkn is an formoda , thit thju mam 
hordom dén heth. Thérvr hiv ik al krge thinga sjan. Kvmt 
et bem to slépande , sè is thit en teken , thit tha fómkes 
vr-et kvmen send. Lakt et inna slêp , si hivon tha famkes 
thit bem luk to sêit. Olon liwath hja an bosa gdsta, hex- 
na , kolla , uldermankes ind elfun , as jef l\ja fon tha Finna 
wei kêmen. Hyrmitha wil ik enda ind nw men ik t!»a-k 
mir skrêven hi , as én minra êthla. Fréthorik. 

Fréthorik min g&d is 63 jêr wrden. Sont 100 tod 
8 jêr is hi thene êroste fon sin folk , thêr frêdsum 



181 



Geertmanuen kan ik gereedelijk heenstappen. Ik heb niet 
veel met hen omgegaan. Doch zoo veel ik gezien heb , zijn zy 
het meest bij hunne taal en zeden gebleven. Dat kan ik niet 
zeggen van de anderen. Die van de Erekalanden wegkomen, zyn 
kwaad ter taal , en op hunne zeden valt niet te roemen. Yelen 
hebben bruine oogen en haar. Zij zijn nijdig en vrijpostig 
en bang door bijgeloovigheid. Wanneer zjj spreken , noemen 
zij de woorden voorop , die het laatst komen moesten. Tegen 
è 1 d zeggen zij kd, tegen s&lt, s^d, m& voor m & n , 
s e 1 voor s k i 1 , s o d e voor s k o 1 d e , te veel om te noe- 
men. Ook voeren zij meest zonderlinge en verkorte namen , 
waaraan men geene beteekenis hechten kan. De Joniers 
spreken beter , doch zij verzwegen de /i , en waar die niet 
wezen moet , wordt zjj uitgesproken. Wanneer iemand een 
beeld maakt naar een afgestorvene en het gelijkt, dan ge- 
looven z|j , dat de geest des overledene daarin vaart. Daar- 
om hebben zij alle beelden verborgen van Frya , FAsta , 
Medea , Thiania , Hellénia en vele andere. Wordt er een 
kind geboren, dan komen de nabestaanden te zamen, en 
bidden tot Frya , dat zy hare dienaressen mag laten komen , 
om het kind te zegenen. Als zij gebeden hebben , mag nie- 
mand zich verroereii noch laten hooren. Begint het kind te 
schreijen en houdt dat eene poos aan, dan is dat een kwaad 
teeken , en men is in vermoeden , dat de moeder overspel 
bedreven heeft. Daarvan heb ik al erge dingen gezien. Be- 
gint het kind te slapen , dan is dat een teeken , dat de die- 
naressen gekomen zijn. Lacht het in den slaap, dan hebben 
de dienaressen het kind geluk toegezegd. Vervolgens gelooven 
zij aan booze geesten , heksen , kollen , aardmannetjes en elfen, 
alsof zij van de Finnen afstammen. Hiermede wil ik eindigen 
en nu meen ik , dat ik meer geschreven heb , als een mijner 
voorvaderen. Frethorik. 

Frethorik m^'n echtgenoot is drieenzestig jaren oud geworden. 
Sints honderd en acht jaren is hij de eerste van zijn geslacht, 



i82 



sturven is, alle öthera send ynder-a sléga swikt, thérvr thAt 
alle k&mpade with ajn S,nd fórhèmande ymb rjucht &nd plicht. 
Min nöm is Wil-jo, ik bin tha fdm thér mith him fona Saxa- 
namarka to honk for. Thrych tèl &nd ommegang kém et ut, 
th^t wi alle bèdè fon Adela his folk wêron , thft kém Ijafde 
&nd Afteméi send wi man &nd wif wrden. Hi heth mi fyf 
bern lêtèn, 2 suna 4nd thiju toghatera. Eoneréd alsa hét 
mm' forma , H&chgèna min öthera , mine aldeste toghater 
hêth Adela , thju öthera Frulik &nd tha jongeste Nocht. 
Tha-k n^i tha Saxanamarka for, hky ik thrjn boka hret. 
Thet bok théra sanga , thêra tellinga , ind thet Hêlénja bok. 
Ik skrif thit til thjü m&n navt thS,nka ne mêi th&t l\ja fon 
Apbll&nja send ; ik hky thêr fül lêt vr had &nd wil thus èk 
thju êré hL ' Ak hkv ik m&r dén , tha Gbsa-Makonta fallen 
is , hwames godhêd &nd klö-rsjanhèd to en sprékword is wr- 
den , th^ ben ik alléna néi Texland gvngen vmbe tha skrifta 
vr to skrivane , th 'r hju d,fter lêten heth , knd th& tha lerste 
wille fonden is fon Er&na dnd tha néilêtne skrifba fon Dela 
jefta Hellênja, h&v ik thS,t jetta réis dén. Thit send tha 
skrifba Hellénjas. Ik set hjam f&r vppa vmbe th4t hja tha 
ilde^ta send. 

Alle Afta Fryas held. 

In êra tida niston tha Sl&vona folkar nawet fon frjhêd. Lik 
oxa wrdon l\ja vhder et juk brocht. In irthas wand wrdon 
hja jdgath vmbe métal to delvane &nd ut-a herde bergum mos- 
ton hja' hüsa hèwa to forst &nd presterums hêm. Bi al hwat 
l\ja dêdon, thèr nas nawet to fdra l\jara selva to s&dene, 
men ella moste tl\jai\ja vmbe tha forsta &nd prestera jeta ri- 
ker And weldiger to m^lgane. Ynder thesse arbéd wrdon hja 



483 



die vreedzaam gestprven. is; alle anderen zgn onder de slagen 
bezweken , daarom dat allen kampten tegen eigen yolk en 
vreemden om recht en plicht, 

M^n naam is Wiljo , ik ben de maagd , die met hem uit de 
Saksenmarken naar huis voer. Door taal en omgang kwam het 
uit , dat wij alle beide van Adelas geslacht waren ; toen ont- 
stond liefde en daarna zyn wij man en vrouw geworden, Hy 
heeft m^* vijf kinderen nagelaten , twee zonen en drie doch- 
ters. Eonereed , zoo heet mijn oudste , Hachgana m^n 
tweede, mijne oudste dochter heet Adela, de tweede Fruük 
en de jongste Nocht. Toen ik naar de Saksenmarken voer , 
heb ik drie boeken gered , het boek der zangen, het boek der 
verbalen en het Helenia boek. Ik schrgf dit, opdat men niet 
moge denken , dat zg van Apollania zgn ; ik heb daar veel 
verdriet over gehad, nu wil ik dus de eere ook hebben. Ook 
heb ik meer gedaan; toen Gosa-Makonta gestorven is, wier 
goedheid en helderziendheid tot een spreekwoord geworden 
is , toen ben ik alleen naar Texland gegaan , om de schriffcen 
over te schry ven , die zij nagelaten had , en toen de laatste 
wü gevonden is van Frana, en de nagelaten schriften van 
Dela of Hellenia heb ik dat nog eens gedaan. Dit zijn de 
schriften van Hellenia, Ik heb ze voorop geplaatst, omdat 
zg de alleroudsten zijn. 

Alle echte Friesen heil! 

In oude tijden wisten de Slavonische volken niet van vrij- 
heid. Gelijk ossen werden zij onder liet juk gebracht. Zij 
werden in de ingewanden der aarde gejaagd om metaal te 
delven , en uit de harde bergen moesten zij huizen bouwen , 
tot woningen voor vorsten en priesters. Bij alles wat zg 
deden was niets om hun zelven te verzadigen , maar alles 
moest dienen, om de vorsten en priesteren nog rijker en 
geweldiger te maken. Onder dezen arbeid werden zg 



184 



grév &nd str&m èr hja iérich wéron , &nd sturvon svnder nocbta 
a&kén irtha tham overflodlik fVl jêf to b&ta al hjara bem. 
Men vsa britna kêmon &nd vsa b^nnalinga tbrvch tba Twisk- 
Iftnda vr in lyara marka fftra &nd vsa stjurar kêmon 
in hjara h&vna. Fon hjam héradon hja k&lta vr élika 
frydom &nd rjucht &nd overa éwa , hwér büta nimman 
omme ne mêi. Altham wrde vpsugen thrvch tha drova 
m&nniska lik dd.wa thrvch tha dorra ^'elde. As hju fvl wé- 
ron byonnon tha alderdrista m&nniska to klippane mith hjara 
kédne, alsa-t tha forsta wè déde. Tha forsta send stolte 4nd 
wichandlik, thérvmbe is thér kk nach düged in l\jara hirta, 
hja birêdon et sêmine ^nd javon awet fon l\jara overflodalik- 
hêd. Men tha 1&& skin frftna prestara ne machton th&tnavt 
ne lyda, emong hjara forsinde godum hêdon hja &k wrang- 
wr&da drochtne esképen. Pest kém inovera L^nda. Nw séidon hja, 
tha drochtna send tomich overe overhérichhéd théra bosa. Tha 
wrdon tha alderdrista m&nniska mith hjara kédne wirgad. 
Irtha heth l\jara blod dronken , mith thét blod fode hju 
früchda &nd nocbta, 4nd alle tham thêr of êton wrdon wis. 
16 wSra 100 jêr leden (*) is Atland svnken , knd to thêra 
tidnm bérade thèr awat hwér yppa nimman rékned nêde. 
In-t hirte fon Findas l&nd vppet berchta leid en del, thér is 
kêthen Easamyr (f), thet is geldsum. Thér werth en bem e- 
bem, sin m&m wère tbju toghater enis kêning ind sin tèt 
wére-n h^vedprester. Vmb sköm to vnkvma moston hja lyara 
^*en blod ynkyma. Thérvmbe wlbrth er büta thêre stede 
brocht bi &rma m&nniska. In twiska was-t im navt forhêlad 
ne wrden , thér vmbe dèd er ella vmbe wisdom to gétane &nd 
gftrane. Sin forst&n wêre s& grftt th4t er ella forst&nde hwat er sli 
&nd hérade. Th&t folk skowde him mit érbêdenese &nd tha pres- 
tera wrdon ang vr sina fr(^ga. Th&-r jérich wrde gvng er néisinum 



(♦) 2193 — 1600 = 593 v. Chr. 
(t) Kasamyr, Kashmir. 



185 



grijs en stram eer zij oud waren en stierven zonder genot , 
ofechoon de aarde dat overvloedig veel geeft ter bate van al 
hare kinderen. Maar onze weggeloopenen en ballingen kwamen 
door Twiskland over in hunne marken trekken, en onze zeelie- 
den kwamen in hunne havens. Van deze hoorden zij spreken over 
gelijke vrijheid en recht en over wetten, waar niemand bui- 
ten kan. Dit alles werd door de droeve menschen ingezogen 
als dauw door de dorre velden. Toen zij vol daar van waren , 
begonnen de stoutmoedigsten te klippen met hunne ketenen , 
zoodat het den vorsten wee deed. De vorsten zijn trotsch en 
krijgshaftig , daarom is er ook nog deugd in hunne harten , 
zij raadpleegden te zamen , en deelden iets mede van hun- 
nen overvloed. Maar . de laflfe schijnvrome priesters konden 
dat niet dulden , onder hunne verdichte goden hadden zij ook 
booze wreede gedrochten geschapen. De pest kwam over het 
land, toen zeiden zij dat de goden toornig waren over de 
ongehoorzaamheid der boozen. Toen werden de stoutmoedigste 
menschen met hunne ketenen gewurgd. De aarde heeft hun 
bloed gedronken , met dat bloed voedde zij vruchten en koom 
en al die daarvan aten werden wijs. 

Zestien honderd jaren geleden is Atland gezonken , en te 
dier tijde gebeurde er iets , waar niemand op gerekend had. 

In het hart van Findasland op het gebergte ligt eene 
vlakte die geheeten is Kasamjr , dat is, zeldzaam. Aldaar 
werd een kind geboren , zijne moeder was de dochter eens 
konings en zijn vader was een opperpriester. Om de schaamte 
te ontkomen moesten zij hun eigen bloed verzaken. Daarom 
werd het buiten de stad gebracht bij arme menschen. In- 
tusschen was den knaap (toen hij grooter werd) niets ver- 
heeld geworden ; daarom deed hij alles om wijsheid te ver- 
zamelen en te vergaderen. Zijn verstand was zoo groot , dat 
hij alles begreep , wat hij zag en hoorde. Het volk beschouwde 
hem met eerbied, en de priesters werden bang voor zijne 
vragen. Toen hg meerderjarig werd , ging hy naar zijne 



d86 



aldrum, ^ja moston herda thinjgra hêr^ , ymb-im kwit to 
werthane javon l\ja him vrfiod fon kestlika stênum ; men hja 
ne thvradon him navt avbèr bikS,mia as lyara ijne blod. Mith 
drovenese invrdelven ovei*a falxe skóm smra aldrum gmg- 
er ommedwdJa. Al forth fèrande méte hi en Frjas sijnrar 
thér as sl&y tl^'anade, fon tbam lérd-i vsa séd &nd plêgnm. 
Hi k&pade hiin fry , 4nd to thér dèd send l\ja frjunda bilêwen. 
Alomme bwêr er forth hinne t&ch , lêrd-i an tha Ijuda th^t 
hja nêne rika ner prestera toléta moston, thS.t hja hjara selva 
hoda moston ^*en falxe sköm , ther allerwêikes kyad dyat an 
tha \jayde. Irtha séid-er skinkath hjara jêya néi mêta men 
lgar& hüd kl&wat, thd,t mkn thórin &ch to delyane to érane 
&nd to sêjane, sft m&n thérof skêra wil. Thach sêid-er nimman 
hoyat thit to dyande fori ennen öthera hit ne sy , th&t et bi 
mêna wille jef ut Ijayade skêd. Hi lêrde th&t nimman in 
hjara wand machte frota ymbe gold her silyer ner kestlika 
stena , hwêr nid an klywath &nd Ijayde fon fijuchth. Vmbe jow 
manghêrta ind wiva to sjarane , sêid-er , jévath hjara rin 
struma énoch. Nimmansêid-er is weldichallemS,nniskamétrik 
to m&kjane dnd élika luk to jftn. Tha th&t is alra mènniska 
plicht ymbe tha m&nniska alsa m'^trik to mlkjane Snd sa 
félo nocht to j&n^ as to bin£k.ka is, N 'ne witskip s >id-er ne 
méi mén minachtje , thach élika dèla is tha grateste witskip, 
thêr tid ys lêra méi. Thêrymbe thit hja &rgenese fon irtha wê- 
rath &nd Ijayde feth. 

Sin forme nöm wére Jes-us(^), thach tha prestera thér-im 
séralik hüton h^ton him Fo thS,t is falx , th3.t folk h^te him 
Krissen thit is herder , ind sin Fryaske frjund h^te him Buda, 
ymbe that hi in sin h&yed en skit fon wisdom héde ind in 
sin hirt en skit fon Ijayde. 

To tha lersta most-er fluchta yr tha wréka thêra prestera, 
men yral hwér er kêm was sine lêre him fllrut gyngen 



(*) Jes-us , evenmin te verwarren met Jezus, als Krisen (Krishna) 
met Christus. 



187 



ouders. Zi^ moesten harde dingen hooren ; om hem kwijt 
te worden , gaven zij hem een overvloed van edelgesteenten ; 
maar zij durfden hem niet openlijk erkennen als hun eigen 
bloed. Met droefenis overstelpt over de vaLsche schaamte 
zgner ouders ging hj| omdwalen. Al voort reizende ont- 
moette hij een Fryas zeevaarder , die als slaaf diende , van 
dezen leerde hij onze zeden en gewoonten. Hij kocht hem vr^*, 
en tot den dood toe zijn zij vrienden gebleven. Alom waar 
bij voorts henen trok , leerde hij aan de menschen dat zij 
noch rijken noch priesters moesten toelaten ; dat zij zich 
moesten hoeden tegen de valsche schaamte , die allerwegen 
kwaad doet aan de liefde. De aarde , zeide hij , schenkt hare 
gaven naarmate men hare huid krabt, dat men daarin be- 
hoort te delven , te ploegen en te zaaijen , zoo men daarvan 
maaijen wil. Doch , zeide hij , niemand behoeft iets te doen 
voor een ander , zoo het niet met gemeen e wil of uit liefde 
geschiedt. Hij leerde dat niemand in hare ingewanden mocht 
wroeten om goud of zilver of edelgesteenten , waar nijd aan 
kleeft en liefde van vliedt. Om uwe meisjes en vrouwen 
te sieren, zeide hij , geeft haar de rivier (goud) genoeg. Nie- 
mand , zeide hij , is machtig alle menschen tevreden te maken 
en gt'ljk geluk te geven ; doch het is aller menschen plicht 
om de menschen alzoo tevreden te maken en zooveel ge- 
noegen te geven als te bereiken is. Geene wetenschap , 
zeide hij , mag men minachten , doch rechtvaardigheid , is de 
grootste wetenschap , die de tijd ons leeren mag. Daarom 
dat zij ergernis van de aarde weert, en de liefde voedt. 

Zijn eerste naam was Jessos, doch de priesters, die hem zeer 
haatten, heetten hem Fo (foei), dat is valsch, het volk heette 
hem Xrishna, dat is herder, en zijn Friesche vriend noemde 
hem Buddha (buidel) , omdat hij in zijn hoofd een schat van 
wijsheid had en in zijn hart een schat van liefde. 

Ten laatste moest h^ vluchten om de wraak der priesteren, 
maar overal waar hij kwam was zijne leer hem vooruitge- 
gaan , en overal waar hij ging volgden hem zijne vijanden 



188 



ènd vral hwér-er gvng folgadon him sina lêtha lik sine 
skade nêi. Tha Jes-vs alsa twilif j(^r om faren hêde, 
sturv-er , men sina frjunda w^radon sine lêre knd kêthon 
hwér-et èron fvnde. 

Hwat mênst nw th&t tha prestera dèdon , th&t mot ik jo 
melde , èk mot-i th(?r sêralik acht vp jftn , forth mot-i over 
hjara bidry v êrnd renka w5ka mith alle kr&ftum, thêr Wralda 
in jo leid heth. Thahwila Jes-us lére vr irtha for, gvngon tha 
falxe prestera néi-t lènd sinra berta sin ddd avbêra , hja 
sêidon thdt hja fon sinom frjundam wéron, hja bêradon grate 
rowa, torennande hjara kMthar tp flardum knd to skêrande 
hjara hola kèl. Inna hola théra berga gvngon hja bêma, 
thach thêrin h^don hja hjara sk&t brocht, thêr binna mèkadon 
hja byldon ifter Jes-us, thessa byldon j4von hja an tha vnirg 
th^nkanda Ijuda, to longa lersta sêidon Iga thS,t Jes-us en 
drochten wêre , th4t-i thkt selva an hjam bilêden hédc , &nd 
thS,t alle thêr an him S,nd an sina léra lawa wilde , nêimels 
in sin kêningkrik kvma skolde , hwêr frü is dnd nochta send. 
Vrmites hja wiston thA-t Jes-us S-jen tha rika to fjelda t^gen 
hêde , sè kéthon hja allerwêikes , that drmode hft &nd ênfald 
sd. thju dure wére vmbe in sin rik to kvmane , thAt thf^ra 
thêr hyr vp irtha th&t mdste leden héde , nêimels tha mista 
nochta hllva skolde. Thahwila hja wiston th&t Jes-us lêrad 
hêde thdt mlln alle sina tochta welda S,nd bistjura moste, s4 lêrdon 
hja thS.t mdn alle sina tochta dpja moste , ^d thS,t tha Ni- 
kvminhêd thêra mdnniska thêrin bistande th4t er êvin vnfor- 
storen wrde s& th5,t kalde sten. Vmbe th&t folk nw wis to 
m&kjande thit hja alsa dêdon , alsa bêradon hja irmode overa 
strêta ^d vmb forth to biwisane thdt hja al hjara tochta dad 
hêde , n<^mon hja néne wiva. Thach sahwêrsa en togbater 
en misstap h(^de , s^ w^rth hja that ring forj&n , tha 
wrakka sêidon hja most m&n helpa and vmbe sin &jn 



489 



ais zgne schaduw. Toen Jessos zoo twaalf jaren rondgereisd 
had , stierf hg , maar zijne vrienden bewaarden zijne leer en 
verkondigden die , waar zg ooren vond. 

Wat meent gij nu dat de priesters deden? dat moet ik u 
melden ; ook moet gij er zeer acht op geven , voorts moet 
gij waken voor hun bedrijf en ranken met alle krachten , die 
Wralda in u gelegd heeft. Terwijl de leer van Jessos 
over de aarde zich uitbreidde , gingen de valsche priesters 
naar het land zijner geboorte, om zijn dood bekend te 
maken ; zg zeiden dat zij van zijne vrienden waren , zij 
veinsden eene groote di'oefheid door hunne kleederen in 
stukken te scheuren en hun hoofd kaal te scheeren. Zij gin- 
gen in de holen der bergen wonen , doch hierin hadden zij 
hunne schatten gebracht , daar binnen maakten zij beelden 
van Jessos. Deze beelden gaven ze aan de onergdenkende 
lieden ; ten langen laatste zeiden zij dat Jessos een godheid 
was , dat hij zelf dit aan hun had beleden , en dat allen die 
aan i.em en zijne leer gelooven wilden, hiernamaals in zijn 
koningrijk zouden komen , waar vreugde is en genietingen 
zijn. Vermits zij wisten dat Jessos tegen de rijken was te 
velde getrokken , verkondigden zij allerwegen , dat armoede 
lijden en eenvoudig zijn de deur was om in zgn lijk te ko- 
men , dat degene die op aarde het meeste geleden hadden, hier 
namaals de meeste vreugde hebben zouden. Ofschoon zij wis- 
ten , dat Jessos geleerd had , dat men zijne hartstochten over- 
meesteren en besturen moest, zoo leerden zij dat men alle zijne 
hartstochten dooden moest en dat de volkomenheid des menschen 
daarin bestond , dat hij even gevoelloos werd als de koude steen. 
Ten einde nu het volk wijs te maken , dat zij zelve zoo de- 
den , veinsden zij armoede op straat , en om voorts te bewij- 
zen , dat zij al hunne zinnelijke lusten gedood hadden, namen 
zij geene vrouwen. Doch zoo ergens eene jonge dochter een 
misstap gedaan had , werd haar dat spoedig vergeven ; de 
zwakken , zeiden zij , moest men helpen , en om zijne eigene 



190 



sêle to bihaldane most min fiil anda cherke jan. Thns to- 
dvande hêde hja wiv ind bem svnder hüBhalden ind wrdon 
hja rik svnder werka , men thit folk wirth fül 4rmer ind 
mar êlindich as ê, to fara. Thas lêre hwêrbi tha prestera 
nên ore witskip hova as drochtlik réda , frana skin &nd vn- 
rjuchta plêga, brèd hiri selva ut fon-t &sta to-t westa ind 
skil ak vr ysa landa kvma. 

Men as tha prestera skilun wana , thit hja allet Ijucht fon 
Frya 5-nd fon Jes-us lère vtd&vath hiva, s& skilun thêr in 
alle Yvrda minniska vpstonda, th'am wérhêd in stilnise among 
ekkorum \v^rath ind to fa ra tha prestera forborgen hive. 
Thissa skilun wésa ut forsta blod , fon presterum blod , fon 
SlAvonum blod , ind fon Frjas blod. Tham skilun hjara 
foddikum ind thit Ijucht büta bringa, sö, thit allera minnalik 
"vvêrhêd mêi sjan ; hja skilun wê hropa overa dèda théra pre- 
stera ind forsta. Tha forsta thèr wèrhód minna 5-nd ijucht 
tham skilun fon tha prestera wika , blod skil strSma , men 
thprut skü-et folk nye krifta g&ra. Eindas folk skil s'i a 
findingrikhêd to m^na nitha wenda , th4t Lydas folk sina 
krifta ind wi vsa wisdom. Tha skilun tha falxa prestera 
wêi f&gath wertha fon irtha. Wralda his gast skil alomme 
ind allerwêikes érath knd bihropa wertha. Tha éwa thêr 
Wralda bi-t anfang in vs mod lêide, skilun allèna hêrad wer- 
tha , thêr ne skilun nêne öra mèstera , nach forsta, ner basa 
navt nêsa , as thora thér bi mêna wille keren send. Thdn skil 
Frya juwgja knd Irtha skil hira jéva alléna sk&nka an tha 
werkande minnisk. Altham skil anfanga iQuwer thusand 
jêr nêi Atland svnken is ind thusand jér léter skil thêrlon- 

ger nén prester ner tvang vp irtha sa. 
Dela tonómath Hellénja , wèk ! 



191 



ziel te behouden , moest men veel aan de kerk geven. 
Dusdoende hadden zij vrouw en kinderen zonder huishouding, 
en werden zij rijk zonder werken ; maar het volk werd veel 
armer en meer ellendig als ooit tevoren. Deze leer, waarbij 
de priesters geen andere wetenschap noodig hebben, als bedrie- 
gelgk te redeneren, een vrome schijn en ongerechtigheden, 
breidde zich zelve van 't oosten naar het westen , en zal 
ook over ons land komen. 

Maar als de priesters zullen wanen , dat zij al het licht van 
Frya en van Jessos leer uitgedoofd hebben , dan zullen er in 
alle oorden menschen opstaan , die de waarheid in stilte on- 
der elkander bewaard en voor de priesters verborgen heb- 
ben. Deze zullen wezen uit vorstelijk bloed , van priesterlijk 
bloed , van Slavonisch bloed en van Fryas bloed. Deze zullen 
hunne lampen en het licht buiten brengen , z< odat alle man 
de waarheid moge zien ; zij zullen wee roepen over de daden der 
priesters en vorsten. De vorsten, die de waarheid liefhebben en 
het recht , die zullen van de priesters afwijken ; het bloed 
zal stroomen , maar daaruit zal het volk nieuwe krachten 
vergaderen Eindas volk zal zijne vindingrijkheid ten gemee- 
nen nutte aanwenden , en Lydas volk zijne krachten , en wg 
onze wijsheid. Dan zullen de valsche priesters weggevaagd 
worden van de aarde ; Wraldas geest zal alom en allerwege 
geëerd en aangeroepen worden; de wetten die Wralda bg 
den aanvang in ons gemoed legde, zullen alleen gehoord 
worden ; daar zullen geene andere meesters , noch vorsten , 
nocli bazen wezen , als die welke bij algemeene wil gekozen 
zijn ; dan zal Frya juichen , en de Irtha zal hare gaven alleen 
schenken aan den werkenden mensch. Dit alles zal aanvangen 
vierduizend jaren nadat Atland verzonken is, en duizend jaren 
later zal er langer geen priester noch dwang op aarde zijn. 
Pela toegenaamd Hellenia , waak ! 



192 



Sa lüda Franas ütroste wille. 

Alle welle Fryas held. An tha nóme Wraldas , fon Frya , 
knd thêre fryhêd gréte ik jo , &nd bidde jo , sahwersa ik 
falla machte êr ik en folgster nómath héde , s4 bifèl ik jo 
Tüntja thér Burchf&m is to thêre burch Médoasblik, til hjud 
dêgum is hja tha besta. 

Thet heth Gósa nei lêten. 

Alle m§,nniska held. Ik n^v nêne éremoder binomad 
thrvchdam ik nêne niste, &nd et is jo béter néne 
Moder to h&vande as êne hwêr vp-i jo navt forléta 
ne mèi. Arge tid is forbi faren , men thêr kvmt en ó- 
there. Irtha heth hja navt ne b3,rad &nd Wralda heth l\ja 
navt ne sk^pen. Hju kvmt ut et &sta ut-a bosma thêrapre- 
stera wéi. Sk fêlo lêd skil hju broda , th&t Irtha-t blod al- 
gêdvr navt drinka ne k&n fon hira vrslèjana bemum Thju- 
strenesse skü hju in overne g&st thêra m^nniska spréda, Hk 
tongar-is wolka oviret svnneljucht. Alom &nd allerwêikes 
skil lest &nd drochten bidryf with fryhêd k^mpa &nd ijucht. 
Bjucht ^nd fryhêd skilun swika ^nd wi mith tham. Men 
thesse winst skil lyara vrlias wrochta. Fon thrju worda 
skilun vsa §,fterkvmande an hjara Ijuda ^nd sl&vona tha 
bithjutnesse lêra. Hja send mêna Ijavde , fryhêd 4nd 
rjucht. Thkt forma skilun hja glora , &ftemêi with thjnstre- 
nesse k3,mpa al ont et hel knd kl&r in hja wlikes hirt /Ind holle 
wirth. Th3,n skil tvang fon irtha fSlgad wertha, liktongars- 
wolka thrvch stornewind , knd alle drochten bidryv ne skil 
thér 5jen nawet navt ne formüga Gósa. 



'193 



Zoo luidde Franas uiterste wil. 

Alle edele Friesen , heil I In den naam van Wralda , van 
Fiya en der "vrijlieid groet ik u, en bid u zoo ik sterven 
mocht , eer ik eene opvolgster benoemd h^b , dan beveel ik u 
Teuntja aan , die Burgtmaagd is op de burgt Medeasblik , 
tot op heden is zij de beste. 

Dit heeft Oösa nagelaten. 

Alle menschen heil. Ik heb geene Eeremoeder benoemd, 
omdat ik geene wist , en omdat het u beter is geene Moeder 
te hebben, dan eene waarop gij u niet verlaten kunt. Een 
booze tijd is voorbijgegaan , maar daar komt nog een andere. 
Irtha heeft hem niet gebaard , en Wralda heeft hem niet 
geschapen. Hij komt nit het oosten, uit den boezem der 
priesteren weg. Zoo veel leed zal hy broeden, dat Irtha het 
bloed niet zal kunnen drinken van hare verslagene kinderen. 
Duisternis zal hij over den geest der menschen spreiden , ge- 
lijk donderwolken over het zonnelicht. Alom en allerwege 
zullen list en geweld tegen vrijheid en recht kampen. Vrijheid 
en recht zullen bezwijken en. wg met haar. Maar deze winst 
zal hun verlies uitwerken. Yan drie woorden zullen onze 
nakomelingen aan hunne lieden en slaven de beteekenis 
leeren. Zg zgn algemeene liefde, vrijheid en 
recht. In het eerst zullen zij schitteren , daarna met duis- 
ternis kampen, totdat het helder en klaar wordt in ieders 
hart en hoofd. Dan zal de dwang van de aarde gevaagd 
worden , gelijk de donderwolken door den stormwind, en alle 
geweld zal niets meer daar tegen vermogen. Gösa. 



13 



Thet skrift fon Konerêd. 

Min éthla h^yon in Afier thit bok skréven. Thit wil ik 
boppa ella dva, ymbe th&t er in min stat nén burch oyirifi, 
hwèrin tha bértnesa vp skréven wrde lik to fèra. Min nöme 
is Kon^èd, min t&t-his nöme wa9 Fr^thorik, min mem his 
nOme Wi]|jow. Afier tilt bis dftd ben ik to sina folgar keren, 
i^d thark Cfticb jjêr lï&ldQ k&s men mi) to yrste gréveimin. 
Min tkt heth skréven bo tha Lind^wrda &nd thaXjadgftrdne 
^rdilgen aend. LiQdAhém is jeta wéi, tha Linda-wrda 
fiur en dèl , tba. mortl^ika Ljudg4rdne send thrvcb thei^ salta 
sé bidelyen. Tbat bruwsende bef slikt an tha bnngdik tiière 
barch. lik tftt melth hetb , sft send tlia h&vaiUsa mftnniskfr to 
galgen &nd h^von buskea bvwad binna tha bringdik thére 
burch. Thdrvmbe is th&t ronddél nw IJvdwerd héten. Tht^ 
s^nrar segath Ljvwrd, men th3,t is wanspréke. Bi mina 
jüged wasi-t Öre lènd, th&t büta.tha hringdik leid, al pol &nd 
brok. Men Fr jas folk is diger And flitich, ly'a wrdon modner 
wirg, thrvchdam hjara dol to tha besta léade. Thrvch sl&ta 
to delva^e &nd kèdika to mè^'ane fon tha grvnd thèr öt-a 
slfijkai kém , a)sa h&voa wi wither en gode hèm btta tha 
hringdik , thér thju ddnte het fon en hof, thré pêla èstwarth, 
tjhrè pêla südwarth &nd thré pêla westwarth méten, ^nd 
<Jdgam send wi to dvande &-pela to hAjande, vmb éne hftve 
to winnaude &nd mith ^n vmb-vsa hringdik to biskirmande. 
Jef et werk, rêd sy, s& skilun wi stjurar utlvka. Bi min 
jüged stand-et hyr bjüstre om-to , men Igud send tha hüskes 



Het geschrift van Konerêd. 

Mijne vooronders hebben achtereenvolgens dit boek ge* 
schreven. Dit wil ik bovenal doen , omdat in mijne staat 
geene bnrgt overig is , waarin de gebeurtenissen opgeschre- 
ven worden gelijk te voren. Mijn naam is Konereed (Koen- 
raad) , mijn vaders naam was Frethorik, mijne moeders naam 
was Wiljow. Na mijn vaders dood ben ik tot zgn opvolger 
pekozen. Toen ik vijftig jaren telde, koos men mij tot 
opperste Grevetman. Mijn vader heeft beschreven, hoe de 
Lindaoorden en dQ Lindgaarden verwoest zijn. Lindahem is 
nog weg , de Lindaoorden voor een deel , de noordelijke Lind- 
gaarden zijn door de zoute zee bedolven. Het bruissende 
zeewater slikt aan den ringdijk der burgt. Gelijk mgn vader 
vermeld heeft, zijn de van have beroofde menschen heenge- 
gaan en hebben huisjes gebouwd binnen den ringdijk der 
burgt, daarom is dat ronddeel nu Liudwerd geheeten. De zee- 
lieden zeggen Liuwerd , maar dat is wanspraak. In myne 
jeugd was het andere land, dat buiten den ringdgk ligt, alles 
pod. en broek. Maar Fryas volk is wakker en vlgtig, zij wer- 
den moede noch mat , omdat hun doel ten beste geleidde. 
Door slooten te delven en kadyken te maken van de aarde 
die uit de slooten kwam , hebben wij weder een goede hemrik 
buiten den ringdijk, die de gedaante heeft van een hoef, drie 
palen oostwaarts, drie palen zuidwaarts en drie palen westwaarts 
gemeten. Heden ten dagen zijn wij bezig waterpalen te heijen 
om eene haven te maken en meteen om onzen ringdijk te 
beschermen. Als het werk gereed is , zidlen wij zeelieden 
uithalen. In mijne jeugd stond het er hier raar voor , maar 
tegenwoordig zijn de huisjes reeds huizen, die in reijen staan. 



496 



al hüsa thér an rêja stftn. And lek &nd brek thêr mith er- 
mode hir in glupt wêron , send thrvch flit a-buta dreven. 
Fon hir ut mêi allera m&nnalik léra, th&t Wr.alda vsa Alfo- 
der, al sina skepsela fot, mits th4t hja mod balde dnd m&n- 
lik ötherum belpa wille. 

Nv wil ik vr Friso skriva. 

Priso thêr al weldich wére thrvch sin Ijud , w&rth fik to 
yrste gréye keren thrvch Staverens ommelandar. Hi spot 
mith vsa wisa fon Iftnd-wêr &nd sèk4mpa, thérvmbe heth-er 
en skol stift hwèr in tha kn&pa Quchta lêra néi Krêkalandar 
wjTsa. Thdn ik lèv th&t i th4t dên heth vmb th4t jongk-folk 
an sin snor to bindane. Ik h&v min brother thér fik hin 
skikt , tha-s nv tl\jan jér leden. Hwand tocht ik nv wi nêne 
Moder lönger navt n&ve , vmbe tha énen 4jen tha öre to bi 
skirmande , &ch ik dubbel to wftkane th&t hi vs non mftster 
ne w&rth. 

Gosa neth vs nêne folgstere nömeth , thér vr nil ik nén 
ordél ne fella , men th^r send jeta alda éxg thenkande m&n- 
niska, thêr méne th&t hju-t thêr-vr mith Friso énis wrden 
is. Thft Gosa fallen was, thk wildon tha Ijud fon alle wrda 
êne öthere Moder kjasa. Men Friso thér to dvande wére 
vmb-en rik to fara him selva to m&kjane , Friso ne gérde nén 
réd ner bodo fon Texland. As tha bodon théra LandsHtum 
to him kémon , sprêk-i &nde kêth. Gosa séid-er was fêrgande 
west &nd wiser as alle gréva etsémne &nd thach nêdelyu 
nên Ijucht nér kl4rhéd in thjuse séke ne fvnden, thérvmbe néde 
hjn nêne mod hèn vmb éne folgstere to kjasane, &nd vmb êne folgs- 
tere to kjasane thér tvyvelik wére, thér heth l\jubald inq'an, thér- 
vmbe heth hju in hjara ütroste wille skréveh,th&tisjow betre nêne 
Moder to h&vande as éne hwér vpp-i jo selva navt forléta ne 
mêi. Friso hêde föl sjan , bi orloch was er vpbrocht, &nd fon 



197 



Leken en gebreken , die met de armoede waren ingeslopen , 
zijn door vl^'t uitgedreven. Hieruit kan iedereen leeren, dat 
Wralda , onze Alvader , al zjjne schepselen voedt , mits dat 
zij moed houden en eikanderen willen helpen. 

Nu wil ik over Friso schrij ven. 

Friso die reeds machtig was door z^ne manschappen , werd 
ook tot opperste Grevetman gekozen door Staverens omme- 
landers. Hg spotte met onze wgze van landverdediging 
en zeestrijden. Daarom heefb hij eene school gesticht, waarin 
de knapen leeren vechten naar de wijze der Erekalanders. 
Doch ik geloof, dat hy dat gedaan heeft om het jongvolk aan 
zijn snoer te binden. Ik heb mijn broeder ook daar heen 
gezonden , dat is nu tien jaren geleden. Want dacht ik , nu 
wij geene Moeder langer hebben, om den een tegen den ander 
te beschermen , behoor ik dubbel te waken , opdat hij niet 
meester over ons wordt. 

Gos^ heefb ons geene opvolgster benoemd , daarover 
wil ik geen oordeel vellen ; maar hier zijn nog oude ergden- 
kende menschen , die meeuen , dat zg het daarover met Friso 
eens geworden is. Toen Grosa gestorven was , wilden de 
menschen van alle oorden een andere Moeder kiezen. Maar 
Friso , die bezig was om een rijk voor zich zelven te maken, 
Friso begeerde geen raad noch bode van Texland. Toen de 
boden der Landsaten tot hem kwamen , sprak hij en zeide , 
Gosa , zeide hij. was verziende geweest en wjjzer als alle Graven 
te zamen, en toch had zij geen licht noch helderheid in deze zaak 
gevonden; daarom had zij geen moed gehad om eene opvolgster te 
kiezen, en om een opvolgster te kiezen die twijfelachtig was, daar 
heeft zg kwaad in gezien: daarom heeft zij in hare uiterste 
wil geschreven , het is u beter geene Moeder te hebben als 
eene , op welke gg u niet verlaten kunt. Friso had veel ge- 
zien , hij was bg den oorlog opgevoed , en van de ranken en 



'198 



tha hrenkum ind lestum thèra Golum ^nd forstum héder 
krek sa ful lêred &nd geth, as-er nêdich héde ymbe tha öra 
grèva to wêiande hwêr hi l\jam wilde. Sjan bir ho-r thér- 
mith to gvngen is. 

Friso hêde hir-ne óther wif nimth , thju toghater fon 
Wil-frêthe, bi sin léve was-er vrste Grêva to Staveren west. 
Tbêr bi hêder twen svna wnnen &nd twa togbatera. Thrvcb 
sin büêid is Komé\ja sin jongste to^ater mitb min brother 
mant. £omé\ja is wan Fryas kud mot Komhélja skréven 
wrde. Wémod sin aldeste betb er an Eavcb bonden. Kavchtbér 
èk bi him to skole gvng is thi svnv fon Wicbbirte thene 
Gêrtmanna k&ning. Men £avch is &k wan Fryas 4nd mot £ftp 
wésa. Men kvade tale hdvon bja mar mithbrocht as gode séda. 

Nw mot ik mith mine skédnese a-befta kèra. 

Aitre gr&te flod hwér vr min t&t skrêven hetb , wêron 
félo Jnttar 4n<i Lètne mith ebbeuta Baldaj^takva<fe8è(*)fo- 
red. Bi K&t his gat drévon hja in hjara k&na mith ysevppa 
tha Dénemarka f4st d,nd thêr vp send hja sitten biléwea. 
Thér néron name Hén mS.nniska an-t sjodit. Thérvm|;>e hk- 
von l\ja th&t land int , néi hjara nöme h&von hja thS.t land 
Juttarland h^^ten. Afternéi kémon wel fèlo Dénemarker to bek 
fon tha h&ga landom , men thissa aetton hjara selva südliker 
éd. And as tha sig'urar to bek kémon thér navt vrgvngen 
navt néron, gvng thi éna mith tha ötherEi nei tha sé jefta 
élandom. (-f) Thrvch thisse skikking mochten tha Jnttar thit 
land haida, hwér-vppa Wralda ra wéjad hêde. Tha S^landar 
sijurar tham hjara selva mith blète fisk navt helpa ner n^^ra 
nilde , 4nd thèr en S.rge grins hêde an tha Gola, tham gvngon 
d&na tha Phonifirjar sképa birêwa. An tha sudwester heme fon 
Skènland, th r leid Lindasburcht tonómath Lindasnöse, trvch v9a 
Apol stift , alsa in thit bok (§) biskréwen stftt. Alle k&dhémar knd 



{*) Balda jefta kvade sé , de Baltische zee. Juttarland , Jutland. 
(t) Zeeland, de Deensche Eilanden. 
(§) Zie bl, 124. 



199 



listeA det Golen en vorstea had hg juist zoo veel geleerd 
en vei^aard , als h^ xioodig had om de andere Graven te voe- 
ren, waarheen hy wflde. Zie hier hoe hg daarmede is te 
werk gegaan. 

Friso had hier eene andere vrouw genomen » eene 
doohter van Wilfréthe, die bg zgn leven opperste Graaf 
te Staveren geweest was. By deM had hjj twee zonen ge- 
wonnen en twee dochteren. Door zjjn beleid is Komelia, zijne 
jongste dochter, aan myn broeder uitgehuwelykt. Konielia 
is geen goed Friesch, en moet Kom-helja geschreven w(»:den. 
Weemoed zijne oudste heeft hg aan Kauch verbonden. Eauch » 
die ook bg hem ter school ging, is de zoon van Wichhirte 
den koning der Greertmannen. Maar Kauch is ook geen goed 
Friesdi en moet Eaap (koop) wezen. Doch slechte taal 
hebb^i zg meer medegebracht , als goede zeden. 

Nu moet ik met mijne geschiedenis tenigkeeren. 

Na de groote vloed , waarover mjjn vader geschreven heeft, 
waren vele Jutten en Letten met de ebbe uit de Balda of 
kwade zee gevoerd. Bij £athisgat dreven zg in hunne booten 
met het ijs op de Denemarker kust, en zijn daar op blgven 
uiten. Daar waren nergens menschen in het gezicht. 
Daarcmi hebben zij het land in bedt genomen; naar hunnen 
naam hebben zg het land Jutland geheeten. Naderhand kwa- 
men wel vele Denemarkers terug van de hooge landen, maar 
deze zetten zich zuidelgker neder. En als de zeelieden terug 
keerden die niet vergaan waren, ging de een met den 
anderen naai* de Zee of Eilanden. Door deze schikking mochten de 
Jatten het land behouden, waarc^ Wralda hen gevoerd had. 
De Zeelander schippers die zich niet wilden behelpen of ge- 
neeren met visch alleen , en die een groeten afkeer hadden 
vaa de Golen , die gingen toen de Ph^cische schepen beroo- 
ven. Aan den zuidwestelgken hoek van Schoenland, daar 
ligt Lindasburgt, toegenaamd Lindasneus, door onzen Apol 
gesticht . gelgk in dit beek geschreven staat. Alle kustbewo- 



200 



ommelandar dèna wéron eft Fryas biléven , men thrvch tha 
lust thère wröke 4jen tha Golum &nd 4jen tha EUtana folgar 
gyngon l\ja mitha Sélandar s&ma dvan , men that s^a dva 
neth nen stek nayt ne halden. Hwand tha Sélandar héde felo mis- 
lika pléga ^nd wenhéde ovir nommen fon tha wla Mègjamm , 
Fryas folk to-n spot. Forth gvng ek to fara him selva rawa, 
thach jef et to pase kém th&n standon hja m&nlik öthenim trv- 
lik by. Thach to tha lesta bijondon tha Sélandar brek to 
krèjande an goda sképa. Hjara skipm^ar weron omkvmen 
&nd hjara walda wéron mith grvnd And alfon-tlandoff^ged. 
Nw kêmon thêr vnwarlingen thry skêpa by tha ringdik fon 
Ysa burch mêra. Thrvch tha inbrêka vsra landum wöronhja 
vrdvaled 5,nd tha Flymvda misHwen. Thi kftpman thêr mith 
gvngen was , wilde fon vs nya skêpa hk , thérto hédon hja 
mithbrocht allerlêja kestlika wêra, thêr hja r&wed hédon fon 
tha K&ltanarlandnm d,nd fon tha Phonisjar (*) sképum. Nêidam 
wy selva nêne sképa navt n-êde, jêf ik hjam flingka horsa 
&nd §vwer wêpende rinbodon mith néi Friso. Hwand to 
St&veren d,nd allingen ihkt Alderg& thér wrdon tha besta 
wêrsképa maked fon herde eken wod thêr nimmerthe nén 
rot an ne kvmth. Thahwjla tha sékampar by my byde, wéron 
svme Jattar nèi Texland f&ren &nd dan^ wêron hja nèi Friso 
wésen. Tha Sélandar hédon felo fon hjara storeste kn&pnm 
r^wed , thi moston vppa hjara benka roja , 5,nd fon hjara 
storeste toghtera vmb thêr by bern to téjande. Tha stora 
Juttar ne mochton et navt to wérane , thrvchdam hja nêne 
gode wépne navt n-êde. Th& hja hjara lêth telad héde &nd 
thêrvr fêlo wordon wixlad wéron , fréje Friso to tha lesta 
jef hja néne gode have in hjara gft navt n-êde. 0-jes , an- 
deron hja, éne besta én, éne thrvch Wr.alda skêpen. Hjnis 
net krek lik jow bjarkrük thêr , hira hals is eng , tha in hira 
hklg kS,nnath wel thvsanda grète k^na lidsa , men wi n&Tath 
nêna burch ner burchwépne , vmbe tha rd.wskéx)a thêr ut 



(*) Phonisiar, hier Puniers, Garthagers. 



201 



ners en ommelanders waren daar echt Friesch gebleven, maar 
door de lust tot wraak tegen de Golen en tegen de Ealtana 
volgers, gingen zg met de Zeelanders zamen doen; maar dat 
zamen doen heeft geen stek gehouden. Want de Zeelanders 
hadden vele verderfelijke zeden en gewoonten overgenomen 
van de booze Magyaren, Fryas volk ten spot. Vervolgens ging 
elk voor zich zelven rooven, maar als het te pas kwam, dan 
stonden zij malkander getrouwelijk bij. Doch ten laatste begon- 
nen de Zeelanders gebrek te krijgen aan goede schepen. 
Hunne scheepmakers waren omgekomen , en hunne wouden 
waren met grond en al van het land weggevaagd. Nu kwa- 
men er onverwacht drie schepen bij den ringdijk van onze 
burgt meeren. Door de inbraken van onze landen waren 
zij verdwaald en den Fljmond misgevaren. De koopman die 
mede gegaan was , wilde van ons nieuwe schepen hebben , 
daartoe hadden zg allerlei kostelijke waren medegebracht, 
die zij geroofd hadden van de Ealtanarlanden en van de schepen 
der Pheniciers. Nadien wij zelve geene schepen hadden , gaf 
ik hun flinke paarden en vier gewapende renboden mede naar 
Friso. Want te Staveren en langs het Alderga, daar wer- 
den de beste oorlogschepen gemaakt van hard eiken hout , 
daar nimmer verrotting in komt. Terwijl de zeekampers bg 
mij vertoefden, waren sommigen Jutten naar Texland gevaren en 
vandaar waren zij naar Friso gewezen. De Zeelanders hadden 
vele van hunne grootste knnpen geroofd , die moesten op 
hunne banken roeijen , en van hunne grootste dochters , om 
bij deze kinderen te verwekken. De groote Jutten vermoch- 
ten het niet te weren , doordien zij geene goede wapenen 
hadden. Toen zij hun leed verteld hadden , en daarover vele 
woorden gewisseld waren , vroeg Friso ten laatste , of zg niet 
een goede haven in hun land hadden. O ja , antwoordden 
zij , eene beste, eene door Wralda geschapen. Zij is juist ge- 
lyk uwe bierkruik daar , haar hals is naauw, doch in haar buik 
kunnen wel duizend groote booten liggen ; maar wij hebben 
geene burgt , noch burgtwapenen , om de roo&chepen er uit 



202 



tohaldaii«. Th&n^mostenjowgvustinftlgaséideFriso. God roden 
anderon tba Juttar, men wi n-^vath tiéne ambachtes^jud ner 
bvwark , wi aUe send fiskar knd juttar. Tha ora send yrdrvn- 
kea jefta néi tha hèga landum fljiicht. Midlar hwila lya thus 
kilta, kémon mina bodon mitha SélAndar hèra et sina hove. 
Hir most nw letta ho Friso alle to bidobbe wiste to nocht fcm 
bede partja &nd to bd.te fon sin i^'n dol. Tha Sêlandar sêi- 
der to , l\ja skoldon jèrlikes fiftech ak^ h&ve , nêi fSsta mé- 
tum &nd néi f&ta jeldum, to hréd mith ysere kêdne iad 
krftnbognm And mith fvlle tjuch alsa &r wérsképa hof ftnd 
nédlik sy, men tha Juttar skoldon hja. thSu mith frêthe léta, 
&nd all-et folk thAt to Frjasbem hèred. Jè hi wilde mar 
dva , hi wilde al vsa «ékimpar ntnêda th&t hja i^dde mith 
Qnchta &nd rèwa. Th& tha Sèkmdlar wèi brit wéron, th& 
lêt er ignwertidi alda skèpa to laja mith bnrchwèpne, wod, 
hiibaken sten, tLmberUnd, mirtseléra ind smèda vmbe thèr 
mith borga to bvwande. Witto , that is witte sin svn , sand 
hi mi& Vmb to to sjanande. Hwat thér al fèr fallen is, n-is 
mj nayt ni meld, men sa fiil is mi bér wrden, an bjdesida 
thére haves-mvde is éne withburdi bvwed , thèf in is folk 
leid that Friso uta Saxanamarka tèch. Witto heik l^'uehthirte 
bifréjad ind to sin wiv nomen. Wilhem alsa héte hira tat , 
hi was vreste AldermAn thèra Juttar, that is vrste Grévet- 
man jtfkk Grêve. Wilhem is kirt Aftef sturven &nd Witto is 
in sin stéd koren. 

Ho Friso forther dêde, 

Fon sin érosta wif héder twen sviariaga bihalda , thêr sèr 
klok wdron. Hetto , tiiat is liète , thene jongste skikt &r as 



203 



te houden. Dan moest g|j er eene maken, z^ide Friso. Goed 
geraden , antwoordden de Jutten , maar wy hebben geene 
ambachtslieden, noch bouwgereedschap; wg alle zijn visschers 
en jutters. De anderen zijn verdronken of naar de hooge 
landen gevlucht. Middelerwijl zij dus praatten, kwamen mijne 
boden met de Zeelander heeren aan zyn hof. Hier moet g^ 
nu opletten , hoe Friso allen wist te bedotten , tot genoegen 
van beide partijen en ten bate van zgn eigen doel. Aan de 
Zeelanders beloofde hij , zjj zouden jaarlijks vijftig schepen 
hebben naar vaste afmetingen en voor vaste gdden, toege- 
rust met ijzeren ketenen en kraanbogen en met volle tuig , 
gelijk het voor krijgsschepen noodig en nuttig is; maar de 
Jutten zouden zg dan met vrede laten , en al het volk dat 
tot Frjaskinderen behoorde. Ja , hg wilde meer doen ; hij 
wilde al onze zeekampers uitnoodigen , dat zy mede zouden 
vechten en roovf^n. Toen de Zeelanders vertrokken waren , 
liet h^ veertig oude schepen beladen met bjirgtwapenen, hout, 
hardgebakken steenen , timmerlieden , metselaren en smeden 
om daarmede burgten te bouwen. Witto , dat is w i 1 1 e, zijn 
zoon , zond hij mede om toe te zien. Wat er al is voorge- 
vallen, is mij niet gemeld, maar zoo veel is mij duidelijk 
geworden , dat aan beide zijden van den havenmond eene ver- 
sterkte burgt gebouwd is , en daarin is volk gelegd , dat 
Friso uit de Saksenmarken trok. Witto heeft Siuchthirte be- 
vrijd en tot zyne vrouw genomen. Wilhem , zoo heette haar 
vader , hg was opperste Olderman der Jutten , dat is opperste 
Grevetman of Graaf. Wilhem is kort daarna gestorven, en 
Witto is in zgne plaats gekozen. 

Wat Friso verder deed. 

Van zijn eerste vrouw had hjj twee zwagers overge- 
houden , die zeer kloek waren. Hetto , dat is h e e t e , 
den jongste zond hij als zendbode naar Kattaburgt , 



204 



senda boda nêi Eattaburch ihkt djap inna Saxanamarka leid. 
Hi hêde fon Priso mith krêjen sjugon horsa buta sin 4jn, to 
leden mith kestlika sékum, thrvch tha sêkdmpar r^wed. Bi 
jahweder hors wêron twen jonga sêkdmpar ê,nd twen jonga 
hrutar mith rika klèdarum klath Snd jeld in hiara bndar. 
Ëvin as er Hetto noi Eattabnrch skikte, skikter Bruno, th4t is 
brüne , thene óthera svjaring néi Mannagarda wrda, Manna- 
gnrda wrJa is far in thit bok (*) Mannagèrda forda skrêven, men 
that is misdên. Alle rikdoma thêr hja mith héde wrdon 
néi omstand wêi sk^nkt an tha forsta and forstene Ibd an 
tha utforkême mangértne. Eémon thè sine knapa yppa thére 
meid vmbe thêr mith et jongkfolk to dönsjane , sa lêton bja 
kvra mith krüdkok kvma ^nd bdrgum jeftha tonnom fon tha 
besta bjar. After thissa bodon lét-er immer jongkfolk over 
tha Saxanarmarka fdra, thér alle jeld inna büdar hêde dnd 
alle mêida jeftha skS,nkadja mifh brochton , dnd vppa thére 
meid têradon hja alon vnkvmmerlik wêi. Jef-t nv berde 
thê,t tha Saxana kn&pa thêr nydich néi uts&gon , thdn lakton 
hja godlik &nd séidon , aste thvrath thene ména Qand to bi- 
k^mpane , sê, k^nst thin breid jet fül riker mêida jftn &nd 
jet forstelik têra. Al béda sviaringa fon Priso send bostigjad 
mith toghaterum thêra romriksta forstum , dnd dftemêi kê- 
mon t!ia Saxanar knd.pa knd mangértne hy élle keddnm néi 
th5,t Flymar del. 

Tha burchfamna S.nd tha alda f^mna thêr jeta fon hjar 
ere grêthêd wiste, nygadon navt vr nêi Frisos bedriv, 
thérvmbe ne kêthon hja nén god fon him. Men Friso sno- 
der as hja lèt-ra snÈ.ka. Men tha jonga fèmna spönd-er 
mith goldne fingrum an sina sêk. Bja sèidon alomme 
wy n&vath longer nên Moder m&r , men th&t kvmth dftna 
th&t wi jêroch send. Jvd past vs ne kdning, til thju wi vsa 
landa wither winna , thêr tha Modera vi'lêren hdve thrvch hjara 



(♦) Zie bl. 11. 



205 



dat diep in de Saksenmarken ligt. Hij had van Friso 
medegekregen zeven paarden , behalve zijn eigen , bela- 
den met kostbare zaken door de zeekampers geroofd. By 
ieder paard waren twee jonge zeekampers en twee jonge 
ruiters met rijke kleederen gekleed , en met geld in hunne 
buidels. Gelijk hij Hetto naar Kattenburgt zond , zoo zond hij 
Bruno , dat is bruine, den anderen zwager naar Manna- 
garde oord ; Mannagarda oord is vroeger in dit boek Manna- 
garda forda geschreven, maar dat is fout. Alle rykdommen, 
die zij mede hadden, werden naar omstandigheden weg- 
geschonken aan vorsten en vorstinnen en aan uitverkorene 
meisjes.. Kwamen dan zyne knapen op de gelagkamer om 
daar met het jongvolk te dansen , dan lieten z^ korven met 
kruidkoek en bargen of tonnen van het beste bier komen. 
Na deze boden liet hij gedurig jongvolk over de Saksenmar- 
ken trekken , die alle geld in de buidels hadden en aUe giften 
of geschenken medebrachten , en op de gelagkamer teerden zij 
steeds onbekommerd voort. Als het nu gebeurde dat de 
Saksen knapen daar afgunstig op zagen , dan lachten zij 
goedelijk en zeiden : als gij den algemeenen vijand durft be- 
strijden , dan kunt gy uw bruid nog veel rijker geschenken geven 
en dan nog vorstelijke vertering maken. Alle beide zwagers van 
Friso zijn getrouwd met dochters van de aanzienlijkste vor- 
sten , en naderhand kwamen de Saksische jongelingen en 
meii^es bij geheele troepen naar het Flymeer afzakken. De 
Borgtmaagden en oude maagden , die nog van hare vroe- 
gere grootheid wisten, helden niet over tot Frisos bedrijf; 
daarom spraken zij geen goed van hem. Maar Friso, slim- 
mer als zij , liet haar babbelen. Maar de jonge maagden 
verknochte hij met gouden vingeren aan zijne zaak. Zy zei- 
den alomme : wij hebben langer geene Moeder meer , maar 
dat komt daar van daan dat wij meerderjarig zijn. Tegen- 
woordig past ons een koning, opdat wij onze landen terug 
winnen , die de Moeders verloren hebben door hare onvoor- 



206 



Tiidigerhéd. Forth kéthon hja, alrek Fryasbem is frjdom 
jéven , sin stem hèra to létane bi fara thêr bisloten wArtfa bi4 
]gasa énre forste , men ast alsa wji krma machte th&t i jo 
wüther ne kining Igasa, s& wil ik &k min mdne segse. Nêi 
al hwat ik skoja méi , ak is Friso ühèr to üirvc^ Wr.alda 
keren, hwand hi heth im wonderlik bir hijine wêiad. Friso 
wét tba hrenka théra Golum , bwam bis tMe bi sprêkt , bi 
k&n tbus l^en bjara lestum waka. Tb^n is tbèr jeta awet to sko- 
jande, bok Gr^va skolde mUn to kS,ning kjasa svnder tbat tba öra 
thêr nidicb vr wêron. Aldulkera tftlum w&rthtbrvcb thajonga 
fftmna ketben, men tba alda fftmna afókèn fè an tal, tapadon bjara 
rêdne nt en ötbera bdrg. Hja kéthon allerwèikes &nd to alla m^- 
nalik : Friso kéthon hja dvath s^ tba spinna dvan, thes nachtis 
spöntb-i netta néi alle sidum And thes déis yrskalktb-i tbér sina 
vnSftertocbtlika frjunda in. Friso sêitb that^-er nène prestera 
ner poppa forsta lyde ne méi , men ik seg , bi ne m^'i nimman 
lyda as him selva. Tbêrvmbe nil bi navt ne dAja tbit tbjn 
burch Stavia witber vp bêjath warth. Tbêrvmbe wil 
bi nêne Moder wêr ba. Jud is Friso jow rêd jérar , men 
mome wil bi jow kUning wertba , til tly n bi ovir jo alle 
rjucbta mei. Inna bosm thes folk-is antstondon nw twa par- 
tyja. Tba alda ind &rma wildon witber éne Moder bft, men 
tb^t jongkfolk , th&t fvl strédlnst wêre wilde ne t^t jeftha ko- 
ning b^. Tba érosta béton bjara selva moder bis svna &nd 
tba ötbera béton bjara selva tat bis svna , men tba Moder bis 
svna ne wrde navt ni meld , hwand tbrvchdam thêr fêlo 
sképa mèked wrde, was thêr ovirflod to fdra skipmftkar, 
sméda , sylm&kar , répm^ar d,nd to fèra alle öre ambacbtis- 
Ijnd. Tbér to boppa brochton tba sêk5,mpar allerlêja syr- 
béda mitb. Thêr fon bédon tba wiva nocht, tba famnanocht, 
tba mangêrtne nocht, dnd tb'^rof bédon al bjara mêgum nocbt 
&nd al bjara frjundum and &tbum. 




207 



zichtigheid. Terder spraken zg : Aan ieder Fryaskind is 
vrijheid gegeven , zijne stem te laten hooren , voor dat er 
besloten wordt bg het kiezel van een vorst, maar als het 
zoover komen mogt, dat gg n weder een koning kiest, dan 
wil ik ook mijne meening zeggen. Naar al wat ik beschou- 
wen kan , is Friso daartoe door Wralda gekozen : want hg 
heeft hem wonderlijk hier heen geleid. Friso kent de ranken 
der Ooien, wier taal hg spreekt, hij kan dus tegen hunne 
Ikten waken. Dan is er nog iets in het oog te houden : 
welken graaf zoude men tot koning kiezen, zonder dat de 
anderen daar wangunb'ig over waren. Al zulke praa^'es wer- 
den door de jonge maagden gehouden, maar de oude maagden, 
o&choon weinig in getal, tapten hare redenen uit een an- 
der vat. Zg spraken allerwegen en tot iedereen : Friso , 
zoo spraken zg , doet , gelgk de spinnen doen , des nachts 
spant hij zgne netten naar alle zgden en des daags verschalkt 
hg daarin zijne onergdenkende vrienden. Friso zegt dat hg 
geene priesteren noch vreemde vorsten Igden mag , maar ik 
zeg, hg mag niemand Igden dan hem zelven. Daarom wil 
hg niet gedoogen, dat de burgt Stavia weder opgericht wordt. 
Daarom wil hij geene Moeder weer hebben. Vandaag is Friso uw 
raadgever , maar morgen wil hg uw koning worden , opdat hg 
over u allen rechten mag. In den boezem des volks ont- 
stonden nu twee partgen. De ouden en armen wüden nu 
weder eene Moeder hebben, maar het jongvolk, dat vol 
strijdlust was , wilde een Vader of koning hebben. De 
eersten noemden zich Moederszonen , en de anderen noemden 
zich Vaderszoi.en ; maar de Moederszonen werden niet geteld; 
want. omdat er vele schepen gemaakt werden, was hier over- 
vloed voor de scheepmakers , smeden , zeilmakers, reepmakers 
en voor alle andere ambachtslieden. Daarenboven brachten 
de zeekampers allerhande sieraden mede. Daarvan hadden 
de vrouwen genoegen , de maagden genoegen , de meig'es ge- 
noegen , en daarvan hadden alle hunne bloedverwanten ge- 
noegen, en alle hunne goede kennissen en vrienden. 






208 



Tha Friso bi §uwertich jêr et Stdveren hushalden hêde 
sturf-er. (*) Thrvcb sin bijelda hêde-r fêlo stata wither to 
manlik ótherum brocht, thach jef wi thêr thiTch béter wrde 
thvr ik navt bijechta. Fon alle Grêva thêr bifira him wé- 
ron n-as thêr nimman s§. bifamed lik Friso west. Tha s4 
as-k êr sêide , tha jonge f^mna kêthon sina love , thahwüa 
tha alda famna ella dêdon vmb-im to achtjane.&nd h&tlik to 
mdkjane bi alle m&nniska. Nw ne machton tha alda fómna 
him thêrmitha wel navt ne störa in sina bijeldinga, men 
hja h&von mith hjara bftra thach alsa fiil utrjucht th£t-er 
sturven is svnder th&t er k&ning wêre. 

Nw wil ik skriwa vr Adel sinsvnv. 

Friso thêr vsa skidnese lêred hêde nt-etbok thêra Adellinga, 
hêde ella dén vmbe l\jara frjundskip to winnande. Sinêroste 
svnv thér hi hir won by Swêthirte sin wif , heth-er bi stonda 
Adel héten. And afskên hi k§,mpade znith alle sin weid, 
vmbe nêne burga to forst5,lane ner wither vp to bvwande, 
thach sand hi Adel néi thêre burch et Texland til thjn hi 
diger bi diger kvd wertha machta , mith ella hwat to Tsa 
éwa , tèle &nd sêdum héreth. Tha Adel twintich jêr t&lde 
lêt Friso him to sin Sjn skol kyma, &nd as er thér utléred 
was , lêt-er him thrvch ovir alle st^Lta fèra. Adel was-ne 
minlika skalk , bi sin fdra heth-er félo ^tha wnnen. D&na 
is-t kvmen th4t et folk him Atha-rik héten heth , awet hwat 
him ^fternéi sa wel to pase kém , hwand as sin t&t fallen was, 
büév er in sin stéd svnder that er vr-et kjasa ener óthera Grêva 
spréka kêm. 

Thahwüa Adel to Texland inna lére wére , was thér tefta 
en êlla Ijawa f&m in vpper burch. Hju kém fon ut tha Sa- 
xanamarkum wêi, fon ut-êre st^tha thér is kêthen Svöbaland 
thêr thrvch w&rth hju to Texland Svöbene (f) héten , afekên 



(♦) 263 V. Chr. 

(t) Hamconius. p. 8 Suobinna, 



i 



209 



Toen Eriso bg de veertig jaren te Staveren had huis ge- 
houden f stierf h|j. Door zijne bemoeijing had hij vele staten 
weder tot malkander gebracht, maar of wij daardoor beter 
wei*den , durf 'ik niet bevestigen. Van alle Graven die voor 
hem waren , was er niemand zoo befaamd als Friso geweest. 
Doch zoo als ik vroeger zeide , de jonge maagden spraken 
zgn lof, terwijl de oude maagden alles deden om hem te 
laken en hatelijk te maken bij alle menschen. Daarmede na 
konden de oude maagden hem wel niet verstoren in zijne 
bemoeijingen , maar z^ hebben met haar misbaar toch zooveel 
uitgewerkt , dat hij gestorven is zonder dat h^ koning was. 

Nu wil ik schrijven over zijn zoon Adel. 

Friso die onze geschiedenis had leeren kennen uit het boek 
der Adellingen , had alles gedaan om hunne vriendschap te 
winnen. Z^n eersten zoon dien hij hier won bij zgne vrouw 
Swethirte, heeft hij terstond Adel genoemd. En o£9choon hg 
kampte met al zgne macht, om geene burgten te herstellen 
noch op te bouwen, zond hjj toch Adel naar de burgt te Tex- 
land , opdat hij door en door bekend worden mocht met 
alles wat tot onze wetten , taal en zeden behoort. Toen Adel 
twintig jaren telde , liet Friso hem naar zijn eigen school 
komen , en toen hij daar volleerd was , liet hij hem door alle 
staten reizen. Adel was een beminnenswaardig jongman; op 
zgne reizen heeft hij vele vrienden gewonnen , daardoor is 
het gekomen, dat het volk hem Atharik (vriendenrgk) ge- 
noemd heeft, iets dat hem naderhand zoo wel te pas is 
gekomen , . want toen zijn vader gestorven was , bleef hij in 
zijne plaats , zonder dat er over het kiezen van een anderen 
graaf sprake kwam. Terwijl Adel te Texland in de leer 
was, bevond zich aldaar tevens eene heel lieve maagd 
op de burgt. Zij kwam uit de Saksenmarken weg, uit de 
staat die genoemd is Suobaland, daarom werd zij te Texland 

14 



210 



lyra nóme Itlija wére. Adel héde hja Ijaf kréjen iüdd hju 
höde Adel \jaf , 'men sixi t&t béd-im hi skolde jet wachtja. 
Adel was hérich , men alsa ring sin tèt fallen was And bi 
séten , sand hi bistonda bodon nei Beith-^holda hira t&t hin , 
aft-er sine toghtet to wif hiva madite« Berth-holda wêr-ne forste 
fon vnfoorbastere sèd ^ ld hdde Iflqja néi Texland inna lére 
SYnden inner h&pe that l\ja énis to bttrchfdm keren wrde 
skolde in sine ijn land.. Thaob hi héde hjara béder gérte 
k&nna lèred , thérrmbe gyngnar to &nd jef l\fam sina aèjea.. 
Ifkysk wêr-ne kante Frjae. Far sa fére ik hja hiy kinna lè- 
red, heth l\ju aldn wrocht &nd wrot til tl\ja Fryas bem withar 
kvma machte yndera selva éwa ^d vnder énen bön. Ymbe 
tha m^ntiiska vppa hira syd to kréjande , was hju mith hira 
frjndelf fon of hira tèt thrvch alle Saxanamarka fèren And 
forth nêi Gêrtmannj^. Gêrtmannja alsa hêdon tha (jrèr1>- 
manna hjara st&t héten , thér hja thrvch Crosa hira bgeldinga 
kréjen héde. Dèna gvngon ]\ja nêi tha Dénemarka. Fon tha 
Dénemarka gvngon hja skip néi Texland. Fon Texland gvn- 
gon hja néi Westflyland And sa allingen tha sè néi Wal- 
hall&g&ra hhi. Fon Walhallag&ra brüdon hja allingen thêra 
süder Hrénum al ont }\ja mith gr&ta frêse boppa thêre Réne 
bi tha Mars^ta kémon {*) hwérfon vsa ApoU^i^ja skrêven heth. 
Tha hja thér en stut wési hêde , gvngon hja wither néi tha 
delta (*[-) As hja nw en tid long nêi tha delta ofiSlren wêron, al 
ont hja inna strek fon thére alda bürch Aken (§) kêmon, sind 
thér vnwarlinga ^uwer skalka morth &nd naked ntekl^t. Hja 
wéron en lith ifter an kvmen. Min brother thér vral by was 
héde hja often vrbéden, thach l\ja nêde navt ne héred. 
Tha bónar thêr thit dén hêde wêron Twiskl&ndar thér 
juddéga drist wêi ovira Hrêna kvma to morda and to r&- 
wande. Tha Twislèndar th&t sind bannane &nd wêi britne Frya»- 



(♦) Zie bL 150* 

<t) Delte nog in N. Holland in gebruik, laagte. 

(§) Aken , Aken. 



211 



Saobene genoemd, ofschoon haar naam Ifkja was. Adel had 
haar lief gekregen , en zij had Adel lief ; maar zijn vader 
beval hem , dat hij nog al wat waohten zoude. Adel was ge- 
hoorzaaiti, maar zoodra zijn vader gestorven was en h^ ge- 
zeten, zond hg terstond boden naar Bertholde haren vader 
(met verzoek) of hg zyne dochter tot vronw mogt hebben. 
Bertholde was een vorst van onverbasterde zeden, hg had 
If^'a naar Texland in de leer gezonden in de hoop, dat zg 
eens tot burgtmaagd zoude gekozen worden in zgn land. 
Doch hg had hun beider begeerte leeren kennen, daarom 
ging hij heen en gaf hun zgnen zegen. Ifkja was eene flinke 
Friesin. Yoor zoo verre ik haar heb leeren kennen, heeft 
zij steeds gewerkt en gewroet, opdat Fryas kinderen weder 
mochten komen onder dezelfde wet en onder eenen bond. 
Om de menschen op hare zijde te krggen , was zij met haren 
echtgenoot van haren vader af door alle Saksenmarken gereisd 
en voorts naar Geertmannia. Geertmannia , zoo hadden de 
Geertmannen hunne staat geheeten , die zij door Gosas be- 
moeging gekregen hadden. Daarop gingen zg naar de De- 
nemarken. Van de Denemarken gingen zij te scheep naar 
Texland. Van Texland gingen zg naar Westflyland en zoo 
langs de zee naar Walhallagara. Van Walhallagara vertrokken 
zij langs den Zuiderrijn (de Waal), totdat zij met groote vrees bo- 
ven den EIjn bij de Marsaten kwamen, waarvan onze ApoUonia 
geschreven heeft. Toen zij hier eene wgle geweest waren , 
gingen zg weer naar de laagte. Als zg nu een tgdlang naar 
de laagte afgevaren waren , totdat zij in de streek van de oude 
burgt Aken kwamen , zijn er onverhoeds vier knechten ver- 
moord en naakt uitgekleed. Zij waren een weinig achter- 
aan gekomen. Mijn broeder , die overal bg was, had hun vaak 
verboden , doch zij hadden niet geluisterd. De moordenaars 
die dat gedaan hadden, waren Twisklanders , die heden ten 
dage stoutweg over den Bgn komen te moorden en te rooven. 
De Twisklanders, dat zijn gebannen en weggeloopen Pryas- 



212 



bem , men 1^'ara wiva h&vath hja fon tha Tartarom rèwet. Tha 
Tartara is en bron Findas folk, althus héten thrvchdam hja 
alle folka to strida nttai*ta. Hja send al hrutar knd r&war. 
Thér fon send tha Twisklèndar alsa blod thorstich wrden. 
Tha Twisklèndar tham tl\ju &rgnise dén héde, hèton hjara 
selva Frya jeftha Franka. Ther wêron sèide min brother 
rèda bruna dnd wita mong. Thêre thêr rèd jeftha bron wê- 
ron biton hjara hêre mith sjalkwêter (*) wit. Nêidam Igara 
onthlita thêr brun by wêr , alsa wrdon lya thesto lêdliker thêr 
trvch. Êvin as ApoUéüya biskojadon hja &ftemêi Ljdasburch 
knd et Aldergè. D^na t&gon hja in over Stèverens wrde by 
hjara \juda rond. Alsa minlik hêdon hja hjara selva anst&- 
led that tha m&nniska ra allerwêikes halda wilde. Thrê mö 
natha forther sand Adel bodon nêi alle athum thêr hi bi- 
wnnen hêde &nd lêt tham bidda, hja skoldon inna Minna 
mönath lichta Ijuda to him senda, (-]-) 



(♦) Diod Sic. V. 28. 

(t) Hier heeft de afschrijyer Hiddo oera Linda een blad te veel 
omgeslagen, en daardoor twee bladzijden overgeslagen. 



213 



kinderen, maar hunne vrouwen hebben zij van de Tartaren 
geroofd. De Tartaren zijn een bruin Findas volk , aldus ge- 
noemd , omdat zij alle volken ten strijde uittarten. Zjj zijn 
allen ruiters en roovers. Daar van daan zijn de Twisklanders 
evenzoo bloeddorstig geworden. De Twisklanders , welke die 
boosheid bedreven hadden , noemden zich zelven Fryen of 
Franken Er waren, zeide mijn broeder, roode, bruine 
en witte onder. Die , welke rood of bruin war^n , beten 
hun haar met kalkwater wit. Naardien echter hunne aangezich- 
ten bruin bleven , werden zq des te leel^'ker daardoor. Even 
als AppoUonia beschouwden zy naderhand Lydasburgt en het Al- 
derga. Daarna trokken zij over Staverens oorden by hunne 
lieden rond. Zg hadden zich zoo beminnelijk aangesteld, dat 
de menschen hen allerwege houden wilden. Drie maanden 
later zond Adel boden naar alle vrienden die hij gewonnen 
had en liet hun verzoeken, dat zij in de Minnemaand wijze 
lieden tot hem zouden zenden. 



ai4 



fiin wif s^id er , thér fSm west héde to Texlaod , héde dftna 
en ovirskrift krèjen. To Texland w&rthat jeta félo skrifta 
fvnden , thér navt in-t bok thdra Adelinga vrskréven send. 
Fon this$a skrifbum héde Gosa én bi hira utroste wille leid, 
thér thrvch tha aldeste f&m Albdthe avbèr melkt wertha most, 
alsa rijgen Friso tallen was. 

Hyr is th&t skrift mith Gosas rêd. 

Tha Wralda bem jêf an tha modera fon th&t m&nniskelik 
slachte, th^ léid-er éne t§le in aller tonga &nd vp aller lippa. 
Tl\)us mêide héde Wralda an tha m&nniska jéven , til thju 
l\ja mdnlik öthera thêrmith machte k&nbér mèkja , hwatm&n 
formyde mot knd hwat m^ b^jagja mot vmbe sêlighêd to 
findane &nd sêlighêd to haldane in al évghéd. Wralda is wis 
&nd god &nd al f&r^*ande. Néidam er nw wist, th&tluk&nd 
sêlighêd fon irtha flya mot , jef boshêd düged bidroga mêi , 
alsa heth er an thju t&l éne rjuchtfêrdige &jendomlikhéd fïst 
bonden. Thjus ^'endonüikhéd is thér an légen, thkt m4n 
thèr mith nén lêjen sége, ner bidrogHka worda spréka ne 
mêi svnder stem léth nach svnder sk&mrfid , thrvch hvam m&n 
tha bosa fon hirte bistonda vrk&nna mêi. Néidam vsa tSle 
thus to luk 4nd to sêlighêd wêjath , knd thus mith w&kt ^'en 
tha bosa nygonga, thêrvmbe is hju mith alle ijucht godis t&le 
héten, kad alle tha jéna hwam l\ja an êre halda h&vath thér göme 
fon. Tha hwat is bérth. Alsa ring thér mong vsa halfsosterom 
&nd half brotharum bidrogar vpkêmon, tham l^'ara selya fori godis 
skalkum nigavon, alsa ring is th&t owers wrden. Tha bidroglika 
prestera &nd tha wrangwrêja forsta, thér immer sémin héladon, 
wildon nêi wilkér léva knd buta god-is éwa dvan. In hjara 



215 



zgne vrouw , zdde hg , die maagd geweest was te Tex* 
land, had daarvan een a&diiift gekregen. Te Texland 
worden nog vele geschriften gevonden « die niet in het boek 
der Adelingen overgeschreven z^. Yui deze schriften had 
Gosa een h^' haar niterate wil gelegd ^ 'twelk door deondste 
maagd Albetha openbaar gemaakt moest worden, zoodra IFViso 
geeborven was. 

Hier is dit geschrift met Qo^as raad. 

Toen Wralda kinderen gaf aan de moeders van bet men- 
schel^k geslacht , toen legde hij ééne taal in aller tongen en 
op aller lippen. Dit geschenk had Wralda aan de menschen 
geigeven, opdat zjj ^[ka9der daarmede mochten kenbaar maken, 
wat men vermeden 'moet en wat men myagen moet om za%- 
hedd te vinden en zaligheid te honden in alle eeuwigheid, 
Wralda is wjjs en goed en i^es voorziende. Naardien h{j nu 
wist , dat geluk en zaligheid van de aarde moet vlieden , als 
de boosheid de deugd bedriegen kan, zoo heeft hij aan de 
taal eene regtvaardige eigenschap verbonden. Deze eigen- 
schap is hierin gelegen, dat men daarmede geen lengen zeg- 
gen, noch bedriegelj^ke woorden spreken kan zonder sta- 
melen, noch zonder blozen, waa;rdoor men de boozen van 
harte terstond ond^kennen kan. Naardien dus onze ta,al tot 
gieluk en zaligheid den weg baant , en dus mede waakt tegen 
de booze nagingen , daarom is zij met alle recht godestaal 
(de taal des goeds) genoemd , en alle degene , die haar in 
eere houden, hebben daar eere van. Doch wat is er 
gebeurd. Zoodra er onder onze hal&usteren en halfbroederen 
bedriegers opkwamen , die zich zelf voor dienaren des goeds 
uitgaven , is dat weldra anders geworden. De bedriegeiyke 
priesters en de boosaardige vorsten , die altgd te zamen 
heulden, wilden naar willekeur leven en buiten de wetten 
des goeds handelen. In hunne ondeugendheid zijn zij heen 



216 



tsjod-ishêd send l\ja to gvngen &nd Mvon öthera t41a forsTn- 
nen, til thju I\ja hémlik machte spréka in l^enw&rtha fon 
alrek ötherum , vr alle bosa thinga knd vr alle ynwêrthlika 
thinga svnder th&t stemléth hjam vrréda mocht nach sk&m- 
rftd hjara gel&t vrderva. Men, hwat is thèrut bem. Évin 
blyd as-t séd théra goda krüdum fon ynder ne gryndutvnt- 
kémth , th&t avbér sêjed is thrvch goda Ijuda by helle déi , 
évin bljd brength tyd tha skfidlika krüda an-t Ijucht, thér 
séjed send thrvch bosa \jada in-t forborgne &nd by thjnst- 
renesse. 

Tha lodderiga mangertne &nd tha vnm&nlika knèpa , thér 
mitha wla prestenim &nd forstum horadon, vntlvkadon tha nya 
t^la an hjara bola, thêrwisa send l\ja forth kvmen émong 
tha folknim , tü thju l\ja god-is t^e glid vrjetten h4ve. Wilst 
nw wêta hwat thêr of wrden is? Nv stemléth ner geMt 
hjara bosa tochta navt longer mar vrrédon , nv is düged fon 
nt hjara midden weken , wisdom is folgth &nd &ydom is mith 
gvngen, êndracht is sok r&kt 4nd twispalt heth sin stéd in- 
nommen , Ijafde is fljucht &nd holrdom sith mith nyd an têfel, 
&nd thér ér rjuchtférdichhéd welde , welth nv th&t swérd. 
Alle send sl^vona wrden, tha Ijuda fon hjara hèra, tha hêra fon 
nyd, bosa lusta &nd bigyrlikhéd. Héde l\ja nvm&r éne t&le forsvn- 
nen, müglik was-t th&n jet en lith god gvngen. Men hja 
h&von alsa fêlo t^la utfonden as thér st&ta send. Thèrthrvch 
mêi th&t éne folk th&t 6re folk évin min forst&n as thju kv 
thene hvnd &nd thi wolf th&t skép. Thit mügath tha. sijnrar 
bitjuga. Thach ddii& is-t nv wéi kvmen , th&t alle slftvona 
folkar m&nlik öthara lik öra m&nniska biskoja &nd th&t hja 
to straffe hjarar vndigerhéd &nd fon hjara vrmêtenhéd, m&n- 
lik öthera alsa long biorloge &nd bikampa moton til thju alle 
vrdilgad send. 



217 



gegaan en hebben andere talen verzonnen , opdat zjj heime- 
lijk konden spreken in tegenwoordigheid van ieder ander 
over alle booze dingen en over alle onwaardige zaken, zonder 
dat stamelen hen zoude verraden , noch blozen hun gelaat 
ontsieren. Maar wat is daaruit geboren ? Even gemakkelijk 
als het zaad van goede kruiden van onder den grond weg 
ontkiemt, dat in 't openbaar gezaaid is door goede menschen 
bij lichten dag, even gemakkelijk brengt de tijd de schadelijke 
kruiden aan' het licht , die gezaaid zijn door booze menschen 
in het verborgene en b^* duisternis. 

De wulpsche meisjes en verwjjfde knapen , die met de onze- 
delgke priesters en vorsten boeleerden , ontlokten die nieuwe 
talen aan hunne boelen, derwijze zijn zij verspreid onder de 
volken, tot dat zij godestaal glad vergeten hebben. Wilt g^ 
nu weten, wat daarvan geworden is? Nu het stamelen en 
de gelaatskleur hunne booze driften niet meer verrieden , is 
de deugd van uit hun midden geweken , de wijsheid is ge- 
volgd en de vrijheid is medegegaan ; de eendracht is te zoek 
geraakt , en tweespalt heeft hare plaats ingenomen ; de liefde 
is gevlucht , en de ontucht zit met nijd aan tafel ; en waar 
vroeger rechtvaardigheid heerschte , heerscht nu het zwaard. 
Allen zgn slaven , de lieden van hunne heeren , de heeren 
van nijd, booze lusten en begeerl^'kheid. Hadden zij nu maar 
ééne taal uitgevonden , mogelijk was het dan nog eene wijle 
goed gegaan. Maar zij hebben zoo vele talen uitgevonden 
als er staten z^n. Daardoor kan het eene volk het andere 
volk even min verstaan als de koe den hond of de wolf het 
schaap. Dit kunnen de zeelieden beWgen. Doch daar van 
daan is het nu gekomen , dat alle slavenvolken elkander als 
andere menschen beschouwen , en dat zij tot straf van hunne 
onbezonnenheid en vermetelheid elkander zoo lang moeten 
beoorlogen en bestrijden tot dat z^' alle verdelgd zyn. 



218 



Hyr is nv min rêd. 

Bist thy ajsa gyrich that thu irtba ajlézia erva wilste, alsa 
acbst thy nunmer m^re nén öre t^le ovir ijkma wéra ni kvina 
to létane as god-is tèle , &nd th&n achst thy to igodaoie , til 
thju thin Sjn t&le fry fon uthêmeda klinka bilyweth. WiLst 
thy th&t er syme fon Lydas bem &nd fon Findas bem rosta, 
s^ dyath sty éyin alsa. Tl\ju t&le thêra Ast Skftnlandar is 
thrych tha wla M&gjara yrbrud ; t^'u tèle théra Ealtana fol* 
gar is thrych tha smügrige Gole yrderyen. Ny send wi alsa 
mild west ymbe tha witherkymaade Helléna folgar wither in 
ys midden to némande , men ik skrom &nd ben sérelik ange, 
thS.t hja ys mild-sa yijelda skilun mith yrbruding ysra réne 
tdle. 

Eül h^yon wi witherf^en, men fon aHe borgom, thér 
thrych arge tyd yrhomlath send ind yrdiligad, heth Irtha 
Fryasburch ynforleth bihalden ; ik mêi ik thêr by melda thit 
Fryas jeftha god-is tèle hir eyin ynforleth bihalden is. 

Hyr to Texland most m&n thns skola stifta , fon alle st^ 
tum thêr et mitha alda sédum halda , most-et jongk &lk hyr 
hinne senden wrde , ifterdam mochton théra aÜéred wêre 
tha öra helpa thér to honk yrbéide. Willath tha 6ra fblkar 
ysre wéron fon thi solla &nd thêryr mith thi sprêka &nd thinga 
s^ moton hja to god-is tèle wither kéra. . Lérath l^a god-is- 
t&le sè sküun tha worda £ry-sè d,nd xjacht-h4 to 1^'aia in- 
kyma, in hjara brein skil-et th&n bijina to gUmmande ieA 
to glorande til thju ella to-ne logha warth. Thissa logha skil 
alle balda forsta yrtêra And alle skinfr&na &nd smugriga prestera. 

Tha heinde 4nd férhêmande sendabodon hêdon nocht fon 
yr th&t skrift , thach thér ne kémon nêne skola. Thft stifte 
Adel selya skola , Sfter him dédon tha öra forsta lik hy« Jér<- 
likis gyngon Adel &nd Ifkja tha skola skoja. Fandon hja thin 
émoDg tha inhêmar And uthêmar seliga thér ekkonuu 



219 



Hier is nu mijn raad, 

Zijjt gy alzoo begeerig, dat gij de aarde alleen wilt beërven, 
zoo behoort gg nimmer meer eene andere taal over nwe lip- 
pen te laten komen als godestaal, en dan behoort gïj te zor- 
gen, dat nw eigen taal vrg blijft van nitheemsche klanken. 
Wilt gg nn dat er sommige van Ljdas kinderen en van Fin- 
das kinderen blijven, dan doet g|j even zoo. De taal der Oost 
Schoonlanders is door de vuüe Magyaren verdraaid ; de taal 
der Keltana volgers is door de smerige Golen verdorven. Nu 
zyn w^* zoo mild geweest om de terugkeerende Hellenia vol- 
gers weder in ens midden te nemen , maar ik schroom en ben 
zeer bezorgd , dat z^ onze mildheid zullen vergelden met ver- 
ontreiniging van onze zuivere taal. 

Veel hebben wij wedervaren , maar van alle burgten die door 
de booze tgd verstoord en verdelgd zijn, heeft Irtha Frjasburgt 
onverlet behouden; ook mag ik daar bij vermelden datFryas 
of godes taal hier even ongeschonden behouden is. 

Hier op Taxiand moest men dus scholen stichten; van alle 
staten , die het met de oude zeden houd^i , moest het jong 
volk hier heen gezonden worden ; daarna mochten zg die vol- 
leerd waren, de anderen helpen die te huis verbeiden. Wil- 
len de andere volken Ijzerwaren van u koopen en daarover 
met u spreken en dingen , dan moeten zg tot godestaal terug- 
keeren. Leeren zij godestaal, dan zullen de woorden vr^ ii^n 
en rech4 hebben tot hen inkomen , in hun brein zal het dan 
beginnen te glimmen en te gloren tot dat alles tot eene vlam 
wordt. Deze vlam zal alle slechte vorsten verteeren en alle 
schgnvrome en smerige priesters, 

De inlandscheen uiüandsche zendboden hadden genoegen 
van dat geschrift, doch er kwamen geene scholen. Toen 
stichtte Adel zelf scholen, na hem deden de andere vorsten 
hetzelfde. Jaarlgks gingen Adel en Ifkja de scholen in oogen- 
achouw nemen. Bevonden zg dan onder de inlanders of bui- 



220 



fijundskip b&radon, sft lêton bede grftte blidskip blika. Hêdon sv- 
me seliga ekkorum frjnndskip sworen, alsa léton hja alra manna- 
lik to manlik örum kvma , mith gr^te st&t lêton hja tMn hjara 
nöma in en bok skriva, thrvch l\jam thdt bok théra frjnnd- 
skip héten , S,fter dam warth férst halden. Al thissa pléga 
wrde dên vmbe tha asvndergana twyga fon Fryas stam wi- 
ther et sêmene to snörane. Men tha fanma thér Adel 4nd 
Ifkja nydich wêron , sêidon that hja-t niwerth óre vr dêdon as 
vmb en gode hrop, knd vmb bi gr&dum to weldana in ovir 
énis öther man his st&t. 

By min tê,t sinra skriftom hkv ik énen bréf funden , skrê- 
vin thi'vch Ljudgêrth thene GêrtmSn (*) , bihalva svmlika sêka 
thêr min t^t alléna jelde , jéf ik hyr thkt öthera to thit besta. 

Pang-ab , thèt is fyf witera &nd hwêr neffen wi wech 
kyme , is-ne runstr^me fon a&vnderlika skênhêd , &nd 
flf witera héten vmb thet fjuwer óra runstrama tbrvcli 
sine mvnd in sé floja. Êl fère ftstwarth is noch ne 
grftte runstrftme thêr heiige jeftha frftna Gong-ga héten. 
Twisk thysum mnstrftmne is-t lönd thêra Hindos. Bêda 
runstrama runath fon tha h&ga bergum nêi tha delta 
del. Tha berga hwan^ se del strème sind alsa hftch thet se 
to tha himel Mja. Thérymbe w&rth-et berchta Himell&ja 
berchta héten. Ynder tha Hindos S,nd öthera ut-a löndum siad 
welka \juda mank thér an stilnise by malkorom kyma. Se 
gel&vath thet se vnforbastere bern Findas sind. Se gelavath 
thet Finda fon ut-et HimmeMja berchta bern is , hvanè se 
mith l^ara bern nêi tha delta jefbha lêgte togen is. Welke 
vnder tham gelèvath thet se mith hjra bern vppet sknm thêr 
heiige Gongga del gongen is. Thêrvmbe skolde thi run- 
strème heiige Gongga hêta. Mftr tha prestera thêr ut en ör 
lónd wech kvma, lêton thi Ijuda vpspêra S,nd vrbama, thêrvmbe 



(♦) Zie bl. 164. 



221 



tenlanders gelnkkigen, die elkander vriendschap toedroegen, 
dan lieten zij beide groote blijdschap blijken. Hadden som- 
mige gelukkigen elkander vriendschap gezworen , dan lieten 
zij alle menschen bij elkander komen , en met groote staatsie 
lieten zg dan hnnne namen in een boek schry ven , door hun 
het boek der vriendschap genoemd : daarna werd feest gevierd. 
Al deze gebruiken werden onderhouden om de a£sonderlgke 
takken van Fryas stam weder te zamen te snoeren. Doch 
de maagden die op Adel en If kja afgunstig waren zeiden, dat 
zij het nergens anders om deden , dan om een goeden roep 
en om allengs te heerschen over een anders staat. 

By mijn vaders schriften heb ik een brief gevonden ge- 
schreven door Liudgert den Geertman, behalve sommige zaken 
die mijn vader alleen aangaan , geef ik hier het andere ten 
beste. 

Pangab , dat is vijf wateren , en waar nevens wij weg 
komen , is eene rivier van bijzondere schoonheid , en vijf wa- 
teren genoemd , omdat vier andere rivieren door zgn mond in 
zee stroomen Heel verre oostwaarts is nog eene groote rivier, de 
heilige of vrome Ganges geheeten. Tusschen deze beide rivie- 
ren is het land der Hindos. De beide rivieren loopen van 
de hooge bergen naar de laagte neer. De bergen , waar zg 
van aMroomen', zijn zoo hoog , dat zy tot den hemel reiken 
(laia) , daarom wordt het gebergte Himmellaia gebergte ge- 
noemd. Onder de Hindos en andere uit die landen zijn er 
sommige lieden die in stilte bij elkander komen. Zij geloo- 
ven dat zij onverbasterde kinderen van Finda zijn. Zijgeloo- 
ven dat Finda van uit het Himmellaia gebergte geboren is , 
van waar zij met hare kinderen naar de delta of de laagte 
g-etrokken is. Sommigen onder hen gelooven, dat zij met 
hare kinderen op het schuim van de heilige Ganges naar be- 
neden gegaan is. Daarom zoude die rivier de heüige Ganges 
heeten. Maar de priesters die uit een ander land we^ komen 
lieten die menschen opsporen en verbranden ; daarom durven 



222 



ne thurvath se far 'hjara sèk uit 6peiitlik ut ni kvma. In 
thet lönd eind öUe prestera tjok And rik. In hjara ch&rka 
werthat óllerléja drochtenlika bjldom fvuden , thêr vnder sind 
Mo golden mank. Biwesta Pangab thér sind tha Tra jeftha 
wranga, tha Gedrostne jeftha britne, &nd tha Orjetten jeftha 
vrjetne. 01 thisa nóma sind-ar thrvch tha njdige prestera 
jèven , thrvchdam hja fon ar fljachte , vmb sêda &nd gel4T. 
Bi hjara kvmste hédon vsa éthla hjara selva &k an tha &8t- 
lika ower fon Pangab del set, men vmb théra prestera 
wille sind se èk néi thér wester ower fèr^i. Thêrthrvch hA- 
yon wi tha Tra &nd tha öthera kenna lèrth. Tha Tra ne sind 
néne jra mftr göda minska thêr néna byldon to léta nach 
önbidda, ftk willath se nêna chdrka nach prestar doga, 4nd 
évin als wi-t frdna Ijncht fon FAsta vpholda, évin s& holdon 
se óUerwechs Qur in ly'ara hüsa vp. Kvmth món efter M 
westlik, ólsft kvmth món by tha Gedrostne. Fon tha Ge- 
drostne. Thisa sind mith dra folkmm bastered And sprékath 
óUe afsvnderlika t§la. Thisa minska sind wérentlik yra bo- 
nar , thér ammer mith hjara horsa vp overa Qelda dwèla, thèr 
ammer jftgja And r&wa And thèr hjara selva als salt-fttha for- 
hèra an tha omhémmande forsta , ther wille hwetm se alles 
nither h&wa hwat se biréka müge. 

Thet lónd twisk Pangab And ther Gongga is like flet as 
Fryas Idnd an tha sê , afwixlath mith igeldnm And waldnm, 
&uchtbar an alle dèlum, mftr thet mach nit vrletta thatthér 
bi hwila thüsanda by thüsanda thrvch honger biswike. Thisa 
hongeméde mach thêrvmbe nit an Wr.alda nach an Irtha 
wyten nit wertha , m&r allêna an tha forsta and prestera. Tha 
Hindos sind ivin blode And forfêred from lyara forstom, als 
tha hindne from tha wolva sind Thêrvmbe hAvon tha Tra 
And óra ra Hindos héten , thêt hindne bitjoth. Mar fon hjara 
blodhéd wArth afgrislika misbruk makth. Kvmath thér fêrhêman- 
de k&pljnd vmb keren to kapjande, alsA warth alles to jeldom 



223 



ei) voor hunne zaak niet openlgk nitkomeni In dit land ssgn 
alle priesters dik en rijk. In hunne kerken worden allerlei 
gedrochtel^'ke beelden gevonden , daaronder zgn vele van goud. 
Bewesten Pangab Kgn de Tren (Iraniers) of wrangen (Draagi* 
anos) , de Gedrosten (Gedrosiers) of weggeloopenen , en de 
üijeiten (Oriten) of vergetenen. Al deze namen zyn hun 
door de n^'dige priesters gegeven, omdat zij hen ontvlieden 
wegens de zeden en het geloof. Bij hunne komst hadden onze 
vooorottdmrs zich ook aan den oosteljjken oever van den Pangab 
neergezet, maar om der priesteren wille zyn zij ook naar den 
westel^kesi oever gevaren. Daardoor hebben wg de Tren en 
anderen leeren kennen. De Tren zyn geen wilden, maar 
goede menschen , die geen beelden toelaten noch aanbidden : 
ook willen ze geen kerken noch priesteren dulden, en even 
als w^ het heilige licht van Fasta aanhouden, zoo houden zg 
allerwege vuur in hunne huizen brandende. Komt men echter 
heel westel^k, zoo komt men bg de Gedrosten* Van de Ge- 
drosten: deze zijn met andere volken verbasterd, en spreken 
alle a&onderl^ke talen. Deze menschen z{jn wezenlek wilde 
moardenaren , die alt^'d met hunne paarden over de 
velden dwalen, die alt|jd jagen en rooven, en die zich als sol- 
daten verhuren aan de omwonende vorsten, ter wier wille z|j 
alles neder houwen, wat z^ kunnen bereiken. Het land tus* 
schen den Pangab en de Ganges is even vlak als Friesland 
aan de zee , a%ewisseld met velden en wouden , vruchtbaar in 
alle deelen ; maar dit kan niet beletten dat daar by wjjlen duizen- 
den b^ duizenden van honger bezweken. Deze hongersnood mag 
daarom noch aan Wralda , noch aan Irtha geweten worden : 
maar alleen aan de vorsten en priesters. De Hindos zjjn eveu 
bloode en vervaard voor hunne vorsten als de hinden voor de 
wolven zijn. Daarom hebben de Tren en anderen hen Hindos 
genoemd , dat hinden beteekent. Maar van hunne blooheid 
wordt afschuwelijk misbruik gemaakt. Komen er uitheemsche 
kooplieden om koom te koopen, dan wordt alles te gelde 



224 



m&kth. Thrvch tha prestera ni warth et nit wérth , hwand 
thisa noch snoder &nd jyriger als alle forsta to samene , wy- 
tath él god, thet al-et jeld endlik in I^'ara büdar kymth. 
Bnta &nd bihalva thet tha Ijuda thêr ful fon l\jara forsta lyda, 
moton hja ftk noch fiil fon thet fenynige knd wilde kwik 
lyda. Thèr send store elefante thêr by éle keddum hl&pa, 
thêr bihwyla éle fjelda keren vrtrappe &nd êle thoipa. Thêr 
sind bonte knd swarte katta , tigrum héten , thér sli grat als 
grate kalvar sind , thér minsk &nd djar vrslynne. Büta fêlo 
öra wriggum sind thér snftka fon af tha gr^te ener wyrme 
èl to tha grate ener bèm. Tha gr&teste kennath en éle kv 
vrslynna, mAr tha lythste sind noch frésliker als tham. Se 
holdon hjara selva twisk blom Snd fruchta skul ymb tha 
^ minska to bigèna tham thér of plokja wille. Is mön thér fon 
byten , sft mot mön st&rya , hwand êjen hjara fenyn heth 
Irtha néna kruda jéven, öls&nftka tha minska hjara selva 
hdvon skildich m&kt an afgodie. Forth sind thêr öllerlêja 
slacht fon hèchdiska nyndiska S,nd adiska ; öl thisa diska sind 
yyin als tha snèka fon of ne wyrme til-ne bèmstame gr&t, 
nêi that hja grèt jof frêslik sind, sind hjara nöma , thér 
ik alle nit noma ni ken , tha aldergr&testa &diska sind 
alg&ttar héten , thrvchdam se yvin grüsich bitte an thet rotte 
kwik, that mith-a str&ma fon boppa néi tha delta dryweth 
as an thet lévande kwik , that se bigftna müge. An tha 
westsyde fon Pangab, wènè wi wech kvme &nd hwer ik bem 
ben, thêr blojath S,nd waxath tha selva fruchta &nd nochta as 
an tha ftstsyde. To f^ra wrdon er &k tha selva wrigga fonden, 
mèr vsa éthla havon alle krylwalda vrbdmath &nd alsan&ka lifter 
et wilde kwik jaged , that ther fé m&r resta. Evmth man 
êl westlik fon Pangab , then finth man neffen fette etta ak 



225 



gemaakt , en door de priesters wordt het niet geweerd, want 
deze nog listiger en hebznchtiger als alle vorsten te zamen , 
weten heel goed , dat al het geld eindelijk in hunne buidels 
komt. Buiten en behalve dat de menschen daar veel van 
hunne vorsten 1^'den, moeten zij ook nog veel van het vergif- 
tige en wilde gedierte lijden. Daar zijn groote olifanten, 
die bg geheele kudden loopen , die soms geheele koomvel- 
den vertrappen en 'geheele dorpen. Daar zijn bonte en 
zwarte katten , tijgers geheeten , die zoo groot als groote 
kalveren zgn, die mensch en dier verslinden. Buiten vele 
andere kruipende dieren zijn er slangen van de grootte van 
een worm af tot de grootte van een boom. De grootste 
kunnen eene geheele koe verslinden , maar de kleinste zijn 
nog vreeselijker als die. Zy houden zich tusschen bloemen en 
vruchten verscholen om de menschen te overrompelen , die ze 
willen a^lukken. Is men daardoor gebeten zoo moet men 
sterven , want tegen haar vergif heeft Irtha geene kruiden ge- 
geven , alzoo dat de menschen zich hebben schuldig gemaakt aan 
afgoderij. Yoorts zijn daar allerlei soort van hagedissen, schild- 
padden en krokodillen ; al deze disken zijn evenals de slan- 
gen van een worm tot een boomstam groot ; naar dat zg groot 
of vreeselijk zijn , zijn hunne namen , die ik alle niet noe- 
men kan , de allergrootste adisken heeten alligators , omdat 
zij even gretig bgten in het verrotte vee , dat met de stroom 
van boven naar de laagte drijffc , als in het levende gedierte, 
dat zij kunnen overrompelen. Aan de westzijde van Fangab, 
waar w^ van daan komen , en waar ik geboren ben , bloeijen 
en groeijen dezelfde vruchten en granen als aan de oostzijde. 
Te voren werden er ook dezelfde kruipende dieren gevon- 
den , maar onze voorvaderen hebben alle kreupelbosschen 
verbrand , en al zoo vaak achter het wüde gedierte gejaagd , 
dat er slechts weinige meer over zijn. Komt men heel wes- 
telijk van Fangab , dan vindt men nevens vetten kleigrond ook 

15 



226 



dorra gêstlanda thèr vnendlik skina , bihwila ofwixlath mith 
Ijaflika strêka, hwéran thet ftg forbonden biljwet. Ynder 
tha frachta fon min land sind fêlo slachta mank , thér ik 
hyr nit fvnden hftv. Ynder allerléja keren is er &k golden 
mank , ik goldgêle aple , hwêrfon welke Bk swêt as hüning 
sind , &nd welka sa wrang as èk. Bj vs werthat nochta Ton- 
den lik bem-hèveda s& grèt, thèr sit tsys 4nd melok in, 
werthat se ald sft makt man ther d^*a fon, fon tha bastnm 
m^kt mkn t&w ènd fon tha kernom m&kt m&n chelka §Jid ör ge- 
rftd. Hjr inna walda h&v ik krup &nd st&kbêja sjan. Bjvs 
sind bêib&ma als jow lindabftma , hwérfon tha béja fül swéter 
&nd thréwèra grèter as st&kbêja sind. Hwersa tha déga vppa 
sin olderlöngste sind énd tl^u svnne fon top skinth, then 
dcinth se linrjucht vppa jow hole del. Is m&n then mith sin 
skip êl fér sudlik faren , &nd m&n thes middéis mith sin ge- 
let nêi-t ftsten kéred, ak skinth svnne Sjen thine wiostere 
syde lik se öwers ^en thine fére syde dvath. Hyrmitha wil 
ik enda, mftr after min skrywe skil-et thi lichl nog falla, 
vmb ' tha lèjenaftiga teltjas to müge skiftane fon tha wara 
tellinga. Jow Ljudgért. 

Thet skrift fon Beden. 

Mine nöm is Beden , Hachgèna his svn. Konerêd min êm 
is nimmer bostigjath knd alsa beml&s staryen. My heth mkn 
in sin stéd koren. Adel thene thredde k§,ning fon thjusenö- 
me heth tl\ju kêse godkérth , mithes ik him as mina mAstre 
bikenna wilde. Buta thkt fvUe erv minre ém heth-er mi en 
êle plek grvnd jêven thkt an mina erva pftlade , vnder fór- 
wérde that ik théryp skolde m&nniska stdlla ther sina Ijada 
nimmerthe skolde. (*) 



(*) Hier ontbreken in het H. S. twintig bladzijden (miaschiea 
meer,) waarin Beeden geschreven heeft over dien Koning Adel IlL 
(Bij onze kroniekschrijvers Ubbo genoemd.) 



227 



dorre geestlanden , die eindeloos schijnen , bjj wijlen afgewis- 
seld met liefelijke streken , waaraan het oog geboeid blijft. 
Onder de vruchten van het land zijn er yele , die ik hier niet 
gevonden heb. Onder allerlei koom is er ook goudgeel; ook 
goudgeele appelen, van welke sommige zoet zijn als honing, 
en andere zoo wrang als azgn. Bij ons worden noten ge- 
vonden zoo groot als bnderhoofden ; daar zit kaas en melk in ; 
worden ze oud dan maakt men er olie van; van de bast 
maakt men touw , en van de kernen maakt men kelken en 
ander huisraad. Hier in de wouden heb ik kruip- en steek- 
bessen gezien. 6^ ons zijn bessenboomen zoo groot als uwe 
lindeboomen , waarvan de bessen veel zoeter en driewerf 
grooter als uwe doombessen zgn. Wanneer de dagen 
op het langste zijn en de zon uit het toppunt schijnt, dan 
schijnt ze lijnrecht op uw hoofd neder. Is men dan metzgn 
schip heel ver zuidelijk gevaren , en men des middags met 
zijn gelaat naar het oosten gekeerd, zoo schijnt de zon tegen 
uwe linkerzijde, gelijk zij anders aan uwe rechterzijde doet. 
Hiermede wil ik eindigen , maar na mijn schrgven zal het u 
licht genoeg vallen , om de leugenachtige verhalen te kun- 
nen schiften van de ware berichten. Uw Liudgert. 

Het geschrift van Beeden. 

Mijn joBsan. is Beeden, zoon van Hachgana. Konereed m^n 
oom is nooit getrouwd geweest en alzoo kinderloos gestor- 
ven. M|j heeft men in zgne plaats gekozen. Adel, de derde 
koning van dezen naam , heeft die keuze goedgekeurd , mits 
ik hem als mijn meester erkennen wilde. Behalve het volle 
erf van m|jn oom , heeft hy mij eene plek gronds gegeven , 
die aan mijn erf paalde , onder voorwaarde , dat ik daarop 
menschen zoude stellen , die zgne lieden nimmer zouden . . . 



228 



thèrymbe wil ik thet hir-ne Bied foijane. 

Brêf fon Rika thju Aldfam, vpsêid 
to Staveren by-t jolfêrste. 

Jj alle hwam bis éthla mith Friso hir kêmon , min êrbyd- 
nesse to jo. Alsa jy mêne , send jy vnskeldich an a%odie. 
Thêr nil ik jvd navt vr sprêka, men jvd wil ik jo vppen brek 
wysa , thkt fê betre sy. Jy wétbat jeftha jy nêtbat navt , 
ho WnJda tbusand glomöma betb , tbacb th&t wétath jy alle 
thdt by wartb Alféder héten , ut èrséke thS,t alles in ut bim 
wartb knd waxtb to féding sinra skepsela. T-is wèr , thit 
Irtba wartb bibwyla èk Alfèdstre beten, tbrvcbdam hju alle 
frücbda S,nd nocbta bêrtb, bwermitba mê.nnisk &nd djar hjars 
selya fêde. Tbacb ne skolde bju nêne frücbd ner nocbtnavt 
ne bér& , bydam Wralda bja néne kreffca ne jéf. Ak wiva 
tber bjara bem m&ma léta an bjara brosta , wertbat fédstra 
beten. Tb^ ne jéf Wralda tbér nên melok in, sa ne skoldon 
tba bem tbér néne bdte by finda. S& ihkt by slot fon rek- 
nong Wralda alléna féder bilywet. TbS,t Irtba bibwyla wartb 
Alfèdstre beten , kAd éne m&m fédstre , k§.n jeta tbrvcb-ne 
wende , men tbS,t-ne m§,n bim lét fêder béte ymbe th&t er 
t^t sy, tb&t strid witb-4jen alle rédnvm. Tb4 ik wêtw&nftt 
tl\jus dwésbéd wêi kvmtb. Hark byr , se kvmtb fon ysa lè- 
tba, ind s&bwersa tbi folgatb wertbe , saskilunjy tbêrthrycb 
slftvona wertba to smert fon Frya S,nd jowe b&gmod to.]ie 
straf. Ik skil jo melda bo-t by tba sl&vona folkar to gvngen 
is , tbêr kfiei méi jy léra. Tba poppa kê.ningar tbam nèi 
wilkér léva , stêkatb Wralda néi tbére króne , ut nyd that 
Wralda Alfêder bêt . sa wildon bja fédrum tbèra folka héta 
Nw wèt allera mannalik tbii-ne kéning navt ovir-ne wazdom 



J 



229 



daarom wil ik dit hier eene plaats vergunnen. 

Brief van Rika de Oudmaagd, voorgele- 
zen te Staveren bij het juulfeest. 

Gy allen wier yoorvaderen met Friso hier kwamen y mijne 
eerbiedenis tot u. Qeï^k gij meent, zgt gij niet schuldig 
aan afgoderij. Daar wil ik heden niet over spreken, maar 
heden wil ik u op een gebrek wgzen , dat weinig beter is. 
Gij weet het of gij weet het niet', hoe Wralda duizend eer- 
namen heefb. Doch dat weet gy allen , dat hij Alvoeder wordt 
genoemd, uit oorzaak dat alles uit hem wordt en wast tot 
voeding van zgne schepselen. Het is waar, dat Irtha bijwg- 
len ook Alvoedster genoemd wordt, omdat zy alle vruchten 
en granen baart, waarmede mensch en dier zich voeden. 
Doch zij zoude geene vruchten en granen baren, bijaldien 
Wralda haar geene krachten gaf. Ook vrouwen, die hare 
kinderen zogen aan hare borsten, worden voedsters genoemd. 
Doch gaf Wralda daar geene melk in , zoo zouden de kin- 
deren daar geen baat bg vinden. Zoodat bg slot van reke- 
ning Wralda alleen de voeder blijft. Dat Irtha bijwij- 
len Alvoedster geheeten wordt, en eene mem (moeder) 
voedster, kan nog door eene wending (overdrachte- 
lijke spreekwijze) : maar dat een t a a t (vader) zich voe- 
der laat noemen , omdat hij taat is , strijdt tegen alle reden. 

Doch ik weet, waar deze dwaasheid van daan komt. Hoor 
hier , zg komt van onze vganden , en wanneer die ge- 
volgd worden, zoo zult gjj daardoor slaven worden tot smart 
van Frya en tot straf van uwen hoogmoed. De zal u melden, 
hoe het by de slavenvolken toegegaan is , daaruit moogt gij 
leeren. De vreemde koningen , die naar willekeur Ie- 
yen , steken Wralda naar de kroon ; uit ngd dat Wralda 
Alvader heet wilden zij ook vaderen der volken genoemd 
worden. Nu weet iedereen dat een koning niet over den 



230 



ne welth, knd thki im sin féding thrvch tMt folk brocht 
warth , men thach wildon ly'a fvUierdja by hjara formêten- 
héd. Til tl^n hja to-ra dol kvma machte , alsa h&von hja 
thét forma navt fvldên wési; mith tha &ya jefta , men h&von 
l\ja thki folk êne tins vpléid. Fori thene skjlt, tham thêrof 
kêm , héradon hja vrlandiska salt-ètha , tham hja in-om lyara 
hova léidon. Forth namon hja alsa félo wiva, as-ra Inste, 
knd tha lithiga forsta kud héra dédon al én. As twist knd 
tvyspalt ifbemêi inna hüshaldne glnpte knd thêr-vr klftchta 
kémon , th^ h^von hja séid , ja-hweder m&n is thêne fêder 
fon sin hüshalden , thêrvmbe skil-er thér kk bSs knd rjuchter 
ovir wêsa. Th& kêm wükér &nd êvin as tham mitha m^n- 
nnm in ovir tha hüshaldne welde , gmg er mit tha k&ningar 
in ovir l\jara st&t knd folkar dvan. Th^ tha k^ningar et alsa 
wyd brocht hédon , thki hja fêdernm thêra folkar héte , th^ 
gvngon hja to knd lêton byldon 4fter hjara d&ntne mèkja, 
thissa byldon lèton hja inna tha cherka stalla nest tha 
byldon thêra drochtne knd thi jena tham *thér navt far 
bügja nilde , warth ombrocht jeftha an kêdne dên. Jow êthla 
&nd tha Twiskkndar h&von mitha poppa forsta ommegvngen, 
dftna h&yon hja thjnse dwéshéd lêred. Tha navt alléna th^t 
svme jower mkn hjara selva skeldich m&kja an gloifndma 
rftw , èk mot ik my vr fêlo jower wiva biklAgja. Werthat 
by jo m&n f\mden , tham mith Wralda an én lin wille , thêr 
werthat by jo wiva fvnden , thêr et mêi Prya wille. Vmbe 
th4t l\ja bern béred h&ve , létath hja hjara selva modar héta. 
Tha hja vrjettath , that Frya bern berde svnder jengong énis 
mkn. Jk navt alléna thki hja Frya knd tha êremodar fon 
l\jara glor-rika nóma bir&wa wille , hwéran hja navt n&ka 
ne müge, hja dvath alen mitha glomdma fon hjara 
nêsta. Thêr send wiva thêr hjara selva lêtath frowa hêta, 



231 



wasdom heerscht, en dat hem zijne voeding door het volk 
gebracht wordt; maar toch wilden 2^ volharden bg hunne 
vermetelheid. Opdat zij tot hun doel mochten komen , zoo 
adjn zij in het eerst niet voldaan geweest met de vrije giften, 
maar hebben het volk eene schatting opgelegd. Voor 
de schat , die daarvan kwam , huurden zg buitenlandsche 
soldaten, die zij rondom hunne hoven legden. Vervolgens 
namen zg zoo vele vrouwen , als hun lustte , en de kleine 
vorsten en heeren deden eveneens. Toen naderhand twist 
en tweespalt in de huishouding sloop , en daarover klachten 
kwamen , hebben zg gezegd : ieder man is de vader (voeder) 
van zijn huisgezin , daarom zal hg ook meester en rechter 
daarover wezen. Toen kwam de willekeur, en even als die 
met de mannen over het huisgezin heerschte , ging zij ook 
met de koningen over de volken doen. Toen de koningen 
het zoo ver gebracht hadden , dat zij vaderen der volken 
heetten, gingen zij heen en lieten beelden naar hunne ge- 
daante maken; deze beelden lieten zij in de kerken stel- 
len naast de beelden der afgoden , en degene die daar 
niet voor buigen wilde , werd omgebracht of in ketenen 
gedaan. Uwe voorvaderen en de Twisklanders hebben 
met de vreemde koningen omgegaan, daarvan hebben zg 
deze dwaasheid geleerd. Doch niet alleen dat sommige uwer 
mannen zich schuldig maken aan roof van eer namen , ook 
moet ik mij over vele uwer wijven beklagen. Worden bij u 
mannen gevonden , die zich met Wralda op een lijn willen 
stellen , er worden bg u ook wijven gevonden , die dit met 
Frya willen doen. Omdat zij kinderen gebaard hebben, laten zg 
zich moeder noemen. Doch zij vergeten , dat Frya kin- 
deren baarde zonder toegang eens mans. Ja , niet alleen 
hebben zg Frya en de Eeremoeders van hare eervolle namen 
willen berooven , met welke zg toch niet zich gelijk kunnen 
stellen ; zij doen het even zoo met de eernamen van hare 
naasten. Er zijn wijven , die zich vrouwe laten noemen, 



232 



afskên hja wéte t1i4t thjose ndme alléna to forsta wiva hê- 
reth. Ak létath hja l\jara toghatera fS&nma héta , yntankes hja 
wéte, thdt nêne mangért alsa héta ne méi, w&ra ^ja to 
êne burch hérth. Jj alle w&nath thitjy thmchth&t nómr&wa 
betre werthe , thach jy vijettath th&t nyd thér an klywet Ibxd 
th&t elk kw&d sine tuchtrode séjath. Kérath jy navt ne wi- 
ther , s& skil tid thêr waxdom an jêva , alsa stérik th&t min 
et ende thér of navt bisjéL ne mêi. Jow Siterkymanda ski- 
Inn thér mith féterath wertha , hja ne skilon navt 
ne bigripa hw^nat thi slèga wéi kvme. Men a&kén 
jy tha f&mna nêne burch bvwe ind an lot vrléte, thach 
skilun thêr bilywa , hja skilun fon ut wald knd holum kvma, 
hja skilun jow ifterkvrnande biwysa thit jy thér willens 
skildech an send. Th&n skil min jo vrdema , jow skina ski- 
lun vrférth fon ut-a grévum rysa, hja skilun Wr.alda, hja ski- 
lun Frya ind hjara f^mna anhropa , th& nimmftw skü-er 
iwet an bétra ne müge , bif^ra thit Jol in op en ore hlftp- 
hrin^ tréth , men thit skil érist bêra as thrê thüsand jêr 
vrhlèpen send ifber thisse éw. 

Ende fon Bikas bréf. 



(•) Hier eindigde het schrijven van Beeden. In het H. S. ont- 
breken twee bladzijden volgens de paginatuur. Maar zonder twijfel 
ontbreekt er meer. De afgebroken aanhef van het volgende wijst 
aan, dat de aanvang van het volgende geschrift verloren gegaan is 
en daarmede ook de aanduiding van den naam des schryvers, die 
een zoon of kleinzoon van Beeden kan geweest zijn. 



233 



o&choon zij weten, dat deze naam alleen aan vrouwen van 
vorsten toebehoort. Ook laten zg hare dochters maagden 
noemen , ondanks zij weten , dat geene jonge dochter zoo 
heeten mag, tenzij zij tot eene burgt behoort. Qg allen waant, 
dat gg door dat naam stelen beter wordt, doch gij vergeet, 
dat er afgunst aan kleeft, en dat elk kwaad zijne tuchtroede 
zaait. Keert gij niet terug, zoo zal de tgd daar wasdom aan 
geven , zoo stérk , dat men er het eind niet van kan zien. 
Uwe nakomelingen zullen daarmede gegeeseld worden ; zij 
zullen niet begrgpen , waar die slagen van daan komen. Maar 
o&ehoon gg de maagden geene burgten bouwt en aan het 
lot overlaat , toch zullen er blijven , zij zullen uit wouden en 
holen komen , zg zullen uwe nakomelingen bewijzen , dat gij 
daar moedwillig schuldig aan zijt. Dan zal men u verdoe- 
men , uwe schimmen zullen vervaard uit hunne graven op- 
rezen , zjj zullen Wralda , zij zullen Frya en hare maagden 
aanroepen , doch niemand zal er iets aan kunnen verbeteren 
bevorens het Juul een anderen loopkring intreedt , maar dat 
zal eerst gebeuren als drie duizend jaren verloopen zijn na 
deze eeuw. 

Einde van Bikas brief. 



234 



thèrvmbe wil ik thit forma vr swarte Adel skriva. Swarte 
Adel wêre thene f jurde kening &fter Priso. Bi sin jüged 
heth-er to Texland lêred, êfternêi heth-er to Staveren lêred, 
&nd forth heth-er thrvch ovir alle stftta fóren. Th& thilt er 
fjuwer &nd tvintich jér wére, heth sin tit mftked thèt-er to 
Asega-ftskar keren is. Th§,-er ênmel èskar wêre , Sskte hi 
altid in-t fèrdél thêra 4rma. Tha rika , séd-er , plêgath ênoch 
vnrjuchta thinga thrvch middel fon hjara jeld, thèrvmbe 
agon wi to njvdane th&t tha 4rma néi vs ommei^an. Thrvch 
thè-s Sud öra rédne wér-i thene frjund théra 4rma&ndthéra 
rika skrik. Alsa &rg is-t kvmen th&t sin tftt him nêi tha 
ftgum sach. Th& sin ikt fallen was , ènd hy vppa tham his 
sêtel klywed , th^ wild-er êvin god sin ambt bihalda , lik as 
tha keningar fon-t &sta plégath. Tha rika nildon thdt navt ne dèja, 
men nw hlip allet 6ra folk to hApa, &nd tha rika wéron blyde that 
hja hêl-hüd-is fon thêre acht of kêmon. Fon to ne hêrade 
m&n nimmar m^ra ovir êlika rjacht petêrja. Hi damde tha 
rika &nd hi strykte tha 3,rma, mith hwam his helpe hi alle 
sèkum &skte , thèr-er bistek vp héde. Eening Askar lik^r 
immer héten warth , wêre by sjugun irthfét lóngé , s^ grkt 
sin tól wêr, wêron êik sina krefta. Hi hêde-n hel forsten, 
s^ thJt-er alles forstAnde , hwêrwr that spreken warth, thach 
in sin dvan ne macht m§.n néne wisdom spéra. Bi-n skén 
ónhlite hêd-er êne gl3.de tonge , men jeta swarter as sin hêr 
is sine sêle fvnden. Tha that-er ên jêr kening wêre , nêd- 
sêkte hi alle knèpa fon sin std.t , hja skoldon jérlikis vppet 
k&mp kvma knd thér skin-orloch makja. In-t êrost hêde-r 
thér spul mith , men to tha lersta warth-et sa menêrlik , that 
ald ind jong tit alle wrdum wei kémon to frêjande jef hja 
machte mith dva. Th^ hi-t alsa fére brocht héde , lêt-er 
wêrskola stifb. Tha rika kémon to barane &nd séidon, that 



J 



235 



daarom wil ik eerst over zwarte Adel schr||yen. Zwarte 
Adel was de vierde koning na Friso. In zgne jeugd 
heeft hij op Texland geleerd , naderhand heeft h^ te Stave* 
ren geleerd en vervolgens heeffc hij door alle staten gereisd. 
Toen hij vier en twintig jaar oud was , heeft zgn vader ge- 
maakt dat hij tot Asega Asker gekozen is. Toen hij eenmaal 
Asker was, eischte hy altyd in het voordeel van de armen. De 
rijken , zeide h^ , plegen genoeg ongerechte dingen door mid- 
del van hun geld, daarom behooren wg te zorgen, dat de 
armen naar ons omzien. Door deze en andere redeneringen, w^ 
hij de vriend der armen en de schrik der rgken. Het is zoo 
erg gekomen , dat zijn vader hem naar de oogen zag. 
Toen zijn vader gestorven was, heeft h^ diens zetel 
beklommen , toen wüde h^ even goed zyn ambt behouden 
gelijk de koningen van het oosten plegen te doen. De rij- 
ken wilden dat niet dulden , maar nu liep al het andere 
volk te hoop , en de rijken waren blijde dat zij heelhuids van 
de vergadering afkwamen. Van toen aan hoorde men nim- 
mer meer over gelijkheid van recht praten. Hij veroordeelde 
de rijken en hij vleide de armen , met wier hulp hij alle za- 
ken eischte, daar hij bestek op had. Koning Askar, gelijk 
hij altijd genoemd werd , was bij de zeven aardvoet lang , en 
zoo groot zijne gestalte was, waren ook zijne krachten. Hij 
had een helder verstand , zoodat hij alles verstond , waarover 
gesproken werd , doch in z^n doen kon men geene wijsheid 
bespeuren. Bij een schoon gelaat had hij eene gladde tong , 
maar nog zwarter als zijn haar is zijne ziel bevonden. Toen 
hij een jaar koning was , noodzaakte h^ alle jongelingen uit 
zijn staat, om jaarlijks in het kamp te komen en daar een 
schijnoorlog te maken. In het eerst had hjj daar moeite 
mede , maar ten laatste werd het zoo manierlyk , dat oud en 
jong uit alle oorden weg kwamen , om te vragen , of zij moch- 
ten mede doen. Toen hij het zoo ver gebragt had liet hij 
krijgsscholen stichten. De rijken kwamen te klagen en 



236 



hjara bem nw nên lêsa nach skryya navt ne lérade. Askar 
ne melde-fc navt , men as thêr kirt 4fter wither skin-orloch 
halden warth , gvng-er yppen vpstal stonda , &nd kétha hlüd. 
Tha rika sind to my kvmen to b^rana , th&t hjara knèpa nén 
lésa nach skryya noch léra , ik n.&v thér nawet vp séith , 
thach hir wil ik mine mênong sedsa, &nd an tha mêna acht 
bithinga léta. Th^ alrek nw nèisgyrich nêi him vpsach , 
sèid-er forther , nêi min bigrip mot mSnk l\jud thèt lêsa &nd 
skriya an tha fllmna &nd alda lichta vrléta. Ik n-il nênkwèd 
sprêka vr vsa êthla , ik wil allêna sega , vndera tyda hwêrvp 
trvch svme s& herde bogath warth , h&von tha barch£^mna 
twyspalt inovir vsa l&nda brocht, &nd tha Modera für &nd 
nêi ne kvndon twyspalt navt wither to-t land ut ne dryva. 
Jeta &rger, thahwila l\ja k&lta knd pet&rade vr nèdel&sa pléga, 
send tha Gola kvmen dnd h&von al vsa skéna südarlanda 
r^weth. Hémisdéga send hja mith vsa vrbrdda brotharum 
knd hjara salt-èthum al overa Skelda kvmen, vs rest thos to 
kjasane twisk-et bêra fon juk jef swérd. Willath wi firy 
bilywél, alsa dgon tha knèpa th&t lésa &nd skryva f&rhóndis 
&fterwêi-n to létane &nd in stede that hja invppa mêide hwip 
&nd swik spéle, moton hja mith swérd &nd sper spéla. Send 
wi in alle dêla ofned &nd tha kn&pa stor enoch vmb heimet 
&nd skild to bérane &nd tha wépne to höntérane, then skil 
ik my mith jower helpa vppa thene Qand werpa. Tha Gola 
méieath then tha nitherlêga fon l\jara heipar knd salt-&thum 
vppa vsa igeldum skryva mith-et blod , th&t ut l\jara wndum 
drjupt. H&von wi thene fyand ên mei far vs ut dreven, alsa 
moton wi thêrmith forth gvnga, alhwenne thér nên Gola 
ner SlAvona nach Tartara mèra fon Fryas erv to vrdryvane 
send. Thans rjucht, hrypon ta m&sta &nd tha rika ne 
thvradon hjara mvla navt epen ne dva. Thjus tospréke faed 



237 



zeiden , dat hunne kinderen geen lezen of schrgven meer 
leerden. Askar sloeg er geen acht op , maar toen er kort 
daarop weer schijnoorlog gehouden werd , ging hij op een 
gestoelte sfcaan en sprak luidde : De rijken zijn tot mij ge- 
komen te klagen , dat hunne knapen geen lezen of schrijven 
genoeg leeren ; ik heb daar niets op gezegd ; doch hier wil ik 
m^'ne meening zeggen , en de algemeene vergadering laten 
beslissen. Toen elk nu nieuwsgierig naar hem op zag, zeide 
hij verder : Naar mgn begrip moet men tegenwoordig het 
lezen en schrijven aan de maagden en oude wgze lieden over- 
laten. Ik wil geen kwaad spreken van onze voorvaderen, ik 
wil alleen zeggen , in die tijden , waarop door sommigen zoo 
hoog geroemd wordt , hebben de burgtmaagden tweespalt 
over onze landen gebragt en de Moeders voor en na konden 
de tweespalt niet weder uit het land drijven. Nog erger, 
terwijl zij praatten en keuvelden over noodelooze gewoonten, zijn 
de Golen gekomen en hebben al onze schoone zuiderlanden 
geroofd. Heden ten dage zijn zij met onze verbasterde broe- 
ders en hunne soldaten reeds over de Schelde gekomen , er 
schiet ons dus over te kiezen tusschen het dragen van een 
juk of een zwaard. WiDen wij vrij zgn en vrij bleven , zoo 
behooren de jongelieden het lezen en schrgven voorhands 
achterwege te laten, en in stede dat zi) op hun gezelschap- 
pen wip en zwik spelen , moeten zij met zwaard en speer 
spelen. Zijn wij in allen deele geoefend , en de knapen groot 
genoeg om helm en schild te dragen en de wapenen te han- 
teeren , dan zal ik mij met uwe hulp op de v^anden 
werpen. De Golen mogen dan de nederlagen van hunne hel- 
pers en soldaten op onze velden schrijven met het bloed dat 
uit hunne wonden druipt. Hebben wij den vijand eenmaal 
voor ons uitgedreven , zoo moeten wij daarmede voortgaan , 
tot dat er geen Golen , noch Slaven , noch Tartaren meer van 
Fryas erf te verdrijven zijn. — Dat is recht, riepen de 
moesten , en de rijken durfden hunne monden niet open doen. 



238 



er sekor to faca forsonnen &nd vrakriva léten, hwand-s- 
êwendis fon tbére selvare déi wêron tha o&kriftum théra 
hwel in twintich hönda And thi alle wcron énishlüdende. 
Afteméi bifel-er tha skipm<mna , bja skoldon dubbele férsté- 
wene mèlga lêta , bwêrau mkn éne stelen krd,nboga macht 
östigja. Thêra thêr &fterwêi bilêv warth bibot, kvn imman 
swéra that*er néne midle navt nêde, alsa moston tha rika 
fon sin gk-t bita^a. Hjiid skil m&n ^an hwér vppa al thit 
b&hèi üthlftpen is. An-t north^ende fon Britanja th&t fvl 
mith hèga bergum is, thér sit en Skots folk, vr-et m&radél 
üt Fryas blod sproten , vr-a éne helte send l^a ut KUtana- 
folgar, yr-et öra dél üt Britne And bannane, thèr by gradum 
mith tyd fon-üt-a tinlönum thêr hinna fljüchte. Thér ut-a 
tinlöna kêmon , hAvath algadur vrlandiska wiva j^tha fon 
vrlandis tuk.. Thi alle send vnder-et weid thêra Golum, 
I\jara wépne send woden boga ind spryta mith pilitum fon 
herthis-^hornum ak fon fiintum. Hjara hüsa send fon sddnm 
And strê And svme hénlath iima hola thêra bergum. . Sképon 
thêr hja r&wed hAve, is hjara enge skAt. Mong tha After- 
kvmanda thera KAltanafolgar hAval^ svme jeta ysera wêpne, 
thêr hja fon hjara êthlum urven hAve. Vmbe nw god for- 
sten to werthande , mot ik min telling vr thAt Skotse folk 
resta léta, And êwet fon tha hêinda Srékalanda skriva. Tha 
hêinda Xrékalanda hAvon vs to fara «Uéna to hêrath , men 
Bunt vnhüglika tidum hAvon ra thér &k Afberkvmanda fon 
Lyda And fon Finda nitherset , fon tha lersta kémon to tha 
lersta en êle hd,pe fon Tröje. Tröje alsa heth éne stede hé- 
ten, thêr et folk fon tha fêre Xrékalanda innomth And vr- 
homelt hetËi. Th^ tha Tröjana to tha hêinda Krêkalandum 
nestled wéron , tha hAvon hja thêr mith tid And flit êne 
sterke stéd mith wAUa And burgum bvwed , Eome , that is 



SI.-238. 



./4^ee-hiin^vnn een Schip mfl voor-en achteij>lecht. 



L^tJ, A.-^.C^^tkLc' 



239 



Deze toespraak had h^ zeker te voren bedacht en laten over- 
schrijven , want des avonds van dien zelfden dag waren de 
afschriften daarvan in wel twintig handen; en die alle waren 
eensluidend. Naderhand beval hij de scheepslieden» zg moesten 
dubbele voorstevens maken, waaraan men eene stalen kraan- 
boog kon bevestigen. Die hierin achterwege bleef werd be* 
boet ; kon iemand zwoeren , dat hij geene middelen bezat , 
dan moesten de rijken van het dorp het betalen. Nu zal men 
zien , waarop al dat boha uitgeloopen is. Aan het noord- 
einde van Brittannia dat vol met hooge bergen is , daar zit 
een Schotsch volk , voor het meerendeel uit Eryas bloed ge* 
sproten; voor het eene deel zijn zij uit de Eeltana-volgers , 
voor het ander gedeelte uit Britten en vluchtelingen , die 
allengs met der tijd uit de tinlanden derwaarts vluchten. Die 
uit de tinlanden kwamen , hebben al te gader buitenlandsche 
vrouwen of van buitenlandsch ras. Zij zijn alle onder de 
heerschappij der Golen , hunne wapenen zijn houten bogen 
en sprieten met punten van hertshoornen , of ook van flinten. 
Hunne huizen zijn van zoden en stroo , en sommigen wonen 
in de holen der bergen. Schapen , die zij geroofd hebben , 
is hun eenige schat. Onder de a&tammelingen van de Eelta- 
navolgers hebben sommigen nog ijzeren wapenen, die zg 
van hunne voorvaderen geërfd hebben. Om nu goed vei'staan 
te worden , moet ik mijn verhaal over het Schotsche volk 
laten rusten , en iets van de heinde Erekalanden (Italië) 
schrijven. De heinde Krekalanden hebben te voren ons 
alleen toebehoord , maar sedert onheugelijke tgden heb- 
ben zich daar ook nakomelingen van Lyda en Finda 
nedergezet , van deze laatsten kwamen eindelijk een heele 
hoop van Troje. Troja alzoo heeft eene stad geheeten, die 
het volk van de verre erekalanden (Griekenland) heeft inge- 
nomen en verwoest. Toen de Trojanen in de heinde Ereka- 
landen genesteld waren , toen hebben zij daar met tijd en vlijt 
eene sterke stad met wallen en burgten gebouwd, Bome, dat 



240 



Bum , héten. Thft thftt dén was , heth th&t folk him selva 
thrvch lest &nd weid fon th&t êle Iftnd mAster mftked. Thftt 
folk th&t anda sudside thêre Middelsè hêmth, is fèr-et mftra 
dêl fon Fhonyspa wói kvmen. Tha Fhony^jto (*) send en bast- 
red folk , hja send fon Fryas blod &nd fon Findas blod &nd fon 
Lyda his blod. Th&t folk fon Lyda send thêr as slftvona , 
men thrvch tha vntucht thér wyva h&von thissa swartem&n- 
niska al-et öra folk bastered &nd bmn vrf&rvet Thit folk 
&nd tham fon Homa k&mpath öl&n vmb-et masterskip fon 
tha Middelsè. Forth léyath tham fon Boma an Qandskip 
with tha Fonysjar , &nd l\jara prestera thér-et rik alléna welda 
wille wr irtha, ne mügon tha Gola navt ne span. Th&t for- 
ma h&Yon hja tha Fphonjsjar Mis-selja ofnomen , dAnè alle 
landa , thér sudward , westward &nd northward lidsa , èk et 
sudardêl fon Britanja, &nd allerwéikes h&von l\ja tha Fonys- 
jar prestera, that hêth tha Gola vrjègeth, d&nè sind thu- 
sanda Gola nêi north Brittanja brit. Eirt vrléden was thér 
tha vreste théra Golum sèten vppa thére burch , thér is ké- 
then Kèren&k that is heme , hwanath hi sin biféla jef an alle 
öra Gola. Ak was thér al hjara gold togador brocht. Koren 
heme jeftha Eéren&k is éne stenen burch , thér ér an K&lta 
hérde. Thèrvmbe wildon tha f&mna fon tha &fberkvmande 
théra K&ltana-folgar tha burch wither h&. Alsa was thrvch 
tha fjanskip thèra f&mna &nd théra Golum faithe &nd 
twist in ovir th&t Berchland kvmen mith morth &nd 
brönd. Ysa sljürar kémon thêr fèken wol hè^a, th&t hja 
sellade fori tobirède hüdum &nd linne. Askar was often mith 
west , an stilnesse hêd-er mith tha f&mna &nd mith svme for- 
stum fttskip sloten, &nd him selva forbonden vmbe tha Gola to 
vrjagane üt Xêren&k. As-er théruéi wither kémjéfhi tha forsta 
&nd wigandliksta manna ysere hèlma &nd stêla boga. Orloch 
was mith kvmen &nd kirt &fber flojadon str&ma blod bj 



(*) Fhonisiar , Carthagers. 



241 



is Euim, geheeten. Toen dat gedaan was, heeft' het volk 
zich door list en geweld van het geheele land meester ge- 
maakt. Het volk , dat aan de zuidzijde der Middellandsche 
zee huist , is voor het meerendeel uit Phoenicie weg geko- 
men. De Phoeniciers (Puniers) zijn een basterd volk , zij zijn 
van Fr jas bloed en van Findas bloed en van Lydas bloed. Het 
volk van Lyda is daar als slaven, maar door de ontucht der 
vrouwen hebben deze zwarte menschen al het andere volk 
verbasterd en bruin geverfd. Dit volk en die van Eome kampen 
gestadig om het meesterschap van de Middellandsche zee. 
Voorts leven die van Rome in vijandschap met de Phoeni- 
ciers. £n hunne priesteren, die h»i rgk alleen beheerschen 
willen over de aarde , mogen de Golen niet zien. Eerst heb- 
ben zij den Phoeniciers Missellia afgenomen, daarna alle landen 
die zuidwaarts , westwaarts en noordwaarts liggen , ook het 
zuiderdeel van Brittannia , en aller v^ege hebben zij de Phoeni- 
cische priesters , dat is de Golen , verjaagd ; daarop zgn dui- 
zende Golen naar Noordbrittannia getogen. Kort verleden 
was daar de opperste der Golen gezeten op de burgt, die 
geheeten is Kerenak , dat is hoek , van waar hij zijne bevelen 
gaf aan alle Golen. Ook was daar al hun goud te zamen ge- 
bracht. Keren heme (uitverkoren hoek) of Kerenak is eene 
steenen burgt, die aan Kalta behoorde. Daarom wilden de 
Maagden van de nakomelingen der Kaltana-volgers de burgt 
weder hebben. Alzoo was door de vijandschap der Maag- 
den en der Golen veete en twist over het Bergland gekomen 
met moord en brand. Onze zeelieden kwamen daar dikwijls 
wol halen , die zij kochten voor bereide huiden en linnen. 
Askar was dikwijls mede geweest ; in stilte had hij met de 
Maagden en met sommige vorsten vriendschap gesloten , en 
zich verbonden , om de Golen te verjagen uit Kerenak. Toen 
hij daarna weder terug kwam , gaf hij de vorsten en krijgs- 
haftigste mannen ijzeren helmen en stnlen bogen. De oorlog 
was mede gekomen en kort daarna vloeiden stroomen bloed bij 

16 



242 



tha hellinga tiiêra bergum del. Thd. Askar mende that kans him 
tolAkte, gvng-er mith iguwertich sképum hin &nd nam Kê- 
ren&k And thene vreste théra Goltim mith al sine gold. Thki 
folk wêrmith hi vnth tha salt-é^thum thera Golum k&mped 
hède, hêd-er üt^a Saxanamarkum Ivkt mith lofte fon grète 
héra-rève And but. Thus warth tha Gola nêwet lêten. Af- 
teméi nam-er tw^ èlanda to berch far sinum sképmn y And 
hwdnath hi léter ütgvng ymb alle Fonysjar sképa And stéda 
to bir&wane thór hi bigèna kv. Tha er tobek fcêm brocht-i 
tomet sexhvndred thêra storeste knApum fon thAt Skotse 
berchfolk mith. Hi sêide that hja him to borgUm jèven wê- 
i*en , til ït^VL hi s<^kur vfè8& machte thAt tha eldra him i^olde 
trow bilywa , men-t was jok , hi hild ra as lifwére et ana 
hovtt, thèr hja allera distik les krAjon in-t ryda And in-t 
hóndtèra fon allerlêja wépne. Tha Benamarkar tham hjara 
seWa sunt long boppa alle dra stji&rar stoltlike sékAmpar 
héte, hédon sA ringe navt fon Askar sina glorrika dédum 
navt ne hêred , jef hja wrdon nydich thêr vr, thêrmête, Üiat 
hja wilde orloch brensa ovér-ne sê And over sina landa. Sjan 
hyr , ho hi orloch formitha machte. Twisk tha bvwfala tiiére vr- 
homelde bvrch StAvja was jota êne snode burchfóm mith 
svme fAmna séten. Hjra nóme was Réintja And thêr gmg 
en gr&te hrop fon hira wi^d 'M. Thjus f4m b&d an Askar 
hjra helpe ynder bithing, that Askar skolde tha burchStft\ja 
wither vpbvwa léte. As-er him thèr to forbonden hêde, gvng 
Eéintja mith thrim fèmna nèi Hals, (*) nachtis gvng l\ja réiaa And 
thes dèis k<^the hju vppa alle markum And binna Me méidum. 
Wralda séide hju hède hja trvch thongar tohropa léta thAt 
allet Fryas folk moston fijunda wertha, lik sustar And brothar 
t5med , owers skolde Findas folk kvma And ra alle fon 
irthïa vrdilligja. Nêi thongar wéron Fiyas sjvgun wèk- 
fAmkes hja anda drème forskinnen, sjvgun nachta Afkerekk6- 



(*) Hals, Holstein. 



243 



de hellingen der bergen neder. Toen Askar meende , dat 
de kans hem toelachte, ging hij met veertig schepen heen, 
en nam Eerenak en den opperste der Golen met al zijn goud. 
Het volk waarmede h^ tegen de soldaten der Golen had ge* 
streden, had 14j uit de Saksenmarken gelokt met beloften 
van grooten krijgsbuit en roof. Dus werd den Golen niets 
gelaten. Naderhand nam hij twee eilanden tot bergplaats 
voor zyne schepen, en vanwaar hij later uitging, om alle 
Phoenicische schepen en steden te berooven, die hij beloopen 
konde. Toen h^ terug kwam bracht hij b|jna zeshonderd der 
grootste knapen van het Schotsche bergvolk mede. Elijzeide, 
dat zij hem tot borgen gegeven waren , opdat hij zeker wezen 
mocht , dat de ouders hem getrouw zouden blijven ; doch dat 
was onwaar, hij hield die als eene lijfwacht aan zijn hof, waar zij 
dagelijks les kregen in het rijden en in het hanteeren van allerlei 
wapenen. De Denemarkers, die zich sinds lang boven alle 
andere zeelieden , trotschelijk zeekampers noemen, hadden zoo- 
dra niet van Askars glorier^ke daden gehoord , of zij werden 
daarop afgunstig , dermate dat zij oorlog wilden brengen over 
de zee en over zijne landen. Zie hier , hoe bij een oorlog 
konde vermijden. Tusschen de bouwvallen van de verwoeste 
burgt Stavia was nog een schrandere Burgtmaagd met eenige 
Maagden gevestigd. Haar naam was Eeintja en er ging een 
groote roep van hare wijsheid uit. Deze Maagd bood Askar 
hare hulp aan , onder beding , dat Askar de burgt Stavia 
weder zoude laten opbouwen. Toen hij zich hiertoe verbon- 
den had , ging Beintja met drie Maagden naar Hals ; 's nachts 
ging zij reizen , en bij dag sprak zij op alle markten en in 
alle gezelschappen. Wralda , zeide zij , had haar door don- 
der laten toeroepen , dat al het Fryas volk vrienden moest 
worden , als zusters en broeders vereenigd ; anders zoude 
Findas volk komen en hen alle van de aarde verdelgen. Ka 
dien donder waren Fryas zeven waakmaagden haar in den 
droom verschenen , zeven nachten achtereen ; zij hadden ge- 



244 



mm. Hja hède seith boppa Frjas landum swabbert ramp mith jak 
&nd kêdne omme. ThéiTmbe moton alle folkar thér nt Erya 
sproten send l\jara tonöma wéi werpa Smd l\jara selva allêna Fry- 
as bem jeftha folk héta. Forth moton alle vpstonda 4nd et 
Findas folk fon Fryas erv drjva. Nillath hja th&t navt ne 
dva , alsa skilun hja sld,yona benda vmbe 1^'ara halsa krêja , 
alsa skilun tha vrlandiska héra hjara bem misbmka kud 
fytra lêta , til thju thS.t blod sygath inna jowre grèya. Tyin 
skilon tha skinna jowre éthla jo kvma wekja 8,nd jo bikyvja 
yr jo lefhéd &nd yndigerhèd. Th&t dyme folk , th4t 
thrych todyan théra Magyara al an sa fül dwéshêd wenth 
was, Myadon alles hwat hju sêide &nd tha m&mma klim- 
don hjara bem Ijen hjara brosta an. Thft Béinljja thene 
kening fon Hals &nd alle öthera mUnniska to éndracht 
yrwrocht héde , sand hju bodon néi Askar &nd tftg selya aling- 
gen thene Balda sé. D&n& gyng l\ju by tha Hlith-hawar, 
althus héten ymbe that hja hjara fyanda immer nêi thet ön- 
hlite h^we. Tha Hlithh&war send britne and bannene fonys 
4jn folk th&t inna tha Twisklanda sit &nd omme dwarelt. 
Hjara wyya hèyon l\ja mest algadur fon tha Tartara rèwed. 
Tha Tartara sénd en dél fon Findas slachte &nd althus thrych 
tha Twisklandar héten ymbe th^t hja nimmerthe nén frêtho 
wille , men tha minniska alti üt tarta to strydande. Forth 
gyng l\ju êfbera Saxnamarka tweres thrych tha öra Twisk- 
landa hin , allerwêikes ihki selya ütkètha. Néi twam jêr 
om wêron, kém hju allingen thère Béne to honk. By tha 
Twisklandar hede hju hjara selya as Moder üljèn dnd sèid 
th&t hja mochton as fry &nd franka m&nniska wither kyma, 
men th&n moston hja oyir tha Béne gyngga &nd tha Gola 
folgar üt Fryas südarlandum j^gja. As hja th^t déde, sk 
skolde l\jara kêning Askar oyera Skelda gyngga ènd thêr thILt 
land ofwinna. By tha Twisklandar send félo tjoda plêga fon 
tha Tartarum &nd M&gjara binna glupt , men. ftk fül send 



245 



zegd : boven Fryas landen zwabbert ramp met juk en ketenen. 
Daarom moeten alle volken , die uit Fryas bloed gesproten 
zijn, hunne toenamen wegwerpen en zich alleen Fryaskinde- 
ren of Fryas volk noemen. Voorts moeten aUen opstaan en 
Findas volk van Fryas erf verdreven. Willen ze dat niet 
doen , zoo zullen zij slavenbanden om hunne halzen krijgen ; 
zoo zullen de buitenlandsche heeren hunne kinderen misbrui- 
ken en laten geesselen , totdat het bloed zijgt in uwe graven. 
Dan zullen de schimmen uwer voorvaderen u komen wekken 
en u bek^'ven over uwe lafheid en zorgeloosheid. Het 
domme volk , dat door toedoen der Magyaren reeds aan zoo 
veel dwaasheid gewend was , geloofde alles wat zij zeide, en de 
moeders klemden hare kinderen tegen hare borsten aan. Toen 
Eeintja den koning van Hals en alle andere menschen tot 
eendracht had overgehaald , zond zij boden naar Askar en 
toog zelve langs de Baltische zee ; van daar ging zij bg de Li- 
thauers , alzoo genoemd omdat z^ hunne v^'anden altijd naar 
het aangezicht houwen. De Lithauwers zgn voortvluchtigen 
en verbannenen van ons eigen volk , dat in de Twisklanden 
zit en omdwaalt. Hunne vrouwen hebben zij meest alle van 
de Tartaren geroofd. De Tartaren zijn een deel van Findas 
geslacht, en aldus door de Twisklanders genoemd, omdat 
zij nimmer geen vrede willen , maar de menschen altijd uit- 
tarten tot strijden. Voorts ging zij achter de Saksenmarken , 
dwaTs door de andere Twisklanden heen , om allerwege dat 
zelfde te verkondigen. Nadat twee jaren om waren , kwam 
zij langs den Eijn te huis. Bij de Twisklanders had zy zich 
zelve voor Moeder uitgegeven , en gezegd , dat zjj mochten 
als vrije en franke menschen terugkomen; maar dan moesten 
zg over den Kgn gaan, en de Gola volgers uit Fryas zuiderlan- 
den verjagen. Als zij dat deden , dan zoude haar koning Askar 
over de Schelde gaan en daar het land afwinnen. Bij de 
Twisklanders zijn vele kwade gewoonten van de Tartaren en 
Magyaren binnengeslopen, maar er zyn ook vele van onze 



246 



thér ton V3a sêdum bil'^wen. Thêr fchrvchMvathhjajetafónana 
th'!T tha bem lêra and tha alda red jêva. Bit-anfang wéron 
hja R nntja nydich , men to tha lesta w4rth hju thrvch hjam 
folgath &nd thjanjath S,nd allerwêikes bogath , hwêr-et nette 
&nd nédlik wêre. 

Alsa ringen Askar fon Rêintja hjra bodon fomom ho tha 
Juttar nygath wêron , sand hi bistonda bodon fon sinant we- 
gum néi tha kd,ning fon Hals. Th&t skip, wêrmith tha bodon 
gvngon , was fvl leden mith famna syrhédum ind thêr hy 
wêr en golden skild, hwérvppa Askar his dante kunstalik 
was utebyld. Thissa bodon moston frêja jéf Askar thes ki- 
ning his toghter Frêthogunsta to sin wifh&ve machte. Frêtho- 
gunsta kêm en jêr lêter to Staveren , bi I\jara folgar wére ikk 
énen Mègy, hwand tha Juttar wêron sunt long vrbrud. Kirt 
Mier that Askar mith Frêthogunsta bostigjath was , w5xth 
thér to St&veren êne scherke bvwed, inna thju scherke wrdon 
tjoda drochten lykanda byldon stS-lth mith gold thrvch wrochtne 
klathar. Ak is er biwèrath that Askar thér nachtis ^nd yntydis 
mith Frêthogunsta fèr nitherbuwgade. Men s& fol is sêkur , 
thju burch Stavia ne wirth navt wither vpebvwed. Rêintja 
was al to bek kvmen, &nd gvng nydich nêi Prontlik thju Mo- 
der et Texland b^rja. Prontlik gvng to knd sand allerwêikes 
bodon thér ütkéthon , Askar is yrjêven an afgodie. Askar 
dêde as murk-i-t navt, men vnwarlingen kêm thêr éne fl&te 
ut Hals. Nachtis wrdon tha fiSimna üt-ére burch drywen , 
&nd ogtins kvn mS,n ion thére burch alléne éne glandere h^pe 
sjan. Prontlik ê,nd Eêintja kémon to my vmb skul. Th&ik 
thêr ^fteméi vr nêi tochte . lék it my to, that it kwadlikfar 
min st&t bidêja kvste. Thêrvmbe hivon wi to sémnê éne 
lest forsonnen , thêr vs alle bd,ta most. Sjan hyr ho wi to 
gvngen send. Middel in-t Krylwald bièsten Ljvdwerde lêith 
vsa fly jeffcha wêra , thêr mê,n alléna thrvch dwarl- 
P&da méi nèka. In vppa thjus burch hêd ik ik sunt lónge 



247 



moeden gebleven. Daardoor hebben zjj ook nog Maagden , die 
de kinderen onderwijzen en de ouden raad geven. In den 
beginne waren z^ Beintja vyandig, maar ten laatste werdzy 
door haar gevolgd en gediend en allerwege geprezen , waar 
het nuttig en noodig was. Zoodra Askar van Beintjas boden 
vernam , hoe de Jutten gezind waren , zond hij terstond bo- 
den van zgnentwege naar den koning van Hals. Het siehip, 
waarmede de boden gingen , was vol geladen met vrouwen 
sieraden , en, daarbij was een gouden schild , waarop Askars 
gedaaiite kunstig was afgebeeld. Deze boden moeiten vragen 
of Askar des konings dochter Frethogunsta tot z^ne vrouw 
mocht hebben. Frethogunsta kwam een jaar later te Stave- 
ren ; bij haar gevolg was ook een Magj , want de Jutten wa^ 
ren sedert lang verdorven. Kort nadat Askar met Fretdio- 
gunsta getrouwd was , werd er te Staveren eene kerk ge->> 
bouwd ; in de kerk werden booze gedrochtelijke beelden ge* 
st^d , met goud doorwevene kleederen. Ook is er beweerd 
dat Askar by nacht en bïj ontijde met Frethogunsta zix^h daar 
voor nederboog. Maar zooveel is zeker , de burgt Stavia werd 
niet weder opgebouwd. 

Beintja was reeds teruggekomen , en ging nydig naar Pront» 
lik de Moeder te Texland zich beklag^i. Prontlik ging heen 
en zond allerwege boden , die verkondigden : Askar is over^ 
geveoi aan afgoderij. Askar deed alsof hij het niet merkte, m&ar 
onverwacht kwam er eien vloot uit Hals. Des nachts werden 
de Maagden uit de burgt gedreven, en des ochtens kond^ 
men van de burgt ^chts eene gloeiende puinhoop zien. 
Prontlik en Beintja kwamen by mi| om eene schpilplaats ; 
toen ik daar later over nadacht, scheen het mij toe dat het kwaa4 
voor mijne staat bedyen konde. Daarom hebben wij tezamen 
eene list verzonnen , die ons allen moest baten. Zie hier ho^ 
w^ te werk gegaan zijn. Midden in het Krylwoud beoosteiL 
liudwerd ligt onze vlied of weerburg , die men alleen langs 
doolpaden kan genaken. Op deze burgt had ik sints langen 



248 



jonga w&kar stald, thêr alle êne grins aa Askar héde, 
knd alle öra m^nniska d&nath halden. Nv wast bi vs êik al 
sa wjd kvmen , thtit félo wyva knd èk manna al patérade vr 
spoka , witte wyva &nd nldermankes y lik tha Dênamarkar. 
Askar héde al thissa dwéshêde to sin bftta anwenth &nd th&t 
wildon wi nv ftk to vsa bèta dva. Bi-ne tbjnstre nacht brocht 
ik tha fèmna nèi thére borch &nd dêmk gongen hia mith 
hjara fómna in thrvch tha dwarl-pftda spokka in witta klft- 
thar huled, sft that thêr afternêi nên m&nniskm^a.kyma ne 
thvrade. Th& Askar mende th&t-er tha hönda mm héde, 
lêt-i tha M&gjara vnder allerlêja nöma thrvch ovir sina stèta 
fèra ènd büta Grénegè &nd büta mina stèt ne wrdon hja 
n&me navt ne wêrath. Nêi that Askar alsa mith tha Jnttar 
&nd tha öra Dénainarkar forbonden was , gvngon l\ja alsêmine 
r&wa; thach that neth néne gode früchda b^ed. Hja broch- 
ton allerl(\ja vrlandiska sk&ta to honk. Men just thér thrvch 
nildon th&t jong folk ndn ambacht léra, nach vppa tha Qeldum 
navt ne werka, s& that hi to tha lersta wel slèvona nimma 
moste. Man thit was él al &jen Wralda his wille &nd ^'en 
Fryas rêd , thervmbe kv straf navt éiterwéga ne bilywa. 
Sjan hjr ho straffe kvmen is. Ênis hèdon hja to sêmine éne 
êle flftte wnnen , hja kém fon üta Middelsê. Thjus ükte was 
to leden mith purpera klèthar &nd öra kostelikhêd, thér alle 
fon of Phonisja kêmon. Th&t wraka folk thére flète w&rth 
bisüda thère Sèjene an wal set, men th&t stora folk w&rth 
halden. Th&t most ra as sl&vona thianja. Tha sk&neste 
wrdon halden vmbe vppet land to biljwane &nd tha lêdlik- 
sta &nd swartste wrdon an bord halden vmbe vppa tha benka 
to rojande. An-t Fly w&rth tha bodel délath , men svnder 
hjara wèta w&rth èk hjara straf délath. Fon tha m&nniska 
thér vppa tha vrlandiska skepmn stalt wéron, wéron sex thrvch 
bukpin felth. M&n tochte th&t et eta &nd drinka vijêven wêre, 



249 



tijd jonge wachters gesteld , die alle een a&chuw van Askar 
hadden en alle andere menschen daar vandaan hielden. Nu 
was het by ons al zoo ver gekomen , dat vele vrouwen en 
ook mannen al praatten over spoken , witte wijven en kabou- 
ter mannekes even als de Denemarkers. Askar had al deze 
dwaasheden tot z^'n voordeel aangewend, en dat wilden wij nu 
ook tot ons voordeel doen. By eene duistere nacht bragt ik de 
Maagden naar de burgt en daarna gingen zij met hare diena- 
ressen langs de doolpaden spoken in witte kleederen gehuld , 
zoo dat er naderhand geen mensch meer durfde komen. Toen 
Askar meende dat hij de handen ruim had, liet hy de Magjaren 
onder allerlei namen door zijne staten reizen en behalve in Gro- 
ningen en in mijne staat werden zij nergens geweerd. Nadat 
Askar alzoo met de Jutten en de andere Denemarkers was ver- 
bonden gingen zg alle te zamen rooven; doch dat heeft geene 
goede vrucht-en gebaard. Zg brachten allerhande buitenland- 
sche schatten te huis. Maar juist daardoor wilden de jonge 
mannen geen ambacht leeren , noch op het veld arbeiden ; 
zoodat hij ten laatste wel slaven nemen moest. Maar dat was 
geheel tegen Wraldas wil en tegen Fryas raad. Daarom konde de 
straf niet achterwege blijven. Zie hier hoe de straf gekomen 
is. Eens hadden zij te zamen eene geheele vloot gewonnen, 
deze kwam uit de Middelland^iche zee. Deze vloot was gela- 
den met purperen kleederen en andere kostbaarheden , die 
uit Phoenicie kwamen. Het zwakke volk der vloot werd be- 
zuiden de Seine aan wal gezet , maar het sterke volk werd 
gehouden. Dat moest hun als slaven dienen. De schoonste wer- 
den gehouden om op het land te blijven , en de leelijkste en 
zwartste werden aan boord gehouden om op de banken te 
roeijen. -In het Fly werd de boedel gedeeld , maar zonder 
hun weten werd ook de straf gedeeld. Van de menschen , 
die op de buitenlandsche schepen gesteld waren, werden 
zes door buikpijn gedood. Men dacht dat het eten en 



250 



thérvmbe w&rth alles ovir bord jompth. Men bukpin resie 
4nd allerwèikes, hwér slavona jeftha god kém , kêm êik buk- 
pin binna. Tha Saxmanna brochten hju ovir hjara marka, 
mith tha Juttar for hju néi Sk^nland And alingen thére kèd 
fon tha Balda*sé , mith Askar his siijurar for hju néi Britan« 
ja. Wi And tham fon Grènegè ne léton nén god ner min- 
niska ovir vsa pala navt ne kyma , And thérvmbe büéwon wi 
fon tha bukpin fry. Ho fèlo m&nniska btikpin wéiriLptfa heth^ 
nét ik navt to skrywane, men Prontlik thêr et Aftemdi fon 
tha óra fftmna hérde, heth my meld, th&t Askar thüsandm^ 
m&ra frya m&nniska üt sina stfttum bulpen heth, as er vvla 
slSvona inbrochte. Th& pest far god wyken was, tha kêmon 
tha fri wrden Twisklandar néi thére Béne, men Askar nilde 
mith tha forstum fon th4t vrla vrbasterde folk navt an éne 
lyne navt ne stonda. Hi nilde navt ne d^ja , that hja skol- 
don hjara selva Fryas bem héta , lik Réintja biboden hède , 
men hi vrjet thêrbi that-i selva swarte hêra hêde. Emong 
tha Twisklandar wêron thér twft folkar, thér hjara selva nêne 
Twisklandar béton. ThAt êne folk kêm él fér üt-et sud-Asten 
wêi, hja béton hjara selva AUemanna* Thissa nóma bédon 
bja hjara selva jéven , tha hja jeta svnder wiva inna tha 
walda as baunane ommedwarelde. Létar h&von hja fon-^t 
slèvona folk wiva rAvath , évin sa tha Hlithèwar , men hja 
hAvon hjara nöme bihalden. Th&t öra folk, tk&t mSaa 
heinde ommedwarelde , béton hjara selva Franka , navt vmbe 
that hja fry wéron , men Frank alsa hède thene éroste kAning 
héten , tham him selva mith hulpe fon tha vrbrüda fdmaa 
to ervlik koning ovir sin folk mAkad héde. Tha folkar tham 
an him pêladon , béton hjara selva Tbjoth-his svna, that is 
folk-his svna, hja wéron frya mAnniska biléwen, nêidam 
hja nimmer énen kAning ner forste nach mAster Im- 
kAnna nilde , as thene jenge tham by mêna wil- 
la was keren vppa théi'e mèna acht. Askar hêde 



251 



drinken vergiftigd waren , daarom werd alles over boord ge- 
gooid. Doch de buikpijn bleef en allerwege , waar slaven of 
goederen kwamen , kwam ook de buikpgn binnen. De Saks- 
mannen brachten ze over hunne marken ; met de Jutten voer 
zy naar Schoonland en langs de kusten van de Baltische zee ; 
met Askar zijne zeeUeden voer zij naar Brittannia. Wij en 
die van Grenega lieten geene goederen noch menschen over 
onze landpalen komen , en daarom bleven w^* van de buik- 
pijn bevrijd. Hoevele menschen de buikpyn heeft weggeraapt, 
weet ik niet te schrijven, maar Prontlik die het naderhand 
van de andere Maagden hoorde heeft mij gemeld , dat Askar 
duizendmaal meer vrije menschen uit zijne staten geholpen 
heeft, als hg er vuile slaven in bracht. Toen de pest voor 
goed geweken was , kwamen de vrij geworden Twisklanders 
naar den Bijn, maar Askar wilde met de vorsten van dat 
vuile verbasterde volk niet op eene l^n staan. Hij wilde niet 
dulden dat zij zich Frjas kinderen zouden noemen , gelyk 
Beintja aangeboden had ; maar hij vergat daarbg dat hij zelf 
zwart haar had. Onder de Twisklanders waren er twee vol- 
ken , die zich zelven geen Twisklanders noemden. Het eene 
volk kwam heel ver uit het zuidoosten weg , ze noemden zich 
Allemannen. Dezen naam hadden zij zich gegeven , toen zij 
nog zonder vrouwen in de wouden als bannelingen omdwaal- 
den. Later hebben zij van het slavenvolk vrouwen geroofd , 
evenals de Lithauwers , maar zij hebben hun naam behouden. 
Het andere volk , dat me^ in de nabijheid omdwaalde , 
noemde zich Franken , niet omdat zij vry waren , maar Frank 
zoo had de eerste koning geheeten , die zich zelf met hulp 
van de ontaarde Maagden tot erflijk koning over zijn volk 
gemaakt had. De volken , die aan hem grensden , noemden 
zich Thioth-his zonen dat is volkszonen , z^' waren vrije men- 
schen gebleven , naardien zij nimmer een koning , noch vorst, 
noch meester erkennen wilden , als dengene die bij algemeene 
wil gekozen was op de algemeene vergadering. Askar had 



252 



al fon Bêintja fomommen, that tha Twisklandar forsta mest 
alti in fiandskip knd faitha wéron. Nw stald-i hjam to 
fara , hja skolde énen hèrtoga fon sin folk kjasa vmbe that- 
er ang wére seid-er that hja skolde mit manlik ötherum 
twista ovir-et mèsterskip. Ak séid-er kvndon sina 
forsta mith-a Golum spréka. Thé,t sêid-er wêre ak Moder 
his mêne. Th& kémon tha forsta théra Twislandar to ekkörum 
kad nêi thrija sjugun etmelde kêron hja Alrik to-ra hertoga ut. 
Alrik wêre Askar his nêva , hi jef him twen hvndred skotsa 
ind hvndred thêra storosta Saxmanna mith to lifwêra. Tha 
forsta moston thrija gvgun fon hjara svnum nêi Staveren 
senda to borg hjarar trow. To nv was alles nêi winsk gvng- 
gen , men th& mdn ovire Eéne fara skolde , nildon thene ko- 
ning thêra Franka navt vnder Alrikis biféla navt ne stonda. 
Thérthrvch lip alles an tha tjs. Askar thér mende th4t alles 
god gvng , lande mith sina sképa anna tha öre sjde thêre 
Skelda , men thêr was m&n long fon sin kvmste to Ijucht 
&nd vppa sin hod. Hja moston alsa ring fljuchta as hja kv- 
men wéron , &nd Askar wrde selva fath. Tha Gola niston navt 
hwa hja fensen héde , knd alsa warth hi 4fternéi ütwixlath 
fori énnen hage Gol , thêr Askar his folk mith forath héde. 
Thawila th&t-et alles bêrade , hlipon tha Magjara jeta dryster 
as to fèra ovir vsa büra ra lande hinna. By Egmvda hwêr to 
fara thju burch For&na sten hêde , lêton hja êne cherka 
bvwa jeta grèter ind rikar as Askar to Staveren dên héde. 
Afteméi sêidon hja that Askar thju kSse vrléren hêde with 
tha Gola , thrvchdam et folk navt lawa navt nilde , that 
Wodin hjam helpa kvste , ind that hja him thérvmbe navt 
anbidda nilde. Forth gvngon hja to and skakton jonga bem 
tham hja by ra hildon S,nd vpbrochten in tha hemnissa fon 
hjara vrbruda lêrè. Wêron ther minniska tham 

Het overige ontbreekt. 



253 



reeds van Eeintja vernomen, dat de Twisklander vorsten meest 
altijd met elkander in vijandschap en veete waren. Nu stelde 
hij hun voor , dat zij één hertog van zijn volk zouden kiezen, 
omdat h^ bang was , gelijk hij zeide , dat zij met elkander zou- 
den twisten om het meesterschap. Ook zeide hij dat zijne vorsten 
met de Golen konden spreken. Dat zeide hij was ook de meening 
der Moeder. Toen kwamen de vorsten der Twisklanders bij elkan- 
der, en na driemalen zeven etmalen kozen zij Alrik tot hertog. 
Alrik was Askars neef , hij gaf hem tweehonderd Schotten en 
honderd van de grootste Saksmannen mede tot eene lijfwacht. De 
vorsten moesten driemaal zeven van hunne zonen naar Sta- 
veren zenden tot borg van hunne trouw. Tot nu toe was 
alles naar zijn wensch gegaan , maar toen men over den Bijn 
zoude varen , wilde de koning der Franken niet onder Alriks 
bevelen staan. Daardoor liep alles in de war. Askar , die 
meende , dat alles goed ging , landde met zijne schepen aan 
de overkant der Schelde , maar daar was men reeds van zijne 
komst ingelicht en op zijne hoede. Zij moesten even haastig 
vluchten als. zij gekomen waren , en Askar werd zelf gevan- 
gen genomen. De Golen wisten niet, wien zij gevangen 
hadden , en zoo werd hij naderhand uitgewisseld voor een 
aanzienlijken Gole , dien Askars volk had medegevoerd. Ter- 
wijl dit alles gebeurd*^ , liepen de Magyaren nog stoutmoedi- 
ger over de landen onzer naburen heen. Bij Egmuda, waar te 
voren de burgt Forana gestaan had , lieten zij eene kerk 
bouwen nog grooter en rijker als Askar te Staveren gedaan 
had. Naderhand zeiden zij , dat Askar den strijd had verloren 
tegen de Golen , omdat het volk niet wilde gelooven , dat 
Wodan hen konde helpen , en dat zij hem daarom niet wilden 
aanbidden. Voorts gingen zij heen en schaakten jonge kin- 
deren, die zij bij zich hielden en opvoedden in de geheimenis- 
sen van hunne verfoegelijke leer. Waren er menschen , die/r