Skip to main content

Full text of "Toortse der zee-vaert"

See other formats


'■>f-\ 


::m< 


WERKEN  UITGEGEVEN  DOOR 

DE  LINSCHOTEN-VEREENIGING 
VI 

TOORTSE  DER  ZEE-VAART 

DOOR 

DIERICK  RUITERS 
1623 


SAMUEL  BRUN'S 

SCHIFFARTEN 

1624 


Digitized  by  the  Internet  Archive 

in  2011  with  funding  from 

University  of  Toronto 


http://www.archive.org/details/toortsederzeevaeOOruyt 


LINSCHOTEN-VEREENIGING. 


Beschermvrouw  : 
H.  M.  DE  KONINGIN. 

Eere- Voorzitter  : 
Z.  K.  H.  PRINS  HENDRIK. 


Bestuur. 


G.  P.  Rouffaer,    Voorzitter. 

Dr.  H.  T.  Colenbrander,  Onder- Voorzitter. 

Wouter  Nijhoff,  Secretaris. 

Dr.   D.  F.  Scheurleer,  Petmingttieester . 

Dr.  C.  P.  Burger  Jr. 

S.  P.  L'Honoré  Naber. 

F.  P:.  Baron  Mulert. 

Prof.  Dr.  J.  S.  Speyer. 

H.  Dunlop. 


UITTREKSEL  UIT  DE  STATUTEN. 


Art.  2. 

De  Linschoten-Vereeniging  heeft  ten  doel  de  uitgave,  in  het 
oorspronkelijke,  van  zeldzame  of  onuitgegeven  Nederlandsche  zee- 
ën landreizen  en  landbeschrijvingen. 

Werken  van  anderen  aard  worden  slechts  uitgegeven,  indien 
daartoe  bijzondere  aanleiding  bestaat. 

4 

Art.  3. 

De  Vereeniging  bestaat  uit  eereleden,  donateurs  en  gewone 
leden. 

Over  het  toetreden  der  leden  beslist  het  Bestuur. 

De  gewone  leden  betalen  een  jaarlijksche  bijdrage  van  tien 
gulden. 

Donateurs  zijn  zij,  die  een  bijdrage  in  eens  van  ten  minste 
/  5CX). —  aan  de  Vereeniging  schenken,  of  jaarlijks  een  contributie 
van  minstens  ƒ  25. —  betalen. 

Art.  4. 

Het  lidmaatschap  loopt  van  den  eersten  Januari  tot  den  laatsten 
December. 

Art.  5. 

De  leden  ontvangen  een  exemplaar  van  de  werken,  die  nè 
I  Januari  van  het  jaar  hunner  toetreding  door  de  Vereeniging 
worden  uitgegeven. 


REGELEN 


VOOR    DE    UITGAVEN    DER 

LINSCHOTEN-VEREENIGING. 


1.  Zooveel  mogelijk  zal  elke  Zee-  of  Landreis,  dan  wel  Landbe- 
schrijving,  afzonderlijk  worden  uitgegeven.  Slechts  bij  al  te 
geringen  omvang  van  een  dezer,  kan  een  andere  tekst  toege- 
voegd worden  aan  de  uitgave ;  deze  toe  te  voegen  tekst  moet 
evenwel  aansluiten  if>  onderwerp,  of  den  hoofdtekst  aanvullen. 
Groote  teksten  worden  in  meer  dan  een  deel  gesplitst. 

2.  Voor  elke  uitgave  wordt  den  bewerker  als  eisch  gesteld  :  dat  zij 
bevat  als  Inleiding  een  korte  Biographie  van  den  schrijver  van 
't  reisverhaal ;  een  uiteenzetting  van  de  Aanleiding  tot  de  reis ; 
en  een  Bibliographie  van  eventueele  vroegere  drukken  van  het 
reisverhaal ;  voorts  opheldering  in  den  vorm  van  Noten  onder 
den  tekst,  daar  waar  de  tekst  opheldering  vereischt ;  en  een 
Register  (of  Registers),  benevens  een  lijst  van  geraadpleegde 
werken  met  plaats  en  jaar  van  uitgave  aan  't  slot. 

3.  De  bewerker  heeft  vrijheid,  in  zijne  Inleiding  het  resultaat  eener 
reis  ook  te  beschouwen  in  zijn  verband  met  later  ondernomen 
reizen  naar  dezelfde  streek  of  streken. 

4.  De  noten  onder  den  tekst  moeten  sober  blijven,  en  niet  vervallen 
in  uitweidingen.  Is  er  echter  bepaalde  noodzakelijkheid  om  die- 
per in  te  gaan  op  het  een  of  ander  gedeelte  van  den  tekst,  dan 
mag  dat  geschieden  in  eene  Bijlage  achteraan.  Ook  hier  echter 
blijft  soberheid  plicht. 

5 .  De  tekst  zelve  moet  met  de  grootste  nauwkeurigheid  herdrukt 
worden  naar  de  beste  oudere  uitgave,  c.  q.  nauwkeurig  gedrukt 
naar  het  handschrift  dat  voor  de  uitgave  dient.  De  origineele 


vr 

paginatuur  van  dien  standaarddruk,  dan  wel  van  het  handschrift, 
wordt  in  de  uitgaven  der  Linschoten-Vereeniging  tusschen  groote 
haken  []  doorloopend  mede-opgenomen. 

6.  Als  algemeene  regel  geldt  dat  de  tekst  onverkort  wordt  gedrukt. 
Uitlatingen  zijn  slechts  dan  veroorloofd,  als  het  iets  geheel  on- 
belangrijks geldt.  De  bewerker  moet  dan  echter  in  een  noot  toch 
rekenschap  geven  van  wat  hij  wegliet. 

7.  Indien  er  voor  de  kennis  van  eene  bepaalde  Zee-  of  Landreis, 
behalve  de  aan  den  druk  ten  grondslag  gelegde  tekst,  in  archie- 
ven of  bibliotheken  nog  andere  bronnen  bestaan,  moeten  deze 
bij  de  uitgave  gebruikt  en  (indien  noodig)  in  inleiding,  noten  of 
bijlagen  verwerkt  worden. 

8.  Het  opnemen  van  kaarten  en  platen  wordt  aan  den  bewerker 
overgelaten,  in  overleg  met  de  Commissie  van  voorbereiding. 


TOORTSE  DER  ZEE-VAERÏ 


DOOR 


DIERICK  RUITERS 

(1623) 


SAMUEL  BRUN'S 

SCHIFFARTEN 

(1624) 

UITGEGEVEN   DOOR 

S.  P.  L'HONORÉ  NABER 

MET  EEN  KAARr 


D.^Av^a 


MM 


'S-GRAVENHAGE 

MARTINUS  NIJHOFF 
1913 


G 
ni5 


1114892 


INHOUD. 


Bladz. 

Voorbericht xi 

Inleiding xiii 

Dierick  Ruyters  en  de  Toortse 

Brun  en  de  Schiflfarten xxxtv 

De  gegevens  die  voor  de  geschiedenis  van  Neder-Guinee  ten 

dienste  staan xxxiii 

De  ontdekking  van  de  kust  van  Neder-Guinee  en  de  vroegste 

geschiedenis xxxv 

De   vaart   naar   Loango,    Congo   en   Angola,    of  naar  Angola, 

Congo  en  Loanga l 


Toortse  der  zee-vaart :     .     .     .     ,         i 

Bibliographie go 

Register 91 


Brun's  Schiffarten (i) 

Bibliographie (.100) 

Register I102) 


Lijst  van  aangehaalde  webken (107) 

Erratum (112) 

Kaart Aan  het  einde 


VOORBERICHT. 


Het  deel  der  uitgaven  van  de  Linschoten-  Vereeniging,  dat  hierbij  den 
leden  wordt  aangeboden,  bevat  twee  werken,  namelijk:  Dierick  Ruiters' 
„  Toortse  der  Zee-  Vaert"  (1623),  met  weglaiingvan  zeevaartkundige  bijzon- 
derheden, en  Samuel Brun's  „Schiffarten"  (1624.), 

Het  Bestuur  der  Vereeniging  was  van  oordeel  dat  eene  uitgave  van  de 
beschrijvende  gedeelten  i)  vaii  de  „Toortse"  gewenscht  moet  worden  ge- 
acht, waar  eene  nieuwe  uitgave  van  het  geheele  werk  in  geen  jaren  aan  de 
orde  kan  komen ;  het  was  mede  van  oordeel  dat  eene  uitgave  van  de  „Schiffar- 
ten", o/schoon  inde  Hoogduitsche  taal  geschreven,  binnen  de  bij  de  Statuten 
gestelde  grenzen  valt,  waar  deze  beoogen  :  de  uitgave  in  ^1?/ oorspronkelijke 
van  zeldzame  0/  onuitgegeven  Nederlandsche  reizen  en  landbeschrijvingen 
(Art.  2). 

Terwijl  Pieter  de  Marees  {1602,  herdruk  L.  V.  Ipi2)  vooral  de  Goudkust 
uitvoerig  heeft  beschreven,  leert  men  uit  deze  werken  bovendien  de  gesteld- 
heid van  de  Noordelijker  en  Westelijker  gelegen  gedeelten  van  Opper- 
Guinee  en  van  de  Kusten  van  Neder -Guitiee  kennen,  over  welke  laatste  De 
Marees  in  het  geheel  niets  had  mede  te  deelen.  De  drie  werken  gezamenlijk 
vertegenwoordigen  het  beste  wat,  uit  Nederlandsche  bronnen,  over  Opper- 
en Neder-Guinee  valt  te  publiceeren,  gerekend  van  de  dagen  waarop  de 
eerste  vaarteii  werden  ondertiomen,  tot  de  stichting  der  West  Indische  Com- 
pagnie die  de  Bezitting  ter  Kuste  overnam  van  den  Staat  en  den  handel 
aati  zich  trok. 

Het  oudste  en  tevens  boeiendste  tijdvak  is  met  deze  uitgave  a/gesloten. 


i)  Teneinde  den  eigenlijken  opzet  van  Ruiters'  werk  tiiet  tekort  te  doen,  zijn  ooi  de  beschrij- 
vende gedeelten  die  over  Brazilië  haitdelen  opgenomen,  koewei  de  herdruk  feitelijk  ondernomen 
is  met  het  oog  op  de  gedeelten  die  Afrika  betreffen. 


INLEIDING. 


DiERiCK  Ruiters  en  de  „Toorïse". 

Dierick  Ruiters')  heeft  tot  de  zeldzame  zeelieden  behoord  die  de  pen 
met  gelijke  vaardigheid  hanteerden  als  stuurrad,  laadboom,  rapier  of  mus- 
ket. Zijn  naam,  als  krijgsman,  is  door  Joannes  de  Laet  voor  den  nakome- 
ling bewaard  2);  zelfheeft  hij  gezorgd  voor  zijn  naam  als  wetenschappelijk 
zeevarende,  tevens  „liefhebber  der  Astronomie"  3)  of  „der  Matematica"  4). 
Hij  deed  dat  op  de  goede  manier :  ruime  theoretische  ontwikkeling  stelde 
hem  in  staat  tot  het  te  boek  stellen  zijner  ondervindingen  ten  bate  van 
anderen.  Zoo  trad  hij  als  voorlichter  van  den  zeevarenden  man  op,  door 
de  uitgave  zijner  „Toortse"  (1623);  zoo  stelde  hij  zich  op  onderwijzend 
standpunt  in  het  laatste  hoofdstuk  van  dat  werk,  evenals  in  een  later  ge- 
schrift „de  platte  ofte  Pleyn-Schael  verclaert"  (1631) ;  als  kartograaf  deed 
hij  zich  kennen  uit  kaarten  en  plans  van  door  hem  bezochte  reeden  en 
havenplaatsen.  Enkele  exemplaren  daarvan  sieren  nog  heden  de  verzame- 
lingen van  het  Algemeen  Rijks-Archief  S). 

Zijn  levensloop  moet  gedeeltelijk  worden  opgemaakt  uit  het  weinige  dat 
hij  zelf  daaromtrent  heeft  medegedeeld.  Jong  schijnt  hij  naar  zee  te  zijn 


i)  Ik  heb  deie  spelling  gekozen  uit  de  vele  voorkomende  varianten,  als  Dierick  Ruijters, 
Dierick  Ruyter,  Dirck  de  Ruyter,  enz.,  omdat  hij  in  de  „Toortse"  zijn  opdracht  aan  Prins 
Maurits  op  die  wijze  onderteekend  heeft,  en  omdat  hij  ook  als  Dierick  Ruiters  voorkomt  in 
het  privilegie  van  genoemd  werk. 

2)  loannes  de  Laet:  Historie  ofte  laerlijck  Verhael  van  de  verrichtinghen  der  geoctr. 
West-Indische  Compagnie,  Leiden,  Elzevier,  1644,  p.  15,  207  vig. 

3)  Titelprent  „Toortse''. 

4)  Titelblad  „Pleynschael". 

5)  Eiland  St.  Margarita,  Stadt  Parnambuco,  Baya  de  todos  los  Sanctos  (met  aant.),  Ri- 
viere  genaemd  Rio  Janeiro  (met  verklaring),  Stadt  Baldiva  1627  (met  aant.),  resp.  nummers 
580,  710,  717, 720  en  736  van  den  Inventaris. 


XIV 

gegaan ;  zoo  leest  men  in  een  aan  de  „Pleynschael"  voorafgaand  klinkdicht ! 

„A  Isoo  doet  Ruyter  oock,  (die  op  Neptuni  wagheti 
Vanjonckx  op  reed"  tot  daer  de  Sonne  schuylen  gaet: 
En  nu  vermoeyi  hem  rust)  comt  andre  noch  te  baet. 
Met  zijn  trouw  onderwijs,  en  leert  de  Jagers  Jaghen ." 

Oud  voelde  hij  zich  toen  hij  die  poëzie  liet  afdrukken : 

„  Wanneer  f  Edei gemoet,  in  zijn  gedaeghde  dagen, 
Hem  eerlijck  ruste  vint,  en  't  uyt  trecken  verlaet, 
Hoe  lief  hem  sulcx  oyi  was,  . . ." 

Iets  naders  omtrent  zijn  leeftijd  is  daaruit  niet  af  te  leiden,  maar  de 
„Toortse"  is  daar,  om  te  bewijzen  dat  hij  (lang  vóór  1623)  zeewater  had 
geproefd,  en  niet  weinig  ook.  Van  den  Senegal  tot  omstreeks  S.  Paulo  de 
Loanda  waren  de  kusten  van  het  Zwarte  Werelddeel  hem  welbekend,  die 
van  Brazilië  kende  hij  weinig  minder  goed,  West-Indie  had  hij  bezocht. 
Met  groote  mate  van  waarschijnlijkheid  rnag  men  aannemen  dat  de  wate- 
ren van  Opper-  en  Neder-Guinee  vóór  16 12  door  hem  zijn  bevaren ;  na  dat 
jaar  niet  meer.  Immers  hij  begaat  den  (vrij  ernstigen)  misslag,  bij  de  be- 
schrijving der  Goudkust,  geen  gewag  te  maken  van  het  bestaan  van  een 
Nederlandsch  Fort  „Nassau"  te  Mouree,  in  bovenvermeld  jaar  op  last  van 
de  Generaliteit  gesticht.  De  uitvoerige  aanteekeningen  omtrent  West- 
Afrika  zijn  dus,  naar  alle  waarschijnlijkheid,  van  véél  ouderen  datum  (vóór 
1612)  dan  de  „Toortse"  zelf  (1623),  zóó  oud,  dat  eene  reeds  vroeger  door 
mij  geuite  gissing,  als  zoude  de  beroemde  „Beschrij%nnghe  vande ghelegent- 
heydt  ende  maniere  van  de  groote  stadt  Benin,  beschreven  door  D.R."  ( 1 602), 
van  de  hand  van  Dierick  Ruiters  zijn  i),  in  deze  opmerking  steun  vindt. 
Zijn  namelijk  de  Afrikaansche  ervaringen,  die  in  de  „Toortse"  zijn  uitge- 
werkt, vóór  1612  opgedaan,  dan  kunnen  zij  ook  wel,  voor  een  gedeelte, 
ouder  zijn  dan  1602,  het  jaar  waarin  de  beschrijving  van  Benin  het  licht 
zag. 

Van  de  Afrika-vaart  heeft  Ruiters  zich  in  die  op  Brazilië  begeven.  Merk- 
waardig !  De  vaart  op  Guinee,  voor  zoover  zij  door  Nederlanders  werd  ge- 
dreven, ontstond  vermoedelijk  uit  eene  nog  oudere,  die  zij,  uit  Portugee- 
sche  havens,  op  Brazilië  onderhielden  2).  Dan  volgt  eene  periode  waarin 


i)     Verg.  P.  de  Marees,  Beschr.  v/h.  Gout  Koninckrijck  van  Gunea  (1602) ;  uitgave  der 
Linschoten-Vereeniging,  1912,  p.  232  vlg.  ;zie  ook  Inleiding  tot  dat  werk  p.  XXV. 
2)     De  Jonge,  „Opkomst",  I  p.  35,  verg.  ook  De  Marees,  als  voren,  p.  L  V  vlg. 


XV 

de  Guineesche  handel,  door  overmaat  van  concurrentie,  eenigszins  begint 
te  kwijnen  ');  hier  is  een  bedienaar  van  dien  handel  aan  het  woord  die,  hoe 
grondig  ook  met  de  vaart  bekend,  zijn  voordeel  weder  gaat  zoeken  aan  de 
van  ouds  bezochte  overzijde  van  den  Oceaan.  Hij  behoort  tot  de  actieve 
verkenners  die  het  ontstaan  van  eene  West-Indische  Compagnie  helpen 
mogelijk  maken.  Eenmaal  tot  stand  gekomen,  werpt  die  Maatschappij 
zich  met  haar  volle  kracht  op  Brazilië,  om  vandaar  de  Afrikaansche  mark- 
ten opnieuw  te  veroveren  en  een  tijd  lang  te  beheerschen  (inneming  S. 
Jorge  da  Mina  in  1637,  S.  Paulo  deLoanda  in  1641).  In  Ruiters'  „Toortse" 
voelt  men  den  tijd  aankomen,  waarin  een  NederlandschZuid-Amerika(zij 
het  niet  voor  langen  duuv)  het  Nederlandsch  Guinee  zal  gaan  overvleuge- 
len. Dit  is  de  eigenlijke  beteekenis  van  de  verschijning  der  „Toortse",  die 
twee  werelden  omvat,  als  behoorden  zij  reeds  bij  elkaar;  het  werelddeel 
waaraan  de  naaste  toekomst  schijnt  te  behooren  (Brazilië)  gaat  vooraan. 

In  de  vaart  op  Brazilië  deed  Ruiters,  als  zoovele  anderen,  de  ervaring 
op:  „wie  kennis  verzamelt,  verzamelt  smart".  Hij  was  in  161 7  in  Zuid- 
Amerika,  onder  anderen  te  Sergippe  (p.  54);  hij  woonde  de  invoering  der 
Inquisitie  in  Brazilië  bij  (p.  136).  Omstreeks  het  genoemde  jaar,  misschien 
nog  wel  wat  eerder,  werd  hij  gevangen  genomen  in  de  Angra  dos  Reys  =) 
(p.  86),  en  vandaar  overgebracht  naar  Riojaneiro,  waar  hij  in  16 18  was. 
Na  eenigen  tijd  te  Rio  te  zijn  aangehouden,  werd  hij  naar  Pernambuco 
vervoerd ;  hij  had  op  die  reis  een  goede  gelegenheid  om  de  vaart  tusschen 
de  gevreesde  Abrolhos  klippen  te  leeren  kennen  (p.  67).  Waarschijnlijk 
zal,  op  dien  overtocht,  de  reede  van  S.  Salvador  (AUerheiligenbaai)  zijn 
aangeloopen;  hij  is  daar  in  1618  althans  geweest  (p.  5).  Hij  zag  daar 
kans  om  de  toegangen  tot  de  stad  en  hare  zwakke  punten  op  te  nemen 
(p.  58),  een  plaatselijke  kennis  die  hem  in  later  jaren  uitnemend  te  pas  zou 
komen.  Niet  altijd  was  de  Portugeesche  gevangenschap  zwaar,  maar  zij 
had  toch  dertig  maanden  geduurd,  toen  hij  „miraculeuslijck"  ontkwam.  In 
zijn  „Voor-Reden"  doet  hij  een  korte  mededeeling  omtrent  den  staat 
waarin  hij  gehouden  werd. 

Tegen  het  einde  van  het  Twaalfjarig  Bestand  is  Ruiters  in  Zeeland 
terug  gekomen.  Dit  blijkt  niet  alleen  uit  het  verschijnen  der  „Toortse"  (in 
1623)  maar  ook  uit  eene  aanteekening  in  een  Extract  Res.  Staten  Gene- 
raal van  23  Augustus  1619,  waarbij  aan  Dierck  Ruyter  „schipper  op  Mid- 


1)  De  Marees.  als  voren,  p.  LXV. 

2)  Ongeveer  loo  K.M.  beWesten  Riojaneiro. 


XVI 

delburch"  vergunning  wordt  verleend  om,  onder  zeker  voorbehoud,  naar 
West-Indië  uit  te  rusten  «).  Of  hij  werkelijk  van  die  vergunning  heeft  ge- 
bruik gemaakt,  is  mij  niet  gebleken ;  zeker  is  echter  dat  hij  den  tijd  heeft 
weten  te  vinden  om  zijn  Afrikaansche  aanteekeningen  te  bewerken  en 
daaraan  toe  te  voegen  al  wat  hem,  uit  Brazilië  en  West-Indië,  was  overge- 
bleven. Veel  daarvan  was  wellicht  door  de  gevangenschap  verloren  ge- 
gaan, maar  hij  had  in  die  periode  ook  veel  nieuws  geleerd;  het  ontbrekende 
kon  altijd  nog  door  gesprekken  met  derden,  of  uit  het  geheugen,  worden 
aangevuld.  Zooals  ik  nader  hoop  aan  te  toonen,  is  de  „Toortse",  voor  een 
groot  gedeelte,  een  werk  van  autopsie,  voor  het  overig  gedeelte  heeft  Rui- 
ters een  uitgebreid  maar  verstandig  gebruik  gemaakt  van  de  werken  van 
één  Portugeesch  auteur,  namelijk :  Manuel  de  Figueiredo  2),  dien  hij  ook 
eenmaal  noemt  (bij  de  beschrijving  van  dên  Rio  de  la  Plata,  p.  1 18).  Het 
was  in  1623  ook  niet  meernoodig  dat  men,  als  in  de  dagen  van  Jan  Huy- 
ghen  van  Linschoten,  uitsluitend  op  de  wieken  van  Portugeezen  dreef;  de 
Hollandsche  en  Zeeuwsche  schippers  waren  reeds  rijk  aan  eigen  ervaring, 
er  werd  slechts  gewacht  op  de  lieden  die,  als  Ruiters,  bekwaam  genoeg 
waren  om  hun  ondervindingen  in  een,  ook  voor  anderen,  bruikbaren  vorm 
mede  te  deelen.  Dat  hij  zijn  stofbehandelde  in  aansluiting  bij  de  bestaande 
werken  van  een  bekwaam  Portugees,  kan  men  hem  alleen  ten  goede  hou- 
den. Of  hij  zich  den  tijd  heeft  gegund  om  de  verschijning  van  zijn  werk  af 
te  wachten,  is  niet  volkomen  zeker.  Gloeiende  van  ijver  voor  ondernemin- 
gen als  die  der  West-Indische  Compagnie  (verg.  p.  136),  sloot  hij  zich  uit 
volle  overtuiging  bij  haar  aan.  Zoo  vindt  men  hem  in  Mei  1624  weder  op 
de  Braziliaansche  kusten,  thans  in  de  vloot  die,  onder  Wouter  Willekens 
en  Piet  Hein,  de  stad  S.  Salvador  aan  de  AUerheiligenbaai  gaat  veroveren  3). 
Bij  de  gevechten  om  de  stad,  leidt  hij  een  gewapenden  troep  binnen  de 
veste;  zijn  vroeger  verkregen  plaatselijke  kennis  kwam  hem  nu  te  stade. 

Lang  kan  dit  verblijf  in  Zuid- Amerika  niet  geduurd  hebben.  Eene  reso- 
lutie van  de  Kamer  van  Zeeland  der  W.  I.  C.  dd.  12  Nov.  1627  vermeldt: 
„Diric  de  Ruiter  staet  binnen  vragende  oft  volc  aennemen  soude,  is  goet- 
gevonden  dat  hi  volc  sal  begunnen  (te)  vergaderen"  4).  Men  mag  dus  aan- 
nemen dat  hij  zich  in  dat  jaar  weder  met  eene  uitrusting  voor  de  W.  I.  C. 

i)    Verg.  Navorscher,  V,  p.  283. 

s)  Deze  was  „cosmographo  itiór"  sedert  15  Juli  1608.  Zie  Sousa  Viterbo  I.  p.  115.  Zijn 
geboorte-  en  sterfjaren  zijn  onbekend.  Zie  voorts  p.  XIX,  noot. 

3)  Zie  De  Laet,  „Historie"  p.  15. 

4)  Medegedeeld  door  Dr.  F.  C.  Wieder. 


XVII 

bezig  hield.  Hij  bleef  haar  nog  eenigen  tijd  dienen,  hij  klom  hooger  in 
haren  dienst.  Nog  in  1630  wordt  van  hem  gewaagd,  maar  nu  als  Comman- 
deur. Uit  Pernambuco  werd  hij  toen  met  een  smaldeel  naar  de  Antillen 
gezonden  '),  om  zich  daar  onder  de  vlag  te  begeven  van  Adriaen  Jans  Pa- 
ter; het  geviel  dat  hij  niet  bij  diens  vloot,  maar  bij  de  scheepsmacht  van 
Pieter  Adriaensz.  Ita  werd  opgenomen.  Ofschoon  de  verrichtingen  van 
die  armada  niet  zonder  belang  zijn,  worden  de  resultaten  het  best  gekend 
uit  de  woorden  vanDeLaet:  „jaghen  veel,  doch  vanghen  weynich".  Ita 
keerde  in  September  1630  met  het  gros  zijner  schepen  naar  het  vaderland 
terug  2);  een  eskader  onder  Booneter  werd  in  de  West-Indische  wateren 
achter  gelaten.  Vermoedelijk  is  Ruiters  met  den  Admiraal  huiswaarts  ge- 
keerd, want,  in  1631,  verscheen  het  reeds  vermelde  werkje  van  zijne  hand, 
genaamd :  „de  platte  ofte  Pleyn-Schael  verclaert"  3).  Blijkens  een  klink- 
dicht dat  aan  het  werk  voorafgaat,  had  hij  zich  toen  te  Middelburg  neder 
gezet  met  het  voornemen  zijn  verder  leven  binnengaats  te  slijten. 

Het  woord  „pleinschaal''  zal  men  in  Nederlandsche  woordenboeken 
vergeefs  zoeken ;  nog  heden  ten  dage  wordt  het,  vooral  bij  de  koopvaardij, 
gebruikt  om  er  een  „parallelliniaal"  mede  aan  te  duiden  (Eng.  plain  scale). 
Ruiters  verstond  er  iets  anders  onder,  namelijk :  een  platte  rekenliniaal 
die  aan  beide  zijden  van  verdeelingen  was  voorzien,  waarvan  men  zich  kon 
bedienen  om,  met  behulp  van  passer,  potlood  en  papier,  vraagstukken  van 
koers-  en  verheidsrekening  te  behandelen,  die  men  tegenwoordig  (en  ook 
in  Ruiters'  tijd)  liever  door  middel  van  Tafels  oplost.  Het  boekje  is  helder 
geschreven,  goed  gedrukt  en  bevat,  aan  het  slot,  nog  eenige  gegevens  om- 
trent het  construeeren  van  zonnewijzers.  Bijzondere  waarde  heeft  het  ech- 
ter in  geen  enkel  opzicht. 


i)     Verg.  De  Laet,  „Historie"  p.  207  vlg. 

2)  Verg.  De  Laet,  „Historie"  p.  215- 

3)  De  titel  in  zijn  geheel  luidt :  „De  platte  ofte  Pleyn-Schael  verclaert.  Waer  in  aenge- 
wesen  wert,  hoemen  alle  Sphaerische  Rekeninghen  ende  questien  (soo  veel  tot  het  gebruyck 
der  Zee-vaert  noodich  is)  seer  licht,  door  den  Passer,  op  den  Circkel,  sal  connen  uyt-wer- 
cken,  door  Dierick  Ruyter,  lief-hebber  der  Matematica,  woonende  tot  Middelburgh  in  Zee- 
landt.  Tot  Middelburgh,  gedruct  voor  Dierick  Ruyter,  wonende  inde  BeUinck-strate".  Het 
privilegie  is  gedagteekend  21  Maart  1631 ;  de  opdracht  24  April  1631.  (Ex.  Leidsche  Biblio- 
theek). Dat  deze  Ruyter  identiek  is  met  den  schrijver  der  Toortse,  blijkt  uit  het  voorafgaand 
klinkdicht,  alwaar  : 

Zijn  Toorts  in  Zeelicht  claer  op  d^  onghebaende  baen, 
Vanflaets  totflaets,  en  cust,  West  Jndien  te  doen  aen. 
De  cortste  weck  hy  wijst,  op  d^  Asuerige  velden. 

II 


XVIII 

Anders  de  „Toortse",  een  merkwaardig,  deugdelijk,  en  thans  zéér 
zeldzaam  geworden  boek,  waarvan  ik  ook  slechts  twee  exemplaren  ken : 
één  uit  de  Provinciale  Bibliotheek  van  Zeeland,  één  uit  Wolffenbüttel. 
Afgaande  op  den  titel,  die  toch  met  overleg  is  geko2en,  zou  men  wellicht 
denken  dat  uitsluitend  zeilaanwijzingen  worden  gegeven,  doch  niets  is 
minder  juist.  Het  werk  bevat  beschrijvende  gedeelten  naast  zeilaanwijzin- 
gen, die  elkander  aan  aanschouwelijkheid  niets  toegeven.  De  beschrijvende 
ge  ieelten  onderscheiden  zich  dikwijls  door  groote  vastheid  van  uitbeelding, 
de  zeilaanwijzingen  zijn  in  glasheldere  zeemanstaai  opgesteld.  Hoe  het  dan 
komt  dat  dit  fraaie  werk  zoo  volstrekt  is  vergeten  ?  Het  antwoord  is  niet 
moeilijk  tegeven:tweejarennade „Toortse"  (in  1625)  verscheen  (te  Leiden 
bij  Elzevier)  de  eerste  druk  van  de  „Nieuwe  Wereldt  ofte  Beschrijvinghe 
van  West-Indien"  door  Joannes  de  Laet.  Dat  was  een  werk  van  veel 
wijdere  strekking  dan  het  bescheiden,  alleen  voor  zeevarenden  gedachte 
boek  van  Dierick  Ruiters,  en  het  beste  wat  deze  gegeven  had :  namelijk 
zijn  overzicht  van  de  Zuid-Amerikaansche  Kusten,  tusschen  Montevideo 
en  Pernambuco,  werd  door  De  Laet  overgenomen  i)-  Wèl  waakte  het  aan 
Ruiters  verleend  privilegie  tegen  afdruk,  nadruk  en  uittreksel,  maar  waar- 
om zou  hij  zich  met  een  bij  de  Compagnie  zoo  hoogst  invloedrijk  man,  als 
De  Laet  was,  niet  hebben  verstaan  ?  Het  komt  mij  verre  van  onaannemelijk 
voor  dat  de  platen,  die  Ruiters  reeds  voor  een  tweede  uitgave  in  gereed- 
heid had  gebracht  2),  door  De  Laet  zijn  aangekocht  of  overgenomen  voor 
zijn  (in  1636  verschenen)  „Jaerlijck  Verhael".  Hoe  dit  zij,  de  „Toortse" 
maakte  ruimte  voor  een  werk  op  ruimer  leest  geschoeid,  dat  aan  hooger 
eischen  voldoende,  aftrek  vond  bij  een  groot  publiek,  terwijl  alleen  de  een- 
voudige varensman  zich  van  Ruiters  zal  zijn  blijven  bedienen  —  in  1648 
althans  kon  nog  een  herdruk  verschijnen  3).  Waar  de  boeken  blijven,  die 
zoo  goed  als  uitsluitend  op  schepen  worden  gebruikt,  kan  men  zich  gemak- 
kelijk voorstellen ;  te  verwonderen  is  het  niet  dat  zij  in  geringen  getale  tot 
ons  zijn  overgekomen.  Wie  boeken  verzamelde  doorzag  niet  wat  er  aan 
zulke  lectuur  te  waardeeren  viel ;  wie  de  lectuur  kon  waardeeren,  was  niet 
van  de  noodzakelijkheid  doordrongen  om  haar  voor  het  nageslacht  te 
bewaren. 


i)     Boek  XII,  Cap.  14  en  Boek  XIV,  Cap.  15  zijn  (naar  De  Laet's  eigen  opgave)  uit  de 
Toortse  getrokken.  Te  zamen  geven  zij  de  kust  van  Montevideo  tot  Pernambuco. 

2)  Verg.  „Toortse",  Opdracht  aan  Prins  Maurits. 

3)  Zie  bibliographie. 


XIX 

Over  de  bronnen  die  Ruiters  gebruikte,  zou  men  kort  kunnen  zijn ;  hij- 
zelf noemt  slechts  (p.  ii8)  de  geschriften  van  Manuel  de  Figueiredo,  die 
ook  weer  van  nog  oudere  Portugeesche  (en  Spaansche)  bronnen  gebruik 
heeft  gemaakt  >).  De  Laet  daarentegen  verwijst  (in  het  voorwerk  van  de 
„Nieuwe  Wereldt")  naar  Antonio  de  Herrera,  Joseph  de  Acosta,  Martin 
del  Barco,  Ramusio,  Lopez  de  Gomara,  Jean  de  Léry  en  naar  tal  van 
auteurs  van  mindere  beteekenis.  Diezelfde  werken  waren  natuurlijk  aan 
Figueiredo  (een  Cosmographo  mor !)  ook  bekend ;  indirect  vindt  men  ze 
dus  bij  Ruiters  wel  terug,  maar  De  Laet  klom  weder  tot  die  oorspronke- 
lijker geschriften  op,  waardoor  zijn  arbeid  zekeren  wetenschappelijken 
stempel  heeft  verkregen  dien  de  „Toortse"  mist.  De  Laet  behoefde  zijn 
schrijftafel  niet  te  verlaten  om,  in  menig  opzicht,  Ruiters  (en  Figueiredo) 
voorbij  te  kunnen  streven ;  hij  kon  alle  gedrukte  bronnen  op  zijn  gemak 
raadplegen  en  beschikte  daarenboven  over  de  journalen  en  rapporten  van 
de  gezagvoerders  der  VV.  1.  C. ;  al  wat  hij  behoefde  was  tijd  om  zijne  gege- 
vens, naar  den  eisch,  in  ééne  bedding  te  leiden.  Ruiters  kan,  in  een  drukke 
zeemanscarrière,  dien  tijd  nooit  gehad  hebben.  Men  moet  hem  reeds  als 
groote  verdienste  aanrekenen,  dat  hij  zijn  eigen  aanteekeningen  bijhield 
en  uitwerkte,  al  wist  hij  zich  niet  geheel  los  te  maken  van  het  werk  dat  een 
wetenschappelijk  Portugees  vóór  hem  het  licht  had  doen  zien.  Eigenlijk 
moet  men  den  auteur  daarvoor  dank  weten ;  zijn  „Toortse"  heeft  daardoor 
ongetwijfeld  aan  stelselmatigheid  en  duidelijkheid  gewonnen.  Trouwens, 
hij  volgde  tot  op  zekere  hoogte  het  klassiek  geworden  voorbeeld,  gegeven 
door  eenen  Jan  Huyghen,  die  zijn  roem  grootendeels  (en  terecht  I)  dankt 


i)  a.  Roteiro  e  navegacao  das  Indias  occidentaes,  ilhas  Antilias  e  mar  Oceano  Occiden- 
tal, com  suos  derrotas,  sondas,  fundos  e  conhecencas  por  Pedro  Craesbeeck,  1609,  4°. 

i.  Hydrographia,  Exame  de  pilotos,  no  qual  se  contêm  as  regras  que  todo  pilote  deve 
guardar  em  suas  navegacöes,  assi  no  sol,  variacao  d'  agullia,  como  no  cartear,  com  algumas 
regras  da  navegacao  de  Leste,  Oeste,  com  mais  o  aureo  numero,  epactas,  marés  e  altura  da 
estrella  polar.  Com  os  roteiros  de  Portugal  para  o  Brasil,  Rio  da  Prata,  Guiné,  S.  Thomé, 
Angola  e  Indias  de  Portugal  e  Castella.  Lisboa  por  Vincente  Alvares,  1614, 4°  (Sommige  ex. 
van  die  uitgave  zijn  verschenen  bij  Joao  Dias  en  Sebastiao  de  Gois). 

f.  Titel  als  sub  i,  uitgever  Vincente  Alvares,  jaar  van  uitgave  1625. 

Een  exemplaar  van  deze  uitgave  berust  op  de  Leidsche  Bibliotheek  (en  ook  in  de  Biblio- 
thèque  Nationale  te  Parijs) ;  deze  was  de  eenige  die  ik  kon  raadplegen.  De  oudere  uitgaven 
zijn  zoomin  in  Nederland  als  op  de  Bibl.  Nat.  te  vinden.  De  uitgave  van  1625  is  iets  uitge- 
breider dan  die  van  1614. 

Verg.  Diccionario  bibliographico  Portuguez.  Estudos  de  Innocencio  Francisca  da  Silva 
applicaveis  a  Portugal  e  ao  Brasil.  Tomo  quinto.  Lisboa  na  imprensa  nacional,  2860. 

Van  de  uitgave  1614  bestaat  een  Fransche  bewerking  door  Le  Bon. 


Jut 

aan  het  oordeelkundig  verzamelen,  openbaar  maken  en  commentarieeren 
van  Portugeesche  gegevens. 

Ruiters  volgde  Figueiredo  niet  slaafs  na.  De  proef  daarop  is  gemakke- 
lijk te  maken.  De  Laet  namelijk  gebruikte,  voor  de  eerste  editie  van  de 
„Nieuwe  Wereldt",  de„Toortse"  als  bron  voor  (/(?/gedeeltederZuid-Ame- 
rikaansche  kust,  dat  zich  uitstrekt  van  Montevideo  tot  Pernambuco.  In  de 
tweede  uitgave,  verschenen  in  1630  (die  de  eerste  aan  rijkdom  verre  over- 
treft), gaat  hij  naar  een  ander  stelsel  te  werk :  hij  blijft  Ruiters  aanhalen, 
maar  stelt  Figueiredo's  aanwijzingen  naast  en  tegenover  die  van  den 
Zeeuw,  met  het  kennelijk  doel  zoodoende  den  lezer  opmerkzaam  te  ma- 
ken op  de  verschillen.  Alle  verdenking  van  naschrijverij,  voor  zoover  die 
op  Ruiters  zou  kunnen  rusten,  is  daarmede,  althans  voor  dit  kustgedeelte, 
kort  en  goed  afgewezen.  Of  Ruiters  voor  de  Wilde  Kust,  voor  West-Indië, 
voor  Terra  Nova,  behalve  op  Figueiredo,  ook  nog  op  andere  Portugeesche 
(en  Spaansche)  auteurs  steunt,  is  mij  niet  met  zekerheid  gebleken ;  het 
komt  mij  onwaarschijnlijk  voor.  Het  is  moeilijk  dat  uit  te  maken,  want 
goede  Spaansche  bronnen  waren  niet  zoo  uiterst  schaarsch.  De  Spanjaar- 
den waren  vanouds  iets  minder  geheimzinnig  geweest  omtrent  hun  kolo- 
niaal bezit,  dan  de  Portugeezen  gaandeweg  geworden  waren  '),  zij  konden 
zich  verbeelden  dat  het  er  voor  henzelven  minder  op  aankwam,  want  op 
groote  schaal  koloniseerende,  konden  zij  in  hun  overzeesche  bezittingen 
ten  allen  tijde  op  een  weerbaar  Europeesch  element  rekenen;  binnen  Eu- 
ropa reikte  de  arm  van  hunnen  monarch  nog  heel  wat  verder  dan  die  der 
Koningen  die  tot  1580  over  Portugal  regeerden.  Omstreeks  dat  noodlottig 
jaar  werden  de  Portugeezen  mede  zorgeloozer  2). 

Een  groot  gedeelte  der  „Toortse"  is  aan  Afrika  gewijd.  Het  is  een  be- 
langrijk gedeelte.  Wat  de  zeilaanwijzingen  betreft,  sluit  Ruiters  zich  hier 
ongetwijfeld  bij  Figueiredo  aan ;  het  beschrijvend  gedeelte  is  zoo  goed  als 
geheel  oorspronkelijk  werk.  Enkele  gegevens,  die  Figueiredo  tusschen  zijn 
zeilaanwijzingen  door  heeft  vermeld,  zijn  door  Ruiters  naar  zijn  beschrij- 
vend gedeelte  overgebracht,  maar  zij  zijn  niet  talrijk.  Ruiters  steuntnietop 
Pieter  de  Marees  (1602).  Terwijl  deze  laatste  feitelijk  „grepen"  moest  doen 
(Kaap  Verd,  Greinkust,  Goudkust,  Benin,  Gabon)  is  Ruiters  volledig :  zijn 
beschrijving  begint  bij  Kaap  Blanco  en  gaat,  zonder  noemenswaard  hiaat, 
tot  de  Congo-rivier  door;  de  zeilaanwijzingen  gaan  tot  voorbij  S.  Paulo  de 


i)    Verg.  A,  p.  XLV/XLVi. 

2)    Namenals :  Jan  Huyghen  van  Linschoten,  Jolink,  De  Houtman,  bewijjen  dit  voldoende. 


XXI 


Loanda.  De  geheele  kennis  die  de  Nederlandsche  zeevaarders,  in  het  eerste 
decennium  der  17de  eeuw,  van  de  Kusten  van  Opper- en  Neder-Guinee 
bezaten,  is  hier  samengevat;  maar  een  Portugeesch  cosmograaf  is  nog 
steeds  de  leermeester. 

Ook  die  „Cosmographo  mor"  maakte'zich  de  ervaringen  van  ouderen,  van 
geslacht  op  geslacht,  ten  nutte.  Er  doet  zich  het  merkwaardig  verschijnsel 
voor  dat  zinsneden  die  bij  Ruiters  voorkomen,  aan  Figueiredo  ontleend, 
weer  rechtstreeks  stammen  uit  het  handschrift  van  den  onvolprezen  Pa- 
checo  Pereira,  wiens  werk  in  15 10  wel  voltooid  zal  zijn  geweest,  maar 
eerst  na  bijna  vier  eeuwen  (1892)  door  den  druk  werd  openbaar  gemaakt. 
Figueiredo  moet  dat  geschrift  gekend  hebben  !  In  Portugal  is  daarop,  zoo- 
ver mij  bekend,  de  aandacht  nog  niet  gevallen.  Men  zie  p.  314  en  318. 

Dat  Ruiters  een  „verbeterde  en  veel  vermeerderde"  uitgave  (in  de  goede 
beteekenis  van  het  woord)  van  Figueiredo's  werken  leverde,  wordt  uit 
den  toon  der  beschrijvende  gedeelten,  die  thans  weer  worden  afgedrukt, 
nader  duidelijk.  Dat  hij  niet  placht  na  te  schrijven,  maar  ook  de  zeilaan- 
wijzingen  naar  eigen  overtuiging  durfde  retoucheeren,  is,  uit  de  wijze 
waarop  De  Laet  zijn  gegevens  aanvaard  heeft,  voldoende  klaar.  Het  is  niet 
noodig  bladzijde  voor  bladzijde  na  te  gaan  waar  Ruiters  aanvult,  wijzigt, 
of  vertaalt,  want  men  kan  zich,  door  cijfers,  gemakkelijk  eene  voorstelling 
vormen  van  zijn  meerdere  uitgebreidheid,  die  vooral  juist  aan  de  beschrij- 
vende gedeelten  te  danken  is.  Vergelijkt  men  de  „Toortse"  met  de  in  1625 
verschenen  uitgave  van  de  „Roteiros  de  Portugal  para  o  Brasil,  Rio  da 
Prata,  Guiné,  S.  Thomé,  Angola  e  Indias  de  Portugal  e  Castella"  «),  dan 
blijkt  dat  de  pagina  der  „Toortse"  gemiddeld  een  grooter  aantal  (250) 
letters  bevat  dan  die  der  Roteiros.  De  verschillende  onderdeelen  beslaan 
het  hieronder  opgegeven  aantal  bladzijden  : 


bij  Figueiredo 

bij  Ruiters 

Roteiro  do  Brasil 

25  P- 

Van  Brasilien 

142  p. 

Roteiro  de  Angola  (cura  annexis) 

8p. 

Van  Angola  (ca.) 

32  P- 

Roteiro  de  Guiné  (ca.) 

4tp. 

Van  Guinea  (ca.) 

III  p. 

Roteiro  de  Terra  Nova 

6p. 

Van  Terra  Nova 

6p. 

Roteiro  da  Costa  de  Espanha 

6p. 

geen 

Roteiro  das  Indias 

36  P. 

Van  West  Indien 

I23P- 

Roteiro  da  pescaria  na  Costa  de 

4p. 

geen 

Berberia. 

i)    Peze  uitgave  is  vollediger  en  iels  uitvoeriger  dan  die  van  1614.  Verg.  p.  XIX,  noot. 


Het  zijn  die  beschrijvende  gedeelten  die  ons,  behalve  de  bijzonderheden 
van  plaatselijken  aard  die  zij  leeren,  menigen  kijk  geven  op  het  leven 
der  Portugeezen  aan  boord  en  aan  den  wal,  op  hunne  gewoonten,  handels- 
betrekkingen, industrieën.  Voor  Portugeezen  waren  die  bijzonderheden 
onbelangrijk ;  Ruiters'  Nederlandsche  tijdgenooten  zullen  hem  daaren- 
tegen dank  geweten  hebben  voor  zijne  mededeelingen  dienaangaande. 
Zijne  beschrijving  van  de  in  Brazilië  voorkomende  gedierten  zou  de  tegen- 
woordige lezer  wellicht  liever  gemist  hebben,  maar  Ruiters  stond  in  zijn 
geloof  aan  gedrochtelijkheden  niet  boven  het  niveau  van  zijn  tijd.  Zoo  heb 
ik  gemeend  ook  dat  gedeelte,  als  kenmerk  van  dien  tijd,  toch  te  moeten 
opnemen.  Hetgeen  ik  verder  overnam  is,  zonder  twijfel,  grootendeels  aan 
Ruiters'  eigen  waarneming  ontleend,  met  ééne  uitzondering:  de  door  de 
West-Indiën  leidende  scheepvaartrouten  dier  dagen.  Wel  steunt  dit  ge- 
deelte weder  op  Figueiredo,  maar  hel  heeft,  naar  mij  voorkomt,  in  onze 
literatuur  zijn  gelijke  niet  wat  begrijpelijkheid  en  aanschouwelijkheid  be- 
treft. Straks,  als  het  Kanaal  door  de  Landengte  van  Panama  voor  de 
groote  scheepvaart  zal  zijn  opengesteld,  zal  men  misschien.juist  weer  waarde 
gaan  hechten  aan  nadere  bekendheid  met  de  vroegere  verkeerswegen. 

Om  ten  slotte  te  doen  zien  hoe  rijk  de  „Toortse"  is,  volge  hier  een 
eenigszins  systematisch  bewerkte  inhoudsopgave. 

Inhoud  der  „Toorts  e". 
Titelplaat. 
Titel. 
Privilegie. 
Opdracht. 
Voorrede. 
Sonnetten. 
Eerste  gedeelte  :  Zuid- Amerika 

Boekl:  Van  Bresili  Meridionalts.  (?P — 24°  Z.Br.).  pag. 

Afdg.  i.  Beschrijvinghe  van  Bresili  Meridionalis in  America.  .  i 
Afdg.  2.  Beschrijving,  dienende  tot  waerschouwinge  om  aan  de 

Cust  van  Bresili  Meridionalis  te  comen 35 

Afdg.  3.  Om  in  Parnambuco  te  seylen 39 

Afdg.  4.  Beschrijvinghe  van  de  Zee-Cust  tusschen  Parnambuco 

ende  de  Baya  de  todos  los  sanctos 45 

Afdg.  5.  Beschrijvinghe  van  de  Zee-Cust  tusschen  Baya  de  todos 

los  sanctos  ende  Rio  de  laneiro 60 


XXIII 


Afdg.  6.  Beschrijvinghe  van  de  zee-cusl  tusschén  Rio de  laneiro 

ende  S.  Vincento 86 

Boek  II:  Van  de  Custen  van  Partiapiacaba  in  Cananea,  Parnapiacaba  in 
Parnagua,  Patoa  en  Garae-Gaves  (23°  Z.Br. — 35°  Z.Br.). 

Afdg.  I.  Beschrijvinghe  van  de  zee-cust  Parnapiacaba  in  Cana- 
nea (24°  Z.Br.— 26°  Z.Br.) 92 

Afdg.  2.  Beschrijvinghe  van  de  zee-cust  Parnapiacaba  in  Parna- 
gua (26°  Z.Br.— 28°  Z.Br.) 97 

Afdg.  3.  Beschrijvinghe  van  de  zee-cust  van  Patoa  (28°  Z.Br.— 

35°Z-Br.) 100 

Afdg.  4.  Beschrijvinghe  van  Rio  de  la  Plata 107 

Afdg.  5.  Hoe  men  Rio  de  la  Plata  sal  op  seylen 114 

Boek  III:  Van   IViU o/ie  JVoori  Bresi/ien  {SO  Z.Br.  tot  Riv.S.  ]a.no{ 
Amazone-rivier). 

Afdg.  I.  Beschrijvinghe  van  de  Zee-Cust  van  Brasilien  Septen- 

trionalis 123 

Boek  IV:  Van  Bresilien. 

Afdg.  I.  Van  Brasilien 136 

Afdg.  2.  Negotien  in  Brasilien  onder  de  Portugijsen,  so  van  Coop- 

lieden,  Suycker-zieders,  ende  Boeren 137 

Tweede  gedeelte:  Midden- Amerika. 

Boek     :  Van  West-Indien. 

Afdg.  I.  Van  den  grooten  Golf  Occidentalis,  eertijts  de  Nieuwe 

Weerelt,  ende  nu  West-Indien  ghenaemt    ....   143 

Afdg.  2.  Beschrijvinghe  van  den  wegh  om  uyt  t'  Neerlant  te  sey- 
len op  alle  plaetsen  in  West-Indien  gheleghen      .     .164 

Afdg.  3.  Beschrijvinghe  om  uyt  Neerlant  te  seylen,  naer  de  Cust 

Nueve  Granada  in  West-Indien 208 

Afdg.  4.  Beschrijvinge  van  den  wegh  ende  passagie  naer  de 

Honduras 226 

Derde  gedeelte  :  Afrika. 

Boek     :  Van  Guinea,  Mitta  ende  Angola. 

Afdg.  I.  Beschrijvinghe  van  de  Cust  van  Guinea  ende  Angola    .  266 
Afdg.  2.  Beschrijvinghe  van  de  Cust  Guinea  ende  Angola  (zeil- 

aanw.) 330 


xxiy 


pag- 

Afdg.  3.  Beschrijvinghe,  hoemen  de  Cust  van  Angola,  uyt  Neer- 
landt  comende  sal  beseylen 398 

Afdg.  4.  Beschrijvinghe  hoe  de  Cust  van  Angola  op  verscheyden 

Pools  hooghten  vertoont 403 

Vierde  gedeelte  :  Noord- Amerika. 
Boek :      Van  Terra  Nova. 

Afdg.       Een  corte  beschrijvinghe  van  Terra  Nova 409 

Aanhangsel. 

Cort  onderrecht  [der  theoretische  zeevaartkunde] 416 

Register 453 

Breedtetafel .  457 

Errata 462 


Brun  en  de  „Schiffarten." 

Het  Reisverhaal  van  Samuel  Brun  is  oorspronkelijk  werk  van  een  be- 
scheiden man.  Bij  eerste  inzage  maakt  het  zelfs  geen  bijzonder  gunstigen 
indruk,  ofschoon  de  persoon  die  het  opstelde  al  spoedig  voor  zich  inneemt. 
Als  auteur  is  hij  echter  wel  eens  duister,  zijn  spelling  van  eigennamen  is 
soms  raadselachtig '),  zijne  mededeelingen  hebben  dikwijls  toelichting 
noodig,  maar  de  verklaring  is  toch  gewoonlijk  te  vinden  en  (ongedachte 
verdienste)  de  berichten  blijken  controle  te  kunnen  verdragen !  Zelfs  data 
zijn  herhaaldelijk,  met  behulp  van  binnen-  of  buitenlandsche  gegevens,  te 
fixeeren  en  worden  dan  kloppend  bevonden.  Daar  staat  tegenover  dat  het 
werk  iets  van  die  vastheid  van  uitbeelding  mist,  waardoor  de  Nederland- 
sche  reisliteratuur  der  1 7de  eeuw  zich  gewoonlijk  kenmerkt ;  groote  leven- 
digheid van  verhaaltrant  maakt  weer  veel  goed. 

Brun  gaf  zich  ook  niet  uit  voor  meer  dan  waarvoor  hij  was  „scheep"  ge- 
komen, namelijk  voor  chirurg,  en  wel  voor  één  uit  de  velen  die,  hun  vak  als 
een  „Handwerck" beschouwende,  zichzelf,, Barbier"  noemden.  Zorgvuldig 


i)  Hij  was  niet  ter  plaatse  toen  zijn  werk  werd  afgedrukt ;  vandaar  eigenaardige  fouten. 
Aan  het  slot  van  het  boek  {p.  132)  leest  men  :  N.B.  Weil  der  Author  abwesend,  seind  etliche 
wörter  in  den  Colum  tituln  versetzt,  aber  leichtlich  zu  verbesseren:  Alsz  fol.  2.  Indianisch, 
lisz  L'anarisch,  &c.  fol.  90.  Holand,  lisz  Seeland.  fol.  12.  Schützenhauptman,  liszSchiffs- 
hauptman,  &c.  Verg.  overigens  den  tekst. 


XXV 

wachtte  hij  zich,  toen  hij  in  zijn  geboorteland  teruggekeerd  zijn  reisher- 
inneringen boekstaafde,  van  allen  schijn,  alsof  hij  voornamer  rol  voor  zich 
opeischte  dan  hem,  in  zijn  bescheiden  positie,  vanzelf  was  toegekend  of 
eigenlijk;  hij  zweeg  zooveel  mogelijk  over  eigen  verrichtingen.  Op  hem 
heeft  het  verwijt:  „a  beau  mentir  qui  vientdeloin"geen  vat.  Hij  verhaalde 
uitsluitend  wat  hem,  in  Nederlandschen  dienst,  was  wedervaren,  of  wat 
hij  had  bijgewoond  en  opgemerkt.  Gebrek  aan  grondige  bekendheid  met  de 
omgangstaal  heeft  hem,  al  verhalende,  wel  eens  een  snooden  trek  gespeeld. 
Het  bijbelwoord:  „vele  laatsten  zullen  de  eersten  zijn"  werd  reeds  aan 
dezen  bescheidene  vervuld.  Een  Duitscher  i)  poogde  hem  voor  Duitschland 
op  te  eischen;  hij  verhief  den  Helvetiër  die  zichzelf  als  „vou  Baselauszdein 
Schweitzerland  bürtig'  voorstelde  2),  die  zich  in  een  sterk  zwitsersch  ge- 
tinte taal  placht  te  uiten,  die  alleen  van  „Uns  Teutschen"  sprak  wanneer 
hij  zich  één  gevoelde  met  de  zich  „Duytsen"  of  „Dietsen"  noemende  Hol- 
landers (the  Dutch),  tot  ,^den  er  sten  Deutschen,  der  miteinem  wissenschaft- 
lühen  Reisebericht  iiber  Afrikain  die  Offentlichkeit  traf'  i).  Eenander 
Duitscher,  de  beroemde  in  Engeland  gevestigde  geograaf  E.  G.  Ravenstein, 
diende  daarop,  al  spoedig,  met  de  woorden  „raiher  absurd",  een  korte, 
scherpe  en  welverdiende  terechtwijzing  toe  4).  Brun's  landgenoot  Schinz  s) 
ging  wat  minder  ver  dan  Henning,  hij  noemde  Brun's  aandeel  „an  derivis- 
sensckaftlichen  Erforschung  Afrika  s  ein  betriichtliches  und aller  Wür- 
digung  wohl  ïvert".  Men  kan  daar  vrede  mede  hebben,  maar  de  goede 
Brun  zelf  zou  ook  voor  deze  ophemeling  zijner  verdiensten  zijn  terug  ge- 
deinsd; aan  Wissenschaft  deed  hij  niet,  hij  was  te  lichtgeloovig  om  daaraan 
te  kunnen  doen;  een  onafhankelijk  „Forscher"  was  hij  ook  niet,  daarvoor 
stond  hij  niet  hoog  genoeg  boven  het  niveau  van  zijn  tijd  &).  Wie  een  weten- 

i)  Dr.  G.  Henning,  uil  Oschatz  in  Saksen,  in  „Verband!,  der  Naturforschenden  Ges.  zu 
Basel,  Band  XIII,  Heft  I,  Jahrg.  1901,  p.  i.''  Het  Artikel  luidt:  „Samuel  BraunausBasel,der 
erste  Deutsche  wissenschaftliche  Afrikareisende".  Zie  ook  literatuuropgave. 

2)  Zie  p.  iig. 

3)  Als  voren  p.  loi. 

4)  Ravenstein  in  „The  strange  .^dventures  of  Andrew  Battell",  Intr.  p.  X.,  zie  literatuur- 
opgave. 

5)  Hans  Schinz  „Schweizerische  Afrika-Reisende  und  der  Anteil  der  Schweitzer  ander 
Erschlieszung  und  Erforschung  Afrika's  überhaupt",  Neujahrsblatt  herausg.  von  der  Na- 
turf.  Ges.  zu  Zürich,  1904. 

6)  Lichtgeloovig,  waar  hij  bijvoorbeeld  de  geschiedenis  van  S.  Jorge  da  Mina  uit  den 
mond  van  130-jarige  negers  opteekent;  bijgeloovig  in  zijne  beschouwing  omtrent  kometen 
(p.  82):  na  Tycho  Brahé  had  een  „wissenschaftlicher"  man  daarboven  kunnen  staan.  Te 
Cape  Mount  ( p.  49/soj  is  het  niet  zoo  heel  zeker  of  hij  niet  zelf  meent  de  stem  des  Boozen 
werkelijk  te  hebben  vernomen. 


XXVI 

schappelijk  reiziger  aan  Afrikaansche  stranden  in  Brun  meent  te  hebben 
aangetroffen,  kan  hem  ook  wel  voor  den  eersten  wetenschappelijken  (Duit- 
schen  ?)  reiziger  aan  de  kusten  der  Middellandsche  Zee  houden,  die  hij  toch 
ook  heeft  bevaren,  maar  hijzelf  gaf  zich  zoo  min  voor  het  een  als  voor  het 
ander  uit.  Hij  zal  ook  wel  beseft  hebben  dat  hij  als  opnierker  en  onderzoe- 
ker (Forscher  ?)  de  mindere  was  van  zijn  tijdgenoot  Pieter  de  Marees,  die 
hem  althans  verre  overtrof  in  het  geordend  voordragen  vanopgenomen  en 
verwerkte  indrukken;  wiens  werk  hem  bekend  was,  zoodat  hij  er  eenig  ge- 
bruik van  maakte  •).  Overigens  teekende  hij  onafhankelijk,  in  volmaakt 
goeden  trouw  en  vrijwel  uitsluitend  naar  tijdsorde,  datgene  op  wat  hem 
overkwam,  of  wat  hij  opmerkte  en  meende  op  te  merken.  Daarvoor  valt 
hem  dank  te  weten.  Voor  de  wijze  waarop  hij  zich  van  die  taak  kweet,  ver- 
dient hij  Asher's  lofspraak:  „the  narrative  is  f  uil  of  interest,  its  style  is  so 
lively  that  it  reads  almost  like  „„The  tour  of  a german  Prince""  who 
appears  to  follow  the  footsteps  of  this  countryman  of  his,  but  who perhaps 
would  beata  loss,  ifcalledupoti  to  product  such  Documents  ofwellbehaviour 
as  those  ivith  which  our  author  concludes  his  „  IVeltgang"'''^).  Toch  kunnen 
alleen  Nederlanders,  onder  wier  vlag  hij  voer  (een  symbool  dat  hem  zoo- 
danig dierbaar  was  geworden  dat  hij  zijn  Nederlandsche  getuigschriften 
onvertaald  aan  het  einde  van  zijn  werk  overlegde  als  het  beste  wat  hij  kon 
toonen),  hem  het  recht  doen  wedervaren  waarop  hij,  als  bescheiden  mede- 
strijder in  de  keurlijke  cohort  van  het  Nederlandsch  vreemdenlegioen, 
aanspraak  heeft.  Zeker  kunnen  zij,  beter  dan  anderen,  hem  eeren  dooreen 
nieuwe  uitgave  van  zijne  „Nederlandsche  zeereizen  en  landbeschrijvin- 
gen"3)  al  heeft  hij  die  in  zijne  moedertaal  opgesteld,  zooals  zijn  recht  was  4). 

Geboorte  en  overkomst  naar  Nederland. 

Den  igen  Maart  1580  werd  Brun  te  Basel  geboren  5).  Van  zijne  jeugd  en 
jongelingsjaren  is  niets  bekend,  maar  men  moet  aannemen  dat  hij  zich  op 
de  chirurgie  had  toegelegd  en  tot  eenig  gilde  was  toegelaten,  toen  hij,  in 


i)  Henning  (p.  78)  meent  dat  B.  niet  op  De  Marees  steunt  en  dat  is  zeker  waar,  maar 
„Anklange"  bij  diens  werk  zijn  er  wèl ;  zie  de  aanteekeningen  bij  den  tekst. 

2)  Asher.  Bibliographical  Essay  on  the  Collection  of  Voyages  ed.  and  pub.  by  Levinus 
Hulsius,  London  &  Berlin  1839,  p.  90. 

3)  Vergelijk  Art.  2  der  Statuten  der  LinschotenVereeniging. 

4)  Terecht  zegt  Camus  (p.  189) :  „Si  Ion  vouloit  donner  une  notice  plus  détaillée  des  re- 
lations de  Braun,  on  ferait  un  récit  a  peu  prés  aussi  long  que  les  relations  mêmes.''  Maaral- 
leen Nederlanders  kunnen  zulk  een  „notice"  leveren ;  er  is  in  het  boek  zooveel  dat  specifiek 
Nederlandsch  is,  dat  de  beteekenis  daarvan  aan  buitenlanders  ontgaan  moet ! 

5)  Henning  p.  12. 


XX  vn 

1611,  den  Rijnstroom  (op  de  gebruikelijke  wijze)  kwam  afzakken  naar 
Amsterdam,  alwaar  hij  voorloopig  werk  wist  te  vinden  bij  zekeren  Meester, 
Hercules  Fransen  genaamd.  Daar,  in  de  koopstad  aan  het  Y.vond  hij,  man 
die  zijn  vak  verstond,  ruimschoots  gelegenheid  om  zijne  diensten  als 
scheepsheelmeester  aan  te  bieden  en  in  die  hoedanigheid  verre  reizen 
mede  te  maken. 

R  e  i  s  I,  p.  I  t/m  30. 

Brun  monstert  op  het  schip  „de  Meermin"  «),  Kapitein  Joh.  Pietersz  van 
Hoorn,  bestemd  naar  Neder-Guinee.  Den  len  December  16 1 1  vertrekt  hij 
met  dien  bodem  naar  Texel,  den  zSen  naar  zee.  Zonder  ongeval  bereikt 
het  schip  zijne  bestemming  te  Mayumba,  een  weinig  benoorden  Loango. 
Op  die  plaatsen  vertoeft  men  geruimen  tijd,  lang  genoeg  om  Brun  in  de 
gelegenheid  te  stellen  tot  het  waarnemen  en  opteekenen  van  veel  dat  hem 
later  meldenswaardig  zal  voorkomen.  De  reis  wordt  voortgezet  naar  de 
monding  van  de  Congo-rivier;  men  brengt  daar  zeven  maandendoor.  Het 
schip  loopt  er  éénmaal  gevaar  van  door  Portugeezen  te  worden  overrom- 
peld, want  van  het  Twaalfjarig  Bestand  trekken  partijen  zich  buiten  Eu- 
ropa weinig  aan.  Ook  aan  de  Congo-kust  teekent  Brun  eenige  wetens- 
waardigheden op,  maar  zij  zijn  van  minder  gehalte  dan  die  welke  Loango 
raken;  blijkbaar  is  de  gelegenheid  om  naar  den  wal  te  gaan  er  minder 
gunstig.  Na  eene  afwezigheid  van  22  maanden  valt  het  schip  weer  te 
Amsterdam  binnen,  alwaar  Brun,  den  i2en  October  1613,  met  een  fraai 
getuigschrift  afmonstert. 

Het  belang  van  dit  reisverhaal  moet  worden  afgemeten  naar  hetgeen  de 
auteur  omtrent  Loango  (en  Congo)  boekstaaft.  Het  voornaamste  wat  men 
dienaangaande  uit  dien  tijd  bezit,  is  het  verhaal  der  lotgevallen  van  An- 
drew  Battell,  in  1625  door  Purchas  uitgegeven,  maar  eerst  verstaanbaar 
geworden  sedert  Ravenstein  (1901)  een  critische  uitgave  voor  deHakluyt- 
Society  bezorgde.  Omdat  Battell,  die  in  de  jaren  1 590 —  1 6 1  o  door  de  Congo- 
streken  zwierf,  het  land  beter  kende  en  uitvoeriger  is  dan  Brun,  kunnen 
zijne  berichten  dikwijls  tot  toelichting  van  diens  aanteekeningen  dienen. 
Na  Battell  moet  gewaggemaakt  worden  van  Dierick  Ruiters  wiens  „Toortse 
der  Zee-Vaert"  mededeelingen  van  waarde  bevat  (1623).  Met  Ruiters  en 


1)  De  tekst  heeft  „Meeritiann".  Bedoeld  zal  wel  zijn  „Meermin".  Een  drukfout  iM«// het 
echter  niet  te  wezen,  daar  het  woord  meermin  afgeleid  is  van  een  ouder  Germaansch  mere- 
mannt,  dat  zeewijf  beteekende.  Zie  Verdam :  „De  werking  der  bijgedachte  in  de  Taal",  Noord 
en  Zuid  XXI,  5. 


XXVIII 

vóór  Brun,  zou  men  nog  de  „Korte  historiael  ende  Journaelsche  Aentey- 
ckeninghe"  van  Pieter  van  den  Broecke  (Jacatraanscher  gedachtenis) 
moeten  noemen.  Van  den  Broecke  maakte,  in  de  jaren  1604 — 1612,  een 
viertal  reizen  naar  Loango  en  hij  stelde  belangrijke  feiten  te  boek,  maar 
zijn  werk  verscheen  eerst  in  1634  in  druk  '),  zoodat,  al  kan  V.  d  B.  dienen 
tot  toelichting  van  Brun,  deze  laatste  toch  de  oudere  gedrukte  bron  van 
Nederlandschen  oorsprong  blijft. 

Reis  II,  p.  31  t/m  56. 

Den3ien  Maart  1614  vertrekt  Brun,  thansin  het  schip  „de  Witte  Hond", 
gezagvoerder  weder  Joh.  Pietersz.  van  Hoorn,  uit  Texel  opnieuw  naar 
Guinee.  De  reistrek  wordt  als  volgt  afgelegd  :  Ivoorkust,  Goudkust,  Palm- 
oliekust  (Benin),  Kaap  de  Lopo  Gon^alves,  Principe,  Greinkust  (Cape 
Mount),  Goudkust,  huiswaarts.  Na  eene  reis  van  ruim  twee  jaren  is  het 
schip  vóór  Paschen  1616  (d.  i.  vóór  den  360  April)  in  het  vaderland  terug, 
met  een  lading  vertegenwoordigende  de  waarde  van  1.000.000  guldens. 

Dit  reisverhaal  is  vooral  belangrijk  wegens  eenige  bijzonderheden  die 
Brun  omtrent  Benin  mededeelt,  juist  over  zaken  die  door  den  onbeken- 
den D.  R.  (1602)  z)  en  door  Dierick  Ruiters  (1623)  in  zijn  „Toortse  der 
Zee-Vaert"  worden  verzwegen,  ofschoon  men  mag  aannemen  dat  zij  toch 
met  de  menschenofïers  enz.  wel  bekend  waren.  Als  eerste  berichtgever 
omtrent  feiten  en  toestanden,  die  anders  voor  het  eerst  door  Olphert  Dap- 
per (1668)  op  gezag  van  Blomert  vermeld  zouden  worden,  heeft  Brun  hier 
onmiskenbare  waarde. 

Reis  V,  p.  I  I  3  t  m   132  (chronologisch  de  derde). 

Ten  einde  geen  onderwerpen  die  bij  elkaar  behooren  te  scheiden,  heeft 
Brun  goedgevonden  zijn  derde  reis  in  de  vijfde  plaats  te  behandelen.  In  Juni 
1616  monstert  hij  op  het  schip  „de  Oranjeboom",  gezagvoerder  Hendrik 
Willemse  Buis  van  Rotterdam.  De  reis  is  bestemd  naar  Italië  en  Con- 
stantinopel,  maar  het  schip  vergaat  bij  Cascaes  op  de  Portugeesche  kust ; 
de  bemanning  wordt  meerendeels  gered.  Als  schipbreukeling  vertoeft 
Brun  geruimen  tijd  te  Lissabon ;  zijn  vakkennis  maakt  hem  mogelijk,  zoo- 


i)  .Aan  een  herdruk  daarvan  kan  eerst  worden  gedacht  wanneer  de  Indische  reizen  van 
V.  d.  B.  daarvoor  in  aanmerking  komen.  Zie  verder :  Lijst  van  aangehaalde  werken.  De  her- 
druk die  in  Begin  ende  Voortgangh  voorkomt  bevat  een  goeden  „Inwerp"  dieniet  in  hel 
origineel  voorkomt 

2)     Bij  Pieter  De  Marees,  zie  Literatuuropgave. 


XXIX 

dra  hij  de  noodzakelijkheid  om  te  gaan  varen  weder  gevoelt,  een  schip  te 
vinden,  thans  „de  Gulden  Valk"  bestemd  naar  Venetië.  Hij  monstert 
daar  aan  op  eene  gage  van  9  Realen  per  maand,  met  de  vergunning  om 
voor  eigen  rekening  handel  te  mogen  drijven.  Onderweg  heeft  men  eene 
ontmoeting  met  zeeroovers,  maar  het  schip  komt  behouden  te  Venetië 
aan,  alwaar  Brun  de  ontscheping  bijwoont  van  de  Nederlandsche  troepen 
onder  Graaf  Ernst  van  Nassau,  bestemd  tot  ondersteuning  van  de  la- 
gunestad. Den  24en  Augustus  d.  a.  v.  is  hij  weder  in  Nederland  terug. 

Als  bijdrage  tot  onze  nog  zoo  onvolledige  kennis  van  hetgeen  er,  tijdens 
het  Twaalfjarig  Bestand,  ter  zee  alzoo  voorviel,  heeft  dit  reisverhaal  eenige 
waarde.  Men  leert  er  een  zonderlingen  tijd  uit  kennen :  Venetië  wordt 
door  de  Staten  tegen  Oostenrijk  met  troepen  ondersteund,  daarna  met 
eene  scheepsmacht  onder  Melchior  van  den  Kerckhove,  Spanjaarden 
liggen  op  die  vloten  te  loeren  en  raken  met  de  Nederlanders  slaags ;  tegen 
de  Algerijnen  gaan  Spaansche  onderdanen  en  Nederlanders  schouder  aan 
schouder  in  den  strijd,  maar  in  Guinee  en  Brazilië  gaan  zij  elkaar,  als  het 
kan,  verwoed  en  met  de  oude  verbittering  te  lijf. 

Reis  III,  p.  57  t/m.  89  (chronologisch  de  vierde). 

Brun  monstert  aan  in  staatsdienst.  Hij  vertrekt  in  September  16 17  met 
het  schip  „Gelderland"'  in  de  vloot  van  den  Generaal  Clantius  naar  Guinee, 
om  daar  drie  jaren  achtereen  dienst  als  geneesheer  te  bewij2en,  op  het 
Fort  Nassau  (aan  de  Goudkust),  in  1612  door  denzelfden  Clantius  op  last 
van  de  Generaliteit  gesticht.  Driejaren  neemt  hij  er  den  medischen  dienst 
waar,  maar  hij  doet  nog  iets  meer :  hij  besteedt  een  gedeelte  van  zijnen 
tijd  om  aanteekeningen  omtrent  landen  volk  te  verzamelen.  Dieaantee- 
keningen  staan,  in  hoedanigheid  en  in  hoeveelheid,  onbetwistbaar  lager 
dan  die  welke  men  reeds  had  van  dehand  van  Pieter  de  Marees(i6o2), 
maar  zij  werken  toch  eenigszins  aanvullend,  vooral  daar,  waar  zij  een 
naderen  kijk  geven  op  het  beleid  der  Nederlanders  in  dit  allereerst  door 
hen  bezette  overzeesch  gebied.  Die  Nederlanders  nemen  nog  al  dikwijls 
(men  zou  zoo  zeggen :  teveel)  aandeel  in  de  onderlinge  twisten  der  Natu- 
rellen, zij  schieten  met  gespleten  kogels,  zij  volgen  eene  politiek  die  aan 
Brun  schijnt  te  mishagen,  al  heeft  hij  den  goeden  smaak  van  dat  niet  met 
ronde  woorden  uit  te  spreken.  Na  volbrachten  diensttijd  repatrieert  hij 
weder  per  Gelderland  (die  transportschip  schijnt  te  zijn  geweest).  Hij  komt 
in  Juli  1620  in  Nederland  terug,  alwaar  hij  zich  voorstelt  met  een  zeer  ver- 


XXX 

vereerend  paspoort,  hem  door  Clantius  verleend,  naar  Zwitserland  terug 
te  keeren. 

Reis  IV,  p.  90   t/m  112  (chronologisch  de  vijfde). 

De  politieke  toestand  in  de  Rijnlanden  maakt  het  trekken  naar  Zwit- 
serland gevaarlijk ;  zoo  besluit  Brun  nog  maar  weer  een  nieuwe  zeereis  te 
aanvaarden.  Hij  monstert  den  23^11  October  1620  op  het  oorlogsschip 
„Edam"  aan,  gezagvoerder  Thomas  Pieterssen.  Het  schip  is  bescheiden 
onder  de  vlag  van  den  Vice- Admiraal  Joachim  HendrickszSwartenhondt, 
bestemd  naar  de  Middellandsche  Zee.  Het  is  een  merkwaardige  tocht,  be- 
langrijker doordien  Brun  ons  zijne  lotgevallen  in  extract-journaalvorm  te 
genieten  geeft.  De  reis  wordt  uitgestrekt  tot  Iskenderun  (Alexandrette) ; 
men  heeft  ontmoetingen  met  Engelsche  vloten,  met  zeeroovers  en  Joan- 
niter-ridders,  met  lieden  van  allerlei  slag,  maar,  daar  het  Twaalfjarig  Be- 
stand den  len  April  162 1  komt  te  verstrijken,  worden  de  toestanden 
gaandeweg  hachelijker.  Uit  een  historisch  oogpunt  heeft  deze  reis  hare 
waarde,  omdat  de  geschiedschrijving  tot  dusver  zoo  goed  als  geen  aan- 
dacht gewijd  heeft  aan  die  ontwikkelingsperiode  van  het  Nederlandsche 
zeewezen  welke  met  het  Bestand  samen  valt.  Men  vindt  deze  onderneming 
van  Swartenhondt  nergens  met  eenige  uitvoerigheid  vermeld ;  slechts 
wordt  het  jaartal  genoemd,  gewoonlijk  in  verband  met  een  zeetocht  die 
in  het  volgende  jaar  door  hem  werd  ondernomen,  die  dan  in  den  regel 
iets  minder  oppervlakkig  wordt  besproken. 

Den  pen  Augustus  1621  is  Brun  met  het  schip  te  Falmouth.  Spoedig 
daarna  valt  men  een  Nederlandsche  haven  binnen.  Met  een  paspoort,  ge- 
teekend  16  September  162 1,  vertrekt  hij  naar  zijn  geboorteland,  om  zich 
daar  als  heelmeester  een  praktijk  te  zoeken. 

Verdere  levensb  ij  zonderheden. 

Blijkens  onderzoekingen  van  recenten  datum  heeft  Brun  zich  aanvan- 
kelijk te  Liesthal  in  Baselland  gevestigd,  alwaar  hij  in  1623  huwde.  De 
betrekkingen  tot  de  stad  zijner  geboorte  verwaarloosde  hij  niet,  want,  zoo- 
wel in  dat  jaar  als  in  1627,  droeg  hij  zorg  dat  zijne  burgerrechten  verlengd 
werden,  opdat  zij  niet  zouden  verjaren.  Reeds  in  1624  verscheen  te  Basel 
het  boekje  dat  zijne  herinneringen  bevat,  om  spoedig  in  Duitsche  her- 
drukken (de  Bry  1625,  Hulsius  1626)  en  Latijnsche  vertaling  (de  Bry  1625) 
te  worden  verspreid.  In  1628  vestigde  hij  zich  voorgoed  te  Basel.  Hij  vond 
daar  groote  waardeering,  verschillende  eereposten  werden  hem  opgedra- 


gen.  Hij  is  er  in  1648  voorde  tweede  maal  gehuwd.  Den  ji^n  Juli  1668 
overleed  hij  in  de  stad  die  hem  had  zien  geboren  worden,  in  den  hoogen 
ouderdom  van  88  jaren  »). 

In  den  loop  van  bijna  drie  eeuwen  is  het  reisgeschrift  van  Samuel  Brun 
zeldzaam  geworden.  Camus  die  de  Verzameling  Reizen  van  de  Bry  be- 
schreef, kende  het  Baselsche  origineel  in  het  geheel  niet;  Asher,  die  het- 
zelfde verrichtte  voor  de  Verzameling  Hulsius,  heeft  van  het  bestaan 
daarvan  geweten,  maar  de  titel  schijnt  hem  onbekend  te  zijn  geweest  2). 
Ook  de  herdrukken  zijn  zeldzaam,  de  Latijnsche  vertaling  schijnt  nog  het 
meest  voor  te  komen.  Het  gelukte  mij  niet  in  Nederland  ook  maar  één 
exemplaar  te  vinden,  hetzij  origineel,  vertaling  of  herdruk.  Zeldzaam  is 
zeker  ook  de  Duitsche  herdruk  van  De  Bry ;  ik  heb  er  eene  onder  de  oogen 
gehad  (uit  Jena)  die  vrijwel  gelijkluidend  met  het  origineel  is,  maar  in  een 
veranderde  spelling  is  uitgegeven.  Nagenoeg  hetzelfde  kan  gezegd  wor- 
den van  den  herdruk  van  Hulsius.  Beide  uitgaven  bevatten  illustraties, 
maar  in  het  origineel  komen  die  niet  voor;  zij  dragen  alle  kenmerken  van 
aan  de  fantasie  der  teekenaars  te  zijn  ontsproten.  Wanneer  Asher  (p,  88) 
verklaart :  „ihis  is  one  of  the  r  ar  est  of  the  whole  series  of  de  Bry's  Peregri- 
nations",  moet  men  dat  aannemen;  het  verklaart  mede  hoe  Brun's  Reis- 
verhaal, in  Nederland,  (waar  men  nooit  gedoemd  is  geweest  om  de  handen 
naar  eenen  de  Bry  of  eenen  Hulsius  uit  te  strekken),  eerder  dan  elders, 
in  zoo  volstrekte  vergetelheid  is  geraakt  3).  Maar,  zoo  het  geschrift  al  ver- 
geten was,  het  heeft  toch  gewerkt  en  nagewerkt.  Opmerkelijk  althans  is  dat 
N.  van  Wassenaer  in  zijn  „Historisch  Verhael  aller  gedenckwaerdige  Ge- 
schiedenissen, Deel  Vni  (1624— 1625)"  heeft  goedgevonden  een  vrij  uit- 
voerig relaas  omtrent  Neder-Guinee  op  te  nemen.  Men  herkent  daarin 
Brun  niet,  maar  het  geeft  den  indruk  of  Wassenaer,  wiens  voorbericht  is 
gedagteekend  20  Mei  1625,  naar  aanleiding  van  de  uitgave  van  B.  die  hem 
juist  onder  oogen  kan  zijn  gekomen,  eene  leemte  heeft  willen  aanvullen  4). 
Ruim  gebruik  heeft  Olphert  Dapper  (1668)  van  Brun's  werk  gemaakt ;  hij 
vermeldt  hem  (als  Samuel  Bruno)  onder  de  geraadpleegde  bronnen,  citeert 


i)    Biogr.  bijzonderheden,  i\e  ■■  Henning  p.  12  vlg.  verg.,  ook  Schinz. 

2)  Eerst  na  de  uitgave  van  Pieter  de  Marees,  ben  ik  het  op  het  spoor  gekomen. 

3)  Ook  Mr.  de  Jonge  heeft  het  bij  de  samenstelling  van  zijnen  „Oorsprong"  niet  geraad- 
pleegd. 

4)  Hij  noemt  een  zijner  zegslieden :  Joost  Gerritsz  Lijnbaen,  die  voor  de  H.H.  Hinlopen, 
Blommen,  Veenhuysen  en  van  der  Venne,  13  jaren  aan  de  Kust  was  geweest. 


XXXII 

hem  enkele  malen  in  den  tekst,  en  verwerkt  hem  zooveel  hij  kan.  Zoo  is 
Brun's  werk  ten  slotte  toch  in  een  wijd  vermaard  Nederlandsch  boek  opge- 
nomen ;  langs  dien  weg  heeft  het  zeker  grooteren  invloed  geoefend  dan 
onder  den  naam  van  den  auteur  zelf  het  geval  was.  Dit  is  tevens  eene  aan- 
wijzing om  voorzichtig  met  Dapper  om  te  gaan  wanneer  men  hem  ter  toe- 
lichting van  Brun  zou  willen  aanwenden  '). 

Hadde  Brun  in  onzen  tijd  geleefd,  hij  zou  tot  de  personen  behoord  heb- 
ben die  zich  „medicus  vóór  alles"  gevoelen  ;  het  reizend  publiek  zou  hem 
recht  hebben  doen  wedervaren  door  voorkeur  te  toonen  aan  de  schepen 
waarmede  hij  voer.  Hij  deelt  niet  veel  mede  omtrent  de  wijze  waarop  hij 
zijn  zieken  behandelde,  hij  maakt  zelden  van  patiënten  of  ziekten  gewag, 
maar  het  maakt  reeds  een  gunstigen  indruk  dat  hij  niet  behoord  heeft  tot 
die  scheepsesculapen  die  wèl  gedenkschriften  nalieten,  maar  over  hun  vak 
en  over  de  beoefening  daarvan  bij  voorkeur  schijnen  te  hebben  gezwegen. 
Brun  toont  zich  verheugd  (p.  24)  wanneer  hij,  uit  een  Portugeesch  scheepje, 
eenige  levensmiddelen  kan  bekomen  die  goed  zijn  voor  gezonden  en  voor 
kranken ;  hij  denkt,  na  schipbreuk  te  hebben  geleden  op  de  Portugeesche 
kust,  terstond  aan  zijn  medicamentenkistje  en  verheugt  zich  hartelijk  wan- 
neer hij  het  uit  het  wrak  heeft  terug  bekomen  (p.  1 19).  Op  het  Fort  Nassau 
vindt  hij  een  drukken  werkkring,  maar  daarmede  betoont  hij  zich  juist  in- 
genomen (p.  63).  Ook  worden  zijne  diensten  daar  bijzonder  op  prijs  ge- 
steld :  Generaal  Clantius  wijst  hem  in  dat  Fort  een  „eigen  Losament"  aan 
en  betoont  hem  medewerking  in  zijn  dienst,  want  de  geneesmiddelen  die 
B.  behoeft,  worden  op  onbekrompen  wijze  verstrekt  en  bekostigd  (p.  63).  Op 
chirurgisch  terrein  levert  Brun  ons  eene  beschrijving  van  den  Guinee- worm 
(p.80),  van  de  zandvloo  (p.  26),  en  van  de  bestrijding  dier  Plagen.  Gewoon 
waardeering  te  vinden,  onthoudt  hij  die  aan  anderen  niet;  zoo  ergert  hem 
dat  de  Predikant  op  het  Fort  Nassau  geen  werkkring  zijner  waardig  kan 
vinden.  Hij  smaalt  niet  op  zijne  Nederlandsche  broodheeren,  maar  even 
doet  hij  doorschemeren  dat  hij  hunne  Naturellenpolitiek  minstens  zonder- 
ling acht.  Hij  is  overigens  nuchter  in  zijne  beschouwingen  en  snijdt  niet 
op,  maar  vrij  van  lichtgeloovigheid  en  zelfs  van  bijgeloof  was  hij  toch  niet 
(p.  XV).  Vlug  met  de  pen  was  hij  waarschijnlijk  ook  niet,  de  drukfouten  die 
zijn  werk  ontsieren  mogen  niet  alleen  aan  zijn  afwezigheid  tijdens  het  af- 

I)  Ook  bij  Davity :  „I.e  monde  ou  la  Description  Générale  de  ses  quatre  parties",  Nou- 
velle edition  1660,  is  een  ruim  gebruik  gemaakt  van  Brun.  Overhel  misbruik  door  Villault 
de  Bellefond  van  Davity  en  van  Brun  gemaakt,  zie  Tekst  A,  p.  XXXVI  vlg. 


XXXIII 


drukken  (zie  hiervoor  p.  xxiv)  worden  geweten ;  het  handschrift  moet  slecht 
zijn  geweest.  Nederlandsch  was  hij  vrij  voldoende  machtig,  maar  zijn  eigen 
taal  was:  zwitsersch  dialect.  In  dat  dialect,  met  hollandismen  gelcruid,  is 
het  werk  geschreven. 


DE    GEGEVENS   DIE   VOOR   DE    GESCHIEDENIS   VAN   NEDER-GUINEE 
TEN   DIENSTE   STAAN. 

Terwijl  de  voorgeschiedenis  van  de  kust  van  Opper-Guinee ')  in  hoofd- 
trekken  goed  bekend  is,  ligt  die  van  Neder-Guinee  2)  eenigszins  in  het  duis- 
ter. De  reden  daarvan  laat  zich  gemakkelijk  gissen.  Ongeveer  38  jaren 
(1434 — '72)  waren  besteed  om,  door  middel  van  talrijke  expedities,  de 
kust  te  verkennen  tusschen  de  kapen  Bojador  en  De  Lopo  Gongalves. 
Van  die  vele  ondernemingen  bleven  enkele  bekend.  Na  1472  stond  het 
onderzoek  stil,  totdat,  met  de  troonsbestijging  van  Koning  Joao  II  (148 1), 
een  tijdvak  van  hernieuwde  activiteit  werd  ingewijd.  Zeven  jaren  waren 
toen  voldoende  om  de  kust,  van  kaap  Gon^alves  tot  voorbij  die  der  Goe- 
de Hoop,  bekend  te  maken.  Een  decennium  nadat  de  laatstgenoemde  kaap 
was  ontdekt  ( 1 488),werd  de  zeeweg  naar  Indiê  gevonden  en  bevaren  ( 1 498). 
De  geheele  ontsluiering  van  Neder-Guinee  valt  samen  met  de  geschie- 
denis van  niet  meer  dan  een  drietal  zeereizen :  twee  van  Diogo  Cao  (1482 
en  '85)  en  ééne  van  Bartholomeu  Dias  (i487/'88).  Slechts  weinig  behoefde 
aan  de  vergetelheid  te  worden  prijsgegeven  om  een  groote  leemte  in  onze 
kennis  te  doen  ontstaan.  In  dit  opzicht  waren  de  omstandigheden  noch 
voor  Cao  noch  voor  Dias  gunstig :  de  luister  van  Vasco  da  Gama's  groote 
ontdekking  (en  van  de  ontdekkingen  die  daar  weer  op  volgden  !)  werkte 
zóó  verblindend,  dat  de  resultaten  die  zijne  voorgangers  met  groote  inspan- 
ning hadden  behaald,  daarbij  verbleekten,  althans  ternauwernood  zijn  te 
boek  gesteld. 

Over  de  reizen  van  Cao  is  in  den  laatsten  tijd  nieuw  licht  opgegaan,  se- 
dert men  bekend  is  geworden  met  den  juisten  inhoud  der  opschriften  van 


1)  Algemeen  wordt  aangenomen  dat  de  naam  „Guinee"  is  afgeleid  van  dien  van  de  zéér 
oude  stad  Djenné  in  het  gebied  van  den  Boven-Niger  op  ongeveer  14°  N.  Br.  Onder  Opper- 
Guinee  verstaat  men  de  kast  van  den  Senegal  tot  Kaap  de  Lopo  Goncalves. 

2)  Het  begrip  Opper-  en  Neder-Guinee  is  rekbaar.  Pacheco  Pereira  rekende  de  Kust 
van  den  Senegal  tot  Kaap  de  Goede  Hoop  als  Opper-Guinee  ;  vandaar  tot  de  Roode  Zee  als 
Neder-Guinee.  Tegenwoordig  wordt  Neder-Guinee  gewoonlijk  gerekend  van  Kaap  De  Lopo 
Goncalves  tot  de  Cunene-rivier. 

III 


xxxtv 

twee  door  hem  opgerichte  pijlers  (op  kaap  S.  Maria  en  op  kaap  Cross), 
waardoor  het  thans  mogelijk  is  de  jaren  te  benaderen  waarin  hij  zijne 
ontdekkingen  deed  i).  Eene  in  den  Congo-Staat  (bij  de  Yellala-waterval- 
len)  gevonden  inscriptie  op  een  rotswand  leert  mede  iets  nieuws  2).  Boven- 
dien zijn  duistere  punten  öf  helder  geworden,  èf  (op  goede  gronden)  ter 
zijde  gesteld.  Met  name  zijn  de  verwarring  stichtende  mededeelingen  van 
den  nooit  in  voldoenden  graad  gewantrouwden  Martin  Behaim,  aan  de 
waarheid  getoetst.  Het  behoort  tot  de  groote  verdiensten  van  E.  G.  Ra- 
venstein  dat  hij  de  ondankbare  taak  niet  heeft  geschuwd  van  den  Neuren- 
berger,  met  zijn  (neurenberger)  globe,  aan  een  kritische  beschouwing  te 
onderwerpen  en  hem,  met  zijn  werk,  aan  den  paal  te  nagelen  3).  Deze  ar- 
beid, in  verband  gebracht  met  de  reeds  bekende  bijzonderheden  omtrent 
Cao  en  met  de  opschriften  der  padroes,  stelde  Ravenstein  in  staat  om  de 
beide  reizen  van  Cao  in  hare  ware  beteekenis  voor  te  stellen,  waarbij  ook 
aanwijzingen  uit  Spaansche  bronnen  eenigen  dienst  deden  4). 

Iets  dergelijks  kan  worden  gezegd  van  Bartholomeu  Dias.  Feitelijk  was 
men,  wat  hem  betrof,  zoo  goed  als  uitsluitend  aangewezen  op  hetgeen  De 
Barros  heeft  medegedeeld,  maar  door  de  uitgave  der  „Alguns  Documen- 
tos"  (1892)  en  van  „Pacheco  Pereira"  (1892)  zijn  détails  bekend  geworden 
die  nieuw  licht  werpen  op  hoofdzaken.  Ook  de  reis  van  Dias  is  door  Ra- 
venstein met  pijnlijke  zorg  opnieuw  bestudeerd  en  beschreven  S). 

Over  Loango,  Congo  (met  Angola),  dat  zijn  de  verder  gelegen  gedeelten 
der  kust  waarover  de  thans  uitgegeven  werken  handelen,  bestaan  weinig 
geschriften  die  tot  toelichting  kunnen  dienen.  Zoo  rijk  als  de  Nederland- 
sche  literatuur  voor  Opper-Guinee  vloeit,  zoo  karig  bedeelt  zij  Neder- 
Guinee.  De  oudere  Nederlandsche  auteurs  die  daarover  handelen  noemde 
ik  reeds:  Dierick  Ruiters  (1623),  Van  den  Broecke  (1634),  Dapper  (1668). 
De  Engelsche  literatuur  boogt  op  Andrew  Battell  (bij  Purchas  1625),  we- 
der uitgegeven  voor  de  Hakluyt  Society  door  E.  G.  Ravenstein  in  1901. 


i)  Zie:  L.  Cordeiro  „Diogo  Cao"  en  L.  Cordeiro  „O  ultimo  padrao  de  Diogo  Cao"  in 
Boletim  da  Soc.  de  Geogr.  de  Lisboa,  1892  en  1895. 

2)  Thom.  Lewis  „The  old  Kingdom  of  Congo",  Geogr.  Journal  Vol.  XXXI,  June  1908 

3)  E.  G.  Ravenstein,  „Martin  Behaim,  his  life  and  his globe",  London — Liverpool,  1908 

4)  Zelfs  P.  A.  Tiele  is  nog  de  dupe  van  Martin  Behaim  geweest.  Niet  doorziende  hoe 
Behaim's  globe  juist  het  monument  van  diens  onkunde  is,  week  Tiele  af  van  De  Barros 
voorstelling,  op  ge>ag  »an  Behaim.  Zie  „De  Portugeezen  op  weg  naar  Indië,  Gids  1873,  UI 
p.  199. 

5)  E.  G.  Ravenstein  „The  voyages  of  Diogo  Cao  and  Bartholomeu  Dias,  1482—1488" ; 
Geogr.  Journal  Vol.  XVI,  1900,  n".  6. 


Ten  overvloede  heeft  Ravenstein  degeschiedenis  van  de  Rijken  van  Congo 
en  van  Angola  nagespoord  en  deze  in  twee  Bijlagen  aan  zijne  uitgave  van 
Battell  toegevoegd.  Ik  hield  mij  daarom,  op  een  paar  détails  na,  aan  de 
voorstelling  door  Ravenstein  gegeven  in  een  drietal  zijner  verdienstelijke 
studiën,  die  het  wetenschappelijk  standpunt,  dat  ten  opzichte  van  Neder- 
Guinee  valt  in  te  nemen,  vertegenwoordigen.  (Zie  ook  Lijst  van  aange- 
haalde werken). 


DE  ONTDEKKING  VAN  DE  KUST  VAN  NEDER-GUINEE 
EN  DE  VROEGSTE  GESCHIEDENIS. 

Toen  Joao  II  (1481  —  1495)  den  troon  besteeg,  waren  de  ontdekkingen 
aan  de  Kust  afgesloten  door  Ruy  Sequeira  die,  een  tiental  jaren  te  voren, 
tot  kaapdeS.  Catharina  (i°5i  Z.  Br.)  was  gekomen.  Zijn  onmiddellijke 
voorgangers  waren  geweest  Lopo  Goncalves,  die  de  evennachtslijn  had 
overschreden  »)  en  Fernao  Pó,  wien  de  ontdekking  wordt  toegeschreven 
van  Ilha  Formosa,  dat  thans  onder  zijn  eigen  naam  bekend  staat.  Sequeira 
wordt,  behalve  met  de  voortzetting  der  reizen  tot  kaap  S.  Catharina,  ge- 
crediteerd met  de  ontdekking  van  de  eilanden  S.  Thomé  en  S.  Antonio  2). 
Laatstgenoemd  eiland  werd  op  den  duur  bekend  onder  den  naam  „Ilha 
do  Principe",  waarin  sommigen  eene  hulde  meenen  te  zien  aan  Joao  als 
Kroonprins  bewezen,  want  hij  was  het  3)  die,  sinds  1475,  de  voordeelen 
van  den  handel  genoot. 

Onbekend  is  het  tijdstip  waarop  het  eiland  Annobóm  werd  ontdekt. 
Het  is  niet  onwaarschijnlijk  dat  het  voor  de  eerste  maal  gezien  werd  door 
eenig  schip  dat  een  korten  oversteek  over  de  Bocht  trachtte  te  maken,  maar 
op  de  kaart  van  Soligo(i485)komt  het  «/<?/ voor,  hetgeen  niet  bewijst  dat 
het  destijds  onbekend  was.  Het  lag  ver  genoeg  uit  den  wal  om  tot  grove 
onjuistheden  in  de  bepaling  der  geografische  Lengte  aanleiding  te  kunnen 
geven;  de  mogelijkheid  is  daarom  niet  buitengesloten  dat  het  ondereen 
anderen  naam,  bij  voorbeeld  als  Eiland  van  S.  Mattheus  (!)  vèr  van  zijn 
werkelijke  plaats  was  gerapporteerd.  Dit  punt  is  echter  onzeker;  het  vraag- 
stuk is  van  dien  aard  dat  men  mag  betwijfelen  of  de  juiste  toedracht  ooit 
bekend  zal  worden. 


1)  Pacheco  Pereira  p.  ■]%. 

2)  Galvano,  „Tratado"  p.  175  en  Pereira  p.  79. 

3)  Niet.  gelijk  ook  Ravenstein  aanneemt,  1473  maar  1475.  Zie  p.  XXXVI,  noot  2. 

III* 


XXXVt 

Gaandeweg  was  de  vaart  van  grooter  beteekenis  geworden,  vooral  sedert 
1471,  toen  Joao  de  Santarem  en  Pero  Descobar  den  handel  met  de  „Goud- 
kust"  hadden  geopend  O-  Van  hoe  groot  belang  die  handel  ook  was,  mis- 
schien wel  juist  tengevolge  daarvan,  er  werd  na  1475,  toen  het  aan  Fernao 
Gomes  toegestaan  monopolie  was  verstreken  2),  niets  gedaan  om  nieuwe 
betrekkingen  met  verder  gelegen  landstreken  aan  te  knoopen,  noch  ook 
om  de  aanspraken  van  Portugal  op  de  ontdekte  kusten  te  bevestigen.  Zoo 
konden  dan  vreemde  „lorrendraaiers"  aan  de  Kust  verschijnen.  Tijdens 
den  oorlog  met  Castilië  (1476 — '79)  maakten  Vlamingen,  maar  vooral 
Spanjaarden,  van  de  open  gelegenheid  een  ruim  gebruik  3).  Nog  in  1483 
poogden  Spanjaarden  op  Afrika  te  handelen ;  Diogo  Cao  veroverde  in  dat 
jaar  drie  hunner  vaartuigen  4). 

De  vader  van  Joao  II  (AfFonso  V),  had  zich  tegen  dergelijke  overtredin- 
gen nog  slechts  door  het  geven  van  voorschriften  verweerd  s);  de  jonge 
koning  nam,  al  spoedig  na  zijne  troonsbestijging,  maatregelen  tot  het  fei- 
telijk keeren  van  allen  inbreuk  op  het  monopolie.  Hij  gaf  den  last  tot  de 
stichting  van  het  kasteel  S.  Jorge  da  Mina  &)  (20  Jan.  1482),  het  militair  en 
maritiem  steunpunt  op  den  weg  dien  de  ontdekkingsreizen,  die  hij  weder 
deed  opvatten,  hadden  in  te  slaan. 

I .     De  eerste  Reis  van  Diogo  Cao  (1482 — 1484)7). 

Aan  Diogo  Cao  werd  het  bevel  opgedragen  over  de  eerste  expeditie  die 
in  last  had  de  kust,  voorbij  kaap  de  S.  Catharina,  te  gaan  verkennen.  In 
de  eerste  helft  van  1482  zeilde  hij  uit,  deed  S.  Jorge  da  Mina  in  het  voorbij 
varen  aan  8)  en  volgde  toen  de  kust  die  zich  bezuiden  den  „Boom  van  Fer- 
nao Gomes"  (aan  kaap  S.  Catharina)  uitstrekte,  alwaar  de  terra  incognita 
een  aanvang  nam.  Ofschoon  geen  omstandig  verhaal  van  dezen  tocht  be- 


i)     Pacheco  Pereira,  p.  68. 

2)  In  1469  toegestaan  voor  vijfjaren,  was  het  in  1473  nog  met  het  jaar  1475  verlengd;  zie 
Magno  de  Castilho,  „Os  Padroes",  II  p.  57  noot.  Het  eindpunt  van  de  op  last  van  Gomes 
ondernomen  reizen  ligt  bij  den  „Arvore  de  Fernao  Gomes",  aan  kaap  S.  Catharina.  Zie  b.v. 
kaart  van  Soligo  of  kaart  van  Juan  de  la  Cosa  (1500)  gerepr.  bij  Nordenskiöld  „Periplus" 
No.  XLIII  (origineel  in  Mar.  Mus.  te  Madrid). 

3)  ZieTekstA,  p.  XLI  vlg. 

4)  Boletin  de  la  Sociedad  geografica  de  Madrid,  Tom.  XXXIX  (1897)  p.  193/195. 

5)  Alguns  Documentos  p.  45. 

6)  Zie  A,  p.  209,  noot. 

7)  De  padrao  van  Cabo  dos  Lobos,  waarvan  later  sprake  zal  zijn,  toont  aan  dat  De  Barros 
verkeerdelijk  de  jaren  1484 — 1486  noemt. 

8)  De  Barros  Dec.  I,  Lib.  3,  Cap.  3. 


XXXVIl 

waard  bleef,  stelt  eene  kaart  van  Soligo  ')  ons  juist  in  staat  eene  voorstel- 
ling te  krijgen  van  de  ontdekkingen  die  elkaar  in  trage  reeks  opvolgden.  Op 
het  bevaren  traject  namelijk,  loopen  de  stroomen  in  noordelijke  richting, 
de  wind  waait  meest  uit  den  zuidelijken  hoek;  Cao  was  dus  veroordeeld  tot 
eene  moeizame  navigatie,  waarbij  alleen  een  weloverlegd  gebruik  van  af- 
wisselende zee-  en  landwinden  hem  verder  kon  brengen  2).  Na  Kaap  Pero 
Dias  (later  verhaspeld  tot  Pedras-punt)  achter  zich  te  hebben  gelaten, 
schijnt  hij  zich  te  hebben  opgehouden  in  eene  baai  „Angra"  d.  i.  de  Bocht 
van  Alvaro  Martins,  op  moderne  kaarten  „Mayumba-baai"  genaamd. 
Voorbij  „duas  montes"  kwam  hij  aan  eene  baai  die  bijzonderen  indruk  op 
hem  maakte;  hij  doopte  haar  „Praia  formosa  de  S.  Domingos"  (Baai  van 
Loango).  Hij  was  daar,  naar  men  mag  aannemen,  op  den  aan  dien  heiligen 
toegewijden  dag:  4  Augustus  (1482).  Reis  vervorderende  voorbijeenige 
heuvels  met  roode  plekken  (barreiras)  of  „kliffen"  3),  begon  hij  de  nabij- 
heid van  een  groote  rivier  gewaar  te  worden,  want  hij  merkte  dat  het  water 
zoeter  werd.  Eene  aanteekening  op  de  kaart  van  Soligo  maakt  daarvan 
melding  en  overdrijving  zal  het  niet  zijn ;  de  Africa-Pilot  toch  teekent  aan 
dat  het  water  op  9  zeemijl  (16  K.M.)  buiten  de  monding  der  Congo-rivier 
nog  zoet  is,  ja  zelfs  dat  het  op  40  zeemijlen  afstands  (74  K.M.)  nog  slechts 
gedeeltelijk  zout  is  4). 

Op  de  rivier  gekomen  wist  Cao  betrekkingen  met  inboorlingen  aan  te 
knoopen,  waarbij  hij  het  een  en  ander  kwam  tevernemen  omtrent  den 
grooten  Mani(Vorst)van  Ekongo(Congo),  die  ergens  vèr  weg,  aan  den  lin- 
keroever van  den  stroom,  verblijf  hield.  Hij  vaardigde  gezanten  met  ge- 
schenken naar  dien  landsvorst  af,  richtte  zijn  eersten  padrao  aan  dien  zelf- 
den oever  van  de  rivier  op  5),  en  vervorderde  zijne  reis  om  de  Zuid.  Uit 
Soligo's  kaart  kan  men  opmaken  dat  hij  eene  rivier  van  „Fernao  Vaz"  (de 
Dande)  ontdekte,  zoomede  de  lage  Ilhas  das  Cabras,  daar  waar  de  tegen- 
ij  In  het  Britsch  Museum.  Repr.  lie  Geogr.  Journal  XVI  {1900)  No.  5.  p.  650.  Zij  dateert 
van  kort  na  Cao's  reis.  Ravenstein  dateert  haar  op  1485. 

2)  Verg.  Dierick  Ruiters,  „Toortse"  p.  394 :  „Alle  dese  Custen  moeten  langhs  de  wal,  met 
laveren,  op  ghehaelt  werden,  ende  men  moet  alle  avonden  setten  [ankeren],  en  alle  mor- 
ghens,  alst  dagh  is  onder  seyl  gaen,  enz,  enz." 

3)  Niet  te  vertalen  door  klippen,  maar  door  ^kliffen". 

4)  Africa-Pilot  part  II  (1910)  p.  29:  At  the  distanceof  gmiles  to  seawardthesurfaee 
water  is  still  quite  fresh,  at  the  distanceof  40  milesit  isonly  partially  mingled  with  that  of 
the  sea,  whilst  discolouration  caused  by  the  fresh  water  has  been  known  to  e.\tend  300  miles 
off,  when  the  current  also  has  been  reported  to  be  perceptible,  so  that  ships  going  north  or 
south  should  be  prepared  to  make  allowance  for  it. 

5)  Zie  over  de  geschiedenis  van  dezen  padrao :  Tekst  Brun,  p.  20,  noot  3  en  4. 


XXXVIII 

woordige  stad  S.  Paulo  de  Loanda  ligt.  Het  is  merkwaardig  dat  hij  een 
voornamere  rivier,  de  Kwanza,  niet  heeft  opgemerkt,  ofschoon  zij  in  staat 
is  het  zeewater  tot  op  i  o  of  15  zeemijlen  van  hare  monding  tot  verkleuring 
te  brengen.  Eerst  op  een  kaart  van  Pero  Reynel  (1520)  komt  zij  voor,  on- 
der den  naam  Coamza  ').  Vermoedelijk  was  Cao  den  2  5en  Maart  1483  aan 
de  Angra  de  S.  Maria.  Toen  hij  Cabo  dos  Lobos  (zeehonden,  lobos  marin- 
hos,  tegenwoordig  heet  de  Kaap  naar  S.  Maria),  bereikt  had,  richtte  hij 
daar  zijn  tweeden  padrao  op,  waarna  hij  de  terugreis  aanvaardde.  De  ge- 
denknaald,  met  goed  leesbaar  opschrift  in  de  Portugeesche  taal,  bestaat 
nog  2);  zij  vermeldt  dat  Koning  Joao  II,  in  het  jaar  1482,  last  gaf  tot  de 
ontdekking  van  het  land  dat  zij  markeert. 

Toen  Cao  den  Congo  weder  aandeed,  waren  zijne  gezanten  nog  niet  te- 
ruggekeerd. Verlangende  huiswaarts  te  zeilen  en  den  Koning  het  verslag 
van  zijn  belangrijke  reis  aan  te  bieden,  deed  hij  spoedshalve  een  viertal  in- 
boorlingen als  gijzelaars  opvatten,  maar  hij  gaf  der  bevolking  te  verstaan 
dat  hare  landslieden  zouden  worden  teruggebracht,  om  dan  te  worden  uit- 
gewisseld tegen  zijn  eigen  lieden,  die  nog  bij  den  Ma'ni  van  Ekongo  ver- 
toefden. Onder  die  gijzelaars  was  een  zekere  Ca^uto,  die  in  later  tijd  weer 
als  „gezant"  van  Congo  naar  Portugal  overkwam. 

Cao  moet  vóór  den  8^"  April  1484  te  Lissabon  zijn  binnen  gevallen.want 
bij  Besluit  van  dien  datum,  schonk  de  Koning  hem  een  jaargeld  ter  be- 
looning van  zijne  diensten.  Iets  later  (14  April)  werd  hem  een  wapienschild 
vereerd,  beladen  met  de  beide  padroes,  die  hij  aan  de  Afrikaansche  stran- 
den had  opgericht  3). 

2.     De  tiveede  Reis  van  Diogo  Cao  {1485 — 1486). 

Tegen  het  einde  van  1485  zeilde  Cao  opnieuw  uit;  de  padroes  die  hem 
werden  medegegeven  waren  van  j/a/ jaarcijfer  voorzien  en  bovendien  van 
een  koninklijk  wapenschild,  zooals  het,  '\n&tn\oo^  van  datzelfde  Jaar,  was 
gewijzigd  en  vastgesteld. 

Het  schijnt  dat  hij  bevel  voerde  over  een  eskader  van  drie  schepen,  waar- 
van de  beide  andere  gecommandeerd  werden  door  Pero  Annes  en  Pero 
da  Costa,  want,  toen  hij  den  Congo  weder  bereikt  had,  bracht  hij  zijne  vloot 


i)     Repr.  zie  Geogr.  Journal  XVI  (1900)  No.  6. 

2)  Overgebracht  in  de  verzamelingen  van  de  Sociedade  de  Geographia  te  Lissabon. 
Afbeelding  en  beschrijving,  zie:  L.  Cordeiro.  in  Boletim  da  Sociedade,  1892.  Gewoonlijk 
draagt  de  pijler  den  naam  van  „Padrao  de  S.  Agostinho". 

3)  Alguns  Documentos,  p.  55/56. 


XXXIX 

zoover  stroomopwaarts  als  maar  eenigszins  doenlijk  was,  namelijk:  tot  aan 
de  samenvloeiing  van  Congo  en  Mposo,  in  het  zicht  van  de  Yellala-water- 
vallen,  en  daar  (ongeveer  150  K.M.  van  de  monding)  wordt  nog  heden  ten 
dage  de  navolgende  inscriptie  op  een  rotswand  aangetroffen  «): 

Aqy   chegaram^)  os  navios  de do  Rey  Dom 

Joani  ho  seg^  de  Portugal  1. 

D°Caao:  P(er)o  Ans,  P(er)o  Dacosta 
iets  meer  naar  rechts  leest  men : 

Alvaro  Pirez,  Pero  Escolars),  Joao  de  Santiago 4), 
JoaoAlves4),Diogo  Pinero,  GonzaloAlvaresS),  Antam 
iets  meer  naar  links  ziet  men : 

een  kruis  en  een  ruw  bewerkt  koninklijk  wapen- 
schild, gel  ij  kende  op  het  in   1484  aangenomen  e. 

Nadat  Cao  de  gijzelaars,  die  hij  op  de  vorige  reis  had  doen  oplichten,  in 
vrijheid  had  gesteld,  zette  hij  zijne  reis  zuidwaarts  voort.  Hij  ging  onder- 
wijl ook  voort  met  het  opvatten  van  andere  inboorlingen,  teneinde  hun  de 
Portugeesche  taal  te  doen  aanleeren,  en  hen  daarna  als  tolken  en  midde- 
laars te  kunnen  gebruiken.  Op  den  Monte  Negro  (is°4i'Z.Br.)  richtte  hij 
zijn  derden  padrao  op.  Deze  is  (na  dooreen  nieuwen  pijler  te  zijn  vervangen) 
naar  Lissabon  overgebracht,  alwaar  hij  het  Museum  van  het  Aardrijkskun- 
dig Genootschap  siert ;  het  opschrift  is  echter  onleesbaar  geworden  6). 

De  vierde  padrao  werd  opgericht  aan  de  Serra  Parda(2i°5o'Z.Br.),  thans 
beter  bekend  onder  den  naam  Cape  Cross  of  Kreuzhuk.  Deze  pijler,  met 
voortreffelijk  bewaard  opschrift,  vermeldende  dat  de  ontdekkers  in  14S5 
door  Joao  II  waren  uitgezonden,  bevindt  zich  thans  in  het  Institut  für 
Meereskunde  te  Berlijn  7),  doch  de  Duitsche  Keizer  deed  zorg  dragen  dat 
hij  vervangen  werd  door  een  getrouwe  copie,  waarop  het  Rijkswapen  van 
de  tegenwoordige  bezitters  van  den  grond  mede  staat  uitgehouwen. 


i)  Een  bravourestuk  I  „The  water  forces  itself  through  anarrow  passage, onlyabout  half 
a  niile  in  width,  at  the  rate  of  lo  or  ii  knotsan  hour,  and  it  is  almost  a  miracle  that  they 
wereable  to  get  their  vessels  through  at  all".  Zie  Lewis,  „The  old  Kingdom  of  Congo".  Photo 
van  die  inscriptie,  zie  Lewis  t.a.p.  en  ook  Frobenius  „lm  Schatten  des  Congostaates",  p.  5/7. 

2)  „Tot  hier  kwamen  .. .' 

3)  Naiti  later  deel  aan  de  reis  van  Vasco  da  Gama,  zie  De  Barros,  Dec.  I,  Lib.  4,  Cap.  2. 

4)  Namen  in  I4S^  weder  deel  aan  de  reis  van  Barth.  Dias,  zie  De  Barros,  Dec.  I,  Lib.  3, 
Cap.  4. 

5)  Nam  deel  aan  de  reis  van  Vasco  da  Gama,  zie  De  Barros,  Dec.  1,  Lib.  4,  Cap.  2. 

6)  Afbeelding  bij  Cordeiro  in  Boletim  da  Soc.  Geogr.  de  Lisboa  Jg  1892,  p.  150. 

7)  Afbeelding  bij  Cordeiro  in  Boletim  da  Soc.  Geogr.  de  Lisboa  Jg.  1895,  p.  887  en  894. 


XL 

Mag  men  geloof  hechten  aan  Spaansche  berichten,  met  name  aan  een 
rapport  opgesteld  door  Spaansche  piloten  en  astronomen,  die  de  Junta 
van  1524  te  Badajoz  bijwoonden,  dan  zou  Cao  nabij  die  kaap  overleden 
zijn  1).  Ook  eene  Italiaansche  kaart  van  1489  maakt  van  zijn  overlijden, 
daar  ter  plaatse,  gewag  2). 

Maar  indien  Cao  nabij  Cape  Cross  overleden  is,  vervallen  ook  de  détails 
die  Barros  vermeldt  omtrent  het  verder  verloop  zijner  expeditie,  als:  eene 
samenkomst  met  den  Mani  van  Ekongo  (Manicongo)  die  om  uitzending 
van  priesters  en  ambachtslieden  zou  hebben  verzocht  en  den  neger  Cafuto, 
thans  in  de  waardigheid  van  gezant,  naar  Portugal  zou  hebben  terugge- 
zonden. Veleer  schijnt  het  dat  Cao's  overlijden  gevolgd  is  door  een  haas- 
tigen terugkeer  naar  het  vaderland,  want  vóór  dat  Augustus  1487  in  het 
land  was,  moet  de  vloot  in  Portugal  terug  geweest  zijn.  Vermoedelijk  toch 
is  Bartholomeu  Dias  (uiterlijk)  in  die  maand  met  zijne  schepen  uitgezeild 
en  er  wordt  verhaald  dat  hij  de  gijzelaars  weder  terugbracht,  die  Cao  ten 
zuiden  van  den  Congo  had  doen  vatten.  Bovendien  weten  wij  stellig  dat 
Joao  de  Santiago  en  Joao  Alves  die,  blijkens  de  rotsinscriptie  aan  de  Mposo 
rivier,  tochtgenooten  waren  geweest  van  Cao,  weder  deel  namen  aan  de 
beroemd  geworden  reis  van  Dias  3).  (Zie  verder  hierna:  De  Portugeezen 
en  het  rijk  Congo). 

In  de  geschiedrollen  van  het  Portugeesche  zeewezen  komt  Cao's  naam 
ook  verder  niet  voor. 

3.  Joao  Affotiso  d'  Aveiro  en  Benin  ( 1484 — 148J). 
Aangaande  deze  reis  is  men  slecht  ingelicht.  D'Aveiro  vertrok  in  1484 
uit  Europa  en  hij,  of  althans  zijn  schip,  keerde  in  het  daaraanvolgend  jaar 
terug  met  eenen  gezant  van  den  Koning  van  Benin,  met  de  eerste  staart- 
peper  en  met  de  eerste  berichten  omtrent  zekeren  in  het  binnenland  wo- 
nenden vorst  (o)Gané,  die  maar  al  te  spoedig  met  „  Priester  Johannes"  werd 
vereenzelvigd  4).  Bij  het  vernemen  van  de  berichten  omtrent  den  „Pries- 
ter", gelastte  de  Koning  dat  er  eene  factorij  te  Gwato  (de  havenplaats  van 
Benin)  zou  worden  opgericht,  maar  het  klimaat  bleek  voor  Europeanen 
zeer  ongezond,  zoodat  zij  weder  werdopgeheven  nadat  verscheidene  Blan- 


i)     Navarrete.  „Coleccion"  Tom  I V,  p.  347,  alwaar :  „y  en  otro  viage  desdel  dicho  Monte- 
negro paso  a  Sierra  Parda,  donde  [Diego  Cam]  murió." 

2)  Kaart  van  Henricus  Martellus  Germanus  in  Britsch  Museum.  Zie  Geograph.  Journal 
Vol.  XVI,  No.  6,  p.  637  en  650. 

3)  Zie  de  Barros,  Dec.  I,  Lib  3,  Cap.  4. 

4)  Galvao  „Tratado",  p.  76  vlg. 


XLI 

ken  er  het  leven  hadden  verloren.  Middelerwijl  zond  Koning  Joao  twee 
kondschappers  uit  naar  het  Oosten  (Fr.  Antao  van  Lissabon  en  Joao  van 
Montarroyo)  om  te  trachten  meerdere  bijzonderheden  omtrent  „Priester 
Jan"  uit  te  vorschen  i)-  Onbekend  met  het  Arabisch,  konden  zij  hun  op- 
dracht niet  naarden  eisch  volvoeren.  Daarop  zond  de  Koning  (7  Mei  1486) 
twee  anderen  uit,  namelijk  Pero  de  Covilham  en  Affonso  de  Paiva,  die  via 
Egypte  of  Indië  den  Priester  zouden  trachten  te  bereiken. 

4.     De  reis  van  Bartholomeu  Dias  2)  {1487— 1488). 

Maar  de  Koning  deed  meer;  hij  deed  eene  vloot  uitrusten,  die  op  eene 
vaart  rondom  Afrika,  hetzelfde  doel :  opsporing  van  Priester  Johannes 
moest  nastreven.  Het  bevel  daarover  werd  toevertrouwd  aan  Bartholomeu 
Dias  de  Novaes,  die  in  Augustus  1487  kan  zijn  uitgezeild  3).  Dias  volgde 
het  bekende  gedeelte  van  de  Afrikaansche  kust,  maar  voordat  het  jaar  ten 
einde  was,  had  hij  een  „Cabo  da  Volta"  en  een  „Serra  Parda"  bereikt,  aan 
den  ingang  van  eene  baai,  die  hij  Golfo  de  S.  Christovao  noemde.  Tegen- 
woordig staat  zij  bekend  als  Angra  Pequena  of  Lüderitz  Baai.  Hier  richtte 
Dias  (26°38  Z.  Br.)  eenen  padrao  op.  Fragmenten  daarvan  worden  in  de 
musea  te  Lissabon  en  te  Kaapstad  bewaard  4). 

Reis  vervorderende,  verloor  Dias  het  land  uit  gezicht  nog  vóór  hij  de 
baai  bereikte  die  thans  S.  Helena-baai  heet.  Zoo  maakte  hij  altijd  meer 
zuid,  totdat  hij,  op  de  breedte  van  ongeveer  45°,  oost  ging  sturen  om,  na- 
dat er  eenige  dagen  verloopen  waren  zonder  dat  hij  land  verkend  had, 
weder  noordelijk  aan  te  gaan.  In  dien  koers  maakte  hij  land.  Den  360  Fe- 
bruari 1488  (S.  Blasius)  ankerde  hij  in  de  Bahia  dos  Vaqueiros  (Koeher- 
dersbaai),  vermoedelijk  de  tegenwoordige  Vleeschbaai,  anders  de  Mossel- 


i)     Defiarros,  Dec.  I.  Lib.  3,  Cap.  5. 

2)  Hel  komt  mij  denkbaar  voor  dat  er  tegelijkertijd  twee  gezagvoerders  van  dien  naam 
hebben  geleefd.  Is  namelijk  Dias  in  December  1488  teruggekeerd  (en  alles  wijst  erop  dat 
zulks  het  geval  is  geweest)  na  een  reis  die  volgens  De  Barros  16  m.  en  17  d.  heeft  geduurd, 
dan  heeft  hij  Lissabon  einde  Juli  of  begin  Augustus  1487  verlaten. 

Maar  hoe  is  in  dit  verband  dan  mogelijk  dat  „Bertolameu  Diaz"  den  23en  November  1487, 
te  Lissabon,  als  gezagvoerder  van  de  „Figa",  een  re9U  teekende  voor  zekere  hoeveelheid  ont- 
vangen scheepsbeschuit?  Zie  Alguns  Documentos  „Appendice"  p.  515  — 

Deze  bijzonderheid  was  aan  Ravenstein  ontgaan. 

De  naam  Dias  komt  in  deze  jaren  herhaaldelijk  bij  het  Portugeesche  zeewezen  voor.  De 
Alguns  Documentos  noemen :  Bartholomeu,  Damiao,  Diogo,  Fernao.  Francisco,  Heitor, 
Jacome,  Joao,Jorge,  Lourenco  en  Ruy  Dias. 

3)  Pacheco  Pereira  zegt  dat  de  kaap  in  1488  werd  ontdekt.  Hij  kon  het  goed  weten,  want 
hij  ontmoette  Dias  op  diens  terugreis,  aan  het  eiland  Principe  (zie  Pereira  p.  90/94). 

4)  Magno  de  Castilho  „Os  Padroes".  II  p.  22  en  Ravenstein  in  Geogr.  (ourn.  XXI  (1900 
p.  642. 


XLII 

baai.  Oostelijker  op  willende,  kreeg  hij  met  overheerschend  zuidoostelijke 
winden  en  met  den  Agulhas  stroom  te  kampen,  zoodat  hij  niet  veel  verder 
kwam.  Hij  liep  de  Bahia  da  Roca  (Algoa  baai)  binnen;  in  die  baai  richtte 
hij  op  een  eilandje  een  tweeden  pijler  op  (waarvan  tot  dusver  niets  is  terug- 
gevonden). Toen  Dias  den  Rio  do  Infante  (thans  Gr.  Visch  rivier)  bereikt 
had,  kwam  de  bemanning  tegen  het  vervolgen  der  reis  in  verzet,  waardoor 
deleider  tot  den  terugtocht  gedwongen  werd.  Op  die  thuisreize  ontdekte  hij 
het  Kaapland,  alwaarhijzijn  derden  en  laatstenpadrao  oprichtte.  De  plaats 
daarvan  is  tot  op  heden  onbekend  gebleven.  Volgens  de  aan  De  Barros 
ontleende  overlevering  ')  zou  hij  het  voorgebergte  met  den  naam  „Cabo 
tormentoso"  hebben  gedoopt,  hetgeen  door  den  Koning  in  „Cabo  de  boa 
Esperan^a"  zou  zijn  veranderd.  Onbekend  is  het  of  Dias,  op  de  thuisreize, 
de  Afrikaansche  kust  bezuiden  de  Linie  weder  aandeed ;  zeker  is  wèl  dat 
hij  Principe  en  S.  Jorge  da  Mina  aanliep,  zoomede  eenen  Rio  doResgate  =), 
die  niet  met  volle  zekerheid  kan  worden  aangewezen.  Na  1 6  maanden  en 
17  dagen  reis,  was  hij  weder  op  den  Taag;  hij  viel  daar  vermoedelijk  in 
December  1488  binnen  3).  • 

5.     De  Portugeezen  en  het  Rijk  Congo  (Ekongo). 

Toen  Diogo  Cao,  op  zijn  tweede  reis  (1485),  de  Congo  rivier  weder  aan- 
deed, betoonden  de  vroeger  buitgemaakte  gijzelaars  zich  uitbundig  in 
hunnen  lof  over  de  bejegening  die  zij  hadden  genoten.  Daarop  zond  Cao 
een  hunner  naar  den  Manicongo  om  hem  gunstig  te  stemmen,  ja  erop  aan 
te  dringen  dat  hij  een  einde  zou  maken  aan  alle  fetischvereering  en  het 
ware  kerkgeloof  omhelzen,  latende  hij  zijnerzijds  beloven  dat  hij  den  Vorst 
in  diens  hoofdplaats  zou  komen  bezoeken,  zoodra  hij  van  de  ontdekkin- 
gen in  zuidelijke  richting,  die  hij  alsnog  in  last  had  te  volvoeren,  zou  zijn 
terug  gekeerd.  Zooals  reeds  is  aangestipt;  het  is  niet  waarschijnlijk  dat 
Cao  die  belofte  heeft  kunnen  nakomen,  want  vermoedelijk  overleed  hij 
kort  nadat  hij  zijnen  padrao  aan  Kaap  Cross  had  opgericht  4).  In  dat 
geval  heeft  hij  den  vorst  van  Congo,  wiens  verblijf  trouwens  1 00  K.M. 
van  de  rivier  verwijderd  lag,  nooit  van  aangezicht  tot  aangezicht  ont- 
moet. De  samenkomst  van  beiden,  geboekstaafd  door  De  Barros,  moet 


1 )  Daarentegen  segt  Pacheco  Pereira  ( 1 50 .?)  dat  Dias  de  kaap  met  haar  tegenwoordigen 
naam  doopte. 

2)  Aan  de  Greinkust?  Zie  kaart  van  Teixeira  achter  Tekst  A,  Bijl.  IV. 
3^     Verg.  Ravenstein,  The  voyages  of  Diogo  Cao  etc.  p.  639/640.  — 

4)    Zie  hiervoren  p.  xxx. 


XLIII 

dan  betrekking  hebben  op  een  ander  Portugeesch  bevelhebber.  Een  zoo 
bevoegd  criticus  als  E.  G.  Ravenstein,  is  geneigd  te  gelooven  dat  zij  kan 
hebben  plaats  gehad  met  Dias  of  met  een  der  terugkeerende  onderge- 
schikte gezagvoerders  uit  diens  vloot  i).  Ik  geloof  dat  Ravenstein  hier  te 
snel  tot  eene  gevolgtrekking  is  gekomen  en  dat  eene  natuurlijker  oplossing 
voor  de  hand  ligt.  Tegen  zijn  denkbeeld  pleit  de  omstandigheid  dat  de  thuis- 
varende  Dias  (met  zijn  kapiteins  en  bemanningen)  matigen  lust  zal  heb- 
ben gevoeld  om  nog  een  langen  tijd  aan  de  Congo-rivier  zoek  te  maken ; 
maar  de  belangrijkste  overweging  is  wel  deze:  Cao  voerde  bevel  over  eene 
vloot  van  drie  schepen,  het  is  dus  zéér  aannemelijk  dat  hij  één  schip  op 
de  rivier  heeft  achter  gelaten,  zoowel  om  een  wakend  oog  te  houden,  als 
om  de  vriendschapsbetrekkingen  met  de  inboorlingen  te  bevestigen.  Zelf 
kon  hij  onderwijl  de  onderzoekingen  voortzetten,  bijgestaan  door  een 
tweede  vaartuig  (kleiner  dan  het  zijne)  om  het,  zooals  dat  veelal  gebruike- 
lijk was,  vooruit  te  laten  zeilen. —  Mocht  de  zaak  zich  aldus  hebben  toege- 
dragen, dan  heeft  de  samenkomst  met  den  Manicongo  plaats  gehad  niet 
met  Cao  (en  nog  veel  minder  met  Dias  of  een  zijner  kapiteins)  maar  w^/ 
met  Pero  Annes  of  met  Pero  Dacosta.  —  Bij  die  ontmoeting  begon  de  Hei- 
lige Geest  zijne  wonderen  reeds  uit  te  werken  in  de  ziel  van  den  heiden- 
schen  vorst,  die  zich  bereid  verklaarde  het  eerste  godsdienstonderwijs  te 
ontvangen.  Tevens  besloot  hij  tot  het  zenden  van  een  gezantschap  onder 
leiding  van  Ca^iuto  (of  Nsaku,  Cao's  voormalige  gijzelaar),  belast  met  het 
aanbieden  van  geschenken.  Het  tijdstip  waarop  dit  gezantschap  te  Lissa- 
bon aankwam,  is  niet  met  zekerheid  op  te  geven  ;  de  datum  waarop  het 
schip  waarmede  het  werd  overgevoerd,  de  rivier  verliet,  is  dus  nog  moeilij- 
ker te  bepalen.  Het  is  mogelijk  datCacjuto  in  het  begin  van  1489  door  den 
Koning  van  Portugal  werd  ontvangen,  maar  mocht  dit  zoo  zijn,  dan  kan 
men  ook  niet  aannemen  dat  hij  met  een  schip  van  Cao's  (in  1485  uitge- 
zeilde)  vloot  was  meegekomen.  Voorshands  schijnt  dit  punt  nog  duister. 

Zoo  CaQuto  nog  niet  gedoopt  was  tijdens  zijn  eerste  oponthoud  in  Por- 
tugal, dan  werd,  zoo  niet  aan  hemzelven  dan  toch  zeker  aan  zijne  mederei- 
zigers, dat  sacrament  toegediend  (1489?).  Het  was  bij  het  ontvangen  van 
den  doop,  dat  Ca^uto  den  toepasselijken  naam  van  Joao  da  Silva  ontving. 

Nadat  Ca^uto  (en  vooral  diens  reisgezellen)  eenig  onderricht  hadden 
genoten,  besloot  de  Koning  van  Portugal  hen  naar  Congo  terug  te  zenden, 
vergezeld  van  geestelijken  en  ambachtslieden,  zooals  verzocht  was.  Hij 

1)    Geogr.  Journal  XVI,  No.  6,  p.  637,  648. 


XLIV 

deed  daartoe  drie  schepen  uitrusten,  waarover  het  bevel  werd  opgedragen 
aan  Gongalo  de  Sousa  (1490).  Onderweg  stierf  deze,  maar  zijn  neef  Ruy  de 
Sousa  nam  het  bevel  op  zich.  Te  Sonho,  bij  Cao's  padrao  geland,  werd  hij 
vriendschappelijk  ontvangen ;  de  laudsvorst  aldaar  verlangde  niets  liever 
dan  spoedig  gedoopt  te  worden,  aan  welken  wensch  met  spoed  werd  gevolg 
gegeven.  Bij  die  plechtigheid  werd  de  vorst  herschapen  in  Don  Manoel 
Conde  •)  de  Sonho.  De  Sousa  verloor  het  hoofddoel  zijner  zending  niet  uit 
het  oog.  Hij  spoedde  zich  naar  de  hoofdplaats  van  Congo,  Ambassi,  die  hij 
na  eene  reis  van  drie  weken  bereikte.  Hij  werd  daar  met  een  groot  eerebe- 
toon  ontvangen ;  het  bleef  er  bij  plichtplegingen  niet.  Binnen  weinige 
dagen  werd  hem  vergunning  verleend  tot  het  leggen  der  fundeeringen  van 
eene  kerk ;  de  Vorst  zelf,  wien  een  opstand  van  de  Bateke  (zoogen.  Mun- 
dequetes)  naar  de  binnenlanden  riep,  haastte  zich,  nog  vóór  zijn  vertrek, 
den  doop  te  ontvangen.  Hij  en  zijne  gemalin  verkregen  daarbij  de  namen 
der  Koninklijke  peten  in  Portugal :  Joao  en  Lionor. 

Zoo  was  de  oorsprong  van  het  „Christen  rijk"  van  Congo.  D.  Joao 's  op- 
volger Affonso  I  vooral  (1509 — 1540),  was  een  groot  vriefad  der  Portugee- 
zen  en  een  ijveraar  voor  hun  kerkgeloof.  Ambassi  werd,  onder  leiding  van 
priesters  en  monniken,  een  half  christelijke  stad  met  tal  van  kerken  en 
kloosters;  het  ontving  den  naam  van  S.  Salvador,  dien  het  nog  heden 
draagt. 

Wat  er  op  den  duur  van  dien  heilstaat  2)  terecht  kwam  behoeft  echter 
het  onderwerp  dezer  Inleiding  niet  te  zijn.  Uitvoerig  is  de  vroegste  ge- 
schiedenis van  het  rijk  Congo  door  E.  G.  Ravenstein  nagegaan  en  be- 
schreven 3).  Toen  de  Nederlanders,  een  groote  eeuw  na  de  Portugeezen, 
aan  de  Kust  kwamen,  genoot  het  rijk  nog  zeker  aanzien,  maar  de  macht 
van  den  vorst  was  grootendeels  in  de  handen  van  de  Portugeezen  verlegd. 
De  destijds  regeerende  koning,  D.  Alvaro  H  (1574—1614),  schijnt  bij  ver- 
schillende gelegenheden  te  hebben  getoond  dat  hun  juk  hem  zwaar  viel. 
Het  is  tenminste,  juist  uit  het  reisverhaal  van  Sarauel  Brun,  duidelijk  dat 
hij  (en  de  vorst  van  Sonho  evenzeer)  handelaars  van  andere  naties  trachtte 
te  begunstigen  4);  hunne  onderdanen  toch  waarschuwden  de  Nederlanders 


i)     Die  herdoopingen  werden  aanleiding  lot  de  merkwaardigheid  dat  Brun  en  Dapper 
steeds  van  Graven  en  Hertogen  spreken. 

2)  Te  San  Salvador  treft  men  nog  slechts  puinhoopen  van  kerken  en  kloosters  aan. 
Zie  Lewis,  in  Geogr.  Journal  Vol.  XXI,  No.  6. 

3)  Ziezijn  Andrew  Battell,  App.  II. 

4)  Verg.  ook:  De  Laet„ Historie  ofleIaeriyckVerhael",p.  41. 


XLV 

om  op  hunne  hoede  te  zijn  tegen  aanslagen  die  de  Portugeezen  in  den  zin 
hadden.  Het  gelukte  ook  in  die  jaren  aan  Van  den  Broecke  (1610)  eene 
factorij  te  Loango  te  „stabileeren",  filialen  aan  denCongo  behoorden  daar- 
bij. Te  Loango  schijnen  de  Portugeezen  ook  veel  minder  invloed  te  heb- 
ben gehad,  een  concurrent  kon  daar  nog  wel  binnen  sluipen;  het  Twaalf- 
jarig Bestand  was  misschien  ook  niet  geheel  vreemd  aan  de  mogelijkheid 
dat  men  elkaar  plaatselijk  soms  met  rust  liet. 

Eigenlijke  betrekkingen,  tusschen  de  Nederlanders  en  den  vorst  van 
Congo,  zijn  slechts  aangeknoopt  in  de  jaren  die  volgden  op  de  verovering 
van  S.  Paulo  de  Loando  (1641)  door  Pieter  Cornelisz.  Jol.  Dapper  (p.  579) 
deelt  eenige  bijzonderheden  mede  omtrent  de  ontvangst  die  een  Neder- 
landsch  gezantschap  (164a)  te  S.  Salvador  te  beurt  viel  •).  Barlaeus  2)  (en 
op  diens  voetspoor  ook  Dapper)  deelt  mede  hoe  twee  gezantschappen  van 
den  vorst  van  Congo  werden  toegelaten  bij  Graaf  Joan  Maurits  van  Nas- 
sau, destijds  Landvoogd  der  W.  L  C.  resideerende  te  Pernambuco.  Het 
eerste  gezantschap  keerde  met  geschenken  en  goede  woorden  naar  Congo 
terug;  het  tweede  reisde  van  Brazilië  naar  Nederland  door,  om  aldaar  zijne 
opwachting  te  maken  bij  den  Stadhouder  en  de  H.H.  Bewindhebbers.  In 
hunne  gevolgen  waren  die  gezantschappen  van  weinig  belang,  daar  de 
Portugeezen  zich,  enkele  jaren  later  (1648),  in  Angola  en  Congo  wisten  te 
herstellen. 

6.     De  Portugeezen  en  Angola. 

Men  kan  Congo  niet  noemen  zonder  gewag  te  maken  van  het  zuidelijker 
gelegen  Angola  (met  Benguella),  dat  nog  heden  ten  dage  de  voornaamste 
Portugeesche  bezitting  ter  Kuste  is.  Op  welke  wijze  de  Portugeezen  voor  de 
eerste  maal  met  Angola  in  betrekkingkwamen,  is  onbekend,  maar  het  komt 
aannemelijk  voor,  dat  de  inwoners  van  S.  Thomé,  nadat  hun  in  1500  was 
toegestaan  handel  te  drijven  tot  aan  de  Congo-rivier  3),  zich  wel  veroor- 
loofd zullen  hebben  iets  zuidelijker  te  komen  zoodat  zij  Loanda bereikten, 


i)  Verg.  R.  Avelot,  „Uneexplorationoubliée.  Voyage  de  Jan  de  Herder  au  Kwango" 
(1642);  zie  La  Geograpliie,  Bulletinde  la  Soc.  de  Géogr.,  Paris,  XXVI,  No.  5  (15  Nov.  1912). 
Avelot  werkt  hei  verhaal  van  Dapper  op  verdienstelijke  wijze  uit.  Het  Ned.  Rijks  Archief 
bezit  geenerlei  stukken,  die  nog  tot  toelichting  zouden  kunnen  dienen.  Avelofs  uitroep : 
„Puisse  la  présente  étude  déterminer  nos  amis  de  HoUande  a  rechercher  l'histoire  d'un 
bomme  qui  fit  honneura  leur  pays"  zal  dus  wel  onverhoord  moeten  blijven. 

2)  Casp.  Barlaeus,  Rerum  per  octennium  in  Brasilia  et  alibi  nupergestarum  sub  praefec- 
tnra  . .  .J.  Mauritii  Nassoviae  .  .  .  historia.  Amst.  J.  Blaeu  1647. 

3)  Alguns  Documentos  p.  107. 


XL  VI 

gelegen  nabij  de  monding  van  de  Kwanza,  in  het  land  genaamd  Ndongo, 
toebehoorende  aan  zekeren  vorst  die  den  titel  van  „Ngola"  voerde  (vanwaar 
de  naam:  Angola),  welke  potentaat  in  het  binnenland,  te  Matamba,  ver- 
blijf hield.  In  1520  zond  Koning  Manoel  eene  expeditie  derwaarts  met  den 
last  den  vorst  tot  het  Christendom  te  bekeeren  en  een  onderzoek  in  te  stel- 
len naar  goud  en  zilver,  die  het  land  heette  op  te  brengen  »). 

Loanda  was  het  centrum  van  de  Zinbos-duikerijen  welkeschulpjes,inde 
Congo-streken,  ais  gangbare  munt  circuleerden ;  50  stuks  golden  voor  de 
waarde  van  een  kip,  300  voor  die  van  eene  geit  2). 

Succes  schijnt  de  onderneming  van  1520  niet  gehad  te  hebben,  zoodat 
het  lang  duurde  eer  de  regeering  te  Lissabon  zich  aan  dit  gebied  opnieuw 
liet  gelegen  liggen.  Eerst  in  1559  werd  Paulo  Dias,  de  kleinzoon  van  Bar- 
tholomeu,  met  een  eskader  van  drie  schepen  derwaarts  gezonden.  Hij  had 
in  last  vriendschapsbanden  aan  te  knoopen  met  den  Ngola,  die  toenade- 
ring had  gezocht  in  een  tijd  toen  hij  door  den  Manicongo  werd  bedreigd. 
Op  tastbaar  resultaat  kon  ook  deze  expeditie  niet  bogen.  Najaren  van  uit- 
stel werd  Dias,  in  1574,  maar  nu  met  zeven  schepen,  weder  derwaarts  ge- 
zonden. Hij  legde,  in  1576,  den  grondslag  tot  het  tegenwoordige  S.  Paulo  de 
Loanda,  want  aanvankelijk  slaagde  hij  erin  een  goede  verstandhouding 
met  den  vorst  des  lands  te  scheppen.  Die  vriendschap  bleek  niet  bestendig 
van  duur.  De  vorst  vatte  wantrouwen  op  tegen  de  bedoelingen  der  Portu- 
geezen  (misschien  wegens  den  bouw  van  een  fortje  „Santa  Cruz"  dat  zij,  in 
i577,nietminder  dan  60  K.M.  opwaarts  van  de  monding  der  Kwanza  had- 
den aangelegd)  en  zoo  ontstonden  vijandschap  en  oorlog,  die  jarenlang 
duurden  3).  Dias  achtte  zich  daardoor  genoodzaakt  tot  den  bouw  van  een 
nieuw  fort  (1582),  genaamd  Masanganu,  aan  de  samenvloeiing  van  Lukala 
en  Kwanza. 

Ook  in  eigen  staathuishouding  hadden  de  Portugeesche  bestuurders  een 
ongemakkelijke  taak.  Lieten  de  negers  hen  al  met  rust,  dan  stonden  zij  bloot 
aan  het  ongenoegen  van  hun  eigen  missionarissen  die,  gelijk  in  Congo  gelukt 
was,  ook  hier  hun  Pré  aux  Clercs  verlangden  Wel  nam  de  hoofdplaats  in 
beteekenis  toe,  maar  uitsluitend  als  export-haven  van  „kroesvee"  4).  Het 
valt  niet  te  betwijfelen  of  zij  werd,  althans  toen  de  17e eeuw  was  ingetreden. 


i)     Alguns  Documentos,  p.  436  vig, 

2)  Pacheco  Pereira,  p.  84.  (Zie  aant.  bij  Tekst  Brun  p.  28). 

3)  Ravenstein,  „Andrew  Battell",  Appendix  IV. 

4)  Ruiters  „Toortse"  p.  327  :  „ende  daer  in  't  sonder  anders  gheen  handelinghe  en  drij- 
ven als  slaven  coopen,  ende  vercoopen". 


XLVII 

door  Fransche  en  Nederlandsche  „lorrendraaiers",  die  gaarne  slaven  ver- 
voerden, bezocht.  Het  was  mede  in  die  latere  jaren  (1617)  dat,  door  den 
Gouverneur  Manoel  Cerveira  Pereira,  het  Fort  S.  Felippe  te  Benguella  ge- 
sticht werd,  alwaar  de  geschiedenis  van  Loanda  op  bescheidener  schaal  zou 
worden  herhaald.  De  economische  toestanden,  van  het  gaandeweg  „slaven- 
depót"  geworden  Angola,  schijnen  er  in  den  loop  der  jaren  ook  niet  op  te  zijn 
vooruit  gegaan.  Van  de  Inlandsche  vorsten  werd  het  opbrengen  van  slaven, 
het  verstrekken  van  transportmiddelen,  het  vorderen  van  heïrendiensten 
in  toenemende  mate  gevergd.  Drukkende  belastingen  die  verzet  kweekten 
werden  opgelegd,  slavenjachten  en  slavenhandel  putten  de  natuurlijke 
hulpbronnen  van  het  land  uit,  zoodat  de  handel  nog  met  het  meeste  voor- 
deel kon  worden  gedreven  door  lorrendraaiers,  van  vreemde  en  eigen  na- 
tionaliteit, die  zich  op  minder  scherp  bewaakte  reeden  vertoonden  ').  Van 
1618  tot  1638  is  de  geschiedenis  van  Angola  er  feitelijk  slechts  eene  van 
geweldenarijen  en  roof  aan  weerskanten.  Een  toonbeeld  van  wanorde  gaf 
de  kolonie  te  zien  in  de  eerste  jaren  van  de  regeering  van  zekere  vorstin 
Nzinga  (1623  — 1663).  Bij  Dapper  (p.  61 1)  heet  zij  Anna  Xinga  „een  zeer 
kloekmoedige  mannin,  boven  mate  genegen  tot  de  wapenen''. 

De  stichting  van  een  armhuis  en  van  een  hospitaal  schijnt  het  eenige  te 
zijn  geweest  dat  op  de  creditzijde  van  de  Westersche  beschaving  viel  te 
boeken. 

7.     Het  Nederlandsche  tijdvak. 

Het  Nederlandsche  tijdvak  van  Angola  staat  tot  het  onderwerp  van 
deze  uitgave  slechts  in  een  verwijderd  verband ;  het  zou  onaangeroerd  kun- 
nen blijven.  Ik  meen  echter  een  paar  belangrijke  punten  te  mogen  aan- 
stippen, omdat  zij  een  haast  vergeten  paragraaf  onzer  koloniale  geschiede- 
nis gelden,  die  duister  is  bovendien,  waar  de  beste  der  bronnen  (Barlaeus) 
tot  verwarring  en  misverstand  aanleiding  geeft  2). 


i)    Ravenstein  t.a.p. 

2)  De  kantteekening  van  Barlaeus,  op  folio  204,  geeft  tot  verwarring  aanleiding;  zij  ver- 
meldt 1640  als  het  jaar  waarin  de  veroveringsexpeditie  naar  Angola  van  het  Recief  uitzeilde. 
Dit  moet  zijn:  1641.  Volgende  kantteekeningen  geven  weer  1641,  maar  zij  slaan  op  later 
voorgevallen  krijgsbedrijven.  Nasporingen  op  het  Rijks-archief,  welwillend  door  Dr.  J.  de 
HuUu  ingesteld,  toonden  onmiddellijk  aan,  dat  het  kantschrift  op  folio  204  mt?^/  zijn  1641. 
Bij  de  uitgave  van  De  Marees  (zie  Tekst  A  p.  LXVII)  ben  ik  er  de  dupe  van  geweest,  toen  ik 
vermeende  de  vermeestering  va#  S.  Thomé  in  1640  te  moeten  stellen.  Van  Kampen  in 
„Gesch.  der  Nederlanders  buiten  Europa"  (1831)  vestigde  reeds  de  aandacht  op  de  fout  bij 
Barlaeus,  zie  Dl.  I  p.  439.  —  Wagenaer  daarentegen  is  er  ook  ingeloopen. 


XLvm 

Na  het  einde  van  het  Twaalfjarig  bestand,  en  met  de  oprichting  van  de 
West-Indische  Compagnie,  hernamen  de  Nederlanders  het  otfensief.  Het 
jaar  1624  vooral  was  voor  S.  Paulo  de  Loanda  gewichtig.  In  Juni  veront- 
rustte Philips  van  Zuylen  de  reede  van  Loanda ;  in  November  deed  Piet 
Hein  desgelijks.  Beiden  maakten  er  een  niet  onaanzienlijken  buit  >).  Tien 
jaren  later  (1634)  had  Benguella  te  lijden  van  de  strooperijen  der  jachten 
Tamarica  en  Ever  2).  Men  stelle  zich  echter  niet  voor  dat  de  Portugeezen 
in  gebreke  bleven  de  slagen  af  te  weren :  Philips  van  Zuylen  en  Piet  Hein 
konden  de  behaalde  voordeelen  niet  vervolgen,  zij  weken  van  Loanda.  De 
verliezen  te  Benguella  geleden,  werden  in  1637  ten  deele  weder  goed  ge- 
maakt door  de  verovering  van  een  Nederlandsch  schip  dat  24  stukken 
voerdes).  De  kust  werdstrengdoor  hare  bezitters  bewaakt;  nog  in  1638 
stichtten  zij  het  Fort  S.  Miguel,  ter  betere  verdediging  van  de  reede  der 
hoofdplaats. 

De  opstand  van  Portugal  tegen  Spanje  (1640)  haalde  een  streep  door  de 
rekening  der  West  Indische  Compagnie,  die  zich  noode  wenschte  neer  te 
leggen  bij  het  Traktaat,  den  i2den  juni  1641  te 's  Gravénhage  gesloten, 
waarbij  was  overeengekomen  dat  het  „status  quo"  in  de  overzeesche  be- 
zittingen zou  worden  gehandhaafd,  van  het  oogenblik  af  waarop  dat  ver- 
drag aldaar  bekend  zou  worden.  Nog  vóórdat  het  Traktaat  gesloten  was, 
had  de  Gouverneur  van  Brazilië,  Graaf  Joan  Maurits,  den  last  ontvangen 
om  te  trachten  de  hand  te  leggen  op  alle  bezittingen  der  Portugeezen,  die  hij 
nog  kon  vermeesteren.  Hij  verleende  den  3o5ien  Mei  1641  den  Vlootvoogd 
Pieter  Cornelsz.  Jol  (gen.  Houtebeen)  eene  instructie  om  naar  .\frikaover 
te  steken  en  te  trachten  daar  alle  mogelijke  voordeelen  te  behalen,  voor- 
namelijk om  Angola  te  veroveren,  het  groote  slavendepót  4).  Met  eene 
vloot  van  20  schepen,  bemand  met  900  zeelieden,  2000  soldaten  en  200 
Brazilianen,  staken  Jol  en  zijn  onderbevelhebber  James  Hinderson  in  zee  5). 
Den  24sten  Augustus  1641  verschenen  zij  onverwacht  voor  S.  Paulo  de 
Loanda,  destijds  eene  stad  van  20.000  inwoners,  waaronder,  naar  men  zegt, 
3000  blanken.  Na  zwakken  tegenstand  te  hebben  geboden,  werd  Loanda 
genomen,  maar  de  gouverneur.  Don  Pedro  de  Meneses,  trok  terug  op  Ma- 


i)     De  Laet:  „laerlijck  Verhael"  Lib.  I. 

2)  De  Laet,  Lib.  XI. 

3)  Battell,  Ed.  Ravenstein  p.  170. 

4)  De  Laet  berekent  dat  er  in  de  jaren  1620,  '21,  '22  en  '23  alleen  te  Pernambuco  15430. 
Angoleesche  slaven  werden  aangevoerd.  Zie  laerlijck  Verhael  Lib.  XI  p.  439. 

5)  Barlaeus,  p.  204  vlg. 


sanganu.  Het  gelukte  den  Nederlanders  niet  hem  vandaar  te  verdrijven; 
zelfs  bleef  hij  er  eenig  gezag  over  de  omwonende  negerstammen  uit- 
oefenen '). 

Het  was  in  de  eerste  jaren  van  het  Nederlandsch  bestuur  dat  men,  van 
Angola  uit,  in  goede  betrekking  tot  den  vorst  van  Congo  trachtte  te  ko- 
men. Een  gezantschap  werd  derwaarts  gezonden,  maar  het  wedervaren 
dier  expeditie,  die  zelfs  tot  aan  de  K  wango-rivier  doordrong,  is,  hoe  merk- 
waardig ook,  slechts  incidenteel  bekend  2). 

In  1645  gelukte  het  den  Nederlanders  zich  te  nestelen  in  S.  Felippe  de 
Benguella,  maar  tegen  dit  voordeel  woog  eengroot  nadeel  ruimschoots  op : 
de  Portugeezen  kregen  versterking  uit  Brazilië,  die  onopgemerkt  tot  Ma- 
sanganu  wist  door  te  dringen.  Een  opmarsch  tegen  deze  sterkte  lag  wel  in 
de  bedoeling  van  de  Nederlandsche  bewindslieden,  die  een  fort  (Fort  Mols) 
hadden  laten  aanleggen  aan  de  monding  der  Kwanza,  maar  verder  dan  tot 
eene  bedreiging,  waarbij  de  Negerkoningin  Nzinga  haren  steun  verleende, 
kwam  het  niet.  Den  laden  Augustus  1648  ankerden  19  Portugeesche  sche- 
pen, onder  het  bevel  van  Salvador  Correa  de  Bene  vides  en  bemand  met  900 
strijdbare  manschappen,  ter  reede  van  S.  Paulo.  Het  fort  S.  Miguel  werd 
opgeeischt,  na  weigerend  antwoord  beschoten  en  bestormd,  waarop  het 
capituleerde.  De  val  van  het  fort  sleepte  dien  van  de  stad  zoowel  als  van 
fort  Mols  en  van  Benguella  na  zich,  waarmede  de  geheele  kolonie  weder 
in  handen  van  Portugal  was  overgegaan.  De  stad  draagt  sinds  dien  tijd 
den  naam  van  „S.  Paulo  da  Assump?ao  de  Loanda"  ter  eere  van  Maria- 
hemelvaart, den  dag  waarop  de  Portugeesche  vlag  weder  geheschen  werd 
(15  Augs.).  Jaarlijks  is  men  nog  gewoon  die  gebeurtenis  meteene  processie 
te  vieren. 

Indirect  kan  het  bezetten  van  S.  Paulo  door  de  W.  I.  C,  hebben  mede- 
gewerkt om  Nederlandsch  Brazilië  tot  een  „versuymd  Braziel"  te  doen 
worden.  De  wijze  waarop  dit  laatste  door  de  Portugeezen  behouden  werd, 
was  in  zekeren  zin  de  vergelding  voor  de  weinig  rechtschapen  manier 
waarop  het  handelslichaam  zich  van  Angola  had  meester  gemaakt. 


i)    Zie  Barlaeus  t.a.p.  en  Ravenstein  „Battell"  Appendix  IV. 
2)     Zie  Dapper  p.  579  en  hiervoren  aant.  2  bij  p.  XLV. 


DE  VAART  NAAR  LOANGO,  CONGO  EN  ANGOLA,  OF  NAAR  ANGOLA, 
CONGO  EN  LOANGO. 

Er  waren  twee  routen  voor  zeilschepen,  waarvan  de  eerst  bevarene  (de 
oudste)  ongetwijfeld  de  moeilijkste  was.  Dierick  Ruiters  vermeldt  deze 
vaart  in  het  Hoofdstuk:  „Beschrijvinge.hoemen  van  de  Mina,  naerS.  Tomé 
ende  Angola  sal  seylen"  (p.  378—397).  Het  was  de  route  langs  de  kust  die 
Diogo  Cao,  op  zijn  ontdekkingsreis,  natuurlijk  heeft  gevolgd.  Het  kwam 
daarop  aan,  dat  men  niet  afvoer  van  eenig  punt,  oostelijker  dan  S.  Jorge  da 
Mina,  of  desnoods  de  Volta  rivier  (De  Marees,  p.  242,  noemt  Mouree)  om, 
met  de  overheerschend  zuidelijke  winden,  zoo  mogelijk  in  éénen  slag, 
de  Bocht  van  Biafra  te  kunnen  afsnijden,  zóó  dat  bij  kaap  de  Lopo  Gon- 
falves  weder  land  gemaakt  werd. 

Daar  begonnen  grootere  moeilijkheden,  omdat  de  heerschende  wind 
langs  de  kust  waait, dus  uit  de  richting  die  menop  wil.deBenguella-stroora 
om  den  Noord  trekt,  dus  ook  tegen  is  en  omdat  het  strand  gevaarlijk  is 
wegens  branding.  Slechts  een  oordeelkundig  gebruik  van/le  landwinden 
kon  het  moeizaam  opkruisende  schip  verder  brengen,  mits  men  ook  bij- 
tijds ankers  liet  vallen,  al  ware  het  in  diepten  van  80  vademen,  om  bij  het 
doorkomen  van  een  onvoordeeligen  wind  of  van  stilten,  niet  terug  te  drij- 
ven, óf,  zooals  Ruiters  het  uitdrukt:  „op  dat  men  geen  grondt  af  en  raeckt: 
want  soo  (het  weder  stil  werdende)  de  grondt  afraeckt,  soo  sult  groote 
armoede  hebben,  al  eer  dat  ghy  de  Riviere  van  Congo  sult  connen  voorby 
gheraken"  (p.  393).  Pieter  van  den  Broecke  meende  dat  hij  (1608;  de 
eerste  was  die  de  reis  rechtstreeks  (d.i.  van  kaap  Gon^alves  zuidwaarts) 
aldus  aflegde.  Dit  was  onjuist,  want  de  Portugeezen  kenden  dien  weg 
sedert  de  dagen  van  Diogo  Cao.  Er  was  echter  een  andere  rechtstreeksche 
route,  van  uit  Europa,  en  ook  deze  wordt  door  Ruiters  beschreven,  het- 
geen te  denken  geeft  dat  de  Hollanders  en  Zeeuwen  in  en  vóór  zijn  tijd 
vrij  druk  op  Angola  voeren.  In  dit  verband  dient  men  zich  ook  te  herinne- 
ren hoe  Brandt  vermeldt  dat  een  Schipper,  Cornelis  Freekse  Vrijer,  in  1593 
uit  Angola  terugkeerde  ').  Dat  was  dus  in  een  tijd  toen  men  hier  te  lande 
nog  nauwelijks  aan  handelen  op  de  Goudkust  durfde  denken ! 

De  bedoelde  vaart  wordt  door  Ruiters  beschreven  in  het  Hoofdstuk : 
„Beschrijvinge  hoe  men  de  Cust  van  Angola,  uit  Neerlandt  comende,  sal 


i)     Brandt,  „Historie  der  vermaerde  zee- en  koop-stadi  Enkhuizen".  {1666).  Zie  ook  A, 
p.  LVl. 


LI 

beseylen"  (p.  398-402).  Een  enkele  blik  op  een  Algemeene  Windkaart  zal 
dadelijk  het  rationeele  van  die  route  doen  inzien. 

Zij  kwam  daarop  neer  dat  men,  op  de  gebruikelijke  wijze,  de  Kaap 
Verdische  eilanden  trachtte  te  bezeilen  en  dan  in  het  gebied  van  den  Z.0. 
passaat  trachtte  over  te  loopen.  Het  gunstiger  worden  van  den  wind, 
rondom  het  gebied  van  Hooge  Luchtdrukking  dat  men,  het  geheele  jaar 
door,  boven  den  Z.  Atlantischen  Oceaan  aantreft,  deed  dan  het  overige. 
Naar  en  langs  de  kust  van  Brazilië  houdende,  volgde  men  aanvankelijk  de 
route  die  ook  de  Oost-Indische  schepen  behoorden  in  te  slaan,  totdat  de 
wind,  na  door  O.,  N.O.en  N.  te  zijn  gegaan,  uit  het  westelijk  kwadrant  be- 
gon te  waaien,  waarop  men  gaandeweg  oostwaarts  over  koerste,  waarbij  de 
wind  op  den  duur  van  N.W.  naar  Z.W.  zou  ruimen.  Nabij  den  Afrikaan- 
schen  wal  ontmoette  men  langzamerhand  weder  zuid-oostelijke  winden, 
en  deze  hielpen  het  schip,  dat  steeds  ruime  gelegenheid  van  wind  had 
ondervonden, om  land  te  maken  op  de  breedte  van  Kaap  Negro,  16°  Z.Br., 
of  noordelijker,  en  aldus  de  reis,  in  omgekeerde  volgorde,  naar  Angola, 
Congo  en  Loango  voort  te  zetten.  Desgewenscht  kon  men  vandaar,  met 
zuidelijke  winden,  naar  S.  Jorge  da  Mina  toe  houden,  of  ook:  op  zee  sturen 
om,  met  ruime  winden,  naar  Brazilië  over  te  loopen  en  daar  de  levende 
lading  te  lossen ;  of  eventueel  de  thuisreis  te  aanvaarden. 

In  het  Hoofdstuk  „Beschrijvinghe,  hoe  de  Guste  van  Angola  op  ver- 
scheyden  Poolshooghten  vertoont,  also  men  uytter  zee  daer  op  comt  te 
vervallen"  (p.  403—409)  geeft  Dierick  Ruiters  de  aanteekeningen  en 
verklaringen  die  men  op  de  vaart  langs  die  kust  behoefde. 


TOORTSE 


DER 


ZEE-VAERT. 

Om  te  beseylen  de  Custen  gheleghen  bezuyden  den 

Tropicus  Cancri,  als  Brasilien,  West-Indien^  Gtiinea, 
en  Angola,  &c. 


TOT  VLISSINGHEN. 


By  MARTEN  ABRAHAMSZ.  vander  NOLCK,  Boeckvercooper 

woonende  in  de  Druckerye,  voor  den  Autheur. 

Anno  1623.  Met  Privilegie. 


EXTRACT  VYT  DE  PRIVILEGIE. 


De  Staten  Generael  derVereenighde  Nederlanden,  hebben  gJiecon- 
senteer t,  ende  gheoctroyeert,  Consenteren  ende  Octroyere?i  viit  desen, 
DIERICK  RVITERS,  dat  hy  voor  den  tijt  van  thien  laren  naest  co- 
mende,  alleene  in  de  Vereenichde  Nederlanden,  sal  moglien  drncken, 
ofte  doen  drucken,  ende  nyt-gheven,  7  Boeck  gheintituleert  Toortse 
der  Zee-vaert,  waer  in  beschreven  werdt  de  zveghen  ende  passagien 
uyt  dese  Nederlanden,  naer  Brasilien,  West-Indien,  Guinea,  en  An- 
gola, &c.  ende  oock  hoe  dat  men  alle  Rivieren,  Havenen,  Baeyen,  ende 
Reeden  sal  beseylen,  efide  hoe  men  alle  Bancken,  Reven,  Glippen,  ende 
Rotzen  sal  schuwen  ende  mijden  &c.  Verbiedende  alle  ende  een  yeghe- 
lijck  Inghesetenen  van  dese  Landen,  gheassocieerde  Landtschappen 
ende  Steden,  de  voorschreven  Toortse  der  Zee-vaert  nae  te  drncken, 
ofte  doen  nae-driicken,  ende  uyt-gkeven,  in  't  groot,  ofte  in  'tcleyn,  in 
'tgheheele,  ofte  ten  deele,  binnen  den  voorschreven  tijdt  van  thien  la- 
ren naest  comende,  ofte  elders  nae-ghedruct  in  de  Vereenighde  Pro- 
vintien  te  breugheft  om  te  vercoopen,  sonder  des  Suppliauts  Consent, 
by  pene  van  verbeurte  van  de  nae-ghedructe  Exemplaren,  ende  daer 
en  boven  van  de  somme  van  ses  hondert  Carolus  guldens :  T'applice- 
ren  een  derden-deel  daer  van  tot  belioef  van  den  Officier,  die  de  Ca- 
lengie  doen  sal,  het  tweede  derden-deel  tot  behoef  van  den  Armen,  ende 
het  resterende  derden-deel  tot  behoef  van  den  7'oorsehreven  DIERICK. 
RVITERS.  Ghedaen  ter  Vergadering/ie  van  de  Hoogh-ghemelte  Mee- 
ren Staten  Generael,  i)i  s'  Graven-Haghe,  den  20.  Mayus  162 j.  Was 
gheparapheert^  I.  MAGNVS,  vt.  Onder  stondt, 

Ter  Ordonnantie  van  de  Hoogh-ghemelte  Heeren 
Staten  Generael, 

C.  Aerssen. 


Aen  de 

HOOGHMOGENDE 

Edele,  Erntfeste,  wijse  ende  seer  voorsienighe 

Heeren,  mijne  Heeren, 

DE 

STATEN  GENERAEL 
der  vcrecnighde  Nederlanden. 

ENDE 

aen  den  doorlvghtighen,  Hoogh-ghebooren  Vorst,  ende 
Heer,  mijn  Heer, 

M   A   V   R    I   T   S, 

By  der  gratiën  Gods,  Prince  van 

Oraengien,  Grave  van  Nassau,  Catzenelenboge,  Vyan- 

den  Dietz,  Meurs,  &c.  Marquis  van  der  Veer,  ende  van 

Vlissinghen,  Heere  van  S.  Vijt,  Does  burgh,  de  Stadt 

Grave,  ende  van  den  Lande  van  Cuyck,  Leek, 

Polanen,  &c.  Ridder  van  der  Ordre,  des  Groot- 

machtighsten  Conincx  van  Groot  Britanien, 

Gouverneur  ende  Capiteyn  Generael  van 

de  Geünieerde  Provintien,  Admirael 

vander  Zee. 

Het  is  ruchtbaer  de  geheele  Werelt  door,  met  wat  een  yver,  ende  goede 
genegentheyt  hare  Hoog  Mo.  ende  zijne  Prin.  Ex.  altijts  (ende  noch  daegh- 
lijcx)  trachten  om  de  Navigatie  in  dese  landen  meer,  ende  meer  te  stabi- 
lieren,ende  wat  (tot  vvel-standt  des  landts)  tot  die  selvighe  noodigh  is,  niet 
en  laten  ontbreken  :  om  door  sulcke  ende  diergelijcke  middelen,  te  beter 
de  Commercien  van  dese  landen  (daer  in  ons  gheheel  tijdelijck  wei-varen 
bestaet)  te  mogen  mainteneren.  'T  is  oock  kennelijck,  wat  beneficien,  gra- 
tiën, ende  Privilegiën,  hare  Hoogh.  Mog.  ende  zijne  Princ.  Exc.  allen  lief- 
hebbende ondersoeckers  vergunnen,  aen  degheenedieyverenomalsulcke 
plaetsen,  waer  datse  conien,  tot  dienste  van  den  lande,  wel  scherpelijck 
op  teeckenen,  om  alsoo  (met  'tsamen  'tgheene  sy  weten,  ende  door  andere 
comen  te  weten)  een  light  tot  dienst  van  allen  zee-vaerders,  in  't  openbaer  te 
brengen :  waer  door  in  't  Neerlant  oock  soo  veel  schoone,  ende  treffelijcke 
Boecken  (van  alle  die  Casten  op  de  noort-zijde  van  den  Tropicus  Cancri 
gheleghen)  werden  bevonden. 

Des-halven  soo  hebbe  ick  (siende,dat  tot  noch  toe  niemant  sonderlingh 
daer  veel  ghewagh  af  en  heeft  ghemaeckt)  my  selven  vervordert,  met  een 
slechte  ende  Matroossche  maniere  van  schrijven,  doch  naer  de  waerheyt 
dersaken,  dit  Boeck  in  't  light  tebrenghen,gheintituleertmet  dename  van 


IV 

Toortsc  der  Zecvaert,  het  welcke  allen  zee-vaerders  (die  op  die  Custen  van 
Brasilien,  West-Indieti,  Guinea,  ende  Terra  Nova  willen  \veseD)seernut 
en  dienstelijck  sal  zijn,  om  niet  alleen  te  sommighe,  maer  op  alle  Rivieren, 
Havenen,  Baeyen,  ende  Reeden  (die  tot  noch  bekent  zijn)  te  moghen  co- 
men  :  waer  in  oock  te  sien  zijn,  de  wonderlijcke  wercken  des  Heeren,  hoe 
dat  de  mensche  by  naest  in  alle  quartieren  des  werelts,  zijn  gheschapen 
van  verscheyden  wesen,  posture,  ende  menigherley  conditie,  dat  oock  de 
Heere,  midden  in  sulcken  grooten  lantschap  als  van  Rio  d'Onre  (ghele- 
ghen  in  Africa,  recht  onder  den  Tropkus  Cancri)  tot  varde  zuyt-waert 
van  de  Cabo  Buena  Esperan^a,  midden  onder  een  swert  gheslachte,  ghe- 
stelt  heeft,  menschen  soo  wit  als  crijdt;  ende  meer  andere  dinghen,  die  in 
dit  Boeck  verhaelt  werden  i).  Maer  ghelijck  de  weerelt  huyden  daeghs  vol 
lasterende  tonghen,  ende  berispende  monden  is,  die  voornemelijck  haer 
vergift  uyt  schieten  teghen  de  gheene  die  yets  voort  brenghen,  van  te  voo- 
ren  noy t,  of  gheheel  sober  en  onvol-maect  ghesien ;  soo  hebbe  ick  dese  vry- 
moedicheyt,  met  een  zeesche  en  Zeeusche  rondicheyt  ghebruyct,  om  dit 
Boeck  te  eyghenen  en  op  te  draghen  aen  hare  Hoogh.  Mog.  en  zijn  Princ. 
Excell.  om  alsoo  te  beter  alle  af-gunste,  en  nijdighe  jeloersheyt  te  moghen 
ontgaen,  ofte  overwinnen.  Biddende  haer  Hoogh.  Mog.  en  zijn  Princ. 
Excell.  het  selve  met  soo  goede  gheneghenthe)  t  te  ontfanghen,  als  het  met 
een  goeden  y  ver,  en  van  oprechten  herten  van  my  gheschre  ven  is :  en  soo  ick 
bevinde,  volgens  mijne  hope,  dat  hare  Hoogh.  Mog.  ende  zijne  Princ.  Excell. 
dese  mijne  arbeyt  voor  goet  sullen  op  nemen  ende  het  selve  daer  deur  aen 
hare  Onderdanen  recommanderen,  sal  daer  deur  veroorsaect  werden,  een 
tweeden  Druck  te  laten  uytgaen  van  veele  dinghen  vermeerdert,  ende  met 
alle  de  platen  der  selver  landen  versien,  die  aireede  veerdigh  by  my  ghe- 
teeckent  ligghen  «) :  sal  oock  te  meer  gheprickelt  werden  om  voorts  te  va- 
ren in  't  gheene  (ick)  met  Gods  hulpe,  voor  ghenomen  hebbe,  waer  over 
oock  gheen  perijckel  ontsien  en  sal,  mijn  lijf  en  leven  te  waghen,  om  niet 
alleene  dese  allen  ghemeene  plaetsen  in  't  licht  te  brenghen:  maer  ghelijck 
die  landen  groot  zijnde,  noch  veel  verborghene  Rivieren,  Kreken ;  Baey- 
en en  in-hammen  hebben,  mitsgaders  ooc  noch  veel  vlackten,  hoecken, 
drooghten,  ende  dippen  &c.  die  noch  door  gheen  menschen  bevonden 
ende  ontdect  zijn,  om  de  selve  in  't  light  te  brenghen.  Dies  ghetuyghe  zy 
Godt,  die  hare  Hoogh.  Mog.  ende  zijne  Princel.  Excel,  voortaen  believe 
meer,  en  meer  te  verstercken,  ende  te  bewaren  in  een  lanck-durighe,  Godt- 
salighe,  ende  vredighe  regieringhe. 
Actum  den  20.  Mayus  z62j. 

Hare  Hoogh.  Mog.  als  oock  zijne  Princ.  Excel. 
onderdanighen  dienaer, 

DIERICK  RVITERS. 

1)  De  Albino's  onder  de  Negers,  zie  p.  321. 

2)  In  1648  verscheen  een  vrij  getrouwe  herdruk  (Anist..J.ic.  C'olom).  Zie  ook  mijne  In- 
leiding. 


VOOR-REDEN. 


Goet-gunstighe  Leser,  hier  hebt  ghy,  in  dit  Eoeck,  gheintituleert  de 
Toortse  der  Zee-vaert,  beschreven  de  seylagien,  om  aen  de  voornaemste 
Custen,  ofte  Eylanden  ghelegen  zuyt-waert,  soo  op  de  zuyt-zijde  als  op  de 
noort-zijde  van  de  Linie  Aequinoctial,  mits-gaders  oock Terra  Nova,  Gui- 
nea,  &c.  bequamelick,  en  met  weynigh  perijckel  te  comen,  het  welcke  u 
hoogh-dienstigh  sal  wesen,  otn  op  de  voyage  mede  te  nemen:  als  zijnde 
beter  ghevonden  weghen  te  volghen,  als  van  nieus  te  vinden.  Onder-en- 
tusschen  ofte  het  soo  ware,  dat  ('tgheene  light  can  gheschieden)  ergens 
noch  yets,  'tsy  Clip,  Banck  ofte  Rif  (die  soo  wel  in  de  Spaensche,  Por- 
tugijsche,  als  oock  in  dit  Boeck  noch  niet  bekent  en  staen)  gevonden  wier- 
den, ten  ware  niet  te  verwonderen,  dewijle  (voornemelijck)  die  plaetsen 
groot,  jae  meer  als  3000.  m.  in  begrijp  zijn,  en  sommige  oock  tot  noch  toe 
niet  bevaren  en  zijn.  Behalven  datter  noch  veel  Eylanden  in  de  West- 
Indien  zijn  ghelegen,  als  oock  op  meer  andere  plaetsen,  waer  van  in  dit 
Boeck  (om  sekere  redenen)  geen  mentie  af  en  wert  ghemaeckt:  ghelijck 
oock  by  exempel  'tEylandtdatmeesto.  en  w.  light  met  Cabo  de  Nassouw, 
genaemt  Ilha  de  Fonseco,  S.  Mathias,  oock  't  Eylant  Bonairo,  dat  noch- 
tans mede  in  den  vaer-wegh  (alsmen  naer  de  Cust  van  S.  Marta  seylt)  is 
gelegen,  z.  ende  n.  met  Golfo  Tristo  op  de  11.  graden  ende  10.  minuten, 
en  noch  veel  Eylanden  meer,  die  men  alle  in  onse  Generale  Pascaerte  ') 
(volgende  de  seylagie  van  dit  Boeck)  sal  connen  becomen. 

Hoe  menigh  mael  is  onder  de  zee-varende  lieden  wel  ghewenscht  ('tze- 
dert  de  seylagien  zuyt-waert,  ende  ontrent  de  Linie  Aequinoctial)  om 
eenighe  instructie  te  moghen  hebben,  van  de  vergaderinghe  der  tijden, 
want  door  die  selve  onbekent  zijnde  is  menighen  Stier-man  verleytghe- 
weest,  meenende  de  Linie  Aequinoctial  te  passeren,  ende  ten  langhen  les- 
ten, na  dat  sy  3.  ofte  4.  maenden  lanck,  soo  met  stilte,  als  met  contrarie 
winden,  onde  de  Linie  Aequinoctial  hadden  ligghen  drijven  die  noch  (niet 
sonder  groote  moeyte  ende  hert-sweer)  ten  langen  lesten  heel  anders  als 
sy  ghewenscht  soude  hebben  voor  by  gecomen:  den  eenen  is  vervallen 
op  de  Cust  van  America,  in  Brasilien,  den  anderen  in  de  bocht  van  Ca- 


i)     Welke  kaart? 


VI 

maronis,  op  de  Ciist  van  de  Mina,  in  Guinea,  aen  't  landt  van  Africa,  ofte 
zijn  oock  wel  (aen  die  selve  Cust  van  Africa)  vervallen  op  de  Cabo  de  lopo 
Goncalves  O,  soo  dat  die  op  de  Cust  van  Brasilien  vervielen,  met  groote 
miserie,  enne  niet  sonder  schip,  lijf,  ende  goet  in  waegh-schael  te  stellen, 
boven  de  Abreolhos  ghecomen  :  jae  zijn  van  de  Cust  van  Brasilien  weder 
(over  de  800.  mj  len)  belent,  in  de  voornoemde  bocht  van  Camaronis,  ende 
van  Cabo  de  lopo  Gon^alves  (al  eer  datse  de  Cabo  de  Buena  Esperan^a 
hebben  connen  passeren)  op  de  Cust  van  Cananea,  Parnagua,  ende  Patoa 
in  America  zijn  vervallen,  welcker  oorsake  is  gheweest,  dat  haer  al  daer 
den  ghemeenen  loop  van  de  wateren  (weder  ende  wint)  is  onbekent  ghe- 
weest. Hoe  menigh  mael  ist  oock  ghebeurt,  dat  wanneer  yemant  begheer- 
de,  op  de  13.  ofte  14.  graden  aen  de  Cust  van  Brasilien  te  comen,  op  de  7. 
ende  8.  graden  is  belent,  jae  het  ghebeurt  noch  daeghelijcx  van  de  Portu- 
gijsen  selve,  datse  ('tzy  nu  door  nalatigheyt,  on-ervarentheyt)  ofte  datse 
haer  selven  een  eyghen  wijsheyt  toe  schrijven,  en  even  soo  opde stroomen 
ende  winden  niet  en  letten  (al  hoe  wel  die  verscheyden  Autheuren2),sooin 
Spaensch  als  in  Portugijsch,  pertinentlijck  door  de  Hydrographia  aen  wy- 
sen)en  meenen  dat  even  (als  dieAutheuren  schrijven) daer  soo  net  niet  op 
en  hoeft ghepast'te  zijn  :waer  door  alsse  meenen  te  Parnambuco  in  Brasilien 
te  comen  vervallen,  opde  7.  ofte  7.  graden  ende  30.  minuten,  al  eer  sy  aen 't 
lant  connen  comen,  ende  dan  comt  het  datse  meenen  8.  graden  op  de  zuyt- 
zijde  van  de  Linie  in  een  haven  te  gheraken  :  zijn  ghehouden  in  de  West-In- 
dien op  de  1 6.  graden  aen  de  noort-zijde  van  de  Linie  (om  leven,  schip,  en- 
degoet  tesalveren)eenReede  tesoecken,het  'tgheene  400.  mylen  is,  datse 
van  hare  reysen  werden  versteken.  Hoe  dickmael  ist  oock  ghebeurt  dat 
wy  Neerlanders,  Enghelsche  ende  Fran^oische  natie,  aen  die  Custen  op 
het  landt  comende,  vermoort,  doot  gheslaghen  en  andere  in  groote  mise- 
rie (6.  en  7.  jaren  lanck)  ghevanckenisse  gheleden  hebben :  waer  van  som- 
mighe  noch  ten  langen  lesten,  met  groot  mirakel  zijn  wegh  gheraeckt : 
waer  van  ick  oock  listelijck  betrapt  zijnde  (die  door  Gods  genade  miracu- 
leuslijck  weder  ben  ontcomen)  dertigh  maenden,  met  de  Portugijsen  (ghe- 
vanghen)  langs  die  Custen  van  America  3.  ende  400.  mylen  weegs  hebbe 
moeten  swerven,  somtijt  in  yseren  ghesloten,  somtijts  met  touwen  ghe- 
bonden,  en  soo  over  'tlant  gheleyt,  somtijts  oock  los  en  liber  met  schepen 
en  passage  bereken  op  de  zee  ghevaren,  langhs  die  Custen  gins  en  weder, 
'tprincipale  is  waer  door  men  (aen  alle  die  Custen  comende,  gheleghen 
zuytwaert  van  den  Tropicus  Cancri)  wert  bedrooghen,  comt  in 't  gemeyn, 
door  dien,  als  men  aen  die  landen  comt,  gheen  menschen  en  verneemt,  en 
die  landen  staen  in  't  ghemeene  soo  dicht  van  Bosschagien,  al  ofte  zijn 
leven  daer  noyt  mensche  en  hadde  geweest  men  verneemt  noch  hutte, 
noch  voet-stap,  noch  niets,  waer  by  bespeurt  can  werden,  daer  eenighe 


i)     Zie  A  p.  3,  voetnoot  i  ;  pag.  5,  noot  3  ;  pag.  6,  noot  3  ;  en  pag.  LVI,  noot  2. 
a)    Zelf  citeert  Ruiters  (p.  118)  Manuel  de  Figueiredo.  Zie  mijne  Inleiding. 


VII 

menschen  te  zijne :  men  haelt  water,  men  capt  hout,  men  loopt  in  't  Bosch, 
men  vaert  aan  boort,  men  comt  aen  't  landt,  sonder  yets  te  vernemen, 
waer  door,  (al  ist  schoon  dat  wy  gheweer  en  alles  met  hebben)  even  wel 
werden  verrascht,  overrompelt  en  doot  gheslaghen.  Dewijle  nu  (ick)  tot 
mijn  groot  leet-wesen  van  de  Americanen,  ende  Portugijsen  op  een  Ey- 
landt  daer  sy  nochtans  (noch  oock  gheen  mensche)  op  en  woonden,  ver- 
rascht en  overrompelt  ben,  soo  wil  ick  ghetrouwelijck  mijn  even  naesten 
daer  van  waerschouwen  op  haer  hoede  te  wesen,  en  'tbeste  my  daer  in 
dunckt  ghedaen,  is  niet  stil-wijs  aen  't  landt  te  comen  (voornemelijck  al 
waer  eenighe  suspicie  van  Spaeingiaerden  ofte  Portugijsen  is)  maer  aen  't 
landt  comende,  te  schieten,  al  eer  ghy  op  't  landt  trapt,  2.  ofte  3.  schooten 
met  mosquetten,  op  dat  sigh  (wat  daer  sy)  openbare,  ende  en  doet  dat  niet 
alleen,  als  ghy  eerst  aen  't  landt  comt,  maer  soo  menigh-mael  als  ghy  met 
den  boot  aen  't  landt  comt,  maer  al  waer  gheen  Spaengiaerden  ofte  Por- 
tugijsen by  ofte  ontrent  en  zijn,  moet  men(soo  men  anders  met  de  inwoon- 
deren  wil  spreken)  niet  schieten,  want  souden  alle  daer  seer  bevreest  van 
zijn.  Jck  soude  hier  veel  cloecke  Commandeurs,  Admiraelen,Vice-Admi- 
raelen  (soo  wel  van  de  Engelsche,  Frang^oische  als  van  onse  natiën)  connen 
noemen,  die  alle  door  sulcken  over  rompelen,  volck  hebben  verlooren, 
ende  dickmaels,  selfs  in  persoon,  'tselve  met  grooter  hasard  ontcomen. 
Doch  om  den  Leser,  door  een  langhe  voor-reden,  niet  op  te  houden,  wil  ick 
het  hier  by  laten  blijven,  ende  hem  wijsen  tot  het  Boec  selve,  alwaer  hy 
de  particulariteyten  in  't  breede  sal  vernemen.  Vaert  wel. 


AEN  DE  ZEEVARENDE  MAN. 


Ghy  die  de  Zee  deur-ploeght,  snel  van  den  windt  ghedreven, 
Gheen  duyster  lucht  ontsiet,  om  in  ghevaer  te  leven  : 
Ghy  die,  tot  trouwen  dienst,  van  't  lieve  Vaderlandt, 
In  een  swart  plancken-hol,  uw'  bloedt  en  goet  verpant ; 
Nu  deur  Neptunus  rijck,  ten  Hemel  op-ghedreghen, 
Nu  we'er  tot  in  de  leegh't,  des  af-gronts  neer-gesleghen ; 

Dien  somtijts  hondert-mael  des  daeghs  is  voor-ghestelt, 
't  Schricklijck  ghesight  des  doots,  die  't  alles  neder-velt, 
Soo  ghy  u  leven  mint,  ghelijck  al  ander  dieren, 
En  met  den  selven  dienst,  u  self  en  schip  wilt  stieren. 

Versekert,  naer  de  Cust,  van  d'Indiaensch  gheslacht, 
Waer  ons  de  Son  ontgaet,  en  over-brenght  den  nacht ; 
Of  naer  het  Moorsche  volck,  en  daer  de  corte  daghen 
Ons  gheven  ys  en  sneeuw,  des  Somers  vreught  verjaghen, 
Comt  herwaerts,  staet  wat  stil,  spert  open  u  ghesight, 
Ghy  sult  door  dese  TOORTS,  en  corten  tijt  verlight, 
Bekennen  Clip  en  Banck,  Rivieren,  Havens,  Reeden, 
En  wat  u  eenighsins  can  helpen,  en  beleeden. 

't  Is  met  een  raeuwe  pen,  goet  ronts,  goet  Zeeusch  geset. 
Nochtans  vol  dienst  en  nut,  voor  die  daer  wel  op  let. 


AEN  MOMUS  GHESELLEN. 


Ghy  die  uw's  even  mensch  ghebreck  niet  cont  verhelen, 

Maer  graeuw  en  swart  van  nijt,  altijts  een  ander  smaet; 
Die,  van  een  helsch  vergift  vervult  tot  aen  de  kelen, 

U  selven  spijst  en  drenckt,  met  uwes  naesten  quaet; 
Ghy  hebt  hier  stof  ghenoech  (wat  wil  ick  't  doch  verschoonen) 

Om  hier  op,  met  wat  rechts,  te  wetten  uwen  tand : 
Maer  waert  niet  beter,  seght,  dat  ghy  ons  eerst  quam  thoonen, 

Yet  beters,  eer  dat  ghy  comt  aen  eens  anders  cant. 


BESCHRIJVINGHE 

BRESILI  MERIDIONALIS  IN 

AMERICA. 

Alsoo  een  reysenden  man  wel  van  nooden  is,  soude  hy  eenige 
proftiten  gaen  doen  in  vreemde  landen,  dat  hy  eerst  wete,  wat 
best  mede  ghenomen  is,  om  winninghe  te  doene. 

Is  oock  allen  lief-hebberen  om  landen  te  gaen  besoecken,  groot 
voordeel,  datse  van  te  vooren  weten,  de  conditie  der  menschen, 
ende  oock  de  complectie  des  lants,  daerse  naer  toe  willen  reysen, 
om  haer  alsoo,  daer  na  te  moghen  versien,  met  alsulcx  als  haer 
daer  toe  van  noode  sal  wesen.  Waeromme  ons  oock  goet  heeft  ghe- 
dacht:  eerst  te  beschrijven  de  Equipagien,  endede Traffiquen, mits- 
gaders, de  conditien  der  menschen,  van  dien  lande,  ende  de  com- 
plectie der  selver. 

Als  voor  eerst,  de  Equipagie  van  de  Portegijsen  iiyt  Portegael, 
om  naer  t'  landt  van  Bresilien  te  varen,  gheschieden,  voornemelijck, 
door  drie  bysondere  wijsen.  D'  eerste  is,  behalven  alles  wat  zy  tot 
haer  reyse  van  noode  hebben,  dat  zy  in-nemen  tot  Coopmanschap- 
pen  veel  meel,  in  tonnen  ghedaen,  Olye,  Hollantsche  Caes,  Preson- 
tis,  ')  soo  syse  noemen,  t'  welck  zijn  ghedroochde  Hammen,  ghe- 
fzj  souten  Serdeyn,  ende  voorts  alle  andere  eetbaer  spijse,  die  in  die 
heete  landen,  niet  en  bederven,  nemen  oock  noch  andere  Coopman- 
schappen  inne,  als  diversche  coleuren,  van  Taffeta,  ^)  ende  Armo- 
zijnen,  3)  oock  eenighe  zijde  koussen,  van  alle  couleuren,  veel  mans 
vilten,  Slesigher  4)  Lywaet,  Netel-doeck,  en  oock  Camericx  s),  veel 
Picotten,  ^)  Rasseten  7)  ende  Perpetuanen.  ^) 

Andere  laden  hare  Schepen  met  wijnen,  sommighe  met  Canary 

i)     Port  presunto(s). 

2)  Taffetan  (Sp.),  taffeta  (It.):  gladde  als  linnen  geweven  zijden  stof,  waarvoor  alleen  de 
fijnere  soorten  van  zijde  in  aanmerking  komen.  (Zie  Heiden,  „Handwörterbuch  d.  Textil- 
kunde"). 

3)  Dunne  en  lichte  taffetas.  (Heiden). 

4)  Lees  &7esiger.  Zoo  komt  het  woord  voor  bij  Van  den  Broecke  (p.  9  en  15).  Het  was 
een  dunne  gestreepte  stof;  Dapper  spreekt  gewoonlijk  van  Slesigher  tijken. 

5)  Kamerijksch  neteldoek. 

6)  Sp.  picote  (van  "picar"),  randen  voor  kantwerken.  (Heiden). 

7)  Razetto  (It.)  halfzijden  italiaansche  tapijt-atlas.  (Heiden). 

8)  Fijne,  dicht  geweven  serge,  die  eerst  uit  Engeland  kwam  ;  later  in  Frankrijk  geweven 
werd.  (Heiden). 


lO 

wijnen,  en  sommige  met  Madeersche  wijnen  ende  sommige  oock 
die  haer  schepen  geheel  laden  met  Portugaelsche  wijnen. 

De  derde  laden  hare  Schepen  met  alsulcke  waren  als  in  Angola 
ghetrocken  zijn,  daerse  Negros  voor  handelen.  Leest  in  dit  selfde 
boeck  vervolgens  '),  daer  sult  vinden  met  wat  waren  de  Portugijsen 
haer  schepen  Equiperen,  ende  oock  wat  den  handelaer  moet  hebben 
om  langs  de  voorsz.  Custe  van  Angola  te  Negocieren. 

De  Retoeren  uyt  Bresilien,  zijn  meest  al  Suyckeren,  daerse  hare 
schepen  mede  vol  laden,  onderentusschen  nemen  oock  mede,  soo  een 
weynich  ghemunt  ende  onghemunt  silver  in,  dat  jaerlijcx  uytRio  de 
la  Plata  =)  comt.  t'  Bresilien  hout,  datse  in  hebben,  is  voor  den  Co- 
ninck,  en  nemens  slechts  soo  veel  mede,  als  haer  van  nooden  doet, 
om  de  suycker-kisten  daer  mede  te  stouwen,  en  vast  te  setten,  ende 
altemets  oock  een  weynich  ghedroochde  Ginneber,  die  daer  noch  al 
bestolens  wert  uyt  ghevoert,  want  van  al  de  Ginneber,  die  int  landt 
van  Bresilien  wast,  wert  Conserve  ende  Confyturen  ghemaeckt.  De 
schepen  die  tot  Rio  de  Genere  3)  laden,  hebben  oock  gout  inne, 
t'  gene  uyt  de  mijne  van  S.  Paulo  4)  comt. 

Als  nu  de  Retoeren  van  Bresilien  s)  naer  Portugael  ghesonden  [3] 
werden,  soo  en  connen  de  schepen  dien  selven  wech  niet  gaen  diese 
ghecomen  zijn,  maer  moeten  by  de  boelijn  ^),  westwaert  over  loopen, 
naer  de  Sergas  zee  toe,  het  t'ghene  de  Portugijsen  noemen  A  volta 
de  Sergasse  7).  Dese  zee  is  ghelegen  in  de  groote  zee  Oceanus,  ende 
drijft  altijts  soo  vol  wier  ende  ruychte,  dat  het  dickmael  schijnt  gheen 
zee,  maer  landt  te  wesen.  Dese  zee  wert  eerst  vernomen,  van  de  16. 
graden  verhevinghe  des  Pools  Arcticus,  tot  de  29.  ende  30.  graden, 
verhevinghe  des  selven  Pools,  t'welck  zijn  210.  duytsche  mylen,  dat 
dese  zee  groot  is  ^),  in  Latitude,  diemen  alsoo  by  den  wint  moet  pas- 
seren, blijvende  nootsaeckelijck,  al  over  eenen  boech  loopende,  tot 
dickmaels  den  Pool  43.  ende  44.  graden  verheven  staet,  al  eer  den 


1)  Zie  p.  7  vig. 

2)  Port.  prata  :  zilver ;  Sp.  plata. 

3)  Rio  de  Janeiro. 

4)  Het  district  beW.  Rio  de  Janeiro. 

5)  Versta:  uit  wat  wij  tegenwoordig  veeleer  de  Noord-Braziliaansche  havens  zouden 
noemen;  dat  zijn  die  gelegen  be  Noorden  de  Abrolhos  (i8°  N. Br).  Voor  zuidelijker  havens 
zou  hetgeen  volgt  niet  opgaan.  Ruyters  legt  daar  ook  bepaalden  nadruk  op.  Zie  p.  37. 

6)  „Bij  de  boelijn  op",  scheepsuitdrukking  voor  „scherp  bij  den  wind  zeilende".  Met  de 
boelijn  haalde  men  de  staande  kanten  der  vierkante  zeilen  (aan  hunne  loefzijde)  wat  naar 
voren,  waardoor  de  zeilen  een  hoek  met  den  wind  inaakten  die  zoo  klein  (scherp)  mogelijk  was. 

7)  De  rondvaart  van  de  Sargasso-see. 

8)  (30° — 16')  X  15  =  210  duilsche  mijlen. 


II 

westen  wint  vernomen  wort,  somtijts  ghebeurt  het  wel  naer  den  tijt 
van  't  jaer  is,  wanneer  den  westen  wint  zijne  meeste  cracht  heeft, 
dat  op  de  38.  ende  39.  graden,  den  westen  wint  al  waeyt,  die  menigen 
een,  al  ofte  sy  in  ysere  ketenen  gheweest  waren,  nu  los  en  lijber 
schijnt  te  maken,  voornemelijck  de  Portugysen,  die  haer  victualy  soo 
wat  t'  sober  is,  sy  springhen  recht  op  en  neder,  van  blyschap  datse 
soo  eenen  goeden  wint  hebben,  daerse  mede  recht  voor  den  wint 
moghen  in  Portugael  seylen,  en  passeren  alsoo  langs  de  Eylanden 
van  Azores  nae Portugael  toe, als Lisbona.Viana  •)endePortaport  ^), 
het  weicke  zijn  de  drie  voornaemste  Traffijck  steden  van  gheheel 
Portugael,  waer  van  Lisbona  het  hoff  is,  daer  des  Conincx  Paleys 
staet,  alwaer  de  Coninghen  van  Portugael,  haer  woonstede  pleghen 
te  houden. 

t'  Land  van  Bresilien  is  heet  ende  drooghe,  soo  ist  oock  met  de 
[4]  inboorlinghen  der  selver,  die  extraordinaris  meer  tot  de  conversatie 
der  naturen  zijn  gheneghen,  als  op  eenighe  andere  plaetsen,  daer  ick 
oyt  mijn  leve  gheweest  hebbe,  soo  wel  tvrouwe  geslacht  als,  'tmanne 
volck,  soo  dat  de  Ouders,  als  hare  dochters  comen  tot  thien  ofte  elf 
jaren,  ghevense  ten  houwelijck.  't  Leven  dat  in  Bresilien,  int  ghe- 
meen  onder  de  Portugysen  geleyt  wert,  en  is  niet  schoonder  als  der 
Spaengiaerden,  meer  beestelijck,  als  menschelijck  levende  inde 
West  Indien. 

Waer  van  alleene  een  dinghen  moet  verhalen, 'tghene  ick  aldaer 
ghesien  hebbe,  ende  was  inde  Baya  de  todos  los  sanctos.  Een  Por- 
tugys  die  cocht  een  Negra  tot  syne  slaevinne  die  blint  was,  maer  Negradat 
andersins  welvarende,  desen  Portugys  gaet  henen,  ende  doet  gelijck  vrouwe, 
sy  alle  int  gemeen  gehewent  zijn  te  doene,  ende  slaept  by  dese  voorsz. 
Negra  die  hy  ghecocht  hadde,  de  weicke  oock  by  hem  wert  groot 
gaende,  dese  Negra  bekende,  ghelijck  de  waerheyt  was,  als  datse  by 
haren  Heere  swaer  ginck,  den  Portugys  daerenteghen  loochende 
het  selfde,  ende  seyde  dat  syne  Negra  looch,  hem  misschien  schae- 
mende  voor  andere  om  datse  blint  was,  van  vreese  dat  hy  soude  be- 
spot werden,  ende  daer  en  boven  zijn  Negra  seere  gedreycht  te  ghees- 
selen,  ende  dan  te  vercoopen,  seggende  tot  haer,  „O  Cadella,  ^jAissyseg- 

gen  de  hon- 

caons,  andeni  con  vos,  hen,  te  adevender  ,  het  welck  is  te  segghen,  O  den  hebben 
ghy  teve,  de  honden  hebben  met  u  te  doene,  ick  sal  u  vercoopen,  de  do'en'e.'soo 
Negra  een  slavinne  wesende  van  haren  meester,  heeft  patientelijck  mesn<=n  sy 

*  daer  by  an- 

verdraghen,  'tghene  haer  haren  Meester  dede,  tot  dat  den  tijt  ver-  dere Negros 

. dat  mans- 

i)     Vianna  do  Castello,  een  weinig  be  Z,  de  Port.-Sp.  grens  gelegen.  personen 

2)     Oporto.  ^ 


12 

vult  wert  datse  quam  te  gheligghen,  ende  baerdeteghens  de  nature, 

sy  een  negerinne  vvesende,  soo  swert  als  gette,  eenalsoo  blancken 

kint,  als  hier   ofte  elders  in  eenighe  andere  landen  van  blancke    [5] 

vrouwen  ghebaert  mach  werden :  ende  den  voorschreven  Portugys 

Een  swer-    SOO  gelijck  al  ofte  hy  het  selfve  gheweest  ware :  hier  mocht  dees 

een  bianck  Portugys  bcdenckcn  ofte  hy  de  hont  was,  daer  zijn  slavinne  mede 

kint  intjaer  j    Joene  ghehadt  hadde :  merckt  de  rechte  sententie  des  Heeren. 
1618.  ° 

Wat  aengaei;  in  Bresilien  dat  een  Portugys  syne  slaevinne  met  zijn 
eyghen  kint  vercoopt,  en  is  daer  soo  gheen  groot  wonder,  want  sy 
ghebruycken  tot  een  gemeen  spreeck-woort,  eenen  hont  by  eenen 
hont  ghewonnen,  die  machmen  wel  beyde  vercoopen. 

De  Portugysen  houden  daer  soo  veel  van  haer  selven:  datse  mal- 
canderen  schande  spreken ;  als  d'een  ofte  den  anderen  yets  wat  sou- 
de  willen  lichten,  versetten  ofte  draghen,  en  vraghen  terstont  den 
anderen  ofte  daer  gheen  swerte  honden  ghenoech  en  zijn. 

Jnt  somma  alles  wat  daer  bianck  ghenoemt  wert  ghelijck  sy  haer 
selven  heeten,  soude  zijn  eere  ende  reputatie  verliesen :  als  sy  bycans, 
dat  ick  soo  spreke,  hare  broecken  op-nestelen. 

De  Portugysen  die  in  de  Bresilien  woonen  is  een  Godtloos  volck, 
ende  zijn  veel  daer  ghebannen  uyt  Portugael :  De  slaeven  diese  tot 
hunnen  dienst  in  Bresilien  ghebruycken,  zijn  Negros  uyt  Angola.  Dese 
Negros  is  volck  die  de  meerendeel  inden  Oorloghe  ghecreghen  wer- 
Negros  dat  ^^^  ^^^  ^^^  Coninck  van  Congo ;  die  teghen  andere  Negros  Oor- 
zijn swerte  Joocht,  ende  al  wat  Negros  hy  van  syne  partye  ghevanghen  crijcht 
Denkoninc  vercoopt  aende  Portugysen  te  S.  Paulo,  een  stadt  die  de  Portugysen 
van  Congo  j     Loanda  hebben.  Desen  Coninck  van  Congo  en  vercoopt  niet  al- 

is  een  swer-  °  ^ 

teConinck.  leene  die  die  hy  van  syne  vyanden  verovert,  maer  oock  van  zijn 

eyghen  gemeente  daer  hy  de  minste  actie  op  weet  vercoopt  hy  ter-     [6] 
stont  met  vrou  kinderen  ende  al  wat  van  dat  gheslachte  bekent  is. 
De  Portugysen  hebben  den  Coninck  van  Congo  soo  verre  ghecreghen 
dat  hy  het  Roomsche  gheloove  heeft  aenghenomen,  ende  hem  laten 
doopen  '). 

Daer  wert  een  groote  negocie  in  dit  Angola  door  de  Portugysen 
ghedreven,  int  coopen  ende  vercoopen  van  Negros,  ende  en  hebben 
daer  oock  insonderheyt  anders  gheen  negotie  als  in  menschen,  diese 
voor  alsulcken  waren  alse  daer  bringhen  coopen,  ghelijck  voor  Broot, 
Meel,  Olye,  Wijn,  Cherdinnos,  «)  Beckens,  Slesigher  Lijwaet,  Per- 
petuanen,  Rassetten,  Picotten  3),  Yser  en  soo  voorts  daerse  al  Negros 

i)     Reeds  in  1490.  Zie  Inleiding. 

2)  Port.  Sardinha. 

3)  Verg.  noot  p.  i. 


13 

voor  handelen,  ende  crijghen  altemet  voor  twee  tonnen  wit  beschiiyt, 
een  lustighe  kloeckeNegro:daerse  weder  50.  Milres  inBresilienvan 
crijghen,  het  welck  zijn  373.  gulden :  die  van  twee  tonnen  broots  ghe- 
wonnen  werden :  ende  een  schip  van  70.  ende  80,  lasten,  daer  steken 
sy  600.  Negros  inne  so  cleyn  en  groot  ende  varen  daer  mede  naer 
Bresilien,  op  alsulcke  plaetse  als  sy  dan  bescheyden  zijn.  De  Portu- 
gysen  vercrijghen  oock  patente  van  den  Coninck  van  Spaengien : 
wanneer  sy  dat  versoecken  om  met  de  Negros,  diese  in  Angola  laden 
naer  West-Indien  te  varen  ') :  sonder  patente  en  mogen  geen  portu- 
gysen  op  verbeurte  van  lijf,  schip  ende  goet  inde  West-Indien  comen. 
Soo  oock  mede  en  vermogen  geen  Spaengiaerden  op  ghelijcke  ver- 
bodt,  comen  ineenigheplaetsendaer  de  portugysen  hare  residentie 
hebben,  ghelijck  op  Guinea,  Angola  ende  Bresilia. 

Daer  wert  het  grousaemste  ghelt  ghewonnen  met  menschen  te 
coopen  en  vercoopen,  soo  onder  de  portugysen  als  onder  de  spaeng- 
niaerden,  dat  het  schier  ongheloovich  soude  schijnen  alsmen  dat 
wilde  verhalen :  ick  hebbe  selfs  in  persoon  gheweest  daer  soo  sekere 
portugysen  my  wel  bekent  zijnde,  in  mijn  presentie  eenen  over-slach 
maeckten  van  500.  Negros,  diese  uyt  Angola  inde  Baya  de  todos  los 
sanctos  ghebracht  ende  daer  vercocht  hadden,  ende  bevonden  boven  De  Negros 

brengen 

alle  oncosten  ghewonnen  te  hebben  31000.  Realen  van  achten,  dit  den  Coninc 
was  op  Bresilien,  ende  op  West-Indien  is  de  winste  noch  veel  grooter.  J^^",,  een"^ 

Jn  Bresilien  werden  mede  schepenen  ghereet  om  in  Angola  te  va-  s^oo'  g^" 
ren,  en  daer  swerten  te  halen,  die  met  Farinha  gheladen  werden,  het 
welcke  het  broot  is  van  Bresilien.  Dit  Bresilsche  broot  ofte  soo  het 
ghenoemt  wert  Farinha,  is  seer  wel  in  Angola  ghetrocken,  want  op  't 
landt  van  Loanda  in  Angola,  groey t  weynich  het  t'gene  men  tot  suy- 
vel  in  stede  van  broot  soude  connen  nutten. 

Dese  Farinha  is  een  seker  wortel,  die  ghenaemt  werdt  Mantiocque, 
en  groeyt  bycans  alleens  als  jonge  quekerie.  De  wortel  van  die  boom- 
kens  ofte  rijskens  zijn  heel  grof  ende  dicke,  maer  lanck  worpich.  Met  suicke 
bycans  van  sulcken  fatsoen  als  de  comcommeren,  maer  zijn  van  buy- 
ten  swert  ghelijck  een  aert  note,  van  binnen  soo  wit  als  een  spier  ^). 
Dese  wortelen  als  zy  uytter  aerden  ghepluckt  werden,  zijn  soo  fenij- 
nich,  dat  wie  daer  af  ate,  soude  terstont  bersten,  daeromme  al  eer- 


ij  Dit  verklaart  hoe  Figueiredo,  wiens  werk  door  R.  gevolgd  is,  er  toe  kwiim  ook  Port. 
zeilaanwijzingen  voor  de  Spaamche  West  Indien  op  te  stellen. 

2)  Van  een  gewestelijk  bijwoord  „spier"  dat  „geheel,"  „enkel"  beteekent.  Spierwit  =  ge- 
heel wit.  Zie  Kuipers  Geïll.  Wdb.  Wit  als  een  spier  is  dus  zeer  onjuist. 


14 

ment  mach  eten  moet  het  bereyt  werden,  ende  hoemen  'tselve  moet 
bere)-den  om  te  moghen  eten,  heeft  ons  goet  ghedacht  mede  te  be- 
schrijven aldus :  men  gaet  naer  den  middach  soo  veel  van  dese  Man- 
tiocque  wortel  delven  alsmen  begheert  te  hebben,  en  men  doet  die  dan 
altsamen  in  eenen  Cainasser')  ofte  mande,  diemen  als  die  wortelen 
daer  in  zijn,  boven  toe  maeckt,  op  datse  daer  niet  uyt  en  vallen,  dan  [a] 
wert  de  mande  met  de  voorsz.  wortelen,  ofte  ghelijck  als  zy  ghenaemt 
zijn  Mantiocque  in  een  vliende  beke  van soetwatergheleght, latende 
die  aldaer  eenen  gheheelen  nacht  in  legghen  tot  des  anderen  daeghs 
dat  mense  gaet  halen,  dan  zijn  die  wortelen  heel  sachte,  diemen  dan 
raspet  op  eene  groote  blicke  raspe,  die  op  een  plancke  ghenaghelt 
is  ghelijck  een  plate,  wanneer  dan  die  voorsz.  wortelen  altsamen  ge- 
raspt zijn,  so  spoeltmen  die  in  schoon  water  wederom  uyt :  dit  nu  al- 
dus gedaen  zijnde,  soo  neemt  men  sacxkens  die  daaraltoeghemaeckt 
zijn  van  baste  van  boomen,  ontrent  drie  vierendeel  van  een  elle  lanck 
en  twee  spannen  wijt,  in  dees  sacxkens  wert  die  gheraspte  Mantio- 
cque gedaen  :  dan  is  daer  toe  eenen  langhen  dicken  stock  ghemaeckt, 
bycans  ghelijck  den  disselboom  van  eenen  wagen,  noch  staen  daer 
gheset  inde  aerde  twee  groote  staecken,  eenen  voet  ofte  twee  naer- 
der  malcanderen  als  den  voornoemden  stock  lanck  is,  in  een  van  dese 
twee  staken  is  een  gat,  daer  men  de  voornoemde  stock  met  het  een 
eynde  in  steeckt,  in  de  andere  stake  zijn  diepe  kerven  ofte  in  plaetse 
van  de  kerven,  pinnen,  ende  onder  den  voornoemden  stock  zijn  oock 
kerven,  om  dat  de  sacxkens  als  men  diedaer  aen  steeckt  niet  en  souden 
op  slieren,  en  men  leght  den  eenen  strop  van  't  sacxken  over  d'eerste 
stake,  ende  door  de  andere  strop  van  't  selve  sacxken  steectmen  den 
voornoemden  stock,  dan  wert  de  stock  met  het  eene  eynde  ghesteken 
int  gat  vande  eerste  stake,  alsoo  wert  die  stock  neer  gedout  soo  stij- 
ve als  het  sacxken  can  verdraghen,  latende  dan  alsoo  die  stock  onder 
d'een  pinne  ofte  kerf  vande  tweede  stake  pal  staen,  soo  loopt  ende  9] 
versijpt  al  dat  sop  door  de  sacxkens  heenen  dat  in  die  gheraspte 
Mantiocque  is,  en  latent  soo  vijf  ofte  ses  uren  staen  te  versijpen,  en- 
de settent  onderentusschen  altemet  noch  een  palleken  aen.  Wanneer 
nu  die  vochtiche\t  daer  soo  schoon  uyt  is  dat  het  meeste  druypen 
op  hout,  doetmen  't  in  een  groote  ysere  panne  over  het  vyer  ende 
roerent  soo  langhe  tot  dat  het  soo  drooge  is,  gelijck  de  cruymen  van 
nieuw  backen  witte  broodt.  Als  dan,  ter  wijlen  het  soo  warm  vant 
vyer  comt,  ist  soo  lieffelijck  en  soete  om  eten,  datmen  daer  gheen 


i)     Port.  Canasira,  Ned.  knaster  en  knnsser. 


15 

cruymen  van  nieuw  backen  witte  broodt  voor  en  sonde  kiesen,  maer 
twee  ofte  drie  daghen  out  zijnde  soo  en  schijnt  daer  gantsch  gheen 
jeucht  in  te  wesen,  maer  is  so  dorre  ofte  hetsaegh-mul  ware,  doch  is 
beter  alst  twee  ofte  drie  maenden  out  is,  in  somma  de  Farinha,  soo 
noemen  't  de  Portugijsen  valt  beter  alsse  3.  ofte  4.  maenden  out  is 
dan  drie  ofte  vier  daghen,  sy  maeckt  gheweldighe  plompe  tanden. 
Voor  Farinha  handelen  de  Portugijsen  (comende  uyt  Bresilien  in  An- 
gola) Negros,  het  welcke  zijn  de  retoeren  die  voor  de  Farinha  in  Bre- 
silien ghebracht  werden.  Dese  Negros  van  Angola  zijn  een  onbe- 
suyst  plomp  volck,  en  voegen  haer  gheheel  tot  de  slavernye,  daer 
en  wert  gantsch  gheen  vernufthey  t  in  gespeurt :  maer  alleen  een  botte 
moetwillicheyt.  Ende  inde  Baya  ')sooindesuycker-meulens,  alsby 
de  boeren,  oock  mede  in  de  stadt  zijn  meer  als  1 5000.  ofte  16000.  zielen 
soo  mans  als  vrouwen  van  't  swerte  gheslachte,  sulcx  dat  indien  sy 
verstant  hadden  ende eendrachtich  waren,  souden  de  Portugijsen  met 
stocken  uyt  het  landt  slaen,  daer  zijn  noch  sonder  de  swerten,  Bre- 
[10]  silianen;  die  de  Portugijsen  oock  voor  hare  slaven  houden,  dit  volck 
is  sterck  ende  wercken  als  Muylen,  sy  en  willen  niet  qualijck  toe  ghe- 
sproken  noch  bekeven  zijn,  en  moghen  oock  niet  wel  lijden  dat- 
men  haer  een  dinghen  tweemael  bevele :  maer  zijn  soo  sorghvul- 
digh,  dat  wanneer  haer  yets  belast  is,  sy  niet  en  sullen  rusten  voor  dat 
t'selve  ghedaen  is.  De  Portugijsen  ghebruyckendees  Bresilianenal- 
tijts  tot  commandeurs  over  de  swerten,  zijn  heel  vernuftigh  om  te  lee- 
ren  van  alle  ambachten,  zijn  oock  seer  behendigh  in 't  visch  vanghen 
diese  met  meerder  practijcke  weten  te  vanghen  als  de  Portugijsen  sel- 
ve,  soo  dat  een  van  die  Bresilianen  meer  gheacht  wert  als  twee  Negros 
uyt  Angola.  Daer  zijn  noch  andere  conditien  van  menschen  in  Bre- 
silien, voornemelijck  twee  die  de  Portugijsen  noemen,  d'eene  Coita- 
dos2),  dat  is  stille  oft  onnosele,  ende  de  andere  Lavantados,  dat  is 
oproerighe  oft  rebellen  3).  Diese  Coitados  noemen,  is  een  heel  goet- 
aerdigh  volck,  onnosel  als  lammeren,  gheheel  cleyn  hertich,  die  om 
een  hard  woort  doot  quelen  4),  hebben  hier  onder  oock  sulcken  hal- 
sterckighe  S)  opinie,  dat  wat  sy  haer  selven  inbeelden,  van  niemant 
en  laten  uyt  den  hoofde  steken  :  maer  volghen  haer  voornemen, 't  zy 
ofse  gheslaghen  werden  ofte  bekeven,  of  schoon  toe  ghesproken,ofte 

i)     Bahia  de  todos  os  Santos. 

2)  Coitado  of  Coutado  :  miserabel,  (verg.  Sp.  cuita). 

3)  Van  levantar  -  se  =  rebelleeren. 

4)  Quelen,  mnl.  werkwoord.  Verg.  kwaal,  kwalen.  Zie  Verwijs  en  Verdam. 

5)  Niet  „halsstarrig,"  maar  „halsslerkig"  ;  al  is  de  beteckenis  der  beide  Bnwn.  vrijwel 
dezelfde.  Zie  Wdb.  der  Ned.  Taal. 


i6 

datmense  veel  schoone  beloften  toeseyt,  t'  is  al  eens,sy  gaen  in  haer 
opinie  voort,  ende  eten  aerde  om  datse  sterven  souden,  ende  de 
aerde  in  Bresilien  is  soo  fenijnigh,  dat  so  wanneerymant  daer  af  comt 
te  eten,  in  3.  ofte  4.  daghen  daer  afsterft.  Dit  hebben  dese  Coitados 
mede  de  Negros  van  Angola  wijs  ghemaeckt,  ende  doen  het  selfde 
oock  altemet :  maer  alst  hare  meesters  vernemen,  ende  datse  daer 
van  ghecastijdt  werden,  en  derven  het  dan  niet  meer  doen  :  want 
ontsien  de  slaghen,  wetende  dat  men  't  aen  de  tonghe  wel  can  mer-  [it] 
eken,  want  de  tonghe  van  dien  die  daer  aerde  eet,  siet  soo  lelijck,  dat 
het  een  schroom  is  te  sien,  soo  van  de  coleuren  diese  heeft,  als  swert, 
geel,  blaeuw,  groen,  peerts,  als  oock  dat  sy  dicker  is  door  het  fenijn. 
Het  ander  gheslachte  dat  de  Portugijsen  Levantados  noemen, 
ofte  z.w.  woont  op  het  landt  aen  de  zuyt  zijde  van  de  Baya,  ende  is  een  Ey- 
landt  daer  men  binnen  slandts  can  langs  loopen  tot  inde  riviere  van 
Tinhari  '),  dit  Eylandt  is  ontrent  de  15.  duytsche  mylen  lanck,  ende 
het  volck  dat  op  dat  Ej'Iandt  woont,  is  heel  rouw  ende  woest  ende 
groote  crijghers,  oeffenen  al  haer  leven  tot  d'Oorloghe,  ende  en  zijn 
niet  soo  sterck  van  gheslachte  als  die,  die  de  Portugijsen  Coitados 
noemen,  nochtans  en  can  de  Portugijs  tot  noch  toe  daer  af  gheen 
meester  werden,  ende  hadde  in  Bresilien  al  sulck  volck  geweest, 
ick  ghelove  dat  de  Portugijsen  daer  soo  licht  gheen  meester  van 
gheworden  souden  hebben,  maer  in  gheheel  Bresilien,  en  ses  hon- 
dert  duytsch  mylen  custe  en  vintmen  haers  ghelijcke  niet  als  aende 
noort-zyde  vande  Baya  fermoze,  ende  bezuyden  Angra  dos  Reys  =), 
alwaer  de  Bresilianen  immers  soo  cloeck  zijn  als  die  op  de  z.  w.  zyde 
vande  Baya  woonen,  ende  houden  oock  de  portugijsen  met  Pijl, 
Boogh  ende  houte  swaert  uyt  haer  landt.  Wy  hebben  voorgeno- 
men van  dese  Bresilianen  die  de  Portugijsen  Levantados  noemen, 
een  weynigh  te  roeren,  voornemelijck  van  die  op  de  z.  w.  zyde  van- 
de Baya  woonen.  Onder  dit  volck  heeft  een  Portugijs  ghewoont  die 
een  van  hare  dochters  ten  wijve  heeft  genomen,  ende  daer  by  ghe- 
wonnen  6.  sonen,  ende  dochters,  waer  van  een  sone  nu  teghenwoor- 
dich  onder  hen  het  hooft  is,  en  houden  hem  voor  haren  Coninck,  be-  [12] 
toonen  hem  alle  eere,  in  onderdanigheyt,  ja  houden  soo  vele  van 
hem,  dat  waer  hy  gaet,  gheleyden  hem  altijts  met  vyer  ofte  vyf hon- 
dert  mannen,  int  volle  geweer  naer  haer  wyse,  met  Boogh,  Pijlen, 
en  houten  sweert,  die  al  rontom  hem  gaen,  en  houden  haren  Coninck 
also  int  midden  van  haer  besloten,  ende  als  yemant,  al  waert  den 

i)    Op  moderne  kaarten :  eiland  „Tinharé." 
2)     BeW.  Rio  Janeiro. 


17 

Vice  Rey  van  Baya  selve,  hem  begheert  te  spreken,  moeten  int  mid- 
den van  haer  comen.  Dees  Bresilianen  hebben  een  wedt,  dat  al  wat 
mannelijck  is,  wert  van  joncx  afin  d'Oorloghe  gheoeffent,  en  wan- 
neer een  knechtgen  is  ghecomen  tot  zijn  twaelf  of  derthien  jaren, 
wert  beproeft,  ofte  het  oock  soude  bequaem  zijn  tot  den  Oorloghe, 
de  preuve  is  dese:  sy  hebben  eenen  hoogen  boom,  daer  toe  expres 
vercooren,  ende  is  wel  een  van  de  hooghste  in  't  landt,  daerse  het 
knechtgen  op  helpen,  als  nu  dat  joncxken  op  den  boom  vast  zidt, 
dan  gaen  sy  henen  ende  wagghelen  dien  boom  soo  langhe,  tot  dat 
den  jonghen  van  boven  nedert  valt,  indien  dan  den  jonghen  arm, 
been,  ofte  ribbe  breeckt,  soo  slaen  sy  hem  voorts  doodt,  en  maken 
met  de  vrienden  daer  van  goet  chier,  ende  eten  hem  op,  maer  nu 
teghenwoordigh  door  de  Portugijsen  daer  van  onderrecht  zijnde,  be- 
gravense,  al  hoe  wel  nochtans,  daer  noch  vele  zijn  die  haer  tanden 
soo  naer  mensche  vleys  jeucken,  dat  sy  het  qualijck  connen  laten, 
doch  door  dien  het  haer  van  heuren  Coninck  wert  verboden  en  dervent 
niet  doen. 

Maer  soo  den  voornoemden  jongen  van  den  boom  vallende,  niet 
en  beseert,  in  plaetse  dan  van  hem  doot  te  slaen,  binden  hem  een 
houte  swaert  op  zijde,  en  geven  hem  eenen  Booghe  ende  een  Pijl 
inde  handt,  dan  neemt  dat  joncxken  den  Pijl,  ende  schiet  hem  recht 
|i3l  op  inde  lught,  en  vanght  die  selve  Pijl  weder  metter  handt  inde 
vlught  sonder  op  de  aerde  te  vallen,  daer  mede  bewijsende  dat  zijne 
Ouderen  of  vrienden  hem  wel  hebben  onderwesen,  dan  soo  comt 
daer  dees  jonghens  Vader:  ofte  soo  den  Vader  doodt  is,  een  van  de 
naeste  vrienden :  ende  doet  in  aller  presentie  een  Oratie,  hoe  dat 
desen  jonghens  Vader  is  gheweest  een  vroom  Crijgher,  die  altijts 
t'  Vaderlandt  heeft  voor  ghestaen,  verhalende  alle  de  daden  die  oyt  Verhaei 
de  Vader  by  zijn  leven  heeft  ghedaen :  en  vermaent  den  jonghen  die  daden  die  ^ 
daer  present  staet  dat  hy  mede  so  moet  doen,  die  dan  pa  seght,  het  f.™  '^!'^^':. 

^  •'  »  r-  ö      '  haen  in  zijn 

welcke  ja  is  te  segghen :  en  dan  gheven  al  die  omstaenders  te  ghelijck  leven  heeft 
eenen  schreu  w,  dat  een  mensch  verschrickt  die  't  hoort :  de  vrienden  waer  na  den 
van  den  jonghen  comen  dan  al  te  samen  en  zijn  vrolijck  met  singhen  ^°", "lach- 
en springhen,sy  hebben  eene  seltsame  ganck,  en  gaet  bycans  ghelijck  ten  om  me- 
de noortweste  buyen  waeyen,  somtijts  stij  ve,  ende  somtijts  dat  mense  eere  te  be- 
qualijck  hoort:  haren  dranck  makense  van  wilt-honigh,  die  daer 
overvloedigh  is.  Desen  honigh  doense  in  groote  potten  die  vol  water 
zijn,  en  maken  dat  water  met  honich  so  soet  als  suycker,  en  doen 
daer  noch  in  groene  Ginneber,  Oraingeschellen  ende  Lemoen-schel- 
len,  stoppen  dan  die  potten  dicht  toe,  en  settense  soo  drie  ofte  vier 


i8 

daghen  in  putten  onder  de  aerde,  ende  drincken  dan  daer  afsoo 

droncken  als  verekens  ddtse  gaen  noch  staen  en  konnen. 

HoedeBre-      Haer  maniere  van  woonen  is  gheheel  vreemt,  want  sy  woonen  in 

wonen"       troupcn  by  elcanderen,  ende  maecken  een  groot  lanck  huys,  daerse 

met  vier  ende  vijfhondert  paer  te  gehjcke  in  woonen,  haer  bedden 

die  sy  hebben  maken  sy  van  bast  van  boomen,  ende  van  Cattoen,  die    I14I 

by  haer  veel  groeyt,  waer  van  sy  netten  breyen  van  drie  ellen  in  't 

viercant,  diese  aen  twee  eynden  t'samen  fronssen  met  een  touwe, 

daerse  het  selfde  net  oock  mede  vast  maken,  dat  het  vry  van  de  aerde 

hanght,  en  slapen  daer  in,  twee  ende  twee  by  malcanderen,  te  weten 

Aniacken     elck  man  by  zijn  vvyf,  hare  huysen  zijn  vol  staecken,  om  hare  Amac- 

bedden  dïe-  ^cn  het  gheheele  huys  door  te  hanghen,  woonen  soo  onder  malcan- 

sesoonoe-  jeren  sonder  af-schuttinghen,  ende  stoken  tot  10.  en  20.  plaetsen  in 

men  daerse  , 

in  slapen  't  huys  vycr  om  te  koken  t'  ghene  sy  dan  hebben,  maken  oock  vyer 
alst  cout  is  onder  hare  Amacken  daerse  in  slapen.  Dit  volck  slaept 
soo  vast,  dat  mense  een  wijle  weeghs  soude  draghen  sonder  wacker 
te  werden,  sy  en  houden  oock  gheene  wacht,  maer,  versekeren  hare 
plaetsen  daerse  haer  wooninghen  hebben,  met  sulcken  subtijlheyt, 
dat  het  haren  vyandt,  wanneer  sy  niet  verraden  zijn  onmoghelijck 
is  om  by  haer  te  comen :  hare  huysen  maken  sy  in  't  dickste  van  de 
Bosschagien,  ende  en  hebben  maer  eenen  secreten  wegh  van  ander- 
half ofte  twee  voeten  breet,  die  naer  het  huys  leydt,  die  is  noch  soo 
erom  en  slom  ')  datse  onmoghelijck  is  te  vinden,  dan  hebben  sy  noch 
buyten  dien  een  slimmen  wegh  rontomme  haer  huys,  vol  diepe  put- 
ten ghedolven,  diese  met  stricken  besetten,  ende  bedecken  die  fijnt- 
gens  weder  toe  met  ruyghte,  en  al  wat  daer  in  valt,  t'  sy  menschofte 
dier,  dat  is  ghevanghen,  en  onmoghelijck  sigh  selven  daer  uyt  te 
helpen. 

Alle  de  swerten  van  Africa,  hoe  wildt  sy  oock  zijn,  schamen  haer 
naectheyt,  als  sy  by  eenige  witte  menschen  comen,  ghelijck  by  Duyt- 
sche,  Engelsche,  Fransoysche  ofte  Portugijsche  natie :  maer  soo  en 
Van  de  on-  zijn  meest  alle  de  Americanen  niet,  voornemelijck  van  Bresilien,  die   [15] 
heyt  der"    van  naturen  soo  onbeschaemt  zijn,  dat  vele  van  haer,  die  aireede 
Bresiiianen.  janghe  onder  de  Portugijsen  ghewoont  hebben,  wel  souden  willen 
naeckt  loopen,  soo  het  haer  de  Portugijsen  toe  lieten.  Dese  Bresiiia- 
nen, vercieren  haer  wonderbaerlijck  met  ghesteente,  d'eene  steecktse 
inde  kinne,  d'  andere  inde  lippe,  de  derde  inde  kaecke,  eenighe  van 
dese  steenen  zijn  seer  kostelijck,  souden  hier  te  lande  een  schat  weert 


i)     Krom,  schreef,  verdraaid.  (Verdam  Mnl.  Hwdb.l.  Verg.  Amsterdamsch  „sloom"  = 
vervelend,  saai. 


19 

wesen,  sy  hebbender  van  diversse  coleuren,  groen,  root,  geel,  blaeuw, 
bruyn,  purper,  ambris,  incarnaet,  in  somma  men  soude  qualijck coleu- 
ren connen  bedencken  daerse  gheen  steenen  van  hebben,  ick  hebbe 
menichmael  gheloofweerdighe  Portugijsen  hooren  verhalen,  van  dat 
te  Sergippo  del  Rey  soude  ghebeurt  zijn  als  de  Portugijsen  doende  sergippo 
waren  om  t'  selfde  te  conquesteren  van  de  Bresilianen,  dat  daer  eens  een  piaetse 
in  eenen  alarm,  die  des  nachts  gheschiede,  een  Portugijs  Capiteyn,  meeffhaif 
in  't  Bosch  gheraeckt  was,  daer  hy  qualijck  wederom  wist  uyt  te  comen.  ^'^^^'i^i^èra 
Ende  soo  hy  vast  doende  was  om  sich  selven  eenen  wegh  te  vin-  endePama- 
den,  om  uyt  te  gheraecken,  werdt  een  licht  ghewaer,  daer  hy  na  toe 
isghegaen,  daer  by  comende,  sagh  anders  niet  als  eenBresiliaen,die 
hy  oock  wel  kende,  ende  had  een  steen  in  de  kinne  steken,  die  soo 
veel  licht  van  sich  gaf,  dat  de  voorschreven  Bresiliaen,  daer  by  sagh 
een  Amack  te  maecken.  Dese  Capiteyn  begheerigh  zijnde,  om  die 
steen  van  de  Bresiliaen  te  krijghen,  sonder  dat  daer  yemant  meer  ken- 
nisse  af  soude  hebben. 
[16]  Sochte  met  schoonheyt  den  Bresiliaen  so  naer  te  comen  dat  hy 
hem  met  der  handt  mochte  vatten,  maer  den  Bresiliaen  't  selve  mer- 
ckende  is  ghevlucht,  de  Capiteyn  siende  dat  hy  gheen  beteren  mid- 
del en  vant,  als  schoon  spreken  ende  veel  beloven,  bracht  soo  veel  te 
wege,  dat  den  Bresiliaen  hem  den  steen  beloofde  te  geven,  als  de 
Amack  die  aireede  meest  gemaect  was,  soude  gedaen  zijn  :  de  Capi- 
teyn meenende  soo  met  behendicheyt  sonder  veel  gheruchts  te  maken, 
den  steen  van  de  Bresiliaen  te  crijghen,  (ende  als  hy  dien  ghehadt 
hadde,  soo  en  soude  den  voornoemden  Bresiliaen  noch  niet  hebben 
dorven  segghen  dat  dien  Capiteyn  den  steen  hadde)  was  seer  ver- 
blijt,  maer  desen  Bresiliaen  meer  om  wegh  te  comen,  als  in  't  sin  heb- 
bende om  de  Portugijsche  Capiteyn  den  steen  te  geven,  heeft  op  al 
wat  den  Capiteyn  begheerde,  ja  ghesey  t,  tot  dat  hy  zijne  cansse  schoon 
sach,  ende  is  den  Capiteyn  ontslopen,  quam  oock  noyt  meer  te  voor- 
schijne,  noch  Bresiliaen,  noch  steen. 

De  Bresilianen,  mitsgaders,  oock  alle  Americanen  hebben  een  an- 
der ghebeeltenis  van  lichame,  als  die  van  Africa  ende  Europa,  het  bo- 
ven lijf  is  haer  extraordinaris  breet,  voornemelijck  de  schoer-bladen, 
en  daer  toe  cort  van  halse,  ende  groot  van  hoofde,  en  om  de  zuyt,  hoe 
naerder  de  FretumMagelanos,  hoecorter  van  halse,  so  dat  het  schijnt 
haer  't  hooft  op  den  boesem  te  staene,  en  schijnen  menschen  sonder 
hals  te  wesen,  t'  onder  lijf  vande  heupen  nederwaert,  heeft  oock  een 
onghelijcke  proportie  teghen  het  opperlijf,  wanneer  wy  op  onse  pos- 
ture sullen  sien,  het  is  een  sterck  volck  inde  armen  en  handen,  sy 


20 

trecken  al  het  hayr  met  wortel  en  al  uyt  hare  kinnen  en  lippen,  om 

datse  gheen  baert  noch  knevelen  en  souden  hebben,  men  sal  oock 

gheen  Americanen  sien,  hoe  out  sy  wesen  moghen  die  baert  hebben,    [17 1 

t'  hayr  op  t'  hooft  corten  sy  rontom  so  veel  af,  dat  het  ontrent  half 

wege  haer  voor-hooft  hanght,  de  vrouwen  hebben  't  een  weynigh 

langher,  dat  de  ooghen  daer  van  vry  zijn,  en  loopen  soo  onbeschaemde- 

lijck  daer  naeckt  henen,  sonder  eenighe  schaemte  te  bedecken,  sy 

wercken  niet,  of  weynigh,  soecken  hare  cost  in  Bosschagien,  aen  fruy  t 

ende  ander  cruyden  der  aerden,  leven  oock  by  crabben,  mosselen, 

Creuckei-    oesters,  die  aen  de  boomen  in  't  creuckel  Bosch  wassen,  eten  oock 

fènseker     Slanghen,   Mieren,   Leguanen,    Bosch-ratten,    Apen,    Meercatten, 

geboomte    Papegayen  en  Perquitten,  hebben  oock  tot  veel  plaetsen  Vee  dat  in 

canten  vant  't  wilde  loopt,  als  Stieren,  Koeyen  ende  Verekens,  en  in  't  ghemeen 

sout  water   over  al  vccl  Hoenders,  sy  en  sullen  gheen  eyeren  eten :  maer  latense 

groeyt  en       jj    uyt-broeden,  verhandelen  oock  altiit  liever  de  Hanen  als  de  Hen- 

staen  soo  J  ^  •* 

groen  als     nen :  sy  zijn  oock  uyttermaten  vernuftigh  in  't  Visch  vanghen,  dat  wy 

eenigh  ghe-  . 

boomte  op  Nederlanders  met  verwonderen  daer  op  staen  en  sien,  connen  de 
doet^"'       Visch  oock  soose  in  't  water  swemt,  met  hare  Booghen  soo  behende- 
lijck  schieten  :  dat  het  een  lust  is. 

t'  Landt  van  Bresilien  is  ordinaris  meer  onderworpen  t'  quaetghe- 
dierte  en  andere  boosheden,  als  eenighe  andere  plaetsen  van  geheel 
America:  waer  van  wy  ten  deele  eenighe  sullen  verhalen,  alhoewel 
nochtans  t'  selve  een  gheheel  Boeck  soude  vereysschen,  indien  men 
alles  volcomelijck  soude  beschrijven:  maer  alsoo  ons  voornemen  in 
dit  Boeck  meer  is  de  landen  bekent  te  maken,  dan  van  alle  gedierte 
elck  in  't  bysonder  hare  volcomen  aert  ende  nature  t'  openbaren, 
ende  nochtans  oock  t'  selve  niet  garen  gheheel  achterlate,  ende  dat 
om  de  wonderbaerlijckheyt  wille  eenigher  ghedierten,  daer  t'  landt  L18J 
van  Bresilien  mede  gheplaeght  wert:  sullen  daerom  van  elcx  een 
weynigh  verhalen. 

Als  daer  zijn  vele  wreede  Tygeren  '),  die  by  nachte  ysselijck  zijn 
om  aen  te  sien,  hare  ooghen  glinsteren  gelijck  brandende  kaerssen  : 
men  can  die  met  een  vonckent  hout  verjaghen,  datse  van  u  af  sullen 
loopen. 

Voor  al  en  moeten  wy  niet  vergeten  den  Coninck  van  Bresilien, 
dat  zijn  de  Mieren,  die  daer  soo  overvloedigh  in  veel  diversche  fat- 
soenen zijn  2)^  datse  het  al  dwinghen  mensch  ende  Vee,  jae  hebben 


1)  De  Jaguar. 

2)  Het  loont  daarom  ook  niet  de  moeite  om  precies  na  te  gaan  met  welke  mieren  Ruiters 
kennismaakte.  De  gelegenheid  om  vergissingen  te  begaan  is  al  te  ruim. 


21 

dickmael  als  de  Portugijsen  eerst  daer  int  lant  quamen,  den  Paep  soo 

hy  stontoin  Misse  te  doen,  met  alle  die  daer  quamen  om  de  selve  te 

hoeren,  t'samen  de  kerck  uyt  ghejaeght,  en  belet  aldaer  Misse  te 

doen,  waeromme  oock  de  Mieren  van  de  Portugijsen,  Rey  do  Bresil  ReydoBre- 

ghenoemt  werden.  Daer  zijn  veelderley  soorten  van  Mieren,  sullen  „inck  van 

hierom  int  bysonder  daer  van  een  weynich  roeren,  daer  zijn  swerte  Bresiiien. 

Mieren,  dat  heel  cleyn  ghedierte  is,  dese  zijn  daer  in  sulcke  menichte, 

dat  als  die  beginnen  te  verloopen  van  't  een  hol  naar  het  ander,  t'  welck 

de  Portugijsen  een  Curant  ')  noemen,  soo  maken  die  Mieren  een  pas- 

sagie  van  een  voet  ofte  twee  breet,  ende  die  padt  soo  dick  bedeckt 

van  Mieren,  datmen  qualijck  de  aerde  can  bekennen,  ja  loopen  twee  om  de  Mie- 

en  drie  dick  op  den  anderen,  haer  verloopen  van  't  een  hol  tot  het  [oop'fe  b"- 

ander,  is  altemet  een  achten  deel  van  een  mijle,  ende  meer  varde,  en  '«ten  soo 

nemen  sy 

soude  dickmael,  alst  niet  belet  en  wierde,  dien  loop  van  de  Mieren  brandent 
een  gheheelen  dagh  dueren,  die  al  gins  soude  loopen,  sonder  niet  een  werpen  dat 
weder  te  keren,  ende  hebben  vouten  ^)  onder  de  aerde,  ghelijck  hier  j'  branden- 

'  '  '  °         •'  de  mids  in 

figl    te  lande  als  gheheele  kelders.  haer  loop 

,,,.  ...    ,      ,  1    1    •       1  ,-^  1      dan  schey- 

Wie  nu,  voornemelijck  t  vrouw-volck  m  dees  Lurant  comt,  mogh-  den  sy. 
ten  veel  liever  met  roeden  ghegeesselt  werden,  soo  loopt  dat  goet  by 
looooo.  de  beenen  op,  en  straelt  bycans  3)  ghelijck  de  byen.  Dier- 
ghelijcke  is  my  ghebeurt,  dat  by  nachte  daer  ick  lagh  en  sliep,  de 
Mieren  die  soo  wel  by  nachte  als  by  daghe  loopen,  even  juyst  haren 
wegh  maeckten  dwers  over  my  heenen,  daer  ick  weynigh  van  wiste, 
doch  sy  lieten  my  dat  seer  haest  weten,  soo  aen  lijf,  arm,  beenen  en- 
de hals,  tastende  my  soo  hertelijck  aen,  dat  het  niet  lange  en  duerde, 
oft  sy  waren  al  wacker  die  in  't  huys  waren,  want  ick  en  spaerde  geen 
kele:  maer  liet  my  hooren,  en  streeck  vast  met  beyde  de  handen  af: 
maer  ten  mocht  al  niet  helpen,  want  hoe  ick  meer  streeck,  hoe  sy  my 
meer  groeteden,  ende  ten  ware  gheweest  door  eenen  hovenier  die 
brandent  stroo  brachte,  k'  meene  de  Mieren  souden  mygaendeghe- 
maeckt  hebben. 

De  tweede  Miere  is  ontrent  soo  groot,  als  tweemael  een  terw- 
cooren  lanck  is,  en  hebben  de  beek  ghelijck  twee  cromme  sickels, 
scheers-ghewijse,  de  punten  naer  malcanderen  toe,  en  lange  pooten, 
dees  Mieren  vernielen  alles  wat  loof  en  struyck  boven  der  aerde 
heeft,  ick  hebbe  selve  met  goeder  ernst  daer  op  staen  sien,  hoe  datse 
tacken  van  boomkens  af-sneden,  die  soo  dick  van  hout  waren,  als 


i)     Port.  Corrente. 

2)  Fr.  voute. 

3)  Stralen  =  steken,  ook  met  een  angel.  Zie  Verdam  Mnl.  Hwdb. 


22 

een  swaens  schacht,  en  alsse  op  eenigh  loof  van  bladen  zijn,  daer 
snyense  soo  nette  ronde  schijfkens  uyt  de  groote  van  eenen  duyt, 
al  oft  met  eenen  passer  ghedaen  ware  '),  elck  van  dees  Mieren  weet 
zijn  ampt,  eenighe  doen  anders  niet  als  af-snyden,  ende  de  andere 
die  onder  de  boomkens  zijn  draghen  wegh  naer  haer  vouten.  De  [^o] 
derde  Miere  is  int  midden  heel  dinne,  ghelijck  een  zijden  draet,  t' 
hooft  ende  den  aers  dicke,  en  zijn  boose  Mieren,  die  de  Menschen 
seer  plagen,  op  sekeren  tijt  van  't  jaer  crijghense  vleughelen  en 
vlieghen,  nestelen  oock  op  boomen,  ende  wat  mensche  ontrent  dese 
boomen  comt  werdt  soo  ghestraelt,  dat  hy  veel  liever  onder  een 
swerm  Bien  moghte  wesen  als  onder  dese  Mieren,  en  sullen  voor- 
nemelijck  naer  't  ghesighte  vlieghen,  souden  oock  een  mensche  blint 
straelen,  soomen  de  ooghen  niet  en  berghde,  de  nesten  diese  hebben, 
makense  van  aerde,  die  de  sommighe  soo  groot  zijn  als  een  boon- 
schoof,  soo  hert  ghelijck  een  steen  ghebacken  van  de  Sonne,  door- 
lughtigh  vol  hollekens,  en  crielen  van  de  Mieren,  sy  hebben  seker 
tijdt  in  't  jaer  dat  haer  de  vleughelen  weder  af  vallen,  dan  werdent 
wormen,  ende  blijven  soo,  ende  haer  jongheren  crijghen  t'naest 
comende  jaer  oock  vleughelen,  en  wanneer  haer  de  vleughelen  af 
vallen,  werden  mede  wormen  als  d'eerste,  en  soo  voorts  alle  jaer 
andere. 

Daer  is  noch  een  andere  soorte  van  Mieren,  soo  groot  ghelijck 
t'lidt  van  eenen  duym,  die  de  Negros  Firmigo  manco  2)  noemen, 
dees  Mieren  hebben  groote  scharen  ghelijck  sickelen  die  voor  aen 
t'hooft  staen,  daerse  een  mensche  mede  nijpen,  dat  t'bloet  daer  by 
loopt,  en  werden  van  de  Negros  op  ghesoght  diese  eten  3),  en  maken 
daer  een  goeden  cost  van,  sy  zijn  bruyn  van  coleur,  en  doen  oock 
uyttermaten  groote  schade  aen  alle  ghewasch. 

De  vijfde  Miere  is  heel  peck  swart,  ende  int  midden  soo  dinne, 
dat  als  men  die  siet  loopen,  schijnt  verscheyden  te  zijn,  dit  is  wel  de 
schadelijckste  Miere  van  alle  d'andere :  want  verslinden  de  wortelen  [21] 
van  alle  ghewasch  waerse  by  connen  comen,  en  zijn  ghemeenlijck 
stercker  als  alle  andere  Mieren  in  't  draghen  en  slepen,  zijn  oock  soo 
yverich  om  hare  dooden  te  begraven,  dat  daer  niet  eene  by  den 
weghe  doodt  sal  blijven  ligghen.  Dees  Mieren  en  zijn  niet  in  menighte 


i)     De  „Maniok-mier"  (Oecodoma  cepbalotes).  Zie  Brehm's  „Thierleben",  2«  Anfl.,  4' 
Abth.,  I"  Band.  {1S84)  p.  271. 

2)  Port.  Formiga  =  mier ;  manso  =  niet  wild  (tam).  Het  is  eene  eigenaardigheid  der  Bra- 
zilianen dat  zij  hunne  huisdieren  als  „niet  wild"  aanduiden.  Zie  Von  Martius  I  p.  672. 

3)  De  eieren  van  Oecodoma  cephalotes  worden  gegeten.  Zie  noot  i. 


23 

daer  de  Portugijsen  bouwen  ende  haer  suycker  planten,  gelijck  op 
andere  wegen,  ende  dat  overmits  de  Portugijsen  elcke  reyse  als  sy 
t'Suycker  riet  snijden,  t'loof  van  't  voorsz.  Suycker  riet  op  t'landt 
laten  ligghen  drooghen,  en  steken  dan  over  het  gheheele  landt  het 
vyer  daer  in,  ende  latent  branden.  Ende  wanneer  oock  de  Portugijsen 
een  nieuwe  plaets  willen  bereyden  om  daer  op  te  bouwen,  soo  hacken 
sy  eerst  alle  het  geboomte  om  datter  op  staet,  hebben  oock  wel  vijf 
ofte  ses  maenden  werck  met  6.  en  7.  Negros  om  twee  ofte  drie  ge- 
meten ')  te  slegten  van  't  geboomte,  om  de  menichte,  en  nochtans 
connen  de  Negros  soo  haest  eenen  boomen  vellen  als  yemandt  uyt 
Noorweghe,  die  men  nochtans  meent  haers  gelijcke  niet  te  wesen  van 
een  Bosschagie  om  te  cappen.  Als  nu  dat  gheboomte  t'samen  t'ghe- 
waey  met  de  stammen  om  gecapt  ligt,  soo  laten  sy  't  een  maent  ofte 
twee  liggen  droogen,  steken  dan  het  vyer  daer  in  ende  latent  bran- 
den, dat  somtijts  drie  daghen  lanck  brant  ende  smoockt,  soo  dat  alle 
Mieren  ende  ander  ghedierte  ruymen  moet. 

De  Mieren  maken  in  Bresilien  van  aerde  diese  uyt  dragen.  Bergen 
so  hooge  dat  het  onmogelijck  schijnt  by  Mieren  gedaen  te  wesen, 
die  men  by  menighte  siet  als  men  in  't  landt  gaet,  ende  de  Portugijsen 
seyden  my,  dat  de  Mieren  soodanighen  Bergh  in  vier  ofte  vijf  daghen 
connen  maken,  en  gaf  oock  t'  selve  goet  gheloof,  door  experientie 
[33]  die  ick  selve  vande  Mieren  ghesien  hebbe  ter  plaetsen  daer  ick  t'huys 
was,  in  eenen  hoeck  van  de  camer,  daer  de  Mieren  de  aerde  soo  op- 
brachten, dat  al  hadde  het  met  een  schoppe  van  menschen  ghedaen 
gheweest  en  mochten  de  aerde  niet  meer  gehoopt  hebben  alsse  deden. 

Jck  moet  oock  een  weynigh  van  de  Slanghen  verhalen,  waer  van 
eenighe  wonderbaerlijck  zijn.  Daer  is  een  cleyne  Slanghe  van  een 
half  elle  lanck,  met  twee  hoofden  sonder  staert,  die  de  Portugijsen 
Zegua  2)  noemen  om  datse  blindt  is,  en  is  soo  fenijnigh  dat  wie  daer 
van  ghebeten  wert  moet  sterven,  daer  en  is  gheen  remedie  teghen, 
ghelijck  alst  wel  is  tegen  andere  Slanghe  beten :  maer  ghelijck  dese 
Slanghe  blindt  is,  soo  en  bijtse  niemant  als  die  daer  selve  op  trappen. 
Een  ander  soorte  van  Slanghen  is  daer  oock,  die  de  Portugijsen  noe- 
men Tanjadore  3).  Als  dese  Slanghen  een  mensche  ghewaer  werden, 
slaen  met  den  steert  op  der  aerden,  ende  clincken  ghelijck  een  belle- 
ken, schieten  terstont  naer  een  mensche  toe  om  te  bijten  4) :  maer 

i)     Gemeet;  een  oude  vlaktetnaat.  i  Gemeet  =  ongeveer  0,4  H.A. 

2)  Port.  cego  =  blind.  Bedoeld  is  de  „Ibijara"  (Amphisbaena  alba,  rosea.  flavescens  en 
pachyura).  Zie  Brehm's  „Thierleben",  a'  Aufl.,  3»  Abth.,  i"  Band  (1883)  p.  262. 

3)  Port.  Tangedor  =  muzikant  (barpenaar,  luitspeler). 

4)  Slechts  kan  bedoeld  zijn  een  ratelslang  :  Crotalus  horridus. 


24 

tot  de  bete  van  dese  Slanghe  is  remedie :  waer  van  de  Negros  de 
Meesters  zijn,  die  soo  haest  als  yemant  daer  af  is  ghebeten,  suyghen 
het  bloet  met  de  mont  soo  schoon  uyt  de  wonde,  dat  sy  is  soo  wit  als 
eenen  doeck,  gheven  den  patiënt  een  poer  inne,  datse  ghemaeckt 
hebben  van  Slanghen  diese  tot  polver  branden,  t'  welck  de  Patiënt 
doet  loosen  al  het  fenijnigh  bloet  dat  hy  soude  moghen  in  hebben, 
en  daer  na  heelt  de  beete  toe  ghelijck  een  varsche  wonde.  De  derde 
Slange  is  een  Slangh  van  neghen  voeten,  meer  of  min  lanck,  ende 
soo  dick  als  de  dye  van  een  man,  en  is  een  al  vernielende  Slange 
hongherigh  ghelijck  eenen  Wolf,  en  springht  snelder  als  eenighe 
andere  Slanghen,  wanneer  haer  honghert,  cruypt  op  eenen  hooghen  [23] 
boom,  en  recht  haer  in  't  hooghste  van  den  boom  op  de  staert,  siende 
ront  omme  of  daer  niet  voor  haer  en  is. 

Nu  is  daer  noch  een  ander  wonderlijck  dier,  dat  de  Portugijsen  oock 
een  Slange  noemen,  mach  oock  anders  niet  als  onder  't  ghetal  der 
Slanghen  gherekent  werden,  nademael  het  een  beeste  is,  die  hem  op 
het  landtgheneert,  en  cruypt  op  den  buyck  ghelijcl^  als  andere  Slan- 
ghen, light  in  de  Bosschagien  op  het  landt  gelijck  ofte  het  een  oude 
stamme  van  eenen  boom  ware,  want  daer  te  lande  groeyen  boomen 
soo  dick,  datse  van  eenen  boom  deselve  uyt  hollende  een  schip  ma- 
ken, daer  100.  mannen  in  't  volle  geweer,  te  water  in  connen  staen 
en  vechten,  even  gelijck  een  van  sulcken  stamme  light  de  Slanghe  op 
het  landt  die  soo  groot  is,  datse  een  drie-jarigh  beest,  t'  sy  Osse,ofte 
Koe,  gheheelcan  insvvelghen  ').  de  keele  is  haer  soo  wijt,  dat  gheen 
Vee  haer  te  groot  soude  connen  wesen  om  te  passeren,  maer  den 
buyck  is  te  enghe  door  de  kele.  Wanneer  sy  eenigh  groot  beest  heb- 
ben gheswolghen,  soo  alst  op  't  veldt  heeft  ghegaen,  dan  legghen  sy 
ghelijck  dootonberoerlijck,  tot  dat  t'  beest  datse  in  hebben  begint  te 
verteeren,  als  dan  cruypen  weder  haers  sweeghs  ghelijck  als  andere 
Slangen.  Dese  groote  Slanghen  verrasschen  alle  Vee  met  datse  soo 
stil  int  Bosch  ligghen,  ende  soo  wanneer  als  eenigh  Vee  ontrent  hun 
comen,  slaen  den  steert  daer  omme  en  clemment  doodt  te  bersten : 
daer  nae  swelghent  gheheel  inne. 

De  Negros  vanghen  altemet  een  sulcken  Slange  als  die  den  balgh 
vol  hebben  dat  sy  hun  qualijck  roeren  connen,  en  wanneer  sy  een  ghe- 
vanghen  hebben,  etense  en  maken  daer  goet  chier  van,  ick  hebbe 


1)  Nieuhof,  „Gedenkweerdige  Brasiliaensche  Zee-  en  Lantreize  (1682)",  maaUt  het  min- 
der erg  en  acht  de  slang  slechts  in  staat  een  reebok  in  te  zwelgen  (p.  13).  Verm.  is  de  Boa 
Constrictor  bedoeld,  die  zes  .\  tien  M.  lang  en  zoo  dik  als  een  mans  dijbeen  kan  worden 
(Brehm,2'  Aufl.,3'  Abth.,  i"Band,  p.  310). 


25 

|24]  selve  in  Bresilien  gheweest  ter  plaetse  daer  de  Negros  al  sulck  een 
Slanghe  ghevanghen  hadden,  diese  souteden,  en  aten  daar  af  acht 
dagen  lanck  mett'  negentigh  Negros,  die  alle  in  een  Suycker  meulen 
wroghten. 

Jn  Bresilien  is  oock  tot  sommighe  plaetsen  veel  Vees,  van  Stieren, 
Koeyen  ende  Paerden,  die  alle  in  't  wilde  loopen,  daer  is  oock  ghe- 
wey  van  Herten  en  Hinnen.  Onder  ander  is  daer  noch  een  sonderling 
Dier  de  grootte  van  een  Vos,  geheel  schuw  van  menschen,  en  soo 
wanneer  dat  van  yemant  beset  werdt  en  gheen  uyt  comste  en  siet  om 
wegh  te  gheraken,  dan  laet  het  een  windt  van  hem  die  soo  vreesse- 
lijck  stinckt,  dat  een  mensche  qualijck  weet  hoe  hy  tijtsgenoech  van 
't  Dier  sal  ontslaghen  werden,  en  al  wat  cleederen  sy  aen  hebben, 
die  sulck  een  diernajaghen  zijn  verdorven,  al  waren  die  van  fluweel 
en  zyde  soo  moetense  in  't  vyer  gheworpen  en  verbrandt  werden, 
want  den  stanck  is  soo  vileyn,  dat  alles  wat  een  mensche  aen  heeft 
daer  na  stinckt  ende  dien  stanck  en  can  by  gheen  middel  ter  werelt 
weder  uyt  de  cleederen  ghecreghen  werden,  al  wierden  die  hondert 
mael  overghewasschen  ende  gereynight  '). 

't  Ghevoghelte  dataldaer  en  oock  op  alle  andere  plaetsen  bezuyden 
denTropicus  Canceris:  zijn  wonderbaerlijck  ghecoleurt  van  veren, 
daer  en  soude  oock  gheen  coleurconnen  bedacht  werden,  daer  men 
gheen  Voghel  van  vindt,  ende  oock  bysonder  veel  oubolghe  fatsoe- 
nen, soo  dat  daer  van  alleen  een  geheel  Boeck  soude  connen  ghe- 
maeckt  werden,  daeromme  en  hebben  wy  oock  niet  voorghenomen 

[25]  in  dit  ons  boeck  veel  daer  van  te  schryven,  als  alleen  van  eenen  Vo- 
ghel, ende  dat  om  den  langhen  adem  die  dien  Voghel  heeft,  hy  slaet 
met  een  lipsende  stemme,  ende  int  begin  heel  lancksaem :  maer  ver- 
dobbeleert  zijn  slaghen  meer  en  meer,  soo  dat  ten  langen  lesten  zijn 
slagen  soo  ras  zijn,  dat  het  schijnt  met  eenen  adem  te  wesen,  het 
welcke  doch  soo  niet  en  is :  maer  hy  lispt  soo  rat  met  den  Beek  ofte 
Tonge,  zijn  gheroep  duert  meer  als  10.  ofte  12.  minuten  al  eer  hy 
eens  zijnen  adem  verhaelt,het  welcke  is  een  vijfde  part  van  een  ure 
dat  dese  Voghel  hardeert  sonder  asem  te  verhalen,  desen  Voghel 
machick  duysentmael  ghehoort  hebben,  maer  noyt  connen  sien. 

Jck  hebbe  gheweest  in  veel  deelen  van  Europa,  Africa  ende  Ame-  Van  ney- 
rica:  maer  ben  nerghens  ghecomen  daer  ick  dierghelijcke  oncruyt  drochte. 

i)  De  „Surilho"  (Mephitis  suffocans)  waarvan  verscheidene  soorten  voorkomen.  De 
stank  wordt  verspreid  door  eene  vloeistof  die  zich  in  een  klier  binnen  den  endeldarm  bevindt 
en  waarvan  het  dier  naar  willekeur  kan  gebruik  maken.  De  werkelijkheid  schijnt  nog  erger 
te  zijn  dan  men  uit  Ruiters'  beschrijving  zou  opmaken.  Zie  Brehm's  Thierleben,  2«  Aufl. 
I«  Abth.,  2"  Band,  (Leipzig  1883)  p.  132  vlg. 


26 

soo  in  overvloei  ghesien  hebbe,  als  hem  onthout  op  den  velde  int 
grasch,  in  Bosch  ende  Boomen  in  Bresilien,  waer  door  oock  gheen 
Menschen  haer  aldaer  moghen  vermaken  om  te  gaan  spaceren  in  't 
groene,  ghelijck  wel  hier  te  Lande.  Of  soo  yemant  dat  selfde  wilde  be- 
proeven siende  de  playsante  Vale)-en  ende  de  groene  Bergen,  sal 
voor  d'  eerste  reyse  soo  wel  gheloont  werden,  dat  hem  de  tweede 
reyse  de  lust  sal  vergaen  zijn :  want  soo  men  daer  int  gras  neder  zit, 
soo  sullen  u  by  duysenden  Carpattos ')  aen  't  lijf  comen  die  u  soo  trac- 
teren  oft  ghy  vol  maselen  waert.  Dit  ghedierte  is  plat  en  soo  dunne 
gelijck  t'  vlies  van  een  Ey ,  soo  datmen  't  qualijck  met  de  nagelen  can 
af  crabben :  maer  als  sy  twee  uren  op  yemants  lijf  gheweest  zijn,  sul- 
len wesen  gelijck  ronde  beyerkens,  soo  vol  gesoghen  van  't  bloedt. 
Dierghelijcke  fatsoen  van  ghedierte,  isser  noch  een  slagh  cleynder 
die  hanghen  aen  bladren  van  Boomen,  ende  onwetende  by  ghevalle  [26] 
aen  't  een  tacxken  of  t'  ander  rakende,  vallen  by  duysenden  te  ghe- 
lijcke  van  boven  neder  op  de  cleederen,  en  tracteren  een  mensche 
alsoo,  ofte  hy  van  de  kinder  Pocken  ghenesen  ware.  Dit  ghedierte  is 
soo  cleyn  dat  gheen  cleederen  soo  dicht  en  sluyten,  of  weten  daer 
tusschen  op  s'  menschen  lijf  te  comen.  Daer  is  noch  een  ander  ghe- 
dierte grooter  als  t'  voornoemde,  soo  dat  in  Bresilien  gheen  vermaeck 
is  jn  't  groene  te  gaen  playsieren,  maer  ten  ware  door  dit  voorsz.  on- 
cruyt,  in  Bresilien  soude  vermaeck  ghenoech  wesen,  want  wat  aen- 
gaet  het  veldt,  'tstaet  Winter  en  Somer  altijt  groen. 
Van  een  fe-  Jn  dit  Bresilien  is  oock  een  Vlieghe  soo  fenijnigh  dat  wanneer  een 
Viiefhe.  men.sche  hem  selven  erghens  heeft  ghestooten  dat  t'  vel  af  is,  ende 
t'  gheschiet,  alsoo  dat  licht  can  ghebeuren,  dat  die  Vlieghe  op  die 
quetsinghe  gheraeckt  te  suyghen  of  te  steken,  t'  ghequeste  niet  en 
sal  willen  ghenesen,  maer  daer  comt  een  zeer  af,  dat  de  Portugijsen 
may  das  bobas  noemen,  en  is  soo  veel  te  segghen  als  Moer  van  de 
Pocken.  Dit  seer  en  is  met  gheen  Salve  te  ghenesen,  dan  met  een 
steen  die  uyt  Rio  de  la  Plata  comt,  die  dat  in  twee  mael  vierentwin- 
tigh  uren  gheneest  soo  gaef  of  daer  noyt  quetsure  gheweest  en  ware. 
Dus  verre  hebben  wy  een  weynigh  beschreven  van  alle  Dieren  in 
Van  een  Bresilien,  sullen  u  noch  van  een  lantschap  verhalen  dat  inde  passa- 
d°i  "verdor-  g'c  tusschcH  Rio  de  la  Plata  ende  de  Amasonis  gheleghen  is,  waer  van 
ret  en  om-    jg  Bresilianen  veel  weten  te  couten,  dat  het  sulck  een  schoonen  Lan- 

ghekeert  is  ' 

gheiegen  in  douwe  plagh  te  wesen,  ende  is  nu  dorre  omghekeert  en  verbrandt, 

sulcx  dat  daer  teghenwoordigh  loof  noch  gras  op  en  wast,  noch  oock   [27] 

i)     Port.  Carapato  (overgenomen  uit  de  Tupi-taal,ziev.  Martiusll  p.  443).  Modern  :  car- 
rapato. 


27 

gheen  mensche  op  en  woont  als  alleen  een  ghedrochte  soo  groot  en 
grooter  als  Baveanen,  hebbende  een  plat  back-huys  sy  doen  groote 
schade  in  't  suyckerriet.  Van  dit  landt  segghen  de  Bresilianen,  datter 
eens  soude  gheweest  zijn  eenen  gry  gry  »)  (soo  noemen  sy  in  't  ghe- 
meen  hare  Goden)  die  dit  landt  soude  hebben  doen  vergaen,  om  de 
onghehoorsaemheyts  wille  der  inwoonders  van  dien. 

Jck  hebbe  in  een  Portugijs  journael  ghelesen  van  sekere  Portu- 
gijsen  die  van  Rio  de  la  Plata  over  landt  naer  de  Amasonisghereyst 
waren,  de  welcke  veel  in  haer  journael  van  dit  landt  schreven,  ver- 
haelende  soo  sy  niet  wel  versien  en  hadden  gheweest  van  gheweer, 
ghelijck  de  Portugijsen  in  die  vreemde  landen  reysen,  met  een 
Booghe,  Pylen,  ende  een  halve  lance  op  schoer,  souden  van  hongher 
vergaen,  ende  van  dat  ghedrochte  vernielt  gheworden  hebben,  al 
eerse  dat  lantschap  over  hadden  connen  comen. 

Op  t'  landt  van  Bresilien  ontrent  de  ses  hondert  mylen  langs  de 
sec  cant  zijn  over  al  int  sant,  ende  oock  in  de  aerde,  Gesierten  =>)  van  Van  bijtjos 
wormkens  die  de  Portugijsen  bijtjos  3)  noemen,  en  cruypen  de  men-  dferte^s^dat 
schen  in  de  voeten,  voornemelick  tusschen  de  naghelen  van  de  teenen  ?^°  mensch 

'  °  in  voeten 

inne,  het  is  een  ghewormte  soo  cleyn  als  een  zier  4),  en  wanneer  die  co">t' 
een  dach  in  de  voeten  ofte  erghens  tusschen  de  naghelen  gheweest 
hebben,  dan  zijnse  soo  groot  in  't  smenschen  vleesch  ghegroeyt,  als 
een  ghemeen  erte,  diemen  terstont  met  een  naelde  of  spelle  moet 
uyttrecken  en  niet  laten  verwortelen,  ofte  sullen  soo  als  zy  tusschen 
vel  en  vleesch  sitten  haer  zaet  schieten,  waer  van  terstont  andere 
bijtjos  voort  comen,  soo  dat  indien  men  de  selve  niet  uyt  en  trocke 
[28]  souden  t' vleesch  tot  het  ghebeente  toe  in  water  consumeren  ende  al 
de  naghelen  van  de  teenen  souden  afvallen,  ghelijck  my  selve  aldaer 
is  wedervaren:  maer  wanneer  yemant  daer  op  die  Gust  comt,soo  haest 
als  hem  de  eene  ofte  de  andere  voet  erghens  jeuckt,  soo  neemt  een 
naelde  en  treckt  het  wormken  uyt,  het  welcke  men  sonder  groot  seer 
licht  can  doen,  en  als  't  wormken  daer  uyt  is,  soo  gheneest  het  ter- 
stont sonder  eenigh  weedom  van  't  selfs  weder  toe,  wanneer  men 
oock  veel  in  't  sout  water  gaet,  en  is  men  die  bijtjos  niet  soo  subjeckt 


i)  Zou  het  thans  aan  de  kusten  van  Afrika  zoo  wijdverspreide  woord  „grigri",  voor  alles 
wat  tooverkracht  heeft,  van  Z.  Amerikaanschen  oorsprong  zijn  ?  —  Zoover  mij  bekend  komt 
het  woord  na  Ruyters,  allereerst  voor  bij  Brun,  p.  38  en  50. 

2)  Niet  „gedierten",  zie  noot  4. 

3)  Port.  „bicho".  Hier  is  beschreven  de  Pulex  penetrans,  die  thans  weer  uit  Brazilië  naar 
Afrika  is  overgekomen.  In  Ruiters'  tijd  kende  men  de  bichos  in  Afrika  ook,  zie  Brun  p.  26. 

4)  Zie  noot  2.  Zier  =  siere :  „naam  van  eenig  zeer  klein  iiisect".  (Verdam).  Oorsprong  van 
het  woord  onbekend. 


28 

als  wel  andersins.  Een  ander  quale  is  daer  noch  op  de  Cust  van 
Bresilien,  t'  welck  de  Portugijsen  noemen  bijtjos  de  cu,  en  comt  de 
Menschen  in  't  fondament :  maer  ten  zijn  gheen  wormen,  al  hoe  wel 
die  soo  ghenoemt  werdt,  dan  het  is  een  sekeren  brandt,  daer  oock 
hitsighe  coortsen  uyt  causeren,  door  de  hittighe  dampen  des  luchts 
die  in  veel  deelen  zuyt-waert  en  ontrent  de  Linie  zijn,  en  desen 
brandt  slaet  nederwaerts  inde  fondementen,  waer  door  de  selve 
gheheel  ontstelt  en  uyt  hare  behoorlijcke  offitien  zijn  sonder  slot, 
en  soo  daer  terstont  gheenen  raet  toe  werdt  ghedaen,  soo  slaet 
daer  eenen  loop  toe,  die  de  mensche  soo  flaeuw  maeckt,  dat  hy  op  de 
beenen  niet  en  can  staen,  en  rasen  de  sommighe  ghelijck  of  sy 
sleght  waren,  connen  qualijck  ghedueren  van  pijn  in  de  ooghen,  ende 
ten  lesten  sterven  daer  af,  t'is  anders  niet  als  den  brandt  ende  die 
heete  dampen  des  luchts  die  het  den  mensche  doet.  Desen  brandt 
of  bijtjos  soo  het  de  Portugijsen  noemen,  en  is  niet  alleene  op  de 
Bresilsche  Cust:  maer  oock  over  al  ontrent  de  Linie  Equinoctial, 
voornemelijck  bezuyden  soo  wel  in  zee,  als  aen  landt.  Hoe  menigh 
mensche  sterfter  wel  op  de  Schepen  in  zee,  en  oock  aen  t'landt,  [29] 
onder  en  ontrent  de  Linie,  soo  onder  de  Duytsche,  Fransche,  ende 
Enghelsche  natie,  die  men  niet  weet  wat  dat  hun  let,  meer  als  eenen 
loop  diese  soo  hebben,  en  hoe  menigh  mensch  is  daer  wel  op  die 
reysen  van  Angola,  Guinea  en  Bresil  gestorven  van  dese  loop  ?  ick 
en  spreke  niet  van  roo  loop:  maer  van  hitsige  loopen,  waer  van  de 
mensch  als  gematteert,  tot  rasernye  comt  en  sterft  als  mesch  ^), 
eenighe  al  lachende  met  het  eten  in  de  mont,  andere  als  dol,  andere 
weer  ghelijck  sleght,  andere  Ic-lam  ^) ;  waer  van  comt  dit  andere 
als  door  een  brandighe  hitte  ?  ende  de  Chirurgiens  willen  eenighe 
haer  reguleren,  achtervolghende  de  ordre  van  Neerlandt :  waer  door 
weynigh  secours  aen  den  Patiënt  wert  bevonden,  en  een  cleyne 
remedie  can  dickmaels  verhoeden  groote  sterften.  Laat  ons  doen 
als  de  Spaingiaerden  ende  Portugijsen,  hanghen  een  wisken  ofte  lap, 
daer  men  ghewoon  is  te  gaen  om  zijn  ghevoech  te  doen,  met  een 
lijntgen  over  boort  in  't  water,  ende  na  dat  een  yeghelijck  zijn  ghe- 
voech heeft  ghedaen:  voornemelijck  die,  die  haer  de  ooghen  zeer 
doen,  suyveren  haer  fondament  wel  met  dat  lapken,  t'selve  tot  2. 
ofte  3,  mael  inde  zee  doppende,  daer  sal  menigh  mensch  ghesont 
blijven,  die  anders  sieck  soude  werden  en  sterven.  Maer  het  comt 


i)    Mesch  en  mes,  in  verschillende  beteekenissen  (ook  mest),  overdrachtelijk :  iets  leelijks 
enongemanierds.  Verdam,  Mnl.  Wdbk. 

2)  (H)iklam  ?  Men  bedenke  dat  Ruiters  een  Zeeuw  was. 


29 

nu  soo  door  nalatigheyt  ghelijck  dat  dickmael  in  sulke  schepen  ge- 
beurt daer  veel  volck  is,  datter  eenighe  zijn  die  te  ledigh  zijn  om 
buyten  boort  haer  ghevoegh  te  gaen  doen,  en  souden  in  haer  eyghen 
vuylicheyt  vergaen,  soo  men  t'  selfde  haer  toe  liete  '). 

Als  alsulcke  so  varde  zijn,  datse  den  loop  seere  hebben,  ende  t' 
fondament  met  haer  heel  ontsloten  is,  soo  sal  men  nemen  t'  vierde- 
[30I  part  van  een  Limoen,  en  doen  die  in  een  Becken  met  cout  water,  en- 
de wasschen  t'  fondament  vijf  ofte  ses  maels  daeghs  daer  mede,  soo 
langhe  tot  dat  het  fondament  weder  in  zijn  oude  forme  is,  ende  sult 
bevinden  dat  den  Patiënt  ghesont  ende  wel  te  passé  sal  wesen.  Ofte 
het  nu  oock  ghebeurde  dat  daer  gheen  Limoenen  in  't  schip  waren, 
soo  neemt  Limoen  sop,  en  meinges  een  weynigh  onder  varsch  water, 
oock  niet  te  veel,  datment  lijden  can,  hebt  ghy  oock  geen  Limoen 
sop,  soo  neemt  een  weynigh  Roos-water,  men  sal  veel  volcx  die  an- 
ders sieck  souden  werden,  ende  sterven,  ghesont  ende  wel  te  passé 
houden. 

[31]  Van  de  Stadt  Parnambuco. 

De  Stadt  van  Parnambuco  is  ghebouwt  op  een  hoogh-achtighen  Hoe  Par- 
Bergh,  die  gheleghen  is  met  eenen  hoeck  aen  den  Oever  der  zee  Oce-  "eght"'^"* 
L32I  anus.  Aende  zuyt-zijde  is  desen  Bergh  heel  vlack  neergaende  tot 
aen  de  zee  toe,  met  een  witte  sandt  strandt  die  naer  het  zuyden  langs 
de  Cust  heen  streckt,  ende  op  de  noort-zijde  van  desen  hoeck  des 
Berghs  ist  gheheel  steyl  op  en  neer,  maer  een  weynigh  noort-waert 
van  den  hoeck  af,  is  mede  een  witte  sandt  strandt  die  west-waert  heen 
streckt. 

Jn  dese  Stadt  van  Parnambuco  gheschiet  groote  traffique  in  Suy-  Van  een 
ckeren   die  daer  overvloedigh  vallen.  Alle  jaer  vaert  daer  af  inde  pg°^ie 
Maent  van  Meye  een  Vlote  Schepen  naer  Portugael,  die  somtijtsJj*^^^''y^^_ 
veertigh,  vijftigh,  ende  t'  sestigh  zeylen  sterck  zijn,  ende  zijn  nim-nambucoaf 

zeylt  naer 

mermeer  minder  als  40.  Schepen,  ende  oock  selden  datse  over  de  portugaei. 
sestigh  zullen  wesen,  hebben  meest  altemael  van  t'  Silver  in.  dat  jaer- 
lijcx   uyt   Rio  de  la  Plata  ghesonden  werdt  naer  de  drie  voor- 
naemste  Steden  van  Bresilien,  als  Parnambuco,  Baya  de  todos  los 
sanctos,  ende  Rio  de  laneiro.  Dese  Schepen  die  het  Silver  uyt  Rio 


i)  Op  de  slavenschepen  kwam  die  ziekte  op  groote  schaal  voor.  Men  bezigde  er  vrijwel 
dezelfde  middelen  tegen.  Zie  „Instructie  voor  de  Schippers,  in  den  dienst  van  de  Geoctr. 
West-Indische  Compagnie  op  den  Slaef-handel  varende,  Art.  28".  Een  allermerkwaardigste 
instructie,  te  Middelburg  verschenen  omstreeks  1675. 


30 

de  la  Plata  brenghen,  loopen  somtijts  in  Spirito  sancto  '),  ofte  oock 

wel  in  porto  seguro  =),   om  t'  Silver  te  lossen  datse  voor  die  lesuyt- 

sche  Kercke  mede  brenghen,  en  met  eenen  vervarschen  daer,  zeylen 

dan  weder  voorts  daer  zy  bescheyden  zijn  tot  Parnambuco,  ofte  de 

Baya. 

Hoeveel         Het  gheheel  Cappitael  dat  jaerlijcx  van  Rio  de  la  Plata  in  Bresi- 

jare  uyt  Rio  ^'^^  vfCTt  ghebracht,  comt  in  vier  of  vijf  Schepen  van  cleyn  ghewelt, 

de  la  Plata  ^acr  van  twee  in  de  Baya  de  todos  los  sanctos  comen,  en  somtijts 

naer  Bresi-  •'  '  ■' 

Hen  comen.  twee  tot  Parnambuco,  het  zijn  cleyne  Schepen,  ontrent  van  6o.  las- 
De  schepen  ten,  en  wat  elck  over  brenght,  d'  een  wat  meer  als  d'  ander,  is  ontrent 
ciey^e"       hondert  en  twintigh  duysent  Realen  van  achten  ghemunt,  endedan    .331 
macht.        noch  eenigh  onghemunt  Silver,  hare  ladinghe  is  voorts  Meel,  Speek, 
Huyden  ende  Vleesch. 

Doch  aleer  verder  in  dese  materie  voort  te  gaen,  sullen  eerst  aen- 
wijsen  hoe  men  uyt  ons  Nederlandt  de  Linie  sal  passeren,  ende  aen 
de  Custe  van  Bresil  comen  3) 

4 

Van  Rio  Reael.  [53] 

Van  Sergippo  del  Rey  4)  tot  Rio  Reael  5)  is  11  groote  mylen, 
Dese  Riviere  Reael  is  heel  groot,  ende  daer  en  wert  tot  noch  toe 
anders  gheen  negotie  ghedaen  als  visscherie,  het  is  een  Riviere  [54] 
wekkers  tacken  100.  ende  180.  mylen  op  int  landt  strecken,  meest 
alle  inwoonderen  van  Bresilien  oordeelen.  dat  dese  Riviere  Reael 
haren  oorspronck  neemt  uyt  Rio  de  la  Plata  ^).  Men  seght  dat 
teghenwoordigh  in  Rio  Reael  Silver  in  't  openbaer  werdt  ghemijnt, 
het  is  waer,  dat  eenighe  jaren  lanck  secretelijck  door  de  Portugijsen 
Silver  uyt  dese  Mijnen  is  ghehaelt,  voornemelijck  een  Portugijs  die 
ontrent  de  Baya  woont,  de  welcke  daer  al  stil  swijgens  eenen  schat 
heeft  uyt  ghehaelt.  Ende  in  't  Jaer  1617.  doen  ick  noch  selve  in 
Bresilien  was,  is  de  Vice  Rey  van  Bresilien  tot  Sergippo  del  Rey 
gheweest,  het  welck  is  elf  mylen  van  de  voornoemde  Silver  Mijne, 
en  doe  wert  in  de  Baya  sterck  gheseyt,  dat  men  de  Mijne  voor  den 


i)     Espirito  Santo,  in  20°  20'  Z.Br. 

2)  Porto  Seguro,  in  16"  25'  Z.Br.  In  Ruiters'  tijd  waren  er  een  oud  en  een  nieuw  Porto 
Segnro,  ongeveer  12  zeemijlen  van  elkaar  gelegen.  (Zie  p.  62). 

3)  Weggelaten :  kustbeschrijvingen  en zeilaanwijzingen  tot  p. 53. 

4)  Een  vlek  iets  beZ.  de  monding  der  S.  Francisco  Rivier. 

5)  Riviermonding  in  11°  25  Z.Br. 

6)  Onjuist,  het  is  in  werkelijkheid  een  kleine  rivier,  die  met  het  stroomgebied  der  Rio 
de  la  Plata  in  geen  verwijderd  verband  staat. 


31 

Coninck  soude  openen.  Daer  wiert  oock  van  de  Portugijsen  voor 
wis  ghehouden,  dat  dese  Mijne  meer  Silver  ten  hondert  soude  ghe- 
ven,  als  een  van  de  beste  Mijnen  in  Rio  de  la  Plata  ') 

[S7j  Van  de  Baya  de  todos  los  sanctos. 

Dese  Stadt  Baya  ')  ghelijck  wy  gheseght  hebben,  is  de  hooft-Stadt 
van  Bresilien,  gheleghen  in  Baya  de  todos  los  sanctos,  t'  welck  in 
onse  tale  is  te  segghen,  Alder-Heylighen  Baey. 

Dese  Stadtlightaendeoost-zijde  vandeBaey.bovenop  'thoochste 
aen  den  Oever  van  den  Bergh,  desen  Oever  is  soo  steyl,  dat  men 
daer  recht  teghen  op  niet  en  soude  connen  dimmen,  en  is  ontrent  de 
300.  vamen  hooghe,  steyl  op  ende  neder,  soo  dat  daer  gh een  goederen, 
die  van  wat  wichts  zijn,  als  Oly,  ende  Wijn  pijpen,  Neurenburghsche 
vaten,  ende  alder-handepacken,  Malen  ende  Gassen,  in  somma  alle 
Coopmanschappen,  die  daer  uyt  ofte  in  gaen  met  Peerden,  Ossen, 
Ls8]  ofte  Esels  connen  gewrocht  worden,  maer  moeten  met  gindassers  3) 
(dat  zijn  Granen)  op  ende  af  ghewonden  werden,  langs  eenen  ladder, 
wekker  sporten  met  assen  zijn,  en  draeyen  ghelijck  een  wiel,  daer 
toe  hebben  sy  een  slede  die  daer  op  ghemaeckt  is,  van  vijf  voet  lanck 
onbegrepen,  achter  met  hooghe  stercke  pinnen,  om  dat  t'  gheene 
daer  op  gheleyt  werdt,  niet  uyt  en  soude  schieten,  en  al  wat  met  die 
sleden  op  ghewonden  werdt,  legghen  dicht  teghen  de  pinnen  aen, 
en  in  't  midden  maken  alle  dinghen  met  touwen  vast,  om  niet  achter 
over  te  vallen,  want  het  werdt  soo  steyl  op  ghewonden,  dat  alle  goe- 
deren als  die  niet  vast  ghemaeckt  en  wierden,  light  achter  over  van 
boven  neder  souden  vallen. 

Om  in  de  Stadt  te  comen  zijn  vier  weghen,  twee  die  recht  midden 
in  de  Stadt  comen,  ende  op  elck  eynde  van  de  Stadt  is  eenen  wegh 
om  daer  in  te  comen. 

De  Stadt  is  ontrent  een  derde  part  van  een  myle  lanck,  ligghende 
langs  den  voornoemden  Oever  op  den  Bergh,  ende  is  ontrent  de  ses 
hondert  treden  breedt,  daar  staen  ontrent  de  twaelf  hondert  huysen 
(soo  als  ickse  ten  naesten  by)  hebbe  connen  tellen. 

De  Portugijsen  zijnder  ontrent  sesthien  hondert  zielen  sterck, 


i)     Weggelaten  een  gedeelte  kustbeschrijving  en  zeilaanwijzing. 

2)  De  naam  der  stad  is  S.  Salvador. 

3)  Port.  guindaste,  Ned.  windas,  Eng.  windlass  enz.  Gemoderniseerd  bestaat  het  trans- 
portmiddel nog.  In  1895  zag  ik  te  Bahia  een  kabelspoor  en  elevatoren. 


32 


jonck  en  out  wat  mannelijck  is,  maer  met  vrouw,  man  ende  kinderen, 
ontrent  de  3000.  zielen. 

De  Stadt  light  open  sonder  Poorten,  die  yets  souden  connen  hin- 
deren om  daer  in  te  comen  ').  Daer  is  een  groote  leeghe  plaetse  in 
de  Stadt,  diese  tot  haer  marckt  houden,  ontrent  de  veertigh  treden 
lanck,  al  waer  de  swerten  ende  swertinnen  voor  hare  meesters  voor 
staen,  met  Banannos,  Bocouas  ^),  Iniamos  3 ),  Annanassis,  Patatos  4), 
Abobras  5),  ende  meer  ander  fruyt,  ende  vercoopen  t'  selve  wel  ten 
diersten,  want  het  fruyt  daer  niet  te  veel  en  is,  alsoo  de  Mieren  het 
al  vernielen,  leest  hier  voor  in  de  Beschrijvinghe  der  dieren,  hoe  de 
Mieren  alle  dinghen  verslinden  ^). 


[59] 


Beschrijvinge  van  dese  riviere  ende  de  stadt  [Rio  de  Janeiro], 
die  de  Portugijsen  daer  in  hebben  ghebouwt. 


L80I 


Dese 

Riviere  is 
gheleghen 
op  de  23. 
graden  15, 
minuten. 


Dese  Riviere  hebben  de  Portugijsen  ghenoenit  Rio  de  laneiro, 
het  is  een  schoone  Riviere,  bequaem  tot  de  schip-vaert,  door  de  wel 
ghelegentheden  die  daer  zijn,  soo  voor  groote  als  cleyne  schepen, 
ende  het  is  een  vette  Landtdouwe,  soo  in  de  Valeyen  tusschen  de 
Berghen,  als  oock  op  de  Berghen  selve,  die  met  schoone  pleynen 
verrijckt  zijn,  ende  alles  wat  men  daer  op  saeyt  of  plantet  vloeyt  in 
wasdom,  maer  alsoo  de  Mieren  daer  oock  zijn  (doch  niet  in  soo  groo- 
ten  quantiteyt  als  wel  tot  Parnambuco,  ende  de  Baya)  soo  en  can 
noch  alle  loof  daer  soo  gheheel  wel  nietgroeyen,  ofte  werdt  van  de 
Mieren  gheschent,  voornemelijck  t'  gheene  een  soete  wortel  heeft,  de 
Suyckeren  souden  groote  schade  lijden  van  de  Mieren,  soo  de  Por- 
tugijsen elcke  reyse  als  s}-  het  -Suycker  hebben  ghesneden,  't  iandt 
niet  en  branden,  het  is  daer  winter,  alst  hier  in  ons  Neerlandt  Somer 
is,  ghelijck  April,  Meye,  ende  voorts  tot  September  toe,  ten  vriester 
niet,  maer  s'  winters  is  daer  de  lught  over  trocken,  waer  uyt  voorts 
comen  zuyt-ooste  buyen,  met  scharpen  haghel,  vermenght  met  sul- 
cken  koude,  dat  u  de  vingheren  schijnen  af  te  zinderen,  voornemelijck 
het  varende  volck,  die  als  dan  de  Marsseyls  moeten  in  halen, dees 


[81I 


i)  Geen  wonder  dat  Ruiters  in  1624  een  werkzaam  aandeel  aan  de  vermeestering  der 

stad  aan  de  landzijde  nam. 

2)  Bacoven  (zie  A  noot  p.  169). 

3)  Jams  (maniokttortels).  Manihot  utilissima  en  manihot  palmata. 

4)  Patatters  (zoete  aardappelen).  Batatis  edulis. 

5)  Port.  „abobara"  en  „abobora",  kalebas,  pompoen. 

61  Weggelaten :  een  gedeelte  kustbeschrijving  en  zeilaanwijzing. 


33 

buyen  zijn  ordinaris  maer  voor  twee  ofte  drie  uren  ten  langhsten, 
ende  dan  wert  het  weder  moy  weer. 

Het  Suycker-riet  groej-t  daer  seer  rijckelijck,  ende  brenght  schoon 
dick  riet  voorts  vol  sop,  meer  als  wel  op  de  noort  Custen  van  daer, 
als  Parnambuco,  Baya,  ende  soo  voorts,  maer  ten  gheefter  wederom 
soo  veel  Suycker  niet,  als  op  de  voornoemde  noort-zijde. 

Jnt  sieden  consumeert  seer  veel,  ende  dat  door  de  groote  voch- 
ticheydt,  ende  de  koude  lucht  die  daer  is,  want  t'  Suycker-riet  op  het 
veldt  staende,  vereyscht  veel  reghen,  maer  daer  by  moet  oock  heete 
Sonne  schijn  wesen,  soo  dat  het  Suycker-riet  op  het  beste  groeyt, 
daer  't  drie  en  vier  maels  op  eenen  dach  reghent,  ende  weder  heete 
Sonne  schijn  is,  in  somma  van  Rio  de  laneiro,  zuyt-waert,  wert  de 
lucht  kouder  en  vochtigher,  soo  dat  oock  tusschen  Rio  de  laneiro, 
ende  de  Baey  van  S.  Vincent,  t'  welck  het  zuydelijcxtste  eynde  is 
van  Bresili  Meridionalis,  weynigh  Suycker  werdt  ghemaeckt,  soo  dat 
alle  de  Suyckeren  die  uyt  Bresilien  connen  ghewonnen  werden,  zijn 
1 8.  ofte  20.  mylen  van  benoorden  Parnambuco,  tot  dese  voornoemde 
Riviere  de  laneiro,  ontrent  80.  mylen  Custe  zuyden  ende  noorden, 
daer  al  Suycker  ghemaeckt  werdt,  al  waer  de  Portugijsen  vier  hon- 
dert  Suycker  meulens  hebben,  onbegrepen,  acht  ofte  thien  meer  of 
min  die  daer  souden  moghen  wesen,  ende  elcke  Suycker  meulen, 
d'een  door  d'ander  maken  ordinaris  vijf  en  twintich  duysendt  Aro- 
182|  ben  Suyckers  sjaers,  ende  elcke  Arobeis  32.  pont,  het  welcke  alle 
jare  bedraecht  1 0000000.  Aroben  suycker,  dat  jaerlijcx  in  Bresilien 
ghemaeckt  ende  naer  Portugael  werdt  ghesonden,  sonder  nu  noch 
het  Bresilien  hout  dat  op  die  gheheele  Custe  langs  wast,  waer  van 
op  sommighe  plaetsen  heele  Bosschagien  staen,  van  20.  ende  30. 
mylen  lanck.  Jn  de  Riviere  de  laneiro  ende  het  landt  zuydwaert  daer 
van  naer  S.  Paulo  toe,  groeyt  veel  Mantiocque,  waer  over  veel  Sche- 
pen in  Rio  de  laneiro  comen  Farinha  laden,  om  in  Angola  Negros 
te  gaen  handelen  '). 

De  Stadt  die  de  Portugijsen  noemen  laneiro,  is  van  haar  ghebouwt 
aen  de  west-zijde,  twee  cleyne  mylen  de  Riviere  op  in  een  bocht  daer 
drie  Eylandekens  voor  liggen,  de  Stadt  is  dat  weynigh  schilt  soo 
groot  als  de  gheheele  bocht,  die  meest  maen-wijs  is,  met  een  slechte 
sandt  strandt,  sonder  heuvelen  ofte  gheberghte,  en  t'  is  een  vlack 
pleyn,  ontrent  een  half  myle  t'  landwaert  aleer  daer  eenigh  ghe- 
berghte begint,  maer  op  beyde  de  eynden  van  de  Stadt,  daer  light  het 


1)     Verg.  p.  7,  8,  9. 


34 

gheberghte  heel  steyl  opgaande,  doch  de  gheheeleStadtlight  slecht 
langs  het  water,  soo  lanck  zijnde,  datmen  dieineenhalfureqjjalijck 
soude  connen  ten  eynde  gaen,  haer  breede  is  thien  ofte  twaelf  huy- 
sen,  de  straten  en  waren  in  't  jaer  1618.  noch  niet  ghecalzijt  '),  men 
gaeter  tot  de  inclauwen  toe  in  't  sandt,  daer  en  zijn  oock  noch  gheen 
mueren  noch  wallen  om,  daer  en  sluj'ten  gheen  Poorten. 

De  fortificatien  van  dese  Riviere  ende  de  Stadt  zijn  vier  Castee- 
len,  waer  van  t'  voornaemste  Gasteel  is  gheleghen  op  de  oost-zijde 
in  de  mont  van  de  Riviere,  op  den  Oever  van  eenen  hooghen  Rotz- 
steen,  die  soo  Clippigh  is,  dat  daer  lover  noch  gras  op  en  wast,  het  ^83] 
tweede  Gasteel  light  een  weynigh  meer  innewaert,  op  een  Eylandt 
dat  aen  de  westcant  van  de  Riviere  light,  soo  dight  aen  't  landt,  dat 
men  daer  met  gheen  schips  boot  tusschen  door  en  can  varen,  dit  Ey- 
landt is  aen  't  zuyt  oost  eynde  heel  hooghe,  met  eenen  Bergh  die  de 
figuere  heeft  van  een  Suycker-Forme,  ende  aen  de  n.w.  zijde  ist 
leegher,  daer  staet  het  tweede  Gasteel  op,  t'  derde  Gasteel  light  op 
't  z.o.  ej'nde  van  de  stadt,  al  waer  vooren  is  af  gheschreven,  ende  het 
light  op  een  Clippe,  aen  den  hoeck  in  't  water,  t'  vierde  Gasteel  light 
aen  't  n.  w.  eynde  van  de  stadt  op  eenen  Bergh,  maer  de  principale 
macht  die  de  Portugijsen  daer  hebben,  zijn  detBresilianen  selve,  die 
daer  noch  vele  in  slavernye  onder  de  Portugijsen  woonen,  en  zijn 
hun  soo  ghehoorsaem,  datse  voor  haer  door  een  vier  soude  loopen, 
waer  op  oock  de  Portugijsen  haer  meest  verlaten.  De  Bresilianen 
vreesen  de  Portugijsen  soo,  dat  wanneerse  uyt  gaen  om  eenighe 
tocht  te  doene,  t'  zy  te  water  ofte  te  lande,  sy  niet  en  souden  dorven 
onder  d'ooghencomen,  als  sy  haer  eicx  niet  om  vaillants  en  hadden 
ghedraghen. 

Hoe  de  Portugijsen  alle  listen  aenwenden,  om  soo  een  boot  aen 
't  landt  te  verrasschen. 

De  tochten  diese  daer  te  water  doen,  zijn,  alsse  eenighe  Schepen 
van  Duytsche,  Fransche,  ofte  Engelsche  natie  op  de  Gust  vernemen, 
dan  legghense  alle  listighe  laghen  aen,  om  soo  een  boot  met  volck 
aen  lant  te  verlacken  ^),  diese  dan  doot  slaen.  De  tochten  diese  te 
lande  doen,  zijn  teghen  haer  eighen  natie,  die  haer  niet  en  willen  be- 
gheven  onder  de  slavernye  van  de  Portugijsen,  ende  die  heeten  de 


1)  Van;  „kasseien"  =  bestralen.  Kassei  =  straatsteen;  verg.  Fr.  chaussée. 

2)  In  den  zin  van  „verstrikken."  Verg.  Fr.  „lacs".  Zie  Van  Wijk,  Etym.  Wdb. 


35 

Portugijsen  Levantados '),  t'welck  soo  veel  is  te  segghen,  als  rebellen. 
A\$  nu  t'  zy  Bresilianen  oft  Negro  yets  misdoet,  werden  van  de 
Portugijsen  soo  onghenadelijck  door  andere  slaven  ghecasttjdt,  dat 
een  recht  Christen  mensche  t'selve  niet  en  soude  connen  aen  sien,  son- 
der  daer  over  seer  ontset  te  zijn,  ick  hebbe  t'selve  ghesien  van  ").     . 


[86J  Beschrijvinghe  van  de  zee-cust,  tusschen  Rio  de  laneiro 

ende  S.  Vincento. 

De  Cust  van  Rio  de  laneiro  tot  het  Eylandt  Marenbaya  3)  op  de 
zee  cant,  is  veel  ghebroken  landt,  ende  zijn  al  Eylandekens,  daer  men 
met  sloepen  en  jachten  can  onder  te  Reede  loopen,  3.  mylen  van  de 
Riviere  laneiro  is  een  Reede  ghenaemt  Tojoqua,  ende  is  tusschen 
twee  Eylandekens  inne. 

Een  groote  myle  meer  naer  de  west,  is  een  Reede  ghenaemt  avont- 
mael,  om  dat  wy  ghevanghen  gebracht  werden  van  Angrodos  Reys4), 
ende  onder  dees  Eylandekens  bleven  wy  des  nachts  ligghen,  ende  de 
Portugijsen  hielden  al  daer  haer  avontmael  op  het  Eylandt,  ende  het 
is  een  fraeye  Reede,  beschut  van  alle  winden,  uyt  ghesteken  den 
zuyden  windt,  dien  waeyt  daer  minst  s) 


1136]  VAN  BRASILIEN. 

Alle  dese  Cust  in  America  van  Rio  de  la  Plata,  tot  de  Almasonas,  ai  hoe  wei 
wert  door  de  Portugijsen  beseten,  die  den  meestendeel  loden  zijn,  ver  saghen 
en  liever  2.  Oraeinge  vlagghen  saghen,  dan  eenen  Inquisidor,  niet  jj^' °"^y"^" 
teghenstaende,  moeten  deselve  (t'zy  met  wille,  ofte  door  dwanck)  nemem  van 

.^  '  ^       '  '  'Brasilien 

lijden.  hadden 

De  Inquisitie,  waer  van  Brasilien  een  wijl  tijts  heeft  vrygheweest,  "nse  natie* 

is  nu  in  de  Maent  van  Maerte  1617.  in  Brasilien  ghecomen,  en  leeft  J"'"' "'^5^" 

'  .  '^°  *^"  °'^ 

soo  rigoreus  met  de  Portugijsche  Coop-lieden,  waerse  slechts  eeni-Custvandie 

1  •  •  1     I  <  •  -w     ,  •■  1-1  1  Joden,  want 

ghe  suspitie  op  hebben  datse  loden  zijn,  setten  die  ghevanghen,  ra-  om  een 
seren  haer  huysen,  ende  verconfisqueren  al  haer  goet.  getrouv^i- 

Jck  hebbe  t'selve  ghesien  in  't  selve  Jaer,  als  de  Inquisitie  daer  is  cheyt  aen 

__r °                                         j         >                       L  jgQ  Coninc 

i)     Verg.  p.  10.  'e  doene, 

2)  Hetgeen  er  volgt  is  Ie  schandelijk  om  het  over  te  nemen.  waer"moee- 

3)  Marambaia.  üjc  is  doodt 

4)  De  baai  achter  (N.  W.  van)  I.  Grande,  dat  60  zeemijlen  beW.  Rio  Janeiro  gelegen  is.  slaen. 

5)  De  bladzijden,  die  hierna  zijn  weggelaten,  bevatten  zeilaanwijzingen. 


36 

ghecomen,  op  eenen  dach  over  de  30.  Portugijsche  Coop-lieden  in 
den  Kercker  gheworpen  wierden. 

t'  Js  oock  sonder  twijffel,  soo  met  meest  alle  de  inwoonende  Por- 
tugijsen  van  Bresilien  ghestelt,  dat  waert  by  al  dien  wy  Nederlan- 
ders, maer  eens  soo  varde  quamen,  de  wapenen  te  voeren  teghen  den 
Coninck  van  Hispanien.  en  haer  te  bevrijden  van  den  overlast  der 
Roomscher  Inquisitie,  daer  en  ware  niet  aen  te  twijffelen,  ofte  alle 
inwoonderen  des  selven  landts  (voornemelijck  die  loodts  zijn)  souden  [137) 
dien  dach  niet  liever  sien,  als  van  den  Coninck  van  Hispanien  verlost 
te  wesen,  oock  mede  lijf  en  leven  te  waghen,  voor  die,  die  haer  van 
al  sulcken  swaren  jock  verlosten. 

Negotien  in  Brasilien  onder  de  Portugijsen,  so  van  Coop-lieden, 
Suycker-zieders,  ende  Boeren. 

De  Coop-lieden  die  in  Brasilien  woonen,  doen  in  't  ghemeen  veel 
door  Commissie  voor  andere  Portugijsche  Coop-lieden,  die  in  Portu- 
gael,  soo  te  Lisbona,  Vianen  '),  Port-a-port,  en  oock  in  andere  lan- 
den meer  woonen.  Oock  zijnder  eenighe  Portugijsen,  die  soo  een 
seker  Cappitael  hebben,  datse  resiqueren  aen  een  Schip  met  Wijnen 
te  laden,  en  in  Bresilien  aen  landt  comende,  doen  die  in  een  Pack- 
huys,  houden  Herbergh,  ende  tappen  de  selveuyt,  soo  oock  die  win- 
ckel  op-stellen  met  alder-hande  Coopmanschap,  soo  wel  tot  het 
huys,  alst'  menschelijck  leven  t'  onderhouden,  als  nu  soo  Wijn  ofte 
goederen  vercocht,  ende  ten  deel  geit  daer  af  gemaeckt  is,  gaen  met 
haer  reet  ghelt  by  de  Boeren,  waer  door  dickmaels  meer  als  10.  ten 
100.  winnen,  want  de  boeren  anders  qualijckgheen  ghelt  en  crijghen,  [138J 
als  soo  van  Schots-Coop-lieden,  want  de  Coop-lieden  die  daer  in  't 
land  woonen,  met  de  Suycker-zieders,  ende  de  Boeren,  handelen  al 
onder  malcanderen  sonder  ghelt  A  troco,  soo  zij  't  noemen.  Dan  zijn- 
der  ook  Portugijsen,  die  gaen  soo  met  een  Cargasoen  voor  Schoots- 
Coop-man  2)  naer  Angola  in  Loanda,  daerse  haer  Cargasoen  ver- 
handelen voor  Negros,  diese  al  t'samen  soo  vergaderen,  in  een  open 
viercant  ofte  ront  huys,  ghelijck  den  Landt-man  hier  te  lande  heeft, 


i)     Vianna  do  Castello. 

2)  Schootskoopman  en  schotskoopm.in  (zie  hiervoren),  een  woord  dat  men  in  de  ge- 
schriften van  dien  tijd  dikwijls  ontmoet,  vind  ik  nergens  verklaard.  (Verg.  b.v.  „de  Reizen 
van  Heyndrick,  Dirrecksen,  Jolink",  in  Marineblad  Jaarg.  1909 — 1910,  6*  Afl.).  Kan  het  ook 
zijn:  „de  koopman  van  schot"  ?  Schot  in  den  zin  van  uitgezochte  soort  (duitsch  Ausschusz). 
Dus  wat  men  noemde  den  commies,  of  juister  nog;  een  schipper  die  zelf  handel  drijft, 
d.  i.  zijn  eigen  commies  is. 


37 

daer  hy  zijn  vvaghen  onder  uyt  den  regen  set,  versameien  Mans  en 
Vrouwen  door  den  anderen,  sonderdeselve  teonderscheyden,  maer 
latense  onder  malcanderen  loopen,  alleens  de  beesten. 

Dit  zijn  de  Portugijsen  ende  Spaengiaerden,  die  haren  roem  soo 
draghen,  dat-e  de  gheheele  Weerelt  soecken  tot  Christum  te  bren- 
ghen, en  doen  die  arme  ellendighe  Heydensche  menschen  (die  noch 
als  sy  vry  zijn  een  onderscheyt  maken,  van  elck  Man  zijn  Vrouwe) 
nu  onder  malcanderen  als  de  beesten  leven  in  't  ghemeen,  en  ,dick- 
mael  swaerder  vuylligheden  pleghen,  alsoo  ick  selve  door  Negros 
verstaen  hebbe,  die  gheen  Christen  soude  betamen  te  spreken,  k'  laet 
staen  te  beschrijven. 

Wanneer  sy  nu  soo  een  deel  Negros  soo  hebben  ghehandelt,  varen 
daer  mede  naer  Brasilien,  en  verhandelen  die  weder,  soo  aen  de 
Suycker-zieders,  als  mede  aen  de  Boeren,  voor  Suyckeren,  en  met 
de  Suycker  varen  dan  weder  naer  Fortugael. 

Daer  zijn  oock  wel  Portugijsen  die  in  Brasilien  woonen,  welcke 
niets,  ofte  immers  weynigh  door  Commissie  doen,  die  alles  wat  sy 
Negotieren,  is  met  haer  eyghen  Cappitael,  ende  werden  17.  ofte  18. 
[139I  tonnen  Gouts  rijck  ghehouden,  ghewonnen  in  7.  ofte  8.  Jaren,  soo 
op  Angola,  West-Indien  en  Brasilien,  dusdanighe  ick  oock  in  de 
Baya  de  todos  los  santos  wel  hebben  gekent,  die  daer  4.  Suycker-  , 
molens  hebben  staende,  ende  elcke  Suycker-molen  (wanneer  die  sal 
wesen  soo  alst  vereyscht  om  Suycker  te  maken)  is  waerdigh  40000. 
Realen  van  achten,  dan  soo  hebben  noch  niet  meer,  als  de  ghele- 
ghentheyt  om  t' Suycker  temaken,  en  sullen  sy  proffijt  doen,  moeten 
ten  minsten  8000.  Realen  van  achten  imployeren  tot  lant,  soo  om 
riet  te  planten,  als  oock  om  alle  hout  tot  der  molen  noodigh,  want 
een  Suycker-molen  als  die  alleen  op  't  riet,  dat  de  Boeren  brenghen 
te  malen  stondt,  moste  ten  achteren  gaen,  daerom  soo  moet  elck 
Suycker-molen,  ten  minsten  voor  7.  ofte  8000.  Realen  van  achten 
gasteren  '),  buyten  de  molens,  soo  dat  met  het  gheene  de  Boeren 
brenghen,  doorgaens  werck  hebben,  jae  gaet  dickmael  met  het  Suy- 
cker te  maken  soo  druck  toe,  dat  de  arme  slaven  in  acht  daghen, 
qualijck  drie  uren  tijts  hebben  om  te  slapen,  en  arbeyden  nacht  en 
dach,  lek  hebbe  het  selve  ghesien,  dat  een  Negro  door  den  slaep  soo 
was  overwonnen,  dat  soo  hy  stont  en  roerde  in  een  Forneys,  van 
achter  over  is  ghevallen  ende  en  hadt  men  daer  soo  haest  niet  by 
gheweest,  soude  terstont  wegh  gheweest  hebben,  maer  creghen  hem 


i)     Port.  ^gastar"  d.i.  uitgeven. 


38 

daer  noch  levendigh  uyt,  en  zijn  huyt  was  hem  te  veel  plaetsen  soo 
opgheschrumpt,  dat  my  most  ysen  t'  selve  te  sien. 

Jn  dit  Brasilien,  soo  onder  den  Coop-man,  Suycker-sieder,  alsoock 
den  Boer,  gaet  de  Negotie  als  boven  in  manghelinghe,  als  die  van 
de  Suyckermolens  leveren  Suycker  voor  Negros,  ende  wat  sy  meer 
van  nooden  hebben.  Den  Boer  errideert  oock  alles  wat  hy  heeft  aen  [140] 
Negros  ende  landt,  voornemelijck  Negros,  ende  wat  die  coopt,  is  al  op 
leverantie  van  Suycker  ende  Farinha,  oock  alle  den  rijckdom  van 
de  Boeren,  staet  op  hare  Negros,  ende  sy  schatten  elcke  Negro  door 
den  anderen  op  50.  milreis,  dat  is  156.  Realen  van  achten,  en  een 
ghemeenen  Boer  heeft  100.  Negros  tot  slaven,  alsulcke  Boeren  waer- 
deert  men  20000.  Realen  van  achten  rijck  te  zijn,  met  t' landt  ende 
de  Ossen  die  sy  daer  by  hebben. 

De  Boeren  t'  landewaert  in  Brasilien,  al  hoe  wel  sy  rijck  zijn,  heb- 
ben t'  quaet  leven,  aengaende  lichamelijcke  nootdruft,  want  Brasi- 
lien in  *t  sonder  anders  niet  en  geeft  als  Suycker  ende  Farinha,  soo 
dat  de  Boeren  den  meesten  tijdt,  haer  moeten  ghepoeghen  met  een 
schootel  Farinha  en  een  mostel  ofte  hoester  '),  die  haer,  hare  slaven 
aende  zee-cant  op  lesen,  t'  beste  datse  noch  hebben,  is  dat  sy  2.  ofte 
3.  Negros  van  hare  slaven  dat  Visschers  zijn,  daer  toe  houden  om 
varsche  Visch  te  vanghen,  waer  door  sy  noch  veel  tijts  Visch  heb- 
ben, maer  t'  quaetste  is  nu  weder,  wanneer  sy  Olye,  Wijn  ofte  eenigh 
ander  nootdruft  dat  wel  tot  den  keucken  vereyscht,  ofte  oock  tot 
cleedinghe  moeten  hebben,  soo  doen  de  Coop-lieden  haer  daer  voor 
betalen  wat  sy  willen,  voornemelijck  die  soo  gheen  contant  hebben, 
maer  moeten  alle  dinghen  coopen  op  leveringh  van  Suycker,  en  dat 
ten  diersten. 

De  Boeren  souden  in  Brasilien  machtigh  rijck  worden,  principael 
die  veel  slaven  hebben,  soo  haer  de  slaven  niet  te  seer  af  en  storven, 
maer  daer  comt  altemet  een  sterfte  onder  de  Negros,  datse  van  vijf 
gheen  drie  en  behouden,  en  de  slaven  brenghen  oock  altemet  mal-  [141] 
canderen  met  fenijn  om  den  hals,  wanneer  sy  een  pijck  teghen  mal- 
canderen  hebben. 

De  Boeren  loopen  de  meeste  Resijco  van  't  sterven  onder  de  Ne- 
gros, door  dien  dat  hare  slaven  van  s'  morghens  vroech  tot  t'  savonts 
late,  op  het  velt  onder  den  blooten  hemel  zijn,  ende  t'  ghebeurt 
dickmael  meest  alle  daghe  dat  het  reghent,  ende  de  slaven  niet  heb- 
bende waer  onder  schuylen,  maer  moeten  den  reghen  op  het  naeckte 


i)     Men  herkent  den  zeeuwschen  landaard  van  den  auteur. 


39 

lijf  af  schutten,  ghelijck  het  domme  Vee  op  den  velde,  dat  noch  het 
alder  quaetste  is,  en  gheven  die  arme  slaven  niet  daer  sy  het  leven 
(onder  sulcker  swaren  jock)  mede  soude  connen  onderhouden,  maer 
dese  arme  slaven  moeten  des  Sondacghs  in  Creuckel  Bosschen  •) 
gaen,  soecken  Crabben,  Hoesters,  Mosselen,  Mieren,  ende  wanneer 
sy  soo  wat  ghevonden  hebben,  gheven  dan  noch  het  beste  dat  se 
ghecreghen  hebben  aen  haren  meester,  al  om  in  de  gratie  te  staen, 
dan  crijghen  die  altemet  een  vriendelijck  vvoort  van  haren  Heere,  dat 
hy  seght,  O  Caon  fois  boina  Negro,  en  is  te  segghen,  O  hont  ghy  zijt 
een  goede  swert,  vvaer  mede  den  Negro  daer  heenen  gaet,  en  is  blijde 
dat  hy  van  zijn  meester  soo  wel  is  bejegent,  t'  Principaelste  daer  de 
Negros  haer  leven  op  houden,  is  Suycker  en  water,  t'  elcken  als  de 
Forneysen  in  de  Suycker-meulens  schoon  gemaeckt  worden,  soo 
valt  daer  veel  schrapsel,  dat  teghen  de  canten  aen  ghebacken  is, 
waer  mede  sy  soet  water  maken  datse  drincken,  ende  deelent  onder 
malcanderen  meden,  en  werden  daer  geheel  vet  van.  De  Paerden 
die  in  de  Suycker-molens  wercken,  eeten  oock  veel  serope,  met 
t'  loof  van  't  Suycker-riet,  en  siender  door  den  bant  uyt,  ofse  in  de 
serope  gewentelt  hadden. 
[142]  Ghelijck  de  Boeren  nu  op  t'  landt  dat  sy  hebben  Suycker  planten, 
ende  sy  hebben  meer  Negros,  als  wel  tot  haer  eyghen  landt  van 
doenen  is,  soo  nemen  van  d'  een  Coopman  ofte  d'  ander,  die  daer 
lant  heeft  ligghende  aen,  om  t'  selve  landt  te  beplanten,  wyen,  af 
snijden,  ende  ter  molen  brenghen,  daer  voor  hebbense  het  derde 
part,  en  altemet  wel  een  weynigh  min.  Den  Suycker-sieder  moet 
het  riet  maken,  van  't  saep  Suycker  maken,  het  Suycker  bereyden 
soo  alst  hoort,  kisten,  ende  den  Coopman  t'  huys  ofte  aen  t'  een  Schip 
ofte  t'  ander,  daer  t'  den  Coopman  begheert  te  hebben,  brenghen,  en- 
de daer  voor  strijckt  mede  een  derde  part,  ende  den  Coopman  heeft 
een  derde  part  voor  zijn  landt. 

FINIS. 

[143I  VAN  DEN  GROOTEN  GOLF  OCIDENTALIS, 

eertijts  de  Nieuwe-Weerelt,  ende  nu  West-Indien  ghenaemt  ~). 

[157]      De  Equipagie  die  van  de  Spaeingniaerden  werden  ghedaen  op  de 


i)     De  auteur  verstaat  daaronder  de  strandbossclien  van  rhizophorcn.  Zie  p.  17. 
2)     De  pagina's  143—157  bevatten  inleidende  beschouwingen  die  niet  van  alle  waarde 
ontbloot  zijn,  maar  toch  niet  zakelijk  genoeg  voorkwamen  om  te  worden  overgenomen. 


40 

West-Indien,  gheschieden  in  vierderley  manieren,  voornemelijck drie 
als  volcht. 

d'  Eerste  is  de  Generale  Vlote,  die  te  Cadis  in  de  Baey  Equiperen, 
ende  laden  hare  Schepen  met  alle  costelijcke  ware,  als  Goude  lake- 
nen,  Gout  passement,  Syde  coussen,  Camerijcx  doeck,  veel  wit  en 
swerte  Grofgreinen,  en  oock  Monnicke  t'  saeyen,  mede  wit  ende  [158] 
swert,  swerte  Baeyen,  Porpetaanen,  Rassetten,  Picotten,  Slesigher 
Liwaet  '),  alder  hande  Coleuren  van  Lakenen,  veel  derley  Smalle- 
kens  2),  ende  oock  eenighe  Noppen  3),  Pampier,  Olie,  ende  veel 
Norenburghs  yser-werck,  swert  ende  graeuwe  vilten,  ende  voorts 
wat  tot  onderhoudinghe  van  t'  nienschelijcke  leven  is  van  noode. 

Andere  Equiperen  een  schip  datse  in  de  Eylanden  van  Canarien 
laden  met  Wynen. 

De  derde  versoecken  consent  aen  den  Coninck  van  Spaeingien, 
om  te  moghen  varen  in  Angola  ofte  in  Guinea,  op  de  Custe  van  Cat- 
cheu  4)  om  Negros  te  laden :  die  Equiperen  haer  schepen  ende  laden 
alsuicke  waren,  als  op  die  Custen  ghetrocken  zijn,  leest  in  dit  Boeck 
hier  achter  in  de  Commersie  van  Catcheu.  Guinea  ende  Angola,  wat 
goederen  daer  ghetrocken  werden. 

Volcht  nu  de  Negotie  die  de  Spaeingiaerden  inde  West-Indien, 
doen,  welcke  door  vijf  verscheyden,  elcx  in  't  bysondere,  weghen 
gheschiet. 

Als  ten  eersten,  die  naer  de  Cust  van  Venezula  begheeren  te  zijn, 
seylen  eerst  op  de  Cust  van  ParyaS)  naer  het  Peerei  Eylant  ghenaemt 
Ia  Margarita,  en  is  gheleghen  by  Ponta  del  Rey  &),  na  dat  se  aldaer 
eenige  Peerlen  hebben  inghenomen,  verseylen  dan  voorts  neder- 
waert  aen  de  Cust  van  Venezula,  naer  Cumana  7),  Commenagotte  8), 
Craques9),  en  Oueriquery,  daerse  Toeback  ende  Pock-houdt'°)  laden, 
loopen  oock  te  Maracapana  "),  ende  Burburatai^)  aen,  alwaer  de 


1)  Ziehiervoren:  aant.  p.  2. 

2)  Smalle  lakens,  van  aaneengenaaide  strooken. 

3)  Noppelaken:  „laken  gemaakt  van  of  vermengd  met  noppen  of  vlokwol".  Verdam 
Mnl.  Hwdb. 

4)  Cacheo  in  het  tegenwoordig  Port-Guinee  (12"  N.Br.). 

5)  Paria-schiereiland,  tegenover  Trinidad. 

6)  Punta  Araja  v/h.  schiereiland  Araja,  tegenover  Cumana. 

7)  Cumana.     8)     BeW.  Cumana. 

9)    Caracas.  Van  Queriquery  kan  ik  de  moderne  benaming  niet  met  voldoende  zekerheid 
aanwijzen. 

10)  Pokhout  werd  (en  wordt)  vooral  op  prijs  gesteld  als  het  beste  materiaal  om  blokschij- 
ven  voor  houten  blokken  (katrollen)  van  te  maken. 

11)  Maracapana;  provincie  in  W.  Venezuela. 

12)  Burburata,  haven  ongeveer  tegenover  Bonaire. 


41 

Goudt  mijnen  van  Venezuela  zijn:  macr  t'  principael  Cappitael  van 
't  Goudt  t'  gheene  daer  soude  moghen  vallen,  werdt  bevvaert  totdat 
[159!  s'Conincx  Galioenen  comen,  die  meest  alle  jaren  langs  die  Cust,  ende 
oock  langs  de  Custe  van  Nueva  Granada  seylen,  tot  Nombre  de  Dios 
ende  Porto  bello  '),  langs  de  Cust  van  S.  Marta  ^),  ende  de  rijcke 
Cust  van  Panama.  Ende  als  die  Galioenen  daer  over  al  aen  ghevveest 
zijn,  hebbende  alle  de  costelijcheden  inne,  als  Gout,  Silver,  Peerlen, 
ende  ander  ghesteenten,  nemen  dan  haren  wegh  tusschen  de  Serrana 
ende  Seranillas  3)  door,  naer  de  Avana  4),  alwaer  hare  generale  ver- 
gaderinghe  is. 

De  tweede  Negotie  gheschiet  op  de  Cust  van  Nueva  Granada,  die 
nemen  haren  wegh  van  t'  Eylandt  Dominica  5)  ende  Os  Santos  *), 
naer  de  Cabo  de  la  Veile  7),  sonder  de  Cust  van  Venezuela  eens  te 
ghenaken,  ende  seylen  soo  langhs  de  voorschreven  Custen  van  Nueva 
Granada,  tot  Cartagena  ^). 

De  ladinghe  die  sy  langhs  de  Custen  van  de  Provintie  van  Santa 
Marta  9),  ende  Panama,  innemen,  isCotcenilho,  Anyl>°),  Robarbre, 
Salseparasse  "),  veel  Goudt  ende  Silver,  t'  gheene  vyt  Peru  over 
Panama  comt,  het  welcke  is  een  Stadt  gheleghen  aen  de  zee  cant,  in 
de  zuyt  zee,  recht  teghen  over  Nombre  de  Dios,  een  Stadt  gelegen 
aen  de  zee  cant,  op  de  noortzijde  in  de  West-Indien,  soo  dat  dese 
twee  Steden  teghen  malcanderen  over  ligghen. 

Dese  Provintie  van  Panama  paelt  tot  aen  de  Provintie  van  Guati- 
mala,  een  rijcke  Provintie,  daer  het  meeste  Goudt  valt,  ende  wert 
daerom  van  de  Spaeingiaerden  ghenaemt  Costa  rica. 

De  derde  Negotie  is  naer  de  Honduras,  op  de  rijcke  Cust  van  Guati- 
mala,  die  haren  wegh  nemen  van  't  Eylandt  Dominicai^),  ende  loopen 
soo  tusschen  t'  voorsz.  Dominica  ende  Os  Santos,  of  sosy  oocge- 


1)  Nombre  de  Dios  en  Puerto  Belo,  beiden  op  de  landengte  van  Panama,  een  weinig 
be  Westen  Colon. 

2)  De  kust  van  Columbia,  grenzende  aan  (of  volgende  op)  die  van  Venezuela. 

3)  De  Serrana  Kays  en  de  Serranilla  bank,  gelegen  in  de  Caraibische  zee  tusschen  Ja- 
maica en  Nicaragua. 

4)  Havana,  op  Cuba. 

5)  Een  der  „Boven's  windsche"  eilanden  der  KI.  .Antillen. 

6)  Les  Saintes  eenige  kleine  eilandjes  beN.  Dominica. 

7)  Cabo  de  la  Vela  (12°  N.Br.),  kust  van  Columbia. 

8)  Cartagena  (Columbia). 

9)  Columbia. 
10)    Indigo. 

n)    Sassefras?  Wortel  en  schors  van  een  N.  ."Xm.  boom  (Sassafras  officinalis)  waaruit 
men  artsenijen  bereidde  die  het  graveel  heetten  te  verdrijven. 
12)     Zie  hiervoren. 


42 

noemt  werden  Todos  os  santos  door,  naer  het  Eylandt  van  S.  luan ')  |i6ol 
daer  benoorden  langhs  loopende,  naer  het  Eylandt  S.  Domingo  2), 
en  seylen  in  't  ghemeen  te  S.  Domingo  aen,  van  daer  seylen  soo 
langhs  de  zuytzijde  van  Yamayca  naer  de  Honduras,  loopende  eerst 
de  Teruxillo  3)  aen,  een  Haven  gheleghen  in  Guatimala,  ende  lossen 
daer  een  deel  van  liaer  goet,  ende  met  de  reste  varen  dan  voorts  de 
bocht  inne,  naer  Porto  de  Cavallos,  ende  oock  naer  de  Golf  Duke  4), 
ende  seylen  soo  de  gheheele  bocht  van  Honduras  door,  nemende 
over  al  mede  datter  is,  ende  brenghent  in  Guatimala,  daer  in  't  ghe- 
meen veel  Gout  valt. 

De  vierde  Negotie  om  Huyden,  Canafistel,  Cotsenilha,  maer  de 
voornaemste  ladinghe  zijn  drooghe  Huyden. 

Dese  hebben  haren  wegh  van  La  DezeadoS)  naer  Porto  Rico,  daer 
sy  dickmael  haer  gheheele  ladinge  van  Huyden  in  nemen,  ende  al- 
temet eenighe  zijn,  die  anders  nerghens  in  de  West-Indien  aen  en  co- 
men.  als  in  Porto  Rico,  van  waer  sy  gheladen  zijnde  naer  Spaeingien 
seylen. 

Andere  wederomme  die  laden  slechts  eenighe  Huyden  in  Porto 
Rico,  ende  seylen  van  daer  voorts,  op  de  noortzijde  langs  het  Ey- 
landt van  S.  Domingo^),  ahvaer  sy  noch  twee  ofte  drie  Havenen  heb- 
ben, daer  sy  al  aen  loopen,  als  Porto  Samana,  Porto  da  Plata.  ende 
Porto  Reael").  ende  seylen  dan  voorts  door  de  oude  Canaal^)  naer 
Avana  toe. 

Andre  zijnder  die  in  Porto  Rico  niet  en  comen,  maer  seylen  be- 
zuyden  t'  Eylandt  van  S.  luan  langs  naer  de  Stadt  van  S.  Domingo 
toe,  waer  van  de  sommighe  hare  gheheele  ladinghe  al  daer  in  nemen, 
ende  seylen  van  S.  Domingo,  sonder  erghens  meer  aen  te  comen,  [i6ii 
recht  naer  Spaeingien  toe. 

Andere  comen  slechts  te  S.  Domingo  aen,  ende  nemen  soo  eenigh 
goet  inne,  en  seylen  dan  voort  langhs  de  zuyt  Gust  van  Cuba,  naer 
d' Avana  toe. 


1)  Portorico.  met  hoofdstad  S.  luan. 

2)  Haïti. 

3)  Truxillo,  in  het  tegenwoordig  Honduras. 

4)  Beide  ver  in  de  Golf  v.  Honduras;  komen  op  moderne  kaarten  niet  voof. 

5)  La  Desirade,  beW.  Guadeloupe.  Een  dier  punten  die  men,  op  de  uitreis  van  de  Kaap 
Verdische  eilanden  komende,  als  vanzelf  aanliep. 

6)  Haïti. 

7)  Bahia  de  Samana.  Puerto  Plata  en  Puerto  Real,  alle  drie  op  de  N'.  Kust  van  Porto 
Rico.  Dit  laatste,  beW.  Monte  Christi,  ook  genaamd  Puerto  Francesos  en  de  Mansanilbas. 

8)  Het  „Oude  Kanaal"  is  het  vaarwater  langs  de  Noordkust  van  Cuba,  vande  Oost- 
punt van  dat  eiland  (Punta  de  Maisi)  naar  Havana. 


43 

De  vijfde  Negotie,  is  der  ghene  die  naer  de  bocht  van  Nueva  Es- 
pana  seylen,  t'  zy  nu  binnen  ofte  buyten  de  Alcranas»)  door,  een 
drooghte  die  in  de  voorschreven  bocht  is  gheleghen.  Dese  nemen  ha- 
ren wegh  van  tiisschen  het  Eylandt  Dominica  ende  Os  Santos,  ofte 
soo  sy  oock  ghenoemt  werden  Todos  os  Santos,  door,  en  seylen  soo 
bezuyden  S.  luan,  S.  Domingo,  ende  Cuba  langhs  tot  de  Cabo  S.  An- 
ton,  een  Caep  ghelegen  aen  het  vvesteynde,  op  de  zuyt-zijde  van  't 
voorschreven  Eylandt  van  Cuba,  ende  van  daer  stellen  haren  cours 
naer  de  bocht  toe,  eenighe  naer  de  Cust  van  Nueva  Galizia,  andere 
naer  de  Cust  van  Nueva  Espana,  de  derde  naer  de  Cust  van  Yucatan. 

Die  nu  naer  de  Cust  van  Yucatan  seylen,  loopen  veel  eerst  te  Sisal  ^) 
aen,  alwaer  sy  eenighe  van  hare  goederen  lossen,  die  weder  van  Sisal 
over  landt  ghebracht  werden,  naer  Merida  3),eenStadtdie  I5.duyt- 
sche  mylen  in  't  landt  light.  Dit  Yucatan  vloeyt  van  Honigh,  ende 
daer  valt  veel  Was. 

Als  nu  die  Schepen  tot  Sisal  ghelost  hebben,  't  gheene  sy  daer 
lossen  moeten,  varen  dan  ghemeenelijck  naar  Campeche,  en  nemen 
daer  voorts  hare  ladinghe  inne,  het  welcke  veel  Campesy  hout  is,  en- 
de die  naer  de  Cust  van  Nueva  Espana  seylen,  loopen  in  't  ghemeyn 
van  Cabo  de  Roca  partida  4)  langhs  de  Cust  tot  S.  luan  de  Vlva  s), 
in  de  Provintie  van  Mexico.  De  derde  die  naer  Nueva  Galizia  seylen, 
loopen  in  't  ghemeyn  van  benoorden  den  bodem,  langhs  de  Cust 
I162I  naer  de  zuyt,  ende  comen  int  leste  mede  te  S.  luan  de  Vlva,  ladende 
alsoo  hare  Schepen  met  veel  costelijcke  waren,  als  dat  schoone  Gout, 
ende  dat  suy  vere  Sil  ver,  ghemunt  ende  onghemunt,  van  de  Stadt  Mexi- 
co, die  gheleghen  is  in  de  voornaemste  ende  Edel-rijckste  Provintie 
van  bloede,  van  gheheele  West-Indien,  daer  de  inwoonders  noch  alle  De  Me.xica- 
daghen  treur-liedekens  singhen,  van  dat  haer  Edelbloet,  soo  onnoo-  "reuruede" 
selijck  door  der  Spaeingiaerden  tirannye  is  uyt-ghestort,  ende  t'self-  j*^"^  ï?" 
de  en  sal  uyt  hare  memorie  niet  gaen,  soo  langhe  als  de  Weerelt  staet.  die  ghedoot 

Alle  dese  voornoemde  Commersien  gheschieden  behoorlijck,  wae-  Spaeingi-"' 
re  voor  waere,  soo  alst  betaemt,  uytghenomen  het  bedroch,  dat  onder  ''"'^^"• 
den  duym  niet  dan  te  veele  en  gheschiet,  winnen  soo  overvloedigh, 
dat  soo  men  het  selfde  beschreve,  van  veelen  niet  soude  ghelooft 
werden.  Alleene  sullen  u  een  Commersie  verhalen,  al  hoe  wel  het 
den  Christenen  niet  en  betaemt  menschen  te  coopen  ende  vercoopen, 

i)  Alacran  rif  beN.  Yucatan,  op  23°  30' N.Br. 

2)  Sisal,  op  de  N.  kust  van  Yucatan. 

3)  Merida,  Z.O.  van  Sisal. 

4)  Een  kaap  met  kenbare  klip,  Z.O.  van  Vera  Cruz. 

5)  Bij  Vera  Cruz. 


44 

nochtans  is  dat  selfde  een  alghemeyne  vrye  Coopmanschap,  soo  wel 
onder  de  Portugijsen  als  Spaeingniaerden. 

Als  nu  eenighen  Spaeingniaert  Equipeert  om  Negros  te  halen, 
moet  daer  toe  Octroy  hebben  van  den  Coninck,  dacr  mede  hy  seylt 
op  de  Cust  van  Catcheu  oft  naer  Angola,  ende  laedt  aldaer  Negros, 
het  welcke  zijn  swerle  menschen,  die  brenght  hy  in  de  West-Indien, 
ende  eenen  Negro  die  hen  cost  inghecocht  7.  ofte  8.  Ducaten,  ver- 
coopt  hem  weder  i  50.  Ducaten,  en  meer.  hebbende  soo  naer  het 
Schip  groot  is,  7.  800  ende  1000.  inne,  winnen  daer  met  t'  grootste 
ghelt,  dat  niet  om  spreken  en  is,  vercoopen  die  Negros  al  voor  waere 
die  costelijck  is,  gelijck  in  West-Indien  vallen,  dan  varen  met  hare  [163 
Schepen  volgheladen  van  alle  costelijckheyt  naer  Spaeingnien.  Jok 
hebbe  diversche,  soo  Spaeingiaerden  als  Portugijsen,  hooren  seg- 
ghen,  datse  met  3.  Realen  van  achten,  die  sy  in  Spaeingien  in-ley- 
den,  1 50.  Ducaten  voor  haer  retoer  ghemaeckt  hebben. 

Volcht  hoe  men  de  West-Indien  sal  beseylen.  Den  Leser  sal  oock 
hier  by  weten,  dat  alles  wat  West-Indien  ghenaemt.werdt,  is  ghele- 
ghen  benoorden  de  Linie  Equinoctiael,  daeromme  al  wat  Poolshoogh- 
den  daer  in  ghenoemt  werden,  benoorden  moeten  verstaen  wer- 
den '). 


i)     De  pp.  164  t/iii  265  bevatten  uitsluitend  zeilaanwijzingen. 


"  BESCHRIJ  VINGHE 

VAN  DE  CUST  VAN  GUI- 

NEA  ENDE  ANGOLA,  HARE  STRECKINGE,  EN 
HOE  ALLE  RIVIEREN,  BAEYEN,  ENDE  REEDEN, 
gheleghen  zijn. 

Mitsgaders,  oock  de  ghedaente,  Policie,  en  Rechten  van  de  inwoon- 
deis  der  selver  Landen:  oock  wat  vruchten  sy  ordinaris  gheven,  en 
wat  goederen  daar  zijn  te  becomen  beginnende  van  den  Tropicus 
Cancri,  tot  Cabo  de  Buena  Esperanga. 

Van  de  handeling/ie,  ghedaente,  Policie,  en  Rechten 
der  Landen. 

Rio  de  Onre,  die  oock  de  Loro  •)  ghenaemt  vverdt,  is  gheleghen 
op  de  west-zijde  van  Africa,  recht  onder  den  Tropicus  Cancri.  Jn  dese 
Ri  viere  is  niets  te  doene,  want  daer,  op  3  5 .  ofte  ^6.  mylen  gheen  volck 
en  woont,  ontrent  de  zee.  Dese  Cust  is  een  dorre  landt,  daer  lover 
noch  gras  op  en  wast :  van  buyten  soo  men  daer  langhs  seylt,  schijnt 
het  te  veel  plaetsen  Duyne  te  wesen,  maer  't  is  anders  niet,  als  witte 
f267]  Rotz-steen,  soo  scherp,  dat  men  daer  op,  in  eenen  dagh  gaens,  een 
paer  schoenen  soude  verslijten,  niet  wetende  waer  een  stuck  van  de 
sole  ghebleven  ware,  de  lucht  is  al  daer  oock  meest  altijts  even  claer, 
soo  dat  van  20.  jae  30.  daghen  niet  een  en  is,  waer  in  de  Sonne  niet 
claer  en  soude  schijnen :  waeromme  het  oock  daer  altijts  so  heet  is,  dat 
een  mensche  op  't  landt  zijnde,  schijnt  te  versmachten,  daer  beneven 
noch,  ghelijck  de  Sonne  op  die  witte  Rotze  schijnende  met  sulcken 
glinster  (waer  af  men  wert  op  't  landt  gaende  gelijck  stick-siende 
blint)  niet  alleene  t'  ghesichte  daer  ghecrenckt  werdt,  maer  oock  't 
ghehoor  u  verhindert  werdt,  en  zijt  doover,  als  ordinaris  op  ander 
tijden,  het  is  oock  soo,  dat  wanneer  men  met  den  anderen  is  discou- 
rerende,  herder  moet  roepen,  als  wel  op  andere  plaetsen :  t'  selfde  is 
my  tot  diversche  reysen  ervaren,  en  hebbe  oock  dickmael  scherpe- 
lijck  daer  acht  op  ghenomen,  als  met  verwonderen  siende  hem,  die 
met  my  was  vergheselschapt,  den  mont  roeren,  ende  nochtans  niet 
verstaende,  daer  mede  ghespot,  ende  ghevraeght  wie  by  hem  was, 
meer  als  ick,  daer  hy  teghen  sprack :  en  hy  my  weder  vraeghde,  wat 


1)    Bij  Azurara  (1443  *  '44^)  Ri°  do  Oiro ;  op  moderne  kaarten  Rio  de  Oro  (goudrivier). 


46 

ickseyde,  dat  ick  soude  uyt-spreken,  op  dat  hy  het  moghte  ver- 
staan :  waer  uyt  ick  oock  voor  seecker  houde,  als  dat  het  ghehoor 
door  de  hitte  verdooft,  en  t'  ghesighte  verduystert. 

De  Menschendie  daer  uyt  het  landt  comen  zijn  soo  arm,  honghe- 
righ  ende  miserabel,  dat  men  compassie  daer  mede  moet  hebben,  als 
mense  siet,  en  sullen  om  een  stuck  broodt  slaven  ghelijck  Muien,  sy 
zijn  daer  deluwe  ')  van  coleur. 

Dese  Cust  is  over  al  even  dorre,  tot  de  Riviere  van  Sinnegael  ^),  [268I 
die  oock  Sanaga  genaemt  wert :  niaer  de  menschen  die  daer  op 
woonen,  werden  langher  hoe  swerter  tot  Cabo  Verde  toe,  al  waer  de 
menschen  soo  pickswert  zijn,  dat  gheen  swert  haer  en  can  overtref- 
fen, 't  Js  seer  vremt  om  t'  selve  te  sien,  hoe  dat  op  Cabo  de  Spartel  3) 
de  menschen  soo  blanck  zijn  als  Silver,  en  op  Cabo  Verde  soo  swert 
als  ghit,  en  nochtans  al  een  landt  is  vervolghens,  aen  malcanderen 
vast,  en  de  menschen  werden  alleynskens  swerter,  soo  men  naer  de 
zuy  t  is  seylende,  tot  datse  niet  swerter  en  connen  werden :  en  dit  swer- 
te  gheslachte,  beginnende  met  Sanaga,  van  by  den  -Tropicus  Cancri, 
gheduert  tot  voorby  de  Cabo  de  Buena  Esparanga  over  de  1600. 
Duytsche  mylen  weeghs.  Dese  swerten  noemen  de  Portugijsen  Ne- 
gros, ende  de  Spaeingiaert  Morenos  4) :  de  swerten  die  bezuyden 
Cabo  de  Buena  Esperanca  zijn,  werden  van  de  Portugijsen  Cabres 
ghenoemt,  en  dat  om  haer  sprake,  die  soo  gaet,  als  of  men  Boeken 
en  Geyten  hoorde  bleeten  5). 

Alle  dese  Custen,  sullen  van  plaets  tot  plaetse,  in  't  bysonder, 
en  van  elcke  Provintie  schrijven,  hare  Rijckdommen,  Politien,  ende 
Rechten,  maniere  van  leven,  ende  oock  wat  Coopmanschap,  die  heb- 
ben, en  hoe  men  met  haer  moet  om  gaen  ende  handelen. 

Nademael  dese  gheheele  Cust  van  Rio  Onre,  tot  bezuyden  de 
Riviere  van  Sanaga,  niet,  ofte  wej'nigh  is  bewoont,  soo  en  hebben 
wy  oock  niet  voor  om  daer  veel  van  te  schrijven,  als  alleene  de  selve 
slechts  wat  aenraecken. 

Ontrent  4.  cleyne  mijlen,  bezuyden  Rio  Onre,  die  oock  Lore  ghe- 
naemt  werdt,  is  een  beslote  Baey,  die  ghenaemt  werdt  Ir  a  Barra  6) ; 
daer  alle  jare  Portugijsen  met  hare  Schepen,  soo  sy  comen  visschen,  [269] 


i)  Deluw  =  vaal.  Zie  Verwijs  en  Verdam,  sub:  , deluwen." 

2)  De  Senegal.  Bij  .^zurara  :  Rio  de  Canaga. 

3)  De  W.  hoek  van  Str.  Gibraltar. 

4)  D.  i.  „moor"-achtigea.  Verg.  A,  p.  182. 

5)  De  naam  K.affer  (kafir  =  ongeloovige)  heeft  niets  met  Port.  „Cabra"  =  geit  te  maken. 

6)  Naar  ik  vermoed,  hetzelfde  als  Tene  Baje  op  de  kaart  van  Teixeira  (Verg.  A.  Bijlage 
IV)  fiat  weer  een  wanvorm  kan  zijn  van  Terra  delguada  bai.va  (I.age  vlakke  Hoek). 


47 

te  Reede  ligghen,  bycans  ghelijck  in  beslote  Haven.  De  Portugijsen 
hebben  groote  Sloepen,  daerse  mede  op  de  Cust  visschen,  enloopen 
s'  niorghens  in  zee  ende  t'  savonts,  ofte  wel  des  middaeghs,  naer  dat 
den  vanck  goet  is  in  comen:  en  legghen  met  de  schepen  binnen 
teghen  een  sandt-Baey  over,  met  de  steynghen  om  leeghe.  De  Cust 
soo  wel  benoorden  als  bezuyden  den  mont  van  Ir  a  Barra  is  heel 
leeghe,  ghelijcx  t'  water,  aen  de  noort-zijde  van  Ir  a  Barra  steeckt 
een  vlacke  staert  af,  naer  zee  toe,  alwaer  een  diep  tusschen  die  staert, 
ende  een  Banck,  die  daer  noch  t'  zee  van  light,  door  loopt,  daer 
men  met  de  Sloepen  uyt  en  in  seylen  can. 

Jn  dit  Ir  a  Barra  verneemt  men  oock  weynigh  menschen,  van  dien 
lande,  als  soo  eenighe  arme  naecte,  die  om  een  dronck  Wijn,  en  son 
een  out  versleten  hemde,  5.  ofte  6. weken  wercken,  als  Muien,  die  noch 
daer  anders  niet  en  zijn,  als  even  in  den  tijdt,  wanneerse  weten  dat 
de  Schepen  daer  ghewoon  zijn  te  comen,  en  helpen  dan  de  Visschers 
in  allen  t'  gheene,  daerse  dienstigh  toe  zijn,  en  brenghen  altemets  soo 
hier  een  Vosse,  ofte  een  ander  vel,  van  t'  ghediertedatse  weten  te 
vanghen,  soo  dat  landt  doch  anders  niet  en  is,  als  voor  dieren,  en 
gheen  mensche  wooninghen,  jae  't  ghedierte  en  is  noch  maerhieren 
daer,  waer  soo  eenigh  versch  water  is.  Alle  dese  voornoemde  Cust  van 
Rio  Onre  tot  Sanaga,  langhs  den  zee-cant  is  soo  dorre,  dat  ick  naeu- 
welijcx  en  soude  connen  weten  te  segghen,  waer  eenigh  versch  wa- 
ter te  becommen  ware,  als  in  de  Riviere  Onre,  ofte  in  de  Angro  van 
Ir  a  Barra,  aen  Cabo  Blanco  is  mede  water,  maer  varde  t'  soecken, 
1 270]  en  onghereet  voor  eenigh  Schip  dat  alleen  daer  water  soude  willen  ha- 
len. Daeromme  in  sulcken  ghevalle  des  waters  noots  zijnde,  is  den 
besten  wegh  naer  Cabo  Verde,  ofte  naer  de  Soute  Eylanden. 

Van  Ir  a  Barra  tot  Cabo  Blanco  is  30.  mylen :  t'  landt  van  Cabo 
Blanco  is  immers  soo  dorre,  alst  op  de  gheheele  Cust  wesen  mach, 
ende  t'  landt  is  witte  Rotz-steen,  op  den  hoeck  steyl,  gelijck  af  ghe- 
houwen,  ende  onder  aen  den  hoeck  een  sandt-staert  die  vlack  af- 
steeckt,  daer  en  wast  lover  noch  gras  op,  als  hier  en  daer  soo  wat 
dorre  haegh-boskens :  de  Portugijsen  die  daergaen  visschen,  versien 
haer  selven  wel  van  alles,  wanneerse  van  huys  comen,  soo  datse  niet 
en  ghebreken  als  Visch,  diese  daer  genoech  crijghen,  en  ligghen  met 
haer  Schepen  heel  binnen  :  Vijf  mylen  van  de  Caep  in  een  bocht, 
maer  onder  de  Caep  is  oock  goede  Reede,  seylt  dicht  by  de  Caep  in, 
en  moet  oock  daer  cort  om  loeven,  soo  ghy  van  de  noort  comt,  ende 
en  hebt  niet  te  schuwen,  als  dat  voor  ooghen  ghesien  werdt,  voor 
't  Ravelen  van  't  Water  .?ijt  niet  beschroomt,  want  't  zijn  anders  niet 


48 

als  de  stroomen,  die  teghen  malkanderen  schieten,  ende  oock  door 
een  Val,  die  aen  den  hoeck  van  de  Caep  is,  soo  dat  het  u  oock  cort 
3.  ende  4.  vamen  op  drooght,  maer  daer  blijft  noch  altijts  6.  ofte  7. 
vamen,  naer  dat  den  hoeck  nae  ghenomen  werdt.  Soo  als  men  den 
hoeck  om  sal  seylen,  en  moet  men  gheen  windt  over  geven,  maer 
seylen  zijn  naesten  by,  soo  hooghe  als  immers  moghelijck  is :  sult 
even  wel  noch  moeten  laveren  om  Reede  te  maken.  Twintigh  mylen 
van  Cabo  Blanco,  z.  ten  o.  light  een  Riviere  ghenaemt  Rio  de  S. 
Antonio :  van  dese  Riviere  in  't  landt  40.  mylen  light  een  Stedeken, 
ghenaemt  Caragoli  '),  al  waer  onder  weghen,  tusschen  dat  Stedeken,  f2711 
en  de  zee,  soo  hier  en  daer,  eenighe  arme  lieden  woonen,  die  oock  pas- 
sen op  den  tijdt,  wanneer  de  Portugijsen  daer  comenVisschen,  ende 
dan  comen  oock  slaven  naer  de  zee-cant,  om  te  helpen  voor  een  stuck 
broots,  ende  een  dronck  Wijns,  datse  van  de  Portugijsen  crijghen. 
Voorts  alle  dese  Cust  van  Cabo  dojado  «),  tot  bezuyden  de  Riviere 
Sanaga,  en  is  maer  om  te  Visschen,  alsoo  daer  die  gheheele  Cust 
langhs,  Visch  in  overvloet  is,  die  ghenaemt  werdt  Pargos  3)  ende 
Meros  4) :  ende  wie  langhs  dese  Cust  seylende,  Visch  ghebreck  heeft, 
en  heeft  het  niemandt  als  zijn  selven  te  wijten  :  want  met  den  hoeck 
conter  soo  veel  vanghen,  als  ghy  wilt :  werpt  hets'  morgens  een  ure 
op  de  ly  5),  zijnde  een  cleyne  myle,  ofte  wat  minder  van  't  landt, 
sult  Visch  ghenoegh  vanghen  :  elck  zijn  believen. 

Van  Rio  Sanaga,  die  oock  Sinagal  werdt  ghenaemt. 

De  Riviere  van  Sanaga,  is  een  groote  Riviere,  heel  erom,  die  ge- 
houden wert,  over  de  lOO  mylen  op,  in  't  landt  te  loopen,  sy  maeckt 
oock  het  water  een  ende  twee  mylen  in  zee  troubel,  van  't  af-water, 
uyt  de  Riviere.  Met  groote  Schepen  en  can  men  daer,  boven  5.  ofte 
6.  mylen,  op  varen,  met  Jachten  1 8.  ofte  20.  mylen,  ende  met  Sloepen 
45.  ofte  50.  mylen  ^).  De  Coopmanschappen  die  daer  vallen,  is  Am- 
bre,  Olifants  ende  zee-paerts  tanden,  Wasch  ende  Huyden :  voorts 


j)     Zie  Raart  van  Teixeira,  op  17°  N.Br. 

2)  Bedoeld:  Bojador? 

3)  Pargo  =  zeebrasem. 

4)  Mero=  wijting. 

5)  Versta:  „draai  een  uurtje  bij"  ;  d.  i. :  stel  de  zeilen  zoodanig  dat  het  schip  nagenoeg 
op  dezelfde  plaats  blijft. 

6)  Tegenwoordig,  voor  niet  zeer  groote  schepen,  lot  Kayes,  alwaar  de  spoorweg  begint, 
die  het  Senegalbekken  met  den  Niger  (bij  Bammako)  verbindt. 


49 

Naems-Yser  '),  sorteringe  van  cralen,  brandewijn,  root,  geel  ende 
[272]  blaeu  kersaey,  Slesigher  lijwaet  ^),  groote  copre  beckens  etc. 

De  menschen  van  dieRiviere  zijn  heel  onmanierlijck  wilt,  ende  by- 
cans  pick-swert,  soo  een  weynigh  deluwer  3) :  de  Negros  van  Cabo 
Verde  noemen  dese  Sanaga-loisen  4),  Moerijsico  s).  Dese  Sanaga- 
loisen  behelpen  haer  selven  heel  armelijck,  en  eeten  hare  cost  meest 
verot,  stinckende,  als  de  maeyen  daer  uyt  loopen,  voornemelijck 
Visch,  diese  te  drooghen  hanghen,  tot  datse  crielen  van  de  maeyen  : 
soo  dat  een  mensche  walght,  die  de  cost  siet ;  k'  laet  staen  te  eeten, 
sy  braden  oock  veel  haer  Visch  op  drooghe  koeye-misch,  en  bancken 
die  dan  noch  op  sonder  broot,  met  Milhe  (>),  een  greyn,  dat  ghelijck 
de  grutte  hier  te  lande  mach  wesen,  t'  geen  sy  daer  noch  sober  heb- 
ben, want  voor  aen  de  Cust,  by  de  zee-cant,  ist  dorre  landt,  daer  niet 
op  en  wast,  maer  diep  in  't  landt,  begint  het  groen  te  wesen.  Haer 
Sacreficie  die  sy  doen,  gheschiet  aen  den  Duyvel,  diese  aen  bidden. 
Jn  dese  Riviere  zijn  oock  veel  zee-paerden,  die  dickmael  een  Canoa 
met  Negros  en  al,  om  rocken,  en  verslinden  de  menschen :  het  zijn 
heel  groote  dieren,  en  hebben  vooren  twee  pooten,  en  schieten  soo 
dickmael,  met  2.  en  3.  te  ghelijcke  met  het  gheheele  voor-lijf  uyt  het 
water,  over  de  Canoan  heenen,  en  vallen  alsoo  de  Canoa  omme,  ghe- 
lijck die  heel  ranck  zijn :  want  als  onse  natie  daer  inne  comen,  con- 
nen  naeuwelijcx  daer  inne  vast  staen,  ofte  vallen  d'  een  ofte  d'  ander 
zijde  omme. 

Van  Caèo  Verde. 

Aan  dese  Riviere  Sanaga,  tot  de  Cabo  Verde,  begint  het  landt 

groender  ende  vrucht-baerder  te  werden,  soo  van  gheboomten,  als 

[273]  andere  vruchten.  De  Caep  selve  staet  vol  gheboomte,  waer  onder 

veel  Palm-Boomen  staen,  wiens  Wijn,  ghenoemt  Wijn  de  Palme, 

daer  seer  goet  valt,  by  datse  op  andere  plaetsen  doet. 

i)  Een  juiste  omschrijving  van  Naemsch  (Namensch|  ijzer,  heb  ik  niet  kunnen  vinden. 
Ik  vermoed  dat  het  ijzer  was  „in  staven",  verg.  p.  275  en  280  en  wel  in  dunne  staafjes.  Het 
zou  dan  gemakkelijk  door  de  Negers  kunnen  worden  omgesmeed,  óf  als  geld  kunnen  wor- 
den gebruikt,  b.v.  in  den  vorm  van  ,.guenzés"  die  nog  heden  in  het  achterland  van  de  Grein- 
kust  gangbaar  zijn.  Zie  A,  p.  66,  noot  i. 

2)  Verg.  p.  2,  noot  4. 

3)  Deluw,  zie  aant.  p.  267. 

4)  Sanaga-loisen  =  Senegaleezen.  Verg.  het  oude  Portugaloisen. 

5)  De  Senegal  scheidde  (en  scheidt  nog  steeds)  het  gebied  der  Berbers  van  dat  der  Ne- 
gers. In  beginsel  is  dus  hetgeen  Ruiters  zegt  juist.  Benoorden  den  Senegal  treft  men  „Moris- 
co's",  d.  i.  „mooren"aan. 

6)  Kafferkoorn. 

4' 


Op  dese  Caep  en  gheschiet  gheen  handelinghe,  maer  de  lieden, 
die  daer  op  woonen,  comen  met  t'  ghene  zy  te  coopen  hebben,  naer 
het  Stedeken,  dat  binnen  de  Caep  light,  teghen  over  het  Eylant  '), 
al  waer  de  Schepen  onder  te  Reede  ligghen :  daer  en  valt  oock  anders 
niet  besondersals  Huyden,  voor't  Naems-Yser,  en  Brande-wijn,  het 
gheene  de  voornaemste  Coopmanschap  is,  het  geel  kersaey,  en  een 
sorteringhe  van  Ketel-beckens,  die  heel  wijt  ende  plat  zijn,  daer  een 
mensche  can  in  sitten  wasschen,  zijn  oock  daer  wel  ghetrocken :  men 
salder  oock  root,  ende  blaeuw  Kersaey  verhandelen,  maer  meest  t' 
geel,  oock  een  weynigh  Slesigher  liwaet,  Amber-cralen  en  Corael, 
ende  soo  een  weynigh  sorteringhe  van  Neurenborgherye,  en  wat 
sorteringhe  van  glase  cralen :  doch  voor  de  cralen,  sult  weynigh 
ghenoech  crijghen,  qualijck  ghenoech  Wijn  de  Palm ;  maer  daer  is 
een  sorteringhe  van  Christelijne  cralen,  die  acht-cantigh  zijn,  daer 
sal  men  wel  soo  hoenders,  ende  andere  vervarssinge  voor  crijghen. 

Dit  volck  ende  oock  alle  het  Negros  gheslachte,  is  soo  gheneghen 
tot  den  Brande-wijn,  dat  het  haer  leet  is,  dat  de  Flessche  met  Bran- 
de-wijn niet  altijts  aen  den  hals  en  hanghe. 

Vier  mylen  van  dit  Dorp.  om  de  oost,  light  het  Stedeken  Refusco, 
al  waer  meest  alle  de  Coop-handel  gheschiet,  van  Cabo  Verde  ^).  t' 
Stedeken  Refusco  is  Somer-dagh  de  Reede  voor  de  Schepen :  daer 
en  is  oock  gheen  ander,  als  dese,  om  daer  op  die  gheheele  Cust,  van  [274] 
Cabo  Verde  tot  de  Riviere  Gambi  te  handelen  :  en  al  de  Commercie, 
op  die  gheheele  Cust,  uyt-ghesondert  Refusco,  daer  de  Schepen 
ligghen,  moeten  met  Boots,  Sloepen,  ende  Jachten,  gheschieden.  Te 
Refusco  comt  veel  volck,  wijt  en  zijt,  uyt  het  landt  met  Huyden. 
om  te  verhandelen  aen  de  Schepen,  die  daer  ligghen :  brenghen  oock 
altemet  wel  een  weynigh  Ambre,  en  een  Olyfants-tant  mede. 

Tusschen  dit  Stedeken  Refusco,  ende  het  Dorp  van  Cabo  Verde, 
light  een  Stede,  daer  alle  daghe  een  merckt  is  van  Wijn  de  Palma. 
Hare  huysen  zijn  al  daer  boven  scherp,  caps-ghewijse,  van  riet,  onder 
en  boven  bedeckt  met  't  loof  van  't  riet,  sommighe  met  wilde  Dadel- 
blaren,  en  sommighe  oock  met  Palmijt-blaren:endedehuyskenszijn, 


i)  Later  het  eiland  Goeree,  thans:  Goree.  Waar  het  stedeken  lag,  vindt  men  thans  Da- 
kar, de  groote  koloniale  hoofdstad  van  Fransch  West-.-^frika  en  zetel  vanden  Gouverneur- 
Generaal.  —  Volgens  Dapper,  „Naukeurige  Beschryvinge  der  Afrikaensche  Eylanden, 
Amsterdam,  t668",  werd  het  in  1617  aan  de  W.  I.  C.  (die  toen  nog  niet  bestond  !|  afgestaan 
(fol.  90).  Het  is  echter  denkbaar  dat  de  Generaliteit  er  destijds  een  fort  liet  aanleggen,  zoo 
goed  als  zij  het  in  1612  aan  de  Goudkust  had  gedaan,  te  Mouree. 

2)  Rio  fresco.  Thans  Rufisque,  waar  vooral  veel  uitvoer  van  olienootjes  (groundnats) 
plaats  vindt. 


SI 

door  den  bant,  I2.  en  13.  voet  hooghe,  en  8,  ofte  9.  voet  wijt :  hare 
deuren  daermen  in  comt,  zijn  ontrent  4.  voeten  hooghe,  soo  dat  men 
moet  boeken,  om  daer  inne  te  comen  :  haer  slaep-stede  is  een  stel- 
lagie,  van  een  voet  hooghe,  boven  der  aerde,  aen  een  zijde  van  't 
huysken,  en  haer  bedden  zijn  matjens,  van  riet,  ofte  biesen  :  daer 
sy  vier  stoken,  om  haer  Milhe,  Rijs,  Visch,  ende  Vleesch  te  koocken, 
is  recht  in  't  midden  van  't  huysken :  haer  vloeren  zijn  soo  als  den 
grondt  is  duyne,  want  de  gheheele  Cust  langhs,  van  Cabo  Verde  tot 
de  Riviere  Gambi,  is  al  witte  sandt-duyne,  soo  fijn  als  men  in  de 
nacht-glasen  ')  doet,  wanneer  men  daer  dicht  by  de  zee-cant  over 
gaet,  craeckt  het  van  fijnicheyt,  ghelijck  als  hier  te  lande  over  be- 
vroose  sneeuw,  die  soo  onder  de  voeten  craeckt,  als  men  daer  over 
heen  gaet.  Dese  swerten,  aen  ende  ontrent  de  Custen  van  Cabo 
I27SI  Verde,  tot  Cabo  Roxo  toe,  zijn  door  d'onse,  Engelsche,  ende  voor- 
nemelijck,  de  Frangoische  Natiën  bedorven,  en  soo  snoode  ghe- 
maeckt,  dat  men  daer  niet  een  Ox-hooft  waters,  ofte  een  arm  vol 
brants-houts  en  mach  halen,  sonder  't  selve  dubbel  te  betalen,  oock 
wat  mensoude  moghen  van  doen  hebben,  zijn  over  al  mannen  toe  ghe- 
stelt,  die  haer  gheniet  daer  van  trecken  :  dat  zijn  quansuys  Officiers, 
en  ghevense  de  naem  van  Cappiteyn  :  als  daer  is  een  Cappiteyn  van 
't  water,  een  van  't  hout,  een  van  't  Visschen,  een  van  't  Vee,  ende 
een  van  de  Huyden  :  dan  comt  noch  de  Alcaide,  2)  die  treckt  Tol  voor 
hem,  ende  voor  den  Coninck  die  hy  seght,  diep  in  't  lant  te  wesen, 
om  Oorloge  te  voeren :  en  nimmermeer,  ofte  selden  comt  den  Co- 
ninck aen  de  zee-cant.  De  Portugijsen  die  daer  noch  weynigh  zijn,  op 
dese  Cust,  woonen  by  de  Negros,  ofte  soo  wy  die  noemen  swerten,  die 
soo  te  Refusco,  Juala  ende  Porto  dalla  3)  haer  onthouden,  dickmael 
selve  in  persoon  naer  den  Coninck  in  't  landt  reysen,  met  2.  ende 
300.  staven  ysers,  en  meer  andere  presentatien,  den  Coninck  van  de 
Negros  schencken,  om  te  meer  zijn  faveur  te  hebben.  De  handelinghe 
van  Cabo  Verde  af,  tot  voorby  Rio  Gambia,  naer  Cabo  Roxo,  en 
44.  myle  Cust,  gheschiet  al  op  een  wijse,  en  voor  eenderley  goet  van 
Coopmanschap,  ende  de  Retoeren,  zijn  Huyden,  Wasch,  Olyfants- 
tanden.  Rijs,  ende  Ambre :  de  Tanden  vallen  meest  op  de  oost-Cust, 
als  Juala,  Rio  Gambia,  en  oock  beoosten  de  Riviere  aen  de  Cust. 
Maer  een  Coopmanschap  is  op  dese  gheheele  Cust,  van  Cabo 


i)     De  sandloopers,  die  vooral  aanboord  dienst  deden  en  om  het  half  uur  „gekeerd" 
moesten  worden.  Vandaar  dat  men  nog  steeds  den  tijd  aanboord  uitdrukt  in  „glazen". 

2)  Arab.  Al  caid.  Port.  Alcaide,  bevelhebber  van  een  fort  of  van  eene  provincie. 

3)  Thans  Joal  en  Portudal  in  Senegal  (Fr.^. 


52 

Verde  af,  tot  de  Grein-Cust,  ja  heel  tot  de  Mina  toe,  onder  de  Negros 
gheestimeert  ghelijck  Goudt,  daer  onse  Duytsche  natie,  noch  son-  [276] 
derlinghe  gheen  handelinghe  mede  en  doet,  en  is  een  fruyt  ghenaemt 
Cola  '),  daer  valles  veel  in  de  Serra-Lioa.  Dese  Cola  wert  in  't  eerste 
van  December  rijpe,  en  groeyt  op  groote  hooghe  Boomen,  in  bol- 
sters, ghelijck  de  Castanien,  5,ende6.in  eenhuysken, aen  malcande- 
ren  ghevoeght,  en  elcke  keeste  ^)  van  die  Cola,  is  oock  ghelijck,  als 
de  groote  eender  Castanie :  van  buyten  Purper  coleur,  en  die  ont- 
sticken  bijtende,  zijn  van  binnen  soo  wit,  als  een  haghel,  en  bitter  van 
smake,  soo  wanneer  de  Negros  begeeren  te  drincken,  eeten  een  beete 
van  die  Cola;  drincken  dan  een  dronck  waters,  'tgheene  een  lief- 
tallighe  smaeck  daer  op  heeft. 

Dese  Cola  is  over  al,  op  die  Custen,  soo  wel  onder  de  Portugijsen 
selve,  als  onder  de  Negros,  ghelijck  contant  ghelt  in  de  borse.  De 
Portugijsen  comen  in  den  tijdt  van  de  Cola  tot  Serra-Lioa,  om 
die  van  de  Negros  te  handelen,  dan  varen  met  die  Cola  naer  Rio 
Gambia,  Juala  ende  Cacheo,  ende  coopen  daer  slaVen  voor. 

De  Negros  van  Cabo  Verde,  de  Cust  langhs,  tot  voor  by  Gamba, 
zijn  extraordinaris  swert :  besneden  van  aen-sight,  en  't  lichaem 
gelijck  oft  van  een  beelt-snijder,  naer  't  leven  waer  besneden,  en  naer 
der  swerten  wijse,  de  schoonste  van  alle.  De  Negros  gheneeren  haer 
veel  met  visschen  :  meest  alle  morghen  sullen  haer  met  gheheel  wit 
vet  smeeren,  het  hooft,  hayr,  ende  aen-ghesighte,  t'  gheene  voorts 
aen  de  handen  blijft  hanghen,  smeeren  op  de  borst,  armen,  ende 
heupen,  en  latent  dan  op  den  dagh  van  de  Sonne  op-drooghen,  waer 
van  sy  den  gheheelen  dach  glimpen,  wanneer  de  Sonne  daer  op  be- 
gint te  schijnen,  ghelijck  dat  niet  minder  en  can  wesen,  ofte  het 
moet  smelten,  en  loopen  by  het  lijf  neder,  dan  vrijven  sy  dat  selve  [277] 
soo  over  al  'tgheheele  lij  f,  datter  niets  verlooren  en  gaet,  maer  drooght 
alles  schoon  op,  waer  door  haer  oock  de  huyt  soo  sachte  is:  sy  seg- 
gen  datse  haer  niet  en  smeerden,  souden  niet  connen  gedueren  van 
pijne  in  't  hooft.  Dit  ghebruyck  van  doen  is  onder  alle  de  Negros 
ghemeen. 

De  Negros  van  Cabo  Verde,  Refusco,  Juala,  Porto  d?lla,  en  voorts 
langs  de  zee-cant  tot  Cabo  Roxo,  ghebruycken  meest  een  maniere 
van  bidden,  ende  Offeren  den  Duyvel  jaerlijcx  van  hare  goederen, 
en  alle  5.  ofte  7.  jaer,  Offeren  een  mensche  ofte  twee  naer  dat  haer 


i)  De  Kola-noot.  vrucht  van  Sterciilia  acuminata  Beauv.  In  de  binnenlanden  wordt  de 
noot  nog  heden  ten  dage  als  pasmunt  gebruikt. 

2)  Mnl.  „keeste"  beduidt:  „pit".  Verdam  Mnl.  Wdbk. 


53 

den  quaden  wijs  maeckt,  dat  heure  misdaden  groot  zijn :  wanneer 
sy  bidden,  soo  bidden  sy  even  als  de  Turcken,  en  hebben  een  seker 
plaetse  daer  toe  gheordineert,  die  heel  rontom  is  betuynt  met  staken, 
boven  open,  sonder  cappe,  daer  gaense  in  om  te  bidden,  maer  al 
eer  sy  in  dien  Thuyn  treden,  legghen  alles  van  haer  af,  Boghe. 
Pijlen,  Hase-gaeyen,  jae  tot  haer  mes  toe,  dan  vallen  ter  aerden  op 
haer  knien,  openen  haer  armen,  diese  terstont  wederom  sluyten,  en 
vallen  met  haer  aenghesighte  op  de  aerden  neer,  de  handen  hebben 
boven  'thooft  te  samen  dan  rijsen  wederom  op,  ende  ghebruycken 
eenigheprevelinghe  in  haer  selven,  ende  nae  datse  de  woorden  ghe- 
bruyckt  hebben,  vallen  weder  ter  aerden  als  vooren ;  dit  doense  soo 
drie  ofte  vier  maels  naer  malcanderen,  en  dan  gaense  weder  daerse 
te  doen  hebben :  en  ghelijck  als  wy  vooren  hebben  gheseyt,  datse 
haer  des  morghens  met  vet  smeeren,  soo  blijfter  veel  sandt  ofte  aerde, 
naer  dat  de  grondt  is  daerse  ghebeden  hebben, 'aen  het  voor- hooft 
I278)  voornemelijck,  hangende,  ende  en  sullen  dat  sandt  ofte  die  aerde,  om 
gheenderley-wijse  afvaghen,  maer  laten  'tselfde  daer  soo  langhe 
aen,  tot  dat  het  van  't  selfst  afvalt :  het  en  is  oock  gheen  heel  quaet 
volck  om  mede  te  handelen,  soo  dat  men  met  haer  ten  naesten  by 
wel  can  over  een  comen :  dat  sy  in  eenighe  dinghen  snoode  zijn,  is 
deur  eyghen  schuit,  die  daer  comen  handelen,  datse  de  Negros  soo 
veel  wijs  maken :  ghelijck  het  oock  meest  alle  de  Guineasche  Cust 
langhs  is.  Die  Negros  van  de  Cust  Cabo  Verde  tot  Cabo  Roxo,  zijn 
soo  een  weynigh  dief-achtigh,  wie  daer  comt,  moetse  niet  al  te  veel 
betrouwen,  sy  becleeden  wel  alle  haer  schamelheyt  ende  middel-lijf, 
maer  met  arm,  hooft,  ende  beenen,  loopen  sij  naeckt,  alleen  die  op 
het  water  •)  woonen,  dat  soo  de  voornaemste  zijn,  setten  soo  een  ou- 
bolghe  mutse  op  't  hooft.  De  vrouwen  vercieren  haer  met  het  hayr 
te  pareren,  'tgheene  sy  soo  weten  te  vlechten,  ghelijck  eens  Keysers 
Croone,  Torens-ghewijse,  boven  scherp  toe,  en  dat  besmeeren  sy 
s'  morghens  heel  vet  met  wit  smeer,  en  wanneer  dan  de  Sonne  daer 
op  comt  te  schijnen,  loopt  dat  vet  by  het  aenghesighte,  necke,  ende 
wanghen  neder,  ghelijck  de  tranen  daer  langhs  heenen  rollen :  dan 
hebben  ghenoech  te  strijcken.  De  cleedinghe  van  de  Vrouwen  is  een 
vier-cant  cleet,  ghelijck  een  slaep-laken,  datse  om  haer  lijf  winden,  en 
is  soo  lanck,  dat  het  van  onder  d'Oxelen  tot  de  voeten  toe  comt,  en 
zijn  gemeenlijck  van  ghestreepte  cattoene  cleetjens,  diese  daer  selve 
weven.  De  Mannen  vercieren  haer  met  sekere  platte  vier-cante  roo 

i)     Versta:  aan  de  kust  wonen. 


54 

leere  taskens,  diese  rontom,  aen  hals  ende  arm  banden,  vast  maken 
en  hanghen  om  den  hals,  de  halse-banden,  ende  de  arm  banden  strij- 
cken  over  de  armen,  tot  over  de  elle-boghe,  trecken  dan  daer  een  [279I 
rock  over  heen,  van  fatsoen  ghelijck  der  Turcken  rocken,  en  maken 
die  van  ghestreepte,  Blaeuw,  ende  Violette  Cattoene  cleetjens,  diese 
selve  weven,  en  setten  haer  ghetouwen,  in  't  sandt  neder,  en  t' 
savonts  draghen  die  weder  naer  huys  :  de  Smidts  smeden  op  de  Hey- 
densche  ofte  Egiptische  wijse,  haer  blaes-balcken  zijn  twee  cleyne 
onbereyde  Calfs-huydekens,  die  t'samen  ghenaeyt  zijn,  ghelijck  een 
sack,  het  ruyghe  buyten,  en  boven  een  lanck-worpigh  gadt,  daer  aen 
weer-zijden  een  houtken  vastghemaeckt  is,  en  neder-waert  op  de 
zijde,  is  een  gadt  daer  een  ysere  pijpe  in  steeckt,  dan  legghen  die 
sacxkens  op  de  aerde  neder,  en  lichten  met  een  handt  op  ende 
neer,  blasende  alsoo  daer  mede :  heur  Ambeelt  settense  in  't  sandt 
neder,  en  smeden  alsoo  wat  haer  van  doene  is. 

Dees  Swerten  hebben  oock  een  amiable  groete,  als  de  vrienden 
malcanderen  ontfanghen :  de  vrient  die  van  buyten  comt,  wert  van 
elcke  vrient  in  't  bysonder  omhelst,  gevende  malcanderen  de  handt, 
en  bevatten  elcx  anders  middelste  vingher,  daer  mede  sy  elck  in 
zijn  eyghen  hant,  soo  een  clip  geven  '),  gelijck  men  hier  te  lande, 
met  de  middelste  vinger  van  den  duym  in  de  hant  om  dippen  :  hoe 
dat  die  clip  luytbaerder  is,  hoe  sy  meer  gheestimeert  werden,  hare 
groete  te  connen  doen:  ende  het  vrou-volck  sal  'tmeerendeel  wee- 
nen ;  als  sy  de  vrienden  ontfanghen :  'topbrenghen  van  hare  kinderen 
is  heel  modest;  'tware  goet  dat  sommighe  van  d'onse  in  'tstuck  van 
hare  kinderen  manierlijck  op  te  brenghen,  niet  en  beschaemden.  De 
vivres  die  daer  te  becomen  zijn,  zijn  Ossen,  Koeyen,  Boeken,  Geyten 
ende  honderen :  maer  van  Cabo  Verde,  tot  de  Riviere  Gambia,  die 
gheheele  Cust  langhs,  is  alle  dinghen  dier,  ende  de  swerten  weten  i^soi 
haer  goet  wel  te  loven,  een  Osse,  ofte  Koeye,  naer  datse  een  wey- 
nigh  vet  is,  sullen  u  die  niet  min  als  15.  ofte  16.  staven  Ysers  ghe- 
ven  =*),  het  zijn  gheheel  cleyne  beesten,  soo  dat  na  advenant  veel 
beter  coop  is,  in  Neerlandt  vleesch  te  coopen :  'tbroodt  datse  heb- 
ben is  Milhe,  daer  wy  aireede  vooren  af  hebben  beginnen  te  roeren, 
is  een  cleyn  ront  saet,  datse  in  houte  Motieren,  diese  selve  uyt  een 
Boom  maken,  een  voet  ofte  anderhalf  diep  stampen.  Dese  Milhe 
ghestamt  zijnde,  is  ghelijck  meel,  knedent  tot  deegh,  en  maken  daer 


i)  De  aan  de  Kust  zeer  algemeen  verspreide  manier  van  groeten.  Verg.  ook  A,  p.  35. 
2)  Verg.  noot  p.  271. 


55 

al  cleyne  bollekens,  ghelijck  erten  af,  en  hanghent  in  sacken,  die 
gemaeckt  zijn  van  bast  van  Boomen,  boven  in  de  hane-balcken  van 
hare  huyskens :  daerse  af  ende  toe  gaen,  'tselve  ghebruyckende  tot 
haer  suyvel  in  stede  van  broedt,  dese  Milhe  ghecoockt  zijnde  in,  in 
stede  van  pottagie.is  ghelijck  de  Maqueroni  in  Italien,  en  noch  soeter 
van  smake,  maer  door  dien  dat  het  de  Negros,  in  de  hane-balcken 
van  haer  huyskens  hanghen,  smaeckt  naer  den  roock :  'tfruyt  dat 
daer  is  zijn  Bananen,  die  daer  noch  sober  zijn,  alsoo  dat  daerweynigh 
fruyt  is  te  becomen :  de  Wijn  de  Palm,  is  daer  soo  tamelijck  te  crij- 
ghen,  van  eenighe  rariteyten,  en  is  daer  ander-;  niet  als  Meer-catjens, 
die  men  op  gheen  ander  plaetsen  soo  glat  en  sal  vinden,  alsse  daer 
zijn,  in  't  landt  zijn  oock  Olifanten,  ende  de  Portugijsen  die  daer  te 
Juala  woonen,  hebben  Kemelen. 

Van  Cabo  Roxo,  Caclieo,  ende  Serra-Lioa. 

[aSi]  Cabo  Roxo  is  de  west-hoeck  van  Rio  grande  in  Cacheo :  de  Ne- 
gotie die  de  Portugijsen  doen  in  dit  Cacheo  ')  istweeder-ley,  d'  eene 
uyt  Portugael,  ende  d'  ander  op  eyghener  Cust.  De  goederen  uyt 
Portugael,  om  in  Cacheo  te  handelen,  zijn  Spaensche  Wijnen,  Olye, 
HoUantsche  Caes,  ghesouten  Serdeyn,  wit  Beschuyt,  Slesigher- 
lijwaet,  Sijde  koussens,  mans  vilten,  beckens,  Bischaeys-Yser,  alder- 
hande  coleuren  van  Kersaeyen,  Perpetuanen  2),  Rassetten  3),  Picot- 
ten,  Corael,  glase-cralen  etc. 

Voor  dese  Coopmanschappen  werden  slaven  ghegheven,  aen  de 
Portugijsen,  die  daer  met  haer  woonen,  ende  ghelijck  voor-coopers, 
de  Negros  al  op  coopen,  teghen  datter  Schepen  comen. 

Wanneerse  nu  haer  Schepen  vol  slaven  hebben,  varen  dan  daer 
mede  met  Patente  naer  West-Indien  :  en  vercoopen  dan  daer  die  arme 
menschen,  tot  slaven,  voor  alsulcke  waren  als  in  de  West-Indien 
vallen. 

De  Negotie,  die  wy,  op  eyghener  Cust  noemen,  werdt  meest  door 
de  Portugijsen  ghedaen,  die  op  't  Eylandt  S.  lago  woonen,  met  cleyne 
Schepen,  Sloepen  ende  Jachten  :  sy  ladense  eerst  met  Sout,  t'  gheene 
sy  voor  niet  halen  op  heur  by  gheleghene  Eylanden,  als  Ilha  de 


i)  Cacheo,  aan  de  R.  Cacheo  in  het  tegenwoordig  Port  Giiiné.  De  R.  Cacheo  heette  vroe- 
ger Rio  de  S.  Domingos  (Ca'  da  Mosto,  1455—1463).  Verg.  ook  \  Bijlage  IV,ahvaar  Rio 
de  Domingos  met  het  dorp  Cachen.  , 

2)  Verg.  noot  p.  3. 

3)  Verg.  noot  p.  3. 


S6 

Maye,  en  Ilha  de  Sal,  met  dat  Sout  varen  sy  naer  de  Serra-Lioa,  en 
verhandelen  'tselve  al  daer  voor  Gout,  Olifants-tanden,  ende  Cola. 
Dan  seylen  weder  van  de  Serra  Lioa,  naer  Juala,  en  Porto  dalla,  al 
daer  verhandelen  een  deel  van  de  Cola,  voor  Cattoene  cleetjens,  oock 
mede  altemets  verhandelen  hare  Tanden,  diese  in  de  Serra  Lioa  ghe- 
handelt  hebben,  voor  cleetjens  van  Cabo  Verde  (soo  werden  die  ghe-  [282] 
naemt,  om  datse  veel  aen  Cabo  Verde  ghemaeckt  werden.)  Van  daer 
seylen  dan  weder  om  de  oost,  naar  Cacheo,  daer  verhandelen  dan 
de  reste  van  hare  Cola,  ende  dan  voorts  wat  sy  noch  hebben  voor 
Slaven  :  en  maken  soo  50.  ofte  60.  Slaven  te  crijghen,  voor  'tgheene 
datse  soo  langhs  de  Cust  ghehandelt  hebben,  en  elcke  Slave  is 
haer  door  den  anderen  weerdigh,  150.  Realen  van  achten,  soo  datse 
by  maniere  van  spreken,  met  niet,  neghen  ofte  thienduysent  Realen 
van  achten  winnen,  want  sy  connen  haer  soo  sober  lijden,  in  alle 
dinghen, dat  te  verwonderen  is,  en  als  sy  altemet  soo  wat  Visch  van- 
ghen, ofte  te  eenighe  plaetsen  comen,  daer  alle  dinghen  goede  coop 
is,  ghelijck  in  de  Serra  Lioa,  vreten  ghelijck  Wolven  :  terstont  oock, 
waerse  grondt  connen  becomen,  met  den  hoeck  over  boort  en  aen  't 
Visschen,  ende  Visch  vanghende,  ten  eersten  met  de  ketel  ofte  pot, 
wat  datse  dan  hebben,  te  vyer,  endie  vol  soet  water  ghedaen,  met 
een  weynigh  Portugaels  Olye,  soo  sy  die  hebben,  ofte  by  ghebreck 
van  dien,  een  weynigh  Olye  de  Palm,  daer  in,  en  dat  met  den  verssche 
Visch  ghecoockt,  met  Roo  Peper,  en  wat  Azijn  daer  bij :  t'selveghe- 
coockt  zijnde,  maken  daer  soppen  op  van  broodt,  in  dien  sy  het  heb- 
ben, en  by  ghebreke  van  broodt,  nemen  P'arinha  diese  in  die  Visch 
soo  doen,  en  maken  soo  een  Mingau  '),  ghelijck  zijt  noemen,  ende  is 
ghelijck  ofte  een  Mortroel  ^)  van  bry  ware,  daer  mede  maeckt  hem 
dan  Portugijs  heel  vrolijck,  die  de  borst  lustigh  smeert,  al  ofte  hy 
in  een  Bruyloft  ware  3)  en  slorven  dat  sap  inne,  dat  men  hongher 
soude  krijghen,  in  't  selve  aen  te  sien. 

Tusschen  Cabo  Roxo,  ende  de  Serra  Lioa,  is  de  Cust  op  veel  [283] 
plaetsen  noch  wilt,  en  onbewoont,  en  al  waer  de  Negros  zijn,  en 

i)  Port.  Mingao :  een  soort  deeg,  dat  vooral  door  de  Brazilianen  genuttigd  wordt. 

2)  Sp.  Morteruelo  ;een  gerecht  van  fijn  gehakte  varkenslever. 

3)  Sober  waren  zij.  Een  officieele  rantsoenlijst  voor  de  schepen  in  de  Indische  vaart,  ver- 
meldt de  navolgende  Spijzen  :  hard  brood  gezouten  vleesch,  gedroogde  visch,  sardijn, 
graan,  linzen;  Toespijzen:  olie,  azijn,  zout,  mosterd,  amandelen,  pruimen,  knoflook,  vet, 
suiker,  honig ;  Dranken :  water  en  ongeveer  half  zooveel  wijn.  —  Van  gort,  erwten,  boonen 
en  gezouten  of  gerookt  spek  blijkbaar  geen  sprake.  Anti- scorbutica  natuurlijk  alleen  aan 
den  wal  bekend.  —  (Zie  Livro  em  que  se  contém  toda  a  fazenda  e  real  patrimonio  dos  Reinos 
de  Portugal,  ordenado  por  Luiz  de  Figueiredo  Falcao  Secretario  de  El-Rei  Filippe  II. 
Lisboa  1859,  p.  200). 


[284] 


57 

can  inense  niet  conien  te  spreken,  door  dien  datse  soo  schuw  van 
witte  menschen  zijn,  ende  niet  sonder  reden;  want  zy  sien  datter 
veel  van  haer  gheslachte,  ende  maeghschap,  door  de  Spaeingniaer- 
den,  ende  Portugijsen  werden  wegh  ghevoert,  ende  daer  en  comter 
gheene  weder,  het  welcke  haer  oock  doet  vreesen,  wegh  ghevoert 
te  werden,  en  niet  meer  weder  te  keeren :  soo  dat,  voornemehjck, 
voor  onse  natie,  daer  gheen  proffijt  en  is  te  doene. 

Van  de  Serra  Lioa. 

De  Riviere  van  Serra  Lioa,  is  een  heel  schoone  Riviere  bequaem 
voor  alle  Schepen. 

De  Coop-manschappen  van  dese  Riviere,  zijn  Goudt,  een  sorterin- 
ghe  van  Root-hout,  ghelijck  Brasiliens,  dat  oock  veel  verwe  gheeft, 
Olyfants-tanden,  Cola,  ende  Rijs. 

VoorSout,  Spaensche  ende  ghebranden  wijn,  slechte  mans  vilten, 
Catoene  kleetjens,  van  Cabo  Verde,  en  oock  ghestriepte,  ende  ghe- 
teerlinghde  stoffe,  die  hier  te  lande  veele  zijn,  groote  Copre  bec- 
kens,  wat  Slesigher-lijwaet,  een  weynigh  sorteringe  van  witte  glase 
cralen,  slecht  Gheel,  Blaeu,  ende  Root  Kersaey,  oock  Rocken,  al 
ghemaeckt  ghelijck  sy  daer  draghen  op  de  Turcksche  wijse,  en  soo 
wat  van  alder-hande  Neurenburghsche  snuysteringe .  Alle  die  Coop- 
manschap  is  daer  wel  ghetrocken :  voornemelijck  het  Sout,  is  daer 
ghelt  in  de  Borse  :  wie  dat  daer  comt,  hout  vry  u  Sout  op  ghelt,  en 
ontfanght  daer  voor  van  de  beste  Tanden,  die  swaertszijn,  al  brenght 
ghy  daer  loo.last  t'  seffens,  soo  en  weest  niet  becommert,  van  't  ver- 
coopen,  de  Swerten  sullent  u  selve  comen  halen. 

Op  de  oost-zijde  van  dese  Riviere,  is  'tvolck  trou  en  niet  dief- 
achtigh,  maer  op  de  west-zijde  van  dese  Riviere,  zijnse  soo  dief- 
achtigh,  dat  gheen  dinghen  voor  haer  verberght  en  connen  werden, 
sy  en  gebruicken  niet  alleen  de  behendighe  dieverye,  maer  stelen  in 
't  publicque,  ghebruyckende  moetwillighe  dieverye,  dat  soo  wan- 
neer sy  haer  cans  schoon  sien,  om  te  connen  ontloopen,  soo  nement 
in  u  presentie,  en  trecken  daer  met  op  der  loop,  Bosch-waert  inne, 
en  spotten  dan  noch  daer  mede. 

Dese  Negros  van  Serra  Lioa  zijn  gheen  groote  Visschers,  noch 
en  gaen  oock  niet  buyten  in  zee,  om  te  visschen,  maar  gheneren 
hen  al  op  het  landt,  en  de  Visch,  die  sy  vanghen,  is  in  vleughelen  '), 

i)  Dus  wat  men  in  Indië  „Sero's"  noemt.  De  Rio  dos  Gamboas,  voorkomende  op  Teixei- 
ra's  kaart  (Verg.  A.  Bijl.  IV),  waarvoor  wij  vroeger  gaven  :  „Jukken  (?)-rivier"  zal  dus  wel 
„Vischstaken-rivier  "  beduiden,  van  Port.  Gamboas. 


58 

diese  maken  van  dunne  langhe  stocken,  vooren  wijt  open,  en  ach- 
ter scherp  toe,  met  een  kuyl  fuycx-ghewijse,  diese  met  leegh  water 
in  't  slick,  op  de  strande  setten,  ende  halen  alle  tye  de  Visch  daar  uyt, 
vanghen  de  schoonste  Visch,  die  men  met  monde  mach  eeten  :  daer 
enisgheenbroodtmaerghebruyckeninstedevanbroot,  Rijs,  'tgeene 
sy  tot  alle  suyvel  eeten :  daer  en  is  oock  gheen  V^ee  van  Ossen, 
Koeyen  ofte  Peerden,  noch  en  can  daer  oock  niet  acrden.  Den  Co-  285] 
ninckvanSerraLioa,  heeft  tot  2.  ofte3.mael  toe  Peerden  ghehadt'), 
om  te  queecken  ;  maer  zijn  al  ghestorven :  daer  en  is  oock  anders 
gheen  vleesch,  als  Olyfants,  Boeken  en  Geytens  :  de  Hoenderen  zijn 
daer  overvloedigh  en  veel  fruyt :  daer  zijn  soo  veel  Limoenen,  dat 
alst  in  den  tijdt  is  van  November  ende  December,  cont  in  den  tijdt 
van  2.  uren,  de  boot  laden  met  Limoenen  die  al  in  't  wilde  wasschen, 
dicht  aen  de  cant  van  de  Riviere.  Drie  ofte  vier  mylen  op  in  de  Ri- 
viere,  is  so  veel  fruyt,  dat  soo  men  wil,  t'  zy  Sloepe  ofte  Jacht  met 
Bananas,  Bacovas,  Ananassas,  Patatas,  en  de  Inhamas,  laden,  in  een 
dagh  2.  ofte  3.soude  t'  selve  connen  doen  :  daer  groeyt  oock  veel 
Suycker-riet,  en  twee  maels  s'  jaers  Rijs,  die  gheheel  schoon  is. 

Daer  is  weynigh  hoogh  gheberghte:  als  alleen  de  oost-hoeck  van 
de  Riviere,  die  ghenaemt  werdt  Cabo  de  ledo  da  Serra  Lioa,  is 
hoogh  landt,  maer  voorts  is  het  al  een  uyttermate  schoone  landouwe : 
maer  daer  zijn  3.  maenden,  van  sieckte,  als  in  Augusto,  September, 
ende  October,  wacht  u  in  dien  tijdt  voor  den  morghen-dauw,  voor 
fruyt  te  eeten,  ende  voornemelijck  van  vrouwen :  soo  en  sal  u  hooft 
noch  tant  sweeren:  ten  ware  eenige  sieckte  uytter  natuere. 

Daer  is  veel  ghevoghelte,  van  Papegaeyen  en  Perquiten :  de  Pa- 
trijsen  zijn  daer  soo  groot,  gelijck  een  Calck-hoensche  =)  hinne,  en 
soo  vet  datse  qualijck  connen  vlieghen,  daer  is  oock  uyttermaten 
veel  ghedrochte  van  Meer-katten  3).  Onder  ander  is  daer  een  Dier, 
bycans  eenmensch  ghelijck,  van  Arm,  Handen,  ende  voeten:  maer  is 
ruych  van  hayr,  groot  ontrent  ghelijck  een  kintvan  3.  jaren  :wy  [286] 
soudender  eens  eenen  in  Neerlantghebracht  hebben,  maer  het  stierf 
onder  weghe:  het  ginck  op  zijn  achterste  pooten,  en  op  de  voorste 
knuysten,  met  omghekeerde,  ofte  ghesloten  handen,  soo  dat  het  niet 
gelijck  een  Meer-cat,  op  't  plat  van  de  handen  en  ginck,  maarsloegh 
de  vingheren  om,  ende  ginck  op  de  kneukeien,  en  altemet  op  de 

1)  In  de  eerste  tijden  der  ontdekkingen  voerden  de  Portugeezen  paarden  in. 

21  Het  woord  kalkoen  heeft  niets  gemeen  met  hoen;  wèl  met  CaIcoen,Calicut, dus: „Ca- 
licoetsche  hinne".  (Zie  Kuipers,  geill.  Woordenboek). 

3)  Stamt  het  woord  „meerkat"  wellicht  van  het  Indisch  markata,  dat  n^^P  beteekent? 
Zie  Verdam,  „Volksetymologie",  in  Nutsalmanak  1883. 


59 

achterste  voeten  alleene.  Dit  Dier  hadde  menschen  verstant,  maer 
gheen  sprake  anders,  als  ho,  lio,  en  wanneer  men  't  quaet  dede,  en 
dorst  wederom  gheen  weer  bieden,  maer  schreeuwde  ghelijck  een 
kint  van  2.  ofte  3.  jaren,  sonde  moghen  krijten:  het  heeft  een  extra- 
ordinaris  sterckte  in  de  Armen,  die  het  in  yemants  presentie  niet  en 
sal  laten  blijcken  :  maer  wanneer  dat  het  alleene  is,  en  cont  qualijck 
gheen  kiste  soo  vast  toe  spijckeren,  wanneer  daer  yets  inne  is,  dat  het 
begheert  te  hebben,  ofte  sal  die  open  weten  te  krijghen.  Jck  hebbe 
selve  ghesien  als  ons  Dier,  'tgheene  wy  ghemeent  hadden  (soo  het 
nietghestorven  ware)  in  Neerlandt  te  brenghen,  dat  'tscheel  van  een 
kiste,  die  in  't  ruym  stont,  met  vier  dubbele  boey-spijckers  toe  ghe- 
naghelt,  om  dat  daer  gheen  slot  aen  en  was,  heeft  op  ghebroken,  en- 
de  van  de  cleederen  die  daer  in  waren,  een  leegher-stee  ghemaeckt, 
daer  't  op  sliep,  t'can  oock  zijn  eyghen  cost  koken :  en  alsoo  ons 
broot  van  binnen  vol  raeghsels  was,  'tgeene  licht  can  gebeuren,  soo 
wanneer  men  daer  niet  wel  op  en  past,  alst  van  de  Backers  in  't  Schip 
wert  ghedaen,  soo  weyckten  wy  dat  meest  altijts,  te  weten  elck  zijn 
beschuyt,  en  braden  dat  dan  op  het  vyer,  waer  van  'traeghsel  dan 
[287]  licht  uyt  viel :  'tgheene  dit  Dier  siende,  mede  zijn  broodt  weyckten, 
en  op  de  colen  briedt,  en  'traeghsel  daer  soo  schoon  uyt  dede,  als 
een  van  ons  allen :  het  conde  Taback  vollen,  ontsteken  en  de  suy- 
ghen,  en  door  de  neuse  laten  comen,  soo  wel  als  yemandt  van  ons 
allen,  jae  soo  wel  als  een  Negro  selve :  conde  oock  een  naelde  draden, 
ende  naeyen,  ghelijck  een  mensche :  alle  morghen,  dat  en  miste  niet, 
ofte  alle  die  by  't  Dier  quamen,  ofte  oock  ghemoeteden,  creghen 
een  groete,  ende  presenteerde  de  handt  met  het  woordt  ho,  ho,  niet 
dat  het  soo  gheleert  was,  maer  alles  uytter  natuere.  Want  wie  hadde 
't  dit  gheleert :  een  kanne  te  nemen,  ende  een  crane  om  te  di;aeyen, 
ofteeenswicki)uytte  trecken,  ende  te  tappen,  tot  dat  de  kanne  meest 
ofte  heel  vol  was,  en  dan  weder  't  swick  te  stoppen,  ofte  de  crane  toe 
te  draeyen,  en  naer  dat  het  zijn  becomste  ghedroncken  hadde,  'tlidt 
van  de  kanne  weder  toe-ghedaen,  en  wegh  ghesedt :  heeft  hem  dick- 
maels  soo  droncken  ghedroncken,  dat  het  gaen,  noch  staen  en  conde : 
't  soude  oock  van  den  over-loop,  ofte  de  aerde  niet  ghegheten  heb- 
ben, maer  most  een  schootelback  ofte  telliore  hebben,  om  uyt  te 
eeten,  tot  pottagie,  eenen  lepel,  en  om  te  drincken  een  kanne ;  somma 
conde  in  alles  hem  selven  behelpen,  ghelijck  een  mensche. 

Wy  hadden  oock  soo  eenighe  Meer-catkens  in  ons  Schip,  die  en 

i)  Volgens  Kuipers,  „Geïll.  Wdbk"  een  germanisme:  „zwick";  stop  in  het  Inchtgat  van 
een  vat. 


6o 

mochten  dit  Dier  niet  ghelijden,  maer  als  een  Meer-cat  daer  by  ghe- 
bracht  werdt,  maeckten  sulcken  misbaer,  of  mense  hadde  willen  doodt 
slaen :  waer  uyt  wy  oock  oordeelden,  als  datse  partye  waren. 

Den  Coninck  van  Serra  Lioa  met  zijn  volck,  vangen  altemet  eenen 
Olyfant,  om  te  eten,  diese  alleynskens  voort-jagen  naer  een  moras, 
besetten  ter  zyden  den  wech  met  volck,  ende  drijven  hem  voort  en  [288] 
voorts,  tot  dat  hy  aen  't  Moras  staet :  dan  omcinghelen  dien  Olyfant, 
met  de  menighte  van  volck,  en  comen  dan  soo  met  groot  ghedruyS 
op  den  Olyfant  aen,  die  't  dan  op  de  vlucht  wil  setten,  meenende 
van  't  volck  af  te  loopen,  door  het  Moras  heenen,  daer  hy  te  midden 
in  blijft  steken :  als  dan  comen  de  Negros  met  alle  man,  en  maken 
dien  Olyfant  ghelijck  men  S.  Sebastiaen  afmaelt,  soo  vol  Pijlen  ende 
Hase-gaeyen  hem  schietende,  datter  qualijck  meer  in  en  connen, 
follen»)hemsoolanghetotdat  hy  doodt  is:  als  dan  stelt  den  Coninck 
volck  daer  toe,  om  'tvleesch  van  dien  Olyfant  omme  te  deelen,  aen 
alle  die  mede  hebben  helpen  jagen.  Desen  Coninck  van  Serra-Lioa 
is  sterck  van  gheslachte,  ende  daer  is  een  Wet,  dat  alle  wat  van 
Conincx  af-comste  is,  gheen  Visch  en  moghen  eeten,  die  schelpen 
ofte  schubbenop  't  lijf  heeft  ^) :  maer  ghelijck  Ael,  Palijnck,Rocchen 
ende  meer  andere  dier-ghelijcke  Visch  moghen  wel  eeten. 

Alle  recht  wert  door  den  Coninck  alleen,  op  dusdanighe  wijse  ghe- 
sleten :  den  eysscher  compareert  voor  den  Coninck,  die  altijts  ten 
minsten  met  5.  ofte  6.  van  zijn  Vassalen  is  vergheselschapt :  endeal- 
soo  den  eysscher  eerst  compareert  voor  den  Coninck  ende  zijn  Hee- 
ren,  valt  hy  op  zijn  knien,  en  buycht  neder  op  zijn  elle-boghe  neyghen- 
de  naer  den  Coninck,  en  seght  Donda:  dan  spreken  de  Heeren  een 
woortMo:  dit  ghedaen  hebbende,  soo  dient  hy  suppliant  ofte  eysscher 
(in  presentie  van  den  Coninck,  die  het  selve  aen  siet  en  hoort)  zijn 
saken  aen  een  van  s'  Conincx  Vassalen,  die  daer  moghen  present  we- 
sen  :  ende  dien  Vassael  naer  dat  hy  dien  gheheelen  eysch  heeft  ver-  [289] 
staen,  van  den  aen-clagher,  keert  hem  selven  tot  een  ander  der  Vassa- 
len, die  hy,  de  selve  woorden  van  den  aen-clagher  over-seght,  soo  als 
hemdieaen-ghedient  zijn,  ende  ten  eynde  als  hy  die  uyt-ghesproken 
heeft,  seght  zijn  ghevoelen  daer  oock  van ;  nu  naer  dat  het  een  sware 
ofte  lighte  sake  is,  werdt  van  Vassal  tot  Vassal  over-gheseght,  en  eick 
tot  besluyt  spreeckt  zijn  ghevoelen  daer  van :  en  hoe  swaerder  stuck. 


i)  Verg.  foleren  (folleren)  van   Fr.  afoler  en  afouler  :  kwetsen,  mishandelen,  toetakelen. 
Zie  Verwijs  en  Verdam,  Mnl.  Wdb. 

2)  Verm.  heeft  dit  een  achtergrond  van  totemisme. 


6i 

hoe  meer-maels  die  over-handt  werdt  aen-ghedient :  en  soo  het  een 
gheheele  sware  sake  is,  werdt  soo  menigh-mael  over-gheseght,  als 
daer  Vassalen  present  zijn,  en  elck  seghter  zijn  ghevoelen  van :  den 
Coninck  swijght  al  stille,  acht  nemende  op  alles  wat  zijn  Vassalen  daer 
van  segghen :  tot  dat  de  leste  Vassal,  den  Coninck  de  selve  sake  over- 
dient,  die  dan  terstont  (naer  dat  hy  de  Vassalen,  waer  van  in  't  ghe- 
meen  altijts  onder  zijn,  die  oock  eygentlijck  van  de  sake  kennisse 
hebben,  heefthooren  spreken)  condemneert  dien  die  schuit  heeft,  den 
anderen  te  voldoen :  al  ist  schoon  dat  dickmael,  den  verweerder 
niet  present,  maer  absent  is,  soo  wert  het  recht  even  wel  ghesleten, 
alsdaermaer2.  ofte  3.  van  de  Vassalen  zijn,  die  als  ghetuyghen  van 
de  sake  selfs  kennisse  hebben.  Jck  hebbe  dat  diversche  malen  selve 
ghesien,  ende  nevens  den  Coninck  gheseten,  als  hy  Recht  heeft  ghe- 
wesen :  soo  dat  mijns  dunckens,  het  sonder  twijffel  is,  ofte  den  goeden 
wert  voor-ghestaen,  ende  de  quaden  ghestraft.  Alle  Rechten  wer- 
den in  't  publijcke,  ghelijck  als  met  opene  vierschaer,  ghesleten :  ende 
een  yeghelijck,  wie  daer  present  is,  mach  (soo  hem  van  de  sake  yets 
bekent  ware)  vry  iiyt  spreken :  doch  heel  ordentlijck  met  alle  oot- 
moedigheyt. 
[290]  Oock  wanneer  een  sake  als  voorsz.  door  een  Vassal,  den  Coninck 
al  is  aen-ghedient,  so  mach  noch  ('tsy  nu  den  eysscher,  ofte  ver- 
weerder, al  eer  den  Coninck  de  uyt-sprake  doet)  noch  spreken,  wat 
hy  meer  te  segghen  heeft,  op  deser  wijse,  valt  voor  den  Coninck  op 
zijn  elle-boghe  ter  aerden,  segghende  Donda :  als  dan  blijft  de  sake 
by  den  Coninck  ghelijck  ghearresteert,  soo  keert  hem,  hy  die  den 
Coninck  ghegroet  heeft,  tot  een  van  des  Conincx  Vassalen,  die  daer 
present  zijn,  en  gheeft  te  kennen,  wat  hy  voorts  heeft  te  segghen  : 
zijnder  nu  oock  eenighe  van  de  toe-hoorders,  die  kennisse  hebben 
van  de  dinghen  die  daer  moghen  ghepleyt  werden,  staet  vry,  als  sy 
den  Coninck  hebben  ghegroet,  te  segghen  watse  daer  afweten. 

Daer  en  is  niemant  van  alle  des  Conincx  Vassalen,  dat  ghecom- 
mitteerde  zijn,  die  altijts  met  den  Coninck  in  't  recht  soude  sitten: 
maer  al  wat  van  Edel-bloet  is,  alsse  daer  present  zijn,  wanneer  daer 
eenigh  clachte  aen  den  Coninck  comt,  trecken  haer  de  sake  aen,  ende 
sitten  neder,  om  't  Recht  te  helpen  slijten :  het  ghebeurt  dickmaels 
datter  twintigh  by  den  Coninck  zijn,  die  alle  dan  als  ghecommit- 
teerde,  neder  sitten,  om  mede  daer  in  te  spreken,  als  haer  yets  werdt 
aen-ghedient ;  ende  oock  op  yeder  reden,  die  den  Coninck  seght,  wan- 
neer hy  de  uy  tspraeck  sal  doen,  soo  ist,  dat  alle  de  Vassalen  Mo  seg- 
ghen :  dat  soo  veel  bediet,  als  goet.  't  Recht  datse  doen,  over  die,  die 


62 

de  doodt  sal  verdient  hebben,  is,  datse  de  goederen  van  den  misda- 
digher,  ende  alle  zijn  gheslachte,  tot  kint  kints  kinderen  verconfis- 
queren,  ende  senden  hare  persoonen,  op  in  't  landt,  naer  den  crijgh :  al 
waerse,  ghelijck  als  Slaven,  in  't  voorste  ghestelt  werden. 

Dese  selve  Rechten  zijn  mede  onder  de  Swerten  van  Cabo  Verde.  [291] 
't  Volck  van  Serra  Lioa  is  heel  goet-aerdigh,  te  weten,  aen  de  oost- 
zijde :  ende   oock,  als  men  de  Riviere  vier  mylen  heeft  op  gheseylt, 
soo  is  het  volck  aen  de  west-zijde  van  de  Riviere  mede  goet,  mede 
om  te  gaen,  ende  niet  dief-achtigh. 

Op  soo  menighen  plaets  als  men  in  de  Riviere  verseylt,  moet  men 
schenckagie  doen,  aen  de  Overste,  die  daer  't  commandement  heb- 
ben :  de  gheschenckenzijn  soo  2.  Flesschen,  met  Spaensche  ende  een 
Flessche  met  ghebranden  wijn,  en  dan  noch  soo  wat  witte  coralen, 
voor  de  vrouwen,  een  mes  met  een  vilt  hoet,  en  dan  soo  meught  han- 
delen, 'tgheene  daer  comt:  houdt  ende  water  halen,  alles  wat  u  van 
noode  is. 

De  cleederen,  die  de  Negros  aldaer  draghen,  zijn  soo  een  lapken 
voor  hare  schamelheydt,  van  een  vier-en-deel  breedt,  ende  een  elle 
lanck :  datse  achter  aen  een  snoer  (het  gheene  riems-ghewijse  om 
haer  middel  is  ghebonden)  vast  ghemaeckt  hebben,  'tgheene  sy aen, 
ende  af  connen  schuyven,  ghelijck  een  Vrouwe  schorte-cleedt :  bren- 
ghen dat  cleetken,  soo  van  achter,  tusschen  hare  beenen  door,  ende 
maecken't  vooren,  aen't  voorschreven  snoer  vast,  ende  soo  loopen 
sy  daer  heenen. 

Maer  die  nu  dichte  by  de  werck,  aen  het  water  woonen,  ende  soo 
onder  d'onse,  Enghelsche,  ende  Frangoische  natie  verkeeren,  hebben 
een  broec.xkens  aen :  ende  wanneer  s)'  op  haer  beste  zijn,  hebben 
eenen  Rock  aen,  ghelijck  de  Turcken,  van  ghestriepte  stofte  ghe-  1^292) 
maeckt,  ende  sommighe,  die  gheenen  rock  en  hebben,  die  trecken 
een  hemde  in  plaetse  van  een  rock  over  haer  lijf,  diese  van  d'onse, 
Engelsche,  ofte  Francoische  natie  handelen.  De  Vrouwen  vercieren 
haer  met  een  cleet,  datse  over  de  eene  schouder  hanghen,  ghelijck 
de  Heydensche,  ghemaeckt  van  ghestriepte,  ofte  ghetaerlinghde 
stoffe,  die  uyt  Neerlandt,  Enghelandt,  Vranckrijck,  ende  van  Cabo 
Verde,  daer  door  de  Schip-vaert  ghebracht  werden :  'thayr  op  't 
hooft  is  ontrent  een  talie  ')  lanck,  dicht  in  een  ghecrolt,  'tgheen  sy 
met  een  houten  priemken,  soo  weten  te  vlechten,  oft  een  huyve  ware, 


I^    Talie:  kerf  ineen  kerfstok,  overeenkomstig  met  '/iB^'- 1*^'^  Kuipers, Geill.  Woorden- 
boek). 


63 

die  als  een  netken  op  't  hooft  laghe.  De  Mannen  scheeren  haeroock 
veel  met  een  scheer-mes,  'thayr  op  haer  hooft,  met  figuren,  op  de 
een  plaets  cael,  ende  d'ander  plaets  laten't  staen,  ende  schijnt  ofte 
sy  lappen  op  't  hooft  hadden. 

Dejonghe  aen-comelinghen,soo  van  12. 13.  en  14.  jaren,  vlechten 
'thayr  om  'tvoorhooft  natuerlijck  al  oft  een  cant  van  ghevrocht 
spelle-werck  ware,  ghelijck  de  Vrouwen  hier  draghen  aen  hare 
mutsen. 

Al  het  Swert  gheslachte,  mitsgaders  oock  alle  andere  natiën,  met 
dat  men  bezuyden  den  Tropicus  Cancri  comt,  zijn  gheneghen  tot  den 
Taback  :  voornemelijck  het  vrou-volck,  die  van  dat  haer,  de  ooghen 
des  morghens  open  zijn,  tot  t'  savonts,  datse  weder  slape  gaen,  de 
Pijpe  met  den  Taback,  niet  van  de  mont  en  hebben,  doen  sy  yet, 
oock  wat  het  sy,  de  Taback-pijpe,  met  een  sacxken  Taback  om  den 
hals  hanghende,  moet  mede. 
[293]  De  Boomen  in  die  heete  landen,  zijn  ordinaris  veel  grooter,  hoo- 
gher,  ende  dicker,  als  hier  te  lande.  Jck  hebbe  selve  eenen  Boom  in 
de  Serra  Lioa  ghemeten  die  17.  vamen  dicke  was,  en  'tghewaey,  dat 
daer  op  stont,  meene  vastelijck,  dat  een  schuyte  van  6,  lasten,  't  selve 
niet  en  soude  ghevoert  hebben. 

Van  Fnrna  de  S.  Anna. 

De  voornaemste  plaetse  van  handelinghe,  in  Furna  de  S.  Anna  ('t 
welck  is  de  bocht  beoosten  Cabo  ledo  de  Serra  Lioa)  is  in  de  Riviere 
ghenaemtde  Gamboas  '),  10.  mylen  in  dese  Riviere  op,  is  een  Dorp 
ghenaemt  Cancha,  al  waer  veel  Huyden,  ende  Olyfants-Tanden  val- 
len :  de  Portugijsen  handelen  daer  oock  Slaven,  van  die  in  d'  Oor- 
looghe  ghecreghen  werden :  ende  den  eenen  Negro  vercoopt  den 
anderen.  Het  is  een  wilt,  ende  reboest  volck,  niet  te  betrouwen,  en 
Oorloghen  altijts  teghen  haer  naest  ghesetene. 

De  Coopmanschappen  die  in  dese  Furna  de  S.  Anna  begheert 
werden,  zijn  sorteringhe  van  cralen,  Corael,  Slesigher-liwaet,  Root- 
Laken,  groote  ende  cleyne  copre  beckens,  gebranden,  ende  Spaen- 
schen  wijn,  ende  wat  sorteringhe  van  Neurenburgherye,  als  Trom- 
pen, Copre  vier-slaghen,  cleyne  wit  ende  geele  bellekens,  copre  arm- 
ringhen,  wit  Reusel,  ende  groote  messen. 

Jn  dese  bocht  is  noch  een  Riviere,  oost-waert  van  Rio  de  Gam- 


[294! 


i)     Zie  hiervoren  noot  p.  284. 


64 

boas,  ghenaemt  Rio  das  Palmas  '):  22  tnylen  op  in  die  Riviere,  is  een 
groot  Dorp,  van  ontrent  de  5000.  ghesinnen,  ghenaemt  Ouimamora : 
ende  'tvolck  vverdt  ghenaemt  Boiles. 

De  Coopmanschappen  die  in  Gamboas  goet  zijn,  werden  daer  oock  [294] 
ghetrocken.  Jn  dese  Riviere  das  Palmas,  vallen  uyttermaten  schoone 
Tanden,  ende  de  volte  van  alle  vervarssinghe :  maer  wie  hier  come,  sie 
wel  voor  hem,  ende  west  altijt,  op  u  hoede,  want  die  Negros  sullen 
alle  listen  aen-wenden,  om  u,  met  haer  Canoan  af  te  loopen  ^)'.  'tis 
een  trouweloos  volck,  ende  en  moet  die  in  allen  niet  ghelooven. 

Voorder  om  de  oost,  van  Rio  das  Palmas  :  is  Rio  das  Galinhas  3). 
Jn  dese  Riviere  is  proffijt  te  doene,  daer  vallen  gheheel  veel  Tanden, 
die  over  de  100.  pondt  weghen.  De  Coopmanschappen,  die  men  daer 
moet  brenghen,  zijn  meest  al  een  dinghen,  als  in  Rio  das  Palmas,  en 
behalven  dien  noch  veel  root,  en  geel  Kersaey,  en  slecht  laken  wel 
ghepaleijstert  naer  't  ooghe,  oude  Mans  hoen  ■»),  die  soo  met  een 
schijn  van  nieuwicheydt  verciert  zijn,  ende  daer  moeten  crispe-ban- 
dekens  omme  zijn,  grooteghestriepte  cralen, 3.  ofte 400.  staven  yser, 
Sout  ende  arm-ringhen. 

Hier  is  soo  schoon  een  reyse  te  maecken,  voor  soo  gheen  gheheele 
sware  Equipagie,  als  op  de  gheheele  Cust  van  Guinea,  soude  mo- 
ghen  wesen :  ende  al  ist  schoon  dat  by  ghevalle  niemandt  in  u  Schip 
en  ware,  die  daer  hadde  gheweest :  soo  volcht  dese  mijn  aenwijsinghe, 
Sült  sonder  twijffel,  een  goede  reyse  maken:  ghy  moet  voor  al  by  u 
Schip  een  Jacht  hebben,  dat  6.  voet  diep  sal  gaen,  alst  gheladen  sal 
wesen,  ende  sult  dat,  als  ghy  in  de  Serra  Lioa  zijt,  versien  met  een 
Gotelingh  van  5.  ofte  600.  swaer,  ende  vier  Steen-stucken. 

Van  huys  comende,  boven  alles  wat  ghy  in  Neerlandt  hebt  in-ghe-  [295] 
nomen,  soo  loopt  noch  in  de  Soute-Eylanden,  aen  Ilha  de  Maio,  en 
neemt  daer  vry  soo  veel  Sout  in,  als  u  Schip  laden  can  :  daer  mede 
seylt  naer  de  Serra  Lioa,  en  als  gh)'  daer  comt,  soo  vraeght  naer 
eenen  Francisco  Mendes  (soo  hij  anders  noch  in  leven  is)  een  Swerte, 
die  op  de  eerste  plaetse,  naer  de  Reede  van  Don  Andreo  by  my  ghe- 
naemt de  Na-dorst  woont,  al  waer  ghy  het  sult  setten. 

Desen  Negro  Francisco  Mendes,  sal  u,  soo  varde  hy  daer  is,  ter- 
stont  aen  boort  comen  :  neemt  dan  dadelijcken  u  Jacht,  ende  doet 
daer  inne  alsulcke  goederen,  als  boven  beschreven  staet,  die  in  de 


i)  Rio  das  Palmas.  Zie  A,  Bijlage  I\'. 

2)  In  den  nog  steeds  gebruikelijken  zin  van  „uitmoorden". 

3)  De  Hoender-rivier.  Zie  A,  Bijlage  IV.  Heet  nog  steeds  Gallinas  River. 

4)  Lees:  hoeden. 


65 

Furna  de  S.  Anna  ghetrocken  zijn,  en  huert  desen  Francisco  Men- 
des,  dat  hy  in  u  Jacht  mede  gaet,  ende  sult  hem  licht  voor  eenen 
cleynen  penninck  crijghen,  ende  hy  sal  u  grooten  dienst  doen,  met  de 
Jacht,  ende  u  overal  aen-wijsen,  waer  dat  de  schoonste  Tanden  zijn, 
sal  u  oock  sonder  twijffel,  al  u  Coopmanschap,  in  den  tijdt  van  6. 
weken,  ofte  2.  maenden  aen  Olyfants-Tanden,  verhandelt  hebben. 
Jn  de  Serra  Lioa,  is  noch  een  anderen  Swert,  genaemt  Matheus 
Fernandos,  die  sal  u  Sout  dat  ghy  hebt,  af  coopen,  soo  ghy  wilt,  son- 
der dat  ghy  sult  vermoghen.yemant  anders  een  mate  Sout  te  vercoo- 
pen,  maer  om  met  u  Jacht  te  gaen,  ensoude  u  gheen  proffijt  wesen, 
want  alle  de  principale  Portugijsen,  die  in  de  Riviere  woonen,zijn  met 
dese  Matheus  Fernandos  in  compagnie,  ende  twee  van  de  voor- 
naemste  Portugijsen,  hebben  elck  een  suster  ghetrout  van  desen 
Matheus  Fernandos  :  sy  hebben  oock  selve  een  Jacht,  om  altemet, 
als  daer  eenighe  Schepen  gheweest  zijn,  daerse  Coopmanschap  af 
[296]  ghehandelt  hebben,  te  brenghen  in  Furna  de  S.  Anna,  en  aldaer  han- 
delen daer  Gout,  ende  Olyfandts-tanden  voor :  ende  winnen  op  't 
goedt,  datse  van  d'onse,  Engelsche,  ende  Frang:oische  natie  coopen, 
als  wy  met  de  Schepen  daer  comen,  meer  als  twee-maal  de  helft. 
Dese  Francisco  Mendes,  is  een  man  op  sigh  selven,  en  werdt  van 
Matheus  Fernandos  en  oock  de  Portugijsen  niet  gheacht :  ick  ghe- 
loove  oock  volcomelijck  :  soo  de  Portugijsen  daer  een  weynigh  meer 
meesters  waren,  alsse  wel  zijn,  desen  Francisco  Mendes  niet  langhe 
en  soude  in  't  leven  blijven :  maer  wat  aen-gaet  dePortugijsen, moe- 
ten hun  onder  den  Coninck  van  Serra  Lioa  meer  submitteren,  en 
subjecter  wesen,  als  eenighe  andere  natiën,  van  die  daer  conien,  dat 
de  voornoemde  Francisco  Mendes,  soo  in  den  haet  van  de  Portugij- 
sen ende  desen  Matheus  Fernandos  staet,  is  om  dat  hy  onser  in  al- 
len soo  behulpigh  is,  ende  naer  haren  sin  ons  te  veel  wijs  maeckt. 
Doch  desen  Francisco  is  soo  een  quant  die  daer  niet  veel  op  en  past, 
en  laet  het  alsoo  onghemerckt  door  gaen,  blijvende  by  zijne  oude 
ghewoonte,  het  is  eenen  ghetrou wen  Negro :  doch  niet  teghenstaende, 
al  hoe  wel  hy  ghetrouw  is,  soo  en  verght  de  ghetrouwheyt  niet  te  veel, 
op  datse  door  de  sonde  van  begheeren,  niet  becoort  en  ontrouw  en 
werde.  Desen  voornoemde  Francisco  Mendes  is  oock  een  goede 
lootsman,  op  alle  die  Rivieren  van  Gamboas,  dos  Palmas,  en  dos 
Galinhas :  hy  sal  u  oock  aen  Cabo  Monte,  wel  brenghen  in  Rio  dos 
Monos  '),  daer  veel  uytnemende  schooneTanden  vallen,  en  't  schoon- 

i)     R.  dos  Monos  =  Gorilla-rivier  (desnoods:  rivier  der  leelijke  oude  vrouwen).  Thans 
Manna  rivier  ? 

5* 


66 

ste  Gout  dat  op  de  gheheele  zuy t-Cust  van  Africa  werdt  bevonden : 
't  Gout  dat  in  de  Serra-Lioa  valt,  comt  uyt  landt  van  dese  Riviere 
dos  Monos,  van  een  plaetse,  die  26  mylen  de  Riviere  op  is  gelegen,  [297J 
genaemt  Chonxcha'),  al  waer  men  moet  met  de  Jachten,  omdaer  te 
handelen,  op-varen,  hebbende  Sout,  Tin,  Loock,  Ajuyn,  Cola,  ghe- 
branden,  ende  Spaenschen  wijn,  voorts  alle  die  andere  Coopman- 
schappen  boven  verhaelt. 

Jn  dese  bocht  Furna  de  S.  Anna  valt  overvloedigh  veel  reghen,  in 
den  tijdt  van  Meye,  tot  October,  en  oock  veel  stilten,  dien  regen  is 
oock  gheheel  onghesont,  soo  wanneer  yemant  zijne  cleederen,  nat 
zijnde  aen  't  lijf  laet  drooghen,  waer  door  dickmael  sieciiten  comen, 
ende  veel  daer  af  sterven,  soo  dat  beter  is  naeckt  te  loopen,  als  de 
natte  cleederen  op  't  lijf  te  laten  droghen.  Alle  dese  plaetsen  van 
Cabo  ledo  da  Serra  Lioa  af,  tot  de  Riviere  dos  Monos  toe,  groe)^ 
den  Rijs,  ende  oock  alle  andere  vruchten  in  meerder  quantiteyt : 
voornemelijck  in  de  Rio  das  Palmas,  als  wel  in  de  Serra  Lioa :  maer 
al  'tvolck,  dat  in  die  gheheele  Furna  de  S.  Anna  is.woonachtigh  zijn 
reboest  wilt,  en  dief-achtigh. 

Hare  Politique  Rechten,  zijn  gelijck  in  de  Serra  Lioa:  soo  is  oock 
haer  Religie,  en  aen-bidden  de  verstorven  vrienden,  als  Vader, 
Broeder,  Oom  ende  Cozijns,  ofte  die  den  liefsten  vriendt  in  't  leven 
is  geweest :  elck  gaet  in  't  byzonder  by  zijns  vrients  graf,  daer  hy  by 
zijn  leven  soo  familiaer  mede  gheweest  is,  ende  stelt  daer  op  een 
schootel  met  ghecoockten  Rijs,  een  Calbassa  met  Wijn  de  Palm,  een 
Eye,  een  Pijpe  met  een  sacxken  Taback,  een  kanne  met  water,  ende 
voorts  alles  wat  hy  by  zijn  levende  lijve  heeft  ghebruyckt :  ist  een 
Smidt  gheweest,  soo  light  op  zijn  graft:  Ambelt,  Hamer,  Yser, 
Kolen,  Tanghen,  en  voorts  alles  wat  tot  het  Ambacht  van  nooden  [298] 
is;  ist  een  Visscher  gheweest,  soo  light  op  zijn  graf:  Net,  Hoecken, 
etc.  een  landt-man:  schop,  houw-mes,  zickel:  in  somma  al  wat 
een  mensche  in  zijn  leven  is  gheweest,  can  men  aen  zijn  graf  sien. 
Nu  d'aen-bidders,  elck  voor  zijn  eyghen,  maeckt  hem  soo  een  cleyn 
houten  figuerken,  naer  'tmenschen  beeltenis,  van  een  cleyne,  ofte 
halve  voet  hooghe,  en  weten  dat  soo  met  een  mes  en  byle  te  fatsoe- 
neren, dat  hooft  en  voeten  can  onderscheyden  werden,  setten  't  op 
haers  vrients  graf,  beneven  alle  het  andere  dat  daer  noch  op  staet, 
en  niemandt  van  alle  de  Negros  en  soude  hem  dorven  vervorderen, 
om  het  minste  daer  van  te  stelen. 


De  tegenwoordige  Kosso-country  ?  Bij  Figueiredo :  „Cbouxcba". 


67 

De  Vrouwen,  bidden  Vrouwen,  en  ghelijck  als  de  Vrouwen  haer 
niet  wel  en  connen  behelpen,  om  soo  een  figuerken  te  maken  van 
houdt,  nemen  een  bondeken  stroo,  daerse  boven  een  knobbel  in  bin- 
den, in  de  plaetse  van  een  hooft,  en  setten  dat  op  een  stake  op  't 
graf,  en  nademael  de  Vrouwen  grooter  Tabackersen  zijn  als  de 
Mannen,  versien  oock  haer  graven  met  meerder  Taback-pijpen,  als 
wel  de  Mannen.  Daer  en  wert  oock  gheen  onderscheyt  van  daghen 
ghemaeckt,  als  soo  op  nieuw  ende  volle  Maenen,  maer  van  den  Sab- 
bath  en  hebben  gantsch  gheen  kennisse. 

Doch  alsoo  het  schijnt,  dat  haer  de  natuere  leert,  symenschenwe- 
sende,  niet  en  moghen  leven  als  de  beesten,  maer  een  Wet  moeten 
hebben,  waer  door  noch  een  onderscheydt  is,  tusschen  haer  ende 
de  beesten. 

Sy  zijn  in  't  gemeyn  yverigh  in  't  bidden,  en  dat  door  vier  rede- 
nen die  hun  daer  toe  porren,  als  voor  eerst,  om  altijdts  te  hebben 
[299I  wel  te  eeten,  en  daer  toe  goeden  dranck,  als  Spaensche  ende  ghe- 
branden  wijn  te  drincken  :  ten  tweeden,  om  dat  sy  ghelooven,  dat 
daer  is  een  Natuere  der  Natueren,  die  van  meerder  cracht  is,  ais  de 
Mensch :  de  derde  reden  is,  datse  volcomentlijck  ghelooven,  alles 
wat  sy  bidden  vercrijghen  sullen,  ten  vierden,  om  dat  haer  gheloove 
is,  datter  noch  een  ander  Weerelt  is,  die  gheheel  alleen  van  eenen 
grooten  Monarch  werdt  gheregeert,  ende  dat  als  sy  hier  sterven, 
duysendt  gulden  rijck  zijnde,  daer  duysendt  pont  sullen  hebben,  ofte 
hier  gheweest  zijnde  een  Cappiteyn,  al  daer  een  Gouverneur  sullen 
wesen :  Waeromme  alle  Negros  oock  pooghen  in  haer  beroepingh 
groot  te  werden,  om  alsoo  in  de  andere  Weerelt  comende,  van  aen- 
sien  moghten  wesen. 

't  Gebedt,  datse  doen,  is  aen  den  verstorven  vriendt  aen  't  graf, 
voor  het  beeldeken :  die  sy  meenen  nu  een  groote  Offitie  heeft,  en- 
de ten  Hove  zijn  woordt  wel  sal  connen  doen :  bidden  hem  te  willen 
gaen,  by  den  oppersten  Monarch,  en  versoecken  dat  hy,  levende 
op  dese  Weerelt,  wat  groots  mach  werden,  en  langhe  leven,  en  veel 
schatten  vergaren,  om  rijck  in  de  andere  Weerelt  te  comen. 

Ende  als  sy  bidden,  schieten  met  haer  hooft  in  de  aerde,  waer 
mede  sy  betuyghen  niet  te  aen-bidden  het  beeldeken,  dat  wel  op 
het  graf  staet,  maer  bidden  aen  hem,  die  daer  in  de  aerde  leydt 
begraven :  Waer  van  sy  oock  professie  doen,  ende  segghen  plat 
uyt,  dat  sy  niet  aen  en  bidden  dat  beeldeken  op  het  graf  staende, 
I300]  maer  bidden  aen  haren  vriendt,  die  levendigh  in  de  andere  Wee- 
relt is :  wat  aen-gaet  'tbeeldeken,  is  maer  ter  eeren,  en  tot  ghe- 


68 

dachtenisse  van  den  verstorven  vriendt.  Wanneerse  nu  ghebeden 
hebben,  soo  mereken  't  voor-hooft  met  roode  verwe,  halende  daer 
een  strepe  dwars  overheen,  van  de  eene  oore  tot  den  anderen, 
waer  b)-  haren  vriendt  ghedencken,  en  laten  't  soo  langhe  daer  aen 
blyven  tot  dat  het  van  selfs  af  gaet. 

Jn  't  begraven  van  hare  dooden,  hebben  een  wonder  spel :  de 
bloedtvrienden  en  alle  goede  bekende,  vergaderen  daer  het  lijck  is, 
al  by  malcanderen,  en  zijn  dickmael,  na  dat  de  verstorvenen  groot  is 
gheweest  van  gheslacht,  en  hoogh  van  state,  5.  ende  600.  te  gader, 
en  maken  onder  malcanderen  alsulcken  gheraes,  en  misbaer,  dat 
men  hooren  noch  sien  en  can  :  den  eenen  lacht,  den  anderen  huylt, 
derr  derden  crijt,  den  vierden  jout,  soo  veel,  als  hy  uyt  de  borst  kan 
schreuwen,  den  vijfsten  speelt  op  een  bomme '),  den  sesten  singht,  den 
sevensten  springht,  en  dat  duert  soo  twee  ofte  drie  daghen  lanck, 
nae  dat  de  persoon  is  gheweest  van  qualiteyt:  en  met  den  dooden 
werdt  alles  begraven,  wat  hy  by  zijn  leven  heeft  ghehadt.  Gout,  Tan- 
den, ghesteente;  de  goude  ringhen  stekense  aen  des  doodes  vinghe- 
ren; Yser,  stael,  Coper,  Tin,  Metael,  't  wert  alles  met  de  doode  be- 
graven :  want  den  vrient  die  noch  leeft,  doet  alles  wat  hy  can,  om 
desen  zijnen  dooden  vriendt  wel  ujt  te  setten :  op  datse  in  de  ander 
Weerelt  comende,  geestimeert  en  van  aensien  soude  wesen  :  ende  op 
dat  sy  haar  aen-biddende,  te  beter  haer  begheren  souden  vercrij- 
ghen :  en  ghelooven  vast,  dat  wanneer  hare  vrienden,  met  veel  schat- 
ten zijn  begraven,  ofte  zijn  Commandeurs  in  de  andere  Weerelt, ende 
comparerende  voor  den  Monarch,  soo  crijghen  terstont  audiëntie  [301] 
om  te  spreken,  en  haer  begeeren  licht  wert  gheaccepteert. 

Dit  ghevoelen  is  veel  onder  de  Heydensche  menschen,  onder-  en- 
tusschen  zijnder  oock  vele,  die  met  de  Satan  spreken,  ende  hem  offran- 
de  doen,  maer  daer  beneven  soo  bidden  hare  verstorven  vrinden  oock 
mede  aen.  Wy  souden  hier  veel  diversche  manieren,  van  die  wilde 
heydensche  menschen.  connen  beschrijven,  dan  alsoo  wy  de  landen 
langhs,  van  plaets  tot  plaets,  voorghenomen  hebben  te  vervolghen, 
en  soo  elck  in  't  bysonder  te  raken,  hebben  goet  ghedacht  met  de 
selve  Provintien,  de  naturen,  en  de  manieren  van  de  inwoonderen 
van  dien  oock  uyt  te  drucken. 


i)     Handtrommel  of  tamboerijn,  veelal  met  bellen.  Zie  Woordenboek  der  Ned.  taal,  sub 
„bom". 


69 
Van  de  Grein-Cust. 

Aan  Cabo  Monte  oost-waert  begint 't  Grein  te  comen  :  maer  12. 
mylen  beoosten  Cabo  Monte,  2.  mylen  oostelijcker,  als  Cabo  de  Me- 
surado,  by  een  groot  Bosch  (ghenaemt  van  de  Portugijsen,  Mata  de 
S.  Manaria)al  daer  beghint  eerst  de  rechte  Grein-Cust, ') en  gheduert 
3  5 .  ofte  40.  mylen  langhs  de  Cust,  tot  Cabo  de  S.  Clement  toe :  maer 
het  principale  Grein  valt  op  die  Cust,  in  de  spatie  van  7.  ofte  8.  mylen, 
beginnende  van  Rio  dos  Escravos  tot  de  Cabo  de  S.  Clement. 

Alle  dese  40.  mylen  werden  ghenaemt  de  Grein-Cust  2),  en  wat 
Coopmanschap,  daer  met  de  Negros  werdt  ghedaen,  gheschiet  al  in 
zee.buyten  op  de  Cust,  een,  twee  ende  drie  mylen  van  't  landt,  en 
[30a]  hoe  varde  dat  men  op  elcke  plaets  in  't  bysonder  van  die  Cust  in  zee 
moet  blijven,  werdt  in  dit  Boeck  beschreven  in  de  Seylagie,  langhs  de 
Cust  van  Guinea. 

Op  dese  Grein-Cust  vallen  noch  beneven  het  Grein,  sware  Oly- 
fants-Tanden,  daer  zijn  oock  2.  Rivieren,  daer  Gout  valt,  als  Rio  de 
S.  Pablo  3)  ende  Rio  de  Lunco.  4)  De  Coopmanschappen  die  daer  van 
de  Negros  begheert  werden,  zijn  Naems-Yser,  Spaensch  ende  ghe- 
branden  wijn,  Slesigher  Lywaet,  Beckens,  Messen,  veel  sorteringhe 
van  Neurenborgherye,  de  grootste  soorte  van  ghestriepte  glase  cra- 
len,  ghestriepte  stoffe,  Root  Geel,  ende  Blaeu  Laken,  Cola  ende  wit 
smeer. 

De  Negros  van  dese  gheheele  Cust  langhs  zijn  groote  Visschers, 
en  comen  met  haer  Canoan,  2.  ende  3.  mylen  van  't  landt,  in  zee  om 
te  Visschen,  en  Schepen  ghewaer  werdende,  sullen  4.  ende  5.  mylen 
in  zee,  naer  de  Schepen  toe  comen.  en  wanneer  sy  by  de  Schepen 
comen,  soo  sullen  water  met  haer  handt  uyt  de  zee  scheppen,  en  laten 
't  in  haer  Oogen  druypen,  en  is  als  een  eet  van  vrientschap,  'tselfde 
moeten  die  van  het  Schip  oock  doen,  en  dan  sullen  aen  boort  comen, 
en  u  met  handt  en  vingheren  wijsen,  oft  daer  veel  Tanden  en  Male- 
gette  5)  is,  soverstaen  sy  best  van  't  Grein  en  sullen  u  alle  dinghen  in 
zee  aen  boort  brenghen.  Dit  volck  loopt  meest  al  moeder-naeckt, 
slechts  hebben  (noch  maer  de  sommighe)  een  cleyn  lapken  van  een 


i)     Zie  A,  Bijlage  IV  (de  kaart). 

2)  Eenheid  in  de  bepaling  van  omschrijvingen  als  Greinkust  enz.,  is  er  nooit  geweest. 
Soipmigen  nemen  aan  dat  de  Greinkust  zich  uitstrekt  van  Sestos  tot  Kaap  Palmas ;  thans 
verstaat  men  er  gewoonlijk  de  geheele  kust  van  Liberia  onder. 

3)  St.  Paul's  river. 

4)  Lees  lunco :  Bies-rivier.  Tegenwoordig :  Junck-river. 

5)  Zie  A,  p.  13,  noot  2. 


70 

handt  breedt  voor  haer  schamelheydt,  dat  soo  ten  naesten  by  daer 
mede  is  bedeckt :  sy  zijn  in  't  ghemeen  oock  groote  dieven,  ende 
connen  seer  behendigh  met  hare  voeten  steelen.daeromme  wanneer 
sy  aen  boort  zijn,  moet  altijdt  een  Ooghe  in  't  zeyl  gehouden  werden. 

Om  met  Jachten  op  die  Cust  in  de  Rivieren  te  handelen,  moet  al-  [303] 
tijdt  wel  voorsichtigh,  en  op  u  hoede  wesen  :  soo  en  sult  gheen  noot 
hebben,  en  comende  erghens  waerdaerPortugijsen  mochten  wesen, 
daer  ghy  de  over-handt  van  haddet,  ende  en  woutse  niet  misdoen, 
soo  sult  u  oock  met  eenen  van  haer  afhouden,  sonder  daer  veelghe- 
meenschap  mede  te  pleghen.  Jck  waerschouw  een  yeghelijck  daer 
voor,  datse  valsche  ende  gheen  oprechte  vrientschap  en  bewijsen, 
ende  en  sullen  niet  rusten,  voor  en  aleer  sy,  ist  moghelijck,  u  ver- 
moort,  ofte  door  de  Negros  selve,  dieseomcoopen,  doen  vermoorden: 
drinckt  met  haer  oock  gheen  Taback  :  want  sy  connen  uyt  de  selve 
Pijpe  suyghen,  ende  u  over-gheven,  daerse  u  mede  sullen  doen  ber- 
sten, ende  sy  en  sullen  gheen  letsel  daer  van  hebben. 

De  Negros  van  dien  lande  en  zijn  niet  te  vertrouwen,  maer  zijn  tot 
veel  plaetsen  noch  wilt,  ende  mensch  eeters  zijn :  daer  is  veel  fruyt 
tot  vervarssinghe  van  alles,  'tgheen  men  soude  connen  bedencken 
(wel  verstaende)  al  sulcke  vruchten,  als  op  die  quartieren  des  Wee- 
relts  in  't  ghemeen  groeyen:  den  Wijn  de  Palm  is  daer  mede  in 
abondancie. 

De  Negros  van  die  gheheele  Grein-Cust,  bidden  den  Duyvel,  ende 
vraghen  hem  oock,  naer  alle  dingen,  onderentusschen  bidden  oock 
de  verstorven  vrienden,  en  vieren  de  nieuwe  Mane :  maken  eenen 
ronden  dans,  ende  danssen  op  musijck-spel,  ghelijck  alsse  daer  heb- 
ben, instrumenten,  ghemaeckt  van  de  stamme  eens  Palmijts-Boom, 
drie  ende  twee  voeten  lanck,  van  binnen  uyt-geholt,  ende  daer  dan 
Calfs-vel  over  getrocken,  waer  op,  in  de  eene  hant  eenen  stock  heb- 
bende, bommen :  en'aen  den  duym  van  de  ander  handt,  hanght  een  [304] 
Koe-belle,  en  aen  de  vingheren  groote  bree  ysere  ringhen,  daer  met 
teghen  de  koe-belle  aen  doppen :  accordeerende  op  't  bommen, 
singhende  daer  beneven  oock  op  dat  spels  accoort,  naer  haer  wijse, 
altemets  mompelen  soo  een  wijle  binnen  s'  monts :  ende  dan  meteen 
hort  schreuwen  wederom  uyt,  dat  wy  haer  gheschrey  dickmaels  (alst 
stil  gheweest  is)  een  myle  varde  ghehoort  hebben:  hebben  soo  vier 
ofte  vijf  speel-lieden,  die  staen  spelen  en  springhen,  dat  haer  't  sweet 
langhs  'tlijf  (ghelijck  ofse  met  water  begoten  wierden)  heenen  loopt : 
begraven  haer  dooden  al  dansende,  springhende:  eten  veel  Olyfants- 
vleesch,  en  hebben  de  veelte  van  Hoenderen. 


71 

De  rariteyten  zijn  Meer-catjens,  van  2.  ende  drie-derleye  fatsoen, 
oock  Papegaeyen  en  Perquiten.  Dit  is  de  Grein-Cust,  en  duert  tot 
de  Caep  S.  Clement. 

Van  Signorebo,  Queeck-queeck,  Mina  ofte  de  Gout-Cust. 

De  Cust  van  Cabo  de  S.  Clement  tot  6.  ofte  7.  mylen  beoosten  Cabo 
das  Palmas,  werdt  ghenaemt  Signorebo  i),  al  waer  bysonders  gheen 
handelinghe  en  valt :  en  van  de  7.  mylen  beoosten  Cabo  das  Palmas, 
begint  een  Cust,  al  waer  de  Negros  een  seltsame  sprake  hebben,  en 
schijnt  datse  anders  niet  als  queeck,  queeck,  en  spreken,  en  wat  oos- 
telijcker  langhs  die  Cust,  gaet  haer  sprake  min  noch  meer,  al  ofte  men 
de  Ra  venen  hoorde  roepen. 

Wanneer  yemant,  op  dese  Cust  met  eenigh  Jacht  ofte  Sloepe 
[305]  quame,  in  eenighe  Riviere,  sult  weten  dat  het  daer  in  't  landt,  ghe- 
heel  onghesont  is,  voor  onse  natie,  voornemelijck  de  Cust  van  Axem, 
en  veel  Negros,  die  op  die  Cust  noch  wilt  en  mensch-eters  zijn :  waer- 
om  oock  op  die  Cust,  niet  soo  seker  en  is,  om  in  de  Rivieren  te  gaen 
handelen,  als  buyten  in  zee,  met  de  Schepen  langhs  de  Cust,  ende 
de  Negros  zijn  oock  ghewent,  met  haer  Canoan,  de  Schepen  op  de 
Cust  aen-boort  te  comen.  Dese  Cust  werdt  by  ons  zee-vaerders  ghe- 
naemt Queeck,  queeck  2),  en  ontrent  30.  mylen  lanck,  tot  een  plaetse 
genaemt  As  sete  Aldeas  3),  al  waer  de  Queeck,  queeck-Cust  zijn 
eynde  heeft.  Van  die  Sete  Aldeas  tot  Rio  deSueyro4)  is  't  landt  ghe- 
naemt Alares.  5)  Uy t  Rio  de  Sueyro  comen  veel  Negros,  met  Canoans 
naer  zee  om  te  gaen  Visschen,  ende  als  sy  u  salueren,  gaet  alleens 
als  de  Ra  venen  roepen .  Langhs  dese  gheheele  Custen,  Queeck,  queeck 
ende  Alares,  is  in  't  sonder  gheen  Coopmanschap,  als  Olyfants-Tan- 
den  :  maer  van  Rio  de  Sueyro  oost-waert,  valt  beneffens  de  Olyfants- 
Tanden  noch  Gout.  Op  de  Cust  van  Axem,  die  haer  begin  heeft  met 
Rio  de  Sueyro  oost-waert,  acht  mylen  beoosten  Rio  de  Sueyro,  heb- 
ben de  Portugijsen  (in  den  tijdt  als  Don  Manoel  Coninck  van  Portu- 

i)  Ruiters  is  op  p.  360  duidelijker :  „aen  de  Caep  yPalmas]  is  een  Dorp  van  Negros,  dat 
de  Portugijsen,  Aldea  de  Portugal  (ende  de  Negros  die  daer  in  woonen  Signorebos)  noemen". 
Verg.  A,  Bijlage  IV.  Signorebo  zal  wel  een  wanvorm  zijn  van  Gribo  en  Grebo,  een  volksstam 
ongeveer  ter  plaatse.  Verg.  Brun  [p.  54,  noot  4].  Bij  Pereira:  eguorebos ;  bij  Figueiredo : 
Signorebos. 

3)     De  Quaquakust  =  Tandkast  =  Ivoorkust  =  Vijf-  en  Zesbandskust. 

3)  Sete  aldeas,  zeven  dorpen.  Zie  A,  Bijlage  IV.  Ter  hoogte  ongeveer  van  het  tegenwoor- 
dig Grand  Lahou. 

4)  Rio  de  Sueiro  da  Costa,  de  Assini-rivier.  Zie  A,  Bijlage  IV. 

5)  Op  de  kaart  van  Teixeira  (A,  Bijlage  IV) ;  Costa  dos  Alaws.  Van  alaö,  groote  hond  ? 


72 

gael  regeerde)  daer  een  Gasteel  ghebout,  'tgheene  heden  daer  noch 
staet,  en  is  ghenaemt  Castello  de  Axem  '),  al  waer  veel  Gout  valt, 
dat  sy  verhandelen  voor  Yser,  Slesigher-Lijwaet,  ghebranden  ende 
Spaenschen  Wijn,  Geel,  Root  ende  Blaeuw  Laken,  veel  sorteringhe 
van  glase  cralen,  Cola,  witte  Reusel,  Loock,  Tin,  en  eenighe  sorte- 
ringhe van  Neurenborgherye.  Dese  Gust  Axem,  wert  in  sommighe 
Gaerten  Sayana  ^)  ghenaemt :  het  volck  is  daer  seer  wilt. 

Vier  mylen  van  Cabo  do  tres  puntas,  oost-waert  langhs  de  Gust,  [306] 
begint  de  handelinghe  van  't  Gout,  en  daer  valles  oock  gheheel  veel, 
en  6.  mylen  weeghs  gheduerende:  van  de  voornoemde  plaets  af 
oost-waert,  naerdeMinatoe,  valt  ordinaris  meer  Goudt,  alserghens 
de  gheheele  Gout-Gust  langhs,  die  60.  mylen  lanck  is  :  hebbende 
haer  beghin,  met  Rio  de  Sueyro  in  't  westen,  en  eyndight  aen  den 
Bergh  Beriqui,  daer  de  Gabo  das  Redas  3)  is,  18.  mylen  beoosten 
Gabo  Corso  in  't  oosten :  men  sal  wel  de  Cabo  das  Redas  ghepasseert 
zijnde,  soo  hier  en  daer  wat  Goudt  vinden,  maer  niet  te  bedieden. 

De  handelinghe,  al  waer  ons  Neerlanders  Negocieren,  is  vier 
mylen  beoosten  Cabo  Corso,  tot  Cabo  das  Redas,  ofte  soo  die  mede 
werdt  ghenaemt  Monte  de  Beriqui,  wesende  14.  ofte  15.  mylen  Gus- 
te :  en  daer  de  Schepen  meest  ligghen,  is  te  Accra :  alsoo  dat  het 
maer  het  vierde  part  van  de  Gust  is,  daer  het  Goudt  valt,  dat  onse 
Neerlantsche  Schepen,  in  Guinea^  halen,  ghelijck  als  Accra,  Re- 
dangre  4)  ende  Bengo  s). 

Jn  de  ander  drie  vierde  parten,  hebben  de  Portugijsen  voor  desen 
groote  Negocie,  ende  sterck  ghebiet  ghehadt :  maer  is  nu  teghen- 
woordigh  seer  verloopen  :  sy  zijn  noch  soo  op  het  Gasteel  S.  lorge, 
dat  oock  de  Mina  ghenaemt  werdt,  en  op  't  Gasteel  Axem,  dat  oock 
Sayana  ^)  werdt  ghenaemt,  maer  is  haer  authoriteyt  seer  vercleent, 
ende  haer  macht  seer  ghebroken. 

Dese  Gout-Gust,  al  waer  onse  natie  Negocieert,  is  soo  bedorven  7), 


i)  Axim,  met  fort  S.  Sebastiao  gesticht  in  1552.  Aldaar  was  reeds  onder  de  regeering 
van  D.  Manuel  een  fort  gesticht,  dat  S.  Jago  heette.  Verg.  A.  p.  15,  noot  5. 

2)  Ik  heb  dien  naam  nergens  elders  ontmoet.  Kan  het  een  wanvorm  zijn  van  S.  Jago 
(zie  vorige  noot)  ?  Zie  ook  noot  6  hierna. 

3)  De  Netten-kaap.  De  naam  is  al  vroeg  van  de  kaarten  verdwenen. 

4)  In  Ruiters'  tekst  staat  Rio  d'  Angre,  hetgeen  hij  per  erratum  in  Redangre  heeft  ver- 
anderd. Vermoedelijk  was  hij  niet  zeker  van  zijn  zaak  en  heeft  hij  Rio  de  Ardra  (in  Daho- 
mey)  bedoeld.  Onder  Rio  de  Angra  verstonden  de  zeelieden  de  kreek  achter  Corisco.  Zie 
b.v.  A,  pag.  242. 

5)  Ningo,  beW.  de  Volta- rivier? 

6)  Zieaant.  2  hiervoren. 

7)  Reeds  de  Marees  (1602)  klaagt  steen  en  been  daarover.  Zie  A,  Cap.  10. 


73 

dat  niemandt  wijs  ghenoech  is,  wat  voor  Coopmanschap  hy  daer 
[307]  brenghen  sal,  die  wel  begheert  sullen  wesen.  Jae  het  isser  soo  be- 
dorven, dat  de  Negros  met  de  waerdye  van  5.  gulden  Gout,  aen  10. 
ofte  12.  Schepen  sullen  varen,  al  eer  datse  coopen  sullen,  en  doen 
over  al,  waerse  aen  boort  comen,  schier  't  gheheel  Schip  't  onderste 
boven  halen,  't  Lijwaet  is  de  voornaemste  Coopmanschap,  daer 
meest  af  werdt  ghesleten. 

De  Portugijsen  pleghen  de  Negros,  in  anderen  stijl  te  houden,  en 
haer  goederen  van  meerder  weerden  '),  jae  hielden  de  Negros  in 
sulcken  subjectie,  dat  gheen  Negro  (ofte  soo  wyse  noemen,  Swerten) 
'therte  en  soude  ghehadt  hebben,  alsse  maer  1 000.  gulden  aen  Goudt 
en  hadden  ghehadt,  om  aen  't  Gasteel  te  doppen,  ofte  te  roepen, 
maer  mosten  ten  minsten  3000.  gulden  aen  Goudt  by  haer  hebben, 
en  dan  noch  en  wisten  de  Portugijsen  qualijck,  ofte  sy  het  Gasteel 
om  soo  weynich  wilden  op  doen,  en  daer  beneven  hielden  de  Negros 
in  sulcken  dwanck,  dat  gheen  Negro  het  herte  en  soude  gehadt  heb- 
ben, om  eens  te  dencken,  k'  laet  staen  datse  het  ghedaen  souden 
hebben,  om  beoosten  Gabo  Gorso  te  comen,  aen  eenigh  vreemt  Schip, 
als  Duytsche,  Engelsche,  ofte  Frangoische  natie,  ofte  wierden  ter- 
stont  den  cop  af-ghehouwen,  ende  het  hooft  op  de  mueren  van  't 
Gasteel  ghestelt :  maer  heden  ten  daghe  ist  soo  varde  ghecomen,  dat 
als  de  Portugijsen,  die  op  't  Gasteel  S.  lorge  woonen,  maer  eenen 
Negro  sien  comen,  al  en  hadde  hy  maer  vijf  gulden  aen  Goudt,  sullen 
terstont  het  Gasteel  voor  hem  open  doen  :  want  de  Negros  soo  wel 
die,  die  ontrent  de  Mina  woonen,  als  van  andere  plaetse,  met  haer 
Ganoan,  als  Duytsche,  ende  andere  Schepen  aen  boort  comen. 
[308]  Soodat,  wat  aen-gaet  de  Mina,  de  Portugijsen  'tselve  soo  lief 
mochten  quiteren,  als  langher  te  houden.  Jck  hebbe  verscheyden 
reysen  Portugijsen  hooren  segghen,als  dat  de  Goninck  van  Spaeingien, 
daer  niet  langher  naer  en  begheert  te  sien :  al  hoe  wel  nochtans  de 
Portugijsen,  die  daer  op  woonen,  't  selve  garen  saghen  dat  den  Goninck 
daer  eens,  een  Armade  van  Schepen  sonde,  om  de  Duytschen  van 
de  Gust  te  jaghen.  Dan  ick  gheloove  (al  ist  schoon  dat  den  Spaeingiaert 
seght,  een  Spaeingiaert  bestant  te  wesen,  voor  2.  Italianen,  3.  Fran- 
Qoisen,  ende  4.  Duytschen)  dat  nochtans  de  Portugijsen,  liever  comen 
onder  de  Negros,  daer  wat  te  grabbelen  is,  als  onder  de  Duytschen 
daer  wat  te  krabbelen  is,  'tcan  oock  wesen,  dat  het  om  sulcke,  ofte 
dierghelijcke  sake,  werdt  nae-ghelaten. 


1)    Verg.  A,  p.  223. 


74 

De  Negros  van  de  west-Gout-Cust  zijn  groote  Visschers,  soo plach- 
ten oock  die  van  de  oost-Gout-Cust  te  zijn,  al  waer  onse  Schepen 
handelen,  maer  nu  zijn  daer  veel  Visschers,  Coop-liedenende maecke- 
laers  geworden,  en  doen  veel  voor-coop,  aen  die,  die  uyt  het  landt 
met  Gout  comen,  en  vercoopen  't  dan  weder  aen  de  Schepen :  winnen 
daer  dickmael  (naer  datse  eenen  slechten  bloedt  voor  hebben,  die  soo 
eens  van  zijn  leven,  uyt  't  landt,  aen  de  zee-cant  comt)  de  gheheele 
helft  op :  soo  dat  daer  Negros  zijn,  die  eertij ts  niet  en  hadden,  ende 
nu  door  sulcke  middelen,  een  ende  twee  hondert  pont  Goudts »)  rijcke 
zijn. 

Het  is  op  de  Gout-Cust  ghelijck  aen  Cabo  Verde,  ende  en  conter 
niet  een  Ox-hooft  vuyl  water  halen,  ofte  moet  het  noch  soo  diere 
betalen,  alst  Bier  in  Neerlandt  soude  oosten :  jae  de  Negros  zijn  't 
gheven  soo  ghewent,  dat  wanneerse  aen  eenigh  Schip  comen,  en  [309I 
niet  eenen  goeden  dach  en  crijghen,  van  3.  ofte  4.  vamen  Linnen,  daer 
niet  meer  aen  boort  en  souden  willen  comen ;  en  hoe  yemandt  meer 
gheeft,  hoe  dat  de  Negros  beter  vrient  sullen  wesen,  want  sy  varen- 
der wel  by:  't  sy  voorts  wat  het  soude  moghen  wèsen,  hoe  cleyne 
dinghen  het  sy,  jae  selve  de  steen,  die  't  Schips-volck  met  grooten 
arbeyt  moeten  breken  tot  ballast,  konnen  die  niet  crijgen  sonder 
Dassie^)  te  gheven,  want  't  schijnt  dat  de  Negros  'tgheven  soo  ghe- 
went zijn,  dat  de  cleyne  kinderen  van  2.  ofte  3.  jaren,  de  Duytschen 

Dassie  is      al  Dassie  achter-aen  weten  te  roepen.  Beesten,  Hoenders,  Fruyt, 
soo^veei  als  ^^  ^jj^^  ^^  p^,^^  j^^^  -^^^^  ^j  ^^  dierste. 

De  Negros  van  Accra,  zijn  vyant  met  de  Portugijsen :  en  soo  wan- 
neer een  Negro  van  de  Mina  'thooft  van  eenen  Negro  van  Accra, 
op  't  Gasteel  van  S.  lorge  brenght :  soo  gheven  de  Portugijsen  daer 
7.  gulden  aen  Gout  voor. 

't  Negros  gheslachte  van  de  gheheele  Gout-Cust,  is  wonder  diffe- 
rent, en  hebben  by  cans  alle  5 .  of  te  6.  mylen  een  ander  maniere  van 
leven,  den  eenen  vercoopt  zijn  eyghen  gheslachte,  wanneer  de  min- 
ste actie  daer  op  weten,  andere  sullen  haer  eygen  gheslacht  om  den 
hals  brenghen  door  Fenijn :  de  derde  sal  zijn  eyghen  vriendt  onthoof- 
den, en  wesen  daer  Scherp-rechter  van,  sommighecappendedekop 
met  een  Bijle  af,  ende  sommighe  snijdense  met  een  mes  'thooft  af. 

Elck  Man  mach  soo  veel  Wijven  trouwen,  als  hy  can  betalen,  ende 
elcke  Vrouwe  connen  sy  coopen  voor  een  Osse,  ofte  Koe,  diese  aen 
de  vrienden  van  de  Vrouwe  ten  besten  gheven,  op  sommighe  plaet- 

i)     500  a  1000  Gld. 

fi)     Fooi,  schenkaadje.  Verg.  A,  Cap.  lo. 


75 

[3ioi  sen  koocken  sy  die  beest,  't  sy  Koe  ofte  Osse,  met  vuylicheydt  en  al, 
stroopen  slechts  'tvel  daer  af,  en  elck  snijt  een  hacht ')  daer  af  met 
mis  en  al,  en  gaen  daer  mede  te  viere,  ende  is  ghelijck  ofte  het  met 
groen  wermoes  ghecoockt  ware,  en  eten  daer  af  met  smake,  dat  een 
lust  heeft :  van  danssen,springhen,  roepen, schreuwen,  en  issergheen 
ghebreck:  haer  huyskens  zijnder  veel,  ghelijck  aan  Cabo  Verde.  Sy 
loopender  veele  heel  naeckt,  sonder  die  op  de  zee-cant  woonen,  daer 
Schepen  comen. 

De  Vrouwen  maken  daer  een  wonder  gheschal,  soo  wanneer  haer 
de  man  is  ghestorven :  ende  dat  de  eerste  ghetroude  is  gheweest,  gaet 
voor  iiyt,  om  de  man  te  gaen  beweenen,  sit  erghens  op  een  plaetse 
neder,  ende  weent  sonder  gheluyt  te  gheven,  dat  haer  de  tranen  langhs 
de  wanghen  rollen,  ghelijck  erten :  benevens  die  eerste  ghetroude, 
comen  noch  andere  getroude,  om  d'eerst  getroude  te  vertroosten,  en 
doppen  vast  met  de  handt  op  haer  rugghe,  en  ten  langhen  lesten 
meer  misbaer  maken,  als  die,  diese  vertroosten  souden :  dan  soo  co- 
men daer  andere,  die  van  de  naeste  vrienden  zijn,  om  de  troosterssen 
te  vertroosten,  en  werden  mede  ten  langhen  lesten,  soo  seere  roepen- 
de, als  de  voorgaende,  soo  dat  somtijts,  80.  jae  100.  Vrouwen  alsoo 
by  malcanderen  versameien,  en  elck  maeckt  om  't  grooste  misbaer, 
soo  dat  dickmael  sulcken  gheraes  van  die  Wijven  werdt  ghemaeckti 
dat  men  niet  en  can  ghehooren:  en  dit  duert  soo  5. ofte 6. daghen 
lanck,  dat  de  man  begraven  is  gheweest. 

Naer  de treur-daghen,  soo  verderen  haer  de  Wijven  weder  met 
ringhen  en  ghestriepte  cleetjens  diese  om  de  heupen  binden. 

[3")  De  Mannen  verderen  haer  oock  met  ringhen  aen  de  handen,  ende 
eenen  Olyfants-steert,  diese  aen  de  handt-vatsel  vlechten,  met 
Blaeuw,  Geel,  ende  Root  Laken,  maken  'thayr  van  dien  steert  nat 
met  Olye,  en  vrijven  'tweder  met  een  lap  schoone  af,  dan  blinckt 
dien  steert,  en  is  soo  swert  als  git :  die  hanghen  sy  om  den  hals,  met 
een  sijde  snoertjen,  en  wissen  de  vlieghen  daer  mede  van  't  lijf  2).  Jn 
de  Serra  Lioa  vallen  veel  steerten :  ende  een  is  sekere  Coopmanschap, 
altijts  begheert  op  de  Gout-Cust  een  steert  die  gaef  is,  en  die  'thayr 
een  elle  lanck  is,  is  waerdigh  op  de  Goudt-Cust  60.  gulden. 


i)     Een  afgeAait  stuk  vleesch  of  spek.  Zie  Wdb.  der  Ned.  Taal. 
3)     Verg.  A,p.  100. 


76 

Van  de  Cust  Momo  ende  Ar  da. 

Aan  Cabo  das  Redas  al  waer  de  Gout-Cust  eyndighet  '),  aen  't 
oosten,  daer  beghint  de  Cust  van  Momo.  Het  volck  van  dat  landt 
is  boos  en  quaet,  en  zijn  veel  visschers :  ende  dese  Cust  van  Momo 
geduert  tot  Cabo  de  S.  Paulo :  alwaer  de  Cust  van  Arda  zijn  begin 
neemt.  Jn  dit  landtschap  van  Arda  '^),  is  gheleghen  de  Riviere  van 
Lagoa:  al  waer  veel  Olyfants-Tanden  vallen:  lo.  mylen  de  Riviere  op, 
aen  een  plaetse  ghenaemt  labum  :  die  verhandelt  werden  voorSlesi- 
gher  Lijwaet,  ghebranden  Wijn,  Blaeuw,  Geel,  ende  Root  Laken, 
Naems-yser,  veel  sorteringe  van  cralen,  veel  Neurenburgerye  bylen 
en  messen,  copre  ende  tinne  armringen. 

Jn  dese  Riviere  Lagoa  en  can  men  niet  comen,  als  met  cleyne 
Schepen  van  20.  of  25.  lasten.  De  Negros  van  dese  Riviere,  zijn  den 
Duyvel  heelonderdanigh,  ende  ontsien  hem,  gaenaltijt  by  hem  te  rade 
watse  doen,  ofte  laten  sullen :  en  wanneer  sy  hem  yets  hebben  ge- 
offert,  danssen  en  springhen,  op  't  spel  van  een  instrument,  dat  men  1312I 
met  stil  weder,  een  myle  ofte  ander  half  can  hooreh,  ende  maken  't 
van  't  eynde  eens  hollen  Booms,  2.  ofte  3.  voeten  lanck,  ende  hollent 
van  binnen  over  al  rontom  uyt,  ghelijck  een  fluyte,  maer  is  wel  soo 
dick,  als  een  man  in  zijn  middel,  en  aen  beyde  eynden  stoppent  we- 
der dicht  toe,  met  bomen  diese  daer  in  maken,  ende  boven  op  is  een 
lanck  gat,  van  een  voet  lanck,  ende  een  duym  wijt,  daer  slaense  (soo 
het  teghen  der  aerde  light)  met  twee  stockenop,  ghelijck  ofse  trom- 
melden :  en  weten  dat  hout  met  het  gat,  soo  te  legghen,  op  de  lucht, 
hoe  weynich  die  oock  sy,  dat  daer  een  gheluyt  van  comt  als  boven. 
Dese  Negros  zijn  altijts  s'  nachts  doende,  en  teghen  den  dagh  sla- 
pen :  soo  oock  meest  op  alle  de  Guineesche  Cust,  sullen  de  Negros, 
tot  over  den  middernacht  in  roeren  wesen,  en  teghensdendachgaen 
slapen,  tot  dat  de  Sonne  ter  deghen  op  is :  ten  ware  oock,  sy  sulcx 
niet  en  dede,  k'  meene  te  veel  plaetsen,  'tland  ledigh  en  sondermen- 
schen  souden  wesen  :  want  gheen  dinghen  op  die  onghesonde  landen, 
quader  en  is,  als  s'morghens  in  't  rijsen,  en  'smiddaeghs  in  't  heetste 
van  de  Sonne  onder  den  blooten  hemel  te  gaen,  staen,  sitten,  ofte 
ligghen.  't  Js  veel  een  al  ghemeyn  ghebruyck  onder  't  zee-varende 
volck,  datse  s'  morghens  met  't  lijmeren 3)  van  den  daghe-raet  al  in  't 

i)  Ieder  zeeman  veroorloofde  zich  de  geografische  grenzen  naar  eigen  inzicht  vast  te 
stellen.  Gewoonlijk  nam  men  aan  dat  de  Goudkust  tot  de  Volta  Rivier  ging,  alwaar  de  Sla- 
venkust  begon,  die  men  soms  weer  in  de  kusten  van  Momo  en  van  Ardra  verdeelde. 

2)  Lees:  Ardra,  de  hoofdplaats  van  Dahomey.  Verg.  A,  pag.  230,  noot  3. 

3)  „Lumieren",  een  nog  in  gebruik  zijnde  scheepsuitdrukking. 


11 

labeuren  zijn :  jae  dickmael,  een  ure  ofte  twee  nae  midder-nacht,  datse 
elckanderen  uyt  roepen  :  ende  voorts  den  gheheelen  dach,  loopen 
ledigh  en  niet  doende  :  maer  dat  onder  ons  Neerlanders  dese  consi- 
deratie ware,  ende  datse  in  stede  van  s'  morghens  soo  vroech  in  de 
weer  te  zijn,  dat  selve  t'  savonts  deden,  en  s'  morghens,  als  oock  s'  mid- 

[313I  daegh  sonder  haer  tente,  over-loop,  verdeck,  ofte  koe-brugghe  1)  ble- 
ven, souden  dan  veel  sieckten  en  qualen  ghepreserveert  wesen,  daer 
anders  de  selve  onderworpen  zijn. 

Op  dese  Custen  Momo  ende  Arda  is  veel  fruyt :  wacht  u  van  't 
selfde  veel  te  eten,  ende  daer  dan  terstont  water  op  te  drincken : 
waer  door  veel  tijts  den  loop  comt,  oock  somtijts  'troo  melisoen,  en- 
de werdt  ten  lesten  innocent,  ghelijck  als  een  kint  van  een  jaer :  en 
soo  u  'tmorgen-fenijn,  aen  de  herssenen  slaet,  sult  wesen  ghelijck 
rasende  uyt-sinnigh,  en  altijts  over  boort  willen  springhen.  't  Js  om 
te  verwonderen,  als  men  alle  die  differente  qualen,  die  op  die  Cus- 
ten voort  comen,  sal  aen-sien :  waer  toe  wy  sommighe  tot  een  ver- 
wonderinghe,  sullen  verhalen. 

Daer  zijn  dan  diversche  rasernyen :  den  eenen  wil  altijt  spelen, 
ende  alsse  'tspel  in  de  handt  crijghen,  werpent  over  boort ;  andere 
die  altijts  te  wercke  willen  gaen,  andere  die  over  boort  willen  sprin- 
ghen ;  andere  die  altijts  haer  cleederen  willen  packen,  om  t'huys  te 
gaen ;  andere  die  soo  uyt-sinnigh  zijn,  dat  mense  qualijck  vast  ghe- 
noech  en  can  binden ;  andere  die  anders  niet  en  doen,  als  lacchen, 
en  schijnt  al  ofse  niet  en  letteden ;  andere  die  altijts  willen  schieten, 
ofte  het  cruyt  in  brandt  steken  ;  andere  weder  die  zijn  in  't  aen-ghe- 
sighte,  ghelijck  met  vyer  ontsteken,  de  sulcke  en  leven  oock  niet 
langhe,  maer  zijn  in  een  ofte  twee  daghen  doodt ;  andere  zijn  lam, 
ghelijck  oft  gheraecktheyt  ware ;  andere,  die  deneenen  dach,  in 't 
eene  lidt,  ende  den  anderen  dach,  in  't  ander  lidt  lam  zijn ;  andere 
die  vol  seeren  comen;  andere  die  haer  'thayr  altemael  uyt-valt: 
en  hondert-derlye  qualen  meer,  die  men  al  op  die  Custen  is  onder- 
worpen. 

[314I  Van  Rio  Lagoa  '^'),  tot  Rio  Fermoso  werdt  weynigh,  ofte  gheen 
handelinghe  ghedaen.  Rio  Fermoso  is  de  Riviere  van  Benyn,  en  daer 
vallen  veel  Olyfants-Tanden,  swert  ende  witte  Peper.  Dese  Stadt  van 
Benyn  3)  is  een  myle  lanck,  rontom  besloten  met  pallasaten :  de  fon- 


i)     Het  laagste  dek  onder  in  het  schip ;  het  woord  is  nog  in  gebruik. 

2)  Rio  do  Lago,  de  „Meer-rivier"  (Eng.  Nigeria). 

3)  Zie  A  pag.  232  vlg. :  de  Beschrijving  van  Benin,  die  van  D.  R.,  dus  wellicht  van 
D(ierick)  R(uiters),  afkomstig  is.  De  stad  heette  Gato.  Op  pag.  370  vermeldt  R.  twee  dorpen 


78 

damenten  van  de  Huysen  zijn  van  leem,  en  boven  op  de  cappen  be- 
dekt met  loof,  soo  Palmijt  als  andere  bladren.  Dit  Coninckrijcke  van 
Benyn  is  i8.  mylen  breedt,  ende  40.  mylen  lanck:  de  Coopmanschap- 
pen  die  men  hier  moet  brenghen,  om  Tanden  ende  Peper  te  handelen, 
zijn  copre ende  tinne  armringhen,  ghebranden  ende  Spaenschen  Wijn, 
sorteringhe  van  cralen,  Slesiger  Lijwaet,  Root,  Geel,  ende  Blaeuvv 
Kersaey.  Op  dese  Riviere  woonen  3.  Coninghen :  waer  van  eenen  de 
voornaemste  is,  ende  woont  heel  diepe  in  't  landt,  de  Riviere  op :  ende 
de  Negros  noemen  dien  Coninck  Agare  '),  en  is  een  heel  machtigh 


die  aan  de  monding  lagen :  Atambane  en  Aguna.  —  In  de  plaatsbepaling  van  Aguna  schijnt 
echter  verwarring  te  zijn.  Op  pag.  318  spreekt  R.  namelijk  van  een  dorp  van  2000  huizen  in 
de  monding  van  R.  Real  en  op  pag.  370  van  zulk  een  dorp  voor  in  de  Rio  Fermoso  of  Rivier 
van  Benin.  Op  pag.  374  ligt  het  weer  aan  de  R.  Real. 

i)  Het  komt  mij  voor  dat  Ruiters  hier  zijn  eigen  lezing  geeft  (wellicht  op  eigen  onder- 
vinding gegrond)  van  het  navolgend  bericht  bij  Figueiredo  (p.  71):  „Ananto  pelo  Rio  de 
„Benim,  cem  leg.  pelo  sertao  esta  hüa  terra  que  possue  hum  Rey  chamado  Miosaque,  que 
„he  de  muito  poder,  e  tê  muyta  gente,  e  com  elle  esta  outro  Rey  q  se  chama  Agare,  que  a 
„gente  deste  Reyno  o  tem  em  muyto  estima,  estem  estado,  è  antre  os  negros  he  tido  como 
„Papaantre  os  Christaos".  ' 

Nu  Pacheco  Pereira  (150?)  die  viermaal  te  Gwato  (Huguatoo)  zegt  te  zijn  geweest,  p.  72: 

„ao  leuante  desto  Reyno  de  Beny  cem  legoas  de  caminhano  certaao  he  sabida  uma  terra 
„que  em  nossas  dias  teem  hum  Rey  que  se  chama  Licosaguou  e  dizera  que  he  senhor  de 
„muita  poder  e  loguo  junta  com  este  estaa  outro  senhor  que  ha  nome  Hooguanee  e  este  he 
„antre  os  negros  asy  como  ho  papa  entre  nos". 

In  den  Licosaguou  herkent  men  dus  den  Miosaco  en  in  den  Hooguané  den  Agare,  d.  i. 
den  Ogané  van  De  Barros  (Dec.  I,  Lib.  3,  Cap.  4)  of  vermoedelijk  juister:  „(o)  Gané"  (een 
conjectuur  van  Rouffaer,  zie  Bijdr.  Kon.  Inst.  6'i=  Reeks,  VI,  p.  487,  noot  i). 

Uit  inlandsche  berichten  mag  men  opmaken  dat  het  landschap  Warri  (oudtijds  Owhere 
of  Agare  ?)  vroeger  één  was  met  Benin  (zie  Ling  Roth,  p.  7).  Een  van  beide  kan  dus  het  stam- 
land van  het  andere  geweest  zijn,  en  dat  is  een  begrip  waaraan,  naar  ik  uit  stellige  ondervin- 
ding weet,  onder  Negers,  groote  waarde  wordt  gehecht.  De  vorst  van  zulk  een  stamland 
wordt  door  vorsten  die  tot  zulk  een  stamverband  behooren,  als  „bigdaddy".  dat  is:  „als 
primus  inter  pares"  erkend,  maar  ook  niet  als  meer  dan  dat.  Hij  geniet  zekere  eer  en  zijn 
stem  is  van  eenig  gewicht.  Is  het  stamverband  innig,  dan  wordt  men  ook  wel  „big  daddy" 
door  leeftijd  of  regeeringsjaren, 

Ditbegrip  „big  daddy"  is  van  dien  aard,  dat  Europeanen  er  onmiddellijk  een  soort  waar- 
digheid in  gaan  zien  als  die  van  een  wereldlijk  Paus.  Zoo  woonde  ik  bij  dat  een  zekere  Wa- 
bazao,  die  niet  anders  was  dan  „big  daddy"  van  de  Guizima-country  (achterland  van  Libe- 
ria), door  de  Franschen,  zoodra  zij  van  zijn  bestaan  kwamen  te  vernemen,  werd  aangeduid 
als :  „Ie  Pape  de  tous  les  rois  Tomas". 

Bij  analogie  redeneerende  zou  men  er  toe  komen  in  den  Ogané  niet  anders  te  zien  dan 
een  big  daddy  in  de  Niger-delta.  Het  poëtisch  verhaal  van  De  Barros  (verg.  A,  p.  XXIV)  is 
daarmede,  op  de  benaming  (o)Gané  na,  grootendeels  opgehelderd. 

Marquart  (p.  269)  is  van  een  ander  gevoelen  Op  het  voetspoor  van  Cooley  in  zijn  „the 
Negroland  of  the  .'\rabs",  London  1841,  herinnert  hij  aan  het  oude  Negerrijk  Gana,  dat 
nog  vóór  Melli,  aan  den  Boven-Niger  heeft  bestaan.  Hij  besluit:  „Ich  glaube  daher,  dasz 
die  Bini  den  Titel  der  Könige  von  Gana,  mit  denen  sie  früher  in  Beziehung  geslanden  wa- 
ren, auf  den  machtigen  christlichen  Herrscher  in  Osten  [j"./,»/ y<j»j  übertragen  haben".  Fei- 
telijk geeft  zijn  onderzoek  dus  den  oudsten  denkbeelden  der  Portugeezen  in  den  grond  gelijk. 


79 

Coninck,  ende  werdt  van  de  Negros  ghehouden  ende  gheestimeert, 
ghelijck  den  Paus  onder  de  Romeynen :  maer  tusschen  den  Coninck 
van  Benyn,  ende  dien  Coninck  Agare,  woont  noch  een  ander  Coninck, 
ghenoemt  Miosaco,  het  gheene  oock  eenen  machtighen  Coninck  is, 
ende  hout  hem  partye  teghen  den  Coninck  van  Benyn  ende  Agare, 
ende  Oorloghen  altijts  teghen  malcanderen,  het  Manne-volck,  waer 
sy  gaen,  ofte  staen,  zijn  altijt  met  het  gheweer  behanghen,  gheHjck 
S.  lacob  met  de  schelpen,  en  hebben  den  Koker  met  Pijlen  hanghen 
op  de  rugghe,  ende  den  Booghe  op  de  schouder,  een  bloot,  ende 
breet  mes  tusschen  den  bandt  om  haer  heupen  stekende,  een  Hase- 
gaeye  in  de  eene  handt,  ende  een  mes  ghelijck  een  Poocke,  in  de 

I31SI  ander  handt.  Niemant  wie  daer  van  onse  natie  mocht  comen,  en  wese 
te  nieuws- gierigh,  om  de  punten  van  hare  Pijlen  aen  te  tasten,  want 
sy  bestrijckense  alle  met  een  vergiftigh  fenijn  "), 

Dese  Negros  piekeren  2)  hare  huyt  wonder  vol  stricken,  soo  op 
de  wanghen,  schoer-blaren,  boesem,  heupen,  buyckendedyen,  oock 
op  de  armen,  ende  beenen:  en  voornemelijck  'tvrou-volck :  ende 
doen  dat  met  een  cleyn  mesken,  sommighe  doen  dat  oock  wel  met 
hare  groote  messen :  en  wanneer  sy  het  ghesneden  hebben,  soo 
vrijven  daer  'tsap  van  eenigh  groen  cruyt,  waer  van  die  kerfkens, 
met  soomen  weder  heelen,  de  sommighe  soo  dick  als  een  stroo :  het 
manne-volck  snijden  haer  sel ven,  datse  soomen  op  het  lijf  crijghen, 
ghelijck  de  dicte  van  een  vingher,  sy  houden  haer  altijts  besigh,  om 
wel  gheoeffent  te  blijven  tot  den  Oorloghe,  en  waer  datse  t'samen 
vrolijck  zijn,  't  sy  in  't  danssen,  springhen,  ofte  drincken,  altijts  sul- 
len teghen  malcanderen  schermutseren,  springhen,  hucken,  bucken, 
loopen  gins  en  weder,  alleens  ghelijck  ofte  sy  al  teghen  haer  vyandt 
doende  waren :  men  soude  eenen  gheheelen  dagh,  daer  op  staen 
sien,  sonder  eens  te  vervelen,  soo  knoddigh  3)  alst  in  zijn  werck 
gaet:  het  is  een  volck  soo  radt  als  Meer-catten,  en  loopen  meest  al 
naeckt,  een  lapken  voor  hare  schamelheydt  ende  anders  niet, 

Dese  Swerten,  in  de  Riviere  van  Benyn,  houden  veel  van  hare 
Coninghen,  meer  als  eenighe  Swerten  op  de  heele  Guineesche  Cust : 
voornemelijck  Agare,  werdt  vele  ghehouden  van  den  Coninck  Agare. 

u,6i  Hondert  mylen  op,  in  dese  Riviere  de  Benyn ;  (ofte  soo  sy  oock 
ghenoemt  werdt  Rio  Fermose)  zijn  overvloedigh  veel  Olyfants-Tan- 
den,  en  Swerte  Peper.  De  Negros  die  daer  in  't  gheberghte  woonen, 

i)     Niet  waarschijnlijk.  Zie  A,  p.  97,  noot  i. 

2)  Port.  „picar",  tatoueeren. 

3)  Van  het  IVInl.  woord  Cnodde  (en  cnode),  d.  i.  , knot,  knobbel,  knoop".  Zie  Verdam 
Mnl.  Wdbk.  Misschien  ook  moet  er  slechts  staan:  „koddigh". 


8o 

cleeden  haer  met  bast  van  blaeyen,  en  hebben  een  gat  in  de  kinne, 
daerse  een  Civet-cats-tant  in  steken,  en  leven  veel  by  Olyfants  vleesch. 
Hoenders  ende  Meer-catten. 

Van  de  Cust  Soere. 

Aan  dese  Riviere  Fermose,  oost-waert,  werden  de  Negros  langher 
hoe  wilder,  en  booser. 

Jn  de  Riviere  dos  forcados  '),  is  goede  handelinghe  van  Olyfants- 
Tanden,  Peper,  Emas-vellen  ^),  Cattoene  cleetjens.  Olye  de  Palm, 
ende  een  substancie  van  steen,  gelijck  Blaeuwe  cralen,  en  is  ghenaemt 
Coril  3),  dat  te  veel  plaetsen  op  de  Gout-Cust  teghen  't  Goudt  werdt 
op  gheweghen.  De  Coopmanschappen,  die  men  daer  moet  brenghen, 
om  te  verhandelen,  zijn  tinne,  arm  ende  beenringhen,  ghebranden- 
wijn,  copre  beckens,  bellen,  ende  vyer-slagen  yser.  Jn  dese  Riviere 
zijn  noch  veel  mensch-eters,  daeromme  sal  een  handelaer,  die  daer 
comt,  wel  voor  hem  sien,  ende  en  gheven  de  Negros  niet  veel  ghe- 
loove,  noch  en  vertrouwe  die  oock  niet. 

De  Negros,  van  dese  Riviere,  das  Forcados,  maken  huyskensover 
sekere  aert-hoopen,  van  Byen  ghemaeckt,  seer  constigh  ghewrocht, 
doorluchtigh,  vol  huyskens.  ghelijck  een  sponcie,  van  een  ende  2. 
voeten  hooghe  :  ende  daer  gaen  sy  haer  Fetisie  (soo  noemen  sy  den 
Duyvel)  om  raet  vraghen,  ende  oock  als  haer  vrient  sieck  is,  ofte  hy 
oock  van  die  siekte  sterven  sal,  ofte  niet.  De  doode  lichamen  van  [3,7] 
dese  Negros  werden  tot  asschen  verbrandt.  Dit  Coninckrijck  van  Rio 
dos  Forcados  werdt  genaemt  Soere :  de  handelinghe  gheschiet  boven 
in  de  Riviere,  voor  een  stede  ghenaemt  lambun :  ende  is  ghewel- 
digh  vol  volck,  en  'tmerendeel  mensch-eeters :  al  daer  beginnense 
haer  tanden  scherp  te  vijlen,  ghelijcksein  de  bocht  van  Fernan  de 
po,  ende  op  de  Cust  van  Angola  doen.  Het  landt  beoosten  de  Riviere 
dos  Forcados,  is  al  ghebroken  landt :  soo  dat  daer  gheen  handelinghe 
op  die  Custe  en  gheschiet,  de  Cust  en  is  oock  daer  niet  bequaem  om 
te  handelen.  De  Negros  die  daer  woonen  behelpen  haer  al  met  Vis- 
schen  :  ende  den  Visch  is  daer  soo  overvloedigh,  meest  alle  die  ghe- 
heele  Cust  langhs,  dat  het  water  daer  graeuw  van  is,  so  dat  wie  op 

i)  Rio  forcado,  een  der  mondingen  van  den  Niger.  Zij  draagt  haar  naam  naar  de  „rabos 
forcados"  die  daar,  bij  de  ontdeklciog  werden  gevonden.  (Pacheco  Pereira  p.  73).  Deze  vo- 
gels zijnde  „vorkstaarten"  der  oude  HoUandsche  zeelieden. 

2)  Juister  zou  zijn  Emas- veeren  (strnisvogelveeren).  Een  drukfout  is  het  echter  niet,  een 
Portugisme  vermoedelijk  wèl.  Figueiredo  spreekt  meer  dan  eens  van  „pelles  de  Ema". 

3)  Zie  hierna  „Brun's  SchifFahrten"  p.  [39]  alwaar  noot  4  en  5. 


8i 

dese  Ciist  comt  met  den  hoeck  soo  veel  Visch  can  vanghen,  als  hy  be- 
gheert,  den  gront  is  sachte  ende  vlack. 

Van  Rio  dos  Forcados  tot  Rio  Reael  •)toe,  die  gheheele  Cust 
langhs,  en  gheschiet  gheen  handelinghe,  de  redenen  zijn  veel,  door 
dien  dat  de  Cust  soo  vlack  ende  ghebroken  is,  waer  door  light  ('tsy 
Schip  ofte  Jacht)  ghepericliteert  soude  werden,  en  al  waert  schoon, 
dat  de  menschen  haer  wisten  te  salveren,  aen  'tlandt  voor  't  verdrin- 
cken,  soo  sullen  die  Negros  (die  op  die  Cust  woonen)  haer  doodt  slaen, 
ende  op  eten,  want  haecken  naer  mensche  vleesch,  ghelijck  eenen 
Visch  naer  'twater. 

Jn  de  Riviere  Reael,  is  uytnemende  veel  vervarssinghe  van  fruyt : 
ende  oock  van  alle  vivres,  alleen  broodt  en  is  daer  niet,  maer  voorts 
van  Ossen,  Koeyen,  Schapen,  Boeken,  Geyten,  ende  Hoenders  by  me- 
I318]  nighte.  De  Portugijsen  connen  hier  altemet  Negros  handelen,  aen  een 
stede  die,  die  Negros  welcke  aen  de  mont  van  de  Riviere  woonen,  ghe- 
bout  hebben,  en  is  ontrent  van  2000.  huyskens  ^),  ende  daer  maken 
de  Negros  veel  Sout :  en  andere  Negros  van  boven  uyt  de  Riviere, 
comen  daer  af,  met  grooteCanoan,  uyt  een  hout  ghemaeckt,  daer  lOO, 
Negros  in  connen  staen  strijden,  en  brenghen  alle  dinghen  van  boven. 
Ossen,  Koeyen,  Schapen,  Boeken,  Hoenders,  en  fruyt  in  alle  over- 
vloet :  brenghen  oock  ghevanghenen,  om  aen  de  Portugijsen  voor 
slaven  te  vercoopen  :  diese  in  't  vechten  van  haer  vyanden  crijghen. 
DeseNegroszijnseerstout,  ende  in  allen  weeldrigh,  en  wanneer  daer 
gheen  Portugijsen  en  zijn,  om  de  ghevanghenen  van  haer  te  coopen  (die- 
se  voor  copre,  arm  ende  been  ringen  handelen,  en  crijghen  voor  8.  ofte 


»)     Rio  Real.  de  eigenlijke  hoofdmonding  van  den  Niger. 

2)  Hier  heeft  Ruiters  aan  Figueiredo  ontleend,  die,  merkwaardig  genoeg,  op  Pacheco 
Pereira  steunt.  Verg.  mijne  inleiding.  Bij  Figueiredo  (p.  72)  leest  men:  A  boca  deste  Rio 
em  5  gr.  e  meo  de  Norte,  onde  esta  hüa  Aldea  muito  grande,  q  tera  2  mil  vezinhos,  onde  se 
faz  muito  sal ;  e  nesta  terra  ha  mayores  Almadias  que  nas  outras,  todas  de  hum  pao,  e  al- 
güas  dellas  sao  tao  grandes,q  podem  peleijar  cE  homes  dellas,  e  vè  dez  leg.  pello  Rio  abaixo 
onde  trazê  muita  gête ;  aqui  ha  muytos  boys,  e  escrauos,  vacas,  car  neiros,  e  tudo  isto  vendê 
por  sal  aos  negros,  e  a  genta  dos  nauios  vai  resgatar  a  esta  aldea  por  manilha,  as  de  cobre 
sao  aqui  mais  estimadas,  que  por  8.  manilhasdauSo  hu  escrauo,  e  homes  guerreiros  q  pou- 
casvezas  tê  paz.  Nu  Pachecc  Pereira  (p.  75,76) :  „e  na  boca  deste  Rio  Real  deniro  do  esteyro 
de  quea  sima  falamos  esta  huma  muito  grande  aldea  em  que  hauera  dois  mil  vesinhos  &  aquy 
se  faz  muito  sal  &  nesta  terra  ha  as  mayores  almadias  todas  feytas  de  hum  paao  que  se  sa- 
bem  em  toda  ha  ethiopia  de  guinee  &  algumas  dellas  tamanhas  que  levarom  oytenta  ho- 
mens,  &  estas  vem  de  fima  desta  Rio  de  cem  leguoas  &  mais  &  trasem  muitos  ynhames  que 
aquy  ha  muito  boos  que  he  asaz  de  boo  mantimento  &  asi  trazem  muytos  escrauos  & 
vaeas  &  cabras  &  Carneiros  &  ha  ho  carnero  chamom  bozy  &  tudo  isto  vemdem  por  sal  aos 
negros  da  dita  aldea,  &  ha  gente  dos  nossos  nauios  compram  estas  cousas  por  manilhas  de 
cobre  que  aquy  som  muito  estimadas  mais  que  as  de  latam  ü  por  oyta  &  dez  manilhas  se 
pode  aquy  haver  hum  bom  escrauo". 

6* 


82 

g.  ringhen  een  sterck  man)  soo  verhandelen  die  Negros  die  van  boven 
uyt  de  Riviere  comen,  haere  ghevanghenen  voor  Sout  aen  dieNegros 
van  't  voornoemde  Dorp,  die,  die  ghevanghen  Negros  in  de  Sout  pan- 
nen doen  wercken.  Alle  de  Negros  van  die  Reviere  zijn  mannen  ghe- 
lijck  Boomen,  en  mesten  haer  ghelijck  de  Verekens,  doen  den  ghehee- 
len  dach  niet  als  eten,  en  ghewennen  haer  soo  het  eten,  dat  wanneerse 
gheenen  lust  daer  toe  en  hebben,  soo  eten  een  seker  fruyt,  'tgheen 
op  't  velt  wast,  dat  bollekens  zijn,  de  groote  van  ocker-noot,  en  van 
binnen  zijn  sponciachtigh  welck  (ghelijck  de  kappers)  gheeten,  ap- 
petijt maken 

Sy  hebben  een  uyttermate  grove  stemme,  het  lijf  hanght  haer  vol 
gheweer,  onder  allen  hebben  een  schilt  van  hout  ghemaeckt,  soo 
licht  als  een  vere,  ende  met  gheen  gheweer,  en  can  men  daer  door 
cappen  ofte  steken. 

OpdesehaereSchilden,  malen  met verwe, ter eere  haer  Fetisie,  den  f319] 
Duyvel  een  figuere,  en  elck  die  om  'tleelijckste  af  maelt,  als  een  lanck 
backhu)-s,  met  twee  hoornen  ;  andere  een  vreesselijck  dinck  vol  hoor- 
nen ;  andere  een  figuere  met  een  steert  en  claeuwen ;  andere  vier  ofte 
vijf  roode  striepen  ;  andere  weder  vier  ofte  vijf  halve  ronden,  met  de 
punten  naer  malcanderen,  waer  mede  al  een  dinghen,  dat  is  den  Duy- 
vel meenen  :  en  boven  al  datse  van  alles ghenoech  te  eten  hebben,  soo 
eten  noch  malcanderen,  van  die  in  't  strijden  doodt  blijven. 

Het  is  om  te  verwonderen,  hoe  sy  haer  Canoan  van  een  sulcken 
grooten  Boom  uyt-hollen,  daer  se  nochtans,  gheen  ofte  weynighghe- 
reetschap  toe  hebben,  doch  weten  dat  al  met  patientie,  door  het  vyer 
te  doene,  en  branden  die  soo  langhe  hol  uyt ,  tot  datse  over  al,  noch  een 
handt  breedt,  dick  zijn :  dan  cappen  die  voortsmetcleynebijltjensdat 
ghebrande  af,  en  maken  die  Canoan  soo  net,  dat  te  verwonderen  is :  en 
setten  voor  op  de  snuyt  van  die  Canoan,  een  leelijcke  figuere,  soo  als 
men  den  quaden  soude  connen  af  malen  :  wanneer  sy  met  haer  Canoan 
Pongados,  roeyen,  staen  al  over  eynde,  ende  scheppen  met  haer  Pongados  •),  die 
at  zijn  ="•<=  ghelijck  eenschoppezijn,  en  t'elckenalsse  scheppen,  swinghen  met  ha- 
re Pongade  in  de  lucht,  dat  het  water  stuyft,  ghelijck  ofter  een  Walvisch 
bliese,  en  maken  sulcken  ghetier  met  schreuwen,  dat  niet  schijnt  hon- 
dert,  maer  duysent  Negros  in  de  Canoa  te  wesen,  en  staen  al  moeder- 
naeckt  en  roeyen,  en  blieken  met  hare  tanden,  dat  een  mensch  van  on- 

i)  Het  is  volmaakt  duidelijk  dat  onder  „pongados"  te  verstaan  zijn  de  „scheppers"die  men  te- 
genwoordig „  pagaaien"  (Mal.  pengajoeh)  pleegt  te  noemen.  Een  rationeele  verklaring  van  dit 
merkwaardig  woord  kan  ik  niet  geven.  Port.  pangajoa  is  de  naam  van  een  Indisch  vaartuig; 
den  ö»"  Januari  151.;  schrijft  Ruy  de  Brito  uit  Malakka  aan  Koning  Manuel:  „De  la  [Pedir] 
veo  agora  hüa  pamgajana  grande,  carregada  de  pimenta".  (Zie  Alguns  Documentos  p.  348). 


83 

se  natie,  die  noyt  daer  gheweest  en  ware,  soude  meenen  al  om  den 
hals  te  wesen. 

[320I  Van  de  bocht  Camaron. 

Jn  de  bocht  van  Camaron"),  die  oock  anders  werdt  genaemt  Fer- 
nan  do  Po:  voornemelijck,  op  denoort-zijde,  zijn  de  menschen  soo 
wilt,  dat  men  sigh  op  het  landt,  niet  en  moet  begheven :  want  het  zijn 
al  mensch-eters,  en  eten  hare  eyghene  vrienden  op,  alsse  sterven : 
waer  van  nochtans  op  andere  plaetsen,  onder  de  Negros  werdt  on- 
derscheyt  ghemaeckt.  Maer  op  dese  Cust  is  noch  een  plaetse,  waer 
van  de  inwoonderen  Chaquine  ghenaemt  werden,  ende  de  Cust  Cha- 
quin*)  die  laten  haer  noch  ghesegghen,  en  doen  handelinghe :  het 
gheene  daer  valt  te  handelen,  is  Olyfants-Tanden,  ende  Grein:  die 
handelinghe  gheschiet,  vier  mylen  binnen  de  Caep,  aen  een  plaetse 
ghenaemt  Botas3),  ende  die  Negros  en  begeeren  anders  niet,  als  ge- 
gooten  arm  ende  been-ringhen. 

De  Negros  van  dese  Custen  Oorloghen  al  teghen  malcanderen : 
daeromme  niemant  hem  selven  light  vervordert,  aen  't  landt  te  co- 
men:  want  van  d'een  myle  weeghs,  tot  de  andere,  ist  vyandt:  soo  dat 
by  naest,  elcke  myle  weeghs  Oorloogh  tegens  den  anderen  voeren. 

Jn  dese  bocht  is  de  menichte  van  Visch,  van  veel  vreemde  fatsoe- 
nen. Uyt  de  Riviere  Camaron;  varen  veel  Negros  om  te  gaen  Vis- 
schen:  met  haer  gheweer,  dat  altijts  met  hun  in  de  Canoan  is. 

[321]     Van  witte  menschen,  die  midden  onder  de  swerten  woonen,  ende 
altijdt  Oorloghen  teghens  de  Negros. 

Naer  dat  ick  van  diversche  Negros  hebbe  connen  verstaen,  soo 
soude  ontrent  de  1 50.  mylen  n.  ten  o.  ofte  n.n.o.  van  dese  Riviere 
de  Camaron  in  't  landt,  een  gheslachte  van  volckeren  woonen,  die  ter 
contrarie,  ghelijck  als  de  Negros  swert,  spier  wit  zijn 4):  ick  hebbe 


1 )  Van  Camarao,  garnaal.  Thans  het  Duitsche  gebied  Kamerun. 

2)  Chaquin? 

3)  Serra  bota,  d.i. :  onregelmatig  gebergte. Zie  A,  Bijlage  IV.  Figueiredo  (p.  59)  beschrijft 
hel  als  volgt :  „....  serras  botas,  e  hüas  se  parecem  com  Alifantes,  e  outras  com  Camellos." 

4)  Namelijk  Albino's,  die  onder  de  Negers  wel  voorkomen.  Ruiters  beschrijft  hun  voorko- 
men zeer  goed,  mits  men  voor:  „wit  alseenen  gheseepten  doeck",  leze:  rosachtig  bleek,  van 
de  kleur  die  de  voetzolen  en  handpalmen  van  eiken  neger  hebben.  Zij  gaan  werkelijk  als  „pink- 
oogende"  (lichte  wenkbrauwen),  waarvan  vermoedelijk  de  gissing  afkomstig  is  dat  zij  bij 
nacht  beter  zien  dan  overdag  en  waaraan  misschien  de  naam  „moonlight-children"  is  toe  te 
schrijven,  waarmede  zij  tegenwoordig  veelal  worden  aangeduid.  De  behandeling  die  zij  on- 


84 

selve  van  die  witte  menschen  ghesien,  ende  zijn  soo  wit  als  eenen 
gheseepten  doeck,  'thayr  op  haer  hooft  is  ghelijck  fijne  witte  woUe, 
al  ghecrolt  in  een,  ende  de  win-braeuwen  ghelijck  wit  vlasch.  Sy 
voeren  een  stercke  Oorloghe  teghens  de  Negros,  die  haer  by  woonen, 
ende  zijn  soo  sterck  van  volcke  (soo  als  de  Negros  selve  segghen)  dat 
sy  hare  volmaecktheyt  hadden,  ghelijck  een  ander  mensche,  souden 
alle  de  Negros  ontrent  haer  gheseten,  verslaen,  ende  ovef  winnen: 
want  het  ghesighte  en  is  haer  niet  als  andere  menschen,  maer  gaen 
al  pijnck-ooghende,  ende  en  connen  (als  de  Sonne  op  zijn  principael 
schijnt)  niet  veel  sien,  maer  soo  wanneer  de  Sonne  is  in  't  ondergaen, 
des  avonts,  ende  s'morghens  in  't  op  staen,  connen  wel  sien,  maer  beter 
met  de  volle  Mane,  in  der  nacht :  als  dan  gaen  te  velde,  op  hare  vy- 
anden,  dan  moeten  oock  de  Negros  voor  haer  vluchten:  maer  wan- 
neer den  dach  weder  aen  comt,  soo  leveren  de  Negros  haer  strijdt, 
die  dan  oock  haer  meester  werden,  maer  er  connen  geen,  ofte  wey- 
nigh  van  die  witte  levendigh  crijghen,  maer  vechten  haer  selven 
doodt,  en  wanneerse  noch  eenighe  crijghen,  soo  ep  connen  de  Por-  (322] 
tugijsen  daer  gheen  slaven  (ghelijckse  van  deSwerten)  maken,  maer 
moeten  die  vryhej't  gheven,  ende  onbedwonghen  houden,  ofte  ster- 
ven, terstont,  van  hertrouwe. 

Op  de  Cust  van  de  Riviere  de  Camaron  af,  tot  Cabo  lopo  Gonsal- 
ves,  langhs  heenen,  en  valt  anders  gheen  Coopmanschap,  als  Oly- 
fants-Tanden.  steerten,  cleetjens,  en  sommighe  Emas-vellen').  De 
goederen  om  daer  te  handelen,  zijn  veel  sorteringhe  van  cralen,  ghe- 
branden  Wijn,  Naems-yser,  veel  Neurenburgherj'e,  copre  beckens, 
arm  ende  been-ringhen,  van  coper,  ghegooten,  en  oock  ghesmede. 

Van  't  Eylandt  Fernan  do  Po. 

Daer  light  een  groot  Eylant,  recht  in  de  bocht,  teghen  over  de  Ri- 
viere Camaron,  dat  genaemt  werdt,  Ilha  de  Fernon  do  Po:  alsoo  het 
de  eerste  mael  ghevonden  is,  van  een  Portugijs  Edelman,  (in  dentijdt 
als  Coninck  Alfonso,  de  V.  van  Portugael  regeerde)  ghenaemt  Fer- 
nan do  Po.  Dit  Eylandt  is  seer  bewoont  van  de  Negros :  ende  daer 


dergaan  is  zeer  verschillend.  Aan  Grein-  en  Goudkust  schijnen  zij  er  niet  op  te  worden  aan- 
gekeken. In  Benin  w.iren  zij  gezocht  voor  menschenoffers  (Ling  Roth,  Great  Benin  p.  19). 
In  Loango  werden  zij  bij  de  hofhouding  ingelijfd  en  hadden  daar  allerlei  voorrechten  (An- 
drew  Battell,  ed.  1901,  pag.  48).  Zij  heetten  aldaar  Dondo3(inl.  Ndundu).  Zij  schijnen  vrij 
zeldzaam  te  zijn ;  toch  heb  ik  er  eenmaal  een  gezien,  die,  niet  ver  van  Monrovia,  „storekee- 
per" was. 

x)     Emas-veeren.  Zie  noot  p.  316. 


85 

groeyt  oock  veel  suycker  riet  op,  en  is  een  seer  hoogh  Eylandt ').  De 
Negros  die  daer  op  woonen,  gheneeren  haer  veel  met  Visschen,  en 
zijn  soo  grof  ende  vet,  datse  poffen  van  vettigheyt:  op  dit  Eylandt 
en  is  't  sonder,  voor  onse  natie  gheen  proffijt. 

De  Negros  van  gheheel  dese  Cust,  zijn  meest  alleens  wilt  ende 
woest:  ende  daer  zijn  drie  voornaemste  Rivieren,  daer  men  canhan- 
[323]  delen:  dat  is,  Rio  de  S.  Bento,  RiodeS.Iuan,  ofte  soo  sy  oock  anders 
ghenaemt  werdt,  Rio  d'Angra,  ende  Rio  de  Gabon  2):  deRivierevan 
S.  luan  light  recht  onder  de  Linie,  oost  ende  west,  met  het  Eylandt 
van  S.  Tomé. 

Ons  voick  in  dese  Rivieren  handelende,  en  moeten  niet  beschreumt 
wesen,  om  een  Negro,  met  'teynde  van  een  Touwe,  op  de  Ribben  te 
slaen,  dat  haer  de  huyt,  een  vingher  dicke  op  loopt:  sult  noch  quaet 
ghenoech  hebben,  van  versekert  te  wesen:  want  soo  ghy  de  Negros 
laet  ghewerden,  voornemelijck,  onder  het  Eylandt  Corisco,  sullen  u 
Jacht  (ofte  waer  mede  ghy  daer  sult  comen)  vol  loopen  met  Negros: 
ende  wanneer  sy  haer  slach  schoon  sien,  u  al  t'samen  den  hals  af 
snijden,  ende  trecken  onder  malcanderen,  elcx  om  'tlanghst  eynde, 
vande  goederen,  die  ghy  sout  moghen  in  hebben,  en  slijten  3)  de  Sche- 
pen om  't  yser. 

De  Negros  zijn  daer  so  onvertsaecht,  dat  al  ist  dat  men  haer  dreyght, 
met  eenighgheweer,  te  steken,  ofte  houwen,  staen  daerom  enlacchen, 
en  houden  daer  met  de  spot:  zijn  oock  altijts  doende,  met  haer  han- 
den in  de  Steen-stucken,  om  de  sacxkens  met  het  scherp,  daer  af  te 
trecken,  maer  men  canse  anders  nerghens,  beter  mede  dwinghen,  als 
ick  hier  vooren  gheseght  hebbe. 

Op  dese  Cust  is  soo  overvloedigh  veel  fruyt,  ende  Hoenders,  dat 
het  uyt  munt,  by  alle  andere  voor-gaende  plaetsen,  men  soude,  in 
dien  men  wilde,  de  Schepen  met  fruyt  connen  laden. 

Alle  de  Negros  van  dese  Cust,  zijn  seer  gheneghen  tot  den  Oorlo- 
[324]  ghe,  ende  altijts  doende  met  vechten:  oock  soo  wanneer  daer  eenighe 
Duytsche,  Engelsche,  ofte  Frangoische  Schepen  comen,  houden  ter- 
stont  raet,  om  ('tsy  Schip,  Jacht,  ofte  Sloep)  af  te  loopen  4):  legghen 
oock  alle  laghen,  om  tot  'tselfde  te  moghen  comen :  sy  zijn  noch  meest 
al  t'samen  mensch-eters,  gheheel  weeldrich,  ende  en  weten  qualijck 
van  dertelheydt  watse  doen  willen:  loopen  gheheele  daghen  lanck 


i)  De  Clarence  Piek,  2850  M. 

2)  De  schrijver  slaat,  van  't  eiland,  ineens  over  op  de  vaste  kust. 

3)  Sloepen. 

4)  Uit  te  moorden. 


86 

leedigh,  met  het  spel  in  de  handt,  al  singhende,  hebben  een  booghsken 
ghespannen,  met  een  pese  van  bast  van  Boomen,  ende  een  dun  rijsken 
in  de  handt,  daer  mede  sy  op  die  pese  van  dat  booghsken  doppen, 
settende  'tselve  aen  de  mont,  dat  het  voorschreven  peesken  de  Tan- 
den raeckt,  en  is  dan  bycans  alleens  een  gespel,ghelijck  de  yserTrom- 
pen;  hebben  oock  noch  een  ander  instrument,  herps-ghewijse  ghe- 
maeckt,  op  een  halve  Calbasse,  de  welcke  van  binnen  hol  is,  ende  bo- 
ven op  't  ronde  maken  twee  gaten,  en  daer  steken  twee  stocken  in, 
micksghewijse,  ontrent  een  half  voet  lanck,  ende  dwars  over,  van  't 
een  stocxken,  tot  aen  het  ander,  spannen  sy  snaren,  op  ende  neder,  en- 
is  de  weergade  van  een  Herpe.  Dusdanighe  instrument  vint  men 
meest  onder  alle  de  swerten"),  en  spelen  daer  op  met  de  vingheren, 
even  ghelijck  op  de  Herpe  gheslagen  werdt. 

De  Negros  van  dese  Cust  vijlen  hare  Tanden  soo  scherp  als  elssens> 
en  verthoont  seer  ysselijck,  wanneer  sy  lagchen,  of  grinsen:  daer  be- 
neven hebben  een  breede  platte  neuse,  met  seer  wijde  neus-gaten, 
ende  een  groot  gat  in  de  kinne,  daerse  Tanden  (van  alsulck  ghedierfe 
alsse  weten  te  vanghen)  in  steken,  die  de  sommfghe  een  half  voet 
lanck  zijn,  en  dan  noch  een  bandeken  rontom  haer  hooft,  dat  mede 
vol  tanden  hanght:  en  't  hayr,  al  ghevleght,  ghelijck  hoorntjens  op  [3»5J 
't  hooft:  soo  datse  meer  't  conterfeytsel  van  den  quaden,  als  van  een 
mensche  ghelijcken.  Dit  volck  offert  den  Duyvel,  en  bidden  de  nieuwe 
Mane,  maken  s'nachts  een  groot  ghetier;  voornemelijck  wanneerse 
sullen  offeren,  als  dan  soo  staet  een  mensch  zijn  hayr  te  berghen  van 
't  ghehuyl  van  de  honden. 

Jok  heb  't  selve,  soo  wy  des  nachts,  met  den  boot  aen  't  landt  la- 
ghen,  ghehoort:  de  Negros  danssen,  springhen  den  gheheelen  nacht 
lanck,  en  teghens  den  dagh,  zijnse  stil,  en  slapen  altemael,  tot  dat  de 
Sonne,  een  ure,  ofte  twee,  is  op  gheweest. 

Van  rariteyts  halven,  zijnder  soo  3.  ofte  4.  diversche  fatsoenen  van 
Meer-catjens:  Papegaeyen,  ende  Perquiten,  oock  fraeye  cleetjens  van 
alderhande  coleuren,  ghemaeckt  van  bast  van  Boomen,  soo  fijn,  als 
oft  sijde  ware. 

Aen  de  Cabo  lopo  Gonsalves,  daer  en  woonen  gheen  menschen ; 
maer  de  Negros,  die  daer  altemet  comen,  zijn  uyt  het  lant,  die  teghen 
dat  haer  dunckt,  daer  eenighe  Schepen  te  wesen,  daer  op  de  zee 
comen. 

Soo  yemant  aen  dese  Caep  comt,  als  daer  Negros  zijn,  moet  haer 


i)    Juist.  Ook  in  't  achterland  van  Liberia  zag  ik  volmaakt  hetzelfde  instrument. 


87 

de  handen  vollen,  met  soo  een  weynigh  out,  ofte  nieuw  Lijwaet,  wat 
brandewijn,  en  wat  snuysteringhe  van  cralen  etc. 

Dit  moet  ghy  doen,  ofte  sult  van  u  volck  verliesen,  die  de  Negros, 
alsse  aen  landt  comen,  doot  sullen  slaen. 

[326]  Van  Pynda,  Congo  ende  Loanda. 

Om  op  de  Custen,  bezuyden  Cabo  do  lopo  Gonsalves  te  handelen, 
soo  weet  als  dat  tot  veel  plaetsen  de  Portugijsen  oock  comen:  als  te 
Bengo,  Dando,  Ambres,  Pynda,  Congo,  Loanda'),  ende  in  de  bocht 
van  Alvro  Martins.  Tot  veel  van  dese  voornoemde  plaetsen,  wanneer 
ons  Neerlanders,  maer  de  Negros  te  vrienden  hebben,  soo  en  vermo- 
ghen  de  Portugijsen  niets:  ende  onder  de  Negros  voornemelijck,  in 
't  rijck  van  den  Coninck  van  Pynda  zijn  de  Duytschen  soo  willekom, 
jae  beter  als  de  Portugijsen:  maer  den  Coninck  van  Congo  en  is  soo 
heel  wel  niet  te  vertrouwen,  om  dat  hy  in  verbant,  met  den  Coninck 
van  Hispanien  is,  en  voert  Oorloghe  teghens  den  Coninck  van  Pynda, 
Pykin^),  ende  Missica3),  teghen  alle  dese  drie  Coninghen,  helpt  den 
Coninck  van  Congo  de  Portugijsen  Oorloogh  voeren,  ende  al  wat 
Negros  de  Coninck  van  Congo  crijght  van  zijne  partye,  vercoopt  aen 
de  Portugijsen,  in  Loanda,  al  waer  de  Portugijsen  een  Stadt  (ghe- 
naemt  S.  Paulo)  hebben  ligghen,  al  waer  oock  alle  de  voornaemste 
Negotie  van  de  Portugijsen,  in  Angola  werdt  ghedreven. 

Den  Coninck  van  Congo,  heeft  langhe  teghen  de  Portugijsen  ghe- 
oorlooght,  ende  menighen  ghebannen  Portugijs  uyt  Portugael,  om  't 
leven  ghebracht:  want  alle  moet  willighe  schelmen,  dieven, doot-sla- 
ghers;  jae  alsulcke,  die  men  hier  te  lande  levendigh  met  den  vyere 
soude  verbranden,  werden  te  Lisboina,  ghebannen  naer  Angola,  in 
Loanda,  op  't  Casteel  van  Masengama  4),  dat  de  Portugijsen  ghemaeckt 
hebben,  in  't  landt  van  den  Coninck  van  Congo,  om  tegens  de  Negros 
te  Oorloghen,  en  hoe  veel  van  de  Portugijsen,  nae  't  voornoemde 


i)  Volgorde  van  Noord  naar  Zuid :  i  Bocht  van  Alvaro  Martins,  ter  hoogte  van  Mayum. 
ba  (3°2S  ZBr.).  zie  Ruiters  p.  390;  2  Congo  met  Pynda  dat  Z.O.  van  Punta  padrao  lag 
(Mpinda);  3  Ambrizelte  {niet  Ambriz),  zie  Ruiters  p.  394  aan  de  rivier  Mbiriji :  4  Bahia 
do  Dande  met  rivier  van  dien  naam ;  5  Bahia  do  Bengo  met  rivier  Bengu  of  Nzenza  ;  5  S. 
Paulo  de  Loanda. 

2)  ? 

3)  ? 

4)  Massanganu,  in  het  tegenwoordig  Loanda-district  van  Angola,  gelegen  aan  de  Rivier 
Kwanza  waar  deze  zich  met  de  Lucalla  vereen igt.  Het  ligt  ruim  125  K.M.  (recht  gemeten)  van 
de  monding  der  Kwanza.  De  Portugeezen  bouwden  in  1577  een  versterking  S.Cruz  aan  die 
rivier  ;  in  1582  zetten  zij  zich  te  Masanganu  vast.  (Zie  Battell,  Ed.  Ravenstein  pag.  146/147). 


88 

Gasteel  werden  ghesonden,  gheene  ofte  heel  weynigh  weder  comen,  [327! 
soo  dat  het  qualijck  te  weten  is,  hoe  menigh  duysendt  Portugijs,  dat, 
dat  Gasteel  Masengama  al  consumeert,  van  't  onghesont  wesen,  son- 
der  die  noch  in  den  Oorloogh  blijven. 

Den  Goninck  van  Gongo,  als  hy  noch  vyandt  met  de  Portugijsen 
was,  heefter  menighen  om  den  hals  ghebracht,  ende  de  Portugijsen, 
gheen  ghelegentheydt  siende,  om  immer  den  Goninck  van  Gongo  te 
verwinnen,  heeft  soo  veel,  door  de  Papen,  te  weghe  ghebracht  datse 
een  eeuwighe  Paeys  hebben  ghemaeckt  met  den  Goninck  van  Gongo, 
die  oock  zijne  af-Goden  is  afghegaen')  ende  de  Roomsche  Religie 
aenghenomen,  en  sigh  selven  laten  doopen,  ende  soo  een  verbont 
ghemaeckt  met  den  Goninck  van  Hispanien :  en  soo  wanneer  sy  uyt 
gaen  om  te  vechten,  soo  gaen  de  Portugijsen  met  de  Negros  t'samen, 
ende  al  wat  Negros  sy  van  hare  partyen  crijghen,  vercoopen  te  S. 
Paulo,  ende  daer  in  't  sonder  anders  gheen  handelinghe  en  drijven  als 
slaven  coopen,  ende  vercoopen. 

Langhs  dese  Gusten  van  Cabo  de  lopo  Gonsalves,  tot  bezuyden 
Loanda,  vallen  uytnemende  schoone  Olyfants-Tanden,  maer  de  Por- 
tugijsen soecken  die  soo  seer  niet,  als  wel  Slaven  :  de  Tanden  en  zijn 
oock  met  de  Portugijsen  soo  goeden  contant  niet,  als  wel  Slaven.  De 
Goopmanschappen  die  men  op  dese  Gusten  moet  hebben,  om  daer  te 
handelen,  zijn  alles  wat  men  bycans  soude  mogen  bedencken :  als  taf- 
feta,  syde  kousen,  fluweel,  witte  twijn,  slesiger  liwaet,  blaeuw,  geel, 
groen,  root  laken,  kamerijcx,  gebranden  ende  Spaenschen  wijn,  copre 
beckens,  Naems-yser,  cralen,  veel  sorteringe  van  Neurenburgherye, 
Olye,  Meel,  Beschuyt ;  een  Hollantsche  Caes  ghelt  daer  onder  de  Por-  [328] 
tugijsen,  18.  ende  20.  gulden. 

Alle  de  costelijcxste  waren,  die  men  daer  brenght,  sullen  de  Portu- 
gijsen wel  coopen  voor  Tanden,  in  dieplaetsen,alwaerdeDuytschen 
ende  de  Portugijsen,  beyde  vry  zijn,  ghelijck  te  Pynda,  ende  Gongo  : 
daer  woonen  wel  Portugijsen,  maer  en  zijnder  gheen  meester,  en  han- 
delen daer  veel  Olyfants-Tanden,  diese  weder  aen  onse  Neerlantsche 
natie  weder  verhandelen. 

Waerschouwe  hier  by,  een  yeghelijck  van  onse  natie,  dat  sy  haer 
der  Portgijsen  niet  en  vertrouwen  :  noch  oock  haer  schoon  semblant 
gheloof  en  gheven  :  want  u  flatterende,  sullen  onder-en-tusschen  alle 


I)  Onjuist.  De  Mani-Congo  liet  zich  reeds  omstreeks  1490  bekeeren.  (Zie  Inleiding).  Mis- 
schien heeft  Ruiters  gehoord  van  geweldenarijen  in  het  achterland  van  Angola  gepleegd, 
waarinde  Vorst  van  Congo  vermoedelijk  wel  de  hand  had  (1590).  Deze  Vorst  was  Alvaro  II, 
1574 — 1614.  Zie  Battell,  Ed.  Ravenstein,  p.  121. 


89 

listen  aen  legghen,  om  u  te  vermoorden,  en  om  't  leven  te  brenghen : 
oock  Schip  ende  goet  tot  een  roof  nemen,  souden  'tselve  in  Congo  met 
den  ghemeenen  Negro,  light  te  weghe  connen  brenghen,  soo  den  Co- 
ninck  en  zijn  Heeren  daer  niet  teghen  en  waren. 

De  Portugijsen,  vallen  den  Coninck  van  Congo  oock  seer  moeye- 
lijck,  om  dat  hy  de  Neerlanders  oock  gheen  vyant  en  verclaert.  Jck 
hebbe  diversche  malen  van  de  Portugijsen  selve,  hooren  verhalen,  als 
dat  den  Coninck  van  Congo  openbaer  uyt  seght,  dat  hy  de  Duytschen, 
soo  lief,  ende  liver  in  zijn  landt  siet,  als  de  Portugijsen  :  en  soo  de  Por- 
tugijsen vyant  zijn  van  de  Duytschen,  datse  met  haer  Schepen,  diese 
soo  wel  en  met  gheschut  versien  hebben,  als  de  Duytschen,  wanneerse 
in  zee  daerby  comen,  aen  tasten,  ende  de  selve  sien  te  veroveren.  Doch 
onder-en-tusschen  den  Coninck  van  Congo,  is  eenen  Negro,  ghelijck 
alle  zijn  ghemeente,  in  heydensche  wijse  op  ghevoedt,  placht  den 
[3  29]  Duyvel  te  offeren,  menschen  te  eten,  ghelijck  noch  het  merendeel  van 
zijn  volck  (die  diep  in  't  landt  woonen)  doen,  ende  daer-en-teghen  zijn 
de  Portugijsen  listigh  en  doortrapt,  die  duysent  middelen  connen  ver- 
sieren, om  den  Coninck  van  Congo  te  verwecken,  tot  een  vyandt  van 
de  Duytsche  natiën  :  als  dan  soo  soudent  de  Portugijsen  al  om  den 
hals  brenghen,  daerse  meester  af  connen  werden :  daeromme  sal  oock 
een  yeghelijck  altijts  op  zijn  hoede  wesen. 

Oock  waer  dat  ghy  langhs  dese  Cust,  comende  van  Cabo  lopo  Gon- 
salves,  erghens  aen  't  landt  comt  met  den  boot,  soo  hebt  altijts  een 
ofte  twee  steenstucken,  voor  op  ligghende,  tot  u  defentie,  ende  er- 
ghens aen  landt  comende,  met  dat  ghy  op  't  landt  treedt,  so  maeckt 
teecken  van  vreede,  ende  slaet  de  Negros  in  de  handt,  laet  oock  u 
volck,  die  in  de  boot  zijn,  wel  op  haer  gheweer  passen :  alle  die  Negros 
zijn  uyttermaten  seer  bevreest  van  't  schieten. 


BIBLIOGRAPHIE  VAN  RUIJTER'S 
„TOORTSE". 


Toortse  i/der  zee-vaert.  Om  te  beseylen  de  Custen  gheleghen 
bezuyden  den  //  Tropicus  Caitcri,  als  Brasilicn,  West-Indien,  Giii- 
nea,  //  en  Angola,  &c.  //  (Houtsneê)  \\  Tot  Vlissinghen  //  —  //  By  Mat- 
ten Abrahamsz.  vander  Nolck,  Boeck^/Vercooper  woonende  in  de 
Druckerye,  voor  den  Autheur.  '/  Anno  1623.  Met  Privilegie.  //  XIV 
en  462  blz.  4to. 

Gegraveerde  titel  (zie  de  reproductie  vóór  den  titel  van  deze  uit- 
gave). Titel  (als  boven),  v°  Extract  vyt  de  privilegie.  (20  Mayus 
1 623).  (Op  dracht)  Aen  de Staten  Generael  der  vereenighde  Ne- 
derlanden, ende  aen  ....  Mavrits  ....  Prince  van  Oraengien.  4  blz. 
Voor-reden,  5  blz.  v°  Gedichten,  en  blz.  i — 452.  Register:  blz.  453 — 
457.  Tafel  van  verscheyden  Poolshooghden  457 — 461.  v°  Errata. 

Exemplaren:  Prov.  Bibliotheek  van  Zeeland.  Middelburg. 
Herzogl.  Biblioihek,  Wolfenbüttel. 

Toortse  der  zeevaerdt,  verlichtende  West-Indien,  Brasiliën,  Gui- 

nea,  en  Angola Amst.,  Jac.  Coloni 1648.  4°.  (VIII)  en 

184  blzn. 

Zonder  naam  des  S. ;  het  exemplaar,  dat  voor  de  beschrijving  heeft 
gediend,  heeft  alleen  een  plaatdruktitel,  terwijl  daarna  een  blad 
schijnt  te  ontbreken,  want  de  daarop  volgende  ,, Tafel  van  verschey- 
de  Poolshoogte"  heeft  tot  signatuur  (,*j)  3.  — 

Deze  uitgave  onderscheidt  zich  van  de  eerste,  doordien  de  spel- 
ling wat  vereenvoudigd  is  en  de  tekst  steeds  doorloopt ;  waar  in 
den  eersten  druk  een  nieuwe  aanhef  voorkomt,  is  die  aanhef  in  den 
tweeden  druk,  als  kantschrift  geplaatst. 

Excemplaar:  Univ.  Bibliotheek,  Leiden. 

Eene  uitgave  Amst.,  1674.  4°  wordt  vermeld  in  den  Catal.  P.  van 
der  Aa,  blz.  828. 


REGISTER. 


Aarde,  giftige,  p.  t6. 

AccRA,  72,  74. 

Agare,  78,  79. 

Alacran  rif,  43 

Albinos,  83. 

Alcaide,  51. 

Aldeas,  Sete  — ,  71. 

AlvaroMartins,  Bocht  van  —,87. 

Andreo,  Don      ,64. 

Ambrizete,  87. 

Angra  dos  Reys,  35. 

Ardra,  76  vlg 

Armozun,  9. 

Assini-rivier,  71. 

AXEM,  of  AXIM,  72. 

B. 

Bahia  de  Samana,  42. 

Bahia  de  todos  os  Sanctos,  31. 

Bammako,  48. 

Bengo,  87. 

Benin,  77  vlg. 

Beriqui,  Monte  de  — ,  72. 

Bichos,  27. 

BiCHOS  DE  CU,  28. 
BrESILI-HOUT,   10. 

Burburata,  40. 


c. 

Cabo  Blanco,  47. 

DE  BoJADOR,  48. 

Corso,  72. 

DojADo  (Bojador),  48. 

Ledo,  58. 

deLopoGon^alves,  84,86. 

Monte,  65. 

das  Redas,  72. 

da  roca  partida,  43. 

Roxo,  35  vlg. 

DE  Spartel,  46 

de  la  Vela,  41. 

Verde,  49 
Cabres,  46. 

Cacheo,  (Cacheu),  40,  44,  55. 
CamarSo,  83. 
Camericx  (doek),  9,  40. 
Caracas,  40. 
Caragoli,  48. 
Carapatos,  26. 
Cartagena,  41. 
Chaquin,  83. 
Clarence  piek,  85. 
Coitados,  15. 

COLON,  41. 

Columbia,  41. 

CONGO,  87  vlg. 
CORIL,  80. 


92 


Costa  dos  Alaws,  71. 
Costa  rica,  41. 
CUMANA,  40. 

D. 

T'ande  (rivier),  87. 
Desirade  (la),  42. 
Dominica,  41. 

E. 

Eguorebos,  71. 
Emas  vellen,  80. 

F. 

Farinha,  13  vlg. 
FernSo  do  Pó,  84  vlg. 
Francisco  Mendes,  64,  65. 
FuRNA  DE  S.  Anna,  63  vlg. 

Q. 

Gana,  78. 
Gato,  78. 

Ginneber,  io. 

GOEREE,  50. 

Grebo  (en  Gribo),  7 1 . 
Greinkust,  69  vlg. 
Gry  gry,  27. 
Guatemala,  41. 
Guenzés,  49. 


Haïti,  42. 
Havana,  41. 


H. 


I. 


Iabum,  76. 
Iambum,  80. 
Indigo,  41. 
Inquisitie,  35,  36. 


Ir  a  barra,  46,  47. 
IJzer,  naatnsch,  49. 
Jaguar,  20. 
Joal,  51. 

K. 

Kalkoen,  58. 
Kamerun,  83. 
Kanaal,  het  Oude — ,  42. 
Kayes,  48. 
Kolanoot,  52. 

L. 

LOANDA,  87  vlg. 

Levantados,  15,  16. 

LiCOSAGUOU,  78. 

M. 

Manbaarheidspróef,  17. 
Maniokwortel,  brood  uit  - 

vlg. 
Manna  rivier,  65. 
Mansanilhas,  42. 
Marambaia,  35. 
Maracapana,  40. 
Masanganu,  87. 
Mattheus  Fernandos,  65. 
Meerkat  58. 
Merida,  43. 

MiCOSAGUOU,  78. 

Mier,  maniok  — ,  22. 
Mieren,  20  vig. 
Mingao,  56. 
Momo,  76  vlg. 

MORENOS,  46. 

MoRisco's,  49. 
Mortroel,  (morteruelo),  56. 
Mijn  (zilver — ),  30. 

N. 

Negotie  in  Brazilië,  36  vlg. 
Neteldoek,  9. 
Nombre  de  Dios,  41. 


13 


93 


NOPPELAKEN,  40. 
NUEVA  ESPAIIA,  43. 

O. 

(O)  Gané,  78. 
Olifantenjacht,  60. 
Olifantsstaarten,  75. 
Onbeschaamdheid  der  Brazilia- 
nen, 18. 


Panama,  41. 

Paria  Schiereiland,  40. 
Pernambuco,  29. 
Perpetuanen,  9,  12,  40. 

PiCOTTEN,  9,  12,40. 

Pokhout,  40. 

pongados,  82. 

Porto  Rico,  S.  Juan  de  -,  42. 

Porto  Seguro,  30. 

PoRTUDAL  (Porto  d'Ale),  51. 

Presuntos,  I,  9. 

PUERTO  BeLO,  41. 

„       Francesos,  42, 
„       Plata,  42, 
„       Real,  42. 

PuLEX  PENETRANS,  27. 
PUNTA  ArAJA,  40. 

Pynda,  87  vlg. 


QUAQUA-KUST,  7l. 
QUERIQUERY,  40. 

R. 

RaSSETTEN,  9,  12,  40. 
Refusco  (Rufisque),  50. 
Rio  DE  Angra,  72. 

„      DE  S.  ANTONIO,  48. 
„      DE  S.  BeNTO,  85. 


Rio  forcado,  80. 
„  Fermoso,  77,  80. 
„  DE  Gabon,  85. 

„    DAS  GaLINHAS,  64. 
„    DAS  GaMBGAS,  57. 

„  Iunco,  69. 

„    DE  JaNEIRO,  32,  vlg. 

„  DE  S.  Juan,  85. 

„  DO  Lago,  76,  77. 

„  dos  Monos,  65. 

„  de  Oro,  45. 

„    DAS  PaLMAS,  64. 

„  DE  S.  Paulo,  69. 
„  Reael,  30,  81. 
„  deSueiro  DA  Costa,  71. 
Routen   door  de  West-Indiën, 
39.  vlg. 


S.  Domingo,  42. 

S.  Juan  de  Uloa,  43. 

S.  Jago  (fort),  72. 

S.  JoRGE  da  Mina,  72  vlg. 

S.  Paulo  (district),  10. 

S.  Paulo,  33. 

S.  Paulo  de  Loanda,  12,  87  vlg. 

Saai,  40. 

Saintes  (les),  41. 

Salseparasse,  41. 

Sanaga,  46. 

Sargasso  Zee,  10. 

Sassafras,  41. 

Schoots  (en  schots-)  koopman,  36. 

Senegal,  46,  48. 

Sergippe,  30. 

Serra  bota,  83. 

Serra  Leöa,  55  vlg. 

Serrana  Kays,  41. 

Serranilla  bank,  41. 

SiGNOREBO  (Siguorebo),  71. 

SiSAL,  43. 

Slangen,  23  vlg. 
Slavenhandel  op  de  W.  I.,  44. 


94 


SlLESlGER  LIJNWAAD,  9,  12,  40. 
SOERE,  80  vlg. 

Suikermolens,  37. 
Suikerproductie,  33. 
SuRiLHO  (stinkdier),  25. 


V. 

Vera  Cruz,  43. 

VlANNA  DO  CaSTELLO,  II. 

W. 


Taffetas,  9. 

Tijger  (Braziliaansche),  20. 

TOJOOUA,  35. 

Truxillo,  42 


Woningen  der  Brazilianen,  18. 


YUCATAN,  43. 


^cöiffartcn» 


SAMUEL  BRUN, 

DES  WUNDARTZET  VND  BURGERS  ZU  BASEL, 


SCHIFFARTEN: 


VVELCHE  ER  IN  ETLICHE  NEWE  I.ANDER  VND  INSULEN, 

ZU    FÜNFF    VNDERSCHIEDLICHEN  MALEN, 

MIT  GOTTES  HÜLFF,  GETHAN: 


AN   JETZO    ABER,    AUFF    BEGEREN    VIELER     EHRLICHER    LEUTEN, 

SELBS  BESCHRIEBEN:   VND  MENNIGLICHEN,  MIT  KURTZWEIL  VND 

NUTZ  ZU  LASEN,  IN  TRUCK  KOMMEN   LASSEN 


GRTRUCKT  ZU   BASEL, 

IN  VERLEGUNG  JOHAN  JACOB  GENATHS. 

IM  JAHR  1624. 


DEN  EHRENVESTEN,  FURNEHMEN  VND 

FÜRGEACHTE 

Herren  Christoffel  Danon,  H.  Andres  Giszler,  H.  Claudio  Guntier, 

vnd  H.  Sebastian  Giintzer  Burgern  vnd  Eynwohneren  der  Statt 

Basel,  seinen  sonders  gönstigen  ehrenden  Herren. 

Ehrenveste,  etc.  NachdemderEhrenhafftund  wolerfahrneSaniuel  Brun, 
Burger  vnd  Wundartzet  zu  Hasel,  mein  lieber  vnd  guter  Freund,  von 
seinen  gefahrlichen  Meer :  oder  Schiffarten,  durch  Gottes  gnad,  in 
seinem  Vatterland  widerumb  angelangt :  hat  er  mehrmalen  an  vielen  ehr- 
lichen  Orten  bey  vns,  mit  unser  grosser  verwunderung,  von  denen  wilden 
vnd  seltzamen  Landeren  vnd  Völckeren  discurziert,  vnd  erzehlet,  dasz 
nicht  allein  viel  Privat-personen,  sondern  auch  fürnehme  vnd  gelehrte 
Leuth  solches  in  offentlichem  Truck  zu  lasen,  vnd  also  besser  zu  betrach- 
ten gewünschethaben.  Habdeszwegen  wolgemeldtenSamueI,dasz  erseine 
Schiffarten  beschreiben,  vnd  zu  trucken  vbergeben  wölle,  freundtlichen  er- 
sucht,  damit  also  ihro  viel  sich  darinnen  erlustigen  mochten. 

Welches  er  zwar  anfanglichen,.nach  seiner  angebornen  bescheidenheit, 
schwarlich  verwilliget :  angesehen,  dasz  viel  miszgönstige  vnd  boszhafftige 
Leuth  das  jenige  in  einen  zweyfel  ziehen,  oder  auch  verspotten,  was  sie 
nicht  selber  gesehen  und  erfahren  haben.  Und  seind  doch  offt  so  leicht- 
sinnig  vnd  vnverschampt,  dasz  sie  anderen  einen  Lug,  so  bey  ihnen  gar 
wolfeyl,  auffdrachen  vnd  verkauffen  dörffen  ;  können  dargegen  nicht  ley- 
den,  dasz  ein  anderer  die  wahrheit  sage. 

Endtlich  aber  hat  er  sich  bewegen  lassen,  besonders  weil  er  sich  nicht  zu 
beschamen  der  ehrlichen  Zeugnussen,  so  ihme  seines  ferren  Raisens  halben 


VI 


gegeben  worden.  Darausz  dann  offenbar,  dasz  er  nichts  von  hor-sagen, 
sondern  ausz  eigener  Erfahrung  geschrieben  habe. 

Wann  dann.  E.  Ehrnv.  solche  vnd  dergleichen  historische  Erzehlungen 
anmütig:  vnd  da  einen  Baszler  zu  einem  solchen  Landsman  haben,  wel- 
cher  vnderwenigen  nicht  den  geringstenrhümanerfahrenheitdarvontregt, 
jnmassen  das  Vatterland  sich  seiner  nicht  zu  beschamen:  alsz  hab  ich  dise 
seine  Schiffarten  E.  Ehrnv.  zuschreiben  wollen.  Mit  bitt,  solches  im  besten 
zu  vermercken,  vnd  mich  ferners  in  gonsten  für  befohlen  zu  haben.  Geben 
Basel,  den  4.  Martij,  Anno  1624. 

E.  Ehrnv. 


gutwilliger 

JOHAN  JaCOB  GeNATH. 


AN  CHRISTLICHEN  LASER. 


Die  Schif- 
farten be- 
richten vns: 


I.  Von  Got- 
tes  Wunde- 
ren,  Macht. 
Güte,  vnd 
Gerechtig- 
keii. 


lob.  38. 


Psal.  107. 
V.  23,  etc. 


In  disem  Büchlin,  Laser  frumm, 

Du  finden  kanst  in  einer  summ : 
Wie  wunderbar,  starck,  gutig,  grecht 

Sey  Gott  d'Herr  beym  Menschen-gschlecht. 
Dasz  er  der  Erden  grösten  theil 

Jns  Wasser  gsetzt,  zu  vnsrem  heil : 
Jn  dem  das  Wasser  vns  nichts  schadt, 

Weil  es  in  seinen  schrancken  staht. 
Und  nicht  laufft  ausz  ohn  Gottes  will, 

Sondern  musz  bleiben  also  still : 
Damit  die  Menschen  allzumal 

Erhalten  wurd'n  vor  uberschwall. 
Doch  kommt  von  dem  gerechten  Gott 

Ein  uberschwall  nach  seim  gebott. 
Beweiszt  hiemit  sein  grosse  Macht, 

Dadurch  er  nianchs  zu  nicht  gemacht. 
Jst  das  nicht  auch  des  Herren  güt, 

Dasz  auff  dem  Meer  d'Mensch  wirdt  b'hüt : 
Da  sonst  der  Tod  ist  nur  so  weit 

Von  ihm,  alsz  eines  Messers  breit. 
Darbey  der  Mensch  lehrnt  förchten  Gott, 

Dieweil  er  stats  in  sorgen  stoht. 
Wer  kan  sich  auch  verwundern  gnug, 

Dasz  der  Mensch  kan  zu  seinem  fug 


VII 

Jetz  schiffen  bald  in  solche  Land, 

Die  vns  zuvor  gar  vnbekandt : 
Vnd  anderst  nicht  sind  zu  erfahren, 

Dan  auff  dem  Wasser  dahin  gfahren. 
Da  man  zwar  find  vil  Gold  vnd  Gut, 

So  andren  Völckern  kommt  zu  gut. 
Jedoch  hierbey  zu  mereken  ist. 

Wie  Gottes  Gricht  zu  jeder  frist 
Sich  hand  erzeigt  an  denen  all, 

So  da  gerahten  in  abfall, 
Vnd  Gottes  wort  verachtet  hand, 

Welchs  predigt  ward  im  selben  Land 
Durch  der  Aposteln  grossen  fleisz  :  ^°"'-  '°- 

Dasz  jederman  zu  Gottes  preisz 
Solt  glauben  an  Herrn  Jesum  Christ, 

Der  vns  zum  Heil  verordnet  ist. 
Jetzt  findt  man  nichts  dann  Aberglauben. 

Dem  Satan  thut  auch  Gott  erlauben, 
Dieselben  Leuth  ernstlich  zu  plagen, 

Vnd  thund  doch  nach  Gott  gar  nichts  fragen. 
Hand  zwar  verstand  etwas  zu  handlen : 

Jedoch  vng'schickt  vor  Gott  zu  wandlen. 
Vnd  was  deszgleichen  mehr  mag  seyn, 

Darvon  disz  Büchlin  b'richtet  feyn. 
Dasselbig  auch  vns  anlosz  macht,  II.  Von  der 

Dasz  jeder  sein  Schiffart  betracht,  ^and!^"  '"' 

Die  er  musz  thun,  all  weil  er  lebt,  Ma»-  s  m- 

Bisz  dasz  er  gar  hat  auszgestrebt. 
DasSchiffdarinn  er  fahren  soll,  i.SchiiT. 

Jst  Gottes  Kyrch  erbawen  wol. 
Dann  ob  schon  sie  ist  auff  dem  Meer 

Jn  mancher  angst,  sorg  vnd  gefahrd, 
Vnd  bald  umbtriben  werden  musz, 

Wer  drein  einmal  gesetzt  ein  fusz. 
Ja  auch  kein  gwissen  platz  nicht  findt, 

Sondern  dahin  thut  fahren  gschwind  : 
Jedoch  die  Gott  bewahren  wirdt. 

Der  sie  allzeit  gar  weiszlich  führt. 
Vnd  sie  nicht  gar  zu  viel  beschwardt, 

Damit  sie  recht  erhalten  werd. 
So  wirt  ein  lahr  Schiff  b'wegt  zur  stund, 

Musz  endtlich  gehen  gar  zu  grund : 
Also,  wann  wir  kein  trübsal  hand,  Psai.  30. 


1.  Thess.  s- 

Hebr.  13. 
Phil.3. 

2.  Meer. 
Esa.  57. 
Malth.  7. 


3..Schiff-pa- 
tron. 


Matth.  8. 


4  Ruder- 
kttecht. 


1.  Tim.  I. 


5.  VVahren. 


6.  Sagel. 

7.  Wind. 
loh.  3. 


Jst  sicherheit  in  allem  Stand. 
Vnd  ist  am  grösten  die  gefahr, 

Wann  man  sie  nicht  wül  neniinen  wahr. 
Wie  auch  ein  Schiff  vnbleiblich  ist, 

Vnd  jhme  doch  kein  ort  gebrist: 
Also  die  Kyrch  bald  hie,  bald  dort, 

Vnd  findet  doch  allzeit  ihr  ort. 
Bisz  sie  ein  bessers  gfunden  hat 

Jn  der  himmlischen  Burger-statt. 
Nun  fahrt  die  Kyrch  hin  auft'  dem  Meer 

Der  bösen  Welt,  nicht  ohn  gefahr. 
Dann  wie  das  Meer  vnrühig  ist 

Mit  seinen  wall'n  zu  jeder  frist : 
Also  die  Welt  viel  vnruh  macht, 

Vnd  schlegt  an  d'Kyrch  mit  gantzer  Macht. 
Drumb  niusz  sie  haben  ein  Patron, 

Der  sie  recht  führ  ohn  vnderlan. 
Derselbig  ist  der  Herre  Christ, 

Der  auch  allein  der  Wege  ist. 
Vnd  stillt  zugleich  des  Meeres  wüten, 

Darvor  er  vns  auch  kan  behüten. 
Jedoch  braucht  er  die  Ruder-knecht, 

Die  Prediger,  so  trew  und  schlecht 
Bewahren  sollen  vor  anstösz 

Die  Kyrchen,  und  verhüten  s'  bösz. 
Damit  kein  Schiffbruch  b'schehe  nicht 

Am  Glauben,  wie  S.  Paulus  spricht. 
Dann  der  Glaub  ist,  sag  ich  fürwar, 

Jn  disem  Schiff  die  beste  Wahr, 
Die  wirt  durchs  Worferhalten  recht, 

Wann  Gottes  Geist  drein  wahet  schlecht. 
Wie  ein  Sagel  mit  gutem  Wind 

Das  Schiff  erhalt  vnd  treibet  g"schwind. 
Wann  schon  kompt  har  ein  Wider-wind. 

Derselbig  doch  kein  Schaden  bringt. 
Dann  Gottes  Geist  viel  starcker  ist, 

Der  wahet  frey  zu  jeder  frist. 
Vnd  ober  schon  nicht  allezeit 

Gespurt  wirdt :  ist  er  doch  nicht  weit. 
Die  Sagel  auch  beym  Watter  gut 

Man  ordenlich  ablassen  thut : 
Dargegen  auffgezogen  werden, 

Wann  sich  erzeigen  grosse  gfarden : 


IX 


Also  uns  Gott  sein  Wort  verleycht, 

Wanu  die  Verfolgung  von  vns  weicht. 
Soll  aber  disz  Schiff  seinen  Pasz 

Recht  nemmen :  ist  noth  ein  Compasz, 
Darmit  man  seh  zur  Cynosuren, 

Wie  wir  vns  richten  nach  der  vhren : 
Die  ist  Gotts  Wort,  ein  zeiger  feyn, 

Vnd  zeiget  vns  die  wage  sein. 
Weil  auch  das  Schift" auffd'  felsen  stoszt, 

Wann  es  der  Ancker  nicht  erlöszt, 
Jn  dem  er  auszgeworffen  wirdt, 

Dasz  also  das  Schiff  nicht  verdirbt: 
So  musz  der  Ancker  vnsrer  Seelen 

Vns  lehrnen  Christo  recht  befehlen. 
Der  vns  allein  erhalten  kan, 

Vnd  solt  es  vmb  uns  gefahrlich  stahn. 
Dann  wie  der  Felsz  das  Schift"  erhalt, 

Wann  er  den  Ancker  gewaltig  halt. 
Also  d'  Hoft'nung  vns  wirdt  erhalten, 

Wann  sie  Christum  wirdt  recht  behalten. 
Besonders  wann  das  Schift"  wirdt  glangen 

An  seinen  Port  nicht  ohn  verlangen  : 
Derselbig  Port  ist  s'  Vatterland, 

Die  Grechten  da  jhr  wohnung  hand. 
Drumb  schaften  wir:  vnd  schift"en  wol, 

Dasz  vnser  Schift' sey  Goldes  vol, 
So  Christus  gibt  ausz  frömbdem  Land, 

Der  alles  hat  in  seiner  hand. 
Vnd  dasz  vns  Gott  sein  Gnade  send, 

Da  mit  wir  kommen  bald  zum  end. 
Vnd  das  vmb  so  viel  eh  vnd  geschwind, 

Wann  wir  nicht  langgeschiftet  sind. 
Dann  die  gefahr  nur  langer  wahrt, 

Wann  einer  lang  ist  auff  der  Erd: 
Wie  b'schwarlicher  die  Schiffart  ist, 

Wann  sie  musz  wahren  lange  frist. 
Nun  ist  mein  wunsch  von  gantzem  hertz, 

Dasz  vnser  Schiff  nicht  hinderwertz 


8.  Compasz. 

Cynosura 
ist  ein  ge- 
stirn  bey 
dem  Polo 
Arctico,  der 
klein  Bar 
genannt  i). 
nach  wel- 
chem  die 
Schiffleuth 
den  Com- 
pasz rich- 
ten. 

Psal.  25. 
119. 

9.  Ancker. 
Hebr.  6. 


10.  Port 
oder  Land. 
Psalm  143. 


Apocal.  3. 


i)  De  „wachters"  of  de  twee  „achterwielen"  van  den  kleinen  Beer  (of  van  den  kleinen 
Wagen)  werden  veelal  gebruikt  om,  uit  hun  stand  ten  opzichte  van  de  Poolster,  in  verband 
met  den  datum,  globaal  het  uur  van  den  nacht  af  te  kunnen  leiden.  Zie  b.v.  Waghenaer 
„Thresoor  der  Zeevaert",  Ed.  1596  p.  XXXIX.  Eigenlijk  is  de  beeldspraak  aan  de  Portugee- 
zen  ontleend.  Cynosura  (hondenstaart) :  uma  constella9ao  do  polo  do  norte,  chamada  tam- 
bem  Ursa  menor  (Dicc.  Cont.).  Dus  :  de  Staart  van  den  Kleinen  Beer. 


Getriben  werd :  sondern  fahr  fort, 

Bisz  dasz  es  kommt  an'sHimmels  Port : 

Vnd  wann  es  leydt  hie  wallen  viel, 
Dasz  es  Gott  führ  zum  rechten  ziel. 

AMEN. 


JOHANNES  GrOSZ, 

Pfarr.  bey  S.  Leonhardt,  in  Basel. 


DIE  ERSTE  RAISZ, 

NACH  DEN  JNSULEN,  CA- 

NARIA,  MADERA,  PALMA.MAYO-),BRACHO^). 
S.  MATTHEO  3),   BANSA  LOANGA  4),   CONGO,  ETC. 

Alsz  ich  Anno  i6i  i .  im  Früling mit  Gottes hilff auff meinem  Hand- 
werck  zu  wanderen, den  Rheinstromhinab  gezogen,  vndzu  Am- Aniasz  di- 
sterdam  angelangt,  allda  auch  einen  Meister,  mit  namen  Hercules  fahrten. 
Frantzen,  gefunden :  hab  ich  mit  grosser  verwunderung  allerley 
grosse  Schiff  aller  orten  der  Welt,  alsz  Ost-Indien,  West-Indien,  Gui- 
nea,  Angola,  Levanto,  Portugall,  Hispania,  Italia,  etc.  ausz-  vnd  ein- 
fahren  gesehen.  Welches  dann  mich  lustig  gemacht,  solche  newen 
vnd  seltzamen  Lander  vnd  Königreich  zu  erkundigen,  daszes  mir 
vnd  anderen  zu  guter  erinnerung  dienen  möchte.  Hab  also  nach  einer 
guten  gelegenheit  getrachtet :  wie  ich  dann  dieselbige  endtlich  ge- 
funden: dasz  ich  solte  in  einem  Schiff  nach  Ost-Jndien  fahren.  Wie 
es  aber  gemeinlich  beschicht,  dasz,  wann  einer  vermeint  disen  weg 
[2|  zu  nemmen,  er  einen  anderen  weg  ziehen  musz,  dadurch  offt  sein  vn- 
glück  gewendet  wirdt :  also  ist  es  mir  auch  ergangen.  Dann  alsz  wir 
gemustert  worden,  bat  mich  ein  guter  Freund  gewahrnet,  ich  solte 
mich  dahin  in  solches  kleine  gefahrliche  Schiff  nicht  begeben,  son- 
dern  auff  eine  bessere  gelegenheit  warten :  dann  bald  ein  Schiff,  so  Schiffart 
mit  Meer-Mannen  5),  Volck  vnd  Geschütz  besser  versehen,  nach  An-  gl^^ 
gola,  einem  Königreich  in  Congo  ^)  dem  gewaltigen  Königreich  ge- 
legen, fahren  werde,  darauffich  auch  gewartet,  vnd  in  Gottes  namen 
mich  in  dasselbige  Schiff,  dessen  Patron  Johan  Peter-sohn  von  Hom 
gewesen,  begeben.  Welche  Schiffahrt  oder  Raisz  bey  22.  Monat  ge- 
wahret,  dann  wir  nicht  weiters,  alsz  in  das  Königreich  Congo  begert, 
welches  Königreichs  Eynwohner  Christen  seind,  aber  auff  Spanische 


i)  Maio,  een  der  Kaap  Verdische  eilanden. 

2)  Brava,  als  voren. 

3)  Het  „spookeiland"  zie  p.  6,  noot  4. 

4)  Loango  in  Gabon. 

5)  Versta:  mehrManner. 

6)  De  reis  was  niet  zoozeer  naar  wat  men  tegenwoordig  terecht  Angola  pleegt  te  noe- 
men (beZ.  de  Congo),  maar  naar  Loango,  beN.  de  Congorivier. 


(2) 

vnd  Portugallische  vveisz  ').  Sonst  seind  in  gantz  Africa  vnd  angrent- 

zenden  Landeren  keine  Christen  mehr,  dann  die  jenigen,  welche  mit 

Die  den  Schwartzen  handlen,  darvon  in  folgendein  mehr  soll  gesagt 

Schwartzen  , 

sindjndia-  Werden. 

^"-  Will  also  vorerzehlte  Lander,  so  ich  selber,  mit  Gottes  vvunder- 

barer  hülfi',  besucht  vnd  erkündiget,   kurtzlich  vnd   einfaltig   be- 
schreiben. 

Anfanglich  nun,  alsz  wir  zur  auszfahrt  in  Amsterdam  gemustert 
worden,  seind  wir  den  i.  Decembr.  Anno  l6ii.  abgefahren  nach 

Tessei.  Tessel,  einer  kleinen  Jnsul  in  Holand  gegen  Frieszland,  da  die  Schiflf 
auff  guten  Wind  warten,  wie  auch  wir  haben  thun  mussen,  bisz  aufif 
den  28.  Decembris.  Damalen  dann  bey  72.  grosse  Schiff,  ein  jedes  in  [3] 
ein  ander  Land,  auszgefahren,  namlich  13.  in  Ost-Jndien.  Wir  aber 
führen  in  Genea  vnd  Angola,  vnser  Schiff  hat  geheissen  der  Meer- 
mann  ^),die  anderen  zwey  haben  mit  vns  ein  Admiralschafft  gemacht. 

Admirai-     Dann  CS  der  brauch  ist,  wann  etliche  Schiff  in  Hispanien  vnd  Bar- 

dem  Meer.  barey  oder  anderstwahin  passieren,  vnd  wegen  der  Piraten  vnd  Türc- 
kischen  Meer-rauberen  in  grosse  gefahr  kommen  :'dasz  alsdann  et- 
liche Schiff  zusammen  halten,  vnd  ein  Admiralschafft  anrichten,  dasz 
sie  sich  mit  einander  verblinden,  im  fahl  der  noth  einanderen  beyzu- 
stehen,  vnd  zu  helffen.  Jm  fahl  aber  der  Feind  ein  Schiff  von  der  Ad- 
miralschafft vberwaltiget,  ist  alszdann  der  Admirai  vnd  Vice- Admirai, 
wie  auch  die  vbrigen,  schuldig,  solchen  empfangenen  schaden  helffen 
zu  tragen,  bisz  das  Schiff  bezahlt  ist.  So  hat  man  auch  desnachts  kenn- 
zeichen  3),  ob  der  Feind  in  die  Flotte  komme,  oder  ob  sie  zu  nahe  am 
Land  seyen,  etc. 

Alsz  wir  nun  den  28.  Decemb.  Anno  161 1.  seind  ausz  Tessel  mit 
sehr  grossem  Flotte-Schiff  gesaglet:  hat  vns  den  ersten  Januarij, 

Crosser  Anno  i6i2.  solcherSturm-wind  vberfallen,dasz  den2.Jan.nichtmehr 
alsz  ein  einig  Schiff  bey  vns  verblieben,  namlich  das  Schiff,  der  Blauwe 
Löw  genannt.  Dann  ich  ausz  vnerfahrenheit  vermeint,  die  gantze 
Armada  sey  zu  grundgerichtet.  Aber  wir  seind  hernach  in  erfahrung 
kommen,  dasz  alle  dieselbigen  Schiff,  so  mit  vns  auszgefahren  waren,  [4J 
in  Engellandgehaffnet,  vnd  eins  vnderdenselbigendurchdiefinstere 


Sturmwind. 


i)  Diogo  Cao  had  in  1482  de  Congo-rivier  ontdel<t.  In  1490  begon  mende  Negers  tot 
het  roomschkatholiel^e  kerkgeloof  te  brengen.  De  toenmalige  hoofdstad  Ambassi  van  het 
rijk  Congo  ontving  den  naam  S.  Salvador,  en  de  Mani  (vorst)  van  Congo  liet  zich  doopen 
met  den  naam  Joao.  (Zie  mijne  Inleiding).  Plaat  voorstellende  S.  Salvador  in  de  17*  eeuw,  bij 
Dapper,  fol.  562.  2)     De  Meermin? 

3)     Dus :  afgesproken  seinen  om  elkaar  te  waarschuwen. 


(3) 

Nacht  an  grund  gestossen,  welches  in  Lovanto  hat  fahren  sollen. 

Also  seind  wir  in  zweyen  Schiffen  in  9.  tagen  so  weit  gesaglet,  dasz  New  His- 
wir  nevv  Hispanien  gesehen,  vnd  erstlich  angetroffen  ein  kleine  Jn-  Peries. 
sul,  der  Peries  ')  genannt,  allda  die  Schiffleuth  vnd  Botsgesellen  ein-  Meer- 
andern  auff  jhre  weisz  tauffen,  dasz,  wann  ein  Schift" bey  selbiger  Jn- 
sul  anlanget,  alsdann  ein  jeder,  so  daselbsten  nicht  gewesen,  sich  an 
dem  Rehe-holtz  oder  gröstenSagel-holtz2)dreynialinallehöhemusz 
auft'ziehen,    vnd  widerumb  dreynial  in  das  Meer  stürtzen  lassen. 
Welches  vnnötigen  vnd  gefahrlichen  Tauffes  mich  gar nicht  gelustet, 
sondern  viel  lieber  ein  thonen  Bier,  mich  dessen  zu  erlassen,  ver- 
sprochen  3).  Nach  disem  haben  wir  etwas  besser  Wetter  vnd  Wind 
bekommen,  vnd  hat  auch  angefangen  alle  tag  warmer  zu  werden, 
alsz  es  aber  in  Holand  war,  von  dannen  wir  auszgefahren.  Seind 
also  fortsresaorlet,  bisz  wir  die  Canarischen  Jnsulen  gesehen,  vnd  für-  Canan- 

,,.,,,'  schenjnsul. 

nemlich  den  Canarischen  Byck  4),  welches  em  sehr  hoher  Berg,  so 
bey  klarem  watter  auft'die  40.  meilen  s)  weit  gesehen  wirdt.  Neben 
derselbigen  Jnsul  haben  wir  auch  mit  schönem  watter  gesehen  Ma-  Madera, 
dera  vnd  Palma,  welches  sehr  lustige  vnd  fruchtbare  Jnsulen  seind. 
Dann  in  disen  dreyen  Jnsulen  wachset  so  viel  Weins,  alsz  in  halb  His- 
pania,  wirdt  auch  für  den  besten  Wein  gehalten,  den  man  weit  vnd 
breit  finden  kan.  Es  wachset  auch  daselbsten  der  beste  Zucker,  vil 
fs]  Baum-wollen,vndSeiden-würm  in  grosser  menge.  Wirdt  vast  für  die 
beste  Jnsul  gehalten,  wie  die  Holander,  Engellander,  Frantzosen, 
Hamburger,  vnd  Dantzger,  so  dise  Jnsulen  besuchen,  wol  wissen.  Jch 
were  zwar  gern  auszgestigen,  dise  Jnsulen  besser  zu  besichtigen : 
der  Patron  aberhattekein  Commission  gehabt,  dieweil  wir  insolche 
Lander  haben  fahren  sollen,  in  welchen  wir  demKönigvon  Spanien 
einen  abbruch  thun  mogen.  Die  Eynwohner  aber  derselbigen  Jnsul 
reden  die  Portugallische  vnd  Spanische  spraach,  dann  sie  nicht  mehr 


i)     De  „Barrels",  As  Berleogas :  eilanden  op  de  Kust  van  Portugal. 

2)  De  groote  ra. 

3)  Overhet„doopen"in  zee,  ter  hoogte  van  de  Berlengas.iie:  „Amusementen  aan  boord 
van  de  schepen  der  O.  I.C."  door  Dr.  J.  de  HuUu,  in  „Vragen  van  den  Dag",  igis.p.  404. 

4)  „Piek"  van  Teneriffe,  hoog  volgens  Stieler's  Hand-Atlas  (ed.  1905)  3710  Meters. 

5)  Dus:  40  duitsche  mijlen,  die  destijds  berekend  werden  op  6,3  K.M.,  hetgeen  maakt 
252  K.M.  Bij  een  hoogte  van  den  berg  ad  3710  M.  en  bij  normale  straalbuiging  zou  dit,  vol- 
gens de  gebruikelijke  formules,  op  de  grenzen  van  mogelijk  en  onmogelijk  zijn.  De  Africa 
Pilot  van  1907  (Dl.  I  p.  i6g)  zegt:  "As  a  rule  when  making  Tenerife  from  the  northward.be- 
tween  April  and  October,  the  land  is  seldom  recognisable  till  within  a  distance  of  20  miles 
[37  K.M.],  beyond  that  distance  it  appears  as  a  haze ;  the  montbs  of  January  and  February, 
when  the  sky  is  slightly  clouded,  and  just  before  or  after  rains,  are  the  most  favourable 
months  in  which  lo  see  the  peak  from  extraordinary  distances '. 


(4) 

alsz  1 50.  meil  von  Spanien  ligt,  der  mehrertheil  in  diser  Jnsul  seind 
Spanier. 

Weil  wir  dann  nicht  vil  zeit  hatten,  vns  zu  saumen :  haben  vvir  vii- 
jnsui  Sai,    seren  Cursz  oder  Laufif  genommen  nach  den  Jnsulen  Sal,  Mavo,  vnd 

Mayo  und  ^  •'  '         J    ^ 

Bracho.  Bracho,  welche  ohngefahrlich  950.  meilen  von  Holand  gelegen.  Seind 
zwar  nahe  bey  einander,  aber  es  wohnet  kein  Volck  darinnen,  ausz- 
genommen  etliche  Spanische  Banditen  '),  welche  den  Schiffleuthen 
vil  schadens  zufügen.  Dann  es  ist  ein  ort,  da  gemeinlich  vnsere 
Schift"  frisch  wasser  holen.  Jn  denselbigen  Jnsulen  hat  es  vil  wilde 
Bock,  welche  vil  grösser  seind,  dann  die  in  vnseren  Landen,  glatharig, 
werden  von  vnserem  Volck  geschossen.  Allda  wachsen  auch  Pome- 
rantzen  -). 

Wann  aber  die  spanische  Banditen  sehen  ein  Schift' ankommen, 

Arglistig-    SQ  verbergen  siesich :  vnd  wann  vnser  Volck  vermeint,  es  seyen  keine 

kelt  der  °  '  •' 

Spanischen  Spanier  vorhanden,  so  lauftt  alszdann  von  unserem  Volck  einer  hie,  [6) 
der  ander  dorthinausz,auff"daszsieetwasbekommenfürdieKrancken 
in  den  Schiften.  Wann  dann  die  Spanische  Banditen  sieohnegewehr 
sehen  lauffen,  schiessen  sie  herausz,  dasz  sie  ofttermals  vil  Volcks 
vmbbringen.  Können  aber,  ob  schon  vnser  Volck  jhnen  nacheylet, 
nicht  bald  gefunden  vnd  ergrifi'en  werden. 

Wie  die  j^jg  yrsach  aber,  darumb  sie  vnser  Volck  vnd  andere  Nationen  er- 

Spaniscnen 

Sciaven  Ie-  schiessen,  ist  dise :  dasz  der  König  in  Spanien  weiszt  durch  sein  Volck, 
■  dasz  alle  die  Schift',  so  in  Ost-Jndien,  Genea,  Angola,  Baya,  Fernam- 
buck  fahren,  gemeinlich  daselbsten  gut  Wasser,  Holtz  vnd  Saltz  ge- 
nugsam  findens).  So  seind  alszbald  die  Banditen  verbanden,  dasz,  wann 
einerauszjhneng.oder  10.  odermehr  köpft"von  vnserem  armen  Schiff"- 
volck  bekommen  mag,  siewiderumb  frey  seind,  vnd  in  Spanien  oder 
anderen  Landeren  dieberey  anfangen  vnd  verüben,  bisz  sie  der  lei- 
dige  Satan  (dem  sie  auch  dienen)  gar  nimmt,  oder  (wo  es  jhnen  so 
gut  wirdt)  an  die  Galeen  geschlagen  werden. 

Da  wir  vns  nun  mit  gutem  Wasser  vnd  anderer  notturfft  versehen  : 
haben  wir  den  Ancker  widerumb  auftgewunden,  vnd  die  Sagel  auft"- 

s.  Mat-       gezogen :  also  vnseren  Cursz  nach  der  Jnsul  S.  Matthaeo  •»)  genom- 

thaeo.  ö        &  ■'  /  ö 


1)  Niet  zoozeer :  Port.  bandidos  =  bandieten,  maar  banidos  =  verbannen  misdadigers. 

2)  Hiermede  worden  steeds  oranje-  en  sinaasappelen  bedoeld. 

3)  Daarom  ook :  Kaap  Verdische  eilanden  =  „Zoute"  Eilanden.  Een  hunner  draagt  zelfs 
den  naam :  Ilha  do  Sal. 

4)  Het  „spookeiland",  zie  A,  p.  251  noot  3.  Misschien  moet  men  het  voor  één  en  het- 
zelfde eiland  houden  als  Annobóm,  dat  dan,  door  een  fout  in  de  ]eDgle,  tivtemaal op  de 
kaarten  zou  voorkomen.  Zie:  Magno  de  Castilho  :  „Os  padroes  dos  descobrimentos  portu- 
guezes  em  Africa,  I  p.  5,  noot  3  en  p.  6. 


(5) 

men.  Aber  da  wir  sie  von  wegen  desz  Nabels  nicht  haben  ins  gesicht 
bringen  können,  seind  wir  fort  passiert  auff  Bansa  Loanga.  ').  Vnd  Bansa  Lo- 
wann  ich  da  solte  alle  die  Fortun,  watters  halben,  erzehlen,  hette  ich  ^"^^'  °  '  ^' 
(7]   ein  eygen  Buch  zu  schreiben.  Eins  aber  kan  ich  nicht  vnvermeldet 
lassen :  namlich,  als  wir  auff  8.  grad  bey  Norden,  der  Aequinoctial- 
linien,  kommen  :  seind  vil  fliegende  Fisch,  so  grosz  vnd  grösser  alsz 
ein  Haring,  mit  solcher  menge  ins  Schiff  geflogen,  dasz  es  schier  püegende 
unglaublich  ist,  wann  man  es  nie  gesehen  vnd  erfahren.  Darauff  es '^'^'^''■ 
vber  3.  tag  so  still  worden,  dasz  wir  bey  4.  wochen  keinen  Wind 
gespüren  können.  Darnach  ist  etlich  mal  der  Wind  mit  solchem  ge- 
walt  ankommen,  dasz  wir  vns  des  vndergangs  besorget,  wo  wir 
nicht  bey  zeiten  alle  Sagel  eyngenommen  vnd  nider  gelassen  hetten. 
Auff  solchen  harten  Wind  ist  es  in  einem  augenblick  so  still  worden, 
dasz  wir  vns  darüber  verwundert.  Es  hat  auch  offt  in  einem  tagdrey 
oder  viermal  mit  grossem  gewalt  angefangen  zu  regnen,  vnd  bald 
darauff  widerumb  mit  grosser  vngestümigkeit  zu  winden,  oder  wa- 
hen.  Welche  Wind  vnd  Ragen  Travada  2)  genennt  werden,  so  jhre  Travada. 
gewisse  zeit  haben  im  Jahr,  namlich  im  Mertzen,  Aprillen  vnd  Mey- 
en.  Die  vbrige  zeit  aber  gibt  es  keinen  Regen,  dargegen  grosse 
hitz  3). 

Nach  diser  auszgestandenen  gefahrlichen  vngestümigkeit  haben 
wir  einen  guten  Wind  bekommen,  welcher  vns  gedienet  hat  bisz 
auff  die  grentzen  von  Angola  4)  in  das  Königreich  Mayomba  5),  Mayomba 
daselbsten  wir  ein  Spanische  BarckaoderSchiffangetroffenhaben, 
so.  mit  den  Schwartzen  handlete  vmb  rot  Holtz,  bey  jhnen  Daculo  6)  Dacuio. 


i)     Loango  in  Gabon.  Inl.  Bansa  =  [mbanza]  =  residentie. 

2)  Port.  trovoadas.  Hevige  wervelbuien  met  harden  en  snel  rondloopenden  wind,  die 
aan  de  geheele  kust,  tijdens  de  kenteringen  der  moessons,  veel  voorkomen. 

3)  Volgens  Peschuel-Loesche,  L.  E.  III  p.  43,  doet  men  bet  best  met  onderscheid  te  ma- 
ken in  eene  periode  van  veelvuldig  voorkomend  onweer  en  eene  zonder  onweer.  De  periode 
van  veelvuldig  voorkomend  onweer  kan  verdeeld  worden  in  drieën, namelijk:  i«  half  Oct.^ 
half  Deo.:  de  kleine  regens;  3=  half  December-einde  Januari :  weinig  neerslag;  3"  begin  Fe- 
bruari—half  Mei:  de  groote  regens.  De  periode  zonder  onweer  verloopt  regelmatig.  Brun's 
mededeeling  blijkt  vrij  juist  te  zijn. 

4)  De  lezer  geve  zich  bij  voortduring  rekenschap  dat  Brun  het  land  beN.de  Congo-rivier 
Angola,  noemt,  terwijl  wij  gewoon  zijn  aan  te  nemen  dat  Angola  beZ.  dien  stroom  aanvangt. 
Angola  (inl.  Ndongo)  is  feitelijk  het  tegenwoordig  Port.  Angola,  aldus  genaamd  naar  Ngola, 
vorst  van  dat  land  omstreeks  1500.  Battell,  Ed.  Ravenstein  p.  139  vlg. 

5)  Mayumba,  in  't  tegenwoordig  Gabon  Francais,  op  3°2s'  Z.  Br.  —  Het  ligt  aan  den 
Golfode  Alvaro  Martins  der  Portugeezen. 

6)  Port  Tacula :  madeira  muito  estimada  da  provincia  de  Angola,  que  tem  veios  de  um 
brilhante  carmezim  (Dicc.  Cont.).  De  boom  is  Baphia  nitida  Afzei.  —  Tegenwoordig  wordt 
het  hout  weinig  meer  in  de  faktorijen  aangeboden  omdat  andere  producten  beter  loonen. 
Peschuel-Loesche,  L.  E.  III.  p.  190. 


(6) 

genannt,  ist  dem  roten  Sandel  gleich.  Dafür  bekommen  sie  rot,  blaw, 
vnd  gelb  schlecht  Tuch :  belaufift  sich  ein  elle  in  Holand  etwan  g.    fg] 
batzen  •),  dafür  sie  ofiftzwen  centner  ^jDaculogeben.Sonstenhaben 
sie  nichts  zu  handlen. 

Mayomba  ist  das  wildeste  vnd  vnfruchtbarste  ort  in  gantz  An- 
gola: ein  thallechtigLand  voller  Walden  vnd  gestrüpp.  Die  Eyn- 
wohner  Mann  vnd  Weib,  jung  vnd  alt  laufifen  gantz  nackend  daher, 
allein  selnd  sie  ein  wenig  bedeckt,  sie  sayen  gantz  nichts,  vnd  haben 
doch  wol  zu  essen.  Bey  jhnen  wachsen  Wurtzeln  so  grosz,  alsz  eines 
Mannsbeinamdicksten,  welchewurtzensie  Casavy  3)nennen,stampf- 
Brodtausz  fen  dieselbige,  vnd  dorren  sie  an  der  Sonnen,  werden  so  weisz  als 
zeln  Ca-      das  beste  Mal.  Wann  man  den  safft  van  diser  noch  grünen  Wurtzel 
^^^^'  (welchen  sie  wunderlich  auszpressen)  trincket :  so  ist  er  so  tödlich, 

das  jhme  kein  Gifft  mag  verglichen  werden  4).  Aber  gedörret  ist  es 
jhr  Brodt,  vnd  ist  gantz  süsz.  So  haben  sie  auch  grossen  Wildfang, 
vil  wilde  Püft'el,  welche  sie  mit  Hasagay  (seind  lange  Werfif-pfeil) 
schiessen.  Das  fleisch  dorren  sie,  die  hautzerschneiden  sie  zu  riemen 
einer  spannen  breit.  Solchen  riemen  binden  sie  vmb  die  Lende,  wann 
sie  auszziehen  im  streit  oder  auff  die  jaget :  dann  sie  sonst  keinen 
Harnistin  andern  Harnist  haben,  alsz  dise  sehr  dicke  haut.  Sie  haben  sehr  gut 
vnd  süsz  Obs,  allein  es  ist  alles  wild  gewachs.  Jhre  Hauser  seind 
von  reyszwerck  zusammen  geflochten,  so  leicht  vnd  schlecht, 
dasz  man  sie  tragt,  wohin  man  will.  Jhre  Nachtlager  haben 
sie  auff  der  Erden,  welche  gar  sandechtig  ist.  Vnd  ist  sich  höchlich 
zu  verwunderen,  dasz  dise  Leuth  noch  darzu  so  starck  seind.  [g] 
Was  jhr  Glauben  vnd  Religion  belanget,  will  ich  davon  mel- 
dung  thun  drunden  bey  den  Jnsulen  s),  BansaLoanga  ^),  Ginga  7), 


i)  Klein  Zwitsersch  zilverstuk,  tegen  het  einde  der  15' eeuw  voor  bet  eerst  te  Bern  ge- 
munt en  ter  waarde  van  ongeveer  7  ets.  Ned.  —  Het  werd  niet  overgenomen  door  de  Latijn- 
sche  muntunie. 

2)  Dus,  ru\v  geschat :  100  K.G. 

3)  Cassaven. 

4)  Peschuel-Loesche,  L.  E.  10  p.  194,  teekent  aan  dat  de  maniokwortel  in  talrijke  varië- 
teiten voorkomt,  maar  dat  er  soorten  zijn  die  giftig  heeten. 

5)  Het  woord  „Insulen"  is  hier  zeer  misplaatst. 

6)  Loango,  in  het  tegenwoordig  „Gabon  Francais"'  op  ongeveer  4^  40' Z.Br.  De  stad 
„Bansa  de  Loango"  lag  een  kleine  mijl  ran  den  zeekant  verwijderd,  op  een  heuvel;  zie 
Pieter  Van  den  Broecke  (1634)  p.  26.  Er  werd  een  levendige  handel  gedreven  en  in  161 1 
stabileerde  van  den  Broecke  er  het  eerste  Ned.  comptoir,  dat  in  1612  gecontinueerd  werd 
met  een  filiaal  aan  den  Congo.  (Zie  v,  d.  Broecke  pag.  17  en  22).  De  inlandsche  naam  was 
Boaryeof  Bury  (zie  Dapper  fol.  519)  en  Bansa  (Mbanza)  beteekent:  „residentie". (Zie Battell 
Ed.  Ravestein  sub.  Index  and  Glossary).  Plaat  voorstellende  Loango,  zie  Dapper  fol.  518 

7)  Ginga  is  niet  duidelijk,  wellicht  Kabinda? 


(7) 

Malemba  '),  Gagongo  ^),  Goh  3),  welche  alle  einerley  glauben  haben. 
Von   Mayomba    seind    wir    auffgesaglet    nach    Bansa    Loanga. 
Aber  weil  es  gar  schwarlich  war  aufifzukonimen,  wegen  des  Winds, 
welcher  gemeinlich  das  gantze  Jahr  von  Sudost  kompt,  vnd  der  flusz 
aiisz  Congo  vns  bey  6.  wochen  auffgehalten :  muszten  wir  aufif  30.  meil 
saglen.  Da  dann  vil  von  vnserem  Volck  wegen  vngetemperierten 
luffts  kranck  worden.  Endtlich  aber  nach  grosser  arbeit  vnd  gefahr 
seind  wir  in  Porto  vor  Bansa  Loanga  ankommen,  da  etliche  schwartze 
Fischer  zu  vns  in  das  Schiff  kommen.  Dann  sie  vnseren  Patron  gar 
wol  gekandt,  alsz  welcher  vor  disem  mehrmalendaselbstgewesen. 
Dieselbigen  haben  vns  auff  jhre  weisz  mit  wunderlichen  gebarden  wie  die 
aufif  den  knyen,  mit  zusammen-schlagen  der  handen  heissen  willkom-  Bansa  Lo- 
men  seyn,  vnd  gesagt :  Sacarella,  Sacarella  4) :  das  ist,  Es  frewet  vns,  k"^^^gnf"' 
Es  frewet  vns,  dasz  jhr  kommen  seind.  Da  ist  vnser  Patron  allein  an  <*«"  empfa- 
das  Land  gefahren  mit  den  Fischeren,  die  ihne  haben  bisz  in  desz 
Königs  hof  begleitet,  welcher  ohngefahr  2.  stund  vom  Meer  ligt. 
Dann  es  mag  niemand  an  das  Land  kommen,  es  komme  dann  ein 
Schwartz  oder  Eynwohner  mit.  Alszdann  fragen  sie  erst  den  Mag- 
chüssy  s)  (das  ist,  den  Teufifel,  davon  drunden  mehr  gesagt  wirdt)  ob 
f  loi   sie  sollen  trawen :  ob  wir  ankommene  jhr  schaden  begeren,  oder  nicht  ? 

Welches  jhnen  auch  der  Magchüssy  ofifenbaret,  nachdem  er,  als  jhr  Magchussy 
Herr,  welchem  sie  mit  Leib  vnd  Seel  zugethan  seind  vnd  dienen,  mit  [„  das  Lami 
dem  ankommenen  Volck  zu  handlen  erlaubt  hat.  Daraufifso  gibt^"'^^'"^"- 
auch  der  König  des  Lands  vns  vnd  anderen,  freyheit  an  das  Land 
zu  kommen,  dasz  wir  mit  seinem  Volck  nach  jhrem  brauch  handlen 
mogen.  Doch  musz  der  Comes  ^)  ausz  dem  Schiff,  dem  König  ein  ver- 
ehrung  thun,  wie  wir  dann  auch  jhme  zwen  Pfawen  7),  zwey  weisse 
Hündlin,  vnd  ein  Holandische  Trommel  verehrt  haben.  Welches  man 

i)  Malemba,  een  dorp  iets  zuidelijker  dan  Loango  gelegen,  zie  kaart  bij  Dapper,  fol.  559 ; 
ongeveer  aan  de  monding  der  Chiluangu. 

2)  Kakongo,  een  stad  of  „rijk"  in  het  achterland  van  Loango,  eigenlijk  Chiluangu  Riv. 
die  bij  Landana  uitmondt,  //et  was  ongeveer  dtiar  [Futilah)  dat  in  iSSj  de  landingsdivisie 
van  het  Nedertandsch  oorlogsschip  Atjeh  werd  aan  den  wal  gezet,  om  een  viertal  dorpen  in  rook 
en  vlam  te  doen  opgaan.  In  de  periodieken  van  dien  tijd  zal  men  over  dat  merkwaardig  wa- 
penfeit niets  vinden. 

3)  Goh  (Goy,  Angoy),  een  landschap  a.in  de  kust,  op  den  rechteroever  van  de  Congo- 
rivier.  By  Battell :  Engoy  [Ngoyo]. 

4)  Bij  P.  van  den  Broecke  (p.  28):  „sacralilla". 

5)  Bij  Dapper :  „Moquisien",  een  begrip  dat  vrijwel  synoniem  is  met  „fetiche".  —  Volgens 
Port.  woordenboeken  is  het  een  inlandsch  woord :  „moquisia".  —  Peschuel-Loesche  schrijft : 
Mkissi  (pi.  sinkissi). 

6)  De  „kommies". 

7)  Het  is  niet  duidelijk  wat  de  Hollanders  al  niet  onder  „pauwen"  verstonden.  P.  v.  d. 
Broecke  noemt  zelfs  pauwen  als  gevogelte  te  Loango  inheemsch  (p.  30). 


(8) 
wunder-     jn  jes  Köniafs  hof  für  ein  solch  statlich  Present  gehalten,  als  wann 

lichPre-  ^  f 

sent.  einem  grossen  Herren  vu  tausend  Ducaten  verehrt  weren  worden. 

Dann  sie  nie  keine  Pfawen,  noch  weisse  Hünd,  oder  Holandische 
Trommel  gesehen.  Seind  also  wol  vnd  freundtlich  vonden  Eynwoh- 
neren  empfangen  vnd  gehalten  worden. 

König  in         £)er  König  in  Loanga  ist  vber  6.  König  Oberster.  Dann  diesel- 

Loanga.  ...  t         •  r-    i 

bigen  König  semd  seme  vnd  semer  Schwester  ')  Kinder,  welchen 

man  keinen  anderen  Namen  gibt,  wann  sie  zur  Regierung  kommen, 

König  in     ^Isz  Manna  ^).  Zum  exempel,  den  König  in  Bansa  heissen  sie  Manna 

Bansa.  '  r-    ,  ,         , 

Loanga,  auch  heissen  seme  Söhn  also,  bisz  sie  anfangen  regieren. 

Aber  die  in  kein  Regierung  kommen,  nennet  man  anderst :  doch 

heissen  sie  alle  Manna :  das  ist  in  Spania  so  vil  alsz  Don,  bey  uns,  Herr. 

Weiber  Der  König  in  Bansa  Loanga  hat  360.  Weiber,  aber  eine  vnder  den- 

vnd  Kinder  ^  b  J  01,1 

des  Kö-      selbigen  ist  die  fürnehmste.  Vnd  wann  er  von  jhro  Söhn  bekompt,  so    [n] 
"'^^'  ist  der  erste  König  nach  seinem  tod,  vber  sein  gantz  Königreich.  Die 

anderen  Söhn,  werden  auff  die  beyligenden  Lander  zu  Königen  ge- 
macht.  Was  aber  die  Söhn  betrifift,  so  er  von  den  anderen  Weiberen 
bekompt,  braucht  er  sie  zuKriegsleuthen,  Hauptleuthen,  die  man  alle 
nennet  Manna,  alsz,wieauchdrobengemeldt,  Manna Gangala  Manna 
Belle 3)  etc.  Vnd  werden  alsogenennt  von  jhrenwaaffen,diesieimstreit 
führen,  Dann  Gangala  heiszt  ein  langes  Pfeyl,  Belle,  ein  Messer,  etc. 
Vnd  ist  sich  zu  verwunderen,  dasz  sie  in  solchen  Gewehren  alsogeübet, 
daszsie  ohne  fahlen  dieselbigen  in  jhre  feind  werfFen,  vnd  sonderlich 
Geschwin-  mit  den  Messeren  (welche  den  breiten  Schumacher-messern  zu  ver- 
•     Wehren.     gleichen)  dem  feind  seinen  kopff  mit  werffen  von  einander  spalten. 
Wann  aber  der  König  keinen  Sohn  bekompt  von  seiner  fürnehm- 
sten  Frawen,  vnd  der  König  einen  Schwester-Sohn  4)  hat,  so  wirdt 

i)     Zie  noot  3. 

2)  Pacheco  Pereira  (150?)  vermeldt  reeds  (p.  83)  dat  Many,  in  de  volkstaal  „Heer" 
beduidt  en  zegt  er  bovendien  bij  dat  „Maniconguo"  Heer  van  Congo  beteekent. 

3)  Volgens  Battell  (ong.  1610)  waren  er  vier  (niet  zes,  ziehiervoren)hoogeManis,  "which 
are  the  King's  sisters'  sons,  for  the  King's  sons  can  never  be  kings.  The  first  is  Many  Cabango 
[Chibanga],  the  second  Mani  Salag  [Selanganga],  the  third  Mani  Bock  [Mbuku],  the  fourth 
Mani  Cay  [Kayaj/Zie  Battell,  Ed.  Ravenstein,  p.  jcVerder  was  het  er  ook  juist  weer  als  in 
Benin:  „The  raother  of  these  Princes  is  the  highest  and  chief  woman  in  all  the  land"  etc. 
Zie  Battell  t.a.  p.  Hij  noemt  haar  Mani  Lombo;  vanden  Broecke(p.  19)  MannyLombe.— 
Lombo  is  vermoedelijk  „Lumbu"  =  vorstelijke  woning.  B.  en  v.  d.  B.  hebben  dan  den  naam 
van  haar  verblijfplaats  voor  haar  titel  gehouden  (zie  Battell.  Ed.  Ravenstein  t.  a.  p.). 

4)  In  één  woord:  ook  hier  matriarchaat,  zie  A.  p.  188,  voetnoot  3.  Van  den  Broecke 
(1612)  begreep  er  meer  van  (p.  26):  „De  Koninghs  Kinderen  konnen  aen  de  Croon  niet 
gheraecken,  maer  de  Susters  wel ;  segghen  recht  uyl,  dat  haer  kinderen  aen  d'een  zijde  van 
den  bloede  zijn,  maer  de  Koninck  niet,  vermits  hem  bij  gheen  vrouw  alleen  onthoudt.  De 
Koninck  heeft  over  de  500  kinderen  (soo  Soons  als  Dochters)  by  sijn  by  wijven ;  die  tot  gheen 
staet  konnen  gheraecken,  waer  door  deSoonen  dieven,  ende  de  Dochters  hoeren  blijven." 


(9) 

derselbige  König  nach  des  Königs  tod.  Wann  aber  auch  kein  Schwes- 
ter-Sohn  verbanden :  so  vvirdt  alszdann  ein  grosser  Krieg,  dann  die 
anderen  wollen  König  seyn.  Vnd  so  der  Hauptleuthen  einer  reich  ist, 
dasz  er  jhni  kan  den  jenigen,  so  auch  die  Cron  begert,  zum  freund 
tnachen,  so  seind  die  sachen  bald  richtig.  Sie  haben  zwar  weder 
Gold  noch  Silber :  seind  doch  gantz  hoffertig.  wunder- 

Loanga  ist  ein  hoch  eben  Land,  sehr  fruchtbar.  Jn  Bansa  Loanga  f^f,^ 
ist  das  Land  rings  vmbher  wie  ein  Paradysz.  Sehr  köstlicher  Wein 
[i2j    wachset  allda,  den  die  Eynwohner  nennen  Malafa  '),  wir  aber,  Wein 

de  Palma.  Derselbige  köstliche  Tranck  wirdt  gesamlet  von  Baumen,  Weinbiium 
welche  so  hoch  seind  als  zimliche  Tannen,  werden  von  den  Schwart- '"   °^"sa. 
zen  mit  solcher  wunderlichen  behendigkeit  bestigen,  als  wann  ein 
Katz  auff  vnd  ab  lieffe. 

Da  musz  ich  ein  wenig  die  wundersame  vnd  vberausz  köstliche 
art  diser  Weinbaumen  beschreiben,darbey  du  lieber  Laser  die  grosse 
weyszheit  vnd  güte  Gottes  erlehrnen  kanst. 

Dise  Baum  werden  gepflantzet  wie  die  Raben.  Da  dann  alle  Jahr  v^^ieder 
die  vndersten  ast  abgehawen  werden,  doch  dergestalten,  dasz  man  samiet^w'er- 
auff  den  vermaserten  knorren  hinauff  steigen,  vnd  den  safft  oben  '*'^- 
herab  ausz  denen  in  die  Baum  eingesteckten  rörlin  oder  kanelin 
samlen  kan :  welcher  safft  in  angehengte  hafelin  (wie  die  distillierten 
Wasser)  alle  Jahr  9.  monat  lang  fleuszt.  Vnd  ist  diser  safft  solieblich, 
dasz  jhme  auch  wol  der  köstlichste  Wein  nicht  mag  verglichen  wer- 
den. Musz  aber  frisch  getruncken  werden,  dann  vber  zwen  tag  er  zu 
essig  wirdt :  wann  er  aber  widerumb  gesotten  wirdt,  bekompt  er  sein 
süssigkeit  widerumb  so  gut,  als  zuvor :  machet  frölich,  starck,  vnd 
bringet  kem  wehthumb  im  Haupt,  wie  andere  Wein,  wie  ichs  dann 
selbs  erfahren  vnd  darvon  zeugen  darff,  dann  ich  desselbigen  Weins 
vilmalen  genug  getruncken.  Sonst  neben  disem  vberausz  köstlichen 
safft  bringen  dise  Baum  im  dritten  Jahr  eine  Trauben  eines  arms  Wunder- 
lang  2),  vnd  so  grosz,  dasz  ein  starcker  Mann  doran  genug  zu  tragen  xrauben^^^ 
hat.  Die  beere  seind  goldgelb,  einer  Nusz  grosz :  die  hülscheten  3) 
stampffet  man,  vnd  wirdt  ein  öl  darausz,  welches  wir  öl  de  Palma 
nennen,  sie  aber  nennen  es  Masa  4).  Die  Kernen  von  disen  beeren 


i)     Inl. :  Malafa  ma  samba,  palmwijn.  (Pechuel-Loesche,  L.  E.  III  p.  i6o). 

2)  De  wijnpalm  is  dus  niet  zoozeer  bedoeld,  doch  wel  de  „oliepaltn"  die  ook  wijn  levert, 
zie  A,  p.  171  noot  4. 

3)  De  „palmpitten"  (Eng.  kernels),  een  belangrijk  artikel  van  uitvoer. 

4)  Inl.  Mansi  mangasi,  Peschuel-Loesche,  L.  E.  III  p.  159. 


(lO) 

seind  den  Parillenkernen  oder  Haselnussen  zii  vergleichen,  werden 
zerriben  zu  einem  Mal,  darausz  sie  Brodt  machen  ').  Den  blatteren 
Wunder-  dises  Baums,  so  eines  arms  lang  seind,  ziehen  sie  die  haut  ab,  flech- 
der  Baum-  t^n  dicselbigcH  SO  artlich  vnder  einander,  alsz  wann  es  ein  köstlich 
blatteren.  gewifckt  odcr  gestickt  Tapez  oder  Gewandt ')  were,  vnd  zieren 
damit  die  wande  jhrer  wohnung :  welche  wande  sie  mit  den  abge- 
hawenen  asten,  so  von  natur  also  glat  vnd  grad,  alsz  weren  siejnson- 
derheit  mit  kunst  darzu  bereitet  worden,  pflegen  zu  verlysten,  vnd 
zu  zieren.  Weiters  machen  sie  ausz  den  Blatteren  jhre  Kleider  3) 
dergestalten  :  dasz  sie  die  haut,  welche  vast  eben  wie  der  Flax,  vom 
stangel  abgezogen  wirdt.  Welche  abgestreiffte  haut  sie  artlich  vnd 
wunderlich  wissen  zu  rusten.  Dann  sie  machen  zweyerley  darausz: 
namlich  ausz  dem  reinisten  die  kleidung,  vnd  allerley  sehr  kunst- 
reich  von  schonen  figuren  vnd  Bildwerck  gestrickte  oder  gefloch- 
tene  Haublin,  so  nur  für  die  Mannen,  vnd  Kinder  des  Königs  ge- 
macht  werden,  deren  eines  ich  mit  mir  heim  gebracht,  vnd  noch 
bey  handen  hab.  Es  gehet  auch  der  Mannen  kleidung  von  der  waiche 
biszauffdie  füsz,  der  Frawen  aber  bisz  an  die  knie.  Solche  Kleidung 
ist  so  schön  vnd  glantzend,  dasz  man  es  für  den  köstlichsten  Sammet 
ansihet,  vnd  ist  doch  nur  ausz  den  Baum-blatteren  gemacht.  Die  [n] 
Frawen  tragen  keine  Hauben  oder  dergleichen,  sonder  binden  das 
Haar  oben  zusanimen,  dasz  es  sich  sehr  artlich  auszspitzet. 
.\ckerbaw  Jetz  will  ich  auch  etwas  vermelden  von  jhrem  Ackerbaw  oder 
ngo  a.  pgjj^gj^}^^  y„^  dieweil  ich  schon  zuvor  gesagt,  dasz  das  Mannsvolck 
in  Angola  starcker  sey  alsz  in  anderen  Landen  4),  vnd  die  Weiber 


i)  In  streken  waar  rijst,  maïs,  maniok  voorkomen,  worden  de  palmpitten,  hetzij  rauw  of 
in  heete  asch  geroost,  eerst  dan  hoofdvoedsel.  wanneer  de  oogst  van  bovengenoemde  ge- 
wassen is  mislukt. 

2)  De  destijds  gerenommeerde  kleedjes  van  „palm-cloth"  worden  vervaardigd  uit  de 
jonge  loten  van  een  waaierpalm  (Hyphaene  Guineensis  Thonn.),  Inl.  ntéfa,  litéfa,  matéfa, 
niéva,  ntéba ;  zie  PeschuelLoesche,  L.  E.  III  p.  i68.  —  Verg.  volgende  noot.  —  Ook  worden 
kleedjes  vervaardigd  van  de  loten  van  den  wijnpalm  (Raphia).  met  name  de  vierkante  kleed- 
jes die  als  „strooien  geld"  in  omloop  waren  (verg.  volgende  noot) ;  zie  Peschuel-Loesche. 
L.  E.  III.  p.  163—164. 

3)  Reeds  Pacheco  Pereira  (150?)  vermeldt  die  kleedjes  (p.  84) :  „neste  Reyno  do  Con- 
guo  se  fazem  huns  panos  de  palma  de  pello  como  veludo  &  delles  com  lauores  como  calim 
veluta  io  tam  fermosos  que  a  obra  delles  se  nom  far  meihor  feyta  em  Itaiia".  —  Van  den 
Broecke  (1634)  spreekt  (p.  28  en  29)  van"  Lafougusse  kleeden  van  gras  gemaect,  dat  haar 
ganghbaer  geit  is,  daer  den  Coninck  (van  Loango)  huysen  vol  van  heeft."  Hij  vermeldt  verder 
dat  de  Portugeezen  die  kleedjes  uitvoerden  naar  S.  Paulo  de  Loanda  om  er  de  militaire  be- 
zetting mede  te  betalen  (p.  31). 

4)  Ook  De  Marees  zegt  reeds  dat  de  slaven  in  Angola  „beter"  zijn  dan  die  van  Ardra 
(aan  de  Slavenkust)  die  nochthans  „cloecke  ende  vrome  Mannen  zijn  ....  ende  deur  den 
bandt  beter  slaven  als  die  van  Gabom."  Zie  A.  pag.  231. 


(II) 

jhnen  in  starcke  nicht  vil  nachgeben :  so  ist  zu  wissen,  dasz  die 
Weiber  in  gantz  Angola  das  Feld  bawen  mussen.  Dann  weil  sie  keine 
Reichthumb  haben  an  Gold  oder  Geit,  so  dienen  jhnen  die  Weiber, 
dergestalten  haab  vnd  gut  zu  erlangen,  dasz  etliche  acht  oder  zwelfif, 
etliche  zwentzig  oder  mehr  Weiber  nemmen,  welche  mit  einander 
das  Feld  bawen  mussen,  darin  sie  eine  solche  gute  ordnung  halten, 
dasz  sich  darüber  zu  verwunderen. 

Angola  ist  das  beste  Land  von  Gewachs,  sonderlich  in  Loanga, 
vnd  rings  herumb.  Ligt  8.  ')  grad  bey  Suden  der  Aequinoctial-linien. 
Es  tregt  sonder  schön  Obs,  gibt  vil  Honig,  den  man  in  den  Walden 
findet.  Dann  die  Binen  oder  Jmmen  von  wegen  vilersüsserGewach- 
sen  vnd  Krauteren,  machen  trefflich  Honig  2)  vnd  Wax.  Da  findet 
man  Pomerantzen,  Lemonen,  Citronen  sovil,wiebey  vnsinTeutsch- 
land  Holtzapffel  oder  Holtzpyren,  auch  Bonnanah,  Podarah,  Backo- 
vah  3),  vnd  Annanasah,  also  wirdt  das  aller-süsseste  Obs,  deszglei- 
chen  kaum  in  der  Welt  zu  finden,  vnd  andere  gattungen  mehr,  so 
bey  vns  gantz  vnbekandt,  genennet. 
[is]  Jn  Loanga  hat  man  weder  Ochsen  noch  Rosz  zum  Feldbaw,  son- 
der, wie  droben  angedeutet,  die  Weiber  mussen  denselbigen  ver- 
richten. Wann  sie  dann  in  das  Feld  gehen,  so  binden  sie  jhre  Kin- 
der aufifden  rucken,  welche  dann,  alldiewcil  die  Muteren  arbeiten, 
so  wol  vnd  sanfft  auff  dem  rucken  der  Mutter  schlaffen,  alsz  bey 
vns  die  Kinder  in  der  Waglen,  dann  sie  haben  keine  Waglen :  vnd 
wann  sie  müd  seind,  so  legen  sie  die  Kinder  auff  die  Erden  auff 
ein  blat  von  einem  Baum,  welche  blatter  sie  auch  zu  einem 
schirm  wider  den  Ragen  brauchen,  vnd  auff  den  kopff  legen.  Hier- 
zwischen  arbeiten  sie  jmmer  fort,  vnd  bawen  die  Felder  auff 
solche  weisz:  sie  machen  furchen  eines  knies  tieff,  vnd  wann  sie 
sayen,  so  stupffen  sie  den  saamen  mit  dem  finger  in  die  Erden,  sie 
haben  kein  ander  Feldgeschirr,  alsz  kleine  backhawlin,  damit  sie  die 
Erden  auffwerffen.  Haben  in  4.  monat  zwo  Ernde,  vnd  alle  tag  Herbst 
9.  monat  lang,  aber  3.  monat  keinen  guten,  sonder  schlechtenWein, 
welchen  sie  Matumba  nennen,  so  von  anderen  Baumen  fleuszt,  ist 
sonst  ein  sehr  gesundes  tranck. 

Die  Manner  aber,  damit  sie  nicht  müssig  gehen,  bawen  vnd  pflant- 
zen  die  Weinbaum,  wohnen  am  Meer,  seind  gemeinlich  alle  Fischer. 


i)     Drukfout  voor  5°?  Immers  B.  heeft  het  in 't  bijzonder  over  Loango  en  niet  over  de 
zuidelijker  gelegen  landschappen  in  Angola. 

2)  Die  verkregen  werd  door  de  bijenneslen  uit  te  rooken  (Battell,  Ed.  Ravenslein,  p.  68). 

3)  Bacoven,  zie  A  p.  167  en  169. 


(12) 

Welche  aber  im  Land  wohnen,  jagen  allerley  Gewild,  alsz  Püffel, 
Hirtzen,  Bock,  deren  sie  sehr  vil  fangen,  vnd  mit  jhren  pfeileren 
schiessen. 

Nach  dem  ich  nun  von  des  Lands  gewachsen  geschrieben,  will  ich 
jetzund  auch  anzeigen,  was  für  handel  in  demselbigen  Land  getriben   [iö] 
wirdt.  Sie  gehen  vmb  mit  Helffenbein,  Elephantenzahne,  vnd  sehr 
gutem  Kupffer  '). 

Die  Elephanten  belangend,  ist  zu  wissen,  dasz  die  Handelsleuth  von 
denselbigen  dz  Gebein  vnd  jhre  Zahne  wunderlich  bekommen.  Dann 
die  Elephanten  wixlen  die  Zahne,  vnd  lassen  dieselben  in  jhrem  alter 
fallen  ^),  da  etwan  ein  Zahn  ein  Centner  vnd  etliche  pfund  wigt,  wie 
ichs  selber  gesehen.  Mit  denselbigen  Zahnen  nun  handlen  sie  starck, 
Dann  darausz  werden  köstliche  Messerheffte,  vnd  Tischtaffeln  zier- 
lich  zubereitet.  Wann  sie  aber  die  Elephanten  fangen,  so  thund  sie 
jhme  also :  weil  sie  der  Elephanten  wag,  den  sie  zum  Wasser  nemmen, 
gar  wol  wissen,  auch  ein  jeder  Elephant  seinen  gang  also  nimpt,  dasz 
er  den  andern  auff  seinem  wag  nicht  hindert,  oder  weichen  macht :  so 
machen  die  Schwartzen  oder  Einwohner  ein  grosz  loch  etwan  zwen 
Mann  tieff,  darnach  verdecken  sie  das  loch  mit  alten  Baumen  3). 
Wann  dann  die  Elephanten  zum  wasser  gehen,  so  fallen  sie  in  das 
loch,  vnd  so  es  die  jenigen  ersehen,  welche  von  weitem  darauff  lauren, 
vnd  solche  Lotterfallen  gemacht,  laufifen  sie  behend  herzu,  vnd 
schiessen  sie  zu  tod  mit  den  langen  pfeilen,  welche  sie  Hasagaya 
nennen,  hiemit  bekommen  sie  das  Helffen  :  oder  Elephanten  bein. 
Dises  Thieresschwantz  wird  weit  vnd  breit  in  andre  Lander  verkaufft, 
darausz  Halszbander,  Fliegen- wadel  gemacht  werden .  Die  Haar  4)  am 
selbigen  seind  so  dick,  als  gemeiner  eysen-droth,  ausz  welchem  haar 
die  Angoler,  die  schönste  körblin  machen,  dergleichen  kaum  in  der  [i7l 
Welt  zu  finden. 
Kupfier.  Das  Kupffcr  5)  kompt  weit  ausz  dem  Land,  welches  sie  finden  ohne 

müh:  allein  verschmeltzen  sie  es,  vnd  machen  ring  darausz,  etwan 


i)    Zie  Pacheco  Pereira  p.  84.  —  Zie  hierna  noot  5. 

2)  De  Congo-streken  zijn  lang  bekend  geweest  wegens  de  groote  hoeveelheden  „dood- 
ivoor"  die  zij  opbrachten  (zie  Ene.  Brit.  sub  Congo),  vandaar  natuurlijk  het  verhaal  van  het 
wisselen  der  tanden.  Battell  (Ed.  Ravenstein  p.  59)  zegt:  „I  have  asked  the  Marombos  whether 
the  elephant  sheddeth  his  teeth  or  no,  and  they  say  no !  Hut  sometimes  they  find  their  teeth 
in  the  woods,  but  they  find  their  bones  also". 

3)  Vermoedelijk  de  verouderde  manier  van  jagen.  Verg.  Ceilon. 

4)  De  staan  van  den  Afrik.  olifant  eindigt  in  een  kwast  van  dikke  borstels. 

5)  Pacheco  Pereira  (150?)  verhaalt  ook  (p.  84)  dat  het  koper  in  Manicongo  geruild 
werd  tegen  kleedjes.  —  Ver  in  het  binnenland  wordt  werkelijk  koper  gevonden  (zie  Ene. 
Brit.  sub  Congo). 


(13) 

von  1.2.  3.  oder  4.  pfunden  schwar,  handlen  darfürEysen  vnd  Wol- 
len-thuch,  blaw,  rot,  gelb,  grün,  auch  Maultrommel  '),  glasen-Co- 
rallen,  welche  sie  garwol  bezahlen.  Dannsolche  sachen  der  Frawen 
gröste  zierde  ist,  wann  sie  Corallen  an  Armen  vnd  Beinen  so  viel 
vnd  so  schwar  tragen,  welches  mir  in  die  lange  zu  tragen  nicht  mög- 
lich  were. 

DJse  Völcker  aber,  oder  sechs  Königreich,  weil  sie  alle  vnder  einen 
Obersten  gehören,  welcher  Manna  Loanga  heiszt,  haben  auch  einen 
Glauben,  wann  es  auch  ein  Glaub  zu  nennen  ist.  Dann  sie  glauben  MagüscUy. 
(welches  erschrockenlich  ist  zu  sagen,  vnd  zu  horen)  an  den  leidigen 
Satan,  welchen  sie  Magüschy  *)  nennen,  deme  sie  auch  gehorsamen 
in  allem  dem,  was  er  an  sie  begert  durch  jhre  Priester  oder  Pfaffen, 
welche  diser  armen  Leuthen  vnd  des  Teuffels  gemeine  Diener  vnd 
Mitler  seind,  vnd  geben  jhme  einen  Namen  wie  einem  König  oder 
Obersten,  namlich  Manna  Magüschy.  Gleichwol  hat  man  sich  höch- 
lich  zu  verwunderen,  dasz  sie  ein  sostrenges  Recht  halten  wider  die 
Zauberer,  die  nicht  Manna  genennet  werden,  dasz  sie  dieselbigen 
Zauberer  alle  töden.  Aber  der  Manna  Magüschy  ist  vom  König  ge- 
freyet.  Sie  nemmen  Weiber,  wo  vnd  wie  sie  wollen,  halten  aber  diesel-  viei  Wei- 
|i8)    bigen  anderst  nicht,  dann  wie  in  Spanien  vnd  anderstwo  die  Sclaven  men. 
gehalten  werden.  Dann  die  Weiber  mussen  das  Feld  bawen,  vnd  an- 
dere schware  arbeit  verrichten.  Die  Manner  aber  pflantzen  nur  die 
Weinbaum,  vnd  samlen  des  morgens  vnd  abends  den  Weinvonden  Weinbaum. 
Baumen.  Die  vbrige  zeit  spielen  sie  vnd  trincken.  Andere  machen  Arbeiter. 
das  geit  vnd  kleider,  welche  jhre  Handwercksleuth  seind.  Was  aber 
die  betagten,  so  nicht  mehr  gehen  vnd  sehen  können,  betrifft,  mussen 
dieselbigen  den  Schmiden  den  blaszbalg  ziehen  3),  vnd  also  jhre 
nahrung  verdienen.   Sie  haben  keine  Battler,  dann  alle,  so  bey  ^^ang<=' a" 
jhnen  gesund  seind,  haben  keinen  mangel.  Eins  aber  ist  nicht  zu 
vergessen,  dasz  es  in  Bansa  Loanga  viel  Edelleuth  gibt,  von  wegen 
dasz  der  König  so  viel  Weiber  hat.  Seind  vber  die  massen  hoffertigEdeiiemh 
vnd  prachtig  in  der  kleydung  auff  jhre  weisz :  sonderlich  in  des 
Königs  hof,  da  sie  alle  tag  zusammen  kommen,  vnd  mit  sonder- 
barer  gravitet  daher  tretten.  Einem  jeden  vnder  jhnen  pflegen  ge- 
meinlich  drey  oder  vier  Pagien  oder  Jungen,  die  sieMalechy4)  nen- 
nen, vorzugehen  mit  einem  grossen  Thuch,  wie  ein  Tapetz  gemacht: 

i)     Mondtrommen. 

2)  Moquisia,  zie  p.  9,  noot  5. 

3)  Overgenomen  uit  De  Marees  en  op  Neder-Guinee,  door  Brun,  toepasselijk  verklaard, 
lie  A  p.  183. 

4)  Port.  malagueyro  ~  linnenkoopman  (wegens  het  doek  dat  zij  dragen). 


zu  essen. 


(14) 

vnd  neben  jhme  zu  beyden  seiten  tragen  jhro  zween  Waher,  dar- 
mit  sie  jhrem  Herren  vvahen  oder  lufft  machen.  Die  Sclaven  folgen 
jhme  auff  dem  fusz,  tragen  etwan  drey  oder  vier  Calla-bassa  mit 
Wein,  (also  werden  jhre  Trinck-kanten  oder  Geschirr  genennet,  wel- 
che  also  wachsen,  auszwendig  schön  gelb  alsz  gold,  jnnwendig  schön 
weisz  wie  silber).  Wann  siedann  zu  des  Königshof  kommen,  sprei-  [ig] 
ten  sie  das  Thuch  vor  dem  hof  auff  die  Erden,  vnd  sitzet  der  für- 
nehmstevnder  jhnen  in  die  mitte,  die  Sclaven  aber  vnd  Knecht  rings 
herumb.  Also  kommen  offt  200.  oder  mehr  vom  Adel,  etwan  mit 
Sclaven  vnd  Knechten  drey-tausend  Mann  zusammen.  Ist  alles  wacker 
Wunder-  tapffer  Volck,  welches  sich  sehr  wunderlich  in  possen  weiszt  zu 
schicken.  Wann  sie  aber  miteinander  essen,  sitzen  sie  auff  keinen 
stülen,  sondern  auff  der  Erden  wie  die  Wannenmacher  mit  den  bei- 
nenvber  einanderen.  Vnd  in  dem  sie  miteinander  reden,  sogeben  die 
Jungen  oder  Diener  jhren  Herren  einem  jeden  insonderheit  einen 
trunck  Calla  bassa.  Der  König  aber  kompt  im  Jahr  nur  drey  oder 
viermal  ausz  dem  Hof  '),  alszdann  gibt  er  einem  jeden  Audientz,  vnd 
sitzet  wie  die  anderen  allein  mit  seinem  Manna  Magüschy,  welcher, 
so  bald  er  dem  König  einschenkt,  zum  Volck  riifft,  vnd  sagt :  dasz 
alle,  die  den  König  sehen  trincken,  sterben  mussen.  Alszbald  sie  das 
horen,  fallen  sie  auff  das  angesicht  nider,  bisz  er  getruncken  hat  *) : 
alszdann  richten  sie  sich  widerumb  auff,  vnd  schlagen  die  hand  zu- 
sammen, sprechende  auff  jhrspraach  :SackarellaSackarella  3)  Man- 
na Loanga ;  das  ist :  Es  frewet  vns  der  König  in  Loanga.  Solches  wah- 
ret  bisz  nacht,  alszdann  kommen  des  KönigsKriegsleuth  mit  Trom- 
mel vnd  Hörneren,  welches  ein  grosz  getösz  vnd  tumult  gibt.  Wann 
aber  einer  ohnversehens  den  König  sehe  trincken,  so  musz  er  alszbald  [20] 
sterben.  Mit  welches  blut  der  König  gesalbet  wirdt,  alsz  wurde  hie 
mit  dem  König  sein  ehr  errettet,  welche  jhme  were  von  den  zu- 
saheren  genommen  worden  4).  Wie  ichdannselber  gesehen,  dasz  des 


i)  Van  den  Broecke.  p.  19 :  „Den  Koninck,  die  noyt  te  vooren  (tsedert  sijn  Regeringhe) 
boven  een  steen-worp  van  't  Hoff  was  geweest,  qtiam  selfs  in  persoon,  met  allen  sijnen  Adel 
my  in  't  huys  besoecken".  Dit  was  in  1611. 

2)  Bij  van  den  Broecke  (p.  27):  „Als  den  Koninck  drinckt,  mach  niemandt  sien,  ofte 
is  een  doodt  mensch  ;  daer  wordt  eerst  een  kloek  gheluyt,  dan  valt  yder-een  op  sijn  aensicht ; 
soo  haest  hy  dan  ghedroncken  heeft,  worter  weder  gheluyt,  rysen  soo  wederom  op."  Battell 
verhaalt  juist  hetzelfde. 

3)  Zie  noot  p.  9. 

4)  Wanneer  de  vorst  bij  groote  plechtigheden  drinkt,  verbergt  hij,  in  onzen  tijd,  het  ge- 
laat achter  een  doek  (zie  Battell,  Ed.  Ravenstein,  p.  46,  noot  i).  Ook  placht  hij  te  eten  zonder 
dat  men  hem  zag  (Battell  t.  a.  p.).  De  voorbeelden  trouwens  van  Afrikaansche  vorsten  die 
zich  in  het  geheel  niet  vertoonden  zijn  talrijk,  b.v.  Dahomey  en  (niet  te  vergelen !)  de  Ogané. 


(15) 
Königs  eygen  Kind  von  9.  jahren,  alsz  es  von  der  Erden  auffgestanden,  Teuffei  ein 

.         .,         ,  ...  IA  mörder. 

vnd  seinem  Vatter  dem  König,  viUeicht  ausz  liebe  an  den  Arm  ge- 
fallen,  vnd  jhne  gesehen  trincken :  alszbald  Manna  Magüschy  gesagt : 
disz  Kind  musz  sterben.  Wie  auch  beschehen,  dasz  jhme  in  gegen- 
wertigkeit  des  Vatters  das  Hirne  mit  einem  Schlagmesser  einge- 
schlagen  worden,  vnd  hat  der  Manna  Magüschy  mit  des  erschla- 
genen  Kinds  blut  des  Königs  Arm  gesalbet  '). 

Weiters  ist  zu  wissen,  wann  etwan  ein  fiirnehmer  von  des  Königs  Grosse 
Adel  oder  der  König  selbs  stirbt,  so  ist  ein  solche  forcht  vnd  angst 
vnder  den  nechsten  Verwandten,  welche  auch  ofift  Zauberer  seind, 
dasz  so  bald  einer  todt  ist,  schreyen  seine  besten  Freund,  ich  will 
mit  sterben.  Wo  aber  einer  solches  nicht  gern  thate,  so  halten  sie 
jhne  für  ein  Teuffelsjager,  dahero  dann  die  forcht  grösser  wirdt. 
Vnd  so  sie  einen  dessen  bezüchtigen,  haben  sie  kein  andere  zeug- 
nusz  vnd  fundament,  dann  dasz  siezum  Satan  gehen,  der  jhnen  ein 
tranck,  Gomba  genandt,  angibt,  welches  dem  bezüchtigten  soUeyn- 


i)  Aldus  schrijft  Briin  in  1624  omtrent  een  voorval  dat  in  1612  had  plaats  gegrepen  en 
waarbij  hij  tegenwoordig  was, 

Pieter  van  den  Broecke,  die  ook  in  1612  aan  de  Kust  van  I.oango  was,  verhaalt  (p,  27) 
in  1634: 

„In  mijnen  lijdt  is  't  ghebeurt,  dat  des  Koninckx  susters  kindt,  die  naer  hem  suceederen 
„soude,  ongeveer  neghen  jaren  oudt,  van  hem  seer  bemindi,  onverhoedts  aen  sijn  kleeren  in 
„'t  drincken  gheraecte,  ende  op  keeck,  brocht  't  kindt  dadelijck  omhals,  streeck  het  bloet 
„aen  sijn  duyvelery.  Van  myghevraeght  zijnde,  waeromsulckenwreedtheyt  aen  'tonnoosele 
„kindt  van  sijn  suster  bedreef?  gaf  ten  antwoord,  dat  hy  anders  selfs  soude  moeten  sterven. 
„Waer  aen  te  sien  is,  de  verblintheyt  van  dese  ongeloovige  heydensche  menschen". 

Brun  en  Van  den  Broecke  stemmen  volkomen  met  elkaar  overeen.  Slechts  verkende 
Broecke  den  achtergrond  van  matriarchaat,  daar  hij  er  den  nadruk  op  legt  dat  het  „zusters- 
kind" troonopvolger  was.  (Zie  A  pag.  188,  noot  3).  Men  mag  dus  aannemen  dat  het  ?irt//w- 
keiirig  bericht  van  v.  d.  B.  juist  is,  en  dat  B.  iets  minder  juist  heeft  waargenomen,  maar  toch 
goed  de  waarheid  verhaalt. 

Nu  Purchas  in  lijn  Andrew  Battell  (voor  de  eerste  maal  uitgegeven  in  1625) ;  zie  Ed.  Ra- 
venstein  p.  45  : 

„There  was  a  boy  of  twelve  years,  which  was  the  king's  son.  This  boy  chanced  to  come 
„unadvisedly  when  his  father  was  in  drinking.  Presently  the  king  commandeth  he  should  be 
„well  apparelled  and  victuals  prepared.  So  the  youth  did  eat  and  drink.  Afterw  ards  the  king 
„commandeth  that  he  should  be  cut  in  quarters  and  carried  about  the  city,  with  proclama- 
„tion  that  he  saw  the  king  drink". 

Indien  het  juist  is  dat  Battell  (zie  Ravensteinp.  XI)  omstreeks  1610  in  Engeland  terug- 
keerde, kan  hij  den  moord  niet  hebben  bijgewoond,  en  dan  zou  Purchas  het  relaas  ontleend 
kunnen  hebben  aan  Brun  (ed.  1624  Basel,  of  1625  de  Bry). 

Van  den  Broecke  heeft  het  verhaal  zeker  zoomin  aan  Brun,  als  aan  Purchas  ontleend, 
want  hij  is  de  eenige  die  begreep  dat  de  moord  aan  het  zusterskind  (de  troonopvolger),  in  een 
land  dat  matriarchaat  kent,  veel  erger  was  dan  aan  een  eigen  kind  van  den  vorst. 

Purchas  schijnt  „ingelascht"  te  hebben,  hetgeen  een  bevestiging  is  van  Ravenstein's  alge- 
meen vermoeden:  „There  is  reason  to  fear  that  Purchas  dit  not  perform  his  duties  aseditor, 
as  such  „duties  are  understood  at  the  present  day".  Zie  Battell,  Ed.  Ravenstein  p.  XH. 


(i6) 

gegeben  werden.  Wann  dann  derselbige  das  Tranck  nimpt,  vnd  sich 
also  befindt  wie  er  bezüchtiget  wirdt,  so  fallet  er  alszbald  nider  gleich- 
sam  in  ein  Ohnmacht.  Wann  er  aber  vnschuldig  ist,  so  musz  er  sein 
wasser  machen,  oder  hamen,  vnd  schadet  jhm  nicht  ■).  Aber  der  121) 
schuldige  wirdt  gleich  zu  tod  gehawen,  ja  jhme  werden  alle  seine 
Glieder  gantz  schröcklich  zerhackt  vnd  abgehawen. 
Gern  Ausz  was  vrsachen  aber  sie  mit  den  grossen  Herren  sterben,  istzu 

wissen :  dasz  der  Teuftel  jhnen  durch  die  Pfaffen  alsz  seine  Diener 
anzeigen  laszt,  welches  dann  das  Volck  gar  leichtlich  glaubt :  dasz 
namlich,  wann  sie  sterben,  so  kommen  sie  alszbald  in  ein  ander  Land, 
da  sie  widerumb  Herren  werden  wie  zuvor,  oder  noch  grössere,  vnd 
mussen  jhnen  jhre  fürnehmsten,  so  jhnen  gedienet,  auch  widerumb 
dienen,  wo  sie  hinkommen  2).  Aber  so  bald  ein  solcher  Herr  tod  ist,  so 
machen  die  jenigen,  soauch  sterben  mussen,  ein  Bancketh  auffjhre 
weisz:  dasz  sie  alle  fürnehmsten  zusammen  berüffen,  vnd  jhnen  an- 
zeigen, ausz  was  vrsachen  sie  das  gethan  haben.  Wann  sie  dann 
solches  horen,  loben  sie  dieselbigen  alsz  getrewe  Freund  vnd  gute 
Diener,  vnd  essen  also  mit  einanderen  die  letze.  Vnd  wann  es  zeit  ist, 
so  kompt  Manna  Magüschy  mit  einem  Tranck,  gibtjhneetwanjhrer 
vieren  oder  fünffen,  mit  zehen  oder  zwölfif  Sclaven  :  vnd  zu  letzt  jhren 
Pfaffen  vnd  Weiberen.  Sterben  also  zugleich  von  dem  Tranck, 
welches  ein  safft  von  Wurtzeln  ist,  vnd  seind  auff  der  statte  todt  3). 
Anderer  seltzamen  Ceremoniën  vnd  gewohnheiten  will  ich  ge- 


1 )  De  oudere  auteurs,  waaronder  Brun  (en  Dapper)  hebben  niet  recht  geweten  dat  er  twee 
giften  en  twee  soorten  van  oordeelen  zijn.  Het  eerste  gift  is  de  Nkasa  drank,  getrokken  uit 
den  gestampten  bast  van  den  Nkasa-boom  (Erythropleum  guineense,  Don),  een  mimosee. 
Het  brengt  den  dood  teweeg  door  hartverlamming,  doch  braken  kan  uitredding  brengen. 
Het  tweede  gift  wordt  getrokken  van  den  bast  van  een  strychnus  soort  die  mbunda  heet  (van- 
daar de  Bondes-drank  van  Dapper).  De  beschuldigde  verliest  gewoonlijk  alle  beheersching 
over  den  sphincter  urinae,  loopt  eenige  passen,  raakt  veel  water  kwijt  en  wordt  gedood.  Zoo- 
genaamd onschuldigen  kunnen  hun  water  houden  of  slechts  een  paar  druppels  laten  loopen. 
(Verg.  Dapper  en  ook  Peschuel  Loesche,  L.  E.  III  p.  i88). 

2)  Hier  vermoed  ik  dat  B.  brodeert  op  hetgeen  hij,  bij  De  Marees,  omtrent  de  Goudkust 
had  gelezen.  (Zie  A.  pag.  190).  Duidelijk  en  naar  het  schijnt  juist,  is  Battell:  „In  this  country 
noneofany  account  dieth  bnt  they  kill  another  for  him,  for  theybelieve  theydienot  of  their 
own  natural  death,  but  that  some  other  hath  bewitched  them  todeath.  And  all  those  are 
brought  in  by  the  friends  of  the  dead  which  they  suspect,  so  that  many  times  there  come  five 
hundred  men  and  women  to  take  the  drink  made  of  the  foressüd  root  Imbouda".  (Ed.  Raven- 
stein,  p.  61). 

3)  Pieter  van  den  Broecke  (p.  18)  vermeldt  als  merkwaardigheid  dat  er  geen  blanken 
in  Loango  mochten  worden  begraven.  Zij  moesten  in  zee  geworpen  worden  (d.  i.  waar  zij 
vandaan  kwamen).  Battell  haalt  de  zaak  nog  wat  dieper  op.  Hij  verhaalt  dat  het  lijk  van  een 
Portugeesch  handelaar,  na  vier  maanden  begraven  te  zijn  geweest,  werd  opgegraven  en  in 
zee  geworpen  omdat  de  regens  waren  uitgebleven.  Drie  dagen  daarop  vielen  de  regens  in. 
(Battell,  Ed.  Ravenstein,  p.  51). 


(17) 

schweigen,  wurde  sich  auch  zu  weit  hinausz  strecken.  Allein  musz 
ich  auch  ein  wenig  anzeigen,  dasz  sich  dise  Leuth  beschneiden  Beschnei- 
[22]  lassen,  wie  die  Juden  vnd  Türcken.  Sie  haben  allerley  Teufifelswerck  fe"°e^tc.  ^ 
in  jhren  Hauseren,  dadurchsiejhneanbatten,  thundjhmeopffer  mit 
Wein.  welchen  sie  auff  die  Erden  schutten  vor  den  Bildwercken.  Sie 
haben  auch  hin  vnd  wider  kleine  Hauszlin  stehen,  Maggasethi  ge- 
nannt,  das  ist,  Teuffels-hauszlin,  dahin  der  Satan  kompt,  so  offt  sie  es 
begeren.  Dieselbigen  Hauszlin  seind  gemacht  wie  jhre  wohnungen, 
allein  seind  sie  vnderscheiden  mit  einer  wand  vnd  kleinem  thürlin. 
Sie  opfferen  auch  Menschen,  der  gestalten  :  wann  einer  kranck  wirdt, 
so  verspricht  er  dem  Teuffel  einen  seiner  Sclaven  zu  verehren,  wel- 
ches  sie  auch  halten.  Dann  sie  dieselbigen  erstlich  jammerlich  vnib- 
bringen,  alszdann  legen  sie  dieselbigen  in  das  Maggasethi,  bisz  sie 
der  Satan  hinwegnimpt.  Vnd  was  sie  sonst  dem  Satan  versprechen, 
das  halten  sie  jhmegantzgetrewlich.  Biszhar  vom  Königreich  Bansa 
Loanga. 

Jetz  kommen  wir  zum  Königreich  Congo  '),  vnd  der  Graffschafift  Vom  kö- 

nÏFrcich 

Songen  ^).  Dises  Königreich  erstreckt  sich  von  dem  Flusz  Congo,  congo. 
bisz  an  den  Capo  bon  Sperance  vnd  Loando,  allda  die  Spanier  vnd 
Portugaleser  eine  Festung  vnd  Statt  haben,  welches  Loandos)  heiszt. 
Vnd  ist  zu  wissen,  dasz  die  Völcker  in  disem  gantzen  Königreich 
Christen  seind  auff  die  Spanischeweisz.  Dann  die  Spanier  daselbsten 
den  Christen-glauben  gepflantzet  haben.  Dises  Königreich  ligt  8 '■.' 
grad  bey  Suden,  von  Holand  2  500.  meilen4).  Also  seind  wir  nun  in  den- 
ijs] selbigen  Flusz  vnd  revier  Congo  kommen,  welcher  ausz  dem  Land 
kompt,  bey  6.  meilen  breit,  vnd  scheidet  das  Land  von  einander. 

1)  Congo.  De  inl.  benaming  van  de  rivier  is:  Nzadi  of  Nzari,  hetgeen  beteekent :  „de  ri- 
vier" en  door  de  Port.  is  verhaspeld  tot  Zaïre. Ter  onderscheiding  van  andere  rivieren  wordt 
zij  door  de  negers  ook  Mwanza  genoemd.  De  naam  Congo  is  afkomstig  van  het  Ekongo-dis- 
trict,  gelegen  om  en  bij  het  tegenwoordig  S.  Salvador ;  met  het  begrip  Ekongo  valt  het 
voormalig  koninkrijk  Congo,  dat  beheerscht  werd  door  den  Mani  Congo,  samen.  (Zie  Geogr. 
Journ.  Vol.  XIX,  1902,  No.  5.  The  ancient  kingdom  of  Congo,  etc.  bij  Rev.  Thomas 
Lewis).  Nabij  den  linkeroever  der  rivier  lag  Mbaji  a  nkanu,  dat  „gerechtsplaats"  of  „resi- 
dentie" (van  den  Mani  Ekongo)  beteekent.  Deze  naam  is  verbasterd  tot  Ambassi.  De  Por- 
tugeezen  herdoopten  Ambassi  in  S.  Salvador.  (Zie  Battell,  Ed.  Ravenstein,  p.  103).  S.  Sal- 
vador is  totaal  vervallen ;  van  de  kerken,  kloosters  en  scholen  staan  nog  slechts  enkele  mu- 
ren (Lewis  t.  a.  p.).  Afbeelding  van  S.  Salvador  in  de  17=  eeuw  bij  Dapper,  fol.  562. 

2)  Sonho  of  Songo,  landschap  aan  den  linkeroever  der  Congo-rivier,  nabij  de  monding. 
Van  den  Broecke  (1607)  rekende  dat  het  bij  Loango  begon  en  zich  zuidviaartstot  Ambrizete 
(7°2o')  uitstrekte. 

3)  S.  Paulo  de  Loanda  (inl.  Luandu).  Het  werd  betrekkelijk  laat  gesticht.  Volgens  Ra- 
venstein in  1576.  (Zie  Battell,  Ed.  Ravenstein,  p.  145). 

4)  Loanda  ligt  op  8°48'  ZBr.  Hel  is  korten  tijd  in  het  bezit  der  Nederlanders  geweest.  Jol 
veroverde  het  in  1641  op  last  van  Graaf  Maurits  van  Brazilië. 

2 


(i8) 

Dann  das  einte  theil  dem  König  Bansa  Loanga  gehöret :  das  ander 
dem  König  von  Congo  ')  vndSongen.  Wir  haben  vns  ab  desselbigen 
strengen  lauff  höchlich  verwundert,  deszwegen  auch  mit  grosser  müh 
hindurch  setzen  mussen.  Seind  also  endtlich  mit  vnseren  Presenten  an 
das  Land  kommen,  vvelche  das  Landvolck  für  jhren  König  den  Man- 
na Songen  von  vns  erfordert,  namlich  2.  Halleparten  ^),  2.  Trommel, 
vnd  2.  Pfawen  3). 
DieSonger  DieSonger  seind  mittelmassige  Leuth,  vnd  nicht  so  starck  als  die 
lich.  Loanger :  aber  freundtlich  mit  vns  Christen,  vnd  noch  viel  freundt- 

licher,  wann  die  Spanier  nicht  weren.  Dann  die  Spanier  machen  vns 
etwan  verhaszt  bey  den  Eynwohneren,  weil  wir  nicht  die  Römische 
Religion  führen :  vnd  geben  für :  die  Holander  vnd  andere  Nationen, 
so  von  wegen  Trafiek  oder  Handels  in  Congo  fahren,  seyen  lauter 
Menschenrauber  vnd  Schiffrauber.  Welches  sie  auch  desto  leichter 
glauben,  weil  etliche  Frantzösische  Schiff  keinen  anderen  handel 
haben,  alsz  rauben.  Dieweil  wir  aber  bey  7.  Monat  allda  gelegen  mit 
vnserem  Schift"  sanipt  einem  Jachtschift",  vnd  sie  vnser  gemüth  genug- 
sam  erfahren  vnd  erkandt,  haben  sie  vns  alles  guts  erzeigt,  ja  vns  so 
gut  gemeint,  dasz,  wann  die  Spanier  etwas  wider  vns  fürgenommen  4), 
sie  vns  gewahrnet,  vnd  auch  vns  defension  zu  thun  sich  anerbotten. 
Dann  weil  die  Spanische  Festung  sampt  der Statt  Loando  nicht  mehr  (24] 
alsz  30.  meilen  höher  ligt,  also  können  sie  gar  bald  bey  vns  seyn,  wie 
es  auch  beschehen  Anno  1 6 1 2.  im  September.  Dann  damalen  wolten 
vns  die  Spanier  vberfallen  :  aber  die  Songer  vnd  Conger  wahrneten 
vns,  dasz  wir  solten  für  vns  sehen.  Vnd  were  gewiszlich  bald  vmb 
vns  geschehen  gewesen,  weil  wir  beedes  im  Schift",  so  dann  im  Jacht, 
sehr  viel  kranck  Volck,  vnd  nur  25.  gesunder  Manner  gehabt.  Vnd 
deszwegen  die  Spanier  keinen  stareken  widerstand  zu  finden  ver- 
meint.  Aber  Gott  hat  die  Eynwohner  des  Lands  zu  vns  geneigt :  dasz 
da  die  Spanier  vns  mit  4.  Schifl'en,  (welche  sie  Carawellen  heissen) 
vnd  300.  Mann  (deren  meiste  theil  Sclaven,  vnd  desz  Geschützes  vn- 
erfahren)  angefallen  hahen  :  seind  vns  die  Songer  so  trewlich  vnd 
tapff"er  beygestanden,  dasz  wir  sie  wider  nach  jhrem  Porto  Loando 


i)  Over  Congo  regeerde  de  Christenkoning  D.  Alvaro  li,  1574  —  1614.  Hij  was  geen 
groot  vriend  van  de  Portugeezen.  Verg.  Battell,  Ed,  Ravenstein  p.  121. 

2)  Hellebaarden. 

3)  ?Verg.  p.  10. 

4)  Ook  Van  den  Broecke  had  in  1607  een  zeer  goed  onthaal  te  Songo  genoten  {zie  v.d.  B. 
p.  14).  Men  was  er  de  Portugeezen  moede.  Van  den  Broecke  zegt  dat  hij  er  4  of  5  Roorasch- 
Katholieke  kerken  en  2  of  3  scholen  vond.  De  welgestelden  onder  de  Negers  gingen  er  als 
Portugeezen  gekleed.  (Van  den  Broecke  t.  a.  p). 


(19) 

mit  vil  todten  vnd  verwundten  jhres  Volcks  sich  zu  reterieren  ge- 
zwungen  haben.  Vnd  alsz  auff  eine  zeit  eines  der  Spanischen  Schiffen 
ohnversehener  weisz  zu  vns  kommen,  haben  wir  jlinen  dasz  Pulfer, 
Spanische  Wein,  Marmalada,  so  für  krancke  vnd  gesunde  gut  ist, 
abgenommen :  ja  wann  sie  sich  gewaigert,  es  sie  nur  desto  mehr  ge- 
kostet  hat. 

Sonst  ist  zu  wissen,  dasz  auff  tausent  meil  solcher  grosse  Flusz  alsz  Jn  Congo 
Congo  nicht  zu  finden :  ist  sehr  fischreich,  vnd  werden  neben  allerley  ucherFiusz. 
Fischen,  die  man  taglich  fangt,  viel  Meerpferd:  etwa  20.  oder  25. 
[25!   gesehen,  wie  ichs  dann  offtermalen  selbs  gesehen.  Ausz  disem  Flusz 
gehen  auff  das  Land  Meerküh,  auch  grosse  Gayman,  (seind  Croco- 
dylen,)  Schwartfisch  vnd  sehr  grosse  Wallfisch.  Die  Meerpferd,  (Ma-  Meerpferd. 
nathi  ')  in  jhrer  spraach  genannt),  seind  nicht  beschaffen,  wie  man 
hie  zu  Land  vermeint,  wie  ich  sie  dann  selber  gesehen.  Sie  haben  4. 
Fiisz,  aber die  zween hindersten  seind  gar  kurtz  vnd  breit,  mit  welchen 
sie  schwimmen,  die  Haut  ist  mehrtheils  glat,  haben  auff  dem  Halsz 
und  Rucken  einen  schwartzen  strich  von  haar,  am  Halsz  einen  kamm. 
Der  Kopff  ist  so  grosz  alsz  sonst  drey  Roszköpff :  sie  haben  Zahne  im 
Maul,  da  einer  etwan  10.  oder  12.  pfund  wigt,  vnd  seind  weisseralsz 
Helffenbein,  ausz  welchen  schone  Messerheffte  gemacht  werden.  Die 
Meerküh  seind  gar  gut  zu  essen:  werden  von  den  Eynwohneren  offt  Meerküh. 
gefangen,  dann  sie  alle  abend  auffdas  Land  kommen  zu  waiden,  wie 
ander  Vieh  :  aber  so  bald  sie  etwas  horen  oder  sehen,  so  gehen  sie 
widerumb  in  das  Wasser,  mit  den  Jungen,  dasz  es  ein  wunder  ist  zu 
sehen. 

Es  ist  auch  dises  Land  Congo  sehr  köstlich  von  allerley  guten 
Gewachsen,  wie  auch  von  Silber  vnd  Gold.  Die  Eynwohner  aber 
wollen  nicht  leiden,  dasz  man  das  Gold  suche,  vnd  wenden  dise 
vrsach  für :  Wann  der  Spanier  wiszte,  dasz  man  es  leicht  bekommen 
könte,  welches  auch  wol  zu  glauben,  so  wurde  der  König  in  Spanien 
das  Land  mitgewalteinnemmen  wollen.  Aber  es  ist  dasz  vngesundeste 
Land,  alsz  man  weit  vnd  breit  findt,  dann  neben  allerley  bösen  Kranck-  Böse 

.  ,        .  ,  ,    ,  .      r.  Kranckhei- 

[26)    heiten,  bekompt  man  auch  eme  plag,  welche  sie  Peysy  nennen,  tenvonMa- 
seind  kleine  Würmlin,  wie  sie  im  Kasz  pflegen  zu  wachsen,  mit  wur^nen. 
schwartzen  köpffen.  Welche  Würmlin  in  des  Menschen  fundament 


i)  Brun  verwart  den  hippopotamus,  die  veel  aan  de  kust  voorkwam  en  gemakkelijk  ge- 
zien kan  worden,  met  de  Manaten,  die  niet  zoo  talrijk  zijn,  en  die  hij  misschien  nooit  goed 
zag.  Zij  worden  in  den  regentijd  wel  gevangen.  De  inboorlingen  palen  dan  kreken  af,  waarin 
een  manatus,  tijdens  overstrooming,  is  binnengedrongen.  De  voorkomende  soort  is  vermoe- 
delijk: Manalus  senegalensisDesm.Zie  Peschuel-Loesche,  L.  E.  lil  p,  223. 


(20) 

oder  affter,  wie  auch  in  die  Hand  vnd  Füsz  zwischen  den  Negeln 

vnd  dem  beere  kommen  '),  vnd  dasselbige  auffressen,  dasz  es  in  3. 

oder  4.  tagen  ein  loch  im  affter  so  grosz  machet,  dasz  man  ein  faust 

darein  stossen  könte,  davon  der  Mensch  in  9.  tagen  sterben  musz, 

WO  man  nicht  bey  zeiten  hülfft.  Aber  eh  man  die  sachen  lehrnet 

kennen,  kostet  es  offt  viel  Volck.  Die  einige  hülff  ist,  ein  Lemonen 

spaken  oder  schellen,  vnd  alsogantz  in  das  fundament  stecken.  Also 

werden  sie  durch  die  scherffe  der  Lemonen  getödet  vnd  zerstöret, 

dasz  der  Mensch  widerumb  zu  seiner  gesundheit  kompt.  AUein,  wie 

angedeutet,  musz  man  nicht  zu  lang  warten,  sonst  were  es  nicht 

möglich  zu  helffen. 

Was  die  Die  Spanier  haben  sonst  das  Volck  zum  Christlichen  Glauben  ge- 

beSung  bracht,  wie  die  Eynwohner  selber  bezeugen^).  Welches  aber  auff  disen 

der  Wilden  argen  iJst  beschehen :  dasz  sie  offtermalen  vermeint,  das  Land  zu 

suchen.  °  ' 

zwingen.  Hat  jhnen  doch  allezeit  gefahlet.  Sie  haben  auch  etliche 

mal  Schantzen  vnd  Festungen  auffgeworffen  ;  aber  die  Eynwohner 

haben  sie  widerumb  zerschleifft.  Dann  es  gar  eii^  hertzhafft  Volck 

Festung      ist.  Die  Portugaleser  haben  eine  Festung  3)  schon  vor  50.  jahren 

im  Poruï^'  darein  gemacht,  welche  von  den  Eynwohneren  widerumb  zerstöret 

gaii.  worden.  Daselbsten  haben  sie  hernach  ein  Capell  gemacht,  vnd  des 

Königs  in  Portugall  Don  Sebastian  Waapen  auffgerichtet.  Der  platz    [27] 
wirdt  bisz  auff  heutigen  tag  der  Patron  4)  geheissen.  Dann  dasselbige 

i)  De  Pulex  penetrans  is  een  insect  dat,  naar  men  abusievelijk  aanneemt,  eerst  in  het  mid- 
den der  19e  eeuw  van  Brazilië  naar  Afrika  zou  zijn  overgekomen.  Het  vreet  zich  in  tusschen 
de  nagels  der  voeten  en  de  teenen.  De  Portugeezen  noemden  het  „bicho"d.i.  „worm"  (verg. 
Dierick  Ruiters,  „Toortse  der  Zeevaart"  p.  27).  In  het  Kust-Engelsch  noemt  men  het  tegen- 
woordig „jigger".  —  Of  het  mede  aanleiding  geeft  tot  de  ontsteking  in  het  „fondament" 
waarvan  B.  spreekt  en  die  de  Portugeezen  „bicho(s)  de  cu"  noemden  is,  zoover  ik  weet,  niet 
bekend.  Het  was  een  branderigheid,  grootendeels  gevolg  van  onzindelijkheid,  waarop  men 
het  geneesmiddel  van  een  limoen  toepaste,  zooals  B.  dat  beschrijft  (verg.  Dierick  Ruiters 
p.  28  en  29). 

2)  Zie  aant.  bij  p.  2. 

3)  Daar  de  padrao  (zie  volg.  aant.)  bedoeld  is,  is  de  tijdsbepaling  geheel  onjuist.  Diogo 
Cao  richtte  hem  in  i4S2of  14830P;  koning  van  Portugal  was  toen  Joao  II.  In  Brun'sen  Van 
den  Broecke's  tijd  was  hij  nog  goed  zichtbaar.  V.  d.  B.  spreekt  ervan  alslandmerk  zoowel  in 
1608  (p.  15)  als  in  1612  (p.  23).  Dapper  (1668)  vermeldt  den  padrao  als  een  „kruis"  en 
daar  benevens  een  klein  kapelletje  (zie  Dapper  fol.  565).  Pater  Merolla  da  Sorrento,  die  om- 
streeks 1683  aan  de  kust  kwam,  vond  er  niet  veel  meer  van  over  en  gooit,  zonder  bewijs,  de 
schuld  op  de  Hollanders,  die  den  pijler  zouden  hebben  vernield.  Hij  kon  het  Portugeesche 
wapen  aan  het  voetstuk  nog  onderscheiden,  benevens  een  inscriptie  in  „Gothische"  letters 
die  niet  gemakkelijk  meer  te  lezen  was.  (Zie  Churchill  Tom  I,  fol.  609).  Er  is  ook  een  verhaal 
dat  de  vernieling  aan  Engelschen  toeschrijft  (zie  Ravenstein  in  Geogr.  Journal,  XVI  (1900) 
n".  6,  p.  630,  noot). 

4)  De  padrao  door  Diogo  Cao  opgericht  in  1482  a  1483  op  den  linkeroever  van  de  mon- 
ding bij  het  tegenwoordig  Turtle-point,  d.i.  de  eerste  hoek  beZuidenShark-point.  In  1859 


(21) 

Ort  auff  deni  aller  bequemsten  platz  gestanden  an  der  revier  oder 
Flusz  Congo;  sittemal  kein  Schiff  ohne  jhren  willen  hat  einkommen 
können.  Sie  habenauchhernach  auff  einen  anderen  platz,  alsznanilich 
auff  ein  Jnsul,  die  vnbewohnt  ist,  ein  Festung  gemacht.  Jst  auch 
zerschleiffet  worden. 

Die  Eynwohner  seindgar  getrew  in  Kriegshandlen :  seind  arbeit- 
sam :  können  lang  hunger  leiden,  wann  sie  nur  Magkay  oder  Taback 
haben,  dessen  Blatter  sie  zerreiben  vnd  anzünden,  dasz  es  ein  stareken  Tab «k siii- 
Rauch  gibt,  welchen  sie  an  sich  ziehen  für  durst  vnd  hunger.  let^den  hun- 

Der  Graff  in  Songen  hat  offtermal  mit  dem  König  einen  krieg 
angefangen,  wann  derselbige  etwan  den  Portugaleseren  zu  viel  ver- 
trawt  hat.  Dann  der  König  wohnet  wol  50.  meil  im  Land,  namlich 
in  der  Statt  Congo  ').  Allda  hat  er  einen  Episcopum,  welcher  ein 
Portugaleser  ist  *).  Sie  haben  dem  König  offt  gute  wort  geben,  bisz 
sie  endtlich  etwas  haben  eyngenommen,  vnd  jhren  gewalt  bekom- 
men.  Darzu  sie  einen  Schwartzen  zum  Graffen  auffgeworffen,  wel- 
cher sich  wider  den  König  brauchen  lassen,  welchen  die  Portuga- 
leser Don  Ferdinando  3),  die  Eynwohner  aber  Mann — ^Songen  4) 
genennt  haben,  das  ist,  ein  Regent  oder  König  in  Songen.  Derselbige 
ist  alt  gewesen  150.  jahr  s),  wie  ich  von  jhnen  selber  gehöret  hab. 
Jst  gantz  blind  gewesen,  sonst  starck  vnd  grosz.  Auch  noch  so  wol 
[28]    zu  fusz,  als  etwan  ein  junger.  Jhme  seind  zwen  Manner  vorgegangen, 


was  het  n\onument,  hoewel  zeer  beschadigd,  terug  te  vinden.  De  Portugeezen  richtten  den 
13^°  September  van  dat  jaar,  nabij  die  plek,  een  nieuwen  padrao  op,  die  echter  in  1 864  door 
eene  overstrooming  zou  zijn  vernield.  Zie  Magno  de  Castilho  „Os  padroes  dos  descobrimen- 
tos  Portuguezes  em  Africa"  I'»  Memoria  pag.  15  (1870). —  In  1863  stonden  de  resten  van 
den  oorspronkelijken  padrao  nog  (Rurton  :  Two  trips  to  Gorilla  land,  vol.  2,  p.  71). 

In  1892  werd  weer  een  nieuwe  pijler  opgericht,  zie  L.  Cordeiro  in  Boletim  Da  Soc.  de 
Geogr.  de  Lisboa,  jaarg.  1892,  pag.  154. 

i)  Ambassi  of  S.Salvador  in  het  tegenwoordig  Port.  Angola.  Afbeelding,  zie  Dapper, 
plaat  fol.  562.  De  naam  Ambassi  is  afgeleid  van  Mbaji,  dat  in  de  navolgende  samenstellin- 
gen voorkomt: 

Mbaji  a  ekongo  =  palaverplaats  van  Congo, 

Mbaji  a  nkanu  =  gerechtsplaats, 
terwijl  verdere  inlandsche  benamingen  zijn : 
Nganda  a  ekongo  (Ngandekongo)  =  de  stad ;  ekongo  dia  ngungo  =  stad  met  kerkklokken, 

Outeiro  =  de  heuvel  (Port.). 
Zie  Battell,  Ed.  Ravenstein  p.  208. 

2)  Het  episcopaat  omvatte  S.  Thomé  en  Congo. 

3)  Van  den  Broecke  noemt  hem  Don  Migiel  (p.  14). 

4)  Lees :  Manni  (Heer). 

5)  Oud  was  hij  wel.  Van  den  Broecke,  die  hem  in  1608  bezocht,  zegt  (p.  14):  „Was  een 
seer  oude  man,  van  over  de  hondert  en  thien  jaren,  ende  bUndt".  Vijfjaar  later  (1612)  maakt 
Brun  hem  150  jaren  oud.  Het  jaar  ging  daar  blijkbaar  spoediger  voorbij  dan  hier,  zoodat 
men  gemakkelijk  150  jaar  kon  worden. 


(22) 

die  haben  mit  dem  daumen  geklapfit :  Jst  also  dem  klapffen  nach- 
gegangen :  Hat  Söhne  gehabt,  die  wackere  Manner  gevvesen,  starcke 
halben  den  Rysen  wol  zu  vergleichen.  Vnd  seind  in  allen  Gewehren 
sehr  wol  erfahren.  Jhre  Kleider  seind  von  der  waiche  bisz  auff  die 
füsz,  vnd  tragen  Mantel,  wann  es  ragnet  oder  kalt  ist,  aber  sonst 
oben  blosz.  Allein  tragen  des  Graffen  Kinder  schone  haublin, 
welche  gantz  zierlich  gemacht  seind  :  doch  der  Adel  tregt  jetzund 
schwartze  Hüt.  Sie  reden  die  Portugalesische  spraach  zimlich  wol, 
vnd  besser  dann  andere  Völcker,  die  es  nicht  annemmen.  Dann  weil 
sie  auff  Latin  vnd  Portugalesisch  jhr  Gebatt  thund,  vnd  alle  tag  bey 
den  Portugalesern  seind :  so  lehren  sie  die  spraach  desto  besser.  Sie 
haben  auch,  wie  in  Spanien,  Schulmeister,  allein  auff  Spanisch  oder 
Portugalesisch:  aber  auff  jhre  spraach  haben  sie  keine.  Dann  die- 
selbige  gar  bösz  zu  schreiben  vnd  zu  lehrnen  ist. 

Weiters  ist  zu  wissen,  dasz  kein  ander  Geit  ist  im  gantzen  König- 
reich,  dann  kleine  hörnlin,  Simbis  ')  genannt,  welches  gar  kleine 
schnacklin  seind,  vnd  bey  tausenden  gezellt  werden.  Darfür  kan 
man  kauffen  was  manwill,  namlich  Seiden  vnd  Sammet,  darmitsie 
die  Kyrchen  zieren.  Die  Schiff,  so  ausz  Mayomba  kommen,  bringen 
offt  viel  holtz  Daculo  2),  welches  bey  jhnen  gar  theur  ist,  dann  sie 
es  in  die  Farb  vnd  Artzney  brauchen.  Jhr  handel  ist  von  Helffen- 
bein,  dessen  sie  gar  viel  haben ;  vnd  Leopardenhaut,  welches  der  [=91 
handel  ist  in  gantz  Angolen.  Doch  haben  die  Spanier  oder  Portu- 
galeser  mehr  vortheil,  dasz  sie  können  durch  das  Land  raisen  in 
Ost-Jndien  auff  Goa,  vnd  von  dannen  auff  Malapara,  vnd  Caramandel* 
welche  Raisz  sie  in  4.  oder  5.  wochen  thund  3).  Jn  gantz  Angola  hat 

i)  Reter:  Zimbos  of  Zinbos,  de  plaatselijke  benaming  in  Angola  is  „njimbu";  in  Congo 
„nsungu"  (Batlell,  Ed.  Ravenstein,  p.  96  noot  2).  Dapper  (1668)  beschrijft  de  „simbos" 
zeer  goed.  Hij  deelt  mede  dat  zij  te  S.  Paulo  de  Loanda  werden  opgevischt  en  buiten  de 
eigenlijke  Congostreken  weinig  in  tel  waren.  Dit  komt  volmaakt  overeen  met  Lopez,  van  wien 
hij  het  waarschijnlijk  heeft ;  deze  zegt :  „Dit  Eylandt  is  de  Mijne  van  de  Munte  . , . .  want  aen 
den  oever  van  der  selfde  zee,  wort  die  Munte  uytghehaelt  van  de  Vrouwen,  die  twee  vamen 
diep  of  meer  in  de  zee  duycken,  ende  haer  korven  met  sant  vullen,  ende  daer  nae  het  sant 
van  de  slecke  schelpen  scheyden".  (Zie  Lopez  p.  D3).  Ten  overvloede  deelt  L.  mede  dat 
het  geld  dat  in  Angola  wordt  uitgegeven  een  heel  ander  aanzien  heeft,  namelijk :  „Veneet- 
sche  paternosters"  (de  beviesen).Zie  A.  Bijlage  II.  Het  oudste  bericht  is  echter  van  Pacheco 
Pereira  ( 1 50  ?)  die  reeds  mededeelt  dat  die  schulpjes,  „a  que  elles  chamom  Zinbos",  van  om- 
streeks S.  Paulo  de  Loanda  kwamen  en  gangbaar  waren  door  het  heele  Congo-gebied,  bij 
wijze  van  geld  (p.  84).  Vijftig  stuks  waren  een  kip  waard  en  300  een  geit.  De  Mani  Congo 
beloonde  zijn  fidalgos  met  Zinbos,  evenals  de  Vorsten  in  Europa  belooningen  in  klinkende 
munt  geven  „a  quem  Ihe  merese  e  muitas  vezes  a  quem  Ihe  nom  merese".  —  (Pacheco  Pe- 
reira t.  a.  p.). 

2)  Tacula,  zie  aant.  p.  7. 

3)  Hier  mag  wel  een  groot  vraagteeken  staan.  B.  tan  echter  iets  gehoord  hebben  van 


(23) 

man  kein  Pferd.  Darumb,  wann  jemand  will  weit  raisen,  vnd  vbel 
zu  fusz  ist,  wie  die  Spanier  seind,  so  lassen  sie  sich  tragen  in  Ha- 
macha  '),  welches  starcke  Garn  seind  von  Baumwollen,  vnd  an  ein 
lange  Stangen  angebunden  werden,  darinnen  sie  alsz  in  einer  Senfifte 
von  zween  Mannen  getragen  werden. 

Jhre  Krieg,  welche  der  König  vnd  Graffin  Congo  vnd  Songen  Krieg. 
wider  jhre  Feind  fiihren,  seind  gantz  wunderbar.  Dann  wann  der 
König  oder  Graffins  feld  zeiicht,  so  geben  genieinlich  die  Portuga- 
leser  etwan  60.  oder  100.  Soldaten  nriit,  welche  sie  in  Loando  halten. 
Vnd  wann  es  an  ein  treffen  gehet,dasz  die  Christen  siegen.so  fangen 
sie  alle  die,  so  im  leben  seind,  welche  meisten  theilsdie  Portugaleser 
fürjhre  besoldung  nemmen,  welche  sie  verkauffen  vmb  100.  ducaten 
warth  oder  mehr,  nach  deni  sie  noch  jung  seind.  Ziehen  also  mit 
groszen  freuden  heim.  Dann  dieweil  selbige  Völcker  kein  geit  haben, 
noch  andere  Reichthumb,  halten  sie  jhren  stareken  Leib  für  Reich- 
thumb.  Wann  aber  die  Conger  siegen,  vnd  das  feld  behalten,  so 
schlagen  sie  jhre  Feind  alle  zu  tod  =),  vnd  fressen  sie,  dann  sie  Menschen- 

frcssGr 

[30]  Menschenfresser  seind.  Vnd  vermeinen,  darinnen,  jhr  gröste  man- 
lichkeit  im  streit  erwiesen  zu  haben,  wann  sie  den  Feinden  die  ge- 
macht  auszschneiden,  welche  sie  an  ein  schnilr  oder  bast  binden, 
vnd  henckens  an  halsz,  da  man  dann  sehen  kan,  wie  viel  einer  von 
Feinden  vmbgebracht  habe.  Welche  sachen  sie  auch  gar  lang  auff- 
behalten.  Dann  wann  sie  etwan  ein  Fest  oder  Kylbe  halten,  rusten 
siesichartlichvndzierlichauffjhreweisz,vndhenckenalszdannsolche 
sachen  an  halsz  wie  ein  schone  zierd,  alsz  weren  es  Corallen. 

Aber  sie  halten  nicht  viel  Schlachten,  dann  sie  sich  gar  vbel  vorGeschüu 

crschröck" 

Büchsen  oder  Geschütz  förchten:  sondernbrauchendisenlist:  weil  iich. 
sie  der  grosse  Flusz  Congo  scheidet,  so  kommen  sie  offt  mit  Gano, 
welches  grosse  hole  Baum  seind,  die  sie  brauchen  für  jhre  Schiff, 
dann  sich  wol  50.  oder  60.  Mann  darinn  behelffen  mogen.  Wann  sie 
dann   ohngewahrneter  sach  hinüber  kommen,   so  bekommen  sie 


een  poging  die  omstreeks  1607  door  Balthasar  Rebello  de  Aragao  werd  gewaagd  om  naar  de 
oostkust  door  te  dringen.  Zie  Battell,  Ed.  Ravenstein  p.  158. 

i)    Hangmatten,  Port.  maca. 

2)  Brun  heeft  ongetwijfeld  van  de  zoogen.  Jagas  of  Jakas  gehoord,  die  hij  hier  zeer  ten 
onrechte  „Conger"  noemt.  Dejagas  waren  woeste  horden  die.  omstreeks  1600,  geheel  An- 
gola terroriseerden,  zich  door  menschen  —  maar  vooral  kinderroof  —  op  sterkte  hielden  en 
menscheneters  waren.  Van  een  stamverband  was  geen  sprake.  Jaga  is  dan  ook  geen 
naam  van  een  stam,  maar  wel  de  titel  van  een  hoofdman.  Battell  bracht  bijna  twee  jaar  in 
hun  midden  door.  Zie  Battell,  Ed.  Ravenstein  p.  149  vlg.  —  Van  den  Broecke  (p.  23)  spreekt 
over  Jusicussen  en  zal  daarmee  wel  dejagas  bedoelen. 


(24) 

offt  vber  loo.  Menschen.  Vnd  so  sie  dieselbigen  nicht  all  hinüber 
führen  können,  schlagen  sie  dieselbigen  zu  tod,  vnd  hawen  jhnen 
ausz.  Welche  sie  aber  hinüber  bringen  mogen,  fressen  sie  begierig 
wie  Wildbrat.  Jn  disem  Flusz  Congo  seind  wir  7.  Monat  verharret 
mit  dem  Schiff.  Das  Jacht  ist  biszweilen  hinauff  in  Songen  gefahren. 

ENDE  DER  ERSTEN  RAISZ. 


( 


l3i| 


DIEANDERERAISZ, 

SO  ICH.MITGOTTESHÜLFF, 

ANNO    1614.   MIT   MEINEM  ALTEN  PATRON, 

ODER  SCHIFF-CAPITAIN  IM  MERTZEN  FÜR  MICH 

genommen,  nach  folgenden  Landeren  '),  namlich:  Genea,  Bennin, 
Rödel,  Re  2)  Redo,  Capon  3)  olli  patta  4),  Capo  Lopo  S),  Capo 
mont  6)  Serellion  7),  PalmaS)  Hua9),  Quaqua  1°)  vnd  Assinei»). 

Den  letsten  Martii  obgemeltes  Jahrs  seind  wir  in  vnserSchiff,  der 
weisse  Hund  genannt,  getretten,  vnd  ausz  Tessel  mit  etlich  an- 
deren Schiffen  gesaglet :  deren  aber  keins  vnseren  weg  genom- 
men. Alsz  aber  3.  Spanische  Schiff,  welche  wir  für  Piraten  angesehen, 
zu  vns  kommen,  seind  wir  in  grosse  gefahr  gerathen :  dann  vnser 
Schiff  also  voller  Wahren  gewesen,  dasz  auch  das  Geschütz  verlegt 
oder  verdeckt  worden,  vnd  deszhalben  dasselbig  nicht  brauchen 
können :  also  dasz  wir  in  bedacht  kommen,  etliche  Wahren  in  das 
Meer  zu  werffen.Welchesdannauchhettegeschehensollen,  wannwir 
zum  Streit  kommen  weren.  Dann  es  offt  beschicht,  dasz,  wann  die 
Schiff  so  voller  Wahren  seind,  vnd  an  den  Feind  stossen,  dasz  da  sie 
13=']  sich  nicht  wehren  können,  sich  ergeben  mussen.  Welches  vns  auch 
begegnet  were,  wann  vns  Gott  nicht  sonderlich  durch  guten  Wind 
behütet  hette. 

Auff  diser  anderen  Schiffart  haben  wirbey  15.  Wochen,  weder 
Jnsul  noch  ander  Land  gesehen.  Jn  welcher  zeit  wir  auff  die  Kuste 
oder  Grentzen  vnd  Frontier  von  Genea  kommen  seind  auff  die  Qua- 


1)  De  volgorde  der  reis  is  niet  de  hier  vermelde,  doch  wèl :  i.  Hua,  2.  Quaqua,  3.  Assini 
(allen  Ivoorkust) ;  4.  Guinee  (Mouree  en  Accra),  5.  Benin,  6.  Rio  del  Rey,  7.  Gabon,  8  Olibat- 
taen  Cabo  de  Lopo  Gonïalves,  9.  Principe,  10.  mislukte  poging  naar  de  Congo,  ii.Cabo 
Monte,  12.  Palma,  13.  Guinee  (Mouree),  14.  huiswaarts. 

2)  Rödel,  Re ;  lees :  Rio  del  Rey,  de  mond  van  den  Niger. 

3)  Redo,  Capon ;  lees  Rio  de  Gabon. 

4)  (O)libatta,  de  negory  aan  C.  de  Lopo  Goncalves. 

5)  Cabo  de  Lopo  Goncalves. 

6)  Cabo  Monte  (Cape  Mount),  Greinkust  (Liberia). 

7)  Serra  Leoa,  waar  B.  echter  niet  van  verhaalt. 

8)  Verm.  Sangwin  Rivier  (Greinkust). 

9)  Lahou?  (Ivoorkust). 

10)  De  Ivoorkust. 

11)  Assini,  grens  Ivoor-  en  Goudkust. 


(26) 

quase  ')  Kuste.  Die  Völcker  daselbsten  werden  von  vns  Quaqua  ge- 
nennt,  von  wegen  jhrer  spraach,  in  deren  sie  vns  also  gepflegt  anzu- 
Quaqua.  reden  vnd  heissen  willkomm  seyn:  Quaqua  ').  Darauff  wir  dann 
den  Ancker  lassen  zu  grund  gehen,  vnd  allda  zween  tag  verharret, 
aufif  dasz  wir  mit  jhnen  bandieten.  Dann  sie  ein  gar  gut  Land  3) 
haben.  Doch  darff  niemand  an  das  Land  kommen,  dann  sie  gar  bar- 
barisch  seind,  vnd  kein  frembd  Volck  injhrem  Land  leiden.  Jst  nicht 
ein  gar  hohesLand,  doch  sehr  lustig  anzusehen  wegen  vieler  Walden, 
welche  oben  ausz  also  eben  seind,  alsz  weren  sie  mit  einer  schar  ge- 
ebnet  oder  beschnitten  worden. 

Dise  Quaquaen  aber  haben  in  jhrem  Land  nicht  gar  viel  Gold : 
aber  viel  Baumwollen,  ausz  welcher  sie  jhre  Kleider  machen,  vnd 
schön  blaw  farben.  Villeicht  haben  sie  vberflusz  von  Endich  4),  wollen 
doch  kein  Farb  an  die  Schiff  bringen.  Jhre  Thücher,  von  Baum- 
wollen, machen  sie  nur  einer  spannen  breit,  vnd  etwan  6,  oder  7. 
elen  lang,  weisse  vnd  blawe  strichlin  dadurch  gezogen,  oder  gewa- 
ben.  Aber  sie  nayen  6.  zusammen,  seind  breit  genug,  schlahens  vmb 
den  leib  wie  ein  mantel.  Das  haar  auff  jhrem  kopfif  ist  schwartz,  [33] 
vnd  gehet  bisz  auff  jhre  füsz  5).  VVann  sie  es  auffbinden  vmb  den 
kopfif,  ist  es  gleich  einem  Türckenhut :  vnd  flechten  weisse  harlin  &) 
darein,  welches  wie  schone  Barlin  7)  anzusehen. 

Jhr  handel  ist.  Gold,  Helfifenbein,  vnd  kleidlin  von  Baumwollen: 
welche  Wahren  wir  Quaquaen  pflegenzu  nennen.  Dargegen  sie  nichts 
anders  verhandlen  lassen,  alsz  Jsenstab,  möschine  ^)  Armring,  Glasz, 
Corallen.  Jedoch  trawen  sie  gar  vbel  den  Schiffen,  weil  sie  etliche 
mal  von  denFrantzosen  seind  betrogen  worden.  Dann  die  Frantzosen 
haben  sie  etwan  mit  guten  worten  in  jhre  Schiff  gebracht,  denselbi- 
gen  alles,  was  sie  gehabt,  genommen,  vnd  sie  mit  gewalt  hinweg 
gefiihrt,  vnd  verkaufift.  Dann  sie  gar  starck  seind,  vnd  derhalben 
desto  mehr  gelten.  Wann  sie  dann  auff  das  Meer  kommen  mit  Wahren 
zu  handlen,  machen  sie  einen  kleinen  Floosz  von  3.  oder  4.  höltzeren, 


i)     De  Ivoorkust,  van  K.  Palmas  lot  K.  Trespunctas. 

2)  Dit  is  juist.  Men  vindt  het  dikwijls  vermeld.  Verg.  ook  A.  blz.  15,  voetnoot  i. 

3)  De  handel  concentreerde  zich  op  Goud-  en  Greinkust,  later  ook  op  de  Slavenkust.  De 
Tand-,  Ivoor-,  of  Quaquakust  produceerde  alleen  ivoor,  vijf-  of  zesbands  doeken  (sniallekens) 
en  weinig  slaven.  Zoo  bleef  juist  die  kust  weinig  bezocht  en  zoo  goed  als  onbekend. 

4)  Guinee  produceert  indigo,  die  uit  de  bladeren  van  een  in  het  wild  groeienden  struik 
wordt  getrokken.  Als  materiaal  voor  huisindustrie,  komt  zij  nülaan  de  Europeesche  markt. 

5)  Moet  er  misschien  staan  „Hals"  of  „Halsz""? 

6)  Hömlin  (horentjes)  ?  Caurischelpjes  ? 

7)  Perlin  ? 

8)  Messing,  zie  ook  aant.  p.  35, 


(27) 

welchesjhreSchiffseind.Vndfahrenvon  Land  auff  das  Meer,  welches 
so  grosse  Wallen  gibt,  dasz  sich  zu  verwunderen,  wie  dise  Leuth  hin- 
durch  kommen  können. 

Assine  ')  ligt  bey  80.  meilen  von  Quaqua.  Daselbsten  fanget  der  Assine. 
Goldhandel  an.  Vnd  haben  auch  diePortugeser  nicht  weit  von  dannen 
eine  kleine  Festung,  Asim  2)  genandt.  Dahero  wirmitgrossergefahr 
daselbsten  handlen.  Dann  die  Portugeser  etwan  mit  3.  oder4.  Galleen 
kommen,  wann  sie  vnser  oder  andere  HolandischeSchiff  warnemmen. 
[34]  Bekommen  aber  ofiftermalen  von  vns  wacker  stösz.  Wir  seind  aber 
fortgefahren  bisz  an  den  Capo  de  Aves  Pintes  3),  welches  Land  3. 
spitz  hat,  von  dannen  nach  Commendo,  bisz  wir  das  Castell  de  Mina 
gesehen,  welches  Portugall  ist :  seind  endtlich  vor  More  4)  vnd  der 
Festung  Nassaw  ankommen,  da  wir  etliche  Holandische  Schiff  an- 
getroffen,  welche  vnder  derselbigen  Festung  gelegen.  Haben  allda, 
wie  gebrauchlich,  3.  Ehrschütz  gethan,  von  wegen  der  Stadischen 
Festung.  Dargegen  sie  vns  geantwortet. 

Des  anderen  tags  aber  seind  wir  fortgefahren  nach  Carmandin  s), 
da  wir  dann  ein  gantze  Floth  Schiff  angetroffen  haben,  vnd  4.  von 
vnserer  Companey.  Vnd  dieweil  vnser  Schiff  wol  besailet,  vnd  nicht 
zu  grosz  gewesen,  hat  man  vns  behend  fortgeschickt  ^),  bisz  wir  nach 
Accara  gelangt,  welches  das  letzte  ort  ist,  da  man  gold  findet.  Seind 
allda  bey  6.  wochen  verbliben,  etliche  Wahren  zu  handlen.  Haben 
also  auszvnd  in  vnseren  Schiffenwol  mit  demVolckgehandlet,  dann 
wir  auff  dem  Land  wegen  grosser  feindtschafft  mit  jhrer  Nachbar- 
schafft  nicht  handlen  können, 

Dise  Accaraer  seind  nicht  grosz  von  leib,  aber  sehr  schnell  vnd 
geschwind  in  allen  sachen.  Jhr  Glauben,  Religion,  vnd  Hauszhaltung 
ist  auff  der  gantzen  Goldkuste  (oder  Grentzen)  einerley,  wie  bey  der 
Festung  mehr  soll  vermeldet  werden  7). 

x)    Assint,  ongeveer  op  degrens  van  Cóte  d'Ivoire  (Fr.)  en  Goldcoast  (Eng.). 

2)  Axim  met  Fort  S.  .^ntonio. 

3)  Cabo  de  Tres  Punclas  (C.  Threepoints),  alwaar  men  aannam  dat  de  „Goudkust"  een 
aanvang  nam. 

4)  More,  Moure,  Moree  of  Mouree.  Het  Fort  Nassau  aldaar  was  in  if>i2  op lasl der 
Staten  Generaal  gesticht  door  Adr.  Clantius. 

5)  Cormantyn.  Eerst  later  drongen  de  Engelschen  daarin.  Volgens  Valckenburgh's  De- 
ductie in  1632.  Zij  hadden  er  toen  een  loge.  Zij  verlieten  die,  na  de  verovering  van  S.  Jorge 
da  Mina  (in  1637)  natuurlijk  niet,  en  begonnen  kort  daarop  den  bouw  van  een  kasteel :  hun 
eerste  sterkte  aan  de  Goudkust. 

6)  Juist.  Alleen  lichte  vaartuigen,  die  goed  zeilden,  werden  van  Mouree  verder  om  de 
Oost  gezonden.  Verg.  A,  p.  89,  voetnoot  4. 

7)  Minder  juist.  De  Accra-people  hebben  veel  eigenaardigs  dat  men  elders  aan  de  Kust 
niet  aantreft. 


(28) 

Wann  sie  auffdem  Meer  fahren,haben  sie  Canoa,seind  hole  Baum, 
welche  sie  artlich  zubereiten,  dasz  bey  20.  oder  mehr  Mannen  darin- 
nen  sitzen  können.   Kein  andere  kleidung  haben  sie,  alsz  ein  klein    fssl 
Quaquahy  '),  darmit  jhre  landen  vnd  die  scham  bedeckt  wirdt,  der 
vbrige  Leib  ist  gantz  nackend.  Aber  die  Acanischen  Kauffleuth, 
welche  das  beste  Gold  etwan  bey  60.  oder  70.  pfund  weit  ausz 
Acania  =)  dahin  bringen,  haben  noch  ein  kleid  uber  die  Achszlen 
.  fiir  den  Mantel ;  vnd  kommen  sehr  stattlich  aufif  jhre  weisz  etwan 
mit  1 50.  oder  mehr  Sclaven.  Dann  die  Acanisten  haben  keine  Ross, 
vnd  jhr  handel  vmb  das  Gold  ist  gar  schware  Wahr  von  Eysen, 
Kupffer,  möschin3)  Becke,  Corallen,  Karrenmesser,  vnd  andere  grosse 
Messer.  Welche  sachen  die  Sclaven  aufif  jhrem  rucken  wie  die  Esel 
heim  tragen  mussen,  vnd  das  in  solcher  ordnung,  dasz  sie  alle  nach 
einander  daher  gehen  4),  wie  bey  vns  die  Ross  in  Wagen  ziehen. 
Wann  sie  an  einem  Ort  vbernacht  bleiben  mussen,  blasen  sie  jhre 
Hom.  Das  Gold,  so  sie  dahin  bringen,  ist  in  kleine  hautlin  gebunden, 
welches  jhr  gewicht  ist.  Sie  können  kein  andere  spraach  alsz  Aca- 
nisch,  darumb  brauchen  sie  die  von  Accara  für  jhre  dolmetscher.  Sie 
können  auch  die  Frembden  artlich  betriegen.  Dann  sie  brauchen 
zweyerley  Gewicht :  wann  sie  einkauffen,  brauchen  sie  das  schwarste 
gewicht :  vnd  verkauffen  beym  geringeren.  Wann  sie  aber  an  die 
Schiff  kommen,  werden  sie  gemeinlich  kranck.  Dann  sie  nicht  star- 
cker  natur  seind,  vnd  des  Meers-vngewitters  nicht  gewohnet :  mus- 
sen derhalben  bald  widerumb  an  das  Land  fahren,  vnd  den  Accaraern 
den  handel  vertrawen.  Welche  es  dann  machen,  wie  sie  wollen. 
Wann  sie  dann  die  gehandleten  Wahren  an  das  Land  bringen,  mit    [36! 
denen  die  Acanisten  nicht  zu  frieden  weren ;  so  fahren  sie  widerumb 
in  die  Schiff,  vnd  holen  ein  wenig  Brandtenwein,  welchen  sie  vber 
die  massen  gern  trincken,  schweigen  bald,  vnd  gebensich  zu  frieden. 
Crosser  Alsz  wir  nun  bey  dreyen  Wochen  da  verblieben,  ist  ein  newer  Krieg 

entstanden  zwischen  dem  König  von  grosz  Accara,  vnd  dem  von 
Atty,  welche  harte  parthey  gehalten  haben.  Da  dann  der  König  von 


Streit. 


1)  Een  kleedje  van  de  Quaqua-  of  Tandkust,  zie  aant.  bij  p.  32. 

2)  Acania  of  Acan,  de  Acanisten  en  de  Acantaal ;  zie  A,  p.  47,  voetnoot  i  en  p.  260. 
Ook  op  de  kaart  van  Teixeira  (zie  A,  Bijlage  IV)  komen,  in  het  binnenland,  Acanes  grande, 
Acanes  pequenos  en  (daar  waar  de  hoofdplaats  van  Asjanti,  Koemassi,  later  werd  gesticht) 
Ocanu  voor.  —  Misschien  moet  men  in  Assante,  Assanti,  Asjanti,  den  stamnaam  Acan 
hooren. 

3)  Messing,  zie  ook  noot  bij  p.  33. 

4)  Omdat  de  smalle  boschpaden  niet  anders  toelaten,  dus  dezelfde  reden  waarom  men 
het  ook  in  onzen  Oost  nog  zoo  ziet  gebeuren. 


(29) 

Accara ')  sein  meiste  Macht  verlohren.  Jst  hiemit  der  handel  des 
Golds  verhindert  worden.  Der  König  begerte  an  die  Holander,  sie 
wolten jhmeso  viel  freundtschafft  beweisen,  vnd  jhme  etwan  20.  oder 
25.  Bootsgesellen  (welche  sie  Brunny  heissen)  auff  einen  anschlag 
mitgeben :  so  wolle  er  jedem  2.  bande  ^)  Gold  geben :  seind  ohnge- 
fahrlich  8.  Loth,  bringt  32.  ducaten.  Da  nun  das  Schiffvolck  solches 
gehöret,  seind  jhren  etliche  fertig  gewesen,  vnd  alsz  man  jhnen  das 
Gold  dargewogen,  seind  sie  alszbald  mit  looo.  Accaraern  bey  nacht 
hinweg  gezogen,  haben  mit  den  Muszketen solchen  schrecken  in  den 
Feind  gejagt,  dasz  der  König  wol  das  gantze  Land  hette  bezwingen 
können.  Dann  er  bey  600.  köpff  bekommen,  vnd  mit  grosser  freud 
widerumb  heimgezogen.  Hat  den  Holanderen  freundtlich  gedanckt, 
dasz  sie  sich  so  manlich  gehalten  haben.  Aber  nicht  lang  hernach  ist 
der  König  in  eigner  person  mit  seinem  Volck,  sampt  1 2.  Holanderen, 
I37]  auszgezogen,  vnd  anfangs  dapffer  gesieget.  Weil  aber  der  Feind  ge- 
wichen,  vnd  sich  in  einen  Wald  versteekt :  dargegen  vnser  Volck 
müd,  vnd  wegen  grosser  hitzsehrdurstig,  dasz  sledes  Weins,so  sie 
gefimden,  angefangen  zu  trincken :  seind  sie  hiemit  truncken  vnd 
sorglosz  worden,  besonders  weil  sie  keinen  Feind  gespeuret.  Welches 
alsz  der  Feind  erkundiget  hatte :  seind  sie  (wie  mir  einer  ausz  den  ent- 
runnenen  selber  bezeugt)  vmb  mitternacht  auszgefallen,  vnd  haben 
die  Accaraer  meisten  theils,  wie  auch  die  12.  Holander,  sampt  dem 
König,  erschlagen,  welcher  wegen  schwaren  leibs  nicht  fliehen 
konte.  Seind  also  in  die  900,  Mann  aufif  dem  platz  geblieben.  Welchen 
allen,  sampt  dem  König,  die  köpff  abgehawen  worden.  Welcheaber 
darvon  kommen,  haben  gesagt :  Wann  sie  vnd  vnser  Volck  nicht  so 
begierig  auff  den  raub  vnd  trunck  gewesen  weren,  wurde  ihnen 
solcher  vnfahl  nicht  begegnet  seyn.  Dann  die  entrunnenen  bezeugt 
haben :  dasz  jhr  König  mehr  alsz  1 2.  pfund  golds  3)  bey  jhm  gehabt, 
(belaufft  sich  bey  1536.  ducaten),  welche  er  den  vnseren  hatte  ver- 
ehren  wollen,  wann  er  widerumb  heim  kommen  were. 

Dieweil  wir  dann  wegen  der  grossen  vnruh,  die  sich  auch  nach 
der  Schlacht  nicht  stillen  wollen,  nicht  langer  daselbsten  verbleiben, 
noch  vnseren  Handel  treiben  können :  seind  wir  auffCaramentin  4)  ge- 

i)  Pacheco  Pereira  (p.  69)  noemt  een  volk  der  „atis",  dat  nabij  Accra  woonde  (zie 
ook  A  pag.  47,  voetnoot  i).  —  Vermoedelijk  een  volk  dat  de  Tiji  taal  spreekt,  welke  den 
stam  van  Fantijnsch  en  Akan  omvat.  Zie  A,  p.  260  en  kaart  van  Teixeira  (A,  bijlage  IV), 
den  plaatsnaam  Atins. 

2)  2  Bendas  =  128  Gld.  — Zie  A  p.  280. 

3)  12  Pond,  ter  waarde  van  6144  Gld.  Zie  A  p.  280. 

4)  Cormantyn. 


se  in  Ben 
nin 


(30) 

saglet,  allda  etliche  tag  verharret,  darnach  in  Bennin  ')  gefahren, 
Bennin  das  welches  ein  gar  lustig  Land  ist,  da,  neben  anderen  köstlichen  früch- 
onjgreic  .  ^.^^^  ^j^j  pfg^g^  2)  ynd  Baunuvollen  vvachset,  ausz  welcher  die  Eyn-  138) 
wohner  sehr  schone  Kleider  machen,  welche  weit  vnd  breit  verführet 
vnd  verhandlet  werden  3).  Dises  Königreich  ligt  bey  180.  meilen  von 
More  gegen  auffgang  der  Sonnen.  Es  zeuget  allerley  Gewild.  Sonsten 
ein  vngesund  Land,  dasz  die  Eynwohner  ofift  kranck  werden.  Aber 
kein  Land  ist  so  abgöttisch,  alsz  dises.  Dann  die  König  daselbsten 
opfferen  jhrem  Abgott  Crycry  mehr  alsz  2000.  Menschen  4).  Das 
junge  ledige  Volck  von  Jünglingen  vnd  Töchteren  gehen  gantz 
nackend,  so  lang  bisz  sie  einander  nemmen.  Da  sie  dann  so  viel 
Weiber  nemmen,  alsz  sie  begeren.  Wann  sie  dann  Weiber  genommen 
haben,  seind  sie  bekleidet  von  BaumwoUen  5).  Sie  führen  vielKrieg 
wider  jhre  benachbarten,  namlich  die  Ambosier  (>),  Ancherer,  etc. 
Welche  disen  brauch  haben,  dasz,  wann  die  jhrigen  im  streit  et- 
Kriegswei-  lichc  von  den  Feinden  erhaschen,  führen  sie  dieselbigen  heim  zum 
König  in  Bennin?):  welcher  dann  einen  theil  derselbigen  an  einem 
grossen  Festtag  denTeuffelzuehrenvnd  gefallen  aufifopffert.  Wirdt 
also  grosz  Blut  vergossen  ^),  dasz  es  ein  schracken  ist :  aber  dem 
Teuffel,  alszeinem  mörder,  ein  grosse  freud. 

Auffsolches seind  wirnach  dem  Land  von  Ambosy  9)  vnd  Cama- 

i)  Benin.  Vermoedelijk  werd  de  handel  geopend  te  Loebo  (Zie  b.v.  schetskaartje  bij 
Ling  Roth  p.  135)  of  Ologbo  (Dapper  fel.  495  en  Ling  Roth  p.  53).  Hoogerop  lag  de 
groote  stad  Huguatoo  (bij  Pacheco  Pereir.i),  üotton  (bij  Dapper),  ook  wel  Guato.  Guatun, 
Egatun,  Ugato.  thans  Gwato,  de  voorstad  van  Benin,  dat  18  KM.  meer  landwaarts  in  ligt. 
Benin  (stad)  heet  bij  de  negers  Oedo  (volgens  Dapper)  en  Ado  (volgens  Ling  Roth).  De  vorst 
heette  „Oba".  zie  Ling  Roth  p.  94. 

2)  De  staartpeper,  Piper  Cubeba  L.,  Port.  „pimenta  de  rabos".  minder  hooggeschat  dan 
de  Ind.  peper  of  dan  het  grein.  Zie  A  pag.  238,  voetnoot  2. 

3)  De  zeer  goed  gereputeerde  „Benijnsche  kleedjes".  Dapper  beschrijft  hen  (fol.  499)  als 
volgl:  „zijn  gemaekt  van  katoene  garen,  heel  blaeu,  of  gestreept  met  wit  en  blaeu ;  groot 
vier  banden,  en  lang  twee  ellen  en  een  halve,  en  twee  ellen  en  drie  vierendeel ;  en  breet 
schaers  twee  ellen.  Daer  zijn  ook  kleine  kleden,  die  de  drie  een  kleel  doen,  en  Ambasis  bij 
hen  genoemt  worden.  Al  deze  kleden  worden  eensdeels  daer  gemaekt,  eensdeels  gemaekt 
van  andere  plaelsen  derwaerts  gebraght". 

4)  Hier  komt  voor  het  eerst  in  de  literatuur  een  aanteekening  over  de  menschenmoorden 
in  Benin  voor.  —  Ook  het  woord  crycry  (thans  grigri  en  greegree)  vond  ik  nergens  eerder 
in  de  Afrik.  literatuur  vermeld.  —  Het  woord  grigri  is  aan  de  kust  zeer  verspreid  ;  men  duidt 
er  alles  mee  aan  wat  eenigszins  heilig  of  „fetiche"  is.  In  Benin  echter  kende  men  dit  woord 
niet,  men  sprak  er  van  „juju".  Grigri  zou  een  Z.  Amerikaansch  woord  kunnen  zijn.  Zie  Rui- 
ters (1623)  p.  27.  Bij  Von  Martius  heb  ik  het  echter  niet  gevonden. 

5)  Zie  A  p.  240.  6)    Zie  noot  9. 

7)  Dierick  Ruiters  (1623)  verhaalt  (p.  318)  dat  zij  hun  gevangenen  vooral  aan  de  Por- 
tugeezen  verkochten. 

8)  Zie  A  p.  237,  voetnoot  3. 

9)  By  Dierick  Ruiters  (p.  375):  „Wanneer 't  Eylandt  Fernan  do  Pdo  zuyden  van  u  is. 


(31) 

rona  '),  Rio  de  Anckare  =>),  vnd  Rio  del  Ree  3)gefahren.  Welche 
zwey  Lander  den  Namen  von  den  Spaniern  empfangen,  dieweil  all- 
da  schone  FIüsz  oder  Bache,  nach  desz  Meeresgewohnheit  aufif:  vnd 
ablauffen. 
[39)        Sonst  ligen  dise  4.  örter  vnd  Statt  60.  meil  von  einander  gegen 

aufifgang  der  Sonnen.  Daselbsten  haben  wlr  nichts  gefunden  zu  hand-  Accary. 
len,  dann  nur  Accary,  welches  die  Eynwohner  für  Edelgestein  halten, 
wachset  im  Meer  wie  die  Corallen  4).  Jst  anzusehen  wie  himmelblaw : 
wann  man  aber  dadurch  sihet,  ist  es  gantz  meergrün.  Für  dises  Ge- 
stein  begeren  sie  keine  anderen  Wahren,  alsz  Hörnlin,  die  sie  Abuy  5) 
nennen,  seind  gleich  den  weissen  Hörnlinen  oder  Schnacklin,  da- 
mit  die  Rosszaum  gezieret  werden:  vnd  halten  es  für  jhr  geit.  Ge- 
meldte  jhre  Stein  werden  in  Genea  geführt,  daselbsten  wigt  man  dar- 
für  den  Verkaufferen  so  viel  schwar  Gold. 

Sie  haben  auch  viel  Menschen  feyl,  welche  sie  vonjhren  Feinden  Menschen- 

marckt. 


dan  sult  oock  op  't  vaste  landt,  eenen  hooghen  Bergh  sien,  noorden  van  u ;  ende  werdt  ghe- 
noemt  Monton,  ofte  Maton :  't  is  eenen  Bergh  gheleghen  op  Amboes ".  Verder  (p.  376) 
„'t  Eylant  Amboes  't  welek  oock  Zambus  ghenaemt  werdt" ;  dus  van  Zamboa,  een  citroen- 
soort? Later  (1668)  spreekt  Dapper  van  „het  landschap  Ambosine.  of  hoge  lant  van  Am- 
boises",  fol.  512.  In  beginsel  zijn  dus  bedoeld  de  Ambas-eilanden,  zooals  zij  nu  nog  heeten. 
Het  „hooge  land  "  is  dan  het  land  achter  die  eilanden,  namelijk:  de  „Piek  van  Kamerun" 
(4070  M.).  Ruiters  zegt  verder  (pag.  379)  dat  er  aan  de  westzijde  van  de  R.  Camarao  is :  „een 
grof  lant  van  eenen  Bergh,  die  de  Portugijsen  Montegos  ghenoemt  hebben'';  dus  weer  de 
Piek;  monte  =  berg,  gos  ~  een  lengtemaat  van  25000  voeten. 

De  Ned.  literatuur  over  Kameroen  is  schraal  voorzien.  Merkwaardigerwijze  vindt  men  een 
lijstje  met  de  beteekenis  van  47  woorden,  zooals  die  voorkomen  „in  de  Cameronis,  Rio 
d'Elrey  en  't  hoge  land  van  Ambosius"  op  pag.  318/19  der  „Pertinente  Besehrijvinge  van 
Africa,  getrocken  uyt  de  Reysboeken  van  Johannes  Leo  Africanus,  enz." ;  Rotterdam 
Arnout  Leers,  1665.  Nog  zou  in  dit  verband  melding  gemaakt  kunnen  worden  van  een  merk- 
waardig in  't  Rijks  Archief  berustend  kaartje,  voorstellende  de  mondingen  van  den  Rio 
Calabar  „door  my.  Jan  Cristoffels  1638". 

i)    Thans  Kameroen  (Duitsch),  Port.  Camarao  =  garnaal. 

2)  Rio  de  Angra  =  de  kreek  achter  het  eiland  Corisco,  waarin  de  Mouni  of  Temboni 
uitmondt. 

3)  Rio  del  Rey,  de  voornaamste  monding  van  den  Niger. 

4)  Bij  Pacheco  Pereira  (p,  73).  "humas  contas  azuees  com  huns  riscos  vermelhos  as 
quaees  chamom  coj'is  ....  e  tudo  isto  tem  valia  no  castello  de  Sam  Jorze  da  Mina  e  ho 
feytor  do  nosso  principe  vende  isto  por  ouro  aos  mercadores  negros."  —  (Zie  ook  Pacheco 
p.  69,  alwaar  hij  verhaalt  dat  die  coris  een  gewild  invoerartikel  te  S.Jorgewaren).  —  Voor 
het  eerst,  zoover  ik  weet,  treft  men  bij  Brun  het  woord  Accary  aan,  dat  reeds  riekt  naar 
Aggri  (kralen);  zie  A  Bijlage  II.  Daarna  (1668)  bij  Dapper  (fol.  499):  „akori,  het  welk  zeker 
blaeuachtig  koraal  is,  dat  met  duiken  uit  den  gront  gehaelt  wort ; . . . .  d'Onzen  voeren  deze 
Akorit  daer  d'  inwoonders  dier  plaetse  langwerpige  ronde  koralen  weten  van  te  slijpen,  na 
de  Gout-kust,  om  aen  de  Zwarten  te  verhandelen,  daer  de  vrouwen  die  tot  cieraet  in  haer 
hair  dragen." 

5)  De  „kauri's"  die  van  de  Malediven  kwamen,  zéér  gewild  waren  voor  allerlei  versie- 
ring en  als  pasmunt  gebruikt  worden.  Zie  A,  Bijlage  II.  Verg.  Port.  buzio  =  schulpje. 


(32) 

auffdem  raub  vonjungenvnd  alten  bekommen,  vnd  vmb  Geltoder 
vmb  Spanische  Wein  3.  oder  4.  Massen,  oder  auch  vmb  2.  oder  3. 
hand  voll  Abuy  verkaufifen.  Solche  verkaufften  Menschen  werden 
etwan  lOCX).  meil  hinweggeführt,  vndwiderumbverkaufift.Daetwan 
einer  loo.  ducaten  ')  giltet.  Es  ist  ein  braunschwartz  Volck,  aber 
schön  von  gestallt.  Welches  vns  bewegt,  dasz,  ob  gleichwol  die  Sta- 
den vns  verbotten,  einigen  Menschen  zu  kauffen,  wir4.  vberausz 
schone  junge  Knaben  von  jhnen  genommen,  vnd  dem  Comes  oder 
Kaufifman  auff  dem  Schiff  verehret:  dargegen  jhnen  ein  klein  fasz- 
lin  Spanischem  Wein,  etwan  von  9.  Massen  verehret  haben.  Der 
Kaufifman  hat  sie  kleiden  lassen ;  dann  sie  gantz  nackend  gewesen. 
Dise  haben  wir  hernach  in  Genea  gebracht,  allda  sie  bald  die  Holan- 
dische  spraach  gelehret  haben.  Jhr  Glauben  vnd  Religion  ist  wieder  [40J 
anderen  in  Bennin.  Aber  sie  opfiferen  keine  Menschen,  dann  sie  die- 
selbigen  verkaufifen,  wie  gemeldet  worden. 

Ambosy  ist  das  höchste  Land,  so  man  weit  vnd  breit  findet.Wirdt 
von  vns  genandt  das  hohe  Land  Ambosy  =) :  von  den  Spaniern  aber 
La  alt  tierra  de  Ambosy. 

Esistzwar  auch  fruchtbar,  wie  die  anderen  Lander,  aber  es  wach- 
set  kein  Wein  daselbsten.  Doch  machen  sie  ein  tranck  von  etlichen 
Wurtzen,  welche  sie  Gayombo  3)  nennen,  welchesjhr  Wein.  Jstlieb- 
lich,  aber  vns  gar  vngesund. 

Jhre  Behausung  ist  gar  schlecht  von  blatteren  gemacht,  vnd  bedeckt 
wider  den  ragen.  Sie  haben  keine  Beth,  ligen  nur  aufif  der  Erden  gar 
wild  vnd  arm.  Sie  machen  des  Nachts  ein  klein  feürlin  bey  jhrem 
lager,  damit  sie  die  Mucken,  so  des  nachts  fliegen,  vnd  gar  vbel 
stechen,  vertreiben  mit  dem  rauch,  den  sie  gar  hefiftig  scheuhen. 
Vom  Kö-  Nun  folget  das  Königreich  Caponu  4),  welches  sich  streckt  gegen 
cfpomi.  Mittag.  Jst  ein  lustig  Land  mit  schönem  frischen  Wasser  versehen 
vnd  vmbgeben.  Ligt  von  Ambosy  220.  meil,  von  wegen  der  krümme 
von  der  Aequinoctiallinien  1V2  grad  bey  Norden.  Dises  Landzeuget 
viel  Elephanten.  Darumb  handlen  sie  auch  mit  Helfifenbein.DieEyn- 
wohnern  haben  kein  Geit,  vnd  begeren  deszhalben  keine  anderen 
Wahren  alsz  schwartze  Sclaven  s).  Es  hat  sonst  noch  mehr  kleine  Jn- 
sulen,  aber  es  wohnet  kein  Volck  daraufif.  Sie  brauchen  für  jhre  Schifif  I41] 

i)     400  Gld. 

2)  Piek  van  Kamerun,  4070  M.  hoog. 

3)  Gombo  een  malvacee,  Hisbiscus  esculentus,  waarvan  een  koffiesurrogaat  „Gomba- 
koffie"  getrokken  wordt. 

4)  Gabon.  (Tegenwoordig  Fransch). 

5)  Ook  Dapper  (fol.  516)  zegt  dat.  Het  komt  vrij  onbegrijpelijk  voor. 


(33) 

(Alamady  ')  oder  Malungo  genandt)  lange  auszgehölte  Baum,  da- 
rinn  etwan  70.  oder  80.  Mann  fahren  können,  mit  welchen  sie  in  die 
Schiff  fahren,  oder  auff  Terram  firmam,  das  ist,  auff  das  feste  Land. 
Daraufif  sie  dz  Gewild  fangen,  alsz  Püfifel,  Elephanten,  etc.  Hat  mit  Tiickisch 
den  Loangern  ein  Religion.  Jst  gar  einbösz  tiickisch  Volck.welchem  capomi. 
nit  zu  trawen  ist.  Dann  sie  haben  vor  3.  jahren,  eh  wir  dahin  kommen, 
ein  zimlichgrosz  Schiff  von  8.  stücken  abgeloffen  =)  mit  verrahterey, 
der  gestalten  :  dasz  sie  das  Volck  an  das  Land  geruffen,  demselbigen 
viel  Wein  zu  trincken  geben.  Vnd  alsz  sie  truncken  worden,  haben 
sie  dieselbigen  zu  tod  geschlagen  mit  jhren  Mördermesseren,  die  sie 
antragen.  Seind  alszbald  ausz  dem  Land  auff  das  Schiff  gefahren,  vnd 
die  anderen  auch  ermördet,  die  sich  keines  argen  gegen  sie  versehen 
hatten.  Haben  dasselbige  Schiff  hernach  an  das  Land  gezogen,  das 
Geschiitz  auff  das  Land  gestellet,  abgeschossen,  vnd  widerumb  ge- 
laden. Weil  aber  sie  nicht  gewuszt,  wie  viel  zu  einer  ladung  erfordert 
werde,  haben  sie  dieselbigen  also  vberladen,  dasz  im  abschiessen 
zwey  stuck  zersprungen,  darvon  jhrer  bey  30.  erschlagen  vnd  ver- 
wundet  worden. 

Alsz  aber  wir  zu  jhnen  nach  derselbigen  zeit  kommen,  haben  sie 
vns  kein  laid  gethan,  vnd  jhr  vorige  that  also  entschuldiget,  dasz 
sie  vermeint,  es  seyen  die  bösen  Spanier  gewesen,  sonst  wolten  sie 
es  nicht  gethan  haben.  Sie  haben  sich  gegen  vns  erbotten :  wann  wir 
jhnen  wolten  Büchsenpulfer  vnd  Kugelen  geben,  sampt  einem  Mann, 
welcher  die  stuck  laden  könne:  so  wolten  sie  vns  200  Elephanten- 
zahn  geben ;  welche  bey  200.  centner  schwar  gewesen.  Aber  wir 
haben  es  jhnen  rund  abgeschlagen :  weil  es  eben  so  viel  were  ge- 
wesen, alsz  solten  wir  einem  anderen  ein  Messerin  die  hand  geben, 
damit  er  vns  erstechen  soll.  Dann  es  endtlich  dahin  kommen  were, 
dasz  wir  bey  weitem  nicht  hetten  an  die  port,  viel  weniger  auff  das 
Land,  oder  in  dasselbige  kommen  dörffen.  Haben  also  für  vns  sehen 
mussen,  dasz  wir  vns  nicht  leichtlich  auff  das  Land  begeben.  Doch 
habensie  etwas  mit  vns  gehandlet  für  Benninsche  Tücher  3),  Mahlen- 
schlöszlin  4),  kleine  Messerlin  vnd  dergleichen.  Dargegen  haben  sie 


1)  Port.  Almadia,  eigenlijk  Moorsch-Arabisch  „al-ma'  diya" :  een  vlot  (Hobson-Jobson). 
De  Port.  verstaan  er  kanoos  onder. 

2)  HoU.  ,afgeloopen"  {uitgemoord). 

3)  Beninsche  kleedjes,  zie  p.  38. 

4)  Maelslot.  Mhd. :  malchsloz,  malsloz ;  mnd. :  nial(en)slot ;  van  male  in  den  zin  van  koffer 
of  tasch:  slot  aan  een  koffer,  hangslot.  Zie  Verwijs  en  Verdam  Mnl.  Wdb.  ~  Bij  Dapper, 
fol.  519:  „De  kamers,  daer  in  zij  hunnen  rijkdom  bewaren,  («./.  te  Loango),  hebben  aan  het 
achterste  eind  deuren,  en  worden  bij  hen  gemeenlijk  met  een  maelslot  toe-gesloten." 

3 


(34) 


OUibatta, 
etc. 


vns  geben  Elephantenschwantz  vnd  zahn.  Damaleii  vnser  Schiff 
oben  voll  selbigen  Volcksmehr  alsz  400.  Mann  vnd  Weiber  gestan- 
den,  dasz,  wann  wir  gewölt  betten,  nicht  einer  vonjhnenlebendigan 
Land  kommen  were.  Hiemit  aber  betten  wir  vnseren  Nachkommen- 
den  einen  bösen  rauch  gemacht.  Deszwegen  wir  sie  mit  frieden  ab- 
gefertiget. 

Sie  haben  zwar  offt  von  dem  Comes  begert,  er  solte  sie  das  Schiff 

besichtigen  lassen:  dann  sie  vnseregute  Freiind  seyen.  Wir  haben 

Canibaien.  aber   jhnen    nicht  getrawet :  dann  sie  gewiszlich  Canibalen  oder 

Menschenfresser  gewesen,  wie  bey  jhren  vorderen  zShnen  zu  ver- 

spiiren,  welche  gefeylet  waren  wie  ein  sagen. 

Alsoseind  wir  nun  nach  etlichentagen  naher OUibatta'),  CapoLobo,  (■43] 
vnd  Consalva  gefahten  ^).  Welches  ein  grad  bey  Suden  ligt  nach  An- 
gola. Stossen  an  einander.  Seind  gar  lustige  Lander,  nicht  hoch.vnd 
mit  schonen  Walden  gezierèt.  Daselbsten  hatten  wir  nicht  so  grosse 
gefahr,  alsz  bey  den  Caponern.  Alsz  wir  nun  für  OUibatta  kommen, 
liassen  wir  ein  stuck  Geschütz  ab,  auffdasz  sie  von  vns  horen  solten. 
Dann  sie  bey  2.  meilen  vom  Meer  jhre  wohnungen  'hatten. 

Also  seind  sie  nun  des  anderen  tags  mit  Weib  vnd  Kind  abkom- 
men  :  haben  etliche  hutten  auffgerichtet,  wei!  sie  so  lang  allda  ver- 
bleiben, alsz  die  Schiff  beym  Land  verharren,  vnd  sie  mit  vns  zu 
handlen  haben.  Sie  handlen  nur  mit  Helffenbeiii,  darfür  sie  keine 
anderen  Wahren  begeren,  alsz  Menschen  vnd  Eysen.  Die  Menschen 
brauchen  sie  im  krieg.  Das  Eysen  zu  den  waaffen. 

Sie  haben  die  Religion  der  Angolern.  Vnd  ist  weit  vnd  breit  kein 
schandtlicher  Volck,  alsz  sie. 

Jhr  Land  ist  zwar  ein  sehr  fruchtbares  Land,  aber  sie  misz- 
brauchens  gar.  Dann  sie  schier  nichts  im  Feld  bawen,  weil  .sonst  al- 
lerley  Obs  darinnen  wachset,  welches  in  vnseren  Landen  vnbekandt. 
Haben  auch  guten  Wein,  Mallafa  genandt. 

Alle  Jahr  kommen  viel  Schiffdahin.alsz  namlich,  Holandische, 
Frantzösische,  Engellandische,  Spanische,vnd  Portugesische.  Welche 
meistentheils  in  Ost-Jndia,  Genea,  Angola,  S.  Thomas,  vnd  in  die 
Jnsul  Principo  fahren.  Dann  es  daselbsten  gut  frisch  Wasser  hat. 


Gewarb. 


Fruchtbar 
keit. 


i)  (O)libatta,  de  negory  beOosten  Kaap  de  Lopo  Goncalves,  aan  een  der  mondingen 
van  de  rivier  van  Olibatta,  thans  Ogowé  genaamd.  De  baai  achter  de  Kaap  is  de  Angra  de 
S.  Maria  de  Nazareth  der  Porlugeezen,  zie  A,  Bijlage  IV  (kaart). 

(O)libatta  =  het  dorp.  Zie  Angelo  en  Carli  bij  Churchill,  Tom  I,  p  562.  IJbatta  is  een 
Congoleesch  woord. 

2)  Kaap  de  Lopo  Goncalves  was,  in  het  begin  der  17**  eeuw,  een  druk  bezocht  verzamel- 
punt, zie  A.  p.  LXIII  vlg. 


(35) 

l44l  vnd  Holtz  zu  brennen:  item  gar  viel  wilde  Ochsen  vnd  Küh.  Das 

Land  ist  vber  die  massen  gut.  Hat  aber  ein  sehr  wüstes  Volck  von  ynjnensch 

*=*  liche  gebar- 

gebarden.  Jhre  Angesichterseindhefftig  mit  schnitten  eines  fingersden. 
lang  zerrissen.  Jhr  gantzer  Leib  ist  gebicket  oder  zerstochen,  wie  bey 
vns  die  köstlichen  Kleider  zerstochen  seind. 

Vnsere  Mannen  werden  von  jhren  Mannen  auszgespachtet,  vnd 
angeredt  vmb  ein  alt  Messer  oder  kleine  Tüchlin,  so  sie  vmb  den 
kopft"  binden  für  eine  zierd:  wann  sie  nur  weisz  seind,  sie  seyenso 
verschlissen  vnd  alt,  alsz  sie  jmmer  wollen. 

Vnd  wie  sie  sich  selber  an  jhrem  leibgeschanden  oder  ritzen  mit  den 
Messeren:  also  seind  sieauch  sehr  vnkeusche  vnd  unehrbare Leuth. 
Andere  Völcker  fliehen  vns :  dise  lauffen  vns  nach,  vnverschampter 
weisz.  Dann  sie  bringen  jhre  eigenen  Töchteren  in  die  Schift",  damit  sie  scUand 
etwas  von  vnserem  Volck  bekommen.  Vnd  wann  dann  einervon  den  schaden, 
vnseren  mit  jhnen  aufi"  das  Land  gehet,  vnd  seinen  mutwillen  mit 
jhnen  verbringet,  so  stirbt  er  bald.  Wie  wir  dann  auff  eine  zeit  6. 
Mannen  also  verlohren  haben  :  doran  dieschwartzen  Meidlin  vrsach 
gewesen.  Dann  jhnen  jhr  sperma  oder  natur  also  abgangen  ist,  bisz 
das  blut,  vnd  endtlich  der  Tod  selbs  gefolget.Derohalben  niemand 
der  vnserigen  bald  an  das  Land  gehet,  bisz  sie  etwann  auft'  die  Jagt 
kommen,  oder  Holtz  vnd  Wasser  holen.  Alszdann  laufit  einer  hie,  der 
ander  dort  hinausz,  welche  aber  ofift  widerumb  kranck,  schwach  vnd 
matt  in  das  Schifif  kommen. 
[45J        Auft"  disem  Land,  da  die  Schift"  ankommen,  ist  ein  gar  grosser 
Baum.  Vnd  wann  etwan  ein  eintzig  Schift" alldaankommet,  welchem 
etwas  daselbsten  widerfahren  were,  hat  man  es  in  ein  höltzen  bratt 
geschnitten,  einen  brieft"  am  hinderen  theilangenaglet,  vnd  das  bratt 
an  den  Baum  geschlagen.  Wann  dann  die  anderen  Schift'ankommen  Wunder- 
seind,  haben  sie  an  dem  Baum  bericht  gefunden  ').  Welches  die  menta. 
Schwartzen  nicht  verhinderen  dörft"ten.  Jch  hab  3.  vnderschiedliche 
Raisendahingethan,  aber  es  hat  allezeit  Volck  gekostet,  wie  jetzund 
auch  beschehen. 

Alsz  wir  aber  vns  gantzlich  gerüstet  hatten  aneinem  morgen  fort 
zu  raisen :  muszten  wir  doch  warten,  bisz  der  gute  Wind  kompt.  Dann 
daselbst  der  Wind  alle  morgen  ausz  dem  Land  kompt :  nach  mittag 
aber  ausz  dem  See.  Damalen  hatten  wir  ein  Jachtschift" gesehen  zu 
vns  kommen,  vermeinten  es  were  ein  Spanische  Barcka.  Seind  der- 
halben mit  vnserem  Bote  (oder  kleinen  Schifilin)  vnd  etlichem  Volck 

i)  Van  dergelijke  brievenposterij  maken  de  oude  journalen  herhaaldelijk  melding. 
Het  museum  te  Kaapstad  bezit  ook  sleenen  waaronder  brieven  gedeponeerd  werden. 


cipe 


(36) 

hinzu  gefahren.  Bald  aber  merckten  wir,  dasz  es  ein  Holandische  Jacht 
gewesen.  Welches  durch  Sturmwind  dahiii  getriben  worden,  vnd 
deszwegen  grossen  hunger  vnd  durst  gelitten.  Haben  dasselbig,  so 
viel  vns  mögllch  gewesen,  mit  etlicher  notturfft  versorget. 

Desselbigen  tags  haben  wir  ein  Spanische  Barcka  oder  Schift'  ge- 
sehen antcommen.  Haben  deszwegen  vns  fertig  gemacht.  Dann  kein 
frieden  ist  zwischen  Spanien  vnd  Holand.  Vnd  seind  also  auffsiezu-  [^f,] 
gefahren,  besonders  weil  vnser  Volck  gar  gern  hette  Spanischen 
Wein  getruncken.  Welches  aber  die  Spanischen  vns  abgeschlagen. 
Dargegen  wolten  wir  mit  gewalt  doran  setzen.  Die  Spanier  aber 
haben  sich  hart  gewehret,  also  dasz  vnser  Volck  gesagt,  sie  hetten 
es  den  Portugesischen  Spaniern  nicht  getrawet,  dasz  sie  sich  also 
wehren  dörfften.  Die  Schift" seind  zu  beyden  seiten  also  zerschossen 
worden,  dasz  man  mehr  mit  stopften,  dan  mit  dem  Wind  zu  schaffen 
bekommen.  Also  ist  man  mit  schaden  voneinander  gescheiden.  Vnd 
seind  wir  mit  dem  Jacht,  welches  wir  angetroffen,  vnd  vnsert  halben 
in  grosser  gefahr  gestanden,  widerumb  fort  gesaglet,  vnd  endtlich 
jnsui  Prin-  kommen  auft"die  Jnsul  Principe.  Welche  Jnsul  die  Holander  vor  et- 
lich  Jahren  jnngehabt,  wie  auch  S.  Thomas  Jnsul  ').  Dieselbigen 
haben  jetz  die  Portugeser  widerumb  bekommen.  Daselbsten  haben 
wir  widerumb  die  löcher  in  vnserem  Schift"  nach  gelegenheit  ver- 
macht.  Dann  wir  allda  nicht  lang  haben  bleiben  können. 

Dise  Jnsul  Principe  ist  gelegen  ein  grad  bey  Norden,  ein  zierliches 
vnd  gantz  fruchtbares  Land  von  allerley  Gewachsen  gegen  Auffgang 
der  Sonnen :  aber  gegen  Nidergang  der  Sonnen  treftlich  hoch  von 
Felsen,  gleich  den  hohen  Thürnen.  Wir  haben  vns  aber  allda  nicht 
lang  auft'gehalten,  sondern  seind  widerumb  zu  sagel  gangen  nach 
Suden,  das  ist,  gegen  mittag  nach  Angola,  vnd  S.  Thomas,  welche 
Insul  stracks  under  der  Aequinoctiallinien  ligt.  Darneben  zwo  kleine  j^,,] 
Jnsul  ligen,  Rola,  vnd  Annabo,  12.  meil  von  Rola  ").  Jn  Annabo  aber 
wohnet  kein  Volck. 

Dieselbigen  Jnsulen  seind  gantz  fruchtbar  von  allerley  Obs,  sehr 
guter  BaumwoUen,  ausz  welcher  sie  kleidlin  machen.  Panne  3)  de  S. 
Thomas  genandt  bey  den  Spaniern.  Sonderlich  wachset  da  viel 
Zucker,welchen  sie  Mascovado'))  nennen,  weil  er  etwasschwartz  ist. 

i)  Zie  A  p.  LX  vlg.  —  Later  (1641)  is  het  nog  eens  veroverd  door  Jol,  genaamd  Houte- 
been,  zie  mijne  Inleiding. 

2)  L  das  Rolas  {Tortelduiven  eiland)  aan  de  zuidpunt  van  S.  Thomé,  en  het  veel  zuidelij- 
ker gelegen  eiland  Annobóm. 

3)  Port.  pano  en  panno,  Ned.  paan  en  paantje,  Fr.  pagne :  inlandsch  kleed. 

4)  Assucar  mascabado  —  ruwe  suiker. 


(37) 

Die  Jnsul  S.  Thomas  ist  gantz  rund  im  Circk  bey  5.  meilen  breit.  S.  Tiiomas. 
Allda  ligt  ein  Statt  vnd  Castell  S.  Thomas  genandt. 

Sonst  ist  zu  wissen,  dasz  dise  Jnsulen  vor  20.  oder  mehr  Jahren  ') 
von  den  Staden  geplündert  worden.  Aber  sie  haben  dieselbigen  nicht 
lang  behalten :  sondern  wegen  grosser  ungesundheit,  wei!  sie  des 
Lands  nicht,  wie  diePortugeser,  gewohnet,  verlassen  mussen.  Gleich- 
wol  haben  sie  allen  raub,  alsz  Glocken,  Geschütz,  dessen  sie  zimlich 
viel  gehabt,  vnd  Zucker  mit  hinweg  genommen.  Das  vbrige,  so  sie 
nicht  mit  nemen  können,  haben  sie  verbrennet. 

Jetzund  aber  ist  dise  Jnsul  von  den  Portugeseren  widerumb  also 
restituiert  vnd  gebessert,  dasz  sie  darausz  den  Holanderen  viel  trotz 
entbieten.  Wiewol  jhnen  solcher  trotz  auff  ein  zeit  vbel  abgangen. 
Dann  das  Schiff,  so  bey  vns  in  Ollibatta  gewesen,  vnd  mit  vns  ge- 
stritten,  ist  hernach  von  einem  Holander  in  grund  geschossen  wor- 
den, darinn  vber  20.  Mannen  jnnerhalb  zwoen  stunden  vmbkom- 
[48J  men.  Wir  aber  hattens  nicht  zu  gelachen  :  dann,  wie  man  im  Sprich- 
wort  sagt,  WO  man  zimmeret,  da  fallen  span  herab,  also  ist  es  vns 
auch  ergangen.  Dann  wir  auch,  wie  gemeldet,  Volck  verlohren,  vnd 
etliches  verwundet  worden.  Darneben  aber  froh  gewesen,  dasz  wir 
von  jhnen  frey  worden. 

Da  wir  aber  vermeint  in  Angola  widerumb  anzusaglen,  seind  wir 
verhindert  worden  von  dem  strengen  strohm  vnd  Wind,  so  ausz  Con- 
go  kompt.  Dann  daselbsten  der  Wind  9.  monat  ausz  Suden  wahet, 
vnd  3.  monat  ausz  Norden.  Haben  also  6.  Wochen  lang  versuchtauff- 
zufahren,  haben  aber  vnverrichter  sachen  vmbkehren  mussen.  Seind 
also  nach  Capo  Monte  2)  auff  900.  meil  gefahren  gegen  West  oder  Capo 
Nidergang  der  Sonnen,  wie  dann  allezeit  vnser  brauch  gewesen.  Da 
wir  ohne  einige  widrige  fortun  ankommen,  vnd  mit  etlichen  sachen 
an  das  Land  gefahren  seind,  den  handel  bey  demselbigen  Volck  zu 
suchen.  Sie  haben  aber  keine  anderen  Wahren,  als Helffenbein,  Reysz, 
vnd  ein  wenig  Gold.  Gehen  bekleidet  mit  baumwoUenen  Rocken 
bisz  an  die  knie :  die  armel  seind  einer  ellen  weit,  welche  sie  hinder- 
sich  auff  die  achseln  streichen,  wann  sie  etwas  zu  handlen  haben. 
Sie  tragen  auch  weite  baumwollene  höszlin  bisz  an  die  knie :  aber 
keinen  hüt,  auszgenommen  etwan  einer  der  fiirnehmsten.  Fürjhre 
Wahren  begeren  sie  gut  roth  Thuch,  möschine  3)  Kessel,  welche  sie 


i)    In  1399,  zie  A  p.  LXVI. 

2)  Cabo  Monte  (Cape  Mount)  aan  de  Greinkust  (Liberia). 

3)  Messing,  zie  hiervoren  p.  33. 


(38) 


Teuffels- 
dienst. 


Erschro- 
ckenliche 
stimm   des 
Satans. 


Fürwitz 
schadltcb. 


Crycry  ist 
der  böse 
Geist. 


zum  Saltzmachen  brauchen  •),  Corallen  von  glasz,  schlechte  Messer. 
Das  gehandlete  Thuch  schneiden  sie  zu  riemen,  welche  die  Weiber  [49I 
vmb  die  waiche,  etliche  vmb  die  köpff  binden.  Seind  gar  scham- 
hafftige  Leuth  beedes  Weib  vnd  Mann.  Aber  sie  batten  den  bösen 
Geist  an,  vnd  opfferen  jhme  so  ofift,  al^z  er  es  begert.  Reden  auch 
mit  jhme  persönlich,  wie  ichs  dann  selber  gehöret  hab.  Dann  wir 
daselbsten  etliche  Wochen  verblieben.  Bin  auch  an  das  Land  gegan- 
gen,  jhre  gelegenheiten  zu  besehen.  Des  andern  tags  sagte  mir  vn- 
ser  Comes,  der  ein  Seelander  war:  dasz  er  die  erschrockenliche 
stimm  dess  bösen  Geists  gehöret  habe,  welcher  an  die  Eynwohner 
begeret,  dasz  sie  jhme  opfferen  solten.  Da  ich  meinen  Comes  fragte, 
WO  sie  das  thaten  ?  sagte  er  :  im  Wald  ;  aber  es  dörffe  niemands  da- 
hin  kommen,  dann  der  Konig,  Thaba  Flamore  genandt,  vnd  seine 
Rahte.  Also  hab  ich  nun  selbiges  tags  etliche  mal  ein  gar  grausame 
stimm  gehöret,  vnd  gesehen,  wie  Weib  vnd  Kind,  auch  alle  die,  so 
nicht  darzu  gehören,  vor  grosser  forcht  vnd  schracken  des  bösen 
Geists,  in  jhre  Hauser  geflohen  seind. 

Nach  disem  hab  ich  gesehen  allerley  Speisz  hinausz  tragen,  alsz 
Reysz,  allerley  Fleisch,  wild  vnd  zamm,  auch  guten  Tranck.  Nun 
hat  mich  auch  das  wunder  gebissen,  vnd  die  fürwitz  gejucket,  dasz 
ich  gern  gewuszt  hette,  wohin  solche  speisen  getragen  werden.  Wel- 
ches  mir  einer  von  vnserem  Volck  angezeigt.  Seind  deszwegen  mitein- 
anderen  hingezogen  etwan  ein  Muszketen  schutz.  Da  dann  ein  solch 
jamerlich  geschrey  gewesen  bey  den  Eynwohnern,  welche  vns  ge- 
sehen hatten,  vnd  zu  vns  gesagt :  wann  wir  weiters  gehen  werden,  [5°] 
sowerden  wir  vom  Crycry  =)  oder  Schwangy  getödet  werden.  Des- 
sen aber  vngeachtet.alsz  wir  fortzugehenvnderstanden,  hat  der  böse 
Geist  ein  solch  wasen  angerichtet  mit  den  Schwartzen,  die  da  ge- 
opffert  haben,  vnd  dieselbigen  wider  vns  verhetzt,  dasz  sie  vns  ent- 
gegen  geloffen,  vnd  so  bald  sie  zu  vns  kommen,  mich  mit  nieinem 
Gesellen  mit  fausten  sehr  ubel  empfangen,  in  das  angesicht  ge- 
schlagen,  vnd  alles  genommen,  was  wir  bey  vns  gehabt  haben.  Doch 
seind  die  faust-straich  mir  nicht  so  beschwarlich  wesen,  alsz  das 
jamerliche  geschrey  vnd  tumult  des  Satans  zu  horen,  wiewol  wir 
jhne  nicht  gesehen  haben. 

Also  haben  wir  vns  gantz  blutig  und  blaw  widerumb  heimge- 
schickt  zu  unserem  Comes,  welcher  vnser  gelachet,  doch  auch  hal- 
ber  gewainet,  dann  er  vns  schon  verschetzt,  alsz  weren  wir  von  den 

i)    Zie  A,  p.  52.  —  Het  zout  werd  op  metalen  schalen  ingedampt, 
2)    Zie  noot  bij  p.  38. 


(39) 

Eynwohneren  erwürgt  worden.  Dann  sie  schon  von  vns  auszgeben 
hatten,  der  Crycry ')  habe  vns  erschlagen.  Dessen  sich  auch  vnser  Co- 
mes  fiir  sein  person  besorgt  hatte,  sie  werden  jhne  mit  gefahr  zu  gast 
laden,  vnd  alle  sachen  nemmen.  Nach  disem  der  König  des  abends 
widerumb  zu  Hof  kommen  von  seinem  Vatter  oder  Crycry,  wie  er 
jhn  nennet :  welcher  jhne  den  Thaba  oder  König  vberredt,  er  werde 
nach  seinem  tod  auch  vmb  einander  schwarmen,  wie  er,  namlich  der 
Crycry.  Auff  denselbigen  Abend  ist  vnser  Comes  zu  jhme  gegan- 
gen,  vnd  hat  geklagt,  wie  sein  Volck  mit  mirgar  vbel  vmbgegangen 
seye.  Wann  dann  solches  andere  erfahren  solten,  wurde  niemands 
mehr  dahin  zu  handlen  kommen  wollen.  Daraufif  Thaba  dise  ant- 
wort  gegeben :  Crycry  habe  solches  gebotten.  Dann  weil  wir  mit 
jhnen  nichts  zu  schaffen  haben,  solte  ich  auch  nicht  kommen  seyn, 
jhr  thun  zu  besichtigen  vnd  zu  verlachen. 

Diser  König  oder  Thaba  2)  Flamore  hat  Frantzösisch  geredt  3) ; 
aber  sein  Weib  (von  uns  Teutschen  4)  Maria  genandt)  redte  gut 
Niderlandisch,  war  schwartz  von  leib.  Dann  ein  anderer  Comes, 
welcher  sie  ausz  Camaronas  s)  gebracht,  vnd  bey  sich  zu  behalten 
begert,  also  von  jhme  die  spraach  erlehrnet.  Jst  aber  hernach  ausz 
disem  anlïisz  desz  Thaba  Fraw  worden :  der  Thaba  hat  vor  6.  Jah- 
ren  einen  Krieg  gefiihret,  vnd  denselbigen  Comes  gebatten,  mit 
jhme  zu  ziehen  in  den  Streit,  so  wolte  er  jhme  8.  centner  Helffenbein 
verehren.  Welches  dann  der  Comes  gar  gern  gethan,  dann  er  mit 
dem  Thaba  gar  wol  bekandt  war.  Alsz  sie  nun  mit  einander  auszge- 
zogen  in  den  Streit,  vnd  der  Comes  vnd  ein  Schiffknecht  vmbkom- 
men,  hat  der  Thaba  des  Comes  Fraw  zu  sich  genommen.  Sie  haben 
denselbigen  tag  jhrem  Abgott  (dem  leidigen  Satan)  so  viel  opffer 
gebracht,  alsz  20.  Manner  ertragen  können.  Jhre  Behausung  seind  Behausung 
sehr  artlich  vnd  wunderlich  gemacht.  Dann  dieselbigen  etwan  bey 
3.  schüh  erhöhet  seind  von  der  Erden  mit  4.  tritten  hinauff  zu  stei- 


i)    Zie  p.  38. 

2)  Thaba  zal  wel  een  inlandsch  woord  zijn.  In  de  memorie  door  De  Moucheron  aan  Wil- 
lem Lodewycksz  megegeven.dd.  igSept.  1598,  leest  men:  „sult  uwe  reyse  vorderen  naer  de 
custe  van  de  Maniguete  ....  schenckende  den  Tabe  oft  Coninck  van  der  rieviere  eenighe 
cleynicheyt ....  Vandaer  sult  voortvaeren  naer  der  riviere  van  Cestre . . . . ;  den  Coninck 
van  dier  plaetse  heet  Tabe  Framan".  Zie  de  Jonge  „Opkomst"  Dl.  I  p.  236. 

3)  Wat  niet  vreemd  is.  Reeds  in  1602  hadden  de  Franschen  een  vast  établissement  te 
Sestos,  Paris  genaamd  (zie  A,  p.  12)  en  zij  handelden  druk  aan  de  Greinkust  (zie  A,  p.  LV). 
Beteekent  Tabe  Framan  (zie  voorg.  noot)  wellicht  Tabe  Franschman  ? 

4)  „von  uns  Teutschen",  natuurlijk  in  den  zin:  „van  ons  Duitsen";  namelijk  Nederlan- 
ders, „the  Dutch". 

5)  Kamerun. 


(40) 

gen,  gantz  rund  vnd  mit  erden  bestrichen,  die  Dacher  von  Palmen- 
blatteren.  Sic  haben  keincBeth,  sondern  ligen  aufFden  hauten,  des    Is^] 
wilden  Viehes,  kleine  blöchlin  sind  jhre  hauptküsse. 

Grossege-  Vor  einem  Jahr  ohnegefahrlich,  eh  wir  dahin  kommen,  ist  allda 
ein  Holandisch  JachtschifF  zu  grund  gegangen.  Das  Volck  hat  sich 
meisten  theils  auff  das  Land  begeben.  Die  anderen  verhofften  sich 
zu  salvieren  mit  einem  Boot.  Seind  aber  alle  zu  grund  gegangen,  dann 
sie  ein  fewr  von  weitem  betrogen  hat,  welchem  sie  zugefahren.  So 
bald  sie  aber  auffs  Land  gestossen,  haben  sie  kein  fewr  mehr  ge- 
sehen. Welche  aber  sich  auff  das  Land  begeben  hatten,  seind  in  gros- 
ser  gefahr  gestanden.  Dann  der  böse  Geist  jhnen  mehr  laids  gethan, 
alsz  die  Eynwohner.  Es  hat  sich  jhrer  vast  niemand  annemmen  wol- 
len, alsz  diser  Thaba,  welcher  sie  wider  die  anderen  beschirmt  hat: 
aber  er  hat  nicht  verheissen  wollen,  sie  für  dem  Schwangy  ')  zu  be- 
schirmen.  Dann  sie  sich  selber  in  den  Walden  speisen  miissen,  in 
welchen  allerley  wild  Obs  wachset. 

Der  König  hat  jhnen  etwan  ein  hand  voU  Reysz  gegeben,  damit 
sie  nicht  hungers  sturben.  Vnd  alsz  sie  in  den  Walden  jhrer  nahrung 

Crosser  nachgczogen,  hat  der  böse  Geist  einen  solchen  grausamen  tumult 
erwecket,  wie  ich  selber  gehöret,  dasz  jhro  viel,  welche  sonst  vor 
hunger  sehr  schwach  waren,  erst  vor  schracken  gestorben.  Dann 
nicht  auszzusprechen  ist,  was  für  ein  erschrockenliche  stimm  daselb- 
sten  gehöret  wirdt,  dasz  einem  die  haar  vbersich  steigen  mochten. 

Diser  jhr  Crycry  vnd  Abgott  zwinget  sie,  dasz  sie  offtermals  jhre  [S3l 
Wohnungen  verlassen  ^),  vnd  anderstwohin  ziehen  miissen,  etwan 
in  vnbewohnte  Wald,  da  sie  jhnen  newe  wohnungen  auffrichten.  Vnd 
so  bald  er  das  Volck  will  fort  haben,  so  verdarben  alle  Gewachs  im 
Feld,  auch  der  Reysz,  ausz  welchem  sie  pflegen  Brodt  zu  machen. 
Dann  sie  den  Reysz  mit  Wasser  sieden,  bisz  er  dick  vnd  trocken  wirdt. 
Was  jhr  spraach  belanget,  weisz  ich  nicht  viel  darvon  zu  melden, 
dann  ich  nur  14.  tag  daselbsten  verblieben.Doch  hab  ichgespeuret, 
dasz  sich  jhr  spraach  auff  20.  oder  30.  meil  schon  anderet  3 ),  wie  bey 
vns  Teutschen  •«)  auch  beschicht.  Wann  sie  aber  mit  vns  handlen,  ge- 

i)    Schwangy  =  grigri,  zie  p.  50. 

2)  Dat  de  grigris  geraadpleegd  worden  wanneer  men  van  woonplaats  wil  gaan  verande- 
ren is  mij,  in  de  binnenlanden,  ook  wel  gebleken.  Dat  fetischwaarschuw  ingen  aanleiding 
kunnen  geven  tot  verplaatsing  is  zeer  waarschijnlijk. 

3)  De  Greinkust  (Liberia)  is  werkelijk  een  soort  staalkaart  van  allerlei  talen,  maar  er  zijn 
vermoedelijk  veel  aanverwante  dialecten  die  men  toch  maar  als  verschillende  talen  be- 
schouwt. Het  zou  anders  haast  niet  mogelijk  zijn  dat  mijn  tolk  (1908)  zich  in  elf  talen  vloeiend 
kon  uitdrukken. 

4)  In  den  zin  van  „Nederlanders"  (Dutch).  Zie  noot  4,  vorige  pag. 


(41) 

hets  allein  mit  deuten  7ai.  Esseindvvoletliche,  welches.oderj.wort 
Spanisch  reden. 

Sie  haben  bey  jhnen  ein  gut  Recht.  Dann  wann  einer  etwas  stillt,  Recht  in 
so  gehen  sie  zuni  Schwangy,  vnd  fragen  jhn,  wer  der  Dieb  sey,  welcher  Mome. 
es  jhnen  auch  anzeigt.  Alszbald  schlagen  sie  den  Dieben  zu  tod.  Da- 
hero  dann  selten  ein  Dicb  im  Land  gefunden  wirdt.  Doch  machen  sie 
es  wie  die  Juden,  welche  das  verbott  des  Diebstals  vnder  jhnen 
halten,  aber  jhnen  selbs  erlauben,  vns  Christen  zu  berauben  vnd  zu 
betriegen.  Also  thund  jhme  auch  dise  wilden  Leuth,  welche  vns  zu 
berauben  für  nichts  achten  i). 

Nachdem  wir  nun  vnseren  handel  mit  jhnen  verrichtet,  haben  wir  De  Rio  de 
vnser  Raisz  aufif  de  Rio  de  Sesto  -),  vnd  Palma  3),  wie  auch  gehn 
[54]  Gruvo  4)  fürgenommen.  Seind  sehr  lustig  anzusehen,  ligen  ohngefahr 
30.  meil  von  einander,  vnd  hat  jedes  sein  eigne  spraach.  Jn  welchen 
Orten  nichts  anders  dann  Pfeffer  (Malagetta  genandt)  vnd  Reysz 
wachset.  Es  kompt  zwar  allda  niemand  auffdas  Land,  dann  sie  jhre 
Wahren,  alsz  Pfeffer  vnd  Reysz,  in  die  Schifif  bringen,  für  welche  sie 
nichts  anders  dann  eysene  stab  begeren,  vnd  glasene  Corallen. 

Alsz  wir  nun  daselbsten  vnseren  Ancker  fallen  lassen,  seind  alsz- 
bald die  von  Sesto  vnd  beyligenden  Flacken  mit  viel  Malagetta  kom- 
men, vnd  haben  mit  vns  begert  zu  handlen.  Wie  sie  dann  auch  mit  Handel  in 
vnsauff  dise  weiszgehandlet :  wir  haben  jhnen  einen  grossen  Züber  5) 
dargestellet,  welchen  sie  zweymal  mit  Pfeffer  gefüllet,  vnd  bey  280. 
pfund  gewogen.  Dargegen  wir  jhnen  einen  stab  Eysen  gegeben.  Für 
den  Reysz  begerten  sie  nichts  anders,  dann  glasene  Corallen  jhren 
Weiberen  zu  kramen,  weil  der  Reysz  der  Weiberen  Wahr  ist :  der 
Malagetta  aber  der  Mannen.  Ausz  dem  Eysen  machen  sie  Armring, 
allerley  Waaffen,  alsz  Pfeyl,  Hasagay,  Messer,  vnd  andere  sachen. 
Haben  wir  also  in  4.  tagen  dz  Schiff  mit  Pfeffer  vnd  Reysz  vast  ge- 
füllet, vber  die  100.  lastschwar. 

Den  Reysz  haben  wir  sehr  wolfeyl  bekommen,  dasz  i.  pfund  nicht  Woifeiier 
höher  dann  auf  einen  rappenpfenning  6)  warth  kommen,  weil  wir    ^^"' 


i)  Tenzij  men  goed  geintroduceerd  is  en  de  bescherming  van  het  stamhoofd  geniet.  Zie 
A,  p.  iio,  voetnoot  2. 

2)  Rio  Sestos,  de  voornaamste  peperhaven.  Zie  A,  p.  11. 

3)  Vermoedelijk  een  rivier  beO.  Rio  Sestos,  b.v.  de  Sangwin,  waarbij  op  de  kaart  van 
Teixeira  (zie  A,  Bijlage  IV)  staat  aangeteekend  „palmar",  d.i.  palmbosch. 

4)  Verm.  Gribo  of  Grebo,  d.i.  naam  van  een  volksstam  aan  de  kust.  —  Sir  Harry  John- 
ston,  Liberia  Vol.  I,  p.  85,  merkt  op:  „thiscorruption  „Gruvo"  of  a  tribal  name  maybethe 
origin  of  „Kruboy."  —  Zie  echter  ook :  A,  p.  2,  noot  6. 

5)  Duitsch :  tob,  kuip ;  dus  in  scheepsnederlandsch :  een  balie  (fr.  baille). 

6)  Klein  Zwitsersch  koperstuk  (buiten  omloop);  tien  Rappenpfennig  maken  een  Batzen 


(42) 


Streit  mit 
Spaniern. 


Festung 
Nassaw. 


Spanische 
werden  ge- 
schlagen. 


Glückliche 
ankunfft    in 
Holland. 


jhnen  auffjhr  begeren  schlechte  glasene  Corallen  gegeben,  welche  in 
Holand  gar  wolfeyl  seind. 

Hierauff  seind  wir  fortgesaglet,  vnd  wideriimb  aufif  Genea  gefahren 
zu  vnserem  Commendatorn .  Haben  aber  zu  vor  versuchen  mussen,  was 
die  Spanische  Galleen  können.  Dann  alsz  wir  mit  vnserem  Schiff  bey 
dem  Castell  de  Mina  ankommen,  vnd  die  2.  Portugalesische  Galeen 
vns  ersehen,  haben  sie  vns  alszbald  angefallen.  Vnd  dieweil  es  ge- 
meinlich  auff  den  mittag  still  ist,  also  dasz  gar  kein  Wind  wahet, 
haben  wir  nicht  weiters  kommen  können.  Seind  also  vonjhnenmitge- 
walt  angefallen  worden,  dasz  wir  vns  nach  vnserem  besten  vermogen 
mit  Gottes  hülff  gewehret  vnd  erwehret  haben.  Welcher  streit 
2,  stund  gewahret.  Endtlich  ist  ein  guter  Wind  kommen,  welcher 
vnser  Schiff  nach  der  Festung  Nassaw  geführet.  Damalen  wir 
noch  3.  meil  wegs  darvon  gewesen.  Ausz  welcher  Festung  sie 
alles  gehöret  vnd  gesehen  '),  was  sich  mit  vns  zugetragen.  Jst  der- 
halben also  bald  ein  Schiff  mit  etlichen  Soldaten  vns  zu  hülff  kommen : 
welches  vns  einen  frischen  muth  gemachet.  Wie  bald  nun  die  auff 
den  Galeen  den  Succursz  oder  entsatz  gesehen,  haben  sie  die  flucht 
geben  wollen :  seind  aber  machtig  zerschossen  worden,  vnd  haben 
bey  80.  Mann  verlohren.  Also  seind  wir  nun  mit  Gottes  hülff  abermals 
darvon  kommen.  Da  wir  nun  des  anderen  tags  für  die  Festung  Nas- 
saw vnd  More  kamen,  haben  wir  Gott  gedanckt  wegen  bewiesener 
gnad  vnd  hülff.  Daselbsten  haben  wir  die  todten,  so  wir  im  streit 
bekommen,  vergraben,  namlich  eilff  Mann.  Vnd  alsz  vnsere  vbrigen 
krancken  vnd  verwundten  widerumb  geheilet  waren,  haben  wir  vns 
fertiggemachtauffHolandzumitvnseremwolgeladenen  Schiff.  Dann 
wir  heimgebracht  haben  Malagetta  oder  Pfeffer  100  last,  welches  4. 
tausend  centner  machet:  item  Helffenbein,  vnd  1000.  pfund  Gold  2). 
Vnd  seind  also  alle  Wahren  in  vnserem  Schiff,  auff  10.  tonnen  Gold 
geschetzt  worden,  Dise  Raisz  hat  gewahret  26.  Monat. 
ENDE  DER  ANDEREN  RAISZ. 


IssJ 


(zie  p.  8)  uit.  De  naam  is  waarschijnlijk  afkomstig  van  een  stuk  dat,  reeds  in  de  15'  eeuw, 
in  de  Breisgau  dienst  deed,  waarop  een  „ravenkop"  was  gestempeld. 

1)  Kasteel  Nassau,  te  Mouree,  lag  18  K.M.'vanS.  Jorge  da  Mina;  dat  is  even  ver  als  van 
Scheveningen  (haven)  tot  Katwijk  (sluizen).  Daartusschen  in  lag,  in  later  tijd,  nog  het  En- 
gelsche  Cape  Coast  Castle,  op  7  K.M.  van  Mouree  en  11  van  S.  Jorge  I 

2)  Waarde  alleen  aan  goud  een  half  millioen  guldens. 


DIE  DRITTE  R  AISZ, 

NAHER  GENEA,  AUFF  DIE 

FESTUNG  NASSAW,  ZU  MORE  IN  GENEA  DES 
KÖNIGREICHS  SABOU. 

Anno  1617.  im  Herbstmonat  hab  ich  mich  aufif  ein  gefahrliche 
Raisz  begeben  nach  Genea,  aufif  die  Festung  Nassaw  ').  Dann 
es  ein  sehr  vngesund  Ort  ist,  vnd  niemand  gern  dahin  zeucht. 
Deszwegen  man  eine  gute  besoldung  dahin  bekompt.  Ob  gleichwol 
aber  die  gesundheit  und  das  leben  mit  keiner  besoldung  zu  kauffen: 
jedoch  hab  ich  mich  zu  Amsterdam  auff  des  Printzen  Hof  ^)  verfügt, 
vnd  daselbsten  nur  von  weitem  horchen  wollen,  wie  die  sachen  be- 
schaffen.  Alszbald  aber  haben  mich  etliche  bekandte  angesprochen, 
vnd  gefragt,  ob  ich  den  Herren  Staden  aufif  der  Festung  Nassaw  zu 
dienen  begere?  Jch  antwortete,  ja.  Daraufif  ward  ich  zur  Admirali- 
tet  gefordert.  Dann  es  gebrauchig,  dasz  kein  Balbierer  oder  Feld- 
scharer  ohnexaminiert  angenommen  wirdt.  Bin  also  von  zween  Doc- 
torn  vnd  zween  Chirurgen  meiner  kunst  halben  examiniert  vnd  er- 
[58]  forschet  worden.  Hieraufif  bin  ich  widerumb  für  die  Raht  der  Admi- 
ralitet  gefordert,  mit  meinem  Jungen  3)  angenommen,  vnd  vnder 
dem  General  Calancio  4)  von  Harlem  gemustert  worden,  vnd  aufif  General 
dem  Schifif  von  Orlog,  genandt  Gellerland,  mit  125.  Soldaten  s)  nach  rI^'j, 
der  Festung  Nassaw  gefahren.  Wir  hatten  zwar  auff  disem  Schifif 
nichts  anders  gehabt,  alsz  Munition,  und  Proviant.  Dann  alle  Jahr  nur 
ein  Schifif  mit  Proviant  in  Genea  fahret  aufif  die  Festung  mit  frischem 
Volck,  weil  das  Volck  daselbst  hefftig  stirbt,  vnd  sonst  vmbkompt, 
dasz  ofiftermals  von  icx).  kaum  10.  widervmb  heimkonimen  ^).  Wir 
hatten  aber  auch  noch  ein  grosz  Schifif  geladen  mit  Stein  vnd  Kalch 


i)    Tot  op  de  stichting  der  W.  I.  C.  behoorde  het  Kasteel  Nassau  te  Mouree  aan  den 
Staat;  B.  trad  nu  in  iaiti/sdienst;  hij  moest  dus  bij  eene  Admiraliteit  aanmonsteren. 

2)  Het  ., Prinsenhof",  thans  raadhuis,  destijds  zetel  van  de  Admiraliteit  Verg.  noot,  p.  91. 

3)  De  „assistent",  /uei  de  „ziekentrooster",  die  een  soort  hulpdominé  was. 

4)  Jacob  Adriaenssen  Clantius,  die  het  fort  Nassau  te  Mouree  in  1612  had  gesticht.  Zie 
de  Instructie  voor  die  stichting  dd.  10  Dec.  i6ii,  bij  De  Jonge,  „Oorsprong"  p.  40  vlg. 

5)  Zie  p.  62,  aant.  4. 

6)  Het  „Kerkhof  der  Blanken",  zie  A,  p.  86,  voetnoot  3. 


(44) 

zum  Baw  ')•  Daraufifwir  nach  Tessel  gesaglet.  Doch  hat  man  das 
Schiff  nicht  voll  laden  können,  bisz  wir  gehn  Tessel  kommen.  Das 
Schiffaber  mit  Geschütz  vnd  Volck  ist  hernach  gefolget.  Das  einte 
Schiff  ward  genennt  der  vveisse  Löw,  das  andere  aber  der  Samson. 

Seind  also  mit  gutem  Wind  ausz  Holand  gefahren  bisz  an  die  ende 
des  Königreichs  Engelland.  Daselbsten  haben  wir  einen  anderen 
Wind  bekommen  mit  einem  Sturmwind,  also  dasz  wir  jnnerhalb  8. 
tagen  auff  die  höchte  von  Capo  Verde  kommen,  vnd  auff  1 80.  meil 
gegen  West,  mit  soldier  grausamen  ungestiimme,  dasz  wir  28000. 
Grosse  vn-  gebacken  stein  haben  mussen  in  das  Meer  werffen.Vnd  hat  sich  doch 
vndgHahr.  ^as  harte  Watter  nicht  gelegt,  sondern  je  langer  je  mehr  gewütet: 
jnnmassen  2.  Schiff  von  vns  kommen  vnd  weggestossen  worden. 
Vnser  Schiffaber  ist  4. tag  vnd  nacht  ohne  einigensageldiircliGottes    [59] 
gnad  fortgetrieben  worden.  Hat  aber  endtlich  also  starck  angefangen 
zu  rinnen,  dasz  alles  Volck,  die  Soldaten  vnd  Bootsgesellen,  tag  vnd 
nacht  ohne  vnderlasz  haben  mussen  wasser  schöpffen,  vnd  vns  keines 
anderen,  danndesz  tods  alle  augenblickzu  versehen  hatten.  Welche 
gefahr  desto  grösser  war,  dasz  das  Schiff  mit  barren  ')  oder  wallen 
bisz  an  die  Mannswaiche  gefüllet  worden.  Also  nichts  anders,  dann 
der  undergang  vor  augengewesen.  Damalen  der  Schiff-Patron,  bey 
80.  Jahren  alt,  bezeuget,  dasz  er  niemals  solch  schwar  Watter  ge- 
sehen, alsz  aber  dises  war.  Jch,  für  mein  person,  kan  nicht  genugsam 
beschreiben  noch  auszsprechen  die  grosse  angst  vnd  noth,  so  im 
Noth  leh-    Schiff  war.  Dann  vnser  vber  die  200.  Mann  gewesen.  Hatten  damalen, 
als  vns  das  Wasser  ins  maul  gieng,  gelehrnet  batten,  vnd  vnser  hoff- 
2  Cor.  I,       nung  auff  Gott  allein  setzen,  der  auch  die  Todten  lebendig  machet. 
Dann  wann  es  solte  gefahlet  haben,  ware  kein  einiger  nicht  darvon 
kommen.  Aber  Gott  der  allmachtige  ist  mit  seiner  hülff  am  nachsten 
Gotthiim    gewesen,  da  die  noth  am  grösten  war.  Dann  den  7.  tag  ist  es  gantz 
wann  still  vnd  geschlacht  auff  dem  Wasser  worden.  Deszhalben  wir  alle 

Uchehuiff    ™'*  einanderen  auff  vnsere  knie  nidergefallen,  vnd  Gott  gedancket  ha- 
auszist.       ben,  dasz  er  vns  ausz  so  grosser  gefahr  erlöset.  Sagten  auch  zu  ein- 
anderen, wann  vns  Gott  in  Genea  auff  die  Festung  helffen  werde, 
wollen  wir  in  disem  alten  Kriegsschiff  nicht  wider  heimfahren.  Dann    [60] 
es  bey  28.  jahr  alt  war,  vnd  in  der  gewaltigen  Meerschlacht,  zwischen 


i)  Dus  was  het  Kasteel  Nassau,  waaraan  in  1 612  was  begonnen,  in  1617  nog  niet  gereed. 
Iets  verder  blijkt  dat  er,  op  de  reis,  28000  baksteenen  overboord  gezet  werden.  Het  was  dus 
een  schip  met  bouwmaterialen  die  hard  noodig  waren. 

2)     De  „baren"  (golven). 


(45) 

Spania,  vnd  Barbaria  in Jstrcto  deGibraltar,  Anno  1 609. ')  beschehen, 
gebraucht  worden.  Damalen  dann  auch  der  berhümbte  Admiral  Jacob 
von  Hemkirch,  wie  auch  der  Spanische  Admiral  Don  Jan  Vajardo  ^) 
auff  dem  platz  geblieben.  Vnd  also  kein  wunder,  dasz  es  vns  schier 
mit  diseni  Schiffgefahlet  hette.  Dann  es  im  selbigen  Streit  machtig 
gerambariert  vnd  zerstossen  worden. 

Drey  tag  hernach  ist  ein  feiner  guter  Wind  kommen  ausz  Osten 
mit  einem  dicken  Nabel.  Vnd  hat  das  Volck  gesagt,  die  schwartzen 
Teufiel  haben  die  stein  gemahlen  vnd  zerschlagen,  vns  noch  mehr 
verdriesz  anzuthun.  Dann  vnser  Schiff,  vnd  alles,  was  darinnen  war, 
so  roth  worden,  als  wann  es  mit  ziegelstein  were  angestrichen  wor- 
den 3). 

Endtlich  seind  wir  nach  grosser  gefahr  vnd  angst  in  die  JnsuljnsuiSaiei- 
Sarelliones  4)  kommen,  daselbsten  wir  vnser  Volck  etliche  tag  mit 
allerley  Obs  widerumb  erquickt  haben.  Dann  im  selbigen  Land  aller- 
ley  wild  Obs  wachset.  Die  Lemonenbaum  stehen  so  dick  in  einander, 
alsz  in  vnseren  Landen  die  Eychbaum :  werden  in  grosser  menge, 
wie  die  Eychlen  auffgelesen. 

Es  hat  daselbsten  ein  gut  Volck,  seind  danckbar,  wann  man  jhnen 
auch  das  geringste  verehret.  Doch  ist  jhnen  nicht  durchausz  zu  tra- 
[61]    wen.  Dann  sie  ofiftermalen  von  den  rauberischen  Frantzosen  vnder 
oen  schein  des  handels  vberfallen  vnd  beschadiget  werden. 

Dise  Leuth  halten  sich  wie  die  Moren,  welche  nur  600.  meil  von 
einandern  gelegen  seind,  Sie  haben  aber  auch,  wie  jhre  benachbar- 
ten,  allerley  teufflische  Abgötter,  denen  sie  dienen.  Sie  werden  alle 
beschnitten  wie  die  Türcken.  Aber  die  Türckische  oder  Mahometi- 
sche  Religion  halten  sie  nicht.  Seind  vast  bekleidet,  wie  die  Moren 
mit  kurtzen  Rocken  bisz  an  die  knie,  so  von  baumwollen  gemacht 
seind. 

Dises  Land  ligt  auff  8V2  grad  bey  Norden.  Jhre  Hauser  vnd  woh- 
nungen  seind  wie  in  der  Jnsul  Capomonte  5).  Dann  sie  an  einander 
grentzen.  Sie  haben  anders  nichts  zu  handlen,  alsz  Elephanten-bein 


1)  Moet  zijn  1607.  B.  maakt  dezelfde  fout  op  p.  iio. 

2)  Don  Luiz  de  Fajardo  streed  in  1606  tegen  Reinier  Claeszen.  Opperbevelhebber  bij 
Gibraltar  {1607)  was  Don  Juan  d'Alvares  d'Avila;  B.  maakt  deze  foiit  ook  weer  op  p.  110. 

3}  In  de  streken  waar  het  schip  zich  bevond,  komt  zoogenaamde  „Roode  mist"  voor, 
een  gevolg  van  overwaaiend  fijn  stof  uit  het  binnenland.  Dit  was  het  waargenomen  ver- 
schijnsel. 

4)  Het  woord  Insul  is  misplaatst,  beter :  de  baai  en  reede  van  Serra  Leoa. 

5)  D.  i.  bij  Cabo  Monte  (Liberia). 


(46) 

vnd  zahn.  Dann  es  daselbsten  sehr  viel  Elephanten  hat,  welche  oflf- 
termals  bisz  in  jhre  wohnungen  kommen  '). 

Nach  dem  nun  vnser  Volck  erfrischet  worden,  haben  wir  die  Ancker 
widerumb  auffgezogen,  vnd  vnseren  weg  nach  der  Festung  genom- 
men. Seind  also  Ost-warts  eingesaglet,  bisz  wir  endtlich  die  Festung 
ersehen.  Dafiir  wir  Gott  gedanckt  haben,  dasz  er  vns  so  weitgebracht, 
vnd  erhalten. 

Alsz  wir  beyCapoCurso^)  ankommen  waren,  seind  vns  alszbald  et- 
liche  Soldaten  ausz  der  Festung  entgegen  kommen,  welche  vns  mit 
freuden  empfangen.  Dann  sie  alle  vermeint,  wir  seyen  zu  grund  ge- 
gangen.  Dann  die  zwey  anderen  Schifif,  (wie  droben  vermeldet)  so 
bey  vns  im  Sturm  gewesen,  vnd  4.  Wochen  vor  vns  ankommen,  für  L^^l 
die  gantze  warheit  gesagt,  wir  seyen  alle  ertruncken.  Sie  hatten  aber 
grossen  hunger  gelitten,  dann  sie  jhr  Proviant  bald  verzehrt.  Seind 
vn^rhoftte  (]eg2wegen  froh  gewesen, dasz  wirzujhnenmitvnsererProviantkom- 
men  seind. 

Alsz  wir  nun  zu  More  vor  der  Festung  ankommen,  haben  vns  alle 
andere  Schifif,  so  allda  angelangt,  mit  Ehren-  vnd  Salveschützen  ausz 
160.  grossen  stucken  empfangen.  Da  hat  der  General  3)  das  newe 
Kriegsvolck  auff  das  Land  geführet  mit  fliegenden  Fahnen.  Von  dem 
alten  Volck  aber,  so  jhre  zeit  auszgestanden,  seind  etwanbey  20.  im 
leben  gewesen  4),  mehrtheils  kranck  vnd  schadhaftt :  seind  alszbald 
in  das  Schifif  gebracht  worden.  Denselbigen  haben  wir  gesagt,  dasz 
vnser  Schifif  gantz  bawfellig:  solten  sich  deszwegen  wol  bedencken, 
Beschwar-  ob  sic  sich daraufif wagcn  wollen .  Sie  ant worteten  vns :Wann jhr  ewere 
hertz^aBt!"  zeit  werden  auszgestanden  haben  wie  wir,  werden  jhr  euch  vor  der- 
gleichen  gefahr  desz  Schififs  halben  nicht  entsetzen.  Dann  es  jhnen 
nicht  Srger  ergehen  könne,  alsz  aufif  der  Festung.  Wie  ich  dann  auch 
hernach  selbs  erfahren  hab. 


1)  De  olifanten  mijden  de  nederzettingen  van  raenschen  niet,  zoolang  geen  al  te  sterke 
vervolging  hen  schuw  gemaakt  heeft.  (Zie  b.v.  Anderson  p.  83).  Zij  brengen  dikwijls  groote 
schade  toe  aan  jonge  aanplantingen. 

2)  Cabo  do  Corco  {van  het  geitenbokje),  thans  Cape  Coast.  zie  A  p.  84,  voetnoot  2. 
Misschien  was  daar,  in  Brun's  tijd,  reeds  een  Nederl.  factory,  want  in  1637  werd  er,  volgens 
Valckenburgh's  deductie  (1659).  eene  factorij  opgeheven.  Het  w.as  zeker  een  belangrijke 
handelsplaats ;  De  Marees  noemt  het  de  „fraeyste  Merct"  en  geeft  er  daarom  een  teekening 
van  (A,  p.  62). 

3)  Namelijk  Clantius,  zie  p.  57.  * 

4)  De  bezetting  was  oorspronkelijk  geraamd  op  50  a  60  man  (zie  Instructie  voor  Clantius 
bij  de  Jonge.  „Oorsprong"  p.  41).  —  Dat  men  er  in  1617  wel  125  uitzond  (zie  hiervoren  p. 
57)  bewijst  dat  er  ernst  bij  de  zaak  was  en  dat  er  in  de  ruimte  op  verliezen  door  afsterven  ge- 
rekend was. 


(47) 

Jn  der  Festung  haben  wir  gefunden  40.  Mann  voller  Wurmen  '), 
darvon  in  folgendem  mehr  soll  gemeldet  werden.  Da  hat  man  das 
frische  Volck  vnder  das  alte  getheilet,  vnd  die  Munition,  samptdem 
Proviant,  ausz  dem  Schiff  auff  die  Festung  getragen  mit  sehr  grosser 
[63]  mühe.  Dann  die  Festung  auff  einem  sehr  hohen  Berg  ligt,  vnd  hat 
man  keine  Ross,  so  darzu  zu  brauchen  weren,  sondern  es  musz  alles 
durch  die  Menschen  verrichtet  werden. 

Daselbsten  gibt  es  viel  krancker  Leuthen,  von  wegen  der  grossen  Die  Festung 
hitz  desz  Lands,  deren  die  Leuth  nicht  gewohnet  seind.  Von  vnseren  ^ehr  vnge- 
Leuthen  seind  vns  innerhalb  3.  Wochen  bey  20.  Mann  gestorben,  ^""'^• 
vnd  bey  30.  kranck  worden.  Es  verderben  sich  aber  auch  etliche  selbs 
mit  vnordenlichem  essen  vnd  trincken.  Wir  hatten  bey  vns  einen 
Prediger  ausz  Holand,  Herman  Janson  genandt,  welcher  zwar  die 
vnseren  zur  bescheidenheit  vnd  massigkeit  in  essen  vnd  trincken 
vermahnet.  Weil  sie  aber  seiner  nur  gespottet,  hat  er  sichwiderumb  Verazhtung 
in  das  auszgeladene  Schiff  naher  Holand  begeben.  Mit  welchem  «ch  g^J!  jj^ad. 
auch  gern  abgescheiden  were.  Es  hat  aber  nicht  seyn  können.  Dann  '"^''• 
der  ander  Feldscharer,  sampt  seineni  Jungen,  gestorben,  vnd  also 
an  hülff  vnd  raht  wegen  der  krancken   gemanglet  hat.  Aber  der 
General  gab  mir  mit  meinem  Jungen  ein  eigen  Losament  eyn.  Da 
hab  ich  alszbald  allerley  Patiënten  bekommen,  welche  mit  Wurmen 
in  dem  fleisch,  vnd  anderen  offenen  schaden  geplagt  waren.  Neben 
dem,  dasz  ich  einen  guten  Tisch  hatte,  haben  die  Herren  der  Admira- 
litet  alle  Medicamenten,  welche  ich  gebraucht.  ausz  jhrem  Seckel  be- 
zahlet  2). 

Biszhar  hab  ich  nun  vermeldet,  wie  es  vns  ergangen  sey,  eh  wir 
auff  die  Festung  kommen.  Jetzund  vvill  ich  anzeigen,  was  es  für  ein 
I64]  gelegenheit  mit  derselbigen  habe.  Sie  ligt  auff  5.  grad  bey  Norden  ceiegenheit 
der  Aequinoctiallinien,  3.  meil3)  vondemgewaltigenCastelldeMina,  Nassaw.""^ 
allda  die  Portugaleser  ligen.  Jst  gebawen  worden  Anno  1612.  Der 
anfang  dises  Baws  geschahe  vnder  dem  General  Callancio,  vnder 
welchem  ich  auch  3.  jahr  gedienethab.  Ligt  auff  einer  gar  lustigen 
höhe  am  Meer  oberhalb  dem  plasz  More,  welches  Land  vnder  dem 
König  von  Sabou  gelegen,  dessen  Namen  ist  Henna  Jafar  Jafary. 
Dann  Henna 4)  heiszt  einen  König,  vnd  Jafar  Jafary  ist  sein  eygener 
Nam. 


i)    Guinee  worm,  zie  A,  p.  200  vlg. 

2)  Een  nieuw  bewijs  dat  men  van  hoogerhand  de  zaak  ernstig  bedoelde  en  het  den  arts 
niet  aan  steun  liet  ontbreken. 

3)  Mijlen  van 6,329  K.M. ,  dus  afstand  igK.M.  In  rechte  lijn  bedraagt  de  afstand  18  K.M. 

4)  Bij  De  Marees:  Aene  en  Aené  Kaché.  Zie  A,  p.  91  en  254. 


(48) 


Feind- 
schafft  zwi 
schen  Ho- 
land  vnd 
Spanien. 


Arglistig- 
keit  der 
Schwart- 
zen. 


Tyranney 
der  Spa- 


Die  vrsach  aber,  dasz  dise  Festung  gebawen  worden,  ist  dise.  Die 
Holander  hatten  den  meisten  Goldhandel  mit  den  Schwartzen  da- 
selbsten.  Dann  die  Holander  allerley  Wahren  haben,  vnd  den  Schwart- 
zen mehr  für  jhr  Gold  geben,  alsz  die  Spanier. 

So  hatten  auch  die  Holander  offtermals  grossen  streit  mit  diser 
Spanischen  Festung.  Dann  die  Spanier  allezeit  4.  Galeen  gehalten 
haben  auff  die  Holander.  Vnd  wann  die  Holander  etwan  ein  Jacht- 
schiff  auff  dem  Land  haben  angefangen  zu  bawen  :  haben  alszbald 
die  Spanier,  mit  hülfifder  Schwartzen,  die  Jacht,  wie  auch  den  Flecken 
More  verbrennt  '),  vnd  das  Volck  erschlagen.  Dann  der  Guberna- 
tor  2)  hat  den  Schwartzen  versprochen,somanchenKopffvon  Holan- 
deren sie  jhme  bringen  werden,  so  manche  halbe  bande  Golds  sie 
darfür  haben  solten.  AIso  haben  nun  die  Spanischen  Schwartzen  an- 
gefangen den  Holanderen  die  köpff  abzuhawen,  wo  sie  dieselbigen  an- 
getroffen.  Haben  auch  der  abgestorbenen,  welche  die  Holander  an 
demOrt,  da  jetzunddie  Festungstehet,begraben,nichtverschonet3). 
Also  manchen  todten  herfür  gegraben,  vnd  jhnen  noch  bey  nacht 
die  köpff  abgehawen,  welche  sie  den  Spaniern  'gebracht,  vnd  die- 
selbigen hiemit  betrogen  haben. 

Die  Spanier  aber  haben  endtlich  so  grosse  tyranney  gegen  den 
Schwartzen  geübet,  dasz  sie  dieselbigen  nicht  mehr  dulden  können. 
Deszhalben  die  Spanier  jhnen  entlauffen  mussen. 

Dahero  dann  der  König  von  Sabou,  welcher  mit  den  Holanderen 
gehandlet,  von  etlichen  Comissen  4)  erfragt:daszGraffMauritzoder 
die  Herren  Staden,  wann  der  König  das  Land,  da  die  Holander  jhre 
Jachtschiff  machen,  vbergebe,  alszdann,  zur  defension  der  Holan- 
deren, eine  Festung  wider  der  Spaniern  eynfall  bawen  wurde.  Auff 
solches  dann  der  König  zween  seiner  Dieneren  in  Holand  zu  dem  Grafif 
Mauritz  vnd  den  Herren  Staden  gesandt  5),  vnd  jhnen  das  Land  vnd 


i)  Mouree  schijnt  in  1610  en  161 1  door  de  Portugeezen  te  zijn  plat  gebrand.  Zie  De  Jonge 
„Oorsprong"  p.  37/38. 

2)  De  Gouverneurs  van  S.  Jorge  da  Mina  waren  na  1612 :  Duarte  de  Lima,  na  1615  Pe- 
dro  da  Silva,  in  1623  Emmanuel  da  Cunha.  Zie  v.  Wassenaer,  Dl.  VI,  p.  67. 

3)  Slaat  vermoedelijk  op  iets  dat  den  6«"of  7'° Januari  1610  gebeurd  is:  „hebben  de 
doode  licliaemen  opgegraven,  de  hoofden  daervan  gesneden,  gevilt  en  met  hen  genomen 
enz.".  Zie  Vertoog  van  de  Bewindhebberen  der  verschillende  Compagnien,  bijDeJonge, 
„Oorsprong",  p.  35. 

4)  Konimiezen,  van  de  schepen. 

5)  De  Vorst  van  Sabou  had  omstreeks  161 1  twee  zijner  ondeidanen  als  gezanten  naar 
Nederland  doen  vertrekken.  Zij  heetten  Carvalho  en  Marinho  en  hadden  in  opdracht  pro- 
tectie te  verzoeken.  Zie:  Deductie  van  Valckenbnrgh,  bij  De  Jonge,  „Oorsprong"  p.  63. — 
Te  gelijker  tijd  richtten  de  belanghebbende  handelaren  zich  collectief  tot  de  regeering,  met 


I65I 


(49) 

platz  More  zu  einer  Festung  vbergeben  hat.  Dieselbigen  Abgesand- 
ten  kamen  bald  widerumb  mit  zweyen  Kriegsschiffen  vnd  zweyen 
Jacht  beglaitet.  Seind  auff  den  i.  Martij  1612.  mit  500.  Mann  ') 
ankommen,  vnd  haben  im  anfang  ein  Spanische  Galeen  erobert. 
Darauff  die  Festung  angefangen  bawen.  Da  dann  Herr  General  Jacob 
Adrianson  Callancius  die  erste  schaufel  in  die  hand  genommen,  vnd 
[66]  eine  kleine  schantz  auffzuwerffen  angefangen.  Welche  hernach,  mit 
hülff  der  Schwartzen,  so  von  den  Spaniern  vertriben  waren,  zu  einer 
gewaltigen  Festung  worden,  vnd  genennt  Fort  Nassaw :  dieweil  der  jaw. 
König  von  Sabou  disen  platz  dem  Graffen  Mauritz  von  Nassaw  ge- 
schencket.  Sie  hat  3.  Bollwerck,  vnd  einen  halben  Mond,  und  ist 
jetzund  mit  lustigen  steinenen  Hauseren  gezieret :  also  dasz  gewaltige 
defension  darausz  beschehen  kan.  Zwar  sie  hat  keine  Mauren  von aus-  Wie  die 

Wahl  bey 

sen  herumb :  aber  gar  tieffe  graben :  hohe  vnd  dicke  Wahl.  AUda  der  Festung 
wachset  viel  reiszholtz,  welches  in  die  Wahl  «)  gebraucht  wirdt,  dann  „jachet'  ^^' 
es  gar  fest  machet.  worden. 

Man  hat  auch  daselbsten  kein  frisch  Wasser.  Aber  wir  haben  in 
einem  steinenen  Gewölb,  welches  bey  400.  füder  3)  wassers  haltet, 
gut  ragenwasser  ein  gantz  jahr  lang  frisch  behalten  können.  Sonsten 
ist  kein  wasser  anzutreffen  auff  2.  stund.  Welches  jetzund  sehrge- 
fahrlich  ist  zu  holen. 

Jn  diser  Festung  4),  wie  auch  zu  Accara,  hab  ich  Leuth  gesehen. 


verzoek  dat  zij  een  fort  zou  laten  bouwen.  Zie  Verloog  van  Bewindhebberen  bij  r>e  Jonge, 
„Oorsprong"  p.  51  vlg.  Er  werd  blijkbaar  spoedig  aan  voldaan. 

i)  De  vloot  waarmede  Clantius  destijds  uitzeilde  bestond  uit  een  schip  van  oorlog  be- 
mand met  80  en  drie  fregatten  elk  bemand  met  20  koppen,  totaal  140  (zie  de  Jonge,  „Oor- 
sprong" p.  15).  Er  kunnen  echter  allicht  koopvaardijschepen  geweest  zijn,  welker  beman- 
ningen bij  het  leggen  van  de  grondslagen  de  behulpzame  hand  leenden.  —  Nadere  bijzon- 
derheden omtrent  de  stichting  van  het  fort  zijn  niet  bekend  (zie  De  Jonge,  „Oorsprong"  p. 
15).  Het  Rijks  Archief  bezit  een  fraaie  teekening  van  het  Fort,  uit  het  jaar  1629,  door  Hans 
Propheet  (tentoonstellingszaal) ;  verder  van  1640, 1786,  1790.  Zie  ook  illustraties  bij  Dapper, 
Bosman  e.a. 

2)  Versta  in  de  „wallen". 

3)  Algemeene  benaming  van  een  inhoudsmaat  voor  natte  waren ;  naar  plaatselijk  ge- 
bruik wat  grooter  of  wat  kleiner  dan  een  ton  ad  1000  Liters.  (Ned.  „voeder").  De  bezetting 
was  dus  vrij  ruim  van  water  voorzien,  zelfs  indien  de  400.000  L.  een  heel  jaar  moesten  strek- 
ken. Per  60  koppen  bezetting,  komt  men  dan  op  een  rantsoen  van  16  L.  per  man  en  per  dag 
dat  is  3  maal  meer  dan  het  wettig  rantsoen  op  een  Ned.  zeilschip  (4^/4  L.),  tweemaal  meer 
dan  het  wettig  rantsoen  op  een  Ned.  oorlogsschip  (7  L.),  en  evenveel  als  het  „groot  rantsoen" 
bij  de  Fransche  Marine.  Men  kan  dus  zeggen  dat  er  water  aanwezig  was  voor:  drinken, 
koken,  plunjes  wasschen,  schoonmaken  van  eetgerei,  en  zelfs  op  vrij  ruime  schaal  voor 
lichaam  wasschen. 

4)  De  voorstelling  in  de  navolgende  alinea's  vervat,  is  geheel  bezijden  de  waarheid  en 
heeft  veel  kwaad  gedaan  aan  de  eerlijke  historische  voorstelling.  Zie  daarover  A  p.  XXX  VI 
vlg.  en  p.  209  voetnoot. 

4 


(So) 


Verbunst. 


Alte  Leuth.  welche  1 30.  jahr  alt  worden.  Die  haben  mir  gesagt:  dasz  die  Mina 
schon  vor  etlichen  jahren  von  den  Frantzosen,  so  dahin  gehandlet, 
seye  angefangen  worden. 

Vnd  dieweil  alle  jahr  3.  Monat  lang  ein  solch  Ragen- watter  mit 
hartem  Wind  (welchen  wir  Travadaheissen)  entstehet,  jnmassen  viel 
Wahren  zu  schanden  werden,  haben  sie  an  die  Eynwohner  begert, 
dasz  sie  mochten  ein  Magasin  oder  Packhausz  bawen.  Welches  jnen 
auch  die  Schwartzen,  so  mit  jhnen  wol  zu  frieden  seind,  gern  verwil-  [67] 
liget  haben.  Haben  also  ein  zimlich  grosz  Packhausz  gemacht,  vnd 
die  Wahren  auff  das  Land  gebracht.  Also  einen  guten  handel  be- 
kommen,  besonders  weil  damalen  die  Eynwohner  des  Lands  das 
Gold  nit  gewagen,  sondern  nur  beym  augenmasz  verhandlet. 

Da  nun  den  Portugalesern  kundt  gethan  worden,  dasz  die  Frant- 
zosen guten  handel  bey  den  Schwartzen  bekommen,  haben  sie  die- 
selbigen  ohnversehens  vberfallen,  vnd  das  Packhausz  eyngenom- 
men,  den  Eynwohneren  die  Wahren  geschenckt,  vnd  fürgeben,  sie 
wollen  besser  mit  jhnen  handlen,  dann  die  Frantzosen.  Welches  die 
armen  Leuth  zu  bald  geglaubt,  die  dann  auch  andere,  so  hernach 
kommen,  geholffen  zu  tod  schlahen.  Haben  also  endtliches  ausz  disem 
Kauffhausz  eine  Capell ')  gemacht,  welches  jetz  gar  fest  ist,  aber  zu 
jhrem  grossen  schaden  dienet.  Dann  wie  die  Trojaner  das  grosse 
Ross  in  jhr  Statt  zu  jhrem  undergang  geschleifft,  darinn  viel  ge- 
wapneter  Kriegsleuth  waren:  also  haben  zwar  mit  grossen  fleisz  die 
Schwartzen  dises  Gastel  gebawen :  aber  so  bald  sie  ist  auszgebawen 
worden,  haben  die  Spanier  dem  König  von  Fouttou  ^),  welcher  jetz 
Henna  Qua  heisset,  den  Zoll  vnd  den  Fischzoll  3)  genommen  :  und 
was  sie  zuvor  den  Eynwohneren  in  Wahren  geschencket,  das  haben 
sie  jhnen  mit  dem  besten  Gold,  welches  sie  Sicka  4)  Fouttou  heissen, 
zahlen  mussen :  dann  es  bey  Fouttou  gefunden  wirdt,  vnd  so  rein 
alsz  sand  ist.  Die  kleinen  gespaltenen  stücklin  Gold  heissen  sie  Ga-  [68] 
gara  s).  Werden  so  artlich  gemacht,  dasz  keins  schwarer  ist  alsz  das 
ander,  halten  2.  gran.  Das  beste  Gold  wigt  man  mit  stroma  oder 


Falsche 
verheis- 
sung. 


i)     Lees:  ein  Kastell. 

2)  Fetu  of  Futu,  het  landschap  beO.  S.  Jorge  da  Mina  tot  halverwege  Cabo  Cor90  en 
Mouree. 

3)  De  tol  van  den  vijfden  visch ;  een  belasting  van  inlandschen  oorsprong,  later  door  de 
Portugeezen  en  Nederlanders  geheven.  Zie  Deductie  van  Valckenburgh,  bij  De  Jonge,  „Oor- 
sprong" p.  51  vlg.  en  A,  p.  58. 

4)  Fantijnsch  chica  =  goud.  Zie  Woordenlijst  bij  De  Marees. 

5)  De  „kakaraatjes",  zie  A,  p.  65  voetnoot  2. 


(51) 

bonen  ')  ausz,  welche  blutroth  seind.  Jst  so  viel  alsz  einThaler.  Her- 
nach  aber,  alszbald  es  den  Schwartzen  an  Gold  gemanglet,  haben  die 
Spanier  es  mit  gewalt  gefordert.  Derowegen  die  Schwartzen  hinweg 
geloffen.  Vnd  seind  die  Kauffleuth  nicht  mehr  kommen  zu  handlen. 
Welches  die  Spanier  hette  mogen  taub  machen,  dann  sie  gar  gold- 
gierig  waren.  Also  haben  die  Portugaleser  nicht  lang  bleiben  kön-  vntrew 
nen,  sondern  in  Portugal  nach  etlichen  Schiffen  vnd  Volck  geschickt,  nenefgene'ii 
welche  die  armen  Swartzen  bezwungen,  das  Gold  zu  suchen.  Welches  Herren, 
doch  nicht  lang  gewahret.  Dann  die  Eynwohner  also  verbittert  wor- 
den, dasz  sie  sich  eh  lassen  zu  tod  schlagen,  alsz  das  Gold  zu  suchen. 
Endtlich  aber  vermeinten  die  Spanier  mit  gewalt  in  das  Land  zu  zie- 
hen, vnd  den  König  zu  suchen.  Aber  er,  sampt  dem  Volck,  ist  jhnen  Wunder- 
entrunnen.  Da  haben  sie  den  Spaniern  angefangen  den  Weg  zu  ver- ^^r  Xyran- 
hawen  mit  grossen  baumen.  Dann  dasselbige  Land  ist  zimlich  mit  "^y- 
holtz  besetzet.  Alsz  nun  die  Portugaleser  wolten  den  Weg  raumen : 
haben  sich  die  Schwartzen  gewendet  durch  dnen  anderen  weg, 
vnd  haben  den  Weg  zugemacht  wie  aufif  der  anderen  seiten :  also 
dasz  die  Spanier  weder  hindersich,  noch  fürsich  kommen  können. 
Vnd  da  die  Spanier  vermeinten  darvon  zu  kommen,  haben  die 
[69]  Schwartzen  noch  mehr  den  Weg  verhawen.  Da  fieng  es  den  Fortu- 
galeseren  am  wasser  zu  manglen,  jnmassen  sie  grossen  durst  ge- 
litten.  Darzu  dann  auch  ein  grosse  hitz  kommen  von  den  abgeha- 
wenen  baumen,  welche  die  Schwartzen  angezündet.  Dann  dasselbige 
holtz,  wann  es  drey  tag  gelegen,  also  dürr  wirdt,  dasz  es  leichtlich 
angehet.  Haben  also  die  Schwartzen  in  die  Spanier  grossen  schrac- 
ken  gejagt,  dasz  sie  weder  ausz  noch  eyngewuszt.  Vnd  also  jhrerbey 
900.  Spaniern  jamerlich  vmbkommen.  Kondte  auch  keiner  von  jh- 
nen heimkommen,  der  die  traurige  zeitung  mitbrachte  ^).  Also  hat 
sie  Gott  von  der  tyranney  der  Spaniern  erlediget,  dasz  sie  nicht  mehr 
die  Schwartzen  anzugreiffen  gelustet.  Die  vbrigen,  so  in  der  Festung 
geblieben,  hetten  auch  gleicher  gestalt  verdarben  mussen,  wann 
nicht  ein  Spanisch  Schiff  kommen  were,  das  sie  entsetzet. 


i)     Zie  A,  p.  280. 

2)  Of  hier  een  historisch  feit  vermeld  is,  kan  ik  niet  nagaan.  Zeker  is  het  dat  men  met 
voorlaadgeweren  niet  door  de  wildernissen  heen  kon  dringen,  omdat  het  laden  te  langzaam 
ging.  De  achterlaadgeweren  ontsloten  het  binnenland  (na  1870) ;  de  repeteergeweren  vol- 
tooiden de  verovering  van  Afrika  en  men  mag  erbij  zeggen  van  Indië  (Atjeh !).  De  Neder- 
landsche  expeditie  naar  Commendah,  door  de  landingsdivisie  van  het  Metalen  Kruis  (1869) 
onder  leiding  van  den  toenmaligen  Luitenant  ter  Zee  der  te  kl.  P.  Ten  Bosch  (later  Staats- 
raad) is  daarom  een  zoo  merkwaardig  werk  geweest.  Achterlaadgeweer  had  men  niet.  Zie 
Bibliographie,  sub  Van  Braam  Houckgeest  en  sub  Van  der  Werff. 


(52) 


Von  der 
Gold-kuste 


Wunder- 

licher 

Ackerbaw. 


Mühle. 


DisesLandist  ohngefahrlich  70.  meil  lang  am  Meer,  streckt  sich 
gegen  Auffgang,  vnd  wol  300.  meil  ins  Land  hinein  gegen  Arabia, 
vnd  groszvnd  klein  Akanye^).  Ligt  5.  grad  bey  Nordder  Aequinoc- 
tial-linien.  Jst  ein  bergechtiges  Land,  doch  nicht  gar  zu  hoch :  ein 
zimliches  gutes  Land :  bringet  wenig  frucht.  Tst  am  Meer  gebawen: 
dann  die  Leuth  mehrtheils  Fischer  seind.  Die  Goldhandler  wohnen 
9.  oder  I  o.  meil  im  Land,  alsz  namlich  zu  Sabou,  Fontein  =),  vnd  ander- 
stwa.  Daselbsten  alsz  an  einem  lustigen  Ort  die  Könige  jhre  woh- 
nung  haben,  vnd  allerley  bey  vns  vnbekandte  Gewachs  gefunden 
werden. 

Was  den  Ackerbaw  betrifft,  haben  sie  sehr  grossen  vortheil.  Dann  f?»! 
sie  es  nicht  bawen  dörffen,  wie  es  in  vnseren  Landen  beschicht ;  son- 
dern  sie  hauwen  nurdie  stauden  ab,  vnd  lassensiedürr  werden.  Alsz- 
dann  zünden  sie  dieselbigen  an,  dadurch  das  gantze  Land  gesaubert 
wirdt.  Darauff  es  anfanget  zu  ragnen  zu  gewisser  zeit,  welche  jhnen 
durch  die  erfahrung  bekandt  ist.  Dann  es  bey  jhnen  im  jahr  3.  monat 
lang  ragnet.  Wann  dann  das  Land  befeuchtiget  wirdt,  ist  solches  an 
statt  eines  guten  mists.  Wann  sie  dann  sayen  wollen,  machen  sie 
kleine  grüblin,dareyn  sie  den  saamen  werffen  vnd  zudecken.  Vnd  so 
es  darauff  ragnet,  wachset  es  in  dreyen  tagen  einer  spannen  hoch : 
alszdann  versetzen  sie  es  gar  artlich,  wachset  in  3.  wochen  eines 
Manns  hoch,  also  dasz  sie  offt  in  7.  wochen  ernd  haben.  Sie  haben 
dreyerleys)  frucht.  VnserKornaberwill  daselbsten  nicht  auffgehen, 
wie  das  jhrige.  Sie  haben  in  4.  monaten  2,  Ernd.  Die  8.  monat  des 
Jahrs  ist  es  bey  jhnen  so  heisz,  dasz  alles  vor  grosser  hitz  verdorret, 
wie  es  bey  vns  im  Winter  vor  grosser  kalte  gefrieret. 

Sie  haben  keine  Mühlenen,  sondern  die  Weiber  zerreiben  das 
Kom  auff  den  steinen,  wie  man  bey  vns  das  eysen  auff  den  steinen 
schleyfft  oder  streichet.  Wirdt  gar  rein.  Wann  sie  es  bachen  wollen, 
kochen  sie  es  im  wasser :  (dann  sie  haben  keine  öfen :)  machen  einen 
Teig  an  sehr  dünn  mit  wasser.  Vnd  wann  er  anfahet  auffzugehen,  so 
schlahen  sie  es  in  ein  grün  baum-blat,  bindens  zu,  legens  in  einen 
hafen  4)  mit  wasser,  lassens  eynkochen  bisz  es  trocken  wirdt  wie  [71] 
brodt,  hat  aber  kein  rampff.  Jst  sonst  gut  zu  essen. 


i)     Acania  was  geen  staat,  maar  het  land  waar  men  Acan  sprak,  of  heette  te  spreken,  zie 
A,  p.  47  en  hiervoren  p.  35  noot  2. 

2)  Infantin  of  Fantyn,  een  groot  landschap,  dat  in  hoofdzaak  be  Oosten  Sabou  lag.  Het 
Fantijnsch  (dat  van  het  Acan  stamt)  was  en  is  de  „lingua  franca"  ter  kuste. 

3)  De  groote  millie  (mais),  de  kleine  millie  (kafferkoorn)  en  de  rijst. 

4)  Hoogd.  Hafen  =  pot. 


(53) 

Wann  sie  aber  kein  frucht  haben,  so  nemmen  sie  Wurtzeln,  dar- 
ausz  sie  auch  Brodt  machen,  Kancty  ')  genandt. 

Sie  haben  ein  gattung  Obs,  welches  sie  auff  kohlen  legen,  vnd 
braten,  heissen  es  Brody.  Jst  sehr  gut  für  den  bauchlauff. 

Jhre  Wohnungen  vnd  Statt  seind  nicht  von  Mauren  oder  stein-  Natüriiche 
werck  gemachet.  Gleichwol  hatGott  der  Herr  vnd  die  Natur  siemit  '^"'smau''. 
solchen  dicken  geflochtenen  hagen  eines  Manns  hoch  verwahret, 
dasz  man  mit  keinen  bogen  dardurch  schiessenkan.  Das  gewachs 
doran  istsozach,dasz  es  nicht  wol  abzuhawen.  Jst  oben-ausz  zusehen 
wie  ein  kleiner  Wald.  Jhre  Porten  seind  so  eng,  dasz  nur  ein  Mann  »» 

hindurch  gehen  kan :  vnd  seind  so  starck,  dasz  es  ein  wunder  ist.  Solche 
hage  gehen  rings  her  vmb  jhre  wohnung,  welche  sie  Ohou  nennen. 

Aber  im  feld  haben  die  Bauren  (Sanfou  genandt,  das  ist,  Wein- 
bauren)  jre  wohnungen  hin  vnd  wider.  Dise  kommen  etwan  bey  200. 
oder  mehr  zu  marckt,  vnd  bringen  anders  nichts,  dann  Frucht  vnd 
Wein.  Den  Wein  tragen  sie  auffdem  kopfFin  langen  Matetten  =), 
welches  breite  bratter  seind,  auff  welchen  sie  3.  oder  4.  grosse  boten  3) 
oder  hafen  voll  haben,  welche  6.  oder  8.  masz  halten.  Verkauffen 
jhn  vmb  Gold.  Jhre  Wohnungen  seind  nur  von  stroh  vnd  holtzreysz 
gemacht. 
[72]  Daselbsten  wachset  viel  Zucker-riedt,'»)  vnd  sehr  wunderlich  Obs, 
so  bey  vns  vnbekandt  ist. 

Sie  seind  einfaltig  vnd  forchtsam,  vnd  wann  sie  schon  vns  wolten 
betriegen,  thaten  sie  es  doch  mit  ihrem  schaden.  Vertauschen  vns 
ihren  Wein  vmb  ein  wenigBrandtenwein,  welchen  sie  Araka  5)  nen- 
nen, vnd  achten  jhrergehabten  müh  nichts. 

Sie  gehen  nackend  daher,  bedecken  sichdoch  ein  wenig  mit  einem 
thüchlin,  alsz  mit  einem  niderkleid.  Jst  aber  vast  12.  elen  lang,  0) 
das  sie  vmb  sich  schlagen,  wie  etwan  an  einem  Crucifix  gesehen 
wirdt.  Die  Weiber  aber  seind  mehr  bedeckt  vnd  bekleidet  alsz  die 
Mannen. 


i)     Van  Ned.  kaantje,  zie  A,  p.  41,  voetnoot  3. 

2)  Muteta  (pi.  miteta).  Het  woord  wordt  in  jVeder-Guinea  (Loango)  gebruikt.  Lichte  ge- 
vlochten draagkorven  uit  de  bladeren  en  bladstengels  van  den  oliepalm  vervaardigd.  Zie 
Peschuel-Loesche,  L.  E.  III,  p.  160. 

3)  Boete;  mdnl.  boot,  boet,  boete,  bote  (tennauwste  verwant  met  botte,  bottelen  but; 
verg.  Eng.  butt) ;  inhoudsmaat  voor  westersche  wijnen  en  ook  voor  sommige  droge  waren. 
Zie  Wdbk  der  Ned.  taal. 

4)  Was  door  de  Portugeezen  geïmporteerd. 

5)  Port.  araca,  HoU.  arak. 

6)  Dus  loopen  zij  niet  juist  naakt.  De  kleeding  is  goed  beschreven  door  De  Marees,  zie 
A,p.  33t/m40. 


(54) 

Hüt  von  Sie  haben  wunderliche  Hüt,  die  sie  machen  von  geiszhaut '),  welche 

sie  nasz  vber  ein  form  spannen,  vnd  wann  sie  ertrocknet,  ist  es 
ein  Hüt. 

wohnung  Daoben  hab  ich  ins  gemein  ihrer  wohnungen  gedacht.  Was  ge- 
^"  stalten  aber  vnd  worausz  dieselbigen  gemacht  werden,  kan  ich  nicht 
vnvermeldet  lassen.  Dann  sie  sehr  wunderlich  vnd  artlich  gemacht 
seind :  Die  Wande  seind  geflochten  wie  ein  hurt,  vnd  mit  erden  be- 
strichen:  das  Tach  ist  von  Palmenblatteren  gemacht:  haben  keine 
Fenster,  sondern  wann  sie  lufift  oder  heitere  haben  wollen,  sperren 
sie  das  Tach  auiT  mit  einem  höltzlin  2);  dann  es  gar  leicht  ist.  Jn- 
wendig  seind  die  Wande  mit  roter  erden  angestrichen :  der  Boden  ist 
auch  roth  wie  bolus 3).  Ein  jeder  machet  so  viel  Hauser,  alsz  er  Wei- 
ber  haltet.  Dann  ein  jedes  Weib  jhr  besonderes  Hausz  4)  hat,  damit 
sie  einandern  nicht  jrren.  Der  Mann  machet  einenZaundarumb,  vnd 
sein  Hausz  ist  in  der  mitte.  Jhre  Stuben  seind  sonderbare  hauser,  wie  [73] 
auch  die  Kammern,  vnd  Kuchen  oder  Kochhauser.  Ein  jedes  Weib 
behaltet  jhre  Kinder  bey  sich.  Die  Knablin  aber,  wann  sie  grosz  wer- 
den, nimpt  der  Vatter  zu  sich. 

Dise  elenden  Leuth  batten  den  Teuffel  an,  vnd  halten  doch  etliche 
sachen  in  guter  ordnung.  Der  Zinstag  ist  jhr  Sabbath  5),  auff  wel- 
chen  tag  sie  nicht  ins  Meer  fahren.  Dann  jhr  Gott  Fytysi  ^)  jhnen 
solches  verbotten.  Förchten  sich  gar  vbel  vor  jhm.  Vnd  wann  sie 
kranck  werden,  versprechen  sie  ihme,  dasz  sie  kein  fleisch  essen, 
oder  kein  wein  trincken  wollen  7). 

Sie  nemmen  nicht  nur  viel  Weiber,  sondern  auch  junge  Meidlin 
vonó.jarenzurEhe.  Dieselben  aber  behalten jhre  Muteren  bey  sich, 

Hochzeit     bisz  sie  auff  jhre  jahr  kommen.  Wann  dann  einer  will  Hochzeit  hal- 

"    '  ^"'  ten,  so  nimpt  die  Braut  alle  Meidlin  mit  jhro  auff  den  platz  oder 

marckt,  allda  jhr  Mann  auff  sie  vnd  jhre  Elteren  wartet.  Vnd  wann 

dann  die  Elteren  zusammen  kommen  seind,  so  zieren  sie  sich  gar 


1)  Zie  b.v.  A,  plaat  2  figuur  B  en  de  beschrijving  daarbij. 

2)  Verg.  A,  p.  77,  78,  vlg. 

3)  Volgens  Woordenboek  der  Ned.  taal :  „naam  van  zekere  soorten  van  fijne,  vetachtige 
klei  van  verschillende  kleur  die  bij  sommige  bedrijven  gebruikt  worden  en  waartoe  o.a.  de 
zegelaarde  of  gezegelde  aarde  van  Lemnos  behoort.  In  West- Vlaanderen  bolle  genoemd." 

Er  is  roode  en  witte  bolus.  De  bolus  alba  komt  nog  in  de  pharmacopee  voor. 

4)  Een  zeer  verbreid  gebruik,  dat  dan  ook  zijn  goede  redenen  heeft. 

5)  Lees :  Dienstag.  Althans  was  dit  zoo  te  Elmina,  Fetu,  Sabou.  Zie  A,  p.  67,  voetnoot  2. 

6)  Fetiche. 

7)  Ik  kan  daarin  niets  bijzonders  zien.  Bij  bepaalde  ziekten  onthoudt  men  zich  overal 
van  bepaalde  spijzen  en  dranken.  —  Misschien  heeft  Brun  een  spoor  van  wijd  aan  de  Kust 
verbreid  totemisme  waargenomen,  dat  aan  sommige  stammen  bepaalde  spijzen  verbiedt. 


I 


(55) 

artlich.  Der  Brautigam  hat  einen  grossen  guldenen  ring  vmb  den 
haisz,  vnd  ein  vveisz  kleid  vber  die  achszlen,  welches  etwan  von 
einem  alten  leinlachen  ist,  so  sie  von  vns  bekommen,  vnd  für  ein 
köstlich  gewandt  halten.  Sein  hauptvndhaaristgleichergestaltmit 
gold  gezieret.  Die  Braut  hat  gantz  nichts  an  dem  Leib,  dann  nur  ein 
band  vmb  die  waiche,  hat  etliche  stücklin  Gold  im  haar  hangen.  So 

[74]  bald  sie  aber  zum  Brautigam  kompt,  so  zeucht  er  den  ring  von  sei- 
nem  halsz  ab,  vnd  legt  denselben  an  der  Braut  halsz:  das  weisse  ge- 
wandt des  Mannsnimpt  sie  selber,  vnd  bedecket  sich  darmit.  Darnach 
nimpt  sie  den  ringvonjhremhalsz,vndgibtdenselbenjhrem  Vatter, 
\velcherjhneauchbehaltet,vndheimtregt.HieraufFlauffendieMeidlin 
mit  der  Braut  ins  wasser,  waschensiegar  wolauffderschwartzenhaut. 
Wann  dann  der  Brautigam  etwas  vermogen  ist,  so  halt  er  ein  köstliches 
Pancket  vnd  Fest,  welches  sie  Aura  Jaba,  vnd  auff  Portugalisch  Die 
de  Vitalgos,  das  ist,  einen  Adels-tag  ')  nennen.  Da  kaufïen  sie  etwan 
ein  Küh  oder  Ochsen  mit  3.  oder  4.  Capriten  oder  Boeken :  viel  Jn- 
sam  2)  oder  Wein,  welches  etwan  12.  bande  Gold,  bey  vns  ander- 
halbpfund  3)  Gelts  kostet.  Sie  essens  alles  biszandiehaut  vndbein  4). 
Ausz  der  haut  machen  sie  jhrbeth,  vnd  schildt.  Die  darm  essen  sie 
auch,  vnd  haltens  für  das  allerbeste  am  gantzen  Rinde,  etc.  Auff 
Hundsfleisch,  ob  schon  es  gestorben,  halten  sie  mehr  dann  auff  den 
Schaaffen.  Vertauschen  sie  deszwegen  gern  vmb  die  todten  Hünd, 
welche  ein  frömbde  tracht  bey  jhnen  seind.  Wann  sienunjhrhoch-Teuffei 
zeitliches  Fest  verrichtet,  gehen  sie  zum  Fytysi,  vnd  fragen  jhn,  ob [hefienvon 
alles  recht  beschehen  seye  ?  Vnd  wann  da  etwas  manglet,  das  jhme  '^*.''  Hoch- 
nicht  gefallt,  so  führet  er  sie  mit  jhme  hinweg  s),  dasz  man  offtermals 
in  4.  wochen  nicht  weiszt,  wo  sie  hinkommen  seind.  Wie  ich  dann 
selbs  gesehen,  dasz  einer  also  weggeführet  worden,  weil  er  nicht  ge- 

[75J  halten,  was  er  verheissen.  Dann  er  dem  Fytysi  einen  Menschen  brin- 
gen  solte,  welchen  er  aber  nicht  bekommen  können.  Vnd  da  er  wi- 
derumb  kommen,  hat  er  nicht  sagen  können,  wo  er  gewesen  sey  : 
allein  gesagt,  dasz  er  ohne  verstand  bald  in  disem,  bald  in  einem 


i)  Brun  springt  hier  van  een  bruiloft  op  een  „manscostuum"  over,  d.i.  een  feest  waarbij 
iemand  zeker  burgerrecht  verkreeg  en  de  geheele  gemeente  onthaalde.  Zie  noot  5. 

2)  Inl.ensanof  ensain,  zie  A,  p.  257. 

3)  12  Benda  =  i'Aj  Pond,  ter  waarde  van  ±  750  Gld,  dus  een  rijkelui's  feest. 

4)  Namelijk  ook  huid  en  botten. 

5)  En  van  het  manscostuum  (zie  noot  i)  springt  Brun  over  op  de  voorbereiding  tot 
fetischpriester,  die  hij  doet  voorkomen  als  verband  houdende  met  een  mislukt  bruilofts- 
maal. 


(56) 

anderen  Wald  lange  zeit  herumb  gezogen  sey  bisz,  er  den  Fytysi 
Teuffeis  widerumb  versühnet  habe.  Wann  er  nun  versühnet  ist,  zeucht  alsz- 
Vmbzug.  j^j^j,  jjg  Mannschaft  auff  mit  jhren  Gewehren  •),  aber  so  erschröck- 
enlich.  dasz,  wann  es  bey  vns  wurde  geschehen,  man  vermeinen 
solte,  es  seyen  alle  Teuffel  vorhanden.  Disen  Auffzug  oder  Vmb- 
zug,  wie  ein  Fest,  halten  sie  darumb,  damitsie  vndjhre  Kinder  gead- 
let  oder  gefreyet  werden,  dasz  sie  niemands  kauffen  darfF  alsz  Sela- 
ven  oder  leibeygene  Knecht. 

Sonsten  ist  bey  jnen  der  brauch,  wann  einer  etwas  entlehnet,  so 
musz  er  einen  Sohn  oder  Tochter  zum  vnderpfand  geben,  bisz  dasz 
das  entlehnte  widerumb  gegeben  wirdt  ^).  Vnd  was  der  verpfendte 
Sohn  gewinnt  in  derselbigen  zeit,  das  ist  seines  Herren,  bisz  er  wi- 
derumb gelöset  wirdt. 
Kind-  So  bald  ein  Mutter  des  Kinds  genasen,  ruffet  der  Vatter  alle 

Nachbaren  zusammen,  die  legen  das  Kind  auff  ein  baumblat,  (dann 
sie  keine  küsse  haben,)  vnd  trincken  vber  des  Kinds  leib,  dasz  der 
Wie  sie  den  Wein  auff  dasselbige  tropffet.  Vnd  so  bald  es  anfangt  zu  schreyen, 
^'mmen"     geben  sie  jhme  einen  Nammen,  je  nach  dem  geschrey,  so  das  Kind 
geben.        geführet :  alsz  Corankin.  Quaku,  Apeidaba,  Jafury.  Sehen  auch  auff 
den  tag  der  geburt.  Nennen  sie  etwan  auch  Bangala,  welchen  Nam- 
men sie  gar  hoch  halten.  Wann  wir  aber  zujhnen  kommen  seind,    [76] 
haben  sie  jhnen  Christen-nammen  gegeben,  als  Peter,  Paulus,  Johan, 
etc.  Welches  jhnen  sehr  angenehm  ist,  alsz  wann  sie  gar  hoch  geehret 
wurden.  Sie  geben  auch  jetz  jhren  Kindern  allein  Christen-nammen. 
Gericht  der      Sie  halten  auch  gut  Recht,  auff  jhre  weisz.  Jn  jedem  Stattlin  ist 

Schwart-  .*     J 

zen.  ein  Oberherr,  Henna  3)  genandt,  hat  neben  jhme  4.  Capesseur  4) 

oder  Haupter.  Wann  sie  zusammen  kommen,  vnd  zu  Gericht  sitzen, 
haben  sie  einen  Mantel  an  von  einem  leinlachen,  vnd  tregt  ein  jeder 
seinen  stül  5)  an  einem  riemen  auff  der  achseln.  Dieser  stül  ist  wie 
ein  runde  laden  mit  einer  haut  vberzogen.  Es  bringt  auch  jeder  sein 
Kallapassa  oder  Trinckgeschirr  mit :  wie  dann  auch  seinen  schild  vnd 
schwardt.  Den  schildt  tragen  die  Knaben  mit  etlichen  Hasagayen, 
oder  Streit :  vnd  Werff-pfeyl.  Sie  setzen  sich  zu  Raht  vor  des  Henna 


1 )  En  hier  springt  B.  van  de  voorbereiding  tot  fetischpriester  weer  op  het  manscostuum 
over.  Verg.  over  dat  „costuura"  A,  p.  174  vlg. 

2)  Pandelingschap  is  in  het  binnenland  nog  een  erkend  instituut. 

3)  Of  Aene.  Zie  woordenlijst  bij  De  Marees. 

4)  Oud  Port.  cabeceira  —  inlandsch  hoofd.   De  Hollanders  spraken  van  kabesseroos  en 
kabesseeros, 

5)  Een  min  of  meer  voornaam  persoon  laat  een  stoeltje  voor  zich  uit  dragen. 


(57) 

hausz,  bisz  er  kompt.  Alszdann  thut  man  den   fürtrag,  vnd  wird 
streng  Gericht  gehalten. 

Sie  seind  gegen  einanderen  fromb,  bestalen  einanderen  nicht.  Wo 
sie  aber  vns  etwas  nemmen  können,  sparen  sie  es  nicht. 

Wann  einer  mehr  schuldig  ist,  alsz  er  bezahlen  kan,  so  wirdt  er  ver-  straaffen 
kaufft ').  Hat  aber  einer  gegenschulden  aufif  dem  Land  vnder  einem  „eren. 
anderen  Herren,  so  wartet  man,  bisz  einer  von  solchem  Ort  kompt. 
Alszdann  nimpt  man  jhn  gefangen,  bisz  der  recht  Schuldner 
f77]  kompt  2).  Kompt  er  aber  nicht,  so  wirdt  der  unschuldige  verkaufFt. 
Welches  dann  etwan  grosse  Krieg  vnder  jhnen  vervrsachet.  Die 
verkaufiften  kan  man  nicht  mehr  lösen,  dann  sie  werden  weit  in  das 
Land  hinein  hinweg  gefiihret,  dasz  sie  nicht  mehr  hinausz  kommen. 
Vnd  werden  auch  gezeichnet  im  Angesicht,  dasz  sie  haszlich  ausz- 
sehen  3). 

Wann  einer  stilt,  vnd  solches  nicht  vermag  widerumb  zu  geben,  De"" Dieben. 
so  wirdt  er  auch  verkaufift,  aber  nicht  hinweg  geführet. 

Ein  Weib,  so  sich  vbersehen,  vnd  vom  Mann  verklagt  worden.  Der  Ehe- 
wirdt  hinweg  gejagt  zu  jhren  Elteren.  Hat  sie  aber  keine  EIteren,  so 
behaltet  sie  der  Mann  fiir  einen  Sclaven.  Wo  aber  sich  der  Mann 
vbersehen,  vnd  er  vom  Weib  verklagt  wirdt,  so  musz  er  geltstraaft 
geben  4).  Vnd  wann  das  fahlende  Weib  kinder  hat,  mag  der  Mann 
jhro  den  gunst  erzeigen,  dasz  sie  jhre  Kinder  mit  sich  nimpt.  Wel- 
ches sie  dann  fiir  ein  grosse  gutthat  halten :  dan  sie  die  Kinder  vber 
die  massen  lieben  s). 

Dieweil  aber  daoben  vermeldet,  dasz  dises  Land  Guinea  sehrwiedas 
goldreich  sey :  alsz  will  ich  jetz  kurtzlich  vermelden,  wie  daselbsten  ^°'ht  wTrdt 
das  Gold  gesucht  werde. 

Sie  halten  viel  Sclaven,  die  suchen  das  Gold  bey  vnserer  Festung 
in  dem  Sand.  ^)  Vnd  wann  es  ragnet,  finden  sie  mehr,  dann  zu  anderen 


i)  Of  juister:  hij  wordt,  naar  inlandsche  wijze:  „pandeling".  In  later  lijd  maakte  men 
met  het  als  slaaf  verkoopen  natuurlijk  kortere  metten. 

2)  Zoo  komen  de  geslachts-  en  dorpsveeten  in  de  wereld.  Voortdurend  worden  er  repre- 
saille maatregelen  genomen,  totdat  er  gevochten  moet  worden,  enz. 

3)  Het  is  zeer  de  vraag  of  het  merken  van  slaven  en  pandelingen  van  inlandschen  oor- 
sprong zij.  Vermoedelijk  lette  B.  meer  op  de  getatoueerde  stam-kenmerken. 

4)  Zie  A,  p.  20. 

5)  Zie  A,  p.  26. 

6)  Dat  het  zand  aan  de  kust  wel  eens  een  goudkorreltje  opleverde  is  zeer  goed  mogelijk. 
De  vindplaatsen  lagen  echter  dieper  landwaarts  in  en  werden  nog  al  goed  geheim  gehou- 
den. Een  van  ouds  beroemde  goudmarkt  was  Bitu  =  Bitugu  =  Bonduku  in  het  achterland 
(Bito  van  Leo  Africanus),  bij  De  Marees  (A,  p.  13)  Bitonin  genaamd. 


(58) 


Abrambuer 
vnd  Aka- 
nisten. 


Betrug  im 
Gold  ge- 
strafft. 


Wohar  Ho 
land  so 
reich  wor- 
den. 


zeiten.  Sie  wischen  jhre  wohnungen  vnd  straasz  gar  oflft,  vnd  brin- 
gen  Gold  herfür. 

Auff  ein  zeit  hab  ich  wol  500.  Sclaven  am  Meer  gefunden,  welche 
im  sand  Gold  gesucht  haben.  Vnd  wann  die  Erden  oder  das  Sand 
gal-braun  auszsihet,  ist  gewisz  Gold  vorhanden.  Doch  gibt  es  daselb-  [78] 
sten  nicht  so  viel  Gold,  dasz  es  den  unkosten  eines  Schiffs  ertragen 
köndte.  Aber  die  Abrambuer  »)  vnd  Akanisten  fahren  bey  300.  mei- 
len  in  das  Land  hinein,  vnd  bringen  etwan  100.  pfund  Golds  her- 
ausz.  Vnd  wann  sonderlich  die  Akanisten  auff  die  Jmbally  ')  oder 
frontieren  im  Land  kommen,  darff  keiner  weiters  in  das  Land  hineyn 
fahren :  sondern  sie  schicken  einen  Mann  desselbigen  Lands  zum 
König,  deme  sie  anzeigen  lassen,  dasz  sie  mit  jhme  handlen  wollen 
mit  Wahren  vmb  Gold.  Der  König  nun  lasset  das  Gold  auff  ein  grosz 
Feld  tragen.  Daselbsten  stehet  eine  hutten,  in  welcher  die  Wahren 
sind,  bisz  die  Jmballyen  oder  Frontier-leuth  kommen,  welche  die 
Wahren  hinweg  tragen,  vnd  legen  das  Gold  in  kleine  kachelin  dar- 
gegen.  Wann  dann  sie  hinweg  seind,  so  kommen  die  Akanisten,  vnd 
nemmen  das  Gold,  ziehen  widerumb  heim.  Also  dasz  die  Akanisten 
jhre  Kauffleuth  nicht  sehen,  sojhnen  dasGoldfürdie  Wahren geben. 
Jst  ein  grosz  wunder,  dasz  kein  theil  den  anderen  betreugt. 

Dise  Akanisten  seind  vor  etlich  Jahren  auffrichtige  Leuth  gewesen, 
aber  sie  fangen  an  mit  dem  Gold  betrug  zu  brauchen.  Dann  sie 
dasselbige  artlich  verfalschen  können.  Wann  man  aber  auff  den 
betrug  kompt,  werden  sie  von  vnserem  Profosz  3)  vbel  geschlagen, 
vnd  wirdt  alles  preisz  gemacht,  was  sie  bey  jhnen  haben.  Wann  sie 
dann  widerumb  kommen,  batten  sie  auff  ein  seltzame  weisz  vmb  ver- 
zeihung.  Dann  sie  fallen  auff  das  eine  knie,  vnd  greiffen  mit  beeden  [79] 
handen  den  füsz  des  Kauffmans,  vnd  wischen  die  solen  auff  jhrem 
kopffuberdasangesicht  vndbrust  herab.4)  Alszdann  gibt  der  Kauff- 
man  jhnen  gemeinlich  ein  wenig  Brandten-wein  mit  wasser  ge- 
mischet.  Welches  das  zeichen  der  versühnung  ist. 

Jn  disem  Land  haben  die  Holander  vor  der  zeit  gewunnen  was  sie 
begert.  Daher  es  dann  auch  so  viel  reicherKauffleuthen  in  Holand 


i 


1)  Abrambu  (Abrenbou)  kan  een  klank  zijn,  evenals  Acan,  zie  noot  p.  28.  Het  zou  dan 
een  volkscomplex  of  een  taalgebied  kunnen  aanduiden,  zonder  dat  er  aan  eenbepaalde 
plaats  moet  worden  gedacht.  Pacheco  Pereira  (pag.  69)  noemt  de  „bremus"  in  één  adem 
met  de  accanisten.  Verg.  A,  p.  47,  voetnoot  i. 

2)  Van  Port.  baliza  ? 

3)  De  provoost ;  een  scheepsonderoflicier,  belast  met  de  uitoefening  van  wettig  geweld. 

4)  Verg.  A,  p.  200. 


(59) 

gegeben.  Dann  sie  haben  ein  gantze  Companey  gehalten.  Jetz  aber 
istsie  zertrennet  ').  Welches  gar  manchen  Mann  arm,  vnd  dargegen 
die  Schwartzen  reich  gemacht  hat.  Dann  vor  etlichen  Jahren  seind 
jahrlich  nicht  mehr  alsz  vier  Schiff  dahin  kommen.  Jetzund  wol  20. 
Schift"  2),  vnd  kompt  doch  nicht  mehr  Gold  alsz  sonsten,  dann  sie 
einanderen  das  Gold  verthewren  vnd  abspannen.  Die  Holander  ha- 
ben jahrlich  bey  3000.  3)  pfund  Gold  darausz  bekommen,  ohne  das, 
was  die  Spanier  darvon  gebracht. 

Gleich  wie  aber  die  Goldsucht  in  disem  Land  sehrgrosz:  also  re-  Goidsucht 
gieren  auch  daselbsten  sonderbare  Leibs-kranckheiten  vnd  stichten,  gestrafft. 
Vnd  ist  sich  zu  verwunderen,  dasz  sich  die  kranckheiten  nicht  weiters 
erstrecken,  alsz  das  Goldland.  Da  gibt  es  allerley  Febres,  so  nicht  zu 
erzehlen,  den  Blutgang,  grosz  Hauptwehe,  vnd  das  von  wegen  des 
bösen  vntemperierten  Luftts. 

Die  hitz  ist  so  grosz  im  Land,  dasz  die  Leuth  das  jrrden  geschirr 
an  der  Sonnen  brennen.  Vnd  ist  gleichwol  ein  grosse  vnd  böse  feuch- 
[80]  tigkeit  daselbsten,  jnmassen  wann  einer  sein  Wehr  mit  öl  gantz 
vberstreichet,  vnd  nur  vbernacht  am  luffl  hangen  laszt,  es  gantz 
schwartz  wirdt  vnd  verrostet,  dasz  es  auch  einfriszt,  alsz  wann  es  ge- 
etzet  were. 

Es  wachsen  den  Leuthen  gifftige  Wurm  4)  in  dem  fleisch  hin  vnd  ^^^^^^ 
wider  an  armen  vnd  beinen,  ja  ausz  dem  gantzen  Leib,  auszgenom-  auszdem 
men  die  augen,  vnd  die  zungen.    Vnd  ist  kein  Eynwohner,  oder  fleisch, 
Frembder,  der  dahin  kompt,  von  solcher  kranckheit  frey:  sondern 
alle  Jahr  einmal  musz  ein  jeder  solche  kranckheit  haben.  Etiiche  be- 
kommen 9.  Wurm, etiiche  mehr,  oder  minder.  Dise  Würni  seind  vn- 


i)  Omstreeks  1599  ontstond  er  zulk  een  trust;  zie  Van  Reyd  „Ned.  Historie",  Lib.  XVI 
fol.  399  en  verg.  A.  p.  LXV.  Het  gaf  niet  veel,  vooral  omdat  Zeeland  niet  toetrad, 

In  Maart  i6o3,  toen  Van  den  Broeke  voor  Cabo  Corco  kwam,  gaf  men  per  „bende"  gouds 
(64  Gld.)  60  stocken  Silesigher  Lindwaet  ieder  van  anderhalf  ellsn.  In  October  terugko- 
mende vond  hij  aldaar :  „veel  particuliere  Handelaers  in  schepe  en  sloupen.  teghens  mal- 
canderen  de  marckt  bedervende  waren ;  gaven  70  tot  80  stocken  per  bende".  De  prijs  was 
dus  17  a  33  0/0  gestegen. 

Verg.  Van  den  Broeke  p.  9  en  15. 

2)  Omstreeks  1610  namen  jaarlijks  20  schepen,  bemand  met  totaal  600  koppen,  aan  de 
vaart  op  Guinee  deel.  (Zie  De  Jonge,  „Oorsprong",  p.  34). 

3)  Ter  waarde  van  1.500.000  Gld.  Omstreeks  1607  verklaarden  de  kooplieden  dat  er 
jaarlijks  voor  tien  ton  gouds  van  de  kust  kwam  (zie  De  Jonge,  „Oorsprong"  p.  32).  Om- 
streeks 1610  raamden  zij  den  uitvoer  uit  Nederland  op  10  ton  gouds.  (Zie  de  Jonge  „Oor- 
sprong" p.  34).  Bosman  (een  eeuw  later)  schat  den  totalen  uitvoer  van  goud  op  23  ton 
per  jaar. 

4  De  navolgende  beschrij  ving  is  merkwaardig  doordien  zij  afkomstig  is  van  iemand  die, 
in  zijn  tijd,  als  deskundige  gold.  Verg.  A,  p.  200  vlg. 


(6o) 

gefahr  i  J  elen  lang,  vnd  so  dick  alsz  ein  bass-seiten  auff  einer  Violen. 
Bringen  vberausz  grossen  schmertzen,  vnd  solche  hitz,  dasz  die 
Leuth  vermeinen,  sie  mussen  verbrennen.  Wann  dann  die  hitz  für- 
über  ist,  so  wirdt  dergantze  Leib  voller  blateren,  alsz  wann  er  mit 
siedendem  wasser  were  verbrennt  worden.  Vnd  so  die  blateren  ver- 
gehen,  so  kompt  die  kranckheit  in  die  bein,  vnd  anderstwa  hin.  Da- 
selbst  wirfift  sich  ein  geschwulst  auff  mit  so  grosser  hitz,  dasz  die 
Leut  blöd  werden  im  haupt.  So  bald  aber  der  Wurm,  so  bisz  daher 
im  fleisch  verborgen  gelegen,  seinen  kopff  herfür  thut,  so  vergehet 
die  kranckheit,  vnd  kompt  ein  Wurm  nach  dem  anderen  herfür.  Wer 
mit  diser  kranckheit  behafftet,  kompt  etwan  in  3.  monat  nicht ausz 
dem  beth.  Andere,  welche  nur  4.  oder  5.  Wurm  haben,  leiden  offt 
grosseren  schmertzen,  dann  die  20.  haben.  Jch  hab  auch  solche 
kranckheit  auszgestanden,  aber  nur  zween  Wurm  gehabt,  welche  isij 
mir  grossen  schmertzen  gebracht.  Es  ist  so  gefahrlich  mit  denselbi- 
gen  Wurmen  vmbzugehen,  dasz,  wann  man  sie  zuhart  angreifft,  sie 
abbrechen.  Alszdann  kompt  ein  erschröckenliche  geschwulst.  Dann 
ausz  den  abgebrochenen  Wurmen  laufft  ein  weisser 'gifftiger  safft,  wie 
ausz  dem  kraut  Teuffels-milch,  welcher  hernach  das  fleisch  desto 
mehr  verderbt  vnd  entzündet.  Deszwegen  mansiesanfftauszziehen 
musz.  Vnd  wann  sie  gantz  herausz  kommen,  ist  das  loch  bald  wider- 
umb  zugeheilet.  Man  hat  zwar  vermeint,  solche  kranckheit  komme 
har  von  dem  Wasser  oder  Wein  desselbigen  Lands.  Deszwegen  sich 
etliche  vnder  vns  darvon  enthalten.  Es  hat  sie  aber  wenig  genutzet. 
Dann  sie  auch  die  kranckheit  bekommen.  Jch  halte  darfür.  dasz  dise 
Wurm  vom  bösen  vnd  feuchten  lufft  herkommen,  vnd  wachsen  imdem 
fleisch.  Seind  aber  zweiffels  ohn  ein  sonderbare  straff  Gottes,  etc. 
Jetzund  wollen  wir  sehen,  wie  sie  jhre  Krieg  führen.  Welches  ausz 
Grosse  folgender  grossen  Schlacht  zum  theil  zu  vernemmen,  so  zwischen 
den  Abrambuern  ')  vnd  Akanisten  gehalten  worden  im  i6l8.jahrin 
deren  bey  40000.  Mann  auff  dem  platz  geblieben,  wie  zu  sehen  bey 
den  Köpffen,  die  sie  taglich  gebracht  haben.  Dergleichen  Streit,  wie 
ich  von  alten  LeuthenauffderFestungNassawgehöret,  in  loojahren 
nicht  beschehen. 

Auff  solches  ist  bald  auch  der  Streit  entstanden  zwischen  dem 

Jst  zweiffels  ,    r^   ,  t->   1  1. 

ohn  dersei-  König  von  Caramandin  ^),  Fontam  3),  vnd  Sabou.  Dahero  es  sehr 
gèw^esen™"  vnsicher  worden  zu  raisen.  Diese  schwaren  Krieg  seind  zweiffels  ohn    [82] 


welchen 


i)    Abrambu,  zie  noot  p.  78. 

2)  Cormantyn. 

3)  Fantyn. 


(6i) 

vorgedeutet  worden  durch  den  Cometen,  welchen  wir6.  wochen  zu-  man  in 
vor  im  selbigen  Jahr  gesehen  des  Morgens  aufil'gehen  wie  ein  bogen  land  auch 
miteinemknopff').  g-f-'^4. 

Was  gestalten  aber  sie  die  Krieg  insonderheit  führen,  wil  ich  auch  vnd  eben- 
kurtzlich  vermelden.  Dann  die  Oberherren,  so  in  den  Flecken  wohnen,  grosz  Biut- 
seind  des  Königs  Hauptleuth.  Die  geben  keine  besoldung.  Dann  es  bedïmef" 
musz  alles,  was  streiten  kan,  in  Krieg.  Die  Alten  aber  vnd  die  Weiber  ^^*- 
bleiben  daheim  =).  Wann  dann  der  Hauptman  die  Trommel,  so  von 
holen  höltzeren  gemacht  ist,  dreymal  schlagen  laszt  3),  so  ist  jederman 
auflf  vnd  gerüstet  zum  Streit.  Jhre  Waaffen  seind  Hasagayen  (seind 
Streit :  vnd  Werffpfeyl)  welche  sie  so  stracks  vnd  grad  werffen,  alsz 
ein  pfeyl  vom  bogen. 

Neben  disen  haben  sie  kleine  vergififte  Pfeyl  4)vnd  Bogen,  mit  wel- 
chen sie  sehr  schnal  schiessen,  dasz  es  ein  wunder.  Jhr  Seiten-wehr 
ist  ein  grosz  krumb  Messer,  vast  wie  ein  sabel  5) :  jst  vornen  gar  breit 
vnd  schwar,  vnd  hinden  gar  schmal.  Mit  solchen  Messeren  thund  sie 
sehr  starcke  straich.  Sie  haben  auch  schudt  ^),  mit  welchen  sie  den 
gantzen  leib  bedecken.  Wann  sie  geschossen  werden,  ist  das  jhr 
Cur :  dasz  sie  heisz  siedent  öl  in  die  Wunden  thund,  dadurch  das  „,.  ^. 

Wie  diese 

gifft  gedemmet  wirdt.  Ein  jeder  musz  einen  sack  mit  jhm  in  streit  Leut  jhren 
nemmen,  auff  dasz,  wann  sie  das  Feld  behalten,  siedieköpff  dertaiien. 
vberwundenen  in  denselbigen  heimbringen.  Ziehen  aber  in  keiner 
L83]  ordnung.  Dann  die  Wage  so  schmal,  dasz  nur  ein  Mann  gehenkan: 
ziehen  deszwegen  nach  einander  wie  die  Schneegansz.  So  bald  sie 
aber  auff  den  kampffplatz  kommen,  seind  sie  sehr  geschwind  sich  in 
eine  Ordnung  zu  stellen,  je  jhren  fünfï  in  ein  glied :  vnd  schliessen  sich 
also  wol,  dasz,  welche  schildt  vnd  streitpfeil  tragen,  voran  ziehen : 


i)  In  het  jaar  1618  werd  in  Europa  een  bijzonder  groote  komeet  waargenomen  (Nov.  en 
Dec).  Zij  stond  aanvankelijlc  in  de  Weegschaal,  was  dus  op  de  breedte  van  de  Goudkust 
goed  te  zien  en  kwam  daar  omstreeks  3  uur  's  morgens  op.  Zij  bracht  de  gemoederen  zoo- 
zeer in  beweging,  dat  niet  minder  dan  een  achttal  Ned.  vlugschriften  nog  heden  de  pam- 
flettenverzameling  der  Kon.  Bibl.  mogen  sieren  (Nos.  2799 — 2803 ;  3003,  3005).  Van  eenige 
voor  dien  tijd  wetenschappelijke  waarde  is :  „Hemelsche  Trompet  Morgenwecker  ofte  Co- 
meet  met  een  Langebaert;  Erschenen  Anno  1618  in  Novembri  ende  Decembri  ghestelt 
doorNicolaum  Mulerium,  Doet.  en  Profess.  in  de  Medecijnen  ende  mathematische  consten. 
Tot  Groningen  bij  Hans  Sas,  1618." 

2)  Zoo  zij  tenminste  niet,  met  medevoering  van  alles  wat  zij  dragen  kunnen,  naar  de 
bosschen  vluchten.  (Verg.  A,  p.  93,  voetnoot  2). 

3)  Verg.  A,  p.  92,  voetnoot  i. 

4)  Aan  het  vergiftigen  van  pijlen  werd  vermoedelijk  niet  door  de  Negers  gedaan.  Verg. 
A,  p.  97  voetnoot. 

5)  Verg.  A,  plaat  6,  figuren  A  en  B. 

6)  Verg.  A,  plaat  6,  figuur  B. 


(62) 

die  Bogenschützen  hinden  nach.  Dann  sie  schiessen  nicht  grad  auff 
jhre  Feind,  sondern  in  die  höhe  ').  Vnd  wann  sich  der  Pfeil  wider 
nidsich  wendet,  fallet  er  stracks  herab  auff  die  Feind.  Seind 
dapffere  vnd  streitbare  Leuth,  weichen  nicht  bald  zu  rück,  bisz  es 
etwan  jhnen  zu  spath  wirdt. 

Vnd  allweil  die  Manner  im  streit  seind,  so  machen  jhre  Weiber 

daheimen  grüne  krantz,  vnd  tantzen  darmit,  vnd  riiffen  jhren  Gott 

Fytysi  vmbiiülffan,  so  lang,  bisz  sie  entweders  ein  zeichen  sehen, 

als  namlichköpff,  die  etwan  einervon  den  fürnehmsten  heim  schickt, 

die  Weiber  zu  erfrewen.  Wievvoi  sie  offtermals  zu  früh  frolocken. 

Wie  sie  ein  Dann  sie  werden  durch  einen  glücklichen  angriffsicher,  vnd  ver- 

hai'ten.^      Hieynen,  sie  haben  den  sieg  schon  in  den  handen:  weichen  sie  bald 

verlieren.  Wann  sie  aber  den  sieg  erhalten,  hawen  sie  allen  jhren 

Feinden  die  köpff  ab,  sie  seyen  jung  oder  alt,  Weib  oder  Mann :  ja 

der  jungen  Kinderen  in  Mutter-leib  schonen  sie  nicht,  nur  dasz  sie 

viel  köpff  heim  bringen,  vnd  fürgewaltige  streiter  gehalten  werden, 

Schröckhch      Darauff fangen sieanalso  schröckenlichzusingen.daszeinemdorab  [84] 

Gesang.  °  / 

grauset:  welches  sie  so  lang  treiben,  bisz  sie  heim  kommen,  oder 
bisz  sie  haiser  werden.  Wann  sie  dann  heim  kommen,  so  werffen  sie 
die  köpff  wider  den  boden,  vnd  tretten  sie  mit  füssen,  darzu  die 
Weiber  auch  helffen.  Endtlich  kochet  ein  jeder  seinen  kopff,  vnd 
thut  das  fleisch  vnd  hirne  sauber  darvon.  Die  Hirnschalen  behaltet 
der  Meister.  Den  vndern  küfel  behaltet  der  Sclave.  Hernach  tan- 
tzen sie  in  allen  Flacken.  Die  Weiber  geben  jhnen  grosse  verehrung, 
namlich  Accary^)  oder  Gold-stücklin,  welche  sie  an  jhr  haarhencken 
zum  zeichen  der  Victori.  Die  Sclaven  binden  die  küfel  an  stacklin, 
vnd  tantzen  darmit  tag  vnd  nacht,  also  lang,  bisz  sie  nicht  mehr 
reden  können  :  dann  sie  solches,  wie  sie  sagen,  jhrem  Gott  zu  gefal- 
len  thüen.  Die  Hirnschalen  behalten  sie  auch  zur  gedechtnusz,  vnd 
trincken  darausz  an  jhren  Festtagen,  zur  schmach  jhrer  Feinden. 
Nothfaii.  Wir  haben  etwan  auch  vnspartheyisch  machen  mussen,  vnd  denen 
beystand  gethan,  die  vns  gewogen  waren :  sonderlich  dem  König  von 
Sabou,  welcher  offt  geschlagen  worden.  Vnd  wann  wir  jhme  nicht 
beygestanden  weren,  solte  er  wol  gar  vertriben  worden  seyn.  Dann 
der  mehrer  theil  diser  Völckeren  auff  vnsern  König  von  Sabou,  Hen- 
na Jany  Jafarr  Jafarry  grossen  zorn  gefaszt,  von  wegen  dasz  er  den 


i)  Waar  hel  oorlogen  met  pijlen  nog  voorkomt,  kan  men  dit  nog  steeds  waarnemen.  Na 
de  inneming  van  Koiama  (Fransch  Guinee)  in  1908,  zag  ik  pijlen  hoog  in  de  boomen  zitten. 
Verg.  Naber  en  Moret  pag.  163. 

2)     Zie  noot  p    39. 


(63) 

Holanderen  den  daoben  gemelten  platz  geschencket,  auffwelchem 
ich  3.  jahr  gelegen  bin.  Hiemit  ist  aber  den  benachbarten  Völcke- 
ren  ein  bisz  eingelegt  worden,  dasz  sie  vns  vnd  dem  König  nicht  so 
viel  schaden  zufügen  köndten. 
[85]  Diser  Könighatkeingrosz  Land.  Dann  die  beyligendenKönigreich, 
alsz  Caramandin  '),  Accara  ^),  Commendo  3),  es  mehrertheils  mit 
den  Spaniern  halten,  vnd  den  König,  tribut  zu  geben,  zwingen  wol- 
ten. Dahero  die  von  Caramandin  dem  König  ins  Land  gefallen  seind, 
vnd  haben  jhme  viel  Volck,  wie  auch  des  Königs  Sohn  erschlagen ; 
doch  nicht  in  einer  Schlacht,  sondern  verrahterischer  weisz.  Welches 
einen  solchen  schrecken  in  den  König  gebracht,  dasz  er  vns  vmbhülff  Holander 
angerüfft,  welche  wir  jhme  auch  geleistet.  Dann  wir  haben  jhm  30.  wilden. 
Holandische  Musquetierer,  sampt  dem  Fendrich  Abraham  Peter-son 
von  Harlem  (der  sie  geführet)  vnd  300.  Schwartzen  von  More  zuge- 
schickt,  mit  welchem  Volck  Abraham  einen  grossen  schrecken  ge- 
macht. 

Auff  einen  Abend  ist  vnser  Volck  nach  Sabou  gezogen.  Da  dann 
der  König  commendiert,  in  aller  stille  sich  auff  das  Caramandische 
Gebieth  zu  begeben,  mit  versprechen,  er  bald  folgen  wölle,  wann  es 
die  noht  erforderen  wurde.  Also  hat  sich  vnser  Volck  mit  aller 
notturfft  versehen,  dasz  sie  es  den  gantzen  tag  erziigen  mochten. 
Sonderlich  machte  es  sich  gefaszt  mit  Füsz-anglen,  damit,  wann  es  fuszangel 

°  o        '  >  werrfen. 

solte  fahlen,  sie  zurück  die  fusz-angel  in  den  Wag  werffen  köndten, 
darvon  sich  die  Wilden  barfiisser  verletzen  wurden,  wie  dann  auch 
beschehen  t).  Dann  alszbald  vnser  Volck  auff  des  Feinds  boden  kom- 
men, haben  sie  denselbigen  sicher  vnd  sorglosz  angetroffen.  Wel- 
cher  dann  bald  erfahren,  was  die  Muszqueten  vermogen.  Vndhat  vnser 
[851    Volck  bey  zeiten  die  Wege  wol  besetzt,  dasz  niemand  entlauffenkönd- 
te.Daseinddie300.SchwartzensogeschwindauffdassichereVölcklin 
gefallen,  vnd  haben  in  2.  stunden  vber  300.  Menschen-köpff  bekom- 
men,  darunder  mehrtheils  Frawen  vnd  Kinder  waren.  Dann  die  Warumb 
Schwartzen  sagen,  es  seyebesser,  Frawen  vnd  Kinder  erwürgen,  dann  schwartzen 
die  Mannen.  Dann  sie  sich  nicht  bald  vermehren  werden :  so  mochten  K^n^e"  ™- 
auch  sich  die  Kinder,  wann  sie  zu  jhrem  alter  kamen,  rachen.  Aber  wiirgen? 
so  bald  der  tag  angebrochen,  ist  ein  grosser  larmen  entstanden. 
Vnd  haben  vnsere  Schwartzen  mehr  köpff  gebracht.  Dann  sie  so 
schnal  seind  wie  die  Hirtzen,  vnd  nicht  bald  mud  werden.  Hierzwi- 


i)    Kormantyn.     2)     Accra.     3)     Commendah. 

4)     Voetangels  (Mal.  randjau's)  worden,  naar  ik  vermoed,  veel  gebruikt.  Zie  Naber  en 
Moret  pag,  85. 


(64) 

schen  hat  sich  der  Felnd  so  machtig  gestercket,  dasz  vnser  Volck 
in  grosser  gefahr  gestanden.  Dann  so  bald  der  tag  angebrochen, 
haben  vnsere  Leuthjhre  köpffzusammengetragen,  vnd  die  Flacken 
verbrennt.  Jst  also  das  Land  gleichsam  mit  dem  Feind  bedeckt  ge- 
wesen.  Dargegen  waren  der  vnseren  wenig.  Sie  aber  hat  beschützt 
der  enge  Weg,  darauff  man  nach  einander  gehen  mussen,  dasz  der 
Feind  jhnen  nicht  zukommen  kondte.  Zwar  sie  haben  vns  zurück 
getrieben,  aber  ohne  schaden.  Dann  vnser  Volck  mit  gespaltenen 
kugelen')  vnder  sie  geschossen,  also  dasz  noch  mehr  vmbkommen. 
Wann  sie  aber  die  köpff  nicht  haben,  so  achten  sie  es  nicht  viel. 
Wann  dann  der  Feind  mit  gewalt  eyngefallen,  haben  vnsere  Leuth 
die  Füsz-angel  fallen  lassen.  Dadurch  der  Feinden  noch  viel  mehr 
vmbkommen,  als  aber  Köpff  heim  gebracht  worden.  [87] 

Sie  haben  im  brauch,  wann  man  auff  sie  schiesset,  so  fallen  siege- 
schwind  auff  den  bauch.  Aber  so  bald  der  schuszabgehet,  vnd  nicht 
trifft,  stehen  sie  widerumb  sehr  geschwind  auff. 

Also  ist  vnser  Volck  endtlich  heimkommen  mit  grosser  freud,  vnd 
haben  nur  einen  Mann  dahinnen  gelassen,  deme  sie  selber  den  kopff 
abgehawen,  damit  es  der  Feind  nicht  thate. 

Acht  wochen  nach  disem  Streit  ist  das  Stadische  Kriegsschiff 
Gelderland  zu  More  mit  Proviant  vnd  Munition  ankommen.  Wel- 
ches  vns  die  erste  zeitung  gebracht,  dasz  der  Pfaltzgraff  vnd  Chur- 
fürst  zu  Heydelberg  seye  König  in  Böhem  worden.  Jn  der  nacht 
thaten  wir  so  manchen  schutz  auff  der  Festung,  wie  auch  ausz  allen 
Schiffen,so  allda  gelegen,  dasz  die  Spanier  vermeint,es  seye  ein  newer 
Feind  auff  die  grentzen  kommen.  Deszhalben  etliche  Forgata  ausz- 
geschickt  wurden.  Weil  es  aber  nahe  war,  vnd  sie  nicht  dörffen  in  die 
Flotta  kommen,  hiemit  der  tag  angebrochen,  haben  sie  wol  gemerc- 
ket,  dasz  es  sonst  etwas  newes  seyn  musz.  Und  da  sie  vernommen, 
dasz  wir  widerumb  frisch  Volck  bekommen,  seind  sie  still  worden. 
Haben  alle  tag  mit  vns,  sampt  dem  König  von  Sabou,  einen  frieden 
begert  zu  treffen.  Hatten  auch  schon  etliche  pfund  Golds  dem  Gene- 
Faischheit   ral  verehrt,  doch  ausz  falschem  schein.  Dann  so  bald  das  Schiff 

der   Spa-  ... 

niern.         auszgeladen  worden,  vnd  widerumb  heim  begert,  haben  sie  widerumb 

angefangen  grossen  mütwillen  zu  erzeigen,  Dann  alsz  wir  das  Was-  [88] 
ser  bey  zwo  meilen  wegs  in  einem  dicken  Wald  abholen  müszten, 
sind  selbige  Fantiener   vnd  Caramandier  auff  vnsere  Schwartzen 


1)    Zie  p.  89. 


(6S) 

vnd  Sclaven  gefallen,  haben  bey  20.  jammerlich  vmbgebracht,  vnd 
jhnen  die  köpffabgehawen.  Die  vbrigen  seind  entloffen. 

So  bald  nun  der  König  von  Sabou  solches  vernommen,  hat  er  800. 
Saboer  wol  gewapnet  nach  More  gesandt,  vnd  dieselbigen  dem  ge- 
neral  Gubernator  angebotten,  darmit  seinen  schaden  zu  rachen.  So 
hat  auch  der  König  von  Foutou  Henna  Aquaqua,  welcher  den  Spa- 
niern  sehr  feind,  200.  Mann  geschickt.  Diese  1000.  Mann  waren  auff 
jhre  weisz  stattlich  gezieret,  vnd  begierig  den  schaden  helffen  zu 
rachen.  Hatten  10.  Hauptmannen,  vnd  istkeiner  gezieret  gewesen  wie 
der  ander.  Etliche  haben  sich  mita  schen,  so  sie  nachts  gebrannt,  ge- 
mahlet :  andere  mit  roten  strichen :  andere  mit  gelben :  andere  mit 
Papagey-faderen  vmb  den  halsz :  andere  mit  Meerkatzen-schwantz 
vmb  den  leib:  andere  hatten  Menschenküfifelam  halsz  hangen.  Jhre 
Gewehr  waren  schön  vnd  sauber  gebutzt :  dasschneidendetheil  von 
den  Hasagayen  warso weisz wieSilber.dashindertheilaberschwartz. 
Jhre  Haw-messer  brauchen  sie  latz,  was  bey  vns  der  rücken  ist,  ist 
bey  jhnen  die  schneide.  Sie  wetzen  sie  sehr  scharpff.  Aber  weil  vnser 
General  ein  alter  Mann,  vnd  solches  vnerhörten  Kriegs  sich  nicht  ver- 
sehen,  haters  nicht  wagen  wollen:  sondern jhnen  freundlich  abge- 
[89!  dancket,  vnd  einem  jedeneintrincklinBrandtenweinsgegeben,  vnd 
zwar  sie  auff  dem  Wasser  zu  brauchen  begert.  Welches  sie  aber  nicht 
thun  wollen.  Deszwegen  vnverrichter  sachen  sie  widerumb  heim  ge- 
zogen. 

Doch  haben  sie  vnderwegs  viel  Wohnungen  jhrer  F"einden  ver- 
brennt.  Dann  es  hat  niemands  jhrer  warten  wollen  :  weil  der  Feind 
vermeint,  es  seyen  abermals  Holander  bey  jhnen,  wie  zu  vor  auch 
beschehen.  Vor  welchen  sich  die  Schwartzen  hefftig  entsetzen.  Dann 
dieselbigen  mit  einer  kugel,  so  in  8.  stück  gespalten,  6.  Mannen 
verwunden  können. 

ENDE  DER  DRITTEN  RAISZ. 


DIEVIERDTERAISZ,'^ 

SO  ICH  GETHAN  ANNO  1620. 

IN  DEM  SCHIFF,  EDAM  ODER  DER  SCHWARTZE 

STIER  GENANDT,  MIT  DEM  HAUPTMAN  THOMAS 

Peter-soni)  oder  Holoman,  vnderdem  Admiral  Holt-taun  2)  (oder 
Holtzzaun)  von  Seeland,  vnd  Vice-Admiral  Joachim  Hendrich- 
son,  der  schwartze  Hund  3)  von  Amsterdam,  mit  einer  Flotta  von 
22.  Stadisch  4)  Orlog:  Oder  Kriegs-schififen. 

Ein  recht  Journal,  was  sich  vast  alle  Tag  fürnemlich  zugetragen. 

Alsz  ich  nun  Anno  1620.  im  Augsten  ausz  Guinea  von  der  Festung 
Nassaw  zu  Amsterdam  mit  dem  Schiff  von  Orlog  Gelderlands, 
durch  Gottes  gnad,  ankommen :  name  ich  mir  zwar  in  sinn,  in 
mein  Vatterland  zu  raysen.  Weil  aber  damalsMarquis  Spinola  in  die 
Pfaltz  gezogen  s),  vnd  also  sehr  vnsicher  worden :  name  ich  vrsach, 
lieber  noch  eine  Raisz  zu  thun,  vnd  etwas  zu  versuchen,  dan  alles, 
was  ich  hatte,  zu  verlieren.  Nach  dem  nun  in  Amsterdam  vnd  gantz 
Seeland  ein  stattliche  Flotta  von  Orlog  zugerüstet  worden :  hab  ich  L91] 
darzu  vmb  so  viel  besseren  lust  bekommen,  weil  dieselbige  Flotta 
in  West-Jndien  ^)  fahren,  vnd  aufif  die  Spanische  vnd  Türckische 


i)     Thomas  Pietersz.  komt  in  Swartenhondt's  journaal  als  kapitein  voor  (26  Nov.). 

2)  Willem  de  Zoete,  Heer  van  Haultain. 

3)  Joachim  Hendrickse  Swartenhondt  (1566 — 1627).  Zijn  uiterst  merkwaardige  levens- 
loop is  zorgvuldig  beschreven  bij  Van  der  Aa  (Bibl.  Wdb.  2e  editie,  Dl  II);  zie  vooral  ook 
N.v.  Wassenaer  „Historisch  Verhael"  Dl  IV,  p.  29  t/m  44  en  S.  Kalflf:  „de  Families  Bas  eu 
Swartenhont"  in  Eigen  Haard  Jg.  1904.  Portret  van  Swartenhondt,  vermoedelijk  door  Nic. 
Elias,  in  Rijksmuseum.  Zijn  naam  is  thans  nog  het  meest  bekend  door  het  portret  zijner 
weduwe  Elisabeth  Bas,  dat  aan  Rembrandt  wordt  toegeschreven. 

De  door  Brun,  in  1620,  onder  Swartenhondt  medegemaakte  reis  vindt  men  bij  v.Wassenaer 
beschreven  (Dl  IV,  p.  34)  maar  zéér  kort.  Het  rijks-archief  bezit  het  journaal  van  die  reis 
(6  Nov.  1620 — 9Sept.  1 621,  in  Admiraliteiten  No.  956),  die  alleen  het  convoyeeren  van  koop- 
vaarders  ten  doel  had. 

De  geschiedenisboeken  (en  ook  vooral  v.  Wassenaer)  maken  gewoonlijk  uitvoeriger  mel- 
ding van  Swartenliondts  reis  in  1621,  toen  hij  als  Admiraal  bevel  voerde,  en  deSp.  vloot,  den 
16"  October  1622,  in  Str.  Gibraltar  versloeg. 

4)  Versta :  „Staatsche". 

5)  Zie  b.v.  Blok  „Gesch.  van  het  Ned.  Volk",  1899,  Dl  IV  p.  229  vlg. 

6)  Het  was  eene  expeditie  „naar  het  Westen",  d.i.  naar  de  Spaansche  en  Middelland- 
sche  Zeeën,  in  tegenstelling  van  naar  „het  Oosten",  namelijk  de  Oostzee.  Als  vreemdeling 
zal  Brun  het  spraakgebruik  niet  goed  begrepen  hebben,  misschien  ook  heeft  er  gestaan 
„nach  Westen"  en  is  de  uitgever  aan  het  „verbeteren"  geweest. 


(67) 

Piraten  vnd  Meer-rauber  lausteren,  vnd  also  das  Meer  sSuberen  solte ; 
vnd  das  mit  hilff  des  Königs  in  Engelland,  vvelcher  damals  auch 
ein  zimliche  Armada  auszrüsten  lassen  ').  Dann  dieselbigen  RSu- 
bere  hatten  den  Hol-vnd  Engellandern  in  9.  monaten  vber  die  90. 
Holandische  Schififgeraubet,  vnd  den  mehrertheils  Volck  bey  6000. 
Holander  zu  Algier  vnd  Theunis  gefangen  '').  Dahero  dann  die  Ho- 
lander, sampt  Engelland,  eine  starcke  Armada  von  44.  Kriegsschif- 
fen  auszgerüstet.  Ein  jedes  Englisch  Schiff  hatte  vber  die  40.  me- 
tallene  stuck  Geschütz.  ein  Holandisches  aber  bey  36  stuck.  Vnd 
ist  das  gantze  Volck  bey  14000.  3)  starck  gewesen.  Doch  seind  wir 
bey  derselbigen  Armada  nicht  verblieben.  Dann  sie dem  Feind  starck 
genug  gewesen.  Deszwegen  wir  naher  Levanto,  in  Syria,  naher  Alepo 
vnd  Alexanderon  oder  Alexanderetta  4)  commendiert  worden  mit 
Cornelio  Paw  s)  Ambassatorn  von  Amsterdam. 

Nach  dem  wir  nun  den  23.  Octob.  Anno  1 620.  zu  Amsterdam  auff 
des  Printzen  Hof  ^)gemustert,  vnd  jeder  Soldat  vnd  Boots-gesell  2. 
monat  sold  auff  die  faust  empfangen:  ist  den  28.  dito  das  Schiff  mit 
[92]  den  Bootsgesellen  von  Amsterdam  naher  Tessel  gefahren.  Dann  die 
Stadischen  Kriegsschiff  so  grosz,  vnd  zwischen  Amsterdam  vnd  Tes- 
sel das  Wasser  so  klein,  dasz  das  Geschütz  vnd  andere  Munition,  sampt 
dem  Proviant  gehn  Tessel  in  denselbigen  nicht  kommen  mogen, 
sondern  in  kleinen  Schiffen  dahln  mussen geführt  werden.  Daselbsten 
dann  auch  die  Schiff  erst  recht  gemustert  vnd  geladen  werden. 

Den  30.  dito  hab  ich  mich,  sampt  den  Soldaten  vnd  Befelchsha- 
beren,  zu  Schiff  begeben.  Hierzwischen  hat  vnser  Admiral  in  Seeland 
auff  die  Flotta  gewartet.  Das  Volck  aber  bey  14.  tagen  zugebracht, 


1)  De  Engelsche  vloot,  die  in  't  najaar  van  1620  uitzeilde,  bestond  uit  6  oorlogsschepen 
van  40  ad  36  stukken  en  12  ingehuurde  bewapende  koopvaarders,  allen  onder  bevel  van 
Sir  Rob.  Mansell  (zie  Purchas  „Pilgrimages",  II,  vi,  882). 

2)  De  Algerijnen  drongen  met  hunne  roofschepen  in  het  Kanaal  en  de  Noordzee  door. 
In  1620  en  '2t  werden  binnen  dertien  maanden  tijds,  niet  minder  dan  143  Nederlandsche 
schepen,  ter  waarde  van  dertig  millioen  gulden  genomen".  Zie  De  Jonge,  „Gesch.  van  het 
Ned.  Zeewezen",  2"  uitgave,  Dl  1  p.  232. 

3)  Overdreven.  Volgens  de  opgaven  van  Purchas  was  de  Eng.  vloot  met  2550  koppen 
bemand ;  met  de  Ned.,  die  22  schepen  telde  samen,  zal  dus  de  bemanning  zoowat  4000  en 
niet  14000  koppen  geweest  zijn. 

4)  Iskenderün  (Alexandrette)  in  Klein-Azië. 

5)  Cornelis  Pauw,  zie  noot  bij  p.  92. 

6)  Namelijk :  het  Admiraliteitsgebouw  (heden  ten  dage  hetRaadhuis).  Zie  Pontanus  „Be- 
schr.  van  Amsterdam  (1614)"  p.  148:  „Het  Hof,  nu  het  Princen  Hof  is  eertijtshet  Clooster 
van  S.  Cecilie  gheweest,  soo  ick  boven  aanghewesen  hebbe.  Maer  ghemerckt  de  Princeseer 
selden,  ende  niet  dan  met  voornemen  tot  Amsterdam  en  comt,  het  Collegie  van  de  Admira- 
litey  t,  soo  men  dat  noemt,  heeft  hier  gheduerichlick  zijn  vergaderinge  ende  bijeencomsten." 


(68) 

die  Schiff  wol  mit  allerley  notturfift  von  Munition  vnd  Geit  bey  28. 

kisten  von  Realen,  das  ist,  200000.  Reichsthaler,  zu  %'ersehen.  Hier- 

auff  haben  wir  bescheid  bekommen,  dasz  vnser  Schiff  in  Levanto, 

vnd  Syria,  Alepo  ')  vnd  Alexanderetta  mit  einein  Consul  oder  Am- 

bassat  fahren  soll  2).  Welches  wir  auch  dahin  confoyert  haben.  Vn- 

der  dessen,  alsz  vnser  Schiffs-hauptman  mit  dem  Herren  Consul 

auff  dem  Dorff,  Halier  3)  genandt,  auff  den  Wind  gewartet,  ward 

der  Schiffs-hauptman  kranck.  Hat  mich  deszwegenausz  dem  Schiff 

auff  das  Land  gefordert,  vnd  meines  raths  gepfleget,  welcher  jhme 

Wer  einmai  dann  auch  (Gott  lob)  wol  zugeschlagen.  Welches  dann  die  vrsach 

ko^^Jt^kan  g^wcsen,  dasz,  ohnangesehen  niemand  sonst,  wann  einmal  das  Schiff 

nicht wider-auszgefahren,  zurück  begeren  darff,  sondern  bleiben  musz  bisz  zu 

umbzu-  ■    1       i-i 

rück.  end,  weil  jhro  viel  pnegen  meyneydig  zu  werden :  jedoch  ich  er- 

laubnusz  erlangt  hab,  wegen  etlicher  nothwendigen  Medicamenten 
widerumb  zu  rück  naher  Amsterdam  zu  fahren.  Vnder  dessen  ist  die  f93] 
gantze  Armada  mit  Ostwind  (auff  welchen  man  gewartet)  ins  Meer 
auszgeloffen.  Da  ich  nun  auch  den  guten  Wind  gemercket,  hab  ich 
mich  nicht  lang  gesauniet,  sondern  widerumb  dem  Schiff  nachgeey- 
let.  Alsz  ich  aber  auff  Tessel  kommen,  hab  ich  schon  die  gantze  Ar- 
mada auff  dem  meer  gesehen,  vnd  bin  also  bey  3.  stunden  zu 
spath  kommen. 

Den  2.  tag  aber  ist  der  Wind  widerumb  vmbgeloffen,  dasz  ich  3. 
Wochen  lang  bin  auffgehalten  worden,  namlich  von  dem  23.  No- 
vembr.  4)  bisz  auff  den  13.  Decemb.  bisz  ich  endlich  mit  einem  an- 
deren Schiff  von  Medenbück,  dessen  Patron  war  Brun  Volcker-son, 
gefolget.  Vnd  wo  ich  nicht  wiederumb  in  das  Schiff  kommen  were, 
hette  ich  alles  verlohren,  was  ich  hatte. 

Alsz  nun  derselbige  mich  auff  seinen  kosten  mit  sich  genommen, 
seind  wir  mit  einem  solchen  Sturm  vberfallen  worden,  also  dasz  wir 
bezwungen  waren  in  Seeland  einzuhaffnen.  Seind  also  den  1 8.  dito  zu 
Flissingen  in  Seeland  ankommen,  allda  wir  vernommen,  dasz  vnser 


i)     Aleppo  is  nietbedoeld  als  zeehaven,  maar  als  een  plaatsnabij  A!ex.indrettegelegen. 

2)  Cornelis  Pauw,  zie  hiervoren  p.  91 ;  geb.  1593.  In  1613  vertrok  hij  van  Constantinopel 
naar  Aleppo,  om  daar  de  betrekking  van  hoofdconsul  te  aanvaarden.  In  1619  keerde  hij  naar 
het  vaderland  terug,  doch  werd,  in  't  volgend  jaar,  opnieuw  naar  Aleppo  gezonden.  Ver- 
mits de  handel  destijds  kwijnde,  verzocht  en  verkreeg  hij  zijn  ontslag  spoedig  daarna.  £r  is 
tiog  hl  het  geslacht  Pauw  een  eigenhandig,  zeer  tiatnvkeurigverhaalvan  de  meeste  zijner  reizen 
en  ambtsverrichtingen.  Zie  Biogr.  Woordenboek  van  Van  der  Aa. 

3)  den  Helder. 

4)  Den  23  Nov.  zeilde  Swartenhondt  uit  met  8  oorlogsschepen  en  14  koopvaarders. 
(Journaal  Rijks  Archief). 


(69) 

Armada  in  Engelland  bey  Doveren  in  Tuinis  ')  ligen  soll.  Also  hab 
ich  mich  mit  dem  Schreiber  auff  der  post  fort  gemacht  auff  Schleusz  ^), 
Dama  3),  Briicken  4),  Ostende,  Newport,  Duinkirchen,  vber  das 
Meer.  Sind  den  23.  dito  in  Engelland  ankommen.  Daselbsten  hab  ich 
auch  die  gantze  Armada  gefunden,  sampt  der  Englischen  Flotta  s), 
da  sie  auff  einandern  gevvartet.  Da  ist  schon  ein  anderer  Englischer 
[94]  Artzet  vnd  Balbierer  an  mein  statt  angenommen  worden.  Dann 
man  nicht  gemeint,  dasz  ich  wider  kommen  werde.  Wann  er  nun 
wolte  bleiben,  so  müszte  er  meine  kisten  bezahlen,  oder  ich  wurde 
sie  auszladen  lassen.  Dann  er  keine  anderen  hatte,  dann  meine.  Weil 
er  aber  sie  nicht  bezahlen  wolte,  ist  er  bevrlaubet,  vnd  ich  widervmb 
angenommen  worden. 

Den  27.  dito  seind  wirausz  Tuinis  ö),gesaglet  mit  der  gantzen  Ar- 
mada. 

Den  29.  dito  ist  bey  vns  nach  Mitternacht  ankommen  7)  ein  Schiff, 
welches  mit  vns  solte  in  Alexandria  in  Egj'pten  fahren.  Dasselbige 
Schiff  hat  mit  seinem  anlauff  vnser  Schiff  am  vorderen  theil,  vnd 
der  gantzen  Gallerey,  oder  hinderen  umbgang  hefftig  beschadiget 
vnd  gebrochen,  dasz  wir  mit  grosser  müh  von  einander  kommen : 
haben  auch  vil  am  selbigen  verbesseren  vnd  flicken  mussen. 

Den  6.  Jan.  1621.  haben  wir  einen  solchen  Sturm  bekommen,  sturmwind. 
dasz  der  Vock  ^)  oder  vordere  Mast  eines  Schiffs  ins  Meer  gefallen : 
ein  grosz  Stadisch  Kriegsschiff  seinen  grossen  sagel  verlohren :  ist 
auch  des  anderen  tags  nur  ein  kleines  Schiff  von  der  gantzen  Ar- 
mada bisz  auff  den  10.  Januar  gesehen  worden. 

Den  1 1 .  dito  hatten  wir  schön  Watter  bekommen.  Vnd  nach  Mit- 
tag  Spanien,  Capo  Sant  Vicento  bey  Cales  Males  ?),  vnd  2.  Schiff 
gesehen,  welche  wir  für  Türcken  vnd  Piratenangesehen.  Deszwegen 
einer  vom  Volck  auff  den  Mastbaum  gestiegen,  vnd  noch  1 5.  Schiff 
l9S]  gesehen.  Vnd  sie  auch  für  Türcken  angesehen.  Namen  also  diesel- 
bigen  jhren  Cursz  auff  vns,  welche  bald  gemercket,  dasz  wir  Holan- 
der weren,  die  jhnen  in  jhrer  Kauffmanschafft  mit  einer  Confoy  vnd 
gelait  wol  gedient  hatten.  Deszwegen  sie  vns  freundtlich  empfangen 
haben. 

i)  Versta:  ter  reede  van  Duins,  niet  ver  van  Dover. 

2)  Sluis.     3)     Damme.     4)     Brugge. 

5)  De  p.  90  bedoelde  Engelsche  vloot  was  reeds  lang  uitgezeild.  Volgens  Purchas  (II, 
vi,  882)  den  12  Oct.  uit  Plymouth.  Het  waren  dus  andere  Engelsche  schepen. 

6)  Duins  (zie  voren). 

7)  Versta :  men  kwam  met  elkaar  in  aanvaring. 

8)  De  fokke-  (voorste)  mast. 

9)  Cadix ;  zie  aant.  bij  p.  135. 


(70) 


Gibraltar. 


Scbarmun- 
ckelsberg. 


Meer- 
scblacht. 


Jacob 
Sturm  ein 
dapfferer 
Mann. 


Mameluc- 
ken. 


Den  12.  dito  seind  wir  in  die  Enge  oder  Jstreto  de  Gibraltar  kom- 
men, allda  sich  Europa  vnd  Africa  von  einandern  scheidet,  vnd  ist 
daselbsten  der  eynlauff  des  Meers  nur  4.  meil  breit  '). 

Auff  der  Spanischen  seiten  ist  das  Land  gar  gut  vnd  fruchtbar : 
aber  auff  der  Barbarischen  seiten  zwischen  Tytuanu  ")  vnd  Tan- 
gier hat  es  gar  einen  hohen  Berg,  welcher  Scharmunckelsberg  3) 
heisset,  weil  es  allda  gar  grosse  Affen  vnd  viel  Löwen  hat. 

Tytuana  vnd  Tanger  wird  von  den  Portugalesern  bewohnet.  Dise 
Völcker  seind  Moren.  Der  Königvon  Hispania  hat  vor6.  jahren  da- 
selbsten ein  gewaltige  Schiff-Armada  gehabt.  Vnd  dieweil  Don  Jan 
Vasardo  4)  Admiral  nun  mehr  alt,  hat  der  König  den  Princen  Phi- 
liperto  von  Saphoy  zum  Admiral  gemacht,  dam.alen  ich  auchgegen- 
wertig  gewesen  5).  Dieselbige  Armada  war  36.  grosse  Kriegsschiff 
vnd  24.  Galeen  starck.  Mit  dieser  Arm.ada  seind  sie  ausz  Hispania 
gesaglet,  vnd  haben  dem  König  van  Moroco  den  gewaltigen  Raub- 
hafen  Mamoro  eyngenommen.  Dann  es  daselbsten  allerley  Rau- 
ber  hatte.  Jn  diser  Meers-chlacht  hat  sichein  Holander  Jacob  Sturm  *) 
von  Amsterdam  also  wacker  gehalten,  dasz  der  König  in  Hispanien 
jhme  1000.  Realen  von  achten  zu  seiner  recompension  verehret. 
Die  Spanier  aber,  mit  welchen  sein  Schiff,  Tiger  genandt,  besetzt 
war,  hatten  es  nichts  zu  lachen.  Dann  er  160.  Spanier  vnd  6.  Holan- 
der verlohren.  Diser  Jacob  Sturm  ist  hernach  auff  der  Venedischen 
Armada  vnd  Admiralschafft  Patron  gewesen,  vnd  hat  jhme  die  Sig- 
nory  von  Venedigjahrlich  sein  lebenlang  1000.  gulden  versprochen. 
Die  Spanier  haben  zwar  disen  Hafen  mit  gewalt  eyngenommen,  vnd 
die  Rauber  (welche  mehrertheils  Christen  waren)  darausz  vertrie- 
ben  7).  Abersobald  sie  hinweg  kommen,  seind  sie  Türcken  worden, 
vnd  haben  hernach  mehr  schaden  gethan,  dann  zuvor.  Dann  sie  sich 
vnder  die  Moren  von  Algier  vnd  Tuinis  begeben. 


[96I 


i)     Onjuist,  de  Straat  op  haar  nauwst  is  13  K.M.  of  ruim  2  mijlen  (Duitsche  mijlen  van 
6329  Meters)  zooals  die  destijds  gerekend  werden, 
a)     Tetuan. 

3)  Scharminkel.  Volgens  Kuipers  GeïU.  Woordenboek,  van  Lat.  „simiunculus".  Dus  is 
bedoeld  een  „apenberg".  —  In  Willem  Barents'  Caertboeck  van  de  Niiddellandtsche  Zee 
(1595)  komt  op  kaart  n°.  4  de  Scheminckelberg  in  het  achterland  van  Ceuta  voor,  daar  waar 
men  op  moderne  kaarten  Dj.  Derega  vindt. 

4)  Bedoeld  is:  Dom  Luiz  de  Fajardo,  die  met  Reinier  Claeszen  streed  (t5o6). 

5)  Zie  p.  125.  In  1617  was  B.  te  Cadix  geweest,  alwaar  Philibert  van  Savoye  met  de 
Spaansche  vloot  lag. 

6)  Zie  noot  p.  129. 

7)  Het  was  een  wijkplaats  voor  Engelsche  zeeroovers  geworden. 


(71) 

Auff  diser  Morischeti  seiten  hat  es  vnder  dem  König  von  Maroco 
noch  etiiche  starcke  Festungen,  alsz  namlich  Sophia '),  Salea  2)  Santa 
Cruce  3).  Die  Spanier  haben  den  Hafen  Mamoro  wol  befestiget, 
vnd  mit  Spaniern  besetzt. 

Sechs  meil  von  Mamoro  het  es  ein  gar  alte  verstörte  Statt,  Lö-  Löwenstatt 
wenstatt  genandt.  Dann  die  Löwen  daselbst  jhre  wohnungen  haben, 
vnd  deszhalb  niemands  hinzu  kommen  darfF  4). 

Den  14.  dito  seind  wir  zu  Malga  s)  in  Granata  ankommen  diirch 
contrari :  oder  gegenwind,  daselbst  wir  vnsere  schadhafften  Schiff 
gebessert. 

Den  15.  dito  ist  etliches  Volck  ausz  denSchiffen  auff  das  Land  ge- 
[97]  gangen,  vnd  hat  einer  von  des  Consuls  Volck,  welcher  ein  Armeni- 
aner  war,  Printzen  Moritz  geschmahet,  vnd  gesagt :  Wann  er  schon 
tod  were,  würde  es  dem  Holand  kein  schad  seyn.  Auff  welche  wort  Arminianer 
der  oberste  Steürman  jhne  mit  einem  Dolchen  erstochen,  vnd  i"  ^hén' ^'^^'°' 
ein  Kirchen  geloffen,  da  er  frey  gewesen.  Wir  haben  alszbald  einen 
anderen  Steürman  angenommen. 

Den  19.  dito  ist  zu  Malga  im  Port  ankommen  der  Englische  Vice- 
Admiral  mit  9.  Englischen  Königlichen  Kriegs-schiffen,  welche  von 
Algier  kommen,*)  daselbsten  sie  einen  anschlag  hatten.  Dann  bey 
60.  Türckische  Raubschiff  im  Hafen  angelanget  seind,  welche  sie  mit 
fewr  anstecken  wolten.  Jstjhnen  aber  miszlungen,jnmassen  siehier- 
über  400.  Mann  verlohren  hatten. 

Den  20.  dito  seind  zu  Malga  3.  Marsilianische  Schiff,  welche  von 
den  Türcken  angegriffen  worden,  zu  vns  kommen :  haben  sich  aber 
manlich  erwehret,  vnd  bezeugt,  wann  sie  nur  wenig  hülffgehabt  bet- 
ten, wolten  sie  grosse  ehr  eyngelegt  haben. 

Den  25.  dito  ist  ein  Boot  von  einem  Holandischen  zu  Malga  an- 
kommen: die  sagten,  die  Türcken  hetten  jhre  Schiff  erobert,  vnd 
wolten  deszwegen  vns  gewahrnet  haben :  dann  sie  hetten  ein  gantze  oefabr  wo- 
Flotta  gesehen,  welche  sie  für  Türcken  hielten.  Auff  welche  zeitung  x^"fcken 
der  Hauptman  ein  stuck  loosz  geschossen,  auff  dasz  sich  jederman 

i)    Safï,  iets  beZ.  Kaap  Cantin  (W.  kust  Marokko). 

2)  Salee,  op  de  Westkust  van  Marokko. 

3)  Agadir  (Santa  Cruz  de  Berberia),  W.  kust  Marokko. 

4)  Welke  verwoeste  stad  hier  bedoeld  wordt  is  moeilijk  uit  te  maken. 

5)  Malaga. 

6)  DeEngelschen  waren  reeds  voor  Algiers  geweest,  maar  de  eigenlijke  aanval,  bedoeld 
op  p.  109,  had  eerst  later  plaats.  Omstreeks  dezen  tijd  lagen  de  Engelschen  voor  Alicante, 
maar  inderdaad  was  hun  Vice-Admiraal  den  6»"  Januari  naar  Malaga  gezonden  (zie  Pur- 
chas  II,  vi,  884). 


(72) 

zu  Schiff  begebe.  Seind  also  gegen  abend  zu  sagel  von  Malga  mit 
nog  drey  Kauffmans-schiffen  abgeschiffet. 

Den  26.  dito  seind  wir  zu  einer  gantzen  Flotta  von  30.  Kauff-    [98] 

mansschiffen,  sampt  2.  Stadischen  Orlog-schiffen  kommen,  darauff 

Türckge-    Capitain  waren  Ouast ')  von  Enkuisen  vnd  Jan  Tis-son  ^)  von  Horn, 

schiagen.     ^elche  ein  Türckisch  Raubschiff  vnder  dem  Capo  Spart  3)  auff  der 

seiten  der  Barbaren  erobert  haben.  Welche  sie  alle  ins  Meer  gewor- 

ffen  4),  das  Schiff  geplündert,  vnd  hernach  verbrennt  haben. 

Den  27.  dito  seind  wir  mit  noch  zweyen  Kauffleuth-schiffen  von 
der  Flotta  gesaglet,  vnd  haben  vnseren  strich  naher  Sardiniam  ge- 
nommen. 

Den  28.  dito  haben  wir  widerumb  die  gantze  Flotta  zwischen  Capo 
del  Gatto  vnd  Capo  de  Palas  angetroffen  5).  Capitain  Jan  Tis-son  von 
Horn  hat  einem  Raubschifif  nachgejagt,  40.  schiisz  auffdasselbige 
gethan.  Jst  aber  in  der  nacht  entfahren. 

Den  29.  dito  seind  noch  mehr  Schiff  zu  vns  kommen,  als  2.  von 
Amsterdam,  2.  von  Hamburg,  2.  von  Enkuisen,  2.  von  Medenbük. 
Dise  alle  wolten  mit  vns  naher  Malta,  vnd  ems  naher  Candiam 
fahren. 

Den  3 1 .  dito  haben  wir  bey  der  Jnsul  Firma  Terra  ^)  des  morgens  früh 
2  .SchiffvonTürckischenPiraten  gesehen:  welche  vns,  in  beredung.alsz 
weren  wir  Kauffleuth,  (weil  wirdes  nachts  von  vnserer  Companey  ka- 
men) anzugreiffen  vermeinten.  Hatten  sich  in  dem  einen Schiff, darauff 


i)  Hillebrand  Gerritsï  Quast  van  Enkhuizen.  Zie  Biogr.  Wdb.  van  Van  der  Aa.  In  1618 
was  Q.,  als  vice-admiraal,  met  een  eskader  van  25  schepen  voor  Algiers  geweest.  Een  merk- 
waardig schrijven  over  die  expeditie,  dd.  2  Maart  1618  en  geteekend  door  Quast,  Pieter 
Woutersz  en  Maerten  van  Rijsbergen,  zie:  Kroniek  Utr.  Genootschap,  Dl.  V  {1S49)  p.  318 
vlg.  In  1620  diende  hij  onder  Swartenhondt,  zie  Journaal  v.  Swartenhondt  op  6  Nov.'  1620. 

2)  Jan  Thijsz  wordt  als  kapitein  in  Swartenhondt's  Jonrnaal  genoemd  (6  Nov.). 

3)  K.  Spartel,  aan  den  W.lijken  ingang  van  Straat  Gibraltar. 

4)  Tegen  de  Algerijnen  paste  men  in  die  jaren  het  „recht''  van  voetspoeling  geregeld  toe. 
Zie  de  Jonge,  „Gesch.  v/h.  Ned.  Zeew."  2e  uilg.  Dl.  I,  p.  232,  noot  2.  —  Het  was  echter  ook 
deze  Quast,  die  zich  veroorloofde  de  Resolutiën  der  Regeering  om  Duinkerkers  de  voeten  te 
spoelen  niet  uit  te  voeren.  Gaandeweg  schijnt  de  weerzin  daartegen  sterker  geweest  te  zijn 
dan  de  orders  van  hoogerhand ;  zie  De  Jonge  als  voren  p.  247.  —  Zie  ook  de  humaniteit  van 
Quast  jegens  de  Jezuietenpaters  op  p.  iii. 

5)  Tusschen  Cabo  de  Gata  en  Cabo  de  Palos,  d.i.  aan  de  Zuidoostkust  van  Spanje,  voor 
de  provincies  Granada  en  Murcia,  ongeveer  bewesten  Cartagena.  Vermoedelijk  is  met  „die 
gantze  Flotta"  de  Eng.'vloot  bedoeld.  Bij  Purchas :  "The  28th  at  midnight,  we  met  with  seuen 
sayle  of  Flemmings  ships  of  Warre,  neere  Cape  Paul  [Pnlos],  vnder  the  command  of  Cap- 
taine  Haughton  [Haultain]  Admirall  of  Zealand  who  ....  told  our  Admirall  he  hadtwoand 
twentie  ships  of  Warre  vnder  his  charge,  whom  he  hat  diuided  into  Squadrons,  imploying 
them  some  without  the  Streightsand  somewithin",  Purchas  II.  vi  884. 

6)  Formentera  ?  Een  der  Pityusen. 


(73) 

42.  stiick,  vnd  300.  Mann,  so  mehrertheils  Moren  von  Algier  wa- 
[99]  ren.auffvnsgewendet.  Dasandere  SchififwareinFurgat ')  etwas  klei- 
ner alsz  ein  Galeen  2)Darauffwaren  60.  Mann.  Dazumal  war  sehrgut 
Watter,  jnmassen  das  Meer,  wie  ander  Wasser,  still  worden.  Also 
vertneinten  die  Piraten  oder  Rauber  eine  gute  beiith  von  vns  zu 
bekommen :  wie  dann  beschehen  were,  wann  es  jhnen  gelungen  hette. 
Dann  wir,  wie  daoben  vermeldet,  bey  28.  kisten  Spanische  Realen 
von  achten  bey  vns  hatten.  Doch  haben  sie  es  nicht  gewuszt,  bisz 
sie  endtlich  gar  nahe  zu  vns  kommen,  vnd  vermeint  zu  apportie- 
ren  3)  oder  mit  gewalt  vnser  Schiff  zu  vberfallen.  Derohalben  vnser 
Capitain,  wieauch  der  Ambassat,  vnserem  Volck  dapffer  zugespro- 
chen,  sie  solten  sich  manlich  halten.  Alsz  nun  der  tag  angebrochen, 
fiengen  wir  an  vns  zu  defendieren,  vnd  gieng  der  streit  starck  an. 
Dann  so  bald  sie  vnser  metallen-Geschütz  gesehen,  vnd  die  24.  pfün- 
dige  kugelen  bey  346.  daher  geflogen,  hat  sich  die  Furgat  salviert. 
Das  ander  Schiff  aber,  welches  vor  3.  stunden  sehr  machtig  gewe- 
sen,  wolte  sich  in  die  flucht  begeben.  Als  wir  nun  solches,  wie  auch 
die  vorgemeldten  8.  Kauffmansschiff  gesehen,  ist  vns  der  müth  ge- 
wachsen,  vnd  haben  das  Raubschiff  mit  einem  Tregga  4)  oder  gros- 
sen eysenen  Angel  mit  kettenen  angezogen,  vnd  also  die  Victori,  mit  sieg  der 
Gottesgnad,  erhalten.  Hierauff  hatte  vnser  Volck  das  Schiff bestie- 
gen.  Daseind  von  300.  Moren  nur  13.  im  leben  geblieben,  welche 
sich  heimlich  im  Schiff  versteekt  hatten,  das  vbrige  Volck  haben  sie 
[100]  alles  nider  gehawen.  Wir  hatten  nur  20.  todte  Personen,  vnd  46. 
verwundte.  Die  todten  haben  wir  auff  Sardinia  bey  der  Hauptstatt 
Gallira  5)  begraben.  Die  Moren  aber  haben  wir,  wie  sie  gewesen,  in 
das  Meer  geworffen  0).  Alsz  aber  vnser  Volck  das  Schiff  gesaubert, 
vnd  die  beuth  in  vnser  Schiff  gebracht,  welche  zugleich  getheilt,  be- 
neben das  beschedigte  Schiff  auff  befehl  desz  Capitains  mit  Geschütz 
anderst  belegt  worden,  jnmassen  bey  16.  stiick  vnden  in  das  Schiff 
kamen  7)  haben  sie  in  einem  eyngefaszten  Gemach,  da  die  pump  oder 


i)     Fregat.     2)    Galjoen. 

3)  Abordeeren  (enteren). 

4)  Dreg,  „enterdreg".  Een  enterdreg  is  een  zware  dreg  met  vier  armen,  voorzien  van 
scherpe  punten  en  weerhaken,  en  van  een  ring  waaraan  een  paar  Meters  ijzeren  ketting.  De 
dreg  wordt  onder  den  nok  van  een  ra  gehangen  om  in  't  want  van  een  vijandelijk  schip  ge- 
slingerd te  kunnen  worden.  De  voorlooper  is  van  ketting  om  niet  te  kunnen  worden  doorge- 
sneden. 

5)  Cagliari  op  Sardinië.  Het  begraven  geschiedde  echter  later,  zie  3  Febr.  1621. 

6)  Zie  noot.  bij  p.  98. 

7)  Om  het  schip  beter  te  doen  zeebouwen. 


(74) 

wasserschöpffe  stehet  >),  noch  13.  Türcken  gefunden,  vvelche  auff 
die  knie  nidergefallen,  vnd  gnad  begert  haben.  Seind  alszbald  ge- 
bunden  in  vnser  Schift"  kommen,  vnd  hettesiederHauptmanstracks 
nach  Stadischer  ^)  Commission  ins  Meer  werffien  lassen,  wann  der 
Ambassat  nicht  darvor  were  gewesen,  welcher  sie  auff  Malta  gefüh- 
ret.  Dise  Türcken  haben  bekendt,  dasz  sie  dises  jhr  Raubschiff  vor 
3.  wochen  einem  Holander  genommen. 
Majorica.  Den  2.  tag,  war  der  i .  Februarij,  am  morgen,  sahen  wir  die  Jnsul 
MajoricaS),  vnd  zwey  kleine  Schiff  zu  vns  kommen.  Das  einte  war  ein 
Spanier,  vnd  7.  Monat  auffdem  Meer:  welche  zu  Algier  Sclaven ge- 
wesen. Das  ander  war  ein  Engellandisch  Schifllin  von  20.  Mann. 
Waren  auch  lange  zeit  Sclaven  in  Moren.  Das  Spanische  ist  naher 
Barsalonia,  das  ander  aber  naher  Marsilia  gefahren. 

Den  3.  dito  hatten  wir  ein  harten  Levant  oderOstwind  4).  Seind 
aber  neben  Corsica  naher  Sardinia  hingetriben  worden.  Daselbsten  [loi] 
wir,  wie  daoben  gemeldet,  vnsere  todten  bey  einem  fewerthurn 
begraben  haben.  Dannsie  vnsdieselbigen  auff  keinenKirchhoff  wol- 
ten legen  lassen.  Der  Gubernator  von  Sardinia  hat  vnserem  Schiff- 
volck  vnd  Soldaten  etliche  Parils)  oder  faszlin  mit  Wein  verehret, 
wie  auch  new  gebachen  Brodt,  darmit  die  verwunten  zu  erlaben:  vnd 
hat  sie  jhrer  dapfferkeit  halben  gelobt. 

Den  7.  dito  ist  desabends  der  Wind  West  kommen,  haben  dero- 
halben  vnsere  Ancker  auffgezogen,  vnd  vns  naher  Malta  gewendet. 

Den  9.  dito  haben  wir  widerumb  ein  Türckisch  Raubschiff  gese- 
hen :  aber  es  hat  sich  balb  ab  weg  gemacht. 
Trabana  Den   lO-  dito  seind  wir  zwischen  der  kleinen  Jnsul  Trabana  ^} 

durchgesaglet,  vnd  haben  des  morgens  Sicilien  gesehen. 

Auff  den  abend  seind  die  anderen  Schiff,  so  bey  vns  gewesen,  von 
vns  naher  dem  Land  Calabria  vnd  Apulia  gesaglet,  vnd  eines  naher 
Candia. 

Den  11.  morgens  friih,  haben  wir  widerumb  ein  Schiff  gesehen, 
welches  vns  die  gantze  nacht  nachgefolget.  Alsz  wir  aber  auff  dasel- 
bige  gedrungen,  hat  es  sich  ausz  dem  staub  gemacht.  Seind  also  wir 


i)  De  „pompzode". 

2)  Staatsche. 

3)  Mallorca  (Balearische  eiln.). 

4)  Levanter  of  Solano  is  eene  benaming  voor  krachtigen  Oostelijken  wind,  speciaal  in 
Straat  Gibraltar. 

5)  Port.  barril,  vat.  Verg.  Eng.  barrel. 

6)  De  Aegadische  eilanden,  beW.  Sicilië  en  nabij  Trapani. 


(75) 

noch  denselbigen  tag  neben  Sicilia  (allda  wir  des  nachts  den  Monte 
Belle  grausam  brennen  gesehen)  hingefahrenbisz  vnder  Malta.  Da- 
hin  wir  den  12.  dito  kamen.  Daselbsten  seind  vns  4.  Galleen  ')  ent- 
[102]  gegen  gefahren,  vnd  haben  begert  zu  wissen,  woher  wir  kommen? 
Aber  so  bald  sie  den  Tiirckischen  Fahnen  auff  vnserem  Preisz  (ist 
der  obertheil  des  Schiffs)  gesehen  -),  haben  sie  bald  verstanden, 
wie  es  ergangen.  Haben  also  das  Schiff  mit  einem  seil,  weil  es  gantz 
still  war,  in  Porto  oder  an  das  Land  mit  4.  Galleen  gezogen.  Doch 
hat  niemand  in  vnser  Schiff  gehen  dörffen,  bisz  wie  practica  3)  be- 
kommen  haben.  Da  wir  nun  in  den  Porto  kamen,  thaten  wir  Salve : 
oder  Ehrschüsz  ausz  vnserem  Schiff,  darauff  die  Malteser  von  den 
Galleen,  wie  auch  ausz  des  Burgo  S.  Elme,  geantwortet. 

Den  13.  dito  seind  viel  Malteser  Ritter  4)  vnib  vnser  Schiff,  sampt 
dem  Preisz,  gefahren,  vnd  haben  es  besichtiget.  Dann  das  Schiff, 
sampt  dem  Preisz,  so  wir  erobert,  ist  haszlich  zerschossen  gewesen. 
Darüber  sie  sich  auch  hefftig  verwundert,  besonders  weil  wir  nur  1 1 2. 
Mann,  vnd  32.  stück  hatten :  auff  dem  Turckischen  aber  bey  42. 
stiick,  vnd  vber  300.  Mann  waren. 

Den  14.  dito  haben  wir,  weil  wir  keine  krancken  hatten,  auszge- 
nommen  etliche  verwundten,  practica  auff  Malta  bekommen.  Dann  es 
daselbsten  der  brauch  ist,  daszkein  Schiff  anlanden  darff,  manhabe 
dann  zu vor  guten  bericht,  dasz  kein  kranck  Volck  in  demselbigen  sey e. 

Den  1 5.  dito  hat  vnser  Capitain  die  gefangenen  Türcken,  so  sich  Handiung 
versteekt  hatten  im  Schiff,  dem  Groszmeister,  welcher  ein  Frantzoszs) 
[103]  war,  zum  underpfand  geschickt,  bisz  wir  etwan  gefangene  Christen  j.jacob 
vnder   dem  Türcken,  zum  abdausch  köndten  erfragen.  Damalen vonAndio 
ist  daselbsten  von  Alemannia  Juncker  Jacob  Christoff  von  Andlo  ein  ^'^"^i,"^ 
Bilgram  gewesen.  Wir  seind  gar  wol  empfangen  worden.  Vnd  hat  der  keit. 
Groszmeister  befohlen,man  solte  vnser  zerbrochen  Schiff  verbesseren. 
Er  hat  vns  in  vnser  Schiff  verehret,  4.  Boda  Wein,  machen  bey  4. 


i)     Versta :  Maltezer  galeien. 

2)  Versta :  „zoodra  de  Maltezers  zagen  dat,  op  het  prijsgemaakte  schip,  de  HoUandsche 
vlag  uitwoei  boven  de  achter  uitgestoken  Algerijnsche  vlag,  begrepen  z%  alles  en  betoonden 
zij  zich  recht  hartelijk". 

3)  Echte  lingua  franca  voor :  „vergunning  om,  na  geneeskundig  en  dergelijk  onderzoek, 
vrijelijk  met  Hen  wal  te  verkeeren."  —  Het  is  aan  boord  nog  een  levend  woord,  dat  echter 
bezig  is  uit  het  spraakgebruik  te  verdwijnen. 

4)  Nadat  de  Joanniters  het  eiland  Rhodes  verloren  hadden,  ontvingen  zij  in  1530  Malta 
uit  handen  van  Karel  V  en  erkenden,  althans  in  naam,  de  Spaansche  opperhoogheid. — 
(Ene.  Brit.). 

5)  Alof  de  Vignacourt,  grootmeester  van  1601 — 1622  (Ene.  Brit.  sub.  St.  John  of  Jeru- 
salem). 


(76) 

Füder,  ist  gut  Syracusischer  Wein,  2.  Ochsen,  12.  Schaaf,  24  Jndia- 
nische  Hanen,  vberdie  100.  Hanen  vndTauben,  new-gebachenweisz 
brodt,  Pomerantzen,  Lemonen,  vnd  was  ich  damalen  für  meine  Pa- 
tienten  ausz  der  Apoteck  begert  vnd  bedörffen:  jtem  8.  tonnen 
Pulver. 

Den  24.  dito  haben  sie  vns  mit  3.  Galeen  widerumb  hinausz  con- 
foyert  vnd  beglaitet,  da  ein  theil  dem  anderen  mit  gewaltigen  schü- 
tzen  vnd  fewrwerck  Adieu  gesagt.  Wir  namen  vnseren  Cursz  naher 
Levanto  vnd  Candia. 

Den  28.  dito  auff  den  abend  haben  wir  das  hohe  Land  von  Candia 
gesehen  mit  schönem  Watter. 
Rhodis,  c>-      Den  I .  Martij  seind  wir  neben  Candia  hingefahren  naher  Rhodis 
vnd  Cypren. 

Den  4.  dito  haben  wir  ein  Türckischen  Carmusal  bey  Rhodis 
gesehen,  ist  vns  aber  entsaglet. 

Den  5.  disz  haben  wir  die  gewaltigejnsul  Cyprus  mit  einemguten 
Wind  gesehen,  vnd  nach  mittag  Limasol  ')  vnd  Salino  =). 

Den  6.  disz  haben  wir  Famagusto  3)  die  Hauptstatt  in  Cypro  mit 
einem  strengen  Wind  gesehen. 

Den  7.  disz  haben  wir  den  Baye  von  Antiochia  4)  gesehen.  (104] 

Den  8.  disz  haben  wir  ein  Schiff,  so  ausz  Marsilia  kommen,  an- 
getroffen,  welches  auch  in  Alexandereta  begert  zu  fahren. 

Den  g.dito  desz  abends  seind  wir  zu  AlexanderetainSyrien  ankom- 
men, haben  allda  4.  Holandische  Kauffschiff,  6.  Frantzösische,  wie 
auch  das  gewaltige  Gallion  S.  Marco  von  Venedig  gefunden.  Sie 
haben  vns  mit  dem  Geschütz  gewaltig  Salve  gemacht. 

Den  1 1 .  dito  ist  der  Consul  Paw  an  das  Land  gefahren,  vnd  hat 
seinen  abschied  von  allen  Schififen  vnd  Capitainen  genommen.  Dero- 
halben  vnsere,  wie  auch  alle  anderen  Schiff  sich  fertig  gemacht,  vnd 
gaben  die  Soldaten  jhme  das  gelait.  Da  er  abgefahren,  haben  alle 
Schiff  nach  einander  bey  1 56.  schütz  gethan  :  auff  dem  Land  warte- 
ten  die  Janitscharen,  welche  jhn  auch  nach  Alepo  confoyert. 

Den  12.  dito,  morgens,  ist  die  Caroany  5)  (welches  ein  ordinari 
Confoy  is,  weil  in  Syria  niemands  allein  raisen  darff,  er  habe  dann 
Janitscharen  bey  sich)  von  Alepo  vnd  Bajazeth  6)  zu  Alexanderon 

i|  Limasol,  plaats  op  de  kust  van  Cyprus  (Limissos). 

2)  Salino  =  Galinoporni  ? 

3)  Famagusta. 

4)  Bedoeld  is :  de  baai  van  Alexandrette,  beN.  Antakia  (Antiochië). 

5)  Karavaan. 

6)  Bajazet,  aan  den  voet  van  den  berg  Ararat. 


(J7) 

ankommen  vber  300.  Camel,  waren  alle  mit  Seiden  vnd  anderen 
stattlichen  Wahren  geladen. 

Den  14.  dito  seind  zwey  Türckische  Carmusal  mit  Türcken  vnd 
Griechen  von  Bajazeth  ankommen. 
[105]       Den  15.  dito  ist  ein  Türckischer  Hertzog  mit  seinem  Schiff,  der 
Pomerantzen-baum  genandt,  naher  Cypren  gesaglet. 

Den  16.  dito  ist  das  groszGallionS.  Marco  vnd  drey  andere  Holan- 
dische  von  Alexanderon  naher  Cypren  mit  contrari  Wind  gesaglet. 

Den  21.  dito  ist  nach  mitternachtein  so  harter  sturm  entstanden, 
dasz  wir  das  Schiff  für  3.  Ancker  haben  fallen  ')  lassen.  Damalen  ein 
Arquisayer  2)  von  Rhodis  zu  grund  gestossen,  vnd  seind  bey  16. 
Griechen  vnd  Türcken  ertruncken. 

Den  23.  dito  ist  ein  Bassa  ausz  Alexanderon  von  Constantinopel 
kommen.  Deszhalben  alle  Schiff,  so  daselbsten  gelegen,  wie  es  der 
brauch  ist,  dapffer  gesch ossen. 

Auff  den  H.  Ostertag  3)  hat  vnser  Capitain  mit  noch  4.  Holan-  Geschütz 
dischen  Kauffschiffen  die  Letze  gehalten,  vnd  es  auff  seiner  Excel- schaden!^^" 
lentz  gesundheit  lassen  vmbgehen.  Thaten  manchen  schutz,  vnd  alsz 
sie  noch  einen  schutz  thun  wolten,  ist  dez  Stück  wol  in  hundertstück 
versprungen.  Hat  vber  24.  Mann  schwarlich  verletzt,  3.  Manngantz 
schwartz  verbrendt.  Des  Capitains  Jungen,  welcher  damals  zu  tisch 
dienete,  seind  beyde  Bein  entzwey  mit  grossen  wunden  geschlagen 
worden. 

Den  14.  April,  morgens,  seind  wir  von  Alexandereta  mit  zweyen 
anderen  Holandischen  Schiffen,  naher  Antiochia  gesaglet,  haben 
Tripolis  4)  in  Syria  gesehen. 

Den  16.  dito  haben  wir  einen  stareken  Sturmwind  bekommen, 
welcher  uns  widerumb  zu  ruckgegen  Bajazeth  undTripolisgetriben. 
[106]       Den  1 8.  disz,  des  abends  haben  wir  2.  Carmusal  von  Rhodis,  vnd 
2.  von  Marsilia  angetroffen,  etc. 

Den  20.  dito  ist  vnserer  Schiffen  eines  ans  port  s)  kommen,  an  wel- 
chem  das  vorderst  Castell  gebrochen  worden,  jnmas.sen  wir  vns  des 
vndergangs  besorgten. 

Den  21.  dito  haben  die  Malteser  einen  Türckischen  Carmusal  6j,  Maiteser 
so  vber  100.000.  ducaten  warth,  erobert.  Der  streit  was  so  nahe  bey  gin  gute 
vns,  dasz  wir  alle  schutz  vnder  Cypren  gehöret.  Beutb. 


1)  Versta:  men  heeft  drie  ankers  laten  vallen.     2)? 

3)  II  April  1621. 

4)  Tarabolus  (Tripoli)  op  de  Syrische  kust,  beNoorden  Beyroet. 

5)  Lees:  „aan  boord"  (in  aanvaring  gekomen).     6)? 


(78) 

Des  2.  tags  haben  sie  die  Griechen,  welche  im  SchifF  waren,  an 
das  Land  fahren  lassen,  vnd  die  Türcken  naher  Malta  mitgeführet. 

Den  22.  dito  nach  mittag  sind  wir  zu  Salino  in  port  kommen.  Da 
haben  wir  gefunden  das  Gallion  S.  Marco,  vnd  ein  Schiffausz  Egyp- 
ten,  welches  vns  auff  dem  Spanischen  Meer  schaden  zugefügt. 
Grosz  Den  3.  Maji  ist  das  grosse  Schift'  S.  Marco  von  Cypren,  naher 

ferbrennt.  Venedig  gesaglet.  Jst  bey  25.  tonnen  Gold  geschatzt  worden,  batte 
bey  600.  Mann,  60.  metallene  stück  grosz  Geschütz.  Welches  her- 
nach  zu  Malamucken  ')  durch  den  Taback  angegangen  vnd  ver- 
brunnen. 

Den  5.  dito  seind  5.  Carmusal  zu  Salino  ausz  Alexandria  gar  reich 
beladen  ankommen.  Die  Maltheser  haben  sie  gejagt. 

Den  8.  dito  seind  wir  von  Salino  zu  sagel  naher  Limasol  gefahren, 

Den  9.  haben  wir  ein  SchiflTereylet  vnd  erschreckt.  Weil  es  aber  [107] 
ein  Carmusal  gewesen,  welcher  gar  reich  beladen,  vnd  auff"  Rhodis 
begert,  haben  wir  es  widerumb  gehen  lassen:  jhme  aber  gleichwol 
ein  Maltesische  Confoy  ^)  gewünschet. 

Den  10.  dito  abends  seind  wir  zu  Limasol  ankommen.  Daselbsten 
gewartet,  bisz  vnser  Companey  fertig  gewesen.  Damalen  ist  auch 
ein  Türckischer  Carmusal  ankommen,  welcher  vnserem  Capitain  4, 
Feigen-fasz  verehret,  vnd  jhne  gebetten,  er  wölle  denselbigen  gehn 
Rhodis  confoyeren.  Welches  aber  jhme  abgeschlagen  worden,  dann 
es  wider  die  Stadische  Ordinantz  gewesen. 

Den  II.  vnd  12.  dito  kamen  viel  Türcken  in  vnser  Schiff',  haben 
sich  vber  vnser  metallene  Geschütz  verwundert.  Dann  sie  nie  kein 
Holandisch  Schift" gesehen. 

Den  13.  disz  seind  wir  mit  6.  Holandischen  Schiften  von  Limasol 
gesaglet.  Vnd  haben  vnseren  Cursz  naher  Malta  genommen. 

Den  15.  sahen  wir  die  hohen  berg  Harmoja  3)  mit  schnee  be- 
deckt,  30.  meil  von  Rhodis. 

Den  21.  haben  wir  widerumb  Candiam  angetroffien. 

Den  22.  hatten  wir  vnder  Candia  schier  zwey  Schift'erdapt,  wann 
vns  die  nacht  nicht  vberfallen  hette. 

Den  27.  haben  wir  von  Candia  bey  sehr  lustigem  Watter  den 
Cursz  West  genommen. 


i)     Porto  di  Malamocco.  Venetië. 

2)  Ironisch  bedoeld.  De  Maltezer  ridders  trachtten  steeds  de  Turken  te  benadeelen.  — 
De  republiek  daarentegen  was  op  vriendschappelijken  voet  met  de  Porte,  sedert  6Juli  1612 
toen  de  Nederlanders  gelijke  rechten  kregen  als  Franschen  en  Engelschen. 

3)  De  Ataviros  op  Rhodes,  hoog  1340  M. 


(79) 

liosj  Den4junij,  Anno  1 621,  morgens  haben  wir  wederumb  Malta  ge- 
sehen. Nach  mittagsahen  wir  6.  grosse  Kriegs-schiff  vnd  5.  Galleen 
vnder  Malta.  Wir  haben  sie  für  Spanier  oder  Türcken,  vnd  sie  vns 
für  jhre  Feind  angesehen :  sonderlich  hielten  die  Galleen  vns  fUr 
Türcken.  Deszwegen  wir  vns  fertig  gemacht,  vnd  in  guter  ordnung 
auff  sie  zugesaglet,  wie  auch  sie  auff  vns.  Wir  haben  aber  bald  ge- 
mercket,  dasz  es  Capitain  Quast  ')  von  Enkuisen  sey  mit  noch  an- 
deren Orlog-schiffen  ausz  Holand,  welche  auff  vns  gewartet.  Dann 
wir5.reichegeladeneSchiffhatten,  welche  vber  die  35.  tonnen  Golds 
wSrth  waren.  Weil  wir  dann  durch  einander  gut  Freund  waren,  hatten 
wir  zubeydentheilenSalve  geschossen,  alsz  gienge  ein  streit  zwi- 
schen  vns  an. 

Nach  disem  wolten  wir  gern  auff  Malta  fahren,  den  Preisz  abzu- 
holen,  weil  aber  offener  Krieg  ')  war  zwischen  Spania  vnd  Holand, 
wolten  wir  es  nicht  wagen. 

Den  5.  dito  haben  wir  naher  Sicilia  gesaglet,  vnd  in  der  nacht 
sahen  wir  den  Monte  Belle  sehr  erschrockenlich  brennen. 

Den  6.  seind  wir  neben  Trabana  3)  hin  gesaglet. 

Den  12.  haben  wir  Sardiniam  gesehen. 

Den  25.  seind  vns  5.  Spanische  Galleen  begegnet,  welche  wir  gern 
angegriffen  hetten,  wann  es  der  Commendor  zugelassen  hette. 

Den  26.  morgens  haben  wir  21.  Schiff  gesehen,  auff  welche  wir 
gedrungen.  Vermerckten  aber  endlich,  dasz  es  ein  Englische  Armada 
[109]  war.  Da  haben  wirgegeneinanderenSalvegeschossen. Der  Englische 
Admiral  hat  all  vnsere  Capitain  zu  sich  gefordert.  Die  haben  nun 
gesehen,  wie  es  jhnen  vor  Algier  ergangen.  Dann  sie  haben  vber  die 
600.  Mann  verlohren,  vnd  haben  6.  Türckische  Kriegsschiff  ver- 
brendt.  4)  Doch  istjhr  schaden  grösser  gewesen  alsz  der  Türcken. 

Den 27.  dito  haben  wir  wederumb  eine  FlottaSchiffgesehen, seind 


i)    Zie  noot  bij  p.  98. 

a)  Het  twaalfjarig  Bestand  was  den  i'°  April  1621  afgeloopen,  en  de  Maltezer  ridders  er- 
kenden de  opperhoogheid  van  den  Koning  van  Spanje,  zie  noot  p.  102. 

3)  Trapani,  aan  de  Westpunt  van  Sicilië. 

4)  -De  Engelschen  geven  bij  hun  actie  tegen  Algiers  op  24  Mei  veel  kleiner  verliezen  op 
maar  zij  erkennen  dat  de  uitslag  van  de  onderneming  jammerlijk  was ;  „thus  ended  an 
expedition  as  unfortunate  as  it  was  dishonorable",  zie  Campbell  and  Kent,  „Biographia 
nautica  or  Memoirs  of  lUustrious  Seamen",  Dublin,  J.  Williams  1785,  Tom  IV  p.  11  en 
„Sir  William  Monson 's  naval  tracts",in  Purchas  Collection,  Vol.  III,  Book  II,  p.  227:  „The 
ill  managed  Enterprize  upon  Algiers  in  the  Reign  of  King  James,  and  the  Errors  com- 
mitted  in  it". 


(8o) 

also  aufif  sie  zugeloffen.  Die  Engellander  namen  jhren  Cursz  naher 
Granata. 

Den  28.  kamen  wir  zur  vorigen  Flotta,  welche  Holandische  Kauff- 
leuth  waren,  die  wolten  mit  vns  naher  Holand. 

Den  2.  Julij  nach  mittag  seind  wir  zu  Malga  in  Granata  ankommen. 
Dieselbige  Statt  had  zwey  starcke  Castell :  hat  vns  wollen  schaden 
thun.  Blieben  also  bey  Capo  Molo  ')  i.  meil  von  Malga. 

Den  3.  dito  morgens  seind  viel  Spanische  Fischer  in  vnser  Flotta 
kommen,  welche  vns  allerley  falsche  zeugnusz  brachten,  vns  an  das 
Land  zu  locken :  wir  aber  traweten  jhnen  nicht,  doch  thaten  wir 
jhnen  kein  laid. 

Nach  mittag  seind  3.  Galleen  desz  Groszhertzogen  von  Florentz 
zu  Malga  in  vnser  Flotta  kommen,  deszhalben  wir  jhnen  einen  Ehr- 
schutz  gegeben.  Die  Englische  Flotta  ist  vor  Malga  gelegen,  allda  sie 
allerley  Verehrung  von  den  Spaniernbekommen.  Wir  aber  kondten 
nichts  vmb  das  geit  haben.  Seind  deszhalben  nach  mitternacht  mit 
vnserer  "gantzen  Flotta  vndersaglet  gefahren,  naher  dem  Enge  von 
Gibraltar. 

Den  5.  dito  seind  wir  mit  der  gantzen  Flotta  von  24.  Schiffen,  6.  [no] 
Stadischen  Orlog-schiffen,  vnd  1 8.  Kauiïmans  schiff  wol  vnd  reich  be- 
laden auffden  Reede  oder  Porto  kommen  bey  Gibraltar,  da  wir  vns 
wegen  des  gegenwinds  etwas  auffgehalten.  Daselbsten  ist  Anno 
1609  2),  die  gewaltige  Meerschlacht  zwischen  dem  Holandischen 
Admiral  Jacob  von  Henchkirch  vnd  dem  Spanischen  Admiral  Don 
Lux  Vassardo  3)  beschehen.  Welche  dann  beede  das  Leben  man- 
lich  verlohren  mit  sampt  6000.  Spaniern.  Acht  grosse  Spanische 
Gallion  giengen  zu  grund. 

Den  6.  dito  haben  wir  2  Barcka  bekommen,  welche  naher  Calles 
begerten.  Die  sagten,  dasz  sie  der  Gubernator  gesendet,  die  Spani- 
sche Flotta,  welche  zu  Calles  4)  lag,  zuwahrnen,  dasz  sie  solte  fürse- 
hung  thun.  Weil  wir  dann  nahe  bey  dem  Spanischen  Gastel  gelegen, 
vnd  in  sorgen  waren,  dasz  wir  villeicht  mit  dem  Castell  vnd  der  Spa- 
nischen Flotta,  alsz  zwoen  harten  Fartheyen,  mochten  zu  thun  be- 
kommen: alsz  haben  wir  vns  ausz  disem  bahn  hinweg  hinder  einen 
hohen  Berg  gemacht,  jnmassen  weder  die  Statt,  noch  das  Castell 
vns  keinen  schaden  zufügen  können. 

i)     PuntaMona? 

2)  Lees  1607.  Zelfde  fout  zie  p.  60. 

3)  Opperbevelhebber  was :  Don  Juan  d'Alvares  d'Avila.  Brun  is  in  de  war  met  den  te- 
genstander van  Reinier  Claeszen  (1606) :  Don  Luiz  de  Fajardo.  Zie  dezelfde  font  op  p.  60. 

4)  Cadix,  zie  noot  p.  125. 


(8i) 

Den  7.  disz  auff  den  abend  ist  ein  Holander,  so  zu  Gibraltar  woh- 
nete,  vnd  ein  Muller  war,  mit  2.  Spaniern  in  des  Commendors  Hof 
kommen :  sagten  vns  falsche  zeitung,  es  seye  noch  4.  monat  bestand 
mit  Holand  vnd  Spanien  :  mochten  wir  also  an  das  Land  kommen, 
[iii]  vnd  kauffen  nach  vnserem  begeren.  Welches  etliche  Holander  ge- 
glaubt.  Seindaber  von  einemSpaniergewahrnet  worden.  Dannwann 
sie  in  die  Statt  kamen,  würden  sie  gefangen  werden  :  dieweil  es  ein 
offener  Krieg  war,  vnd  auch  sich  ein  grosses  Volck  versamlet  hatte. 
Derohalben  wir  vns  zur  gegenwehr  gerüstet,  wann  wir  solten  be- 
sprungen  vnd  angetastet  werden. 

Den  10.  seind  wir  mit  guter  ordnung  vndersaglet  gefahren,  vnd 
haben  vns  in  3.  haufifen  getheilet,  namlich  2.  Orlog-schiff,  vnd  6. 
Kauffmansschiff,  vnd  einem  jeden  hauffen  ein  sonderbar  Zeichen 
gegeben,  welches  sehr  lustig  war  anzusehen.  Seind  also  mit  diser 
ordnung  zwischen  Hispania  vnd  Barbaria  durchgesaglet,  vnd  neben 
Teryfa ')  mit  gutem  Wind  hingefahren.  Wir  bekamen  ins  gesicht  die 
Flamischen  Jnsulen*).  Wir  sahen  auch  ein  Schiff,  welches  vom  Com- 
mendor  Quast  vnd  Vice-Admiral  eyngenommen  worden.  Jn  dem- 
selbigen  Schiff  waren  4.  Jesuiter,  die  kamen  ausz  West-Jndien,  gleich- 
wol  hat  sie  der  Commandor  3)  in  seinem  Schiff  behalten,  vnd hatsei- 
nes  Volcks  in  dasselbige  Schiff  gesetzt.  Aber  der  Commandor  liesz 
sie  widerumb  frey,  vnd  fahren  wohin  sie  begerten,  vnd  ist  jhnen  alles 
widerumb  zugestellet  worden,  was  vnser  Volck  jhnen  möchte  genom- 
men haben.  Vnser  Volck  ist  zwar  et  was  vnwillig  worden,  inbetrach- 
tung,  sie  vns  solche  gnad  nit  wurden  erzeigt  haben,  wann  wir  in  jhre 
hand  gerathen  weren. 

Den  3.  Augstmonats  seind  wir  mit  10.  Schiffen  von  der  Armada 
[112]  gesaglet.  Die  vbrigen  15.  Schiff  seind  bey  einander  geblieben,  dann 
sie  nicht  so  streng  alsz  wir  gesaglet. 

Den  8.  dito  abends,  als  wir  nicht  weit  von  Engelland  waren, haben 
wir  die  tieffe  gemessen,  160.  klaffter  4)  gefunden,  vnd  die  höhe  der 
Sonnen  48  Va,  grad  bey  Norden  s). 


i)     Tarifa. 

2)  De  Azoren,  Vlaamsche-  of  ook  wel  Wester-eüanden.  Zie  P.  J.  Baudet,  „Beschr.  van  de 
Azorische  eilanden  uit  een  Belgisch  oogpunt  beschouwd,  Antwerpen  1880"  en  J.  Mees,  „His- 
toire  de  la  découverte  des  iles  Acores  et  de  l'origine  de  leur  dénomination  d'iles  Flaman- 
des",  Gent  1901. 

3)  Zie  aangaande  Quast :  p.  98,  noot  1  en  4. 

4)  Dus  160  vaam  diepte  gelood,  maar,  daar  het  wel  Amst.  vademen  ad  1,69  M.  zullen 
zijn  geweest,  eigenlijk  150  vademen  ad  1,80  M.  In  verband  met  de  astronomische  breedte, 
een  mooie  plaatsbepaling  om  het  Eng.  Kanaal  in  te  loopen. 

5)  Lees :  „de  breedte,  bepaald  door  waarneming  der  Zonshoogte,  bedroeg  481/2°  Noord". 

6 


(82) 

Den  9.  haben  wir  widerumb  gesenckelt,  fanden  90.  klaffter,  des 
abends  70.  klaffter,  den  10.  dito  morgens  60.  klaffter.  Nach  mittag 
sahen  wir  Engelland.  Vnd  seind  mit  5.  Schiffen,  sampt  dem  Capitain 
Steinbach,  in  porto  Falmeux  ')  in  Engelland  eyngeloffen.  Vnd  die- 
weil  der  Wind  contrari  war,  verblieben  wir,  bisz  wir  guten  Wind  be- 
kamen.  Seind  also  endtlichen,  mit  Gott,  glücklichen  in  Holand 
widerumb  ankommen.  Allda  die  Admiralitet  vns  alle  mit  gutem 
danck  wol  bezahlet  bat. 

ENDE  DER  VIERDTEN  RAISZ. 


1 

i 


I)     Falmouth. 


"  SCHIFFART,  ETC 

WELCHE  AN  DER  ZAHL  DIE 

FÜNFFTE  IST:  IN  DER  ORDNUNG  ABER  DIE 
DRITTE  SEYN  SOLL. 


Nach  dem  ich  Anno  1 6 1 6.  vor  Ostern,  von  der  anderen  Raisz  wider- 
umb  zu  Amsterdam  ankommen  mit  dem  Schifï,  mit  welchem 
ich  ausz  Holand  gefahren,  welches  auch  in  einem  Streit,  wie  in 
der  anderen  Raisz  vermeldet '),  an  Capo  Lopo  Gonsalvas  bey  der  Jnsul 
S.  Thomas  gewaltig  beschadiget  worden :  hatten  mich  etliche  Schiff- 
Patronen*),  welche  mich  wol  gekandt,  sonderlich  einer  von  Rotero- 
dam,  Henrich  Wilhelm-son  Puis  genandt,  angeredt:  ob  ich  mit 
jhme  auff  seinem  Schiff,  der  Oranienbaum  genandt,  naher  Portugall, 
Lysabona,  vnd  weiters  naher  Jtalien,  Constantinopel,  vnd  andere 
Ort,  WO  er  möchte  ladung  bekommen,  raisen  wolte  ?  Und  dieweil  ich 
sonsten  guten  lust  gehabt,  solche  Lander  auch  zu  besichtigen :  hab 
ich  mich  desto  eher  mit  jhme  verglichen.  AIso  führen  wir  den  i6. 
Junij  vorgemeldtes  Jahrs,  von  Amsterdam  naher  Tessel,  vnd  ausz 
Holand  mit  einer  groszen  Schiff-Flotta  auff  das  Meer.  Da  wir  dann 
von  einem  gewaltigen  Wind  in  Engelland  in  die  Jnsul  Wicht  seind 
[114I  getrieben  worden.  Daselbsten  lagen  wir  vber  die  10.  tag.  Damalen 
ein  klein  Raubschifflin  in  dem  Hafen,  die  Küh  genandt,  kommen 
war.  Alszbald  wir  solches  vernommen,  seind  zween  Orlogschiffs 
Hauptleuth,  namlich  Ellard  Thomas-son  von  Amsterdam,  vnd  Jan 
Tis-son  von  Hom  3),  auff  selbiges  Raubschiff  zugefahren.  Da  nun  die 
Rauberes  gemercket,  haben  sie  sich  auff  das  Land  begeben.  Vnsere 
2.  Capitain  aber  haben  das  Schifflin  durchsuchet,  vnd  dasselbige, 
weil  es  klein,  so  nur  4.  stück  Geschütz  auffhatte,  dem  Gubernator 
selbiger  Jnsul  vnd  Hafens  verehret.  4) 

Vnser  Schiff,  der  Oranien-baum  genandt,  hatte  240.  last,  24. 


i)    Zie  p.  46. 

2)  Versta  scheepspalroons,  kapiteins. 

3)  Verg.  p.  98. 

4)  De  Nederlanders  deden  in  die  jaren,  op  de  Engelsche  kust,  juist  of  zij  er  thuis  waren. 
Geen  wonder  dat  het  hun  later  betaald  is  gezet.  Leerrijk  is  in  dit  opzicht  eene  nog  onuitge- 
geven Levensbeschrijving  van  Witte  Comeliszoon  de  With.  (Handschrift  Algemeen  Rijks- 
Archief). 


(84) 

Ein  last  ist  grosse  Stückli,  12.  Stein-stuck  oder  Mauren-brecher  vnd  nicht  mehr 
40.  *"'""■  3]s2  60.  Mann.  Dann  die  Kauffleuth  offtérmals  grosse  Schiffhaben, 
welche  mit  Geschütz  wol  gezieret,  aber  mit  Volck  vbel  versehen 
seind,  weil  sie  den  grossen  vnkosten  scheuhen,  dadurch  jhre  Schifif 
offtérmals  bey  den  Piraten  oder  Meerrauberen  in  grosse  gefahr  kom- 
men. Doch  haben  die  Kauffleuth-schiff  etwan  besser  Volck,  alsz 
aber  auff  den  Kriegsschiffen.  Dann  sie  viel  lieber  einem  erfahrnen 
mehr  besoldung  geben,  alsz  aber  einem  vnerfahrnen.  Aber  auff  den 
Kriegs-schiffen  achttet  man  es  nicht  sehr,  wann  nur  jhr  zahl  gantz 
ist.  Vnd  ich  hab  offt  selbst  erfahren,  dasz  60.  Mann  auff  einem  Kauff- 
mans-schiff  im  streiten  sich  besser  gehalten  haben,  dann  aber  100. 
oder  mehr  auff  Kriegsschiffen  '). 

Da  wir  aber  guten  Wind  bekommen,  seind  wir  auff  S.Johannis  tag  [ns] 
ausz  Engelland  glücklich  abgefahren,  bisz  wir  das  Königreich  Portu- 
Bringtsioh  gal  geschen,  vnd  innerhalb  6.  tagen  vber  die  300.  meil  gesaglet.  Da 
einer  stund.  wir  aber  das  Land  haben  gesehen  gegen  dem  abend,  ist  vns  der 
Wind  gantz  contrari  oder  zu  wider  geloffen,  nacnüch  Sudwest,  vnd 
mithin  strenger  Watter  worden,  also  dasz  vnzer  Schiff-Patron  vnd 
Steurman  sich  besorgten,  es  möchte  etwan  fahlen.  Derohalben  sie 
es  vermeinten  von  Land  abzukehren,  weil  die  nacht  verbanden.  Aber 
es  war  vnmöglich.  Dann  der  Windje  langer  je  mehr  anfieng  zustür- 
men,  also  dasz  der  Patron,  sampt  dem  Steurman,  bezwungen  worden, 
2.  Ancker  fallen  zu  lassen,  auff  dasz  wir  nicht  etwan  zu  nahe  an  das 
Land  kamen.  Damalen  war  der  Lufft  sehr  dunckel,  von  wegen  des 
Sturmwinds,  dasz  keiner  den  anderen  sehen  noch  horen  kondte,  vnd 
seind  die  barren  oder  wallen  vber  das  Schiff  geflogen,  dasz  wir  alle 
auff  dem  Schiff  bisz  in  mitternacht  genug  auszzuschöpffen  hatten. 
Der  einte  Ancker  ist  zerbrochen,  der  ander  hat  nicht  mehr  halten 
können,  dann  es  sand-boden  oder  grund  war.  Also  warff  der  Steur- 
man das  tieffe  Looth,  welches  ein  grosser  bleyener  stock  ist,  vnden 
hooi,  vnd  mit  vnschlit  2)  auszgefüllet,  dadurch  sie  die  tieffe  vnd  den 
grund  lehrnen  erkennen.  Dann  der  grund  sich  an  das  vnschlit  anhen- 
cket,  bey  welchem  grund  sie  wissen  mogen,  in  welchem  Land  sie 
seyen.  3)  Also  befand  es  sich  noch  30.  klaffter  tieff.  Derohalben  der 


i)  Een  merkwaardige,  maar  ongetwijfeld  juiste  uiteenzetting.  Zij  verkla.-irt  ook  dat 
iemand  als  De  Vries  het  v.-iren  op  oorlogsschepen  minderwaardig  achtte.  (Zie  Korte  hist.  en- 
de  joum.  aenteyckeninghe  door  David  Pietersz.  de  Vries,  ed.  1911,  p.  63). 

2)  Unschlitt  =  talk,  vet. 

3)  Was  dat  maar  w,-iar!  Diepte  en  grondsoort  kunnen  slechts  aanwijzing  geven  omtrent 
de  plaats  waar  men  zich  in  een  bepaalde  zee  ongeveer  kart  bevinden,  en  dat  alleen  mits  die 


(85) 

[ii6]  Steurmann  befahl,  noch  einen  Ancker  fallen  zu  lassen,  damit  wir 
nicht  alle  zu  grund  giengen ;  dann  der  Sturmwind  nicht  nachgelas- 
sen.  War  deszwegen  ein  grosser  jamer  im  Schiff :  das  Ancker,  so 
wir  fallen  Hessen,  wolte  nicht  halten.  Dann  das  Gabel  oder  Ancker- 
sail,  1 4.  Manns-zoll  dick, ')  reisz  entzwey,  welches  die  gefahr  vnd 
angst  vermehrte.  Wir  hatten  noch  ein  gar  kleinen  sagel.  Endtlich 
liesz  der  Steurman,  sampt  dem  Hochbootsman,  das  letste  Ancker 
fallen.  Aber  es  war  alles  vergebens.  Dann  der  Wind  je  langer  je 
starcker  war,  vnd  trieb  das  Schiff  mit  gewaltauff  das  Land.  Welches 
solchen  schrScken  im  Schiff  machte,  dasz  einer  den  anderen  ver- 
mahnete,  sich  Gott  zu  befehlen.  Vnd  hat  der  Steurman  bezeugt,  dasz 
er  sein  lebtag  so  streng  Watter  nicht  gesehen :  vnd  vns  gerathen, 
wer  sein  Leben  begerte  zu  salvieren,  der  möchte  es  thun :  er  alsz  ein 
alter  Mann  wölle  da  bleiben,  ^)  vnd  sich  Gott  befehlen. 

Dises  jamers  vnd  angst  vorbott  ist  ohn  zweyffel  gewesen  das  Vorbott 
winszlen  der  Ratten,  so  in  vnserem  Schiff  wie  junge  Katzen  waren,  bruchs! ' 
welche  ohngefahrlich  2.  stund,  eh  das  Schiff  auff  den  grund  stiesse, 
sich  ausz  dem  Schiff  begeben.  Darauff  dann  der  Steurman  gesagt : 
er  wisse  gewisz,  dasz  das  Schiff  müsse  zu  grund  gehen.  Derohalben 
befahl  er,  man  solte  das  Boot  ausz  dem  Schiff  thun,  damit  das  Volck 
auff  demselbigen  zu  Land  fahren  köndte.  Er  aber  wolte  nicht 
dareyn,  bisz  jhn  endtlichen  der  Patron  vberredt.  Also  führen  wir 

f117]  alle  im  Boot  etwan  4.  Schiffs  lange  vom  Schiff.  Da  kam  ein  solche 
grosse  barren,  dasz  das  Boot  auch  voll  wasser  ward.  Etliche  bega- 
ben  sich  darvon,  in  hoffnung,  sich  mit  schwimmen  an  das  Land  zu 
salvieren.  Dadurch  das  Boot  leichter  worden.  Die  auff  dem  Fewrthurn 
hatten  ein  grosz  fewer  gemacht.  Wir  aber  waren  mehr  als  2.  stund 
im  Wasser  bisz  wir  endtlichen  an  das  Land  kommen.  Vnd  da  wir  die 
stürtzen  oder  wallen  (so  sich  obsich  schwingen,  vnd  im  herab  fallen 

zee  of  dat  vaarwater  voldoende  bekend  is  uit  vroeger  gedane  waarnemingen  van  diepte  en 
bodemspecie.  Het  lood  werd  hier  ook  niet  gebruikt  om  te  zien  waar  men  was  (men  wist  dat 
maar  al  te  goed !)  maar  7ut-/  om  ie  zien  of  hel  anker  nog  hield,  dan  wel  meegetrokken  werd, 
hetgeen  men  aan  de  strekking  der  loodlijn,  die  dan  al  of  niet  naar  voren  gaal  wijzen,  kan  zien. 

i)  De  kabel,  of  het  ankertouw.  —  Veertien  duim  dikte  wil  in  scheepstaal  zeggen:  14 
duim  omtrek.  Stel  het  waren  Amsterdamsche  duimen,  dan  had  het  touw  3.60  d.M.  omtrek 
en  i,is  d.M.  middellijn.  —  Tegenwoordig  slaat  men  zulk  zwaar  touwwerk  weinig  meer.  1° 
omdat  de  techniek  zooveel  hooger  staat,  2°  omdat  men  zich  van  zooveel  sterker  ijzerdraad- 
en  staaldraadtouw  bedient,  3°  omdat  op  de  ankers  alleen  kettingen  worden  gebruikt,  die 
men  vroeger  niet  voldoende  sterk  kon  smeden.  —  Sleeptrossen  van  Manilla-touwwerk  wor- 
den in  den  jongsten  tijd  weer  zéér  dik  geslagen. 

2)  En  daarin  had  hij  misschien  gelijk.  In 't  algemeen  is  men  aan  boord  van  het  schip, 
zoolang  het  niet  uileen  slaat,  veiliger  dan  in  de  booten.  De  meeste  ongelukken  vallen  juist 
tijdens  het  verlaten  van  schepen  voor. 


(86) 

sich  widerumb  hinauff  stürtzen)  gesehen  hatten  anlauffen,  wiche 
ein  jeder  vom  Boot  dem  Land  zu. 

Mir  aber  were  es  vnmüglich  gewesen  an  das  Land  zu  kommen, 
wann  mir  vnser  Herre  Gott  nicht  sonderlich  seine  hülff  ervviesen 
hette.  Dann  alsz  mich  das  Meer  aufF  das  Land  warfF,  vnd  ich  stehen 
wolte,  zohe  es  mich  widerumb  zu  ruck.  Doch  kam  zu  letst  ein  grosz 
stuck  holtz  vom  sagel-baum,  welches  ich  ergriffen  hab,  vnd  mit 
Gottes  hühT  aufif  demselbigen  an  das  Land  kommen  bin,  mit  so 
grosser  betrübnusz,  dasz  es  niemand  bald  glauben  wirdt,  er  habe 
dann  deszgleichen  selbs  erfahren. 

Nachdem  nun  Gott  mich  errettet,  vnd  in  das  schone  vnd  warme 
Land  Portugall  gebracht,  kame  ich  auff  ein  höchte  zu  einem  Fewr- 
Cast-  thurn  vnd  Castell,  Cast-Calles  •)  genandt.  Allda  lag  ich  bisz  morgen 

Caiies.  allein,  vnd  wuszte  nicht,  in  welchem  Land  ich  were.  Da  nun  der  tag 
angebrochen,  kamen  etliche  Soldaten  ausz  der  Festung,  sampt  et- 
lichen  Weiberen,  zu  besehen,  ob  sie  etwas  mochten  sehen  auff  dem 
Meer.  Dann  es  gar  hoch  war,  dasz  man  gar  weit  in  das  Meer  sehen  [us] 
kondte.  Vnd  dieweil  sie  nahe  zu  mir  kamen,  besórgte  ich,  sie  moch- 
ten mir  etwas  laids  zufügen,  besonders,  weil  ich  allein  war,  vnd  nie- 
manden  von  vnserem  Volck  gesehen  hatte :  deszwegen  wolte  ich 
jhnen  etwas  entweichen.  Aber  vor  grosser  schwachheit  was  es  mir 
vnmöglich.  Lage  deszhallben  still,  bisz  sie  zu  mir  kamen.  Vnd  alsz 
sie  mich  gesehen,  fragten  sie  mich  :  ob  ich  ein  Christ  were  ?  (dann 
offtermalen  die  Türcken  auch  allda  zu  land  kommen.)  Jch  antwor- 
tete  in  grosser  schwachheit  auff  Spanische  spraach.  so  ich  in  Angola 
erlehrnet  hatte :  Ja,  Sie  fragten  mich,  wie  es  mir  ergangen  seye,  weil 
ich  allein  were?  Bey  jhnen  war  damalen  neben  anderen  Weiberen, 
wie  droben  gemeldt,  ein  Spanische  Fraw,  Moladin  ^)  genandt.  Dann 
Moiadinein^'^  ^^^''  ë^^^>  deren  Vatter  ein  Spanier,  vnd  Mutter  ein  Schwartzin 
Spanisch     \yar.  Dieselbige  Moladin  fragte  mich  auch:  ob  ich  ein  Christ  were? 

Weibthut  '^  ''  .   ,     .   , 

dem  Author  Vnd  alsz  ich  jhren,  wie  zuvor,  geantwortet :  begerte  sie  an  mich,  ich 
"6  gu's-  solte  mit  jhro  heim  gehen  in  jhr  Hausz.  Jch  war  sehr  willig,  vnd 
doch  schwach :  dann  ich  hatte  noch  viel  wassers  in  mir.  Siethat  mir 
viel  guts,  alsz  wann  ich  jhr  eygen  kind  were,  gab  mir  Baum-öl  zu 
trincken,  damit  das  Wasser  von  mir  kame.  Sie  behielte  mich  viel 
tag,  bisz  mein  Schiff-Patron  kam,  vnd  nach  mir  fragte  :  ob  ich  etwas 


i)  Een  belangrijk  punt  met  een  „vuurtoren",  en  zooals  nader  zal  blijken  dicht  bij  Lissa- 
bon, dat  Cast-Calles  zou  hebben  geheeten,  kan  alleen  Cascaes  geweest  zijn,  23  K.M.  beW. 
Lissabon. 

2)    Mulattin. 


(87) 

gelts  hette?  ich  sagte,  Gott  soll  ich  dancken,  dasz  er  mir  das  leben 
gefristet.  Dargegen  fragte  ich  jhn,  ob  das  Volck  alles  an  das  Land 
[iT9i  kommen  were  ?  Er  zeigte  an,  das  noch  i6.  Mann  mangleten,  welche 
er  nicht  köndte  finden :  etliche  seyen  schon  naher  Lysabona  mit 
einer  Barcka  gefahren :  vnd  wann  ich  begerte,  solte  ich  mit  jhme. 
Aber  es  war  mir  vnmöglich  zu  wandlen.  Also  blieb  ich  bey  meiner 
Spanischen  Frawen  Moladin  3.  wochen,  bisz  es  besser  mit  mir 
worden. 

Mornderigs  tags  war  es  fein  Watter.  Derohalben  dieFischer  an  das 
Schififführen,  vnd  holten  darausz,  wasmöglich  war;  dann  das  Schifif 
noch  gantz,  vnd  das  Meer  klein  war.  Sie  bekamen  auch  mein  Balbier- 
kisten,  welche  sie  mir  nicht  geben  wolten,  ich  gebe  jhnen  dann  2. 
Real  von  achten :  die  kondte  ich  jhnen  nicht  geben.  Doch  ward  sie 
mir  zu  letst  durch  die  Kauffleuth  zugestelt. 

Da  es  nun  anfieng  mit  mir  besser  zu  werden,  führete  mich  die  Mo- 
ladin mit  einer  Barcka  naher  Lysabona  in  die  Teutsche  Capell  ').  Da- 
selbsten  haben  die  Niderlander,  Jtalianer,  Frantzosen  vnd  Engellan- 
der  einen  Priester,  sampt  einem  Caplan :  welcher  die  jenigen,  so  einen  Priesteren 
Schiffbruch  erlitten,  ehrlich  pflegt  zu  empfangen.  Derselbige  Pries- 1^'^*]""'^'"^''" 
ter  Pater  Peter  ein  Niderlander  hat  mir,  weil  ich  noch  etwas  kranck 
war,  einen  zugegeben,  welcher  mich  zu  einem  Wundartzt,  Johan 
Amman  von  Wien  in  Oesterreich  bürtig,  gefiihret,  welchem  er,  ausz 
der  Capellen  Eynkommen,  für  mich  zu  bezahlen  versprochen,  ohnan- 
gesehen  ich  dem  Priester  aufif  sein  Fragen  bekennet,  ich  were  von 
Basel  ausz  dem  Schweitzerland  bürtig. 
[120J  Diser  Wundartzt  ist  auch  aufif  solche  weisz  ankommen,  welchen 
die  Teutschen  Kauffleuth  dahin  befürdert.  Dann  es  sonst  zu  Lysa- 
bona keine  Teutschen  Wundartzt  hat.  Derselbige  hat  mir  auch  viel 
guts  erzeigt,  vnd  mich  4.  monat  lang  beherbergt:  welches  jhm  Gott 
vergelten  wölle. 

Jm  fürgang  musz  ick  dises  vermelden,  dasz  es  daselbsten  disen 
wunderlichen  gebrauch  hat :  Wann  ein  Schifif  durch  vnglück  an  das 


i)  Sedert  de  13e  eeuw  bezaten  de  „Duitschers"  eene  eigen  kapel  te  Lissabon.  Zij  vorm- 
den er  (en  zij  vormen  er  nog)  eene  „broederschap",  die  eigenares  is  van  VvderS.Juliao-kerk 
en  vrij  groote  inkomsten  heeft.  De  broederschap  telt  zoowel  roomsch-katholieke  als  her- 
vormde leden.  (Zie  Baudet  Beschr.  van  de  Azorische  eilanden,  p.  158/159).  —  Ook  de 
nieuwste  Baedekers  vermelden  de  kapel  nog. 

Er  was,  sedert  1414,  nog  een  tweede  broederschap,  oorspronkelijk  gesticht  door  Bourgon- 
diërs en  Vlamingen.  Van  deze  broederschap  wordt  vermeld  dat  zij  landgenooten  verzorgde 
en  het  zal  bij  haar  zijn  geweest  dat  Brun  werd  verpleegd,  daar  hij  juist  de  Duitschers  niet 
noemt.  Verg.  Ravenstein,  „Martin  Behaim",  p.  11. 


(88) 

Land  kompt,  alszdann  der  Eigner,  oder  Herr  des  Schiffs,  kein  ansprach 
mehr  daran  hat ;  es  werde  jhme  dann  ausz  gunst  vnd  vmbs  geit  wi- 
derumb  zu  kauffen  gegeben.  Vnser  Schiff,  darauff  wir  einen  Schiff- 
bruch  erlitten,  hat  von  anfangs  30000.  Holandischer  gulden  gekostet, 
ohne  das  Geschütz  vnd  Munition,  etc. 

Damalen  waren  auch  zu  Lysabona  4.  Holandische  Schiff,  2.  von 
Roterodam,  vnd  eines  von  Enku ysen,  eines  von  Ackerschlot  3).  Diesel- 
bigen  hatten  eine  grosse  summa  gelts.  Dann  es  darff  niemands  kein 
geit  ausz  desz  Spaniers  Land  führen,  auszgenommen  die  jenigen, 
welcTie  Kom  oder  ander  Proviandt  in  Spanien  führen.  Die  anderen 
Kauffmanschiff  mussen  jhre  Wahren  vertauschen  vmb  andere  Wah- 
ren.  Dann  vvelcher  Schiffer  ergriffen  wirdt,  dasz  er  Geit  im  Schiff 
ausz  dem  Land  führet,  derselbige  wirdt  auff  die  Galeen  geschlagen, 
vnd  ist  das  Schiff  dem  König  %'erfallen.  Doch  der  gestalten :  wer  das 
Schiff  verzeigt,  soll  den  drittentheil  darvon  haben. 

Nun  hatten  gemeldte  4.  Schiff  eine  grosse  summa  gelts,  vnd  mach- 
ten sich  drey  darvon.  Aber  das  vierdte  von  Roterodam,  in  wel- 
chem  24000.  Realen  von  achten,  vnd  Edelgestein  waren  vber 
1 00000.  ducaten  warth,  hat  des  Patronen  Cornelius  Hoppon  eines 
Verrathe-  dapffcren  Manns  Schreiber  verrahten,  weil  er  von  jhme  begert  500. 
^'^'  Realen,  welche  er  aber  nicht  erlangen  kondte.  Dann  er  nicht  anzei- 

gen  wolte,  warumb  er  dieselbigen  forderte.  Also  führen  die  Spanier 
mit  4.  Galleen  naher  disem  Schiff,  vnd  süchten  das  Geit.  So  bald  der 
Patron  solches  sahe,  machte  er  sich  hinweg.  Vnd  haben  die  Spanier 
das  Schiff  geplündert.  Aber  die  Spanier  haben  dem  verrahter  nicht 
gehalten,  was  sie  jhme  versprochen.  Dasselbige  Schiff  ist  hernach 
etlichen  Teutschen  ')  Kauffleuthenzu  kauffen  gegeben,  vnd  meinem 
Schiff-Patron,  alsz  einem  dapfferen  vnd  wol  erfahrnen  Schiffman, 
zugestellet  worden. 

Zu  derselbigen  zeit  kamen  3.  grosse  Schiff,  auff  Portugalisch,  Ka- 
rackes  3)  genennt,  ausz  Ost-Jndia,  welche  etwan  900.  last  grosz  seind, 
vnd  gemeinlich  4)  lOOO.  Menschen  auffhaben,  wann  sie  ausz  Portu- 
gal fahren.  Alsz  nun  dasselbige  Schiff  zu  Lysabona  ankommen,  hat 


i)     Akersloot,  in  Noord-Holland. 

2)  Versta  weer:  Nederlandsche,  „dutch". 

3)  HoU.  Kraak.  Port.  Caraca.  De  oorsprong  van  het  woord  schijnt  nog  niet  vast  te 
staan.  Zie  Hobson-Jobson. 

4)  Zeer  overdreven.  Een  „gewoon schip"  van  550  toneladas  laadvermogen, had  iizkop- 
pen  equipage  en  kon  250  soldaten  vervoeren,  totaal  362.  —  Zie  Luiz  de  Figueiredo  Falcao 
p.  200.  —  Een  complete  opsomming  van  de  rangen  en  graden  op  een  schip  van  123  koppen, 
zie  aldaar  p.  19S. 


(89) 

man  zum  frölichen  vvillkumm  alle  Glocken  zu  Lysabona  geleutet, 
vnd  dapffer  geschossen. 

Vier  tag  nach  disem  kam  auch  ein  Karack,  ivelche  wol  2000.  meil 
wegs  gefahren.  Hat  aber  des  Cursz  verfahlet,  vnd  also  lahr  heim- 
kommen.  Demselbigen  Schiff  hat  man  kein  Ehr  erzeigt. 

Den  6.  Octobr.  kam  auch  an  zu  Lysabona  die  reicheSilber-Flotta, 
[i22|  ausz  West-Jndien,  namlich  40.  Schiff,  klein  vnd  grosz,  welche  Flotta 
vber  die  9000.  Mann  auffhatte.  Dise  Schiff  waren  alle  gar  reich  ge- 
laden, auszgenommen  6.  königlicheSpanischeGalleonen,  welche  die 
Flotta  confoyert  haben.  Es  ist  zwar  nicht  jhr  will  gewesen  allda  eyn- 
zuhaffnen  •).  Dann  der  Wind  vnd  die  Fortun  sie  dahin  getrieben  hat. 
Vnd  seind  von  20.  gewaltigen  Türckischen  Meerrauberen  besprun- 
gen  worden,  haben  aber  weichen  mussen,  die  Türcken  weren  sonst 
meister  worden. 

Auff  derselbigen  Silber-Flotta  aber  war  grosz  Gut.  Dann  etliche 
haben  für  jhr  Nacht-losament  bezahlt  einen  Spanischen  Real.  Jhr 
Geschirr,  welches  sie  taglich  brauchten,  war  mehrtheils  von  silber. 
Sie  mussen  dem  König  50.  pro  cento  geben,  auszgenommen  was  sie 
zu  jhrem  Leib  brauchen,  alsz  Knöpff,  Messer,  Löffel,  Dalier,  Hafen  2), 
Kandten,  welches  sie  in  West-Jndien  gar  grob  vnd  dölpisch  machen 
lassen,  vnd  keinen  zoll  darvon  geben. 

Alsz  nun  mein  Patron  ladung  bekommen,  namlich  1500.  kisten 
Zucker,  vnd  50.  Fardo  3)  Zimmet :  fragte  er  mich,  ob  ich  mit  jhme  Fardo  seind 
gehn  Venedig  fahren  wolte  ?  Jch  aber  hatte  keinen  lust ;  sondern 
verbliebe  zu  Lysabona  bisz  Weyhnacht.  Damalen  kam  noch  ein 
Schiff  ausz  Holand,  der  gulden  Falck  genandt,  war  ein  gantz  new 
Schiff,  hatte  aber  keinen  Wundartzt.  Der  Patron  bekam  bald  ladung, 
namlich  1200.  kisten,  vnd  50.  Fardo  Zimmet.  Derselbige  fragte  mich 
[123]  nun,  ob  ich  mit  jhme  fahren  wolte,  so  wolte  ermir  eine  gute  besol- 
dung  geben,  vnd  keinen  mangel  lassen  an  frischen  medicamenten. 
Jch  war  zwar  nicht  gar  lustig ;  jedoch  hatte  ich  mich  zu  jhm  verspro- 
cken,  weil  er  mir  viel  guts  zugesagt,  vnd  monatlich  9.  Realen  von  ach- 
ten geben  wolte :  beneben  auch  erlaubte,  für  mich  selbs  etwas  zu  hand- 
len,  wie  ich  dann  mit  2.  monat-sold,  so  er  mir  gleich  auff  die  faustge- 
geben,  gethanhab.  Sonst  seind  noch  4.  Schiff  in  vnser  Companey  ge- 
standen,  2.  Portugaleser,  welche  naher  Angola  fahren  wolten,  vnd 


i)     Natuurlijk  niet,  want  het  was  een  „Spaansche"  vloot,  die  in  een  Spaansche  haven  be- 
hoorde binnen  te  vallen,  al  heerschte  de  Koning  van  Spanje  destijds  over  Portugal. 

2)  Hoogd.  hafen  =  pot. 

3)  Port.  fardo  =  baal. 


(90) 

reich  geladen  waren,  vnd  aufföoooo.  ducaten  geschetzt  ^).  Die  ande- 
ren zwey  waren  Engellander,  wolten  in  die  Barbarey  fahren.  Also 
seind  wir  den  6.  Januar.  1617.  mit  gutem  Wind  ausz  Lysabonahin- 
weg  gefahren. 

Den  9.  dito  montags  friih,  alsz  die  Wacht  geendet,  stieg  ein  Mann 
aufifden  Mast-baum,  zu  sehen,  ob  kein  Schiff  sicherzeigte?  da  rüffte 
er,  vnd  sagte :  er  sehe  5.  grosse  Schiff,  welches  war  zwischen  Spanien 
vnd  Portugal,  natnlich  an  dem  Capo  Santa  Maria  genannt.  Da  ver- 
meinten  wir,  es  weren  Spanier  2).  Sie  laufften  streng  auff  vns.  Dero- 
halben  der  Admiral  ein  stuck  loosz  3)  geschossen.  Auff  welches 
vnsere  Schiff  sich  zusamen  verfügt :  vnd  fragte  vnser  Admiral  was 
wir  gesinnet  weren?  Da  sagten  die  2.  Spanier,  vnd  2.  Engellander, 
so  bey  vns  waren,  wie  auch  vnser  Patron :  sie  wolten  halten,  was  sie 
in  der  Admiralschafft  versprochen.  Machten  vns  also  hierauff  fertig. 
Dieselbigen  5.  Schiff  nun  kamen  zu  vns,  vnd  schosz  der  Türckische  [124] 
Admiral  ein  stück  loosz.  Da  sahen  wir  an  den  Fahnen,  dasz  es  Tür- 
cken  waren,  wiewol  sie  allerley  Volck  hatten.  Sie  fiengen  nun  an  zu 
rüffen  vnd  zu  fragen,  woher  wir  weren  ?  Vnser  Admiral  sagte  es.  Sie 
fragten  weiters,  was  wir  geladen  hetten  ?  Jhnen  ward  geantwortet : 
Kom  hetten  wir  geladen,  damit  wir  mochten  darvon  kommen  4). 
Aber  es  halff  nichts.  Dann  wir  hatten  2.  schone  Schiff,  welche  jhnen 
gar  wol  gefallen.  Sagten  deszwegen  zu  vns :  wir  solten  vns  ohne  streit 
ergeben,  so  wolten  sie  vns  gehn  Algier  führen,  vnd  dem  Schiffer  das 
Schiff  bezahlen.  Aber  vnser  Admiral  sagte :  Es  were  jhme  nicht  gege- 
ben  worden  zu  verkauffen,  sondern  zu  erhalten,  so  lang  es  möglich 
were :  miiszte  auch  noch  manchen  blutigen  kopff  kosten,  ehe  er  es 
verkauffen  wolte.  Diser  Türckische  Admiral  hatte  auffseinem  Schift 
(welches  das  kleinste  war  vnderden  fünffen)  24.  stuck  Geschütz  vnd 
200.  Mann,  fieng  derohalben  an  mit  grossen  stucken  zu  schiessen. 
Die  anderen  zwey  hatten  jedes  28.  stück,  vnd  250.  Mann.  Die  zwey 
grösten  hatten  jedes  36.  stuck  vnd  300.  Mann  auff.  Wir  6.  alle  aber 


i)  Zal  wel  onjuist  zijn.  De  Portugeezen  maakten  in  .Angola  goede  zaken,  vooral  met  den 
uitvoer  van  slaven  naar  Brazilië,  maar  brachten  er  weinig  aan  dat  waarde  vertegenwoor- 
digde. Verg.  Dierick  Ruiters  p.  7. 

2)  Zooals  blijken  zal,  richtte  men  zich  toch  maar  op  de  mogelijkheid  in  dal  het  zeeroo- 
vers  waren ;  het  bleken  dan  ook  Algerijnen  te  zijn. 

3)  Een  „los"  schot. 

4)  Het  was  een  zeer  voor  de  hand  liggend  antwoord.  De  reis  namelijk  ging  naar  Venetië 
en  vooral  koren  werd.  in  zeer  groote  hoeveelheid,  vooral  bij  schaarschte  en  duurte  in  het 
Zuiden,  door  de  Nederlanders  naar  Venetië  vervoerd.  Zie  J.  C.  de  Jonge,  „Nederlanden 
Venetië",  's  Hage  1852,  p.  309.  Zie  ook  p.  128  hierna. 


(90 

hatten  nur  225.  Mann,  vnd  gar  vvenig  Geschütz.  Da  nun  der  Streit 
etwas  hart  angieng,  wichen  die  2.  Portugaleser  sampt  den  2.  Engel- 
landeren  hinden  ausz,  der  meinung,  sich  zu  salvieren.  Aber  es  war 
vnser  grosz  glück,  dasz  dise  4.  Schiffvon  vns  wichen.  Dann  jhnen  3.  Giückvnd 
Raubschiffnachgefolgtvon  morgen,  bisz  die  Sonn  Sud-west  worden,  ^"^  ""^  ' 

(125]  welches  vmb  die  3.  vhr  war:  da  sie  dann  die  4.  Schiffnach  langem 
streit  bekommen.  Hierauff alsz  sie  sich  widerumbauffvns  gewendet, 
wichen  wir  allgemach  etwas  beseits,  weil  der  Wind  sich  vns  gar  wol 
fügte.  Vnser  Admiral  hat  einem  Rauber  den  vorderen  Mast  abge- 
schossen,  also  dasz  er  von  vns  muszte  ablassen.  Sonsten  wann  er  vns 
mit  streiten  hette  so  lang  aufifhalten  können,  bisz  die  anderen  zu  jhme 
kommen  weren,  solte  vnsers  gebeins  nicht  darvon  kommen  seyn : 
sonderlich  wann  sie  gewuszt  hetten,  dasz  vnser  Schiffbey  400000. 
ducaten  warth  gehabt.  Dann  wei!  wir  viel  Consinili  vnd  etliche  sacklin 
mit  Perlin  hatten,  wurden  sie  lieber  die  4.  Schifffahren  lassen,  vnd 
vnserm  Schiff  nachgesetzt  haben. 

Da  wir  nun  jhrer  ledig  worden,  machten  wir  vnsere  sagel  wider-  caiies 
umb  auff,  vnd  fiihren  naher  Calles  Malles  in  Hispanien  ').  Dahin  Malles. 
wir  den  anderen  tag  kommen  seind.  Allda  fanden  wir  dieSpanische 
Armada,  welche  vnsere  Schiff  visitiert.  Vnd  alsz  sie  sahen,  dasz  wir 
im  streit  mit  den  Türcken  geweszt,  auch  etliche  verwundten  hatten, 
schickte  vns  der  Spanische  Admiral  General  Prince  Philiperto  von  printz 
Saphoy  2)  etliche  ftszlin  mit  Wein,  wie  auch  Pomerantzen  vnd  Citro-  ^  ' "''"'' 
nen  für  die  verwundten :  mit  dem  anerbieten,  dasz,  wann  wir  die 
Rauber  begerten  zu  suchen,  er  vns  etliche  Schiff-Hauptleuth,  sampt 
etlichen  Galeen,  geben  wolte  3).  Aber  vnser  Admiral  sagte:  erhabe 
dessen  keinen  befehl :  dann  er  muszte  sein  Raisz  befürderen :  wie  er 

[126I  den  Kauffleuthen  geschworen.  Des  anderen  tags  schickte  er  wider- 
umban  vns,  vnd  liesz  vns  arrestieren  im  nammendes  Königs  ausz 
Hispanien:  nam  vns  alle  sagel  ausz  dem  Schiff,  vnd  behielt  vns  3. 
wochen  lang.  Vnder  dessen  kamen  die  2.  Engellander,  vnd  klagten 


i)  Calismalis,  de  in  dien  tijd  bij  Nederlandsche  zeelieden  gebruikelijke  benaming  voor 
Cadix.  ZieA.KIuyver:  „Nederl. namen  van  de  stad  Cadix",  inVersl.  en  Meded.Kon.  Acad. 
V.  Wetensch.,  Afdg.  Letterkunde,  4"  reeks,  9'  deel,  3'  stuk;  Amsterdam  igio. 

2)  Emanuel  Philibert  van  Savoye  (geb.  1 580,  overl.  1 624).  Opperbevelhebber  der  Spaan- 
sche  Zeemacht  in  1610 ;  van  1622 — 1624  Onderkoning  van  Sicilië.  Zie :  A.  M.  H.  J.  Stokvis, 
Maouel  d'Histoire,  de  Généalogie  et  de  Chronologie  de  tous  les  états  du  globe  etc,  Tom.  III, 
Chap.  XII,  Tableau  général  n°.  17;  Leiden  1890 — '93. 

3)  Het  kwam  tijdens  het  Bestand  wel  voor,  dat  Nederlanders  en  Spanjaarden  elkaar 
tegen  de  Algerijnen  ondersteunden.  Zie  J.  C.  de  Jonge,  „Gesch.  v/h  Nederl.  Zeewezen". 
2' uitgave,  Dl  I,  p.  232.  In  1614  vielen  Staatsche<«  Spaansche  schepen  de  zeeroovers  ter 
kuste  van  Marocco,  voor  Marmora  aan ;  zie  Van  Reyd  II«  Deel,  ed.  1644,  fol.  36. 


(92) 

sich,  wie  die  Türcken  mit  jhnen  gehauset,  vnd  das  Volck  auff  den 
Portugalesischen  Schiffen  so  vbel  geschlagen  hetten :  sonderlich 
klagten  sie,  wie  jhnen  drey  schone  junge  Knaben  seyen  geraubt 
worden. 

Gemeldte  Armada  begibt  sich  endtUch  auff  das  Meer.  Eh  es  aber 
nacht  ward,  hatten  sie  schon  ein  grosz  Schiff  verlohren  mit  40.  me- 
tallen-stück.  Dann  sie  auff  einen  spitzen  felsen,  de  Porckus  ')  ge- 
nandt,  gestossen  ein  schutzwegs  ausser  dem  haafen  oder  porto. 

Des  anderen  tags  hat  man  vns  vnsere  sagel  widerumb  zugestellet, 
mit  der  entschuldigung:  sie  haben  sich  besorgt,  wir  mochten  sie  an 
einem  anschlag  auff  Algier  verhinderen.  Aber  es  war  nichts  doran. 
Sie  hatten  erfahren,  dasz  dcsselbigen  mals  24.  Schiff  mit  Soldaten 
solten  naher  Venedig  geführt  werden  =).  Derohalben  sie  im  sinn 
hatten,  den  Pasz  zu  verlegen.  Welches  aber  jhnen  gefahlet. 

Also  fuhren  wir  den  7.  Hornungs  3)  widerumb  ausz  von  Calles  mit 
gutem  Watter.  Des  anderen  tags  bekam  vnser  Volck  noch  ein  grosz 
fasz  mit  eisenen  banden  vom  Schiff,  welches  zu  grund  gangen  war. 
Sievermeinten,  es  were  Wein  oder  Oei.  Alsz  sie  es-aber  in  das  Schiff 
auffgezogen  hatten,  sahen  sie,  dasz  es  nur  Wasser  war.  Doch  gab  der  [127] 
Schiff-Patron  4.  Realen  für  das  Fasz. 
CapoSpart  Hierauff  kamen  wir  vnder  den  Capo  Spart  4)  vnd  Barbaria.  Alda 
hatten  wir  contrari  Wind :  vnd  kamen  etliche  Verspin  Bareken  5) 
oder  Spach-Schifflin  ausz  Gibraltar,  zu  sehen,  was  wir  für  Schiff  het- 


i)  „Las  Puercas",  vlak  aan  den  ingang  tot  de  baai. 

2)  De  Generale  Staten  hadden  de  Republiek  Venetië  toegestaan  een  regiment  aan 
te  werven,  dat  tegen  den  Aartshertog  van  Oostenrijk  zou  worden  gebruikt,  onder  leiding 
en  bevel  van  Graaf  Jan  Ernst  van  Nassau  (een  broeder  van  Joan  Maurits  den  Braziliaan). 
Graaf  Ernst  kreeg  vergunning  3100  man  te  werven,  Jonker  Johan  Seghers  van  Veghem, 
Heer  van  Warsenhoven,  nam  er  nog  1000  aan.  —  Den  2'"  Maart  1617  liepen  de  schepen 
uit  Texel,  nadat  zij  daar  13  weken  opgehouden  waren.  Er  was  van  regeeringswege  zorgvul- 
dig gewaakt  dat  het  Bestand,  in  schijn,  niet  werd  geschonden.  Daarom  bestond  de  transport- 
vloot  uitsluitend  uit  koopvaarders  (die  wel  goed  gewapend  zullen  zijn  geweest)  en  werd  een 
verzoek  om  convooi  afgewezen.  De  schepen  schijnen  Nederlandsche  en  Venetiaansche 
vlaggen  te  hebben  gevoerd. 

De  troepen  deden  den  geheelen  zomer  dienst,  maar  leden  veel  door  ziekte  en  ongemak. 
Graaf  Ernst  zelf  overleed  te  Udine.  Zie  J.  C.  de  Jonge,  „Nederland  en  Venetië"  p.  64  vlg. 

Het  zal  deze  vloot  zijn  geweest  waarop  Philibert  van  Savoye  een  „wakend  oog"  hield.  Hij 
kon  die  Venetiaansche  vloot  aanvallen,  gelijk  de  Spanjaarden  een  tweede  Venetiaansche 
uitrusting,  onder  Melchior  van  Kerckhove,  werkelijk  aanvielen  op  24  Juni  1618,  doch 
Kerchhove  sloeg  er  zich  door.  (Zie  de  Jonge,  als  voren  p.  86). 

3)  Hoogd.  Hornung,  Sprokkelmaand  (Februari). 

4)  K.  Spartel. 

5)  Verspiebarken,  kondschappers,  tegenwoordig  spreekt  men,  naar  Engelsch  voorbeeld, 
van  -Scouts"; 


(93) 

ten.  Dieselbigen  vermeinten,  wirseyen  Holandische  Soldaten-schifif. 
Derohalben  kam  die  gantze  Armada  ausz  Meer  auff  vns,  hatten  ein 
Englisch  Schiff  gezwungen  mitzufahren.  Vnd  da  sich  der  Patron 
desselbigen  gewidriget,  ist  er  auff  dem  Admiral  schiff  gefangen  ge- 
halten worden:  dargegen  hat  man  sein  Schiff mit  15.  Spaniern  be- 
setzt.  Also  fuhren  sie  nach  mitternacht  auff  vns  zu.  Aber  das  Eng- 
lische  Schiff  ist  nicht  zu  vns  kommen,  welches  den  EngHschen  Schiff- 
Patron  bekümmert;  weil  er  besorgte,  sein  Volck  möchte  etwan 
dise  Spanier  in  das  Meer  geworffen  haben.  Des  morgens  früh  ka- 
men sie  zu  vns,  Hessen  die  Trommeten  dapffer  gehen.  Aber  so  bald 
siegesehen,  dasz  wir  keine  Holander  waren  i),  Hessen  sie  jhre  Ancker 
bey  vns  fallen,  vnd  schickte  der  Admiral  etlich  Volck  zu  vnserem 
Schiff,  denen  mehr  erlaubt  war  zu  holen  dann  zu  bringen,  wie  der 
Kriegs-schiffen  brauch  ist.  Mein  Patron  verehrte  jhnen  etliche  Holan- 
dische Kasz  vnd  Hammen.  Sie  wolten  aber  auch  Zucker  haben. 
Dann  vnsere  Schiff  mit  Zucker  beladen  waren.  Hierauff  Hessen  sie 
vns  dahin  fahren. 

Des  anderen  tags  fuhren  wir  in  die  Enge,  vnd  kamen  vnder  Capo  Capo  de 
[128]  de  Pallas.  ^)  Jn  der  nacht  kamen  widerumb  2.  Türckische  Meerau- 

ber  zu  vns.  Weil  es  aber  finster  war.  Hessen  sie  vns  fahren.  Wir  kamen  Capo  Paser. 
vnder  Capo  Paser  3),  welcher  ligt  10.  meil  von  Malta. 

Vnser  Admiral  hatte  etliche  MalteserRitter  auff  dem  Schiff,  welcheMaitescr 
er  auf  Malta  bringen  solte.  Der  Wind  aber  war  jhme  entgegen.  Wolte 
sie  deszhalben  naher  Sicilien  fuhren,  namlich  gehn  Syracusa.  Aber 
es  hat  jhnen  auch  nicht  gefallen.  Dann  wir  ein  klein  Schiff  vnder  dem 
Land  sahen,  vnd  fieng  auch  an  still  werden :  also  dasz  der  Admiral 
sie  wolte  mit  dem  Boot  an  das  Land  filhren.  Sie  sahen  aberalszbald, 
dasz  3.  Furgata  mit  dem  kleinen  Schiff  einen  streit  hatten:  vnd 
darumb  nicht  an  das  Land  begerten.  Dann  alsz  das  kleine  Schiff  sich 
dapffer  wehrete,  sahen  wir,  dasz  es  in  voller  flammen  stünd,  vnd  ver- 
brann. 

Bald  hernach  kamen  dise  3.  Furgata  auff  vns,  hatten  4.  Schiff 
bey  jhnen,  welche  wir  nicht  gesehen,  bisz  sie  nahe  zu  vns  kamen. 
Derselbigen  Capitain  ist  gewesen  Herr  WarreingebornerEngellctn- 
der  ein  gewaltiger  Mann,  begerte  an  vns,  wir  solten  vns  ergeben. 


i)     Bedoeld  moet  zijn :  „zoodra  zij  gewaar  werden  dat  wij,  ofschoon  Hollanders,  geen 
voor  VenetiB  bestemde  troepen  aan  boord  hadden". 

2)  Kaap  Palos,  bij  Cartagena. 

3)  K.  Passero,  Zuidpunt  Sicilië. 


(94) 

Wir  sagten,  wir  hetten  Korn  bey  vns  i).  Da  Hessen  sie  vns  gehen. 
Dann  selbiger  zeit  das  Korn  bey  jhnen  gar  wolfeil  war. 

List  mit  list      Des  anderen  tags  aber  wolten  sie,  wir  solten  bey  jhnen  bleiben. 

vertrei  en.  YVelches  aber  vnser  Admiral  nicht  thun  wolte,  in  besorgung,  es  auff 

einen  sondern  list  möchte  angesehen  seyn.  Also  fuhren  wir  mit  [129] 
gutem  Wind  bisz  gehnVenedig.  Da  wir  auff  Malamucka^)  ankommen 
am  Palmtag  3).  Lagen  allda  bisz  Pfingsten. 

Zur  selbigen  zeit  kamen  24.  Schiff  mit  7000.  4)  Soldaten  ausz  Ho- 
land 5),  welche  vnder  Graff  Johan  von  Nassau  gehörten :  die  sagten, 
dasz  die  Spanische  Armada  jhnen  nicht  habe  abgewinnen  können. 
Vnsere  Schiff  waren  verarrestiert,  vnd  in  dienst  begert  worden. 
Aber  vnser  Patron  sagte :  dises  were  noch  sein  erste  Raisz,  vnd  er 
des  kriegens  vngewohnet,  man  köndte  wol  einen  anderen  bekommen. 
Darauff  er  ledig  worden.  Vnser  Admiral,  wie  auch  sonsten  etliche 
fürnehme  Schiff-Patronen  vnd  Capitain,  vnder  welchen  war  Jacob 
Sturm^)  von  Amsterdam,  ein  sehr  erfahrner  Schiff-Capitain,  seind  an- 
genommen  worden. 

Raisz  in  Zu  letst  bekamcn  wir  widerumb  ladung  in  Apuiiam  zu  Ottrunto7), 

pu  lam.  Qjgj.  ji^  Calabria  zu  Gallipoli  ^).  Fuhren  also  widerumb  von  Venedig 
auff  den  Pfingstmontag  9)  ausz  dem  Golfo  zwischen  Corfou  vnd 
Apulia  hin  in  Calabriam  zu  Gallipoli.  Daselbsten  wir  10.  Englische 
Schiff  angetroffen,  welche  mit  vns  eine  Admiralschafft  zu  machen 
begert  haben.  Weil  aber  vnser  Schiff  wol  muniert  vnd  besaglet,  wolt 
es  mein  Schiffpatron  nicht  annemmen.  Welches  jhne  hernach  vbel 
gerewen.  Daselbsten  kondten  wir  schir  kein  ladung  bekommen. 

Oelwald.     Musten  also  widerumb  in  Apulia  zu  Ottrunto  laden,  namlich  300.  [130] 
Potto  mit  Baumöl.  Dann  daselbsten  gantze  Wald  sind  von  lauter 
ölbaumen,  vnd  sonsten  ein  vber  die  massen  fruchtbar  Land. 


i)    Zie  noot  p.  124. 

2)  De  Malamocco  (Venetië). 

3)  Palmzondag  viel  in  1617  op  19  Maart,  Paschen  op  26  Maart  en  Pinksteren  op  14  Mei. 

4)  Het  waren  er  4100,  zie  aant.  p.  126. 

5)  Vertrek  uit  Texel  2  Maart,  aankomst  te  Venetië  4  April  1617.  (Zie  dejonge,  „Neder- 
land en  Venetië"  p.  69). 

6)  Zie  p.  129.  Omtrent  dezen  Jacob  Storm  (was  het  misschien  een  bijnaam  ?)  kon  ik  niets 
vinden ;  hij  is  ook  bij  het  Krijgsgeschiedkundig  Bureau  niet  bekend.  Is  Lij  misschien  bevel- 
hebber geweest  in  eene  vloot  die.  in  1618,  door  de  Venetianen  in  Holland  werd  uitgerust 
en  onder  Melchiorvan  den  Kerckhove  een  tijd  lang  dienst  deed  in  de  Adr.  zee?  (Zie  de 
Jonge  Nederland  en  Venetië,  p.  86). 

7)  Otranto  aan  de  Adr.  zee. 

8)  Gallipoli,  ongeveer  recht  West  van  Otranto,  aan  de  Golf  van  Tarente,  doch  niet  in 
Calabrië,  maar  ook  in  Apulië. 

9)  IS  Mei  1617. 


(95) 

Den  20.  Julij  führen  wir  ausz  Apulia,  vnd  kamen  endtlich  ausz  dem 
Stretto  di  Gibraltar,  vnder  den  Capo  Spart.  Da  sahen  wir  1 1.  Schiff 
auff  vns  ankommen,  vnd  vermeinten,  es  weren  die  Engellander, 
welche  bey  vns  zu  Gallipoli  gewesen.  Haben  aber,  eh  3.  stund  fürü- 
ber  waren,  wol  gesehen,  dasz  sie  Rauber  gewesen.  Dann  sie  vns  mit 
gantzer  macht  nachjagten. 

Derohalben  wir  vns  anfiengen  zur  flucht  zu  rusten.  Dann  sie  vns  Feindtii- 
an  Macht  gar  weit  vberlegen  waren.  Vnd  so  sie  vns  in  jhren  gewalt  '^•'^''b^""'"- 
gebracht  wurden  haben,  hetten  wir  Sclaven  mussen  bleiben  vnser 
lebenlang.  Deszhalben  der  Patron  vnd  alles  Volck  Gott  den  Herren 
vmb  hülff  angerüfft.  Jch  für  mein  Person  hab  mich  vber  besorgt, 
dasz,  wann  sie  vns  vberwaltiget  hetten,  ich  alsz  ein  krancker  Mensch 
also  bald  were  in  das  Meer  geworffen  worden.  Sie  seind  vns  den  gant- 
zen  tag  bisz  mitternacht  nach  gefahren,  mit  solchem  geschrey: 
Arniel  Ainine   berragan,   das    ist,  Ergib  dich,  Hund.  Wir  aber 
schwiegen  still,  vnd  rüfften  Gott  fleissig  an,  dasz  er  vns  bewahren 
wölte.  Sie  fiengen  an  auff  vns  zu  schiessen,  traffen  zwar  das  Schiff, 
aber  niemand  von  vns  ist  beschadiget  worden.  Also  folgten  sie  vns, 
[131]  bisz  es  anfieng  tag  werden.  Da  kam  der  Wind  ausz  Norden  so  schnal 
dasz  sie  die  sagel  in  jhren  Schiffen  muszten  minderen,-  weil  sie  gar 
leicht  geladen  hatten.  Wir   aber  vermehrten  vnsere  sagel,  dann 
wir  schwar  geladen.  Vnser  Patron  fieng  an  zu  befehlen,  dasz  der 
Conestable  ')  solte  das  hinder  Geschütz  fertig  machen,  vnd  sehen, 
WO  er  treffen  könte.  Dann  je  mehr  wir  geschossen,  je  mehr  vnser  wunder- 
Schiff  fortgetriben  worden ;  hergegen  je  mehr  die  Rauber  vornen  '"^''  s^ies- 
ausz  auff  vns  geschossen,  je  mehr  auch  jhre  Schiff  zu  ruck  gewichen.  dem  Meer. 
Solches  schiessen  hat  von  morgen  bisz  vmb  den  mittag  gewahret, 
da  die  Sonn  in  Suden  war.  Also  halff  vns  Gott  der  Herr,  sehr  wun- 
derlich.  Darfür  wir  jhn  auch  gelobt  haben. 

Des  anderen  tags  kam  ein  klein  Frantzosz-Meerrauberlin,  oder 
Raub-schifflinan  vnser  Schiff.  Aber  so  bald  sie  sahen,  dasz  wir  vnsere 
Stück  zu  den  Porten  ^)  oder  Schutzlöcheren  hinausz  gerichtet, 
wichen  sie  von  vns.  Also  führen  wir  mit  zimlichem  Wind  und  Watter  suries. 
bisz  zu  des  Engellands  ende,  namlich  an  den  Suries  3),  welches  ein 
kleine  Jnsul  ist,  also  steinechtig,  dasz,  wann  ein  Schiff  darauffstos- 
set,  vnd  der  Wind  streng  ist,  kan  niemand  darvon  kommen.  Dann 
rings  herumb  viel  spitzige  felsen  seind.  Wir  aber  führen  hart  neben 


i)    De  „Konstabel",  die  met  den  artilleriedienst  bel.'ist  is. 

2)  Geschutpoorten. 

3)  De  „Sorlings"  (Scilly-eilanden). 


(96) 

disem  felsen  hinan.  Vnd  alsz  wir  eines  schutzes  wegs  gefahren, 
seind  wir  wegen  nablechten  Watters  in  solche  gefahr  gerahten, 
dasz  schier  niemands  darvon  kommen  were.  Es  ist  aber  so  schnal 
glantz  oder  hall  Watter  worden,  dasz  wir  vns  ab  Gottes  güte  gegen 
vns  nicht  genugsam  verwunderen  kondten.  Etliche  haben  gemeint,  [133] 
der  böse  Geist  vnd  die  Vnholden  hetten  solch  trüb  Watter  ge- 
machet.  Der  Schiff-patron  hat  sie  ernstlich  bescholten,  sie  solten 
solche  gottlosen  Reden  nicht  mehr  treiben. 

Also  seind  wir  nun,  nach  auszgestandenen  vielen  trübsalen  vnd 
gefahren,  den  24.  Aug.  1617.  in  Holand,  mit  Gottes  hülff,  widerumb 
ankommen. 

Demselbigen  getrewen,  vnd  allmachtigen  Gott,  welcher  auch  an 
mir  dise  Verheissung  (Psalm  68.)  erwiesen  :  Jch  willeuchwiderbrin- 
gen  ausz  den  tieffen  des  Meers,  sey  Lob,  Ehr  vnd  Danck  in  ewig- 
heit,  Amen. 

ENDE  DISER  SCHIFFARTEN. 


N.  B.  Weil  der  Author  abwesend,  seind  etliche  wörter,  auch  in  den  Co- 
lum-tituln  versetzt,  aber  leichtlich  zu  verbesseren :  Alsz  fol.  2  Jndianisch, 
Hsz  Canarisch  i),  etc.  fol.  90.  Holand,  lisz  Seeland.  fol.  92  Schützen-haupt- 
man,  lisz  Schiffs-hauptman  etc. 


Zu  wissen,  dasz  der  Author,  neben  hernach  folgenden  dreyen  Pasz- 
porten,  noch  andere,  auch  Ihr  Printz  Excellentz  Mauritzen  hette  haben 
können.  Weil  aber  ausz  gegenwertigen,des  Authorisdapfferkeitgegendem 
Feind,  und  trew  in  hailung  der  Krancken  auff  dera  Meer,  genugsam  er- 
scheint,  alsz  seind  mehrere  Zeugnussen  diszmal  nicht  nothwendig.  Vnd 
dieweil  auch  dise  Paszporten  in  Niderlandischer  spraach  also  gestellet, 
dasz  die  doUmetschuug  denselbigen  an  der  gestalt  und  ansehen  etwas 
hetten benemmen  mogen:  hat  man  das  Orginal  nicht  translatiert,  sondern 
nur  abgeschrieben  beyfügen  wollen. 


i)     Komt  voor  in  het  opschrift  der  bladzijden,  dat  in  dezen  herdruk  niet  werd  over- 
genomen. 


(97) 
I. 

Op  den  twaelficlen  Octobris  i6i 3.  voor  my  Da vidMostard  open- 
bare ende  byden  Hove  van  Holand  naer  voorgaende  nominatie 
der  Stede  Amsteldanime,  geadmitteerdte  Notario  ende  naerbe- 
noemde  getuygen  comparerende,  de  Ersamen  Sr.  Frans  Steenhuy- 
sen,  Pieter  vander  Schelling,  Lucas  vande  Venne,  ende  Hans 
Francks,  alle  Reeders  op  de  Kusten  van  Africa,  ende  Quartiren  van 
Angola,  hebben  byde  waereyd  verklaert,  dat  Samuel  Bruyn  van 
Basel  henluden  op  Haerluder  Schip,  genaemt  de  Meermann,  op  de 
jongste  Reyse  des  voorsz.  Schips  van  hier  op  Angola,  ende  wider- 
omme  hier  ter  Stede  gedient  heeft  voor  Chirurgyn,  ende  dat  hy  op 
de  zelve  Reyse,  hem  vromelyk  ende  deuchdelyck  gedragen,  ende 
gequeten  heeft,  in  oorconde  der  Waereyd,  versochten,  ende  con- 
senteerden zin  Comparanten  dit  door  my  Notaris  «d?  «(^/«w  geno- 
men, ende  den  voorgenaemt  Samuel  Bruyn  daervan  gemaekt,  ende 
gelevert  te  worden,  een  ofte  meer  oppenbare  Jnstrumenten  in  be- 
hooren  forme  om  hem  te  sterkken  naer  behooren  Gedaen  ten  Can- 
toire  myns  Notary  present  Lambert  Jakobs,  ende  Willem  van  Bors- 
selle  getuygen  hiertoe  verzocht,  ende  gebeden.  Ende  was  in  Proto- 
colle  gotoekent  Sr.  Frantz  Steenhuysz,  Pieter  vander  Schelling, 
Lucas  vande  Venne  ende  Hans  Francks. 

Oorkonde  myne  subsignature  en  obgedructe  segel 
D.  MoSTARD,  Notar.  Publ.  161 3. 


IL 

lek  Jacob  Arentz  Calantius  Gouverneur  ende  Commandeur  gene- 
rael  op  het  fort  Nassau  tot  More  in  Guinea  van  wegen  den  Hooch- 
gebornen  Forst  Mauritz  Prince  van  Orangien,  Grave  von  Nassau, 
Catzenelnboghen,  Vianden,  Dietz,  Moeurs,  Lingen,  Bueren,  Leer- 
dam :  Marquis  van  der  Vere,  ende  van  Vlyssinge :  Baron  van  Breda, 
Grimberg,  etc.  Heere  vander  Stadt  Grave,  ende  Lande  Cuyck, 
Polanen,  St.  Maartensdyck,  etc.  Burchgrave  van  Antwerpen  ende 
Besangon :  Gouverneur,  Stadthouder,  ende  Capitain  generael  van 
Gelderland,  Holland,  Zeeland,  Zutphen,  Utrecht,  ende  Overyssel, 
ende  Admiral  general  vanden  vereinichden  Nederlanden :  Doe  condt 
certificerende  meniegelicken  by  desz,  Hoe  dat  Samuel  Braun  van 
Basel,  onder  myn  gebiedt  voor  Chirurgyn  den  tyt  van  ontrent  drien- 

7 


(98) 

tertich  maenden,  wekken  gheduerendehy  hem  in  den  Voorsz.  zynen 
dienst  metten  anclevem  van  dien  wel,  ende  trouwelick  heeft  ge- 
draeghen,  ende  voort  allesins  gequeetten,  gelyck  een  godt  ende 
trouw  Chirurgyn  toestadt,  ende  schuldich  es  te  doen,  so  dat  men 
hem  deszhalfuen  nit  en  heeft  te  ontdancken.  Ende  want  des  tyts 
ghelegenheit  sich  heeft  begheven,  dat  wy  tegen  woordich  op  onsen 
versoeck  van  Eed  ende  dienst  zyn  ontslaghen.  Darveur  hy  my  heeft 
abgevordert  een  vry  ende  absoluyte  Pasport :  so  hebbe  ick  billick 
geacht,  hem  zelve  te  gunnen,  ende  gunne  by  desz.  Versoeckende 
aen  allen  Crychs-Oversten,  Gouverneurs,  Colonellen,  Rittmmrs,  Ca- 
pitatns  ende  Bevelhebberen  mitsgaders  aen  allen  Officieren,  Magis- 
traten, ende  andre  Overicheden,  dat  zy  den  voornoemden  Samuel 
Braun  overal  so  te  Water  als  te  Lande  vry  ende  onverhindert  ladten 
passeren  ende  repasseren.  Hem  daertoe  bewysende  alle  mogelicke 
addresse,  faveur,  ende  bystand,  twelck  ick  bereit  ben  tegens  een 
yegelick  nae  ghelegenheit  des  versocht  zynde  in  gelycke  saecken 
na  myn  vermogen  te  erkennen,  ende  verschuldighen.  Jn  Oorconde 
hebbe  ick  dese  onterteeckent  ende  meinegeworfelickpitsier  i)daer- 
nefiens  opgedruckt.  Jn  Amstelredam  des  28.  Julij,  Anno  1620. 

Jacob  Arentz  Calantius, 


III. 

Ick  Thomas  Pieterssn  van  Amstelredam  Capiteyn  op  een  Schip  van 
Oorloghen  ghenaemt  Edam,  van  wegen  den  Hooghgebornen  Forst 
Mauritz  by  den  gratie  Gods  Prince  van  Oraignen.Grave  van  Nassau, 
Catzenelbogen,  Vianden,  Dietz,  Moeurs,  Lingen,  Bueren,  ende  Leer- 
dam :  Marquis  vander  Vere  ende  van  Vlissinge :  Burchgrave  van  Ant- 
werpen, ende  Besan^on :  Baron  van  Breda,  Grimberge,  Arlay,  Nor- 
soy ;  Heere  van  Lande  van  Cuyck,  van  der  Stadt  Grave,  Polanen, 
St.  Martensdyck,  etc.  Gouverneur,  Stadthouder,  ende  Capitain  ge- 
nerael  van  Gelderland,  Holland,  Zeeland,  Vtrecht,  ende  Over)'ssel : 
ende  Admiral  generael  van  vereinichde  Nederlanden,  vnder  die  re- 
paratievan CollegieterAdmiraliteyt,  resisterendetot  Amstelredam: 
Doecondt  certificeerende  een  yegenlycken  by  desz,  hoe  dat  Samuel 
Broun  van  Basel  onder  my  op  den  voorsz.  Oorlog-schipe  in  die  vojage 
nae  Levanten  hen  ende  weder  heeft  gedient  voor  Chirurgyn,  den  tyt 

i).    Pitsier  ,  petsier,  pitseer  =  zegel.  Zie  Verwijs  en  Verdam,  Mnl.  \A'db. 


(99) 

van  thien  maenden  ende  acht  daghen,  wekken  geduerende  hy  hem, 
so  in  Crychsaecken,  alsz  oock  int  uutvoeren,  zynes  voorsz.  ampts  wel 
ende  behorlych  heeft  gedraeghen,  ende  voort  allesins  gequidten, 
gelyck  alsz  een  cloeck  ende  trouw  Crychsman  ende  Chirurgyn  toe- 
stadt,  ende  schuldich  is  te  doen,  so  dat  ick  hem  deszhalfuen  nidt  en 
hebbe  te  ontdancken.  Ende  want  des  tyts  ghelegenheyt  sich  heeft 
begheven,  dat  wy  tegenwoordelick  van  Eed  ende  dienst  zyn  entsla- 
gen  ende  tschip  op  geleyt.  Daerouer  hy  my  heeft  afghevordert  een 
vry  ende  absoluyt  Pasport :  so  hebbe  ick  billick  gheacht,  hem  zelve 
te  gunnen,  ende  gunne  by  dezen.  Versoeckende  derhalfuen  aen  allen 
Crychs-Oversten,  Gouverneurs,  Colonellen,  Admiralen,  Vice- Admi- 
ralen, Ritmmrs,  Capitains,  ende  Bevelhebberen,  mitsgaders  aen  al- 
len Officieren,  Magistraten,  ende  ander  Overicheden,  dat  zy  den 
voornaemden  Samuel  Broun  van  Basel,  over  so  te  Water  als  te  Lande 
vry  ende  vnverhindert  ladten  passeren  ende  repasseren,  hem  ter 
noodt  doende  ende  bewysende  alle  mogelicke  addresse,  faveur  ende 
bystant,  twelck  ick  bereyt  ben  tegens  een  yegelick  nae  ghelegen- 
heyt des  versocht  zynde  in  ghelyck  saecken  nae  myn  vermoghen  te 
erkennen  ende  verschuldighen.  Behoudens  nochtans,  dat  hy  nidt  en 
attentere  tot  ondienst  ofte  nadeell  van  zyne  voorsz.  Printz  Excellentz 
ende  dese  vereinichde  Nederlanden.  Jn  Oorconde  heb  ick  deze  vnder- 
teekent,  ende  myn  ghewonelick  Pitsier  •)  darnefFens  opghedruckt. 
Jn  Amstelredam  op  den  sesthien  tach  van  Septemb,  Anno  sessthien 
hondert  een  ende  twintich. 

Capitain  Thomas  Pieter-son, 


GOTT  ALLEIN  DIE  EHR. 


i)    Zie  voorgaande  Noot. 


BIBLIOGRAPHIE  VAN  BRUN'S 
„SCHIFFARTEN." 


Samuel  Brun,  des  Wundartzet// vnd  Burgers zu  Basel,  /,'Schiffarten: 
//  Welche  er  in  etliche  newe  Lan=//  der  vnd  Insulen,  zu  fünff  vnder- 
schiedi/7  lichen  malen,  mit  Gottes  hüiff// gethan:  // An  jetzo  aber, 
auff  begeren  vieler  ehr=//  licher  Leuthen,  selbs  beschrieben:  vnd 
men  *//  niglichen,  mit  kurtzweil  vnd  nutz  zu  //  lasen,  in  Truck  kom- 
men //  lassen. '/  (Houtsnee)  /  Getrvckt  zu  Basel, '/  In  verlegung  Johan 
Jacob  Genaths. // lm  Jahr  1624.  ,'/ 

Titel ;  Voorrede  gedagt. :  Basel,  den  4  Martij  1624,  geteekend  door  den  uitgever.  2  blz. 
Gedicht  An  christlichen  Laser,  5  blzn.,  132  blz.  en  4  ongen.  blz.,  (drie  getuigschriften 
in  de  Nederlandsche  taal).  8vo. 
Exemplaar :  Oeffentl.-Bibliothek  Basel. 

Duitsche  herdrukken. 

I. 

Anhang  der  Beschreibung  desz  Königreichs  Congo.  Innhaltend, 
Fünff  Schiffarten  Samuel  Braun's  ....  Gedruckt  zu  Franckfurt  am 
Mayn,  bey  Gaspar  Rötheln.  M.D.C.XXV. 

Plaatdruktitel ;  An  Christlichen  Leser,  i  fol.  Tekst:  fol.  1—56.  Illustraties  11. 
Univ.-Bibliothek,  Jena . 

Aanhangsel  bij  de  tweede  uitgave  van  :  Regnum  Congo,  hoc  est 
Warhafifte  und  Eigentliche  Beschreibung  des  Königreichs  Congo  in 

Africa Erstlich  durch  Eduart  Lopez  . . .  Getruckt  zu  Frank- 

furt  am  Mayn  ....  durch  Matthias  Becker,  in  Verlegung  Hans  Die- 
therich  und  Hans  Israël  von  Bry,  in  Jahr  M.  D.  C.  IX. 


(lOl) 

II. 

Die  neuntzehende  Schiffarth  inhakende  fünf  Schiffarthen  Samuel 
Braun's  Burgers  und  Wundartzt  zu  Basel.  Getruckt  zu  Franck- 
furt  in  Verlegung  der  Hulsischen,  1626. 

Titelvienet ;  Am  Christlichen  Leser,  pp.  3 — 7.  lekst :  pp.  8—105.  Illustraties 7. 

Latijnsche  Vertaling. 

III. 

Regnum  Congo,  hoc  est  vera  descriptie  regni  Africani  quod  tam 

ab  incolis  qiiam  Lusitanis  Congus  appellatur ,  opera  et  in- 

dustria  Joan.-Theodori,  et  Joan.  Israelis  de  Bry  fratum  .... 
exornata.  Francofurti  excudebat  Erasmus  Kempffer,  impensis  haere- 
dum  Joann.  Theod.  de  Bry,  1624. 

Plaatdniktitel :  Opdracht,  voorbericht,  3  fol.  ongenummerd.  Tekst :  86  fol.  Ultistra- 
ties  XI. 

Appendix  van: 

Regni  Congo,  qua  continentur  Navigationes  quinque  Samuelis 

Brunonis Omnia  ab  ipso  quidem  authore  Germanico  idio- 

mate  conscripta;  nunc  vero  in  latinamHnguamtranslata,  tabuhsque 
ac  figuris  aeneis  elegantissime  adornata.  Francofurti,  studio  et  sump- 
tibus  haeredum  Johan. -Theod.  de  Bry,  typis  Gaspari  Rötelii.  Anno 
1625. 


REGISTER. 


A. 

Abrambu,  58,  60. 
Abuy,  31. 

ACAN,  52,60. 

ACANIA,  28. 

ACANISTEN  of  ACCANISTEN,  28. 

ACCARA  of  ACCRA,  2^  vlg.,  63. 

ACCARY,  31,  62.* 

ackerbaw,  10. 

Adels-tag,  55. 

Aene,  56. 

Agadir,  70, 

Akanye,  52. 

Akori,  31. 

Almadia,  33. 

Alvaro  II,  18. 

Ambas  Eiln.,  31. 

Ambassi,  17. 

Ambosy,  30,  32. 

Ambrizete,  17. 

Amman,  Johan  —  von  Wien,  87. 

Andlo,  Jac,  Christ.,  von  — ,  75. 

Angoy,  7. 

Angra,  Rio  de  — ,  31. 

Annobóm,  36. 

.■\RAGao,  Balthasar,  Rebello,  de  - 

23- 
Arak  (araka),  53. 


Arouisayer,  77. 
Asim,  27. 

ASSINE(I),  27. 

Ataviros,  78. 
Ati  (Attyi,  28  vlg. 
AxiM,  27. 

B. 

Backovah, m. 
Banditen,  4. 
Bansa,  7. 

Bansa  Loango,  5  vlg. 
Barlengas  (as  — ),  3. 
Batzen,  6. 

BaTTLER,  13. 

Benin  (Bennin),  30  vlg. 
Beninsche  peper,  30 
Beschneiden,  17. 
Betrug  in  Gold,  58. 
Beviesen,  22. 
BicHo(s),  20. 

BiCHOS  DE  CU,  20. 
BiENEN,  II. 

BiTO,  Bitu,  Bitugu,  Bonduku.  57. 
Bolus,  54. 

BoNDES-DRANK,  l6. 
BONNANAH,  II. 

Bracho,  I,  4. 


Het  woord  .■\ccaryop  p.  62  iskennelijk  een  wanvorm  van  Gagarah  (kakaraatje). 


(I03) 


Bremu's,  58. 
Brunny,  29. 


Cabeceira,  56. 

Cadix,  Calismalis,  Calles  Malles, 

Calles,  69,  80,  91. 
Calantius,  zie  Clantius. 
CAMARao,  Rio  dos  —  öes,  31. 
Cao,  Diogo  — ,  2. 
Capell,  Teutsche  —  87. 
Capo  (Cabo)  Monte,  37,  45. 
Capo  (Cabo)  do  Corfo,  Curso,  en 

Cape  Coast,  46. 
Capo  (Cabo  das  Tres  Punctas),  27. 
Carmusal,  77. 
Casavy,  6. 
Cascaes,  86. 
Cast  Calles,  86. 
Cauris,  31. 
Chica,  50. 
Clantius,  Jacob,  Adr".,  43,  49,  97, 

98. 

COMET,  61. 

COMMENDAH  (-do,  -doh),  27,  63. 

CoNGO,  Rijk  van  — ,  17  vlg. 

CORIS,  31. 

cormantyn,  27,  63. 
Crycry,  30,  38. 


D. 

Daculo,  s,  22. 
Dieben,  57. 
DooPEN  (in  zee),  3. 
Dreg  (enter-),  73. 
DuiNS,  69. 

E. 

Edam  (schip),  66. 
Edelleuth, 13. 


Ehebrücherin,  57. 
Ekongo,  17. 

EkONGO  dia  NGUNGO,  21. 
ElEPHANTEN,    12. 

Elephantenschwanz,  12,34. 
Endich,  26. 
Engoy,  7. 
Ensan  (ensain),  55. 
Ernst,  Graaf  Jan  —  van  Nassau, 
92,  94. 

F. 

Fajardo,  D.  Luiz  de  — ,  70,  80. 

Falck,  de  Gulden  — ,  89. 

Falmouth,  82. 

Famagusto,  76. 

Fantyn  ;  Fantin,  Fontein,  52,  60. 

Ferdinando,  Don  —,21. 

Fetiche,  54,  55- 

Fetischpriester,  55. 

Fetu,  Futu,  50. 

Flissingen,  68. 

Francks,  Hans,  97. 

Fusz-angel,  63. 

Futu,  Fetu,  50. 

Fytysi,  54,  55- 

G. 

Gagara,  (zie  ook  Accary),  50,  62. 
Geist,  böser  — ,  38. 
Geld,  (strooien  — ),  10. 
Gelderland,  Schip  de  — ,  43,  64, 

66. 
Gericht  der  Schwartzen,  56. 
Gezantschap  van  Sabou  naar 

Nederland,  48. 
Gingah,  6. 
Godsgericht,  i6. 
Goh,  7. 

Gold  suchen,  57. 
Gomba,  15,32- 
GoY,  7. 


(I04) 


Crigri  (zie  crycry),  30. 
Grebo,  Gribo,  Gruvo,  41. 

H. 

HaLLER  (den  Helder),  68. 
Handwercksleuth,  13. 
Haüblin,  10,  22. 
Haultain,  Willem  de  Zoete,  Heer 

van  — ,  66. 
Heemskerck,  Jacob  van  — ,  80. 
Henchkirch,  80. 
Henna  (aene),  56. 
H0CHZEIT,  54. 
Holt-taun,  66. 
Honig,  ii. 

HoppoN,  Cornelius,  88. 
HuND.Schwartze.zieSwartenhondt 

66. 
HuND,  weisse  —  (Schip  de  — ),  25. 


Immen,  II. 
Indigo,  26. 
Infan'^n  (zie :  Fontein,  Fantin, 

Fantyn),  52,  60. 
Insam,  55. 

J. 

Jagas  (Jakas),  23. 
Janitscharen,  76. 
Jesuiter,  81. 
Jigger,  20. 
JUJU,  30. 
JUSICUSSEN,  23. 


Kabinda,  6. 
Kakaraatjes,  50. 
Kakongo,  7. 
Kameroen,  31. 


Karaches,  88. 
Kerckhove,  Melchior  — ,  92. 
Kindbetherin,  56. 
Kindermoord,  14. 
Kleedjes,  Beninsche,  33. 
„         te  Loango,  10. 
Koning  van  Fetu,  65. 
Koning  van  Sabou,  62. 

KUPFFER,  12. 

KuH  (schip  „de  Koe"),  83. 


La  vouGUSSE  (kleedjes),  10. 
Leeuw,  Witte  (Schip  de  — ),  44. 
Limasol,  76. 

Loanda,  S.  Paulo  de  — ,  17. 
Loango  (Bansa  Loango),  5  vlg. 

M. 

Maggasethi,  17. 

MaGKAY,  2  1. 

Magschüssy,  7. 
Magüschy,  13. 
Malafa  ma  samba,  9. 
Malaga,  70. 
Malagetta,  41. 
Malagueyro,  13. 
Malamocco,  94. 
Malechy,  13. 
Malemba,  7. 
Mallafa,  34. 
Maltezer  Ridders,  75. 
Malungo,  33. 
Mamoro,  70. 
Manatus,  19. 
Mani  (many),  8. 
Manna,  8. 
Manscostuum,  55. 
Mansi  ma  ngasi,  9. 
Margo,  Galeon  S  — ,  78. 
Masa,  9. 
Mascovado,  36. 


I 


(los)- 


Matetten  (Muteta),  53. 

Madriarchaat,  8. 

Matthaeo,  Eil.  S.  — ,  6. 

Maultrommel,  12. 

Maurits,  Prins  —  v.  Nassau,  96. 

Mayo,  eil.  — ,  4. 

Mayomba  (Mayumba),  5.  vlg. 

MbAJI  A  EKONGO,  21. 
MbAJI  A  NKANU,  17,  21. 

Mbunda,  16. 

Meerküh,  19. 

Meermann  (Meermin  ?),  Schip  de 

—.2.97- 
Meerpferd,  19. 
Menschenfresser,  23. 

MiGIEL,  D.,  21. 

Millie,  52. 

Mina,  S.  Jorge  da  — .,  27,  42,  50. 

Mist,  roode  — ,  45. 

MOLADIN,  86,  87. 

Moquisia,  7. 

More,  Moree,  Moure,  Mouree,  27, 

43- 
Mostard,  David  — ,  97. 
MwANZA,  17. 

N. 

Namen  der  Negers,  56. 
Nassau,  Fort  — ,  42,  47,  49. 
Ndongo,  5. 

NgaNDEKONGO,  21. 

Ngola,  5. 
Ngoyo,  7. 
Nkasa,  16. 
Nzadi,  Nzari,  17. 

O. 

Ohou,  S3- 
(O)libatta,  34. 

OUTEIRO,  21. 

Oranienbaum,  (Schip  de  — ),83. 


PADRao,  20. 

Palm-cloth,    10. 

Palmpitten,  g. 

Palmwun,  9. 

Pandelingschap,  56. 

Panne,  (pagne,  paan,  pano),  36. 

Pauw,  (Cornelis),  67,  68,  76. 

Pauwen,  7,  18. 

Peter,  Pater  — ,  87. 

Peterson,  (Kapit.  Thomas  — ),  66, 

98,  99. 
Peter-sohn,  (Joh.  —  V.  Hoorn),  i. 
Peysy,   19. 
Pfaltz-graf,  64. 
Pfeilgift,  61. 
Philibert,   Emanuel  —    van  Sa- 

voye,  91. 
Pietersen,  Thomas  — ,  98,  99. 

PODARAH,    II. 

Practica,  75. 
Principe,  Eiland  — ,  36. 
Printzen  Hof,  43,  67. 
Puercas,  las  — ,  92. 
Puis,  Hendr.  Will.  — ,  83. 
PuLEX  penetrans,  20. 


Quaouahy  (kleedjes),  26,  28. 

QUAQUA-KUST,    26,    vlg. 

Quast,  Hillebrand,  Gerritsz  —  van 
Enkhuizen,  72,  79,  81. 


R. 

Rappenpfennig,  41. 
Rey,  Rio  del  — ,  31. 
Rijst,  52. 

S. 

S.  Cruce  (Agadir),  70. 


(io6) 


S.  Matthaeo  leil.),  4,  6. 
S.  Paulo  de  Loanda,  17. 
S.  Salvador,  17. 
Sabbath,  54. 
Sabou,  52,  60. 
Sacarella,  7,  14. 
Sacralilla,  7. 
Safi,  70. 

Sal,  Eiland  — ,  4. 
Salee,  71. 
Salino,  76. 
Samson,  44. 
Sanfou,  53. 
Sangwin,  Riv.,  41. 
Serra  Leöa,  45,  vlg. 
Sarrelliones,  45,  vlg. 

SCHARMUNCKELSBERG,    70. 

Schelling,  Pieter  van  der  — ,  97. 

SCHEMINCKELSBERG,    70. 
SCHWANGY,    40,    50. 

Sesto,  Rio  de  — ,  41. 
Shark-point,   21. 
Silber-Flotta,  89. 
Songen,  Sonho,  Songo,  17,  vlg. 

SOPHIA,  71. 

Spinola,  66. 
Staartpeper,  30. 
Steenhuysen,  Frans,  97. 
Steinbach,  Kapitein  — ,  82. 
Sterben,  16. 

Stier  (zwarte).  Schip  de  — ,  66. 
Straaffe  der  Schuldnern,  57. 
Sturm,  Jacob — ,  70,  94. 
Swartenhondt,    Joachim,   Hen- 
drickse  — ,  66. 


T. 


Tacula,  5. 


Teneriffe,  Piek  van  — ,  3. 
Teutschen,  39,  40. 
Thaba,  39. 

Thomas-son,  Ellert  — ,  83. 
Thijsz,  Jan  — ,  72,  83. 
TiGER,  Schip  de  — ,  70. 
Tisson,  zie  Thijsz, 
Tol  VAN  den  visch,  50. 
Totemisme,  54. 
Travaua's,  5. 

TrINCKEN  des  KöNlGS,  14. 

Triumph,  62. 
TuiNis,  (Duins),  69. 
TuRTLE  Point,  20. 
Thücher,  Benninsche  — ,  33. 


Venne,  Lucas  van  de  — ,  97. 
Verspiebarken,  92. 
Vignacourt,  Alof  de  — ,  75. 
Volcker-son,  Brun  — ,  68. 

W. 

Waaffen,  61. 
Warr,  Captain  — ,  93. 
WoHNUNG,  54. 
Wunden,  61. 

WüRM,  59  vlg. 


Zaïre,  Rio,  17. 
Zamboa(-as),  31. 
Zandvloo,  20. 
Zimbot  (Simbos),  22. 
Zucker-Riedt,  53. 


lij^t  ban  aauflcljtialtiE  U^crftcn» 


LIJST  VAN  AANGEHAALDE  WERKEN. 

Voor  niet  indezeopgave  voorkomende  werken,  zie:  de  „Lijst  van  aangehaalde  werken" 
achter  Dl.  V  der  uitgaven  van  de  Linschoten-Vereeniging  ^Pieter  de  Marees,  Beschr.  v. 
Guinee). 


Barentzoen,  Willem.  Nieuwe  beschryvinghe  ende  Caertboeck  van  de 
Middellandtsche  Zee.  Amsterdam,  C.  Claesz,  1595. 

d(e)  M(arees),  P(ieter).  Beschryvinge  ende  Historische  verhaei,  vant  Gout 
Koninckrijck  van  Gunea.  Amstelredani,  Cornelis  Claesz,  1602. 
(Herdruk  der  Linschoten-Vereeniging,  Dl.  V,  1912). 

Naar  dezen  herdruk  wordt  in  de  noten  van  dit  deel  verwezen  met  de  verkorte 
benaming  A,  of  Tekst  A. 

Battell,  Andrew.  The  strange  adventures  ot  —  of  Leigh,  in  Angola  and 
the  adjoining  regions.  Reprinted  from  „Purchas  his  Pilgrimes"  (1625). 
Ed.  with  notes  and  a  Concise  History  of  Kongo  and  Angola,  by  E.  G. 
Ravenstein.  London,  printed  for  the  Hakluyt  Society,  1901. 

PoNTANUs,  J.  Is.  Historische  beschrijvinghe  der  seer  wijt  beroemde  coop- 
stadt  Amsterdam.  Amsterdam,  Jod.  Hondius,  1614. 

Manuel  de  FiGUEiREDO.  Hydrogaphia,  Exame  de  pilotos,  no  qual  secon- 

têm  as  regras  que  todo  piloto  deve  guardar  em  suas  navegagöes 

com  os  roteiros  de  Portugal  para  o  Brasil,  Rio  da  Prata,  Guiné,  S.  Thomé, 
Angola  e  Indias  de  Portugal  e  Castella.  Lisboa,  por  Vincente  Alvares, 
1625. 

Een  vorige  uitgave  van  hetzelfde  werk  verscheen,  onder  denzelfden  titel,  in  1614,  te 
Lissabon. 

Een  „Roteiro"  e  navegacao  das  Indias  occidentaes,  ilhas  Antilias  e  mar  Oceano 
Occidental,  com  suas  derrotas,  sondas,  fundos  e  conhecencas,  verscheen  te  Lissa- 
bon in  1609. 

Verg.  mijne  Inleiding. 


(IIO) 

Van  Wassenaer,  N.  Historisch  verhael  aller  gedenckwaerdiger  geschie- 
denissen [enz.]  —  Deel  VIII  (1624— 1625),  Amsterdam,  1625. 

(N.B.  p.  26 — 30,  bevatten  eene  vrij  uitvoerige  beschrijving  van  Neder-Guinea,  waaruit 
echter  weinig  te  leeren  valt). 

De  Laet,  Joannes.  Nieuwe  Wereldt  ofte  Beschrij  vinghe  van  West-Indien. 
Leiden,  Elzevier,  1625. 

(Een  veel  verrijkte  uitgave  verscheen  in  1630), 

Ruyter,  Dierick.  De  platte  ofte  Pleynschaelverclaert.  Tot  Middelburgh, 
1631. 

Van  den  Broecke,  Pieter.  Korte  historiaelendejournaelsche  Aenteycke- 
ninghe,  van  al  't  gheen  merckwaerdigh  voorgevallen  is,  in  de  langhdue- 
righe  reysen, soo  nae  Cabo  Verde,  Angola,  &c  alsinsonderheydt  van  Oost- 
Indien  ;  [enz.].  Haerlem,  by  Hans  Passchiers  van  Wesbusch,  Anno  1634. 

I"  herdruk  verschenen  te  Amsterdam  1634 ;  2'  herdruk  zie  Begin  en  Voortgangh  reis 
16.  Aldaar  is  de  „Inwerp"  over  Congo,  (p.  6—13  tot  de  alinea  m  ^iz^r/)  niet  van 
v.d.  B. 

De  Laet,  Joannes.  Historie  ofte  laerlijck  Verhael  van  de  verrichtinghen 
der  geoctr.  West-Indische  Compagnie.  Leiden,  Elzevier,  1644. 

Barlaeus,  Casp.  Rerum  per  octennium  in  Brasilia  et  alibi  nupergestarum 
sub  praefectura  . . .  J.  Mauritii  Nassoviae  etc.  comitis . . .  historia.  Amst. 
J.  Blaeu,  1647. 

De  Vries,  David  Pietersz.  Korte  historiael  ende  journ.  aeynteyckenin- 
ghe.  Uitgaven  Linschoten-Vereeniging  191 1. 

Angelo,  Michael  —  of  Gattina  and  Carli,  Denis  De  —  of  Piacenza.  A 
curious  account  of  a  voyage  to  Congo  in  the  years  1666,  and  1667. 

(Naar:  Viaggio  del  P.  Michel  Angiolo  Carli  de  Guattini  e  del  P.  D.  Carli  nel  regno 

di  Congo,  Reggio,  1672). 
[In  Churchill's  „CoUection",  Tom.  1, 1732]. 

Instructie  voor  de  Schippers  in  den  dienst  van  de  geoctroyeerde  West- 
Indische  Compagnie  op  den  Slaef-handel  varende  Tot  Middelburgh  by 
Barth  de  Later.  [1675  ?]. 

N1EUHOF,  J.  Gedenkweerdige  Brasiliaensche  Zee-  en  Lant  Reize.  Amster- 
dam, Wed.  J.  van  Meurs,  1682. 

Merolla  da  Sorrento,  Father  Jerom.  A  voyage  to  Congo  and  several 
other  countries  chiefly  in  Southern  Africk,  in  the  Year  1682.  Made  En- 
glish  from  the  Italian. 

(Naar  Merolla  de  Sorrento :  Relazione  del  viaggio  nel  regno  de  Congo,  Napoli,  1692). 
[In  :  Churchill's  „CoUection  "  Tom.  I,  1732]. 

Van  Kampen,  N.  G.  Geschiedenis  der  Nederlanders  buiten  Europa  (Dl.  I). 
Haarlem,  1831. 

D.  Martin  Fernandez  de  Navarrete.  Coleccion  de  los  viages  y  desco- 
brimentos.  Tom.  IV.  Madrid,  1837. 


(UI) 

FiGUEiREDO  FALcao,  Luiz  de.  Livro  em  que  se  contém  toda  a  fazenda  e 
real  patrimonio  dos  Reinos  de  Portugal,  India  e  Ilhas  adjacentes  e  ou- 
tras  particularidades  por  L.  d.  F.  F.  Secretario  de  El-Rei  Filippe  II  copi- 
ado  fielmente  do  manuscripto  original.  Lisboa,  1859.  Com  lamina. 

liURTON,  R.  F.  Two  trips  to  Gorilla-land  and  the  cataracts  of  the  Congo, 
2  vol.  London,  1876. 

Dl.   I  met  kaart  van  Gabon. 

Dl.  II    n        „       n    de  Congo  Rivier. 

LoANGO-ExPEDiTiON  (DiE)  ausgesandt  von  der  Deutscheu  Gesellschaft  zur 
Erforschung  Aequatorial-Africas  1873— 1876;  IIIeAbtheilung  i^  Halfte 
von  Dr.  E.  Peschuël-Loesche.  Leipzig,  1882. 

CoRDEiRO,  LuciANO.  Descobertas  e  descobridores :  Diogo  Cao. 

(Bolelim  da  Sociedade  de  Geographia  de  Lisboa,  1 1"  Serie  N".  i ,  1 892). 

CoRDEiRO,  LuciANO.  O  ultimo  padrao  de  Diogo  Cao. 

(Boletim  da  Sociedade  de  Geographia  de  Lisboa,  14*  Serie,  N°.  i,  1895). 

Cesareo,  Fernandez,  Duro.  Viaje  por  Espafia,  Portugal  y  costade  Afri- 
ca  en  el  siglo  XV. 

BoletiD  de  la  Sociedad  geograftca  de  Madrid,  Tom.  XXXI  (1897). 

E.  G.  Ravenstein.  The  voyages  of  Diogo  Cao  and  Bartholomeu  Dias, 
1482—88. 

(Geogiaphical Journal  Vol.  XVI,  1900,  n".  6). 

Henning,  Dr.G.Samuel  Braun  aus  Basel.  (Verhandl.  der  Naturforschen- 
den  Ges.  in  Basel,  Band  XIII,  Heft  I,  Jg.  1901  pp.  i  t/m  141). 

(Oorspronkelijk  te  Basel  verschenen  in  1900  als  academische  dissertatie,  onder  den 
titel  „Samuel  Braun  der  erste  deutsche  wissenschafliche  Afrikareiseade"). 

Lewis,  Rev.  Thomas  The  ancientkingdom  of  Kongo:  its  present  posi- 
tion  and  possibilities. 

(The  Geogr.  Journal  Vol.  XIX,  n°.  5,  May  1902). 

ScHiNZ,  Hans.  Schweizerische  Afrika  Reisende  und  der  Anteil  derSchwei- 
zer  an  der  Erschlieszung  und  Erforschung  Afrika's überhaupt  (Neujahrs- 
blatt  herausg.  von  der  Naturforsch.  Gesellschaft  zu  Zürich,  1904). 

Frobenius,  L.  lm  Schatten  des  Kongostaates.  Berlin,  1907. 

Ravenstein,  E.  G.  Martin  Behaim,  his  life  and  his  globe.  (Witha  facsimile 
of  the  globe  printed  in  colours,  eleven  mapsand  seventeen  illustrations). 
London,  Liverpool  1908. 

Lewis,  Rev.  Thomas.  The  old  kingdom  of  Kongo  (Geogr.  Journal  Vol. 
XXXI,  June  1908) 

(Met  photo  van  inscriptie  van  Diogo  Cao  aan  de  Mpozo  Rivier). 

A  VELOT,  R.  Une  exploration  oubliée.  Voyage  de  Jan  de  Herder  au  Kwango 
(1642). 

(^La  Géographie;  Buil.  de  la  Soc.  de  Géogr.,  Paris  XXVI,  N°.  5,  15  Nov.  1912). 


(112) 

Marquart,  Jos.  Die  Benin-Sanimlung  des  Reichsmuseums  für  Völker- 
kunde  in  Leiden  beschrieben  und  mit  ausführlichen  Prolegomena  zur 
Geschichte  des  Handelswege  und  Völkerbewegungen  in  Nordafrika. 
Leiden,  19 13. 

(Welk  een  boek  1) 


De  Jonge,  J.  C.  Nederland  en  Venetië,  's  Hage,  1858. 

De  Jonge,  J.  C.  Geschiedenis  van  het  Nederlandsche  Zeewezen  (2e  uitg.) 
Zwolle,  1869. 

Kalff,  S.  De  Families  Basen  Swartenhont. 

(„Eigen  Haard",  Jaarg.  1904.) 

Kluyver,  A.  Nederlandsche  namen  van  de  stadCadix. 

(Versl.  en  Meded.  Kon.  Acad.  v.  Wetensch.,  Afdg.  Letterkunde,  4'  reeks.  9'  deel. 
3'  stuk,  Amsterdam,  1910.) 

De  Hullu,  Dr.  J.  H.  Amusementen  aan  boord  van  de  schepen  der  O.LC. 

(„Vragen  van  den  Dag",  Jg.  1913.) 


Camus,  A.  G.  Mémoire  sur  la  collection  des  grands  et  petits  voyages  et  sur 
la  collection  des  voyages  de  Melchisedech  Thevenot.  Paris,  Bauduin, 

An  XI  (1802). 

Asher,  A.  Bibliographical  Essay  on  the  collection  of  voyages  and  traveis 
ed.and  pub.  by  Levinus  Hulsiusand  his  successors.  —  Londen — Berlin, 
1839. 

Heiden,  M.  Handwörterbuch  der  Textilkunde.  Stuttgart,  1904. 

Martius,  C.  Fr.  Ph.  von.  BeitragezurEthnographie  und  Sprachenkunde 
Amerika's,  zumal  Brasiliens.  Leipzig,  1867. 


ERRATUM. 

In  Brun's  Schiffarten  p.  (70),  regel  16  v.  b.  staat:  Mamoro.  Hierbij  be- 
hoort eene  noot:  Mamora  a  Velha,  even  beZ.  het  tegenwoordig  Larache. 


1^ 


^•^.i^r    »y     H«>4«ri     ,„nff^.-,n   ,,'^.r- .i,   /,,  f,...  A.Cr»i      Irrv^T.tytÏTy     ZJ*-^/    IT 


m 


G  Ruyters,    Dierick,    fl. 

475  1619-1631 

Re  Toortse    der    zee-vaert, 

1913  M.    Nijhoff 

(1913) 


PLEASE  DO  NOT  REMOVE 
CARDS  OR  SLIPS  FROM  THIS  POCKET 


UNIVERSITY  OF  TORONTO  LIBRARY