Skip to main content

Full text of "Troffel en zwaard"

See other formats


This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves bef ore it was carefully scanned by Google as part of a project 
to make the world's books discoverable online. 

It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject 
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books 
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that 's often difficult to discover. 

Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the 
publisher to a library and finally to you. 

Usage guidelines 

Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the 
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to 
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying. 

We also ask that you: 

+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for 
personal, non-commercial purposes. 

+ Refrainfrom automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine 
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the 
use of public domain materials for these purposes and may be able to help. 

+ Maintain attribution The Google "watermark" you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find 
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it. 

+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just 
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other 
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of 
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner 
any where in the world. Copyright infringement liability can be quite severe. 

About Google Book Search 

Google's mission is to organize the world's Information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers 
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web 



at |http : //books . google . com/ 



UURVAR» UBMHY 



bHVS N 



TROFFEL EN ZWAARD. 



Tweeiaaiidelijkscli Tijdsehrift 

ÜTTQEGEVEN 

DOOK EN ONDEK REDACTIE VAK 

het Comité tot verapreiding van de beginselen der 
Confesöioneele Vereeniging. 



MST ruEUUWlSItKINÖ VAK AUDEtïï: ïlOUGEIJ^fimCCS 



&e J J^^£^:RG'A.lSr ö- 



---s^m^s-^- 




ÜTRECHT — Erven J BIJLEVELD, ^ 1903. 






Digitized by 



Google 



V 




AndoVëR"MrW 

IHBOLOelCM-UBRiW 



zed by 



Google 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



jTa^/ 



TROFFEL EN ZWAARD. 



Tweemaandelijkseh Tüdsehrift 

UITGEGEVEN 

DOOR EN ONDER REDACTIE TAN 

het Comité tot verspreiding van de beginselen der 
Confessioneele Vereeniging. 

UET MEDEWEBEINa TAN ANDERE GODGELEEBPEIf . 



ee jA.A.s,a--A.3sra-. 



--s>iHl-?Js-^- 



UTRECHT. — Erven J. BIJLEVELD. — 1903. 

/Google 



Digitized by ' 



Druk van P. den Boer. — Utreeht. 



Digitized by 



Google 



-T^ Andover-Harvard 

\ex-;pi. {"^TX THEOl-OGICAL ÜBRARY 

\'=\oS 

INHOUD. 



Ybrhahdilikgik: 

Dr. F. J. Log, De gesohiedenis der Nederlandsohe Geloofs- 
belijdenis i 1, 257 

Dr. £. J. W. Posthumus Me]^s, Uit de Archaeologie der 

Gereformeerde Kerk in Nederland 48, 299 

E. E. van Grietbuysen, De Labadie en de Labadisten 

(Vervolg) 65, 201, 337 

H. L. A. Feykes, Pbilips van Marnix, Heer van St. Aldegonde 81 

Dr. P. J. Kromsigt, Het geloof 95 

Jac. Eringa, Belijdende Kerk of reglementair genootschap . 145 
Dr. H. Visscher, Yaria uit mijne aanteekeningen . . . .189 

Dr. H. YisBcher, Classicisme en Christendom 318 

Dr. P. G Dat^a, De akten zgn gesloten 357 

Dr. H. Yissoher. Eene bgdrage tot de geschiedenis van 
Jacob Yerschoor 364 

Bladvulling 144 

bobkbboordbblixqbk : 

Mr. J. Schokking, Schetsen uit de geschiedenis van Kerk en 

Staat, door Dr. P. J. K 60 

J. D. J. Idenburg, De leer der H. Schrift in aanslaiting aan 

de belijdenisschriften der Ned. Herv. Kerk, door Dr. P. J. K. 62 
P. Biesterveld. Het echt-mensohelgke, door Dr. P. J. E. . 64 
Balph Connor, Yan strijden en overwinnen. Yoor Nederland 

bewerkt door W. van Nes, door Dr. F. J. L 126 

J. H. Landwehr, L. G. C Ledeboer, in zijn leven en arbeid 

geschetst, door Dr. P. J. K 181 



Digitized by 



Google 



Pag. 

Enka, Vereenigd, door Dr. F. J. L. . 138 

Dr. S. R. Hermanides, Wetensobap en Zedelgkheid, door 

Dr. H. S 238 

Dr. H. Bannok, Hedendaagsche Moraal, door Dr. H. S. . . 242 

Jobs. EruU, Het Nieuwe Testament, door J. E 247 

Enka, Langs yerschillende wegen, door Dr. P. J. E. . . . 253 
Daniël Ploog, De bronnen voor onze kennis van de Essenen, 

door Dr. F. J. L 327 

Dr. H. Bavinok, Godsdienst en Godgeleerdbeid, door Dr. F. J. L. 880 
Jan Maolaren, Yan lang yervlogen dagen, door Dr. F. J. L. 883 
Dr. Friederiob Loofs, Handboek Yoor de beoefening van de 

dogmengesebiedenis, door Dr. F. J. L 878 

L. Penning, Vredenburg, door Dr. H. S. . . . . . . .379 

J. Postmus, Lente, door Dr. P. J. E 381 

Yergeet mij niet en Bredee's Geïllustreerde Familiekalender, 

door Dr. P. J. E 382 

Betsy, De vorst uit bet buis van David, door Dr. P. J. E. 883 
J. F. de Elerk, Delfsbaven en een Delftsbavenaar, door 

Dr. P. J. E 884 



Digitized by 



Google 



DE GESCHIEDENIS DER NEDERLANDSCHE 
GELOOFSBELIJDENIS. 



HOOFDSTUK L 
Het ontstaan der Geloofsbelijdenis. 1559—1561. 

^Ik geloof in God den Vader, en in God den Zoon, 
en in God den Heiligen Geest". 

Zoo luidde de geloofsbelijdenis, die Christus zelf den 
Christenen op de lippen legde. 

Door de apostelen wellicht, door hun leerlingen „de 
apostolische vaderen" en door kerkvaders en -leeraars 
werd de geloofsleus der doopformule in den loop der 
tijden uitgebreid tot het Symbolum apostolicum, de 
Apostolische geloofsbelijdenis van de twaalf artikelen 
des algemeenen en ongetw^felden Christelgken geloofs. 

Daarbenevens ontstonden in de tweede, derde en 
vierde eeuw onzer jaartelling tal van minder algemeene 
confessies, ontworpen door kerkleeraars, kerken, en 
kerkvergaderingen. Achter oude psalmboeken vindt ge 
afgedrukt de belijdenis van het concilie van Nicea van 
325, en die „van den heiligen Athanasius, bisschop van 
Alexandrië," vervaardigd in 333. 

Het anti-christendom der middeleeuwen zette zoowel 
de kaars des Woords als het licht van „de herhalingen 
der Heilige Schrift" onder de korenmaat. 

De nacht der „donkere eeuwen" ging voort en werd 
duisterder nog. Petrus Waldus en de Waldenzen, de 

1 



Digitized by 



Google 



door Frankrijk, Nederland, en Bohème vervolgden, ver- 
lichtten met den toorts des Woords en den glans j van 
drie confessies een donkere Christenheid. „De morgen- 
stond is gekomen, maar het is nog nacht". 

„Daar zij licht", weerklonk het met onweerstaanbre 
Godsmacht van den hemel. En in Helvetia en Germanje 
eerst, door heel de Christenwereld welhaast, straalde van 
kansels en katheders weer de onverdoofbre fakkel des 
Woords. 

Wat steden of staten van dat licht opvingen, plag 
men alom in belijdenissen des geloofs saam te binden. 

Die Huldreich Zwingli's en Johannes Calvgn's leer- 
type meest nabij kwamen, heetten Gereformeerde; die 
Maarten Luthers's grondgedachten weergaven, heetten 
Evangelische of Luthersche confessiën. 

In één menschenleeftijd ontstonden de voornaamsten 
dier geloofsleuzen. 

1. De Augsburgsche Confessie. Door Melanchthon 
ontworpen, door Luther beaamd, door Duitschland's pro * 
testeerende vorsten en twee rijkssteden onderteekend als 
het uiterste, wat men om des vredes wil bieden kon, 
werd ze op den rijksdag van Augsburg in 1530 voor- 
gelezen en keizer Karel V overhandigd. De Straats- 
burgsche belijdenis van 1 530, ook wel genoemd die der 
vier rijkssteden — Straatsburg, Constaoz, Memmingen 
en Lindau — steiht zakelijk met haar overeen. De 
Augsburgsche geloofsbelijdenis. Confessie Augustana, 
werd de banier der Luthersche kerk. 

2. De korte Bazelsche geloofsbelijdenis, 1532. 

3. De Boheemsche geloofsbelijdenis, 1535. 

4. De Saksische, benevens de Wittenbergsche geloofs- 
belijdenis; 1552. 



Digitized by 



Google 



5. De eerste Zwitsersche geloofsbelgdenis, 1556. 

6. De Fransche geloofsbelijdenis, 1559. 

7. De Nederlandsche geloofsbelgdenis, 1561. 

8. De Engelsche geloofsbelgdenis, 1562. 

9. De tweede Zwitsersche geloofsbelijdenis, 1566. 
Door BuUinger vervaardigd, werd zij op aandrang van 
den keurvorst van de Palts door de Zwitsersche eed- 
genooten als tweede helvetische confessie, Confessie hel- 
vetica, aangenomen. 

10. De Poolsche geloofsbelijdenis, 1570. 

11. De Paltssische geloofsbelgdenis, of die van keur- 
vorst Frederik den godvruchtige, na zgn dood uitge- 
geven, 1576. 

Deze geloofsleuzen waren even noodzakelijk als nuttig. 
De gezuiverde kerken gaven daardoor „rekenschap van 
de hoop, die in hen was". Zg onderscheidden zich 
tevens van oude en nieuwe ketters als Arianen en 
anderen, en van vrggeesten benevens zinne- en zede- 
loozen als David- Joris ten en Anabaptisten of Weder- 
doopers. Bovenal stopten zg Roomschen tegensprekers 
den mond, die de aanhangers der „nye leere", als 
weleer de "Waldenzen, Wycliffieten en Hussieten, met 
vuigen laster bezwalkten. 

Geput uit den schat des Woords, van scbriftuurplaat* 
sen als kantteekening verzeld, strekten deze bekente^ 
nissen den tegenstanders tot lokmiddel, den min han- 
digen ten steunsel, den meer gevorderden en leeraren 
ten regel des geloofs, der kerk ter rondas tegen de 
dwaalleer. 

„Houd het voorbeeld der gezonde woorden, die gij 
van nuj gehoord hebt" (2 Tim. 1:13). 

Houden wg Nederlanders het voorbeeld der Neder- 



Digitized by 



Google 



landsche geloofsbelgdenis, die wg van Guido de Bres 
gehoord hebben. 

Van Guido de Bres alleen, of ook van anderen ge- 
hoord P 

Reeds de oorspronkelijke titel der Confessie onder- 
stelt kennelgk het auteurschap van vele personen, niet 
van één persoon. 

Onze vraag moet dus luiden: 

Wat weten wg aangaande het ontstaan der Neder- 
landsche Geloofsbelijdenis uit: 

de Bres' levensgeschiedenis? 

de Bres' geschriften? 

de Belijdenis zelve? 

de geschriften dergenen, die als medeopstellers der 
Confessie worden genoemd? 

de verklaringen van de Bres' tijdgenooten ? 

en de boeken van latere schrijvers? 

Ziedaar de vragen, wier antwoorden ons de ge- 
boortegeschiedenis der Confessie zooveel mogelgk doen 
kennen. 

Vooreerst dan de vraag: Wat weten wij aangaande 
het ontstaan der Nederlandsche Geloofsbelijdenis uit 
de Bres^ levensgeschiedenis? 

En dan zij hier vooral herinnerd aan de Bres' ver- 
blijf te Doornik van 1559 tot '61, juist de jaren waarin 
de Belijdenis vervaardigd werd. Als antwoord op het 
zingen der psalmen van Marot twee avonden aaneen in 
de straten van Doornik, zond de Landvoogdes Marga- 
retha van Parma in October 1561 drie commissarissen 
naar de stad, om verdachte personen te vangen en te 



Digitized by VjOOQIC 



verbooren. Deze oommissie rapporteerde dato 2 No- 
vember 1561 aan de Hertogin: 

„Mevrouw! heden is bij het openen der poort van 
het kasteel een zeker gesloten en verzegeld pakje ge- 
vonden, dat men binnen de eerste afsluiting geworpen 
had; waarin een lang geschrift was, geadresseerd aan 
ons of by onze afwezigheid aan die van de stad, ver- 
vaardigd uit naam van de burgers en inwoners dezer 
stad, bevattende hun klachten over de vervolgingen, 
die om het geloof van Jezus Christus (gelijk zij zeggen) 
tegenwoordig geschieden, . . . zeggende dat zij geen 
verstoorders der openbare rust noch rebellen tegen de 
vorsten zijn, ... en opdat wij zouden weten de zuiver- 
heid hunner leer, boden zij ons het hierbij ingesloten 
boeksken aan, bevattende hun belijdenis, die zij zeggen 
dat meer dan de helft dezer stad met een gemeen 
accoord ons aanbieden, waarmede meer dan honderd 
duizend mannen in den lande instemmen". 

Een „lang geschrift" en een „boeksken", een apolo- 
gie en een confessie, werden aldus der Overheid voor 
de voeten geworpen. Doch de naam van schrijver of 
schrijvers stond in opschrift noch onderschrift. 

Er was natuurlijk den commissarissen alles aan ge- 
legen, den schuldige of de schuldigen bij name te ken- 
nen, en van zijn persoon of van hun personen zich te 
verzekeren. Weldra werd de Bres genoemd, als oude 
bekende herkend, en ijverig gezocht. Eeeds veertien 
dagen na het werpen der geschriften over den kasteel- 
muur, in het verhoor van een zekeren Gilles d'Esprin- 
galles, gaan de commissarissen in hun ondervragen van 
de Bres' auteurschap uit. Het lag trouwens voor de 
hand, in den prediker den schrijver te vermoeden. 



Digitized by 



Google 



6 

Terloops zij hier opgemerkt, dat 1561 als geboorte- 
jaar der Nederlandsche geloofsbelgdenis ook door deze 
historie vaststaat. 

Den 10^®^ Januari 1562 werd de schuilplaats van den 
ketterschen leeraar te Doornik ontdekt, een klein huis 
met tuintje in de parochie van St. Brixe bij den stads- 
wal dicht bg de woning van de Bres. Het was de 
studeerkamer buitenshuis van Quy, ^minister de la parole 
de Dieu es pays-bas", gelijk de brieven van een zekeren 
Pierre Dathey (Datheen), die zich noemt minister der 
Vlamingen te Frankfort, hem betitelen. 

Het rapport der commissarissen van hare Hoogheid 
de Landvoogdes verhaalt, dat de vangeren op den middag 
van 10 Januari na den eten het huisje juist bereikten, 
toen de geheele buurt was samengestroomd om een 
uitslaanden brand te blusschen en reddingswerk te ver- 
richten. Een onbekende was namelgk met behulp van 
een ladder in den tuin neergedaald, en had het vuur 
gelegd aan een groote menigte boeken en papieren, in 
genoemd huis verzameld. 

„Tot degenen die gered zgn behooren ongeveer twee 
honderd exemplaren van een klein boekje, getiteld 
„Confession de foy des fidelles des Pais-Bas" waarvan 
wij vroeger een dergelijke aan Uwe Hoogheid gezonden 
hebben. ... 

Zgn ook gevonden verscheidene zeer verderfelgke 
boeken van Calvijn, Luther, Melanchton, Oecolampadius, 
Zwinglius, Buoerus, Bullingerus, Brentius en alle andere 
ketters, zoo in 't fransch als in 't latijn, met eenige 
boeken in 't grieksch, en eenige andere samengeraapte 
boeken, Toor het meerendeel kettersch en verboden. 

Qelgk eveneens gevonden is een groote menigte pa- 



Digitized by 



Google 



pieren en boeken, en daaronder yerschillende gedenk- 
stukken, verzamelingen van preeken, minuten, brieven, 
uittreksels, aanteekeningen en dergelgken, zoo in het 
fransch als in 't latijn, waarin zijn opgenomen verschil- 
lende uitspraken der heilige schrift en eenige schrgvers, 
voor bet meerendeel in 't grieksch en sommigen in 
't hebreeuwsch, alles geschreven met denzelfden letter 
en karakter (gelijk wij bij vergelijking gezien hebben) 
als de missive^ die ons werd gezonden en geworpen 
werd binnen de eerste poort van het kasteel, hetgeen 
ons zekerheid geeft dat de missiven geschreven en samen- 
gesteld zgn geheel door genoemden Guy, en ons bijge- 
volg ontheft van de bekommernis die wij tot dusver 
hadden, om te weten wie ze had geschreven en samen- 
gesteld. 

Wat meer is, tusschen genoemde papieren heeft men 
ontdekt verschillende brieven, van verschillende kanten 
aan genoemden Guy geschreven, en onder dezen een 
brief van Jan Calvijn van het jaar 1556, waardoor hij 
antwoordt op zekere vragen, die genoemde Guy hem 
had gesteld. . . . 

Waardoor wij voldaan zijn over verschillende zaken, 
die wij wenschten te weten, namelijk dat genoemd 
persoon zich noemt Guy de Bresse, geboortig van Mons, 
gelijk wij geschreven hebben gevonden met zijn eigen 
hand in sommigen van zijn boeken, zoo in 't latijn en 
grieksch als fransch, waarvan sommigen dat woord Guy 
hadden uitgewischt, en in plaats daarvan hadden gezet 
Hieromme, om zich te meer onkenbaar te maken .... 

Genoemde persoon is de surveilleerende en generale 
minister van die Calvinistische sectarissen, voornamelgk 
in deze stad, Rijsel, en Valenciennes, waar hij zgn ver- 



Digitized by 



Google 



8 

gaderingen heeft die hg kerk der geloovigen noemt. . • 
Daarenboven, om te voltooien hetgeen overschiet 
nopens het geval der boeken en papieren van genoem- 
den Guy, zullen wg één of twee dagen ons begveren 
om hen meer bgzonder te onderzoeken en te zien, wat 
we daaruit kunnen halen ten goede van onze zaak, en 
welke boeken en papieren moeten verbrand en welke 
anderen bewaard worden. En wij twgfelen niet, dat 
genoemde Guy en alle andere ketters en sectarissen 
een groote smart en diepen spijt hebben, dat hun ge- 
heimen en werkzaamheden aldus ontdekt zijn, zoodat 
een van hen het gewaagd heeft (gelijk gezegd is) om 
achter te blijven, ten einde op klaarlichten dag genoemd 
huis in brand te steken '. 

Dat de Landvoogdes bevel gaf den weikomen vondst 
te doorzoeken en te verbranden, gaat ons thans minder 
aan. Hoofdzaak is, dat uit het boven aangehaalde 
officiêele rapport bijjkt, dat ten jare 1562 drie regee- 
ringscommissarissen te Doornik vrij sterk sprekende 
bewgsstukken vonden van de Bres' auteurschap der 
Confessie, en in een officieel staatsstuk, aan de Land- 
voogdes der Nederlanden gericht, daarvan getuigenis 
aflegden. 

Want genoemde heeren schrijven letterlijk, dat de 
Confessie, die zij 2 Nov. 1561 aan de Landvoogdes 
toezonden, en de Confessie, die zij 10 Jan. 1562 in 
twee honderd exemplaren bemachtigden, één en hetzelfde 
boeksken was. Dat zij het handschrift van den bege- 
leidenden brief, die 2 Nov. '61 met de Confessie mee 
over den kasteelmuur te Doornik geworpen wds, met 
het handschrift der 10 Jan '62 gevonden papieren ver- 
geleken badden, en van oordeel waren dat dezelfde 



Digitized by 



Google 



9 

hand die beiden schreef. En dat zij bevonden hadden, 
dat de auteur in sommige van zijn eigen boeken eigen- 
handig geschreven had, dat hij zich noemt Guy de Bresse. 

ITu is door hen wel niet het handschrift der Confessie 
gevonden, en vergeleken met de Bres' schrijfwijs. Zij 
vonden beide malen de Confessie als een boeksken, 
niet in handschrift. Geheel en volstrekt afdoend is, 
wat zij verklaren, voor den absolute zekerheid vor- 
derenden niet. 

Maar dat de Bres volgens hen „het lang geschrift" 
of den begeleidenden brief van 2 Nov. 1561 eigenhan- 
dig schreef, en dat in zijn studeerhuis niet minder dan 
twee honderd gedrukte exemplaren der Confessie — 
voor een toenmalig verbreider dier boekskens stellig een 
groot, voor den auteur zelven een niet bevreemdend 
aantal — in beslag genomen werden, zijn twee vast- 
staande feiten, die bijna schynen te eischen de Bres' 
vaderschap der Belijdenis. 

Zijn beide levensbeschrijvers uit den laatsten tijd 
brengen na 1561 en '62 zijn leven heel niet meer in 
verband met zyn Confessie. 

Wat weten wij aangaande het ontstaan der Nederland - 
sche Geloofsbelijdenis uit de Bres* levensgeschiedenis? 

Op die vraag vonden wij als antwoord, dat een ge- 
drukt exemplaar der Confessie benevens een lang ge- 
schrift of een begeleidend schrijven in den nacht van 
1 op 2 Nov. 1561, over den kasteelmuur te Doornik 
geworpen, beide voorshands als producten van een on- 
bekende onze aandacht vragen. Dat den 10^^ Jan. 
1562 bleek, dat het begeleidend schrijven van de hand 
van de Bres was. Dat regeeringscommissarissen niet 
aarzelden, de Bres ook voor den schrijver der Confessie 



Digitized by 



Google 



10 

te houden. En dat alles YÓór, niets tegen hun onder- 
stelling pleit. 

Wat weten wij aangaande het ontstaan der Neder- 
landsche Geloofsbelijdenis uit de Bres^ geschriften? 

NasLT tijdrekenkundige orde noemen wi} hier bet eerst 
„Le baston de la foy Crestienne", een boekje dat door 
de Bres te Rgssel vervaardigd en in 1555 te Lyon in 
druk uitgegeven werd. De Nederlandsche vertaling voert 
den titel „Staf des geloofs". Het staaft met keur van 
aanhalingen uit de kerkvaders de Gereformeerde geloofs- 
waarheden tegenover de leer der Roomsche kerk. Die 
Gereformeerde geloofswaarheden werden later ordelijk 
gerangschikt in de Confessie. „Le baston" had voor 
ons doel zeer belangrijk kunnen zijn, indien het boek 
na de Belijdenis verschenen was. Nu het omgekeerde 
het geval is, heeft het voor ons onderzoek niet het 
minste belang. 

Ten tweede noemen wij hier de Bres' hoofdwerk, 
9 La racine, fondement des anabaptistes ov rebaptisez 
de nostre temps. Avec tres ample refutation des ar- 
guments principaux, par les quels ils ont accoustumé 
de troubler l'Eglise de nostre seigneur Jezus Christ, et 
seduire les simples. Le tout reduit en trois livres, par 
Guy de Bres". Het boek telt in de uitgave van 1595, 
gedrukt bg Pierre do St. André, 15 -|- 903 bladzijden 
en verscheen het eerst in druk in 1565, tijdens de 
Bres' verblijf te Sedan als predikant van Henri Robert 
de la Marck, hertog van Bouillon. De titel der eerste 
Hollandsche uitgave luidt: „De Wortel, den oorsproock 
ende het fondament der wederdooperen, oft herdooperen 
van onsen tyde. Met overvloedige wederlegginghe der 



Digitized by 



Google 



u 

sonderlicste argumenten, door dewelcke sy ghewoon zijn 
de Gemeynte onses Heeren Jesu Christi te beroeren, 
ende de eenvuldige te ?erleyden. Alles in drie Boecken 
tsamen ghestelt ende vergadert door Guy de Bres. 
Anno 1565. Ende ny wt der Pranchoyscher talen in 
onser Nederduytseher spraken eerst ouergheset, door 
J. D. R. Ghednickt Anno 1570". 

Bevreemdend mag het heeten, dat in een polemisch 
boekwerk van zoo groeten omvang, dat vier jaar na de 
Geloofsbelgdenis in druk verscheen, van de door den- 
zelfden auteur vervaardigde Confessie met geen woord 
wordt melding gemaakt. 

Ten derde verdient onze aandacht een boekje, dat 
in 1564 te Antwerpen verscheen. „Historie ende ge- 
sciedenisse van de verraderlicke geuangenisse der vromer 
en godsaliger mannen, Cristophori Fabritii, Dienaer des 
Goddelicken Woordts binnen Antwerpë, ende Oliverg 
Bockij, Professeur der Latijnscher sprake, in de hooghe 
en vermaarde schole van Heydelberch, waarvan den 
eenen tot een siecklicke en ellendige verlossinge geco- 
men en den anderen wreedelgk vermoordt ende ten 
vyere opgeoffert is. Antwerpen 1564, November". De 
Bres vertaalde het boeksken, welks auteur mij onbekend 
is, in het Fransch, en gaf het in 1565 in druk uit. 
De tweede druk dezer vertaling verscheen in 1614 te 
Leiden bg Gabriël Perin, onder den titel: „Histoire 
notable de la trahison et emprisonnement de deux bons 
et fideles personnages en la yille d'Anuers; c'est assa- 
uoir, de Christophe Fabri ministre de la parole de 
Dieu en ladite ville, et d'Oliuier Bouck, Professeur en 
la langue Latine en la tres fameuse et tresrennomee 
Université d'Heydelberoh desquels l'un estant grieue- 



Digitized by 



Google 



12 

ment malade a esté deliuré de ceste miserable captiuité. 
Et l'autre a esté cruellement meurtri, et ofifert en sacrifice 
k Dieu par Ie feu. Reueue, corrigee et augmentee peur 
la seconde fois par son propre Autheur: et depuis tra- 
duite de Plamand en Prancois, par Guy de Bres Mi- 
nistre". Ook aan dezen vertaalarbeid heeft de Bres 
geen enkel woord over zijn Belijdenis des geloofs toe- 
gevoegd. 

Ten vierde moet nog het aandeel van de Bres in de 
verbetering en uitbreiding van de Histoire des Martyrs 
van Crespin in behandeling komen. Toen de regee- 
ringscommissarissen te Doornik 10 Januari 1562 de Bres' 
studeerwoning ontdekten, vonden zij o. a. een brief uit 
het jaar 1559 van Jean Crespin, den vromen en be- 
kwamen boekdrukker te Genève, behelzende het verzoek 
aan zijn vriend de Bres, om voor hem in het Pransch 
en in het Latijn een lijst te vervaardigen van de mar- 
telaars uit de streken, waar hij had vertoefd. Want 
Crespin bracht de uitgave van zijn martelaarsboek in 
gereedheid. De Bres heeft blijkbaar aan zijn verzoek 
voldaan. Want vóór 10 Januari 1562 werd door com- 
missarissen te Doornik in het huis van Jean du Mortier 
gevonden „een lang geschrift, vervaardigd over hetzelfde 
onderwerp der vervolgingen van de ware christenen", 
geschreven met de hand van de Bres. Ook de stuk- 
ken betreffende Jacques de Lo, den martelaar te Rijssel, 
die 16 Februari 1559 levend verbrand werd, werden te 
Doornik in beslag genomen. 

Welk gedeelte van Crespin's Histoire des Martyrs 
van de Bres' hand afkomstig is, moet door onderlinge 
vergelijkiDg der verschillende uitgaven van het boek 
en uit den inhoud zelven blijken. De geschiedenis van 



Digitized by 



Google 



13 

vele Zuid-Nederlandsche martelaars, vooral uit Doornik 
en omstreken, zal wel door de Bres bewerkt zijn. Want 
de inzage der origineele processtukken, in het rijks- 
archief te Brussel berustende, bewijst dat Crespin over 
hen zeer volledig, dus door een Zuid-Nederlander en 
ooggetuige, is ingelicht. 

De levensbeschrgving van de Bres zelven, en het 
verhaal van de opstelling der Confessie door de Gere- 
formeerden, beiden voorkomende in het martelaarsboek, 
dat Crespin mede met hulp van de Bres vervaardigde, 
maken met geen enkel woord van de Bres' auteurschap 
der Geloofsbelijdenis melding. We treffen hier een be- 
scheidenheid aan, die hoogst bevreemdend moet worden 
genoemd. 

En wijl ook 's man brieven, van uit den kerker aan 
zijn vrouw en moeder geschreven, van geen Confessie 
melding maken, komen we tot dit negatieve resultaat: 

Uit de Bres' geschriften worden wij niet het minste 
gewaar aangaande het ontstaan der Nederlandsche Ge- 
loofsbelgdenis. 

Wat weten wg aangaande het ontstaan der Neder- 
landsche Geloofsbelijdenis uit de Belijdenis zelve? 

Bevat de titel ook den naam van den schrijver? 
Gaat aan de Confessie een met een persoons- en ge- 
slachtsnaam onderteekende Inleiding vooraf? Volgt er 
wellicht een evenzoo onderteekend slotwoord op de 
Confessie P 

Natuurlijk raadplegen wij hier slechts de eerste Pran- 
sche uitgave van 1561, en den eersten Nederlandschen 
druk van 1562. 

Zooals men weet, is onze tgdgenoot, de heer Jonkheer 



Digitized by 



Google 



14 

Trip yan Zoutland, predikant te Hattero, zoo gelukkig 
geweest, de oorspronkelijke Fransche uitgave van 1561 
te ontdekken. Eeuwen lang kenden we haar bestaan 
slechts uit historieschrijvers. Réimprimé textuellement 
par Jules-Guillaume Fick, Genève MDCCCLV, ligt ze 
thans in keurige reproductie in 12mo voor ons. Het 
titelblad luidt: 

Confession de foy, Faicte d'un commun accord par 
les fideles qui conuersent és pays bas, lesquels desirent 
viure selon la pureté de l'Evangile de nostre Seigneur 
Jesus Christ. I Pier. IlI. G. Soyez touiours appareillez 
a respondre k chacun qui vous demande raison de 
Tesperance qui est en vous. M.D.LXI. 

Gelijk men ziet, worden op het titelblad schrijver, 
drukker en plaats van herkomst niet genoemd. De 
klauw der inquisitie zweefde ten jare 1561 te dreigend 
boven de „verboden boeken" en hun auteurs. „Les 
fideles qui conuersent és pays bas" was een ongrijpbare 
personengroep. 

De eerste hoUandsche druk van 1562 maakt het 
voor ons doel niet beter. Door de brandwoede der 
inquisitie hittiglgk vervolgd, was hg zoo zeldzaam ge- 
worden, dat aan zijn bestaan werd getwijfeld, ofschoon 
Is. Ie Long nog een exemplaar heeft gekend i). Aan 
Dr. A. van der Linde, op historisch gebied geen onbe- 
kende, is het gelukt, een exemplaar op te sporen, dat 
hij te Ngmegen bij Adolf Blomhert in 1864 in 12mo. 
uitgaf. In de uitmuntende drukkerij van Joh. Enschedé 



1) Kort historisch Verhaal van den eersten oorsprong der 
Nederlandsohen Gereformeerden Eerken onder 't kruys, bl. 84, 
86-88, 104 V. 



Digitized by 



Google 



15 

en Zonen té Haarlem werd het letterlijk, naar ouden 
vorm en formaat, herdrukt, MDCCLXIV. De titel van 
het keurig boeksken luidt: 

„Belydenisse des gheloofs. Ghemaeckt met een ghe- 
meyn accoort door de gheloouighe, die in de Nederlanden 
ouer al verstroyt zijn, de weleke na de suyverheyt des 
Heylighen Eoangeliums ons Heeren Jesu Christi be- 
gheeren te leuen. I Petri iij. Sijt altijts bereydt ter 
verantwoordinghe eenen yegelieken die daer rekenschap 
begheert van der hope die in v is. Ghedruckt inden 
Jaar ons Heeren Jesu Christi: M.D. ende Lxij. 

Een letterlijke vertaling van den firanschen titel. Alleen 
is het fransche „les fideles qui conuersent és pays bas" 
uitgebreid in het nederlandsche „de gheloouighe, die 
in de Nederlanden ouer al verstroyt zijn". Heeft de 
vertaling reeds een wijderen kring van lezers op 'toog 
dan de oorspronkelijke tekst? 

Ook de hollandsche druk verzwijgt de namen van 
schrijver, drukker, en plaats van herkomst. 

Alleen mag uit het feit, dat eerst de fransche, daarna 
de hollandsche druk verscheen, de onderstelling worden 
afgeleid, dat een Zuid-Nederlander de Confessie schreef. 

Doch de oorspronkelijke fransche titel heeft een ge- 
schiedenis gehad, een geboortegeschiedenis, die licht 
spreidt over den titel. Li den nacht van 1 op 2 Nov. 
1561 heeft de Bres een brief over den muur van het 
kasteel te Doornik laten werpen. Reeds vernamen wij 
van een verzegeld pakje, waarin een lang geschrift en 
een daarbg ingesloten boeksken zich bevonden. Het 
lang geschrift, de der Confessie meegegeven brief, was 
vervaardigd „uit naam van de burgers en inwoners 
dezer stad" (Doornik). En opdat de regeering de zuiver- 



Digitized by 



Google 



16 

heid hunner leer zou mogen weten, boden zg haar hun 
belijdenis aan, „gemaakt met een gemeen accoord van 
meer dan de helft der inwoners, waarmede meer dan 
honderd duizend in den lande instemmen". 

Uit deze uitdrukking in den brief is ongetwijfeld de 
oorspronkelijke fransche titel der belijdenis overgenomen. 
Belijdenis des geloofs, „gemaakt met een gemeen accoord 
door de geloovigen, die in de Nederlanden verkeeren". 

Oorspronkelijk sloeg het gemeen accoord op „meer 
dan de helft der inwoners" van Doornik. Minstens de 
eenige ambtgenoot van de Bres te Doornik, Pérégrin 
de la Grange, benevens het Consistorie of de Kerke- 
raad, moeten over het opstel van de Bres gehoord zijn. 
Zij vertegenwoordigden destijds de meerderheid der in- 
woners van Doornik. De brief was dan ook geschreven 
„uit naam van de burgers en inwoners dezer stad". 

Voorts verzekert de brief ten aanzien der belijdenis: 
„waarmede meer dan honderd duizend in den lande 
instemmen". Een betuiging, die weldra in den titel 
der confessie aldus luidt: „de geloovigen, die in de 
Nederlanden verkeeren". 

Ziedaar een tweemaal herhaalde betuiging, die iets, 
die veel beteekent. Men wete dat de goede gewoonte 
dier tijden meebracht, dat veelal een geestverwante 
deskundige werd uitgenoodigd van een handschrift inzage 
te nemen, voordat het ter perse ging. En vooral, dat 
naar Gereformeerde zienswijs één enkel persoon on- 
mogelijk een kerkelijke, dat is algemeen geldende, be- 
lijdenis kon openbaar maken. Een enkele kon niet 
doen, wat der Kerke was. 

Het is dus mogelgk. dat de Bres de instemming der 
honderd duizend stilzwggend onderstelt, meer niet. 



Digitized by 



Google 



17 

Maar veel meer waarschgnlijk is, dat hij in vroeger 
jaren door mondelinge samenspreking, of kort vóór de 
uitgave door correspondentie, van de instemming der 
gemeentehoofden in Zuid-Nederland zich vergewist heeft. 
Dan alleen had hij volle recht om te spreken gelgk 
hij deed. 

De brief van 1 November 1561 bewijst dus ontegen- 
zeggelijk, dat de Bres zijn Confessie vóór de openbaar- 
making aan het oordeel van anderen onderworpen heeft. 

In de fransche uitgave staat op de keerzijde van het 
titelblad een „Sonnet" van veertien regels, koning en 
rechters herinnerend aan de lat^nsche rechtspreuk : 
„Hoor ook de andere partij". Het versje is in de 
nederlandsche editie vrg vertaald. Doch de dichter ver- 
zwijgt zelfs zijn initialen. 

Nu volgt „een Epistre au Roy", waarboven staat: 
Les fideles qui sont és pays bas, qui desire viure selon 
la vraye reformation de l'Euangile de nostre Seigneur 
Jesus Christ, au Eoy Philippe leur souuerain seigneur. 
Dit model van classieke welsprekendheid, deze ziel- 
roerende klacht der verdrukten die geen trooster heb- 
ben, dit aangrijpend beroep op den mensch in den 
tyran, deze prachtige en krachtige apologie der kerk 
onder 't kruis, verdient in haar geheel door de kinderen 
der Reformatie ten onzent te worden gekend. 

Reeds de aanhef toekent. „Ware het ons gegund, 
o Sire! ons voor uwe Majesteit te stellen, ten einde 
ons te verdedigen betrekkelgk de misdaden waarmede 
men ons belast en de billijkheid onzer zaak te toonen, 
wg zouden dit geheime middel niet zoeken om u de 
zuchting van uw volk te doen hooren door een stemme- 
loos request of geschreven Confessie. Maar wgl onze 

2 



Digitized by 



Google 



18 

vganden u de ooren hebben vervuld met zooveel valsche 
berichten, dat wg niet enkel belet worden voor uw 
aangezicht te komen, maar verjaagd worden uit uwe 
landen, vermoord en verbrand aan iedere plaats waar 
men ons vindt, verleen ons, Sire! in Godes naam voor 
het minst, wat geen enkel mensch aan de beesten kan 
weigeren, het is, ons klagelijk geroep als zeer uit de 
verte te hooren. Opdat wanneer uwe Majesteit, ons 
gehoord, ons schuldig oordeelt, de vuren worden ver- 
dubbeld in uw koninkrijk, de helsche pijnen en folte- 
ringen vermenigvuldigd. En daarentegen, wanneer onze 
onschuld u openbaar is, zij u ten steun en toevlucht 
hebbe tegen het geweld onzer vijanden". 

Zoo spreekt, nederig en stout, het geschonden recht. 

Op een heenwijzing naar den lijdensweg der oud- 
christelijke kerk en den vreeselijken heidenschen volks- 
roep: „Christianos ad leones, werpt de Christenen voor 
de leeuwen"! en op een betuiging van de grootst moge- 
lijke onderdanigheid aan het goddelijk gezag der Over- 
heden volgt de bekende classieke uitspraak: „Wij bieden 
den rug den slagen, de tongen den messen, den mond 
den breidelstokken (waarmee de tong wreed doorpriemd 
en het spreken op de folterplaats onmogelijk gemaakt 
werd), en het gansche lichaam het vuur". 

En lasteren de vijanden,' dat het klein getal der ver- 
drukten hen, muitziek als zij zijn, van feitelgken op- 
stand weerhoudt, de wederlegging luidt, fier en ootmoedig: 
„Wij verzekeren u, Sire ! dat in uwe Nederlanden meer 
dan honderd duizend mannen zijn, houdende en volgende 
den godsdienst, waarvan wij u de Belijdenis aanbieden, 
en evenwel is in geen van hen voorbereiding tot mui- 
terij gezien, ja van hen is geen enkel woord, daartoe 



Digitized by 



Google 



ld 

strekkende, gehoord. Hetgeen wij u zeggen yan het 
groot getal onzer broederen, is niet, Sire! om te ver- 
wonderen of schrik aan te. jagen den minste van uw 
officieren of dienaren; maar zoowel om de lasteringen 
te weerleggen van hen, die ons niet zouden weten 
hatelijk te maken dan door leugens, als ook om u tot 
medelijden te bewegen". 

Wat een ootmoedige toon in den smeekbrief dezer 
stoere Gereformeerden, die zelfs aan de mogelijkheid om 
ook den vorst zelven verwondering of schrik aan te 
jagen uit eerbied voor den landheer niet schijnen te 
denken. Let ook op de eenstemmigheid van dit zend- 
schrijven met het „lang geschrift", dat 2 November 1561 
over den kasteelmuur te Doornik geworpen lag, en 
eveneens van meer dan honderd duizend belijders der 
nieuwe leer gewaagde. 

Yan wat kracht de Confessie is, en met welk doel 
men haar Filips II aanbood, leert duidelijk de volgende 
uitspraak: „Want wat betreft dat men ons vervolgt, 
niet alleen als tegenstanders van uwe kroon en van de 
openbare zaak, maar ook als vijanden van God en Zgn 
kerk, smeken wij u er over te oordeelen door middel 
van de Belijdenis des geloofs, die wij u aanbieden, be- 
reid en gereed om haar, zoo noodig, met ons eigen 
bloed te onderschrijven". 

Ten slotte houden de smekelingen staande, dat zg 
het Christelijk geloof, in het symbolum vervat, en de 
geheele leer door Jesus Christus geopenbaard, toestem- 
men en belijden. En beslist, maar niet kwetsend, wijzen 
zij afgodische ceremoniën en heidensche zonden, den 
gruwel der toenmalige roomsche kerk, af. 

Het eind van den smeekbrief is aangrijpend schoon, 



Digitized by 



Google 



20 

de slotbede is niet krenkend, maar apostolisch yerheven : 

„Het komt u toe, Sire! het komt u toe kennis van 
deze zaken te nemen, u te stellen tegen de dwalingen, 
hoe yastgeworteld zij door lengte van tijd ook zgn, en 
de onschuld te handhaven van hen, die tot nu toe in 
hun recht meer verdrukt dan verhoord zijn geweest. 
AIzoo zegene u de Heere en behoede u, de Heere doe 
Zgn aangezicht over u lichten, en handhave u in allen 
voorspoed. Amen". 

Voor ons doel moeten wg hier zeggen: Helaas! achter 
dit Amen des geloofs verbergt zich de naam van den 
schrijver of de schrijvers van den zendbrief. 

Op den smeekbrief aan den koning volgen twee blad- 
zijden, bedrakt met vijf bijbelteksten. „Eenige plaatsen 
van het Nieuwe Testament, waardoor alle geloovigen 
vermaand worden om belijdenis van hun geloof voor de 
menschen te doen". Dat hier de onderteekening ont- 
breekt, spreekt van zelf. 

Zoo komen wij dan nu tot de Belgdenis zelve, in 37 
artikelen vervat. Ze voert het opschrift: „Confession 
vrayement chrestienne, Contenant Ie salut eternel de 
Tame". Of in het oud Vlaamsch : „ Vvarachtige Chris- 
telicke. Belijdenisse. Inhoudende de eewighe salicheydt 
der zielen". De meeste artikelen hebben bijbelteksten 
tot kantteekeningen. De Confessie is niet onderteekend. 

Het laatste, wat het boekje bevat, is de „Remon- 
strace aux Magistrats, des Pays bas, assauoir Fladres, 
Braban, Hainault, Artois, Chastelenie de 1'Isle, et autres 
regions circonuoisines". Of, gelijk de hoUandsche titel 
luidt: „Vermaniöghe ende vertooch tot den Ouerheden, 
vanden Nederlanden, namelick, Ylaenderen, Brabandt, 
Hollandt, Zeelandt, Henegouwe, Artoys, Casteleynschap 



Digitized by 



Google 



21 

van Byssele, ende andere omligghende Landt8chappen'\ 
Blijkens het fransche opschrift zijn we hier nog in 
de dagen vóór onzen groeten opstand. Vlaanderen en 
Brabant zijn de hoofdgewesten. Holland wordt nog niet 
genoemd. De nederduitsche overzetting had natuurlijk een 
wijderen kriog van lezers op het oog. Vandaar dat Hol- 
land en Zeeland in den titel meé opgenomen werden. 
De „Vermaninghe" tot de Overheden is ongeveer 
even lang als de „Zendtbrief" aan den Koning, 10 blad- 
z^*den Gompres gedrukt en 16 bladzgden wat ruimer 
gedrukt. Beider doel is hetzelfde. Maar de toon ver- 
schilt. In de „Vermaninghe" is alle schroom om per- 
sonen en zaken bjj hun naam te noemen afgelegd. 
De verontwaardiging des geloofs over de verdrukking 
van Gods volk, en de kracht der gematigdheid die niet 
noodeloos grieft, dingen om den voorrang. Ook hier 
treft ons de onderwerping aan het goddelijk gezag der 
Overheid, ook in geloofszaken, mits het Woord rechter 
zij. En de welsprekendheid der feiten laat niet na, 
de harten der lezers te treffen. 

„Want hoewel een buitensporig aantal menschen het 
Evangelie vervolgt . . . nochtans zijn er voomamelgk 
twee soorten, die op ons loopen als op eenige razende 
beesten, en die door alle middelen zich inspannen, om 
u van uw natuurlgke zachtmoedigheid en goedheid tot 
hun bloedige en razende wreedheid te vervormen. De 
eersten hebben geen reden dan een onbedachtzamen 
ijver voor een zoo zoo godsdienst, welke alleen steunt 
op een algemeene en verouderde dwaling. De anderen 
vervolgen ons, niet omdat wij hen in hun devotie ver- 
storen: want die is er ganschelijk niet in hen: maar 
omdat het Evangelie (naar hetwelk wij begeeren ons 



Digitized by 



Google 



22 

ie reformeeren) contrarie is aan hun goddeloosheid, 
gierigheid, eerzucht, hoererg, doodslagen, dronkenschap- 
pen, en andere boosheden, waarin zij zich baden en 
zich wentelen als beesten. Wat aangaat de eersten, wij 
weten, dat zij behooren tot hen, waarvan Jezus Christus 
spreekt, die meenen Gode een dienst te doen met ons 
aan den dood over te leveren, zijnde te verontschuldigen, 
naar het schgnt, voor het oog der menschen, maar zeker 
niet te ontschuldigen voor God : overmits de godsdienst, 
dien zij met zoo groote wreedheid handhaven, niet is 
gefondeerd op het woord van God, maar op hun fan- 
tasie en meening van hun voorouders". 

Deze monniken, priesters, beneficianten (geestelijken, 
die op grond en tegen het genot eener misstichting 
geestelijke diensten verrichten), scholastieken (aanhangers 
en beoefenaars eener middeleeuwsche schoolsche geleerd- 
heid), en doctoren worden krachtig tot de orde of liever 
tot het Woord Gods geroepen. En de Overheden worden 
vermaand, zich niet tot uitvoerders van de censuren 
en de meeningen van hen te maken, die het hoogste 
belang bij de zaak hebben. 

De volgende uitspraak herinnert aan Luther's bede * 
om een corrigendum uit den Bijbel voor den rijksdag 
te Worms. „AJzoo behoort men, alvorens tegen onze 
personen te woeden, aan te toonen, hoe wij ketters zijn, 
dwalende in het geloof, en ons door teksten uit Bijbel 
of Evangelie te overtuigen, zonder als eenige reden 
ons tegen te zetten de vuren, de tongen uit te snijden, 
en de monden met haken toe te sluiten van hen, die 
slechts begeeren aan te toonen, dat hun leer is gefon- 
deerd op den eenigen rotssteen, welke is Jezus Christus". 

Toorts heeten de monniken en priesters navolgers der 



Digitized by 



Google 



23 

oude Schriftgeleerden en Parizeen, de moorders van 
Gods Zoon en zij o profeten. Zg verzaken zelven hun 
canones (leerregels), die ten voordeel der vraarheid ver- 
bieden voort te brengen de gewoonte, aangezien de 
gewoonte zonder waarheid maar een oude en verouderde 
dwaling is, en Jezus Christus gezegd heeft: Ik ben 
de weg, de waarheid, en het leven; en niet, Ik ben 
de gewoonte. 

„Aangaande degenen, die zonder godsdienstgver ons 
zoo yijandig zijo, . . . het is waar, dat zij niet allen in 
goddeloosheid gelijk zijn. Want sommigen, en zelfs 
monniken en doctoren, hebben de genade veracht, die 
de Heere hun bewezen had, van de zuiverheid des Evan- 
gelies te kennen ... en zgn in een verkeerden zin over- 
gegeven, alzoo dat zij met lossen toom tot allerlei ondeugd 
loopen, en wij hebben geen meerder vganden dan die. . . 
De anderen zijn zoodanig niet, noch zulke gruwelgke 
verachters Gods, maar zijn alleen zoo ingewikkeld in 
de begeerlgkheden des vleesches en der wereld, alsof 
er geen ander toekomstig leven ware dan dit tegen- 
woordige, en gevoelen niets Christelijks; het is het 
eenvoudige volk, dat zich aan dronkenschap overgeeft, 
zóó schaamteloos, dat men zeer dikwijls, behalve het 
uitwendig voorkomen van het gelaat, nauwelijks onder- 
scheid kan zien tusschen hen en het dier. . . En evenwel, 
grootmachtige Heeren ! zij meenen dat deze onbeschaamd- 
heden hun vrij staan, wanneer zij om zich van schuld 
te reinigen naar de Mis gaan. .. 

Wij danken God, dat onze vijanden zelven gedwon- 
gen zijn om eenig getuigenis te geven aan ons goed 
gedrag („modestie"), deugd en lijdzaamheid, alzoo dat 
hun gewoon zeggen is: Hij zweert niet, hij is Lutheraan; 



Digitized by 



Google 



24 

hij hoereert niet, hij is geen dronkaard, hij is van de 
nieuwe secte. En evenwel, niettegenstaande deze getui- 
genissen van eerbaarheid, wordt geen enkele soort van 
Igfstraf vergeten om ons te folteren". 

Deze tegenstelling tusschen pijnigers en gepijnigden 
bood gereede aanleiding, om met een verzoek om on- 
derzoek te doen in een rechtvaardige zaak en met een 
heilbede voor het welzgn der Overheden de „Verma- 
ninghe" te besluiten. 

Somtgds wordt het „wg" daarin vervangen door „ik". 
Eennelgk schrgft één namens velen. Maar de schrijver 
noemt zich zelf noch zijn lastgevers. 

Als vrucht van ons onderzoek stellen wij vast: Aan- 
gaande het ontstaan der iN'ederlandsche Geloofsbelgdenis 
weten wg uit de Belijdenis zelve letterlijk niets, wat 
het auteurschap betreft. Alleen vermeldt het titelblad, 
dat de Confessie „vervaardigd is krachtens gemeene 
overeenstemming door de geloovigen^ die in de loeder- 
landen verkeeren, welke begeeren te leven naar de zuiver- 
heid des Evangelies van onzen Heere Jezus Christus". 
Het fransche opschrift der remonstrantie aan de magis- 
traten noemt als hun woonplaatsen „Ylaanderen, Bra- 
bant, Henegouwen, Artois, kasteleinschap van Rysel, en 
andere omliggende landstreken". En de hollandsche 
titel voegt aan die plaatsnamen Holland en Zeeland toe. 

Doch de brief van 1 November 1561, die de Con- 
fessie begeleidde, en geschreven was, naar wg regee- 
ringscommissarissen hoorden verklaren, met de hand 
van de Bres, wgst ondubbelzinnig naar instemming 
heen, te Doornik en door heel België betuigd. En alle 
toenmalige omstandigheden worden ons raadselachtig, zoo 
we aan de Bres het vaderschap der Confessie ontzeggen. 



Digitized by 



Google 



26 

Wat weten wij aangaande het ontstaan der Neder- 
landsche Geloofsbelijdenis uit de geschriften dergenen^ 
die als medeopstellers der Confessie worden genoemd? 

Doctor Adrianus Saravia, omstreeks 1561 predikant 
te Antwerpen, van 1582 tot '87 professor te Leiden, 
om politieke redenen voortvluchtig, tot zgn dood toe 
in 1612 hoogleeraar te Canterbury in Engeland, moet 
tgdshalve het eerst worden genoemd. Hy schreef, 50 
jaar na het ontstaan der Geloofsbelijdenis, aan den pre- 
dikant J. üitenbogaart : 

^Ik beken, dat ik een van de eerste opstellers dezer 
Geloofsbelgdenis geweest ben, gelijk ook Herman Moded. 
Of er nog meer in 't leven zijn, weet ik niet. Zij is 
eerst geschreven in het Fransch, door Christus' dienst* 
knecht en bloedgetuige Guy de Bres. Maar eer ze 
werd uitgegeven, heeft hij haar medegedeeld aan de 
dienaren van Gods Woord, zoo veel hij er kon vinden. 
En heeft het aan hen overgelaten, te verbeteren, zoo 
hun iets mishaagde, er aan toe of af te doen. Zoodat 
zij niet moet gehouden worden voor het werk van 
één man" i). 

Zoo schreef een Gereformeerd hoogleeraar, die aan 



1) ^Ego me illius OonfeBBionis ex primis unum fuisse autho- 
ribus profiteor, sicut et Hermannas Modetus; nescio an plures 
sint superstites. lUa primo fuit conscripta Gallico sermone a 
Christi servo et Martyre Guidone de Bres. Sed anteqnam edere- 
tnr, Ministris Yerbi Dei, quos potuit nancisci illam commnnioavit : 
et emendandum, si quid displiceret, addendum, detrahendum 
proposuit: ut unius opus censeri non debeat". Epistolae Praes- 
tantium ac Eruditorum yirorum. Epistolae ecoles. et theologioae. 
Ëpistola 181, p. 294 sq. Ygl. Üitenbogaart, Eerkelyke Historie, 
dl. III, blz. 7. 



Digitized by 



Google 



26 

den avond zijns levens meermalen de gevoelens van 
Calvgn en Beza bestreed i), aan een leeraar, wien als 
Remonstrantsch partijhoofd bij bet Bteeds feller worden 
der godsdiensttwisten niets liever was dan het beknib- 
belen van het gezag der Confessie. Guy de Bres de 
auteur der Confessie. Voorts vele mede- opstellers. En voor 
ieder vrijheid van verbetering. „Belijdenis des geloofs, 
gemaakt met een gemeen accoord'\ 

De tweede mede-opsteller der Confessie, door Saravia 
reeds als zoodanig genoemd, is de welbekende Herman- 
nus Moded of Strijcker, de monnik uit Zwolle, die reeds 
in 1544 als leeraar bij de Hervormden voorkomt. Een 
rotsman des geloofs, een vurige Petrus, 14 Juni 1566 
nabij Oudenaarden als de eerste hagepreeker opgetreden, 
in doodsgevaar menigmaal, in 1572 de eerste predikant 
te Zierikzee, hofprediker van prins Willem van Oranje, 
door diens gemalin Charlotte van Bourbon Immodet 
genoemd, in 1580 predikant te Utrecht, later tot ge- 
heime staatsdiensten in Duitschland gebruikt. Een 
onverdraagzaam, bemoeizuchtig mensch, maar Christus 
en zijn Evangelie getrouw, en een vader der Neder- 
landsche Hervormde kerk. 

Blijkens den brief van Saravia leefde Moded ten jare 
1612 nog. En de opdracht van zijn geschrift tegen de 
Wederdoopers aan de Algemeene Staten leert, dat hij 
zich in 1603 te Middelburg bevond. 

Moded schreef namelijk een boeksken van 341 blad- 
zijden in 12"^^ onder dezen langdradigen titel: 

„IJan de eerste beghinselen der Wederdoopsche Seck- 



1) B.Glasius, Godgeleerd Nederland, 'b Hertogenbosch, 1851—56, 
dl. m, blz. 265. 



Digitized by 



Google 



27 

ten/ ende wat veelderley ver/scheyden tacken/ een yder 
met zgn aert ende drijuen /daer wt ghesproten zijn/ 
Item van haer ydele üisioenen /Droomen/ Prophetien 
/sendinge/ leere /grooten twist/ etc. vele wt haer /eyghen 
boecken ghetrocken/ ende /met gront der H. Schrift/ 
crachtich wederleyt. /Hier is noch by gheuoeght een 
grondich/ t'samen sprekinge ouer de voornaemste hooft- 
/stucken haerder dwalinghe./ Door Hermanum Moded/. 

Het grootste deel van dit boek, blz. 187 — 341. bevat 
„Een Dialogus of t'samenspreken van twee persoenen 
/d'eene ghenaemt Eenvoudich mensche/ dagende dat 
hy is inden Doolhoff deses werelts /ende d'ander/ Be- 
richt der waerheyt/ die hem den rechte padt aanwijst. 
Alles tot stichtinghe des naesten/ leest met versiandt 
ende oordeelt". 

Pagina 270 vermeldt de volgers of geloofsgenooten 
van Petrus Waldus van Lyon in Frankrijk, een zeer 
rijk en geleerd vroom man, die de Evangelieleer met 
grooten ijver plantte en handhaafde, en de vader van 
de naar hem genoemde bijbelsche sekte der Waldenzen 
werd. Aangaande hen schrijft Moded: 

„Int jaar 1212 zijnder te Pargs van desen volcke 
24 Martelaers ghemaeckt, die vrijmoedighe belijdenisse 
ghedaen hebben, die noch tegenwoordich by ons in 
schrifte is. waer mede dat accordeert de belijdinge, die 
wy de ghereformeerde van de nederlan [den] den Coninck 
van Spaengien overghegheven hebben, by my onder 
't Cruyce beneersticht) int Jaer 1561. ingaende in 
Januarij". 

Een merkwaardige uitspraak van een der hoofdper- 
sonen in zake het ontstaan onzer Confessie, maar die 
niet .klaarder dan het licht" is. Wat bedoelt Moded 



Digitized by 



Google 



28 

er meeP Ongétwgfeld spreekt hij yan onze Neder- 
landsche Geloofsbelijdenis. Want juist zij is, in den 
nacht van 1 November 1561, in een verzegeld pakje 
over den kasteelmuur te Doornik geworpen, en aldus 
„den Coninck van Spaengien overghegheven". Van 
een aanbieden aan Zgne Majesteit van een andere Con- 
fessie is ons niets bekend. 

Moded diende in dat jaar een gemeente „onder 
't Cruyce". Reeds in Januari van 1561 heeft hij. onze 
Belgdenis „beneersticht". Hij alleen? Waarom ver- 
zwijgt Moded zgn medehelpers P En wat beteekent het 
woord „ beneer sticht" ? 

Bij gebrek aan een oud-nederlandsch woordenboek 
heb ik mg tot de bijbeltaal gewend, en bevonden dat 
benaarstigen of zich benaarstigen, de vertaling van het 
grieksche Gnovddl^cDy allerwege beteekent zich spoeden, 
spoed maken, vervolgens ook zich beijveren, allen ijver 
in het werk stellen. 

Moded verklaart dus aangaande onze Nederlandsohe 
Oeloofsbelgdenisy dat hij sedert Januari 1561 ten haren 
aanzien zich met bekwamen spoed beijverd heeft. Om 
wat te doen? Om haar op te stellen? Om haar door 
de geloofsgenooten te doen aannemen? Om haar te 
verbreiden? Altemaal vragen^ waarop de uitdrukking 
„beneersticht" geen antwoord geeft. 

Dat neutrale woord geeft enkel te kennen, dat Moded 
sinds Januari 1561 vóór de Belgdenis ijverde. 

Als haar schrijver? Of als medewerker, toen zij ge- 
schreven werd? Met zoovele woorden zegt Moded noch 
het een noch het ander. Doch als wij tweeërlei tegen- 
over elkander stellen, vooreerst dat Moded zichzelf hier 
nog al sterk op den voorgrond plaatst, en dat Saravia 



Digitized by 



Google 



29 

hem tot de eerste opstellers der Geloofisbelgdenis telt, 
en ten andere dat Thysius en Schoock, gelgk ons straks 
bigken zal, Moded onder de opstellers heel niet noemen, 
dan zal de waarheid wel in het midden liggen, en 
moet onze coDclusie luiden : Dat Moded tot het samen- 
stellen der Nederlandsche Geloofsbelijdenis heeft bgge- 
dragoD, is niet te bewgzen. Maar dat hij sinds Januari 
1561 voor de Belijdenis zelye gverde, staat op grond 
yan zgn eigen getuigenis vast. 

Sarayia en Moded zijn de eenige personen, die als 
de Bres' medeopstellers der Belgdenis genoemd worden. 

Wat weten wg aangaande het ontstaan der Neder- 
landsche Geloofsbelgdenis uit de verklaringen van de 
Bres^ tijdgenooten? 

Van deze laatsten kunnen wg slechts één persoon 
als getuige oproepeu, den beschaafden en zachtmoedigen 
franschen prediker Jean Taffin. Te Doornik in 1528 of 
'29 geboren, en te Genève door Beza theologisch ge- 
vormd, trad Taffin in 1566 als predikant bij de Fransche 
Hervormden te Antwerpen op, toefde van 1567 tot 
1572 te Metz, was fransch predikant te Heidelberg, 
Haarlem en Amsterdam, en overleed in 1602. 

Van Taffiji bezitten wg een mondeling getuigenis, door 
een betrouwbaar hoorder, den Antwerpschen abt van 
Thielt, die om des Evangelies wil zoo vele aardsche 
goederen verliet, waarschgnlijk hem opzettelijk ontlokt 
en toen schielijk overgebrieft. Want in Te Water's 
Tweede Eeuwgetijde, een boek dat in de Leidsche 
Universiteits-bibliotheek berust, vond Dr. L. A. van 
Langeraad. (a. w., blz. 117) deze aanteekening neer- 
geschreven : 



Digitized by 



Google 



30 

„Thomas van Thielt schreef aan den Delftschen predi- 
kant Arnoldus Cornelii uit Antwerpen, 17 Julij 1582: 
Ie hebbe Taffinum gesproken van de Confessie, de welcke 
hy seyfc van Quy de Bres gestelt te sijne". 

Klinkt dit niet als een opzettelijke ondervraging, en 
als een wèl overdachte verklaring? 

Ten slotte de vraag, die ons lang zal bezighouden : 
Wat weten wij aangaande het ontstaaa der Neder- 
landsche Geloofsbelijdenis ^it de boeken van latere 
schrijvers. 

En dan leenen we hier allereerst het oor aan Anthonius 
Thysius, den gematigden hoogleeraar van Harderwijk 
en Leiden, die in 1640 overleed. Hij schrijft in de 
„Voor-reden, Aen de Nederlandtsche Ghereformeerde 
Kercken" van zijn in 1615 uitgegeven geschrift „Leere 
ende Order" als volgt i) : 

„Ende eerstelyck soo veel de Confessie ende Beken- 
tenisse aengaet, die, in twee Copyen [van 1563 en 1582] 
teghen den anderen overgheslelt, voor aen staet, Is 
eerst int Walsch int Jaer 1562 gheschreven, ende des 



1) Leere ende order der Nederlansche, soo Duytsche als 
Walsche, Ghereformeerder Eerchen: in twee deelen onderschey- 
den: Vvaer van het eerste begrijpt, Corpus docfcrinae, Dat is, 
De Publijcke, of Opentlijcke ende alghemeyne Schriften, de 
suyvre Leere aengaende, van den beghinne der Reformatie, onder 
het Eruys ende naderhandt, van de selve Eereken, gehouden, 
gheleert, gelooft, ende met den Bloede bevesticht: tsamen als in 
een Lichaem vervat: Door Anthonius Thysius, Professor der 
Heyliger Schrift, in de ver-maerde Hooge-School tot Hardervvyck. 
't Amsterdam, By Pieter Pietersz. Boeckvercoper, woonende op 
't Water, bij den Dam, in den Gulden EerokBybel, 1615. Een 
exemplaar behoort aan de Universiteits-bibliotheek te Utrecht. 



Digitized by 



Google 



SI 

Jaers daerna in druck wtghegheven : niet datse van de 
Walsche Kercken alleen gestelt sy, maer om dat dese 
sprake, beyde in ende buyten Nederlandt, ghemeyner 
ende kennelijeker is als de Nederduytsche, voorneme- 
lijek den Koninck van Spangien ende dë Uederlant- 
schë Overheden, wien sy toe-gheschrevê is: oock is 
stracx in 't laer daernae, in Ifederduytseh, ende oock 
in Hoochduytsch te Heydelberch overgheset, ghedract 
gheworden. Ende al-hoe-wel het niet ghenoeehsaem 
aen den dach en is, wie den Schryver oft Schry?er8 
der selver zijn geweest (waer aen oock vireynich gele- 
gen is) so isse nochtans van Gheleerde, Godtsalighe 
mannen gheschreven, die gheen onsekere ende alleen 
in de hersenen vlietende, maer een ghewisse ende dadi- 
ghe kennisse yan Qodt ende Goddelijcke saken onser 
salicheyt betrefifende, hebben ghehadt, haer bloet niet 
kostelyck achtende tot bevestinghe der Waerhevt in 
deselvighe begrepen : ende, soo wy van de oude bericht 
w^orden, van dien in Godts Woort ende alle Godtsalicheyt 
wel gheoeflfenden trouwen Dienaer ende Martelaer Jesu 
Christi, Wido de Bres^ ende syne Mede helpers in de 
Gheroeynten van Ryssel, Cassellerye [Chastelenie de 
l'Isle, Casteleynschap van Ryssele, Rijsel met omliggende 
plaatsen], Doornick, Valencyn etc. ende Godefridus 
WinghiuSy wiens sonderlycke gheleertheyt in de Theo- 
logie ende gheschicktheyt in de Griecksche en andere 
Spraken, ghenoeehsaem aen den dach is, als die ods 
het niew Testament van nieus overgeset heeft, wtge- 
sondë zgnde van de Emdische Eerck tot opbouwinghe 
der eerst-ghestichte Vlaemsche Ghereformeerde Ghe- 
meynten, neflfens syne mede-arbeyders in Vlaenderen, 
Brabant, HoUandt ende elders. Dan het sy daer mede 



Digitized by 



Google 



82 

als het wil, is evenwel niet ghemaect noch wtgegaen 
dan met voorgaende Communicatie ende Approbatie 
(als sulck een wichtich werck vereyschte, gheschreven 
zijnde in ghemeynen naem der Eereken aen den Eo- 
ninek van Spangien ende Overheden deser Nederlanden) 
ghenomen met, ende gegeven van de ghetrouwe Dienaers, 
die toen ter tijdt in den Nederlandtschen Eereken over-al 
waren: soo in-landisché, als Georgius Wibotius^ anders 
SylvanuSj Christophorus Fabritius, ende andere ghe- 
leerde mannen binnens landts meer, te langh om te 
verhalen: als wt-landische, namelijck met Cornelio 
ColthuniOj eertgts Pastoor tofc Alckmaer [naar wien een 
gracht in Alkmaar „de" Eooltuin heet], Nicolao Ca- 
renaeOj 't Emden, Petro Datheno^ ende Gaspar o 
HeydanOj te Pranckendael ; Valerando PollanOj te 
Francfort; Johanne Taffino, ende Petro Colonio te 
Mets; Nicolao Galasio^ Petro Cognato^ Petro Alexan- 
drOy eertyts Bicht- Vader ende Hof-prediker van Vrouw 
Marie Coninghinne van Hungarien ende Regente deser 
Nederlanden, ende Petro Deleno^ te Londen; ende 
waerschynelijck oock met dien Hoochgeleerden ende 
God-salighen Theologo Andrea Gerardi van Iperê, 
Professoor der wyt-beroomde Vniversiteyt van Marborch. 
lae selfs is van dien seer geleerden; Godtsaligen 
ende yverighen Johanne CrispinOy vertoont ende ghe- 
communiceert met de Eercken-dienaren, ende vooral 
met dien wtnemenden ende dieren man Gods Johanne 
Calvino, te Geneven, alwaer se oock eerst gedruct is. 
Waer wt genoechsaem blyckt dat se niet van eenige 
gheringe ende ongheoeffende persoenen, elders wt eenen 
duysteren hoeck is voortsgecomen, als sommighe hooch- 
duDckende lieden stoutelijck haer derven laten verluyden". 



Digitized by 



Google 



33 

Tot zoover Thysiua. i) 

Zgn uitval tegen „sommighe hoocfa-dunckende lieden" 
zal wel den Remonstranten gelden, die de eere der 
Confessie op alle mogelyke wijzen schonden. Zelfs in 
't geding met hen is Thysius zoo vrijgevig yan tot 
tweemaal toe te betuigen, dat aan het juiste getal der 
herzieners van de Belgdenis minder gelegen is. Geen 
namenstrgd. Doch zgn lang relaas handhaaft ten krach- 
tigste het hoofdfeit, dat velen haar hebben goedgekeurd. 
^Niet het werk van één man". Juist wat Saravia ook 
had verzekerd. 

Het hindere dus noch deere, dat Thysius, gelgk vele 
anderen, het jaar van de uitgave der Confessie te laat 
stelt. Dat hij Yalerandus PoUanus als overziener der 
Belijdenis noemt, hoewel deze reeds in 1557, dus 4 jaar 
vóór het ontstaan der Confessie, overleed. En dat Petrus 
Cognatus nooit te Londen geweest is, wèl Johannes 
Cognatus, en deze eerst na Juni 1563. 

Want de eerste fout is een zeer algemeene. Eerst sinds 
1855, door den letterlgken herdruk van de door Jhr. 
Trip van Zoudtland ontdekte oorspronkelijke uitgave van 
1561, staat het geboortejaar der Confessie vast. 

En de beide anderen worden verklaarbaar door de 
onzuiverheid der bronnen, waaruit Thysius zal hebben 
geput, en door het ongeloofelijk veelvuldig rondtrekken 
van de Bres' mededienaren, om huns levens wil « Trachtte 
de vreeselgke inquisitie niet èn de predikanten èn de spo- 
ren hunner aanwezigheid zooveel mogelijk te vernietigen P 

Glasius2) geeft Thysius dit eervol getuigenis: 



1) A. Thysius, Corpus Doctrinae, Voorreden, blz. 8—10. 

2) ölasiuB, a. w., dl. III, blz. 427 v. 

3 



Digitized by 



Google 



84 

„En van te raeer gewigt is zgne wijze van beschouwen 
der in geschil zijnde leerstukken [de te Dordrecht in 
1618 — 19 behandelde vijf geschilpunten met de Remon- 
stranten] en zijn gedrag, naarmate hij meer onpartijdig 
was en alleen zijne eigene overtuiging volgde .... 
Thysius verloochende op de Dordtsche Synode geenszins 
zijn zachtmoedig karakter. Hoezeer tegen het Remon- 
strantismus ingenomen, bleef hy verre verwgderd van 
de strenge hardheid, die Gomarus en Bogérman aan 
den dag legden". 

Is een tijdens felle godsdiensttwisten onpartgdig man 
niet veelal onwraakbaar geschiedschrgver P En verdiend 
professor Thysius niet ons volle vertrouwen, als h^ ons na 
onderzoek mededeelt, dat de Bres en zijn medehelpers^ 
„soo in-landische als wt-landische", gemeenschappelijk 
hebben vervaardigd de Nederlandsche geloofsbelijdenis i) P 

1) De critiek van Dr. van Langeraad op de verhalen van 
Thysius en Schoook is hypercritiek. Mgns eraohtens is de door 
mg geboden voorstelling der feiten gegrond op een waardige 
behandeling van ware getuigenissen. Of juister, Dr. van Lange- 
raad zegt zelf: „Ook ligt het in den aard der zaak, dat de Bray 
aan enkele predikanten .... zgn werk .... ter goedkeuring over- 
gaf" (a. w., blz. 118). En schrgft vlak daarna: „Een later 
geslacht heeft.... in den waan verkeerd, dat de Confessie van 
den beginne af Formulier van eenigheid is geweest, en als zoo- 
danig natuurlijk niet dan na zorgvuldig en nauwkeurig onderzoek 
van velen is aangenomen*' (blz. 119). Een ondragelijke tegen- 
strgdigheid. Hoe kan de goedkeuring der Confessie door velen 
„in den aard der zaak liggen" en tevens een „waan" zgn. 

Beging de scherpzinnige criticus niet drieërlei onjuistheid ? Hg 
legde meer den nadruk op de vergissingen in de naamlgst van 
Thysius en Sohoock dan op de groote hoofdzaak, de raadpleging 
van meerdere predikanten. Hg miskende de innerlijke waar- 
schijnlijkheid van Schoock's verhaal. En hg zag ten eenenmale 



Digitized by 



Google 



35 

De geleerde Martinus Schoock of Schoockius(f 1669), 
een veelweter, een woelwater, een medestander, later 
een tegenstander van onzen groeten Voetius, bekome 
als tweede niet-tijdgenoot yan de Bres over het ontstaan 
van diens Confessie het woord. 

Naar aanleiding yan den strijd over de kapittelgoe- 
deren schreef hij een groot werk in het Latijn „Oyer 
de kerkelijke goederen", i), waarin vele merkwaardige 
bijzonderheden over de Nederlandsche kerkgeschiedenis 
voorkomen. Wat hg daarin over het ontstaan der 
Confessie mededeelt, is volgens het oordeel van profes- 
sor Vinke 2) ^een classieke plaats over dit onderwerp*', 
het meest ware en nauwkeurige bericht. 

De hoogleeraar Schoock verhaalt als volgt 3): 



voorbij, dat Gereformeerde kerkleer en kerkrecht de goedkeuring 
der Confessie door het grootst mogelijk aantal, eigenlijk de taak 
eener Synode, gebiedend eisohten. ,, W^ gelooven." 

1) Martini Sohoockg Ultrajeotini, Liber de bonis vulgo Ecole- 
siasticis diotis: item de Oanonicis: atque speciatim de Canonicis 
Ultrajectinis. Groningae 1651. 

2) H. E. YinAce, Libri Symbolici Ecclesiae Beformatae Neer- 
landicae, Trajecti ad Bhenum, 1846. Praefatio, p. XIII, noot 1. 

3) M. SchoookiuB, o. 1., p. 519 — 522. „A quibus primitus 
haec uniyersalis consensus in Orthodoxia formula per Belgium, 
concepta fuerit, diversimode a variis refertur. Ego ex ceftis 
documentis, pleniori opere cum bono Deo suo tempore exhibendis, 
ita hanc rem se habere dicidi. Jam anno 1559. Guido de Bres 
vir pientissimus, (quippe, nti antea patuit, veritatem Erangelicam 
sanguine suo obsig?ayit) maxime quod furibundi Anabaptistae ab 
Inquisitoribus eodem loco cum Orthodoxis haberentur, instituit 
quosdam articulos consensus Orthodoxi coUigere, quos cum Hadriano 
Zaraviae accincto ad iter Genevense primitus exhibuisset, per eum 
CaWino et aliis Theologis Genevatibus sub finem illius anni ostensi 
fuerunt; sed cum ab Authore lingua Gallica (quod Belgis plerisque 



Digitized by 



Google 



36 

„Door wie dit formulier van algemeene overeenstem- 
ming in de Rechtzinnigheid door Nederland voor het 



ex ea parte aat vernaoula esset, aut saltem familiaris) ooncepti 
essent, Zaraviae authores faerant, moneret turn Authorem, turn 
reliquos per Belgicam ministros, potius cum patribus Gallis consen- 
tirent in ConfeBsionem, quae in prima Synodo Parisina recenter 
eodem anno condita erat, die videlicet 19. May. redux paulo post 
in Belgium Zaravia, Authori turn viva voce, turn per literas, quas 
a Geneva tibus deferebat, consilium Galvini, aliorumque illius 
GoUegarum exposuit, pressitque hos articulos Bresius usque ^d 
annum 1561. quo ex oonsilio Godefridi Wingii, cujus jam 
antea facta fuit mentio (renuente licet Zaravia, qui contendebat 
itetato Genevates consulendos esse) eosdem misit ad Ecclesiam 
Embdanam, in qua cum viveret Cornelius Cooltuyn "Wingio 
familiaris, ipse eosdem cum paucis ex Gollegis (quod non putaret, 
om nes privati ministri positiones, tanquam definitam formulam 
consensus plurium nationum, probaturos esse) expendit, proba- 
vitque; postea missi fuerunt ad varios in Belgio ministros, item 
ad ministros Metenses, quorum jam antea facta fuit mentio, nee 
non Frankendalium ad Petrum Dathenum et Gaspar um Hei- 
danum, ut et Francofurtum ad Yalerandum PoUanum, nee non 
ministros Ecclesiae Belgicae Londini, itemque eos, qui ibidem 
Ecclesiae Galicae praeerant, Nicolaum scil. Galasium, Petrum 
Gognatum, et Petrum Alexandrum quondam Gonfessionarium 
Mariae Ungariae reginae ; neque enim consultum fuit visum, 
iterum adire Genevates, quod mallent Belgas Gallicae Gonfessioni, 
hoc ipso anno 1561. vulgatae subscribere. A plerisque in Belgio 
Ministros visa cum esset haec Gonfessio, taciteque probata, 
Walonico idiomate. quo primitus concepta erat ab Authore, 
vulgata est anno 1562. ac mox anno sequenti, sive anno 1563. in 
Belgicam traducta linguam per omnes Ecclesias non solum fuit 
disseminata, verum etiam ab hoc tempore coepit esse formula 
consensus. At cum complures ex Zaravia didicissent Geoevatibus 
displicuisse hoc consilium Belgarum de eden da nova Gonfessione, 
mense Majo anno 1565 (ita et Friglandius, Eerckel. Geschied. 
Leyd. 1650, blz. 145; sed leg. 1566) inter sexcentas difficultates 



Digitized by 



Google 



87 

eerst is opgesteld, wordt door verschillende personen 
yerschillend verhaald. Ik heb geleerd uit gewisse be- 
wijsstukken, die ik met Gods hulp te zgner tijd in een 
vollediger werk zal aan 't licht brengen, dat het met 
deze zaak aldus gelegen is. Guido de Bres, een zeer 
godvruchtig man (als die, gelijk te voren gebleken is, 
de waarheid des Evangelies met zijn bloed verzegeld 
heeft) was reeds in het jaar 1559, meest omdat de 
razende Wederdoopers door de Inquisitoren op één Ign 
werden gesteld met de Rechtzinnigen, begonnen eenige 
artikelen der Rechtzinnige overeenstemming bgeen te 
brengen. Toen hg ze het eerst aan Adriaan Savaria, 
die gereed stond naar Genève te reizen, had laten zien, 
werden ze door hem aan Calvijn en de andere Godge- 



et pericula, ex praecipuis Belgg ministris, qui tam noti erant, 
Antverpiae occalto Synodus, cal et ipse PhilippuB Mamixius 
interfait, et ad quam vocatas quoque erat Zaravia, coUecta f uit ; 
relectaq ; Confessione ab omnibus probata fuit, sic tamen nt expos- 
talaretur super ea consilium Genevensium; quod cum jussus 
esset Franciscus Junius, Theologis illis familiarior, explorare, 
mense Novembri (ut alias documentis allatis probabitur) — ab 
ijs responsum est, se articulos (in quibus pauca mutata erant) 
ab initio, cum exbiberentur, admisisse quidem ut orthodoxos, 
caeterum existimasse pro eo tempore, Ecclesias Belgicas non 
indiguisse Confessione, quae cum jam vulgaia sit, revocari non 
posse, probareq ; se eam tamquam verbo Dei consentaneam. Huic 
Oonfessioni at hoc tempore subscripserunt non solum ministri, 
verum ultro quoque Lodevicus Nassovius Guilielmi Aurangiae 
Principis frater, Gomes Culenburgicus, Gomes Bergensis, et Dominus 
de Brederode, alijque ex proceribus, quibus aeternum devotam se 
esse agnoscere debet patria; atque sic scriptum initio privatum, 
factum est formula universalis consensus, inter Belgas non solum, 
sed etiam inter Gallos et Belgas simuls*'. — In den tekst heb 
ik slechts dat deel van dit citaat vertaald, dat hier aan de orde is. 



Digitized by 



Google 



38 

leerden te Oenève aan 't einde yan dat jaar getoond. 
Maar wgl ze door den auteur in de Fransche taal 
(omdat deze taal den Nederlanders en den meesten uit 
die streek óf moedertaal, óf althans zeer gemeenzaam 
was) opgesteld waren, gaven zg Saravia den raad, dat 
hij zoowel den auteur als de overige predikanten in 
Nederland vermanen zou, dat zij liever met de Fransche 
vaderen zouden overeenstemmen in de Belijdenis, die 
onlangs, namelijk den 19^^*^ Mei van datzelfde jaar, op 
de eerste Synode te Pargs ontworpen was. Saravia, 
korten tgd daarna in Nederland teruggekeerd, droeg 
aan den auteur, zoowel door de levende stem als door 
brieven, welke hij van die van Genève medebracht, den 
raad van Calvgn en diens andere ambtgenooten voor. 
En de Bres hield deze artikelen terug tot het jaar 1561. 
Op raad van Godfried van Wingen, van V7ien ik reeds 
vroeger melding gemaakt heb (hoewel tegen den zin 
van Saravia, welke* oordeelde dat men wederom die van 
Qenève moest raadplegen) zond hij toen dezelfde arti- 
kelen aan de Eerk te Embden. In haar leefde Cornelius 
Cooltuyn, van "Wingen's vriend. Deze heeft ze met 
eenige weinigen zijner ambtgenooten (omdat hij dacht, 
dat niet alle bgzondere predikanten de stellingen, als 
een bepaald formulier van overeenstemming van meer- 
dere [Nederlandsche] natiën, zouden goed vinden) be- 
oordeeld en goedgekeurd. Later zijn ze gezonden aan 
verschillende predikanten in Nederland, insgelijks aan 
de predikanten van Metz, die ik reeds vroeger vermeld 
heb, ook naar Frankendaal aan Petrus Dathenus en 
Gaspar van der Heiden, gelijk ook naar Frankfort aan 
Yalerandus PoUanus, benevens aan de predikanten der 
Nederlandsche Eerk te Londen, alsmede aan de hoofden 



Digitized by 



Google 



39 

der FranBche Kerk aldaar, namelijk Nicolaüs Oalasius, 
Petras Cognatus en Petrus Alexander, eenmaal de 
biechtvader van Maria, de koningin van Hongarge. 
Men oordeelde het niet raadzaam, ze wederom tot die 
yan G-enèye te zenden, omdat zg liever wilden dat de 
ISfederlanders de Fransche Belijdenis, die juist in dat 
jaar 1561 was uitgegeven, onderteekenden. Toen deze 
Belgdenis [van de Bres] door de meeste predikanten 
in Nederland gezien en door hun stilzwijgen goedge- 
keurd was, werd ze in de Waalsche taal, waarin ze 
voor het eerst door den auteur ontworpen was, uitge- 
geven in het jaar 1562. En weldra in het volgende 
jaar, of ten jare 1563 in de Nederlandsche taal over- 
gezet, werd ze niet alleen door alle Eerken verspreid, 
maar begon ook sedert dien tijd een formulier van 
overeenstemming te zijn". 

Aldus het zeer aannemelijke verhaal van professor 
Schoock, op „gewisse bewgsstukken" gegrond. 

Quido de Bres stelt eenige geloofsartikelen op, ten 
bewijze dat de Gi-ereformeerden geenszins met de oproe- 
rige Wederdoopers zijn gelgk te achten. Hij zendt ze 
door middel van Saravia ter beoordeeling aan de moeder- 
kerk te Qenève. Ze zijn in de Fransche taal geschre- 
ven, en stemmen als copie zeer sterk met het origineel, 
de Fransche belijdenis gelgk Calvijn die ontwierp, 
overeen. Wat wonder, dat de moederkerk van die 
dubbele overeenstemming handig gebruik maakte, en, 
het nut eener specifiek Nederlandsche Geloofsbelgdenis 
niet inziende, om der eenheidswil de aanneming der 
Fransche Confessie aan Zuid-Nederland aanraadt. De Bres 
volgt dien raad wel niet geheel op, maar voelt zich den 
moed ontzinken om zijn eigen werk openbaar te maken. 



Digitized by 



Google 



40 

Zoo gaan twee jaren voorbij. Twee jaren, waarin 
Rome de Gereformeerden Wederdoopers blijft noemen, 
en waarin telkens weer blijkt, dat een Confessie als de 
Fransche, die, om bet ontbreken dier ketters in Frankrgk, 
van de Wederdoopers zwijgt, in Nederland niet wel 
bruikbaar is. De Bres gevoelt zich tegenover Qenèye 
door de omstandigheden in het gelgk gesteld. 

Daar verschijnt de apostel van Embden, de geleerde 
predikant Godfried van Wingen, in Zuid-Nederland. 
Zgn raad is de Bres en diens medehelpers zeer welkom. 
Hun gemeenschappelgke arbeid gaat naar Embden, een 
kleinere moedergemeente, en wordt er door Cornelis 
Cooltuyn en andere predikers goedgekeurd. 

Zal evenwel die goedkeuring een synodale approbatie 
zoo veel mogelijk nabij komen, dan moet heel de Ne- 
derlandsche Gereformeerde Eerk in de ballingscbap 
gehoord worden. 

Zoo gaan dan nu afschriften der Confessie niet enkel 
door Nederland, maar ook naar elders. Naar de Bres' 
voormalige ambtgenooten te Metz, Jean Taffin en Petrus 
Colonius. Naar de twee beroemde predikanten van 
Frankfort am Main, die in 1562 hun langdurige werk- 
zaamheid te Frankenthal zouden aanvangen en abusievelijk 
door Schoock reeds in '61 te Frankenthal worden ge- 
plaatst, Petrus Dathenus en Caspar van der Heyden. 
En naar de hoofden der Nederlandsche en der Waalsche 
Eerk te Londen, Petrus Delenus, door Thysius vermeld, 
benevens Nicolaüs Gallasius en Petrus Alexander. 

Vergelgking van Thysius' met Schook's bericht leert, 
dat eerstgenoemde het eerste geschreven exemplaar 
der Waalsche Confessie in 1562, het eerste gedrukte 
exemplaar in 1563 stelt, en eerst in 1564 een neder- 



Digitized by 



Google 



41 

duitflchen en een hoogdnitschen druk yermeldt. Terwgl 
laatstgenoemde Toor den eersten waalschen druk het 
jaar 1562 vermeldt Beiden foutief, naar we zagen. 

Thysius noemt als auteurs der Confessie, behalye de 
Bres, zgn medehelpers in de gemeenten van Bgsel met 
omliggende plaatsen, Doornik, Yalenciennes enz., inzon- 
derheid Qodefridus Wingius, den door de kerk te 
Embden uitgezonden predikant. Daarentegen schrijft 
Schoock, dat de Bres reeds in 1559 eenige artikelen 
opstelde, het opstel door middel van Sara via naar Qenèye 
zond, het tot 1561 terughield, en het in dat jaar op 
raad yan Godfried van Wingen naar Embden ter goed- 
keuring zond. Thysius zal hier wel zeer terecht on- 
derstellen, dat de predikanten in de Brés nabuurschap 
het eerst de Confessie gezien en goedgekeurd hebben. 
Doch terwgl hij wat van Wingen betreft enkel diens 
naam vermeldt, zal Schoock wel niet uit de lucht ge- 
grepen hebben het yerhaal, dat de Confessie in kern 
reeds in 1559 ontstond, een yergeefsche reis naar G-enèye 
maakte, en eerst in 1561, te Embden „door meerdere 
natiën" beoordeeld en goedgekeurd, yoor goed openlijk 
de wereld inging, Yan Wingen krijgt in zijn verhaal, 
als raadgever die het yerborgen blijven der Belijdenis 
yerhoedt, een beteekenisyoUe plaats. En de „meerdere 
natiën", waaryan Schoock spreekt, zijn niet wat wij 
thans buitenlanders noemen, maar stammen der ééne 
Nederlandsche natie, Brabanters of Vlamingen, Hollan- 
ders of Zeeuwen. 

Schoock noemt geen predikanten in Nederland bij 
name. Maar Thysius zegt uitdrukkelijk, dat Oeorgius 
Wibotius, anders Silvanus, en Christophorus Pabritius 
tot de „in-landische Dienaers" behoord hebben, die de 



Digitized by 



Google 



42 

Confessie goedkeurden. Yan laatstgenoemde is dat al 
zeer waarschgnlijk. Want dat de Bres in 1564 en '65 
het boeksken yan Fabritius' geTangenschap uit het 
fransch yertaalde, sproot wellicht uit dankbaarheid voor 
diens medewerken aan de Confessie voort. 

Dat Sylyanus in 1561 Fabritius' ambtgenoot te 
Antwerpen was, is volgens Dr. van Langeraad niet uit 
te maken. Waarom zouden wij dan op dit punt Thysius' 
verhaal in twijfel trekken? 

Thysius vermeldt nog als nederlandsche leeraren, 
doch tgdelijk te Embden vertoevende, Cornelius Colthu- 
nius of Eooltuin, eertijds pastoor te Alkmaar, en Nicolaüs 
Carenaeus. Tegen beider medewerking tot de goedkeuring 
der Confessie vond ik geen enkel bezwaar ingebracht. 

Zoo komen wij tot de buitenlandsche predikanten, voor 
zoover zij van Nederlandschen afkomst waren of tot 
ons land in nauwe betrekking stonden. 

Schoock vermeldt hieromtrent dezelfde, personen als 
Thysius, wiens verhaal hg wellicht voor dit deel over- 
nam. Maar Thysius noemt één medewerker meer, te 
weten Petrus Delenus te Londen. 

Dr. van Langeraad oordeelt, dat „in 'een zending der 
Confessie ter goedkeuring aan eenige buitenlandsche 
predikanten, . . . zeer veel onwaarschgnljjks en onwaars 
valt op te merken" i). Hij wijst vooraf op menige 
onjuistheid in de verhalen van Thysius en Schoock. 

Wat nu de betrouwbaarheid onzer beide zegslieden 
betreft, reeds wglen professor Eleyn sprak van „de 
Thysiaansche fabelen". Doch wijlen de hoogleeraar 
Fruin, in zijn beoordeeling der dissertatie van Dr. van 



1) a. w., blz. 116. 



Digitized by 



Google 



43 

Langeraad, verdedigde de belangrijkheid en waarheid 
van het bericht van Schoockius betreflfende den oor- 
sprong der Confessie. In dat bericht is tweeërlei te 
onderscheiden. Vooreerst de bestanddeelen, aan het 
verhaal van Thysius ontleend, die inderdaad geen ver- 
trouwen verdienen. En ten andere de overigen, ontleend 
aan anecdota, die wg in het oorspronkelijke niet bezitten. 
De laatsten worden in menig opzicht van elders bevestigd. 

Dit laatste staaft professor Fruin met enkele voor- 
beelden. Volgens Schoockius gaven de theologen van 
Genève den raad, om in plaats van een eigen fransche 
Confessie, liever de parij ssche met de broederen van 
Frankrijk gezamenlijk aan te nemen. Dit nu wordt 
zijdelings bewaarheid door een brief van Beza, waaruit 
Dr. van Langeraad de belangrgkste woorden wegliet i). 

„Quant è. moy- je n'y ay poinct voulu mettre la 
main, pour ce que la multitude de tant de confessions 
me déplayt. S'on en veult choysir entre les anziennes 
et celle des églises Frangoises est suspecte au tiltre, 
je n'en sgache poinct de plus nette, que celle qui fust 
presentée è, TEmpereur durant des dernières troubles". 

Door Beza en de zijnen, aldus vervolgt Fruin, werd 
dus de parijssche Confessie aanbevolen. Door de ISfeder- 
landers werd zg echter, wijl ze uit Frankrijk afkomstig 
en als zoodanig hij hun landgenooten niet gewild was, 
afgewezen. Beza deed daarom een duitsche aan de 
hand, altijd afkeerig van het vermeerderen van het zgns 
inziens reeds te groote aantal van geloofsbelijdenissen. 

Tot zoover onze beroemde historicus. Op zgn gezag 
mogen wij althans de niet Thysiaansche bestanddeelen 



1) a. w., bh. 127. 

Digitized by VjOOQ IC 



44 

Tan Schoockius' verhaal, dat is het bericht van het 
ontstaan der Confessie reeds in 1559, haar reis naar 
Genève, en haar uitgave in 1561 op raad van Godfried 
van Wingen, voor waar houden. 

Doch ook de wèl Thysiaansche bestanddeelen van 
Schoockius' bericht verdienen mijns erachtens geloof. 
Op welke gronden het ongunstig oordeel der beide 
hoogleeraren over Thysius' betrouwbaarheid rust, is mij 
onbekend. Dr. van Langeraad spreekt van „menige 
onjuistheid" in Thysius' verhaal. We stemden dit boven 
grif toe. Thysius heeft zich in meer dan éénen naam 
dien hij noemt blgkbaar vergist. Welke geschiedschrijver 
over dien tijd van verwarring doet dat soms niet? 
Maar volgen daaruit recht en plicht, om het geheele ver- 
haal te verwerpen? 

Dr. van Langeraad heeft in zijn afwijzing van Thy- 
sius' verhaal zoowel den aard eener Confessie als het 
streng kerkelijk karakter van het optreden der oude 
Gereformeerden miskend. 

Wat den aard eener Confessie betreft, dat één man 
haar ontwerpt, is niet ongewoon. Een groote verga- 
dering kan niet, als ware zij één persoon, een vrij lang 
stuk schrijven, een stuk dat wèl gewikt en gewogen 
moet worden. Maar dat één man, zonder iemand te 
raadplegen, zijn persoonlijk ontwerp uitgeeft, en er 
driestweg boven laat drukken: „Belijdenis des geloofs, 
gemaakt met een gemeen accoord door de geloovigen, 
die in de Nederlanden overal verstrooid zijn", dat is 
een brutale leugen, waartoe een man van eer, een 
dienstknecht Gods, zich niet leent. Een belijdenis is 
een publiek geschrift. Heeft het publiek, de kerk in 
haar wettige vertegenwoordigers en ambtsbekleeders, 



Digitized by 



Google 



45 

haar vóór de uitgave niet kerkelgk goedgekeurd, dan 
is zg een onding, een doodgeboren kindeken. 

Ën wat aangaat het streng kerkelijk karakter van 
het optreden der oude Gereformeerden, de fransche Con- 
fessie, schoon door niemand minder dan Calvijn ont- 
worpen, werd eerst wettig geldend kerkelijk geschrift, 
toen de fransche kerken, in 1559 te Pargs voor het 
eerst in Synode vergaderd, haar als Confessie der fran- 
sche kerken aannamen en goedkeurden. Zou nu de 
Bres zóó verwaand zijn geweest, dat hg zich zelven 
boven zijn meester gezag toekende, zelfs in die mate 
dat hij meende, de kerkelijke aanname en goedkeuring 
zgner Confessie te kunnen ontberen? 

Hadden Thysius en Schoockius, ja ook Saravia en 
Moded en het opschrift der Belijdenis zelve, het ons 
niet verhaald, dan mochten wij toch reeds met zekerheid 
onderstellen, dat aan de uitgave der Belgdenis hare 
kerkelgke goedkeuring was voorafgegaan. De geest 
dier tgden, het streng kerkelgk optreden der toenmalige 
Gereformeerden, de publieke aard eener Confessie, dit 
alles eischte kerkelijke approbatie. 

Zóó de zaken, in het licht niet onzer, maar hunner 
tgden beziende, verkrijgen zelfs meerdere namen van 
Thysius' verhaal hooge waarschgnlijkheid van waarheid. 

Want vooreerst zgn niet willekeurig gekozen predi- 
kanten, maar uitsluitend bedienaars des Woords van 
de Nederlandsche Hervormde kerk gehoord. Zij was 
goeddeels een kerk in de verstrooiing. Die predikers 
daarom buitenlanders te achten, gaat niet aan. Zg 
waren en bleven Nederlanders, wier woord nog even- 
veel gezag had voor de kerk in het vaderland als vóór 
bun ballingschap. Hun terugkeer was, als het Gode 



Digitized by 



Google 



46 

beliefde betere tgden te geven, een quaestie van tijd. 
Zij mochten niet slechts, zij moesten gehoord worden 
over een zuiver Nederlandsch belang. Ten behoude 
van eendracht. 

En ten andere, aan een synodale, of ook maar clas- 
sicale vergadering viel niet te denken. De wolvenbent, 
in het midden der schaapskooi moorddadig ingedrongen, 
had herders en kudden wijd en zijd verstrooid, van één 
gereten. Toch werd een Synode tot het uitvaardigen 
eener Confessie onverbiddelijk vereischt. Moest men 
nu niet van den nood een deugd maken? Waarom 
zou men niet, mits men het wezen behield, den vorm 
eener Synode, het lichamelijk bgeen zijn, prijsgeven? 
Zoo worden dan nu, door boden of brieven, zij diq 
anders lid der Synode zouden geweest zijn, aangezocht 
om hun oordeel over de Confessie uit te spreken. Want 
de Bres volgde in zijn keus der adviseurs slechts de 
stem des volks. De meest invloedrijke predikanten 
waren sui juris, krachtens een recht dat niemand be- 
twistte, de aangewezen personen om officieus, en tevens 
zoo officieel als maar mogelijk was, hun stem vóór of 
tegen uit te brengen. Winghius en Pabritiua, Dathenus 
en Heydanus, Taffinus en Colbnius waren personen, 
van wier medewerking het welslagen van de uitgave 
eener Confessie afhing. Wat wonder, dat de Bres. hun, 
benevens zijn medehelpers in Doornik en omstreken, 
geheel vrg willig zijn penne vrucht toezond. 

Slotsom onzer beschouwing van twee latere geschied- 
schrijvers moet dus zijn, dat wij de verhalen van Thy- 
sius en Schoockius als in hoofdzaak juist aanmerken. 

De gevonden resultaten van ons historisch onderzoek 
laten zich als volgt samenvatten. 



Digitized by 



Google 



47 

Reeds ten jare 1559 vervaardigde Guido de Bres eenige 
artikelen in het Fransch over het rechtzinnig geloof. Zij 
moesten beletten, dat de inquisitoren de Hervormden nog 
langer op één lijn stelden met de Wederdoopers. Adriaan 
Saravia nam ze in genoemd jaar ter goedkeuring naar Ge- 
ne ve mee. Doch het antwoord van Calvijn en de zgnen drong 
aan op overeenstemming met de fransche belijdenis van 
1559. De Bres hield zgn ontwerp twee jaren terug. Al 
dien tijd bleef bet hoofdmotief van zijn schrijven, de ver- 
warring der Gereformeerden met de "Wederdoopers, bestaan. 
In 1561 raadt van Wingen de uitgave van de Bres' belij- 
denis aan. De Bres verzoekt en verkrijgt de approbatie van 
de hoofden der kerk binnen en over de grenzen, en het 
drukken der 37 artikelen vangt aan. Waren er reeds ge- 
drukte exemplaren der Confessie in omloop, toen in Octo- 
ber 1561 bet psalmgezang in de straten van Doornik de 
troebelen en als gevolg daarvan de regeeringscommissaris- 
sen in die stad bracht? We kunnen slechts gissen. Het 
boeksken, dat 1 ï^ovember 1561 over den muur van het 
kasteel aldaar geslingerd werd, was van een lang verdedi- 
gingsgeschrift aan het adres der commissarissen vergezeld. 
Ook uit het jaar 1561 dateeren de fransche druk onzer 
Belijdenis betnevens de brief aan koning Filips II en het 
vertoog aan de magistraten. Toen was dus het geheel, 
gelgk wij het bezitten, reeds gedrukt. En ofschoon destijds, 
dank zij het odium theologicum der Spaanschen en Room- 
schen, de spreuk „nomina sunt odiosa" veelvuldige toe- 
passing vond, werd toch de naam van Doorniks's prediker 
gedurig genoemd, en nergens ook maar in 't voorbijgaan 
bestreden. Aan Guido de Bres verblijve de eer van het 
vaderschap der nederlandsche Geloofsbelijdenis. 
Barneveld. Dr. F. J. Los. 



Digitized by 



Google 



UIT DE ARCHAEOLOGIE DER GEREFORMEERDE 
KERK IN NEDERLAND. 



n. 

De Huiselijke Godsdienstoefening. 

/ Vervolg./ 

Nevens het lezen van Gods Woord en de huiselijke 
gebeden, vormde ook het zingen van Psalmen en 
Lofzangen in den kring des gezins een deel van den 
„niterlijken statelij ken godsdienst", gelgk die in de 
huiselgke godsdienstoefeningen der Gereformeerden werd 
waargenomen. In de „Gezangen achter het Psalm- 
boek" 1) is ook een viertal, dat voorzeker meer bijzon- 
derlijk voor huiselijk gebruik bestemd is. Deze komen 
nog niet voor achter de oorspronkelijke uitgave van de 
Psalmberijming van Petrus Dathenus, uit het jaar 1566, 
waarin alleen gevonden werden: de Tien Geboden, de 
Lofzang van Zacharias, de Lofzang van Maria, de Lof- 
zang van Simeon, het Symbolum Apostolorum, het 
Gebed des Heeren en het Gebed vóór de predikatie. 
Door Jan ütenhove waren de Twaalf Artikelen des 



1) Ygl. de belangrgke studie over de „Gezangen achter het 
Psalmboek'', van de hand yan Dr. J. G. B. Acqnoy, in het 
Archief loor Nederlandsche Kerkgeschiedenis dl. IV, 's Hage 1893, 
bl. 73-84. 



Digitized by 



Google 



49 

Geloofs in 1572 aan deze zeven liederen toegevoegd, 
terwgl omstreeks dien zelfden tgd ook het Gebed vóór 
het eten, de Dankzegging nk het eten en de Avond- 
zang zonder zangwijze er bij werden gedrukt ; de Avond- 
zang met zangwijze kan niet later dan 1639 worden 
gesteld. De Morgenzang en het Eigen Geschrift van 
David klimmen in de kerkboeken minstens op tot 1720. 
De volgorde, waarin deze dertien Gezangen achter de 
Psalmboeken voorkomen, is in de verschillende uitgaven 
niet altijd dezelfde. In sommige uitgaven volgen het 
Morgengebed en het Avondgebed op elkander, in andere 
daarentegen zijn het Gebed vóór het eten en de Dank- 
zegging nè, het eten er tusschen geplaatst. ^) 

Wat nu de afkomst van deze laatste vier ^ Gezangen 
achter de Psalmen" betreft, kan dienaangaande het 
volgende vermeld worden. De tegenwoordige Morgen- 
zang met zijne zeven vierregelige coupletten, is door 
de Commissie voor de Psalmberijming in 1773 met vele 
aangebrachte veranderingen ontleend aan de bergming 
van Hendrik Ghysen, en is gedicht op de wgze van 
den 100^" Psalm. Vóór dien waren in de tweede 
helft der 17^® eeuw door Psalm verbeteraars reeds ver- 
schillende morgengebeden aan de hand gedaan, en was 
in de kerkboeken een morgengebed opgenomen, uit 
twee vierregelige strophen bestaande, dat op de wijze 
van den 9^^** Psalm werd gezongen. Omtrent den 
Bedezang voor het eten merkt Acquoy op : 2) Reeds 
in het Pransche psalmboek van 1562 komt eene „Prlere 
devant Ie repas" met eene eigen melodie voor, maar 



1) Acquoy, t. a. p. bl. 73 en 76. 
2J Acquoy, t a. p, bl. 82. 



Digitized by 



Google 



50 

Dathenufl, die zich tot liederen bij de openbare gods- 
dienstoefeningen schijnt bepaald te hebben, heeft haar 
in zijne berijming niet opgenomen. Doch reeds spoedig, 
omstreeks 1572, werd aan de door hem gekozen ge- 
zangen een „Ghebedt voor den eten, verduytscht door 
P. H." toegeyoegd, welks schrgver en o verzetter onbe- 
kend zgn. In den „Hoonig-raat" van Hendrik Ghysen 
nam het een meer dichterleken vorm aan. Slechts één 
regel werd hierin door de Commissie van 1773 ver- 
anderd, en zoo is het thans nog in onze kerkboeken te 
vinden met de oorspronkelijke melodie. Met den 
Dankzang na het eten ging het even zoo. Omstreeks 
1572 wordt deze onder de Gezangen achter de Psal- 
men gevonden. De dichter ervan is onbekend. De 
tegenwoordige redactie ervan is eveneens van Ghysen. 
Ook de Avondzang werd reeds in 1572 bij de overige 
gevoegd, zonder de melodie, die eerst later daarbij 
gedrukt werd. Het was eene vertaling van de aan 
Ambrosius toegeschreven en in de Middeleeuwen veel- 
vuldig gebruikte hymne: „Christe qui lux es et dies." 
De vertaling was nochtans niet rechtstreeks uit het 
Latgn, maar uit het Hoogduitsch van Wolfgang Meuszlin 
of Musculus. De Commissie van 1773 volgde de be- 
werking, die Ghysen er op het voetspoor van anderen 
van had gegeven, maar bracht daarin tevens heel wat 
verbeteringen aan. ^) De schoone melodie, die reeds in 
1535 bij den Duitschen tekst behoorde, en die, hoewel 
veranderd, niet slechts bij de Lutherschen en Evange- 
lischen in Duitschland, maar ook bij de Hernhutters 
nog steeds in zwang is, staat in onze kerkboeken nog 

1) Zie J. van Iperen, Kerkeiijke historie van hei Psalmgezang der 
Christenen^ Amsterdam^ dl. II, bl. 360 — 362. 



Digitized by 



Google 



51 

eyenzoo, als zg in 1686 in den ^Hoonig-raat" yan 
Ghysen werd gedrukt, i) 

Waren het begrgpelgkerwijze allereerst en allermeest 
de Psalmen Davids, die bij de huiselgke godsdienst- 
oefeningen werden aangeheven, het is niet te verwon- 
deren dat gelijk de „Gezangen achter de Psalmen" ook 
nog andere geestelgke liederen daartoe geschikt geacht 
werden. Het is bekend dat in de dagen róór de Dordtsche 
Synode van 1618/19 met name in Overijssel en het 
Noorden des lands allerlei gezangen naast de Psalmen 
in de openbare godsdienstoefeningen in de bedehuizen 
in gebruik gebleven waren. Er waren gemeenten, waar 
men op Christelijke feestdagen en bij enkele plechtige 
gelegenheden nog andere liederen aanhief dan de Psal- 
men van Dathenus en de weinige daaraan toegevoegde 
gezangen ^j. Zoo werden in 1586, d. i. zes jaren na de 

1) Aldus Acquoy, t. a. p. bl. 83. Vgl. nog: Dr. H. H. Kuyper, 
De Posi'Acta, bl. 153 vv. 

2) Zie Jod. Heringa, Kerkelijke Raadorager en Raadgever^ Utrecht 
1826, dl. II, 2« stuk, bl. 348 vv. die verschillende van deze ge- 
zangen opneemt. R. Bennink Janssonius, Geschiedenis van het 
kerkgezang by de Hervormden in Nederland^ 2* druk, Amsterdam 
1863, bl. 72 en het belangrijk artikel van Dr. J. G. R. Acquoy, 
Het oude Paaschlied „Christus is Opgestanden", in het Arch. v. 
NederL Kerkgesch,, dl. I, bl. 25 vv. In de Post- Acta hl. 154 bespreekt 
Dr. H. H. Kuyper mede deze zaak, gelgk H. H. Barger, Ons 
Kerkboek^ bl. 64 vv. Prof. Acquoy wgst in zijn genoemde ver- 
handeling met name op Friesland, G-roningen en Drenthe. De 
Kerkorde, door Drost en Gedeputeerden van Drenthe in 1683 uit- 
gevaardigd, bepaalde in art. 83 wat er in de kerken der Land- 
schap zoude worden gezongen, met deze bijvoeging : „Werdt oock 
in de vryheyt der kercken gestelt daarenboven sommige geestlicke 
gesangen, die in sommige kercken noch op de Feestdaegen ge- 
songen werden, ofte te gebruicken ofte nae te laeten.'' Ook bg 



Digitized by 



Google 



52 

invoering van de Gereformeerde religie in Friesland op 
kosten der Staten van dat gewest Psalmen van Dathenus 
uitgegeven met eenige liederen van Luther en anderen 
erachter i). Reeds in 1554 had de schrgver van het 
bekende boeksken der Leecken Wechwijser zijne mede- 
geloovigen opgewekt met deze woorden: „Daerom laet 
ons God hoochlijck dancken dat hij ons door zijn utver- 
coren instrument Martinum Lutherum en ander mede- 
helpers so veel kostelijcke edele gesangen nu wederom 
heeiFt ghegeven en laet ons sien dat sij met Godvruch- 
tigen herten na Paulus leere in Gods eere van ons 
gesongen werden." 2) Ook deelt Benthem in zijn ge- 



de yiering yan het H. Avondmaal was zulks niet uitgesloten. 
Johannes Martinas, predikant te Groningen, schreef in het jaar 
1649, in zijn boek De gékruizigde ChriHus^ bl. 646, dat men in 
de kerken der stad Groningen, vóór de bediening van het Heilig 
Avondmaal gewoon was te zingen het oude lied: „o Lam Gods 
on8chuldich'\ Zie Heringa, t. a. p. bl. 352. Dr. L. de Geer Jr., 
in zijn Academisch Proefschrift: ^Ontstaan, Invoering en Ontvangst 
van den Evangelischen Gezangenbundel in de Nederduitsch Hervormde 
Kerk^" Groningen 1902, bespreekt in zijn eerste hoofdstuk: Over- 
zicht van het kerkgezang by de Ned. Hervormden, tot op de in* 
voering van den evang. gezangenbundel, meer uitvoerig het in onzen 
tekst behandelde. Vgl. Dr. H. Schokking, De leertucht in de Ge- 
reformeerde kerk van Nederland tusschen 1570 en 1620, Amsterdam 
1902, in zgn XIP stelling: „Nevens andere feiten is ook de uit- 
gave der Hymni ofte LoffSangen enz, ('s Gravenhage 1615) een 
bewgs, dat bg de Hervormden liederen uit den voor-reformatori- 
Bohen tgd van het kerkelijk gebruik niet waren buitengesloten.*' 

1) Deze uitgave was getiteld: De Psalmen David^, geheel op 
Noten^ mitsgaders eenige liederen Lutheri en andere, Leeuwarden, bij 
Peter Hendricksoon van Gampen, door costen van de Staaten van 
Vrieslandt, 1586, in 8. Vgl. H. H. Barger, t. a. p. bl. 72. 

2) Een carte onderrichtinghe van alle de principale puncten des 



Digitized by 



Google 



53 

noemd reisverhaal mede ^) dat de Gereformeerden in 
ons vaderland aanvankelijk by de huiselijke godsdienst- 
oefeningen zich van eenige liederen van Luther bedienden. 
„Dat de oude liefde voor den zang door de Hervor- 
ming geenszins bij het volk onderdrukt is, blijkt duide- 
Igk genoeg Ook hier moest de mond overvloeien van 
hetgeen de harten vervulde 2). Om hiervan de bewijzen 
te vinden, hebben wij onzen blik te vestigen op hetgeen 
de geschiedenis meldt ten aanzien van het godsdienstig 
gezang bij de Hervormden voor en vooral na de Dordsche 
Kerkvergadering". ^) Hoe rijk was „de geestelijke liede- 

Christen géloofs^ ghenaemt der Leecken Wechwijser, door Joan. 
Anastasio Yeluano, Dordrecht, uitgave 1591 bl. 256. 

1) Hollandischer Kirch und Schulenstaat, S. 311 fif. : „Ob nun 
wohl unsere geistliche Lieder in den HHasern derer NiederlUnder 
gehöret wurden, welche Bom verlassen batten; bo sind dennoch 
dieselbe niemabls (einige wenige auBgegommen) in ihre Kircbe 
und öffentlicbe Versammlungen eingef ühret worden .... Ob nun 
wol die Reformirten Anfangs, wie Bcbon gemeldet, bej ihrer 
hauBÜchen Andacht sich einiger Gesange unBerB Lutheri gebrauchet, 
wozu die PBalmen des Nievelts kamen, welche MDXL herauB- 
gegeben wurden, und nach der Melody der weltlichen Lieder, 
damit sie das Yolck dcBto eher belieben mögten, eingerichtet 
waren; bo haben dennoch mehrgedachte Psalmen des Maoti und 
Bezae jene übeistimmet, und sind dieselben zum Gebrauch des 
öfifentlichen Gottesdienstea erwehlet worden." 

2) „Vooral deed do volksgeest zich luide en moedig voor en 
openbaarde zich ak de ware geest der hervorming in die vrouwen, 
die haar dagelijksch werk met het psalmgezang vergezelden. 
Terwgl zij het spinnewiel deden snorren, weergalmden hare stem- 
men." H. Q. Janssen, De Kerkhervorming te Brugge, dl. I, Rott. 
1856, bl. 161. 

3) Bennink Janssonius, t. a. p. bl. 88. Hg bespreekt in zijn 
derde hoofdstuk : Van de Synode van Dordrecht tot de invoering 
^an de nieuwe Psalmberijming, ook: Het geestelijk, niet kerkelijk, 



Digitized by 



Google 



54 

renpoezy, die geschreven werd met het doel om den 
geloofsgenoot bij zijne eenzame of huiselijke godsdienst- 
oefening te dienen of in stichtelijke gezelschappen de 
gesprekken en gebeden af te wisselen. Aan die behoefte 
hebben verscheidene mannen met meerder of minder geluk 
trachten te voldoen" i). 

Wij zagen vroeger reeds hoe nevens het lezen van 
Gods Woord en de huiselijke gebeden verschillende 
schrgvers ook het Psalmgezang in de woningen tot de 
huiselijke godsdienstoefening rekenden 2). Pr. Ridderus 
wijdt daaraan in zijne Dagelykxsche Huys-catechisatie 
bijzonderlijk de aandacht ^) Hoezeer wekt hij de huis- 
gezinnen daartoe op, zeggende: „Davids Psalmen en 
geestelijcke Ghesangen zijn een rechte stofte tot opbouw 
van de muyren van de stadt Oodts, daer in legghen 
allerley geestelijcke materialen voor de muyren van het 
geestelijke Jerusalem. Athanasius noemde hierom de 
Psalmen Davids een kleyneh Bybel. Het is te verwon- 
deren dat onder Christenen sodanige Lieden gevonden 
worden, dewelcke geen lust vinden in de heylighe Gesan- 
gen Israels ^) De geestelijke Gesangen sgn soo hoogh 



lied bg de Heryormden; achtereen volgens : Schriftnurlgke Liede- 
kens, Stiohtelgke rijmen, Gezangen yan treurenden over Sion, 
Gezangen uit en Yoor het leven des volks, Zangen van eenen 
beroemde onder de dichters, Stichtelijke gezangen door wegbe- 
reiders van een nieuwen tgd. 

1) Bennink Janssonius, t. a. p. bl. 87. 

2) Voetius, Polü. Eccles,^ 1.1. p. 376: 3*. „Psalmodia". 

3) Bidderus, t. a. p. in de ,, Opdracht aen de Ohristelijcke Huys- 
houders der bloeyende Gemeynte van Botterdam, bl. lé v.v. 

4) Marnix zegt in de voorrede van zgne Psalmbergming — 
zie Philips van Mamix van St. AldegondCy Godsdienstige en kerkelijke 
Geschriften^ uitgegeven door J. J. van Toorenenbergen, dl. I 's Hage 



Digitized by 



Google 



55 

geacht bg de eersten Christen kercke, dat men doe ter 
tgdt op het yeldt, in de winckels, op de ambachten gesta- 
digh geestelgcke Ohesangen hoorde singen: ^) Hierom 
hebben de oude Leeraers der kercke veel geestelgcke 
Gesangen gemaeckt, gelgck deselvige noch te yinden zgn 
in de Schriften van Ambrosius, Hieronymus, Prndentius, 
Lactantins. Niet alleen de Leeraers der kercke, maer 
oock selfis de Christen Eeysers hebben groot werck ge- 
maekt van geestelgcke Gesangen. Theodosius, de Jonge, 



1871, bl. 194 Y. — met het oog op degenen „die niet en kan- 
nen Igden, dat men de woorden Godes en zgne Lo&angen singe, 
Yreesende dat zy mochten ontheyliget worden'*, het volgende: 
„Indien zy salcks uyt eenigen yver der eere Godts voordragen 
ende niet achtende dat den Geest Godes selve ons aytdruokeliok 
door Pauli mont yermaent ende gebiet, dat wy sullen d*een den 
anderen leeren ende yermanen, met Psalmen, Lof-sangen, ende 
geestelicke Geliederen, singende met bevallicheyt den Heere in 
onse herten, willen nochtans wgser wezen, ende meynen dat men 
niet en behoort op straet, op weeg, in schepen, ende in andere 
gemeyne plaetsen, de heylige Lof-sangen te gebruycken, wg 
sollen se wel geerne hearen sin daerinne laten Yolgen so vele 
alst hon aengaet, ende snlcke hare besorgsaemheyt haren goeden 
y?er toe schreven die zg tot Godes eere zgn dragende: maer 
evenwel solleo wgse bidden dat zg oock deselvighe billioheyt willen 
gebruycken in 't oordeelen der ander menschen herten. Dewgle 
Godt dickwils in allerley plaetsen ende geselschappen der men- 
schen herten tot aendachticheyt verweoket, als wy het alderminste 
souden vermoeden. Want gelgck als de wint blaest, daer 't hem 
belieft, ende men hoort zgn gedruysch wel, maer men siet niet 
van waer hy komt, noch waer hy henen gaet, also ist oock met 
den Geest Godes, zegt de Heere Christus Jesus." 

1) Anast. Yeluanus zegt, t. a. p. bl. 256, eveneens: „Davids 
psalmen zijn bg Basilius tijden van de kinderen op de straten 
gesongen, en bij Tertullianus tgden zgn sg oock gesonghen nae 
den eten", 



Digitized by 



Google 



56 

hadt de gewoonte, dat hy met sijn Yrouw, Susters en 
kinderen, des morgens, des middaghs, en des avondts 
alle dagen geestelijcke Oesangen songh." Na deze 
opmerkingen vervolgt Ridderus: „Als ick dan alle dese 
redenen voor my hadde tot dit mijn ooghmerek, nevens 
de last van Paulus, om niet alleen met de Psalmen 
Davids, maer oock geestelycke Liedekens, Col. 3 : 16 
den Heere te singen, soo hebbe ick raedtsaem gheoor- 
deelt, dese mijne Huys-gesangen oock U. L. mede te 
deylen. Te meer de wijle de selvige passen op yder 
Oeffëninge in myn Huys-cateehisatie, op dat door middel 
van een kort gesangh, niet alleenlijck de Hujs-gesinnen 
gesticht mogen worden, maer oock op dat den korten 
inhoudt van yder oeffëninge te beter in de memorie 
van de kinderkens werd ingescherpt. Qhelijck dan David 
de gewoonte hadde, van driemaal des daeghs sijn stemme 
Godt te laten hooren, Psal. 55 : 18, soo is mijn wenschen, 
dat de Christelijke Huys-houders ook haer werck maken 
om met hare kinderkens driemaels daegs een kort gesangh 
den Heere op te singen". i) In zijne Huys- Catechisatie 
heeft onze schrijver dan ook verschillende geestelijke 
liederen opgenomen. Naar zjjn eigen woord had hij 
daarbij vooral op „gemeynsaam dicht acht geslagen", 
immers: „het beste ghesangh is niet op de tonge, maer 
in het herte. Col. 3 : 16. De Qeestelijcke Musicijn be- 
reydt eerst syn herte, Psal. 108 : 1 eer hy sijn snaren 



1) H. van Berkum, De Ldbadie en de Lahadtsten, dl. II, Sneek, 
1851, bl. 128 vv. sprekende over hun huiselijk leven, zegt hier- 
omtrent: „bg de maaltijden der labadisten werden, behalve Psalmen, 
somtgds ook liederen gezongen, door de Labadie of anderen ge- 
dioht, maar deze meestal op de wgze van de Psalmen." 



Digitized by 



Google 



57 

stelt : Als 't herte niet wel is bereydt, dan acht Godt 
het singen maer voor een getier, Amos 5 : 23". 

Oelgk Ridderus wezen verschillende schrijvers op 
het ware zingen, niet alleen met de lippen, maar met 
het harte. Op de vraag: «Hoe moet men Godt Psalm- 
zingen"? antwoordt Koelman :i) „Om Gode recht Psal- 
men te zingen, moet men Eerst zich behoorlijk berey- 
den om een bequame geestelijke gestalte te hebben 
tot het zingen, zuchtende te dien eynde om den Geest, 
en zoekende een rechten indruk van Gods Majesteyt te 
hebben. Ten anderen, onder het zingen, moet men 
zeer eerbiedigh, aandachtigh en geestelijk zijn, gelijk 
in het bidden, stellende zich den Heere voor oogen, 
voor welken men een Liedt zingt, men moet met het 
hert lieffelijk den *Heere zingen, met geestelijk vermaak 
en liefde en met opmerking, schikkende het hert na 
't geen men zingt, en offerende het gezang op, gelijk 
't gebedt in en door Jesus Christus, opdat het aange- 
naam zij. Ten derden, nadat men Psalmen gezongen 
heeft, moet men, gelijk na 't gebedt, te rugge zieo, hoe 
men zich gedragen io Godt te prijzen, beklagende en 
belijdende de gebreken ia het zelve, en trachtende de 
goede gestalte, die men daar in bad, te behouden." 

Bij groot verzuim in dit opzicht, ons uit het droevig 
getuigenis van vele schrijvers dienaangaande gebleken, 
kan niet ontkend worden dat in tal van huisgezinnen 
de hier beschreven huiselijke godsdienstoefening in eere 
was. „Waarl^k vele gezinnen waren toen „queeckho- 
ven voor den hemel." Wij meldden het reeds vroeger, 
hoe de huisvader priester in zijn woning, zijn woning 



1) Eoebnan, t. a. p. bl. 396 yy. 

Digitized by VjOOQIC 



58 

een tempel Gods was. Als Daniël boog men driemaal 
daags de knieën, als David overpeinsde men de wet 
dag en nacht. Ging men des morgens, des avonds en 
na den noen langs de straten, dan boorde men 't psalm- 
gezang in de woningen der vromen." i) Werden de 
gemeenschappelijke maaltgden met gebed aangevangen 
en besloten, 2) jjin vele gezinnen las men voor men 
zich verwijderde nog een kapittel uit de Heilige Schrift 
en eenige bladzijden uit „Ridderi Huysoefeninghen'\ 
„Lydii Bruyloftsbancquef\ ook wel uit den ^Lusthof 
des ghemoeds'\ de y^Reys van BetheV\ of uit 't een 
of ander stichtelijk werkje van Drelincourt, Moulyn, 
Udemans, Borstius en zong men een Psalm van Datheen 
of wel uit het een of ander geestelijk liedeboek". S) 
Voorzeker ook voor die dagen gold de uitspraak : „Een 
huiskerk kan het Gezin alleen dan zijn, zoo het hoofd 
des Gezins den Christus als zijn Heere en Koning 
belijdt, en den dienst van Christus in zijn Gezin hand- 
haaft", ^) maar in menige woning toonde men dan ook 
het woord van Fruytier van harte te beamen: „Elk 
vader moet in zyn huisgezin zyn als een Koning, Pro- 
pheet en Priester, om te regeren, te leeren en te bidden. 
God, de Vader der Geesten, moet in de zorge voor Zijn 
kinderen worden nagevolgt. Elke moeder moet arbei- 
den, dat ook Christus eene gestalte in haar kinderen 
kryge, zy moet een levendige spiegel van nedrigheit, 



1) Het Oud'HoUandsch Huisgezin der zeventiende eeuw, door Dr. G. 
D. J. Schotel, Haarlem 1868, bl. 118. 

2) Zie de beschrgving daarvan door Schotel, t. a. p. bl. 325, 
348, 355. 

3) Schotel, t. a. p. bl. 352. 

4) Dr. A. Kuyper, De Heraut, N' 1197. 



Digitized by 



Google 



59 

zagtmoedigheit en alle Christelyke deugden zyn, voor 

alle haar huisgenoten, en vooral voor haar kinderen". ^) 

„Uit zulke gezinnen", zegt een geschiedschrgver 

terecht, „kwamen de groote mannen dier eeuw voort". 2) 

/Slot volgt./ 

's Gravenhage. E. J. W. Posthumus Meijjes. 



1) Salomons Raad aan de Jeugt^ aangedrongen door Jacobus 
Fruytier, Rotterdam 1725, bl. 101. 

2) ö. J. Vos Az. t. a. p. bl. 132. 



Digitized by 



Google 



BOEKBEOORDEELING. 



Mr. J. Schokking, Schetsen uit de geschie- 
denis van Kerk en Staat in de Nederlanden 
gedurende de i6^ en il^ eeuw. Utrecht, 
Erven J. Bijleveld, 1902. Prijs fOSO. 

Het verblijdt ons, dat Mr. Schokking zijne uitne- 
mende schetsen uit de geschiedenis van Kerk en Staat, 
die achtereenvolgens in dit tijdschrift zijn verschenen, 
heeft doen overdrukken en ze alzoo in ruimeren kring 
verkrggbaar heeft gesteld. Zij mogen zeker wel onder 
de belangrijkste bijdragen van Troffel en Zwaard 
gerekend worden en zijn eene afzonderlijke uitgave 
overwaard. Voor diegenen, die ze nog niet mochten 
kennen, schrijven wij hier de titels van de drie hoofd- 
stukken af, waarin deze studie is verdeeld : I. Ver- 
sterking en verdwijning van de bisschoppelijke hiërar- 
chie tijdens de Hervorming. II. Algemeene verhouding 
van Overheid en Kerk na de Hervorming. * Strgd om 
de zelfstandigheid der Kerk tegenover machtsaanmati- 
ging der Overheid. III. Verhouding van de Overheid 
tot degenen, die niet van de gereformeerde belijdenis 
waren, inzonderheid de roomschen. Het schisma der 
roomschen in het laatst van de 17^® en het begin der 
18^^ eeuw. 

Deze schetsen berusten op zeer nauwgezette en ijve- 
rige bronnenstudie. Overal worden de bronnen door 
den schrijver aangewezen, zoodat ook degenen, die 
verder van dit onderwerp studie willen maken, in dit 
boekje een goeden wegwijzer vinden voor bronnenopgave 
en literatuur. 

De studie is van zuiver historischen aard. Conclu- 
sies worden nog zelden en dan alleen ter loops getrok- 
ken. Het is juist iets, dat we in onzen tijd allereerst 



Digitized by 



Google 



61 

noodig hebben. Zal het moeilijke probleem van de 
verhouding van Eerk en Staat (resp. Overheid) op be- 
vredigende wijze worden opgelost voor hen, die niet 
op revolutionair standpunt staan, dan zal eerst eene 
nauwkeurige, historische studie van die verhouding van 
de hervorming af aan behooren vooraf te gÉiao. 

Staat men op revolutionair standpunt, dan is de zaak 
natuurlijk eenvoudig. De Kerk is dan geen „univo- 
cum" („gansch eenig verschijnsel") in de wereld der 
verschgnselen, waarmede de overheid te rekenen heeft, 
de Kerk is dan geen „instelling van Christus" in den 
zin van een „goddelijke instelling", maar de Kerk is 
dan een gewone vereeniging gelijk elke andere ver- 
eeniging. Staat men op het standpunt van de pluri- 
formiteit (veelvormigheid) der Kerk (het standpunt- 
Kuyperj, waarbij men meer dan ééne „ware Kerk" in 
een bepaald land kan erkennen, een standpunt, dat 
o. i. eene vermenging is van Gereformeerde en revolu- 
tionaire beginselen (zooals dit vooral door Schleierma- 
cher en Vinet is uitgewerkt), dan wordt de kwestie ook 
heel wat vereenvoudigd. Doch men staat dan zonder 
principieel verweer tegen het separatisme (het be- 
ginsel der scheurkerken). Het verlaten van eene be- 
paalde historische kerk is dan altijd veel geniakkelijker, 
want het is dan altijd een kwestie Yan meer ot minder^ 
van meerdere of mindere zuiverheid in de uitwendige 
verschijning der Kerk. Doch het ideaal van de eenheid 
der Kerk is dan prijsgegeven en de smart over „de 
breuke van Sion" wordt niet gevoeld of althans door 
de gewetenstillende pluriformiteitstheorie onderdrukt. 

Mr. Schokking heeft nu voor de historische studie 
een eersten stoot gegeven. Wij hopen en verwachten, 
dat ook van den kant der gescheidene broeders (de 
synodale deputaten in zake het bezwaar over art. 36) 
historisch materiaal zal worden aangedragen. Zóó zal 
dan mede in het licht der historie, dat hier toch zoo 



Digitized by 



Google 



62 

noodig is, de kwestie van de verhouding van Kerk en 
Staat (Overheid) straks kunnen worden bezien en zóó 
mag men dan verwachten, dat de conclusies ook wat 
bijzonderheden betreft duidelgker dan tot hiertoe zullen 
kunnen worden getrokken. Wellicht dat juist door 
deze historische studiën beide partijen, die hier in het 
orthodoxe kamp tegenover elkander staan, elkander 
meer zullen naderen. Zeker zullen zij elkander beter 
kunnen verstaan en de begeerte naar „de eenheid der 
Kerk" en de daarmede zoo nauw samenhangende „een- 
heid der natie" zal er althans niet door verflauwen. 

Wij hopen, dat ook het groote publiek nu door deze 
schetsen zich aan te schaffen, belangstelling zal toonen 
in deze studiën. Het boekje van Mr. Schokkiog leest 
gemakkelijk en aangenaam. Moge een ruim debiet zijne 
moeite beloonen en hem opwekken om straks een „ver- 
volg" op deze schetsen het licht te doen zien, dat ons 
overleidt naar den tegenwoordigen tijd en waarin dus 
wellicht tevens reeds de conclusiën worden meegedeeld, 
waartoe de schrijver zelf gekomen is voor de tegen- 
woordige verhouding van Kerk en Staat. De laatste 
woorden dezer studie: „De 18^® eeuw is de eeuw van 
overgang, wat heerschende denkbeelden betreft, waar- 
aan ook de opvatting van den Staat en van de Kerk 
niet onttrokken bleef en waardoor de omkeer werd 
voorbereid, die in het einde der 18^® eeuw ook op dit 
gebied wordt waargenomen", — deze woorden doen 
ons onwillekeurig zulk een „vervolg" nog verwachten. 

jR. P. J. Kromsigt. 

J. D J. Idenbürg, De leer der Heilige Schrift 

in aansluiting aan de belijdenisschriften der 

Ned, Herv, Kerk^ Utrecht, Kemink en Zoon. 

Prijs /•0.20. 

Het is een uitnemend boekje, dat voor ons ligt, een 

hulpmiddel voor het catechetisch onderricht, waarnaar 



Digitized by 



Google 



68 

we reeds lang hadden uitgezien In tal van korte lesjes 
van 1 blz. of iets langer, wordt hier de geloofsleer in 
beslist Gereformeerden geest ontwikkeld, telkens met 
verwijzingen naar teksten en naar onze belijdenisschriften, 
de Dordsche leerregels niet buitengesloten. Dit laatste 
achten wij een uitnemende gedachte. Zóó leeren onze 
catechisanten weer onze belijdenisschriften opslaan, zij 
raken daarin thuis, en meteen komt het er zoo bij 
hen in, dat zij niet leeren de leer van Ds. A. of B. 
maar de leer onzer Ned. Herv. (Qer.) Kerk. Bij elk 
der lesjes zijn ook vragen gevoegd, waardoor * hij, die 
leert, zichzelven controleeren kan. 

Het geheel is helder en duidelijk gesteld, m. i. wel 
eens wat al te beknopt, zoodat de zinnen als zoovele 
stellingen naast elkander staan. Mij dunkt, bij gebruik 
zal wel blijken, dat hier en daar eenige uitbreiding 
noodig is* In de les „over het geloof" zagen we gaarne 
opgenomen de ook voor de praktijk zoo belangrijke 
onderscheiding tusschen geloof als vermogen en geloof 
als daad. Nu wordt niet genoeg duidelijk, wanneer de 
eigenlijke vereeniging met Christus het eerst plaats grijpt. 

Intusschen geloof ik, dat dit boekje naast een vraag- 
boekje moet worden gebruikt, bijv. naast het Kort 
Begrip. Het leeren van vragen geeft vooral aan minder 
ontwikkelden die noodige vastheid in het kiezen van 
bepaalde formules, waaraan zich vastheid van voor- 
stelling verbindt. In dit opzicht ben ik een overtuigd 
voorstander van vraagboekjes, en ik meen zelfs, dat 
elke andere methode onwillekeurig iets zwevends zal 
brengen in de voorstelling van den catechisant. Er zijn 
onderscheidingen, definities enz.,'^;,waarbij alles op nauw- 
keurigheid aankomt en die er rhuurvast in moeten. 
Jaren later ziet men daar nogide vruchten van. Boven- 
dien moeten de teksten als bewijsplaatsen nauwkeurig 
geleerd worden. Men geve dus den cj^atechisanten vóór 
alle dingen een goed geraamte voor hunne denkvoor- 



Digitized by 



Google 



64 

stellingen en omkleede dit dan voor de hoogere klassen 
met een boekje als dit, dat m. i. voortreifelijk aan de 
behoefte, die ieder daaraan wel gevoelen moet, voldoet. 

Het zij mij vergund hierbij tevens een wenech uit te 
spreken, nl. deze, dat Ds. Idenburg ons op dezelfde 
wijze in broederen vorm nog eens een goed handboek 
levert, eveneens met verwijzing naar de belijdenis- 
schriften, voor godsdienstonderwijzers, normaalleerlingen 
enz. op de wgze zooals die van van Toorenenbergen 
en van Melle. Wat zou er door zulk een korte, Gere- 
formeerde geloofsleer veel nut gesticht kunnen worden 
onder onze Christelijke onderwijzers, godsdienstonder- 
wijzers, scholen, jongelingsvereenigingen enz. 

jR. P. J. Kromsigt. 

P. BiESTERVELD, Het echt-menschelijke, Rotter- 
dam, D. A. Damen, (uitgegeven in de „Bibliotheek 
voor Hoofd en Hart"), 

De uitgever heeft ons een dienst gedaan door dit 
schoone en van diepe, doch welverwerkte studie ge- 
tuigende boek in zijn bibliotheek op te nemen. Hier 
wordt een Christelijk-wijsgeerige wereldbeschouwing ge- 
steld tegenover de moderne, d. i. de heidensche wereld- 
beschouwing onzer dagen. Tot ons leedwezen kunnen 
wij er niet dieper op ingaan en moeten wij het bij een 
krachtige aanbeveling laten Vooral de breede opvatting 
van de Christelijke gedachte in dit boek lokte ons 
zeer aan. Moge de opsomming der hoofdstukken menigeen 
tot lezing aandrijven: „Het zoeken van het heidendom, 
Het antwoord der nieuwe wijsbegeerte, De oplossing 
door het Christendom geboden. De beteekonis van de 
Christelijke belijdenis voor het geheele menschelijke 
leven/' Mogen meer dergelijke werken in deze bibliotheek 
volgen. Ze zijn een eere voor de Christelijke beschaving. 

R. P. J. Kromsigt. 



Digitized by 



Google 



DE LABADIE EN DE LABADISTEN. 



/Vervolg./ 



De wedergeboren mensch heeft het geloof, waardoor 
bij gerechtvaardigd en zijn hart gereinigd wordt, ont- 
vangen, hetwelk aan hem door de Oenade en den Geest 
van Jezus, krachtens de uitverkiezing, geschonken is, 
en door hetwelk hg Oode behagen kan. Met dat ge- 
loof zijn de toegang tot Qod en de hoop op het eeuwige 
leven verbonden. Door hetzelve leert hij de waarheden 
der Goddelijke verborgenheden zoowel van het Woord 
als van de beloften kennen, stemt ze toe, vertrouwt 
er op, wordt lid van de ware kerk, leeft uit het 
geloof, en heeft deel aan de Sacramenten en de;rzelver 
werkingen. 

Zijn hoop richt zich op den Hemel, waar zijn schat 
is, en maakt hem los van de wereldsche eer, goederen 
en wellusten, en doet hem van de goederen niet meer 
gebruiken, dan hij tot vervulling van de aardsche nood- 
druft behoeft. 

Het geloof is door de liefde werkende. De liefde, 
die betrekking heeft op God en den naaste, is de ver- 
vulling der Wet, en kan zoo sterk zijn, dat men er 
krank van wordt, buiten zijn zinnen geraakt, ja, dat 
men zoo in bezwgming kan vallen, dat men soms het 
leven verliest. De liefde omvat in nadruk de christenen, 
omdat zij het beeld Gods hebben. Zij hebben Jezus 
lie^ omdat Hij hen eerst lief gehad heeft, en zijn ver- 



Digitized by 



Google 



66 

plicht alles voar Jezus te verzaken en te verlaten, gelijk 
Hij zelf hen daarin is voorgegaan. 

De deugden, door Jezus betracht, moeten door de 
zgnen betracht worden, zojals godzaligheid, getrouw- 
heid, voorzichtigheid, gerechtigheid en andere, vooral 
matigheid in spreken, kleeden en eten. Jezus heeft^ 
den wil van Zijn Vader gedaan, daarom moeten de 
zijnen dien wil ook doen en daarin moeten zg getrouw 
zgn. Om getrouw te zijn, moeten zij inwendig naar 
de stem van God luisteren, die gehoorzamen, zoodat zij 
Zijne inblazingen gevoelen en die opvolgen, hetwelk 
bestaat in het volgen van Zijne wet, in h^ bewaren, 
van Zgn "Woord, in het betrachten van Zijne geboden, 
en in 't bijzonder, dat zij daarin hunne roeping zien, en 
zich door geen eigenbaat laten afleiden, zoodat zij zich 
in alles door den Geest van God laten leiden. Daaruit 
ontstaat de vrijheid des geestes, welke niet libertiJDSch 
is, maar zich onderwerpt aan God in kinderlijke vreeze. 
God te dienen, is heerschen, en zich aan Hem te onder- 
werpeo, is vrij te zijn. Daartoe zijn zij geroepen, ge- 
rechtvaardigd, geheiligd, ja, uitverkoren, om het beeld 
van God gelijkvormig te worden, vermits Jezus het 
beeld van God is. Vele zgn de tekortkomingen, wat 
de vervulling van die roeping betreft. De beste werken 
en gebeden zijn onvolmaakt. Het gevoel van zwakheid 
echter mag niet ontaarden in traagheid. Integendeel 
moet het leiden tot het gebed, zeggende: „Ziet hier 
ben i&." „ Uwe kracht worde in zwakheid volbracht.^^ 

De vruchten des geloofs zijn vruchten der verkiezing, 
de kenteekenen van het geloof, steunen de hoop, onder- 
houden de liefde, en voeden het goddelgke leven. 
Kennis, geloof en leven zijn onvolmaakt. De werken 



Digitized by 



Google 



67 

zijn besmet en niet verdienstelgk. God is het begin, 
de voortgang en het einde van al het goede. Alles, 
wat wij zijn, hebben en kunnen, is van Ood. 

Boven alles is noodig het gebed zonder ophouden^ 
ten einde ernstig te trachten goede yruebten te dragen. 
Om die voort te brengen, moet de verheffing van den 
geest tot God geschieden in den naam van Jezus^ 
d. i. in Zijn Geest en in Zijne Genade, wat het begin 
is der goede werken; verder in vereeniging met Hem 
en met Zgn verborgen, heilig en uitverkoren lichaam, 
bezield door Zyn' Geest en door Zijne leiding, door 
de invloeiïng van Hem als het Hoofd der Genade en 
der leiding, en eindelijk, het te doen in Zijn' voornemen, 
hetwelk is de vervulling van den wil van God, Zgn' 
Vader, en waarvan de Eer van God het einde is, en 
dat alles in de bestelling van het geloof, de liefde, en 
de deugden van Jezus Christus. 

Voor de beoefening van het geestelijk leven kan het 
openbaar leven zeer nadeelig zijn. Om het bijzonder 
leven uit te drukken zijn roeping en Genade noodig. 
De roeping Gods is, om daarin te zijn met Zijn Geest, 
ten einde daarin niet te zondigen. De Genade Gods 
is, om zich wel te gedragen in zijn staat, ten einde de 
vrede en de vriendschap van God te kunnen genieten. 
Is het de wil van God, dat men het openbaar leven 
kieze, dan moet men daarin Zijn wil volgen Door de 
Genade moet de betrekking vervuld worden, en in de 
waarneming er van moet men getrouw zgn. Zelfbehagen 
mag nimmer het doel zijn van de vervulling van zgn 
beroep. Daardoor worden de goede werken in- en uit- 
wendig bedorven en daartoe leiden de toejuiching der 
wereld en het vermaak, dat men daarin stelt. Met een 



Digitized by 



Google 



6d 

godvniclitig bedtaan moet het beroep worden waarge* 
nomen. Is het schadelgk, dat men het beroep vervult, 
omdat het zoo wereldsch is, dat het inwendig leven 
daardoor nadeel wordt toegebracht, dan is het beter 
het beroep niet waar te nemen, en veeleer te ont- 
vlieden. 

Vele zijn de strikken der verleidingen, die de wereld 
spant. Men zou uit de wereld moeten gaan^ om ze 
te ontgaan. Zeldzaam ziet mea een, die niet van deze 
wereld is. Die een waar getrokkene is, is dat uit 
oorzaak van zijn Doop. Van ouds werden zij geheiligden 
en afgezonderden genoemd, afgebeeld door Jezus, die van 
de plaats, waar Hg gedoopt was, naar de woestijn ging. 

Nabij God te leven helpen groote stilte* en stil- 
zwggendheid, overdenken en tot zich zelven inkeeren. 
God is een Geest en Zijne stem is zoo geestelijk, dat 
stilte en geestelijkheid vereischt worden om Hem te 
hoeren. Het vertrokken leven verkiest en beoefent het 
bovenal. Daarmede kunnen zulke goddelijke verlichting 
van het verstand, zulke inwendige en hemelsche be- 
wegingen, zulke aanrakingen van het hart gepaard gaan, 
dat die dikwijls uitspringen tot in het lichaam, wat 
echter der wereld vreemd is. Afgezonderd te leven in- 
en uitwendig is van groot gewicht, waartoe noodig zijn 
eene groote roeping en eene groote Genade. Daardoor 
is men verre van de verdorvenheid der wereld en van 
hare zonde. Dat leven vloeit voort uit den Doop en 
uit de christelgke belijdenis. 

Allen nu, die uitverkoren zijn, zijn verplicht zich ai 
te zonderen van de wereld en van den geest dezer 
eeuw, naar het Woord van den Heer, „dai Hij ons 
getrokken en uitverkoren heeft uit de wereld'\ 



Digitized by 



Google 



De ware Godsdienst is zich van de wereld onbesmet 
te bewaren. 

De H. Geest, aan den christen medegedeeld in den 
Doop en in het H. Avondmaal, openbaart zich heiligend 
in den christen, zoodat hij daardoor wordt losgemaakt 
van de wereld en van zichzelven, en wasdom in alle 
deugd ontvangt. Dat nu, wat de fi. Geest werkt, moet 
iets zijn, dat men er mee voor God kan komen, door 
zich te schamen over hetgeen men denkt en doet, en 
zonder er mee te willen zeggen, of staande te houden, 
dat er iets verdienstelijk s tot rechtvaardiging voor God 
in is, of dat er niets onvolmaakts in ons is, — maar 
wel dit, dat God de oorsprong en de H. Geest het 
ware beginsel is van hetgeen men denkt of doet. Dat 
nu verzekert, dat men van God, en dat men een kind 
van God is Zelfs wanneer er eenige misslag en eenige 
misdaad insloop in hetgeen in een ziel door den H. Geest 
wordt gewerkt, is het te gelooven, dat God zoo goed 
is, dat Hij die aan de ziel niet zou toerekenen, aan- 
ziende haar goed geloof en haar goeden wil, om niets 
anders dan den Zijnen te doen en dat Hg haar kwaad 
in goed veranderen zou en veel liever hare dwaling 
en onwetendheid genezen, dan haar geloof en vertrouwen 
bedroeven of toelaten zou, dat het nog lager vallen 
zou. De H. Geest moet gevolgd worden, en niet de 
rede, want die is geen meesteres van het geloof maar 
derzelver dienares en gaat achter het geloof. 

God beproeft het geloof. De beproeving moet dienen tot 
reiniging van het hart en tot wasdom voor het geduld 
en de deugden. God doet goed, als Hij armoede en smart 
toezendt. Het is om gelijkvormig te worden in den geest 
aan Jezus, en moet dienen om den ouden mensch te dooden. 



Digitized by 



Google 



70 

Wanneer God de ziel Tan het licht berooft of geene 
klaarheid geeft over zijn verborgenheden, over zgn 
schriften en over zijn wegen, zoo heeft zij slechts 
daarin Hem te aanbidden, en moet zg het voor recht 
achten, en zich in den geest met de ziel Tan Jezus 
vereenigen, Die dat ook in zijn Igden ondervonden heeft, 
zelfs dan, als geestelijke dorheid en verlatenheid haar 
aangrijpt. In zulk een staat is het goed zichzelven te 
vernederen, zich te onderwerpen, en zich Gode gelyk- 
vormig te maken. Zich daarvan te bevrgden, zou eene 
poging der eigenliefde zgu, en getuigenis geven, dat 
de geest onlgdzaam is. In de beproeving is het nuttig 
door arbeid en bezigheid, en door dikwgls ootmoedig 
te bidden, hetzij kort of lang, zich af te trekken 
Tan hetgeen de satan zegt, en niet te redetwisten, op- 
dat de ziel gereinigd worde en zich stelle in de hand 
van God. 

Om de Terzoekingen te overwinnen moet men zich 
er niet door laten verschrikken, zich zoo spoedig mogelijk 
Tan de Toorwerpen en Tan de booze gedachten afwenden, 
zich bezighouden met handwerk, heilige oefening, ten 
einde zich door dezelve te bepalen en af te trekken. 
DaarenboTon moet men zich in Tereeniging stellen met 
geestelgke personen, bidden en zich verootmoedigen, den 
bijstand van God vragen, die Tan Hem Terwachten, zich 
overgeven en zich geheel aan den goddelijken wil gelgk- 
vormig maken. Wordt de zekerheid der uitverkiezing en 
der zaligheid, het vertrouwen op de vergeving der zon- 
den, en de hoop des eeuwigen loTens aangevallen door 
Terzoekingen, dan moet men zich Toorstellen, dat men 
het waardig is als zondaar, die de hoogste Terdoemenis 
Terdiend heeft, daarbij zien op het lijden van Jezus tot 



Digitized by 



Google 



71 

in den dood des kruises, en tevens gebruik maken van 
de woorden en de beloften der H. Schrift, zóó, dat, 
* wanneer wg zelfs verworpen en rechtvaardig van God 
verlaten worden zonder hoop op de eeuwige zaligheid, wij 
nogthans niet nalaten God te aanbidden en lief te hebben. 

Dit nu is waarlgk onze ziel in Zgne handen verliezen 
en die aan Hem geheel overgeven, zoodat men zich 
geheel op Zijne goedheid verlaat en daarop vertrouwt. 
Zóó doende zal men door deze wegen geoefend en ge- 
schikt gemaakt worden om de ziel te kruisigen, en 
zal zg des te meer Jezus gelgk worden, Die het voor- 
beeld der heiligmaking is. 

De ziel moet altgd zijn in een staat der offerande 
en van het martelaarschap om zich tot eene offerande 
voor God te stellen, en daarom aan zichzelve te sterven. 
Dit geschiedt als men zich als met een verloren lichaam 
en hart voor den Heer werpt. De schoot van God is 
alsdan de zee, waaiifb de ziel zich moet verdrinken, om 
gewillig en bekwaam te zijn, alles te Igden en te doen, 
en in alles één te worden met den wil van God. 

Het voorname punt, waarop het aankomt, is het gebed, 
d. i. dat de Geest van God voor den geestelijken mensch 
noodig is om zich tot God op te heffen, ten eindeeene 
zamenhandeling met God, eene hemelsche overdenking, 
eene spraakhouding, en een goed gebed voort te brengen. 

Twee oefeningen van den geest omtrent God, welke 
de andere in zich bevatten, zijn: het gebed en de 
spraakhouding. Het eerste is eene smeeking, een ver- 
zoek; het tweede eene onderhandeling van den geest 
met God, eene verkeering met God, eene hemelsche 
en goddelijke overdenking, eene beschouwing van Zijn 
Wezen, van Zijne Personen, van Zgne eigenschappen, 



Digitized by 



Google 



72 

van Zgne waarheid en van Zgne verborgenheid. Het 
gebed onderstelt nood en behoeften. De bidder belgdt 
die voor God met ootmoedig vertrouwen. God weet wat' 
hg wil. De gebeden behoeven niet lang te zijn. Zg 
kunnen ook wel lang zgn ; dit hangt af van de toe- 
stand in welke men verkeert. De Evangelische gebeden 
zgn meer kort maar krachtig. Het gebed moet vooral 
de geestelijke behoeften bevatten, meer althans dan de 
de tijdelijke. Nooit moet er meer van God gevraagd 
worden, dan wat Gode behaagt te geven. Hier is het 
ook jfüw wil geschiede*'. 

De spraakhouding is de opklimming van den 
geesl tot God^ zoo zeggen eenigen; de tegenwoordig- 
heid bij en het staan voor God, zeggen anderen. Doch 
het is een gezicht van God door het geloof, of een 
gezicht van Zgne verborgenheden in Hem en door 
Zgn licht. Het is eene geestelijke zamenhandeling met 
den Heer en van den Heer, als bgv. de verkeering 
van Mozes op den berg tgdens de wetgeving; Elias in 
de spelonk; Jezus op den berg Thabor en in de woestgn. 

Meer nog. Het is de opheffing in den hemel, en de 
opneming van den Apostel Paulus in den derden Hemel. 
Het is een zalig middel, om zich te vereenigen met 
God; het is een verborgene vergoding. Hoe meer men 
achterwaarts gaat, hoe meer God nadert. Om door den 
Geest opgeheven te worden, moet men zich verbergen 
en zich voor Hem vernederen. De verrukking viel op 
Paulus, als hg neergeslagen was. De Geest heft den 
geest van den mensch op in de lucht bg het scherpe 
zgner ziel, gelgk als bg een haarlok. Met de spraak- 
houding moet een leven van stilzwggen en de rust Tan 
het hart vereenigd gaan, bgv. Abraham, was in de 



Digitized by 



Google 



7S 

afzondering ; Isaak was op het veld ; Jacob in den nacht. 
Men moet vooral bg zichzelven bepaald zgn, en niet 
buiten God; daarbg moet men letten op het hart, als 
ook op hetgeen daar Toorbijgaat, ten einde de bewegin- 
gen van den Geest van God op te merken en Hem te 
doen stilhouden in het voorbijgaan. 

De spraakhouding is als de ladder van Jacob^ op 
welker boveneinde God staat. Heft de Geest van God 
den geest van den mensch niet op, dan moet de mensch 
zich naar zijne krachten opheffen en alzoo pogen tot 
God te gaan. Alsdan moet men zich bedienen van een 
woord van God, of van eene heilige gedachte wat Zijn 
Wezen, Zgne eigenschappen betreft, of eene zucht, of 
een uitgestoten gebed. „Hierdoor wordt (zegt de Labadie 
letterlgk) de ziel opgewekt, die in zich den Geest van 
God wekt, en haar eigen hart en dat van God wakker 
maakt, en gelijk een vogel door de vleugelen des geloofs 
en der liefde tot in den Hemel zwiert. ^ 

Indien God de ziel niet aanraakt in de spraakhouding, 
en haar, niet voorkomt door buitengewone Genade, om 
ze op te heffen, dan gebeurt het wel, dat bij de aan- 
wending van de zoo even genoemde middelen het ge- 
schiedt, en dat alsdan de ziel slechts God moet omhelzen 
in zijn ontmoeting en Dien vasthouden om wèl te 
bidden, Die vereeniging is hare spraakhouding, waar- 
door zg met God vereenigd is door gezicht en door 
liefde, en waarbij zij zich met geene andere dingen 
moet inlaten, opdat zij Hem houde en geniete en 
aanneme, wat Hij geeft, en gevoele, wat Hij geeft te 
gevoelen, denke, wat Hij geeft te gedenken, en lief- 
hebbe gelgk Hg doet liefhebben. De ziel rust dan 
in God, beschouwt Hem, en is gelijk een kind, slapende 



Digitized by 



Google 



74 

op Zijn schoot, dat slapende zuigt. De ziel heeft 
alsdan meer haar Voorwerp (Qod) dan haren gedachte 
aan te kleven, zich aan hetzelve (God) over te geven, 
om Hem in zich te laten werken De ziel aanbidt, 
maar aanbidt zelve niet; bidtj zonder te zeggen „t/c bi(V\ 
looft^ zonder te zeggen „ifc loof\ Zij denkt, spreekt 
en heeft lief, zonder te zeggen „ik denk, ik spreek, ik 
heb lief'. Om God te beschouwen en te aanbidden in 
geest en in waarheid, moet men zoo hoog mogelgk 
van God denken, en Zijne volmaaktheden zoo verheven 
mogelijk beschouwen, ja men kan niet hoog genoeg 
denken, omdat Hg verheven is boven alles en veel 
meer van Hem is, dan dat men van Hem denken kan. 
Dit nu doende, zal, wat men aanraakt, gevoelt, aanbidt 
en bemint, het best kunnen uitgedrukt worden, dat men 
zich met God vereenigt, dat men Hem gevoelt, aan- 
bidt, liefheeft, omhelst en houdt. Het is alsof men 
in een afgrond verzinkt, en zich zelve verliest, zoo sterk 
en liefelgk is het genot, dat men smaakt. Men ziet 
God daarin, men geniet Hem, en men gevoelt zich 
in dien staat hoogst gelukkig, zoo zelfs, dat men juicht 
en opspringt van vreugde, als David, die zegt, y^datzijn 
vleesch als ook zijn geest is opgesprongen in den 
levendigen God." 

De gevolgen of liever de vruchten, die men daaruit 
ontvangt, moeten de hoofdzaak zgn, omdat ze der ziel 
profijtelgk zgn, want het zou een geest van hoogmoed 
en van zelfbehagen openbaren, als men in de godde- 
lijke spraakhouding alleen lette op derzelver schoon- 
heden. Het is dan ook daaruit op te merken, dat de 
vruchten door de ziel genoten worden, wanneer de 
goddelijke lichten komen zonder groote poging van den 



Digitized by 



Google 



75 

menschelgken geest, de vrede en de smaak Gods mede- 
brengen, de ziel verootmoedigen en met aanbidding 
en onderwerping bezielen, alsmede met de kennis van 
de grootheden Gods verrgken, en daarenboven eigene 
nietigheid doen gevoelen. Behalve dit, moet het geloof 
worden gesterkt, en moeten de goddelgke lichten steu- 
nen op de H. Schrift, om het verstand te verlichten 
en een goeden invloed te hebben op het hart, hetzelve 
te reinigen en hetzelve los te maken van de dingen dezer 
wereld en van zich zelven door zelfverloochening en 
dooding. God vereenigt zich nooit met de ziel, of Hg 
doet zich aan baar gevoelen, zoodat er geen grooter 
genot te smaken is, dan dat van God. „Smaakt en 
ziet dat de Heere God goed is." Dat genot kan 
soms zoo groot zijn, dat de ziel er dronken van wordt. 
De wil van God moet geschieden. Dat eischt de 
liefde Gods, bestaande in het dooden van den eigen 
wil en in het volgen van Zgn welbehagen. Men moet 
geen wil hebben. Alles moet hetzelfde zgn, gezond- 
heid of ziekte, leven of dood, voor- en tegenspoed, enz. 
God alleen is ons Alles. In deze wereld verkeeren wg, 
en God wil, dat wg die doorgaan. De menschen in 
deze wereld zgn zoo verkeerd dat men ze eer moet 
vlieden, dan zoeken. Vermits de Hemel ons Vaderland 
is, zoo moeten wij leven, met het oog daarop gericht. 
Die de wereld niet begeert te verlaten, toont, dat hg 
haar aankleeft; maar, die de wil van God doet, is 
bereid te big ven en te gaan, als God het wil. Eene 
zuivere ziel vertrekt uit het leven en vliegt als een 
vogel die opvaart, wanneer zgn kooi geopend is, om- 
hoog, en komt dddr, waar Jezus is, dus in den Hemel, 
om te heerschen en gelukzalig te zgn. Die dat ge- 



Digitized by 



Google 



76 

looft, sterft ^ich zelven, om alleen God lief te hebben 
en Hem te leven. Zulk een ziel zingt gezangen, springt 
op en is vervuld met een vurig en heilig verlangen 
naar het genot der hemelsche gelukzaligheid. Een 
geloovige overgave aan Ood, een vurige liefde tot Hem, 
doen den mensch zich verliezen in Hem. Zoodra is de 
ziel niet ontbloot, of God grijpt haar, om haar te be- 
kleeden en haar te verbergen in Zich en in Zgn schoot. 
Wg moeten op Hem vertrouvren. Niet op Hem te 
vertrouwen kan uit verschillende oorzaken ontstaan, als : 
vrees, verschrikking, inbeeldingen en bedenkingen, eigen 
inzichten en voordeelen, wat toch te kennen geeft, dat 
wij aan Zijn' Geest en aan Zgne Genade paal en perk 
willen stellen, omdat wij meenen te veel verplicht te 
zgn Hem te volgen en Zijn* wil te doen. Daardoor 
vorderen wg niet. Wg moeten ons aan Hem overgeven, 
zullen wij grooter worden in het goddelijke leven, en 
wg moeten ons daartoe werpen in zijn schoot. Het 
voornemen Gods mooten wij in alles volgen, al is het 
ook tot onze uiterlgke schade. De wil van God moet 
den onfeilbaren regel zgn, die ons in alle dingen leidt. 
De raad en de wil moeten geëerbiedigd worden in alles. 
Voorverordineering of verwerping, hetzg geheele volken 
aan hun eigene bewegingen over te laten of deze te 
verstoeten en gene te roepen, in dit alles moet het 
welbehagen van God aangebeden worden. Al wat de 
Genade werkt in de kinderen Gods is dienende, om 
hen naar het beeld van God gelijkvormig te maken. 
Jezus is het middel, dat ons tot God moet brengen, en 
waardoor God tot ons komt. Zonder Jezus Christus 
kunnen wg God niet bereiken. Hij is de Heilige en 
Rechtvaardige, het volmaakte Yoorbeeld van alle nieuwe 



Digitized by 



Google 



11 

tneDschen. Naar Hem moeten wg oüd vol*me& 6a het* 
stelleo, totdat wij in Hem en in God veranderd worden 
naar Hun beeld. Daartoe heeft Jezus Christus onze 
natuur aangenomen, d. w. z. de menschelrjke natuur, 
om die den zijnen aan te doen, teneinde zg heilig zouden 
leven en hemelsch zouden zijn. Jezus toch was een 
mensch uit den Hemel. Op aarde heeft Hg geleefd, 
is Hij gestorven en opgestaan. De zgnen moeten ook 
met Hem sterven, opstaan en leven als goddelijke 
menschen, opdat zij met God den Vader één zijn 
Daarom bidt Jezus in den Hemel. In den Hemel 
zullen wij Hem zien, gelijk Hg is, en aan Hem gelijk zgn. 
Door Jezus Christus, Die God is en woont in de harten 
der zijnen door het geloof, en door den H. Geest, Die 
de liefde Gods in het hart uitstort, en door de Godde- 
lijke kracht der Genade, komt het beeld van God in 
ons. en zonder twijfel zullen wg het einde ervan be- 
reiken. Dat beeld van God wordt gevormd naar Zijn 
Wezen en Zgne deugden, voor zoover die deugden kan- 
nen medegedeeld worden aan de zijnen. Het Goddelgke 
althans dringt in de ziel, doorweekt ze, en maakt ze 
gelijk aan een natgemaakte spons. God heeft de ziel 
bezet en vervult haar. Zg is het eigendom van God, 
Het is een voortreffelijke staat, wanneer men die hoogte 
is beklommen, dat men niet dan den mensch in schijn 
bezity en het wezen bijna Goddelijk is. Het is een 
wonderlgke staat, wanneer alsdan de grond van den 
mensch goddelgk, en de Geest, die den mensch bezielt 
en ondersteunt, God is. De ziel in den staat der 
geestelijke eenheid met God moet de dingen zoeken 
die boven zgn. De christen is met Hem gezet in den 
hemel en daar moet ook zgn hart zgn ^ Daarom moet 



Digitized by 



Google 



78 

er eene goddelijke vereeniging en eenheid zijn, wasir- 
door het beeld en de gelgkenis van God in den christen 
ontstaat. Gelijk een zegelring in het was wordt ge- 
drukt, zoo drukt God in de ziel van den Christen 
Zgne gestalte in. Hij reinigt en heiligt, i. e. w drukt 
Zgne deugden, voor zoover zij mededeelzaam zijn, in 
de ziel uit. zoodat zg het beeld van God draagt. Dat 
nu is het, wat de genade der verlossing en het volgen 
van Jezus Christus uitwerkt. Daarom is God mensch 
geworden, om de mensch God te maken, evenwel zoo, 
dat de christen-mensch niet door de vereeniging met 
Jezus Christus geroepen is om christen te zijn, maar 
een goddelijk mensch door vereeniging met God, 
om in den Hemel met Hem volkomen één te zijn, 
opdat God alsdan alles in allen zij. Weest volmaakt 
gelijk uw Vader in den Hemel volmaakt is, moet het 
oogmerk zgn van den christen, hetwelk hg in het oog 
moet hebben, en waarnaar hg moet jagen. 

De bronnen, tot hiertoe door mg gebruikt, zgn: 
Yvon. Oprecht verhaal van het leven, gedrag en ge- 
voelen van Jean de Labedie, oorspr. fransch, in 1754 
in het HoUandsch vertaald. 
Anna Maria van Schuurman, Eucleria, seu melioris par- 
tis electie (uitkiezing van het beste deel). Van dit 
werk verscheen het eerste deel te Altona 1673, het 
tweede deel te Amsterdam 1685. Beide deelen waren 
in het Latgn geschreven. 

De Hollandsche vertaling van het eerste deel kwam 
uit te Amsterdam 1684. 
J. Koelman. Historisch verhaal nopens de scheuring der 
Labadisten 1683. 



Digitized by 



Google 



79 

J. L. Mosheim. Oude en hedendaagsche Eerkei. Gesch. 

9^' dl, blad. 358 vv. 
Foeke Sjoerds. Eort vertoog van den Staat en de Oeschie- 

denissen der Eerk, enz. Leeuward. 1771, blz. 511 vv. 
J. F. Martinet. Historie der wereld 5^® dl bladz. 64 w. 
A. Tpey. Algem. Eerkei. Gesch. der Christenen 25'** 

dl. bladz. 337 vv. 

A. Ypey. Beknopte letterk. der System Godgel. 3^® 
dl. bladz. 75 vv. en naschrift 

F. Adolf Lampe. Synopsis historiae sacrae et eeclesias- 
tieae. Utj. bladz. 460 en 461. 

B. Glasius. Geschiedenis der Christel. Eerk enz. jaar 
1648—1700. bladz. 120 vv. 

M. Goebel. Labedie en de Labedisten in den Herzog 

Real. Ene. Vni"*« dl. 357 w. Zweite verbesserte 

Auflage. Leipzig 1881. 
Dr. Heinrich Heppe. Geschichte des Pietismus und der 

Mystiek in de Reform. Eirche namentlich der Nieder- 

lande. Leiden, E J. BrUl. 1879 bladz. 241—374. 
H. vanBerkum. De Labedie en de Labedisten. 2 dln. 1851. 

De bron, door mij gebruikt, ter mededeeling van 

de leer is: 

Jean de Labedie. Verzameling van eenige gewichtige 
grondregels der Christelgke leer. 2 dln. Dit werk, 
oorspronkelgk Fransch, is door hem geschreven toen 
hij Predikant was bg de Waalsche Gemeente te Middel- 
burg 1666, en in het HoUandsch overgebracht door 
Petrus Heringa, Pred. te Oostgraftdgk. In het jaar 1670 
verscheen eene uitgave er van in het Fransch. „Rev^^ 
corrigée et augmentée par lui meme." Deze uitgave 
heb ik vergeleken met die van 1666. In 1685 ver- 
scheen in Amsterdam de 2e druk ervan. 



Digitized by 



Google 



De brott, bovengenoemd, is onmisbaal^ tot rêcbte 
kennis van de leer der Labedisten. Het is echter nog 
noodig de bronnen der Labedisten, yoorzoover het noodig 
is, te raadplegen, ten einde de geschilpunten in betrek- 
king der Gereformeerde leer te aan te geven. 

Daarna zal ik het oordeel van eenige schrgvers over 
de Labedisten, wat die geschilpunten betreft, aangeven. 
Daaruit zal big ken, in welk opzicht ik van hen verschil. 
De bronnen die door mij gebruikt worden, zal ik voegen 
aan het einde van het stuk. 

Giessendam. K. E. van Griethuysen. 

/Wordt vervolgdj. 



Digitized by 



Google 



PHILIPS VAN MARNIX, 
HEER VAN ST. ALDEGONDE. 



Hier zien wg Marnix nog, dien Brussel bracht in 't lev^en, 
Den schandren Edelman, die 't Papendom deed beven, 
Den tolk der Bijbeltaal, op maat en zonder maat, 
Den predikant voor 't Hof, den Raadsman van den Staat. 

In dat kernachtig en veelzeggend epigram bezingt 
Gerard Brandt in zijn „Historie der Reformatie'' den 
lof van den man, wiens naam zoo innig is samenge- 
weven met den worstelstrgd onzer vaderen tegen het 
machtige Spanje (1568—1648). 

Wanneer wg ons in dat roemrijk verleden verdiepen, 
dan ontmoeten wij schier ieder oogenblik de machtige 
persoonlgkheid van Philips van Marnix, Heer van 
St. Aldegonde. 

Naar waarheid is dan ook opgemerkt geworden „Be- 
langstelling in de geschiedenis van Nederland gedurende 
de zestiende eeuw brengt van zelve mee belangstelling 
in Philips van Marnix, Heer van St. Algonde". 

Yeilig mag deze man gerekend worden te behooren 
tot; de „Mannen van beteekenis", die altgd waard zal 
big ven steeds meer en meer gekend te worden in zijn 
leven en werkzaamheid. 

Marnix is immers éen dier mannen, dien vriend noch 
vijand koud kan voorbijgaan, één dier machtige figuren, 
met wie men rekening moet houden, omdat zij zich nu 
eenmaal niet laten wegcijferen. 



Digitized by 



Google 



82 

Kiemand zal dan ook kunnen ontkennen, dat deze 
man, zoo terecht eens genoemd „de standvastige getuige 
van het bezielend beginsel onzer worsteling tegen Spanje^' 
een nadere kennismaking ten volle verdienen zal. 

Wij wenschen Marnix aan een nadere beschouwing 
te onderwerpen in zijn drievoudige werkzaamheid als 
staatsman, als godgeleerde en als letterkundige, al kan 
onze verhandeling uit den aard der zaak op volledigheid 
geen aanspraak maken. 

Doch voordat wij Marnix nagaan in die drieledige 
werkzaamheid, moet een korte schpte van zijn veelbe- 
wogen en aan afwisseling zoo rijk leven voorafgaan, 
mede tot recht verstand zgner geschriften. 

En gewis, het leven van dezen man, wiens „Repos- 
ailleurs" zoo treffend de ervaring van zijn leven uit- 
drukt, is waard gekend te worden. 

De woorden van den Psalmist des Ouden Verbonds, 
dat moeite en verdriet het uitnemendste van des men- 
schen levensjaren uitmaakt, kunnen zoo naar waar- 
heid toegepast worden op het leven van Marnix van 
St. Aldegonde. 

Marnix aanschouwde het levenslicht te Brussel in 
1538. Zijn wieg stond dus in Zuid-Nederland, terwijl 
het graf van hem gedolven werd in Noord- Nederland, 
waar hg in 1598 te Leiden inging in de ruste, die 
daar overblijft voor het volk Gods 

Zoowel van vaders- als van moederszgde was hij de 
telg van een adelijk Savooisch geslacht, dat Margaretba 
van Parma naar de Nederlanden gevolgd was en reeds 
aan land en volk belangrijke diensten bewezen had. 

In den vollen zin des woords was Marnix een edelman, 
die diep de beteekenis gevoelde van het „Noblesse oblige''. 



Digitized by 



Google 



83 

Want in tegenstelling met hen, die in den adelijken 
titel een vrijbrief meenden te bezitten om te leven naar 
het goeddunken des harten en de verplichtingen aan 
het dragen van den adcigken titel verbonden, als met 
voeten te treden, sprak Marnix het openlijk uit, dat 
zieleadel ook voor den edelman het hoogste was, waar- 
naar hij streven moest. 

Hij toonde zich ten allen tijde een voorstander van 
het „Adel in rang en hart." Van zijn jeugd is zeer 
weioig bekende Alleenlijk weten wij, dat een uitmuntende 
opleiding hem ten deel viel. 

Naar de gewoonte dier tgden voltooide bij zijn weten- 
schappelijke opleiding door reizen buitenslands en ver- 
blijf aan buitenlandsche hoogescholen. Zoo vinden wij 
hem o. a. te Genève onder de leerlingen van Calvijn 
en Beza, om van hen godgeleerd onderricht te ontvangen. 

Daar, in Genève, werd de godgeleerde gevormd en 
toegerust om later een zoo schitterende lans te breken 
voor het fel bestreden Protestantisme en zich als god- 
geleerde een eerzuil te stichten met zijn doorwrocht 
werk „De Biënkorf der H. Roomsche Kerk". 

Met dat werk heeft Marnix aan de Roomsche Kerk 
veel schade toegebracht, hetgeen ten duidelijkste bleek 
uit den haat der geestelijken tegen den schrijver en 
zgn werk. 

Na Genève schijnt hg nog enkele andere hoogescholen 
bezocht te hebben, zoodat hij met een schat van kennis 
verrgkt, den vaderlandschen bodem betrad, waarschijnlijk 
in 1561. Op die reizen buitenslands was hij vergezeld 
geweest van zijn broeder Thoulouze, die evenwel weldra 
in 1567 den heldendood voor het vaderland stierf in 
den slag bij Austruweel. 



Digitized by 



Google 



84 

In 1565 huwde Marnix met Philipotte de Bailleuil, 
die niet lang zgn levensgezellin is geweest. Zijn tweede 
echtgenoote, die hem 1586 door den dood ontviel, was 
Catharina van Eeckeren, weduwe van Jan van Stralen. 

Voor de derde en laatste maal verbond Marnix zich 
in den echt met Josina Lannoy, weduwe van Adrien 
de Bailleul, welke hem overleefde. 

Ongestoord huiselijk geluk bleek dus voor Marnix niet 
weggelegd te zijn. De smarc des levens bleef hem niet 
bespaard. Gelukkig dat hij met David geleerd had zich 
te sterken in den Heere zijn Grod, zoodat hij te midden 
van alle droefheid en vervolging toch met opgerichte 
hoofde zijn weg vervolgen kon. 

Teruggekeerd in zijn vaderland bleek weldra, dat een 
rustig leven de bestemming van Marnix niet was. De 
nood der tijden dwong hem zijn rustig verblijf te ver- 
laten en zich te mengen in den strijd der partijen. En 
geen wonder ook. Een man van zgn aanleg en bekwaam- 
heid, als leerling van Calvijn gedrenkt met den geest 
der Hervorming, kon zich moeilgk onzgdig houden in 
dien strijd met Spanje, wiens koning gezegd had liever 
te willen regeeren over een verwoest land dan over 
een land met ketters. 

Evenals de Heere in de dagen, waarin Israël benauwd 
en geplaagd werd door machtige vijanden, richters deed 
opstaan om in Zgn kracht 't volk te verlossen uit des 
vgands onderdrukking, zoo verwekte Hij in Zijn voor- 
zienigheid en wijs bestuur Marnix en Oranje om het 
bedrukte volk bij te staan in den strijd tegen Spanje, 
waarin het evenzeer ging om staatkundige vrijheid als 
om de vrijheid des gewetens en Grod te dienen naar 
Zijn Woord. Vandaar dat wij Marnix spoedig een zeer 



Digitized by 



Google 



85 

werkzaam aandeel zien nemen aan den strijd zijner dagen. 

Ja, geheel zijn le?en was aan het heil des ?oIks ge- 
wijd met zeldzame onbaatzuchtigheid en edele zelfver- 
loochening. 

In onbezweken trouw heeft hij zijn vaderland gediend, 
hoewel zijne diensten niet altijd gewaardeerd werden en 
menigmaal smaad zijn deel was. 

Toch heeft hy nimmer opgehouden in weerwil van 
vele teleurstellingen het goede te zoeken Toor land 
en volk. 

De eerste daad, waardoor Marnix openlijk toonde 
de zijde der Hervorming te kiezen, was de mede-onder- 
teekening van 't smeekschrift der Edelen, dat in 1566 
door het Verbond der Edelen aan de fatadvoogdes Mar- 
garetha van Parma te Brussel werd aangeboden. 

Bedoeld smeekschrift drong aan op matiging der plak- ' 
katen, die tegen de Hervorming waren uitgevaardigd 
reeds door Earel V en daarna door zijn zoon en opvol- 
ger Philips n. 

Margaretba beloofde aan de edelen bij den koning 
te zullen aandringen op eenige matiging of moderatie 
der plakaten, die door het volk niet ten onrechte be- 
stempeld werd met den naam van moorderatie. 

Door dat smeekschrift mede te onderteekenen koos 
Marnix openlyk partij voor het onderdrukte volk, en 
toonde daarmede geen bloot toeschouwer van den strijd 
z^ner dagen te zullen blijven. 

Ook schgnt Marnix de opsteller geweest te zijn van 
den „Smeekbrief van de geloovigen in de Nederlanden" 
en van een „Verslag der Kerken van Christus", aan- 
geboden aan Keizer Maximiliaan H op den Bgksdag te 
Augsburg in 1566. Doch niet alleen met de pen ook 



Digitized by 



Google 



86 

met het zwaard trachtfe Marnix het vaderland en de 
zaak der Hervorming te dienen. 

Toen de stad Valenciennes door de Spanjaarden be- 
legerd werd en in het nauw gebracht, beproefde Marnix 
met zijn broeder Thoulouze en eenige anderen de stad 
te ontzetten. De onderneming mislukte evenwel en bij 
Austruweel werd hun legermacht verslagen in 1567, 
bij welke gelegenheid Thoulouze sneuvelde. Marnix 
nam daarop de wijk naar Breda. Zoodra echter de 
hertog van Alva in het land kwam, ging Marnix, met 
vele anderen, in ballingschap en week uil naar Duitschland. 

Bij een vonnis van den bloedraad werd in 1568 het 
vonnis der verbanning over hem uitgesproken. Zijne 
goederen werden verbeurd verklaard, zoodat hij met de 
zijnen in kommervolle omstandigheden verkeerde. Van 
1567 — 1572 duurde de ballingschap van Marnix. 

Zwaar was het offer dat Marnix braoht. Doch hij 
werd er ten volle bereid toe gevonden, gedachtig aan 
het woord van den Leeraar der gerechtigheid: „Zoo 
iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, 
neme Zijn kruis op en volge Mij". 

Schoon bracht hij in beoefening „En die zijn kruis 
niet op zich neemt, en Mij niet navolgt, is Mijns niet 
waardig." 

Het ging hem evenals Mozes, van wien wij lezen: 
„achtende de versmaadheid van Christus meerderen 
rijkdom te zijn dan de schatten in Egypte; want hij 
zag op de vergelding des loons." 

De plaats, waarheen Marnix zich begaf, was Embden, 
de stad, die hare poorten zoo gastvrij opende voor de 
vervolgden om des geloofs wille, en zoodoende een veilig 
toevluchtsoord was voor vele vluchtelingen. 



Digitized by 



Google 



87 

Embden was in die dagen een tweede spelonk van 
Adullam, waarheen zoo menigeen de wijk nam, wien 
het zwaard der Inquisitie boven het hoofd hing. Ook 
Marnix, die terecht weinig of geen vertrouwen stelde 
in den hertog van Alva, week bg diens nadering het 
land uit, en vestigde zich metterwoon in Embden. 

In dat opzicht bleek Marnix een beter inzicht te 
hebben in den staat van zaken dan de graven Egmond 
en Hoorn, die hun blijven tenslotte met den dood 
moesten bekoopen. 

Het verblijf te Embden was voor Marnix wel een tijd 
van ballingschap, maar geenszins een tijd van werke- 
loosheid. Ook in den vreemde bleef hg op vele wijze 
werkzaam voor de zaak der Hervorming. 

Met raad en daad stond hij de verdrukte broeders ter 
zijde, niet enkel in de Nederlanden, maar ook in andere 
landen^ 

De vluchtelingengemeente te Londen, waar twisten 
waren uitgebroken, vond in Marnix een vriendelij ken 
raadsman, die bovenal het oog gevestigd hield op de 
eenheid der geloovigen. 

Het vaderland heeft hij in den vreemde gediend door 
in dien tijd te dichten het Wilhelmus, dat zonder gevaar 
van ernstige tegenspraak aan Marnix toegekend mag 
worden. Dat kostelijk gedicht, dat Marnix zijn volk 
op de lippen leide, kan ^oo naar waarheid genoemd 
worden „het wiegelied onzer herboren vrijheid." Later 
heeft men dat Wilhelmus wel eens verlaagd door het 
te bestempelen met den naam van de Marseillaise van 
het Nederlandsche volk. Verlaagd, zeggen wij. Want 
immers geen revolutie blinkt ons tegen uit dat zielvolle 
gedicht, maar gelijk het eens zoo uitnemend uitgedrukt 



Digitized by 



Google 



88 

is geworden: vrijheidsliefde, vaderlandsche Oranjezucht 
en onbewegelijk Godsbetrouwen zijn als een liefelijke 
drieklank in dat volkslied onafscheidelijk samenverbonden. 

Dat Wilhelmus bedoelde allereerst een lied der ver- 
troosting te wezen na den ongelukkigen slag bij Jem- 
mingen. En het is in den vollen zin des woords een 
volkslied geworden. 

Het convent van WeseJ, dat in 1568 gehouden werd, 
woonde Marnix bij, en tot het bijeenkomen der Synode 
van Emden in 1571 had Marnix veel bijgedragen, het- 
geen wij later meer uitvoerig hopen aan te toonen. 

Het verblijf in Emden verwisselde Marnix vervolgens 
met een verblijf te Heidelberg, waar hij in dienst trad 
van den keurvorst van de Paltz, die hem benoemde tot 
lid van den opperkerkeraad. 

Met volharding en trouw diende Marnix aldaar de 
belangen van Kerk en Staat, die in hem nimmer ge- 
scheiden werden. 

Een open oog en een warm hart bezittende voor de 
belangen der verstrooide gemeenten, was het zijn vurig 
streven een kerkelijke eenheid in 't leven te roepen 
door kerkorde en belijdenis. De Synode van Embden, 
die in 1571 gehouden werd, was de schoone en rgke 
vrucht van zijn volhardende en ernstige bemoeiingen. 

Was hij dus kerkelgk veelvuldig werkzaam tijdens 
zijn ballingschap, geenszins verloor hij de belangen van 
den Staat uit het oog. 

Want aan 't hof van den keurvorst van de Paltz wist 
Oranje Marnix van St. Aldegonde aan zich te verbinden. 
En daarmede begon de politieke loopbaan van Marnix, 
die een zoo droevig einde voor hem nam met de over- 
gave van Antwerpen aan Parma in 1585. 



Digitized by 



Google 



89 

Al wie erkent, dat in de lotgevallen van volken en 
personen God's bestier is op te merken, dankt in stilte 
den Heere voor Zijn wonderbare leidingen, ook ten 
opzichte van Oranje én Marnix. Want immers Hij, 
Die alle dingen bestuurt met onfeilbare wijsheid, bracht 
ook Oranje en Marnix samen, mannen, die ongetwijfeld 
verwanten naar de ziel genoemd mogen worden. Zijn 
aanbiddelijk werk was het, dat Oranje den edelen en 
bekwamen Marnix aan zijn dienst wist te verbinden, 
niet beseffende tot welk een rijken zegen God dezen 
vriendschapsband zou doen strekken 

Want de dienaar werd weldra raadsman en de raads- 
man een vriend, die als een tweede Jonathan een ver- 
bond van vriendschap sloot met Oranje, dat door den 
dood alleen verbroken kon worden. 

In alle staatkundige omstandigheden en moeilijkheden 
stond Marnix Oranje trouw ter zijde. Beide badden 
tezamen maar ééa doel, dat hun steeds voor oogen 
stond, n.1. de bewaring en de handhaving der staat- 
kundige en godsdienstige vrijheden en rechten. Al 
werd dat doel eerst volkomen bereikt met den vrede 
van Munster in 1648, dus na den dood zoowel van 
Oranje als van Marnix, toch hebben zij veel vruchten 
van hun gezamenlijken arbeid mogen aanschouwen. 

Al verschilden Oranje en Marnix menigmaal in de 
keuze der middelen om tot het begeerde doel te gera- 
ken, het doel zelf bleef de liefde van hun hart behouden 
tot den einde toe. 

Wat Mornay du Plessis was voor Hendrik IV, Oxen- 
stierna voor Qustaaf Adolf, dat was Marnix voor Oranje. 

Een eerste vrucht zijner staatkundige werkzaamheid 
was, dat hij door zijn welsprekend en warm betoog op 



Digitized by 



Google 



90 

de Staf en vergadering te Dordrecht in 1572 gunstige 
toezeggingen voor Oranje wist te bewerken, vooral in 
iinantiëel opzicht. 

Gewis, de schrandere staatsman wist wel wat hij 
deed, toen hij in die vergadering voor Oranje pleitte, 
hem eerende als een gave Gods, als een instrument in 
zijne hand tot bevrijding des volks. 

Doch ook het zwaard wist hij te hanteeren en streed 
met moed en beleid aan de spits zijner troepen tegen 
de Spanjaarden. 

Bij de verdediging der schans te Maaslandsluis in 
1575 viel hij evenwel in de handen der vijanden, die 
hem gevangen zetten op 't kasteel Yredenburg te Utrecht. 
Daar heeft Marnix een oogenblik van moedelo(nfheid 
gehad, waarin hij geneigd was van den strijd af te 
zien en vrede te sluitea met Spanje. Laat ons hem 
daarover niet hard vallen. 

De krachtigste naturen kennen hun tijden van moe- 
deloosheid en SGwakheid ^ In 't leven van den profeet 
Elia komt een oogenblik voor, waarin hij kloekmoedig, 
sterk ia zijn God, voor Achab treedt, zeggende: „Zoo 
waarachtig als de Heere, de God Israëls leeft, voor 
wiens aangezicht ik sta, indien deze jaren dauw of 
regen zijn zal, tenzij dan naar mijn woord". 

Sterk was toen zijn geloof, onwrikbaar stond hg pal, 
wetende dat de Heere met hem was. Later wordt het 
zoo donker voor zijns zielsoog, dat de bange klacht de 
zijne was: „Het is genoeg, neem nu, Heere, mijne ziel, 
want ik ben niet beter dan mijne vaderen." 

De krachtige Elia, zoo sterk en fier als een eik, 
werd een riet, dat van den wind ginds en weder bewo- 
gen wordt. 



Digitized by 



Google 



91 

Aldus ging het ook met Marnix van St. Aldegonde. 
De gevangenschap en de bedreiging met den dood 
werkten bij Marnix uit, dat hij zich liet overhalen aan 
Oranje vredesvoorstellen met Spanje voor te leggen. 

Gelukkig bleef Oranje standvastig en weigerde in te 
gaan op die vredesvoorstellen. Na een gevangenschap 
van ruim tien maanden werd Marnix in vrijheid gesteld, 
omdat de Hollanders Bossou hadden gevangen genomen. 

Terstond zien vij Marnix weer deel nemen aan de 
staats aangelegenheden. 

In 1575 leidde hij de vredesonderhandelingen, die 
echter met geen gunstigen uitslag bekroond werden. 

De nood der tijden dwong om uit te zien naar buiten- 
landsche hulp. Men wendde het oog naar Engeland 
en wenschtte aan Elisabeth de souvereiniteit over de 
Nederlanden op te dragen. Marnix stond aan het hoofd 
van 't gezantschap dat mot dat doel naar Eogeiand 
vertrok. De onderhandelingen leidden echter tot geen 
gunstig resultaat. 

De Pacificatie van Gent, waarbij het bloedig edict 
overal buiten werking gesteld en in Holland en Zeeland 
de gereformeerde religie erkend werd, was grootendeels 
het werk van Marnix Met recht mocht hij zijn naam 
terneder schrijven als de eerste onderteekenaar. 

Moeilijkheden te Gent wist Marnix met behulp van 
Oranje eindelijk tot een goed einde te brengen door 
een godsdienstvrede, die in zich sloot de uitoefening 
der beide religies. 

De Unie van Atrecht, 6 Januari 1579 en de Unie 
van Utrecht, 23 Januari 1579 waren opgesteld in den 
geest van dien godsdienstvrede, die te Gent tot stand 
kwam. 



Digitized by 



Google 



92 

IntusEcben werd de toestand des lands steeds moeilij- 
ker: Alexander Farnese, hertog van Parma, vorderde 
steeds meer met zijn krijgsverrichtingen, zoodat Oranje 
nu den blik heenwendde naar Frankrijk, den mededinger 
en tegenstander van Spanje. 

De jongste zoon van Eatbarina de Medici Hertog 
Frans van Alengon-Anjou werd aaogezocht om de 
souvereiniteit te aanvaarden over de provincies, die in 
1581 Filips II afgezworen badden. De verwacbtiog 
door Oranje en Marnix in Aojou gesteld, werd ecbter 
deerlgk teleurgesteld. Het heeft hen echter geleerd om 
van bet schepsel meer en meer af te zien, en hun 
vertrouwen te stellen op Hem, met wien Oranje een 
vast verbond had gemaakt, zeggende: „Ik heb met den 
Heer der Heeren een vast verbond gemaakt. Door 
smartelijke ervaringen moesten beide mannen hun ver- 
trouwen op menschen laten varen om de redding van 
het bedrukte vaderland alleen van Boven te verwachten. 

Waarlijk tevergeefs verwacht men het van de heuvelen 
en de menigte der bergen; waarlijk in den Heere onzen 
God is Israëls heil". Dat woord van Israëls ziener leerden 
ook zij beamen. 

Anjou deed onverwacht een aanslag op Antwerpen 
in 1583, welke evenwel mislukte. Dat deed Ansjou als 
onbetrouwbaar uitkomen, en noodzaakte hem de Neder- 
landen te verlaten. Oranje en Marnix werden met de 
bitterste verwijten overladen, dat zij betrokken zouden 
geweest zijn in die geheime plannen van Anjou Marnix 
verloor zijn plaats in den Raad van Staten, en gekrenkt 
en gegriefd trok hij zich terug op zgn landgoed te 
Souburg op Walcheren. 

Ongegrond waren echter al die verwgten, die Marnix 



Digitized by 



Google 



93 

en Oranje voor de voeten geworpen werden. Hoogstens 
kan roen de opmerking maken, dat zij met hunne 
verwachting in Anjou te ver waren gegaan. Maar 
wie heeft niet noodig steeds herinnerd te worden aan 
het woord van den Psalmist: „vertrouwt niet op prinsen, 
op des menschen kind, bij hetwelk geen heil is"? 

Niet lang echter werd aan Marnix de rust op zijn 
kasteel te Souburg gegund. Het vaderland had opnieuw 
zijn diensten noodig. 

Door bemiddeling en op aandringen van Oranje, liet 
Marnix zich overhalen de post van „eerste burgemeester" 
van Antwerpen te aanvaarden, lyelke stad zeer ernstig 
door Parma bedreigd werd. 

De overgave der stad, waartoe Marnix ten slotte 
zich genoodzaakt zag in 1585, berokkende hem veel 
leed, smaad en verguizing. 

Na die gebeurtenis, waarmede de politieke loopbaan 
van Marnix een zoo droevig einde nam,^ trok bij zich 
van 't staatstooneel in stille afzondering terug, achter- 
volgd door booze bedenkingen, welke evenwel onrecht- 
vaardig waren. / 

In de jaren 1590 en 1591 heeft hij de jonge repu- 
bliek nog eenige goede diensten bewezen, door eene 
reis te ondernemen naar de hoven van Engeland en 
Frankrijk, om bekend te maken de geheime plannen 
van Füips van Spanje, welke Marnix uit onderschepte 
brieven had weten uit te vorschen. 

In 1596 verliet hij zijn heerlijkheid te Souburg en 
ging te Leiden wonen, daar de Algemeene Staten hem 
benoemd hadden tot Bijbelvertaler. 

Langzamerhand herstelde zich het geschokte vertrouwen 
in Marnix. Zgne verdiensten werden opnieuw erkend. 



Digitized by 



Google 



94 

Niet lang echter heeft hij zich aan dat werk, dat al 
de liefde van zijn hart bezat en waartoe hij als god- 
geleerde zoo uitnemend geschikt was, mogen wijden. 

Reeds in 1598 kwam de Engel des doods tot hem, 
nam hem de pen uit de handen, en de vermoeide strij- 
der ging in tot de ruste, die hij steeds elders verwacht 
had, blykens zijn lijfspreuk: „Repos ailleurs." 

Waarlijk, deze man had niet vergeefs geleefd. Ge- 
arbeid heeft hij, gewoekerd met de hem zoo rijkelijk 
geschonken talenten, tot den laatsten ademtocht toe. 
Wg vernemen uit zijn vruchtbaar leven wat het geloof 
vermag, niet om Marn\;c te verheffen, en zoodoende hot 
schepsel te eeren boven den Schepper, die te prgzen is 
in eeuwigheid. 

Maar de overdenking van zijn leven moet leiden tot 
verheerlijking van dien God, uit Wien al onze bekwaam- 
heid is, en Wiens kracht alleen in onze zwakheid 
volbracht wordt. 

Arnemuiden. H. L A. Feykes. 



Digitized by 



Google 



HET GELOOP, i) 



Mijne Hoorders! ^De rechtvaardige zal uit geloof 
leven", dat was, zooals ge weet, het woord, dat eens 
licht bracht in de donkere, worstelende ziel van Luther, 
waardoor God hem stelde in de ruimte. En telkens 
en telkens weer Worden we in de H. Schrift op de 
centrale, alles beheerschende beteekeois van het geloof 
gewezen voor het leven van den Christen. Daarom 
kwam het mij niet ongeschikt voor om thans tot u te 
spreken over het geloof. 

En toch doe ik dit met zekeren schroom. Het ge- 
loof toch is zulk een kostelgke gave Gods, in bet hart 
des menschen gewerkt door den H. Geest. Hoe zullen 
wij nu deze gave Gods gaan ontleden met onze men- 
schelijke gedachten en daarvan in onze menschelijke 
bewoordingen eone beschrijving trachten te geven? 
Zullen wij niet juist, hde dieper wg er over nadenken, 
des te meer stuiten op diepten en geheimenissen, die 
voor ons ondoorgrondelijk zijn? En heeft de Heere 
Jezus niet gezegd: „De wind blaast, waarheen hij 
wil, en gij hoort zijn geluid, maar gg weet niet, van- 
waar hij komt en waar hij henengaat, alzóó (d. w. z. 



1) LeziDg, gehouden te Rotterdam gedurende den winter 
1902/1903. 



Digitized by 



Google 



96 

even geheimzinnig) is een iegelijk, die uit den Geest 
geboren is"? (Joh. 3:8.) 

Evenwel mogen wij niet nalaten ook over dat hooge, 
dat heerlijke, dat geloof heet, in onze menschelijke taal 
meer in bijzonderheden te spreken. De H. Schrift 
zelf gaat ons daarin voor. Ea we weten ook, hoe juist 
eene besehrijviog ook in onderdeelen vaak dient tot 
verheldering, tot bevestiging, tot versterking, ja, menig- 
maal tot wekking van het geloof. Moge onze be- 
schrijving, hoe gebrekkig ook, dan maar niet gaan 
b^iten de H Schrift, buiten het Woord onzes Gods. 
Moge Gods Geest u en mij besturen en bewerken bij 
het hooren en spreken. En moge boyenal, wanneer 
onze Koning Jezus Zijne rijen monstert, maar in ons 
dat ware, zaligmakende geloof gevonden worden, zoodat 
Hij het ook ons toeroept: „Mijn zoon, wees welge- 
moed, uwe zonden zijn u vergeven". 

Wat vooral de rechte beschrgving van het ware, 
zaligmakende geloof zoo moeilijk maakt, is dit, dat men 
eenerzgds het wezen van dit geloof vast moet houden, 
terwijl men toch andererzyds niet mag afschrikken de 
zwakken en de kleinen in het geloof. Daarom begin- 
nen wij ook liever niet met eene bepaling, eene definitie 
van het geloof voorop te stelten. Daar zijn velerlei 
gestalteü in het geloof en het valt moeilijk die in ééne 
bepaling samen te vatten (althans bij het begin) zonder 
onduidelijk te zijn. Om nu de moeilgkheid, waarop 
we wezen, eenigszins te ontgaan, spreken we eerst over 
het geloof als vermogen en daarna over het geloof als 
daad^ en wel over beide in verband met de rechtvaar- 
digmaking. 

In de eerste plaats spreken wij dus over het geloof 



Digitized by 



Google 



97 

als vermogen. De oaderscheidin^ tussehen geloof als 
vermogen en geloof als daad werd al spoedig gemaakt 
in de theologie. Eq terecht. Immers, evenals b.Y. het 
spraakvermogen als het ware de grondslag vormt voor 
het spreken als daad, zóó vormt ook het geloofsver- 
mogen de grondslag voor het gelooven als daad • Het 
geloof toch, het ware geloof n.1. (waarvan wij nu voort- 
durend zullen spreken, zonder dit expresselijk er by te 
voegen), is niet maar een voorbijgaande daad, maar het 
is een blijvend iets in de ziel, want er is geen afval 
der heiligen. Nu is het echter duidelijk, dat het geloof 
niet altijd werkt, maar soms geheel sluimert, wanneer 
de geloovige b.v. in een zware zonde valt, zooair 
David en Petrus. En, daarom moet men wel aannemen 
een geloofs vermogen als een bovennatuurlijke, door den 
H. Geest ingestorte hebbelijkheid der ziel, waaruit het 
geloof als daad oprijst. Terecht zegt Comrie tegenover 
degenen, die op Cartesiaansche wijze de hebbelijkheid 
des geloofs loochenen : „Ik zou wel eens van hen willen 
weten, hoe eén geloovige, wanneer de daad des geloofs 
afwezig is, dan toch een geloovige en met Christus door 
het geloof vereenigd blijft, en hoe een gerechtvaardigde 
in Christus gerechtvaardigd blijft, zoo menigmaal hij iets 
anders doet dan Christus tot rechtvaardigheid aannemen?" i) 
Het geloof svermogen of de hebbelijkheid des geloofs 
is dus de wortel, waaruit alle daden des geloofs voort- 
komen, evenals b.v. de erfzonde de wortel is, waaruit 
alle dadelijke zonden voortkomen. Ja, wij kunnen deze 
vergelijking nog verder doortrekken. Evenals de erf- 
zonde in ons een gevolg is van de toerekening van 

1) A. Comrie, Brief over de rechtoaardigmaking des zondaars^ 
Utrecht 1889, bl. 184. 



Digitized by 



Google 



d8 

Adam*s zonde aan ons, i) zóó is ook dat geloofsver- 
mogen in ons een gevolg van de toerekening van 
Christus' gerechtigheid aan ons door God. 

Wanneer Grod zegt van een bepaalden zondaar : „Ik 
spreek u vrg om Christus wille", dan is dit ook waar- 
heid op dat eigen oogenblik, d. w. z. dan wordt aan 
dien zondaar Christus geschonken met al zgne verdien- 
sten en die zondaar wötdt aan Christus verbonden door 
een geestelijken band en die band is het geloof. Op 
het eigen oogenblik waarop God deze vrijspraak doet in 
Zgne goddelijke vierschaar, ontstaat ook in dien zon- 
daar het eerste leven. Dat leven is de wedergeboorte 
en in die wedergeboorte ligt ook dat wondere vermo- 
gen, het geloofsvermogen, dat dan ook aanstonds wer- 
ken gaat, hetzij zwakker, hetzij krachtiger, ^) indien 
die zondaar namelijk tot de jaren des onderscheids ge- 
komen is, want een „geloof zonder de werken", dat 
wil ook zeggen: zonder werkingen van binnen, „is 
dood" (Jac. 2 : 20, 26). En indien die zondaar nog een 
zeer jong kind is, zal het geloofsvermogen zich open- 
baren, zoodra dat kind met eenige bewustheid het evan- 
gelie van Christus leert kennen. 

Die vrijspraak Gods gaat dus logisch aan het geloof 
vooraf, hoewel naar den tijd gerekend beiden samen- 
vallen, omdat wat God zegt aanstonds werkelgkheid 



1) Vg. hierover ons artikel over „De zonde" in jaargang 1901 
van dit tijdschrift. 

2) Dit tegenover de voorstelling, gegeven door Dr. Kuyper in 
Voor een distel een mirt en elders, alsof zulk een zaad der weder- 
geboorte jaren lang absoluut sluimerende zou kunnen zijn. Yg. 
hierover ook de belangrijke uiteenzetting in H. Huisman, Eenige 
grondwaarheden, Appingedam, W. van der Ploeg, 1900. 



Digitized by 



Google 



d9 

wordt. ,Hg spreekt en het is er, Hg gebiedt en het 
staat er". Logisch is dan echter het spreken Gods 
eerst en niet omgekeerd eerst het leven in de ziel, het 
geloofs vermogen, en daaroè, de viijspraak Gods. Zooals 
de Schrift ons immer ook leert in dat woord: „Ik 
zeide tot u in uwen bloede [d. w. z. terwgl gij daar 
nog als een ^doode in uwe misdaden en zonden" neer* 
laagt] : leef" (Ezech. 16:6). Door die vrgspraak Gods 
wordt immers de vloek opgeheven en zoodra de vloek 
opgeheven is van een bepaalden zondaar, wgkt de dood 
en komt het leven. 

Wg leeren dus geen rechtvaardigmaking van eeuwig- 
heid, omdat dan alle uitverkorenen als zijnde vrjjge- 
sprokenen reeds als wedergeborenen ter wereld zouden 
moeten komen, waarvoor geen grond is in de H. Schrift 
en hetgeen door de ervaring luide wordt tegengesproken. 
Doch wg leeren wel, dat er een vrijspraak en dus eene 
rechtvaardigmaking is, die logisch aan het geloof vóór- 
afgaat en wat den tijd betreft met de schenking van 
het geloofsvermogen samenvalt. Dit is wat de Gere- 
formeerde godgeleerden noemden de dadelijke recht- 
vaardigmaking of rechtvaardigmaking in de vier- 
sohaar GodSj waarbij God een bepaalden -zondaar de 
gerechtigheid van Cbristus schenkt en toerekent en 
hem vrgspreekt van schuld. 

Wij voegen hier echter aanstonds aan toe, dat het 
woord „rechtvaardigmaking" in dezen zin in de H. Schrift 
niet voorkomt. De zaak komt wel voor b.v. in het 
aangehaalde tekstwoord: „Ifc zeide tot u in uwen 
bloede: leef", en God kan van wege Zijne gerechtig- 
heid dit alleen zeggen op grond van de toegerekende 
gerechtigheid van Christus, maar de uitdrukking „recht- 



Digitized by 



Google 



100 

vaardigmaking" wordt daarvoor niet gebruikt. Dit 
maant ons dus aan tot omzichtigheid in het gebruik 
van dien term. Duidelijke omschrijving is hier dus 
noodig. Overigens herinneren wg, dat een bepaalde 
term wel in de geloofsleer mag gebruikt worden, al 
komt hij niet in de H. Schrift voor. Zoo is het toch 
ook b.v. met de woorden: „voorzienigheid", „drieëen- 
heid", „voldoening" enz. 

In de H. Schrift komt de uitdrukking rechtvaardig- 
making steeds voor in verband mèt en wel na het 
geloof. De Schrift spreekt van „gerechtvaardigd wor- 
den uit of door het geloof', b.v. in die uitspraak: 
„Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, heb- 
ben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus" 
(vg. Rom. 5:1) en: „Wij besluiten dan, dat de mensch 
door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder de wer- 
ken der wet" (Rom. 3 : 28) De Schrift plaatst de 
rechtvaardigmaking duidelijk nd de roeping, de inwen- 
dige roeping n.1. door den H. Geest, in dat bekende 
woord: „die Hg tevoren verordineerd heeft, deze heeft 
Hij ook geroepen, en die Hij geroepen heeft, deze heeft 
Hij ook gerechtvaardigd'' (Rom. 8 : 30). 

Daar is dus óók een rechtvaardigmaking, een vrijspraak 
Gods, die op het geloof volgt Deze rechtvaardigmaking 
werd, zoodra men de zaak, ook al om dwalingen af te 
snijden, nauwkeuriger begon te onderscheiden i), door 

1) Voor de hervormers zijn beide nog één, vandaar later veel 
verwarring b.v. in den strijd met van Thuynen in *t begin der 
18' eeuw. Belangrijk zou het zijn om de splitsing der twee 
begrippen met de gewichtige gevolgen daarvan ook voor het 
geestelijke leven der gemeente historisch na te gaan. De split- 
sing had hare licht- en hare schaduwzijde. 



Digitized by 



Google 



101 

onze godgeleerden genoemd de lijdelijke rechtvaardig- 
making^ (aldus genoemd, omdat dit ziet niet zoozeer 
op de daad der yrijspraak Gods, als wel op de kennis^ 
die de monsch daarvan in zgn hart oi^tvangt) of de 
rechtvaardigmaking in de vierschaar der conscientie. 
In wezen zijn beide rechtvaardigmakingen één. De yrg- 
spraak Gods is maar één. Doch als dit eeuwige Gods 
komt in den tijd openbaart het zich in verschillende 
momenten. De stemme Gods is één, maar daar is een 
oogenblik, waarop die stemme Gods leven doet ontstaan 
daarbinnen in het hart des zondaars en hem alzoo het 
geloofsvermogen instort, èn daar is een ander oogen- 
blik, waarin die stemme Gods doorklinkt in des zondaars 
bewustzijn en dat geschiedt alleen nè, de daad des 
geloofs^ waardoor de zondaar zich als zondaar enkel 
en alleen aan Christus en Zijne verdienste toevertrouwt 
en zich daarop verlaat, zoodat hij dan met Paulus zeggen 
mag: „Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof 
hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus". 
Nu ligt tusschen dit eerste en dit tweede oogenblik 
soms een zeer korte, soms ook een zeer lange tijd in. 
In het eerste oogenblik is de mensch volstrekt lijdelijk^ 
volstrekt passief, daar dit is het oogenblik der weder- 
geboorte, het oogenblik van de schepping van nieuw 
leven in zijn hart en dus van de instorting van het 
geloofsvermogen. In het tweede oogenblik is de mensch 
ook wel lijdelijk, doch dan zijn er verschillende daden 
des geloofs voorafgegaan, waarbij het lijdelgke en het 
dadelijke ineengestrengeld liggen. De mensch is bij 
deze daden des geloofs niet passief, maar receptief. Hij 
ontvangt Christus en zijne weldaden, die hem in het 
Woord zijn voorgesteld, gelijk een dorstige het water 



Digitized by 



Google 



102 

ontvangt en in zich opneemt en zich er tegelijkertijd 
door verkwikt weet ^) 

Op dit laatste leggen wij nadruk, want de daad des 
geloofs brengt. ook, hetzij dan in meerdere of in mindere 
mate, haar eigen zekerheid met zich. Daarom zegt ook 
Sohnius, een Gereformeerd godgeleerde uit den reformatie- 
tijd: „Het geloof [hij bedoelt hier: het dadelijke geloof] 
verkeert nooit geheel in onkunde omtrent zichzelveu" -). 
En in dienzelfden geest schrijft ook Dr. Bavinck in 
zgn „De zekerheid des geloofs*^ (bl. 70): „Het echte, 
ware weten sluit allen twijfel aangaande zichzelvo uit. 
Het komt tot die zekerheid aangaande zichzelve, niet 
door redeneering, door zelfbespiegeling, door eene logi- 
sche conclusie, maar het licht, dat de kennis over het 
gekende object doet opgaan, valt onmiddelijk op haar- 
zelve terug en verdrijft alle duisternis. Zoo is het ook 
met het geloof. Het geloof, dat waarlijk dien naam 
verdient, brengt zijn eigen zekerheid mede. ... En 
evenals het weten, komt het geloof tot die zekerheid 
aangaande zichzelf niet door logische redeneering, door 
steeds zichzelf te bespieden en na te denken over zijne 
eigene natuur; de „Kritik der reinen Vernunft" is zei 
den aan de bevestiging onzer zekerheid bevorderlijk. 
Maar onmiddelijk en rechtstreeks vloeit de zekerheid 
uit het geloof zelve ons toe; de zekerheid is een wezen- 
lijke eigenschap des geloofs, zij is er onafscheidelijk 
van en behoort tot zijne natuur". 

1) Hij ontvangt; het dus als een (door de wedergeboorte) levend- 
gemaakte, terwijl een doode het langs zich weg zou laten vloeien 
zonder er de minste verkwikking van te genieten. 

2) „Fides nunquam se ipsam ignorat". Vg. Bavinck, Gerefor» 
meerde Dogmatiek, III, bl. 527. 



Digitized by 



Google 



103 

Terecht echter laat Dr. Bavinck hier ter nadere 
bepaling aanstonds op volgen : „Wel Is in de christenen, 
ook zelfs in de allerheiligsten, nog menigmaal met het 
geloof de twijfel gemengd'\ En zoo getuigt ook Junius, 
om uit den reformatietijd met zijn krachtig geloofs- 
bewustzijn nu ook eens naast Sohnius een ander te 
stellen, die blijkbaar sterk gevoelde, wat later ook door 
het piëtisme zoozeer werd ervaren: „dit is de natuur 
van ons geloof, dat het altijd met een zekere twijfeling 
te strijden heeft", en daarbij noemt hij dan het voor- 
beeld van David in zoo menigen Psalm i). Doch tevens 
wgst Dr. Bavinck er dan terecht op, dat het geloof in 
zijne krachtige actie zelf de zekerheid met zich brengt, 
als hij laat volgen: „Maar die twijfel heeft toch uit 
den aard der zaak niet in den nieuwen, maar in den 
ouden mensch zgn oorsprong. Als het voorwerp des 
geloofs onder het licht des Geestes zich plaatst voor 
het oog der ziel, dan wordt door datzelfde licht van 
zelf ook het geloof bestraald en boven allen twijfel 
verheven." 

Onze vaderen plachten dit door een eenvoudig maar 
duidelijk beeld op te helderen. Evenals in de melk, 
zoo zeiden zij, de room begrepen is en deze vanzelf 
bovendrijft, wanneer er geene beroeringen plaats hebben, 

1) Fr. Junius, Op, theol. sel. ed. Dr. A. Kuyper, p. 208. „Hanc 
fidem nos habere scimus I ex testimonio Spiritus S. Rom. 8:15, 
16 : 26, Gal. 4 : 6, 2 Tim. 1 : 12, 1 Joh. 5 : 10, II ex lucta fidei 
cum dubitatione: ea namque est fidei nostrae natura, ut semper 
cum dubitatione aliqua certat. Exemplum habemus in Davide, 
quem non semper pacato fuisse animo, innumerae ipsius Profetae 
quaerimoniae satis ostendunt, Ps. 27 : 14, 31 : 23, 42 : 6, 43 : 5, 
77 : 10, 116 : 7. 



Digitized by 



Google 



104 

zóó is het ook met het geloof en de geloofszekerheicL 
Indien er heftige beroeringen en aanyechtingen zijn, 
dan schijnt de geloofszekerheid geheel weg, maar zuodra 
er weer meer kalmte komt in de ziel, dan verschijnt 
ook de geloofszekerheid weer. Intusschen kan dit alleen 
geschieden ten gevolge van een vernieuwde actie des 
geloofs^ opgewekt door het Woord onder den invloed 
des H. Geestes, waarbij de mensch zich als een arm, 
hulpeloos zondaar alleen op Christus en Zijne verdiensten 
verlaat. Calvijn drukte dit op zijne wijze aldus uit: 
„Alleen in Christus worden wg ons van onze verkiezing 
bewust." „Christus is de deur, wie buiten Hem om 
tot zekerheid wil komen, zal in een doolhof hoe langer 
hoe meer verdwalen." 

Het komt mg voor, dat Comrie, hoeveel goede wenken 
hij ook gaf, over het geheel te veel op het passieve ook bij 
deze daad des geloofs den nadruk heeft gelegd, in plaats 
van op het receptieve. Passief is bloot- lijdelijk^ receptief is 
lijdelijk en dadelijk tegelijk. Ik geloof niet, dat Comrie 
hier de oorspronkelijke hervormers op zijne hand heeft i). 



1) Comrie laat soms onder piêtistischen invloed m. i. de kracht 
van het levende "Woord Gods, inzonderheid waar het valt in 
„toebereide aarde^', te weinig tot zijn recht komen. Hij stelt 
daardoor de zaak te mechanisch en te weinig organisch voor en 
geeft daardoor aanleiding, dat de wedergeborene, de hongerende 
en dorstende naar de gerechtigheid, gaat wachten op een bij- 
zonder gevoel of teeken of woord naast Gods Woord om daardoor 
vrijmoedigheid te ontvangen om te mogen gelooven in Christus. 
Comrie scheidt dan te veel Woord en Geest, datgene dat God 
vereenigd heeft in den gewonen loop der dingen (vg. Dordsche 
leerrfgcls^ III en IV, 17). Beter is m. i. de voorstelling o. a. van 
Brakel en Appelius {Leer der Hervormde Kerk) en de oudere 
godgeleerden. Vg. hierover ook Bavinck a. w. 526. 



Digitized by 



Google 



105 

Beter en meer de reformatorische lijn voor! zetten de 
schijnt mij toe a Marck en a Brakel op dit punt, die 
beiden, omdat zij het receptieve, en dus ook het dadelijke 
element in het geloof meer tot zijn recht lieten komen, 
op den plicht om te gelooven i) ook zeer strengen en 
emstigen nadruk leggen. 

1) Op dit punt heerscht veal misverstünd. Men meent vaak, 
dat de verkiezing en bijzondere voldoening (alleen voor de uitverko' 
renen) eigenljjk de algemeene roeping^ die tot alle hoorders des 
evangelies behoort uit te gaan en blijkens de ganscbe H. Schrift 
inderdaad tot allen uitgaat, buitensluit. Men meent dan, dat de 
algemeene roeping eigenlijk ook de algemeene verzoening (dat 
Christus voor allen gestorven zou zijn) onderstelt. Dit is echter 
onjuist en allerminst Gereformeerde leer. Appelius lost deze 
moeilijkheid op, wanneer hij zegt (De Hervormde Leer, 1769, 
bl. 248, § 230): „De uitwendige roeping verricht God door de 
uitwendige verkondiging van het evangelie .... In die uitwendige 
roeping lokt Hij den zondaar om dien voorgestelden weg der 
zaligheid te kennen, te gelooven, te kiezen en te bewandelen. 
God verklaart hier niet wat Hij zelf doen wü^ maar wat de zondaar 
doen moet. De zondaar heeft niet alleen volkomene vrijheid om 
tot Christus te komen, maar is er ook toe verplicht. Dit wordt 
in de uitwendige roeping ernstig en welmeenend aangedi ongen. 
. . . . Zg verklaart aan niemand, dat Christus voor hem gestorven 
is, of dat Christus gewillig is en het voornemen heeft om hem in 
U bijzonder zalig te maken. Dat wordt eerst aan hen die gelooven 
door de belofte van 't Evangelie betuigd. Zij belooft aan niemand 
de zaligheid, dan onder voorwaarde van geloof, hetwelk geene 
verklaring is van Gods voornemen, wat Hij doen wil, maar alleen 
van den samenhang tusschen geloof en zaligheid, en van onzen 
plicht om door den weg des geloof s de zaligheid te zoeken»'''' 

Evenzoo zegt a Brakel (Redelijke godsditnst, I, Hfdst XXXII, 
§ 3); „De vorm, H ware wezen des geloófs, bestaat niet in het 
vertrouwen, dat Christus mijn Zaligmaker is. Want .... God 
heeft wel allen, die het Woord hooren, geboden te gelooven, 
maar niet allen geóoden te gelooven, dat Christus zijn Zaligmaker is, 



Digitized by 



Google 



106 

Zooak wij reeds zeiden : in het eerste moment ia de 
mensch volstrekt -passief, volstrekt-lijdelijk, omdat hij 

daartoe is niet één tekst in den Bijbel te vinden, zoodat het 
enkel inbeeldingen zijn te gelooven, dat iedereen gelooven moet 
dat Christus zjjn Zaligmaker is; hij zou leugen gelooven en zou 
met zulk eene inbeelding ter helle varen. Gelooven, dat Christus 
mijn Zaligmaker is, is verzekering^ welke een vrucht des geloof s is, 
die meerder of minder kan zijn, ja geheel weg zijn, terwijl toch 
het ware geloof blijft en terwijl hij zelf een waar geloovige blijft." 
Het geloofd waartoe elk zondaar wordt geroepen en dus verplicht, 
is volgens k Brakel het „zich toevertrouwen aan Jezus", waaraan 
dan straks bij meerdere oefening de verzekering wordt verbonden, 
„dat Jezus mijn Zaligmaker is". Hij zegt (§ 26): „dit deze alle 
blijkt dan klaar, dat de eigeniijke daad des gdoofs niet bestaat in 
het toestemmen van de evangelische waarheden en beloften, maar 
in het vertrouwen op Jezus, in zich Hem toe te vertrouwen'\ En 
verder (§ 33): „Hij vertrouwt zijn lichaam, zijne ziel, zijne zalig- 
heid aan Christus toe; hij laat het op Hem aankomen, hij laat 
zich dragen van Christus, hij leunt, hjj steunt op* Hem, en of 
bij nog geea vrede, geene verzekering heeft, en of hij geslingerd 
wordt door vrees en bestrijdingen zich opdoen, evenwel zet hij 
zich op Hem, hij verlaat zich op Hem, hij is bezig met de daad 
van vertrouwen, het zich aan Hem toe te vertrouwen, te oefenen. 
Ziet dit Jes. 28 : 16, Jes. 10 : 20, Jes. 48 : 2, Jes. 50 : 10, 
'Ps. 2 : 12. Hieruit volgt de verzekering, het vertrouwen, dat Christus 
zijn Zaligmaker is; al oefenende het geloof, al biddende, al wor- 
stelende, maakt hij de sluitreden op, schouwende dkn op de daden 
des geloofs, waarvan de ziel bewust wordt, dèn op de volheid 
van Jezus, dkn op de beloften en hare zekerheid; dus besluit 
hij: Jezus is mijne en ik ben Zgne, Hoogl. 2 : 16. Waarop de 
Heilige Geest somtijds zeer krachtig het zegel zet, Eph. 4 : 30. 
Hieruit volgt stilte, vrede, bljjdschap, vergenoeging, waarvan wij 
terstond in de vruchten des geloofs zullen spreken. Doch deze 
vruchten van verzekering, vrede enz. vindt de ziel niet altijd, 
die worden dikwgh belet, dan door zwakheid des geloofs, dan 
door bestrgdingen". 



Digitized by 



Google 



107 

zichzelven het geloof niet geven kan. Het geloof is ia 
volstrekten zin „een gave Gods^\ zooals de apostel zegt. 
Dat is ook het eigenlijke oogenblik der wedergeboorte, 
de roeping yan de ziel ten leven. Doch zoodra er leven 
gewekt is, komt ook de actie^ de handeling. En tot die 
handeling moet de ziel worden geprikkeld door het 
Woord, door het bevel: „Geloof in den Heere Jezus 
Christus en gij zult zalig worden." En dat bevel moet 
in al zijn beslistheid ook uitgaan tot de on wederge- 
borenen i), tot degenen, die het geloofsvermogen nog 
niet bezitten, èn omdat wij de wedergeborenen van de 
onwedergeborenen niet kunnen onderscheiden, èn ook 
vooral omdat God wel degelijk volgens Vr. 9 van onzen 
Catechismus van den mensch mag eischen, wat hij 
niet doen kaUj aangezien hij oorspronkelijk vóór den 
val wel gelooven en op God betrouwen kon, maar 
door zijne moedwillige ongehoorzaamheid zichzelven en 
al zijne nakomelingen van die goede gave heefc beroofd. 
Ook onze Catechismus wijst terecht zoowel op het 
lijdelijke als op het dadelijke, beter nog het receptieve 
van het geloof, wanneer hij zegt : „Worden alle menschen 
wederom door Christus zalig? Neen zij, maar alleen 
degenen, die Hem door een oprecht geloof ivorden 

Vg. ook over de hier bedoelde kwestie Dordsche Leerregels, 
III en IV, § 8 V7. Ook de strijd tusschen Amesius en Maccovius, 
of God soms aan den mensch gebood „eene onwaarheid voor 
waar ke houden", door den laatstgenoemde ten onrechte bevesti- 
gend beantwoord, hangt hiermede samen. Zie Dr. A Kuyper Jr., 
Johannes Maccovius, Academisch proefschrift. 

1) Hierbij de wedergeboorte van de uitverkorenen te veronder' 
stellen is gansch onnoodig, ja, beslist tegen de H. Schrift, zooals 
bijv. uit £z. 37 duidelijk blijkt. Vg. hierover ook Huisman, a. w. 
bl. 13 vv. 



Digitized by 



Google 



108 

ingelijfd (zie hier het louter lijdelijke element, dat het 
eerste oogenblik vertegenwoordigt) èn al zijne weldaden 
aannemen (ziehier het dadelgke of receptieve element, 
dat op het eerste moet yolgen uit den aard van het 
leven zelf, dat immers niet zonder werking kan zijn, 
want ook in dit opzicht geldt: „het geloof zonder de 
werken is dood"). 

A Marck drukt dit alles op zijne gewone, fijn onder- 
scheidende wijze aldus uit in zijn y^Merg der Christelijke 
godgeleerdheid'' (1705, bl. 640): „Wij aarzelen niet 
de vertrouwende toepassing des geloofs te noemen een 
gevolg van de rechtvaardigmakende daad des geloofs, 
zeer verschillend in volkomenheid, geenszins altgd tegen- 
woordig in den geloovige, door tusschenkomende aan- 
vechtingen des Satans, beschuldigingen der wet, ver- 
leidingen des vleesches, voortvloeiende uit de dadelijke 
rechtvaardigmaking ; waarbij men evenwel voegen 
moet, dat déze toepassing is een daad des geloofs in 
zijn meerdere volkomenheid^ bij manier van plicht 
dengenen betamende, die Christus terecht aannemen, en 
de lijdelijke rechtvaardigmaking voorafgaande en 
werkende''. 

Daar kan dus, hierop moet wel gelet worden, tusschen 
de dadelijke rechtvaardigmaking (justificatio activa) 
of rtchtvaardigmaking in de vierschaar Gods en de 
lijdelijke rechtvaardigmaking (justificatio passiva) i) 

1) Toen men het eerst de justificatio aldus begon te onder- 
scheiden, verstonden niet alle theologen onder deze termen het- 
zelfde, hetgeen ligt tot verwarring aanleiding geeft. Zie hierover 
bv. Heppe, Dogmaük der reformirten Kirche, Er heerschte blijk- 
baar geruimen tgd onzekerheid op dit punt. Het hangt samen 
m. i. met den overgang van de Gereformeerde Kerk uit de objec- 



Digitized by 



Google 



lod 

of rechtvaardigmaking in de vierschaar des gewetens 
geruimen tijd inliggen. De stemme Gods in den hemel: 
„gij zijt gerechtvaardigd", wanneer God Zijne uitver- 
korenen aanziet in ontferming en hen kent (Ex. 2 : 25), 
wordt niet aanstonds in het geweten van den begena- 
digden zondaar duidelijk vernomen. Wel heeft die 
stemme Gods aanstonds het leven ten gevolge in die 
zondaarsziel, maar die stem klinkt nog niet aanstonds 
met volle helderheid door tot het bewustzijn van dien 
begenadigde. Dat tijdsverloop is afhankelgk allereerst 
van het welbehagen Gods, maar dan ook, menschelijk 
gesproken, van allerlei belemmeringen in het hart van 
den zojidaar of in de omstandigheden om hem heen. 

Als bij een kind de dadelijke rechtvaardigmaking 
reeds plaats grijpt in zijn prilste jeugd en het dienten 
gevolge reeds vroeg wordt wedergeboren, dan kan uit 
den aard der zaak het dadelijke geloof zich niet eerder 
vertoonen dan wanneer dat kind tot de jaren des onder- 
scheids begint te komen. Zóó was het b.v. bij een 
Obadja, die zeggen kon: „Ik nu dien den Heere van 
mijne jeugd aan". 

Doch ook wanneer bij iemand pas op vohvassen 
leeftijd de dadelgke rechtvaardigmaking en dus ook 
de wedergeboorte plaats grijpt, dan kan er nog zeer 
veel verschil zijn in het tijdsverloop tusschen die dade- 
lijke rechtvaardigmaking in de vierschaar Gods en de 



tieve in de subjeotieve periode (analoog is de overgang van de 
oude Kerk uit het christologiëche [Athanasius] in het anthropo- 
logische [Augustinufi] tijdvak). Dr. Kujper tracht ons weer terug 
te leiden tot het objectieve, winst doende met hetgeen de subjec- 
tieve periode leerde^Hierin bestaat ongetwgfeld zijn verdienste. Doch 
wij kunnen zijne stellingen m. i. niet zonder kritiek overnemen. 



Digitized by 



Google 



110 

Igdelijke rechtvaardigmaking in de vierschaar der con- 
scientie. Bij deo moordenaar aan het kruis bv. duurde 
dat tijdsverloop maar zeer kort. Toen God in ontfer- 
ming op hem neerzag en hem rechtvaardigde in Zijne 
vierschaar, kwam de moordenaar tot inkeer en reeds 
zeer kort daarna, toen Jezus op zijne bede tot hem 
gezegd had: „Heden zult gij met Mij in het Paradijs 
zijn", en toen hij dit geloofde^ werd hij gerechtvaar- 
digd in de vierschaar zijner consciëntie door het geloof. 
Iets langer duurde die tgd bij Paulus, van wien we 
lezen, dat hij na de verschijning des Heeren op den 
weg naar Damascus, die hem tot verandering bracht, 
drie dagen lang noch at, noch dronk en maar, aldoor 
biddende was tot den Heere. Toen had dus de recht- 
vaardigmaking in de vierschaar Gods reeds plaats ge- 
had en het gevolg daarvan was leven in Paulus' 
ziel, waardoor hij waarlijk kon bidden. Doch pas 
uk die drie dagen, toen Ananias hem het evangelie 
had verkondigd en hij dit geloofde^ kwam hij tot 
ruimte en werd alzoo gerechtvaardigd in zijne con- 
sciëntie, zoodat hij toen kon juichen: „wij dan ge- 
rechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij 
God door onzen Heere Jezus Christus". Zeer lang 
duurde dat tgdsverloop intusschen bij een Jacob. van 
wien we mogen gelooven, dat hij bij Bethel, toen God 
hem verscheen en zeide: „Ik zal met u zijn", het eer- 
ste leven in zijne ziel ontving, hetgeen ook wel blijkt 
uit zijn leven daarna, vergeleken bij vroeger. Doch er 
was in de 20 jaren bij Laban nog veelszins een hinken 
op twee gedachten bij Jacob. Tot een doorbrekende, 
besliste bekeering en volkomen geloofsovergave aan de 
genade Gods met algeheele wegwerping van zichzelven 



Digitized by 



Google 



111 

in dat: „Ik ben geringer dan al deze weldadigheid en 
dan al deze trouw, die Gij aan uwen knecht gedaan 
hebt") — daartoe kwam het pas bij Pniêl, waar bij 
na die allerdiepste worsteling met den Heere een zegeo 
verkreeg en werd gerechtvaardigd in zijne consciëntie 
en dan ook als teeken . daarvan den nieuwen naam 
Israël ontving. Als voorbeeld van zulk een langen 
tgd van zoeken en van bekommernis, waarin het leven 
reeds aanwezig is, zonder hetwelk er geen waarachtig 
zoeken kan zijn (vg. ook Dordsche Leerregels^ III en 
IV, Verw. d. dw. § 4), maar de bewustheid der recht- 
vaardiging in het geweten door het geloof in Jezus 
nog wordt gemist, kan meo ook noemen de Moorsche 
kamerling. 

Tusschen die beide recbtvaardigmakingeo, of liever 
die beide momenten der rechtvaardigmaking, de dade- 
lyke en de lijdelgke rechtvaardigmaking, liggen nu de 
verschillende daden des geloofs, waarin het bij de 
wedergeboorte ingeplante geloofsvermogen tot uiting 
komt. 

Deze daden des geloofs nu worden opgewekt onder 
de werking des H. Geestes, die echter zooals onze 
Dordsche leerregels terecht zeggen van bet Woord niet 
op afgetrokken wijze gescheiden mag gedacht worden 
(Leerregels^ III en IV, § 17), door het Woord Gods, 
Daarom zegt de apostel dan ook: „Het geloof (daar- 
mede bedoelende het dadelijke geloof) is uit het ge- 
hoor, het gehoor door het Woord Gods" (Rom. 10 : 17). 
Het Woord Gods brengt onder normale omstandigheden 
het geloofsvermogen in beweging. Evenals een kind, 
dat gehoor bezit, acht geeft, zoodra het een eenigszins 
krachtig geluid ontwaart, zóó geeft ook hij, die met 



Digitized by 



Google 



112 

het geloofsvermogen is begaafd, op geestelijke wijze 
acht op het Woord Gods en neemt de waarheid Gods 
in meerdere of in mindere mate in zich op. Soms 
is dit geloofsvermogen reeds van te voren (in de 
prilste jeugd) in de ziel gewerkt, doch zeer dikwgis 
ook wordt dat geloofsvermogen pas geschonken onder 
de prediking ^), opdat de mensch achter zijne natuurlgke 
onmacht zich te minder zou verschuilen en al vast maar 
zou beginnen met eerst te luisteren naar de prediking. 
Immers, dat eerste ontstaan van het geloofsvermogen is 
evenals alle ontstaan van leven zeer geheimzinnig. Het 
is er meestal^ eerdat de bewuste persoon zelf er nog 
kennis van heeft -). Wie zal zeggen, waar de fijnste 
wortelvezel van een boom zich in de donkere aarde 
verliest? Wie zal den oorsprong des levens naspeurenP 
Zóó is het ook op het gebied van het wedergeboren 
leven door den H. Geest Het is en blgft eene zeer 
geheimzinnige zaak. Terecht zeggen onze Dordsche 
leerregels (III en IV, § 13) en dat mogen we bij al 

1) Dr. Kuyper op voorgang van Voetius (Disput, selectae, De 
statu electorum ante conversianem) en anderen, meent, dat de 
wedergeboorte alleen bij uitzondering op lateren leeftijd plaats 
heeft. De piëtisten en methodisten meenen juist het omgekeerde. 
De waarheid zal hier, dunkt my, wel in het midden liggen. Ook 
geloof ik, dat, daar de Heere met harmonie pleegt te werken, 
de wedergeboorten in de prille jeugd meerdere zullen zgn in een 
tijdvak, waarin de Kerk in krachtigen bloei verkeert. Doch het 
argument in Voor een Distel een mirt en elders voorkomende, dat 
het bevel: „bekeert u'* tot onwedergeborenen on ohmachtigen 
geen zin zou hebben, moet m. i. als onschriftuurlijk met kracht 
worden bestreden. Vg. hierover bv. den strijd van Appelius tegen 
Jansonius (De Hervormde leer 1769). 

2) Vg. ook bv. Aeg. Francken, Kern der Christ, Utr,, XXIH, vr. 16. 



Digitized by 



Google 



113 

onze beachouwiogen, die alleen de zaak, toorzoovei^ 
Gods Woord licht geeft, trachten te benaderen, nooit 
vergeten: „De wijze van deze werking kunnen de ge- 
loovigen in dit leven niet volkomenlijk begrijpen." 
Treffend heeft ook de Heere Jezus zelf dit aldus uit- 
gedrukt: „De wind blaast, waarheen hg wil, en gij 
hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt 
en waar hij henen gaat, alzóó (d. w. z. even geheim- 
zinnig) is een iegelijk, die uit den Geest geboren is" 
(Joh. 3: 8). 

Menigmaal, vooral wanneer iemand op volwassen 
leeftgd wordt wedergeboren, hebben ook tal van voor- 
bereidende schikkingen plaats, die aan de eigenlijke 
wedergeboorte, de inplanting van het geloofsvermogen, 
voorafgaan op de wijze, zooals dat in het visioen van 
Ezechiêi (Ez. 37) is aangeduid, waar we lezen, dat elk 
been kwam tot zijn been, dat er spieren en een huid 
overheen werd getrokken, doch met de uitdrukkelgke 
bijvoeging, dat er nog geen geest in was (vs. 8). 
Wij wijzen hierop, opdat men niet al te spoedig een 
zekere bekommering en verslagenheid aanzie voor een 
vrucht van wedergeboorte. Men kan soms eene be- 
kommering in menschen bespeuren, die toch feitelijk 
nog alle tvaarachtig geestelijk karakter mist, zooals 
bv. bg Jacob, toen hij vóór de verschijning Gods te 
Bethel wel begeerig was naar den zegen der eerst- 
geboorte, doch op een gansch wereldsche wijze i). 

1) Hoe ver zulk een zieletoestand gaan kan, waarbg men als 
het ware komt tot aan de wedergeboorte toe, zonder dat er toch 
van werkelgke wedergeboorte sprake kan zijn, blijkt uit Hebr. 
6 : 4 — 6» hetgeen ons dus tot ernstige waarschuwing en zelf be- 
proeying beschreven is. 

8 



Digitized by 



Google 



114 

Üoch hierover spreken wij thans niet We wijzen 
er alleen op om aan te duiden, dat de werkingen Gods 
ook in dit opzicht naar Zijn vrijmachtig welbehagen 
verschillend zijn. Bij den een geschiedt de werking 
om zoo te spreken meer van buiten naar binnen 
(zooals in Ez. 37, zooals bij Jacob vóór Bethel), om 
daarna van binnen uit alles nieuw te maken, bg den 
ander geschiedt de werking meer aanstonds van binnen 
naar buiten (zooals bij den Moorschen kamerling en bij 
degenen, die wedergeboren zijn in hunne jeugd). Doch 
wij spreken nu over de daden des geloofs, dus over 
datgene, dat alleen uit de weder geboor te j uit het ge- 
loofsvermogenj voortkomen kan. 

Dit geloofsvermogen dan, zeiden we, wordt in wer- 
king gezet door het Woord Gods. Als de bazuin des 
Woords maar geen onzeker geluid geeft, dan wordt 
openbaar, wat Jezus zeide: „Mijne schapen hooren Mgne 
stem." De wedergeboorte toch komt tot stand of wordt ook, 
indien zij reeds was in het kinderbart, tot verdere ont- 
wikkeling gebracht door het Woord Gods, gelijk Petrus 
zegt (1 Petr. 1 : 23): „Gij zijt wedergeboren door het 
levende en eeuwige blijvende Woord Gods^ en zooals we 
ook lezen bg Jacobus: „Naar Zijnen wil heeft Hg ons 
gebaard door hel Woord der waarheid'^ (Jac 1 : 181, 

Zoo wordt dan ook het geloufsvermogen, dat in de 
wedergeboorte gegeven is, in werking gezet door het 
Woord Gods, en wel door dat Woord in Zgne beide 
hoofddoelen, luet en evangelie i). Eerst zal de daad des 



1) In deze beide hoofddeelen word vooral in den hervormings- 
tgd heel hefc "Woord Gods terecht sa&mgevat. Zie b v. Ursinus' 
Schatboek en Calvijn^s Institutie» 



Digitized by 



Google 



115 

geloofs, waarmede het Woord Gods als waarachtig wordt 
aanvaard, allicht nog zeer gering zgn en ongevormd. 
In dezen eersten staat brengt het geloof dan ook nog 
geen troost aan. Integendeel, daar is veeleer verlegen- 
heid der ziel, een onbeschrijflijk gevoel van armoede, 
een inzicht in hare ellende gelijk nimmer te voren, 
een vreezen van den toorn Gods, die in de wet over 
den zondaar wordt gedreigd En al oefent dit geloof 
nog geen zaligmakende, vertroostende kracht, het is 
toch wel zaligmakend van aard. Het is geen schijn- 
geloof, het is ook niet een bloote voorbereiding, want 
ware geestelijke kennis, ook van de wet, is alleen ddar, 
waar wedergeboorte is (1 Cpr. 2 : 14) het is het ware 
geloof in zijn eerste ontluiking. Ja, daar is meestal in 
den oprecht-bekommerde (Matth. 5 : 6. Vg. Dordsche 
Leerr., III en IV, Verw. d. dw § 4), ook reeds een zeker 
geheimzinnig besef daarvan, dat God een bijzonder 
werk met hem begonnen heeft, al kan en mag hem 
dit nooit genoeg zijn. In dit opzicht geldt reeds van 
dezen eersten trap des geloofs, wat Sol;inius zegt: 
„Het geloof verkeert nooit geheel in onkunde omtrent 
zichzelven." 

Uit den aard der zaak is dit geloof het eerst bezig 
met de wet, die alleen den mensch kan ontdekken aan 
zichzelven en zoo in hem den honger en dorst naar 
gerechtigheid doet ontstaan, en derhalve naar Jezus 
zelven, die hem reeds uit het evangelie bekend is. 
Deze honger en dorst naar de ware gerechtigheid is 
de noodzakelijke keerzijde van de droefenis over de 
zonde in den oprecht-bekommerde en duidt tevens het 
verschil aan met den onoprecht-bekommerde als bv. Kaïn 
of Judas. Bij de vrees voor de wet is toch tegelijk 



Digitized by 



Google 



116 

liefde tot de wet. De wet is hem wel ten doode 
(Ron). 7 : 11, 2 Cor. 3 : 7), maar toch heeft hij haar 
lief (Bom. 7 : 22;. Dat kan niet anders en zoo doet de 
liefde tot de gerechtigheid hem ook in oprechtheid zijn 
eigen doemvonnis onderschrijven en tevens, waar Gods 
evangelie dien uitweg hem opent, hongeren en dorsten 
naar Jezus Christus, in Wien de ware gerechtigheid is. 

Doch nu kan de wet alleen niet waarlijk levend 
maken. De levendmaking geschiedt door het gansche 
Woord Gods, d. i. door wet en evangelie in verband 
met elkander, waarbij intusschen aan het evangelie de 
voornaamste plaats toekomt, waarom het dan ook vaak 
alleen als zoodanig in de H. Schrift wordt genoemd. 
Zonder de wet kan intusschen het evangelie niet 
worden verstaan en aangenomen, want „door de wet 
is de kennis der zonde (Rom. 3 : 20)". Nu kan de 
wet niet verder brengen dan tot een gevoel van ge- 
mis en hoogstens tot een begeerte naar iets anders^ 
doch meestal is dit laatste reeds door het evangelie 
gewekt, dat immers tegelijk met de wet Gods wordt 
verkondigd. 

Doch de wet als zoodanig kan nooit brengen tot 
leven in vollen^ heerlijken zin, d. i. tot leven, dat 
innerlijk vertroost en dat zich openbaart naar buiten. 
De wet, die ten leven was voor den mensch in den 
staat der rechtheid, is nu door de zonde ten doode 
geworden (Rom. 7 : 13 en 8 : 3, 2 Cor. 3 : 6^). De 
wet werpt neer. Het is de j^bediening des doods*^ 
of „de bediening der verdoemenis*\ zooals de apostel 
haar noemt (2 Cor. 3:7 en 9). En in dien zin 
schrijft hij dan ook: „Indien er eene wet gegeven 
ware, die machtig was levend te maken, zoo zou waar- 



Digitized by 



Google 



117 

lijk de rechtvaardigheid uit de wet zijn" (Gal 3 : 21). 

Dit wil echter niet zeggen; dat in den bekommerde, 
die door de wet verslagen is over zijne zonden, nog 
geenerlei leven zou zijn, neen, want een waarachtig 
treuren kan alleen vrucht zijn van een wederbarend 
werk des Geestes in het hart (Matth. 5 : 4). Maar het 
wil dit zeggen, dat de ziel dan nog geen leven geniet 
in den vollen, eigenlijken zin des woords, omdat zij 
wordt neergedrukt en niet opgeheven^ niet vertroost 
en omdat alzoo ook het leven niet naar buiten open- 
baar kan worden. Dit eigenlijke van het leven, dat 
het leven pas tot leven maakt, dat de ziel opbeurt, 
vertroost en in de vrijheid der kinderen Gods doet wan- 
delen, — dit leven wordt alleen het deel van de ziel, 
die gelooft in' het evangelie, d. i. die door de kracht 
des H. Geestes op grond van Gods belofte voor den 
gansch verlorene in zichzelven (1 Tim. 1 : 15) aan 
den Heere Jezus als haren Zaligmaker zich overgeeft 
en Hem met al Zijne weldaden aanneemt. 

Daarom zeiden we ook, dat het evangelie de voor- 
naamste plaats bekleedt bij de levendmaking des zon- 
daars, zooals uit tal van Schriftwoorden duidelijk blijkt, 
bv. uit dat bekende: „Het evangelie is een kracht 
Gods tot zaligheid een iegenlijk die gelooft". (Rom. 
1 : 16; vgl. ook Dordtsche Leerregels IH en IV, 
§ 5 en 6). 

Pas waar het evangelie wordt aanvaard, komt dus 
het geloof tot zijne eigenlijke (altijd hier op aarde be- 
trekkelijke) volkomenheid, tot zijne normale gestalte. 
Het aannemen van het evangelie is dus de daad des 
geloofs in zijne eigenlijke volkomenheid. Al wat vooraf- 
ging was slechts het beginnend geloof, hier komt 



Digitized by 



Google 



118 

het geloof tot zijn eigenlijk einddoel i). Daarom volgt 
ook op dit geloof aanstonds de lijdelijke rechtvaardig- 
making of rechtvaardigmaking in de vierschaar des 
gewetens, waarbij de ziel tot ruimte komt, waarbij men 
rust op de aangenomen belofte Gods en, hetzij dan met 
meerdere of mindere klaarheid, de stemme Gods in zijn 
binnenste verneeoit: „Uwe zonden zijn u vergeven". 



1) Treffend zegt Galvgn in het Bchoone hoofdstuk III van 
boek III zijner Institutie, waarin hg handelt over de verhouding 
van bekeering en geloof, van wet en evangelie (§ 1 5) : „Waarlijk, 
de godzaligen gevoelen, hoedanige straffen de beschaamdheid, de 
schande, het zuchten, het mishagen aan zichzelven en dé andere 
gewaarvrordingen zijn, die uit de ernstige overweging der zonden 
geboren vrorden. Laat ons echter gedenken, dat vrij de maat 
hebben te houden, opdat de droefheid ons niet verzvrelge; omdat 
de ontstelde gewetens nergens meer toe geneigd zijn dan tot 
vranhoop. En door dezen vond dompelt de satan al degenen, die 
hij door de vrees voor Qod nedergeveld ziet, meer en meer in 
dien diepen kolk der droefheid, opdat z{j nimmer zouden opstaan. 
De vrees kan wel niet te groot zjjn, die in ootmoed eindigt en 
niet vrgkt van de hoop op vergeving. Nochtans moet, volgens 
het bevel des Apostels (Hebr. 12: 3) altijd worden verhoed, dat 
de zondaar, tervrijl hij zich tot mishagen aanzet, door al te grooto 
vrees overstelpt, bezwgke; vrant zoo wordt God ontvloden^ die 
ons in den weg van boetvaardigheid tot zich roept. Hiervan 
wordt ook eene nuttige vermaning gelezen bij Bernardus: De 
droefheid wegens de zonden is noodzakelijk, zoo zjj maar niet 
altyd duurt. Mgn raad is dat gij b{j wijlen den voet afwendt 
van de kwellende en benauwende herinnering uwer wegen, en 
henentreedt tot het vlakke veld van de bigde herdenking van 
de weldaden Gods. Laat ons honig mengen onder den alsem, 
opdat ons de heilzame bitterheid gezondheid moge aanbrengen, 
als zg gedronken zal worden, getemperd met de ingemengde 
zoetigheid; en als gg van uzelven gevoelt in nederigheid, zoo 
gevoelt ook van den Heere in goedheid.*' 



Digitized by 



Google 



V9 

Dit 18 de verzegeling door den Geest, waarvan de 
apostel spreekt in Epheze 1 : 13: „in welken gg ook, 
nadat gij geloofd hebt, zijt vergezeld geworden met 
den H. Geest der belofte", dien H. Geest, die de 
getuigenis Gods aangaande onze rechtyaardigmaking 
uit den hemel overbrengt in ons hart door middel van 
het Woord en die het herhaalt telkens weer, wanneer 
wij, met berouw over onze dageljjksche zonden, tot 
Christus en Zijn alverzoenend bloed zijn gevlucht. Dit 
is hetzelfde, waarvan Paulus elders zegt: „Gods Geest 
getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn" 
(Rom. 8: 16) en „Gij hebt ontvangen den Geest der aan- 
neming tot kinderen, door welken wij roepen: „Abba, 
Vader" (Rom. 8 : 15). 

Doch al is dit nu het geloof in zijne volkomenheid, 
daarom zijn wij toch gehouden het geloof, ook in zijne 
nog ongevormde en onvolkomene gestalte, als waar 
geloof te erkennen. 

Zooals bekend is, is er vroeger in onze Eerk strijd 
gevoerd over de vraag, of hongeren en dorsten naar 
Christus reeds als geloof mocht worden beschouwd. 
Sommigen ontkenden dit, anderen bevestigden het. De 
eersten wezen op den Catechismus (Yr. 21), die als 
element van het geloof noemt „een zeker vertrouwen, 
dat mij al mijne zonden vergeven zijn". Zij waakten 
ervoor, dat men de geloofszekerheid niet uit het begrip 
van het geloof zou wegnemen. De laatsten wezen echter 
op de ervaring, die doet zien, dat ook ware Christenen 
ook in de oefening des geloofs toch meermalen bedoeld 
vertrouwen missen door aanvechtingen des Satans als 
anderszins. Zij waren er dus op bedacht om ook voor 
de bekommerden en voor geloovigen, die tijdelijk de 



Digitized by 



Google 



129 

bewustheid der geloofszekerheid misten, den naam van 
jfgeloovigen*^ te vindiceeren ^). 

Mij dunkt, dat beide partijen een gewichtig element 
van waarheid vertegenwoordigen, maar dat het niet 
onmogelgk is beiden te verzoenen. Indien men maar 
goed onderscheidt, gelijk wij straks trachtten aan te 
geven, tusschen de dadelijke rechtvaardigmaking in de 
in de vierschaar Gods bij de wedergeboorte of inplanting 
van het geloofsvermogen en de lijdelijke rechtvaardig- 
making in de vierschaar der consciëntie, dan zullen 
m. i. vele moeilijkheden in de bepaling van het geloof 
vervallen. Elke uiting van het geloofsvermogen. hetzij 
dan zich voornamelijk richtende op de wet of op het 
evangelie (want geheel gescheiden komen deze twee 
nooit voor, daar zij behooren tot het ééne Woord GodSj 
dat den zondaar wordt voorgesteld), moet dan geloof 
genoemd worden. Doch uit den aard der zaak kan 
men dan onderscheiden tusschen het geloof in zijne meer 
of zijne minder volkomene gestalte, of ook om eene 
voor de praktgk wel bruikbare (hoewel misschien minder 
nauwkeurige) spreekwijze over te nemen: tusschen het 
wezen en het welwezen des geloofs. Deze laatste 
onderscheiding is het eerst gemaakt door Gromarus en 
door velen overgenomen, o.a. door k Brakel, die daarover 
zeer behartigenswaardige dingen heeft geschreven. 

Ook Comrie tracht beide partijen te verzoenen, als hij zegt 
in zijn mtnemeniABC des geloofs(hl. 116): „wij merken 



1) Dat deze strijd van groot praktisch belang is, springt in 
het oog vooral ten opzichte van het gebruik van het H. Avond- 
maal, „hetwelk Christus alleen voor Zijne geloovigen verordend 
heeft* \ naar luid van het Formulier, 



Digitized by 



Google 



121 

op, dat alles wat wij over het hongeren en dorsten 
gezegd hebben, niet zoozeer de allerwezenlij kste daad 
des geloofs te kennen geeft, welke bestaat in een dade- 
lijk aannemen van Jezus en overgeven van zichzelven 
aan Hem, dat is meerendeels een reikhalzen daarnaar. 
Ondertusschen gelooven wg, dat er geloof in is. Want 
wg hebben voor ons zulke goede gedachten van een 
verdorven natuur niet, dat wij zouden denken, dat die 
zulke kruiden zou voortbrengen als deze aanhoudende 
en uit den zielegrond voortkomende, krachtige en ruste- 
loozo begeerte naar Jezus". Evenzoo zegt ook Dr. F. 
G. Kleyn in zijn Het leven van Christus in den geloovige 
(bl. 85) : „Dat neemt niet weg, dat ook de zoogenaamde 
bekommerde een geloovige is, naardien hij alle ver- 
wachting van eigen kracht heeft laten varen, en geens- 
zins het vertrouwen op het verbond der genade maar 
wel den troost des geloofs bij hem ontbreekt. Evenwel 
staat het te bezien of niet teveel aan deze bekommerd- 
heid wordt toegegeven en of men er niet al te lijdelijk 
onder blijft. Dan geeft men toch voedsel aan het klein- 
geloof, dat van nature in den mensch woont en zooveel 
kwaad berokkent Maar gelijk deze ommekeer geruimen 
geruimen tijd duren kan, zonder tot een staan in de 
ruimte te komen, zoo gebeurt het ook wel dat de ver- 
andering in zeer korten tijd tot beslissing komt. Hoe 
het zijn moge, van het oogenblik af, dat zich de 
eerste sporen daarvan vertoonden^ moet men in 
hijhelschen zin van geloof spreken'^\ 

Ten slotte halen we hier nog de woord.en aan van 
iemand, wien het blijkbaar evenzeer te doen is om de 
geloofszekerheid (in reformatorischen zin) te handhaven 
als om den bekommerde tegemoet te komen, nl. van 



Digitized by 



Google 



122 

Dr. Kohlbrugge, die bij de woorden van den Catechis- 
mus, „dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving 
der zonden geschonken is", dit aanteekent : „Dat neem 
ik, arme zondaar, met hartelijk vertrouwen op Gods 
belofte aan; een anderen grond heb ik niet en wil 
ik ook niet hebben, deze grond alleen houdt in eeuwig- 
heid stand .... God zelf is het, die uit loutere barm- 
hartigheid door Zijnen H. Geest op grond van Zgn 
Woord en Zijne belofte, waarin Hij den in zichzelf 
verlorene Christus belooft en voorhoudt, terwijl Hij mij 
getrokken heeft en trekt met almachtige liefde en 
onwederstandelijke genade en vaderlijke goedheid ; God, 
zeg ik, is het, die mij het y^mijn*^ leert uitspreken, zoodat 
ik, ofschoon sidderend en bevend, met zielevreugde, 
Christus en Zijne heilsverdiensten in mij opneem, ont- 
vang en aan mij toegeëigend vind, en Hem belijdende 
Hem mijzélven toeëigen" i). 

Juist omdat het geloof in zoo velerlei gestalten zich 
vertoont, is het zoo moeilijk ééne samenvattende be- 
paling er van te geven. Men zegt zoo licht te veel of 
te weinig en alleen wanneer men, zooals Kohlbrugge 
doet, te kennen g'^eft, dat alleen „sidderend en bevend", 
d. i door zieleworstelingen heen, de ware gestalte 
des geloofs wordt bereikt èa vastgehouden, dan vat 
men zoowel het een als het ander samen -)• Terecht 
laat Dr. Kohlbrugge dan daarop nog iets verder volgen 



1) F. W. Cuno, Der heidelberger Catechismus erklarf, S. 76, Prag, 
J. Otto, 1897. 

2) In o vereenb temming hiermede is dan ook de terecht ruime 
avondmaalspraktgk bij de volgelingen van Kohlbrugge (evenals by 
de hervormers) in tegenstelling met de meer piëtistisoh-gezinden. 



Digitized by 



Google 



123 

om te kennen te geven, dat de zaak daarmede voorde 
geloovigen niet is afgeloopen : „ De overal bezige werk- 
zaamheid des zaligmakenden geloofs is Christus in het 
geloof aannemen^ steeds weer opnieuw aannemen en 
in 'herbaalde verlegenheid steeds weer opnieuw om- 
vatten." 

Om nu een en ander praktisch duidelgk te onder- 
scbeiden, komt het ook mij het best voor om te onder- 
scheiden tusschen het wezen en het welwezen des ge- 
loofs. Wat de Catechismus beschrijft in Antw. 21 is 
dan het welwezen des geloofs, nl. het zekere [vaste] 
vertrouwen, dat Christus mgn Zaligmaker is en dat 
mij mgne zonden vergeven zijn. Het wezen des geloofs 
bestaat dan in het hongeren en dorsten naar Hem 
en het aanvankelijk toevlucht nemen tot Hem op 
grond van het evangelie i), waarbij die vertrouwende 
toepassing, hoewel reeds eenigszins in die daad gegeven, 
toch nog in haar volheid wordt gemist en alleen na 
worsteling des gebeds en geloofsoefening verkregen kan 
worden. Doch wij voegen er dan aanstonds bij met de 
woorden van a Marck, strak reeds aangehaald, dat ,,deze 
toepassing is een daad des geloofs in zijn meerdere 
volkomenheid, bij manier van plicht dengenen be- 
tamende, die Christus terecht aannemen." 

Immers in Gods Woord ligt genoegzamen grond 
voor deze vertrouwende toepassing voor den bekommerde. 
Hg mag niet naast Gods Woord nog een bijzondere 



1) Het onderscheid tusschen toevluchtnemend geloof en verzekerd 
geloof is het eerst gemaakt door Gomarus en daarna door velen 
overgenomen. Yg. Bavinek, Gereformeerde Dogmatiek, III, bl. 
456 en 523. 



Digitized by 



Google 



124 

openbaring verlangen voor zich persoonlijk ,^Wel wordt 
niet de naam persoonlijk genoemd, doch de zondaars 
worden geroepen bij hun zondaarsnaam, gelijk ge- 
schreyen staat: „Dit is een getrouw woord en alle 
aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld ge- 
komen is om de zondaren zalig te maken" (1 Tim. 1 : 15). 
En dit behoort voor den bekommerde genoeg te zijn. 
Daarom moet hij God bidden om krachtiger geloof en 
ook zijn ongeloof met schaamte en droefheid voor den 
Heere belijden. Hij moet zichzelven gedurig voor oogen 
houden : „Die God niet gelooft, heeft Hem tot een leuge- 
naar gemaakt" (1 Joh. 5 : 10). Natuurlijk kan alleen 
de H. Geest ten slotte den doorslag geven en ons de 
waarachtigheid van Gods Woord zóó op de ziel binden, 
dat wij tot deze krachtiger geloofsuiting komen, doch 
dit is op eiken trap des geloofs zoo. Daarachter mag 
dus niemand zich verschuilen en zich houden, alsof 
Gods belofte in het evangelie als zoodanig niet volko- 
men genoegzaam ware voor den zondaar, die zich als 
een verlorene in zichzelven heeft leeren kennen 

En nu, M. H., veel en velerlei is daar aan onze 
gedachten voorbijgegaan, waar wij zoo spraken over de 
natuur des geloofs. Wij hebben het zoo gevoeld, dat 
wij over zooveel slechts stamelen kunnen. „Wij kennen 
ten deele en wij profeteeren ten deele". Moge de zaak 
zelf echter maar door u en mij worden gekend bij 
ervaring. Dat is het, waarop het ten slotte aankomt. 
Het geloof is en blijft een mysterie, in zijn begin, in 
zijn voortgang en zijn voleinding, want „het geloof is 
een gave Gods^^ in volstrekten zin. Moge ook onze 
poging om iets van deze mysteriën te zeggen, dan 
maar daartoe gestrekt hebben om ons onszelven te doen 



Digitized by 



Google 



125 

kennen in onze armoede, ook in de armoede zoo menig- 
maal van ons ongeloof, maar ook om God te verheer- 
lijken in den rijkdom Zijner ontferming in Christus 
Jezus juist voor arme zondaren en in Zijn levend en 
eeuwigblijvend Woord der genade en der verzoening 
en der vertroosting, Zijn evangelie, dat j^een h^acht 
Gods is tot zaligheid een iegelijk, die gelooft^\ 
Rotterdam, P. J. Kromsigt. 



Digitized by 



Google 



BOEKBEOORDEELING. 



Van Strijden en Overwinnen^ door Ralph 
CoNKOR. Voor Nederland bewerkt door W. van 
Nes (vertaler van de Novellistische Werken 
van Jan Maclaren) Rotterdam, J. M. Bredée. 

Een boek uit den vreemde billijk te beoordeelen, is 
zeer moeielgk. Nu eens vergeten wg de spreuk: 
„'slands wijs, ^slands eer*'. Dan weer hebben wg een 
dwaze voorliefde voor al het uilheemsche, ook voor 
het minder goede. Laat ons maat houden in het prg- 
zen en misprijzen. 

Het bovenstaande boek is bovendien amerikaanseh. 
Het verplaatst ons in Canada. Eu in Amerika is alles 
groot, ook deugd en ondeugd. De Enakieten wonen 
in dat land. 

De schrijver is een man. „De stijl is de man". Hij 
heeft een kloeke, mannelijke zegswgs. En helder als 
glas. Het komt mij voor, dat de vertaling een uiterst 
moeielgk, en gelukkig geslaagd werk moet heeten. 
Slechts enkele engelsche uitdrukkingen, als half- back 
(blz. 2) en buckskin broncho (4), bleven onvertaald. 
Moet „tegenstrgdige dwaalleer" (103) niet „antinomi- 
aansche dwaalleer" wezen? 

Ook om den inhoud mag het een prettig lezend boek 
heeten. Ik doorlas het met klimmende belangstelling. 
Onwillekeurig krggt men personen en zaken lief. 

Het komt mij voor, dat de predikant Graig de hoofd- 
persoon is. De heer van Nes noemt hem een strgd- 
baar held. Wat ijvert deze leeraar vóór Christus en 
het zielenheil, en tegen den drank! Hij is de ver- 
persoonlijking van het v^oord uit den Hebreênbrief: 



Digitized by 



Google 



127 

„Het Woord Goda moet het eiod zijn van alle tegen- 
spreking." Hij vertrouwt op het Woord, en gelooft 
aan Christus' zondaarsliefde, onvoorwaardelgk. Een 
zeldzaam verschynsel tegenwoordig, zelfs onder recht- 
zinnigen. Het Gereformeerde formeele hoofdbeginsel, 
„Niets dan naar het Woord". 

„Volhouden"! zei Craig. . . ; „Het is een moeielgke 
strgd, een lange strijd, een eervolle strijd"! en toen, 
het hoofd verheffende, „maar elke man, die vierkant 
op Hem vertrouwt, en Hem aanneemt als Heer en 
Meester, komt uit dien strijd als overwinnaar"! (128). 

Deze strijd is de geheelonthouders-strijd. De titel 
van het bo%k, Yan strijden en overwinning, en de titel 
van Hoofdstuk III, Waterloo, Onze strijd, Zijn over- 
winning, kenmerken geest en strekking van heel het 
werk. Een krachtige propaganda voor de geheelont- 
houding, in den vorm van een boeiend verbaal. 

Als men dit boek zoo leest, vraagt men zich onwil- 
lekeurig soms af: Doen de hollandsche predikanten niet 
te weinig aan het opruimen van de steenen der ergernis, 
vooral van den steen drankzucht? Maar ook: Zien 
amerikaansche predikers niet te veel in de drankzucht 
den eenigen steen des aanstoots, de eenige zonde P Ook 
hier is de deugd het juiste midden tusschen twee 
uitersten. 

De tweede hoofdpersoon is Mevrouw Mavor, een be- 
koorlgke weduwe met heerlijk stemgeluid, de trouwe 
bondgenoote van dominee Craig, die ten laatste met hem 
huwt. Haar lied bedwingt de drankzucht in mijnwer- 
kers en houtbouwers. Ik wil natuurlgk op haar lof en 
roem niets afdingen, en nog minder gaarne de vrouwen 
mij tot vijandinnen maken. Maar zg wordt zóó geest- 
driftig, bijna als een hemelsche verschijning, beschreven, 
dat ik zou willen vragen: Zijn er zulke vrouwen? 

Zelve is Mevrouw Mavor „Wagner aanbiddend" (66). 
„Het was geen wonder, dat de mijnwerkers Mevrouw 



Digitized by 



Google 



128 

Mavor aanbaden" (73). Wat een zinnelooze, afgodische 
overdrijving, een zonde tegen het eerate gebod. 

Aangrijpend door zijn eenvoud is het gebed van den 
mijnwerker op blz. 121. Vooral dat slot: „O Jezus 
Christus"! en zijn oude, ijzeren gelaat begon te trillen 
en twee dikke tranen kwamen langzaam over zijne wan- 
gen rollen — „^9 ^ijn een armzalige troep, ik bén 
de slechtste van den troep, en wij zijn bezig den vreg 
te zoeken. Wijs ons, hoe wij terug kunnen keeren. 
Amen." 

Zulke „eenvoudigheden" en spannende passages ko- 
men er meer in het boek voor. 

Het slot bevredigde mij minder, 't Is wat nevelachtig. 
Waarom moet Mevrouw Mavor twee jaar in Engeland 
vertoeven, en waarom zoo veel geheimzinnigs in haar 
huwelijk met dominee Craig? 

En — mag ik dit wel verzwijgen? — de godsdienst 
van dit boek is bijbelsch getint, en is alles behalve 
bijbelsch. Hier en daar een bijbeltekst Altoos een 
onvoorwaardelijk voor waar houden van bijbelwoorden. 
Een bijbelsche tint. Maar op de alles beheerschende 
vraag: Wat moet ik doen om zalig te worden? geeft 
het boek geen bijbelsch, maar een modern, roomscb, 
heidensch antwoord. Van wedergeboorte uit den H. 
Geest, van geloof in Christus uit genade geschonken, 
van Gods kracht in ons volbracht, las ik nergens. 
Daarentegen van strijd tegen de zonde, juist wat de 
oude Heidenen elkander ook aanprezen, is dit boek 
vervuld. Alles behalve bijbelsch. Van een doode komen 
enkel doode werken voort. 

Wat hier dan ook geloof heet, is geenszins het ware 
Christelgke geloof, al wordt er ook de naam onzes 
Heeren aan verbonden. De lezer oordeele Op blz. 255 
spreekt de heer Graeme het geloof van dit boek uit. 

„Toen vertelde hij hun de geschiedenis van den ouden 
Nelson, van de dagen af, dat de oude man aan de 



Digitized by 



Google 



129 

kust geweest was, tot het einde toe. Hg vertelde bet 
goed De zware strgd en het overwinnend leven en 
de zelfopoffering en de gevoelige beschrgving van den 
dood werkten op deze mannen, die den strijd liefhadden 
en zelfopoffering wisten te waardeere n. 

„Daarom geloof ik in Jezus Christus en daarom 
noem ik het een misdaad 'Zijn Naam te misbruiken."" 

Hier staat dus met zoo vele woorden, dat het zien 
van eens anders strgd tegen de drankzonde het geloof 
werkt, en grond des geloofs is. „Daarom geloof ik." 

Hooren we nu dezen „geloovige'* 2 bladzijden verder. 

„Qraeme aarzelde en zei toen: 

„Ik heb eigenlijk geen geloofsbelijdenis, vrienden, en 
ik weet werkelijk niet, hoeveel ik geloof. Maar" — 
en hij stond nu op — „ik weet, dat goed, goed is en 
kwaad is kwaad en goed en kwaad is niet hetzelfde. 
En ik weet, dat een mensch dwaas is, wanneer hij het 
kwade aanhangt en verstandig, wanneer hij het goede 
liefheeft en" — de stem werd zacht — „ik geloof, 
dat God ieder helpt, die wenscht te breken met het 
kwade. Ik heb elke dwaasheid geproefd" — en zijn 
hand bewoog zich heen en weer over glazen en fles- 
Bchen — „en al wat er bij behoort, en ik heb er mee 
afgedaan" ". 

Welke brave Heiden zou deze geloofsbelijdenis niet 
beamen? Ieders consciëntie weet deze dingen. 

De Christelijke geloofsbelijdenis luidt geheel anders 
Wij weten, en niet: Ik weet werkelgk niet, hoeveel ik 
geloof. „Wij weten, dat de Zoon van God gekomen 
is, en heeft ons het verstand gegeven — let op dit 
„gegeven" — dat wg den Waarachtige kennen" (1 Joh. 
5 : 2a). Vandaar : „Ik geloof in God den Vader, en in 
Jezus Christus, en in den H. Geest'*. Hallelujah! Ik 
geloof, krachtens eigen zalige zielservaring, de verge- 
ving der zonden. Die zonden vergeving is de kern onzes 
geloofs. Niet onze zondenstrgd. 

9 



Digitized by 



Google 



130 

VaD mijn betrekkelijken lof voor dit boek trek ik 
niets in, maar toch moet mijn eindoordeel luiden: Tot 
mijn diepe smart is dit Christelijk boek in zgn gods- 
dienstigen grondslag misleideod. Het verzwijgt het 
wonder der wedergeboorte, en in 't algemeen de boven- 
natuurlgke, onbegrijpelijke, zaligmakende werkingen 
van Gods Qeest in het gemoed des zondaars, zonder 
welke niemand den goeden strijd des geloofs strijdt. 
Het noemt het geloof, nog wel het geloof in Jezus 
Christus, maar bedoelt dan niet wat ieder Christen met 
dat woord bedoelt, het zekere vertrouwen dat hem uit 
genade om Christus' wil de zonden van God vergeven 
zgn, maar bedoelt met de uitdrukking „geloof" een 
erostigen strgd tegen één bepaalde zonde, een aanvan- 
kelijke zelfoverwinning, en een zekere vage, voor geen 
nadere aanduiding vatbare, betrekking tot Christus. „Ik 
heb eigenlijk geen geloofsbelijdenis, vrienden, en ik 
weet werkelijk niet, hoeveel ik geloof". Zulk een 
„geloof" bezaten de deugdzame Heidenen oudtgds ook. 
Alleen het godsdienstig tintje was anders. 

Omdat nu eenvoudige lezers deze principiëele wijzi- 
ging van het begrip „geloof" niet aanstonds doorzien, 
en immers zondenstrijd ieders lof inoogst, acht ik de 
strekking van dit goed bedoelde boek misleidend. On- 
bekeerde lieden, die ernstig aan zelfverbetering doen, 
worden in den waan gebracht en gesterkt, dat zij ge- 
loof bezitten. Een zielverdervende dwaling. 

Dominee Craig, zeide ik zoo even, buigt onvoorwaar- 
delijk voor het Woord van God. Dat is zijne eere. 
Maar dat deze leeraar het Woord wel bezigt om de 
zonde te bestrgden, maar niet om tot geloof te bewegen, 
geloof in den bgbelschen zin, is mij toch niet ontgaan. 
Zijn Schrift is een hoogst eenzgdige Schrift. Een ge- 
heelonthouders bijbel. 

In dit boek komt het Woord van God dan ook niet 
voor als het middel ter bekeering — allerlei natuurlijke 



Digitized by 



Google 



131 

middelen verrichten diensten — noch als het instru- 
ment, waardoor God tot het geloof beweegt. De ervaring 
maakt wijs. Daarentegen leert de Schrift: „Het geloof 
is uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods" 
(Rom. 10 : 17). 

Op een los blaadje papier, in mijn exemplaar voor- 
komende, liet de vertaler aangaande dit boek drukken : 
„Het is de godsdienst van Jan Maclaren." Er kon bg- 
gevoegd zijn : „maar niet de godsdienst der H. Schrift." 

In het Voorbericht verklaart de heer van Nes vrij 
scherp: „Voor hen, die den Verloren Zoon veroor- 
deelen, die Maclaren niet durven aanbevelen ter lezing, 
is het boek niet geschreven. Dit is- voor hen die milder 
denken een reden te meer om zich in de uitgave te 
verheugen." 

Wij moeten niet „milder" denken dan God in Zijn 
Woord. Een boek is publiek eigendom, bekend en ge- 
lezen door alle menschen. Het doet mij oprecht leed, 
dat ik Maclaren niet durf aanbevelen ter lezing. 

Bameveld. Dr. F. J. Los. 

J. H. Landweer, L. G. C. Ledeboer^ in zijn 
leven en arbeid geschetst^ Leiden, D. Donner. 

Door allerlei omstandigheden is evenals enkele andere 
ook dit ons ter aankondiging gezonden boek tot ons 
leedwezen nog steeds onbesproken gebleven in ons tijd- 
schrift. Men wijte dit niet aan den inhoud, maar enkel 
aan die omstandigheden. Want het is inderdaad een 
goed stuk werk, dat hier voor ons ligt, en wie dit 
boek leest, bemerkt aanstonds, dat er veel werk van 
deze biographie is gemaakt. Al de geschriften van L., 
die de schrijver ongetwgfeld meermalen niet zonder 
moeite kon machtig worden, heeft hij verzameld. Boven- 
dien heeft hij gebruik gemaakt van tal van berichten 
van personen, die Ledeboer hebben gekend en min of 



Digitized by 



Google 



132 

meer intiemen omgang met hem hadden. Verder zijn 
kerkelgke bescheiden, die licht konden verschaffen, ijverig 
geraadpleegd. Zoodoende hebben wij ten slotte gekregen 
eene omvangrijke, degelgke biographie van Ledeboer, 
die met de bg lagen 198 blz beslaat. 

Hiermede is eene belangrijke leemte in onze kerk- 
historische literatuur aangevuld. Totnogtoe bestond er 
geen dergelijke wetenschappelijke biographie van Lede- 
boer. Het boek, dat voor ons ligt, leert ons den 
vromen en in allerlei opzicht merkwaardigen Ledeboer 
grondig kennen en geeft ons tevens een belangrgke 
bgdrage voor de histoire contemporaine van de Kerk 
van Christus in Nederland. Deze biographie, die zich 
aangenaam laat lezen, is leerzaam uit meer dan een 
oogpunt en is daarom vooral aan predikanten zeer ter 
lezing en bestudeering aan te bevelen. Het voornaamste 
uit Ledeboer's geschriften wordt gememoreerd, de pak- 
kendste gedeelten geciteerd, zoodat we tevens een 
duidelijk beeld krijgen van geheel zijne geestesrichting, 
hetgeen van beteekenis is voor allen, die ons Gerefor- 
meerde volk ook van onze dagen nader begeeren te 
leeren kennen. 

Na eene „Inleiding", beschrijft Ds. Landwehr in 
verschillende hoofdstukken : „jeugd en opvoeding, het 
verblgf aan de Academie, de predikant van Bonthuizen, 
zgn strgd met de Befturen, Ledeboer en de Afge- 
scheidenen, Ledeboer en Budding, Ledeboer en Van 
der Linden, Ledeboer en de Ledeboerianen, Ledeboer's 
geschriften (proza), Ledeboer's geschriften (poëzie), Lede- 
boer's levensavond en dood". Daarop volgen de bijlagen, 
bevattende vooral kerkelijke stukken (bl. 177 — 198). 

Noode missen wij in deze biographie een eenigszins 
uitvoerigen totaalindruk van Ledeboer's persoon. De 
elementen daarvoor liggen wel in dit werk verspreid, 
maar zij werden niet tot een geheel samengevoegd. De 
laatste twee bladzijden toch kunnen daarvoor niet gelden. 



Digitized by 



Google 



133 

Ook maken de verspreide opmerkingen van L.'s persoon 
op ons een eenigszins onvasten indruk. Het is alsof 
de schrijver zelf niet geheel in het reine is met den 
persoon van L. en ook zijne vrienden te veel wil ont- 
zien. En toch zou het w^zen op L.'s gebreken zgne 
vrienden ongetwijfeld minder hinderen, indien die ge- 
breken tevens in verband met geheel zgne persoonlgk- 
heid werden verklaard. 

Ledeboer was in de eerste plaats een man van ge- 
moed, niet van verstand. Treffend zegt hg van zich- 
zelven: „ik ben geen systematisch mensch, slecht genoeg 
voor een predikant, al mijne kennis moet ik onmiddelijk 
verkrijgen, of het is anders niets voor mijne ziel" 
(bl. 148). Daardoor treedt het „inwendige Woord", 
bekend uit de geschiedenis der Wederdoopers, bij hem 
meermalen te sterk op den voorgrond en houdt hij het 
verband met het „uitwendige Woord" niet altgd vast. 
Aan Van der Linde antwoordde hij op diens vraag, of 
hg hem tot bedienaar des Woords wilde ordenen, dat 
hg „daar niets voor had". Toen van der L. vroeg, of 
hg, indien dit zoo bleef, zou weigeren hem te ordenen, 
antwoordde L. : „dan zou ik handelen volgens plichf\ 
waarmede hij schijnt bedoeld te hebbeu, dat hij het 
dan zou laten afhangen van het besluit der kerkelijke 
vergadering, waaruit dus blgkt, dat L. zijn subjectief 
standpunt niet per se zou willen doorvoeren, maar, zich 
richtende naar het „uitwendige Woord", het kerkelijke 
standpunt zou laten gelden. 

Het kerkelijke worstelde in Ledeboer met het sub- 
jectivistische. Dat vinden we overal bij L. En daaruit 
moet m. i. veel verklaard worden, ook zijne verhouding 
tot de Ned. Herv. Kerk en tot de afscheiding. Het 
komt mij voor, dat de teekening en vooral de verkla- 
ring van L.'s kerkelgk standpunt in deze biographie 
is mislukt. Merkwaardig blijft altijd het „ Woord aan 
mijne gemeenté*\ dat L. in 1841, eenigen tijd na zgne 



Digitized by 



Google 



134 

ontzetting als leeraar der Hervormde Kerk, heeft uit- 
gegeven en waarin hij schrijft: „Betreurenswaardig is 
de toestand der gemeente. Mijns is de grootste schuld ! 
Wat ik er van zien mag, ten mynen opzichte wil ik 
het eerste openbaren of aan den dag leggen. En dat 
is: „vleeschelijk begonnen, vleeschelijk voortgezet, en 
de Heere verhoede dat het niet worde: vleeschelijk 
geëindigd. Yleeschelijk begonnen, op menschen gesteund. 
God uit het oog en hart verloren. Menschelijk ge- 
werkt. Alles buiten het Woord, zonder voorafgaand 
onderzoek, beproeving, vasten en bidden; zonder God 
en zonder Zgn zegen. Het is tevergeefsch op bouwen 
ons toegelegd, als de Heere zelf het huis niet bouwt". 

Ds. Landwehr legt zich geheel neer (bl. 70) bij de 
verklaring van Dr. Kuyper in de Heraut van lö86, 
die deze en dergelijke uitlatingen bg Ledeboer, die 
nogal eens voorkomen, hieruit verklaart „dat iemand 
zich volkomen helder van wat onze ouden noemen zijn 
„zaafcsgerechtighoid" bewust kan blijven, ook al kwgnt 
men weg onder de ongerechtigheid van zijn persoon 
in die zaak". Deze onderscheiding is in dit verband 
meer spitsvondig dan juist. Ook de would-be-triomfan- 
telijke wijze, waarop Dr. Kuyper met deze „oude" onder- 
scheiding Ds. Wildeboer, die de woorden van L. in 
den kerkelijken strijd had aangehaald, tegentreedt, kan 
dit feit voor den nuchteren en bedaarden lezer geens- 
zins verbergen Immers, „ouderlingen aangesteld", „be- 
sluiten genomen", dit gold juist de „zaaA:sgerechtigheid", 
dit gold ganschelijk niet de wijzey waarop dit alles door 
Ledeboer persoonlijk geschied was. 

Wil men in de woorden eene volstrekte veroordeeling 
lezen van al wat L. vroeger g<^daan had tegenover de 
Ned. Herv. Kerk, dan gaat men ongetwijfeld te ver 
en blijft het volstrekt onverklaarbaar, dat L. toch met 
de stichting van Ledeboeriaansche gemeenten voortging. 
Doch wel is eene heel wat ingewikkelder psychologische 



Digitized by 



Google 



135 

verklaring noodig dan die, welke Dr. Euyper gaf in 
de snelheid van het polemisch debat met Ds Wildeboer. 
Dat Ds. Landwehr dit bg rustiger historisch onder- 
zoek niet inzag, pleit niet voor zijn psychologisch inzicht 
in deze zaak. En dat komt naar mijne bescheiden 
meening weer daaruit voort, dat Ds. Landwehr niet 
genoeg voelt van den geweldigen strgd, die er voort- 
durend in L. valt waar te nemen tusschen zgn gevoel 
voor de historische continuïteit der Kerk en zijn door 
gemoedsindrukken vaak heen en weer geslingerd sub- 
jectivisme, dat terecht reageerde tegen den vervallen 
toestand der Eerk. L wist zijne gedragslijn niet goed 
te bepalen, door de praktik zag hij zich genoopt tot 
inconsequenties, waarover hij zich herhaaldelijk in zgn 
geweten beschuldigd gevoelde, maar nooit heeft hij de 
abnormale werkelijkheid aanvaard en er een passend 
systeem voor gemaakt. Hg bleef zijne kerkjes als 
j^noodhulpen^^ beschouwen, vandaar zijn verschil met 
van der Linde over het „kerken bouwen", hetgeen hij 
blgkbaar niet wilde, (bl. 109, blijkbaar heeft Ds. Land- 
wehr merkwaardigerwijze het principe, dat daarachter 
school, niet begrepen, toch wordt het door vergelijking 
met den brief van van der Linde op bl. 112 en 113 
duidelgk genoeg). Nooit heeft hg zich kunnen vinden 
vinden in het systeem van y^de vrije kerk in den vrijen 
staaV\ maar steeds heeft hg het oude Gereformeerde 
ideaal vastgehouden op dit punt. Vandaar dat onder 
zgne volgelingen nog de meeste besliste voorstanders te 
vinden zijn van art. 36 onzer Geloofsbelijdenis. Van- 
daar dat hg zelf reageerde tegen het beginsel van de 
„vrije scholen ' en was voor. de Gereformeerde staatsschool 
onder kerkelijk toezicht (bl. 107 en 128). 

We hebben dus in L. een beslist Gereformeerd karak- 
ter van het echte oude type, die het oude Gereformeerde 
ideaal van vóór de revolutie hoog hield, hier en daar 
sterk doorkruist door een subjectivisme, dat een gevolg 



Digitized by 



Google 



136 

was van zijn al te weinig onder de discipline van zijn 
verstand staande gemoedsleven. Dit laatste maakte dat 
hij niet genoeg gevoel had voor kerkelijke orde. Daar- 
door is de tucht en orde in de Ledeboeriaansche ge- 
meenten gering. Uit dit gemis aan kerkelijk leven 
vloeit voort, dat er geen rechte vrijheid is, dat men 
komt onder de heerschappij van personen^ zoowel van 
leeraren over gemeenten als van gemeenten over leeraren 
en dat men strijdt over nietigheden als oude Psalm- 
berijming 1), dragen van mutsen door vrouwen, het 
hebben van „teveel wit voor de borst" bg de mannen 
enz. Uit dat subjectivisme komt het ook voort, dat 
L. vaak tot zonderlingheden (ver gedreven originaliteiten) 
verviel, die dikwijls onschuldig doch ook meermalen 
kwetsend en afstootend waren. Terecht zegt Ds. L. 
op het einde van zijne m. i. uitnemend geslaagde paral- 
lel van Ledeboer en Budding: „Ledeboer en Budding 
zijn twee eigenaardige figuren geweest, singulier in 
allee, maar zijn daarom ook de geestelijke vaders gewor- 
den van singuliere gemeenten, waarin zich helaas meer 
dan een bevindt, die van meening is dat buitengewoon 
en godzalig woorden zijn van ongeveer dezelfde betee- 
kenis." 

Sympathiek is vooral dit in L., dat hij niettegen- 
staande zijne originaliteit en bijzondere persoonlijke 
geestelijke gaven toch niet zelf trachtte te heerschen, 
maar als van zelf terugtrad bij de majesteit van het 
Woord, dat hij bracht. „Het komt ons voor", schrijft 



1) L. stelt eerst de berijming, welke men in zijne gemeenten 
wilde gebruiken, vrij, later niet meer (bl. 105). M. i. moet hierbij 
rekening gehouden worden met invloed van Van der Groe (die 
meer dan eens door Ds. L. onder de lievelingsschrljverB van L. 
met Smijtegeld wordt genoemd) die immers in een zijner leer- 
redenen de voorspelling had uitgesproken, dat met de toekom- 
stige reformatie der kerk ook de oude psalmberijming van Datheen 
weer binnen hare muren zou weerklinken. 



Digitized by 



Google 



137 

Ds L. en deze karakteristiek schynt ook ons juist naar 
wat we soms vernamen, dat B. meermalen geheerscht 
heeft en niet gediend^ geheerscht namelijk niet door het 
Woord, maar door persoonlijken invloed en dat deed 
Ledeboer nooit. Ook deze had veel ontzag, maar hij 
heerschte nooit. Al zijn invloed had Ledeboer te dan- 
ken aan ziJQ heiligen ernst en zijn streng rigorisme.'' 

De positie van Ledeboer maakt een dergeüjken indruk 
op ons als die van Koelman, doch de laatste heeft 
strenger gewaakt dan de eerste tegen alle stappen, die 
tot afscheiding van de Kerk zouden kunnen leiden. 

Leerzaam blijft het leven van Ledeboer in menigerlei 
opzicht voor Hervormden (Gereformeerden) en „Gere- 
formeerden" (vg bl. 90) samen en wg blijven daarom 
Dr. L. dankbaar voor zijne uitnemende, met zooveel 
zorg bewerkte biographie, waarin de feiten zoo volledig 
en objectief worden weergegeven, al verschillen wy in 
de verklaring van sommige feiten van den geachten 
schrijver. Mogen nu in onze dagen Ledeboer's volge- 
lingen maar steeds meer behartigen wat L. tot verscheidene 
catechisanten, blijkens verschillende getuigenissen, zeide : 
^de groote kerk is onze „kerk", als de waarheid daar 
weer verkondigd wordt, moet gij daarheen" (bl. 71). 
Dit getuigenis, waarvan wij de juistheid niet betwijfelen, 
past geheel in L.'s geheelen gedachtengang. Immers, 
bij het begin der moeilijkheden zeide hij reeds van de 
Ned. Herv. Kerk: „Het [dit huis] is het onze en God 
zal het ons weergeven op Zijnen tijd en de vganden 
verdrijven" (bl. 66). 

Waarlijk, Ledeboer is een kloek strgder geweest voor 
het oude, Gereformeerde ideaal. Al moge hij meermalen 
inconsequent zijn geweest, hij hield toch onder alles 
vast aan het ideaal van de eenheid der Kerk, de een- 
heid ook van de uitwendige openbaring van het lichaam 
van Christus, „De echte moeder'\ zoo riep hij uit in 
1843 en hij karakteriseerde daarmede feitelijk zijn ge- 



Digitized by 



Google 



138 

heele kerkelijke positie, y,wilde het kind niet hebben 
gedeeld'' (bl. 88) i). 

R. P. J. Kromsigt. 



Vereenigdj door Enka. Rotterdam, P. A. 
Daamea 1901 -^). 

Het doel eener boekbeoordeeling mag niet zijn, een 
Bcbrgver honing om den mond te smeren, het publiek 
te misleiden, en een geschrift ruim debiet te verzekeren. 
De taak des beoordeelaars is, den auteur door afbrekende 
en opbouwende critiek te sterken, den lezer licht en 
schaduw te toonen, en een boekwerk onpartijdig te 
toetsen aan eigen eerlijk aangehangen beginselen. Ook 
de criticus worde getrouw bevonden. 

Ik acht het mijn plicht, Enka's voorliggenden arbeid 
veelzins. te misprijzen Niet des heeren Daamen arbeid. 
Want het boek ziet er aantrekkelijk uit. Maar wel wat 
Enka leverde. 

Zij schrijft een frisschen, vrij gespierden en duidelijken 
stijl. Maar wat mg gedurig hinderde, was het gedurig 
aaneen koppelen van 2, 3, 4, van 5 of 6 woorden. „Licht 
leven, pijn-gedachten, heide-eenzaamheid" (blz. 32 en 
33), maar vooral „weduw-rouw-zwart" (103), „troost- 
gelooven" (65), zijn „veel zeggen met- wéinig-woorden" 
(93), „met haar oog van liefde-door-jaren lang- kennen" 
(90). Misschien moet ik mij met een ongekuischten 
smaak behelpen 't Kan dus aan mij liggen. Maar ik vind 
zoo iets hoogst onfraai. En „blank-witte menschenkracht" 
(122) kan ik mij niet voorstellen. Heeft kracht kleuren? 

1) Hoe treffend herinnert dit woori ons aan eene brochure 
van Prof. Gunning vóór enkele jaren. 

2) Wegens de vele boeken, die wij ter recensie hadden ont- 
vangen en waarvan sommige van wetenschappeiyken aard moesten 
voorgaan, bleef dit boek tot ons leedwezen al te lang onge- 
reoenseerd liggen. Kbd. 



Digitized by 



Google 



139 

Spreekt een Engelechman soms van in de piit zitten, 
een Duitscher van heen en weer bewegen ? Indien neen, 
laat ons dan het engelsche down (122, aldaar misdrukt 
als domn) en het duiteche schwankeu bin und ber (151) 
niet in een leesboek in den mond nemen of leggen. 

Het gedarig gebruik van 't woord „mooi" vind ik 
niet mooi. „Terwijl je stil binnenkomt, met die liefde 
ineens boven in je" (87), maakt een grappigen indruk. 
Zit de liefde zoo hoog in 't lijfP Zijn de bladen 130 en 
131 zeer begrijpelijk? Zijn „zoemde" (201) en „ruzieden" 
(202) zuiver hollandsche woorden? 

Ernstiger bezwaren dan tegen den vorm heb ik tegen 
den inhoud van „Vereenigd". 

„Het Allerhoogste" (64) bestaat niet. Christenen 
belijden den Allerhoogste. God is een Persoon, geen ding. 

„Ook van de liefde, die menschenzieleu vereent, geldt 
het: „Gij hoort hare stem en gij ziet hare macht, maar 
gij weet niet van waar zij komt, noch waar zij henen- 
p:aat". (85). Het moet profanatie, ontwijding van het 
heilige, worden geacht, van wat door Christus (Joh. 3) 
van den H. Geest en Zijn werk gezegd wordt, een 
toespeling te maken op de menschenliefde. 

„Hij spreekt als machthebbende en niet als de schrift- 
geleerden" (93). 't Is op zijn minst bespotting van 
Christus, Zijn almachtig woord in een schepsel weer ta 
vinden. 

„Haar afgod" (173). Houdt Margo, die als Christin 
voorkomt, er een afgod op na? Zóó denken Heidinnen 
over haar verloofden. Heid. Catech., Zondag 34. 

„Er was binnen in Margo iets verschrompeld, ver- 
dord. Niet haar verstand-geloof, maar haar persoonlijk 
geloof, dat was sinds dien tijd niet meer, haar overtui- 
ging, dat ze een kind van God, een verloste door Jezus 
Christus was, die was weggevloeid met haar liefde voor 
Paul" (178). Arme, of liever zwakke liefde Gods, die 
tegen schepselliefde het afleggen moet Hoe zwak is 



Digitized by 



Google 



140 

ook het geloof. Zij, Margo, had „zich daarna ook te 
nauwer aan den Heer verbonden" (165). Dus Margo, 
een volbloed geloovige, wordt een afvallige, en ze was 
„er tevreden mee" (178). In dat opzicht is zij geheel 
eenig in haar soort Er viel nog nooit een ware ge- 
lüovige af. Het vijfde Hoofdstuk der Dordsche Leer- 
regelen voert den bgbelschen titel: Van de volharding 
der heiligen. 

„o God, was dat Arnold" (185). Ook onze „helden" 
mogen niet vloeken. 

„De dames van Reeven waren Protestantscb, trouw 
Protestant . . . . , maar juffrouw Anoa, sinds ze thuis 
was en iederen middag het (Roomsche) klokje hoorde, 
vouwde dan vaak even de handen saam en bad" (189). 
Wat men maar „trouw Protestant in den mooien, den 
ruimen zin van *t woord" noemen wil. 

Jezus „mensch-jaren" (205). Is Jezus dan nu geen 
mensch meer? De bedoeling zal wel zijn „de jaren 
van Jezus' omwandeling op aarde." 

„Omdat daar de groote liefde was, waarnaast God 
en menschen klein werden" (209). Al weer profanatie. 
Als de schrijfster haar niet wil, waarom zegt ze dan 
niet, dat de verdwaasde Anna er zoo over dacht. Nu, 
zoo zonder protest, schijnt de auteur zelve te beweren, 
dat God klein en vrouwenliefde groot is. Dat protest 
was op Christelijk standpunt hier onmisbaar, want 
velen denken waarlgk, dat God klein is en dat zij 
groot zijn. 

„Zij hadden haar gansche leven van godsdienst ge- 
hoord. Maar altijd zoo hoog en zoo ver. üit haar 
bitter leed had de tijd de dorens weggenomen, maar 
nimmer had Vrede haar zielen vervuld, omdat zij niet 
volbrachten den goeden en volmaakten wil Gods, die 
wel eerst gelooven, maar daarna levensovergave vraagt. 
Zij hadden geloofd en aangebeden, maar toen zg haar 
eeuwig leven in Jezus Christus' licht zagen, toen had- 



Digitized by 



Google 



141 

den zij gedaan, wat de meeste Christenen doen: ze 
waren haar jaren op aarde in halfdonker doorgegaan" 
(214). Wie waren in geestelijk opzicht die dames van 
Beeven dus^ Menschen, die levenslang 't fijne Tan den 
godsdienst niet geweten eo genoten hadden. De gods- 
dienst was „altijd zoo hoog en zoo ver". Als ik zoo 
iets van beschaafden lees, dan bekruipt mij altijd het 
somber vermoeden, dat het de Protestantsche leer „De 
rechtvaardige zal uit het geloof leven" is, die „hoog 
en ver'' moet heeten, terwijl straks de Roomsche leer 
„Doe dat en gij zult leven", maar dan „trouw Prote- 
stant in den mooien, den ruimen zin van 't woord" 
vernoemd, als o zoo begrijpelijk, ja a's de ware zal 
worden begroet. Ik vrees, dat biz. 220 mijn vermoe- 
den rechtvaardigt. „Nimmer had Vrede haar zielen 
vervuld .... Zij hadden geloofd en aangebeden." Wat 
een onvruchtbaar geloof, zelfs terwijl het in zijn hoog- 
ste uiting, de aanbidding, het loven Gods, zich open- 
baart. Al weder, zulk een geloof bestaat niet. „Het 
is onmogelijk, dat wie Christus door een waarachtig 
geloof ingeplant is, niet zou voortbrengen vruchten der 
dankbaarheid" (Heid. Catech., Zondag 24). Geloof 
zonder vrede is ondenkbaar. „Wij dan, gerechtvaardigd 
zijnde uit het geloof, hebben vrede bg God, door onzen 
Heere Jezus Christus" (Rom. 5:1). Ook verbindt 
Paulus den vrede niet aan het volbrengen van den 
goeden en volmaakten wil Gods, maar aan het geloof; 
niet aan levensovergave, maar aan onzen Heere Jezus 
Christus Uit hoofde van de doode rechtzinnigheid 
onzer dagen moet Enka ons niet tot de goede werken 
allereerst, maar tot het geloof terug roepen. „Maakt 
den boom goed, en zijne vrucht is goed" (Matth 12 : 
33). Hoe de dames van R. haar eeuwig leven — haar 
gemeenschapsleven met God in Christus (Joh. 17:3) — 
in Jezus Christus' licht konden zien, en toen haar 
jaren in halfdonker konden doorgaan, is mg een raadsel. 



Digitized by 



Google 



142 

^Ik ben het licht der wereld; die Mij volgt, zal in de 
duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens 
hebben" (Joh. 8 : 12). 

„Zij, aan Gods hand, werden steeds dieper iogewgd 
in wat der menschen levens mysterie is : alleen in zelf- 
overgave ligt 't heil, dat ieder zoekt; alleen wie niet 
meer naar zichzelf vraagt, maar den wil van anderen, 
van Qod en menschen doet, die vindt den eeuwigen 
vrede" (220). Ziedaar vruchten die in de lucht hangen. 
De wortelen, Christus en het geloof in Hem, ontbreken. 
Puur Boomsch. Beslist modern. De Schrift spreekt niet 
van liefde, door en van zichzelve werkende; maar van 
geloof, door de liefde werkende (Gal 5 : 6). Niet van 
goede werken, die uit den mensch, uit zijn zelfovergave 
als van zelve voortkomen; maar van vruchten der ge- 
rechtigheid, die door Jezus Christus zgn tot heerlijk- 
heid en prijs van Qod (Fil. 1: 11). Het opstel „Stille 
levens" moet Modernen wel bevestigen in den waan, 
dat men met ieder geloof wel kan zalig worden, dat 
het in den godsdienst op 't leven, niet op 't geloof aan- 
komt, en dat de Meester zich slag op slag vergiste, 
met zijn eentoonig: Uw geloof heeft u behouden". 

Nog een enkel woord over 't geheel 

Het boek heet Yereenigd, niet naar het langste, maar 
naar het eerste der vier stukjes Een andere naam was 
misschien beter. 

Vereenigd" en „Gescheiden" zijn pendanten. In beiden 
treedt de liefde tusschen een Christen en een niet- 
Christen op den voorgrond. In Vereenigd wordt de niet- 
Christen ten laatste Christen, maar dan sterft de Christin, 
vóór de huwelijkssluiting. In Gescheiden breekt het 
engagement voor goed af, de niet-Cbristin wordt steeds 
meer roode socialiste. Beide opstellen zgn sterk pessi- 
mistisch. Beider strekking is, het huwelijk van een 
Christen met een ongeloovige te ontraden. Uitnemend. 
Beslist bijbelsch. „Alleenlijk in den Heere" (1 Cor. 7 : 39) 



Digitized by 



Google 



143 

zegt Paulus yan de vrijheid om te trouwen. Maar ik 
yraag mij af: Zouden wij Christenen den donkeren blik 
op personen en zaken niet aan de kinderen der duisternis 
overlaten? En had het tweede verhaal niet liever een 
schildering en dus aanprijzing moeten zijn van het 
huwelijksgeluk van twee Christenen? 

„DriemaaF' is even pessimistisch. Het bevat een 
levensschets eener vrouw, die door 't verlies van haar 
eerste liefde, haar eenig kind, en haar huwelijksgeluk 
zich steeds meer ongelukkig gevoelt. Ze is eerst ver- 
liefd. Yerliefdheid is echter heel iets anders dan liefde. 
Margo is zelfs nooit „gevraagd" door haar „verliefd- 
heids-voorwerp". Waarom haar toch voorgesteld als 
levenslang gebroken van hart door teleurgestelde „liefde"? 
Is dat wel naar het leven geteekend? 

„Stille levens is weer pessimistisch. Twee oude dames, 
de haar ontvallen liefde harer jeugd betreurende, en ten 
laatste troost vindende in werken der barmhartigheid. 
Dit verhaal is het best geslaagd. 

Ik kan het niet verhelpen, maar ik vond de verhalen 
onbeduidend, en de personen opgeschroefd. Ik zou ze 
gedurig willen toevoegen: „Mensch! bedaar toch wat. 
En laat ons nuchter zijn". Mijn belangstelling werd 
gewekt noch geboeid. 

'k Houd veel van zout door de spijs, van Christendom 
met het leven gemengd. Maar in de levens van „Ver- 
eenigd" had ik liever het Christendom gemist, dan het 
op deze wijze te zien aangebracht. Nu denkt de lezer 
onverdacht Christendom te krijgen, en ontvangt een 
stel elkander tegensprekende dwalingen. 

„Vereenigd" kan ik onmogelijk tot de Christelijke 
lectuur rekenen. Zeer tot mijn spijt. 

Bameveld. F. J. Los. 



Digitized by 



Google 



BLADVULLING. 



WARE VRIJHEID. 



Ick aie, dat in de vrygewaende Nederlanden 
Die vry sijn inderdaet seer weynich sijn voorhaaden: 
Den eenen ïs een slaef van den gemeenen man 
Den ander van het geit, de derde van de kan, 
En raenich, die wel geern een vryheer heten soude, 
Oesloten leyt te hoof met ketenen van goude. 
O Nederlant! 'ten is den rechten vrydom niet. 
Dat ghy ontlastet zijt van 't Casteljaens gebiet, 
En ondertusschen draeght het sware jock der sonden ; — 
Dient God, so sijdy vry, al waerdy ooek gebonden. 



ZONDB-SCHÜLD 

't En srjn de Joden niet, Heer Jesu! die u cruysten, 
Noch die verradelijck u togen voor 't gericht, 
Noch die versmadelijck u spogen in 't gesicht. 

Noch die u knevelden en stieten u vol puysten; 

't En sijn de crijchsluy niet die, met hun felle vuysten, 
Den rietstock hebben of den hamer opgelicht, 
Of het vervloeckte hout op Golgotha gesticht. 

Of over uwen rock tsaem dobbelden en tuyschten; — 
Ick ben 't, o Heer! ick ben 't, die u dit heb gedaen, 
Ick ben de sware boom, die u had overlaên, 

Ick ben de taeye strengh daermeê ghy waert gebonden. 
De nagel en de speer, de geesel die u sloegh, 
De bloetbedropen croon, die uwe schedel droegh; — 

Want dit is aKgeschiet, helaes! om mijne sonden! — 

Ds. Jac. Revius. (t 1658). 



Digitized by 



Google 



BELIJDENDE KERK OF REGLEMENTAIR 
GENOOTSCHAP. 



L 

De Algem. Synode der Ned. Hery. Kerk is in hare 
zittingen yan 1902 op de yoorstellen tot reorganisatie 
der Hery. Kerk niet ingegaan, i) De meerderheid der 
Synode achtte dit blijkbaar niet noodig en schijnt den 
toestand yan onze Kerk nog yan dien aard te yinden, 
dat zij zelfs het benoemen yan eene Commissie yoor 
grondig onderzoek in deze zaak, oyerbodig heeft geacht. 
Uit de Handelingen der Synode oyer 1902 blijkt, dat 
er wel stemmen in de Synode zijn opgegaan yoor een 
reorganisatie, althans yóór het benoemen yan bedoelde 
Commissie, maar de meerderheid meende, dat men in 
geen geyal deze yoorstellen moest steunen. Men achtte 
den aandrang uit de Kerk niet zoo heel groot en wees 
ook op het yerschil tusschen beide yoorstellen. Yrees 
yoor de dingen, die Akn zouden komen, schijnt bij de 
Synode, zoowel als bij de Commissie yan rapport in 
deze zaak, zoozeer op den yoorgrond te hebben gestaan. 



1) Twee voorstellen waren o. a. ter Synodale tafel gebracht, 
n.1. één namens de verg. v. ambtsdragers, in het voorjaar v. 
1902 te Utrecht gehouden, en één namens de Olass. Terg. v. 
Amsterdam. 

10 



Digitized by 



Google 



146 

dat de nood der Eerk en de eisch der H. Schrift geheel 
op den achtergrond geraakten. 

Ik wensch die argumenten thans niet te beoordeelen. 
In de „Stemmen 7oor Waarheid en Yrede" heeft echter 
Dr. Bronsveld er zijn blijdschap over uilgesproken, dat 
de Synode aldus heeft gehandeld en zóó ver gaat deze 
zelfs in zijn veroordeeling van deze voorstellen tot reor- 
ganisatie, dat de yoorstellers er van, althans van het 
eerstgenoemde, door hem betiteld worden ^s „onrust- 
stokers en verbreiders van onwaarachtige voorstellen", 
terwijl hg bovendien meent, dat de Ned. Hery. Eerk 
niet onder de heerschappg van Christus, maar onder 
die van menschen en onder Farizeïsme zou zgn gebracht, 
zoo men dien weg van de voorstellen opging. ^) 

Zoo bemerkt men derhalve, dat het oordeel omtrent 
den toestand der Herv. Eerk, onder haar eigen Leeraars 
zeer uiteenloopend is. Wat de een acht het behoud 
der Eerk te zgn, acht de ander haar ondergang; wat 
de een als hoogst noodzakelijk beschouwt, dat is in de 
oogen yan den ander niets anders, dan een onnoodige 
onruststokerij. 

Maar daarom is het zeker niet overbodig, om in dit 
tgdschrift nog eens op deze zaak der reorganisatie terug 
te komen, om te doen zien, hoe inderdaad het streven 
naar zulk een reorganisatie niet als een soort liefheb- 
berij van sommigen mag worden beschouwd en nog 
veel minder mag betiteld worden met den naam van 
„opzettelijke beroering". 

Dit laatste klemt m. i. te meer, waar één dier voor- 
stellers niemand minder is dan de oud-Hoogleeraar 



1) „Stemmen voor Waarheid en Yrede", afl. September 1902. 

Digitized by VjOOQIC 



147 

J. H. Qunning, om yan andere achtenswaardige mannen 
nu maar niet te spreken. ^) 

Teyens moge, naar ik hoop, door dit opstel dan open- 
baar worden, dat het ook yoor de Algem. Synode niet 
de eerste vraag is, of de aandrang yan de zgde der 
Kerk al of niet sterk is, maar of zulk een reorganisa- 
tie gewensebt, ja noodig is. 't Spreekt toch wel yan 
zelf, dat de yoorstanders yan een reorganisatie in de 
blijdschap yan Dr. Bronsveld niet kunnen deelen. 
Welnu, het blijkt m. i. hoe langer hoe meer, dat het 
in deze zaak om deze tegenstelling gaat, of de Ned. 
Hery. Kerk een belijdende Kerk, dan wel een regle- 
mentair Genootschap zal wezen. Vandaar dat ik die 
tegenstelling boven dit opstel plaatste ^). Ik wensch 
dan ook de aandacht der ambtsdragers en leden der 
Herv. Eerk op deze tegenstelling te vestigen. 

Het gaat bg de vraag naar reorganisatie ook niet 
hierom, of de Synode ook de geestelijke belangen der 
Eerk behartigt^ gelijk Dr. B. in genoemd tgdschrift 
wil aantoonen, en wat niemand onikent, maar hierom 
of de Ned. Hery. Eerk haar plaats in het volksleven 
zal behouden; of die Eerk niet al haar invloed zal 
inboeten door haar onderlinge verdeeldheid in partgen; 
en met name gaat het hierom, of de Hery. Eerk zich 
als Kerk van Christus zal kunnen blij yen handhaven 
tegenover die Eerken in ons land, die haar dit recht 



1) Prof. Gunning had o. a. in zijn brochure: „De Heerschappij 
van Jezus Christus in de Ned. Herv. Eerk", zoo ernstig en 
waardig de noodzakelgkheid eener reorganisatie in 't licht gesteld. 

2) In zgn oorspronkelijken vorm werd dit referaat onder dien 
titel gehotiden te Rotterdam in Febr. 1902 voor de kerkelgke 
kiesvereeniging j^Oalvyn". 



Digitized by 



Google 



i4d 

betwisten. Zal de Hery. Kerk, als Kerk, werkelijk haar 
plaats blij yen behouden, dan dient zij als belijdende 
Kerk zich te laten gelden, doch er bestaat alle kans, 
dat zg meer en meer gedeformeerd wordt tot een bloot 
reglementair genootschap. 

Om echter een goed begrip te hebben yan wat eene 
Eerk moet zijn, dienen wij de zaak een weinig dieper 
op te halen. In de 12 art. des Geloofs, de zoogen. 
„Apostolische Belijdenis", belgden wg: „Ik geloof in 
eene heilige, algemeene Christelijke Eerk". 

Het behoeft zeker nauwelijks gezegd te worden, dat 
wij daaronder niet een bepaalde zichtbare Eerk yer- 
staan, maar daarbij denken aan alle ware „Christ- 
gelooyigen" aan alle plaatsen der aarde. Zij, die 
Christus door een oprecht geloof zgn ingeplant, maken 
te zamen de Algem. Christelijke Eerk uit, waar ter 
wereld zg zich dan ook beyinden. Wg yerstaan dus 
onder de heilige, algemeene Christelijke Eerk de gansche 
schare yan uityerkorenen, welke Christus door Zgn 
Woord en Geest zich tot eene gemeente yergadert uit 
alle geslacht en natie en taal en yolk dezer aarde. ^) 

Wij noemen deze Eerk of Gemeente yan gelooyigen 
ook wel de onzichtbare Eerk, omdat God de Heere 
alléén de leden onfeilbaar kent en omdat ook het gees- 
telijk leven een inwendig yerborgen leyen is. 2) Van 
deze Eerk of Gemeente is Christus zelf het yerheerlijkte 
Hoofd ^) en alle leden dezer Gemeente zijn dan ook 
leden yan Christus. ^}. Alle loden zijn door den gees- 

1) H. Catechismus, Zond. 21. 

2) 2 Tim. 2 : 19; Ooloss. 3 : 3. 

3) Efez. 5 : 23. 

4) 1 Cor. 12 : 27. 



Digitized by 



Google 



149 

telijken, onzichtbaren band des geloofs met Christus 
verbonden, terwijl zij ook onderling met elkander door 
geestelijke banden zgn verbonden. De Apostel zegt er 
van: ,,Eén Heer, één geloof, één Doop." i) Maar 
juist om deze gemeenschapsband met Christus èn onder- 
ling wordt deze Gemeente of Eerk ook genoemd : „het 
lichaam vêin Christus." 2) 

Wel gebruikt de Apostel Paulus ook het beeld van 
een gebouw en spreekt hij van een geestelijken tempel, 
die opwast in den Heere, ^) waarvan de geloovigen 
dan ook de levende steenen zijn, maar toch de uit- 
drukking: ,,het lichaam van Christus", doet ons het 
duidelijkst zien, welk een innige, teedere yerhouding 
er is tusschen Christus en zgne Eerk en hoe Christus 
ook alléén het besturende en regeerende Hoofd der 
Eerk is. Van deze heilige, algemeene Christelgke Eerk, 
het lichaam yan Christus, belijden wij yoorts, dat zg er 
geweest is van het begin der wereld af aan en er ook 
zijn zal ten einde toe, dewijl Christus niet zonder onder- 
danen kan zijn. ^) 

Evenwel in deze aardsche bedeeling treedt de Eerk 
des Heeren ook in een zichtbaren vorm op. Wij spreken 
met het oog hierop van de zichtbare Eerk of de open- 
baring van het lichaam van Christus. Nu onderscheide 
men echter wèl, want op dit punt heerscht er veelal 
verwarring. Sprekende van zichtbare en onzichtbare 
Eerk, denke men niet aan twee onderscheidene Eerken, 
die naast elkander in de wereld zgn, onderscheiden van 

1) Efez. 4 ; 5. 

2) Efez. 4:2. 

3) Efez. 2 : 21. 

4) Neaerl, Qe}. art. 27. 



Digitized by 



Google 



150 

elkander. Neen! daarmede worden alléén twee vormen 
van dezelfde Gemeenschap bedoeld, i) 

De onzichtbare Kerk of het „lichaam yan Christus" 
bestaat hier op aarde dus in den vorm van een zicht- 
bare gemeenschap, waaronder verstaan moet worden de 
zichtbare openbaring in de wereld van de schare der 
geloovigen, als ééne gemeenschap. Nn is het wel 
mogelgk, dat in deze zichtbare gemeenschap zich be- 
vinden, die niet waarlijk tot Christus' lichaam behooren. 
De Nedl. Gel. spreekt van Hypocriten, die naar het 
lichaam bij de Eerk zijn, zich daar bij voegen, maar 
die in waarheid er niet toe behooren. ^) Naarmate de 
Eerk in haar openbaring zai verder optreedt, zullen zich 
zulke, er niet waarlijk bij behoorenden, minder bg de 
Eerk voegen, ^) doch naarmate ze meer en meer ver- 
bastert, van de zuivere waarheid afwijkt, Christus' in- 
stellingen minder zuiver houdt en de tucht slapper 
is, zullen ook meerderen onbeschroomd zich bij haar 
voegen. 

Dat tot deze zichtbare vorm ook de gedoopte kinde- 
ren behooren gerekend te worden, is duidelijk, want 
zg zijn het zaad der gemeente en ontvangen krachtens 
het verbond der genade ook het teeken en zegel van 
dat verbond in hun Doop, dewgl zg als mede erfgenamen 
der belofte in Christus geheiligd zijn, en daarom als 
lidmaten van Christus behooren gedoopt te wezen. 4) 



1) Zie op dit punt: W. h Brakel: „Redelijke Godsdienst" Dl. I, 
hoo£dst. 24 en 25; ook Dr. Elejn: „Alg. Kerk en Piaatsl. Gem." 
blz. 12. 

2) Ned. Gel. art. 27. Zie hierover ook k Brakel t. a. p. 

3) Hand. 5 : 13. 

4) Formulier vopr 4en Kinderdoop. 



Digitized by 



Google 



151 

Wij kunnen met het oog op een en ander, dan ook 
reeds onder de Oude-bedeeling spreken van een zicht- 
baren vorm, waarin de Eerk des Heeren in de wereld 
optreedt ea zich openbaart ook al was toen nog alles 
in wording en voorbereiding. Om zoo te zeggen, was 
de Eerk toen nog in windselen gehuld, om eerst ónder 
de Nieuwe- bedeeling meer luisterrijk te Yoorschgn te 
treden. Immers, het yolk Israël was, als het zaad 
Abrahams, krachtens het yerbond der genade, yan de 
heidenen afgezonderd voor den dienst van God. 

Israël had dan ook zgn tabernakel- en tempeldienst 
met Besnijdenis en Pascha. Ja, heel Israëls ceremonieele 
schaduwdienst, doet het ons zien, hoe wij reeds onder 
het Oude-yerbond eene zichtbare openbaring hebben yan 
Gods Eerk op aarde, i) 

Maar yolgens de belofte des verbonds zouden alle 
yolken der aarde in Abrahams zaad gezegend worden. 2) 
Welnu, het Pinksterfeest doet ons zien, hoe inderdaad ! 
oyereenkomstig Gods belofte ook de heidenen in Abrahams 
zaad worden gezegend. 

In de yolheid des tijds, de komst yan Christus in 
het yleesch; in de yolheid des tgds ook de vervanging 
yan het Oude-verbond door het Nieuwe. De schaduwen 
verdwijnen; wat in wording, in yoorbereiding, in hope 
is wordt werkelgkheid, wordt wezen. Nu Christus, de 
ware Hoogepriester, alle dingen, die er bij God te doen 
waren, heeft yolbracht, kan ook de belofte in veryulling 
treden: ,,Ik zal uitstorten van Mgnen Geest op alle 
vleesch; ^) nu kan Mozes bede: „Och! of al het volk 

1) Nedl. Gel. art. 27. 

2) Gen. 22 : 18. 

3) Jo5l 8 ; 20. 



Digitized by 



Google 



152 

des Heeren profeten waren" i) verwezenlgkt worden. 

Op het Pinksterfeest en daarna zien wij derhalve 
ook, hoe de Christelijke Eerk der Nieuwe hedeeling 
niet alléén uit Joden, maar bovenal uit Heidenen bestaat. 
De profetie wordt vervuld: ,,Als zijne ziel zich tot een 
scholdoffer zal gesteld hebben, zoo zal Hij zaad zien 
en het welbehagen des Heeren zal door zijne hand ge- 
lukkiglgk voortgaan". 2) 

Doch de Kerk des N. Verbonds treedt ook weer in 
een zichtbaren vorm, als zichtbare Kerk in de wereld 
op. Zg treedt op als instituut, gebonden aan Christus' 
instellingen, met haar Sacramenten, de H. Doop en het 
H. Avondmaal, die de Besnijdenis en het Pascha des 
O. Verbonds hebben vervangen. 

Letten wij nu op de eerste Christelgke gemeente, 
welke ons als ideaal voorbeeld aangewezen staat ^) van 
van wat Christus' Kerk op aarde moet zijn en wat die 
Kerk ook eens wezen zaZ, dan ^en wij, dat onder die 
eerste Christenen een band der eenheid, der gemeen- 
schap was, zooals Christus het Hoofd der gemeente het 
heeft gewild, gelgk hij dit in het Hoogepriesterlgk gebed 
aldus uitspreekt: opdat zij allen één zijn; gelijkerwijs 
Qg, Vader! in mij, en ik in U, dat ook zij in ons 
één zijn ; opdat de wereld geloove, dat Gg mij gezonden 
hebt". 4) Bg die eerste Christelgke gemeente, zien wij 
echter ook, dat de grens van de onzichtbare en de 
zichtbare Kerk nagenoeg één is. 



1) Nam. 11 : 29. 

2) Jes. 53 : 10. 

3) Hand. 2 : 42. 

4) Joh. 17 : 21. 



Digitized by 



Google 



158 

Omyat de zichtbare Eerk steeds de onzichtbare; 
beyinden de ware leden van Christus' lichaam zich in 
de uitwendige openbaring yan dat lichaam, yan de eerste 
gemeente lezen wij : ,,En van de anderen durfde niemand 
zich bij hen yoegen". Dat wij daarbij toch ook hebben 
te doen met den uitwendigen vorm, waarin deze Gemeente 
of Eerk van Christus optreedt in de wereld, blijkt wel 
hieruit, dat ook de eerste gemeente berustte op Christus' 
instellingen. Wg lezen toch : „En zij waren yolhardende 
in de leer der Apostelen, en in de gemeenschap, en in 
de breking des broods, en in de gebeden." 

Naarmate de Christelgke Eerk zich uitbreidde, en 
het aantal gemeenten toenam, ontstonden er ook dwa- 
lingen en afwijkingen yan de leer der Apostelen. Dit 
had noodwendig ten geyolge, dat ook de onderlinge 
gemeenschap werd verbroken, dat de gemeenschappelijke 
Avondmaalsviering werd verstoord en dat het gemeen- 
schappelijk gebed werd yerbioderd. 

De kerkgeschiedenis leert ons, dat hier een onaf- 
scheidelgk yerband der dingen is en dat de dwalingen 
en ketterijen altijd scheuring en tweedracht hebben 
gebaard. 

Bleef des ondanks de Eerk tijdens de yervolgingen 
in de eerste eeuwen, na yeel bange, inwendige strijd 
en uitwerping der dwalingen, vrgwel zuiver, later werd 
dit geheel anders. 

Toen Constantijn de Groote, de Eeizer van het 
Romeinsche Rijk, ^) zelf tot de Christelijke Eerk oyer- 
ging, nam het bederf toe. Heidensche en Joodsche 
elementen drongen nu gretig in de grenzen der Eerk 



1) 323-337 n. Obr, 



Digitized by 



Google 



154 

binneD, zonder dat de Eerk zelf Aete toetredenden als 
nieuwe kinderen door Woord en Geest had geteeld. 
Wij kunnen aangaande deze dingen hier niet verder 
uitweiden,* daar dit ons te ver van 't spoor zou leiden, 
maar zoozeer verbasterde de Eerk in den loop der eeuwen, 
dat in de 16^« eeuw niet alléén eene hervorming der 
Eerk dringend noodig was, maar ook werkelijk kwarn^ 
onder de leidingen Gods. 

Deze Eerkhervorming bracht echter ook scheuring 
mee, wel niet alsof dat in de Hervorming zelf lag 
opgesloten^ maar door dat een groot deel der Christe- 
lijke Eerk den zegen, dien deze beweging meebracht, 
niet heeft willen aanvaarden. Zoo ontstonden dan ook 
tijdens de Eerkhervorming, ondanks deze gezegende 
opwekking, verschillende particuliere Eerken of zichtbare 
vormen, waarin het lichaam van Christus optrad in de 
wereld. 

Deze particuliere Eerken zijn echter als verschillende 
openbaringen van Christus' lichaam te beschouwen, voor 
zooverre zij de kenmerken der ware Eerk vertoonen. i) 

De vraag zou hier kunnen worden gedaan of die ge- 
deeldheid der Christelijke Eerk niet is af te keuren, 
niet in str^d is met de H. Schrift en den wil van 
Christus, het Hoofd der Eerk. M. i. moet hierop be- 
vestigend worden geantwoord, want wij gelooven, dat 
de Christelijke Eerk over de gansche aarde één be- 
hoorde te zgn d. w. z. wèl verdeeld in zusterkerken, 
met het oog op de verschillende landen en talen, maar 
die toch één in belijdenis waren. 



1) Zie hierover o. a. Calvijn „Institutie^' Boek lY, Oap. I § 9; 
»l0QQk; Piotet ^De Chr. Oodgeleerah. Dl II, H* Boek. 



Digitized by 



Google 



155 

Toen in de 16^^ eeuw de gezegende Hervonning 
kwam, had ook de geheele Christelijke Eerk tot de 
beginselen der Apostolische Eerk moeten terug keeren. 
Ware dat geschied, dan had ook de Eerk, als open- 
baring yan Christus' lichaam één kunnen blijven, ofschoon 
dan ook in yerschillende landen in eenigszins gewijzigden 
Yorm optredende. De zonde waaruit dwalingen en 
scheuringen Voortkomen, is dan ook de algemeene 
oorzaak van de gedeeldheid der Eerk. i) 

Deze scheuringen, deze gedeeldheid, zijn er bij Gods 
toelating, ofschoon Paulus reeds ernstig de gedeeldheid 
in de gemeente van Corinthe bestrafte. 2) 

Tengevolge van de zonde en opdat waarheid en leugen 
zouden openbaar worden ^) is er in deze zondige aardsche 
bedeeling niet die éénheid, die er wèl naar 's Heeren 
bevel moet wezen en die er eens ook zijn zal. ^) 

Wg hebben dus wèl te onderscheiden. Belgden wij 
te gelooven, dat er ééne, algemeene Ghristelgke Eerk 
is, welke is het „lichaam van Christus" en waartoe alle 
ware geloovigen behooren, wij houden ook de particuliere 
kerken voor openbaringen van het lichaam, voor zoo- 
verre zij de kenmerken der ware Eerk nog blijven 
vertoonen. En om den uitwendigen, zichtbaren vorm, 
waarin Christus' Eerk aldus optreedt in de wereld, 
wordt dat de zichtbare Eerk genoemd. 

Maar alzoo zijn deze dan ook aan Christus' instellin- 



1) Gravemeyer: „Leesboek over de Gereformeerde Geloofsleer'^ 
19» Stuk § 12. 

2) 1 Cor. 1 : 10 t.t. 

3) Gravemeyer t. a. p., die hier verwijst naar Calvijns verkla- 
ring omtrent die scheuringen te Corinthe, 

4) Joh. 10 : ia. 



Digitized by 



Google 



156 

gen gebonden , ja daarop rustende. Zoo was het in de 
eerste Christelijke gemeenten; zoo bedoelde het ook de 
Kerkhervorming en zoo kwam het ook, dank zij die 
Hervorming in Nederland tot een terugkeer tot het 
eerste Apostolische Christendom. Zoo ontstond dan ook 
in ons land onder de leidingen Qods de Ned. Herv. of 
Geref. Kerk, d. i. de van dwalingen gezuiverde Kerk. 
Met Oods hulp kwam in ons land alzoo ook de Kerk 
tot reformatie en waar hier 'slands historie in hoofd- 
zaak met die van de Kerk sa&mvalt, zoo kan men 
zeggen, dat door en ten gevolge van de Hervorming 
Nederland een zelfstandig en onafhankelijk Rijk is ge- 
worden en de Nederlandsche natie een protestantsche 
natie, i) In Duitschland, in Engeland en andere lan- 
den ging het weer anders, terwijl een groot deel der 
Christelijke Kerk in haar desolaten toestand bleef. De 
Roomsche Kerk, die er aanspraak op maakt deAlgen^ 
Christelijke Kerk, de Katholieke Kerk te zgn, aanvaarde 
des Heeren werk niet, maar stond het werk des Oeestes 
tegen en eindigde met allen te vervolgen en uit te 
werpen als ketters, die God overeenkomstig zijn Woord 
wenschten te dienen en aan dat Woord ook het hoog- 
ste gezag wilden toekennen in de Kerk des Heeren. 

In Nederland is alzoo de Ned. Herv. of Gereformeerde 
Kerk te houden voor de openbaring van het lichaam 
van Christus. Zij is de zichtbare vorm waarin de 
heilige, algemeene Christelijke Kerk in dit land tot 
openbaring is gekomen, dank zij de reformatie der 
16® eeuw. 



1) Zie ook: Groen van Prinsterer „G^Boh. v. b. Vaderland**, 
Tweede gedeelte, Algem. Aanmerkingen. 



Digitized by 



Google 



157 

In yerband met de leidingea Gods in de geschiedenis 
yan land en Eerk, hebben wij derhalve de Ned. Herv. 
Eerk als zoodanig te beschouwen. Met het oog op 
veel en velerlei, dat op kerkelgk gebied woelt en werkt, 
is bet nu de groote vraag, of de Herv. Eerk een be- 
Igdende Eerk zal blijven of in een reglementair Ge- 
nootschap zal worden omgezet, m. a. w. of de Ned. Herv. 
Eerk in haar zichtbaren vorm de kenmerken van de 
ware Eerk zal blijven dragen of deze zoozeer zal ver- 
loochenen, dat zij niet meer kan geteld worden onder 
die particuliere Eerken, die voor openbaringen van 
Christus lichaam zijn te houden. 

Als de Herv. Eerk echter zal kunnen genoemd worden 
de openbaring van het lichaam van Christus in Neder- 
land, dan komt ook de vraag aan de orde of de Eerk, 
als deel van het groote geheel, een goeden grondslag 
heeft en zich houdt aan Christus' instellingen. Uit 
beide toch moet blijken, of eene Eerk nog als een ware 
Eerk kan worden aangemerkt. 

Het wezen eener Eerk moet met haar welwezen 
niet worden verward, ofschoon dit maar al te vaak 
geschiedt. Tot dat wezen behoort de Belgdenis der 
Eerk, alsook de instellingen, welke Christus aan zgn 
Eerk, die zijn lichaam is, heeft gegeven. Terecht 
merkt ook Groen van Prinsterer op : ,,Eene Eerk moet 
beoordeeld worden volgens haar leer; niet naar het 
gedrag der belgders, dan in zoover dit met de leer 
overeenstemt", i) 

De Belijdenis, als gemeenschappelgke uitdrukking des 



1) Oroen t. Prinsterer: „Geschiedenis van het Vaderland", 
blz. 52, § 82. 



Digitized by 



Google 



158 

geloofs eener particuliere Eerk moet met Gods Woord 
overeenkomen. Daarbij komt, dat Gods Woord recht 
gepredikt moet worden en de Sacramenten naar Chris- 
tus' instelling bediend moeten worden, terwijl ook de 
Eerk, de ambten door Christus ingesteld, in eere. be- 
hoort te houden. ^) Dat daarenboven de Eerk ook 
geregeld de tucht moet uitoefenen, ligt mede in den 
aard der zaak, ofschoon somtijds allerlei dwalingen 
tijdelgk zoozeer de Eerk kunnen oyerstroomen, dat in 
zulke tijden de geregelde uitoefening der tucht groote 
schade zou kunnen uitrichten. De meeste Gereformeerde 
schrijvers zijn het er dan ook over eens, dat een tijde- 
lijke verslapping der tucht wegens menigvuldige dwa- 
lingen, de Eerk nog niet stempelen tot een valsche 
Eerk, zoodat men daarom de Eerk ook nog niet mag 
verlaten. 2) 

Wat nu den grondslag der Ned. Herv. Eerk betreft, 
waaraan zij als openbaring van Christus' lichaam is te 
onderkennen, zoo behoeven wg daarna niet ver te zoeken. 
De „Formulieren van eenigheid", n.1. de Nedl. Geloofs- 
belijdenis, de H. Catechismus en de Leerregels van 
Dordt tegen de Remonstranten, maken nog steeds dien 
grondslag uit. Yoor het laatst op de Synode van Dor- 
drecht in 1618/19 als kerkelijke belijdenisschriften aan- 
genomen, worden de drie genoemde geschriften geacht 
de gemeenschappelgke uitdrukkking des geloofs te be- 
vatten. Aan deze belijdenisschriften is dan ook de 

1) „Kort begrip d. Chr. Religie" vr. en antw. 41. 

2) CalTgn: „Institutie", Boek lY, Cap. I en II. Yoetius: 
„Godtgeleerde Vragen en Antwoorden Wegens de sohey dingen 
en afwgckingen van de Eereken", Amst. 1669. Brakel: „Bedel. 
Godsdienst", Dl. I, Cap. 24, e. m a. 



Digitized by 



Google 



15d 

Ned. Hery. Eerk nog te kennen. En hoeveel abnor- 
maals er in de Herv. Eerk ook moge gevonden worden, 
deze grondslag of Belijdenis bleef tot nog toe onveran- 
derd en werd nog nimmer kerkelijk afgeschaft. Men 
doet het in onze dagen wel dikwgls voorkomen, alsof 
men de Belgdenis der Herv. Eerk ergens anders moet 
zoeken bgv. in de belijdenisvragen of in de proponents- 
formule, maar dat is eenvoudig een fictie. Het wezen 
der Herv. Eerk vindt men tot hiertoe in bedoelde 
belijdenisschriften. Ook doet men het niet zelden voor- 
komen, alsof er werkelijk leer vrijheid in de Herv. Eerk 
bestaat en in de praktgk handelen velen, alsof het zoo 
ware, maar ook dat is geheel bezijden de waarheid en 
in de theorie is de Herv. Eerk nog wel degelijk een 
belijdende Eerk. De historie onzer Herv. Eerk beves- 
tigt dit. 1) 

Ten opzichte van haren grondslag, haar wezen, mag 
dus geconstateerd worden, dat de Ned. Herv. Eerk nog 
is te beschouwen als een planting Gods in deze landen. 
Erachtens de leidingen Gods; krachtens haar wording 
'en geschiedenis, alsmede krachtens haar Belijdenis moet 
zij alzoo beschouwd worden. Zg kan dus nog gelden 
als openbaring van het lichaam van Christus in Nederland. 

Toch neemt dit niet weg, dat die Eerk in 1816 in 
een nieuw kleed is gestoken, wat haar uitwendigen vorm 
betreft, ook al bleef haar grondslag onveranderd. Na 
de woelingen der Fransche revolutie was de toestand 
der Herv. Eerk allertreurigst en vandaar, dat Eoning 
Willem I aan de Eerk een geheel nieuwe organisatie 



>) In de „Geref. Eerk", Jaargang 1901/*02, is dit in eenige 
artikelen: ,,Geen Eerk zonder Belgdenis" nader aangetoond. 



Digitized by 



Google 



idö 

of Bestuursiorichting gaf. i) Met de invoering hiervan 
verdwenen de breede kerkelijke vergaderingen en werden 
vervangen door vaste opklimmende Besturen. Deze 
Bestuursinrichting, waarbg de Eerk zich, nk bet protest 
van de classis Amsterdam en enkele gemeenten, heeft 
neergelegd, bestaat tot op heden. Evenwel ook door 
de oplegging van deze organisatie bleef het belijdend 
karakter der Herv. Kerk in theorie onaangetast. 2) Nog 
ten huidigen dage vindt men dan ook in het Algem. 
Regl. der Ned. Herv. Kerk, art. 11, de bepaling, dat 
allen, die in eenige Bestuursinrichting zitting nemen, 
geroepen zgn „de leer der Kerk te handhaven". ^) 

De Kerk van Christus is echter in haar uitwendigen 
vorm^ waar ze als instituut in de wereld optreedt, ook 
aan Christus' instellingen gebonden, welke zijn met 
name: de verkondiging des Woords en de bediening 
der H. Sacramenten en waartoe men ook heeft te rekenen: 
de vervulling der ambten, door Christus itagesteld en 
de uitoefening der tucht. Is de Kerk in het algemeen 
hieraan gebonden, dit geldt ook van de plaatselijke 
Kerk in eenig land. Zal zulk een Kerk waarlijk ge- 
houden kunnen worden voor de openbaring van Christus' 
lichaam, dan moet zg de kenmerken eener ware Kerk 



1) Omtrent de invoering dezer Bestuur sinriohting, raadplege men 
de bestaande handboeken voor het Nedl. Herv. Kerkrecht en voor 
de Gesch. der Yadl. Eerk. Wat het wezen en karakter dezer 
organisatie betreft o. a. Dr. Hoedemaker: „De congresbeweging 
beoordeeld**, blz. 26 v.v.; Dr. Eleyn: „Algem. Eerk en Plaatsl. 
öem.*», blz. 131 § 35. 

2) Zie ook mijn referaat: „Het belijdend karakter der Ned. 
Herv. Eerk gehandhaafd". 

3) Ik kom hier later nog op terug. 



Digitized by 



Google 



vertoonen in haar grondslag en aan haar vasthouden 
aan de instellingen van haar Hoofd en Heer. Die in- 
stellingen toch zijn de organen, waardoor het geestelgk 
leven van het Hoofd toevloeit in de leden door de 
werking des H. Oeestes, welke zich van die organen 
bedient. 

Welnu, hoe staat het hiermee in de Ned. Herv. Eerk ? 
Hoe met de Bediening des Woords in de eerste plaats P 

De Eerk zelf legt hier, evenmin als de Besturen, in 
theorie iets in den weg. Op lederen kansel in de 
Ned. Herv. Eerk, prijkt nog altgd, voor zoover ons 
bekend is, Gods Heilig Woord. En geen enkele Leeraar 
wordt in de verkondiging van dat Woord ook maar 
eenigszins belemmerd, d. w. z. de Eerk belet of ver^ 
hindert de zuivere verkondiging des \7 oords in theorie 
niet en geen enkele Leeraar wordt direct, om die 
zuivere prediking belemmerd. Li de dagen van de 
Hervorming was dit geheel anders. ^) 

En hoe staat het met de bediening der Heilige Sa- 
cramenten P De reglementen onzer Eerk schrgven 
dienaangaande op meer dan eene plaats voor, dat de 
bediening daarvan zoo plechtig mogelijk moet geschie- 
den, terwijl ook de Eerk van de veronderstelling uit- 
gaat, dat de H. Doop en het H. Avondmaal naar 
Christus' instelling wordt bediend. 2) Ook in dit op- 



1) Alles wat wg hier en verder aangaande Christas* instellin- 
gen aan wg zen, neemt daarom niet weg, dat er in de prakiyk van 
ons kerkelgk leven ontzachelgke misstanden zijn, waarop wg dan 
ook later terugkomen. 

2) Men zie o. a. nB^gh voor de Eerkeraden", art. 14. Dat de 
meerderheid der Synode enkele jaren geleden het gebraik der 
bekende Doopsformule in de reglementen niet heeft willen voor- 

U 



Digitized by 



Google 



162 

zicht is er in de Herv. Kerk ip theorie geene belem- 
mering voor eenig Leeraar. Geheel anders is het, dan 
in de dagen der Hervorming. 

En nu in de derde plaats de ambten, door Christus 
ingesteld? Handhaaft de Herv. Kerk ze? Zeker! want 
het ambt van Herder en Leeraar, 'dat van Ouderlingen 
en Diakenen is in onze Kerk in theorie nog in eere 
niet alléén, maar juist die genoemde ambten worden, 
als de wettige, van Christus wege ingestelde, ambten 
erkend en gehandhaafd. De bevestigings-formulieren 
voor deze ambten in de Kerk in gebruik, en de be- 
paalde reglementen, op deze ambten betrekking heb- 
bende, doen ons zien, dat ook in dit opzicht de Kerk 
haar karakter als Kerk van Christus niet loochent. 

Maar de uitoefening der tucht dan? De tucht! dat 
schibboleth van allen, die de Kerk meenden te moeten 
verlaten. Met die tucht is het dan toch zeker vreeselijk 
gesteld ? Immers daarom meenden zoo velen de Kerk 
te moeten verlaten, er niet in te mogen blijven. Ook 
al was de belgdenis ongerept ; ook al wordt Gods Woord 
nog in tal van gemeenten recht verkondigd; ook al 
worden de Sacramenten nog naar Christus' instelling 
bediend, ja ook al blijft de Kerk in theorie de predi- 
king en de bediening der Sacramenten en de ambten 
handhaven, dan is het nalaten van de tuchtuitoefening 
zulk een grove zonde, dat men niet langer met zoo'n 
Kerk mag te doen hebben, meenen velen. Zelfs mag 

schrgTen, ligt dan ook wel eenigszins in den aard der zaak, 
omdat de Chr. Kerk geen andere Doop kent, dan die bediend 
wordt in den Drieëenigen Naam Gods. Was het voor de prak- 
tik wellicht zeer wenschelijk geweest het wèl te doen, toch gaat 
theoretisch onze Kerk ook hier niet tegen Christus' instellingen in. 



Digitized by 



Google 



I6é 

men daarom het- lichaam van Christus verscheuren eü 
naast de bestaande Kerk andere oprichten, zegt men. 
Dus moet het met die tucht dan wel vreeselgk gesteld 
zijn in de Ned. Herv. Kerk. Zien wij ook hier, hoe 
de Ned. Her?. Eerk zich in deze uitlaat. Een geheel 
hoofdstuk is in de kerkelijke reglementen aan kerkelijk 
opzictit en tucht gewgd. Leden, die belijdenis des 
geloofd doen, moeten beloven zich aan de kerkelgke 
tucht te zullen onderwerpen. 

Predikanten, Ouderlingen en Diakenen eveneens, als 
zg althans met de bekende formulieren bevestigd worden. 
„Maar dat ziet op de^ levenswandel en niet op de leer^ 
tuchV\ zegt men. 't Mag zoo zijn, maar er blgkt dan 
toch uit, dat ook de Herv. Eerk de tucht niet tegen- 
staat. Wij lezen ook: „Aan de tucht des Eerkeraads 
zijn onderworpen alle lidmaten zijner gemeente, Gods- 
dienstonderwijzers en onderwijzeressen mede daaronder 
begrepen", i) En wat de leertucht betreft, zoo lezen 
wij toch ook, dat de kerkvisitatie zich uitstrekt o. a. tot 
de belijdenis^ de ambtsvervulling en de levenswandel 
van de Eerkeraadsleden. ^) En l^ de persoonlijke kerk- 
visitatie moeten de visitatoren o. a. ook een onderzoek 
instellen bg den kerkeraad naar de belijdenis hunner 
medeleden. Uit dit weinige big kt ten minste, dat de 
Herv. Eerk ook inzake de tucht zich niet onverschillig 
betoont. Omtrent de Ambtsdragers is zg ook ten opzichte 
van de belijdenis niet onverschillig. Dat er in dit 
opzicht in de praktgk niets of niet veel gedaan wordt, 
omdat het, zooals men zegt, „toch niets geeft", is een 



1) »Begl. Yoor opzicht en taoht*', art. 1. 

2) ^Regl. op de kerkvisitatie", art. 2. 



Digitized by 



Google 



164 

andere zaak, maar neemt niet weg, dat er voorschriften 
omtrent de tucht zgn. Zoo maar klakkeloos te zeggen, 
gelijk men dikwijls zegt : „er is in de Herv. Eerk geen 
tucht" of nog sterker: „de tucht mag in de Herv. 
Eerk niet worden uitgeoefend", getuigt voor 't mindt 
van groote oppervlakkigheid. ^) 

Ondanks de vele gebreken en ellenden in de Herv. 
Eerk, welke wij volstrekt niet willen bemantelen, blijven 
wij toch van de Ned. Herv. Eerk belijden, dat zij de 
openbaring van het lichaam van Christus is In Nederland; 
in theorie nog steeds een belijdende Eerk; in theorie 
ook Christus' instellingen in eere houdende en derhalve 
geen schijnkerk, noch valsche Kerk 2). De organisatie 
van 1816 en de vele ellenden der praktgk hebben haar 
van haar beladend karakter tot nog toe niet kunnen 
berooven. Zij heeft daarom ook nog immer de schoone 
en gewichtvolle roeping, om een „pilaar en vastigheid 
der waarheid" te zijn. 

Evenwel dit laatste is nü juist zoo moeilijk. Theorie 
en praktgk liggen vaak zoo ver van elkander en dit 



1) Men vergeet daarbij, dat er ook tucht des Woords is en let 
er heel niet op, dat er omtrent het niet uitoefenen der leertucht 
geheel andere bezwaren zgn, dan men gewoonlgk aanvoert, n.1. 
dat er, dank zg de tegenwoordige organisatie, geen beroep op 
Gods "Woord is. 

2) Men heeft dit laatste vrel vaak bevreerd en elkander na- 
gesproken, maar vooreerst is dat maar een persoonlgk oordeel, 
dooh bovendien is men nog in gebreke gebleven, om te bewijzen^ 
dat de kenmerken yan de valsche Eerk, in art. 29 Nedl. Gel. 
genoemd, op de Ned. Herv. Eerk van toepassing zijn en dat zy 
duB ten eenenmale de kenmerken der ware Eerk, eveneens daar 
genoemd, mist. 



Digitized by 



Google 



165 

geldt in onzen tgd wel met name op het terrein der 
Ned. Herv. Kerk. 

De in theorie belijdende Kerk dreigt in de praktgk 
te ontaarden en steeds meer over te gaan in een reg^ 
lementair genootschap, in eene vergadering van „elk 
wat wils". En in plaats van een „pilaar en vastigheid 
der waarheid" te zijn, dreigt deze Eerk te worden een 
bolwerk voor allerlei ongeloofs-theorieên ; een genoot- 
schap, dat allerlei stroomingen en partgên in haar schoot 
moet dragen^ dulden en voeden^ maar juist daardoor 
zelf met ondergang wordt bedreigd. De Kerk moest 
een zeer voorname plaats in het volksleven innemen 
en invloed uitoefenen op de verschillende rangen en 
standen. De Kerk moest haar gezegende invloed kun- 
nen laten gelden bij de brandende kwesties van den 
dag, opdat haar invloed aan Staat en Maatschappij ten 
goede mocht komen en helaas! alles wat er gist en 
kookt in de maatschappij, dat gist en kookt ook in de 
schoot der Kerk een alzoo blgft zij zonder invloed, ja, 
wordt meer en meer uit het volksleven terug gedrongen. 
Wie vraagt nog naar de Kerk en hare belangen en 
welke kracht ten goede gaat er nog van de Kerk uit 
op het volksleven P 1) 

Maar de Kerk draagt hiervan in hoofdzaak zelf de 
schuld. Zy heeft geweigerd te zijn, wat zij moest wezen: 



1) Niet alsof er niets goeds gesoliiedde, maar dat is er ondanks 
de gebrekkige vorm, waarin de Eerk optreedt. Hoeveel meer 
invloed zon de Eerk hebben kannen uitoefenen, ook met het 
oog op de jammerlijke stakingsbeweging, indien zg niet de ge- 
minachte, de zwakke, de bouwyallige vertoonde te zgn, maar een 
beladende Kerk; of liever hoeveel had dan de Eerk, door haar 
invloed op alle rangen en standen, kannen voorkomen. 



Digitized by 



Google 



166 

„een pilaar en vastigheid der waarheid" ; een beljjdende 
Eerk. Daarentegen schijnt zij liever een reglementair 
genootschap te willen zijn, om naarmate zij dit meer 
wordt, ook daarmee evenredig meer invloed als Eerk 
te verliezen. 

Wij willen er op wijzen in de tweede plaats wat 
hier?an de oorzaak is en hoe dit dreigend gevaar o. i« 
nog zou kunnen worden afgewend. 

II. 

In het voorafgaande hebben wg reeds gewezen op de 
Organisatie of Bestuursinrichting van 1816. 

Voor het uitwendige heeft de Herv. Eerk daardoor 
een belangrgke verandering ondergaan. De Herv. Eerk 
is toen wel niet in een genootschap veranderd, want 
haar grondslag bleef, maar toch heeft deze uitwendige 
verandering verreikende gevolgen gehad. De Herv. 
Eerk vertoont, om het met een beeld uit te drukken, 
de gedaante van David in Sauls wapenrusting. Zij heeft 
de roeping, om een „pilaar en vastigheid der waarheid" 
te zijn; de roeping om tegen den geest des tijds, tegen 
het ongeloof onzer dagen, de waarheid te handhaven, 
te verdedigen en te verbreiden. . 

Daartoe moet de Eerk dan ook, dit spreekt van zelf, 
hare belijdenis kunnen handhaven tegenover bestrijders 
en afwijkers van die belijdenis. Zij moet ook haar 
eigen belijdenis kunnen wijzigen^ aanvullen en uit- 
breiden^ zoo dit noodig mocht blijken. En dit laatste 
kan noodig zijn, als tengevolge van de theologische 
ontwikkeling en het voortgezette onderzoek, werkelijk 
uit Gods Woord kan worden aangetoond, dat de belij- 
denis op sommige punten verouderd, onvolledig en niet 



Digitized by 



Google 



167 

duidelijk genoeg is. Nooit toch mag een protestantsche 
Kerk haar belijdenis boven Gods Woord stellen, alsof 
bij die belijdenis het hoogste gezag ware en alsof die 
belijdenis een onfeilbaar stuk ware. Door feilbare 
menschen opgesteld, moeten ook de belijdenisschriften 
aan Gods Woord getoetst worden, dewijl dat Woord 
het hoogste en het alles beslissende gezag moet hebben, 
ook voor de Kerk. i) 

Het zou een roomsch denkbeeld zijn, om de belij- 
denis boven het Woord te stellen en de gewetens der 
menschen aan eene belijdenis te binden. Is echter op 
grond der H. Schrift niet werkelijk aangetoond, dat de 
belijdenisschriften onvolledig of onjuist zijn, dè,n mag 
de Kerk veronderstellen, dat zij geheel conform Gods 
Woord zijn. Tot zóó lang mag de Kerk ook van 
haar Leeraars en leden eischen, dat zij zich aan die 
belijdenis houden, 't Is daif ook niet aan de Kerk, 
om het bewijs te leveren, dat haar belijdenisschriften, 
die éénmaal kerkelijk zijn aangenomen en goedgekeurd, 
met de H. Schrift in overeenstemming zijn, maar het 
is de plicht van allen, die afwijken of bezwaren heb- 
ben tegen de belijdenis der Kerk, om aan te toonen, 
dat zij met hun opvattingen meer conform met Gods 
Woord zijn, dan de belgdenis. Wordt dit niet gedaan, 
dan ligt er niets ongerijmds in, dat de Kerk van allen, 
die tot haar behooren, vraagt instemming met wat de 
belijdenisschriften op grond der H. Schrift bevatten. 
Daarmee legt de Kerk volstrekt geen beslag op de ge- 



1) Zoo spreekt ook zelfs de Nedl. Gel. art. 7. Onze vaderen 
wilden dan ook om de drie jaren een Nationale Synode houden, 
gelgk reeds in 1578 op de Synode te Dordrecht werd bepaald. 



Digitized by 



Google 



168 

wetens der menschen, maar zij handhaaft eenvoudig 
haar recht, om alle willekeur tegen te staan ; zij hand- 
haaft haar recht^ als protestantsche Eerk, om eene 
belijdenis te hebben en te handhaven. Zij handhaaft 
haar recht op deze wgze dus ook, om zelf te bepalen, 
wie tot haar kunnen gerekend worden en wie feitelijk 
niet tot haar kunnen behooren. ^) 

Maar indien dan eens werkelijk sommige leeraars of 
leden der Eerk, bezwaren hebben tegen eenig punt in 
de belijdenis en zich in hun conscientie gebonden ach- 
ten, om met een beroep op Gods Woord te stellen 
tegenover eenige uitdrukking of opvatting der belgde- 
nis, hoe dan ? Moet de Eerk dan dezulken onverbid- 
delijk afsngden en uitwerpen, zonder onderzoek te doen 
of die personen soms ook gelijk hebben P Integendeel ! 
want dat zou juist op den lijn der Roomscbe Eerk 
liggen. Dat is inderdaad T de fout, de zonde van de 
Roomsche Eerk geweest in de 16« eeuw. De Room- 
sche Eerk sneed, als ketters, onverbiddelijk af allen, 
die zich stelden tegenover het Pauselijk gezag, de be- 
sluiten der concilies en de bepalingen der Eerk. Zg 



1) Wg spreken hier yan de Eerk, zooals zij zich in haar zicht- 
baren Yorm heeft geopenbaard. Ten opzichte van de onzichtbare 
Eerk, d. i. het lichaam van Christus, afgedacht van haar uit- 
wendigen vorm, is het natuarlgk aan ieders geweten overgelaten, 
om te oordeelen of hg al of niet een „levend lidmaat*' van 
Christus' Eerk is. De Eerk, als openbaring van Christus' lichaam 
gedacht, oordeelt niet over de harten^ maar doet wel onderzoek of 
iemand met haar belgdenis instemt ja, dan neen. 't Zou een 
grove verzaking van haar roeping zgn, indien een belgdende 
Eerk zich onyersohiUig betoonde omtrent het standpunt, dat haar 
leeraars en leden ten opzichte van haar eigen belgdenis innamen. 



Digitized by 



Google 



169 

heeft zelfs ten vure gedoemd allen, die zich in hun 
geweten aan Gods Woord gebonden achtten, ook tegen- 
over het gezag der Kerk. En dat deed Rome, zonder 
zich zelf door het Woord te willen laten voorlichten. 
Alzoo stelde Rome dan ook steeds het gezag der Eerk 
boven dat der H. Schrift, d. i. menschelijk gezag boven 
het goddelijk gezag. In plaats van een „pilaar en 
vastigheid der vraarheid" te zgn, is de Roomsche Eerk 
geworden: een yervolgster yan allen, die den Heere 
wenschten te dienen, overeenkomstig de uitspraken van 
Zgn Woord. 

Doch dit zou ook in de Ned. Herv. Eerk het gevolg 
geworden zijn, indien de Besturen hadden gedaan, wat 
hun in art. 11 v. h. Alg. Regl. is voorgeschreven. Dat 
artikel eischt „handhaving der leer". Allen, die van 
de leer der Herv. Eerk afwgken, zouden derhalve zon- 
der vorm van proces, onverbiddelijk gecensureerd moe- 
ten worden. „Maar toch niet, voordat de zaak onder- 
zocht is en de beschuldigden zich hebben verantwoord P" 
Zoo behoorde het te zijn, maar dan zou er dus een 
kerkelijk onderzoek moeten ingesteld worden bij eenige 
afwijking van de belijdenis. De mogelijkheid bestaat 
toch, dat hg die afwijkt en eenig bezwaar tegen de 
belgdenis heeft, uit Gods Woord kan aantoonen, dat hg 
gelijk heeft. In dit laatste geval zou niet hij moeten 
afgesneden of gecensureerd moeten worden, maar dan 
zou de Eerk haar belgdenis moeten wijzigen of uit- 
breiden. Zeker! maar dan moeten er ook kerkelijke 
vergaderingen zijn, die 1* kunnen onderzoeken, of de 
afwijker gelijk heeft, dan wèl of deze dwaalt, volgens 
de H. Schrift en 2® moeten diezelfde vergaderingen ook 
de belgdenis kunnen wgzigen of handhaven, al naar 



Digitized by 



Google 



170 

gelang dat noodig is. Het spreekt toch wel van zelf, 
dat men in zulke zaken geheel den kerkelijken weg 
moet bewandelen, i) 

In de Ned. Herv. Kerk ontbreekt het echter juist 
aan die kerkelijke vergaderingen, welke in deze zouden 
moeten oordeelen over zulke geschillen, om die langs 
kerkelijken weg ook te beslechten. Zulke breede kerke- 
lijke vergaderingen bestonden vroeger wel, maar ze zgn 
door de Besturen van 1816 vervangen. Onze Kerk 
heeft thans vaste, opklimmende Besturen, die zich met 
leergeschillen niet inlaten, maar alléén geroepen zijn, 
om de Kerk administatief te besturen en de „leer" 
zonder meer te handhaven. Er zijn in onze Kerk thans 
geen kerkelijke vergaderingen, die zulke kwesties kunnen 
onderzoeken, bespreken en naar Gods Woord Kunnen 
uitmaken. -) 

Welnu, dat is iets ongehoords in een protestantsche 
Kerk; iets ongehoords in eene Gereformeerde d. i. van 
dwalingen, zooveel mogelijk, gezuiverde Kerk. Art. 11 
V. h. Alg. Regl. is dan ook eene dwaasheid, waar het 
van de Besturen eischt „handhaving der leer", terwgl 
de Kerk zelfy in zake harer leer, zich niet kan uit- 

1) Dat een particuliere op matting in de Kerk .maar niet mag 
worden gepropageerd, zoo ze in strgd is met de belgdenis, aleer 
de Kerk een uitspraak heeft gedaan, spreekt wel yan zelf, omdat 
dan de een, zoowel als de ander, zijn persoonlijk gevoelen in de 
Kerk zou kunnen indragen. Toch geschiedt dit sedert jaren in 
de „Geref. Eerken" ten opzichte van art. 36. 

2) Dat hier de groote fout ligt, waarom de tucht in de Herv. 
Kerk zoo weinig tot haar recht kan komen zien velen voorby. 
Daarom moet men, in plaats van de Kerk te verlaten, pogingen 
in 't werk stellen, om tot reorganisatie te komen, opdat de Kerk 
ook weer, als Kerk belijde en zich in zake haar belgdenis uitspreke. 



Digitized by 



Google 



171 

spreken, ja geen mond heeft om te belijden. Heel die 
Bestuursinrichting met dat art. 11 past dan ook niet 
bij de Ned. Herv. Kerk. Bij een Roomsche Kerk zou 
ze beter passen, want deze vraagt niet zoozeer ge- 
hoorzaamheid aan het Woord, maar wèl aan de Kerk. 
Bij de Engelsche Episcopale Kerk óf bij de Luthersche 
Kerk met haar Superintendenten zou ze wellicht nog 
kunnen bestaan, maar voor de Ned. Herv. Kerk zijn 
deze vaste Besturen met hun autocratisch gezag werkelgk 
als de wapenrusting Sauls voor David. Wij zeggen 
dit niet met het oog op de personen, die in die Besturen 
zitting hebben, maar met het oog op heel dit Synodale 
systeem. 

Om nu aan de moeilgkheid van het voorgeschreven 
„handhaven der leer" te ontkomen, heeft men in allerlei 
ondergeschikte reglementen en formules voorgeschreven, 
dat Leeraars en Leden der Kerk „den geest en de 
hoofdzaak" der leer moeten toegedaan zijn, ja ook de 
„beginselen" der Belijdenis van de Herv. Kerk moeten 
beamen. 

Maar daarmee hebben de Besturen, die deze bepalingen 
maakten, zich op een verboden terrein begeven, dewijl 
zij in zake de belijdenis dergelijke toegevendheid niet 
mochten betoonen. Zij waren geroepen om de Kerk 
te besturen. Om wijzigingen aangaande de belijdenis 
te maken, dat kwam alléén aan de Kerk als geheel 
toe. Doch in de tweede plaats hebben de Besturen 
door genoemde bepalingen de deur opengezet voor de 
grootst mogelijke willekeur. Elk moet nu in de Ned. 
Herv. Kerk voor zich zelf beoordeelen, wat hij voor 
geest en hoofdzaak houdt; elk moet persoonlijk, individueel 
uitmaken, wat zijns erachtens de beginselen der belijdenis 



Digitized by 



Google 



172 

zijn. De Besturen moesten d^zen weg wel inslaan, opdat 
zij niet voor leergeschillen kwamen te staan, waarin zg 
toch geen beslissing konden nemen, omdat de meerdere 
kerkelgke vergaderingen ontbreken, i) 

Trouwens niet de Besturen, maar de Kerk zelf moet 
kunnen oordeelen èn onderzoeken en zich eindelijk kun- 
nen uitspreken in zake haar belijdenis, in zake leer- 
geschillen. Doch dewijl de Herv. Eerk de organen 
mist, waardoor zij dit zou moeten doen, zoo moesten 
de Besturen wel zorgen, dat het niet tot zulke conflicten 
kwam. M. a. w. er moest aan elke persoonlijke meening 
en opvatting ruimte worden gegeven, opdat men niet 
in botsing kwam. 

Wij hebben dus nu in de Herv. Eerk dit zonderlinge 
verschijnsel: In theorie is de Eerk een belijdende 
Eerk, krachtens haar wettig aangenomen belijdenis, maar 
in de praktijk kan de Eerk niet belijden, want haar 
ontbreekt den mond, om zich uit te spreken en zij laat 
het in de praktgk aan ieders geweten over om te be- 
palen, wat geest en hoofdzaak der leer is. 

In theorie schrijft art. II v. h. Alg. Regl de „hand- 
having der leer" voor aan allen, die in eenig Bestuur 
zitting hebben en in de praktijk kan er geen sprake 
van zijn, om dit te doen, dewijl een kerkelijk onder- 
zoek met beroep op Gods Woord uitgesloten is. In 
theorie steunt de Eerk als instituut ook op Christus 
instellingen. Zij staat in theorie de verkondiging des 



1) Er was voor de Besturen geen andere uitweg. Wilden ze 
niet elke afwgker van de leer der Eerk zonder omwegen buiten 
de Eerk zetten, dan moesten ze wel op deze wgze een uitweg 
zoeken. 



Digitized by 



Google 



Woords voor, maar in de praktijk maakt ieder Leeraar 
van die verkondiging weer wat hij wil. In theorie 
wordt de bediening der Sacramenten naar de instelling 
van Christus gehandhaafd, maar in de praktijk kan 
men individueel allerlei afwgkingen hierin maken, zon- 
der lastig gevallen te worden. 

In theorie worden de ambten door Christus ingesteld 
in eere gehouden en bezet, maar in de praktijk kun- 
nen de ambtsdragers niet doen, wat hun roeping is, 
dewijl hun macht in de Class. Verg. terstond wordt 
afgekort. In theorie wordt de tuchtoefening voorge- 
schreven en tot de bevoegdheid der Kerk gerekend, 
maar in de praktijk bepaalt die tucht zich weer alléén 
tot den uitwendigen levenswandel, dewijl in zake de 
belijdenis niet de Kerk, maar ieder individueel rechter 
en beoordeelaar is. 

En zoo komen wij dan ook tot de conclusie dat in 
dezen weg de belgdende Kerk ten slotte opgelost wordt 
in een reglementair genootschap. Dat er strijd was 
tusschen theorie en praktijk heeft men begrepen; dat 
de praktgk werkelijk strgdt met het theoretisch belij- 
dend karakter der Eerk heeft men gevoeld en daarom 
heeft men meer dan eens pogingen aangewend, om de 
woorden , handhaving der leer" uit art. 11 te schrappen, 
6f heeft men het willen doen voorkomen, dat feitelijk 
de belgden isschriften niet meer van kracht zijn. 

En ter anderer zgde heeft men heil gezocht in de 
omzetting der Besturen in rechtzinnigen geest, opdat 
deze dan toch eens art. 11 in toepassing mochten 
brengen. Tegen de eerste pogingen heeft de Eerk zich 
steeds verzet door in theorie haar belijdend karakter 
te handhaven • En wat de tweede poging betreft zg is 



Digitized by 



Google 



174 

thans gelukt, maar ook de rechtzinnigen kunnen art. 1 1 
niet in toepassing brengen, tenzij op averrechtsche, puur 
Roomsche wijze, door af te snijden, zonder hooger beroep 
op Gods Woord toe te laten. 

Wat is derhalve het geval P Wat de Ned. Uerv. 
Kerk in theorie wil zijn^ n.1. „een pilaar en vastigheid 
der waarheid", dat kan zijy in de huidige omstandig- 
heden, in de praktijk niet wezen^ ja wat erger is, 
dat wordt haar steeds meer belemmerd door de Bestuurs- 
inrichting der Eerk; De vaste opklimmende besturen 
staan aan de Eerk in den weg, om zich in de praktijk 
als belijdende kerk te openbaren en te laten gelden. ^) 
Het leven der Eerk, alszoodanig wordt dus gaandeweg 
meer bedreigd. 

Let wel! — wg willen daarmee niet zeggen, dat er 
geen geestelijk leven meer in de Herv. Eerk is. Inte- 
gendeel wij mogen ons over veel verblijden, dat ook 
ondanks afscheiding en doleantie, ondanks zooveel ellende 
der kerkelijke praktijk, nog door de zorg onzes Gods 
in de Herv. Eerk wordt gezien. 

Door tal van eminente, ijverige Dienaren des Woords 
wordt er zeer veel en zeer ijverig gearbeid. Velen 
verteren, vooral in de groote stadsgemé)9nten, hun gaven 
en krachten, ja hun leven ten bate der Kerk, in hun 
veelzij digen arbeid. Bovendien hebben tal van vereeni- 
gingen veel bijgedragen tot de ontwikkeling van het 
geestelijke leven. 

Rekent men 30 k 40 jaren terug, dan moet met 



1) Natuurlgk niet opzettelgk, maar krachtens de positie, waarin 
de Synodale organisatie de Besturen plaatst. 



Digitized by 



Google 



175 

dank aan God worden erkend, dat er ook zeer veel 
ten goede in de Herv. Kerk is veranderd. ^) 

En toch .... ondanks dat alles en nog zooveel meer, 
dat zou kunnen genoemd worden, vervloeit het geeste- 
lijke leven in allerlei onkerkelijke stroomingeo. Het 
ontbreekt n.1. aan de gezonde kerkelgke bedding, waarin 
dat leven geleid moest worden, om heel de Eerk en 
heel het volk ten goede te kunnen komen. 

Ja, niettegenstaande vele verblijdende verschijnselen, 
bestaat er vrees, dat de belijdende Kerk meer en meer 
vervormd wordt in een reglementair genootschap, in een 
bloote vereeniging van „elk wat wils". 

Indien bgv. eens art. 11 v. h. alg. regl. zóó werd 
gewijzigd, dat de woorden „de handhaving der leer" 
werden geschrapt of indien op andere wijze door regle- 



1) Dr. BronsTeld heeft hierop ook gewezen, in de „Stemmen 
voor Waarheid en Vrede*', Sept. afl. 1902, en o. a. ook aange- 
toond, hoe de Synode ook de geestelgke belangen van eenige 
honderden Nederlandsche arbeiders in Duitschland behartigde. 
Welnu, niemand ontkent dat of maakt de Synode er een verwijt 
van, dat zy zulks doet. Weet men echter wel, dat er by?. in de 
proY. Groningen, dank zy het modernisme, duizenden arbeiders 
zyn, wier geestelijke belangen totaal verwaarloosd zijn en dat er 
in zeer groote dorpsgemeenten onder hoog en laag talloos velen 
zijn, die nooit meer eenige kerk of catechisatie bezoeken? Weet 
men wel, dat hier duizenden arbeiders zijn, die geen ander Evan- 
gelie meer hooren, dan dat der Socialisten? Ondanks de zorg 
der Synode voor de geesteljjke belangen der arbeiders in Duitsch- 
land, blijven zulke toestanden m. i. een bittere aanklacht, ik zeg 
niet tegen de Synode, maar toch tegen de Herv. Eerk, als zoo- 
danig en tegen heel de Bestuurinrichting, die mede oorzaak is, 
dat alles zoo geworden is, en dat er niets tegen te doen is door 
de Eerk zelf. 



Digitized by 



Google 



176 

mentsbepalingea aan alle mogelijke richtiiigen wettelijk 
eene plaats in de Hery. Eerk wordt toegekend, dan is 
het met de Eerk als Kerk gedaan. In zoo'n geval toch 
zou het belgdend karakter der Eerk te loor gaan. 

Daarvoor te waken is dan ook de roeping van allen, 
die waarlijk het goede voor de Herv. Eerk zoeken; 
die om haar belijdend karakter niet willen en niet 
mogen prijs geven, en die deernis hebben met Sions 
gruis. Ziet! indien de Eerk ook in de praktijk niet 
als belijdende Eerk kan optreden, dan is de Eerk niet 
bij machte zich staande te houden; niet bij machte, 
leiding te geven aan het geestelijke leven, dat nog in 
haar wordt gevonden; niet bg machte om invloed uit 
te oefenen tegenover den geest des tijds. 

Als de Eerk, de kranke Moeder, niet herstelt, maar 
door allerlei invloeden in haar zwakke, gebondene positie 
blijft, dan kan zij hare kinderen niet overeenkomstig 
haar roeping voeden en opleiden, doch ook niet onder 
de tucht houden. 

Welnu! zoo is ongeveer de toestand van de Herv. 
Eerk. Zij is als een zwakke, gebondene Moeder, die 
in de praktgk niet kan doen, wat zij wel in theorie 
wil en wat zij met het oog op de woelingen des tijds 
ook zoo noodig moest doen, n.1. zich laten gelden op 
elk terrein des levens. 

„Maar als het dan in de praktijk zóó staat, hebben 
dan de Broeders, die in 1834 en '86 de Eerk een 
scheidsbrief gaven, geen gelgk gehad? Was het dan 
maar niet beter, dat alle Gereformeerden heengingen 
en naar het oude model een nieuw gebouw optrokken ?" 

O. i. volstrekt niet. Verre zij het van ons de erve 
der Vaderen te verlaten! 



Digitized by 



Google 



17? 

Hoezeer men ook heeft geleden en gestreden, hoezeer 
men ook een be wonderene waardigen ijver aan den dag 
heeft gelegd bij beide scheidingen, ja hoeveel opoflFeringen 
men zich ook heeft getroost, toch kunnen wij dat heen- 
gaan nooit goedkeuren en nog veel minder navolgen. 
Met alle respect voor veler goede bedoeling, met alle 
achting voor veler toewijding, met alle waardeering voor 
de vele gebrachte offers, blijven wij die Broeders toe- 
roepen: „Gg hadt de kranke Kerk niet moeten verlaten. 
Gij hebt het welwezen der Kerk met haar wezen ver- 
ward; haar Bestuursinrichting met haar grondslag 
en instellingen. Gij hebt door haar bouwvalligen staat 
hiertoe verleid, naast het oude gebouw een nieuw ge- 
bouwtje opgetrokken, maar gij hebt niet genoeg acht 
gegeven op den goeden, stevigen grondslag van het 
oude gebouw, waarop dit ook met uwe hulp onder Gods 
zegen, had kunnen gerestaureerd worden." 

En bovendien is dit ook het droevig gevolg van de 
scheiding, dat broeders van éénzelfde huis gescheiden 
leven ; dat er een heillooze concurrentie is ontstaan tus- 
schen de oude theoretisch belijdende Kerk en de nieuwe, 
door menschen opgerichte, kerken. Ja, dit is wel de 
droevigste vrucht van de scheiding, dat het aantal plaat- 
selijke kerken in één zelfde land is vermeerderd; dat 
die onderscheidene kerken er nu aanspraak op maken 
openbaringen van het lichaam van Christus te zijn en 
dat derhalve het goede, dat de Heere nog in Herv. 
Kerk schenkt moet miskend worden, door ben, die 
heengingen, dewijl deze geheel individueel, de Herv. 
Kerk als een opgeschrevene ten doode, als een valsche- 
of schijnkerk hebben prijsgegeven. Te erkennen, dat 
die Kerk nog leven vertoont, ja ook de kenmerken der 

12 



Digitized by 



Google 



178 

ware kerk nog vertoont, is dus reeds eene veroordeeling 
yan eigen heengaan. Dus moet men zoo veel mogelijk 
Gods werk in de Herv. Kerk loochenen of verkleinen, 
daar anders eigen ontrouw aan het licht komt, terwgl 
men zich zelf toch een brevet van getrouwheid heeft 
uitgereikt. 

Maar bovendien k&n er ook van het handhaven van 
de tucht niet veel terecht komen, als men zoo gemak- 
kelijk van de ééne Kerk tot de andere kan overgaan. Heel 
het systeem van vrije kerken naast elkander in één 
land, heel dat voor velen zoo aanlokkelijke denkbeeld 
van de pluriformiteit der Kerken, moeten wij verwerpen, 
als in strgd met de H. Schrift en de belijdenis onzer Kerk. 

In Nederland is nu eenmaal door de leidingen Gods 
de Gods, de Ned. Herv. Kerk ontstaan en die Kerk 
is nog te houden voor de openbaring van het lichaam 
van Christus. „Deze kerk verbindt de geslachten van 
eeuwen her met het tegenwoordige en het toekomende", 
heeft iemand terecht gezegd. Juist dat is dan ook een 
groot voorrecht voor onze Kerk. 

Doch juist daarom is het nu ook zoo noodig met het 
oog op o, zooveel! dat anders moet zgn, dat het tot 
reorganisatie komt. 

Niet de Kerk deformeeren in een reglementair ge- 
nootschap, maar reformeeren, opdat zij ook in de praktijk 
meer moge optreden als belijdende Kerk, dat zij de 
leuze van allen, die de Ned. Herv. Kerk waarlijk 
liefhebben. 

De Kerk moet weer haar meerdere vergaderingen 
terug hebben. 

In een zekeren zin zijn bijv. de Kerkeraden nog vrg 
wel wat zij ook vroeger waren. Zij hebben het toezicht 



Digitized by 



Google 



179 

over de gemeenten en hebben ook de roeping over alle 
leden tucht uit te oefenen. En toch indien deze ambts- 
dragers in zake de belijdenis van eenig Leeraar of 
lidmaat hun ambtsroeping willen yervullen, komen zij 
met het Class. Bestuur in conflict. Die Eerkeraden 
vormen toch ook weer de onderste sport in de opklim- 
mende besturenreeks en alzoo zijn zij weer ondergeschikt 
aan de Class. Besturen. Let wel! — niet aan de ge- 
heele Classis, maar aan een vast Bestuur, dat er altijd 
voor zorgen moet, dat leergeschillen nooit aan de orde 
komen. Maar alzoo is hier in de Ned. Herv. Eerk 
een zonderlinge gaping ; er missen schalmen in de keten. 
De Eerkeraden moesten als ambtsdragers onder de be- 
heermacht van een geheele Classis staan. Een zaak, 
die in de Eerkeraad aan de orde kwam en daar niet 
afgedaan kon worden, moest daarna in een breede Class. 
vergadering , bestaande uit ambtsdragers , behandeld 
worden. Als in de tegenwoordigen toestand, éénmaal 
's jaars, de Clasp. vergaderingen gehouden worden, waar 
de ambtsdragers uit de geheele Classis saamkomen, 
predikanten en ouderlingen uit iedere gemeente der 
Classis, dan is bet al dadelijk een van de eerste werk- 
zaamheden, dat deze ambtsdragers hun ambtelijke roe- 
ping verloochenen, door een vast Bestuur te kiezen en 
dat Bestuur de macht in handen te geven, die op hun 
schouders rustte. Zij verklaren zich zelf dus voor on- 
mondigen en dragen aan weinige mannen op, wat tot 
de roeping der geheele Classis behoort. Want immers 
al die ambtsdragers uit de verschillende gemeenten ter 
vergadering afgevaardigd, zijn geroepen, om de geza^ 
mentlijke gemeenten te besturen en te regeeren. Wie 
geeft aan die Opzieners, die hun ambt van Christus 



Digitized by 



Google 



180 

Wege ontvingen, het recht om dit ambt aan enkele per* 
sonen over te dragen? En wie geeft het recbt aan 
die enkele personen, om dat ambt over te nemen van 
die gezamentlgke ambtsdragers? Dat Class. Bestuur 
moge tot de ingevoerde Bestuursinrichting behooren, 
ambtsdragers van Christus wege kunnen zij in hun 
Bestuurskwaliteit niet genoemd worden. ^) Eigendun- 
kelijk droegen de andere ambtsdragers hun die macht 
op; eigendunkelijk ook hebben zg die macht overgeno- 
men. Het gevolg hiervan is dan ook weder, dat zulke 
Class. Besturen, zonder eenige verantwoording aan hun 
Classis, vrij onbeperkt heerschappij voeren. Aan hun 
Classis zijn zij althans geen verantwoording schuldig, 
ook al staan zij onder het Prov. Kerkbestuur. Dit is 
wel zóó sterk, dat op de Class. Vergadering in Juni 
wel een kort verslag wordt gegeven van wat het Be- 
stuur in het afgeloopen jaar deed, maar daarop mag 
geen critiek uitgeoefend worden. De Class. Yerg. heeft 
het eenvoudig aan te hooren en inderdaad als onmon- 
digen hebben de leden zich er bij neer te leggen. Maar 
zoo komt het ook dat de verschillende gemeenten van 
éénzelfde Classis vrij los naast elkander staan. Wat 
weet de eene gemeente van de zaken van een andere 
gemeente in de Classis af? Het Class. Bestuur behan- 
delt in besloten vergadering de zaken. Yoor de Classis 
in haar geheel blijft alles officieel geheel verborgen, wat 
er in deze of geene gemeente van haar ressort voorvalt. 
De Juni-vergadering moge eenig licht brengen, edoch ! dan 
heeft ook de Classis als zoodanig geen stem in 't kapittel. 

1) Onder de in het N. Testament genoemde ambten komt het 
Bestuursambt in dezen zin niet voor. Zie 1 Cor. 12 : 28 en 
Efez. 4:11. 



Digitized by 



Google 



181 

Maar ieder gevoelt, dat er op deze wgze heel geen 
band der gemeenschap is tusschen de zustergemeenten 
in één zelfde Classis. Hoe geheel anders zou dit zijn, 
indien bijy. meermalen in het jaar de geheele Classis 
in hare vertegenwoordigers bijeen kwam, opdat dan door 
allen beraadslaagd werd over de zaken, de afzonderlijke 
gemeenten der Classis betreffende, en ook door de ge- 
heele Classis besluiten werden genomen, ook al werd de 
uitvoering van een en ander aan het moderamen 6f aan 
bepaalde Commissies der zake kundig opgedragen. Op 
deze wijze zou er althans een meeleven van de eene 
gemeente met de andere zijn. Ook zouden zoo de ambts- 
dragers meer op de hoogte komen met de kerkelgke 
zaken. Nu zijn in dit opzicht alléén zij de bevoorrechten, 
die in eenig Bestuur zitting hebben, althans wat de 
Ouderlingen aangaat. ^) 

Nog erger is het ten opzichte van de Prov. Kerk- 
besturen. Hier hebben wij een overdracht van de ambts- 
roeping van een geheele Classis aan een paar personen, 
die de Classis in het Kerkbestuur vertegenwoordigen. 
Zonder lastbrief, zonder verantwoordelijk aan de Classes 
zitten in zoo'n Kerkbestuur maar weinige personen die 
een geheele provincie in kerkelyke zaken besturen en 



1) Misschien is men geneigd hiertegen in te brengen, dat in 
Classes met een groote stad tot middelpunt, toch wel altjjd de 
predikanten uit die plaats een overwegenden invloed op den gang 
van zaken zullen houden. Zoo moet dan ook vroeger bgv. in 
de Classis Amsterdam, feitelgk Amsterdam zoowat alles bedisseld 
hebben. Dit neemt m. i. echter niet weg, dat men een goed be- 
ginsel, dat misschien verkeerd werd toegepast of nog toegepast 
kan worden, nooit mag prgs geven. Men trachte dan ook tot 
een goede toepassing te komen. 



Digitized by 



Google 



182 

regeeren. Zij vergaderen weder in besloten kring en 
geen ander lid der Classes heeft er ook toegang. De 
afvaardiging naar eea Kerkbestuur is dan ook geheel 
een zaak van persoonlijk vertrouwen. En van wat het 
Kerkbestuur verricht komen de Classes der provincie 
dan ook weinig of niets te weten. Zoo bestaat er dan 
ook „geen persoonlijk verband, geen levende communi- 
catie, tusschen de eene Classis en de andere, tusschen 
de eene Provincie en de andere". 

Zou het niet veel gewenschter zijn, zoo men Provin- 
ciale Synoden had, waarin veel meer ambtsdragers uit 
de onderscheidene Classes zitting hadden, dan nu het 
geval is met een Prov. Kerkbestuur? Wat dan in de 
breede Class.-Yerg. niet behandeld of afgedaan kon 
worden, dat moest voor de Prov. Synode gebracht worden. 

Zoo zou zeer zeker ook Provinciaalhet kerkelijk leven 
meer tot zijn recht komen en meer ontwikkeld worden. 

En dan zouden wij ook weer terug moeten hebben 
de driejaarlijksche Synoden, waarop de geheele Kerk 
in eene breede vergadering werd vertegenwoordigd. 
Wat op een Prov. Synode niet kon afgehandeld worden, 
dat moest op de driejaarlijksche Nationale Synode ge- 
bracht worden. Nu draagt onze Synode wel dien ver- 
heven naam, maar heel de Kerk wordt er lang niet 
voldoende vertegenwoordigd. Er zgn maar weinige 
personen die hier beslissend optreden. Soms hangt het 
lot van heel de Kerk aan één persoon, die invloed heeft 
en in kerkelijke zaken geroutineerd is geworden. Ook 
leeft de Kerk niet met de Synode mee, terwgl weder- 
keerig de Synode alléén datgene ter kennis van de 
Kerk brengt, wat zij in hare gedrukte handelingen 
belieft uit te geven. 



Digitized by 



Google 



183 

ladien dus de Eerk haar breede kerkelgke vergade- 
ringen van voorheen terugkreeg, zou het kerkelijke 
leven zich veel meer ontwikkelen, gelijk dat ook elders 
en met name in Schotland het geval is. ^) 

Maar niet alléén daarom moeten wij trachten tot een 
reorganisatie der Eerk te komen, maar vooral hierom, 
dewijl bij een belijdende Eerk, deze bedoelde vergade- 
ringen behooren^ zal de Eerk werkelijk in de praktijk 
ook belijdend optreden. 

Thans is de belijdenis een petrefact, een versteend iets, 
hetwelk men als een relequie moet vereeren en dat de 
Besturen moeten handhaven. Evenwel die belijdenis moet 
leven in de Eerk. Ook moet de Eerk haar belijdenis 
kunnen herzien, kunnen aanvullen en uitbreiden, in 
aanmerking nemende de theologische ontwikkeling, de 
verschijnselen des tgds, de opgekomen dwalingen enz. 

In één woord de Eerk moet blijven belijden; moet 
in de praktijk belgdend optreden. Nu heeft de Eerk 
geen mond om te belijden, geene vergaderingen om 
belijdeniskwesties te behandelen, geene organen waar- 
door zij kan openbaren, hoe zij over dit of dat punt 
in zake harer belijdenis denkt. 

In theorie blijft, zooals het nu is, alles stationair, 
ongerept, maar in de praktijk van het kerkelijke leven 
vervloeit alles en heerscht er persoonlijke willekeur. 

Zoo is 'dan ook de tegenwoordige episcopale-collegiale 
Bestuursinrichting in strijd met het wezen der belijdende 
Eerk. 2) Bij de belgdende Eerk past en behoort de 

1) Dr. Eromsigt wees hier op in zyn artikel: „De kerkelgke 
organisatie en de praktijk*', „Troffel en Zwaard", 1901, afl. 1. 

2) 2ie ook: Dr. Hoedemaker „Machtsvertoon of Wettig Gezag?'* 
Dezelfde: „De Congresbeweging beoordeeld." 



Digitized by 



Google 



184 

presbyteriale kerk vorm. Eerst met zoo'n kerk vorm kan 
het kerkelgk leven zich ontwikkelen; kan bet geeste- 
lijk Teven in een gezonde kerkelijke bedding geleid 
worden en kan de Kerk ook in de praktijk als belij- 
dende Kerk optreden. 

Derhalve is het zoo hoog noodig, dat het tot zulk 
eene reorganisatie komt, waarbij de Kerk die meerdere 
vergaderingen terug erlangt en zij alzoo bewaard wordt, 
om in een reglementair genootschap omgezet te worden. 
Hoe komen wij daar toeP Menigeen zegt: „zoo ver 
komt het nooit", i) Ons antwoord is evenwel: men 
heeft het tot nog toe weinig beproefd, want men ver- 
wachtte tot hiertoe alles van de omzetting der Besturen 
in orthodoxen geest. Daarbij zien velen nog niet, dat 
er juist voor de Kerk zooveel kwaads voortvloeit uit 
het Synodale systeem, ondanks eminente mannen, die 
in de Besturen zitting hebben. Evenwel, men begint 
meer en meer voor eene reorganisatie te gevoelen, adres 
aan de poging, thans uitgaande van Amsterdam en de 
eensdeels welwillende beoordeeling daarvan in de „Nedl. 
Kerkbode". 2) 



1) Merkwaai'dig is het, hoe in het weekblaadje ^Pniêl*' een 
predikant der Herv. Kerk toestemt, dat het zeer wenschelijk zou 
zgn, indien het met de Herv. Eerk nog eens kon komen tot 
datgene, wat Prof. Gunning in zijn brochure „Verlagen wij ons 
zelven niet" toekende, terwgl dezelfde beoordeelaar er dadelgk 
moedeloos aan toevoegt, dat dit toch onbereikbaar is. Zoo verlamt 
men zich zelf reeds bg voorbaat, terwjjl men erkent: „zoomoest 
het wel zijn.*' Maar wat is dat roor een houding van een Be- 
dienaar des Woords, die aan de kracht der waarheid gelooft en 
aan de zegepraal der beginselen, die op Gods Woord gegrond zyn ? 

2) Gedoeld wordt op het vroeger genoemde adres aan de Synode 
en de beoordeeling hiervan in genoemd blad. 



Digitized by 



Google 



185 

Deze zaak geschiedt echter ook niet zoo maar in 
eens. Wat reeds een 80 jaar heeft bestaan, wordt 
niet in eens en kan ook niet in eens op zij worden 
gezet. Yan Confess. zijde is vooral bij monde en bg 
geschrifte op zoo'n reorganisatie aangedrongen en het 
ligt vooral op den weg dezer vereeniging, om op het 
ingeslagen pad met bezadigdheid voort te gaan. 

De „Confessioneele Vereeniging", ook de afzonderlijke 
afdeelingen moeten o. i. trachten de voordeden van 
zoo'n reorganisatie in 't licht te stellen. Zij kunnen 
dit ook doen door geschriften, welke hierover handelen, 
te verspreiden ; door voorstellen, als er verleden jaar bij 
de Synode gedaan zijn, te steunen en door sympathie 
met reorganisatie plannen te betuigen. 

„Maar hoe zal zulks ooit buiten de tegenwoordige 
Besturen tot stand komen", vraagt wellicht iemand. 
Wij moeten o. i. niet buiten de Besturen om werken, 
maar deze reorganisatie moet door de bestaande organi- 
satie tot stand komen en wel op aandrang van de 
Kerk zelf. 

Noodig is het dus om niet de personen, die in de 
Besturen zitting hebben aan te vallen, maar om op 
de kwalen van het Synodale systeem te wijzen. Een 
groot bezwaar is echter, dat velen dan uit de Kerk 
zouden raken. Laat dat ons doel niet zgn. Al stem- 
men wij van harte in met Prof. Gunning's brochure 
„Onze zonde", ^) zoo kannen wij op dit oogenblik niet 
eischen, dat alle Leeraars en leden, die in de Kerk 
zjjn, de Belijdenis der Eerk beamen. Wel komen wij 
voor het recht dier Belijdenis op, maar wij erkennen, 



1) „Onze zoDde*\ door Prof. GunniDg. 

Digitized by VjOOQIC 



186 

dat omstandigheden juist de bestaande willekeur hebben 
mogelijk gemaakt, ja in de hand gewerkt. M. a. w. velen, 
die zich in een belijdende Kerk niet op hun plaats 
zouden bevinden, zijn op reglementair standpunt toch 
wettig Leeraar of lid der Herv. Kerk. Daarom nog 
eens, het moet ons 'doel niet zgn dezulken af te snijden. 
Neen! doel zij en blijve het, om de Kerk als geheel 
te redden; om de belijdende Eerk te bewaren voor 
omzetting in een reglementair genootschap. Mocht dat 
dan ten gevolge hebben, dat een groep of partij, het 
in de belgdende Eerk niet meer kon uithouden, het 
zij zoo. ^} Nimmer toch mag het belang der geheele 
Eerk aan dat van een enkele partij worden opgeofferd. 
Maar bovendien, moeten zoo mogelgk, langs kerkelijken 
weg, de afgedwaalden teruggebracht worden. Ook de 
tuchtoefening moet ten doel hebben om te behouden. 
Bg eene reorganisatie moet o. i. ook zelfs rekening 
gehouden worden met de belangen ?an hen, die zich 
eigenlijk in een belijdende kerk toch niet kunnen vin- 
den, n.1. voorzooverre dit kan, zonder schade voor de 
Kerk. ^) Liever kome het tot een uiteengaan, dan dat 
men met geweld, door allerlei reglementsbepalingen, 
twee heterogene stroomingen in één kerkverband wil 
vereenigen en wil dwingen met elkander in kerkelijke 
gemeenschap te leven. 

Dit laatste is toch eene onmogelijkheid en moet op 
den ondergang der Eerk uitloopen. — En of dan met 



1) Met smart zouden wij dezulken zien heengaan, doch hun 
eigen kerkeljjke positie zouden zg misschien er door verbeteren. 

2) Vooral ook hun finantieele belangen zouden behartigd moeten 
worden, opdat zg zich zelfstandig zouden kunnen organiseeren. 



Digitized by 



Google 



187 

zulk een reorganisatie alles in orde zou zijnP Wie die 
zulks beweerde en zou durven beweren? Wij weten, 
ja belijden, dat alléén de H. Geest leven wekt. En 
dat ons arbeiden, ons planten en natmaken, ons predi- 
ken en profeteeren niet baat, zoo God de Heere door 
Zgnen Geest niet den wasdom schenkt. 

Maar de H. Geest bedient zich van Woord en Sacra- 
ment, terwijl juist dddr Christus zijne Kerk vergadert, 
waar men Gods Woord recht predikt on de Sacramen- 
ten bedient naar Christus' instelling. Welnu, de be- 
diening van Woord en Sacrament is aan de Kerk, de 
openbaring van Christus' lichaam, toevertrouwd. Zoo 
is het dus lang geen oaverschillige zaak, hoe die Kerk 
hare roeping vervult. Zal de Kerk invloed hebben, 
invloed uitoefenen, haar invloed vermeerderen, ja een 
voedende, koesterende en opvoedende Moeder zijn; ook 
een „pilaar en vastigheid der waarheid" te midden van 
ons volksleven, dan moet zij bij machte zgn het gees- 
telijke leven in een gezonde, kerkelyke bedding te 
leiden, opdat het heel de Kerk en heel het volk ten 
goede kome. i) 

En als wij dus voorstanders van Eerkreorganisatie 
ziJD, dan gaat het juist om dat geestelijke leven en niet 
om den uitwendigen vorm. Dat geestelijke leven, dat 
God ook nog bij voortduring wekt en versterkt in de 
Herv. Kerk, vervloeit thans in verschillende beekjes, 
het wordt geleid in verschillende kerkelijke en onker- 
kelijke beddingen. Maar juist dat verdeelt ons volk in 



1) Hoe jammer bijv. dat de Kerk, met het oog op de troebelen 
van den laatsten tijd, niet meer invloed heeft op de versohillende 
standen der maatschappij; op werkgevers en werknemers. 



Digitized by 



Google 



188 

partijen en groepen; dat splitst het lichaam des Heeren 
in verschillende stukken; dat kweekt een onzaligen 
partijstrgd tusschen broeders van één zelfde huis en ... . 
het komt in vele opzichten de vijanden en de bestrij- 
ders der waarheid ten goede. Wordt echter het gees- 
telgke leven in een gezonde, kerkelgke bedding geleid, 
zoodat ook alle ware belgders van Christus zich in ééne 
Eerk, als de openbaring van het lichaam van Christus, 
kunnen vereenigen, dan zal dit onder Gods Zegen, 
onder den invloed des H. Qeestes, heel de Eerk en 
heel het volk van Nederland ten goede komen. 

De Heere geve, dat het er toe kome, door een ge- 
wenschte reorganisatie, dat de Ned. Herv. Eerk, die 
planting des Heeren in Nederland, weer worde, een 
in de praktijk belijdende Kerk; een „pilaar en vas- 
tigheid" der waarheid, tot eer en verheerlijking van den 
Naam des Heeren! 

Workum. Jac. Eringa. 



Digitized by 



Google 



VARIA UIT MIJNE AANTEEKENINGEN. 



De Fransche geest en Fransche zeden staan bij de 
Gereformeerden nu juist niet hoog aangeschreven. Geen 
wonder, want de revolutie in staat en kerk en maat- 
schappg, die ook ons vaderland doormaakte, en aan 
wier ontzettende gevolgen, wij nog in zoo menig opzicht 
onderworpen zijn, is zoo al niet geheel, dan toch voor 
het grootste deel aan Franschen invloed te danken. En 
nog vormen Fransche mode en Fransche zeden in menig 
opzicht eene bedreiging van ons volksleven. 

Onder den indruk van het vele verderfelijke, dat 
onder ons geïmporteerd werd, zgn mannen, in wier ziel 
de stroom van het onvervalschte nationale leven ruischte, 
er op uit geweest, ons met een zekere antipathie en 
argwaan te vervallen tegen al dat Fransche, dat zoo 
gretig navolging vindt. Men behoeft slechts Da Costa 
op te slaan om van het bestaan dier antipathie over- 
tuigd te worden. Zgne dichterlijke ziel spande bare 
kracht saam om den bliksem van zgn vloek te slingeren 
naar het moderne Babyion, dat nog verderf zaait over 
de kinderen van ons volk. De fiolen van zgnen pro- 
fetischen toorn heeft hij uitgegoten over de god verza- 
king, die van daaruit nog steeds haar gif druppelt in 
de wateren ook van ons volksleven. En bg allen, die onder 
ons nog voelen voor de belijdenis, van de vaderen ons 
overgeleverd, vindt zijn woord instemming. Voor geen 



Digitized by 



Google 



190 

klein deel is het verval der natie te wijten aan dien 
invloed. Het is zeker niet toevallig, dat het klimmen 
van dien invloed gepaard gaat met verachtering op elk 
ander gebied. En ten laatste was het hoogtepunt dier 
geestelijke suprematie tevens de ondergang van geheel ons 
nationale bestaan. Fransche invloed bracht de heerlijk- 
heid van ons volksleven ten grave. 

Maar dit is zeker merkwaardig, aan den invloed van 
datzelfde Frankrgk hebben wy ook tevens te danken 
gehad, hetgeen onze natie tot grootheid heeft gebracht. 
Onder de inspiratie der Calvinistische religie is de repu- 
bliek groot geworden op elk gebied. Politiek was zg 
machtiger dan ooit. Haar kunstleven bloeide ongekend. 
Maatschappelijk schitterde zg door haren rijkdom. En 
onder dat alles was de Gereformeerde kerk haar glorie. 
Dat het reformatorisch streven der vaderen onder Cal- 
vinistische heerschappij kwam, is voor geen klein deel 
gevolg van den machtigen iovloed, door de Fransche 
kerken geoefend op de Zuidelijke Nederlanden, wier 
godsdienstige beweging op hare beurt van groot gewicht 
was voor de Noordelijke gewesten. 

Hoe zelfbewust de vaderen tot in kleine onderdeelen 
dien invloed ondergingen, daarvan kan het volgende 
getuigenis afleggen, dat ons tegelijkertijd een blik geeft 
op de formatie van ons gereformeerd kerkrecht betref- 
fende de electie van ouderlingen en diakenen en den 
toestand van wording, waarin de gemeente nog ver- 
keerde. 

Wg worden in deze aanteekening verplaatst in de 
Delft^che kerk in het jaar onzes Heeren 1573; dus 
kort nadat de reformatie in die stad tot publieke eere 
was gekomen. 



Digitized by 



Google 



191 

„Is besloten, ^) dat men SoncTach naestoomende, 
welck 18 den 15 Noyembris de broeders derOhemeynte 
bij een roepen sal voor de Consistorie, om haer voor 
te bonden van de Yerkiesinghe der Onderlinghen ende 
Diaconen te doen. Ten eerste sal men yerdaeren boe 
dat de Dienaers die dus langhe bij provisie ghedient 
hebben wel over langh begheert hebben van hunnen 
last ontslaghen te sijn, ende andere in haere plaetse 
ghecoren te worden, maer dat men tot noch toe tot 
hunne verkiesinghe om ettelicker oorsaecken wille heeft 
connen comen. 2) 

Ten ahderen sal men cortelicken verclaeren wat het 
Officie des Ouderlinghs ende Diakenschaps in beeft. 

Ten derden sal men voorhouden wat forme van electie 
dat mèn houden sal. Dat naemelicken de broeders der 
consistorie 16 personen benaemen sullen wt weicken de 
broeders der Ohemeynte t'halfdeel, te weten 4 Ouder- 
linghen ende 4 Diaconen verkiesen, die naemen der- 
selven oordentlick op een briefken teyckenen, haer 
eighen naem onder aen setten (op dat men te beeter 
reeckenschap van de stemmen gheven mach) ende de 
Consistorie t'sanderdaechs dat is den 16 Novembris 
overgheven sullen. Al waer de broeders der Consis- 
torie de stemmen ghetrouwelick vergaeren, ende der 
Ohemeynte voorlesen sullen. Oock dewijle t'ghetal der 
Ouderlinghen ende Diaconen, die nu vercoren worden, 
clein is, soo sal men de broederen voorhouden, als dat 
men noch een verkiesinghe van 2 ofte drie doen sal, 
nae dat men 'tNachtmael des Heeren noch eens ghe- 

1) Archief Ned. Herv. Gem. te Delft, Afd. I, L» B, No. 1. 
Handelingen van den Kerker aad 1573 — 1581. 
2} Bedoeld is: niet en heeft oonnen comen. 



Digitized by 



Google 



m 

houden 6nde wat *meer verschots van broederen door 
Oodts ghenaeden hebben sal. Hierbg verstaende dat 
de Dienaers die nu vercoren sullen worden, een iaer 
langh dienen sullen. 

Ten laetsten soo protesteeren de broeders der Con- 
sistorie dat, hoewel men nu dese forme van verkiesin- 
ghe ghebruijckt dat een ieghelick onder der Ghemeynte 
sgne stemme gheeft, t'welck nu, omdatter niet veele 
broeders en sga bequaemlick geschien mach, nochtans 
wij de yrijheijt behouden, als: de Ghemegnte door de 
gbenaede Godts seer ghewassen sal wesen, dit ghebrujjck 
onder weghen te laeten, ende eené andere forme te 
ghebrugcken, die in den kercken van Vranckrijck ende 
elders ghebruijckelijck is, Als dat de Consistorie seec- 
kere mannen wt het midden der Ghemegnte kiest, die 
haer de bequaemste duncken te wesen tot Ouderlinghen 
ende Diaconen, ende die der Ghemejjnte voorstelt op 
dat se met approbatie derselve Ghemeynte aengheno- 
men worden, soo daer gheen oppositie en valt in 14 
daghen tijdts." 

De gemeente nam toe in aantal en kracht, zoodat 
het Consistorie de „forme van electie", die hier in het 
uitzicht werd gesteld, ook invoerde. Die invoering had 
echter niet plaats onder algemeene toejuiching. Yeeleer 
wordt de indruk gewekt, dat een sterke fractie onder 
de gemeenteleden zich tegen deze inbreuk op de vrij- 
heid der verkiezing verzette, en alles behalve content 
was met de simpele approbatie van de keuze door den 
kerkeraad gedaan. Dat blijkt bijzonderlijk uit hetgeen 
ons de handelingen van dien zelfden kerkeraad mee- 
deelen op den 15*^ Juli van het jaar 1579, waar ge- 
tuigenis gegeven wordt van de ontevredenheid niet 



Digitized by 



Google 



m 

alleen onder gemeenteleden^ maar zelfs onder leden vaü 
den kerkeraad, die de wettigheid hunner eigene ver- 
kiezing betwyfelden. Wij lezen aldaar: ,,Alsoo Qherrit 

Jansz inde aenghesproken zijnde dat hg in zgn 

Ampt dit tweede iaer behoort te volherden ende con- 
tinueeren, aenghenomen heeft Tselfde te doen, doch op 
die conditie dat hij het doe niet als Diacon, maer als 
een knecht die sulck een werck wt liefde op hem 
neemt) te verstaen ghevende dat hg de forme yan de 
yerkiesinghe der Diaconen in deser kercke aengheno- 
men niet voor goedt houdt, overmidts deselvighe van 
den gantschen volcke int generael niet ghedaen wordt, 
willende alsoo voorstaen de popularem electionem, 
Soo is goet ghevonden dat men hem nu ^tilswgghende 
int Ampt sal laten yoortgaen, ende ter gbeleghenthegt 
hem de dwalinghe daer inne hij steecltt, soec^n te 
benemen, voornamelick hem voor te houden, dat hij 
sulcke sijne opinie niet voort onder anderen verspregde." ^) 

Waarschijnlgk stond deze broeder in zgne meening 
niet alleen en heeft de ontevredenheid over de wijze van 
verkiezing zich nog anders geopenbaard. En dat wel 
op tweeërlei wijze. 

Een groot deel der gemeente bleef eenvoudig weg bij de 
verkiezing. Zoo vinden wij op dienzelfden 15^ Juli 1579 
vermeld, dat er geklaagd werd over de opkomst en daarom 
de dienaren des Woords de gemeente zullen vermanen : 
„Is goet ghevonden, alsoo daer een sonderlinghe slappicheijt 
nu menichmael in den lidtmaten der Ghemegnte bevonden 
is int inbrenghen harer vogsen ende billetten over de 
dienaers der kerck. Dat niet alleen de Dienaers des 



1) t. a. p. fol. 121. 

13 

Digitized by 



Google 



194 

Woordts de Ghemegnte int generael ernstlick vermanen 
sullen tot hare officie in desen deele, maer dat men 
oock de broeders int bgsonder daervan sal aenspreken, 
op dat se haer bij de Nominatie laten vinden, ende 
oook niet faeliëeren hare voijsen in te brenghen." i) 

Een tweede wgze van oppositie lag in het vormen 
van complotten. Want het Consistorie vond goed „om 
alle completen ende andere inconvenienten te vermijden 
ende voor te comen, dat men de broeders vermanen sal 
met eerste, dat elck sijn egghen billet inbrenghen, oock 
mede een ijegelick zijn eijghen billet met zijn naem 
onderschrijven ofte doen onderschrgven." 

In aansluiting bg het bovenstaande is het niet on- 
aardig te zien, 

Hoe men handelde met iemand, die na verkoren te 
zijn tot eenb kerkelijke bediening, bedankte? 

Den 14«^ Juli 1576 werd te Delft tot diaken ver- 
koren Mattheus Govertsz, „die ghewegghert heeft het 
ampt aen te nemen." Ondanks zgne weigering las men 
hem toch van den preekstoel voor, in de hoop, dat hg 
zich nog zou bedenken, terwijl de gemeente vermaand 
werd, dat zij voor hem zou bidden. „Maer na vele 
ende menigherleg vermanen ende straffen van verscheg - 
den broederen en heeft hij nochtans niet willen lugs- 
teren, maer is onwillich ghebleven, voorwendende dat 
zgn conscientie beswaert was om suicken Dienst aen 
te nemen, ende nochtans gheene wichtighe oorsaecken 
van zijne bezwaernisse seggende." 



1) t. a. p. foL 120. 

Digitized by VjOOQIC 



m 

Een nieuwe stemming was dus vrij wel afgesneden, 
doordat het Consistorie tot het uiterste was voortge- 
gaan. Den 25®° Juli daarop volgend werd dus besloten, 
dat in de plaats van Mattheus Qovertsz een van de 
afgaande diakenen zijn plaats zou big ven innemen^ totdat 
een nieuwe verkiezing kon plaats hebben. Den 28*^ Juli, 
„nadat Mattheus Govertsz even onwillioh ghebleven*' 
was, had uit de vier aftredenden de keuze plaats. 
„Pieter Heindrixz cruijenier" werd met 13 stemmen aan- 
gewezen en besloten, dat „al waer het bg aldien dat 
Mattheus Govertsz hem binnen den tijdt van een iaer 
mocht bedenken om het ampt aen te veerden, soo en 
sal men hem doch niet aennemen. Maer de Diaken 
voorsz. sal het iaer wtdienen. Ende sal hem gheoor- 
looft wesen 3 iaeren daeraen stille te sitten". 

Den volgenden dag kwamen de broeders, die waar- 
schgnlgk voor het eerst stonden voor zulk een perti- 
nente weigering, tot de conclusie, dat het beter was, 
„om dierghelgcke inconvenienten ende verstooringhen 
der Ghemegnte voort aen te schuwen, dat men voortaen 
de ghenomioeerde personen tot den Dienste eerst be- 
willighen aen spreken ende na haer consent ende bewil- 
linghe vernemen sal, eer men haer namen der Ghemegnte 
voordraecht." i) 

Dat was dan ook verstandig. Later ging men nog 
verder en stelde zelfs boete op de weigering van het ambt. 

Dat de Kerken zich van hare vrijheid bewust waren. 

De kerken waren zich, toen de reformatie pas publiek 
recht verkregen had, van hare vrijheid tegenover de 

1) t. a. p. fol. 40, 41. 

Digitized by VjOOQIC 



dtaatsmacht wël bewust. En de wereldlijke macht besefte, 
dat hare roeping was de gemeente niet te hinderen in 
de volbrenging harer taak. Zg liet der gemeente dus over, 
hare organisatie naar eigen inzicht te regelen. Het vol- 
gende bewyst, dat die gezonde opvatting in den aanvang 
heerschte. In October 1573 had er in den Delftschen 
kerkeraad het volgende plaats: ,,18 besloten onder de 
broeders dat men met den eersten een verkiesinghe van 
Ouderlingen en Diaconen houden sal. Oock hebben goet 
gevonden dat Amholdus ^) ende Huich Jacobszen den 
burghemeesteren dit besluyt der broederen aendienen 
sullen, niet om de vrijheyt ende 't recht der kercken 
der Overicheyt te onderwerpen^ maer alleen tot 
waerschouwinge ende vermaeninghe dat se haer aen 
dese verkiesinghe als aen een niew ende onghesien dingh 
niet eenichsias en stoeten ende oock andere naespreeckers 
den mondt stoppen " 

Hieruit blgkt lo. dat er voor dezen aan den Magistraat 
zelfis van de benoemingen geen kennis werd gegeven, 
2^. dat de kennisgeving geschiedt om met de overheid 
goede correspondentie te houden. 

Laat ons nu zien, hoe de overheid dezen stap der 
kerk opneemt. Dit wordt ons meegedeeld in het ant- 
woord van H.H. Burgemeesteren, dat 9 November 
1573 in den kerkeraad werd voorgedragen in dezer 
maniere : „ Alsoo de Dienaers der ghereformeerde kercke 
in deser stede mgn heeren den burghemeesteren aen- 
gedient hebben, dat het van nooden is uyt der Qhe- 
meynte vercoren te worden Ouderlinghen ende Diaco- 
nen tot toesicht der manieren ende uytdeelinghe der 



1) Deze Arnholdas is de bekende Amoldus Oornelii. 

Digitized by VjOOQIC 



197 

aelmissen volghende d'insettinghe der Apostelen ende 
t'ghebrayck der oude Christelicke kercke, Soo ist dat 
burghermeesters by advijs van Schepenen in conformite 
vande voorgeschreven Apostolische insettinghe toeghe- 
laeten ende gheconsen teert hebben, dat de Ghemeynte 
vande Qhereformeerde religie sal meughen verkiesen 
ende stellen Ouderlinghen ende Diaconen ten fine als 
boven, mits dat dieselve Ouderlinghen ende Diaconen 
niet en sullen treden noch heur onderwinden in eenighe 
politicque saecken, maer laeten die wereltlicke handt 
in haer gheheel, haer alleyn moeyende met het kerc- 
kelicke regiment. Twelck die Dienaers der Qhemeynte 
voorschreven beloven voortaen te doen, ghelijck als sij 
oock tot noch toe anders niet ghedaen en hebben." ^) 
Yoor kerk en staat beide is het te betreuren, dat 
zij zich aan deze gezonde regelen niet steeds zgn blij- 
ven houden. 

Een merkwaardige huisdoop. 

Yaria staat er boven deze aanteekeningen. Daaraan 
ontleen ik dan ook het recht om nu van ouderlingen 
en diakenen af te stappen en mgne lezers te bepalen 
bij een merkwaardig voorbeeld van een huisdoop, waar- 
uit blgkt dat voor de vaderen de kerkorde inferieur 
was aan de pruiken tie der plaatselgke kerk, indien de 
omstandigheden zulks vorderden. 

Het was den 17«^ Juli 1651, toen de Delftsche ker- 
keraad werd saamgeroepen voor een bijzonder geval. 
De acta ^) zeggen dienaangaande het volgende: ,Is 

1) t. a. p. Ao 1573. 

2) Archief Ned. Htrv. Gem. ie Delft, Afd. I, L» B, No. 1. 
fol. 97 a. 



Digitized by 



Google 



198 

mede in de Vergadering bekent gemaekt, hoe dat sekere 
Indiaensche vrouwe, geboren van de Cust van Coro- 
mandel en overgekomen als minne van een kind van 
d'Heer Commandeur Arnoldus Heussen, alhier in 't 
Vaderland gevallen was in een seer gevaerlyke siekte, 
en nae 't oordeel der medicgmeesters genoegsaem dode- 
lijk en derhalven seer ernstig hadde laten versoecken 
dat sjj voor haer dood, het sacrament des doopsels tot 
een segel van de vergiffenisse haerder sonden, mocht 
ontfangen. WiEierop de predikanten Tegularius en Doo- 
reslaer doe ter tijdt alleen in der stadt sijnde, hadden 
goedgevonden de Ouderlingen in der stadt present 
sijnde te doen vergaderen, en nevens haer de voorsz. 
Indiaensche voor haer siekbedde te besoeken, van de- 
welcke sij ontfangen hebben soo Christelijke en wel 
onderwesen belijdenisse en met een gemerkt sodanig 
een vierige lust en begeerte tot dit sacrament, dat sij 
ende de bijwesende ouderlingen hadden geoordeelt, dat 
sulk een extraordinair geval onder het ordinair gebruik 
van onse kercken Ordening niet en konde begrepen 
worden, en bijsonderlgk dat een heidensche buiten 't 
verbont geboren anders moet aengemerkt werden als 
kinderen der Christenen, die van moeders lichaem vol- 
gens het verbont Gods heilig sijn: ende dat dienvolgens 
de versegelinge van Gods genaden bond in dese pre- 
sente nood, daer de gelegenheit niet toeliet om hetselve 
in een openbaringe Vergadering' te doen, op het siek- 
bedde aen dese dochter Abrahams niet en behoorde 
geweigert te worden. Nae welcke resolutie volgens 
het formulier der bejaerde personen en nae vuirige 
aenroepinge van den name Gods, de doop aen de 
▼oorsz. vrouwe bedient en sij met haren name Eatha- 



Digitized by 



Google 



199 

rine genoemt is. AIsoo geschiet op den XI Juig lest- 
leden." 

Zoo was das deze Indiaansche gedoopt ten huize 
haars meesters in de veronderstelling, dat zg van haar 
krankbed niet weder zou worden opgericht. Maar deze 
yeroDderstelIing werd niet tot waarheid. Een maand 
later was zij geheel hersteld. En nu hield de kerke- 
raad niet op baar te vermanen, dat zg gedoopt zgnde 
ook tot het Heilig Avondmaal des Heeren komen zou. 
Die vermaningen hadden het gewenschte gevolg, zoo- 
dat er ten slotte nog van haar kon vermeld worden: 
„En heeft sg daer op met ons gecommuniceert op den 
3 Septemb. 1651." 

Eene aanvulling der Delftsche predikantenlijst, 

WAARUIT tevens HET VROEGTIJDIG VERVAL 
DER GEMEENTE OPENBAAR WORDT. 

Als eerste predikant, die de Delftsche gemeente onder 
het kruis gediend heeft, wordt op de officiêele lijst der 
Delftsche predikanten, die in de Consistoriekamer der 
Nieuwe kerk is opgehangen, genoemd de bekende Joban- 
nes Gerobulus. Toch is deze waarschgnlgk niet de 
eerste. Althans de Acta van den kerkeraad, op den 
25 April 1575, vermelden nog een ander dienaar des 
Woprds onder het kruis. Zij deelen het volgende mede : 
„Is besloten, dat Arnholdus, Heindrick ende Willem 
Jaoobsz een Sondach toecomende tot de kerckmeesters 
gaen sullen, ende haer aengheven als dat het niet 
voecht dat de weduwe van Arien Lambrechtsz^ weleer 
Dienaer des Woords onder het Cruis in deser 
Stede wt der armen bugdel ghevoet wordt, alleens 
of het wt gratie haer ghegheven wordt ende niet wt 



Digitized by 



Google 



200 

schuldt ende plicbt van weghen liaers afghestorvenen 
mans/' i) 

Behalve het feit, dat hier dus Arien Lambrechtsz 
genoemd wordt als dienaar des Woords onder het kruis 
in de stad Delft, blijkt er ook nog uit, dat reeds zoo 
kort na de reformatie in de gemeente des Heeren open- 
baar wordt, boe gemakkelijk zij hen vergeet, die haar 
uitnemende diensten bewezen hebben. Ook in dit 
opzicht big kt dus de waarheid van Salomo's woord: 
Daar is niets nieuws onder de zon. 

Yoor ditmaal zal ik het hierbg laten, om bij een 
volgende gelegenheid bouwstoffen te geven ten bate 
van hem, die zich aan een studie over Jacob Verschoor 
en zijn secte wil wijden. 

Dr. H. VisscHER. 

1) t. a. p. fol. 20. 



Digitized by 



Google 



DE LABADIE EN DE LABADISTEN. 
( Vervolg.) 



De Labadistische herders waren bg hunne geestver- 
wanten zeer hoog in aanzien, en dat niet het minst bij 
Mejuffr. A. M. yan Schnrman. Zg noemt ze uitnemende 
getuigen der Waarheid, getrouwe herders, wier leer en 
prediking geheel overeenkomstig de H. Schrift is, en 
wier leerstukken, uitgedrukt in „ Veritas sui Vindex^^^ 
of yfSolemnis fidei declaratio,'^ rechtzinnig zijn. Ten 
aanzien van dat boek zegt zij, „dat zij haar gemoed, 
hare genegenheid en hare pen niet heeft kunnen in« 
houden, om van dat licht openlijk te getuigen, vermits 
het hare geheele toestemming heeft/' 

De herders zijn een voorbeeld in goede werken, zoo- 
dat niet één der menschen met zulke gaven en christe- 
Igke deugden is toegerust, als zij, en die tevens den 
geest en de manier der eerste Eerk, of der eerste 
Christenen zoo juist naar den aard en naar het leven 
uitdrukte. Zg dankt de goedertierenheid en de getrouw- 
heid van Jezus Christus, dat Hij haar verwaardigd heeft 
met Zgn navolgers en met hen, die Hem vast aankleven, 
te tellen en met dezelve heeft willen bevestigen. Dat 
getuigenis van de liefde van Jezus tot Hen, acht zg 



Digitized by 



Google 



202 

zoo groot, en zoo bijzonder, dat zij zich onmachtig be- 
vindt hetzelve met genoegzame dankbaarheid te erkennen. 
Vooral was zij ingenomen met de leer en de prediking 
van de Labadie. Daarvan kreeg zij voor het eerst kennis 
door middel van haar broeder Jan Godschalk, die uit 
zucht naar wetenschap Duitschland en Zwitserland be- 
zocht. Te Bazel zijnde, om daar in de godgeleerdheid 
te studeeren, hoorde hij met groeten lof spreken over 
de Labadie en diens prediking, waarvan het gevolg 
was, dat hij naar Genève ging, waar de Labadie werk- 
zaam was. Daar had hij met groot genoegen de predi- 
king van de Labadie gehoord. Nadat hg daarvan kennis 
gegeven had aan zgne zuster, ontstond daaruit eene brief- 
wisseling tusschen haar en de Labadie. Intusschen werd 
de Labadie beroepen naar de Waalsche Gemeente, te 
Middelburg, welke beroeping door hem werd opgevolgd. 
Tot die aanneming was hij van vele zijden aangemoedigd, 
en niet het minst door Mejuffr. A. M. van Schurman, 
alsmede door Yoetius en vele andere predikanten te 
Utrecht. 

Op zijne reis van Genève naar Middelburg heeft de 
Labadie te Utrecht tien dagen vertoefd. Daar kwam 
hij met zijn ambtgenooten en heeft daar meer dan eens 
gepredikt onder een groeten toeloop van degenen, die 
hem hoorden. Met groot genot heeft zij hem gehoord, 
zoodat zij verklaart, dat de prediking van zuivere waar- 
heid overvloeide, en als een krachtige en natuurlijke 
vloeiing van eenige hemelsche olie op de harten der 
toehoorders nederdaalde. 

Toen de Labadie te Middelburg werkzaam was, als- 
mede zijn ambtgenooten Yvon en du Lignon, door haar 
genoemd leiders en leeraars, van God geleerd en geleid. 



Digitized by 



Google 



203 

giDg zy ook naar die stad en bleef daar twee maanden, 
doch keerde toen naar Utrecht terug, door omstandig- 
heden daartoe gedrongen, om van daar in den zomer 
van het volgend jaar terug te keeren. Zij verhaalt, dat 
zij de Labadie over de nederdaling van den H. Geest 
on Ier de teekenen van vuur en wind hoorde prediken 
en dat die prediking zoo geestelgk, zoo krachtig en 
zoo goddelgk van de goddelijke Personen en Hunne 
werkingen handelde, dat bijna allen, die daarbg tegen- 
woordig waren, Derzelver levendige tegenwoordigheid 
en kracht in hunne harten gewaar werden, als ware 
het eene levendige verhandeling van de woorden van 
Christus. (Hooglied 5 : 2, Rom. 14:17.) 

Niet alleen op de Labadie, maar ook op zgne ambt- 
genooten past zij dit versje van een Enge'sch ge- 
leerde toe: 

Deze leeraar is naar wensch, en wordt van mij geëerd, 
Die meer 'tgeleerde doet, als 'tgeen te doen is, leert. 

Uit het een en ander is duidelijk af te leiden, dat 
ook mejuffr. A. M. van Schurman overging tot deze opko- 
mende Kerk. Zij zelf getuigt, openlijk te moeten betuigen 
aan hare vrienden, wat haar genoopt heeft, (en dit door 
een bijzonder en wgdloopiger geschrift, door haar tot 
dien einde gemaakt), om over te gaan tot de Labadisti- 
sche Kerk. De hoofdzaak, welke haar drong, was, dat 
het Christendom van zijn' eersten oorsprong afgevallen 
was. Zg zegt, dat God de Almachtige haar niet alleen 
in dat gevoelen heeft bewaard, maar ook de liefde tot 
dit Zijn heilig werk, in het oprichten en herstellen 
van Zijne Kerk, naar het voorbeeld der eerste Kerk 
te Jeruzalem, die zonder tegenspreken de beste is 



Digitized by 



Google 



204 

geweest, dagelijks meer en meer in haar bevestigde. 

Geen hoop op een toekomstig herstel was er door 
dien weg, dien de kerkelijken van die eeuw meeren- 
deels betraden, en van welke de meesten zelve een 
herstel op het noodigst behoefden, te verwachten; en 
daarom zocht zg, en heeft met een verheugd gemoed 
gereformeerde herders gevonden, die tot herstelling van 
de wanstaltige christenen goddelijk waren toegerust, 
noemende de Labadie, een bijzonder geoefenden dienst- 
knecht van Ood. Zoo besloot zg dan, daartoe mede 
opgewekt door het gezelschap van vele geloóvigen, tot 
de Labadistische Eerk over te gaan. i). 

Dat de Labadie, die ongetwijfeld eene groote gave 
van spreken, en eene bijzondere vurigheid van geest 
bezat, spoedig een aanhang kreeg, nadat hij uit zgne 
bediening was ontzet, is duidelijk gebleken, èn te Mid< 
delburg, en ook daarna, ofschoon die aanhang nooit 
zeer groot geweest is. Het getal van zijne volgelingen 
was niet geëvenredigd aan den ophef, welken men in die 
dagen van zijn optreden maakte. Dat hij echter een 
man van geestdrift was, is zeker. Oarissales, professor 
en prediker te Montauban, voor wien hij belijdeDis had 
afgelegd bij zijn' overgang tot de Gereformeerde Kerk, 
zegt van hem, dat hij niet geloofde, dat sedert Calvgn 
en de eerste reformatoren zulk een man tot de ge- 



1) Vgl. Eucfria, I dl. bladz. 2—9, 223—230, 255, 233, 234. 

Publyk en solemneel getuigenis van A. M. Sobuurman, achter de 
„Verklaring des geloofs" door Jean de Labadie, Pierre Tvon 
en Pierre du Lignon. II dl. of „Yeritas sui Yindez" bladz. 
182—186. Herford 1672. 

Chaufepié. NouTeau dictionnaire historique et antique 1.1. 



Digitized by 



Google 



è05 

meeDBchap zgner Eerk was toegetreden als de Labadie, 
en noemt hem „innerlieh voll Geist und Leben, und 
ein Beherracher der Geister." ^) 

In zijne ,f Grondregels^^ heeft de Labadie zijne leer 
uiteengezet, doch niet zoo, dat het overbodig zou zijn, 
de geschriften van zijne geestverwanten te raadplegen, 
en hiermee heb ik het oog op de geschriften van Yvon 
en du Lignon. Dit is zeker, dat in die dagen aan het 
bovengenoemd werk van de Labadie een hoog gewicht 
gehecht werd. Dit blijkt uit hetgeen ik aan het werk 
van J. Koelman, getiteld: „Labadisten dwalingen gron- 
dig ontdekt en wederlegd", ontleend heb. Daarin zegt 
hij, dat het lezen van het Woord van God privatelgk 
en dagelijks bg hen (Labadisten) gerekend werd als 
joodsch en letterlijk, dat men het niet aanbeval, ja het 
aan sommigen ontried en verbood. Tot bewgs haalt 
hij aan, dat eene vrouw, die van de Labadisten afgegaan, 
doch weleer hoog bg hen in aanzien was, aan de Labadie 
vroeg, of ze niet liever den Bijbel mocht lezen, dan 
zijne boeken, dat hij daarover zeer vertoornd werd. Dat een 
jongeling, die krank te bed lag, doch later ook van hen 
is weg gegaan, den Bgbel onder een deken verborg, 
omdat hg dien niet durfde vertoonen, en wien men daarom 
de „Grondregels" in de plaats van den Bgbel liet lezen. 

Het is hem zelven gebeurd, dat hem van de Labadie 
gevraagd werd, of hg de „Grondregels" gelezen had, en 
toen hij daarop ontkennend antwoordde, nam de Labadie 
het hem zeer kwalijk, en bestrafte hem. ^ 



1) M. Goebel. Beal. Enoy. für prot. theol. Eirohe, Herzog, 
Plitt en Hauck 8"»« band. bladz. 357. 

2) bladz. 397, 398. 



Digitized by 



Google 



206 

Yvon ^) beklaagt zich, dat de Labadisten gelasterd 
worden uit oorzake, dat zij hen, die het eerst tot hen 
komen, verhinderen de H. Schrift te lezen. Hierop 
antwoordt Brakel hem: „Yvon weet wel, dat hg het 
lezen van de H. Schrift aan sommigen onder hen ver- 
biedt en sommigen het afraadt. 2) 

Dat ik dit vooraf laat gaan, heeft geen ander doel, 
dan om te doen zien, dat het labadistisoh verschijnsel 
op kerkelijk gebied door sommigen als iets bgzonders 
werd aangemerkt, en dat dit bijzondere door hen werd 
erkend en hoog geroemd. 

Om nu dit bijzondere, hetwelk de labadistische 
leer van de bestaande kerkleer onderscheidt, te ont- 
wikkelen, moet ik TÓór alle dingen het oog ves- 
tigen op de leer der verbonden. Dit doe ik yooral 
daarom, omdat Mejuffr. A. M. van Schurman zegt: 
„De leer der verbonden is de grondslag van de 
ware kennis der kerk^ ja van den geheelen gods- 
dienst.^^ 3) 

De verbonden. De Labadisten hebben 8 verbonden; 
nl. 4 particuliere en 4 algemeene verbonden. 

De 4 particuliere zgn: het verbond met Noach; 
dat met Abraham; dat met Levi; en dat met David. 

De 4 algemeene óf generale zijn: het verbond met 
Adam; het algemeen verbond der Genade, doorgaande 
alle huishoudingen des O. V. ; het verbond met Israël^ 



1) TTon. Generale aanmerkingen over het boek Tan Koelman, 
achter de leer van de Doop, bladz. 122. 

2) Yvon, aanmerkingen over de brieven van Brakel, achter 
de leer van de Doop, bladz. 227. 

3) End. dl 1, bladz. 166. 



Digitized by 



Google 



207 

6f het Israëlietisch Oude Verbond; het N. Verbond 
öf Testament, i) 

Het verbond, door God met Adam opgericht, is het 
verbond der werken Het eischt geloof, liefde en ge- 
hoorzaamheid, en kenmerkt zich door den geest der 
vrgheid. Het verbond der Genade, op eene goddelijke 
wijze geopenbaard en ingesteld, is opgericht in het 
paradijs, nadat de eerste mensch Adam ongehoorzaam 
aan God geworden is, en het gebod van God overtre- 
den heeft, tengevolge waarvan de eerste mensch zondig 
en rampzalig geworden is, en in en met hem de gan- 
sche menschheid. God nu heeft in en door Jezus 
Christus het verbond der Genade opgericht, en allen, 
die in dat verbond worden opgenomen, en dat zgn alleen 
de uitverkorenen, worden behouden, gezaligd, gered. 
Zoo was het met Noach, met Abraham, met allen 6f 
zij vóór 6f met hen geleefd hebben, 6f na hen zullen 
leven, met allen die uitverkoren zgn. 

Ofschoon de Wet op Sinaï gegeven is, zoo is zij in 
het Israëlietisch verbond niets meer dan eene vertooning, 
met een grof penseel beschreven, zoodat het Verbond 
met Israël, inderdaad en wezenlijk van het verbond der 
genade onderscheiden is, omdat het grootste deel van 
het volk tot het verbond der Genade niet behoorde, en 
zoo had derhalve de wet geene betrekking op de uit- 



1) YvoN «over de yerbonden*', 6f ^essdiitia religionis Ghris- 
tianae patefacta", bladz. 23 y.v. èn J. Koelman ^^Hist. ver- 
haal der Labadisten II druk 1770 door Hillebrandus Janssonius 
Pred. te Teendam, bladz. 195. 

YvoK. W. Brakels „Onbillijke en verkeerde handeling geopen- 
baard", bladz. 95, èn W. Brakbls „Trouwhertige Waarschouwing" 
bladz. 112. 



Digitized by 



Google 



2Ö8 

verkorenen, vermits zij door den Cfeest van Christus 
geleid en geregeerd werden. Daarenboven was het volk 
van Israël verkoren om bet beste gedeelte der kerk in 
zich te besluiten, en om dezelve in het geheel te ver- 
beelden^ onder hetwelk God een bgzondere vorm van 
zegening en koninkrgk opgericht had. Yele onderdanen 
van dit koniDkrijk behoorden waarlijk God toe door 
Jezus Christus. Maar zoo was het niet met de anderen 
en het grootste gedeelte der Israëlieten, die het gros 
en als het ware het lichaam van dit volk uitmaakten. 
Dat waren wereldsche, vleeschelgke en aardsche men- 
schen Zoo bevatte het verbond, d. i. de wet op 
Sinaï gegeven, voor de uitverkorenen niets geestelijks. 
Alles was uitwendig, ceremonieel en voorbeeldig. 
Het was een vleeschelijk verbond, en bestond slechts 
uit vleeschelgke geboden en beloften, zoodat het niet 
de minste betrekking op den geest had. Dat God 
met Israël het had opgericht, vond alleen zgn oorzaak 
in de rechtvaardigheid van God, en in Zgn haat 
tegen de zonde. De ceremoniëele wet deelde oók'niets 
, geestelgks mede. 

De besnijdenis van God aan Abraham bevolen, had 
betrekking op gansch Israël, en besloot in zich tgde- 
lijke beloften. Het Pascha was ook al uiterlijk, betrof 
ook voor het uiterlgke het gansche volk, doch bevatte 
in zich geen geestelyken zegen. 

Besnijdenis en Pascha waren wel sacramenten, maar 
dat waren zg alleen voor de uitverkorenen. Voor hen 
waren zij teekenen van de Genade van God. 

Ik zal enkele en wel de voornaamste citaten uit 
Yvons' boek „over de verbonden", aanhalen. 

„Het verbond met Israël", het O. V. is inderdaad 



Digitized by 



Google 



ööd 

en wezenlijk van het verbond der Genade onderscheiden, 
vermits het grootste deel niet behoorde tot het ver- 
bond der Genade, hetwelk Christus verwerven zou. 
Men moet blinder zijn dan de mollen, als men het 
wezenlgk onderscheid, dat er bestaat tusschen die twee 
verbonden, niet ziet. Het O. V. is inderdaad afgeschaft. 
De ceremoniëele wet is slechts schaduw, meer niet, 
wel het verbond der Genade afbeeldende, maar niets 
hoegenaamd mededeelend. Alles is slechts uiterlijk, typisch. 
Het Sinaïtisch verbond is wel geschikt om zonden te 
ontdekken en te bestraffen, maar niet om God als een 
verzoend Vader voor te stellen, wel als Rechter. Daarom 
is het O. Y. krachteloos en onnut ten opzichte van het 
verbond der Genade. Het was niet in staat de gunst 
en de gemeenschap met God teweeg te brengen, omdat 
het niet de minste Genade mededeelde noch mededeelen 
kon aan de bondgenooten, aan de uitverkorenen. Daartoe 
was verordend het verbond der Genade, dat door alle 
de huishoudingen van het O. V. gaat. 

De conclusie, waartoe Yvon noodzakelgk moest komen, 
was dan ook, gelgk hij zelf zegt, dat het N. V. van 
het O. V. reëel en ook essentieel onderscheiden is. 
Aldus drukt hg zich uit met deze woorden: „Tertio 
clarum est, illud (scilicet N. T.) a Veteri realiter et 
essentialiter esse distinctum." ^) 

De hoofddwaling van Yvon in het stuk der verbon- 
den is deze, dat hij het verbond der Genade door de 
verschillende huishoudingen van het O. V. laat gaan, 

1) Yvon. a. w. bladz. 125, 129, t.t., 148, 170, en Yvon „De 
weg ten HemeP' 6f „tractaat van het gebed", uit het fransch ver- 
taald. 1683, bladz. 249. 

14 



Digitized by 



Google 



210 

doch zóó, dat zij met het verbond der Genade niet in 
aanraking komen en beide niet in de minste verhou- 
ding tot elkaar staan. Daarom is het ook, dat alle 
uiterlijke verbonden niets van het verbond der Genade 
bezitten, noch mededeelen kunnen aan de bondgenooten. 

Wat Yvon leert, leert de H. Schrift niet. Immers 
wijzen : 

1^. De verbonden, volgens de H. Schrift, op het 
verbond der Genade, en wel zóó, dat het N. V. van 
het O. V. noch wezenlijk^ noch zakelijk onderschei- 
den is. 

2^. Het verbond der Genade gaat door de verschil- 
lende huishoudingen heen en heeft betrekking op de 
verbonden zelve, zoodat het wezen der verbonden niet 
in het uiterlgke blijft hangen, maar met het verbond 
der Genade in het nauwste verband staat 

30. De verbonden onder de huishouding des O. V. 
zijn wel onderscheiden in wijze van ontstaan, open- 
baring en bediening, maar niet verschillend en afge- 
scheiden van het verbond der Genade. 

40. De verbonden zijn gegrond in het verbond der 
Genade, en verschillen alleen in de bepaling van de 
wgze van bedeeling en van de voorwerpen van het 
Verbond 

50. De nadruk moet niet gelegd worden, gelijk 
Yvon doet, op de schaduw alleen, maar ook overge- 
bracht worden op het verbond der Genade, opdat alzoo 
verhinderd worde, dat de verbonden {niet enkel scha- 
duwen zgn, maar tevens ook aan het verbond der Ge- 
nade hare beteekenis ontleenen. (Vgl vr. en antw. 19 
V. d. Catechismus èn art. 25 van de belijdenis des ge- 
loofs). 



Digitized by 



Google 



211 

Duidelgk blgkt uit hetgeen Tvon leert omtrent de 
verbonden, nl. dat de verbonden niet in de minste 
betrekking tot het verbond der Genade staan, dat hij 
voorkomen wil, dat de niet bondgenooten ook maar den 
minsten schgn zouden hebben, dat zg in het verbond der 
Genade deelen, óf daartoe behooren. Zoo is het ook 
wat betreft de besngdenis en het Pascha. Het zgn 
slechts teekenen; ofschoon zij toch voor de leden van 
het verbond der Genade meer dan teekenen zgn, aan- 
gezien zg, hoewel onder het N. Y. afgeschaft, wgzen 
op de wedergeborenen als van de niet wedergeborenen 
typisch onderscheiden. Om nu niet te breedvoerig te 
worden laat ik het hierbg, verzoekende den lezer, zoo 
noodig, de navolgende verzen na te gaan: 

Ex. 34:7; 33:19; Lev. 26:12; Hand. 10:43; 
Coloss. 2:17; Rom 4:11; 1 Cor. 5 : 7& ; Hebr. 4 : 8, 9 ; 
1 Petr. 1 : 10—12, 19 en 20; 1 Petr. 2 : 9, 10; Matth. 
5: 17, 18; Gal. 3 : 8, 9 enz. 

H. Heppe zegt: „Nun stellt aber Yvon neben 
den Gnadenbund der unmittelbare nach dem Sün» 
denfall aufgerichtet ward, oder in denselben hinein 
das Foedus Israeliticum. oder das Alte Testament, 
das nicht jenem gar keinem inneren Zusammenhang 
hatte. Den Gnadenbund hatte Gott nur mit den 
Erwahlten, das Alte Testament dagegen für alle 
Angehörige des Volkes Israël angerichtet. Aber Heil 
konnte des Alte Testament nicht sponden. Die From- 
men in Israël sind nicht durch ihre Werken sondern 
durch ihren Glauben an den Messias gerecht, und 
salig geworden " i) 



1) M. a. w., bladz. 353, 354. 

y Google 



Digitized by ' 



212 

Met de leer der verbonden staat hun kerkbegrip in 
een zeer nauw verband. 

De Kerk, Zij verstaan onder „Kerk" hunne Kerk- 
stichting zelve, niet slechts naast^ maar ook afge- 
scheiden van, ja, tegenover de Gereformeerde Kerk 
staande. Reeds vóór de grondlegging der wereld lag 
die kerkstichting in het goddelgk denkbeeld opgesloten. 
Het ontstaan van die Kerk vond haren oorsprong in 
het besluit van God van eeuwigheid, hetwelk God in 
den tijd zou uitwerken en heeft uitgewerkt. Zie, dat 
is de oorsprong en de oorzaak van de historische ver- 
schijning der Kerk. Men leze slechts de „Eucleria" van 
Mejuffr. A. M. van Schurman. Daarin laat zg zich 
woordelgk aldus uit: ,De Evangelische Kerk heeft echter 
al voor de grondlegging in het goddelijk denkbeeld 
door het besluit van God van alle eeuwigheid als een 
voorwerp van Zgne goedwilligheid bestaan, en is in 
den tgd door uitverkorenen samengesteld. Zg verkrggt 
en geniet inderdaad de beloften van God, Die zelve 
deze heilige en heilzame scheuring uitgewerkt heeft 
volgens Zgn besluit en voornemen." i) Dat God die 
Kerk heeft doen ontstaan, vindt zijn oorzaak in de 
verdorvenheid van de bestaande Kerk. Op die Kerk 
hebben zg hun aanval gericht. Zg is zoo bedorven in 
zeden, dat een waar Christen daarin niet big ven kan. 
Daarenboven heeft zij de leeraars, die haar trachtten te 
herstellen, uitgeworpen. Daaruit kan en moet ontstaan, 
dat God dat Sodom, dat Babel, die Synagoge' des Satans 
(namen wcutrmede de Kerk genoemd werd door hen), 
Zgn oordeel moest doen ondervinden. Aldus drukt 



1) Ëuol dl I, bladz. 151, 152, 162, 163, 317-319. 



Digitized by 



Google 



218 

Hejuffr. A. M. yao Schurman zich uit: ^De Eerk is 
ten uiterste bedorven in zeden, een Sodom, een Babel, 
daar men uit moet gaan, eene synagoge des Satans. 
De boden heeft zg uitgejaagd. Babel wilde niet genezen 
zgn. Wat kan er anders verwacht worden, dan eene 
uitgieting van de fiool van den toorn van God, en de 
laatste perioden van Zgne slagen en oordeelen." i) Van 
zulk eene Eerk te scheiden is een plicht voor eiken 
oprechten Christen, ja, hg moet het doen. Dat zegt ook de 
belgdenis der Eerken van Nederland (Art. 28 en 29). 
Wg scheiden, zeggen zij, niet van de gereformeerde 
Eerken, maar wg betuigen, dat wg ons scheiden van 
de wereld, van alle diegenen, die niet van de Eerk 
zijn, en die zich door ware christen-kenteekens zoodanig 
aan de Eerk en aan de geloovigen niet dadelijk be- 
toonen. Indien dan de vergaderingen, die den naam 
van gereformeerden dragen, geen Eerken, maar de 
wereld zgn, zoo bekennen wg, dat wg met haar niet 
meer vereenigd, als met de wereld zelf zijn, uit welker 
gezelschap en gemeenschap Jezus, onze Heere en Eoning, 
door Zijne almachtige hand ons heeft verlost. 

Indien de lidmaten, die de Gereformeerde Eerk samen- 
stellen, niet van de Kerk zijn, zoo is het geen wonder, 
dat wg met de ware gereformeerden goed vinden, ons 
van haar af te scheiden. Dat is niet alleen geoor- 
loofd, maar geboden en diensvolgens noodzakelijk^ 
wanneer wg naar de welgemelde belgdenis willen hoe- 
ren. Zij willen wel met hen gemeenschap houden, die 
ware leden der Eerk zijn, maar dan moet het christelgk 
leven vrij zijn van de zonden en de verkeerde gewoon- 



1) Euol. dl I, bladz, 327, 329. 

y Google 



Digitized by ' 



214 

ten der onwedergeborenen, en yersierd zijn met de 
deugden, die de H. Geest in alle heiligen voortbrengt, 
wat hun een bewgs en kenteeken yan een waar chris- 
tendom is, zoodat, indien iemand, en uiterlgk en inner- 
lijk gemeenschap met hen wil hebben, door hen hem 
gaarne gegeven wordt, wanneer hij maar toont, dat hij 
zijn leven naar den regel van Jezus Christus, door de 
kracht en werking van Zgn Geest aanstelt, i) Zij 
ontkennen wel niet, dat er niet eenige christenen zgn 
in de bestaande kerken, doch de grootste menigte be- 
staat uit wereldlingen, zoodat zij den naam van Kerk, 
noch voor God, noch voor de menschen kunnen dragen. 
„Even zoo goed, zegt du Lignon, zou men een hoop 
zand, waarin eenige korreltjes graan zgn, een hoop koorn 
mogen noemen. Zoo doende kan men Babel even zoo 
goed voor eene ware Eerk houden, omdat er eenigen 
van het volk van God onder zijn." ^) De ware leden 
der Kerk, hetzij de zichtbare óf de onzichtbare, zijn 
de ware geloovigen en maken de heilige vergadering 
uit. Zg zijn de schapen van Jezus Christus, die Zijne 
stem hooren, Hem volgen, en van Hem het eeuwige 
leven ontvangen, om in eeuwigheid niet te sterven, 
verwachtende al hunne zaligheid in Jezus Christus, en 
zijn daartoe gewasschen door Zijn bloed en door den 
H. Geest geheiligd en verzegeld. Daartoe zgn zg uit- 



1) Ygl. Deel II „Verklaring des geloofs" der Eyangelische 
en Gereformeerde Eerk door Jean de Labadie, Pierre Yvon, en 
Pierre du Lignon. Herfort 1672, bladz. 22, 23, 10, 13. 

„Yeritas sui Yindex" enz, bladz. 117, 118. De fransche uitgave, 
die meer uitgebreid is, heet „Declaration ohretienne". 

2) Catechismus, bladz. 473, 474. 



Digitized by 



Google 



215 

yerkoren. Volmaakt zyn ze niet, want in de heiligen 
worden zwakheden gevonden, i) 

Om tot hun kerk toegelaten te worden, moet de be- 
proeving voorafgaan. Deze moet vooral plaats hebben 
bij hen, die grove zondaren zijn, die betuigen eene 
vurige begeerte te hebben, om de wereld en hetgeen 
van de wereld is te verlaten, en zich van ganscher 
harte tot God te willen bekeeren. Hunne boetvaardig- 
heid moet eenigen tijd onderzocht en uit vruchten 
gekend worden, óf zij waarachtig en oprecht is, tenzij 
dezelve door eene bgzondere Genade zich zeer spoedig 
en krachtig laat blijken, gelijk weleer is geschied, en 
nog geschieden kan. Nadat de wereld in de Kerk is 
ingekomen is dit noodzakelijk, en het blijft noodzakelijk, 
zoodat i. e. w. de goddelijke noodzakelijkheid daartoe 
dringt. Daarom moeten de belijdenis en de boetvaar- 
digheid dergenen, die verlangen om tot lid der christe- 
lijke kerk aangenomen te worden, onderzocht worden, en 
dus is het niet genoeg om hen daarvoor te erkennen. 

Yolgens hun gevoelen zijn er drie soorten buiten de 
Kerk: 

1^. bloote toehoorders des Woords. 

20. groote zondaren^ die betuigen de wereld te 
willen verlaten om tot God te komen, en voor een tijd 
in boetvaardigheid moeten gehouden worden, en daar- 
door betoonen, dat hunne roeping en bekeering waar- 
achtig en oprecht is. 

3^. onwetenden, groven en ongeoefenden in het ge- 
loof en in de christelijke godzaligheid, die, eenige 

1) Ygl. „De Tabernakel Gods ontdekt of gesteld", door Jean 
de Labadie, Pierre T?on, Pierre du Lignon. Herfort 1672, bladz. 
17, 25,- 30, 38, 50. 



Digitized by 



Google 



216 

genegenheid hebbende om zich tot het christendom te 
begeven, slechts in den rang der catechisanten moeten 
gesteld worden, i) 

De navolgende drie soorten kunnen in den omtrek 
van eene ware Kerk insluipen, en zich onder de ware 
leden vermengen: 

1^. die slechts een tijdgeloof bezitten, het Woord 
derhalve met vreugde ontvangen, van den H. Qeest 
verlicht zgn, de goede gave Gods en de krachten der 
toekomende eeuw gesmaakt hebben, en zoo aan de 
leiders en de leden der Kerk reden geven om voor 
geloovigen jgeacht te worden. 

Intusscben moet men ze er niet voor houden, wan- 
neer zij hunne ontrouw en gebrek aan standvastigheid 
in het christelijke leven openbaren. 

2^. die hypocriten en geveinsden zijn^ en een schgn 
van geloof en leven hebben en vertoonen en waardoor 
de Kerk voor een tijd bedrogen wordt. 

Wij gelooven, zeggen zg, dat de Kerk zich wel 
moet wachten hen voor schapen van Jezus Christus te 
erkennen, dewgl zg de onnoozelheid en zuiverheid der 
schapen kunnen bederven, en ze alleszins schaden". 

30. die in de Kert insluipen en vroeger of later ver- 
anderen van wandel en leven, ergernis geven en de 
gestrengheid der kerkelijke tucht moeten ondervinden, 
door ze uit te sluiten (1 Kor. V), zoolang ze geen 
ware boetvaardigheid en krachtige verbetering open- 
baren. 2) 



1) Ygl. Yerkl. y. d. zuiverheid des Geloofs en der leer enz. 
1 dl bladz. 65, 66 en „Yeritas sul Yindex," bladz. 72 v.y. 

2) Ygl. Yerkl. y. d. zuiyerheld des geloofs enz., bladz. 63—69. 



Digitized by 



Google 



217 

De zichtbare Kerk is tevens de onzichtbare Eerk. 
Yan het begin der wereld begon de Eerk zichtbaar te 
worden. Ofschoon ten tijde van den zondvloed bgna 
onzichtbaar, is zg toch met Noach weder zichtbaar ge- 
worden. De zondvloed, waarin Noach en zijn huis- 
gezin gespaard bleven, is een voorbeeld der Eerk van 
Jezus Christus. Gham behoorde er toe, die wel een 
waar geloovige scheen, maar daarna een geveinsde, en 
eindeiyk een goddelooze en onheilige bevonden werd. 
Daarna is de Eerk bgna onzichtbaar, maar wordt daarna 
zichtbaar in het volk Israêls, namelijk in de god- 
vruchtigen. 

Het volk Israëls beeldt af de Eerk ^an Jezus 
Christus. Israël, wat het gros van zijn lichaam aangaat, 
is maar het voorbeeld en de schaduw van de vergade- 
ring van wederg^orenen, niettegenstaande dat onder- 
scheidenen van hare bgzondere leden ware leden der 
kerk zgn. Als uitwendig volk was het Gods volk, voor 
zoover het uiterlijk Gode toegewijd is. Zg waren een 
voorbeeld van dat geloovig volk van God, waarvan 
zij te dien einde den naam dragen. Voor verreweg het 
grootste deel bestaat het uit .wereldlingen. Yooral ten 
tijde van den Verlosser, Jezus Christus, is de Eerk 
zichtbaar. De synagoge, die het lichaam der wereld 
en van den duivel is, en voor de heilige en Goddelijke 
Vergadering en Eerk van God wil doorgaan, wordt 
gansch het tegendeel gesteld van de Eerk van Jezus 
Christus, Die zich van Zijne zgde openlgk tegen de 
synagoge verklaart, en ze verlaat om er zich nooit weer 
mee te vereenigen. 

De kerk van Jeruzalem is het patroon, het voorbeeld 
voor alle andere kerken, waarin God en Jezus Christus 



Digitized by 



Google 



218 

heerschen, en waarvan de leden zich ganschelijk aan 
God toewgden, zeer begeerig om enkel Zijn Eer en 
Heerlgkheid te behartigen. Als zoodanig is zij als een 
kaars op den kandelaar duidelgk zichtbaar. 

Is nu die ware zichtbare kerk, tevens een lichaam 
van Christus, de wereld daarentegen is een lichaam 
der verworpenen, welke aan de ééne zijde van God 
niet zgn verkoren tot voorwerpen Zijner liefde, Genade 
en Heerlijkheid, maar die ook aan de andere zijde tot 
toom zijn verordineerd. Alle onwedergeborene menschen, 
allen, die tot God en Jezus Christus niet bekeerd zijn, 
allen, die geen leden der Kerk zijn, welke Zijn waar- 
achtig lichaam is, zijn leden der wereld. De wereld 
wordt van den duivel overheerscht, en alle wereldlingen 
zgn kinderen van den duivel^ zijnde het lichaam van 
den satan. ^) 

De vereischten om een ware Kerk te zgn, die een 
zichtbaar lichaam van Jezus Christus is, zijn dat zij: 

1^. samengesteld is uit leden van Jezus Christus, 
door Zijn Geest geleid, en geheel en al en alleen van 
Hem afhangende als hun opperste Hoofd. Zoo dit niet 
plaats heeft, dan kan zij Zijn waar lichaam niet uit- 
maken. Indien het gros van een vergadering en het 
meerendeel der leden, zelfs het grootste getal der voor- 
naamsten, niet Jezus Christus is, zoo kan zulk een 
lichaam nooit het Zgne genoemd worden, noch aan Hem 
als Zijne Kerk toebehooren. 

Dat blijkt: 

2^. uit de namen, die Kerk draagt als, ^^het lichaam 
van Jezus Christus"; j, Christus'' ; „bgv. Christus leeft 



1) Tabernakel Qods ontdekt of gesteld m. a. w., bladz. 91—107. 

y Google 



Digitized by ' 



219 

in mij", „het beeld van Jezus Christus"; „een brief 
van Jezus Christus"; „eene reine maagd en bruid van 
Jezus Christus"; ,eene verzameling van zonen en 
dochters'' ; een huis van den levendigen God; j^ver- 
gadering van broeders en zusters'' ; de school van 
Jezus Christus" enz. 

Wat haar tot eene zichtbare Kerk maaktj is: 

1^. omdat daarin de gerechtigheid en heiligheid moet 
heerschen. 

2^. omdat daarin niet een wereldsch volk kan regee- 
ren, en zg ook niet uit een wereldsch volk kan bestaan. 

30. omdat daarin de liefde Gods on de liefde Zijner 
kinderen moeten regeeren en de overhand hebben. 

4^. omdat daarin God en Jezus Christus, en niet de 
Satan en de wereld, de overhand hebben. 

5^. omdat zij geen ware Kerk van Jezus Christus 
kan zijn, wanneer zij de wereld is, en dus uit de 
menigte van wereldlingen samengesteld is. 

Daarom is het valsch, de grondregel te stellen, dat 
men het daarvoor houdt, dat eene kerkelijke vergade- 
ring kan en moet genoemd worden naar haar beste 
deel^ niettegenstaande dit het allerkleinste zou zijn. 

Tot dat kleine getal zou de stem des Heeren zijn: 
r^Mijn volk, gaat uit het midden van haar." Zal 
een hoop onkruid een berg koorn genoemd worden, 
omdat er eenige korreltjes koorn onder het onkruid 
zijn vereenigd? Zal men eene menigte zwijnen een 
kudde schapen noemen, omdat er het een of ander 
schaapje onder loopt. Dat is ongerijmd, i) 



1) Vgl. Tabernakel, m. a. w., bladz. 133—150. 

Digitized by VjOOQIC 



220 

Het geheele uiterlijke volk Israëls is een groot en 
gedurig voorbeeld geweest van de inwendige en uit- 
wendige scheiding, die daar zgn moet tusschen de 
wereld en de Kerk van Jezus Christus onder het 
Evangelie. Dit begon ten tijde van Abraham^ die 
uit Ur der Chaldeën en uit Babel gansch werd uitge- 
trokken. In zijn huisgezin is het verder openbaar, 
geheel onderscheiden van de Kanaanieten en Egypte- 
naars. Maar allermeest is het te zien na de verlossing 
uit Egypte, door hun verblijf in eene eenzame woestgn 
en door hunne woning in Palestina en in Eanaan. Men 
moet geheel en al verblind zijn, wanneer men niet kan 
zien, dat deze uiterlijke afzondering, die zoo door 
goddelijk gezag geschiedde, en door zoovele dingen 
wordt bevestigd, voor het nieuwe volk en voor de 
laatste Kerk van Jezus Christus, die scheiding afbeeldt, 
die in nadruk in haar zou worden gezien onder de 
bedeeling van het N. V. i) 

ledere uiterlijke vergadering moet, gelijk ook blijkt 
uit het voorbeeld van de eerste gemeente te Jeruzalem, 
zal zij eene christelijke Eerk kunnen genoemd worden, 
zooals zij is, twee dingen hebben om haar gelgkvormig 
te kunnen zijn, wat aangaat haar wezen en het alge- 
meene van hare trekken: 

10. dat de wereld in haaf midden niet heerscht; 

2^. dat Jezus Christus daarin is (en zij zich dien- 
tengevolge openbare als Meester en Heer ^). 

Het goed recht der scheuring verdedigt de Labadie 
in zijn „sanctum schisma" op de navolgende gronden: 



1) Tabernakel, m^ a. w., bladz. 126. 

2) Idem „ „ „ ^ 178. 



Digitized by 



Google 



221 

1^. De heiligheid Gods kan geen gemeenschap met 
het kwade hebben. 

2^. Ood zelf maakt krachtens Zijne verkiezing en 
verwerping scheiding tasschen uitverkorenen en wereld- 
sche menschen. 

30. Jezus is het Hoofd alleen van de wedergeborenen; 
de duivel is het hoofd 6f de koning der wereld. 

40 Tusschen schapen en wolyen mag geen gemeen- 
schap bestaan. 

50. Vermits het volk van God een koninklijk priester- 
dom, een tempel van den levendigen God is, zoo moet 
dat volk bestaan uit bekeerde menschen. 

60. De Eerk van Christus, zal zij christelijk ge- 
noemd worden, moet bestaan uit levende leden van 
het lichaam van Christus, en dat verreweg meer dan 
het grootste deel. De Eerk moet derhalve zoo niet 
genoemd worden, omdat zg voor het kleinste, maar 
omdat zg voor het grootste deel uit ware Christenen 
bestaat. 

70. Het oude Israël is een voorbeeld van de Christe- 
lijke Eerk, wat deszelfs afscheiding en godsdienst be- 
treft, en slechts eene afschaduwing van de ware Chris- 
tenen, hoezeer het verbond slechts uitwendig en schaduw- 
achtig is ten opzichte van het N. Y. 

80. Zoo er eene kerkelgj^e gemeensohap en eene ver- 
eeniging bestaat tusschen gbddeloozen en godvruchtigen, 
dan is de Eerk geen Eerk meer, maar een wereld; 
dan is zij niet een huis Gods, niet een tempel van den 
H. Geest, dan houdt zg op den naam van Eerk te 
dragen, en dat te zijn in waarheid. Het is dan eene 
vergadering, die uit beesten-leden bestaat, en een 
monster is. De geheele Schrift wgst op die scheiding 



Digitized by 



Google 



222 

zooals men kan zien in Seth en Kain ; Noach en de godde- 
looze wereld ; Jaeob en Ezau ; Ananias en Saffira enz." ^) 

Intusschen leeren zij, dat zij met alle Gereformeerde 
geloovigen innerlijk geestelijke en waarachtige gemeen- 
schap willen hebbcD, en hen tot de gemeenschap der 
verborgenheid van het H. Avondmaal in het midden 
van hen, toelaten, indien zg: 

10. hun geloof maar uit hunne werken zullen be- 
toonen^ en door hunne vruchten bewgzen, dsitzg goede 
hoornen zgn; 

2^. eene waarachtige liefde Jezus Christus als haar 
Hoofd, en de Eerk als Zijn lichaam toedragen, en 
daardoor te kennen geven, dat zij Zijne discipelen zijn ; 

3^. vereenigd zgn met Christus en met Zijne Kerk 
en dat door vrijwillige gehoorzaamheid aan Hem en 
Zijne Kerk bewijzen. 

Dat de Labadisten leeren eene volkomenheid hier 
beneden te zullen verkrijgen, blijkt niet uit hun leer. 
Integendeel. Zij komen op tegen het gevoelen van som- 
migen, die beweerden, dat zij hen als christenen erken- 
nen, die zonder zonde zouden moeten zijn en dus 
volmaakt. Duidelgk weerspreken zij deze uitspraak. 
Zij zeggen; «tegen hetgeen, dat de grove wereldlingen 
van ons hebben uitgestrooid, alsof wij het daarvoor 
zouden houden, dat de christenen, om waarlijk christenen 
te zijn, zonder zonden moesten zijn, en alsof wij voor 
zoodanigen wilden gehouden worden, zoo protesteeren 
wij met den Apostel Johannes, dat de waarheid in ons 
niet is, maar dat wij liegen, indien wg zeggen, dat wij 
geene zonden hebben. Yerplicht zijnde God te bemin- 



1) Labadie Sanotam Schisma, bladz. 1— -62, 91. yy, 



Digitized by 



Google 



223 

nen van ganscher harte^ van ganscher zielCy en uit 
alle de krachten van onze vermogens^ zoo erkennen 
wij, dat wij hierin veel ontbreken, en dat alle christenen 
gedurende hun tijd hier beneden, hier te kort schieten." i) 

Hoe zeer zij dit leeren, zoo spreken zg echter daarbij 
met geene verheffing van de bestaande Kerk. „De 
grootste hoop in de Nederlandsche Eerk is onherboren. 
Ware het de rechte Eerk, de meesten zouden er vroom 
en wedergeboren zijn. Maar men moet er zich van 
afscheiden. Want alzoo weinig als men een hoop kaf, 
daar nog een weinig koorn onder is, een hoop koom 
zou noemen, alzoo weinig mag men het een Christelijke 
Eerk noemen, daar maar eenige weinige wedergeborenen 
in zijn". 2) Voor het afscheiden beroept hg zich op 
2 Thess. 3 vs 6; 2 Cor. 6 : 14—17, Gal. 5 : 19 enz." 3) 

Van de Eerk van Utrecht zegt Mejufifr. A. M. van 
Schurman, „dat zij daar in den beginne een huis van 
God genoemd, zoo door de verwaarloozing van de tucht 
en van de leer afgeweken is, dat zij in eene wereldsche 
vergadering ontaard is". 4) Zelfs zegt zij „dat zij onder 
zoo vele duizende lidmaten te Utrecht zelfs geen tien ge- 
vonden heeft, die zoo door levendig geloof en goddelgke 
liefde te zamen hingen (zelfs niet in de private col- 
legiên) dat zg één hart en één ziel hebben kunnen 
genoemd worden." ^) 

De Nederlandsche Eerk is dan ook een verward 
Babel ; men heeft haar willen genezen, en zij heeft niet 



1) Verkl. V, d. zuiverheid des geloofs. I dl, bladz. 90, 91. 

2) Sanctum Schisma van de Labadie, bladz. 148. 

3) idem idem „ 122 yy. 

4) Euoleria, bladz. 276. 

5) idem „ 124. 



Digitized by 



Google 



gewild, daarom moet men haar verlaten. Jerem. 51 : 9. 
„Gaat uit van haar, mijn volk". Dat nu is het, wat 
de Labadie aanbeveelt, i) Dit zeggen verwondert ons 
niet, omdat zij, volgens hun gevoelen, leeren dat God 
met Zijn Geest, genade en zegen van deze Eerk gewe 
ken is, en niet meer in het midden derzelve woont, wegens 
het verdragen van degenen, die ergelijk zijn, en Gods Geest 
heeft het aan de afgescheidenen verzegeld, dat die afschei 
ding Hem behaagt. Alzoo spreekt Hendrik Schluter 
in zijne voorrede voor de „Kenteekenen der weder- 
geboorte'' bladz. 7, 8. Zelfs beweert hij in diezelfde 
voorrede van genoemd werk, bladz. 9 en 13; 

10. dat de beste leeraars, die gverig zijn, hebben 
honden,' zwijnen, ja den duivel zelfs in zijne lidmaten 
tot het H. Avondmaal laten komen. 

20. dat haast al wat men dagelgks naar de Eerk 
ziet gaan en daaruit komen maar doode lichamen zijn, 
doode menschen, natuurlyke menschen, en dat men aan 
de beste niet de geringste geestelgke beweging ziet. 

30. dat wij niet alleen gansche dorpen, maar ook 
gansche steden vinden, ten aanzien van welke het be- 
twijfeld moet worden, of daar ook een eenige geloovige 
woont. 

40. dat bgkans al wat wij in onze kerken zien, 
vreemd van God is, onbesneden, onrein, een gruwel van 
verwoesting, enz. ! ! 

De Labadisten gaan derhalve uit van het gevoelen, 
dat de ware zichtbare Eerk moet worden beschouwd 
als het zienlijk lichaam van Christus; en dat zij moet 
kunnen genoemd worden. Zijn zichtbaar huis, heiligdom, 



1) Labadie. Sanct. Schisma, bladz 126, 127. 



Digitized by 



Google 



225 

Zijn zichtbare tempel, en die een lid is van de zicht- 
bare Kerk voor God, die ia tevens een lid der onzicht- 
bare Eerk. 1) Aldus drukt de Labadie zich uit: ,,allen> 
die waarlgk leden van de zichtbare Kerk zijn, zijn ook 
leden van de onzichtbare Eerk en tot het onzichtbaar 
lichaam van Christus behoorend." 2) 

Eene zichtbare Eerk moet uit ware gelooyigen be- 
staan, maar daarbij voegen zij, dat het toch kan gebeu- 
ren, dat er geveinsden kunnen zijn. Trouwens, dat het 
kan geschiedeo, drukt de Labadie uit in deze woorden : 
„het is niet genoeg, dat in eene zichtbare Eerk eenige 
ware geloovigen zijn; want een geheel, dat uit eene 
verzameling van velen bestaat, wordt naar het meeste 
gedeelte genoemd, al is het overige weinig." 3) 

Met dit zeggen ontwgken zij de aanmerking, die men 
er op kan maken, dat n.L de Eerk toch nog onzuivere 
bestanddeelen in zich kan insluiten, zoodat zij niet uit 
oprecht geloovige leden kan bestaan, en derhalve niet 
allen tot het Rijk van Jezus Christus behooren. Dat 
niet alle leden van hun Eerk wedergeborenen zgn, ont- 
kennen zg niet. Zij zeggen, dat er (gelijk ik even 
vroeger heb aangehaald) geveinsden, ja tijdgeloovigen 
in de Eerk kunnen insluipen. Evenwel kunnen en 
moeten de leeraars hunne leden onderkennen, óf zij 
ware leden zgn, óf niet. Dit evenwel kunnen zij niet 
absoluut doen, maar wel langs den weg van eene 
moreele zekerheid. Dat blijkt uit het antwoord, dat 
Yvon geeft op de vraag van Brakel. Hij vraagt aan Yvon : 



1) Yvon. „Leer v. d. Doop", bladz. 120, 174. 

2) Labadie. „Sanctum Schisma", bladz. 27. 

3) Labadie. „Disoernemene d*ane veritable Eglise, bladz. 16. 

15 



Digitized by 



Google 



226 

j,i>( de leeraars moeten verzekerd en absoluut kunnen 
verzekerd zgn, dat die, welke zg tot de gemeenschap 
opnemen en in dezelve laten blijven, waarlgk wederge- 
borenen zgnP" Op die vraag antwoordt Yvon: ,,0n8 
gevoelen hierover is, dat hoewel zjj niet kunnen daar- 
van verzekerd zijn met eene absolute zekerheid^ zg 
dat echter kunnen met eene welgegronde moreele zeTcer- 
heid.^^ 1) Sterker drukt Mejuffr. A. M. van Schurman 
zich uit, als zg zegt: ,,de H. Geest vervreemdt en 
scheidt de Eerk af van de verdorvene, verkeerde eeuw, 
van de wereldsche gevoelens en van de eenigheid en 
gemeenschap met de kwade menschen. De werking 
van den H. Geest is, dat, gelijk Hg de Eerk vereenigt 
met allen, die goed zgn, ook dezelve afscheidt van allen, 
die kwaad zijn. Dat is allermeest openbaar in dat 
eenig voorbeeld van de eerste Eerk te Jeruzalem, naar 
welker voorbeeld de Evangelische Eerk is, zoo wat hare 
voorgangers als wat haar geheele lichaam betreft; hoe- 
zeer er ook onder hare leden geveinsden of tijdgeloo- 
vigen kunnen zijn. Die eerste Eerk te Jeruzalem werd 
op eene zeer overvloeiende wgze met den H. Geest 
(om de spreekwijze van Christus te gebruiken) gedoopt. 
De leden waren één bart en één ziel, en niemand had 
iets van dat hij voor zgn eigen hield ; terwijl de Heere 
de geveinsden Ananias en Saffira (Hand. 5) door een 
voorbeeldigen dood afzonderde. „Heeft Christus, zoo 
vraagt zij, ooit aan eenig herder bevolen, dat hij meer 
schapen in zijn schaapskooi zou nemen, als hij óf ken- 
nen óf weiden kan. Dat is geen goede herder, wat 
men toch wel uit de gelgkenis van den Heer kan 



1) Yvon. Preservatyf tegen de verleiding, bladz. 671. 

y Google 



Digitized by ' 



22Ï 

afleiden." ^) In weerwil dat er toch niet gelooyigen 
onder de wedergeborenen kunnen zijn, zoo blijft toch 
des ondanks de Kerk, de gemeente des Heeren, een 
voorbeeld yan de christelgke gemeente te Jeruzalem. 
Dat wil toch de Labadie er mee zeggen, als hg deze 
woorden schrijft, „door de Genade van God zien wij 
onder ons zulk eene yereeniging yan broeders en zusters 
in den H. Geest, yan één hart en yan ééne ziel en 
van één zin ea yoornemen, en ééne begeerte hebbende 
om God te verheerlijken. en die inderdaad branden yan 
eene oprechte liefde tot God en den naaste." ^) 

Met het gevoelen der Labadisten ten aanzien van hun 
kerkbegrip, valt niet saÉ,m, wat Yvon zegt: „Wij ge- 
looven," zóó schrijft hij, „in eene heilige, algemeene 
Kerk, die is samengesteld uit alle uitverkorenen, die 
van den aanvang der wereld geweest zijn en tot aan 
het einde der wereld wezen zullen, die zich in de laat- 
ste tijden aan alle kanten zal uitbreiden, en die in den 
tegenwoordigen tijd is bestaande uit alle ware gelooyi- 
gen, die in Christus Jezus onzen Heer gelooven met 
een levendig geloof. Hem liefhebben met eenef hart- 
grondige liefde en met Hem vereenigd zgn als deleden 
van een levendig lichaam met het Hoofd. Wij gelooven, 
dat de leden, dezer Eerk overal zgn, waar God Zgne 
uitverkorenen heeft, in het Oosten of Westen, in het 
Zuiden of Noorden, hetzij dat zij genoemd worden 
Grieken, Moscoviten óf Latijnen, Gereformeerden en 
Protestanten, Bisschoppelijken en Presbyterianen, Inde- 
pendenten óf dat ze andere namen nemen, óf ontvan- 



1) Euoleria. I dl, bladz. 195—198; 205. 

2) Yeritas sui Yindex, bladz. 89, 90. 



Digitized by 



Google 



228 

gen; wg houden, dat ^ie' deze algemeene Kerk uit- 
maken ; 

vervolgens zegt hij: het is deze Kerk, buiten welke 
geene zaligheid is, welker leer de wezenlgke leer is van 
Christus, van welke men nooit moet scheiden en waarvan 
de uitverkorenen, eens daarmede vereenigd, eigenlgk en 
in den grond nimmermeer scheiden. Dit is, hetgeen wij 
aangaande de heilige algemeene Kerk met alle de ware 
gereformeerden gelooven. En door deze belijdenis is het, 
dat wg zoo verscheiden zijn van de Donatisten over de 
natuur der Kerk, dat, die ons met hen vergelijken, óf 
hunne en onze leer niet kennen, óf niet ter goeder 
trouw handelen" i) 

Intusschen zegt du Lignon met het oog op zijne 
Kerkstichting, dat het wezen der ware Kerk daarin 
bestaat, dat de Geest van den Heer daarin regeere, 
besture, heersche, met uitsluiting van den wereldschen 
geest" 2) Tvon drukt het nog sterker uit, als hij zegt, 
(waarop ik reeds vroeger heb gewezen) „het is derhalve 
de roeping van de herders en van de leden der Kerk, 
dat z^ levendig overtuigd zijn, dat de personen, die 
leden van de Kerk worden, der wereld, zichzelven, en 
het vleesch gestorven zijn, dat hun hart los is van de 
aarde enz." 3) 

Ofschoon de Labadisten dit leerden omtrent hunne 
leden en herders, wat het kennen van hunne leden 
betreft, zoo wordt echter van elk, die tot de Labadis- 
tische Kerk toetreedt en in haar schoot wordt opgenomen, 



1) Yvon. „Het heilige voor de heiligen'', bladz. 724. 

2) Du Lignon. Gatechismus, bladz. 463. 

3) Yyon. Onderriohting, bladz. 1 vv. 



Digitized by 



Google 



^ 229 

vereischt boetv(jjc{rdigheid. Moeten zij een tijd van 
beproeving doorstaan, welke soms jaren kan duren, 
vóórdat zij als lid werden aangenomen in het huis 
te Wieuwerd, zij zelven moeten vooral het stuk der boet- 
vaardigheid kennen. De innerlijke boetvaardigheid en 
de daarmede gepaard gaande armoede van geest, moet 
aan elk lid der Labadistische Eerk eigen zgn, om een 
Christen te wezen. Ik spreek hier van de stichting te 
Wieuwerd, doch het betreft ook evenzeer, daar, waar 
de Labadisten als een huisgemeente te za&m in één 
huis wonen. Het is echter te Wieuwerd, waar vooral 
deze beloften moesten worden gedaan, en daarnaar ge- 
handeld : 

10. Votum laboris; 2^ Votum paupertatis; 3o. 
Votum castitatis; 4^. Votum obedientiae; de belofte 
van te werken, de belofte van armoede ; de belofte van 
kuischheid, de belofte van gehoorzaamheid. ^) 

Wat hebben wij onder dat votum paupertatis te 
verstaan, volgens het labadistisch gevoelen? Dit gaat 
vooraf, dat bij hen gelijk wij zien zullen, boetvaardig- 
heid en armoede zeer nauw te zamen hangen. 

De innerlijke boetvaardigheid onderstelt de dooding 
van het vleesch en gaat vóór de verzoening, heeft plaats 
nè. de zelfkennis, en verlaat den mensch niet eer, dan 
als hij zich aan Jezus heeft overgegeven, en daardoor 
in de gemeenschap van God en van Christus gekomen, 
verlost is van de macht en de heerschappij der zonde. 
Die boetvaardigheid alzoo tot de ziel doorgedrongen, 
geeft aan den ouden mensch den doodelijken slag, ter- 



1) P. Dittelbach, voorheen Predikant te Neudorp, in Oost- 
Friesland, „Yerval en Tal der Labadisten" enz., bladz. 46. 



Digitized by 



Google 



230 ♦ 

wgl de ziel den daardoor ontrangen indruk, om steeds 
het zondig leven te verzwakken, volgt. In dezen staat 
wordt de ziel, ^ door God met Christus vereenigd, ver- 
troost, en is de wonde, door de boetvaardigheid veroor- 
zaakt, gesloten. Met die boetvaardigheid moet een afge- 
zonderd leven gepaard gaan. Yan het afgezonderd leven 
heeft Jezus zelf een voorbeeld gegeven, vóór dat Hij 
in het openbaar optrad. Een boetvaardig, afgezonderd 
leven kenmerkt zich door zelfverloochening, door dooding 
der eigenliefde, dat is dus sterven aan eigen geest^ en 
deze moet zich openbaren in de armoede van > geest. 
Al bezit men nog zoo vele goederen, zoo moet men die 
beschouwen, alsof men ze niet bezit. Daarin moet men 
evenzeer den wil van God gehoorzaam zijn. „Ieder 
geloovige in het bijzonder, overmits hg zich als een 
lid van het lichaam van Jezus Christus moet aanmer- 
ken, moet gereed zijn, om de goederen, die God hem 
gegeven heeft, tot dat lichaam en tot Zijne leden, vol- 
gens de noodzakelijkheid, die zij zouden mogen hebben, 
aan te wenden" i) Brakel had geschreven, „dat men 
alle zijne goederen aan de voeten van Yvon nederlegt 
en aan hem overgeeft, is mede openbaar". Hierop 
zegt Yvon. „Zij doen het uit vrijwilligheid, maar niet 
aan zijne voeten leggende, ook anderen zijn met het 
ontvangen belast, hoezeer hg laat voorafgegaan, hij 
(Brakel) zou moeten zeggen, dat deze gemeente de 
gemeente van Jeruzalem navolgt". -) 

Yan die boetvaardigheid en armoede van geest moest 
men vooral in het openbaar bewijzen geven, welke 



1) Yerkl. des Geloofs, m. a. w., bladz. 96, I dl. 

2) Yvon. W. Brakels onbill. en verk. handeling geopenb., blz. 60. 



Digitized by 



Google 



231 

getuigen yan de dooding van het vleesch, ja die dezelve 
beyorderlijk zgn. Zoo verhaalt ons Dittelbach, „dat alle 
die veranderingen en vernederingen, welke die stand des 
levens met zich draagt, schenen mg maar als niet: de 
waschtob, bij hen het graf der hoovaardg genoemd, was 
mij als een vermakelgke oefening ; hoewel mg een van 
hunne broeders, die er al een langen tijd geweest was, 
klaagde, dat hem niets meer tegenstond. Het ging 
mij evenwel aan het hart, wanneer ik een heer, die 
weleer in groote bedieningen geweest was, en sedert 
zgn vertrek van haar weder in staat geraakt is, met 
zijne grgze haren daar zag staan, en den tijd onnuttig 
doorbrengen; want wat hebben ze er van, als dat ze 
misschien meenen, dat dit waschbad zeer helpt tot de 
wedergeboorte, die ze zeggen maar alleen door deze 
Mortificatiën in het oog te hebbeo. Voor mij, ik heb 
niet gevoeld, dat deze Wieuwerderdeugden mg 't minste 
tot mijnen inwendigen stand hebben toegebracht." ^) enz. 
Hieruit blgkt, dat men tevens proeven van gehoor- 
zaamheid gaf, en dat die poenitentien zeer geschikt 
waren om de zelfvernedering te bevorderen. Zoo ver- 
haalt Dittelbach, dat de Labadie ook een neuswijze 
eens aardig gevangen had, welke meende, dat veel 
verstand had om boomen te planten: men deed hem 
de welgeplante boomen weder uittrekken, en, hoewel 
hij geweldig tegenhaperde, in wanorde zetten, met 
voorgeven, dat dit de rechte orde was: toen men nu 
dezen poenitent op deze wijze veel moeite gemaakt 



1) Verval en Yal der Labadisten, bladz. 15. 

2) Dittelbach is tot die Labadiatische vereeniging te Wreumen 
overgegaan. Zie zgn aangehaald werk, bladz. 14. 



Digitized by 



Google 



232 

en tot gehoorzaamheid gebracht hadden, beval men hem 
de boomen weder op de eerste wijze te planten" i). 

Ook gebruikte men daar zoogenaamde morUficatiën 
om iemand het huis te doen verlaten. Een jonkman, 
deLsa zijnde, was niet sterk yan maag« Hij verzocht 
's morgens eene dunne boterham te hebben, om nu en 
dan er iets van te nemen ; toen bracht men zoo weinig, 
dat hg moest klagen, toen bracht men hem weder een 
dikke boterham, die hij reeds vroeger verzocht had niet 
te geven. Daaruit kon hg genoeg zien, wat het zeggen 
wilde. Hij ging elders heen. — Die eigenwillige gods- 
dienst, onder voorgeven van het vleesch te doöden, en 
het lichaam niet te ontzien; die eigenaardige zelfkwel- 
lingen naar eigen bepaling, hun opgelegd van hunne 
herders, doen duidelgk zien, dat die in huis zijn, onbe- 
paalde gehoorzaamheid aan hen verschuldigd zijn. 

Zoo schrijft du Lignon, met het oog op de gehoor- 
zaamheid, door de leden aan hunne herders verschul- 
digd: ,Zij moeten hen van harte gehoorzamen, gelooven, 
volgen; hunne navolgers zijn, gelgk zg van Jezus 
Christus zijn, en zich veel vertrouwen op den H. Geest 
van waarheid, van licht, van zuiverheid, van liefde, 
van ijver, welke God in hen gesteld heeft, enz." 2) 

De eisch van gehoorzaamheid had wel eens betrek- 
king op kinderachtige dingen. Als bijv. een kind een 
molentje had, dat ' wat al te sterk gekleurd was, dan 
moest die verf er worden afgedaan, opdat het kind 
niet jfWereldscK*^ zou worden. Iemand moest een kastje, 
dat wat al te opzichtelgk geverfd was, afgeven, opdat 



1) Dittelbaoh, m. a. w., bladz. 16. 

2) Du Lignon. CateohiBmus, 3 dl o. 18. 



Digitized by 



Google 



233 

het zwart geverfd werd, omdat hij in zijn kaatje be- 
hagen had. Zoo werd het hem een poenitentie^ en 
was het voor den poenitent een gedurige mortificatie. 

Iemand had een afiteer van melkspijzen. Dit kwam, 
zoo werd hij onderricht, van den ouden menscb. Nu 
moest hij veel melk drinken, ja zooveel, dat het zijn 
mond uitliep; en dat moest dienen, om den ouden 
ezel wakker te plagen en ten onder brengen. Zoo 
moest hij ook om dezelfde reden in den tuin gaan, om 
knoflook te eten, zoodat hij de koorts er van kreeg en 
wel omdat hg een afkeer van uien had. Dit moest 
zgn, om zich in te beelden, dat zulke dingen ontstaan 
uit den waren Geest der boetvaardigheid; wat een 
blijk is, dat men de onnoozele zielen zocht te misleiden. 

Die tot de Kerk van Christus behooren, als ook de 
herders, zijn verplicht toe te zien óf zij, die zich bg 
hen voegen, door den Geest der boetvaardigheid zijn 
aangeraakt, en gebeurt het, dat zij niet zóó aangeraakt 
zijn, als noodig is, hen te wijzen op het gewicht er 
van, om wel in te gaan in den Geest, en daarom God 
oprecht om dien Geest te bidden, en alzoo ook dien 
Geest moeten volgen, en dien te leven naar het licht 
en naar de heilige indrukken, die bij den oprecht boet- 
vaardige leeft. Zulk eene boetvaardigheid is voor den 
oprecht boetvaardige een gestadig martelaarschap. 
Men moet liever arm en naakt willen blijven, en alles 
laten varen, dan op te houden een discipel van Jezus 
te zijn. Boetvaardig on arm van geest te zijn is eene 
Genade van God, en die het oefent, toont een groot 
Christen te zijn. i) Derhalve laat het geene zelfliefde 



1) Vgl. Yvon „rhomme poenitent", bladz. 1 vv. 

y Google 



Digitized by ' 



284 

toe. Yvon noemt zelfs geestelijke eigenliefde vleesche- 
lijk en ongeoorloofd, en zegt, ,,dat hij, die door haar 
geleid tot wordt met betrekking de zaligheid, haar bestre- 
den, vervolgen, veroordeelen, en niet sparen moet." i) 
Immers zoo één heeft de yerheerlijking yan Ood in alles 
niet op het oog. 

Is het gevoelen der Labadisten, dat met de armoede 
van geest het alles verlaten voor Jezus moet vereenigd 
gaan, dat is ook duidelyk te zien in hunne yereeniging 
zelve en is slechts eene navolging van de eerste ge- 
meente te Jeruzalem, gelijk ik reeds heb medegedeeld. 

Ook de scheiding, welke bg hen gezien wordt, vindt 
zijn grond, volgens hunne leer, in de scheiding, welke 
God zelf tusschen godvrachtigen en wereldlingen, tus- 
schen wedergeborenen en niet wedergeborenen gemaakt 
heeft; bgzonder ook te zien in de eerste christelijke 
gemeente op het Pinksterfeest Doch wat we hij hen 
opmerken is, dat die scheiding aanleiding geeft om de 
vrijheid te nemen, zich van de bestaande Kerk af te 
scheiden, en zelf eene Eerk naast de Eerk te doen 
verrgzen. 

Dat gevoelen schijnt bij de Labadie reeds aanwezig 
geweest te zijn, vóór dat hg daaraan uitvoering gaf, 
toen hij n.1. in ons vaderland was. Dit blgkt uit het- 
geen hij zelf gesproken heeft, toen hij yan Genève 
ging, tot iemand, wat dan ook de reden is, waarom 
hij van daar naar Nederland kwam, „nu ga ik naar 
een vrij land, daar mag men vrg zgn gevoelen spre- 
ken; ik meen dan nu ook in het toekomende te 
zeggen, hetgeen ik op het hart heb." Dat blijkt 



1) Tvon „rhomme peobeur*', bladz. 343. 



Digitized by 



Google 



235 

ook door de uitkomst, dat hg dat al moet in den zin 
gehad hebben; want 2oodra was hy niet hier gekomen, 
5f hij begon te Utrecht ten eerste zijne reformatie in 
reformatie te prediken i). Het gevolg daarvan zien wij, 
nadat de Labadie en Yvon uit hunne bediening waren 
ontzet. Toen openbaarde zich terstond de geest der 
afscheiding. De bestaande Kerk was niet goed, men kon 
en mocht niet langer blijven in eene Kerk, die zoo- 
danig was geworden, dat Jezus daar als Koning der 
Kerk niet heerschte. „Zich scheiden van eene vergadering, 
waar Jezus niet metterdaad voor Koning wordt er- 
kend, zal nooit kwaad doen aan een waar Christen, 
inzonderheid zoo hij dit alleen doet om zich te ver- 
eenigen met eene andere vergadering, alwaar Hg in 
waarheid heerscht. Wij houden staande, dat de vergade- 
ringen, waar de wereld onvergelijkelijk machtiger is, 
als hetgeen daar van God en Jezus Christus is, niet 
waardig zijn^ om eigenlijk te spreken, den naam van 
Gods Kerk te dragen, schoon een gedeelte van Zijn 
Kerk, waarmede wij ook van ganscher harte vereenigd 
big ven, daar onder mocht zijn." 2) 

Yvon stelde Voetius voor, „men zou alle de onher- 
borenen, wereldschen onheiligen (die men daarvoor 
erkent), buiten werpen en houden, en die alleen erken- 
nen, in welke men Gods Genade en Geest zag." 3) Om 
aanhang te maken, gaan eenigen van hen in de alge- 



1) Ygl. Schuit praatje gehouden tusschen een Hagenaar, een 
Middelburger, een Haarlemmer en een Utrechts-man, varende 
yan den Haag naar Leiden. Middelburg 1668, bladz. 5. 

2) Yvon. W. Brakels Onb. en verk. handel, enz., bladz. 21, 
22, 55, 56. 

3) Koelman. Historiach Verhaal, m. a. w., bladz. 187. 



Digitized by 



Google 



286 

meene vergadering (Kerk), en zeggen, dat zg mede 
gereformeerd zijn, gaan daar naarstig ter kerk, doch 
gevoelen zij zich verplicht door de waarheid tegen 
dezelve te getuigen, dan doen zg het. Zij verheffen 
hunne Kerk, en prgzen dezelve aan. Op de vraag 
van Brakel, , zullen wij er uitloopen?" „Neen. Dat 
is dwaasheid;" antwoordt Yvon, „dat is wel meester- 
achtig gesproken, en voor dwazen uitmaken allen, die 
't gestadig daarvoor gehouden hebben, dat er nooit geen 
recht grondige reformatie in de Kerk zal geschieden, 
wanneer dezelve tot zulk een ellendigen staat gekomen 
is, als men ze tegenwoordig ziet, dan door den weg 
van afscheiding." i) 

De bestaande Kerk is derhalve niet goed, uit welke 
men moet gaan. Naar dezen maatstaf handelden de 
herders der Labadistische Kerk. Om geestverwanten 
te werven, gingen zendelingen hier en daar in ons 
vaderland, om in het belang der nieuwe Kerk te wer- 
ken. Toen Bardewisch, een koopman, eene vergade- 
ring te Amsterdam oprichtte; eveneens D. Herder 
(pred te Bleiswijk) te Rotterdam, die aldaar door 
zt 20 lidmaten tot hun leeraar gekozen werd, 2) 
zoo was dat de Labadie niet naar den zin, want, 
zoo schrijft Dittelbach, „hij (Labadie) belastte eens 
aan een juffrouw, die naar Holland ging, Mons. 
Bardewisch uit zijn naam te zeggen, dat wanneer de 
Heere door Zijne oordeelen zou komen om den 
aardbodem te zuiveren^ dat hg dan die sy7iagoge 



1) Tyon. W. Brakels onbill en yerk. handelingen, bladz. 15. 

2) J. Koelman. Hist. Yerb. naar de Labadisten, bladz. 72, 73. 



Digitized by 



Google 



237 

des satans, zoo noemde hg het gezelschap van dien 
man, eerst zou verbreken. 

Sg gelegenheid, dat Dittelbach de gaven van Bar- 
dewisch in het spreken erkende in zijn gesprek met 
VAN DER Molen, een leeraar te Wieuwerd ; dat is wel 
waarj zeide hij, maar hem ontbreekt Ie point d' Esprit. 
Hij had wèl het zwaard des Geestes, dat is, veel teksten 
uit de Schrift, w^elke hij aanhaalde en bgbracht, maar 
de punt was er af." i) 

Ook buiten ons vaderland breidden zjj hunne kerk uit. 

Giessendam, K. E. van Qriethuysen. 

{Woi'dt vervolgd.) 

1) Dittelbach. Verval en Val, enz. m.. a. w. bladz. 70, 71. 



Digitized by 



Google 



BOEKBEOORDEELING. 



Dr. 8. R. Hermanides, Wetenschap en Zede- 
lijkheid, Leiden, Donner, 1902, prijs ƒ0.25. 

Dit geschrift van ongeveer 40 bladzgden berust op 
het volgende schema: 

Inleiding : De academie van Dyon beeft op een prijs- 
vraag van 1749: „Le retablissement des sciences et 
des arts a-t- il contribué k épurer les moeursP" bekroond 
het antwoord van Jean Jacques Rousseau, die de vraag 
ontkennend beantwoord had. En wel op deze gronden: 
a speculatieve gronden : de beoefening der wetenschappen 
begon uit min edele motieven : astronomie door bggeloof, 
welsprekendheid door g verzucht, geometrie door gierig- 
heid, physica door nieuwsgierigheid, zelfs de moraal 
door den hoogmoed. Ook de beoefening der kunst 
berust op de begeerte naar weelde, zoodat handel en geld 
(voor weelde onmisbaar) de plaats innamen van deugd 
en zeden. Oeld en talent kregen de eerste plaatsen, 
karakterdeugden de tweede. Op een eokele uitzonde- 
ring na konden de menschen de wetenschap niet 
verdragen. Dit blgkt ook, volgens Rousseau, wanneer 
wg letten b op de ervaring der geschiedenis. Israël 
heeft de wetenschap niet beoefend en was het volk 
Gods. In Egypte, Hellas en Griekenland is het verval 
der zeden gekomen na den bloei der wetenschappen, en 
daarmede de staatkundige ondergang. Daarentegen waren 
Perzen, Scythen, Germanen en Romeinen sterk en deugd- 
zaam in hun onbeschaafden tijd. Bg de wilden van 
Amerika waren vele onzer misdaden onbekend. 

Hoe is tegenwoordig de meening op dit punt P Yeeleer 
omgekeerd: Men hoore: 



Digitized by 



Google 



289 

Lefèvre 1902: ^L'avenir est k la science. 

Renan : La science restera toujours Ia satisfaction du 
plus haut desir de notre nature. 

Berthelot: la science guide l'humanité. 

Opzoomer's woord over scholen en geyangenisseo eo 
de beroemde ^Duitsche schoolmeester yan 1870'' liggen 
in dezelfde Ign yan gedachten. 

Zelfs wordt geleerd dat de zedelijkheid uit de weten- 
schap is voortgekomen, niet uit den godsdienst. „De 
cultuur-triade, wetenschap-moraal-godsdienst" is een chro- 
nologische imperatief." 

Hoe zoUen wij moeten oordeelenP 

10. Bedenken wg, dat de vraag ontzaglijke kennis yer- 
eiücht en onwaarneembare factoren beyat. Boyendien: 
„de wetenschap'* yan een volk, wat is datP Eyenzoo 
moet eerst vast staan, wat „zedelijkheid' is. Rousseau 
nam als type daarvan dapperheid en yergat ook, dat 
post en propter slechts zelden samengaan. 

Op blz 10 staan dan ook eenige onmisbare (Je^m^i^s ; 
wat zedelgkheid is, en wat wetenschap is yolgens den 
schrijyer, terwgl dan 6 wegen worden aangewezen om 
het begeerde antwoord te yinden, Vgf daarvan worden 
eyen ingezien, de 6e yluchtig doorloopen. Deze is dat 
niet alleen op het aZ^em^^n-wetenschappelijk peil van 
een yolk wordt è©'®*» ibbat ook geyraagd in hoeyerre 
elk der takken yan wetenschap ongunstig of voor- 
deelig yoor de christelgke zedeleer moet geacht worden. 

20. De criminaal-statistiek in Frankrijk gedurende 
1888—1900 wgst op een toename yan misdaden en 
misdadigheid bg de jeugd -Leiders yan oproeren enz. 
waren dikwijls zeer ontwikkelde mannen. 

De schrgyer schgnt geneigd, een zeer teruggetrokken 
houding omtrent het nut der wetenschap in 't algemeen 
voor de zedelijkheid aan te nemen. 

30. Het grootste deel wordt besteed aan de beschouwing 
der afzonderlgke yakken. Achtereenyolgens worden, meest 



Digitized by 



Google 



240 

in voorbeelden, eenige aanwijzigingen gegeven voor: 
natuurkunde (telegraaf, spoor, mechanica in oorlogs- 
materiaal, fabriekswezen), scheikunde, sterrenkunde, ge- 
neeskunde, zoölogie, letterkunde (lectuur, tooneel, onder- 
wijs) rechtsgeleerdheid (diplomatie), staathuishoudkunde, 
crimineele anthropologie (herediteitstheoriên) waarover 
breed wordt uitgewijd, theologie, waarbij vooral gelet 
wordt op de vervorming der theologie tot wetenschap 
van den godsdienst, wysbegeerte". 

Ten slotte deze samenvatting: „Wg hebben de doch- 
teren der wetenschap aan de zedelijkheid voorbg laten 
trekken en nagegaan of er ook schaamte op haar aan- 
gezicht was waar te nemen. Wg hebben groote schaamte 
kunnen constateeren .... bij sommige twgfelachtig ; bij 
anderen in 't geheel niet; doch er waren er die hare 
oogen niet dorsten opslaan. 

Dit leidt tot de vraag of de wetenschap voor den 
Christen niet contrabande moet heeten? 

Het schgnt dat de H. Schrift inderdaad alles behalve 
lof voor de wetenschap heeft (vgl. 1 Kor. 1 en 2). 

Maar daartegenover staat, dat andere teksten de 
wetenschap verheerlgken (vgl. Spreuk. 1 en 9) terwijl 
ook de Heere Jezus nergens eenige minachting voor de 
wetenschap heeft getoond. 

Een en ander leidt tot deze beschouwing; Er is 
wetenschap en wetenschap. Qod is het, die talenten 
geeft en de werken, door de wetenschap onderzocht, 
zgn door Hem gemaakt. De oorzaak van de verkeerde 
verschijnselen, die de wetenschapsbeoefening vergezellen, 
is de boosheid van het menschelijk hart, ligt dus niet 
in de wetenschap als zoodanig. Maar onmisbaar is 
het daarom wel, dat de beoefening der wetenschap ge- 
schiede onder het licht van Gods Woord. 

Tot zooverre ons overzicht van den gang dezer rede- 
voering, hetwelk den belangrijken inhoud laat ver moe- 



Digitized by VjOOQIC^ 



241 

den. Met klimmende belangstelling las ik voort. Scheen 
het, na het flink en breed opgezette begin alsof de 
behandeling oppervlakkig worden zou, weldra veran- 
derde het oordeel. De scbrgver is 't niet alleen, maar 
toont ook bekend te zgn en rekening te houden met 
den ontzaglijken omvang van het gebied, waarmee het 
menscheiyk weten zich bemoeit. Dat hij daarnevens 
laat uitkomen èn dat ons weten nog maar zeer gering 
is èn dat de vraag naar de vruchten der wetenschap 
niet uit de hoogte mag afgewezen worden, is eene her- 
innering, voor velen niet overbodig. Zijn beslist opko- 
men voor het recht der wetenschap beoefening door den 
Christen en de aanwijzing, datjuist wie met de H. Schrift 
. rekent, alleen den rechten blik kan houden op het ge- 

,^^ heel der geestelijke werkzaamheden, vormt een uitne- 
mend slot. 
^* Een enkel woord over den onmiskenbaren drang tot 
weten, die in den mensch gevonden wordt, een klein 
weinigje sarcasme over die wilden vereering van Rous- 
seau, ware m. i. niet misplaatst geweest. Een uiteen- 
zetting van de eenheid van ons innerlijk leven, zoodat 
de vraag naar de verhouding van wetenschap en zede- 
Igkheid ook overgebracht wordt buiten het terrein van 
de bgna niet te constateeren „gevolgen", had antwoord 
gegeven op het speculatieve deel van Rousseau's betoog 
èn meer grond geboden om onzen geest op des schrijvers 
resultaat te doen r asten. 

Maar het is onbillijk, méér te vragen, als zooveel 
reeds geboden wordt. Daarom houd ik enkele op- 
merkingen terug, om liever te eindigen met een har- 
telgke aanbeveling om van deze studie kennis te 
nemen. De markt is nog niet overvoerd van pleidooien 
als het onderhavige. Wanneer hun aantal aange- 
groeid zal zijn, is de vervaardiging van een broedere 
en diepere encyclopaedische uiteenzetting voorbereid. 

16 



Digitized by 



Google 



242 

Dr. H. Bavinck, Hedendaagsche Moraal. 
Kok, Kampen, 1902. 75 blz., 60 cent. 

Weder een van die niet te lange en toch vrg uit- 
voerige, glas-heldere en tevens diepgaande studies, van 
wier samenstelling Dr. Bavinck het geheim schgnt te 
bezitten. In „Onze Eeuw" verschijnen sommige arti- 
kelen, ik denk aan sommige van Mr. van der Ylugt en 
van Jhr. Smissaert, die even duidel^k en magistraal zijn^ 
Een nauwkeurige kenni^, soms getoond, maar alierwege 
gevoeld in den rustigen, zekeren gang van redeneeren, 
vereenigd met een treffeuden kijk op en een doorzicht in 
de problemen, waardoor de zaak in het hartepunt wordt 
aangegrepen, maakt de lezing van hun artikelen tot 
een genot. Daarbij wijst Dr. Baviock een zoo zeet 
begeerd rustpunt aan te midden van den wirwar der 
meeningen. Hij laat van uit bet christelgk beginsel 
zgn blik gaan over de verschijnseleo. De stijl is sober, 
met een tikje professoralen humor, het onderwerp 
zeker actueel. 

De gang van deze verhandeling is aldus: I. Het 
probleem. H De gegeven antwoorden. IH. Het licht 
van ons algemeen, ongetwijfeld christelijk geloof over 
het probleem. 

Het in de hedendaagsche moraal gestelde probleem 
wordt uiteengezet in een bespreking van de „wetten" 
als machten tegenover ons „ik". 

Reeds 't kind vindt machten tegenover zich, verder 
treden fatsoen en mode, natuur en aanleg, maar vooral 
recht en zedelijkheid met haar eischen tegenover ons op. 

„Recht, (is) iets onbeschrijfelijk heerlgks, de bewaring 
en bescherming van ieder schepsel in zijn bestaan en 
wezen", (blz 17). Doch de zedewet staat nog hooger. 
Zg mist ook den uiterlijken dwang, die het recht bezigt. 
Wat noemen wg zedelgkp 't Woord „zede" — gewoonte 
misleidt. Hoog zedelgke karakters hebben juist de 



Digitized by 



Google 



243 

gewoonte verbroken, in naam der zedelijkheid de zeden 
van hun tgd bestraft. Nadere overweging van 't woord 
„zedelgk" doet in 't oog vallen dat er onderscheid is 
tusschen zedelgk in algemeenen zin nl. tegenover niet- 
zedelgk en zedelgk als ^zedelgk-goed". 

ïot het gebied van het zedelijke behoort wat vrg door 
des menschen wil geschiedt, maar wat zedelgk goed is, 
is een andere vraag. Dat wordt bepaald door de wet. 
De Heidelbergsche Catechismus noemt »goed" wat — uit 
geloof — naar Gods wet en Hem tot eer geschiedt. 
Op het beginsel^ den regel^ het doel komt het aan. 
De zedeleer handelt over deugd, wet, zedelgke goederen. 

Maar nu is tegenwoordig vooral de vraag : Wie bepaalt 
wat goed isP Wat is het goede, waarin is het gegrond? 

Op blz 25 worden de antwoorden op de vraag voor 
't voetlicht gebracht. 

Vóór de 18*^® eeuw antwoordde zoowel Jood als 
Christen, Heiden als Mohammedaan: God bepaalt wat 
de mensch moet doen of laten. 

Maar langzamerhand laat zich de theorie der onaf- 
hankelgke moraal hooren. Kant heeft haar tot ontwik- 
keling gebracht en zgn blijde overtuiging uitgesproken, 
dat hoewel God en alle eeuwige dingen onkenbaar 
waren voor het menschelijk verstand, het geweten een 
overbiddelijk „gg zult" deed hooren. Dit is de kate- 
gorische imperatief vau Kant, hoeksteen van zijn strenge 
moraal-gebouw, forsch opgetrokken in de slappe en ont- 
zenuwde 18*** eeuw. De waarde van een mensch ligt 
vole^ens Kant alleen in zgn goeden wil. 

Maar niet alleen, dat deze moraal wanhopig is voor 
een zondaar en een vgand van „genade", doch ook 
miskent zij, dat liefde en spontaniêteit de bewegende 
kracht bij iets „goeds" moet zijn en bovendien, dat er 
iets anders gevraagd wordt dan alleen subjectief willen, 
zal een handeling goed zijn, nl. een objectief goed doel. 

Eant*8 moraal geeft echter voor onzen tijd volstrekt 



Digitized by 



Google 



244 

niet meer het antwoord, omdat zgn hoeksteen aan de 
der 19^® eeuw volstrekt niet meer onwrikbaar vast toe- 
scheen. Het „geweien" is voor velen tegenwoordig 
geen zelfstandige grootheid meer, waar immers de 
mensch in zijn geheel en doelen produkt heet van zgn 
maatschappij en geslacht, terwijl ook wat „goed" is 
niet bepaald wordt door de beweegreden maar door de 
vrucht der handeling. 

Hiermede is het antwoord door de revolutionistische 
moraal geboden, aangegeven « De •kritiek van Bavinck 
hierop is kort maar zakelyk. Tegenover Kant's forma- 
lisme heeft de evolutionistische moraal haar recht, maar 
zi) zelve houdt geen enkel zedelgk vaststaand gebod 
noch eenigen vasten maatstaf over. Een voordeelige leugen, 
een misdaad met rgke vrucht voor de menschheid — 
blijft toch immers goddeloos. Bavinck geeft het voorbeeld 
van Kajaphas' woord over Christus' dood. Zou het stil- 
zwegen der groote pers en mogendheden over den 
koningsmoord in Servië niet een bevestiging mogen 
heeten van het doorwerken dier evolutionistische moraal 
in onze beschaving? Een beschimmeld utilitarianisme 
wordt weer als smakelijk gerecht opgekookt, maar het 
bederf zit erin. 

Sommige theoretici kwamen dan ook tot een ander 
antwoord: de ontkenning der moraal. 

Daarop laat Bavinck volgen de prachtige teekening van 
de tweeërlei strooming in het geestesleven van tegen- 
woordig: aan de eene zgde het ascetisme (Tolstoï), aan de 
andere zijde de theorie van den mensch als kracht en wil 
(Nietzsche), beide ontstaan door het gevoel van de wan- 
verhouding tusschen behoefte en bevrediging in onzen tgd. 

Tal van korte, kernachtige zinnen en teekenende citaten 
maken dit gedeelte tot het beste uit het geheele boek ; 
levendig, aangrijpend, er zit iets geweldigs in — gelgk 
het beschreven anti christendom huiveringwekkend ge- 
weldig is. De doorwerking dier ideeën, die allen band 



Digitized by 



Google 



245 

den mensch onwaardig noemen, hem oproepen om zich 
zelf te durven zijn, in hoogmoed en onverantwoorde 
hartstochtelijkheid te leven, wordt io politiek en zede, 
in litteratuur en tooneel bemerkt. Het laatste antwoord 
op de vraag naar de zedelijke autoriteit is: Er is geen 
autoriteit boven mij. 

Het laatste deel begint met de erkenning, dat de 
nieuwste moraal een protest brengt tegen de zelf- 
voldaanheid der vorige eeuw. De „goden dezer eeuw" 
van Da Costa wordeo door hun kinderen bespot en 
gehoond. De eenvormigheid en middelmatigheid werd 
ondraaglijk. De protesten komen van allen kant. Bilderdgk, 
Da Costa enz., Carlyle en Kierkegaard, heel de aesthe- 
tische school verheffen zich tegenover het „gematigd- 

goede". „De Revolutie trad de autoriteit met 

voeten en bracht de majoriteit ten troon." 

Maar daarna wgst hg aan, dat de kunst, hoezeer haar 
een zelfstandig gebied toekomt, te ver is gegaan in 
haar eisch. Schoon, waar en goed. hebben hun een- 
heid in God. Ook is er geen absolute vrijheid, zelfs^ 
niet voor 't grootste genie. De onderwerping aan de 
natuurwetten geldt voor ieder mensch En ook de 
zedewet staat heerlijk en hoog boven elk onzer. 

„Goed" is niet iets relatiefs, wanneer wg het woord 
in zgn eigenlijken zin op zedelijk gebied bezigen. Er 
is geen moraal zonder metaphysica. 

Kant's imperatief vertegenwoordigt een feit in ons 
geestelijk bestaan, en het kan niet ontkend worden, 
dat er schuldgevoel, berouw, wanhoop, vrees enz. bestaat. 

Doch de zedewet, die zich aldus laat gelden, kan 
niet door den mensch zelf gesteld zgn. Hg zou veeleer 
willen, dat zij er niet was De z.g.n. emancipatie op 
zedelijk terrein leidt tot zwaarder dienstbaarheid. On- 
begrijpelijk en ondraaglgk is de tyrannie des menschen, 
waar Gods autoriteit niet erkend wordt. 

Alzoo heeft zich de schrgver den weg gebaand om 



Digitized by 



Google 



246 

te eindigen met een yerheerlgking van de wet Gods 
als openbaring yan Zijn wil, handhavende het verband 
tusschen moraal en religie, en ten slotte wijzende op 
het Evangelie van Jezus Christus, waarin naast en na 
de wet, die veroordeelt en den mensch ter neder werpt, 
ook genade, ontferming, leiding, kracht geboden wordt. 

* 
Ter aankondiging behoeft bij dit overzicht van den 

inhoud weinig gevoegd te worden. 

Het is een voorlezing die wij in handen wenschen 
van alle studenten en onderwijzers, en allen dieeenigs- 
zins in aanraking komen met de nieuwe litteratuur en 
zich rekenschap willen geven zoowel van hare bekoring 
als van hetgeen ons daarin telkens ellendig maakt of 
wrevel opwekt. 

De samenhang van goed, waar en schoon heb ik 
steeds even duidelijk gevoeld als het tot ons welbe- 
hagen spreekt, dat hemel en aarde bij elkander zijn 
geschapen. Daar is, nu zoo veel los van elkander wordt 
^ gelegd, een innige behoefte om het geheel en het har- 
monische der wereld in en om ons te zien. 

Dat er verder, ook onmiddellijk samenhangend met 
meer dan een gedachte in deze rede, nog gewichtige 
verschijnselen der hedendaagsche moraal onbesproken 
gebleven zijn, is geen gebrek maar veeleer overeen- 
komstig den regel: in de beperking verraadt zich de 
meesterhand. Moge een, misschien minder voor 't groote 
publiek belangrijk, maar even gewichtig onderwerp, 
zooals de empirische methode in de ethiek, waarop bl. 70 
schgnt te wijzen, ook door Bavinck's geest en pen 
behandeld worden. Want daar ligt de wetenschappelgke 
scheur in de hedendaagsche beschouwing en dus, hoezeer 
ook de aesthetische moraal haar kracht doe gevoelen 
op de breede kringen der samenleving, het groote gevaar ; 
gnosis en agnosticisme zgn meer te samen gezien. 

VI H. S. 



Digitized by 



Google 



247 

Het Nieuwe Testament^ door in den tekst 
ingelaschte ophelderingen voor de Gemeente 
duidelijker gemaakt, door JoHS. Erull, Em.- 
predt. Uitgave: Drukkerij „Vada" te Wage- 
ningen. (Prgs ± f2,50). 

Van bovenstaand werk ontvingen wg de !• afl. ter 
recensie, i) Het doel van den Schrgver, Johs. KruU, 
Em. -predikant te 's Qravenhage, is om het Bijbellezen 
in het huisgezin aan te moedigen en vruchtbaar te 
maken. Meermalen ontmoette Ds. Erull in den loop 
zijner Evangelie-bediening in dit opzicht allerlei bezwaren. 
Aandringende op getrouw Bijbel-lezen bracht men hier 
tegen in, dat men vele gedeelten van de H. Schrift slecht 
verstond. Ofschoon de Schrijver nu het lezen van Dag- 
boeken niet onvoorwaardelgk afkeurt, meende hg toch, 
dat deze de H. Schrift niet op zij moeten dringen. 
Daartoe besloot hg tot eene uitgave van het Nieuwe 
Testament, met in den tekst ingelaschte ophelderingen, 
opdat alzoo dit gedeelte der H. Schrift voor de Gemeente 
duidelgker mocht worden en men van het Dagboek 
weer naar de Schrift zelf mocht worden teruggeleid. 
Wg kunnen de bedoeling van den Schrgver van harte 
toejuichen en zijn het ook geheel met hem eens, dat 
een Dagboek, hoe uitnemend het ook moge zgn, de 
H. Schrift niet mag vervangen. En elke poging, om 
het gebruik van Gods Woord te doen toenemen en 
vruchtbaar te maken voor het Christelijk huisgezin, zal 
dan ook door ieder weldenkende moeten gewaardeerd 
worden. Doch dat de H. Schrift vaak niet genoegzaam 
wordt verstaan, ligt o. i ook juist hieraan, dat men niet 
geregeld gebruik maakt van den Bgbel als huisboek, 

1) Sinds we dit sohreyen versoheen het werk in zgn geheel. 
Natuurlijk bepaalt deze recensie zich tot de 1* afl., doch de hier 
voorkomende opmerkingen zijn, waar het vorm en wgze van 
uitgaaf betreft, ook voor het geheel geldend. 



Digitized by 



Google 



248 

ja niet zelden het lezen in het huisgezin zeer ongeregeld 
doet of geheel nalaat. De klacht „wij hebben er zoo 
weinig aan ; wij verstaan van sommige gedeelten beslist 
niets", zal veel meer voorkomen bij hen, die het Bijbel- 
lezen in het huisgezin veelal nalaten, dan bg degenen, 
die dit geregeld en getrouw doen. Wij willen daarmee 
niet beweren, dat Gods Woord geen ophelderingen en 
verklaringen eischt, maar dat klachten, als bovengenoemd 
het minst worden aangetroffen bg hen, die met hun 
gezin dagelijks de H. Schrift lezen. Of nu de geachte 
Schrgver de juiste weg heeft ingeslagen, om dan toch 
de geopperde bezwaren ten opzichte van het Bgbel-lezen 
uit den weg -te ruimen, durven wij niet onvoorwaarde- 
Igk zeggen. 

Ons hoofdbezwaar tegen deze wgze van uitgave is, 
gelijk wij ook elders opmerkten (in de ,pöeref. Kerk"), 
dat de lezers zóó o. i. den eigenlijken tekst meer en meer 
zullen verliezen. Met den eigenlgken tekst bedoelen wg 
natuurlgk niet den Griekschen tekst, maar den Nederland- 
schen tekst van het N. Testament, volgens de uitgave 
der Staten-Generaal, aan welken tekst ook Ds. Krull 
zich heefb gehouden. Men moge hier tegen inbrengen : 
,,maar 't is toch te doen, om den zin en de beteekenis 
bg 't lezen te begrijpen", doch dat neemt o. i. niet weg, 
dat men ook, bij eene verklaring van het N. Testament, 
moet zorg dragen, dat de door ons bedoelden tekst in 
geen geval verward worde met de in- en bijvoegingen, 
In deze uitgave van Ds. Krull vindt men het ingelaschte 
een weinig meer gespatieerd, dan den tekst zelf, doch 
overigens is er geen scherpe onderscheiding. 

Niet altijd zijn echter deze gespatieerde inlasschingen 
zóó ingevoegd, naar het ons althans voorkomt, dat het 
de lezing van het geheel overal gemakkelgk maakt. 
Wg zouden de inlasschingen in drie soorten willen ver- 
deelen, n.l. in: 1°. inlasschingen en bijvoegingen, waar- 
door de zinnen duidelijker worden, zonder dat dit in 



Digitized by 



Google 



249 

het lezen zinstorend en minder vloeiend is; 2^. bg- 
Yoegingen, die wèl de beteekenis duidelijker maken, 
maar toch het lezen minder vloeiend maken en 3". bij- 
voegingen, om bepaalde woorden of zaken op te helderen, 
terwijl deze niet bepaald noodig waren, om den tekst 
te verduidelijken. Laat ons dit met enkele voorbeelden 
ophelderen van elke soort. Wij lezen Matth. 9:11 
en 12: „En de Farizeërs dat ziende, zeiden tot zijne 
discipelen: Waarom eet uw Meester met de tollenaren 
en zondaren P Indien Hij werkelijk een Profeet ware^ 
zou Hij dit niet doen ^). Maar Jezus zulks hoerende, 
zeide tot hen: Wie gezond zgn hebben den medicijn- 
meester niet van noode, maar wie ziek zijn. Ik moet 
mij dus mei deze menschen bemoeien^ om he^n te 
genezen.'*^ In Matth. 11 : 4, 5 en 6: „En Jezus ant- 
woordde en zeide tot hen: Qaat henen en boodschapt 
Johannes weder hetgeen gg hoort en ziet van mijne 
werkzaamheid: de blinden worden ziende en de kreu- 
pelen wandeleo, de melaatschen worden gereinigd en 
de dooven hooren, de doeden worden opgewekt en zelfs 
den armen wordt het Evangelie verkondigd, juist zooals 
de Profeet Jezaja de werkzaamheden van den Mes- 
sias heeft voorgesteld; en zalig is hij, die aan mg 
niet zal geërgerd worden, die geen aanstoot neemt aan 
hetgeen ik spreek en doe, al strookt dit niet met zijn 
inzichten en wenschen.^'* In Matth. 11 :28: „Komt 
herwaarts tot mij, allen die vermoeid en belast zijt door 
het zware juk der menschelijke inzettingen, dat u 
opgelegd ts, maar onbevredigd laat, en ik zal u rust 
geven, welke gij buiten Mij niet vinden kunt.^^ 

In deze voorbeelden vinden wij in- of bgvoegingen 
bij den tekst, die den zin ophelderen of verklaren, maar 
die toch in het geheel niet zinstorend zijn, zoodat zij 



1) De door ons geoursi veerde woorden zijn in de aanhalingen 
steeds de inlasschingen van den Schrijver v. h. N. T. 



Digitized by 



Google 



250 

de lezing in 't minst niet bederven. Wij willen dadelijk 
opmerken, dat het den Schrijver zeer vaak gelukt is 
de ophelderingen aldus in- of bij te voegen. Dit maakt 
het werk inderdaad ! gebruikelijk en verdienstelijk voor 
het lezen in het huisgezin. Wel is waar bestaat ook 
bij deze soort inlasschingen het meeste gevaar, om den 
eigenlgken tekst kwijt te raken. 

Een paar voorbeelden van de door ons genoemde 
2* soort. Matth. 3:11 luidt: „Ik doop u wel slechts 
met water tot bekeering, opdat gij u hekeeren zoudt^ 
maar die na mij komt, de Messias, is sterker, vermag 
meer^ dan ik, wiens schoenen ik niet waardig ben hem 
na te dragen ; het aanbrengen^ vastbinden en losma- 
ken was het werk der geringste slaven; die zal u 
met den Heiligen Geest en met vuur doopen. Hij is 
het^ die u met den Heiligen Geest vervullen^ of met 
het vuur van het strafgericht over u komen zaV' 

Stelt men zich nu voor, dat dit vers aldus overluid 
wordt gelezen, dan zal men aanstonds vatten, dat hier 
niet alleen te veel tusschenzinnen telkens ingevoegd 
zijn, die in het lezen hinderlijk zijn, maar dat bovenal 
de verklaring toegevoegd aan het nadragen der schoe- 
nen, minder passend in den tekst staat, dewgl de ver- 
klaring van den Schrijver hier de rede van Johannes 
den Dooper onderbreekt. In Matth 13 : 37, 38: „En 
hij antwoordende zeide tot hen: Die het goede zaad 
zaait is de Zoon des menschen; en de akker, waarop 
ik het zaad des Woords uitstrooi, is de wereld; en 
bet goede zaad zijn de kinderen des Eoninkrijks, Jezus^ 
rechte discipelen^ en het onkruid zijn de kinderen des 
boozen, de goddeloozen^ die uit den duivel zijn en 
zijn aard bezitten^\ Hier spreekt de Heiland en bij 
de verklaring van den akker blijft de Schrgver in den 
1^ persoon spreken, maar gaat bg de verklaring van 
de kinderen des Eoninkrijks in den 3®** persoon over. 
Dit had toch moeten zijn: «Mijn rechte discipelen". 



Digitized by 



Google 



251 

In Matth. 21 : 12 : ,En Jezus ging in den tempel 
Gods en dreef uit allen, die wat men voor den offer- 
dienst noodig had, verkochten in den Tempel, in het 
voorhof der heidenen^ en keerde de tafels der wisse- 
laars, die het gewone geld van de feestvierenden 
inwisselden tegen den halven sikkel^ die als Tem- 
pelschatting betaald moest worden^ om, en de zit- 
stoelen dergenen, die de duiven, voor sommige reini- 
gingsoffers gebruikelijk^ verkochten". Ook hier maken 
de vele verklarende tusschenzinnen het vloeiend lezen 
lastig, terwijl ook o. i de verklaring omtrent de wis- 
selaars geen bepaald vereiscbte was en althans niet in 
den tekst hadden moeten staan. In Matth. 24 : 44 en 
45 wordt Jezus' eigen rede weer onderbroken door een 
paar opmerkingen van den Schrijver, niet zooals elders, 
alsof tfezus zoo sprak, en waardoor de zin doorloopt, 
maar als ingevoegde verklaring, die niet tot Jezus' 
rede behoort. 

En nu nog enkele voorbeelden van de 3^ soort inlas- 
schingen. Deze, ofschoon niet bepaald noodig, dienen 
toch om woorden of zaken toe te lichten. Bijv. Matth. 
4 : 1 wordt in twee tusschenzinnen eene verklaring ge- 
geven van de woestijn, waarheen Jezus werd weggeleid. 
Vooreerst maakt dit het vers ongemakkelijk lang en 
ten tweeden is het voor den Bijbellezer niet be- 
paald noodig, deze opheldering te ontvangen, om de 
beteekenis van het gelezene te kunnen verstaan. Een 
dergelijke toevoeging vinden wij Matth. 4 : 22, waar 
eene toelichting wordt gegeven omtrent de Joodsche 
Synagogen en het lezen op den Sabbat. Zoo ook 
Matth. 9 : 9 eene verklaring van het tolhuis. Ook 
Matth. 1 2 : 43 eene opheldering omtrent de dorre plaat- 
sen, waarheen de uitgedreven booze geesten zich bege- 
ven. Ook Matth. 13 : 15 betreffende de steenachtige 
aarde en Matth. 15 : 2 omtrent het niet gebruiken 
van messen en vorken door de Joden. 



Digitized by 



Google 



252 

Al deze voorbeelden van de 3* soort, die evenals 
de beide andere, met meerdere zouden kunnen aan- 
gevuld .worden, bevatten ophelderingen, die niet strikt 
noodig zijn, om het gelezene begrtjpelgk te maken. 
Had de Schrijver deze toch virillen geven, dan had- 
den ze o. i. met een kleine letter, als kantteeke- 
ning op den rand, een plaats kunnen krijgen en 
liever niet in den tekst moeten gevoegd zijn. Ook 
v^are het o i. met het oog op het huiselijk gebruik 
gewensehter gevreest, dat alléén ophelderingen van de 
1* soort in den tekst viraren ingelaseht Deze toch, 
wij wezen er reeds op, maken geen stoornis in de lezing, 
noch in het verband en helderen den zin op. Dan zouden 
de inlasschingen van de 2^ soort o. i. gevoegelijk met 
een kleine letter tusschen de verzen kunnen gevoegd 
zijn. Deze toch dienen meer, om de beteekenis te ver- 
klaren en maken door de menigvuldige zinnen tusschen 
komma's de lezing niet altijd gemakkelijk. Hierbg 
zouden we dan ook die nieuwe ophelderende zinnen 
willen gevoegd hebben, die de een of andere verklaring 
geven, als bijv. in de bergrede van de enge poort. Bij 
het lezen in het gezin hadden dan de niet bepaald 
noodige ophelderingen, op den rand, kunnen overgeslagen 
worden, de ophelderingen tusschen de verzen er bij 
gelezen kunnen worden, terwijl de inlasschingen van 
zelf zonder stoornis mede gelezen werden. 

Zoo zou, dunkt mij, het werk voor huiselijk gebruik 
geschikter nog geweest zijn. Ik begrijp echter ook, 
dat de geachte Schrgver moeilijk aan ieders wensch en 
roeening kon voldoen en dat bovendien juist met het 
oog op de ivijze van bewerking van een dergelijke 
verklaring van^het N. Testament allerlei bezwaren aan 
de orde komen. Dat al die bezwaren niet konden over- 
wonnen worden ligt voorts in den aard der zaak, al 
hadden sommige o. i. nog kunnen weggenomen zijn. 

Het komt ons bovendien voor, dat er soms wat al 



Digitized by 



Google 



253 

te veel ophelderingen worden gegeven. Voor. den lezei? 
is dat wel gemakkelijk, maar toch is dat niet zelden 
een belemmering voor het goed vloeiende der zinnen. 
Nochtans moeten wij herhalen, dat zeer vele inlas- 
schingen juist gekozen en geplaatst zgn, waardoor het 
werk, indien men het in dezen vorm wil geven, aan 
belangrijkheid wint. 

Wij hopen daarom ook, dat Schrijver en Uitgever 
mogen ondervinden, dat hun arbeid en doel op prijs 
wordt gesteld en waardeering vindt. De Schrijver heeft 
een „beknopt hulpmiddel" willen geven tot recht ver- 
stand van het TS. Testament. Welnu als zoodanig zal 
men het zeker ook in het huisgezin met vrucht kun- 
nen gebruiken. 

Het werk is, gelijk de Schrgver zelf opmerkt in de 
voorrede, niet bepaald wetenschappelijk, toch zal ieder, 
die deze beknopte ophelderende verklaring gebruikt, 
bemerken dat er degelgke studie aan ten grondslag 
ligt en veel arbeid aan besteed is. Behoudens soort- 
gelijke opmerkingen, als wij enkele meedeelden, kan 
het werk, zoo het met oordeel wordt gebruikt, bg 't 
lezen van het N . T. veel nut doen. 

Bovendien zullen zeker allerlei vereen igingen, waar 
men gewoon is de H. Schrift te lezen, alsook Ghr.- 
Onderwijzers, Zondagschool-Onderwijzers, Godsdienst- 
onderwijzers en Predikanten, voor huiselijk gebruik, 
zich van dit „beknopt hulpmiddel" geschikt kunnen 
bedienen. Zoo kome deze arbeid van Ds. Krull nog 
velen ten goede en werpe een rgken zegen af! 

Workum. Jac. Eringa. 

Enka, Langs verschillende wegen, Nijkerk, 
G. F. Callenbach. Prijs ƒ2.50, geb. ƒ2.90. 

We hebben dit boek van Enka met klimmende be- 
langstelling gelezen en vonden het een schoon boek. 



Digitized by 



Google 



/ 254 

De schrijfster zegt, dat zij wilde geven „een stuk 
vrouwenleven", en inderdaad, dit ia haar volkomen 
gelukt. Het schetsmatige en gemaniereerde, waardoor 
haar j^Vereenigd^^ zoo weinig aantrok, afgezien nog 
van de bedenkingen, die daartegen uit Christelgk oog- 
punt door een vorig recensent in dit tgdschrift terecht 
zgn gemaakt, wordt hier zoo goed als geheel gemist. 
Men ontvangt hier de rijpe vrucht van een ongetwijfeld 
meer dan gewoon talent onder onze Christelgke schrijf- 
sters. Het boek trekt aan door zgn eerlijkheid, oprecht- 
beid en gezond realisme. En juist daardoor is ook 
het Christendom in dit boek, naar het mij voorkomt, 
van een beter, natuurlijker gehalte dan dat in y,Ver' 
eenigd.^^ 

Wij willen hiermede niet zeggen, dat wij in dit boek, 
als produkt van Christelyke literatuur beschouwd, niets 
missen. Er is b. v. een poging gewaagd om duidelgk 
te maken, dat er verschil is tusschen de zelfopoffering, 
die men ook bij de heidensche extase vindt, en het 
zichzelf geven van den Christen uit kracht van het 
geloof. Hiermede is de schrijfster ongetwijfeld op den 
goeden weg. Want hier ligt inderdaad het belangrijke 
probleem van het verschil tusschen heiden sch en Chris- 
telijk zedelijk leven. Doch tot veel meer dan een aan- 
wijzing van een verschil komt het niet. Dit ligt m. i. 
hieraan, dat de verlossing van de macht der zonde , 
• hier meer op den voorgrond staat dan de verzoening. 
Wie, moede door eigen werk, „door telkens weer terug- 
glgdend menschengekrabbel" (bl. 292), rust door het 
geloof in het volkomene werk van Christus, die vindt 
ook daarin de kracht tot dat rustige „zichzelf geven", 
dat niet meer is een „werken om den hemel daarmede 
te verdienen", of om zichzelven te verlossen, maar de 
spontane vrucht eener levende, levensvolle en levens- 
bigde dankbaarheid. Het volkomene werk van Christus 
treedt bij onze hedendaagsche orthodoxe Christenen te 



Digitized by 



Google 



255 

veel op den achtergrond. En toch is het juist dit 
„volkomene", waaraan de Deborah's, die het ideaal 
hoog houden, behoefte hebben. Zg kunnen alleen 
rusten in dat: „Met ééne offerande heeft Hij in eeuwig- 
heid volmaakt degenen, die geheiligd worden" (Hebr. 
10:14). De heiligmaking blijft steeds zeer onvolko- 
men, ook bij de uitnemendste Christenen, en hoe uit- 
nemender zg zijn, hoe meer zij die onvolkomenheid 
gevoelen, doch de rechtvaardigmaking is volkomen 
reeds hier op aarde. 

Bijzonder schoon is Deborah, de heldin van dit boek, 
geteekend. Deze figuur is verreweg het best geslaagd. 
Krachtig en frisch, vol van leven, staat zij voor u en 
ge ziet haar in die schoone, donkere oogen, vol ziels- 
beweging, die Gerard niet vergeten kon. Ge kunt 
niet nalaten haar strijd mee te strgden en daardoor 
grijpt het eind u te meer aan, al hadden wij dit einde 
dan ook, zooals we aangaven, duidelijker, beslister ge- 
wild. In elk geval is de zielestrijd zelf in Deborah 
treffend geteekend en zonder eene tendenz te willen, 
zooals de schrijfster opzettelijk verklaart, is toch deze 
teekening op zich zelf eene prediking. En zulk eene 
prediking, dit zijn we met de schrijfster eens, is zeer 
verre de beste. Gerard Verduren is daarnaast ook 
goed getypeerd, zg het ook wat meer schetsmatig. 
Minder gelukkig acht ik Nellie, die veel te vaag van 
omtrek voor ons blijft en bg al haar luchthartigheid 
toch zoo verslagen kan worden door verdriet, dat ook 
de lezer erdoor in verwarring komt. Ook tante Cola 
is een dergelijke vage verschijning. Deborah's vader 
is weer een man van vleesch en bloed, ten voeten uit 
u voor oogen gesteld. Yan Anton Merks heb ik geen 
krachtige impressie; hg schgnt mg toe van de meer 
uitgewerkte figuren het minst goed geslaagd te zijn. 

Enka's taal is doorgaans goed, plastisch, hier en 
daar origineel, soms wat gewrongen en stroef, nu en 



Digitized by 



Google 



S56 

dan nog een beetje gemaniereerd. Het woordje Je'* 
stelt ons gedurig in een zeker vertroawelijk rapport met 
de Bcbrgfster. Dit geeft een zekere losheid aan den 
stgl. Ik mag dit wel. 't Is een eigenaardigheid van 
deze schrijfster. Doch soms was het „je" wat te veel 
en te eentoonig. 

Er is in Euka's stijl iets wat men noemt „Nieuwe 
Gids"-achtigs. Toch niet naar mijn smaak in verkeer- 
den zin. Integendeel. Yaak troffen mij schoone be- 
schrgyingen, vooral wanneer het ongewone blgkbaar zoo 
ongezocht te voorschijn kwam en daar stond als een 
frissche, aardige bloem, tusschen heel gewone, reeds 
bekende, maar toch ook mooie soorten. Een enkele 
maal een nieuw woord kan m. i geen kwaad, doch de 
spaarzaamheid zal hier vooral wel een zeer groote deugd 
zijn. Yindt men echter eeu mooi klank woord als ,, knerpend 
grint", dan kan ik begrijpen, dat Enka dat meer dan 
eens wil gebruiken en ben haar hiervoor dankbaar. 

Met verlangen zien wij naar het vervolg van dit 
boek uit. Moge het met deze schrijfster, die door dit 
boek in elk opzicht zulk een belangrijke schrede voor- 
waarts deed. nog steeds gaan „crescendo", èn wat 
betreft het literarisch-psychologisch, èn wat betreft het 
geestelijk gehalte van haar werk. 

R, P. J. Kromsigt. 



Digitized by 



Google 



DE GESCHIEDENIS DER NEDERLANDSCHE 
GELOOPSBELIJDENIS. 



HOOFDSTUK II. 
De betrekking der Nederlandsche Geloofsbelijdenis 

TOT EENIOE oudere GELOOFSBELIJDENISSEN. 

^Niemand is oorspronkelijk dan God alleen". 

Dit woord van mijn groeten leermeester wijlen profes- 
sor Euenen geldt ook Guido de Brés. Hg heeft tot 
het yervaardigea der confessie bronnen gebezigd, van 
anderer arbeid dankbaar gebruik gemaakt. Vóórdat we 
de geschiedenis der nederlandsche geloofsbelgdenis in 
voorwaartsche richting vervolgen, doen we een rug- 
waartsche beweging. We willen de bronnen van de Brés' 
arbeid naspeuren. Dit hoofdstuk stelt een onderzoek 
in naar de betrekking der nederlandsche geloofsbelijdenis 
tot eenige oudere geloofsbelijdenissen. 

Engeland^ Zwitserland en Frankrijk zullen beurtelings 
onze aandacht vragen. 

In onze korte levensschets van Guido de Brés, in den 
vorigen jaargang van dit tgdschrift opgenomen, waren 
wij er getuigen. van, dat onze hervormer ten jare 1548 
uit Bergen in Henegouwen naar Engeland om des ge- 
loofs wil vluchtte. Hg toefde er tot 1552. Te Londen 
heeft hij ongetwgfeld zijn geestverwanten en mede-bal- 
lingen, Johannes a Laaco, Johannes Utenhove en Petrus 

17 



Digitized by 



Google 



258 

Dathenus ontmoet. „Ook maakte hij er kennis met een 
geregeld gemeenteleven, een geordend kerkbestuur door 
è, Lasco ingevoerd, en misschien ook met de in 1551 
gedrukte londensche belijdenis, confessio londinensis". 

Johannes k Lasco (1499 — 1560) was een aanzienlgk 
poolsch edelman, van wetenschappelgken aanleg. Hij 
voltooide zijn voortreffelijke opvoeding door studiereizen, 
en maakte zoodoende met Zwingli te Zürich en met 
Erasmus te Bazel kennis. Vooral Erasmus won hem 
voor de kerkhervorming. Levenslang bleven zijn be- 
ginselen zwingliaansch- erasmiaansch. 

Sedert 1540 zgn vaderland ontvloden, toefde hg menig 
jaar te Embden, de herberg van Gods verdrukte en ver- 
drevene gemeente, was er sinds 1543 predikant en 
superintendent, en bevorderde namens . de oost-friesche 
gravin Anna de reformatie in haar vorstendom. Koning 
Eduard VI van Engeland (1547—1553) riep hem naar 
Londen, en stelde hem aan tot leeraar en superintendent 
der gemeente van hervormde vluchtelingen aldaar. Na 
den dood zijns beschermers moest ook hij Engeland 
verlaten, werd uit het deensche rijk door onverdraag- 
zaamheid verdreven, maakte zich jegens de oost-friesche 
kerk andermaal verdienstelijk, en ontsliep 13 Januari 
1560 in Polen, toen hij juist begonnen was zijn vader- 
land ten zegen te zgn. 

Te Londen sclireef k Lasco een kerkordening, ook 
een klein onderwgsboekje, later bekend onder den titel : 
„Eene corte ondersoeckinghe des ghelooves", ten onzent 
tot op de dordsche synode in gebruik, en de londensche 
geloofsbelijdenis van 1551, ten behoeve der vluchtelingen- 



We hebben dus nu de vraag te behandelen, of deze 

y Google 



Digitized by ' 



259 

echt nederlandsche belijdenis, die te Londen ontstond 
terwijl de Bres aldaar verblijf hield, ook kennelijk naar 
vorm en inbond invloed geoefend heeft op de eveneens 
nederlandsche belijdenis, die de Bres tien jaar later in 
België uitgaf. 

De veel te weinig gekende en gewaardeerde voor- 
treffelijke arbeid van een onzer groote tijdgenooten, het 
werk der jeugd van Dr. A. Kuyper, ,,De uitgegeven 
en onuitgegeven werken van Joannis a Lasco, benevens 
diens leven", komt ons thans uitnemend te stade i). 

De toenmalige leeraar van Beest geeft in eene uit- 
voerige voorrede (CXXI bladzijden) een volledige opgave 
der onechte en echte geschriften van a Lasco, benevens 
hun critische behandeling. Tot de echte, door è, Lasco 
zelven uitgegeven geschriften, wordt ook gerekend de 
confessie der vreemdelingen-gemeente te Londen van 
't jaar 1551. Ze werd het eerst aangehaald door Isaak 
Ie Long in zijn onwaardeerbaar werk ^). Dr. Kuyper 
geeft haar latgnschen en haar nederlandschen tekst, bene- 
vens een beknopt overzicht van haar geschiedenis. Deze 
is als volgt. 

Voordat de belijdenis van Guido de Bres kerkelijk 
gezag bekomen had, werd door de Gereformeerden ten 
onzent de londensche confessie gebruikt. Want Schoockius 



1) Joannis h Lasco opera tam edita quam inedita recensuit 
vitam auctoris enarravit A. Kuyper theol. doet. II Tomi. Am- 
Btelodami, Hagae-Comitum 1866. Praefatio, p. LXXIV— LXXXI 
bevat de geschiedenis, Tom. II, p. 285—339 bevat den tekst, in 
'tlatijn en in 't nederlandsch, der confessie londinensis (a. 1551). 

2) Isaac Ie Long, Kort historisch verhaal van den eersten 
oorsprong der Nederlandschen Gereformeerden Kerken onder 
'tkruys, Amsterdam 1751, blz. 25. 



Digitized by 



Google 



260 

verzekert: „Doch vroeger was de embdensche confessie 
in gebruik, .... door den edelen en vromen Johannes 
Utenhove in het nederlandscfa vertaald" i). Dat hij de 
confessie de embdensche noemt, is bij vergissing in 
plaats van de londensche confessie geschreven. 

Dat die belgdenis bestaan heeft, kon niet betwijfeld 
worden. Want Ie Long beschrgft haar eerste en tweede 
uitgave Doch spaansch en roomsch geweld in de 
zestiende eeuw woedden zóó vreeselij k tegen dit ver- 
boden boeksken, dat eeuwen aaneen de londensche 
belijdenis zoo goed als vergeten was. Eerst in 1843 
was professor Vinke te Utrecht zoo gelukkig, in de 
stadsbibliotheek aldaar een exemplaar te ontdekken 2), 
hetwelk ten jare 1860 door den groningschen hoog- 
leeraar Hofstede de Groot in 't licht gegeven werd 3). 
Slechts dit bezwaar bleef, Ie Long spreekt van een 
uitgave te Londen in 1551, terwgl het exemplaar van 
professor Vinke van 1565 dateerde en te Embden ge- 
drukt was. Vandaar dat veel onzekerheid bestaan bleef. 

Dr. Kuyper smaakte de voldoening, over deze zaak 
het volle licht te kunnen doen opgaan. Hij ontdekte 
in eene bibliotheek te Dublin de eerste authenthieke 



1) M. Bchoockius, Liber de bonig vulgo Ecclesiasticis dictie, 
Groningae 1651, p. 522. „Antea vero in usu erat. Confessio 
Emdana . . . . a nobilissimo pientissimoque viro Johanne Utenhovio 
in belgicum idioma translata". 

2) Professor Vinke beschreef zgn vondst nauwkeurig in het 
tijdschrift Kerkelijke Baad vrager en Baadgever, jaargang 1843, 
deel IV, n, blz. 255 v. 

3) De eerste geloofsbelgdenis der Kederlandsche Hervormde 
Kerk, opnieuw uitgegeven door P. Hofstede de Groot, Groningen. 
Scholtens. 1860. 



Digitized by 



Google 



261 

latijnsche uitgave van 1551. In zijn vreugde noemt 
hg haar terecht „de authentieke en echte editie van 
de alleroudste confessie der vaderlandsche Kerk, welke 
[Kerk] hg liefheeft en vereert". Zij is opgedragen aan 
koning Eduard VI van Engeland, en gaat vergezeld 
van een korte liturgie. 

De latijnsche uitgave is niet herdrukt. Doch Johannes 
Utenhove, een edelman van Gent en destijds ouderling 
der nederlandsche gemeente te Londen, heeft haar nog 
in 1551 in het nederlandsch overgezet en in druk uit- 
gegeven. Deze vertaling beleefde in 1553 een tweeden, 
en te Embden in 1565 een derden druk. De titel der 
eerste hollandsche uitgave van 1551 luidt i): 

Een Cort Begryp der leeringhe van de waerach- 
tighe ende eender Qhemeynte Gods ende Christi, ende 
van 't Gheloue ende belydinghe dewelcke, door de 
Ghemeynte der Wtlandischen te Londen inghestelt is. 
Met een voorrede van lan a Lasco, Superintendent en 
die andere dienaren der wtlandischer Geroeynten tot 
Londen inghestelt aen Prins Eduard den sesten Coning 
van Engellant etc. met bygevoegde Forme der ghemey- 
ner gebeden, die men in de gemeynte der wtlandischen 
is gebruyckende. Iten eenige psalmen, tien in getale, 



1) De latijnsche titel luidt: Compendium Dootrinae de vera 
unicaque Dei et Christi Ecclesia, eiusque fide et Confessione pura : 
in qua Peregrinorum Ecclesia Londini instituta est, autoritate 
atque assensu Sacrae Maiestatis Kegiae. Quem Deus Opt. Max. 
ad singulare Ecclesiae suae decus ornamentum ad defensionem 
(per gratiam suam) servet gubernet et fortunet. Amen. Una cum 
publicis precibus eiusdem Ecclesiae. Matth. 10, Qui vos recipit, 
me recipit. Londini, excudebatur, in Offioina Stephani Mirdmann; 
^551. (Cum privile^io ad imprimepdum solum). 



Digitized by 



Google 



262 

1, 2, 3, 51, 103. 120, 124, 125, 127, 130. Het Vader 
Onze ende Symbolum Apostolicum. Londen by Steven 
Myerdmann. 1551. 8^. Per regalem auctoritatem. 

Zoo luidt de titel, gelgk die in een exemplaar der 
uitgave van 1565, dat Dr. Kuyper in de bibliotheek 
der remonstrantsche gemeente te Amsterdam ontdekte, 
blijkbaar in de zeventiende eeuw met de hand is bgge- 
Bchreven. 

Evenals van de eerste, is ook van de tweede hol- 
landsche editie geen enkel exemplaar bekend. Zij zullen 
wel gelijkluidend geweest zijn. 

De derde druk vertoont nog al afwijkingen van de 
beide eersten, zooals trouwens de veranderde conditie 
der kerk vereischte. Reeds de titel bewgst verandering. 

Een kort begrijp der leeringhe van de waarachtige 
ende eenighe Ghemeynte Gods ende Chris ti, ende van 
haer gheloue ende oprechtige belijdinghe (Dan volgt 
het onderscheidingsteeken van den drukker-uitgever 
Ctematius, met dit opschrift : Het . rike . der . hemelen . 
is . als . een . verborgen . schat . in . den . acker. Matth. 13). 
Roman . 10 . b. 10. Metter herten gelooftmen ter gerech- 
ticheyt, ende metter monde doetmen belgdinge ter 
salicheyt. Ghedruckt te Embden, by Gellium Ctema- 
tium. Anno . 1565. 

Bovendien ontbreken in den derden druk de brief 
van è, Lasco aan koning Eduard VI, en de korte litur- 
gie der londensche kerk. 

Van de derde nederlandsche uitgave van 1565 der 
londensche geloofsbelijdenis bezitten we dus, zooveel 
ons bekend, slechts twee exemplaren, één te Utrecht 
(prof. Vinke), en één te Amsterdam, in één band met 
meerdere werken van k Lasco (dr. Kuyper). En van 



Digitized by 



Google 



263 

de latgnsche editie van 1551 bezitten we slechtjB het 
exemplaar te Dublin. Beide uitgaven deed Dr. Kuyper 
afdrukken, de nederlandsche naar het amsterdamsche 
exemplaar. 

Tot zoover Dr. Kuyper's geschiedenis der londensche 
geloofsbelgdenis van 1551. 

Als we nu deze belgdenis in oogenschouw nemen 
om de vraag te beantwoorden, of zg naar vorm en 
inhoud ook invloed geoefend heeft op de belgdenis van 
Guido de Brés, dan noopt ons niets tot een bevestigend, 
en alles tot een ontkennend antwoord. 

Vooreerst wat den vorm aangaat, de Brés deelde zgn 
opstel in 37 artikelen in. Kennelijk ontstond die in- 
deeling tegelijk met. het geschrift zelve. Ze is opzet- 
telijk gewild. Daarentegen is de londensche belgdenis 
een aanmerkelijk langer, doorloopend stuk, een soort 
van verhandeling. Van verdeeling der stof geen sprake. 

En wat betreft den inhoud, ik wil niet wijzen op 
bgzaken, b.v. dat de paus van Rome en David Joris, 
een ketter dier dagen, hier en daar openlijk genoemd 
worden. De Brés noemt heel geen namen. Maar het 
gansche beloop der redevoering, de inhoudsopgave, aan- 
hef en slot der londensche belijdenis verschillen tastbaar 
van die der nederlandsche confessie. Trouwens, k Lasco 
stelde zich een gansch ander doel dan de Brés. Hg 
beoogde, blijkens zijn opdracht aan Eduard VI, uit de 
gemeente der vreemdelingen te Londen te weren, al 
wie in zijn geloofsbelgdenis niet zuiver was. Vandaar 
dat hg de leer aangaande de kerk vooropstelt. Hij 
bespreekt haar naam, haar 4 onderscheidingsteekenen, 
haar 3 kenteekenen, de namen Jezus en Christus, 
Christus als koning, profeet en priester, Christus als 



Digitized by 



Google 



284 

Zoon Gods, de Drieëenheid, de openbare belijdenis, de 
ambten van de dienaren des Woords, „des Sweerts" 
[de ouderlingen], en der tafelen, en hij eindigt met 
een herhaling van al het verhandelde. Hoezeer ver- 
schilt dit alles van den logischen, keurigen gedachten- 
gang, van de betrekkelijke volledigheid, en van den 
theologischen aanvang en het aangrijpend slot over het 
eeuwig oordeel, gelijk Guido de Bres ons in zgn con- 
fessie geeft. 

Slot3om van ons onderzoek betrefiFende het eilanden- 
rgk is dus, dat de Bres bg het vervaardigen zijner 37 
artikelen niet het minste gebruik heeft gemaakt van 
de londensche belijdenis. Iets wajt niemand bevreemde. 
Zelfs al heeft hg haar in 1551 gekend, dan moeten 
zijn tien volgende drukke levensjaren haar heugenis 
bijkans hebben weggevaagd. Wie zal zeggen, of de 
Brés later een exemplaar van è, Lasco's opstel in eigen- 
dom bozatp En wie vermoedt niet, dat meer dan de 
erasmiaansch-zwingliaansche richting van è, Lasco de 
zuiver calvinistische geest der fransche kerken onzen 
kruisprediker aantrok? 

In de zestiende eeuw heeft het gereformeerde Zwit- 
serland een sterken invloed op zijn geestverwanten in 
Prankrgk, en hebben Zwitserland en Prankrgk beslis- 
senden invloed op onze protestantsche vaderen geoefend. 
De Brés' geloofsbelijdenis neemt soms letterlijk de woor- 
den der fransche confessie over. Bezien we deze aan- 
trekkelijke broederschap van meer nabij i). 

1) Tot het beschr^Yen van de zwitsersohe en fransche confessies 
heb ik bijna uitsluitend gebruik gemaakt van twee fundamenteele 
werken. Yooreerst het Corpus reformatomm^ volumen XXX VJI. 



Digitized by 



Google 



265 

De helvetische reformatie verschilt in oorsprong en 
voortgang aanmerkelijk van de bataafsche. Ginds bloeide 
het vrije gemeentewezen, en was de overheid het orgaan 
der burgerij. Hier zetelde een centraal bewind, dat de 
zeventien gewesten tot één geheel trachtte te vervor- 
men, dat de bevelen uitvoerde van een machtig spaansch 
vorst, en dat de hervormingsgezinden te vuur en te 
zwaard vervolgde. In Zwitserland gingen geheele steden 
tegelijk tot de hervorming over. In Nederland waren 
de aanhangers der nieuwe leer kinderen der verstrooing, 
die zich schuil moesten houden. In het land der bergen 



Joannis Oalyini opera qnae supersunt omnia. Ediderant Gulielmus 
Baam EduarduB Cunitz Ednardus Reuss Theologi Argentoratenses. 
Volumen IX. Brunsvigae 1870. Aldaar Prolegomena, caput XLYIII, 
Confessiones, p. LI— LX. Een kostelijke inleiding tot het onder- 
werp. En p. 689 — 752, Confessiones, de afdruk der belijdenissen. 

Een treffelijke heen wij zing naar dit werk gaf Prof. Dr. J. J. 
Doedes, Betrekking der Kederlandsohe Geloofsbelijdenis tot eenige 
oudere geloofsbelijdenissen, in Stemmen voor waarheid en vrede, 
17de jaargang 1880, blz. 715—722. Aan hem dank ik den titel 
van mijn hoofdstuk 2. 

Ten andere noem ik een onwaardeerbaar nieuw werk van ruim 
1000 S., Die Bekenntnisschriften der reformier ten Kirche. In 
authentischen Texten mit geschichtlicher Einleitung und Register 
herausgegeben von E. F. Karl Muller, D. und ord. Professor der 
Theologie zu Erlangen. Leipzig 1903. Een waardige voortzetting der 
Harmonia Confessionum (1581), Corpus et Syntagma Confessionum 
(1612), Jo. Christ. Guil. Augusti, Corpus librorum symboHcorum, 
qui in ecclesia reformatorum auctoritatem publicam obtinuerunt 
(1827), H. A. Niemeyer, Collectie confessionum in ecclesiis refor- 
matis publicatarum (1840), Philip Schaff, Bibliotheca Symbolica 
Ecclesiae Uni versalis (1878). Muller geeft korte historische in- 
leidingen (S. XIII— LXXI) en den tekst van 58 confessies 
(8. X-946), met register (S. 947-976), 



Digitized by 



Google 



266 

was het openbaar dispuut, in het polderland was het 
persoonlijk geloofsgetuigenis het propagandamiddel. 

De invoering der hervorming kreeg bijna overal in 
de zwitsersche vrge steden op de volgende virijs haar 
beslag. Wanneer eenmaal de dwalingen en misbruiken 
yan het pausdom in eenige stad door private personen 
lang genoeg bestreden waren, werden op aandrang der 
burgers, daar de magistraat het toestond of althans niet 
kon beletten, openbare twistgesprekken over de strijd- 
punten gehouden, óf voor de hoofden van beide partgen, 
óf voor het volk. Meestal leden de verdedigers van 
het roomsche geloof de nederlaag, en werden kapel en 
altaar voor goed verlaten. Weldra namen nu senaat 
en volk plechtig, en zeer dikwgls eenparig, het besluit, 
van godsdienst te veranderen. Een openbaar edict ver- 
scheen. De mis en de andere gebruiken der roomsche 
kerk werden afgeschaft verklaard, de prediking der evan- 
gelieleer werd ingesteld, en de reformatie was voortaan 
een deel der staatsregeling. 

De burgerlijke overheid verkreeg en behield zoodoende 
groeten invloed op den gang der kerkelijke zaken. Zij 
was van twistgedingen en haarkloverijen af keerig. Aan 
haar danken wij wellicht den bijbelschen eenvoud der 
zwitsersche confessies. 

Op bovengenoemde wijs ontstonden met name de theses 
(stellingen) van Zwingli van 1523, de züricher inleiding 
van hetzelfde jaar, de berner theses van 1528, en de 
berner synodus van 1532. Allen vóór-calvijnsche be- 
Igdenisschriften. 

In Genève, de moederstad der gereformeerde kerken, 
arbeidde sedert 1532 de vurige Willem Parel, meer 
opwekkend dan ordenend. In Juli 1536 leidde Gods 



Digitized by 



Google 



267 

voorzienige hand den jeugdigen Franschman Johannes 
Calvijn naar Genève. Parel drong, ja dwong hem, in 
de aloude bisschopsstad te big yen. En weldra bleek, 
dat een rustige geest van heilzame wettelijkheid in de 
nieuwe evangelische kerk intrek genomen had. De jongo 
theoloog, die welhaast de hoogste autoriteit bezat, ver- 
vaardigde al ras zijn „Instruction", een soort catechismus 
schoon niet in vragen en antwoorden, tot leering der 
burgerij over het evangelisch geloof. Als uittreksel uit 
dit geschrift volgde de eerste geneefsche geloofsbelijdenis 
van 1536 in 21 artikelen, confessie genevensis, welke 
spoedig tot godsdienstige staatsgrondwet der republiek 
verheven werd i). De calvijnsche geest blijkt uit den 
nadruk, waarmee gehoorzaamheid jegens Gods Wet ge- 
eischt en de excommunicatie als noodig en heilzaam 
bevolen wordt. Op voorgang van Beza kende men 
vroeger het vaderschap dezer confessie gewoonlijk aan 
Calvgn toe. De meeste nieuwere schrijvers noemen 
Parel als auteur. 

10 November 1536 werd deze belijdenis door Parel 
en Calvijn aan den magistraat overhandigd, en door 
den groeten raad goedgekeurd. Doch eerst den 27"**'" 
April van 't volgende jaar nam de raad het besluit, haar 
in de fransche taal in 1500 exemplaren te doen druk- 
ken, en haar, evenals te Bazel, door de burgerij in 
groepen van tien mannen te doen bezweren. 

Na de verdrgvlng en terugkeer der predikanten en de 
nieuwe orde van zaken sedert 1541 is zg wel niet bij 
senaatsbesluit afgeschaft, maar toch niet meer in open- 



1) Deze confessie wordt zoowel door Muller als in het Corpus 
reformatorum behandeld. * 



Digitized by 



Google 



268 

baar gebruik geweest. Niet de confessie van 1536, 
maar de tweede catechismus van Calvijn was gedurende 
bijna twee eeuwen het ware en eenige symbool der 
geneefsche kerk. 

Vermelden we eershalve haar titel. 

Confession de la foy, laquelle tous Bourgeois et 
habitans de Genene et subietz du pays doyuent iurer 
de garder et tenir, extraicte de Linstruction dont on use 
en Leglise de la dicte Ville. I. Pier. 2. Comme enfans 
naguaires nez desirez Ie laict raysonnable, et qui est 
sans fraude. 3. Soyez appareilles a respondre a chas- 
cun, qui vous demande rayson de lesperance, qui est en 
vous. 4. Si quelcun parle, que ce soit les parolies 
de Dien. 

Belijdenis des geloofs, welke alle burgers en inwoners 
van Genève en onderdanen des lands moeten zweren 
te bewaren en te houden, getrokken uit de Instructie, 
waarvan men in de kerk van genoemde stad gebruik 
maakt. 1 Petr. 2. Als pasgeboren kinderen verlangt 
de redelijke melk, en die zonder bedrog is. 3. Zjjt 
bereid om een ieder te antwoorden, die u rekenschap 
vraagt van de hoop die in u is. 4. Indien iemand 
spreekt, dat het zij de woorden Gods. 

De geneefsche belijdenis van 1536 kan op de samen- 
stelling der nederlandsche geen invloed geoefend hebben. 
Vooreerst wijl zij zelve slechts korten tijd in openbaar 
gebruik was. Dan komen de beide titels der confessies 
in geen enkel opzicht overeen. En bovendien, de 
opschriften der 21 geneefsche artikelen hebben, naar 
volgorde en inhoud, niets gemeen met die der 37 
nederlandsche artikelen. De lezer oordeele. 

Het Woofd Gods, Een eenig God, Wet Gods, 



Digitized by 



Google 



269 

eenig yoor allen. De mensch in zgn natuur. De 
mensch in zich zalven veroordeeld. Zaligheid in Jezus. 
Gerechtigheid in Jezus. Wedergeboorte in Jezus. Ver- 
geving der zonden altijd noodzakelijk yoor de geloovi- 
gen. Al ons goed in de genade Gods. Geloof. Aan- 
roeping van God alleen en tusschenkomst van Christus. 
Verstaanbaar gebed. Sacramenten. Doop. Het Heilige 
Avondmaal Menschelijke overleveringen. Kerk. Excom- 
municatie. Dienaren des Woords. Magistraten. 

XTit hetzelfde jaar 1536 dateeren de lausanner theses 
of artikelen, articuli Lausannenses. i) 

Door Genève te hulp geroepen, had Bern in 't voor- 
jaar van 1536 Waadtland, dat onder heerschappg van 
Savoye stond, benevens de bisschopsstad Lausanne ver- 
overd en bg eigen gebied ingelijfd. Weldra werd de 
roomsche eeredienst afgeschaft en een gereformeerde 
Godsvereering ingevoerd. Om den schijn van eigen 
overtuiging der nieuw gewonnen onderdanen te bewaren, 
schreef de berner raad tegen 1 October een dispuut te 
Lausanne uit. De theses, door Parel ontworpen, zouden 
leiddraad zijn. Het twistgesprek, waarin nevens Parel 
en Virot ook de jeugdige Calvgn eenige malen optrad, 
duurde tot 8 October, en openbaarde de volkomen 
hulpeloosheid der roomsche tegenstanders. Niet juist 
de theses of stellingen, maar de daarin uitgesproken 
kerkelgke grondstellingen, werden door het reformatie- 
mandaat van 24 December 1536 van blgvende gelding 
verklaard. 



1) Zg komen zoowel in het Corpag reformatoram als bij 
Maller voor. 



Digitized by 



Google 



270 

De lausanner theses of artikelen zijn 10 in getal, en 
buitengewoon kort. Zij beslaan gedrukt slechts ééne 
ootayo-bladzijde. Hun latijnsche en hun &ansche tekst 
is nog voorhanden. Zij kunnen voor de nederlandsche 
belijdenis van geen invloed zijn geweest. Hun inhoud 
meen ik aldus te kunnen samenvatten. 

Het geloof in Christus de eenige weg der rechtvaar- 
diging. Christus alleen het hoofd, de priester, en de 
middelaar zgner kerk. Wie de kerk vormen. Sacra- 
menten. Dienaren des Woords. God alleen vergeeft 
de zonden. God dienen naar zijn Woord. Magistraten. 
Huwelijk. Indifferente zaken, als vleesch eten en onder- 
houding van dagen. 

Een derde zwitsersch belijdenisschrift, van het jaar 
1537 heeft voor ons doel evenmin als de vorigen be- 
teekenis. Ik bedoel de belijdenissen over de Drieëenheid 
en het Avondmaal van 1537, confessiones de Trinitate 
et Eucharistia i). 

De confessie over de Drieëenheid legde Calvijn in 
naam der geneefsche predikanten aan de synode van 
Lausanne in Mei 1537 voor. Zg was het antwoord op 
de lasteringen van Petrus Caroli. Calvijn zelf deelt 
haar ook mede in een boekje, tegen Caroli geschreven. 
Zij had twee aanhangsels, over het woord Drieëenheid 
en Persoon, en over Christus Jehova. 

Midden tusschen de confessie over de Drieëenheid 
en haar aanhangsels nam Beza, in zijn uitgave, de con- 
fessie over het Avondmaal op. Te Straatsburg naderde 
men namelijk al te veel het gevoelen van Luther, naar 



1) Beiden worden alleen in het Corpns reformatorum besproken. 



Digitized by 



Google 



271 

verluidde. Vandaar dat te Bern theologen der meeste 
zwitsersche steden door de openbaarmaking van boven- 
genoemde belijdenis tegen die verdenking zich poogden 
te vrgwaren. 

De belijdenis over de Drieëenheid en haar aanhang- 
sels is een latijnsch opstel met doorloopenden, niet inge- 
deelden, tekst van ongeveer 6 octavo-bladzijden druks. 
Ze werd door G. Farellus, I. Calvinus en P. Viretus 
oorspronkelijk, weldra ook door V. Capito, M. Bucerus, 
Os. Myconius, en S. Grynaeus ten teeken van goed- 
keuring onderteekend. 

De geloofsbelijdenis over het Avondmaal is mede een 
geestesprodukt der drie eerstgenoemde godgeleerden, 
en ruim één bladzijde groot. 

De nu volgende fransche belijdenissen staan voor een 
deel onder Calvijn's invloed, en zullen blijken door 
Guido de Brés met vrucht gebruikt te zijn geweest. 

De belijdenis der kerk van Parijs van 1557, confessio 
ecclesiae Parisiensis, bestaat nog, in oud handschrift 
en in franschen tekst, in de bibliotheek van Genève, met 
eigenhandig geschreven aanteekeningen van Calvijn i). 
Op den rug van het handschrift staat geschreven: Au 
Roy. Een latere hand schreef er bij: La Confession 
des Eglises de Prance. Geen van beiden is de hand 
van Calvijn. Of hg de opsteller was van het door een 
andere hand opgeteekende handschrift, moet zeer be- 
twijfeld worden. 

De belijdenis der kerk van Parijs stamt vermoedelijk 
van het jaar 1557, en wel van het einde des jaars. 



1) Alleen het Corpus reform atorum behandelt haar. 



Digitized by 



Google 



272 



Op geen anderen tgd had die kerk een zoo bijzondere 
en droevige gelegenheid om een belgdenis te schrijven, 
en haar ten spoedigste aan den koning en aan andere 
vorsten te overhandigen i). Zij was gesticht en geor- 
dend ten vorigen jare. Zij vermeerderde wonderbaar, 
velen van beiderlei sekse uit de aanzienlijkste familiên 
voegden zich dagelijks tot haar. 'Nu gebeurde het, dat 
4 September 1557 in zeker huis in de Sint Jacobsstraat 
des nachts een groot aantal geloovigen vergaderd waren. 
Plotseling deed een gewapende menigte een inval. Ieder 
zocht een goed heenkomen. Yelen ontkwamen. Anderen, 
waaronder vele vrouwen van de aanzienlijkste geslach- 
ten, werden gevankelijk weggevoerd. Het gerechtelijk 
onderzoek bracht aan 't licht, dat de Heilige Schrift 
aldaar in de moedertaal gelezen was, dat door den leeraar 
gebeden waren opgezonden ook voor alle overheden en 
volken, bijzonder voor den koning en den vrede zijns 
rijks, en dat een plaats uit 1 Gorinthen XI uitgelegd 
en het Heilig Avondmaal gevierd was. Inmiddels wer- 
den, om den volkshaat te vermeerderen^ allerlei laste- 
ringen verbreid. De Lutheranen, heette het, kwamen 
des nachts bijeen om, na het dooven der lichten, aan 
vuile lusten te voldoen, kleine kinderen te dooden, en 
allerlei goddeloosheid te bedrgven. De lastering der 
oude Heidenen tegen de eerste Christenen werd aldus 
na meer dan duizend jaren weer opgerakeld. Andere 
lasteringen werden den koning zelven aangebracht. Een 
der personen, met het onderzoek belast, durfde verze- 



1) Conférez Histoire ecclesiastique des Eglises reformées au 
royaume de France, I. p. 121. 



Digitized by 



Google 



273 

keren, dat in hun vergaderplaats het noodige voor een 
oyeryloedigen maaltgd gevonden was. 

Van de aldus kwalijk onderrichte bewindhebbers was 
geen heil, veeleer zware verdrukking te verwachten. Toch 
vertsaagde de parjjssche gemeente niet. In vele wonin- 
gen rezen vurige gebeden ten hemel. De leeraars, 
wonderdadig aan de handen der vervolgers ontkomen, 
hielden niet op verschrikten moed in te spreken, bedroef- 
den te vertroosten, allen tot standvastigheid te verma- 
nen. Er werd een vertrouwde bode gezonden naar de 
zwitsersche kerken, in 't bgzonder naar die van Genève, 
opdat zij hun overheden zouden bewegen bij den fran- 
schen koning tusschenbeiden te komen. Vermoedelijk 
heeft deze bode onder andere papieren ook de haastig 
ontworpen en voor de vuist geschreven fransche belij- 
denis medegebracht, die de parijsche predikanten Colon- 
gius, Gallasius en Chandaeus aan het oordeel van Calvgn 
onderwierpen. 

Zooals we reeds opmerkten, een oorspronkelgk exem- 
plaar in handschrift berust nog te Genève. Calvijn 
schreef eigenhandig aanteekeningen op den rand van 
het manuscript. Wel een bewgs, dat hij zelf de con- 
fessie niet opstelde. 

Zg werd vermoedelijk medegegeven aan Calvjjn's be- 
roemden ambtgenoot Beza, die in October 1557 naar 
Frankfort vertrok, om namens de zwitsersche kerken 
aan de evangelische rijksgrooten, in die stad vergaderd, 
te verzoeken, voor de Parijzenaars tusschenbeiden te ko- 
men. Hetwelk zij ook deden. Maar noch de brieven der 
duitsche vorsten, noch de beden van vier zwitsersche 
gezanten, noch politieke redenen konden koning Hen- 
drik n, ofschoon hg de hulp der duitsche vorsten be- 

18 



Digitized by 



Google 



274 

geerde, van zgn plan afbrengen. Verscheidene leden der 
parijssche gemeente vielen als offers van zijn fanatisme. 

Wat nu de belgdenis der kerk van Parijs betreft, 
ze werd het eerst, nit 18 artikelen bestaande, gedrukt 
door Julius Bonnet in zijn Lettres de Jean Calvin i). 
Beza vertaalde haar in 't latijn, en nam haar op in zgn 
door hem uitgegeven brieven 2). De straatsburger hoog- 
leeraren geven den franschen tekst zonder indeeling in 
artikelen, en plaatsen als titel Au roy. De confessie is 
7 è, 8 octavo-bladzijden groot. 

De korte aanspraak aan den franschen koning Hen- 
drik n handhaaft nadrukkelijk de H. Schrift ais regel 
ter beoordeeling der zwaar belasterden^ Een onder- 
schrift aan den vorst besluit het stuk. 

De belijdenis der kerk van Parijs van 1557 heeft 
op de latere fransche confessie en op die van de Brés 
duidelijk invloed geoefend. De betrekking tusschen eerst- 
en laatstgenoemde blijkt onder anderen uit wat zij leeren 
omtrent de erfzonde. 

Artikel 4 der confessie van 1557 luidt: 

„Nous croyons aussy que ce vice [hereditaire] est 
vrayement peché qui sufSt k condamner tont Ie genre 
humain, et pour tel est reputé devant Dieu, mesme qu' 
apres Ie baptesme c'est tousiours peché quant k la coulpe, 
combien que la condemnation [reatus] en soit abolie, 
pource que Dieu par sa bonté gratuite ne nous l'impute 
point". 

Artikel 15 onzer nederlandsche belijdenis bezigt bijna 
dezelfde woorden. 



1) Paris 1854, T. n, p. 151 — 158. 

2) Genev. 1575, p. 400. 



Digitized by 



Google 



275 

„Mesme tout co vice [hereditaire] est tant vilain qu'il 
est suffissant pour condamner Ie genre humain : et n'est 
pas aboli mesme par Ie Baptesme, combien toutesfois 
qu'il n'est point imputé k condamnation aux enfans de 
Dieu par sa gi'ace, et misericorde". 

De eerste helften van beide artikelen zgn vrij wel 
gelijk. En voorts spreken beiden de oude dwaalleer 
tegen, dat de doop de erfzonde wegneemt. De belijdenis 
van 1557 is in die van Guido de Brés, duidelijk schoon 
niet letterlgk, weer te vinden. 

Bezien wij thans de confessie studiosorum, confession 
des escholiers, de belijdenis der studeerenden van 1559 1). 

Eindelgk hadden de bemoeingen van Calvijn blijvende 
vrucht gedragen. Voor hem en voor gansch Genève 
was het feest, toen den 5^*° Juni 1559 door een plech- 
tige bijeenkomst in de groote St.-Pieterskerk, in tegen- 
woordigheid der stadsoverheden en dienaren en doctoren 
der kerk, de hoogeschool van Genève werd opgericht 
en ingewijd. Calvijn zelf hield een leerrede in 't fransch. 
De eerste secretaris Bosetus las de leges academicae, 
de academische verordeningen, en de straks te bespreken 
belijdenis voor. En Beza, de eerste rector der school, 
sprak in 't latijn een inaugureele redevoering uit. Zes 
honderd leeraren en leerlingen waren dien dag tegen- 
woordig. 

De belgdenis der studeerenden, niet der studenten, 
gelijk ze gewoonlgk heet, moest door alle docentes et 
discentes, door alle professoren en hun hoorders worden 
onderteekend. Daarin stak destgds niets vreemds. 



1) Alleen het Corpus reformatorum behandelt haar. 



Digitized by 



Google 



276 

Alleen waren elders de academie-belijdenissen minder 
omlijnd van begrip, meer zwevend van iohoud. Te 
Lausanne, Bazel en Straatsburg werd destijds niets dan 
een staatkundig-kerkelijk reformatie- edict ter ondertee- 
kening den academieburgers voorgelegd. Ook verdient 
het opmerking, dat ten jare 1559 geen enkele belijdenis 
te Genève openbaar gezag bezat. Die van Farel, een- 
maal door het volk plechtig bezworen, was sinds de 
troebelen van voor 20 jaar in onbruik geraakt. De 
tweede catechismus van Calvijn, in 't jaar 1541 uitge- 
geven, was de eenige regel van geloof en onderwijs 
geworden. De academie-belgdenis werd om zoo te 
zeggen zgn verkorte uitgaaf. Haar aanhef luidt dan 
ook: „Ik betuig te omhelzen en te willen onderhouden 
de leer des geloofs, gelijk die vervat is in den cate- 
chismus van deze kerk", enz. 

De belgdenis der studeerenden werd door alle kerken, 
vooral van Zwitserland, vlijtig onderzocht en beoordeeld. 
Want men wilde niet, dat de talrijke jongelieden, die 
de beroemde hoogeschool van Genève bezochten, in hun 
consciëntiën met vreemde gevoelens bezwaard werden. 
Zoo kwam het, dat sommige uitdrukkingen aan die 
van Zürich aanstoot gaven. BuUinger, het hoofd der 
züricher godgeleerden, schreef 29 October 1559 aan 
Calvijn i) : „Gij hebt dit jaar te Genève in uw aca- 
demische wetten een belgdenis uitgegeven, waarin gg 
meer schgnt over te hellen tot het gevoelen der licha- 
melijke tegenwoordigheid onzes Heeren bg de avond- 

1) Edidistis hoc anno Genevae confossionem in legibus acade- 
micis Testris quibas videmini plus inclinare in substantialem 
Confessionis Augustanae coenam quam in consensionem nostram. 
Archiv. Turio. Plut. VI. torn. 129 fol. 371. 



Digitized by 



Google 



277 

maalsyiering) golijk de luthersche confessie belgdt, dan 
tot dat, hetwelk in onze consensio of overeenstemming 
staat uitgedrukt". Bedoeld werd de Consensus Tigarinus 
van 1549, de züricher overeenstemming, de belgdenis 
waarin Builinger en Calvijn de eenstemmigheid van hun 
avondmaalsleer tegenover die van Luther uitspraken. 
BuUinger's niet onbillgke klacht verstoorde den vrede 
tusschen beide reformatoren niet. 

Yóór mij ligt de fransche en de latijnsche uitgave 
van de belgdenis der studeerenden. Ze zal wel van 
stonde aan in beide talen zijn opgesteld, in de volkstaal 
en in de taal der geleerden. De tekst loopt door, en 
is nergens ingedeeld. Ik tel 21 artikelen, waarboven 
men de volgende opschriften zou kunnen plaatsen: 
1. Gods eenheid en drie Personen. 2. Goede en booze 
engelen. 3. Gods wereldbestuur. 4. Des menschen 
schepping naar den heelde Gods, rebellie Adams, oor- 
spronkelgke zonde. 5. Gevolgen der oorspronkelijke 
zonde in ons, en verwerping van den vrgen wil. 
6. Jezus Christus ons ten geneesmiddel gegeven. God 
en mensch in één persoon, verwerping der ketteryen 
van Marcion, Manes, Nestorius, Eutyches, en der droo- 
mergen van Servet en Schuenfeld. 7. Wgze van ver- 
krgging des heils door Jezus Christus. 8. Al onze 
gerechtigheid is alleen gelegen in de vergeving der 
zonden. 9. Dat Jezus Christus ons ook heiligt, door 
zijn Geest. 10. Wij worden Jezus Christus deelachtig 
door het geloof des Evangelies, hetwelk een bijzondere 
gave des Geestes aan de uitverkorenen is. 11. Wg 
worden gerechtvaardigd door het geloof. 12. De aan- 
roeping Gods door Jezus Christus, en niet door heiligen. 
13. De Heilige Schrift de regel des levens en de onder- 



Digitized by 



Google 



278 

wgzing des geloofs, verwerping der paapsche ceremo- 
nieën, als oorbiecht, verbod van te huwen, enz. 14. Van 
het ambt der herderen, hun wettige verkiezing, Jezus 
Christus de opperherder, verwerping der papistische 
hiërarchie als een duivelsche verwarring. 15. De 
beide Sacramenten, Doop en Avondmaal, verwerping 
der v^f paapsche sacramenten. 16. De sacramenten 
leiden tot Christus, door den Geest en door het geloof; 
het goed recht van den kinderdoop, verwerping der 
Wederdoopers. 17. Het Heilig Avondmaal, waarin 
Christus ons waarlyk voedt. 18. Dat wg het woord 
met de teekenen [der Sacramenten] verbinden moeten. 
19. In den Doop zijn het bloed en de Geest van Jezus 
Christus tegenwoordig, in het Avondmaal worden wg 
waarlgk en geestelgk gevoed met Christus' lichaam en 
bloed. 20. Verwerping van de vloekwaardige mis. 
21. Van het ambt der overheden. 

Reeds deze eerste kennismaking stelt in 't licht, dat 
de belgdenis der studeerenden nog al sterk afwijkt van 
onze nederlandsche confessie. Vooreerst in het aantal 
artikelen, 21 of 37. Dan in het krasse anti>papisme. 
De verwerping der papistische hiërarchie, der paapsche 
ceremonieën, en der vloekwaardige mis zijn krasse 
woorden. De nederlandsche belgdenis bezigt veel be- 
zadigder taal, en doet het uiterste om geen roomsch- 
gezinden af te stooten. De belgdenis der studeerenden 
spreekt van de aanroeping Gods door Jezus Christus 
„en niet door heiligen" (art. 12), en verwerpt met name 
„de vgf paapsche sacramenten" (art. 15). De neder- 
landsche belgdenis zegt sober, dat wij niet van noode 
hebben eenig ander middel te zoeken of te versieren 
[uit te denken], om ons met God te verzoenen, dan 



Digitized by 



Google 



279 

alleen deze eenige offerande [van Christus] (art. 21), 
en dat wg niet voor God kunnen verscbijnen, steunende 
op ons zei ven of op eenige andere „schepselen" (art. 
23); en verklaart zich „teyreden" met de twee Sacra- 
menten, die Christus verordende, zonder met een viroord 
yan de vgf roomsche Sacramenten te reppen. Guido 
de Brés heeft gedacht aan den eisch van den toestand ; 
hij diende een kruiskerk, die haar leer aan het oordeel 
van een roomschen vorst onderwierp ; en hij heeft tevens 
betoond de kracht der gematigdheid. 

Een derde verschilpunt raakt de leer der sacramenten. 
De geneefsche belgdenis is hierover zeer uitvoerig, 5 
van de 21 artikelen handelen er over (artt. 15 — 19). 
Artikel 18 „Dat wij het woord met de teekenen [der 
Sacramenten] verbinden moeten", bespreekt een zaak, die 
in de nederlandsche belgdenis slechts ter loops genoemd 
wordt (art. 33). Deze laatste behandelt de leer der sa- 
cramenten slechts in 3, overigens zeer lange, artikelen. 

Daarentegen komt het m^ voor, dat de nederlandsche 
geloofsbelijdenis meer overeenkomst heeft met de be- 
Igdenis der kerk van Parijs van 1557 dan met de be- 
Igdenis der studeerenden. Misschien is dit verschgnsel 
te verklaren uit het feit, dat de beide eerstgenoemden 
een kerkelijk algemeen doel hebben, terwijl laatstge- 
noemde een persoonlek doeleinde heeft. Je confesse, 
confiteor, ik belgd. De kerk daarentegen legt ons op 
de lippen: wij gelooven. In ieder geval is het mg niet 
gelukt, in eenig artikel van de belijdenis der studee- 
renden een letterlgken weerklank te vinden van onze 
vaderlandsche confessie. Enkel de calvinistische denk- 
beelden der eerste hebben bg de opstelling der laatste 
invloed geoefend. 



Digitized by 



Google 



280 

De confessio Gbllicana, meestal de Bupellana gebeeten, 
de fransche belgdenis van 1559, behandelen wij ten 
slotte. Zg is voor ons doel van bet meeste gewicbt. 
Gelukkig, dat wg over baar oorsprong en gescbiedenis 
beter ingelicbt zgn dan over die der overige belgdenis- 
scbriften i). 

De gereformeerde gemeenten van Frankrgk stonden 
de eerste 30 jaren der reformatie in een zeer los ver- 
band. Een openbare geloofsbelgdenis ontbrak. Hoogstens 
bielden zg zicb aan de „Sommaire" van Kobert Estienne 
en dergelgke samenvattingen der bgbelscbe leer, gelgk 
zg sedert 1532 vooraan in bgbels gedrukt werden ^). 
De fransche belgdenis kwam dus werkelgk in een be- 
hoefte voorzien. 

Het oudste getuigenis over baar komt voor in een 
brief van 29 October 1559, door Jacobus Calonius 
Portanus aan Mordisius den kanselier van Saksen ge- 
schreven 3). Portanus schrgft onder meer:^Wg meen- 



1) Ze komt zoowel in het Corpus reformatomm als bij 
Muller voor. 

2) Société de rhistoire du protestantisme frangais, Bulletin. 
Paris 1894, p. 57 eto., 449 etc. 

3) V. Huberti Langueti Epp. Lib. ü, ep. 2, pag. 4 seqq. 
Henrici regis interitu impioram putabamus repressos esse conatus, 
faturamque ut piis aliquantum daretur otii. Factum est tarnen 
artibuB Cardinalis Lotharingii ut non libertas acquisita sed 
mutatum libertatem opprimentis nomen esse videatur. Saevitur 
enim eo impulsore multo quam antea gravius in yiros bonos, 
et ea excogitantur supplicia quae nisi pietatem funditus toUere 
conantibas in mentem venire possunt nemini. At piorum idcirco 
ne minimum quidem debilitatur constantia: quin etiam quibus 
possunt modis sese ad versus crudelitatem muninnt hominis per- 
ditissimi, iustitia nimirum, pietate et tolerantia malorum, dantque 



Digitized by 



Google 



281 

deD, dat door den dood van koning Hendrik [II, Juli 
1559 f] de pogingen der goddeloozen verijdeld waren, 
en den geloovigen eenige rust zou geschonken worden. 
Door de booze stukken van den kardinaal van Lotha- 
ringen schgnt het echter, dat niet de vrgheid verkregen, 
maar slechts de naam van den verdrukker der vrijheid 
veranderd is. Want op zijn aanstoken wordt er heviger 
dan vroeger tegen godvreezende menschen gewoed, en 
er worden pgnigingen uitgedacht van dien aard, dat 
ze slechts kunnen opkomen in het brein van hen, die 
de godzaligheid met wortel en tak trachten uit te roeien. 
Maar de volharding der geloovigen wordt daardoor aller- 
minst verzwakt. Tegen de wreedheid van dien verdor- 
ven mensch versterken zij zich op alle mogelgke wijzen, 
door rechtschapenheid namelijk, vroomheid en Igdzaam- 
heid, en zg geven zich moeite dat welgezinde lieden 
niet anders over hen oordeelen dan men over bloed- 
getuigen van Christus behoort te oordeelen. Daarom 
hebben twee en zeventig fransche kerken een vergade- 
ring te Pargs gehouden, in welke vergadering zoowel 
de onder hen geldende leerwijze is te boek gesteld als 
eenige hoofdstukken over de kerkelijke tucht zeer naar- 
stig zgn beschreven. De leerwgze die zg Confessie 



operam ne aliter de se yiri boni existiment quam de Christi 
decet martyribas existimare. Quamobrem conventam egerunt 
Lutetiae duarum et Septuaginta ecclesiarum gallioarum, quo in 
conventu et quae ab illis certo tenetur in docendo ratio literis 
est mandata et capita quaedam de disciplina ecclesiae diligen- 
tissime conscripta. Bationem docendi quam Oonfessionem appel- 
lant ad te mitto, de gallico sermone a me, ut potui, versam. 
Capita disciplinae per otium et occupationes latina facere mihi 
nondom licoit. 



Digitized by 



Google 



282 

noemen zend ik u toe, zooveel ik kon uit het fransch 
door mij vertaald. Het was mg door afleiding en bezig- 
heden nog niet mogelgk, de hoofdstukken der tucht in 
het latgn te vertalen". 

Onze eerbied voor de fransche belijdenis klimt nog, 
nu ze blijkt als door het bloed van martelaren geschre- 
ven te zijn. 

Portanus noemt een hartverheffende reden van ont- 
staan, de begeerte om onder woedende vervolging een- 
drachtig stand te houden. Professor Muller mikt minder 
hoog, als hij spreekt van een strijd over de praedestinatie, 
die in 1558 te Poitiers uitbrak. Antoine i,e la Roche- 
Chandieu, predikant te Parijs, werd derwaarts afgezon- 
den om het geschil bij te leggen. Tevens dook de 
gedachte op, een gemeenschappelgke belijdenis en kerk- 
ordening als eenheidsband om de verstrooide gemeenten 
te slaan. De gemeente van Pargs volvoerde het plan. 

De auteur van het beroemde werk Histoire ecclesi- 
astique des Eglises reformées au royaume de Franco, 
hetwelk de meesten aan Beza toekennen, geeft een zeer 
uitvoerig en anders luidend bericht van ontstaan i). 

1) Tom. I. p. 172 etc. Or quelques difiScultés qui se presen- 
tassent de toutes parts contre les povres fideles, tant s'en fallut 
qu'ils perdissent courage: au contraire ce fut en ce temps que 
Dieu par sa singuliere grace inspira toutes les Eglises Chrestiennes 
dressees en France de s'assembler pour s^accorder en unité de 
doctrine et discipline conformement k la parole de Diou. Lors 
donques, k savoir Ie vingtsixiesme de May audict an M.D LIX, 
s'assemblerent k Paris les deputés de toutes les Eglises establies 
insques alors en France et \k d^un commun accord fut escrite Ia 
confession de foy, assemble fut dressee la discipline ecclesiastique 
au plus pres de Tinstitution des A postres et selon que la circon- 
stance des temps portoit alors : chose yraiment conduite par Pesprit 



Digitized by 



Google 



283 

„Welke moeielgkheden zich van alle kanten aan de arme 
geloovigen voordeden, het was er ver van daan dat ze den 
moed verloren. Integendeel het was in dezen tijd, dat God 
door zijn bijzondere genade al de christelijke kerken in 
Frankrijk drong, bgeen te komen om tot eenstemmigheid 
te komen in zake leer en tucht conform den woorde Gods. 
Toen dus, te weten den zes en twintigsten Mei van het 
genoemde jaar 1559, vergaderden te Parijs de afgevaar- 
digden van al de kerken, die tot dus ver in Frankrijk 



de Dieu pour maintenir Punion qui a tousiours perseveré depuis. 
L'occasion de ceste assemblee fut que sur la fin de l'annee 
precedente estant Antoine de Chandieu envoyé par l'Eglise de 
Paris k l'Eglise de Poitiers pour quelque affaire, Ie temps portoit 
lors que la saincte Cere fust celebree en oeste Eglise \k: ce qui 
se fist en tresgrande assemblee non seulement de peuple mais 
aussi de ministres circonvoisins, et apres la celebration de la 
Gene les ministres estant assemblés communiquerent par ensemble 
tant de la doctrine que de Pordre et discipline entre eux observee, 
et par les choses qu'ils traittoient oommencerent k apprehender 
quel bien ce seroit s'il plaisoit k Dieu que toutes les Eglises de 
France dressassent d'un commun accord une confession de foy et 
une discipline ecclesiastique : comme au contraire, cela ne se 
faisant, les grands maux qui pourroient survenir tant en la 
doctrine qu'en la discipline, les Eglises n'estans liees ensemble 
et rengees sous un mesme ioug d'ordre et de police ecclesiastique. 
Partant ceste petite assemblee qui estoit Ik donna alors charge 
audit de Chandieu d'en communiquer k l'Eglise de Paris pour 
voir s'il y auroit moien de procurer aux Eglises un tel bien. Ce 
rapport estant faict k l'Eglise de Paris, apres infinies incommodités 
surmontees, estans les Eglises adverties par lettres de ce qui 
estoit mis en avant touchant Ie Synode national pour avoir leur 
advis, fut conclud que ledit Synode seroit tenu k Paris, non pour 
attribuer quelque preeminence k ceste Eglise Ik, mais pour estre 
lors la ville la plus commode pour recevoir secrettement beaucoup 
de ministres et anciens. Ainsi Ie Synode se tint k Paris, etc. 



Digitized by 



Google 



284 

waren opgericht, en aldaar werd met gemeen accoord 
de belgdenis des geloofs geschreven. Tevens werd opge- 
steld de kerkorde, zooveel mogelijk naar de instelling 
der apostelen en naar den eisch der tgdsomstandigheid. 
Een zaak, waarin men waarlijk geleid werd door den 
Qeest Gods, om de eenheid te handhaven, waarin men 
sedert altgd volhard heeft. De gelegenheid van deze 
vergadering was deze, dat tegen het einde des vorigen 
jaars Antoine de Chandieu door de kerk van Pargs 
uitgezonden was naar de kerk van Poitiers over eenige 
zaak. De tijd bracht toen mee, dat het heilig avond- 
maal gevierd werd in die kerk daar. Dit vond plaats 
in een zeer groote bijeenkomst, niet alleen van volk, 
maar ook van naburige predikanten. En na de viering 
des avondmaals spraken de predikanten, die bgëen waren, 
met elkander zoowel over de leer als over de orde en 
tucht, die onder hen bestond. En door wat zij behan- 
delden begonnen zg te begrijpen, welk een goed het 
zijn zou wanneer het Gode behaagde, dat al de kerken 
van Frankrgk met gemeen accoord een geloofsbelgdenis 
en kerkorde vervaardigden ; gelgk daarentegen, wanneer 
dit niet geschiedde, de groote onheilen, die in leer en 
tucht konden plaats vinden, als de kerken niet tezamen 
verbonden waren onder een zelfde juk van orde en 
kerktucht. Bijgevolg gaf die kleine vergadering, die 
daar was, aan genoemden de Chandieu toen opdracht, 
om er met de kerk van Parijs over te spreken, om te 
zien of er een middel zou zgn om aan de kerken een 
zoodanig goed te verschaflfen. Toen dit rapport aan 
de kerk van Parijs was uitgebracht, ontelbare moeielgk- 
heden overwonnen waren, de kerken, ten einde hun 
adviezen in te winnen, door brieven onderricht waren 



Digitized by 



Google 



285 

van wat in zake de nationale synode reeds behandeld 
was, werd besloten dat genoemde synode zou gehouden 
worden te Parijs, niet om eenigen voorrang aan die 
kerk aldaar toe te kennen, maar wgl dat de meest 
geschikte stad was om heimelijk veel leeraars en oudsten 
te ontvangen. Zoodoende werd de synode te Pargs 
gehouden" enz. 

De fransche belijdenis had duë een hoogst kerkelgke 
en wettelijke, dat is streng gereformeerde wijze van 
ontstaan. De twee en zeventig fransche kerken zel- 
ven, in wettige synode vergaderd, stelden de kerkleer 
officieel vast. 

Voorzitter van deze eerste synode was Pranciscus 
Morellanus, Frangois de Morel Sz. de Collonges, destgds 
predikant der parijssche gemeente, later prediker bij 
Renata, hertogin van Perrara, Calvijn's leerling en vriend. 
De acta komen voor bij I. Aymon i), de beljjdenis ont- 
breekt er. Over den datum is verschil. Aymon geeft 
op 25 Mei, La Popelinière 2) 28 Mei. Wellicht geeft 
de een den aanvangs-, de ander den einddatum. 

Het bericht van Beza kan licht den schijn wekken, 
alsof de fransche kerken op die synode door het opstel- 
len hunner eigen leer- en tuchtartikelen zich als 't ware 
van de geneefsche voogdgschap vrij maakten. De con- 
fessie met name schijnt haar eigen werk te zgn geweest. 

Doch dit gevoelen is sinds eenigen tgd als verouderd 
opgegeven. Calvgn oefende ook op dit buitenlandsch 
werk groeten invloed. Hg vreesde de weinig bezadigde 



1) I. Aymon, Tous les Synodes nationaux des Eglises réformées 
de France, La Haye 1710, T. t. 

2) T. I, fol. 189. 



Digitized by 



Google 



286 

voortvarendheid der Pranschen, hun stoutmoedigheid in 
het schrijven van wetten en het nemen van besluiten. 
Zoodra hij vernam, en hij vernam het later dan hg 
gewild had, dat te Parijs een Synode zou samenkomen, 
zond hg drie collega's met een schema eener beljjdenis 
en een brief gedateerd 17 Mei, naar Morel. De brief 
verklaart onder meer ^): „Indien een zoo hardnekkige 
gver om een belgdenis uit te geven sommigen bezielt, 
niettemin betuigen wij voor engelen en menschen, dat 
deze drift ons alsnog mishaagt*'. Calvgn was er dus 
beslist tegen. Het antwoord van Morel van den eersten 
Juni kwam echter de bedenkingen van Calvgn oplossen, 
en het gezag der geneefsche moederkerk andermaal 
bevestigen. Ziehier zijn woorden -) : 

„Gelgk de broeders van onderscheiden plaatsen on- 
gedeerd herwaarts zgn gekomen, zoo zijn allen, nadat 
de samenkomst gelukkig en in vrede gehouden was. 



1) Cod. Genev. 107 a. fol. 97. Si confessionis edendae tam 
pertinax quosdam zelus sollicitat) tarnen angelos et homines testa- 
mar ardorem hunc nobis adhuc displicere. 

2) God. Geney. 112 fol. 35. Quemadmodam incolumes huo 
di vereis e loois fratres pervenerant, sic conventu felioiter pacateque 
celebrato inoolumes omnes Dei beneficio domum redierunt. Galla- 
sius noster ac duo reliqui fratres, qui una missi a vobis fuerant, 
pars quaedam eius fuerunt. Nam quum triduüm de disciplina 
ecclesiastica disseruissemus reliquis aotionibus interfaerunt. Con^ 
fessioni vestrae nonnuUa visum est addere, perpauca vero commutare, 
Haec omnium conseusu tanquam in archiyis ouiusque ecclesiae 
habebitur, nee nisi in extremis rebus alicuius ecclesiae magistra- 
tibus aut regi offeretur. Sedulo monui ne per imprudentiam in 
publicum emanaret, causis redditis quam ob rem non expediret. 
Etsi autem omnes assensi sant, tarnen quorundam levitati diffido. 
Quaecunque inter nos convenerunt brevi ad vos descripta mittemus. 



Digitized by 



Google 



287 

door Gods goedheid ongedeerd naar buis teruggekeerd. 
Onze Gallasius en de beide andere broeders, die tegelgk 
door u gezonden waren, hebben in de synode zitting 
gehad. Want toen wg drie dagen over de kerkelijke 
tucht beraadslaagd hadden, namen zij aan de oyerige 
handelingen deel. Besloten is aan uw belijdenis een 
en ander toe te voegen^ en zeer weinige zaken te 
veranderen. Zij zal volgens algemeen goedvinden in 
de archieven van iedere kerk [in afschrift] bewaard 
worden, en niet dan in de uiterste noodzakelijkheid aan 
de overheden van eenige kerk of aan den koning wor- 
den aangeboden. Nadrukkelgk heb ik vermaand, dat 
zg niet door onvoorzichtigheid in 't licht zou komen, 
met opgave der redenen waarom zulks niet dienstig 
was. Hoewel allen er in hebben toegestemd, ben ik 
toch in twijfel wegens sommiger onbestendigheid. Wij 
zenden u een kort afschrift van wat onder ons besloten is*^. 

Ziedaar een allerbelangrgkst schrgven, van den praeses 
der synode zelven. Het toont vooreerst, dat Calvgn's 
boden nog juist ter rechter tijd ter synode verschenen, 
na de vaststelling der kerkelijke tucht en vóór de samen-, 
stelling der confessie. Dan dat Calvijn's project-confessie 
met geringe redactioneele wgzigingen aangenomen werd. 
En eindelijk, dat de belgdenis niet bestemd was voor 
openbare uitgaaf, wellicht wgl Calvijn liever in 't geheel 
geen fransche belgdenis had. Hij schreef haar trouwens 
in naam der kerk van Genève, niet op persoonlijk gezag. 

Niettemin verscheen nog in hetzelfde jaar 1559 een 
dubbele uitgaaf i). De door de parijssche synode vast- 



1) Den fransohen tekst deelt ook Beza mee in Histoire eccle- 
siastique des Eglises reformées au royaume de France, Anvers 



Digitized by 



Google 



288 

gestelde tekst van 40 artikelen stond tegen bet einde 
des jaars achter in den geneefschen bybel van 1559, 
gedrukt bg Thomas Courteau. Volgens Beza i) was 
deze lezing nog ongedrukt in September, toen ze door 
de koningin aan de koningin- moeder overhandigd werd. 
Sinds kwam hg veelvuldig in bijbels voor. Daarmee 
komt overeen een zelfstandige druk zonder plaatsnaam 
en jaartal, waarin een brief aan den koning vooraf gaat. 
Den titel vermelden we straks. 

Een andere tekst in 35 artikelen, hoogstwaarschgnlgk 
met Calvgn's ontwerp identisch, zonder den brief aan 
den koning, maar met een omvangrgke voorrede, verscheen 
zonder plaatsnaam onder den titel: „Confession de foy 
faicte d'un commun accord par les Eglises qui sont dis- 
persees en France, et s'abstienent des idolatries Papales. 
Avec une preface con tenant response et defence contre 
les calumnies dont on les charge M.D.LIX". 

Belgdenis des geloofs, gemaakt met gemeen accoord 
door de kerken die in Prankrgk verstrooid zijn, en zich 
onthouden van de paapsche afgoderijen. Met een voor- 
rede, bevattende antwoord en verdediging tegen de 
lasteringen waarmede men hen bezwaart 1559. 

De meeste fransche psalmboeken, sedert 1563 teLyon 
gedrukt, bevatten de 35 artikelen. 

Zoo ontstonden dus van meet af twee recensies der 



1580, T. I, 173 sq. De eerste latijnsche uitgave dateert yan 1566. 
De latijnsche tekst komt o. a. Yoor in Corpus et syntagma con- 
fessionum fidei (1654), I, p. 77 sq. En bg Augusti, Corpus 
librorum symbolicorum, ed. 2, Lipsiae 1846, p. 110 sq. Vgl. 
aldaar p. 629; Schröckh, Chrlstliche Eirchengeschichte seit der 
Reformation, n, S. 246 ff. 
1) Tom I, p. 228. 



Digitized by 



Google 



289 

fransche belgdenis, de een 40, de ander 35 artikelen 
bevattende. De zevende nationale synode van La Ro- 
chelle van 1571 verklaarde uitdrukkelijk den eersten, 
te Parijs in 1559 yastgestelden tekst yoor authentiek, 
en liet tot volle zekerbeidsstelling drie exemplaren in 
minutieus schrift op perkament schrgyen, en te la Ro- 
ebelle, Béarn en GFenève deponeeren. Het laatste is in 
het stadsarchief yan GFenève ^) nog yoorhanden. Sedert 
heette deze tekst, naar la Roebelle, de Rupellana. Hij 
telt 40 artikelen, en komt in de meeste bijbelboeken yoor. 

Het oudste ons bekende exemplaar der 40 artikelen, 
afzonderlgk gedrukt, bevindt zich in de bibliotheek der 
H. GFenoyeva te Pargs. De titel luidt: 

Confession de foy, faicte d'un commun accord par les 
Francois, qui desirent yiyre selon la pureté de l'Euan- 
gile de nostre Seigneur Jesuchrist. 1 Pier. 3. Soyez 
tonsiours appareillez k respondre k chacun, qui yons 
demande raison de 1'esperance qui est en yous. 

Belijdenis des geloofs, gemaakt met gemeen acooord 
door de Fransehen, die begeeren te leven naar de zui- 
yerheid des evangelies yan onzen Heere Jezus Christus. 
1 Petr. 3. Zijt altijd bereid om te antwoorden aan 
ieder, die u reden vraagt van de hoop die in u is. 

Het is een klein-octavo uitgaaf, twintig bladzijden 
groot, zonder jaartal en plaatsnaam. De brief aan den 
koning gaat vooraf. Of deze uitgaaf iets ouder is dan 
die in de geneefsche bgbels van 1559, waarvan nog 
yelen yoorhanden zgn, achteraan staat, kan men niet 
beslissen. 

Aan de yerschillende uitgayen der 40 artikelen gaan 



1) No. 1905. 

19 



Digitized by 



Google 



290 

twee Yoorreden vooraf, aan allen die de verdrukte fransche 
kerken hooren willen, en aan den koning, waarschgn- 
Igk Frans n. Vermoedelijk is geen van beiden yan 
Calvijn's hand. 

Wat eindelijk de verklaring der getallen 35 en 40 
betreft, algemeen houdt men de 35 artikelen voor het 
oorspronkelgk ontwerp van Calvgn, en de 40 artikelen 
voor Calvgn's concept, gelgk de synode van 1559 dit 
wgzigde, vermeerderde en vaststelde. 

En wat den tekst aangaat, professor Muller kiest 
natuurlijk voor de kerkelgke redactie. Hij drukt de 
40 artikelen af, en geeft een nauwkeurige reproductie 
van het exemplaar in minutieus schrift te Qenève. De 
straatsburger hoogleeraren zijn vollediger. Zg drukken 
de 35 artikelen af, stellen de verschillende lezingen 
van den tekst der 40 artikelen als kantteekeningen aan 
den voet der bladzijden, en drukken in den tekst der 
35 artikelen met cursief of loopend schrift die doelen 
af, die reeds woordelijk in de belijdenis van 1557 
voorkomen. Zoo blijkt duidelijk de juistheid van hun 
gevoelen, dat de belgdenis der kerk van Pargs van 
1657 groeten invloed geoefend heeft op het werk van 
Calvijn, zoowel op zgn oorspronkelgk ontwerp der 35 
artikelen, als op zijn door de parijssche synode van 
1559 veranderd en vermeerderd ontwerp der 40 artikelen. 
De pargssche predikanten van 1557, Colongius, Qalla- 
sios en Chandaeus, hebben den grond gelegd voor den 
confessiearbeid van Calvgn. 

Het gevoelen der Straatsburgers is mgns inziens meer 
overeenkomstig de waarheid dan dat van professor 
Muller, volgens wien de 35 artikelen meer met de 
belgdenis der studeerenden van 1559 overeenstemmen. 



Digitized by 



Google 



291 

Een meening, die wg niet kannen deelen. Ook her- 
innere zich de lezer, dat wg vroeger reeds beyonden, 
dat onze nederlandsche belgdenis meer overeenstemt 
met de belgdenis der kerk van Pargs dan met die der 
studeerenden. Dit resultaat stemt overeen met de af- 
hankelijkheid der nederlandsche confessie van de fransche. 
Daarentegen wordt die afhankelgkheid een raadsel, 
als, naar we vroeger zagen, de belgdenis der studee- 
renden nog al sterk yan de onze afwgkt, en ze niette- 
min groeten invloed zou hebben geoefend op de fransche. 

Ook de tijdgeschiedenis is tegen onzen hoogleeraar. 
Calvgn moest in Mei 1559 plotseling een keus doen 
uit twee bestaande belgdenissen, wie van beiden hij 
naar de synode van Parijs wilde zenden. Hg kon óf 
zgn eigen belgdenis der studeerenden, met of zonder 
wgziging, inzenden. Of hij kon een reeds bestaande 
fransche belgdenis van een plaatselijke kerk, die door 
hem zelven twee jaar geleden was goedgekeurd, uit- 
breiden en der synode voorleggen. Hg moet wel ge- 
kozen hebben wat het gevoel der Franschen het meest 
aangenaam was, de omwerking van de belgdenis der 
kerk van Pargs. Die omwerking bood den meesten 
kans, dat de synode niet geheel onafhankelgk van Calvgn 
haar eigen weg zou gaan. 

Maar wat verstaan we nu eigenlgk onder de fransche 
belgdenis, de belgdenis der 35 of die der 40 artikelen P 
Ongetwijfeld de laatste. Zij is de belgdenis der ker- 
ken, officieel door een wettige synode vastgesteld. Zg 
bevat de fransche kerkleer. Daarentegen behelzen de 
35 artikelen enkel het persoonlgk gevoelen van Calvgn 
en zijn ambtgenooten. Uitsluitend de kerk, niet een 
kerkhervormer bepaalt, wat voortaan kerkleer zal zijn. 



Digitized by 



Google 



292 

Het yeertigtal mist opQcbriften. Ze zgn evenwel ter 
kenDismaking onmisbaar. Ik neem dus de vrijheid ze 
zelf te vormen, en geef ze voor beter. 

1. Dat er een eenig God is. 2. Door wat middel 
Qod van ons gekend wordt. 3. Canonieke boeken der 
H. Scbriftuur. 4. Waarom wg deze boeken voor cano- 
niek erkennen. 5. He1> Woord van God is de eenige 
regel van alle waarheid. 6. Yan de Drieêenheid. 
7. Yan de schepping aller dingen en met name der 
engelen. 8. Yan de regeering aller dingen en met 
name van het kwade en de kwaden. 9. Yan des 
menschen schepping en val, van zijn verstand en wil. 

10. Yan de erfzonde, welke niet enkel navolging is. 

11. Dat de erfzonde, zooveel de schuld aangaat, ook 
na den Doop blgft, en in dit leven altgd kwade vruch- 
ten voortbrengt. 12. Yan de eeuwige verkiezing Gods, 
door Zgn barmhartigheid zonder aanzien der werken. 
13. Dat Jezus Christus ons ten heil aangeboden en 
gegeven wordt. 14. Dat Jezus Christus God en mensch 
in één persoon is, verwerping der duivelsche inbeeldin- 
gen van Servet. 15. Yan de vereeniging en het on- 
derscheid der twee naturen van Christus in één persoon. 
16. God heeft, Zgn Zoon zendende, Zgn liefde jegens 
ons bewezen. 17. Dat wij door de eenige offerande 
des Heeren Jezus verzoend zgn met God. 18. Dat al 
onze gerechtigheid gefondeerd is op de vergeving der 
zonden en de toerekening der gehoorzaamheid van 
Christus. 19. Dat wij hierdoor vrgheid hebben, God 
als onzen Yader aan te roepen. 20. Dat wg deze 
gerechtigheid deelachtig zijn door het geloof alleen. 
21. Dat bet geloof een genadige gave des H. Geestes 
is. 22. Dat wg door dit geloof wedergeboren zgn, 



Digitized by 



Google 



293 

zoodat wij noodzakelijk de goede werken voortbrengen. 
23. Dat al de figuren en ceremoniën der Wet geëin- 
digd zijn bg de komst yan Jezus Christus. 24. Dat 
Jezus Christus ons gegeven is tot eenige yoorbidder, 
verwerping der duivelsvondsten, als de tusschenkomst 
der heiligen, het vagevuur, de monnikengeloften, bede- 
vaarten, verboden van huwelgk en vleeschgebruik, cere- 
moniëele onderhouding der dagen, oorbiecht, aflaten. 
25. Yan de herders en leeraars, verwerping der geest- 
drijvers die den dienst des Woords en der Sacramenten 
willen vernietigen. 26. Dat allen moeten bewaren en 
onderhouden de eenheid der kerk. 27. Yan de merk- 
teekenen der ware kerk, en van den wasdom der geloo- 
vigen. 28. Yeroordeeling der vergaderingen van het paus- 
dom, die er zich mede vermengen scheiden zich af van het 
lichaam van Jezus Christus, zij die in het pausdom ge- 
doopt zgn, hebben geen tweeden doop noodig. 29. Yan 
de regeering der kerk door herders, opzieners en diakenen. 
30. Dat geen herder of kerk heerschappij heeft over 
een ander. 31. Dat de kerkregeerders^ door verkiezing 
van menschen, tot hun dienst moeten geroepen zijn. 

32. Yan de superintendanten [naar de verklaring der 
nationale synode te Gtip 1603: niet herders, die boven 
anderen staan, maar die eenige opdracht in de kerk 
hebben], die het geheele lichaam [der kerk] regeeren. 

33. Welke wetten wg in de kerk erkennen, benevens 
de noodzakelijkheid der excommunicatie. 34. Yan de 
sacramenten. 35. Yan den doop en den kinderdoop. 
36. Yan het avondmaal. 37. Dat God in de sacramen- 
ten ons werkelijk geeft, wat Hij er door afbeeldt. 38. 
Dat het water ons waarlgk betuigt de inwendige was- 
sching onzer ziel in het bloed van Jezus Christus, en 



Digitized by 



Google 



294 

dat brood en wijn ons waarlgk tot geestelgk voedsel 
dienen. 39. Yan de Overheden, die niet enkel de zon- 
den, begaan tegen de tweede tafel der geboden Oods, 
maar ook die tegen de eerste, moeten beteugelen. 40. 
Yan de gehoorzaamheid, die men hun schuldig is. 

Wat de onderlinge verhouding der 35 en 40 artikelen 
betreft, de synode van Pargs heeft vooral de redactie 
yan het eerste en laatste artikel gewgzigd. Zij gaf 
den inhoud van het eerste der 35 artikelen uitvoeriger 
weer in artikel 1 — 5 der 40 artikelen, en splitste min 
gelukkig artikel 35 in de twee nieuwe artikelen 39 en 
40. Reeds bewijs genoeg, dat zg van het ontwerp van 
Calvgn op zelfstandige wijs gebruik maakte. 

De belgdenis der kerk van Pargs van 1557, in 18 
artikelen bestaande, heeft zeer sterken invloed geoefend 
op de fransche. De uitgaaf der 35 artikelen, door de 
straatsburger hoogleeraren bezorgd, doet dit naar virg 
zagen duidelgk uitkomen. Sommige woorden en zegs- 
wgzen, ja geheele artikelen, als 2, 3 en 4, zgn over- 
genomen in de fransche belgdenis. 

De belijdenis der studeerenden van 1559, in 21 arti- 
kelen bestaande, is mede van veel invloed voor de 
fransche geweest. Artikel 2 is duidelijk weer te vinden 
in artikel 3 (of 7) der fransche, artikel 3 beantwoordt 
aan 4 (of 8), 7 aan 12 (of 16), enz. Niettemin is de 
belijdenis der studeerenden niet zóó kennelgk in de 
fransche confessie verwerkt, als dit met de belijdenis 
der kerk van Parijs het geval is. 

De fransche belijdenis, wg bedoelen die der 40 arti- 
kelen, is van onmiskenbaren en zeer bgzonderen invloed 
geweest op die van Ouido de Brés. Yooreerst komt 
het aantal artikelen bijna overeen^ 40 en 37. Dan is, 



Digitized by 



Google 



295 

gelgk yergelgking den lezer kan leeren, hnn rangschik- 
king yrg wel dezelfde. Zelfs dragen sommige artikelen 
bg beiden dezelfde opschriften. Artikel 1 : Dat er een 
eenig God is. Artikel 2: Door wat middel God van 
ons gekend wordt. Artikel 7 (of 12): Yan de schep- 
ping aller dingen en met name der engelen. Bovenal, 
de inhoud der beide belgdenissen stemt treffend overeen. 
De vergelgking van beider eerste artikel lichte dit toe. 

De fransche belgdenis vangt aan: 

„Nous croyons et confessons qu'il y a on seol Dieu 
qui est une seule et simple essence spirituelle, eternelle, 
invisible, immuable, infinie, incomprehensible, ineffable, 
qui peut toutes choses, qui est toute sage, toute bonne, 
iuste, et toute misericordieuse*'. 

Guido de Brés heft aan: 

„Nous croyons tout de coeur et confessons de bouche, 
estre une seule et simple essence, spirituelle, laquelle 
nous appellons Dieu, etemel, incomprehensible, inuisible, 
immuable, infini, lequel est tout sage, iuste et bon'\ 

De overeenstemming en het verschil tusschen beide 
belijdenissen treedt eigenaardig aan den dag in het ver- 
schil in titel tusschen de fransche belgdenis van 35 
artikelen, en de belgdenis van Guido de Brés, die den 
titel der 40 artikelen overnam. 

„Oonfession de foy faite d'un commun acoord par les 
eglises qui sont dispersees en Franco et s'abstienent des 
idolatries papales'\ 

„Oonfession de foy, faicte d'ttn commun accord par 
les fideles qui conuersent és pays bas, lesquels desirent 
viure selon la pureté de l'Ëuangile de nostre Seigneur 
Jesus Christ". 

De fransche belgdenis is de geloofsuitdrukking der 



Digitized by 



Google 



296 

kerken, „welke zich onthouden van de paapsche afgode- 
rijen". Zij is sterk antipapistisch. Artikel 24 verwerpt 
de „duivelsvondsten", als tusschenkomst der heiligen, 
yageyuur, monnikengeloften, bedevaarten, verboden van 
huwelijk en vleeschgebruik, ceremonieele onderhouding 
der dagen, oorbiecht, aflaten. Artikel 28 veroordeelt 
de vergaderingen van het „pausdom", die er zich mede 
vermengen scheiden zich af van het lichaam van Jezus 
Christus. 

Daarentegen is Guido de Brés' meesterstuk het sym- 
bool der geloovigen, „welke begeeren te leven naar de 
zuiverheid van het Evangelie onzes Heeren Jezus Chris- 
tus". Deze titel geeft een anderen klank. De neder- 
landsche geloofsbelijdenis is tbetisch, niet polemisch. 
Zij strijdt vóór het geloof, en tegen de dwaling, zonder 
nochtans den naam der dwaling, „pausdom, papistisch", 
ergens te noemen. In stede van „duivels vondsten" te 
verwerpen, belijdt artikel 25 waardiglgk, dat alle scha- 
duwen [der Wet] een einde genomen hebben, alzoo dat 
zulk gebruik onder de Christenen geweerd moet worden. 
En artikel 29 zegt even kalm aangaande de valsche 
kerk : „zij schrijft zich en haar ordinantiën meer macht 
en autoriteit toen dan den Woorde Gods; zij wil zich 
aan het juk van Christus niet onderwerpen; zij bedient 
de sacramenten niet naar het bevel van Christus, in zijn 
woord, maar zij doet daar toe en af, gelgk als 't haar 
belieft; zij staat en grondt zich meer op de menschen, 
dan op Christus Jezus ; zij vervolgt degenen, die heilig- 
lijk naar den woorde Gods leven, en die ze straffen van 
hare zonden, van hare gierigheid, van hare afgodergen". 
De smaken verschillen. Ik voor mij keur het optreden 
der fransche vaderen niet af, maar staar met voorkeur 



Digitized by 



Google 



297 

op den arbeid van de Brés, gedachtig aan wat de 
apostel schrijft over de kracht der gematigdheid. 

Een tweede geschilpunt is de behandeling van het 
ambt der herders en leeraars, en de kerkregeering. De 
fransehe belgdenis handelt hierover zeer uitvoerig, in 
de artikelen 25, 29—32, en verbreekt de logische yolg- 
orde der artikelen door intusschen de leer der kerk te 
behandelen, in artikel 26 — 28. De belijdenis van de 
Brés handelt over deze stof slechts in een tweetal ar- 
tikelen, 80 en 81. 

Hetzelfde geldt van de leer der sacramenten. Ook 
hier staat een vijftal artikelen tegenover een drietal. 
Wie kiest niet, mèt de Brés, voor het drietal, sacra- 
menten, doop, avondmaal? 

De fransehe belgdenis heeft twee slotartikelen over 
de overheden. De Brés behandelt deze zaak slechts in 
één artikel, het befaamde artikel 36. Wat mijns inziens 
de voorkeur verdient. 

Ook eindigt hg met Van het laatste oordeel, artikel 37. 
Welk een treffelgk besluit eener martelaarsconfeesie : 
„Hierom verwachten wij dezen groeten dag der ver- 
gelding met een groot verlangen, om volkomen te ge- 
nieten de beloften van Christus, onzen Heere". Daar- 
entegen besluit de fransehe belijdenis met Yan de 
gehoorzaamheid, die men den overheden schuldig is, 
artikel 40. En de slotzin luidt: „En hierom verwerpen 
wij hen, die zouden willen de overheden verwerpen, 
gemeenschap en verwarring van goederen stellen en de 
rechtsorde omverstooten". 

Ik wensch niet blind te zijn voor de goede hoedanig- 
heden der fransehe belgdenis. Zg heeft veel wat aan- 
trekt. „Qod heeft. Zijn Zoon zendende, Zgn liefde 



Digitized by 



Google 



298 

jegens ons bewezen" (art 16), „Dat wg hierdoor yrg- 
heid hebben, Ood als onzen Yader aan te roepeir (art 19), 
zgn liefelijke eyangeliewaarheden. Maar de Brés, ten 
YoUe doelende het streng calvinistische beginsel, heeft 
de fransche confessie, zoo wat inhoud als wat volgorde 
der artikelen betreft, mgns erachtens bepaald verbeterd. 
De copie overtreft het origineel. Yoor ons Nederlanders 
een resultaat van onderzoek, om God voor te danken 
en Zijn dienstknecht te eeren. 
Bameveld. F. J. Los. 



Digitized by 



Google 



UIT DE ARCHAEOLOGIE DER GEREFORMEERDE 
KERK IN NEDERLAND. 



II. 

De Huiselijke Godsdienstoefening. 

{SlotJ 

In een drietal schetsen trachtten wij achtereenvolgens 
een beeld te ontwerpen van de huisgodsdienstoefening, 
gelijk die door de Gereformeerden in ons yaderland 
waargenomen werd. Het bleek ons hoe daarbg het 
lezen van Gods Woord en de huiselijke gebeden de 
eerste plaats bekleedden, terwijl ook het zingen van 
Psalmen en Lofeangen een niet onbelangrijk deel daar- 
van vormde. Behalye nu het hier genoemde rekent 
Yoetius in zijne desbetreffende verhandeling daartoe 
nog: ^) 4fi. het tehuis herhalen yan de predicatiën; 
5^. het huisonderwgs in den godsdienst; 60. het lezen 
yan preeken; 7^. bgzondere vermaningen. Toch mag 
gevraagd worden, of het onder 4 en 5 genoemde niet 
meer bij het huiselgk godsdienstonderwijs behoort, ter- 
wgl het onder 6 vermelde meer een handeling kan 
heeten, die eigenlgk „een subsidiair is van den open- 
baren eeredienst", zoodat wg ons in deze schetsen dan 
ook tot het eerstgenoemde drietal bepaalden. 

Wij zagen dat in vele huisgezinnen de beschreven 



1) G. Voetii, Trad. Sel de PoliU Eccl Ser. Sec. Ed. Ph. J. 
Hoedemaker, p. 876. 



Digitized by 



Google 



300 

buisgodsdienstoefeniDgen in eere werden gehouden. Toch 
stuitten hare voorstanders en verdedigers, die op eene 
geregelde onderhouding daarvan aandrongen, in som- 
mige kringen op verzet. „Vermaant hen tot stichtelijke 
oefeningen, welke alle men duidelgk uit de regelen, in 
het Heilige Woord gegeven, bij goed gevolge doet, het 
eerste antwoord is: „waar staat: Gij ziüt huisoefeningen 
doenP" klaagt Lodensteyn, .^) die, gelijk wij zagen, 
door woord en .voorbeeld zeer krachtig hierop wees. 
Uitvoerig staat ook Yoetius bij het noodzakelgke hier- 
van stil, juist tegenover sommigen, die daartegen verzet 
aanbonden, als nieuwigheden van elders ingevoerd, die 
eene kunstmatige vroomheid kweekten en niet bevor- 
derlijk waren voor den geestelijken wasdom. Nadat hij 
gewezen heeft op sommige gevallen, waarin door den 
nood en drang van het oogenblik buitengewone samen- 
komsten des gezins plaats hebben tot bgzonder gebed 
en smeeking, ontvouwt hg op verschillende gronden de 
groote wenschelijkheid, ja den klemmenden eisch tot 
het houden van geregelde huisgodsdienstoefeningen. 

Talrijk waren de bezwaren, door tegenstanders in deze 
opgeworpen, bezwaren die ten deele ook in onze dagen 
nog menigwerf worden vernomen. Juist om de weer- 
legging daarvan door Yoetius is het niet zonder belang, 
deze nader onder de oogen te zien 

Nadat hij eerst meer in het algemeen op de histori- 
sche zijde van deze zaak heeft gewezen — waaraan 
door ons het drietal voorafgaande schetsen gewijd is — 
spreekt hij met beslistheid uit dat de vganden, die 
hier met name het verzet aanbinden, de duivel, het 



1) J. Lodensteyn, Beschouwing e van Zion^ t. a. p. dl. II, bl. 131. 

y Google 



Digitized by ' 



301 

yleesch en de wereld zgn. Dat blgkt op overvloe- 
dige v^gze. 

Allereerst acht men dat het geregeld onderhouden 
dier huisgodsdienstoefeningen niet of ter nauwernood 
kan geschieden, en niet zonder veel moeite: op zoo 
iets moest men dus niet aandringen, maar het veeleer 
aan elks goedvinden overlaten, als iets dat „onver- 
schillig" is of volstrekt niet noodzakelijk. Maar, 'zegt 
hij, vfrat goed en schoon is, is juist dikwerf moeieljjk. 
Alle oefeningen der godzaligheid, alle goede werken 
zijn moeielijk voor het vleesch, ja onmogelgk; voor den 
geestelijken mensch bezwaarlijk, bij het bederf dat in 
hem woont, — Rom. 7:14—25, Gal. 5:17, — maar 
in ander opzicht toch wederom niet zwaar, want 's Hoe- 
ren juk is zacht en zijn last is licht, en zijn geboden 
zijn niet zwaar. Matth. 11:30, I Joh. 5:3. Het is 
beslist naar den eisch des Heeren, dat op bepaalde 
tijden de huisvader met de zijnen ten gebede samen- 
kome. Het is geenszins eene „onverschillige" zaak, 
aan elks goedvinden over te laten. Wat op een zeke- 
ren en bepaalden tgd niet geschiedt, zal zelden en in 
verloop van tijd, in 't geheel niet meer plaats vinden: 
dat ziet men bij menschen in wereldsehe aangelegen- 
heden, hoeveel te meer in geestelijke dingen. Dat wg 
verplicht worden tot het dagelijks waarnemen van dezen 
dienst des Heeren, leert ons de bede uit het gebed 
des Heeren: „geef ons heden ons dagelijksch brood", 
die eisch van Hebr. 3 : 13: „vermaant elkander te 
allen dage, zoolang als het heden genaamd wordt", de 
uitspraak van Jac. 4:14: over de onzekerheid van 
„wat morgen geschieden zal". Dringt daartoe ook niet 
het voorbeeld der godvruchtigen, eene Anna de profe- 



Digitized by 



Google 



302 

tes, Luc. 2:37, een Dayid, Ps. 71:8, 15; is dat niet 
het kenmerk van den als welgelukzalig geprezene, dat 
hij 's Heeren wet overdenkt, „dag en nacht", Ps. 1 : 2 P 
Zie nog op Elaagl. 3 : 23, Ps. 68 : 20, gelijk ook onze 
Catechismus uitspreekt, „dat God zgne genade en den 
Heiligen Geest alleen dien geven wil, die Hem met 
hartelgke zuchten zonder ophouden daarom bidden en 
daarvoor danken". Antw. 116. 

Yoorzeker er kunnen zich gevallen voor doen, die 
tot het houden en bijwonen van huisgodsdienstoefeningen 
bgzoadere zwarigheid opleveren. Overstelpend drukke 
arbeid kan iemand zoozeer in beslag nemen, dat tot 
het eten zelfs nauwelijks tijd is te vinden, zooals dat 
Christus met zijn discipelen overkwam, Mare. 3 : 20, 
maar dan geldt juist de vermaning tot het „uitkoopen 
van den tgd", Ef. 5 : 16, gelgk de Heiland ons leert, 
Luc. 21 : 37, en het voorbeeld van David bewijst. 
Brachten de dagen der vervolging hindernis in dezen 
weg, het gemis was hun oorzaak van smart. Ps. 120 : 5. 
Op bepaalde, geregeld terugkeerende, dagelgksche tgden 
moeten de geloovigen dezen huisgodsdienst betrachten, 
zij die immers „ingaan door de enge poort, die het 
Eoninkrgk der hemelen geweld aandoen, die het Eonink- 
rgk Gods en 'zgne gerechtigheid, in de eerste plaats 
zoeken". Dat wg hier toch luisteren naar de apostolische 
vermaningen, I Cor. 15 : 58, Phil. 4 : 8, Rom. 12 : 11. 

Zoude men nu daartoe de geloovigen niet mogen aan- 
sporen, gelijk ook de Dordtsche Synode in hare zeven- 
tiende zitting, 30 November 1618, de ouders daartoe 
opwekte P Bij schuldig verzuim in dit opzicht achtte 
deze het zelfs gewenscht, dat de nalatigen door den ker- 
keraad zouden vermaand worden. Men mag dat niet 



Digitized by 



Google 



308 

aan persoonlgke willekear oyerlaten, noch het ab iets 
nieuws en buitengewoons voorstellen, noch als Pharisee- 
sche pronken) of eigenwillige godsdienst. Mogen er al 
sommigen, in-naam-Gereformeerden, hieromtrent verzuim 
hebben gepleegd, bewgst dit wel ietsP immers neen, 
zoo wij aan Ps. 14 en 94 denken. 

Yooral tegen het verwijt, dat het houden van deze 
huisgodsdienstoefeningen eene van buiten, met name 
uit Engeland, ingevoerde practgk was, toekent Yoetius 
ernstig protest aan. Dat is de geschiedenis een slag 
in het aangezicht geven! Wat zou het bovendien scha- 
den, zoo de zaak zelve maar waar en goed is. Zgn er 
niet vele uitnemende Engelsche godgeleerden, wier wer- 
ken niemand verachten zal, behalve die ze niet leest P 
Zou men dit ook durven zeggen met het oog op de 
Duitsche, Zwitsersche en Fransche godgeleerden en hun 
arbeid in dit opzicht P Qok zg toch hebben op dit 
gebied niet stilgezeten, bewgze de door hen opgestelde 
en bij verschillende geschriften uitgegeven christelgke 
gebeden, bestemd voor den huiselgken kring. Yoetius 
wijst hier op de vroeger ook door ons beschreven ge- 
woonten in Duitschland, Bohemen en verschillende 
Slavische gemeenten, benevens die in Frankrgk, met 
bgzondere verwgzing naar de levensbeschrijving van de 
Coligny. 

Als bezwaar wierp men tegen het geregeld onder- 
houden der huisgodsdienstoefening op de beschrevene 
wijze voorts nog op, dat zij toch eenigszins naar „Boom- 
sche superstitie" geleek. Geheel en al ongegrond acht 
Yoetius echter deze tegenwerping, zijnen tegenstanders 
verwgtend, dat zij hier „lasteren, hetgeen zg niet weten", 
Jud. VS. 10, door deze samenkomsten met de dusge- 



Digitized by 



Google 



304 

Daamde „Horae canonicae of tgden des Pansdoms" op 
eene lijn te stellen. Verschillende Gereformeerde Scbrift- 
uitleggers hebben bg Handel. 3 : 1 deze zaak in denzelfden 
geest als door hem geschied is, verklaard en besproken, i) 

1) Ygl. den ook door Yoetius hier aangehaalden commentaar 
van Oalygn, bij Hand. 3:1: „Verder indien iemand yraagt of 
de Apostelen naar den tempel opgingen om te bidden, naar de 
gewoonte van de wet; zoo dunkt mg, dat zij het vooral deden, 
omdat ze daar meer gelegenheid hadden om het Evangelie te 
verbreiden. En. indien iemand deze schrift wil misbruiken, zeg- 
gende dat het geoorloofd is om bggeloovige eerediensten waar te 
nemen, wanneer wg met ruwe en zwakke menschen te doen 
hebben, zou dit eene schandelijke redeneering zijn. God had 
bevolen dat de Joden des avonds en des morgens offeranden 
offeren moesten. Door deze oefening werden zg geleerd met gebed 
en dienst des Heeren den dag te beginnen en te eindigen. Petrus 
en Johannes stond het dus vrg om in den tempel te komen, die 
aan God was gewgd: en voorzeker zg verontreinigden zich niet, 
wanneer zg den God van Israël aanriepen om daardoor getui- 
genis van hun geloof te geven. Ten eerste omdat God aan zgn 
oude volk bevolen had om vaste uren te houden ; hieruit besluiten 
wg dat de kerk niet zonder vasten regel zijn kan. En indien 
wij heden ten dage niet zoo traag waren, zoude het nuttig zgn 
dagelgks zulke samenkomsten te houden.** Bg Hand. 10 : 9 toe- 
kent Oalvgn aan: „De zesde ure was precies op den middag. 
Het valt dus niet te betwijfelen of Petrus begaf zich toen volgens 
gewoonte derwaarts om te bidden; want, omdat wij bgna den 
gansohen dag door allerlei beslommeringen afgetrokken worden, 
en er geen einde komt aan allerlei bezigheden, tenzg wg ons- 
zei ven als dojr een aangelegden teugel in bedwang houden, zoo 
is het nuttig, dat wg vaste uren voor het gebed bestemmen ; niet 
omdat wg aan de uren gebonden zijn, maar omdat het gebed, 
dat boven alle zorgen eene eerste plaats in ons hart moet hebben, 
niet door ons vergeten worde. Hetzelfde wat wij van den tgd 
opmerken, heeft ook betrekking op de plaats: dat zg n.1. een 
hulpmiddel is om aan onze zwakheid tegemoet te komen. Indien 



Digitized by 



Google 



906 

gelgk ook de Leidsche professoren in de Synopsis ^ 
disp. 36. 1) 

In zijne breedyoerige uiteenzetting bespreekt Yoetius 
ten slotte nog enkele desbetreffende vragen : zoo, of de 
gebeden en het Schriftlezen in den kring des gezins 
gevoegelijk achterwege kunnen blgven, waar dit alles 
des morgens en des avonds in het openbaar in de ker- 
ken plaats vindt. Geheel wil hij het ook alsdan niet 
nagelaten hebben, omdat met de ouders toch niet alle 
leden des gezins, kinderen en dienstbaren, bijzonder in 
dagen van ziekte, daarbij tegenwoordig kunnen zijn, en 
bedeelde gemeenschappelgke openbare samenkomsten, 
juist met het oog op de eischen van den kinder-leeftijd 
niet voldoende zijn. De Dordtsche Synode achtte even- 
zoo nevens de catechisatiën in kerk en school het gods- 
dienstig onderwijs in den huiselijken kring, de huis« 
catechisatie, geenszins overbodig. 

De moeielijkheid in deze voor degenen, die niet in 
geloovige huisgezinnen verkeeren, ziet onze schrgver 
geenszins voorbij. Naar zgne meening moeten echter 
zg, die tegen loon in dienst zijn, in zulke gevallen bij 
de eerste gelegenheid de beste in den dienst van een 
godvreezend huisgezin zien over te gaan. Zgn er ech- 
ter bepaalde oorzaken, die den weg tot heengaan af- 
sngden, dat zij dan den eisch van Matth. 6 : 6 betrach- 
ten, voor zich zelf alleen, niet vertragende in lezen, 
bidden en overdenken, den tijd daartoe uitkoopende 

de Apostelen deze dingen voor zichzeWen noodig geacht hebben, 
hoeveel te ijveriger behooren zg dan in acht genomen te worden 
door Inie en trage lieden.'* 

1) Zie hnn uitspraak in deze, reeds door ons geciteerd. Troffel 
en Zwaard^ Y, bl. 96. 

20 



Digitized by 



Google 



806 

gelgk David deed, indien het beslist niet anders ge- 
schieden kan, in de uren voor de ruste des lichaams 
bestemd. Ps. 42:4, 9; Ps. 77:3, 7; Ps. 119:55, 62. 
Dit alles echter onder biddend uitzien dat het Gode 
behagen moge, hierin wending ten goede te geven. 
Samenkomsten bij godvreezende gezinnen, of wel het 
bgeenkomen van twee of drie geloovigen in Christus' 
naam vergaderd, moeten in deze tot leiding en onder- 
richting strekken, i) In bange tijden van vervolging 

1) In zijne PoliU Eccles. P. II. Lib. n, Tract. IV, C. II, p. 525, 
gelgk op andere plaatsen, wgst Voetius op deze conventikels of 
godsdienstige gezelschappen. Een nader onderzoek omtrent den 
aard en de beteekenis dezer samenkomsten ligt thans, hoe be- 
langrijk ook, buiten het bestek van ons onderwerp. In de Ge^ 
schiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk door A. Ypey en 
I. J. Dermout, wordt o. a. nog nader op deze zaak gewezen. 
Zie aldaar dl. III, bl. 28 vv. en aanteekk. bl. 11 vv. Gelijk 
bekend is kwamen deze gezelschappen in particuliere woningen 
bijeen, niet als de samenkomsten van het huisgezin maar door 
verwantschap des geestes. Z^ bedoelden de vermeerdering van 
godsdienstige kennis en de bevordering der godsvrucht. Vaak 
was haar karakter schismatisch. Yoetius was een beslist voor- 
stander van zulke samenkomsten: „Bg uitstek zwak is -^ zoo 
zegt hy — wat ik mij herinner, dat door onervaren en strijd- 
zuchtige menschen, die zelve niets voortreffelijks willen of kun- 
nen doen, en niet toelaten dat anderen het doen, gezegd is: nl. 
dat deze huiselijke en gemeenschappelijke oefeningen nadeelig 
zgn aan de eenheid, vereeniging en bestuursmacht der kerk of 
des kerkeraads. Even alsof het huiselijk of huishoudelijk bestuur 
der gezinnen op zichzelf nadeelig zou zijn aan de macht en het 
bestuur der stedelgke overheid, der koningen en vorsten. Naar 
dezelfde gevolgtrekking zou kunnen belet worden alle gesprek 
over de Schrift en over heilige zaken tussohen twee of drie tehuis, 
in een herberg, of op hetzelfde schip zittende of naar het voor- 
beeld der discipelen tezamen wandelende (Luc. 24) personen,'* 



Digitized by 



Google 



807 

om des geloofs wille, hebben zg niet ontbroken Onder 
meer mag hier op Hand. 12 : 12 i) gewezen worden, 



enz. Polit, Eccles, Series prima, ed. F. L. Rutgers, p. 69. — 
Cf. de vertaling, yer schenen als: Verhandeling over de Zichtbare 
en Georganiseerde Kerk, door Gijsbertus Voetius. Uit het Latijn 
vertaald door R. J. W. Rudolph en Dr. F. F. C. Fischer, Kam- 
pen 1902. — Dat deze samenkomsten in de woningen reeds 
spoedig de aandacht der kerkelgke vergaderingen trokken, big kt 
o. a. uit het volgende. In de Acten der Provinc, en Partic, Synoden, 
ed. Reitsma en van Yeen, dl. I, bl. 139, wordt als partic. quaestie 
op de Synode van Edam, 2 Juni 1586, vermeld: „art. 34: Wort 
gevraeoht, hoe men doen zal in die tsamencompste der jonge 
liedens als vryers en vrysters om haer te oeffenen int particulier 
in Godes woert met lesen, nytleggen, vraegen voer te stellen ende 
singen. Wort geant woert, alzoo groote desordre in vele plaetsen 
daeruyt gevolget, dat het stiohtelycker waere dieselfde gans te 
onderlaten, doch in die plaetse, daer die tot noch toe sonder op- 
spraecke met stichtinge onderhouden is, zullen die dienaeren der- 
zelfder gemeynten oversien, dat die jongelieden geene vergaer de- 
ringen aenstellen sonder bywesen eeniger ouderlingen." De Sy- 
node van Ylissingen, 21 — 25 Febr. 1581 gehouden, — t. a. p. 
dl. Y, bl. 10 — op de vraag: „Of een minister extraordinaire 
byeencomste tot syner ofte eens anders huijs houden mach om 
vermaninghe ofte lessen te doen?'* antwoordde: „neen, overmits 
het tegen de vryheit van de publycke exercitie strijdt ende veel 
opsprake ende andere inconvenienten onderworpen is.'' Ook hier- 
omtrent liepen de gevoelens dus zeer uiteen. 

1) Oalvijn merkt in zijne scbriftuitlegging bij deze plaats op: 
„Het schijnt wel dat zij eene vrouw van bijzondere godzaligheid 
was, dewgl haar huis als het ware een tempel des Heeren was, 
waar de broederen plachten samen te komen .... Wij moeten 
evenwel steeds de tijdsomstandigheid in aanmerking nemen; dat 
er toch eene bijeenkomst door de vromen gehouden werd, hoewel 
de woede der vganden brandende was. Want hoewel zulke oefe- 
ningen ten allen tgde nuttig zgn, zgn ze toch bovenal noodza- 
kelgk, wanneer zware vervolgingen ophanden zijn," 



Digitized by 



Google 



308 

waar sprake is van een samenkomst van eenige geloo- 
vigen ten gebede, geheel particulier zonder eenig open- 
baar karakter. Verre is het dan ook vandaan dat de 
geloovigen verkeerd zouden handelen om hg gemis van 
zulke bijeenkomsten in den huiselijken kring naar het 
deelnemen daaraan elders te trachten, gelgk ook Bom. 
1 : 11, 12; Hebr. 3 : 13; Bom. 15 : 4 op de beteeke- 
nis daarvan gewezen wordt^ en evenzeer, als zg, om 
welke oorzaak, krankheid of wat ook, aan huis gebonden, 
anderen tot zich noodigen, om vermaand en versterkt 
te worden, ja mede vertroost „door het onderling geloof". 

Wg zagen met hoeveel nadruk Yoetius in de thans 
besproken verhandeling over de huiselijke godsdienst- 
oefening zich van het geregeld onderhouden daarvan 
een voorstander verklaarde. Niet moede wordt hij op 
den eisch zoowel als op het groote voorrecht, daaraan 
verbonden, te wgzen. Doch behalve hier heeft hg ook 
elders in zgne. Politica Ecclesidstica aan deze zaak 
nader de aandacht gewijd i), t. w. daar waar hg spreekt 
over „de verdeelingen der Georganiseerde Kerk". In 
de VIP — XII" vraag behandelt hij ook de huiskerken. 
Eerst zet hg nader uiteen wat daaronder te verstaan 
zg en vervolgens in hoeverre zg „eenigermate de natuur 
eener kerk hebben en in waarheid georganiseerde kerken 
genoemd worden". 

Op de vraag „of uit Bom. 16:5 stellig kan bewezen 
worden, dat de naam en natuur van kerk past aan eene 
vergadering of aan menschen in één gezin in hetzelfde 
buis vereenigd, en tot gemeenschappelgke of onderlinge 
oefeningen der vroomheid gewoonlgk samenkomende?" 



1) PoUt Eccles. ed. Butgers, 1.1. p. 62 sqq. 

Digitized by VjOOQIC 



309 

antwoordt hij: „Slechts met waarsohijnlgkheid. Omdat 
de regelmaat des geloofs en het tekstverband ons niet 
dwingen om dit te verklaren van eene kerk, enkel uit 
de huisgenooten van Aquila en Priscilla vergaderd; 
want even goed kan het verstaan worden van die ver- 
gadering, die in dit huis pleegt sadm te komen; aan 
welke, als een deel der kerk van Rome, de naam van 
kerk gegeven wordt. Dit is de verklaring van Beza 
in zgne Aanteekeningen. De Hollandsche uitleggers 
stellen beide uitleggingen voor*'. Ook legt hg de vraag 
in het midden „of de huisvader noodzakelgk de taak 
van voorganger in de huiselijke oefeningen, of van 
onderwgzer in den Catechismus of ingeval van nood- 
zakelgkheid van prediker vervullen moet?" en merkt 
hieromtrent op: „hoewel hem dit ten zeerste past, en 
zonder zijn gezag en toestemming de gemeenschappe- 
lyke oefeningen in dat huis in het openbaar geenszins, 
in het geheim nauwelijks kunnen gehouden worden, 
zoo gelooven wg echter niet dat zulk een ambt en 
werk, hetzg van onderwgzer in den Catechismus, hetzij 
van plaatsvervuUend prediker aan zgne huiselijke macht 
en plicht onafscheidelijk verbonden is. Immers kan 
zich voordoen het geval van onbekwaamheid en onver- 
mogen van den kant der uitwendige zintuigen of van 
het verstand en het geheugen of van eenige zware 
ziekte en verval van krachten, of het geval van gebrek 
aan opvoeding en onervarenheid in geestelijke zaken. 
Opdat ik niet hiervan spreke, dat na den dood des 
vaders de gezinnen niet zelden door de moeder, weduwe 
zgnde, gedurende vele jaren bestuurd kunnen worden. 
Deze en gelijke gevallen bewijzen overtuigend, dat op 
de meest geschikte wijze in een huisgezin dikwijls de 



Digitized by 



Google 



310 

leiding en het voorgangerschap in de huiselijke oefe- 
ningen moeten overgedragen worden", gelijk immers 
„in godsdienstige huisgezinnen het voorlezen uit de 
Schrift enz. door de huismoeder pleegt gedaan te wor* 
den, als het hoofd des gezins afwezig is, of van den 
godsdienst en een vroom leven niets weten wil", i) 

Dat de besproken samenkomsten van de leden des 
huisgezins tot gemeenschappelijk lezen van Gods Woord, 
gebed en lofzingen, door de Gereformeerden in ons 
vaderland gehouden, van groote beteekenis en winste 
geweest zijn voor het godsdienstig leven, kan niet ont- 
kend worden. Yan hoeveel nut de meerdere bekend- 
heid met de Heilige Schrift voor het doorbreken der 
Hervorming in ons vaderland geweest is, zagen wg 
reeds vroeger. „In geen land", zegt Campbell, „waren 
zoovele afdrukken van de Schriften zoo vroeg reeds 
uitgegeven en zelfs in Duitschland, het vaderland der 
Hervorming, werden zij niet zoo algemeen gelezen. Deze 
buitengewone verspreiding van de Schrift verklaart de 
godsdienstige geschiedenis der Nederlanden. Met den 
Bijbel in eene bekende taal en door de algemeene op- 
voeding der groote menigte was de Hervorming hier 
onvermgdelijk". 2) ^Immers, het goedkoop worden van 
boeken leidde tot de vermenigvuldiging van de Schrift, 
en wat van meer belang was, tot hare uitgave in de 
volkstaal. Vóór dien tijd had de meening voetgevat, 
dat de Bijbel alleen voor de geleerden was, en dus in 
eene taal, welke geen anderen konden verstaan, moest 

1) VoetiuB, 1.1. ed. Rutgers, p. 32. 

2) De Puriteinen in Nederland^ Engeland en Amerika, door Dou- 
glas Campbell. Vertaald door J. W. G. van Maanen, dl. I. Sneek 
1896, bl. 180 V. 



Digitized by 



Google 



311 



bewaard worden. Hem voor het volk toegankelijk te 
maken, beteekende eene godsdienstige omwenteling." ^) 
Was alzoo tot het doorbreken der Reformatie door 
de bgzondere zegening des Heeren de meerdere kennis 
van het Woord der waarheid tot rijke winste geweest, 
niet minder bleek dit bij voortduring, toen het licht 
wederom op den kandelaar geplaatst was en het Evan- 
gelie der genade rijkelijk gepredikt werd. Het gods- 
dienstig, het kerkelijk, ja ook het maatschappelijk leven 
des volks mocht daarvan gezegende vruchten plukken. 
Treft het ons niet, wat dit laatste met name betreft, 
hoezeer in ons vaderland 2) „het huislijk saamleven won 



1) Campbell, t. a. p. bl. 179. 

2) Als gg in uw huis zit. Meditatiën voor het huiselijk saandeven^ 
door Dr. A. Kuyper, Amsterdam, z. j. Woord vooraf, bl. 1. ~ 
Vgl. ook de eigenaardige wijze waarop Dr. G. D. J. Schotel, Het 
Oud-Hollandsch huisgezin der zeventiende eeuw, Haarlem, 1868, 
bl. 226, dit uitspreekt : „de Hollandsche natie onderscheidde zich 
behalve door andere voortreffelijke eigenschappen, ook door huise- 
lijkheid; en nog is er geen \olk dat het familieleven zoo geniet 
en waardeert. In de 17^ eeuw, toen er schier geen aanleiding 
tot uithuizigheid bestond, was dat leven in zgn volle kracht. „Het 
huis (dus drukte zich een vreemdeling uit) draagt de Hollander 
gelijk een schildpad het zijne op den rug, het is hem dienstbaar 
als een gedeelte van zichzelven, buiten hetwelk hij niet leven, 
niet ademen kan." In zijn werk: De Goddelijke orde der menscJie- 
lijke samenleving y de L, P. Stone lectures van 1891, gehouden aan 
het Theologisch Seminarie te Princeton, door Prof. B. E. Thompson, 
veit. door J. Visser, Middelburg, 1903, zegt de schrijver bl. 41: 
„Daar het Ghristelgk huisgezin op Protestantschen bodem de volste 
erkenning en eere ontvangen heeft, zoo is het ook daar juist dat 
het zich in zijn vrgheid het schoonst ontplooit en de kostelijkste 
vruchten gedragen heeft. Slechts onder de Protestanten heeft het 
huisgezin als een biddende gemeenschap zijn oorspronkelgk ka« 



Digitized by 



Google 



312 

aan inDigheid en sadmbindende kracht", ja, „de huis- 
Igke zin het sterkst doordrong bg de Calvinistische 
natiën, in Zwitserland, Schotland, Nederland en in 
Amerika, en onder die natiën ons Nederland van ouds 
vooraan stond"? Juist, „in ons stille, dege huisigk 
sadmleven school de kracht van onzen burgerstaat en 
de zenuw onzer nationale levenskracht." Met name „in 
den bloeitijd van ons geestelgk leven, toen het Calvi- 
nisme den toon aangaf, heeft ons Christenvolk zich niet 
vergaapt aan vreemde of buitengewone dingen, maar er 
zich op toegelegd, om het huislijk leven, het gewone 
beroep, den alledaagschen arbeid, de gansche ordinaire 
levenskringen zoo rijk mogelijk te ontwikkelen, er smaak 
en zin voor aan te kweeken, en over te vloeien van lof 
en dank voor den ongemeenen schat van stoffelgk en 
geestelijk geluk beide, die juist in dat gewoon men- 
schelijk leven te vinden was." i) 

Zagen wg reeds vroeger, dat door verschillende schrg- 
vers het godvreezend huisgezin als „eene gemeente in 
het klein" of „huiskerk" geteekend werd, waarin God 
de Heere erkend en gediend moest worden, ongetwgfeld 
juist als zoodanig zgn die huisgezinnen, waar Godes 
heilig Woord het fundament des levens was, in dagen 
van afval en teruggang voor kerk en volk ten zegen 
geweest. ^) Ook zg ondervonden evenwel wederkeerig 



rakter behouden en deszelfs hoofd zgn hem van God geschonken 
waardigheid als priester des huizes.*' 

1) Dr. A. Kuyper, t. a. p. bl. 195. 

2) Ygl. Thompson, t. a. p. „Het huisgezin is het organisme, 
waaruit de kerk wordt gebouwd. Qg ziet dit aan de voortdu- 
rende verwijzing naar de bekeering en de opname van huis- 
gezinnen in de Handelinj^en der Apostelen en in de beeowgzinj^ 



Digitized by 



Google 



313 

den terugslag, waar van 'sHeeren kerk de klacht gel- 
den moest: ,,Yan de dochter Zions is haar sieraad 
weggegaan, ja het goud is verdonkerd, het goede fijne 
goud is veranderd". Elaagl. 1:6; 4:1. Zij die voor 
's Heeren Huis het goede zochten^ lieten daarom dan 
ook niet af, gelgk ons uit hunne geschriften bleek, met 
nadruk aan te dringen op den eisch: „Tot de Wet 
en tot de Getuigenis", ook in den kring des huisge- 
zins. 1) 

Ja, „op het huisaltaar behoort het Woord Gods." 



in de Apostolische Brieven, naar de godzalige gezinnen als mid- 
delpunten van geestelijke ontwikkeling. Elke christelijke gemeente 
is een geestelgk organisme, dat van uit het christelijk huisgezin 
gevormd is. Het huisgezin moet ,, palen aan" de kerk, gelijk 
het huis van Titus Justus „paalde aan de Synagoge." 

1) Zelfs van een tgdvak als het einde der 18* en het begin 
der 19* eeuw, getuigen Ypey en Dermont, t. a p. dl lY, bl. 280: 
„Onder de verdiensten van dit tfjdperk mag voornamelgk in aan- 
merking komen, dat vele- godgeleerden zoo zeer gewerkt hebben 
aan de bevordering niet alleen, maar ook aan de verbetering van 
den huiseltjken godsdienst, op zuivere bgbelkennis gegrond. Men 
vervaardigde bijzondere schriften, waarin of onderscheidene ge- 
deelten van den Bgbel of al de bijbelboeken kortelgk werden op- 
gehelderd, met invlechting van praktikale aanmerkingen voor de 
gemeenschappelijke godsdienstoefening. Met opzigt tot onder- 
scheidene gedeelten van den Bjjbel was bovenal van hooge waarde 
de arbeid van de hoogleeraren Heringa en Clarisse. Op zulk 
eene wgs en tot zulk een einde begon ten j are 1801 dengeheelen 
Bgbel te verklaren de geleerde Jakob Scheidius. predikant der 
waalsche gemeente te Delft, in een werk, hetwelk, nadat deze 
overleden was, door den hiervoor gemelden Stronck, toen predi- 
kant te Dordrecht, gelukkig vervolgd en voltooid is." Ygl. ook 
de Aanteekfningen bg dl. lY, bl. 46 v., waar Ypey en Dermout 
nog eenigpe desbetrefende literatuur dier da^en opgeven, v 



Digitized by 



Google 



314 

Die uitspraak kan ook voor onze dagen niet genoeg 
worden herhaald: dat eischt de eere Gods, dat is de 
weg waarin het Gode behaagt wasdom te schenken 
„in de kennis en de genade des Heeren Jezus Chris- 
tus" 1); de weg ook tot stichting en opbouwing van het 
huiselijk leven. Dat ook hier tegen verschillende gevaren 
gewaakt moet worden is zeker. „Een gezin kan zich 
stiptelijk als huiskerk gedragen, terwijl toch de vér- 



1) In zijne autobiografie, Leoen en arbeid, door O. G. Heldring, 
Leiden, 1881, wgst de schrijver er op van hoe hooge waardeen 
beteekenis de huisgodsdienstoefeningen zijns inziens ook voor het 
kerkelgk leven konden en moesten zgn. Omtrent zijn streven op 
dit gebied deelt hg mede : „De catechisatiên trachtte ik zoo trouw 
mogelijk waar te nemen en maakte er veel werk van. Mijn 
hoofdgedachte bij al dien arbeid was te bereiken, dat de huise- 
lijke godsdienst verbeterde. Boekjes waren mg te onbeduidend; 
ik nam de H. Schrift en gaf telkenreize eenige hoofdstukken 
op om in huis te lezen, om op die wijze het dagelijksch gebruik 
van den Bijbel in te leiden . . . Donderdagsavonds hield ik gods- 
dienstoefeningen voor lidmaten en behandelde er hetzelfde als op 
de catechisatiên; zij waren zoo eenvoudig mogelijk, opdat de 
huiselijke godsdienstoefeningen daarnaar zouden kunnen ingericht 
worden. Zoo mogelijk ontleende ik dan des Zondags mijn tekst 
aan een gedeelte, dat gedurende de week behandeld was ; de open- 
bare godsdienst oefeningen moesten in mijn oog de weerspiegeling 
van het huiselgke zijn en deze aanmoedigen .... Het is onont- 
beerlijk noodig dat elk huisgezin zich als gemeente beschouwt, 
waarvan Christus het hoofd is, die, wat Hij van zijne gemeente 
en van elk lid begeert, duidelgk in Zgn Woord voorhoudt . . . 
Bg deze inrichting heb ik mg altoos zeer wel bevonden; mgne 
gemeente kwam telkens verder in een gedeelte van de H. Schrift 
en het hoofddoel, het gebruik van den Bijbel in huis werd bereikt; 
met groote blgdschap zag ik eene toenemende belangstelling ont- 
waken, die zich in trouw bezoek van kerk, bijbellezingen en 
catechisatiên openbaarde.*' Aldaar bl. 49 v. 



Digitized by 



Google 



315 



houding tusschen man en vrouw, ouders en kinderen, 
broeders en zusters maar al te veel te wenschen over- 
laat. Helaas, dan gaat men in den waan verkeeren, 
dat alles goed voor Qod is, zoo er maar gebeden, ge- 
lezen en gezongen wordt, terwijl men vergeet, dat zoo 
wel de huiskerk in stand blijft, maar dat dit op zich- 
zelf nog volstrekt de burgerlijke roeping van het gezin 
niet aan het hoog gebod doet beantwoorden " ^) 

Het Woord Gods zij en worde steeds meer het fun- 
dament des levens in de huisgezinnen. Te dikwijls 
wordt verondersteld dat die eisch reeds volkomen ver- 
vuld wordt als de huiselijke godsdienstoefeningen ge- 
regeld onderhouden worden. Voorzeker dit is van het 
grootste belang; huiselijke godsdienst sluit zeer zeker 
dagelgkschen eeredienst van het huisgezin in. „Helaas," 
zegt de schrgver van Heiliging van den werkdag 2), 
„daar bestaat gegronde reden om te vreezen dat in 
vele gezinnen de huiselijke godsdienstoefening verwaar- 
loosd wordt; en dat bij dat rusteloos voortjagen en de 
overprikkeling, die deze onrustvolle tijden kenmerkt, 
deze verwaarloozing meer en meer algemeen wordt. Is 
het wonder dat er droefheid heerscht over de afdwa- 
lingen der kinderen in de gezinnen, waar geen familie- 
altaar is God ter eereP Hoezeer ligt er toch in het 
dagelijksch samenkomen van de huisgenooten tot het 
gebed een wonderbare opvoedende kracht. Het familie- 
altaar, in het midden van het gezin opgericht, geeft 



1) Dr. A. Kuyper, De Heraut, N'. 1197. 

2) Heiliging van den werkdag, door Dr. J. B. Miller, yertaald 
door C. Y. B., met eene voorrede yan Ds. H. Pierson, Hilversum, 
z. j. bl. 68. 



Digitized by 



Google 



316 

eene wondetTolle wgding en lieflgkheid aan de huise- 
lijke gemeenschap, ja is als een vaas gevuld met reuk- 
werk, dat over alles zijne lieflgke geuren uitstort." 
Terecht wijst deze schrijver er ook op dat de wijze, 
waarop de godsdienstoefening van het gezin wordt ge- 
leid, van groot belang is. 

Door niets mag het Woord van God worden terug- 
gedrongen van de plaats der eere waarop het in onze 
huisgezinnen recht heeft. Dat immers is „de voorraad- 
schuur, waarin de goddelgke waarheid onvervalscht 
voorhanden is, en waaruit ons een goed stichtelgk dag- 
boek wel dit en dat stuk aanbiedt, maar toch in een 
bijzondere toebereiding, welke op menschelgke inzichten 
berust en niet altijd vry van gebreken is en vooral 
den oorspronkelgken glans, welke op de goddel^ke waar- 
heid ligt, niet altijd bevorderlijk is." i) 

Wèl den huisvader, wiens vurige begeerte het is, dat 
zyn huisgezin een huisgemeente zg, welke zich om 
Gods Woord verzamelt en biddend voor God treedt. 

Wèl den huisgezinnen, waar het „niets zonder God", 
en „alles ter eere Gods", de oprechte keuze mag hee- 
ten, hoe heerlijk toekent de Psalmist hun beeld in den 
eersten Psalm: 

jfWelgelukzalig is de man^ die niet wandelt in 
den raad der goddeloozen^ noch staat op den weg 
der zondaren^ noch zit in het gestoelte der spotters ; 

Maar zijn lust is in des Heeren wety en hij over- 
denkt zijne wet dag en nacht. 



1) Het Christelijk Huwelijk. Een boek voor hét huisgezin. Naar 
het Hoogdnitsoh van Prof. G. Weitbreoht. Amsterdam, z. j. bl. 82. 
Zie roet naroe bet boofdstuk: Gods Woord voor het Huisgezin^ 



Digitized by 



Google 



S17 

Want hij zal zijn als een boom^ geplant aan 
waterbeken^ die zijne vrucht geeft op zijnen tijd, en 
welks blad niet afvalt; en al wat hij doet zal wel 
gelukken. 

' Alzoo zijn de goddeloozen niet^ maar als het kafy 
dat de wind henendrijft. 

Daarom zullen de goddeloozen niet bestaan in het 
gerichtj noch de zondaars in de vergadering der 
rechtvaardigen. 

Want de Heere kent den weg der rechtvaardigen; 
maar de weg der goddeloozen zal vergaand 

's Gravenhage. E. J. W. Posthumus Meyjes. 



Digitized by 



Google 



CLASSICISME EN CHRISTENDOM. 



Rede uitgesproken bij de plechtige opening van het 

Marnix-Gtmnasium te Rotterdam op den 

7d.n September 1903. ,i) 

Why shoald I fear him more than other spirits, 
Whom, I see daily wave their fiery swords 
Before the gates round which I linger oft, 
In twilight^s hour, to catoh a glimpse of those 
Gardens which are my just inheritance, 
Ere the night closes o'er the inhibited walls 
And the immortal trees which overtop 
The Oherubim — defended battlements ? 

Btron's Cain: A Mtstbry. 

Lord Byron geeft ons in zijn drama „Caïn" een 
treffend beeld van wat de drgfkractt is in ons geval- 
len geslacht. Hij toekent ons dien Adamszoon als in 
de avondschemering rondzwervend om den hof van 
Eden. Het levensoord, met een gordel van wallen 
omsloten, wordt bewaakt door de Cherubijnen der heer- 
lijkheid. De gevallen mensch mag zijne hand niet 
uitstrekken naar de vruchten van den boom des levens. 
Maar avond aan avond sluipt Eaïn rond, zich inspan- 
nend, of het hem ook gelukken mag een enkelen blik 



1) Op veler verzoek wordt deze rede gedrukt voor zoover ik 
haar uit mgne aanteekeningen nog heb kunnen saamstellen. 

Y. 



Digitized by 



Google 



319 

te werpen in dien hof, waar eens zgn vader woning 
had. Heimwee verteert zgn levenslust. Met smachtend 
verlangen bezield, hunkert hg om iets van zijn verloren 
erfdeel te aanschouwen. Datzelfde heimwee doet zich 
gelden in de kinderen van ons geslacht. De beweegkracht 
in alle menschenziel is de drang om te grgpen wat 
verloren werd. Daar in Eden was de toorts der Gods- 
kennis ontstoken. De mensch was immers geschapen 
in ware gerechtigheid en heiligheid, opdat hg Qod 
zijnen Schepper recht zou kennen. En uit die ken- 
nisse Gods werd geboren een leven onder den lichtglans 
der heerlijkheid. Maar de zonde kwam op. Zg ver* 
stoort de harmoniën des levens. De fakkel der Gods- 
kennis doofde. En sinds dwaalt de mensch in zijne 
duisternis rond, en alleen het heimwee naar verloren 
heerlijkheid doet hem tasten naar licht. Helaas, daar 
is geen licht, dewijl hij vervreemd is van zijnen God. 

De mensch zonder God, met een ziel, waarin toch 
de zucht naar God zoo diepe vore had getogen, maakt 
zich op om zich zgne goden te scheppen. 

De menschheid dorst naar kennis. In haar woelt de 
zucht om de mysteriën te doorgronden, waaronder zij 
leeft. Zg staat tegenover de wondere krachten der 
natuur. Zij aanschouwt hare werken, zij wil ze ver- 
klaren en met den too verstaf der dichtende verbeeldiug 
roept het heidendom de goden op, veelvuldig als de 
natuurkrachten zelve. En als de ontwikkeling voort- 
schrgdt, doordat het vorschend vernuft kennis ontwoe- 
kert aan het onbekende, dan wordt die wereld der 
goden geadeld door de saamkoppeling van natuurgoden 
met wat daar aan zedelij ken drang gespeurd wordt in 
de orde der wereld. De wijsbegeerte grgpt de gods- 



Digitized by 



Google 



320 

diensten aan. Zy bewerkt ze en onder haar hand 
wordt veel bijgeloof uitgezuiverd. Door den adem van 
het critisch verstand wordt het kinderlgke weggevaagd. 
De wijsgeerige synthese bouwt schoone systemen. Welk 
een verschil tusschen de religie op dat hoogtepunt der 
ontwikkeling en de godsdiensten der natuur in hunne 
kindsheid! Maar ondanks alle verschil toch altyd één 
punt van overeenkomst hierin, dat al die religie opkomt 
uit den mensch zelf. Yan de laagste vormen uit den 
Urtgd der Pelasgen tot de schoonste triumfen gevierd 
door het wysgeerig vernuft, is het toch nooit anders 
dan de gevallen mensch, die zich op de vleugelen van 
zgn ik wil opheffen tot God. 

Op al die religie is van toepassing hetgeen ons sym- 
bolisch in de mythe van den Titanenstrgd wordt voor- 
gesteld. Daar was het Zeus, de Olympische, de blik- 
semslingerende, de god der goden, en tegenover hem 
het heir der machtige Titanen, dat hem wil neder- 
werpen van den zetel zyner hoogheid. Schoon beeld 
van het lagere, dat het hoogere overweldigen wil. En 
diezelfde drang treedt op in al de classieke religie. 
Daarin is de greep naar het ideaal der kennis Gods, 
dat naar luid der Schriftuur onherroepelijk ons ontviel 
En gelgk in de mythe de Titanen ondergingen, zoo 
is het ook hier. In de worsteling van den gevallen 
mensch om de kroon der Godskennis te grijpen, zal hg 
immer te kort schieten. Als hg meent te vatten, is 
haar schaduwbeeld hem ontglipt. In de ontwikkeling 
van het lagere tot het hoogere op het gebied dier 
religie is het als met de wegstervende Phoenix, die uit 
baar assche herrijst Het nieuwe is daar altijd in wezen 
het oude. De vorm zij al anders, de inhoud misschien 



Digitized by 



Google 



821 

rgker aan zedelgk schoon, doch altgd blijft dit haat 
karakter, dat bet de gevallen mensch is, die zich zijn 
god formeert. Dat was zoo en dat is zoo. 

Denk slechts aan het kort geleden te Amsterdam 
gel;iouden godsdienstcongres der yrgzinnigen. Welk 
een enthousiasme ging daar door de harten voor het- 
geen z^' het vrije en het moderne noemen. Welk een 
schoone droom werd daar gedroomd over een tot dusver 
ongekende toet:omst. Wie de verslagen in onze groote 
bladen las, heeft dat gevoeld. Maar als de heeren 
straks ontwaken uit dien roes van het ideale en nuchter 
worden, als zg het mes der critiek willen aangrgpen, 
waarop zg zoo gaarne een beroep doen, als het de 
Heilige Schriftuur geldt, dan zullen zij zien, dat het 
bouwen van godsdienst uit wetenschap en moraal slechts 
het oude ideaal der oude wereld is. Het is ook nu 
nog de mensch, die zich zijne goden oproept. Het is 
de geschiedenis van de spin, die het web voortbrengt 
uit eigen ingewand. 

En zie, die drijfkracht is zoo bekoorlijk voor den 
natuurlijken mensch. Zij sluit aan bg onzen gevallen 
staat. En des te betooverender wordt zg, nu zich 
daarin gemengd heeft het hoogste, dat het menschelgk 
genie kan produceeren aan poësie en kunst. In het 
classieke is iets, dat overweldigt. Zgne modellen zijn 
nog jong« En wat het moreele betreft, daarin is on- 
getwijfeld veel dat ons tegenstaat, maar er is nog meer 
in dat boeit. Hoeveel sympathieks is er in menig wijs- 
geer! Denk u Socrates, de wijze bij uitnemendheid, 
denk u hem voor zgne rechters en hoor, hoe hij in het 
aangezicht des doods verklaart, dat hij de goden meer 
gehoorzaam wil zgn dan de menschen. En niemand 

21 



Digitized by 



Google 



minder dan de beroemde Rotterdamsche predikant 
Franciscus Bidderus schreef tot beschaming der chris- 
tenen een boek, waarin hij tal van voorbeelden saam- 
bracht, waarin der heidenen zieleadel uitblonk i). Ja, 
daar is veel in het classieke, dat aantrekt met macht. 

En neem nu uw kind, neem het in den jongelings- 
leeftgd, in die periode des levens, waarin het bgzon- 
derlgk voelt voor hetgeen zich hult in den lichtglans 
van het poëtische en breng het dan zonBer meer voor 
die schoone bloemen ontloken op den akker der mensch- 
heid. En denk u daarbij in, dat de wgsheid dezer 
eeuw, toch feitelijk niet anders is dan de oude in een 
nieuw kleed, dan variatie op datzelfde thema, dan een 
nieuw borduursel op een oud stramien. Zal het dan 
ontkomen aan dien machtigen invloed van het oude, 
dat hoe schoon ook toch ingaat tegen den Christus 
QodsP In den naam van vrijheid voor wetenschap en 
kunst wordt het smadelijk geklonken in den slavenboei 
des ongeloofs. Met talloos velen is het immers zoo gegaan. 

En dat willen wij niet langer; dat mogen wg niet 
langer willen. Het juk moet afgeschud. Want tegen- 
over die denkwereld van het claspiek-humanistische 
staat de Christelgke religie. De tegenstelling tusschen 
die twee is niet gradueel maar principieel. 

In het Christendom is het niet de mensch, die opvaart 
op de wieken zijner kracht. Dat zg verre. Waar Christus' 
licht opging, daar klinkt ook de jubelzang over den 
eeuwigen Ontfermer. In het Christendom is het God van 
den hemel, die zich in de teederheid Zgner liefde neer- 



\) De beschaamde Christen overiuygt door het Leven der Heydenen, 
Amst. 1697. 



Digitized by 



Google 



buigt over het 2ondig schepsel, verzonken in den afgrond 
zgner duisternis. Het is de Heere, de eeuwige God, 
die zgn Woord doet uitgaan. In de laatste dagen sprak 
Hg tot ons door den Zoon. In den vleeschgewordene, 
in Immanuel ontstak Hij de toorts der Godskennis op- 
nieuw. De eeuwige Zoon is het eeuwig blgvend Woord. 

Daarom kan de Christelijke religie nimmer als een 
fata morgana zgn. 

Een jong predikant beproefde pas op het zooeven ge- 
noemde congres, met terugslag op het profetisch woord voor 
jaren door Dr. Euyper over het modernisme gesproken, 
een woord, dat wg in vervulling hebben zien gaan, ook op 
onze religie het „fata morgana" toe te passen. Welnu 
hier sta de verklaring, dat ik ook zelfs als ik modern 
was, mg tot zulk een uitspraak niet zou laten verlokken. 
Gelgk toch ook op dat standpunt de bgbel een boek is, 
dat de eeuwen door zgn waarde houdt om het onver- 
gankelgke, dat er aan menschelgke waarheid in spreekt, 
zoo zal ook de religie door den bgbel gezaaid toch 
immer weerklank vinden in het ware zondaarshart. 
Wg kunnen er zeker yan zgn, dat als sinds eeuwen de 
beenderen van het modemisme op het veld der historie 
hebben liggen bleeken in het zonlicht der tijden, de 
Christelgke religie nog jong zal zgn, zich verjongend, 
aansluiting vindend aan en toepassing zoekend op allen 
nieuwen toestand, die zich ontwikkelen mag. Dat geldt 
bgzonderlgk van het Christendom in zgn Calvinisti- 
schen vorm. 

Als ik dat toelicht, dan, zal het u duidelgk worden, 
waarom wg in ons onderwijs als grondslag onze con- 
fessie aanvaarden. 

De Christelgke denkwereld is niet naar den mensch, 



Digitized by 



Google 



824 

dewijl zij in haar diepsten oorsprong niet is uit den 
mensch. Niet naar den mensch, want alle schitttering 
van het humanisme, hoe streelend ook voor het gevallen 
creatuur, verbleekt in den lichtglans, die a&traalt van 
de zonne der gerechtigheid. Niet uit den mensch, want 
hoe zal de eindige den Oneindige uitvinden P Zg kwam 
op uit Gods openbaring. Maar de historie heeft geleerd, 
dat in de spheer van het Christelijk denkleven telkens 
de oude zuurdeesem zijn kracht doet gevoelen. 

Waarom vond Arius, die den eeuwigen Zoon loochent, 
zooveel gemakkelijker ingang bg de heidenvolken ? Omdat 
hg door die loochening de paganistische idee in het 
Christendom, had pogen in te dragen. En Pelagius, 
die krachtens zgn principe der vrijheid van wil, de 
mensch zich laat opheffen door eigen inhaerente kracht, 
heeft hg door zgn Christendom de grenzen niet wegge- 
wischt, die het van het heidendom scheidden P En wat 
het Bemonstrantisme betreft, het congres der vrgzinni- 
gen, waarop ik nogmaals terugwijs, bracht nog pas ons 
in herinnering, waartoe zgn historische ontwikkeling 
gevoerd heeft. 

In dat alles is het oude beginsel: de mensch, die 
zichzelven uit het hem eigen vermogen door de vlucht 
van het intellect en de spankracht van zgn wil, door 
denken of zedelijk streven, zal opheffen tot Hem, die 
in het verhevene woont en wiens Naam heilig is. En 
juist daarom zullen wij in ons onderwijs principieel 
positie nemen. En wie heeft dan principieeler dan 
Calvijn de tegenstelling geformuleerd, waardoor Christe- 
lijke religie en humanisme onherroepelgk gescheiden 
zijnP Hg heeft de eere Oods willen uitroepen over 
elk levensterrein. Tegenover alle paganisme van oude 



Digitized by 



Google 



825 

en nieuwe wereld staat het Calyinisme. Tot de eeuwen 
zullen voorbijgegaan zgn, zal het die tegenstelling hand- 
haven, dewgl God tot het einde een volk zal hebben, 
dat op zgn Naam vertrouwt. En in den dag der eeuwig- 
heid zal in den jubel der zaligen tot verheerlijking van 
Hem, die de Alpha en de Omega is, de sprake dezer 
antithese nog uitgaan met onverbroken kracht. Welnu, 
in het goud onzer confessie schitteren zgn beginselen. 
Daarom bg dat licht zullen onze kinderen leeren moeten 
het classieke te beschouwen en te waardeeren tevens. 
Ook waardeeren/ Dewgl het erkennen leert, dat in 
het schoone daar ook nog blinkt de wondere werking 
eener gemeene genade, die afdaalt van G-od. 

Yan af het standpunt der Christelgke religie moet 
alle schepping van het classieke worden getoetst, mag 
het worden bewonderd, doch altgd zóó, dat het blgke, 
dat het classieke veel heeft, maar alleen in Christus 
alles ;8. Wg hebben zulk onderwgs van noode, waarbg 
onze zonen en dochteren van den Tabor, die zich 
baadt in het licht des Verheerlijkten, schouwen over 
het landschap, waarin het menschelgk genie zijn kunst- 
werken wrocht. Daarom ons Mamixgymnasium. Onze 
kinderen zullen niet als Byron's Kaïn rondsluipen om 
iets op te vangen van de heerlijkheid des paradgses. 
Zg moeten achter die wallen, waar het gouden woord 
blinkt: Dit is het eeuwige leven, dat zg ü kennen, 
den eenigen, waarachtigen God, en Jezus Christus, 
dien Gij gezonden hebt. Eerst dan zal het classieke 
ten goede komen aan de vorming van hen, die straks 
als leidslieden des volks zullen optreden op elk levens- 
gebied. 

Daarom steunt ons in die worsteling met gebed en 



Digitized by^' 



.Google 



326 

gave. De glorie van uw Rottestad is Erasmus, de 
humanist bg uitnemendheid. Bij ongeluk hier geboren, 
werd met voorliefde aan zgn standbeeld op uw markt- 
plein plaatse geruimd. Uw gymnasium draagt met trots 
zgn naam. Beroeme uw stad zich eenmaal met even 
goed recht op ons Marnix-gymnasium « Erasmus was 
geleerd. Marnix was ook geleerd. Maar grooter zijn 
Mamix' verdiensten ook voor uw koopstad. Want hg 
was grondlegger mede van onze nationale vrgheid. Die 
vrijheid was de teel bodem voor uw handel en welvaart, 
voor uw nijverheid en kunst. Zy kbn het ook alleen 
zijn voor de wetenschap. 

Ouderkerk a'd IJsel. Dr H. Visscher. 



Digitized by 



Google 



BOEKBEOORDEELINGEN. 



De bronnen voor onze kennis van de 
Essenen. Academisch proefschrift ter ver- 
krijging yan den graad van Doctor in de 
Godgeleerdheid aan de Rgks-Universiteit te 
Leiden, door Daniël Plooij. Leiden, P. J. 
van Breda Vriesman, 1902. 

Dit academisch proefschrift is een min of meer om- 
gewerkt gedeelte eener prijsyerhandeling, die wellicht 
in haar geheel in 't licht komt. „De Faculteit," heette 
het, „verlangt een verhandeling over de Essenen, ge- 
baseerd op oordeelkundig gebruik der bronnen." 

Men moet namelijk weten, dat de vraag, welke plaats 
den Essenen in de geschiedenis van Israêls godsdienst 
moet worden toegekend, de laatste twintig jaren op den 
achtergrond gedrongen is door de bezwaren, tegen de 
echtheid onzer voornaamste bronnen, Josephus en Philo, 
van verschillende zgden ingebracht Ook wordt de 
waarde der berichten zeer verschillend beoordeeld. Geen 
wonder, daar onze hoofdbronnen Grieksche geschriften 
zgn over een Palestgnsch verschijnsel. En welke waarde 
hebben latere, inzonderheid kerkelgke berichten? De 
schrgver der dissertatie deed dus geen monnikenwerk. 
Litegendeel, hg bereidt zeer gewenschte kennis vóór, 
aangaande het verleden van d^t verkoren volk des 
Heeren, dat nog altijd een der bewgzen is van de waar- 
heid des Bgbels. 

üit de traditie zgn ons geen geschriften van Esseen- 
schen oorsprong, of aanhalingen uit zulke geschriften, 
bekend, 't Blijft evenzeer een open vraag, een strgd- 
vraag, of de Talmud het Essenisme kent. Dr. Plooij 



Digitized by 



Google 



328 

bepaalt zich strikt tot de als bronnen erkende geschriften. 
Achtereenvolgens bespreekt hij Joodsche, Heidensche en 
Christelgke bronnen. Tot de eerste bronnengroep be- 
hooren de berichten bij Philo en Josephus. Tot de 
tweede Plinius, Solinus en Dio Chrysostomus. Tot de 
derde Hippolytus, (Porphyrius), Eusebius, Epiphanius 
en latere ketterbestrijders, 

Flavius Josephus opent de rg\ Zgn bericht, schoon 
jonger, is van meer waarde dan dat van Philo. Josephus 
spreekt in zgn geschiedwerken herhaaldelijk van de 
„philosophische baeresie" der „Essenen", gelijk hij de 
leden der „orde" gewoonlgk noemt. Bovendien heeft 
hij in zijn jongelingsjaren zelf de secte der Essenen 
doorloopen. 

Josephus wordt eerst zelve geteekend, in zgn liefde 
voor het Joodsche volk en in zijn eerbied voor de 
Romeinsche wereldmacht. Dat hg, die den vrgheids- 
oorlog ten jare 70 onzer jaartelling van te voren een 
mislukking moest achten, toch den veldheerstaf opnam 
ten dienste van zgn volk, bewijst wel dat hij ondanks 
zgn Romeinen-bewondering Jood was gebleven. Zgn be- 
schrgving van dien krgg is één groote apologie voor 
de Joden. 

Bgzonder goed is Dr. Ploog er in geslaagd, de on- 
betrouwbaarheid en tevens de waarde van zulk een 
tweeslachtigen auteur billijk te taxeeren. En bepaald 
afdoende schijnt mij de handhaving der echtheid van 
Josephus' bericht tegenover de aanvallen van den duit- 
schen geleerde Ohle. 

Philo Alexandrinus, des Heeren tgdgenöot, in Egypte 
woonachtig, spreekt van de „Essaeên" in het geschrift 
Quod omnis probus liber (•= Q. O. P. L.), en in het 
fragment van zijn Apologie van de Joden^ ons bij 
Eusebius Praep, Ev. bewaard. 

De paragrafen 12 en 13 van Quod omnis prohiLS 
libeVy die over de Essenen handelen, zijn volgens Ohle 



Digitized by 



Google 



329 

en anderen geïnterpoleerd. Dr. Ploog geeft een uit- 
voerig overzicht van den inhoud, en handhaaft beslist 
de eenheid van het geschrift. Toch is het werkje niet 
in één adem geschreven. Een vast plan ontbreekt, 
üit allerlei geschriften en door mondelinge berichten 
staaft de auteur zijn philosophische stelling : ^ Dat iedere 
wgze vrg is". Vandaar ^Planlosigkeit". Maar voor 
het vermoeden van latere inlassching der §§12 en 13 
bestaat geen grond. En de traditie zal wel juist zgn, 
die het een geschrift van Philo's jongelingsjaren, d. i. 
omstreeks Christus' geboorte, noemt. Ook de bewering, 
dat Philo's Essenen Christenen zouden geweest zgn, 
wordt nadrukkelijk afgewezen. Slotsom van het onder- 
zoek is, dat Q. O. P. L. een belangrgke bron is. 

Ook het fragment van Philo's Apologie van de Joden 
blgft gehandhaafd als bron, behalve de scherpe uitval 
tegen de vrouw, die vermoedelgk ingelascht is. »Wie 
omstrikt is door de tooverijen der vrouw, wordt onge- 
merkt van vrge slaaf*'. 

Wat de onderlinge verhouding der Joodsche bronnen 
betreft, ongetwijfeld heeft Josephus de berichten van 
Philo gekend. Hij heeft ze volkomen vrij gebruikt. 

Over de berichten van Heidenschen en Christelijken 
oorsprong, die veel minder belangrijk zijn, is Dr. Plooij 
kort (blz. 106-135). 

De drie Heidenen plaatsen de woonplaats der Essenen 
in de nabijheid van de Doode Zee. Solinus :t 300 na 
Christus schrgft in hoofdzaak Plinins na. Plinius 23 
tot 79 'na Chr. heeft een of ander aardrgkskundige ge- 
volgd Hij is niet de bron voor Dio Chrysostomus 
± 100 n. Chr. Beiden vertegenwoordigen een gelijk- 
soortige traditie. 

De berichten bij Christelijke schrijvers zijn onbelang- 
rijker dan de Heidensche bronnen. Hipolytus ± 200 n. 
Chr. volgt Josephus op den voet. Doch hij geeft een 
Christelijke uitlegging aan zgn Joodsch verhaal. Als 



Digitized by 



Google 



330 

exegese is zgn yeelvuldige afwgking yan Josephus' tekst 
te verklaren, Porphyrius gest. ± 300 n. Chr. schrijft 
Josephus veelal letterlyk af. Epiphanius gest. 403 
n. Chr. in zgn groot werk „Tegen de Secten" noemt 
onder de 4 Samaritaansche secten ook de Essenen. 
Doch velen van zgn mededeelingen zijn zóó vermengd 
met allerlei zonderlinge voortbrengselen zijner verbeel- 
ding, dat we den bisschop als bron nauwelijks kunnen 
noemen. 

Tot zoover onze jeugdige doctor. 

Om vorm en inhoud kan ik zijn eersteling onvoor- 
waardelijk prijzen. Doctor Ploog schrijft een helderen 
stijl. Zgn critiek is veelal juist, zonder in hypercritiek 
over te slaan. Op blz. 106, in het opschrift, ontbreekt 
een o in den naam Chrysostomus. Plooij's boek trok 
mij zeer aan door zgn logische indeeling der stof, en 
door zgn kalme behandeling der zaak. Het wekte mijn 
belangstelling in de Essenen. Schenke Dr. Ploog ons 
eerlang, wat we van zijn hand het liefst verwachten, 
een geschiedenis van de Essenen naar de bronnen bewerkt. 

En voorts den Doctor heil. Hg zg der wetenschap 
ten priester, der Kerk ten profeet. 



Godsdienst en Godgeleerdheid, Rede 
gehouden bg de aanvaarding van het Hoog- 
leeraarsambt in de Theologie aan de Yrge 
Universiteit te Amsterdam, op Woensdag 
17 December 1902, door Dr. H. Bavinck. 
Naamlooze vennootschap- drukkerg „ Yada", 
Wageningen, 1902. 

Ziedaar een treffelijke verhandeling over een god- 
geleerd en tevens practisch onderwerp, waarin ieder 
ontwikkeld Christenmensch belang behoort te stellen. 

De god der oude Romeinen, Janus, had twee aan- 



Digitized by 



Google 



831 

gezichten. Zoo heeft ook deze rede tweeërlei gelaat. 
Eenerzgds boeit zij geleerden van beroep. Godgeleerd- 
heid. Anderzgds "trekt zij al wat yroom is. Godsdienst. 

Met die Janus-yergelgking bedoel ik allerminst dubbel- 
hartigheid, halfslachtigheid, van twee wallen eten. In- 
tegendeel. Dr. Bavinck schetst ons een reuzenstrgd van 
twee beginselen. En kloek en ondubbelzinnig kiest 
hg partg. 

Zgn Hooggeleerde doet drieërlei. Eerst schetst hg 
godsdienst en godgeleerdheid in hun ouden vorm. Dan 
beschrijft hg die beiden Tolgens de nieuwere opvatting, 
zooals die sedert de zestiende eeuw nog steeds bezig is 
zich baan te breken. En ten laatste handhaaft hij den 
ouden, maar niet verouderden vorm van religie en 
theologie. 

De godsdienst was oudtijds een kennen en dienen 
van den waren God, die zich in natuur en Schriftuur 
geopenbaard heeft. Het schriftgezag stond nog vast. 
Het bestaan Gods werd nog niet betwgfeld. De gods- 
dienst was nog een plicht. 

Dienovereenkomstig verstond men onder godgeleerd- 
heid de ware kennisse Gods, een uiteenzetting van de 
waarheid Gods, ons in de H. Schriften geopenbaard. 
Met diepen eerbied gezegd, het voorwerp van godgeleerd 
onderzoek was in voorgaande eeuwen God de Heere zelf, 
en de kennisse Gods in het aangezicht van Jezus Christus. 

Reeds in de zestiende eeuw begon de zoogenaamde 
yrgmaking van godsdienst en godgeleerdheid. Nog steeds 
schrijdt de emancipatie voort. De nieuwe richting. De 
aflegging van al het bovenzinnelijke en bovennatuurlijke. 
De verwereldlgking zelfs van religie en theologie. De 
anti-christelgke levens- en wereldbeschouwing. 

De Renaissance, die wederontluiking der klassieke 
wetenschap ten tijde der gezoende Kerkhervorming, 
zag haar aanvangspunt. Onze oogen aanschouwen haar 
hoogtepunt. Wie zal haar eindpunt zienP 



Digitized by 



Google 



332 

De overgang van de periode der objectiviteit in die 
der subjectiviteit virordt, wat de nieuwere theologie 
betreft, kenmerkend geteekend door Schleiermacher's 
formule: Religie is geen weten en geen doen, geen 
dogmatiek en geen moraal, geen zaak yan verstand en 
van wil, maar zij is eene diepe, verborgene, innerlijke 
stemming des gemoeds, gewekt door het Alééne en be- 
staande in een gevoel van volstrekte afhankelgkheid. 

Dienovereenkomstig is godsdienst, naar de heden- 
'daagsche voorstelling, geen plicht maar een deugd. 
Qeen dienst van den Heere des hemels en der aarde, 
maar een regeling en vaststelling van 's menschen be- 
trekkingen tot het geheel der dingen. Niet door den 
Schepper verordend, maar door het schepsel uitgevonden. 
G-een recht Gods, maar een behoefte van den mensoh. 

En sinds Imm. Kant had uitgesproken dat God on- 
kenbaar was, kon de godgeleerdheid niet langer weten- 
schappelijk geordende kennisse Gods blijven. Ze werd 
wetenschap van den godsdienst. Ze trachtte niet langer 
God in het aangezicht van Christus te kennen, maar 
ging den godsdienst als historisch en zielkundig ver- 
schijnsel bestudeeren, Inderdaad, ook hiervan zou een 
beroemd tydgenoot mogen vragen: Verlagen wg ons 
zelven niet? 

Professor Bavinck verwerpt met beslistheid het „reli- 
gions-geschichtliche^' standpunt van religie en theologie, 
en handhaaft het Christelijk- historische. Hij ontkent, 
dat men in zake godsdienst „onbevooroordeeld^' kan 
zgn. Ieder heeft zijn godsdienstige voorstellingen, en 
houdt er aan vast. Wijl die voorstellingen in ver- 
schillende godsdiensten verschillend zgn, hoe kan men 
niettemin spreken van één en dezelfde gemoedsstemming 
allerwege, die men godsdienst noemt? 

Uit twee beginselen, de onderwyzing des Woords 
en de verlichting des Geestes, bloeien godsdienst en 
godgeleerdheid op. Beiden beschrijfi de begaafde spreker 



Digitized by 



Google 



883 

ten laatste met warmte, om niet te zeegen met wairmte 
des geloofs. 

Inderdaad, deze heldere rede is ons een reden tot 
dank. Dank aan hem, die ze uitsprak. Dank zg bovenal 
Hem, die ze ingaf. Ook buiten onze Eerk verwekte 
en verwekke de Heere mannen, die de Gereformeerde 
beginselen met talent bepleiten. Tegen de Revolutie, 
ook tegen de wetenschappelgke Revolutie, mogen alle 
Gereformeerden ten onzent de handen wel ineen slaan. 
Als opvolger van „den rijkst begaafden en veelzgdigsten 
man, welken God in de laatste halve eeuw aan de 
belijders van Zijn naam in deze landen schonk", zij 
Professor Bavinck nog lang der Vrije Universiteit ten 
sieraad, en der gescheurde Kerke Gods. in Nederland 
ten zegen. 

Bameveldf Mei 1903. F. J. Los. 



Van lang vervlogen dagen. Schetsen uit 
Schotland van Jan Maclaren, schrijver van: 
„Harten van Goud" en van „Boven alles de 
Liefde", door W. van Nes. (Geïllustreerd). 
Derde druk. Rotterdam, J. M. Bredée. 

Een eigenaardig boek, dat in 1897 in eersten druk 
als vertaling uitkwam, en nu zijn derde oplage beleeft. 

De schrgver is een Schotsch prediker, die uit den 
ouden doos van zijn land een reeks schetsen ons aan- 
biedt, ieder een verhaal op zich zelf, tezamen een wei- 
gesloten geheel. 

De vertaler heeft eer van zgn moeielijk werk. Het 
eigenaardig Schotsch is in zuiver, vloeiend Nederlandsch 
overgezet. Alleen zij mg de vraag vergund, waarom 
„factor" niet door opzichter, nog liever rentmeester 
(blz. 3 en vervolgens), voortdurend in den tekst wordt 
vervangen. Evenzoo las ik voor „pigs" (3) liever aarde- 



Digitized by 



Google 



834 

werk. BI55. 39, 9 regels van beneden, aal pachter wel 
factor moeten zgo. Blz. 351 is de spelling ^trotsch" 
een vergissing voor trots. 

Den heer van Nes kan ik een woord van lof niet 
onthouden. Vertalen is niet ieders werk. Niet vertalen 
als een schooljongen, mannetje voor mannetje. Maar 
zóó vertalen, dat men Hollandsch hoort spreken over 
Schotsche toestanden. 

En de heer Bredée stak het kind uit den vreemde, 
dat om burgerrecht hier aanklopte, in een smaakvol 
kleed. Papier, lettersoort, illustratie, 't vormt alles een 
aantrekkelgk geheel. 

Het boek, dat 357 bladzgden telt, zal zijn lezers wel 
hebben. 

Sommige schetsen konden my minder bekoren. Diplo- 
matische triomf, en Een duidelgk oordeel Gods. Anderen 
acht ik zeer goed geslaagd. Om des gewetens wil, en 
Een held. Met veel genoegen las ik Een dienstmeisje, 
en Miltons bekeering. 

Bladzijden als 113 en 152 zgn treffend. Zg kunnen 
ongetwijfeld nut doen. 

En het geheel? Het boek als boek? 

Dat zal u hier en daar bepaald amuseeren. Ook is 
een stichtelijke tint aangebracht. In hoever dergelgke 
boeken noodig en nuttig zijn, laat ik gaarne aan uw 
eigen oordeel over. 

Ik acht het niet onschuldig, dat de schrgver zgn 
personen nog al eens laat zeggen : „en ik zal onder de 
preek nog over de gereedschappen denken" (101). Een 
preek en verveling mogen niet met elkaar in verband 
worden gebracht. Het stijft de lieden dezer wereld maar 
in een vooroordeel. 

„Heere beware ons allen" (67, 69, 122, 310). „God 
weet hoe lang" (130). „God wees haar genadig" (205). 
Dergelgk lichtzinnig misbruik van Gods heiligen naam 
is de pen van een Christen, van een Christeoleeraar 



Digitized by 



Google 



888 

onwaaifdig, en ontrooft aan een boek den hoogsten roem, 
Christelgk. 

Over een verloren zoon leest ge: ,En Mary bad, dat 
het hart van hem, die ver weg was, mocht geleid 
worden tot deugd" (240). Ik wil op zulk een enkele 
zinsnede niet afkeurend wijzen. Maar men zal mg toe- 
stemmen, dat ,tot God en deugd" al meer schriftuurlijk 
is. Zelfs voor 100 jaren, in den water en melk tijd, 
was de leuze roller nog: «God, deugd en onsterfelgk- 
heid". Het enkele deugd klinkt wat erg Bemens trantsch. 

Het boek als geheel wil ons ^tot deugd leiden". Dat 
is een deugd in een boek. Maar streeft dit boek zgn 
doel niet yoorbij? Drumsheugh ondersteunt levenslang 
met geld het gezin eener vurig begeerde, die eens anderen 
werd. Op zgn voorstel wordt Bumbrae weder ingericht, 
doordien twintig, dertig koopers van zijn inboedel het 
gekochte hem voor niet terug brengen. Al de boeren 
saam „bekeeren" door hun edelmoedigheid Milton van 
de dwaling zijns wegs. Wat een deugdzaam volkje! 
De Jacobus-godsdienst, de godsdienst van de daad. Zgn 
de Schotten zooP Inderdaad? Dan zgn, wat deugd 
aangaat, de Schotten reuzen, de Nederlanders dwergen. 

Deze Schotten streven dan ook metterdaad hun deugd- 
doel voorbg. „Het is akelig, hoe Schotsche lui soms 
liegen om goede daden te verbergen" (271). Bijbelsch 
kras zegt echter de Heidelbergsche Catechismus, dat 
liegen het eigen werk des duivels is. 

Ook zijn „de schaduwzgden der deugd", als ik mg 
zoo mag uitdrukken, niet vermeden in deze schetsen. 
„Zooveel achting voor een meisje uit Drumtochty" (272), 
De zelfverheerlgking van eigen persoon en woonplaats 
komt u gedurig tegen. Er is hier meer dan zelfrespect. 

Maar goed, het boek wil ons „tot deugd leiden". 
Doet het dat metterdaad? Tot werkelijk bestaande 
deugd? Er is maar één deugd, die voor God bestaan 
kan. Zg namelijk, die twee wortels heeft, het geloof 



Digitized by 



Google 



836 

in Christus en de genade des H. Geestes. Zonder die 
beiden geen deugd. Nu weet ik wel, dat levende wortels 
meesttijds in den grond zitten, en niet gezien worden. 
Maar de meeste planten maken reeds op 't eerste ge- 
zicht den indruk, wortelen te bezitten. Daarentegen 
maken de meeste personen van dit boek, bg de eerste 
en bij nadere kennismaking, den indruk, geen wortelen 
te bezitten. Hun geloof gluurt zelfs niet om den hoek, 
de adem des Qeestes ruischt zelfs niet in een zachte 
koelte De gedachte rgst: Is deze deugd ook schijndeugdP 

Indien ik mij in deze ontleding der harten en der 
deugden niet vergis, dan is in dit geschrift de eigen- 
gerechtigheid aan 't woord. De eigengerechtigheid, die 
u versteld doet staan over haar deugd vertoon, die wè.t 
prat is op haar verachten van het kwaad, maar de 
fonteinen der deugd, het geloof in Christus en de kracht 
des GeesteS; zelfs niet noemt. 

Mgn geachten Schotschen ambtgenoot wensch ik geens- 
zins te verongelijken. Maar ik heb mij vruchteloos ge- 
pijnigd over de vraag, hoe nog wel een godgeleerde van 
beroep zooveel deugd zonder een eenigen vezel wortel 
kon uitstallen. En toen moest ik wel komen tot dat diep 
treurige „eigengerechtigheid". Een valsche Christus, die 
van den waren Christus afhoudt. Waartegen ieder zich 
zelf, en ieder zijn naaste niet genoeg waarschuwen kan. 

Ongetwgfeld is dit boek met talent geschreven. Een 
mannelijke stijl. Een hoogst aantrekkelijke iudeeling 
der stof. Aardige, treffende kijkjes op het Schotsche 
dorpsleven. Leuke, flegmatieke, koddige figuren. 

Maar of het schrijven van ontspanningslectuur het 
werk is, dat de Heére Christus aan Zgn dienstknecht 
opdraagt? Niet alle werk is werk voor de eeuwigheid. 

Als protest tegen de leerheiligheid en tegen de on- 
gerechtigheid onzer eeuw moge dit boek een goeden 
gang hebben. 

Bameveldy Juni 1903. P. J. Los. 



Digitized by 



Google 



DE LABADIE EN DE LABADISTEN. 

(Vervolg.) 



De Zending. ïTiet alleen in ons Vaderland en in 
Enropa, zooals wg reeds gezien hebben, maar ook bui" 
ten Europa hebben de Labadisten getracht hun Eerk 
uit te breiden en te yestigen. Daartoe werd hun oog 
gevestigd op Madagascar, doch door omstandigheden 
werden zij gedrongen van hunne onderneming derwaarts 
af te zien. Intusschen zagen zij naar eene geschikte 
plaats uit, om hun Zendingsarbeid te beproeven. 

De kolonie Suriname bood. hun daartoe eene zeer 
gereede gelegenheid. Genoemde kolonie was in handen 
van de Engelschen, maar bij den vrede van Breda in 
het bezit van Zeeland, omdat Abraham Ergnszoon in 
het jaar 1667 haar op de Engelschen veroyerd had. 
Zij werd eene bezitting van de Staten van Zeeland, 
terwgl de Generale Staten er over het opperbestuur 
hadden. De bezitting echter leverde aan Zeeland niet 
die voordeelen, welke het zich had voorgesteld, waar- 
van het gevolg was, dat zij in het jaar 1682 voor twee- 
honderd en zestigduizend gulden aan de West-Indische 
Compagnie werd verkocht. Genoemde Compagnie ver- 
kocht een derde deel aan Amsterdam en een derde aan 
Cornelis van Aerssen, heer van Sommelsdgd, die daar 
Gouverneur werd. (1683—1688). Onder zgn bestuur 
kwam Suriname tot meerderen bloei. Landbouw en 

22 



Digitized by 



Google 



338 

slayentoestanden werden door hem aanmerkelijk verbe- 
terd. De krijgstucht onder de soldaten oefende hij streng 
uit en eene nauwgezette plichtsbetrachting vorderde hg 
van hen, wat bleek niet in hun smaak te vallen; althans, 
de ontevredenheid daarover was van dien aard, dat van 
Aerssen door oproerige soldaten werd omgebracht. 

Toen de Labadisten veroamen, dat van Aerssen naar 
Suriname ging, vonden zij daarin eene zeer geschikte 
gelegenheid om daar hun Zeodingsarbeid te beproeven, 
omdat èn hij zelf het Labadisme niet ongenegen was, 
èn zijne zusters het toegedaan waren. Daarin zagen de 
Labadisten eene Goddelijke besturing. God had hun 
die plaats aangewezen, en dus was van Godswege de 
deur geopend, om daar hun kerk te planten. Daaren- 
boven meenden zij vast, dat daar een rustig verblijf 
voor hen bestemd was, nu van Aerssen er regeerde en 
na hem zijne nakomelingen. Het kon gebeuren, dat 
zg om de eene of andere reden Wieuwerd moesten 
verlaten; alsdan was Suriname hun toevluchtsoord. 

Hoe schoon zij zich de toekomst ook hadden voor- 
gesteld, de teleurstelling bleef niet achter. Het land 
was niet recht geschikt om er zich te vestigen, om- 
dat het zeer moerassig en boschrijk was. Dicht be- 
groeide bosschen drongen hen om zich van scherp 
gereedschap te voorzien, ten einde daarin een weg te 
banen. Hierbij kwam nog, dat de grond weinig, wat 
het noodzakelijkste van levensonderhoud betrof, op- 
leverde. Wel was de grond geschikt om suiker voort 
te brengen, maar dat eischte eene voorafgaand moeilgk 
en kostbaar werk, omdat de ontzaglijk dikke boomen 
moesten worden uitgeroeid, teneinde suikerplantages te 
kunnen aanleggen, die echter niet langer duurden dan 



Digitized by 



Google 



839 

drie jaren, zoodat men, als die tijd voorbij was, weder 
nieuwe moest aanleggen. 

Het Yoedsel was niet smakelgk; want het bestond 
uit brood, gemaakt uit meel van giftige wortels, die^ 
na eenigen tijd in de lucht gelegen te hebben om te 
drogen, onschadelijk werden. Die wortels werden dan 
geraspt, op ijzeren platen gelegd en gebakken. De 
smaak eryan geleek wel op zaagmeel. 

Hierbij kwam nog, dat het land zich kenmerkte bij dag 
door eene yreeselijke hitte en bg nacht door eene aan- 
merkelijke koude. De last der muskieten, de kwelling 
der mieren, het gevaar der slangen, en de vrees voor 
de bavianen, verhoogden niet weinig de moeielijkheden 
van hun verblijf. Het gebeurde weleens, dat eene menigte 
varkens in de bosschen waren, maar hun vleesch was 
niet smakelijk en zeer droog, dat niet kon bewaard 
worden. Rookte men het, dan duurde het zeer kort 
of was het onbruikbaar wegens de maden, die er dan 
in menigte inkwamen. Alleen gezouten vleesch, uit 
Nederland gezonden, kon eenigen tijd bewaard blgven. 

Toen nu van Aersen naar Suriname zou vertrekken, 
besloot men te Wieuwerd, om met hetzelfde schip, waar- 
mee hij vertrok, eenige afgevaardigden te zenden, die 
het land zouden opnemen en daarna van hunne bevin- 
ding verslag doen. Dit verslag was niet eensluidend. 
Sommigen prezen het land, sommigen noemden het 
niet geschikt, omdat zij er veel ellende hadden ge- 
zien, en spraken van muskieten, mieren, slangen, 
bavianen. Het verslag van laatstgenoemden, aan wier 
hoofd Pierre Bond stond, was verre van aanmoedigend 
om er heen te gaan. Evenwel werd te Wiewerd beslo- 
ten tot vertrekken. Men moest, zoo sprak men daar^ 



Digitized by 



Google 



840 

de mortifioatie van het vleesch in het oog houden, 
d. i. men moest zichzelven verlooohenen, omdat het 
van den Heere gewild was. 

Duidelgk kwam hier uit, dat het de plaats was, waar 
men zgn moest, eene plaats door den Heere aangewe- 
zen, een plaats, welke een Zoar zou zgn voor deze 
Zgne Eerk, wanneer Hij de wereld met hare yalsche 
vromen door Zgne oordeelen zou te niet maken. De 
leiders te Wieuwerd hadden intussohen hen verkozen, 
die zg voor bekwaam hielden daarheen gezonden te 
worden. Telkens werd hun gevraagd, wat zg des- 
aangaande van den Heere gewaar werden, om zoo te 
doen uitkomen, dat hetgeen ondernomen werd niet eene 
menschelgke maar eene Goddelijke onderneming en 
leiding was, Hun werd voorgespiegeld, dat het land, 
waarheen zg trokken, een gezegend land was, en de 
vertroosting voorgehouden, dat de Heere zeker met hen 
was en hun weg voorspoedig zou maken; terwgl hun 
tot aanmoediging gezegd werd, dat zij zich daar in 
een vrijer land bevonden en in staat zouden zijn^ 
om meer in te gaan in de vrijheid^ welke de Heere 
aan Zijn Huis en Zijne Kinderen geven zou^ en die 
hier nog onder en in het midden van de wereldlijke 
vromen zoo niet kon ontdekt noch genoten worden. 
Dat de hoofden en leiders dezer onderneming zeer inge- 
nomen waren met hen, die haar aanprezen, blgkt uit 
het feit, dat hij, die haar aanprees tegenover een, die 
haar afried, tot broeder aangenomen werd, d. i. tot lid 
in de broederschap, tot welke hg nog niet behoorde, 
opgenomen werd. 

Intussohen brak de tgd van het vertrek aan. Alles, 
wat noodig was tot uitrusting, was gereed. Geen 



Digitized by 



Google 



341 

kosten werden ontzien. Het was toch, zooals de Laba- 
disten bet noemden, „te grand oeuvre de Dieu.^^ 
Wie zou daarvoor niet alles over hebben, yermits zij, 
die door Yvon waren gekozen om naar het land te 
trekken, door aanprijzingen als ook door raadgevingen 
zoo waren opgewekt, dat ze het aan hun hart gewaar- 
werden, dat God hen had verkoren om naar dat Zoar 
des behouds te trekken. Met deze meening ging men 
yan huis. De reis van het huis te Wieuwerd geschiedde 
met wagens. Onderweg brak een rad van een wagen, 
waardoor men in gevaar was in eene wijde sloot te 
geraken, doch het liep gelukkig af. Ifa een ander rad 
aan den wagen gedaan te hebben, ging men voort in 
bigde stemming. 

Een gedeelte van het gezelschap bevond zich te 
Amsterdam, en een gedeelte ging naar Zeeland, waar 
men zou afvaren. Robijn was de aanvoerder van hen, 
die te Amsterdam waren. Bij gelegenheid, dat Bardo- 
witz hun eenige stichtelijke woorden toesprak, zeide 
Bobgn tot hem: „Dat hg wel goed spreken kon, omdat 
hg zelf te Amsterdam bleef." „Hoe," zoo vraagt hg 
aan Bardowitz, „hoe kan een rechtgeaard kind wonen 
blijven onder een volk, waar zgn Vader dagelgks ge- 
lasterd wordt?" Daarop werd hem geantwoord: „De 
Apostelen en discipelen bleven te Jeruzalem wonen, 
waar de Heere Jezus gekruisigd was." Intusschen nam 
Jufv. Lucia van Sommelsdgk afscheid van de achter- 
blijvenden, zeggende tot Dittelbach, wiens beide handen 
zij vastgreep : „De Heere roept ons tot groote dingen 
en Hij geeft er ons ook een groot hart voor^ 

Hesener, die als herder en leeraar de vertrekkenden 
van Wieuwerd leidde, was niet zoo bemoedigd, veeleer 



Digitized by 



Google 



342 

was hij ontmoedigd, zoodat zijn gelaatsuitdrukking scheen 
te kennen te geven, dat hij lieyer bleef, dan ging. 

Ook was Harmen Juriaansz. de leider der kerkelijke 
kolonie, die echter meer uit gehoorzaamheid dan uit 
genegenheid deze taak op zich nam. Dit liet Yvon 
hem in nadruk geyoelen, dat het, nu hij er niet veel 
zin in had, de rechte dispositiën waren, die de Heere 
in Zijne kinderen werkt, om te weten, dat hij den 
Heere en Zijne Eerk in dat land moest dienen. Yele 
mannen en yrouwen, ook kinderen ondernamen den 
tocht naar Suriname. Dat ook kinderen medegingen, 
had ten doel, om hen met de taal der wilden bekend 
te maken, opdat zij in staat waren om met de wilden 
te kunnen spreken en alzoo des te beter in het belang 
der Eerk te kunnen arbeiden, en tevens aan het kli- 
maat te wennen. 

Zonder ongelukken te ondervinden, komen zij nè. 
eene voorspoedige reis te hebben afgelegd, ter bestem- 
der plaats aan. Yan Aerssen zou de overgekomenen 
in het een en ander behulpzaam zijn. Ter hunner 
bescherming verlangde hg, dat zg in den omtrek van 
het fort zouden blijven. De pas aangekomen, nieuwe 
slaven zou hij hun geven, opdat die in hunne planta- 
ges zouden arbeiden, tot zoolang zij niet onder het 
beheer van andere meesters kwamen, die hen door 
aankoop in hun bezit mochten krijgen. Intusschen 
waren zij van oordeel niet in den omtrek van het fort i) 
te blijven. Omdat Israël alleen woonde, afgescheiden van 



1) Zy legerden zich wel veertig mylen van bet fort, hoezeer 
van Aerssen gaarne had gezien, dat zg niet verre van het fort 
zioh plaatsten. 



Digitized by 



Google 



343 

andere volken, zóó moesten ook zij alleen wonen en 
ver van de wereld. Het verlangen van Van Aerssen 
werd dientengevolge niet ingewilligd, n.1. dat Hesener 
in de gereformeerde kerk zou prediken; dit werd af- 
geslagen, vermits zij, die Christus hadden hooren ver- 
kondigen, Hem hadden verworpen, en zich hadden ver- 
hard, weshalve zij nu aan de heidenen Christus zouden 
verkondigen. 

Zeer hoog gaf men in zgne brieven op van de schoon- 
heid en de vruchtbaarheid des lands. Het was een 
Eden gelijk. De duivel had zijne listen aangewend, 
om het land een kwaden naam te geven, doch het was 
hem niet gelukt. De Heere had hen geleid en aan 
Zijne voorzienigheid hadden zg het te danken, dat zg 
daar gekomen waren. Zij noemden daarom die plau- 
tage „la Providence". Dat zulke brieven eene oorzaak 
van groote vreugde waren, behoeft niet opzettelgk ge- 
zegd te worden. Yvon, verrukt door zulke goede 
tijdingen, kwam met de brieven in de hand, ze hoog 
ophoudende, in het midden van zgne geestverwanten. 
Er heerschte vreugde in het huis te Wieuwerd. Yvon 
maakte gebruik van het geschrevene, door met nadruk 
er op te wijzen, hoe de Heere hem altijd in zijn hart 
had doen gevoelen, dat dit het land was, waar Hg Zgne 
kinderen uit de verdrukkingen eene toevlucht zou geven, 
en roepende tegelijk Pierre Bond, een der broeders, die 
er geweest was om het te bezichtigen, maar ongun- 
stige berichten had overgebracht, zeide hij tot hem op 
eenigzins uitjouwenden toon, dat hij voorzeker moest 
geslapen hebben^ toen hij er was. Pierre Bond 
bleef evenwel bij zijn gevoelen, en trok de schouders 
op. Intusschen vervaardigde van der Molen, door die 



Digitized by 



Google 



344 

igdingen aangevuurd, een gedicht op het schoone land. 
In zgn boekwinkel had hij recht tegenover de plaats 
waar hij zat, een papiertje geplaatst, waarop geschreven 
stonden de woorden van den Engel tot versterking van 
het geloof van Abraham en Sara: ^^Zou er voor den 
Heere iets te wonderlijk zijnT^ Zelfs gaf hij één 
van zijne kinderen aan het gezelschap, opdat het ook 
daarheen ging. 

De hooge verwachting der onderneming werd gevolgd 
door teleurstelling. De wilden toch waren onbruikbaar 
en ook onleerzaam en wilden van den Christelijken 
G-odsdienst niets weten. De kinderen, die meegegaan 
waren om de taal der wilden te leeren, teneinde onder 
hen te kunnen arbeiden in het belang van de Eerk- 
uitbreiding ondervonden dan ook, dat dit vruchteloos 
en nutteloos was. Door gestrengheid moesten de wilden 
geregeerd worden. Ofschoon mea daartegen was, zoo 
bleek het spoedig, dat het noodig was. Hierbij kwam 
nog de tegenwoordige toestand van de kolonie zelve, 
vermits men zich zeer bekrompen en armoedig behelpen 
moest. De mieren aten het gezaaide op, óf het ver- 
droogde door de hitte der zon. De ziekte, die er 
heerschte, greep menigeen doodelijk aan. Velen, door 
de ziekte aangetast, kropen als wormen op den grond; 
anderen ondervonden de grootste pijnen en zwollen op ; 
deze ging op krukken, gene sleepte al kwijnend zijne 
leden voort, zoodat velen door een smarteljjken dood 
het leven eindigden. 

Wat hunne ellende vermeerderde, was, dat zg zich 
te ver van de plantages verwijderden, waardoor zij ge- 
noodzaakt werden dag en nacht op hunne hoede te 
zgn voor de aanvallen der wilden, zoodat men niet heel 



Digitized by 



Google 



345 

ver van de plantage behoefde te gaan, zonder zich vooraf 
goed gewapend te hebben tegen mogelijke aanvallen. 
De wilden waren, zooals men dat noemde, in oorlog 
met de Hollanders, d. w. z., dat een Hollander, in het 
bosch aangetroffen, het mikpunt was van hunne pijlen, 
en dus een man des doods. Die vijandschap der wilden 
was nog verergerd, toen van Aerssen, bij zijne inhul- 
diging eenigen van hunne Groeten óf Prinsen genoo- 
digd hebbende, zag, dat een van hen zijne vrouw 
doodde en in de rivier wierp, dien hij daarop deed 
ter dood brengen. De wilden trokken zich dit geval 
zeer aan, te meer nog, omdat zij van oordeel waren, 
dat de man zulk een recht over de vrouw had. 

Zij waren over die handeling zeer ontevreden, ja 
verbitterd, ofschoon men hen wees op God, Die het 
verboden had. 

De ellende was groot. De verdeeldheid onder de 
Labadisten nam toe. Zg waren niet meer één hart en 
ééne ziel. Het kwam tot morren en klagen, en daarbij 
nog de klacht van ongelijke behandeling. Eene zuster, 
Swem genaamd, die het bestuur in de keuken had, 
kwam er openlgk voor uit, dat de hoofden (voorgangers) 
dikwijls meer dan half verzadigd vvaren, voordat zg en 
de anderen aanzaten, die niet zelden van de tafel gin- 
gen zonder te weten, of ze wat gehad hadden, of niet. 
Die verzadigd waren spraken dan over den zegen van 
Ood, dien Hij gaf over zoo weinige spijs, met welke 
zóóvelen verzadigd werden. 

Duidelijk is het, dat de ontevredenheid bij velen zeer 
sterk toenam en zij berouw hadden over hunne onder- 
neming; daarom ook, omdat men verwacht had, dat 
die leiding eene Goddelgke leiding zou zijn, zooals men 



Digitized by 



Google 



346 

dat hun had yoorgehouden. De hoofden echter zochten 
hun gezag staande te houden, en hielden de anderen, 
die zich tegen de gemeente des Heeren opstelden, voor 
rebellen, gelijk als Korach, Dathan en Abiram. 

Toen Yvon van het een en ander kennis gekregen 
had, wilde hg nog eenigen heenzenden, hen daarbg 
waarschuwende, dat zij zich met de onrustigen niet 
zouden vereenigen. Hieruit is gemakkelgk op te ma- 
ken, dat men te Wieuwerd toen al geweten heeft, dat 
in de gemeente te Suriname niet langer eensgezindheid 
heerschte, en dat zij niet meer één van hart en één 
van ziel was. 



Eene tweede zending wordt voor de reis derwaarts 
toegerust. Zij werd voorzien van het noodige voor den 
leeftocht, alsmede van drie duizend gulden tot aankoop 
van slaven en van andere benoodigdheden. Ofschoon 
er waren, die in den grond van hun hart medelijden 
hadden met hen, die deze zending uitmaakten, wier 
getal, hetwelk zich aanbood om de reis mede te maken, 
zoo groot was, dat Yvon aan aller begeerte niet kon 
voldoen, zoo waren er ook, die lachten om dat mede- 
lijden, omdat zg dat als een bewijs van ongeloof ten 
aanzien van de zorgende liefde des Heeren omtrent 
Zijn eigen volk beschouwden. 

De reis werd ondernomen, doch liep niet gunstig af. 
Door zware stormen verhinderd de reis te beginnen 
moest men gedurende vele weken in Texel big ven. Op 
reis ondervond men ook stormen, zoodat de schepelingen 
in Zeeland terecht kwamen. 

Intusschen werd het weder wat kalmer en men stak 



Digitized by 



Google 



847 

wederom yan wal. Bg de Zoute eilanden gekomen 
werden zij door eenen zeeroover aangevallen, die hun 
alles ontnam. Angst greep hen aan, te meer, omdat 
men zich niet anders voorstelde, dan dat men als slaven 
zou verkocht worden, wat echter niet geschiedde. Zij 
werden op het oude schip der zeeroovers gezet, die 
hun schip in bezit namen. Ifa deze zóó moeielijke, 
ongunstige en schadelgke reis kwamen zij dan einde- 
lijk ter bestemder plaats aan met Jasper Dankers aan 
het hoofd. 

G-root waren de wederzijdsche teleurstellingen bij de 
aankomst te Suriname. Die er waren, zagen zeer ver- 
langend naar wat verkwikking en hulp uit, èn die er 
aankwamen hadden zich voorgesteld een schoon land, 
ja een Eden te zullen zien. Jasper Dankers was niet 
weinig ontmoedigd op het zien van de werkelijkheid. 
Dit was vooral het geval met Pieter Gerritsen^ een 
timmerman, die, ofschoon geen hoofd zijnde, mede- 
gegaan was op dringend verzoek van Yvon. In plaats 
van een Eden, was het veeleer een hospitaal wegens 
de vele kranken, die hij onder zijne landgenooten, of 
liever, geestverwanten aantrof. Kinderen liepen met 
beteerde beenen, om beveiligd te zijn voor de muskieten. 
De oneenigheid was niet gering, en de ellende zeer groot. 

Het zien van dezen toestand was dan ook daarom 
des te grievender, omdat men in het huis te Wieuwerd 
hoog had opgegeven van den staat der geestverwanten 
te Suriname. 

Gerritsen besloot terug te keeren, vooral daartoe aan- 
gezet, omdat hij uit den mond van een stervende hoorde, 
die tegen Hesener en anderen zeide: y^Het berouwt mij 
hartelijk van ooit in uwe hooge gevoelens ingegaan 



Digitized by 



Google 



348 

te zijn.^^ Een ander zeide stervende: j^Gaat weg van 
mij^ ik heb met ulieden niet meer te doen; gij zijt 
het die ons hier op de pijnbank gebracht hebtj en 
zoekt nog meer anderen te bederven^\ Ook zuster 
Swem stierf een smartelijken dood, wat door sommigen 
aan den leugen, waaraan zg zich schuldig had gemaakt, 
toegeschreven werd. 

Bij haar stervenssponde zat Gerritsen juist op het 
oogenblik, dat eenigen iot haar kwamen. Hij wilde die 
plaats verlaten, doch werd door hen verzocht te blgven, 
om getuige te zijn van wat gesproken zou worden. 

Toen zij haar nu dwingen wilden te herroepen wat 
zij gezegd had van hen, die n.1. reeds half verzadigd 
waren voor dat zg aan tafel gingen, zoo weigerde zg 
het, en zeide stervende : „ J/c heb de waarheid gezegd^ 
en gij heet het mij liegen. Ik lig nu hier, en zal 
tot God gaan. Wat zou mij bewegen om onwaar- 
heid te spreken ; ten jongsten dage zal het openbaar 
worden^ dat ik de waarheid gezegd heV\ Dikwijls 
drong zij er op aan, dat men alles naar Wiewerd zou 
schrijven, zooals het was, opdat er niet meer van daar 
zouden gaan om ook te lijden. 

Gerritsen, die wegens de ziekte, die ook hem aan- 
getast had, gedurende een langen tijd zwak bleef, ja 
zelfs op krukken moest gaan, besloot, gelijk ik reeds 
zeide, heen te gaan. Dit veroorzaakte groote opschud- 
ding onder de aanwezigen, en op alle mogelijke wgze 
zocht men hem van zgn plan af te brengen. Het zou, 
zoo sprak men, een nadeeligen invloed hebben wanneer 
vernomen werd, dat hij terugkeerde ; daardoor zou toch 
ongetwijfeld hunne zaak groot nadeel worden toege- 
bracht. Sara van der Pol^ echtgenoote van Bobgn, 



Digitized by 



Google 



849 

deed al haar best, om hem van zgn voornemen terug 
te brengen, en viel zelfs in scherpe bewoordingen tegen 
hem uit. Zg verklaarde, dat het toch eene groote 
zonde was, zich eerst bij de gemeente te voegen, en 
zich nu daarvan te ontslaan. Hij bleef echter bg zgn 
plan en ging heen. Toen zij bemerkte, dat hij van 
zgn voornemen niet terugkwam, verklaarde zij, dat zij 
hem liever op eene doodbaar zag staan, dan dat hij 
zoo handelde, ja, profeteerde zelfs, dat hem veel kwaad 
zou overkomen. Van zijn voornemen werd hij niet 
afgebrachl. Hg ondernam de reis naar zijn vaderland, en 
kwam, na eene voorspoedige reis, behouden aan. Niet 
lang daarna stierf Sara van der Pol aan de landsziekte. 

G-erritsen, die naar Suriname vertrokken was, onder 
voorwaarde, dat hij kon terugkeeren, wanneer het hem 
daar niet beviel, wat Yvon had goedgevonden, werd 
evenwel als een rebel beschouwd, boezeer hg zich 
beriep op hetgeen Yvon had toegestaan. Evenwel 
moest hij naar Yvon's oordeel eenige vernedering on- 
dergaan, waarvan niets kwam, omdat de een wees op 
de voorwaarde, dat hij kon terugkeeren, terwijl de 
ander deze ontkende. Vergadering op vergadering werd 
gehouden, waarvan het gevolg was, dat het niets uit- 
werkte en Gerritsen ten slotte Wieuwerd en de Laba- 
disten verliet. 

Zag men te Wieuwerd Gerritsen noode vertrekken, 
omdat hij de zaak zeer toegenegen was en men vreesde, 
dat daaruit groot nadeel zou voortvloeijen voor de ge- 
meente, zoowel te Wieuwerd als te Suriname, toch was 
hij niet af te brengen van zijn besluit. 

Na het vertrek van Gerritsen uit Suriname volgden 
velen zgn voorbeeld, ook Bobijn. 



Digitized by- 



Google 



350 

Hoelang Providence voor de Labadisten tot woon- 
en arbeidsplaats gediend beeft, is niet met juistheid aan 
te geven. Het stoffelijke viel der Wieuwerdsche óf 
Labadistische Kolonisten niet mee; en het geestelijke^ 
om n.1. hun kerk ook onder de heidenen voort te plan- 
ten, bleek van achteren eene teleurstelliog te zijn. 
Ofschoon hun ijver, dien zij voor hunne kerkstichting 
aan den dag legden, moet worden erkend, zoo moet 
gezegd worden, dat de zegen op hun arbeid gering 
geweest is, en niet beantwoord heeft aan de hoogge- 
spannen verwachting, die zij zei ven daarvan koesterden. 

De Labadistische Kolonie kwijnde langzaam weg, om- 
dat velen stierven en ook velen naar hun vaderland 
terugkeerden; terwijl daartoe ook vooral medegewerkt 
heeft de niet gunstige ligging van de plantage^ om- 
dat deze te ver van het fort gelegen was, alsmede de 
behandeling der slaven, welke men had moeten in- 
richten naar den raad, dien de ondervinding aan de 
hand deed, en vooral ook door hun niet- pogen om hen 
voor zich te winnen door het Christelijk geloof, het- 
welk door liefde jegens den naasten zich kenmerkt, 
aannemelijk te maken. 



Nadat de onderneming zoo goed als geheel mislukt 
was, wilde men elders eene Kolonisatie stichten. Daartoe 
richtte men het oog op Amerika, en wel op dat ge- 
deelte er van, hetwelk Nieuw-Nederland heette. Daar 
had men een streek grond nabij Nieuw-Amsterdam, 
naderhand New- York genoemd. Het doel was, evenals 
in Suriname, om ook daar een toevluchtsoord te hebben, 
als het gebeuren mocht, dat zij uit Nederland verdreven 



Digitiïed by 



Google 



351 

werden. Handel te drijven was nu eene voomame zaak, 
waartoe zij gedrongen werden, omdat zg, die zich bij 
hen aansloten meer uit mindergegoeden, dan uit rijken 
bestonden. „De armerC\ zeide eens eene der voor- 
naamste zusters, y^komen tot ons, en de rijken blijven 
achter^\ Intusschen scheen hun Nieuw Nederland, èn 
wat grond èn wat landaard betrof, geschikter toe, dan 
Suriname, hoezeer het dit tegen had, dat de schepen, 
die voor Nieuw-Nederland bestemd waren, in Engeland 
moesten betalen. Daarenboven waren tabak en kanten 
artikelen, waartegen zij zeer ingenomen waren. Wat 
zij ook niet aangenaam vonden, was, dat door Koning 
Jacobus een Boomsch Gouverneur was aangesteld. 

Evenwel beschouwden zij het land ter evangelisatie 
beter geschikt dan Suriname, omdat de Wilden óf na- 
tuurlijke inwoners daar menschelijker waren dan te 
Suriname. 

Peter Schluter en Jasper Dankers werden gezonden 
naar New-Tork om het land te bezichtigen, met dit 
gevolg, dat zij bovengenoemde streek gronds zeer ge- 
schikt achten om tot eene Kolonisatie te dienen. Yan 
die streek gronds was van Efraim Hermans uit Bo- 
hemen afkomstig, bezitter. De reden daarvan was, 
dat hij voor den Koning van Engeland die gansche 
landstreek doorreisd, en daarvan eene teekening gemaakt 
had. Hij kreeg daarvoor van den Koning een stuk 
land ten geschenke, een mander groot, met de toe- 
zegging, dat, zoo hij daar een zeker getal huisgezinnen 
kon krijgen, hij dan over dat volk het recht van 
bestuur had, en als er waren, die niet gehoorzaamden, 
ook het recht om de ongehoorzamen, zoo noodig, te 
etraffen. Doch vanwaar zou hij de huisgezinnen krijgen? 



Digitized by 



Google 



852 

Er deed zioh eene bgzonderheid voor. De zoon van 
Efraim Hermans werd door Schluter en Dankers voor 
hunne kerk gewonnen en deze trachtte zijn vader te 
overreden om aan deze lieden een deel van zijne be- 
zitting te verkoopen, die er echter niet genegen toe 
was. De zoon deed hem gevoelen, dat hg, als het 
niet toegestaan werd, niet in dat land wilde wonen. 
Schluter en Dankers gaven den vader te kennen, dat 
zg wel konden zorgen voor het vereischte getal huis- 
gezinnen. Het een en ander leidde er toe, dat de 
vader bewilligde, waartoe ook medewerkten de gebeden 
van zijn zoon, om het toe te staan, als ook eene zekere 
hoeveelheid tabak, welke tot koopprijs diende. 

Naar de moedergemeente teruggekeerd brachten zij 
van hun onderzoek verslag uit. Weldra gingen zg 
met eenigen van hunne geestverwanten daarheen. „Zij 
kwamen daar (zoo verhaalt W. Brakel, naar hetgeen 
Ds. Henricus Selegns te New- York hem schreef) om 
niet gehouden te worden voor Labadisten, schoon hun 
naam noch hun leer bekend was in dit gewest, onder 
bedekte namen. P. • Schluter heeft den naam van Yors- 
man aangenomen, en Jasper Dankers liet zich Schilder 
noemen. Toen dit bekend werd, beweerden zij zulks 
gedaan te hebben, omdat er Apostelen waren, die twee 
namen droegen. Zij kwamen naarstig in de kerk, en 
zeiden niets te hebben tegen mijne leer. Zg waren 
gereformeerd. Zij stemden den Heidelbergschen Cate- 
chismus en de Dordrechtsche belijdenis toe. Yorsman 
gaf zich uit voor een dokter, en Schilder voor een 



„Daarna, om den eersten grond te leggen tot afzon- 
dering, begon men vergadering te houden met gesloten 



Digitized by 



Google 



853 

deuren. De kerk noemde men een Sodom in Egypte. 
Men moest zich afzonderen van de kerk, niet komen 
onder het gehoor, geen gemeenschap houden met hen 
die van die kerk zijn, men bleef zelve uit de kerk. 
Ik kan zeggen, dat meer devoir aangewend werd om 
personen te bekomen van verscheidene ambachten, als 
van godzaligheid, die bevinden zullen, waaneer het te 
laat is, bedrogen te zgn. Men moet huis en goederen 
verkoopen, opbreken uit het land der duisternis en ver- 
trekken naar Nova-Bohemia ; daar het het ware land 
van Gosen was." Tot dusver Brakel. i) 

Na den dood van zijn vader, die nog twee jaren 
leefde, kwam de zoon, die zgnen vader niet lang over- 
leefde, op de plantage. Daarop kwam Schluter in het 
bezit van de plantage en regeerde daar op zijn Wieu- 
werdsch. Op zijn verzoek werd zgne vrouw hem toe- 
gezonden. Beiden namen de teugels van het bestuur 
over de geheele onderneming in handen. Ook twee 
van zgne broeders en eenige vrouwen gingen daarheen, 
en voegden zich bg het gezelschap. Men schreef hem 
uit Wieuwerd, dat, nu Strauch, een voornaam leider 
aldaar, overleden was, hg wel noodig was, maar, zoo 
zegt Dittelbach: „Hg wilde liever te Capua de eerste 
zgn, dan te Rome de tweede." Hg schreef aan Tvon: 
„Dat ook deze groote regel hierin geldt; hetgeen God 
eens gewild heeft, dat zal Hg niet herroepen. God had 
het gewild daar te zgn, en daarom moest hg er ook 
blgven." 

W. Brakel bericht ons nog: „Als hg (Tvon) eenigen 
naar America gezonden had om met plantages winst 



1) Leer en Leiding der Labadisten ontdekt, blz. 56, 57. 

23 



Digitized by 



Google 



354 

te doen, oDder Toorgeven Heidenen te bekeeren, dat 
ze toch niets daartoe deden, zelfs maakten ze geen werk 
om hunne slaven de christelijke religie te leeren, maar 
mishandelden ze vreeselgk; zij warea met hun' slaven- 
handel tot ergernis bg een iegelijk; toen intituleerde 
hg zich in de boeken, die hij liet uitgaan: Herder van, ' 
enz., voor een gedeelte vergaderd te Wieuwerd, en 
stelde zich zoo in als bisschop, wiens gebied was te 
Wieuwerd in Friesland en zich uitstrekte tot in America. 
Doch zg zijn onder malkander verdeeld geworden door 
ngdigheid, twist en eigene opinien : en met het ophou- 
den van hun geld, hetwelk het steunsel was van hunne 
kerk, en waardoor verscheidenen tot hen gelokt werden 
om den onbezorgden kost te hebben, zoo is ook hunne 
kerk verdestrueerd, niet zonder teekenen van Gods 
toorn over hen; en de weinigen, die alsnog bg Yvon 
bleven, zullen mede haast ophouden, als hg zal heen- 
gegaan zgn, gelijk hg nu is heengegaan." 

Hoe lang de gemeente in America heeft bestaao, kan 
moeilijk worden bepaald. Zeer waarschijnlijk heeft deze 
gemeente niet langer bestaan, dan die te Wieuwerd. 

G. K. E. Yxs Griethutsek. 

f Wordt vervolgd/. 



VERBETERINGEN. 
(Zie bladz. 201—237. „Troffel en Zwaard", 6« Jg. 3« en 4* afl.) 



Blz. 204 van ond. staat: Chantepie nouyeaa dictionnaire historique 
et antique 1.1., lees: 1) Chantepie nouveau dictionnaire 
historique et antique L. bladz. 5. Dit heeft betrekking 
op hetgeen op bladz. 202 staat, regel 17—20. 



Digitized by 



Google 



355 

Blz. 207 1) Yyon, over de yerbonden enz. bladz. 23 y.y. leefl: 
bladz. 121, 122. 

^ 209 i) Tvon, a. w. bladz. 125, 129 v.v. 148, 170, lees: 
35, 123—138, 148—157, 170, 245. 

„ 211 Dr. H. Heppe zegt, enz. regel 19 van boven en yeryol- 
gens, lees : „Nun stellt aber Yvon (ahnlich wie Coccejus) 
neben den Gnadenbund, der unmittelbar nach dem Sünden- 
falle aufgerichtet ward, oder in denselben hinein das 
foedus Israeliticum oder das Alte Testament, das mit 
jenem gar keinen inneren Zusammenhang batte. Den 
Gnadenbund hatte Gott nur mit den Ërwahlten, das 
Alte Testament dagegen für alle Angebörige des Yolkes 
Israël angericbtet. In demselben hatte Gott durch anf- 
stellung des Gesetzes dem jüdischen Yolke den uran- 
fönglichen Katurbund wieder in Erinnerung gebracht. 
Aber Heil konnte das Alte Testament nicht sponden. 
Die frommen in Israël sind nicht durch ihre "Werke 
sondern durch ihren Glauben an den Messias gerecht 
and selig geworden. Das Alte Testament, in welchem 
das Heil nur typisch und in Schattenbilde dargestellt 
was, war daher nichts anderes als ein foedns legale, 
externum, carnale, typicum, temporaneum ad salutem in 
efficax, durissimum, ao servile, weshalb es znm Keuen 
Testament im Schroffsten Gegensatz steht. Das letztere 
ist eine neue vorm des Gnadenbundes." 

„ 204 3) Catechiimus bladz. 473, 474, lees: bladz. 406, 407, 
cf dl 3, O. XI, 25 (de Hollandsehe yertaling). Deze ver- 
taling betreft ook de verder verbeterende opgave der 
bladz. uit de bovengen. Catech. 

„ 222 1) „Labadie Sanctum Schisma." De Labadie schreef 
twee werken, beiden in het latgn; bovengenoemd werk, 
èn een, getiteld, „justum judicium de justa bonorum a 
^malis, quod", enz. Amst. 1675. Het loafstgenoemd werk 
is door mij gebruikt. Door vergissing heb ik geschreven : 
^Sancttum Schisma", De lezer gelieve daarop te letten, 
waar „Sanct Schisma" geschreven staat. 

„ 223 2) bladz. 148, lees: bladz. 45—47. Eucl 96, 124, 



Digitized by 



Google 



3S6 

Blz. 223 3) Bladz. 122 jl.y., lees: bladz. 126. 

„ 228 2) Da Lignon enz. bladz. 463, lees: bladz. 403. 
8) Yvon epz. bladz. 1 t.y., lees: bladz. 3. 

„ 229 1) Dittelbaoh enz. bladz. 46, lees: bladz. 45. 

Op bladz. 229—281 kan men nazien Yvon «rbonaime 

poenitent : 
bladz. 1 — 15, 25—28, 55—63, 71, 73. 

„ 231 2) Wreumen, lees: "Wieuwerd. 

„ 232 2) Dn Lignon Catechismus 3 dl, o. 13, lees: 6f bladz. 
446, 447. 

„ 233 1) Vgl. Yvon enz. bladz. 1 v.v., lees: bladz. 108, 120, 
132, 287. 

j, 233 regel 230 van boven staat „die bg den oprecht boetvaar- 
dige leeft'', lees : die Hy den oprecht boetvaardige geeft. 



Digitized by 



Google 



DE AKTEN ZIJN GESLOTEN, i) 



De Heilige Schrift is een schoon geheel. 

Dat gebouw is kt 

Het is niet zoo uit de lucht komen vallen. 

Zeer wonderbaar is de geschiedenis van zgn ontstaan 
en wording. 

Zooals van alles wat uit God is. 

Wil men daarbij een menschelgke maatstaf aanleggen, 
dan vat men het niet. 

De heilige mannen Gods hebben de Heilige Schrift 
tot stand gebracht, zonder dat zg zelve wisten, hoever 
hun werk wel reikte. 

Dit is niets nieuws in de geschiedenis van het Godsrgk. 

Daarin arbeidt ieder waar onderdaan zonder zich 
recht levendig steeds voor den geest te stellen welk 
een gewichtig werk men tot stand brengt. 

Maar nu is het gebouw der Heilige Schrift ook ontoe- 
gankelgk voor wie niet van dezen weg zgn. 

1) Hoewel niet met elke conclusie yan het stuk instemmende, 
daar ik meen, dat naast de H. Schrift yele bloot-mensohelgke 
geschriften, b y. Geloof sbel^denissen, formulieren, liederen, met 
stichting en tot nut kunnen worden gebruikt, zoowel in de Eerk 
als daarbuiten, wilde ik toch dit stuk gaarne plaatsen, omdat 
de hoofdgedachte, daarin uitgedrukt, „de akten zgn gesloten*', 
de volkomenheid der H. Schrift, eene gedachte, die yoor onze 
theologie ook tegenoyer de nieuwere kritiek yan zoo principiëele 
beteekenis is, hierin op zoo yeelzins uitnemende wgze wordt uit- 
gesproken. DW EiND-REDAGTIUB. 



Digitized by 



Google 



358 

Deze toch staan buiten en zien derhalve de dingen 
nooit slechts in het rechte licht. . 

Mede iets eigenaardigs is, dat ieder waar onderdaan 
van het Godsrgk, hetzij hij een meer werkzaam aandeel 
in het openbaar er aan neemt, hetzij dat hij schijnbaar 
meer lijdelijk er in deelt, toch van hetzelfde karakter 
zich betoont te zgn. 

Al loopt het over een tijdsbestek van duizenden jaren. 

Zoo werken al de onderdanen zonder dat zij het weten, 
zg allen samen. 

De grondslag van de geheele werkzaamheid is dezelfde. 

Deze is neergelegd in de Heilige Schrift. 

In dien zin, dat daarin door de Gemeente ook van 
den tegen woordigen tijd gevonden wordt, al wat zg tot 
het leven en de Godzaligheid van noode heeft. 

Het was noodig, dat eer de kwade dagen van den 
tegenwoordigen tijd kwamen, dat gebouw geheel è,f was. 

En daar staat het nu reeds eenige honderden jaren 
in volkomen voltooiden staat. 

Zoo volkomen voltooid, dat alle bijwerk, 't welk men 
er later nog aan heeft willen toevoegen, er van zelf 
weer afgevallen is en er van zal blijven afvallen tot 
de voleinding der wereld. 

Het is voltooid. 

En ook blgfk] het steeds volmaakt ongerept. 

Het blgkt van andere natuur te wezen dan alle men- 
sohelgk werk. 

Het is voor verdere volmaking onvatbaar. 

Daar vinden we nu alles zoo uitnemend ons in aan- 
gegeven, dat we ons immer daarbij alleen kunnen houden. 

Zoo is in Gods Woord voor de Gemeente alles te 
vinden wat zg noodig heeft. 



Digitized by 



Google 



359 

Nu moeten wg wel er op letten, dat ieder deel van 
de H. Schrift zijn bizondere strekking heeft. 

Al de wetten bijv., die er in voorkomen, o. a. om 
aan te toonen, dat al de uitvindingen op wetgevend 
gebied van me;nschelgke zgde, niet in de schaduw kun- 
nen staan van die eenvoudige geboden. 

Al de plechtigheden, die er in worden beschreven, 
ook om te bewijzen van hoe zinledigen aard de ver- 
makelijkheden zgn, die de menschen voor heilzaam 
uitgeven. 

Maar tegelijkertgd wgzen die wetten en plechtigheden 
ons aan in welke richting we ons te bewegen hebben 
om niet teleurgesteld uit te komen. 

Wanneer we dus dien weg van Gods Woord bewan* 
delen dan gaan we nooit op onzekere paden. 

Dan zullen we nooit beschaamd uitkomen. 

Dan gaat de voet zeker en loopt het pad naar de 
Stad van het eeuwig licht. 

Wg hebben ons derhalve geheel aan Gods Woord 
te houden, willen we veilig gaan. 

Zg, die dit doen en niet wgzer willen zgn dan het 
ons daarin wordt voorgehouden, zullen nooit dwalen. 

We dienen daartoe wèl acht te slaan op de bizondere 
beteekenis van ieder stuk dier Heilige Schrift. 

Het spreekt van zelf, dat we nooit zoo dwaas moe- 
ten zgn om de gedeelten, die alleen voor de lezing 
bestemd zijn, te willen gaan zingen. 

Voor het gezang der Gemeente hebben we de Psal- 
men, die Davids Psalmen worden genoemd, omdat hg 
de meester op dat terrein was en nog is. 

Yoor de aanwgzing van de verhevenheid der wegen 
Gods allermeest de profetische geschriften. 



Digitized by 



Google 



360 

Yoor de leerstellige onderwgzing een getuigenis als 
Tan den Apostel Paulus. 

Elk deel heeft zgne bepaalde bestemming. 

En als we daar bg blgyen, dan gaat het uitnemend 
goed met ons. 

De geschiedenis der zonden en ongerechtigheden van 
Gods volk leert ons wat kwaad daar in ons schuilt. 

Die yan den gezegenden Zaligmaker, hoe yrij uit 
een zondeloos mensch door het helsche gespuis kan 
henen treden, en hoe machtig Zijne gemeenschap voor 
al de Zijnen is. 

Zoo hebben wg in die heilige Getuigenissen woorden 
des levens, die niet ophouden ons immer nieuwe stof 
van bigde bewondering en dankbare erkentenis op te 
leveren. 

Laat ons derhalve ook niet meenen, dat sommige 
woorden der Heilige Schrift niet meer van kracht zgn 
voor onzen tgd. 

B.v. dat er Psalmen zouden zgn, die de Gemeente 
thans niet meer op de lippen kan] nemen. 

Wie eenmaal het inzicht kreeg, hoe het Israël naar 
het vleesch een type was van het Israël naar den 
geest, die beseft dat alles wat op het oude bondsvolk 
betrekking had, ook van toepassing is op al het volk 
des Heeben. 

Dat dus de Psalmen ook thans de liederen der Ge- 
meente zgn. 

Waartoe de Zaligmaker ze immers ook gewijd heeft, 
toen Hg, het Hoofd der Gemeente, ze aaohief met 
Zgne discipelen. 



Digitized by 



Google 



381 

Ook behooren wg niet, nu wij de woorden des levens 
hebben, die te verdringen door woorden, van welke wij 
niet de zekerheid hebben, dat ze eveneens zoo kannen 
genoemd worden. 

Om bij de Psalmen te blijven — van alle liederen 
hebben zij alleen de Goddelijke sanctie. 

Reeds hierdoor, dat zg een deel uitmaken van het 
onveranderlijk Woord des Heërën, dat blijft in der 
eeuwigheid. 

En welke andere liederen bezitten deze Goddelijke 
sanctie P 

Kan een mensch, al is hij een geloovige, haar ver- 
leenen P 

En zoo één geloovige dit niet vermag — soms wel 
eene vergadering van geloovigenP 

De kracht van den geloovige, als ook van eene ver- 
gadering van geloovigen, is eenig en alleen hierin ge- 
legen, dat zij zich houden aan Gods onbedriegeljjk 
Getuigenis. 

Tot de Wet en tot de Getuigenis, zoo zg niet hooren 
naar dit Woord, het zal zijn dat zij geen dageraad 
zullen hebben. 

We hebben het voorrecht, dat op schoone wijze de 
Psalmen voor den zang zgn geschikt gemaakt, ten 
einde zg des te beter de harten zouden treflPen. 

Dat hiermee dan gepaard ga getrouwe uitlegging 
der Schrift, opdat ook Deze des te beter spreke tot de 
harten der menschenkinderen. 

Indien deze twee samengaan, dan hebben we wat 
alles te boven gaat, wat op aarde te vinden is, om ons 
vermaak in te stellen — het levende Woord des Hëeren. 



Digitized by 



Google 



362 

Immers zelfs de smart, dat het Woord Gods zoo 
jammerlijk wordt yergeten, is nog blgder dan al de 
vreugde der wereld. 

Als we dan ook iets wezenlgks geleerd hebben, dan 
gaan we daar nooit meer af, noch van de ordeningen, 
ons daarin voorgesteld. 

Als we eenige wgsheid hebben, dan willen we van 
niets anders meer weten dan hetgeen ons datirin wordt 
voorgehouden. 

O alles te bovengaande yoortreffelgkheid van die 
padeo, wat wordt gij weinig gezocht in der waarheid! 

Welk een schoon werk ontdekt zich toch voor onze 
oogen, wanneer we door de poorten van dat gebouw 
mogen ingaan! 

Daar ontdekken we alles voor ons oog ontsluierd, 
wat in deze wereld ons zoo nevelachtig voorkomt. 

Daar bespeuren wij, welke invloeden er werkzaam 
zijn in deze wereld. 

Daar leeren wij verstaan hoe schoon de uitkomst is 
voor allen, die in de gangen des Woords hun verma- 
king hebben gehad. 

Er gaat een bizonder heilzame invloed uit van dat 
Goddelgk Getuigenis, waardoor alles voor ons oog wordt 
veranderd. 

Maar ook in ons. 

Want het is levenwekkend en krachtig als het zui- 
vere bronwater des waarachtigen en onvergankelijken 
levens. 

Yerfrisschend en opwekkend in de uiterste mate, 
zoodat die eenmaal daarvan genoten heeft steeds sterker 
begeerte er naar verkrggt. 



Digitized by 



Google 



3«S 

Wat dunkt u, kunnen wij het met zulk een geschenk 
des Almachtigen niet wagen om den strijd tegen de 
nietigheden dezer wereld aan te binden P 

Hebben wij nog iets anders hiertoe noodig? 

Zullen we nog iets anders daar benevens zoeken? 

Eunnen we niet met blijdschap getuigen: we hebben 
er genoeg aanP 

Het is è,fgedaan. 

Het pleit is beslecht. 

Reeds honderden jaren, 

We willen niets naast Gods Woord stellen, waardoor 
we ons dé schande op den hals halen, dat we zouden 
behooren onder degenen, die er naar staan om dat 
schoone Licht te verduisteren. 

D. Dr. P. G. Datemjl. 



Digitized by 



Google 



EENE BIJDRAGE TOT DE GESCfflEDENIS VAN 
JACOB VERSCHOOR. 



Jacob Verschoor werd in 1648 te Vlissingen geboren 
uit welgestelde ouders. Zijn vader, eveneens Jacob 
geheeten, was koopman. Nagtglas {Levensberichten 
van Zeeuweny 4« afl. Middelb. 1893, blz. 840) ver- 
moedt, dat hij zijne eerste opleiding te Zierikzee ont- 
ving. Zeker is, dat hij den 1"** September 1665 als 
student te Leiden, werd ingeschreven (Album Stud. 
Kolom 523) i). 

Ongetwijfeld was Jacob Verschoor een jongmensch 
van zeer groote bekwaamheid en van een streng zede- 
lijk leven. Reeds vroeg echter bleek van zijne zucht 
om af te wijken van de in zgn tgd gangbare ideên. 
Met die neiging stond hij niet alleen, daar er in zijn 
dagen tal van studenten waren, wier begrippen den Leid- 
schen kerkeraad moeite veroorzaakten 2). Tot op zekere 
hoogte was Verschoor een aanhanger der Coccejaansche 



1) 1 Sept. 1665, rectore Jacobo Golio, Jacobus Verschoor, 
YlisBinga — Zelandus, 17 P. 

2) Zie daarover Ned, Archief voor kerkelijke geschiedenis^ door 
N. C. Kist en H. J. Roj^aards, dl VIU, het artikel: De Anti- 
nomianen door J. van Leeuwen, blz. 67. 



Digitized by 



Google 



365 

richting, daar hij zich in zgne schriftbeschouwing min- 
der sterk vastklemde aan de Staten-vertaling. Maar in 
dogmatisch en kerkrechterlgk opzicht verschilde hg 
zoowel van Coccejanen als van Voetianen. De Cocce- 
janen waren hem niet steeds ongunstig gezind. 

De grootste grief, die de kerkelijke macht tegen hem 
had, was het houden van conventikels. Reeds in 1674 
werd hg daarom door den Walschen kerkeraad van 
Vlissingen van het H. Avondmaal geweerd. En sinds 
had dit meermalen plaats, hoewel hg op betuiging van 
leedwezen telkens weer werd toegelaten. De vermaningen 
hem toegediend schenen niet gunstig te werken, althans 
hij keerde zich op minder aangename wijze tegen de 
dienaren des Woords, terwijl hij zich aan de tucht blgk- 
baar maar weinig stoorde. Het gevolg was, dat toen 
hij in 1678 voor de classis van Walcheren zijn praepa- 
ratoir 'examen wilde afleggen, hij niet kon worden toe- 
gelaten, of hij moest eerst zijne dwalingen herroepen. 
Ook poogde hij daarna nog te vergeefs om door de 
classis van Zuid-Beveland te worden toegelaten. 

Door de ondervonden teleurstellingen geprikkeld, werd 
hg hoe langer hoe meer voortgedreven in zijne schis- 
matieke richting. En daar hg een man was van groote 
bekwaamheid en met veel kanselgaven, trok hij door 
zijne oefeningen een groote schare tot zich 

De ondervonden teleurstellingen hebben hem echter 
niet verhinderd nog ééne poging in het werk te stellen 
om wettig geordend dienaar des Woords te worden. 
Hg richtte zich daartoe tot de classis Leiden. Die 
keuze was zeker niet toevallig, maar hing samen met 
het feit, dat daarin eene, hem om zgne Coccejaansche 
neigingen sympathieke, richting sterk vertegenwoordigd 



Digitized by 



Google 



386 

was Werkelgk heef); deze classis zich zeer veel moeite 
Toor hem getroost. En alleen aan den hardnekkigen 
tegenstand der Zeeawsche broederen was het tewgten, 
dat hg er niet in slaagde als wettig predikant den 
kansel te beklimmen. Of de Zeeuwen daarin juist 
gezien hebben, mag betwijfeld. Het komt mg voor, dat 
een kalmer beleid, vrg van persoonlijke antipathiên, 
Verschoor voor vele kerkelgke uitspattingen zou be- 
waard hebben. De Zeeuwsche kerk in het bijzonder was 
dan voor vele ellende bewaard, en Verschoor's waarlijk 
groote gaven hadden, haar ten diensjie, kunnen worden 
aangelegd. 

De hier volgende documenten, ontleend aan de Acta 
der classis Leyden en Neder-Bgnlandt, leeren ons, welk 
eene moeite zij zich getroost heeft om Jacob Verschoor 
te behouden voor de kerk. 

Uit de acta der classis extraordinaria van den 11**'»* 
April 1684 i) blgkt, dat „Jacobus Verschoor toegelaa- 
ten is, om naa ondertgckeninghe van de formulieren 
van eenigheidt, ende het vertoonen van een nieuw 
ordinaer Eerckelijck getuijgenisse (waertoe de Classis 
sgn E. sal behelpsaem sgn met een missive af te verdi- 
ghen aen die Keroken-Raedt van welcke Ds. Verschoor 
opgemelte getuijgenisse moet verkrijgen) met openbaar 
prediken van Godts H. Woordt sgne gaven alomme te 
oeffenen in de gemegntens Jesu Christi." 

De classis Leiden deed hare belofte gestand. Namens 
haar werd naar Vlissingen geschreven, doch toen den 
2®*^ Mei 1684 de classis andermaal samen was, bleek 
een antwoord nog niet ingekomen, zoodat „is geresol- 



1) Art. 1. 



Digitized by 



Google 



367 

Teert nochmaal door D. Yandersteijn bg missive deselve 
(attestatie) te versoecken", i) 

Den 23®° Mei was het antwoord ingekomen, doch de 
behandeling werd uitgesteld tot den 1^^ Aug. 1684. 
Toen werden op de' vergadering voorgelezen ^drg on- 
derscheydene missiven", de eerste van den 19®*» Mei, 
de tweede van den 28®° Juni, beide geschreven uit 
naam der Walsche gemeente te Ylissingen. De derde 
was van Ds. Jacobus Verschoor zelven. 

Deze brieven luidden aldus: 

P. „Ü.E.E. missive onderteykent van de E.E D. 
van der Stejjn als Praeses van U E.E. Vergadering, 
gedateert van den XI®° April, is ons maer den 15 meij 
ter hant gekomen : jn [deselve wort versogt, waerom in 
een Attestatie van den persoon van Jacob Verschoor, 
bereyts tot 'et openbaar] prediken van Gods H. Woort 
bg ü E.E. toegelaten, influeert, dat hg niet is onder 
Censure, en dat ons stilswygen op IJ E.E. aanschryvens 
sal passeren voor goede' Attestatie voor gemelten Ver- 
schoor. 'T dunkt ons vreemd, dat een man, wiens 
kerkelyke Attestatie in ü E.E. oogen gebrecklyk is, 
tot Lidmaat en tot Proponent des niet tegenstaende 
wort toegelaten, en om de reden, na verloop van sulk 
een tijt, vernomen : We sullen voor ditmael dit alleen 
seggen, opdat IJ E.E. ons uytstel niet op nieuw voor 
stilswggen, en 't stilswijgen voor goeden Attestatie, (sic) 
dat wy aengaende den persoon van Jacob Verschoor, 
redenen van belang hebben, waerom de E.E. classe van 
Leyden en Neder-Rhgnland versoeken, ons drg weken 
toe te staen, na dewelke beloven op ü E.E. missive, 



1) T. a. p. Art. 15. 



Digitized by 



Google 



568 

aengaende den gemelten Jacob Verschoor, volkomen 
berigt te doea; waer mede U E.E. toewenssende den 
rijken zegen des Euangeliums. 

Eerw. Godsalige, Hooggeleerde Heeren en 
Broederen in Chr. Jesu, UE.E. dienstwillige 
mededienaren in Christo: De Opsienders van 
de Walsse kerke tot Vlissingen, en uyt haer 
naem geteykent, 

Actum in Consistorie Guilla.mus Hulsius, 

Tot Vlissingen Past. de la ditt Eglise. 

desen 19 Meij 1684. Anciens: Jaques Molfer. 

Abnoldüs de Lannoij. 

Vlissingen^ den 28 Junins 1684. 

Eerw. Godsalige, Hoog-geleerde Heeren 
en Broederen in Chr. J. 

De drie weken nytstel» die we van uE.E. onlangs 
veraogten om te beantwoorden uE.E. missive aengaende 
den persoon van Jacob Verschoor, en die nu tot eens 
soveel sijn gelopen, waren om gemelten Verschoor te 
verschonen, en tgt te geven tot afdoening van 't geen 
nog bij ons had uytstaen : Tot dien eynde was een brief 
aen hem afgeveerdigt om binnen gemelten tgt syn ant- 
woort te hebben : Op deselve heeft hij nagelaten te 
schryven en is voorleden dag des Heeren voor ons ver- 
schenen, versoekende aen des Heeren Tafel onder ons 
toekomende Sondag te werden toegelaten: We hebben 
daer op de sake in des Heeren vreese overlegt : Extra- 
ordinaire Vergaderingen aengestelt, en alle moeyten 
aengewend om hem tot een Christelyke en schuldige 



Digitized by 



Google 



36d 

erkentenis te bewerken : 'T smert ons, en 't is ons van 
herten leet, dat we met allen desen niets op den ge- 
meiten Jacob Yerschoor hebben konnen winnen, en dat 
we nu genoodsaekt syn uE.E. te laten weten, dat hem 
tot des Heeren Tafel niet konnen toelaten, en dat sgn 
voorgaande leven, t' sedert den jare 1674 oorsaek is 
geweest van veel moeyten onder ons, so dat voor desen 
ons gedrongen heeft hem het H. Nagtmaal tot twee 
yerscheyden reijsen te onthouden, waertoe nogtans op 
betuyging van leedwesen, van dewelke de ydeiheyt nu 
maer al te klaer blykt, weer is aengenomen : De reden 
is geweest om kortelyk voor te houden, het aenregten 
van conventicalen, en afgesonderde byeenkomsten, over 
dewelke aengesproken van Eerken-Baed en magistraet, 
vervallen is tot onbeschaemde Lastering van Leeraren, 
en van hare bedieningen, en tot halsterrige veragting 
van kerkelgke tugt en vermaningen, by welke twee 
laetste also nog blijft volharden, konnen uE.E. van geen 
ander Attestatie dienen. De Duytsche Gemeente alhier, 
en de E.E. Classis van Walcheren is daerover mede 
niet weynig gemoeijt geweest, en kan uE.E. ook ge- 
tuygenis geven. Waer mede uE.E van herten toewens- 
sende genade en Yrede van God de Yader door onzen 
Heere Jesum Christum, sullen ons zeggen Eerw. God- 
salige, Hooggeleerde Heeren en Broed, in Ohr. Jesu, 

UE.E. Toegenegen Broeders en onderdanige 
Dienaers, de leden van de VITalsse kerke 
Tot Ylissingen, en uyt aller naem, 

Gedaen in den Güillamme Hülsiüs, Pasteur. 

Eerken-Baed. Francoijs Cattak, Ancien. 

Jaques Molfer, Ancien. 

24 



Digitized by 



Google 



370 

80. 

Hooggeleerde, seer godvrugtige, 
Eerwaerdige Heeren. 

Ik erken my selven ten hoogsten aen uwe Eerwaer* 
digbeden verpligt voor de menigvuldige beleeftheden 
dewelke het uwen Ëerwaerdigheden belieft heeft, aen 
my onlangs tot Leyden synde, te bewyaen: En nade- 
mael het nu al lang genoeg geleden is, dat ik het 
geluk hebbe gehad van myn Examen na myne gering- 
heyt voor Uwe Eerwaerdige Vergadering uyt te staen: 
so neem ik de vryheyt, myn Heeren. van myn Attes- 
tatie, aengaende die saeck te verzoeken, om daer het 
te pas komt te tonen, dat ik tot het openbaer prediken 
van Oods Woort ben toegelaten. Ik sal 't geen ik 
versoek ten spoedigsten verwagten, blyvende middeler- 
wyl na hertelyke toewenssing van des Heeren ryken 
zegen, en na ootmoedige opdragt van myn geringe 
dienst aen Uwe Eerwaerdige vergadering in 't gemeen, 
en aen ijder Lid van deselve in 't bysonder. 

Hooggeleerde, seer godvrugtige, Eerwaer- 
dige Heeren 
Uwe gehoorsaemste en verpligteste Dienaer 
In Ylissingen J. Verschoor. 

den 29 van Junius 
des jaers 1684. 

Uit deze brieven blgkt, dat de kerkelijke censuur aan 
Verschoor was opgelegd enkel en alleen om zijn secta- 
risch drgven, en dat het zeker niet juist is, dat op 
zijn zedelijk leven als zoodanig aanmerking werd ge- 
maakt. Het is dan ook ongetwgfeld te kras als J. van 



Digitized by 



Google 



871 

Leeuwen in zgn artikel over de Antinomianen (a. w« 
dl. YIII, blz. 67) van hem verklaart, dat hij wegens 
wangedrag gecensureerd was. 

In de classis van Leiden gaven deze brieven tot 
ernstige discussiën aanleiding. Aan Yerschoor's verzoek 
kon zg natuurlijk niet voldoen. Eerst moest bg zich 
verzoenen met de Ylissingsche kerk. Tot zoolang ge- 
laste zg, zou Yerschoor zich onthouden van publieke 



Aan den kerkeraad van Ylissingen werd in dien geest 
geantwoord, terwijl niet onduidelijk werd te kennen ge- 
geven, dat een verzoening der classe van Leiden hoogst 
aangenaam zou zijn. 

Aan Yerschoor zelf schreef zg het volgende : 

D. Frater Yerschoor. 

De Classicale Yergaderinge op den j deser ordinair 
vergadert, heeft uE. missive gelesen, en op uE. versoek, 
daerin begrepen, nade^ reflecterende, heeft als nog uE. 
hetselve niet kunnen inwilligen, te meer, also de Walsse 
Eerken-Baed tot Ylissingen, by missive aen onse Yer- 
gaderinge nader openinge heeft gegeven van hetgene 
tussen uE. en dien Eerken-Raed is voorgevallen, en 
alsnog openstaet: De Yergaderinge dit met droef heyt 
verstaen hebbende recommandeert u een spoedige ver- 
soeninge, en heeft geresolveert uE. Testimonium als 
Proponent so lange in te houden, en gelast u met eenen 
ook van de publyke Predicatien voor de gemeente u 
80 lange af te houden, tot dat de gewenschte voldoe- 
ninge aen den E.E. Eerken-Raed aldaer, en also de 
volle versoeninge sal getroffen sijn. De Yergaderinge 
sal wenschen, dat uE. daertoe alles sult contribueren, 



Digitized by 



Google 



872 

en uE. wysselyk en yoorBigtelyk in deeen gedragen, 
ten eynde die sake ter eeren Oods, tot stigtinge der 
Qemeynte, en uE. eygeo gerustheyt en bevorderinge 
moge ugtvallen, en beveelt uE. hiermede in Gods ge- 
nadige bescherming, blyvende 

Aotum Leyden uE. Toegenegene Vrienden en 

den .... Augusti Broederen in Chr., 

A« 1684. Wt aller name, 

S. y. Steyk, classis p t. Scriba. 

Met dit korte brieQe was de classis van Leiden echter 
nog lang niet van de zaak af. Immers, het bleek 
maar al te zeer, dat Jacob Yerschoor niet gemakkelgk 
verzoend werd met den kerkeraad te Ylissingen en in 
plaats van zich naar het advies der classe van Leiden 
te gedragen, hoe langer hoe meer in oppositie kwam 
tegen de kerkelgke machten, waaronder bij ressorteerde. 
En in dat verzet beriep hg zich op het feit, dat hg 
proponent was onder de classe van Leiden, en werd 
hij zeker zgdelings gesteund door de welwillende hou- 
ding, die deze classis tegen hem bleef aannemen. Want 
waarlijk Leiden beeft alles gedaan om zoo mogelgk 
Yerscboor tot wettig predikant toegelaten te zien. Dat 
zal ons een volgende maal blijken. 

Ouderkerk ald IJsel Dr. H. Visscher. 

/Wordt vervolgdj 



Digitized by 



Google 



BOEKBEOORDEELING. 



Dr. Priedbich Loofs, Hoogleeraar te Halle. 
Handboek voor de beoefening van de Dog- 
mengeschiedeniSy voor Nederland bewerkt 
door J. QuAST Hzn., Ned. Her?, predikant 
te Utrecht. Te Groningen, bij J. B. Wol- 
ters, 1902. 

Yoor alle minnaars der dogmatiek is het yerschijnen 
van een handboek der dogmengeschiedenis een heuche- 
lijke gebeurtenis. Want behalve uit de H. Schrift en 
het godsdienstig nadenken moet de dogmatiek gebouwd 
en gezuiverd worden uit de dogmengeschiedenis. 

Immers, zoo min als de Bijbel zelf is onze heden- 
daagsche geloofsleer kant en klaar uit den hemel ge- 
vallen. Ze heeft een geschiedenis gehad tot nu toe, en 
zal die hebben tot den jongsten der dagen. Zé is ge- 
worden, en is nog steeds in wording. De leerstukken 
hebben allen een min of meer uitvoerige geboorte- en 
levensgeschiedenis. 

Die geschiedenis weer te geven is de taak van den 
beoefenaar der dogmengeschiedenis. Onbevooroordeeld 
is niemand, ook niet in het schrijven van historie. Maar 
wie de onpartijdigheid het meest nabij komt, zal bij 
het nageslacht den hoogsten lof hebben. In alles trouw. 

Vooral iemands richting oefent in dit opzicht groeten 
invloed. Een man van beginsel is nooit zonder dat 
beginsel, ook niet in de studeerkamer. Yeelal zal hij 
daarom, der waarheid ten gevalle, in den aanhef van. 
zijn boek zijn geloofsovertuiging rond en eerlijk uit- 
spreken. 

Daarom doet het mg leed, dat de vertaler vrgheid 



Digitized by 



Google 



374 

nam, om de yoorrede van professor Loofe, die in de 
oorspronkelgke duitsche uitgave wel aanwezig zal zgn 
geweest, in de nederlandsche bewerking eenyoudig weg 
te laten. We hadden den heer Loofs zoo gaarne zgn 
eigen beginsel hooren uiteenzetten. Een rechtzinnig of 
een yrgzinnig historicus zullen dezelfde feiten geenszins 
op dezelfde wgze voorstellen. Het waardeeringsoordeel 
yerscbilt. , Wanneer twee hetzelfde doen, is het daarom 
nog niet hetzelfde." 

Wellicbt heeft professor Loofs in een woord vooraf 
ook rekenschap gegeven van zgn wgze van werken, 
ons zijn kijk op zgn boek gegand. Temeer missen we 
alsdan zgn inleidend woord. 

Ieder die met de zware sprake, het barbarisme soms, 
der duitsche geleerden heeft moeten kennis maken, zal 
mgn geacbten stichtschen ambtgenoot dankbaar zgn 
voor zijn arbeid. Trouwens, ook op dit terrein is 
ds. Quast met eere bekend, door zgn vertaling van 
Hagenbach's dogmengeschiedenis in 1896. En ook nu 
deed hg een goed werk. En hg deed het goed. Zijn voor mij 
liggende bewerking is in vloeiend nederlandsch geschre- 
ven, een lijvig boekdeel van 450 bladzgden met register. 

De heer Wolters te Oroningen zorgde als steeds voor 
een daidelgken letter op deugdelijk papier. De firma 
blgft haar goeden naam eere aandoen. 

Om tot des hoogleeraars arbeid te komen, de indee- 
ling der stof wil mij niet bekooren. De eindpunten 
eener periode moeten tevens keerpunten der geschiedenis 
zijn. Nu deelt professor Loofs de stof in vier hoofd- 
doelen. Het ontstaan van een kerkelgk leerbegrip 
onder de Christenen, tot omstreeks 180. De ontwik- 
keling der katholieke kerkleer op Alexandrijnschen 
grondslag tot aan de voltooiing van het grieksch-ortho- 
dox systeem, tot omstreeks 787. Wijziging en uit- 
breiding der oud-kerkelijke geloofsleer in het roomsoh- 
katholicisme. Gedeeltelijke loutering en wijziging der 



Digitized by 



Google 



375 

Roomsohe geloofsleer op grond van eene religieuse 
opvatting van het Evangelie in het Protestantisme. 

Voornamelijk twee bezwaren doen zich daartegen voor. 
De eindpunten der hoofddoelen zijn mgns eraehtens 
volstrekt geen keerpunten der historie, ook niet der 
dogmenhistorie. En in denzelfden tgd wordt de lezer 
tweemaal verplaatst, de tweede maal na in gedachten 
al meerdere eeuwen te zijn voortgegaan. Zulk een 
behandeling maakt den matten indruk van herhaling. 

De indeeling, door F. O. Baur in zijn Lehrbuch der 
christlichen Dogmengeschichte, 3e Ausgabe, Leipzig 
1867, gevolgd, trekt mij veel meer aan. Drie hoofd- 
perioden, met het eind der zesde eeuw en met de refor- 
matie als doelpunten. En elke periode in twee tamelgk 
gelijke tijdvakken gesplitst, door de Synode van Nicea, 
den aanvang der scholastiek, en den aanvang der acht- 
tiende eeuw. 

Bezien we het eerste bezwaar meer van nabg. Loofs 
eindigt zijn eerste hoofddeel met het jaar 180, het 
ontstaan der oud-katholieke kerk. Ik vraag mij af: Is 
dat ontstaan wel van zoo overwegend belang, ik zeg 
niet voor de kerkgeschiedenis, maar . . . voor de dog- 
mengeschiedenis P Oaf dat ontstaan een nieuwe richting 
aan het godsdienstig denken P Immers neen. Met veel 
meer recht zegt Baur (S. 79), dat de Synode van Nieea 
(325) het natuurlijke grenspunt der eerste periode 
vormt. De keerpunten van kerk- en dogmengeschie^ 
denis vallen beiden in het jaar 325. Dan heeft de 
wereldstaat het teeken des kruises aanvaard. Maar 
vooral, dan heeft de kerk haar eerste groote overwinning 
opv het Arianisme behaald, en gordt zich aan tot nieuwe 
worstelingen tegen de ketterijen. 

Het tweede hoofddeel van professor Loofs loopt tot 
de voltooiing van het grieksch-orthodox systeem, tot 
omstreeksch 787. Vrage, is die voltooiing, niet voor 
de griekschrussische kerk, maar voor ons westersch besef 



Digitized by 



Google 



376 

metterdaad een keerpunt in de dogmengeschiedenis P 
Hoeveel yerkieselgker is het, te eindigen met bet jaar 
600, het eindpunt van den pelagiaansch-augustiniaan- 
Bchen strijd met zgn nasleep, en het aanvangspunt der 
middeleeuwen. 

Het derde hoofddeel schetst de wijziging en uitbrei- 
ding der oud-kerkelijke geloofsleer in het roomsch- 
katholicisme. Het omvat vijftien eenwen. Het vaogt 
aan met Augustinus (354 — 430), en eindigt in hoofd- 
stuk zes met een korte ,, Schets der dogmenhistorische 
ontwikkeling van het Éoomsch-Eatholicisme van de 
16^ eeuw tot op den tegenwoordigen tijd^'. Zulk een 
buiten alle evenredigheid lang tijdsverloop, waarbij de 
Hervorming als keerpunt der dogmengeschiedenis ook 
voor Rome in haar beteekenis wordt onderschat, zal 
aan weinigen behagen. 

Hoofdstuk V van deel HE voert den titel : „De krisis 
van het Middeleeuwsch Roomsch-Eatholicisme omstreeks 
1500 en het ontstaan daarvan sinds omstreeks 1300^'. 
Beter ware wellicht chronologisch: „Het ontstaan en 
het verloop der krisis van enz., 1300 — 1500". 

Het vierde hoofddeel heeft zijn natuurlijke grenzen, 
van de Hervorming tot op onzen tijd. 

Ik voor mij geloof, dat de indeeling van Baur, veel 
meer dan die van Loofs, aan de duidelijkheid ten goede 
komt. Zij doet de dogmengeschiedenis zich nauwer 
aansluiten aan de kerkgeschiedenis. En zij verschaft 
docent en student drie, of tweemaal drie, even groote 
tgdvakken der historie ter beoefening. 

Wijlen prof. dr. K. R. Hagenbach, in zijn Lehrbuch 
der Dogmengeschichte, sechste Auflage bearbeitet von 
D. Karl Benrath, Leipzig 1888, telt vijf perioden. De 
dood van Origenes (254), Joh, Damascenus (730), de 
Reformatie, en het jaar 1720 zijn de doelpunten. Met 
Baur noemt dus ook hij de Reformatie een keerpunt 
der dogmengeschiedenis. Mijns inziens heeft professor 



Digitized by 



Google 



377 

Looffl ter kwader ure hun voorbeeld in dezen ver- 
loochend. 

Hagenbach splitst elke periode in een algemeene en 
speciale dogmengeschiedenis. Dat heeft iets verwarrends. 
Ik voor mij geef althans de voorkeur aan Loofs, als hg 
in elk hoofddeel na een korte inleiding aanstonds ter 
zake komt. 

Mgn tweede bezwaar tegen de door professor Loofs 
gevolgde indeeling der stof was, dat hij denzelfden tijd 
tweemaal soms behandelt, zij het dan op een andere 
wijs en met een ander doel. Het tweede hoofddeel 
eindigt met Joh. Damascenus (730), het derde vangt 
aan met Augustinus (354 — 430), en eindigt met den 
tegenwoordigen tgd. De tijd van 400 — 730 wordt zoo- 
doende tweemaal doorloopen. Het yierde tijdvak vangt 
aan met het Protestantisme, en strekt zich ook uit tot 
op onzen tijd. Het derde en het vierde hoofddeel be- 
handelen dus beiden de vier laatste eeuwen, zij loopen 
parallel. 

Ook hier is het oordeel een waardeeringsoordeel. De 
methode Loofs geeft een verschijnsel als één geheel, al 
zou het, b.v. hoofddeel 3, vijftien eeuwen «omvatten. 
Dat is haar pro Maar zg moet gedurig tot een reeds 
behandeld tijdvak terugkeeren, om een nog te beschrij- 
ven zBAk van meet af op te halen. Dat is haar contra, 
De methode Baur is chronologisch. Dat is haar pro. 
Maar zij moet bij elke nieuwe afdeeling den draad van 
het verhaal weer opnieuw opvatten. Dat is haar contra. 

De smaken verschillen. Ik voor mij prefereer de 
methode Baur. 

Welke stof is ingedeeld P Yanwear en tot hoever loopt 
Loofs' dogmengeschiedenis? 

Baur gaat van den apostolischen tot den nieuwsten 
tgd. Hagenbach eveneens, maar Loofs van den vóór- 
christelijken tot den na-reformatorischen tijd. Hoofdstuk I 
van het Eerste hoofddeel voert het opschrift : De onder- 



Digitized by 



Google 



378 

stellingen Toor de vorming der leer in de kerk. A. Q-ods- 
dienstige en wijsgeerige gegevens in het romeinsche rijk 
ten tijde van den aanvang der dogmenhistorische ont- 
wikkeling. En dan leest ge deze paragraaf- titels: Pro- 
legomena. De grieksch-romeinsche philosophie tot aan 
het begin van onze tijdrekening. Het palestgnsche Joden- 
dom tot den tijd der Makkabeeên. Het palestijnsche 
Jodendom vóór den tgd der Hasmoneên en uit dien van 
de Romeinen en Herodes. Het Jodendom van de Dia- 
spora, inzonderheid het alexandrgnsche. Heidensche wgs- 
begeerte en godsdienst in het romeinsche rgk van de 
eerste twee eeuwen. De persoon van Jezus Het geloof 
der eerste gemeente en de ontwikkeling daarvan in de 
apostolische eeuw. 

Wanneer in plaats van de Persoon de leer van Jezus 
gelezen wordt, dan heb ik met het bestaansrecht der 
beide laatste paragrafen vollen vrede. Maar alle anderen, 
except de eerste, konden gevoegelijk vervallen. De opzet 
van het boek is mg te breed. De inhoud, het verhan- 
delde in hoofdstuk 1, biz. 10 — 52, staat in geen ver- 
houding tot de lengte van het boek, 445 blz. 

Het Robmsch-Eatholicisme na het Concilie van Trente 
(1545—1563) en het Protestantisme na Dordt (1619) 
zgn beide, ieder afzonderlek, in een enkele slotpara- 
graaf afgehandeld. En dan in zijn laatste §, geeft de 
schrgver rekenschap van zgn eindigen met het jaar 
1620. Ik ga voorbij zijn lichtvaardige verklaring, „dat 
geene hedendaagsche z.g. „orthodoxe" rechtzinnig is in 
den geest van het tijdperk, waarin de laatste symbolen 
zgn vastgesteld" (bl. 443). Het gewone sprookje der 
niet-rechtzinnigen. Een bewijs, dat prof. Loofs niet 
„z.g. orthodox" is. Maar wel wil ik als mgn meening 
uitspreken, dat de dogmengeschiedenis, ook al komt zg 
steeds meer de filosofie nabij, tot op onzen tgd dient 
doorgevoerd te worden, en dat Loofs' redenen' mij niet 
tot een standhouden ten jare 1620 hebben overtuigd. 



Digitized by 



Google 



379 

Na het ontstaan der symbolen in de zestiende eeuw^ heeft 
het dogma zoowel zgn geschiedenis als vóór dien tijd. 

Mijn oordeel over de behandelde materie moet dus 
luiden : Loofs' werk begint te vroeg en eindigt te vroeg. 
De geleerde schrijver haalt de aanvangen te diep op, 
en zwijgt ten onrechte over de laatste eeuwen. Zijn 
boek kon evenveel bladzijden tellen als het nu doet, en 
toch de geschiedenis tot op onzen tijd voortzetten. 

Bovenstaande opmerkingen zijn niet als aanmerkingen 
bedoeld. Want met genoegen maakte ik overigens met 
Loofs' handboek kennis. Baur is soms wat heel filoso- 
fisch, en hi^r en daar te kort. Hagenbach, 684 Seiten, 
waarvan verscheidenen compres gedrukt, is, tenzij voor 
speciale studie, voor een student wel wat uitvoerig. 
Professor Loofs daarentegen leverde een „handig" hand- 
boek, te groot noch te klein. Zijn stijl is helder. Zijn 
voorstelling duidelijk. De tekst, dien hij geeft, maakt 
den prettigen indruk, dat hij zijn onderwerp volkomen 
meester is. De aanhalingen in den tekst en de aan- 
teekeningen aan den voet der bladzijden bewijzen, dat 
studie van de bronnen gemaakt is. Een studieboek, 
dat tot studeeren opwekt. Want mèt den schrgver 
moet erkend worden, „dat de Hervorming ons verplicht 
tot ernstige dogmenhistorische studie" (Loofs, bl. 445). 

Loofs^ handboek voor de beoefening der dogmengeschie- 
denis is hem een eere, en der wetenschap een aanwinst. 
*Bameveld^ Juni 1903. P. J. Los 

Vredeburg. Een novelle uit den Kaap- 
schen Boerenopstand van 1899 — 1902, door 
L. Penning. Rotterdam, D. A. Daamen, 
1902 (In geïllustr. omslag f 0.90. In fraaien 
stempelband ƒ1.30). 

De vrede van 31 Mei 1902 ligt ongeveer een jaar 
achter ons op 'toogenblik dat deze regelen geschreven 



Digitized by 



Google 



380 

worden. Het is en blijft een pgnlgk onderwerp voor 
onze gedachten: zulk een einde aan zoo bitteren en 
onrechtvaardigen oorlog. 

Het boek van Penning is geschreven toen de yrede 
reeds was geteekend en daardoor is de toon ervan on- 
getwgfeld meer in overeenstemming met onze gevoelens, 
dan het geval was in zoo menig grooter en kleiner 
geschrift uit den tijd, toen de oorlog nog aan den gang 
en de hoop op de zegepraal der Boerenzaak nog leven- 
dig was. 

Het is boeiend geschreven, bevat sommige gedeelten 
die de aandacht bepaald gespannen houden. Ik denk 
aan den rit van den trein die ontsporen zou. De vin- 
ding van het verhaal is goed. Het geeft te zien den 
strijd en de verwijdering tusschen de leden van een 
Eaapsche familie naar aanleiding van den uitgebroken 
oorlog, welke door een der broeders, die de hoeve 
„Vredeburg" bewonen, wordt afgekeurd. Andere daar- 
entegen sluiten zich bij de „rebellen" aan. Uit haat 
aangeklaagd als medeplichtige aan een treinoverval 
wordt een vierde lid der familie, de vrome Abel, 
ofschoon hij geheel onschuldig is, door de Engelschen 
opgehangen. Een tragische geschiedenis, waarbg onze 
ziel met verontwaardiging wordt vervuld. De stof zou 
zelfs voor een volledigen roman voldoende zgn en de 
karakterteekening is waar. Trouwens, het boek is in 
zyn geheel wbat van opvatting. Geen opgewonden 
„heldenfiguren" verbergen hier het schrikkelijke van 
den oorlog. 

In één woord, het boek is de lezing waard. De 
prgs is heel gering voor een werkje van dien omvang, 
op zulke wijze uitgevoerd. De platen bevallen mg niet 
zoo goed. Wat zien die Boeren bij de vernieling van 
den spoorweg er keurig uit. 

Soms is de stijl wat slordig. Bladzijde 6 bevat een 
uitdrukking als „dekselsgauw", terwijl van een lam 



Digitized by 



Google 



881 

gezegd wordt, dat het zijo pijn niet „uitschreeuwde", 
maar ^aitsteunde". Mij dunkt, dat schreeuwen en steu- 
nen yao pijn hier ruim Yoldoende, beter in den toon 
en — beter HoUandsch was geweest. „Eene nauwe 
ontkoming hebben", staat ook in een vrij hatelijk kakhi- 
pakje tusschen een beschrgving van 't guerilla-leven. 
Ik weet niet of misschien de Boeren die uitdrukking 
bezigen, maar Penning legt haar niet iemand in den 
mond, doch schrijft haar voor eigen rekening neer. Zoo 
zou er meer te noemen zijn, maar een en ander neemt 
niet weg, dat deze aankondiging gaarne in een aanbe* 
yeling eindigt. 

VI. H. S. 



LentSj door J. Postmus, schrijver van y^Het 
Wilhelmus^^ enz., Utrecht, Jac. O. van der Stal. 

Een goed, interessant boek van een beginner op dit 
gebied. Dat een beginner aan het woord is, kan men 
duidelgk bemerken aan de compositie, die wat schraal 
is. Er is te weinig actie, te weinig leven en kleur in 
het verhaal. De gesprekken zijn vaak te stijf. Hoe 
veel kan de schrgver in dit opzicht van Enka ^ leeren. 
Men kan het ook bemerken aan de ttuil, die meermalen 
stootend en ongeacheveerd en ook onhoUandsch is, in 
een boek, dat juist (wij prijzen dit) zoo „HoUandsch" 
is bedoeld. Toch beviel het boek als geheel ons wel 
en verwachten we van den schrijver bij ernstige stijl- 
studie nog wel veel goeds. Er is wel talent in dit 
boek. De hospita van den heer Wybrandts is b.v. 
voortrefifelijk geteekend. Ook die oude, vrome vriend 
zgns vaders. Over 't geheel heeft de schrijver een 
goeden, realistischen kijk op 't volksleven (ik denk b.v. 



1) Deze reoensie kon door plaatsgebrek niet meer in de vorige 
afi. na die van Ënka^s boek worden opgenomen. 



Digitized by 



Google 



382 

ook aan bl. 47). Doch vooral de gedachte, die aan 
't boek ten grondslag ligt, trok ons aan. De heer 
Wybrandts, wat afgezonderd op Ma Retraite opge- 
voed, leert om ook in 'tyoUe menschenleven zich als 
Christen te bewegen en zijne roeping te YerYalIen. 
De „Doopersche mijdinge'' wordt hier overwonnen door 
Ciilvinistische energie, die zich stort midden in het 
leven. De opkomende Roomsche sympathiên van den 
ongeloovigen Willem zijn goed geschetst, terwgl daar 
tegenover goed uitkomt de heerlgkheid der waarachtige, 
Christelijke belijdenis. Doch hier is het boek meer 
betoog dan verhaal. Orer 't geheel zgn er vele goede 
en diepe gedachten in dit boek. Er is ook wel een 
begin van goede, romantische uitwerking, doch ook 
niet meer dan een begin. De personen leven niet ge- 
noeg. Zg zgn teveel figuren, die een bepaalde richting 
van denken of gevoelen moeten voorstellen. Toch juichen 
wij deze poging om dergelijke problemen als ons hier 
voorgesteld worden, van beslist Gereformeerd standpunt 
uit in romantischen vorm eens te behandelen, zeer toe. 

R. P. J. Kromsigt. 



Vergeet mij niet, Christelijk Verjaardag- 
album (Geïllustreerd). J. M. Bredée. Rot- 
terdam. 

Een grootere, duurdere en een kleinere, goedkoopere 
uitgave van dit verjaardagalbum liggen voor mg. Beide 
zijn bg zonder mooi uitgevoerd. Natuurlijk is het eer- 
ste het mooist, ook is het papier wat zwaarder, doch 
het andere is weer handiger door het kleine formaat. 
Zeer schoone gekleurde teksten treffen telkens uw oog 
tusschen de gewone blaadjes in. De teksten en versjes 
zijn met zorg gekozen. Yoor eiken dag wordt een 



■ Digitized by 



Google 



383 

tekst en een versje afgedrukt. Wg twgfelen niet, of 
velen zullen den heer Bredée voor deze nieuwe, keu- 
rige uitgaven dankbaar zgn. 



Bredée' s Geïllustreerde Familie kalender 
voor het jaar 1904. 

We bevelen deze keurig uitgegeven, zeer goedkoope 
kalender met tal van illustraties, christelijke verhalen 
en gedichten gaarne aan. 



Betst, De Vorst uit het huis van Davidj 
Tafereelen uit het leven van onzen Heer, 
voor kinderen. Botterdam, J. M. Bredée, 
(163 bl., Prgs ƒ 1>— > '>Ö getallen voor ƒ0,50). 

Op zeer bevattelgke, kinderlgkè wgze wordt hier 
het voornaamste uit het leven onzes Heeren in ge- 
regelde volgorde aan kinderen verhaald. Waar het 
kan, zijn Bijbelsche uitdrukkingen behouden, zoodat 
het kind met het Bgbelsche taaieigen toch eenigszins 
vertrouwd wordt en niet als een vreemde zal staan 
tegenover de geschiedenis, wanneer het die later zelf 
in den Bgbel leest. De schrijfster geeft hier en daar 
goede, toepasselgke wenken, zonder door overdrgving 
de schoone objectiviteit van het Bgbelsche verhaal te 
storen. Het komt mg voor, dat dit de goede wgze is 
om het verhaal weer te geven. Men geeft daardoor 
ook aan de ouders gelegenheid om zelf nog eens eenige 
nuttige, toepasselgke wenken er bij te voegen. Einde- 
ren van 10 — 14 jaar zullen dit boek gaarne lezen, daar 
het duidelijk en boeiend geschreven is. Het is voor 
uitdeelingen op Zondagscholen wel aan te bevelen. Vele 
bepaald schoone platen sieren het geheel. De netjes 
gecartoDneerde uitgave maakt een aangenamen indruk. 



Digitized by 



Google 



S84 

J. P. DE Kjlerk, Delfshaven en een Delfs- 
havenaar. Korte beschrijviDg van de ge- 
boorteplaats, het leven en het standbeeld van 
Pieter Pieterszoon Hein, Rotterdam, Bredée. 

Deze lezing, door Ds. de Elerk gehouden voor de 
Oranjevereeniging te Rotterdam, is door den heer 
Bredée op de van hem bekende nette wgze uitgegeven. 
Yeel interessants wordt ons hierin op onderhoudende 
wijze meegedeeld Op alleszins verdienstelgke wgze 
opent de schrijver hier voor ons volk een bladzgde 
uit onze roem volle vaderlandsche geschiedenis. Dooh 
niet enkel daarom werd deze lezing uitgegeven. De 
schrgver heeft blgkbaar de gelegeqheid willen aangrg- 
pen eens een krachtige aansporing te laten uitgaan 
voor de restauratie van het standbeeld van Piet Hein 
(zie bl. 43). Velen zullen zeker den door hem uitge- 
sproken wensch ondersteunen. 

R. P. J. K 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



Digitized by 



Google 



4 



,11, I mwmtmmsssmmems 



\ 



1 

Digitized bv V-^OO^ IC 



Digitized by LjOOQ IC