De
mos 1982, p. 4-31
e, 6 rade n
Lie
wake
/ UITGEZOGTE
VERHANDELINGEN
UIT DE ews WERKEN VAN DE
SO CIETEITEN
en O0
WETENSCHAPPEN
aard erder pe
EN VAN ANDERE
GELEERDE MANNEN,
Met nhauwkeurige Afbeeldingen.
VIERDE DEEL
AN
(
ir
TE, AMSTERDAM,
Br HOUT UzvN.
a
KORTE INHOUD
VAN. HET
VIERDE DEEL
SAP € EN
VERHANDELINGEN:
ig iig eener Verhandeling vas den Heer Rourr-.
‘LE, óver bet Balfemen der Luyken by de Egyp-
tenaaren: é 5 Ä bladz; 1
Aanmerkingen over de verfcbeiderley Sterkte van ver-*
fehillend Kalkwater ‚ door den Heer Ros, Wurrr.
ëY rl oe Bena t Aal al f d Reid Tk ei
$ ; , \ 22
Verbaal der. Ontdekkingen van een Verfteende Boom-
{tam , in 't Gebergte "omtrent Eftampes , in Vranke
«| “ ó rar EEL ; Ea a
Tk, door den Heer CLOZIER. « hert
Nadere, Aanspyzing van bet weezentlyk verfchil zus-
fkhen Haver en Rogge; uit derzelver deelen van
DONER Esa oenen rine
®i
Brief van den Ridder Carorus LinNaus, over
de onmogelykheid. der. Verandering van Haver in,
Rogge. d - € egt
Aanmerkingen over, de manier, van Oogligting, welke,
in trein gebragt is door den Heer Da vr EL, en Je-
dert door DE LA FAYE, SHARP én andere voors
naame Heelkuniligen , verbeterd. see 72.
Middelen om bet Goud te behouden, dat tot Vergüld-
zel is gebruikt geweeft; door den Heer pr Mon-.
TAMY. ; ä Ä jp 07
Waarneemingen over de Ingewanden van den Koe:
koek, dor den Heer HERISSANT. … 109
seri Gelre Aane
KORTE INHOUD.
Aanmerkingen op de Ontdekking van den Heer Dau-
BENTON, raakende- de Koleuren der Edele Ge-
fteenten. ú 5 s 4 119
Een nieuwe Handgreêp tot herftelling van ’t Gehoor,
gepraktizeerd door den Heelmeefter. Jon. WATHEN
ge Londen. ; n . 139
Zeldzaam Berigt van een Hondje, dat naar een Pero-
quet geleek „en een Meisje, dat de gedaante badt van
t veen Aap. "ie . . a 143
Waarneemingen, omtrent de Lugtsgefteldheid, Wee
der ens Wind en de Ziekten te Amfteldam, in Ja-
„nuary, February en Maart, des Jaars 1759. 145
Vertoog over de nuttigbeid der Waarneemingen met
_den Barometer, in de Praktyk der Geneeskunde;
door den Heer BreRRYyYAT. S e 149
Befchryving van bet Werktuiglyk Geftel, dienende
tot de beweeging des Oogappels, door den Heer De-
MOURS. . . . 166
Waarneemingen over de Reuk der pred door den
Heer DALIBARD. E ; . 187
Befcbryving van bet Infekt, genaamd Leeuw-Worm,
door den Heer DER EAUMUR. 8 197
Uittyekzel uiteen Brief, over een nieuw foort van Wa-
ter- Polypen, die Steenen uitknaagen. _. 229
Berigt wegens het paaren en voortteelen vande Zalm,
ineen Brief aan den Heer A. vaN HALLER. 236
Waarneeming wan een buitengewoone Geleding in de
Ribben. 5 s Ate 242
Verhandeling over de Traanfiftel , waar in de regte
Manier van derzelver Geneezing “voorgefteld wordt,
door den Heer TiLLowoy. NE, : 546
On-
UKEOR TE TWB OUD;
Onderzoek naar de; (Oorzaak der Vlaagen van Pyn,
tegen den tyd der Verloffinge, door den Heer Met-
LET. KL . e . 255
…_Proefneemingen over de Uitwerkingen van het Opium ;
_door den Heer Lorry. E } 2j0
Aanmerkingen over den Komeet, die in °t Jaar 1759
gezien en waargenomen is, waar uit volgt, dat bet
de Komeet van 1682 is geweeft ‚ met eenige Byvoeg=
gels omtrent andere Komeeten: door den Heer N.
STRUYCK. . Er Á 284
Waarneemingen omtrent de Lugtsgefteldheid, Weder
en Winden de Ziekten te Amfleldam, in April,
Mey en Juny, des Faars 1759. , : 207
Berigt noopens twee Kinderen van eene zeldzaame Dik-
te en Grootte, . . . 393
Waarneemingen over de Smaakdeeltjes der Liebaa-
men, door den Heer P. LucurTMANs, Med. Dr.
Jedert beroepen tot Hoogleeraar in de Ontleed. en
Heelkunde te Utrecht. é k 305
Onderzoek naar de Manier van Verteering der Spyzen
in de Maag der Vogelen, door den Heer RrAau-
MUR. . e 5 345,
Byzonderbeden , in °t Ontleeden van Men/chelyke ië-
baamen waargenomen, door den Heer MoreL. 382
}
Waarneeming van eene Been-Plaat in de Borft , door
„den Heer PrQUREULT,
| . , 392
Zeldzaame Toevallen van eene Buikwonde; waargeno-
men door den Heer Mo UBLET, . 395
Aanmerkingen over de Bereiding van ’t zogenaamde
Eau de Luce, door den Heer pr Lá RiviërE. 409
” 3 Prief
KORTE, iN H,O.U-D.
Brief wanden, Heer. BETBEDERs, tot verklaaring, Gn
ze Manier s.0mnt lnb! ie, nain zonder Mid-
delvogt. 3 418
Onderrigting ;. boe verfcheide, Inlandfche Planten, tt,
Leertouwen gebruikt kunnen, worden, om de B
wan ’t Eikenhout te befpaaren , door den Heer Gre-
DITSCH:. 6 É ; : 423.
Waarneerming- over, de. Braakverwekkende Kragt vant
de Tabak, door,den, Heer, MARRIGUES. . 447
Brief ‚ over bet zonderling Verfchynzel van een vol-
wallen Appel adn een, Aalbefie-Boom. RE ft
Berigt wegens de Warmte der, Lugt, in wverfcheide,dee-
len des Aardkloots, tot wergelyking met de uitfbee-
‘kende Zomer-Hitte ‘des Jaars 1759 ; bier te Lande. 457
Waarneemingen, omtrent de Lugtsgefteldheid, Weder.
en Wind, en de Ziekten te Am/teldam é. in July;
Auguftus, en, September. & 2 azï
Befthryving van der Roof vogel, genaamd Buizert ,
die. door. den. Heer RrAuMur tot. zyne Proefnee-
migen was. gebruikt. Î : X 477
Onderzoek of de Miswyzing van ‘t Kompas dierien
_kan om bet Ooft en Wett te vinden. 4 483
Onderrigting tot eeh gemakkelyk Gebruik van de
Manier, vm de Lengte op Zee te bepaalen , door.
Waarneemingen aan de Maan; uit eigen Onder-
winding opgemaakt van den Heer Abt ve LA CAIL-
LE. : f à fi 495
Nader Berigt van den Heer N. STRUYCK, Wegens
den Komeet van *t Jaar 1357: ; 540
De
KORTE INHOUD.
pe Uirderkingen van Zeep’ én Kalkwater tégen den
“Steen , aängetdord in“: Gevùl vin wijlen den Hoog
Ed. Heer HorATio WALPOLE, gewezen Ambal]a-
deur aan ’t Franfèbe Hof en by de Stâäten Genê-
raal. . . 8 542
Beredeneerde Aanmerkingen daar omtrent ; in een Brief
“oan Dr. Wurvytraân Dr. PrINGLE, tot Ant-
avoord op deszelfs Berigt van de Byzonderheden,
die by de Opening in bet Lyk van zyne Lordfchap
waargenomen Waren, 4% TL wvuksss
SBiftbryving van een Verbeterd Werktuig , toe Ber-
felling der Ontwrichtingen tanden Schaudêr. 574
Geneezing van een Bekkeneel-Breuk met zonderlinge
“Omftandigbeden vergezeld, door den Heer SALER-
NE Ze TA, ben IE 4 597
De nuttigbeid van de In-enting der Vee-Ziekte aan-
getoond , in een Brief van den Heer Larjarp, aan
den Graaf van MaccresrinrD, Prefident der Ko-
ninglyke Sötiéteië dan -Tûtdlen. __. _… Goo
Waarneeming ómitrent'bert Klêne ddehHonderlinge Aard-
_beeving, wélké nänlétding Ran gltven tot kennis der
Oorzaak van Hroôte "en geweldige, die geheele
Landfchappen en Stédert Gérwoeftens door den Heer
BOA PEISSONEL. en eN NE ef
Verfcheide Byzonderbeden , raakende de Diertjes der
Koraalgewaflen en andere deelen der. Natuurlyke
Hiftorie: vervat in een Brief van den Heer TREM-
BLEY aan iden Eerw. Heer BircH , Sekretaris der.
EO OURENeIE. WAMVEE 620
Nieuwe Ontdekkingen vanden Heer |, A. PrrssoNeEr,
emtrent de Wormen, die in de Sponfen buisveften,
6 Ad ° ’ 626
“IV. Dez. ij: Be-
KORTE INHOUD,
Berigt boe men, op een zeer gemakkelyke manier , verfcb
Water kan deflilleeren van Zee-Water. . 633
Waarneemingen over de Lugtsgefteldheid , Wederen
Wind, eu de Ziekten te Amfteldam , in Oktober, …
November en December, des Jaars 1759. « 639
De Plaaten zyn dus ingevoegd,
Praar XXVII. tegenover J bladz. 49
XXVIII, : —— 197
XXIX, d —— 313
XXX, 3 — 321
_ XXX, — 331
mmm XXX, 5 —_ 577
UITTREKZEL
EENE
VERHANDELING
VAN DEN HEER
rte de
Lid van de-Akademie der pn. van
Parys, en openbaar Onderwyzer der. Scheie
kunde in den Koninglyken Tuin,
OVER DE MANIER VAN ’T
MASLMEN pEeR LYKEN
n BX DÈ
EGYPTENAAREN.
(Hift, de U alsa Royal. des Sciences, de P'An 1750; a Pa:
ris 1754 P28. 53.)
SEEGEESEESSEEEEENE EEE ES
L’t gene ’er tot nog toe, over de manier
van Balfemen by de Egyptenaaren, ge-
fchreeven is; kan in ’ algemeen gebragt worden
tot twee Gevoelens daaromtrent. Sommigen be-
weeren „ dat het geheele Lighaam vooraf gezou-
ten en vervolgens doordrongeri werdt met Hars-
en Balfemagtige Stoffen, welken, zig vereenigen-
de met het Vleefch, hetzelve bewaarden voor be-
WV. Dezer, A derf;,
a Het BALSEMEN DER LIKEN
derf. Anderen willen, dat de Lyken gedroogd
werden na dat zy gezouten waren, en dat men
niet, dan na deeze opdrooging ‚ de Hars- en Bal-
femagtige Stoffen aan dezelven gebruikte.
Het enkel befchouwen der Momiën, gevoegd
by derzelver duurzaamheid, ftoot het eerfte Ge-
voelen t?eenemaal omver. Hert Pekel-Zout is van
die eigenfchap , dat het wel , voor eenigen tyd,
het Vleefch kan goed houden, doch maar een zeer
kleine hoeveelheid na zig trekt van de Vogtigheid,
die in het Vleefch is: ten anderen weet men, dat
de Hars- en Balfemagtige Stoffen zig niet volko-
melyk vermengen.met Water; hoe is ’t dan te be-
grypen dat Lighaamen , dilcwils vervuld zynde met
bedorven Weiagtigheid , tweeduizend Jaaren lang
de inwendige werking van dit Vogt zouden heb-
ben tegengeftaan, @n, dat meer is, bewaard ge-
bleeven zyn in den ftaat van droogheid, waar in
“Wy dezelven vinden?
Het andere Gevoelen fchynt veel meer te an
ken met de denkbeelden van eene gezonde Na-
tuurkunde, en met den ftaat , waar in ons de Mo-
miën voorkomen: maar % is zonderling în deezen,
dat men, tot dus verre , met zo veel onverfchillig-
heid eene Konft befchouwd heeft, die in haar zel-
ve zo fraay is, en zo veele voordeelen zou kunnen
toebrengen , niet alleen aan het Balfemen , maar
ook aan de Ontleedkunde. Twee Schryvers zyn
Yer maar, die hun onderzoek aan dit Onderwerp
befteed hebben, te weeten pr Brzs en Cr Au-
8 zj DE-
„BEDE EGYPTENAAREN. 3
pERUS. De manier van den eerften is niet zeer bes
kend, want hy maakte ’er een Geheim van: de
ander heeft-zyne Toebereiding geopenbaard , en
het blykt , zo uit de Schriften yan CLAUDERUS4
als uithet gene hy vân de bewerking van pr Bius
heeft kunnen giffen , dat zy beiden voornaamelyk
de opdrooging , door Loogzouten te weeg ges
bragt , gebruikten, om hunne Luyken tot de Bal.
feming te bereiden.
„Gelukkig heeft Hreroporus ons ecn korte Ber
fchry ving nagelaten, van de Konft. van ’ Balfe>
men. Onder de Egyptenaaren, zegt hy, waren
drie Manieren daar toe in gebruik, waar van men
de een of andere in ’t werk ftelde, naar dat men de
Koften grooter of kleinder maaken wilde.
Volgens de eerfte manier , die ook de duurfte
was „ opende men door de Neusgaten , met een
Yzer, het Bekkeneel van onderen , en haalde ?ers
door die Opening, de Herfenen uit, deels met het
_ zelfde Yzer, deels door middel van Infpuitingen:
ook trok men de Ingewanden uit, door eene In-
Ínyding in de Zyde gemaakt ; men zuiverde die:,
met ze te haalen door Palmboomen-Wyn en ge-
poeïjerde Speceryën: men vulde den Buik met fy.
geftooten Myrrhe, en allerley ander foort van wel-
riekende Drogeryën, uitgezonderd Wierook: dan
floot men de gemaakte Opening, en bedekte het
Laghaam met -Natrum , geduurende zeventig dagen;
„want de Wetten of Regels van de Konft gedoog-
den niet „hetzelve Janger daarin telaaten. Ver-
AV. Dern. A 2 vals
4 Her BALSEMEN DER LYkKEn
volgens wiefch men het Lighaam, enhetzelve ge=
heel omwonden hebbende met Linnen Zwagtels 4
die. met Gom beftreeken-waren, gaf men. Ser aan
de Bloedvrienden terug.
Als: men zo veel Koften niet. wilde me û
diende men zig van de volgende Manier; zynde
de tweede. Daar werdt geene Infiyding in ’t ge-
heel gemaakt: men hieldt zig te vrede met door
het Fondament zo veel Olicagug Vogt, uit dert
Cederboom gehaald „in te fpuiten,als genoeg was ;
om den-Buik te vullen: dan ftopte men het Fon-
dament toe , om ’t Vogt ?er in te doen blyven;
en wierp het Lighaam „zeventig. dagen-lang „in
het Natrum. « Eindelyk haalde men uit den Buik
het ingefpooten Vogt, dat met zig nam de ver-
teerde of gefinolten Ingewanden ; -want-dit,Zout
ontbindt het Vleefth : en daar bleef van,‚’t Liyk
niets over dan de Huid en Gebeenten. ‘Zulks ge-
fehied zynde, werdt het de Familie weder ter
hand gefteld.
De derde Manier was de allereenvoudigfte en
minft koftbaare. Na de Infpuiting door het Fon-
dament, leid?’ men het Läghaam zeventig dagen in
het Natrum , en gaf het dan te rug, zonder ict
anders daar aan te doen.
„Deeze befchryving der Manier van Balfe-
„men, door Heroporvs, is wel bekwaam om
een Belieeld te geeven van deezeKonft doch
het blykt, dat hy ‘er niet van heeft gefproken
dan op’ berigt van anderen , en wy zullen firaks
-e zien ,
BY DE EGYPTENAAREN. CT 5
zien , waar in hy zig £hynt bedroogen te, hebz
ben.
Al het Werk der Balfemers kon gebragt, WOI
den tot twee wezentlyke deelen : waar van het
eerfte was de Lsghaamen op te droogen, dat is tg
zeggen, dezelven te ontblooten van de Vogten en.
Vettigheden, die anders dezelven zouden doen
bederven : het tweede; «de -Lughaamen, dus ge-
droogd zynde, ze bewaaren voor watwendige Vogtig-
heid en de aanraakinge der Lugt.
Het eerfie gedeelse van de Werk was, het gen
ne zy noemden de Leghaamen 1e Zouten. Het Na-
trum der Egyptenaren was niet gelyk aan onze
Salpeter; maar, in tegendeel, volgens den Heer
RouruLe, een opregt Loogzout (.A/calt fium);,
en, als zodanig, ontblootte het volftrekt de Ly,
bk: die men ?er zeventig dagen in liet blyven;,
van de Warteragtige Vogten en alle Vettigheid;
zo dat ?er niets aan overbleef dan de Vefelaguge:
en Vafte deelen, De Balfemers voerden, door dit
middel, op de,Lighaamen-uit ; ’t gene de Leer-
touwers doen op het Vel der Dieren , door mid-
del van de Kalk. Zy namen ?er alles van weg „
gene, in % vervolg, gelegenheid tot Verrotting
zou hebben kunnen geeven. Ook voegt ?er Hr-
ROpOTUS by, dat de Lyken in deezen ftaat
niets meer hadden dan de Huid en het Gebeenter-
waar van men afleiden kan „om welke reden het
ongeoorlofd ware, dezelven langer in het Natrumz
te laaten leggen, dan zeventig dagen; dewyl er
JV. Deer. A 3 grog=
6 Her BALSEMEN DER LUYKEN
groote reden geweeft zou zyn om te vreezen , dat
zy, van dit Zout, de zelfde benadeeling zouden
ondergaan hebben , welke de Huiden gebeurt, die
men te lang in de Kalk laat leggen: naamelyk,
dat zy ; eindelyk , geheel of voor een gedeelte,
gouden verteerd zyn geworden.
Men droeg zorge „ volgens ’t Berigt van He-
RopoTUs, de Lyken te waflchen wanneer zy uit
het Natrum kwamen, en die, manier was een Na-
tuurlyk Gevolg van de Behandeling. Zonder zulks
zou het Loogzout, dat aan het Liyk hangende ge-
bleeven ware, en„ gelyk bekend is, de Vogtig-
heid van de Lugt kragtdaadig naar zig trekt, daar
in wel dra genoegzaam Waters hebben gebragt,
am de Verrotting te veroorzaaker. De zelfde Ei-
genfchap, door welke dit Zout het Lighaam hadt
opgedroogd, zou, in ’t vervolg , daar in een
gantfch tegenftrydige uitwerking hebben kunnen
te weeg brengen, en bygevolg deedt men zeer
wel , met zorgvuldig al het Zout weg te neemen;
dat daar aan hangende mogt gebleeven zyn.
Zonder grond zou men tegenwerpen , dat, in-
dien het Natrum een Loogzout geweeft ware
hetzelve vry fchielyk de Lyken zou hebben kun-
nen verteeren: want het is ontwyfelbdar, dat de
Egyptifche Balfemers het vermogen van hun Na-
drum genoegzaani kenden, en dat zy % zelve niet
gebruikten dan in behooflyke hoeveelheid , en met
de wereifchte voorzorgen.
Zodanig was het eerfte en voornaamfte gedeel
"te
BY DE EGYPTENAAREN.- 7 7
te van de Voorbereiding der Lyken. Zy maak-
te, op zig zelf alleen , de Balfeming van het derde
foort uit; welke door Heroporus befchreeven
wordt, Het overige van-de Behandeling beftondt
in het gebruiken, aan de reeds geheel opgedroogde
Lighaamen, van Hars- en Balfemagtige Stoffen ,
die men op haar plaats hieldt door de Liyken met
Linnen Zwagtels te omwinden. Doch eer wy
overgaan tot dit gedeelte der Balfeming, zal het
dienftig zyn eenige misflagen aan te wyzen; in
welken de gemelde Schryver fchynt vervallen te
zyn.
De Balfeming van het eerfte foort befchry vens
de , zegt hy uitdrukkelyk , dat men den Buik
van het Lyk opvulde met Myrrhe, Kaneel en an-
dere Speceryën, uitgenomen Wierook; dat men
het vervolgens in het Natrum leide, en eindelyk
hetzelve wiefch. Waar toe konden deeze Hars-
agtige Stoffen hebben gediend ‚ waar mede het „d/-
Kals van het Natrum heel fchielyk eene Zeepagti-
ge Stoffe zou hebben gemaakt , welke door de Af.
waflching , ten minfte voor een groot gedeelte ,
weg genomen zoude zyn? Veel meer reden is
‘er om te denken, dat de Hars- en Balfemagtige
Stoffen niet aan de Luyken gevoegd werden, dan
na dat men dezelven uit het Nairum genomen
hadt.
Die zelfde aanmerking moet plaats hebben ten
opzigt van het tweede foort van Balfemen. «Vol-
gens de Befchryving van Heropor us fpoot men
WE Dien, A4 er
8 Her BALSEMEN DER LYKEN
ser door het Fondament, en , zonder eenige Infny-
ding te maaken, een Vogt in, dat uit den Ce-
derboom was gehaald, om alle de Ingewanden te
verteeren ; en, geduurende de werking van dle
Vogt, leid? men de Liyken in het Natrum. Het
is gemakkelyk te begrypen; 1. Dat het Vogt van
den Cederboom, of de Hars, (Cedrza), de Inge-
wanden niet kon opdroogen noch verteeren, als
Balfemagtig zynde zonder eenige bytende hoeda-
nigheid: 2. Dit Vogt, ingefpooten zynde zonder.
eenige Infhyding te maaken, zou niet hebben kun-
nen doordringen , dan in een klein gedeelte der.
Darmen: zo dat men, om hetzelve in de gehee-
te holligheid van den Buik te brengen, noodwen-
dig deszelfs doorgang, met eenige Openingen te
maaken, moeft bevorderen: 3. Eindelyk is ’er
volkomen reden om te denken, dat ’er twee In-
fpuitingen gedaan werden, de eene met Pekel van
Natrum, om de Ingewanden te verteeren en op
te droogen; de andere, niet gefchiedende dan na
de opdrooging van het Lyk, met een Vogt, daar.
de Cedria in kwam. Deeze giffing heeft nog meer
waarfchynlykheid, om dat, zonder die dubbele
Infpuiting, de derde Balfeming niet verfchullen zou
van de tweede: dewyl men in deeze, na de In-
fpuiting door het Fondament, het Lighiaam in Na-
trum leide , en het, ten einde van zeventig;;dan
gen , weder te rug-gaf.. “By deeze laatfte manier
van Balfemen gebruikte men waarfchynlyk niets,
dan de enkele Infpuitinge van Natram, om de In-
ger
BY DE ÉGYPTENAAREN. q
gewanden te verteeren, daar men in de tweede;
na de opdrooging; eene tweede Infpuiting deed
met de Cedia. -
Daar was zelfs eene vierde Manier om de Lig-
haamen, byna zonder eenige Koften, te bewaa-
ren, in gebruik. „De Heer Maiuuer, Konful
te Kairo, verhaalt in zyne Brieven, een groot
getal Luyken gevonden te hebben, leggende op
bedden van Houtskolen, in eenig Linnen geba-
kerd, en bedekt met een Mat, waar Zand op lag
ter hoogte van zeven of agt Voeten. Dit was,
waarfchynlyk, de manier, op welke de allerarm-
îten de Liyken van hunne Bloedverwanten be-
waarden : “want de bewaaring der Lyken maakte,
by de Egyptenaaren , een. punt van Godsdienft uit,
en de onvermogenden waren ’er; zo wel als de
allerrykften, toe verpligt.
Eer wy afltappen van de Konft der Opdroogeng:
zan de Lyken, die in Egypte gebruikelyk was, is
% noodig een woord te zeggen van de Manier om
deeze Konft na te bootfen, welke in de voorgaan
de Eeuw in’ werk gefteld is door. pe Bius en,
Crauperus. De eerfte heeft altyd van zyne
Behandeling een Geheim gemaakt , maar CLA u-
DERUS, zyn tydgenoot, verzekert, dat de Bal-
femagtige Reuk , welke men gewaar. -wierdt in
het Vertrek, alwaar pe Bius zyne gebalfemde
Stukken bewaarde , in geenen deele afkwam van
die Stukken „ en dat-deeze Scheikundige zig enkel
daar van bediende ‚om de Nieuwsgierigen te blind
IV. Deer. Ke doe-
to Her BALSEMEN DER LrYrEN
doeken en de cigentlyke Toebereiding zyner Ly-
ken bedekt te houden. Hy verzekert zelfs, dat
hy, na het aanraaken van een deezer Stukken, den
Vinger aan de Tong brengende, eene Zoutige
Smaak daar aan ontdekt had.
Deeze Smaak heeft CraupERUS doen beflui-
ten, dat het geheele Geheim van de Brus in Zou-
ten beftond. -Op dit grondbeginzel deedt hy zo
veel Proefneemingen, dat hy zo ver kwam van de
Lyken op te droogen. gelyk de Egyptenaars, zon-
der uitneeming van de Ingewanden : maar hy wift
geen voordeel te doen met zyn eigen Ontdekking,
en, in plaats van zig te bedienen van zwsvere Loog-
zouten, maakte hy mengzels van zodanigen met
Armoniak-Zout, en kwam, door dit Middel, tot
het voortbrengen van een Sa/ neutrum, bekwaam
om het Vleefch te zouten, maar niet om ’t zelve
op te droogen; tot nuttelooze vermeerdering van
moeite en koften. Men ontkent niet , dat het
vlugge Alkali van ’t Armoniak-Zout ook eenige
nuttigheid kon hebben, maar twee redenen zyn
ver om ’t zelve te verwerpen: de cerfte, dat het
veel duurder is; de andere, dat het, in dit Geval,
uitwaafemende , een affchuwelyke Stank baart,
welke vermyd kan worden, door Loogzouten al-
leen te gebruiken.
Twee zaaken ftaan ons thans nog te onderzoe-
ken, om de Konft van ’ Balfemen der Egypte-
naaren ten einde toe te vervolgen: de manier,
naamelyk ‚ op welke zy de-Balfemagtige Stoffen
aan
BY De EGYPTENAAREN. - iË
dân de Lighaamef voegden en de hoedanigheid van
die Stoffen.
— Hrroporvusleert ons, dat de Egyptifche Bal-
femers, na de Lyken genomen te hebben uit het
Natrum , dezelven wiefchen en beworden met
Zwagtels van Linnen, die met Gom beftreeken
waren. Onder de Momiën egter , die men in Eu-
ropa bewaart , komt naauwlyks eene voor, wel-
ke bewonder fchynt te zyn met zodanige gegom-
de Zwagtels: die men ’er aan vindt zyn, daaren-
tegen, voor ’t gtootfte gedeelte, beftreeken met
even de zelfde Hars- en Balfemagtige Stoffen, als
tot de Balfeming gediend hebben, en teder Lid
heeft zyn byzonderen Zwagtel. Nogthans vindt
men er twee te Parys, de eene in ’t Kabinet
van Sre. Genevieve, de andere in dat der Celef?y-
nen, aan welken twee foorten van Verbanden
zyn: het eene beflaat het Ligtraam, en ieder Lid,
op zig zelve, zynde met Pekagtige Stoffe beftrec-
ken; in het andere is het Lighaam, met de Leden
tefamen „om Zo te fpreeken, gebakerd, en dit heeft
geene Pekagtigheid. Dit laatfte zal waarfchynlyk.
het gene zyn, ’t welk Heroporus gezien sen
dat hy verward heeft met het gene gefchikt was,
òm de Stoffe der Balfeming op haar plaats te hou-
den.
_ Een andere Brief van den zelfden Heer MA 1t-
LET, Konful te Kairo, van wien wy teeds ge-
fproken hebben, kan ale zwaarighedenr over dit
S-IV. Deer) Ar-
12 Her BALSEMEN DER Luyken
Artikel wegneemen. Gelegenheid hebbende om
de Momiën, als’t ware, in haaren oorfprong te
befchouwen „hadt hy’er verfcheide doen opzoeken.
Eene, onder anderen , verhaalt hy „ dat geopend
werdt in ’ Huis der Kapucynen: te Kairo, aan
welke men twee foorten van Zwagtels vondt; het
eene, beftreeken met Harsagtüge Stoffe , waar
mede ieder Lid in ’ byzonder was omwonden,
zynde dezelven hard en broofch: het andere, in,
welken * geheele Lighaam was gebakerd. De
Zwagtels van dit laatfte foort, waren niet alleen
zonder Harsagtige Stoffe, maar aan de buitenzy-
de getekend met Zinnebeeldige Afgodifche Figuu-
ren, en van onderen met zeer fyn Schrift in on-
bekende Letteren, gefchreeven. van de regter
naar de linkerhand, en fchynende berymde Vaar
fen te zyn, dewyl alle Regels , die op elkander
volgden , eveneens eindigden: eene omftandigheid
die, om zulks in ’ voorbygaan te zeggen, ’t ge-
bruik der Rymen tot de hoogfte Oudheid zou doen
klimmen, , Hy voegt ’er op de zelfde plaats by,
dat men de onvoorzigtigheid had van deeze Zwag-
tels met Schaaren aan ftukken te knippen, en dat
dezelven op ftagnde voet werden weg geroofd; al-
zo de Egyptenaars zeer happig zyn om de Momiën
dus te ontblooten, ten einde ’er de verfcheiderley
Kleinodiën af te krygen, die men zomtyds op de-
zelven vindt, en waar aan zy-als Behoedmmidde-
len (eAmuleta) ; groote kragten toefchryven. Om
dig
by DE EGYPTENAAREN. 13
die reden ist, dat ’erzo weinig Momiën in Euro-
pa komen „die met het buitenfte wine” omzwag-
teld zyn: MOR MC
1 Op eene andere plaats zegt de Heer ME haatte,
dat menin de Vertrekken , alwaar de minft gebat-
femde Momiën zyn, de zodanigen zelfs, die ver-
gaan waren tot op de Beenderen; met dit foort
van Linnen overtoogen vondt. Daar uit fchynt
te blyken „dae men de kighaamen , der allerarmften
zelfs, met twee Verbanden omzwagtelde. «De.
„Heer Rouruve heeft dezelven gevonden aan
"eene Momie,-de Heeren pe Jussieu toebehoo-
tende „die niet meer dan opgedroogd fchynt te
zyn door het Natrum „en in deeze waren de Zwag-
tels, zelfs ook de binnenfte , zonder Harsagtige
„Stoffe, en konden niet aangekleefd zyn dan ‘met
Gom. ‘De ‘Heer Rouvrrre heeft opgemerkt,
dat aller de Zwagtels der Momiën, die door hem
befchouwd zyn, van Katoen waren. Zou Her-
RODOTUS dan bedroogen zyn geweeft, wanneer
hy: zegt dat dezelve van Linnen waren , of was
het Linnen der. oude Egyptenaaren het zelfde als
Katoen? Men-ziet ligt dat deeze Zwagtels, de
Vaarfen en de Afbeeldingen daar men die mede
verfierde , en de Kiften of Koffers van één Stuk,
in welken de Momiën opgeflooten werden, en die
„min of meer met Sieraaden waren voorzien, eene
oneindige verfcheidenheid konden te weeg bren-
gen in de koftbaarheid en pragt der Balfemingen.
Thans gaan wy over tot het onderzoek van de
IV. Dez. hoe-
14 Her BALSEMEN DER LYKEN
hoedanigheid der Stoffe, welke gebruikt werdt im
de Balfemingen van den eerften en tweeden Rang.
De Ondervinding geeft volkomen zekerheid, dat
deeze Stoffe de Lighaamen verfcheide duizenden
van Jaaren heeft kunnen doen in wezen blyven.
Proseer Arrinus verhaalt, in zyne Natuur-
Iyke Hiftorie van Egypte, dat hy in t binnenfte
van eene Momie een Rosmaryntakje gezien heeft,
nog even groen zynde, of men het zo eerft van
den Boom had afgefneeden: % zy dat dit Takje
‘by ’t Lyk gedaan ware uit Bygeloovigheid, of dat
de Balfemer dus, om zo te fpreeken, aan de Na-
komelingfchap een Gedenkteken heeft willen over-
daaten, van zyne ervarenheid en de uitmuntend-
heid zyner Konft.
Met deeze Stoffe vindt men de Momiën niet al-
leen beladen, maar de Heer Roverre heeft ’er
van gehad, welke gevonden was op den bodem
van een geflooten Pot, in de Vertrekken zelf
daar de Momiën zyn. Door een Scheikundig On-
derzoek heeft hy ontdekt , dat de Stoffe , met
welke men de Momiën balfemde, ten voornaam-
ften beftond uit Jodenlym (Berwmen Sfudatcum), in
fommigen gemengd met eene Stoffe, welke den
reuk van Barnfteen heeft , en in eenige anderen
met iets dat zeer veel zweemt naar de Cedraa;, °%
welk een foort van mengzel maakt „ gelykende
-naar het PafJasphalium der Ouden, uitgenomen
dat het, in plaats van Pek , deeze Balfemaguge
“Stoffen bevat.
L Ver-
BY DE ÉGYPTENAAREN, is
Verder volgt uit de nafpooringen van den Heer
Rovere, dat?er in deeze Stoffe geen Myrrhe),
„Aloë noch eenig Poeijer is; zynde het eene vol-
freke Bitumineufe en Harsagtige Stoffe , welke
in Brandewyn zig volkomen laat oploffen , zon-
der byna iets over te laaten. Gemelde. Heer heeft
te vergeefs getragt die Stoffe na te maaken, ge-
bruikende daar toe, met het Jodenlym, de Stof-
fen, daar wy zo even van gefproken hebben; doch
nimmer ís hem zulks. gelukt. Niet meer waar-
fchynlykheid heeft het , dat men ’er Poeijers van
Drogeryën, gelyk Kaneel, onder-mengde; want
deeze Speceryën, tot Poeijer gemaakt , zouden
een foort van Spons zyn geworden, trekkende op
een kragtige-wyze naar zig de Vogtigheid der
Lugt, en daar door zouden zy regt firydig ge-
weeft zyn tegen ’t oogmerk , dat men ’er mede
hadt; om, naamelyk , de opgedroogde. Lyken
voor de Vogtigheid te befchutten. Derhalve ge-
bruikte men, of het Jodenlym alleen, of *t zelve
gemengd met het Vogt van den Cederboom, of
eindelyk met de Cedrza , waar by Harsagtige en
zeer welriekende Stoffen gevoegd werden. De
Stoffe, gevonden in de Vertrekken der Momiën,
diende mogelyk tot een vierde foort van Balfe-
ming, welke waarfchynlyk de allerkoftbaarfte was.
Indien men, by deeze verfchillendheden, de ge-
nen voegt van de Zwagtels, waar van te vooren
is gefproken , de Verguldzels, de Kiften of Kof-
fers van koftbaar Hout en zelfs van Porfierfteen;
IV. Deen. zo
16 Her. BALSEMEN DER-LiYKEn
zo zal ket blyken, datin de oeflening van deeze
Godsdienftpligten genoeg ware om te voldoen aan
alle de verfcheide trappen van Pragt en Praal, wel-
keu de Grootsheid der Egyptenaaren begeeren kon.
| Korte Schets der Baifem-Konft:
Om de Konft van ’ Balfemen die by de Egyp-
tenaars in gebruik was , duidelyker voor te ftellen;,
gaa ik ’er een kort , beknopt „ Tafereel van maaken.
De Balfemers begonnen eerít met het ontledigen
van het Hoofd, maakende een Opening ‚ doorde
Neusgaten, inhet Bekkeneel; tot welk einde zy
zig bedienden van bekwaame Werktuigen: ver-
volgens haalden zy de Ingewanden uit, door eene
Opening in de Zyde gemaakt ;. zy- wiefchen het
Lighaam zorgvuldig en zoutten het. verder met
Natrum. Zy zoutten ook wel de Lighaamen,;,
zonder de Ingewanden weg te neemen, maar
vooraf fpooten zy ’er dan Pekel van Natrum in;
door het Fondament, met hulp van eenige ge-
maakte Openingen, op dat het in de holte van den
Buik zou kunnen doordringen: doende bovendien
eenige andere Infnydingen aan de Borft en Buik;
om de geheele inwendige holte van het Lighaam te
kunnen vol fpuiten: want zonder zulks zou het niet
gelyk zyn geweeft, de Ingewanden te doen ver-
teeren.
Het Lighaam; nu, den vereifchten tyd gezou-
ten zynde geweeft, wiefchen zy hetzelve zorg-
vu
BY DE EGYPTENAAREN: i7
vuldig; om de overblyfzelen van Vogtigheid en
van het Natrum weg te neemen: zy lieten het
droogen in de Lugt, ’t welk gemakkelyk viel in
een zo heet Klimaat, als dat van Egypte, of door
de warmte van eene Droogftoove; en dit dus ge-
droogde Lighaam was volgens het eene foort van
Balfeming toebereid; zynde, zo ik my verbeeld,
de onkoftbaar!te van allen.
Zy bewonden het geheele Lighaam, en de Le=
den elk in ’t byzonder, met Linnen Zwagtels, die
met Gom beftreeken waren , en bakerden het ver=
‚ volgens op met een nieuw Verband , dat ook ge=
gomd-was; de Armen kruislings op de Borft, en
de Beenen tegen elkander aan gevoegd. Dit was
een tweede foort van Balfeming.
De derde, die veel meer koftte dan de voor=
gaanden, zynde eigentlyk een waare Balfeming ;
beftondt in het Hoofd, de Borft en Buik, van het
gezouten en opgedroogde Lighaam; te vullen met
Harsagtige en Bitumineufe Stoffen, en daar mede
de geheele Oppervlakte des Lighaams te bedek-
ken; om welke Stoffen op haar plaats te houden,
zy een groot getal Omgangen van Zwagtels ge-
bruikten. „Zonder twyfel zullen zy , na eene laag
Zwagtels om het gantfche Lighaam gelegd te heb-
ben, die hebben beftreeken met de Balfemftof,
gefmolten en nog heet zynde; bedienende zig daar
toe vaneen foort van Kwaft of Borftel;, waar na
Zy ’t wederom met een nieuw Verband bekleed-,
IV. Deer. B -_ den,
18 Herr BALSEMEN DER LYKEN
den, en ‘dus al voort, tot de behoorlyke dikte
Loe.
Het is zeer moeielyk te befliflen , welke Bal-
feming, die met het mengzel van Jodenlym en Ce-
dria „ of met het Jodenlym alleen, de geringfte wa-
re. De Momie van Ste. Genevieve is, gelyk die
der Celeftynen , met PefJasphalium gebalzemd ;
maar zy heeft Zwagtels, die fyner van Stof en
menigvuldiger zyn, dan de anderen. Meen zou
meer Momiën moeten befchouwd hebben om zulks
te bepaalen. Dewyl egter, onder de Momiën |
die ik heb gezien, de grootfte menigte met dit
mengzel van Jodenlym en Cedrsa , dat men de
PifJasphaltum noemen kan, gebalzemd waren , zo
zou men mogen denken, dat dit het geringfte
foort zy geweeft.
Het Lighaam dus toebereid zynde, leid’ men
de Armen kruislings op de Borft, men bondt de
Beenen by elkander , en bakerde het op met
Zwagtels, die met Gom aan elkander gekleefd
kunnen geweeft zyn, gelyk Heroporus zegt
dat zy waren. Dit derde foort wierdt cen vier-
de door de Koften, met een Kift te geeven aan
dit Lighaam. Het is niet zonder grond , dat ik
de Kift van Sycomorus aanmerk als een gevolg van
eene koftbaare Balfeming: want deeze Kiften moe-
ten zeer duur zyn geweeft, zelfs zonder veel Sie-
raaden ; wegens de zeldzaamheid van diet Hout.
Zy zyn uit één Stuk, geheel met den Beitel uit-
5e-
Br DE EGYPTENAAREN: 19
gehold; waar toe men geheele Stammen deezer
Boomen, van eene aanmerkelyke dikte, hebben
moeft. De beweegredenen van Godsdienft , de
rykdommen van Egypte en zelfs de verwaand
heid; hebben dit Hout zeldzaam, en bygevolg
ook zeer duur, moeten maaken. Uit de Momiën
van Ste. Genevieve en die der Celeftynen is my
gebleeken, dat ’er nog onderfcheid in deeze Bal
feming-is geweeft, ten opzigt van de koftbaarheid
der Zwagtels, die in eenigen fyn, in anderen
grof van Doek zyn.
Nog een nieuw foort kon men maaken : nee-
mende voor het laatfte of buitenfte Verband Zwag-
tels met Zinnebeeldige Karakters en Schrift gete=
kend; waar by nog gevoegd kan worden de Kos-
ten, die men befteedde aan Kleinodiën , Afgoodjes
en Schilderwerk van de Kift.
Een laatfte foort van Balfeming, eindelyk, was
>er, zynde de koftbaarfte van allen. Dezelve ge-
fchiedde met een Balfemagtig mengzel, gelyk het
gene gevonden is in de Vertrekken der Momiën,
in een Pot bewaard: maat deeze Balfeming heeft
nog haare verfcheidenheden kunnén hebben, gelyk
my gebleeken is uit het onderzoek, dat ik gedaan
heb van de Momie der Petsts Peres. Voeg by de
koftbaarheid van deeze Balfemagtige Stoffe de
naauwkeurigheid van de Konft, de fynheid der
Linnen Zwagtels en ’t geheele gevolg der pragtig-
heid van het tweede Verband, % zy door. het
IV. Dezer. Ba Schrift
20 Her BALSEMEN DER LYKEN
Schrift of door ’t Verguldzel. Dus heeft men Mo-
miën gevonden, waar van de Nagels verguld wa-
ren: ook moet de Kift-haar deel gehad hebben aan
deeze Pragt, door de fraaiheid van haar Schilder-
werk.
Van de Momiën, welken ik gezien heb, is ?er
niet eene van deezen laacften rang, dan die der
Petits Peres. Deeze Balfeming zal niet in gebruik
zyn geweeft dan voor zeer ryke Menfchen, en %
is gemakkelyk te giffen, dat er nog een laatfte
foort van Balfeming ware , welke de Koningen
voor zig behieiden.
Is het niet natuurlyk, te denken, dat deeze-
Souvereinen , een Leerftuk van den Godsdienft
willende bekragtigen door hun Voorbeeld, ook:
in ’ ftuk van Balfemen hebben uitgemunt? De
Stoffe, die men daar toe gebruikte, zal beftaan
hebben ut de alleredelfte Speceryën , en de Kontt
zal, in alle deelen der Balfeming, tot de grootfte
volmaaktheid gebragt zyn geweeft. Men kan
daar by voegen de Kiften van Porfierfteen: maar ’t
gene den Rykdom en ’t groot Vermogen der O-
verleedenen in deezen ’t allermeefte deedt uitblin-
ken , was de Pragt van hunne Graftomben, daar
wy nog hedendaags over verfteld ftaan.
Alle de Zwagtels of Windzels der Momiën,
die zonder Harsagtige Stoffe zyn , welken ik gele-
genheid heb gehad te onderzoeken, zyn van Ka-
toen. De Stukjes Doek, met welken de-gebal-
| fem-
/
BY DE EGYPTENAAREN,. ol
_ femde Vogels overtoogen zyn, om dezelven een
fraaier gedaante te geeven, zyn ook van zulke
Stof. Zy hebben verfcheiderley grootte en ge-
daante, gelyk de Vodden en-Lappen, die langs
Straat opgekogt worden. -Was het Linnen der
Egyptenaaren dan Katoen? Of was het Katoen
door den Godsdienft toegewyd aan de Balfemin=
gen?
H,
JV. Deer, B 3 AAN.
AANMERKINGEN
OVER DE
VERSCHEIDERLEY STERKTE VAN VERSCHILLEND
KALK-WATER:;
DOOR DEN HEER
ROBERT WHYTT,
Med. Doktor , Lid der Koninglyke Societeit van Londen
en van bet Koninglyk Kollegie van Geneesbeeren,
Hoogleeraar in de Geneeskunde op de Univer-
fiteit van Edenburg in Schotland.
(EfJays and Obfervat. Pbyfical and Literary. Vor. 1.
_ Edinburgh. Ao. 1754. pag. 372.)
STEESSOEEENEEECENEIOEEEESK
E Eerwaarde en verftandige Heer, Dr. STr-
VEN HArEs, my, in een Brief, gedag-
tekend Mey 1751 , berigt gegeven hebbende, dat
hy de Sterkte van ’t Kalkwater veel vermeerderd
had gevonden, door ’t zelve, ten tweeden maa-
le, te gieten op ongeblufchte Kalk, zo als die verfch
van * Vuur kwam; oordeelde ik het de moeite
waardig een weinig Proeven in * werk te ftellen,
ten einde, met eenigen trap van zekerheid , te mo-
gen bepaalen de verfcheiderley Sterkte van ver-
Schillend Kalkwater. Uit die Proefneemingen is
ge
_De STERKTE VAN VERSCHILLEND K ALKWATER. 23
gebleeken , dat het Kalkwater merkelyk toenam
in Sterkte, door. gegooten te worden op zulke
verfch van ’t Vuur gekomen Kalk , en dat, het
gene eerft van de Kalk afgegooten ware, kennelyk
meer Sterkte had, dan % vierde en „ú volgende
Aftrekzels (Os
_Myn waarde Vriend en Kollega, Dr. Axsron,
aan den anderen kant, federt veele Jaaren, waar-
genomen hebbende , dat de ongeblufchte Kalk haa-
re kragten aan het Water veel langer bleef mede-
deelen , dan iemand te vooren zig ooit verbeeld
hadt; verhaalt ons, dat hy naderhand door Proef-
neemingen heeft bevonden, dat een half Drachme
ongeblufchte Steenkalk veertig Oncen Kalkwater
uitleverde, en, na dat een Pond zodanige Kalk
vyfhonderd Ponden Kalkwater had gegeven, het
Water, daar op getrokken, nog even fterk van
Kalk was, als ooit (4). Hier uit verbeeldt hy
zig, dat, alzo het Water, alleenlyk tot zekeren
trap,door de Kalk bezwangerd kan worden , zulks
eveneens gebeuren zal,’ zy de Kalk verfch van ’
Vuur kome, of dater eerft vyfhonderdmaal zo
veel Water , als dezelve zwaar is, op gegooten
zy
(a) Zie myne Proeven op de kragten van het Kalkwater,
Pp. 38. 39.
(b) In de Philofopb. Transalt. Vor. XLVII. p. 266.
En zyne Verhandeling over de ongebhufchte Kalk, p. 45 51
65 alwaar hetzelfde van Oefterfchulp-Kalk wordt verzee
kerde.
IV, Deez, B 4
24 De VERSCHEIDERLEY STERKTE
zy geweeft: behoudens dat hetzelve?er lang ge
noeg op ftaa, om de kragten van de Kalk uit to
trekken. Ook verzekert hy verder, dat de Sterk-
te van ’ Kalkwater niet kan worden vermeer
derd, door ’er verfch gemaakte Kalk in te blus-
fchen , alzo het Water niet meer van de Kalk rtnar
zig neemen kan, dan het reeds in zig had (4).
Alzo nu deeze Proeven, ende Gevolgen „daar
uit getrokken , onbeftaanbaar fcheenen met het ge
ne ik beweerd had, zo heeft de Doktor getragt de
geloof waardigheid van myne Proeven verder to
verzwakken , door eenige Bewysredenen , ten
voornaamfte genomen van de onvolmaaktheid der
Waterweegkonftige Balans en van de eigenfchap
der ongeblufchte Kalk, als ook van derzelver Wa-
ter. „Om derhalve te weeten, of ik ook mis kon
hebben, in’t gene door my , aangaande de Sterk-
te van’t verfchillend Kalkwater, was gezegd, zo.
oordeelde ik het noodig , eenige nieuwe Proeven
in ’ werk te ftellen, waar van ik thans de eere.
heb aan de Societeit verflag te doen.
Eerfle Proefneeming.
1. Ik had van mynen vernuftigen Vriend, Mr.
JAmes Gra, een Cylindrifch Koperen Vat ge-
kreegen, met een naauwen hals, welks Inhoud
naauwkeurig 1oo Kubiekduimen groot was. Het-
zelve
(a) De zelfde Verhandeling, p. rr en 53.
'
$
VAN VERSCHILLEND KALKWATER. as
_ gelve vulde ik met Fonteinwater van deeze Stad,
en, door middel van een zeer nette Balans, be-
vond ik dat het woog 25320 Greinen 7'roy-Ge-
wigt (4) ‚ behalve de zwaarte van ’t Vat zelf;
zynde 13055 Greinen.
2. Op go Greinen tot Kalk gebrande Ocfter-
Schulpen , verfch uit het Vuur genomen en tot
Poeijer gemaakt, plengde ik 96 Oncen, of vyf
honderd en twaalf maal haar gewigt aan kookend
Water. Na twee en negentig Uuren , geduurende
welken tyd het Trekzel dikwils was gefchud en
omgeroerd ‚ goot ik ’er het klaare Water af, en
let het zygen door een Doek van zeer dik dubbeld
Linnen. Dus werdt het fehoon gemaakt van alle
Schilferigheid en was zo helder als het zuivere
Fonteinwater. “Met dit Kalkwater vulde ik het
gemelde Vat en bevond, dat hetzelve 25356 Grei
nen Waters inhield (c),
3. Maan-
(hb) Agtervolzens de Proeven van Mr. Gray weegt
het Water, ’t welk dit Vat kan inhouden, maar 25318
Greinen, datis 2 Greinen minder: welk verfchil daar uit
kan ontftaan, dat ik eenige druppels meer in hetzelve
gedaan zal hebben; doch fchoon iemand, in ’t weegen
van Vogten met dit Vat, zesmaal zo veel mogt miffen,
zal dit doch geen aandoening hebben op het Oogpunt, ’t
welk wy bedoelen; zynde niet om met de uiterfte naauw-
keurigheid de verfcheide zwaarwigtigheden van verfchil=
lend Kalkwater te bepaalen, maar enkel te toonen dat zy
verfchillende zyn. di
(ce) De Oefterfchulpen, waar van in deeze en de vol-
gende Proefneemingen is gebruik gemaakt, waren gehaald
IV. Dams,” 5 vise ji uit
B
aó DE VERSCHEIDERLEX STERKTE
3. Maandag, te zeven Uuren ’s avonds, deed
ik opeen Pond gekalcineerde Oefterfchulpen, ko-
mende verfch van * Vuur, tienmaal zo veel ge-
wigts aan Water. Den volgenden ogtend, ten
tien Uuren, het klaare Water daar af gegooten en
gefiltreerd hebbende als te-vooren, vulde ik het
Vat daar mede, en bevond dat het 25397 Greinen
woog.
4. ’s Dingsdag-middags goot ik zeven Ponden
van het enkeld Kalkwater, No.3, op een Pond
gebrande Oefterfchulpen, verfch van ’ Vuur geno-
men, en roerde het, eenigen tyd daar na, te deeg
om. Drie Kwartier na zeffen ’s avonds, het klaa-
re Kalkwater afgegooten en als boven doorgezee-
gen zynde, woog hetzelve, zo veel het Koperen
Vat inhieldt, 25457 Greinen.
Hier uit blykt , dat roo Kubiekduimen van ’t
Kalkwater, No.2, in gewigt, die veelheid Fon-
teinwater 36 Greïinen overtreft ; het Kalkwater,
No. 3, 77 Greinen, en No. 4, 137 Greinen. De
Zwaarwigtigheid , derhalven, van ’ flappe Kalk-
water, No. 2, is tot die van Fonteinwater , nage-
noeg, als 704 tot 703; van ’t enkeld Kalkwater,
No. 3» tot gemeen Water, als 329 tot 328; en van
het dubbeld Kalkwater , No. 4, als 186 tot 185.
Men kan hier aanmerken, dat de Zwaar wigtig-
heden vän het enkeld en dubbeld Kalkwater, No.
3 en
uit het Puin aan de Zuidzyde van't Kafteel van Zdenburg,
en t'eenemaal vry van eenig Zee-Zout.
VAN VERSCHILLEND KALKWATER. 27
gen 4, vry veel kleiner zyn dan de Zwaarwigtig-
heden van het enkeld en dubbeld Kalkwater A en
B, gemeld in myne Proeven op de kragten van
Kalkwater, pag. 39 en go. Doch wanneer men in
agt neemt; dat, in ’t maaken van het laatfte, een
weel kleiner veelheid van Water by de Kalk ge-
daan was dan in ’t maaken van het eerfte, zo zal
blyken, dat dit verfchil van derzelver Zwaar wig-
tigheden niets inbrengt tegen de naauwkeurigheid
van de Waterweegkonftige Balans , maar duidelyk
aantoont, dat de Sterkte van het Kalkwater ver-
andert, naar de hoeveelheid van Water , welke op
de Kalk gedaan is.
*x Verdient zyn opmerking, dat de Smaak van
de Kalkwaters, No.2, 3 en 4, niet minder ver-
fchilden dan derzelver Zwaarte. Het eerfte was
flapft en minft onaangenaam, het tweede fterker,
het derde nog fterker en eenigermaate bytende op
de Tong. Daar ook het dubbeld Kalkwater , No.
4, in weinige Minuuten tyds, eene Koperkoleur
gaf aan het Zilver, bragt het flappe Kalkwater ,
No. 2, geen kennelyke verandering daar aan te
wege.
Tweede Proefheeming:.
In vogrigen tyd bevonden hebbende, dat Kalk-
water en Roode Wyn, in zekere evenredigheid
ondereen gemengd zynde, eene koleur kreegen
IV. Deer, ge-
a8 DE VERSCHEIDERLEY STERKTE
gelyk die van Buskruid (a); zo dagt ik dat men,
door vermenging van Rooden Wyn met verfchil-
lend Kalkwater, oordeelen zou kunnen, of zy al-
len even fterk waren van de Kalk of niet. De Uit-
flag van de Proefneemingen was, dat een Thee-
lepeltje Rooden Wyn vier Theelepeltjes van %
Kalkwater, No. 2, twee en omtrent een derde
van ’t Kalkwater, No. 3, en anderhalf van No. 4
vereifchte, om ’er een volkomen Buskruidkoleur
aan te geeven. Deeze Proeven, hoewel niet zo
naauwkeurig als die met de Balans gedaan waren,
bewyzen nogthans klaar een aanmerkelyk verfchil
van Sterkte , tuflchen de gemelde foorten vaa
Kalk water.
Derde Proefheeming.
Twintig Greinen Zout van Wynfteen, gemengd
zynde met 8 Oncen en 2 Drachmen van ’ flappe
Kalkwater , No. 2, zo wierdt, na dat het vyf
dagen op de Kalk geftaan had, het mengzel aan-
ftonds wit en troebel, en in N zelve bezakte wel
dra een wit Poeijer, ’t welk, door Filtreering van
* Water afgefcheiden zjne en gedroogd, 25
Greinen woog,
Even zo veel Zout van Wynfteen , gemengd
zynde met 8 Oncen en 2 Drachmen dubbeld Kalk-
_ water, dat agt dagen op de Kalk geftaan hadt,
wierdt,
(2) Zie de vride over de OE van Kalkwater, p-47.
VAN VERSCHILLEND KALKWATER. _ 2Q
wierdt het merkelyk dikker en witter dan het
voorgaande, en leverde rykelyk 7 Greinen wit
Poeijer uit.
Gelyke veelheid Wynfteen- Zout ‚gemengd
zynde met 8 Oncen en 2 Drachmen van het dub-
“peld Kalkwater, No. 4, dat een Etmaal tyds op
de Kalk hadt geftaan , gaf 8 Greinen wit Poeijer.
» Was aanmerkelyk, dat deeze drie Kalkwa-
ters den Smaak behielden van de Kalk , na dat zy
met het Wynfteen-Zout gemengd waren , en
zulks zo wel na de Precipitatie als te vooren. >
Aangezien het Aardagtig Poeijer , in deeze drie
foorten van Kalkwater doorgezakt „ #eenemaal, of
bykans geheel , voortkomt vanhet Water, en niet
van het vafte Loogzout (4); zo toonen deeze
Proeven ontegenzeggelyk , dat dubbeld Kalkwa-
ter driemaal zo veel Kalk kan inhouden, als Kalk-
water, ’t geen gemaakt is door op ongeblufchte
Kalk te gieten vyfhonderd en twaalf maal derzel-
ver gewigt aan Water.
Varerde
1 N
(b) 't Geen dit bewy{t is, dat de Kalkagtige Stoffe, die
gedergeftooten wordt door Wynfteen-Zout te doen in bet
Kalkwater, meer of minder is, naar reden van de Sterk-
te en Hoeveelheid van het Kalkwater, maar niet naar de
hoeveelheid van het Zout. Dus gaven 12 Greinen Zouts ,
gemengd onder vier Oncen fterk Kalkwater, zo veel van
deeze Stoffe, als de zelfde veelheid van dit Kulkwater ,
gemengd met 18 Greinen van het Zout.
IV. Deer,
go ‚De VERSCHEIDERLEY STERKTE
Vierde Proef neeming.
1. Maandag, den 24 December, te agt Uureu
% avonds, goot ik op éen Drachme verfch gekalci-
neerde Oefterfchulpen, tot Poeijer fyn gemaakt ;
520 Drachmen kookend Water.
2. Dien zelfden tyd, goot ik op een Pond van
de zelfde tot Kalk gebrande Schulpen , 8 Ponden
kookend Water.
3. ’s Dingsdags, te elf Uuren voor den Mid-
dag, goot ik go Oncen van het Kalkwater , No. 2.3
op 9 Oncen verfch gekalcineerde Oefterfchulpen ,
en te agt Uuren ’s avonds filtreerde ik deeze drie
Waters , door graauw Papier. Toen deed ik 16
Oncen vanieder derzelven, elk byzonder , in een
Kom, en de Kommen gezet hebbende in een Ver-
trek, daar zy redelyk vry van Stof konden zyn,
liet ik ze negentien dagen ftaan. Vervolgens liet
ik, ieder Water op zig zelf, door graauw Papier
zygen, en de Aardagtige korften verzameld heb-
bende , bevond ik, na dat zy te deeg waren droog
gemaakt, dat No. r zeer naby 4 Greïnen woog,
No. a byna 12 Greinen, en No. 3 iets meer dan 13
Greinen.
Schoon deeze drie Kalkwaters, toen zy gefil-
treerd werden, t'eenemaal hunne Smaak hadden
verlooren; nogthans, bemerkende dat No. 2 en 3
troebel wierden, wanneer ik ’er Zout van Wyn-
fteen onder mengde, zo deed ik 8 Greinen van dit’
Zout by 12 Oncen van deeze twee Waters, en het
witte
VAN VERSCHILLEND KAEKWATER. — 3î
witte Poeijer , dat ’er in doorzakte, woog; ge*
droogd zynde, effen anderhalf Grein.
Dewylik het Kalkwater ‚No. 2 en 3, inde zelfs
de Bottel had laaten doorzygen, eer ik vermoedde
dat ‘er iets van de Kalk in dezelven overbleef, zo
was ’t my onmogelyk te weeten; welk van deezé
Waters het meefte úitleverde van het Kalkagtig
Poeijer, door het Loogzout nedergeftooten, dan
of het niet teenemaal voortkwam uit No. 3, in
welk geval 16 Oneen van ’t zelve moeften bevat
hebben 17 Greinen van’t Aatdagtig gedeelte vit
Kalk en No. 2 alleenlyk ra Greinen.
Aangemerkt No. en 3 niet geheel vry water
van de Kalk, fchoon zy negentien dagen aan de 0=
pen Lugt waren bloot gefteld geweeft, en meet
dan een vierde deel door de Uitwaafeming verloo=
ren hadden; zo volgt; dat het de veiligfte weg is
om de hoeveelheid te weeten van Aardagtige Stof-
fe, in het Kalkwater vervat; hetzelve uit te waa-
femen ; gelyk Dr. LAnerisu deedt (a). Iiúdien
daar tegen ingebragt werd, dat alle Water , als
men het uitwaafemt; eenige Aarde agterlaät, zo
kan de hoeveelheid daar van door Proeven bepaald
worden: hoewel men dit ook, in veele Waters,
niet eens behoeft in agt te neemen, om dat het zo
weinig is.
Men heeft beweerd , dat ongeblufchte Kalk,
na verfcheide herhaalde bygietingen van Water,
even
(a) In zyne Natuufkundige Proeven op Dieren, p. ir.
IV. Deer.
32 De VERSCHEIDERLEY STERKTE -
even zo fterk Kalkwater geeven moeft als in
eerft: uit hoofde dat, zo lang ?er in de Kalk eenigo
kragt blyft, het Water dezelve zal uittrekken en
zulks blyven doen; tot dat het zo veel van de Kalk
heeft opgenomen, als het houden kan. Maar dit
kunnen wy niet toeftemmen : want , hoewel ’er4
buiten twyfel, zekere trap van Sterkte is, welke
het Kalkwater nooit kan overtreffen; zo kan nog-
thans, om deezen trap van Sterkte aan ’t Water
mede te deelen, geblufchte Kalk niet alleen onge-
noegzaam zyn, maar ’er kunnen ook herhaalde by-
doeningen van ongeblufchte Kalk vereifcht wor=
den; ten zy, mogelyk , wanneer ’er een zeer klei
ne veelheid Waters op gegooten is. De Kalk;
verfch van ’ Vuur komende, geeft haare kragten
gemakkelyker uit, dan wanneer zy door eene lan-
ge blootftelling aan de Lugt, of door veele bygie-
tingen van Water, is verzwakt. De kragten van
dezelve moeten alsdan uitgetrokken worden door
het Water, daar zy anderszins, door een foort
van eigen uitfpattende kragt, het Water ras -be-
zwangert. Ook is het niet te verwonderen, dat
ongeblufchte Kalk, verfch ven ’t Vuur komende;
het Water fterker met haare kragten vervult, dan
naderhand. Dit is even zo ligt te begrypen, als
dat kookend Water meer van de kragten der Thee
of Koffy zal uittrekken dan koud Water : zynde
het eenigfte onderfcheid, dat het Menflruum, in %
laatfte geval, kragtdaadiger werkt; terwyl, in
het eerfte, de Subflantie , welke uitgetrokken
moet
vÄN VERSCHILLEND KALKWATER. 33
Moet worden, haar fyne deelen vaardiger aanbiedt
en in grooter ovefvloed.
Uit vergelyking van de Pfoefneemingen, No.
1, met die van No. 3en 4, is blykbaar, dat het
verfchil tuffchen de zwaarwigtigheid van verfchil-
lend Kalkwäter en gemeen Water veel grootet
Zy, dan het gewigt der Kalkagtige Stoffe , in dee=
ze Kalkwatefs vervat. Derhâlve moet ’er, bui-
ten deeze Aardagtige Stoffe, iet anders zyn,
welk de ongeblufchte Kalk aant Water mede-
deelt, waar door de zwaarte van ’t Water wordt
Vermeerderd (4). Miffchien kan ook de Kalk, op
eeni+
(a) Aangetmerkt het Kalkwater;, ria dat deszelfe Aarde
agtig deel door een Alkalifch Zout is neergeftooten , een
fterke Kalkfmaak behoudt, zo volgt, dat hetzelve, be-
halve deeze Aarde; eenig werkzaamer en fynder gedeelte
bevat; aan ’t welke deszelfs fmaak en kragtén voornaas
melyk toe te {chryven zyn: want wy weeten , dat de Kalk-
agtige Stoffe van het Kalkwater vòlftrekt Te en
Ohtbloot is van alle andere kragt, dan de gene, welke
alle opflurpende Aarden hebben. Dit werkzaam en fyris
der gedeelte van ’t Kalkwater fchynt van deszelfs Aarde
afgefcheiden te zyn door het Alkalifch Zout, ’t geen het-
zelve fterk aäntrekt en omhel(t. Hierom ook verlieft
Kalkwater, met Wynfteen-Zout geinengd zynde, de Kalk:
fmaak niet door blootftelling aan de open Lugt. Scheidt
niet eene Solutie van vaft Alkalifch Zout in Water, op
ongeblufchte Kalk gegooten , deeze fyne werkzaäme Stof-
fe der Kalk van derzelver Aardagtig gedeelte, door het
ftefk aan te trekken? Beftaat ook de Zeep-Loog niet uit
Water en een vaft Alkalifch Zout, vereenigd met dit
werkzaame gedeelte van de ongeblufchte Kalk, zonder
Bêis of bykans iets van deszelfs Aardagtig deel?
C
IV, Dern.
34 „De VERSCHEIDERLEY STERKTE
ge andere wyze, ons onbekend, de zwaar wigtig-
heid van het Water veranderen. Maar, wat ook
hier van zy, het is klaarblykelyk ongegrond te
ontkennen, dat Kalkwater zo veel zwaar wigtiger
zy dan gemeen Water „ als de Hydroftatifche Ba-
lans of andere naauwkeurige Proeven aantoonen:
om dat wy geen reden kunnen geeven van deeze
overmaat van zwaarte, uit iets, ’t welk wy wee-
ten in het Kalkwater te zyn vervat. Dit is niet
minder onnatuurkundlg, dan indien iemand twyfe-
len wilde aan de algemeene Zwaarherdswerking ‚om
dat de Natuurkundigen, tot nog toe, vrugteloos
getragt hebben, reden daar van te geeven. Indien
wy niet grootelyks in de Zaak mistaften, zo is het
tegendeel altoos het denkbeeld der Menfchen ge-
weeft, te weeten, dat ieder wel beweezen Stuk
moet geloofd worden, fchoon wy onkundig zyn
‚van deszelfs oorzaak, of de byzondere manier niet
kunnen aantoonen, op welke het gebeurt.
Genoeg, ja, mogelyk zal men denken, meer
dan genoeg, is er gezegd, om aan te toonen, dat
de Sterkte van’ Kalkwater zeer verfchillende zy,
naar de verfchillende hoeveelheid van Water, op
de ongeblufchte Kalk gedaan. Nogthans moet men
My toeftaan te zeggen, dat dit punt, ’ welk be-
twift is geworden door mynen goeden Vriend, van
zulk een Gevolg zy, dat het verdiende ten vollen
opgehelderd te worden; aangezien het voor de ge-
nen, die Kalkwater drinken tot Geneezing van de
Sen: van niet weinig belang is te weeten, hoe
€ ar MEE
VAN VERSCHILLEND KALKWATER 38
heczelve kan toebereid worden, zodanig; dat het
de veiligfte en fpoedigfte uitwerkingen hebbe. Ens
dewyl het Kalkwater „in de Blaas ingefpooten zyn=
de, ontwyfelbaar een Steen, aldaar zittende, zal
ontbinden, zo is het klaar, dat, na dat de Blaas,
gewoon gemaakt is aan de {lappe Kalkwaters, of
zelfs aan die met een weinig Zoete Melk verzagt
bran ‚ door het infpuiten vz van zodanigen ‚ die
fterker bezwangerd zyn met de kragten van de
Kalk.
Ten opzigt der Steenbreekende kragten van
Oefterfchulpkalk- en Steenkalk-Water , EA ik al-
leenlyk zeggen, dat ik, in een menigte Proeven,
geduurende tien Jaaren tyds , door my; op vers
fcheide manieren, in ’t werk gefteld, altoos de o-
vertreffende kragtigheid van % Oefterfchulp-Kalk-
Water waargenomen hebbende, het niet noodig
oordeelde, in een nieuw Onderzoek daar omtrent
te treeden ; dewyl een ieder , die twyfelt aan wiens
zyde de waarheid is, zig zelf gemakkelyk kan vol=
doen. Maar, in ’t neemen van de Proeven, moez
ten de Steenen (Calculi Vefice) of gedompeld zyn
in een groote veelheid Kalkwater, of änders moet
het op dezelven, om de drie of yier dagen, wor:
den ververfcht.
H.
Be: Ei. rk, VERs
VOER HR B
DER
OEN TD E OKKI NEREE
VAN EEN
VERSTEENDE
BOO MST AM,
DIE IN HET GEBERGTE, OMTRENT EÉsTAMPESy
IN VRANKRYKs IS GEVONDEN:
DOOR DEN HEER.
DEE DRR bie Ad AN rd: de
" Korrefpondent van de Akademie der Weetenfchappen,
(Mem, de Mathem. €} Phyfique. Tom. U. p. 598.)
NEEN EEE EEKE EEC ECRENSN
Et Onderwerp, dat de ftoffe zal uitleverert
tot deeze Verhandeling, moet, naar myn
oordeel, ftrekken om alle de Natuurkundigen , een-
paarig, te brengen tot een zelfde Gevoelen, over
de mogelykheid der Verfleeneng van het Hout, wel-
ke verfcheide Geleerden tot nog toe geweigerd
hebben te erkennen, neemende de Stukken ver-
Îleend Hout, welken men, op deeze en geene
ane — plaat-
ONTDEKKING VAN EÉN VERSTEENDE BooMsTAM. 37
plaatfen, zeer dikwils vindt, voor Madreporen en
andere dergelyke Stoffen.
Eenige Jaaren is ’t geleeden , dat my , op de Ge-
bergten inde omleggende Landftreek van Estampes,
een Stad aan den Reisweg van Parys op Orleans,
verfcheide Stukken zulk Hout voorkwamen; doch.
op den zogenaamden Berg van Sz. Symphorzen heb
ik my meeft toegelegd naar dezelven te zoeken, de-
wylik ze aldaar menigvuldiger vond dan op ande-
re plaatfen, inzonderheid na zwaare Regens. Dit
bragt my, vandien tyd af, in de verbeelding , dat
Yer eenige Boomftam mogte zyn, van welken die
afgebroken Stukken, in zulk een menigte, voort
kwamen, dat geduurig eenigen, door het afftroo-
mend Water van geweldige Plasregens, naar de
laager deelen werden afgevoerd.
Ik dagt door vlytige nafpooring zo ver te zullen
komen, om den Verfteenden Boom te ontdekken,
van welken, in vroeger tyd, de Stukken konden
afgebroken zyn, die thans hier en daar verfpreid
gevonden werden. Ik ftelde my egter ‚ wegens de
uitgeftrektheid van *t Gebergte „ dikwils de moeie-
Iykheid voor , van een zo onzekere Onderneeming
te doen gelukken; en zeid? dikwils, na vrugteloos
op verfcheide plaatfen te hebben doen graaven: „ik
s» zal dit Gebergte allengs laaten omploegen , en,
»» niets vinden; zo dat ik ten laatften de fpyt zal
„» hebben, van myn tydverlies te beklaagen in %
2» naloopen van een Herfenfchim. Miffchienis de.
» Verfteende Stam eertyds aldaar geweeft;, maar
IV. Deer, C 3 2 de=
38 ÖNTDEELING VAN EEN
„ dewyl de arme Landlieden nu en dan zekerd ges
deelten van ’t Gebergte bearbeiden „ om ?er ligt
„ Graan op te zaaïjen,’t welk een Jaar of twee re-
j delyk wel voortkomt; zo zullen zy , in het om-
j, delven van den Grond, deezen Boom ontdekt,
> és dewylhy hun in den weg was, aan ftukken
» geflagen hebben, om het Land daàr van te zùi-
5» veren; ’t welk die zo menigvuldige brokjes vart
5 dit Hout, welken men ’er vindt, zal hebben
5 voortgebragt”. |
Op andere tyden ftelde ik my dat foort van Eer
én het Genoegen voor, %t welk ik hebben zou uit
déezé în zig zelf keurlyke Ontdekking , welke myn
árbeid en moeite genoegzaam zou vergoeden , doof
betoogende blyken aan de hand te geeven van eet
Zaak, omtrent welke veele Geleerden nog niet
óvertuigd waren.
Dit denkbeeld moedigde my aan, en ik ver-
nieuwde myne nafpooringen. Ik deed gaten mad-
kén op verfcheïde plaatfen van het Gebergte, én
dikwils zelfs verfcheide maalen in eenige Jaaren.
Myn vuurigheid werdt door den nietigen uitflag
geenszins verdoofd, en een Oud man , uit een der
Voorfteden van déeze Plaats, bragt het zyne toe
or dezelve weder op te wekken. Op zekerendag,
eenige Stukken van dit Hout ziende, welken ik
had opgeraapt, Zeid’ hy my , dat het hem te bin-
nen fchoet, op den top van dit Gebergte, over de
zeftig Jaaren geleeden, een geheel Blok van deeze
Steenen te hebben gezien ‚dat seer wel geleek naar
den
Venstebhbe Boomsram: 5d
den Stäm van een Boomen dat hy Fondoï dit Blof
gegraven hadt, toen nog ee Jongèn zynde, om
mét gemak daar van Stukken af te kúnnen bree=
ken.
Hy wees my de plaats aân, zo hy zeide, en ik
begaf my derwaards met den Heer GuerTrArDs
een der Leden van de Akademie, die voorleeder
Zomer te Eftampes kwam , om eenige dâgen by zy-
ne Bloedvrienden te blyven, en wien ik een taa=
melk fraay Stuk van deèze Steenén vereerde;
Door hem werd ik aangemoedigd met dien iever ,
welké;, zo de geheele Wereld weet , hem gewoon
18 voor has: ‚tgene de keriniffe en voliälkig der
Natuurlyke Hiftotie kan bevorderen. Hy moedig-
de my aan , zeg ik, om geen moeite te Îpaaren ; tot
dat Hee ij geen ZOU.
aängewênd. Het onaakdee van den Berg, dat dé
GryZaard my aangeweezen hadt, heb ik, Ben mins
fte twee Voeten diep, doen ORpteR, en Zer hem
verfcheïide maalen op laaten klimmen , zohder iets
ter wereld te ontdekken,
Eihdélyk zette ik ’er „op Vrydag den ro Novem-
ber laatftleeden; weder Volk aant werk, daar ik
niet van af ging, en terwyl éen derzelven, ’%s nas
middags, zie te ruften hadt gelegd , nam ik het
Werktuig, waar mede hy groef, om zelf, op vers
fchetde plaatfen; in den Grond te voelen. Wan:
neer ik wel zes of agt Roeden laager gegaan was,
dan zy werkten „ kwam ik dan cer plaats; daat?
IV, Deen. C 4 Zand
4 ONTDEKKING VAN EEN
Zand zeer vogtig was, en daar in graavende,
vond ik, omtrent op twee Voeten diepte, iets,
alseen Steen, dat tegenftand boodt. Toen het
Zand aldaar weg geruimd hebbende , zag ik een
Wortel Verfteend Hout , welken ik deed ontbloo-
ten, en die my bragt tot den Stam eenes Booms
van de zelfde natuur.
Deeze Wortel hadt, van zyn end af tot aan den
Stam, waar hy aan vat was, ten minfte vyf Voe-
ten langte: nog vyf vondt men’er, die ook daar
aan vaft zaten, doch zo lang niet waren. Ik liet
verder alle de deelen naauwkeurig ontblooten van
deezen Stam, die, gelyk men wel denken kan, in
deezen toeftand my een zeer aangenaame Vertoo-
ning uitleverde. De Boeren zelfs, wien het niet
te deeg bekend was naar welk ding ik hun deedt
graaven, ftonden ’er over verbaasd. Het was, zo
{ommigen hunner oordeelden, een Steen, die Wor-
telen en Takken hadt gefchooten als een Boom:
het was , zo anderen dagten, inderdaad een
Boom; doch hoe kon (dus redeneerden zy) die
Boom een Steen geworden zyn?
Ik poogde den Stam, in zyn geheel, te doen
opligten door kragt van Heftuigen; maar de ver-
fcheiderley ftreeken en,kromten, die de Wortels
hadden gemaakt toen zy Hout waren, zyn oor-
zaak geweeft dat zy gemakkelyk braken en afge-
fcheiden werden van den Stam, in verfcheide
Stukken van verfchillende langte. De middelmaa-
tige en kleinfte Wortels zyn niet volkomelyk ver-
ftcend
VERSTEENDE BoOMsTAM. At
fteend geweeft, ten minfte was haare zelfftandig
heid zo broofch , dat zy in het Zand bleeven , on-
der de gedaante van Stof of Affche. Men heek
reden om te denken, dat, toen de Steenwording
zig medegedeeld heeft aan deeze Wortelen, de-
zelven byna verrot waren,en dat de Houtige dee-
len, die dezelven famenftelden , te veel vaneen
gefcheiden zynde door de Verrotting , de vereifch-
te vaftheid niet hebben kunnen bekomen tot eene
waare Verfteening.
Daar zyn van den Stam ook Stukken afgefchei-
den, onder anderen een, in t welke de houwen
van den Byl, die gediend heeft om den Boom af
te hakken, zeer zigtbaar waren. De Stam heeft,
op zyn dikfte, eenen omtrek van byna zes Voc-
ten: van onderen, tot aan zyn allerhoogfte ge
_deelte, is hy drie Voeten en agt of tien Duimen
lang: zyn zwaarte is, ten minfte, vyf- of zeshon-
derd Ponden ). De Stam, gelyk ook de Wortels;
waar van ik Stukken heb die dertig, veertig, ja
tot tagtig Ponden weegen , heeft nog alle de fchyn-
baarheden van Hout te zyn; gelyk Baft, Spint,
hard
(*) [Dit komt my voor, met de dikte van den Stam,
en de zwaarte der Stukken van de Wortelen niet overeen
te flemmen: zo dat ik geloove, dat daar een drukfeik
fchuilt, en dat het vyftien- of zeftienhonderd Ponden moet
zyn: want daar op zou het omtrent uitkomen, indien
men den lighaamelyken Inhoud van deezen Stam op 9
Kubiekvoeten, en deszelfs zwaarte op die van Keifteen
rekende. ]
JV. Deez. C'3
42 ONTDEKKING VAN EEN
hard Hout, Rottigheid, groote en kleine Worm:
gaten, ja zelfs de uitwérpzels van de Wormen.
Alle die verfcheïderley deelën zyn verfteend , doch
zo hard en vaft niet als het Houtig Lida of
Hart van den Boom, ’ welk volkomen gaaf moet
geweeft zyn, toen het doof de Steenmaakende
deeltjes werdt bevângen. Dit Hart is veranderd
in een waären Keifteen van verfchillende koleuren;
Vuurende ftèrk als ‘er met Staäl op geflagen .
wordt, en geevende, na dat het geflagen of ge-
wreeven is, een zeer zwdaren Zwavelftank ; ”
welk de Boeren, wanneer zy brokken van dit
Hout vonden „daar aan dé ndam deedt geeven van
Donderfleen.
Zie daat het Verhaal der Ontdekkinge van dit
fraaie Stuk. Ik zal nu myne giflingen opgeeven
over den Boom zelf en deszelfs Verfteening.
Ik heb hem gevonden binnen in ’t Gebergte,
leggende byna Waterpas, gekeerd naar ’t Ooften.
De groote Wortel , die minder diep lag dan de
Stari ftrekte naar den tegenoverkant, dat is,
fiaar ’t Weften. De Stam was met meer dan vier
Voeten Zands bedekt, en de Wortel maar met
twee, gelyk boven reeds gezegd is.
De Boom, waar van deeze Stam, voor zyne
Steenwording, een gedeelte was, zal waarfchyn-
lyk door de Weftewinden omver gefmeeten zyn,
en afgebroken daar hy naar ’t Ooften tegen den
Berg aanviel. Men zal, met den Byl, het ge-
deelte, ’t welk boven den Stam uitftak, hebber
afs
ViäsrtenDe BoomstAm. 43
dfrehóuwen. Dewyl de Stam, mt vallen, ge-
fpleeten, eni het een foort van Hout is geweeft „
fégt van Draad, benevens andere waarfchynlyk-
heden, wâaf van ìk ’er eenigen zal te berde bren-
géti: zo komt het my geloofbaar voor, dat het
éen Boom zy geweeft, die bekend is onder den
faam van Haäg-Beuk (Carpinus). Want, in de
eerfte plaats, is de Schors of Baft van zulk een
Boom altyd glad, eén wordt, wanneer zy begint
te rotten, geheel zwart. De Baft nu, dië aan
mynen verfteendefr Stam en dè Wortelen geblèe-
ven is, vertoont zig glad en zwart van koleur. Dat
meer is, ik heb met een Vergrootglas, naauwkeu-
rig, de zelfftandigheid en het geweefzel van ver=
fcheide Stukken Haag- Beuken Hout onderzogt,
en die vervolgens vergelykende met Stukken van
deezen Verfteenden Stam, bevond ik ’er het zelf
de famenftcl, den zelfden draad, gelyke zelfftan-
digheid en fchikking in: ik heb er gelyk foort van
Poren en Vezelen, zo overlangs als dwars leggen-
de, in waargenomen: ja zelfs heb ik ’er eene by-
zonderheid in gevonden , welke deeze Boomen ge-
meerfer is dan anderen, te weeten, dat derzelver
Wortelen , in ’t byzonder de dikke , doorgaans
krom en byna altyd platagtig zyn.
Het Stuk, waar in de houwen zyn van den Byl,
en dat zig van den Stam heeft afgefcheiden, is dan .
juïft het gene, daar de Boom afgekapt zal zyn ge-
weeft. De Stam is aan die zyde kortft , om dat
ÎV. Dern. men
44 ONTDEKKING VAN EEN
men hem, zo laag als ’t doenlyk ware, zal hebben
__afgehouwen, en aan de andere zyde hem gelaten
in dien ftaat , waar in hy zig bevondt toen de Boom
afbrak. Dewyl nu, ten tyde toen dit is gebeurd,
de Stam , wegens den maatigen prys van het Hout,
de moeite en koften niet waardig geoordeeld werdt
om hem uit den grond te delven, heeft men hem
laaten blyven gelyk hy was. In den droogften tyd
van ’t Jaar zal hy, door de Winden, met Zand
bedekt geworden, en allengs geheel daar on-
der begraven zyn: waar toe de Stortregens ook
zullen gedaan hebben, met een menigte Zands
van boven van ’t Gebergte derwaards te voc-
ren.
Dat de Boom, op deeze plaats, niet anders dan
uit Zaad is voortgekomen, kan door. twee rede-
nen beweezen worden. Eerftelyk, om dat de
Stam van onderen geheel puntig en in een enkele
Spil eindigt, ’t welk niet gebeurt aan een verplan-
ten Boom, wiens Spilwortel altyd is afgeftoken ;
ten tweeden , dat de verfcheiden Laagen van Zand
en andere Stoffen, daar dit Gebergte uit famenge-
fteldis, geenszins ondereen gemengd waren, leg-
gende allen volkomen horizontaal,
De Natuur heeft, in deeze fraaie Verfteenings
gebruik gemaakt van even de zelfde middelen, als
in allerley ander foort van Verfteeningen: ik wil
zeggen „dat zy zig bediend heeft van een zeer klein
ne Water-Ader.
Het
VeirsreeNDe BooMsTAM. 4
Het is geen bloote Giling, noch Onderftelling ,
die ik hier bybreng. Ik heb die Ader gevonden
‘Onder ’t delven, dat ik heb laaten doen; leggende
tuffchen een laag van Kryt en zeer fyne gladde
Mergel, en eene laag zeer bruine Kley , ‘die ’%t
“Water ophieldt. Deeze laag Kley heeft, op ’%
dllermeefte, maar twee of drie Duimén dikte, en
even zo is ’t ook met de laag van Kryt en Mer-
gel. De Kley legt ter diepte van drie Voeten,
of daar omtrent. Regt nederwaards, door de-
zelve heen, graavende, vondt men eene bedding
van zeer zwart Zand, en de laag Kryt was be-
‘dekt met Zand van de zelfde koleur. De laagen
van dit Zand; zo beneden de Kley , graavende
altyd loodregt nederwaards , als boven de laag,
Kryt; ter diepte vaneen Voet, op ieder van dee-
ze plaatfen , waren min of meer bruin, naar dat
zy nader of verder af waren van de zwarte laag;
Zand. Ik heb dit Gebergte, federt myne Ont-
dekking, nog verfcheide maalen bezogt , en ’er,
in cen groote uitgeftrektheid , altoos de zelfde bed
ding van Kley en van de andere laagen, met zeer
weinig verfchil, in gevonden.
Deeze Water-Ader zal, derhalve, in den ge-
melden Stam kleine en ten uiterfte fyne deel-
tjes, van Kryten Zand, gevoerd hebben; bren-
gende ook met zig zeer fyne deeltjes Kley , wel-
ken het hadt ontbonden en medegefleept. De
verfcheide laagen van zwart Zand, in welken
IV. Deer. men
46 ONTDEKKING VAN EEN
men kleine brokjes Metaal of Falk befpeurt ,
kunnen vervuld zyn met Zwavel- en Zoutagtige
Stoffen : het Water zal zig ook daar mede bela-
den en deeze Zwaveldeeltjes gebragt hebben in
de tuflchenruummten der allervaftfte deelen van het
Hout, die nog niet begonnen waren te verrot-
ten , en welken , met de andere Steenmaaken-
de Stoffen, de deelen van deezen Boom zullen
hebben geformeerd, die in Keifteen zyn veran-
derd : daar middelerwyl de andere deelen, zo
van deezen dikken Stam als van de Wortelen,
die de koleur of de hardheid van Keifteen niet
gekreegen hebben, geen genoegzaame weer-
fland en gebondenheid zullen hebben gehad, (uit
hoofde van een beginzel van Verrotting,) wan-
neer de Steenmaaking ftondt te gefchieden , om
in de Poreufe deelen, als ook in de Vezelen en
Buisjes, die tot voedzel dienden van den Boom
en tot den omloop der Sappen, deeze kleine deel-
‚tjes Zand, Mergel, Kley en Zwavel te hou-
den. Dit heeft, in byzondere gedeelten van
deezen Boomfiam, verfchillende foorten van Ver-
fteeningen gemaakt , zynde meer of min hard en
meer of min gekoleurd , naar de fchikking der
deelen van het Hout, en naar den ftaat, in wel-
ken hetzelve zig bevonden heeft, toen de Steen-
maakende Deeltjes daar in drongen en ingelaten
werden.
Voor dat ik dit Vertoog befluit, zal ’t niet
on-
VERSTEENDE BOOMSTAM. > ad
ondienftig zyn te zeggen, dat ik gemerkt heb ,
hoe een menigte brokjes Hout, gehakt en klein
gemaakt door ’% kappen met den Byl of op een
andere manier, en gevallen zynde op verfchil-
_ fende plaatfèn van den Stam, aldaar zyn aange
kleefd en niet dan een zelfde Lighaam met den
Stam fchynen uit te maaken: nogthans dezel-
ven fterk krabbende met den Nagel, of met
eenig ander hard ding, fcheiden zy ’er gemakke-
Iyk af. Zy zyn op verfchillende wyzen. ge-
‘plaatft, en volgen den draad van % Hout niet,
ten zy door toeval in die ftreek geraakt zynde.
Op eenige plaatfen vindt men ’er zo groot een me=
nigte van, en die zo klein zyn, dat ik geen zwaa-
righeid maak om te gelooven, hoe het Lighaam
van den Boom, dat van onzen Stam is afge-
fcheiden geweeft, eertyds op deeze plaats zal
aan ftukken gezaagd zyn, en dat van dit Zaag-
zel aan den Stam zig gehegt zal hebben. On-
ze Water- Ader zal alle deeze kleine deeltjes,
% zy Spaandertjes of Zaagzel, door een foort
van Kalk of Sement daar aan hebben ve ge-
maakt.
Myne Giling , in deezen , is te B
lyker , om dat op de plaatfen , alwaar deeze
Stam gefcheurd of gefpleeten was, en een te
vryen doorgang aan ’t Water liet, het ledige
vervuld ware met dit foort van Sement. Het
zelfde heb ik waargenomen op die plaatfen, al-
ui EV. Deer. waar
48 ONTDEKKING VAN EEN VeRsTEENDE Boomsram;
waar de oppervlakte van het Hout verrot en het
hart gezond gebleeven was; zynde de holte al-
daar ook met zulke Stof vervuld. Ik heb Stuk-
ken van den Stam, waar op deeze verfteende Spaan=
dertjes van het Hout, zeer duidelyk en klaar ,
kunnen gezien worden.
Eindelyk, ik verbeeld my; dat het beloop
der Waarneemingen , welken ik hier heb by-
gebragt, en inzonderheid de Stam, die een duur-
zaam en betoogend Gedenkftuk van deeze Ont-
dekking uitmaakt, voor altoos de mogelykheid
der Verfteening van de Houtige deelen vaftftellen
zal. ,
NA-
Pr.XXV
)
NADERE AANWYZING
% VAN HET
WEEZENLYK VERSCHIL
TUSSEN
HAVER eNROGGE;
DIENENDE TOT EEN VERVOLG OP DE
AANMERKINGEN NOPENS HET
VERANDEREN VAN DE EENE
SOORTE DEEZER GRAAN-
GEWASSEN IN DE
ANDERE:
ISEEEEKEEEEEEEESIENEESE ES
N Sweeden”, fchryft de Wel Ed. Heer van
Marrrvire, (federd de uitgaave onzer
voorige (*) Aanmerkingen) „, zien de Verdedi-
„ gers van de Veranderinge der Haver in Rogge
> van hunne meeninge nog niet af”. Gelooft men
hunne berichten , zoo zyn ’er Proefneemingen-
welken het gefchil beflflen. Wat ’er van die
Proeven zy, zullen wy, naar alle waarfchynlyk-
heid, in ’ kort den Leezeren der Uitgezochte
Verhandelingen kunnen mededeelen.
Ondertuffen mag men met recht zeggen, dat de
Sweed-
(® In ‘t voorige Deer deezer Verhandelingen , ble
481.
JV. Drei, D
50 NADERE AANWYZING VAN 2 Verscum
Sweedfe Heeren-Voorftanderen dier Metamorphofs
weinige reden hebben om den Dedutie-fchry ver „
hunnen Landgenoot, te bedanken voor de moeite „
welke hy genomen heeft, int wederleggen van de
Bewysredenen hunner Tegenftreeveren; als door
welke wederlegginge aan hunne zaake deeze groo-
te ondienft is gedaan, dater de geoefende wereld
uit geleerd heeft, dat de yverigfte Voorftanderen
der bewufte Graan-veranderinge, in Sweden, tot
nog toe geenszins de rechte Lieden zyn, op wel-
ker Oordeel en Kundigheid men zig kan verlaa-
ten.
In eene zoo verlichte eeuw ; als de tegenwoor
dige, de Verbetering van ’t Havergraan in Rogge
te beweeren op zulke gronden „als dar’er, by voor-
beeld, wust de Lloote aarde, en zonder Zaad van haa-
re foorten, verfcheide Planten kunnen voortkomen y
zoo wel; als dat ?er Gedsertens gehooren worden „zon-
der bevruchtinge van hunne moeders, is zoo veel als
zig zelf te wederleggen.
Men zoude, dunkt ons, den gemelden Voor-
ftanderen moogen raaden , dat zy toch over *% ftuk
niet redeneeren , en zig alleenlyk maar by de Proef-
ondervindingen houden welken hunne meeninge
begunftigen. Daar naauwkeurig genomene „alom
herhaalde en ontegenfprecklyk duidelyke Eaperz-
menten de groote Zaak afdoen, wint men met re-
deneeren even weinig, als men met praaten vor-
dert om haar vals te maaken. Ligt zou ook de een
of ander Y veraar „onder de Sweedfe Godgeleerden,
der
TUSSCHEN HAVER EN Roer: st
der Voorftanderen Dedutien ongunftúg kunnen op-
vatten, en uit hunne redenkavelingen dit haatelyk
gevolg trekken , dat zy Moszrs tegenfpreeken ,
die ons, Genefis L. vs. 11 en 12, leert , dat God by
de Scheppinge der Planten het zoo befpliks hebbe;
dat de Kruiden en Boomen elk hun byzonder Zaad
geeven naar hunnen aart ‚om gewaflen van het zelf-
_de geflacht’ en van de zelfde foorte uit te leveren,
en geene anderen.
Verre is ’t ’er dan van daan; dat wy et dre
Deductie overreed zyn geworden, om de bewufte
Verandering van de eene Graanfoorte in de andere
toe te ftemmen. De Proefneemingen zelfs van ver-
fcheide Mannen van achtinge in Sweden, op wel-
ken de Deduétie-Schry ver (*) zig befoept, heb-
ben ons daar toe voor als tog niet bewoogen: En
terwyl men toch wat wacht naa het nette be-
fcheid van die aanmerkenswaardige Proefneemin-
gen, hebben wy het in den zin gekreegen, den
Beminnaaren der Natuurlyke Hiftorie ondertuffen
een Stukje te vertoonen en in overweeginge te
geeven; waar uit Zy zullen kunnen opmaaken , of
we tot nog toe reden hebben gehad, dan niet, om
te beweeren; dat de Verandeting van Hefer in
Rogge-gewas ONMOOGLYK, En bygevolg; door
geene Proefneemingen altoos, te bewerken zy.
Dit
_@) Anonyúus, in de Oeconomife Couranten van -
Stockholm, van den raden, zitten, 28íten Oftover en
aden November 1758,
iV. Dreu De
z2 NADERE A ANWYZING VAN ’T Verscrm.
Dit ftukje beftaat eenvoudig in de Befchryving
der beide Graanen, en in eene Plaat , op welke de
Haver en de Rogge in derzelver Partes Fraêis fica-
fonts, of tot de Vruchtmaaking behoorende Dee-
len, worden voorgefteld; en in welke de Leeze-
ren dus zeer duidelyk zien kunnen, Waar in de
twee Gewaffen met elkanderen. overeenkoomen;
Waar in zy verfchillen; Welke deelen gevolgelyk
(eens onderfteld zynde dat Haver in Rogge zou
veranderen) hun maakfel niet alleen verliezen zou-
den, maar ook Wat daar van tc niet gedaan, Wat
daar by gevoegd, Wat verplaatft zou moeten wor-
den „om een zoo mirakulcus Verfchynzel voor den
dag te brengen.
Zie Praar XXVII.
Befchryving der Deelen van de Hazer.
De Haver, die in Holland en elders
gemeenlyk tot voeder van de paarden,
enz., gezaaid, en by de Kruidkundigen
voor de gemeene Witte en Zwarte (*)
Haver van Caspar BAUHIN gehouden:
Fig. A. _ word, fchiet uit het opperfte van haaren
Halm, a, op onderfcheidene Birmees
a bl
(*) De Zwarte en Witte Haver verfchillen niet dan in
de koleur van de bekleedfelen van ’t Koorn of Haver-
zaad, en worden daarom voor een’ en de zelfde foort
gehouden; maakende het verfchil van koleur flegts een
toevallig onderfcheid in de planten.
TUSSCHEN Haver EN Roocr. «53
ab, bec, ed, verfcheide dunne en ruu-
we takjes, waar aan één, twee , of meer=
der Bloemknoppen, ieder weer aan haar
byzonder fteeltje gehecht, vry en los ne=
derwaarts hangen. En dewyl de eerften
of onderften van die takjes doorgaands
langer en uitgebreider zyn, dan die op
hoogere afftanden groeijen, zoo krygt
hier van daan het geheele geftel van dic
vruchtbevattend gewas de gedaante van
eene pluim. Fig. A.
Fig.B. C. Elke Bloemknop (Fig. A.e. e. e.) van
deeze pluim beftaat uit eene tweeblade-
rige Kelk, a,b, en twee bloempjes, c‚d.
Zy heeft gemeenlyk aan haar bovenein-
de ééne lange naalde of baard (Fig. A.
f.f.f. Fig. C.e.) fchoon’er wel aan de
zelfde pluim zulke knoppen gevonden
worden, die geene naald’ of baard heb-
ben. (Fig. A.ggg. Fis. B.) Ja, men
ziet fomtyds pluimen van de Haver,
welker bloemknoppen IN ’T GEHEEL
BAARDELOOS zyn ({).
Fig,
() Hoe onvolmaakt en duifter ook de Ouden de Plan-
ten befchreeven hebben, kan men echter uit de befchry.
vingen, welken Droscorrpes, en naa hem veele Au.
geuren, van de Haver gegeeven hebben, genoegzaam ze-
ker befluiten, dat zy tot voeder van hunne beeften, en
tot andere gebruiken meer, eene van onze Haver ver-
fchillende foort geteeld hebben: want zy vergelyken de
bloemkndóp van hunne Haver by eenen Springkhaan, (Loe
cufta), [zie Dononsmus Kruidboek, pag. m. 823, de-
welke omtrent eene overzetting geeft van de Griekfe be-
fchryving van Diofcorides, Tib. IL. c. CKVI.] omdat uit
IV. Deen. D3 de
54 NADERE AANWYZING VAN 2 Verso.
Fig. B. C. De twee bloempjes van de Haver, c,
d, verfchillen in Hechting’ en Grootte:
want het bloempje ce, welk tegen het
kelkblad, a, aanligt, is altoos ’t groot-
fte; raftende dit kelkblad onmiddelyk op
den grond der Kelk, en draagende op het
midden van zynen rug (Fig. C c.} de
naald’ of baard,e; ten zy de bloemknop
baardeloos ware (Fig.A. gag. Fig. B. c.)
Fig.B.C. Het andere bloempje, d, omtrent half
zoo groot als het eerfte , ftaat op een
fteeltje aan de zyde van het breedfte kelk-
blad, b,b, recht tegen over de grootere
bloem, en word door dezelve veelal om-
vat. Dit bloempje is in onze gewoone
foort van Haver altyd baardeloos. —=
Voor het overige koomen deeze twee
bloempjes overeen ; waarom wy in de
volgende nadere befchryving van de dee-
len der Bloem en Vrucht alleen het groot-
fte van de twee befchouwen zullen.
Fige
de bloemknoppen twee baarden te voorfchyn kwamen,
gelykende naar de {pringers of achterpooten van een
Springkhaan. Dit nu heeft geene plaats in onze gewoo-
ne Haver, maar wel in die foort van Haver, welke het
bekleedfel van ’t Zaad ruig en als met een zilver dons be-
zet kweft, en twee, fomtyds ook drie bloempjes in ééne
Kelk draagt, waar van wy eene bloemknop in Fig. D,
vertoonen. Of deeze nu de waare foort der Ouden zy,
durf ik, by gebrek aan voldoende bewyzen , niet bepaa-
Jen; maar zegge alleen, dat zy 'er nader bykomt dan on-
ze Haver, welker bloemknoppen oneigenlyk mede Lo-
cufte of Springkhaanen genoemd worden.
TUSSCHEN HAVER EN ROGGE. 55
Fig. B,C. De Kelk beftaat uit twee dunne vliezi-
Fig.
ge bladeren, a,b, dewelken aan hunne
ondereinden beiden het bloemfteel je, í,
omvatten. Zy loopen van daar langk-
werpig, uitgehold, en gaapende (dus in
form van een boot of fchuitje, Fig E‚)
in eene baardelooze punt uit. Zy zyn
beiden geftreept; doch het fmalfte, a,
a; heeft flegts 7, en het breedfte, b,‚b,
(en Fig. E‚) oreepen. De randen en de
groeven tuffen de reepen zyn doorfchy-
nende.
De Bloem is mede Tweebladerig , Fig.
F. a, bj doch deeze bladeren zyn zeer
verfchillende van zelfftandigheid en ge-
daante met de voorgaande. Het buiten-
fte blad, a, heeft wel de gedaante van
een fchuitje, doch waar van de randen
een weinig binnenwaarts gerold zyn : het
is hard als kraakbeen ‚en boven aan ruuw
_ als robbenvel; over de lengte is het gee
ftreept; maar de middelfte of rugftreep
(die als’t-ware de kiel van’t fchuitje uit-
maakt) loopt flegts tot de helft van den
rug; alwaar zy het lighaam van het blad,
c, verlaat, en buiten hetzelve voortloo-
pende maakt zy de naalde of baard, d,
met welke deeze bloem doorgaands voor-
zien is : doch in de baardelooze bloe-
men loopt die middelfte ftreep mede tot
aan den top van *t blad voort. —- De
Baard, d, koomende dus uit en ruften-
de op het midden van den rug, c, is
ruuw in ’t behandelen , en onder dik-
ker, tot dat zy, buiten de bloem uit-
IV. Dezer; Da koo-
56
Fig. F-
Fig. H,
Fig. K.
NADERE ÁANWYZING VAN Tr Verscurm,
koomende;, een knietje of lidje maakt,
van waar, zy dunner, en gemeenlyk (ten
minften in de ruige en fommige andere
byfoorten van den Haver) buitenwaarts
geboogen is; gelykende dus vry wel
naar de achterfte beenen van een Springke
haan. (Zie Figuur D.]
Het binnenfte bloemblaadje, bh, is
kleiner, teder , en doorfchynende. Het
vertoont zig in den eerften opflag een-
voudig „eyrond, en rondsomme met haair-
tjes bezet, gelyk de Oogleden van fom-
mige dieren; doch het is een Folliculus
compre(]us , planus , een toegedrukt zak-
je (Fig. H.) waar van de rug plat is ende
zyden met haairtjes bewaffchen zyn. De
voorzyden zyn twee dunne, doorfchy-
nende Vliesjes, die vaor den bloeityd
tegen den rug aangedrukt liggen, en in
het lang als twee lippen tegens elkande-
ren fluiten. Omtrent den bloeityd ver-
wyderen zig deeze lippen van elkande-
ren en van den rug, en laaten uit haare
opening (Fig. I.) de ftyltjes (Fig. K.) en
het Vruchtbeginfel (Fig. L ) glippen; en
alsdan krygt de Haverbloem de gedaan-
te als by Figuur F verbeeld ftaat, in wel-
ker midden men de Styltjes en het Vrucht-
beginfel ziet.
De Styltjes zyn drie in getal [zie Fig.
‚K. vergeleeken met Fig. F.] Zy hebben
dunne draadjes, a, en langkwerpige ;
gegroefde, ftof knopjes, c. Deeze Styl-
tjes vallen niet buiten de bloem; waar-=
Jebynlyk omdat de bloem nederwaarts hangt.
Ly
TUSSCHEN Haver en Rocoz. 59
Zv verdroogen binnen dezelve naa den
bloeityd. , ra
Het Vruchtbeginfel heeft de gedaante
van een omgekeerde Kegel,a, en is ge
heel met Borftels of Baairen bewaffchen,
hebbende ook twee fchubbetjes , gelyk
de Rogge. Twee Styltjes, E‚C, eenig-
zins gepluimd, ftaan op het Vruchtbe-
ginfel tuflen en bereiken omtrent de
helft der hoogte van de Stof knopjes
(Fig. F). De Hoofdjes, MEL d, d,
zyn omgeboogen. Het Zaadhuisje word
hier gemaakt door de beide bloemblaad-
jes, die zig, naa den bloeityd, weder
fluitende , het Zaad of Koorn zoo vaft
houden, dat het door ’ dorfchen ’er niet
uit valle (Fig. M ) Indien men echter
het bekleedfel open doet, vind men ecn
plat en langkwerpig Koorn, ’ welk aan
de eene zyde eene fleuf of groef heeft,
en voor ’t overige met een fyn dons o-
verkleed , en van boven met een ruig
„kroontje verfierd is. (Wig. N.)
Befchryoing der Deelen van de Rogge.
Fig. 1
De Rogge draagt haare bloem en vrucht
in eene Aair. (Fig. 1.)
Tot dit einde word gaande weg het
opperfte van den ronden en ruigen Halm,
I, eene platagtige As,o, [axis], dewel-
ke, uit veele leedjes famengefteld, (3,4:
4,5:) de geheele aair midden doorloopt,
en langkzaam, zoo in de lengte ‚ als in
IV. Deer, Ds dé
55 _ NADERE AANWYZING VAN ’r Verse.
de breedte der leedjes , vermindert en
eindigt. De
Elke lid (3, 4: 4, 5:) van deeze As
is langkwerpig, glad, en blinkende. Zyn
voetftuk is plat; zyn boveneinde bree-
der, uitpuilende, en met een hoofdje
voorzien. De randen daar van zyn ruig
of met een zilveragtig dons bezet, het
welk van onderen op geduurig langer
word. Allerlangft is het aan ’t boven-
einde of hoofdje , alwaar dit dons de Kelk
omvat. Zie Fig IL. r, 2.
In de holligheid van dit Hoofdje hech-
] ten zig, voor eerft , het voetftuk van
het volgend lid, en ten anderen de
Bloemknop (*): doch met deeze beurt-
wiffeling , dat als het eerfte Hoofdje het
voetftuk van ’t tweede lid op zyne bin-
nenzyde, en de Bloemknop op zyne buie
tenzyde gehecht heeft, dan op het twee-
de Hoofdje de Bloemknop aan de bin-
nenzyde, en het voetftuk van het derde
lid op de buitenzyde ftaat, en zoo ver-
volgends beurt om beurt (Fig. 1.3, 43
4, S: en 6, 7: alwaar de Bloemen een
weinig op zyde gedraaid zyn). Hier
door,
(*) Hoewel de gedaante , die uit het Samenftel van
Kelk en Bloemen vloeit (Flg. II. III. IV.) hier weinig be-
antwoort aan het gemeene denkbeeid van eene Bloem-
knop, zoo heb ik echter noodig geoordeeld my van dee.
ze fpreekwyze alhier te bedienen, omdat ik dezelve ten
opzichte van de Haver heb gebruikt, om aldaar de Lo-
cufle, of het Samenftel van Kelk en Bloemen aan te
duiden.
Fig. IJ. en
gok.
Fig: IL en
HI.
Fig. IV.
FUSSCHEN HAVER EN Rooee. 59
door, en omdat elke Bloemknop juift
de helft van den omtrek van de Aair om-
vat, pronkt deeze aair rondsom met
bloemen, en toont niet, dan by het eer-
fte lid, haare bloote as.
In elke Bloemknop (waar van wy ‘er
ééne van de buitenzyde in Fig. II, en
ééne van de binnenzyde te zien , ver-
toonen in Fig. IL.) onderfcheiden wy
eene tweebladerige Kelk en tweeBloemp-
jes. De Kelk (1,2) heeft van wege
haare gedaante en kleinheid meer over-
eenkom{t met de Vezelen, welken de
Kruidkundigen flipule of ftoppelen noe-
men , wanneer ze aan de oxels der bla-
deren vaft zitten, of bratea „ bloeiblaad-
jes, als zy (gelyk hier) aan de hechting
der Bloemen met de Plant gevonden
worden, dan wel met eene eigenlyk zoo
genoemde Kelk.
De twee Bloempjes (3, 4) zyn even
groot en hebben eene gelykvormige hech-
ting met de Plant; want zy ruften beide
onmiddelyk op het hoofdje , zoo ftraks
befchreeven, en het welk men hier als -
den grond van de Kelk moet aanmerken.
Beiden hebben zy op haaren top eene
lange Baard, en dewyl zy nergens in van
elkanderen verfchillen , kan men hier
volftaan, met ’er ftraks maar één naader
te befchryven. Alleen merken wy nog
aan, dat fommige Aairen drie Bloempjes
in elke knop hebben, waar van het dere
de, veel kleiner zynde dan de twee an-
dere bloemen , midden tuflen de twee
IV. Deer, groo-
65 _ NADERE ÁANWYZING VAN *r Verscr,
Fis. II.
IL V.
Fig. VI
Fig. V.en
__VIL
Fig V.NIL
VII IX.
grooteren op een fteeltje verheeven ftaat,
komende echter met die grooteren in
maakfel volkomen overeen. Fig. IV.
Dit vooraf zynde aangemerkt , gaan
wy tot de Befchouwing van elk byzon-
der ftuk in Bloem en Vrucht over.
De Kelk (1, 2) beftaat dan uit twee
blaadjes: Deezen hechten zig, elk aan
zyne zyde (dus ver van elkanderen) op
den uiterften kant van het Hoofdje: Zy
zyn omtrent vier maalen korter dan de
bloemen, en gelyken uiterlyk vry wel
naar een Els.
Doch by nader onderzoek vertoonen
zy zig als een goot, welker fleuf zeer
eng is, omdat de zyden fteil opwaarts
en byna tot elkander toegedrukt ftaan,
Deeze zyden zyn dunne doorfchynende
Vliesjes , van boven fchuins naar den.
rug toeloopende. De rug is ftyf, met
korte haakjes bezet, en loopt in eene
ruuwe baard uit. Zie Fig. VL. a. en de-
zelve wat vergroot „ Fig. VI. b.
De Bloem (Fig. VII, vergeleeken met
Fig. V , alwaar de heide bloemen in haa-
ren bloeijenden ftaat vertaond worden)
heeft ook twee bladen ; waar van het
eene (Fig. VIL 1, en VIII) breeder is
dan het andere, (Fig. V. 5.6. VII. 2. IX.)
Beiden hebben zy de gedaante van een
fchuitje, doch waar van het hol eng is,
door de recht opftaande en toegedrukee
zyden.
Het breedfte of buitenfte blad draagt
vyf ffreepen , twee fterken, op de voor-
zyde ;
TUSSCHEN HAVER EN ROGor. ór
Fig. X.
Fig. XI. -
zyde, twee zeer flaauwen „ op de bin-
nen zyde, en de vyfde of middelfte
maakt den rug of kiel uit, en is met
kromme doorntjes bezet, gelyk ook de
rand van de voorzyden,
Op de kop van dit bloemblad {taat een
lange Baard, die mede met weerhaakjes
bezet is. Het binnenfte bloemblaadje is
teder en doorfchynend; de rug word
vande opftaande voorzyden door, twee
haairige ftreepen onderfcheiden, die ge-
noegzaam, doordien de rug binnewaarts
gevouwen is ‚ tegens elkanderen aan-
liggen, (Fig. IX.) en duste famen , als
’t ware , de kiel van dit bloemblad
uitmaaken. Fig. VII 2,
De drie Styltjes (Fig. X, vergeleeken
met Fie, V en VII.) hebben elk hun af-
zonderlyk kort en fyn draadje, waar aan
elk een langwerpig en gegroefd ftof-
knopje draagt. Deeze knoppen hangen
buiten de bloemen uit, en vallen by het
einde van ’t bloeijen af.
Het Vruchtbeginfel (1) is rondagtig ,
en aan den top eenigzins ruig. Het ligt
in twee dunne fchubbetjes opgeflooten ;
(2, 2) het heeft twee pluimpjes, wel-
ker hoofdjes omgeboogen zyn.
Een eigenlyk gezegd Zaadbuisje vind
men hier niet; want fchoon de bloem-
blaadjes zig naa den bloeityd weder flui-
ten, en het koorntje bewaaren tot zyn
volkomen wasdom toe , zoo zetten zy
‘er zig echter zoo vaft niet om, of zy
laaten het rype koorn naakt, datis, van
IV. Deer, alle
62 NADERE AANWYZING VAN ’T Verscurms
alle omwindfel of bekleedfel ontbloot ;
uitvallen; blyvende zy zelf op den halm
in forme van eene air ftaan.
Dit Koorn is kort, driekantig, onder
gepunt, van boven ftomp, en eenigzins
haairig. Eene van de zyden heeft eene
fleuf, en de anderen zyn glad en bliín-
kende.
Het Verfchil tuflen Haver en Rogge ziet men
gevolgelyk klaar , wanneer men het maakfel en
den toeftel der onderfcheidene deelen met elkan-
deren vergelykt , als
Figuur A, met Figuur IL.
—__—_— B, of C met MW. MKE
E. _—— VI.
sien je. _— —__— VIL
pend a kl) —_——— VIJL
HL a IX.
Serrie Kl a X.
ed fj a XL
M.N. a XII
Zeer ligt is ook uit deeze vergelykinge op te
maaken , welke aanmerklyke veranderingen niet
alleen , maar ook Scheppingen van nieuwe deelen,
hier zouden moeten plaats hebben, om uit het ge-
was van Haver , Rogge hervoort te brengen.
Te zeggen, dat die dingen, welken by het Ha-
ver-
“usscurN Haver eN Root. « óé3
vergewas zouden moeten komen; of ook daaf
yante niete gedaan zouden moeten worden, flegts
Kleinigheden zyns als Haairtjes , Haakjes, Baar-
den, een? andere proportie en gedaante der dee
len, enz.; laat ik, zonder veele moeite te nee-
men om het-te wederleggen , van de zoodani-
gen zeggen, die geen omgang hebben in de klei-
ne Natuur-wereld , en ?er niet om denken, dat
de benaaming van groot en Alein alleen een be-
treklyk denkbeeld aanduidt. In *t geval van ons
tegenwoordig onderwerp ; zyn Haairtjes, Haak-
jes, Baardjes , enz. , vergeleeken met dingen die
kleiner zyn „ zeer groote dingen, en, in het ge-
was zelf, dingen , dewelken ’er of van te voo-
ren niet wierden gevonden; of , te vooren daar
al in gevonden wordende, nu, door de voor-
gaande Herfchepping , daar uit volftrekt te niet
gedaan zouden zyn. Tot het hervoortbrengen
van Haairtjes- &c., daar zy niet waren, word
dezelfde daad van Almacht vereifcht , die >er noo-
dig zou zjn om een arm of been te geeven daar
‘er geen is.
By al t gezegde zal ik nog voegen deeze aän-
merking , die op jaarlykfe Bevinding ruft , te
weeten, dat in fommige gedeeltens van Lapland
de Baier uitgezaaid, en het ryp gewas daar va
ingeoogft word naa genoeg in den tyd van zes
weeken. Terwyl zy ftaat te grocijen , maaijen
de Lieden aldaar groote partyen af om het tot
voeder voor hun vee te gebruiken , maar naa der
EV. Deer. : win-
\
64 NADERE AANWYZING VAN *%r Verscur,
winter fpruit die afgemaaide Haver nimmer uit 4
% laat ftaan dat zy Rogge voort zou brengen;
zynde altoos (als eene plant van maar één jaar )
geduurende de winter , die daar op volgt, ge»
ftorven. ‚
Ik zal my niet verwonderen ,‚ wanneer ik ver=
neeme, dat deeze en geene Laefhebberen uit den
Haver-akker , welken zy voorleeden jaar bezaaid
hebben, ten einde de betwifte proef te neemen ,
deezen aanftaanden zomer eenige Rogge-aaren
zien opfchieten, en vervolgends inoogften. Men
zal die Rogge, even als te vooren, zeer geree-
delyk aanzien voor een hervoortbrengfel van de
afgefneeden’ en den winter overgeftaan hebbende
Haver. Hardnekkig Ongeloovigen zal men mis-
fehien allen noemen, die dan nog van de oN-
MOOGLYKHEID der zaak?’ zelve zullen durven
fpreeken. Ik voor my, heb myn antwoord ge=
reed, te weeten, dat uit proeven in het open
veld, op een akker, in een tuin, in den gemee-
nen grond, bloot ftaande voor gevogelte, voor
andere dieren, voor den wind, of ook wel nu
of dan toegemaakt met lange paarden meft (die
zeer dikwils uit Rogge-ftroo beftaat) niets be-
flisfends in deezen kan beflooten worden. Hier
toe diende de proef op eene andere manier ge-
nomen te zyn, door welke men verzekerd zyn
kon , dat noch in den grond eenige Rogge-zaa-
den geweeft waren , noch, naa het zaaijen van
de Haver, in denzelven overgebracht waren ge-
wor-
+
russcren Haver EN Roco: — Ós
worden. Men moeft naauwkeurig gezifte blad-
aarde genomen hebben, in een houten bak, van
genoegzaame langte , breedte en diepte : men
moeft daar in Haver gezaaid hebben, welke men
uit de pluimen eerft ter zelfder tyd daar toe dop+
te: men moeft dan over dien bezaaiden grond wit
zand gezift hebben, opdat alles affteeken kon,
wat ’er van buiten op zou moogen vallen ; of;
om dit te beletten , moeft men de bak met
gaas befpannen of in een lugtig Oranje -huis
gehouden hebben, ter tyd toe, dat de Ha-
ver ver genoeg wäre opgefchooten ; ziende
dagelyks zorgvuldig na, of ’er ook van buiten
ietwes bygekomen ware. —- Leverde dan de
Haver , den winter overgebleeven zynde, in de
opene lugt, Rogge uit, dan zou men eerft van
ONDERVINDINGE Kunnen beginnen te fpreoken 3
zynde, zoo als nu de proeven ftaan, de eenpaa-
tige gedachten, dat de voorgewende Rogge wzf
Haver niets anders is, dan Rogge u4f Rogge,
en niet wst Haver; uit Rogge , door toevallen
by de Haver in den grond geraakt; uit Rogge,
by gebrek aan kundige naauwkeurigheid , onder
het Uitzaad vermengd; uit Rogge, mooglyk
jaaren in den grond verborgen geleegen ; uit
Rogge, miflchien door den eenen of anderen in
leugens zig vermaakenden fpotboef, kort naa ’%
zaaijen, by de Haver , op den zelfden akker ge-
ftrooid C*). Dus
(*) In ’t zekere ben ik onderricht, dat, in een ander
IV. Deen. E ge:
66 °T VerscHm TUSSCHEN HAVER EN Rooce.
Dus verre gefchreeven hebbende, word my
de volgende brief van den zeer vermaarden Hee-
re C. Linneus befteld, met wiens mededee-
linge aan den Leezer ik voor tegenwoordig ein-
dige.
N.
geval, met de daad iets dergeiyks voor eenige jaaren ge-
praktizeerd geworden is; hebbende men, door deeze, in
der waarheid fchelmfe , bedriegerye, verfcheide figuu-
ren, als van natuurlyk in wezen zynde dingen, opge-
geeven, door welken het gemeen , en de Schryver zelf,
elendig misleid geworden zyn; daar die figuuren, onder-
tuffen, in ’t hoekje van den haard gebooren, en al hun
beftaan alleen aan de wiliekeurige vindinge en verbeel-
dinge van eenen Spotter verfchuldigd waren. De Zaak
is te gewichtig dan dat ik, op zyn tyd, dít geheim niet
openbaaren zoude.
BRIEF
BR STM AF
VAN DEN
R-1-D-DE R
CAROLUS LINNZUS
Ala NCN,
ovER DE VERANDERING van
HAVER in ROGGE,
[Uit het Latyn vertaald}
SEETSEEENEEENSEEGEEEENGS
Up/al , 29 Decemh. 1758.
MIN HEERS
| | Eden ontfang ik den uwen van den roden
December , op welken ik, fchoon thans
met andere zaaken zeer bezet, deezen kortelyk
ten antwoord fchryve.
Dat de HA ver in Roeee veranderd zou wor-
den , is eene in der daad verbaazenswaardige
Dwaaling onzer tydgenooten, met welke onze
naakoomelingen lagchen zullen. Het bedroeft my
geweldig, dat zy hier uit myn Vaderland zy her-
voortgekoomen. Zy is in de herfenen van een
party Weetnieten uitgebroed ,dewelken de huis-
„JV. Deen. E 2 hou-
68 - Brurr vAN DEN Herr Lunwaus
houding der Natuur zoo wat oppervlakkig en van
verre hebben bekeeken , en deeze Graanver-
andering geloofd , eer men proeven heeft geno-
men, die befhflende zyn. Zy hebben, door man-
ke en belachelyke experimenten , de zaak aan vee-
len doen gelooven.
Inzonderheid treft my het gezegde van die van
Gottingen, dat ik naamentlyk voorheen wel dee-
ze herfchepping ontkend heb, doch thans we-
gens derzelver waarheid bynaa overtuigd ben:
__ Zoo lang ik by gezonde zinnen blyve, zal dit
nooit gefchieden kunnen.
In % Zaad van de Meerbladeren [ Nelumbo] ligt
de plant in alle haare deelen zoo onderfcheiden-
lyk opgeflooten, dat elk leerling der Kruidkun-
de, dat zaad open maakende „ terftond die plant
voor de Nymphea kent; en op de zelfde wyze
zyn ook altoos, in de kleinfte zaaden , hunne
even volkomene planten opgeflooten, fchoon die
zoo klein zyn, dat zy van de meeften niet dui-
delyk onderkend kunnen worden. Deeze in het
zaad opgeflootene plant kan geene andere worden
dan zy te vooren is en geweeft is.
Ik heb deezen zomer naauwkeurig onderzoek
gedaan na de oorzaak der nu zoo gemeen gewor-
dene dwaaling, en ik heb ze gevonden.
Wanneer de gezaaide Haver, Rogge, enz. ,
Ípruit , zoo fchiet ’er uit het eene einde van het
graankorentje (a) (Pr. XXVII. Fog. 1.) een
eel Cc); en uit het ander. einde fchieten wortel-
did. tjes
Ì
Pi
Li
OVER DE VERANDERING VAN HAVER IN Roco. 6g
tjes (e). Wanneer nu de voortfprutende fteel
aan de oppervlakte van de aarde komt (4), zoo
Schiet zy nieuwe en wel de waare wortelen (d, 4)
van alle kanten uit; en die by (e) vergaan in den
grond.
Ik heb in de Lente ontelbaare wortelen van
afgemaaide en geftorvenc Haver uit den grond
genomen. Ik heb die allen, met het Haverkoorn-
tje nog zn zyn rechte plaats, verdord bevonden.
Ook heb ik de wortelen van groeïjende Rogge ,
zoo als zy op eenen Haverkamp opgefchooten was;
uit den grond genomen ; maar nergens heb ik
daar aan het Roggekoorntje gevonden (als ’t welk,
naakt zynde , verrot) veel minder een Haver-
koorntje; maar ’k heb hier en daar een Haver-
koorntje aan de wortels der Rogge vaftgehecht
gevonden op eene onrechte plaats, d.i., niet by
eerfte beginfel van leeven in (a) „maar in (5), Faig.
2, zynde de reden, van dit Verfchynfel , omdat
de Roggewortels door alle de ruigte en vulnisjes
in den grond heenloopende „ daar zy een Haver
koorntje ontmoeten , hetzelve doorbooren. De
onkundige Y veraaren, dit ziende „ hebben ?er ter-
ftond een zeer fterk bewys voor hunne meening,
uit opgemaakt , fchoon dit bewys de ongerymd-
heid zelve zy. Nu en dan gebeurt het, dat ’er
eenige wortels en halmen van Rogge op een ak-
ker voor den dag koomen , dewelke alleen maar
met zuivere Haver, bezaaid was ; maar geduuren-
de de winter fterft de Haver Arroos, en dan
AV. Deen, E 3 __gee=
go Bree vaN DEN Heer Linneus
geeven die Roggeplanten , den winter overbly-
vende, en zeer ruim ftaande, eene groote menigte
van halmen en aairen, dewelken de Bedriegers
tot bewys inbrengen, dat uit de Haver eene zeer
groote hoeveelheid van Rogge voortkomt.
Waar van daan die Rogge op de akkers koome,
heeft men nog niet duidelyk waargenomen ; maar
dit weet ik, dat by ons de Moffen , Leeurikken
en ander klein gevogelte , in den herfft, de over-
al op “ land geftraoide Roggekoorntjes ny ver op-
zoeken, en gints en her op de akkers omvlie-
gen, zoekende na meer. Alle de zaadjes, die
zy inflikken , worden in hunne maagen niet ver-
nield, maar zy ontlaften zig meermaalen van ge-
heele en gaave Koorntjes : daar deeze op de ak-
kers vallen , groeijen zy ligt op, ftervende de
Haver zoodra ’ begint te vriezen, terwyl de
Rogge- en Tarwkorentjes den winter verduuren.
Dat de Rogge, op deeze wyze, voortgeteeld
geworden is, heb ik door ontwyfelbaare proe-
ven vernomen.
Dit geheel verdichtfel gevolgelyk is voortge-
koomen uit het toevallig geraaken van Rogge in
den grond, daar Haver gezaaid was.
Laaten wy toch maar met deeze raazende maa-
ling in fommige dweepagtige herfengeftellen, met
deeze overvallen van dwaaling , nog een jaartje
of anderhalf geduld hebben. Wy zullen eerlang
gelegenheid vinden om ze van de gantfe wereld
uitgelagchen te zien,
De
en nh San
LOVER DE VERANDERING VAN HAVER IN Roocr. 71
— Detieden, na welken Uw E. my vraagt (van
welker proefneemingen in de Stockholmfe Cou-
ranten zoo veel gezegd word,) zyn meeft, zo
niet allen, zulke menfen, die, ’ breed op heb-
bende met, en verblind zynde door de meenin-
gen der Ouden , reeds aan de twyfelachtige Voort-
brenging / generatio equraoca J en dergelyke fpoos
keryen meer , geloofden, eer dat de thans zoo be-
ruchte dwaaling verwekt en verfpreid geworden
is. Duizenden van de zulken hebben Haver ge-
zaaid om de proef te neemen , maar hebben niets
intebrengen, omdat de onderneeming niet gelukt
is, terwyl zy vaft in de verbeeldinge zyn, dat
zy den eenen of anderen misflag begaan hebben
in ’ werkftellig maaken van de proefneeming.
Vaar wel en blyf my gencegen.
AV. Deen E 4 AAN:
AANMERKINGEN
MANIER
Vv AN
OOGLIGTING,
Welke in trein gebragt is door den Heer
Daviel , en federt door de Ja Faye,
Sharp en andere voornaame Heel-
kundigen, verbeterd :
(Getrokken uit de
Memoir. de Acad. Royale de Chirurgie. Tom. II, de
Pbilofopb. Transat. enz.)
EOROECESEERSN
EO OEOKOKCROKOECROEKSEEOEOECES ES:
Et denkbeeld der uithaaling van de Staar,
tot de Oogligting , heeft ten allen tyde
zo veel voordeelen gefcheenen te hebben, dat de
voornaamfte Heelkundigen dikwils zig daar mede
opmelden. Toen men meende dat de Staar een
Vlies was, zyn’er, gelyk bekend is, verfchei-
de Middelen voorgefteld , en miffchien beproefd ,
om hetzelve uit het Oog te trekken. Onder de
Ouden fprak men van een holle Naalde , om door
dezelve, wanneer zy in ’t Oog gebragt ware,
de Staar uit te zuigen. Anderen wilden, door
„de
„AANM. OVER DE,MANIER vAn Oocuietino. 73
ge holte van deeze Naald, een Cyther-Snaar in-
geftoken hebben met eene kromme punt, om daar
mede de Staar te vatten. Frervraa ftelt een
Naald voor, zynde aan ’t end Haaksgewyze:
BLANCARDUS verbeeldde zig, dat in * boven-
fte gedeelte van het Oog een kleine Infnyding
kon gemaakt worden, door welke men met eene
Naalde „ als een Tangetje gefabriceerd , het ver-
duifterde Kryfiallyn zou mogen uithaalen Ca).
By Heister is een konfüig Inftrument afge-
beeld (4), ’ welk de Heer Arzinus tot uitg
haaling van de Staar , indien dezelve een Vlics
__mogt zyn, hadt voorgefteld Cc). Ook is ?er cen
Penfeeltje van Gouddraad uitgedagt geweeft , om,
na dat hetzelve door een Pypje in °t Oog gebragt
ware , het Vlies daar mede uit te haalen (4).
Deeze Manieren egter fchynen meeft tot Be-
fchouwing en tot eene Konftige Liefhebbery , om
zo te fpreeken, geftrekt te hebben ; want van
ouds tot heden is het de gewoone Trant geblee-
ven, om de Staar met eene Naald van verfchei-
derley gedaante, rond » Plat, ftomp of fcherp van
kanten „ neder te drukken , en daar door het Ge-
zigt te herftellen. Het menigvuldig mislukken
deezer Operatie en de Toevallen daar op volgen-
de,
(a) Horrman. Differtat. de Cataratta. A. 1729.
_(b) Herst. InfBitut. Chirurg. Tab. XVII. Fig. 11, 12,13
‚(©) Bern. Arsinr Differt. de Cataratta.
(d) Memoir. de V.Acad. Royale des Sciences. 1725. p. 12,
IV. Deer. Es
74 AANM. OVER DE MANIER VAN Oocuorino,
de, zyn oorzaak geweeft, dat, zo dra men ver=
zekerd was van den misflag der Ouden, omtrent
hun denkbeeld van Vliezige Staaren, aanftonds het
oog viel op het openen van ’ Hoornvlies , tot
ontlafting van ’t verduifterde Kryftallyn. De Heer
Merv, immers, die het oude Gevoelen zeer
lang hadt aangekdeefd , ftelde , zo dra hy van het
tegendeel was overtuigd geworden, in ’t Jaar
1705» de uithaaling van ’t Kryftallyn voor , als
het befte Middel tot Geneezing van de Staar. lm-
mers dus wordt ’er , in de Hiftorie van de Aka-
demie der Weetenfchappen, van gefproken (4).
> Aangezien het Hoornvlies, doorgefneeden
zynde, gemakkelyk weder famengroeit ‚ en
dat het verlies van ’t Waterige Vogt even zo
gemakkelyk herfteld wordt, gelooft de Heer
Merv, dat men de Staaren uit het Oog zou
kunnen haalen door eene Infnyding in het
Hoornvlies gemaakt, en dat deeze manier, van
welke niets fchynt te dugten:te zyn, al het
gevaar en ongemak van de gewoone Operatie
zou voorkomen. Ten minfte is het zeker,
dat, in dit geval, de Staar niet weder op zou
ryzen, en dat zy de Ontfteekingen niet zou
veroorzaaken , welken ’er kunnen ontftaan ,
wanneer men ze met geweld onder in het Oog
nederdrukt en ze daar wil houden. Men zou-
de, tot minder wanftaltigheid, de Infnyding
om
2
9’
bed
29
bd
bed
bb
’;
bb)
2
bb
33
3%
bb
2
_(e) Hiftoire de Acad, Royale des Sciences. 1707. p- An
DI Sn BETEN Ee.
DIE DOOR DAVIEL 18 IN TREIN GEBRACT. 75
5 om laag in ’t Hoornvlies kunnen doen , 1n plaats
5 van regt tegenover den Oogappel”.
De Heer Perrr fielde , in * Jaar 1708, dee-
ze Operatie in ’t werk , om een Staar uit te haa-
len, welke in de voorfte Kamer van het Oog ge-
fchooten was: doeh federt dien tyd heeft dezel-
ve, hoe gunftig ook voorkomende , het noodlot
gehad van meer andere nieuwe Uitvindingen , om
naamelyk door gebrek van Ondervinding geheel
in vergetelheid te raaken. Immers het was niet
voor den Jaare 1745, dat de Heer Davrer, op
% voorbeeld van den gemelden Heer Prrir, en
in een dergelyk Geval , de Infhyding van ’t Hoorn-
vlies ondernam. Hy is de eerfte geweeft , die
deeze Operatie, tot wegneeming van de Staar,
met een gelukkig gevolg heeft uitgevoerd. Van
den Jaare 1747 af, toen hy alle andere manieren
van Oogligting verwierp, om zig aan deeze alleen
te houden, tot aan het laatfte des Jaars 1752 , ver-
haalt hy tweehonderd en zes Operatiën , op deeze
wyze, gedaan te hebben , waar van ’er honderd
twee en tang gelukkig waren geflaagd. De Aka-
demie , belang neemende om van de voordeelig-
heid deezer Manier volkomen verzekerd te zyn,
fehreef aan haaren Korrefpondent te Rheims, al-
waar DAvieL, in de Maand November 17513
drie en veertig Operatiën hadt gedaan, en kreeg
tot Antwoord, dat vande Perfoonen, aan wien
zy waren verrigt, verfcheïdene zig niet in de Stad
bevonden; doch dat men, de zaak onderzoeken-
IV. Deen. de,
76 AANM. OvER DE MANIER VAN Oogiorine,
de, bevonden hadt, hoe van ozerendertig deezer
Operatiën , zeventsen volkomen wel gelukt waren
en agt anderen middelmaaug.
De Manier van Davier beftondt in het door-
fchynende Hoornvlies om laag , digt aan deszelfs
rand, te openen ‚ door middel van een platte
Naald , fcherp van punt en kant, die eenigzins
krom feat als een Lancet; de gemaakte Opening
wyder te maaken met eene aan beide kanten fny-
dende Naald, van gelyke gedaante, doeh ftomp
zynde aan de punt: dan daar in te brengen een
fyn Schaartje, krom en met één {lompe punt, ’
welk diende om het Hoornvlies verder, tot boven
den Oogappel, wederzyds open te fnyden. Hy hadt
nog een Schaartje , over de andere zyde gekromd;
omt eene aan den eenen kant der gemaakte Ope-
ning, het andere aan den anderen kant te kunnen
gebruiken. Vervolgens werdt door hem het lap-
je van ’t Hoornvlies opgeligt met een klein Zil
veren Spateltje , en een puntig Naaldje neemen-
de, fneedt hy daar mede het Kasje van ’t Kry-
ftallyn door , tragtende deszelfs voorfte Vlies weg
te neemen , zo het verhard ware, en het Kryftal-
lyn los te maaken van het Druivenvlies. « Dan
drukte hy met de twee Vingers van onderen te-
gen het Ooglid, op een zeer voorzigtige wyze s
tot dat ’er het Kryfiallyn uitkwam en op de Wang
nederglipte. Voorts hadt hy nog een klein Le-
peltje (Curette) , van Goud, Zilver of Staal, om
in fommige Gevallen het Kryftallyn uit het Oog
, 1de
«pr DOOR DAVIEL 55 IN TREIN GEBRAGT. 77
te helpen of brokjes van dit Lighaam weg te nee
men, die’er in de Opening des Oogappels mog-
ten gebleeven zyn, en een klein Tangetje, om
% Oog te zuiveren van de ftukjes Vlies, die ?er
voorkomen mogten, en ’ Gezigt zouden kunnen
hinderen.
De Heer Da vrer ontkent niet, dat deeze zy-
ne Manier, zo wel als de gewoone Stryking van
‚de Staar, aan Toevallen onderhevig zy; doch hy
zegt, dat dezelven gemakkelyk te helpen , en;
fommigen zelfs, door een voorzigtige Behande-
ling voor te komen zyn. By voorbeeld, het kan
gebeuren, dat onder de Operatie een gedeelte van
% Glasagtige Vogt naar buiten dringt: doch zulks
kan men byna met zekerheid vermyden, door
niet dan zagt tegen den Oogbol aan te drukken.
‚ Wanneer dus het Kryftallyn , wegens zyne vaft-
kleeving aan ’ Druivenvlies, ’er- niet wil vuit-
fchieten , zo moet het met een klein Spateltje wor-
den los gemaakt. Het Druivenvlies zelf kan fom-
tyds, ’t zy onder of na de Operatie, door de
Wonde uitkomen, en maaken een Staphy/oma :
dan moet men ’t zelve weder inbrengen en fchik-
ken het op zyn. plaats. Ook voorkomt men dit
Toeval,’ welk doorgaans een gevolg van te fter-
ke Drukking is , door het Verband niet ftyf te
maaken.
Verder fpreekt hy van de voordeelen, welken
deeze Manier van Oogligting boven de gewoone
heeft. 1. Men behoeft niet te wagten naar de
IV. Deer. TyP-
78- AANM. OVER DE MANIER VAN Oocuormwe ,
rypheid van de Staar. 2. Zy kan niet weder op
ryzen , gelyk anders , wanneer het Kryftallyn en-
kel nedergedrukt is, zo dikwils gebeurt. 3. Ook
is men het blyven zitten van dit Lighaam in de
voorfte Kamer van het Oog , daar het anders fom-
„wylen, veele Jaaren zelfs na de Operatie, in
fehiet, en veel ongemaks of een nieuwe Blind-
heid veroorzaakt, niet onderworpen. 4. Op de
gewoone Manier werkende , bevindt men fom-
tyds dat ’er ftukjes afbreeken, of dat de Staar
zelve van één fcheidt, en den Oogappel ten dee-
len verftoppende , of anders, de Operatie onvol
komen maakt: % welk hier geen plaats heeft,
5. De Toevallen, die dikwils ontftaan door het
kwetfen en fcheuren van ’t Glasagtg Vogt ‚ waar
in men met de Naald genoodzaakt is te wroeten,
en die men niet vermyden kan, al wordt ’er een
ftompe Naald , of zonder punt „toe genomen, zyn
in deeze Operatie niet te dugten.
Deeze nieuwe Manier van DaAvieLs tot de
Oogligting , vondt aanftonds veel toejuiching ,
doch de voornaamfte Heelkundigen verbeeldden
zig, dat men de Operatie eenvoudiger en korter
van duuring zou kunnen maaken, door den Toe-
ftel van Werktuigen, daar toe gebruikt, te ver-
minderen. De Heer Parucer, Chirurgyn van
hunne Keizerlyke Majefteiten , ftelde voor, om
de Infnyding, waar toe Davien twee Naalden
en twee Schaaren gebruikte, * welk dus vier
byzondere Werkingen vereifchte, met één en-
kel
en sa
‚DIE DOOR DAVIEL ISIN TREIN GEBRAGT. 70
kel Werktuig, eninééne Snede, te doen. De
Heer pr LA Favre vertoonde ?er een aan de A-
kademie , door hem uitgedagt, zynde van ge-
daante als een klein, fyn Pennemesje, zeer dun
van Lemmer , fcb p van Punt, aan de eene kant
fnydende, aan de andere {tomp, en op zyn plat
gekromd : om welke reden ?er voor ieder Oog
één zou moeten zyn. Sedert dien tyd heeft de
Heer Porrr, Chirurgyn binnen het Hote/-Dzeu
van Parys , een ander Werktuig tot dat einde
doen maaken „ en niet lang daar na zondt de Heer
SHARP, beroemd Heelmeefter te Londen, dan
den Heer Moranp de Afbeelding van een Mes-
jes ’t welk door hem tot Opening van *t Hoorn-
vlies was vervaardigd en gebruikt (4).
Eerlang werden, volgens deeze Verbeterin-
gen, verfcheide Proeven van de gemelde Ope-
ratie genomen. De Heer Smarr gaf, in den
Herfft van ’t Jaar 1753, aan de Koninglyke So-
cieteit van Londen berigt (4), van derzelver Uit-
Îlag op 19 Oogen, waar aan zy door hem was in
% werk gefteld, aan elf Patienten. « Vyf derzel-
ven, wien de beide Oogen geopereerd waren,
had.
(a) De Afbeelding van. dit Mesje en van de Manier
Jom ‘t zelve in het Oog te brengen, is te vinden in ’t I.
Drer deezer Verhandelingen, Praat V. Fig. 4. en
de Befchryving van Snarrs Manier, tot deeze Opera=
tie gebruikt, -bladz. 297.
(b) Pbhilofapbic, Transaft. Vor. XLVIIL. pag. 322,
‚JV. Dezer,
85 AANM. OvER DE MANIER VAN Ooeuietine ,
hadden hun Gezigt in zulk eene volkomenheid wei
dergekreegen, als men zonder hulp van % Kry-
fiallyn verwagten kon: zy konden , naamelyk,
met Brillen daar toe gefchikt, leezen en fchry-
ven. Op twee Oogen was de Operatie, door
zeker Toeval, van flegt Gevolg , alzo zy beiden
verzwooren en te niet raakten: in twee anderen
van één Perfoon, fcheen de Staar zo vloeibaar te
zyn, dat zy door een maatige drukking niet uit
het Oog wilde fchieten. „, Van alle negentien
„ Oogen was ’er geen, ’£ welk van Ontfteeking
s, vry raakte; daar, na het Stryken met de Naald,
„ zeer dikwils geen Ontfteeking volgt noch Pyn.
s Maar ’tis aanmerkelyk,dat in de geweldige Ont-.
» ftecking; die fomtyds op de Infnyding van ’
, Hoornvlies volgt, zodanig dat de Oogleden ’er
„, door uitzetten en de Con/unäsva met Blaaren
4 oploopt, de Patient eer klaagt over eene teer-
; heid van het Oog, als hetzelve aangeraakt
wordt, dan over Pyn; zynde doorgaans vry
3, van die vreezelyke Schietingen in ’t Hoofd ,
> welken, voor * grootfte gedeelte, een Ont-
„ fteeking, die na ’ Stryken met de Naald komt 4
ss vergezellen.
» Het is my niet voorgekomen (vervolgt de
„ Heer SrrArr) in eenig van deeze Gevallen,
dat de Ontfteeking geheel verdweenen was in
s veertien dagen of drie Weeken : de meeften
9» vereifchten zes Weeken , en fomtyds meer
2» tyds, eer dezelve volkomen was bedaard. De
eerfte
33
2
23
kbd
22
23
5
23
53
bed
2’
23
29
5
2
29
33
2
2
ee)
\s
53
Er
5
bd
bed
ed
bi
DIE DOOR DAVIEL IS IN TREIN GEBRAGT. 8Ì
eerfte tien dagen; of langer, is het Licht door-
gaans zeer hinderlyk , en ik heb 4 in drie of
vier Gevallen , waargenomen , dat „âls de Oog-
leden , geduurende dien tyd ‚met geweld wer-
den geopend , de Patient alleenlyk een fchit-
tering van Licht gewaar wierd, fchoon het
Oog zig volmaakt zuiver vertoonde en hy na-
derhand zyn Gezigt wederkreeg. Dit meld
ik, om voor te komen de droevige Voorzeg-
ging, welke iemand anders by * eerfte Onder-
zoek mogt maaken. Egter moet men ’ niet
zo aanmerken, of dit altyd gebeurde : want
fommigen onderfcheiden de Voorwerpen zo
dra de Operatie is gefchied.
» Somtyds verlieft de Oogappel, door deeze
Operatie , zyne kringronde figuur; ° welk,
zo ik my verbeeld , voortkomt uit de tedere
gefteldheid van het Druivenvlies „ dat door het
minfte geweld kan befchadigd worden of ge-
fcheurd; of ook uit den fchielyken doorgang
van % Kryftallyn door ’ zelve heen. Dit Toe-
val, egter, heb ik niet bevonden eenig nadeel
toe te brengen aan * Gezigt.
‚> In myn voorige Befchry ving van de-Manier
der Operatie (a), door my in ’t werk gefteld ,
zeid’ ik, dat men den Oogbol, van onderen ,
zagtelyk met den Duim moeft drukken, tot
dat het Kryfiallyn door de Opening van ’t
Hoorn-
(a) Zie het 1. D err deezer Verhandelingen als boven.
IV. Deer. K
35
.
«
AANM OVER DE MANIER VAN OoGLIGTING ,
Hoornvlies uitkwam, en op die wyze heb ik
het in:verfcheide Perfoonen gedaan : maar „ be-
fpeurende, dat het Kryftallyn , na de ontlafiing
van het Waterige Vogt ,_ wel gereedelyk
door den Oogappel in de voorfte kamer kwam,
doch dat het eenige kragt vereifchte, om, uit
zyn Vlies door de Wond van ’ Hoornvlies te
worden uitgedreeven „ en dat het in die Wer-
king fomtyds gezwind een gedeelte van ’t Glas-
agg Vogt met zig fleepte: zo heb ik myne
manier veranderd. Ik druk nu niet langer op
* Oog ‚wanneer het Kryftallyn eens in de voor-
fte Kamer gekomen is , maar prik aanftonds
met de punt van myn Mesje in deszelfs.Lig-
haam, en haal het uic, zo als het in zyn Kas-
jeis vervat, zonder sets te fpillen van ’Glas-
agtige Vogt. Door deeze nieuwe bewerking
zal ’t gevaar, om te veel van ’ Glasagtige Vogt
te ontlaften , worden voorgekomen ; hoewel
ik tot lof van deeze Operatie mag zeggen, een
groote veelheid van diet Vogt , miffchien wel
een derde deel of meer, uitgeftort te hebben
gezien, zonder eenig kwaad gevolg. In geen
van deeze Gevallen is my voorgekomen % ge-
ne daar Da vier van fpreekt, dat, naamelyk
het Druivenvlies. door de Wonde heen drong
eneen. Sraphyloma maakte.
»Gemelde Heer „wien. wy inderdaad „zo ’
my voorkomt, de Uitvinding van deeze Ma-
nier van Oogligting werfchuldigd zyn, wil
eerft
hed
\s
-
DIE DOOR DAvreL Is IN TREIN GEBRAGT. 83
eerft het Kasje van ’ Kryfallyn, met een pun-
tig Naaldje ,doorgeftoken, en dan hetzelve met
een Spateltje van het Druivenvlies losgemaakt
hebben , eer men het tragt uit het Oog te
duuwen. Doch deeze bewerking, die zo wel
voor den Operateur als voor den Lyder zeer
vermoeijende is, en enkel fechynt uitgedagt te
zyn tot gemakkelyker fcheiding des Kryftal.
lyns van ’t Glasagtige Vogt, zal, zo ik my
verbeeld, geheel onnoodig zyn, wanneer men
xt Mesje op de door my aangepreezene manier
gebruikt. Want , hetzy het Kasje van het
Kryftallyn niets meer zy dan de verdubbeling
van t Vlies van ’ Glasagtige Vogt; hetzy
hetzelve een eigen Rok zy wan dat Lighaam ,
ook met het Vlies van ’ Glasagtige Vogt over-
toogen: in beide gevallen zal het Kryfiallyn,
x welk door drukking zo gemakkelyk zig een
weg baant door den Oogappel, gereedelyk
met het Mesje kunnen gevat en-te gelyk met
zyn omkleedend Vlies van ’t Glasaguge Vogt
afgefcheiden worden: daar, wanneer men een
Infnyding op de Oppervlakte van het Kryftal-
lyn maakt en deszelfs Kasje kwetft, hetzelve
dikwils daar uit zal glippen , laatende het Kas-
je agter zig in * Oog. En zulks is , inder=
daad, den Heer Davrer gebeurd, die Tan-
getjes of andere Werktuigen aanraadt , om het
overgebleeven Vlies uit te haalen. Ik zal eg-
ter, hier, ten opzigt van ’ Kasje van het
IV. Dezen. F 2 » Krys-
84 AANM. OVER DE MANIER VAN OoGzIGfinG,
Kryftallyn, aanmerken, dat, indien het Vogt
„daar uit komt te glippen, voor dat hetzelve met
„> het Mesje is gevat,-het miffchien wel vertee-
» ren zal: want’t is zeker, dat, in Melkagtige
s Staaren, wanneer men het Vogt ontlaft heeft,
„> het Vlies, door langheid van tyd, verteert.
„ De geheele Staar verdwynt ook fomtyds, met
„ haar omkleedend Vlies. En in een van myne
» Patienten borft , door de enkele drukking in
3 de Operatie, het Kryftallyn uit zyn Kasje, %
2 welk ik in het Oog liet blyven ; doch ’ was,
in eenige Weeken , geheel weg. Indien nog-
ss tans de wegneeming van het Kasje, door vol-
9 gende Proefneemingen , noodig bevonden
s» wordt, zo kan dit bekwaamelyk gedaan wor-
„ den met het Lepeltje (Curette) , een Werktuig,
s ’t welk Davrer in zulk een geval aanpryft.
> Dit zelfde Werktuig kan ook gebruikt wor-
„, den tot het uithaalen van een Staar, die in
„ ftukken is gebroken door de Stryknaald in een
s, voorgaande Operatie, en tot wegneeming van
’t Kasje eener vloeibaare Staar, ’t welk na de
> Ontlafting van ’ Vogt agtergebleeven is: maar
s, het zal wel * allernuttigfte zyn, in % affchei-
s den des Kryftallyns van ’t agterfte deel der Jrzs,
», Wanneer eenig gedeelte daar aan bevonden
9, wordt vaft te zitten: welke Omftandigheid de
», Operatie, zonder zulk eene voorzorge, gantfch
s> vrugteloos zou maaken”. Dus verre de Heer
SHARP.
Het
DIE DOOR DAVIEL IS IN TREIN GEBRAGT. _ 85
Het Mesje van den Heer pr LA FaArzr ver-
Schilt weinig van dat van deezen Engelfchen Heel-
meefter , dan in kromte : doch het Werktuig,
x welk de Heer Poryer uitgedagt heeft om het
Hoornvlies te openen, verdient eene byzondere
Befchryving. Deszelfs Lemmer heeft de ge-
bb
bd
bh
bid
bb
2
23
kbd
2
53
33
kid
3
bl |
29
3
2
daante van een Adderstong „zynde byna overal
„even breed, doch fchielyk fcherp toeloopende aan
de Punt. Het is omtrent twee Duimen lang;
van de Punt af tot aan het midden der langte
wederzyds {cherp, en op zyn plat, digt aan
de Punt, met een Gaatje , in ’”t welke een
Draad geftoken wordt. Het is vaft gezet in
een Hegt van gelyke langte. Om ?er zig van
te bedienen , gaat hy aldus te werk. Met den
Duim van de regterhand aan-de eene ‚ met den
middelften en voorften Vinger aan de andere
zyde, het Hegt gevat hebbende, brengt hy
het Werktuig, met den Draad voorzien, aan
den kleinen Ooghoek in ’t doorfchynend Hoorn-
vlies, een halve Lyn van de Conjunärva af;
terwyl hy „ met den Duim en voorften Vin-
ger van de andere Hand, den Oogbol , aan
den grooten Hoek, zagtelyk tegenhoudt. Dus
fteekt hy het Hoornvlies , op gelyken afftand
van de Iris en Conjunärva , dwars door, van
de een naar de andere zyde. . Als de Punt,
aan den grooten Ooghoek, uitgekomen iss
zo haalt hy den Draad, met een klein Haak-
IV. Deen. F 3 » Jes
36 Aan. OvER DE MANIER VAN OoouiGtiG,
„ je, uit het Gaatje, en de beide enden van den
„‚ Draad opvattende „maakt hy een Lits daar van,
„‚ waar mede de Oogbol gefteund en belet wordt
„ de beurdingfe beweeging te volgen, welke?er
met het Werktuig moet gemaakt worden , om
„ het onderfte gedeelte van % Hoornvlies door
ss te fnyden. Op deeze wyze wordt de Operatie
ss fchielyk en veilig volbragt , en men kan zo
s wel op ’ eene Oog als op ’t andere werken
9, met de regter Hand, zig plaatzende aan de
> zyde of agter ’t Hoofd van den Patient, om
„ bet op %t regter Oog te doen”.
De Heer Porer reeds op Lyken, in tegen-
woordigheid van eenige Heelkundigen , daar toe
door de Akademie gekommitteerd, Proeven met
dit zyn Werktuig gedaan hebbende, die, vol-
gens hun Verflag, zeer voordeelig fchecnen te
zyn; beloofde de Heer MorAnp aan de Leden
der Akademie , om zig van den Uitflag deezer
Operatie, in vergelyking met die der gewoone
manier van Stryking der Staar , te verzekeren,
dat hy, als Chirurgyn-Majoor van ’t Koninglyk
Hospitaal der Invalides , den Heer Marquis pz
Paurmrs, Staats-Sekretaris van Oorlog , en Ad-
miniftrateur -Generaal van dit Hospitaal, verlof
zou vraagen , om zulks aan eenige Perfoonen uit
hetzelve te beproeven. Dit werdt hem gunfùg
toegeftaan, en de Heer MorANp zogt negen-
nen Perfoonen uit, die, geen twyfelagtige ;
maar
, „
„DIE DOOR DAVIEL Is IN TREIN GEBRAGT. ” 87
maar, gelyk men gemeenlyk fpreekt „ sype Staa-
ron hadden. Hy bereidde dezelven tot de Ope-
ratie door de algemeene Middelen , en „den 11 Fe
ny des Jaars 1753 , werdt die aan hun allen , ‘ag-
ter elkander, in *t werk gefteld (a): te weeten „
aan zes, op de gewoone manier , door den Heer
MorANp, aan zes anderen door den Heer pz
LA Farr, en aan de zeven overigen door den
Meer Pover. Den Uitflag zullen wy hier be-
fchryven (4).
» De Heer Moranp tragtte de Staar te
flryken in Mr. Vallot, een Officier van vyf-
enzeftig Jaar oud: maar, door een voorval,
„waar van naauwlyks de reden te begrypen is,
gebeurde het dat het Kryftallyn ‚ teenemaal
van zyn Kasje afgefcheiden, zynde volmaakt
duifter en volkomen vaft van zelfflandigheid,
op de minfte drukking van de Naald, en op
welke plaats het daar mede aangeraakt werde,
zig altyd en met zyn geheele Lighaam aan-
s> bood, om in de voorfte Kamer over te gaan.
Hy haalde zyn Naald te rug , en zeid’ tegen
f > den
hed
\s
(a) De Heer Sram hadt de negentien Oogen, waar
van hier voor gefproken is, in de Maanden April, Mey,
Jury, July, Auguftus, September en. Oktober, van dat
zelfde Jaar, geopereerd.
(b) Memoires de V Acad, Royale de Chirurgie, Tom. IL,
pag. 579,
IV. Deer, F 4
88 AaANM. OVER DE MANIER VAN OocuorinG,
den Heer Poyrr, dat dit Geval hem zeer
gunftig fcheen voor zyne Operatie , en dat hy
hem raadde die aanftonds in ’t werk te ftellen.
Zo dra het doorfchynend Hoornvlies was door-
geftoken, bemerkte de Heer Poyzer een foort
van Spanning in den geheelen Oogbol „ welke
hem den dienft, dien hy van den Draad hoopte
te hebben , nutteloos maakte; weshalve hy be-
floot met de doorfnyding van ’t Hoornvlies aan-
ftonds voort te gaan. Dezelve was naauwlyks
gefchied, of het Kryftallyn volgde , zonder
door eenige drukking aangezet te zyn, het
Lemmer van ’ Werktuig zo vaardig , dat de
Byftaanders zig zeer verwonderden. Deezen
Patient kwam geen Toeval over, en het Lid-
teken van ’t Hoornvlies fcheen op den agtften
dag geheeld te zyn. De Patient werdt, door
de Gekómmitteerden, op den 11 en 25 July ge-
vifiteerd en verklaarde dat hy de Voorwerpen
niet kon onderfcheiden: waar op, het Oog
wel ge-examineerd zynde, men in hem de te-
kenen bevondt van eene Zwarte Staar (Gutta
Serena) of volmaakte Amaurofis ‚ en daarenbo-
ven cen volftrekte blyk van eene tweede Cara-
raîta;, waar over de Akademie eene Differtatie
heeft van den Heer Horn, en waar van de
Heer Benomonrr ’% allereerft een Voorbeeld
getoond hadt in * Jaar 1732, in Oogen, die
voor de Akademie zelf waren ontleed.
> Men
bel
3
‚DIE DOOR DAVIEL IS IN TREIN GEBRAGT. 89
„‚ Men zag zeer kennelyk, in het Oog van Mr.
Vallot, op de plaats van het Kryftallyn , een
duifter Lighaam ,-hebbende de koleur van eene
rype Staar , en daar is reden om te denken,
dat dic het Vlies ware, ’t welk het Kasje van
» Glasagtige Vogt bekleedt , duifter zy.nde ge-
worden federt de Operatie. Men kon niet
denken, dat het eenig gedeelte der Oppervlak-
kige Plaatjes van het Kryftallyn ware , ’t welk
overgebleeven mogte zyn ; want men zal ’er
nooit een uithaalen , van vafter zelfftandigheid
en geheeler van Laghaam.
‚> Wy agten het onnut te zeggen, dat men
na de Operatie de Middelen gebruikte , dic
noodig zyn om de Toevallen voor te komen
of over te doen gaan: gelyk Aderlaatingen ,
Regelmaat van Voedzel , verdunnende Dran-
ken , verkoelende Middelen uitwendig , enz.
Dit zy eens voor al gezegd en ten opzigt van
alle de Patienten, die vervolgens geopereerd
werden.
> De tweede Perfoon, aan wien men de Opc-
„ratie in % werk ftelde , was Pear Bapufle
Roux , een Soldaat, oud vyfenzefüg Jaaren.
De Heer Povzrr wilde nog zig van den Draad
bedienen; maar deeze behandeling was moeie-
lk en langduurig. Na de doorfnyding van het
Hoornvlies kwam het Kryftallyn vry gemakke-
lyk uit, door middel van eene zagte, beurt-
IV, Dern. Bz s ling-
go AANM. OvER DE MANIER VAN Ooeuorme ,
hed
2
2
Ld
2
23
bd
23
„
2
2
39
2
5)
2
‚ lingfe en herhaalde drukking, zo aan het bo-
venfte als het onderfte gedeelte van den Oog-
bol. De Patient heeft geen ander Toeval ge-
had dan eene ligte Ontfteeking in de Conjunês-
va. Den rr SFuly door de Gekommitteerden
gevifiteerd zynde, fcheen hy de Voorwerpen
te onderfcheiden; den 25 zag hy niets meer
dan ’t helder Daglicht. Hem was eene Ont-
fteeking overgekomen, welke hy daar aan toe-
fchreef , dat hy het Oog te fterk gewreeven
had, om de dragt weg te doen. In de Iris
iseen flip, daar zy geraakt fchynt te zyn, en
over ’ geheel ziet hy weinig.
… De Gekommitteerden, wien het Inftrument 5
met den Draad voorzien, an de Lyken zo zon=
derling goed was voorgekomen, bemerkten ,
zo wel als de Heer Pover, dat het in leven-
dige Onderwerpen niet diende dan om de Opc-
ratie langwyliger te maaken, en dat de Draad,
ten anderen , geheel onnut ware. Men weet „
dat in doode Lüghaamen de doorfnyding van het
Hoornvlies ongemakkelyker is, aangemerkt de
weinige Spanning, welke het alsdan heeft,
uit hoofde der Uitwaafeming van het Wateri-
ge Vogt. Inlevendige Menfchen is het Hoorn-
vlies genoegzaam gefpannen , en de Oogbol zet
zig, by de eerfte Infteeking van het Mesje,
pal, door de gelyktydige werking van alle zy-
ne Spieren. Alles wel overwoogen zynde,
„
DIE DOOR DAVIEL IS IN TREIN GEBRAGT. _ 91
hN
ftelde de Heer Porer zig voor „niet meer den.
Draad te gebruiken op de vyf andere Perfoo-
nen. 7
„ Pierre Mercier, Soldaat, oud vierenzeftig Jaa-
ren, is met het Werktuig alleen geopereerd :
hy heeft een weinig onder de Operatie gelee-
den , doch geene Toevallen gehad. Hy ziet
en onderfcheidt de Voorwerpen naar behoo-
ren: alleenlyk is zyn Oogappel een weinig van
gedaante veranderd , en niet meer volkomen
rond.
s, Francois Reviere, Soldaat, zesenvyftig Jaa-
ren oud, is aan ’ regter Oog geopereerd door
den Heer Povrr, aan ’% flinker Oog door den
Heer va Favre. Aan ’tregter heeft hy gec-
ne Toevallen gehad; maar veel geleeden aan
het flinker „ en men is genoodzaakt geweeft
hem drie Aderlaatingen te doen, twee op den
Arm en eene op den Voet. Den dag kan hy
zien , doch zonder de Voorwerpen te ónder-
fcheiden.
» „Julien le Gendre , Soldaat, oud zeventig Jaa-
ren, heeft geene Toevallen gehad ; zyn Oog-
appel is van gedaante veranderd, doch hy on-
derfcheidt niettemin de koleuren.
ss Claude Boucher , Soldaat , twee-enzeventig
Jaaren oud, hadt de beide Oogen diep zittende
en de Oogleden weinig vaneen wykende. De
doorfinyding van ’t Hoornvlies , in ’t regter
IV BEL. , \» Oog,
oe AANM.over DE MANIER vAN Ooeuorine,
ed
ed
kbd
he
Oog, was een weinig te klein gemaakt; wes-
halve de Heer Povzrr zig genoodzaakt vondt
het Oog een weinig meer te drukken ; om ?er
het Kryftallyn uit te doen gaan. Na de Ope-
ratie kwam hem eene aanmerkelyke Ontftee-
king over , welke van de Verzweering des ge-
heelen Oogbols gevolgd werdt, die gantfch le-
dig liep ; zo dat hy ’er niets mede kan zien,
Aan ’t {linker Oog heeft hy, geen Toeval ge-
had en daar mede ziet hy redelyk wel.
„ Zodanig was de toeftand der Patienten, wel-
ken de Heer Pover geopereerd hadt, wan-
neer wy dezelven, in tegenwoordigheid van
hem en den Heer LA FaArr, examineerden,
op den 25 Fuly;, dat is, zes Weeken na de
Operatie. Nu blyít ons over, zyn Gevoelen
voor te draagen noopens eenige punten, en
zyne Operatiën met de anderen te verge-
lyken.
„ De Heer Pover gelooft, dat het Inftru-
ment, om de doorfnyding van ’t Hoornvlies te
verrigten, regt moct zyn, gelyk het zyne,
en geeft voor, dat de Jres daar door minder
bloot is gefteld om gekwetft te worden) , en
9 dat
(*) ’t Schynt dat de kwetfing van 't Druivenviies voor-
naamelyk ontftaat, doordien hetzelve, los in ’t Oog hare
gende, naar\vooren glipt, en dus fomtyds onder ’t Mesje
__fchiet, by de uitftorting van't Waterige Vogt, welke ge-
“ beurt, zo dra de Wonde maar een weinig grooter is dan
de
DIE DOOR DAVIEL IS IN TREIN GEBRAGT. 93
3» dat de Snyding, gedaan met een Inftrument,
dat een weinig krom flaat , moeielyker moet
zyn, wanneer men, % zelve omdraaijende „
‘>, het aan de zyde van den grooten Ooghoek wil
9» doen uitgaan door een Opening, evenwydig
» aan die by den kleinen Hoek gemaakt. Het
„> Mesje van den Heer Smarp is ook regt: dat
‚vanden Heer La F a rrheeft een weinig krom-
» te, aan den voorkant van ’t gene hy het plat
», noemt. Nogthans hebben wy niet befpeurd,
s> dat hy ongemakkelyker werkte met zyn Inftru-
» ment, dande Heer Poyrr met het zyne. In
s Één Patient, van den een zo wel als van den
» Ander , is een kleine kwetzuur in de Iris ge-
s> maakt geweeft. |
»„ De Heer Pover fchryft de Ontfteeking ,
» welke één zyner Patienten overgekomen is,
» daar aan toe, dat de Conjun@iva door het fny-
» dend Werktuig is gekwetft geworden. Hy
») meent ?er het bewys van te vinden in de blaas-
» Agtige opzwelling van dit Vlies, welke?er ge-
» bleeven is op de plaats van deszelfs famenvoe-
» Sing met het doorfchynend Hoornvlies , en
» die men bemerkt in de genen, welken Ont-
„ Îtee-
5
23
de dikte en breedte van het Mesje. Om deeze uitftorting,
voor dat het tyd is, teverhoeden, meent de Heer SHARP
dat zyn Mesje bekwaamer zy, om dat het, van de Punt
af, allengs in breedte en dikte toeneemt. Zie ons L
Deel.
IV. Dezn.
94 AANM. OvER DE MANIER VAN OoGLIGTING ,
kbd
2
bd
23
bid
23
59
2
22
bb
2
59
2
bb
53
kbd
53
53
2
bbd
9)
52
’’
bb
2
2
kbd
9
ftecking hebben gehad. “Wy agten dit bewys
niet volkomen zeker , en denken dat ’er in %
algemeen, om de Ontfteeking voor te komen,
vereifcht wordt „ (gelyk de Heer Pov zr aan-
raadt) dat-de doorfnyding van het doorfchy-
nend Hoornvlies tweederde deelen van des-
zelfs Oppervlakte beflaa, ten einde deszelfs uit-
gang te bevorderen , indien het gereedelyk
voor den dag komt, of het Vliesje van ’t Kry-
ftallyn gemakkelyk te kunnen openen, indien
hetzelve te vaft houdt aan zyn Kasje.
s Wy gelooven niet, dat de vernieling van
het Oog door Verzweering, welke aan Prerre
Marteau is overgekomen, die geopereerd was
door den Heer La F Aver, en aan Claude Bou-
cher, op wiens Oog de Operatie door den Heer
Pover was verrigt; een Toeval zy, dat aan
hunne Infirumenten moet toegefchreeven wor-
den, Het is aan Lyders gebeurd, die door
den Heer Davrer behandeld waren. Veel
min kunnen wy denken, dat dit Toeval , aan
de Operatie door uithaaling van ’ Kryftallyn ,
byzonder eigen zy: want wy hebben ’t meer
dan eens zien volgen op de gewoone Stryking
met de Naald.
„> Schoon de Heer Poverr de Operatie op zy-
ne Patienten gedaan heeft in die zelfde plaat-
zing, in welke de Heer ra FAyr de zynen
hadt gefteld , gelooft hy niettemin, dat het voor-
decliger zou zyn, dezelven agterover te doen
2 leg-
bed
2
DIE DOOR DAVIEL IS IN TREIN GEBRAGT. 95.
leggen , met-het Hoofd ruftende op een Tafel
of op hun Bed: eensdeels ‚om dat het Glasagti-
ge Vogt als dan niet zo gemakkelyk zou kun-
nen uitfechieten , ingevalle deszelfs bekleedzel
lewamr gefcheurd te worden; ten anderen, om
dat de Operateur zyn Arm zou kunnen eN wi
geduurende de Operatie.
s Eindelyk „ wat den verfchillenden Uitflag
belangt, van deeze negentien Operatiën , Fe
agter elkander verrigt werden: zullen wy ons
te vrede houden , dezelven by wyze van een
Kort Begrip te verhaalen , zonder eenig Ge-
‚volg daar uit te willen trekken.
‚‚ Van de zes Staaren , door den Heer Mo-
RAND op de gewoone manier geftreeken, zyn
er drie wel uitgevallen en de Patienten zien
redelyk wel: drie zyn weder voor ’t Gezigt
gefchooten.
„> Van de zes Patienten , welken de Heer LA
Farr, door uithaaling van * Kryftallyn, ge-
opereerd hadt , zyn ’er twee die wel zien;
twee in lang zo goed niet , en de twee ove-
rigen niet het minfte.
> Van de zeven, op welken de Heer Porvrr
zyne Operatie gedaan heeft, zien ’er twee
wel, twee zo goed niet; één ziet alieenlyk
het Belicht. en de twee overigen zyn geheel
blind »,
Deeze Operatiën fchynen derhalve op ver na
niet zo wel uitgevallen te zyn, als die van den
IW. Deer, Heer
96 AANM. OVER DE MANIER VAN OooLieting.
‘Heer Snarr te Londen, hier voor gemeld: %
welk , indien men op de getrouwheid der Berig-
ten, van beide zyden, kan vaft gaan, gelyk te
denken is, ftoffe tot overweeging geeft, of zulks
aan den toeftand der Patienten, aan de bekwaam-
heid der Werktuigen , aan de ervarenheid en
voorzigtigheid der Heelmeefteren , of aan iets
anders toe te fchryven zy. ’t Is zeker, dat
men hier de Waarneemingen heeft van de
grootfte Heelkundigen van Europa, over eene
Operatie, die thans weder in veel aanmerking
komt C*).
H.
(#) By gelegenheid dat zeker Operateur dezelve in dee-
zen Winter, te Amfterdam, met een redelyk goeden Uier
flag, zo veel de Operatie betreft, in't werk gefteld heeft ;
doch men verwondert zig, met reden, over het Voor-
geeven , dat tweehonderd en zeftig Menfchen, in Holland,
door hem het Sezigt zouden wedergekreegen hebben, ge-
Iyk in een Nieuwspapier ís verbreid geworden : want uit
het voorgaande blykt, dat deeze Operatie ook aan Toec-
vallen onderhevig is, en in lang niet op alle Staaren die
uitwerking heeft, van de Menfchen in ’t gebruik van hun
Gezigt te herftellen. Zyne Manier komt meeft overeen
met die van den Heer LA Faye; alzo hy een Mesje ge=
bruikt om het Hoornvlies door te {nyden , en vervolgens,
gemeenlyk, een klein foort van Beiteltje, of Koker-Lan-
cetje , met een breede fcherpe punt, om het Kasje van ’t
Kryftallyn te openen, drukkende hetzelve vervolgens uit
het Oog.
M 1 D-
MID DELE N
bie ar
G O U D
TE BEHOUDEN;
DrAot AP LOrt
VERGULD Z EL
IS GEBRUIKT GEWEEST;
VOORGESTELD Door DEN HEER
(Mem, de Matbem. € de Phyfique. Tom. Îl. p. 565.)
GELEEN SENENNNENESE IG
E Perfoonen , op wien het beftuur der Re-
geering ruft, hebben altyd , als Onderwer-
pen van veel belang , en àlle hunne oplettendheid
waardig , aangemerkt, de Middelen, dië in een
Ryk of Gemeenebeft de grootfte veelheid Gouds
konden bezorgen en behouden. Op dien grond,
en uit bedugtheid voor vermindering deezer
Muntfpecie , is altoos het Verbod gegeven , dat
men oudtyds meermaalen gedaan heeft, van het=
zelve in de Stoffen te verwerken, en op de Klee=
deren te draagen: maar die federen {chynen op-
gehouden te hebben, {federt men hét Geheim heeft
IV. Der, G ont-
93 _ Mipperen oM ’r GOUD TE BEHOUDEN,
ontdekt, om het Goud, byna onverminderd,
‘weder af te krygen.
Het is niet eveneens met dat gene, % welk
tot Vergulden van Houtwerk gebruikt wordt.
Niemand geeft zig de moeite om daar aan te wer-
ken, of , zo ‘er iemand zig op heeft toegelegd,
moet hy geen behoorlyk voordeel daar in hebben
kunnen vinden, dewyl men dagelyks oud Ver-
guld Hout ziet verbranden , zonder dat iemand
zig openbaart om dit verlies voor te komen. Wan-
neer ik vraagde, om welke reden men dit Voor-
werp fecheen te verwaarloozen, ís my ‘altyd tot
antwoord gegeven, dat men , na daar aan gewerkt
te hebben , bevonden had , dat de noodige Kos-
ten, tot het volbrengen van zulks , de Winft te
boven gingen, welke ’er van het Goud kwam,
dat men op die manier weder gekreegen hadt.
Myn begeerte , om te weeten hoe het daar me-
de gelegen ware, en ’t gemak, dat ik had, om
myne Proeven te beginnen aan de ftukken en bed
ken van ’ oude Verguld Houtwerk, ’t gene men
uit het Koninglyk Paleis haalde en weggaf om ver-
brand te worden, heeft my doen befluiten , op
de volgende manier te werk te gaan, volgens wel
ke, gelyk men zien zal, een Werkman, in een
Uur tyds, van zulk Hout voor meer dan een hal-
ve Gulden aan Goud kan krygen. Om in dit ftuk
niet bedroogen te worden, heb ik in eigen Per-
foon den arbeid willen doen, ten einde beter te
kunnen oordeelen van de zwaarigheden , welken
is men
DAT TOT VERGULDZEL IS GEBRUIKT GEWEEST. 99
men daar in entmoeten mogt , en den tyd te kun=
nen fchatten, die daar toe noodig zou zyn.
“ Is iedereen bekend , dat men, om ’t Hout
te vergulden, begint met ’er verfcheide laagen
Wit op te firyken , waar over heen men eene laag
legt, die Geelis, van gemeene Oker, en op dee-
ze een laatfte laag , in welke Bolus, Roodaard „
Menie, en Zeep of Olie komt, enz. Op deeze
laatfte laag, genaamd de Grond, legt men, na dat
dezelve met Water is bevogtigd , het geflagen
Goud , onder ’t welke, terwyl het ’er opgelegd
wordt, men nog eens nieuw Water laat door-
gaan, ’ welk, weg loopende , gelegenheid geeft
tot de drukking van de Lugt op het Bladgoud,
en door deeze Konftgreep hetzelve vaft doet klee-
ven aan de Grond.
Het kwam eenvoudigft voor, deeze famenge-
ftelde Stoffe , op welke het Goud is aangehegt,
met Werktuigen af te fchraapen , om het ‘er ver-
volgens af te fcheiden ; maar deeze bewerking
zou langduurig en moeielyk zyn geweeft : én bui:
tendien , de Samenftelling dik zynde , zou zy een
groote hoop Stoffe hebben voortgebragt met wei-
nig Gouds, en bygevolg zou de moeite grooter
zyn geweeft om het ’er af te fcheiden. Dit deedt
my denken , dat men zou kunnen flaagen, met
het Verguldzel te laaten weeken in een Vogt,
het welke „de Grond van het Goud week maa-
kende, doet dit middel gemak zou geeven om’
zelve met Borftels ?er af te neemen. Heet Wa-
IV. Deer. Gs ter,
roo — MipprrenN ost ’r GOUD TE BEHOUDEN 4
ter, waar in men een Loogzout, gelyk Potafch
of dergelyke , hadt laaten fmelten, zou deeze uit-
werking hebben kunnen doen, maar {choon. die
Stoffen niet zeer koftbaar zyn, heb ik egter ge
meend alles te moeten aan een zyde ftellen-, %
gene in flaat ware om de voordeelen der Bewer-
king te verminderen.
Ik heb Verguld Hout, een Kwartier Uurs langs
laaten leggen in een groot Vat met Water, dat
ik byna kookend heet hield, en bragt het toen
over in een ander Vat, aib ook heet Water in
“was, doch weinig, en met de eerfte ftreeken ,
die ik met den Boender gaf, ophet Goud, merk-
te ik, dat het er gemakkelyk af ging , Bhtehde
in ’ Water , waar in ik dikwils den Boender doop-
te. Dus heb ik het Goud afgenomen van een
groote menigte Verguld Hout, op ’t welke de
laagen Wit ongefchonden bleeven , zynde enkel
een gedeelte van die laag, welke men de Grond
noemt, met het Goud te gelyk weggenomen, en
daar mede vermengd in het Water. Na dat ik,
op deeze wyze , omtrent agt Uuren had gewerkt,
heb ik het Water in een verglaasden Pan of Pot
laaten wegwaafemen; tot droogwordens toe. De
Stoffe, die op den bodem was gebleeven, daar
af gedaan hebbende, ftampte ik in een Mortier
en zetteze in ’t Vuur, onder de Kap van een
Weerftuit-Oven (Furnus Reverbers:) , om dus-de
Lym- en Olieagtige deelen, welken het Kwikzil-
ver beletten mogten zig te hegten aan het Goud ;
te
DAT TOT VERGULDZEL IS GEBRUIKT GEWEEST. IOL
te verbranden. Toen ik zag dat de Stof gloei-
jend ware, en ?er niets brandbaars meer in dezel-
ve fcheen overgebleeven te zyn, nam ik: ze van
* Vuur, en deed ze,“ terwyl zy nog zo heet
was, dat men ’er den Vinger naauwlyks in hou-
den kon, in een Porfeleinen Mortiertje , waar
in ik een half Pond zeer zuivere Kwik gedaan
had. Ik wreef, een Uur lang, alles ondereen
met den Stamper, en goot ’er toen een weinigje
zuiver Water in, waar medeik, verfcheide Uu-
ren lang, voortging te wryven. Toen ik oor-
„deelde, dat het Goud door de Kwik opgenomen
konde zyn, goot ik ’er veel Water op, om de
Kwik wel af te waffchen , en wrongze vervol-
gens door Zeemleder , in ’t welke ik gevonden
heb 25 Gros en 14 Greinen Goud en Kwikzilver.
Van dit mengzel bleef , na het wegdampen van
de Kwik, een half Gros en 15 Greinen Kalk van
Goud over , welke 45 in ’ fmelten en 4 aan Lek-
kagie verloor, en dus bevonden werdt te houden
23 Karaaten. '
Toen ik zag, dat deeze Bewerking gelukte,
begon ik op nieuws, om te weeten, op hoe veel
voordeel men, in deezen, ftaat kon maaken.
Ten dien einde heb ik twee Uuren lang ge-
werkt , en het gedroogde Poeijer woog, na ke
uitdamping van het Water; 4 Gros of een Loot.
Het zelfde Poerjer woog, na in den Weerftuit-
Oven gekalcsneerd te zyn , a. Gros en 34 Greinen.
Na de Wryving blegven , in het Zeemleder , 56
IV. Deen. G 3 _ Gree
ro2 _MIpDELEN OM ’T GOUD TE BEHOUDEN ,
Greinen Gouds, met Kwik geamalgameerd. Na
de wegdamping van de Kwik fchooten ’er 16
Greinen Kalk van Goud over , welke, men door
efJuijgeren bevondt, van 23 Karaaten te zyn, als
boven.
Uit deeze Bewerking blykt , aangezien ieder
Grein van dit Goud omtrent anderhalve Stuiver
(a) waardig is, dat een Werkman, in ’t Uur,
voor vierentwintig Stuivers (4) aan Goud van
Verguld Hout af kan krygen. Ik weet wel, dat
hier de tyd zou moeten bygevoegd worden, die
noodig is om de Kwik met het Poeijer te wry-
ven, tot dat het Goud volkomen met dezelve
geamalgameerd zy ‚ waar aan ik zes Uuren heb
befteed: doch men moet aanmerken , dat ’er ins-
gelyks maar zes Uuren noodig zouden zyn, om
3o Ponden van die zelfde Stoffe te ama/gameeren
inde Molens , daar toe gefchikt; zo dat de tyd,
die tot de 25 Gros in dit opzigt noodig zoude zyn,
voor
(a) [De Franfche Schryver zegt drie Sols of Franfche
Stuivers, die hier, tot gemak van den Leezer, in Hol-
landfche Stuivers overgebragt zyn, door alleenlyk de
helft te neemen van 't getal, ’t welk hy opgeeft, zonder
agt te geeven, dat de Franfíche Sols een weinig minder
dan een halve Stuiver Hollandfch waardig zyn: dewyt
het, in deeze Rekening, zo net daar niet op aan komt,
Wanneer in ’t vervolg van dit Vertoog ook van Stui-
vers gefproken wordt, moet men altyd weeten, dat de
Schryver daar heeft eens zo veel Suis.)
(b) [Volgens een juifte rekening, zou dit maar 22!
Stuiver zyn, en zo ook in ’t vervolg.
DAT TOT VERGULDZEL IS GEBRUIKT GEWEEST. 103
voor weinig of niets mag worden gerekend. Op
de zelfde manier kan men redeneeren over. den
vereifchten tyd om de Kwik te doen wegdampen,
dewyl men dit roo .Pond in een Uur kan doen,
Nuis ?t de zaak, de koften te onderzoeken:
Die :van ’-Kwikzilver zyn zeer weinig; „dewyl
het,gene door Zeemleder is geperft, en *t gene
men van het Ama/gama des Gouds te rugkrygt,
door % zelve in een Kromhals te deftilleeren; by-
na zonder eenig verlies, even als voorheen, dies
nen kan, om cen nieuwe Metaalmenging te maa-
ken; De voornaamfte. koften ‘beftaan dan;in die
van’ Vuur, het welke noodig is „ om” Water
heet te maaken en % zelve te doen wegdampen:
want s-ten opzigt van het Vuur, dat vereifcht
wordt tot het afhaalen van de Kwik, is ’% op-
merkelyk, dat hetzelve niet zo fterk moet Zyn,
dat het Goud ?er gloeijende door wordt „ als Zyn-
de dit genoeg om er de Kwik uit te dryven.
Volgens de voorgemelde-rekening , zou men
in een Uur krygen voor twaalf Stuivers aan Goud s
neemende nu, voor de gedagte tyd en koften,
twee Stuivers daar af, zo zal ‘er tien Stuivers in
* Uur, aan zuivere Winft of Arbeidsloon, over-
bly ven.
Een Vergulder heeft gefchat „ dat ’er vyf Boek-
jes geflagen Goud moeften gebruikt zyn aan % ver-
gulden van het Hout, waar vanik *t Goud in twee
Uuren tyds heb afgenomen. Ieder Boekje, nu,
weegt van 6 tot 8 Greinen „ en t hoogfte nee-
IV. Deer, G 4 nee-
zo4 _MippeLeN oM ’T Goup TE BEHOUDEN,
neemende, zo:zouden daar toe 40 Greinen Gouds
zyn gebezigd. Wy hebben gezien, dat ik ’er 16
Greinen af gekreegen had: zo dat ’er nog 24 Grci-
nen aan mankeerden , om al het Goud te hebben.
Ook is’ opde Proef, daar van door my genomen
zynde, gebleeken, dat het Poeijer , waar uit ik
de 16 Greïinen Gouds gekreegen had , nog een wei-
nig Goud bevatte.
Om derhalve te ontdekken, waar aan ik my:
houden moeft , en te weeten, welke hoeveelheid
Gouds het doenlyk ware uit deeze Bewerking te
krygen, heb ik op nieuws gearbeid aan het ont-
gulden van ftukken Houts; volgende de zelfde
manier, welke reeds door my gebruikt was. Het
Poeijer , dat ik ’er van kreeg, woog, nain %
Vuur gegloeid te zyn, 6r Gros en 17 Greinen.
Ik kon geen bekwaamer hulp gebruiken , om al
het Goud, ’ welk in dit Poeijer ware , naauw-
keurig uit hetzelve te haalen, dan van den Heer
Roverrr, die dit goedgunfig heeft gelieven op
zig te neemen, en wiens Bewerking ik hier zo-
danig zal voorftellen , als zy door hem is uitge-
voerd.
Ten dien einde verdeelde hy , in de eerfte plaats,
het Poecijer in twee gelyke deelen , en op de 3
Gros, 267 Greinen, die’er de helft van uitmaak-
ten, gebruikte hy 4 Oncen Goudglit, met by-
voeging van een half Once Lood. De Kom kwam
by ongeluk te breeken in de Operatie , en dus ging
Yer iets verlooren , zo dat hy maar 27 Greinen
__ Gouds
DAT TOT VERGULDZEL IS GEBRUIKT GEWEEST. I05
Gouds kon krygen uit die helft van het Poeijer.
De Heer Roverve hervatte derhalve de Ope-
ratie op de 3 Gros en 267 Greinen Poeijers, die
hem nog overgebleeven waren: maar , alzo hy gee
merkt had, dat de Stoffen , welken zig van de
Grond van ’ Verguldzel hadden kunnen affchei-
den, de Glaswording vertraagden, nam hy %
befluit „ ten einde zig daar van te ontflaan, ’er 3
Oneen gedeftilleerden Azyn op te gieten, ’t welk
een fterke Opbruifehing maakte. Na eene Diges-
tie van twee Uuren, het bovendryvende Vogt
Yer afgegooten hebbende , deedt hy ‘er nog twee
reizen een gelyke veelheid Azyn op. Het over-
blyvende Poeijer , gedroogd zynde, woog maar
at Gros en 6 Greinen: zo dat ’er £ Gros en oc
Greinen der Grond van’ Verguldzel ontbonden
waren geworden,
By ‘dit overgebleeven Poeijer deedt de Heer
RoveLLe 47 Once Goudglit, en een half Once
Lood op den bodem van de Kroes; in agt nee-
mende van het mengzel te leggen op het Lood.
Hy plaatfte de Kroes in den Koker van de Giete-
Ty, en vermeerderde het Vuur, by trappen, tot
aan de Hitte, die tot het doen vloeijen van %
Metaal vereifeht wordt. Het Mengzel in een
Verglaaskom (Cupella) gezet zynde in het Mie-
taal-Fornuis (Furaus Docimaflecus) ‚, bevondt men
omtrent een Once Lood tot Glas geworden. De
Kom verkoeld en gebroken zynde, woog bet
overgebleeven ftukje Lood 45 Gros, en na dat
IV. Deer G 5 het-
106 _MIpDELEN OM ’T GOUD TE BEHOUDEN
hetzelve door de Kroes gejaagd was, bleef ’er een
knopje Goud over van 32 Greinen. Men begrypt
ligtelyk, dat de vermeerdering van 5 Greinen, in
deeze tweede Operatie „ alleen daar uit is ont»
ftaan, dat ’er toen geen verlies plaats had.
Aangezien de Heer Roururer, door deeze Be,
werking, neauwkeurig al het Goud, ’t welk be-
greepen was in het Pocijer, dat voor de Operatie
3 Gros en 267 Greinen woog ‚ daar uit gehaald
had, zo kan men nagenoeg befluiten, hoe veel
Goud ’er moet overgebleeven zyn in het Poeijer ,
dat ik met Kwikzilver heb bewerkt , * welk. 2
Gros en 34 Greinen woog , na dat het int Vuur
gegloeid was, en uit het welke ik 16 Greinen
Gouds gekreegen heb. Onderftellende ‚ naame-
lyk, dat dit Poeijer eene veelheid Gouds inhield ,
evenredig met de gene, dic in het Poeijer , waar
op de Heer RoveLLeE gewerkt heeft, begree-
pen was; zo zal men door rekening vinden, dat
in hetzelve 23; Greinen Gouds moeten geweeft
zyn, in plaats van 16, en dat ’er derhalve. 72
Grein zyn blyven hangen in bet Poeijer, % welk
na de wryving met de Kwik overbleef.
De rekening, nu, volgende, die door my hier
emtrent gemaakt is, ziet men, dat, ingevalle men
al het Goud, ’t welk in dit Poeijer is vervat, daar
uit kon krygen, een Werkman, in plaats van
twaalf Stuivers, zeventien en een halve Stuiver.
in ’t Uur zou kunnen winnen, en ftellende twée
en een halve Stuiver voor de Onkoften , die tot
do
pAT TOT VERGULDZEL IS GEBRUIKT GEWEEST. 107
de Bewerking noodig zyn, zo zal men vyfüen
Stuivers behouden voor Arbeidsloon. De veel-
heid Gouds , die tot het vergulden gebruikt was,
(gelyk wy gezien hebben, op 40 Greinen gefchat
zynde; zo ziet men, dat het doenlyk is, meer
dan de helft van het Goud te rug tekrygen, daar
het anders altemaal verlooren gaat.
Hier moet nog in aanmerking genomen wor-
den, dat, volgens de Manier, welke de Heer
Rouverrr gebruikt heeft, wel is waar , 32 Grei
nen Gouds gekreegen waren, waardig zynde 4
Livres en 16 Sols (a); maar dewyl de Onkoften
der Bewerking kwamen te ftaan-op 3 Lzores en 12
Sos, zo zouden ?er maar 24 So/s (£) overblyven
voor ’t Arbeidsloon, ’t welk niet genoeg zou zyn:
hoewel de Koften, wanneer ’er agtervolgelyk en
in ’t groot door de Vitrsficatre op gewerkt werd,
niet zo veel zouden bedraagen. Veel beter is
het , derhalve} zig te bedienen van de mamer „
welke ik gebruikt heb; wryvende het Poeijers
daar ’t Goud in vervat is, met K wikzilver: t geen
een maatigen Winft aanbrengen zal, vooral, wan-
neer. men zig bedient van zulke Molens, als de
Luiden, die over de Liekkagie der Specie in de Munt
zyn, gebruiken, om ’ Goud weder te krygen,
% welk in de Kroefen getrokken is: daar ik myn
Operatie niet gedaan heb, dan in een Porfeleinen
Mor-
(a) [Dat is net 45 Stuivers, Hollandfch Geld.]
(b) [Dat is 11! Stuiver]
IV. Deer.
ro8 MippereN oM ’r GoUD-TE BEHOUDEN.
Mortiertje met een Porfeleinen Stamper. Ook
denk ik , dat het van dienft zou zyn, by de
Stoffe, die men te wryven heeft, zeker gedeelte
fchoon gewaffchen Zand te voegen, ’t welk de
Kwik zou helpen om beter door te dringen in het
Poeijer; dat, door zyne uitneemende fynheid ,
‘er niet gemakkelyk mede vereenigen wil. Voorts
zou nog noodig zyn te weeten , hoe veel Kwik-
zilver ’er gebruikt moet worden. GRAMMER
bepaalt, in zyne Docsmaftica, deszelfs gewigt op
viermaal zo veel als dat der Soffe, welke men te
Wryven heeft. Volgens deeze manier zou men,
op weinig naa, al het Goud, dat in het Poeijer
is, ’er uit kunnen krygen; e durf niet zeggen
van altemaal ; om dat ik de Stoffe, die, na ge-
wreeven te Zyn, was weg geworpen door de
Muntgezellen , als geen Goud meer bevattende,
door een byzondere Konft bevond nog eenige,
hoewel zeer kleine veelheid Gouds, in zig te
hebben.
EE
WAAR
he Á
W AARNEEM ING
OVER DE
INGE WANDEN
, VAN DEN
BR OCE KOEK:
poor DEN Hoer
H B-R SIS: SAN Es
Lid van de Koninglyke Akademie der Wee-
tenfchappen van Parys,
(Memoir. de Acad. Royale des Sciences, de An 1752,
; a Paris 1756. pag. 417.)
SEESEEEEEEGIGELEEEEGEEES
E Koekoek is een der Vogelen , die ons,
door hun Gezang, de wederkomft van het
fchoone Saizoen aankondigen. Hy heeft zyn naam
van ’ Geluid , dat hy maakt, roepende het woord
Koekoek zo duidelyk en met zulk een juiften maat-
klank, als het eene Menfchelyke Stem kan doen.
Geen Vogelen zyn ‘er, waar van de oude Na-
tuurbefchryvers ons meer wonderen verhaalen,
onder welken eenigen, niettegenftaande, zy zeer
fabelagtig voorkomen , aangenomen of niet genoeg
zaam verworpen zyn, door de Hedendaagfchen.
IV. Deer. In-
110 W AARNEEMING OVER DE
Indien men Puinrus-geloof geeft, die zig be-
roept op ’t gezag van ARISTOTELES, zo is de
Koekoek een foort van Sperwer, of liever, de
Sperwer is niet anders, dan een volwaflen Koe-
koek, en BeLoN onderrigt ons, dat, ten zynen
tyde, de Valk in Vrankryk voor Vader van den
Koekoek gehouden werdt.
Zyn Veeren, waarin hy genoegzaam zweemt
naar een Roofvogel, daar hy noch den Bek noch
de Klaauwen van heeft, zullen zonder twyfel
gelegenheid tot deeze dwaaling gegeven hebben.
Alle Koekoeken-egter , hier te Lande, zyn niet
van eenerley Pluimagie. Mer. heeft ?er in ’%
Kabinet van den Heer van RrAUMUR gezien
die gevlakt waren, gelyk verfchillende foorten
van Mannetjes Sperwers; een anderen , die zeer
veel zweemde naar een Veld-Duif: waar van zy
gemeenlyk omtrent de grootte hebben.
Isiporus van Sevilie, die den Koekoek naar
ons Land doet wederkeeren op de Rug van een
Wouwe of Kuikendief; als zynde hy , na den
Winter , niet in flaat om lange Vlugten te doen;
durft ?er nog een belachlyker Sprookje van op-
diflen. Hy zegt, dat het Speekzel van den Koe-
koek Koornkrekels voortbrengt, die zo weinig
ontzag hebben voor den Vogel, wien zy hun be-
ftaan verfchuldigd zyn , dat zy op denzelven fprin-
gen en zig onder zyne Vlerken verbergen , doen-
de hem eindelyk fterven door hun fteeken.
Andere Schryvers ontflaan den Koekoek van
lange
INGEWANDEN VAN DEN Korkorx. It
lange Reistogten. Zy willen, dat hy, by % aan-
komen van den Winter , in holle Boomftammen
kruipt, en wel, zo eenigen voorgeeven, na dat
hy zig vooraf, aldaar , een Koornfchuur gemaakt
heeft. Wat hier van zy, % is zeker, dat de
Koekoek, geduurende het overige van het Jaar,
zig van Honger zou laaten fterven, indien hy niets
anders, dan Koorn, tot zyn voedzel vondt. An-
deren willen , dat in het Hol, waar in hy zig
verbergt, zyne Veeren afvallen, waar na zyn
Lighaam met Schurft bedekt zou worden » bly-
vende de Vogel in een ftaat van zwakheid, tot
dat hy, in % Voorjaar, nieuwe Veeren gekree-
gen hebbende, zig in ftaat bevond om voor den
dag te komen.
Eene byzonderheid, egter, van deezen Vo-
gel, die ten minfte zo groot is als de genen, wel-
ke wy aangehaald hebben, en ongelyk zekerder,
beftaat daar in; dat de Natuur hem ontflagen heeft
van alle zorge tot behoud en voortplanting van zyn
Geflagte. Hy toont voor zyn Nakomelingfchap
eene onverfchilligheid, waar van men geen voor-
beelden in eenig ander Klaffe der groote Dieren
vinden zal. De Wolven, Leeuwen, Tygers, A-
renden, Gieren , en, in één woord ‚ de aller-
Wwreedfte Dieren, hebben een tedere Liefde voor
hunne Jongen , die zy ‚ het kofte wat het koft,
opvoeden en befchermen. De Koekoek > door
eene zeer wonderlyke uitzondering, is de eenig-
fte, welke geen de minfte bezorgdheid ‘voor het
IV. Deer, uit-
re WAÁRNEEMING OVER DE
uitbroeden en opbrengen zyner Jongen heeft. Het
Wyfje geeft zig niet eens de moeite om een Nefì
te maaken. Alles wat zy voor haar Nakomeling-
fchap doet, beftaat in ’ leggen van een Ey in’
Neft van een anderen Vogel; en daar mede is al-
les afgedaan. Schoon zy ten minfte zo groot is
als een Tortelduif, is het Neft; daar zy haar Ey
inlegt, altyd maar van een zeer klein Vogeltje ;
gelyk een Roodborfije ; een Bafterd-Nagtegaal-
tje, en dergelyken; Dit kleine Vogeltje wordt
belaft met het opvoeden van den jongen Koekoek,
die uit het Ey zal komen, en neemt die moeite
op zig.
Dit ftuk is niet van ’t getal der genen , die noo-
dig hebben bewaarheid te worden. Het is waar-
genomen door den Heer Frirscu, alsook door
den Heer SarerRNrE, Doktor in de Medicynen
te Orleans , en Korrefpondent deezer Akademie:
De Heer van Rravmur hadt in zyn Kabinet het
Neft van dergelyk een Vogeltje , en de Koekoek,
die ’er in opgevoed was, bevondt zig in het Par-
terre van zyne Luftplaats. Men hadt denzelven
een Touw aan de eene poot vaftgemaakt, op dat
hy, groot genoeg geworden zynde om weg té
vliegen, niet ontfnappen mogt.
% Is een zonderlinge kommiflie voor een kleirt
Vogeltje, ’er een te moeten opbrengen zo veel
grooter dan het zelf is. De jonge Koekoek blyft
alleen in bezitting van het Neft , terwyl de eigen
Jongen ’er uit worden gejaagd en dus mocten fier=
ven.
INGEWANDEN VAN DEN KorKbEK. mg
ven. De kleine Voedfter fehynt deeze kommiffie
lang te moeten waarneemen; want het is te ver-
wonderen, welk een tyd het duurt, eer de jon=
ge Koekoeken de moeite willen op zig neemen
van alleen te eeten; De luiheid fchynt een over-
heerfchende hoedanigheid te zyn in deezen Vo-
gel. Ik heb’er by den Heer van Rraumur;,
by my en anderen, verfcheiden gezien, wien
nia zo groot. geworden te zyn als de Ouden, nog:
anderhalf of twee Maanden lang , het Aas moeft»
in den bek geftooken worden. Infekten van ver-
fcheiderley foort , gelyk Rupfen , Wormen, enz,
zyn hun natuurlyk Voedfel, waar voor men, by
gebrek, hun raauw Vleefch geeft.
Deeze Byzonderheden maaken, egter , het On-
derwerp niet uit van dit Vertoog, Ik heb my
voorgefteld anderen te onderzoeken, die plaats.
hebben binnen het Lighaam van deezen Vogel, en
van welken nog niemand heeft gewag gemaakt.
Men vindt ’er het Gedarmte anders geplaatft dan
in de overige Vogelen, en een Maag , welker”
grootte, legplaats en aanhegtingen, waardig zyn»
opgemerkt en gekend te worden.
Wanneer men; in den Buik van een Vogel
een groote Opening maakt; die tot aan het Aars-
gatftrekt, zo is, het gene de grootfte aandoening -
op het Gezigt heeft ; de klomp van Darmen, die
„dikwils, voor een groot gedeelte , de Maag be-»
dekken, zo dat men dezelve maauwlyks kan zien.
Ik ftond derhalve zeer verbaasd, wanneer ik, na”
IV. Deer, H zulk
M4 WAARNEEMING OVER DE
zulk een Opening gemaakt te hebben aan den Buik-
van den eerften Koekoek „ dien ik gelegenheid had
te openen, zyn Gedarmte niet ontdekte.
Ik had begonnen , met eene overlangfe Sneede
in t midden der Vliesagtige deelen van den Buik,
welke tot in de holligheid doorging , en zig: van
% onderfte des Borftbeens tot digt aan ’t Aarsgat
uitftrekte. In plaats, nu, van de Darmen te
zien , was ik zeer verwonderd , onder myn Mes
een redelyk groote veelheid ftukjes raauw Vleefch
te ontmoeten: zynde het Voedzel, dat de Vo-
gel, drie Uuren voor zyn dood, hadt ingeflokt.
Deeze Voorraad van Vleefch befloeg, byna twee-
derde deelen van de holligheid des Buiks, inzon-
derheid in het voorfte gedeelte , dat is te zeg-
gen, omtrent fan het onderfte des Borftbeens tot
aan het Aarsgat ‚ en ftrekte zig ook ter zyden uit;
zo dat het my, door deeze voorfte Opening in
den Buik , onmogelyk was eenig gedeelte der Dar-
men of der Ingewanden te zien, die zig zo klaar
vertoonen ìn andere Vogelen , als men ’er een
dergelyke Opening in maakt. Het was niet, dan
door eene Infnyding op de rug van dit Beeft, dat
ik eindelyk zo ver kwam van het Gedarmte, ’%
welk aldaar geplaatft was, te ontdekken, gelyk
ik ftraks zal verhaalen.
Dit Verfchynzel kwam my te zeldzaamer voor,
om dat ik my niet kon te binnen brengen, immer-
meer iets zodanigs te hebben waargenomen’in ee
nigen der Vogelen, welken, tot dien tyd toe,
door:my ontleed waren. | „Het
INGEWANDEN VAN DEN KOEKOEK, 115
Het eerfte vermoeden , ’ geen ik kreeg , was;
dat er mogelyk eenige tegennatuurlyke Weg
mogt gebaand zyn, waar door dit Vleefch had
kunnen ontglippen, om in de holligheid van den
Buik te vallen: ’ welk ik toen aanmerkte , als
de oorzaak zynde van ’t fterven van deezen, Vo-
gel. Doch myn vermoeden verdween wel dra;
wanneer ik alles van nader by had onderzogt. Ik
nam zagtjes en zeer voorzigtig al het Vleefch
weg, dat zig voor myn oog vertoonde, en ver-
mydde zorgvuldig, iets te verplaatzen of geweld
aantedoen. Zulks gefchied zynde, zag ik niets
meer dan een foort van Beurs of Zak, Eirond van
gedaante, die het voorfte gedeelte van de hollig-
heid des Buiks, van * Borftbeen af tot aan het
Aarsgat, geheel befloeg; met dunne Wanden;
ten deele Vliezig, ten deele Spieragtig. Deeze
Zak, zynde de Maag , hadt byna eene holte zo
groot als de Dop van een middelmaatig groot
Hoender-Ey. Men zal, zonder twyfel, oordee-
‚len, dat het eene Opening geweeft is, die ik, te-
gen myn Oogmerk , ín deezen Zak gemaakt had4
door welke een gedeelte van het Vleefch , daat
in vervat zynde , was uitgekomen of ontbloot ge-
worden: maar, ’t gene my by uitftek zeldzaam
voorkwam, is, dat ik bevond, hoe deeze Maag;
met zyne uitwendige Oppervlakte, door middel
van een Vezelagug of Celluleus Geweefzel, zeer
vaft gehegt ware aan de verfcheide deelen, die
dezelve omringden. Deeze aanhegting was fterkft
WW. Deen 7 H z op
HÓ6 WAARNEEMING OVER DE
op de plaatfen, welke tegen de Spieren des Buiks
aankwamen, gelyk ik in eene van onze hg
komften heb aangetoond.
Na ’t wegneemen van al het Vleefch uit het
binnenfte van deeze Maag, vond ik ’er, eene Ge-
leyagtige Stoffe in , die de tuffchenruimte vervul-
de van alle de vouwen en rimpels , welken ’er in
groote menigte voorkwamen, zynde in verfchil-
lende fireeken gelegd. Ieder rimpel was gefron=
feld en geplooid. Ik merkte , daarenboven , in
de holligheid twee Gaten, waar van het bovenfte
geleek naar de opening van een toegehaalde Beurs,
hebbende gemeenfchap met de Strot of Zwelgpyp.
Boven dit Gat lag een menigte van Klieragtige
Lighaampjes, rond zynde en vry regelmaatig ge-
fchikt; ieder van welken met cen klein Gaatje
was doorboord, ’t welk Vogt uitgaf wanneer men
ze drukte. Ock lagen , tuflchen deeze Kliertjes
en het Gat, verfcheide Vleefchagtige Vezelen ,
die zeer kenbaar waren en cirkelrond geplaatft,
maakende aldaar een foort van Sluitfpier, be-
kwaam, om, door haare Samentrekking „ de Spy-
ze te beletten, weder naar de Kecl te gaan. Het
andere Gat, zynde niet zeer ver van het eerfte,
een weinig naar de regter zyde, was langwerpig
en om den rand geplooid, even als ’t voorgaande ;
hebbende gemeenfchap met de Darmen.
Uit de verklaaring, die hier gedaan is van het
maakzel en de plaatzing der Maag in den Vogel;
waar van wy fpreeken , is ’t gemakkelyk te bes
sry
INGEWANDEN VAN DEN KorkorK) rz
grypen, dat de legging van * Gedarmte anders
moet zyn „ in den Koekoek, dan dezelve is in ’
overige Pluimgedierte. « Inderdaad, de Darmen
van deezen Vogel leggen in ’ onderfte gedeelte
van de Rug, en ik kon dezelven niet in ’t gezigt
krygen, zonder de Maag te befchadigen , voor:
dat ik de Beenderen van ’t Bekken aan ftukken-had.
gebroken.
Men zou mogen denken, of ook deeze gefteld-
heid. van de Maag en plaatzing der Darmen ZO
verfchillende van * gene wy in andere Vogelen:
vinden, in ’t byzonder eigen konde zyn aan dien:
Koekoek, welken ik ontleed had; gelyk men, in
de Menfchelyke Lighaamen ‚fomtyds , wonderly-
ke ongefteldheden en verplaatzingen vindt: maar,
ik heb even % zelfde waargenomen in twee andere
Vogels van dit foort, en de Heer Sa LERNE,
wien men myne Waarneeming hadt verhaald, ge-
duurende zyn Vakantie gelegenheid hebbende
gehad om ’er een te ontleeden „ heeft in deszelfs
Ingewanden even ’t zelfde befpeurd , als ik in die
van myn Vogel. Di
Door middel van niet minder befliffende dan ge-
lukkig uitgevonden Proefneemingen , heeft de
Heer van RrAumur beweezen, dat de Wry-
ving wel de voornaamfte oorzaak der Verteering
van de Spyzen is, in de Vogelen, die eene Krop
en fterk Spieragtige Maag hebben, maar dat de-
‚zelve geen deel heeft aan de gene, welke in de
Vliezige Maagen der Roofvogelen gefchiedt, al-
NA Deer. H 2 waar
118 Over DE INGEWANDEN VAN DEN KOEKOEK,
waar zy eeniglyk door een Ontbindvogt wordt
volbragt. De fterke vafthegting van de. Maag des
Koekoeks , aan de deelen die dezelve omringen;
toont ons ook op eene zeer duidelyke manier , dat
de Wryving aldaar geen oorzaak is van de Ver-
teering der Spyzen ‚, maar dat de Verteering ’er
eveneens gefchiedt als in de Maagen der Roofvo-
gelen. Want dewyl deeze Maag niet in ftaat is
eene aanmerkelyke drukking op dit Voedzel in ’%
werk te ftellen; zulk eene, naamelyk , als de Ver-
maaling van het Graan noodig heeft; kan zy, ten
allermeefte , niet op dezelven werken , dan nage-
noeg even zo, als de Blaas in de Menfchen op het
Water werkt; om zig daar van te ontlaften.
ER |
EN
AAN-
made,
AANMERKINGEN
oP DE
ONTDEKKING
VAN DEN HEER
DAUBEN TON,
,RAAKENDE pe KOLEUREN
DER
EDELE GESTEENTEN,
(Obfervations fur I’Hifloire Naturelle, &c. a Paris
1752, PAS. 41.)
STEESESEENESECNGENIEEEENS
[NE Heer DausEntTon verbeeldt zig, in
het gekoleurde Toverbeeld, * welk het
Prifma in een Donkere Kamer voortbrengt, een
Middel gevonden te hebben, om de Koleuren der
Edele Steenen naauwkeurig te befchryven. … Ie-
mand, by voorbeeld, in de Indiën zynde, zegt
hy, zou dus berigt kunnen geeven aan een ander
in Europa, dat hy een gefteente gevonden had
van deeze of gene Koleur , overeenkomende met
een gedeelte van het Beeld, door hem aangewee-
zen. „Hy beweert, daarenboven, dat dit zelve
Toverbeeld alle de Koleuren bevat, die men zig
verbeelden kan : doch, dat deeze manier onvolko-
men en zelfs ondoenlyk zy, blykt uit de volgen-
de Aanmerkingen.
IV. Deer. H 4 1. Men
zó AANMERKINGEN OVER DE KorEurREN
‚ Men vindt alle de Koleuren der Edele Stee-
nen kad in het eenvoudige Toverbeeld van de
Donkere Kamer.
a. De Koleuren veranderen, volgens de al.
breekende hoeken van het Prifma, % geen de
Heer DAUBENTON niet genoegzaam heeft ver-
klaard. | '
3. Deeze Manier fchynt ondoenlyk te zyn;
om dat de fchuinte of zwakheid der Straalbreekin-
gen de Koleuren meer of minder doet famenloopen
of fpreiden in het Toverbeeld, en dezelven daar
door meer of minder levendig of duifter maakt.
Dit gaa ik in de twee völgénde Afdeehngen aan-
toonen.
Om alle de Koleuren der Edele Gefleenten voort te
brengen, zyn ’er drie Prifmaas noodig.
Een Prifma, welks Straalbreekende hoek van
6o Graaden is, volgens de gewoone manier; ’%
welke alleen de Heer DAUBENTON fchynt ge-
bruikt te hebben , om dat hy van de hoeken zyns
Prifma’s geen gewag maakt; geeft, inderdaad ,
op den afftand van 15 Voeten, een zeer fraay
Beeld; maar, als men nevens hetzelve een Pris-
ma plaatft, welks Straalbreekende hoek van go
Graaden is(a), zo zal men eene levendigheid
Se
(a) [Door een gemeen Prifma, welks hoeken van 6o
Graaden zyn , verftaat men zulk een , welks alle drie
Vlakten gelyke hoeken met malkander maaken, of, welks
. door-
„DER EDELE GESTEENTEN. ° 121
gewaar worden in de Koleuren van dit laatfte , die
weel volmaakter is; hoewel het Geel zig niet ver-
toont. Het bewys daar van is gemakkelyk, en
ik verwonder my, dat de Heer DAUBENTON
geen agt gegeven heeft qp deeze byzonderheid
der uitwerking van het tweede Prifima op de Ko-
leuren van de Donkere Kamer , waar door men
verfcheide foorten van Rood, Groen en Violet
gewaar wordt. Zulks beweezen zynde, kan
_ men verzekeren dat de Wefterfche Steenen, wel-
ker Koleuren minder levendig zyn, niet kunnen
vergeleeken worden dan met het Toverbeeld,
dat door het gewoone Prifma voortgebragt is, En
de Oofterfche beter met het gene door het twee-
de Prifma is geformeerd.
De Heer DAUBENTON tragt het gebrek in de
levendigheid der Koleuren op eene zonderlinge
manier te verhelpen. „ Wanneer men, (zegt
s hy,) Steenen daar mede vergelyken wil, die
» van eene zeer flaauwe koleur zyn, zo is men
s genoodzaakt het Toverbeeld zo ver agter uit
» te brengen, dat de Kamer ’er niet groot ge-
» noeg toe zou kunnen zyn. Om dit ongemak
»» voor te komen; ftelt men , mm plaats van het
bin vlakke
doorfnyding, overdwars , een gelykzydige Driehoek is:
door een Prima met een hoek van go Graaden, zulk
één, waar van twee Vlakten met elkander in den Win-
kelhaak zyn, en de Doorfnyding een regtboekige Drie-
hoek]
„JV. Deer. H 5
123 AANMERKINGEN OVER DE KOLEUREN
„, vlakke een holrond Glas , ’t welk, door de
‚ Straalen te doen fpreiden , derzelver koleuren
3 15e vornindie enz.”
Alle deeze voorzorgen zyn onnut: de twee
Beelden geeven , met meer naauwkeurigheid, het
gene men door behulp van een holrond Glas, van
’ welke noch het Brandpunt, noch de afftand be-
paald wordt, zou willen verkrygen ; en boven-
dien zyn de verfcheide Koleuren deezer Beelden
_ meer vermenigvuldigd, dan wanneer men zig al-
leenlyk van’t gewoone Prifma van NEwTon be-
dient: doch, niettegenftaande de famengevoegde
uitwerkingen deezer twee Prifmaas, verkrygt
men nog niet alle de Koleuren- der Edele Steenen
in ’ algemeen: by voorbeeld , de Mannetjes-Sa-
fier, vit het Ooften, is van Warterkoleur , trek-
kende naar het Wit; welke Koleur in de Tover-
beelden van ’t Prifma niet gevonden wordt.
De Oofterfche Robyn is hoogrood , doorfchy-
nende , en, in de Zonnefchyn gelegd zynde,
zweemt hy naar een-gloeijende Kole: om welke
reden hy ook Karbonkel genoemd wordt. Des-
zelfs Koleur krygt men niet, dan met het Prifma
van go Graaden.
De Ba/ats-Robyn is van Roos-Vermiljoen Ko-
leur, en trekt een weinig naar hoog Karmozyn.
Hy is niet zo fcharlaken-rood., als de voorgaan-
de, en men kan hem niet met de Koleuren van
het Prifma vergelyken.
De Spine/-Robyn is Granaatkoleur , en trekt
fom-
id
‚PER EDELE GESTEENTEN. 123
fomtyds naar den Hyacinth: welke Koleuren niet
te vinden zyn in de gewoone Toverbeelden. Zie
daar derhalve drie foorten van Rood in den en-
kelen Robynfteen , die men met het Newto-
niaanfche Prifma niet kan voortbrengen.
„De Oofterfche Topaas is helder en zuiver, trek-
kende naar het Citroen-Geel , welke Koleur , op
ver na, met het gewoone Prifma niet is te ver-
krygen.
…— De Gras-Groene Koleur van de Oofterfche Sma-
ragd, is veel zuiverer en meer fchitterende of
glansryker , dan die van de gemeene of Wefter-
fche Smaragd. Deeze Koleur geeft het Prifma,
xwelk eenen Straalbreekenden hoek heeft van
go Graaden, en niet het gemeene van 6o Graa-
den, ’t welk Newron heeft gebruikt.
De Smaragd Prafius der Ouden, komt zo wel
in de Indiën voort als in Boheme. Hy is Prey-
Groen en heeft daar van zyn naam. Deeze Ko-
leur wordt gevonden op de famengrenzing van ’
Groen en Blaauw, inhet Toverbeeld van ’t Pris-
„ma van go Graaden. Men heeft ’er van drie
foorten, de eene geheel Groen, de andere met
Rood gevlakt en de derde Blaauw. De gevlakte
of gewolkte Koleuren zyn onmogelyk te verge-
Men.
De Smaragd , die de Ouden Presmaë noem-
den, is van vier foorten: de eerfte helt náat
Jaspis, zynde uit Geel en Groen gemengeld: de
IV. Deen. twee-
124 AANMERKINGEN OVER DE KOLEUREN
tweede is van Varenkoleur: de derde van een
verward Groen, fchynende famengefteld te zyn
uit Rood, Geel, Groen en Blaauw: de vierde,
eindelyk , „beftaat ook uit Blaauw, Geel, Rood
en Zwart, vlakkig door elkander gemengd. Hy
komt voort in de Ooft- en Wefi-Indiën , als ook
‚in Bohemen. Deeze Koleuren kunnen door gee-
nerley Prima worden nagebootft.
De Oofterfche „Amerhyf} heeft de Koleur van
Roode Wyn, of Purper naar Roozerood trek-
kende. Men vindt dezelve niet in de Beelden:
van ’t witte Prifma: maar tot dezelve wordt een
gekoleurd Prifma vereifcht.
De Beril-Steen, daar men den naam aan geeft
van Oofterfche , is Zeegroen, welke Koleur nooit
met het gewoone, maar wel met een gekoleurd
Prifma, te verkrygen is,
De Hyacinth is, volgens Borrurus, van
vierderley foort. De eerfte trekt naar den Ro-
byn, zynde een weinig Wateragtig; de tweede
naar Saffraan of Oranje; de derde is Citroenko-
leur , in zekere plaatzing voor ’t Gezigt wat meer
naar ’t Geele trekkende, in anderen naar Omber
zweemende. Deeze zal men nooit in de Koleu-
ren van ’t Prifma vinden. De vierde is Granaat-
koleur.
De Chryf/olyth is Olyfgroen, welke Koleur zig
op de famenvoeging van ’t Groen en Geel, in %
Beeld van ’t gewoone Prifma , vertoont,
De
DER EpeLE GESTEENTEN. 124
„De Opaalen zyn zeer keurlyke Steenen wegens
de verfcheidenheid hunner Koleuren. Men vindt
ze van vier foorten ; waar van de eerfte den Re-
genboog nabootft, zynde niettemin volkomen
doorfchynende. Dezelve vertoont Oranje-rood,
Geel, Groen, Blaauw en Paarfch. De tweede
js eenigermaate zwartagtig, doch geeft een fchit-
tering van Vuur, gelyk de Karbonkel. Deeze
is by uitftek koftbaar en zeer zeldzaam. De der-
de laat, door het Geel van zyn Lighaam, ver-
fcheide Koleuren blyken; gelyk.Rood, Oranje
en Groen; maar zeer flaauw. De vierde, zyn-
de de valfche Opaal, of doorfchynende Girafvo/,
Eis even helder als de eerfte, een weinig Blaauw
of Geelagtig,]l gelykende naar ’t Oog van een
Vifch [en geevende, wanneer men hem tegen
% Licht omdraait , fchynzel uit van zyn uiterften
rand.) Men meent dat het de Progdes van Pr1-
NIUS is, die genoemd wordt, Zonne-Oog. Deeze
Koleur wordt niet door het Prifma voortgebragt.
De Panther-Steen behoort, volgens fommugen,
onder de Opaalen , volgens anderen, onder de
foorten van Jafpis.. Hy heeft zyn naam van de
verfcheidenheid zyner Koleuren, geevende Zwart,
Rood, Geel , Groen , Incarnaat ‚ Purperagtig ;
ja, om kort te gaan, allerley foort van Koleu-
ren: zo dat, iemand, die denzelven met eene
byzondere Koleur wilde vergelyken, zeer be-
kwaam zou moeten zyn. Dit Gefteente is zeer
zeldzaam en koftbaar.
IV. Deer, De
Dd
146 AANMERKINGEN. OVER DE KOLEUREN
De Kat-Oogen zyn veranderlyke Steenen, ten
opzigt van de Koleur, gelyk de voorgaande , en
derhalve kan daar omtrent niets worden bepaald:
Cs, Als gy dit Gefteente omkeert „(zegt DE LAAT)
vertoont het zig aan den kant van U af altyd
witter en glansryker. Want het fchynt uit
twee Koleuren te beftaan , de eene Melkag-
s» tig byna, de andere Bruin , die in ’t midden
} van elkander afgezonderd zyn. Als men van
boven op dit Gefteente ziet, vertoont het zig
» aan de regter zyde Wit , hoe men % ook draaije.
„ Ja, als men ’er wel op let; is een breede wit-
te Streep in * midden zigtbaar , en de beide
zyden zyn Bruin: zo dat het deeze verande-
»» ring van Koleur zekerlyk van het Licht moet
s hebben”. XrMmeNes fchryft , dat ’er een
groote menigte van in een Landfchap van Ooft-
indie , genaamd Tototepek , gevonden wordt,
doch klein en flegt (*)J. De gedaante is die
van een Katte-Oog, en hy wordt hooger dan de
Opaal geagt , wanneer hy een maatige did
heeft , om dat hy harder is.
De Regenboog -Steen is Vlafchgraauw , naar
% Roodagtige trekkende. Printus zegt, dat
men hem vindt in de Roode Zee. Hy wordt
dus genoemd, om dat hy ; aan de Zonneftraalen
bloot gefteld zynde, een oneindige menigte van
Koleuren geeft, die ’t ondoenlyk maakt hem met
de
32
29
2
2
33
2
(*) CrarreToNr Onomaflieon. p. 283.
‚DER EDELE GESTEENTEN. 127
de Straalen van den Heer DAUBENTON te ver-
gelyken.
„De Vermetile wordt ook Maracile genoemd,
om dat hy van een zuivere Roode Karmozynko-
leur is. Dit Rood wordt nooit gevonden. in %
Toverbeeld van ’t Newtoniaanfch Prifma ; daat
moet een gekoleurd Prifina toe gebruikt worden.
‚De Granaaten „die men Oofterfche noemt, zyn
van drie hoedanigheden, De eerfte foort, ge-
naamd SFavaanfche, om dat zy Violet zyn naar *
Purper trekkende, heeft men met reden den
naam van Amethyfien willen geeven: de anderen
zyn Hyacinthkoleur , weshalve menze ook Hya-
einthen zoude kunnen noemen: die van het derde
foort hebben de Koleur van Granaatkorrels , doelt
een weinig zwartagtig , geevende die Koleur eerft
regt, op een Blaadje geflagen Zilver. De genen;
die Sursens genoemd worden , zyn meeft in ag-
ting, hebbende eene waare Granaatkoleur. Van
deeze Koleuren, buiten het Violet, is ’er niet
eene te vinden in het Toverbeeld der witte
Prifmaas.
Naderhand zal ik volkomener Waarneemingen
opgeeven , aangaande de Edele Steenen en Dia-
manten: % gene ik hier, in ’ voorbygaan , zeg;
is maar om te doen zien, «dat de Koleuren van
de meefte Gefteenten, de Oofterfthen inzonder=
heid, niet te verkrygen zyn door middel van het
Prifma, *t welk de Heer DAugenNTonN gebruikt
heeft, en dat het ondoenlyk 1s alle derzelver Ko-
IV. Deer, leu-
À
128 AANMERKINGEN OVER DE KOLEUREN
leuren „in ’t algemeen , te vinden , dan door middeh
van gdaileddn Prifmaas. Ì
Men moet derhalve toevlugt neemen tot een
derde Prifma, zynde van daeolked Glas. ’% Is
waar ‚ dat men, een Prifmatiek Vaatje vullende
met een Vogt, dat met Rood, Blaauw of Geel;
getinétureerd is , ook alle de verbeeldelyke Ko=
leuren van de Edele Gefteenten verkrygt ; maar
dit is van weinig dienft, gelyk ik nu gaa be=
wyzen.
De Koleuren der Prifmmaas zyn niet beflendig.
Men kan deeze Waarheid op verfcheide ma-
mieren betoogen , en zelfs in het Stelzel van
NewronN. Zie hier wat ’er ons deeze Schry-
ver van zegt. De Oorfprongelyke Koleuren
ss zyn in ’ byzonder famengefteld wit verfchil-
; lende foorten van Straalen , van welken de
3 Gelykflagtige aan elkander Evenwydig zyn:
3» maar ; niettegenftaande deeze Evenwydigheid ,
9 vindt men ’er die meer of minder in digtheid
s verfchillen, en, eenigen van deeze Gelykflag-
ss tige Straalen, hebben iets van haare nabuurige
» Ongelykflagtige”.
Dus onverfchilliglyk afwykende van het Prifina,
gelyk de Heer DAUBENTON voorgeeft , is men
in ’t onzekere, of het eene of het andere te ont-
moeten van deeze fooften van onzydige Straa-
len , die niet Gelykflagtig zyn met de Koleur 4
van
hed
hd
DER Ebrir GESTEENTEN. 129
Van welke gefproken wördt, noeh Ongelykflag-
tig met de nabuurige Koleuren , daar zy het naaft
aan komen. De Newtoniäanen zullen toeftaan,
dat men den waaren afftand des Toverbeelds van
%* Prifma fiet bepaalen kan, om de orde der Ko-
leuren vaft te ftellen : waar uit dan de onzeker-
heid volgt der V ergelykingen ‚ die men zou kun-
nen rn met Edele Gefteenten van verfchei-.
derley Koleut. Doch zonder deeze Stelling aan
te neemen kan men , door een menigte van an-
dere ‘rederien , zig: aankanten tegen die nieuwe
manier van den Heer DAugBeNTON. Het Sai-
zoen ,-naamelyk; de hoogte van de Zon , de
Dampigheid of zuiverheid der Lugt , zyn alte-
maal beletzelen tegen de vaitelling. der Koleuren
van het Prifima: daar, in tegendeel, de Gefteen-
ten altyd van eene zelfde Koleur zyn. En, zo
men zig bedient van Prifmatieke Vaarjes zak ge-
koleufde Vogten (gelyk ik zo even gezegd heb;
om de Koleurender Edele Steenen voort te bren-
gen; dan is % nog erger; dewyl de trap van
deeze Kleutingen niet bepaald kan worden. «Ja,
fchoon men , by geluk, de gezogte Koleur met
de drie Prifmaas vinden mogt, zou men die nog-
thans niet kunnen vaftftellen, uit hoofde van me-
mgerley veranderingen , welken het ERO
is allen aan te wyzen.
IV. Deer. d EEN
EEN NIEUWE
HA: NeDeG RerBedi-P
EO 7E
HERSTELLING
VAN PT
MCTS
GEPRAKTIZEERD DOOR DEN HEELMEESTER
JONATHAN WATHEN,
te Londen,
(Pbilofopb. Tranfatt. for 1755. Vor. KLIX. P. 1.
P- 213.)
EOEOKOECEOKCEOECESESKOES
L, wat den Doortogt verftopt, die van het
Oor in de Neus gaat, genaamd de Buss
van Euflachtus, “zodanig , dat hetzelve den In-
gang van de Lugt, daar door heen, tot in de
holligheid van den Trommel belet, wordt, zo ik
meene, van iedereen gerekend een oorzaak te
zyn van Doofheid. HirrocrarrEs merkt aan,
dat, in een Worgziekte der Keel, de Liyder
zyn Gehoor kwyt raakte, cm dat deeze Buis daar
door
HERSTELLING VAN ’T Grmoor; 131
door famengedrukt en toegeflooten werdt Ca).
Veele Schryvers over de Praktyk , verzekeren,
dat even ’t zelfde gebeurd zy , door nabygelegen
Zweeren, enz. (4). Ook weet ik, dat een der
Amandelen; gezwollen zynde, Doofheid heeft
te weeg gebragt.
Dit Kanaal opent zig in *t zydelyke en voor-
fte deel der holligheid van den Trommel. De ges
daante is zodanig, dat het eerft in wydte af=
neemt, terwyl het naar ’t agterfte van de Neus
daalt, wordende zeer naauw ; dan fchielyk van
een wykende wordt het veel breeder, en komt
in het agterfte van de Neus uit, met een Ovaale
Opening, een weinig uitpuilende, inwaards en
voor waards draaïjende ‚ zydelings geplaatft , effen
boven het hangend Vlies van t Gehemelte. Der-
halve 1s de Buis van Euftachius famengefteld. uic
twee byzondere Tregterswyze Kanaalen , met
de dunfte Enden famengevoegd, met de wyde
Enden van elkander af: zy is bekleed met een
Zeef
(a) Coac. II. n. 35.
(b) Haurer in Boerbav. Inftit. de Auditu, p. 380 en
416. Turrrus heeft dit gezien van een Zwelling in ’t
Gehemelte : Vaisarva. Cap. V. pag. go, van een
Neusprop en ook van een Zweer. (Zeker Man hadt een
Verzweering boven de Huig, aan de flinkerzyde, welke
gemeenfchap hadt met, en een gedeelte afknaagde van
den mond der flinker Buis van Euftachius, Wanneer daar
een Steekwiek in gebragt werdt, tot zuivering, verloor
de Lyder aanftonds zyn Gehoor, doch kreeg het weder,
zo dra men de Steekwiek weggenomen had.
IV. Deen. la
£32 Een Nieuwe HANDGREEP TOT
Zeefagtig Vlies, vol holletjes en Slymhokjes , evers
gelyk het Vlies der Neusgaten, en maakt één
Vlies met hetzelve uit (a).
Wanneer wy derhalve het maakzel van dit Ka-
naal , en deszelfs vrye gemeenfchap met den Damp-
Kring, overweegen, zo mogen wy met reden on-
derftellen „ dat hetzelve onderhevig zy aan Ont-
fteeking van zyn Vlies en famengroeijing van
deszelfs Slym , zo door Zinkingen als anders;
even gelyk de uitwendige Oorgang. En fehoon
de Slym van dit Vlies van een geheel andere na-
tuur is, moet dezelve niettemin door Hitte ver-
dikt kunnen worden , wanneer haar dunfte deelen
zyn weg gewaafemd (4).
“Uit de gedaante van deezen Doortogt is ook
gemakkelyk te beerypen, dat eene Verftoppings
reeds ver zynde gevorderd, niet gemakkelyk kan
worden weggenomen , en dat het Gehoor , naar
evenredigheid van de meer of minder volftrekte
Verftopping , meet of minder zal benadeeld zyn.
Waar-
(a) Zie HaLrLer, wt Jupra, pag. 378. HALLER:
Phyfiologia, de Auditu, $. 485. VarsaLva, Cap. 2. Pag.
32. Idem Fig. 14.
(b) MorcacNr en anderen verhaalen ons, dat zy al-
toos de holligheid. van den Trommel, in jonge Kinde-
ren, zeer gevuld vinden met Slym, en de Heer Dov-
cr as heeft dit zelfde in Volwaffenen waargenomen : ook
is hy van oordeel, dat dit famengaat met de Verftopping
der Buis van Euftachius, in ’t algemeen, en dat de In-
fpuiting, in dit Seval, van even zo veel uitwerking is,
als of de Buis alleen verftopt ware.
en
HERSTELLING VAN. ’r GerooR! 133
Waarom zou men dit dan niet aanmerken, als
fomtyds de oorzaak der Doofheid zynde? Ja mo-
gelyk is het die niet zelden. «Want, by voor-
beeld , als men in een Patient, die eenigermaa-
te doof geworden is door Zinkingen , den uït-
wendigen, Oorgang- onderzoekende , denzelven
niet verftopt vindt door verhard Smeer: zal hy
egter fomwylen , op een fchielyke wyze, ver-
ligting krygen door een fterk Geruifch in zyn
Oor Cc). Dit ontftaat waarfchynlyk uit eene door-
breeking van de famengegroeide Slym, en de
fchielyke inftrooming- van de Lugt in den Trom-
mels- zo dat, als deeze Kwaal nog ligt is erv in
haare geboorte, de. Natuur haar zelve dikwils
fehynt te redden : maar „wanneer de K waal meer
is ingeworteld, zyn de Poogingen der Natuur
kragteloos tot wegneeming derzelve.
Deeze aanmerkingén deeden my fterk-overhel-
len, naar de gedagten; dat het Gehoor van-die
oorzaak, lyden mogt ‚en ik werd daar in be-
veltigd door ’t volgende, zeerrmerkwaardige Ges
val.
„Rechard Evans, een Man van vyf-endertig Jaa-
ren, was by uitftek doof in beide zyne Ooren ,
en hadt geen kennelyk Ongeniak in den uitwen-
digen Oorgang. De Doofheid was uit Verkoud-
heid ontfiaan , en hadt verfgheide Jaaren fand ge-
hou-
Cc) HAL LER in Boerhave de Auditu, pag. gep 0 not, 8e,
IV. Deer, I3
134 Een neuwe HANDGREEP TOT
houden ‚ geduurende welken tyd, geenerley
Konft of Middelen , hem de minfte Verligting toc-
bragten. Hy füierf in Auguftus laatfileeden aan
de Kinderpokjes , in ’t Hospitaal van Co/d-hath
fields. Die gelegenheid nam ik waar , om de Eu-
ftachiaanfche Buizen te onderzoeken , welken ik,
beiden, t?eenemaal vol gepropt vond met famen-
gegroeide Slym, gelyk zulks door twee Heeren
van de Konft , die ’er tegenwoordig waren , ook
is gezien. Dit was de eenige kennclyke oorzaak
wan zyne Doofheid geweeft; want alle andere
deelen vertoonden zig als natuurlyk.
Gelyk nu alle deeze famenloopende Omftandig-
heden my verfterkten in myn Gevoelen , zo fpoor-
den zy my ook aan , om de Proef te neemen van
eene Operatie, welke eenigen tyd geleeden aan
de Akademie der Wetenfchappen voorgefteld was
door den Heer Guryor: maar de Autheur de-
zelve nooit werkftellig gemaakt hebbende , ont-
brak hem de Ondervinding om ze aan te pryzen
en kragt te geeven, weshalve zy als ondoenlyk
werdt verworpen (4).
Ma-
(a) Hift. de Acad. des Sciences. A. 1724, pag. 53.
Buitendien, ftelde de. Heer Guriyor voor, zulks door
den Mond heen te doen: maar dit is volftrekt onmoge-
\yk, gelyk blykbaar zal zyn voor een ieder, die de moei-
te wil neemen van het te bezoeken, Hier van overtuigd
zynde, ftelde de Heer Pe Tir (die onlangs een nieuwen
Druk van PaLryNs Ontleedkunde uitgegeven heeft, }
voor, (gelyk de geleerde en ervaren Anatomift , de Heer
Jour
HERSTELLING VAN °T GERHOOR. 1 35
Manter van Operatie.
Eerft bragt ik myn Stylet, aan *t end een wei-
nig omgeboogen zynde, door de Neus, in de
Buizen van Euftachius, in doode Lighaamen, en
dus eene handigheid daar toe gekreegen hebben-
de, deed ik het zelfde aan een Perfoon die zeer
doof was, en op wien alle andere Middelen krag-
teloos bevonden waren. Ik had zo dra het Sty-
let niet weder terug gehaald, of hy zeid’ dat hy
veel beter hooren kon. Deeze uitflag fpoorde my
aan tot verdere poogingen, zo dat ik my Pypen
bezorgde van verfcheiderley grootte, paffende op
een Spuit , waar mede ik vervolgens den door-
gang vanhet Kanaal, met goed gevolg, ingefpoo-
ten heb, op deeze wyze.
Het Pypje is gemaakt van Zilver, omtrent ter
dikte en langte van een gemeen Stylet, aan ’t end
een weinig omgeboogen. Hetzelve, vaftgemaakt
zynde aan een Yvooren Spuitje, vol van Vogt,
(te weeten een weinig Honig van Roozen in
warm Water ,) moet ingebragt worden tuffchen
den
Jorn Doucras, eerft de doenlykheid daar van heeft
beweezen,) het Styiet , enz. , door. de Neus heen te
brengen in de Buis van Euftachius. De genen, die zyne
Openbaare Leffen bywoonden „ heeft hy telkens zulks
getoond, en hem erken ik my verpligt te zyn voorde
indagtigmaaking , welke my aanleiding gaf, om op lee-
vende Men{chen de Proef te neemen van eene Operatie,
die van zo veel belang is voor 't Menfchelyk Geflagt.
IV. Deen. 14
, 36 Een Nieuwe HANDGREEP Tor
den Vleugel en’t Middelfchot van de Neus, met
zyne bogt gekeerd naar het bovenfte deel van het
Neusgat. De holle Oppervlakte van ’ onderfte
Spongieus Neusbeentje , maakt een Groefje , %
welk tot beftuuring „en als tot wegwyzer voor
ket Fypje dient. Daar in brengt. men ’ zelve „
over de Beenige Vlakte van % hence (die
plat is ; niet verhevenrond, gelyk ze ‘altoos
wordt afgebeeld) naar agteren , en cen weinig
nederwaards , voort, tot aan de Ovaale Opening.
Dat het zo ver gekomen is, wordt men gewaar
aan den tegenftand, dien de onderfte Rand van
geeze Opening, Kraakbeenig zynde en uitpuilen-
de, biedt, wanneer het end van ’t Pypje daar
tegen fluit. „Dan keert men de bogt naar het
Middelfchot, waar door het geboogen end , met
gemak ‚in de Buis van Euftachius glydt. Voorts
wordt het Vogt, door dit Fypje , gefpooten in
de Buis, en dus fpoelt men alle Vuiligheden, die
Nr ZyNs uits dewelken door de Neus of Mond,
of beiden, terugkomen , met het Infpuitzel, en
zigtbaar zyn , indien de veelheid groot is,
Voorbeelden.
Den 3 November 1754. Zeker Vrouwsper-
foon, omtrent veertig Jaaren oud, was gekweld
met een zeer zwaare Doofheid, zo dat zy, ?
geen op een maatigen afltand werdt gefproken ,
niet hooren kon, of het moeft zyn met een zeer
„dui
hd
HERSTELLING VAN ’T GEHOORS 137
luide, fchelle Stem; zynde men derhalve genood—
zaakt in haar Oor te fchreeuwen. Dit hadt twee
Jaaren geduurd, verergerende langs hoe meer;
zo dat haar, om die reden ‚de Dienft zou opge-
zegd zyn. De Kwaal hadt uit Zinkingen haa-
ren oorfprong genomen. Jk fpoot den uitwen-
digen Oorgang „zonder de minfte beterfchap ; maar,
zo dra de inwendige Buis was ingefpooten , ver-
zekerde zy aanftonds , veel beter te kunnen hoo-
ren, en, door hetzelve twee of drie dagen te
herhaalen , hoorde zy en bleef hooren , byna zo
goed als iemand; weshalve zy haar Dienft. be-
hieldt.
Den 17 November 1754. Een Mansperfoon ;
van vyftig Jaaren , kwam-by my om hulp voor
eene Doofheid in de beide Ooren , welke ander-
half Jaar. geduurd hadt , zynde ook uit Verkoud-
heid gefprooten. Hy kon niet hooren , *t gene
tot hem gezegd werdt, zonder een allerfterkfte
Verheffing van de Stem, met den Mond digt tc-
gen zyn Oor aan. My kon hy in ’ geheel niet
verflaan; zo dat ik genoodzaakt was met hem te
fpreeken door middel van iemand , die een fterker
en helderer Geluid hadt. _Zyne Ooren , uitwen-
dig, zonder eenig gevolg, gefpooten hebbende,
deed ik zulks, ’s anderendaags, in de Buis aan
den eenen kant, en fpoelde een zeer groote veel.
heid fàmengegroeide Slym weg, in kleine Lapjes
‘van zwartagtige koleur en rottige reuk, die met
het Vogt door zyn Mond uitliepen. Daar op
e_JV. Deer: Es hoor-
138 Een Nieuwe HaNporeeP ToT
hoorde hy aanftonds ’t gene door eenige Perfoo-
nen gezegd werdt, die met elkander praatten in
een ander gedeelte van’t Vertrek. Den volgen- *
den ogtend deed ik zulks in ’t andere Oor, met
het zelfde Gevolg, en, door de Operatie twee,
of drie maalen , in zo veel dagen agtereen, te
herhaalen, kan hy thans een gewoone Samenfpraak
hooren, en, ’erdigt by zynde, verftaan wat ’er
gezegd wordt , fchoon de Stem zeer zagt en
flaauw is, maar op een grooten afftand heeft hy
geen aandoening van ’t Geluid.
Den 18 Novemter 1754. Een Perfoon van
zeftig Jaaren oud, nu dertig Jaaren zeer hardhoo-
rende geweeft zynde, begeerde de Operatie aan
een van zyne Ooren te ondergaan. Eerft fpoot ik
den uitwendigen Oorgang aan de regterzyde ‚ en
haalde er een brok verhard fmeer uit, waar door
hy egter geen de minfte verligting kreeg. Den
volgenden dag de Buis van Euftachius, aan die
zelfde zyde, ingefpooten hebbende, kon hy dui-
delyk het tikken hooren van zyn Orlogie , wan-
neer hy ’t zelve digt tegen zyn Oor aan hieldt:
xt welk hy niet kon doen te vooren noch daar
na, want zyne Doofheid kwam tegen den avond
weder. Twee volgende morgens heb ik de Ope-
ratie, met even dien zelfden uitflag als de cerfte
maal , herhaald.
Den ao November 1754. Een Vrouwsperfoon
hadt zes Jaaren lang, uit Verkoudheid, zo doof
geweeft, dat zy gantfch onbekwaam was om ee-
nig
EIERSTELLING VAN ’T-GEHOOR, 139
nig. Werk te doen. Ik beproefde deeze Opera-
tie, en hieldt om den anderen dag daar mede
aan, twee Weeken lang. Het voordeel dat zy
daar van kreeg , hoewel zo groot niet als in het
tweede Geval, is egter zo groot, dat zy nu den
Tafel kan bedienen; dat zy hooren kan wat ’er
gezegd wordt , fchoon men den Mond niet naar
haar toekeert, en zeer nuttig geworden is in %
Huisgezin, alwaar zy woont. Dit is te zeldzaa-
mer, om dat haare Ooren een foort van Stuip-
agtige beweeging hebben , % welk eene Onge-
fteldheid in derzelver Zenuwen te kennen geeft,
Den 30 November 1754. Een Menfch van ze-
venentwintig Jaaren , uit Verkoudheid, nu twee
Jaaren doof zynde geweeft aan beide de Ooren,
het een egter (immer dan het andere: zo begon
ik met het dooffte, en kreeg veel Smeer en Vuilig-
heid uit den Oorgang , zonder de minfte beter-
fchap: maar de Buis van Euftachius infpuitende,
door de Neus, aan die zelfde zyde; kreeg zy
zo veel Verligting , dat zy nu met dat Oor veel
beter hooren kan dan met het befte. Toen fpoot
ik de Buis-van ’t andere Oor, doch daar op hadt
die Operatie, fchoon verfcheide maalen herhaald
zynde , geene de minfte uitwerking.
Den 1 February 1755, kwam by my een
Mansperfoon , die in den hoogften trap hardhoo-
rende was, kunnende alleenlyk één Perfoon ver-
ftaan , aan wiens Stem, of liever beweeging van
den Mond, hy zig een langen tyd gewent
IV. Deer. hadt.
£40 Een NIEUWE HANDGREEP TOT
hadt. Dus was hy agttien Jaaren geweeft, zyn=
de fchielyk bevangen, of, als’ ware, geflagen
geworden met deeze Kwaal , die gepaard ging
met een Ongemak zyner Oogen , zo dat zig een
verfcheidenheid van Koleuren , geduurig voor
hem zwervende , aan zyn Gezigt vertoonde, tot
groote benadeeling van % zelve. Zulks hadt,
gelyk zyne Doofheid , met zeer weinig veran-
dering geduurd , tot aan het end van January
faatfileeden ; omtrent welken tyd ik zyne Buizen
infpoot ‚ waar door hy aanftonds zyn eigen Stem
hoorde, daar hy te vooren in geenen deele toe
in fiaat was. Ik herhaalde «de Operatie drie of
vier maalen, een of twee -dagen na malkander.
Zeer fchielyk befpeurde hy een merkelyke beter
fchap, gepaard met deeze byzondere Omftandigheid,
dat, indien ’er zo luid tot hem gefproken werdt,
als te voren noodig ware, ’ Geluid zyn Oor
Oor beledigde, veroorzaakende een zeer pynly-
ke Jeuking , of (naar dat hy het zelf uitdrukte)
een Krabbing in zyn Oor. Even % zelfde-ge=
beurde, wanneer hy fprak, en ’t was hemon-
doenlyk te onderfcheiden , wat hy zelf of ande-
ren zeiden, uitgenomen als zyn Stem’ heel veel
zagter ware, dan hy lang was gewoon ge
weeft, — Thans-kan hy een Stem hooren van een
middelbaare Toon, en redelyk met anderen om-
gaan in de Samenfpraak , indien het Vertrek fit
js en vry van geraas. Hy onderwees voorheen
in de Taalen, “waar door hy driehonderd Ponden
. Ster.
HERSTELLING VAN °T GEHOOR. T4t
Sterlings gewonnen hadt, *t geen altemaal door
hem aan vrugtelooze poogingen ‚ om zyn Gehoor
weder te krygen, was befteed. “Fweemaal is hy:
in een zwaare Kwyl-Kuur geweeft, en men heeft
zyn.Hoofd , een langen tyd agtereen, fterk doen
Zweeten : ook heeft hy verfcheide Geneeskun-
dige Behandelingen ondergaan : alles zonder de
minfte hulpe, tot ‘dat-deeze Operatie wierdt in
xt werk gefteld: en % is aanmerkelyk, dat de
Kwaal zyner Oogen overging nadat zyne Ooren
ten tweeden maale waren ingefpooten.
Aanmerkingen,
Dus hebben vyf van de-zes Gevallen meerder
of minder voordeel gehad „van de Operatie ; zon-
der welke die Menfchen, waarfchynlyk, voor
altoos zouden gebleeven zyn gelyk zy waren;
hopeloos en van alle hulp verfteken.
Myn pooging is geweeft, de Toevallen te be-
paalen, die eene Verftopping van de Euftachiaan-
fche Buis te kennen geeven, maar ik heb het
niet doenlyk bevonden met eenigen trap van ze-
kerheid. Ook kan ik ’er geen groote nuttigheid in
zien, of het al kon gefchieden: want de eenigfte
Ongemakken van het Oor, die tot dus verre de
hulp der Heelkunde hebben toegelaten, zyn die
van den uitwendigen Oorgang ,. gezwollen en
verzwooren Amandelen, enz. Deeze zyn ge-
meenlyk altemaal zigtbaar, en wanneer ’er zo-
(LIV. Deer, danige
142 HERSTELLING VAN *r Genooks
danige oorzaaken niet zyn van de Doofheid 3
wordt zelden iets van belang in ’t werk gefteld ,
maar de Patient aan zyn noodlot overgelaten.
Nu,in tegendeel ,ftaat ten minfte een waarfchyn=
lyke redding open voor den ongelukkigen , en
deeze, de eenigfte zynde, (dewyl men onder-
ftelt dat de andere Middelen onbekwaam of te
te vooren reeds zonder gevolg geprobeerd zyn)
kan in * werk gefteld worden zonder vertoeving;
en zonder te wagten op vaftgaande Kentekenen „zo
lang tot dat dezelven zig zigtbaarder en zekerder
voordoen , dan ik ze tot nog toe heb kunnen vin-
den. En gelyk de Operatie geen ’t minfte ge-
vaar heeft, zo is zy, naar ik geloove, nooit pyn-
lyk bevonden, noch ze zal ooit pynlyk geoordeeld
worden van de genen, die ze tot wederkryging
van hun Gehoor ondergaan.
H.
ZELD-
ZELDZAAM BERIGT,
VAN EEN
EL ae De
DAT NAAR EEN PEROQUET GELEEK,
EN EEN
Bd SURE,
DAT DE GEDAANTE HAD VAN EEN AAP;
DOOR DEN HEER
MARECHAL, peN Zoon,
Woonende te Plancouët by Dinant, eenige
Uuren van St. Malo in Bretagne.
(Recueil de Medecine, Chirurg. Pharmac. &c. de Mars 1757.)
SELCEILEEOEEEEEECEEEDENS
Yn Vader heeft, in zyn Huis, een Pero.
quet en een klein Teefje. Dit hadt de
eerfte maal een fraay gefchapen Jong voortgebragt:
maar de tweede maal heeft het een Hond van ee-
ne zonderlinge figuur geworpen. Dit Beeft hadt
maar twee Beenen, zynde de Agterpooten: de-
zelven waren rond en Vliezig; het Hoofd plat;
de Bek als een Hazemond gefpleeten; de Neus
ftondt krom en was hard als de Bek van een Pe-
roquet „ bedekkende de Onderlip t?eenemaal. Van
% end van dit foort van Bek liep uitwendig een
ingeboogen fireep , en de Onderkaak was net zo
„AV: Deer, van
N
544, ZELDZAAM BEriet.
van maakzel, als die van zulk een Vogel. Dit
Hondje geftorven zynde , heb ik het geopend,
Het hadt geen Roede noch Blaas; en kon ook niet
Fiffen. De Kop was anders als gewoonlyk.
Ik onderwind my met, reden hier van te gee-
ven: het is een zonderling Spel der Natuure : maar
zie hier een geval byna van den zelfden aart,
Voor eenige Jaaren ferf alhier een Meisje „
van vyf Jaaren oud, dat naauwkeurig de gedaan-
te en gebaarden hadt van een Meerkat. Het heeft
nooit gefproken, en gierde even als een Aap.
Alle oogenblikken klaauwde het de Dy, en vät-
te, ’t gene men haar te eeten wilde geeven, met
de beide handen, brengende het aan de Neus,
en maakende voorts de regte potzeryên van een
Aap. Het ging niet gemakkelyk overend; loo
pende veel beter op handen en beenen. Eenige
ligtgeloovige Menfchen hebben zig laaten wys-
maaken , dat dit Toeval alleen ontftaan zy , door-
dien haar Moeder met te veel oplettendheid een
Aap befchouwd had ‚-waar mede zy zeer gemeen
zaam was.
H.
WAARNEE MIN
145
GEN
| Omtrent de Luugts-gefteldheid, Weder en Wind.
te AMsTELDAM, in Sfanmary 1759.
Barometer. Therm. Winds Streek, Weder.
D.|'s org.‘ smidd. ’sav.mo mi.av., ?smorg. °smidd. °sav.
1l29.9 (29 7 |29.6 137 39136) } DL ZO | Z [Regen Sneeuw
2 33 |— 3 [4647/40 Z AEL W_| W {Wind en Reg.
3 A Ó 7 45/45 4E WEN W
a 8 1-6 |— 61434442 Zw | EE W (Betr. regenagt.
Sp 5 A | 44151147 39 W | W|Stormig Reg.
Ol " — 7 |3C.O 4142/43 NW INW|Regen , Hagel.
7 Ioj— 94 4814937 NW W | W |Betrok. Wind,
8|30. o! — nil2g.11 139 45138 ZW IW |W
9 Oo [toi 9} 44 48 43 W | ZW [ZW Buyige
ro|29. 11/30.0}30 1 |sO,S2 421 ZW WZW W Wind.
rio. 3l— 3 — 21485043 ZW | ZW (ZW|-—_— Regen.
I2|— IJ—O0 '29. 11 49 5ol42| ZW{ ZW ZW Vogtig
13129.101|20 10,30, 0; 48 50/43 ZW | ZW |ZWjReg.Bet.Held.
14lzo. 15/30. 64041 ZW Z te W; 5 Betr. Verand,
is sofa is! 48 5o|43! ZW Z
IO 4 {— Aij 42}49 50 42 ZW | W a l— Windig.
ij=.4 |= zij 35 345 4339, ZWIZW [| W|_—_— Hel.g.we
I8— 21 44 43040, ZW | ZW 'ZWiRegen.
IG OI 2 145 46136, NW | NW | W |Betr. Buijig.
2O|— A |— 4l— 6 1394029, NO | NO | O [Mooy weer.
gij Óil— 7 — 72135:36130; -O | ZO ZO Helder, Vorft,
nik rid 32/37/30 O Oo O0
23 (jn EL al 3238 29 O O :O
Ul Al 0 3:131,42133 ZO | ZO (ZO
Bj dd B0443S ZON Ze 7
2Ó— Zij Zij 4 3945136, ZL | ZW ZW|Miftig, Regen.
UI A A3 0 45/34 ZO ZO ZO
28 3 2 2135 45) 35 ZZW| ZW ‚ZW (Helder, Vorft,
2of— 3i— 3! 3137 4437) ZW | ZW (Zw Mittie.
30 — 3il—= 3 |41 45! 2) ZW | ZW zw|-
zis | 2 Lo 146 4843 ZW! ZW \ZWlIget’sav.Held.
Hoogfte Barometer d. 30: 75
Laagfte Barometer d. 29. 3
Hoogfte Thermometer ar. 52)
Laagfte Thermometer gr. 29 J
} Middelb. d. 29. 114
Middelb. gr. 404
De Wind meelt Weft en Z. W. Weinig Vortt,
IV. Det.
K
WAAR.
146
WAARNEEMINGEN
Omtrent de Lugts-gefteldheid , Weder en Wind
te ÁMSTELDÄM, ín phegde KCR
7 Therm.) Winds Streek, Weder
D.'s marg.’s midd. *savelme. mi,av |'s morge 'smidd. *s av.
1:30.0 ‚30.1 [30.2 45 46144) W EMA W [Helder.
al— 1E meng o |45 48/44 WZW, W | ZW |—'sav.rcg.
3 29u — o | 15/49 48143 Wt. Zj W W |— goedw,
alzo.2ij— 4 |—3 [4648139 NW | NW | NW |— wolkig,
5 2 |— Oi|— 0 (4447/44 WZW| W [Wt. ZiBetr. Reg.
6|29.nij 0 |— 15/47) 148139 _W W W. [Helder
7302 3 |— 35444642) W | NW NNW |—'sav.bet,
en filed 4 |— 4547) 48, 42) W Ww W _[Mittig.
ol 5 15 5 47 50, 39 WZW WZWWZW[__—
1ol= 5 |= 4 [4 (44147 138 WZWIWZW {WZW Held. Betr.
ri—-4 |— 5_|—6 |41/45 36 ZW [ZZW | ZZW |Bet.miftig.
121— 6 1— 6ij— 7 |37|5037| ZW (ZZW (ZZW [Held, Ryp.
137 7 75424835 NO | O | ZO
laf 7 |T 6il— 6 '37 44, (36) ZZO | ZZO [ZZO |Ryp. Held,
is 6 6 |—6 |39 49371220 INNO | O |[Helder.
16l— si— sil— 5 |41 490 ZZO|ZZO| Z |= Mift,
ijs JT 5, 52142 493 ZW | W NNW Mift. Heid.
18|— 5ij— 5 — 6 |44) 4613 N (Ne WN t. Wi Helder.
Io|— 6 |—5ij— — 51140) (43 3 6) O O |Betr. Held.
2ol— 4 |— 4 |— 4 |40{45|37 200 £ ZO: t4Z —_——
ai 3 — Zij 2,142/46)34 Oo ‚OZo Ohe tE
22— Lj 0; |— 07138|46|37)0Z0 | lOZO| O [Beld Reg.
230 | o l—0543145|34| O 6) O [Reg. Held,
24|— 1 29 ij2g. 19 38/4636| _O O O |Held. Wol.
25/'29.3 |= 7 |— 6 |aof4438/OZO\ ZO | ZO [Betr Held.
2ó— All— Aij 43 51 411220 | [ZZO | ZO |Reg. Held.
277 Ee 7 — 75l46|55|43,Z EO Z t. O Z |Dynf Reg.
28— 5 l- 5 |— 0748 svarl ZZW ZW Z jBetr. Held.
nat
Hoogfte Barometer d. 30. 7!)
Laagtte Barometer d, 29. 4 :)
‚ Hoogfte Thermoineter gr. 55
Laagfte Thermometer gr. 34
ee eeen
Middelb. d. 3o.
\ Middelb. gr. 445
De Wind meeft Zuiden, beweften of beooften.
WAAR:
N E43
WAAR NEEMIN/GEN.-
Omtrent de Lugts-gefteldheid, „Weder en Wind
TA te AMSTBLDAM, in Maar: 1759 a,
Barometer. [Therm > Winds Streek,
B. |’smorg, "smid. °s av‚pmomi.av. | °s morg. ‘smidd. %s avonds.
ZN, EE Ee
29.9 |46544I| Zt. O Zt.
‚B la7ls2l46) ze Z
3 Zij 8 | 9 [SUSHI ZL „Z
_Z
6)
Or Z |M
4 gij ro ir (43j50láel Z
DB zet 73946410 t. Z| “O
Ee nere o
zal2o.2 |oo. zij 6 (43/44/42 Z ft ZW | ZW [Hel Re
I2|— 8 |— ro |—- 11714347142 W W W
13/30-1 [30 : 21130. 3 4ajsoj43f ZW | W |W
14 3 | |— 0 |43152140) ZW IWZW \WZ Wi Dein
15/29.9 29.10 |29. 9:148|50/48| WZW) W W_ |R. Storm
166 5 |= 6150/5044 WZW) WO [W t‚Nie-
lar Zj 7 [— 9 [43,4443|W t‚NW t‚N |W-t. N Bui, win.
8—105|30: O1|30, 07 42/44140,WNW| NW |-NW | ==
le Ij—— [29:11/39/43138) NW | W W _|—Sneeu,
00 8:|29. 8;j— 10|41147|44l ZZ O (ZO t: ZIZO t.ZiBet. Reg,
A 10l3O.I 30.5 |lA4148 (43 INN N Wolkig.
22/30.3 |— 3i— 4 [46152471 WNWIWNW WNW Bet. Hel,
2 4 Al (48157481 WIW t ZIW t. Z— Vogt.
2 3 4 |— 6 [47150139 NW | NW [NWiN/Rez.Bet.
26 — Si 3 1281461471 W t. ZI ZW | ZW |Hel. reg.
2 | 2 |— 1 48/5149 Wt. NW t‚. NW t. NIBet. win.
2 en 1 |—- (áols3lsil WW WOW OCZ
B (29118201 50/51/48 W | w W_ [Reg. —
29,29. loj— 8 |— 7 [4915348 W [WZW WZ WiBet.Reg.
3o— 6 |— 9) (30.c |46/46 39, WNWN t. W‚N t. WiWindig.
31l3o. 2 '30, 1! 05138147 39,WNW W W Helder.
—Hoogfte Barometer d. 30. 6)
Laagfte Barometer d. 28, 1o J Middelb. d. 29. 8
“ Hoogfte Thermometer gr. STIN
> Laagtte Thermometer gr, 38 J Middelb, d. 47;
De Wind meeft Weft, bezuiden of benoorden,
IV. Deen, K 2
us pe
WAARNEEMINGEN
Z TEER T E_N
Er A
In de Maanden Sfanuary , February en Maart,
“des Jaars 1759.
Et Weder is „ deezen Winter , doorgaans
zagt geweeft , zonder veel Storm, Regen of
Mift, en het heeft „in ’ laatft van January , alleen zo
veel Ys gemaakt, dat ’er een Man ter naauwer nood
op kon fraan. Ook is de Barometer doorgaans hoog
geweeft, en de “Thermometer verfcheide Graaden
boven Vorft , gelyk. uie de voorgaande Waarnee-
mingen blykt: Geduurende dien tyd hebben in dee-
ze Stad weinig Doorgaande Ziekten plaats gehad, In,
JANvArY waren ? er Continueele Koorifen met Uit-
flag. Verfcheide Menfchen zyn hier aan geftorven,
zelfs in ’t bloeiendfte van hun Lieven , doch, die den
dertienden dag haalden, kwamen meeft weder op.
Voorts had men Purperkoortfen en Mazclen, Koort-
fen met Pleurss en Ontfleekeng ande Keel. In Fr-
BRUARY hebben nog de zelfde Ziekten , hier en
daar, in zwang gegaan, als ook enkelde Afgaande
Koortfen, maar deeze waren van geen kwaaden aart,
In Maarr regeerden nog, hier en daar, zo Af
gaande als Continueele Koortfen , met Pleuris ‚ Rheu-
maticke Pynen in de Leden; als ook Koortfen met
Uidflag.
NE Peep gen. @
OvER DE NUTTIGHEID
B ER
OWAARNEEMINGEN.
MET DEN
BOMETER
IN DE
_PRAKTYK per GEN SEESKUNDE;
DOOR DEN HEER
BERRY A Ts
‚Pl kik wan de Akademie der Weetenfchap-
… pen van Parys.
_ (Mem, de Matbem. Er de Pbyfigue. Fom. IL, a Paris
Áo, 1755. pag. 452.)
SEEEEGEGSEENNNENERSEN eN
E ryzing en daaling van de Kwik in den
Barometer, laat geen twyfel meet over,
noopens de waare oorzaak, die de Kwik onder-
fteunt. Dank zy de Proefneemingen van Tor=
RICELL1 en het doordringend Vernuft van den
‚ vermaarden Pascar: wy denken niet meer , tet
GariLrr, om den afkeer van ’t Ledige, en dat
IV. Dees. L men
tso Nurricmup DER -W AARNEEMINGEN '
men deezen afkeer vermeerderen of verminderen
moet, naar de hoogte van de plaatfen, alwaar
de Waarneemingen gefchieden. Wy weeten niet
alleen, dat de Zwaarte en Veerkragt van de Lugt
de beweegkragt zyn van de Kwik, maar wy
zyn zelfs in ftaat om die kragt af te meeten.
De Lugt is, in een vak van gelyke grootte,
ver de ligtfte van alle Vlociftoffen, en bekwaa-
me Natuurkundigen hebben haare ligtheid agthor-
derdmaal grooter dan die van’t Water gefchat (a):
maar, als men ze befchouwt volgens de hoogte
der Kolommen , waar uit het geheele lighaam van
de Lugt is famengefteld, zo zal de zwaarte van
ieder Kolom evenredig zyn met derzelver hoog-
te. By voorbeeld, waterpas met de oppervlakte
der Zee , komt deeze zwaarte overeen met die
van 32 Voeten Waters of 28 Duimen Kwikzil-
vers. Indien deeze 32 Voeten Waters Kubiek-
Voeten zyn, zo zal men de daar op ruftende Lugt-
kolom bevinden te evenaaren eene zwaarte van
195o Ponden, fchattende een Kubiek-V oet Waters
flegts op 65 Ponden, in plaats van 67 ; die hy inder-
daad
(a) [In de zwaarwigtigheid der Lugt, ten opzigt van
andere Vloeiftoffen, is een groot verfchil, naar de vere
fchillendheid der Saizoenen en andere Oimftandigheden,
De Heer MusscHrNrROeK maakt uit de Proefneemin,
gen op, dat men derzelver evenredigheid in zwaarte tot
het Water, tuffchen die van 1 tot 606 en 1 tot 1000, in
Europa magftellen: zo dat het gentiddelde omtrent is en
ki als 1 tot 800] J
£
hd
{ E e en di b.
MET DEN BAROMETER, IN DE GENEESKUNDE. 15t
daad weegt (4). Daar uit kan men opmaaken , hoe
afgryzelyk groot de zwaarte is van de Lugt, die
ons omringt en van alle zyden perft: eene zwaar-
te, welke door eene rekening, die op ver na niet
tot de uiterfte ftriktheid gebragt is, gefchat wordt
op 19zoo Ponden, welken wy moeten tegenftand
bieden-(c): Doch laaten wy onze kragten niet
imis-
(b) [De Schryver ftemt bier met zig zelf niet overeen :
dewyl 32 maal 65 ‘geen 19so, maar 2080 Ponden uitle-
vert. Miffchien wil hy zeggen, 32! Voeten en 6o Ponden
Waters in een Voet, of mogelyk zal het 3o Voeten wil.
len zyn. Hy bepaalt ook niet, welk foort van Voeten
hy gebruikt heeft. Volgens den Heet MusscHeNsROER
/Ís des Dampkrings middelbaate zwaarte in Evenwigt met
335 Rynlandfche Voeten Waters in de Hoogte, en een Ku-
biek-Voet Water wordt door denzelven gefteld op 64 Pon-
den: dan zou de zwaarte eener Lugtkolom, van een
vierkanten Rynlandfchen Voet dik, 2165} Ponden zyn.
Gemeenlyk wordt de Hoogte van den Batometer af:
gemeten in Engelfche Duimen; gelyk in de Tafelen,
bladz. 145, 146, 147 ‚hier voor, gedaan is: en dit maakt
een merkelyk verfchil: want de Engelfche Voet naze-
hoeg ;! kleinder dan de Rynlandíche zynde, zo komen
31 Engelfche Duimen, in hoogte, byna gelyk met 30 Ryn-
landfche, tof 29 Paryf]che Duimen. ’t Verfchil is, in ’
eertte geval. op de 3o Duimen, ruim ;£ van een Linie,
en, in ’t-laatfte geval, op de 29 Duimen, maar 4 van
een Linie, nagenoeg. 'Tuffchen Amfterdamfche Pon-
den en Ponden van Parys wordt geen onderfcheid ge-
maakt.]
@) (Hier wordt (volgens Poriniere, Tom. 1. pag.
110,) de drukking op een Vierkanten Voet tienmaal ge
nomen ; doch andeten, in ’t byzonder de Heer M ué.
BCHENBROEK, ftellende de Oppervlakte van ’t Menfché-
IV, Deen, La lyk
152 _ NUrTIGHED DER WW AARNEEMINGEN
mistrouwen: wy voeren in ons Lighaâm een Te
genwigt , ’t welk ons byna geheel van dit ver-
fchrikkelyk pak ontlaft. De Lugt, waar mede
ons Bloed en alle onze Vogten zyn doordrongen ,
van de zelfde natuur zynde als de gene die ons
omringt, is in ftaat om dezelve op te weegen;
zodanig dat , indien de ftaat des Dampkrings altyd
de zelfde bleef , wy ons op dit Evenwigt zouden
kunnen geruft ftellen: maar, by ongeluk , zyn de
veranderingen, die daar in kunnen voorvallen,
niet dan te kenbaar , en iedereen wordt, op zig
zelven, de uitwerkingen van haare te groote
zwaarte of ligtheid, van haare meer of minder
Veerkragt , genoegzaam gewaar, om geen ander
bewys te behoeven.
Men weet, dat eene al te weereands Lugt
de Ademhaaling zeer moeielyk maakt „ door de
Longblaasjes te brengen tot een trap van uitfpan-
ning, die derzelver natuurlyken ftaat ver te bo-
ven gaat: dat zy , door deeze uitfpanning, de
Vaatjes, waar mede deeze Blaasjes doorweven
zyn, famendrukt en derzelver vatbaarheid ver-
mindert: ’ geen een groot beletzel toebrengt
aan den Omloop des en in de Longen. Byge-
volg onthaft zig de Regter Holligheid des Harts
zeer bezwaarlyk van ’ Bloed, % geen dezelve
/ ont-
Iyk Lighaam op ruim 2o Voeten , vinden dus de druk-
king der Lugt, van alle kanten, op hetzelve, over de
veertigduizend Ponden gewigts.}
MET DEN BAROMETEK ; IN DE GENEESKUNDE. 153
ontvangt van alle deelen des Läghaams„ die, we-
gens deeze vertraaging , op hun beurt „. met ge-
vaarlyke opftoppingen gedreigd worden. Het
Bloed, niet vryelyk omloopende in de Longva-
ten, keert in minder veelheid te rug naar de Slin-
ker Holligheid van ’t Hart , en deeze verminde-
ring, zo van ’t Bloed, als van de Geeften , die
Yer uit moeten voortkomen, deelt zig noodwen-
dig mede aan alle de deelen van ’t Lighaam. Daar
uit fpruiten een oneindig getal Ziekten, die zig
openbaaren zullen in ’t een of ander deel , naar
deszelfs byzondere gefteldheid, of naar den klei-
nen tegenftand , welken het biedt aan deeze al-
gemeene vertraaging van den Omloop des Bloeds.
In den eenen is het de Borft, welker al te zwak-
ke Samenftelling te gemakkelyk toegeeft aan de
uitfpanning der ingeademde Lugt „ en zig nict lan-
ger in ftaat bevindt om deeze Lugt te rug te ftoa-
ten „ en eene Uitademing te maaken „ die evenre-
dig is tot de Inademing: ’t gene blykt uit de
moeielykheid, welke de Engborfigen (a4fibma-
fc) ondervinden in het Ademen van eene te
Veerkragtige Lugt. In een anderen zal de Borft
wel gefteld zyn; doch het Hoofd, ’ zy van na-
tuure „ of door langduurige en diepzinnige bezig-
heden, zwak, zal zeer gemakkelyk de verande-
ring der Lugt bemerken , terwyl de Borft ’er
geen de minfte aandoening van heeft. Daar van
ist dat de zwaarheid en pyn in ’*t Hoofd, de
draaijing en fuizeling der Herfenen , veel Men-
IV. Deer. L3 fchen
154 Nourriouem DER WAARNEEMINGEN
fchen tot een Barometer kan dienen. Het zelf
de kan gezegd worden van veele andere Onge-
fteldheden, welken eene al te Veerkragtige Lugt
niet alleen in de Werktuigen der Ademhaaling,
maar ook in die der Doorwaafeming, en bygevolg
in alle Lighaamsdeelen, voortbrengen kan.
Van deeze kundigheid is ’ gemakkelyk over te
gaan tot die der uitwerkingen van eene Lugt,
welke iets van haare gewoone Veerkragt verloo-
ren heeft , ef wy zyn, in ’t algemeen gefpro-
ken, bekwaarper pm dit geval gewaar te worden ,
dan het voorgigfde; of liever, het gebeurt ons
veel meer, bloot gefteld te zyn voor eene Lugt,
die niet van genoegzaame Veerkragt is voorzien „
dan voor eene, die ’er te veel van heeft. Wy
zyn van natuure in ftaat, om eene Kolom van
Lugt te draagen , die de hoogte van 28 Duimen
Kwikzilver evenaart, en wy lyden niet veel van
eene Kolom, die tuffchen de 27 en 28 Duimen
verandert (a). Zeer zeldzaam is het , ons te be-
vin-
(a) Cueynr, de Aëre. [Men moet hier geen Ryn-
landfche Duimen verftaan, in welken de gewoone ryzing
en daaling van den Barometer omtrent bepaald is tuffchen
goen 27 Duimen. De Heer MusscHeENBROEK merkt
aan, dat, den 19 Jan. 1735, de Barometer geftaan heeft
op 27; Rynl. Duim; zynde de minfte hoogte, (zegt hy)
die mogelyk ooit hier te Lande is aangetekend. Dit
maakt nagenoeg net 28 Enselfche Duimen, in welken de
Waarneemingen der Tafelen hier voor afgemeten zyn.
Maar de Heer BerrvarT, Schryver van dit Vertoog,
zal waarfchynlyk rekenen op Duimen van den Pary(Jcben
en Voet ,
MET'DEN BAROMETER, IN DE GENEESKUNDE. 155
‚vinden onder eene Lugtkolom , welker zwaarte
die van 28 Duimen Kwik veel te boven gaat N
witgenomen in onderaardfche plaacfen, laager zjn«
de dan de Oppervlakte der Zee: terwyl nren ; in tes
gendeel, een menigte Hlaatfen vindt , alwaar zig
de Kwik, op ’ allerhoogfte, niet meer dan tot
27, 26 of zelfs 25 Duimen verheft. De Berg«
agtige Landen geeven daar van menigvuldige V oor:
_ beelden, en zyn, op haaren top, om die reden,
naauwlyks bewoonbaar. Wanneer de Lugt, die
wy Ademen, geen genoegzaame Veerkragt heeft,
zo ontplooijen zig de Longblaasjes niet tot den
vereifchten trap, en hunne Bloedvaten zyn min=
der gedrukt, zy hebben minder fteunzel. Daar
uit komt het voort, dat de Rokken van deeze
Vaten, niet naar vereifch tegengehouden wordende
aan den kant van de inwendige Oppervlakte deezer
Blaasjes, wyken voor de aandrift van het Bloed,
op ’ welke zy niet kunnen wederwerken met
genoegzaame kragt, zonder den gewoonen by-
fand van de Lugt. De Omloop des Bloeds in ’t
Lighaam vertraagt derhalve; de Vogten worden .
door deeze vertraaging dik; de Borft bevindt zig
over-
Voet, die nog grooter is dan de Rynlandfche ; en dan
zou de grootfte hoogte omtrent 29 en de kleinfte 26%
Duimen zyn; dat is de middelbaare hoogte ruiui 27%
Duim. Vande Paryfche Voeten, naamelyk, zyn 29 omtrent
even zo groot als 30 Rynlandfche, en deeze komen na-
genoeg met 31 Engelfche Voeten overeen; zo ook de
Duimen]:
‚IV. Dezen L 4 |
156 _Nurriczeip DER WAARNEEMINGEN
overladen ; men gevoelt ‘er eene zeer vermoeijena
‘de zwaarheid in, en ademt met meer of minder
moeielykheid. Om kort te gaan; men is bloot
gefteld voor een menigte van Ziekten , voortko-
mende uit de verdikking van *t Bloed, en de ver»
toeving , die ’ zelve maaken kan in verfchei-
derley deelen des Lighaams, naar dat het meer
of minder van dezelven terug geftooten wordt.
De overladen Vafte deelen verliezen hunne Veer-
kragt; zy wederwerken niet met genoegzaam
vermogen op de Vloeibaare deelen , en bevorderen
al meer en meer de Opftopping , die ten laatften by-
na onverwinnelyk wordt.
De uitwerkingen der zwaarte en ligtheid van
de Lugt, zyn de zelfden, als die men heeft van
derzelver te veel of te weinig Veerkragtigheid. -
Deeze verfchilende oorzaaken hebben niet al-
leenlyk invloed op de Ziekten , welken men ziet
heerfchen in de verfchillende Saizoenen , of in zeer
aanmerkelyke veranderingen van het Weder ; maar
zy doen ook tot de goede of kwaade uitwerking
van de meefte Geneesmiddelen. Verfcheide maa-’
len heb ik gelegenheid gehad om deeze laatíte
Waarneeming , welke ik altoos als van een groot
Gevolg in de behandeling der Ziekten aangemerkt
heb, te bekragtigen. De gunftigften, die my
voorgekomen zyn, waren een Bloedloop (Dy-
fensersa) en Waterzugt tuffchen Vleefch en Vel
(Hydrops Anafarca) : de eerfte in een jong Kapi-
tein van % Regiment de Vieille Marine , die de-
zelve
MET DEN BAROMETER; IN DE GENEESKUNDE. 157
_ gelve federt drie Jaaren gehad hadt, en de ande-
5 re in de Huisvrouw van den Heer Bour.eaux 3
Griffier van’ Frevooftfchap van Auxerre ; beiden
in Jaar 1746.
De jonge Officier was bykans nooit bedroogen,
ìn zyne Voorzeggingen omtrent de veranderingen
van het Weder , vooral wanneer men {prak van
Regen, dien hy doorgaans een Etmaal van te voo-
ren, en met de allerhelderfte Lugt, wift te voor-
fpellen. Hy werdt daar van naauwkeurig ge-
waarfchouwd, door geweldiger Snydingen in den
Buik, een grooter verzwakking van de Maag,
menigvuldiger Afgaan en zekere Zwaarmoedig-
heid, daar hy geen reden van kon geeven.
De Waterzugtige , waar van ik den vervaar-
lyk grooten omtrek des Buiks had doen meeten,
om haar deszelís verkleining te doen kennen , ver-
loor fomtyds de overmaat, en vervulde die we-
derom geheel , wanneer men gedreigd werdt met
een zwaaren Regen. De Uicwerpzelen, in plaats
van te vermeerderen, gelyk in ’t voorgaande Ge-
val, verminderden , en luifterden naauwlyks naar
de allerkragtigfte Middelen. De Benaauwdhcid
in de Borft, de Zwaarheid door ’t geheele Lug-
haam, de Styfheid der Kuiten en andere Toeval-
len, namen zeer fterk toe. Dic alles kwam zo
wel met mynen Barometer overéen , dat ik, zon-
der de Lyderes te zien , verfcheide maalen haaren
Man de verandering voorfpelde, welke ik vinden
moeft, en dit mifte nooit.
„IV, Deer. A IN Deeze
153 _NurricHem DER W AARNEEMINGEN
Deeze oorzaak , wel gekend zynde , diende
my om myne Patienten te verzekeren , aangaans
de de Toevallen , die ik hun als gaande en komen=
de voorfpelde : maar, het geen dezelve my, van
het meefte belang voor hun, te kennen gaf, was
de Gifte der Geneesmiddelen min of meer te vers
grooten, om dat de gewoone Gift kragteloos
wierdt by de aannadering van den Regen, en ’er
was veel aan gelegen, de K waal geen langen tyd
in den zelfden trap te laaten. In den eenen moeft
ik de al te groote Loslyvigheid „ die daar uit
ftondt voort te komen, tegenhouden door Melk.
fpys, of kragtdaadig beletten door Stoppende en
Maagfterkende dingen: in de andere moeft ik,
door geweldiger Purgeermiddelen, het Water in
%“ Gedarmte trekken , ° geen te gemakkelyk vloei-
de naar den omtrek van % Lighaam, alwaar het:
zelve, op dien tyd, meer verflapping en byge=
volg minder tegenftand vondt. Doch, om, in
die beide Gevallen, te (laagen, moeft de uitkomft
der Voorzegging niet worden afgewagt , om aar
% werk te gaan: men moeft het kwaad voorko-
men , en deszelfs geheele uitgeftrektheid afleiden
van de oorzaak , die ’t zelve aankondigde. Niets,
nu, ken, tot dit einde , van grooter beliulp zyn,
dan de naauwkeurige Waarneeming van den Ba-
rometer, en zulks ondervond ik met al de vol:
doening, welke men in dergelyke Omftandighes
den hebben kan: want myne Patienten , door dit
middel, geen dag doorgebragt hebbende zondes
eenige
MET DEN BAROMETER, IN DE GENEESKUNDE. 159
genige verligting te krygen , werden tot volmaal-
te Geneezing gebragt in * allernadeeligfte Sai
zoen.
Eene Waarneeming „ welke ik in * voorleeden
Jaar dikwils gelegenheid heb gehad te doen, is „
dat, geduurende de grootfte hoogte van den Ba-
rometer , verfcheide Perfoonen van myn kennis,
onderhevig zynde aan Kwaalen van het Geftel der
Zenuwen , altyd daar door meer of minder hevig
aangetaft werden , naar reden van deeze hoogte.
Dus was het, dat ik, van den 26 Sfanuary tot den
30 ingeflooten , terwylde Barometer van 28 Dui-
men tot 28 Duimen en 2 Liniën ftaan bleef, dee-
ze Perfoonen in de allerhevigfte- Opftyging met
Stuiptrekkingen vond , en zy zouden in gevaar
zyn geweeft om daar door te fterven , zonder de
hulp van hérhaalde Aderlaatingen op den Voet en
een fterke Gifte van Narcotzca. Ook werd ik ver-
der bevefgd in dit myn denkbeeld wegens den
Barometer, om dat zy in rufte bleeven geduuren-
de de geheele volgende Maand, vervallende in
de zelfde Toevallen, by gelegenheid van eene
nieuwe verheffing van de Kwik, in de eerfte da-
gen van Maart. De ftaat der Stonden fcheen ’er
niet veel invloed op te hebben; dewyl de genen,
die ’er veertien dagen af waren , en de genen,
die dezelven eerftdaags verwagtten, even gewel
dig werden geplaagd. Wanneer de Barometer
byna eensklaps tot zyne grootfte hoogte kwam,
werden zy ook zeer fchielyk aangetaft : maar, als
IV. Deer. hy
Pd
160 _ Nurricgem DER W AARNEEMINGEN
'
hy by trappen rees, zo befpeurde men eenige
Voorafgaande Kentekenen van dit Toeval , wel-
ken ik , als volgt, in ’ byzonder waargenomen
heb op een jong V rouwsperfoon , die , federt twaalf
of dertien faaren „gekweld was met zulke hevige
Overvallen van Opftyging, dat veel Menfchen,
en de Geneesheeren zelfs, die verwarden met de
Vallende Ziekte.
Haar Ademhaaling wierdt van dag tot dag
moeielyker: zy gevoelde op de Maag eene druk-
king, welke geduurig toenam , mzonderheid na
den Eeten: zy hadt een groot ongemak in ’t gaan:
haar Vel, dat zagt en effen was geweeft „wierdt
droog en ruuw: haare Aderen, die te vooren uit-
wendig niet kenbaar waren, zwollen oogblyke-
Iyk: het Bloed fteeg dikwils haar in *t Aangezigt
en veroorzaakte ’er een hoogroode koleur, waar
op een bleeke en loodverwigheid volgde : de Lip-
pen waren eenigermaate blaauw ; de Oogen benee-
pen: ’t Gezigt ftondt fehril en fomtyds wild: zy
was hardlyvig; haar Water raauw of dik en drab
big: de Pols wierdt langs hoe meer ingetrokken:
zy hadt een zeer ongeftadig humeur , zomtyds
droevig en zwaarmoedig zynde, zomtyds weder
vrolyk lachende zonder reden. ‘Ten laatften liepen
alle deeze Toevallen , die af of toenamen naar de
gefteldheid van de Lugt, na dat zy by trappen
waren vermeerderd , uit op fchrikkelyke Stuip-
trekkingen van ’ geheele Lighaam, met verlies
van Kennis en Gevoel. Zy hadt zulke geweldi
ge
Nx
MET DEN BAROMETER 4 IN DE GENEESKUNDE. 16f
ge beweegingen „dat drie of vier Perfoonen haauw-
lyks in ftaat waren om die te bedwingen. De
Kramp der Spieren van den Buik,en van het Mid-
delrift, fcheen alle de Ingewanden weg te ftoo-
ten in de holligheid der Borft, welke zig vervaar-
lyk ophief en uitzette, naar maate dat de Buik op
een buitengewoone wyze werdt ingetrokken en
plat gemaakt. De Lyderes bleef verder eenigen
tyd in deezen toeftand , zonder beweeging of ken-
nelyke Ademhaaling ‚met eene ongevoelige Pols,
x Gezigt ftyf en wreed , het Aangezigt eens zo
vol als gewoonlyk en veel fchoonder gekoleurd.
Eindelyk flenkte allengs de opzetting van de Borft,
waar in Stuiptrekkende beweegingen kwamen van
In- en Uitademing , wel zo zwaar en menigvuldig,
als van eene Perfoon, die , na lang en uit alle
kragt te hebben geloopen, gedwongen ware op
te houden , en geheel buiten Adem in de handen
te vallen van den Vervolger.. Toen ging zy over
in den allergeruftften toeftand naar oogenfchyn ;
gelyk als die van iemand, wien men in Verruk-
king van Zinnen zou willen afbeelden: zy fcheen
zig met verfcheiderley gedagten bezig te houden;
dan zag men ze met een vergenoegd Gelaat grim-
lachen, dan weder uitbarften in gefchater ; flaan-
de, een oogenblik daar na, cenrklaagende toon,
met zugten en fteenen : ja zy huilde zelfs fomtyds
bitter. Eensklaps nam zy weder een woeft Ge:
laat aan , tragtende zig de Borft op te fcheuren pn
het Hair uit te rukken, met het Hoofd tegen
IV. Deen. den
162 _Nurricneip DER W AARNEEMINGEN
den Muur te bonzen, terwyl haar Lighaam op-
fprong en zig van ’t Bed opligte; hoe veel moeiz
te men ook aanwendde om haar vaft en tegen te
houden. Dit zo veranderlyk Toneel eindigde ,
ten allerlaatften, na verloop van een of twee Uu-=
ren „ in een buitengewoone vermoeidheid, over-
eenkomende met alle de geweldige beweegingen
die zy gemaakt hadt. Zy kreeg den natuurlyken
Polsflag weder met haar Kennis, en de min of
meer groote Pynen, die haar eenige dagen na dien
tyd bybleeven, waren het eenigfte merkteken 4
waar uit zy van de hevigheid der Toevallen oor=
deelde.
Ik zal niet veel zeggen van de Behandeling
deezer Ziekte , om my te bepaalen aan het gene;
dat in ’t byzonder betrekking heeft op de Waar-
neeming van den Barometer. Alzo de hevigheid
der Toevallen zelden gelegenheid gaf , om ’er ee-
nige hulpe aan toe te brengen, tragtte ik inzon-
derheid myn voordeel te doen met de tuffchen-
poozing van de Overvallen: zo dat ik , ’ ande-
rendaags, na dat zy ’er een had gehad , myn vlyt
aanwendde tot voorkoming of ten minfte tot ver-
zwakking van het volgende Overval. Ik floeg
myne oplettendheid niet op de Mazindftonden, die
altyd genoegzaam rykelyk geweeft, en op den
geregelden tyd gekomen zyn; maar op het Ge-
fel der Zenuwen, waar van men, zo het moge-
Iyk ware , de aanritzing en al te groote gevoelig-
heid wegneemen mocft. Ik nam dan de voor-
‚naam-
-
MET DEN BAROMETER, IN DE(GENEESKUNDE. 163
paamfte Geneesmiddelen uit het Klaflis der genen,
die de beweeging doen bedaaren, die tegen de
Opftyging dienen en die Verzagtende zyn, op
vericheide manieren famengevoegd en gefchikt
paar den flaat, waar in ik de Lyderes bevond,
Doch alle deze Middelen hadden een langen tyd
_poodig, om van uitwerking te zyn op eene Ziek-
“te van dertien of veertien Jaaren Ouderdom:
men moeft verwagten, nog veele Toevallen te
zien wederkomen. Dit gebeurde inderdaad, en
in ’ waarneemen van deeze Toevallen bemerkte _
ik derzelver juifte overeenkomft met de bewee-
gingen van de Kwik in den Barometer, vooral
wanneer die van ’t eene uiterfte overgingen tot
het andere. Ik merkte dan deeze Waarneeming
aan als een middel, waar van ik gebruik moeft
maaken om de aankomft te voorzien van de Toe-
vallen , en daar tegen kragtiger Middelen in
werk te ftellen, dan die, welken de Lyderes da-
gelyks innam. Om die reden verbood ik haar ,
zo dra ik eene Ryfing van de Kwik, die maar
van eenig belang was, befpeurde, zorgvuldig al
le vafte Spyzen, en vermeerderde de Gifte der
Antispasmodica;, ja, wanneer de Kwik tot 28
Duimen of daar boven rees, % gene hier zeer
zeldzaam is , fchroomde ik niet de veelheid dees
zer Middelen twee- of driemaal zo groot te neee
men. Dus gaf ik, in dit laatfte Geval, tot 30
Druppelen Landanum liguidum, en 40 Druppelen
Tin. Caflorei, in een Aftsekzel van Melifa ;
eÏV. Dezer. i daar
164 __NerrieneiD DER W AARNEEMINGEN
daar by gevoegd Syr. Quinguimne en Ag. Cinnayis
hordeata. By de eerfte beproeving van dit Voors
behoedend Middel, had ik ’ genoegen van de
Lyderes te zien vervallen in eene vermoeidheid
en in een klam Zweet, ’t welk ik deedt duuren
door middel van ’ zelfde Mixtuur , in vyf of zes
reizen ingenomen. Deeze ftaat, volftrekt tegenftry-
dig met de aanritzing van ’t Zenuw-Getftel,waar voor
ik bekommerd was,behoedde haar voor het Overvals
waar mede zy gedreigd werdt, en deeze voorzorg ,
zo dikwils het vallen kon, gebruikende, hadt zy
?er altoos de zelide uitwerking van. Om kort te
gaan; door deeze manier wift ik de tuffchenpoo=
zingen genoegzaam langduurig te maaken ; om
voordeel te trekken van de Verzagtende Midde-
len, gelyk Vleefchfop naar den toeftand gefchikt ;
Melkfpys en dergelyken ; waar door ik eindelyk
zo ver kwam, om de fcherpheid van het Bloed
te temperen , het Zenuw-Geftel in bedaaring te
brengen en die volmaakte Rufte te bezorgen 4
waar van de Lyderes nu federt een Jaar het ge-
not heeft.
Ik zou niet kunnen eindigen , indien de alle del
Gevallen wilde befchryven , in welken ik een
groot verfchil befpeurd. heb in de uitwerking der
Geneesmiddelen , veroorzaakt door de verande=
ringen ‘van het Weder. Het is genoeg te doen
opmerken, dat, om ’er goede Gevolgen van te
hopen, een Geneesheer verzekerd moet zyn van
de gefchiktheid-des Lighaams , en zig naar dezel.-
„Vve
5 MET DEN BÄROMETER , IN DE GefErsKUNDt. 168
‚ve voegen, zo, ten opzigt van de Giften dee-
zer Geneesmiddelen, als van den tyd , wanneer
men ze gebruiken moet, en dat hy derhalven iet
te oplettende kan zyn, omtrent de verande-
ringen; welken ’ Lighaam- onderhevig is en de
Tekenen , die dezelven kunnen aankondigen. De
geheele Wereld weet, dat in cen Regenagtigen
tyd de Purgeermiddelen veel zagter en kragtiger
“Werken , dan in eenigen anderen tyd, en-men kaf
zelfs de Gifte daar van verkleinen, zonder hun-
ne gewoone uitwerkingen te verminderen, ’%
geen van een groot belang is in veele Gevallen:
maar weinig Menfchen is ’ bekend, dat men een
dag of twee voor den Regen van % zelfde Voor-
regt gebruik maaken kan. Niets is ’er dan de
Barometer, * welk daar van berigt kan geeven.
x Gene ik van de Purgeermiddelen heb gezegd,
moet toegepaft worden op eene oneindige níènig-
te van andere Middelen.
le -
BESCH RPOVEIEN GG.
VAN HET
WERKTUIGLYK. GESTEL;
DIENENDE TOT DE BEWEEGING
DES
OOGA RRRS
WAAR IN ONDERZOGT WORDT ; WELK
HET MAAKZEL EN DE MANIER VAN
WERKING DER REGTE VEZELEN
VAN HET DRUIVENVLIES ZY:
| Door Den HEER
DAE MOD. Krans
Doktor in de Genzeskunde en Koninglyk Cenfor.
(Memoir. de Mathem. (© Pbyfigue. Tom. II. pag. 586.)
SEEEENEEIDNESNNENESRREES
At Vliesagtig middelfchot, ’t welk geplaatft
is in ’ voorfte gedeelte van den Oogbol ,
en de ruimte, vervat tufichen het Hoornvlies en
het Kryftallyn, in twee ongelyke deelen verdeelt ;
is den Ontleedkundigen bekend by den naam van
het Druivenvlies (Uva), doch gemeenlykft by
dien van de Regenboog (4r4s). Het is byna regt
in ’ midden doorboord met een ronde Openings
welke
* GesTEr DES OocArrrus. 167
welke de Oogappel CPüpilla) genoemd wordt.
Men onderfcheidt ’er twee laagen van Vezels in; -
als ook Zenuwen èn verfcheiderley foort van Va-
ten.
Vân dè Verzelen van ? Druivenvliës zyn de
eenen Aringswyze rondom den Oogappel geplaatfts
en dit is ’ gene de Ontleedkundigen de Sluitfpier
CSphiniter) van den Oogappel heeten: de ande-
ren zyn vegte of overlangfe, en maaken dat gene
bit, % volk de Scraalswiyze Spier genoemd wordt:
De Zenuwêr ontvangt hy van de kleine platronde
Vlegting (Gang/ron), welke op de Gezigtzenuw
legt: Onder de Vaten vindt men eenigen Bloed-
voérend ; andeten Zwartagtig , een vervolg zyn=
de van die van het Netswyze Vliës (Choroides):
Een vermaard Ontleedkundige, van déeze Akade-
mie ; heeft ook Watervoerende Vâten Lymmphati-
ca) dien in waargenomen.
Onder alle deeze deelen ; ftel ik my, in dit
Vertoog ; 5 alleen voor „ te onderzoeken, de
vegte of overlangfe Vezelen , die aan * agterfte ge-
deelte van het Druivenvlies geplaatft zyn.. De-
zelven worden van de Ontleedkundigen aange:
merkt als Vleezige of Spieragtige Vezelen, waar
aan men de werking van ’t verwyden des Oogappels
toefchryft.
Doch indien men dit Vlies, na het in Water te
hebben daaten weeken, crite van de pikzwar-
te Stoffe, welke maaie aan de agterzyde be-
dekt , zo zal men Vezelen gewaar worden, die
IV. Deer. M a op
168 Brscumrvase vAN ’T Weretuicuvk Gasten 3
op de wyze van Straalen rondom den Oogappel
gefchukt zyn, dikker naar den buitenften kring
van het Druivenvhies toe, en allengs verdunnen-
de naar maate zy den rand des Oogappels nade-
ren: ronde, effene en gladde Vezelen, van ko-
leur witageig „ of t?eenemaal gelyk aan die-der Ze-
nuwen en Peezen: Vezelen , met één woord ;
die zig geenzins Vleezig vertoonen, maar welken
men gereedelyk voor Peesagtige Vezelen zou aan-
zien , wanneer men dezelven zonder vooroordeel
onderzogt.
Dit is zo waaragtig , dat de vermaarde Ruiscu
dezelven, int eerft, voor zodänigen hadt geno-
men. Hy zegt, in zyn Antwoord op den der-
tienden „Aratomsfchen Brief, dat de regte Veze-
len van * Druivenvlies zo veele Peezen zyn van
den Hairagtigen Band (Lzgamen!um Ciltare) , die
door hem wordt aangemerkt als een Spier, ge-
fchikt tot verwyding van den Oogappel. In zyn
Tweede Anatomijch Kalsmet ontkent hy egter de
waarheid van zyn voorig geftelde „en zegt, «dar
de regte Vezelen van * Druivenvlies, welken
hy als Feezen van den Hairagtigen Band hadt aan-
gemerkt , overlangfe Spieragtige Vezelen zyn.
Deeze ontkenning van R.uviser is al te vol-
ftrekt, om my eenige toevlugt over te laaten
tot Gezag in deezen. Ook heb ik zyn Gevoelen
niet ai eteald; dan om ten minfte eenige twyfe-
ling ter baan te brengen noopens het waare maak-
zel der regte Vezelen van ’ Druivenvlies, en te
zeg-
vor 'pE Bewersine pes OoArrers. « 169
zeggen, dat derzelver koleur zodanig werfchilt
van de gene, welke gewoonlyk voorkomt in de
Vleezige Vezelen , dat men dezelven ‚ om ?er vol-
gens de fchynbaarheid van te oordeelen , veeleer
voor Peesagtige Vezelen neemen zou.
Zodanig was het, dat zy my de eerfte reize,
wanneerik dezelven met oplettendheid onder-
Zogt, voorkwamen, en, niettegenftaande het
vooroordeel , verftoutte ilk my , van dien tyd af,
te twyfelen aan ’ algemeene Gevoelen teh op-
zigt van dezelven. De vergelyking , welke ik
vervolgens daar van maakte met de Vleezige Ve-
zelen van de andere deelen des Lighaams , beves-
tigde my in deeze eerfte twyfeling , en de beden-
kingen over het Werktuiglyk Geftel van de be-
weegingen des Oogappels , waar toe deeze Lwy-
feling gelegenheid gegeven hadt, hebben einde-
lyk my ten vollen overtuigd, dat de regte Ve-
zelen des Oogappels geene Vleezige Vezelen zyn,
onderworpen aan de oorzaak, welke de andere
Vleezige Vezelen van ’t Dierlyk Lighaam in f3-
_ mentrekking brengt, en dat het zelfs geene Pees-
agtige Vezelen zyn , in zulk een zin, als Ruiscr
in ’ eerft beweerd hadt,
… Zonder twyfel zal men, ? gene ik hier opper,
aanmerken als eene tegenftrydigheid (Para dore) der
Ontleedkunde: maar deeze firydigheid , zo heter
eene zy, is gegrond op het maakzel der Deelen
en op de allerbeftendigfte Wetten van de Dierly-
ke Huishouding ; daar het algemeene Gevoelen,
IV. Deen. M 3 regt-
to Besctmyyave vAN T Werwruicuyk Geste ;
regtftreeks , zo wel tegen de Wetten ‚ als tegen
het maakzel , aanloopt.
- Ik beken , dat de enkele befdiouin van de
tegte Vezelen niet genoeg zou zyn om deeze
firydigheìd te betoogen. Dit is derhalve een
der Gevallen, daar de Reden de Zinnen te hulp
moet komen, en dit is niet te veel om een Ge-
voelen te beftryden, 8 welk het allerfterkfte Ge-
zag voor zig heeft. °
Voor en al eer ik my uitbreide over dit ner.
werp, is het dienfug in ’% voorbygaan op te mer-
ken, dat, wanneer men zegt, dat de Oogappel
zig uitfpant of famentrekt, men daar door ver-
ftaan moet de verfchillende beweegingen van ’t
Druivenvlies, die deeze uitfpanning of famentrek-
king vroor zaden: © Want, dewyl de Oogappel
geen deel des Lighaams is , maar enkel eene Ope-
ning, zo kan hy zig niet naauwer vertoonen, dan
door de uitbreiding of verbreeding van de Regen-
boog: hy kan ook niet wyder worden, dan door
de inkrimping of verfmalling van dit zelfde Vlies,
% welk alsdan zig famenvouwt. De vernaau-
wing van den Oogappel en verbreeding van de
Regenboog zyn twee uitdrukkingen van een zelf-
de betekenis; even als die, van de verwyding
des Oogappels en de inkrimping van ’t Druiven-
vlies: dewyl het een afhangt van het andere.
Deeze fpreekmanieren éobsaP verkdaard zynde,
blyft er over eenige Grondftellingen te maaken,
waar van de Gevolgtrekkingen dienen zullen om
te
wor DE BrwereiNG DES OoGArPris. 171
te bewyzen, dat de Regte Vezelen van * Drui-
venvlies eene andere eigenfchap hebben , dan de
Kringswyze van dit Vlies en de andere Vlceezige
Vezelen van het Dierlyk Lighaam.
__De Oogappel fpant zig altoos uit in de Duiftere
heid en krimpt in het Licht. Deeze verfchillens
de beweegingen gebeuren in onze Oogen, zone
der dat wy ’er eenige kennis van hebben : zy zyn
derhalve louter Werktuiglyk, of t?eenemaal van
de Wille onafhanglyk, en men moet ze ook toe-
fchryven aan eene louter Werktuiglyke Oor«
zaak.
Daar uit, dat de Oogappel altoos wyder wordt
in de Duifternitfe, volgt noodwendig, dat hy;
geduurende den Slaap, uitgefpannen moet zyn,
en dat de uitgefpannenheid zyn natuurlyke ftaat
is; om dat, terwyl men flaapt, alle de Deelen
wederkeeren tot hunne natuurlyke gefteldheid.
Dat hy zig nooit famentrekt dan in de tegen woor=
digheid van * Licht , bewyft, hoe de aandoening,
welke het Licht veroorzaakt op * onmiddelyke
Werktuig des Gezigts, noodig is om die vernaau-
wing te weeg te brengen , en dat het de werking
van het Licht is, welke het Zenuwvogt doet
vloeijen in de Kringswyze Vezelen van ’t Drui-
venvlies, om deeze Vezelen tot famentrekking
te brengen. Daar uit kan men befluiten, dat de
vernaauwing van den Oogappel een gedwongen
ftaar of een ftaat van dwang is, welke zonder Pyn
giet zo lang zou kunnen fand houden als de ver-
IV. Deez M 4 wy-
172 Bescrnrvine vAn Tr WerKruicuyk Geste,
wyding , volgens % gene A GUILONIUs aanmerké,
wanneer hy zegt: de famentrekking van den Oog-
appel geefs Pyn ‚ doch deszelfs verwyding 15 Pyù-
frllende CE).
Nog een weinig moet ik zeggen van de eigen-
fchap der Vezelen, die beweeging maaken. Ik
zal niet onderneemen, derzelver maakzel te be-
fchryven: het is my genoeg te weeten, dat zy
Samentrekking en Verflapping kunnen ondergaan.
De Verflapping van de Vezel is de fiaat , waar in
dezelve zig bevindt voor of na haare famentrek-
king : het is de natuurlyke ftaat van de Vezel.
Haare Samentrekking, zynde de ftaat, waar in
derzelver enden nader komen aan elkander „is al-
tyd de uitwerking van eene oorzaak de Vezel
vreemd, hoewel onderworpen aan de Wetten
der Dierlyke Huishouding. De Samentrekking
der Beweegende Vezelen (Febre motrsces) is der-
halve een gedwongen ftaat , welke altyd van eene
min of meer groote verandering gevolgd wordt ,
naar de kragt en duuring van de Samentrekking.
Indien het noodig ware deeze Stelling te be=
toogen, zo zou ik toevlugt neemen tot de On-
dervinding, welke ons leert, dat alle beweegin-
gen, die in ons omgaan , zelfs de genen niet uit-
gezonderd, die de noodzaaklykften tot behoud
van ons Geftel zyn , ftrekken om hetzelve min of
meer te veranderen: dat , zo menigmaal het ons
ge-
@) Orrice, Libr.I. Prop. 17.
Or DE-BEWEEGING DES-OocArrris. « 173
gebeurt een Deel lang in famentrekking te hou-
den, wy ’er Pyn in gevoelen, en dat hetzelve ;
na verloop van eenigen tyd, van zelf in Ver-
flappinge vervalt: dat de Slaap ons niet heilzaam
is, dan git hoofde dat alle Deelen alsdan weder-
keeren tot hunnen natuurlyken ftaat, door het
doen ophouden van die gedwongen Samentrek-
king, welke alle onze beweegingen vergezelt.
Aangezien het derhalve zeker is „ dat , zo me-
nigmaalen een Deel, geduurende eenigen reid ‚in
Samentrekking geweeft zy , wy ons genoodzaakt
vinden hetzelve in rufte te laaten , waar in het
anders van zelf vervallen zou, zonder dat de Wil
in ftaat was zig daar tegen aan te kanten: zo mag
men hier uit befluiten, dat de Samentrekking van
de Trekkende Vezel derzelver [laat van dwang zy , en
de Ver ‘flapping derzelver natuurlyke flaat.
Uit deeze Stelling, onwederfpreckelyk betoogd
door de Ondervinding , zal ik deeze Gevolgen
trekken.
1. Dewyl de Spieren voornaamelyk uit Trek-
kende Vezelen famengefteld zyn, hangt de ge-
dwongene of natuurlyke ftaat derzelven af, van
den gedwongen of natuurlyken ftaat deezer Ve-
zelen.
2. De Deelen des Läghaams niet kunnende Ee:
woogen worden dan door middel van de Spieren,
zo hangt de gedwongen of natuurlyke ftaat ecnes
Deels af van den gedwongen of natuurlyken ftaat
der Spieren van dit- Deel.
IV. Dezer. M 5 Dit
574 Brscrmrving vAN ?r WeRxruiGLtK Gestern,
Dit laatfte Gevolg fluit eene zo blykbaare Waars
heid in, dat men buiten twyfel verwonderd {taan
zal over de voorzorgen, die ik gebruikt heb om
dezelve te betoogen : maar die verwondering zal
ophouden, wanneer ik zal hebben aangetoond ,
dat alles, % gene de Ouden van de Vernaagwing
des Oogappels, en de Hedendaagfchen van dese
zelfs Verwyding of Uitfpanning , gezegd hebben,
geheelenal ftrydig is met de beftendige Wetten
van de Dierlyke Huishouding; dewyl het Gevoes -
len van hun beiden tegen die Waarheid aanloopt,
Inderdaad, (om ons in dit Uittrekzel te hou
den aan het Gevoelen der Hedendaagfchen,) ine
dien men opmerkt, dat de Verwyding des Oog-
appels deszelfs natuurlyke ftaat is, hoe kan het
dan zyn, dat die natuurlyke ftaat afhange van de
famentrekking der Regte Vezelen, dat is te zeg-
gen, van den gedwongen ftaat deezer Vezelen ?
En, ftrydt die uitlegging niet volftrekt tegen de
zo klaare Waarheid , in % voorgaande Gevolg
geopperd, te weeten , dat de natuurlyke ftaat
van een Deel afhangt van den natuurlyken ftaat
of de Verflappinge der Spieren van dit Deel.
Om beter te doen begrypen, hoe zeer deeze.
manier om de Verwyding des Qogappels te ver-
klaaren , door middel van de Samentrekking der.
Regte Vezelen van het Druivenvlies, de aller-
gewoonfte Bekendheden tegenfpreekt; zo zy het
my geoorlofd, alleenlyk den naam der Deelen te
veranderen, en te zeggen, (met deeze verklaa-
zing
á
TOT DE BEwEPGING DES OoGAPPELS. 15
ring overeenkomtftig „) dat de Rufte des Beens af-
hangt van de Samentrekkinge der Spieren van het
Been. De Stelling is naauwkeurig de zelfde;
doch in beide Gevallen ongerymd en geheel flry-
dig met de Wetten der Dierlyke Huishouding:
De patuurlyke faat ‘der Deelen hangt ontwyfel-
baar af van de Verflapping der Spieren van deeze
Deelen: Want anders, (gelyk Borerur zegt in
zyn Vertoog over de Beweegeng der Dieren) zog
het Deer dt zynen ganifchen Leeensloap „ door een
groote en geduurige oefening vermoeid moeten wor-
den, niet om eenig voor het Lighaam nurtie Werk
te verrigten, (te weeten , zwaare dengen op te hef=
fen), maar alleen om , door eene gellrine tegen.
kanting , de werking ak Spieren te beletten: naa-
melyk, ad zou wabe om niets uit te voeren dan
alleen het Lrghaam # in Rufle te brengen; rete be-
fportelyke en onvoorzigtige Werking geheel onge-
rymd en frydig fejn te zyn met ik allerkonflig e
Huishouding „volgens welke de Dierlyke W erkin-
gen eevefind bas |
Uit het gezegde ziet men: 1. Dat , aangezien
de Regte Vezelen van % Druivenvhes niet in fà-
mentrekking komen , om den Oogappel te ver-
swyden , en dit het eenigfte Geval zou zyn , waar
in zy het konden doen ; zy derhalve niet Spieragtig
‚moeten weezen „dewylanders de Natuur haar met
eene nuttelooze eigenfchap begaafd zou hebben.
2. Dat, onderftellende de epré en Krings-
wyze Vezelen van het Druivenvlies gelykelyk
IV. Deen. Vlee-
176 Bescuryving vAN ’t WerkruioLrkK Gester,
Vleezig te zyn, indien de vernaauwing des Oog+
appels niet kan afhangen dan van de Samentrek-
king der Kringswyze Vezelen, deszelfs Verwy-
ding niet zou kunnen ontftaan dan uit de Ver-
flapping der Kringswyze en Regte Vezelen,
geenzins uit de famentrekking van deeze laatften.
Dewyl egter de verwyding des Oogappels zeker-
lyk afhangt van de inkorting der Regte Vezelen,
zo moeten deeze Vezelen van eene andere natuur
zyn dan de Vleezige; en haare inkorting moet te .
weeg gebragt worden door eene andere oorzaak
dan die, welke de Kringswyze Vezelen van %
Druivenvlies, en de andere Vleezige Vezelen van
het: Dierlyk Lighaam, doet famentrekken.
Als men bovendien opmerkt , dat de bewee-
gingen van het Druivenvlies louter Werktuiglyk
of t'eenemaal van de Wil onafhanglyk zyn, en
men, bygevolg, haar ook aan eene louter Werk-
tuiglyke oorzaak toe moet fchryven; zo zal men
ligt bekennen, dat de Regte Vezelen niet Spier-
agg kunnen zyn, uit hoofde van de onmogelyk-
heid, waar in men zig bevinden zou, om eene
Werktuiglyke oorzaak te bedenken van derzel-
ver Samentrekking.
Immers, indien de Werkinge des Lichts op
het onmiddelyk Werktuig van ’t Gezigt, in den
natuurlyken ftaat , eene voldoende Werktuiglyke
oorzaak is, om het Zenuwvogt te doen vloeijen
in de Kringswyze Vezelen van het Druivenvlies,
en deeze Vezelen in Samentrekkinge te brengen
tot
/
ror pr BEWEEGING DES OoGAPPELs. 177,
tot het vernaauwen van den Oogappel; welke
zal dan de Werktuiglyke oorzaak zyn die dit
zelfde Vogt zal bepaalen om te vloeijen in de
Regte Vezelen? Zal men zeggen, dat het de
afwezigheid zy van het Licht? Maar , als de
aandoening, welke deeze uitwendige oorzaak
heeft op de draadjes van het Werktuig, in fiaat
is de famentrekking van de Kringswyze Vezelen
te weeg te brengen, kan de opkouding van dee-
ze aanporring de zelfde uitwerking hebben op de
Regte Vezelen? Twee Werktuiglyke uitwer-
kingen „die volmaakt aan elkander gelyk zyn, (te
weeten, de famentrekking van twee Laagen van
Spierachtige Vezelen,) kunnen onmogelyk af
hangen; de eene van eene, weezentlyke oor-
zaak en de andere van de ophouding dier oor-
zaak. Laat ons by deeze reden voegen, dat de
berooving van het Licht geen Werktuiglyke oor-
zaak kan zyn van de famentrekking der Regte
Vezelen.
De onmogelykheid , om eene Werktuiglyke
oorzaak op te geeven van de verwyding des Oog-
appels, of, ’ gene op * zelfde uitkomt „ van
de famentrekking der Regte Vezelen vant Drui-
venvlies , verfchaft ons derhalve een nieuw be-
WyS , dat deeze Vezelen niet Spieragtig zyn,
gelyk men tot dus verre gedagt heeft; ten min-
{ten , dat , indien zy inderdaad. zodanig waren;
de verwyding des Oogappels- geenzins zou, kun-
JV. Deen. nen
178 Brscnmvvine vAN ’r WerktuvioLyk Gesrer ;
fén afhangen dán vän derzelver verllapping ; en-
piet van derzelver famentrekking.
Doch; mogelyk zal men zeggen, dat de Spie-
ten ; in den flaat van verflapping „ zelfs ; eene
Veerende kragt (Vs Elaflsca) behouden , welke
alleen genoeg is om haar te doen inkrimpen, en
dat, indien de verwyding des Oogappels niet van
de famentrekking der Regtc Vezelen kan afhan-
gen; dezelve ten minften de uitwerking kan zyn
van die Veerkragt ; welke zy gemeen hebben
met alle andere Spieragtige deelen.
> Het zoude reeds veel zyn, een zo aanmerke-
Iyk verfchil tuffchen de manier van Werking der
Regte Vezelen , en die der Kringswyze Vezc-
len ; te hebben beweezen; aangezien deeze laat-
ften den Oogappel niet vernaauwen kunnen, dari
door eene waare famentrekking. _
Maar ; het is gemakkelyk te doen zien 3 dat
de verwyding des Oogappels zelfs niet kan af-
hanger van de Veerkragtigheid der Regte Veze-
len , onderftellende dezelven Spieragtig te zyn:
De Spieren; naamelyk, verliezen veel minder
van haare langte door haar eigenaartige Werking,
dat is de wegslkrapdeheids dan door haare Werk-
tuiglyke Werking , dat is te zeggen ; haare Sa-
mentrekking. Wanneer nu de Regte Vezelen
van het Druivenvlies , door haar enkele Veer-
kragtigheid, den Oogappel zo veel zouden kun-
nen verwyden , als dezelve in de Duifterheid wy-
der
#ór pr Bewetcme prs OocAreris: 179
der is; zo moeft de eigen Werking van de Straals-
wyze Spier grooter zyn, dan de Werktuiglyke
_ Werking der andere Spieren van het Dierlyke
_Lighaam. Want de Veerkragt van die Spiers
alleem, zou haar dan boven het derde deel van
haare langte moeten doen verliezen; daar het een
beweezen zaak is, dat de Spieren éen wei-
nig minder dan tot het derde deel haarer langte
verkort worden hen haare allergrootfte Samen-
trekking.
Ik heb gezegd; dat de enkele Veerkragt der Reg-
ze Vezelen haar boven het derde deel- van io lang
te zou doen verltezen , wanneer de Oogappel wydft
ss. Dit zal door de volgende Rekening bewee-
gen worden.
De middellyn van ’t Druivenvlies is gemeen=
lyk van 5 Liniën;, en die des Oogappels, aan %
heldere Daglicht bloot gefteld, volgens de Waar-
neemingen van den vermaarden Heer Perir,
van 1 tot 17 Linie. De Appel wordt eens zo
wyd in de Duifternis, en nog: wyder in zekere
Oogkwaalen , gelyk de Mydriafis, en in die ge-
vallen, daar-de Kringswyze Vezelen afgefcheurd
of gefneeden zyn. Maar, laat ons de Middellyn
des Oogappels van 17 Linie onderftellen te zyn,
als het Oog aan een fterk Licht is bloot gefteld ,
en van 3 Liniën in de Duifternis ; zynde dit
het gewoonlykfte Geval in den Natuurly ken ftaat.
Dan , de geheele middellyn van het Druiven-
Vlies in honderd deelen verdeelende „ zo zullen,
IV. Dezer. van
180 BescHrrvine VAN ’T WeRKTUIGLYK Gestern ;
van die honderd deelen , ’er dertig zyn voor de
middellyn des Oogappels in deszelfs vernaau wing;
en vyfendertig voor de langte van ieder der Rep-
te Vezelen. De Oogappel verwyd zynde, zal
deszelfs middellyn zefig van deeze deelen bevat-
ten , en de Regte Vezelen zullen ?er ,: ieder,
maar twintig lang zyn, dat is vyftien minder dan
in % eerfte Geval.
De Regte Vezelen, welker langte wy onders
fteld hebben gelyk te zyn aan vyfendertig vart
de honderd deelen der geheele middellyn. van ’
Druivenvlies, wanneer de Oogappel is famenge=
trokken ; verkorten zig dan vyftien van deeze
deelen, dat is, boven het derde deel haarer lang=
te, wanneer zy , door haare Veerkragtigheid s
den Oogappel uitfpannen. Daar uit zou volgen,
dat de enkele Veerkragtigheid van deeze Vezes
len , in dezelven , een grootere verkorting te
weeg bragt, dan de Samentrekking. veroorzaakt
in alle andere Spieragtige deelen van het Lighaam:
welk , ftrydig zynde tegen de Wetten rvan de
Dierlyke Huishouding, ons een nieuw bewys.
verfchaft „-dat de Regte of Overlangfe Vezelen
van het Druivenvlies geen Spieragtige Vezelen
zyn. .
By alle deeze redenen kan men voegen, dats
indien dezelven waarlyk Vleezig en by gevolg
aan de zelfde oorzaak onderworpen waren , wel-
ke de andere ‘Spieragtige deelen des Lighaams
doet werken; ’er tulchen deeze Vezelen en de
_… Krings-
|
«Tor DE-BEWEEGING DES OoGArPELS. 181
Krmgswyze zulk een groote Onevenredigheid
plaats heeft „ dat het onmogelyk zou zyn voor:
deeze laatften, door haare Samentrekking de en-
kele Veerkragt te overwinnen ; welke de eerften
in de hoedanigheid van Vleezige Vezelen hebben
zouden. De Kringswyze Vezelen , immers, zyn
zo dun en fyn, dat zy onze Zinnen ontglippen 3
en dat een Ontleedkundige „hoe oplettend en voor-
ingenomen dat zy ’er moeten zyn „ veel moeite
heeft, om zig, met behulp der befte Vergroot-
glazen, van derzelver beftaanlykheid te verzeke
ren. De Regte Vezelen, integendeel, zyn zeer
kenbaar. Ieder van dezelven is, door fommige
Ontleedkundigen , aangemerkt als een kleine Spier;
en deeze Spieren zyn zeer talryk. Nergens, nu;
in het Lighaam, vindt men een Voorbeeld van
eene zo groote Onevenredigheid tuflchen de te-
gen elkander werkende Spieren (-4ntagonefle) van
eenig Deel: zo dat het, de Regte en de Krings-
wyze Vezelen van * Druivenvlies even Vleezig
onderftellende te zyn , geen minder moeielykheid
in zou hebben , de Samentrekking te begrypen van
den Oogappel ; als deszelfs Verwyding te ver=
klaaren.
Uit al het gene reeds gezegd is; volgt zeer dut-
delyk, naar ’t my toefchynt , dat de Regte Ve-
zelen van ’ Druivenvlies geen Vleezige Vezelen
Zyn, onderworpen aan de werking van die oor-
zaak, welke alle andere Spieragtige Deelen des
Lighaams werkzaam maakt. Ik voeg ’er by, dat
s, IV. Deer. | N het
182 Brscurrvie VAN ’T WerktuioLek Gasten,
het zelfs geen Peezige Vezelen zyn, in zulk ee
zin als R.uvrscu hadt voorgewend, dewyl dan de
zelfde zwaarigheden blyven zouden; dat, ten an-
deren, de Regte Vezelen onderfcheiden zyn van
den Hairagtigen Band, aan welken zy niet vaft
zyn dan met een uitermaate dun beginzel, en dat ,
aangezien decze Band niet Vleezig is, de Regte
Vezelen geenzins de Peesagtige Uit-enden daar
van kunnen zyn.
Dus Natuurkundig beweezen hebbende, dat de
Regte Vezelen van ’t Druivenvlies geen Spierag-
tige Vezelen kunnen zyn, zo blyft over, aan te
tooneny welke derzelver natuur zy. Ten dien
einde is ’t noodig, zig te herinneren, ’ gene by
den aanvang van dit Vertoog is gezegd; te wee-
ten, dat, indien men met oplettendheid het ag-
terfte gedeelte van ’ Druivenvlies onderzoekt,
na hetzelve , met een Penfeel , ontbloot te heb-
ben van ’t zwarte Vogt, waar mede het bekleed
is; men eene laag ontdekken zal van Regte Ve-
zelen, die als zo veel Straalen rondom den Oog-
appel gefchikt zyn: dat deeze Vezelen, met een
Vergrootglas befchouwd, voorkomen zullen als
zo veele witagtige draadjes , meer gelykende naar
Zenuwen dan naar Vleezige Vezelen: dat zy ef-
fener, gladder en zelfs ronder zyn dan de Spier-
agtige Vezelen, die, gelyk bekend is, platagtig,
oneffen en doorgaans roodagtig van koleur zyn.
De befchouwing, om kort te gaan, onafhanglyk
van de te vooren bygebragte redenen, zou alle
de
\
zor pe Bewerome prs OocArrers.… 185
__de genen overtuigen kunnen, die, van vooroor.
deel ontheven, zig de moeite zouden willen. gec-
ven, om ze naauwkeurig te onderzoeken 3 dat
de Regte Vezelen van ’t Druivenvlies geene Vlees
zige, maar waarfchynlyk Veerende Vezelen zyn;
louter Veerkragtige Vezelen , die, om in wer-
king te geraaken , geene byzondere aanporring van
de Wil behoeven ‚ om haar tot werking te nood:
zaaken, en zelfs niet onderhevig zyn ain de wer-
king’ van die oorzaak, welke de famentrekking
der Kringswyze Vezelen van ’t Druivenvlies-en
der andere Spieragtige deelen van het Lighaam te
weeg brengt. De oorzaak, die de Regte Veze-
len zig doet intrekken, is even de zelfde , welke
alle andere Veerende Lighaamen, die er in de
Wereld zyn, doet werken. Haare natuurlyke
ftaat is verkort te zyn, en zy wyken uit dien
ftaat niet, waar in zy den Oogappel wyd open
houden, dan wanneer een fterker kragt haar. uit
denzelven noopt te gaan.
Deeze overtreffende Kragt is de famentrekking
der Kringswyze Vezelen, zynde, gelyk wy reeds
hebben aangemerkt „ altoos het gevolg van de aan-
doening, die het Licht maakt op de dräadjes van
2% onmiddelyke Werktuig des Gezigts. De Reg-
te Vezelen , welker Veerkragt toegeevende is;
verpligt zynde te wyken voor de overmaat dee-
zer kragt; worden meer of minder uitgerekt of
langer gemaakt, naar de famentrekking der Krings-
wyze Vezelen van meer. of minder fterkte is;
IV. Deer, N a maat ;
184 Bescumrvivg vAN ’T WeRKTUIGLYK Gestern 4
maar , alsdan aan zo veele gefpannen Koordjes ge
Iyk zynde, maaken zy eene geduurige pooging te=
gen de kragt , die haar fpant , en herftellen zig in
haaren eerften fraat , zo dra die kragt ophoudt haar
te dwingen. Dusis het, dat zy den Oogappel wy-
der maaken door de enkele Werktuiglyke fchik-
king haarer deelen, die haar onderwerpt aan eene
algemeene oorzaak, onafhanglyk zynde van alles
dat in ’t Lighaam omgaat.
De Heer Merrr, een vermaard Ontleedkun-
dige van deeze Akademie , die geene Kringswy-
ze Vezelen in de /rzs erkende , heeft toevlugt ge-
nomen tot eene zeer vernuftige Onderftelling , om
derzelver beweegingen te verklaaren. » Hy geeft
voor , ‘dat de Regte Vezelen van’ Druivenvlies
zo veele kleine holle Buisjes zyn ‚ welken de wer-
king van het Lacht, op ’ onmiddelyke Werktuig
des Gezigts, doet zwellen en langer worden te
gelyk; waar uit dan de vernaauwing des. Oogap-
pels volgt, wiens verwyding, volgens zyn Ge:
voelen, eemiglyk afhangt van de Veerkragt dee-
zer zelfde Vezelen.
Deeze Veerkragt der Regte Vezelen van het
Druivenvlies wofdt beweczen door cen Verfchyn-
zel der opmerkinge waardig. “Wanneer men , op
2 helderfte van den Dag, de Oogen bdfeouwt
van iemand, in wien de beweegingen des Oog-
appels vryelyk gefchieden, zo neemt men waar ,
dat „ de Oogen bedekkende en dezelven , vervol-
gens, eensklaps bloot ftellende aan het Licht ; de
twee
Tor DE BEWEEGING-DES OocArrrrs. 185:
twee Oogappels fchielyk van den ftaat van wyd-
heid tot dien van naauwheid overgaan. Deeze
famentrekkang gefthiedt met gez windheid tot-ze-
keren trap toe, zo dra het Licht tot aan het Werk-,
tuig is gekomen; maar ’t oogenblik. daar na wor-
den de Oogappels weder een weinig wyder „fchoon
de fterkte van Licht en de afftand des V oorwerps,
dat bekeeken wordt, de zelfden zyn en blyven.
Deeze kleine ver wyding der Oogappelen gefchiedt
kennelyk door eene Veeragtige beweeging , welke
men niet kan afleiden dan van de Veerende ei-
genfchap der Regte Vezelen. De Kringswyze
Vezelen vernaauwen den Oogappel by de eerfte
aandoening, welke het Licht op *t Werktuig
maakt, en de Regte Vezelen, met kragt uitge-
rekt zynde in % eerfte oogenblik van deeze famen-
trekking, fiaan dat geweld tegen en verkorten
zig weder een weinig in het tweede oogenblik:
‚waar uit die geringe, doch kennelyke , vergrooting
van de middellyn des Oogappels volgt,
Ik heb verfcheide maalen zulks waargenomen ,
zelfs in Perfoonen, die met de Staar in ’t Oog ge-
kweld waren, in welken de Veering van ’t Drui-
venvlies een wenfchelyk teken is voor den goe-
den Uitflag der Operatie: gelyk ook de Opera-
teurs, wanneer zy dezelve bemerken, zeggen,
dat de Oogappel Veerkragt heeft, Dit is zeer ken-
baar mn alle gezonde Oogen , maár voornaamelyk
in zodanigen , die blaauw zyn, in welken het on-
middelyke Werktuig des Gezigts, in ’t algemeen,
IV, Deer. N 3 ge-
186 rp GESTEL DES OocArpPELs.
gevoeliger fchynt te zyn voor de aandoening var
het Licht, en daar de Oogappel zig , doorgaans ,
meer famentrekt , voor een zelfden trap van Licht ,
dan die der bruine Oogen.
De Veerkragt der Regte Vezelen van ’t Drui-
venvlies eens vafigefteld zynde , zo verdwynen
alle zwaarigheden , die in het aangenomen Gevoe-
len voorkomen , en welken ik , in dit Uittrekzel,
bygebragt heb: men kan gemakkelyk verklaaren ,
hoe de verwyding van den Oogappel gefchiede ,
en eene Werktuiglyke oorzaak aanwyzen van dee-
ze verwyding,’t welk men niet zou kunnen doen,
onderftellende , dat deeze Regte Vezelen Spier-
agtig zyn.
De Regte Vezelen van ’ Druivenvlies zyn de
eenigfte Vezelen niet van ’t Dierlyk Lighaam, die
met Veerkragt zyn begaafd. Ik meen ?er ook in
andere Deelen ontdekt te hebben , waaromtrent
ik my naderhand de Eer zal geeven, myne Be-
denkingen aan de Akademie voor te ftellen.
H.
WAAR-
WAARNEEMINGEN
OVER DE
ON Ps okee
DER
BL OE MEN,
DOOR DEN HEER
D Â L Ï B A R D.
( Mem, de Mathem. & de Phyfique. Tom. I. pag. 55.)
SYEEESENEIEEECLHESLSSrEeS
K was niet voorneemens iets in ’ licht te gee-
ven van de menigvuldige Proefneemingen,
die ik op de Planten begonnen had te doen , voor-
enaleer ik dezelven verfcheide maalen herhaald,
en zo ver gebragt had, als my doenlyk ware.
In dit gevoelen zou ik zyn gebleeven, indien
Perfoonen van de grootfte kennis in die-zaaken ,
waar aan ik my geheel overgeeve, zig niet daar
tegen aangekant hadden. Deeze Vrienden, wien
ik veel verfchuldigd ben, onderrigt van eenige
geringe gevolgen myner nafpooringen , hebben
my aangedrongen, van de tegenwoordige tyds-
omftandigheden gebruik te maaken , om berigt
van dezelven aan de Akademie te geeven. Maar,
IV. Deer. N 4 hunne
188 > WAARNEEMINGEN OVER DE
hunne raad volgende, heb ik my zeer belemmerd
gevonden. Hoe (dagt ik) een Vertoog in ’% licht
brengen, dat nog niet voltooid is? hoe; verflag
doen van Proefneemingen , die , fehoon zy wel
zyn geflaagd , nog niet befchaafd of in order ge-
bragt zyn ! Niettemin, aangemoedigd door hrun-
ne raad, hebbe ik beflooten den Uitflag daar van
voor te draagen, hoe ruuw het ook zy, en de
fehielykheid, waar mede ik dit Vertoog heb op- -
gefteld, heeft my niet toegelaaten ’er de laatfte
hand aan te leggen: maar, dewyl het hier flegts
te doen is met een aanvang van Proefneemingen,
die van een langen adem zyn , en niet kunnen -
gefchieden dan in één Saizoen van % Jaar, zo ho-
pe ik, dat men wel eenige toegeeflykheid heb-
ben zal voor deeze eerfte fchets.
De. volmaakte overeenkomft , welke ik heb
opgemerkt tuffchen verfcheide Planten van % zelf-
de Geflagt, die niet van elkander verfchillen dan
door de. Reuk, heeft my in ’t vermoeden ge-
bragt, dat het wel flegts enkele Verf chesdenheden
konden zyn. En, my naauwlyks kunnende wys
maaken, datde Ruskende hoedansg herd een onder-
fcheidend Kenmerk zy tufchen twee Planten,
waar van alle de uicwendige en zigtbaare deelen
volmaaktelyk overeenkomen, heb ik geoordeeld,
dat ik flegts, om daar van verzekerd te zyn, be-
hoefde te-ontdekken , of deeze hoedanigheid be-
ftendig duurzaam is in zekere Soorten „ gelyk de
Kruidkundigen voorwenden ; dan of dezelve daar
in
BUL
dei
Rruk per BLOEMEN. “ 189
in kan verflaauwen en zelfs te niet gaan: « Dit
‚gerfte doelwit heeft -my gebragt tot het zoeken
van middelen, omde Reuken in de Planten te
vernietigen of ten minfte te verzwakken : ik heb
my verbeeld, dat het verfchil van den Grond,
daar men het Zaad in werpt , zo wel verandering
mde Reuk der Planten, zou kunnen te weeg
brengen, als het zulks doet in derzelver geftalte
en groeijng „ vooral wanneer de Zaaden ?er den
Winter over in blyven leggen. Onder veele
Proefneemingen , die ik op dit Onderwerp eu
volgens dit Grondbeginzel gedaan heb, zal men
hier den Uitflag vinden van de genen, welken
het meeft aan myne verwagting hebben beant-
woord,
Tot myn Onderzoek heb ik uitgekoaren de
Eion met de welriekende Bloem (Re/êda Z-
_yptra minor odoratsfJima) ‚ die men gemeenlyk
noemt Kruid der Minne (Herbe d’ Amour). Dit
heb ik gedaan , om dat in het Geflage der Re/e-
da’s een andere Soort gevonden wordt, volmaakt
gelyk aan deeze ; naamelyk de kleine gemeene
„CReféda minor vulgaris Case. Baum). Deeze
beide Planten hebben een zelfden Wortel, een
zelfden Steng , de zelfde Bladeren, Bloemen en
Vrugten. Om kort te gaan, zy verfchillen niet
van elkander , dan daar in, dat de eerfte , die uit
de heete Landen afkomftig is „ een Bloem draagt,
welke een Reuk verfpreidt „ nabykomende aan
iV. Dern. N 5 die
19o W AARNEEMINGEN OVER DE
die van de Wyngaards- bloem of van Violen,
maar zeer veel aangenaamer ; daar de andere, die
men vindt in de nabuurfchap van Parys, geen de
allerminfte Reuk geeft.
Ik zelf heb, in ’ voorleeden Jaar, Zaad in-
gezameld van een Plant welriekende Reftda,
die ik had zien bloeijen en Vrugt maaken. Dit
zaaide ik den 6 December des Jaars 1742.
1. In de vrye Grond, op een plaats voor
den Noorden Wind befchut, bloot ftaande naar
* Zuiden.
a. In een Pot vol zuivere Aarde, gemengd
met omtrent de helft wel verteerde Meft.
3. In een Pot, gevuld met Zand of zuivere
Zand-Aarde, zo als men dezelve gehaald had uit
het diepfte van een Put , die eenige dagen te voo-
ren was fchoon gemaakt en uitgediept.
4. In een Pot met enkele Meft-Aarde.
5. In een Pot met Tuin-Aarde.
6. In een Pot zuivere Aarde, met verteerde
Meft overdekt.
Deeze Potten heb ik bloot gelaten voor alle
de ongemakken van het Weer, zelfs in ’t mid-
den van den Tuin, na dat ilk myn Zaad gezaaid
had: ’ welk ik wel verwagtte dat niet altemaal
op zou komen, en ’er is, inderdaad, een groot
gedeelte van verlooren gegaan. In ’t Voorjaar
zag ik geen jonge Planten opfchieten, dan in de _
zuivere Aarde met Meft gemengd, in de Pot
met
Rrux DER BLOEMEN. Ig
met Tuin-Aarde en in het Zand: van al het ove-
rige kwam niets. Daar: zyn maar twee Planten
gegroeid in de gemefte Aarde, drie in de Tuin-
Aarde en zesin het Zand.
” Verfchil, dat ik, zo dra deeze Planten op-
fchooten , waarnam tuflchen de genen die in
Zand en die in de andere foorten van Aarde fton-
den, deedt my hopen, dat ’er ook wel onder-
fcheid zou kunnen zyn in haare hoedanigheden.
De eerften waren veel kleinder van Blad en Steng,
en veel zwakker dan deeze laatften , die zig veel
tieriger vertoonden. Dit verfchil hieldt ftand tot
in de Bloemen en Vrugten , welken ik met on-
lydzaamheid verwagtte. « De Reféde’s, die in %
Zand gegroeid waren, bleeven altyd veel kleinder
en zwakker in alle haare deelen : de Bloemen al-
leen waren byna van de zelfde grootte in beiden, -
doch niet zonder eenige ongelykheid in fommigen
van derzelver deelen. De toppen der Stofveze-
len (Stamina), by voorbeeld , van de Planten die
in Zand waren gegroeid , fcheenen een weinig
kleinder en minder gekoleurd te zyn , dan de top-
pen van de anderen.
Het kennelykfte verfchil heeft plaats in de
Reuk der Bloemen. Alle de Reféda’s , die in
de toebereide Aarde en in de Tuin-Aarde ge-
groeid zyn, hebben ze by uitftek welriekende ,
daar de Bloemen van die Planten , welke in t Zand
Zyn opgekomen, geen de minfte Reuk geeven.
IV. Deer. | Deeze
192 WAARNEEMINGEN OVER DE
Deeze Proefneeming alleen zou voldoen kun-
nen, om ons te verzekeren dat de Gemeene Klei
ne Reftda enkel eene verfcheidenheid is van de
Welrsekende Refèda;, indien ik geen andere Proef-
neemingen had, die geen twytel omtrent dit On-
derwerp fchynen over te laaten. Hebbende ,
naamelyk, in myne jonge Planten , voordat zy
in bloey ftonden, de uiterlyke verfchillendheden
opgemerkt, die ik te vooren aangeweezen heb,
en hopende datde zwakften van Gewas wel
Reukeloos konden zyn; zo verplantte ik eenigen
derzelven in de andere foorten van Aarde, om
te zien wat deeze verandering zou kunnen voort-
brengen. Ik zette ?er eene in de gemefte Aarde
en twee anderen in de verteerde Meft, zonder
iets daar by. Deeze drie Planten hebben een
weinig meer kragt gekreegen , dan de genen, die
ik in het Zand liet ftaan;, haare Stengen zyn wat
dikker geworden; haare Bladen een weinig groo-
ter en donkerder. groen; maar de Bloemen blee-
ven altoos zonder eenige Reuk.
Ik heb ook ééne van-de drie Planten, welken
in de Tuin-Aarde voortgekomen waren , in’t Zand,
gaan verplanten, doch zy heeft ’er niet in willen
groeijen.
Deeze Proefneemingen , gevoegd by de vol-
maakte gelykenis van alle de uiterlyke deelen dee-
zer twee Planten, bewyzen dat de Gemeene Klet-
ne Refëda geen VERSCHILLENDE SOORT, maar
alleen-
‘
REurk DER BLOEMEN. 193
alleenlyk een VERSCHEIDENmHEID is van de Re-
fêda met welriekende Bloemen.
en
Men kan zig ligtelyk verbeelden , dat de ver=
fcheiderley hoedanigheden der Aarde in ftaat is
om zeer aanmerkelyke Veranderingen te veroor-
zaaken in de verfchillende Planten, die zy voort-
brengt. Dit is overkenbaar aan de meer of min-
der deugd der Peulvrugten, die niet alleen in by-
zondere Landftreeken , maar dikwils zelfs in een
zelfden Tuin, en met den zelfden ftand ten op-
zigt van de Lugt, Zonen Wind, geteeld wor-
den. Een Boom, een Plant, die dikwils zeer
tierig groeit, doet niet dan kwynen op eene
plaats, welke ?er % allerdigtfte by is. Sommige
Bouwlanden zyn ’er, daar men geduurig van
Graan moet veranderen, om dat, het gene men
aldaar inzamelt, van Jaâr tot Jaar kennelyk ver-
baftert. Dit heb ik byzonderlyk waargenomen
int Zaad van Beete-Krooten of Bietwortelen:,
% gene ingezameld en weder gezaaid zynde in
een Landftreek van ’ Marne , daar ik lang heb ge-
woond „ het tweede Jaar Wortelen geeft, die
bykans geheel geel zyn en naauwlyks de Smaak
der Bieten hebben. Zeer waarfchynlyk is, dat
een dergelyke verandering aande Welriekende
Reféda gebeurt. Haar Zaad, 1m goede Aarde en
op Broey-Bedden gezaaid zynde, gelyk de ge-
„woone manier is , of enkel in goede Aarde zon-
der Broeijing, brengt Planten voort , welker Bloe-
IV. Dezer. men
194 WAARNEEMINGEN OVER DE
men zeer aangenaam zyn van Reuk. Indien men,
in tegendeel, dit Zaad werpt in een Zandigen
Grond 5 die ’er weinig Voedzel aan geeft, zo
brengt het Planten voort, of teenemaal Reuke-
loos, of ten minften zodanigen, welker Reuk by-
na ongewaarwordelyk is.
Eene Waarneeming , naderhand door my ge-
daan , bekragtigt deeze laatfte Ondervinding vol-
komelyk. De Gemeene Kleine Reféda komt in
de Landen rondom Parys nergens voor , „dan in
het Bors de Boulogne, waar van de Grond, gelyk
iedereen weet , Zandig is, ten minfte voor. een
groot gedeelte: zo dat, al ware het eerfte Zaad:,
aldaar gevallen , van de Welriekende Reféda ge-
weeft , dezelve daar zekerlyk zoude verbafterd
zyn (*).
Ten anderen befluit ik , dat de hoedanigheid
van te Ruiken of niet te Ruiken , in de Planten,
van den tyd haarer Uitfpruiting af bepaald is; aan-
gezien «de jonge Reféda’s, die in ’t Zand voort-
gekomen waren , verplant zynde in goede Aar-
de, beftendig Reukeloos zyn gebleeven. Boven-
dien
(*) [De Heer Harren heeft in zyne Reize op de Al-
pen opgemerkt, dat de Reuk der meefte Bloemen aldaar
fterker is, en dat fommigen,, die elders Reukeloos zyn,
aldaar Reuk geeven; by voorbeeld, de Berg-Violen, met
groote geele Bloemen, enz. De Method. Stud. Botanices.
Opufcul, Botanica. p. 61-]
A 4 nd
Rrux per BLOEMEN. 195
dien volgt uit deeze Proefneemingen , dat de Reu-
ken geen Kenmerk ruitmaaken, ’t welk men als
een grondflag kan gebruiken tot onderfcheiding
eener Plant van een andere, die dezelve , voor
* overige, in alle haare deelen gelykt,
Nu blyft nog over, te onderzoeken , of ook
de bereiding en de hoedanigheid -van den Grond ,
‚ Reuk zouden kunnen geeven aân Planten , die
uit het Zaad der Gemeene Kleine Refdda zouden
voortkomen. Ik zou het in dit Jaar geprobeerd
hebben-, indien ik ’er Zaad van had-kunnen vin-
den, in den tyd, toen ik voornam deeze Proef:
neemingen te doen. Ik ftel my voor, dezelven
met nog meer zorgvuldigheid te vervolgen, met
alleen omtrent de Reféda , maar op verfcheide an-
dere Geflagten van Planten , waar van men zeer
welriekende Soorten heeft, en anderen, die,
hoewel gelykvormig in alle haare deelen, geen de
minfte Reuk hebben. Men-weet , dat de Reuk
der Planten of in de Wortelen plaats heeft, of
in de Stengen en het Loof , of in de Bloembla-
dertjes, of in de Stofvezelen, of in de Vrugten,
of in het Zaad, of in-verfcheide van deeze dee-
len te gelyk. Opal zulke verfchillende Planten
is myn oogmerk onderzoek te doen, dezelven
behandelende op alle manieren , die ik zal kunnen
bedenken. De genen, die de Reuken bemin-
nen, zouden my flegten dank wyten, indien ik
alleen maar flaagde, in de Planten haaren aange-
IV. Deer. naa-
In
196 WAArN. OVER DE Reuk DER BLOEMEN.
N°
naamen Geur te doen verliezen : maar zy zulle,
aan den anderen kant my niet minder verpligt
zyn, indien ik zo ver kan komen, van Reuk te
geeven aan de genen, die ze niet hebben „of ,
ten minfte ‚ het weinige, dat zy hebben; te ver-
meerderen. Wat hier van zy: zeker gêtal van
Proefneemingen , met een goeden Uitflag over
dit Onderwerp gedaan, zal mogelyk eenig licht
geeven omtrent de oorzaak van de goede en
kwaade Reuk der Plantgewaflen, en omtrent-de
middelen ‚ om zig te voorzien van de eene en te
befchutten voor de andere.
TE ED ern
med S en ander
TEN m7
Pr. XXVIII.
C
Tiga.
se)
Tij.18.
c
IS
te ar A
re
| *
“BESCHRYVING-
A | N
pe VAN HE tf
TUN STE KT
LEEUW-WORM,
ken DOOR DEN HreEr
DE RÉAUMUR.
Memoir. de P Acad. Royale des Sciences, de PAn 1753,
Pag. 402. )
SELSELELEN ERGE EESTE EOEOEGENSN
E Mieren-Leeuw Formsca-Leo) , die ge-
| duurende zo veel Eeuwen onbekend ge-
bleeven is; ten minfte waar van de Ouden geen
gewag hebben gemaakt; is hedendaags een der
Vermaardfte Infekten. Het is een der genen,
die men niet in gebreke blyft te noemen, wan-
neer men voorbeelden wil opgeeven van de zon-
derlinge huishouding , in welke de allerkleinfte.
Diertjes zig onzer opmerking waardig. toonen.
Men laat niet. na te verhaalen, met welk eene.
konft hy in het Zand, of in eene fyne en loffe
Aarde, zig een Kuiltje als een Tregter formeert,
op, welks bodem hy onophoudelyk blyft loeren,
„ÍV. Deer. Oo om
198 BesCHrrvING VAN HET INseKr, Á
om zodanige Infekten te vatten en vervolgens uit
te zuigen, die door onvoorzigtigheid komen te
vallen in den ftrilk, welken hy voor hun gefpan-
nen heeft.
Dit Diertje is egter het eenigfte niet, ’t welk
gebruik weet te maaken van deeze Lift, en vol-
ftrekt noodig heeft daar toe zyn toevlugt te nee-
men, om niet van Honger te fterven. Een In-
fekt, ’t welk in gedaante grootelyks van de Mie-
ren-Leeuw verfchilt, holt zig ook een Tregter
uit in ’ Zand of in eene fyn gemaakte Aarde,
en plaatft zig, tot het zelfde einde , in * onder-
fte van denzelven. Het is een Worm van ’%
Klaffe der genen die geen Pooten hebben, en
die verwiffelen moeten in Vliegen van maar twee
Wieken , daar de Mieren-Leeuw zes Pooten
heeft, en in eene Vlieg met vier Wieken veran-
dert.
Deeze Worm, zeldzaamet, ten minfte in dit
Ryk, dan de Mieren-Leeuw , heeft niet, gelyk
de ander, Schryvers gehad, die, met genoegzâa-
me uitgebreidheid, het vervolg zyner Werkin-
gen, geduurende zyn levensloop, verhaald heb-
ben. Men heeft ‘er, de eerftemaal, van gefpro-
ken in de Heflorte der „Akademse van ’t Jaar 17065
pag. 7, en’tgene’er aldaar van gezegd wordt,
is niet genoegzaam naauwkeurig; zo dat men in
verlangen bleef naar een omftandiger Berigt van
deszelfs Levensmanier , en om zyne Figuur, zo
wel als die van de Vlieg, waar in hy verwiffelt,
in
GENAAMD Leruw- Worm. 199
in Plaat gebragt te zien. Hy is aldaar geheten
Mieren-Vos (Hormzca-Vulpes) ‚ tot onderfchei-
ding van de Mieren- Leeuw : maâr deeze is niet
minder een Vos, wegens zyne liftigheid, dan de
ander, en de laatfte zweemt, uit hoofde van
zyn kragt en verflinding , niet minder naar deni
Leeuw, dan de eerfte. Derhiwe zou ik eer ver-
kiezen, dit nieuwe Infekt Leeuw- Worm (Ver=
Eron) te noemen (*); welke naam te kennen
geeft, wat hetis in zynen eerften ftaac, en hoe
zeer het te vreezen zy voor andere Infekten:
Nu twee Jaaren geleeden heb ik den Leeuw-
Worm een Hiftorie-Schryver bezorgd, die my’
ontlaften zou van het in de tweede plaats te wor-
den, indien hy de Waarneemingen, welken dit
Infekt hem aan de hand gegeven heeft, miet be-
fchree-
_(*) [Volgens het Franfche Woord (Ver-Lion) zou het
fchynen, dat mien dit Infekt Worm-Leeuw moeft noemen;
doch die het naauwkeurig overweegt, zal bevinden, dat
men in ’t Nederduitfch , by dergelyke Koppeling van
zelfftandige Naamwoorden, nooit het Onderwerp voor-
aan ftelt, en het gene,daar het op toegepaft of mede ver=
geleeken wordt„agter, maar altyd anders om, By voor-
beeld: men zegt niet Hond-Bul om een Hond te beteke-
nen, die eenige Eigenfchappen vanden Bul heeft, maar
Bulbond: Patrys-Hond noemt men ‘er een, waar van het
Ras tot het vangen van Patryzen wordt gebruikt, niet
Hond-Patrys. Zo moeft ik ook hier het Woord Ver-Lion
niet Worin-Leeuw maar Leeuw-Worm vertaalen; als betee
kenende een Worm, die eenige Eigenfchappen heeft van
den Leeuw. ]
IV. Dzuer, Oa
200 BeEsCHarviNG VAN HET Inseer ,
fchreeven had in eene Taal, welke veel minder
bekend is dan de Franfche (*). Een eenig van
deeze Wormen, welken de Heer pr GEER ette-
lyke Maanden in bezitting heeft gehad, en dien
hy genoodzaakt was meer te ontzien , dan hy wel
gewild hadt, heeft hem getoond het gene dit In-
fekt het alleraanmerkelykfte heeft, en miffchien
zou hy ’er byzonderheden in ontdekt hebben, die
my ontgaan zyn, wanneer hy ‘er, gelyk ik, een
grooter getal had gehad, die hy , in alle Saizoe-
nen , had kunnen waarneemen en behandelen.
Schoon de Mieren-Leeuwen my dikwils in ge-
heugen gebragt hebben het denkbeeld van Der-
verflindende Wormen, gelyk zy zyn, die een zelf.
de prooy najaagen, en, om ’er mecfter van te
worden, de zelfde hift gebruiken; heb ik dog te
vergeefs gezogt naar Leeuw-Wormen „in de om-
leggende Landftreek van Parys en elders, op plaat-
fen, waar ’t my voorkwam, dat zy zig gaarn
moeften nederzetten. Ik moeft de hope op-
geeven, om dezelven waar te neemen , tot dat ik
een Brief kreeg van den 11 February 17513 ge-
fchreeven-door den Heer RerBory, toen Priefter
a la Palud, onder het Stigt van Riéz in Provence.
Deer?’ geeft, in zyne Wandelingen, agt op de
Voor-
(*) [De Heer ve R EAUMUR ziet hier op deBerigten,
die van den Leeuw-Worm gegeven zyn door den Heer
pe Geer, in de Verhandelingen der Kon. Sweedfíche A-
kademie, op ’t jaar 1752.]
GENAAMD LEruw- Worm. or
Voorwerpen , die zyne oplettendheid verdienen,
en het is hem pleizier, my mede te deelen % ge-
ne dezelven byzonders hebben. Een der Artike-
len van den Brief, waar van ik zo even {prak,
was eene Vraag van veel belang voor my , te wee-
ten: of’ ik kennis had aan een klein wit Wi ormpje,
altyd an de Jangte gekromd, ’t welk een kuil graaft,
als de Mieren- Lach Se welk zie aldaar in hinder-
laag onthoudt, en lof on de Lugt fimyt om zyne
Prooy en het gat te doen vallen.
Ik kon niet twyfelen , of dit moeft dat zelfde
Wormpje zyn, ’t welk ik federt veele Jaaren ver-
langd had te zien, en zo veele andere Infekten
hebbende doen vervoeren, zonder dat zy verloo-
ren waren gegaan had ik reden om te hopen, dat
verfcheide Wormen van dit foort uit Provence te
Parys zouden kunnen gebragt worden, zonder
onderwege te fterven; indien men ze met eenige
voorzorgen afzond. Buitendien was my de ge-
negenheid van den Heer Rrzory, om my plei-
zier te doen, genoegzaam bekend, om te ver-
trouwen, dat hy van de voorzorgen, die ik hem
aan de hand gaf, gebruik zou maaken, om my
dezelven in goeden ftaat te doen toekomen. Ik
verzogt hem een klein Doosje te vullen met fyn
gemaakte Aarde, of met fyn Zand, waar in zul-
ke Wormpies zig onthielden ; in deeze fyne Aar-
de of het Zand een goed getal Leeuw-Wormen
te doen, en my het Doosje met de Poft toe te
genden. Van een dozyn en meer die hy ’er in op-
IV, Deer, O3 floot
“20% BescHRYyING VAN HET InseKT,
floot „waren alleen drie of vier by hunne aankomft
te Parys nog in % leven. Dit was genoeg om de
begeerte te voldoen, welke ik bad om dezelven
te zien, maar ik ondoelde een grooter getal noo-.
dig te hebben ‚om hunne Lievensmanier na te gaan
en hunne Behaal Hiftorie te weeten. De Doos,
in, welke zy beflooten waren, op de reize een
weinig los geraakt zynde , zo was ’er een gedeel-
te van het Zand uitgeloopen ; *t welk deze Infek-
ten bloot gefteld hadt aan hotfen en fchokken ,
waar door de meeften geftorven waren; ’t geen
niet gebeurd zou zyn, indien de Doos geheel
digt en vol Zand gebleeven ware.
Aangezien-de Heer RrBory my berigt hadt,
dat deeze Wormen niet zeldzaam waren in zyne
Parochie, zo verzogt ik hem my weder anderen
te zenden en in grooter menigte ‚ neemende daar
by de noodige en gemakkelyke voorzorgen, om het
Zand te beletten, onderwege uit de Doos te raa-
ken. Hy bleef niet in gebreke: zulks te doen,
en dus zyn die van drie of vier andere afzendin-
gen, waar van’erieder ten minfte een vyftig be-
vatte; tot my gekomen in een zeer goeden ftaat ,
en zonder dat ?er,„ door ’t vervoeren, meer dan
drie of vier geftorven waren.
…_ Deeze Infekten hebben nog een hoedanigheid,
welke hun gemeen is met den Mieren-Leeuws,
en die het gemakkelyker maakt dezelven zeer ver-
re te zenden, zonder dát het hun ’ leven koft.
ef zyn bekwaam tot zeer fireng en langduurig
"dool eQ … _Vas-
-
GENAAMD Leeuw- Worm. 303:
Vaften, kunnende Weeken, ja zelfs Maanden
doorbrengen, zonder Voedzel te gebruiken, ven
zy fterven daarom van Honger niet. In % al
gemeen is % den Roofdieren noodzaakelyk, het
een langen tyd zonder eeten te kunnen houden.
De Leeuw-Wormen kunnen veel langer Rei-
zen uitftaan ‚ zelfs met de Poft , dan van Provene
ce naar Farys. Ik weet het. by Ondervinding.
Volgens alle waarfchynlykheid vindt men ze niet
in de Noordelyke Larrden; ten minften zyn zy ’er
niet bekend, dewyl de Heer Linneus er geen
gewag van maakt in zyn Samenftel der Natuure
CGSyflema Nature). In Sweeden heerfcht een
Koningin, voor welke het de aangenaamfte van
alle uitfpanningen is, de voortbrengzels van de
Natuur waar te neemen, en ?er zig over te ver=
wonderen. Haar Smaak heeft Haar dezelven van
alle Geflagten (Genera) ‚ doen by een verzamelen
in Kabinetten „die Zy zelve opgemaakt heeft, en
daar Zy zig gaat oefenen, in die oogenblikken,
van welken Haare groote bezigheden Haar mees=
ter laaten. De Leeuw-Wormen fcheenen my
waardig te zyn, om te verfchynen onder Oogen 4
voor welken ik niet te vreezen had, dat hunne
Kleinheid hun veragtelyk zou maaken: onder Oo-
gen, die in de kleinfte bezielde Wezens het on=
bepaalde Vermogen en de opperfte Wysheid zien;
van den Schepper van % Heelal. Ik verftoutte
my dan, twaalf van deze Wormpjes te zenden
aan dere zo verlichte Koningin. Omftandigkieden;
IV. Deer, O4 die
«
204 BEsCHRYVING VAN HET INsEKr,
die vermyd hadden kunnen worden, waren oorzaak,
dat maar één van dezelven levendig in * Koning-
lyk Paleis te Stokholm kwam: alwaar hy door de
Vorftin gunftig ontvangen werdt „die hem overgaf
aan den Heer pr Geer, om hem op te paffen en
waar te neemen. Hy kon niet toevertrouwd
worden aan iemand , die tot het een enandere meer
bekwaamheid had. Het is een gevolg geweeft
yan het gehoorzaamen dier zo agtbaare orders „dat
hy in de Verhandelingen van de Sweedfche Aka-
demie de keurige Waarneemingen heeft laaten
drukken, welken deeze eenige Worm hem aan
de hand gegeven hadt.
„Twee deezer. Wormen , waar van gefproken
wordt in de Heflorze der Akademie van” jaar 1706,
zyn waargenomen geweeft in ’t omleggende Land
van Lyons. Nogthans zyn dat Diftrikt en Pro-
vence de eenigfte deelen van Vrankryk niet, daar.
zy geduurig zig onthouden en werkelyk bekend
zyn. Zy zyn het ook in „Auvergne. De Heer
Ozry, Apotheker te Clermont, heeft ‘er , welke in
de nabuurfchap van die Stad gevangen waren, met
de Poft gezonden aan den Heer pe MALESHERBES;
eerften Prefident van * Geregtshof des Ardes; die
de goedheid hadt, van ze op den dag hunner aan-
komft an my over te geeven. Zy waren allen „of
nagenoeg allen „in zeer goeden ftaat: de eerfte nagt ,
die zy tot mynent doorbragten ‚ maakten eenigen
zig Tregtersrin ’ Zand, en-de anderen wagtten
niet langer. daar mede, dan tot den- volgenden a>
vond. pc — De
GENAAMD Leeuw- Worm, 205
De plaatfen , daar deeze Infekten zigonthouden ,
zyn gelyk aan die genen „alwaar de Mieren-Leeu-
wen huisveften, en dikwils woonen zy op ééne
plaats. Hoewel zy geen gemeenfchap hebben met
dezelven, is het doch zeer gewoon ze by elkan-
der te vinden. Beider oogmerk is een zeltde,
naamelyk Tregterswyze kuiltjes te maaken in fynen
Zandgrond , of in tot droog Stof geworden Aar-
de: beiden fchynen zy te weeten, dat de- Kuilt-
jes, in deeze Aarde of in ’t Zand uitgehold, on-
derhevig zouden zyn door den Regen te niet te
raaken , indien zy ’er niet voor beveiligd waren;
en dat, wanneer het Water, ’* welk op deeze
Kuiltjes viel, hun hunne gedaante al liet behou-
den, hetzelve ten minfte aan de korreltjes, uit
welken zy beftaan, de beweeglykheid , die in de-
zelven zo hoognoodig is, beneemen zou. Het
Water zou, door ’t eene korreltje aan * andere
te lymen , de wanden van het Gat berooven
van de gefchiktheid om in te ftorten , en deeze kor-
reltjes zouden als dan vafte fteunpunten geevenaan
de Infekten, door hulp van welken zy zouden
tragten kunnen zig te redden uit den ftrik , waar
in zy gevallen waren. Het is derhalve, by den
voet van bouwvallige Muuren, of onder zekere
Steenrotfen, op plaatfen daar dezelven uitfprin-
gende deelen hebben , die byna Waterpas geftrekt
zyn dat de Leeuw-Wormen en de Mieren-Lieeu-
wen zig nederflaan, wanneer deeze plaatfen een
foort van;groote Luifels maaken, befchuttende
‚JV. Deer, O5 eene
\
\
206 BescHRYvING VAN HET INSERT,
een Grond van Zand of fyne drooge Aarde, voor
den Regen. De Tregters van de Mieren-Leeu-
wen beflaan doorgaans de eerfte plaatfen, zynde
de buitenften in dit foort van kleine Grotten , en
die der Leeuw- Wormen zyn dieper inwaards,
Men onderfcheidt de kegelvormige Kuiltjes van
deeze laatften, daar in, van de anderen, dat zy
dieper zyn dan die der Mieren-Leeuwen van de
zelfde wydte. Voor % overige komen de groot-
fte Gaten , van de eerften , naauwlyks in opening ge-
lyk , met die der Mieren-Leeuwen van middelbaa-
ren Ouderdom.
De Leeuw-Worm, die, door zyne neigingen
en liftigheid, zo veel gelykheid met den Mrereu-
Leeuw heeft , verfchilt in gedaante grootelyks van
denzelven. Deez’ heeft zes pooten, een kort
platagtig Lighaam ‚een Kop van beftendige figuur,
die twee Hoorens draagt, ieder van welker
enden tot een Bek verftrekt. De Leeuw-Worm
(zie Praar XXVIII Foo. 4, 53 7, 8.) heeft in
%* geheel geen pooten: zyn Lighaam is lang naar
zyne dikte, en loopt uit in een Kop (a) , van zo-
danig foort, als ik elders genoemd heb , van ver-
anderlyke fivuur. De Kop is-vleezig, en uit dien
hoofde kan het Infekt denzelven verlangen of in-
korten; en grover of fynder maaken ; hoewel hy
altyd dunner blyft dan het overige des Lighaams.
Door hetend, t welk als de Bek kan aangemerkt
worden, doet de Leeuw-Worm, wanneer het
hem behaagt, uitkomen de enden van twee, als
%
GENAAMD Lieeuw- Worm. 2C7
Pe ware „ Schulpagtige Pyltjes (Fig. 5 en 8 ja.)
leggende evenwydig aan elkander , gelyk die der
Wormen , welke op de Hlantluizen (Pucerons)
aazen. Zy hebben ieder een fchulpagtige Schee-
de. Deeze Scheeden zyn, wanneer men ze op-
zoekt in de- Huid, welke het Infekt ten. tyde
van zyne verandering in een Pop (Nympha), of
by de voorgaande verwiffelingen van Huid , afge-
legd heeft, aan haare bruine koleur en grootte
kenbaar: haar figuur is rondagtig en langwerpig :
zy zynaan’t agterfte end dikker dan aan % voor-
fte. |
Het Lighaam van dit Wormpje is vuilwit , fom-
tyds met eenige roodagtigheid: zyn vleefch is
doorfchynende, * welk gelegenheid geeft om de
bruinagtige Stoffe , waar mede het binnenfte van
% agterdeel gevuld is, te befchouwen. Zelden
vindt men het genoegzaam regt uitgeftrekt , om
zyne langte te kunnen afmeeten. Het neemt de
regte gedaante (Fre. 5) niet aan , dan na eenigen
tyd, federt men het uit het Zand gehaald heeft,
geruft te hebben op iets, daar het niet in kan
booren; gelyk op een blad Papier of op een Boek.
Ook is dit voor hem een gedwongen poftuur , dat
hy niet gebruikt dan by noodzaaklykheid. Indien
men alsdan de grootften afmeet , zo vindt menze,
op ’ allermeeft „maar 8 of g Liniën, dat is omtrent
drie vierde Duims, lang te zyn, en dikft in het
agterfte van hun Lighaam (p. Fig. 8), omtrent
op een derde deel van die langte: hunne Rsngen
IV. Dean, of
208 BesSCHRYVING VAN HET INSEKT 3
of Leden verkleinen allengs in breedte en middel-
lyn , terwyl zy den Kop naderen, die het aller-
dunfte deel van % Lighaam is (a), eindigende by-
kans in een fcherpe punt.
Wanneer men dit Infekt uit den bodem van
zyn Kuiltje haalt, zo komt het gemeenlyk voor
in de gedaante van een S (Zie Fig. 1, 2, 3)?
de Kop (a) maakt ’er het boven- ad van uit: de
Buik is geplaatft als die van de Letter ; maar ver-
fchillende Wormen van dit foort, uit hunne gaten
gehaald; of de zeltde Worm verfcheide maalen uit
het zyne genomen , draaijen hunne Lighaamen tot
S van zeer verfchillende figuur. Somwylen vou-
wen zy hun Lyf maar in twee deelen, die even-
wydig zyn aan elkander: fomwylen zetten zy het
in den winkelhaak. Wanneer zy zig ongeftoord
in hun Kuiltje bevinden , dan legt haar voorfte ge-
deelteblooten in een regte lyn uitgeftrekt (Fr2.9) 3
het agterfte is onder ’t Zand verborgen ‚ en maakt
met het andere een hoek, aan de zyde vande rug,
en deeze hoek is niet altyd even groot, fomtyds
ftomp zynde , fomtyds regt, zelden fcherp. Men
zal zien, wat den Leeuw-Worm noodzaakt zyn
Lighaam dus altyd in tweeën gevouwen te heb-
ben, als wy hem befchouwen , werkende om zig
meefter te maaken van eenig Infekt, dat in zyn
Kuiltje is gerold,
De uiterfte Ring, verft van den Kop, is het
grootfte deel des Lighaams , zynde van boven een
weinig plat en fchuins afloopende. Hy eindigt
in
GENAAMD LeEuw- Worm. 209
in vier Kegelvormige tepels, doch plat ‚„ waar
van ieder aan zyn punt een ftyf Hairtje heeft, als
een foort van kleine Doorn. Dit deel zweemt
genoegzaam naar een open Hand, met niet meer
dan vier Vingeren, doch die, van hunne inplanting
af, verder van elkander zyn, dan de Vingeren
van eens Menfchen hand. De Ring, die voor
deeze gaat, is aan zyn agterften omtrek, van bo-
ven, ftekelig, uit hoofde van agt of tien kleine
roode Haakjes, die met het Lighaam een hoek
maaken, wiens holte naar de Kop gekeerd is.
Boven op den uiterften Ring, omtrent in ’t
midden van deszelfs langte, befpeurt men, met
het Vergrootglas, twee roode Stippen (Frg. 6, 55)3
welken men fehynt te moeten aanmerken als de
twee voornaamften der Stgmata, die tot de A-
demhaaling dienen; alzo deeze twee Stppen
eveneens geplaatft zyn als de Lugtftippen van de
meeften der Wormen, die in Vliegen met twee
Wieken verwiffelen. Men fchynt daar aan niet
te kunnen twyfelen , wanneer men , getragt heb-
bende in ? binnenfte des Lighaams te befchouwen
het gene de doorfchynendheid van ’t Vleefch al-
daar toelaat te zien, twee witte Buizen gewaar
wordt „ waar van ieder in een der Geelagtige
Stippen eindigt. Deeze Buizen kunnen niet ge-
nomen worden , dan voor twee Stammen van
Lugt- of Longepypen.
De Aars, die gemakkelyker kan gezien wor-
den dan de twee Stippen, waar van wy zo even
IV. Deer. {pra-
310 Bescnryving VAN HET INSERT 4
fpraken, is op het midden van den zelfden Rings
nader aan het uiterfte des Lighaams, volgens welks
langte die van de Sleuf of Geut , welke hy maakt ,
zig uitftrekt (Fzg. 6,9). Hy is langwerpig. en
fchynt een verheven rand te hebben. De plaat-
zing van deezen Aars op de Rugzyde is eene by-
zonderheid, waar van wy reeds een voorbeeld
gegeven hebben in de befchryving van dien on-
zindelyken Worm ‚altyd met zyn Stront bedekt;
die her fraaie Torretje van de Lelie wordt.
Deeze plaatzing van den Aars in den Leeuw-
Worm, zou doen twyfelen , of, het gene wy
nieemen voor de Rugzyde van dit Infekt, ook
de zyde des Buiks ware; indien men niet had op-
gemerkt, dat hy, voortgaan willende, wanneer
de zyde, daar de Aars is, onder legt , pooging
aanwendt om die weder boven te doen komen,
en dat hy niet op zyn gemak loopt, voor dat die
zyde boven is. De Buikzyde is een weinig plat-
ter dan de andere.
Schoon het Gezigt alleen de Hasrtjes van dee-
zen Worm niet doet ontdekken, zo vindt men
hem doch, wanneer hy met een fterk Vergroot-
glas onderzogt wordt, daar mede zeer voorzien.
Zyne Ringen zyn ’er wederzyds, de een meer,
de ander minder, mede gezoomd. Ieder Hairtje
heeft tot zynen grondfteun of wortel de punt van
een driekantig Tepeltje. Men vindt deeze Hair-
tjes van zeer verfchillende langte en dikte, en
wordt, aan ’ end van den laatften Ring op één
na,
GENAAMD Lreeuw- Woru. arr
na, eene ry derzelven gewaar, die zo dik en
zo ftyf zyn, dat zy naar Doornen gelyken (Fig.
8,7).
Op den vyfden Ring, Cvan den Kop af gere-
kend,] is, aan de Rugzyde, een Deel, % welk
het bloote Oog van een middelmaatig oplettend
Waarneemer ligt. zou kunnen ontgaan (Fig. 2,
5m). Het is niet grooter dan een Zandkorrel-
tje; doch , wanneer men het met een fterk Ver-
grootglas befchouwt (Frg. 6, 7); fchynt het tot
een voornaam gebruik gefchikt te zyn. Alsdan
vertoont het zig van maakzel gelyk een der Poo-
ten van die Rupfen , welken ik genoemd heb
Vliesagtige Pooten, meteen volkomen kroon van
haakjes, zynde insgelyks omringd met kleine
puntjes , die minder regt en zeer kort zyn. Het
is een Tepel, die zig meer of min kan ope-
nen en fluiten, hebbende eene holte , in welker
middelpunt ik my dikwils verbeeld heb een zeer
bruin Kegelagtig Lizhaam te zien , t welk Hoorn-
agug moet zyn, en fchynt naar een foort van
Pyl, wiens punt een weinig ftomp is, te gelyken.
Dit Deel fcheen my toe van geen dienft te zyn
voor den Worm, wanneer hy loopt, doch ’er
zal waarfchynlyk een tyd zyn, dat hy hetzelve
zeer noodig heeft: te weeten , als hy arbeidt om
zig meefter te maaken van een Infekt, dat alle
poogingen aanwendt om zig uit zyne klaauwen
te redden. Alsdan dient hem dit Deel om het
Infekt beter te vatten , en het zou ook dienen
IV. Dee, om
212 BrscrrivinG VAN HET InsexT,
om hetzelve doodelyke wonden toe te brenger,
indien het voorzien ware met zulk een Schigt,
van welks beftaan ik my niet genoegzaam heb
kunnen verzekeren. De plaatzing van deeze Te-
pel laat niet toe haar te zien terwyl zy werkt,
als wanneer zy , door de dikte des Lighaams, voor
onze Oogen geheel verborgen is.
Indien men den Worm, zo als men hem uit
zyn Kuiltje gehaald heeft, nederlegt op cen Vlak-
te, daar hy niet kan doordringen, zo blyft hy
eenigen tyd als een S gekromd, of in twee dee=
len geboogen, die een foort van Haak maaken.
Alsdan toont hy fomtyds , dat hy fpringen kan
gelyk de Kaasmaaijen, door het ontfpannen van
zyn agterfte gedeelte, dat is te zeggen , door ’
zelve eensklaps terug te haalen , zodanig , dat het
een wyder hoek met het voorfte maakt. Hy ftoot
zig fehuins naar om hoog, en verheft zig fomtyds
een half Duim of een Duim inde Lugt, om 7 of
8 Liniën, meer of min, neder te vallen van de
plaats af, daar hy te vooren was geweeft. Zeer
dikwils kan men hem dien Sprong doen maaken,
door hem zagtelyk aan te raaken met een ftyve
punt, gelyk die van een Speld of Pennemes; doch
er zyn tyden „ dat hy op zyne plaats blyft, hoe
zeer hy ook getergd worde , of liever het op een
loopen zet. Alsdan verdwynen alle de bogten,
die zyn Lighaam maakte, en niet te vrede met
hetzelve regt uit geftrekt te hebben , (als in Fre.
5») verlangt hy het, om zyn Kop zo ver voor-
uit
GENAAMD Lreuw- Woru. 218
uit te brengen als * hem doenlyk is,en laat ver:
volgens, uit de opening aan * end van den Kop,
die twee Pylen of Haafjes (F1g.6,a) uitkomen;
waar van reeds is gefproken, welken by prikt in.
het lighaam, waar op hy 1s geplaatft.. Deze gee-
ven hem een vaft punt; aan ’t welke hy zyn Lig=
haam voort haalt. en dus is het dat hy een ftap
doet, die nooit zeer groot is; na welken hy een
tweeden, en meer anderen, agter elkander, doen
kan.
Alsde Leeuw-Worm, uit zyn Kuiltje gehaald
zynde, gezet wordt op het Zand zelf, waar in
dit Kuiltje uitgehold was, of op dergelyk Zand, zo
is by niet traag om te tragten daar in te graaven:
hy ftelt aanftonds zyn Lighaam in poftuur, en
fteekt zyn Kop onder % Zand, trekkende zig
daar op voort. Alsdan doet hy ftappen van boven
nederwaards, gelyk wy hem die, zo even, war
terpas zagen doen. Na elken flap is een nieuw
deel van zyn Lighaam verborgen, en wel dra be-
vindt zig de geheele Worm onder *t Zand.
Gemeenlyk duurt het verfcheide uuren , nadat
de Leeuw-Worm, in het Zand of eene tot fyn ftof-
„geworden Aarde „is weg gekroopen, eer hy denkt
om zig daar een Tregterswyze holte (Fig. 9,10,
11.) in te maaken. Sommigen gaan vroeger aan %
werk fommige laater,waarfchy.nlyk naar dat zy meer
of min door eetensluft worden aangeport: maar”
doorgaans is de avond voor hun de tyd desarbeids,
daar zy over dag weinig luft toe fchynen te heb.
IV. Drer. E ben,
214 BEsCHRYVING VAN HET Insert,
ben. Als men Hun waarneemt by % vallen van
de duifternis, en nog-beter laat in den avond of
in de Voornagt, op eene plaats, daar een goed
getal deezer Wormen is by een vergaderd, en
men befehouwtze by het Licht van een of ver-
fcheide Wafchkaarsjes, zo zal men ze bykans-alte«
maal bezig vinden. De genen, die geen Kuiltje
hebben , maaken ’er zig een, en de anderen her=
ftellen de inftortingen, die aan het hunne gebeurd
zyn: zy vergrooten het , maaken het dieper , wy-
der en regelmaatig. De Mieren-Leeuw begint
altyd met den omkring te trekken van den hollen
Kegel , dien hy in het Zand wil maaken: de Leeuw-
Worm heeft het begrip niet, om dus het plan
van de Opening , welke hy uithollen wil, te be-
paalen. Al wat hy zig verftaat, is het Zand-in
de Lugt te fmyten met eene fchuinfe ftreek , die
% zelve op eenigen afltand doet vallen van de plaats,
daar het van daan genomen was, en over den
bovenrand van het Kuiltje heen, zo hy ’er reeds
een gemaakt had. Wanneer hy ’er een begint
te maaken, legt hy onder *t Zand, waar van de
laag , die zyne rug bedekt, taamelyk dunis „en, zyn
bovenfte deel fchielyk opligtende, doet hy in de
Lugt vliegen een fprong van ’t Zand dat hetzel-
ve dekte. Dergelyke beweegingen verfcheide
maalen, na zeer korte tuffchenpoozingen , her-
haald „maaken wel dra een groot gedeelte van zyn
Lighaam bloot, en ’ middelpunt van het Kuiltje,
% welk nu nog moet uitgediept en wyder ge-"
maakt
1
GENAAMD Lreuw- Worm, ars
maakt worden, is afgebakend. De Leeuw-Worm
toeft dan niet, voort te gaan met een groot ges
deelte van ’t overige zyns Lighaams van onder
het Zand te haalen; want zyn Lighaam is byna
geheel in ’t gezigt, geduurende het fterkfte van
den arbeid. Het is uitnéemend buigzaam, en het
Infekt hadt noodig dat het zo ware; want het
is alleenlyk door middel van de buigingen van het-
zelve, dat het zig in ftaat bevindt om?er zig van
te bedienen, als een foort van Schop, tot het
opvatten van ’t Zand, en om ’t zelve over den
rand van het Kuiltje heen te fmyten. Nu eens
draait hy zyn voorfte gedeelte, zodanig dat de
Rug of ’ bovenfte van het agterdeel zig byna om
laag bevindt, terwyl het overige des Lighaams
van boven, zyn natuurlyke verheffing behoudt;
alsdan is ’t dat gedeelte des Buiks, % welk tot
het voorfte deel behoort, dat de plaats van een
Schop bekleedt, om Zand op te neemen en het
in de Lugt te fimyten: op een anderen tyd, (en
dit is zyn gewoonlykfte manier van werken ,) gaat
het bovenfte van’ voorfte deel des Lighaams on-
der ’ Zand, neemt het op en werpt het weg:
Ik zal niet onderneemen alle de verfchillende draaïs
jingen en krinkels te befchryven , welken dit In=
fekt, naar welgevallen, aan zyn Lighaam geeft ;
dat rond is, op dat het dienen zou kunnen tot
uitvoering van zulk werk „’t gene een plat Werk-
tuig zou fchynen te vereifchen. Ik zal alleenlyk
zeggen, dat de Lieeuw-Worm dit foort van ver-
IV. Deer, Pa draaie
216 BESCHRXVING VAN HET INsEKT,
draaïjingen op veelerley manieren verandert. Som-
tyds heb ik ’er gezien, die, na hun Lighaam de fi-
guur van een Pafler met twee ongelyke beenen
te hebben doen aanneemen , rondom het kortfte,
welk door het agterdeel des Lighaams was ge-
maakt „ ronddraaïden , werpende zonder ophou-
den Zand weg met het end van het voorfte deel,
Deeze manier , van ’t zelve uit te werpen, was
zeer bekwaam om een Kegelswyze holligheid te
formeeren. Ik heb reeds gezegd, dat het Kuil-
tje, % welk de Leeuw- Worm maakt , naar even-
redigheid dieper is dan dat van de Mieren-Leeuw :
de kanten derhalve zyn fteilder, en een Diertje,
_dat by onvoorzigúgheid over den rand heen raakt,
heeft zo veel minder vat om zig tegen te hou-
den, ten einde niet in % diepfte van den kuil te
vallen. ì
Als het Kuiltje van genhoegzaame diepte is, naar
de verkiezing van den Leeuw-Worm, zo ftelt hy
zig daar in te loeren. Hy wagt, zonder eenige
de minfte beweeging, af, dat eenige prooy hem
de vergoeding doe van de moeite, welke hem de
ftrik gekoft heeft „ die door hem is gefpannen.
Doorgaans legt een groot gedeelte van zyn Lig-
haam daar in bloot (Fsg. 9, ap), doch daarom is
het niet te zigtbaarder , of , om naauwkeuriger
te fpreeken , niet gemakkelyker te onderkennen
voor ’ gene her is. Men verbeeldt zig een klein
ftukje Hout te zien, overdwars en waterpas ge-
legd zynde, op een kleinen afftand van het diep-
fte
GENAAMD Lieeuw- Worm. 217
fte van het Kuiltje. Ja, fchoon ik wift, dat/het
kleine Lighaam, % geen ik zag, het Lighaam-van
den Worm moeft zyn, heeft doch deszelfs regte
figuur , onbeweeglykheid en fehynbaare ftyfheid,
my fomwylen toevlugt doen neemen tot het Ver-=
grootglas, om my uit de twyfeling te helpen ,
waar in ik , door deeze Vertooning, tegen wil en
dank , geraakte. Het agterfte deel, en de top
__van den hoek , dien ’t zelve met de reft van ’t
Lighaam maakt, zyn alsdan in het Zand en de
Kop legt ’er regt tegenover in gedooken.
Het oogenblik , * welk de Leeuw Worm zo
lydzaam afwagt en daar de Waarneemer het mees-
te belang in heeft , is dat gene, wanneer het
kwaad noodlot eenig klem Infekt, een Mier, een
kleine Vlieg of een Worm , heeft doen raaken
over den rand van een Kuiltje; daar * zelve niets
vindt dan een fteil afloopende fchuinte , beftaande -
uit korreltjes, die van onder de Pooten, welken
daar op ruften willen, wegrollen. Het valt der-
halve in ’t diepfte van deezen afgrond, en dit
fchynbaare fplintertje Hout, deeze zo onbeweeg=
lyke Leeuw-Worm , maakt , in een oogenblik,
zeer fterke beweegingen, om ’er meefter van te
worden. Hy is, tot dat einde, niet, gelyk de
Mieren-Leeuw , voorzien van twee Hoornen,
die een verwonderlyken Nyptang maaken , om
dit ongelukkig Diertje te vatten en te doorboos
ren. Van Pooten en Haaken onvoorzien shoe
gaat dan de Leeuw-Worm te werk , om * zelve
niv, Deer, Bg te
218 BesCHryvING VAN HET INseKr,
te vatten en te overweldigen? Met zyn Lig-
haam zelf, buigzaamer zynde dan dat van een
Slang , doet hy zyn beft het Diertje te omvatten ;
en tragt het kraagswyze om hetzelve te flaan
(Fig. to en 11). Daar toe gekomen zynde,
kaypt hy het zo ftyf als mogelyk is, om het alle
gelegenheid te beneemen van te ontfnappen, en
handelt ’er verder mede naar zyn welgevallen;
datis, hy toeft niet hetzelve te doorbooren en
uit te zuigen, met het end van den Kop, ’t welk
vry gebleeven is, zynde gewapend met bek waa-
me Werktuigen, de twee Pyltjes of Schigten,
waar van wy gefproken hebben. Alsdan is ?t
ook, dat hy gebruik kan maaken van die holle
Tepel, op den vyfden Ring (Fig. 6, 7, m2) om
zyne prooy te beter vaft te houden. De ftand
van deeze Tepel, welke men niet zien kan zo lang
de Lieeuw-Worm een Infekt vaft heeft, toont
dat het zyn Rug is, die onmiddelyk tegen het
Diertje aan komt.
In de oogenblikken , wanneer het Diertje , waar
van de Leeuw-Worm zig meefter wil maaken,
nog de vryheid heeft om zyne kragten te gebrui-
ken, is het van belang voor onzen Worm , dat
zyn agterfte gedeelte een hoek met het voort
maake (Fyg. rr). De poogingen , naamelyk,
welken het ongelukkig Infekt aanwendt om te
ontvlugten , zouden den verflindenden Worm weg
rukken, zo-by geen fteunzel had, aan ’ welke
hy zig vaft kon houden. Het Zand, waar in zyu
! ag
GENAAMD Leeuw- Worm. 219
agterfte bedolven legt, grordt ‘er een voor hem.
De Leeuw-Worm zou niet weg gerukt kunnen
worden , zonder dat een hoop Zands, van rede-
lyke dikte en van langte als zyn agterfte gedeel
te, mede gevoerd werde; daar in tegendeel, als
dis deel in een regte lyn met de reft van het Lig-
haam uitgeftrekt ware, het Zand maar zo weinig
tegenftands bieden zou aan de verplaatzing van den
Worm, als alleenlyk uit een Le wryving
{proot.
Alle Infekten, nu, die in het Kuiltje van den
Leeuw-Worm vallei, worden zyn flagtoffer niet.
Daar zyn ’er die hem gal in kragt te boven gaan,
- Dikwils heb ik gezien, dat Vliegen, wil ik
de Wieken afgeplukt had , en Mieren van een
groot foort ‚ hem ontfnapten. Somtyds hebben
zelfs zodanige Infekten, die hem in kragten niet
te boven gaan, het geluk van zig te redden:
want , ondanks al zyne gaauwheid , kan de Lieeuw-
Worm niet altyd fchielyk genoeg met zyn Lig-
haam een gordel maaken om ’t Lighaam van ’t
kleine Diertje, dat hy overweldigen wil, en het
Infekt, kennende de grootheid van ’t gevaar,
in ’t welke het zig bevindt , firydt ’er tegen met
al zyn kragten , fomtyds met een gewenfchten
uitflag.
Zo dra het Diertje, de Klaauwen van den
Leeuw-Worm ontworfteld zy.nde, langs de Wan-
‚den van het Kuiltje zyn Vyand tragt te ontvlug-
ten, wordt de moeielykheid , van by zulk eene
JV. Deen, P 4 Steil-
<
220 Bescnryvine VAN ner Insert,
Steilte op te kruipen , nog. vermeerderd door een
regen van Zand, die % zelve geduurig op het lyf
valt, want de Leeuw-Worm, doldrittig, om zo
te fpreeken, dat zyn Prooy hem is ontfnapt „ be-
dient zig van alle bekwaamheid, die hy heeft,
om Zand inde Lugt te Ímyten. Hy maakt als-
dan dergelyke beweegingen, als hy gemaakt heeft
om zyn Kuiltje uit te hollen, rigtende, za veel
hem doenlyk is, de fprongen Zands naar het In-
fekt, ’t welk arbeidt om de Wanden van ’ Kuil-
tje te beklauteren. Dit maakt dat hetzelve we-
der in het diepfte neder ftort, en deeze tweede
Val is fomtyds ongelukkiger dan de eerfte: het
wordt ’er vaftgehouden en van % leven beroofd,
Indien ’t Infekt kragten genoeg heeft, ôm zig
nogmaals te redden uit de plaats, daar de Leeuw-
Worm hetzelve hadt willen beknellen ; zo wendt
het nieuwe poogingen aan om langs de Wanden
op te klimmen, en ’t valt weder terug. Dit ge-
fchiedt fomtyds verfcheide maalen , en wanneer
het Infekt al te fterk is voor den Leeuw-Worm,
zo houdt hy op, met hetzelve aan te vallen;
zyn Prooy ontfnapt hem, waar door hy. zig be-
vindt in een Kuiltje , ’t welk zeer reddeloos ge-
worden is; dewyl het afrollende Zand de Wan-
den al te vlak en gemakkelyk te beklimmen heeft
gemaakt ; doch dit gebrek wordt door hem „ ten
langfte in den avond , weder herfteld.
Als de Leeuw- Worm zo ver gekomen is, om
eenig Infekt met zyn Lighaam te omgorden, toeft
bf
GENAAMD LEEuw- Worm. aar
hy niet, hetzelve den doodfteek toe te brengen,
doorboorende het den Buik of de Rug, en het
dus uitzuigende. De Werktuigen , waar mede
hy dit uitvoert, zyn de Pyltjes, van welken ik
meer dan eens gefproken heb, en die, naar het
my toefcheen , genoegzaame gelykheid hadden met
de genen, waar mede de Wormen, die op de
Plantluizen (Pucerons) aazen gewapend zyn.
Deeze beide foorten van verflindende Wormen,
doen waarfchynlyk op eene zelfde manier de
Werktuigen fpeelen , die hun tot het zelfde ein-
de gegeven zyn; dienende niet alleen om te door-
booren, maar ook als de Zuiger in een Pomp te
ksk
Ingevalle men niet abad dan Mieren of Vlie-
gen, die te groot zyn» in gereedheid hecft, om
tot Aas te geeven aan de Leeuw-W ormen , wel-
ken men bewaart tot het pleizier van hunne konft
en werkzaamheid te zien : zo moet men het al te
fterke Diertje zwak maaken , eer het in t Kuiltje
geworpen worde. Men kan de Mier tuffchen
Duim en Vinger, die te famen drukkende, rol-
len; haar eenige Pooten afrukken, en van een
Vlieg alle de Pooten , op één of twee na; vooral
haare Wieken, afdoen: doch men moet het In-
fekt niet dooden; ’ gene hem tot Aas zal ver-
firekken. Zy hebben eene kiesheid gelyk die der
Mieren-Leeuwen , tragtende nooit uit te zuigen
% gene hun, geheel van leven beroofd zynde,
wordt aangebooden, al was het zo even eerft ge-
IV. Deer. Bs ftor-
222 BESCHRYVING VAN HET INSEKT,
ftorven. ’%t Is egter genoeg , dat het Infekt, ’£
welk men aan hun overgeeft, nog bekwaam zy,
om eenige ligte beweegingen te maaken , als wan-
neer zy niet nalaaten zullen op’ zelve aan te val-
len. Indien deszelfs Lighaam te dik is, dan dat
_de Leeuw-Worm?er met het zyne een volkomen
ring om kan maaken, zo omvat hy maar een ge-
deelte van hetzelve, fteekende alsdan uit zyn
Kop, die aan ’ end is dat te kort fchiet, zeer
fchielyk de Schigten wt, die hy tot in ’t binnen-
fte van zyn llagtoffer dompelt. Verfcheide Uuren
is hy bezig aan ’t uitzuigen van het Lighaam eener
groote Vlieg.
Onze Leeuw-Wormen moeten hun geheele le-
ven niet doorbrengen onder de gedaante , waar in
wy ze tot nog toe hebben befchouwd. Zy moe-
ten Vliegen worden en kunnen tot deeze ver wis-
feling niet komen , dan na de gene ondergaan te
hebben , die hun ftelt in een ftaat van niet te kun-
men loopen; in dien, naamelyk, van Pop (Nym-
pha). Wanneer zy, derhalve, het uiterfte van
hunnen groey bereikt hebben, vervormen zy zig
ineen Pop, en dit doen zy dikwils zonder uit
hun Kuiltje te komen. Zy hebben, om zig tot
deeze firaatsverandering te bereiden, niet noodig,
gelyk de Mieren-Leeuw , en zo veel andere In-
fekten, zig een Tonnetje te maaken , en zig daar
in op te fluiten : het is hun genoeg zig te ontdoen
van hunne Huid ; komende daar in overeen met
de Wormen , die de Langpooten of Naaïjers
Te-
GENAAMD Leeuw- Worm. 223
(T ipules) geeven „en onder anderen die ‚welke de
gemeenften in de Velden zyn. De Pop van den
Leeuw-Worm (F1g. 12) zweemt ook zeer naar
die van deeze Muggen. Het voorfte en dunfte
deel des Lighaams in den Worm , is inde Pop
het dikfte en grootfte : aldaar zyn doorgaans, on-
der de Kop, de Wieken en Pooten byeen ge-
pakt. Voor * overige is het Lighaam dun en
taamelyk eenpaarig van dikte. Aan ’t agterfte end
vertoont zig een droog en flap Vlies (F:g. 12,5);
zynde de Huid, welke het Infekt afgelegd heeft;
om in zyn eigen gedaante voor den dag te ko-
men.
Uit myne Waarneemingen heb ik niet juift ge=
noeg het getal der dagen kunnen opmaaken, wel-
Ken de Tieeuw-Worm in zynen ftaat van Nympha
doorbrengt, Ik geloof niet dat het ooit over de
vyftien gaat, en ik heb reden gehad om te den-
ken, dat het ’er dikwils maar tien zy of twaalf,
en miffchien zelfs zo veel niet. Ik heb in Vlie-
gebakjes Poppen gedaan , welken ik onder ’t Zand
opgezogt en gevonden had , op dat de Vlinders,
die ’er uit voortkomen moeften , my niet ontfnap-
pen mogten. Uit fommigen heb ik ze zien vlie-
gen na verloop van drie of vier, uit anderen na
verloop van vyf of zes dagen. Nu bleef nog over, .
het getal der dagen te weeten, die ’er na den
tyd van hunne vervorming waren gepaffeerd ; wel-
ken ik , uit hoofde van de nafpooringen , die door
my van tyd tot tyd, om Poppen te zoeken, ge
IV.Dezer. daan.
224 BESCHRIVING VAN HET INSEKT ,
daan werden, niet denken kon, meer geweeft te
zyn dan vyf of zes.
De Vlieg van dit Infekt (Fsg. 13) , als komen-
de van een kleinen Worm, kan niet van aanmer-
kelyke grootte zyn. Zo men zig erinnerd heeft,
* gene tot een Regel gefteld is in myn Werk over
de Infekten , zo moet men , om dat deeze Worm
van de genen is, dze een Kop hebben van verander-
lpke figuur , reeds vooraf hebben geoordeeld , dat
zyn Vlieg maar met twee Weken moeft zyn voor-
zien. By den eerften opflag van * oog, vindt men
dat zy veel overeenkomft heeft met de Vliegen
der Immen (Vers Tipules) : zy heeft, gelyk deeze,
zes taamelyk lange Pooten en een lang Lighaam :
maar, als men ze met eenige oplettendheid on=
derzoekt, vindt men dat zy weezentlyker en meer.
onderfcheidende gelykheden heeft met de Vliegen
der Wormen, die op de Plantluizen (Pucerons)
gazen : want, fchoon deeze gemeenlyk het Lig-
haam kort hebben , zyn ’er doch van dezelven ee-
nige foorten langwerpig. Dat der Vliegen van
deeze laatfte Wormen is rond , fomtyds byna Cy-
lindrifch , en dat van onze nieuwe:Vlieg heeft de
zelfde gedaante : het is niet voorzien met dat foort
van Bek , omringd met verfcheide baardjes, den
Muggen eigen, welker Kop dikwils gepareerd is
met zeer fierlyke gepluimde Sprieten. De Sprie-
ten van de Leeuw-W orms Vliegen (Fre. 13 „a, a)
zweemen naar die der gemelde Vliegen ; zynde
kort en beftgande uit een -byna Cylindrifche Stam,
op
GENAAMD LeEuw- Worm. 225
\
óp welken een Knop gewricht is, die maar een
derde deel der langteheeft van den Stam, en door
eene Geleding is famengevoegd met een lang wer-
pig Palet „uit welks end een zeer lang Hair voort- |
komt.
De voornaamfte koleur van deeze Vlieg is hel-
der Kaftanjebruin. Dezelve heeft plaats op haar
Kop en’ Borftftuk;, de Ringen van het Laghaam
zyn ook wel van deeze koleur , maar met Geel-
agtige zoomen: de Buik heeft niet Geels, zynde
in ’ geheel roodagtig bruin: de vier voorfte Poo-
ten zyn t’eenemaal zeer bleek geel; de twee ag-
terften, veel grooter dan de anderen , zyn rood
agtiger ‚ hebbende hier en daar bruine plekken.
Het is-tegen ’t end van fury geweeft, toen
my de eerfte Vliegen gebooren werden van de
Leeuw-Wormen , welken ik in ’t end van Ju-
'guflus des voorgaanden Jaars had gekreegen. Vee-
len waren alstoen nog zeer klein, en veelen van
eene meer dan middelbaare grootte. Het is der-
halve zeer waarfchynlyk , dat ’er jaarlyks maar
eene Voortteeling van deeze Vliegen plaats heeft ,
en dit zelfs nog niet, ten zy de Wormen wel ge-
voed worden: want als men ze te zwaar en te
lang laat vaften , ten minften in die Maanden,
wanneer de Lugt zagt is, zo wordt, indien de
honger hun niet doet fterven , hunne vervorming
in een Pop daar door tot Kat volgende Jaar ver-
traagd, en, indien men ze in’ tweede Jaar zo
IV. Deer. kwaa-
226 BEsCHRYVING VAN HET InsEKT 4
kwaalyk handelt , dan duurt hunne vervorming tot
het derde.
UITLEGGING DER AFBEELDINGEN VAN
Praat XXVIII, bladz. 197.
De Figuuren 1,2, 3,4, vertoonen den Leeuw.
Worm nagenoeg in zyn natuurlyke grootte, en
in ieder derzelven is zyn Lighaam op een byzonde-
re wyze gekromd. Deeze verfcheiderley Poftuu-
ren zyn hem de gewoonften, maar hy geeft zig
nog een groot getal andere draaijen en krommin-
gen, die meer of min van dezelven verfchillen.
Figuur 5, doet hem van de Ruggezyde zien, in een
regte lyn uitgeftrekt zynde: een Poftuur dat hy
niet aanneemt,na uit zyn Kuiltje gehaald tezyn,
dan wanneer hy eenigen tyd is blyven ruften op
een Vlakte , onder welke hy niet doordringen
kan.
In de Figuuren 6, 7 en 8, wordt de Leeuw-Worm
vertoond, door het Mikroskoop vergroot zynde,
en in een regte lyn uitgeftrekt, gelyk in Figuur
5. In Fig. 6, heeft men de Rug in ’t gezigt: hy
wordt van ter zyden , of in zyn dikte, gezien ín
Fig. 7; en men befchouwt hem van onderen, of
aan de Buikzyde, in Fig. 8.
In deeze drie Af beeldingen , worden de zelfde dee-
len van zyn Lighaam met eenerley Letters aans
gewezen : naamelyk met
a, de Kop. Deeze is, in Fig. 6 en 8, voor-
zien met de twee uitfteekende Pyltjes of
Schigten , waar mede het Infekt zyne Prooy,
als hy ze gevangen heeft, doorboort en uit-
zuigt,
GENAAMD Leeuw-Worm. 237
zuigt, en die hem dienen, om, in ’t gaan ;
zig voort te trekken. Zy zyn in Fig. 7 inge
trokken; ja zelfs de Kop en de eerfte Ring
in den tweeden gefchooven.
p, het agterlte gedeelte, eindigende met vier.
aanhangzels, die ’t zelve eenige gelykheid
geeven by een open hand , met maar vier
Vingeren, van elkander uitgefpreid.
ag, Fig. 6 en 7, de Aars.
ss, Fig. 6, de twee agterfte Lugtftippen.
r, Fig. 7 en 8, lange ftyve Hairtjes.
m, Fig. 6en 7, een holle Tepel, waar van de
omtrek des rands beplant is met korte ftyve
Hairtjes, die het werk kunnen verrigten van
kleine Doorns, om den Worm te helpen in
het vafthouden van zyne Prooy. De Rand
zelfs van de Tepel kan daar toe dienen: zy
zyn in ftaat om het Deel, dat zy gevat heb-
ben, zeer ftyf vaft te houden, ’ welk my
gebleeken is uit den aanmerkelyken weder-
ftand, dien men ondervondt, willende uit
de holte van een zodanige Tepel een klein
Zandkorreltje haalen, dat ’er in geraakt was.
Fig. 9, vertoont een Kuiltje als een Tregter in ’
Zand uitgehold , op welks bodem een Leeuw-
Worm, als een klein Stokje of Splintertje Houts,
uitgeftrekt legt, met zyn voorfte deel a en zyn
agterfte deel p in ’t Zand verborgen.
Fig. ro, vertoont een ander Kuiltje, in ’t welke een
Mier gevallen is, waar van de Leeuw-Worm zig
meefter heeft gemaakt: f-de Mier, wien de
Leeuw-Worm een band om *t lyf geflagen heeft,
met zyn Lighaam, zynde bezig de Mier uit te
zuigen: g een Mier, die langs de fchuinte van
het Kuiltje tragt op te klauteren.
IV. Deer. Fig. II,
- 828 BESCHRYVING VAN DEN Leeuw- Worm,
Fig. 11, is de Doorfnyding of dwarfe Sneede van
een Tregterswys Kuiltje, gelyk dat van de voor-
gaande Af beeluing: om beter te doen zien, hoe
het voorfte gedeelte a, van den Worm, geflagen
is om de Mier f , en hoe het agterfte gedeelte
p, van den Worm, onder ’t Zand geplaatft is,
alwaar het, uit hoofde van zyne kromming, een
fteunzel aan den Worm geeft tegen de poogin-
gen van de Mier, die ’t zelve niet naar em hoog
kan rukken, zonder een al te groote hoop
Zands op te ligten
Fig. 12, is de Afbeelding van de Scheede of ’t be-
kleedzel van een Pop (Nympba) van den Leeuw-
Worm , vertoonende de gedaante van de Pop zeer
wel, en doende bovendien, in /, de opening be-
fchouwen , door welke de Vlieg is uitgegaan. De
Huid, welke de Worm afgelegd heeft toen hy in
een Pop vervormde, wordt met t aangeweezen ;
zynde aldaar famengeplooid.
Fig. 13, brengt de Mug voor ’t oog, in welker ge-
daante de Leeuw-Worm na zyne laatfte vervor-
ming zig opdoet: a,a zyn de Sprieten.
Fig. 14, 15, 16, 17, 18, 19, op deeze Plaat byge-
voegd, zyn de Afbeeldingen van de WaTeEr-
PoLyYPEN, waar van in ’t volgende Vertoog ge.
fproken wordt.
H.
UIT.
VALT TRE ZET,
F wake la
eel en
OVER EEN NIEUW SOORT :
VAN
WATER-POLYPEN,
| DIE STEENEN UITKNAAGEN:
DOOR DEN Hrer
MK A HL E Rs
Doktor in de Geneeskunde,
Van Marfeille gezonden aan den Heet Lyf:
Medicus Back te Stókbolm;, en gedagte-
kend den 18 Mey 1754.
(Det Rón. Sdwed, Afademie dev Wiffenfdsaften
__ Uohandlungen / auf das Sabe 1754. k
XVI. Deer, pag. 143.)
SHESEENCERINERENEEGNENES
Ewyl ik zeer dikwils aan den Oever ging s
om Hoorentjes en Zee-Gewaffen te zoeken;
heb ik een menigte zogenaamde Wormgatige Stee-
nen gevonden. By naauwer Mir dek ontdekde
ik, dat zy niet allen op eenerley wyze geknaagd
Waren; veelen flegts uitwendig, daar de Steen
IV. Dezen. Sz ine
2go — Bruer over Warmm-Porvern,
inwendig geheel gaaf was gebleeven: veelen van
binnen, daar men van buiten zeer weinig Gaat-
jes aan vondt: anderen met groote regt ingaande
openingen. Die van het eerfte foort werden ge-
vreeten door twee Diertjes, eenen Ontscus (a)
en een kleine Cancer „ zynde de gene niet onge-
yk, die in de Fauna Suectca No. 1253, aangete-
kend wordt (4), hoewel de koleur eenigermaate
verfchile. Die van ’% laatfte foort worden door-
knaagd van verfcheiderley Moffelen, waar onder
zig maar een of twee bevinden, die wegens dec-
ze Eigenfchap reeds bekend zyn geweeft: te
weeten de Corzaceus Rumruir Tab. 54. Pholas
Arcreno. Tab. go. Fig. k: twee Chame, waar
van de eene overdwars verhevene Plooijen heeft,
die aan de eene punt in wat ongelyk over elkan-
‚der leggende bladen famenloopen : de andere
aan het eene end breed is , doch aan ’% an-
dere
(a) [Dat is een Millepes of Piffebed, en waarfchynlyk
de Afellus Aquaticus, Faun. No, x258. De Heer BAKER
befchryft de Water- PifJebed, in 't Werk genaamd Nuttig
Gebruik van ’t Mikroskoop , bladz. 360. ]
(b) [Onder den naam van Kreeftagtige Water- Worm
en Pulex Aquaticus: doch niet de Pulex arborefcens, of
Watervloo met getakte Hoorens , die door den Heer
LinNmzus gebragt is onder ’t- Geflagt der Monoculi
(Een-Oogen) , welke naam aan dit Infekt door den
Heer Brapnrry gegeven was: daar de Heer BAxKeEr
beweert , dat het wezentlyk twee Oogen heeft. Als
vooren bladz, 312, ]
DiE STEENEN UITENAAGEN, &3t
dere langs hoe fmaller wordt ‚hebbende de dwarfe
en overlangfe flreepen op de geheele Schulp (ec)
‚Ik zal, op eenander tyd „de Eer hebben van der-
zelver befchry ving over te zenden. Het Diert-
je, ’t welk de Steen inwendig verteert, en maaf
kleine Gaatjes, ten merkteken van zyn ingang,
aan de buitenkant van den Steen overlaat, is een
Polypus , van de volgende gedaante.
Zyn Lighaam is omtrent een Duim lang , byna
Kegelvormig , overal rood. De Staart maakt
eene Kromming binnenwaards ; en ; daar die Krom-
te begint, wordt ook het Diertje zeer veel dun-
nier. (Zie Praar XXVIII Fre. 14.)
De Mond of Bek zit aan de onderzyde ‚ en
beftaat uit eene byna ronde Opening , van twee
Lippen gemaakt, aan welker zyde zig twee kor-
te Nypers (Tentacula) bevinden. (Zie Fig. 17. ax
Fig. 18, 5.)
‘_ De Armen,die den Kop omringen , zyn door=
gaans zeven of agt, doch fomtyds wel van tien
tot vyftien in getal. Altyd zyn ze witagtig s
van ongelyke langte onder elkander , aan beide
enden even dik , zittende op den bovenkant des
Kops , aan eenen naauwlyks zigtbaaren Ring
(Fig.
(c) [Van deezen of dergelyken aart, zyn de Wormen
geweelt, die den Arduinfteen, welke in ’t voorfte dees
zes Jaars aan ’t Eiland Walcheren gevonden is , door
knaagd hebben. Zie de Nederl. Jaarboeken van Maart
1759, bladz. 317. }- He
IV. Deen, Qa
232 Broer over W ATER-PoLsren 4
CF1g- 17 c) vaft, dewelke Kop en Lyf fchynt
van een te fcheiden.
De Rug is wat verheven en overal glad. De
Zyden des Lighaams zyn; van den Kopaf,tot digt
aan het midden der langte van ’t Infekt , met
‚ Plooijen of Rimpels getekend , dewelken laager
en kleinder worden, hoe nader men naar bene-
den komt (Frg. 19 4). Zy gaan dwars neder-
waards , tot onder het midden , alwaar zy op
eene andere ry van zulke Rimpels ftooten; wel
ke Rimpels van beide zyden onder het midden
vereenigen. Uit het beginzel der Zyde-Rimpels,
de Rug opwaards, komt altyd een kleine dunne
Zak voort, gelyk een Hair , welken het Dier
naar welgevalle verlangen of inkorten kan. De
Zyd-Rimpels verminderen „op de gedagte wyze,
nederwaards ; maar de Buik-Rimpels , die zig
met dezelven midden onder ’t Lighaam fanten-
voegen, gaan in ééne lyn regt voort onder ’% ge-
heele Infekt , ook nadat de Zyd-Rimpels ver-
dweenen zyn; en worden daar mede zodanige
Zakken ,aan ieder zyde. (Zie Fig. 15, bs dze).
Agter aan den Kop, by de derde, vierde of
vyfde Plooy, zitten getakte Hoorens of Spric-
ten (Tentacula ramofw), van eenerley koleur als
de Armen van den Kop, zeer takkig, en veel
in getal (Fig. 15, f: Frg. 19,4). Zy zyn by
uitftek fyn, doch duidelyk zigtbaar, en het Diet
fchynt ze fomtyds te beweegen. Haar. zelfftan-
digheid komt my eenigermaate Steenagtg voor.
Wan-
DIE STEENEN UITKNAAGEN. 233
Wanneer men het Dier van ter zydenbe-
fchouwt, gelyk het in Frg. 14 is afgetekend „zo
wordt men in 4, b, c-een foort van Verdeelin-
‚gen gewaar. Dikwils is *t gebeurd , als ik- het
door zyne Opening uit den Steen wilde haalen 4
dat het zulk een deel heeft agtergelaten, en ik
heb my altyd verbeeld , eenigen tyd daar na;
op ’ zelve merktekens te zien van Armen, die
niet uitgefpreid waren. Gemeenlyk vindt men
dit Dier, gelyk in Fig. 16 wordt vertoond.
Men weet dat veele Schryvers van Gevoelen
zyn, dat ieder Lid van den Lintworm een by=
zonder Dier zy , waar van het een zyn Kop
heeft in ’t Gat van het ander, en dat, op zulk
een wyze, een ongelooflyke menigte derzelven
aan malkander hangt, waar van de een zyn Voed-
zel uit het andere trekt (a). Dat het met deeze
Polypen op dergelyk een wyze gelegen zy , komt
niet ongegrond voor. Het zou ook kunnen zyn;
dat hunne Voortteeling op zulk eene manier ge-
fchiede, als waar van wy een Voorbeeld hebben
in de keurige Waarneemingen van den Heer Bon-
NET op de Plantluizen (Pucerons) (6).
Had niet de zo fcherpzinnige en groote Waar-
neemer LinNeusgezien, dat de Lintworm aan
ieder
Ca) De Onwaarfchynlykheid van dit Gevoelen , ten
opzigt van den Lintworm, is blykbaar aangetoond, in
bet IL Deer deezer Uitgezogte nk bl. 338,
(B) C't De bl, 335.} ,
IV. Dees, Q3
234 Brier over. Warer-Porveen ,
ieder Lid een Kop heeft, op dat hem zyne Zak-
ken als tot Zuigpypen dienen, om zig daar me-
de te voeden; zo zou men by gelegenheid van
deezen Polypus ligt tot andere gedagten komen,
dewyl hier Bek en Kop duidelyk te zien zyn,
zo dat hem de Zakken of Armen niet dienen tot
een Mond.
Het inwendig Geftel van dezen Polypus komt
zeer eenvoudig voor „ doch by gebrek van een
goed Mikroskoop kan ik met zekerheid daar van
niet fpreeken. Als men hem uit den Steen
neemt ‚zyn zyne Armen geheel bezet met eene
Slymige Stoffe,
„Deeze Dieren kunnen in de open Lugt niet
leeven ‚ maar fterven gemeenlyk in een half Uur
tyds, als zy. niet in een holletje freeken; % welk
my verhinderd heeft te onderzoeken, of zy zig
aan ftukken {nyden laaten, en of uit ieder ftuk
weder een geheele Polypus groeit „ gelyk de
Heer TRreEMBLEY en anderen hebben opgemerkt
en befchreeven (4).
In ’t eerfte was het my moeielyk, zo veel van
deeze Dieren te vinden, als ik noodig had, tot
dat ik zo ver kwam, van ze naar zekere regelen
te zoeken. « Als ik een Steen met eene Sertufarza
daar op vond, en de Steen meer of min met eene
Kalk-
(a) [Men kan hier over nazien onze Natuurlyke Hifta-
de der; Polypen, agter het gemelde Werk van den Heeg
Baxenr, te Amiterd, in ’t Jaar 1756 uitgegeven }.
Kr
DIE STEENEN UITKNAAGEN.”” 235
Kalkagtige Stoffe overtoogen was , hebbende in
zyne Oppervlakte eenige kleine Gaatjes, zo was
ik verzekerd, dat zig zodanig een Polypusrdaar
in ophield. Doch het blyft zeer moeiclyk, hem
er uit te krygen, dewyl-men genoodzaakt is den
Steen aan ftukken te flaan, waar door het Dier
dikwils wordt gekwertft. De Steenen zyn mees:
tendeels Keizels of graauwe Bergfteen.
Ik noem het een Polypus, om dat zyne Ar-
men aan den omtrek van den Kop zitten , hoe-
wel hy met zyn getakte Hoorens my wonder-
baar voorkomt, en anderszins ook, ten opzigt
van zyne Geftaite , veel verfchilt van de bekende
foorten van Polypen.
Verfcheide omftandigheden , by deezen Poly-
pus, {chynen eenig licht in eene Zaak te geeven,
die tot dus verre zeer duifter is geweeft; doch
ik zal daar van zwygen, tot dat ik overtuigen-
der bewyzen zal bekomen hebben. TRrEMBLEY
fechynt tweemaal op den weg te zyn geweeft,
om eene Zaak te ontdekken, welke, indien zy
zo beftaat , gelyk ik nog geloove, wonderlyker
is dan de natuur der Poly pen zelf.
_H.
IV. Deer, Q 4 BE:
B AEAEENENN
WEGENS HET.
PAAREN ex VOORT TEELEN
VAN DE
AT CON
Getrokken uit een Brief. van den Heer Dr. W,
GRANT aan den Heer À. vAN HALLER,
toen ter tyd Hoogleeraar te Gottin=
gen, en door denzelven aan de —
“ Koninglyke Akademie van
‘Sweederi medegedeeld,
(Der Rn. Sdywed, Afademie der Wiffenfdaften,
___ Ybbhandlungen/ auf dag Saber 1752,
XIV. Deel. pag. 142.)
SEESEEELSEEICUSSNEEESEES
m het geheim van ’ paaren der Vifichen na
te vorfchen, waaromtrent de Natuurkun-
digen tot dus verre onzeker zyn geweeft, namik
voor eenigen tyd het befluit, van naauwkeurig
agt te geeven op de Zalm , die de grootfte onder
alle Viffchen is , welken men hier in eenige menig-
te vangt, en gevolgelyk my tot zulk een onder-
zoek het dienftigfte vas. Weel Zalmen, van bei-
derley Sexe, heb ik geopend; en zulks op ver-
fcheide tyden van ’t jaar „den geheelen Zomer en
Herfft door: by welke gelegenheid ik bevond K
dar
Es
‘
Fer PAAREN EN VOORTTEELEN VAN DE ZALM. 237
dat de Kuit of Eieren van het Wyfje in den be-
ginne zeer klein zyn, wordende in % vervolg al-
Jengs grooter en doorfchynender. Het Vlies, %
welk de Eieren influit , wordt meer en meer uit-
gefpannen, dun en teer: de Buizen, die van het
Eierneft afkomen, worden meer en meer verwyd
en geopend, naar maate de Eieren ingrootte toe-
neemen. Deeze Buizen loopen by de opening des
Buiks nader te famen , en maaken aldaar eene
Moeder-Scheede (Vagrna), van een half duim
lang, die aan den Endeldarm open is. Deeze 0»
pening heeft drie kleine uitpuilingen , welken ins-
gelyks langs hoe kenbaarder worden; hoe meer.
het Saizoen verloopt ; verheffende zig, in ’ begin
van September , ongevaar + Duims boven de Huid.
Als ik diestyds den Buik van een Zalm drukte,
kwam ’er de gedagte Scheede * Duims uit, maas
Kuit wilde nog niet komen. /
Wart de Hom-Zalmen betreft , heb ik in den eer-
ften opllag waargenomen , dat haare Ballen , of
bewaarplaatfen van de Hom, in ’% eerft klein zy nde,
allengs toeneemen in grootte, en met een Melk-
agtig Sap gevuld worden. Van ieder Hom komt
een lang Afvoerend Vat (Vas defrens); die twee
vereenigen zig en loopen uit in het agterdeel van
de mannelyke Roede des Zalms, welk Lid men
tot nu toe in deezen Vifch niet erkend heeft. Om
%t zelve te vinden moet de Zalm langs de Rug
heen opgefneeden worden, neemende de overige
Ingewanden zagtelyk daar uit, als wanneer de
IV. Deen. Q5 bei
\
233 BerieT WEGENS HET PAAREN
beide Ballen met hunne Vaten voor ’t Gezigt ko-
men. Dezelven nagaande, tot dat zy vereeni-
gen, en tevens aan den Endeldarm komen, zo
vindt men een Band (Legamentum) , van een hal-
ven vinger breed, welk aan de Rugge vaftis, en
met het andere end fchiet in den wortel van een
langwerpig glanzig Lighaam, dat de gedaante ee-
ner Pieramiede heeft. Dit zal vermoedelyk de
Roede zyn van den Zalm. Want, als men de
Hom drukt, en daar door het Vogt aandringt om
de Zaadvoerende Vaten op te vullen, zo wordt
dit Lighaam langer „en het Melkagtg Vogt vloeit
door een kleine Opening, aan ’t fpitfe end van dit
Lid, daar het zagt is en zig ligt omwenden kan.
Wanneer men ook een Zalm op den buik drukt,
zo komt de Roede, £ Duimslang, te voorfchyn,
en de Hom loopt uit dezelve.
Den 14 September laatftleeden C*), het ik opde
Rivier Spay in Schotland, over zagt ftroomend
Water, een fteigering maaken, van welke men
den bodem wel kon zien; alwaar ik wift, dat dee-
ze Vifch gewoon was voorby te ftryken , en daar
ik voorneemens was naauwkeurig op te merken,
hoe hy zig gedroeg. ’s Anderen daags zag ik veel
Zalmen, van beiderley Sexe, paffeeren. Men
kan de Hommerts en Kuiters ligtelyk onderfchei-
den, zelfs ook als-zy beiden in’: Water omzwem-
men: want de Hommert is, ten minfte in dit
| __ jaar-
(*) [Waarfchynlyk van ’t Jaar 1751.)
‚EN VOORTTEELEN VAN DE ZALM. 239
Jaargetyde , rooder „de Kuiter donkerder van ko-
leur: de Kop van den Hommert is grooter, zyn
Lyf dunner en breeder, doch dat van de Kuiter
ronder. en buikiger. «Den 16 zag ik een Kuiter
komen, en op alle plaatfen onder. my omkykens
waar na zy eenigen tyd ftil lag, als wat uicruften
willende: vervolgens fmeet zy zig eensklaps op
zyde , en begon met veel geweld op den grond te
flingeren , zo dat kleine Steenen en Gras rondom
haar heen fprongen. Al wat zy dus van den Bo-
dem afrukte, dreef een weinig de Rivier af, en
daar kwam op die plaats een Kuil, met een
kleine verheffing aan * onder-end, naar *t welke
zy haaren Staart heen hieldt. Zy voer voort zig
op zulk een wyze tegen den Grond te wryven;
doende dit , t?elkens om de vyf of zeven Minuu-
ten, ongevaar twee Uuren lang ; tot dat zy eenen
Kuil gemaakt had, van drie Voeten lang, twee
Voeten breed, en omtrent één Voet diep, aan
welks onder-end een klein Heuveltje was ver-
gaard, zynde nagenoeg een Voet hooger, dan
de Oppervlakte des Gronds rondom hetzelve.
Toen deeze Kuil op die wyze voltooid was,
zwom zy van daar den Stroom af „ doch kwam in
gen half uur tyds terug, hebbende den Hommert
by zig. Zy gingen ’er nevens elkander in leggen,
en de Hommert kromde zig, zodanig, dat hy de
Kuiter alleenlyk met Kop en Staart aanraakte : daar
na keerden zy zig beide op zyde, met de Staar,
ten na elkander toe en dige aan eén ,dochde Kop-
IV. Deer, pen
240 BerrIcT WEGENS HET PAAREN
pen wat van elkander af. In deeze gefialte wree-
ven zy zig tegen elkander, twee of drie Sekon-
den lang, houdende middelerwyl Bek en Kuwen
uitgefpannen en geopend, als een blyk van haar
Minnewerk. Of fchoon ik nu alle doenlyke op-
merkzaamheid toebragt, zo kon ik niet zien, dat
zy Kuit of Hom in ’ Water uitfchooten. Een
oogenblik daar na ging de Hommert zynen weg,
doch de Kuiter bleef te rug, en begon weder in
den Kull te arbeiden, tot dat zy denzelven aan ’
boven-end weder gevuld had, zo ver hy uitgegra-
ven was geweeft. Ik kon niet zien, of zy Kuit
liet vallen, terwyl zy dus in °t Zand groef, want
het Water wierdt troebel, en bezakte met zo
Schielyk, als daar toe noodig zou geweeft zyn. Doch
%x is zeker, dat men in zodanige Groeven Kuit
vindt, en dat deeze Kuit bevrugt 1s,dewyl’er in
dezelve kleine Zalmpjes zyn, dewelken zig niet o-
penbaaren in de Kuit, eer zy van den Vifch isuit-
gegaan (*).
Uit dit alles „*t welkik verfcheide maalen naauw-
keurig opgemerkt heb, befluit ik: 1. Datde Kui-
tersalleen deGroeven inden Grond en * Zand maa-
ken: 2. Datde Hommerts zekerlyk een Roede heb-
ben, zo welalsde Kuiters een Moederfcheede en
Vuls
(£) Doktor GrsreRr, niettemin, heeft waargenomen,
gat in rype Kuit iets, naar jonge Zalmen zweemende, nog
in ’s Moeders Lighaam gevonden zy. Zie de Sweedjche
Perbandel: ngen op 1 Jaar ISL ì
EN VOORTTEELEN VAN DE ZAIM. — 24ï
Vulva: 3. Dat de beide Sexen even als andere Die-
fen paaren,en dat de Eieren op zulk een wyze be-
vrugt worden; terwyl zy nog in ’s Moeders Lig-
haam zyn: 4. Dat de Kuiter , als dit gefchied is4
te rug blyft, zyne Eieren legt en die met Zand
toedekt: É
De kromme Haak „die de Zalm aan zyn Kaake-
been heeft „ is hem tot zyn verdediging , als een
Geweer gegeven; want, inzonderheid in deRy-
tyd, vegten de Hommerts dikwils en hevig met el-
kander, en dryven de Viflchen, die happig zyn
om de Kuit te verflinden, van hunne Groeven af.
Indien wy, nu, dit Berigt vergelyken met de na-
Spootingen , welke gedaan zyn op andere Viflchen,
zo die levendige Jongen baaren, als die Kuit uit-
geeven , waar van de Bieren klaarblykelyk, eer
zy uit het Wyfjes Lighaam komen sbevrugt zyn:
(gelyk die kleine Vifch in Jamaika waar van ik U
in myn laatften Brief gefchreeven heb ,) zo worden
wy overtuigd, dat de Voortplanting der Viffchen
van die der overige Dieren niet verfchilt.
Ik hebde Manlykheid van verfcheide foorten van
Vifch, ten deele gedroogd, ten deele in Spirstus
bewaard , en aan ’ Genootfchap der W eetenfchap-
pen te Edenburg vertoond.
El
IV. Deen. WAAR-
—WAARNEEMING
VAN EENE
BUITENGEWOONE
GELEDING
IN DE
ct maga» Mie: zons werde
SEESEEENEUEENUSEEEE EENES:
Choon ’er zomtyds , in de lange beenderen
van het Menfchelyke Lighaam , buitenge-
woone Geledingen waargenomen zyn, heeft
men die echter (voor zoo veel my bewuft is)
nooit aän eenige Ribben opgemerkt ; derhalve
oordeelde ik, het niet ongevoeglyk te zullen
zyn, den Ontleedkundigen Leezer eene Waar-
neeming van dergelyke Geledingen in de Ribben
mede te deelen , dewelke ik, met een goed Vrind
vergezeld , onlangs in een Vrouwelyk Lyk,
van naar gifling omtrent de 7o Jaaren, gedaan
hebbe.
Ik zal deeze Geledingen befchryven, zoo als
dezelve, by naauwkeurig onderzoek , onder het
byzyn van den Hoog Geleerden en zeer beroem-
den Heere G. van DoOEvEREN , die ons by
deeze, gelyk by onze andere byzondere Ontleed-
kun-
ee
BurrENGEWOONE GELEDING DER RBBEN. 243
kundige bezigheden , zomwylen geliefde te ver-
zellen, en gunftig de noodige hulpe aan te Ne
ons voorgekomen zyn.
De Gemeene Bekleedzelen , derhalven , en Hike
Borftbeen weggenomen ela e Chet wke) ge-
Iyk ook het geheele Borftvlies, met de Longen
zeer vaft zamenrgegroeid was); fcheenen ons ee-
nige Ribben eene grootere beweeging uitwendig
te hebben , dan de andere: waarom wy alle Rib-
ben, zoo veel het toen mogelyk was, van haare
omleggende deelen {choonden , en vervolgens be=
vonden „dat de zesde, zevende en agtfte Ribbe van
de linkerzyde, en alleen de zesde van de regter
zyde „in dit lighaam gearticuleerd waren, omtrent
tr duim van den hoek, of 2 duim van het zyden-
hoofd der Ribben; welke plaats in die vier Ribben
gelyk was, met dit onderfcheid , dat , hoe laa-
ger de Ribben na onderen, hoe meer de Articu-
latie na vooren was. De beweeging, door dee-
ze Geledingen in die Ribben veroorzaakt, was los
genoeg. Men kon ze zeer duidelyk zien, als het
agterfte gedeelte der Ribben vaft gezet, of nog aan
de Wervels gehegt was, wanneer bleek, dat het
voorfte deel der Ribben alleen uitwendig bewoo-
gen, en weder in zyn plaats, daar de Rjb haa-
re natuurlyke bogt had, konde gebragt worden.
Andere beweegingen kon men, zonder bree-
ken, niet maaken. Alhoewel deeze Ribben zeer
effen door haar vlies bekleed waren, vertoonde
zig echter rondom ieder Geleding een dikte, in
IV. Deer. ___fchyn
244 WV AAËNEEMING VAN EENE BUITENGEWOONE
fchyn eene uitpuilende zelfitandigheid der Ribbert
verbeeldende, welke, by nader onderzoek, het Ge-
leding-Kasje (Cap/ula Artcularts) van die Arti-
culace bleek te zyn: welk Kasje, op gelyke wyze
als in de gewoone Geledingen , ook deeze omgaf: t&
weeten ; los en eenigzins ruimer de Articulatie o-
verloopende ‚dog ter wederzyde derzelve aan het
Been vaft: zoo dat men zeer wel het overige Beens
vlies van de Rib konde afzonderen, en het Kas-
je in zyn geheel laaten , het welke dan eene breed:
te van & duims befloeg.
De Zelfitandigheid van dit Kasje was zeer
Veerkragtig en byna Kraakbeenig , eene linie dik 4
en zig zelve gelyk.. Dit Kasje uit den weg geruimd
zynde, zo kon de Geleding zelve zeer wel on-
derzogt worden , dewelke was, door middel van
eenen beweeglyken Naad , (Setura mobil1s) ; ko-
mende uit ider zyde kleine, een weinig in groo-
te verfchillende Tandjes , die zig tuffchen elkan-
deren in de wederzydfche kleine holten voeg
den; zonder eenige ongelykheid aan de Ribbe te
maaken. Of ’er enen ook in ieder Geleding cen
Tuffchenvlies geweeft is, zoude ik niet met ze-
kerheid willen zeggen : echter fcheen ééne der
Ribben cen foort van zulk Vlies te hebben, het
welk vry dun was.
Zouden nu deeze Geledingen wel overblyf
zels van/cene Ribben-Breuk zyn? Dit is niet
zeer waarfchynlyk ; vooral, indien men op-
merkt, dat er geen blyk van eene voorgaande
Breuk
pe ,
Gerepine iN pr RiBBen: — Zá4g
Breuk of kwetzing in de naby leggende deelen
gevonden is ; daar het zeer toevallig weezen
zoude, dat geene der gebrokene Ribben weder
te zamen gegroeid ware, of dat een Breuk van
vier Ribben geene teekens nagelaaten had. Ten
anderen firydt daär tegen, de juifte netheid en
gelykheid det Geleding, als ook de beweeging
deezer Ribben. Met meefder regt meene ik te
mogen ftellen , dat die Ribben, in haare vor-
minge , op twee plaatfen de eerfte Beenwording
begonnen hebben, zoo dat de, uit die punten
voortkomende Beenftraafen, in haare ontmoeting
zig onderling niet hebben kunnen vereenigeng
waarom ’er op’ die plaats der Ribben eene afzon=
dering bleef, welke mogelyk, veel geholpen door
de geduurige beweeging der Borft, tot zulk ecrie
_Articulatie geworden is. Geeft dit alles ook eenige
aanleiding om te gelooven , dat dit Besje , die ze-
ker eene zeer ongemakkelyke Ademhaling gehad
heeft, eenige verligting in haar ademen door dee=
ze Geleding heeft genooten ?
| j. He
Groninge,
1759.
IV, Dez ER VER
VERHANDELING
OVER DE
TRAANFISTEL,
WAAR IN EEN NIEUWE MANIER TOT
DERZELVER GENEEZING VOORGE-
STELD WORDT:
DOOR DEN HEER
TPt Ee EZOO BOE OE
Meefler-Chirurgyn te Dormans le Pontieux,
in Pikardie,
Recueil de Medecine, Chirurgie, &c. Juin 1756, pag. 449.)
SEESEEEEECREIEEGIEEE EES
E Traanfiftel is een. der Onderwerpen van
de Heelkunde, in welker Geneezing men
tot nog toe het minfte is gevorderd. Zy wordt
behandeld , doch zelden tot volkomen herftelling
gebragt: dat is te zeggen, ’er blyven gemeen-
lyk eenige Toevallen over ; gelyk , by voorbeeld,
de Fpsphora.
Eer wy in den omflag treeden , zo van de
gewoone Behandeling.deezer“Kwaal, als van die,
welke ik heb voor te ftellen, zal ’ dienftig zyn
derzelver uitwerkingen te erinneren , en daar van
een korte Schets te maaken.
Het
Vd
VERHANDELING OVER DE FRAANrisTEr. 247
_ Het is een Zweer in den grooten Ooghock,
fond of langwerpig, van meer of minder groot-
te , met harde en Heltagtige randen , die een
weinig verheven zyn , breed van grond, doch
klein van opening. De Traanzak is altyd open,
zelfs van beide zyden. Wanneer ’er Beenbederf
by plaats heeft, vloeit ’er een dunne Etter uit,
fomtyds van verfcheide koleuren, ’ gene altoos
in dit Deel eene gefchiktheid maakt tot Ontftee-
king, en eindelyk volgt een geduurig uitloopen
der Traanen , om dat de Fraanftippen famenge-
drukt en zelfs fomwylen geheel weg zyn.
Deeze Kwaal moet , in ’ algemeen , onder-
fcheiden worden in Eenvoudig «en Samengefteld.
De Eenvoudige is de gene, welke ik zo even be-
fchreeven heb, zonder eenig ander Toeval. Een
Samengeftelde Traanfiftel wordt het genoemd,
wanneer dezelve met eenige andere Kwaalen of
Toevallen vergezeld gaat; gelyk daar zyn: %
Beenbederf, dat vry gemeen is; de Verftopping
van den Traanzak; een Fungus, enz. Het Been-
bederf taft gemeenlyk het Os Unguis aan, maar
bepaalt ?er zig niet altoos by: de opgaande „Apo-
phyfis van ’t Os Mardllare , wordt ’er dikwils
ook door aangetaft , even gelyk het Os planum,
of dat gedeelte van het Zeefbeen , ’t welk in de
famenftelling van ’t Ooghol komt , en. fomtyds
zelfs «het. Voorhoofdsbeen , gelyk verfcheide
Schryvers aangemerkt hebben. Ik heb ook ge-
zien dat het Os Maxsllare, daar hetzelve van on-
IV. Deer. R 2 de.
248 Nieuwe MANIER TOT VOLKOMEN
deren een gedeelte van % Ooghol maakt door
Beenbederf was aangedaan.
Men moet deeze Kwaal niet vermengen met
anderen , “welke geen gemeenfchap ’er mede heb-
ben; gelyk door eenige Schryvers, zelfs Prakti-
zyns van onzen tyd, is gefchied. Ik geef de
befchryving van deeze Kwaal, ten dienfte van
jonge Luiden, op dat zy zig daar in niet laaten_
misleiden.
Drionis maakt twee foorten van Traanfiftels;
maar die onderfcheiding deugt in ’ geheel niet.
Hy verwart de Waterzugtigheid van den Traan-
zak, welke de Heer Perrir Hernsa Lachrymalss
noemde , met de Fiftel : tuflchen welken een
weezentlyk onderfcheid moet gemaakt worden ,
dewyl de Geneezing van de eene wyd van die
der andere verfchilt. Een Waterzugtigheid van
den Traanzak gaat dikwils over door enkele fa-
mendrukking , welke de Lyders fomtyds zelf
doen4 gelyk dit my verfcheide maalen gelukt is;
maar fommige Gevallen komen ’er voor , in wel-
ken dit met voldoet.
x Verfchil, dat ’er plaats heeft tuffchen een
Fiftel en eene Waterzugtigheid van den Zak, is
zeer klaar. Op ’% bloote Gezigt kan men gemak-
kelyk zulk eene Zweer , als ik befchreeven heb,
in den grooten Ooghoek onderfcheiden. De Wa-
terzugtigheid wordt ook ligtelyk gekend , aan
een kleine Zwelling op de plaats van den Zak;
daar men, dezelve van onderen naar boven druk-
ken-
GENEEZING VAN DE TRAANFISTEL, 249
kende, een Vogt of foort van Etteragtige. Stoffe
uit krygt, welke niets anders is, dan het Vogt
van den Traanzak of van de Traanen , door lang
fulftaan in hoedanigheid veranderd: of, de zelfde
drukking van boven naar beneden doende, valt
het zelfde Vogt in de Neus door het gewoone
__ Kanaal , wanneer hetzelve niet t’eenemaal ver-
ftopt is. Inde Fiftel heeft wel , even als in de
Hernta, een uitloopen der Traanen plaats ; maar
men kan zig niet ’er in bedriegen, wanneer men,
op ’t gene ik gezegd heb, agt geeft.
Veel Menfchen verwarren nog een ander Toe-
val met het gene daar wy hier van fpreeken:
naamelyk een kleine Zweer in den grooten Oog-
hoek , die haare zitplaats heeft naby en zelfs aan
de Caruncula Lachrymalts, genaamd Agilops. Ik
geloof, dat de genen , die zodanige Zweertjes
onder den naam van Fiftel behandelen, zulks niet
doen, dan met inzigt om meer naam te geeven
aan de Geneezingen, welken zy vaardig ten cin-
de brengen.
Onderftellende , nu, dat het een blykbaare
Traanfiftel, die niet Samengefteld is, zy, zo zal
ik overgaan tot GEZIEN Geneezing, befchry-
vende eerft de gewoone manier, en vervolgens
de nieuwe, Ik ftel vooraf, dat de Lyder toebe-
reid zy door algemeene Middelen, en met naauw-
keurigheid: want de voorbereidingen doen hier
niet weinig tot het goed gevolg der Operatie,
gelyk in veele andere Gevallen, en men moet in
IV. Deer. R 3 dit
\
250 Nieuwe MANIER TOT VOLKOMEN
dit opzigt de Kwakzalvers en Landloopers niet na-
volgen , die geenerley voorzorgen in agt neemen.
Manter van Genezing.
De Operatie, welke in gewoon gebruik is tot
Geneezing van de Traanfiftel, beftaat in * maa-
ken van een Halve-Maanswyze Infnyding , in
welke de Pees begreepen is van de rondgaande
Spier der Wenkbraauwen , die men zelfs door-
fnyde. Deeze Infhyding maakende, moet men
letten om de Fars niet te befchadigen , noch ook
de Samenvoeging , indien men de Omkeering der
Oogleden wil vermyden. Vervolgens fteekt men,
met een Provet of klein Lanfetje, het Os Un-
Zuts door, en fpuit eenige dunne Vogten in, door
deeze Opening, welke tot in de holte van de
Neus moet doorgaan; zettende verder daar in
een Looden Pypje , om een Konftigen doortogt
te geeven aan de Traanen. Men neemt de Eelt-
agtigheden met Lapis Infernalss weg. Sommi-
gen verkiezen, tot doorbooring van ’t Os Uuguss,
het Brandyzer,en deeze Manier kan haare voor-
deelen hebben, wanneer men zorgvuldig is, met
het inbrengen van % gloeijend Knopje , door een
Pypje, daar toe gefchikt, om het branden der
nabuurige Deelen tevermyden. Anderenneemen,
om deeze Opening te maaken, de gemeene Be fours ;,
maar die manier is aan veel onvolkomenheden
onderhevig, om dat men altoos de Traanftippen
af.
GENERZING VAN DE TRAANFISTEL. agt
aflnydt, die, zig niet weder met elkander ver-
eenigende , een zeer onbevalhge Traanlooping
overlaaten. Om die reden was het veel beter
een andere Manier uit te vinden, volgens welke
men die onaardigheid kon ontgaan.
De gene, die ik nu-gaa voorftellen , beftaat in -
het open maaken van de Neusbuis C(Duäuss Nafa-
Jis). Ten dien einde zal men in de opening van
de Fiftel een ftukje toebercide Spons fteeken, dat
men allengs vergrooten moet, om dezelve te ver-
wyden, en, als die Opening wyd genoeg is ge-
worden, zo zal men de Verftopping van ’ Ka-
naal wegneefnen , door middel van een kleine
geknopte Sonde; fteekende vervolgens daar in
een Kaarsje, naar de wydte van het Kanaal ge-
proportioneerd, om tot in de Neus te kunnen
doorgaan. Men zal de Beltagtigheden wegnee-
men van de Fiftel , welke ik hier geduurig on*
derftel Eenvoudig te zyn, door middel van La-
pis Infernalis, die altyd den voorrang moet hebt
ben: vervolgens zal men de Zweer tot Heeling
brengen , en na de Geneezing het Pypje uit-
haalen door de Neus. Zie daar, in weinig
Woorden, de Behandeling van eene Eenvoudi-
ge Traanfiftel: laat ons nu tot die van eene Sas
mengeftelde overgaan.
De Geneezing van eene Samengeftelde Traan-
fiftel, is van de voorgaande verfchillende in ver-
fcheide opzigten, welken men tot drie kan bren-
gen. Het eerfte beftaat in * wegneemen yaf
IV. Deer, R 4 _% Been»
ese Nieuwe MANIER TOT VorLKOMEN
% Beenbederf : het tweede in * geeven van ees
bekwaamen Uittogt aan de Traanen: het derde,
eindelyk , in het heelen van de Zweer. Om
tot de eerfte Zadscatse te komen , moet men aan-
ftonds de Cartes bloot maaken , en , dewyl het
Bloeden de Operatie belemmeren zou, zo wagt
men daar mede tot den volgenden dag, of legt
op het Been Middelen die noodig zyn om ’t Be-
derf te vernielen. In zodanige Gevallen wordt
gebruik gemaakt van Pulois Euphorb:i, en van
de gedefülleerde Oliën, gelyk Oleum Caryophyllo-
rum ‚ Nucis Mofchate , Cinnamom: en dergely-
ken: of, ’t gene nog beter is, Spir. Vin. Cam-
phoratus; die fterk gekamferd is: of, by gebrek
derzelven , kan men zig bedienen van Terben-
thyn-Olie , welke egter zo veel niet uitvoert.
Ook kan het Pulo. rad, ‚Ars, tot dit einde , wor-
den gebruik. |
Het Brandyzer kan hier ook van goed gevolg
zyn, doch de voorzigtigheid, die vereifcht wordt,
om de Deelen, welken men ontzien moet, niet
te befchadigen , is groot. Tot dien einde zyn
verfcheide Werktuigen uitgevonden , en onder
anderen een klein Pypje, * welk dient tot be-
ftiering van een klein Yzeren Knopje , in * Vuur
gloeijend gemaakt : maar men dient verfcheide
kleine Pypjes te hebben, en Knopjes van ver-
fchillende grootte, om ’ een en ander op zyn
tyd te verwiffelen: ik wil zeggen, het Pypje te
veranderen, als hetzelve heet wordt, Ct geen
beter
'
GENEEZING VAN DE TRAANFISTEL. 253
beter zal zyn, dan ’t zelve in koud Water te
doopen , gelyk.Mer-JrAn aanbeveelt „) en het
Knopje, als het niet langer genoegzaam heet is,
Men moet de aanvoeging van het gloeijend V-
zertje herhaalen zo menigmaal als * noodig is, of
tot dat-de geheele Carzes weggenomen zy : ’t geen
men kan weeten aan de verandering van de Et-
ter, die van kwaad, ’t geen zy te vooren was,
goed zal worden en van koleur veranderen. Voorts
moet men de Verftopping wegneemen van de Due-
tus Lachrymalis of Nafalis, en de Fiftel zal ge-
neezen,wanneer men de zelfde regels in agt neemt;
als tot de gewoone Behandeling van een Eenvou-
dige Fiftel: maar , fchoon de Fiftel geneezen zy;
blyft ’er nog een Uitlooping der Traanen over;
dewyl het onmogelyk is de wydte te behouden
van de Traanftippen, die men weet twee in ge-
tal te zyn, de eene aan % bovenfte Ooglid, de
andere aan ’t onderfte. Deeze twee Stippens, zig
te zamen hereenigende , maaken een gemeen Ka-
naal van anderhalf of twee Liniën lang , en ont-
laften zig vervolgens in den Traanzak, ‘Iedereen
weet, dat het werk der Traanftippen beftaat int
opflurpen van ’t overblyfzel des Traanvogts of der
Traanen, en % zelve te ftorten in den Zak, om
verder in de Neus uit te loopen door de Duâus
Nafalts, die open is onder het onderfte Os Spon-
giofum. _Deeze Stippen, eens gefcheiden zynde,
hereenigen zig niet volmaakt genoeg met elkander,
om de Traanen dezelfde vryheid te geeven, van in
» IV. Deer, R 5 de
254 _ GENEEZING VAN DE TRAANFISTEL.
de Neus door te gaan , als zy natuurlyk moetén
doen : uit dit Ongemak ‚nu ,ontftaat een onaange-
naam Toeval, * gene men moet tragten te vermy-
den „en, ten dien einde gebruik-maaken van de-Ma-
nier, welke ik tot eene Eenvoudige Traanfiftel
voorgefchreeven heb: te weeten, na het vernie-
len van de Carzes op de, voorheen verklaarde wyze,
moet men een kleine Opening maaken in den Zak,
vuffchen den Oogbol en de Conjunëiva, op de plaats
der Samenvoeging van de Oogleden , en brengen
door die Opening een klein Looden of Zilveren
Pypje, dat gefchikt en geproportioneerd is naar
het Kanaal , zo dat het tot in de Neus door kan,
gaan. Dit Pypje kan men ’er verfcheide Maanden;
ja zelfs een Jaar lang, in laaten, en haalen het
naderhand door de Neus weer uit, wanneer de
Zweer tot heeling is gebragt.
* Voornaamfte inzigt, dat my heeft aangezet
om deeze Manier te openbaaren , is geweeft voor
Leerlingen/in de Heelkonft , gelyk ik reeds ge-
zegd heb. De genen, die ze berifpen willen,
zullen reden geeven van wederlegging: waar me-
de ik, zo wel als anderen , myn voordeel zal
doen. Maar , dat zy ze eerft eens in *t werk
ftellen , en zy zullen devine hoe voordeelig
dezelve zy.
H.
ONDERZOEK
NAAR DE OORZAAK DER
VLAAGEN van PYN,
TEGEN DEN TYD DER
VERLOSSINGE:
Door DEN HEER
rh 0 Ale dl af zo
Chirurgyn en Vroedmeefter te Châlons op de Saône, en
gewezen Heelmeefter in ’t Hofpitaal Generaal
van Parys.
Reeve de Medecine, Chirurgie, (Sc. Oktob. 1756.
Pag. 294.)
E vlugheid der Verbeelding brengt dage-
lyks nieuwe Stellingen ter baan , en %
fchynt dat dit het eigen kenmerk zy van deeze
Eeuw. Het zou te wenfchen zyn, dat de juift-
heid de ftoutheid der Denkbeelden beantwoordde,
en niet minder, dat de Autheurs van nieuwe Ge-
voelens meer door liefde tot de Waarheid, dan
door drift om zig een Naam te maaken , gedree-
ven werden.
De Vroedkunde is niet bevryd geweeft van
zulk foort van wiffelvalligheden. Een drom van
IV. Deer. dwaa-
256 ONDERZOEK NAAR DE OORZAAK DER VLAAGEN
dwaalingen heeft men over dezelve verfpreid ge-
zien. Eenigen hebben de verfchillende legging
van de Lyfmoeder toegefchreeven aan haaren
trap van toeneeming in hoogte , van haare breede
Banden af tot aan den Bodem, en niet aan de
_weranderlyke plaatzing van de Moederkoek. An-
deren houden onverzettelyk flaande, dat de leg-
ging des Kinds in de Lyfmoeder, van ’t oogen-
blik def bevrugting af tot aan den tyd van agt
Maanden , altyd regt is: te weeten zodanig , dat
het Hoofd naar den Bodem van de Lyfmoeder
ziet en de Voeten ter zyde van deszelfs Mond
geplaact zyn: dat het aldus in * Water zwemt ,
en , vervolgens omtuimelende , het Hoofd de
plaats der Voeten inneemt ,en de Voeten die van
» Hoofd, tot aan den tyd der Verloffinge. An-
deren, eindelyk , hebben de waare oorzaak der
Pyn in ’ Kinderbaaren opgezogt.
Omtrent dit ftuk ftremmen de Schryvers niet
overeen. Sommigen hebben die oorzaak gemeend
te vinden in de beweegingen , welken het Kind
in de Lyfmoeder maakt, te weeg gebragt wor-
dende door de fcherpheid van ’ Water, in ’%
„Amnios begreepen. Zy beweeren dat Water en
Afgang, ondereen gemengd, door prikkeling het
Kind ongemak baaren, en noodzaaken zig te be-
weegen , om op den zelfden tyd de gewoone ge-
falte aan te neemen, en dat, in deeze plaatzing,
de Darmen en Blaas, door de fcherpheid van de
Stoffen , daar in vervat „ aangedaan, het Kind
langs
WAN PYN „TEGEN DEN TYD DER VERLOSSING. 357
_
langs hoe meer ee iRbet. en fterke poogingen
doen maaken.
Berreerus meent , dat de ongemakkelyke
plaatzing ‚ waar in zig ’t Kind bevindt, de waa-
re oorzaak daar van zy. De Heer van Harrer
heeft aangemerkt (a) ‚ dat de. waare aanzettende
oorzaak in de Vrugt zy, die, ongemak lydende
van het Meconsum, van de kleinheid der plaats en
de vermindering van ’t Vogt, waar in zy zwemt;
menigvuldige wry vingen tegen de Lyfmoeder on-
dergaat, welke niet dan uit de naauwheid der
plaats \ontftaan kunnen. Volgens hem is de aan-
hitzing Cerretatso) van de Lyfmoeder geproportio-
neerd naar de meer of minder onruftigheden van
de Vrugt, derzelver zwaarte , kragt , en de Klei-
ne hoeveelheid van Water: ten anderen, voegt
hy ’er by, kan de Lyfmoeder niet uitgezet wor-
den, dan tot aan zeker vaft punt toe, en de uit-
zetting nog grooter gemaakt wordende door de
Vrugt, zo is dezelve ern zig famen te.
trekken. -
Prcurinus en Bornrus hebben niets dat
omtrent deeze Zaak voldoet. Drionrs zegt,
dat ’er twee foorten van Pynen zyn, valfche en
“waare : dat men de zodanigen valfche noemt,
welke niet van de Lyfmoeder afkomen, niet naar
beneden zetten en veroorzaakt worden door
Win-
(a) Zie Comment. in Boerhb. Preleftiones Ácademicas,
Tom. V. P. 2. pag. 381.
IV. Deei.
258 ONDERZOEK NAAR DE OORZAAK DER VLAAGEN
Winden of Gal: maar de waare Pynen , vervolgt
hy, neemen aanvang in ’t weeke der Zyden of
in de Lenden, en men gevoeltze op de plaats
daar de Lyfmoeder legt. Zy houden met tus-
fchenpoozingen op en komen weder, wordende
langs hoe heviger , tot dat zy eindelyk met de
Verloffing overgaan. MAUrrceAU zegt na-
genoeg het zelfde. VAN Deventer leert
ons niets aangaande de oorzaak deezer Pynen.
Hy zegt alleen, dat de Vrouw een ongewoone
Pyn in de Lendenen gevoelt , welke van oogenblik
tot oogenblik meerder wordt, en by Vlaagen zig
verheft (4).
Laat ons, by deeze verfchillende Gevoelens ,
dat voegen van den Heer pe Burron(é), ’t
welk wy hier met zyn eigen Woorden zullen be-
fchryven. De Lyfmoeder neemt, gelyk wy
> gezegd hebben , een vry fchielyke. groeijing
3 aan, in de eerfte tyden der Zwangerheid: zy
s blyft dus toeneemen, naar maate de Vrugt
» grooter wordt; maar de toeneeming van de
Vrugt naderhand die van de Liyfmoeder te bo-
ss ven gaande , inzonderheid op ’% laatfte van de
Dragt, zou men denken mogen „dat de Vrugt
9» zig alsdan te veel in de naauwte bevindt , en
s» dat zy zig, als de tyd gekomen is om ’er uit
te gaan, by herhaalingen beweegt. Zy maakt
als-
57
5
(a) Cap. XVII. pag. 59.
(b) Zie zyne Hijt. Natur. Tom, H, pag. 387. Edit, 2.
k
ad
van Prn „ TEGEN DEN TYD-DER VERLOSSING” 2 59.
„; alsdan , inderdaad, met verfcheide hervattin—
„ gen , geweldige poogingen „waar van de Moe-
der een vinnige aandoening heeft. Dit pyne_
yk gevoel wordt, met zyne herhaalde aanval
len , betekend , wanneer men fpreekt van de
Vlaagen des Arbeids in °t Kinderbaaren. Hoe
meer kragt de Vrugt-heeft om de holligheid des
Lyfmoeders te vergrooten,.hoe meer tegen-
» ftand zy ontmoet : dewylde Natuurlyke Veer-
„ kragt van dit Lighaamsdeel firekt om % zelve
„ in te trekken, en bygevolg de tegenwerking
s vermeerdert. Alsdan valt al het geweld op den
„> Mond des Lyfmoeders;, welke Mond reeds
» langzaamerhand is verwyd geworden in de laat-
» fte Maandenjder Zwangerheid: het Hoofd van
» de Vrugt drukt federt een geruimen tyd op
»‚ de randen van die Opening ‚en maakt dezelve
» door een geduurige perfing ruimer. Op ’t oo-
„ genblik der Baaring , eindelyk „opent de Vrugt,
ss Zym eigen kragten met die van de Moeder paa-
5 tende, deezen Mond, zo veel het noodig iss
» om zig een doortogt te baanen en uit den Liyf-
„, moeder te gaan.
» Deeze Pynen, die. men betekent met den
_ > naam van Vlaagen des Arbeids „ ontftaan al-
» leenlyk uit de verwyding van den Mond des
» Lyfmoeders; % welk-maakt dat deeze verwy-
» ding het- zekerfte. kenteken’ is-om-te ontdeke
s ken „of de Pynen, welken een zwangere
s Vrouw gevoelt, inderdaad;de P$nen vanden
IV. Deer, Ár-
bid
hd
93
bb
260 ONDERZOEK NAAR DE OORZAAK DER VLAAGEN
Arbeid zyn. ’t Gebeurt dikwils, dat de Vrou-.
wen, in de Zwangerheid , zeer hevige Pynen
gevoelen , die egter niet de genen zyn, wel-
ken de Kraam moeten voorafgaan. Om de
waare Pynen van de valfchen te onderfchei-
den , raadt vAN Deventer de Vroedvrouw
aan (a), dat zy den Mond des Lyfmoeders raa-
ke, en hy verzekert, dat, indien het inder-
daad waare Pynen zyn, de verwyding van
deezen Mond geduurig door de uitwerking
van deeze Pynen toeneemt ; en dat ; in tegen-
deel , indien ’ maar valfche zyn, dat is te zeg-
gen, Pynen, die uit eenige andere oorzaak
fpruiten dan van den naderenden Arbeid, de
Mond des Lyfmoeders zig veeleer famentrek-
ken zal dan uitzetten, of, ten minfte , dat die
Mond niet voortgaan zal zig te verwyden.
Hier uit heeft men genoegzaamen grond om zig
te verbeelden , dat de waare Pynen niet voort-
komen dan van de geweldige verwyding dee-
zer Opening : het eenigfte , dat belemmering
geeft, is de gedagte beurtwiffeling van ruft
en lyden , welke de Moeder ondergaat. Als
de eerfte Pyn over is, verloopt ‘er een aan-
merkelyke tyd, voor dat de'tweede zig doet
gevoelen, en op gelyke wyze zyn’er tuffchen-
poozingen ‚ dikwils zeer langduurig , tufichen.
de tweede en derde ; tuflchen de derde en.
se vierde,
Ca) Cap. XVIL ut fupra.
33
3
hed
VAN PyYN; TEGEN DEN TYD DER VERLOSSING. 26r
‚ vierde Vlaag; enz: Deeze omftandigheid der
uitwerking komt niet volftrekt overeen met de
oorzaak; welke wy komenaan te wyzen;
wart de verwyding eener Opening gefchiedt
allengs en op eene aanhoudende manier, niet
door Pynen, die by Vlaagen aankomen: Ik
weet dan niet, of men dezelven niet zou kun-
nen toefchry ven aan eene andere oorzaak , wel-
ke my overeenkomftiger fchynt te zyn met de
uitwerking; te weeten, de, affcheiding der
Nageboorte (Placenta Uverina). Men weet;
datdezelve aan den Lyfmoeder gehegt is door
zeker getal van Tepeltjes , die in kleine groef
jes of holletjes van dit Ingewand indringen.
Mag men dan niet onderftellen , dat deeze Te-
peltjes niet allen op een zelfden tyd uit hunne
holletjes kunnen fchieten? Het eerfte Tepel
tje ‚ dat vanden Lyfmoeder afgefcheiden wordt;
zal de eerfte Wee veroorzaaken: een ander
Tepeltje „ dat eenigen tyd daar na zig af-
fcheidt, de tweede Wee, enz. De uitwer-
king komt alsdan volmaakt met de oorzaak
overeen „en men kan deeze gifling bekragtigen
door middel van een andere Waarneeming: te
weeten ‚ dat, onmiddelyk voor de Verloffing,
een wit en flymagtig Vogt uit den Lyfmoeder
komt, gelyk aan dat gene, *t welk de Tepel-
tjes van de Pf/acenta uitgeeven, wanneer men '
ze uit de groefjes trekt, daar zy hunne inplan-
ting hebben: ’ welk moet doen denken dat dit
IV, Deer, S » Vogts
362 ONDERZOEK NAAR DE OORZAAK DER VLAAGEN
‚ Vogt, ’t gene alsdan uit de Lyfmoeder komt,
„ inderdaad is voortgebragt door de affcheiding
‚‚ van éenige Pepeltjes der Nageboorte”.
De Heer pr Burron zou meer grond hebben
om zig te verbeelden, dat de Wee-en, die een
Vrouw voor ’*t Kinderbaaren gevoelt, veeleer
voortkwamen van den Mond des Lyfmoeders, die
(gelyk voorheen gezegd is) door de perfing van
* Hoofd des Kinds genoodzaakt wordt zig te
verwyden , dan van de affcheiding der Nageboor-
te. Het is gantfch niet waarfchynlyk, dat dee-
ze Vlaagen door de affcheiding der Placenta wor-
den veroorzaakt : want alsdan zou de Verloffing
nooit gefchieden, zonder voorafgaande Bloedftor.
ting, wegens het breeken der Vaatjes van Ge-
meenfchap , die ’er tuffchen den Lyfmoeder en de
Placenta zyn, ’t gene de Kraamvrouw in een
klaarblykelyk gevaar zou ftellen.
Men ontmoet, niet dan te dikwils , dit droe-
vig Toeval, en, wanneer het op ’t laatfte van
de Dragt gebeurt , loopt de Vrouw groot ge-
vaar van %t leven te verliezen, indien zy niet
fchielyk door een bedreeven hand te hulp geko-
men wordt. Aan den anderen kant weet men
door Ondervinding , dat ’er ‚ wanneer de Kraam
door een Bloedftorting wordt aangekondigd, wei-
nig hope is voor ’t leven van de Moeder, zo min
als voor dat van het Kind. Deeze zende van
de Placenta kan gefchieden, zonder dat een Val,
ne » Slag, of eri Geweld , daar van de oor-
zaak
(VAN PN, TEGEN DEN TYD DER VERLOSSING. 263
zaak zy , maar alleen door. de enkele aanhegting
der Placenta aan een der punten van den omtrek
des Lyfmoeders. ®t Gebeurt „ in tegendeel, dik-
wils , dat dezelve zo vaft zit aan den Lyfmoeder,
dat zy ’er niet, dan door hulp der Konft , van
afgefcheiden kan worden, en de aankleeving is
dikwils zo fterk, dat men ze niet, dan met zeer
veel moeite, kan afhaalen. Dit heb ik verfchei-.
de maalen ondervonden. t
… Doch alle zulke redeneeringen geeven geen be-
Mifing over de oorzaak deezer Vlaagen! « Men
moet die ergens anders zoeken, dan in de be-
weegingen van” Kind binnen den Liyfmoeder , ed
in de affcheiding der Placenta.
% Is bekend, dat de Lyfmoeder , die een klei=
rie Vrugt C bs) bevat, grooter en wyder wordt
naar maate dat deeze Vrugt aangroeit , en „ als.
dit Ingewand ten deele uitgefpannen is, wijten
deszelfs Hals en Mond, op hunne beurt, tot ze=.
‚keren trap:-de Vezels, die op deeze plaats ge=
voeliger zyn dan in eenig ander gedeelte van den
Liyfmoeder , komen în famentrekking, en ver-
oorzaaken Pyn: dit zyn die Pynlykheden, wel
ken de Vrouw heeft in den loop haarer Zwanger=
heid , vooral wanneer de tyd haarer Verlofing
nadert.
De Lyfmoeder kan derhalve niet tot famen-
trekking komen , zonder dat zyn Mond toege-
haald worde, en- die toehaaling zal meer of mine
eoTV. Deen S a der
264 ONDERZOEK NAAR DE OORZAAK DER VLAAGEN
der aanmerkelyk zyn, naar de fterker of zwak-
ker perfing, welke de Lyfmoeder lydt, en naar
de gemakkelykheid , die zy heeft, om zig zelve
op het Kind in te trekken. Daar uit befluit ik,
dat de oorzaak der Pynen in de Verloflinge be-
ftaat: 1. In de fterke perfing , welke het lighaam
des Lyfmoeders lydt van de Spieren des Onder-
buiks, die hem op het Kind drukken: 2. In de
rufting van ’t Hoofd des Kinds tegen den inwen-
digen Mond , waar door dezelve tegen de Been-
deren gedrukt wordt ; alles door de werking van
% lighaam des Lyfmoeders op het Kind. Dus zal
telkens, wanneer de Lyfmoeder zig op de Vrugt
famentrekt, een fcherpe Pyn ontftaan , veroor-
zaakt wordende door het Hoofd op den Mond,
wegens de enkele drukking van ’%t zelve tegen de
Beenderen , die het geweld aandoen. Van dee-
ze Waarheid kan men zig overtuigen , door de
langwerpige gedaante , die het Hoofd des Kinds
genoodzaakt wordt aan te neemen, om zynen
uitgang te bevorderen.
„Amsrosius PARÉ, dien men aanmerken mag
als de herfteller der Vroedkunde, is de waare
oorzaak der Pynen van den Arbeid niet onbe-
wuft geweeft. Hy weet dezelven wel toe te
fchryven aan de verwyding van den Hals des
Lyfmoeders: ‚ want dit Deel, zegt hy , dat
„ rond is, kan zig niet uitzetten , zonder dat
» de Vrouw veel Smerten lydt, uit hoofde van
„„ de
VAN PyN, TEGEN DEN TYD DER VERLOSING. 265
» de Zenuwagtige Vezelen , die zig aldaar be-
ss Vinden (*)%,
Wanneer nu de Lyfmoeder tot zynen laatften
trap van uitzetting gekomen is, worden de Spie-
ren des Onderbuiks „ alsdan uitermaate gefpan-
nen zynde, genoodzaakt zig famen te trekken:
de voorfte Wand van de Lyfmoeder, gekneld
door de werking der Spieren en den weerftand
van ? Lighaam des Kinds, % welk zy bevat, is
tot inkrimping gedwongen. Uit deeze famen-
trekking volgt, dat het Kind geen tegenftand kan
bieden aan de werking des Lyfmoeders; dat het,
dus benaauwd zynde, genoodzaakt wordt te wy-
ken, en; op zyn beurt, met zyn Hoofd, tegen
den Mond van den Lyfmoeder , die zig op den
zelfden tyd toetrekt, eene zo fterke drukking te
maaken, dat het fteunen van het Hoofd tegen
de Beenderen van het Bekken , de Moeder een
Pynlyk gevoel veroorzaakt. Zy zou zelfs die
Pyn niet kunnen uitftaan, indien de kragt der
Spieren en die van ’t Lighaam des Liyfmoeders niet
verminderde en uitgeput werde, zo dat zy on-
gevoelig haare kragten voor een oogenblik ver-
liezen, ’t geen noodwendig de Pyn doet. ophou-
den. Zie daar de eerfte Vlaag. Deeze rufte
duurt tot dat die zelfde Vezelen haare kragten
We
(*) Zie zyn XXVI. Boek, over de Voortteeling , Kap. 13,
IV. Deen. S 3.
266 ONDERZOEK NAAR DE OORZAAK DER V LAAGEN
wederkrygen, en dan werken zy van nieuws af
aan: de famentrekking van den Lyfmoeder en van
de Spieren des Onderbuiks neemt aanvang gelyk te
vooren, maakende de tweede Vlaag, en zo ver-
volgens. De voortgang en aanhouding deezer
Pynen, langs hoe korter op elkander komende,
verwydt allengs den Mond des Lyfmoeders, en
deeze verwyding kan niet gefchieden , dan door
de perfing van het lighaam des Lyfmoeders op het
Kind. Deeze Pynen hervatten met meerder
kragt, naar maate het Hoofd van ’ Kind verder
tuflchen de Beenderen infchiet, om dat hetzelve
den Mond zo veel fterker tegen die Beende-
ren knelt. In deezen toeftand lydt de Vrouw
zogeweldig, dat zy naauwlyks weder Adem kan
fcheppen „en dit heeft plaats in zodanige Vrouws-
perfoonen, welker Beenderen een weinig naauw
fchynen te zyn: daar in tegendeel die genen,
welker Beenderen taamelyk wyd van elkander
ftaan, haare Kinderen met een zo groot gemak
ter wereld brengen, dat zy naauwlyks Pyn be-
fpeuren. En dit is een bewys „ dat het onbe-
hoorlyke famenftel der Beenderen niet minder tot
de Wee-en van ’t Kinderbaaren toebrengt ‚ dan
de gevoeligheid van den inwendigen Mond des
Liyfmoeders.
Daar zyn Vrouwen, die, als de tyd haarer
Verloffing nadert , geduurig Pyn in de Lende.
nen hebben; vooral zodanigen , welker ingang
van
VAN PyN, TEGEN DEN TYD DER VeERLOSSING. 267
van ’t Bekken niet wyd is, ’t geen het uitko-
men van het Kind verhindert. Deeze Pynen
worden veroorzaakt door de rukking der breede
Banden van de Lyfmoeder, die , gelyk bekend
is, haare aanhegting hebben in de Lendenen , we-
derzyds, naby de Nieren. Zy zyn zwaarder of
ligter, naar dat de rukking, welke deeze Ban-
den lyden van de famentrekking des Lyfmoeders,
fterker of zwakker is.
Bovendien is ’t een dwaaling, te denken dat
het lighaam van den Liyfmoeder vatbaar zou zyn
voor Pynen, in het Kinderbaaren ; want, zulks
zo zynde , kon dezelve in % geheel haare wer-
king niet verrigten. Het bewys van deeze
Waarheid is niet ver te zoeken. De Spieren,
die gefchikt zyn tot veele beweegingen, zouden
daar toe niet in ftaat zyn, ingevalle zy, telkens,
wanneer zy zig famentrokken, eenig Fynlyk ge-
voel hadden : alsdan zou het Deel, * welk Zy
moeten doen beweegen, zonder werking blyven.
Dit is dan een reden om te denken, dat de Pyn
van ’ Kinderbaaren geen plaats heeft, dan in den.
Mond des Liyfmoeders, en in deszelfs drukking
of knelling, door *t Hoofd des Kinds, tegen de
Beenderen aan.
Dat men , om zig daar van te overtuigen, agt
geeve op eene Vrouw, die in den Arbeid is, en
welker Kind eenig ander Deel dan het Hoofd
aanbiedt: deeze zal niet meer dan middelmaatige
IV, Deer, 5 4 Py-
268 ONDERZOEK NAAR DE OORZAAK DER VLAAGEN
Pynen hebben. Aan den anderen kant, wanneer.
de Vroedmeefter een Vrouw verloffen zal, die
geen Weeheeft , terwyl het Kind met eenig ge-
deelte van het Lághaam voorkomt , en hy derhal-
ve genoodzaakt is, om de Voeten van % Kind
te zoeken: zo gevoelt hy zeer dikwils, om niet
te zeggen altoos, den Mond des Liyfmoeders om
zyn Hand zig famentrekken , tot zulk een trap, dat
het * gevoel van zyn geheele Hand en *t Ge-
wricht verdooft, en de Vrouw lydt geen Smerte ,
dan-terwyl de Hand zig op den Mond bevindt ;
of wanneer hy ze tragt in te brengen.
Thans blyft ’er nog over, om de zaak zeker-
der te maaken, dat men bepaale , hoe ?t wezen
kan, dat een Vrouw nagenoeg de zelfde Pynen
lydt, wanneer zy van een by uuftek Kleine
Vrugt of een Zuiger verloft, of dat zy een Mis-
kraam- heeft : waar van de reden my zeer klaar
voorkomt. Als de Liyfmoeder , naamelyk , zig
ontlaften wil van iets, ’t welk zy bevat, zo trek-
ken alle de punten haares omtreks zig in, en
werken op dit Lighaam: of, dewyl de kragt den
weerftand veel te boven gaat , zo is de Mond
genoodzaakt toe te geeven „ en zig te. verwy-
den by de minfte drukking, welke de Lyfmoe-
der maakt op het Lighaam, om het te laaten door-
gaan , en deeze geweldige verwyding kan niet
gefchieden, zonder dat de Vrouw eenige gevoe-
ligheid heeft van Pyn, naar reden van het Lig-
haam,
Ty Ai Pay, TEGEN DEN TYD DER VERLOSSING. 269
haam ’% welk zy bevat , en den weerftand des
Monds van den Lyfmoeder.
Deeze Stof verdiende breeder uicgehaald te
worden. Men ziet, dat ik ze maar in ’t korte
heb verhandeld. Ik zou gewenfcht hebben my
meer daar over uit te breiden , indien ik niet
weerhouden was geweeft, door de vreeze, om
de paalen des befteks van dit Werk te over-
treeden,
H.
IV. Deen. S 2 PROEF-
PROEFNEEMINGEN
OVER DE
UITWERKINGEN
VAN HET
‘ E
OREN TN VON PME
3 )
DOOR DEN GENEESHEER
LANE EON de en
(Recueil de Medecine, Chirurg. Pharm, Sc. Jan. 1756.
pag. 68.)
SEEESEEESNSEEREEEEEEEN ES
Nder de Middelen die in de Geneeskunde
vermaardft zyn, is het Opzum een der ge-
nen, welker Uitwerkingen men het grootte be-
lang heeft naauwkeurig te weeten. In een klei-
ne Gifte is hetzelve Pynftillende: ook veroorzaakt
het dikwils eene Verheuging ; geeft dapperheid
en onvertzaagdheid. De Turken , zegt men,
bereiden zig tot het Gevegt, door Opzum te ge-
bruiken. In een bekwaame veelheid brengt het
een zagten verkwikkelyken Slaap voort: als men
>er zeer veel van inneemt, baart het Beroerte of
een Doodflaap.
Alle
[ad
OVER-DE UITWERKINGEN VAN HET Opium. 27r
„Alle de Waarneemingen der Schryveren ko-
men, alleenlyk hier op uit: zy vergelyken het O-
pirum by den Wyn: die, ’t is waar , fomtyds
van dergelyke Uitwerkingen is; gelyk men ook
heeft gezien ‚,dat Menfchen , die t Gebruik van
Sterken Drank gewoon waren, het gemis van
denzelven met Optum vervulden, ’ welk hun
van gelyken dienft was. Doch , als men deeze
verfchillende Stoffen van naderby befchouwt, zo
komt het niet waarfchynlyk voor, dat zy beiden
een zelfde Werking hebben. Nog veel Waar-
neemingen zyn ’er noodig, eer men Uicfpraak
kan doen over de manier van werking der S/aapver-
wekkende of Gevoel-verdoovende Msddelen (Narcotca),
en men moet zeer voorzigtig zyn in het Gebruik,
dat ’er van gemaakt zal worden, vooral indien
het de eerfte maal is, dat de Patient zig daar van
bedient. Dit is het eenige Befluit , dat ik meen
afte leiden uit de volgende Waarneemingen en
Proeven.
Ik weet, zo wel als alle Geneesheeren , dat
fommige Menfchen zeer aandoenlyk zyn voor de
Werking van het Opzum; die in Slaap vallen,
bykans zo dra zy een vierendeel van een Grein
van ’% zelve in de Maag hebben. Ik heb gezien,
dat zeker Man , frifch en gezond zynde, die
bezig was om ongezuiverd Opsum, zynde in dat
Jaar ingezameld en eerft verfch van Konftantino-
polen gekomen, over te doen in nieuwe Vaten,
IV. Deer. Zon=
272 PROEFNEEMINGEN OVER DE
zonder eenige voorafgaande Verheuging, bevan-
gen werdt met geweldige Bedwelmdheden , die
niet overgingen dan door een zagten Slaap, van
een half Uur. Aan den anderen kant, hebben
vier Greinen Opium , in myn byzyn ingegeven
zynde aan iemand, die een onverdraaglyke Jeukt
hadt, geen de minfte Slaap of Ruft veroorzaakt.
Ook zou men, miffchien , door herhaalde Waar-
neemingen betoogen kunnen, dat ’er Pynen zyn;
op welken het Opzum geen de minfte uitwerking
heeft , maar die door geheel andere Middelen
worden geftild. Dit zal het Onderwerp zyn van
een nieuwen Arbeid , en van eenige Vertoogen,
die ik in *t vervolg zal uitgeeven.
Een Man, in redelyke Gezondheid , groote-
lyks afgemat , doordien hy verfcheide Nagten ag-
tereen „ met zwaar Werken , zonder Slaapen,
hadt doorgebragt ; ‘nam des avonds, te Bedde
gaande , vier Uuren na dat hy een zeer ligte
Maaltyd hadt gedaan, een half Grein gezuiverd
Opium in. Het was in ’t heetfte van den Zomer;
de Perfoon , die doorgaans zig weinig vermoei-
de, zynde agtentwintig Jaaren oud, mager van
Geftel , hadt het Voorhoofd en Aangezigt vol
Puiften: daar fcheen verder geen Ongemak in zyn
Lighaam te zyn. Het eenigfte, dat hem kwel-
de , was eene Slaapeloosheid : zodanig , dat hy
gemeenlyk aanftonds wel in Slaap viel, zo drahy te
Bedde kwam, maar twee Uuren daarna wakker
wierd ,
UITWERKINGEN VAN HET OptuM. 273
„wierd, zonder het overige van de Nagt weder
te kunnen ruften. Hy merkte op, dat, als hy
Opium ingenomen hadt, de twee eerfte Uuren
van de Nagt, door hem, Woelende werden
doorgebragt, doch vrolyk : hy veranderde dike,
wils zyn legging in ’t Bed , zonder eenige Pyn of
Ongemaklykheid. Dien tyd verloopen zynde,
raakte hy in flaap, en bleef drie Uuren ruften;
doch dan wierdt hy wakker, en bevondt zig in
eene Slaaperigheid , die hem onverwinnelyk voor-
kwam, fchoon ’er geen weezentlyke Slaap door
veroorzaakt werdt. Hy was droefgeeftig , ver-
« moeid; hy-waterde zeer weinig en hadt Hoofd-
pyns welke hem den geheelen volgenden Dag
bybleef, met-eenige Flaauwten, waar tegen een
weinig Limonade hem hulp verfchafte. Hy was
genoodzaakt veel te gaan Wandelen , om de al-
gemeene Verdooving zyner Leden te verdryven,
over welke van hem geklaagd werdt. Den ge-
heelen dag hadt hy geen Afgang, tegen zyn ge-
woonte; die nagt raakte hy, zo dra hy te Bed-
de kwam, in de ruft , en fliep zeven Uuren ag-
tereen, ontwaakende gezond en frifch.
De zelfde Man , eene gelyke Gifte van Opzum
in de Maand December ingenomen hebbende, nam
byna het zelfde waar, Zyn Slaap was langer en
dieper; de Toevallen minder hevig; de tweede
nagt bragt hy zonder onruft door, gelyk de eer-
fte. ’% Gene hy in ’ byzonder bemerkte, was
IV. Deer. een
274 PROEFNEEMINGEN OVER DE
een foort van’ Pynlyke Zwakheid in de beide
Pyën, welke hy des Zomers niet gevoeld hadt.
De zelfde Perfoon, een geweldige Pyn- heb-
bende in een holle bedorven Kies, ftak- daar een
weinig raauwe Opsum in; doch dit deedt weinig
uitwerking, fchoon hy ’er veel ftaat op maakte,
en dus de Inbeelding tot zyn voordeel had. « De
veelheid was miffchien een half Grein; waar
van een gedeelte, met de Kwyl gemengd zyn-
de, van hem werdt ingezwolgen. ’s Anderen
daags hadt hy niet alleen Pyn in de Kaak, maar
ook in * Hoofd, waar op een gerufte nagt volg=
de, en hy ofewsilkeer frifch „ zonder Kiespyn.
Het is my niet doenlyk geweeft, in dit Onder-
werp, met de Balans van SANCTORIUS te on-
derzoeken de reden van de fchynbaare tot de
waare Zwaarte des Lighaams, om de Proef te
neemen van de Eigenfchap der vermeerdering van
de Doorwaafeming, welke aan het Opsum toege-
fehreeven wordt.
Een ander Man ken ik, hoog van Jaaren zyn-
de, uit Engeland afkomftig, die nooit de wer-
king van ’t Opsum ondervindt „voor?’s anderendaags:
… Deeze Waarneemingen ftemmen weinig over-
een met de aangenomen Stellingen , betreffende
de werking van het Optum , en de overeenkomft
die ’t zelve met den Wyn wordt toegekend: een
overeenkomft, welke ik niet t?eenemaal zou wil:
len vernietigen, doch die bepaald moet worden.
De
UITWERKINGEN VAN HET Oprum. 275
„„De Heer Merap heeft opgemerkt „ dat het
Optum geen dienft doet in de Dolheid (Mansa).
Ik heb zulk een Patient. onder handen , die door
middel van ‘Wyn tot rufte gebragt wordt. Dees
ze Perfoon, dertig Jaaren oud, is-gek van Min=
nedrift- en Bekommering , doch. anders redelyks;,
hebbende alle nagten Overvallen van Dolheid;
die zyne Oppaflers veel te doen geeven. Om
hem tot ftilftand te brengen, fchreef ik een Haus-
tus voor , famengefteld uit Ag. Flor. Tilia, Gal-
Jst, Spermatis Ranarum; Sal volat. Cornu-Ceroz;
Lig. Anodyn. Hoffmann: , Caftoreum & Syr. Nym-
phaee. Ik was zo ver gekomen, van hem drie
Uuren te doen ruften; doch ongeduldig over zyn
korten Slaap, en aangefpoord door de genen die
by hem waren, voegde ik ’er een Grein Opzums
by; weetende , dat men „in dit foort van Kwaa-
len, de Giften van alle Geneesmiddelen groot
moet neemen. Hy hadt die nagt een Overval
van Dolheid , geweldiger dan ooit te vooren.
’s Anderendaags , egter , zonder den moed op te
geeven , hiet ik ’er twee Greinen by doen; doch
ditmaal was zyne Woede zo groot, dat de Toe-
zienders ’er van fchrikten, en hy hadt verfcheide.
Stuiptrekkingen in *% Aangezigt. Overdag be-
vondt zig de Patient afgemat, zwak en hieldt
zig ful, doch men nam rukfprongen-waar in zyn
geheele Lighaam. De volgende nagt bragt hem
het zelfde Drankje, zonder Opium, weder in de
IV. Deer. ruft ,
276 PROEFNEEMINGEN OVER DE
ruft „en deedt hem drie Uuren flaapen. Miffchiert
hebben andere Geneesheeren hetzelfde waarge:
nomen: miffchien anders. Een enkele Waarnee-
ming geeft zekerlyk geen Grond om iets te be-
fluiten, maar zy levert Stoffe tot overweeging.
Dit is’t eenige, dat ik ’er uit wil opmaaken. Laat
ons het Opzum in andere opzigten befchouwen.
Een Juffrouw van vyfendertig Jaaren , zynde
in redelyke Gezondheid, en die, tegen de Toe-
vallen van Kolyk , welken haar gewoon zyn, dik-
wils eenige druppels Laudan. Leg. Sydenham: ge-
bruikt, zonder eenige andere uitwerking, dan
Ruft en ophouding van de Pyn; bezet zynde met
zwaare Kiespyn , leid’ aan de Slaap van ’t Hoofd
een groot Moesje, van ongevaar twee Greinen
Opium. Naauwlyks hadt zy ’% zelve aangevoegd,
of zy werdt bevangen met een raazende Ylhoof-
digheid , vergezeld van Stuiptrekkingen in den
Mond, daar men de oorzaak van toefchreef aan
het Opzum. +Zy fcheurde het Pleiftertje af en
fmeet het weg ; wanneer de Ylhoofdigheid. en
Trekkingen aanftonds ophielden „ doch. zy behieldt
een weinig Hoofdpyn, dat overging, zo dra de
Kiespyn weder aanvang nam. Want men moet
weeten , dat deeze Pyn ophield, zo dra de YI-
hoofdigheid zig openbaarde. Ik heb - zodanige
Moesjes of Hoofdpleifters fomtyds een ligten Slaap
zien voortbrengen : doorgaans heb ik ze aange-
merkt zagtelyk Pynftillende te zyn.
Een
Re
UiT WERKINGEN VAN HET Opium. 277
… Een jonge Vrouw , met Opftyging gekweld ,
hebbende twee Pilletjes van’ Cynoglof]'a ingeno-
men op ’t Voorfchrift van een vermaard Genees-
heer, zeid’ my, toen ik haar het zelfde Genees-
__middel voorftelde „ dat, zy „ door het inneemen
van twee zulke Pilletjes , een fterke Ylhoofdig-
heid had gehad, welke niet overgegaan was ‚ dan
door dezelven uit te braaken , zo als zy nog met
het Zilver-blad, daar men zein gerold hadt, be-
kleed waren. |
Alle de Pynfüllende Middelen werken zeker-
Iyk op het Zenuwgeftel. Men heeft Menfchen
gezien, de zodanigen niet te kunnen ontbeeren ,
waar van anderen, die ’er niet gewoon aan zyn,
‚de geweldigfte uitwerkingen en zwaare Stuip-
trekkingen krygen zouden. De gewoonte, van
Opium te gebruiken , heeft genoodzaakt toevlugt
te neemen tot de Czcuta ; waar van men een
Voorbeeld ziet in de Perfoon, daar FonTANUus
ons eene Waarneeming van nagelaten heeft (a).
De Slaapmiddelen zyn, aan de eene zyde, Pyn- -
füllende en Verdoovende , aan de andere zyde,
Prikkelende en -Stuipverwekkende. Zy bevat-
ten iets Venynigs, en, gelyk ze miet op alle
K waalen en op alle, Onderwerpen werken door
hunne Pynfüllende Kragt, zo openbaart zig ook,
in
(a) Refponfa 69 Curationes Medice, pag. 192 k
IV. Deer, T
Pad
278 PROEFNEEMINGEN OVER Dh
im allerley Gevallen, hun Prikkelend Venyn met.
Ik hope, door de volgende Proef-Onder vindin-
gen, dit Stuk nader te zullen betoogen.
Proef heemingen.
Een Hond, van middelbaare grootte, die zig
wel bevondt, heb ik zeer groote Giften gezui- .
verd Opium, dat tot Poeijer gemaakt was, in-
gegeven. Het Dier hadt, van dit Geneesmid-
del, een grooten afkeer ; men moeft geweld ge-
bruiken , om het hem te doen inzwelgen , duu-
wende het diep in de Keel en houdende den Bek
digt toe. Twintig Greinen Opsum hadden naauw-
lyks eenige de minfte uitwerking op den Hond.
Ik heb met een half Drachme, daar van, geen
Slaap in hem kunnen krygen. Op zulk eene Gif-
te volgde, in den eerften opflag, een zagte tril-
ling door zyn gantfche Lighaam , en een foort
van Flaauwheid in de Oogen , die hy naar alle
kanten draaide: ook hingen zyn Ooren, en ik
bemerkte, dat het hem ten uiterfte moeielyk viel
de agterfte deelen zyns Lighaams te beweegen.
Het Dier hieldt zig fül, zonder Slaapen of Waa-
ken, om zo te fpreeken; maar, ’ gene ik in ’
byzonder waargenomen heb, was eene aanmer-
kelyke veelheid van wit fechuimagtig Kwyl, wel-
ke hetzelve onophoudelyk uit den Bek loosde,
van het begin der Toevallen af, tot dat de Ver
too
UifweERKINGEN VAN RET Opium. 279
tooning ge-eindigd ware. De toeftand van dee=
zen Hond bleef dus, geduurende vyf of zes Uu=
fen, waarna hy gezond fcheen te zyn , drinkende
en eetende als te vooren; ’t welk door hem, zo lang
de werking van ’t Opsum duurde, niet was gedaan.
Verfcheide Honden heb ik geopend , na hun
deeze Proeven te hebben laaten doorftaan , en ik
bevond , dat hunne Maag meer was uitgefpan=
nen, dan men die gewoonlyk in dit foort van
Dieren vindt. Daar waren minder Wormswy-
ze beweegingen in het Gedarmte, gelyk de Hee=
ren Kau BOERHAAVE en SIMSON reêds op+
gemerkt hebben. Als de uitwendige Rok der
Darmen met de Punt van het Pennemes werdt
geprikkeld, zo ontftonden ’er minder beweegin-
gen: wanneer ik ze van binnen Prikkelde, verwekte
4 naauwlyks Pyn; fchoon de Pyn behoort. tot
het inwendige van den Darm, gelyk de bewees
ging tot het uitwendige.
„Deeze Proefneeming is verfcheide maalen her=
haald geworden , en men kan op derzelver naauw=
keurigheid vertrouwen.
Een half Drachme Opswm ontbonden hebben-
de in een half Mutsje Water, vulde ik daar me=
de een Klyfteer-Spuit , en bragt het in; door ’%
Aarsgat van een Hond van middelbaare grootte:
Ik ftond verbaasd, op eene zeer fchielyke wyze
alle de Toevallen te zien ontftaan, die ik in de
andere Honden waargenomen had. Het Beeft
IV. Deer. Ta raak-
lo PROEFNEEMINGEN OVER DE
yaakte geen druppel van deeze Darmfpoeling
kwyt, maar loosde uit den Bek, insgelyks, een
groote veclheid Schuim : het hadt een Beeving
door zyn gantfche Lighaam, en-de agterfte dee-
len fcheenen byna geheel Lam te zyn: de Kop
hing en viel als van zelve, wordende door het
Dier niet dan met fchrik opgeheven. Het fleep-
te zig, met de voorfte Pooten , van de eene
plaats naar de andere: men boodt hetzelve Wa-
ter aan ‚ doch het wilde niet drinken; zonder
dat het egter daar een afkeer van fcheen te heb-
ben. Na dat ik het in deezen ftaat gelaten had,
vond ík het ’s anderendaags frifch en wel. Dee-
ze Proefneeming is maar eens gefchied en ver-
dient herhaald te worden.
Dewyl ik begeerig was, om te weeten wat
er gebeuren zou, wanneer men Opswm in de
Bloedvaten fpoot , zo bond ik een taamelyk groo-
ten Hond op een Tafel vaft, en; nadat ik, in
eene vry kleine uitgeftrektheid, de Schenkel-A-
der van de omringende deelen gefcheiden , en zo
veel Bloed had laaten uitloopen als ik er van ’t
Optaat wilde inbrengen; fpoot ik ’er go Gremen
Opium in, ontbonden zynde in Water , dat by-
kans even zo warm was-als het Bloed. Als men
zodanige Infpuitingen aan een leevend Dier in %
werk wil ftellen, dan is men genoodzaakt by wei-
nig teffens, en met veel voorzigtigheid, voort te
gaan , want anders kan «Water alleen geweldige
- kf Toe-
,
_ UiTWERKINGEN VAN HET OritM. 28:
Toevallen veroorzaaken. Toen deeze eerfte, Ver-
tooning over was, het Dier los gemaakt en de
Wond wel verbonden zynde; befpeurde ik, im
% zelve, een ligte Beeving, eene korthondige
Slaaperigheid , en ?er kwam fchuim in den Bek:
doch alle die Toevallen waren veel ligter; dan ik
in de voorgaande Omftandigheden waargenomen
had. Deeze Proefneeming is verfcheide maalen
herhaald, en ik kan verzekeren, dat de vermen=
ging van ’t Opium met het Omloopende. Bloed ,
in een Hond, van niet zeer merkwaardige uitwers
kingen is.
Eindelyk maakte ik, in een Hond van middels
maatige grootte , eene Wonde dwars overde
Dye, zorgvuldig in agt neemende, dat dezelve
niet dieper dan het Celluleus Geweefzel of Vet-
vlies doorging. Daarin deed ik 24 Greinen ges
pulverifeerde Opzum; ik bragt de Lippen van de
Wond aän een, ea leid ’er een fiyf Verbând op;
laatende toen het Dier loopen. De Toevallen open-
baarden zig fchielyk : de Hond liep aanftonds met
hangende Ooren; de Tong uit, den Mond; de
Oogen verwilderd: hy loosde uit zyn Bek een
groote menigte Schuim. Ten ldatften viel hy in
Slaap, doch als tegen wil en dank, fehynende
wakker te willen blyven; daar na rees hy weer
op, miet geweldige Stuiptrekkingen;, eerft in den
Staatt, vervolgens in ’t' geheele Lighaam: de
Slaap zelf ging met Beeving vergezeld. Ik vêr=
IV. Dezen. Ees wagt-
282 _ PROEFNEEMINGEN OVER DE
wagtte, ieder Oogenblik, hem in de Stuipen te
zullen zien blyven; doch de Toevallen duurden
te lang. Na dezelven, verfcheide uuren agter-
een „ op gelyke wyze te hebben zien aanhouden,
zo begaf ik ’er my van daan , en, na verloop
van eenige Uuren te rug gekomen zynde „ vond
ik den Hond dood. Ik opende hem, en vond de
Maag en Darmen zeer met Lugt opgefpannen.
Hy was geheel ftyf,‚ fchoon men voorgegeven
heeft, dat de Turken op het Slagveld gevonden
worden met beweeglyke Geledingen; wegens
het dagelyks gebruik, dat zy maaken van het O=
pirum. Het Bloed kwam my niet roöder noch
vloeibaarder voor, dan in een ander geftorven
Dier. Deeze Proefneeming is maar eenmaal ge-
fchied 3 want, dewyl zy in geenerley Omftandigs
heden bedrieglyk kon zyn, heb ik het niet noo-
dig geoordeeld dezelve te herhaalen.
Zonder twyfel zou ik, uit deeze Ondervindin-
gen, te fchielyke Gevolgtrekkingen kunnen maa-
ken. Indien men het Werk van den Geleerden
Doktor Mrap over de Venynen leeft, en agt
geeft op de Proeven, die daar in omtrent het
Vergift van de Adder te berde gebragt zyn; zo
zal men veeleer genegen zyn het Opzum aan te
merken als eene zelfltandigheid, die op de Zenu-
wen werkt, en welke, als zy onmiddelyk daar
aan gevoegd wordt, alle haare kragt en werking
eefent,. Te meer, aangezien, (welke aok de
Waar.
( \ «
UITWERKINGEN VAN HET OrPiuM. 283
Waarneemingen mogen zyn, die de Verfchyn-
zelen van ’t Optum onder het Bloed gemengd,
uitleveren ,) het Vergift van den Ratelflang , dat
openbaarlyk op de Zenuwen werkt, geene de
minfte kragt oefent op het. Bloed; fchoon dceze
Toevallen van die der ongeregelde werking van ’
Zenuw-Geftel afhangelyk zyn. Doch ’t is myn
voorneemen niet, my met Giflingen op te houden.
Ik zal myn doelwit hebben getroffen , indien ’er
uit deeze Ondervindingen beflooten worde, welk
eene voorzigtigheid in het gebruik van Opium, zo
yit- als inwendig, wordt vereifcht.
T 4 A AN-
AANMERKINGEN
OVER DEN | |
KOMEET
Die in pir JAAR 1759 GEZIEN EN WAAR-
GENOMEN IS; WAAR UIT BLYKT, DAT
HET INDERDAAD DE KoMEET
VAN °T JAAR 1682 15
GEWEEST:
MET EENIGE
Bf VOE G ZE LS
OMTRENT ANDERE
Kens MB Boiten de 4D
Door DEN Heer
NIKOLAAS STRUYCK,
Lid der Koninglyke Societeit van Londen , der
Hollandfche Maatfchappye te Haarlem en
Correfpondent van de Akademie der _\
Weetenfchappen van Parys.
SHENEEGIESGLGELGELEEENES
Et langduurig agterblyven van den Ko-
meet , wiens Wederkomft men omtrent
dee-
ETM ON dpa)
Over pEN Komeer penzes JaAns: . 288:
deezen tyd verwagtte „ heeft veele Menfctien
meer en meer verfterkt in hun Gevoelen, dat
iemand in ftaat was omde Verfchyning van een)
Staartfter te voorzeggen: een blyk , waarlyk,van
kun weinige kennis in de Sterrekunde. Immers
dit agterbly ven van den Komeet ftrekt veeleer tot
beveftiging van de naauwkeurigheid der Voorzeg-
ginge van den Heer HarLev, die uit verfcheide
Omftandigheden heeft beflooten gehad, dat hy zig
niet eef , dan in ’t end van het voorgaande of in’
begin van dit Jaar, vertoonen zou *). Voorts
heeft de Heer CuairAurs in Vrankryk, door
eene ongelooflyke moeite berekend; datdezelve
niet eerder by den Aardkloot zou komen ; dan im
% laacft vari Apri/ of in ’t begin van Mey deezes
Jaars (65); *t welk ook gebeurd is.
Ik heb, voor eeriige Jaaren, uit deOndervin-
ding aangetoond, dat deeze Komeet zyne Om
loopen om de Zon hiet in even veel tyds vol-
__bréngt; waar van door den Heer Harry reden
gegeven was, uit de Werking der andere Pla-
neeten op denzelven , wanneer hy ze voorby
pafleert (c), Dit kan niet alleen in de Stand en
é Hel-
(a) Zie, daar omtrent, zyn eigen Woorden, in het-
Ide Deer deezer Uitgezogte Verhandelingen ; bladz. 496.
(b) Dit blykt uit een Brief van den ten Abt oe LA
CAILLE.
(c) De Verhandelingen, als boven, bl. 494.
IV. Deer, Tiz
rd
286 AANMERKINGEN OVER DEN KoMzrr,
Helling, maar ook in de figuur van den Loop-
kring, een aanmerkelyke verandering maaken.
Gemeenlyk is men gewoon de Plaats van de
Komeeten, op een gegeven tyd, te berekenen
volgens de Onderftelling „ dat „het gedeelte van
haar Ellips, in ’t welke wy ze zien, de Eigen-
fchappen heeft van een Parabool, en dit maakt
zo weinig verfchil , dat dus doorgaans de Bere-
kende Lengte en Breedte, indien de Bepaaling
van den Weg naauwkeurig is, nagenoeg met de
Waarneemingen overeenftemt. Indien egter de
Berekening volgens de Eigenfchappen van de El-
Eps gedaan wordt, zo komt het nog nader over-
een. De Heer Harvey heeft daar van de Proef
genomen op den Komeet van ’t Jaar 1682, die
hy, volgens de Stelling van een Parabolifchen
Weg, berekend hebbende uit de Waarneemin-
gen van den Heer FrLAMSTEED, nog eens vol-
gens den waaren Elliptifchen Loopkring be-
rekende: vindende, na dat de Waarneemingen
van de Refratie gezuiverd waren, het als
volgt (d),
Ao,
(d) De Motu Cometarum in Orbibus Ellipticis, Lond,
1749. Pp
DIE zig IN DIT JAAR VERTOONDIEEFT. 287
A0.1682.j Waargen. Waarg.{ Berekende , Berek. {_ Verfchil in
Waare | Lengte. |Breedte, Lengte. | Breedte. Lengte, in är.
Tyd.
Aug. m
19.16.38\N 18.15. 5 25.49.19
—0.46— 0.46
N18:14.19 25.48.33,
20 15 38/— 24-47-55|26-11-50 — 24.48. 5|26.11.40,t O.10-—0.I0
21. 8.21l-29:37.5126-15-15/— 29-39. 3 26:18. 3 + Lijk 2.48
21.16.19 1.58. O NE 1.58.23 + 0.23}
22. 8. 8l— 6.30:-8/26. 4-35j— 6.32.10 26. 6.37 2.22. a
29. 8.205 12.35-55|18. 37-2725 12.38.19 18.35. 3t 2.24! — 2.24,
30. 7-45/— 15-34-42 17.24.56l— 15.35.58/17.24. 1d I.16—0.45
SI. 8.21/— 18.16.20 — 18.117,30 „k I.IO
Sept.
b 7.33 — 20 28.12|15.11.37— 20 29 31|15-11.23 + 1.19/—0.14
4. 7-227-25.39 36|12.22,20
5. 7.327 26.58.20 11.31.26)
8. 7.16-— 29.56. of 9-25.3
9. 7-26M O0.41.36| 8-49. 2
— 25.39.34 |12.22.42—0. 2[t 0.13
—26.57-45|11.33.34|—0.35|t 2. 8
—29.54.40| Q.26 26|— 1.20|t 0.55
Mm 0.39.39 8.49. Op— Ie57lT Os 2
I
Het grootfie Verfchil, tuffchen de Rekening
en Waarneeming » ís
hier maar 2 Min. 48 Sekon-
den, en de Rekening volgens den Parabolifchen
Weg gedaan zynde,
den (e).
was het 3 Min. 49 Sekon-
De Redenen, die men gehad heeft, om te
befluiten, dat de Komeet, waar van wy fprec-
ken, in 75 of 76 Jaaren , iets meer of min, zy-
nen Omloop om de Zon volbrengt, zyn geweeft
de Overeenkomft der
Bepaalingen van zyn Weg,
uit de Waarneemingen, die in de Jaaren 1531,
(e) Vergelyk verder
1607
de Waarneemingen en Uitreke-
ningen van deezen Komeet, in myn Korte Befchryving der
Komeeten, uitgegeven in
IV. Deer,
't Jaar 1749, pag. 289.
288 AANMERKINGEN OVER DEN Komtrr,
1607 en 1682 , daar omtrent gedaan zyn ; naa
melyk men vondt
De Klimm Knoop | Helling van j Plaats van’tPe-
van de 1 Ster van | den Loop- riheliuin uit de
Aries. kring. Zon te zien.
Anno Gr.Mín.Sek. | Gr.Min Sek. | Gr. Min.Sek,
1531 |V 22-50-12 | 17-56 O| WP JS Aeig
1607 [x 224220 | 17— 2 Of WP 4-37 -20
1682 |V 22-35 201 I7=-50— Ol WP gig IT
Perib. af- j De Komeet in’t Perih. \ De Loop, uit
fland van |O.Stylt. v. Londen. | de Zon te
de Zon. zien,
Anno Dag. Uur.Min, }
1531 56700 | Aug. 24-21-18 | Tegen de
1607 58690 | Oktob.16— 3—sof Orde der
1682 58328, ISept. 4— 7-39) Tekenen.
Dewyl de Waarneemingen van ApriANus,
op ’t Jaar 1531, waar uit de eerfte Weg bepaald
is, niet net waren, door gebrek van genoeg-
zaam naauwkeurige Werktuigen; zo is, in ec-
nige opzigten ‚ daar omtrent een merkelyk Ver-
fchil met de andere Wegen: doch zo groot niet,
of men kan veilig befluiten , dat dit ook de zelf-
de geweeft is. Ik heb voorheen de redenen ge-
meld (f°), die my deeden denken, dat de Staart-
fter, van welke in een Latynfche Kronyk van
Ooftenryk verhaald wordt, dat hy in Sfuny van
* Jaar
(f) Inleiding tos de Algemeene Kennis der Komeeten,
Amft, 1740, p. 10.
DIE ZIG IN DIT JAAR VERTOOND HEEFT. 289
ae Jaar 1456 ontdekt en een Maand lang, waarge-
nomen werdt, ook de zelfde Komeet is geweeft,
Voorts heb ik my verbeeld, dat de Komeetens
die in de Jaaren 1382, 13059 1230 CN 1155 Zig
vertoond hebben; ook wel de Komeet, die %
Jaatft in 1682 gezien was, konden zyn geweeft (7).
In % Jaar 1006 heeft zig insgelyks een Scaartíter
vertoond , die dertien Nagten lang omtrent het
Paafchfeeft gezien werdt (A). Dit is zekerlyk
ook de Komeet van % Jaar 1682 geweeft, en dus
zyn, in omtrent 753 Jaaren „ tien Omloopen be-
greepen; of de Middelloop gefchiedt in omtrent
75: Jaar, gelyk ik ze te voren bepaald heb (4).
Aan den laatften Omloop, van % Jaar 1682 tot
1759, heeft de Komeet omtrent 76z Jaaren be-
freed : welke ongelykheid door de gemelde Oorr
zaaken wordt te weeg gebragt. De Omloop van
Jaar 1531 tot 1607, is ook geweeft over de
76 Jaaren. | |
_ Om mu te komen tot de Jaatfte Verfchyning
wan deezen Komeet, wiens flaauwe gedaante
veelen heeft doen twyfelen ; om dat zy een zeer
groote Staartfter verwagtende waren (4). Men
heeft
(g) Zie de Korte Befchryvinge van de Staartflerren, pe
&r.
2) De zelfde, p. 219.
(i) Pag. 281.
(&) Zie het IL, Deir deezer Verhandelingen, pag. 505.
IV. Deer.
490 AANMERKINGEN OVER DEN Komter,
heeft hem al vroeg in %t Jaar gezien, op verfchete
de Plaatfen in Duitfchland, waar van het Berigt
naar Parys gezonden is geweeft, aan Mr. pe r’Isu z,
die ‘er twee of drie Maauden daar na eert kennis
van gegeven heeft, als hebbende de Staartíter zelf
reeds in SFanaary gezien en waargenomen. Te
Leipzig is een Boekje van de Waarneemingen en
Omftandigheden daar omtrent, uitgegeven. Men
zag den Komeet ook te Boflon, in Nieuw En-
geland. Men heeft hem ook gezien in de Ha-
ven van Ville-Franche , aan de Middellandfche
Zee, ’s morgens „ voort opgaan van de Zon.
Een Schipper , beweften Kaap Spartel zynde, zag
hem van den zo April tot den 3 Mey: de Ko-
meet kwam te 7 Uuren ’s avonds op en ging te-
gen 12 Uuren onder. Op den laatftgemelden dag,
en eenige volgende, heb ik hem ook gezien, ftaan-
de by den Waterflang , omtrent daar de Voet
van den Beker is , en van daar liep de Komeet
naar het Sextant van Hevelsus. De Heer pe LA
Carrre heeft my de Waarneemingen gezonden
(ID) } die door hem zelf op deezen Komeet ge-
daan zyn, als volgt:
Ao.
(1) In een Brief uit Parys, gedagtekend den 2 Juny
1759.
pie Zio IN DIT JAAR VERTOOND HEEFT. ogî
Waare Tyd. « Zuid, Breed.
A0.1759. Dag. Uur. Min. Gr. Min.Sek, [| Gr. Min.Sek.
April 13. 16. 12 [&S2o. 51. 42| 2. 8. 27
Lengte.
Mey. zr. 9. 267 |W 22. 31. 4O| 31. 26. 32
3e O9. Zl 17. IO. 42126. 47. 5
5. 8. 54 de IA. „I. 35123. 4E: 55
6. 9. 44 |— 12. 53. OI22. 26. 20
8. 9. IO |— II. IL. O[20. 36. 25
9. 9 Szl— 10. 33. 5|1I9. 49. 45
I2. 9. 42 |— 9. 10. 4O|IË. 2. 5
DA Oe SZ Ë 935 .2G 1 17. „8.05
15.19: OT 8 ZI. 40120. 40008
16. IO. 4I jo 8. 8. 4O| 16. 22. 33
17. 9. 43 |— 7: 59. 48II6. 4. 55
18. IO. I2 |= 7+-50.-20|-15.: 46. 22
gon kORB Il Ze Sr AGE LS OTS
Dh 9. KO [Ze 35e 2 IS. 4. 0
22. 9. 53 |— 7- 3E. 25| 14. 49. 30
23.9 507} — 7.48. 42| 14. 37. 10
24. 9. 34 |— 7e 26. 5O | I4. 26. 56
25 9. 53 | 7e Me 461 I4. 16, O
26. 9. 56 — 7-25. 3ONI4e 7. 7
DITO. sd |= Ke 2 SANER GAN
A8 LOS hei Ze 2003 IG AE.
Gemelde Heer pr LA CArrrr heeft uit dee-
ze Waarneemingen den Weg berekend, volgens
een Parabolifchen en volgens een Elliptifchen
Loopkring, en vindt zo veel overeenkomft met den
Komeet Yan ’ Jaar 1682 , dat men ’er in * minft
nietaan kan twyfelen, of het is de zelfde Komeet
ge weeft.
BY-
B Ye VOE inki. 9
OMTRENT EENIGE ANDERE
KO ME Bec Be.dikNe
De Komeet van * Paar 1750.
EN ’% Jaar 1750, den 21 January, ’s avonds te
8 vyfuuren, zag de Heer W ARGENTIN, te
Up/a/ in Sweeden, met eenige andere Perfoonen
een Komeet, flaande in ’t Weftzuidweften by
het Sterrebeeld van Pegafus: de Staart was om-
trent 2 Graaden lang. Den volgenden Avond
kreegen zy deeze Staartíter wederom in ’ gezigt.
Pen 23 en 24 was het een betrokken Lugt. Den
25 vertoonde zig de Komeet aan hun voor de laat-
fe maal. De fchynbaare Loop is geweeft met
de Orde der Tekenen (m).
Deeze Komeet fchynt in alle opzigten te gely-
ken naar den genen, die in ’t Jaar 1672 door
Framsreep waargenomen is (#).
De Komeet van °t Paar 1757
Anders is er , na ’ Jaar 1748, myns weetens
geen
(a) Zie Der Rôn. Sdywed. WEademie der Wiffenfdaften
Wbhandlungens-het XIV, Deel. f
(n) Zie myne korte Befchryving der Komesten, Amft,
1740. P. 269.
OVER EENIGE KOMEETEN. 293
geen Komeet gezien, daar men zekere Berigten
van heeft, voor die van ’t Jaar 1757, waar van
ik voorheen reeds de Bepaalingen opgegeven
heb (0).
De: Komeet van ’t Yaar 1728.
75
Ik heb een Brief gelezen van Car. Garr-
NER» wegens een Komeet, dien hy in dat Jaar in
Saxen had gezien (p). Inde Nieuwspapieren heeft
men federt een Berigt gevonden uit Parys van den
17 November 1758, luidende aldus: „ de Heer
pE w’IsreE, Aftronomift van de Koninglyke A-
s kademie der Weetenfchappen en van de Marine,
s heeft den 31 laatftleeden de Eer gehad, van
», aan den Koning een groote Kaart te overhandi-
9 gen; vervattende de affchetzing van den weg.
s der Komeet, die in deeze Stad , op het Oöfer-
5 vatorium van de Marine; door den Heer-Mrs-
3
99 SIER, Kommies der Marine, waargenomen
9 is”. Maar deeze Heeren hebben hunne Obfer-
vatiën aan geene LiefhebbersderSterrekunde wil-
len mededeelen, zelfs niet aan de Lieden van de
Akademie der Weetenfchappen; *t welk ik zeer
wonderlyk vind. Al wat daar van uitgelekt is ,
daar
(e) In het IL. Deer deezer Verhandelingen, bladz. 631
(p) Deze Brief was den 8 November 1758 gedagtekend,
IV. Deer. Vv
504 AANNERKINGEN VAN DEN Heer SrrUYcr,
daar omtrent heeft men zig met de Kouranten
moeten behelpen: zynde als volgt.
‚, De Heer Messier zag den Komeet s’mor-
s gens, op den 15 Awguflus 1758, by den Voet
9 van den Voerman, die zig naar ’t Noorder
„, Hoorn van den Stier uitftrekt. Hy hadt des-
> zelfs Loop omtrent 2; Maand nagegaan, tot
5 den 28 Odober, wanneer dezelve het Geftern-
ss te Hyades even doorgeloopen was. Voorts
s was het flaauwe Schynzel van deezen Komeet ,
s geduurende al den tyd dat men hem te Parys
5 heeft gezien, de eenigfte hinderpaal niet ge-
»» weeft, waar door men belet werdt, om zyn
„ plaats aan den Hemel naauwkeurig te bepaalen ;
» maar men heeft de moeite moeten neemen ‚ om
s door middel van het Teleskoop de ftandplaats af
3 te paflen van meer dan honderd kleine vafte
s Sterretjes, welken de Komeet voorby pafleer-
» de die op geene Hemelkaart , noch in eenige
> Lyft der:Sterren, te vinden waren”.
Men verhaalt uit Londen, dat deeze Komeet
den 18 Sfuny aldaar reeds was gezien, in den Wa-
genaar ftaande, doch ongemeen flaauw en klein,
kunnende niet gezien worden dan met een Verreky-
ker, waar mede hy gevonden was. Den 25 Sfu/y
zag men hem te Dolkowstz in Saxen, ’s morgens
te 1 Uuren, met het bloote Oog.
Be-
Over EENIGE KOMEETEN. © 295
Bedenkingen over den Omloop van verf chesde b
Komeeten.
Behalven de Omloopen der drie Komeeten van
1532 (q), 1680 en 1682, die door de Heeren
Newton en Hauury,gevonden waren , heb ik
ser van tyd tot tyd nog eenige ontdekt, en an-
deren vals waarfchynlyk voorgefteld. Thans zal
ik hier een Lyft laaten volgen van alle zodanige
Komeeten, die volgens de Cometaria, of Werk-
tuigen welken ik van de Komeeten heb laaten maa-
ken , naar malkander fchynen te gelyken. Vanalle,
die in de eerfte Kolom ftaan, zyn de Bepaalingen
der Loopkringen uitgerekend ‚behalven de tweede
van 1618. In de tweede Kolom ftaat, tegen ieder
Komeet over, het Jaar der Verfchyninge van
een Komeet, die my toefchynt dezelfde te zyn
geweeft. Men moet egter 106 onderzoeken; of
in dien tuffchentyd van Jaaren ook meer dan één
Omloop begreepen zy. Daar agter worden de
Bladzyden aangeweezen, van Myn Werk over de
Komeeten „ dat in % Jaar 1753 uitgegeven is; daar
jk van dezelven gefproken heb, behalven die daar
het Sterretje by ftaat, %t welk ziet op myn voorig
Werk, dat in % jaar 1740 is gedrukt.
Ào.
(7) Hauury dftronomie Cometice Synopfis, Pag 389.
IV. Deen. Va
296 Dr Omroor VAN zrntor Komerren.
‘Ao, 1337 « « «A0. 1558 . « « Bladz. rg en 20,
1556 lee ee FAO4 eo 78 oee TOR
BSDONCORLDEN ZONG se ee … 37 CE
1618 de Eerfte . 1739 « « « « « 66.
1618 de Tweede 1316 « . « « 3Ie
1652 (rf) «> «' 684
1665 … … « « 1066 « « . « « 26 inde Aan.
tekening.
WEER lergel ero ERO) ont tee e
Sweedfche Verband.
1677 « « « « 1582 de Tweede. Bl, 258 en 259.
Korte Befchr. der Kom.*
HRG in erdee KERA iet ov ar ka
1702 de Tweede 1402 de Eorfte . 22 en 23.
1HOF ede st HEP Vo ele CAGE
EJIÎs ies 1298 « ee «150.
WOANN ee eet Veri Le oe
1743 de Tweede: 1582 … … . « 77+
1743 de Laatfte . 1538 « « . « 8y enz.
(r) Dat deeze Komeet in omtrent 138 Jaaren om de
Zon loopt, heb ik beweezen in onze Inleiding tot de
Kennis der Komeeten, gedrukt te Amfterdam Ao. 1740,
van pag. 18 tot pag. 21. Zoo dat dezelve omtrent het
Jaar 179o ftaat wederom te komen.
297
WAARNEEMINGEN
Omtrent de Lugts-gefteldheid, Weder en Wind,
te AMSTELDAM, in pril 1759.
Winds Streek Weder.
'smorg. midd, ’sav.
130,0 30.2 [30.3 a4,53|42, NW N | N Betr. helder,
— 3-2 [— 04253146) O O | O (Helder.
29.11529.9 [29.8 [44 58 50, ZO [ZO | ZO
— 8 |— |— 10495449, ZW |ZW | ZW (Betr. helder.
— 10/30.0 [30.0 |5158|52| Z \ZW | Z —— wolkig.
Z [Bet.dond,R.
W \Held,wolk.h,
O |Helder.
O |Dyníig, held,
10,29. 10/29. 1O}— 11 |52/61\51| ZO | ZO 6 Bet. reg. hel.
W
W
Barometer. Therm.
D. [soers. >s midd. ’sav.\mo. mi. av.
_
Held.wolkig.
Reg. helder.
| Helder.
14|3o.oll— O5 0550/54 48(NW | N | N [Wolk. held.
15/29.I1 29 10329. 1046/54 40) N INW\NW Betr. reg he
30.0 30.2 |30.15/42147/42| NO |;NO | NO |Buyig, fnecu.
17/29. 95,29. 74/29. 6!145147142| NW |NW NW |—- hagel.
18) |—11:|30. 1114614745) N |{NW| N [Wind.buijig.
19 30.2 30.2;}— Oo 146{52/5o| NW | W | W _|Held. wolkig.
2O|— IE IJ Os|SIS4SIJWt Z ZW \ZW |Betr. regen.
2ar2guiegmnij— 1515246 NW | W \NW|Wind, betr.
22{30. 15/30. 15/30. I;/50,55,50) ZW \ZW | W Beld. reg. h.
23 2 |— 23 2315115249 NW | NO \ NO (Held.wolkig.
24 2! — 1547147 NO | O | O |Betr, helder,
2sl— 1 |— 0 [29101146 56/48| O O | O [Helder.
26/29.10/29. 9i|— 10/49 65/58) O [Ot ZOt.Z_— wolkig.
Bij |— IO— 91|54,67/56/Ot. ZO t.Z Ot. Z— bet. h.
28 | [II |546856Ot.Z W \ O |—- wolkig.
29 II [54 61)52JO t.N Ot.NOtN
3JO'— II— IO— 91154 6315410 tN Ot.N ONO
Hoogfte Barometer d. 20. 3 \ p
Laagfte Barometer d. 29. 6- » Middelb. d. 29. 10;
Hoogfte Thermometer gr. 68\
Laagfte Thermometer sr. 40 Á : Amiddelb. Sr.5g
De Wind veranderlyk.
IV. Deer, Vg WAAR.
298
WAARNEEMINGEN
Omtrent de Lugts-gefteldheid , Weder en Wind,
te AMSTELDAM, in Mey 1759.
Barometer. Therm. |} Winds Streek. Weder.
De |°smorg. °s midd. °sav.|mo, mi.av.| s morg. ’s midd. 'sav.
129.9 |29 8; 29.8: [5562/54 |O t‚N NO NO |Held. wind.
3l— rol—101}30.0 50/58, 48/O LN/OEN Ot. N=
3130. 0, /30. o;|29.11i|so 59520 t. ZIOt. zo t Zj
A|29. 1129. 9 |— 7 |S4 68 so ZO ZO Z W |Wolk. held.
si 6 |— Si 7, 565153) ZW[ZWIZZW (Betr. regen.
6 — 8il— 9: —10,153 58, sij W |W |W |— helder.
110 loi |52 63 sa W {| W | W |Helder.
S__— 30.0 (30.1 58 60,54 ZW |ZW | NW Betr. regen.
9130. I |— 0:129-11/56)64'56| ZW |Z W{ ZW helder.
10,29 10;|29 ro — [56/6052 ZW | W | W _\Held.wolkig.
nr 30.0 [30.0 [56,65 56| ZW| W | ZW Betr. helder.
rei 1 |—2 [5660 sijNW| N INW Reg. helder.
1330.1 |— o;j—0 [55/5852 ZW [ZW | NW |—- wind.
14,29.1IEj— 0 — 0; 5558 s2|N W {N W{ NW Buijig, held.
15/30. 1 |— 2 |— 254 ssilNW INW | NW Helder.
16— 2 |— 1i—o0 |60/63)61 ZW| W | W_|Wolk, held.
17/2911 — Oi} — IEel52/55/49|N W | _N N |Reg. buijig.
18130. 2; — 4 |— 5 |52/55/48| N N N wolk.
19— sil 6 |— 6:|sols7/solNW | NO[ NO Wolk. betr.
2o— 7 |= 7 | |seis8iseiNt.0O| NO NO |—- helder.
ai 6 |— 5 4 |5S4l6IIS3|NO INW/ N W Helder.
2 Zio 0 [56/5852 N NeONt O0 — wind,
23l— 3 |— 3 '— 3 |53l56ls2l N INtWNt.WiBetr. wolk.
a4l— 23l— 3 |— 2./52/5653|INW| N INW —
25|— 2ij— Tj O:}55|61,53|NW[ W | W_ |—- helder.
2ól— 0 |— 2 |— 3 [55|56 46 NW NW N (Windig.
27|— 2 [TO |SI 54 49 NO! NN N W Betr. helder.
28|29. 10,29. Io|29. 9: 595554 NW) w W (Held. regen.
SD ZOE Sz 5816354 ZWIZW| ZW Reg. dond.
3ol— 6 SE 8 —10;[48| 5250 NWINw|Nw ‘Buijig, held.
3I—-I0'— 9 —8 1536959 Z | Z | ZO Betr. wolk.
Hoogfte Barometer d. 30.7 \
Laagfte Barometer d. 29. 5: f
Hoogtte Thermometer gr. Bb
Laagfte Thermometer gr. 46 j
De Wind meeft Noorder!
‚ > Middelb. d, 30. of
® Middelb. gr.575
WAAR-
+
299
WAARNEEMINGEN
Omtrent de Lugts-gefteldheid ,„Weder en Wind,
te AMSTELDAM, in Juny 1759.
Barometer. Therm.{ Winds Streek.
D.'s morg. *smmidds ’savafmo. mi.av.|'s mor. 'smidd, sau
zl29.7 (29.7 129. 65163|74|62) Z [| Z | ZO
aai 6: 6al66lssl Z | Z Z
sz 7 Goj69/58 ZWI ZW | ZW
A= |= 7E 60 64, so Z [ZW | W
sl— IO—I0 — 10/57/6459 Z|IZW | ZW
6-9 |— 8: El6ol74 61 ZZ Z
7 Io Ir Bes 07162166 56/ ZW[ W_ | NW
8|30.2 [30.23 — 3 \60/66,55/ ZW|Wt.N| Wt.N
Ole Sil BijTT 288 69,58 W.W | W
Iol— IE — 0; 29. 91627465) Z| Z Jh
rilao.gtl2o.oi— 7 65/68/59 _Z | ZW | ZW
ral 5 |— 8 10 60/61/57 ZWINW | W
13 9 9 | \636459 Zele ke WE
raf — 1153o.0_{30. 12 60}65/6o| ZW| W | W
15/30. 2i— Ame 2 6016859 W | W | W
I6l— 2 |— 21 — 2:62 67,62 ZW W | W
I= 2 3 3562/6562 W | W W
18— 3il—"4 — 4165169 62/NW NW | NW
1ol— Ail— ai 4165/7364) NO| NO | NO
aol— 4il— A PT 3 6417368) Of O O
2ij— I|— ozl— C 67 90,66 ZO ZW | ZW
2al—o —-o —o0 667266 ZW NW | NW
23/29: RE 29 113/29.1167/7062| NO/ N | NO
oal— 11}|30.1 |30. 2,60 6659INW| N N
25303 |— 3E 356166 60/NW| NW | NW
26 WS “64l72/64 ZW W {| W
nl nwe „10165, 70, 64 ZW| W | ZW
2829.91129.9 |—10 66 68! 58 ZIW |W
nn 6 |— 5! (6463/60 Z | ZO {ZW
30 si 6 |— 1ipenejes ZW[ ZW | NO
Hoogfte Barometer d, 30. 4 \
Laagfte Barometer d. 29. 5
Hoogfte Thermomerer gr. go
Laagfte Thermometer gr. ss}
De Wind meeft Weft en Zuidelyk,
IV. Dezer.
Va
Weder.
eenen
Held. wolkig.
Betr. reg. hel.
—_— held. reg.
— — buijig.
Buijig.
Held. regen.
Betr. helder.
Helder.
—_— wolkig.
Zwaare regen.
Buijig, helder.
Held. regen.
Betr, helder.
Helder.
Reg, helder.
Held. wolkig.
Betr. helder.
Helder.
—_— wolkig.
Betr. helder.
(Held. regen.
Buijig, held.
Wolk. helder.
Reg. wolkig.
\Betr. weerl,
Reg. wolkig.
Regen.
\Zwaare regen.
P Middelb. d. 29. 10%
> Middelb. gr. 725
WAAR-
WAARNEEMINGEN
OVER DE
ZN Jeet Et EN
TE
The: ANN te an Wd dd DBE wa
In de Maanden „April, Mey en SFuny, des
Jaars 1759.
Cr de Maanden „April en Mey , heb-
- ben wy weinig Regenen veel Noordely-
ke Winden gehad, tot dat, in ?t midden van 9u-
ny, het Aardryk, nu en dan eens, door ftyve
„ Regenvlaagen bevogtigd werdt. De Barometer
heeft den meeften tyd boven de 29 Rynlandfche
of 30 Engelfche Duimen geftaan. De Thermome-
ter is niet veel boven den Graad van Gemaatigde
Warmte geklommen, dan in de laatfte helft van
de Maand “fuzy. Den oo van die Maand was
‚dezelve, hangende tegen ’t Noordweften , buiten
de Zon, ’s namiddags te drie Uuren , gereezen
op 73 Graaden, en, daar ’er de Zon op fcheen,
_ftondt hy op 95 Graaden. . Den ar vondt men
den Thermometer , buiten de Zon , go Graa-
den , en in de Zonnefchyn 104 Graaden hoog.
Dit was al een vry groote Hitte : want in %
voorgaande Jaar 175g is de Thermometer op
%* hoogft geweeft , den 7 Sfuuy , 86 Graaden,
en in de Zonnefchyn 89 Graaden. Ook komt
deeze Hitte byna overeen met de overgroo-
te
W'AARNEEMINGEN OVER DE ZIEKTEN. 301
te Hitte in de Maand Sfu/y 1757; maar toen was
dezelve langduuriger, hebbende tien dagen aan-
gehouden, op de volgende wyze:
Ao. 1757 Thermometers-Hoogte.
July. Buiten de Zon. In de Zon.
ri) {87 Gr. e …« “100 Gr.
12 88 Edie NE Ge) 4
13 89 ek Ogarate Ler
rá | | DIE AL Je WIEL EO4
1E V oMidd.tedrieUur. 455 tt 7 dl
17 Betrokken en Regenagtig.
18 77 nobntes 88
19 « : 86 . . . 96
zo) Loó . D e Iro
Alles volgens de Schaale van de Heeren FAHRENHEIT;
MUSsCHENBROEK en PRINS.
De Ziekten, die in deeze Stad geduurende die
Maanden regeerden, door welken fommigen ook
uit het Leven gerukt zyn, waren Contunueele
Koorifen met Uitflag, Borft-Pleuris, Ontfteeking der
„Keel en in ’* Hoofd; als ook Rhewmatseke Koort-
Jen „met Pynen in de Leden ‚van welken de mees-
ten herfteld werden, zynde, van de vyf, vier
genezen en één geftorven.
Voor % overige waren „Afgaande Koortfen de
Ziekten, die in deeze Maanden het meeft in
zwang gingen, doch in de Maand Sfuzy zyn de-
zelven merkelyk in getal verminderd.
In de Maand „Apr4/ lieten zig deeze Afgaande
Koortfen veelal gemakkelyk geneezen ; doch ìn
Mey bevondt men, dat fommigen weder inftort-
IV, Deen. ten ,
302 WAARNEEMINGEN OVER DE ZIEKTEN.
ten, in het zelfde foort van Koortfen , die in ee-
nigen egter srregulser, in andere dubbelde Afgaan-
de Koortfen waren , zynde meeftendeels hard-
nekkiger en traager tot Geneezing. Zy gingen
vergezeld met Y/hoof dsg heid , Braakingen en de
hevigfte Kolykpynen;, waar toe mogelyk het droo-
ge Saizoen, de fcherpe Noordewinden , als ook
het onmaatig eeten van onrype Kruisbefiën , die
in dit Jaar vroeger dan gewoonlyk en overvloe-
diger zyn geweeft, veel toegebragt hebben. Im-
mers de aandoening , daar door veroorzaakt op
den Zenuwagtigen Rok van het Gedarmte , heeft
die zwaare Kolykpynen kunnen te wege bren-
gen, welke van fommigen gehouden zyn voor
het Kolyk van Poitou, om dat de zelfde Midde-
len tot Gencezing fomtyds dienfig waren, die
men in dat foort van Kolyk aanpryft, maar zy
gingen fomtyds over met zagte Laxeerende Midde-
len, die in * Kolyk van Poitou de Pynen doen
vermeerderen ; gelyk ook in deeze Liyders, fchoon
langzaam doch eindelyk gered , geene Lammigheid
is overgebleeven: daar nogthans het Kolyk van
Poitou niet kenbaar genoemd kan worden, voor
dat hetzelve van Lammigheid der Leden gevolgd
wordt. Veelen zyn met den Afgang kwyt ge-
raakt een menigte van helder witte, Glasagtige
en koude Slym.
keg eRete
TWEE KINDEREN,
DIKTE en GROOTTE.
SECSGEEEGSGESSEOEENEE ES
Oor eenige Jaaren is in de voornaamfte Ste-
den van de Nederlanden te zien geweeft
een Meisje van omtrent drie Jaaren, ’t welk tot
verwondering van alle Aanfchouwers ftrekte ,
wegens de verbaazende zwaarte, dikte en groot-
te van haar Lighaam;, zo dat het veelen ongeloof
baar voorkwam, dat dit Kind niet ouder zou
zyn. Het woog honderd Ponden , zynde om
den Middel over de vier Voeten in den omtrek,
en byna ook zolang. Dit Meisje, van verftand
niet onbedeeld en zeer gefpraakzaam , was in de
Maand Maart 1750, te Esfenach in Duitfchland,
gebooren : hebbende tot Vader een taamelyk fterk
Man, doch een zwakke Moeder. Het Kind zelf
fcheen zo leveloos , dat de Vroedvrouw het aan-
ftonds doopte; doch na verloop van twee Maan-
den wierdt het frifch en tierig, gebruikende veel
Schaape-Melk in plaats van Zog , waar door het
zo toenam, dat het, nog geen Jaar oud zynde,
reeds zeftig Ponden woog. Vervolgens gaf men
het dik Bier en Koffy met Room te drinken , doch
IV, Deer, het
304 BrrIGT VAN TWEE ZELDZAAME KINDEREN.
het at weinig. De Ouders zyn ’er naderhand
mede gereisd op de Kermiflen, in alle voornaame
Steden, en hebben ’er veel Gelds mede gewon-
nen. Eindelyk, in de Mey-Maand 1753, op de
Leipziger Mis zynde, overlaadde het zig zoda-
nig met Koffy en Wyn, dat het, onder fpeelen
en lachen , aan een zwaare Hoeft verftikte (4).
Niet minder zeldzaam is een Jongetje, ’t welk
in November 1754, in ’ Bisdom Rennes in Vrank-
ryk, ter wereld kwam. Dit Kind , zeven Vieren-
deel-Jaars oud zynde „begon zeer fchielyk te groei-
jen, inzonderheid aan zyne Teeldeelen. In den
Herfft van ’t Jaar 1757 „hadt het de langte van over
de drie Voeten, en was om den Middel twee
Voeten in den omtrek. De Mannelykheid ver-
toonde zig als die van een volwaflen Menfch.
Het kon zes-enderug Ponden Gewigts van den
Grond opligten, zonder vermoeijing. Ten op-
zigt van ’t Verftand {cheen het de Kinderen van
zyn Jaaren niet te overtreffen (4).
(a) Nov. dla Phyfico- Medica, five Epb. Nat. Curiofor,
Tom.l. p. 225.
(B) Recueil de Medecine , Chirurgie, &c. Septemb. 1757.
pe 221.
WAARNEEMINGEN —
OVER DE
SMAAKDEELTJES
DER
LIGHAAMEN:
DOOR DER |
B COPE PENNE
Doktor in de Geneeskunde.
(Specimen Phyfi co-Med, Inaugwrale „ de Saporibus on
Gullu, Leide 1758.)
Ere CEEEEEETENE ES
Ot verkryging der Doktoraale Waardig-
heid in de Geneeskunde , heeft deeze
Heer, Zoon van wylen den Leidfchen Akade-
mie-Drukker en Boek-Handelaar, LucuTMANS3
het Onderwerp zyner Inwyding- Redenvoering
genomen van de Smaak, en tot opheldering van
_ hetzelve een menigte Proefneemingen in ’t werk
gefteld, om eenig meer licht te verkrygen, dan
men tot nog toe gehad heeft, wat esgenilyk dè
Smaakdeeltjes an de Smaakende Laghaamen zyn;
waar zy hunne Indrukkingen akin „ en op welk
eene manier, De Verhandeling, met eenige Plaa-
ten opgehelderd „ is opgedragen aan zynen Oom;
IV. Dez, X den
Ld
306 WAARNEEMINGEN OVER DE
den Hoog Geleerden Heer P. vaN MusscHenN-
BROEK ‚ die het Hoogleeraars-Ampt in de Proef-
Ohädrindelykeé Natuurkunde , op de Hooge
School van Leiden, in zynen ouden dag nog met
zo veel luifter waarneemt.
Nieuwe Proefneemingen , gedaan met een kun-
dige Hand en een keurig Oog, zyn het voornaa-
me Onderwerp deezêr Uitgezogte Verhandelin-
gen. Dit overreedde ons, om den Leezer dat
gedeelte der Diflertatie, t welk de Waarneemin-
gen betreft, in ’t Nederduitfch vertaald , onder
% oog te brengen, laatende de menigvuldige en
zeer verfchillende Denkbeelden der Ouden, over
de oorzaak en oneindige verfcheidenherd der Smaa-
ken , of zuiver Water Jmaakeloos zy of niet; an
welken trap de Smaak der Stoffelyke Leghaamen over-
eenkomt met de Aandoening , die onze Werktuigen
daar van hebben, en dergelyken , onaangeroerd.
Alleen zullen wy den Heer Doktor woordelyk
volgen , in % gene hy $ ro zegt, omtrent het
gene, daar men in de Smaakende Lighaamen voor
naamelyk op te letten heeft, en of de Zouten het
alleen in dezelven zyn, die de Aandoening van
Smaak zu ons kunnen baaren?
‚ Indien wy met de Scheikundigen te raad
s-gaan, (zegt zyn Ed.) en letten op de vier Be-
# ginzels, hier voor opgeteld, in welken alle fa-
s, mengeftelde Liglhaamen ontbonden worden door
5, de kragt van *t Vuur, zo kan men toeftaan ,
„ dat het Waterige , Brandbaare en de Aarde,
sp Zui
SMAAKDEELTJES DER LIGHAAMEN. Boz
zuiver of op zig zelf genomen , volftrekt fimaa-
keloos zyn; dies ’er ’t Zout alleen overblyft,
* welk, aan de Tong gebragt zynde , Smaak
kan verwekken. Doch, behalve die vier, heb
ben de oude en laater Scheikundigen een vyfde
Beginzel gevonden, dat van alle de vier opge-
telde verfchilt , en derhalve door hun het
Vyfde Wezen (Qwinref]enua) of Vyfde Ele-
ment (want door HfJenta verftonden zy ’
zelfde als Elementum,) genoemd is. Dit Begin-
zelis ook, gelyk de vermaarde BoERHAAvE
heeft aangemerkt (*) , uit hoofde van zyne be-
weeglyke doordringendheid, zyne uitneemen=
de fynheid en allerkragtigfte vlugheid , de Heer-
fchende geeft (Sparstus Reêor) getyteld gewor-
den. Dit Vyfde Wezen, nu, deeze Heeifv hen.
de Geeft, is voornaamelyk dat gene, waar aan
een Lighaam van alle anderen onderfcheiden
wordt , en waar in dat gene als in een Vefgaar-
punt is amen vereenigd, ’t welk wy door
Smaak en Reuk gewaar worden: want zo dra
deeze Geeft is vervlogen, blyft ’er niets dan
eene Smaak- en Reuk-, ja En geheel krag-
tefooze Stoffe over.
» Men vraagt, nu, wat deeze Quinteffenie,
en welke haare Natuur zy ? Doch hier omtrent
is zo veel duifterheid , dat de Scheikundigen
haauwlyks op zig durven neemen te bepaalen ,
„ of
() Chemie. Tou. 1. p. 75.
IV. Deer. Ä2
308 W ANARNEEMINGEN OVER DE
bb
bd
bd
of zy onder de vafte of vloeibaare Lighaamen
behoore: want haare fynheid is zo- groot, dat
zy nooit taltbaar heeft kunnen behandeld, of,
van andere Beginzels gefcheiden, en afzonder-
Iyk,uit de Voorwerpen gehaald worden. Men
krygt ze nooit dan vermengd met een ander,
meeftendeels Olieagtig of Zoutig, Beginzel, en
bovendien wordt zy maar in zo kleine Veel-
heid gevonden, dat, wanneer zy altemaal uit
een Lighaam is vervloogen, hetzelve naauw-
lyks eenige kenbaare vermindering van Gewigt_
heeft ondergaan; gelyk de Groote BorrHAA-
ve zo duidelyk in gedeftilleerd Kaneel- Water ,
en in de Olie; op zig zelve, heeft getoond (4).
Ondertuffchen is zy, in die kleine veelheid,
zeer kragtig en doordringende, gelyk uit de
verbaazende Uitwerkingen blykt : want door
het enkel ontvangen van deezen Geeft, ter-
wyl hy uit zyne Stoffe wegwaafemt , in de
Neus, worden Menfchen als weder levendig
gemaakt , terwyl anderen , in tegendeel, door
deszelfs al te groote fterkte in zwym vallen.
Ester is hy niet in allen even vlug, gaande
in fommigen, ook met een maatige Warmte, in
de Lugt weg , en deeze Stoffen zyn voornaa-
melyk Onderwerpen van de Reuk, gelyk in
de Moskeljaat , Zivet en dergelyken blykt:
doch in anderen wordt hy veel vafter gehou-
„ den,
(1) Chem. Tom. 1. pag. 27.
Pe
hed
u
OO
hd
SMAAKDEELTJES DER LiGHAAMEN. 309
den, zo dat hy ’er, flegts door middel van een
merkelyken trap van Vuur, uit vervliegt, en
die Lighaamen ftrekken meer tot Onderwerpen
van de Smaak.
‚ Uit het gezegde blykt dan , dat-men, in ’t
onderzoeken van de oorzaaken der Smaaken,
voor eerft en vooral te letten zou hebben op
deezen Heerfchenden Geeft; doch uit het gene
wy van deszelfs Eigenfchappen , inzonderheid
belangende zyne verbaazende fynheid, hebben
aangetekend , is ook blykbaar, dat wy in het
verder onderzoek van deezen Geeft een vrug-
teloozen arbeid zouden doen. — Zo onvermo-
gende als de Scheikunde is, om dien aangaande
eenig meer licht te geeven , dewyl men hem
niet op zig zelf kan behandelen , even zo wei-
nig hulpe is daar omtrent van het Mikroskoop
te verwagten. Tegen wil en dank moeten wy
derhalve dit Onderzoek ftaaken , en ons te vrede
houden met de Zouten, als in welken, gelyk
de Dagelykfche Ondervinding leert, zig altyd
een duidelyke Smaak openbaart. Men moet
egter de Zouten niet enkel en op zig zelf on-
derzoeken; want in de meefte Lighaamen zyn
de Zoutige deeltjes met andere ftoffelyke klomp-
jes, gelyk Zwavel- Olie- Aardagtige, Lymí-
ge en wat dies meer is, famengegroeid en daar
in gewikkeld, van welker verfcheiderley men-
p ging en veelheid, ten opzigt van elkander , een
» groote verfchillendheid der Smaaken afhangt.
IV. Dezr, X 3 Het
310 WAARNEEMINGEN OVER DE-
Het is dan niet genoeg , alleen maar aan tete-
‚kenen wat in de Zouten piaats heeft; maar ik
„‚ zal in’t algemeen moeten agt geeven op al het
‚„ gene de Natuur , voor ’ overige; aanwyft. ‚In
alle Proeven die wy zullen in ’ werk ftellen ,
„ moet derhalve niet de enkele figuur der Zou-
» ten, maar ook die van alle andere deeltjes, wel-
‚ ke in het te onderzoeken ftaande Lighaam voor
s ’t gezigt komen , befchreeven. worden: waar
4, uit dan in % vervolg , insgelyks , iets tot op-
„ heldering van zyne Werkingen zal kunnen
» worden afgeleid ”.
Voorts gaat de Heer LucuTMANs over tot
het verhaalen van de Onderwerpen , door hem
tot dit zyn Onderzoek uitgekoozen , en de Ma-
nier, van hem daar in gebruikt. Uit ieder Klafle
van Smaakende Lighaamen, gelyk, by voorbeeld,
van Scherpe, Bittere, Wrange, Zoete, enz,
heeft zyn Ed. ’er verfcheide uitgekoozen, inzon-
derheid zodanigen , in welken die Smaaken krag-
tigft waren, of die hem gereedft voorkwamen,
De vloeibaare Lighaamen heeft hy op zig zelf on-
derzogt , doch de overigen heeft hy in gedeftilleerd
Regenwater doen fmelten of aftrekken , als waar
aan de meeften hunne Smaak mededeelen. Daar
van heeft hy , volgens de manier van BAKER,
Druppeltjes gedaan op vlakke langwerpige Glazen
Plaatjes, om ze dus gemakkelyk voor ’t Mikros-
koop te kunnen brengen; laatende eenigen van
zelf uitwaafemen , en anderen bloot ftellende aan
ver-
39
SMAAKDEELTJES DER LIGHAAMEN. 211
verfcheide trappen van Hitte, eer hy ze voor %
Mikroskoop bragt. Het byzondere, ’t geen door
zyn Ed. in deezen werdt opgemerkt, en niet
klaar genoeg befchreeven kon worden, heeft hy
met alle mogelyke naauwkeurigheid afgetekend,
en vervolgens in ’t Koper laaten fnyden. Niets,
verkdaart hy, door hem te zyn aangetekend of
afgebeeld „dan ’*t gene verfcheide maalen agter-
gen, op even de zelfde wyze, was waargeno-
men, en, om alle twyfeling , omtrent de ge-
trouwheid zyner Waarneemingen, weg te nee-
men, heeft het den Hoog Geleerden Heere P. van
MussCcHeNBROEK , een Natuurkundigen van de
grootfte Ervarenheid , gunftig behaagd , hem met
raad en daad te onderfteunen. |
De Heer Doktor heeft tot zyne Waarneemin-
gen gebruik gemaakt van tweederley. Mikroskoo-
„pen; naamelyk, het Zak-Mikroskoop van Wij
fèn, ’t welk door den Heer B Aker in zyn Eer-
fte Werk is befchreeven; mids dat het Voorwerp
in ’ zelve, door middel van een holrond Spiegel-
tje, van onderen verlicht werde (*). Dit Mi-
kroskoop , met een enkel Vergrootglas zynde,
geeft meer helderheid en klaarheid in het befchou-
wen der Voorwerpen, zelfs de allerkleinfte „ dan
die met drie Glazen. Doch dewyl in deeze laat-
ften het Perk des Gezigts veel ruimer is, zo heeft
| hy
(*) Zie het Mikroskoop gemakkelyk gemaakt. 1. D. Kap.
384.
IV. Deez. X 4
fj \
312 WAARNEEMINGEN OVER DE
hy ’er ook zulk een gebruikt; te weeten dat van
den Engelfchen Werkmeefter Curr, door B A-
KER in zyn laatfte Werk befchreeven en afge-
beeld *). Alle de Voorwerpen zyn telkens met
deeze twee Mikroskoopen bezigtigd, en, uit ver-
gelyking van het gene zig door ’ een vertoonde
met hef gene men door ’t andere zag, zynde Af
beeldingen, met alle mogelyke naauwkeurigheid
en oplettendheid, opgemaakt.
Wy gaan nu tot de Waarneemingen zelf over.
Scherpe Stoffen,
Scherp fmaakende Stoffen worden de zodanigen
genoemd , die in den Mond gekaauwd of enkel
aan de Fong gebragt zynde, dezelve als prikkelen
of fteeken, en ’er eene aandoening of gevoel van
een byzonder foort in verwekken , dat men ge-
woon is Scherp te heeten. De zodanigen ver-
fchaffen ons alle de Ryken der Natuur ; meeft
vindt men ze egter en talrykft in dat der Plant-
gewaflen, waar in ons voorkomen, van die ei-
genfchap, de Wolftmelk en alle foorten van Ey-
phorbra, het Pyretirum, de Squrlla > Arum, Ar-
gica, Peper, Kubeben, Prey, Knoflook, Ta-
bak, de Flammula, en ontelbaare anderen. _On-
der de Mineraalen hebben wy twee foorten van
„Arfenicum of Rottekruid , het witte en roode.
Van
@&) Zie het Nuttig Gebruik van ’t Mikroskoop. Bladz. 439.
ara
SMLAARDEELTJES DER LIGHAAMEN. 313
Nan de Dieren zyn de Spaanfche Vliegen (Can-
#harides) de voornaamften. Onder de Stoffen,
_ door Konft gemaakt, vindt men ’er een menigte,
waar van de- Sublamaat en Butyram Antimonii ,
wegens haare bytende hoedanigheid, zeer bekend
zyn.
De Heer LucuntMANs begint zyne Proefnee-
mingen met de Huphorbra, te weeten, dat Ge-
flagt van Planten, ’t welk onder deezen naam by
de Kruidkundigen bekend is: waar van hy de r,
35 9, 13, 14 en 22tte in rang, zoals zy, vol-
gens den Prodromus van den vermaarden: Hoog-
leeraar van Roijen, in den Leidfchen Akade-
mie-Tuin voorkomen , onderzogt heeft. Uit alle
deeze Soorten vloeit, wanneer men ze gekwetft
heeft, een wit Melkagtig Vogt, van eene by
uitftek fcherpe en brandende Smaak, die Uuren
lang in den Mond blyft, welke Middelen ook
gebruikt worden om ze te verdooven. Dit Sap
met het Glas, No. 1, van *% famengeftelde Mi-_
kroskoop, befchouwd zyude, vertoonde zig ge-
lyk in Fig. 1, Pr. XXIX, is afgebeeld. Men zag
?er langwerpige deeltjes a in, overal even dik,
doch van verfchillende langte en fynheid , eindi-
gende meeftal ftomp ‚ doch eenige weinigen , b, in
een {cherpe punt. Behalve deeze kwam ’er een
menigte anderen voor,in ’t midden breed „aan bei-
de enden fpits toeloopende, c. Eenige der groot-
ften van deeze laatfte deeltjes hadden zelfs eene
volmaakt Ruitagtige gedaante, d. In de drie
IV. Deer. X 5 Soor-
314 W AARNEEMINGEN OVER DE
Soorten, 9, 13 en 14, vondt hy geen verfchil ,
dan alleenlyk ten opzigt van de, fchikking der
deeltjes onder elkander, zynde de Afbeelding uic
het Sap van de gd Soort opgemaakt. Behalve de-
zelven kwamen ?er Bolronde deeltjes , van onge-
meene fynheid, in groote menigte voor ’t gezigt,
dewelken zig, toen het Vogt meer was weg ge-
waafemd , overvloediger en duidelyker vertoon-
den.
De Afbeelding , Frg.2, is getekend naar een
Druppel van ’ Sap-der Soorten 1, 3 en 22; welk
Sap een weinig was uitgefpreid „ op dat de al te
groote dikheid geen belemmering of beletzel in %
befchouwen mogt geeven. Alle deeltjes, daar in
voorkomende ‚ waren even dik en meeftal ook
even lang, hoewel ’er ettelyken wat korter, £,
zig openbaarden. Men vondt ’er die dikbuikige
niet, als in de andere Soorten, doch tevens hier
en daar eênige ronde Bolletjes, ook uitermaate
klein. In deeze drie Soorten kwamen de lang-
werpige deeltjes volmaakt met elkander overeen,
doch in de zfte en gie werden zy veel minder in
getal waargenomen , dan in de aafte, daar zy
zeer talryk waren.
Ronde Peper , tot poeijer geftooten, in een ge-
flooten Flefchje met laauw Water afgetrokken,
werdt na verloop van een Uur tyds onderzogt.
In % eerft , (zegt de Doktor, ) vond ik flegts
ontelbaare deeltjes van eene zeer onregelmaatige
figuur, ondoorfchynende , grooter ‚ kleinder; ten
deele
SMAAKPEELTJES DER-LICHAAMEN. 315
deele in ’t Vogt zwemmende, ten deele doorge-
zakt, en buitendien zag ik niets ter wereld. Toen
filcreerde ik een deel van ’ Aftrekzel door Vloei+
papier „ en-kreeg een doorfchynend Vogt, rood-
agtig van koleur. De gehecle Druppel vertoon
de zig als eenpaarig van Stoffe, doch, onder het
vervliegen „van ’t Waterigfte gedeelte , kwamen
overal een. menigte deeltjes in ’ gezigt van ver-
feheiderley grootte, die van eene Zoutige Na-
tuur fcheenen te zyn: (zie Fsg. 3.). Daar waren
onder , langwerpige en dunne, a, meeftendeels
ftomp , doch fommigen ook , aan één end, b, of
aan beide enden, c, fpits; bovendien kwamen
hier en daar voor „ ettelyke drie- en vierkantige,
d; e, verfcheide Raam- en Zeshoekagtige, f, 2,
als ook een of twee Pyramieden, 4, met eenen
vierkanten grondfteun , hoedanigen wy in t Zees
Zout waarneemen. Ten opzigt van alle deeze
deeltjes moet aangemerkt worden, dat zy van
eene by uitftek groote fynheid waren , zynde
door *t Glas ‚ No. 1, van ’ famengeftelde Mi-
kroskoop „ afgetekend, Na een kwartier Uurs,
toen het Water -byna geheel was weg gedampt,
werden , in de Oppervlakte van den Druppel,
verfcheide zeer fraaie Takfchietingen, Fig. 4, ge-
vormd, waar van eenigen, 7, ‘van den rand, met
verfcheiderley hoeken, in een regte lyn voort-
liepen , anderen uit het midden van den Druppel
{prooten, /, en deeze hadden, byna altemaal, in
xeerft de gedaante van een Kruis , uit welks
EV, Der, bee-
316 WAARNEEMINGEN OVER DE
beenen , daar na, weder andere Kryftallen {choo-
ten, ms gelyk de Afbeelding klaar aantoont.
Deeze egter zyn zo beftendig niet, en fmelten
fchielyk weg, houdende zelden een half Uur
ftand.
Op eene dergelyke wyze heeft ook Lreu-
WEN HOEK de ronde Peper onderzogt (*) , doch
die gefpitsfle, omgeboogene, Kegelagiige deeltjes,
en dergelyken, waar van hy daar melding maakt,
heb ik nooit mogerr zien. My zyn geen anderen
voorgekomen, dan de gemelde, en die zag ik al-
toos. Dewyl, egter, het Waterig aftrekzel van
Peper niet zeer fcherp was, begon ik te twyfe-
len, of men ’er al de Smaakende kragt met Wa-
ter wel kon uit haalen , en daarom goot ik ’er
van den beften Brandewyn op, en liet het ook
in een geflooten Glas trekken. Dit Aftrekzel,
daar na, verfcheide maalen onderzoekende, heb
ik byna niets gezien, dan ontelbaare Bolronde
deeltjes, zeer klein, onder welken eenige groo-
ter Lighaampjes, van onregelmaatige figuur , wa-
ren vermengd. Ik twyfelde, of ik hier en daar
ook niet het een of ander langwerpig ‚dun , deel-
tje zag, gelyk int Aftrekzel met Water ; doch
de kleinheid der deeltjes was zo groot, dat ik,
dien aangaande , niets durf verzekeren,
De Kubeben of Staart-Peper , die ook een fcher-
pe Speceryagtige Smaak hebben , welke minder
fterk
(*) Zie den Zeventig ften Brief.
SMAAKDEELTJES DER LIGHAAMEN: 317
'
flerk is, dan van de ronde Peper, doch langer by-
blyft ; heb ik insgelyks met Water laaten aftrek-
ken. By ’ onderzoek , door het Mikroskoop ;
vond ik in een Druppel van het Aftrekzel deeltjes
van verfchillende gedaante en grootte: (zie Fig.
5). De meeften waren langwerpig, a, in %
midden dikker, die, allengs verdunnende, aan
beide enden uitliepen in een fcherpe fpits: onder
dezelven vondt men ?er veelen by uitftek groot , 5.
Behalve deeze kwamen ’er ook anderen voor, die
kleiner waren , overal even dik, c,‚ en” buiten-
dien nog veele vierkante en driehoekige, d, e.
Nog zag ik, hier en daar, kleiner of grooter Bol-
letjes , als ook eenige onregelmaauge deeltjes „
waar aan geen vaft bepaalde figuur toegefchreeven
kon worden.
Bladen van Tabak,en wel van ’t flegtfte foort ;
als welke meer fcherpheid heeft, gedroogd zyn-
de, heb ik laaten aftrekken in warm Water. Na
verloop van twee Uuren, hadt het Vogt een don-
ker groene koleur aangenomen , en, toen ik het
onderzoeken wilde , was het drabbig, vertoonen-
de niets, dan eenige ondoorfchynende Lighaamp-
jes, van onregelmaatige gedaante. Derhalve fil-
treerde ik het Vogt, en deed het, helder zyn-
de, voor een, groot gedeelte uitdampen, waar na
zig in hetzelve veele taamelyk fraaie Kryfiallen
openbaarden: (zie Fig. 6). De meeften, die
zig in % eerft vertoonden, waren driehoekig , as
maar wanneer ’er veelen tot eene merkelyke groot-
IV. Deer. te
318 WAARNEEMINGEN OVER DE
te waren aangegroeid , verhieven zy zig tot dfie="
kantige Pieramieden, 4; waar van fommigen aan
den top; anderen aan de hoeken geknot waren,
€, d; ook kwamen ?er eenige vierkante Pieramie-’
den, é, in’t gezigt. Daarenboven zag men ver-
fcheide langwerpige dunne deeltjes, f, overal
even dik , welke zig nu in een regten, dan in
een ftompen hoek famenvoegden, z; 5; nooit in
een fcherpen: dikwils ook, dfie te gelyk, van
één punt fpreidende , 7, en mêt gelyke hoeken.
Buitendien vertoonden zig een menigte vierkante.
platte figuurtjes, /, allen bykans even groots
doch zeer klein , en anderen zeer weinig in ge-
tal, die langwerpig waren en breed, met even
wydige zyden, m, waar op ook fomtyds vier-
hoekige Pieramieden ftonden, #. Toen byna al
het Water weg gedampt was, werden zeer fchie-
lyk, hier en daar, ongemeen fraaie Kryftalliza-
úën, 0, gevormd, die regt uit voortliepen, én
eindigden met een breede fpits, geevende, over
haâr Hichèêle langte , met verfchillende hoeken ,
dergelyke fcheuten uic.
Gedroogde Wortels van Bertram-Kruid (Py=
vethrum) , welker fcherpheid, in het doen uit-
vloeijen van een overvloed van Kwyl, wanneef
men ze eenigen tyd kaauwt , genoeg bekend is;
liet ik een nagt in warm Water ftaan. Toen on=
derzogt ik het Aftrekzel, waar in ik, in % eerft,
niets anders vond dan ontelbaare kleine Bolletjes ;
benevens andere deeltjes, niet zeer beftendig van
ge-
SMAAKDEELTJES DER LIGHAAMEN. 319
gedaante, hoewel de meeften rondagtig fcheenen
te zyn. Hert zelide druppeltje , na verloop van
vier Uuren, op nieuws onderzoekende, zag ik
zeer veele Kryftallen (Fz. 7), waar van de mees:
ten plat waren, eenige weinigen Pieramiedswyze
verheven. Onder de eerften befpeurde ik drie
hoekigen, a, vierhoekigen, 5, regt- en fcheef:
hoekige Raamen of Ruiten, c, d, alsook vyfhoe=
kige, e, en andere regelmaatige figuuren , doch
de meeften onregelmaatig. Daar tufichen waren
verfpreid eenige, driekante Pieramieden, f, zeef
weinige vierkante, g ; de meeften met een onres
gelmaatig vierhoekigen grondfteun , #. Dewyl
egter dit Aftrekzel, in Water , wemig fcherp-
heid hadt, liet ik, twee Uuren lang , Brande-
Wyns, op dergelyke Wortelen, warm ftaan: die
Aftrekzel hadt toen reeds een zeer fcherpe Smaak,
als of de Tong en ’ Gehemelte met ‘ontelbaare
Spelde-punten geprikkeld werde , duurende dit
ten minfte een Uur lang. In een Druppel van dit
Aftrekzel, voor ’ Mikroskoop gebragt , vertoon=
den zig geen andere dan uitermaate fyne deeltjes,
welker gedaante naaft fcheen te komen aan de Bols
ronde, doch naauwlyks te onderfcheiden was «
maar, toen het Vogt begon op te droogen , wer-
den, over de geheele uitgeftrektheid » als in een
oogenblik, verfcheide Kryftallizatiën gevormd „
die in % eerft eenvoudig, als Kruifen ‚ waren; a,
doch daar na kwamen ’er anderen voor » zynde
IV. Dezz. meer
geo WAARNEEMINGEN OVER DÊ
meer famengefteld, 5. Dit kan men duidelyk
nagaan in Fso. 8.
Het Water ‚ dat een dag lang op Spaan fohn
Vliegen geftaan hadt, was kennelyk fcherp; ja
bytende geworden. Dit Vogt onderzogt ik 4
verfcheide maalen, met alle mogelyke zorgvul-
digheid, neemende daar toe de fterkft Vergroo-
tende Glazen, doch heb niets byzonders daar in
ontdekt. Een groote menigte Bolletjes vertoon=
den zig; die, wegens haare uitneemende kleins
heid, naauwlyks te onderfcheiden waren; buis
tendien zag men maar eenige weinige deeltjes, van
zeer onregelmaatige figuur. LEEUWENHOEK
is gelukkiger geweeft, alzo hy , in’t vervolg van
‘den 3. Brief, aantekent; verfcheide Zoutige deel-
tjes daar in gevonden te hebben, driemaal zo lang
als breed , en overal even dik, doch aan den ee=
nen kant in een fcherpen hoek uitloopende: ook
hadt hy ’er gezien van gedaante als Parallelogram-
men en Zeshoeken ; doch zo klein; dat hy ze
naauwlyks kon onderfcheiden.
De Heer LucurTMANs vervolgt zyne Proef:
neemingen met het Rottekruid (Ar fenicum) , van
te meer belang ‚ om de waare gedaante der Kry-
fallen te ontdekken van deeze doodelyke Stof-
fe, welken, naar de Heer Baker getuigt, zo
moeielyk te verkrygen en voor -’t gezigt te bren-
gen zyn (*). Toen hy een groote veelheid van
deeze
(*) Zie Nuttig Gebruik van't Mikroskoop. Amfterd, 1756,
bl. 130.
- Aart
Hi
SMAAKDEELTJES DER LIGHAAMEN. 32i
„deeze Stof, een half. Uur lang, in Water had
gekookt „ openbaarden zy zig in het gefiltreerde
Vogt, zo dra het koud begon te worden, zeer
fraay; gelyk in Fsg. gis afgebeeld, Uit den ge-
heelen rand kwamen verfcheiderley famengeftelde
lighaampjes, waar van de meeften in een {cherpe
punt uitliepen, «, anderen als by plaatjes aan mal-
kander gevoegd waren, £, fommigen rondagtig
en als Kegelswyze zig Bender c‚ In ’t mid-
den van het Vogt zag men verfcheiderley figuur-
tjes, eenigen Pieramidaal vierkant, als in ’t Zee=
Zout, d, en van dezelven ettelyken aan de pun-
ten geknot „e, fommigen als met een Ruitswyzen
of onregelmaatig vierzydigen grondfteun, f, z
Ook nam hy zeer veele driehoekige Pieramieden
waar, van meer of minder grootte, /h, eenigens
zo wel aan den top als de hoeken , afgefneeden „ # ;
en eene, welker grondvlakte zeskantig was, /
Hier en daar kwamen Veelhoekige figuurtjes voors
fomtyds van aanmerkelyke grootte, m, en, toen
het Water meer en meer uitwaafemde, liepen
_deeze Kryftallen op verfcheiderley wyzen famen,
tot dat zy, al ’t Water weg zynde, geheel on=
doorfchynende, aan alle kanten bezet gevonden
werden met veele Zoutige Pyltjes, eindigende
in fcherpe Spitfen ; gelyk dit in °t eene Kryftal,
#, tot een voorbeeld van de overigen , klaar is
afgetekend.
De Takfchietingen in de Solutie van bytend
Sublimaat, welks eelde Scherpheid gerioeg
IV. Deer x bee
322 WAARNEEMINGEN OVER DE
bekend is, met- Water, heeft onze Doktor mer-
kelyk bevonden te verfchillen van die door den
Heer BAKER daar in waargenomen zyn); %
welkhy zig verbeeldt, dat miffchien uit de verfchil-
lende bereiding van dit Zout zou kunnen voort=
komen. De zynen, die in Fsg. ro, (Pr. XXX)
zyn afgebeeld , beftonden uit Pyltjes, a, welke
eerft van een Korft, die aan den rand des Drup-
pels gegroeid was, uitfchooten; fonmmigen kort,
b, doch anderen zig bykans over de gantfche
breedte van den Druppel uitftrekkende, c‚ aan
de kanten zeer oneffen, meeftal fcherp van: punt:
Het Water grootendeels weg gedampt zynde;,
fprooten uit de tuflchenruimten deezer Pyltjes een
ontelbaare menigte Kryftallen , als van een: ftraa-
lend punt fpreidende , d, waar onder eenigen als
Zonnen zig vertoonden, e. Ook werdt ’er een
enkel Ruitswys figuurtje, f, gezien. Tot deeze
Proefneeming was geen warmte gebruikt: men
hadt het Vogt op het Glazen Plaatje van zelf la-
ten uitwaafemen. ’t Zou niet onaardig zyn, dat
die zelfde Proef op Sublimaat , in Spzrstus ontbon-
den, herhaald werde.
Uit deeze Waarneemingen op de Scherpe Stof”
fen wordt door den Schryver, by Gevolgtrek-
king, opgemaakt, dat de Eigenfchap derzelven
geenszins afhangt van de byzondere figuur- der
deeltjes, welken, zo eenigen zig verbeeld heb-
ben ,
ae Vergelyk Afb. 5. op de IV. Paar van dat Werk.
a dn
SMAAKDEELTJES DER LIGHAAMEN. 823
ben , in zodanige Stoffen langwerpig en -gefpitft
gouden zyn, om, gelyk de ftekeltjes der Bran=
denetelen , een prikkelend Gevoel in de Zintui-
gen te verwekken. In dit Onderzoek is , bez
‚ halve het Arfenicum, geene der Scherpe Stoffen
gevonden , welker deeltjes met dergelyke Prik-
kels waren voorzien. Daar openbaart zig wel
eenige overeenkomft in de deeltjes van verfchillen-
de Scherpe Stoffen; gelyk ’er dus in de ‘Staart=
‘Peper, Tabak, Bertram en Rottekruids drie:
hoekige , vierkante , langwerpige , dunne, enz,
gevonden zyn; doch de figuur alleen fchynt in
dit geval niet voldoende. Men zal buiten twy-
fel ook op de kleinte der deeltjes „ op derzelver
onbuigzaamheid , letten moeten. Daarenboven
leert de Ondervinding, dat de fcherpte van de
Smaak verfchilt , naar het Vogt, waar in de Stof
is afgetrokken; zo dat de vermenging der Deeltjes
met andere Stoffen, inzonderheid der:Zouten met
Oliën of Geeft , haare Eigenfchap ; in dit opzigt,
veel kan veranderen. Ook fchynt de byzondefe
zwaarwigtigheid en digte zelfftandigheid der Lig
haamen niet weinig hier toe te doen, dewyl men
de allerfcherpft bytende Stoffen in ps der war
neraalen ontmoet.
Bittere Stoffen.
Bitter, een Smaak van welke men naauwlyks
de Befchry ving kan doen, wordt menigvuldig gez
IV. Deer. Ya von
324 WAARNEEMINGEN OVER DE
vonden onder de Plantgewaffen. In %t algemeen
hebben die Kruiden, welke in drooge Bergagtige
Streeken groeijen „en by de Geneeskundigen
voorkomen onder den naam van Verfterkende en
Oploflende CRotorantza & Refolventia) „ meer of
min bitterheid in zig , welke uitmunt in de mees-
te Harftagtige ne uit dezelven vloeijende. In
de Dieren heeft men de Gal, welke , gezond zyn-
de, in alle Dieren uitermaate bitter is; alsook
het Oorfmeer , in den Menfch ten minfte. On-
der, de-Mynftoften is ’er geen, dan ‘by vermen-
ging gebooren: gelyk dus de Solutie van Zilver
in Sterkwater, welke, fchoon zeer verflapt , niet-
temin eene, doordringende bittere Smaak heeft.
Door Eijerfchaalen , of andere Aardagtige. Stof-
fen, in Geeft van Zee-Zout te doen, krygt men
altyd ook een bitter Vogt.
Het Kruid van Carduus benedrûus , klein ge-
fneeden ; en;twee Uuren in warm Water afge-
trokken zynde, vertoonden zig, by een herhaald
Onderzoek met:het Mikroskoop „ behalve ontel-
baare ronde Bolletjes , zodanige deeltjes in het af-
getrokken Vogt, als in Fsg. 13 afgetekend zyn:
naamelyk eenige-w einige langwerpige , overal even
dik zynde, a, fommigen in een fcherpe fpits uit-
loopende, gelyk b, anderen gelyk c. Maar drie
dagen geftaan hebbende , kwamen in dit Aftrek-
zel , behalve die langwerpige fcherpe deeltjes, een
menigte vierkante Kryftallen voor, van, verfchei-
dasle: grootte, mfer » geheele Vogt verfpreid,d,
0 U: 1aal (Fig.
RR
SMAAKDEELTJES DER LuGHAAMEN. 325
(Fig. 14), meeft plat zynde, doch fommigen
zig Pieramiedswyze verheffende ,e , volkomen als
de Kryfiallen van Zee-Zout. Daarenboven zag
men ook eenige Parallelogrammen, ff, en de me-
nigte van Bolletjes wierd, hoe meer het Vogt
uitdroogde , hoe grooter en zigtbaarder. In een
Aftrekzel van dit zelfde Kruid met Brandewyn;,
warm voor ’ Mikroskoop gebragt , vertoonden
zig, behalve een ontelbaare menigte van ten ui-
terfte fyne Bolletjes „ zodanige Kryftallen, als in
Fig. 15 afgetekend zyn, van zeer verfchillende
gedaante: te weeten, als Kruifen, a, Winkel
haaken , £, FParallelogrammen , c‚ Vierkante ,
Driehoekige en Pieramiedswyze, de, f. Dan
waren ’er nog ettelyke langwerpige deeltjes, van
verfcheïderley grootte, overal gelyk van dikte.
De Alf!, twee Uuren lang in Water afgetrok-
ken , gaf een groote menigte Kryfiallen, a, (Fsg.
16,) in ’t midden breed , aan de beïde enden fcherp,
en veelen van aanmerkelyke grootte. Onder de
grooten vertoonden eenigen zig in ’t midden als
ingedrukt, met een verheven rand, b; de oves
rigen waren altemaal plat. Men vondt ’er eeni-
ge weinige Vierkanten , c‚ en Regthoeken, ds
inz als ook ettelyke vierkante Pieramieden , met
een geknotten top, é.
Het Aftrekzel van de Kologuint hadt te Leine:
deeltjes, om met het Mikroskoop’ onderzogt te
worden. Zo was het ook gelegen met de Solu=
tie van Aloë in Water: doeh de Tin&uur-derzel-
IV. Dern. Y 3 Se
326 WAARNEEMINGEN OVER DE
ve, met Brandewyn gemaakt, krielde van rond
agtige Bolletjes, die in % eerft geweldig onder
malkander bewoogen werden , in allerley ftree-
ken, trekkende nu eens het een het ander aan ,
dan weder elkander wegftootende, *%t welk zeer
vermaakelyk was te befchouwen. Die bewee-
ging, egter, verflapte allengs en zulks werdt eerft
waargenomen aan den geheelen rand des Drup-
pels, tot dat, eindelyk, het groatfte deel van
den Geeft vervloogen zynde , dezelve , oogen-
blikkelyk, in *t midden ophield, en tevens werdt
het Vogt „ dat even te vooren zeer helder was,
dik en drabbig.- Eenmaal heeft hy waargenomen,
dat, terwyl alles aan den omtrek zig in volko-
men ruft bevondt „ en de beweeging enkel in %
midden overbleef , ylings twee volmaakte Draai-
“kolken ontftonden , in welken de deeltjes, met
een ongelooflyke fnelheid, rondom het middel.
punt omgevoerd werden: doch dit Verfchynzel
duurde niet lang , als by een ftel en fprong hieldt
de beweeging op, en de Druppel was overal on-
doorfchynende.
In het Optum, op hoe menigerley wyzen ook
onderzogt zynde, met Water, Brandewyn of
Azyn ontbonden, gelukte het den Doktor niet,
iets ter wereld te ontdekken. Weinig meer by-
zonders kwam hem voor in de Snoek-Gal, daar
alleen een menigte ronde Bolletjes zig openbaar-
den, waar van: de meeften , wegens hunne uit-
neemende kleinheid , naauwlyks door de befte
Gla-
SMAARDEELTJES DER LIGHAAMEN: 327.
Glazen zigtbaar waren. LeruweNHoEK hadt,
daaromtrent, een dergelyken uitflag, zo in de
Gal van Voorn , als van Oflen , Kalveren , Schaa-
pen en Varkens (*).
Fig. 11 en 12 (Pr. XXX) zyn de Afbeeldinn —
gen der Konfiguratiën, welken zig aan den Heer
LucHtTMANs openbaarden, in de SoZutze van Zil-
versn Sterk, Water. _Na dat een Druppel derzel-
ves op ’t Glazen Plaatje „ een weinig was warm
gemaakt , fchooten uit den geheelen omtrek Spics-
wyze figuurtjes, a; met fcherpe punten ; waar
van eenigen zig.dwars door den Druppel uitftrek-
tens b, geevende zydelings dergelyke fcheuten
uit ,c- en deeze wederom anderen , in ieder ry
evenwydig aan malkander: (zie Frsg. 12.) On-
gemeen moeielyk is het, deeze Konfiguratiën af -
te tekenen „„dewyl zy naauwlyks eenige Minuu-
ten in de zelfde gedaante blyven , en , als het
Vogt verkoelt „ allengs weg fimelten. „Dit Vogt
wordt , als men ’ naauwkeurig met de fterkft ver-
grootende Glazen befchouwt , vervuld gezien met
Pyltjes van verfcheiderley langte , meeft zeer
fyn, a, doch fommigen een weinig dikker, 4,
Fagan.
Uit deeze Waarneemingen is wederom niets,
met- eenige zekerheid „ aangaande de figuur der
Smmaakdeeltjes „die oorzaak van de Bitterheid zyn,
op te maaken. De allerbitterfte-dingen , gelyk
Gal,
(*) Zie den-47 en 39. Brief.
IV. Deen Y 4
828 _ WAARNEEMINGEN OVER DE’
Gal, Aloë, Koloquinth, vertoonen , aan het al«
lerfterkft gewapende Oog, enkel maar een menig-
te Bolletjes van verbaazende kleinheid. Men zou
derhalve, of de gedagte deeltjes nog kleinder moe-
ten ftellen jd of denken dat de Zouten , in deeze
Stoffen , zodanig met Olie-deeltjes omwonden
Zyn, dat men derzelver eigen figuur niet zien
kan. In de Scherpe Stoffen fcheen nog eenige
overeenkomft van fommige deeltjes te zyn, doch
in de Bittere vindt men niets dat daar na zweemt,
Te meer blykt dan, hier uit, de ongegrondheid
van ’t Denkbeeld der genen , die , gelyk W iuuis,
de oorzaak der Bitterheid afleiden van zodanige
deeltjes , welke met gevorkte fpitjen bezet zyn ‚en
dus de Gevoelplaats niet diep, maar flegts opper-
vlakkig prikkelende, ’er een laftige aandoening in
te weeg brengen , omtrent even als of men Vol-
ders-Kaarden in de hand wreef. Immers de On-
dervinding niet alleen , maar de Reden zelf, firydt
tegen dit Gevoelen,
Zout; ge S zoffen.
De Zouten , die men uit de Sappen van de
meefte Plantgewaffen verkrygt, vindt men, by-
na altoos , in gedaante overeenkomftig met de
Kryftallen van Zee-Zout , fchoon ’er weinigen
zyn, in welken een duidelyk Zoute Smaak is, be-
halve in de genen , die op ’t Strand der Zee groei-
jen. Weinig Zouten, wan dien aart, zyn ’er
in
Rn aad
SMAAKDEELTJES DER LUGHAAMEN. 329.
1
in Ryk der Dieren ; doch verfcheide in dat der
Mineraalen of Aard- en Mynftoffen : gelyk men
‘er ook door Konft gemaakten vindt, by vaorbegldk
het Netrum Cubicum.
Met het Onderzoek deezer Zouten heeft de
Schryver zig weinig opgehouden „ beroepende zig
ep de Waarneemingen en Afbeeldingen , dien
aangaande door den Heer BAKER gegeven (*),
Samentrekkende Stoffen,
Een Samentrekkende Smaak is in verfcheide
foorten van Plantgewaffen. Men vindt ze ook
in Mynftoffen , gelyk Aluin en Vieriool, en nog
fterker in eenige Bereidingen der Scheikunde. Ver-
fcheide der eerftgemelden, naamelyk Galnooten,
Granaatappel- Bloemen en de Schors van Tama-
rifchboom, onderzogt zynde, hebben niets dan
Bolletjes van eene byna onzigtbaare kleinheid uit-
geleverd. Dus heeft de Schryver ook niets by-
zonders in het Aftrekzel van Theebladen kunnen
ontdekken. Ten opzigt van de Kryftallen van ’
Aluin, Koperroot en Vatrzolum Cyprium , haalt
zyn Ed, wederom de Afbeeldingen aan, die van
den Heer BAKER daaromtrent gegeven zyn. Hy
befluit , eindelyk, met te zeggen, dat in de Sa-
mentrekkende Mynftoffen eenige deelen gevonden
… wor
ì (*) In 't Werk, genaamd Nuttig Gebruik van ’t Mikros-
oop.
„JV, Deer. Vg
330 _ WAARNEEMINGEN OVER DE
worden, die in gedaante overeenkomen ; gelyk’
äit uit de agtkantge Kryflallen van het Aluin en
Koperroot blykbaar is: doch in de Samentrekken-
de Plantgewaffen vindt hy wederom niets, dat
eenige zekerheid of grond kan geeven om het
Gevoelen van WiLutis, die zig verbeeldt, dat
de deeltjes van zodanige Stoffen met een menigte’
Haakjes zyn bezet , waar door dezelven het Zin-.
tuig op gelyke manier zouden trekken , als in het
kammen van de Wol gefchiedt , eenigermaate
toe te vallen.
Wrange Stoffen.
De Wrangheid is zelden zonder Samentrek-
king, doch zulke Stoffen hebben doorgaans eeni-
ge Bitterheid of Zuurheid by zig, gelyk men in
de onrype Vrugten verneemt; hoewel fommigen
ook, geheel ryp zynde, haare Wrangheid be-
houden , als de Kwee-Appelen , enz. In alle
zodanigen, die door den Doktor onderzogt zyn;
heeft hy niets dan een groote menigte van zeer
kleine Bolletjes, en nog eenigen van een ongere-
gelde of onbeftendige figuur, waargenomen. De
deeltjes, derhalve, uit welken de Wrange Stof-
fen beftaan, moeten van een ongemeene fynheid
zyn, ’t welk zy met de Samentrekkende gemeen
hebben.
Zuurs
Ï '
SMAAKDEELTJES DER LIGHAAMEN. 331
Zuure Stoffen.
Stoffen van een zuure Smaak, zyn zeer ge-
meen-in % Ryk der Plantgewaflen: fommigen
worden ook door Gefting daar uit voortgebragt ,
gelyk de Azyn, of door enkel ftil ftaan der ge-
gefte Sappen , gelyk Wynfteen. In % Ryk der
Dieren vindt men ’er, zo de Schryver zig ver-
beeldt, by gezondheid geen. In dat der Mine-
raalen worden zy door de Scheikunde verkree-
gen, gelyk bekend is.
In % Lamoen-Sap hebben zig. geene dan Bol-
ronde deeltjes aan hem geopenbaard. In Wya.
Azyn nam hy ontelbaare Zoutige deeltjes waar,
die veelal zeer lang en dun waren , aan beide en-
den fpits, of ook aan * eene end ftomp en fom-
mige, Pyramidaal. De Heer LeuwenHoEx
heeft , gelyk zyn Ed, aanmerkt, deeze Kryftal-
len, zo wel in Wyn- als Biër- Ave) afgebeeld
en. Waineeven Cp:
Fig.2o, (Pr. XXXL) vertoont de Kryftallen,
die-door den Heer LucrTMANs waargenomen
zyn in een Aftrekzel van Tamarsmden met warm
Water, na dat het Vogt was doorgezeegen, en
de Druppel twee Uuren hadt gelegen uit te ‘waa-
femen. De kleinfte a, waren plat , langwerpig,
wederzyds fpits; de grootere 4, in menigte uit
den omtrek opkomende, hadden fomtyds een ge-
Íplee-
(}) Zie den 43. Brief.
IV. Deen
332 WAARNEEMINGEN OVER DE’
fpleeten punt ce. Men vondt ?er ook Pyramidaa-
le Kryftallen in, d, e, en eenige ronde of u
figuurtjes f, Z
In Geeft van Zee-Zout, tot den groötften ek
van zuiverheid-gebragt zynde , openbaarden zig,
na dat de Druppel , eerft maatig warm gemaakt
zynde, weder verkoeld was, de deeltjes, die in
Fig. 17 Pu. XXX) zyn afgebeeld: menigvuldi-
dige, naamelyk, die langwerpig waren a, fom-
mige Sterswyze figuuren 4, en ook eenige Pyra-
midaale Kryftallen van Zee-Zout c._ In ’t midden
was, eindelyk ‚ een famengeftelde figuur voortge-
fprooten, waar van de gedaante uit de Afbeel
ding blykt,
De Geefl van Zwavel Schiet, zonder dis men
het Glazen Plaatje warm maakt, verfcheide lang-
werpige dunne Kryftalletjes , a (Fig. 18), over-
vloedigft aan den rand. In ’t midden komen, op
veele plaatfen , als uit een Straalend Punt zeer fyne
Pyltjes, 5, voort, zonder eenige dikte op ’t oog:
Hy heeft ?er ook driehoekige , c„ Ruitagtige , d,
en zeskantige, e‚ in waargenomen, waar van de
grootften, f, merkelyk verheven waren.
Veel moeite hadt zyn Eid. , om eenige Schietin-
gen te krygen in gereërficeerde Olse van Vartrrool.
Noch de warmte van de Zon , noch die van ’
Vuur , fchoon de Druppels geduurig rookten;
was ’er in flaat toe. Eindelyk plaatfie hy de Gla-
zen Plaatjes, een Uur lang, op een warm Fornuis,
en toen vertoonden zig daar in zulke langwerpige
deel-
rn
SMAAKDEELT|ES DER LiGHAAMEN. 333
deeltjes, a, fommigen aan ’t eene end fpits, 4,
alsin Fig. 19 Pr. XXXI) afgerekend. zyn.
Men kan, derhalve, uit de figuur der zigtbaa-
re deeltjes alleen , wederom niets opmaaken.
Want de ftompe punten in die der allerfcherpfte
Mineraal-Zuuren , begunftigen. zeer weinig het
Gevoelen der genen, die de Zuure Smaak van
deeltjes , als kleine Naalden de Tong prikkelen-
de, afgeleid hebben.
Zoete Stoffen.
Zoete Stoffen vindt men menigvuldig in de
Plantgewaflen, derzelver Wortelen en Vrugten,
doch geheel niet in ’t Ryk der Dieren (*) , en
ook niet in de Mynfioffen, dan door Scheikundi-
ge toebereiding ; voornaamelyk in het Lood , wan-
neer het door Zuur ontbonden of met hetzelve tot
een Zout geworden is, dat men Sacharum Satur-
ni noemt. |
De Surfer , erkent de Schryver met den Heer
BAKER (}), zeer moeielyk tot Kryftallizatie
voor ’ Mikroskoop te brengen te zyn. Na ver-
fcheide beproevingen , de Solutie met Water ver-
dund
(*) De Heer Doktor (chynt niet gedagt te hebben op
de Suiker van de Melk, waar van in ’t II. Deru deezer
_ Verhandelingen, bladz. 542, enz. is gefproken.
(H) Zie Nuttig Gebruik van ’t Mikroskoop, bladz. 197.
IV, Deer.
.
334 WAARNEEMINGEN OVER DE
dund en eenige Druppeltjes daar van nedergezet
hebbende op een koele plaats, groeiden ’er een
menigte Kryftallen in, gelyk Fig. 27 (Pr. XXXI)
voor ’t oog brengt. Eenigen waren volmaakte
Teerlingen, a, anderen met een Pieramiedaale
fpitsaan’t eene end , 4: ook zag hy vierkante Pie-
ramieden op een langwerpigen grondfteun , c‚ en
eenigen zonder voets d; doch de meeften hadden
van onderen een ongelykzydig zeskant, e. Beft
kan men deeze Kryftallen , zo de Heer Lucur-
MANs aanmerkt, befchouwen, wanneer zy nog
klein zyn, en, om zo te fpreeken, in hunne ge-
boorte : want, als men langer wagt , grocijen er
verfcheide aan elkander, f, zo dat men de waa-
re figuur eindelyk geheel verlieft.
In de Solutie van Manna heeft zyn Ed. derge-
lyke Takfchietingen ontdekt, als door den Heer
BAKER opgegeven zyn (*). Zo ook in die van
% Zout van Lood Cf). In de Caffia en Honig heeft
hy niets byzonders kunnen waarneemen: alle de
zigtbaare deeltjes waren Bolrondagtig en uiter-
maate klein. De Suiker, die in Smaak veel over-
eenkomft met de Manna heeft, geeft derhalve,
niettemin, zeer verfchillende Kryftallen. In die
van ’ Zout van Lood en Manna is, in tegendeel ,
een merkelyke overeenkomft van gedaante.
Verie
(*) Paar IX. Afb. 6.
(1) Praat IV. Afb. 1.
SMAAKDEELTJES DER LIGHAAMEN. 335
, Verte S toffen.
Men vindt van deeze veel in * Ryk der Plant-
gewaffen; fommigen natuurlyk uitvloeijende, ge- '
lyk de Terbenthyn, anderen door inkervingen van
de Boomen, gelyk de verfcheiderley foorten van
Balfems, en menigvuldige door uitperfing van de
Vrugten en het Zaad verkreegen wordende, ge-
Iyk Olyven-, Raap-, Lyn-Olie, enz. Door Des-
tillatie krygt men Olie uit meeft alle deelen der
Kruiden en Gewaffen. Uit de Dieren heeft men
Vet en Smeer , Sperma Cet en Boter: in’ Ryk
der Mineraalen, Steen-Olie en Naphrha.
In de Terbenthyn , in de uitgeperfte Oliën van
Olyven-, Raap- en Vlafch-Zaad , als ook in die
van zoete Amandelen, en in ’ Vet van een
Kalf, ja zelfs in de gedeftilleerde Olie van Kruid-
nagelen, heeft de Heer LucHTMANS niets kun-
nen onderfcheiden dan ronde Bolletjes, die in de
Terbenthyn en de Raap-Olie zeer menigvuldig en
redelyk groot, doch in de Olyf-Olie en ’ Vet
uitermaate klein waren. De Druppel Olie van
zoete Amandelen, fcheen geheelenal te beftaan uit
zulke Bolletjes. In de Lyn-Olie en die van Kruid-
nagelen kon hy, met ge geen deeltjes
ontdekken.
Het Sperma Cen, dat een-vette Olieagtige zelf
ftandigheid is, welke uit de Herfenen van Wal-
viffchen bereid wordt; onderzoeken willende,
heeft hy. een brokje daar van op een Glazen Plaatje
IV. Deen. ge-
339 WAARNEEMINGEN OVER DE
gelegd, en % zelve door Vuur laaten finelten „
wanneer het, nog heet zynde, voor ’t Mikros-
koop gebragt werdt. Daar kwamen ook ronde
deeltjes in voor, van aanmerkelyke grootte, die
zeer vlug bewoogen werden. Toen het begon
te ftollen , openbaarden zig verfcheide famenge-
ftelde figuuren , uit veele draadjes beftaande , door-
gaans aan ’% eene end buitenwaards omgekromd
en naar bosjes Stroo gelykende , fomtyds aan bei-
de enden: zie a,b (Pr. XXXI. Fig. 24). Tus-
fchen dezelven lagen veele langwerpige, dunne
deeltjes, aan beide enden fcherp , van verfchillen=
de langte-en breedte, c. _ Alle deeze figuurtjes
houden ftand en blyven lang in den zelfden ftaat ,
indien men flegts zorg draagt, dat de Druppel ,
nog heet zynde, zig genoeg over ’% Glas uit-
fpreide.
De Steen-Olie vertoont ook niets dan een me-
nigte kleine Bolletjes: uit welk alles beflooten
wordt, dat de meefte deeltjes in de Vette Stof=
fen bolrond of klootfch van gedaante zyn; gelyk
de Heer LiEEUWENHOEK in de meefte Oliën,
welken hy in de Planten en Zaaden zelf onder-
zogt, ook niets dan volmaakt ronde Bolletjes
heeft kunnen ontdekken. |
Loogzouten,
De Loogzouten worden door uitlooging ver-
kreegen uit de Afch van de meefte Plantgewaffen.
Men
SMAAKDEELTJES DER LIGHAAMEN. 237
Men krygt ook uit Dierlyke Lighaamen , door
verrotting , defillatie of verbranding , vlugge Zou-
ten van een Loogagtigen Smaak. In ’t Ryk der
Mineraalen komen zy , insgelyks , natuurlyk voor,
of door uitdamping van het Water fommiger Me-
dicinaale Bronnen. Door middel van het Vuur
veranderen de Salsa neutra in Alcalta, gelyk be-
kend is.
Het Zout van Alf? of Alem (Sal. Abfynthis),
in Water gefmolten en een poos nedergezet zyn-
de op eene koele plaats, fchoot geene Kryftallen :
__maar,toende Druppel een weinig was gewarmd,
fprooten er, uit den rand , verfcheiderley hoeki-
ge Kryftallen, a, (Fig. ar. Pr. XXXI), en in
den geheelen Druppel openbaarden zig, hier en
daar, verfcheiderley Sterswyze figuuren, fommi-
gen met vier punten, 4, anderen met drie pun-
ten, c3 doch de meeften ongelyk var langte ge-
ftraald. Ook waren ’er verfcheiderley Pieramie-
den, d, e, f, Z, met een driehoekigen , vier-
kanten, ongelykzydigen , vyf- of zeshoekigen
Grondfteun. Daarenboven vertoonden zig ver-
fcheiderley platte Lighaampjes , met drie, vier,
vyf of zes kanten , fommigen regt, anderen fcheef=
hoekig of ruitswyze, A 4, /, m. Dergelyke
‘Takfchietingen en Kryftallen zyn den Heer B A-
KER in dit Zout ook voorgekomen (*), doch de
Afbeelding van den Doktor is veel fraaïjer.
In
_(® Zie Nuttig Gebruik van 't Mikroskoop, bl. 282,
IV. Dezr. Z
338 WAARNEEMINGEN OVER DE
In het Zout van-Carduus bened1âus „ verhaalt zyn
Ed. „is de gemelde Heer Baker, gelyk ook
LireuweENHOEKs gelukkiger geweeft, als heb-
bende beiden daar in vierkante Fieramiedaale Kry-
ftallen gevonden , naar die van ’t Zee-Zout zwee-
mende (*); Zo het dit Zout is, % welk de Heer
BArER meent, dan heeft hy ’er ‚ zo wel als
LEEuWENHOEK , verfcheide lang werpige deeltjes
in ontdekt, overal even dik of breed zynde, ge-
lyk-de Afbeelding aantoont G). Voorts isde Af
tekening der Takfchietingen van dit Zout, door on=
zen Doktor, te vinden in Fzg. 22 , alwaar,eenigen
als Kruifen zig vertoonden, a, van verfcheider-
ley grootte, en uit den rand kwamen langer Pyl-
„tjes
(*) Zie Praar VIII Afb. 4 in dat Werk, en Lerv-
WENHOEKS 44. Brief.
() De Vertaaler van 't gemelde Werk van Baker heeft
niet zeker geweten , dat, door ’t Zout van Carduus, al-
daar Sal Carduî benediëti verftaan werd. Schoon het hem
waarfchynlyk voorkwam, waren ’er doch redenen tegen;
gelyk, dat de Heer Baxer zig niet bepaald heeft tot de
Salia Officinalia; dat hy het niet op ’t Zout van Alft had
laaten volgen , maar het geplaatft had tuffchen ’t Zout
van Tabak en Lavendel , daar anders zyn gewoonte was
om gelykfoortige Zouten by malkander te plaatzen; enz.
Weshalve hy het niet anders heeft durven vertaalen, dan
*t Zout van Doornen ; doch zo het weezentlyk Sal Carduê
benediëti is, dat de Heer Baker meent met'het Zout van
Carduus, zo is de Heer LucnTMANs wel gelukkig ge-
weeft, hetzelve tot Fakfchieting te hebben kunnen bren-
gen, daar zulk een groot Waarneemer van ’t zelve dui-
delyk zegt en verzekert, et Jchiet geene Configuratiën,
(Zie bladzyde 184.)
SMAAKDEELTJES DER LIGHAAMEN. 339
tjes voort, 4, meeft evenwydig aan elkander;
geevende ian een menigte kleine Eylejes
CSpseula) uit.
Fig. 23 (Pr. XXXI), is de Afbeelding der
Kryfullen, voorkomende in de Olie van Wyn=
fteen (Oleum Tartars per delsgurum) ; na dat des
zelve langzaam was uitgewaaflemd. _Alle-de ge=
nen, welken de Heer LucuTMANs daar în met
het Mikroskoop heeft waargenomen , waren ling=
werpig „dun en aan beide enden fcherp; de meeften:
van aanmerkelyke langte , a; anderen korters ós
en fommigen zeer klein, c; zeer weinigen aan ?
eene end als afgebroken. «De Heer Barker heeft
dergelyke Schietingen in deeze. Olie--waargenos=
men, die zig fömtyds byna- dwars over den’ ge-
heelen Druppel uitftrekten ($)- De deeltjes.„wel:
ken LEEuUWENHOEK daar in vondt, waren Jang
en dun, loopende fommigen fclruins:, anderen.
fpits toe, aan ’t end,
In de Lait van Potafch (Cuneres cladellats).‚na
dat die twee dagen op een Glazen Plaatje gelegen.
hadt, kwamen, als in Fzg. 25 afgebeeld is, ver=
fcheide kleine Kryftallen voor 4 van zeer verfchil-
lende gedaante: eenigen als vierzydige Pieramie=
den, a, waar van ettelyke, zo aan dentopals aan
de twee tegenoverhoeken; geknot waren ,/; Hy
zag ’er ook op eenen vierkanten Gróndfteun , e's én»
eenige weinige EEEN aan den:top-enalle’
, | 1 ide?
(6) Zie kelacteitensi bla-163e > ) Aspe
IV. Dreu Aro& mwbnovsg Îlmornss
340 WAARNEEMINGEN OVER DE
punten afgefnecden ; d. Verder kwamen ?er Prif-
matieke en agtzydige figuurtjes voor , uit welker
beide enden zig een agtkantige Pieramied verhef-
te, gelyk e, waar van fommigen ook aan den top
geknot waren ‚f. Men vondt ’er veelzydige Kry-
fallen in, met platte zeskantige Vlakken bepaald,
gelyk g. Tuffchen deeze grootere lagen een me-
nigte, die kleiner, plat en buikig waren, aan
beide enden fcherp, 4; fommigen zeskantig, 43
anderen Ruitagtig } /, en byna ontelbaare lang wer-
pige, wederzyds eindigende met een ftompe punt ,
an, doch weinigen daar onder aan ’t eene end zeer
{pits toeloopende, #. Over deeze Kryftallen kan
men LiEEUWENHOEK nazien.
Eenige druppelen van ’t Laguor Natr: fixe ‚ aan
de Lugt bloot gefteld en na verloop van twee da-
gen onderzogt zynde , vertoonden zig daar in vee-
le Kryftallen, van verfchillende figuur en groot-
te: (Fig.26,) te weeten eenige groote Kubie-
ken, a, als ook eenige Parallelopipeda, b, drie-
kantige Prifmata, c‚ vierkante Vlakken, d, en
verfcheide ‘Parallelogrammen , e. Daarenboven
kwamen ’er langwerpige dunne deeltjes in voor,
egaal van dikte , f'‚ en fommigen die aant een
end fpits en fcherp waren.
Uit alle deeze Proeven blykt wederom, dat de
enkele figuur der deeltjes geen oorzaak van de
Smaak kan:zyn; dewyl’er in de deeltjes van alle
deeze Lighaamen, die altemaal een Pisagtige
Smaak CSapor Urinofus) hebben, zo weinige over-
eenkomft gevonden wordt. | Wy-
SMAAKDEILTJES DER LIGHAAMEN. 341
Wynen.
‘Ten opzigt van de Lighaamen of Vogten, die
eenen W ynagtigen Smaak hebben , zyn door den
Heer LucHtTMANs zeer weinige Proeven in %
werk gefteld ; dewyl de Wynen , die by de Wyn-
koopers verkogt worden, zo zyn Ed. aanmerkt,
meeftal vervalfcht zyn of uit Vogten beftaan , daar
in?’ geheel geen Vrugten inkomen. Lrruwen-
HOEK befchryft het Onderzoek van verfcheide
foorten van W yn „door hem in’t werk gefteld (*) ,
waar uit bleek, dat ’er in allen een groote menigte
was van buikige , wederzyds fpitfe deeltjes „ hoe-
‘danigen in eenige Plantzuuren waargenomen zyn,
van welken derhalve de Zuuragtige Smaak van
veele Wynen fchynt af te hangen. Maar behal-
ve deeze vondt hy ’er verfcheide andere Zout-
Kryftallen in , die tot de eigen Smaak van fommige
‚ Wynen veel fchynen te doen: hoewel dit ook
veel zal afhangen van de inwendige beweeging ,
welke oorzaak is van een meer doordringende
Smaak in de Champagne-Wyn. In zodanigen;,
die een zagten zoeten Smaak hebben , zullen waar-
ichynlyk de Zouten met Olieagtige deeltjes inge-
wikkeld en omwonden zyn.
smaakelooze Stoffen,
Dat fommige Stoffen wel aandoening maaken
van
{*) In den 43. Brief,
IV. Deen, ZL 3
342) WAARNEEMINGEN OVER DE
van Gevoel , doch geen Smaak , kan uit verfcheî-
de Oorzaaken ontftaan. Behalve de onbekwaame
figuur , kunnen de deeltjes te groot en grof, of
door % Speekzel niet fmeltbaar zyn. Somtyds zyn
zy door een te groote veelheid van Vloeiftof ver-
flapt, gelyk men dit in de alierfcherpfte en fmaa-
kelykfte, door te veel Water of Olie, ziet ge-
beuren. De Koude maakt ook fommige Stoffen
fmaakeloos , mifechien door de beweeging der deel-
tjes te verminderen. In het Wit van Ey heeft
de Doktor eenige ronde Bolletjes waargenomen ,
benevens nog een menigte deeltjes van de dller-
uiterfte fynheid , die zig ook rondagtig vertoonden,
AANMERKINGEN,
Omtrent de oorzaak der Smaakelykherd „ zn ’t algemeen,
Uit de gemelde Waarneemingen wordt door
den Heer LucurTMANs beflooten: dat, in het ver-
klaaren van de oorzaaken der Smaakelykheid , de
figuur der Zouten geenszins moet uitgeflooten
worden; dewyl men eenige deeltjes, die de ge-
daante van Zout-Kryftallen hebben, in de voor -
naamfte Smaakende Stoffen vindt: doch dat de fi-
guur alleen, van de Zouten, niet gehouden kan
worden voor de oorzaak van de Smaak in zodani-
ge Stoffen: 1. Om dat ’er een groot verfchil waar-
genomen is, tuffchen de-deeltjes van Stoffen die
van den zelfden Smaak fchynen te zyn; gelyk in
die van Carduus Benedsôus, Alft, Gal, enz. 2. Om
dat
SstaAKpEEcTjES DER LUGHAAMEN. 343
dat de figuur der deeltjes van eenige Stoffen niet
zodanig is bevonden , als tot derzelver Smaak,
fchynt vereifcht te worden; gelyk uit de ronde
Bolletjes der fämentrekkende ‚ wrange en bittere’
Stoffen ;met die der Olieagtige vergeleeken , bly kt»
3. Om dat ’er, in byna alle Klaffen van Smaakende?
Stoffen; deeltjes voortkomen van eene zelfde fi-
guur; by voorbeeld vierkante Pieramiedaale , zo
ook langwerpige ftompe deeltjes, niet alleen in:
fcherpe Stoffen , maar ook in de bittere , in de
Mineraale Zuuren en in de Loogzouten.
Verftheide oorzaaken moeten derhalve daar by
komen; als: 1. De hardherd en flyfherd der deels
tjes: dus ziet men, dat Lighaamen van een zelfs
de figuur een geheel verfchillende indruk maaken,
fia dat zy min of meer buigzaam"zyn: een Hoofd=
haîrtje , by voorbeeld , en een Naald. Zodanige
ftyfheid ‚ nu; heeft in fommige Zouten weezent-
kyk plaats: a. De fynheid van de deeltjes ‚die dè
zelven zeer doordringend maakt: welk eene fyn-
heid waargenomen is in de allerfcherpfte, de allers
- bitterfte; de fterk fämentrekkende en de gedeftil=
leerde Oliën; zynde de deeltjes van deeze: laat=
ften geheel onzigtbaar : 3. De Lighaamelyke digt-
heid of zwaarte van de deeltjes. Immers het blyke
dat.die van de Metaal-Zouten, gelyk Sub/imaat
en Cryflall: Lune , zeer fcherp en doordringend
zyn: 4. De trap van beweegsng. Dus heeft men
gezien, dat in het Aftrckzel van Pyrethr um, met
Water gemaaakt , veel flapper Smaak was, dan
IV. Deen. ZL 4 in
344 Der SMAAKDEELTJES DER LIGHAAMEN.
in dat met Brandewyn , en in de Tin@tuur van
Aloë hadt meer bitterheid plaats, toen de deeltjes
nog in fterke beweeging waren, dan, toen zy
bykans in rufte zig bevonden. Dus vermeerdert
de warmte ook de Smaakelykheid van eenige Stof-
fen, by voorbeeld Bier; en ’s Winters, zegt de
Doktor, zet men den Wyn, kilkoud zynde, een
poos aan den Haard te warmen, waar door de-
zelve veel fmaakelyker wordt: 5. De aantrekkang
tufchen de Smaakdeeltjes en de Werktuigen van
de Smaak. Dus ziet men dat verfcheide fcherpe of
bittere Stoffen in den eerften opflag minder Smaak
verwekken, dan na verloop van eenigen tyd; %
welk de Na-Smaak genoemd wordt: 6. De ver-
geniging van de Zoutige deeltjes met verfcheide
anderen, ’ zy van een dergelyke of werfchillende
natuur, zal fomtyds de Smaakelykheid der Stof-
fen kunnen vermeerderen , of veranderen , of ge-
heel wegneemen. Zulks blykt uit verfcheide voor-
beelden in de Scheikunde , doch ook uit de ver-
menging van Vogten, die deeze of gene Smaak
hebben , met malkander ; waaromtrent de Heer
LucutrMmAns ook veele Proefneemingen in %
werk gefteld heeft , die, wegens haare uitgebreid
heid, alhier geen plaats kunnen vinden,
H.
O N-
ONDER ZOEK
NAAR De MANIER
VAN
VERTEERING per SPYZEN
iN DE MAAG
DER N
MO Gelida Ns
DOOR DEN Herer
Be el doBor Ber As UeeM U Be
(Hift, de l'Acad. Royale des Sciences, de An 1752. pag. 49.)
SEESIEEEEEESECIEEEEE EEN
E manier , op welke de Verteering der
Spyzen in de Beeften gefchiedt „, is een
ftuk der Dierlyke Huishouding , omtrent het wel-
ke de Ontleedkundigen % allermeeft verdeeld ge-
weeft zyn. Sommigen willen , dat die-t’eene-
maal afhangt van een foort van Vermaaling ‚ wel-
ke de Spyzen, volgens hun denkbeeld, in de
Maag ondergaan; anderen beweeren, in tegen-
deel, dat de Spyzen niet gebragt worden tot zulk
eene dunne Pap, die men Chyl noemt „ dan door
IV. Deer. Z5 de
346 Der VERTEERING DER SPYZENS’
de werking van een Ontbendvogt, ’t welk. zy on-
derftellen in de Maag te huisveften : anderen,
eindelyk , ftellen vaft, „dat de Verteering ge-
fchiedt door een Samenloop van deeze twee Mid-
delen. « Deeze drie Gevoelehs zyn omtrent dit
ftuk de eenigften , waar in hedendaags de Ont-
leed- en Natuurkundigen nog verfchüilen.
Alle Natuurkundig Gefchil , welks oploffing
men niet zoekt dan door den weg van Redenee-
ring „is onderhevig lang-onbeflift-te blyven. De
Heer Réaumur heeft gemeend , dit-op een
zekere manier te moeten oploffen, te weeten,
door de Ondefvinding; en ‚ gelyk de Vogelen
verbaazend onder elkander verfchillen , ten op-
zigt van het maakzel der Maag; zo heeft hy zyn
Onderzoek inzonderheid tot deeze Dieren be-
paald. \
De Vogels , in ’% raken etbras > Zyn
van twee aimee onderfcheiden Klaffen of Geflag-
ten; fommigen naamelyk zyn gefchikt om voor-
naamelyk te leeven van Grâàân ce Kruid, ande-
“ren van Vleefch : op beiden heeft de Heer R.fa v-
MUR zyne Proefnheemingen in * werk gefteld, en
wy gaan van elk in ’t byzonder rekenfchap gee-
ven. De Vogels, die van Koorn en Kruid lee-
ver, hebben, byna allen, twee of miffchien drie
Maagen: de eerfte, die men de Krop noemt, be-
flaat uit een redelyk dun Vlies; de tweede, die
gemeenlyk de Maag heet , is van een Spieragtige
zeer fterke en vafte de binn By deeze twee
kan
aN pe Maao per VoorEbEN. , 347
kan gevoegd-worden her Kanaal „dat van de eene
loopt naar de andere ‚ en van gemelden Heer aan-
gemerkt wordt aan het Aas, uit de-Krop geko-
men zynde, veen toebereiding: te geeven „ welke
“ zelve waarfchynlyk van nooden heeft, eer het
in de Maag overgebragt „worde. … Inderdaad , de
Uitzetting van deeze Zwelgpyp; de Klieren, die
men ’er in taamelyke menigte vindt, en’t ver=
blyf ’t welk er de Spyzen maaken , laaten naauw-
Iyks twyfel overs of het niet, ten minfte in
eenige Soorten van Vogels, een waare Maag zy.
De fterkte en % maakzel van de Maag, in dee-
ze Dieren , moet doen befluiten ; dat-zy gefchikt
is “om een groote kragt’ te oefenen op de Stof-
fen , daar in vervat. Men wordt, in dit Ge-
voelen , wel dra beveftigd , wanneer men agt
geeft op de rimpels en plooijen „die binnen in de-
zelve zyn , en niemand kan ?er aan twyfelen, als
hy de Maag befchouwt van een foort van wilde
Duif, welke in de Indiën zeer gemeen is, voor-
al in ° Eiland Necobar, . De Heer ve Marié,
Chirurgyn-Majoor van de Indifche- Kompagnie
te Pondschery, heeft in de Maag van deezen Vo=
gel twee Schy ven waargenomen , niet van Steen,
gelyk de Ingezetenen van dat Land voorgeeven;
maâr van zeer hard en broofch Hoorn: waar van
het gebruik onbetwiftbaar bleek 3 als niet kun-
nende dienen, dan om de ingeflokte Graankor-
vels op eene kragtige manier te vermaalen:
„Pat zelfde, °%, welk de Indiaanfche Duiven te
ox IV, Deen weeg
\
348 De VERTEERING DER SPYzeEN,
weeg brengen met haare Molenfteenen, voeren
de meeften onzer Vogelen uit, door middel van
Zand en Steentjes , die zy inzwelgen, en waar
van men zulk een menigte in hunne Maag vindt.
In den eerften opflag heeft het gefcheenen , dat
het binnenfte van de Maag, voor ’t minfte, zo
veel te lyden moeft hebben van de werking dee-
zer kleine Steentjes, als de Stoffen, die in de Maag
waren vervat. Deeze zwaarigheid is den Heer
VarisnierI zelfs zo groot voorgekomen, dat
hy liever in de Maag der Vogelen een Vogt heeft
willen onderftellen , * gene in ftaat zou zyn om
Glas, dat men ’er ook zo dikwils in vindt, te
wernielen , dan te gelooven , dat het tot een on-
taftbaar Poeijer kan worden vergruisd door de
enkele werking van dit Ingewand,
Om dan die twyfeling geheel weg te neemen;
bedagt de Heer RÉaAumur, aan Vogelen in te
Jaaten zwelgen holle Lighaamen, welken de wer-
king van de Maag weerftand konden bieden, en
aan de beide enden open , ten einde, het gene men
daar in zou fteeken, bloot gefteld werde voor de
werking van het Ontbindvogt, terwyl de Schee-
de’t zelve voor de werking van de Maag befchut-
ten zou.
Onze Schryver ftelde zig voor , door dit mid-
del drie gewigtige ftukken op te helderen: in de
eerfte plaats, naamelyk, zig te verzekeren , of de
Maag wezentlyk de Stoffen, daar in vervat, ver-
maalde; ten anderen, de kragt te bepaalen, wel-
ke
mn
IN DE MaAc DER VOGELEN.. 349
ke zy gebruikte in deeze vermaaling; en , ten der-
den, te ontdekken , of de Lighaamen , in de Maag
van een Vogel gebragt zynde , onder een bekleed
zel, t welk, de werking van dit Íngewand we-
derftaande , middelerwyl een vryen toegang hiet
aan het Ontbindvogt ; dat eenige Natuurkundigen
daar in onderftellen, ook verandering in de Maag
zouden ondergaan.
Tot dit oogmerk, begon hy met een jong Kal-
koen te doen inflokken zes van die kleine Bolletjes
van dun Glas, dienende om valfche Paarlen te maa-
ken, dewelken , gelyk men weet, twee gaatjes
hebben, regt tegen elkander over. In ieder Bol-
letje hadt hy gedaan vyf of zes Gerftkoorntjes.
Het Beeft werdt aanftonds onder een Korf gezet,
met Eeten by zig, en niet gedood , dan omtrent
vierentwintig Uuren na dat het deeze Bolletjes
had ingeflokt. Men onderzogt de vuiligheid, wel-
ke het geduurende dien tyd geloosd hadt, zeer
„zorgvuldig, zonder dat men ’er eenig brokje van
de Glazen Bolletjes in vinden kon. Zelfs vondt
men ’er geen in de Krop, noch ook in ’ Kanaal,
dat de Krop gemeenfchap geeft met de Maag.
Deeze laatfte eindelyk zelf geopend zynde, werdt
daar in ook geen kennelyk deeltje van de Bolletjes
gevonden; zelfs niet in het Kanaal der Darmen,
% welk de Heer RfAumur met alle naauw-
keurigheid opende , en in de geheele langte door-
zogt. Hy was, derhalve, volkomen overtuigd,
dat de Bolletjes niet alleen vergruisd , maar zelfs
JV. Deer. tot
gso De VERTEERING DER SPYZENs
tot een ontaftbaar Poeijer gemaakt waren, doof
de. werking van de Maag.
Men zou natuurlyk denken , dat het binnenfte
van die Paflagie door de brokjes van deeze Bol-
letjes moeft zyn gefcheurd of gefneeden ; doch hoe
naauwkeurig onze Schryver dit onderzogt, kon
hy geene de minfte kwetzuur vinden, noch inde
Zwelgpyp, of het Kanaal ,’t welk voor de Maag
gaat, noch in de Maag ele 3 and in * Ge-
darmte.
De Proef, welke de Heer BS aten ‚in
dit opzigt; genomen hadt op een jong Kalkoen,
werdt door hem herhaald in een Haan en Endvo-
gel, alwaar zy naauwkeurig den zelfden uitflag
hadt; uitgenomen, dat in den Endvogel twee
zeer kleine brokjes Glas gevonden werden ; ’t
welk waarfchynlyk daar aan toe te fchryven was,
dat dit Beeft maar drie Uuren na het inzweigen
der Bolletjes , en dus voor dat zy geheel tot fyn
poeijer konden vermaalen zyn, was ter dood ge=
bragt.
Om te weeten, hoe groot de kragt ward, die
in de Maag , tot het vergruizen van deeze glazen
Bolletjes , vereifcht werdt , deedt onze Schryver
er verfcheide onder verfchillende Gewigten leg-
gen. De gewoone Bolletjes braken byna altemaal
door een Zwaarte van vser Ponden, de zulken,
die Peerswyze gevormd en fterker waren „ hoe-
danigen de Haan ?er eenigen ingezwolgen hadt,
braken niet , dan onder een Gewigt van twaalf
Pon-
iN DE Maac per. VOGELEN, 35t
„Ponden: welk eene kragt derhalve, «ten minfte,,
aan de Maag van dit Beeft moeft voegefchreeven
worden.
Om de langen. op nog zwaarder proef te zet-
ten, deedt ‚de, Heer R&aAumur een Haan en
gaa Kalkoen, niet Bolletjes van dun-Glas inflok-
ken , maar ftukken van een taamelyk fterke Gla-
zen Pyp, omtrent een half Duim lang, kunnen-
de in-de holte twee of drie-Gerftkoorntjes bevat-
ten. Deze flukken, van een zeer lange Pyp af-
gebroken zynde , waren aan de enden gantfch niet
effen; ja zelfs hadden fommigen zeer fcherpe pun-
ten, van meer dan-een Linie lang.
Onze Schryver twyfelde geenszins, of deeze
punten Glas zouden in ftaat zyn, het ‘binnenfte
van de Zwelgpyp en de Maag geheel op te fcheu-
ren; doch hy bedroog zig ; want de-beide Die-
ren, twee Eitmaal na dat zy de Pypjes-hadden in-
geflokt, gedood zynde, vondt men de Pypjes we-
der in hunne Maag, doch overlangs door gefplee-
ten en ieder. gevormd als tot twee Geutjes,
aan de enden afgerond zonder eenige punten,
zonder een fcherpe kant, en overde geheele op-
pervlakte, van buiten, zonder gladheid, even of
het Glas met-grof Zand rauw gefleepen ware.
Zo men al ftellen wilde , dat deeze ruuwheid
door middel van,een Ontbindvogt veroorzaakt war
re; men zou-egter zekerlyk, daaraan de van-
eenfplyting der Pypjes tot: twee Geutjes niet kui-
nen toefchryven. Het eerfte denkbeeld „dat de Heer
IV. Deer, R ÉAv-
gg2 De VERTEERING DER SPyzEn,
Réaumur zig daaromtrent maakte , was , dat
die fplyting veroorzaakt kon zyn door de uitzwel-
ling van de Gerftkoorntjes, die in de Pypjes wa-
ten gedaan, doch naderhand dergelyke Pypjes ,
geheel ledig zynde , aan Vogelen hebbende doen
inflokken, zo vondt men ze niettemin van één ge-
fcheiden : weshalve een andere oorzaak van deeze
{plyting gezogt moeft worden.
Deeze oorzaak was niet moeielyk na te gaan.
De Maag der Vogelen is gemeenlyk voorzien met
kleine Steentjes , Zandkorrels en dergelyke Stof-
fen, welken zy hebben ingeflokt. Eenigen der
grootften , in de opening der Pypjes gefchooten
zynde, en aangedreeven door de werking van de
Maag , hadden tot Wiggen verftrekt om het Pypje
te doen fplyten. Daar wordt zelfs, ten dien ein-
de , geen groote kragt in de Maag vereifcht; want
onze Schryver heeft zodanige Pypjes kunnen doen
fplyten door de enkele perfing zyner Vingeren,
na dat hy een klein Steentje in de opening, aan ’t
een en ’t ander end, geftoken hadt.
De Glazen Pypjes, derhalve, onbekwaam pan
vonden hebbende om de kragt van de Maag dee-
zer Vogelen af te meeten, zo deedt hy ’er maa-
ken van Blik, volkomen digt zynde aan de beide
enden. Men gaf dezelven in, aan verfcheiderley
Pluimgedierte „ gelyk Kalkoenen, Endvogels,
Haanen , enz., by de opening van welken men
altyd deeze Pypjes aan ftukken gebroken of plat
heeft gevonden, de meeften met een lange neer-
druk-
in De Maac per VooerEn: 323
Ätukking ; in de gedaante van een Geutje, we-
„derzyds plaats hebbende van % eene tot het ande-
re end.
Om oordeel te vellen over de krägt, welke de
Maag van deeze Dieren hadt moeten gebruikert,
ten einde dus de figuur det Pypjes te verande-
ten; bediende hy zìg van ’ volgende middel. Hy
zette , in een Scntoers één der armen van een
groote Nyptang váft ; en aan den dnderen arm
knoopte hy een Touw: toen ftak hy in den bek
van de Nyptang dergelyke Blikken Pypjes, als
men de Vogels hadt ingegeven, en hing vervol-
gens, aan het Touw ‚ meer en meer zwaûärte; tot
zo lang dat de Pypjes in dien ftaat gebtagt waren,
als men ze uit de Maag der Vogelen gehaald hadt.
Door dit middel , de langte van den arm der Nyp-
tang met die van derzelver bek, ter wederzyde
van het Scharnier, vergelykende, kon hy gemak-
kelyk de kragt berekenen; die ’er tot zulk een
uitwerking vereifcht werdt:
Uit-de Priemnbuk ien blykt, dat ser, or het
Pypje in zyn midden plat te drukken; gelyk een
derzelven in ’ Lighàam van de Kalkoen hadt on=
dergaan, met de Nyptang; een kragt geoefend
mioeft worden van 80 Ponden. Om in een der-
gelyk foort van Pypje, overlangs, zulk een Geutje
te maaken; als wy gemeld hebben ; moeft daar op,
in den bek der Nyptang , éen deler van 273
Ponden wotfden gebruikt. Om eenander Pypje , ina
zyn geheel; ten naaften by, doch niet volkomen,
IV, Dreu, Aa plat
354 De VERTEERING DER SpYZEn,
plat te knypen, door.middel van twee plaatjes ,
geplaatft tuflchen de kaaken van de Nyptang,
hadt men, in fommigen, eene zwaarte van meer
dan-36o, in anderen wel 437 Ponden noodig , en ,
om kort te gaan, men vondt ’er een dat niet plat
wierdt, ‚dan door eene kragt van 535 Ponden.
„Van:twee Pypjes, die nagenoeg even plat ge-
maakt waren door 437 Ponden gewigts, werdt
het eene ingegeven aaneen Kalkoenfe Hen , en
uit derzelver Maag gehaald zynde na verloop van
twee Etmaal, vondt men het nogmeer geplet;
zo als uit vergelyking met het andere , dat men
daar toe bewaard hadt, blykbaar was. Derhalve
hadt de Maag van dit Dier op het Pypje eene
kragt gebruikt , welke die van 437 VOOREN te bo-
ven ging.
Deeze manier, om de werking van de Maag
op de Pypjes te waardeeren , is ongelyk beter dan
de gene, welke eertyds door BoreLL1 was ge-
bruikt , om de kragt te bepaalen van dit Inge-
wand, Deeze vermaarde Onrtleedkundige hadt
zig.te vrede gefteld, met Kalkoenen Hazelnooten
te doen inflokken, welken hy naauwlyks kraaken
kon met zyne Tanden , en door vergelyking van
de kragt der Kaak , met die, welke noodig was
geweeft om de Maag de zelfde uitwerking te doen
hebben , hadt hy gepoogd de kragt der Maag af
te meeten. Doch % is gemakkelyk te zien , hoe
gebrekkelyk zulk eene waardeering, afgeleid van
de vergelyking van twee onbekende Zaaken , zyn
moefte.
in pe MaAc pER- VoGELEN:. 358
_ WMoefte. Ook hadt hy daar door uickomften ges
kreegen, zeer van die van onzen Schryver vers
fchillende.
De weerftand der Blikken Fypjes; derhalves
nog niet ophaalen kunnende by de kragt van de
Maag, bedagt de Heer pr RÉAUMUR anderen 4
die fterker waren; in derzelver plaats te neemen:
Hy deedt ’er maaken van Lood, van verfcheider-
ley dikte, en de eerften nog al plat geworden zy.n-
de, gebruikte hy ’er ; die over ’t kruis meer dan
vier Liniën hadden, en welker holte niet wydef
dan ééne Linie was. Op deze hadden de Maagen
geen uitwerking om de figuur te veranderen ; maar
men vondt ze als afgeraspt en kennelyk vermin=
derd of verkleind.
__% Is byna overtollig hier aan te- merken; dat al
le de Maagen niet de zelfde of evenredige kragten
hebben. De Pypjes; die gemakkelyk verpletterd
werden door de Maag van een Kalkoen , konden
niet kenmelyk plat gemaakt worden door die van
een Endvogel. Het fchynt zelfs dat de Natuur.
het kleine Pluimgediert , gelyk Moffchen „, Vins,
ken, Putters, Cysjes; onderrigt heeft; dat haa=
re Maagen niet fterk genocg zyn om het Hennip-4
Kanary-en Raapzaad, dat haar gewoone voedzel
is, te vermaalen; weshalven zy die Zaadjes zorg=
vuldig pellen, of van de Baft ontblooten , eer zy
ze inflokken: * welk zulke Vogelen niet doeng
die van veel harder Korrels leeven , doch welke
IV. Deer, Aa 2 Kor-
356 Dr VERTEERING DER SPyuen,
Korrels waarfchynlyk niet te hard zyn voor hur-=
ne Maag.
Die flegts een weinig let op het voorgaande 4
zal zig niet verwonderen, dat de Maagen van
fommige Vogels in ftaat zyn om de Dop van een
Walnoot , Hazelnoot ; of dergelyken , te ver-
gruizen. Een of twee Nooten , dagelyks inge-
flokt;-zyn; zo men voorgeeft ; het voornaamfte
van de byzondere Manier , die gebruikt wordt om
Ganzen en Kalkoenen vet te maaken. De Heer
Rreaumur heeft daar van ook de Proef wil
len neemen , en, fchoon het moeielyk te geloo-
ven fchynt, dat een groote Noot, met haar Dop
tot in de Maag van een Kalkoen zou kunnen door-
gaan; heeft hy doch met volkomen zekerheid be-
vonden, dat zy ’er in komt, dat zy ’er zig van
haaren Dop ontdoet eh verteerd wordt. Hy heeft
het zelfs nog verder gebragt, en eene derge-
Iyke Kalkoen tot vierentwintig Nooten, agter el-
kander, op ééne reize doen inzwelgen. Het was
zonderling te zien, hoe dit Dier aan zynen Hals
een beurs vol Nooten droeg, die een zeer kenne-
Iyk geraas maakten wanneer men ze behandelde.
Niettemin is de Kalkoen frifch gebleeven; al dit
Hout is vermaalen geworden door haar Maag en
de Nooten verteerden wel ; zonder dat dit zon-
derlinge Voedzel haar appetyt verminderde tot de
andere Spyzen, die zy at als gewoonlyk. Het
zelfde is met een Haan gebeurd, wien hy Hazel-
nooten
iN DE MAAG DER VOGELEN, 357
mooten in plaats. van Walnooten hadt doen in-
flokken.
Om te weeten , in hoe veel tyds de Maag de
Nooten kan verteeren, heeft onze Schryver ?er
agttien ingegeven aan een Kalkoen; welke, na
verloop van vier Uuren, gedood zynde, vondt
hy in de Krop niet meer dan dertien Nooten; zo
dat er vyf reeds waren overgegaan in de Maag,
waar van geen één geheel gevonden werdt. Haa-
re Doppen waren vermorfeld tot brokjes, waar
van de grootften niet meer dan twee of drie Li-
niën breedte hadden, en geen meer verandering
_fcheenen te hebben ondergaan , dan of zodanige
brokjes een Uur of twee in Water waren te wee-
ken gelegd geweeft.
Uit deeze Proefneemingen blykt onbetwifte-
Iyk, dat de Kalkoenen en Ganzen de Nooten
kunnen verteeren , die men hun doet inflokken;
maar het blykt daar uit niet zo zeker, dat een of
twee Nooten, welke men deeze Beeften dagelyks
ingeeft, dezelven vet kunnen maaken. Veeleer
fchynt het, dat, indien de Nooten, weezendyk;
iets daar toe doen, zulks niet kan zyn, dan door-
dien de brokken van de Doppen het Beeft hel-
pen tot het vermaalen der andere Spyzen, of dat
de Noot zyne graagte tot Eeten vermeerdert.
Doch, hoe kan men begrypen } dat de werking
van de Maag zo vermogend zy op harde, punti-
ge , fnydende Lighaamen, zonder dat haar inwen-
dig Vlies zelf daar door gekwetft worde? Om
IV. Deer, er dee-
358 De VERTEERING DER SPYZEN,
deeze zwaarigheid geheel op te loffen, zou het
noodig zyn te weeten, op welk eene Wijze de
Maag de Zandkorrels , welken zy bevat , in be-
weeging brengt. De Heer Réaumur heeft
zig hier van getragt te verzekeren: hy heeft zyn
Duim en voorften Vinger ingebragt in ’ Lighaam
van verfcheide Vogelen , en de Maag een lange
poos tuffchen zyne Vingers gehouden, zonder
eenige beweeging daar in te kunnen befpeuren.
Hy heeft, aan verfcheide Vogels, den Buik geo-
pend, en de Maag bloot gemaakt , doch het is
hem niet dan eenmaal gelukt, duidelyke kenteke-
nen van eene Golvende beweeging daar in te zien,
Miflchien maakte de elendige toeftand , waar in
deeze Beeften door de opfcheuring van hun Lig-
haam waren gebragt, de Maag onbekwaam tot
vlugge en fterke beweegingen: doch hy heeft ?er
langzaame in ontdekt, en ’t zou kunnen zyn, dat
de Maag, zig altoos vol bevindende, door bewee-
gingen van weinig uitgeftrektheid in ftaat gefteld
werde, om met veel kragt te werken op de Lig-
haamen , in dezelwe vervat. |
Deeze Waarneeming geeft weinig lichts om te
verklaaren , hoe het inwendige Vlies der Maag
ontgaan kan, even zo fchielyk vernield te wor-
den, als de Stoffen, op welken zy werkt: maar,
zo men deeze Tegenwerping al niet geheel kan
oploffen , zy kan ten minfte zeer veel verzwakt
worden, Het inwendige Vlies van de Maag der
Dieren, waar van wy gefproken hebben, is by
uit
Tes
aN DE Maar DER VOGELEN: 359
uieftek dik, gerimpeld „ geplooid, en bykans, zo
hard als Hoorn. Nu blykt het door de Onder-
vinding; dat Looden. Molenfchyven met Amaril,
voorzien, en Leder belegd met harde Poeijers,
gebruikt worden om Kryftallen en Werkftukken»
van. Staal af te flypen, zonder dat: zy zelf, op
een kennelyke wyze, daar van flyten; ‚ De har-
de deeltjes , in de kleine gaatjes van ’t Lood en Le-
der vaft gezet, oefenen daar tegen byna geen ge-
weld , terwyl de Lighaamen , waar tegen men
ze wryven doet, ?er eene zeer fterke aandoening
van hebben. Waarom , dan „ zouden de Zand-
korrels, in de plooijen van de Maag gewikkeld,
daar ook niet ftyf valt gehouden worden, ende
Spyzen vermaalen kunnen , tegen welken zy wry-
ven, zonder het Vlies te befchadigen , waar aan!
zy, als ’t ware, gehegt zyn? Eindelyk; dit
Vlies wordt miflchien vernieuwd gelyk de Maag
der Kreeften, De Heer HerissanrT heeft on=
zen Schryver Maagen vertoond, waar van aan-
merkelyke Lappen af waren , onder. welken een
nieuw Vlies gevonden werdt , volkomen in fiaat ,
om den dienft te vervullen van het weg genomen.
Vlies, '
“Fot nog toe hebben wyrde Pypjes „ welken
de Heer RÉAumumr aan de Vogels hadt doen in-
_Îlokken, alleen aangemerkt alssmiddelen , ‘om de.
kragt van de werking der Maagen te ontdekkens
doch zy hadden nog eenander gebruik3> te, wees
ten ‚ hunne holte kon verfcheide Stoffen bevat-
IV, Deer, Aa 4 tens
360 Dr VERTEERING DER SPYZEN,
ten, welken van de Pypjes befchut werden voor-
de Wryving, doch niettemin bloot gefteld aan de
werking van % Vogt, indien ’er , gelyk V Aurs-
NIER1 meent, een in de Maag zy , dat kragtig
genoeg is om de Spyzen te ontbinden.
Réaumur heeft tot zyne Proefneemingen „in
die geval, verfcheide foorten van Graan gebruikt,
zo ràauw als gekookt en van den Baft beroofd: de
Pypjes , hetzelve bevattende, heeft hy een lan-
ger of korter tyd in de Maag der Vogelen gela-
ten, zonder ooit cenige verandering daar in waar
te neemen, dan van een weinig uitgezwollen te
zyn, omtrent even of zy een gelyken tyd in Wa-
ter, of op een zeer vogtige plaats, waren ge-
houden, Stukken raauw Vleefch, in dergelyke
Pypjes geftopt zynde, [die, gelyk men ligt be-
grypt , aan beide enden open waren} heeft hy,
na dat dezelven wel vyftig of zefig maal langer
tyd in de Maag van Endvogels waren geweeft ,
dan tot de geheele Verteering van dit Vleefch
vereifcht werdt, uit de Maag van deeze Beeften
gehaald, zonder eenige anni a verandering
daar in te befpeuren.
Uit al het gezegde volgt, dat de Maag der Vo-
gelen een genoegzaame kragt heeft om het Voed-
zel te vermaalen, daar deeze Beeften van leeven,
en dat hetzelve, wanneer men het voor de wer=
king der Maag befchut, niet verteerd wordts
doch moet men ?er, op gelyke wyze , uit beflui-
ten, dat de Vermaaling alleen genoegzaam is, om
het
IN DE Maag DER VOGELEN. 361
ket Koorn en ander Aas te veranderen in eene
Stoffe , welke bekwaam zy om de zelfftandigheid
van het Dier te worden , zonder andere toebe-
reiding te ondergaan?
Verfcheide redenen fchynen zig tegen dit laat-
fie befluit aan te kanten. De Wryving alleen
zu, wel is waar, het Koorn tot Meel kunnen
maaken, maar het Meelis , op zig zelf, geenChyl: -
de Graantjes, in de Maag vervat, hebben een
geheel andere reuk, dan eer zy ’er in kwamen:
het Kanaal, dat de Krop gemeenfchap geeft met
de Maag, ’t welk men als de Zwelgpyp kan aan-
merken, is bezet met een groot getal Klieren,
die, in de Kalkoenen vooral, zeer gevoelig zyn,
en op de Spyzen uitftorten een dik, witagug en
een weinig zoutig Vogt, dat zig noodzaakelyk
met dezelven vermengt: het binnenfte Vlies van
de Maag, eindelyk, is zo zeer doordrongen met
eên zuur Vogt, dat het , afgenomen en in Wa-
ter gewreeven zynde, ’t zelve bekwaam maakt
om Melk te doen ftremmen , en dit Vogt fchynt
aan ’t zelve medegedeeld te worden door ontel-
baare witte draadjes, welken dit Vlies fchynen
vaft te maaken aan de Vleezige zelfftandigheid,
vertoonende zig wanneer men het Vlies opligt.
Alle deeze redenen overtuigden den Heer
REAumur, dat de Vermaaling alleen nict ge-
noegzaam zou zyn, om het Voedzel te maaken
top een Chyl, bekwaam om zig te mengen met
het Dierlyk Bloed ; maar dat zy zig in de Maag
IV. Dez, Aas ver
362 De VERTEERING DER SprzeN,
vereenigen met Vogten, die in taat zyn, niet
om ze te ontbinden, maar om’er eene Gifting in
te maaken, die haar noodig is, op dat ze bekwaam
mogen worden, om tot herftelling van % verloo-
rene in het Dier te dienen.
Wy hebben te voorén gezien , dat de Maagen
der Vogelen op eene verbaazende wyze verfchil-
den: % welk voornaamelyk plaats heeft tuffchen
de genen, die van Graan of Koorn leeven, en
die, welke Roofvogels genoemd worden , om
dat zy opander Gevogelte of Dierenaazen *). De
flappe en enkel Vliezige Maag , veel gelykende
naar de Menfchelyke, die de eenigfte in deeze
Vogelen i is, zonder Krop; was een genoegzaame
beweegreden, om te denken, dat de Verteering
in dezelven gefchieden moeft , niet door middel
van eene Wryving of Ver maaling van de Spyzen;
waar toe de gefteldheid der Maagen , en de aan-
hegting , welke fommigen derzelven met de nä-
buurige deelen hebben, haar onbekwaam fcheen
te maaken; maar door middel van een Ontbindend
Vogt. Daar was zo veel niet noodig, om den
Heer RÉAumur tot oplofling van deeze twyfe-
ng aan te zetten: als zynde zulks te gemakkely-
ker, dewyl het niet noodig was, de Vogels, die
tot deeze Proefneemingen dienden, te dooden,
om te zien, wat ’er gebeurd zou zyn in de Pyp-
jes, welken men hun hadt doen inzwelgen, De
Roof.
(*) Vergelyk bladz. 116, 117. |
insnE MaAc DER VOGELEN. 303
Roofvogels, naamelyk, werpen met gemak de
Vederen weder, uit van de Vogels, dre hun tot
voedzel gediend hebben, en alles wat hunne
Maag niet heeft kunnen verteeren, … Dit ftuk is
zo zeker, dat de genen, die Vogels opbrengen
tot de Valken-Jagt, dezelven, van tyd tot tyd,
balletjes van te famen gelymde Pluimen , of van
Werk; ingeeven, welken zy niet nalaaten, ten
einde van omtrent vierentwintig Uuren, uit te
werpen. Men geeft voor , dat het Braaken door
dit foort van Pillen, die zy Cures noemen, ver-
oorzaakt „ dienftig kan) zyn om hunne Vogels
frifch en gezond te houden,
Het was te gemakkelyk, in-plaats van zulke
Pillen de Pypjes te gebruiken , waar van wy
reeds gefproken hebben ‚dan dat dit denkbeeld
onzen: Waarneemer ontglippen kon. Tot zyne
Proefneemingen. gebruikte hy een Butoor van %
groote foort (*), die hy in ’t eerft deedt inflok-
ken een Pypje van: Blik , aan de beide enden
open „waar in hy met een grad hadt vaftge-
maakt
(*) Bufe, in 't Latyn Buteo, Butor, ook Ardea Stella-
ris genaamd. Het is een foort van Reiger, met roodag-
tige of geele Pluimagie, waar op zig bruine of zwarte
Vlakken, Streepen en Banden vertoonen. Hy onthoudt
zig meeft in ’t Riet, en geeft een geluid, dat naar het
brullen van een Os of Stier gelykt; zynde zeer boosaar-
tig, wanneer men hem beledigt of te naa komt: waar
van ’t woord Butoor of Pitoor ook fomtyds op Menfchen
wordt toegepatt.
IV. Deen,
364 De VERTEERING DER SPYZEN;
maakt een ftukje Vleefch , van langte byng als
het Pypje, maar niet meer dan omtrent een der-
de van deszelfs wydte dik. De Vogel werdt
aanftonds gezet onder een groote Hoenderen-Korf,
daar hy zyn gewoone Spyze by zig hadt.
Na verloop van omtrent vierentwintig Uuren ,
wierp de Butoor het Pypje tot zyn Bek uit, dat
geen drukking van zyne Maag fcheen ondergaan
te hebben: men merkte ’er geen blyk in van ec-
nige platwording , en de draad zelf, die van bin-
nen het ftukje Vleefch daar in vafthieldt , en van
buiten verfcheide flagen om het Pypje gewonden
was, bevondt men volkomen gaaf en geheel. Een
der twee openingen was gantfch toegeftopt met
een wiek van Dons, geformeerd uit de fyne Ve-
dertjes van eenige jonge Hoender-Pullen , die de
Butoor te vooren hadt gegeten, en doordrongen
met een foort van Pap, welke doorging tot over
de helft van ’t Pypje.
Het fiukje Vleefch , daar in beflooten , was
gebragt tot byna een vierde deel van zyn eerfte
grootte. ’t Gene ’er van over was gebleeven,
vondt men nog vaft zitten aan den draad: het
fcheen met een Pap bedêkt te zyn, die waar-
fchynlyk voortgebragt was door zulken van des-
zelfs deelen, die ontbonden waren. Het hade
byna zyn oude koleur, doch verfchilde in zelf-
flandigheid zeer veel van zyn voorigen ftaat: als
men dit Vleefch met de punt van een Pennemes
trok, wierdt het als Plukzel van Linnen: de reuk
zweenm-
iN pr Maag per VoorLen: 365
gweemde niet het minfte naar die van rottug
Vleefch; zy was niet zuur, noch doordringen-
de , maar veeleer walgelyk.
Deeze Proefneeming, in welke men een ftuk-
je Vleefch , befchut voor alle werking van de
Maag, in den tyd van een Etmaal byna geheel
verteerd ziet, fchynt onbetwiftelyk te bewyzen,
dat de Wry ving hier geen deel gehad heeft aan de
Verteering. Daar was nogthans iets , ’t welk
den Heer Réaumur weerhieldt, om dit volko-
‚men vaft te ftellen. Wy hebben opgemerkt, dat
het Pypje aan de beide enden open was gelaten.
Nu kon het mogelyk zyn, dat verfcheide harde
Stoffen, de een voor , de ander na, door de holte
gedreeven, het ftukje Vleefch als gevyld of ge-
rafpt, en dus desfelfs ontbinding bewerkt had-
den. Zy, die weeten, hoe veele middelen de
Natuur gebruikt om de zelfde uitwerkingen voort
te brengen, zyn altoos befchroomd om een te
fchielyk Befluit te maaken.
Weinig moeite was het, zig van de Waarheid
te verzekeren. Een nieuw Pypje, bevattende
een dergelyk ftukje Vleefch, werdt aan de beide
enden geflooten met een lapje Gaas van Vlafch-
draaden, door welks Maazen derhalve niets aan
het Vleefch kon komen dan Vogt, en, zo hetzel-
ve dan verteerd werdt, kon men geen twyfel
hebben, of in de Maag van den gedagten Vo-
gel gefchiedde de Verteering door middel van
IV. Deez. een
366 De VerreErinG DER Sryzens
een foort van Ontbinding , ven niet door ee+
nige Vermaaling van de Spyzen. Dit was juift
het gene ’er gebeurde: het Pypje , * welk de
Vogel hadt ingeflokt, uitgeworpen zynde; vondt
men het Gaas nog vaft en digt geflooten4; maar
het Pypje vervuld met eene vette, fmeerige ent
op ’t aanraaken, zagte Stoffe, terwyl het ftukje
Vleefch tot een agtfte deel van zyne grootte was
verminderd. De Pap, en *t-gene ’er van ’%
Vleefeh overig. was, rook niet zuur , noch als
bedorven Vleefch, maar enkel wat walgelyk: een
bewysj dat de Verteering te weeg gebragt wa-
re, niet door een foort van Verrotting , maar doot
de werking van een Ontbindvogt.
Deeze laatfte Proefneeming fcheen niets over -
te laaten, dat nog begeerd kon*worden; maar de
Heer RiÉ Aumur hadt vergeten het ftukje Vleefchs
dat in het Pypje geftoken was , te weegen, om
naauwkeurig te zien , hoe veel het in een gege-
ven tyd verminderd ware. |
Tot herftelling van dit verzuim, deedt hy de
Butoor een derde Pypje inflokken , gelykvormig
aan het laatfte „in ’t welke hy een-ftukje Ofle-
Vleefch ‘deedt , weegende 48 Greinen. Dit
Pypje bleef byna twee dagen in ’ Lighaam van
den Vogel; dus was ook het ftukje Vleefch ge-
bragt tot 6 Greinen, en, ’ gene ’er van over-
bleef, liet zig zo gemakkelyk kneuzen , dat onze
Schryver ’t zelve , door een zagte wryving met
het
iN pe MAAG DEK VOGELen: 367
‘het end van zyn Vinger, maakte tot een. week
deeg. Het rook, zo min als de anderen ‚ naar
rottend Vleefch.
Daar kan, derhalve, niet getwyfeld worden,
of de Maag der Roofvogelen bevat een Ontbind-
vogt, %t welk bekwaam is om den Samenhang,
van het Vleefch der Dieren , waar mede zy zig
voeden; los te maaken. «Om zig te verzekeren,
of het zelfde Vogt insgelyks de Beenderen zou
kunnen ontbinden; heeft hy toevlugt genomen
tot nieuwe Proefneemingen. Hy déedt in een
Pypje, dat hy vervolgens de Butoor liet inflok-
ken; eerft zeer teere Beenderen van jonge Die-
ren. — Het Pypje bleef omtrent een. Etmaal in %
Lighaam- van. den Vogel, en; wanneer, het ’er
uitkwam , was?er niet het minfte kennelykdeelt
je in overgebleeven van de brokjes Been , die ’er
in geweeft waren: zy bevonden zig. teenemaal
verteerd, en zelfs {chielyker, dan het met ftuk-
jes Vleefch, van gelyke grootte , zou toegegaan
zjn. » | |
Brokjes van een Oflen-Rib, van welke men
zorgvuldig al het Vliezige afgenomen hadt „ en die
alleenlyk beftonden uit het hardfte gedeelte vanhet
Been, werden, ter zwaarte van 41 Greinen ; ge=
flooten in een Pypje, dat aan beide enden met
Gaas werdt toegemaakt. Dit Pypje, in de Maag
van de Butoor gebragt zynde, bleef aldaar wat
minder dan een Etmaal tyds. Toen het ’er uit
gekomen was, vondt de Heer Rraumur, aan
IV. Deer, % end
368 De VERTEERING DER Spy zen;
%x end van de brokjes Been, druppels van eene
Lymagtige Stoffe: zy waren niet week gewor-
den, maar kennelyk in grootte verminderd: de
ongelykheden ; die men ’er , met het wegneemen
der Vliezen, aan gemaakt hadt , waren geheel
verdweenen, en, zo men op * oog al had getwy-
feld aan die verkleining, was dezelve gemakkelyk
te ontdekken uit de zwaarte: want zy hadden by-
na de helft van hun Gewigt verlooren. Men kon
derhalve niet twyfelen, of het Ontbindvogt van
de Maag had ?er vat op gehad , en was in deeze
Beenderen gedrongen.
Deeze zelfde brokjes werden, na dat zy afge:
fpoeld waren, weder in het Pypje gedaan , en
nog twee maalen agtereenden Vogel ingegeven;
bevindende zig, na de laatfte maal, tot 4 Greinen
gewigts verminderd. De Maag van de Butoor
is derhalve in ftaat om Beenderen te verteeren, en
zy zyn voor haar een wezentlyk Voedzel.
Het is door Ondervinding bekend , dat de Roof:
vogels geen Graan nuttigen, van welk foort ook
hetzelve zy. Men kan met reden denken; dat
deeze afkeerigheid hun door den Schepper van ’
Heel-Al is ingegeven , om ze te beletten van zig
vrugteloos op te vullen met een Voedzel, dat
niet door hunne Maag verteerbaar zou zyn : maar 4
hoe waarfchynlyk dit Gevoelen ook zy, het was
nog zekerder zig daaromtrent door befhffende
Proefneemingen licht te verfchaffen:
Ten dien einde deedt de Heer R&£Aumur zys
ne
IN be Maag DER VooBLEN: 8969
tie Butoor een met Gaas geflooten Pypje inflok-
ken , daar Brood in was, beftoken met eenige Kor-
rels Tarw en Gerft , en onder dezelven een van
gepelde Gerft. Dit Pypje bleef omtrent twee
en twintig Uuren in de Maag van den Vogel, en
nogthans kon men geene verandering aan een der
Korrellen, zelfs niet aan die, welke van de baft
beroofd was, befpeuren : het Brood zag ‘er wel
eenigermaate uit, als gekaauwd zynde, doch het
was niet in Pap veranderd gelyk het Vleefch:
men kon nog duidelyk zien dat het Brood ware.
Deeze Proefneeming voldeedt onzen Schryver
nog niet zodanig, of hy oordeelde dezelve te moe:
ten herhaalen. Hy gaf, derhalve; de Butoor op
ieuws een Pypje in, %t welk van binnen voor-
zien was met eer ftukje Vleefch, en aan de bet-
de enden mét Graanen van verfcheiderley foort ,
gelyk Erwten, witte Boonen, Gerft; enz. Het
Pypje bleef , ditmaal, agtenveertig Uuren in de
Maag, en, toen het ’er uit kwam; bevondtmen
dat de Graanen niet geleeden hadden, zynde al-
leenlyk maatig uicgezwollen; gelyk zy zouden
geweeft zyn; wanneer men ze dien zelfden tyd
op een warme vogtige plaats bewaard had; daar
in tegendeel het Vleefch; dat zy bedekten; byna
teenemaal was verteerd ; zo dât ’er ‚ op ’t hoogfte',
niet meet van overbleef dan een zesde deel ;
welk een zeer onaangenaame reuk van rottig Vleefch
hadt aangenomen :’t zy , om dat het in de Maâg te
lang gebleeven „of om dat het niet genoegzaam be-
IV. Dezris Bb Jog
go De VERTEERING DER SPYzen,
vogtigd was door het Ontbindvogt , aan? welke
de uitgezwollen Graantjes geen genoegzaam vryen
doortogt gegeven hadden.
Deeze zelfde Proefneeming werdt nog eensher-
haald, met dit verfchil, dat, in plaats van droo-
ge Graankorrels te neemen, de twee enden van
het Pypje, waar van het midden. gevuld was
met “Vleefch , voorzien werden met geborften
Graanen, dat is, zodanigen , welker baft men
genoodzaakt hadt te fplyten door de uitzwelling
van ’% Meelagtige deel, Men hadt even den
zelfden uitflag; naamelyk: het Vleefch was ge-
heel vernield zonder dat de Graanen eenige ken-
nelyke aandoening hadden geleeden.
Na deeze Proefneemingen , die zo klaar bewy-
zen, dat het Vogt, waar door de Verteering der
Spyzen in de Maag der Vogelen bewerkfielligd
wordt, geen het minfte vat heeft op de verfchei-
de foorten van Graanen , onder welk een gedaan-
te ook zy daar aan bloot gefteld worden; zou het
fchynen, dat men zonder gevaar befluiten kon,
dat de Vrugten , waar van:deeze Dieren zo wei-
nig werk maaken als van Graan , niet meer aan-
doening daar van moeften hebben. Doch, om
niets in dit opzigt te verzuimen, deedt de Heer
R.ÉAumur zyne Butoor een Pypje met Gaas als
vooren inflokken, ’ welk een ftuk bevatte -van
een-wel rype Peer. „De Vogel gaf dit Pypje', na
verloop van een Etmaal, weder over en’ftuk
Peer hadt zyne gedaante behouden „ maar!een weit
“nig
in pe Maác per Vootttn. 371
hig van zyn gewigt verlooren; en de zelfftandig-
heid was byna zodanig als die van eene gekookte
Peer: Deeze verandering zou zeer wel aange-
merkt kunnen worden; als de uitwerking van dat
foort van broeijing , ’t welk de Peer hadt geleeden
van de warmte der Maag; maar; als men die aan
de werking van ’t Ontbindvogt wilde toefchry-
ven; zou deeze werking van zo klein belang zyn 4
dat de Roofvogels inderdaad uit de Vrugten zeer
weinig Voedzel kunnen haalen.
Daar blyft dan nog de Vraag over, welke de
eigenfchap kan zyn van een Vogt, dat; niet-za
_ veel kragt werkende op de allerhatdfte Dierlyke
Stoffen , gelyk het Gebeente, niet het minfte ver-
mogen fchynt te hebben op de deelen der Plantge=
waffen. - Deeze zwaarigheid was al te natuurlyk
verknogt aan de genen, die ’t Onderwetp van de
voorgaande Ptoefneemingen zyn geweeft, dan-dat
onze Schtyver konde nalaaten , al wat mogelyk
ware tot derzelver oplofling aan te wenden,
Hy heeft, verfcheide maalen, aan zyne Tong
druppels gebragt van dat foort van Geley, waar
inhet Vleefch of de Beenderen veranderd waren;
en die met het Ontbindvogt doordrongen moeft
zyn. De overblyfzels zelf van de Beenderen, in
de Pypjes gevondens-die met dit Vogt bedaauwd
moeften zyn, heeft hy ook geproefd ; en; nochin
't- een nochin ’ andere; iets gevonden; dän eert
bittere Smaak ‚ met: Zoutigheid gemengd, dieniet
verfchilde dan in meer of minder graad van fterktes
selV: Deer, Bb 2 Hy
372 De VERTEERING DER Seyzen,
Hy heeft op ’ Vuur gelegd een Pypje, dat
uit de Maag van de Butoor gekomen was, en dic
gaf in ’t kort een Vlam uit, die langer duurde dan
een Minuut. Zou dan een Olieagtige of brand-
baare Stof de voornaamfte oorzaak van de Vertee-
fing in deeze Vogels zyn? Dit is iets, waar om-
ttent onze Schryver geen Befluit durft neemen ,
zonder een uitvoeriger en naauwer Onderzoek.
Om zig meer lichts te verfchaffen aangaande de
natuur van dit Ontbindvogt, zou het noodig ge-
weeft zyn, van dezelve eene genoegzaame veel-
heid te hebben , daar men zodanige Proeven op
konde neemen , als noodig waren tot ontdekking
van deszelfs famenftellende deelen. Doch hoe was
% mogelyk zo veel van dat Vogt te bekomen uit
de Maag van een leevend Dier? Deeze zwaarig-
heid heeft den Heer RE£AuMuR den moed niet doen
opgeeven: hy is dezelve te boven gekomen, er
dit zelfs zonder veel moeite. De Roofvogels ee-
ten zo min Spons als Graan , en het was te denken,
dat hunne Maag de Spons even zo min verteeren
zou. Op dit denkbeeld deedt hy de Butoor een
Pypje, met Gaas toegemaakt als te vooren, inflok-
ken; na dat hetzelve losjes gevuld was met Spons,
waar van het 13 Greïnen bevatte. Toen het Pyp-
je uit de Maag kwam, woog de Spons, die ?er in
was, 63 Greinen; zo dat ’er 5o Greinen van het
Vogt der Maag in vervat moeften zyn, en men
kon ze gemakkelyk uitdrukken, om dit Vogtapart
te hebben. Men herhaalde de Proefneeming met
den
in DE Maac per VOGELEN. 373
den zelfden uitflag, doch de Heer RÉAuMmur kon
niet verder gaan, om dat de Butoor; % zy dat
dezelve te veel was afgemat door de eerfte Proef-
neemingen ; % Zy dat de menigte van Vogt, uit de
Maag gehaald, den Vogel te veel verzwakt had ;
ep deeze Proefneeming ftierf. Onze Schryver is
nogthans van gedagten , dat men, door veele Vo-
gels Looden Pypjes in te geeven , met Spons ge-
vuld; of zulke Pypjes, van dikker foort en in
grooter menigte, te doeninflokken van zeer groo-
te Vogels, gelyk Arenden of Gieren; eene ge-
noegzaame veelheid, tot de vereifchte Proefnee-
mingen, daar van zou kunnen verzamelen.
Het Vogt dat men uit de Sponsjes, die van de
Butoor-ingezwolgen waren, kreeg , was niet klaar
en helder , maar troebel, en van eene doffe geel-
agtige koleur. Dit, meent de Heer RÉAumMuRr,
gensdeels daar uit voortgekomen te zyn, dat hy
zyne Sponsjes niet fchoon gewaffchen had; ten
anderen , doordien hy den Vogel niet had Ei teh
Vaften, eer dat die dezelven inflokte, en toen ze
in de Maag waren. Het gebrek van de eerfte
voorzorg hadt in het Vogt deeltjes kunnen bren-
gen van eene Aardagtige of andere natuur, die
deszelfs doorfchynendheid en koleur hadden ver-
bafterd, en ’t gebrek van de tweede hadt kunnen
maaken, dat het Vogt zig mengde met de ver-
teerde Spyzen;’t welk in ftaat was de zelfde uit-
werking te doen. Men zou dan zeer zorgvuldig
moeten zyn, de Spons wel fchoon te waffchen en
IV. Dern. Bb 3 den
374 De VERTEERING DER SPYZEN,
den Vogel zeer fireng te laacen Vaften, % welk
deeze Dieren gemakkelyker kunnen uitftaan dan
men denkt. Een Gier heeft twintig dagen zon-
der eenig het allerminfte Voedzel geleefd „ en nog
was het dit langduurig Vaften niet, ’ welk haar
den eenentwintigften dag deedt fterven. _Waar-
fchynlyk is dit vermogen aan deeze Vogelen ge-
geven, om dat het hun dikwils gebeurt „ dat Zy
geen Prooy opdoen, en bygevolg genoodzaakt
zyn te Vaften.
Het Vogt, dat door middel van de Sponsjes uit
de Maag van de Butoor gehaald was , werdt
door den Heer Réaumur op verfcheide wyzen
oùderzogt. . Hy bragt ’er van op zyn Tong, al-
waar hy ‘er de zelfde aandoening van hadt, als
van de Geley , daar wy van gefproken hebben ; te
weeten, een bittere en Zoutige Smaak; met dit
verfchil alleen, dat, daar de Geley een weinig
meer bitterheid dan Zoutigheid fcheen te hebben,
dit Vogt, in tegendeel, meer Zoutig dan bitter
was, Dit zelfde Vogt op blaauw Papier gedaan
zynde „ is het ’er kennelyk rood door geworden.
Doch het allerzonderlingfte gebruik, %-welk
onze Schryver van dit Vogt:gemaakt heeft, was
te tragten met hetzelve ‚ buiten het Laghaam van
den Vogel, de Verteering te maaken, dewelke
het in de Maag te weeg brengt. … Ten dien einde
ftak hy, verfcheide maalen, ftukges Vleefch in
Pypjes, en goot daar op van’t Vogt , uit de Maag
van de Butoor gehaald: hy ftopte de Pypjes met de
zelf
iN DE MAAc DER-VOGELEN.. 375
Rt
zelfde Sponsjes toe, en leidze in Bakjes „ op den
bodem van één van welken een weinig Water was.
Daarenboven deedt hy in ieder. Bakje een. fiukje
Vleefch, ’ welk tot vergelyking dienen moeft 3
waar na de Bakjes , met een Papier toegebon--
den , gezet werden in een Broed-Oven van Hoen-
der-Pullen, wiens warmte zeer naby die van de
Maag des Vogels kwam, en waar in.zy een Et-
maal gelaten werden.
Het ftukje Vleefch , dat in ieder Bakje was,
vondt men bedorven, en ’ gaf een onverdraag-
lyke Stank: ’t gene in ieder Pypje was, door-
drongen met het Vogt uit de Maag vande Bu-
toor, was niet ontbonden , maar een weinig week
geworden, en fchoon het ook de Reuk had aan-
genomen van bedorven Vlecfch, was die Reuk
nogthans, op zeer veel naa, zo fterk niet als die
van het Vleefch in’ Bakje. Het fcheen derhalve „
dat wel-het Vogt niet teenemaal het Vleefch
ontbonden, doch hetzelve ten minfte doorweekt
en ten deele voor de Verrotting- bewaard had.
„Doch : waar aan heeft het gehaperd dat dit
Vleefch niet verteerd ware? De duffe en weinig
doordringende reuk van het Vogt laat niet toe te
denken ;’dat het vlug genoeg zy om weg te waa-
femen wanneer het aan de vrye Lugt-wordt bloot
gefteld. … Indien men ’er een-genoegzaame veel-
heid wan kon hebben , zou het nogthans goed zyn,
te zien, of dit Vogt niet veranderen zou in-de
Flefchjes „ daar men het in bewaarde, …Miffchien
IV. Deer, Bb 4 moet
376 De VERTEERING DER SPYzenN,
moet men het daar aan toe fchryven , dat de Pyp-
jes, die het Vleefch bevatten, niet aan den jui-
ften trap van warmte, welke ’er vereifcht werdt ,
bloot gefteld waren. Men zou zulks gemakkelyk
kunnen weeten , als men in de Maag van een Vo-
gel Pypjes deed, aan beide enden volkomen digt
zynde , ‘waar in ftukjes Vleefch waren „ gemengd
met het Vogt uit de Maag van den zelfden Vogel
gehaald; wanneer men, by ’ uitkomen der Pyp-
jes, zou kunnen zien, of het Vogt, door de warm-
te van de Maag geholpen, het Vieefens in ’t Pyp-
je had kunnen ontbinden. Mifchien heeft het
Vogt zelf ook noodig , verfcheide maalen ver-
verfcht te worden, geduurende den tyd der Ver-
teeringe. Dewyl Be Heer RÉAUMUR zyn tam
gemaakten Vogel verlooren hadt, was het hem
niet mogelyk alle deeze Vraagen door genoegzaa-
me Proefneemingen op te loffen.
_ Uit al het gene hier, in * korte, is bygebragt,
kan men zeer duidelyk opmaaken ‚ dat de Ver-
teering der Spyzen, in Vogelen die een Krop
Hispen, door Vermaaling gefchiedt, en dooreen
Ontbindend Vogt in de genen die, gelyk de Bu-
toor, met eene Vliesagtige Maag voorzien zyn.
Een ander, niet minder gegrond , denkbeeld
vloeit daar uit voort: te weeten, dat, zeer waar-
fchynlyk , de Vogels, vetter Maag ten deele
Vliezig ten deele Spieragtig is „als ook die genen’,
waar in zy is van eene miadelgadte zelfftandigheid ,
de beide gezegde manieren van Verteering in ge-
3 bruik
IN DE MAAG DER VOGELEN. 377
bruik hebben; ’t welk door Proefneemingen onder-
zogt zal kunnen worden.
Het was natuurlyk „ uit de Proefneemingen
van den Heer RÉAuMur op te maaken, dat zo-
danige Dieren, die, even gelyk de Roofvogels, eene
Vliezige Maag hebben , ook, even als zy „ de Spy-
zen verteerden, door middel van een Ontbindvogt.
__ Eene Proefneemig, door hem gedaan, heeft
deeze Giling in zekerheid veranderd. Hy deedt
een Teef twee ftukjes inflokken van een zeer hard
Been, die nagenoeg Cylindrifch waren, van ze-
ven Liniën lang en een weinig minder dan twee
Liniën dik. Het Dier zesentwintig Uuren daar
na geworgd zynde, vondt men de twee ftukjes
Been nog in de Maag, zynde in grootte vermin-
derd, en’er fcheenen , in de langte , Plaatjes, van
afgefcheiden te zyn; maar, % geen boven alles de
‘werking vanhet Ontbindvogt deedt blyken , was
dat dit Been, te vooren zo hard en ftyf geweeft,
door % enkele verblyf in de. Maag zo buigzaam
als Hoorn geworden ware.
Om zig te verzekeren, of de Vermaaling ook
niet voor een gedeelte plaats had inde Verteering
van deeze Dieren „deedt de Heer RÉAumureene
Teef, te gelyk met de ftukjes Been, drie Pyp-
jes inflokken van verfchillende grootte, die uit een
opgerold blaadje Lood gemaakt waren. Deeze'
Pypjes booden de werking van de Maag maar een
kleinen weerftand: het fterkfte kon gemakkelyk
plat gedrukt worden tuchen den Duimen voorften
os: Deer. Bb 5 Vin-
378 Dre VERTEERING DER SPYZEN;
Vinger van eene redelyk zwakke Hand: geen der«
zelven hadt egter, toen men ze uit de Maag
van de Teef haalde, het minfte teken van platwor-
ding, noch eenig bewys, van door Wryvingen
te zyn äfgefleeten.
Het is dan wel zeker, dat de Verteering, in
Dieren die cen Vliezige Maag hebben, door mid-
del van een Oritbindvogt gefchiedt ; maar de na-
tuur van dit Ontbìindvogt moet by uitftek verfchil-
lende zyn in verfchillende Dieren. - Dat van de
Butoor hadt geen kragt, noch op ’t Brood noch
op Graankorrels, en liet het gedeelte Beens,%
welk het nog niet hadt kunnen verteeren , zyne
“hardheid volkomen behouden: dat van den Hond.
heeft zo wel aandoening op ’t Brood als op Been,
en kan het Been zelfs buigzaam maaken, maar het
werkt in geenen deele op Graankorrels, die egter
zeer wel ontbonden worden in de Maag van een
Varken: dat van *t Paard heeft geen kragt op ’%
Vleefch, maar ontbindt groen Kruid en Koorn in
volkomenheid:; eindelyk, daar zyn Viffchen en ee
nige Infekten, die van Aarde leeven, in welker
Vliezige Maag derhalve een Vogt moet zyn, dat
bekwaam is‘om die te verteeren. Welk een groo-
te verfcheidenheid van Middelen tot de uitvoering
van een zelfde Oogmerk?
Nog een Geflagt egter bleef er over, ’t welk
de naauwkeurigheid der Onderzoekingen van den
Heer Réaumur niet ontglipt is. De herkaau-
wende Beeflenhebben, gelyk men weet, vier Maa-
gen
iN DE MAAG DER VOGELEN. *« 379
gen van een verfchillend maakzel ,”en het was ze-
kerlyk iets fraais, te weeten , op welk eene wy-
ze de Verteering by hun bewerkftelligd werde.
Met dit inzigt, deedt hy een Schaap vier Blikken
Pypjes inzwelgen, van omtrent ven Liniën lang,
en half zo dik; zynde twee derzelven met verfche —
Grasblaadjes, twee met Hooy gevuld. Dewyl
het te vreezen was „dat het Ontbindvogt van de
Maag van *t Schaap , gefchikt tot het verteeren
van drooge Planten, de‘ Garen draadjes mogt aan
ftukken byten, zo werden deeze Pypjes digt ge-
bonden met Paardehair. Men doodde en opende
het Schaap veertien“Uuren na dathetzelve de Pyp-
jes ingeflokt hadt, en vondt dezelven in die Maag;
welke de Pens’ genoemd-wordt, doch zonder dat
het Gras of de Hooy-vezeltjes verteerd waren:
zy vertoonden zig flegts even of zy een weinig in
Water te weeken gelegen hadden, zynde voor %
overige onveranderd.
Dewyl het kon zyn, dat de Kruiden niets dan
een langer verblyf in het Lighaam van * Schaap
van nooden hadden, om verteerd te worden, zo
befloot de Heer Réaumur de Proefneeming te
herhaalen. Ten dien einde deedt hy een ander
Schaap agt dergelyke Pypjes inflokken , als de vier
geweeft waren van het eerfte Schaap. Van deeze
agt hadt hy ’er twee gevuld met verfch Gras, zon-
der eenige voorbereiding; twee anderen met der-
gelyk Gras, doch een weinig gekaauwd en met
Speekzel doordrongen zynde, twee anderen met
IV. Deen. droog
38o Der VERTEERING DER SPYZEN,
droog Hooy ‚ en twee met Hooy dat door kaau-
wen een weinig week gemaakt was. Deeze Pyp-
jes en drie anderen met frukjes Spons gevuld, die
men het Schaap omtrent vyftiëen Uuren daar na in-
gaf, waren ’t eenigfte Voedzel , dat men % zelve
liet nuttigen.
Toen het Schaap, omtrent anderhalf Etmaal na
het inzwelgen der eerfte Pypjes, gedood werdt,
hadt het de elf Pypjes niet meer in de Maag , die
’ zelve ingegeven waren; want zeven hadt het
Yer met: den Afgang geloosd; de overigen werden
in de Pens gevonden. Het Gras en Hooy, in
de Pypjes vervat , was in zyn geheel en geen-
zins verteerd: hoewel het, door alle de Maagen
gepafleerd zynde , aldaar moeft ondergaan heb-
ben al ’t gene de Spyzen gebeurt, die verteerd
worden.
Men kan dan, op eene gegronde wyze; uit
deeze Proefncemingen befluiten, dat het niet de
enkele werking van het Ontbindvogtis, waar door
de herkaauwende Beeften de Spyzen verteeren „en
dat dit Vogt, zo het weezentlyk plaatsheeft „door
eene kneuzende of wry vende kragt moet geholpen
worden : aangezien het gewoone Voedzel der
Schaapen niet tot Verteering gebragt wordt in
de Maag derzelven, alleenlyk door in de Pypjes
voor die kragt befchut te zyn. Deeze kragt ; eg-
ter, fchynt vry middelmaatig te zyn , indien men
ze met die der Kroppen van de Vogels vergelykt:
want de Pypjes , die in de Krop van een Kalkoen
aan
tn DE Maac DER VooerLen. 38%
aan ftukken zouden geraakt zyn , hebben alhier
niet het minfte geleeden. Een eenig, dunder dan
de anderen, was in een dikker ingefchooten , daar
het waarfchynlyk „’t bekleedzel los vindende „door
de kragt vande Maag ingedreevenisgeweeft. Dee-
ze kragt zal vermoedelyk de werking helpen van
een Ontbindvogt, dat niet genoeg werkzaam is.
Inderdaad, ’ gene de Heer R.£Aumur kreeg
uit de Sponsjes van zyne drie laatfte Pypjes , hadt
maar een flappe Zoutige Smaak , en gaf een zeer
flaauwe roode koleur aan ’t Blaauw Papier.
Voor ’t overige: de Proefneemingen, waar
van wy berigt gegeven hebben, heeft onze Schry-
ver wel niet voldoende geoordeeld, om het Ge-
fchil t?eenemaal op te loflen , maar zy baanen ten
minfte den weg om ’er de Oploffing van te vinden,
en de Natuurkundigen zullen hem altyd de verplig-
ting hebben, dat hy hun het zekerfte en vernuftig
fte Middel aan de hand gegeven heeft, ’t gene
men ooit in ?t werk heeft kunnen ftellen tot dit ge»
wigtig Onderzoek.
H.
IV. Deer. BY-
…BYZONDERBEDE N,.
iN ’r ONTLEEDEN vak
MENSCHELYKE
LIGHAAMEN
WAARGENOMEN,
DOOR DEN Herr
Mei epen af 20
Dentonftrateur in de Ontleed- en Heelkunde
te Colmar in den El/az,
(Recueil de Medecine, Chirurgie @&c. Decembr. 17sÂ.
pag. 432)
KOOEGECEOECEOECEOECECECRGECEOEGKORORORSECESESNSN
N het opgezet Geraamte van een Jongman 4
van vierentwintig Jaar oud , nam ik waar:
1. Dat de Dwarfe Uitfteekfels van de drie onder-
fte Halswervelen met twee gaten doorboord
waren, van welken de voorften dooftogt gaven
aan de Wervelbeens-Ader en Slagader; en dat
de agterften , die.’er boven het gewoone getal
zig bevonden, de agterfte Hals-Slagader doorlie-
ten. 2. In ’ zelfde Subjekt zag ik een Beenig
Kanaal, gegroefd in den aanhang van de Atlas tet
wederzyde, en agter de onderfte Uitfteekzels der
Geleding. Ik oordeelde, uit den koers van dit
en
Br 20NDERIEDEN IN * Oseepen. 383
Kanaal, dat de Wervelbeens-Slagader , by haaren
uitgang door het dwarfe gat van het tweede
Hals-Wervelbeen, aldaar hadt moeten pafleeren.s
voor dat zy het gat van ’ dwarfe Uitfteekzel der
Alas bereikte ‚ en dat Zy , in deezen doortogts
drie bogten moeft gemaakt hebben. 3. Befpeurde
ik in % zelfde Geraamte , agt Beenderen aan den
flinker Voorvoet: te weeten, vier Wiggebeen-
tjes: het groote en kleine raakten elkander van
onderen „ en lieten van boven een driehoekige
ruimte, alwaar dit overtallige Wiggebeentje lag.
Ik zag, dat dwars door de bafis van het groote
beentje des Agtervoets ecne Beenftreep liep , wel-
ke ’ zelve in twee holten verdeelde, waar vari
de inwaardfe en grootfte voor het groote Wig-
gebeentje diende, de andere kleiner, uictwaards ge-
plaatft ; voor het-overtallige Wiggebeentje. Op
het groote Wiggebeentje van den regter Voor-
voet kon ik tekenen van affcheiding vinden, die
nog kenbaar genoeg waren, om te denken , dat
zy niet lang geleeden waren famengevoegd ge-
weeft.
Ik heb het Bekkeneel van een Perfoon van om-
trent twee-entwintig Jaar oud, in % welke de
twee Slaapbeenderen „ als ook dat van *t Agter-
hoofd en het Wiggebeen, zodanig famengegroeid
zyn, dat zy met malkander niet‚dan één enkel
Been fchynen uit te maaken.
In het Wiggebeen van een jong Meisje, van
agttien- Jaaren, bemerkte ik geene Holligheden
IV. Deer. ja
384 BYzoNDERHKDEN IN °T ONTLEEDEN
ja zelfs geen blyk dat zy ’er ooit geweeft warerí.
Op ’t zelfde Wiggebeen , zag ik nog voortko-
men van de punt der voorfte Uitfteekzels van de
Sella Turcica , een Beenig verlangftuk, * welk
met de voorfte uitfnyding tot den doorgang der
Carotis een gat maakte, door * welke de inwen-
dige Krop-Slagaderen paffeerden. Ik heb dit reeds
verfcheide maalen waargenomen.
Befchryving van ’t Geraamte van een Kind, dat met
de Engel, fche Zaehte tor wereld kwam, zynde
in de Geboorte geflorven.
De langte, van de top des Hoofds tot aan de
vlakte van % onderfte der Hielen , is ra Duim:
de Omtrek van het Hoofd 12 Duim en 2 Liniën:
de middellyn van de Borft, tuflchen de twee bo-
venfte echte Ribben gemeten, tr Liniën; in ’%
midden, tuffchen de zevende echte Ribben, t
Duim 8 Liniën; onder, tuffchen de derde on-
echte Ribben, 2 Duim 4 Liniën. Deeze Afmee-
tingen zyn dwars over de Borft genomen. De
groote middellyn van het Bekken, gemeten van
de fcherpe kant van ’t eene Darmbeen tot aan het
andere, bedraagt t Duim 7 Liniën; de kleine
middellyn, inwendig, van t eene Zitbeen tot
dan het andere, 7 Liniën. De langte van, dert
{linker Arm, gemeten van dert Opper-Schouder af
tot aan het end des middelften Vingers, die zig
niet verder-gitftrekt dan tot aan de onderfte det
* onechte
VAN MENSCHELYKE LIGHAAMEN. 3835
“enechte Ribben, is 2 Duim g Liniën ; die van
den regter Arm 3 Duimen. De onderfte Buiten-
leden, van den uitwaardfen rand der Gewrichts-
pan van de Dye, tot aan het onderfte der Hiel, .
zyn 2. Duim 5 Liniën. :
„Het uitwendige maakzel der Gebeenten van
dit Kindje, geeft een duidelyk kenteken van de
Engelfche Ziekte. . Het Hoofd onbefchoft groot,
naar ’ Lighaam: de Schouderbladen fmal en dik,
gelyk ook de Heupebeenderen: de Beenderen des
Opper-Arms en die van den Onder-Arm,op eene
zonderlinge: wyze gekromd :. hunne dikte, in %
midden zeer groot en dan de enden nog-grootcr
zynde, vervult zekerlyk gebrek van hunne lang-
te. In de Beenderen van de Hand en Vingeren
heb ik niets byzonders ontdekt. De voorfte uit-
einden der Ribben zyn knobbelig, en haare Kraak-
beenderen zeer breed naar de Ribben te rekenen:
Die van de laatftesechte en twee eerfte onechte
Ribben, zyn naar buiten omgeboogen , ’t welk
maakt dat de Borft zeer veel naar een Klokjes-
Bloem of naar die Glazen Klokken zweemt, wel-
ke men over de Planten zet. De Ruggegraat
heeft niets ongewoons „maar de kromming. der
Dyebeenderen is byfter groot zo wel als de dikte,
Rottig en dun Merg heeft het geheele agterfte.en
onderfte deel van ’ flinker, Dyebeen doorvreten ;
zo dat de ftukken der Knokkelen niet aan het ove-
rige des Beens vaft zyn , dan met een dun plaatje
Beens en het Beenvlies. Het Scheen- en Kuit-
EV. Hest. Cc been
.
336 _-BYZONDERHEDEN IN °T ONTLEEDEN
“beer zyn zodanig, mismaakt, dat zy in * geheel
„geen overeenkomft hebben met de natuurlyke ge-
daante: doch de Beenderen van de Teenen en den
Voer:zyn als gewoonlyk:
Den 17 December 1756, heb ikk in het jk van
een Switzerfch Soldaat eene Driehoofdige voorfte
‘Armfpier gevonden. Ik wil zeggen: de-Twee-
dioofdige Spier hadt drie Beginzels; waar van het
overtallige voortkwam van het middelfte boven-
deel des Armbeers, aan de buitenzyde van de
inwendige Armfpier , de twee anderen hadden
haare-aanhegtingen als natuurlyk. Men heeft my
verzekerd, dat deeze Soldaat een zeer vlugge be-
weeging met zyne Armen had, en dat: hy voor-
al uitmuntte in de behandeling van ’t Geweer of
in de Wapen-oefening.
In het klaarmaaken van een Vrouwelyk Lyk
heb ik ook gelegenheid gehad een Driehoofdige
voorfte Armfpier waar te neemen. Ik had de
Bloedvaten van dit Subjekt opgefpooten, en de
volgende byzonderheden in *% zelve gevonden.
1. Ik-zag de twee Zaad-Slagaderen van de „Arze-
rie Emiulgentes voortkomen, en de twee Zaad-
Aderen in de Vene Emulgentes uitloopen: 2. Ik
merkte aan, dat de „Arterza Brachtea, van haaren
börfprong af; in twee Stammen gefcheiden was;
welke in ’t buigen van: den Arm elkander kruis- —
ten; “waar door de Radiea, welke de binnenfte
was geweeft, de buitenfte wierdt, en voortging
over de Cubitea heen, Een gelukkig geval, ’%
- welk
vin Menscrpirkt Laenastn: 387
welk in de kwetzing van de Slagader bynàaltaos
van de Operatie op ’t „Aneurysma bevrydt. Ik heb
dit deezen Winter tweemaal waatgenomen; »
Geduurende de laatftleeden Maand “January 3,
heb ik in een Mannelyk Subjekt ; welks Bloedva-:
ten ik gevuld had, het volgende opgemerkt: 1,
Dat ’er vier Stammen voortkwamen uit de krom-
te der „Aorta zynde de overtallige de flinker Ver
tebralis, tuffchen de flinker Krop-flagader-en de
flinker Onderfleutelbeenfe: geplaatft: 2. Dat de
regter Spermatsca fproot uit de regtet Emulgens
en de {linker uit den Stam der nederdaâlende-or
tas 3: Dat ’et een Tak: voortkwam tit de „Arre
ria Cubiteà, een weinig beneden de plaats; daar
dezelve de inwendige: Tufchenbeenfe uitgeeft:
Deeze Tak; die byna zo dik was als de-Cubitea ,
liep langs -deninwäârdfen kant van den V oor- Árm
tuffchen-de eigen Buigfpier des Duims en de bin-
nenfte klein Elle-Spier; . gaande voort onder der
gemeenen Ringbarid door ; om zig uit te fpteiden
door de zydelyke deelen van den middelfteri Vin-
ger, en, zig vereenigd hebbende met de Radsea s;
maakten zy te fmen haare takjes längs den voör-
flen Vinger ten den Duim. De -Cubitea ging;
zonder een kruis te maaken, zië verfpreiden in
de zydelingfe deelen van dei Ringvinger en de
Pink:-4-De Vena Azygos lag aan de flinkerzyde
van deWervelbeenderen ; en; gekomen zynde
tot aan het vyfde vari-de Rug, bele zy zig tet reg-
ter zyde „omt in de bovenfte Hol-Ader teeindigen.
IV. Dezer. Ce a OEE
333 _ BYZONDERKEDEN IN ’T ONTLEEDEN
«Ik heb reeds driemaal waargenomen , dat, wan
neer ik de Slagaderen der Dyéën opfpoot, de Stof-
fe uit de Slagaderen in de Aderen doorging, by
een genoegzaame veelheid, om dezelven voor ’t
minft ten halve op te vullen, en , met de Stoffe „
die ik vervolgens in de Aderen perfte, een regel-
maatig mengzel te maaken van rood en groen. Dit
Verfchynzel deedt my in ’ eerft verfteld ftaan „
maar toen had ik de tyd niet om het te agter volgen.
De tweede maal, dat het my gelegen kwam daar
op agt te geeven, zag ik, dat de onmiddelyke
Gemeenfchap van de Slagaderen met de Aderen
kennelykft was in de verdeelingen van de driersa
Pulmonal:s , minder in de regter Holligheid, het
regter Oor, de opperfte en onderfte Hol-Ader.
Het derde Subjekt, dat my gelegenheid gaf tot
deeze wonderbaare Waarneeming, is het zelfde,
waar in ik eenige Byzonderheden der Verdeelin-
gen heb aangeweezen. En op dat niemand twy-
fele aan de mogelykheid van zulk eene Zaak, zal
ik verhaalen hoe ik met de Opfpuiting van dat Lig-
haam te werk gegaan ben.
Vooraf bond ik de twee „Ardllares en flinker Cr
zalis Arteria, ten einde de Infpuiting beter geluk-
ken mogt. Ik liet het Lighaam drie Uurenleggen
in warm Water; waarna ik omtrent zes Oncenfy-
ne ftoffe bragt in de regter Schenkelflagader, van
beneden opwaards, en aanftonds daar op byna drie
Ponden van een roode grovere Injektie.: Ik be-
fpeurde geen tegenftand by % sadine waar uit
‚ik
VAN MENSCHELYKE TaGHAAMEN.. 389
ikveen genoegzaame opvulling der Slagaderen mogt:
beflooten hebben: weshalve ikmy voorfpelde, dar
de Injektie elders uitgeftort ware, ° zy in den
Buik of in de Borft; * welk, ten anderen, door.
de zeer groote gemakkelykheid, waar mede de
Stoffe in deSlagaderen was doorgegaan ‚ten uiterfte
waarfchynlyk werdt gemaakt. Door % preparece-
ren, egter, van de Borft en Buik, werd ik van
her tegendeel overtuigd. Eindelyk bragt ik „door
de regter Schenkel-Ader , de Injektie in de Hol-
Ader en haar voornaame Takken: maar dit ging
zeer moeielyk, en een buitengewoone weerftand ,
van het begin der inbrenging af; waar op een on-
gemeene gemakkelykheid volgde, fcheen tets won-
derlyks te voorfpellen. Ik prepareerde myn Sub-
jekt en merkte, dat het Bekken en een gedeelte
van den Onderbuik overftroomd waren met de
groene Injektie; (waar van ik de reden in % ver-
volg zal zeggen): dat alle de Verdeelingen der
Aorta rood waren gekoleurd; dat het regter Oor
van ’t Hart, de onderfte Hol-Ader en haare Verdee-
lingen, de bovenfte Hol-Ader , de Onderfleutel-
beenfe en inwendige Strot-Aderen ; vervuld waren
met een Vogt, half rood half groen. Dat meer
is , voor de opfpuiting der-Aderen had ik in de
Schenkel-Ader , aan ’% flinker Been „ reeds eene
ftreek van roode Injektie befpeurd; maar ik maak-
te daar toen nog geen Befluit uit op: het getuige-
nis der Zinnen, hoe overreedend hetzelve door-
gaans ook zy, hadt-myne twyfeling nog niet kun-
1 IV. Dern. OT: nen
390 BYZONDERHEDEN IN °T ONTLEEDEN
nen wegneemen : ik begeerde de allerfterkfte be-:
wyzen, en ziet hier, van waar ik dezelvenkreeg.
Ik nam twee derde deelen weg van de regter en
flinker Longen, en zag dat de Takmaakingen van
de Ariersa Pulmonalts, ten deele met de roode In
jektie-Stoffe , ten deele met de groene, gevuld wa-
ren: zodanig, dat de roode Injektie, tot eene Cy-
linder gevormd en eerft voortgedreeven zynde,
den as of het middelpunt van de Takjes der Long-
Slagader befloeg ; de groene in tegendeel, eenigen
tyd laater ingefpooten zynde, baande zig een weg
in de reeds half gevulde Vaatjes, en omvatte ftipt
den Cylinder van roode Stoffe; door welk middel
de Aderen geheel opgevuld moeften worden door
eene veelheid van Stoffe, welke, in andere Om-
ftandigheden, niet genoegzaam daar toe zoude -ge-
weeft zyn, en hier door was die tegenftand veroor-
zaakt, welken ik by het inbrengen van de groene
Injektie ondervondt: maar dewyl ik dien te fchie-
lyk oordeelde, zo had ik ze getragt te overwin-
nen, door den Stamper van myn Spuit met meer
kragt in te perfen, en toen was het, dat ilk myn
Vogt met een wonderbaare vlugheid voelde ont-
glippen; % geen ik vermoedde door eene uitftor-
ting te zyn veroorzaakt.
Na de Bewerking verklaard te hebben, die my
aanleiding gaf tot dit Verfchynzel, zo is * natuur-
lyk, aan te wyzen, op welk eene plaats deeze In-
monding (Ánaflomofis) der Slagaderen met de Ade-
ren plaats had. De uitflag van myne nafpoorin-
„Sen
, VAN MENsCHELYKE LiGHAAMEN. «391
gen ten dien opzigte is bepaald geweelt, tot my te
doen weeten dat die onmiddely ke Gemeenmaaking
niet gefchied ware danin de Longen. Ik oordeel
de daar van uit de trapswyze afneeming acd.véek
menging van de beide Injektiën : want de roode ver-
vulde twee derde deelen der opening van de tak-
ken der Long-Slagader, terwylde Hol-Adersniet -
dan een groot derde deel daar van bevatten; haare
voornaamfte verdeelingen daar van uitzonderende,
Daar uit begreep ik, dat de roode Injektie; na het
opvullen van de „dorta, de Holligheid van °t Hart, «
het flinker Oor en de Vera Pulmonalss ; onverhin-
derd doorgegaan was in de Wortelen en Stam van
de Arterta Pulmonalis, van daar in de regter Hol-
ligheid van * Hart en ’tregter Oor , en eindelyk.
in de twee Hol-Aders en derzelver Verdeelingen.
Dus is gereedelyk te denken, dart ik met gemaks
eensklaps , en door de regter Schenkel-Slagader ,
’ geheele Samenftel der Slagaderen, benevens de
meefte Aderen , zou hebben kunnen opvullen: als
wanneer ik niets dan den enkelen tegenftand der
Klapvliezen van de Strot-,Oxel- en Schankel-Ade-
ren, zou ondervonden hebben,
1 ni A
‘ ‘4
IV. Dezer, Cc 4 WAAR.
WAARNEEMING
VAN EEN E
BEEN-PLAAT
Bp AEN on
DOOR DEN HEER
PB OU Brie P$
Doktor in de Geneeskunde te Pont au de
Mer, by Honfleur in Normandie.
(Recueil de Medecine, Chirurgie, &c, Mars 1757,pag. 212.)
STEEGIEESEEECIEETENENNES
N ’ laatfte der Maand Sfuny van ’t Jaar 1755,
werd ik en de Heer pe LA Crorx, Meefter
Chirurgyn in deeze Stad, ontbooden om het Liyk
te openen van den Heer “Pean Baprzfla du Quesne,
óud Luitenant van de Infantery in ’ Regiment
van Provence, die, in den Ouderdom van negen
en veertig Jaaren , aan de Teering was geftorven.
Wanneer wy zyn Borft, die altyd de zitplaats
was geweeft van zyne K waal, open maakten,
vonden wy de Longen en derzelver Blaasjes op-
gepropt met Etteragtige Stoffen. Ook zat de
{linker Long vaft aan de Ribben; waar op wy
toen niet veel agt gaven, dewyl zig een zeld-
de WI zaamer
_Been-Praar in De Borst GEVONDEN: … 303
zaamer Verfchynzel openbaarde. Te weeten:
daar was een Beenig Befchot gehegt aanhet bin-
nenfte der Ribben, waar van het de holrondheid.
zeer wel nabootfte. … In ’t eerft dagten wy, dat
dit vreemde Lighaam een tweede ry van Ribben,
was; maar het bleek wel dra, dat hetzelve be
ftond in eene Been-Plaat , omtrent 3 Liniën dik,
van onderen naar boven byna 6 Duimen lang, en
5 Duimen breed, van Baaren voorften rand, die
by het Beenig end der echte Ribben aanvang
nam, tot aan den agterften toe, gemeten. Dit
ftuk Beens vertoonde zig byna als een langwer=
pig Vierkant, doch te onregelmaatiger, om dat
het eene Uitfnyding hadt in ’t midden van den
agterften rand, welke hetzelve op die plaats fmal-
ler maakte dan aan de enden. De buitenfte Op-
pervlakte was oneffen, en bedekt met een fterk
Vlies, ’t welke het Borftvlies fcheen te zyn,
gehegt aan de Ribben met een Celluleus Geweef-
zel van aanmerkelyke dikte, en los genoeg van
zelfftandigheid , om, met een weinig geweld,
de Vingeren -tuflchen deeze. Been-Plaat en de
Ribben te kunnen brengen. . De inwendige Op-
pervlakte was bekleed met een zeer dun Vlies
of Huidje, ’t welk , even gelyk het uitwendige
Vlies , ten naauwften vereenigd en als verfimol=
ten was in deeze Beenige zelfftandigheid, welke
men, naar de randen toe, dunner en enkel Kraak-
beenig bevondt te zyn, alwaar deeze Vliezen,
IV, Deer. Ge 5 zig
'
304 BEEK-PLAAT IN DE BORST GEVONDEN.
zig famenvoegende, een zeer fterk Pees- of Band-:
agtig deel maakten, * welk: zig dies. > en
ug aan de Ribben.
Ter regter zyde befpeurden wy een llein ® ge-
deelte Vlies , dat Bandagtig en zelfs in zekere
maate Kraakbeenig geworden was , leggende tex
gen het Borftvlies aan, waar van het een ge-
deelte fcheen uit te maaken. Het was ge-
plaatft in het onderfte van de Borft , een wei-
nig naar agteren toe, omtrent daar het Borft-
vlies zig omvouwts tot het bekleeden van %
Middelrift.
H,
ZELD-
Z-EL-D ZA -AsM:E:
mn ON or E Tj oN den:
VAN EENE
BUIK - WONDE;
WAARGENOMEN DOOR DEN HEER
MOP Ue oBiosBio BS eT3
| Subflituut van s Koningsveerften. Heel …
meefter , en Chirurgyn-Majoor van
‘t Hofpitaal te Tarafcon.
(Recueilde Medecine, Chirurgie, &c. Odtobre 1757. p. 282.)
E goede Uitflag is niet de-voornaamtte Ver-
dienfte der Heelkonftige-W aarneemingen.
Groote Operatiën, welke voor: zeer gelukkig
doorgaan, en die zo veel Gerugts maaken in de
Wereld, zyn de gunftigften niet tot bevordering
van de Heelkunde, en vereifchen de. grootfte
„Kundigheid niet van de zyde des Heelmeefters.
Hoe menigvuldig ook haare Toevallen. zyn ; „de-
swyl zy dikwils door de-grootíte. Meefters her-
haald, en voltooid zyn door. de, Ondervinding
van veele Jaaren, dienen zy-elkander tot Voor-
beelden, en de grondflag van haare Behandeling ,
wa altoos de zelfde zynde „is afgefcheut en be-
JV. Deen. paald
396 ZELDZAAME TOEVALLEN
paald door een fchakel van beftendige Regelen,
welker waarheid de Natuur beveftigt. Maar
zulke onvoorziene, Toevallen ‚ die de poogingen
der Konft te leur ftellen, tot welken de Heel-
meefter geen beftuuring dan zyn Oordeel, en de
toepafling van Waarneemingen uit andere Geval-
len, heeft, zyn bekwaamft tot het aan de hand
geeven van nieuwe Befchouwingen, tot vergroo-
ting van de uitgeftrektheid onzer Kundigheden,
tot het oefenen van de Gaaven en Bekwaamheden
van efvarene Luiden. In dit opzigt zal het vol-
gende Verhaal zo wel nuttig zyn voor de ge-
nen, die ’er eenig licht uit kunnen trekken, als
voor de genen, die in ftaat zyn om ’er hcht aan
te geeven.
Milan Méltot, Soldaat der Vry-Kompagniën-
van de Marine, van den Wyn bevangen, maak-
te zo veel geweld, dat de Sergeant de Wagt be-
val aan te rukken om hem te vatten. Deeze
Jongman ftelde ’er zig halftarrig tegen, en kreeg,
by die gelegenheid , een fteek met de Batonet in
den Onderbuik. De Soldaaten, hem fterk zien-
de bloeden , bragten hem ’s avonds van dien zelf-
den dag, zynde den 2 Mey van dit Jaar, in het
Hofpitaal , alwaar hy naauwlyks gekomen was,
of hy viel in zwym en bleef twee Uuren leggen
zonder kennis, ja byna zonder Pols. De Heer
Micuer, Heelmeefter in deeze Stad, zeer erva-
ren in zyne Konft, met wien ik de zorg van het
rte beurtlings. waarneem ‚ en wiens Vie-
ren»
VAN EENE Buik-Wonpe 392
zendeeljaars het ‘was , werdt ganftonds gehaald:
hy ontblootte de Wonde en bevondt, dat zy aan
%. onderfte van den Buik naar de flinker Liefch,
twee Vingerbreedten bovenhet Schaambeen en on-
gevaar drie Vingerbreedten van de Middelftreeps
een weinig fchuins ten opzigt van de Vezelen der
Huid, geplaatft was , zynde niet meer dan een
zesde Duims wyd,en geevende zeer weinig Bloed
uit. Om, op dien zelfden tyd, alle de noodige
ophelderingen, en met meer veiligheid, tenee-
men , peilde hy de diepte, na dat hy den Patient,
zo na als ’t doenlyk was, gefteld hadt in % zelfde
poftuur , waar in hy de Steek ontving, en dewyl
het Stylet geenszins doorging tot inde holligheid ,
zo hieldt hy zig, na een ryp.beraad, verzekerd,
dat de Wonde niet doorging, en dat alleenlyk
maar de Bekleedzelen- en Spieren gekwetft waren;
Dit onderzoek gaf reden om te denken, dat de
Kwetzuur. van geen kwaade Gevolgen zou zyn;
te meer, om dat de Patient, zynde omtrent drie
en twintig Jaar oud, van eene redelyk gezonde
en fterke Gefteldheid was. De nagt werdt egter
van hem zeer onruftig doorgebragt : hy klaagde
zeer , en hadt eene Slaapeloosheid, die men niet
kon overwinnen. ’s Anderendaags merkte men
„eene fpanning in den Buik; de Pols was ingetroke
ken en klein; de Pynen waren hevig: de Patient
hadt de Hik en eene Dorft, die door geen menig-
te van Drank, hoe groot ook, te leffchen was: by
tuthenpoozingen werdt hy bevangen met Slaape-
IV. Deer. ng-
498 ZerpzAamrE Torvarren
figheid „ Stuiptrekkingen, Flaauwten, Walgifts
gen, Braaken, Perfing en poogingen tot Afgaan,
zonder iets kwyt té taaken.
“Men ftondt zeer verbaasd, de zwaarfte Toeval-
len te vinden , welken shae Uitftorting van Vog-
ten in de Holligheid des Buiks aantoonen, by ee-
ne wonde die eenvoudig en-gemakkelyk te genees
zen fcheen te zyn. De Heer Mercurin, ver-
maard Doktor in deeze Stad, die het Hospitaal be=
diende, en deeze Ziekte met eene byzondere op=
lettendheïd nagegaan heeft, voorfpelde toen reeds
een zeer flegte uitkomft.. Men deedt den Patient
verfcheide Aderlaatingen; men onderfteunde zyne
kragten door Hartfterkende Drankjes: “men maak=
te gebruik van Olieagtige , verzagtende en Pyn=
füllende middelen. Doch, fchoon dit alles met
beleid ‘en voorzigtigheid in ’ werk gefteld werdt;
verdubbelde de Pyn;, de fpanning van den Buik
vermeerderde, de’Flaauwten kwamen menigvul-
diger. De Patient hadt, federt zyn’ Ongeval;
niet’ gewaterd; hy braakte Gal en groenagtige
Sten: hy hadt een ongefneen verval van kragtent
eene bleeke loodverwige koleur was over zyn Aan=
gezigt verfpreid „en de Pols, langs hoe flaauwer en
ongeregelder’ wordende , deedt grootelyks voor
pn leven dugten.
Alle deeze föhroömelyke Toevallen hielden, met
eni blykbaar gevaar, drieof vier dagen fand; ge-
duurende welken tyd men de verzagtende Stoö
ee ‚ beftrykingen. met Olie en Pynftillende
Kiy-
NAN/EENE/Buik- WonNpi. 399
„Klyfteeren, niet verzuimde, Wanneer men. de
hope, eindelyk; geheel opgaf, van hem eenige
verligting te kunnen toebrengen, verminderde
eensklaps de Pyn, ‘de Buik wierdt flapper „ enalle
de Toevallen verdweenen allengs: zo dat de be-
droefde toeftand van den Lyder ongevoelig in beter
fcheen veranderd te,zyn., f
„„Geduurende ‘deeze beterfchap aint de Heer
Mrcrer wat: onpaflelyk, en. ik nam „ in zyne
plaats, den dienft: waar in’t Hospitaal. De Pati-
ent verzekerde my; -dat hy zig wel bevond, dat
hy zyne kragten wederkreeg enin ’t kort in ftaat
zou zyn om uitte gaan. » De Woonde was volko-
men genezen; doch hem bleef nog een kleine fpan-
ning over, met een ‘weinig Pyn, inhet onderfte van
zyn Buik : hy-waterde niet dan met moeite; ook
viel-het. Afgaan hem ongemakkelyk :“ hy -was de
Eetensluft kwyt ;'en-de gedaante verfchilde veel
van te vooren, zynde en ars) nog bleek
en loodverwig.”
…-Ek:ftond verfteld te zien; db zulke Rhei
es Toevallen „-die met zo veelkragt gewoed had:
den, zo gemakkelyk en zonder andere Gevolgen
waren overgegaan. « Eerlang3 egter, werdt myn
verwondering weggenomen: 7 Na verloop vantien
of twaalf dagen kreeg de- Patient eene Opftopping
van Water; de Onderbuik werdt byfter uitge-
fpannen; zyn Afgang hieldt géheel op; de:Slaa-
peloosheid begon weder, ende Pynen, dievzig
uitftrekten «tot aan: de Blaas; waren -zo’fcherp ,
IV. Deer. dat
409 ZELDZÂAME TOEVALLEN-
„dat hy zig geen oogenblik in ’t Bed fúl kon hoù-
den.
Dus wierdt de toeftand flimmer dan te vooren:
„want de kragten van den Liyder, die door hevige
„Pynen enSlaapeloosheid werdt afgemat , en naauw-
lyks eenig Sop, nuttigde, vervielen t’eenemaal.
Ik begon derhalve te vermoeden, dat de Blaas
„door de fteek met de Bajonet getroffen kon zyn ;
te meer, om dat „hem verfcheide maalen gefon-
deerd hebbende, ’er niets uit kwam dan een klein
weinigje Pis „gemengd met eenige druppelen Bloeds.
Sedert dien tyd wierdt hy langs hoe erger; de
Onderbuik ‚zig meer en meer uitzettende-en Pyn-
Jyk in den hoogften. graad, was uitwendig hoog-
rood en brandend heet; de Ontfteeking , die zig
tot boven de Navel uitftrekte , was zo groot „dat
hy geen Laken, om hem toe te dekken, daar op
verdraagen kon. Ik befpeurde , toen ter tyd,
gen rond Gezwel, onder de Navel, ’t welk. da-
gelyks grooter wierdt: waar op ik „ zonder vrugt,
Pynfüllende en Verzagtende Pappen leide: men
Klyfteerde hem dikwils „ ja vyfmaal op eenen dag,
zonder dat hy iets daar van loosde „en zonder dat
ser de fpanning eenigzins door verminderde. Het
Gezwel ; middelerwyl, in grootte zeer toegeno=
men zynde ‚ voelde ik ’er Schommeling in, en-het
was zeer waarfchynlyk ‚ dat de uitftorting of ver-
gaaring van Vogt, daar in, door het breeken van -
eenig inwendig Vat veroorzaakt moefte zyn.
Ik kon derhalve niet langer aanzien, dat de Ly-
der
VAN EENE Buir-Wonpmr got
der verteerd werdt door Pynen, die volftrekt on-
Verdraaglyk waren en zelfs Stuipen veroorzaak=
ten; zonder te befluiten om dit Gezwel, *t welk
die Toevallen te weeg bragt of deedt aanhouden,
te openen; hopende tevens, dat ik daar door de
oorzaak van zyn Kwaal beter kennen en dus de
Middelen, dáar toe dienftig, ontdekken zou. Ten
dien einde ftak ik het Gezwel,op de meeft uitpui-
lende plaats , met een Troikar door, doch zon-
der vrugt; alzo ’er niets uitkwam dan een wei-
nig Bloed.
Dewyl egter de Ziekte geen Uitftel leedt, en
hiet fcheen te zullen eindigen dan met de dood
van den Liyder, die by buiën reeds kleine Grillin-
gen kreeg ; een doodelyk Voorteken ten opzigt
van eene Ontfteeking , welke plaats hadt ín zo
teere Lighaamsdeelen en van de uiterfte gevoe-
ligheid: zo ftelde ik, in een Konfultatie, daar
over gehouden, voors; eene Infnydirig te maa-
ken, om de uitgeftorte Vogten, ware het moge-
lyk, te ondlaften. Dit werdt van allen goedge-
keurd; want de Pols fcheen nog fterk genoeg om
zulks toe te laaten. Ik zette dan den Lyder in de
bekwaamfte plaatzing , en bragt op nieuws, in
tegenwoordigheid van de Heeren van de Konft,
die van * zelfde Gevoelen geweeft waren, de
Troikar , twee Vingerbreedten boven het Lid-
teken van de Wonde, in, doch, na de Stift uit-
gehaald te hebben, kas geen druppel Vogts
IV. Deer. Dd uic.
/
402 ZELDZAAME TOEVALLEN
uit. Ik fiak toen, een Stylet in % Pypje„ dat ik
wegnam, en op dit Stylet bragt ik myn Biftoun
in, „waar mede ik een opening van een Duim Jang
maakte in het Gezwel.
Daar kwamen omtrent twee Pinten kes,
zuiver „ hoogrood Bloed uit, even zo vloeibaar
als’ gene men by eene Aderlaating krygt. Ik
wilde myne Infnyding niet verder uitrekken,
noch op den Onderbuik drukken, om een grooter
veelheid Bloeds te doen uitkomen: dewylde Ly-
der, op het einde der Operatie, in zwym viel.
Hy kwam wel dra tot zig zelve „en klaagde toen
niet meer; fchynende zelfs zeer geruft te zyn ; zo
dat , volgens alle waarfchynlykheid , die rykely-
ke Ontlafting hem verligting had toegebragt. De-
ze rufte, egter, was kort van duur; en ’er volg-
de een andere Flaauwte op, waar in hy al zyn
Kennis kwyt raakte. Drie of vier Uuren daar na,
overviel hem, door de Opening welke ik gemaakt
had, eene zo groote uitftorting van Bloed, dat
het door zyn Bed ftroomde. De Heer Micuer,
die ?er aanftonds bykwam, was voorneemens, om
de Opening wyder te maaken, doch werdt weer-
houden door de zwakheid en uitputting „ in wel-
ke het zwaar verlies van Bloed den Lyder hadt
gebragt. Inderdaad , zyn Pols. was. naauwlyks
voelbaar: hem kwamen die nagt geduurig Flaauw-
ten over; daar hy eindelyk voor bukken. moeft;
ftervende ’s daags na de Operatie, en op den agt-
en-
VAN EENE Burk-WoNnpE. 403
dbaainiete: dag na zyn Ongeval; den derd naa-
melyk, te agt Vuren ’s morgens. 5
Om eenig nut te trekken van deeze eland
en zeer gewigtige K waal, haaftten wy ons met:
_de Ontleeding van het Lyk. „De eerfte Zaak, die
onze opmerking naar zig trok, was den Buik uit-
__wendig byfter uitgezet, bol gezwollen en als door
Wind opgeblazen te zien. Wy maakten eene
dwarfe Infnyding door de Spieren heen, en, de
plaats van de Wonde onderzoekende, bevonden
Wy , dat de Steek met de Bajonnet het buitenfte;
blad van het Buikvlies (Perstoneum) doorboord
_en tevens de Opperbuiks-Slagader (Arserta. Ept-
gaftrica) geopend had, welker Kanaal, een weinig
boven den Peesagtigen Band, aangedaan moeft
zyn, gelyk ik my had verbeeld. Het Mesje
verder voortbrengende, ontdekten ‘wy het Ge-
zwel; dat het grootfte deel der holligheid van den
Onderbuik befloeg, zyhde als in een Zak befloo-
ten tuflchen de verdubbeling van * Buikvlies, en
gevuld met een mengzel van Bloedige en rottige
Stoffen. “Dien Zak ontledigd hebbende van al
het geronnen Bloed, zag ik dat de Bodem vande
Blaas, die bedekt is met het inwendige blad: van
% Buikvhies, gegangreneerd ware, en met eén
Gat doorboord, ’ welk; uit het Gezwel in haare
holte doorging. Men kan my’ niet tegenwer-
pens dat ik de Blaas aldaar zou opgefcheurd heb-
ben, dezelve naar buiten willende trekken: alzo
IV. Deer. Dd 2 Pik
A04 ZELDZAAME TOEVALLEN
ik reeds den Vinger daar in gebragt had, zonder
den minften tegenftand te voelen, en dat ’er te-
vooren Bloed geloopen was door den Water-
gang, ’t welk niet dan uit het Gezwel kon ge-
komen zyn. ’tGene de Verfterving van dit deel.
nog klaarder aantoont, is, dat ik eene dergelyke.
opening vend naar het midden van ’t agterfte deel
vanhet Gezwel , aan ’t inwendige blad van ’%
Buikvlies en aan den Darm, daar het tegen aan.
lag, wiens omtrek gegangreneerd en de nabuuri-
ge deelen flap en loodverwig waren.
Deeze zo famengeftelde Kwaal brengt drieder-
ley Zaaken voor ’t oog: de Wonde , de uitge-
vloeide Vogten en de Bloedftorting. Zy doet
ons blyken, hoe gebrekkelyk en twyfelagtig de
Kentekenen zyn van het doorgaan der Wonden:
in eenige Holligheid van ’ Lighaam: de Stuipeny
de Hik, het Braaken, enz. zyn, om zig daar van
te verzekeren , minder te betrouwen dan de Son-
de, die egter ook aan veel onvolkomenheid on- -
derhevig is. Men kon zig gemakkélyk wysmaa-
ken , dat een zwaare Toornighcid , gepaard met. …
eene fcherpe Pyn, deeze Toevallen had kunnen
voortbrengen; vooral de Maag gezwollen en over-
laden zynde met Drank : dew yl zy vier dagen daar
naophielden „en datde Wonde „die geene kwaade .
hoedanigheid hadt, zig van zelve floot. Deeze
Toevallen bedaard zynde , bleef ’er geen over,
dat gevaarlyk genoeg was, om te doen weeten
dat
,
VAN EENE Buik-WonDs. 405
dat zy doorging. Dus is het niet het doorgaan
van eene Wonde in de Holligheid , die wan de
zwaarte der Kwaal moet doen oordeelen, maar
veeleer de Kwetzing der getroffen deelen: wänt
indien de Steek, het eerfte blad van ’t Buikvlies
doorboord hebbende, niet ongelukkig de Opper-
buiks-Slagader had gekwetft , zo zou waarfchyn=
yk deeze Wonde, zeer eenvoudig in haare na-
tuur, als geen voornaam Lighaamsdeel beledigen-
de, een goeden uitflag gehad hebben.
In den aanvang deezer Ziekte was ‘er geen
Kenteken, dat eenig aanmerkelyk Bloedvat geo-
pend ware: want de Liyder had zeer weinig Bloed
verlooren : «en fchoon men het al had kunnen ver-
moeden, welke Middelen zou men dan in ’t werk
hebben gefteld , om daar hulp aan toe te brengen?
Moeft men de Wonde wyder maaken , om het
gekwerfte Bloedvat te zoeken? De legging van
dé Arterta Epigaflrsca „die niet gebonden noch toe-
gedrukt kan worden , zou niettemin de Steek vol-
ftrekt doodelyk en alle moeite vrugteloos gemaakt
hebben. Deeze Slagader heeft allengs haar Bloed
tuffchen de Verdubbeling van ’ Perstoneun uitge-
ftort, welks bladen daar door onkennelyk van elkan-
der geweeken zyn, naar maate de uitkorting en
vergaaring van Bloed, tuffchen dezelven , toenam.
De Spanning, de Ontfteeking van de Spieren, de
engefteldheid van de Maag, en belemmering van
alle de Ingewanden des Buiksin haare werkingen,
de Opftopping van ’t Water, en de Perfing tot
IV. Dezer. Dd 3 Af
406 ZELDZAAME TOEVALLEN
Afgaan , waren gefprooten uit de drukking en
verftopping in deelen van een uitneemend Gevoel;
ligt aan de Verfterving onderhevig. Deeze- Ont-
fteekbaare Verftoppingen, de Stuipagtige Bewee-
gingen ‚ de Slaapeloosheid, Pynen , Flaauwten,
Grillingen en Verkwyning der Levenskragten,
hingen onmiddelyk af van de moeielykheid der
Circulatie en de ftremming van den loop der Dier-
Iyke Geeften, beklemd en vertraagd door de uit-
rekking , zwaarte en drukking , welke het Ge-
zwel veroorzaakte op alle Werktuigen ‚ welker
belediging vermeerderde naar maate hetzelve in
grootte toenam. Niet kunnende weeten deszelfs
zitplaats, noch deszelfs natuur , wanneer ik de
Schommeling daar in vernam; zo had ik geen an-
dere Indicatie, dan om hetzelve te ontlaften.
Moetft ik een anderen weg hebben ingeflagen, om
daar toe te komen? Eenige brokjes geronnen
Bloed, die de Kanul verftopten onder dé Opera-
tie; de aanhouding en hevigheid van de allerfchrik-
kelykfte Toevallen, die men niet dan door. dit
Middel tot bedaaring brengen kon; beveftigden
my nog meer in de noodzaaklykheid om het te
openen. Maar; door welke oorzaak was het uit-
komende Bloed zo vloeibaar en hoogrood? Moeft
niet deszelfs langduurig verblyf en ftilftand in het
Gezwel, de bolletjes van elkander gefcheiden,
de grove en vezelagtige deelen neergeftooten „de
Weiagtigheid verdund en eene beweeging van
Gefting, in de ongelykfoortige. Klompjes van het
‚ Bloed,
VAN EENE Burk-WoNpe. 404
Bloed, veroorzaakt hebben , waar door-zy „Alka-
lifch geworden en in-dunne Etter veranderd. was
ren: inzonderheid in een zo zeer vermagerd Lig
haam , welks befte Vogten waren uitgeput? Was
de aanwry ving der nabuurige-deelen niet fterk ge=
noeg ‚om hunnen famenhang te doen, breeken 2
Heeft de voortdry vende beweeging der Darmen,
de warmte der Ingewanden, de gefteldheid of
veelheid van het Bloed, toegebragt om deszelfs
yloeibaarheid en hoogroode Koleur onveranderd
te bewaaren: of alle die’ oorzaaken met malkan-
der? Weerftaat het Slagaderlyke Bloed zo zeer
de Verrotting:-terwyl de fcherpheid en ’t bederf
van eenige klonters-Bloed , en van Etterdgtige
knaagende’Stoffen.„ die in ’-onderfte van het Ge-
zwel-waren, het binnenfte blad van ’t Perstongunig
de-Blaas en-Endeldarm „ hebben ontftooken „ door=
vretenven tot Verfterving gebragt: dewyl, toen
het Gezwel geopend was, Bloed uit den Water-
gang vloeide, en de Lugt, uit de Darmen in de
_holligheid des Buiks gefloopen, zig heeft inge-
_drongen in de Celletjes van het Ver, en de bolle
m
opgeblazenheid veroorzaakt , die wy, voor de
opening van ’t Lyk, in hetzelve waarnamen.
Men begrypt ligtelyk. dat de Verfterving, die
zo ver gevorderd was in deeze voornaame Inge- —
wanden, de oorzaak geweeft is van de dood des
Lyders, en dat de Flaauwten, die vooraf gegaan
waren, meer aan dezelve toe te fchryven zyn,
dan aan de Bloedftorting na de Infnyding; welke
IV: Dezen, Dd 4 enkel
408 _ ToEVAELEN vAN EEN Bumk-Wonpr.
enkel gebeurd is, om dat de Artersa Epigaflrica,
die te vooren toegedrukt werdt door het Gezwel,
en haar Bloed , niet dan druppelswyze , tuffchen
de Verdubbeling van ’t Perstoneum uitftortte, na-
derhand meer ruimte krygende door de gemaakte
Ontlafting, hetzelve met een vollen ftroom heeft
laaten uitvloeijen. Hoewel de doodelyke Toe-
vallen, die deeze Wonde, welke niet doorgaan-
de geworden is dan by geval, vergezeld hebben,
alle de vermogens van de Konft te boven gingen 3
meen ik egter , dat de Operatiën, door my naar
de Regelen van de Konft in * werk gefteld, na
dat zy door een behoorlyke Indicatie waren goed-
gekeurd , alleen zyn gedwarsboomd door de Ver-
fterving, die reeds te ver gekomen was, dan dat
de Lyder in dien toeftand langer leeven kon: en,
hoe vrugteloos deeze Hulpmiddelen ook zyn ge-
weeft, zou het my tot een verwyt geftrekt heb-
ben, indien ik ’er niet de proef van had geno=
men,
H,
AAN-
AANMERKINGEN
OVER DE
BEREIDING
VAN ’T ZO GENAAMDE
EAU pe LUCE;
Boek DEN HEER ws
DE LA RIVIERE,
Doktor in de Geneeskunde van de Fakulteit
Han van Parys.
(Recueil de Medecine , Chirurgie, @c. Fevrier 1757. p. 122;)
SOEST ACENEELIEREEEER EN
Edert eenige Jaaren is in Vrankryk en En-
geland in gebruik geraakt zekere Vlugge
> Geeft, welke de plaats van ’ Lavendelwater
» en Eau de Ja Resne heeft ingenomen, worden-
» de tot een fpoedig hulpmiddel tegen Hoofdpyn,
» Flaauwten, Opftygingen en dergelyke Kwaa-
» len, zelfs beter geagt dan het Engelfch Zout,
s> om dat hy aangenaam van Reuk en niet minder
» doordringend is. Op het aanraaden van den
» vermaarden Geneesheer B. pe Jussieu, heeft
2, men te Auxerre eenige Druppeltjes van deezen
» Geeft, met Wyn, ingegeven aan twee Per-
IV. Deer, Dd 5 ‘3 foo-
AIO —_ AANMERKINGEN OVER DE BEREIDING
„ foonen, die van- Adders gebeten waren en
s fchrikkelyke Toevallen hadden; welker Genee-
zing aan dit middel toegefchreeven werdt (a).
» Toen de Geneesheeren, in Vrankryk, dee-
zen Geeft, die reeds omtrent een halve Eeuw
in de Apotheeken aldaar bekend geweeft was,
‚s begonnen aan te pryzen , hadt de Apotheker
VAN BALEN te Parys den naam van de eenig-
fte te zyn, die ze naar behooren wift te maa-
ken; doch federt hebben verfcheide anderen
zig toegelegd om agter ’t Geheim van deszelfs
Bereiding te komen. Men onderzogt het Eau
de Luce: men zag een Melkagtig Vogt, waar
in een fcherp vlug „Alkalifch Zout en tevens
s een fterke reuk van Barnfleen- Olse befpeurd
werdt : zo dat men niet twyfelde, of dit
», moeften de Ingredienten van het mengzel zyn:
» doch
23
(u) Recueil de: Medecine, Chirurgie, &c. Juin 1756. pag.
@i2; „De Heer Martin, Apotheker te Auxerre, door
wien dit was in ’t werk gefteld, befchryft zyne Bereiding
van ’t Kau de Luce aldus. „In een Schroef-Flefchje
5 met Geeft van Wyn, deed ik een weinig overgehaalde
‚‚-Barnfteen- Olie, en droeg hetzelvein myn Zak, doen-
2 de ’er telkens-nog- eenige Druppelen Olie by, wan.
„ neer ik merkte, dät het gene ik'er eerft in gedaan had:,
> Ontbonden ware. Eenige Druppels van deezen Geeft,
gedaan in den Vluggen Alkalifchen Geeft van Armo-
piak-Zout, en fterk omgefchud by de vermenging,
‚ hebben my het Zau de Luce uitgeleverd, dat ik tot Ge-
„ neezing van die twee Perfoonen heb gebruikt”. Re-
cuueil de Septembre 1756. p. 236.
EE)
EE
9
2
kk
Ed
2
ss
»
VAN ’T 20 GENAAMDE Ev pe Luce. air
“doch de groote zwaarigheid was , om dit Zout
en Olie zodanig te vereenigen , dat ’er een
witagtig Vogt uit gebooren werde, % welk
nooìt doorzakt of troebel wordt.
„Hier uit is; in de Jaaren 1755 en 1756, tuffchen
de Scheilkündigen in Vrankryk een Lettertwift
ontftaan. Sommigen meenden dat de Woor-
den van BOERKAAVE, daar hy zegt, dat de
Sapo den Spirzius Alcalinus wit maakt, op
deezen Geeft moeften toegepaft worden „en een
‚van zyn grootfte Navolgers zegt duidelyk, dat
het Eau de Lutee zyne' witheid van Zeep heeft.
Sommigen hebben daarom Zeep genomen tot
witmaaking van den vluggen Alkalichen Geeft;
doch na weïnige Uuren verdween al die Wit:
heid en de Zeep dreef afzonderlyk in het Vogt:
Anderen hebben het Eau de Luce gemaakt;
door middel van „Alcohol , volgens de maniet
on van BoERKHAAVE, daar hy van de byzonde-
“re Bereiding van een vlug Speeery-Olieagtig
5 Zout (preekt (5) ; doch anderen , wederom,
„, hebben het Eau de Luce, zonder eenig Middel-
vogt, uit de enkele Barnfteen-Olie en Geeft
“van Armontak-Zout getragt te bereiden. Ook
zyn’er geweeft,; die, uit dé doordringendheid
van dit Vogt, hetzelve van een zelfde natbur
arte war ds een meed Wiä-
ter,
6) Salis wolatilis Aromatic Oleofi, rade Prapara-
tio. Chem. Proc. CXXV,
IV. Drzn
412 _ AANMERKINGEN OVER DE BEREIDING
„ter, dat te Parys veel gerugts gemaakt heeft,
„ onder den naam van zekeren Lucas, Apothe-
» ker te Ryflel, van wien mogelyk het Eau do
s Luce zynen naam heeft.
s, De Heer pr LA Riviere heeft deeze ver-
» fcheide Begrippen in aanmerking genomen, en
» daar op zyne. Bereiding van het Eau de Luca
_» voorgefteld in dit Vertoog, daar hy aldus
ss fpreekt”,
Voor dat ik gewag maak van myne Bewer-
king, neem ik de Vryheid myne gedagten te zeg-
gen noopens de verfcheiderley Manieren, die ik
in eenigen der Maandelykfe Verzamelingen van
Geneeskundige Zaaken heb voorgefteld zien. Alle
die Bewerkingen komen daar op uit, om een
Middelvogt te vinden , dat in ftaat zy , den vlug-
gen Geeft van Armoniak-Zout zig te doen men-
gen met de Barnfteen-Olie, Men komt daar toe,
door een Sapo te maaken.
Eerft heb ik myn Oog geflagen op de Manier.
van den Heer pr Macunry (c), zynde eene der
verftandigften, gegrondveft op de naauwkeurigfte
Kennis van de Scheikunde. Zy is egter de een-
voudigfte niet, en ik ftem daar in overeen met
den Heer BETBEDER; niet, omdat Macury den
Wyngeeft als een Middelvogt gebruikt, dat ge-
heel onnut zou zyn, gelyk Bersrper zegt
want
(c) Een Apotheker van 't Hotel Dieu te Parys,
VAN Èr ZO GENAAMDE EAU DE Luc. 413
want ik meen, in tegendeel , dat die Geeft vol=
ftrekt noodig is, en dat het zonder denzelven niet
kan gelukken.
Zie hier de Bewerking van den Heer M acu;
Hy laat een Drachme Barnfteen-Olie ontdoen in
vier Oncen Wyn-Geeft, en bereidt met dit Vogt
een vlug-Armoniak-Zout. Eenige druppelen varì
de Solutie gedaan by den vluggen Geeft van Ar-
moniak-Zout met ongeblufchte Kalk bereid, maa-
ken een vlug, doordringend , wit Water, zon-=
der grondzetzel ; hoedanigheden, die van het Ea
de Luce onaffcheidelyk zyn. De Autheur heeft
geen oogmerk gehad, gelyk men uit zyne Be=
werking ziet, dan om een Sapo te maaken, en
dit gelukt hem volkomen.
„De Heer BrrBEDER meent, dat ies doentyle
Zy, eene Sapo te maaken, door eenige druppels
gedeftilleerde en wel gbreCnriesefds Olie van
Barnfteen te ontbinden in eens zo veel goeden
Geeft van Armoniak-Zout: de Solutie daar van
verkreegen zynde ,’er nog eens zo veel van dien
zelfden Geeft by te doen, en van die Solutie be-
dient hy zig tot het bereiden van zyn Eau de Las
ce. Ik heb zyne Manier ftiptelyk gevolgd , en
kan verzekeren, dat er dus geen Sapo wiee
wordt.
„Ik heb genomen een Drachme wel geredtifs
ceerde Barnfteen-Olie , en daar op gegooten twee
Drachmen vluggen Geeft van Armoniak „met on-
geblufchte Kalk bereid ; ik heb het bewaard in
IV. Daer. een
414 AANMERKINGEN OVER DE BEREIDING
een Schroef-Flefchje, dat wel digt was, ftellende
het, ten einde van tien dagen, in de zelfde Stoof-
warmte als die van den Heer BETBEDER, zon
der dat ‘er eene Solutie plaats had.
Ik heb ’er nog twee Drachmen Armoniake
Geeft by gedaan, en na verloop van agt dagen
geen meer Ontbinding van de Olie, dan te voos
ren, gewaar wordende, dewyl ik my verzekerd
hield, dat noch BeTBEDER, noch wie het ook
zyn mogte, in ftaat was op het naauwfte de hoe-
veelheid te bepaalen van waar Alkalifch Zout, ’t
geen in een gegeven veelheid vluggen Geeft ver=
vat kon zyn; zo heb ik de Gifte vergroot, voe=
gende nog twee Drachmen van den zelfden Ar-
moniak-Geeft daar by. Dit maakte in ’ geheel
zes Drachmen van deezen Geeft; doch ik ben op
de eene manier niet gelukkiger dan op de andere
geweeft, Na meer dan een Maand Digeftie , vond
ik myn vluggen Geeft flegts flaauwelyk geel ge-
koleurd. Zy hadt wel de reuk van Barnfteen;
doch enkel om dat eenige druppels Olie op het
Vogt dreeven, die niet met hetzelve bir
waren.
Om my te alkeen of deeze Solutie aan
den vluggen Geeft van krab Zout eene Wit-
heid zou geeven, hoedanige ons de Autheur der
Bewerking hadt doen hopen : zo heb ik in een
Schroef-Flefchje eenige druppels van dit Vogt ge=
daan „ en daar op Armoniak-Geeft gegooten. Al
les is hatinddin in dien fiaat gebleeven, zo als het
… … voor
T_ NAN Tr ZO GENAAMDE EAU pr Luc. gis
voor de vermenging was: ik, heb. ’er nog een
__Flefchje van in myn Zak. Als men enkel,daar
over redeneert; zo-heeft deeze „Sapo eenige fchyn,
maar by mars doet juift de Ondervinding. het
tegendeel blyken. Indien-’er-een Sapo' gemaakt
werde „ gelyk. men ons, heeft willen„w ysmaaken:,
zou de vlugge Geeft noodwendig, hebben moeten
wit worden by de aanraaking van ons Barnfteenig
Vogt. Waarom wordt hy niet. wit, gelyk hy
doet met het Barnfteenig Vogt van Macuy?
Is het, om dat de Olie zig niet vereenigd bevin-
den zou met onzen, Geeft? Zouden de deeltjes
niet te fchielyk elkander komen, naderen? Dit is
waar. In één woord: daar komt inderdaad geen
Sapo door-de Bewerking van BerBEDERr, en by-
gevolg geen Eau de Luce.
Eenige dagen na de vermenging der Barnfteens
Olie met den vluggen Armoniak:Geeft, wordt
de Olie, van wit en helder, gelyk zy was; by
trappen bruin. Zy neemt in ’ eerft de Koleur
aan van bleeke Wyn; eenige. dagen daarna wordt
zy een weinig rooder, en. eindelyk, na verloop
van byna een Maand, welken tyd;de Bewerking
van BerBEpEr geduurd hadt, heeft zy. de Ko-
leur van zwaare Wyn, rien
Alle de Scheikundigen ftemmen toes Ee bet.
de eigenfchap is der Loogzouten; zo vafte als vlug-
ge, de gedeftilleerde Olie rood te maaken; De
Chymie levert ?er- ons dagelyks bewyzen- vans
aan welken geen Menfch met reden kan, twyfelens
„JV. Dezn. De
416 AANMERKINGEN Over be Berining
De Wyngeeft , by voorbeeld , gegooten zynde
op een dlkalt, dat wel fcherp gebrand en nog
zeer heet is, wordt in een oogenblik rood, en
deszelfs Koieur verhoogt ‚door hulp der Stooving
in heet Zand, nog meer en meer. In het Lelzum
Paracelfi, daar de Kalken van Metaal in groote
veelheid inkomen, is die roodheid, welke de
Wyngeeft verkrygt , nog veel kennelyker, en
zulks uit hoofde dat deeze Stoffen veel fterker ge-
kalcineerd zyn dan de vafte Loogzouten. Kan men;
uit deeze Voorbeelden, niet opmaaken, dat het niet
zy dan door middel van het vlugge Zout ,’t welk
in onzen Geeft ontbonden is ‚dat de Olie van Barn
fteen zig kleurt, gelyk ik voorlyker heb doen aans
merken; en dat zy zig nog meer zou kleuren
indien het vlugge Zout niet in een zo groote
veelheid Ph/egma gedompeld ware?
Een ander Verfchynzel, ’t welk in de Opera-
tie voorkomt, is, dat onze Barnfteen-Olie eene
brandige Reuk krygt, door haar verblyf by ori-
zen vluggen Geeft van Armoniak-Zout; en deeze
Reuk ftygt tot een veel hooger trap, dan wel
ken gewoonlyk de ftinkende Olie heeft, die in de
eerfte Deftillatie van Barnfteen overkomt. Nu
zal ik myne Bewerking voorftellen , welke my
altyd geflaagd is.
Neem drie Drachmen vaft Alkalifth Zout van
Wynfieen, en anderhalf Drachme Barnfteen-Olie ,
welke enkel op Kalk is overgehaald. Ontbind dit
alles met vier Oncen Wyngeeft, in een Glazen
Mor-
VAN ’T ZO GENAAMDE EAU DE Luce. 417
Mortiertje met een Glazen Stamper. Zo dra het
wel ontbonden is, doe dan het mengzel in een
Bottel, die losjes is toegeftopt; welke men zet-
ten moet in heete Afch „op dat de vereeniging vol-
maakter zy. Na ruim een Kwartier Uurs, giet
er het Vogt zagtjes af, ’t welk eigentlyk maar
is een Sapo Succinatus, in Wyngeeft ontbonden.
Bewaar dit in een zeer digt geflooten Flefchje.
Met eenige druppelen van dit gemengde Vogt
te doen by den vluggen Geeft van Armoniak-
Zout , die met ongeblufchte Kalk bereid is, maak
ik myn Eau de Luce, Door deeze Bewerking heb
ik een vlug doordringend Water , dat witagtig is
en zonder zetzel; zynde aan geene verandering
of troebelheid onderhevig ; en behoudende altoos
zyne witte koleur.
Na het afgieten van de Solutie; wordt zy, tén
einde van fchaars een half Uur; troebel; maar,
door de allergeringfte Warmte; krygt zy de hel-
derheid weder, die zy te vooren hadt. Men
kan ze, by verfcheïde herhaalingen , ondootfchy=
nende maaken; door het Flefchje , waar in zy is
vervat, te dompelen in koud Water, en ze, zo
menigmaal als men het begeert, haare helderheid
wedergeeven. De enkele warmte van Wafch-
ligt is daar toe genoegzaam. Na verloop van vier-
entwintig Uuren , op ’ meefte, wordt zy tief
meer donker, als hebbende een klein gedeelte
Phlegma afgelegd, dat op den bodem van het
Flefchje blyft, zonder zig meer daar mede te ver
IV. Deer. Ee ee-
“A18 AANMERKINGEN OVER DE Berembine
eenigen. Men behoeft niet te vreezen, dat mer
in zynen vluggen Geeft van Armoniak- Zout dit
Phlegmatieke gedeelte zal krygen , zo men maar
„daar tegen voorzorg gebruikt: houdende zagtelyk
het Flefchje fchuins, by ’t uitgieten van de drup-
pelen, waar mede men den Armoniak-Geeft wit
wil maaken, en met deeze oplettendheid zal men
daar van geen gevaar hebben.
ge 3 mar Mie ae ve
Van den Heer BerBever, Doktor sn de Geneeskun-
de, Medeltd van het Kollegse der Geneesheeren te
Bourdeaux , en Opzrender Jor Mariae Wateren
van Mont de Marfan ; e
Aan den Heer Boyer, Deken van de Fakubteit der
Medteynen te Parys , ’s Konings ordinasre Doktor
en Redder der Orde van St. Michiel;
Dienende tot verklaaring van zyne manier om het Eau
de Luce te beresden , zonder Meddeloogt.
(Recueil de Medecine, Chirurgie, &c. May 1757, pag. 393 ;/
MLN HEER.
K heb, in de Verzameling van Geneeskundige
Zaaken, de verfcheiderley Proeven gezien ;
welken de Heer Riviere in ’twerk gefteld heeft ;
om naar de eulie van myn Bewerking op het
58 „Ean
VAN zo GENAAMpE Eau pe Luc. 41 9
“Eau de Luce onderzoek te doen, en het vetwon-
dert my , dat hy in de uitvoering zo ongelukkig is
geweeft. Myn Bewerking is naauwkeurig ‚ en de
flegte uitkomft, welke deeze Heer gehad heeft-in
de vereeniging der Barnfteen-Olie met den vlug-
gen Armoniak-Geeft ; zonder Middelvogt; is en+
kel daar aan toe te fchry ven; dat hy myne Manier
piet fiiptelyk heeft gevolgd: waar van hy klaarbly-
kelyk is afgeweeken; wanneer hy; in plaats van
eenige druppels witte Olie van Barnfteen, Ct welk
niet verftaan kan worden; dan van twee, drie of
op ’t hoogft vier druppelen;) een Drachme van
deeze Olie, met twee Drachmen vluggen Geeft
van Armoniak-Zout in een Kryftallynen Schroef
Flefchje te digereeren heeft gezet. Ik doe maar
twee, drie, of vier druppels Barnfteen-Olie in een
Eau de Luce Flefchje: deeze kleine veelheid fpreidt
zig wel dra uit over den geheelen binnenwand van
$ Flefchje: zy verdeelt zig en biedt een veel groo-
ter getal van Oppervlakten aan de punten van ’
vlugge Alkali; De deeltjes van dit Zout; veel
vryer werkende op de Oliedeeltjes, die, om zo
te fpreeken, elk op zig zelf ftaan, door de grooté
uitfpreiding van de vier druppelen , dan wanneer
zy zig vermengd vinden met een Drachme van die
Olie, gelyk de Heer Riviere in zyne Proefnee=
mingen gebruikcheeft , vereenigen zig ten naauw-
fte meedezelven, maakende eene Zeepagtige Zelf-
ftandigheïd; en indien ’er, na de eerfte dagen vart
Digeftie ; nog eenige Olicagtige deeltjes vry over-
IV. Deer: Ees ges
420 _ AANMERKINGEN OVER DE Berrtpma
gebleeven zyn, zo zullen zy in ’t kort gevat wor-
den door het nieuwe vlugge Alkali, * welk haar
de tweede Dofts van Armoniak-Geeft, die ik ’er
by doe, aanbiedt : zy zullen zig volmaakt vereeni-
gen; en de Ondervinding heeft my doen zien, dat,
na twee of drie dagen Digeftie in dezelfde warmte
(1), de twee zelfllandigheden, welke den Heer
Riviere zo onmengbaar voorkomen, zig veree-
nigd bevinden , in de gedaante en zelfftandigheid
van een heldere geelagtsge Melk, gelyk men het in
myne Bewerking befchreeven vindt. Dit nieuwe
Lighaam is een Sapo, waar in men de Zoutige
deeltjes moet aanmerken als zo veele Naalden, met
het eene end ingeplant in een Olieagtig klompje
en met het andere een Wateragtig klompje vatten-
de. Deeze fchikking der punten van % vlugge
Al-
(d) De Heer Be raeper hadt zyne manier van Bewer-
king, waar op de Heer Krvrere zyne Aanmerkingen
gemaakt heeft, aldus opgegeven. „ Doet in een Kry{tat.
„ Iynen Eau de Luce-Flefchie eenige druppelen witte ge-
»„ rectificeerde Barnfteen-Ölie, giet 'er eens zo veel goe-
» den vluggen Geeft van Armoniak-Zout by. [Wie zou
daar uit denken dat hy maar twee, drie , of vier druppels
‚‚ Olie, en bygevalg maar vier, zes, of agt druppels Geeft
„ meende.} Maak het Flefchje toe met zyn Glazen Stop,
» en houd het eenige dagen in de Broek-Zak : zo zal het
» grootfte deel van de Olie ontbonden zyn. Doe’er dar
» by nog een gelyke veelheid van den zelfden vluggen
s Armoniak-Geeft, en na het nog eenige dagen, in de
»„ Zelfde warmte, te hebben laaten digereeren, zult gy
» de Barnfteen-Olie met het vlugge Alkali geheel veree-
» nigd vinden, in de gedaante en dikte van een heldere
geel.
VAN ?T ZO GENAAMDE EAU DE Luce. 421
Alkali is het gene de Sapo fmeltbaar maakt in het
Waterig Vogt, dat de bafi sis van den vluggen
Armoniak-Geeft: waar uit men befluiten moets
dat myne Bewerking een waare Sapo voortbrengt,
en, door een noodwendig gevolg, zelfs naar de
grondftelling van den Heer Rrvrere, een echt
Eau de Luce. Dit Water legt geen grondzetzel
af; in tegendeel verheft zig deeze vlugge Sapo,
ligter zynde dan het Waterig Menflruum waar in
hy. is ontbonden , op de oppervlakte van het Wa-
‘ter, indien men ’% zelve eenige dagen ftaan laat,
zonder het te roeren; niet onder de gedaante van
Olieagtige bolletjes, gelyk gebeurt met het Eau de
Luce, dat door tuflchenkomfte van den Wyngeeft
is bereid; maar onder die van, het Zeepagtig Lig-
haam ,
geelagtige Melk. Dit voortbrengzel is eigentlyk maar
een vlugge Barnfteenige Zeep „ ontbonden in het Men-
flruum van ’t vlugge Alkali van Armoniak-Zout. Be-
„ waar het in ’t zelfde Flefchje, digt toegeftopt.
„Om ’t Eau de Luce te maaken, is het genoeg, eeni-
„ge druppels van deeze Barnfteenige Zeep te gieten in
„‚ wel fterken vluggen Geeft van Armoniak-Zout. Men
doet 'er meer of minder van by, naar dat men ’t Wa-
„ ter witter, of fterker van Barnfteen-Reuk wil hebben.
‚ Deeze Bereiding, welke de eigenfchappen van 't vlug-
2 Alkalí met die van de Barnfteen Olie vereenigt ,
overtreft in kragt zeer veel den Spîr, Sal. Armoniaci Suc-
cinatus, die in de Geneeskunde lang voor ’t Zau de Lu-
ce is gebruikt en zeer veel naam hadt in de Zenuw-
„ kwaalen”. Recueil de Medecine , &c. Oétobre 1756.
„ P28- 307.
IV, Dern. Ee 3
422 BEREIDING VAN °T Eau pe Luor.
haam, waar van ik heb gefproken, en de minfté
fchudding is in ftaat om ze weder met de geheele
Waterige ftof te vermengen. |
Zie daar, myn Heer, ’t gene ik uit de Onder-
vinding heb opgemaakt en % gene tot grondflag ge-
diend heeft van myne Befpiegeling omtrent het
Fau de Luce.
De Heer Riviere heeft niet opgemerkt, dat
hy , door de Barnfteen-Olie niet genoegzaam uit te
fpreiden, de Zoutige deeltjes een onverwinnelyk
‘beletzel heeft toegebragt, en dat dit de eigentlyke
oorzaak is van de moeielykheid. Ik durf my vlei-
jen, indien hy zig de moeite gelieft te geeven,
van myne Bewerking op nieuws te onderzoeken,
dat hy flaagen zal in de Barnfteen-Olie zonder Mid-
delvogt te vereenigen met den vluggen Geeft van
Armoniak-Zout, en dat dus de vermoedens zullen
verdwynen die hy , aangaande myn onnaauwkeu-
righeid of onopregtheid , mogt gekreegen hebben.
H.
Sn
KE
db
ke,
“in OÏN-
ON DrE/R-RLGTIN G5
| HOE VERSCHEIDE |
“INLANDSCHE PLANTEN
Pot
LEER TOUWE N
+ GEBRUIKT KUNNEN WORDEN,
OM DE BAST VAN 'T
Be lk AS cls AN aarneldne nch
TE BESPAAREN:;
DOOR DEN HEER
EB DRR SCE
(Mem. de P dcademie de Berlin, Ann. 1754. p. 17.)
SESOSCEEGENEENESESEREEENS
E noodzaaklykheid van het Hout, inzon-
derheid het Eiken, tot allerley gebruiken.
der Menfchelyke Samenleeving, kan niet klaarder
blyken , dan in *t befchouwen van zodanige Nati-
Èn, die ’er gebrek aan hebben , en uit dien hoof:
de genoodzaakt zyn de natte Waaren , in plaats van
„Vaten, in Lederen Zakken te bergen, of hunne
Koopgoederen te pakken in famengenaaide Huiden,
in Biezen Matten, enz. Doch vooral blykt zulks,
in Landen, daar veele Manufaktuuren zyn: want
Turf en Stroo, dat men tot Brandftof in de Huis:
IV, Deer, Ee 4 hou-
424 _ VERSCHEIDE INLANDSCHE PLANTEN
houding kan gebruiken, is tot de meefte Fabrie-
ken onbekwaam. En als men aanmerkt, welk
een menigte zwaar Hout tot den Scheeps- en Huis-
bouw wordt gebezigd, zo blykt duidelyk, dat
er uit de vernieling van ’t jonge Boomgewas niet
dan een oogfchynlyk nadeel en gebrek, in vervolg
van tyd, te verwagten zy.
Dit is geen loutere befpiegeling! Verfcheide
Provintiën van Duicfchland, die te vooren geheel
met Boffchen bedekt waren, zyn ’er nu byna van
ontbloot. De vermenigvuldiging der Inwoone-
ren en de invoering van verfcheide Manufaktuuren
hebben al een geruimen tyd de noodzaaklykheid
doen zien, om op de befpaaring van het Hout be-
dagt te zyn, en, door planten en zaaijen, het
verloorene, zo veel mogelyk, te herftellen. (Dit
’ ook de reden , dat men in Vrankryk zo veel zorg
draagt voor het behoud der Boffchen , en dat in En-
geland onlangs Premiën uitgeloofd zyn, aan de
genen, die den meeften Grond, binnen zekeren
bepaalden tyd, met jong Blonushad sean
zouden.
Door het fchillen, nu, van het Hout, om de
Baft in het Leertouwen te bezigen, wordt een
groote menigte van jonge Boomen, zo Eikenals
Berken, vernield; en, dewyl het Eiken-Hout
het duurzaamfte, en tot veelerley gebruiken dien-
figfte is, van ons inlandfch Hout, zoo kan eene
Ontdekking, die tot bewaaring van dit Hout en
tevens tot in ftand houding der Leertouweryèn
ftrekt »
Ent
Tor LEERTOUWEN BEKWAAM. 42$
frekt, niet dan zeer nuttig zyn voor de Samenlee-
ving. Men heeft zig, in den voorleeden Zomer ,
daar op'toegelegd, en, met de Maand Auguflus
bragt men agt nieuwe foorten van Leder voor den
dag , die getouwd en bereid waren zonder eenige
Baft van Boomen, door de Middelen, waar van
ik hier verflag zal doen.
Deeze Middelen gaan nog verder; zy befpaa-
ren niet alleen de Baft van Hout, maar ook hetge-
bruik van verfcheide uitheemfche Drogeryën, die
men anders genoodzaakt was in het bereiden van
Leder te gebruiken. Het iste verwonderen, dat
men niet eer gevallen is op het in’t werk ftellen van
de Proeven , dewelken tot grondflag dienen van
deeze Ontdekking , alzo dezelven de gemaklykften
ter wereld zyn, en dat verfcheide Middelen ,
waar van andere Natiën, zelfs de allerwoeftften, zig
bediend hebben, ten minfte daarom hadden moe-
ten doendenken. In verfcheide Landen, immers,
heeft, ’ zy uit gebrek van Houtbaft, of wegens
het aloude gebruik , de beftendige gewoonte plaats,
om, tot de Lederbereiding , Bladers , Wortelen,
Vrugten en Sappen te bezigen. Wy zullen dit
niet, op eene Hiftorifche wyze , zo breedvoerig
verhandelen , als wel doenlyk zou zyn; maar er
nogthans een {chets van geeven.
Een deel der Kalmukfe Tartaaren, die hunne
Rooveryën pleegen naar den Grooten Muur van
China, gebruikt, tot het touwen van de Huiden
hunner Paarden, zuur geworden Merriën-Melk.
IV. Deer. Zat EAD In
426- VERSCHEIDE INLANDSCHE PLANTEN
In Perfie, Egypte en eenige Landftreeken op de’
Grenzen van Afrika gelegen , bereidt men de Bok-
ken- en Geitenvellen , met de famentrekkende
Peulvrugt der opregte Acacta, die men voor de
rypheid afplukt. Dergelyke Huiden worden, in
verfcheide deelen van het Ottomannifche Gebied,
tot Turkfch Leer (Marroguin) gemaakt door mid-
del van Galnooten, De Vrugten van den Ter-
benthynboom, nog groen zynde, ja, zo zommi-
gen voorgeeven, de Bladen zelf; gelyk ook die
van den Maftikboom; dienen in de Levant tot het
zelfde gebruik. De Smak, beftaande uit famen-
gerolde Bosjes van de Bladen en jonge Takjes der
Sumach-Boom, is genoegzaam bekend, en wordt
overal gebruikt tot bereiding van het Leder, dat
men Spaanfch Leer (Cordouan) noemt.
Niemand kan ook onbekend zyn, dat men he-
dendaags, in verfcheide Provintiën van Italie,
Spanje en Vrankryk, veele Planten gebruikt, die
Looyers-Planten genoemd kunnen worden; ge-
yk de Arbutus, Celtis, Tamarzscus, Rhamnus;
Rhus Myrtifolta, enz. In Sweeden heeft men de
Baft van een der kleine foorten van Berg- Wilgen,
als ook een wilde Plant, die onder den naam van
Uva Urfs. genoegzaam bekend is, in gebruik ge-
bragt. Die van Silezie bezigen tot de bereiding van
%x% Zeemleder een zoort van Myrullus, genaamd
Rauch: maar tot de Looijery is in Duitfchland niets
gebruikelyk dan de Baft van Eiken en Berken-Hout4
met eenige doppen vande Eikelen; tot bereiding
van
Tor LGEERTOUWEN BEKWAAM. 427
vân het Spaanfch en Turkfch Leer neemt men de
Smak en Galnooten, gelyk byna alle andere beken-
de Natiën doen.
Wanneer de agt nieuwe Bereidingen van Le+
der, waar van ik gewag gemaakt heb, eens in
beftendig gebruik gekomen zyn, zal men alle die
Stoffen geheel ontbeeren kunnen, en in de Lari-
den van zyne Majefteit zullen de regte Planten te
vinden zyn, die men bekwaamelyk tot het Leer-
touwen niet alleen, maar ook tot het verwen van
het Leder, kan bezigen. % Getal der foorten
van deeze Kruiden, die tot het een of andere
dienftig zyn, beloopt meer dan zeftig , en fchoon
>er, na het doen van een naauwkeurige uitfchif-
ting, maar twintig overbleeven , zouden de inzig=
ten van zyne Majefteit, zo tot behoud der Bos-
fchen als tot befpaaring van vreemd? Drogeryêën, °
genoegzaam zyn vervuld, zonder dat eenig ander
deel der Burgerlyke Huishouding het minfte nadeel
daar van leed.
Om de tegenwerping voor te komen, dat de
Leertouwery , van hoe veel belang zy ook in ver-
fcheide andere opzigten ware, geen Voorwerp
fehynt te zyn dat tot de nafpooringen van een Man
van Studiën behoort: verzoek ik alleen, dat men
zig een denkbeeld maake van de verfcheiderley din=
gen, die tot deeze Konft betrekking hebben; van
alle derzelver Behandelingen en de Omftandighe--
den, die daar by vereifcht worden. Men begint
met de Dieren de Huid af te villen, die men eerft
IV. Dezen. fchoon
428 _ VERSCHEIDE INLANDSCHE PLANTEN
fchoon maakt of ontbloot van ’*t Hair of de Wol,
en dan gaat men tot de Bereiding zelf, en het ge-
ne ’er aan vaftis, over: daar uit komen verfchei-
derley foorten van Leder voort, welker hoeda-
nigheden afhangen van de famenloopende werking
der Stoffen, uit Dieren, Planten en Mineraalen :
dit onderftelt de kennis van alle deeze Stoffen, van
haare eigenfchap en famenftellende deelen, als ook
van de uitwerkingen, die uit derzelver vermen-
ging met elkander te verwagten zyn. Men oor-
deele nu eens, wie de bekwaamfte zy, om den
goeden uitflag van dergelyke Operatiën te bevor-
deren; of iemand die de Natuurkunde, Scheikun-
de en Natuurlyke Hiftorie verftaat , of een eenvou-
dig Leertouwer , die enkel den trant volgt van
zyn Beroep? Het zou, in tegendeel, te wen-
fchen zyn, dat van overlang reeds Geleerden, im
de kennifle waar van wy gefproken hebben geoe-
fend, hun Oog naar dien kant geflagen hadden;
dat zy goede Proefneemingen omtrent dit Stuk by
een verzameld, en daar van Grondbeginzels afge-
leid hadden, bekwaam om ’er eene Theorie op te
bouwen. Men zoude uit het getal der nuttelooze
Planten die genen hebben uitgefchift, welke een zo
goeden dienft doen kunnen, en dezelven zouden
reeds in’talgemeen gebruik gebragt zy ntot de berei-
ding van het Leder. De Scheilzundigen zouden deeze
Planten onder worpen hebben aan de Proeven, die in
ftaat waren om derzelver Eigenfchappen te ontdek-
ken; de Kruidkundigen zouden derzelver Soorten
en
mor LEERTOUWEN BEKWAAM 429
en Kenmerken zorgvuldig hebben opgegeven, en
alles zou op dien voet geveftigd zyn, daar wy het
op tragten te brengen; Hier is ’t de plaats, om ee-
nig denkbeeld te geeven van de Leertouwery, en
van de Planten, diemen daar toe gebruiken kan.
Na dat de Huiden der Dieren naauwkeurig van
x Vleefch en Vet zyn afgefcheiden: na dat men
ze van Bloed en Hair gezuiverd en genoegzaam ge-
weekt heeft, ftelt de Looijer ’er zyn Konft op te
werk, en, met behulp van zekere Drogeryën of
Stoffen; neemt hy alle deelen daar van'weg , die
ze nog aan Verrotting of Wormen onderhevig kon-
den maaken , perfende dezelven zodanig inéén , dat
men ’er zig van bedienen kan tot al het gene, waar
toe het Leder bekwaamis. De Huid van een Dier
is, in zyn ftaat van gaafheid, een allerkonftigft en
zeer digt geweefzel, beftaande alleenlyk uit Ve=
zelen, zeer naauw met elkander verbonden; die
afkomen van famenvereenigde Vaatjes. Dit ge=
weefzel wordt, onder het Leertouwen, nog ken-
nelyker , en de Huidvezelen kunnen by na allen van
elkander afgefcheiden worden. Doch de Huiden
verfchillen grootelyks, in dit opzigt, naar dat zy
van byzondere foorten van Dieren zyn; als ook
naar derzelver Ouderdom, Voedzel en het Kli-
maat: ’t welk verfchillendheden in de manier van
Lederbereiding vereifcht , en in de Stoffen, die
daar toe gebruikt worden. Dit alles, niettemin,
kan gebragt worden tot drie foorten, welken men,
in Hoogduitfch noemt Wesfsgahr „ Semifel-gahr
IV. Deen en /
430 _ VERSCHEIDE INLANDSCHE PrÁNtEN
en Loh-Gahre: ’c welk drie byzondere Leertou:
wingen zyn. Ik fpreek hier niet van het Parke-
sent, noch van ’c Sagryss of van iets dat tot
het Bontwer en behoort.
De eerfte arbeid „ of de eerfte toebereiding, 1
even de zelide in deeze drie Leertouwingen. De
Huiden wel ontlaft zynde van al haare onzuiverhe-
den, zo gebruikt men Kalk, of ook Zand en Zout;
om ver het Hair af te krygen; vervolgens wafcht
en fpoelt men ze; by verfcheide herhaalingen
fchraapende fommigen aan de gladde zyde een wei-
nig af. Dochde volgende arbeid „door welke men de
bereiding en verwing van’ Leder voltooit, is de
zelfde niet in de verfcheide foorten van Leertou-
wing: — Alwillens gaan wy de twee cerfte foor-
ten , tot welken de hulp van verfcheïde Stoffen uit
de drie Ryken der-Natuur; gelyk Aluin, gemeen
Zout , raauwe Wynfteen , Zemelen, Meel en
‘Fraan; verfeifeht wordt, met fülzwygen voorby.
Maar wy zyn verpligt, ons breedvoeriger uit té
Jaaten omtrent de derde Soort ‚ welke zig eeniglyk
bepaalt cot het gebruik van Plantftoffen, die ftrek-
ken om dat foort van Loog te maaken, waar in de
bereiding der Huiden tot volkomenheid wordt ge-
bragt.
Deeze derde Leertouwing kan nog vierderley
aangemerkt worden „ten opzigt vande vier Hoofd-
foorten van Leder, welke men in dezelve doof
hulp van verfchillende Plantftoffen bereidt: të wee-
ten; het gemeene Leder, het Koe-Leder, hef
Spaanfch en Turkfch Leer Al
if
-___ Hor LEERTOUWEN BEKWAAM. 4ût
Alle Loog van Planten , bekwaam om de Hui-
den in Leder te veranderen, is koud of warm.
De manier, om de Huiden koud te bereiden ,
is de eenvoudigfte en gemakkelykfte, doch tevens
de langzaamfte. Men bedient ’er zig van , tot het
groffte en zwaarfte Leder; de Huiden worden daar
toe gelegd in Houten Kuipen, met taamelyk fyn
gemaakte Baft van Eiken- of Berken-Hout; ofmen
‚Jegtze in Kuilen, in den grond gedolven, wer-
pende daar op dergelyke Run. Dit wordt ver-
fcheide maalen herhaald, en agtervolgd zo lang als
% noodig is „ om de Huiden Leder te doen worden.
De Huiden met een warme Lioog te touwen, is
dikwils een zeer moeielyk Werk , maar men
krygt ze dus veel vaardiger gereed. Daar zyn
foorten van Leder die drie Weeken noodig heb-
ben; tot anderen behoeft men maar veertien of agt
dagen: het Spaanfch Leer vereïfcht niet meer dan
een of anderhalf Etmaal; het Turkfch Leer, nú
eens zeven of agt, dan zeftien of twintig Uurén.
Ziet hier welk een order men in den Arbeid houdt:
De Loog wordt in Houten Kuipen gedaan, met
warm Water, waar men de Huideninlegt, zorg
draagende om ze te deeg en dikwils te roeren,
Ten einde vanagt dagen tapt men ’t Water , doof
de Kraan, uit de Kuip; men maakt het andermaal
heet, en doet ’er nieuwe Loog by, gietende het
een met het andere wederom op de Huiden. Met
deeze Bewerking gaat men voort, en herhaalt ze
zo lang, tot dat de deeltjes der-Plantftoffen ‘de zelf-
IV. Deer. fian-
432 _ VERSCHEIDE INLANDSCHE PLANTEN
frandigheid van de Huiden in zo verre doordron-
gen hebben, dat zy tot Leder zyn geworden, %
welk men dan te droogen hangt en vervolgens aan
den Bereider geeit.
Laat ons hier, in ’t voorbygaan, aanmerken,
ten opzigt van het Koe-Leder;, dat men ’t zelve
by ons zo goed koop niet kan touwen als in Rus-
dand, en dat die welriekende foort, welke Sucht-
Leer genoemd wordt, deeze hoedanigheid heeft
van twee brandig ruikende Oliën, waar mede het
onder ’ bereiden , wordt beftreeken.
Wat belangt het Spaanfch en Turkfch Leer, dee
de twee uiterfte en gewigtigfte Voorwerpen van
de Leertouwery zyn: hetzelve beftaat alleenlyk
uit Bokken- en Geiten-Huiden, die tot het eerfie
met Smak, tot het laatfte met Galnooten bereid _
worden. Men naait de witte Huiden by een half
dozyn aan malkander ; men fteekt ze in Water en
dektze te deeg toe met het grove Poeijer van de ge-
melde Plantftoffen. In het te famen naaijen wordt
alleen dit verfchil in agt genomen, dat men de glad-
de zyde buiten doet tot het maaken van Spaanfch
en binnen tot het maaken van Turkfch Leer.
Dit zal voldoen aan het oogmerk; ’t welk wy
ons hadden voorgefteld ; om; naamelyk, een alge-
meen denkbeeld te geeven van de Lederbereiding
en derzelver verfcheide foorten ‚ ten einde eenig
licht te verfchaffen omtrent het gene de Planten be-
langt, die daar toe bekwaam zyn.
Deeze Planten , die overvloedig in ons Land
groei
1 di
wor LEERTOUWEN BEKWAAM. 433
_groeijen, en met hulp van welken men reeds agt
nieuwe Bereidingen van Leder heeft uitgevonden,
zyn het onderwerp geweeft van een Vertoog, dat
den 5 December laatftleeden aan de Akademie is in-
geleverd en voorgelezen. De Autheur van ’% zel-
ve en de Uitvinder van deeze nieuwe foorten van
Leder, is Mr. Krein, gebooren te Nauen een
arbeidzaam en bekwaam Man, die altyd een groo-
te geneigdheid heeft gehad;voor ’ gene de Manu-
faktuuren betreft en reeds verfcheide nuttige on-
derrigeingen in dit ftuk heeft gegeven. Om zyne
kundigheid nog meer en meer uit te breiden, is
het, dat hy zig op de Natuurkunde, de Natuur-
Ayke Hiftorie en Scheikonft, toegelegd heeft , en
dat hy, voorleeden Zomer aan het befchouwen der
Kruiden gaande, my verzogt , hem alle zodanige
Planten te willen aanwyzen, die ik, volgens de
kennis van derzelver Samenftellende deelen-en Ei-
genfchappen „ tot de Lederbereiding dienftig mogt
oordeelen. Ik heb alle deeze Planten aan de Aka-
demie opgenoemd en derzelver Kenmerken be-
fchreeven. Het zyn altemaal van de gemeenfte
Planten in ons Land, die men tot dus verre als On-
kruid aangemerkt heeft , om dat men van haar ge-
bruik onkundig was. De Heer Krein heeft
groote menigten daar van by een verzameld, en,
‘onder de agt foorten van Leder, die zy hem
voortgebragt hebben, is een zeer fchoon foort
van Spaanfch Leer „ zonder Smak bereid; en twee
IV. Deen. BENT foor-
434 VERSCHEIDE INLANDSCHE PLANTEN
foorten van Koe-Leder, alleenlyk getouwd met
Bladeren van Boomen.
Deeze nienwe Loosjers-Planten groeijen in by-
na alle Slooten , Graften , Kuilen en Moeratlige
Plaacfen: men vindt ook van dezelven in de Zand-
agtige Velden, op de Heuvels en in de Boffchen :
zy’zyn niet minder overvloedig in de Keur-Mark,
inde Nieuwe Mark, in Pommeren en in Pruiflen.
Het Hooy, dat zy geeven, is het groffte en flegt-
fe van allen, wordende door de Beeften niet ge-
geten , dan wanneer zy geen ander krygen kun-
nen. Dus dienen deeze Planten eigentlyk nict
dan tot bederf der goede Weidlanden. Men
vindt ze vooral aan de Oevers der groote Wate-
‘ren en Meiren, ja ik meen niet te ver te gaan,
zeggende, dat ’er zeftig byzondere foorten van
zyn, gelyk hier volgen.
LYST per PLANTEN,
die tot de Lederbereiding gebruskt kunnen worden.
1. SALICARIA vulgaris purpurea foliis oblengis, Tourn. In-
ftit. p. 253. Lyfimachia Spicata purpurea forte Pii
nio. C. B. Pin. 246. Lytbrum, Linnmo. Roode of
Baftaard-Wederick, gemeenlyk Partycke, Dop. Kruidb.
bl. 117. Comm. Indig. p. 71.
2; UrMmArIA. Crus. Hift. 198. J.B. IIT. 488. Filipendula,
Linn. Regina Prati, Geitenbaard, gemeenlyk Rey-
nette. Dop. bl. 75. Comm. Ind. p. IS.
3. ComarUM. Linn. Gen. Plant. Ed. 5. p. 563. Quinque-
folium paluftre rubrum. C. B. Pin, 326. Rood Water-
ToT LEERTOUWEN BEKWAAM. 435
Vyfvingerkruid. Het vierde van Dop. bl. 162.
Comu. Ind. p. 95.
4. Frrrx ramofa major, pinnulis obtufis non dentatis. C, Be
Pin. 357. Pieris, Linn. Filix femina Officin. Wyfe
jes Varen. Don. bl, 758. Comm. Ind. p. 38.
5. —— non ramofa dentata. C‚ B. Pin. 358. Filix mas Of.
ficinarum. Mannetjes Varen. Dop, bl. 758. Comm.
Ind. p. 38.
6. —- paluftris maxima. C. B. Prodr. r5o, Groot Wa-
ter-Varen, met teere Bladeren.
&7. —— mas, aculeata major € minor. C. B. Prodt, rsr.
Lonchitis aculeata, Tourn. 538. Doornagtig en hard
Brug- Varen.
‚ PERsICARIA Salicis folio , Potamogeton anguftifolium
diëta, Ray. Hit. 184. Perficaria acida Fungermannî,
Perficaria, LinN. Zuur Water-Perfikkruid (*),
ce
9.
(*) [Deeze Plant is het, die in Holland zo menigvul-
dig aan de kanten van de Slooten en ftaande Wateren
groeit, en zig in de gedaante van het rondbladige Fon-
teinkruid, met fmaller en fpitfe , doch gladde Bladeren,
aan lange Ranken ver over 't Water uit{preidt, fteekende
haare Bloemfteeltjes regt opwaards, tot verfiering der
Slooten, die met de Water-Ranonkel en andere Gewas-
fen, als met een Webbe zyn overdekt, en waar over
deeze gladde Bladeren , vlak leggende op het Water,
zeer fraay uitmunten. Doponaus befchryft het als ’t eer-
fte foort van Potamogeton; anderen noemen het Potame-
geton Salicis folio, dat is met Wilgebladen: doch dit paft
niet dan op de Stammetjes van ’t zelfde Gewas, die uit
den zelfden Wortel aan de Wal opfchieten, en geheel an-
ders van gedaante zyn, met ruige, zeer finalle Bladeren +
aan welken ik ook niet weet ooit Bloem gezien te heb-
ben. Van het eigentlyke Povamogeton, 't welk men rotundis
folium noemt, om dat het langwerpig ronde of ovaale,
niet om dat het geheel ronde Bladeren heeft; zyn de Bla-
den bruingroen, vetagtig, en dikker. Het komt niet zo
dikwils voor. Ik heb ’er een modderige Sloot, op ’t Ei.
IV. Deer, Ff 2 land
436 VERSCHEIDE INLANDSCHE PLANTEN
9, BisrorTA major „radiee (minus vel mazis) intorta. C. B,
Pin. 192. Biftorta, Linn. Naterwortel, Hertstonge.
Dop. bl. 535. Comm. Ind, p. 16.
ro. ToRMENTILLA fylveflris. C. B. Pin. 326. Forméntilla,
Linn. Tormentille. Dep. bl. 164. Comm. Ind,
Pp: EIT.
*risPimePINELLA Sanguiforba, major. C. B. Pin. 160. San-
guiforba, Linn. Wilde groote Pimpernel, Dop. bl,
144
12, CanvoPHYLLATA vulgaris. C.B. Pin. 321. Geum, LiNN.
‚ ‚Nagelkruid. Dop. bl. 198. Comm. Ind. p. 21.
aquatica, nutante flore. C. B. Pin. 32r,
Geum, Linn. Caryopbyllata pappofo flore. Water-Nagel-
kruid met Wolagtige Bloemen. Los. Kruidb. bl. 845.
14. ANSERINA. Officinis Argentina & Potentilla. Potentilla,
Linn. Ganferick , Zilverfehoon. Dop. bl, 946. Comm,
Ind. p. 93.
I5. QUINQUEFOLIUM majus repens. C. B. Pin. 325. Poten-
tilla, Linn. Pentapbyllum Officinarum. Gemeen Vyf-
vingerkruid. Dop. bl. 161. Comm. Ind. p. 94.
en minus repens luteum. C. B. Pin. 325.
Potentilla, Linn. Klein kruipend Vyf-vingerkruid.
Dop. bl. 162,
bd mn folio argenteo. C. B, Pin. 325. Klein,
regt op groeijend, wit Vyf-vingerkruid.
®18. HoRMINUM pratenfe foliis ferratis. C. B. Pin. 238. Sal-
via, LinN. Wilde Sclarey. Dop. bl, 471.
19. Acrimonia Officinarum. Agrimonia, LiNN. Agrimo-
nie. Dop. bl. 335. Comm. Ind. p. 36.
Erg:
16.
2o,
land Wieringen, geheel digt meê overdekt gevonden. Hier
van verfchilt grootelyks deeze Perficaria Potamogeton an-
guflifolium ditta ; welke in Zuurheid of Wrangheid by de
Perficaria mitis maculofa vitmunt: immers indien het die
gene is, welkeiLosrr noemt Perficaria maior, foliis birfu-
tis, guflu acerbis; gelyk Tournerorr zig verbeeldt: Hift,
des Plantes des environs de Paris. p. 221.)
TOT LEERTOUWEN BEKWAAM. 437
zo. Equiserum arvenft longioribus Setis, C. B. Pin, 16.
Equifetum, Linn. Kleine Paardeltaart, gemeenlyk
Hermoes. CoMM. Ind. p. 34. Dop. bl. 98(4).
— paluftre longioribus Setis. C, B. Pin. ER
Equifttum, Linn. Hippuris. Lon. Icon. 793. Water-
Paardeftaart , gemeenlyk Unjer. Co Mm Mm. Ind. p. 33, ($).
22, ArcrimiLLa vulgaris. C. B. Pin. 319. Alchbemilla, LINNe
_Sinauw , Onzer Vrouwen Mantel. Dop. bl. 205.
Comm. Ind. p. 4.
23. Muscus Pulmonarius. Lichen, Linn. Pulmonaria om.
ein. Longekruid of Eiken-Mos. Dop. bl. 714 Comm.
Ind. p. 78.
24. LYsiMACHIA lutea major , que Diofcoridis. c. B. Pin,
“245. Lyfimachia, Linn. Groote geele be irarese wite,
_ bl, rry. COMM. Ind. p. 70.
25. Vaccinium Rivini. Vitis Idea foliis drongen crenatis
fruêtu nigricante. C. B. Pin. 470. Vaccinium, LiNN.
Blaauwe Beffen, Kraakelbefiën. Dop. bl. 1204. Comm.
Ind. p. 116,
2ó.
(ft) [Dit is ontwyfelbaar die foort van Enuijetum, wel-
ke in den Voortyd de witte Steeltjes met Bloemknopjes,
by -Doponzus afgebeeld in de tweede Figuur, uitgeeft:
en als deeze Steeltjes verdord zyn, de langdraadige Staar-
ten van de derde Figuur, uit den Grond laat pries
waar van het den naam Hermoes kan hebben.]
(6) [Dit is zekerlyk de Katteftaart, Limnopeuce. Varrr,
niet; hoewel de Figuur van Loser zulks fchynt aan te
wyzen, die de zelfde is als de groote Paardeftaart van
Doponszus. Ik zou eer gelooven dat hier gezien werde -
op het Eguifetum paluflre. Los. Icon. 795. Immers, de
Heer TouanerorT verzekert, dat de drie foorten van Wa.
ter Paardeltaart, die met lange, die met korter, en die
zonder Borftels , door Hoveniers behandeling van de
zelfde gedaante worden. De Hippuris van Los. en Dop.
komt my voor de Katteftaart te zyn, die in ’t midden
van ondiepe modderige Slooten groeit, en van de Pagar-
deftaart of ’t Unjer veel verfchilt.]
„JV, DEEL. * Ff 3
438 _ VERSCHEIDE INLANDSCHE PLANTEN
%26.—— —— foliis Buxi , fempervirens, baccis rubrîs.
Rupp. Flor. Jen. p. 52. Vaccinium, Linn. Roode Kraa.
kelbefiën. Dop. bl. 1206.
27. Runus vulgaris, five fruêlu nigro. C. B. Pin. 479. Ru-
bus, Linn. Groote wilde Braamen. Dop. bl. 1162.
Comm. Ind. p. 99. Met zwarte Vrugt.
28. —- repens, fruêhu cefio. C. B. Pin. 479. Rubus, LinN.
Blaauwe Brummelen. Kleine Braamen. Dop. bi, 1162,
29. FRAGARIA vulgaris. C. B, Pin. 326. Fragaria, Linn.
Aardbefiën. Dop, bl. 1049. Comm. Ind. p. 38.
*so.FiLipeNDULA. J. B. IL. 189. Filipendula, Linn. Serie
fragia rubra, Officinis Filipendula. Roode Steen-
breeke. Dov. bl. 73.
gr. Pervinca. TOURNF. Vinca Pervinca, Offic. Clematis
Dapbnoides major, flore ceruleo. J. B. IL. 132. Vinca,
Linn. Vinkoorde, Maagdepalm. Dop. bl. 665.
32. SrARGANIUM, ramoftum ($ non ramofum. C. B. Pin. 115.
Sparganium, LiNN. Rietgras of Platanaria. Dop, bl,
950. CoMM. Ind. 107, 108.
33. GNAPHALIUM vulgare, majus €& minus. C. B. Pin. 263.
Filago feu Herba impia, Tournr. 454? Gnaphalium,
Linn. Ruerkruid. Dop. bl. 89. Comm, Ind, p. 45.
— — montanum flore rotundiore €) longiore. C.
B. Pin. 263. Elychryfum. Touanr. 453. Comm. Ind.
P. 45.
*35. GERANIUM Sanguineum, maximo flore. C.B. Pin. 319.
Hematodes, Crusir. Geranium, LiNN. Berg-Oijee
vaars-Bek , Bloedwortel. Dop. bl. 85.
*36. — —— Batrachioides maximum , minus laciniatum,
folio Aconiti. J-B. IL. 477. Oijevaars-Bek met Bla-
den van Boterbloemen. Dop. bl. 84. ’t Groeit in
broekige Landen.
37. PLANTAGo latifolig incana. C, B. Pin. 189. Plantago.
Linn. Breede wollige Weegbree. Dop. bl, 148.
Comm. Ind. 89.
34.
38. anguftifolia major €} minor. Smalbladerige
Weegbree, Hondsribbe. ibid.
39. latifolia finuata. Groote gladde Weegbree.
ibid, Alle foorten van Weegbree.
40.
4:
TOT LEERTOUWEN BEKWAAM. 439
40, Hypericum Officin. €} Matthioli, vulgare. C. B. Pin.
279. Hypericum, LiNN. St. Jans- Kruid, Dop. bl,
101. Comm. Ind. p. 59 (*).
“yr. Viris Vinifera. C. B. Pin. 299. Vitis, LiNN. Wyn-
gaard. Dop. bl. 682. De Ranken met de Bladen.
42. Prurus /ylweftris. C. B. Pin. 444. Prunts, LINN.
Acacia Germanica. Slee-Pruim, Slee-Doorn. Dop,
bl. 1181. Comm, Ind. p. 93. De Baft en onrype
Vrugt.
43. Sarix vulgaris alba arborefcens. C- B. Pin. 473. Bali
Linn. Gemeene Witbladerige Wilg. Dop. bl, 1318.
Comm. Ind. p. IOI.
44. —- Caprea rotundifolia. TaBrRN. Icon. 1038. Rond-
bladerige Water-Wilg. De Bladen, Baft en ’t Loof.
45. SorBus aucuparia. J.B. L 62. Sorbus, Linn. Lyfter-
befiën- of Qualfterboom. Dop. bl. 1306. Comm,
Ind. p. 107. Het Loof, de Bladen en onrype Vrug-
ten.
46, Rosa fylweftris , wariorum colorum. Rupp. Flor. Jen.
139. Rofu, Linn. Wilde Roofeboom. De Bladen;
47. Facus. Dop, Pempt. 832. Fagus, LiNN. Beukeboom.
Dop, bl. 1303. Comm. Ind. p. 37. De Baft en
Bladen.
#48. CarPINUS. Dop. Pempt. 841. Carpinus, LiNN. Haag-
Beuke,
kel
(*) Ten opzigt van de veertig hier opgenoemde foor-
ten van Planten, moet men aanmerken, dat dezelven in
haar geheel, met Wortelen, Steelen, Bladen en Bloe-
men, of de Bloemen op zig zelf, gelyk in de laatfte,
kunnen gebruikt worden tot de Lederbereiding. Ook is
de een fterker of zwakker dan de andere, en vordert een
werfchillende Behandeling. Maar ten opzigt van de vol-
gende Planten of boomgewaffen, daar in fommigen maar
de Bladen of Takken, in anderen de onrype Vrugten en
het Zaad, of de Wortelen alleen, hier toe bekwaam zyn,
heb ik het telkens aangetekend, welke deelen men ge-
bruiken moet. GLEDITSCH.
W. Dreu. Ff 4
440. _ VERSCHEDE INLANDSCHE PrANTEN-
Beuke, Witte Beuk. Dop. bl, 1315. Het Loof, de.
Bladen en Baft.
49. Quercus. C. B. Pin. 419. Quercus, Linn. Eikeboom,
in al zyn foorten. Comm. Ind. p. 94. De Bladen.
so. BeruLa. Dop. Pempt. 839. Betula, Linn. Berkeboom.
Comm. Ind. p. 16. De Bladen en Baft.
5E. ALNus. Don, Pempt. 839. Alnus, LinN. Elzeboom.
Comm. Ind. p. 6. De Bladen.
s2. MesrrLus omnium Auêtorum. Mefpilus, Linn. Mis-
pelboom, De wilde foort, genaamd Haagdoorn, is,
gemeen, Comm. Ind. p. 74. De Bladen, ’t Loof en
de onrype Vrugten.
€53. Lepum Rosmarini folio. Tabernem. five Rosmarinum
Jylweftre, Matthtoli. Wilde Rosmaryn. Het Loof.
&54:CorNus fylneftris mas. C. B. Pin. 447. Cernus, Linn,
Wilde Kornoelie. De Bladen, *t Loof en de Steentjes.
55. Acerosa Pratenfis. C. B. Pin. 114. Oxalis. Dov. Ku-
mex,LinN. Veldfauring, Comm. Ind. p. 4. De Wor.
tel en ’t Zaad.
56. LAPATHUM maximum aquaticum. Crapr. Hift. 309. Ru-
mex, LiNN. Groote Water-Patich. Comm. Ind. p.
63, 64. De Wortel, Bladen en ’ Zaad.
folio acuto plans. C. B. Pin. 115. Rumex,
Linn. Oxylapatbum vulgo. Lapatbum Officinarum.
Gemeene wilde Patich. Dop. bl. zorr. De Wortel,
Bladen en ’t Zaad,
58. Irrs paluftris lutea, five Acorus aduiterinus. C, B. Pin-
34. Tris, Linn. Geel Water-Lifch, Dop, Ul. 395.
Comm. Ind. p. 4. De Wortel.
59. NYMPHZa lutea major, C.B. Pin. 193. Nympbea, Linn.
Geele Plompen. Dop. bl. 928. Coma. Ind. p. 8r.
De Wortel. ;
alba major. C. B. Pin. £93. Nymphea, Linn.
Witte Plompen, Water- Roozen, Dop. bl. 927.
Comm. Ind. 81. De Wortel (*).
57
6c.
De
(*) [By de Kruidkundige Benaamingen deezer Planten,
gelyk zy van den Autheur opgegeven waren, heb ik niet
alleen
ror LEERTOUWEN BEKWAAM: 441
„De Eigenfchappen, uit hoofde van welken
deeze Planten bekwaam zyn tot het Leertouwen,
kan men gemakkelyk ontdekken, wanneer men on-
derrigt is aangaande de Stoffen , die door de Schei-
kunde gehaald worden uit de Smak, Galnooten
en de verfcheiderley Baft van Boomen. Ten op-
zigt van deeze famenftellende Deelen, kunnen de
gedagte Planten bekwaamelyk in twee Hoofd
klaffen onderfcheiden worden. De Grondftoffen,
waar op men meeft te letten heeft, bevinden zig
in deeze Planten in ’t algemeen: te weeten, zy
zyn van eene logge, doch tevens werkzaame,
Aard-Gomagtige „ of Aard-Har s-Gomagtige na-
tuur. Maar zatte vindt men in eenigen, in
meer of minder veelheid, deelen die zeer vlug en
werkzaam zyn , en dit maakt het verfchil, dat
wy ftellen tuflchen de Planten, die tot’ zi Le-
derbereiding kunnen dienen. beef:
_ Die van het eetfte foort hebben geene of maar
een zeer doffe Reuk ; doch haar Smaak is gantfch
fcherp en famentrekkende. Zy leveren niets
uit, dan de niet vlugge , werkzaame Beginzels ,
waar van wy gefproken hebben: ten minften ont-
dekt men ’er niets in , dan een zeer weinig aan-
merkelyk mengzel van Olieagtige Ontfteekbaare
deelen, die aan *t Water, dat men er van des-
tilleert , eene flaauwe Balfamieke Reuk geeven,
zon-
alleen de Naamen van Linnmus gevoegd, maar ook, met
uitlaating der Hoogduitfche , de Nederduitfche Naamen,
IV. Dekr, Ff s zo
442 __ VERSCHEIDE INLANDSCHE PLANTEN
zonder eenige fcherpe Samentrekkende Smaak.
De hoeveelheid van deeze deeltjes, in de Aard-
Hars- Gomagtige zelfltandigheid, is verfchillende:
maar de gene, die gemeenlyk plaats heeft in de
meefte “waare Looijers-Planten , zo veel ’er be-
kend zyn, is, by voorbeeld , dat, in een Pond
van zodanige Planten, de Aarde een derde deel
uitmaakt of zelfs de helft ; het Gomagtige deel
Omtrent een vierde, in anderen ook wel een der-
de en in fommigen tot de helft toe: terwyl het
Harsagtige *t minfte van allen is, gaande ín een
Pond niet dan van 20 tot 5o Greinen , of op ’t
meeft tot een Drachme en een Grein of twintig
daar boven.
In het andere foort van onze Planten vindt
men ,
zo veel 'er my bekend waren ‚en tevens heb ik de Bladzyden
aangeweezen , op welke de Afbeeläing van ieder Plant
in ’t Kruidboek van Doponaus is te vinden. Ook heb
ik, in de Catalogus Plant, Indigenar. Hollandie van den
Heer CoMMELIN, dezelven opgezogt,en onder de Woor-
den Comm. Ind. p. de Bladzyden aangehaald, alwaar der-
zelver Natuurlyke Groeiplaats in deeze Provintiën wordt
gemeld. De meeften, naamelyk , van deeze Planten,
zyn zo wel Inlandfche van de Nederlanden als van het
Brandenburgfche, en de genen, die niet van zelf of in mer
nigte alhier groeijen, hoedanigen ’er mogelyk zo of 12 on-
der de 6o zyn, heb ik voor het Nommer met een Ster-
tetje getekend. Onder de overige Planten van deeze
Lyft, die als Inlandfche van onze Provintiën, zo wel als
van het Brandenburgfche, kunnen aangemerkt worden en
weezentlyk in ons Land groeijen, zyn egter eenigen o-
vervloediger dan anderen ; gelyk de Argentina , Plantage
en
tor LEERTOUWEN BEKWAAM. 443
men, wel is waar, de gezegde werkzaame Jogge
deelen , maar de gedagte evenredigheid kan er
geen plaats in hebben , om dat zy zig met andere
Grondftoffen, zo vlugge als logge, vermengd be-
vinden; invoegen dat zy het kleinfte gedeelte
van % famengeftelde uitmaaken , en dat het hun ge-
beurt, ofdoor de vlugge deelen kragtiger gemaakt
of op eene aanmerkelyke wyze verzwakt te zyn.
Men vindt dan in deeze zelfftandigheden, behal-
ve de logge Grondftoffen, een Beginzel , dat ge-
noemd kan worden Olie- of Vetagtig, Balfamiek „
Geeftig , enz. De vlugge deelen ontwikkelen
zig wel dra van de anderen in de warmte van de
Loog , en vliegen weg, zodanig dat het niet ale
tyd mogelyk is een kenbaar voetfpoor van dezel-
ven
en Equifetum , die waarfchynlyk niet van de minft kragtíe
ge Loorjers-PLANTEN zyn, en byna overal, in allerley
Gronden, Aard, Zand, Kley, droog en vogtig, in me-
nigte voorkomen: zo ook de Filix, die men by geheele
Velden op fommige Duinlanden vindt groeijen , ende Per=
ficaria, welke aan de kanten der Slooten, in laage Lands.
douwen , zeer gemeen is : om niet te fpreeken vande Veld-
fuuring, de Iris-Wortel, Nympbea, en dergelyken, wel-
ker inzameling miffchien meer moeite zou vereifchen. De
Bladen der opgetelde Boomen zyn zekerlyk in den Herfít
rykelyk te bekomen: zo dat men van dit foort van Leder-
bereiding in ons Nederland ook gemakkelyk de Proef zou
neemen kunnen. Omtrent de Planten, die in Sweeden
daar toe gebruikelyk zyn , kan men nazien de Huisbou-
delyke Flora, in het III. Deer deezer Uitgezogte Verhan-
delingen, bladz, 396, enz.]
IV. Deer.
444 VERSCHEIDE INLANDSCHE PLANTEN
ven te ontdekken in het Leder , dat men daar me-
de bereid heeft,
Als men vervolgens nagaan wil, waar in ci-
gentlyk de gezegde logge Aard-Gomagtige, of
Aard-Hars-Gomagtige zelfftandigheid beftaat, zo
zal men door de Scheikunde daar van onderrigting
bekomen. Deeze Aarde is nu eens grover, dan
fyner; nu in grooter , dan in kleinder hoeveel-
heid; en zy bevat een Olicagtige zelfftandigheid
of Ontfteckbaar Beginzel , ingewikkeld in een ligt
Zuur, hoedanig men in de Plantgewaffen vindt,
niet bytend of brandend fcherp , gelyk in de Mi-
neraalen. Als men de Looijers-Planten met Vuur
onderzoekt, zo krygt men , door de Retort, van
een Pond Medicinaal Gewigt de volgende Pro-
dukten, doch de evenredigheid is in allen niet
ftipt de zelfde; naamelyk: 1. Omtrent 1o Drach-
men van een helder en brandig ruikend Ph/egma,
dat niet Samentrekkende is: 2. Ongevaar 21 Drach-
men van zuur Vogt, zynde geelagtig , of uit den
geelen bruin, van koleur: 3. Ruim 14 Drachmen
van eene brandige Olie. Het Caput mortwum maakt
dikwils de helft of zelfs meer uit, en bevat, in
eenige Onderwerpen, een gedeelte Sa/ „Alkalt
fixum, dat door een hevig Vuur geboren wordt,
In de Vrugten, Sappen en Vleezige Wortelen,
is merkelyk verfchil omtrent de gezegde even-
redigheid,
Het is dan niet moeijelyk , zig een denkbeeld
te maaken van de werking deezer Planten, op Hui-
den,
wor LEERTOUWEN BEKWAAM. = 445
den, die behoorlyk gezuiverd en geweekt zyn;
wanneer men dezelven eenigen tyd inhet Af
kookfel, Aftrekfel of Sap deezer Planten, of al.
leenlyk by het grove Poeijer „ Zaagzel of ‘Schaäf
zel. van dezelven , laat blyven ; waar door haare
natuur in die van Leder verandert. Immers, ge-
duurende dien tyd, worden de fmelcbaare en
werkzaame deeltjes der Plantgewaffen van de gro-
ver Stoffen afgefcheiden , door toedoen vande
Lugt, van dampige Vogtigheid, van’t Water, de
Bearbeiding en de verfcheide trappen van Warm-
te, die men bezigt; zy verwyderen zig langzaa-
merhand van elkander, en breiden zig ten deele
uit op een zeer zagte manier , ’t welk dezelven
bekwaam maakt , om-.ook, zeer zagtelyk, de zelf
ftandigheid der uiter door te dringen, en daar
onkennelyk de verandering uit te werken, wel-
ke zy ondergaan. Niets is gemakkelyker , dan te
begrypen, wat in een dergelyk Geval een Zuur ,
dat met zagtheid ontbonden wordt en uicgefpreid ,
in ftaat is voort te brengen, wanneer hetzelve ge-
mengd is en in beweeging gebragt met andere
deeltjes ‚ die in den hoogften trap vlug, Olieag-
tig en ten uiterfte beweeglyk zyn. De Húiden,
naamelyk ‚ worden met deeze deeltjes, zo wel
als met de genen, die wy Aard-Hars-Gomagtige
genoemd hebben , doordrongen als met een foort
van Balfem, en dit maakt het Leder digt en vaft,
zo dat het verder voor alle Verrotting, en de
befchadiging of verteering door Wormen of In-
IV. Deen. fek-
446. PLANTEN TOT LEERTOUWEN BEKWAAM.
fekten „, bewaard blyft. Maar gelyk het ons oog-
merk niet is, ons in te wikkelen in de geheele
Befpiegelende Kennis van de Konft der Lederbe-
reiding „ zo zullen wy ons bepaalen aan ons Voor-
werp, dat alleen betreft de bepaaling der Plan-
ten, die tot Leertouwen bekwaam zyn ; waar
omtrent wy nog moeten zeggen, dat men ’er on-
der vindt, die kunnen dienen om ’t zelve een
fraaije koleur te geeven. Voor % overige is t de
algemeene Eigenfchap deezer Planten , dat hun
Aftrekzel, Sap of Afkookzel, met Koperrood
gemengd , van Koleur verandert , wordende in
fommigen roodagtig , in anderen bruinrood , paarfch
of zwart. De Scheikundigen weeten , wat de oor=
zaak zy van dit Verfchynzel.
ES
\
WAAR-
WAARNEEMING
OVER DE |
BRAAKVERWEKKENDE KRAGT ne
VAN DE
nan gende
Door DEN HEER
MARRIGUES,
Heelmeefter te Verfailles.
(Recueil de Medecine, Chirurgie, &c. July 1757, pag. 67.)
STELEEEESSEEENENEEEGERS
N de Maand Sfuly 1753, gebeurde het dat een
jonge Dogter van drie-entwintig Jaaren, zyn-
de droog en Galagtig van Geftel „ met Schurftig-
heid bezet geworden ‚ haaren toerit nam tot.
een vermaard Kwakzalver , die, zo men voor-
gaf, Wonderen in de Stad verrigtte. Deeze
raadde haar, drie Oncen gefponnen Tabak te laa-
ten kooken in een genoegzaame veelheid Waters
met dit Afkookzel de deelen des Lighaams, daar
zy met Krauwagie geplaagd was, te bevogtigen;
ze te omwinden met Doeken, die ‘er in nat ge-
maakt waren, en zig dan in ’ Bed warm toe te
dekken. Zy ftelde dit, nog dien zelfden avond,
in ’t werk; doch de uitkomft beantwoordde haar
oogmerk niet: want ‚na verloop van drie Vuren,
IV, Deer. dat
443 _ De BRAAKVERWEKKENDE KRAct
dat zy in ’t Bed gelegen had, voelde zy eene
Grilling door haar geheele Laghaam , welke gevolgd
werdt van Walging en zeer fterk Braaken, met
Stuiptrekkingen in de Armen, Beenen en zelfs in
de Spieren van de Ruggegraat. Deeze Toeval-
fen duurden, van één Uur na middernagt tot vier
Uuren ’s morgens; wanneer men my kwam haa-
len. Ik vond het Meisje in dien droevigen ftaat :
haar Pols was klein en zeer ras: ook zag men
reeds eene doodkoleur over haar Aangezigt ver-
fpreid. Zy gaf, in myn tegenwoordigheid, ge-
heel zuiver Bloed over, en men toonde my Ser-
vetten, die zy, in % Braaken, met veel Bloed
bevlekt hadt: ook verzekerde men my , dat zy
verfcheide maalen af was gegaan, ’t welk men be-
fpeurde aan den flank van haar Bed; doch, toen
men ’t onderzogt , werdt geen Bloed in de Vui-
ligheid gevonden.
In het befchouwen van de Lyderes bored
ik, dat haare Armenen Handen met nat gemaak-
te Deken bewonden waren. Ik vraagde de re-
den daar van, en men gaf my ten antwoord, dat
deeze Doeken , bevogtigd met een Afkookzel
van drie Oncen Tabak, op deeze deelen des Lig-
haams gelegd waren, tot geneezing van het Schurf-
dg Uitflag, ’ gene dezelven bedekte, en dat zy
dergelyke Doeken om de Dyéën , Kniejen en Bee-
nen, had, welke“deelen ook met zulke Ruidig-
heid bezet waren; alles tot het zelfde oogmerk.
Ik twyfelde. toen niet langer, of de aanvoeging
van
VAN DE TABAK 449
wan deeze Doeken was oorzaak van al de onge-
fteldheid, waar in ik dit Meisje vondt; dewylik,
vier Jaaren te vooren, een byna dergelyk Geval
ontmoet had (*).
Aanftonds liet ìk alde Doeken wegneemen, die
nog doordrongen waren met het Afkookzel van
‘Tabak. Ik gaf laft, om de deelen „ daar zy ge-
legen hadden, af te veegen, en ik befloot , zon-
der uitftel, de Lyderes op den Arm te Aderlaa-
ten, uit hoofde van het Bloedbraaken, dat zon-
der twyfel tot zyne onmiddelyke ‘oorzaak hadt ,
het barfen van eenig Vaatje der zelfflandigheid
van
(*) Een Wyngaardenier , naamelyk, die Soldaat ge-
weeft was, zynde omtrent tweeenveertig Jaaren oud,
ging een Weddenfchap aan met een van zyne Gebuuren,
om in één namiddag, agter malkander, vyf-entwintig Py-
pen Tabak te rooken; fchoon hy ‘er, doorgaans, maar
drie of vier op een Dag rookte. Hy won het ; doch
de menigte van Tabaksrook, door deezen. Man ingezwol.
gen; of, ’t gene op ’t zelfde uitkomt, het Speekzel door-
drongen met de fyne deeltjes van die Stoffe ; maakte zulk
eene wanorder in zyn Lighaam, dat hy, na verloop van
eenige Uuren, bevangen werdt met eene Bedwelmdheid,
waar op hy buiten kennis raakte, en niet weder tot zig
zelven kwam , dan na zeer geweldig en onophoudelyk
Braaken, ’t gene men, door hem een menigte van Huy te
laaten drinken, eindelyk te boven kwam. Niettegenftaan-
de de fpoedige hulpe, welke de Huy aan deezen Man toe-
bragt, heeft hy nog agttien Maanden lang zwaare Pyn in
’t Hoofd en Duizeling gehouden, die kem, van tyd tot
tyd, met veel hevigheid aantaftten , en, dat zeer aan-
merkelyk is, hy heeft, federt dit Toeval, zulk een af-
keer gehad van het Tabakrooken, dat het zien van een
Pyp, zo hy zeide, hem Pyn in 't Hoofd veroorzaakte,
IV. Deer. Gg
450 De Kracr VAN pe TaApax.
van den inwendigen wand der-Manag , te weeg; ge-
bragt door de fterke Samentrekkingen „ niet alleen
van dit Ingewand , maar ook van de Spieren, wel-
ker werking dient om de uitwerping der Stoffen,
die in de Maag vervat zyn, te bevorderen. Met
de Aderlaating gingen de Stuipagtige beweegingen
over, ’tgene de Lyderes een weinig tot bedaaren
bragt: zy nam vervolgens, in twee reizen, kort
op malkander, een Stroopje in , gemaakt van O/.
Amy gdal. duletum, Syrup. Lemonum en eenige drup-
pelen Laudanum lrgutdum: zy braakte nog driemaal,
zo in den tuflehentyd van * inneemen, als daar na:
doch ik merkte op ‚dat ’er geen Bloed meer was in
%x gene zy de laatfte maal overgaf; zynde het, in
tegendeel, niet dan Waterig Slym en een gedeelte
van het Stroopje. Men liet het nog eens klaar maa-
ken en gaf het haar weder in twee reizen; waar
van het laatfte gedeelte ’er in bleef en de uitwer-
king hadt die ik verwagtte, te weeten dat de Ly-
deres geheel tot bedaaren kwam. Het Braaken op-
gehouden zynde, raakte zy in flaap: weder wakker
wordende, gaf men haar een Kommetje Vleefchnat
en ’s namiddags een lugtige Pottagie: doch haar is,
wel veertien dagen lang , eene zwakheid in de
Maag en verlies van Appetyt bygebleeven , die zy
niet te boven kwam, dan door ’t gebruik van de
Theriaak , neemende ’s morgens daar van een dofis
op een nugter hart, en ’s avonds nog eene „ na
den Eeten,
H.
8 BRIEF
A B tl
ee DVER HÉT ZONDERLING En
VE Re8: €: HY N06 SE olie
) VAN EEN
VOLWASSEN
EE: Eet
 AN EEN
AALBEZIEBOOM.
TK oncfing, op den 14 en Ig deezer 3 van
twee afzonderlyke goede Vrinden uit „A/-
maar ‚de tyding; dat in zekeren Tuin, op de Bui=
tenfingel tuffchen de Geefter en Vriefche poortens
aldaar ; een zeer zonderling Verfchynfel was
waargenomen; en door een verbaazend groot
getal van nieuwsgierige Lieden dagelyks van na-
by gezien wierd. Men had; fchreef men my3
nadat de bladeren van zekeren Aalbezieboom wat
waren afgevallen , ontdekt „ Chet blad tot hier
toe het Verfchynfel bedekt gehouden hebbende)
IV. Deer. Gs 2 dat
452 7r VERSCHYNSELVAN EEN VOLWASSEN Äppzr,
dat uit eenen van deszelfs hoofdtakken, mid
den tuffchen de trosjes Aalbeziën in,en op eener
afzonderlyken fteel, een vry groote Appel ge-
groeid was. Een van de geëerde Vrinden, die
my de bekendmaaking hier van mededeelde, had.
zelf zig na den Tuin „daar dit wonder te zien was „
begeeven, en berichtte my dus uit eigene bevin-
dinge de waarheid van ’t geval; voegende Zyn.
Eid. daar by de verfchillende oordeelen en giffin-
gen, die door fommige ooggetuigen voorgefteld
waren , tot oploffinge van het Verfchynfel.
Ligt begrypt Uw Ed. , dat ik niet lang uitftel-
de myne door deeze bekendmaaking” opgewekte
nieuwsgierigheid zoo ras moogelyk te voldoen;
ten welken einde ik my eergifteren, den 17
deezer ‚ na Alkmaar, en ten fpoedigften na den
voorfchreeven Tuin begaf, alwaar ik het genoe-
gen had zeer weinige Menfchen aan te treffen „en
dus zonder eenige belemmering en van naby het
Verfchynfel aandachtig te mogen befchouwen.
Ik vond naamentlyk, gelyk men my gefchree-
ven had, aan een der Aalbezieboomen, welke ge-
deeltelyk „aan de eene zy de onder een half of laag-
flamden, en aan de andere zyde onder een hoog-
ftamden Appelboom ftond , op een der hoofdtakken,
drie of vier duimen van den middelftam , eenen
vry grooten Appel hangen tuffchen de Aaibeziën
die zoo wel voor als achter den Appel tot volko-
men rypheid gegroeid waren.
Deeze
AAN EEN AALBEZIEBOOM, VERKLAARD. 453.
Deeze Appel, wel voor een vierde gedeelte
wuurig of kankerig, gelyk men ’t noemt , en daar
door aan de eene zyde, omtrent van de halve
breedte af tot onderen toe, roeftig en ingetrokken,
wercoonde zig voor ’t overige in volle frisheid
groen en als nog te groeijen hangende ; zynde
vaft aan een zeer langen en taamlyk dikken Stoel ,
die zyn begin had vlak boven op en uit den Aal-
bezietak , tegens welken deeze fteel door de z waar-
te van den nederhangenden Appel was omgeboogen
en cenigermaate klemde.
Omtrent een half uur lang dit Verfchynfel be-
keeken hebbende , met oplettendheid op alle de
omftandigheden , verzocht ik dat my een Spiegel
mogt gegeven worden om den Appel (die pas een
half voet boven den grond hing en niet opgeligt of
zelfs aangeroerd mogt worden,) door middel der
refletie, van onderen te zien: hebbende ik door
myn Vergrootglas en uit het geheel beloop des
Verfchynfels iets ontdekt, het welk my in % ver-
moeden bracht dat deeze Appel verkeerd , dat is
met den kruin na boven en den fteel na beneden,
aan den Boom hing.
De kennelyke bovenribben van den Wynappel
lieten zig zien, en liepen na den bovenverhaalden
langen en fchynbaaren Steel toe als na haar middel-
punt ; omtrent welk ik door myn Vergrootglas
eenige pluisjes en overblyffelen van het kruiritje
of Perranthtum meende befpeurd te hebben.
IV. Deer. Ge 3 Daar
454 CT VERSCHYNSEL VAN EEN VOLWASSEN Apren
Daar verliepen eenige oogenblikken eer men my
gen Spiegel bezorgde , en midlerwyl vermeerderde
het getal der aanfchouwers en aanfchouwereffen
niet weinig; het welk my de gelegenheid gaf om
myne Waarneeming duidelyk te laaten zien van al-
len : te weeten, zoo draa had ik den Spiegel niet
vlak onder den Appel gelegd , of ik vernam ten …
zekerften dat dezelve met den Steel na de aarde
toe hing. Verftaande dat de laag- of halfftamde
Appelboom, die, gelyk gezegd is, gedeeltelyk
over den Aalbezieboom met zyne armen heen hing,
een Wynappelboom was , verzocht ik dat men my
een der Appelen geeven wilde, dewelken van
‘dien boom allen reeds afgeplukt waren; en, dien
in handen krygende , vergeleek ik deszelfs fteelein-
de methet ondereind van den Appel aan den Aalbe-
zieboom. De W ynappelenhebben „zo Uw Ed. bee
kend zal zyn dikmaals by hun fteel eene bultigheid,
onder , en digt tegen welke aan, de cigenlyke
Steel (die kort en kleinis) geprangd ftaat. Die
wondere Aalbezie-Appel nu, was mede van on-
deren zoo gebult , gelyk zeer duidelyki in den Spie-
gel te zien was.
_ Dit alzoo opgemerkt hebbende, en nu zeker
genocg weetende dat de Appel % onderft boven
hing, hervatte ik weder myne waarneemingen
omtrent den boyenverhaalden Steel , aan welken
de Appel hing. Die Steel was, door onvoorzich-
tige aanraaking, van boven overdwars te berften
EE
AAN PEN AAIBEZIEBOOM, VERKLAARD. 455
getrokken ; zoo dat men, de buitenfte fchillen
van het Hout opengefcheurd zynde, de houtve-
gelen van dien Steel zeer duidelyk bekennen kon.
Het bleek aan allen , die kennis van het Hout had-
den, Hoveniers en Tuinlieden in menigte , on-
twyfelbaar , gelyk zy zeiden , dat de zoogenaam-
de Steel, aan welken de Appel hing, Aalbezie- en
geen Appelhout was.
_ Uitdeeze twee Waarneemingen , derhalven ,
voor eerft dat de Appel met den kruin na boven
en met zynen waaren Steel na beneden hing, en
ten anderen dat de fchynbaare Steel, welke hem
__aan den Aalbezieboom-verknochtte, geen Appel-
maar Aalbezie-hout ware, begreep ik het Ver-
fchynfel genoeg te kunnen verklaaren, hoewel
myn oordeel gaarne om een beter geevende.
Ik werbeelde my , dat ‘het Aalbezie-fpoortje
(zoo noem ik dat hout , aan het welk de Appel
nu als aan zynen Steel hangt) recht over eind op
den arm of tak geftaan zal hebben:
Dat de bewufte Appel van den nevensftaande
en over den Bezieboom heenhangende Appelboom
is afgedroopen en toevallig met zyn kruin in het
evengemelde fpoortje gevallen, het welk door
de zwaarte van den Appel diep genoeg daar is in
gefchooten: E
Dat de Appel, alzoo op het fpoortje vaftge-
pent zittende , langzaamerhand meer en meer
uit de Loodlinie is gezakt en het fpoortje neder-
IV. Deer, Ge 4 waarts
456 Een ApPEL AAN EEN A ALBEZIFBOOM.
waarts omgeboogen heeft, daalende zoo laag aìs
hy vallen kon, en tot dat hy het fpoortje deed
fruiten tegens den Moedertak , waar op het fpoor-
tje ftond:
Dat hy, eindelyk, eerft met den kruin in het
fpoortje gevallen en daar na overgezakt zynde;,
onvermydelyk ’% onderft boven heeft moeten
hangen. 3
Wie weet, of niet eenes menfchen hand den
Appel aan het fpoortje hebbe gefteeken?
Ik heb de eer my te fchryven,
Myn Heer,
___ Haarlem, Uw E‚ DW, Dr. en Vrind
19 September 1759.
ZN
BE-
Raar dora
WEGENS D E
WARMTE peR LUGT,
IN VERSCHEIDE DEELEN DES
Ake EK OO T:S.
TOT VERGELYKING MET DE UITSTEEKENDE
ZOMER HITTE
DEEZES JAARS, HIER TE LANDE.
SEGGIEGEEILIEGEROELIEEESN
Y gelegenheid onzer gewoone W aarneemin-
gen op de Lugtsgefteldheid te Amfteldam „
zyn tot vergelyking van de taamelyk groote Hit-
te,die wy hier reeds in Funy hadden, op bl. or,
de Waarneemingen bygebragt , welke in de Maand
July 1757, omtrent de toen by uitftek groote
Hitte , alhier gedaan waren; het zal derhalve niet
onvoeglyk zyn, nu wy in de Maand Sfu/y van
dit Jaar 1759 wederom een zo ongemeene Hitte
hebben gehad, tot vergelyling van dezelve met
die van andere Plaatfen des Aardbodems , hier
eenige Waarneemingen, welke wy dienaangaan-
de bekomen hebben, te plaatfen.
Te Londen zyn de Graaden der Warmte van
de Lugt, in de gemelde Maand, omtrent te vier
IV. Dezu. Gg 5 Uuren
458 __ VERGELYKING “VAN DE Warre.
Uuren ’s namiddags, op de onderftaande Dagen,
met een Fahrenheitfe Thermometer waargeno-
men, als volgt.
Ao. 1757,
July. s . »75 Gr.| 12 « « «80t Gr
} 6 . 78 men 80
ö Be NÀ. IE I4 . 85
8 oe 75 Is . 8x
10 ei UAE Ee 73
IE ae Se ’
Hier uit blykt „dat de Lugt te Londen, in vers
fcheide dagen van die Maand, heeter geweeft is,
dan men ze op ’t Eiland Madéra in tien Jaaren
tyds agtereen ooit heeft befpeurd. Want, vol
gens de Waarneemingen van Dr. Tromas He-
BERDEN, heeft de Thermometer aldaar, geduu-
rende dien tyd, maar eens op 80 Graaden ge-
ftaan (a).
Te Plymouth is het nog merkelyk heeter ge-
weeft dan te Londen. « Immers dus fchryft Dr,
Huxuam van daar, aan Dr. WArTson, in
cen Brief, den 19 July 1757 gedagtekend (4),
„, Van ’% begin van SYuny laatftleeden hebben wy
s alhier een zeer droog Saizoen gehad ‚doorgaans
zeer warm en fomtyds by uitftek heet. Van
den 7 tot den 14 deezer , was de Hitte gewel-
» dig; grooter , waarlyk, dan men by menfchen
s» geheugen hier ooit vernomen hadt. Ik heb
smet
Ca) Pbilofopb. Transaët, van ’t Jaar1757, p28- 429, 43%
(b) Ibid, pag. 428.
per Luor, OP DEN AARDKIOOT. 459
» met verfcheide Perfoonen gefproken, die een.
> aanmerkelyken tyd op Samaska, te Gibraltar
> en op Minorka, hebben gewoond, en deeze ver-
„ zekerden my, elk in ’ byzonder, dat zy nooit
„ zulk een zwaare Hitte in een van die Plaatfen
„ hadden gevoeld (c). Den ir, 12 en 13 van:
„ deeze Maand, ftondt de Fahrenheitfe ‘Thermo-
„ meter in de Schaduw, omtrent te drie Uuren
», ’s namiddags, op 875; ja, den 12 was hy zelfs
„ boven de 88 Graaden.
‚ Een menigte Menfchen zyn in zwaare
„ Ziekten gevallen door deeze overgroote Hit-
ste: Rottige, Galagtige, Uitflaande en Ze-
nuw-Koortfen, zyn overal by uitftek gemeen.
», De Roode Ei Bloeden en byfter Zweeten ,
„ heeft
(c) Den heetften dag, welken de Heer CLEGRORN,
geduurende zyn Verblyf op Minorka, aangetekend heeft,
was, dat de Thermometer in de Schaduw ftondt op 87
Graaden: doch dit is maar eens geweeft ín vyf Jaaren
tyds, van 1744 tot 1749, en wel, in ’t Jaar 1746, den
19 July ; maar ten opzigte van den ‘Zomer des Jaars 1749,
toen de Lugt aldaar ongemeen zoel was in die Maand,
tekent hy aan, dat de Thermometer den 13 en 14 op 84,
en 85 Graaden in de Schaduw ftondt, en op 104 Graadeni
in de Zonnefchyn. In die Maand, zegt hy, rees de
Kwik dagelyks boven de 80 ridden; en zakte nooit on-
der de 79, zelfs niet by nagt: tot dat de Regen, die í in
’t laatít der Maand viel, de Lugt verkoeld hadt. es be
Waarneemingen hadt hy gedaan te drie Uuren ’s namid-
dags, met een Thermometer van Fahrenheit. Onf. on the
Epid. Difeas. pag. 117.
IV. Deen
460 _ VerGELYKING VAN DE Warure.
„ heeft niet alleen in deeze Koortfen, maar ook
2 zonder dezelven in veele andere Perfoonen
s, plaats. De Dagen en Nagten zyn zo onver-
s> draaglyk heet geweeft , dat men byna niet
s kon flaapen., De Wind, dien wy hadden,
s‚ fehoon fterk, werkoelde de Lugt niet het min-
» fte 4)”.
Welk eene Hitte men te Parys op dien tyd ge-
had heeft , blykt uit de Waarneemingen, aldaar „
omtrent in ’t midden der Stad, gedaan met twee
Thermometers van RéAuMmurs hangende tegen ’
Noorden in de vrye Lugt, buiten een Venfter
van de eerfte Verdieping. De Middag-hoogte,
die door dezelven , met elkander vergeleeken, op
verfcheide dagen van die Maand aangeweezen
werdt (e), zal ik alhier plaatzen; brengende de
Graaden over in die Graaden van den Fahrenheit-
fen Thermometer, welke daar mede omtrent ge-
lyk fiaan.
Anno
(d) ’t Is aanmerkelyk , dat het omtrent dien zelfden
tyd, in de voorfte dagen van July naamelyk, op de Rots
Eddyflone, welke in 't inkomen der Baay van Plymouth,
wer van Land legt, zeer koel ja koud geweeft is; zoda-
nig, dat iemand den ro van daar, in een Vaartuig, te
Plymouth aankwam, hebbende, tot groote verwondering
der Luiden van die Plaats, zyn Reisrok wel digt om ’t
Iyf geflagen, even of 't Winter ware, Philofopb. Transaê.
van ’t Jaar 1758. pag. 488.
(e) Recueil de Medecine, hihrs, &c. Septembre 1757.
pag. 229 — 232.
DER LucT, OP DEN AARpKrooT. 465
Ss, Anno 1757. Réaumur. | Fahrenheit.
ps July 7 « « « 23 837
8E . an 854
DIA dr En 4 | 89
10 … « « 27 | gak
IE Ve se 28 9
BE NI He | 96
13 … 4e 28 | gs /
s 14 « « « 30 | 99
15 e … . 25i| 89
16 sel o/ 2K | 79
EJ ve «es 23:f 841
zes 4 25 88
; KP ier eo 0001/27 | 927
RE el 99
BER za} 825
26 vee ont sieg. | 92E
LJ
De Hitte moet derhalve te Parys veel grooter
\zyn geweelt dan te Londen, en het is iets aanmer-
kelyks, dat men juift den 14 en 20 ook de twee
heetfte dagen te Amfteldam gehad heeft, wanneer
de Thermometer van Fahrenheit aldaar flegts wei-
nig laager ftondt, te weeten den 14 op 972 en
den 20 op 96 Graaden , buiten de Zon (7).
Geduurende die-groote Hitte, hebben te Pa-
rys zig veele Heete Koortfen geopenbaard, met
een onverdraaglyke dorft en hardlyvigheid; dik,
hoogrood Water, «en een zo groote brand om-
trent het Hart, dat de Patienten niet dan zeer
moeielyk Ademhaalden;, zynde de Lugt, die uit
hun
(f) Zie dit Vienne Dreu der Uisgezogte Verhan-
delingen. bl. 3or.
IV. Deen.
463 __ VERGELYKING VAN DE WArmrr
hun Mond kwam, brandend heet. Als men zé
niet op een fpoedige wyze hielp, ftierven ze intwee
dagen ‚ met Ylhoofdigheid , Stuipen en Hartvang:
Herhaalde Aderlaatingen, Klyfteeren en het ry=
kelyk gebruik van Salpeterige Zuuragtige Dran-
ken, waren hun van veel dienft: inzonderheid
bevondt men de Lämionade na de Aderlaating het
gereedfte en kragtigfte Middel.
De Heer BoErRHAAvE verzekert; dat de
Kwik in den Thermometer van Fahrenheit; zelfs
in ’t heetfte van den Zomer , zelden tot go Graa-
den komt (g): Dis is in ons Klimaat zekerlyk
waar, doch wie zou denken dat dit ook plaats
had it de Ooftündiën. Men vindt aangetekend ;
dat, te Batavia, de Thermometer den ra Sfu/p
1752 geftaan heeft op 83, en den 17 Sfanwary 1753
op 78 Graaden:. Het Klimaat is aldaar veel ge-
ftadiger , ten opzigt van de Warmee in byzonde-:
re tyden des jaars ‚ dan onder de gemaatigde Lugt-
freek ; ja men kan naauwlyks zeggen ; dat het’et
Zomer en Winter maakt. Alleen is er een Re-
gen-Satzoen ; geduurende % welke de Wefte-
Wind regeert, en dat men aldaar voor den Zomert
rekent; beginnende met de Maand Oktober en duu=
rende tot in Maart. Geduurende dien tyd heeft
men ’er een ongeftadige Koelte met veel Storm-
buijen, en een Miftige Lugt. Dit Weder is in
je
(2) Cuemriz, Vol. L pag. 156.
„DER LUGT, OP DEN AARDKLOOT. 467
SJanuary op ’tergfte, zo, ten aanzien van de Re-
gen als van den Wind. In dpr4/ begint het fchoo-
ne drooge Satzoen, met Ooftelyke Winden en een
heldere Lugt; behalve de gewoone Landwinden,
die ’s nagts en ’s morgens waaijen. Dit Saizoen ,
dat men ’er den Winter noemt, duurt tot in Sep-
tember.
Dewyl nu, volgens de gemelde W aarneemin-
gen, de Thermometer, te Batavia, in Sanuary het
laagft en in July hooger geftaan heeft, zo blykt
dat men daar niets uit kan befluiten. Zal men ten
opzigt van het eerfte denken, hy is toen buiten-
gemeen laag geweeft, of ten opzigt van het andz-
re, hy was toen zeer hoog: dit is niet zeker.
Ik heb een reeks van Waarneemingen, aldaar ge-
daan van ’ begin van September tot in Oktober , op
verfcheide Uuren van den dag, wanneer de Ther-
mometer doorgaans geweeft is, zo wel ’s morgens
te 7, 8, 9 Uuren, als ’s middags , en ’s-avonds
te 6, 9 Uuren , 81, 82, 83, 84, 85 Graaden
binnenshuis, buiten in de Zon fomtyds go Graa-
den. In andere tyden van ’ Jaar fchynt’er meer
verfchilte zyn, ten opzigt van de Morgen-„Avond-
en Middag-Warmte der Lugt, gelyk blykt uit
de volgende Waarneemingen, die door een Heer
van Aanzien, op en omtrent de Buitenplaats van
zyne Excellentie, den Heer Gouverneur Gene-
raal van Nederlands Indie, JAcor Mossen, ee=
nige Uuren van Batavia Zuid waards gelegen, zyn
gedaan , en waar uit volgt, dat het daar in ’c
IV. Deer. Regen-
464
VERGELYKING VAN DE Warmte
Regen-Saizoen een weinig heeter is dan in ’%
drooge Saizoen.
W aarneemingen met den Thermometer van Prins,
an de Bataviafche Boven-Landen.
Anno 1756.
Nev. 6 Uur. 13 Uur. 9 Uur.
f:ó
tenzorg.
21,
(zz.
Aan den f 23.
Voet van’t
Gebergte 24.
op Ciceroa ‚5
vier uuren
boven Bui- | 25.
tenzorg.
(26
27.
Op Bui-
tenzorg. 28.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
74.
80.
8r.
8r.
8r.
Sr.
80,
8r.
8r.
EL,
’s morg.’s midd. ’s av.
74. op reize naar Buitefts
3072.
75, Styve ZO. Wind
zonder Regen.
— Zonnefchyn met ZO.
Wind.
25. dito, tegen den a-
vond Stofregen uit
het ZW.
75. Stil betrokken Lugt
uit het ZW. ’sna«
midd, Stofregen.
74. Zonnefchyn, ’s av.
ftyve ZW. Wind.
dito,
66. meeft betrokk. Lugt,
Naar Ciceroa gegaan,
66. Heldere Lugt met
Zonnefchyn en O.
Wind.
77. dito. Naar Buitens,
‚te rug gekeerd.
74. ’s Morg. koele ZW,
Wind, ’s avonds
regen uit NW.
74. Heet over dag, 's na-
middags Regen.
75. dito, droog.
74. dito, ’s av. Regen.
— dito. Op Reizenaar
Batavia.
Anno
DER LUT, oP DEN AaArpKioor.
Anno 1757.
July. 6 Uur. 12 Uur. 9 Uur.
’s morg. ’s midd. ’s av,
{ 18. | Oos 00de ty 75
| 19. Deus S Ems to AS.
|= | 7e.” -79 "475.
| 2I. | VAE OO ni 5
Op Bus-_ | 22. 70. 82. 70.
tenzorg. < |
| 23. 60u 208 72e
| 24, | Zi. BIJ —
25, | 13: ,'S2.[ 76.
| Arehhen Ae Te 0d 2e
L
{27 668 wel 7 Ob heat 7 Le
Op Pon- | 23. | 64. 79. 70.
dok Gedee
by Gadok, 4 39. Okan nt Ae)
twee uuren |-
boven Bui- | 30- 64. — 80. 70.
tenzorg.
|
L3r. 63e „8e: 69
Auguftus.
Ea te Blom SL 117O
2. 66. Te ene
465
Heete Zonnefchyn '
met een heldere
Lugten NO, Wind,
dito.
dito.
dito.
dito, ’s avonds fly.
ve Regen uit het
Weften.
Sterke Zonnefchyn.
dito.
Stil, met betrokken
Lugt.
dito. Kwamen te-
gens den middag
op Gadok.
dito.
Heldere Zonne-
fchyn,de Wind NO,
dito.
Meeft betrokken.
Gingen naar Cice=
roa.
Helder Weder.
Heet Weder , hele
der Lugt.
dito. Wederom naar
Buitenzorg.
Uit deeze Waarneemingen (#) volgt, dat de
Ther
(B) Deeze Waarneemingen zyn ons fchriftelyk, en van
goeder hand, medegedeeld.
IV. Deer,
Hh
466 VERGELYKING VAN. DE Warre
Thermometer, in die Landftreek , in Sfuly ook
wel tot 78 Graaden laagte komt, op den Middag
naamelyk; want ’s avonds en ’s morgens ziet men
hem tot 62 Graaden gedaald, dat een groote on-
geftadigheid int Weder moet geweeft zyn, doch
dit was aan ’ Gebergte. Voorts vindt men de
grootfte hoogte 83 Graaden, in de Maand Novem-
ber. ’t Is derhalve hier te Lande, in deeze Zo-
mer-Hitte, ruim zo heet geweeft , als te Batavia
in ’”t gewoone Zomer-Saizoen , en te Parys veel
heeter: in ’t algemeen fchynt, in en omtrent Ba-
tavia, de Regel van den Heer BorrHaAAve ook
waar te zyn; dat de Thermometer van Fahren-
heit , in de Natuurlyke gefteldheid der Lugt, zel-
den de go Graaden bereikt; maar hier uit kanmen
niet befluiten, dat dit de uiterfte paal zy der Na-
tuurlyke Hitte van de Lugt. Immers daar tegen
ftryde de Ondervinding van veel grooter en tot
over de roo Graaden komende Hitte in Amerika,
gelyk onder anderen blykt uit dit Berigt van de
Zomer-Hitte des voorleeden Jaars in Georgra ,
vervat in een Brief van zyne Excellentie den Gou-
verneur van dat Landfchap , Schildknaap G. Er-
Lis, aan den Heer Schildknaap, J. Eur.is, te Lon-
den, gedagtekend den 17 Sfuly 1758 (4).
W aarneemingen op de Zomer-Hitte van” Jaar1758,
an Georesa.
4
Wy hebben hier, in deezen Zomer, zulk
ss. een
(é) Philofopb. Transat, van ’t Jaar1758. pag. 754
9
9
EE)
2
9
5
9
2
2)
EE)
%
93
E))
2
EE)
EE)
’
39
ED
5
99
Neb
3
hed
b
DER Luor, OP DEN AARDKLOOT. 467
een geweldige Hitte, dat alle vermogens, van
Lighaam en Geeft , daar door fehynen verzwakt »
‘te zyn, en niemand byna in ftaat is om iets te
doen, ’t welk eenige oplettêndheid vereifcht.
% Is nu omtrent drie Uuren na den middag ; de
Zon flaat byna in ’ Zuidweften , en ik zit te
fchryven in een Gaandery , aan beide enden o-
pen; ter Noordooftzyde van myn Huis, vol-
komen in de Schaduw: een klein Koeltje uit
den Zuidooften fpeelt vry door dezelve: geen
Gebouwen, die Hitte kunnen afkaatzen, zyn
nader dan 18o Voeten: nogthans ftaat in een
Thermometer , gemaakt door Mr. Birp en
door wylen den Heer Graraum vergeleeken
met een goedgekeurde van zyn eigen maakzel
(£), hier by my hangende, de Kwik op roa
Graaden. Tweemaal is zy, deezen Zomer;
op die zelfde hoogte geweeft; naamelyk, den
28 Funy en den 11 Fly. Verfcheide maalen
heeft zy geftaan op zoo, en veele Dagen agrer-
een op 98 Graaden , daalende °s nagts niet on-
der de 89 Graaden. De grootfte Hitte, die
wy ’t voorgaande Jaar hadden, was ga Graa-
den, en dat flegts eenmaal: van 84 tot go wa-
ren
(k) In ’t Gentlemans Magazine, daar dit zelfde Berigt
uit de Transaêtiën in gebragt is, worde gezegd 102 Graú-
den volgens Fabrenbeits Thermometer; zo dat ik niet twy:
fel, of de Thermometer van GRAHAM zal met die van
FAHRENHEIT overeenkomen.
IV. Deer. Hh a
'
468 _ VERGELYKIG VAN DE Warme
2
2
bed
2
bb
39
bbd
3
39
bed
bbl
3)
59
kbd
,
ed
2%
bbl
53
kbd
Ed
bb
59
59
29
bbl
\î
Lj)
.
ren’ de gewoone veranderingen: doch deezo
Zomer wordt buïitengemeen heet gerekend.
Ik oordeel het zeer waarfchynlyk, dat de In-
wooners van deeze Stad een heeter Lugt ina-
demen dan eenig ander Volk op den geheelen
Aardbodem. Maar men moet weeten , dat
Savannah aan grooter Hitte onderhevig is dan
deeze Provincie in * algemeen, dewylde Stad.
op eene Zandige hoogte legt, zynde rondom
met hooge Boffchen befchut. Men rekent niet-
temin deeze Plaats zo gezond, als eenige an-
dere in dit Land,
Ik heb, dikwils, een honderd Schreeden on-
der een Zonnefcherm gegaan, met een Ther-
mometer daar aan hangende door middel vaneen
draad, op de hoogte van myn Neusgaten ; waar
inde Kwik tot 105 Graadenrees : dat verbaazend
hoog is. Op den zelfden tyd ftak ik denzelven
digt by ’t heetfté deel van myn Lighaamin , en
ftond verwonderd te zien, dat zy verfcheide
Graaden was gezakt. Ook heb ik nooit de Kwik
hooger dan 97 Graaden kunnen brengen , door
de Warmte van myn Lighaam.
‚ Gy weet, Waarpre Herr, dat ik een
groot gedeelte van den Aardkloot heb doorge-
reisd, niet zonder eenige oplettendheid op de
byzonderheden van ieder Klimaat, en ik kan op-
regtelyk verzekeren, dat ik nergens zulk eene
Hitte, als in Georgia, vernomen heb. In de
Proefneemingen, omtrent dit Stuk , weet ik
„5 dat
29
23
2
59
2
bed
2
5,
IN \
DER LuGT, OP DEN AARDKLOOT. 469
95 dat men zeer ligt mifllagen kan begaan; doch ik
‚ meen alle mogelyke zorgvuldigheid, dienaan-
gaande „ gebruikt te hebben. Deezen zelfden
“Thermometer heb ik drie reizen gehad in deLand-
ftreeken van Afrika onder de Linie; ook zo
veelmaal op Jamaika en de Weftindifche Eilan-
den, en, by het nazien vanmyn Dagregifters ,
vind ik met , dat de Kwik, in die Streeken ,
ooit boven de 87 Graaden gereezen geweeft,
en dat zy zelden daar aan toe gekomen is. Haar
gewoone ftand was tuffchen de 79 en 86 Graa-
den, en nogthans verbeeld ik my van dieHicte,
met een dampige Lugt, meer hinder gehad te
hebben, dan van de gene die ik hier tegenwoor-
dig ondergaa.
s In myn verhaal van den laatften Togt naar ’
Noordweften, meen ik, zo myn geheugen my
niet bedriegt, aangemerkt te hebben, dat al de
verfcheidenheid en veranderingen van het We-
der, die onder de gemaatigde Lugtftreek voor-
vallen ineen geheel Jaar, in de Plaatfen aan de
Hudfons-Baay binnen een Etmaal tyds kunnen
ondervonden worden. Nu kan ik deeze Waar-
neeming verder uitftrekken: want in myn Kel-
der ftaat de Thermometer op 81, in de naafte
Verdieping op roa en in de bovenfte op 1o5
Graaden. Men zou deeze Hitte, hoe groot
ook zynde, beter kunnen tarsier:, indien _
zy niet zo fchielyk veranderde. Den ro De-
cember Jaatftileeden , ftondt hier de Kwik op 86
IV. Deer. Hh 3 » Graas
470. VERGELYKING VAN DE WARMTE per Luor.
„ Graaden en ’s daags daar aan , den 11 , was zy
„‚ tot 38 Graaden, op ’t zelfde Inftrument,ge-
„ zakt. Welk eene beroering moet dit maaken in
„, een Europeaanfch Geftel? Nogthans fterven
„‚ hier thans weinig Menfchen meer dan volgens
„ ’t gewoone beloop; hoewel men naauwlyks
„, Leeven kan noemen, enkel Adem te haalen en
een magteloos Lighaam voort te fleepen ; gelyk
doorgaans onze gefteldheid is, van ’ midden
van Juny tot het midden van Sepiember”.
Uit al hét voorgaande volgt dan :
1. Dat de gemelde Regel byna over den gantfchen
Aardkloot plaats heeft; naamelyk, dat de
Kwik, in den Thermometer van Fahrenheit „
zelden tot go Graaden komt.
a. Dat egter de Natuurlyke Warmteder Lugt, Jom-
tyds wel tot roo Graaden en daar bovenftygt (4).
3. Dat’er byzondere oorzaaken zyn, diede Hitte in
de Lugt zodanig doen toeneemen, dat de Kwik,
zig verheft tot ro5, ja tot over de 110 Graa-
“den, in de Zonnefchyn, en dit zelfs in Europa.
H.
CU) Wy hebben (bladz. 461) de hoogte der Kwik te Pa-
rys in ’t Jaar 1757 gezien, tot 99 Graaden, (gelyk zy aldaar
ookden 7 July 1743 bevonden was:) en te Amfterdam op
97! Graaden; nogthans is zy, dien deg, den 14, naamelyk,
en in de gantfche Maand July 1757, op Zwanenburg niet
hooger dan 86 Graaden aangetekend; den 20 op 85, den 26
op 84 Graaden: ’t welk aantoont dat men van zodanige
Waarneemingen weinig dienft kan hebben , om ’er ten op-
zigt van de Warmte der Lugt, daar de meefte Menfchen
hier in leeven, iëts uit te befluiten,
WAAR-
35
29
2
zie 47
WAARNEEMINGEN
Omtrent de Lugts-gefteldheid, Weder en Winds
te ÁMSTELDAMS, in SFuly 1759.
… Barometer.
D. [’smorg. °s midd. ’sav.
_
1l20.85j29. 8:,29.93/63 68/62) NW | N- j N |Betr.windig.
Therm.) Winds Streek. Wieder.
mo, mivav.|’smorg. °s midd, ’sav.
2|—1oi|30.0 [30.1 |6Il62SoNtLW| N _ INWi—_'ftofreg.
330,1 |— 12 (61167,63/N W INW INW{Betr. helder,
A Zil di— 5 |62/62/56NNWINNW| N |Buijig, held.
si 4 |= 4il— 41 /62165'6o| NW | NW INW Betr. helder.
6— 4 | 4 |— 3565/6961 NW | NW | W |Helder.
73 |= 2 2168/7972) Wil WIW |—_—=
8— IE 1 |— 01718373) Z Z |Z W/|Held.wolkig.
92e Wij 70/83/74} ZW [NO INO —=
10— I= 0429 1; 76189:77| ZO | ZO JZO —_— wolkig.
II— oë|— 02130. o}69/72: 64 NW | W |W |Windigheld.
I2— IE — lij 2 |63|7567| W / W |W Helder
13 2 |— 2i— 2, 69/74 4163) WW INW
TA Bor 33, 6668164, N W INW IN Wi
Is 2ij— 24 1567|71068| N | O |O —
16 B oij— 0 67|82|70) O Oo W |—-weerligt
1 o|— me 1 [70/73/69} ZW | W | W Buijig, held.
18— 2 |— zij 3:168|7162j W.l W | W |Held.wolkig.
19 gil — Ja 31|68|75|68 WW IwWi——
20 3 |— 23 71173166| W N | N |—- wolkig.
aijn Zij 3 3:167(7166 NOF NO LO jr
2 3 A (6417367) _N NIN |=
23— 2 | I= 15166178 69| NO NW Nw
ee an or — 0 [69/7466 NO | NO INO Wolk, held
25/29.1r;|29. mr leo. (66 74167 N Wi NW IN W Helder.
26 Boer ed — 9316673, 69/ ZW | 'W |ZW|—_— Regen.
27 gQH—1OEj— II [68 Hip NWINW NW Betr.
28/30.0 [30.0 |30. 0:65 zijó62/ NO | NO | N |Buijig, held.
29— OT o; 29.11:162/68/62) NO | NW IN W Helder.
30{29.11 (29. TO, |— IO 56174168) W |NW IZW|__— Betr.
3il— Bi 7e 4:|6917 1166) Z WI ZW |Z WiZwaare reg.
Hoogfte Barometer d. 30. 45 \
Laagfte Barometer d. 29, 4) Middelb. d, 29. 107
Hoogfte Thermometer gr. 89 \
Laagfte Thermometer gr. sj Middelb. gr.725
De Wind meeft Noordelyk.
IV. Deen. Hh 4 WAAR-
FN
Barometer.
D.'s morg. 'smmidd, °s av no. mi,av.|'smorg. °smidd. ’sav.
129. 8 (29. 95/29. 9; éál 60154 NW| W
2— gE 10 |—10,161}66/58| ZW| ZW
gar 3o.o |go. 1 |60{66!s6/NW| _N
4130. 1 |— o |29- 106165 6 oj W ZW
si29. TO|29. 1Ij— 10:165/67 60 W | W
6l—10ll— 104 — 11 |6ol6457| ZW W
7|39.0 30. 03/30. 0: 62166\61) N | W
8 o jat 1,6617266/NW| NW
9— IJ Ti 1 16717670 Z | Z
ro|— oîj— oîl— ©3166/77/69| ZO | ZO
rj oöl— 1 |= 1 |6öl30j7ol ZO | ZO
r2|— Olj— Of 1 |70/79/69 ZO ZW
13 HE 2 | 2206416962 NO | NO
M- 2 |= 0564 73166 NO} NO
15/29. 11/29-103 29: 15 69178:69| NO| NO
16/39.0 go. 1 (30.2 |69|71|61NW N
ij 2 |= 1} 2 65|73|61) Z | ZW
zals |eetg [et b 64I58[5oINW| _N
io TI—- 0% 29 11: 63 65 SB ZZ
2029 10!/29. 9; — 85647161 Z| Z
zij 7 6 65647062 ZO Z
aal— 7 7 8 626650 Z | Z
23— Jij 73 8 (Goj66f6o| ZW| ZW
og — 9 |— To, 1163 66161 ZW ZW
25 mij Ir \— 1161/7264 ZW| O
2011; — 1115 66|73}54{NO | NO
adj, — 1065/7565 NO| NO
Bl— gif Oj— 1066/7157 NO) N
ps es Lb rij 103/66/71{64, W | W
gol— 11/30, 0,30. E [62/62/58 W | NW
3130. oil— ol29. 11 |sals8ls4l ZW | _N
Therm.
Hoogte Barometer d, 30. 24 \
Laagfte Barometer d. 29. 6 Ja
Hoogfte Thermometer gr. 80 \
Laagtte Thermometer gr. saf
De Wind doorgaans veranderlyk.
WAARNEEMINGEN
Omtrent de Lugts-gefteldheid ‚ Weder en Wind,
te AMSTELDAM, in Auguflus 1759.
Winds Streek.
er
Zwaare reg.
Wind, regen.
Betr. regen.
Reg. helder.
Helder.
betr.
Regen, held,
Held, dond.
— _— weerl.
‚ helder.
‚regen.
regen.
dend,
Eutiig,
> Middelb. d. 29, ro;
Middelb. gr. 67
WAAR.
| | 473
WAARNEEMINGEN ,
Omtrent de Lugts-gefteldheid, Weder- én Wind,
te AMSTELDAM, in September 1759.
Barómeter. Therm. | Winds Streek. | Weder.
B. ’smorg. °smidd. >sav: mom, av ['smorg. midd. 'sav
mmm ne an met
1|29.10î29-101{29. 9: ó1,59|56 NW [NW ‚NW Buijig.
ol 8 |— 9 |— 91616260 ZW ZW {ZW Sneeuw, reg.
zl g!}— 9! 956267 65! ZW {ZW (ZW Betr, helder.
4|—10 of 1146216659 Ww |W ; W{Windig, reg.
size. of— 11 |— 10:/58,68 62 ZW Z | ZO Helder,regen.
6129. gil — it 11 (64 6663|WtN W | W [Buijig, betr.
z—roijzo.o [30.1 [64,64,60) W W |W |——= helder.
8lgo.1il— 2 |— 2159 6658|NWI N | O jp ——
gl di 2 15158 666i| ZO | O ' O Helder. '
zol— oïeg. 11/29. 11/59/7565) Z ZW [ZW KE
112911 30. 15|30. 11164168 63 NO | O | O [Betr. regen.
12 30.2; — g'|— 2! 60/66/59 @) O OQO |Helder.
I3— 1E — 0 [29 11158 73684 t. O Z Z \Bet.held. reg.
z4l29. 11 29.11330. 01/62/65 6o| ZW | W W |Regen, betr.
15/30. ot 30.05 — 1 [59 63158 ZW | W [NW Buijig.
16— 2E— 3 |— 3:[58163 55 NO [NO | _N |Held. N. ligt.
i- 3E 3 — 3 [60,65 56) NO ZO | ZO [Helder , betr.
18 ti— oïj— 1 [556359 Z [ZW ‚ZW |— regen.
ig— ol 1 |= 2 [5562157 NWN | N |—= betrok.
aol— 2 — IE O0! 5716354 NW | O Ö |= bet. he
arleg.ii|2g. 11/29. 11157163 56 O OO ==
2of— mj 11,/30.0 56:6258| O | O O |=
23l3o.o |3o.o |— ci|56'6458| O O | O [Betr. helder.
aal— o [20 15/29. 11/57|69/59 NO [NO NO (Reg. buijig.
os|3g-toil— 1o!}—105}5616257| O {NO NW |Mittig, held.
26}—10!|—103|30.0 |S464/58 NO | NO ‚NO | buijig.
27|30.@!|3o.1 |— 2 |58)6460 Oo |[O | O |Held. betr. h.
base ol T4s76357 O0 TO | On
agr — ol}— oïszisisTjOt.NIOtN Ot.N betr.
gol2g 11! 29.111!29. 11452l61l55t NO NW NW Betr. wolkig.
Hoogfte Barometer d. 30. 3, \ }
Laagfte Barometer d. 29. 8 bj Middelb, d. 29. 11%
Hoogfte Thermometer gr. 25 \ 14
Laagfte Thermometer gr. sij Middelb. gr. 63
De Wind, de Zon de Linie gepaffeerd zynde, Ooftelyk.
IV. Deer. Hh s WAAR-
WAARNEEMINGEN
OVER DE
Zels B Ko EescN
TE
AMS TE -END Alg
In de Maanden DFuly, duguflus en September;
des Jaars 1759.
N de Maand Sfu/y hebben wy hier veel droog
Weder, even als in de voorige Maanden, ge-
had, en zeer veele Noordelyke Winden , doch in
Auguflus en September meer Regenagtige en veran-
derlyke Lugt , met een Weftelyken Wind. De
Barometer is, in ’t algemeen genomen, niet zo
hoog geweeft als in den voorigen tyd. De Warm-
te der Lugt was in Ju/y langduuriger dan in ver-
fcheide voorgaande Zomers, verfchillende wei-
nig van de Hitte der Jaaren 1757 en 1750; doch zy
kwam zo fchielyk ‚en was op één reis zo zwaar niet,
en daarom, naar ’t fchynt beter teverdraagen, De
heetfte Dagen zyn geweeftals volgt.
Anno ‘Thefmometers-Hoogte.
1759 Buiten de Zon. In de Zon.
Tuly. 7) (79 Gr. ei 0 Gie
8 : 83 « « . 96
9 | 83 . . 96
io | ’sMiddagste 89 eerie NEI
11 drie Uuren. } 72 sik GG 94
16 82 BRAS 95
23! :78 a TONE 96
Aug. Xi) L8o RE el
_ Den ro July ,’s namiddags te drie Vuren, werdt
de Thermometer tegen ’t Noordweften hooger be-
von-
WAARNEEMINGEN OVER DE ZIEKTEN. 493
vonden dan die tegen ’t Noordooften „ hangende bei-
den buitenshuis en van gelyke Schaal zynde, Die
tegen ’t Noord weften, flondt „als boven, op 89 Graa-
den, en te half vier Uuren op 94 Graaden ; dochal-
zo dezelve, toen ter tyd, door de nabykomende;,
hoewel niet regt daar op vallende Zonnefchyn , ver-
hit werdt, en onze Aantekeningen gemaakt worden
omtrent te drie Uuren, als zynde hier ter plaatfe
doorgaans het heetfte van den Dag; zo heb ik dit
niet onder de Waarneemingen geplaatft.
De Ziekten der voorgaande Meaandeg, zo Co-
_ tinueele als Rheumatieke Koortfen, verminderden in
July niet weinig , maar in Auguflus kwamen Af.
gaande en ContinueeleKoortfen, vaneeneandere na-
tuur, te voorfchyn, en wel het allermeeft in *tbe-
gin van September. Zy gingen vergezeld met de al- .
lerhevigfte Toevallen, gelyk fterk Braaken, veelen
met Graauwe Loop , ja eenige Patienten werden van
de Roode Loop aangetaft. Heeft hier toe ook oor-
zaak gegeven de groote Hitte vanhet Saizoen, ofwel
de hoedanigheid van het Voedzel ? Miffchien zalde
volgende Waarneeming dit denkbeeld bekragtigen.
Gehaald wordende , in ’ laatft van de Maand „Ar-
_guflus,by twee Patienten, die ’s avonds te vooren
Garnaalen met een Boterham gegeten en Koffymet
Zoete Melk daarop gedronken hadden, zynde ’%s
nagtsin een groote benaauwdheid vervallen, met
fterk Braaken en bloedigen Afgang: bevond de eene
te leggen in koud, klem Zweet , met eene zeer moei-
Jelyke Ademhaling, zonder naauwlyks eenige be-
„4TV., Dees. wee-
476 VW AARNEEMINGEN OVER DE ZrektEN,
weeging in de Pols te kunnen bemerken, zo dat zy
alsin doodsgevaar fcheen :deandere „ook over zwaa-
re benaauwdheid klaagende,hadt een raffe Polsen lag
in zagt Zweet: beiden gingen zy nog al Bloedig afs
% Daags daar aan vondt men ze een weinig beter,
en op den vierden dag , door ’t gebruik der Genees:
middelen, byna herfteld. De tweede Patient was
toen reeds op de been, maar de eerfte bevondt zig
nog zeer zwak en genoodzaakt het Bed te houden;
vervellende over % geheele Lighaam , zo dat ’er
gantfche Lappen van haar Voeten afvielen. Nog
was ’er een Schoonmaakfter , die een zuigend Kind
hadt, welke, benevens de gemelde Perfoonen, het
zelfde gegeten en gedronkenhebbende, ook ‚zo wel
als haar Kind; gelyke Foevallenkreeg : deanderen,
in’ zelfde Huis, die geen Garnaalen maar wel een
Boterham gegeten , en insgelyks Koffy met Melk
gedronken hadden, zyn gezond gebleeven.
Wat hier van zy: men heeft aangemerkt dat de
Garnaalen , het zy door de Hitte en Droogte van
deezen Zomer, of uit een andere oorzaak, witter
of bleeker van koleur en zo frifch niet, of weeker
en flapper van zelfftandigheid zyn geweeft, dan in
andere Jaaren.
Onder de Kinderen heeft men, in dit Saizoern ,
hier en daar, zo Mazelen als Kinderpokjes, maar het
allermeefte de Kankhoeftbefpeurd , zynde zeer kwaa-
daartig en fommigen uit het Leven rukkende.
*
_ BESCHRYVING ==
ME, VAN DEN mnd: Ja
ROOFVOGEL,
GENA AMD
BUIZER T,
Die door den Heer RÉAuMUR töt zyne Proef:
neemingen , omtrent de Verteering der
Spyzen in de Maag der Voge-
len, was gebruikt (a)
(Dittionn. raifonné des Animaux. a Paris 1759.)
SESSCLEELSEENEEEDERIEES
E Buizert of Buzard is een Roofvogel, eerì
foort van Arend. Onder deeze Vogelen
heeft zo veel verfcheidenheid plaats, dat ’er, vol-
gens ALprovANpus en BeLoN , vier foorten
van zyn. De eerfte, waar van deeze twee Vo-
gelkenners fpreeken , is die , welke de Ouden
Percnos of Perenopteros noemden : zwart van ko-
leur , altyd hongerig en onophoudelyk gierende:
| Hy
(a) Deeze Befchryving ftrekt tot opheldering van de
Aantekening, bladz. 363, alwaar de Buteo verward was
met de Butor of Butoor, uit navolging van HuBNERs
Natur- Kunft- Bergwerks- und Sandlungs-Lexicon, daar
de Buteo en Butor beiden, befchreeven worden onder den
naam van Xohrbommel,
IV. Deer. li
\
„
478 … BESCHRYVING VAN DEN Roorvocer,
Hy berooft de Konynen-Velden, vreet Hoen-
ders en Vifch , en ’ is onmogelyk hem op de Jagt
af te rigten.
e De tweede Soort, die men in *t Latyn A
wopteros Oripelargus noemt, is zeer gemeen in E-
gypte, Syrie en in Vrankryk. Deeze Vogel is
zeer befchroomd, en zo flaauwhartig ‚dat hy voor
de Raven moet vlugten. Hy gaat voor geen
regten Arend: men noemt hem Bafterd-Arend ;,
zeggen deeze Naturaliften.
De derde foort van Buizert, in ’t Latyn ge-
naamd Buteo triorchts, is de bloohartigfte van alle
Vogelen, fchoon zo groot zynde als de Kuiken-
dief. De kleine Vogeltjes vervolgen en maaken
jagt op hem.
_ De vierde is bekend onder den naam van
Goran of Bondrée. AmisroreLes fpreekt (4)
van een foort van Buizert , die hy Subbuteo of Hy-
potrtorchis noemt, en ftelt in het Geflagt der al-
lergrootfte Valken.
Zie daar , volgens Arprovanpus en Be-
LON ; de verfchillende foorten van Buizerts. Nog-
thans telt de Heer Linneus , met de andere
hedendáagfche Schryvers , ’er maar twee Soorten
van; te weeten de Gemeene Buizert, in ’t Latyn
Buteo vulgaris , en de Buizert of Buzard der Moe-
raflen, zynde de Melorus eruginofus der Natura-
liften Cc).
De
(b) Hift. Animal. Libr. IX. c.
Cc) [De Heer LiNNBUS befchugtt, behalven deeze,
gek
}
_ BuizERT GENAAMD: —_: 479
… De Bufe, Buzard, Buifard, Boufan Lanier of
_ Bondrée ‚int Latyn Buro vulgarts, dat is Gemee-
ne Buizert, éen Vogel van grootte als een Phaie
fant of jong Hoen, weegt twee-endertig Oncen.
Hy heeft de langte van omtrent twintig Duimen,
gemeten van de punt des Beks tot aan het uiter-
fte van den Staart: zyn Wieken flaan over de vier
Voeten uit :de Kopis groot, van boven zeer breed
en plat : de Bek korten krom, zwartagtig blaauw ,
ten deele met een geel Velletje [het Wafch ge=
naamd) bedekt. De hoek van den Bek is ook geel
van koleur. Hy gaapt wyd, en heeft een dikke
Vleezige ftompe Tong, gelyk andere Roofvo-
gels. Getergd zynde, opent deeze Vogel den
_ Bek en houdt hem eenigen tyd open , met de
Tong tot aan het uiterfte van den Bek uitgeftoken:
als wanneer men ’ indrukzel van de Tong ziet
op ’ Gehemelte. Hy heeft groote Oogen, waar
in de Kring witagtig geel is, of van een witte
koleur , met een weinig rood gemengd , of geheel
witagtig : het onderfte Ooglid bedekt met dons.
Boven op het Lyf is de geheele Vogel ros, vof
van donker geele koleur, naar ’ zwart trekken=
de; of liever, gelyk Wirrouergr zegt, van
eene Roeftige koleur , met zwart gemengd. De
‚ Plui-
ook de Subbuteo, onder den naam van Falco, cera pedi-
busqueflavis, dorfo fufco, nucha alba, abdomine pallido , ma-
culis oblongis fufcis: die op Leeuwrikken aaft. De Perc-
nopterus Aldrovandi ftelt hy onder ’t Geflagt der Vultures.
Sy{tem. Nature, Ed, X.]
IV. Deer. lia
480 _ BESCHRYVING VAN DEN RoorvoceL,
Pluimen van de Nek en die de groote Veders var
de Wieken bedekken, hebben geelagtige randen
en zwarte pennen. Sommige Vogels zyn ’er van
deeze Soort, die op de groote Veders der Wie-
ken verfcheide witte Vlakken hebben, op zulk
eene wyze gefchikt, dat zy „ wanneer men de
Wiek uitftrekt, als. een witte fireep maaken ; en.
dergelyke Vlakken ziet men ook op de groote
Pluimen van de Nek, die zig over de Rug uit-
ftrekken. Men zegt dat deeze Vogels, oud zyn-
de, een vaalen Kop hebben, en dat de Pluimen
van de Rug alsdan witagtig worden. Verders
% zy door Ouderdom of Sexe , *t is zeker dat
men daar in verfchil vindt onder deeze Vo-
gelen. « Sommigen hebben de minfte witte Vlak-
ken niet, noch op den Kop, noch op de Rug,
noch zelfs onder de Wieken; terwyl mer
anderen ziet, die ze in groote menigte hebben.
Deeze Vogel gebruikt tot voedzel , Rotten,
Mollen en Vogeltjes. WriLLouensr zegt, dat
hy een geheelen Vogel gevonden heeft in de Maag
van eenen Buizert ‚die door hem ontleed werdt;
en een Lyfter in de Maag van een anderen. Zy
dooden en vreeten Konynen, en „ by gebrek
van andereSpyze,flokken zy ook [Padden‚jTor- -
zen, Aardwormen en andere Infekten in, ja zelfs
Koeijen-ftront. Haare Eijeren vindt men wit,
doch met eenige Vlakken doorzaaid, die redelyk
groot en rosagtig zyn, zonder order geplaatft:
pruaar fomtyds ook geheel wit, zander eenige
Vlak-
BUIZERT GENAAMD. 48
Wlakken. Men heeft gemeend dat deeze Vogel
drie Ballen hadt, doch.dit is door de ondervinding
niet beveftigd. De Ballen zyn het eenigfte, dat
men van denzelven in de Geneeskunde gebruikt.
[De Heer Linnaeus noemt hem , Fafco , cera pe-
dibusque Juteis „ corpore fusco, abdomine pallido,
snacults fuscis.]
„De Buizert der Moeraffen , in % Latyn Mi/-
o1us erugimnofus , is een Roofvogel kleiner dan de
gemeene Buizert, en omtrent van grootte als een
Kraay. Hy heeft den Kop zo groot niet, en
dezelve is van boven ook niet zoo breed. Zyn
‚dangte is ruim anderhalven Voet, van de puntdes
Beks tot aan het uiterfte van den Staart, en de
Wieken flaan over de vier Voeten uit. De Bek
is krom, zwartagtig blaauw , omtrent anderhalf
Duim lang „aan % grondftuk bekleed met een Velof
“Wafch „van geelagtige koleur met groen gemengd,
en voor % overige zwart. De opening der Neus-
gaten is langwerpig : het binnenfte van den Bek ten
deele zwart ten deele blaauwagtig: de Tong breed,
Vleezig en buigzaam. De Oogen zyn van mid-
delmaatige grootte, met een Kring van Saffraan-
koleur: men heeft ?er ook graauwagtig bruin ge-
zien. De top van den Kop is witagtig ros of ros-
agug Geel, met kleine zwarte Streepjes, in de
langte uitgeftrekt over Pennetje vanieder Pluim:
het opperfte vande Keel is van de zelfde koleur.
Voor ’t overige is de geheele Vogel, zo onder als
boven op ’ Lyf, van eene donkere Roeftagtige ko=
IV. Deer, Ji 3 leur ,
A32 BESCHRYVING WAN EEN Roorvoer,
leur ‚ uitgenomen dat ’er eene bleekrofle Vlak ge-
vonden wordt op ieder Wiek, en dat de Plui-
men,aan ’ begin van den Staart, roodagtig zyn,
De Wieken, toegeflagen zynde, trekken byna tot
aan het uiterfte van den Staart: men vindt in ieder
vierentwintig groote Slagpennen, waar van de
eerfte veel korter is dan de tweede: zy zyn al-
temaal veel zwarter dan de andere Veders: die
de Wiek van onderen bedekken , zyn uit vaal en
bruin gemengeld. De Staart is lang ongevaar ne-
gen Duimen, en beftaat uit twaalf Vederen, al-
len even groot. De Pooten zyn omtrent een
Span lang, bedekt met Pluimen, tot onder het
Gewricht; geel van koleur met zwarte Klaauwen,
Zy zyn langer en dunner dan in andere Roofvo-
gels, naar de grootte van het Liyf gerekend. De
buitenfte Klaauw is met een Vlies gehegt aan de
middelfte, welker Nagel aan de binnenkant fcherp
{nydende is.
Deeze Vogel wordt gevonden a> de Heijen en
onbebouwde Landen: hy gaat te flaapen zitten op
Boomen en Struiken, en maakt zyn Netft in Moe-
raflige Plaatfen. De Heer Linnmus noemt hem
Falco, cera luteo-varid: , pedsbus Vuters , corpore fer-
vugineo , oertsce Fuloo Cd). Hy ftelt hem onder
de Avas Accspitres. Im Sweeden is hy, gemeen-
lyk, by den naam van Heons-#juf bekend,
Cd) Fauna Suecica. 63.
ONDERZOEK
Or DE
MISWYZING
VA N HET
KO MP AS
DIENEN KAN
Û
OM HET
oosT EN deed.
Hv > VINDEN.
bE nuttigheid , om te weeten hoe ver een
Schip op Zee Ooft- of Weftelyk vordert,
dat is, die van het vinden der Lengte , en-de Be-
looningen daar op gefteld „ hebben voor veele Jaa-
ren reeds, na dat de Wiskonftenaars. daar van.„als
_van eene byna onmogelyke Zaak, hadden afgezien,
Menfchen van weinig ervarenheid, of liever van
weinig kennis in den Hemelloop , voor den dag
doen komen, met ongerymde Denkbeelden,; die
veel eer Befpotting dan [Belooning verdienden:
immers „ indien het hun om dit laatfte te doen
was ; anderszins zouden zy „ wegens hunne aan-
gewende vlyt en goed oogmerk; te pryzen zyn
geweeft. Voorbeelden hier van: by te bin
is niet de moeite waardig.
IV. Dreu li 4 gn Om
434 Or pe Miswyzme van mer Komeas
Om aan het gemelde Voorftel te voldoen, was
het noodig een Manier te hebben, die op alle Ty-
den en Plaaifen, met genoegzaame naauwkeurigheid ,
in t werk gefteld kon worden. Alle tot nog toe
bekende Manieren hebben in een van die opzigten
gemift, inzonderheid de zodanigen , waar toe ver-
eifcht wordt een nette bepaaling van den Tyd:
want als men daar toe, op Zee, door middelvan
Uurwerken of Zandloopers, gelegenheid had , was
het Voorftel opgeloft. De Waarneeming der Sa-
tellieten van Jupiter, daar men te Lande zig met
zo veel zekerheid van bedient, is om die of ook
om andere redenen, gelyk wy vervolgens zullen
zien, tat nog toe op Zee niet in gebruik geraakt.
Sedert onlangs heeft men begonnen het oog te
flaan op de Miswyzing der Kompasnaald , als een
middel om de Lengte op Zee te bepaalen. In
Jaar 1753 is een Boekje in licht gegeven , waar
in men op dien Grond bouwt, even of het lang ge-
zogte Ooft en Weft daar door gevonden ware. Ik
wil niet onderzoeken, of de Stellingen, daar in
geopperd om de oorzaak der Miswyzing te ver-
klaaren, met de Reden overeenkomen: ten min-
fte fchynt het my te firyden met de Waarnee-
mingen, dat de Aardkloot ten opzigt van de Mis-
wyzing in vier Kwartdeelen zou verdeeld zyn,
ieder go Graaden breed, waar van twee zouden
hebben Noordooftering, de twee tegenoverftaan-
de Noordweftering , en ‘dat de hoogfte Misw yzing
zou zyn in het midden van die Kwartdeelen; als
Je ook
DIENEN KAN OM HET OosT EN WEST TE VINDEN. 485
ook dat by de Tegenvoeters, dat is op twee plaat
fen van den Aardkloor, regt tegen elkander over;
altyd de Miswyzing naauwkeurig even groot
zou Zyn.
Het was te wenfchen , dat men de Miswyzin=
gen over den geheelen Aardkloot kon weeten. In
% Jaar 1754 werdt zekere Bekendmaaking gedaan:
;, dat iemand, na een langduurig Onderzoek , ont»
3 dekt had de waare beweeging van het Magne-
tifch Geftel, waar door men in ftaat werde ge-
3, fteld om aan te toonen, hoedanig de Miswyzing
ss der Kompasnaald in vroeger tyden is geweeft,
3 ook hoe dezelve thans is en regulierlyk van tyd
‚> tot tyd zal veranderen over den geheelen Aard-
»s bodem; waar door naauwkeurig zou kunnen
ss worden ontdekt, uit de bevindelyke Breedte
en de Miswyzing der Kompaffen , de waare
„ Lengte van zodanig eene Plaats; zynde de Uit-
ss vinder bezig met Tafels te vervaardigen, waar
9 uit men dit t’allen tyde met een Opflag van het
» Oog zou kunnen befchouwen”,
Indien het zo gemakkelyk ware, de Proef te
maâken op dit Vaorftel „als hetzelve op te geeven;
zou menibeter onderzoeken kunnen; in hoe ver-
re het gegrond zy. Thans blykt het, dat men
dit Magnetifch Geftel gebouwd heeft op het Denk-
beeld van Harrry, dat ’er een of meer Kloo-
ten van Magnetifche Stoffe in den Aardbol zouden
beflooten zyn, die op verfcheiderley wyze haare
werking verrigtten „ door de buitenfche fchors van
IV, Deer, li 5 „den
436 Or pr Miswrzine VAN HET Kompas
den Aardbol heen: op welken grondflag dan eert
Werktuig vervaardigd is, om de Miswyzing
aan te toonen. Doch daar tegen mag men vraa-
gen, indien ’er zulk een oorzaak van de Miswy-
zing is „hoe het bykomt dat ’er zo veel ongere-
geldheid door de Ondervinding is ontdekt op %
vafte Land, inzonderheid op fommige Bergen.
Zou ze ook liever plaats hebben in den Dampkring:
want men heeft Voorbeelden van aandoening der
Kompasnaalden door Donder en Blixem, als ook
van ’t Noorder Ligt (a). Hoe zal men anders de
oorzaak verklaaren, die het Yzer, op hooge Too-
rens, door langheid van tyd tot Zeilfteen maakt?
Men heeft „ daar en boven, nw onlangs ontdekt
dat de Zeilfteen-kragt ook aan Koper kan medege-
deeld worden.
In % Jaar 17g2 iseen dubbelde Wereldkaart in
% licht gegeven, vertoonende den Aardkloot in
twee platte halve Bollen, met de Poolen in’t mid
den; waar op men voorgeeft de Miswyzing gefteld
te zyn, zo als dezelve in ’ Jaar 1750 is bevonden;
tot aantooning van de wonderlyk aanzengefchafelde
Samenloop der geregelde en nimmer flilflaande bewee-
ging van de Magnetifche Levenskragt. De Liynen
loopen ‘er niet alleen over Land, door het binnen-
fte van Afrika, dat niet reisbaar is; maar zelfs op
plaatfen omde Zuid en Noord, daar men met vry
veel zekerheid mag vaftftellen , dat nooit Men-
fchen
(2) Zie de Verb.der Kon.Sw. Akadentie, XVIII, Deel. p. 69.
zin
En
DIENEN KAN OM HET Oost EN WEST TE VINDEN, 497
8 fchen geweeft zyn. Ik weet wel; men zegt „dat
die Lynen daar getrokken zyn volgens de Reden,
en om een beter Denkbeeld aan het 7 erk je geeven;
niet gelyk in de bevaren Zeeën, alwaar zy vadis
de Bevinding zouden zyn geplaat: doch wie heeft
op ’t Jaar 1750, in de groote Zuidzee , alle die
hoeken en bogten van de Lynen der Miswyzing
waargenomen? Ook zie ik dat de Eynen aldaar
geheel anders loopen , dan in een Kaart, die volgens
de Bevinding van ’ Jaar 1744 is uitgegeven. Daar-
enboven vind ik, dat ’er zeer veel verfchil is met
de Waarneemingen, in * Noordelykfte van Kuro-
pa gedaan int Jaar1748. Te Wardhus, dat be-
ooften de Noordkaap legt, heeft men toen ter tyd
„de Miswyzing bevonden o te zyn of op ’t meeft
niet boven een halve Graad Noordweftering. Een
Schipper verhaalde, dat hy diestyds op Zee, by
Wad/o en We ardhus, weinig of geene Miswy zing
Bé vbrden had (4). De Miswyzing zou, volgensde
_eerftgemelde Kaart „aldaar omtrent 4 Graaden zyn.
__Imdien anders de Miswyzing in zulk een korten
tyd zo veel verloopt, zo kan men ’er weinig ftaat
op maaken; daar nogthans eene beftendigheid in
deezen het noodig vereifchte zou zyn tothet gedag-
te doelwit. ‘Wanneer uit Ondervindingen dien
aangaande iets op te maaken is ‚zou men.nu daar van
zekerheid moeten hebben: want op het Voorftel
en Verzoek van eenige Luiden in Engeland, ge-
daan
(5) In de Sweedfrhe Verbandelngen: als boven,
IV, Deer
Ll
488 _ Or pr Miswyzino VAN ueT Kompas
daan in ’t Voorjaar van 1755 (Cc); dat aan hun
Waarneemingen mogten medegedeeld worden ,
van de Miswyzingen der Kompasnaald , in alle be-
kende deelen des Aardkloots; zyn deeze Heeren
magtig geworden een getal van vyftigduizend
Waarneemingen, in zes byzondere Tydperken,
van ’ Jaar 17oo tot 1756 ingeflooten, van vyftot
vyf Graaden Breedte en Lengte, in de meeft be-
varen Zeeën. Zy hadden ?er geene gekreegen ,
die op ’t Land gedaan waren , uitgenomen eenigen
van den Heer BrADLEY, op het Koninglyk 04.
fervatorsum te Greenwich. Van de genen, die
zy bekomen hadden, hebben zy Tafelen opge-
maakt, in welken de verandering der Miswyzing
aangetoond wordt op de Jaaren 1710, 1720, 1730
en 1744, te famen met die van % Jaar 1700 uitden
Tafel van Harrey, en daar by gevoegd die van ’
Jaar 1756 , waar van zy een nieuwe Kaart ftonden
uit te geeven. De Vergelyking van deeze Mis-
wyzingen op de enden van zes Tydperken, heeft
hun zeer zeldzaame Verfchynzelen voor * oog ge-
bragt, die zekerlyk van de zodanigen, welke zig
vermeeten de verandering der Miswyzingen door
Werktuigen te kunnen aantoonen , moeften in
agt genomen worden. Zie hier hoe zy daar van
fpreeken (d),
ss On=
Cc) Zie het 1Dezr deezer Uitgezogte Verbandelingen,
bl. 447.
(8) Phil. Tranfaët. Vol. L. P‚ 1. p. 332.
VEER
9
95
DIENEN KAN OM HET OOST EN WEST TE VINDEN. 489
9 Onder de Linie , op de Lengte van 40
Graaden beooften Londen, blykt dat de groot-
fte Miswyzing, geduurende het geheele Tyd»
perk van 56 Jaaren, is geweeft 174 en de kdein-
fte 16} Graaden Noordweftering: op 15 Graa-
den Noorder Breedte , 6o Graaden beweften
Londen, is het geduurig 5 Graaden Noordoos-
tering geweeft: maar op andere plaatfen is
geheel anders met de Zaak gelegen. Immers,
op ro Graaden Zuider Breedte, 6o Graaden
beooften Londen, is de Miswyzing , in den
zelfden tyd , afgenomen van 17 tot 74 Graa-
den Noordweftering ; maar op 1o Graaden
Zuider Breedte , 5 Graaden beweften Luon-
den, is zy toegenomen van at tot 12} Graa-
„den Noordweftering „en op de Noorder Breed
te van 15 Graaden, 2o Graaden, beweften
Londen, is zy van 1 tot 9 Graaden Noordwes-
tering vermeerderd.
s Doch daar is nog een wonderlyker Vertoo-
„ ning in de Indifche Zee ; by voorbeeld.
Onder de Lanze
Lengte Pe- (Gr.Miswyzing in) Lengte be- (Gr.Miswyzing in
goft. Londen.| 17oo. | 1756. ooft. Londen | 1700. wi 1756.
9
5
5
bb
9
hd
5
bd
3
bd
5,
ed
bed
bb
Eed
Ee
49 Gr. 16} NW 16; Nul 75 75 Gr. oENWS 1 NW
Ne 173 NW I4ENW|, 80 — 7 Nw mie
1 NO
Se — |I NWIIjNW| 85 — St Nw
ss — |I; NW 8 NW 90 — | 45 5 NO
69 — ist NW| 6 NW|| 95 — 3iNw! of NW
65 — [13!Nw/ 41NW|j 100 — NW | 1 NW
zo — rij Nw! 3 Nw
IV. Deer. ss Hier
499 Or pr Miswrzing VAN zer Kompas
hed
hed
hd
hed
bid
„> Hier ziet men, dat de Weftelyke Miswy-
zing even groot geweeft is in beide de gemel-
de Jaaren, op de Lengte van 40 Graaden , en
in ’ Jaar 1700 fcheen de Noordweftering regel
maatig afneemende te zyn, van zo tot zoo Graa-
den Lengte beooften Londen; maar in % Jaar
1756 vinden wy de Noordweftering zo fchie-
lyk afneemende, dat zy op 80, 85 en go Graa-
den Lengte reeds Noordooftering wordt, en
nogthans hebben wy, op de Lengte van 95 en
roo Graaden , weder Noordweftering”.
„> Deeze en andere onregelmaatigheden; wel-
ken de Ondervinding ons aangetoond heeft in
de Miswyzing van de Kompasnaald , komen
ons zo aanmerkelyk voor, dat wy niet kunnen
gelooven, dat dezelve volfirekt onder de be-
ftuuring fiaat van een algemeene en cenvormige
Wet; maar veeleer met den Geleerden en
Scherpzinnigen Dr. Gowen, Lid der Societeit „
befluiten : dat verfcherderley en _ veranderlyke
Magnet fche Aantrekkingen tmoloed hebben op de-
zelve ; wordende am alle waarfchynlykheid te wege
gebragt door de ongelykheid der Samenflellende
Stoffen van den grooten Magneet, de Aardhloor”.
By deeze opmerkingen kan gevoegd wordende
bekende Waarneeming, dat de Miswyzing op ver-
fcheide Uuren van een zelfden dag niet de zelfde
is; ja, dat dit fomtyds meer dan een halve Graad
verfchil maakt, is nog onlangs gebleeken Ce),
En
Ce) Zie de Sweedfche Verhandelingen: als boven,
DIENEN KAN OM HET Oost En West re VINDEN. 491
en wie weet hoe groot dit verfchil is op Zee?
Maar onderftel nu eens, dat de Miswyzing be-
ftendig bleef: zo is de Vraag , of dezelve dienen
zou kunnen tot Oplofling van *t gezogte Ooft en
Wetft. Voor eerft moet men in aanmerking nee-
men, dat veele Waarneemingen, op Zee gedaan
omtrent de Miswyzing, geen anderen grond kun-
nen hebben dan Giling. Men heeft gegift op dee-
ze of gene Lengte te zyn; toen mende Miswyzing
waarnam, en daar uit is beflooten, dat op die Leng-
te zo veel Miswyzing plaats had. Ik fpreek hier
niet van plaatfen digt aan de Kuften, noch ook niet
van die dagelyks bevaren worden, alwaar men uit
vergelyking van een menigte Waarneemingen mis-
fchien veel grond van zekerheid zou kunnen heb-
„ ben: maar ik fpreek van de bevaren Zee in ’t alge-
meen,en vraag of daar zekerheid is,om zulke Krul
Iynen te trekken, en of die zekerheid groot ge-
noeg is, om daar op aan te gaan ?
… Dit nu zo eens zynde , dan is nog de Vraag,
wat dienft men tot dit einde van de Miswyzing
hebben zal, daar de Lynen Ooftelyk en Weftelyk
loopen, gelykal vry veel plaats fchynt te hebben;
inzonderheid in % Vaarwater naar de Kuft van
Noord-Amerika en omtrent de Weftindifche Eilan-
den (f) : vooral ook op de roete naar * Eiland Ja-
p Va,
(f) Vergelyk bladz. 450, in het I. Deen deezer Ver-
handelingen; doch daar moet reg. 17 in plaats van weinig,
gelezen worden genoegzaam QfnagenoegOott enWeltwaards.
IV. Deer.
492 Or pr Miswyzine vAN ner Komrag
va, inde Indifche Zee. Immers daar kan de mis=
wyzing weinig of niets doen tot het vinden van
Ooft en Weft. Op andere plaatfen, daar de Liy-
nen Zuid- en Noordelyk loopen; gelyk in ’t Vaar-
water naar de Kaap de Goede Hoop, zo aan de
Ooft-als Weftzyde , plaats heeft ; zie ik dat fomtyds
sen meer Graaden verfchil in Miswyzing over
eenkomen met 1o Graaden verfcliül in Lengte; zo
dat men de Miswyzing met het Kompas op een
halve Graad kunnende waarneemen, % welk ze=
kerlyk al het naafte zal zyn, daar door de Lengte
zou kunnen vinden op een Graad; % welk onder
de Linie 15 Duitfche Mylen is en omtrent de 48
Graaden Breedte ro Duitfche Mylen. Op zo veel
naa en zomtyds nader, zou de Miswyzing op die
plaatfen de Lengte kunnen geeven ;, indien men
vertrouwen kon, dat de Lynen naauwkeurig ges
trokken waren.
Uit dit alles blykt dan , dat de Miswy zing geenss
zins te verwerpen; maar veeleer door een menig-
te van Waarneemingen langs hoe nader en naauw-
keuriger te onderzoeken zy ; doch het blykt tevens;
dat dezelve niet dienen kan op alle Plaatfen van deni
Aardkloot, tot het vinden van de Lengte: zodat
men nooit daar door het Voorftel , op ’ welke de
Prys is uitgeloofd „’t geen zekerlyk een a/gemeene
manser tot bepaaling der Lengte op Zee „op alle T'yden
en Plaatfen „met genoegzaame naauwkeurig heid „bee
doelt, zal keiner éploffeat Waarfetrynlyle zal
dit gebrek ook aan alle Manieren, die gebruikt
kun-
ë
_ DIENÈN KAN OM HET Oost EN Wes TE VINDEN. 493
kunnen worden, vaft zyn; dat men naamelyk. de
Lengte, op Zee, niet zo algemeen, noch zo ge-
makkelyk, noch zo naauwkeurig kan beraaligd als
de Breedte,
Immers dit blykt ook in de Waarneeming van
de Eklipfen der Satellieten van, Jupiter. Want
het gebruik van de Verrekykers , die daar toe
vereifcht worden, heeft op Zee, door de geduu-
rige beweeging van ’t Schip, veel zwaarigheid,
om dat men den Kyker niet ful kan houden. De
Heer Boucver verhaalt, dat hy zulks getragt
heeft te doen, door een her op zyn Schouder te
leggen, waar aan een Buis van g Voeten was
vaft gemaakt, en een Tegenwigt aan ’t andere
end, agter hem, opgehangen ; doch het gelukte
hem ook op deeze wyze niet (g). Thans zou
door een Engelfchman , genaamd Irwin, tot
dien einde bedagt zyn een Zeemans-Stoel (Mars-
ge Chair) , waar in men de Waarneeming op ver-
fcheide kleine Togten, van Portsmouth naar Ply-
mouth, vandaar naar. id Franfche Kuft, en we-
der terug naar Plymouth, in % voorft van dugus-
zus deezes Jaars, geprobeerd heeft en goed bevon-
den; zodanig dat de Feil maar bedroeg van 7 tot
15 My len ‚ %*t welk, zegt men , veel minder is
dan de Akte van de nele Premie vereifcht.
Lord Ho we heeft dienaangaande een Getuigfchrift
gegeven, aan boord van ’ Schip Magnansme, af
p cen
__(g) Nouv. Traité de Navigation. p. 316.
IV: Deer. Kk
494 Over % VINDEN VAN Oost en Weer.
en aan Hesfant, den 11 Aug. 1759; Waar in hy
zegt: vún oordeel te zyn , dat de Waarneming van
een Immerfie of ‘Emerfie der Satellieren , daar 1m, op
Zee gedaan kan worden, geen grooter Feil onderhet
vie zynike, dan van 3 Minuuten tyds (D). Maar in-
dien hier nog een Heil van eenige Minuuten by=
komt in het bepaalen van Het Uur der Waarnec-
ming, ’t ‘welk op verre Togten in Zee ligt plaats
kan hebben; zo zal de Fell over *t geheel al vry
groot zyn.
Men weet , dat voor eenige Jaaren recds door
den Heer Harrev voorgefteld is geweeft, de Leng-
tete vinden door den afftand der Maan van de
Sterren in den Zodiak te meeten. De Heer Abt
Dr LA Caivre heeft, op zynen Togt naar de
Kaap de goede Hoop, en op zyn Terugkomft ge-
duurênde ‘de Jaaren 1750tot 17534» zig toegelegd
om deeze Manier , die van veelen niet wel begree-
pen was en in % algemeen te moeïelyk geoordeeld
werdt voor de Zeelieden, gebruikelyk en gemak-
kelyk te maaken (2); waar van hy de Onderrigting
ingevoegd hadt in de Inleiding tot zy ne Epbemerides
of Dagtafelen van den Hemelloop; welke wy, na
dat dit Werk door den Heer NikorAás Struick,
wien het door det gemelden Heer zelf was toege-
zonden, ons was medegedeeld , hier laaten volgen.
H.
‚…{b) The London Advertifer. Septemb. 15. 1759.
GC) Zie t L Deer deezer Uitgezngte Verbandelingen,
bladz. 359.
Oo N-
ONDERRIGTING:
TOT EEN'GEMAKKELYK GEBRUIK
MANIER
OM DE
LENGTE op ZEE
TE BEPAALEN,
poor WAARNEEMINGEN AAN DE MAAN:
uit eigen Ondervinding opgemaakt
VAN DEN Heer Aar
BR uik CvA Ley
Lid van de Kon, Akad, der WeetenfchappenvanPa- _
rys, van de Akademiën van Petersburg ‚ Ber-
Jyn, Stokholm en Bononte, als ook van de
Kon. Societeit van Gortingens
Leeraar der Wiskonft in ’t
Kollegie Mazarin.
e
vld des Monwem. Celeftes. Toa. V. a Paris 1755.)
INLEIDING.
\ Nder de genen, die over ait Onderweg ge-
fchreeven hebben, is hetzelve van de mee-
ften, by gebrek van Proeven daar omtrent op Zee,
Iv. Deen. Kk se te
496 Maxien om pe. Lenore op Zer TEDEPAALENy ,
te doens: kwaalyk verftaan ofniet behoorlyk uit-
gelegd. Sommigen hebben zig verbeeld, dat men
den Afftand der Maan-van twee byzondere Ster-
ren waarneemen-moefte ; anderen hebben „ onder
voorwferidzel, «dat het Engelfch Oktant of Spie-
gel-Kwadrant (a) de Beelden der Voorwer-
pen vereenigt, waar van men den onderlingenaf-
fland’ waarneemt, gemeend, dat ?er geen bewee-
ding inc Schip zou moeten bemerkt worden; „om
dat men deezen Affiand.„door middel van verie
de herhaalde Waarneemingen, op minder dan cen
Minuut naa, melf bepaslen. — Waarlyk een in-
beeldige naauwkeurigheid ; dew yl (om van de an-
dere sdakán „ die ik ftraks voorftellen zal, niet
te fpreeken,) wanneer men gekomen is tot het doen
in één vallen van de twee Beelden, zy in deezen
flaat niet blyven, dan zo lang als de vlakte van
het Inftrument naauw keurig blyft in het Vlak, ?
welk door het Oog van den Waarneemer en de
Beide Sterren gaat, en dat de geduurige bewee-
ging van ’t Schip niet toelaat het Inftrument, zelfs
maar twee of drie'Sekönden tyds, in dien ftand te
hou-
va) [Dus vertaal ik het woord Quartier de Refleftian,
van den Heer La Carrur hier gebruikt, fchoon ik niet
geloof dat hy ‘er cen ander Inftrument mede beoogt dan
het thans genoegzaam bekende Oktant: immers zo veel
ik-uit, devolgende Befchryving van deszelfs Gebruik kan
ontdekken. rlierom zal men telkens, wanneer het woord,
Spiégel-Kwadrant voorkomt ; “er een Oktant of-dergeiyk
Werktuig door verftaan moêten.}
_ Bins ” hs ie nn he a 4 Ie En 0:
Door WAARNEEMINGEN AAN De” MAAN. °4ô7
houden; waar ùit-volgt, dát men deez” verdeni-
‚ging weezentlyk nict treffen kan, dan’ tér vlugt.
Anderen, eindelyk, fprecken ?er van als éct Zaäk,
die pr ita : is in byna alle: oogenblikken; opd.
neer de Maan boven de Kimmen gezien wordt5
daar in tegendeel de ftanden en gelegenheden, nde
toe gunftig, weinig Pie voor komen; gelyk ik
in % vervolg zal doen zieh.
De kim gere Berckering der Lengte; door mid-
del van Waarneemingen aan “de Maan, ís daar op
_gegrondveft, dar de eigen beweeging van deMaar,
in één Dag, een Boog zy van'omtrent 13 Graaden
in haar Loopkring; en dat, (wanneer men doot
Wadrneenúing bepaald heeft het gedeelte. van/dee-
ze Boog , *t welk de Man, van zeker tydftip on-
der een bekende Meridiaan, tot aän het éydftip
van die Waarneeming onder een onbepaalde Meri-
diaan, befchreeven heeft) de reden van dit ge-
deelte tot de geheele Boog overeenkome met die
van het verfchil der twee Meridiaanen tot den‘tyd
van cen Etmaal of 24 Uuren. Waar uit volgt,
dat de drreksfle en daarom ook de befte van alle de
Manieren, om de Lengte op Zwe waar te neemen
door middel van ‘de Maan, die gene is, op “wel
ke men dit gedeelte Boog's onmiddelyk afmeet', en dat
derhalve ate andere Miiisrói ‘welken: men zou
mogen uitdenken, en die de maat van dit gedeel-
1e Boogs niet gaven, dan op eene iris wyze;,
gegrondveft op verf chesde Berekeningen of W aarnee-
mingen , voor gebrekkelyk moetengehouden wor-
neEV. Deer. Kk 3 den.
495 Man OM DE LENGTE op ZE TE BEPAALEN ,
den. Want de eigen beweeging van de Maan is
reeds niet dan te langzaam; aangezien een ver-
$chil van 3 Minuuten, tuflchen de weezentlyke
beweeging van de Maan aan den Hemel en die „
welke men door Waarneeming afgemeten of door
Rekening verkreegen heeft , een Feil van by kans
13 Graad, in de gezogte Lengte, veroorzaakt.
Om even die zelfde reden, zou men gantfch
verkeerdelyk zig verbeelden, dat men zig, door
middel van de Maan, ten opzigt van de Lengte
op Zee nader kan verzekeren, dan op 2 Graaden
naa: hoe goed ook de Manier zy, die men volgt;
hoe uitmuntende de Werktuigen, van zulk foort
als tegenwoordig in gebruik zyn, en hoe veel
bekwaamheid ook de Waarneemer hebbe. Want,
indien men zonder vooroordeel alle omftandighe-
den onderzoekt, die op de Berekening en Waar-
neeming van de Lengte op Zee invloed hebben ,
zal men gereedelyk bekennen „dat het befpottelyk
zou zyn ftaande te houden, dat de Som der onver,
mydelyke Ferlen niet 5 Minuuten van een Graad
bedraagen zou kunnen.
Inderdaad, het befte Spiegel-K wadrant „’ welk
ik hier onderftel van 2 Voeten Straals te zyn ;
Cdaar zy gemeenlyk maar zyn van 16, 18 of ao
Duimen „) kan, in dit geval, niet vergeleeken wor-
den dan by een gemeen Kwadrant van 1 Voet
Straals (4) ‚ in welks verdeelingen de Spatie van 2
Mi-
ag [Te weeten, om dat in het Oktant of Spiegel-Kwa-
drant
__POOR WAanneeuNorg AAN oe Maan 499
Minuuten maar een Stip is of het ewaalfde gedeel.
te van een Linie. Wie, nu, kan zig inbeelden
een Inftrument te hebben, in welks Verdeclingen
geen Feil zy van een halve Sup? Wie kan zig
vermeeten, geen halve Stip te miflen, in, de rooi-
ting der Dwarslynen of andere Verdeelingen, wel
ken de Stand aantoonen van den Wyzer i in de be-
proeving van de evenwydigheid der Spiegeltjes,
en in de rooijing der Verdeelingen, die de waar
genomen Afftand of Hoogte aanw yzen? Wie durft
verzekeren , dat hy met een Verrekyker, diede
Voorwerpen niet meer dan drie of viermaal in, mid-
dellyn kan vergrooten, zonder zeer. ongemakke-
lyk te zyn in het gebruik ; zig niet bedriegen zal
in de vereifchte raaking der Beelden, tot onder-
zoek van de evenwydigheid der. Spiegeltjes, noch,
in de vereeniging van de Beelden der Voorwer-
pen, welker Aftand van elkander men wil afimec-
ten? Zie daar reeds vyf bronaders van Feilingen „
waar voor de allerkundigfte Waarneemer niet ver,
zekerd kan zyn zig gehoed te hebben op een O4-
Jervatorium , welks geduurige beweeging hem ver-
hindert alle noodige oplettendheid te gebruiken.
Zo men hier byvoegt, dat de allernetfte Rekening
uit de befte Tafelen van de Maansloop, die Wy.
hebben „fchoon gekorrigeerd volgens de Waarnee-
„mingen van bekwaame Sterrekundigen vooraf ge-
daan „
drant een Boog van 45 Graaden in go Graaden is ver-
deeld ; ’t welk uit de Conftruêtie volgt. ]
IV. Deen Kk 4
goo MANIER OM DE LENGTE OP ZEE TE BEPAALEN,
daan, zelfs de Maans plaats zet op een Minuut kun-
nen geeven: wie zal dan niet toeftemmen het ge-
ne ik , aangaande de Feilen der Meeting, zl
zegd heb.
_ Indien de genen, die zig zulk een naauwkeu-
righeid voorftellen in dit foort van Zaaken , eeni-
gen tyd ter Zee gevaren hadden, zy zouden ge-
zien hebben, dat in de eenvoudsg fle Waarneeming
van allen, zynde die der Middaghoogte van de
Zon, twee Waarneemers, voorzien met goede
Spiegel-Kwadranten, wel te regt gefteld; wan-
neer zy elk in ’t byzonder waarneemen , dikwils
5» 6» 7 en 8 Minuuten van elkander verfchillen.
Het zou hun niet mogelyk zyn te ontkennen, dat
men in het allerfchoonfte Weer , met een ftille
Ziee, nooit van de Breedte verzekerd is, dan op
3 of 4 Minuuten naa; en ik geloof , op den grond-
flag van een langduurige Ondervinding, dat dit
de paalen zyn van de netherd, welke men toefchry-
ven kan aan de Waarneemingen op Zee, gedaan
met de grootfte zorgvuldigheid, en met het befte
Spiegel-K wadrant dat wy hebben (c).
Ik
(c) [Het is derhalve grootelyks te verwonderen, hoe
fommigen durven verhaalen, dat men in ftaat zou zyn
met dit Inftrument de Hoogte der Sterren of Lighaamen
aan den Hemel op Zee zo naa te krygen, dat ’er geen
Minuut aan feilt; waar van de Heer Boucuerr zegt zelf
verfcheide maalen zig verzekerd te hebben. Nouv. Trai.
té de Navigation, a Paris 1753, pag. 246. Immers de n=
dervinding van den Heer LA Cai Le toont hier van de .
enmogelykheid aan, en de Ondervinding van den Heer
LA
‚poor WAARNEEMINGEN” AAN DE MAAN. zor
_ Ik weet wel, dat, uit de-mogelykheid om zig
te bedriegen , niet volgt, dat men zig noodzaak
lyk moet bedriegen. Ik weet ook, dat de onver-
mydelyke Peilingen veeleer elkander te goed ko=
men, dan dat zy de geheele Feil zo groot zouden
maaken als de Som van haar allen. Ik weet, ein-
delyk „dat men , door de zelfde Waarneeming te
herhaalen , en ’t gemiddelde te neemen-van-der-
zelver Uitkomften , zeer naa komen kan aan de
waare Lengte. Ook wil ik uit het gezegde div
Gevolg niet trekken; dat de Waarneeming van
de Lengte op Zee niet van ’ uiterfte belang zy,
en dat men niet alle mogelyke poogingen moet
aanwenden, om ze onder. de Zeevaarenden in ge-
meen gebruik te brengen.
Ik maak ’er alleen, in de eerfte plaats, het Be-
fluit uit op, dat de voorzigtigheid ons betrouwen
op dit flag van Waarneemingen een paal moet
ftellen , en ons de gevonden Lengte uiet naauwkeu-
viger doen Jchatten, dan tot 3o of 40 Mylen naa,
in ide gewoone omftandigheden: De genen, die
lange Reizen op Zee doen, weeten, hoe nuttig
hun de kennis der Lengte „ op 40 Mylen naa,
zou
LA Carrre is in Stuk geloofwaardiger, am dat men
kan begrypen, hoe die Vergelyking op zulk een manier
kan gefchieden; daar bet my geheel onbegrypelyk voors
komt, op welk een manier de Heer Boucuer zig daar
van heeft kunnen verzekeren, of waar aan by zyne Waar.
neeming op Zee getoetft heels om de Feil van bd
dan een Minuut te ontdekken:]
IV. Deer. Kk 5
zon MANIER om or Lamote op Zer TE nrrAALeN,
zou zyn; hoe rauw ook zulk eene Bepaaling voor-
komt.
Ik befluit ’er uit , in de tweede plaats; dat men
niet te oplettende kan zyn op de uitkiezing van
een goede Manser, tot de Waarneeming en tot de
Rekeningen: dewyl een Manier niet goed is, dan
naar maate van de netheid, welke zy in de Prak-
eyk toebrengt.
De goedheid van eene Manier, die anderzins
op eene naauwkeurige Theorie gegrondveft is,
hangt niet volftrekt af van het Alesn. geral Beginze-
den, die ’er in te pas komen, of van de kortheid
der Rekening; maar voornaamelyk van het klein
getal Beginzelen, dre een groote naauwkeurigheid in
de W aarneeming vereifchen. Dusis, al het overi-
ge gelyk ftaande , dit de befte Manier, daar maar
één dergelyk Begsnze/ inkomt. Zodanig eene is
het, welke ik my voorftel te verklaaren. Men
is de voltooijing van derzelver Theorie t?eenemaal
verfchuldigd aan wylen den Heer Harvey, En-
gelfch Sterrekundige; ik heb flegts de Praktyk
daar van gemakkelyker gemaakt.
Ik ftel hier niets voor, dan een Ontwerp van. *
‘Tafelen, om de noodige Rekeningen te verkorten
voor de genen, die de vereifchte Waarneemingen
hebben gedaan, ten einde ‘er de Lengte door te
vinden. Het zou te wenfchen zyn, dat men de
Tafelen zelf gemaakt had, volgens ’t model, dat
ik ’er van zal geeven, om geduurende eenige Jaa-
ren agter elkander te kunnen dienen; gelyk men,
reeds
poor WAARNEEMINGEN AAN DE MAAN. 50g
reeds gedaan heeft voor eene andere. Manier, welke
ik oordeel op ver naa zo goed niet te zyn als die van
den Heer Harrer. Ik heb den tyd niet gehad
om zodanige Tafels op te maaken, noch gelegen-
heid om ze den Zeevaarenden ter hand te ftellen.
Ik zal my te vrede houden, met het voordraagen
van de Manier, welke mn my gebruikt is op
de verfcheide Reizen ter Zee, die ik gelegenheid
heb gehad te doen, en dit zo wel om de verplig-
tingen te vervullen „ die ilk op my genomen had,
als om te voldoen aan de begeerte, welke ik heb,
om iets toe te brengen tot bevordering van de Zet.
vaartkunde. Het is alleen met dit inzigt dat ik
meen met weinig woorden te moeten bewyzen
het gene ik zo even gezegd heb omtrent de Ma-
pier, voor welke byzondere Tafelen in druk zyn
uitgegeven geweeft, en te doen zien, waar op
ik my gronde, alsilk my verbeeld, dat lie Manier
in geenerley Geval genoegzaame zekerheid kan
geeven , om vaft te flellen, dat men de Lengte,
op Zee, tot op 3 Graaden naa bepaald hebbe.
x Gene wy te vooren gezegd hebben fluit daar
van het Bewysin. … De gedagte Manier onderftelt
drae Begenzelen met volkomennaauwfeursgheidbekend,
afhangende van de Hoogten der Zonne en vooral
van die der Maan, Nuishet reeds door de Onder-
vinding betoogd , dat men de Hoogte der Zon niet
kan hebben, dan op 3 of 4 Minuutennaa: waar by
gevoegd an worden, dat men in ’ algemeen, in
de meefte Gevallen, de Hoogte van de Maan, op
IV. Dezi, Zee
504 Manter OM DE LENGTE op ZEE TE BEPAALEN,
Zee, niet dan zeer ruuw kan waarneemen , voor-
naamlyk by nagt. “Want alsdan, fchoon de Lugt
zeer helder zy, ziet men de Kimmen op Zee niet
dan zeer verward , ten minfte wanneer de Maan
niet laag ftaat. Dit komt van de Terugkaatzingen
van ’ Licht die altoos plaats hebben op de Opper-
vlakte van ’t Water, tuffchen ° Oog en den Zigt-
einder. De Zee heeft de uitwerkingen van'cen
oneffen en niet wel gepolyften Spiegel: een zeer
breede ftreek van Beeldtemffen der Maan vertoont
zigin’t loodregte Vlak, dat door ’t Oog en de Maan
gaat: derzelver Licht belet de Kimmen van de Zee
te onderfcheïden „- die ’er agter zyn; ‘doch het is
altyd zeer -digt aan de Kimmen, uitgenomen,
wanneer de Maan zig naby het Toppunt bevindt.
Dit Licht fmelt in een, met de Kimmen van de
Zee, als de Maan zeer laag ftaat, en hetis nietdan
op dien tyd, dat men haar Hoogte op ’t naauw-
keurigfte kan neemen. Voeg hier nog by , dat,
hoe weinig ook de Horizont fimeerig is, men der-
zelver fcheiding niet duidelyk kan zien: ‘dat, afs
de Maan, meer dan twee Uuren na het opkomen
of voor het ondergaan van de Zon, door de Merí-
diaan gaat „ haar Licht te flaauw is, omhaare Hoog-
te in ’ Zuiden net te krygen: dat, wanneer de
Maan met Wolken bedekt is by haare paflagie door
de Meridiaan, ’er dien dag niets in gedaan zou
kunnen worden. Alle deeze Beletzelen maaken
het geral der gelegenheden, om de Lengte op de
gedagte Manier te vinden , “zeer Alein, en daar-
“en
‚boor WAARNEMINGEN AAN DE MAAN, 50g
enboven maaken zy. de Uitkomften „ daar van , by
uitftek twyfclagtig.
In de Manier van Harrrev, in tegendeel, er,
ke ik hier volge; is het niet te doen, danom, zo
naauwkeuri ig als % doendyk zw te hebben den Affland
der Maan van eens Ster. Ik zal niet zeggen, dat
men daar in gelukken kan, zonder vreeze van 3
of 4 Minuuten te miffen; Sch dit is ook de eeni-
ge Feil die van gevolg kan zyn. « Men moet, wel
is waar, nog, zo netals ’t mogelyk zy ‚ de Hoog-
te hebben van zekere Ster; doch, behalven dat
die Ster altoos eene der helderften is , en dat zy
zig zeer zelden in de Topboog van de Maan, en
bygevolg byna altyd buiten de belemmering van
derzelver teruggekaatfte Lichtftraalen bevindt,
„welk maakt, dat men haar Hoogte boven de Kim-
men gemakkelyk kan waarneemen „ zo men ’er
Îlegts een weinig in bedreeven is: behoeft men zig
over 7 of 8 Minuuten mifllag in die Waarneeming
niet zeer te bekommeren. De Hoogte van die
Ster dient maar om het waare Uur te vinden, en
daar zyn geen Gevallen, dat 7 of 8 Minuuten in
Hoogte een verfchil van 15 Minuuten geeven in
den. Uurhoek van de Ster, vooral-wanneer mien
füptelyk de Regelen volgt, die wy opgeeven zul-
len: ja ’er zyn menigvuldige Gevallen, daar men
nagenoeg 15 Minuuten in de Hoogte vande Stet
zou moeten miffen , om een Feil te hebben van z
Minuut in den Tyd dien men zoekt , en bygevolg
om een Peilte maaken van 15 Minuuten Graads „
IV, Dre. dat
£06 Manxrer om pe LENGTE op ZE TE BEPAALEN ,
dat is 4of 5 Mylen, in de begeerde Hiêngte. Het
is de poft van den Sterrekundigen , dië de Tafels
opmaakt welken ik zal voorftellen, de allergunftig-
fte Gevallen te voorzien, en zig in zyne Rekenin-
gen naar zulks te fchikken.
Mm A NT ER
Om pe LENGTE OP ZEE "WAAR TE NEEMENs
Tot het in ’ werk ftellen van deeze Manier
moet men een Ofvant of Spregel-Kwadrant hebben;
voorzien, zo ’t mogelyk zy, met een korten
Verrekyker in plaats van het Vizier: ook wordt
%r toe vereifcht een Tafel van geheel opgemaak-
te Rekeningen, gefteld in de order van een Dag=
regifter of Almanach; ’t welk ik in ’t vervolg
noemen zal den Zre-ArMANACH, en waar vant
ik op % laatft een Uittrekzel zal geeven voor ee-
nige dagen der Maand Mey van % Jaar 1754. Zys
die reeds eenig gebruik hebben gemaakt van de
Loearsthmus-Tafelen , zullen geen moeiclykheid
hier in vinden, en de genen; die nooit met de-
zelven hebben gewerkt ‚ moeten maar naauw-
keurig de Regelen volgen; die ik in % vervolg
zal opgeeven , en vergelyken dezelven naauw--
keurig met de Voorbeelden , welken ik daar by
voegen zal.
Eeste
‚Door, WAARNEEMINGEN AAN pe MAAN, sof
Ernrnsre ARTIKEL.
Onderwys om de Waarneemns te doen.
1. De eerfte zorg, die men hebben moct, is
om den fland der Spiegeltjes op t Inftrument # onz
derzoeken, en ze, indien ‘er iets aan mankeert;
beboorlyk te juiflen. Zie hier, wat de befte manier
daar toe zy. Houd het Merk of Kantje van den
Wyzer op het eerfte punt van Verdeeling, en
mik dan op een der helderfte Sterten aan den He-
mel of zelfs op de Maan. Alsdan zal, indien dè
Spiegeltjes wel gefteld zyn, het Beeld van die
Ster of van de Maan, door de terugkaatzing vat
de twee Spiegeltjes gezien, zig juift vereenigen met
het Lighaam van die zelfde Ster of van de Maan’
welk regtftreeks gezien wordt door het niet verz
foeliede gedeelte van ’ kleine Spiegeltje. Men
zal deeze juifte famenkomft bemerken op de fchei:
ding van het doorfchynende en verfoeliede gez
deelte; geevende een kleine beweeging aan den
Wyzer; naar deezen en geenen kant vân het eer=
fte punt van Verdeeling. Want alsdan moet het
Beeld van de Ster net over het Lighaam van de
Ster firyken : maâr, als men befpeurt dát het Beeld
ter zyden het Lichaam paffleert, moet men de
Schroef; die op de Monteering van het kleine
Spiegeltje is, gefchìkt om denzelven te doen hel
len, een klein weinigje aanzetten of los draaïjen:
tot zó lang dat , door de beweeging van den Wy-
IV. Deen. zer
/
508 Manier om pr Lenote op Zee Tr BEPAALEN
zer, het Beeld van de Ster naauwkeurig over de
Ster heen gaat. Eindelyk, wanneer men zo ver
gekomen isvan het.dus te doen ftryken, en dan,
het Beeld doende fàmenloopen met het Lighaam
zelf, het Merk of Kantje van, den „Wyzer niet
naauwkeurig valt op het eerfte punt van. Verdee-
ling; zo moet men den. Wyzer houden op dit
punts en doen het kleine Spiegeltje cen weinig
draaijen, door middel van het Armpje of Krukje,
dat agter aan de Monteering is. Een heldere Ster
is veel beter, tot deeze veregefteling van het ka
ftrument , dan de Maan.
2. Het genfhgfie oogenblik; om de Tdi
ming te doen, is, wanneer de Maan zig het naafte
aan de En bevindt. Het befte van allen. zou
zyn by haar Op- of Ondergang ; indien de Dam-
pen aan. de Kimmen de Straalbreeking niet te on-
zeker maakten. Om die reden moet men „zig voor-
ftellende den Afftand der Maan van eene Ster te
meeten, den tyd uitkiezen, wanneer Zy is tus=
fchen zen 15 Graaden Hoogte „ en de Waarnee=
ming nooit doen, wanneer zy meer-dan 20 Graa-
den boven de Kimmen ftaat.
3. Ingevaller men de Sterren miet, genoegzaam
kent , om de gene te onderfcheiden.; waar van men
zig moet bedienen, op den voorgeftelden Dag ;-zo
zie hier hoe men dezelve kan vinden. „Weetendez
op weinig naa „hoe laat het is, en de Lengte van
de Plaats, daar men zig bevindt „ ten naaften by
kunnende giffen; zo weet men ook omtrent hoe
laat
«poor WAARNEEMINGEN AAN DE Maan. zog
laat het dan is te Parys. Men moet in dén Zee:
„Almanachopzoeken de Graaden des Afltands „wel:
ken de Maan ‘op dit Uur heeft van de aangeteken-
de Ster, en zetten het Merkje van den Wyzer
op de veragelide van het Spiegel-K wadrant , wel-
ke met deezen Afftand overeenkomt. Verbeel-
dende nu zig aan den Hemel eene regte Lyn;
regthoekig getrokken- van het middelpunt der
Maan op de regte Liyn die door de Hoornen van
de Maan gaat, of door de twee uiterfte enden van
de Boog, die het duiftere gedeelte van de Maan
bepaalt; zo moet men opmerken , welke de helder-=
fte Sterren zyn, die zig in deeze regthoekig ge-
trokken Liyn, of digt aan dezelve bevinden: On:
der deeze zal men die uitkiezen , welke men oor-
deelt te zyn op den aangetekenden Afftand; en;
om zig daar van te verzekeren ; moet men naaf
deeze Ster gluuren door het Vifier en door het
onverfoeliede gedeelte van het kleine Spiegeltje, en,
zonder deeze Ster uit het Gezigt te verliezen, de
vlakte van het Inftrument naar de Maan keeren:
Zo alsdan het Beeld van de Maan, door het groo-
te Spiegeltje terug gekaatft, zig komt te vertoonen
op het kleine Spiegeltje, kan men geruft zjn, dat
de Ster , die den zelfden tyd door het kleine Spie-
geltje gezien wordt, de gene zy , welke men op
dien dag tot het vinden der Lengte waarneemen
moët. Zo niet; men is genoodzaakt de Proef te
herhaalen op «eene andere Ster, nader of verder
zynde , maar altyd in de Lyn, die regthoekig ftaat
IV. Deer. Ll op
510 MANIER OM DE LENGTE Op Ze TE BEPAALEN ,
opde gene; welke door de Hoornen van de Maan
pafleert.
„By voorbeeld. Ik onderftcl dat ik den 26 Mey
1154 ‚ by Gifling zynde op 18 Graaden Lengte
beooften-Parys, en ziende te agt Uuren de Maan
laag genoeg ‚ van voorneemen ben de Waarnee-
ming te doen die in den Zee-„A/manachris aangete-
kend. . Ik bevind, ‘dat de Ster, welke ik daar
toe gebruiken moet, is Regulus of ’t Hart van
de Leeuw, die ik niet kan onderfcheiden. Dan
zeg ik; dewyl ik 18 Graaden beooften Parys ben,
zo telt men te Parys 1 Uur 12 Min, minder dan
hier „ en bygevolg is het aldaar 6 Uur. 48 Min.
als het hier 8 Uuren is, _Nu vind ik in den Zee-
Almanach, dat te 7 Uuren te Parys (een half Uur
vroeger of laater maakt in dit geval niets) de Af.
ftand. der Maan van ’t Hart van de Leeuw is 24
Gr.-3o Min. 37 Sek, dat is nagenoeg 24» Graad,
Ek fel dan het Merkje of de kant van den Wyzer,
op myn Inftrument, op 24 Graaden, en my aan
den Hemel een Lyn verbeeldende die regthoekig
ftaat opde Lyn welke door -de Hoornen van de
Maan paffeert, en met het Oog een heldere Ster
ziende in de ftreck van die Lyn, op omtrent ao
of go Graaden afftands van de Maan , mik ik daar
ep met myn Ínftrument, en, deszelfs Vlakte naar de
Maan keerende, doe ik haar Beeld op het kleine
Spiegeltje verfchynen, terwylik nog de Star daar
door heen-zie; waar uit ik befluit, dat die Ster
waarlykhet Hart van de Leeuw is, |
4. Om
‚ Door WAARNÈEMINGEN AAN be MAAN. zit
“4. Om den Affand zul]chen de Maan en eené
Ster te meeten; moet men altyd op de Ster mik-
ken} dat is; men moet altyd naar de Ster zieng
door het onverfoelied deel van het kleine Spie-
geltje; (gelyk zo even gezegd is) en het Beeld
van de Maan; duvor het groote Spiegeltje afge-
kaatft, op het ändere deel doen verfehynen. Doch
volgens den ftand van deeze Spiegeltjes; of naar:
dat de Ster ter regter of flinkerhand ván de Maan
fiaat; moet men of het Inftrument in zyn nätuurlyke
plaatzing; als wanneef de Spiegeltjes en de ver-
deelde Boog om hoog zyn 5 of omgekeerd „ dat
is met de Spiegeltjes en de Verdeelingen naar ont
laag ; houden: ’ gene men gemakkelyk ; door
een weinig oefening, kan leeren.
…_Ingevalle de fterke glans van % Beeld der Maans
bp het Spiegeltje, de Ster verdwynen doet als de-
zelve nädert: zo moet men tuffchen de twee Spie-
geltjes een goed Zwart Glas zetten; dat flaauw
of niet zeer donker is; op de zelfde manier als men
die plaätft om de Midaushedgie van de Zon waar
te neemen:
Wanneet ten der Afand der Maan van dé
Zon afmeet, ’t geen ookdienen kan om de Leng-
te te behal in de Gevallen die in den Zee:
dlmanachaangetekend zyn, moet door het kleine
Spiegeltje altyd op de Maan gemikt worden, doen-
de het Beeld van de Zon; door hét groote Spie-
geltje afgekaatft , en doot een zwart Gläs ver
Haauwd ‚daar in verfchynen.
IV. Diii Lí à € De
512 Manier oM pe LENGTE Op ZEE TE BEPAALEN 4
«5. Degrootfte moeielykheid, die men in deeze
Manier ontmoet, is de Hoogte van de Ster of haa-
ren Afltand van’ Toppunt waar te neemen : zo
wegens. de duifterheid van de Kimmen der Zee,
geduurende de.nagt , als wegens de flaauwheid
van het Beeld der Ster; % welk alsdan, door het
groote Spiegeltje op het kleine afgekaatft, moet ge-
zienworden. Men behoort zig derhalve, zo veel het
mogelykë is „te oefenen in het waarneemen van
deeze Hoogten , beginnende voor eerft in de Sche-
mering. Men moet zelfs niet onderneemen , den
Afftand der Maan vande Ster te meeten , voor dat
men gelukt zal hebben in het neemen van eene:
goede Hoogte van deeze Ster.
6. Ziehier dan, hoe men de Waarneeming zal
werkflell:e maaken. Wanneer de Maan tuffchen
5 en 15 Graaden Hoogte heeft, en men de Ster
kent, daar men zig volgens den Zee- Almanach
van bedienen moet; zo moet men de Hoogte van
deeze Ster, zo riet als doenlyk is, waarneemens
en tekenen volgens een gemeen Orlogie, (naar den
juiften tyd gereguleerd of niet: het is genoeg dat
het taamelyk goed zy:) het Uur, Minuut en
Minuutsgedeelte aan; hoe laat het op % zelve was,
op * oogenblik der Waarneeming. Vervolgens,
den Wyzer gezet hebbende op den Graad , (ten
naaften- by gevonden, gelyk $ 3. gezegd is) van
den Afltand tufchen de Maan en de Ster; moet
men op de Ster makken, dat is, nâar dezelve zien
met den Verrekyker ofhet Vifier, door het kler
ne
„ DOOR WAARNEMINGEN AAN DE MAANS 513
}
ne Spiegeltje heen; en, zonder de Ster-uit her
Gezigt te verliezen „het Infirument -draaijen, tot,
in het, Vlak, dat door het Oog en de Maan gaatsí
en, zo dra het Beeld van de Maan op het kleine.
Spiegeltje begint te verfchynen , moet men'-den
Wyzer iets weinigs, en langzaamerhand , bewee-
gen; tot zo lang, dat, als‘men-de- Vlakte van ’%
Oktant zagtelyk doet wiggelen „ de Ster effen
langsden verlichten rand van de Maan fchynt te firy=
ken. ‚Dan moet, op % zelfde Orlogie;s worden
gezien naar den juiften tyd, van ’t oogenblik toen
men oordeelde dat de Ster behoorlyk langs-den
rand van de Maan was gepafleerd, tekenende het
Uur ‚de Minuut en % Minuutsgedeelte , daar
van aan. _Hebbende dan ook den waargenomen:
Affland, volgens de Verdeelingen van de Boog,
op Schrift gefteld, „moet men, zo dra als * doen-
lyk is, de Hoogte van de Maan neemen ; doende
metde Kimmen, op het kleine Spiegeltje, famen-
loopen dat zelfde punt van den rand der Maan,
?% welk men oordeelt het gene te zyn, datde
Ster, in de Waarneemingvan den Afftand , :ge-
raakt heeft, (Dit punt is nagenoeg in ’t-midden
tuffchen de twee Hoornen van de Maan, en ten
anderen kan een Feil van. 5 of 6, ja zelfs vang
of zo Minuuten , in deeze Waarneeming van wei-
nig gevolg zyn.) … Op % zelfde oogenblik, moet
men, volgens het zelfde Orlogie, den juiflen tyd
der Wi aarneeming aantekenen. … Dit alles uitge-
voerd zynde onder % verloop van 19, 15 of 20
…ÄV. Dezz, Ll 3 Mi-
514 MANIER OM DE LENGTE Op ZEE TE BEPAALEN ,
Minuuten tyds ; zal ’er niets meer overblyven
dan de Rekening te doen. Zo de tyd en de Lugt
het toelaaten , zou men egter nog een geheel
nieuwe Waarneeming kunnen onderneemen, en
dezelve berekenen gelyk de eerfte; houdende,
vervolgens , het gemiddelde der;Uitkomften voor
de gezogte Lengre.
7. Als de Waarneemer zig bevindt buiten de
Keerkringen, of meer dan 30 Gemen van de Li-
nie af, en de tyd, van het oogenblik der Waar-
neeming des Afftands van de Ster van ’t Toppunt,
geen anderhalf" Uur ‚ voor * minfte , verfchilt van
den tyd des doorgangs der zelfde Ster door de
Meridiaan van Parys, aangetekend in den. Zee-
wAlmanach , alsdan kan men , een oogenblik voor
dat men den Afftand der Maan van de Ster waar-
neemt , eerf? de Hoogte der Ster peen op 1o, 12
of 15 Minuuten naa, zonder dat die Feil hinder-
dyk zy: maar men behoort ’er „ zo naauwkeürig
als * mogelyk is, een andere Hoogte van waar
te neemen; zodanig dat deeze gezrter Hoogte ‚het
Schielykfte dat men kan, genomen worde; ’ zy
woor, ’tzy na de Waarneeming van den Afftand
der Maan van de Ster, en ’er moet ten minfte
anderhalf Uur verloopen , tuflchen het neemen
van die Hoogte en de Paffagie van de Ster door
2% Zuiden. De Hoogte , die voor de Meeting van
den Afftand gepeild is, zal dienen voor de Tweede
en Derde „en de andere Hoogte, die netter is, voor.
ki: EerfieBewarking ‚gelyk ik in % vervolg zal be-
fchry-
Door. WAARNEEMINGEN: AAN ‚DR MAAN. zig
fchry ven. Binnen de Keerkringen is een Uur tyds-
verloop, tuflchen den doorgang van. de Ster.door
’” Zuiden, en de naauwkeurige Peiling van haare
Hoogte, genoegzaam. ‘retnnsa
Om dit een weinig op te helderen, onderftel
ik, dat den 27 Mey 1754, zyndeop 35 Graad. 28.
Min. Zuider Breedte, de Maan zig aan my ver-
toont, minder dan ro Graaden hoog, ten g Uur.
go Min. ’s avonds. Daar. uit-blykt, dat het de
regte tyd is, om haar Affland waar te. neemen vân
de Koorn-Asr van de Maagd} volgens-den Zee-d/-
manach.… Dewyl deeze Ster, dien dag ‚te Paz
rys door ’ Zuiden paffeerde te 8 Uuren 54 Min.
26 Sekonden: zo zow de-Hoogte, “welke. men te
half Tien Uuren peilde, niet bekwaam zyn tot de
Rekening der Eerfle Bewerkeng. Men moet der
halve deeze Hoogte: tweemaal. peilen; “eens-tegen
g Uuren go Minuuten svop-den-tyd der-Waarnee-
ming van den Afftand, en om-te-dienen voor de
Rekening van. de Tweede en Derde- Bewerking,
de andere, zo net als ’t doenlyk zy, omtrent te
ro Uur. go-Minuuten, tot de Rekening vande
Bef Bewerking.
‚Men zou de Rekening gen veel aag bolnsen,
en zelfs niet noodig heli den tyd op ’t Orlogie
aan te tekenen, indien, terwyl de eene Waar-
neemer den Afftand der Maan van de Ster afmat,
een ander de Hoogte peilde vanode Sterren cen
derde die van ‘de Maan : ‘maar deezer drze Wi aar-
seemengen zouden gedaan moeten» worden’ binnen
IV, Deen Ll 4 % be-
516 MANIER OM DE LENGTE OP ZEE TE BEPAALEN
% beftek van een Minuut tyds op ’ meefte; %
‘welk voor Stuurlieden, die een weinig geoefend
zyn, gantfch niet ondoenlyk is. \
Î
TABLE DE GA RR Term rik,
Vorafaande Kundigheden tot de Rekening.
1, De Logarzthmus-Tafelen, van welken ik my
hier bediend heb, zyn de allergemeenften , waar
in men vindt de Logarsthmus Ssnus en Tangens
van Minuut tot Minuut ‚ en de Logarsibmas Nu:
mers van 1’tot 10000.
a. In dl de volgende: Rekeningen, zullen wy
de drie agterfle Cyferletters van de Laegarsthmus
aflaaten, en gebruiken niet dan de vyf voor flen;,
uitgenomen egter in de Berfte Bewerkeng ‚daar wy
de zes voorfle Cyfers neemen.
3e Arsthmets fch Complement van een Logarith-
mus (fchryvende by verkorting Log. Comp/. Ar.)
zal ik noemen het verfchil tuffchen een Logarich-
mus-en 10,90000, of 10,0000 , naar dat deeze Lo-
garithmus uit zes of vyf Cyferletters beftaat. By
voorbeeld: «de Log. Sen. van 20 Gr; 3o Min. is
9554433 5 dit afgetrokken van ro,oooco geeft
0445567 voor het: Log. Comp. Ar. van den Log.
St. 9,54433- De Log. Sim. Comp/. van 20 Gr.
30 Mime is „9597159 3e-die , afgetrokken van
1000000, geeft 0,02841 voor het Log. Compl. Ar,
van’ ze Comp/. van 20 Gr. go Minuuten. Dic
‚Verz
« “DOOR WAARNEEMINGEN AAN DE MAAN. 517
Verfchil krygt men gemakkelyk, met een opflag
van ’t Oog, zonder de getallen, by wyze van
Aftrekking , onder malkander te zetten; wan-
neer men in vervolg ‚ van de flinker naarde regter-
hand, de Cyfers fchryft, die ieder g maaken met
ieder Cyfer van de Logarithmus; behalve de laat
fte Cyfer ter regterhand, die ro moet maaken met
de laarfte Cyfer van de Logarichmus. Dus, heb-
bende de Log. San. 9554433, fchryft men voor
de eerfte Cyfer van % Log. Comp/. Ar. o, die
g maakt met deg: voor de tweede 4, die 9 maakt
met de 5: voor de derde en vierde 5:- voor de
vyfde 6: en voor de laatfte 7 , die ro maakt met
de 3: en men heeft 0,45567. Op gelyke wyze
vindt men, dat het Log. Comp/, Ar, van.de Log,
Num, van 5337 is 6,27270, en dat van,de Log.
Num. van, 357 de vyf eerfte Cyfers namelyk,
754473:
4. In al de valgpnte Rekeningen, Cuitgeno=
men die van de Kerfle Bewerking), als men de Som
neemt van verfcheide Legarsthmns-gerallen „fchryft
men nooit voor aan die Sas de Tisnad die voort-
komen uit de Optelling van, de voorfte Koloms
maar alleen het overfchot van deeze Tienen,
„Dus wordt, in het neyensgaande. 9,9934
Voorbeeld, niet gefchreeven32,8190; 998485
maar 2,8rgo. Volgens dien zelfden. 9,1335
Regel zal de r, die zig voor aan de 38436
Log. Tang. van over de 45 Graaden
bevindt, voor niets gerekend en niet 2,9190
„IV. Deen. Ll gs als
518 MANIER OM DE LENGTE Op ZEE TE BEPAALEN ,
als de eerfle Cyfèr van deeze Logarithmus aange=
merkt worden,
DERDE ALR TIEKE ts,
Regelen tot de Rekening der Lengte.
-_Om deeze Regels op een Voorbeeld toe te pass
fen, zo onderftel ik, dat men de volgende Waar-
neemingen op Schrift gefteld hebbe.
- Den 26 Mey 1754, zynde op de Zuider Breed-
te van 35 Gr. 28 Minuuten, (volgens de Mid-
daghoogte van de Zon, dien dag of den voorgaan-
den genomen; tevens agtgeevende op den Koers
die in den naderhand verloopen tyd, Noord- of
Zuidwaards , is afgelegd) en by Giling op 18 Gr. 30
Min. Letiete beooften Parys; heb ik waargeno-
men, dat het Hart van de Leeuw 64 Gr. 2 Min,
van Top ftond, toen het 8 Uur. 345 Minuut op
myn Orlogie was. Te 8 Uur. 41} Min. op % zelf
de Orlogie, vond ik den Afftand der gemelde
Ster, van den verlichten rand der Maan, 24 Gr.
46 Minuuten, En te 8 Uur. 45 Min. op ’%t zelf-
de Orlogie, heb ik den Afftand van ’t midden
der verlichte Boog in.den rand der Maan, van
het. Toppunt, gepeild , 84 Gr. 49 Minuuten.
Myn Oog was 16 Voeten verheven boven do
Oppervlakte van de Zee,
Eerste
ì poor WAARNEMINGEN. ÂAN DE Maan. 519
Eenste BEwerRKiNe Rl
Om » waare Uur drag Wi garneeming te ee
… Doet by den gepeilden Afjland der hd.
zan gee Toppunt, 3 ‚4 of 5 Minuuten Graads,
naar dat het Oog” een getal van Voeten verheven
is, naaft komende aan ro, 17 of 25. » Voeg ?er
dan nog 4, 3, 2 of 1 Min. by, naar dav deeze
Afland van Top naaft komt aan 77, 723 64 of
45 Graaden. (Beneden de 25 Graaden'is ’er niets
by te voegen.) De Som geeft den waaren Afftand
der Ster van het Toppunt.
Dus doe ik by de 64 Gr. 2 Amo à „ om dat
het Oog 16 Voeten verheven is, 4 Minuuten, en
nog 2, omdat deeze Afftand 64 Graaden groot
1s:-zo heb ik den waaren AfMland der gepeilde
Ster van het Toppunt, 64 Gr. 8 Minuuten.
2. Schryf, als-hier onder te zien is , eerft
den waaren Affland der Ster van Top, zo even
evonden; zet daar onder het Complement van de
Breedte of Poolshoogte , en nevens dezelve het
Log.Comp/. Ar. van deszelfs Sinus -zet ?or voorts
onder den Afland der Ster van de Noord- of Zuide 7
Pool, naar dat de Breedte Noordelyk of Zuide-
lyk is, gelyk die Afftand in de Tweede Tafel
hier agter is aangetekend; fchryvende ter zyde
van dien Afjland deszelfs Log. Sin. Comp/. dr. ,
te vinden in die zelfde Tafel. Tel dan de Graa-
den en Minuuten van deeze drie Boogen by el:
AV. Dern kan-
520 MANIER OM DE LEnGTe or Zee TE BEPAALEN 9
kander en halveer de Som. Van deeze helft trek
eerft af het Comp/. van de Breedte, en dan van die
zelfde helft den dfjland, welken de Ster van de
Pool is, ftellende nevens ieder Reffant deszelfs
Log. Sinus. Tel de twee Log. Sin. Compl. 4r.
van boven, en de twee es Sinusy die onder
Raan, altemaal by-een „en halveer de Som; dit
zal zyn de Log. Sinus van een Boog, waar van
men de Graaden en Minuuten zoekt , en, die ver-
dubbelende, zo heeft men den fond der Ster
pan de Mersdraan,
VOORBEELD,
Gr.Min.
De waareAfft.derStervanTop 64- 8 '
Compl. der Br. 35 Gr. 28 Mis 54- -32 Log.Comp). 4e. 0,08913
Afft.der Ster vande Zuidpool, 103-109 —= O,O1157
De Som ° e 221-50
De Helft ° . 110-55
Flier van 54 32. K. Eerfte Reft. 56 23 Log. Sin. 9,92052
Van’tzelve 103 1o.K. 2deReft. 7-45 9,12985
De Som der Logaritbmen is > } 19,15107
De Helft van deeze Som, — …’ « 9,57553
Log. Sinus van .d 226
nenten
Verdubbeld geeft — . . 44-12
Pat is 44 Graaden 12 Minuuten,
__3. Breng deezen gevonden „Affland der Ste
gan de Meridiaan , met behulp van, de Eerfle
Ta
„DOOR WAARNEEMINGEN AAN DE MAAN. zor
Taftl, hier agter, over in Uuren, Minuuten en
Sekonden, tyds. Trek daar van zo veel maal ro
Sekonden af, als ?er Uuren zyn , en voorde 6 Mix
nuuten, die ?er boven de Uuren zyn, telkens
1 Sekonde; zo hebt gy den waaren Affland det
Ster van de Meridiaan, overgebragt in T'yd.
_ By voorbeeld. De 44 Gr. 12 Min. van den ge=
vonden Afftand, zyn, volgens de Eerfle Tafel,
2 Uur. 56 Min. 48 Sekonden. … De gemelde Cor-
reûlje, wegens de Uuren , is 20 Sekondensen die
wegens de Minuuten gr Sekonde, om dat ’er na-
genoeg 9} maal 6 Minuuten gaan in 56 Min. 49
Sckonden. De geheele Correêtje is-dan 29t Se-
konde, die ik, om een gefel getal te hebben 4:
op 3o Sekonden neem, en dezelve aftrekkende
van den gevonden Tyd uit de- Tafel, zo blyft ’er
2 Uur. 56 Min, 18 Sekonden voor den waaren Af=
fland der Ster van de Mersdiaan, in Tyd.
4. Doet by den Tyd van de PafJagie der Ster
door de Meridiaan , uit den Zee- Almanach geno-
‚men, een dergelyke Correöse als de voorgaan-
de, indien de gegifte Lengte, in Tyd overge-
bragt door de Eerfle Tafêl, beooften Parys is, of
trekt ’er deeze Correöse af, indien de Plaats bez
weften Parys legt, en gy zult hebben den’ waaren
Fyd van de Paffagie der Ster door de Meridiaan
van de Plaats, op welke de Waarneeming gez
fchiedt, 0
Dus moet men , wegens de 18 Gr. go. Min:
Lengte, welke men gegift heeft beooften Parys
WAV. Dezer te
g22 Manter om pe Lenete op Áea TE BePAAriN ;
te zyn,die in Tyd t Uur 14 Minuuten bedraagt ;
12 Sekonden (dat is ro,‚voor het Uur en 2 voor
de 14 Min.) doen by den tyd der Paffàgie van ’t
Hart van de Leeuw; in den Zee-. Almanach aange-
tekend op 5 Uur.-42 Min. o Sekonden, en men
heeft den waaren Tyd der PafJagse van de Ster
door de Meridjaan van de Plaats der Waarneeming,
te.5-Uur. 42 Min 12 Sekonden.
5: Weetende derhalve het ware Uur van de
Pafflagie der Ster door de Meridiaan, en hoe veel
de Ster van de Meridiaan af was op het oogen-
blik der peiling van-haare Hoogte; zo is het klaär ;
dat men daar uit belluiten kan het waare Uur van
deeze Waarneemirig: te weeten; door-den waaren
„Affand der Ster vande Meridiaan, in Tyd over-
gebragt zynde, te voegen by den waaren T'yd van
haare Paflagie doof de Meridiaan , op de Plaats
der Waarneeming ‚wanneer de Hoogte der Ster
in% We eflelyk gedeelte des Hemels, of beweften
*x Zuiden; is gepeild; en door deezen Afftand;
in Tyd, afte trekken van het waare Uur Bilibar
Paffagie door de Meridiaan, indien zy in % Oof?é
Íyke gedeelte des-Hemels ftond, toen de Waar-
neeming gefchiedde.
In dit Voorbeeld moeten de 2 Uur. 56 Min. 18
Sekonden ; gevoegd worden by de 5 Uur. 42 Min:
12 Sekonden; om dat de Maan en de Ster haaren
Ondergang darren; en dus krygt men het waa-
re Uur, toen de Hoogte van-de Ster gepeild
“werdt, te 8 Uur. 38 Min. zo Sekonden ; en 4
Wy
„moor WAARNEEMINGEN AAN pr MAAN. 523 -
wyl het Orlogie toen ftond op 8 Uur. 34 Min: go
„Sekonden, zo is’t klaar, dat hetzelve 4 Minuu-
ten agter ware. Derhalven moet het waare Uur,
toen de Waarneeming op den Afftand der Ster
gefchiedde , volgens % zelfde Orlogie op 8 Uur:
41} Min. aangetekend , geweeft zy.n 8 Uur: 45 Min:
2o Sekonden.
AANMERKING.
1. Wanneer men den „Affland. der Maan van de
Zon waargenomen heeft, moet men. der Afftand
der Zonne van de. Meridiaan „ op: gelyke ma-
nier, door de Hoogte van de. Zon berekenen , als
voor de Ster; gebruikende , in die Rekening ,
der Zonne Afftand van de Zuid-. of. Noordpool
welke Afftand bekend is uit de Declinarie van de
Zon. Als men zig bevindt in de Zuider helft des
Aardkloots, is deeze Afftand gelyk aan de Noors
der Declinatie met go Graaden daar by, of aan de
Zuider Dechnatie van go Graaden afgetrokken;
en, in de Noorder helft of benoorden de Linie
zynde , aan de Zuider Declinatie met go Graaden
vermeerderd of aan het Compleiment van de Noor-
der Declinatie; om dat de Afftand moet gerekend
worden van die; Pool, daar men zig naaft aan be-
vindt.
2. De Boog van der Zonne Afftand van de Me-
ridiaan, in Tyd veranderd zynde door de Eerffe
Tafel, heeft geene Corredtie noodig: zy geeft in
IV. Deer. eens -
524 MANier OM DE LENGTE oP Zer TE BrPAALEN ;
eens hoe laat het voor of na den Middag was toen
de Hoogte van de Zon gepeild werdt, en byge-
„volg heeft men aanftonds het waare Uur, zonder
‘het overige van de Rekening te doen, dat in $ g,
4 en 5y voorgefteld is : zie de Aanmerkingen aan
end van dit Vertoog.
LeWSESE DE, SBE WIE RE tm
Om de Hoogte van de Ster en van de Maan over tê
brengen tot die genen, welken men had moeten
vinden „ op” oogendlik, toen de Affrand
der Ster. van de Maan waargeno-
men werdte
Het is klaar , dat men de moeite der Rekening
van deeze Bewerking kon fpaaren , zo drie Waar-
neemers op den zelfden tyd de noodige Waarnee-
mingen deeden zen, (gelyk het altyd zeer gemak-
kelyk is de Hoogte van de Maan ten naaften by
te peilen ‚) zo een Waarneemer die Hoogte neemt
op het oogenblik dat de ander den Afltand der
Maan van de Ster afmeet , zal men niet behoeven
de Rekening te doen, die in $ r. (hier volgende „)
aangeweezen wordt. Maar „indien de drie Waar-
neemingen niet-dan agter elkander gedaan hebben
kunnen worden, zo zie hier, op welk een wy ze men
berekent; hoe veel de Ster en de Maan gereezen of
gedaald zyn, federt het oogenblik dat men haare
Hoogten , of Afftanden van Top, waargenomen
heeft ,
pn
_„ DOOR WAARNEEMINGEN AAN. DE MAAN. 525
“heeft , tot aan het oogenblik, toen men den Af-
fland der Maan van de Ster ging meeten. à4
‚1. Voor de Maan. Neem den tufchentyd der
‘Waarneemingen van de Hoogte der-Maan en van
derzelver Afftand van de Ster. By de Log. Num.
van deezen tulchenty d-geheel tot Sekonden ge
bragt zynde, voeg 993689, en het Log. San. Comp/.
der Breedte: de Som zal de Loe, Num. zyn van
de Minuuten , welken de Maan in deezen tus-
fchentyd is gereezen of gedaald,
VOORBEELD.
_ Tuffchen 8 Uur. 41. Min. 20 Sek. en 8 Uuren
45 Min. is verloopen 3 Min. 40 Sekonden ‚dat
is, in ’t geheel , 220 Sekonden.
By de Log. hier van q è 5 2,5AdÂ
Voeg ik > 9,3689
En het Log. Sin. Compl. van 35 Gr. 28 Min. 9,9109
Komt Log. Nut, van 42 Minuuten : 1,6222
Zo veel was de Maan laager op ’t oogenblik der
peiling van haare Hoogte of Afftand van % -Top-
punt, gevonden 84 Graad. 49 Minuuten, dan op
% oogenblik der Waarneeming van haaren Afftand
van de Ster, Op dit laatfte oogenblik zou men
derhalve haaren Afftand van Top bevonden heb-
ben te zyn, 84 Graaden 7 Minuuten.
2. Voor de Ster. Neem den tuffchentyd, op’
Orlogie, van de Waarneemingen des Afftands
„IV. Deer. Mm tus-
g26. MANIER om DE LENGTE Op Zee TE BEPAALEN ,
tuffchen de Maanen deSter „en der Hoogte van de
Ster, en breng denzêlvén tot Sekonden: in dit ge-
val, het verfchil van 8 Uur. 344 en 8 Uur. 41) Mi-
nuut, dat is 6 Min. so Sek. of 410 Sekonden,
Neem daar van de Log. Numeri ST GANG
Voeg ‘er by het.Log. getal 6 p p 9,3967
De Log. Sin. Compl. der Brecdte 7 pe 9,9199
De Log.Sin. van den Afftand der Ster van de Pool 9,9884
De Log. Sin. des Afft. der Ster van de Meridiaan 9,8433
De Log.Sin.C.dr. des waargen:Aflt.der Ster van Top 0,0462
De-Som 5 n
ee Je
is de Log. Hi van de Minuuten, welken de Ster
in den gemelden tuchentyd was gereézen of ge-
daald. Men vindt hier 63 Minuuten , dat is 1 Graad
3 Min. voor % gene de Ster van Top verwyderd
was in den verloopen tyd , tulchen 8 Uur. 34
Min. zo Sek. en 8 Uur. 41 Min. oo Sekonden.
Derhalve zou men, te 8 Uur. 41; Min. op het Or-
logie, het Hart van de Leeuw hebben bevonden
65 Gr. 5 Min. van Top te ftaan, dew yl die Ster,
te 8 Uur. 347 Min. op het orldsië; gepeild was
64 Gr. 2 Min. van Top.
AA NINE RROE TNG.
Indien men, in de Eerfle Bewerking, om het
Uur te hebben, een andere Ster berekend had , dan
die, welke men hadt moeten peilen een weinig
voor de Waarneeming des Afftands der Maan
van
‚poor WAARNEEMINGEN AAN pr MAAN. 527
van de Ster; in welk Geval men, in het uitwer-
‚ ken van den voorgaanden Regel, den Afltand van
de Meridiaan, die door de gemelde Rekening
verkreegen wordt, niet gebruiken kan ;. zo zal
men den „Affland van de Meridraan, daar men zig
van bedienen moet, aldus kunnen vinden.
Weetende uit de Rekening van de Eerfte Be-
werking , hoe veel het Orlogie voor of agter iss -
zo befluit men daar uit het waare Uur, toen de
Hoogte van de Ster, een weinig voor de Waar-
geeming van den Afftand, gepeild werdt. Neem
het verfchil van Tyd tuflchen dit waare Uur en
dat van de Paflagie der Ster door de Meridiaan 4
in den Zee-„Almanach aangetekend , en breng het-
zelve tot Graaden en Minuuten, door middel van -
de Eerfle Taftl, gy zult den Affand der Ster van
de Meridiaan hebben, welke in de uitwerking van,
den voorgaanden Regel gebruikt moet worden.
DerDve BrweEnrKING.
Om den waargenomen Affland der Maan van de Star
te zurveren van de Fel, welke de Straalbree- —
king in den Dampkring daar aan
veroorzaakt.
DeStraalbrecking (Refraäze) verkleint, door de
Voorwerpen aan den Hemel het Toppunt oog-
fchynlyk te doen naderen, de Boog van derzelver
IV. Deer, Mm 2 Af
1
528 MANIER OM DE LENGTE OP ZED TE BEPAALEN ,
Aflrand van elkander. Zie hier, hoe men zulks
in aanmerking moet neemen.
1. Indien, ten tyde der Waarneeming van den
Afftand , de Maan ende Ster niet boven de 25
Graaden van Top zyn, zo is ’er geene Correûse
noodig. « Zo een van beiden maar verder is van
Top dan 25 Graaden; behoeft men geen Correöie
- dan voor die alleen te doen.
a. Wanneer „ op ’t oogenblik der Waarnee-
ming, de Maanen de Ster nagenoeg onder elkan-
der in een zelfde Loodlyn of in een zelfde 'Fop-
boog ftaan, zo moet men uit de Derde Tafel de
Log. neemen van de Straalbreeking , welkenevens
het getal flaat, dat naaft komt aan derzelver Af-
ftand van Top op het oogenblik der Waarneeming;
volgens de Tweede Bewerking , van decze Lo-
garithmen de getallen opgezogt hebbende, moet
men de AleinfleStraalbreeking aftrekken vande groot-
fle, voegende hetoverfchot by den Afftand der Maan
van de Ster.
Dus zou men, in ons Voorbeeld, indien de Maan
naauwkeurig, of ten naaften by, onder de Ster ge-
ftaanhad , by de Boog des Afftands hebben moeten
voegen 6 Min. 49 Sek. „het Verf ch:/ tuffchen 8 Min.
55 Sek., dat het getal is vande Log.a, 728oder
Straalbr. van 84 Graaden Hoogte , en 2 Min. 6
Sek, het getal van de Log. 2 , rooo der Straalbr.
van 65 Graaden Hoogte.
3. In alle andere, Gevallen , wanneer de Afftand
j der
fe Pd
__ poor WAARNEEMINGEM AAN DE MAAN. 529 '
der Ster van Top meer bedraagt dan 25 Graaden, id
is dit de Algemeene Regel, toegepaft op het meer- _
gemelde Voorbeeld.
Lal Ll
De Afftand der Maan van Top, Gr.Mín.
volgens de Zweede Bewer-
king gevonden. . , 84- 7
De Afttand der Ster van Top . 65- 5 Log.C.Ar. o0,0424
De waargen.Afft.der St.v.de Maan 24-56 0,3751
De Som is 6 8 174- 8
Van de helft daar van nld Oded
Trek den Afft. der'St.van Top. Reft 21-59 Log. Sin. 9 5733
En den waargen. Aflt. der Maan, R. 62- 8 9,9465
==
Alle die Logaritbmen by een geteld, komt 8 19,9373
Waar van de helft, Log. Sin, van 68-29 . 9,9686
Verdubbeld geeft A ! 136 58
Dat is 136 Graaden 58 Minuuten , voor den
Hoek aan de Ster, zo genaamd ; waar van men het
Verfthil met go Graaden neemen moet (trekkende
het kleinfte van het grootfte) , en voegen de Log.
Sinus van dat Verfchil by de Log. der Straalbr.,
welke , volgens de Derde Taftl, behoort tot den
Affland der Ster van Top: de Som is de Log. der
Correüie voor de Ster, waar van het getal, opgezogt
zynde, gevoegd moet worden by den Afjland
der Ster van de Maan, zo wanneer de Hoek aan de
Ster kleinder dan go Graaden, doch daar van af-
IV, Deen. Mm 3 gee
539 MANIER OM DE LENGTE OP ZEE TE BEPAALEN,
‚ getrokken, wanneer de Hoek aan de Ster grooter
dan go Graaden is.
Dus vind ik het Verfchi/ tuffchen go Gr. en 136
Gr. 58 Min. te zyn 46 Gr. 58 Minuuten, waar van
de Log. Sinus, zynde 98639, gevoegd by 2,1000
Log. van de Straalbreeking , welke nevens 65 Graa-
den flaat;, komt 1,9639, Lag. van ge Sek. of 1
Min. 32 Sekonden; die men moet aftrekken van
24 Gr. 56 Min. om dat de Hoek aan de Ster ftomp is;
blyft 24 Gr. 54 Min. 28 Sekonden, voor den 4f-
and gezuiverd van de Straalbreeking der Ster.
Om dien Afftand ook van de Straalbreeking dez
Maan te zuiveren, zo gaa verder aldus te werk.
De Afftand der Ster van Top, Gr.Min.
volgens de Tweede Bewer-
king gevonden. dte Die 5
De Aflt,derMaan van Top,alsbov. 84- 7 Log.C.4r. 0,0023
De waarg.Afft, derMaan v. de Ster 24-56 0,3751
De Som is 8 174 8
Van de helft daar van je ë7- 4
Trek denAflt.derMaanv.Top.Reft 2-57 Log. Sin. 8,7115
En den waargenomen Afftand der
« Maan vande Ster. Reft . 62- 8 9,9465
Alle die Logaritbm. by een geteld, komt A . _19,0354
Waar van de helft, Bog. Sints van 19-14 Demn
95177
Verdubbeld geeft. ere die. 100 30-28
Dat is 38 Graaden 28 Minuuten. … Dit noem
ik den Hoek aan de Maan, waar van het Verfchil
8 meh
poor WAARNEEMINGEN AAN DE Maan. 531
4
met go Graaden en daar van de Log. Samus geno-
men zynde, telt men die by de Egt van de:S?raa/-
breeking , welke volgens de Elden Tafel behoort
tot den Affland der Mika Top: de Som is de
Correêse voor de Maan, by te voegen als de Hoek aan
de Maan fcherp en af te trekken als die ftomp is.
Dus neemik het Verf chi van 38 Gr.28 Min.met
go Graaden, dat is 51 Gr. 32 Minuuten, en doe
deszelfs Log. Sinus, zynde 9,8937, by 2473245
de Loe. van 8 Straalbreeking: ‚welke behoort tot
het erk dat naaft komt aan 84 Gr, 7 Min. in de
Derde Tafel (*): de Som 2,6261, is de Log. van
423 Sekonden , of 7 Min. 3 Sekonden, welke men
tellen moet hi den reeds herbenei den Afftand, 24
Gr. 54 Min. 28 Sekonden „en men krygt 25 Gr. 1
Min. 31 Sekonden , voor den Affland, van de
Srraalbreekengen der Ster en vàn. dee der Mein ; bei-
den, gezuiverd.
‚_VIER-
(*) [Indien men 't gemiddelde neemt van de Logarith-
men, die nevens 84 Gr.o Min. en 84 Gr. 30 Min, in de
Tafel aangetekend zyn, (mids het eene in plaats van 2,
7280, ftellende op 2,7290, gelyk uit het beloop duidelyk
blykt te moeten zyn),dan krygt men voor, 84 Gr. 7 Min.
2,7363!; hier by tellende 9,8937, zo komt ’er 2,6300;,
de Log. Num. van 427 Sekonden, of nader 426; Sekâh-
de, dat omtrent 3! Sekonden meer zou zyn „en bygevolg
pe zo weinig of niets op-de geheele uitkomft. maaken, Ì
V. Deer, Mm 4
532 MANIER om pr LENGTE op ZEE TE BEPAALEN ,
VirErDeE. BEWERKING:
Om den verbeterden Af and nog te zurveren van da
Ustwerking van % Ver fchilziagt.
Voeg by een , de volgende Logarsthmen,
De Log. Sin. van het Verfchil tuffchen go Graa-
den en den Hoek aan de Maan d 9,8937
De Log. Sin. van den Afftand der Maan van Top 9,9977
De Log. Num. van *t Verfchilz. uit den Zee-Alm. 3,5418
De Som is Log. Num, van 2711, . «34332
Dat is 45 Min. 11 Sekonden, voor de Correäse
van ’t Verfchilzigt;, welke men moet aftrekken van
den Affand , door de Derde Bewerking verbeterd,
indien de Hoek aan de Maan fcherp of kleiner dan go
Graaden is, maar ’er byvoegen , als de Hoek aan de
Maan ftomp is of grooter dan go Graaden.
Derhalve, de Correäze hier aftrekkende van den
laatft gevonden Aflland, 25 Gr. 1 Min. gr Sekon-
den, zo krygt men voor den waaren Af)land, uit
het middelpunt der Aarde gezien, 24 Gr. 16 Min.
ao Sekonden.
Wanneer , ophet oogenblik der Waarneeming
van den onderlingen Afftand , de Maan en de Ster
nagenoeg in een zelfde Topboog , of de een Er
de andere, ftonden,- zo zal % genoeg zyns
Log. Sinus van den nd der Maan van be te
voe-
Î j vn \
„Door WAARNEEMINGEN AAN DE- MAAN. 533
voegen by de Log. vant Hors fontaale Ver fchilzign,
en de Som is de Log. van de Correêse, welke gedaan
moetworden by den waargenomen Afftand der
Maan van de Ster , ingevalle de Ster onder de Maan
is, maar van dien Afiand esprokkan, als de Maan
is onder de Ster,
„VrrpeE BEWERKING.
Om de Lengte van de Plaats , daarmen de W aarnee-
ming gedaan heeft , te vanden,»
‚ De uitkomf der. voorgaande Bewerkingen geeft
den waaren Af)land der. Maan van de Ster, uit het
Middelpunt des Aardkloots te zien, onder de Me-
ridiaan vande Plaats der Waarneeming , 24 Gr.
16 Min. go Sekonden, te 8 Uur 45 Min. ao Sek.
waaren T'yd: daar blyft nu nog over ‚dat men wee-
te, op welk Uur, vo/gens de Moritzen van Parys,
de Maan en Ster , uit het Middelpunt der Aardete
zien, op dien zelfden Afftand van elkander zyn ge
weeft. Nu was, volgens den Zee- Almanach, die
Afftand aldaar, te 7 Uuren, 24 Gr. go Min. 37
Sek., en te 8 Uuren, 23 Gr. 56 Min. 39 Sekonden;
zo dat de gezogte Tyd zig bevindt tuflchen 7 en 8
Uuren. Om denzelven net tehebben, zo trek 24
Gr. 16 Min. ao Sek. af van 24 Gr. go Min. 37 Se-
konden; blyft 14 Min. 17 Sek. voor het gene ten
7 Uuren te kort kwam, dat de Affland te Parys
IV.:Deer. Mm 5 nict
534 MANIER OM DE LENGTE op Zx TE BEPAALEN,
piet net als de waargenomen Affland ware. Om
dan te weeten, hoe veel Tyds ’er nog vereifcht
werd,om dien Afftand te Parys even groot te heb=
ben als op de Plaats daar men de Lengte van zoekt;
zo doe de Num. Log. van 857 Sekonden (dat is 14
Min. 17 Sekonden) „dien men vindt inde Log. Ta-
felen 2,9330, by de Log. 0,2471 , die men in den
Zee- Almanach zoekt op den 26 Mey, dag der Waar-
neeming, tuffchen 7 en 8 Vuren; en de Som, 33
18o1 is de Log. Num, van1514Sekonden of25 Min.
14 Sek. Tyds. Derhalve was, onder de Meridi-
aan van Parys, te 7 Uur. 25 Min. 14 Sek. de 4f=
fland der Maan van ’t Hart van de Leeuw 24 Gr. 16
Min. ao Sekonden: nu hadt men ze zodanig bevon-
den, onder de Meridiaan van de Plaatsder Waar-
neeming, te 8 Uur. 45 Min. ao Sekonden:; zodat
het Verfchil der Meridiaanen is 1 Uur. 20 Min. 6
Sekonden, dat, volgens de Eerfte Tafel, uitmaakt
ao Graaden 14 Minuut voor de Lengte van de Plaats,
daar de Waarneeming op Zee gedaan is, beooflen
Parys , dewyl het “er laater dan te Parys is
geweeft.
dd 4
dn 04
Ke 04
ie
E ER-
4
had
poor WAARNEEMINGEN AAN D& MAAN. 535
EERSTE TAFEL.
Tot overbrenging van de Graaden an Tyd,
Gr. Uur. Min.f Gr. |Vur. Min , Gr. Uur. Ming Gr. Uur. Min.
Min. Min. Sek.| Min.| Min, Sek.| Min f Min. Sek.|Min.|Min. Sek-
— a4lIr JO —44|21 |T — 24/35 (2 — 20
— 812 9 — 48/22 |T — 28/40 |2 — 40
— 12/13 25223 |T — 3245 3 — O
9 —= 16/14 JO — 5624 |I — 36/50 ZJ — 20
— 20} 15 |L — O}25 |T —4CI55 3 — 49
O — 2416 |L —=, 4126 IL a4l6o 4 — 0 e)
O — 28117 |L — 8|27- |E — 48/65 [4 — 20
9 —ge}18 |L — 12/28 |L 5270 4 — 42
Oo — 3619 |t — 1629 |I — 5675 |S — O
O —4O0'29 II — 2013I 2 — OBI Ij — 20
K ansmmstnd
en
mmm | vm nn | nm
,
ID et
ES
oooso
ooo a
Kms!
TWEEDE TAFEL
Voor den Affland der Sterren oan de Pool.
Afft. van de Z.P. Log.S.C. Ar]
nnn en en
Naamen dersterren ate N,P.
Het Oog van den
‚Stier …-… …J 74Gtf.1Min.
Het Hoofd van
Caftor , … | $7—36 — [122— 24 — | 0507349
Het Hart van de
Leeuw . … | 76—50 — 103 — IO — | OyOI1S7
De Koorn-Air der
Maagd . … …} 99—s1 — | 80— gg — | 0190645.
Het Schorpioens-
‚Hoofd „ . Jrog— 6 — | 74 — $4 — | 0302459
Het Schorpioens-
‘Hart …. , Jris—=st —l 64 9 — | 0504579
tosGr. s9 Min. 0,01712
ae a
IV. Dern. „DER.
536 MANIER OM DE LENGTE op ZEE TE BEPAALEN,
DERDE
T JAAFSE RE:
NN Or vergoeding van de Srraalbreeking.
atit.v.Top Log. der [Atft.v. Top
Gr. MinfStraalbr. |Gr. in.
25 — O|1,431o [55 — 0
26 — OI,4539 |S6 — O
24 7 9Es4740 54e
28 — Ol1,4940 |S8 — O
29 — O1,5130 IS9 — O
go — EE 690
JI — ol1,5400 61 — 0
32 — OII,S56O [62 —=- O
33 — O|1,5820 [63 — O
34 — O1,5980 [64 — O,
35 — O|1,6130 [65 — C
36 — Ol1,6280 I65 — O
37 — 0/1,6440 [67 — O
33 — O:I,6610 [63 — O
39 — CI1,6770 [69 — O
49 — Ol1,6950 |Zo — O
41 — Ol1,7110 | 20
42 — O|1,7270 | —4©
43 — S1,7440 7E — O
44 — 9|1,760D — BO
45 — O1,7750 40
45 — 01,7899 |72 — 0,
47 —'O|1,8C39 _— 20
48 — C1,8170 —4O0
49 — 01,8319 [73 — 0
SO == O1,8450 320
SI — O1,8500 —4C|
52 — O1,8750 [74 — )
53 — Olr,8909 —20)
54 — O1,‚9069 —40
Straalbr. [Gr. Min |Straalbr.
Log: der jAfft.v. ae der
2,3389
—20|2,34809
—40|2,3589
19220 [75 —
1,939
1,9569
1,9730 176 — 0[2,3692
1,9900 —2:|2,3820
2,0083 —4C|2,39 IO
2,9260 |77 — C|2,4010
250442 202,4 120
2,0620 —4012,4239
2,CBIO (78 — 0)2,4352
2, 1000 20234479
2,1200 —40 2,47 10
2,14CO (79 — O|2,4749
2,1620 202, 4592
2,1802 —40 2,502
2,2010 |3o — ol2,5162
2,2102 —2C|2,5300
2,2180 =—40|2,5450
2,2270 |81 — C\2,5610
2,2360 —232,5769
2,2450 —40,2.5922
2,2540 82 — O2,610O
2,2630 —202,6270
2,2720 —40\2,6460
2,2810 133 — 0 2,6660
2,290D —292 ‚637Q
2,2999 —40/2,7080
2,3090 [34 — O2,7280
2,3169 —30,2,7615
2,3230 35 _— ol2,8oi0
Uir-
v
‚- DOOR WAARNEENINGEN AAN DE MAAN. 537
UITTREKZEL VAN DEN
mtd
„IV. Deer.
ZEE-ALMANACH.
Eenden
A.I 1754)26 Mey,” t Leeuwshart (|
A.1754,25 Mey, "t Leeuwshart.
Waare fAfft. van Het Waare | Afft, van Het
Tyd te fden ver- | propor Tyd te fden ver- | Propor-
Parys, ’s | lichten tionee Parys, ’s lichten tionee-
avonds | Maanst. le deel avonds | Maansr. le deel.
| vur. M.S. ! Gr Min S. ‘in Log Uur.M.s. {Gr Min.S. jin Log.
4- ©-Of 39-48-50 5- O-0f 25-38-52 |
5 0-0 | 39-14-51 240 6- o-ol 25- 4-42 oere
6- 0-0! 38-40-54 1%2473| | 7. o-o! 24-30-37 le
7- 0-0 | 38- 68|22475 B o-o23 56-39 02482
&- 0-0) 37-33- 3 [o/248o 9: 00f 23-22-46 9407
FL o- o-ol36-59- 9l»2480/ !io. aad saas: - ol )
1 5-46-3 Paff. door de Mer. 5-42-0 Paff. door de Mer.
tVerfchilzigt,Log.2,539o ’ t Verfchilzigt, Log.» 3,5418
‘Den 27 Mey ‚ de Zon. Den 27 Mey, 't Koorn: Air de de
| ’s Morgens. ‘s Avonds. Maagd.
Heridektar, 6: 0-9} 64-30: 7 aar
7-0 end 29-20l0sgge) | 7:-09}65-55- 7 oai
IO: 0-0 65: Kin 3} | 1o- oo pf deaf 0236
II- 0-0} 65-38-44 Baes 11- o-ol61-35-42 |”
lra- o-of66-1r- 6|°*2bST
Afft.v d.N P. 68 Gr.ar M.l 18-54-26 Paff. door de Me-
Z.P.rrr — 19 — ridiaan.
‘t Verfchilzigt, Log.3,5426 | ’t Verfchilzigt,Log.3,5440
Pen 28 Miy, de Zon. — Den 23 Mey, ’t Koorn- Air dei)
's Morgens. | s Avends. Maagd.
6. 0-O| 75-55-32 6- o-of| 50-29 28
7" O-0|76-28- 6 Oe . 7- 0-0 ene
8: o-0 77: kei 2649 8: o-ol 49: 23 laand
LI- O-O( 78- 38- ze 92647 II. O-Of 47- “33- 42 0310
I2- O ol 79-1I- 6| Middern | 46-58-28 ha
I- 9-0 I- 6-0146-23-134 °° 23-13 3
Aflt.v.d.N.P. 68 Gr. 31 M- | 8-5o 24 Patf. doorde Me 8-5o 24 Paff. doorde Me
Z.P.nr — 29 — ridiaan.
t Verfchilzigt, Liog.3,5452 |: t Verfchilzigt, Vet Verfchilzigt, Log, 8.3,5460) |
menen ee
A AN-
538 MANIER om DE LENGTE OP-ZEE TEBEPAALEN 3
rt se
enke de Regelen haer voor opgegeven.
Deeze Aanmerkingen dienen maar voor de ge
nen , die genoegzaam ervaren zyn in de Theories
om de Redenen te kunnen begrypen , welken ik
hier zal geeven van beers 4 der voorgaande Bewer-
kingen. Ì
1. De voornaame Reden, om welke ’er bl. 508.
is gezegd, dat men de Maan waarneemen moeft;
wanneer zy diet aan de Kiimmen laat, is de moeie-
lykheid om den Zigteinder der Zee geduurende de
Nagt te onderfcheiden (zie bl. 504.) en derhalve, als
de Waarneeming gedaan kan worden 41 de Scheme-
+ig , wanneer de Kimmen zig nog duidelyk ge-
noeg vertoonen, terwyl de Sterren zigtbaar zyn 4
zal dit het allergunftigfte Oogenblik zyn, hoe hoog
ook de Maan alsdan zig bevinde.
2. De Reden der Correëse, die men op bl. sar,
in ’ werk ftelt, isdat, dewyl het Etmaal, of de
Omwenteling van den Sterren-Hemel, niet van 24 Uu-
ren is, gelyk die vande Zon, maar van 23 Uur.
56 Min. 4 Sekonden, een Boog van 15 Graaderi,
voor de Sterren, niet overeenkomt dan met Aef
vierentwintig fle gedeelte van 23 Uur. 56 Min. 4 Se-
konden, zynde 59 Min. so Sekonden, en dus 10
Sekonden minder dan voor de Zon.
3. De Rekeningen van de Tweede Bewerking
(bl. 524.) zyn gegrond op de betrekking der veran-
d de-
* poor WAARNEEMINGEN AAN DE MAAN. 539
dering van Tyd tot de overeenkomftige verande-
Äj ring in de Hoogte der Sterren of andere Hemel.
Lichten. Deeze Betrekking wordt gevonden door
de Defferentse-Rekenmg der Formulen „die de Over- _
eenkomft influiten , - welke ’er is dnek de Boo-
gen en de Hoeken van den Kloot fohen Driehoek,
“welke dient om de tidagte der Sterren te Lan
kenen.
4. Op die zelfde Rekening zyn de Regelen ge-
grond van de Derde en Vierde Bewerking. —
5. Men kan de Rekeningen van ie Tweede Be-
werking ontgaan, door tweemaal de Hoogte te
peilen van de Ster en van de Maan, en, op ’%
Orlogie het oogenblik van ieder Waarneeming
aangetekend hebbende, vervolgens, door het pro=
portsoneele deel , de Hoogte te berekenen, welke.
de Maan of de Ster moeten gehad hebben, op *_
oogenblik van de Waarneeming des Afftands van
elkander. Dit behoort voornaamelyk in ’t werk
gefteld te worden, wanneer de Maan hooger ftaat,
dan 2o Graaden, om dat de Regel van de-T weede
Bewerking haar onderftelt digt aan de Kimmen te.
zyn.
IV. Deer. N A+
N-. A -DaBuskR verdere RilaG: T
VAN DEN HEER
‚NIKOLAAS STROKEN
WEGENS DEN
LE gE ee.
vän %t Jaar 1757.
SELEEELEGOOCOSEESSEEEEEN
K heb reets over deeze Komect gefchreeveri
(a) , doch naderhand gezien (4) dat de Hr.
BrAprer denzelven waargenoomen heeft van
den 13 September tot den 17 Odober 1757 : ftellende
dat een gedeelte van zyn weg een Parabole was ;
zoo heeft dien Heer daar van de eigenfchappen bes
paald, als volgt,
t. De Komeet is in ’ Perihelium geweeft Oâv-
ber a1,te 7 uuren 55 minuuten , middel (of gelyke)
tyd van GREEN wicn.
2. De Helling tuffchen de Komeets weg en
% Vlak van de Ecliptica, 12 grad. 4o min. ao fek.
3. De Daalende Knoop in 5 4 gr. 12 min. en
so feconden.
4. De Plaats van ’ Periheliumin 2 gr. 58
min. o fekonden: % zelve was van de Daalende
Knoop 88 gr. 45 min. ro fekonden.
5, De
(a) Zie bladz. 292 hier voor.
(b) Trans. Philofopb. Vol. L. Part. 1. pag. 408.
…__\Weeens pen Komeet van ’r JAAR 1757. Sât
_g. De Logârithmuùs van den afltand tuffchen’t Pe-
rihelium en de Zon 49528328, dat is 337544 van die
deelen , waar van rooooo den middelafftand tufichen
debit en de Aarde uitmaaken, De middelloop \ van
de Komeet in een dag, in Logar. getallen 0,667636.
6. DeLoopomde Zon,met de order der Tekenen.
Ziet hier de Waarneemingen ; vergeleeken met
de uitreekeningen , volgens de voorfchreeven The-
oric; en hoe veel % verfchil is metdezelve; (c)
Ho1757Waarge- \Waarge-| Berekende Bere- Porfebil ins
Middel- [nomen nomen _ {\Lengte. kende * |Leng, Br.
tyd te |Lengte. _\Noorder
Green- Breedte.
wie.
Daz.U.M. Tek.G.M, S.| Gr, Mines. Tek. G.M. s,[Gr.Min.S, sek. | Sek.
nj mn | me
af mn vn |
Septemb.
12,16. 2,IT 29.34.13 11.32, TOE. 34:1J|UI.32 20 2e 4
13.12 37/5 2 35.341. 12. 13, BD 2,35.47l IE I2. TIJ 13 — 2
14.14. Op— 6 2745/1044. 3— 6.27.42| 10.43.43 — 3 —20
_ 17.13. Of—17.49 40| 9. 3.3I|—17.50.16) 9. 3.11 JÓ —20
19.15.17|—26. 6. 8| 7.36.49 —26. 5.50| 7-36 30|— 18 — 19
538.15-57IN L1-19-18| 4-3338|N 11.19. af 4-33-3214 — 6
„24-15 2114-4419) 3.49.37 —14.4 dh. U 3-49 3916 2
vir tee I. 3 4Al—27.2332| 1. 3.52 IT 8
Z.Breed. 4. Breed, :
30.16. aanp 2.45.43) ©. 5.3OME 2.45.39) O 5-17 413
October.
2.16.48) 737-43| 1. 5.sol— 7.37.42} Is 5-32 1-18
3.16 45l— 9.5L.3Ó| 1.32.22 9.51.20f I.3I 5Sj— 727
4-17. o|—12. Is 4| 1.56.42|—I2. 0.25) 1-56. 23|— 39 — 19
7.16.54 17.51. 3| 2.56,48|/—17.51. Óf 2.56 24pt 324
8:16-53|—19 39.45| 3-13. 719 30,43 3.12.28 12 39
11.16.52) —24 47.22) 3.48.49|—24.47:47| 3:49:29 + 25,40
17.17.125 438.581 4.15.42} 4.38. 3e 4-15. 22240
DE
C) Pag. 415. L
IV. Deet, Nn
IkÀ r ‚ DD Erst
ULT WERKINGEN
VAN
ZEEP EN KALKWATER,
TEGENDEN STEEN:
aangetoond in ’ Geval van wylen den
ene Hoos Eprven Heer
HORATIO WALPOLE,
Gewezen Extraord. Ambaffadeur en Minifter Pleni-
potentiaris van zyne Groot Brittannifche Majefteit ,
_aan °t Franfche Hof en by de Staaten Generaal,
„Pair wan Groot Brittannie, den 5 February
a 1757 overleeden.
ECGERNUEEEEEEREEDGES
1.
‚ Berigt van den Hoog Edelen Heer W ALroLe, door
\& zelf befchreeven en aan de Koninglyke Socie-
gest van Londen overbandsgd in April 1750 (4).
Mrtrent agttien Jaaren geleeden; terwyl de
KoningteHampton-Court zyn verblyfhieldt,
werd ik aldaar bevangen met een Kwaal, die men
enkel oordeelde een Vlaag te zyn van Kolyk; de-
wyl ik, nog zeer jong-zynde, aan dat Ongemak
on-
(a) Pbilofopb. Transaêt. Voor’t Jaar 1751, pag. 43
De Uirwerk. van Zee EN KArkwATER. 543
onderhevig ben geweeft; en de Geneesheereri be-
handelden my op dien voet. Benige dagen daar
na, volkomen herfteld zynde, gebeurde het, dat:
ik, op zekeren morgen myn Water maakende
een Steentje in de Pot loosde, omtrent van groot-
te als een Gerftkoorentje: *t welk zonder twyfel,-
terwyl het in de Ureter lag, de Kolykpyn , die ik
voelde , zal veroorzaakt hebben. … Van dien tyd
af was ik dikwils gekweld met zwaare Vlaagen
van die zelfde Pyn, welke duurden, totdat, door
Terpenthyn- Klyfteeren en andere verzagtende
Middelen, een Steen was uitgebragt.
My geraaden zynde, ieder morgen ten minfte’
een Pint Huy te drinken, van Melk door Cremor:
Partar: gefchift;, en deeze raad gevolgd hebben-
de van’t begin van Mey tot aan November, bevond.
ik my ten cinde van twee Jaaren, (geduurende-
welken tyd de Fynen dikwils wederkwamen en?
overgingen, op gelyke wyze als voorheen „) ein-”
delyk volkomen genezen. Want, jaarlyks aan-
houdende met het drinken van de Huy, bleef il:
vry van deeze Pynen, ontlaftende flegts, by tyd’
en wylen, eenig rood Zand, tot aan 1747. Im
den voortyd van dat Jaar, my in de Stad bevin»
dende ten huize van een Vrind, om ’er ’t Mid-
dagmaal te houden, en myn Water moetende ma-
ken ,loosde ik byna niets dan zuiver Bloed, en zo
van tyd tot tyd, bykans dat geheele Jaar : ik moeft
fomtyds by zeer korte tuffchenpoozingen my
Water loozen , dat zelden geheel helder was’, door-
IV. Deer. Na 2 gaans
z44 Da UITWERKINGEN VAN ZEEP
gaans. min of meer van onnatuurlyke koleur „ dik-
wils.met. groote Pyn en eenig Zand verzeld. Dar -
geheele Jaar door , tot den volgenden Voortyd , ge-
bruikte ik verfcheiderley dingen van eene ver-
zagtende en verkoelende natuur, welken het on-
noodig, is-op te. noemen; zonder eenige goede uit-
werking. ’s Winters daar aan, in de Stad. zyn-
de, bevond ik my van dag tot dag flimmer, en
fchoonrik niet altyd Bloedig of Koffy-kleurig Wa-
ter loosde , was nogthans myn prikkeling tot Wa-
teren menigvuldiger, enhet werdt, na ’”fchiclyk
uitvloeijen van een Lepel vol Water, geheel op-
geftopt „ met by uitftek zwaare Pyn, gaande ver-
gezeld met een Tenesmus en eene Jeukt aan end.
van de Schaft. De Heelmeefter Raannr, en de
Apotheker GRAHAM, my dikwils bezogt en ge-
duurig- berigt gehad hebbende van myne Kwaal en
de Toevallen , die dezelve vergezelden; verklaar,
den beiden, dat ’er een Steen in myn Blaas moeft
zyn. Ik was gewillig om gefondeerd te worden,
maar dewyl ik geen denkbeeld had van my te laa-
tenfnyden, keurde de Heer RANBy zulksaf, om
geen onnoodige Fyn te veroorzaaken, vafiftellen-
de; „dat ’er genoeg zekerheid van was. Lord Bar-
RINGTON „ hoorende van myn K waal, waszogoed
van. my-te zenden ,„ zo ik meen het Vyfde Deel
der. Proevenren Waarneemingen van de Schot che Ge-
neeskundigen, bevattende aokrds Weurrrs Berigt
wegens de goede uitwerkingen, welken het ge-
bruik van Zeep en Kalk water hadt gehad „ in Ger
eo Á val
3 he
EN KALKWATER) TEGEN DEN STEEN. 545
vällen aan ‘het myne gelyk; met verftandige
Aanmerkingen en Onderrigtingen , betrekke-
Tyk tot die wreede K waal en derzelver Genees-
middel. Ik las ze met groot genoegen; en zou
aanftonds daar toe zyn overgegaan; maarmyne Fa-
milie, verfchrikt door de doodelyke uitwerkingen,
welken Doktor Jurins Lexsvsum gehad heeft‘ op
wylen Lord Orrorp, wilde niet toclaaten, dat
ik hier in myn genegenheid zoude volgen.
Terwyl ik een zwaare Vlaag had, werd ik be-
‘zogt door den GraaAr vAN Morton, die,
hoorende wat myne K waal was, my Berigt gaf
van den grooten dienft en volkomrene Geneezing:,
welke de Heer SUMMERS hadt genooten in het
loozen van een Steen, diehem veele faaren geplaagd
hadt, door Kalkwater te voegen by de Zeep, na
dat die eenigen tyd, vrugteloos, door hem ge
“bruikt was.
Dit Voorbeeld, gepaard met de aanmoediging van
den Heer GrAraAM, myn Apotheker, deeden
_ my een vaft Befluit neemen om die manier te vol.
„gen, en daarom , voör dat ik uit de Stad ging , las
ik zeer dikwils Doktor Wuvrrs Werk, genaandd.
Proeve omtrent den Steen (BfJay on the Stone).
In Maart 1748 begon ik de eerfte maal, met
dagelyks in te neemen een half Once Alikantfe
Zeep, tot Pillen gemaakt met Syroop van Heems-
swortel , en daar op te drinken omtrent een Pint
Kalkwater van Oefterfchulpen , mengende daar
onder een Lepel vol Melk , en ook een Lepel vol
IV. Deen. Nu 3 Melk
=
g46 De UITWERKINGEN vAN Zeer
Melk daat op drinkende „om de walgelykheid van
de Smaak weg te neemen.
Op den Weg, terwyl ik naar ’ Land reedt „
in de Mey-Maand van ’% zelfde Jaar , had ik een
allerhevigfte Vlaag te Newport, maakende Bloe-
dig Water, met verfcheide ophoudingen by korte
tuflchenpoozen, vergezeld met ondraaglyke Py-
nen, die my in zulk een trap bybleeven , dat ik
niet veelen kon, dat de Paarden meer dan voet-
flaps gingen, over de twintig Uuren gaans, tot
dat ik op myn Hofftede kwam.
Na myn komfte aldaar, bevond ik my eenige
Dagen redelyk wel, maar de minfte beweeging
in een Koets, of zelfs in * wandelen, bragt my
het Ongemak aan. Ik was altyd, ’ welk zeer
aanmerkelyk is, geheel vry, wanneer ik te Bed
tag , maar moeft, zo dra ik opgeftaan was, gaan
zitten, en durfde niet uit myn Armftoel komen
_dan by noodzaaklykheid. Inmiddels hield ik aan,
met Zeep en Kalkwater te gebruiken, vergroo-
‘tende by trappen daar van de veelheid; zo dar ik
zelfs, op verfcheide tyden, dagelyks innam een
Once Zeep en drie Pinten Kalkwater , onder een
naauw keurige regelmaat van Spys en Drank. Na
eenige Maanden , kon ik myne gewoone bewee-
gingen met veel gemak waarneemen; doch nooit
durfde ik ver wandelen, en in ’t geheel my niet
in een Rytuig begeeven, houdende my zo ftil als %
-doenlyk was, tot det ik verpligt zou zyn naar %
Parlement te gaan.
„Kort
EN, KALKWATER , ZEGEN, DEN STEEN. 547
„Kort voor dat ik het Land verliet, bezogt my:
de Heer RaAnrr; die, fchoon ik, cenigen tyd
lang „geen Pyn of toeval, van myne, Kwaal ge-
voeld had, my egter raadde „ op geenerley wyze
naar de Stad te gaan, dan in een Draagftoel. Nog-
thans, een gemakkelyk Rytuig hebbende laaten mar
ken, ondernam ik den ao: November 1748 de Rei-
ze, welke zodanig geregeld was, dat de Paarden
niet fnelder dan voetftaps zouden loopen, en, maar
zes, Vuren gaans op een Dag afleggen.
Het koude Weer „ en de ande eeh van
zo langzaam voort te gaan, maakte dat de, Koet-
fier het fomtyds op cen draf zette; °t welk ik wel
merkte, doch, geen Ongemak bevindende 5 hem
niet tegenhield. De geftelde Ruftplaatzen » „Wer
den in agt genomen ; maar de twee Jaatfte Dagen,
en inzonderheid den allerlaatften, dreef de Koet-
fer „van Harlow tot Whitechapel „de Paarden Zo
a voorts ‘als zy het ooit zouden kunnen uithou-
den, en egter had ik niet het minfte Ongemak,
Ik nam te Whitechapel een Draagftocl, en gebruik
te den geheelen Winter niets anders, bly vende
geduurig, zeef wel: maar, omtrent twee Maan-
denna dat ik inde Stad gekomen was, voelde ik
in % Wateren een weinig. Ongemak,, en loasde,
in twee of drie Dagen, met myn ‘Water iets. ‚van
platte gedaante en omtrent ‚van:grootte als een
Stuivertje, bedekt met een zagt wit Slym; % welk,
droog geworden zynde , volkomen van eene Stee-
IV. Deer. Nn 4 ni-
548 Der UITWERKINGEN VAN Zeer
nige zelfftandigheid was. Naderhand ben ik nooit
gekweld geweeft met het minfte Toeval van die
wreede Kwaal, en bevond my zelf, ’t voorlee-
den Jaar, op ’t Land zo wel; dat ik, tegen den
raad van alle myne Vrinden, in myne Koets een
Reize ondernam naar Chatsworth in ’t Graaffchap
Derby , zynde ten minften zesenveertig Uuren
gaans van myne Buitenplaats afgelegen , om by dert
Hertog van Devonshire een bezoek af te leggen.
De Paarden gingen met zo een vollen draf, alszy
bekwaamlyk konden, naar-dat de weg was: ja
de laatfte drie of hever vyf Uuren gaans, van Hard-
wick tot aan Chatsworth, een zeer oneffen en Stee-
nige Weg, ontzagen wy noch ons zelf noch on-
ze Paarden; zo dat het hard ftooten op de Stee-
nen de Veeren van myn Koets deedt breeken.
Dit alles, egter, gaf my het minfte Ongemak niet,
en ik ben federt, altoos, ten opzigt van myn voo-
rige Kwaal, zo wel geweeft als ooït in myn ge-
heeten Leeftyd; maar ik heb nu en dan , nadat ik
een lange poos ín ° Huis der Gemeenten had ge-
zeten, eenig rood Zand geloosd.
Dewyl ik, geduurende myn Kwaal, nooit be-
fpeurd heb, dat eenige Schilfers van een Steen door
my geloosd zyn; behalve die eene, waar van ik
zo even meldde; en ik nooit met eenig Inftru-
ment ben gefondeerd: zo was ik niet verzekerd ,
dat het de Steen ware „ dan door de Toevallen,
die ik voelde, en volgens het oordeel van den
Heel
EN KALKWATER, TEGEN DEN STEEN. 549
Heelmeefter en Apotheker, die my oppaften , uit
deeze Toevallen. Maar hetis zeer aanmerkelyk,
gelyk ik te vooren heb gezegd, dat ik dêeze Toe-
vallen nooit kreeg, terwyl ik te Bedde lag, en
niet zo hevig in myn Stoel zittende, als wanneer
ik op de Been was; waar uit het fchynt , als of
het poftuur een groote verandering maakte. Dit
zoug zo my dunkt, zodanig niet kunnen gewecft
zyn indien ik alleen met een fcherp Scheurbuikig
Vogt was geplaagd geweeft. Ik moet het aaa
de Geleerden in de Geneeskunde overlaaten, zul-
ke Befluiten, als hun beft dunkt, uit deeze opreg>
te Befchry ving van myn Geval op te maaken. Ik
meen „ my heugt in eenige van Doktor Wrs
Waarneemingen gelezen te hebben, dat, indien.
het Geneesmiddel den Steen niet mogt breeken of
uitbrengen, hetzelve dien kon bekleeden met ech
_zagten Rok als van Fluweel, waar door defcherp-
te van den Steen verftompt en hy belet werdeee-
nig deel van de Blaas te kwetzen. Dit zal waar-
Schynlyk myn Geval zyn, indien ik daar nog een
Steen heb, en derhalve houd ik aan , met dagelyks
een derde deel te gebruiken van de Zeep en’t Kalk-
water „ dat ik te vooren gebruikte , toen ik de
geheele veelheid innam,
1
IV, Dern verNinug 2.
g5o De UITWERKINGEN VAN Zeer
18
Ver volg van 3% Geval van din Heer Sbtaindii sten
opg van den Steen „ Jedert zyn eerfle Bergt: aan
de Soczetert voorgelezen den 28 Mey 1752 db).
Na datk my zelf, twee Jaaren agtereen, vol:
komen wel bevonden hadt, en vry van alle Toe-
vallen myner voorige Kwaale, hebbende eenigen
tyd niet meer dan de helft gebruikt der Zeep er
Kalkwater , die ik te vooren innam: zo’ kwam
ik, in November 1750, van’ Land;in myn Koets,
op den gewoonen.Reistred ‚zonder het minfte
Ongemak. Doch my verftout hebbende dikwils
in de Koets te ryden „ nadat ik in de Stad geko=
men was, over de Steenen; begon ik, nu endan,
weder de Toevallen te krygen van ’% zelfde On-
gemak; ’ welk. door allerley beweeging , behal-
ve die van ’% gaan ineen Draagftoel, zelfs wan-
neer ik maar iets van belang wandelde, zeer ver-
ergerde. En, door alleen in myn Charrette ry-
den, door de twee Parken naar-Ker/inrton ‚niet
over: de Steenen; vond ik my-grootelyks-aange-
daan, moetende menigmaal, tegen myn wil, Wa-
teren, zomtyds Bloedig, vergezeld met fchielyke
Opftoppingen en hevige Pynen. ‚Naderhand ge-
bruikte ik de voorzorg, van te vaaren tot aan de
ude Zwaar, en van daar my in een Draagftael tot
Wij
(b) Pbilofaph, Transat, voor ’t jaar 175% Pag. 472.
EN KALKWATER» TEGEN DEN STEEN. sat
Whitechapel te laaten brengen „ alwaar ik my-be-
gaf in cen Charret, voorzien van de befte. Fran-
fche Koetsveereny om naar myne-Hofltede te rci-
zen „met Mevrouw Walpole , omtrent St. Jan
laatftleeden. Eer ik egter ter halver weg van £p-
ping. was gekomen, fehoon de Paarden: maar. cen
zagten tred gingen; voelde ik een zo,groot On-
gemak , vergezeld met die zelfde zwaarc Toeval-
len als ik ooit te vooren.had gehad. Deeze Toe-
vallen bleeven my de geheele Reize by, vier da-
gen agtereen, met geen of weinig vermindering,
uitgenomen terwyl ik in ’t Bed was ; daar ik het
te vooren, na dat ik eenigen tyd had gelegen,
die geheele nagt volmaakt gemakkelyk. plage te
hebben. In het tillen uit myn Koets, by de aan-
komfte op myn Buitenplaats, had ik waarlyk.een
„wreede Vlaag : maar, na dat ik eene nagt geruft
en my zelf werfcheide dagen zo ftil als ’ doenlyk
was gehouden had „ bevond ik my weder volko-
men. wel. Dewyl ik nooit in een Koets ging,
en niet veel wandelde, geduurende myn-geheele
„verblyf op ’t Land in ’ voorleeden Jaar, omtrent
vyf Maanden agtereen; zo heb ik het minfte Toe-
val, van Ongemakkelykheid zelfs, niet gehad. …
In November laatftleeden ‚ weinige dagen voor
dat ik myn Buitenplaats verliet, deed ik een toer
of twee rondom myn. Park in-myn Charret „ vry
van Pyn; ’twelk my aanmoedigde, om de Rei-
ze naar de Stad weder te onderneemen in het Rv-
tuig , met korte rakken en flapgaans ryden. Dus.
IV. Deer. bragt
552 Der UITWERKINGEN VAN Zeer
bragt ik het, in vyf dagen, tot aan Witechape/,
zonder het minfte Ongemak op den geheelen Togt:
ik heb ’er ook niets van gevoeld federt myn kom-
fte in de Stad en ik blyf wel, neemende dagelyks,
gelyk ik fteeds gedaan heb, federt ik de laatfte
maal naar ’t Land reisde, de gerend veelheid Zeep
en Kälkwater in, die ik voorheen gebruikte.
3:
Brief van John. Pringle, Med. Do&oren Ltd derKo-
sting). Societeit, aan Dr. Robert Whytt, Pro-
felJor sn de Geneeskunde op de Unrverfiteit van E-
denburg , raakende het Geval van den Heer Wal-
pole: gefchreeven uit Londen, den 22 February
1757 (C).
_ Ik verbeeldde my, Myn Heer , dat gy, opliet
hooren van % Overlyden des Lords W Arrorr,
begeerig zoudt zyn te weeten; den ftaat der ge-
zondheid van zyne Lordfchap , federt den tyd,
toen hy zyn eigen Geval publiek maakte : of hy in
% gebruik zyner Geneesmiddelen, tot het laatfte
toe „had aangehouden: van welk een Ziekte hy ge-
ftorven ware; en, indien men zyn Liyk geopend
had , welke de toeftand van zyne Blaas en Nieren
mogte zyn geweeft. Ik heb naar alle die Omftan-
digheden, zo naauwkeurig als het doenlyk was,
on-
(c) Philofobb, Transal. voor 't Jaar 1757, pag. 205.
EN. KALKWATER, TEGEN DEN SrEEs. 553
onderzogt , en ik hope in ftaat te zullen zyn, om
U, aangaande de meeften derzeiven, eenig vol
doende Berigt te geeven. tete
Voorleeden Jaar, in Maart, omtrent tien Maan-
den voor zyne Lordfchaps dood, gebeurde het,
dat ik hem ontmoette ten huize van een Vrind,
alwaar hy ter, Maaltyd was. Nooit zag ik een
Man van zyne Jaaren , daar de Gezondheid meer
in doorfiraalde. Hy ging toen in zyn agtenze-
ventigfie. Zyne Lordfchap at fmaakelyk van
verfcheiderley Geregten; hy dronk eenig Madé-
ra-Wyn, en was den geheelen tyd zeer vrolyk
van humeur. Hy verhaalde my ; hoe hy een vol-
maakten welftand had genooten, federt het laat-
fte Berigt van zyn Geval aan de Koninglyke Socie-
teit gezonden was: hoe hy het waarfchynlyk oor-
deelde, dat ’er nog een Steen in zyne Blaas zou
zyn, doch zodanig verkleind of glad gemaakt , dar
die hem geen Ongemak veroorzaakte: hoe hy het
niet raadzaam oordeelde, over de Straaten van
Londen in een Koetste ryden , maar dat hy ovet-
al ging in een Draagftoel, en dachy, op * Land,
twaalf Uuren gaans op een Dag in zyne Pofichaife
reizen kon, zonder vermoeijing ofeenig gevoel zy-
ner oude Pynen door de beweeging : dat hy , zon-
der verzuim; bleef drinken, drie Pinten (d)Oe-
fier-
(4) [De Engelfche Pinten zyn zo groot niet als de Am-
fterdamfche Pinten. Daar gaan ’er agt in een Gallon, ’t
welk drie Amfteldamfche Mengelen houdt; zo dat zy Ome
trent £ Pint, of rs Oncen, moeten evenaaren.} -
JV. Deer,
584 De ÜrfWeERKINGEN vAn Zree
fterfchulp-Kalkwater opieder Dag , neemende vel
kens, daar by, van een half tot een geheel Onee
Zeep in, als een verzagtend Middél. “Alle die’
Byzonderheden ben ik van verzekerd, dewyl ik
ze heb aangetekend toen ik thuis kwam. man
Van dien tyd af „tot het begin van de Winter „
bleef Lord Warrore (gelyk Mr. Granam, zyn’
Apotheker, my onderrigt heeft) in den zelfden-
ftaat van Gezondheid: maar „eenigen tyd na dat
zyne Lordfchap in de Stad gekomen was, werdt”
hy bevangen met eéne fleepende Koortfige Zick-
te, die veel aandoening hadt op zyne Geeften ,
doch geen de minfte gemeenfchap met den Steen.
Doktor Saw; die over zyne Lordfchap geprakti-
zeerd heeft , geduurende omtrent veertien dagen
voor het Overlyden, heeft my verhaald, dat ‘er
nooit eenige Opftopping, noch eenige Bloedigheid
in ?% Wateren , noch Pyn omtrent de Blaas of
Nieren is geweelt, in zyne laatfte Ziekte: maar
dat hy nu en dan eenige prikkeling gevoelde in %
Wateren; een Toeval egter van te weinig aanmer
kelykheid ‚om iets anders te vereifchen dan de
“aanhouding met het Kalkwater; % welk zyne
Lordfchap, hoewel in kleinder veelheid, gedron-
ken heeft tot twee of drie Dagen voor zyn!dood.
„De Heelmeefters;Mr. Ransy en Mr. HAwxans,
waren met Mr. Granam by de opening van het
Lyk tegenwoordig, en van de twee laatften heb
ik de volgende Byzonderheden daar omtrent.
De Rokken van de Blaas fcheenen een weinig
| dik-
En KALKWATER, TEGEN DEN STEEN. 558
dikker dan natuurlyk, maar waren anderszins ge-
zond : de Klier, genaamd Proffata „was aan de groo=
te kant, doch niet kwaalyk gefteld, — Zy vonden
drie Steentjes ‚ twee los leggende in de Blaas, en
het ander ‚ dar zeer klein was, fteekende in dat ge=
deelte van de Meatus Urinarzus , ’t welk met de
gemelde Klier is omkleed. Mr. Granam deedt
my ’ pleizier van ze my altemaal te laaten zien.
De twee eerften geleeken zeer veel naar elkander,
zynde van gedaante en grootte als de kern van
een Spaanfche Noots alleenlyk waren de zyden
ongeregeld plattig, doch zonder eenigen fcherpen
hoek te maaken. De oppervlakte van beïden was
overal glad, uitgenomen daar-eenige kleine Schil=
fertjes afgefcheiden waren „ niet zo dìk als eens
Menfchen Nagel, en de grootfte Affchilfering vat
een deezer Steenen, fcheen omtrent zo groot ge-
weeft te zyn „ als de breedte van myn Pinks Na-
gel. De gladheid’ anderszins, zo wel als de ko-
leur van beiden, kon vergeleeken worden by cen
Jongens Marmer. Een van deeze Steenen woog
af, de ander oa Greinen: zy waren zwaar naar
hunne-grootte ; en oogfchynlyk van eene harde
zelfkandigheid. Het kleinfte Steentje geborgen
zynde met eenige anderen van de zelfde grootte,
die uit de Galblaas waren gehaald „zo kon Mr.
GRAHAM niet verzekeren, welk van dezelven het
ware: „weshalve ik alleen kan zeggen, dat ; het
gene hy waarfchynlykft daar voor hieldt , omtrent
de grootte en gedaante had van een Appelzaadje,
wÂV! Deen. met
556 De UITWERKINGEN VAN Zer:
met de punt afgebroken en de rand oneffen. Dit
was, gelyk ik aangemerkt heb, in de Meatus ge-
vonden en fcheen uitkomende te zyn, zo dat hee
denkelyk die prikkeling veroorzaakt hadt, welke
de Lyder, nu en dan, in zyn laacfte Ziekte voel-
de. Het woog flegts omtrent één Grein.
Geen Lighaams deelen konden ziggezonder ver-
toonen, dan zo wel de Uvreteres als de- Nieren. De
eerften waren niet uitgefpannen , en de laatften be-
vatten geen Steen; Slym of Graveel: de Pefozs
was in beiden van natuurlyke grootte.
Alle de overige Ingewanden van ’t Abdomen
waren in dien zelfden gezonden ftaat, uitgeno-
men de Galblaas, welke men vol Steentjes vondt,
waar van het grootfte omtrent was als een kleine
Karfteng , maar ronder; het hadt eengladde Op-
pervlakte, inzonderheid aan de eene zyde, daar
het fcheen gewreeven te-hebben op een kleiner
Steentje , ’t welk de gedaante hadt van een Wer-
velbeen van eenig klein Dier, zonder de Uitftek-
ken. Aan ieder zyde van dit laatfte was een kuil,
overeenkomende met de rondte van den grooten
Steen, en deeze holligheden glad gepolyft zynde,
fcheen het, als of fomtyds de eenezyde, fomtyds
de andere zyde, van dit kleine Steentje , naar
den grooten was toegekeerd geweeft , en door
aaawryving dus gefatfoeneerd geworden. De
grootfte Steen woog 5 Serupels en 2 Greinen, het
kleine Steentje maar g Greinen; beiden zonken zy
in Water, en waren op ’t gevoel zwaarwigtiger,
dan
,
‚ EN KALKWATER; TEGEN DEN STEEN. 557
dan ik ooit Steenen uit de Galblaas heb zien haa-
len. Behalve deeze twee vondt men er verfthei=
de zeer kleine Steentjes in, van onregelmaatige
gedaante, en met oneffen oppervlakten, die alle
met elkander niet meer woogen dan 5 Greinen.
Mr. GRAHAM 5, die den Heet Warprore over de
veertig Jaàren hadt opgepaft , verzekerdemy;, dat
_zyne Lordfchap nooit eenig Toeval heeft gehad ,
% welk eene opftopping van de Gal, of den door-
_ Bang vân een Steentje uit de Galblaas in’% Gedarm-
te, aanduidde.
Het Hoofd, noch de Boet; werden niet ged-
pend.
Dit zyn al de Omftandigheden , welken ik U me:
dedeelen kan, betrekkelyk tot dit Geval. … Indien
Gy wenfcht nader onderrigt te worden ofntrent
eenigen derzelven; zo laat het my weeten; enik
zal tragten U alle opheldering te bezorgen, die in
myn vermogen is. Middelerwyl zie ik met ver-
langen Uwe Aanmefkingen te gemoet, op het ge-
he ik U hief heb gezonden „en, dewyl Gy zo lang
in den trein zyt geweeft;, van met meef dan ge-
mieene oplettendheid over dit Onderwerp te den=
ken, zo vermoed ik, dat het de Leden van de
Koninglyke Societeit zeer aangendam zal zyn, eer
Opftel van Uwe hand by deeze gelegenheid te ont=
vangen ; te meer, om dat wylen zyne Luordfchap
het gebruik van Zeep en Kâlkwater aangevangen
heeft, op het verneemen van Uw gelukkige Ge-
volgen: in die Manier van Geneezing.
IV. Dez, Oe 4
558 De UITWERKINGEN VAN Zeer
Aanmerkingen op *t Geval van den eo Walpole,
zn een Brief van Doktor Whytt, Lid der Koning-
dyke Socseteit wan Luonden , aan Doktor jon
Pringles gef/chreeven ust Edenburg , den 16 Maart
1757 e):
Grooter verfchil is ‘er mogelyk nooit onder de
Geneeskundigen geweeft, over eenig Onderwerp,
dan in hunne Denkbeelden omtrent de Geneesmid-
delen, welken onlangs zyn voorgefteld tot Gence-
zing der Lyderen, die met den Steen geplaagd
‘zyn. « Ferwyl fommigen van verbeelding waren,
dat de Geneesmiddelen van Juffr. SreeneNs, uit |
Zeep en Kalkwater beftaande , in de meefte Ge-
vallen in fiaat waren tot ontbinding van den Steen , |
feelden anderen ontwyfelbaar vaft, dat men niets
zodanigs daar van verwagten kon: ja zy veroor- |
deelden deeze Geneesmiddelen, wanneer die een
langen tyd agtercen, en in groote veelheden, ge-
bruikt werden, als nadeelig zynde voor de Maag ,
het Gedarmte en de doorgangen van het Water:
ook fchreeven zy de verligting , welke deeze Ge-
neesmiddelen byna altoos aan Lyders, met den
Steen geplaagd , geeven, daar aan toe, dat dezel-
ven eene Kalkaguge Stoffe zouden afleggen op de
op-
{e) Philofopb. Transaft. voor ‘t Jaar 1757, pag. 209.
En KALKWATER, TEGEN DEN STEEN: _&59
oppervlakte van den Steen, waar door dezelve
minder nadeel aan de Blaas toebragt. Dit Gevoe-
len fcheen-niet weinig te zyn bekragtigd; door de
groote veelheid van wit Zetzel, waargenomen in
* Water van deeze Lyders, die Zeep en Kalkwa-
ter in aanmerkelyke veelheden hadden gebruikt.
Nu; dewylik van gedagten ben; dat de meeften
van deeze tegenwerpingen en twyfelingen; raa-
kende de uitwerkingen van Zeep en Kalkwater
in de Geneezing van den Steen , opgehelderd kun-
nen worden door een opregte overweeging van
Lord W arrorr’s Geval , zal ik U laftig zyn met ec-
nige weinige Aanmerkingen; die my voorgekomen
waren in de vergelyking van hetzelve met de By-
zonderheden , welken in ° Liyk van zyne Lordfchap
zyn ontdekt, waar van gy de goedheid hebt ge-
had my &en omftandig Berigt toete zenden. —
1. Welke twyfelingen ?er ook mogen geweeft
zyn over de Kwaal van gemelden Heer , het blykt
nu duidelyk; buiten alle tegenfpraak, ‘dat dezel-
ve moet veroorzaakt zyn geweeft;, niet door een
knaagend Scorbutiek Vogt in-zyne Blaas, gelyk
fommigen zig verbeeld hadden, maar door Stee-.
nen in dezelve vervat: Deeze Steenen zullen ’er
mogelyk gelegen hebben federt het Jaar 1734 5
want van dien tyd af, tot aan het Voorjaat 1747 4
was zyne Lordfchap vry van eenig Graveelig On-
gemak ; loozende flegts, by wylen; wat rood
Zand. Maar, op welken tyd ook die Steenen
eerft in de Blaas mogen gekomen zyn, zyfchynen
IV. Deer, Oo 2 in
56o De UITWERKINGEN VAN ZEEP
in de Jaaren 1747 en 1748 zulk:cen grootte teheb-
ben gekteegen, of zo oneffen en fcherp van-opper-
vlakte. geworden te zyn, dat ?er zwaare Pynen;
menigvuldige aanprikkelngen tot Wateren , en
fomtyds Bloedig Water door veroorzaakt zyn ge-
worden; voornaamelyk na eenige aanmerkelyke
beweeging. Deeze Ongemakken, egter, werden
fchielyk verligt , door het dagelyks inneemen
van een Once Alikantfe Zeep , en drie Engelfche
Pinten Kalkwater gemaakt van uitgebrande Oefter-
fchulpen. _ Zyne Lordfchap was daar door , van ’t
Jaar 1748 tot 1757, byna geheel vry-van Vlaagen
van Pyns uitgenomen in eenige Maanden van
1750 en 1751, geduurende welken tyd hy maar
een derde deel van de gemelde veelheid Zeep en
Kalkwater gebruikte. _
2. Het is ten hoogfte waarfchynlyk, ja; zo ’t
my voorkomt , gantfch-zeker , dat de Zeep en %
Kalkwater niet alleen-Liord W arrorr van de Pyn-
lyke: Toevallen, die hem door de Steenen in zyn
Blaas veroorzaakt werden, verloft, maar ook der-
zelver „aangroeijing belet hebben. Indien deeze
Steenen in zyne. Blaas. gekomen waren-in ° Jaar
1734» zo moeften zy s.in zo veele Jaaren „ als zy-
ne-bordfchap na dien tyd geleefd heeft; zeer groot
zyn geworden; js indien wy ze onderftellen niet
„eer in de Blaas gehuisveft te zyn geweeft ‚daneen
Jaar. voor dat zy begonnen menigvuldige prikkelin-
gen tot Wateren te veroorzaaken, vergezeld met
Pyn; en-fomtyds fchielyke opftoppingen van het
Wa.
nn 7
aldert
Lak
EN KALKWATER) TEGEN DEN STEEN. 561
Water; moeften zy nogthans’, van den Jaare 1746
tot 1757,’ tot veel meer grootte aangegroeid zyn;
dan die van de kern van een Hafelnoot; gelykde-.
zelven in de Blaas van ’t Tuyk zyner Lordfchapge-
vonden werden. ’t Is waar, de Steen zoufchie-
lyker kunnen aangroeijen in ’t Lighaam van eenige,
Patienten, en langzaamer by ânderen ; doch Stee-
nen; die twaalf en meer Jaaren in de Blaas gehuis-
veft hebben , weegen doorgaans verfcheide Oncen.
Eenige Jaaren geleeden zag ik een Steen , van by=.
kans 6 Oncen „ gehaald uiteen Jongen van niecbo=
ven de veertien Jaaren oud.
3. ’ Geval van Lord W'arrore toont niet al-
leen ’t vermogen van Zeep en Kalkwater aan , in
het wegneemen van de Pynlyke Toevallen; en de
aangroeijing van den Steen in de Blaas voor te ko-
men ‚maar het maakt ook waarfchynlyk, dat dee-
ze Geneesmiddelen het Water een kragt mededee-
len om den Steen te ontbinden.
In ’ begin des Jaars 1749 loosde zyne bad:
fchap, met Wateren „ een Steenige zelfltandig-
heid van platte figuur, omtrent ter grootte van
een Stuivertje „bedekt met een zage wit Slym, en
op de oppervlakten van de Steenen, die men in
zyn Blaas gevonden heeft , waren eenige ongelyk«
heden, die door de affeheiding van dunne Plaatjes
of Schilfers fcheenen gemaakt te zyn. Verder,
het kleine Steentje, in het begin van de Urethra
gevonden, moet in een ftaat van Ontbinding zyn
geweelt, en zeer voel in grootte verminderd 5
IV. Deer. Oo 3 wants
5 De UITWERKINGEN VAN Zere -
want, indien het lang in de Blaas gelegen had, en
nooit grooter geweeft ware, moeft het met Wa-
teren zyn uitgeloosd ; het kon ’er ook niet on-
langs eerft ingekomen zyn, dewyl Lord W Arro-
LE, in verfcheide Jaaren voor zyn dood, geen
Graveelpynen , of eenige Toevallen van % paffeeren
van Steenen uit de Nieren in de Blaas, hadt ver-
nomen; en ’t is niet waarfchynlyk , dat een Steent-
je van grootte en fatfoen als een Appelzaadje, door
_de Uveteres zou paffeeren zonder dat men ’t gewaar
wierde. Indien nu dit kleine Steentje , in de Ure-
thra gevonden, ten deele ontbonden was door de
kragt van de Zeep en het Kalkwater , zal het ten
minften geloofbaar voorkomen, dat het met de
twee grooter Steentjes in de Blaas eveneens is ge-
field geweeft. Maar, fchoon Lord W arrore’s
Steenige Samengroeizelen onverminderd en zonder.
eenige Ontbinding gebleeven waren; daar uit zou
nog niet volgen, dat Zeep en Kalkwater den Steen
niet ontbinden kunnen in andere Patienten, al-
waar het Samengroeizel minder vaft van natuur
kan zyn.
De Eerwaarde Heer Dr. Rrcnarp Newcomer,
nu Biffchop van Llandaff, goot, terwyl hy dage-
lyks twee Engelfche Quarts Kalkwater dronk „
tot Geneezing van den Steen, zyn Water alle
morgens en. avonden op een ftukje van een Steen
uit eens Menfchen Blaas, weegende 31 Greinen,
% welk daar door „- in-den tyd van vier Maanden ,
was gebragt tot-drie Stukjes, met elkander maar.
6 Grei-
EN. KALKWATER) TEGEN DEN STEEN. 563
6 Greinen zwaar. Op een van deeze Stukjes, wee-
gende 23% Grein, deedt hy dagelyks, den tyd van
twee Maanden, het verfche Water gieten ‚van
een Perfoony die geen Kalkwater dronk, en.aan
% end van dien tyd bevondt men. het Seis Steen
8 Grein te weegen; zo dat het & Grein zwaar-
dan was geworden. Dit zelfde Stukje naderhand
indes Biflchops Water, die Kalkwater bleef drin-
ken gelyk voorheen, te weeken. gelegd zynde, van
den 24 Fury tot den.g Fu/y, was in deeze weinige
Dagen t'eenemaal tot Poeijer gekruimeld.
___Na dat deeze Proefneeming ; buiten alle tegen-
fpraak„ heeft aangetoond „ dat Kalkwater ‚niet
door Zeep geholpen , de Pis een vermogen kan by-
zetten. om den Steen buiten het Lighaam te ont-
binden; zo kan men naauwlyks in twyfel trekken.
of het moet ’er de zelfde uitwerking op hebben,
wanneer de Steen in de Blaas gehuisveft is. En
dat de Ontbinding van den Steen in de ‘Blaas door
Zeep alleen volbragt zy, blykt- klaar uit het Geval
van den Eerwaarden Heer Marnew Smason, Pre-
dikant te Pancastland by Edenburg, waar vanin
’% kort een. Verhaal publiek gemaakt. zal worden
door Doktor, Austin, die-deszelfs Lighaam na ’
Overlyden opende, De Heer Simson was, van
> Jaar 1730 af, in een kleinder of grooter trap ge-
plaagd geweeft met de Toevallen van. een Steen.in
de Blaas, en in November 1735 werdt hy gefon-
_ deerd door Doktor DrumMmonp van Perth en den
Heelmeefter BArperston uit deeze Stad „ door
IV. Deer. Oo 4 wien
564 De UirweErKINGEN VAN Zeem
wien niet alleen, maar ook door den Patient zelf,
de Steen duidelyk gevoeld werdt. In Fha
1737 begon hy Zeep ì inte neemen, en beeft, na’
Jaar 1743, nooit eenige Toevallen van Graveel ge-
had. Hy ftierf in Mey 1756, en, toen men zyn
Blaas van binnen bezigtigde, werdt ?er geen Steen
of Graveelftoffe in gevonden.
4. Uit het Geval van den Heer Warrorr blykt ,
dat Zeep en Kalkwater, zelfs wanneer zy in groo-
te veelheid ingenomen worden , zeer traag te werk
gaan in het ontbinden van den Breen.
Van PFuly 1748 tot het begin des Jaars 1757 4
dronk zyne Lordfchap dagelyks drie Engelfche
Pinten Kalkwater, en nam doorgaans een Once
Zeep in; uitgenomen van.dpr4/1750 hoefte 17513
geduurende welken tyd hy alleen één Pint Kalk-
‘water en een derde deel van een Once Zeep, dag
voor dag gebruikte. Hoe fpoedig ook Zeep en
Kalkwater het grootfte deel dér Pis-Steenen buiten
het Lighaam ontbinden, nogthans, wanneer zy
met het Voedzel en de Vogten van de Maag en ’
Gedarmte, en vervolgens met het geheele Bloed
gemengd worden , kan het niet anders weezen ,
of hunne kragt moet grootelyks gebroken zyn, eer
Zy met het Water in de Blaas komen. «Wanneer.
derhalve de Pis: Steenen van een ongemeen hard.
Samenftel zyn , ‘zo hebben wy miffehien naauw-
lyks eenige kennelyke Ontbinding van dezelven te
verwagten, door het gebruik van Zeep en Kalk-
water: maar, als zy van een zagter foort zyn, ze
18
EN KALKWATER, TEGEN DEN STEEN: 568
is’er geen reden om te twyfelen , of deeze Genees-
middelen zullen ze met der tyd ontbinden „ en dit
zal eer of laater gebeuren, naar maatre van de hard
heid van den Steen, de veelheid van Gencesmid-
delen, door den Patient ingenomen , en de'riaauw-
keurigheid vanden Levens-Regel, ten opzigt van
Spysen Drank , dien hy onderhoudt.
‘Hoe traag egter de Zeep en: Kalk water ook mo-
gen voortgaan in het ontbinden van den Steen, zy
geeven nogthans doorgaans een fpoedige verligting
aan den Lyder. Lord W arrorr nam deeze Ge-
neesmiddelen niet in de volle hoeveelheid voorhet
end vän Funy 1748, en, weinige Maanden daar
na, was hy niet alleen grootelyks gebeterd van al
le zyne Ongemakken, maar bevondt zig in Decem-
ber zelfs in ftaat, om byna dertig Uuren gaans in
zyne Koetste ryden, zonder eenig Ongemak te
voelen, hoewel de Paarden’, in de twee laatfte
dagen van den Togt, op een vollen draf gingen.
In den Winter van 1750 en * Voorjaar TRE 3
wanneer zyne Lordfchap alleen maar het derdedeel
gebruikte ‘van de veelheid Zeep en Kalk water,
die hy gewoon was in te neemen, kwamen zyn
Pynen en menigvuldige neiging tot Wateren, in
een vry grooten trap weder, maar, na het gebruik
van de geheele veelheid der erteerdaadien? kreeg
hy het wel háâft zo gemakkelyk als te vooren.
Het fchynt, dat, terwyl Lord Warrore flegts
één Pint Reelicwideer en een derde deel van eer
Once Zeep dagelyksinnam, de Verfteenende hoe-
„JV, Deer. Oo 5 da-
566 De UiTweERKINGEN VAN Zere
danigheid van zyn Water niet teenemaal was ver
nietigd, en dat de Steenige deeltjes, nieuwlings
geformeerd op de Oppervlakte van de Steenen „
door hunne ruuwheid de wederkeering veroor-
zaakten van zyne Pynlyke Toevallen. _Nogthans,
wanneer hy toevlugt tot de Geneesmiddelen in
grooter veelheid nam, werdt de Verfteenendehoe-
danigheid van zyn Water niet alleen vernietigd,
maar dic Vogt fchynt een Vermogen gekreegen te
hebben , om de ruuwe Steenige deeltjes te ont-
binden, die zig gezet hadden op de Oppervlakte
van de Steenen, en op deeze mamer namen de Ge-
neesmiddelen fchielyk de Pyn het bloedig Wa-
teren, en de geduurige prikkelingen tot Wate-
ren weg, die hy hadt door zyn Lighaam merke-
lyk te beweegen.
Zeep en Kalkwater verligten. niet alleen de
Pynlyke Toevallen door den Steen veroorzaakt 4
om dat zy deszelfs feherpe punten en oneffenfte
deelen afflyten „die het teere Vlics „dat de Blaas in-
wendig bekleedt ‚ gewoon waren te prikkelen;
maar „ wanneer. dit Vlies gekwetft of gefcheurd
geweeft is door den Steen, zo is ‘er niets, ’t welk
hetzelve fpoediger geneezen zal, dan Kalkwater;
xt welk de verftandige Doktor Liancmrisu bevon-
den heeft ook van aanmerkelyke uitwerking te
zyn in het heelen der Blaazen van Honden, na
dat dezelven door wryving met Loog befchadigd
waren. ,
De kragt van Zeep en Kalkwater, inhet ver-
lig-
En KALKWATER, TEGEN DEN STEEN, 567
‚ Higten van de Pynlyke Toevallen, die den Steen
_ werzellen, is zo groot, dat ik; indien myn ge-
heugen my niet bedriegt, maar één Patient ont=
moet heb, die zig daar door niet zeer veel beter
bevondt. Men moet ook in agt neemen, dat
deeze Patient ze niet inde geheele veelheid ge=
bruikte, noch een genoegzaamen tyd met derzels
ver gebruik aanhield, en, toen hy naderhand ge-
fneeden werdt, was de Boeda dien men uit zy
ne Blaas haalde, byna zo digt hie met fcherpe
Stekels als de rug van een Egel: zo dat, in dit ge-
val „den Lyder geen aanmerkelyke verligting kon
toegebragt worden door deeze Geneesnuddelen,
voor dat dezelven deeze fcherpe Punten t’eenies
maal ontbonden en de Oppervlakte van den Steen
glad en effen gemaakt hadden : welk niet gefchie=
den kon, dan na een zeer lang verloop van tyd
inzonderheid dewyl de Steen zeer hard was van
zelfftandigheid.
Niet ongevoeglyk zal het zyn, hier te erinne-
rén, dat wanneer ?er, te gelyk. met den Steen,
eenige Verzweering is in de Blaas, de Zeep nadeel
doet; en het Kalkwater dik wils mankeert eenmer- —
kelyke Verligting toe te brengen. _Nogthans is
het, zelfs in dit Geval , miffchien een der hele
Middelen die ons herh zyn.
“5. Zeep en Kalkwater , in groote veelheden
gebruikt, fchynen, fchoon men daar. mede veel
Jaaren agtereen aanhoudt, onfchadelyk en geenss
zins nadeelig te zyn voor de Gezondheid.
IV. Deer De
568 Der UITWERKINGEN VAN ZEEr
‚De Heer Warrore , die deeze Geneesmidde-
len over de agt:faaren lang ingenomen hadt, “was:
niet alleen door dezelven van de Fynlyke Toeval-
len van den Steen verloft, maar bevondt zyne Ge-
zondheid daar door in andere opzigten verbeterd.
Zyn Appetyt, welvaarend Gelaat en eene moe-
digheid van Geeft, in zulk-een hoogen Ouderdom
ongewoon, duurden tot het end van % Jaar 1756,
toen zyne laatfte Ziekte hem eerft begon aan te tas-
ten. En, gelyk zyne Gezondheid niet het minfte
fcheen benadeeld te zyn door deeze Geneesmidde-
len, zo werden ook, toen men zyn Lighaam na
% Overlyden opende, zyne Nieren en Uveteres
volkomen gezond en natuurlyk gefteld bevonden,
als ook zyn Blaas , ‘welker Rokken flegts een wei-
nig dikker voorkwamen dan gewoonlyk; zynde
dit waarfchynlyk veroorzaakt door de langduurige
wryving der Steenen tegen de Blaas. Noch de
Nieren,Ureteres, noch de Blaas,waren beladen of be=
groeid met eenige Steen- of Kalkagtige Stoffe: een
uigwerking die met groot onregt aan de Zeep en’
Kalkwater toegefchreeven wordt, dewyl zy-in
de doorgangen van de Pis, tot welken de Lugt.
geen toegang heeft, hun Kalkagtig deel niet af
leggen kunnen , en om dat de witte Stof ‚welke
men in het Water van zodanige Patienten waar-
peemt,; die deeze Middelen in groote Veelheden
gebruiken, alleenlyk het gewoone Sedsmentum is
van de Pis, veranderd in natuur-en koleur , mo-
gelyk met eemge ontbonden deeltjes van den
Steen. Ge
EN KALKWATER, TEGEN DEN STEEN. 569
„” Gelyk de paflagiën van de Pis, zo waren-ook
__de Maag, Darmen en de andere Ingewanden ván
„den Onderbuik, int minfte niet befchadigd. Zy
vertoonden zig altemaal gezond, uitgenomen de
Galblaas „ die byna vol Galagtige Samengroeizelen
was. Ook is het weinig te verwonderen ; dat
Zeep en Kalkwater, die de aangroeijing der Pis-
Steenen beletten, geen uitwerking hebben opde
Galfteenen ; aangezien, daar deeze Middelen,
buiten het Lighaam, de eerften ontbinden 4 zy op
de laatften geen de minfte‘aandoening maaken:
Ik denk, dat het niet noodig zal zyn te erinne-
ren, dat de Sleepehde Zenuw-Koorts, waar aan
Lord W arrore ftierf , met geen fchryn van reden.
toegefchreeven kan worden aan ’ gebruik van
Zeep en Kalkwater; alzo dezelven, indien zy
zulk eene uitwerking konden veroorzaakt hebben,
dit in veel minder tyds , dan agt en een half Jaar ,
moeften hebben gedaan.
Het zal niet ongevoeglyk zyn aan te merken,
dat „ fchoon Zeep en Kalkwater, in groote veel-
heden gebruikt , geenzins voor de Gezondheid.na-
deelig zyn, zy nogthans in eenige Gevallen on-
dienftig kunnen worden, uit hoofde van den by-
zonderen toeftarid van den Liyder.-- Dus behoor-
de „ in eene Scheurbuikige-of rottige Gefteldheid
der Vogten, de Zeep ten minfte in ’ geheel te
worden agtergelaten ; en zodanige Patienten, die
veel met Aambeijen zyn geplaagd , moeten fpaar-
zaam in ’ gebruik van de Zeep zyn; dewylhet
IV. Dezen, Loog-
go De UrrwekkKINGEN VAN Zeer
Loogzout ; daar de Zeep van vol is; naauwlyká
mankeeren zal de Pyn te vermeerderen. Wan-
neer de Patient natuurlyk zeer hardly vig is, moet
Yer minder Kalkwater en meer Zeep gebruikt wor-
den; en, in tegendeel, als hy te veel Afgang:
heeft, moet men weinig of geen Zeep ingeeven,
laatende de Geneezing aan ’t gebruik van Kalkwa-
ter alleen over; % welk, in dit Geval, tot de
hoeveelheid van twee Quarten (f°) ’s daags ‚ moet
gedronken worden.
Ik ben, met veel agting
Myn Heer
Uwe Allergeboorzaamfte
Ootmvedige Dienaar
ROBERT WHYTT:
5
Nader Berigt zag Dr. Prinoue, wegens eenige
Omflandsgheden , betreffende het Geval van der
Heer Warrore; gefchreeven den 20 „pri
1757 (€).
Dr. Prior Heemt de Vryheid van de Societeit
te berigten, dat hy de Kopy van zyn Brief, weis
nig
(f) [Dat is ongevaar anderhalf Mengelen, of drie Pins
ten, Amfterdamfche Wynmaat.]
(£) Pbhilofopb, Transaët, voor ’t jaar 1757, pag. 219. —
EN KALKWATER, TEGEN DEN STEEN. 471
nig dagen geleeden, voorgelezen hebbende aan Dr.
Snaw , Mr. Hawkins en Mr. Granam; deeze
Heeren zyn Verhaal overeenkomftig met hunne ver-
feherderley Waarneemingen vonden: alleen bragt
de Heer Granam in, dat geduurende de laatfte
Jaaren Lord Warrore, in zyne Reistogten naar
Norfolk, tweemaal eenig Bloed met zyn Water,
doch met weinig Ongemak, had ontlaft, en dat,
op andere tyden, eenig Zand en Steenige declt-
jes, doch nooit grooter dan een kleine Speldekop,
door zyne Lordfchap geloosd waren, vergezeld
met fchuuringen van de deelen, die naauwlyks
Pyn veroorzaakten. Doch Mr. GrAram kon niet
verzekeren, of deeze Toevallen het Vervolg van
het Geval, door zyne Lordfchap aan de Societeit
medegedeeld , waren voorafgegaan of daar op ge-
volgd.
Ook oordeelt Dr. Pravere het niet onvoeg-
zaam, de Societeit kennis te geeven vaneen an-
dere Omftandigheid in Lord Warrore’s Geval,
welke hy van Dr. Saw en Mr. Gramam beiden
heeft: te weeten; dat zyne Lordfchap, na de
Zeep en Kalkwater eenigen tyd gebruikt te heb-
ben, vry geworden was van een zeer hardnek-
kig droog Schurfirg Uveflag ‚„ waar tegen verfchei-
de andere Middelen, vrugteloos, door hem ge-
bruikt waren. Maar, dewyl’er geen Kenteke-
nen waren van een: rottig Scorbutiek geftel , (waar
op Dr. Warrr duidelyk het oog heeft in *t end
van zyn Brief;) zo zal de Societeit gemakkelyk
IV. Deen. be-
«
z72 De UrrwerKINGEN VAN Zeep
begrypen, hoe de Steenbreekende Middelen na=
declig kunnen zyn voor iemand, die met de waa-
re Scorbutus putridais geplaagd , (hoedanige meeft
in Zeelieden voorkomt.) en nogthans niet on-
dienftig voor de genen , die aan Schurftig Uitflag
onderhevig zyn, welken men ook gemeenlyk ;
hoewel gantfch oneigen, Scorbutzek zegt te zyns
6;
Nafchrift van Doktor Wuyts; omtrent gyne voor-
gaande Aanmerkingen (HD).
Ik weet niet, of het meldenswaardig is, dat
Onlangs; toen ik eenige Proeven in ’t werk ftelde
met verfcheide Pis-Steenen , ’er een onder ware,
byna zo wit als Kryt, doch niet zo hard van zelf
ftandigheid als de anderen, die in ’t minfte niet ont-
bonden of weeker gemaakt werdt door twintig
dagen lang te leggen in Oefterfchulp- Kalkwater ;
maar die een weinig aandoening hadt van gemeen
Water, daar Spaanfche Zeep in gefimolten was.
Uit deeze Proefneeming zou men mogen beflui-
ten, dat het beter zy, Zeep en Kalkwater by een
tegen den Steen te gebruiken; dan een van beiden
op zig zelf; en dat, indien een van deeze Midde-
len geen verligting toegebragt heeft, het andere
geprobeerd moet worden. Want, gelyk de bo-
ven-
Ch) Philofoph. Transat, voor ’t Jaar 1757, pag: 385« »
EN KALKWATERs TEGEN DEN STEEN. “673.
vengemelde witte Steen, die een weinig aandoe-
ning hadt van het Zeepfop, het Kalkwater weer-
ftand boodt; zo kunnen ’er miffchien anderen zyn,
die zig gemakkelyk laaten ontbinden door Kalk wa
ter, maar van de Zeep weinig aandoening hebben.
Doktor SprinereLD’s Proefneemingen met Kalk-
water zyn niet zeer naauwkeurig: want op ver-
fcheide Steenen heb ik de“ontbindende kragt van
het Oefterfchulp-Kalkwater over de agt maalen
grooter bevonden , dan hy dezelve maakt (#).
(#) [Doktor Wavyrr heeft hier het Oog op de Verhan-
deling van Dr. SrriNcrELD, over de kragten der Carls-
bad Wateren in Bohemen , tot Ontbinding van den Steen
in de Blaas; waar in Proefneeimingen worden bygebragt
uit welken blyken zou, dat die Wateren het Kalkwater
in dit opzigt ver te boven gingen: waartegen Dr. WryTT
zyne Aanmerkingen en Proeven opgeeft in een ander Ver-
toog, dat wy naderhand zullen voordraagen.]
TI.
IV. Deer. ta Jb B E-
BESCHRYVING
VAN EEN VERBETERD
WERK TUIG
LOT
HERSTELLING
DER
ONT WRICHTINGEN
VAN DEN
A ijt re AL od DBA Se
SHELEEESUSONEETRERRERDERS
An ouds her is het in de Heelkunde een werk
van veel overleg en arbeid geweeft, de Ont.
wrichtingen van den Schouder of Opper-Arm op de
veiligfte en gemakkelykfte wyze, *t zy met of zon-
der Werktuigen, te herftellen. Gelyk de Hand-
greepen hier toe veele en onderfcheiden zyn, zoo
is het ook niet minder met de Werktuigen. Dik-
wils heeft men gezien, dat de Handen, alleen,
of met behulp van Banden, niet kragtig genoeg
waren tot Herftelling , en dus was men genood-
zaakt zich van Werktuigen te bedienen, welke in
alle Gevallen ook niet aan het oogmerk beantwoor-
dende, heeft men ze van tyd tot tyd zoeken te
veranderen , te verbeteren of nieuwe in derzelver
plaats te gebruiken: tot dat eindelyk de Heer Pr-
' TT
WERKTUIG TOT ONTWRICHTINGEN: — 573
mir een Werktuig genaamd Glo (Jocomzum uitvondt,
Cwaar toe hem de „Ambe van Hiepocrares aanlei-
ding hadt gegeven.) ’t welk hy, door herhaalde ver-
beteringen, zoo verre gebragt heeft, dat het nu
zeer gefchikt „en, zoo veel ik weet, Aer befle Werk
tuig is, dat nog van eenig Konftenaar is uitge-
dagt. De Heer Urnoorn zeid egter, dat hy
het nog wederom verbeterd had , in opzicht van
den minderen omflag. Hy gebruikte maar twee
Schyven „daar de Heer Perir ’er twaalf gebruik
te; waar uit volgde, dat zyne Koord flegts om-
trent zeven, en die van Perrr zeven ofachtentwin=
tig voeten lang was; zyn Spil had de dikte van 2£
duim middellyns, daar die van Porrr maar van één
duim was; zyn Draai-Arm nam hy van zes of ze-
ven duimen lang; Perm meldt niet hoe lang
hy denzelven genomen hadt: mogelyk heeft hy
geoordeeld dat het onnoodig ware; want door de
dunte van zyn Spil, en de veelheid van Schyven,
kon hy met een korten Draai-Arm kracht genoeg
doen tot herftelling, waar van we in ’ vervolg
nader zullen fpreeken.,) ten minften vindt men niet
dat hy ?er over geklaagd heeft gelyk Urroorw ,
wanneer die zegt, dat hy de Katrollen verdubbe=
len zou, als hy een nieuw Werktuig zoude maa-
ken, op dat de Winding gemaklyker mogt gefchie-
den; waar na hy dan kracht genoeg kunnende
doen, zyn Werktuig ook zekerlyk verbeterd zou-
de zyn. Want een minder zamengefteld Werk-
tuig is altyd meer te waardeeren, om dat men ze-
IV. Deer. Pp 2 ker-
516 Vernererp Werktvie tor Herstet rang
kerder in de werking gaat, en van al het over-
tollige , dat dikwils maar nadeel en belemmering
toebrengt, is ontflagen.
Dit is dan dereden, dat ik my reeds eenige Jaa-
ren toegelegd heb „om dit Werktuig „was ”t moge-
lyk , nog eenvoudiger te maaken ;. tot dat ik ein-
delyk, na herhaalde veranderingen, het zoo verre
bragt, als ik hier aan het oog van een iegelyk
gaa voorftellen , waar in ik deeze order zalhouden.
r. Zal ik fpreeken van het Werktmg zelf, en
de deelen, daar het uit. beftaat , benevens het
voornaame onderfeheid tuflehen ’ zelve en het
Werktuig van den Heer Perir-
‚ a. Zal ik onderzoeken, voor cerft de kracht,
welke met myn Werktuig kan gedaan worden ;
ten tweede hoe veel die verfchilt van. de kracht,
waar toe het Werktuig van den Heer Urzoorn
bekwaam is.
3. Zal ik de twee lukken, die tot bet Werke
tuig behooren, met het geen ’er in aan te merken
iss voorftellen.
4 Zal ik handelen van de manser, op welke en
aangelegd wordt, in de Herttelling van een neder-
zaad Ontleding; en ein delyk
5. Zal ik met een woord maar aanroeren, oe
veel Ontledingen ik met diet Werktuig herfleld
heb.
Wat dan het Werktuig zelf betreft. Ik neem
een cilken Flank A (Praar XXXII, Fre. 1) lang
met het Handvat, B, twee voeten en drie duimen
Äm-
Pr. XXXII.
nd msterdainfe Maat van 3 Voeten en 6 _Juimen ie
es
[ - zel LE ens
A Ser AE ; 3 |
\
DER ONTWRICHTINGEN VAN DEN SCHOUDER. 57
Amfterdamfche maat, dik + en breed 44 duim; î
Niet verre van het Handvat leggen in het hout
aan ieder zyde der Plank, te weeten onder en bos
ven, twee langwerpig vierkante Koperen Plaats
jes, waar van men ’er twee ziet in Fz. 3 AA;
alwaar het Werktuig op zyn plat is afgebeeld „om
deszelfs uiegeftrektheid te vertoonen,) hebbende
in * midden een langwerpig Gat of Spleet, die
door het Hout, en de twee andere Plaatjes, aar
de andere zyde van ’t Hout leggende , heen gaan;
tot doorlaating van het onderfte gedeelte van de
Standerts , die op de onderfte Plaatjes wel vaft ge+
klonken worden; terwyl de Standerts tegen de
Plaatjes, die op de bovenvlakte der Plank leggen,
als met een Borftweering ruften; alzoo ze weder-
zyds in de breedte twee lynen over het langwer-
pige Gat heen ftecken. Deeze Standerts C, Ds,
(ig. 1) van Koper, zyn hoog tot aan den Spil
twee duimen, breed by hun Voet a> duim, en
15 yn dik; voorzien van twee gaten, tot door-
Jaating van den Koperen Spil E, welke een half
duim dikte heeft. Aan deszelfsend , te weeten,
aan de buitenkant van den Standert C, is een
Dopje gefchroeft , om te beletten dat de Spil
door het Gat te rug fchiete. Aan de binnenzyde
van deezen Standert , is op den Spil een Knopje
G geklonken „aan welk de Koord gefplitt wordt,
die tuflchen dit Knopje en den Standert D om
_den Spil wordt gewonden, lang zynde 25 voet en
3lynen dik. De Koord isaan ’t end voorzien met
‚AV. Deer, PP4S 7 cen
578 Versererp Werkruio ror Hersrruumo-
een Haak,die achter in zyn verdubbeling een Schyf.
je heeft, ’ welk dus met het achterfte van den
Haak, tuffchen welks verdubbeling het zit, een.
Katrol maakt, ‘waar over de Koord loopt, die met
zyn ander end aan den Standert D, welke tot een
vaft punt verftrekt, is vaft gemaakt. Tufichen de
buitenzyde van den Standert D, en den Draai-
Arm, is een getand Rad H, (maar hier onzigt-
baar) mede van Koper, waar op de Haak I legt
zynde ook van Koper gemaakt, die in het omdraaï-
jen achter ieder Tand valt , op dat de Spil niet los
fchiete, wanneer men het Handvatzel van den
Draai-Arm K los laat. Deeze Draai-Arm is lang
8 duimen. Van vooren, tegen het end van de
Plank, legt een plat ftuk Koper L, zoo breed als
de Plank dik is; op ieder end , dat ter zyde de
Plank uitfteekt , voorzien met een Gat, tot door-
laating van de twee Yzeren Armen, lang buiten
de Plank 13 duimen, welker enden in twee Oogen
M,‚ M, fluiten , daar ze ook hun fteunzel te-
gen hebben; dewyl ze met een Borft daar op rus-
ten. Deeze twee Stukken zyn, zoo verre als ze
de. Plank raaken, plat; maar aan de buitenzyde
rorid , om zich in de Gaten en Oogen te kunnen
voegen. Aan de andere enden van deeze Armen,
die negen duimen van elkander ftaan (Fzg. 3.) is
aan ieder van dezelve een Haak , daar de twee Rin-
gen van de Lits (Fzg. 2) in fluiten „(van welke we
nader fpreeken zullen.) Deeze Armen zyn by
de Plank dik # duim, van daar dunder afloopen-
de,
DER ONTWRICHTINGEN. VAN DEN SCHOUDER. 519
de, tot dat ze aan hun einde de dikte van 4lynen
behouden: ook loopen ze met een bogt van elkan-
der af, die naar het end flaauwer wordt, om
ruimte te hebben, dat de Borft en Rug vanden
Lyder niet gedrukt worden. ri
Gezien hebbende hoe myn Werktuig zamenge-
fteld is, zou het niet onvoeglyk zyn, eer ik het on
derfcheid aantoonde tuflchen dit, en het Werk
tuig van den Heer Perir, eene befchry ving van
zyn Werktuig vooraf te geeven; maar dewyldie
op zichzelve, zonder eene klaare Afbeelding ’erby
te hebben, zeer duifter zoude zyn, wyze ik cer
nen iegelyken naar den Schryver zelf (a); en wat
de Afbeelding betreft „dew yl die in Hout gefnee-
den en daarom ook duifter was, zoo heeft Prof.
Heister (4) dezelve in Koper laaten brengen „ en
dus veel opgehelderd. Ik zal dan het voornaar
me onderfcheid tuffchen deeze twee Werktui-
gen maar opnoemen; en die begeerig mogt:zyn
een naauwkeuriger onderzoek te doen, kan het
werk van Perrr zelf inzien.
Het Lighaam van het Werktuig van dien Heer,
is gemaakt uit verfcheide ftukken Houts, die aan
elkander gevoegd zyn, door middel van Houvas-
n, Voegen en Pennen, daar het myne maar
uit een enkele Plank beftaat: zyn Spil is een Klos
van Hout , met een Yzeren Spil daar doorgeftoken;
ik
‚ (a) Traité des Maladies des Os. Tom. 1 paz. 198.
„(b) Inflitutiones Cbirurgice. Tab. X. F. 6.
IV. Dern. Pp 4
‘530 VERBETERD Werrruie ror Herstering
ik heb maar een Koperen Spil alleen : hy heeft twaalf
Katrollen, ieder met een Schyf, daar ik ?er niet
meer dan één heb: zyn Koord, die om de Schyven
loopt, is zeven of achtentwintig Voeten lang, de
myne maar twee en een half Voet; eindelyk de
langte van zyn geheel Werktuig, daar onder de
twee Armen gerekend, bedraagt 5 Voeten en 2
Duimen, en die van het mynetflegts 3 Voeten en
5 Duimen, ’t welk meer dan 2 Voeten zal ver-
fchillen, als men de Voet tegen twaalf Duimen
rekent , volgens de Paryflehe Voetmaat, die
nog iets grooter is dan de Rynlandfche: want ik
heb my naar de Amfterdamfche V vetmaat gefchikt ,
gerekend tegen elf Duimen , waar van ieder Duim
zelfs nog korter is, dan die van de Rynlandfche.
Uit deeze vergelyking, dunkt my, is klaar te
zien, van welken omflag ik my door middel van
dit Werktuig ontdaan heb. En wat de wyze van
werking betreft,deeze komt in alles met die van het
Werktuig van den Heer Perrr overeen. Ik doe
een Uitrekking met een gelyke kragt van Tegen-
rekking, of terug ftooting; op de deelen zelf die
van of uit elkander geweeken zyn; en dat op ec-
ne langzaame en zagte wyze; zonder daar door
te beletten dat het Hoofd van hetontwrichte Been,
door denzelfden weg, dien het gehouden heeft,
toen het ’er uitgeweeken Is , in zyn natuurlyke
plaats kan gebragt worden.
Dat het Werktuig deeze eigenfchappen-heeft ,
zullen wy zien, wanneer ik van deszelfs gebruik
zal
DER ONTWRICHTINGEN VAN DEN SCHOUDER. 584
‘zal fpreeken ; maar ten aanzien van de kragt, die
%er mede gedaan kan worden; of die genoegzaam
zy in alle Ontleedingen, zullen we nu onderzoe
ken. Voor eerft; gelyk gezegd is; uit het maak-
fel van het Werktuig; ten tweede uit vergelyking
met dat van het Werktuig van den Heer Urmoorn.
De reden dat ik hier UrmoorN noem, is, dat
hy, fpreekende van de Katrollen, zegt. (CC) 5 za-
dien ikeen nieuw Werktuig zoude maken niet zodanig,
inaar met een dubbele vermeerdersng zoude (erken,
ten einde de W inding C Jchoon lan nn) 4 pre”
ker zoude volgen.
Waar uit my toefchynt „dat hy; zonder die ver=
meerdering ‚geen genoegzaame kragt, in alle
voorkomende Gevallen, mot zya Werktuig heeft
kunnen verrigten, en dat hy daarom, wanneer hy
een nieuw Werktuig zoude maaken, hetzelve met
een dubbelde vermeerdering zoude fterken. Nu weet
men, hoe veel kragt hy met zyn Werktuig heeft
kunnen doen, uit deszelfs maakfel en Samenftel:
is die kragt in alle gelegenheden niet genoegzaam
dan word ?er vereifcht, dat ’er meerder kragt met
hetzelve zal moeten gedaan kunnen worden , om
aan het oogmerk , dat men ’er in bedoelt, te vol-
doen.
+ _Dus heeft men eeniger maate eene afperking
van dekragt, die ’er vereifcht word met het Werk-
tuig
(c) Nederduitfche vertaaling van oe: Heelkonft van Prof.
Hersen. U. Deer pag; 107.
IV. Deer. Pp 5
532 VerzereRD Werktuig TOT Hersteuujne
tuig te kunnen verrigten. Deeze kragt zal vry
grooter moeten zyn, dan men met het Werktuig
van den Heer Urgoorn kan doen , zal het ons in
zwaare Gevallen, daar veel kragt tot Herftelling
van nooden is, niet verlegen laaten, % Is zeker,
dat de kragt niet te groot kan zyn, die met het
Werktuig zal kunnen gedaan worden, om dat ze
in onze magt is, en we derhalve niet meer kragt
behoeven te gebruiken, dan ’er vereifcht wordt.
Dit is de reden, dat ik het Werktuig van den
Heer UruoorN tot een voorbeeld neem, om de
kragt, die met het myne kan gedaan worden „daar
by te vergelyken. En wat het Werktuig van
den Heer Prrrr aangaat, dit komt in geen beden-
king; want al was zyn Draai-Arm maar 5 Dui-
men lang, zou hy met één Pond door middel van
zyn Windaas, waar van de Spil één duim middel-
lyns heeft, tien Ponden kunnen opheffen; indien
Yer dan nog de twee Katrollen, waar van ieder
zes Schyven heeft, bygevoegd worden, kon hy
met de kragt van één Pond 130 Ponden opheffen,
dat 66 Ponden meer is, dan ik door middel van
myn Werktuig met een gelyke beweegkragt zou-
de kunnen doen, en roo Ponden meer dan met het
Werktuig van UrxzoorN kan gedaan worden, na
dat zyn KatroÎlen verdubbeld zullen zyn, en zyn
Draai-Arm op 72 duim langte genomen wordt.
Daar we van het Werktuig zelf gefprokenheb-
ben, is aangetoond, dat myn Draai- Arm 8,
en de halve Middellyn van den Spil maar 4 duims
lang
DER ONTWRICHTINGEN VAN DEN. SCHOUDER. 583 N
lang is. Deeze beide nu maaken een Windaas uit
dus kan ik door middel van dit Windaas , waar van
de Draai-Arm 32 maalen langer is, dan de halve
middellyn vande Spil, met de kragt van één Pond
ge Ponden ophetfen , en met 3 Ponden 96; zoo
we nu de Katrol, die aan de Haak is, ’er by voegen;
om dat die beweegelykis, dew ylde helft van de
kragt door den Standert als een vaft punt opge-
houden wordt, zal de kragt door middel van de
Katrol nogeens zoo groot zyn: weshalve ik met
één Pond 64 Ponden zal opheffen. Laaten we
nu hier eens by vergelyken de kragt, die door het
Werktuig van den Heer Urmoorn gedaan kan wor-
den, en we zullen bevinden dat ‚ door middel van
zyn Windaas alleen, wanneer ik zyn Draai-Arm
Com een gelyk getal te hebben) op 72 duim reken;
en dus # duim langer, dan hy hem op zyn langft
plagt te neemen, met de kragt van één Pond, 6
Ponden zal kunnen opheffen: want zyn Draai-Arm
is-dan nog maar zes maalen langer, dan de halve
middellyn van zyn As, die 14 duim is, en dus de be-
weegkragt zes mgalen minder danhet Gewigt; zoo
nu de twee Katrollen ‘er bygevoegd worden, die
tot zyn Werktuigbehooren, zalde kragt nog twee
maalen grooter zyn, datis, met één Pond zal hy
18 Ponden opheffen; eindelyk, als men naar het
voorneemen van dien Heer nog twee Katrollen ,
of , in plaats van de twee enkele Katrollen , die
_op zyn Werktuig zyn, de twee dubbelde, die hy
in derzelver plaats zoude ftellen , wanneer hy een
IV, Dern, nicuw
534 Versererp Werktuig mor HersTELtanG +
nieuw Werktuig zoude maaken, ’er byvoegde ,
dan zousmet een beweegkragt van één Pond 30
Ponden kunnen opgeligt worden, en dus zal dan
de kragt, die met zyn Werktuig zal kunnen ge-
daan worden , na dat de Katrollen verdubbeld zyn,
nog ruim de helft minder zyn, dan die van myn
Werktuig: want we hebben getoond , dat ik met
één Pond 64 Ponden kan opheffen. Dit denkik
zal genoeg zyn, om te bewyzen dat ?er kragt ge-
noeg met myn Werktuig zal kunnen gedaan wor-
den, zelfs in de zwaarfte Gevallen.
Maar , zal dit Werktuig tot gebruik aangelegd
worden , zo zal het noodig zyn ‚dat het zyn vaftig-
heid hebbe, waar op men de kragt, die tot de
herftelling vereifcht wordt, befteede. Hier toe ge-
bruikt men nog twee Stukken, het een wordt om
den Arm gelegd, en het ander plaatft men tegen
den Schouder. Om den Arm gebruikt men Bariden
of Stroppen , na dat men denzelven voor af, met
zagt Leder of Linnen, tegen de belediging, die
door de knelling of drukking zou kunnen veroor-
zaakt worden, beveiligd heeft. De Heer Urnoorn
maakt gewag vaneen zoort van Paarde-Singels, die
in Gelderland gemaakt worden, waar van hy de
oude of half verfleetene om de zagtheid verkieft:
hier van maakte hy een Strik, gelykin zyne Af beel-
ding te zienis (d), die hy om den Arm leidde „en
aan
(d) Nederd. ‘Vert, van de Heelkonft van Prof. Heist,
Pi. III, Fig. 16,
EE
DER ONTWRICHTINGEN VAN DEN SCHOUDER. 595
aan de haaken van het Werktuig vaft maakte, ont
denzelven uit te rekken. Ik heb myn werk ge-
maakt, om uit Gelderland half gefleete Paarde-:
Singels tekrygen, maar zy hebben my inhet gebruik
niet voldaan; om dat ze , plat zynde, niet konden
voegen in de oogen of gaten van den Strik, daar de
enden doorgeftoken werden, en dus niet gemak-
Iyk genoeg konden glyden , om vaft om den Arm
te kunnen fluiten. Derhalve verkies ik liever een
Zyden Sjarp of een gedeelte ‘er van, lang genoeg
om ’er een Strik van te kunnen maaken : dit is het
befte foort van Banden, dat ik tot nog toe weet.
Maar gelyk alle Banden , hoe zagt ze ook mogen
zyn, maar een kleine oppervlakte beftaan, en dus
den Arm zeer knellen , waar door dikwils gewel-
dige Kneuzingen ontftaan,zoo gebruik ik een Kope-
ren Beugel: deeze is gemaklyk voor den Lyder , om
dat hy meer oppervlakte beflaat dan een Band of
Strop, en zeer vaft om den Arm fluit „door middel
van eer Lyn of Koord „die over vier Schy venloopt ,
en waar van we terftond nader zullen fpreeken. _ ,
Deeze Koperen Beugel word gemaakt uit twee
halve Beugels, a, b, (Fre. 4) 3e duim hoog , fte-
vig genoeg om de vereifchte kracht te kunnen uic-
ftaan, zonder te verbuigen. Deeze twee halve
Beugels, met de holle zyde naar elkander ftaande,
maaken den heelen Beugel, die niet cirkelrond is,
maar een weinigje naar ’t ovaal trekkende; waar
van de middellyn is, tegen de halve Beugels o-
ver ,drie duimen, en, daar ze tegen elkander raar
IV. Deer. ken,
586 Varsererp Werrruie tor Hersteirame
ken, 35 duim. Aan ieder zyn twee Schyfjes ,
van welke ’er twee aan de onderfte hoeken c‚ c
van den eenen, en de andere aan de bovenftehoe-
ken d, d van den anderen halven Beugel ftaan.
Nog heeft men, ter wederzyde van den eenen;
een Spyltje e geklonken, dat in een Krampje f4 ter
wederzyde van den anderen halven Beugelfchuift ;
waar door belet word dat dezelve niet voorby cl-
kander kunnen fchieten. Dan zyn ’er nog eenige
Krampjes g, gaan de boven en onderranden van de
twee halve Beugels, daar de Koord , die om den
Beugel gaat, doorgeftoken word , om dezelve
op haar plaats te houden. Ik laat ze aan de binnen of
holle zy de bekleeden met Bezaan-Lieder,enlaat de
gladde zyde tegen het Koper leggen, als wan-
neer ik de ruuwe zyde buiten heb : hier door maak
ik ‚dat ze in het aanleggen beter op hunne plaats
blyven. Eindelyk neem ik een fyne Koord , lang
5t voet, dik twee lynen, en‚verbind dezelve
zoodaanig aan elkander , als in de Afbeelding te
zien is.
Het tweede Stuk „gelyk we gezegd hebben,
dat tegen den Schouder geplaacft word, is een Lets,
om ’er een klaar denkbeeld van te hebben in Fre,
a afgebeeld. Zy wordt gemaakt van Singels, ge-
lyk de Zadelmaakers het noemen; daar ze de Gors
dels der Paarden van maaken „met Bezaan-Leder
overtrokken , aan ieder end met een Koperen
Ring. Tuflchen deeze twee Ringen is ze lang
één Voet; het cene zyftuk is drie en het ander r#
duim
DER ONTWRICHTINGEN VAN DEN SCHOUDER. 587
duim breed. Ik heb hier nagenoeg het Model
van de Lits, welke de Heer Perir ons aan de hand
geeft, gevolgd, om dat my die, onder het ge- -
bruik , beft voldaan heeft. Het onderfcheid be-
ftaat flegts daar in, dat ik in plaats van Beddetyk
Singels verkies ‚ om dat die minder gevaar hebben
van te krinkelen; en, dat ik Ringen neemin plaats
van Beurzen , daar de enden der Armen van ’t
Werktuig ingeftoken worden, is, dat ik denk dat
ze niet zo ligt onderhevig zyn te breeken als de
Beurzen „daar , zoo’t my voorkomt , de enden der
Armen wel door heen zouden kunnen ftooten, in-
zonderheid wanneer de zaak vereifcht , dat ’er
zeer veel kragt moet aangelegd worden. De
Spleet of Opening van de Lits neem ik een voet
lang, op dat ze in de zwaarfte en vetfte Lighaamen
zou kunnen gebruikt worden; het een Zyftuk ftel
ik drie duimen breed; om door de meerdere op-
pervlakte minder knelling tegen het Läghaam te
veroorzaaken ; ’t ander, dat tegen de uitfteekfels
van het Schouderblad geplaatft word, is maar van
anderhalven duim. Verder merken we in de
Lits niet meer aan, dan de verkleining van de
Spleet. Om die willekeurig te veranderen, naar
dat de Onderwerpen zyn, neem ik twee Banden
(Hie. 2) die ik ieder door de twee Zyftukken fteek
naby den binnenrand, een Duim of vyf van elkan-
der. Deeze Banden dienen om de Spleet naar goed-
vinden te vernaauwen, ’t welk ik van een groo-
te nuttigheid oordeel te zyn : want zoo de Lits
IV. Deer. te,
1
588 Versererp WerKruie ror Hersterune
te wyd is, fchuiftze over de uitfteekfels en dus
kan ze het Schouderblad niet tegenhouden , %
welk een groot beletzel is in de herftelling, gelyk
ik den ro Fuly 1759 ondervonden heb, in Nee/ge
Jens ,oud 74faaren, klein van perfoon,en van een
dor ‚ mager Geftel.
_ Deeze Vrouw had een Ontleeding in den reg-
ter Schouder nederwaards: de Arm was korter ,
en het hoofd van het Schouderbeen, diep im den
Oxel gezonken; zynde tevens de Arm zeer dik
gezwollen. Ik moeft veel kracht aanleggen, te
meer „ om dat de Lits, welker Spleet cen voet lang
was, geduurig over de uitfteekfels van het Schou-
derblad fchoof „ en wat moeite ik deed, was ’t
my onmoogelyk dit te beletten: niet tegenftaande
zulks gelukte my de Herftelling. ’s Anderen daags;
de Lyderefle bezoekende, vond ik de Schouder
weder ontwricht, door een beweeging die zehad
willen verrichten, met de hand op het Hoofd te
brengen. Ik had ondertufchen voorgenomen,
nog een Lits of drie te maaken van onderfcheide
grootte, maar nu de tyd te kort zynde, fchoot
my het denkbeeld in , om myn Lits, die voor dit
Onderwerp te groot was , door middelvan de
twee gemelde Banden naar myn genoegen te ver-
kleinen: % welk my zoo wel gelukte, dat ik ’er
volkomen in voldaan was, en van myn oogmerk
af zag om meer Litfen te maaken. Den Arm her-
fielde ik, met ongelyk veel minder kragt, dan
2 daags te vooren,om dat de Lits nu pal tegen de
uit-
DER ONTWRICHTINGEN VAN DEN SCHOUDER. 58g
uitfteekfels van het Schouderblad bleef ftaan, en
de Vrouw betuigde ook veel minder pyn te heb
ben geleeden, dan de voorige reis.
Gelyk hier de Lits te wid was, zoo kan ze
ook te naauw zyn; waar door het Bovenftuk van
de Lits te laag beneden de uitfteekfels van hect
Schouderblad zou komen; en dus de Herftelling
verhinderen: want als men de ruimte naa gaat in een
volwaflen Menfch, die ’er is tuffchen het Hoofd
van het Armbeen, en de twee uitfteekfels van het
Schouderblad;, zal men bevinden, dat ze in de
verfte afltand , wanneer men het middelpunt van
het Hoofd zet op den onderrand van het Pan-
netje van het Schouderblad, geen Duim kan haa-
len. Dit zou noch niet genoeg zyn tot Herftel-
ling, want , op zich zelf gelaaten, zou het Hoofd
zoo gemaklyk buiten als in de Holligheid kannen.
glippen ; doet men het Hoofd dan nog een vierde
van zyuú middellyn ryzen , zo zal men naauwlyks
de ruimte van een halve Duim hebben; en is het
__ Hoofd geheel in zyn Holligheid , dan is de ruimte
maar een vierde van een Duim. Voeg hier nog
by de zagte deelen, gelyk de gemeene Bekleedze-
len , de Spieren die den Arm opligten , inzon-
derheid de Deftordes, en het Ver ; dan zal de
ruimte, tuffchen het Bovenftuk van de Lits en het
Hoofd van het Armbeen, nog merkelyk minder
weezen, naar de Onderwerpen vetofgefpierdzyn.
Hier uitmoet volgen dat, wanneer men het Boven-
IV. Deen. _ « _ Qq fruk
590 Verzerern Werktuig. ror Hersterune-
ftuk. van de Lits cen- Duim beneden het opperfte
uiefteekfel plaarfte, en men geen drie vierde duims
ruimte tuflchen het Hoofd en gemelde uitfteekfels
had ; om het Hoofd in-zyn Holligheid te doen gly-
den , ‘het Hoofd niet herfteld zoude worden; of
zoo het herfteld wierd, dat de Lits door de druk-
. king van het Hoofd „ naar maate het naar zyn Hol-
ligheid, daar het uitgewecken was, naderde , moeft
weggeftooten worden. Het eerfte zou tegen het
oogmerk zyn; het tweede zou zeer bezwaarlyk
‘kùünnen gefchieden., om dat het Hoofd geen ver-
mogen. genoeg heeft; om de kragt, die tot weg-
ftootng van de Lits vereifcht wordt, in’t werk te
ftellen: want, den Arm uitgerekt wordende, ryft
het Hoofd en nadert de plaats daar het uitgeweeken
is, en komt in cen regte Lyn, of ten naaften by,
met de twee over elkander ftaande deelen, daar
de kragt van Rekking en Tegenrekking op geoe-
fend wordt ; maar dit kan nict gefchieden, voor
dat de Rekking zoo fterk zy , dat ze de kragt der
Spieren en Banden van het Gewricht des Schouders
overwonnenheeft,en meer wordt ’er tot de Her-
ftelling ook niet vereifcht. — Al de kragts die’er
meer aangelegd wordt, komt ten kofte van gemel-
sde Spieren en Banden, «en kan niet dan Kneuzing
Scheuring , Ontfteeking ; Verettering „en het
Vuur: zelfs veroorzaaken. Dus ziet men, dat
eene te kleine Lits zoo wel een beletfel kan zyn
inde Herftelling, dan eene die te groot is: %isge-
noeg
bir ONTWRICHTINGEN VAN DEN SCHOUDER. 59
hoeg als de Lits maar zoo laag beneden de Uitfteck-
fels van het Schouderblad geplaatft word, dat ze
pal flaat; en ‘geen nood heeft van ’er te kunnen
over heen fchuiven.
*Mogelyk is de ongelyke drukking van de Lits
tegen het Schouderblad , ook eeniger maate cen
oorzaak van beletfel in de Herftelling: want het
Bovenftuk van de Lits ‚tegen de Uicfteekfels van
het Schouderblad geplaatft , ftelt zich met een ge-
noegzaame kragt tegen het geweld. van de Muscu-
lus Petoralis, Debtordes, Suprafpinatus, en Cora=
cobrachtalts, die het bovengedeelte van het Schou=
derblad anders vootwaards, ten aanzien van het
Werktuig, zouden trekken. Het Onderftuk van
de Lits kant zig wel voor een gedeelte aan, tegen
kragt der Spieren die onder het Gewricht zyn;
maar „ zou die drukking wel genoeg zyn tegen het
Schouderblad, om het geweld der Spieren , die aan.
hetzelve gehegt zyn , te overwinnen, dat het
onder gedeelte van het Schouderblad niet door de-
zelve voor waards getrokken worde ? Íkmeen neen ;
want de twee ftukken van de Lits doen een gely—
ke drukking, het een tegen de uitfteekfels van het
Schouderblad, het andere tegen de zyde des Lig-
haams onder den Oxel; het Bovenftuk legt al zyrt
kragt aan; tegen de Uitfteekfels alleen; het Onder-
ftuk legt maar een klein gedeelte van zyn kragt ten
kofte tegen het Schouderblad , en dat niet regt;
maar fehuins tegen de onder- of voorkant van het=
IV. Deer. Qaz zel-
goa Versererp Wenwruie ror HersrrLung
zelve; terwyl het overige gedeelte de geheele zy-
de des Lighaams beflaat. “Wanneer nu de Rek-
king gefchiedt, worden de Musculs, Teres major en
minor, Pe@oralts en Latisftmus Dorft, gefpannen;
en houden de Lits af, om tegen de kant van het
Schouderblad te kunnen drukken; dus geen tegen-
ftand genoeg vindende,moet het zich ten deele aande
kragt der Muscul: lafra/pinatus , Teres major en mi-
nor, en Subfcapularis overgeeven , die hetzelve
voorwaards trekken; waar uit volgt, dat de on-
derrand van het Pannetje des Schouderblads dee-
ze zelfde verandering moet ondergaan ‚ en meer
voorwaards gebragt worden : fchoon nu de boven-
rand wel te rug gehouden word, door het Bo-
venftuk van de Lits, moet het evenwel eenig be-
lecfel in de Herftelling geeven, als de Ontleding
nederwaards is, om dat het Hoofd over den on-
derrand van het Pannetje moet gaan, zal het op
zyn plaats komen. Hier behoorde nu een middel
aan de hand gegeven te worden, % welk gepaft
was om die oorzaak, als een beletfel in de Herftel-
ling, voor tekomen, en dus dezelve gemaklyker
te maaken: maar dewylik?er tot nog toe geen ge-
noegzaam doorzigt in heb, zalikliever zwygen,
dan onzekere middelen voor te ftellen, en wagten
tot ik nader ontdekt en zekerder in myn Werk
zal zyn.
„Na tot dus verre van het WV erkturg, hoe het za-
mengefteld en wat verder daar toe noodigis, ge-
fpro-
DER ONTWRICHTINGEN VAN DEN SCHOUDER. 593
fproken te hebben, gaa ik over tot de wyze hoe »
hetzelve gebruikt wordt; verkiezende daar toe e&-
ne nederwaardfe Ontleding. Ik zet den Lyder
op een Stoel, van hoogte naar de langte van het
Onderwerp, en voor den Heelmeefter het gemak=
lykfte , en omwind den Opper-Arm, boven den El-
leboog, met Linnen, dat naar onder toe een wei
nigje dikker legt , op dat de Beugel te vafter zitte:
daar over een Windfel dat met het gemelde Linnen
wel digt om den Arm fluit, en zoo veel vult dat
de halve Beugels , op een kleineafftand naa, elkan-
der raaken, en zy de onderfte uitftekken van het
Armbeen niet kunnen drukken. De Arm wordt
door de Lits geftoken, die tegen den Schou-
der wordt geplaatft. Dan leg ik den Beugel
op zulk een wyze om den Arm, dat de eene helft
van vooren en de andere van achteren over het
Linnen heen komt, dat om den Arm is; wanneer
nu de Schyfjes binnen en buiten ’s Arms komen, zo
doe ik de Koorden daar in „gelyk als de Afbeelding
(Praar XXXII.) toont, en de Beugel wordt
vaneen Helper op zyn plaats gehouden. De Haaken
van de Yzere armen fteekt men in de oogen van
_deLits en de Haak, die aan het Touw is dat om den
Spil loopt , wordt in de twee Litfen van de Koord,
die om deSchyven van den Beugel legt , gehaakt.
Nu ziet men nog eens, of de Koord wel op de
Schyven is, eer men aan ’t werk gaat, en of de
Lits wel geplaatft is, dat is, dat het Bovenftuk
IV. Deen. Opgt legt
594 VERBETERD Werxrtuie ror Hersreruing
legt tegen de Uitfteekfels van het Schouderblad en
het Sleutelbeen, en het Onderftuk onder. den O-
xel, vlak tegen het Lighaam aan. Dan gebiedt
men den Helper , de twee halve Beugels fterk tegen
elkander te drukken, en men begint te winden,
Conderftellende dat men maar één Helper heeft) zoa
lang, tot dat men ziet dat de Spieren omtrent ge-
noeg uitgerekt zyn. Dan moet de Helper den
Beugel los laaten en neemen hiet Handvat van de
Plank in zyn linker hand: men doet hem met de
regter hand langzaam draaijen: men gaat achter
den Lyder flaan: zoo het de regter Arm isfteekt
men de regter hand onder. den Arm digt-aan. den
Oxel, terwyl men de {linkerhand opde Schouder
legt. Zoomen danbemerkt , dat de Rekking genoeg
is, moet men zoo veel kragt met de eene hand in
het opligten van den Arm, als met de-andere in
het nederdrukken van den Schouder doen , om de
van een geweeken deelen nader tot elkander te
brengen. Zomtyds voelt men dat ’er een kleine
fchok gefchied , door het infchieten van het Hoofd
in de holligheid , doch dit gebeurt niet altyd, Dan
onderfteunt men den Arm wel, en zegt aan den
Helper , dat hy het Werktuig langzaam ‚naar het
Lighaam brenge, terwylhy op dien. zelven tyd
den Draai-Arm te rug laat gaan, en aan den Arm
ruimte geeft. Maar, wanneer men niet voelt,
dat hy infchiet , word men het veeltyds gewaar
dat men ziet of voelt , dat de Arm onder het win-
den
),
\
DER ONTWRICHTINGEN VAN DEN “SCHOUDER. 395 *-
den opryft, en de holte onder het ‘opperfte uitfteek-
fel des Schouders vult: als de Helper dan den Arm
naar ’t Lighaam beweegt , houdt men den-Arm:met
de regterhand fterk sop „zoo dat--de-hand „darials
tot een aft ‘punt verftrekt', daar der Arm zigvop
beweegt in het nederzakken-naar het Lighdanry
en het Hoofd in het losdraaijen iras vore bi
beneden te fchieten;
« Eindelyk zouden we nude nderiheid van va
Wkérkeuig met beproefde Voorbeelden kunnen ftáá
ven, -om;dies te meér zekerheid van deszelfsnu®
en voordeel te geeven. Dit zouden we kunnen
doen , en fpreeken van ieder Voorbeeld afzonder-
yk; maar dewyl de Ontledingen nagenoeg de-
zelfde zyn geweeft, en ’er geene bytonderheden
in aangemerkt werden, zouden we het gezegde
dikwils weder moeten herhaalen, dat faftig voor
my „ en ook niet aangenaam voor den Leezer zou-
de zyn. Derhalve zal ik maar alleen zeggen, dat ik
elf Ondedingen , die alle nederwaards zyn ge«
weeft, in % byzyn zoo van den Heer Grasnuis, als
van eenige myner Medebroederen, door middel van
dit Werktuig herfteld heb; waar bf ook nog (zulks
vereifchende) de voorbeelden van den Ervaaren
Chirurgyn G. Boscr te Utrecht zouden kunnen
gevoegd worden, die dit Werktuig mede eeni-
gen tyd in gebruik gehad heeft , en ’er de Herftel-
ling, naar zyn zeggen, met volkomen vergenoegen
mede verrigt,
IV. Deen, Qa 4 Wat
596 — Werrruie Tor ONTWRICHTINGEN.
Wat nu na de Herftelling gedaan moet wors
den , daar van zullen we niet fpreeken , naar dien
we afgehandeld hebben, % geen we voorgenomen
hadden , betreffende de verbetering van het G/os-
Jocomsum van den Heer Perrr en wat verder daar
toe betrekkelyk was. Voor * overige kan men
by andere Schryvers genoeg vinden, van alles wat
na de Herftelling noodig is in acht genomen te wor-
den; en die des begeerig is wyze ik naar Perir,
Heister, pu VERNeEY en anderen , die omftans
dig over deeze Stoffe gefchreeven hebben.
Faas Be
Heelmeefler,
G E-
GENEEZING
VAN EEN
BEK KENEEL-BREUK,
(MET ZONDERLINGE
OMSTANDIGHEDEN
batik và VERGEZEL D:
DOOR DEN HEER
Be Are Be RU NS EL
Chirurgyn te Bonnebosg in Vrankryk.
(Recueil de Medecine, Chirurgie,&c. Novembre 1757. p.370.)
SEEIISIEESOEEELEEEEEENES
Choon de Breuken van het Bekkeneel niet
) zeldzaam zyn, meen ik egter dat deeze ge-
paard is geweeft met Omftandigheden , die eene
byzondere oplettendheid verdienen en ze de Be-
{chry ving waardig maaken.
_ In de Maand Jeuey 1753 werd ik gehaald by
een Geregtsdienaar te Bonnebosg, over zyn Aoont-
je van agt Jaar oud. Dit Kind hadt een Schop ge-
kreegen van een Paard , aan het regter en boven=
fte gedeelte van het Agterhoofdsbeen ; zodanig,
dat het Hoefyzer tot op het dikke Herfenvlies -
(Dura Mater) was doorgedrongen. _ Ik bemerkte
op het Bekkeneel een byna rond Gat; door het
welke ik myn Pink kon fteeken : de Vliezen la-
gen bloot, en ik onderfcheidde zeer duidelyk den
loop van’t Bloed door de Slagaderen. „De Pa-
„IV, Drer. Qa 5 tient
593 GENEEZIMG VAN EEN BexKenem-Breuk ,
tient was byna zonder Koorts; zonder bedwelmd.
heid, zonder neiging tot Braaken, zonder Bloed-
ftorting; en ik vond hem wel by zyn Verftand,
zonder eenige Onruftigheid van Geeft. Dee
Gefteldheid , vry van eenig fchroomelyk Toeval,
deedt my denken , dat ?er geen Weerftuit had
plaats gehad.
Ik begon, met die plaats van *t Hoofd kaal te
fcheeren : ik wiefch de Wonde met warmen
Wyn: ik nam eenige Beenfchilfertjes weg, die
fcherpe prikkelingen maakten op de Vliezen der
Herfenen , en onderzogt, of het afgefcheiden
ftukje Beens niet tuflchen het Bekkeneel en de
Dura Mater ingefchooten was. By den eerften
Toeftel hield ik my te vreden, met de Wonde
wel te zuiveren, daar in te brengen eenig droog
Plukzel, en daar op te leggen een” Pleifter van
Fmpl. Betonice , verzorgende het met een behoor-
lyk Verband. Ik deed het Kind een braave Á-
derlaating op den Arm. ’s Anderendaags open-
baarde zig nog geen teken ‘van eenig uitgeftoft
Bloed: de Koorts was zeer klein: ik verzorgde
de Wond met een eenvoudig Digeftüef, daar ik
byvoegde den Ba/famum Froravant:. Den derden
dag ftond ik verbaasd, het geheele Hairige ge-
deelte van het Hoofd by uitftek gezwollen te
zien „door de uitftorting van eene aanmerkelyke
veclheid Bloeds, tuffchen de Huid en het Bek-
keneel. Dit was, zonder twyfel, door de kwet-
zing van eenige takken der Slaap- en Krop-Slag-
aderen
MET ZONDERLINGE OMSTANDIGHEDEN. 509
aderen veroorzaakt. De Wonde nogthans bleef
in een goeden ftaat:, de Ettermaaking was naar
wenfch , zonder eenige vermenging van Bloed,
van ’% eerfte Verband af tot aan het einde der Be-
handeling. Ik oordeelde het niet dienftig , Mid-
delen te gebruiken, bekwaam om dit Vogt inzy-
ne Vaten te rug te trekken of het te trâgtentedoen
verflaan : maar sikobefloot , -de- Zwelling door te
fteeken , om het te doen ontlaften. Ik opende ze
derhalve, met myn Lancet, zo laag als * doenlyk
was , en er ‚kwamen. twee groote Kommetjes
hoogrood Bloed uit.
Niet tegenftaande ik , twee Uuren na deeze O-
peratie, nogeen Aderlaating op den Arm gedaan
had, vond ik ’s anderen dnaas de Bekleedzelen Wee
der even zeergezwollen, die ilk genoodzaakt was
op de zelfde manier te ondedigen, „Naar niaate zy
Onclafting kreegen werden zy weder opgevuld, en
dit duurde en dagen agtereen, fchoon ik de Ope-
ratie om % half Etmaal herhaalde. Derhalve niet
weetende wat ik doen zou, en geen uitwendige
Middelen ziende, bekwaam om het Bloed te ftem-
pen, die gemakkelyk in % werk te ftellen waref;
nam ik myn toevlugt tot de. Pi/ulae de Alum:ne com-
pofite , waar van de Jongen met Vleefchnat, om
de twee Uuren , een dofis innam. Zo dra ik dit
in’ werk gefteld had, bedaarden de Toevallen;,
het Bloeden hielde etat op ‚en de Wond van’
nen Was in een Maand genezen. » |
waw He
‚ÎV, Deer, DE
DE NUTTIGHEID
VAN DE
A id B
DER
VEE-ZIEK TE
AANGE TOON D;
IN EEN BRIEF van
DeeP vo Acte PAER DS
Med. Doktor , |
AAN DEN WeErL EDELEN HEER
GRAAF van MACCLESFIELD,
Prefident der Koninglyke Societeit van Londen.
(Pbilofopb. Tranfat. Vor. L. Part. IL. for 1758, p. 528.}
SEGEEECENSEEEEEEEEEETES
MT LORD,
E Eer, welke Gy ‘my hebt aangedaan met
myn. Werk over. de Befimertelyke Ziekte
onder het Hoornvee wel te willen doorleezen,
vordert van my eene eerbicdige Dankzegging, en «
ik ben Uwe Lordfchap niet minder verpligt, om
de billyke Aanmerking door U gemaakt: „ dat ,
s) het, voorenaleer de In-enting op ’t Hoornvee
9 in *t werk gefteld werde, noodig ware , Be-
serre
1
|
VerToOG OVER DE VEE-ZiEKTE. 6ot
«> wyzen by te brengen, dat deeze Ziekte niet .
s meer dan eenmaal kaa overkomen, en verze-
s keringen , dat eene Herftelling van de Ziekte
s door In-enting, het Beeft voor eenetweede Be- -
s, fmetting bewaart”.
De volmaakte overeenkomft , tuflchén deeze
Ziekte en de Kinderpokjes,zou my niet toelaaten,
te verzuimen de groote voordeelen te melden,
die uit de In-enting voortkomen moeten , en der-
halve, My Lord, prys ik derzelver gebruik aan;
noch vind eenige reden, om myn Gevoelen te
veranderen, na zorgvuldig het gene uitgegeven
is, over dit Onderwerp , gelezen , en een zo
naauwkeurig onderzoek , als my doenlyk was,
daar omtrent gedaan te hebben, in verfcheide
deelen van Groot Brittannie.
Ik zal, zo beknopt als my alde is, de
volgende Byzonderheden onderwerpen aan de
overweeging van Uwe Lordfchap, en van de ge-
leerde Societeit, in welke Gy het Prefidentfchap
met zo veel roem bekleedt.
De Marquis pe Courrivron verhaalt in
twee Vertoogen, die voor de Koninglyk Fran-
fche Akademie der Weetenfchappen , in ’ Jaar
1748, gelezen en door dat geleerde Genootfchap
uitgegeven zyn , de Waarneemingen, welken
hy, met den Heer PeLvErsieR DE GOMBEAU,
eertyds Chirurgyn van een Regiment , gedaan
hadt amtrent den oorfprong , voortgang en doo-
delykheid van de Befimettelyke Ziekte te Zfur-
IV. Dee. zlle,
6o2 De NUTTIGHEID/VÁN DE
aile, een Vlek in. Bourgogne ; waarby gevoegd
zyn hunne Proefneemingen , door Aanvoeging van
buiten, inbrenging in de Maag en In-enting, tot
verwekking van de Ziekte; en hy befluit uiet de
mislukking van deeze poogingen, dat zy alleen
yk van t eene Beeft aan ’t andere kan medege-
deeld worden, … Waarby komt; dat de Marquis
piettegenftaande hy waargenomen heeft de regel-
maatigheid van de Ziekte, derzelver Dagen van
Scheiding ‚ op den zevenden en negenden, en in
% byzonder, dat alle de Beeften, die tot herftel-
ling kwamen ‚ meer of min met Puiften uicfloe-
gen op verfchillende deelen van het Lighaam;
pogthans niet wil toeftaan het Gevoelen van Ra
MAZZINI, aangaande de overeenkomtft van deeze
Ziekte met de Kinderpokjes, noch dat het een
Uicflaande Koorts zy; maar hy merkt het aan
als een:foort van. Pelt.
Zelfs gaat de Marquis nog verder. Hy zegt
fielliglyk: „ dat in de voorgaande Jaaren, in de
s Provinciën van ’ BrefJe, Maconrtots en Bugey;
5. eenige Perfoonen fchade geleeden hadden, door
ss Beeften te koopen van de Ziekte herfteld, wel=
s ken diestyds nog met Puiften waren bezet „ en
ss die naderhand de Ziekte op nieuws kreegen.
s Ja hy voegt ?er by; dat, zelfs na tweemaal her=
ss fteld te zyn, een derde Befimerting veelen heeft
s‚ bevangen en doen fterven”.
Geen wonder, My Lord, dat zulke ftellige ver-
zekeringen konden doen wankelen , en maaken dat
: de
4
ih
OIN-ENTING DER Ver-Ziexte. 6o%
de Praktyk der In-enting-niet aangenomen werde ;
tot dat de aart der Ziekte volftrekt bepaald was,
en het tegendeel van dat geftelde uit daadelyke bee
wyzen bleek. È
In een ftuk van zo groot belang voor ieder Na-
tie, was het te wenfchen, dat de Marquis pr
CoortivRoN met Getuigeniflen bekragtigde Waar-
neemingen bygebragt had van deeze tweede en
derde Befmettingen. Want, fchoon een Edel-
man van zynen Rang, Karakter en groote Be-
kwaamheden, niet alwillens de wereld zal bedrie=
gen, zou het nogthans kunnen zyn, dat hy ver- -
keerde Berigten had ontvangen.
Zo veel de aart, opkomft, voortgang en doo-
delykheid, van deeze Ziekte te IfJirtslle , belangt ;
fchynt zy eene zelfde Ziekte te zyn, als die in
deeze Ryken geheerfcht heeft. Alle de Toeval-
len komen overeen, in de Befchryvingen van Ra-
MAZZINI, LANCISIUS, den Marquis, en myn Werk
over de Ziekte. Hen ziek Beeft gaf oorfprong aan
de drie Befmettingen. De Ziekte was overal de
zelfde, in Italie, Vrankryk en Groot Brittannie:
zy eindigde of 4u de dood, op den vierden of vyf-
den Dag, wanneer een Buikloop de heilzaame
Uitflag van Puiften verhinderde, of in eenige ge-
vallen door Misdragt; maar op den zevenden of
negenden Dag zor herflelling , wanneer de Uitflag
geregeld was voortgekomen. ‘Schoon de Marquis-
niet opgemerkt heeft, dat eenige byzondere Ge-
neesmiddelen nuttig waren, zegt hy egter; dat
IV. Deer, Zuure
6o4 Der NUTTIGHEID VAN DE
Zuure dingen in ’t algemeen goed deeden; inzon=
derheid fchraale dunne Wynen, wat aan den Zuu-
ren kant, en dat de zieke Beeften altemaal trels
hadden tot dit Zuur.
De doodelykheid was insgelyks dezelfde , naar
% gene blyken zal uit de Tafelen van den Marquis:
Van 1g2 ftuks Vee, ftierven’er 176. Het fterven
hadt meeft plaats in verte Beeften, Koeijen met
Kalf, en jonge zoogende of éénjaarige Kalveren.
Van de 16 overgebleevenen , waren flegts 2 Kalve-
ren uit de 77 in *tleeven, en deeze 2, met 7 an-
dere Beeften van de 16, ontkwamen de Befmet-
ting, niettegenftaande zy geduurig onder de bex
fmette Beeften hadden geweeft. Het is derhalve
klaar, dat, van 192 Beeften, 176 geftorven, 7
gebeterd en g onaangetaft gebleeven waren. In
Groot Brittannie is de doodelykheid der Ziekte niet
minder geweeft.
Een iegelyk, die de vertooningen, den voort-
gang en de doodelykheid der Kinderpokjes gelieft
te vergelyken, met het gene door geloof waardi+
ge Schryvers, gelyk Ramazzinr, LANcisus en
andere Waarneemers, aangemerkt is ten opzigt van
de Befmettelyke Ziekte onder ’t Hoornvee , zal
geen oogenblik in twyfel ftaan om te bepaalen, of
deeze Ziekte een Uitflaande Koorts ap even als
de Kinderpokjes, of niet.
Indien het nu, gelyk de Marquis in zyne beide
Vertoogen heeft erkend , een algemeene Waar-
neeming is, dat een Uitflag van Puiften in eenige
declen
IN-ENTING DER Verr-ZIEKTE. 6og
deelen des Lighaams, die geregeld voortkomen;
veretteren en opdroogen , het Middel zy, ’t welk
de Natuur gebruikt om de Geneezing uit te wer-
ken; en dat hier doorgaans de Stof der Ziekte
geen aandoening heeft-op de Klieren by de Oo-
ren» in de Lieflchen: of anderen , noch groote
Verzweeringen of Verftervingen in die Klieren
veroorzaakt, gelyk de Peft doet: ja, bovendien,
daar het door den Marquis is opgemerkt , dat
het Verfchil tuflchen de Befimettelyke Ziekte van
de Jaaren 1745 en 1746 , en die van 1747- en
1748 „was, dat in de eerfte het heilzaame Uit-
flag zig openbaarde , doch in-de.laatfte „ zo-hy
met reden vreeft, tegengehouden werdt door-het
by. uitftek koude Weêr: en indien het komt-te
blyken, dat door Ín-enting die zelfde reguliere
Uitflaande Koorts is voortgebragt geworden , met
ieder Perk en even de zelfde Toevallen als in de
„ Kinderpokjes ontftaan: zo zal de aart deezer Ziek-
te dan bepaald zyn.
Ik gaa nu voort , My Lord, om voor Uwe
Lordfchap en de Societeit de Berigten bloot te
leggen, welken ik ontvangen heb „aangaande de
Befmetting en In-enting van het Vee „ en eenige
Aanmerkingen te maaken, op de Proeven die te
Aflurtlle zyn in ’t werk gefteld.
Zo lang, My Lord, als de Vee-Peft in Groot
Brittannie gewoed heeft, is ‘er geen één, met
gl bekragtigd Bewys , ingekomen,
„IV. Deer. Rr dat
al
606 — De NUTTIGHEID VAN DE
dat eenig Beeft deeze Ziekte, op eene reguliere
wyze, meer dan eenmaal heeft gehad. Ik twy-
fel geenszins, of deeze Schepzels kunnen onder=
hevig zyn aan Uitflaande Kwaalen van verfcheide
foorten, maar, gelyk alle Uitflag, zegt Doktor
Mrap, geen Kinderpokjes is of Mazelen, zo is
ieder Puift geen teken van de Vee-Ziekte. Door
onweetendheid of bedrog hebben Menfchen mis-
leid kunnen worden in het koopen van Beeften 3
en kunnen dezelven verlooren hebben, zo wel in
Engeland als in Vrankryk; maar zo lang, tot dat
een tweede Befmetting beweezen zy , moet het
algemeene Gevoelen in dit opzigt boven dryven,
zo wel als inde Kinderpokjes: want, fchoon vee-
len wel het zelfde van deeze verzekerd hebben, is
doch nooit een volftandig Getuigfchrift bygebragt
% zy na de herftelling van het Natuurlyk aankomen
of door In-enting, dat iemand de Kinderpokjes
ten tweeden maale gekreegen heeft; ten zy mens
% geen gemeen is by de Voedfters of Oppaffers
van de zodanigen, het uitbreeken van Puiften op
de Armen en het Aangezigt, voor tekenen van
een tweede Befmetting zou willen neemen.
De Boeren en Veeweiders in de Graaffchappen
Huntingdon, Cambridge, Lencoln, Kent en York»
shire, van welken ik Getuigeniffen op fchrift heb,
Temmen allen overeen, dat hun nooit is voorgeko-
men, dat een Beeft de Befimettelyke Ziekte meer
dan eens gehad heeft. In dit Graaffchap in ’ by-
zon-
In-ENtTinc DER VEEsZIEKTE. 60}
zonder, heeft Mr. Sf. Melew, de Landman van
wien in-myn Werk wordt gefproken, tegenwoor-
dig onder zyn Vee te Godmanchefter agt Koeijen ,
die de Befmettelyke Ziekte gehad hebben toen zy
de eerfte maal aldaar zig openbaarde , in’t Jaar 1746.
De Ziekte kwam ?er weder in 1749, 1755 en 17563
doch de twee laatfte reizen niet zo algemeen over *
be Vlek als in de twee cerfte Jaaren. Aldie vier
reizen heeft hy geleeden door ’ verliezen van zyn
Vee, en nogthans bleeven deeze agt Koeijen; die
in’ Jaar 1746 van de Zickte waren gebeterd, den
geheelen tyd dat de Ziekte in die Boerdery was ;
midden onder het zieke Vee; zy lagen in dezelfde
Schuuren, zy aten van % zelfde Voedzel, ja van
zodanig zelfs, ’t welk de Zieke Beeften had=
den overgelaten en bekwyld; zy dronken na die
Beeften , ontvangende onophoudelyk derzelver
adem en damp; zonder ooit het allerminfte aange-
daan te zjn. Is dit niet een overtuigend Bewys?
Indien in’ algemeen het Vee voor een tweede Be-
fmerting aandoenlyk is, hoe komt het dan , dat
niet eene van deeze agt Koeijen daar van adhgefto-
ken werd?
In de bovengemelde Jaaten bleef geen Beeft van
de Ziekte bevryd, dan zodanigen, die reeds ge-
beterd waren. Dit is my beveftigd door de Va-
der en Broeder van Mr. Mekew, door al de voors
naame Huislieden te Godmanchefler, en * ishetal-
gemeen Gevoelen van alle de Boeren en Veewei-
IV. Deeu. Rr 2 ders
60% De NUTTIGHEID VAN DE»
ders in Huntingdonshire, die zo overtuigd zyn-dar
>ervgeen tweede Befmetting plaatsheeft, dat zy
altyd een hooger Prys willen geeven voor zulk
Vee, ’t gene van de Ziekte is herfteld. geworden,
„De Eerw: Heer Scarrr, Asfiftent- van den
Eerw. Dr. Greene, Deken van Salisbury „ in des-
zelfs Parochie van Cottenham in * Graaffchap Cam-
bridge, geeft my berigt „ dat de Boeren in/die
Nabuurfchap , in de Jaaren 1746 en 1747, verloo-
ren hebben twaalfhonderd Beeften, in % Jaar 1751
vierhonderd en zeventig, enhy-verhaalt my , dat
Mr. Zoett,; Sayers „ Moor, Dent, Lavfons, de
voornaamfte Hoefpagters te Cottenham, Mr. Tay-
lor, Sumpter en Matthews van zyn eigen. Parochie
van Hiflon, benevens de Boeren van Wrovelingham
of Willingham ‚ eenftemmig verkdaaren , nooit
een Voorbeeld te hebben gezien , dat een Beeft de
Ziekte voor de tweede maal kreeg.
Mr. Torpe, een Hoefpagter en Veeweider by
Gainsborough in Lincolnshire, heeft Beeftén gehad
van,de Ziekte gebeterd, die in de Weide gegaan
hebbe met zulke-Beeften , als naderhand ziek zyn
geworden, en hem is nooit één voorbean van ce-
ne tweede Befmetting ontmoet.
„De Heer Lorrw, een vermaard Heelmeefter te
Canterbury , heeft voor my onderzoek gedaan by
de Boeren en Veeweidersin dat gedeelte vanKent
en omtrent: Romney-Marsh, en hy bevondt, dat
-men-daar in ’ geheel geen denkbeeld had:van eene
„weder-inftorting-der Beeften. De
IN-ENTING DER'Ver-ZiekrTe. 6og,
e De Eerw: Heer ;-Dr-Foönrarne , Dekenvan
York ,-fchryft my uitdrukkelyky dat heeniemand
in-zyne-nabuurfchap bekend-is,’ dat eenig Beeft
ooït de Ziekte voor de tweede. maal ondergaan
heeft. Ook hebben verfclreide :Menfchen » zo
uit dat „Landfchap als EN my zonk zelfde
verhaald. arro 91,95 vr 1'waortsv
Indien deeze Geruigenitke: s van Luiden van
agting en geloofwaardigheid: > te famen metde
overeenftemmende denkbeelden der Veeweidersin
algemeen, -toegeftaan worden, zo moet men be-
fluiten: ‘dat ’er geen. tweede Befmetting plaats
‘heeft. “Onderftellende nu, dat het kome te’bly-
ken; dat deeze Ziekte even“zórregulier , als vol-
gens het natuurlyk beloop,doch op een zagter Wy:
zes door de In-enting te weeg gebragt wordt ;
en dat de In-enting dushet Beeft ook voor een twee-
de Befimetting beveiligt, “zo zal aen wei de
„In-enting aan te pryzen zyn. -
De zeer weinige Proeven in Engeland pe tin
en ‘dit nog niet met de grootfte naauw keurigheid of
bekwaamheid, zullen egter dienen om dit ftukge-
heel buiten twyfel te ftellen. te (Saliurd
„De Eerw. Heer Deken van York hadt wor Bee-
fien laaten in-enten „ door middel van een:Lapje
Katoen inde/Etter gedoopt, ven, gelyk een Sero,
gebragt door een gaatje, ‘dat in de Kwabbe onder
de Keel gémaakt was. … Van deeze vyf ftierf eene
Koe tegen-den tyd van ’vKalven , de andere vier
IV. Deen Rr 3 zyn
61ò — DE NUTTIGHEID VAN DE:
zyn, ha dat zy de verfcheide Perken van deeze
Befiettelyke Ziekte hadden doorgeftaan , gebe
terd, en twee derzelven, die voor de eerfte maal
Kalven moeften „hebben haar Kalf niet verfmakt.
Alle vier, zyn zy een langen tyd met ziek Vee
geweid en hebben nooit het minfte Toeval gehad
van een tweede Befimetting.
De Heer Bewrers een geagt Heblenoèfiet in
Lincolnshire, entte drie Beeften de Ziekte in , van
twee Jaaren oud, voor Mr, W: wid van
Manzon. … Hy deedt zulks in de Keelkwabbe, met
Slym uit de Neusgaten. Alle drie hadden zy re-
gulier de Toevallen der Befimettelyke Ziekte op
eene zagte wyze3zy beterden, en fchoon zy een
Jaar lang onder vyf of zes Zieke datde bleeven ,
hadden zy ’er nooit eenige de minfte aandoening
van. Mr. Bewrer verklaarde ook-aan- Mr. Thors
pe, dat Per nooit. zoveel hy wift „eenig Voor-
beeld was bygebragt ‚van eene tweede Befimet-
ting.
Naardien het klaar is, hiiaas niettegenftaande er,
in eenige Gevallen ‚geen volkomen rype Etter gee
bruikt, noch de Infnydingen op de: bekwaamfte
plaatfen- gemaakt, en, naar men onderftellen mag,
weinige Geneesmiddelen ingegeven waren; nog-
thans de In-enting zo wel flaagde „ dat ’er de Ziek-
te op eene reguliere en zagte wyze door veroor-
zaakt werdt ; gelyk blykt doordien de, Koeijen,
die bevrugt waren, haare Kalven niet verfimakten:
„Ze
IN-ENTING DER VEE-ZIEKTE. 614
\__go kan men veilig befluiten, dat, in deeze Befmet-
telyke Ziekte, even gelyk in de Kinderpokjes,
de In-enting niet alleen verdedigd kan worden,
maar dat zy zelfs zeer aan te pryzen is.
Maar hoe komt het dan, dat noch door aanvoe-
ging van buiten, noch door het inbrengen in de
Maag ‚noch door daadelyke In-enting, de Ziekte
in Vrankryk medegedeeld werdt aan de Beeften ?
De Marquis zegt, dat deeze Ziekte niet mede-
gedeeld wordt, dan onmiddelyk van ’% eene Beeft
aan ’t andere. Doch met zyn verlof moet ik zege
gen, hoe ik zekerlyk weet, dat de Ziekte in Fee
bruary 1156 overgebragt werdt van de Stal, daar
ik eenige Zieke Beeften vifiteerde, in twee ande-
re Stallen, elk op een merkelyken afltand daar van ,
zonder eenige Gemeenfchap van de Beeften met
malkander , en enkel door de Knegts, die uit de
gene indeandere kwamen, of door de Honden,
De Proefneemingen op vier Beeften, door ftuke
ken der Huiden van geftorven Beeften, of lappen
van Linnen, Wollen of Zyden Stoffen , door-
drongen met den Adem en Damp van ftervend Vee,
over hunne Koppen te binden, toonen, door het
afworftelen dat de Os deedt van de Lap die om
zyn Kop gebonden was „ dat de rottige Stank hem
zeer onaangenaam ware: maar noch zyn Bloed,
noch dat van de drie andere. Beeften „moet toen ter
tyd aandoenlyk geweeft zyn voor de Befmetting.
Wat de Puiften belangt, die de Marquis meldt
IV. Dezu. Rr 4 dat,
6ie Der NUTTIGHEID VAN DE
dat gemengd werden onder Haver en Zemel„ of
ontbonden in witte Wyn; de Gal van Zieke Bee-
ften, die men met Melk mengde; de Melk van
Koeijen die de Ziekte hadden, Water; waar in
men een ftuk der Huid van een geftorven- Becft
hadt laaten weeken: en de voorzigtigheid ‚waar
mede deeze mengzels gebragt werden in de Pens
van Kalveren , door middel van een Tregter, wiens
end bedekt was met een ftuk van een verfch gevil-
de Zieke Huid, op dat het Beeft zo wel de Ziekte
inzuigen als inzwelgen mogte: alle deeze Proeven
konden geen andere uitwerking hebben , dan die
er op volgde, te weeten; dat de fcherpheid van
de bedorven Gal eerft eene Walging veroorzaak-
te en vervolgens een geweldige Brand, die het
Beeft om ’ leven hielp, laatende klaare blyken van
haare prikkeling in het Gedarmte over.
De Praktyk der In-enting of In-oculatie is on=
langs eerft in trein gekomen, en zelfs nu nog maar
weinig bekend in de Provinciën van Vrankryk;
gelyk ook haare voordeeligheid nog kortlings fterk
betwift werdt te Parys. In geval der In-enting
van de Beeften, moeft men, in plaats van een ftuk
der raauwe Huid, zo even eerft van een geftorven
Beeftafgevild, te neemen, of een Puift in de Keel
te duuwen, te werk gegaan hebben volgens de
regte Engelfche manier van Inenting; naamelyk:
of door een gaatje, in de Keelkwabbe, heen bren-
gende Katoen of ZAyde, gedoopt in Etter die vol-
kos
IN-ENTING DER Ver-Ziekre. 6r3
komen ryp was, of in bekwaame Infnydingenaan
het dikke der Voorpooten, of aan de Billen , Draa:
den te leggen van Katoen of Zyde, met Etter
doordrongen. Eenigen hebben, wel is waar, ge-
dagt, dat de In-enting met Bloed van befimecte
Onderwerpen de verwagting zou beantwoorden ;
doch de meeften der hedendaagfche Praktizyns
ftellen meer vertrouwen op-de Etterftoffe (a).
Verfcheide Geftellen zyn ’er „die de Befmetting
niet aanneemen , al wordt de In-enting met de
grootfte kennis en oplettendheid in ? werk gefteld;
Een Ransy, Hawkins, Mippteron en andere
In-enters, zullen ans verhaalen, dat de Infnyding
fomtyds fterk gedragen, en zig Puiften geopen=
baard hebben aan de-kanten van de Wond, zon-
der eenige andere byzondere kentekenen van de
Ziekte, en dat nogthans de Patient nooit daar na
_de Kinderpokjes gekreegen heeft. De Marquis
meldt een Voorbeeld , dat een weinig hier naar
gelykt, in zyn eerfte Vertoog.
Het onderzoek- van deeze zeer, gewigtige By-
zonderheden, heeft my, zo ik befpeure, tot eene
wydloopigheid gebragt, welke ik vreeze, dat u-
’ we
(a) [Men kan hier mede vergelyken de Manier, die in
Noordholland gevolgd is tot de In-enting der Vee- Ziekte,
benevens de Werktuigen daar toe gebruikt; als ook den
Uitflag der Proefneemingen: te vinden in het IIL, Deer
deeze Uitgezogte Verhandelingen, bladz. 246. ]
IV. Deer. Rr 5
614 De NUTTIGHEID VAN DE IN-ENTINg,
we Lordfchap laftig zal zyn: maar, indien ik alle
twyfelingen mogt hebben weggeruimd en over-
_tuigende blyken bygebragt van de ongegrondheid
der vreeze voor eene tweede Befmetting : indien
ik aangetoond mogt hebben, dat de In-enting ee-
ne noodzaakelyke Praktyk is en dat de Befimetting
op meer dan ééne manier kan medegedeeld wor-
den: zo, hope ik, dat uwe Lordfchap de langwy-
ligheid van deezen Brief verfchoonen zal. Ikvoeg
Yer alleen mynen ernfugen wenfch by, dat de Re-
geering, door kragtdaadige Middelen , den Invoer
van ziek Vee en befmette Huiden in deeze Ry-
ken gelieve te beletten; als zynde de voornaame
oorzaak van de inworteling en aanhouding eener
fchrikkelyke Ziekte, die nu, God lof, onder ons
zeer is afgenomen,
Huntingdon, H.
den 26 November 1757. i
WAAR-
WAARNEEMING»
“OMTRENT EEN KLEINE DOCH ZONDERLINGE:
AARDBEEVING,
WELKE AANLEIDING KAN GEEVEN TOT’
KENNIS DER OORZAAK VAN ZEER
__ GROOTE: EN GEWELDIGE , DIE
GEHEELE LANDSCHAPPEN
EN STEDEN VER-
WOESTEN:
DOOR DEN HEER
Tek, PEISSONEL,
Med, Doktor- en Lid der Koningljke Societeit -
van Londen,
(Poilofopb. Transaë. Vor. L. Part. IL, for 1758. p. 645.)
SEEGESSORSEEEENENELEEEES
K- ging ‘om myne Waarheemìngen over de
B Natuurlyke Hiftorie der Zee voort te zetten,
en ik kwam op de Plaats, genaamd de Cau/drons
van Lance Cararbe ‚ by Lancebertrand , een deel
van ’ Eiland Guadafoupe , alwaar de Kuft Noord:
ooft en Zuidweft loopt. De Zee was dien dag in
fterke beweeging en de Baaren kwamen vlak op
de Kuft aan, die daar altemaal beftaat: uit: Rot-
fen, van. onderen hol en als Spelonken gewelfd,
met veele Scheuren en Spleeten, De Zee nu,
„JV. Deer. in
616 WAARNEEMING OMTRENT EEN KLEINE
in deeze diepe Holen geperft door. den aandrang
der Golven, drukt de Lugt famen, welke, zig
door haare Veerkragt weder uitzettende,, het
Water met geweld terug dryft in de gedaante
van de allerpragugfte Fonteinen.
Deeze Vertooning, die aan verfcheide plaar-
fen vandit Eiland gemeer is , houdt beùrtlings
op en begint weder, by ieder groote perfing door
de aanrollende Golven. Men kanze gemakkelyk
verklaaren; maar het volgende is eene byzonder-
heid, welke ik daar omtrent heb opgemerkt.
Terwyl ik binnen den afftand van omtrent
veertig Schreeden wandelde van den Oever der
Zee ; alwaar de Golven braken „ befpeurde ik,
op zekere plaats, datde Planten fterk bewoogen
werden , door eene Oorzaak , die nog niet blyk-
baar was. Ik begaf my derwaards, en ontdek-
te-een Gat van omtrent 6 Voeten diep” en een
half Voet wyd, en ‚ftil flaande om hetzelve te be-
fchouwen, hefet ik dat de Grond onder my-
ne Voeten daverde.. Dit vermeerderde myne op-
lettendheid , en ik hoorde een dof Gedreun on-
der den Grond, gelyk het gene de gewoone Aard:
beevingen voorgaat , ’t-welk ik menigmaalen waar-
genomen heb.” Het werdt door eene trilling van
den Grond gevolgd, en daar na kwam ’er een
Wind ‘uit het Gat,-die-de Planten, rondom het-
zelve-deedt beweegen. Ik pafte op, om te zien,
of de beweeging zig tot eenen merkely ken afftand
uit-
DOCH ZONDERLINGE AARDBEEVING. 617
“ uitftrekte, doch bevond, dat zy niet verder reik-
te dan tot twee of drie Schreeden van het Gat,
«en dat ’er verder af geene beweeging werdt be-
fpeurd. » ie
Voorts nam ik waar , dat dit Verfchynzel nooit
plaats heeft, voor dat de zevende Baar in rolt.
Het is, naamelyk, in dit Land een gemeene zaak,
dat men de Zee zig eenigen tyd fùúl ziet houden,
en dat dezelve dan zeven Baaren voortbrengt, die
de eene na de andere op de Kuft breeken. De
eerfte is niet zeer aanmerkelyk , de tweede een
weinig fterker, de derde nog fterker; en dus nee-
men zy infterkte aan, tot de zevende toe: waar
na de Zee weder fil wordt en terug wykt. Dit
Verfchynzel van de zeven Baaren, wordt van de
Zeelieden met veel oplettendheid in agt genomen,
inzonderheid by Laag Water, om beter in ftaat
te zyn, in te komen of-uit te zeilen op dat oo-
genblik, wanneer de Zee fil wordt. Deeze ze-
ven Baaren vullen, de een na de andere, de Spe-
lonken , “die langs de Kuft zyn, en, als de zeven-
de daar in-kwam , werdt de Lugt, grootelyks
famengedrukt op den bodem van deeze Holen,
door haare Veerkragt tot werking gebragt, ver-
oÓrzaakende aanftonds die Fonteinen of Water-
gulpen, van welken ik gefproken heb; en het
Water „in de Spelonken ftaan bly vende tot aan de
Opening of Spleet zelve toe, begon dat doffe Ge-
luid of Gedreun te maaken, waar opde Schud- -
IV. Dre ding
Gi} WAARNEEMING OMTRENT EEN KLEINE
ding van den Grond of Aardbeeving volgde; cirts
digende met een fterken Wind , die tot de Ope-
ning uitkwam. Vervolgens week het Water
naar de Zee terug, „en ; dewyl?’er geen verdere
aandringende oorzaak plaats had , van den kant
der Baaren, kwam alles wederom tot fülftand.
Ik nam waar, dat dit Verfchynzel op geen be-
paalden tyd gebeurde; maar de aannadering der
Baaren afwagtte ; wordende door de zevende
fterk in beweeging gebragt. Byna een half Uur
bleef ik hetzelve waarneemen, en volgde zo veel
mogelyk den loop van de Spelonk tot haaren In-
gang toe, geleid zynde door de ftrekking van de
Kuft. Ik deed myne Negers neergaan daar het
Water brak; want zy twyfelden aan t Verhaal
wegens de grootheid deezer Spelonken,en, toen
de Zee fil ware „hadt een hunner de ftoutheid
om er in te gaan; maar hy keerde heel fchielyk
terug ‚ dewyl hy anders om hals geweeft zou zyn.
Derhalve befluit ik , dat deeze kleine Aard-
beevingen rondom het Gat ; omtrent veertig
Schreeden van de Zee, alleen veroorzaakt wer-
den door de famengedrukte Lugt in eenig groot
Gewelf omtrent die plaats, welke door haare
kragt opwaatds gedreeven werdt naar het Gat,
dat zig aan my vertoonde: dat deeze Lugt in de
Spelonken , tot zekeren trap famengedrukt, eerft
het doffe Geluid veroorzaakte , door de romme=
Äing der Wateren, die in de Spelonk gebleevert
J Wa
DOCH ZONDERLINGE AARDBEEVING. 61g
waren; daarna, met meer geweld werkende, de
kleine Aardbeeving te weeg bragt, dewelke op-
hieldt , wanneer de Wind uitgang kreeg door
het Gat, en de Zee, terugwykende , de Lugt,
die daar in beflooten en famengedrukt was ge-
weeft, in Vryheid herftelde. ,
Zodanig zyn de Waarneemingen, door my ge-
maakt: waar uit de Geleerden, die de oorzaak
der Aardbeevingen na die fchrikkelyke , door wel-
ke de Stad Liflabon verwoeft werdt, tragten op
te loflen , zulke Gevolgen kunnen trekken , als
zy bekwaamft oordeelen.
Gefchreeven op Guadaloupe s
den 6 Fanuary 1757.
VERSCHEIDE.-
braberheitdgdheek ern in
RAAKENDE
‚pe DIERTJES per
KORAAL-GEWASSEN
EN ANDERE DEELEN
DER
NATUURLYKE HISTORIE:
Vervat in een Brief van den Heer A. T rrEMBLEY,
Lid der Koninglyke Societeit van Londen, aan
den Eerw. Heer Tr. Bircn, Theol. Dok-
tor, Sekretaris der Koninglyke Socie-
teit: gefchreeven uit ’s Graven-
hage, den 1 Febr. 1757.
(Pbilof. Transaft. Vor. 1. Part. IL, for 1757, pag. 58.)
SEEELE EEEEBEEEEEESSENEES:
MEN HE BR.
K fchreef aan U, den 26 November laatftlee-
den, aangaande de Aardbeeving , welke, ee-
nigen tyd te vooren, tuffchen den Ryn en de
Maas gevoeld was. Sedert ben ik onderrigt door
Profeffor Donarite Zwrin, dat aldaar een lig-
te Schudding waargenomen is op den 13 duguflus
1756 » ’s morgens kwartier over neger Uuren.
_De-
„
Verscrerpe BYZONDEREHEDEN. 62i
Dezelve was ook in andere deelen van Piemont
gevoeld. Hy heeft my een Uictrekzel medege-
deeld van een Brief van een Profeflor te Genua;
een zyner Vrienden , waar van Mee warn de
ae Ist, 1d
s, Den g November telden wy hier twee „Schok
„ ken van een Aardbeeving, den eenen te203-Uur;,
„snaar de Italiaanfche manier van ‘Tydrekening ,
den anderen omtrent te 4? Uur ’s avonds. Ik
wierd den eerften niet gewaar, zynde toen
aan ’tkuijeren in Huis, maarik voelde den twee-
den ‘wanneer ik te bed lag, en meende te
gaan flaapen. « De-koers der Golvingen was,
zo naa als ik-het giffen kon, van ’ Noorden
‘> naar ’t Zuiden”.
De Heer Dona ri deedt, ikan die Zoiner,
volgens zyn gewoonte een Reisje, vonvzyne on-
derzoekingen in de Natuurlyke Hiftorie voort te
zetten. Hy was vergezeld van Dr. AscANius,
Lid der Koninglyke Societeit, die zig nog in twy-
fel bevondt, of de Koraalen een famenfielzel van
Diertjes zyn. De Heer Donari bragt hem aan
de Zee van Provence, alwaar hy, in zyne tegen-
woordigheid ‚ Koraal deedt viffchen, doende ’
zelve , na dat het opgehaald was, in-een-groot
Vat vol Water, en voerde ’t zelve naar den Oe-
ver; wanneer hy Doktor Ascanius, door zyn ei-
gen Oogen, wel dra overtuigde, dat Koraal een
klomp Diertjes is van het Geflagt der Poly pen.
De Heer Donar: heeft my gefchreeven, dat
„IV. Dezu Ss hy
9
‘99
622 VerscHmpeE ByzZONDERHEDEN ; RAAKENDE
hy zig zelf, door zyne laatfte Waarneemingen,
volkomen hetfk verzekerd bevonden, dat de Poly-
pen vaft zitten aan haare Celletjes; “waar omtrent
hy te. vooren in twyfel was geweeft, ’tGenehy
vervolgens van het Koraal zegt, fchynt my, met
meer waarheid en naauwkeurigheid uitte druk-
ken , wat wy denken moeten van dit foort van
Diertjes, dan eenigen der Befchry vingen doen,
die ’er uitgegeven zyn; federt de nieuwe Ontdek-
kingen onze Gevoelens over dit Onderwerp ver-
anderd. hebben. Men fpreekt-gemeenlyk van de
Bedden der Poly pen en de Celletjes daar in vervat ,
als het-gewrogt zynde van: de Polypen. Men
vergelykt: ze by de Honigraaten „: door de Byën
gemaakt. Het is naauwkeuriger te zeggensdat
Koraal, en andere Liighaamen ; naar Koraal zwee-
mende, de zelfde betrekking hebben tot de-Poly-
pen, daar mede vereenigd , welke ?er is tuflchen
een: Slakken-Hoorn en de Slak zelve, of tuffchen
de Gebeenten van een Dier en het Dier zelf. De
Woorden van den Heer Donarr zyn alsvolgt.
s, Ikk ben-nu van gedagten, dat Koraal niet anders
„; is-dan een weezentlyk Dier, % welk een zeer
9) grot getal van Hoofden heeft. Ik merk de Poly-
3, pen: vanhet Koraal alleenly kaan alsde Hoofden
» vanhet Dier. Dit Dier heeft een Gebeênrte ; dat
„ getakt isin de gedaante van een Heefter ‚- enbe-
5 dekt met een foort van Vleefch, ’t welk het
« Vleefch is van het Dier. Myne nd
gen hebben my verfcheide overeenkomftigheden
9 Ônt-
\
pE:NATUURLYKE Historie. 623
s ontdekt; tuffchen foorten van Dieren; naby-
„ komende aan deeze. Daar zyn, by voorbeeld;
_ Kerarophyta, die niet van Koraal verfchillen 4
uitgenomen in het Been, of dat gedeelte, ’£
welk den Steun van hét Dier maakt, die in het
Koraal Steenagtig en in de Keratophyra Hoor=
nig 18,”
De Waarneemingen , door my in ’t werk ge-
feld op eenige Soorten van Polypus-Bedden, doen
my denken, dat het gene men Po/ypen noemt, im
deeze Lighaamen, die men. waarneemt uit haare
Celletjes te komen en er weder in te trekken ;
meer zyn, dan de Hoofden van het Dier. Ikheb
ser fommigen gezien; die een Zak hadden, waat.
in het Voedzel kwam, ’ welk ik ze zag inzwel:
gen, en een anderen Zak, waar in het groffte
deel van” dat Voedzel doorging, na dat het was
verteerd.” Dusis’t- gelegen, by voorbeeld, met
de gepluimde Polypen , die ik befchreeven heb aan
% end van de derde Memorie, in het Werk dat
door my uitgegeven is over een foort van Verfch-
Water Polypen (a). |
De Heer Donar: heeft verfcheide zeer fraaije
_ Zaaken ontdekt, op zyne Reize, die hy in-de
Gebergten deedt. In ’t byzonder heeft hy een
zeer
(a) [Zie ook bladz. 496, in onze Natuurlyke Hiftorie der
Gemeene Polypen: agter het Werk van BAxer, genaamd
Nuttig Gebruik van ’& Mikreskoop, en hetzelve bladz, .
316, enz.]
“IV. Deen. Ss a
624 Verscueme. BvZONDERHEDEN ; RAAKENDE
zeer groot Bed van Zee-Schepzelen nagefpoord, %
welk de hoogfte Gebergten, die Provence van Pie-
mont affcheiden , dwars doorloopt en in de
Vlakten van dit Prinsdom verdwynt.
Hy heeft insgelyks een klomp Rots waargeno-
men, die het uiterfte end maakt van een taamely k
hoog Gebergte, welks toon door de Zee befpoeld.
wordt. Deeze Rots is, op eene aanmerkelyke
hoogte, t'eenemaal doorboord van Pholades, dat
zo wel bekende foort van Zee-Schulpviflchen, %
welk zig hokjes in de Steenen uitholt. Hier uit
blykt, dat deeze Rots veeniger tyd door de Zee
moet zyn bedekt geweeft. Volgens den Heer
Donrarris de Zee ongewaarwordelyk afgewee-
ken van de deelen, die door haar befpoeld wer-
den, enhy meent, dat ?er een zeer aanmerkelyke
tyd verloopen moet zyn, federt dit Gebergte,
van: de Pholades doorboord, met Zee-Water be-=
dekt was. Zyn gevoelen leidt hy van de volgen-
de “Waarneeming af. Daar is in deeze Rots, taz-
melyk digt aan de oppervlakte der Zee , een na-
tuurlyke Grot, gevuld met Aarde, in welke ou-
de Romeinfehe Lykkiften en Lampen gevonden
zyas: Hier uit volgt dan, dat, zelfs ten tydeder
Romeinen, dit gedeelte van de Rots, alwaar dee-
ze-Grot gevonden wordt, niet onder Water is
geweeft; en, dewyl’er maar een kleine afltand is
tuffchen de Grot en de oppervlakte van de Zee, zo
volgt, dat het Water, federt den tyd der Ro-
meinen, maar weinig is gezakt. Indien het in de
| zelf
…
pn id
pre Narvururke Historie.” 625
zelfde evenredigheid. laager geworden zy; -fédert.
„den tyd toen het den top‚van de Rots bedekte zo
is?ergeen twyfel „of het moet zeer lang geleeden
Zyn, dat men de Rots t?eenemaal door de Zeebes -
_ dekt vondt. Wanneer dezelfde manier van Rede=
neering wordt gebruikt, ten opzigt van het voors
heen-gemelde Bed van Zee-Schepfelen, ’% welkde
Gebergten „ die Piemont van Provence fcheidens
doorkruift: zo zullen wy verpligt zyn te denken,
dat de tyd, wanneer die Bergen onder het Zee-
__ Water ftonden, zeer ver-afis geweeft van den te-
“_genwoordigen tyd.
De Heer DonArr maakt uit decze Bevindine
gen, ende-daar van afgeleide Gevolgen, het Be-
fluit op „ dat de Middellandfche een zeer oude Zee
isen „niet van laaten oorfprong, piet de Heer
Burron zig verbeeldt. eget che
«De genen , „die alle de Verihinamls.er van ri
Schepfelen, we iten de Zee gevonden, ‘verklaaren
door een a/gemeenen Watervloed , zullen de Gevol-
gen niet hlsde „die door den Heer Donart
van. de Lighaamen, daar wy hier van fpreeken ,
zyn afgeleid. Hetis klaar, dat de meefte Natuur=
kundigen „ ‘die een-groot getal van deeze Zee-
Schepfelen hebben nagefpoord, niet van gedagten
zyn, dat alle deeze Verfchynzels door een alge-
_ meenen Watervloed kunnen worden verklaard.
Eer wy onderneemen Vonnis te vellen over deeze
Onderwerpen, behooren wy wel onderrigt te zyn
van de natuur der Zee-Schepfelen, die uit het
IV. Dreu Ss 3 Aard-
had nj
626 VerscHeriDe BYZONDERHEDEN.
Aardryk worden gegraven, welken met in ver=
fcheide Landftreeken vindt; als ook van derzelver
legging en fchikking, ten opzigt van elkander.
Het is insgelyks noodig , kundig te zyn vanden
toeftand der genen, die werkelyk nog in de Zee
gevonden worden , en van de verwiffelingen „aan
welken zy onderhevig zyn, terwyl zy door %
Zeewater bedekt blyven. Verder is het nood-
zaakelyk, oplettendheid te gebruiken omtrent de
veranderingen, die ?er beftendig zyn en nog wor-
den. waargenomen, ten opziet van de Zee-Oe-
vers, welker legging op verfcheide plaatfen aan
wiffelvalligkeden onderhevig is; dewyl fommigen
afllyten , anderen °t Zeewaards aangroeijen. «In
dien alle deeze Omftandigheden met elkander ver-
geleeken worden , zal men niet kunnen twyfelen,
of ’er zyn weezentlyk in het Aardryk Zee-Schep-
zels , die ’er alleen gevonden worden ingevolge
van zodanige traage veranderingen en niet van
eenvalgemeenen Watervloed. Miffchien zog men
dit Denkbeeld mogen uitftrekken tot het grootfte
deel der gegfavene Zee-Schepzels nn ons be-
kend zyn.
De Heer Donari berigt my, dat 1 gaarn aan
de Koninglyke Societeit een Hiftorie van Koraal
zou willen aanbieden, indien hy dagt, dat haar
zulks aangenaam zou zyn.
u.
NIEUWE
NIEUWE ONTDEKKINGEN)
VAN DEN Heer VONN NT
„dn A. PEISSONEL,
osrRENT DE
WORMEN,
DIE LIN. DE
EPO NSSCENN"
KE |
e Jak
HUISVESTEN.
Poi. Trina, Vor.r. Part. Al. for 17587 pag: a)
\eunsEIoEtEnnnERSesE ZEE
E- beta yheid er Neften van. wieder
in-de Coralline en Lethophyta ‚benevens
het Werktuiglyk Geftel van derzelver -Polypen,
‚deedt my giffen, dat het eveneens gelegen ‘wa=
re met de Sponfen: dat ’er, naamelyk, in de tus-
fehenruitmte rvan derzelver Vezelen , Gedierten
woonden, waar van zy. hâaren oorfprong en aan-
was hadden: maar ik had deeze Infekten nog niet
ontdekt, noch dezelven aan ’t-werk gezien. „De
Sponfen kwamen my enkel voor als Gerâamtens
doch eindelyk ontdekte ile -de Wormen „die de
IV. Deer. Ss 4 Spon-
GaB ONTDEKKINGEN OMTRENT DE Wormen,
Sponfen maaken „in: de vier, volgende Soorten}
van PrUMIER genaamd :
1. Spongia Americana Tubo fimilis. De Pyp-
agtige Amerikaanfche Spons.
. Spongia Americana longsflima, funiculo fi \
— _mihis. De Anterikaanfche Spons, dië zeer |
“ lang is en naar-een Touwetje gelykt.
3. Spongia Amertcana capitata &@ _digzrata.
De gevingerde Amerikaanfche Spons.
4. Spongia Americana Favo fimilis. De A-
* merikaanfche Spons, gelykende naar een
Honigraat.
4 12
Deeze vier Soorten verfchillen alleenlyk in-ge-
daante: zy hebben de zelfde eigenfchappen ; zy
worden door een zelfde Soort van Wormen ge-
fabriceerd, en, °t gene op de eene paft, kan van
alle de anderen gezegd” worden: want ik heb in
die allen een en ’t zelfde waargenomen. Men
kan ze plaatzen in den Rangder Spongse Hyroine
die door J. BAurinus zo geheeten zyn, “we-
gens de ruigheid van haare Vezelen; ’ welk niet
dan Metaphor:fch gezegd kan worden-van Stukken
met Kley of Slyk bedekt: of men zou ze ftellen
kunnen onder die ‚welken Pranrus genoemd
heeft Tragos of apbpfie', vals zyhde- vuil-en bee _
zwaarlyk fchoon te, maaken: ook kunnen zy den
Naam behouden, dien’ Pater Puumrer ’er aan
5e.
DIE IN DE SPONSEN, IUISVESTEN. 629
gegeven heeft „ van, de uitwendige gedanang af-
geleid.
‚Deeze vier foorten van Sponfen zyn ae
_ field uit harde, afte, flykerige Vezelen, fomtyds
broofch „ van alasan afgezonderd , hebbende
groote Holligheden of Cylindrifche Buisjes, door
haare zelfftandigheid verfpreid, die van binnen
glad en effen zyn. Wanneer de Spons eerft uit de
Zeesis gehaald , vindt men de tuöïchenruimte
haarer Vezelen vervuld met een kleverige Slym,
zwartagtig. zynde van koleur, die in”. Water
fchielyk verrot ;- of als Stof afvalt; indien zy in
de Zon gedroogd worden. … Als men een verfche,
Spons knypt komt deeze Slym’er fchuimagug uitg
door de vermenging [met de Lugt] in de bog-
ten van haare Vezelen: zy brengt altyd met zig
eenig Zand „of kleine brokjes van, Schulpen, dig
door de ae verbryzeld zyn. De Buisjes, die
uitde famen gevlogten Vezelen van: de Spons be-
ftaan, maaken, als ’ ware, een Doolhof met
Wormen gevuld, die gemakkelyk; te verpletteren
zyn, en dan wordt haar Sap met de Slym onder
een gemengd: maar de Sponfen, zorgvuldig opge-
fcheurd en haare groote Vezelen van een gefchei-
den hebbende, ontdekte ik de levendige Wor-
men daar in vervat.
„ Deeze Soorten van Spons groeijen gemeenlyk
op. Zandige Gronden. By haaren oorfprong be-
merken: wy, als’ ware, een knobbeltje Zand,
of andere Stoffe, bykans verfteend, rondom hes
IV. Dreu Ss 5 wel.
kl
639 ONTDEKKINGEN OMTRENT DE WORMEN,
welke de Wormen beginnen te werken; en ‘ef
als hunne laatfte Wykplaats neemen. Ik had het
vermaak, van‘ze te zien fpeelen, zig âan den ar-
beid begeeven en-zig verfchuilen; door ze na te
gaan met het Miktoskoop , en ik heb zelfs myne
Waarneemingen ook zonder behulp van ’ zelve
Kunnen doen.
De Wormen, daar ik hier van {preek ; zyneen!
derde deel van een Linie dik, ‘en twee of drie Lie
niën, dat is omtrent een vierde Duims, lang.
Hun Lighaam is zo doorfchynende,: dat men de
Ingewanden door de Bekleedzelen heen kan on-
derfcheiden, het Bloed zien omloopen enalle dee
len werken. Zy hebben een kégelagtige figuur:
de Kop is klein en zwart, met twee Nypers voor-
zien; het andere end byna vierkant en veel groo
ter dan de Kop. - Op de Rug vertoonen zig twee
witte Streepen of Draaden, als of het Chylbuis-
jes waren , loopende evenwydig aan malkander
van het eene tot hetandere end, alwaar zy famen-
komen. In het midden, daar de Buik en Inge-
wanden geplaatft- moeten zyn» is een zwartagtige
Stof bemerkelyk, welke een foort van Omloop
heeft ; vervullende fomtyds het geheele Läghaam
van den Worm, fomtyds zig naar-den Kop of het
andere end verzamelende , en fomtyds den loop
volgende vän het Dier. Deszelfs Wormswyze
beweeging of voortgang begint aan het agterfte end
en eindigt aan den Kop , die voortgeftooten wordt ,
en bygevolg zig voorwaards beweegt.
, Ik
/
DIE IN DE SPONSEN HUISVESTEN. Ó3Ò
Ik heb deeze Wormen , buiten de Spons, en’
geheel daar. van afgefcheiden , over ’t Uur in % le
ven gehouden, en dus had ik gelegenheid , om ze
met een middelmaatig, vergrootord Glas door en-
door te befchouwen. Nahet voleindigen van niy=
ve Waärneemingeh fond ik verfteld, toen ik ze
bragt by een ftukje verfche Spons, daar de Nefter
Hog vogtig waren, en wear uit ik ze gehaald had;
Hun weder ‘daar in te zien kruipen ;-en verd wrs
gen, doordien 7y zig verfchoolen in de bogten van
derzelver Buisjes.” Ik meeride ze-weder te vinderfs-
doch alle moeite ; die ik ?er toe âanwendde „°svas'
vergeefs: ’t zy dat ik ze verpletterde onver-
“ koeds, of dat zy tot Slyni gekneepen waren in de
Buisjes, die ik drukte, en waar van ik, ‚ bygevolg;
lret maakzel had-bedorven. zer is nig vhiigend
maalen gebeurd.
Deeze Wormen hebben elke geen prints
Wooning: ‘zy dwaalen onverfchillig door dit
Doolhof van- Buisjes. Weshalve ik, behoudens:
de Agting van Prinrus en andere Naturaliften,
niet zie, dat het in hunne magt zy y de Lighaamen.
der Sponfen uit te breïden en in te tr eller want
dezelven bly ven altyd in een zelfde grootte, zón
der in % allerminfte voor de aanraaking, ofeenigertt
ley beweeging van de Zee, of eenig ander Toeval,
hoedanig ook, aandoenlyk te zyn „ even als leven
looze Lighaamen. Immers het Dierlyk gevoelend
Leven, of waar men het ook voor houden wil,
behoort alleenlyk tot de Wormen, die deeze
JV. Dezer, | Spon-
632 De WORMEN IN DE SPONSEN. -
Sponfen maaken „ welken hunne Woonliuisjes zyn ,
en die, door de Slym of het Sap dat zy afleggen;
de Spons doen toeneemen of groeijen; even alsde
Byén, Wespen, en in ’t byzonder de Bofch-Luis.
van Amerika, haare Neften of Celletjes vergrooten. -
‚_Deeze Sponfen., ‚Neften of Celletjes, zyn aan.
eenig vaft Lighaam in de Zee gehegt. Sommige
Soorten vindt men aan de Rotfen zitten; anderen.
zyn, gelyk deze daar ik van fpreek „ vaft aan hoopen
Zands of aan ftukken verfteende Stoffe „en zelfs op
Zandige Gronden, daar de Zee, het Zand en de
kleine brokjes vergruisde Schulpen in beweeging
brengende, die doet dringen in de Holligheden van
de Spons, alwaar het Zand gebonden en vermengd; «
wordt met het Slymagtig Sap, raakende nooit daar
van los , dan wanneer de Slym verrot, of; door.
het droogen van de Spons, tot Stof wordt. En
niettemin zal ’er iets van bly ven indie vogtige Buis-
jes, ’ welk ’er zeer moeielyk uit te krygen is, in+
zonderheid in dat foort van Sponfen ‚die men zo
bezwaarlyk kan fehoon maaken. … Om kort te
gaan „ het Bloed of de Vogten, die de Ouden
waargenomen hebben in de Sponfen „ isniet anders
dan het Slym of Sap der zelfftandigheid van deeze
Wormen.
Gefshreeven op Guadaloupe,
den 1 Maart 1757.
H.
BE-
NB gren etn,
HOE MEN
MET HOUT-ASCHs nù
VERSCH WATER
KAN DESTILLEEREN
VAN
“ZEEWATER.
In een Brief van Kapitein W. CHAPMAN , aan
J. FornereiLr,-Med. Doktor, gefchrees
ven uit Whitby, den ro February 1758.
(Pbilofupb. Transaët, Vor. 1. Part. II. for 1758., pag. 635.)
W Vriendelyk ontvangen van mynen laat=
ften, doet my de Vryheid neemen, van
U te berigten , hoe ik, op mynen terugtogt van
een Reize naar ’t Noordelyk gedeelte van Rus-
land , een genoegzaame veelheid Verfch Water
bekomen heb, zonder dat ik Werktuigen of
iets , daar toe eigentlyk fsi ‚ mét my ge
nomen had.
Eenigen tyd in September laatftleeden , wanneer
ik tien dagen op Zee was geweeft, verlooren wy
door Toeval, af en aan de Noordkaap van Fin-
land zynde, het grootfte deel van ons Water.
Wy hadden een harden Wind uit het Zuidwes-
ten, die drie Weeken aanhield en ons tot op de
Iv. Deen. Breed-
634 Demior, noe MEN Versen Ware!
Breedte van 73 Graaden dreef, Geduurende dee-
zen tyd was ik zeer ongeruit, weetende, dat wy,
indien onze Reislang aanliep ; tot groote bâtis
heid zouden gebragt worden; want wy kreegen
geen Regen, maar menigvuldige Mift, die flegts
zeer weinig Water wider Ik befoinuldigde
my zelf ten hoogften; geen Deftilleer- Ketel mede
genomen te hebben; daar ik dikwils had gedagt,
dat ’er geen Schip zonder behoorde uit te gaan:
maar nu was het te laat, en ’er moeft het eén of
ander Middel worden uitgedagt tot ons behoud.
De Manier van ArrLeBy was my nict onbe-
kend (4): ik had ook een Stukje, van Dr. B ur-
LER gefchreeven, dat den tytel voert, van: Ge-
makkelyke Manier om verfch Water op Zee te beko-
men. Fn ik verbeeldde my , dat Zeep de plaats
zou kunnen vervullen van de fterke Loog, daar
hy van fpreekt. „Myn voornaamtfte arbeid was,
een Defùlleer-Ketel toe te ftellen. Ik ordonneer-
de dat men een oude Teerpot, die omtrent tien
Qaarts hieldt (b), zou. reinigen : myn, Fimmer-
man maakte , onder myn beftuur , daar op een
Dekzel van een Greenen Plank, 2, Duim dik,
zeer net fluitende; zo dat het zeer gemakkelyk „
aan
(a) [De Manier van Arrpurery is befchreeven in het
LDerr deezer Uitgezogte Verbandelingen, bladz. 220.)
(b) [Een Quart betekent een vierde deel van een Gat:
Jon, ’t welk nagenoeg drie Amtteldamfche Mengeleu
houdt: zo dat tien OQuarts zyn 7; Mengelen. Vergelyk
bladz. 553 ‚ hier voor. |
nnen
KAN DESTILLEEREN VAN ZEEWATER. 63%
aan den rand, met Deeg kon digt geftreeken wor-
den. In het Dekzel hadden wy een Gat, daar
een Houten Pyp-byna loodregt in vaft gezet was.
Deeze Pyp noem ik de Helm van den Kerel: zy
was met een Avegaar, van anderhalf Duim wyd;
doorgeboord„ tot minder dan 3 Duimen van de
top-of het end, alwaar men ze digt hadt gelaten.
Omtrent het bovenfte van die holligheid, maakten
wy in de zyde van de Pyp een Gat , met behoor-
Iyke fchuinte, zo dat het een lange Houten Pyp
kon inneemen, die afdaalde naar de Tobbe, waar
in de Slang geplaatft zou worden. Hier ftond ik
weder verlegen: dewyl wy geen Looden Pyp,
noch eenig Blad-Lood, in ’t Schip hadden. * Ik
bedagt, dat, indien. wy een regte Pyp konden
doen loopen door een Ton met koud Water, de-
zelve voor den Slang in het Koelvat zou kunnen
verftrekken. Toen fneeden wy een Tinnen Scho-
tel aan ftukken, en maakten een Pyp vân twee
Voet lang , die wy in drie of vier beproevingen;
Cwant wy lieten den moed niet het minfte zak=
ken,) geheel digt kreegen. Wy boorden een
Ton, fchuins naar beneden, door, daar wy de
‘Tinnen Pyp inftaken, en, de Ton aan beide En-
den van de Pyp digt gemaakt hebbende, vulden
wy ze met Zeewater. De Pyp ftak, aan ieder
zyde, drie Duim buiten de Ton uit. Dus my-
nen Toeftel in gereedheid hebbende gebragt , deed:
ik zeven Quarts Zeewater en een- Once Zeep in
myn Pot, en zette ze op’t Vuur. Het Dekzel
IV. Deen. werdt
636 Berit, HoE MEN Verscu Waren
werdt belet op te ryzen, door een Houten Stut.
Wy zetten’er den Helm op, en fiaken daar in de
gemelde lange Houten Pyp, die wyd genoeg was,
om het end van de Tinnen Pyp in te neemen. De
famenvoeging kreegen wy zeer gemakkelyk digt.
Ik behoef niet te zeggen, met welk een angft
ik den Uitflag afwagtte : maar ik. werd fchielyk
verloft: want, zo dra de Pot kookte, begon het
Water te loopen, en in 28 Minuuten kreeg ik
een Quart verfch Water; dat ik probeerde met
een Waterwegertje , ’ welk ik aan boord had,
en zo ligt bevond te zyn als Rivierwater : doch
het hadt een leelyken Smaak, als van bedorven
Olie, die, zo ik my verbeeldde, van de Zeep
kwam. Deeze Smaak verminderde merkelyk in
twee of drie Dagen, doch zodanig niet, dat het
geheel vry van walgelykheid was. Onze Schaapen
en Vogels dronken dit Water zeer gretig, zon-
der eenige kwaade uitwerking. Wy hielden on-
zen Defülleer-Ketel gaande , en kreegen om de
twee Uuren een Gallon Water; ’t welk, indien
wy in ’ geheel geen ander Water gehad hadden,
genoegzaam zou geweeft zyn voor ons Scheepsvolk.
Toen dagt ik, om te beproeven „of ik geen fmaa-
kelyker Water zou kunnen krygen , en lashet
gemelde. Papier dikwils over, inzonderheid de
aanhaaling, daar in, vit de Voyagie van den Heer
R. Hawkins; die met vier Brandhouten een Oxhoofd
Water deflslleerde ‚dat zeer goed en voedzaam was. Ik
befloot „dat hy dit Berigt op een bedekte wyze hadt
5 ge-
KAN DESTILLEEREN VAN ZEEWATER. 637
gegeven, op dat men niet agter de Zaak zou komen:
want het is klaar, dat hy door vier Brandhouten
niet kon meenen de Bfandftof, dewyl mien er
naauwlyks „een Okshoofd Water mede warm zou
kunnen maâken. Derhalve, dit verfcheide maalen
overpeinzende, kwam my in ’t Hoofd, dat hy de
Houten tot Afch verbrand , en‚die Afch onder Zee-
water mengende , daar van een Okshoofd verfch
Water gedefilleerd zou hebben.
Met deeze Ontdekking was ik byzonder in myn
fchik: ik kapte een Hout klein en brandde het tot
Afch; waar na ik, myn Pot fchoon gemaakt heb-
bende, daar in een Lepel vol deed van die Affche;
met de gewoone veelheid Zeewater. De Uicflag
beantwoordde myne verwagting: het Water kwam
helder en klaar over, met een aangenaame prikke-
fende Smaak, die ik in *t eerfte dagt van de Afcht
te komen, doch naderhand werd ik overtuigd;
dat het deeze Smaak had van de Harft of Ter-
pentyn ‚inde Pot of in de Houten Pyp zynde. Nu
was ik geheel verloft van myn Vreeze, dat wy in
ongelegenheìd zouden komen door gebrek van Wa-
ter: nogthans oordeelde ik het noodig ‚ myn Volk
te raaden, dat zy ‘er niet te veel van gebruiken
zouden, terwyl wy nog iets van onzen ouden
Voorraad hadden. Ik zeide hun, dat ik ’er eerft
zelf de proef van wilde neemen, gelyk ik deed,
drinkende dagelyksettelyke Glazen, zonder eenige
kwaade uitwerking. Het Water was zo ligt als het
andere, en fchuimde zeer wel met Zeep. Onze oude
IV. Deen. Tt Voor-
638 Verseu WATER TE DESTILL. VAN ZEEWATIR.
Voorraad van Waterwas voort, eer-wy, Engeland
bereikten ; maar wy, hadden nog cen. taamelyke
veelheid“van het gedeftülleerde. Na myne aankom-
fte te-Shrelds „ noodde ik verfcheide van, myn Kens
nis aan boord,-om van dit Water te proeven: zy,
dronken?er ettelyke Glazen van „en oordeelden het
zo goed als Bronwater. Ik maakte ?er mede een
Kom Punch, die het Gezelfchap zeer-wel fimaakte,
Ik heb hier geen Deftilleer-Ketel by de hand,an=
ders zoud ik de Proefneeming herhaald hebbentot
overtuiging van eenigen myner Vrienden; want
voor my zelf ben ik vaftelyk verzekerd , dat Hout-
Afch, gemengd met Zeewater, door. Dettillatrie,
zulk goed Verfch Water zal geeven, als men kan
wenfchen. En ikmeen-dat, alsieder Schip, ’t welk
een langen Togt moetdoen, een klein Deftilleer-Ke-
teltje mede nam, volgens de verbeteringen. van Dr.
Harrs gemaakt „’er nooit gebrek aan Verfch Water
op Zee zou zyn. Hout-Afch.is gemakkelykte kry=
gen, zolang?er eenig Brandhout in ’t Schip is, ende
Koften van het Vuurzoudengering zyn,indienhet
Keteltje zodanig gemaakt werde, dat-het met het
Vuur van,de Kombuis kon geftookt. worden,
Ik zal myn moeite, genoegzaam. beloond agten,
indien deeze onderrigtingen kunnen dienen om myn
Mede-Zeelieden te behoeden voor het droevig
noodlot van gebrek aan Water; een Uiterfte, dat
te weinig in aanmerking genomen wordt, van de _
genen die het nooit hebben ondervonden.
H.
WAAR-
WAARNEEMINGEN
Omtrént de Lugts-gefteldheid, Weder en. Wind,
te AMSTELDAM; in Oktober 1759.
Barometer. Therm.) Winds Streek, Wedert.
De [’s morg. °s midd. °sav.|mo, mi.av. 'smorg. 2s midd, ’sav.
6156 O Oo 0 Helder.
61/57/O t. NO t.N/Ot.N Wolk, held,
3 IE Ii 2 [57/6054|N Wij NOINW
AI |= I|— 21536055) O Oo O Betr. —-
“sl 3 |= 2526256 O | ZO | ZO (Helder, betra
6— 2 |—- 2 | — |58164 52) ZW [ZW |Z WiBetr. helder,
7 2ij— 3 |— 3 15163154, W {ZE OfZt.O Helder:
B |— 2 — 2:[54167/59IZ t. Of ZW |Z W —
oke 2 1} 1 {56|70,61 Z IZWIZ Wi
— Oi or 29 1160166 64 ZW |ZW|ZW | Reger
jr 29. 1ol29. 9il— 6:|64/60,60| ZW [ZW |Z W \Zwaare reg.
12 5 |— 4 j— 3 [60/6453 ZW {iZW|zwWw Betr. reg. wi,
13 — 4 |— A2l— 41156158 sel ZW | W W |Buijig.
Z
1300 30. 0 30.0} Ká
a Ir 2 {58
za Aij 4 | 4 [52/5454 ZW Z ns
0 re on, 56159!salWt.N WtNIWeNj===
16—10; —Iosl— 9}|s6j6olso| ZW | ZW | Z W Betr.reg. wi.
Ii Zil 7 | 7 |59|55!55j ZW | ZW [ZW Regen, wind.
Top ij Bi 7:|53|56!sij W | W |Z W Helder, betr.
Igl—= 8 i— 9 30,0, sofs4149| N | NW/[NOBuijig.
20/30. T:|30. I= I:[44153/48) N |N W [NW Helder.
2ij— ot|— 0 |29. 1 [ST 5657). W{ W [ZW Betr. regen.
22/29. Tof29.10: —1I:[56168/54| W | W W Held. betr.
23/30. 25|30. 27/30: 2;|44152|45| NO| ZOIZO —
24l— 1} 29. 11 29.105|41/53|45| ZZ Z Z ==
25/29. 9 — 8 — 8: 49/58/52} ZW | ZW |Z W (Betr. regen.
26— 8 — 9 Eg: 515752 Z ZW |Z W\_—helder.
2 Bil 7 5 154lsssijZ WZW |ZWi|Regen:
28}— 5 — 6 9 |48|55js0j Z | ZO | ZO Held. regen,
2o— Ioj— To|— 10:51 5652) O | O O |—= betr.
3of— Ir:|30. 0;|30.2 |S1j5245| N | NO | NO —- buijige
N N [Betr- —=
31|30.3 l— 3 1-3 44547145) NW
Hoogfte Barometer d. 30, 3 ì
Laagite Barometer d, 29. a; Middelb. d. 29. 9
Hoogtte Thermometer gr. 70 bslans
Laagfte Thermometer gr. Ap Middelb. gr. 55%
IV. Deer. T&3 WAARe
„640
SWAARNEEMENGEN
„Omtrent de Lugts-gefteldheid, Weder en Wind,
te AMSTELDAM, in November 1759.
„Barometer. Therm. | Winds Streek, Weder.
D. (’smorg ’smidd.’sav. |mo.mi„av |'smorg. midd, ’sav é
1|30,3530. 45130. 52/44,48}42)| NO{ NOj O (Helder.
al si sij sijzal47 34) ZO| Z |Z Vort.
3 Sil ai 4113347135 ZO| Z |Z |
al 33|— 3 |— 3[3750l47|_ Z | Z * Z \Wogtig.
Si 2 TI 05150 56153 Zt.OIZt.O0Zt0 regen.
6}29.10:29. 95129. 9|5@ 53 44) ZW | ZW ‚NW |Bet.freg. held.
zi B [— 5 [48/52/46| ZW | ZW ZW |— held. reg.
8l— ai 4 | 7 |a8i48l48| W | ZNW |Buijig.
o— Bil 8E 5 |43sijsij N VZW, ZW \Mittig, reg.
zo 3 1 | 3150 s1l4s| W [ZW \NWiZw. Storm.
HJ 4 |= 5 |= 6 [4alaa45j NW NW NW Wind, hagel.
sij Al 5 [43/4643 W {NW | NW (Buijig.
IJ 4 aj 4 [414604 ZW WW
Td Sen st 6 |42l43142| WINWINWj— ——
Is 8 — 9 Hi io4sl4o NO { NO | NO —= helder,
16130. 0-|30. 1 '30. 21/37143:36} NO | O O [Held. betr. h.
Bi KHE stlaggr32l NO | NO | NO [Vorft,helder.
18 3 — 23 232734 29| NO | ZO | ZO j_— ——=
I9— 2 |— Oo G|26131028| ZO | ZZ
aol29. 9129.8 [29.6 |2430,27| ZW | ZO | ZO j_— —=
gi 5 |— 5 |— |28/2927| ZO | ZO | ZO [Betr. —
aal 8 |— Bij 9 [2632/29 ZO {NW NW |(Veranderlyk
23 ol 9|— 293328 Z | Z | Z Wolk. betr.
a4l— gij—1o |—1172333,28| Z [ZtO\ Z |Vorft, held.
as Hij 115 —1oil29 33137) ZW | ZW | ZW |—_— regen.
26|— 10 |—{O|— 11 (4347/43) ZW ZW | W |Regen, held,
27/30.0 [30.1 [29 15/40,46 aal W | W |ZWi|Held regen.
28/29. 81/29. 7ij— 8 |48jsojas| ZW | ZW | W |Reg. wind,
29— 10 |— 11/30.07142142'40) NW | NW | NW |Buijig, hage
30|30. r |3o.1i— 2 [34l41138| NW | NW INW vorft.
Hoogfte Barometer d. 20. 5
Laagfte Barometer d. 29. 1
Hoogfte Thermometer
Laagfte Thermometer
gr. 56\
gr 23 j
> Middelb. gr. 395
tb Middelb. d. 20. 91
\
WAAR-
kl d
' bat
WAARNEEMINGEN …—
Omtrent de Lugts-gefteldheid ‚ Weder en “Wind;
te AMSTELDAM, Ïl December 1759.
ao 4ij— Aj 4 143
ZO |T Zij Ia
zino ln B 143
Hoogfte Barometer d, 30, 25}
Laagfte Barometer d. 29.0
Hoogfte Thermomerer gr. 46
Laagfte Thermometer gre 18
IV. wer.
43
“Therm.{ Winds Streek.
Barometer.
D. amd. 25 midd. ”s avolmo. mienv.|)smotge ?S ini. 'sav,
130. 2;|30. 24/30. 0 2449 37 N (ZW ZW
229. 829. 7 29. 6243/46 34 ZW ZWINW
sl 78 | 9 (3440 35/NWINW [NW
A— 9 — 8i|— 8 13013732 O | O | O
si 8 |—— |— 92303233} O | O|- O
6}—10 |— 1IJ— 115133136134) ZO ,ZO | ZO
I= [—IO130l3124 O | O | Z
8|—1o— rol —— |28/36/35/ O0 | O | O
— IO en 1131138 40|NW| ZW | ZO
rol— IL — 10 — 10,38|40,39! NO | W | ZW
id ank an gi 9 |34137/30ÏNWINO | O
12}—10; Ee — U$l27|30|24l O |Off O
13 mi 1 18j21/18| NO/NO[NO
14/39:0 (30.0 130,0 (18/2421) NO/NO NO
15|29-13(29.I1|29. II2127/23) O JO | O
I6/— 10 |— O,2228j25| O | O | O
Yjf— 1 |—10jj—10 (2327/23) O | O | O
18 9 9 — 9 |20/25/29} O | O | ZO
I9|— Zij 7 7 13336133) Z JZW) ZW
zalk — Ti & (3332/34) O [ZO | ZO
—:9 13437!36| ZO|ZO | ZO
—.|34,40 38/ZO| ZO | ZO
Ls 5 34/33 gal ZOIZO ZO
al 4, — 4 {— 51132,36|36/ ZO| ZO | ZO
25 — 5: — 6f— 8 36 38 38/Z0 | ZO
zó 6 |= 6: 4042/34 ZIZW | ZW
aj ST-6 — 8 13437134 ZO
28— Bij 7 |= 6 34 3038 Z
A
Weder.
Vorft,held, reg.
Betr. vorft.
Vortb, mits
Mitt, ‘vor.
Dynfig, belders
elder, muk k
a
Betr. helder.
Held. fegen.
Vorft, dynfig.
—_——— wind.
helder.
Penna
ammannsnd
ne aa
Mift,reg. vorft.
Regen, helder.
Vorft, betr.
Mitt, regen.
— vorft,
rr Tegen;
Zt.OlRegen , mift,
vorft.
IN, NW Mift, vorft.
/ Arg WS
44/43 ZW | ZW [ZW \Regen. :
44145) Z
4545 W INW NW ind,
ja ‘Middelb.
Kijk
} Middelb,
d, 29. zi
gr. 32 |
WAAR:
En ad
WAARNEEMINGEN
OVER DE _
A en eene oe
re 27. J20
KMS TR Dn
In de Maanden Oktober, November en December,
des Jaars 1759.
E Continueele en Afgaande Koortfen, die in
„September en * begin van Oktober het allerfterkft
regeerden, zyn inde Maand November zeer vermin-
derd en in December byna geheel verdweenen. Even
zo is’t geweeft met de Roode-Loop , die, ’t geen aan-
merkelyk is, als een Volkziekte heerfchte in een
klein gedeelte van de Stad , aan de Ooftzyde van den
Amftel, by de Weesper-Poort ,- alwaar.zy zig als
van een punt verfpreidde , op *t Roeters-E1land en daar
omftreeks: terwyl zig de Graauwe-Loop, hier en
daar, door de geheele Stad openbaarde.
„De Koude wierdt, in ’t midden van December , na
dat-men in ’t voorft van die Maand dikwils zwaare
Mift en Nevel met harde Vorft,en in November reeds
merkelyk Ys hadt gehad, by uitftek hevig, en hieldt
verfcheide Dagen ftand. In ’% laatft-van die Maand,
» nagts tuffchen den 30 en 31, was ’er een zwaare
Regen met Wind. De Barometer zakte die nagt tot
onder de 29 Duimen, zo laag hy in dit geheele Jaar
maar eens was geweeft: doch om dat dit buiten de
gewoone tyden viel, zo is het in de Tafel niet aan-
getekend. Dus kanookde Thermometer den 13 en1 44
% nagts, wel wat laager zyn geweeft dan 18 Graaden.
BLA D-
BLAD
AArdbeesine. Waarnee:
ming vaneen kleine
doch zonderlinge op ’t Ei-
land Guadaloupe. 615. Ee-
ne-Aardbeeving te Genua
in MNovemb. 1756. bl. 621
Alft. De oorzaak van der-
zelver. bitterheid onder-
zogt. 325.
ArsTon; Zyne Aanmerkin-
„gen omtrent de bereiding
van ’t Kalkwater , door
Proeven wederlegd. 23,32.
Amfteldam. Waarneemingen
op de Lugtsgefteldheid,
Weder en Wind , en de
Ziekten aldaar , in fan.
Febr. Maart,;1759: bl. 145.
In April, Mey, Funy, 297.
In Fuly,‚.Aug.Sept. 471, In
„Okt. Nav, December. 639.
„ Zwaare Hitte aldaar in Ju-
ly 1757. bl. gor. Als ook
in July 1759. bl. 474.
Appel. aan een Aalbezie-
Boom. Onderzoek en Ver-
‚klaaring van dit Verfchyn-
zel, 451 —456.
B
Ì ; vride Zyne Waarnee-
mingen omtrent de Kon=-
figuratiën of Takfchietin-
gen der Zouten, nagevolgd
en aangehaald. 310, 322,
329, 333, 337, 338.
Balfemen der Lyken by de
„Egyptenaaren. 1.
fcheide Manieren by hun
„in gebruik. 3. Nabootzing
daar van door B 4 heden-
daagfchen. 9. Onderzoek
van de Balfemftoffe, 14.
Welke Manier de koft-
baaríte zy geweeft, 20.
IV. Deer.
Ver-
kel
WYZER.
Barometer. Nuttigheid van
de Waarneemingen” met
denzelven. in de. Genees-
kunde. 149. Voorbeeld
daar van, 159. Toepafling
op de Praktyk, 164.
Barnfteen- Olie; , Manieren
om dezelve met Armo-
niak Geeft te vereenigen,
„tot een helder Vogt, 412,
enz.
Batavia. Waarneemingen op
den:FThermometer, aldaar,
463. En inde Boven-Lan*
den van die Plaats. 464.
Beenplaat in de Borft. waar«
genomen. 392.
Beeften. Verfchillend „Ge-
voelen over de Verteering
der Spyzen. in dezelven,
345. Zy verfchilt weezent-
lyk naar de „gefteldheid
van de Maag en de Spy-
zen voor hun gefchikt.
362, 368, 378.
Bekkeneel- Breuk met zon-
derlinge Omtftandigheden
vergezeld. 597.
BrrRvaTr. Zyn Vertoog
over de nuttigheid der
Waarneemingen met den
Barometer, inde Praktyk
der Geneeskunde.149-165.
BrerBeDeR. Zyn Brief o-
ver zyne manier van bes
reiding van ’t Eau de Lu-
ce 418.
pe Birs. Zyne Manier om -
Lyken voor ’t bederf te
‚bewaaren. 10.
Bitterheid. « Derzelver oor-
zaak nagefpoord. 323. Zy
„_beftaat niet in de- figuur
er Smaakdeeltjes alleen,
328. ao wt
EE Bloed.
B LAD WIT ZE MK
Bloedvaten. Byzonderheden
in dezelven waargenomen.
387. Manier van Opfpui.
ting derzelven , met In-
jectie-Stoffe. 388.
Bloemen. Derzelver Reuk
verfchilt naar de hoeda-
pigheid van den Grond.
191.
BOERHAAVE. ZynStelling
over de grootíte hoogte
van den Thermometer, be-
veftigd door nieuwe Waar-
neemingen.”462, 466, 470.
Boomftam ( Verfteende) in
een Gebergte ontdekt en
opgegraven. 40. Beden-
kingen over deszelfs Steen-
„wording. 42.
Borer ur. ZynGezegde van
de Werking der Spieren,
175. Zyn Manier om de
„Kragt van Vermaaling der
Maagen van ’t Gevogelte
te bepaalen. 354.
Boucver tragt vrugteloos
de Satellieten op Zee waar
te neemen. 493. Zyn Ver-
haal van de naauwkeurig-
heid der Waarneemingen
op Zee. soo. Aantek.
BraprLeEY. Zyn Waarnee-
_ mingen en Bepaalingen van
den Weg des Komeets van
’t Jaar 1757. bl. 540.
Brandyzer. Aanmerking om-
trent deszelfs gebruik. 252.
Breedte. Hoe naa die op Zee
kan gepeild worden ? soo.
Burron (pr). Zyn Denk-
beeld over de oorzaak van
de Wee-en der Zwangere
Vrouwen. 258, Onwaar-
fchynlykheid van ’t zelve.
262,
Buikwonde, Zeldzaame Tae-
Ì
vallen, daar zy mede vez:
zeld ging. 395 — 408.
Buizert. Verfcheide Proef-
neemingen om de oorzaak
van de Verteering der Spy-
zen in deszelfs Maag te
ontdekken , door den Heer
Rer'AuMmur in’t werk ge-
fteld. 363—370. Het Ont»
bindvogt van zyne Maag
onderzogt. 374. Befchry-
ving van deezen Vogel.
477. De Buizert der Mae-
raffen. 481.
Butoor. Zie Buizert,
C
ee LLE (Abt De LA),
Zyne Waarneemingen
op den Komeet van’t Jaar
Í759 gedaan. 291. Zyne
Onderrigting tot een ge-
makkelyk gebruik van de
Manier om de Lengte op
Zee te bepaalen , door:
Waarneemingen aan de
Maan. 495, enz. Zyne
Ondervinding ten opzigt
van de mogelyke netheid
der Waarneemingen op
Zee. soo. z
Cedria, Een Harsagtig Vogt,
tot de balfeming der Ly-
ken oudtyds in gebruik,
en hoe. 8.
Crairaur. De tyd der we-
derkomfte van den Komeet
van 1682 door hem bere-
kend. 285.
Crauperus. Uitvinding van
hem om de Lyken te bal-
femen, gebrekkelyk en
waarom. Io.
Crozren. Zyne Ontdekking
van een Verfteende Boom-
ftaim. 35 —48. ;
CourrivRoN (Marquis pe).
Zyn
ED W LTZrEKE
Zyn Vertoogen over de
Vee-Ziekte. Gor. Zyne
Stellingen wederlegd. 6o5,
Ó1r.
ALIBARD. Deszelfs
Waarneemingen over
„de Reuk der Bloemen.
187 — 195.
DauBenTon. Zyn denkbeeld
over de voortbrenging van
de Koleuren der Edele Ge-
fteenten, onderzogt en we-
derlegd. 119 —129,
Daviër. Manier van Oog:
ligting door hem in trein
gebragt. 75. Toevallen
_ derzelve. 77. Haare Voor-
deelen boven de ftryking
“ met de Naald. 78. Verbe-
tering der Werktuigen,
door hem gebruikt. 79.
Zyn Lepeltje waar toe
dienftig. 84.
DrMmours. Zyn Befchryving
van het Werktuiglyk Ge
_ftel tot de beweeging des
“ Oogappels. 166 — 186.
Donari. Zyne Waarncemin-
gen en Denkbeelden over
de Polypen van het Ko-
raal. 62r, 622. Over de
oudheid der Middelland-
fche Zee. 625. Over de
Zee-Schepzels, die uit het
Aardryk gegraven worden.
624 — 626.
Donderfteen. Denkbeeld daar
omtrent. 42.
Doof heid, Nieuwe Manier
tot Geneezing derzelve,
130. Haare Oorzaaken
_ menigvuldig. 13r.
Driehoofdige voorfte Arm-
fpier waargenomen. 386.
Druivenvlies in ’t Cog (U-
JV, DEEL,
vea). Waar door hetzelve
gekwetft kan worden: 92,
Aantek. Het maakt fom-
tyds een Stapbyloma. 77,
82. Deszelfs regte Veze-
len zyn niet Spier- noch
Peesagtig. 169, 176. De
Kringswyzen zyn zeer dun
en fyn. 181. De Veerkrag= _
tigheid der regte Vezelen
is oorzaak van de Verwy-
ding des Oogappels in de
Duifternis, 183. Waar-
neeming daar omtrent.
185.
E.
E44 de Luce. Naams-oor-
fprong en eigenfchappen.
van 't zelve. 409 — 4II.
Verfcheide Manieren van
“ Bereiding. 410, 413, 416,
420. Hoe hetzelve gekend
wordt goed te zyn. 413,
417, A2L
Eddyftone. Koelheid der Lugt
aldaar, in ’t heet{te van't
Jaar 1757. bl. 460.
Edele Gefteenten. Derzels
“ver Koleuren befchreeven,
122 — 127.
Egyptenaaren. Hunne Ma
nier van de Lyken te bal
femen. 1. Korte Schct
daar van. 16.
Engelfche Ziekte, Befchry
ving van ’t Geraamte vär
een Kind, dat met dezel.
ve ter wereld gekomen
was. 384.
Eguifetum. Aanmerking over
„ deszelfs Soorten. 437.
__Aantek.
Euftachius (Buis van). Der-
zelver Verftopping dik-
wils oorzaak van de Doof.
heid. 132. Infpuiting door
Tt 5 de
hAADW YEN
__de Neus geneeft dezelve,
_ 137, ENZ.
Fe (pr LA). Zyn Werk-
& tuig tot de Oogligting.
„79. Deszelfs gebruik on-
derzogt. 93.
Je
Arnaalen. Voorbeeld van
Toevallen door dezel-
ven te eeten veroorzaakt.
A75.
Gehoor. Nieuwe Manier tot
herftelling van ’t zelve,
‘130. De Werktuigen. 135.
Voorbeelden der Opera-
tie. 136. Aanmerkingen
omtrent den Uitflag.- 141.
Geneesmiddelen. Derzelver
Werking hangt veel af van
de geïteldheid der Lugt.
158, 164.
Georgia. Groote Zomer-Hit-
te aldaar in ’t Jaar 1758
waargenomen. 466. Ver-
_ anderlykheid ;van ’t Kli-
“maat. 469.
Geraamte. Byzonderheden
daar in waargenomen. 382,
_ Dat van een Kind, ’twelk
met de Engelfche Ziekte
ter wereld kwam. 384.
Grepirscn. Zyne onderrig-
ting, hoe verfcheide In-
„landfche Planten tot Leer-
touwen gebruikt kunnen
worden. 423 — 434.
GlofJocomium van Perir vere
beterd. 575, Enz.
Goud, dat tot Verguldzel is
gebruikt geweeft, moeie=
lyk weder van ’t Hout af
te krygen. 98. Manier,
daar toe uitgedagt, door
Kookend heet Water. roo.
Middelen tot de zuivering
gebruikt. ror. ‘Andere
Manier. ros. Begrooting
van de Koften, 103, 107.
Graanen. Derzelver verwis-
feling door Voortteeling
onwaarfchynlyk , ja onmee
gelyk. 5o, 64. Oorzaak van
’t bedrog in deezen. 68.
Gurjor. Deszelfs Manier
tot herftelling van ’t Ges
hoor, in ’t werk gefteld,
134.
H.
Hrs (Srrv.). Zyn
Proefneeming over de
vermeerdering der kragten
van het Kalkwater. 22,
Harrer (A. van). Zyn Ges
voelen over de oorzaak
van de Wec-en der Zwan-
gere Vrouwen. 257.
Harvey. Zyn Manier, om
de Lengte op Zee te vin-
den door Waarneemingen
aan de Maan, in gemak:
kelyk gebruik gebragt,
495, enz. Zyn Voorzeg-
ging omtrent de weder-
komft des Komeets van
1682, is vervuld. 285. Zyn
Stelling wegens de oor-
zaak der Magnetifche wer-
king, onderzogt. 485.
Haver, Derzelver deelen
van Vrugtmaaking be-
fchreeven en afgebeeld,
52, enz. De Ouden had-
den een ander foort van
aver. 53: Mantek. Dat
zy Rogge zou kunnen
voortbrengen is onwaar-
fchynlyk, ja onmogelyk.
64. Oorzaak van de dwaa-
ling ontdekt en aange-
weezen. 68 — 71.
HerissANT. Zyn Waarnee-
ming
BLAD WY ZE R
… ming-over de Ingewanden
van den Koekoek. 109.
“ Over de vernieuwing van
_ de Vliezen der Maag inde
_ Vogelen. 359. .
Heropotus. Zyne Befchry-
ving van het Balfemen der
_ Lyken by de Egyptenaa«
EED Sd
Hitte. Waarneemingen om-
trent dezelve in verfchei-
de deelen des Aardbo-
dems. 457 —479 Zyis in
de verzengde Lugtitreek
_zo groat niet als men zig
wel zou verbeelden. 469.
Te Batavia en in de om-
_ leggende Landen is zy zeer
geftadig. 466,
Honden hebben weinig aan-
„ doening van het Opium,
dan in verbaazende veel-
heid. 278. De manier van
Verteering-der Spyzen in
hunne Maag, onderzogt.
317:
Hondje, dat naar een Pero.
„quet geleek, geworpen.
143.
Hout: Afch dienftig bevon-
‚den om Verfch Water te
deftilleeren van Zeewater,
633, ENZ.
mmen (Vers Tipules). Der-
Ï zelver Vliegen, genaamd
Naaijers. 222, 224.
In-enting der Vee- Ziekte.
_Derzelver nuttigheid be-
“weerd. 6oo, enz. Voor-
beelden van dezelve in
Engeland. 609.
Injektie der Bloedvaten,
„geeft gelegenheid tot ee.
ne zonderlinge Waarnee:
ming. 388, 390.
IV. Deer.
K.
Jarre. Deszelfs Brief
N over Water- Polypen,
dieSteenen uitknaagen.22g.
Kalkoenen. Groote kragt
van derzelver Maag tot
Vermaaling der Spyzen.
"349, enz. Deeze Kragt
ge waardeerd of afgeme-
ten. 358.
Kalkwater. Verfcheiderleg
fterkte van ’t zelve onder-
zogt. 24. Het is fterker
„naar dat ’er minder Water
op de Kalk gedaan wordt.
27. Het wordt beft van
Kalk, nog heet van ’t
Vuur komende, gemaakt.
32. Daar is, behalve het
_ Aardagtig deel, iets fyns
„in, ’t welk door de balans
kan ontdekt worden. 34.
Dat van Oefterfchulp-Kalk
is kragtiger dan van Steen-
kalk, 35. Het heeft eene
kragt om den Steen te onte
binden. 562. Het is on-
fchadelyk-aan de Blaas,
566, Het wordt beft ge-
bruikt met Spaanfche
Zeep. 572. Doch naar de
gefteldheid van den Pa-
tient. 569.
Kat Oogen. Een foort van
Edele Steenen, befchtee-
ven. 126.
Kimmen der Zee zyn by nagt
moeielyk te onderfchei-
den. 504. }
Kinderen (twee) van eene
zeldzaame dikte en groot-
te. 303.
Klimaat is zeer geftadig in de
Zuidelyke Landen. 464,
469. Zeer ongeftadig inde
NoordersGeweften. 469.
Koe.
<
BEADWYZER
Koekoek. Zyn Eigeníchap-
__pen. 110. Onbezorgdheid
voor zyn Jongen. 112, °
Zyn Ingewanden verfchil-
len van dle van andere
Vogelen. 113. In welk
“ opzigt? 117.
‘Koleuren befchreeven, vcl-
gens NewTon. 128. Die
… door een Prifma voortge-
bragt worden , zyn niet .
_ altyd de zelfde. 129.
Komesten. Derzelver Bere:
kening volgens een Ellip-
tifchen Loopkring,is een
weinig netter dan volgens
een Parabolifchen. 286.
" Bedenkingen over den
“ Omloop van verfcheide
_ Komeeten. 295.
Komeet van ’t Jaar 1757.
“ Bepaaling van zyn Weg
“en berekende Waarnee-
_ mingen. 540, 54I.
van ’t jaar 1758.
Berigten aangaande den-
_ zelven , onvolkomen. 293.
=____ van't Jaar 1682, is
volgens de Voorzegging
van HarLzvy en de Bereke-
“ning van CLAIRAUT, op
“zyn tyd, in ‘t Jaar 1759,
wedergekomen. 285. Zy-
ne Omloopstyden verfchil-
len een weinig. 288. Waar-
neemingen van denzelven
“door den Heer Abt per La
CAILLE. 291,
Kompas. Onderzoek of des-
zelfs Miswyzing dienen
“kan om ’t Ooft en Weft
te vinden. 483 — 492.
Koortfen, met hevige Kolyk-
pynen, in den Voorzomer
1759 waargenomen. 302.
Koraal en Koraalgewaflen
zyn een Samenttelzel van
Diertjes of Polypen. 62r.
Denkbeeld daar omtrent.
622.
Kryftallyn. Deszelfs uithaas
ling uit het Oog, tot ge-
neezing van de Staar, be-
ter geoordeeld dan de ne-
derdrukking met een
Naald. 74. Proefneemin-
gen daar omtrent door de
groot{te Heelkundigen in
Engeland en Vrankryk ge-
daan,vergeleeken.75—95,
De Operatie, hoe ook ge-
fchied, is fomtyds Toeval-
len onderhevig. 77, 80, 94.
L
ken Het wordt op vere
fcheide manieren be-
reid. 426, 430. Koud of
met warme Loog, 431. On-
derfcheidtuffchenSpaanfch
en Turkfch Leer. 432.
Leertouwery. Befchryving
van dezelve, 429. Ver-
fcheide foorten derzelve.
430. Behalve de Baft van
’t Eiken Hout zyn ver-
fchelde Planten daar toe
in gebruik. 426. Optel-
ling der inlandfche Plan-
ten, tot dezelve bekwaam.
434 — 440, Eigeníchap-
pen deezer Planten, daar
zulks van afhangt. 441—
446.
Leeuw-Worm. Een Infekt,
Deszelfs Befchryving. 197.
Oorfprong van den Naam.
199. Plaatfen daar zy zig
ontheuden, 205. Zyn ge-
daante en Lighaams-pos-
tuur. 207. Hoe hy zyn
Kuiltje in ’t Zand maakt.
213, Hoes hy zyne ei) ied
ida.
BL AD WY ZE R.
„beloert en vangt. 217. Ma-
nier om ze in ’t leven te
houden. 221. Zy verwis-
felen van gedaante, 222,
De Vlieg van dit Infekt
befchreeven. 224. Uitleg-
ging der Afbeeldingen.
226.
LeeuwenHoeK. Waarnee-
mingen van hem, omtrent
de Smaakdeeltjes. 316,
320,331,336, 338, 341.
Lengte op Zee. Manier van
Harrey om dezelve door
Waearneemingen aan de
Maan te bepaalen, in ge:
makkelyk gebruik gebragt.
A95, enz. Hoe naa men
daar mede van de waar-
heid kan verzekerd zyn.
sor. Onvolkomenheid van
de Manier die men te voo.
ren gevolgd heeft. 503.
Eenvoudigheid van deeze,
5o5. ’t Vereifchte tot de
Waarneeming. 507, 512.
Regelen tot de Berekening
der Lengte uit de Waar-
neemingen. 518, enz. De
Tafelen daar toe noodig.
535. Algemeene Aanmer-
kingen. 538. _
Linneus. Zyn Brief overde
voorgewende verandering
van Haver in Rogge. 68.
Zyn Gevoelen wegens den
Lintworm. 233. Soorten
van de Buteo of Buizert
door hem gefteld. 478.
Lintworm. Onwaarfchynly-
ke Denkbeelden over des-
zelfs Samenttel. 233.
Londen. Hitte aldaar in ’t Jaar
1757 waargenomen. 458.
Looijers Planten. Welke in
andere Landen dus ge-
IV, Deer.
noemd „mogen . worden?
426. Welke in deezeë Ge-
weften 2 434, 442. Aantek.
Lorny. Deszelfs Proefnee.
mingen over de Uitwer-
kingen van het Opiunt.
270 — 283. /
LucarmMmAns (P). Zyne Waar-
neemingen over de Smaak-
deeltjes der Lighaamen.
305 — 344
Lugt. Haare Zwaarte en
Veerkragt, te groot zynde,
nadeelig. 152. Ook te klein
zynde. 154. Voorbeelden
van aandoening in Zieken.
157, 159. De Warmte
der Lugt over den gehee-
len Aardkloot vergelee-
ken. 457 —470.
Lyfmoeder. Derzelver uit-
fpanning door en famen-
\ trekking op de Vrugt, is
de oorzaak van de Wee-en
der zwangere Vrouwen.
263, ENZ.
Lyken. Manier der Ouden
om dezelven voor ’t be-
derf te bewaaren. Door
Speceryen: 7. door infpui-
ting van een Harsagtig
Vogt of van Pekel: 8.
door Opdrooging alleen.
9. Manier der Hedendaag-
fchen, waarom gebrekke-
lyk? 1e.
Ms der Vogelen, die van
Koorn of Graanen le
ven, heeft een verbaazen.
de kragt tot Vermaaling
der Spyzen. 353. In ander
ren , die Vleefch of andere
Dieren eeten , werkt zy
voornaamelyk- door haar
Ontbindvogt. 365. Dat
zelfs
BEADWY2rE
zelfs de Beenderen ver-
teert. 367. Doch in ver-
fchillende Dieren van zeer
verfchillende kragt moet
zyn. 378.
Maan. Door derzelver af-
ftand van Sterren te mee-
ten, enz. kan de Lengte
op Zee gevonden worden.
A95, enz. Haâar hoogte is
op Zee niet gemakkelyk
waar te néemen.504. Wan-
neer beft? 508, 538.
Macry. Zyn Bereiding van
“t Eau de Luce. 412.
Magnetifch Geftel des Aärd-
kloots ontdekt, volgens 't
voorgeeven. 485. '
Madera. Hitte der Lugt al-
daar waargenomen. 458.
Mairrer. Zyne Ontdekking
ten opzigt van de Egypri-
fche Momiën. 9, 12, 13.
MarrecnarL. Zyn Berigt van
een Hondje , dat naar een
Peroquet geleek, enz. 143.
Marereues. Zyne Waarnee-
ming omtrent de Eraak-
verwekkende Kragt vande
Tabak. 447 — 450.
Meerbladeren (Nympbea)).
De jonge Plant is zigtbaar
in het Zaad. 68.
Meisje dat de gedaante hadt
van een Aap of Meerkat.
144. Een Meisje van on-
gemeene dikte en zwaars
te, 403.
Merrer. Deszelfs Onder-
zoek naar de oorzaak der
Vlaagen van Pyn tegen
den tyd der Verloffinge.
285 —269.
Meuy. Zyne Bedenkingen
over de nieuwe Manier
van Oogligting. 74. Zyn
Onderftelling noopens de
Eigeníchap der regte Ve:
zelen van ’t Druivenvlies
in't-Oog, T84, ve
Messier. Zyne Waarnee-
ming van een Komeet in
't Jaar 1758, te Parys. 294.
Mieren « Leeuw ( Formica
Leo). In zyn naam, geftal-
te en eigenfchappen, met
den Lieeuw-Worm verges
leeken, 19@,202,214,222.
Minorka. _Waarneemingen
vin de groottte Hitte al-
daar, in verfcheide Jaa-
ren. 459. Aantek,
Miswyzing van 't Kompas.
Voorftel om door dezelve
het Ooit en Wett te vin-
den. 484. Aanmerking op
de nieuwe, Kaarten van
die Miswyzing. 486. Der-
zelver verandering is zeer
onregelmaatig. 489. In
hoe verre zy tot het ge-
zegde oogmerk zou kun-
nen dienen. 492.
Momiën der Egyptenaarn,
Aanmerkingen over der-
zelver Omzwagteling: 11.
over de Stoffe , daar zy
mede gcebalzemd zyn. 14.
MonramY (pe). Middelen
om ’t Goud van ’t Ver-
guldzel te behouden, door
hem voorgefteld, 97 —
108. (
Moranp. Vergelyking van
zyne Operatiën van Oog-
ligting met die van andere
Franfche Heelkundigen.
87 — 95.
‚Morer. ‘Waarneemingen:
van hem, in ’t Ontleeden
van Menfchel. Lighaamen.
382 —39I.
Movu-
ed
Bik AD WR Wier
MovereT. Zyne Waarnee-
ming van de zeldzaame
Toevallen eener Buikwon-
de, die in ’t eerft gering
fcheen, doch daar na doo-
delyk wierdt. 395. Aan-
merkingen daar omtrent.
404.
Ngeeboorte. Derzelver af
fcheiding kan geen oor-
zaak van de Pynen des
Arbeids zyn. 262.
Natrum. Een Zout tot de op-
drooging der Lyken in E-
„ gypte gebruikt. 4. Welk
een Zout? 5.
Nooten worden gebruikt om
- Ganzen, Kalkoenen, enz.
vet te maaken. 356, Een
menigte Okkernooten aan
een Kalkoen ingegeven,
die altemaal verteerd wer-
den. 356.
Oo
ktant. Deszelfs naauw-
keurigbeid onderzogt.
498. Manier om het te
juiften. 597. Om het te
gebruiken tot het waar-
neemen van den afftand
‚ tuffchen de Maan en eene
Ster. 5og. Ook van dien
tuffchen de Maan en de
Zon. sir. enz.
Oimloopstyden van verfchei-
de Komeeten , door .N.
SrTruvck ontdekt. 295.
Ontleeden van Menfchelyke
Lighaamen. Byzonderhe-
den daar in waargenomen.
282 — 391.
Ontwrichtingen van den
Schouder. Verbeterd
Werktuig tot derzelver
herflelling _ befchreeven
IV. Deer.
en afgebeeld. 574 — 856.
Oogappel. Deszelfs Werk-
tuiglyk Geftel befchree-
ven. 166. ’t Gemeene
Denkbeeld van zyne Ver-
wyding wederlegd. 174.
De waare oorzaak daar
van aangetoond. 184.
Oogligting. De nederdruk-
king met de Naald, ver-
worpen. 72. De uithaa-
ling van ’t Kryftallyn aant
gepreezen. 74. Verfcheide
Werktuigen daar toe voor-
gefteld geweeft. 71. Eer-
fte in ‘t werkftelling der-
zelve. 75. Manier var
Davirr. 76. …Derzelver
Verbetering door andere
Werktuigen te gebruiken.
79. Uitflag der Operatien
van SuarP. 80. Het Werk»
tuig van Poyer befchree.
ven. 85. Vergelyking der
Operatiën van Moranvp,
LA Faye en Poyer, en
derzelver Uitflag, met die
van Snaar. 87 — 95. Ma-
nier van WinceL, te Am-
fterdam en in andere Ne-
- derlandfche Steden, ge»
praktizeerd. 96. Aantek.
Ooft en Wett. Voorgeftelde
Manieren om ’t zelve té
vinden, onvolkomen, 483
— 492, Bekendmaaking
dien aangaande. 493, Hoe
men het door Waarnee-
mingen aan de Maan kan
doen. Zie Lengte op Zee.
Opaalen. Derzelver Koleu-
ren en verfchillende foor-
ten. 125.
Opium, Deszelfs Uitwerkin-
gen zyn in byzondere Men-
fchen verfchillende. 27r.,
Zone
Zonderlinge Voorbeelden.
272. Het is niet dienttig
tegen de Dolheid. 275.
Enkel uitwendig opgelegd
zynde , kan het Ylhoof-
„digheid verwekken. 276.
Proefneemingen met O-
pium aan Honden in te
geeven, in een verbaa:
zende veeiheid. 278. Hun
in te fpuiten, enz, 279.
Opftyging. Zwaare Toeval-
Jen van dezelve befchree-
ven. 160. Middelen daar
tegen. 163.
P
Aruccr. Werktuig door
hem tot de Oogligting
voorgefteld. 78.
Panther-Steen befchreeven.
125.
Parys. Groote Hitte aldaar
in ’t Jaar 1757. bl, 460.
Ziekten daar uit gefproo’
ten. 4ÓI.
PeissoneL (J. A.) Zyne
Waarneeming van een
kleine doch zonderlinge
Aardbeeving op Guadalou.
pe. 615, enz. Zyne Ont-
‚dekking omtrent de Wor-
men die in de Sponfen
huisveften. 627, enz.
PrqveuLt. Zyn Waarnee-
ming van eene Beenplaat
in de Borft. 392.
Peper. Gedaante van des-
zelfs Zouten , afgebeeld
en befchreeven. 313.
Perir. Heeft eerft het Kry-
ftallyn uitgehaald. 75:
Zyn Glof)ocomium verbe-
terd door ULHOORN. 575.
Nadere verbetering en bly-
ken van deszelfs nuttig
gebruik in de Ontwrich-
KL AD IW KO ZA ELME
tingen van den Schouder;
576, enz. ,
Pbolades. Rotsagtig Gebetg-
te van dezelven doorboord
gevonden. 624:
Planten. Verandering in der-
zelver hoedanigheden naar
’t verfchil van den Grond.
193. In de reuk der Bloe-
men. 194. De ruikende
hoedanigheid fchynt geen
Soortelyk ondertcheid te
maaken. 188. 195.
(inländfche) tot
Leertouwen bekwaam. Op-
telling derzelven. 434 —
440.
Plantluizen( Pucerons). Wor:
men daar op aazende. 221,
Plymouth, Groote Hitte al-
daar in ’t Jaar 1757. bl.
458. Ziekten daar uit ge-
fprooten 459.
Polypen, die Steenen uit-
knaagen , ontdekt. 229.
Derzelver Befchryving cn
Aibeelding. 231.
van ’t Koraal.
Denkbeeld _dienaangaan-
de. 622. Waarneeming
van [remmrey over de
Po'ypen in ’t algemeen,
623.
Potamogeton _anguftifolium.
Welke Plant? 435. Aan-
tek. j
Porer. Zyn zonderling
Mesje met een Draad, tot
de Oogligting. 85. Het
wordt in de Operatie On-
dienttig bevonden. go.
Prineve. Zyn Brief aan Dr.
Wuyrr, wegens de By*
zonderheden by ’t Ope-
nen van 't Lyk van den
Heer WALPOLE. 552, énz.
Zyn
BLAD WYZER we
Zyn Nader Berigt wegens
veenige “Omftandigheden.
570.
Prjurs. ‚ Derzelversuitwer-
* king „} in ”t voortbrengen
ader Kolearen, verfchil-
rJende, 120. Haare Koleu-
“ren zyn aje beftendig.r28,
4 arran „Deszelfs-Ver-
Ne giftewerkt op de'Zenu-
wen, niet-ophet-Bloed.
“ 283.
‘Rraumur. Zyne Befchry-
vving vam het Infekt‚-ge-
vnaamd’ Leeuw: Worm. 197
„228. ‘Zyn: Onderzoek
„naar de Manier van Ver-
vteering’ der Spyzenvin: de
„Maag der:Vogelen. 345
- 3ÖI.
Regenagtig'Weer bevordert
‚dewerking ‘der Purgeer-
„middelen. 165.
‘Regenboog - Steen. “Wat 2
126.
„Reftda. Een Plant ‚tot Proef-
„neemingen over: de’ Reuk
„der“ Bloemen , » gebruikt.
«189. ,
Reuk der Bloemen. Waar-
meemingen daar «omtrent.
187.
Kibben. Waarneeming van
ween buitengewoone Gele-
„ding in dezelven. 242.
„Ruvrere (De LA). Zyne Aan:
„merkingen over de Berei-
„ding vanhet Eau de Luce,
409 — 418.
‘Rogge. Derzelver deelen van
… Vrugtmaaking » -befchree-
even en afgebeeld, 57,enz.
_ Dat zy uit Haver voort zou
“-komen is ongerymd. 63.
dj IV. Deer.
Oorzaak «van”t bedrog.
65, 68.
‘Roofvogels. ‘Middelen „om
dezelven, gezond, ensfrifch
“te houden.363. »
Rottekruid. rDeszelfs -Krye
ftallen voor ’t Mikroskoo
„ontdekt.,320.
‘Rovere. Deszelfs;Verhan.
‚deling „over ’t -Balfemen
der Lyken.by.,de-Egypte-
„paaren. I= 21, „Manier
rdoor-hem gebruikt.om ’t
„Goud. uit een „gemengde
“Stoffe te. krygen. „104 —
106,
Ruiscu.r Zyn. gezegde van de
regte Vezelen van ’t Drui-
-venvlies. 168.
arerNe: Befchryving van
reen Bekkeneel:Breuk met
zonderlinge Omftandighe-
den vergezeld. 597.
‘Satellieten wan Jupiter: Mid.
‚delen om dezelvenop Zee
waar-te.neemen ‚.gepro-
„beerd. 493.
„Schaapen. + De-manier. van
Verteering:der. Spyzen in
hunne Maag, „onderzogt.
379.
Schouder. Deszelfs “Ont-
wrichtingen. „Werktuig
„van-PeriT, omdie te
herftellen, verbeterd; 575,
„enz. De beletzelen inde
„ Teregtbrenging, overwoo-
gen. 59E.
“SHARP. „Zyne Operatiën op
negentien Oogen ‚en-der-
„zelver gunttige-Uitflag. 79
— 84. Byzonderheidsvan
-zyne/Manier. zot voorko:
Vv ming
BUAD WEZE KR
ming van zwaare Toeval-
len. 82.
Slaapmiddelen (Narcotica)
_ moeten
bruikt worden. 271. Zy
bevatten iets Venynigs.
his
Smaakdeeltjes der Lighaa-
_ men onderzogt. 305. In
fcherpe Stoffen. 312. In
bittere Stoffen. 323. In
zoutige. 328. In famen-
trekkende. 329. In wran-
ge. 330. In zuure. 331.
In zoete. 333. In vette
Stoffen. 335. In de Loog-
zouten. 336. In Wynen.
341.
Smaakelykheid. … Derzelver
oorzaak volgens ’t Gevoe-
len der Scheikundigen.
306. Aanmerkingen daar
omtrent, uit het onderzoek
der Smaakdeeltjes afge-
leid. 342. De fmaakeloos-
heid kan uit verfcheide
oorzaaken ontítaan. 341.
Sperma _ Ceti. Zonderlinge
Konfiguratie in * zelve,
voor ’t Mikroskoop zynde
gebragt. 336. ï
Spiegel-Kwadrant. Zie Ok-
tant.
Spieren. De Verflapping ís
‘haare natuurlyke ftaat.175.
Eigenfchap haarer Veze-
len. 172.
Sponfen _(Amerikaanfche).
Vier Soorten daar van,
befchreeven. 628, Zy wor-
den door Wormen gefa-
briceerd. 629. Gettalte
van deeze Wormen. 630,
enz, f
Staar. Verfcheide Werktui-
voorzigtig ge-
gen, om dezelve uit het
Oog te haalen , voorge-
fteld. 73. Die van Da-
vier.76. Het Mesje van
SHARP. 79. Dat van
PovrerT met een Draad,
85. Dit laat{te onbekwaam
bevonden. go. Verfchil
der Mesjes overwoogen,
93. De Toevallen hangen
niet altyd van de Werk-
tuigen af. 94.
Steen in de Blaas. Deszelfs
Toevallen en Ongemak:
ken door ’t gebruik van
Zeep en Kalkwater weg-
genomen. 546, 553. De
Zeep alleen is in (taat om
den Steen te ontbinden.
563. Het Kalkwater ge-
neeft de kwetzuuren van
de Blaas. 566. 4
Steenen worden door ver.
fcheiderley Diertjes uitge-
knaagd en -met Gaatjës
doorboord. 230.
STEPHENs (Juffr. ). Nut-
tigheid van haare Genees-
middelen tegen den Steen.
558. Zie Zeep en Kalk-
water. 7
Straalbreekingen. Tafel om
die in de Waarneemingen
te vergoeden. 536. Î
STruyer. Deszelfs Aan-
merkingen, over den Ko-
meet van ’ Jaar 1759, bl].
283 —29I. Over eenige
andere ‘Komeeten. 292.
Omloopen van verfcheide
door hem ontdekt. 295.
Zyn Nader Berigt wegens
den Komeet van ’t Jaar
1757, bl. 540.
Sublimaat. Deszelfs Tak-
fchietingen, 321. Suis,
BE AD WY ZEER
Suiker. Derzelver Kry(talli-
“ zatie voor het Mikros-
koop. 334:
rY”abak. Konfiguratiën van
T deszelfs Smaakdeeltjes.
317. Waarneeming om-
trent deszelfs Braakver-
wekkende Kragt. 447.
“Tiroroy. Zyne Verhande- …
ling over de Traanfittel,
246 — 254.
Traanfiftel. Derzelver Be-
fchryving. 247. Verfchil
„van andere Ongemakken
op die plaats. 248. Ge-
woone Operatie op dezel-
ve. 250. Nieuwe Manier
van Geneczing voorge-
_ teld. 251.
TreMBLEY. Zyn Brief aan
„den Heer bircu , over
eenige Byzonderheden der
Natuurlyke Hiftorie. 620
— 626.
Tyd. Manier om denzelven
op Zee te vinden. sos.
18
LHOORN. Verbetering
van ’t
door hem ondernomen.
575, 581. Onderzoek van
de kragt, die’er dan me-
de in ’t werk gefteld kan
worden. 583.
Vv
ee-Ziekte, Haare over-
eenkomft met de Kin-
derpokjes. 606. De nut-
tigheid van. derzelver In-
enting. 6oo — 614. . De
Inenting heeft in Vrank-
ryk de Ziekte niet voort-
gebragt. órr. De regte
Engelfche manier van In-
JV, Deer, |
GlofJocomium,
enting befchreeven. 612,
Van eene tweede Befmet- -
ting zyn geen Voorbeel-
den bekend. 606, enz.
Vergulden van Houtwerk,
boe gefchiede ? 99.
Verloffinge. Pyn in de Len-.
den, dezelve voorgaande,
waar door veroorzaakt
worde? 267. Oorzaak van
de Vlaagen des Arbeids
onderzogt, 255.
Verfteening van het Hout.
De mogeiykheid daar van
aangetoond. 36 — 48. Een
Boom tot een Keifteen
geworden. 42. Hoe die
Steenmaaking gefchiede 2
45.
Verteering der Spyzen door
‚ Proefneemingen _ nage-
fpoord, In Vogelen die
een Krop en fterke Spier-
agtige Maag hebben. 347,
enz. In Roofvogelen, die
een flappe Vliezige Maag
hebben. 362, enz., In
Honden. 377. In Schaa-
pen. 379. 7
Vezelen (Spieragtige) in ’t
Dierlyk Lighaam. Haa-
re Eigenfchappen. 172.
(Veerkragtige ) ontdekt.
186.
Viffchen. Derzelver Voort-
teeling verfchilt niet van
die der andere Dieren,
241.
Vogelen. … Verfchil in der-
zelver . Ingewanden ont-
dekt. 117. Onderzoek
naar de Verteering der
Spyzen in dezelven.* 345.
De Maag van de genen,
die Graankorrels eeten,
Vv 2 werkt
}
BLAD WY ZEN.
‘werkt door een zeer fter-
“ke “Wryvende “of Ver-
smaalende kragt , “op de
‘Ángeflokte Spyzen en alle
‘Lighaamen „ daar in ver.
vat.“ 349 53583360. Doch
“om ze tot Chyl te maaken
“wordt zeker “Vogt ver-
"eifcht. 361. Dit Ontbind-
“vogt ‘fchynt'de voornaa-
“mie-oorzaak- der Vertee-
ring te zyn in'deflappe
“en vliezige Maagen der
“Roofvogelen. “363, “enz.
Het werkt niet op Graa-
“nen of Brood, maar krag-
“tig op Vleefch.’36g. ! Ki-
’ genfchappen- van ’e zelve
onderzogt. 374.
_W
cs ifs op Zee.
Moeielykheid derzel-
“ven ‘by magt.‘ 5o4. ' De
pal van derzelver naauw-
keurisheid “by dag. 5o2.
Manier om”ze miet” het
Oktant. op‘ de Maan en
‘Sterren:tedoen: 507; 512.
Warrore (Horatio). Zyn
Geval ten opzigt def On-
“gemakken van den Steen
“en derzelver Geneezing ,
“door hem zelf befchree:
ven. 542, 550. Zyn Ge-
’t Jaar 1750 door henrge-
“zien. 292.
Water-Polypen;die Steenen
uitknaagen, befchreeven,
231.
WATHEN ( Jon.). ‘Nieuwe
Handgreep tot herftelling
‘van ”’t Geboor'door hem
gebruikt. 130.
“Wee-en of Vlaagen ‘des Ar-
“beids. Verfchillende Ge=
voelens over: derzelver
oorzaak. 256. Middel om
„de waare van de valfche
“te “onderfcheiden. “257,
“260, “Zy ontftaan uit de
“famentrekking “des Lyf-
‘moeders “op ‘de Vrugt.
264. Haare trapswyze toe-
neeming tot aan'de Ver-
“lóffing toe. 265.
‘Werktuig (Verbeterd) tot
in ’t Lidzetten: van” een
“ontwrichten _ Schouder.
574. Deszelfs Samenttel
vergeleeken-met die van
“Perir- en ULHOORN; 579.
De kragt, die men ’er
mede kan “doen „ onder-
zogt «en bepaald. 583.
Voorbeeld ‘van -deszelfs
Gebruik. 593. De nuttige
‘heid gebleeken in” vere
feheide Gevallen. 595.
“zondheid ‘in zyn laatften Waxrrrt. (Dr. Ros.) Zyne
Ouderdom. 553. Byzon-
“derheden: by de Opening
van zyn Lykontdekt. 554.
„Aanmerkingen van Dr.
„WauryrrT daar „omtrent.
558. ‘Nader’ Berigt”we-
gens: “eenige ‘Omftandig-
“heden , dit Geval betref-
‘efende. 570.
WARGEN TIN; Komeet in
Proefneemingen over de
„verfeheiderley-fterkte van
weérfchillend - Kalkwater.
04 — 30. ° Aanmerkingen
“en Sevolgen daar uit op-
* gemaakt. 30—8s5. Des-
zelfs’ Aanmerkingen ome
“trent de-nuttigheid van ’t
„gebruik vanZeep en Kalk-
„water ‚tegen den Steen.
558»
BL AD We Z B Ro
‚ 858, enz. Nafchrift daar
„ omtrent. 572.
Wolfsmelk.. Gedaante. van
_dészelfs. Zouten , afge.
beeld en; befchreeven.
s13.
Wormen, die in de Spon-
fen huisveften. Nieuwe
Ontdekkingen daar om.
Wynen.. Derzelver Smaak--
déeltjes- onderzogt door
‘t Mikroskoop. 341.
Z
alm. Berigt wegens het.
paaren en voortteelen.
van dezelve. 236, Waar-
neemingen daar, om-
‚ttents. 238,
Zee-Almanach tot bereke:
ningder Lengte. Uittrek-
zel uit-denzelven. 537.
Zee-Schepzels, dië in het.
Aardtyk gevonden wor-
den. Hoe zy op de hoog-
fte Bergen gebragt kun-
nen zyn? 625.
Zee- Water. Gemakkelyk
Middel’ om Verfch Water.
van’tzelve te deftilleeren.
633 Gelegenheid deezer
_ Ontdekking. 636,
Zeemans - Stoel. uitgevon-
den, om de Satellieten
vam Jupiter op Zee waar
v fB NEEMEN. 493, _
Zeep en Kalkwater. Derzel-
„ver Uitwerkingen tegen
den Steen aangetoond:
542, enz. Zy deelen het
Water eene kragt mede
om den Steen te ontbin=
den. 561. Zy gaan zeer
traag te werk. 564. Zelfs
IV. Deer,
in groote. veelheden inge=
nomen , zyn. zy, onícha-
delyk. 567.. Behalvensini
zekere Geiteldheden. 569.
Beft worden. zy beidente
gelyk gebruikt, 572.
Zeep. alleen: kan fomtyds
den Steen in de Biaas ont-
binden. 563. Ook het
Kalkwater, alleen gebruikt
zynde, 562, Zy- leggen
geen Zeep: en Kalkagtige
Stoffe af, in de Blaas of
in de Doorgangen van de
Pis, of op den. Steens
_ 563,
Zenuwkwaalen. Derzelver
Toevallen, met een hoo-
gen Barometer, verheffen-
de, 159. Voorzorgen daar
van afgeleid, 163.
Zeven. Baaren. Verfchyn-
zel. in. de Zee aan ’t Ei.
land Guadaloupe. 617.
Zomer-Hitte (Zeer aanmer.
kelyke) van ’t.Jiar 1757.
Waarneemingen.daar om-
trent te Londen. 458. te
Parys. 460. te. Amfteldam,
301. te. Plymousb. 458.
Vergeleeken met de ge-
waone Warmte, der Lugt
te Batavia, 463. En met
de Zomer:Hitte van Geor-
Zia,in’t Jaar 1758. bl. 466.
En. met die van ’t Jaar
1749, Op. Minorka. 459.
Aantek. Als ook met die
van tien Jaaren op Madéra.
EN Waarneemingen op
groote Zomer Hitte te
Amtteldam , in ’ Jaar
1759. bl. 474
Vv 3 Zou-
id
"KCE bord
ir ph Ae k
BLAD Ww tf RER
Fouten zyn de voornaamfte _ zaak nagefpoord. 33t.
oorzaak van de Smaake- Zwanenburg. Waarneemins,
Iykheid der Lighaamen. gen op den Thermometef
309. Niet door de figuur aldaar, verfchillen groo-
alleen, van hunne deelt. telyks van die te Amttel-
jes. -323, 342. dam. 470. Aantek,
Zuurheid. Derzelver oor-
27-JU 50
BYVOEGZELS zn VERBETERINGEN;
in dit IV, Deer.
Bladz. 363,enz. Voor Butoor, Lees Buizert. Deeze Vo-
gel wordt bladz 477 enz, naauwkeurig en omftan-
dig befchreeven.
—— 365. Reg. 24. Merk aan. De Heer Rreaumur heeft
zyn Pypje digt gemaakt, door het teomwinden met
Vlafchdraaden of Gaaren, zo dat hetzelve aan ic-
der end als met Maazen van Gads was geflooten;
gelyk uit de Memorie zelf blykt,
=—— 435. Aantek. Reg. 15. Dit denkbeeld van der
Vertaaler vindt men bekragtigd in het Werk ge-
naamd Mare: Hit; Plant. Alfaticarum , pag. 237;
daar zulks van dit Kruid verzekerd wordt.
e= 437. Aantek. De Heer Linn&us maakt uit de lang-
te of kortheid der Botftelen of Draaden van ’t
Equifetum ook geen Soortelyk kenmerk op. Zie
Syftema Nature. Ed. X. Tom. IL. pag. 1318.
== A86. Aantek. Profeffor Crustus en anderen heb-
ben zulks in ’t breede waargenomen; waar van men
uit de Verhandelingen der Sw. Akadem. het ver=
taalde Berigt kan vinden in ’t Haarl. Magazyn. IL.
Deer. bl. 291.
a 490. dantek. De groote veranderlykheid der Mis-
wyzing van ’t Kompas ,op een zelfde plaats, blykt
uit een Brief van WARGENTIN, ibid. bl. Gi.
eeen. Be
En
e