Skip to main content

Full text of "Uitgezogte Verhandelingen uit de Nieuwste Werken von de Societeiten der Wetenschappen in Europa"

See other formats


De 


mos 1982, p. 4-31 


e, 6 rade n 


Lie 


wake 


/ UITGEZOGTE 
VERHANDELINGEN 
UIT DE ews WERKEN VAN DE 
SO CIETEITEN 

en O0 
WETENSCHAPPEN 
aard erder pe 
EN VAN ANDERE 
GELEERDE MANNEN, 
Met nhauwkeurige Afbeeldingen. 
VIERDE DEEL 


AN 
( 


ir 


TE, AMSTERDAM, 
Br HOUT UzvN. 


a 


KORTE INHOUD 
VAN. HET 
VIERDE DEEL 
SAP € EN 
VERHANDELINGEN: 
ig iig eener Verhandeling vas den Heer Rourr-. 


‘LE, óver bet Balfemen der Luyken by de Egyp- 
tenaaren: é 5 Ä bladz; 1 


Aanmerkingen over de verfcbeiderley Sterkte van ver-* 
fehillend Kalkwater ‚ door den Heer Ros, Wurrr. 
ëY rl oe Bena t Aal al f d Reid Tk ei 

$ ; , \ 22 


Verbaal der. Ontdekkingen van een Verfteende Boom- 


{tam , in 't Gebergte "omtrent Eftampes , in Vranke 
«| “ ó rar EEL ; Ea a 
Tk, door den Heer CLOZIER. « hert 


Nadere, Aanspyzing van bet weezentlyk verfchil zus- 
fkhen Haver en Rogge; uit derzelver deelen van 
DONER Esa oenen rine 


®i 
Brief van den Ridder Carorus LinNaus, over 

de onmogelykheid. der. Verandering van Haver in, 
Rogge. d - € egt 
Aanmerkingen over, de manier, van Oogligting, welke, 

in trein gebragt is door den Heer Da vr EL, en Je- 
dert door DE LA FAYE, SHARP én andere voors 


naame Heelkuniligen , verbeterd. see 72. 
Middelen om bet Goud te behouden, dat tot Vergüld- 
zel is gebruikt geweeft; door den Heer pr Mon-. 

TAMY. ; ä Ä jp 07 
Waarneemingen over de Ingewanden van den Koe: 
koek, dor den Heer HERISSANT. … 109 
seri Gelre Aane 


KORTE INHOUD. 


Aanmerkingen op de Ontdekking van den Heer Dau- 
BENTON, raakende- de Koleuren der Edele Ge- 
fteenten. ú 5 s 4 119 


Een nieuwe Handgreêp tot herftelling van ’t Gehoor, 
gepraktizeerd door den Heelmeefter. Jon. WATHEN 
ge Londen. ; n . 139 


Zeldzaam Berigt van een Hondje, dat naar een Pero- 
quet geleek „en een Meisje, dat de gedaante badt van 
t veen Aap. "ie . . a 143 


Waarneemingen, omtrent de Lugtsgefteldheid, Wee 
der ens Wind en de Ziekten te Amfteldam, in Ja- 
„nuary, February en Maart, des Jaars 1759. 145 


Vertoog over de nuttigbeid der Waarneemingen met 
_den Barometer, in de Praktyk der Geneeskunde; 
door den Heer BreRRYyYAT. S e 149 


Befchryving van bet Werktuiglyk Geftel, dienende 
tot de beweeging des Oogappels, door den Heer De- 
MOURS. . . . 166 


Waarneemingen over de Reuk der pred door den 
Heer DALIBARD. E ; . 187 


Befcbryving van bet Infekt, genaamd Leeuw-Worm, 
door den Heer DER EAUMUR. 8 197 


Uittyekzel uiteen Brief, over een nieuw foort van Wa- 
ter- Polypen, die Steenen uitknaagen. _. 229 


Berigt wegens het paaren en voortteelen vande Zalm, 
ineen Brief aan den Heer A. vaN HALLER. 236 


Waarneeming wan een buitengewoone Geleding in de 
Ribben. 5 s Ate 242 


Verhandeling over de Traanfiftel , waar in de regte 
Manier van derzelver Geneezing “voorgefteld wordt, 
door den Heer TiLLowoy. NE, : 546 

On- 


UKEOR TE TWB OUD; 


Onderzoek naar de; (Oorzaak der Vlaagen van Pyn, 
tegen den tyd der Verloffinge, door den Heer Met- 
LET. KL . e . 255 


…_Proefneemingen over de Uitwerkingen van het Opium ; 
_door den Heer Lorry. E } 2j0 


Aanmerkingen over den Komeet, die in °t Jaar 1759 
gezien en waargenomen is, waar uit volgt, dat bet 
de Komeet van 1682 is geweeft ‚ met eenige Byvoeg= 
gels omtrent andere Komeeten: door den Heer N. 
STRUYCK. . Er Á 284 


Waarneemingen omtrent de Lugtsgefteldheid, Weder 
en Winden de Ziekten te Amfleldam, in April, 
Mey en Juny, des Faars 1759. , : 207 


Berigt noopens twee Kinderen van eene zeldzaame Dik- 
te en Grootte, . . . 393 


Waarneemingen over de Smaakdeeltjes der Liebaa- 
men, door den Heer P. LucurTMANs, Med. Dr. 
Jedert beroepen tot Hoogleeraar in de Ontleed. en 
Heelkunde te Utrecht. é k 305 


Onderzoek naar de Manier van Verteering der Spyzen 
in de Maag der Vogelen, door den Heer RrAau- 
MUR. . e 5 345, 


Byzonderbeden , in °t Ontleeden van Men/chelyke ië- 
baamen waargenomen, door den Heer MoreL. 382 
} 


Waarneeming van eene Been-Plaat in de Borft , door 
„den Heer PrQUREULT, 


| . , 392 
Zeldzaame Toevallen van eene Buikwonde; waargeno- 
men door den Heer Mo UBLET, . 395 


Aanmerkingen over de Bereiding van ’t zogenaamde 
Eau de Luce, door den Heer pr Lá RiviërE. 409 


” 3 Prief 


KORTE, iN H,O.U-D. 


Brief wanden, Heer. BETBEDERs, tot verklaaring, Gn 
ze Manier s.0mnt lnb! ie, nain zonder Mid- 
delvogt. 3 418 


Onderrigting ;. boe verfcheide, Inlandfche Planten, tt, 
Leertouwen gebruikt kunnen, worden, om de B 
wan ’t Eikenhout te befpaaren , door den Heer Gre- 


DITSCH:. 6 É ; : 423. 


Waarneerming- over, de. Braakverwekkende Kragt vant 
de Tabak, door,den, Heer, MARRIGUES. . 447 


Brief ‚ over bet zonderling Verfchynzel van een vol- 
wallen Appel adn een, Aalbefie-Boom. RE ft 


Berigt wegens de Warmte der, Lugt, in wverfcheide,dee- 
len des Aardkloots, tot wergelyking met de uitfbee- 
‘kende Zomer-Hitte ‘des Jaars 1759 ; bier te Lande. 457 


Waarneemingen, omtrent de Lugtsgefteldheid, Weder. 
en Wind, en de Ziekten te Am/teldam é. in July; 
Auguftus, en, September. & 2 azï 


Befthryving van der Roof vogel, genaamd Buizert , 
die. door. den. Heer RrAuMur tot. zyne Proefnee- 
migen was. gebruikt. Î : X 477 


Onderzoek of de Miswyzing van ‘t Kompas dierien 
_kan om bet Ooft en Wett te vinden. 4 483 


Onderrigting tot eeh gemakkelyk Gebruik van de 
Manier, vm de Lengte op Zee te bepaalen , door. 
Waarneemingen aan de Maan; uit eigen Onder- 
winding opgemaakt van den Heer Abt ve LA CAIL- 
LE. : f à fi 495 


Nader Berigt van den Heer N. STRUYCK, Wegens 
den Komeet van *t Jaar 1357: ; 540 


De 


KORTE INHOUD. 


pe Uirderkingen van Zeep’ én Kalkwater tégen den 
“Steen , aängetdord in“: Gevùl vin wijlen den Hoog 
Ed. Heer HorATio WALPOLE, gewezen Ambal]a- 
deur aan ’t Franfèbe Hof en by de Stâäten Genê- 
raal. . . 8 542 


Beredeneerde Aanmerkingen daar omtrent ; in een Brief 
“oan Dr. Wurvytraân Dr. PrINGLE, tot Ant- 
avoord op deszelfs Berigt van de Byzonderheden, 
die by de Opening in bet Lyk van zyne Lordfchap 
waargenomen Waren, 4% TL wvuksss 
SBiftbryving van een Verbeterd Werktuig , toe Ber- 
felling der Ontwrichtingen tanden Schaudêr. 574 
Geneezing van een Bekkeneel-Breuk met zonderlinge 
“Omftandigbeden vergezeld, door den Heer SALER- 
NE Ze TA, ben IE 4 597 


De nuttigbeid van de In-enting der Vee-Ziekte aan- 
getoond , in een Brief van den Heer Larjarp, aan 
den Graaf van MaccresrinrD, Prefident der Ko- 
ninglyke Sötiéteië dan -Tûtdlen. __. _… Goo 


Waarneeming ómitrent'bert Klêne ddehHonderlinge Aard- 
_beeving, wélké nänlétding Ran gltven tot kennis der 
Oorzaak van Hroôte "en geweldige, die geheele 
Landfchappen en Stédert Gérwoeftens door den Heer 
BOA PEISSONEL. en eN NE ef 


Verfcheide Byzonderbeden , raakende de Diertjes der 
Koraalgewaflen en andere deelen der. Natuurlyke 
Hiftorie: vervat in een Brief van den Heer TREM- 
BLEY aan iden Eerw. Heer BircH , Sekretaris der. 
EO OURENeIE.  WAMVEE 620 


Nieuwe Ontdekkingen vanden Heer |, A. PrrssoNeEr, 
emtrent de Wormen, die in de Sponfen buisveften, 
6 Ad ° ’ 626 


“IV. Dez. ij: Be- 


KORTE INHOUD, 


Berigt boe men, op een zeer gemakkelyke manier , verfcb 
Water kan deflilleeren van Zee-Water. . 633 


Waarneemingen over de Lugtsgefteldheid , Wederen 
Wind, eu de Ziekten te Amfteldam , in Oktober, … 
November en December, des Jaars 1759. « 639 


De Plaaten zyn dus ingevoegd, 


Praar XXVII. tegenover J bladz. 49 


XXVIII, : —— 197 
XXIX, d —— 313 
XXX, 3 — 321 
_ XXX, — 331 
mmm XXX, 5 —_ 577 


UITTREKZEL 


EENE 


VERHANDELING 


VAN DEN HEER 


rte de 


Lid van de-Akademie der pn. van 
Parys, en openbaar Onderwyzer der. Scheie 
kunde in den Koninglyken Tuin, 


OVER DE MANIER VAN ’T 


MASLMEN pEeR LYKEN 
n BX DÈ 
EGYPTENAAREN. 


(Hift, de U alsa Royal. des Sciences, de P'An 1750; a Pa: 
ris 1754 P28. 53.) 


SEEGEESEESSEEEEENE EEE ES 


L’t gene ’er tot nog toe, over de manier 

van Balfemen by de Egyptenaaren, ge- 
fchreeven is; kan in ’ algemeen gebragt worden 
tot twee Gevoelens daaromtrent. Sommigen be- 
weeren „ dat het geheele Lighaam vooraf gezou- 
ten en vervolgens doordrongeri werdt met Hars- 
en Balfemagtige Stoffen, welken, zig vereenigen- 
de met het Vleefch, hetzelve bewaarden voor be- 
WV. Dezer, A derf;, 


a Het BALSEMEN DER LIKEN 


derf. Anderen willen, dat de Lyken gedroogd 
werden na dat zy gezouten waren, en dat men 
niet, dan na deeze opdrooging ‚ de Hars- en Bal- 
femagtige Stoffen aan dezelven gebruikte. 

Het enkel befchouwen der Momiën, gevoegd 
by derzelver duurzaamheid, ftoot het eerfte Ge- 
voelen t?eenemaal omver. Hert Pekel-Zout is van 
die eigenfchap , dat het wel , voor eenigen tyd, 
het Vleefch kan goed houden, doch maar een zeer 
kleine hoeveelheid na zig trekt van de Vogtigheid, 
die in het Vleefch is: ten anderen weet men, dat 
de Hars- en Balfemagtige Stoffen zig niet volko- 
melyk vermengen.met Water; hoe is ’t dan te be- 
grypen dat Lighaamen , dilcwils vervuld zynde met 
bedorven Weiagtigheid , tweeduizend Jaaren lang 
de inwendige werking van dit Vogt zouden heb- 
ben tegengeftaan, @n, dat meer is, bewaard ge- 
bleeven zyn in den ftaat van droogheid, waar in 
“Wy dezelven vinden? 

Het andere Gevoelen fchynt veel meer te an 
ken met de denkbeelden van eene gezonde Na- 
tuurkunde, en met den ftaat , waar in ons de Mo- 
miën voorkomen: maar % is zonderling în deezen, 
dat men, tot dus verre , met zo veel onverfchillig- 
heid eene Konft befchouwd heeft, die in haar zel- 
ve zo fraay is, en zo veele voordeelen zou kunnen 
toebrengen , niet alleen aan het Balfemen , maar 
ook aan de Ontleedkunde. Twee Schryvers zyn 
Yer maar, die hun onderzoek aan dit Onderwerp 
befteed hebben, te weeten pr Brzs en Cr Au- 
8 zj DE- 


„BEDE EGYPTENAAREN. 3 


pERUS. De manier van den eerften is niet zeer bes 
kend, want hy maakte ’er een Geheim van: de 
ander heeft-zyne Toebereiding geopenbaard , en 
het blykt , zo uit de Schriften yan CLAUDERUS4 
als uithet gene hy vân de bewerking van pr Bius 
heeft kunnen giffen , dat zy beiden voornaamelyk 
de opdrooging , door Loogzouten te weeg ges 
bragt , gebruikten, om hunne Luyken tot de Bal. 
feming te bereiden. 
„Gelukkig heeft Hreroporus ons ecn korte Ber 
fchry ving nagelaten, van de Konft. van ’ Balfe> 
men. Onder de Egyptenaaren, zegt hy, waren 
drie Manieren daar toe in gebruik, waar van men 
de een of andere in ’t werk ftelde, naar dat men de 
Koften grooter of kleinder maaken wilde. 
Volgens de eerfte manier , die ook de duurfte 
was „ opende men door de Neusgaten , met een 
Yzer, het Bekkeneel van onderen , en haalde ?ers 
door die Opening, de Herfenen uit, deels met het 
_ zelfde Yzer, deels door middel van Infpuitingen: 
ook trok men de Ingewanden uit, door eene In- 
Ínyding in de Zyde gemaakt ; men zuiverde die:, 
met ze te haalen door Palmboomen-Wyn en ge- 
poeïjerde Speceryën: men vulde den Buik met fy. 
geftooten Myrrhe, en allerley ander foort van wel- 
riekende Drogeryën, uitgezonderd Wierook: dan 
floot men de gemaakte Opening, en bedekte het 
Laghaam met -Natrum , geduurende zeventig dagen; 
„want de Wetten of Regels van de Konft gedoog- 
den niet „hetzelve Janger daarin telaaten. Ver- 
AV. Dern. A 2 vals 


4 Her BALSEMEN DER LYkKEn 


volgens wiefch men het Lighaam, enhetzelve ge= 
heel omwonden hebbende met Linnen Zwagtels 4 
die. met Gom beftreeken-waren, gaf men. Ser aan 
de Bloedvrienden terug. 

Als: men zo veel Koften niet. wilde me û 
diende men zig van de volgende Manier; zynde 
de tweede. Daar werdt geene Infiyding in ’t ge- 
heel gemaakt: men hieldt zig te vrede met door 
het Fondament zo veel Olicagug Vogt, uit dert 
Cederboom gehaald „in te fpuiten,als genoeg was ; 
om den-Buik te vullen: dan ftopte men het Fon- 
dament toe , om ’t Vogt ?er in te doen blyven; 
en wierp het Lighaam „zeventig. dagen-lang „in 
het Natrum. « Eindelyk haalde men uit den Buik 
het ingefpooten Vogt, dat met zig nam de ver- 
teerde of gefinolten Ingewanden ; -want-dit,Zout 
ontbindt het Vleefth : en daar bleef van,‚’t Liyk 
niets over dan de Huid en Gebeenten. ‘Zulks ge- 
fehied zynde, werdt het de Familie weder ter 
hand gefteld. 

De derde Manier was de allereenvoudigfte en 
minft koftbaare. Na de Infpuiting door het Fon- 
dament, leid?’ men het Läghaam zeventig dagen in 
het Natrum , en gaf het dan te rug, zonder ict 
anders daar aan te doen. 

„Deeze befchryving der Manier van Balfe- 
„men, door Heroporvs, is wel bekwaam om 
een Belieeld te geeven van deezeKonft doch 
het blykt, dat hy ‘er niet van heeft gefproken 
dan op’ berigt van anderen , en wy zullen firaks 

-e zien , 


BY DE EGYPTENAAREN. CT 5 


zien , waar in hy zig £hynt bedroogen te, hebz 
ben. 

Al het Werk der Balfemers kon gebragt, WOI 
den tot twee wezentlyke deelen : waar van het 
eerfte was de Lsghaamen op te droogen, dat is tg 
zeggen, dezelven te ontblooten van de Vogten en. 
Vettigheden, die anders dezelven zouden doen 
bederven : het tweede; «de -Lughaamen, dus ge- 
droogd zynde, ze bewaaren voor watwendige Vogtig- 
heid en de aanraakinge der Lugt. 

Het eerfie gedeelse van de Werk was, het gen 
ne zy noemden de Leghaamen 1e Zouten. Het Na- 
trum der Egyptenaren was niet gelyk aan onze 
Salpeter; maar, in tegendeel, volgens den Heer 
RouruLe, een opregt Loogzout (.A/calt fium);, 
en, als zodanig, ontblootte het volftrekt de Ly, 
bk: die men ?er zeventig dagen in liet blyven;, 
van de Warteragtige Vogten en alle Vettigheid; 
zo dat ?er niets aan overbleef dan de Vefelaguge: 
en Vafte deelen, De Balfemers voerden, door dit 
middel, op de,Lighaamen-uit ; ’t gene de Leer- 
touwers doen op het Vel der Dieren , door mid- 

del van de Kalk. Zy namen ?er alles van weg „ 
gene, in % vervolg, gelegenheid tot Verrotting 
zou hebben kunnen geeven. Ook voegt ?er Hr- 
ROpOTUS by, dat de Lyken in deezen ftaat 
niets meer hadden dan de Huid en het Gebeenter- 
waar van men afleiden kan „om welke reden het 
ongeoorlofd ware, dezelven langer in het Natrumz 
te laaten leggen, dan zeventig dagen; dewyl er 

JV. Deer. A 3 grog= 


6 Her BALSEMEN DER LUYKEN 


groote reden geweeft zou zyn om te vreezen , dat 
zy, van dit Zout, de zelfde benadeeling zouden 
ondergaan hebben , welke de Huiden gebeurt, die 
men te lang in de Kalk laat leggen: naamelyk, 
dat zy ; eindelyk , geheel of voor een gedeelte, 
gouden verteerd zyn geworden. 

Men droeg zorge „ volgens ’t Berigt van He- 
RopoTUs, de Lyken te waflchen wanneer zy uit 
het Natrum kwamen, en die, manier was een Na- 
tuurlyk Gevolg van de Behandeling. Zonder zulks 
zou het Loogzout, dat aan het Liyk hangende ge- 
bleeven ware, en„ gelyk bekend is, de Vogtig- 
heid van de Lugt kragtdaadig naar zig trekt, daar 
in wel dra genoegzaam Waters hebben gebragt, 
am de Verrotting te veroorzaaker. De zelfde Ei- 
genfchap, door welke dit Zout het Lighaam hadt 
opgedroogd, zou, in ’t vervolg , daar in een 
gantfch tegenftrydige uitwerking hebben kunnen 
te weeg brengen, en bygevolg deedt men zeer 
wel , met zorgvuldig al het Zout weg te neemen; 
dat daar aan hangende mogt gebleeven zyn. 

Zonder grond zou men tegenwerpen , dat, in- 
dien het Natrum een Loogzout geweeft ware 
hetzelve vry fchielyk de Lyken zou hebben kun- 
nen verteeren: want het is ontwyfelbdar, dat de 
Egyptifche Balfemers het vermogen van hun Na- 
drum genoegzaani kenden, en dat zy % zelve niet 
gebruikten dan in behooflyke hoeveelheid , en met 
de wereifchte voorzorgen. 

Zodanig was het eerfte en voornaamfte gedeel 

"te 


BY DE EGYPTENAAREN.- 7 7 


te van de Voorbereiding der Lyken. Zy maak- 
te, op zig zelf alleen , de Balfeming van het derde 
foort uit; welke door Heroporus befchreeven 
wordt, Het overige van-de Behandeling beftondt 
in het gebruiken, aan de reeds geheel opgedroogde 
Lighaamen, van Hars- en Balfemagtige Stoffen , 
die men op haar plaats hieldt door de Liyken met 
Linnen Zwagtels te omwinden. Doch eer wy 
overgaan tot dit gedeelte der Balfeming, zal het 
dienftig zyn eenige misflagen aan te wyzen; in 
welken de gemelde Schryver fchynt vervallen te 
zyn. 

De Balfeming van het eerfte foort befchry vens 
de , zegt hy uitdrukkelyk , dat men den Buik 
van het Lyk opvulde met Myrrhe, Kaneel en an- 
dere Speceryën, uitgenomen Wierook; dat men 
het vervolgens in het Natrum leide, en eindelyk 
hetzelve wiefch. Waar toe konden deeze Hars- 
agtige Stoffen hebben gediend ‚ waar mede het „d/- 
Kals van het Natrum heel fchielyk eene Zeepagti- 
ge Stoffe zou hebben gemaakt , welke door de Af. 
waflching , ten minfte voor een groot gedeelte , 
weg genomen zoude zyn? Veel meer reden is 
‘er om te denken, dat de Hars- en Balfemagtige 
Stoffen niet aan de Luyken gevoegd werden, dan 
na dat men dezelven uit het Nairum genomen 
hadt. 

Die zelfde aanmerking moet plaats hebben ten 
opzigt van het tweede foort van Balfemen. «Vol- 
gens de Befchryving van Heropor us fpoot men 

WE Dien, A4 er 


8 Her BALSEMEN DER LYKEN 


ser door het Fondament, en , zonder eenige Infny- 
ding te maaken, een Vogt in, dat uit den Ce- 
derboom was gehaald, om alle de Ingewanden te 
verteeren ; en, geduurende de werking van dle 
Vogt, leid? men de Liyken in het Natrum. Het 
is gemakkelyk te begrypen; 1. Dat het Vogt van 
den Cederboom, of de Hars, (Cedrza), de Inge- 
wanden niet kon opdroogen noch verteeren, als 
Balfemagtig zynde zonder eenige bytende hoeda- 
nigheid: 2. Dit Vogt, ingefpooten zynde zonder. 
eenige Infhyding te maaken, zou niet hebben kun- 
nen doordringen , dan in een klein gedeelte der. 
Darmen: zo dat men, om hetzelve in de gehee- 
te holligheid van den Buik te brengen, noodwen- 
dig deszelfs doorgang, met eenige Openingen te 
maaken, moeft bevorderen: 3. Eindelyk is ’er 
volkomen reden om te denken, dat ’er twee In- 
fpuitingen gedaan werden, de eene met Pekel van 
Natrum, om de Ingewanden te verteeren en op 
te droogen; de andere, niet gefchiedende dan na 
de opdrooging van het Lyk, met een Vogt, daar. 
de Cedria in kwam. Deeze giffing heeft nog meer 
waarfchynlykheid, om dat, zonder die dubbele 
Infpuiting, de derde Balfeming niet verfchullen zou 
van de tweede: dewyl men in deeze, na de In- 
fpuiting door het Fondament, het Lighiaam in Na- 
trum leide , en het, ten einde van zeventig;;dan 
gen , weder te rug-gaf.. “By deeze laatfte manier 
van Balfemen gebruikte men waarfchynlyk niets, 
dan de enkele Infpuitinge van Natram, om de In- 


ger 


BY DE ÉGYPTENAAREN. q 


gewanden te verteeren, daar men in de tweede; 
na de opdrooging; eene tweede Infpuiting deed 
met de Cedia. - 

Daar was zelfs eene vierde Manier om de Lig- 
haamen, byna zonder eenige Koften, te bewaa- 
ren, in gebruik. „De Heer Maiuuer, Konful 
te Kairo, verhaalt in zyne Brieven, een groot 
getal Luyken gevonden te hebben, leggende op 
bedden van Houtskolen, in eenig Linnen geba- 
kerd, en bedekt met een Mat, waar Zand op lag 
ter hoogte van zeven of agt Voeten. Dit was, 
waarfchynlyk, de manier, op welke de allerarm- 
îten de Liyken van hunne Bloedverwanten be- 
waarden : “want de bewaaring der Lyken maakte, 
by de Egyptenaaren , een. punt van Godsdienft uit, 
en de onvermogenden waren ’er; zo wel als de 
allerrykften, toe verpligt. 

Eer wy afltappen van de Konft der Opdroogeng: 
zan de Lyken, die in Egypte gebruikelyk was, is 
% noodig een woord te zeggen van de Manier om 
deeze Konft na te bootfen, welke in de voorgaan 
de Eeuw in’ werk gefteld is door. pe Bius en, 
Crauperus. De eerfte heeft altyd van zyne 
Behandeling een Geheim gemaakt , maar CLA u- 
DERUS, zyn tydgenoot, verzekert, dat de Bal- 
femagtige Reuk , welke men gewaar. -wierdt in 
het Vertrek, alwaar pe Bius zyne gebalfemde 
Stukken bewaarde , in geenen deele afkwam van 
die Stukken „ en dat-deeze Scheikundige zig enkel 
daar van bediende ‚om de Nieuwsgierigen te blind 

IV. Deer. Ke doe- 


to Her BALSEMEN DER LrYrEN 


doeken en de cigentlyke Toebereiding zyner Ly- 
ken bedekt te houden. Hy verzekert zelfs, dat 
hy, na het aanraaken van een deezer Stukken, den 
Vinger aan de Tong brengende, eene Zoutige 
Smaak daar aan ontdekt had. 

Deeze Smaak heeft CraupERUS doen beflui- 
ten, dat het geheele Geheim van de Brus in Zou- 
ten beftond. -Op dit grondbeginzel deedt hy zo 
veel Proefneemingen, dat hy zo ver kwam van de 
Lyken op te droogen. gelyk de Egyptenaars, zon- 
der uitneeming van de Ingewanden : maar hy wift 
geen voordeel te doen met zyn eigen Ontdekking, 
en, in plaats van zig te bedienen van zwsvere Loog- 
zouten, maakte hy mengzels van zodanigen met 
Armoniak-Zout, en kwam, door dit Middel, tot 
het voortbrengen van een Sa/ neutrum, bekwaam 
om het Vleefch te zouten, maar niet om ’t zelve 
op te droogen; tot nuttelooze vermeerdering van 
moeite en koften. Men ontkent niet , dat het 
vlugge Alkali van ’t Armoniak-Zout ook eenige 
nuttigheid kon hebben, maar twee redenen zyn 
ver om ’t zelve te verwerpen: de cerfte, dat het 
veel duurder is; de andere, dat het, in dit Geval, 
uitwaafemende , een affchuwelyke Stank baart, 
welke vermyd kan worden, door Loogzouten al- 
leen te gebruiken. 

Twee zaaken ftaan ons thans nog te onderzoe- 
ken, om de Konft van ’ Balfemen der Egypte- 
naaren ten einde toe te vervolgen: de manier, 
naamelyk ‚ op welke zy de-Balfemagtige Stoffen 
aan 


BY De EGYPTENAAREN. - iË 


dân de Lighaamef voegden en de hoedanigheid van 
die Stoffen. 

— Hrroporvusleert ons, dat de Egyptifche Bal- 
femers, na de Lyken genomen te hebben uit het 
Natrum , dezelven wiefchen en beworden met 
Zwagtels van Linnen, die met Gom beftreeken 
waren. Onder de Momiën egter , die men in Eu- 
ropa bewaart , komt naauwlyks eene voor, wel- 
ke bewonder fchynt te zyn met zodanige gegom- 
de Zwagtels: die men ’er aan vindt zyn, daaren- 
tegen, voor ’t gtootfte gedeelte, beftreeken met 
even de zelfde Hars- en Balfemagtige Stoffen, als 
tot de Balfeming gediend hebben, en teder Lid 
heeft zyn byzonderen Zwagtel. Nogthans vindt 
men er twee te Parys, de eene in ’t Kabinet 
van Sre. Genevieve, de andere in dat der Celef?y- 
nen, aan welken twee foorten van Verbanden 
zyn: het eene beflaat het Ligtraam, en ieder Lid, 
op zig zelve, zynde met Pekagtige Stoffe beftrec- 
ken; in het andere is het Lighaam, met de Leden 
tefamen „om Zo te fpreeken, gebakerd, en dit heeft 
geene Pekagtigheid. Dit laatfte zal waarfchynlyk. 
het gene zyn, ’t welk Heroporus gezien sen 

dat hy verward heeft met het gene gefchikt was, 

òm de Stoffe der Balfeming op haar plaats te hou- 

den. 

_ Een andere Brief van den zelfden Heer MA 1t- 

LET, Konful te Kairo, van wien wy teeds ge- 
fproken hebben, kan ale zwaarighedenr over dit 


S-IV. Deer) Ar- 


12 Her BALSEMEN DER Luyken 


Artikel wegneemen. Gelegenheid hebbende om 
de Momiën, als’t ware, in haaren oorfprong te 
befchouwen „hadt hy’er verfcheide doen opzoeken. 
Eene, onder anderen , verhaalt hy „ dat geopend 
werdt in ’ Huis der Kapucynen: te Kairo, aan 
welke men twee foorten van Zwagtels vondt; het 
eene, beftreeken met Harsagtüge Stoffe , waar 
mede ieder Lid in ’ byzonder was omwonden, 
zynde dezelven hard en broofch: het andere, in, 
welken * geheele Lighaam was gebakerd. De 
Zwagtels van dit laatfte foort, waren niet alleen 
zonder Harsagtige Stoffe, maar aan de buitenzy- 
de getekend met Zinnebeeldige Afgodifche Figuu- 
ren, en van onderen met zeer fyn Schrift in on- 
bekende Letteren, gefchreeven. van de regter 
naar de linkerhand, en fchynende berymde Vaar 
fen te zyn, dewyl alle Regels , die op elkander 
volgden , eveneens eindigden: eene omftandigheid 
die, om zulks in ’ voorbygaan te zeggen, ’t ge- 
bruik der Rymen tot de hoogfte Oudheid zou doen 
klimmen, , Hy voegt ’er op de zelfde plaats by, 
dat men de onvoorzigtigheid had van deeze Zwag- 
tels met Schaaren aan ftukken te knippen, en dat 
dezelven op ftagnde voet werden weg geroofd; al- 
zo de Egyptenaars zeer happig zyn om de Momiën 
dus te ontblooten, ten einde ’er de verfcheiderley 
Kleinodiën af te krygen, die men zomtyds op de- 
zelven vindt, en waar aan zy-als Behoedmmidde- 
len (eAmuleta) ; groote kragten toefchryven. Om 

dig 


by DE EGYPTENAAREN. 13 


die reden ist, dat ’erzo weinig Momiën in Euro- 
pa komen „die met het buitenfte wine” omzwag- 
teld zyn: MOR MC 
1 Op eene andere plaats zegt de Heer ME haatte, 
dat menin de Vertrekken , alwaar de minft gebat- 
femde Momiën zyn, de zodanigen zelfs, die ver- 
gaan waren tot op de Beenderen; met dit foort 
van Linnen overtoogen vondt. Daar uit fchynt 
te blyken „dae men de kighaamen , der allerarmften 
zelfs, met twee Verbanden omzwagtelde. «De. 
„Heer Rouruve heeft dezelven gevonden aan 
"eene Momie,-de Heeren pe Jussieu toebehoo- 
tende „die niet meer dan opgedroogd fchynt te 
zyn door het Natrum „en in deeze waren de Zwag- 
tels, zelfs ook de binnenfte , zonder Harsagtige 
„Stoffe, en konden niet aangekleefd zyn dan ‘met 
Gom. ‘De ‘Heer Rouvrrre heeft opgemerkt, 
dat aller de Zwagtels der Momiën, die door hem 
befchouwd zyn, van Katoen waren. Zou Her- 
RODOTUS dan bedroogen zyn geweeft, wanneer 
hy: zegt dat dezelve van Linnen waren , of was 
het Linnen der. oude Egyptenaaren het zelfde als 
Katoen? Men-ziet ligt dat deeze Zwagtels, de 
Vaarfen en de Afbeeldingen daar men die mede 
verfierde , en de Kiften of Koffers van één Stuk, 
in welken de Momiën opgeflooten werden, en die 
„min of meer met Sieraaden waren voorzien, eene 
oneindige verfcheidenheid konden te weeg bren- 
gen in de koftbaarheid en pragt der Balfemingen. 
Thans gaan wy over tot het onderzoek van de 
IV. Dez. hoe- 


14 Her BALSEMEN DER LYKEN 


hoedanigheid der Stoffe, welke gebruikt werdt im 
de Balfemingen van den eerften en tweeden Rang. 
De Ondervinding geeft volkomen zekerheid, dat 
deeze Stoffe de Lighaamen verfcheide duizenden 
van Jaaren heeft kunnen doen in wezen blyven. 
Proseer Arrinus verhaalt, in zyne Natuur- 
Iyke Hiftorie van Egypte, dat hy in t binnenfte 
van eene Momie een Rosmaryntakje gezien heeft, 
nog even groen zynde, of men het zo eerft van 
den Boom had afgefneeden: % zy dat dit Takje 
‘by ’t Lyk gedaan ware uit Bygeloovigheid, of dat 
de Balfemer dus, om zo te fpreeken, aan de Na- 
komelingfchap een Gedenkteken heeft willen over- 
daaten, van zyne ervarenheid en de uitmuntend- 
heid zyner Konft. 

Met deeze Stoffe vindt men de Momiën niet al- 
leen beladen, maar de Heer Roverre heeft ’er 
van gehad, welke gevonden was op den bodem 
van een geflooten Pot, in de Vertrekken zelf 
daar de Momiën zyn. Door een Scheikundig On- 
derzoek heeft hy ontdekt , dat de Stoffe , met 
welke men de Momiën balfemde, ten voornaam- 
ften beftond uit Jodenlym (Berwmen Sfudatcum), in 
fommigen gemengd met eene Stoffe, welke den 
reuk van Barnfteen heeft , en in eenige anderen 
met iets dat zeer veel zweemt naar de Cedraa;, °% 
welk een foort van mengzel maakt „ gelykende 
-naar het PafJasphalium der Ouden, uitgenomen 
dat het, in plaats van Pek , deeze Balfemaguge 
“Stoffen bevat. 
L Ver- 


BY DE ÉGYPTENAAREN, is 


Verder volgt uit de nafpooringen van den Heer 
Rovere, dat?er in deeze Stoffe geen Myrrhe), 
„Aloë noch eenig Poeijer is; zynde het eene vol- 
freke Bitumineufe en Harsagtige Stoffe , welke 
in Brandewyn zig volkomen laat oploffen , zon- 
der byna iets over te laaten. Gemelde. Heer heeft 
te vergeefs getragt die Stoffe na te maaken, ge- 
bruikende daar toe, met het Jodenlym, de Stof- 
fen, daar wy zo even van gefproken hebben; doch 
nimmer ís hem zulks. gelukt. Niet meer waar- 
fchynlykheid heeft het , dat men ’er Poeijers van 
Drogeryën, gelyk Kaneel, onder-mengde; want 
deeze Speceryën, tot Poeijer gemaakt , zouden 
een foort van Spons zyn geworden, trekkende op 
een kragtige-wyze naar zig de Vogtigheid der 
Lugt, en daar door zouden zy regt firydig ge- 
weeft zyn tegen ’t oogmerk , dat men ’er mede 
hadt; om, naamelyk , de opgedroogde. Lyken 
voor de Vogtigheid te befchutten. Derhalve ge- 
bruikte men, of het Jodenlym alleen, of *t zelve 
gemengd met het Vogt van den Cederboom, of 
eindelyk met de Cedrza , waar by Harsagtige en 
zeer welriekende Stoffen gevoegd werden. De 
Stoffe, gevonden in de Vertrekken der Momiën, 
diende mogelyk tot een vierde foort van Balfe- 
ming, welke waarfchynlyk de allerkoftbaarfte was. 
Indien men, by deeze verfchillendheden, de ge- 
nen voegt van de Zwagtels, waar van te vooren 
is gefproken , de Verguldzels, de Kiften of Kof- 
fers van koftbaar Hout en zelfs van Porfierfteen; 

IV. Deen. zo 


16 Her. BALSEMEN DER-LiYKEn 


zo zal ket blyken, datin de oeflening van deeze 
Godsdienftpligten genoeg ware om te voldoen aan 
alle de verfcheide trappen van Pragt en Praal, wel- 
keu de Grootsheid der Egyptenaaren begeeren kon. 


| Korte Schets der Baifem-Konft: 


Om de Konft van ’ Balfemen die by de Egyp- 
tenaars in gebruik was , duidelyker voor te ftellen;, 
gaa ik ’er een kort , beknopt „ Tafereel van maaken. 
De Balfemers begonnen eerít met het ontledigen 
van het Hoofd, maakende een Opening ‚ doorde 
Neusgaten, inhet Bekkeneel; tot welk einde zy 
zig bedienden van bekwaame Werktuigen: ver- 
volgens haalden zy de Ingewanden uit, door eene 
Opening in de Zyde gemaakt ;. zy- wiefchen het 
Lighaam zorgvuldig en zoutten het. verder met 
Natrum. Zy zoutten ook wel de Lighaamen,;, 
zonder de Ingewanden weg te neemen, maar 
vooraf fpooten zy ’er dan Pekel van Natrum in; 
door het Fondament, met hulp van eenige ge- 
maakte Openingen, op dat het in de holte van den 
Buik zou kunnen doordringen: doende bovendien 
eenige andere Infnydingen aan de Borft en Buik; 
om de geheele inwendige holte van het Lighaam te 
kunnen vol fpuiten: want zonder zulks zou het niet 
gelyk zyn geweeft, de Ingewanden te doen ver- 
teeren. 

Het Lighaam; nu, den vereifchten tyd gezou- 
ten zynde geweeft, wiefchen zy hetzelve zorg- 

vu 


BY DE EGYPTENAAREN: i7 


vuldig; om de overblyfzelen van Vogtigheid en 
van het Natrum weg te neemen: zy lieten het 
droogen in de Lugt, ’t welk gemakkelyk viel in 
een zo heet Klimaat, als dat van Egypte, of door 
de warmte van eene Droogftoove; en dit dus ge- 
droogde Lighaam was volgens het eene foort van 
Balfeming toebereid; zynde, zo ik my verbeeld, 
de onkoftbaar!te van allen. 

Zy bewonden het geheele Lighaam, en de Le= 
den elk in ’t byzonder, met Linnen Zwagtels, die 
met Gom beftreeken waren , en bakerden het ver= 
‚ volgens op met een nieuw Verband , dat ook ge= 

gomd-was; de Armen kruislings op de Borft, en 
de Beenen tegen elkander aan gevoegd. Dit was 
een tweede foort van Balfeming. 

De derde, die veel meer koftte dan de voor= 
gaanden, zynde eigentlyk een waare Balfeming ; 

beftondt in het Hoofd, de Borft en Buik, van het 
gezouten en opgedroogde Lighaam; te vullen met 
Harsagtige en Bitumineufe Stoffen, en daar mede 
de geheele Oppervlakte des Lighaams te bedek- 
ken; om welke Stoffen op haar plaats te houden, 
zy een groot getal Omgangen van Zwagtels ge- 
bruikten. „Zonder twyfel zullen zy , na eene laag 
Zwagtels om het gantfche Lighaam gelegd te heb- 
ben, die hebben beftreeken met de Balfemftof, 
gefmolten en nog heet zynde; bedienende zig daar 
toe vaneen foort van Kwaft of Borftel;, waar na 
Zy ’t wederom met een nieuw Verband bekleed-, 


IV. Deer. B -_ den, 


18 Herr BALSEMEN DER LYKEN 


den, en ‘dus al voort, tot de behoorlyke dikte 
Loe. 

Het is zeer moeielyk te befliflen , welke Bal- 
feming, die met het mengzel van Jodenlym en Ce- 
dria „ of met het Jodenlym alleen, de geringfte wa- 
re. De Momie van Ste. Genevieve is, gelyk die 
der Celeftynen , met PefJasphalium gebalzemd ; 
maar zy heeft Zwagtels, die fyner van Stof en 
menigvuldiger zyn, dan de anderen. Meen zou 
meer Momiën moeten befchouwd hebben om zulks 
te bepaalen. Dewyl egter, onder de Momiën | 
die ik heb gezien, de grootfte menigte met dit 
mengzel van Jodenlym en Cedrsa , dat men de 
PifJasphaltum noemen kan, gebalzemd waren , zo 
zou men mogen denken, dat dit het geringfte 
foort zy geweeft. 

Het Lighaam dus toebereid zynde, leid’ men 
de Armen kruislings op de Borft, men bondt de 
Beenen by elkander , en bakerde het op met 
Zwagtels, die met Gom aan elkander gekleefd 
kunnen geweeft zyn, gelyk Heroporus zegt 
dat zy waren. Dit derde foort wierdt cen vier- 
de door de Koften, met een Kift te geeven aan 
dit Lighaam. Het is niet zonder grond , dat ik 
de Kift van Sycomorus aanmerk als een gevolg van 
eene koftbaare Balfeming: want deeze Kiften moe- 
ten zeer duur zyn geweeft, zelfs zonder veel Sie- 
raaden ; wegens de zeldzaamheid van diet Hout. 
Zy zyn uit één Stuk, geheel met den Beitel uit- 


5e- 


Br DE EGYPTENAAREN: 19 


gehold; waar toe men geheele Stammen deezer 
Boomen, van eene aanmerkelyke dikte, hebben 
moeft. De beweegredenen van Godsdienft , de 
rykdommen van Egypte en zelfs de verwaand 
heid; hebben dit Hout zeldzaam, en bygevolg 
ook zeer duur, moeten maaken. Uit de Momiën 
van Ste. Genevieve en die der Celeftynen is my 
gebleeken, dat ’er nog onderfcheid in deeze Bal 
feming-is geweeft, ten opzigt van de koftbaarheid 
der Zwagtels, die in eenigen fyn, in anderen 
grof van Doek zyn. 
Nog een nieuw foort kon men maaken : nee- 
mende voor het laatfte of buitenfte Verband Zwag- 
tels met Zinnebeeldige Karakters en Schrift gete= 
kend; waar by nog gevoegd kan worden de Kos- 
ten, die men befteedde aan Kleinodiën , Afgoodjes 
en Schilderwerk van de Kift. 
Een laatfte foort van Balfeming, eindelyk, was 
>er, zynde de koftbaarfte van allen. Dezelve ge- 
fchiedde met een Balfemagtig mengzel, gelyk het 
gene gevonden is in de Vertrekken der Momiën, 
in een Pot bewaard: maat deeze Balfeming heeft 
nog haare verfcheidenheden kunnén hebben, gelyk 
my gebleeken is uit het onderzoek, dat ik gedaan 
heb van de Momie der Petsts Peres. Voeg by de 
koftbaarheid van deeze Balfemagtige Stoffe de 
naauwkeurigheid van de Konft, de fynheid der 
Linnen Zwagtels en ’t geheele gevolg der pragtig- 
heid van het tweede Verband, % zy door. het 
IV. Dezer. Ba Schrift 


20 Her BALSEMEN DER LYKEN 


Schrift of door ’t Verguldzel. Dus heeft men Mo- 
miën gevonden, waar van de Nagels verguld wa- 
ren: ook moet de Kift-haar deel gehad hebben aan 
deeze Pragt, door de fraaiheid van haar Schilder- 
werk. 

Van de Momiën, welken ik gezien heb, is ?er 
niet eene van deezen laacften rang, dan die der 
Petits Peres. Deeze Balfeming zal niet in gebruik 
zyn geweeft dan voor zeer ryke Menfchen, en % 
is gemakkelyk te giffen, dat er nog een laatfte 
foort van Balfeming ware , welke de Koningen 
voor zig behieiden. 

Is het niet natuurlyk, te denken, dat deeze- 
Souvereinen , een Leerftuk van den Godsdienft 
willende bekragtigen door hun Voorbeeld, ook: 
in ’ ftuk van Balfemen hebben uitgemunt? De 
Stoffe, die men daar toe gebruikte, zal beftaan 
hebben ut de alleredelfte Speceryën , en de Kontt 
zal, in alle deelen der Balfeming, tot de grootfte 
volmaaktheid gebragt zyn geweeft. Men kan 
daar by voegen de Kiften van Porfierfteen: maar ’t 
gene den Rykdom en ’t groot Vermogen der O- 
verleedenen in deezen ’t allermeefte deedt uitblin- 
ken , was de Pragt van hunne Graftomben, daar 
wy nog hedendaags over verfteld ftaan. 

Alle de Zwagtels of Windzels der Momiën, 
die zonder Harsagtige Stoffe zyn , welken ik gele- 
genheid heb gehad te onderzoeken, zyn van Ka- 
toen. De Stukjes Doek, met welken de-gebal- 
| fem- 


/ 


BY DE EGYPTENAAREN,. ol 


_ femde Vogels overtoogen zyn, om dezelven een 
fraaier gedaante te geeven, zyn ook van zulke 
Stof. Zy hebben verfcheiderley grootte en ge- 
daante, gelyk de Vodden en-Lappen, die langs 
Straat opgekogt worden. -Was het Linnen der 
Egyptenaaren dan Katoen? Of was het Katoen 
door den Godsdienft toegewyd aan de Balfemin= 


gen? 


H, 


JV. Deer, B 3 AAN. 


AANMERKINGEN 


OVER DE 


VERSCHEIDERLEY STERKTE VAN VERSCHILLEND 


KALK-WATER:; 


DOOR DEN HEER 


ROBERT WHYTT, 


Med. Doktor , Lid der Koninglyke Societeit van Londen 
en van bet Koninglyk Kollegie van Geneesbeeren, 
Hoogleeraar in de Geneeskunde op de Univer- 
fiteit van Edenburg in Schotland. 


(EfJays and Obfervat. Pbyfical and Literary. Vor. 1. 
_ Edinburgh. Ao. 1754. pag. 372.) 


STEESSOEEENEEECENEIOEEEESK 


E Eerwaarde en verftandige Heer, Dr. STr- 

VEN HArEs, my, in een Brief, gedag- 
tekend Mey 1751 , berigt gegeven hebbende, dat 
hy de Sterkte van ’t Kalkwater veel vermeerderd 
had gevonden, door ’t zelve, ten tweeden maa- 
le, te gieten op ongeblufchte Kalk, zo als die verfch 
van * Vuur kwam; oordeelde ik het de moeite 
waardig een weinig Proeven in * werk te ftellen, 
ten einde, met eenigen trap van zekerheid , te mo- 
gen bepaalen de verfcheiderley Sterkte van ver- 
Schillend Kalkwater. Uit die Proefneemingen is 


ge 


_De STERKTE VAN VERSCHILLEND K ALKWATER. 23 


gebleeken , dat het Kalkwater merkelyk toenam 
in Sterkte, door. gegooten te worden op zulke 
verfch van ’t Vuur gekomen Kalk , en dat, het 
gene eerft van de Kalk afgegooten ware, kennelyk 
meer Sterkte had, dan % vierde en „ú volgende 
Aftrekzels (Os 

_Myn waarde Vriend en Kollega, Dr. Axsron, 
aan den anderen kant, federt veele Jaaren, waar- 
genomen hebbende , dat de ongeblufchte Kalk haa- 
re kragten aan het Water veel langer bleef mede- 
deelen , dan iemand te vooren zig ooit verbeeld 
hadt; verhaalt ons, dat hy naderhand door Proef- 
neemingen heeft bevonden, dat een half Drachme 
ongeblufchte Steenkalk veertig Oncen Kalkwater 
uitleverde, en, na dat een Pond zodanige Kalk 
vyfhonderd Ponden Kalkwater had gegeven, het 
Water, daar op getrokken, nog even fterk van 
Kalk was, als ooit (4). Hier uit verbeeldt hy 
zig, dat, alzo het Water, alleenlyk tot zekeren 
trap,door de Kalk bezwangerd kan worden , zulks 
eveneens gebeuren zal,’ zy de Kalk verfch van ’ 
Vuur kome, of dater eerft vyfhonderdmaal zo 
veel Water , als dezelve zwaar is, op gegooten 


zy 


(a) Zie myne Proeven op de kragten van het Kalkwater, 


Pp. 38. 39. 
(b) In de Philofopb. Transalt. Vor. XLVII. p. 266. 


En zyne Verhandeling over de ongebhufchte Kalk, p. 45 51 
65 alwaar hetzelfde van Oefterfchulp-Kalk wordt verzee 
kerde. 


IV, Deez, B 4 


24 De VERSCHEIDERLEY STERKTE 


zy geweeft: behoudens dat hetzelve?er lang ge 
noeg op ftaa, om de kragten van de Kalk uit to 
trekken. Ook verzekert hy verder, dat de Sterk- 
te van ’ Kalkwater niet kan worden vermeer 
derd, door ’er verfch gemaakte Kalk in te blus- 
fchen , alzo het Water niet meer van de Kalk rtnar 
zig neemen kan, dan het reeds in zig had (4). 

Alzo nu deeze Proeven, ende Gevolgen „daar 
uit getrokken , onbeftaanbaar fcheenen met het ge 
ne ik beweerd had, zo heeft de Doktor getragt de 
geloof waardigheid van myne Proeven verder to 
verzwakken , door eenige Bewysredenen , ten 
voornaamfte genomen van de onvolmaaktheid der 
Waterweegkonftige Balans en van de eigenfchap 
der ongeblufchte Kalk, als ook van derzelver Wa- 
ter. „Om derhalve te weeten, of ik ook mis kon 
hebben, in’t gene door my , aangaande de Sterk- 
te van’t verfchillend Kalkwater, was gezegd, zo. 
oordeelde ik het noodig , eenige nieuwe Proeven 
in ’ werk te ftellen, waar van ik thans de eere. 
heb aan de Societeit verflag te doen. 


Eerfle Proefneeming. 


1. Ik had van mynen vernuftigen Vriend, Mr. 
JAmes Gra, een Cylindrifch Koperen Vat ge- 
kreegen, met een naauwen hals, welks Inhoud 
naauwkeurig 1oo Kubiekduimen groot was. Het- 

zelve 
(a) De zelfde Verhandeling, p. rr en 53. 


' 
$ 


VAN VERSCHILLEND KALKWATER. as 


_ gelve vulde ik met Fonteinwater van deeze Stad, 
en, door middel van een zeer nette Balans, be- 

vond ik dat het woog 25320 Greinen 7'roy-Ge- 

wigt (4) ‚ behalve de zwaarte van ’t Vat zelf; 

zynde 13055 Greinen. 

2. Op go Greinen tot Kalk gebrande Ocfter- 
Schulpen , verfch uit het Vuur genomen en tot 
Poeijer gemaakt, plengde ik 96 Oncen, of vyf 
honderd en twaalf maal haar gewigt aan kookend 
Water. Na twee en negentig Uuren , geduurende 
welken tyd het Trekzel dikwils was gefchud en 
omgeroerd ‚ goot ik ’er het klaare Water af, en 
let het zygen door een Doek van zeer dik dubbeld 
Linnen. Dus werdt het fehoon gemaakt van alle 
Schilferigheid en was zo helder als het zuivere 
Fonteinwater. “Met dit Kalkwater vulde ik het 
gemelde Vat en bevond, dat hetzelve 25356 Grei 
nen Waters inhield (c), 

3. Maan- 


(hb) Agtervolzens de Proeven van Mr. Gray weegt 
het Water, ’t welk dit Vat kan inhouden, maar 25318 
Greinen, datis 2 Greinen minder: welk verfchil daar uit 
kan ontftaan, dat ik eenige druppels meer in hetzelve 
gedaan zal hebben; doch fchoon iemand, in ’t weegen 
van Vogten met dit Vat, zesmaal zo veel mogt miffen, 
zal dit doch geen aandoening hebben op het Oogpunt, ’t 
welk wy bedoelen; zynde niet om met de uiterfte naauw- 
keurigheid de verfcheide zwaarwigtigheden van verfchil= 
lend Kalkwater te bepaalen, maar enkel te toonen dat zy 
verfchillende zyn. di 

(ce) De Oefterfchulpen, waar van in deeze en de vol- 
gende Proefneemingen is gebruik gemaakt, waren gehaald 


IV. Dams,” 5 vise ji uit 


B 


aó DE VERSCHEIDERLEX STERKTE 


3. Maandag, te zeven Uuren ’s avonds, deed 
ik opeen Pond gekalcineerde Oefterfchulpen, ko- 
mende verfch van * Vuur, tienmaal zo veel ge- 
wigts aan Water. Den volgenden ogtend, ten 
tien Uuren, het klaare Water daar af gegooten en 
gefiltreerd hebbende als te-vooren, vulde ik het 
Vat daar mede, en bevond dat het 25397 Greinen 
woog. 

4. ’s Dingsdag-middags goot ik zeven Ponden 
van het enkeld Kalkwater, No.3, op een Pond 
gebrande Oefterfchulpen, verfch van ’ Vuur geno- 
men, en roerde het, eenigen tyd daar na, te deeg 
om. Drie Kwartier na zeffen ’s avonds, het klaa- 
re Kalkwater afgegooten en als boven doorgezee- 
gen zynde, woog hetzelve, zo veel het Koperen 
Vat inhieldt, 25457 Greinen. 

Hier uit blykt , dat roo Kubiekduimen van ’t 
Kalkwater, No.2, in gewigt, die veelheid Fon- 
teinwater 36 Greïinen overtreft ; het Kalkwater, 
No. 3, 77 Greinen, en No. 4, 137 Greinen. De 
Zwaarwigtigheid , derhalven, van ’ flappe Kalk- 
water, No. 2, is tot die van Fonteinwater , nage- 
noeg, als 704 tot 703; van ’t enkeld Kalkwater, 
No. 3» tot gemeen Water, als 329 tot 328; en van 
het dubbeld Kalkwater , No. 4, als 186 tot 185. 

Men kan hier aanmerken, dat de Zwaar wigtig- 


heden vän het enkeld en dubbeld Kalkwater, No. 
3 en 


uit het Puin aan de Zuidzyde van't Kafteel van Zdenburg, 
en t'eenemaal vry van eenig Zee-Zout. 


VAN VERSCHILLEND KALKWATER. 27 


gen 4, vry veel kleiner zyn dan de Zwaarwigtig- 
heden van het enkeld en dubbeld Kalkwater A en 
B, gemeld in myne Proeven op de kragten van 
Kalkwater, pag. 39 en go. Doch wanneer men in 
agt neemt; dat, in ’t maaken van het laatfte, een 
weel kleiner veelheid van Water by de Kalk ge- 
daan was dan in ’t maaken van het eerfte, zo zal 
blyken, dat dit verfchil van derzelver Zwaar wig- 
tigheden niets inbrengt tegen de naauwkeurigheid 
van de Waterweegkonftige Balans , maar duidelyk 
aantoont, dat de Sterkte van het Kalkwater ver- 
andert, naar de hoeveelheid van Water , welke op 
de Kalk gedaan is. 

*x Verdient zyn opmerking, dat de Smaak van 
de Kalkwaters, No.2, 3 en 4, niet minder ver- 
fchilden dan derzelver Zwaarte. Het eerfte was 
flapft en minft onaangenaam, het tweede fterker, 
het derde nog fterker en eenigermaate bytende op 
de Tong. Daar ook het dubbeld Kalkwater , No. 
4, in weinige Minuuten tyds, eene Koperkoleur 
gaf aan het Zilver, bragt het flappe Kalkwater , 
No. 2, geen kennelyke verandering daar aan te 
wege. 


Tweede Proefheeming:. 


In vogrigen tyd bevonden hebbende, dat Kalk- 
water en Roode Wyn, in zekere evenredigheid 


ondereen gemengd zynde, eene koleur kreegen 
IV. Deer, ge- 


a8 DE VERSCHEIDERLEY STERKTE 


gelyk die van Buskruid (a); zo dagt ik dat men, 
door vermenging van Rooden Wyn met verfchil- 
lend Kalkwater, oordeelen zou kunnen, of zy al- 
len even fterk waren van de Kalk of niet. De Uit- 
flag van de Proefneemingen was, dat een Thee- 
lepeltje Rooden Wyn vier Theelepeltjes van % 
Kalkwater, No. 2, twee en omtrent een derde 
van ’t Kalkwater, No. 3, en anderhalf van No. 4 
vereifchte, om ’er een volkomen Buskruidkoleur 
aan te geeven. Deeze Proeven, hoewel niet zo 
naauwkeurig als die met de Balans gedaan waren, 
bewyzen nogthans klaar een aanmerkelyk verfchil 
van Sterkte , tuflchen de gemelde foorten vaa 
Kalk water. 


Derde Proefheeming. 


Twintig Greinen Zout van Wynfteen, gemengd 
zynde met 8 Oncen en 2 Drachmen van ’ flappe 
Kalkwater , No. 2, zo wierdt, na dat het vyf 
dagen op de Kalk geftaan had, het mengzel aan- 
ftonds wit en troebel, en in N zelve bezakte wel 
dra een wit Poeijer, ’t welk, door Filtreering van 
* Water afgefcheiden zjne en gedroogd, 25 
Greinen woog, 

Even zo veel Zout van Wynfteen , gemengd 
zynde met 8 Oncen en 2 Drachmen dubbeld Kalk- 
_ water, dat agt dagen op de Kalk geftaan hadt, 
wierdt, 


(2) Zie de vride over de OE van Kalkwater, p-47. 


VAN VERSCHILLEND KALKWATER. _ 2Q 


wierdt het merkelyk dikker en witter dan het 
voorgaande, en leverde rykelyk 7 Greinen wit 
Poeijer uit. 

Gelyke veelheid Wynfteen- Zout ‚gemengd 

zynde met 8 Oncen en 2 Drachmen van het dub- 
“peld Kalkwater, No. 4, dat een Etmaal tyds op 
de Kalk hadt geftaan , gaf 8 Greinen wit Poeijer. 

» Was aanmerkelyk, dat deeze drie Kalkwa- 
ters den Smaak behielden van de Kalk , na dat zy 
met het Wynfteen-Zout gemengd waren , en 
zulks zo wel na de Precipitatie als te vooren. > 

Aangezien het Aardagtig Poeijer , in deeze drie 
foorten van Kalkwater doorgezakt „ #eenemaal, of 
bykans geheel , voortkomt vanhet Water, en niet 
van het vafte Loogzout (4); zo toonen deeze 
Proeven ontegenzeggelyk , dat dubbeld Kalkwa- 
ter driemaal zo veel Kalk kan inhouden, als Kalk- 
water, ’t geen gemaakt is door op ongeblufchte 
Kalk te gieten vyfhonderd en twaalf maal derzel- 
ver gewigt aan Water. 


Varerde 


1 N 

(b) 't Geen dit bewy{t is, dat de Kalkagtige Stoffe, die 
gedergeftooten wordt door Wynfteen-Zout te doen in bet 
Kalkwater, meer of minder is, naar reden van de Sterk- 
te en Hoeveelheid van het Kalkwater, maar niet naar de 
hoeveelheid van het Zout. Dus gaven 12 Greinen Zouts , 
gemengd onder vier Oncen fterk Kalkwater, zo veel van 
deeze Stoffe, als de zelfde veelheid van dit Kulkwater , 
gemengd met 18 Greinen van het Zout. 


IV. Deer, 


go ‚De VERSCHEIDERLEY STERKTE 


Vierde Proef neeming. 


1. Maandag, den 24 December, te agt Uureu 
% avonds, goot ik op éen Drachme verfch gekalci- 
neerde Oefterfchulpen, tot Poeijer fyn gemaakt ; 
520 Drachmen kookend Water. 

2. Dien zelfden tyd, goot ik op een Pond van 
de zelfde tot Kalk gebrande Schulpen , 8 Ponden 
kookend Water. 

3. ’s Dingsdags, te elf Uuren voor den Mid- 
dag, goot ik go Oncen van het Kalkwater , No. 2.3 
op 9 Oncen verfch gekalcineerde Oefterfchulpen , 
en te agt Uuren ’s avonds filtreerde ik deeze drie 
Waters , door graauw Papier. Toen deed ik 16 
Oncen vanieder derzelven, elk byzonder , in een 
Kom, en de Kommen gezet hebbende in een Ver- 
trek, daar zy redelyk vry van Stof konden zyn, 
liet ik ze negentien dagen ftaan. Vervolgens liet 
ik, ieder Water op zig zelf, door graauw Papier 
zygen, en de Aardagtige korften verzameld heb- 
bende , bevond ik, na dat zy te deeg waren droog 
gemaakt, dat No. r zeer naby 4 Greïnen woog, 
No. a byna 12 Greinen, en No. 3 iets meer dan 13 
Greinen. 

Schoon deeze drie Kalkwaters, toen zy gefil- 
treerd werden, t'eenemaal hunne Smaak hadden 
verlooren; nogthans, bemerkende dat No. 2 en 3 
troebel wierden, wanneer ik ’er Zout van Wyn- 
fteen onder mengde, zo deed ik 8 Greinen van dit’ 
Zout by 12 Oncen van deeze twee Waters, en het 

witte 


VAN VERSCHILLEND KAEKWATER. — 3î 


witte Poeijer , dat ’er in doorzakte, woog; ge* 
droogd zynde, effen anderhalf Grein. 

Dewylik het Kalkwater ‚No. 2 en 3, inde zelfs 
de Bottel had laaten doorzygen, eer ik vermoedde 
dat ‘er iets van de Kalk in dezelven overbleef, zo 
was ’t my onmogelyk te weeten; welk van deezé 
Waters het meefte úitleverde van het Kalkagtig 
Poeijer, door het Loogzout nedergeftooten, dan 
of het niet teenemaal voortkwam uit No. 3, in 
welk geval 16 Oneen van ’t zelve moeften bevat 
hebben 17 Greinen van’t Aatdagtig gedeelte vit 
Kalk en No. 2 alleenlyk ra Greinen. 

Aangemerkt No. en 3 niet geheel vry water 
van de Kalk, fchoon zy negentien dagen aan de 0= 
pen Lugt waren bloot gefteld geweeft, en meet 
dan een vierde deel door de Uitwaafeming verloo= 
ren hadden; zo volgt; dat het de veiligfte weg is 
om de hoeveelheid te weeten van Aardagtige Stof- 
fe, in het Kalkwater vervat; hetzelve uit te waa- 
femen ; gelyk Dr. LAnerisu deedt (a). Iiúdien 
daar tegen ingebragt werd, dat alle Water , als 
men het uitwaafemt; eenige Aarde agterlaät, zo 
kan de hoeveelheid daar van door Proeven bepaald 
worden: hoewel men dit ook, in veele Waters, 
niet eens behoeft in agt te neemen, om dat het zo 
weinig is. 

Men heeft beweerd , dat ongeblufchte Kalk, 
na verfcheide herhaalde bygietingen van Water, 

even 

(a) In zyne Natuufkundige Proeven op Dieren, p. ir. 


IV. Deer. 


32 De VERSCHEIDERLEY STERKTE - 


even zo fterk Kalkwater geeven moeft als in 
eerft: uit hoofde dat, zo lang ?er in de Kalk eenigo 
kragt blyft, het Water dezelve zal uittrekken en 
zulks blyven doen; tot dat het zo veel van de Kalk 
heeft opgenomen, als het houden kan. Maar dit 
kunnen wy niet toeftemmen : want , hoewel ’er4 


buiten twyfel, zekere trap van Sterkte is, welke 


het Kalkwater nooit kan overtreffen; zo kan nog- 
thans, om deezen trap van Sterkte aan ’t Water 
mede te deelen, geblufchte Kalk niet alleen onge- 
noegzaam zyn, maar ’er kunnen ook herhaalde by- 
doeningen van ongeblufchte Kalk vereifcht wor= 
den; ten zy, mogelyk , wanneer ’er een zeer klei 
ne veelheid Waters op gegooten is. De Kalk; 
verfch van ’ Vuur komende, geeft haare kragten 
gemakkelyker uit, dan wanneer zy door eene lan- 
ge blootftelling aan de Lugt, of door veele bygie- 
tingen van Water, is verzwakt. De kragten van 
dezelve moeten alsdan uitgetrokken worden door 
het Water, daar zy anderszins, door een foort 
van eigen uitfpattende kragt, het Water ras -be- 
zwangert. Ook is het niet te verwonderen, dat 
ongeblufchte Kalk, verfch ven ’t Vuur komende; 
het Water fterker met haare kragten vervult, dan 
naderhand. Dit is even zo ligt te begrypen, als 
dat kookend Water meer van de kragten der Thee 
of Koffy zal uittrekken dan koud Water : zynde 
het eenigfte onderfcheid, dat het Menflruum, in % 
laatfte geval, kragtdaadiger werkt; terwyl, in 
het eerfte, de Subflantie , welke uitgetrokken 

moet 


vÄN VERSCHILLEND KALKWATER. 33 
Moet worden, haar fyne deelen vaardiger aanbiedt 
en in grooter ovefvloed. 

Uit vergelyking van de Pfoefneemingen, No. 
1, met die van No. 3en 4, is blykbaar, dat het 
verfchil tuffchen de zwaarwigtigheid van verfchil- 
lend Kalkwäter en gemeen Water veel grootet 
Zy, dan het gewigt der Kalkagtige Stoffe , in dee= 
ze Kalkwatefs vervat. Derhâlve moet ’er, bui- 
ten deeze Aardagtige Stoffe, iet anders zyn, 
welk de ongeblufchte Kalk aant Water mede- 
deelt, waar door de zwaarte van ’t Water wordt 
Vermeerderd (4). Miffchien kan ook de Kalk, op 


eeni+ 


(a) Aangetmerkt het Kalkwater;, ria dat deszelfe Aarde 
agtig deel door een Alkalifch Zout is neergeftooten , een 
fterke Kalkfmaak behoudt, zo volgt, dat hetzelve, be- 
halve deeze Aarde; eenig werkzaamer en fynder gedeelte 
bevat; aan ’t welke deszelfs fmaak en kragtén voornaas 
melyk toe te {chryven zyn: want wy weeten , dat de Kalk- 
agtige Stoffe van het Kalkwater vòlftrekt Te en 
Ohtbloot is van alle andere kragt, dan de gene, welke 
alle opflurpende Aarden hebben. Dit werkzaam en fyris 
der gedeelte van ’t Kalkwater fchynt van deszelfs Aarde 
afgefcheiden te zyn door het Alkalifch Zout, ’t geen het- 
zelve fterk aäntrekt en omhel(t. Hierom ook verlieft 
Kalkwater, met Wynfteen-Zout geinengd zynde, de Kalk: 
fmaak niet door blootftelling aan de open Lugt. Scheidt 
niet eene Solutie van vaft Alkalifch Zout in Water, op 
ongeblufchte Kalk gegooten , deeze fyne werkzaäme Stof- 
fe der Kalk van derzelver Aardagtig gedeelte, door het 
ftefk aan te trekken? Beftaat ook de Zeep-Loog niet uit 
Water en een vaft Alkalifch Zout, vereenigd met dit 
werkzaame gedeelte van de ongeblufchte Kalk, zonder 
Bêis of bykans iets van deszelfs Aardagtig deel? 

C 


IV, Dern. 


34 „De VERSCHEIDERLEY STERKTE 


ge andere wyze, ons onbekend, de zwaar wigtig- 
heid van het Water veranderen. Maar, wat ook 
hier van zy, het is klaarblykelyk ongegrond te 
ontkennen, dat Kalkwater zo veel zwaar wigtiger 
zy dan gemeen Water „ als de Hydroftatifche Ba- 
lans of andere naauwkeurige Proeven aantoonen: 
om dat wy geen reden kunnen geeven van deeze 
overmaat van zwaarte, uit iets, ’t welk wy wee- 
ten in het Kalkwater te zyn vervat. Dit is niet 
minder onnatuurkundlg, dan indien iemand twyfe- 
len wilde aan de algemeene Zwaarherdswerking ‚om 
dat de Natuurkundigen, tot nog toe, vrugteloos 
getragt hebben, reden daar van te geeven. Indien 
wy niet grootelyks in de Zaak mistaften, zo is het 
tegendeel altoos het denkbeeld der Menfchen ge- 
weeft, te weeten, dat ieder wel beweezen Stuk 
moet geloofd worden, fchoon wy onkundig zyn 
‚van deszelfs oorzaak, of de byzondere manier niet 
kunnen aantoonen, op welke het gebeurt. 
Genoeg, ja, mogelyk zal men denken, meer 
dan genoeg, is er gezegd, om aan te toonen, dat 
de Sterkte van’ Kalkwater zeer verfchillende zy, 
naar de verfchillende hoeveelheid van Water, op 
de ongeblufchte Kalk gedaan. Nogthans moet men 
My toeftaan te zeggen, dat dit punt, ’ welk be- 
twift is geworden door mynen goeden Vriend, van 
zulk een Gevolg zy, dat het verdiende ten vollen 
opgehelderd te worden; aangezien het voor de ge- 
nen, die Kalkwater drinken tot Geneezing van de 
Sen: van niet weinig belang is te weeten, hoe 


€ ar MEE 


VAN VERSCHILLEND KALKWATER 38 


heczelve kan toebereid worden, zodanig; dat het 
de veiligfte en fpoedigfte uitwerkingen hebbe. Ens 
dewyl het Kalkwater „in de Blaas ingefpooten zyn= 
de, ontwyfelbaar een Steen, aldaar zittende, zal 
ontbinden, zo is het klaar, dat, na dat de Blaas, 
gewoon gemaakt is aan de {lappe Kalkwaters, of 
zelfs aan die met een weinig Zoete Melk verzagt 
bran ‚ door het infpuiten vz van zodanigen ‚ die 
fterker bezwangerd zyn met de kragten van de 
Kalk. 

Ten opzigt der Steenbreekende kragten van 
Oefterfchulpkalk- en Steenkalk-Water , EA ik al- 
leenlyk zeggen, dat ik, in een menigte Proeven, 
geduurende tien Jaaren tyds , door my; op vers 
fcheide manieren, in ’t werk gefteld, altoos de o- 
vertreffende kragtigheid van % Oefterfchulp-Kalk- 
Water waargenomen hebbende, het niet noodig 
oordeelde, in een nieuw Onderzoek daar omtrent 
te treeden ; dewyl een ieder , die twyfelt aan wiens 
zyde de waarheid is, zig zelf gemakkelyk kan vol= 
doen. Maar, in ’t neemen van de Proeven, moez 
ten de Steenen (Calculi Vefice) of gedompeld zyn 
in een groote veelheid Kalkwater, of änders moet 
het op dezelven, om de drie of yier dagen, wor: 
den ververfcht. 

H. 


Be: Ei. rk, VERs 


VOER HR B 
DER 
OEN TD E OKKI NEREE 


VAN EEN 


VERSTEENDE 
BOO MST AM, 


DIE IN HET GEBERGTE, OMTRENT EÉsTAMPESy 
IN VRANKRYKs IS GEVONDEN: 


DOOR DEN HEER. 
DEE DRR bie Ad AN rd: de 
" Korrefpondent van de Akademie der Weetenfchappen, 
(Mem, de Mathem. €} Phyfique. Tom. U. p. 598.) 


NEEN EEE EEKE EEC ECRENSN 


Et Onderwerp, dat de ftoffe zal uitleverert 

tot deeze Verhandeling, moet, naar myn 
oordeel, ftrekken om alle de Natuurkundigen , een- 
paarig, te brengen tot een zelfde Gevoelen, over 
de mogelykheid der Verfleeneng van het Hout, wel- 
ke verfcheide Geleerden tot nog toe geweigerd 
hebben te erkennen, neemende de Stukken ver- 
Îleend Hout, welken men, op deeze en geene 
ane — plaat- 


ONTDEKKING VAN EÉN VERSTEENDE BooMsTAM. 37 


plaatfen, zeer dikwils vindt, voor Madreporen en 
andere dergelyke Stoffen. 

Eenige Jaaren is ’t geleeden , dat my , op de Ge- 
bergten inde omleggende Landftreek van Estampes, 
een Stad aan den Reisweg van Parys op Orleans, 
verfcheide Stukken zulk Hout voorkwamen; doch. 
op den zogenaamden Berg van Sz. Symphorzen heb 
ik my meeft toegelegd naar dezelven te zoeken, de- 
wylik ze aldaar menigvuldiger vond dan op ande- 
re plaatfen, inzonderheid na zwaare Regens. Dit 
bragt my, vandien tyd af, in de verbeelding , dat 
Yer eenige Boomftam mogte zyn, van welken die 
afgebroken Stukken, in zulk een menigte, voort 
kwamen, dat geduurig eenigen, door het afftroo- 
mend Water van geweldige Plasregens, naar de 
laager deelen werden afgevoerd. 

Ik dagt door vlytige nafpooring zo ver te zullen 
komen, om den Verfteenden Boom te ontdekken, 
van welken, in vroeger tyd, de Stukken konden 
afgebroken zyn, die thans hier en daar verfpreid 
gevonden werden. Ik ftelde my egter ‚ wegens de 
uitgeftrektheid van *t Gebergte „ dikwils de moeie- 
Iykheid voor , van een zo onzekere Onderneeming 
te doen gelukken; en zeid? dikwils, na vrugteloos 
op verfcheide plaatfen te hebben doen graaven: „ik 
s» zal dit Gebergte allengs laaten omploegen , en, 
»» niets vinden; zo dat ik ten laatften de fpyt zal 
„» hebben, van myn tydverlies te beklaagen in % 
2» naloopen van een Herfenfchim. Miffchienis de. 
» Verfteende Stam eertyds aldaar geweeft;, maar 

IV. Deer, C 3 2 de= 


38 ÖNTDEELING VAN EEN 


„ dewyl de arme Landlieden nu en dan zekerd ges 
 deelten van ’t Gebergte bearbeiden „ om ?er ligt 
„ Graan op te zaaïjen,’t welk een Jaar of twee re- 
j delyk wel voortkomt; zo zullen zy , in het om- 
j, delven van den Grond, deezen Boom ontdekt, 
> és dewylhy hun in den weg was, aan ftukken 
» geflagen hebben, om het Land daàr van te zùi- 
5» veren; ’t welk die zo menigvuldige brokjes vart 
5 dit Hout, welken men ’er vindt, zal hebben 
5 voortgebragt”. | 

Op andere tyden ftelde ik my dat foort van Eer 
én het Genoegen voor, %t welk ik hebben zou uit 
déezé în zig zelf keurlyke Ontdekking , welke myn 
árbeid en moeite genoegzaam zou vergoeden , doof 
betoogende blyken aan de hand te geeven van eet 
Zaak, omtrent welke veele Geleerden nog niet 
óvertuigd waren. 

Dit denkbeeld moedigde my aan, en ik ver- 
nieuwde myne nafpooringen. Ik deed gaten mad- 
kén op verfcheïde plaatfen van het Gebergte, én 
dikwils zelfs verfcheide maalen in eenige Jaaren. 
Myn vuurigheid werdt door den nietigen uitflag 
geenszins verdoofd, en een Oud man , uit een der 
Voorfteden van déeze Plaats, bragt het zyne toe 
or dezelve weder op te wekken. Op zekerendag, 
eenige Stukken van dit Hout ziende, welken ik 
had opgeraapt, Zeid’ hy my , dat het hem te bin- 
nen fchoet, op den top van dit Gebergte, over de 
zeftig Jaaren geleeden, een geheel Blok van deeze 
Steenen te hebben gezien ‚dat seer wel geleek naar 
den 


Venstebhbe Boomsram: 5d 


den Stäm van een Boomen dat hy Fondoï dit Blof 
gegraven hadt, toen nog ee Jongèn zynde, om 
mét gemak daar van Stukken af te kúnnen bree= 
ken. 

Hy wees my de plaats aân, zo hy zeide, en ik 
begaf my derwaards met den Heer GuerTrArDs 
een der Leden van de Akademie, die voorleeder 
Zomer te Eftampes kwam , om eenige dâgen by zy- 
ne Bloedvrienden te blyven, en wien ik een taa= 
melk fraay Stuk van deèze Steenén vereerde; 
Door hem werd ik aangemoedigd met dien iever , 
welké;, zo de geheele Wereld weet , hem gewoon 
18 voor has: ‚tgene de keriniffe en voliälkig der 
Natuurlyke Hiftotie kan bevorderen. Hy moedig- 
de my aan , zeg ik, om geen moeite te Îpaaren ; tot 
dat Hee ij geen ZOU. 


aängewênd. Het onaakdee van den Berg, dat dé 
GryZaard my aangeweezen hadt, heb ik, Ben mins 
fte twee Voeten diep, doen ORpteR, en Zer hem 
verfcheïide maalen op laaten klimmen , zohder iets 
ter wereld te ontdekken, 

Eihdélyk zette ik ’er „op Vrydag den ro Novem- 
ber laatftleeden; weder Volk aant werk, daar ik 
niet van af ging, en terwyl éen derzelven, ’%s nas 
middags, zie te ruften hadt gelegd , nam ik het 
Werktuig, waar mede hy groef, om zelf, op vers 
fchetde plaatfen; in den Grond te voelen. Wan: 
neer ik wel zes of agt Roeden laager gegaan was, 
dan zy werkten „ kwam ik dan cer plaats; daat? 

IV, Deen. C 4 Zand 


4 ONTDEKKING VAN EEN 


Zand zeer vogtig was, en daar in graavende, 
vond ik, omtrent op twee Voeten diepte, iets, 
alseen Steen, dat tegenftand boodt. Toen het 
Zand aldaar weg geruimd hebbende , zag ik een 
Wortel Verfteend Hout , welken ik deed ontbloo- 
ten, en die my bragt tot den Stam eenes Booms 
van de zelfde natuur. 

Deeze Wortel hadt, van zyn end af tot aan den 

Stam, waar hy aan vat was, ten minfte vyf Voe- 
ten langte: nog vyf vondt men’er, die ook daar 
aan vaft zaten, doch zo lang niet waren. Ik liet 
verder alle de deelen naauwkeurig ontblooten van 
deezen Stam, die, gelyk men wel denken kan, in 
deezen toeftand my een zeer aangenaame Vertoo- 
ning uitleverde. De Boeren zelfs, wien het niet 
te deeg bekend was naar welk ding ik hun deedt 
graaven, ftonden ’er over verbaasd. Het was, zo 
{ommigen hunner oordeelden, een Steen, die Wor- 
telen en Takken hadt gefchooten als een Boom: 
het was , zo anderen dagten, inderdaad een 
Boom; doch hoe kon (dus redeneerden zy) die 
Boom een Steen geworden zyn? 

Ik poogde den Stam, in zyn geheel, te doen 
opligten door kragt van Heftuigen; maar de ver- 
fcheiderley ftreeken en,kromten, die de Wortels 
hadden gemaakt toen zy Hout waren, zyn oor- 
zaak geweeft dat zy gemakkelyk braken en afge- 
fcheiden werden van den Stam, in verfcheide 
Stukken van verfchillende langte. De middelmaa- 
tige en kleinfte Wortels zyn niet volkomelyk ver- 

ftcend 


VERSTEENDE BoOMsTAM. At 


fteend geweeft, ten minfte was haare zelfftandig 

heid zo broofch , dat zy in het Zand bleeven , on- 
der de gedaante van Stof of Affche. Men heek 
reden om te denken, dat, toen de Steenwording 
zig medegedeeld heeft aan deeze Wortelen, de- 
zelven byna verrot waren,en dat de Houtige dee- 
len, die dezelven famenftelden , te veel vaneen 
gefcheiden zynde door de Verrotting , de vereifch- 

te vaftheid niet hebben kunnen bekomen tot eene 
waare Verfteening. 

Daar zyn van den Stam ook Stukken afgefchei- 
den, onder anderen een, in t welke de houwen 
van den Byl, die gediend heeft om den Boom af 
te hakken, zeer zigtbaar waren. De Stam heeft, 
op zyn dikfte, eenen omtrek van byna zes Voc- 
ten: van onderen, tot aan zyn allerhoogfte ge 

_deelte, is hy drie Voeten en agt of tien Duimen 
lang: zyn zwaarte is, ten minfte, vyf- of zeshon- 
derd Ponden ). De Stam, gelyk ook de Wortels; 
waar van ik Stukken heb die dertig, veertig, ja 
tot tagtig Ponden weegen , heeft nog alle de fchyn- 
baarheden van Hout te zyn; gelyk Baft, Spint, 

hard 


(*) [Dit komt my voor, met de dikte van den Stam, 
en de zwaarte der Stukken van de Wortelen niet overeen 
te flemmen: zo dat ik geloove, dat daar een drukfeik 
fchuilt, en dat het vyftien- of zeftienhonderd Ponden moet 
zyn: want daar op zou het omtrent uitkomen, indien 
men den lighaamelyken Inhoud van deezen Stam op 9 
Kubiekvoeten, en deszelfs zwaarte op die van Keifteen 
rekende. ] 


JV. Deez. C'3 


42 ONTDEKKING VAN EEN 


hard Hout, Rottigheid, groote en kleine Worm: 
gaten, ja zelfs de uitwérpzels van de Wormen. 

Alle die verfcheïderley deelën zyn verfteend , doch 

zo hard en vaft niet als het Houtig Lida of 
Hart van den Boom, ’ welk volkomen gaaf moet 

geweeft zyn, toen het doof de Steenmaakende 

deeltjes werdt bevângen. Dit Hart is veranderd 

in een waären Keifteen van verfchillende koleuren; 

Vuurende ftèrk als ‘er met Staäl op geflagen . 
wordt, en geevende, na dat het geflagen of ge- 
wreeven is, een zeer zwdaren Zwavelftank ; ” 

welk de Boeren, wanneer zy brokken van dit 
Hout vonden „daar aan dé ndam deedt geeven van 
Donderfleen. 

Zie daat het Verhaal der Ontdekkinge van dit 
fraaie Stuk. Ik zal nu myne giflingen opgeeven 
over den Boom zelf en deszelfs Verfteening. 

Ik heb hem gevonden binnen in ’t Gebergte, 
leggende byna Waterpas, gekeerd naar ’t Ooften. 
De groote Wortel , die minder diep lag dan de 
Stari  ftrekte naar den tegenoverkant, dat is, 
fiaar ’t Weften. De Stam was met meer dan vier 
Voeten Zands bedekt, en de Wortel maar met 
twee, gelyk boven reeds gezegd is. 

De Boom, waar van deeze Stam, voor zyne 
Steenwording, een gedeelte was, zal waarfchyn- 
lyk door de Weftewinden omver gefmeeten zyn, 
en afgebroken daar hy naar ’t Ooften tegen den 
Berg aanviel. Men zal, met den Byl, het ge- 
deelte, ’t welk boven den Stam uitftak, hebber 

afs 


ViäsrtenDe BoomstAm. 43 


dfrehóuwen. Dewyl de Stam, mt vallen, ge- 
fpleeten, eni het een foort van Hout is geweeft „ 
fégt van Draad, benevens andere waarfchynlyk- 
heden, wâaf van ìk ’er eenigen zal te berde bren- 
géti: zo komt het my geloofbaar voor, dat het 
éen Boom zy geweeft, die bekend is onder den 
faam van Haäg-Beuk (Carpinus). Want, in de 
eerfte plaats, is de Schors of Baft van zulk een 
Boom altyd glad, eén wordt, wanneer zy begint 
te rotten, geheel zwart. De Baft nu, dië aan 
mynen verfteendefr Stam en dè Wortelen geblèe- 
ven is, vertoont zig glad en zwart van koleur. Dat 
meer is, ik heb met een Vergrootglas, naauwkeu- 
rig, de zelfftandigheid en het geweefzel van ver= 
fcheide Stukken Haag- Beuken Hout onderzogt, 

en die vervolgens vergelykende met Stukken van 

deezen Verfteenden Stam, bevond ik ’er het zelf 

de famenftcl, den zelfden draad, gelyke zelfftan- 

digheid en fchikking in: ik heb er gelyk foort van 

Poren en Vezelen, zo overlangs als dwars leggen- 

de, in waargenomen: ja zelfs heb ik ’er eene by- 

zonderheid in gevonden , welke deeze Boomen ge- 

meerfer is dan anderen, te weeten, dat derzelver 

Wortelen , in ’t byzonder de dikke , doorgaans 

krom en byna altyd platagtig zyn. 

Het Stuk, waar in de houwen zyn van den Byl, 
en dat zig van den Stam heeft afgefcheiden, is dan . 
juïft het gene, daar de Boom afgekapt zal zyn ge- 
weeft. De Stam is aan die zyde kortft , om dat 

ÎV. Dern. men 


44 ONTDEKKING VAN EEN 


men hem, zo laag als ’t doenlyk ware, zal hebben 
__afgehouwen, en aan de andere zyde hem gelaten 
in dien ftaat , waar in hy zig bevondt toen de Boom 
afbrak. Dewyl nu, ten tyde toen dit is gebeurd, 
de Stam , wegens den maatigen prys van het Hout, 
de moeite en koften niet waardig geoordeeld werdt 
om hem uit den grond te delven, heeft men hem 
laaten blyven gelyk hy was. In den droogften tyd 
van ’t Jaar zal hy, door de Winden, met Zand 
bedekt geworden, en allengs geheel daar on- 
der begraven zyn: waar toe de Stortregens ook 
zullen gedaan hebben, met een menigte Zands 
van boven van ’t Gebergte derwaards te voc- 
ren. 

Dat de Boom, op deeze plaats, niet anders dan 
uit Zaad is voortgekomen, kan door. twee rede- 
nen beweezen worden. Eerftelyk, om dat de 
Stam van onderen geheel puntig en in een enkele 
Spil eindigt, ’t welk niet gebeurt aan een verplan- 
ten Boom, wiens Spilwortel altyd is afgeftoken ; 
ten tweeden , dat de verfcheiden Laagen van Zand 
en andere Stoffen, daar dit Gebergte uit famenge- 
fteldis, geenszins ondereen gemengd waren, leg- 
gende allen volkomen horizontaal, 

De Natuur heeft, in deeze fraaie Verfteenings 
gebruik gemaakt van even de zelfde middelen, als 
in allerley ander foort van Verfteeningen: ik wil 

zeggen „dat zy zig bediend heeft van een zeer klein 
ne Water-Ader. 
Het 


VeirsreeNDe BooMsTAM. 4 


Het is geen bloote Giling, noch Onderftelling , 
die ik hier bybreng. Ik heb die Ader gevonden 
‘Onder ’t delven, dat ik heb laaten doen; leggende 
tuffchen een laag van Kryt en zeer fyne gladde 
Mergel, en eene laag zeer bruine Kley , ‘die ’%t 
“Water ophieldt. Deeze laag Kley heeft, op ’% 
dllermeefte, maar twee of drie Duimén dikte, en 
even zo is ’t ook met de laag van Kryt en Mer- 
gel. De Kley legt ter diepte van drie Voeten, 
of daar omtrent. Regt nederwaards, door de- 
zelve heen, graavende, vondt men eene bedding 
van zeer zwart Zand, en de laag Kryt was be- 
‘dekt met Zand van de zelfde koleur. De laagen 
van dit Zand; zo beneden de Kley , graavende 
altyd loodregt nederwaards , als boven de laag, 
Kryt; ter diepte vaneen Voet, op ieder van dee- 
ze plaatfen , waren min of meer bruin, naar dat 
zy nader of verder af waren van de zwarte laag; 
Zand. Ik heb dit Gebergte, federt myne Ont- 
dekking, nog verfcheide maalen bezogt , en ’er, 
in cen groote uitgeftrektheid , altoos de zelfde bed 
ding van Kley en van de andere laagen, met zeer 
weinig verfchil, in gevonden. 

Deeze Water-Ader zal, derhalve, in den ge- 
melden Stam kleine en ten uiterfte fyne deel- 
tjes, van Kryten Zand, gevoerd hebben; bren- 
gende ook met zig zeer fyne deeltjes Kley , wel- 
ken het hadt ontbonden en medegefleept. De 
verfcheide laagen van zwart Zand, in welken 

IV. Deer. men 


46 ONTDEKKING VAN EEN 


men kleine brokjes Metaal of Falk befpeurt , 
kunnen vervuld zyn met Zwavel- en Zoutagtige 
Stoffen : het Water zal zig ook daar mede bela- 
den en deeze Zwaveldeeltjes gebragt hebben in 
de tuflchenruummten der allervaftfte deelen van het 
Hout, die nog niet begonnen waren te verrot- 
ten , en welken , met de andere Steenmaaken- 
de Stoffen, de deelen van deezen Boom zullen 
hebben geformeerd, die in Keifteen zyn veran- 
derd : daar middelerwyl de andere deelen, zo 
van deezen dikken Stam als van de Wortelen, 
die de koleur of de hardheid van Keifteen niet 
gekreegen hebben, geen genoegzaame weer- 
fland en gebondenheid zullen hebben gehad, (uit 
hoofde van een beginzel van Verrotting,) wan- 
neer de Steenmaaking ftondt te gefchieden , om 
in de Poreufe deelen, als ook in de Vezelen en 
Buisjes, die tot voedzel dienden van den Boom 
en tot den omloop der Sappen, deeze kleine deel- 
‚tjes Zand, Mergel, Kley en Zwavel te hou- 
den. Dit heeft, in byzondere gedeelten van 
deezen Boomfiam, verfchillende foorten van Ver- 
fteeningen gemaakt , zynde meer of min hard en 
meer of min gekoleurd , naar de fchikking der 
deelen van het Hout, en naar den ftaat, in wel- 
ken hetzelve zig bevonden heeft, toen de Steen- 
maakende Deeltjes daar in drongen en ingelaten 
werden. 

Voor dat ik dit Vertoog befluit, zal ’t niet 
on- 


VERSTEENDE BOOMSTAM. > ad 


ondienftig zyn te zeggen, dat ik gemerkt heb , 
hoe een menigte brokjes Hout, gehakt en klein 
gemaakt door ’% kappen met den Byl of op een 
andere manier, en gevallen zynde op verfchil- 
_ fende plaatfèn van den Stam, aldaar zyn aange 
kleefd en niet dan een zelfde Lighaam met den 
Stam fchynen uit te maaken: nogthans dezel- 
ven fterk krabbende met den Nagel, of met 
eenig ander hard ding, fcheiden zy ’er gemakke- 
Iyk af. Zy zyn op verfchillende wyzen. ge- 
‘plaatft, en volgen den draad van % Hout niet, 
ten zy door toeval in die ftreek geraakt zynde. 
Op eenige plaatfen vindt men ’er zo groot een me= 
nigte van, en die zo klein zyn, dat ik geen zwaa- 
righeid maak om te gelooven, hoe het Lighaam 
van den Boom, dat van onzen Stam is afge- 
fcheiden geweeft, eertyds op deeze plaats zal 
aan ftukken gezaagd zyn, en dat van dit Zaag- 
zel aan den Stam zig gehegt zal hebben. On- 
ze Water- Ader zal alle deeze kleine deeltjes, 
% zy Spaandertjes of Zaagzel, door een foort 
van Kalk of Sement daar aan hebben ve ge- 
maakt. 

Myne Giling , in deezen , is te B 
lyker , om dat op de plaatfen , alwaar deeze 
Stam gefcheurd of gefpleeten was, en een te 
vryen doorgang aan ’t Water liet, het ledige 
vervuld ware met dit foort van Sement. Het 
zelfde heb ik waargenomen op die plaatfen, al- 
ui EV. Deer. waar 


48 ONTDEKKING VAN EEN VeRsTEENDE Boomsram; 


waar de oppervlakte van het Hout verrot en het 
hart gezond gebleeven was; zynde de holte al- 
daar ook met zulke Stof vervuld. Ik heb Stuk- 
ken van den Stam, waar op deeze verfteende Spaan= 
dertjes van het Hout, zeer duidelyk en klaar , 
kunnen gezien worden. 

Eindelyk, ik verbeeld my; dat het beloop 
der Waarneemingen , welken ik hier heb by- 
gebragt, en inzonderheid de Stam, die een duur- 
zaam en betoogend Gedenkftuk van deeze Ont- 
dekking uitmaakt, voor altoos de mogelykheid 
der Verfteening van de Houtige deelen vaftftellen 
zal. , 


NA- 


Pr.XXV 


) 


NADERE AANWYZING 


% VAN HET 
WEEZENLYK VERSCHIL 


TUSSEN 


HAVER eNROGGE; 


DIENENDE TOT EEN VERVOLG OP DE 
AANMERKINGEN NOPENS HET 
VERANDEREN VAN DE EENE 
SOORTE DEEZER GRAAN- 
GEWASSEN IN DE 
ANDERE: 


ISEEEEKEEEEEEEESIENEESE ES 


N Sweeden”, fchryft de Wel Ed. Heer van 
Marrrvire, (federd de uitgaave onzer 
voorige (*) Aanmerkingen) „, zien de Verdedi- 
„ gers van de Veranderinge der Haver in Rogge 
> van hunne meeninge nog niet af”. Gelooft men 
hunne berichten , zoo zyn ’er Proefneemingen- 
welken het gefchil beflflen. Wat ’er van die 
Proeven zy, zullen wy, naar alle waarfchynlyk- 
heid, in ’ kort den Leezeren der Uitgezochte 
Verhandelingen kunnen mededeelen. 


Ondertuffen mag men met recht zeggen, dat de 
Sweed- 


 (® In ‘t voorige Deer deezer Verhandelingen , ble 
481. 
JV. Drei, D 


50 NADERE AANWYZING VAN 2 Verscum 


Sweedfe Heeren-Voorftanderen dier Metamorphofs 
weinige reden hebben om den Dedutie-fchry ver „ 
hunnen Landgenoot, te bedanken voor de moeite „ 
welke hy genomen heeft, int wederleggen van de 
Bewysredenen hunner Tegenftreeveren; als door 
welke wederlegginge aan hunne zaake deeze groo- 
te ondienft is gedaan, dater de geoefende wereld 
uit geleerd heeft, dat de yverigfte Voorftanderen 
der bewufte Graan-veranderinge, in Sweden, tot 
nog toe geenszins de rechte Lieden zyn, op wel- 
ker Oordeel en Kundigheid men zig kan verlaa- 
ten. 

In eene zoo verlichte eeuw ; als de tegenwoor 
dige, de Verbetering van ’t Havergraan in Rogge 
te beweeren op zulke gronden „als dar’er, by voor- 
beeld, wust de Lloote aarde, en zonder Zaad van haa- 
re foorten, verfcheide Planten kunnen voortkomen y 
zoo wel; als dat ?er Gedsertens gehooren worden „zon- 
der bevruchtinge van hunne moeders, is zoo veel als 
zig zelf te wederleggen. 

Men zoude, dunkt ons, den gemelden Voor- 
ftanderen moogen raaden , dat zy toch over *% ftuk 
niet redeneeren , en zig alleenlyk maar by de Proef- 
ondervindingen houden welken hunne meeninge 
begunftigen. Daar naauwkeurig genomene „alom 
herhaalde en ontegenfprecklyk duidelyke Eaperz- 
menten de groote Zaak afdoen, wint men met re- 
deneeren even weinig, als men met praaten vor- 
dert om haar vals te maaken. Ligt zou ook de een 
of ander Y veraar „onder de Sweedfe Godgeleerden, 

der 


TUSSCHEN HAVER EN Roer: st 


der Voorftanderen Dedutien ongunftúg kunnen op- 
vatten, en uit hunne redenkavelingen dit haatelyk 
gevolg trekken , dat zy Moszrs tegenfpreeken , 
die ons, Genefis L. vs. 11 en 12, leert , dat God by 
de Scheppinge der Planten het zoo befpliks hebbe; 
dat de Kruiden en Boomen elk hun byzonder Zaad 
geeven naar hunnen aart ‚om gewaflen van het zelf- 


_de geflacht’ en van de zelfde foorte uit te leveren, 


en geene anderen. 

Verre is ’t ’er dan van daan; dat wy et dre 
Deductie overreed zyn geworden, om de bewufte 
Verandering van de eene Graanfoorte in de andere 
toe te ftemmen. De Proefneemingen zelfs van ver- 
fcheide Mannen van achtinge in Sweden, op wel- 
ken de Deduétie-Schry ver (*) zig befoept, heb- 
ben ons daar toe voor als tog niet bewoogen: En 
terwyl men toch wat wacht naa het nette be- 
fcheid van die aanmerkenswaardige Proefneemin- 
gen, hebben wy het in den zin gekreegen, den 
Beminnaaren der Natuurlyke Hiftorie ondertuffen 
een Stukje te vertoonen en in overweeginge te 
geeven; waar uit Zy zullen kunnen opmaaken , of 
we tot nog toe reden hebben gehad, dan niet, om 
te beweeren; dat de Verandeting van Hefer in 
Rogge-gewas ONMOOGLYK, En bygevolg; door 
geene Proefneemingen altoos, te bewerken zy. 


Dit 


_@) Anonyúus, in de Oeconomife Couranten van - 
Stockholm, van den raden, zitten, 28íten Oftover en 
aden November 1758, 


iV. Dreu De 


z2 NADERE A ANWYZING VAN ’T Verscrm. 


Dit ftukje beftaat eenvoudig in de Befchryving 
der beide Graanen, en in eene Plaat , op welke de 
Haver en de Rogge in derzelver Partes Fraêis fica- 
fonts, of tot de Vruchtmaaking behoorende Dee- 
len, worden voorgefteld; en in welke de Leeze- 
ren dus zeer duidelyk zien kunnen, Waar in de 
twee Gewaffen met elkanderen. overeenkoomen; 
Waar in zy verfchillen; Welke deelen gevolgelyk 
(eens onderfteld zynde dat Haver in Rogge zou 
veranderen) hun maakfel niet alleen verliezen zou- 
den, maar ook Wat daar van tc niet gedaan, Wat 
daar by gevoegd, Wat verplaatft zou moeten wor- 
den „om een zoo mirakulcus Verfchynzel voor den 
dag te brengen. 


Zie Praar XXVII. 


Befchryving der Deelen van de Hazer. 


De Haver, die in Holland en elders 
gemeenlyk tot voeder van de paarden, 
enz., gezaaid, en by de Kruidkundigen 
voor de gemeene Witte en Zwarte (*) 
Haver van Caspar BAUHIN gehouden: 

Fig. A. _ word, fchiet uit het opperfte van haaren 
Halm, a, op onderfcheidene Birmees 
a bl 


(*) De Zwarte en Witte Haver verfchillen niet dan in 
de koleur van de bekleedfelen van ’t Koorn of Haver- 
zaad, en worden daarom voor een’ en de zelfde foort 
gehouden; maakende het verfchil van koleur flegts een 
toevallig onderfcheid in de planten. 


TUSSCHEN Haver EN Roocr. «53 


ab, bec, ed, verfcheide dunne en ruu- 
we takjes, waar aan één, twee , of meer= 
der Bloemknoppen, ieder weer aan haar 
byzonder fteeltje gehecht, vry en los ne= 
derwaarts hangen. En dewyl de eerften 
of onderften van die takjes doorgaands 
langer en uitgebreider zyn, dan die op 
hoogere afftanden groeijen, zoo krygt 
hier van daan het geheele geftel van dic 
vruchtbevattend gewas de gedaante van 
eene pluim. Fig. A. 
Fig.B. C. Elke Bloemknop (Fig. A.e. e. e.) van 
deeze pluim beftaat uit eene tweeblade- 
rige Kelk, a,b, en twee bloempjes, c‚d. 
Zy heeft gemeenlyk aan haar bovenein- 
de ééne lange naalde of baard (Fig. A. 
f.f.f. Fig. C.e.) fchoon’er wel aan de 
zelfde pluim zulke knoppen gevonden 
worden, die geene naald’ of baard heb- 
ben. (Fig. A.ggg. Fis. B.) Ja, men 
ziet fomtyds pluimen van de Haver, 
welker bloemknoppen IN ’T GEHEEL 
BAARDELOOS zyn ({). 
Fig, 


() Hoe onvolmaakt en duifter ook de Ouden de Plan- 
ten befchreeven hebben, kan men echter uit de befchry. 
vingen, welken Droscorrpes, en naa hem veele Au. 
geuren, van de Haver gegeeven hebben, genoegzaam ze- 
ker befluiten, dat zy tot voeder van hunne beeften, en 
tot andere gebruiken meer, eene van onze Haver ver- 
fchillende foort geteeld hebben: want zy vergelyken de 
bloemkndóp van hunne Haver by eenen Springkhaan, (Loe 
cufta), [zie Dononsmus Kruidboek, pag. m. 823, de- 
welke omtrent eene overzetting geeft van de Griekfe be- 
fchryving van Diofcorides, Tib. IL. c. CKVI.] omdat uit 


IV. Deen. D3 de 


54 NADERE AANWYZING VAN 2 Verso. 


Fig. B. C. De twee bloempjes van de Haver, c, 
d, verfchillen in Hechting’ en Grootte: 
want het bloempje ce, welk tegen het 
kelkblad, a, aanligt, is altoos ’t groot- 
fte; raftende dit kelkblad onmiddelyk op 
den grond der Kelk, en draagende op het 
midden van zynen rug (Fig. C c.} de 
naald’ of baard,e; ten zy de bloemknop 
baardeloos ware (Fig.A. gag. Fig. B. c.) 
Fig.B.C. Het andere bloempje, d, omtrent half 
zoo groot als het eerfte , ftaat op een 
fteeltje aan de zyde van het breedfte kelk- 
blad, b,b, recht tegen over de grootere 
bloem, en word door dezelve veelal om- 
vat. Dit bloempje is in onze gewoone 
foort van Haver altyd baardeloos. —= 
Voor het overige koomen deeze twee 
bloempjes overeen ; waarom wy in de 
volgende nadere befchryving van de dee- 
len der Bloem en Vrucht alleen het groot- 

fte van de twee befchouwen zullen. 


Fige 


de bloemknoppen twee baarden te voorfchyn kwamen, 
gelykende naar de {pringers of achterpooten van een 
Springkhaan. Dit nu heeft geene plaats in onze gewoo- 
ne Haver, maar wel in die foort van Haver, welke het 
bekleedfel van ’t Zaad ruig en als met een zilver dons be- 
zet kweft, en twee, fomtyds ook drie bloempjes in ééne 
Kelk draagt, waar van wy eene bloemknop in Fig. D, 
vertoonen. Of deeze nu de waare foort der Ouden zy, 
durf ik, by gebrek aan voldoende bewyzen , niet bepaa- 
Jen; maar zegge alleen, dat zy 'er nader bykomt dan on- 
ze Haver, welker bloemknoppen oneigenlyk mede Lo- 
cufte of Springkhaanen genoemd worden. 


TUSSCHEN HAVER EN ROGGE. 55 


Fig. B,C. De Kelk beftaat uit twee dunne vliezi- 


Fig. 


ge bladeren, a,b, dewelken aan hunne 
ondereinden beiden het bloemfteel je, í, 
omvatten. Zy loopen van daar langk- 
werpig, uitgehold, en gaapende (dus in 
form van een boot of fchuitje, Fig E‚) 
in eene baardelooze punt uit. Zy zyn 
beiden geftreept; doch het fmalfte, a, 
a; heeft flegts 7, en het breedfte, b,‚b, 
(en Fig. E‚) oreepen. De randen en de 
groeven tuffen de reepen zyn doorfchy- 
nende. 

De Bloem is mede Tweebladerig , Fig. 
F. a, bj doch deeze bladeren zyn zeer 
verfchillende van zelfftandigheid en ge- 
daante met de voorgaande. Het buiten- 
fte blad, a, heeft wel de gedaante van 
een fchuitje, doch waar van de randen 
een weinig binnenwaarts gerold zyn : het 
is hard als kraakbeen ‚en boven aan ruuw 


_ als robbenvel; over de lengte is het gee 


ftreept; maar de middelfte of rugftreep 
(die als’t-ware de kiel van’t fchuitje uit- 
maakt) loopt flegts tot de helft van den 
rug; alwaar zy het lighaam van het blad, 
c, verlaat, en buiten hetzelve voortloo- 
pende maakt zy de naalde of baard, d, 
met welke deeze bloem doorgaands voor- 
zien is : doch in de baardelooze bloe- 
men loopt die middelfte ftreep mede tot 
aan den top van *t blad voort. —- De 
Baard, d, koomende dus uit en ruften- 
de op het midden van den rug, c, is 
ruuw in ’t behandelen , en onder dik- 
ker, tot dat zy, buiten de bloem uit- 


IV. Dezer; Da koo- 


56 


Fig. F- 


Fig. H, 


Fig. K. 


NADERE ÁANWYZING VAN Tr Verscurm, 


koomende;, een knietje of lidje maakt, 
van waar, zy dunner, en gemeenlyk (ten 
minften in de ruige en fommige andere 
byfoorten van den Haver) buitenwaarts 
geboogen is; gelykende dus vry wel 
naar de achterfte beenen van een Springke 
haan. (Zie Figuur D.] 

Het binnenfte bloemblaadje, bh, is 
kleiner, teder , en doorfchynende. Het 
vertoont zig in den eerften opflag een- 
voudig „eyrond, en rondsomme met haair- 
tjes bezet, gelyk de Oogleden van fom- 
mige dieren; doch het is een Folliculus 
compre(]us , planus , een toegedrukt zak- 
je (Fig. H.) waar van de rug plat is ende 
zyden met haairtjes bewaffchen zyn. De 
voorzyden zyn twee dunne, doorfchy- 
nende Vliesjes, die vaor den bloeityd 
tegen den rug aangedrukt liggen, en in 
het lang als twee lippen tegens elkande- 
ren fluiten. Omtrent den bloeityd ver- 
wyderen zig deeze lippen van elkande- 
ren en van den rug, en laaten uit haare 
opening (Fig. I.) de ftyltjes (Fig. K.) en 
het Vruchtbeginfel (Fig. L ) glippen; en 
alsdan krygt de Haverbloem de gedaan- 
te als by Figuur F verbeeld ftaat, in wel- 
ker midden men de Styltjes en het Vrucht- 
beginfel ziet. 

De Styltjes zyn drie in getal [zie Fig. 


‚K. vergeleeken met Fig. F.] Zy hebben 


dunne draadjes, a, en langkwerpige ; 
gegroefde, ftof knopjes, c. Deeze Styl- 
tjes vallen niet buiten de bloem; waar-= 
Jebynlyk omdat de bloem nederwaarts hangt. 

Ly 


TUSSCHEN Haver en Rocoz. 59 


Zv verdroogen binnen dezelve naa den 
bloeityd. , ra 

Het Vruchtbeginfel heeft de gedaante 
van een omgekeerde Kegel,a, en is ge 


heel met Borftels of Baairen bewaffchen, 


hebbende ook twee fchubbetjes , gelyk 
de Rogge. Twee Styltjes, E‚C, eenig- 
zins gepluimd, ftaan op het Vruchtbe- 
ginfel tuflen en bereiken omtrent de 
helft der hoogte van de Stof knopjes 
(Fig. F). De Hoofdjes, MEL d, d, 
zyn omgeboogen. Het Zaadhuisje word 
hier gemaakt door de beide bloemblaad- 
jes, die zig, naa den bloeityd, weder 


fluitende , het Zaad of Koorn zoo vaft 


houden, dat het door ’ dorfchen ’er niet 
uit valle (Fig. M ) Indien men echter 
het bekleedfel open doet, vind men ecn 
plat en langkwerpig Koorn, ’ welk aan 
de eene zyde eene fleuf of groef heeft, 
en voor ’t overige met een fyn dons o- 
verkleed , en van boven met een ruig 
„kroontje verfierd is. (Wig. N.) 


Befchryoing der Deelen van de Rogge. 


Fig. 1 


De Rogge draagt haare bloem en vrucht 
in eene Aair. (Fig. 1.) 

Tot dit einde word gaande weg het 
opperfte van den ronden en ruigen Halm, 
I, eene platagtige As,o, [axis], dewel- 
ke, uit veele leedjes famengefteld, (3,4: 
4,5:) de geheele aair midden doorloopt, 
en langkzaam, zoo in de lengte ‚ als in 


IV. Deer, Ds dé 


55 _ NADERE AANWYZING VAN ’r Verse. 


de breedte der leedjes , vermindert en 
eindigt. De 
Elke lid (3, 4: 4, 5:) van deeze As 
is langkwerpig, glad, en blinkende. Zyn 
voetftuk is plat; zyn boveneinde bree- 
der, uitpuilende, en met een hoofdje 
voorzien. De randen daar van zyn ruig 
of met een zilveragtig dons bezet, het 
welk van onderen op geduurig langer 
word.  Allerlangft is het aan ’t boven- 
einde of hoofdje , alwaar dit dons de Kelk 
omvat. Zie Fig IL. r, 2. 
In de holligheid van dit Hoofdje hech- 
] ten zig, voor eerft , het voetftuk van 
het volgend lid, en ten anderen de 
Bloemknop (*): doch met deeze beurt- 
wiffeling , dat als het eerfte Hoofdje het 
voetftuk van ’t tweede lid op zyne bin- 
nenzyde, en de Bloemknop op zyne buie 
tenzyde gehecht heeft, dan op het twee- 
de Hoofdje de Bloemknop aan de bin- 
nenzyde, en het voetftuk van het derde 
lid op de buitenzyde ftaat, en zoo ver- 
volgends beurt om beurt (Fig. 1.3, 43 
4, S: en 6, 7: alwaar de Bloemen een 
weinig op zyde gedraaid zyn). Hier 
door, 


(*) Hoewel de gedaante , die uit het Samenftel van 
Kelk en Bloemen vloeit (Flg. II. III. IV.) hier weinig be- 
antwoort aan het gemeene denkbeeid van eene Bloem- 
knop, zoo heb ik echter noodig geoordeeld my van dee. 
ze fpreekwyze alhier te bedienen, omdat ik dezelve ten 
opzichte van de Haver heb gebruikt, om aldaar de Lo- 
cufle, of het Samenftel van Kelk en Bloemen aan te 
duiden. 


Fig. IJ. en 
gok. 


Fig: IL en 
HI. 


Fig. IV. 


FUSSCHEN HAVER EN Rooee. 59 


door, en omdat elke Bloemknop juift 
de helft van den omtrek van de Aair om- 
vat, pronkt deeze aair rondsom met 
bloemen, en toont niet, dan by het eer- 
fte lid, haare bloote as. 

In elke Bloemknop (waar van wy ‘er 
ééne van de buitenzyde in Fig. II, en 
ééne van de binnenzyde te zien , ver- 
toonen in Fig. IL.) onderfcheiden wy 
eene tweebladerige Kelk en tweeBloemp- 
jes. De Kelk (1,2) heeft van wege 
haare gedaante en kleinheid meer over- 
eenkom{t met de Vezelen, welken de 
Kruidkundigen flipule of ftoppelen noe- 
men , wanneer ze aan de oxels der bla- 
deren vaft zitten, of bratea „ bloeiblaad- 
jes, als zy (gelyk hier) aan de hechting 
der Bloemen met de Plant gevonden 
worden, dan wel met eene eigenlyk zoo 
genoemde Kelk. 

De twee Bloempjes (3, 4) zyn even 
groot en hebben eene gelykvormige hech- 
ting met de Plant; want zy ruften beide 
onmiddelyk op het hoofdje , zoo ftraks 
befchreeven, en het welk men hier als - 
den grond van de Kelk moet aanmerken. 
Beiden hebben zy op haaren top eene 
lange Baard, en dewyl zy nergens in van 
elkanderen verfchillen , kan men hier 
volftaan, met ’er ftraks maar één naader 
te befchryven. Alleen merken wy nog 
aan, dat fommige Aairen drie Bloempjes 
in elke knop hebben, waar van het dere 
de, veel kleiner zynde dan de twee an- 
dere bloemen , midden tuflen de twee 


IV. Deer, groo- 


65 _ NADERE ÁANWYZING VAN *r Verscr, 


Fis. II. 
IL V. 


Fig. VI 


Fig. V.en 
__VIL 


Fig V.NIL 
VII IX. 


grooteren op een fteeltje verheeven ftaat, 
komende echter met die grooteren in 
maakfel volkomen overeen. Fig. IV. 

Dit vooraf zynde aangemerkt , gaan 
wy tot de Befchouwing van elk byzon- 
der ftuk in Bloem en Vrucht over. 

De Kelk (1, 2) beftaat dan uit twee 
blaadjes: Deezen hechten zig, elk aan 
zyne zyde (dus ver van elkanderen) op 
den uiterften kant van het Hoofdje: Zy 
zyn omtrent vier maalen korter dan de 
bloemen, en gelyken uiterlyk vry wel 
naar een Els. 

Doch by nader onderzoek vertoonen 
zy zig als een goot, welker fleuf zeer 
eng is, omdat de zyden fteil opwaarts 
en byna tot elkander toegedrukt ftaan, 
Deeze zyden zyn dunne doorfchynende 
Vliesjes , van boven fchuins naar den. 
rug toeloopende. De rug is ftyf, met 
korte haakjes bezet, en loopt in eene 
ruuwe baard uit. Zie Fig. VL. a. en de- 
zelve wat vergroot „ Fig. VI. b. 

De Bloem (Fig. VII, vergeleeken met 
Fig. V , alwaar de heide bloemen in haa- 
ren bloeijenden ftaat vertaond worden) 
heeft ook twee bladen ; waar van het 
eene (Fig. VIL 1, en VIII) breeder is 
dan het andere, (Fig. V. 5.6. VII. 2. IX.) 


Beiden hebben zy de gedaante van een 
fchuitje, doch waar van het hol eng is, 


door de recht opftaande en toegedrukee 

zyden. 
Het breedfte of buitenfte blad draagt 
vyf ffreepen , twee fterken, op de voor- 
zyde ; 


TUSSCHEN HAVER EN ROGor. ór 


Fig. X. 


Fig. XI. - 


zyde, twee zeer flaauwen „ op de bin- 
nen zyde, en de vyfde of middelfte 
maakt den rug of kiel uit, en is met 
kromme doorntjes bezet, gelyk ook de 
rand van de voorzyden, 

Op de kop van dit bloemblad {taat een 
lange Baard, die mede met weerhaakjes 
bezet is. Het binnenfte bloemblaadje is 
teder en doorfchynend; de rug word 
vande opftaande voorzyden door, twee 
haairige ftreepen onderfcheiden, die ge- 
noegzaam, doordien de rug binnewaarts 
gevouwen is ‚ tegens elkanderen aan- 
liggen, (Fig. IX.) en duste famen , als 
’t ware , de kiel van dit bloemblad 
uitmaaken. Fig. VII 2, 

De drie Styltjes (Fig. X, vergeleeken 
met Fie, V en VII.) hebben elk hun af- 
zonderlyk kort en fyn draadje, waar aan 
elk een langwerpig en gegroefd ftof- 
knopje draagt. Deeze knoppen hangen 
buiten de bloemen uit, en vallen by het 
einde van ’t bloeijen af. 

Het Vruchtbeginfel (1) is rondagtig , 
en aan den top eenigzins ruig. Het ligt 
in twee dunne fchubbetjes opgeflooten ; 
(2, 2) het heeft twee pluimpjes, wel- 
ker hoofdjes omgeboogen zyn. 

Een eigenlyk gezegd Zaadbuisje vind 
men hier niet; want fchoon de bloem- 
blaadjes zig naa den bloeityd weder flui- 
ten, en het koorntje bewaaren tot zyn 
volkomen wasdom toe , zoo zetten zy 
‘er zig echter zoo vaft niet om, of zy 
laaten het rype koorn naakt, datis, van 


IV. Deer, alle 


62 NADERE AANWYZING VAN ’T Verscurms 


alle omwindfel of bekleedfel ontbloot ; 
uitvallen; blyvende zy zelf op den halm 
in forme van eene air ftaan. 

Dit Koorn is kort, driekantig, onder 
gepunt, van boven ftomp, en eenigzins 
haairig. Eene van de zyden heeft eene 
fleuf, en de anderen zyn glad en bliín- 
kende. 


Het Verfchil tuflen Haver en Rogge ziet men 
gevolgelyk klaar , wanneer men het maakfel en 
den toeftel der onderfcheidene deelen met elkan- 
deren vergelykt , als 


Figuur A, met Figuur IL. 
—__—_— B, of C met MW. MKE 
E. _—— VI. 
sien je. _— —__— VIL 
pend a kl) —_——— VIJL 
HL a IX. 
Serrie Kl a X. 
ed fj a XL 
M.N. a XII 


Zeer ligt is ook uit deeze vergelykinge op te 
maaken , welke aanmerklyke veranderingen niet 
alleen , maar ook Scheppingen van nieuwe deelen, 
hier zouden moeten plaats hebben, om uit het ge- 
was van Haver , Rogge hervoort te brengen. 
Te zeggen, dat die dingen, welken by het Ha- 


ver- 


“usscurN Haver eN Root. «  óé3 


vergewas zouden moeten komen; of ook daaf 
yante niete gedaan zouden moeten worden, flegts 
Kleinigheden zyns als Haairtjes , Haakjes, Baar- 
den, een? andere proportie en gedaante der dee 
len, enz.; laat ik, zonder veele moeite te nee- 
men om het-te wederleggen , van de zoodani- 
gen zeggen, die geen omgang hebben in de klei- 
ne Natuur-wereld , en ?er niet om denken, dat 
de benaaming van groot en Alein alleen een be- 
treklyk denkbeeld aanduidt. In *t geval van ons 
tegenwoordig onderwerp ; zyn Haairtjes, Haak- 
jes, Baardjes , enz. , vergeleeken met dingen die 
kleiner zyn „ zeer groote dingen, en, in het ge- 
was zelf, dingen , dewelken ’er of van te voo- 
ren niet wierden gevonden; of , te vooren daar 
al in gevonden wordende, nu, door de voor- 
gaande Herfchepping , daar uit volftrekt te niet 
gedaan zouden zyn. Tot het hervoortbrengen 
van Haairtjes- &c., daar zy niet waren, word 
dezelfde daad van Almacht vereifcht , die >er noo- 
dig zou zjn om een arm of been te geeven daar 
‘er geen is. 

By al t gezegde zal ik nog voegen deeze aän- 
merking , die op jaarlykfe Bevinding ruft , te 
weeten, dat in fommige gedeeltens van Lapland 
de Baier uitgezaaid, en het ryp gewas daar va 
ingeoogft word naa genoeg in den tyd van zes 
weeken. Terwyl zy ftaat te grocijen , maaijen 
de Lieden aldaar groote partyen af om het tot 
voeder voor hun vee te gebruiken , maar naa der 


EV. Deer. : win- 


\ 
64 NADERE AANWYZING VAN *%r Verscur, 


winter fpruit die afgemaaide Haver nimmer uit 4 
% laat ftaan dat zy Rogge voort zou brengen; 
zynde altoos (als eene plant van maar één jaar ) 
geduurende de winter , die daar op volgt, ge» 
ftorven. ‚ 

Ik zal my niet verwonderen ,‚ wanneer ik ver= 
neeme, dat deeze en geene Laefhebberen uit den 
Haver-akker , welken zy voorleeden jaar bezaaid 
hebben, ten einde de betwifte proef te neemen , 
deezen aanftaanden zomer eenige Rogge-aaren 
zien opfchieten, en vervolgends inoogften. Men 
zal die Rogge, even als te vooren, zeer geree- 
delyk aanzien voor een hervoortbrengfel van de 
afgefneeden’ en den winter overgeftaan hebbende 
Haver. Hardnekkig Ongeloovigen zal men mis- 
fehien allen noemen, die dan nog van de oN- 
MOOGLYKHEID der zaak?’ zelve zullen durven 
fpreeken. Ik voor my, heb myn antwoord ge= 
reed, te weeten, dat uit proeven in het open 
veld, op een akker, in een tuin, in den gemee- 
nen grond, bloot ftaande voor gevogelte, voor 
andere dieren, voor den wind, of ook wel nu 
of dan toegemaakt met lange paarden meft (die 
zeer dikwils uit Rogge-ftroo beftaat) niets be- 
flisfends in deezen kan beflooten worden. Hier 
toe diende de proef op eene andere manier ge- 
nomen te zyn, door welke men verzekerd zyn 
kon , dat noch in den grond eenige Rogge-zaa- 
den geweeft waren , noch, naa het zaaijen van 


de Haver, in denzelven overgebracht waren ge- 
wor- 


+ 


russcren Haver EN Roco: — Ós 


worden. Men moeft naauwkeurig gezifte blad- 


aarde genomen hebben, in een houten bak, van 


genoegzaame langte , breedte en diepte : men 
moeft daar in Haver gezaaid hebben, welke men 
uit de pluimen eerft ter zelfder tyd daar toe dop+ 
te: men moeft dan over dien bezaaiden grond wit 
zand gezift hebben, opdat alles affteeken kon, 
wat ’er van buiten op zou moogen vallen ; of; 
om dit te beletten , moeft men de bak met 
gaas befpannen of in een lugtig Oranje -huis 
gehouden hebben, ter tyd toe, dat de Ha- 
ver ver genoeg wäre opgefchooten ; ziende 
dagelyks zorgvuldig na, of ’er ook van buiten 
ietwes bygekomen ware. —- Leverde dan de 
Haver , den winter overgebleeven zynde, in de 
opene lugt, Rogge uit, dan zou men eerft van 
ONDERVINDINGE Kunnen beginnen te fpreoken 3 
zynde, zoo als nu de proeven ftaan, de eenpaa- 
tige gedachten, dat de voorgewende Rogge wzf 
Haver niets anders is, dan Rogge u4f Rogge, 
en niet wst Haver; uit Rogge , door toevallen 
by de Haver in den grond geraakt; uit Rogge, 
by gebrek aan kundige naauwkeurigheid , onder 
het Uitzaad vermengd; uit Rogge, mooglyk 
jaaren in den grond verborgen geleegen ; uit 
Rogge, miflchien door den eenen of anderen in 
leugens zig vermaakenden fpotboef, kort naa ’% 
zaaijen, by de Haver , op den zelfden akker ge- 
ftrooid C*). Dus 

(*) In ’t zekere ben ik onderricht, dat, in een ander 


IV. Deen. E ge: 


66 °T VerscHm TUSSCHEN HAVER EN Rooce. 


Dus verre gefchreeven hebbende, word my 
de volgende brief van den zeer vermaarden Hee- 
re C. Linneus befteld, met wiens mededee- 
linge aan den Leezer ik voor tegenwoordig ein- 
dige. 

N. 


geval, met de daad iets dergeiyks voor eenige jaaren ge- 
praktizeerd geworden is; hebbende men, door deeze, in 
der waarheid fchelmfe , bedriegerye, verfcheide figuu- 
ren, als van natuurlyk in wezen zynde dingen, opge- 
geeven, door welken het gemeen , en de Schryver zelf, 
elendig misleid geworden zyn; daar die figuuren, onder- 
tuffen, in ’t hoekje van den haard gebooren, en al hun 
beftaan alleen aan de wiliekeurige vindinge en verbeel- 
dinge van eenen Spotter verfchuldigd waren. De Zaak 
is te gewichtig dan dat ik, op zyn tyd, dít geheim niet 
openbaaren zoude. 


BRIEF 


BR STM AF 
VAN DEN 
R-1-D-DE R 
CAROLUS LINNZUS 


Ala NCN, 
ovER DE VERANDERING van 


HAVER in ROGGE, 


[Uit het Latyn vertaald} 


SEETSEEENEEENSEEGEEEENGS 


Up/al , 29 Decemh. 1758. 
MIN HEERS 


| | Eden ontfang ik den uwen van den roden 

December , op welken ik, fchoon thans 
met andere zaaken zeer bezet, deezen kortelyk 
ten antwoord fchryve. 


Dat de HA ver in Roeee veranderd zou wor- 
den , is eene in der daad verbaazenswaardige 
Dwaaling onzer tydgenooten, met welke onze 
naakoomelingen lagchen zullen. Het bedroeft my 
geweldig, dat zy hier uit myn Vaderland zy her- 
voortgekoomen. Zy is in de herfenen van een 
party Weetnieten uitgebroed ,dewelken de huis- 
„JV. Deen. E 2 hou- 


68 - Brurr vAN DEN Herr Lunwaus 


houding der Natuur zoo wat oppervlakkig en van 

verre hebben bekeeken , en deeze Graanver- 
andering geloofd , eer men proeven heeft geno- 
men, die befhflende zyn. Zy hebben, door man- 
ke en belachelyke experimenten , de zaak aan vee- 
len doen gelooven. 

Inzonderheid treft my het gezegde van die van 
Gottingen, dat ik naamentlyk voorheen wel dee- 
ze herfchepping ontkend heb, doch thans we- 
gens derzelver waarheid bynaa overtuigd ben: 
__ Zoo lang ik by gezonde zinnen blyve, zal dit 
nooit gefchieden kunnen. 

In % Zaad van de Meerbladeren [ Nelumbo] ligt 
de plant in alle haare deelen zoo onderfcheiden- 
lyk opgeflooten, dat elk leerling der Kruidkun- 
de, dat zaad open maakende „ terftond die plant 
voor de Nymphea kent; en op de zelfde wyze 
zyn ook altoos, in de kleinfte zaaden , hunne 
even volkomene planten opgeflooten, fchoon die 
zoo klein zyn, dat zy van de meeften niet dui- 
delyk onderkend kunnen worden. Deeze in het 
zaad opgeflootene plant kan geene andere worden 
dan zy te vooren is en geweeft is. 

Ik heb deezen zomer naauwkeurig onderzoek 
gedaan na de oorzaak der nu zoo gemeen gewor- 
dene dwaaling, en ik heb ze gevonden. 

Wanneer de gezaaide Haver, Rogge, enz. , 
Ípruit , zoo fchiet ’er uit het eene einde van het 
graankorentje (a) (Pr. XXVII. Fog. 1.) een 
eel Cc); en uit het ander. einde fchieten wortel- 
did. tjes 


Ì 


Pi 


Li 
OVER DE VERANDERING VAN HAVER IN Roco. 6g 


tjes (e). Wanneer nu de voortfprutende fteel 
aan de oppervlakte van de aarde komt (4), zoo 
Schiet zy nieuwe en wel de waare wortelen (d, 4) 
van alle kanten uit; en die by (e) vergaan in den 
grond. 

Ik heb in de Lente ontelbaare wortelen van 
afgemaaide en geftorvenc Haver uit den grond 
genomen. Ik heb die allen, met het Haverkoorn- 
tje nog zn zyn rechte plaats, verdord bevonden. 

Ook heb ik de wortelen van groeïjende Rogge , 
zoo als zy op eenen Haverkamp opgefchooten was; 
uit den grond genomen ; maar nergens heb ik 
daar aan het Roggekoorntje gevonden (als ’t welk, 
naakt zynde , verrot) veel minder een Haver- 
koorntje; maar ’k heb hier en daar een Haver- 
koorntje aan de wortels der Rogge vaftgehecht 
gevonden op eene onrechte plaats, d.i., niet by 
eerfte beginfel van leeven in (a) „maar in (5), Faig. 
2, zynde de reden, van dit Verfchynfel , omdat 
de Roggewortels door alle de ruigte en vulnisjes 
in den grond heenloopende „ daar zy een Haver 
koorntje ontmoeten , hetzelve doorbooren. De 
onkundige Y veraaren, dit ziende „ hebben ?er ter- 
ftond een zeer fterk bewys voor hunne meening, 
uit opgemaakt , fchoon dit bewys de ongerymd- 
heid zelve zy. Nu en dan gebeurt het, dat ’er 
eenige wortels en halmen van Rogge op een ak- 
ker voor den dag koomen , dewelke alleen maar 
met zuivere Haver, bezaaid was ; maar geduuren- 
de de winter fterft de Haver Arroos, en dan 

AV. Deen, E 3 __gee= 


go Bree vaN DEN Heer Linneus 


geeven die Roggeplanten , den winter overbly- 
vende, en zeer ruim ftaande, eene groote menigte 
van halmen en aairen, dewelken de Bedriegers 
tot bewys inbrengen, dat uit de Haver eene zeer 
groote hoeveelheid van Rogge voortkomt. 

Waar van daan die Rogge op de akkers koome, 
heeft men nog niet duidelyk waargenomen ; maar 
dit weet ik, dat by ons de Moffen , Leeurikken 
en ander klein gevogelte , in den herfft, de over- 
al op “ land geftraoide Roggekoorntjes ny ver op- 
zoeken, en gints en her op de akkers omvlie- 
gen, zoekende na meer. Alle de zaadjes, die 
zy inflikken , worden in hunne maagen niet ver- 
nield, maar zy ontlaften zig meermaalen van ge- 
heele en gaave Koorntjes : daar deeze op de ak- 
kers vallen , groeijen zy ligt op, ftervende de 
Haver zoodra ’ begint te vriezen, terwyl de 
Rogge- en Tarwkorentjes den winter verduuren. 

Dat de Rogge, op deeze wyze, voortgeteeld 
geworden is, heb ik door ontwyfelbaare proe- 
ven vernomen. 

Dit geheel verdichtfel gevolgelyk is voortge- 
koomen uit het toevallig geraaken van Rogge in 
den grond, daar Haver gezaaid was. 

Laaten wy toch maar met deeze raazende maa- 
ling in fommige dweepagtige herfengeftellen, met 
deeze overvallen van dwaaling , nog een jaartje 
of anderhalf geduld hebben. Wy zullen eerlang 
gelegenheid vinden om ze van de gantfe wereld 
uitgelagchen te zien, 


De 


en nh San 


LOVER DE VERANDERING VAN HAVER IN Roocr. 71 


— Detieden, na welken Uw E. my vraagt (van 


welker proefneemingen in de Stockholmfe Cou- 
ranten zoo veel gezegd word,) zyn meeft, zo 
niet allen, zulke menfen, die, ’ breed op heb- 
bende met, en verblind zynde door de meenin- 
gen der Ouden , reeds aan de twyfelachtige Voort- 
brenging / generatio equraoca J en dergelyke fpoos 
keryen meer , geloofden, eer dat de thans zoo be- 
ruchte dwaaling verwekt en verfpreid geworden 
is. Duizenden van de zulken hebben Haver ge- 
zaaid om de proef te neemen , maar hebben niets 
intebrengen, omdat de onderneeming niet gelukt 
is, terwyl zy vaft in de verbeeldinge zyn, dat 
zy den eenen of anderen misflag begaan hebben 
in ’ werkftellig maaken van de proefneeming. 
Vaar wel en blyf my gencegen. 


AV. Deen E 4 AAN: 


AANMERKINGEN 
MANIER 


Vv AN 


OOGLIGTING, 


Welke in trein gebragt is door den Heer 
Daviel , en federt door de Ja Faye, 
Sharp en andere voornaame Heel- 
kundigen, verbeterd : 


(Getrokken uit de 


Memoir. de Acad. Royale de Chirurgie. Tom. II, de 
Pbilofopb. Transat. enz.) 


EOROECESEERSN 


EO OEOKOKCROKOECROEKSEEOEOECES ES: 


Et denkbeeld der uithaaling van de Staar, 

tot de Oogligting , heeft ten allen tyde 
zo veel voordeelen gefcheenen te hebben, dat de 
voornaamfte Heelkundigen dikwils zig daar mede 
opmelden. Toen men meende dat de Staar een 
Vlies was, zyn’er, gelyk bekend is, verfchei- 
de Middelen voorgefteld , en miffchien beproefd , 
om hetzelve uit het Oog te trekken. Onder de 
Ouden fprak men van een holle Naalde , om door 
dezelve, wanneer zy in ’t Oog gebragt ware, 
de Staar uit te zuigen. Anderen wilden, door 


„de 


„AANM. OVER DE,MANIER vAn Oocuietino. 73 


ge holte van deeze Naald, een Cyther-Snaar in- 
geftoken hebben met eene kromme punt, om daar 
mede de Staar te vatten. Frervraa ftelt een 
Naald voor, zynde aan ’t end Haaksgewyze: 
BLANCARDUS verbeeldde zig, dat in * boven- 
fte gedeelte van het Oog een kleine Infnyding 
kon gemaakt worden, door welke men met eene 
Naalde „ als een Tangetje gefabriceerd , het ver- 
duifterde Kryfiallyn zou mogen uithaalen Ca). 
By Heister is een konfüig Inftrument afge- 
beeld (4), ’ welk de Heer Arzinus tot uitg 
haaling van de Staar , indien dezelve een Vlics 
__mogt zyn, hadt voorgefteld Cc). Ook is ?er cen 
Penfeeltje van Gouddraad uitgedagt geweeft , om, 
na dat hetzelve door een Pypje in °t Oog gebragt 
ware , het Vlies daar mede uit te haalen (4). 
Deeze Manieren egter fchynen meeft tot Be- 
fchouwing en tot eene Konftige Liefhebbery , om 
zo te fpreeken, geftrekt te hebben ; want van 
ouds tot heden is het de gewoone Trant geblee- 
ven, om de Staar met eene Naald van verfchei- 
derley gedaante, rond » Plat, ftomp of fcherp van 
kanten „ neder te drukken , en daar door het Ge- 
zigt te herftellen. Het menigvuldig mislukken 
deezer Operatie en de Toevallen daar op volgen- 
de, 


(a) Horrman. Differtat. de Cataratta. A. 1729. 
_(b) Herst. InfBitut. Chirurg. Tab. XVII. Fig. 11, 12,13 
‚(©) Bern. Arsinr Differt. de Cataratta. 

(d) Memoir. de V.Acad. Royale des Sciences. 1725. p. 12, 


IV. Deer. Es 


74 AANM. OVER DE MANIER VAN Oocuorino, 


de, zyn oorzaak geweeft, dat, zo dra men ver= 
zekerd was van den misflag der Ouden, omtrent 
hun denkbeeld van Vliezige Staaren, aanftonds het 
oog viel op het openen van ’ Hoornvlies , tot 
ontlafting van ’t verduifterde Kryftallyn. De Heer 
Merv, immers, die het oude Gevoelen zeer 
lang hadt aangekdeefd , ftelde , zo dra hy van het 
tegendeel was overtuigd geworden, in ’t Jaar 
1705» de uithaaling van ’t Kryftallyn voor , als 
het befte Middel tot Geneezing van de Staar. lm- 
mers dus wordt ’er , in de Hiftorie van de Aka- 
demie der Weetenfchappen, van gefproken (4). 
> Aangezien het Hoornvlies, doorgefneeden 
zynde, gemakkelyk weder famengroeit ‚ en 
dat het verlies van ’t Waterige Vogt even zo 
gemakkelyk herfteld wordt, gelooft de Heer 
Merv, dat men de Staaren uit het Oog zou 
kunnen haalen door eene Infnyding in het 
Hoornvlies gemaakt, en dat deeze manier, van 
welke niets fchynt te dugten:te zyn, al het 
gevaar en ongemak van de gewoone Operatie 
zou voorkomen. Ten minfte is het zeker, 
dat, in dit geval, de Staar niet weder op zou 
ryzen, en dat zy de Ontfteekingen niet zou 
veroorzaaken , welken ’er kunnen ontftaan , 
wanneer men ze met geweld onder in het Oog 
nederdrukt en ze daar wil houden. Men zou- 
de, tot minder wanftaltigheid, de Infnyding 
om 


2 
9’ 
bed 
29 
bd 
bed 
bb 
’; 
bb) 
2 
bb 
33 
3% 
bb 


2 


_(e) Hiftoire de Acad, Royale des Sciences. 1707. p- An 


DI Sn BETEN Ee. 


DIE DOOR DAVIEL 18 IN TREIN GEBRACT. 75 


5 om laag in ’t Hoornvlies kunnen doen , 1n plaats 
5 van regt tegenover den Oogappel”. 

De Heer Perrr fielde , in * Jaar 1708, dee- 
ze Operatie in ’t werk , om een Staar uit te haa- 
len, welke in de voorfte Kamer van het Oog ge- 
fchooten was: doeh federt dien tyd heeft dezel- 


ve, hoe gunftig ook voorkomende , het noodlot 


gehad van meer andere nieuwe Uitvindingen , om 
naamelyk door gebrek van Ondervinding geheel 
in vergetelheid te raaken. Immers het was niet 


voor den Jaare 1745, dat de Heer Davrer, op 


% voorbeeld van den gemelden Heer Prrir, en 
in een dergelyk Geval , de Infhyding van ’t Hoorn- 
vlies ondernam. Hy is de eerfte geweeft , die 
deeze Operatie, tot wegneeming van de Staar, 
met een gelukkig gevolg heeft uitgevoerd. Van 
den Jaare 1747 af, toen hy alle andere manieren 
van Oogligting verwierp, om zig aan deeze alleen 
te houden, tot aan het laatfte des Jaars 1752 , ver- 
haalt hy tweehonderd en zes Operatiën , op deeze 
wyze, gedaan te hebben , waar van ’er honderd 
twee en tang gelukkig waren geflaagd. De Aka- 
demie , belang neemende om van de voordeelig- 
heid deezer Manier volkomen verzekerd te zyn, 
fehreef aan haaren Korrefpondent te Rheims, al- 
waar DAvieL, in de Maand November 17513 


drie en veertig Operatiën hadt gedaan, en kreeg 


tot Antwoord, dat vande Perfoonen, aan wien 
zy waren verrigt, verfcheïdene zig niet in de Stad 


bevonden; doch dat men, de zaak onderzoeken- 
IV. Deen. de, 


76 AANM. OvER DE MANIER VAN Oogiorine, 


de, bevonden hadt, hoe van ozerendertig deezer 
Operatiën , zeventsen volkomen wel gelukt waren 
en agt anderen middelmaaug. 

De Manier van Davier beftondt in het door- 
fchynende Hoornvlies om laag , digt aan deszelfs 
rand, te openen ‚ door middel van een platte 
Naald , fcherp van punt en kant, die eenigzins 
krom feat als een Lancet; de gemaakte Opening 
wyder te maaken met eene aan beide kanten fny- 
dende Naald, van gelyke gedaante, doeh ftomp 
zynde aan de punt: dan daar in te brengen een 
fyn Schaartje, krom en met één {lompe punt, ’ 
welk diende om het Hoornvlies verder, tot boven 
den Oogappel, wederzyds open te fnyden. Hy hadt 
nog een Schaartje , over de andere zyde gekromd; 
omt eene aan den eenen kant der gemaakte Ope- 
ning, het andere aan den anderen kant te kunnen 
gebruiken. Vervolgens werdt door hem het lap- 
je van ’t Hoornvlies opgeligt met een klein Zil 
veren Spateltje , en een puntig Naaldje neemen- 
de, fneedt hy daar mede het Kasje van ’t Kry- 
ftallyn door , tragtende deszelfs voorfte Vlies weg 
te neemen , zo het verhard ware, en het Kryftal- 
lyn los te maaken van het Druivenvlies. « Dan 
drukte hy met de twee Vingers van onderen te- 
gen het Ooglid, op een zeer voorzigtige wyze s 
tot dat ’er het Kryfiallyn uitkwam en op de Wang 
nederglipte. Voorts hadt hy nog een klein Le- 
peltje (Curette) , van Goud, Zilver of Staal, om 
in fommige Gevallen het Kryftallyn uit het Oog 
, 1de 


«pr DOOR DAVIEL 55 IN TREIN GEBRAGT. 77 


te helpen of brokjes van dit Lighaam weg te nee 
men, die’er in de Opening des Oogappels mog- 
ten gebleeven zyn, en een klein Tangetje, om 
% Oog te zuiveren van de ftukjes Vlies, die ?er 
voorkomen mogten, en ’ Gezigt zouden kunnen 
hinderen. 

De Heer Da vrer ontkent niet, dat deeze zy- 
ne Manier, zo wel als de gewoone Stryking van 
‚de Staar, aan Toevallen onderhevig zy; doch hy 
zegt, dat dezelven gemakkelyk te helpen , en; 
fommigen zelfs, door een voorzigtige Behande- 
ling voor te komen zyn. By voorbeeld, het kan 
gebeuren, dat onder de Operatie een gedeelte van 
% Glasagtige Vogt naar buiten dringt: doch zulks 
kan men byna met zekerheid vermyden, door 
niet dan zagt tegen den Oogbol aan te drukken. 
‚ Wanneer dus het Kryftallyn , wegens zyne vaft- 
kleeving aan ’ Druivenvlies, ’er- niet wil vuit- 
fchieten , zo moet het met een klein Spateltje wor- 
den los gemaakt. Het Druivenvlies zelf kan fom- 
tyds, ’t zy onder of na de Operatie, door de 
Wonde uitkomen, en maaken een Staphy/oma : 
dan moet men ’t zelve weder inbrengen en fchik- 
ken het op zyn. plaats. Ook voorkomt men dit 
Toeval,’ welk doorgaans een gevolg van te fter- 
ke Drukking is , door het Verband niet ftyf te 
maaken. 

Verder fpreekt hy van de voordeelen, welken 
deeze Manier van Oogligting boven de gewoone 
heeft. 1. Men behoeft niet te wagten naar de 

IV. Deer. TyP- 


78- AANM. OVER DE MANIER VAN Oocuormwe , 


rypheid van de Staar. 2. Zy kan niet weder op 
ryzen , gelyk anders , wanneer het Kryftallyn en- 
kel nedergedrukt is, zo dikwils gebeurt. 3. Ook 
is men het blyven zitten van dit Lighaam in de 
voorfte Kamer van het Oog , daar het anders fom- 
„wylen, veele Jaaren zelfs na de Operatie, in 
fehiet, en veel ongemaks of een nieuwe Blind- 
heid veroorzaakt, niet onderworpen. 4. Op de 
gewoone Manier werkende , bevindt men fom- 
tyds dat ’er ftukjes afbreeken, of dat de Staar 
zelve van één fcheidt, en den Oogappel ten dee- 
len verftoppende , of anders, de Operatie onvol 
komen maakt: % welk hier geen plaats heeft, 
5. De Toevallen, die dikwils ontftaan door het 
kwetfen en fcheuren van ’t Glasagtg Vogt ‚ waar 
in men met de Naald genoodzaakt is te wroeten, 
en die men niet vermyden kan, al wordt ’er een 
ftompe Naald , of zonder punt „toe genomen, zyn 
in deeze Operatie niet te dugten. 

Deeze nieuwe Manier van DaAvieLs tot de 
Oogligting , vondt aanftonds veel toejuiching , 
doch de voornaamfte Heelkundigen verbeeldden 
zig, dat men de Operatie eenvoudiger en korter 
van duuring zou kunnen maaken, door den Toe- 
ftel van Werktuigen, daar toe gebruikt, te ver- 
minderen. De Heer Parucer, Chirurgyn van 
hunne Keizerlyke Majefteiten , ftelde voor, om 
de Infnyding, waar toe Davien twee Naalden 
en twee Schaaren gebruikte, * welk dus vier 
byzondere Werkingen vereifchte, met één en- 

kel 


en sa 


‚DIE DOOR DAVIEL ISIN TREIN GEBRAGT. 70 


kel Werktuig, eninééne Snede, te doen. De 
Heer pr LA Favre vertoonde ?er een aan de A- 
kademie , door hem uitgedagt, zynde van ge- 
daante als een klein, fyn Pennemesje, zeer dun 
van Lemmer , fcb p van Punt, aan de eene kant 
fnydende, aan de andere {tomp, en op zyn plat 
gekromd : om welke reden ?er voor ieder Oog 
één zou moeten zyn. Sedert dien tyd heeft de 
Heer Porrr, Chirurgyn binnen het Hote/-Dzeu 
van Parys , een ander Werktuig tot dat einde 
doen maaken „ en niet lang daar na zondt de Heer 
SHARP, beroemd Heelmeefter te Londen, dan 
den Heer Moranp de Afbeelding van een Mes- 
jes ’t welk door hem tot Opening van *t Hoorn- 
vlies was vervaardigd en gebruikt (4). 

Eerlang werden, volgens deeze Verbeterin- 
gen, verfcheide Proeven van de gemelde Ope- 
ratie genomen. De Heer Smarr gaf, in den 
Herfft van ’t Jaar 1753, aan de Koninglyke So- 
cieteit van Londen berigt (4), van derzelver Uit- 
Îlag op 19 Oogen, waar aan zy door hem was in 
% werk gefteld, aan elf Patienten. « Vyf derzel- 
ven, wien de beide Oogen geopereerd waren, 

had. 


(a) De Afbeelding van. dit Mesje en van de Manier 


Jom ‘t zelve in het Oog te brengen, is te vinden in ’t I. 


Drer deezer Verhandelingen, Praat V. Fig. 4. en 
de Befchryving van Snarrs Manier, tot deeze Opera= 
tie gebruikt, -bladz. 297. 
(b) Pbhilofapbic, Transaft. Vor. XLVIIL. pag. 322, 
‚JV. Dezer, 


85 AANM. OvER DE MANIER VAN Ooeuietine , 


hadden hun Gezigt in zulk eene volkomenheid wei 
dergekreegen, als men zonder hulp van % Kry- 
fiallyn verwagten kon: zy konden , naamelyk, 
met Brillen daar toe gefchikt, leezen en fchry- 
ven. Op twee Oogen was de Operatie, door 
zeker Toeval, van flegt Gevolg , alzo zy beiden 
verzwooren en te niet raakten: in twee anderen 
van één Perfoon, fcheen de Staar zo vloeibaar te 
zyn, dat zy door een maatige drukking niet uit 
het Oog wilde fchieten. „, Van alle negentien 
„ Oogen was ’er geen, ’£ welk van Ontfteeking 
s, vry raakte; daar, na het Stryken met de Naald, 
„ zeer dikwils geen Ontfteeking volgt noch Pyn. 
s Maar ’tis aanmerkelyk,dat in de geweldige Ont-. 
» ftecking; die fomtyds op de Infnyding van ’ 
, Hoornvlies volgt, zodanig dat de Oogleden ’er 
„, door uitzetten en de Con/unäsva met Blaaren 
4 oploopt, de Patient eer klaagt over eene teer- 
; heid van het Oog, als hetzelve aangeraakt 
wordt, dan over Pyn; zynde doorgaans vry 
3, van die vreezelyke Schietingen in ’t Hoofd , 
> welken, voor * grootfte gedeelte, een Ont- 
„ fteeking, die na ’ Stryken met de Naald komt 4 
ss vergezellen. 
» Het is my niet voorgekomen (vervolgt de 
„ Heer SrrArr) in eenig van deeze Gevallen, 
dat de Ontfteeking geheel verdweenen was in 
s veertien dagen of drie Weeken : de meeften 
9» vereifchten zes Weeken , en fomtyds meer 
2» tyds, eer dezelve volkomen was bedaard. De 
eerfte 


33 
2 
23 
kbd 
22 
23 
5 
23 
53 
bed 
2’ 
23 
29 
5 


2 
29 
33 
2 
2 


ee) 


\s 


53 


Er 


5 
bd 


bed 


ed 


bi 


DIE DOOR DAVIEL IS IN TREIN GEBRAGT.  8Ì 


eerfte tien dagen; of langer, is het Licht door- 
gaans zeer hinderlyk , en ik heb 4 in drie of 
vier Gevallen , waargenomen , dat „âls de Oog- 
leden , geduurende dien tyd ‚met geweld wer- 
den geopend , de Patient alleenlyk een fchit- 
tering van Licht gewaar wierd, fchoon het 
Oog zig volmaakt zuiver vertoonde en hy na- 
derhand zyn Gezigt wederkreeg. Dit meld 
ik, om voor te komen de droevige Voorzeg- 
ging, welke iemand anders by * eerfte Onder- 
zoek mogt maaken. Egter moet men ’ niet 
zo aanmerken, of dit altyd gebeurde : want 
fommigen onderfcheiden de Voorwerpen zo 
dra de Operatie is gefchied. 
» Somtyds verlieft de Oogappel, door deeze 
Operatie , zyne kringronde figuur; ° welk, 
zo ik my verbeeld , voortkomt uit de tedere 
gefteldheid van het Druivenvlies „ dat door het 
minfte geweld kan befchadigd worden of ge- 
fcheurd; of ook uit den fchielyken doorgang 
van % Kryftallyn door ’ zelve heen. Dit Toe- 
val, egter, heb ik niet bevonden eenig nadeel 
toe te brengen aan * Gezigt. 
‚> In myn voorige Befchry ving van de-Manier 
der Operatie (a), door my in ’t werk gefteld , 
zeid’ ik, dat men den Oogbol, van onderen , 
zagtelyk met den Duim moeft drukken, tot 
dat het Kryfiallyn door de Opening van ’t 
Hoorn- 
(a) Zie het 1. D err deezer Verhandelingen als boven. 


IV. Deer. K 


35 


. 


« 


AANM OVER DE MANIER VAN OoGLIGTING , 


Hoornvlies uitkwam, en op die wyze heb ik 
het in:verfcheide Perfoonen gedaan : maar „ be- 
fpeurende, dat het Kryftallyn , na de ontlafiing 
van het Waterige Vogt ,_ wel gereedelyk 
door den Oogappel in de voorfte kamer kwam, 
doch dat het eenige kragt vereifchte, om, uit 
zyn Vlies door de Wond van ’ Hoornvlies te 
worden uitgedreeven „ en dat het in die Wer- 
king fomtyds gezwind een gedeelte van ’t Glas- 
agg Vogt met zig fleepte: zo heb ik myne 
manier veranderd. Ik druk nu niet langer op 
* Oog ‚wanneer het Kryftallyn eens in de voor- 
fte Kamer gekomen is , maar prik aanftonds 
met de punt van myn Mesje in deszelfs.Lig- 
haam, en haal het uic, zo als het in zyn Kas- 
jeis vervat, zonder sets te fpillen van ’Glas- 
agtige Vogt. Door deeze nieuwe bewerking 
zal ’t gevaar, om te veel van ’ Glasagtige Vogt 
te ontlaften , worden voorgekomen ; hoewel 
ik tot lof van deeze Operatie mag zeggen, een 
groote veelheid van diet Vogt , miffchien wel 
een derde deel of meer, uitgeftort te hebben 
gezien, zonder eenig kwaad gevolg. In geen 
van deeze Gevallen is my voorgekomen % ge- 
ne daar Da vier van fpreekt, dat, naamelyk 
het Druivenvlies. door de Wonde heen drong 
eneen. Sraphyloma maakte. 
»Gemelde Heer „wien. wy inderdaad „zo ’ 
my voorkomt, de Uitvinding van deeze Ma- 
nier van Oogligting  werfchuldigd zyn, wil 
eerft 


hed 
\s 


- 


DIE DOOR DAvreL Is IN TREIN GEBRAGT. 83 


eerft het Kasje van ’ Kryfallyn, met een pun- 
tig Naaldje ,doorgeftoken, en dan hetzelve met 
een Spateltje van het Druivenvlies losgemaakt 
hebben , eer men het tragt uit het Oog te 
duuwen. Doch deeze bewerking, die zo wel 
voor den Operateur als voor den Lyder zeer 
vermoeijende is, en enkel fechynt uitgedagt te 
zyn tot gemakkelyker fcheiding des Kryftal. 
lyns van ’t Glasagtige Vogt, zal, zo ik my 
verbeeld, geheel onnoodig zyn, wanneer men 
xt Mesje op de door my aangepreezene manier 
gebruikt. Want , hetzy het Kasje van het 
Kryftallyn niets meer zy dan de verdubbeling 
van t Vlies van ’ Glasagtige Vogt; hetzy 
hetzelve een eigen Rok zy wan dat Lighaam , 
ook met het Vlies van ’ Glasagtige Vogt over- 
toogen: in beide gevallen zal het Kryfiallyn, 
x welk door drukking zo gemakkelyk zig een 
weg baant door den Oogappel, gereedelyk 
met het Mesje kunnen gevat en-te gelyk met 
zyn omkleedend Vlies van ’t Glasaguge Vogt 
afgefcheiden worden: daar, wanneer men een 
Infnyding op de Oppervlakte van het Kryftal- 
lyn maakt en deszelfs Kasje kwetft, hetzelve 
dikwils daar uit zal glippen , laatende het Kas- 
je agter zig in * Oog. En zulks is , inder= 
daad, den Heer Davrer gebeurd, die Tan- 
getjes of andere Werktuigen aanraadt , om het 
overgebleeven Vlies uit te haalen. Ik zal eg- 
ter, hier, ten opzigt van ’ Kasje van het 


IV. Dezen. F 2 » Krys- 


84 AANM. OVER DE MANIER VAN OoGzIGfinG, 


 Kryftallyn, aanmerken, dat, indien het Vogt 
„daar uit komt te glippen, voor dat hetzelve met 
„> het Mesje is gevat,-het miffchien wel vertee- 
» ren zal: want’t is zeker, dat, in Melkagtige 
s Staaren, wanneer men het Vogt ontlaft heeft, 
„> het Vlies, door langheid van tyd, verteert. 
„ De geheele Staar verdwynt ook fomtyds, met 
„ haar omkleedend Vlies. En in een van myne 
» Patienten borft , door de enkele drukking in 
3 de Operatie, het Kryftallyn uit zyn Kasje, % 
2 welk ik in het Oog liet blyven ; doch ’ was, 
in eenige Weeken , geheel weg. Indien nog- 
ss tans de wegneeming van het Kasje, door vol- 
9 gende Proefneemingen , noodig bevonden 
s» wordt, zo kan dit bekwaamelyk gedaan wor- 
„ den met het Lepeltje (Curette) , een Werktuig, 
s ’t welk Davrer in zulk een geval aanpryft. 
> Dit zelfde Werktuig kan ook gebruikt wor- 
„, den tot het uithaalen van een Staar, die in 
„ ftukken is gebroken door de Stryknaald in een 
s, voorgaande Operatie, en tot wegneeming van 
 ’t Kasje eener vloeibaare Staar, ’t welk na de 
> Ontlafting van ’ Vogt agtergebleeven is: maar 
s, het zal wel * allernuttigfte zyn, in % affchei- 
s den des Kryftallyns van ’t agterfte deel der Jrzs, 
», Wanneer eenig gedeelte daar aan bevonden 
9, wordt vaft te zitten: welke Omftandigheid de 
», Operatie, zonder zulk eene voorzorge, gantfch 
s> vrugteloos zou maaken”. Dus verre de Heer 
SHARP. 


Het 


DIE DOOR DAVIEL IS IN TREIN GEBRAGT. _ 85 


Het Mesje van den Heer pr LA FaArzr ver- 


Schilt weinig van dat van deezen Engelfchen Heel- 
meefter , dan in kromte : doch het Werktuig, 
x welk de Heer Poryer uitgedagt heeft om het 
Hoornvlies te openen, verdient eene byzondere 
Befchryving.  Deszelfs Lemmer heeft de ge- 


bb 
bd 
bh 
bid 
bb 
2 
23 
kbd 
2 
53 
33 
kid 
3 
bl | 


29 


3 


2 


daante van een Adderstong „zynde byna overal 


„even breed, doch fchielyk fcherp toeloopende aan 


de Punt. Het is omtrent twee Duimen lang; 
van de Punt af tot aan het midden der langte 
wederzyds {cherp, en op zyn plat, digt aan 
de Punt, met een Gaatje , in ’”t welke een 
Draad geftoken wordt. Het is vaft gezet in 
een Hegt van gelyke langte. Om ?er zig van 
te bedienen , gaat hy aldus te werk. Met den 
Duim van de regterhand aan-de eene ‚ met den 
middelften en voorften Vinger aan de andere 
zyde, het Hegt gevat hebbende, brengt hy 
het Werktuig, met den Draad voorzien, aan 
den kleinen Ooghoek in ’t doorfchynend Hoorn- 
vlies, een halve Lyn van de Conjunärva af; 
terwyl hy „ met den Duim en voorften Vin- 
ger van de andere Hand, den Oogbol , aan 
den grooten Hoek, zagtelyk tegenhoudt. Dus 
fteekt hy het Hoornvlies , op gelyken afftand 
van de Iris en Conjunärva , dwars door, van 
de een naar de andere zyde. . Als de Punt, 
aan den grooten Ooghoek, uitgekomen iss 
zo haalt hy den Draad, met een klein Haak- 
IV. Deen. F 3 » Jes 


36 Aan. OvER DE MANIER VAN OoouiGtiG, 


„ je, uit het Gaatje, en de beide enden van den 
„‚ Draad opvattende „maakt hy een Lits daar van, 
„‚ waar mede de Oogbol gefteund en belet wordt 
„ de beurdingfe beweeging te volgen, welke?er 
met het Werktuig moet gemaakt worden , om 
„ het onderfte gedeelte van % Hoornvlies door 
ss te fnyden. Op deeze wyze wordt de Operatie 
ss fchielyk en veilig volbragt , en men kan zo 
s wel op ’ eene Oog als op ’t andere werken 
9, met de regter Hand, zig plaatzende aan de 
> zyde of agter ’t Hoofd van den Patient, om 
„ bet op %t regter Oog te doen”. 

De Heer Porer reeds op Lyken, in tegen- 
woordigheid van eenige Heelkundigen , daar toe 
door de Akademie gekommitteerd, Proeven met 
dit zyn Werktuig gedaan hebbende, die, vol- 
gens hun Verflag, zeer voordeelig fchecnen te 
zyn; beloofde de Heer MorAnp aan de Leden 
der Akademie , om zig van den Uitflag deezer 
Operatie, in vergelyking met die der gewoone 
manier van Stryking der Staar , te verzekeren, 
dat hy, als Chirurgyn-Majoor van ’t Koninglyk 
Hospitaal der Invalides , den Heer Marquis pz 
Paurmrs, Staats-Sekretaris van Oorlog , en Ad- 
miniftrateur -Generaal van dit Hospitaal, verlof 
zou vraagen , om zulks aan eenige Perfoonen uit 
hetzelve te beproeven. Dit werdt hem gunfùg 
toegeftaan, en de Heer MorANp zogt negen- 
nen Perfoonen uit, die, geen twyfelagtige ; 

maar 


, „ 


„DIE DOOR DAVIEL Is IN TREIN GEBRAGT. ” 87 


maar, gelyk men gemeenlyk fpreekt „ sype Staa- 
ron hadden. Hy bereidde dezelven tot de Ope- 
ratie door de algemeene Middelen , en „den 11 Fe 
ny des Jaars 1753 , werdt die aan hun allen , ‘ag- 
ter elkander, in *t werk gefteld (a): te weeten „ 
aan zes, op de gewoone manier , door den Heer 
MorANp, aan zes anderen door den Heer pz 
LA Farr, en aan de zeven overigen door den 
Meer Pover. Den Uitflag zullen wy hier be- 
fchryven (4). 
» De Heer Moranp tragtte de Staar te 
flryken in Mr. Vallot, een Officier van vyf- 
enzeftig Jaar oud: maar, door een voorval, 
„waar van naauwlyks de reden te begrypen is, 
gebeurde het dat het Kryftallyn ‚ teenemaal 
van zyn Kasje afgefcheiden, zynde volmaakt 
duifter en volkomen vaft van zelfflandigheid, 
op de minfte drukking van de Naald, en op 
welke plaats het daar mede aangeraakt werde, 
zig altyd en met zyn geheele Lighaam aan- 
s> bood, om in de voorfte Kamer over te gaan. 
Hy haalde zyn Naald te rug , en zeid’ tegen 
f > den 


hed 
\s 


(a) De Heer Sram hadt de negentien Oogen, waar 
van hier voor gefproken is, in de Maanden April, Mey, 
Jury, July, Auguftus, September en. Oktober, van dat 
zelfde Jaar, geopereerd. 

(b) Memoires de V Acad, Royale de Chirurgie, Tom. IL, 
pag. 579, 


IV. Deer, F 4 


88 AaANM. OVER DE MANIER VAN OocuorinG, 


den Heer Poyrr, dat dit Geval hem zeer 
gunftig fcheen voor zyne Operatie , en dat hy 
hem raadde die aanftonds in ’t werk te ftellen. 
Zo dra het doorfchynend Hoornvlies was door- 
geftoken, bemerkte de Heer Poyzer een foort 
van Spanning in den geheelen Oogbol „ welke 
hem den dienft, dien hy van den Draad hoopte 
te hebben , nutteloos maakte; weshalve hy be- 
floot met de doorfnyding van ’t Hoornvlies aan- 
ftonds voort te gaan. Dezelve was naauwlyks 
gefchied, of het Kryftallyn volgde , zonder 
door eenige drukking aangezet te zyn, het 
Lemmer van ’ Werktuig zo vaardig , dat de 
Byftaanders zig zeer verwonderden. Deezen 
Patient kwam geen Toeval over, en het Lid- 
teken van ’t Hoornvlies fcheen op den agtften 
dag geheeld te zyn. De Patient werdt, door 
de Gekómmitteerden, op den 11 en 25 July ge- 
vifiteerd en verklaarde dat hy de Voorwerpen 
niet kon onderfcheiden: waar op, het Oog 
wel ge-examineerd zynde, men in hem de te- 
kenen bevondt van eene Zwarte Staar (Gutta 
Serena) of volmaakte Amaurofis ‚ en daarenbo- 
ven cen volftrekte blyk van eene tweede Cara- 
raîta;, waar over de Akademie eene Differtatie 
heeft van den Heer Horn, en waar van de 
Heer Benomonrr ’% allereerft een Voorbeeld 
getoond hadt in * Jaar 1732, in Oogen, die 
voor de Akademie zelf waren ontleed. 

> Men 


bel 


3 


‚DIE DOOR DAVIEL IS IN TREIN GEBRAGT. 89 


„‚ Men zag zeer kennelyk, in het Oog van Mr. 
Vallot, op de plaats van het Kryftallyn , een 
duifter Lighaam ,-hebbende de koleur van eene 
rype Staar , en daar is reden om te denken, 
dat dic het Vlies ware, ’t welk het Kasje van 
» Glasagtige Vogt bekleedt , duifter zy.nde ge- 
worden federt de Operatie. Men kon niet 
denken, dat het eenig gedeelte der Oppervlak- 
kige Plaatjes van het Kryftallyn ware , ’t welk 
overgebleeven mogte zyn ; want men zal ’er 
nooit een uithaalen , van vafter zelfftandigheid 
en geheeler van Laghaam. 

‚> Wy agten het onnut te zeggen, dat men 
na de Operatie de Middelen gebruikte , dic 
noodig zyn om de Toevallen voor te komen 
of over te doen gaan: gelyk Aderlaatingen , 
Regelmaat van Voedzel , verdunnende Dran- 
ken , verkoelende Middelen uitwendig , enz. 
Dit zy eens voor al gezegd en ten opzigt van 
alle de Patienten, die vervolgens geopereerd 
werden. 

> De tweede Perfoon, aan wien men de Opc- 


„ratie in % werk ftelde , was Pear Bapufle 


Roux , een Soldaat, oud vyfenzefüg Jaaren. 
De Heer Povzrr wilde nog zig van den Draad 
bedienen; maar deeze behandeling was moeie- 
lk en langduurig. Na de doorfnyding van het 
Hoornvlies kwam het Kryftallyn vry gemakke- 
lyk uit, door middel van eene zagte, beurt- 
IV, Dern. Bz s ling- 


go AANM. OvER DE MANIER VAN Ooeuorme , 


hed 
2 
2 
Ld 
2 
23 
bd 
23 
„ 
2 
2 
39 


2 


5) 


2 


‚ lingfe en herhaalde drukking, zo aan het bo- 


venfte als het onderfte gedeelte van den Oog- 
bol. De Patient heeft geen ander Toeval ge- 
had dan eene ligte Ontfteeking in de Conjunês- 
va. Den rr SFuly door de Gekommitteerden 
gevifiteerd zynde, fcheen hy de Voorwerpen 
te onderfcheiden; den 25 zag hy niets meer 
dan ’t helder Daglicht. Hem was eene Ont- 
fteeking overgekomen, welke hy daar aan toe- 
fchreef , dat hy het Oog te fterk gewreeven 
had, om de dragt weg te doen. In de Iris 
iseen flip, daar zy geraakt fchynt te zyn, en 
over ’ geheel ziet hy weinig. 

… De Gekommitteerden, wien het Inftrument 5 
met den Draad voorzien, an de Lyken zo zon= 
derling goed was voorgekomen, bemerkten , 
zo wel als de Heer Pover, dat het in leven- 
dige Onderwerpen niet diende dan om de Opc- 
ratie langwyliger te maaken, en dat de Draad, 
ten anderen , geheel onnut ware. Men weet „ 
dat in doode Lüghaamen de doorfnyding van het 
Hoornvlies ongemakkelyker is, aangemerkt de 
weinige Spanning, welke het alsdan heeft, 
uit hoofde der Uitwaafeming van het Wateri- 
ge Vogt. Inlevendige Menfchen is het Hoorn- 
vlies genoegzaam gefpannen , en de Oogbol zet 
zig, by de eerfte Infteeking van het Mesje, 
pal, door de gelyktydige werking van alle zy- 


ne Spieren. Alles wel overwoogen zynde, 


„ 


DIE DOOR DAVIEL IS IN TREIN GEBRAGT. _ 91 


hN 
ftelde de Heer Porer zig voor „niet meer den. 
Draad te gebruiken op de vyf andere Perfoo- 
nen. 7 
„ Pierre Mercier, Soldaat, oud vierenzeftig Jaa- 
ren, is met het Werktuig alleen geopereerd : 
hy heeft een weinig onder de Operatie gelee- 
den , doch geene Toevallen gehad. Hy ziet 
en onderfcheidt de Voorwerpen naar behoo- 
ren: alleenlyk is zyn Oogappel een weinig van 
gedaante veranderd , en niet meer volkomen 
rond. 
s, Francois Reviere, Soldaat, zesenvyftig Jaa- 
ren oud, is aan ’ regter Oog geopereerd door 
den Heer Povrr, aan ’% flinker Oog door den 
Heer va Favre. Aan ’tregter heeft hy gec- 
ne Toevallen gehad; maar veel geleeden aan 
het flinker „ en men is genoodzaakt geweeft 
hem drie Aderlaatingen te doen, twee op den 
Arm en eene op den Voet. Den dag kan hy 
zien , doch zonder de Voorwerpen te ónder- 
fcheiden. 
» „Julien le Gendre , Soldaat, oud zeventig Jaa- 
ren, heeft geene Toevallen gehad ; zyn Oog- 
appel is van gedaante veranderd, doch hy on- 
derfcheidt niettemin de koleuren. 


ss Claude Boucher , Soldaat , twee-enzeventig 


Jaaren oud, hadt de beide Oogen diep zittende 
en de Oogleden weinig vaneen wykende. De 
doorfinyding van ’t Hoornvlies , in ’t regter 
IV BEL. , \» Oog, 


oe AANM.over DE MANIER vAN Ooeuorine, 


ed 
ed 


kbd 


he 


Oog, was een weinig te klein gemaakt; wes- 
halve de Heer Povzrr zig genoodzaakt vondt 
het Oog een weinig meer te drukken ; om ?er 
het Kryftallyn uit te doen gaan. Na de Ope- 
ratie kwam hem eene aanmerkelyke Ontftee- 
king over , welke van de Verzweering des ge- 
heelen Oogbols gevolgd werdt, die gantfch le- 
dig liep ; zo dat hy ’er niets mede kan zien, 
Aan ’t {linker Oog heeft hy, geen Toeval ge- 
had en daar mede ziet hy redelyk wel. 
„ Zodanig was de toeftand der Patienten, wel- 
ken de Heer Pover geopereerd hadt, wan- 
neer wy dezelven, in tegenwoordigheid van 
hem en den Heer LA FaArr, examineerden, 
op den 25 Fuly;, dat is, zes Weeken na de 
Operatie. Nu blyít ons over, zyn Gevoelen 
voor te draagen noopens eenige punten, en 
zyne Operatiën met de anderen te verge- 
lyken. 
„ De Heer Pover gelooft, dat het Inftru- 
ment, om de doorfnyding van ’t Hoornvlies te 
verrigten, regt moct zyn, gelyk het zyne, 
en geeft voor, dat de Jres daar door minder 
bloot is gefteld om gekwetft te worden) , en 
9 dat 


(*) ’t Schynt dat de kwetfing van 't Druivenviies voor- 


naamelyk ontftaat, doordien hetzelve, los in ’t Oog hare 
gende, naar\vooren glipt, en dus fomtyds onder ’t Mesje 
__fchiet, by de uitftorting van't Waterige Vogt, welke ge- 
“ beurt, zo dra de Wonde maar een weinig grooter is dan 


de 


DIE DOOR DAVIEL IS IN TREIN GEBRAGT. 93 


3» dat de Snyding, gedaan met een Inftrument, 
dat een weinig krom flaat , moeielyker moet 
zyn, wanneer men, % zelve omdraaijende „ 
‘>, het aan de zyde van den grooten Ooghoek wil 
9» doen uitgaan door een Opening, evenwydig 
» aan die by den kleinen Hoek gemaakt. Het 
„> Mesje van den Heer Smarp is ook regt: dat 
‚vanden Heer La F a rrheeft een weinig krom- 
» te, aan den voorkant van ’t gene hy het plat 
», noemt. Nogthans hebben wy niet befpeurd, 
s> dat hy ongemakkelyker werkte met zyn Inftru- 
» ment, dande Heer Poyrr met het zyne. In 
s Één Patient, van den een zo wel als van den 
» Ander , is een kleine kwetzuur in de Iris ge- 
s> maakt geweeft. | 
»„ De Heer Pover fchryft de Ontfteeking , 
» welke één zyner Patienten overgekomen is, 
» daar aan toe, dat de Conjun@iva door het fny- 
» dend Werktuig is gekwetft geworden. Hy 
») meent ?er het bewys van te vinden in de blaas- 
» Agtige opzwelling van dit Vlies, welke?er ge- 
» bleeven is op de plaats van deszelfs famenvoe- 
» Sing met het doorfchynend Hoornvlies , en 
» die men bemerkt in de genen, welken Ont- 
„ Îtee- 


5 
23 


de dikte en breedte van het Mesje. Om deeze uitftorting, 
voor dat het tyd is, teverhoeden, meent de Heer SHARP 
dat zyn Mesje bekwaamer zy, om dat het, van de Punt 
af, allengs in breedte en dikte toeneemt. Zie ons L 
Deel. 


IV. Dezn. 


94 AANM. OvER DE MANIER VAN OoGLIGTING , 


kbd 
2 
bd 
23 
bid 
23 
59 
2 
22 
bb 


2 


59 
2 
bb 
53 
kbd 
53 
53 
2 
bbd 
9) 
52 
’’ 


bb 


2 
2 
kbd 


9 


ftecking hebben gehad. “Wy agten dit bewys 
niet volkomen zeker , en denken dat ’er in % 
algemeen, om de Ontfteeking voor te komen, 
vereifcht wordt „ (gelyk de Heer Pov zr aan- 
raadt) dat-de doorfnyding van het doorfchy- 
nend Hoornvlies tweederde deelen van des- 
zelfs Oppervlakte beflaa, ten einde deszelfs uit- 
gang te bevorderen , indien het gereedelyk 
voor den dag komt, of het Vliesje van ’t Kry- 
ftallyn gemakkelyk te kunnen openen, indien 
hetzelve te vaft houdt aan zyn Kasje. 
s Wy gelooven niet, dat de vernieling van 
het Oog door Verzweering, welke aan Prerre 
Marteau is overgekomen, die geopereerd was 
door den Heer La F Aver, en aan Claude Bou- 
cher, op wiens Oog de Operatie door den Heer 
Pover was verrigt; een Toeval zy, dat aan 
hunne Infirumenten moet toegefchreeven wor- 
den, Het is aan Lyders gebeurd, die door 
den Heer Davrer behandeld waren. Veel 
min kunnen wy denken, dat dit Toeval , aan 
de Operatie door uithaaling van ’ Kryftallyn , 
byzonder eigen zy: want wy hebben ’t meer 
dan eens zien volgen op de gewoone Stryking 
met de Naald. 
„> Schoon de Heer Poverr de Operatie op zy- 
ne Patienten gedaan heeft in die zelfde plaat- 
zing, in welke de Heer ra FAyr de zynen 
hadt gefteld , gelooft hy niettemin, dat het voor- 
decliger zou zyn, dezelven agterover te doen 
2 leg- 


bed 


2 


DIE DOOR DAVIEL IS IN TREIN GEBRAGT. 95. 


leggen , met-het Hoofd ruftende op een Tafel 
of op hun Bed: eensdeels ‚om dat het Glasagti- 
ge Vogt als dan niet zo gemakkelyk zou kun- 
nen uitfechieten , ingevalle deszelfs bekleedzel 
lewamr gefcheurd te worden; ten anderen, om 
dat de Operateur zyn Arm zou kunnen eN wi 
geduurende de Operatie. 

s Eindelyk „ wat den verfchillenden Uitflag 
belangt, van deeze negentien Operatiën , Fe 
agter elkander verrigt werden: zullen wy ons 
te vrede houden , dezelven by wyze van een 
Kort Begrip te verhaalen , zonder eenig Ge- 


‚volg daar uit te willen trekken. 


‚‚ Van de zes Staaren , door den Heer Mo- 
RAND op de gewoone manier geftreeken, zyn 
er drie wel uitgevallen en de Patienten zien 


redelyk wel: drie zyn weder voor ’t Gezigt 


gefchooten. 

„> Van de zes Patienten , welken de Heer LA 
Farr, door uithaaling van * Kryftallyn, ge- 
opereerd hadt , zyn ’er twee die wel zien; 
twee in lang zo goed niet , en de twee ove- 
rigen niet het minfte. 

> Van de zeven, op welken de Heer Porvrr 
zyne Operatie gedaan heeft, zien ’er twee 
wel, twee zo goed niet; één ziet alieenlyk 
het Belicht. en de twee overigen zyn geheel 
blind », 


Deeze Operatiën fchynen derhalve op ver na 


niet zo wel uitgevallen te zyn, als die van den 


IW. Deer, Heer 


96 AANM. OVER DE MANIER VAN OooLieting. 


‘Heer Snarr te Londen, hier voor gemeld: % 
welk , indien men op de getrouwheid der Berig- 
ten, van beide zyden, kan vaft gaan, gelyk te 
denken is, ftoffe tot overweeging geeft, of zulks 
aan den toeftand der Patienten, aan de bekwaam- 
heid der Werktuigen , aan de ervarenheid en 
voorzigtigheid der Heelmeefteren , of aan iets 
anders toe te fchryven zy. ’t Is zeker, dat 
men hier de Waarneemingen heeft van de 
grootfte Heelkundigen van Europa, over eene 
Operatie, die thans weder in veel aanmerking 


komt C*). 
H. 


(#) By gelegenheid dat zeker Operateur dezelve in dee- 
zen Winter, te Amfterdam, met een redelyk goeden Uier 
flag, zo veel de Operatie betreft, in't werk gefteld heeft ; 
doch men verwondert zig, met reden, over het Voor- 
geeven , dat tweehonderd en zeftig Menfchen, in Holland, 
door hem het Sezigt zouden wedergekreegen hebben, ge- 
Iyk in een Nieuwspapier ís verbreid geworden : want uit 
het voorgaande blykt, dat deeze Operatie ook aan Toec- 
vallen onderhevig is, en in lang niet op alle Staaren die 
uitwerking heeft, van de Menfchen in ’t gebruik van hun 
Gezigt te herftellen. Zyne Manier komt meeft overeen 
met die van den Heer LA Faye; alzo hy een Mesje ge= 
bruikt om het Hoornvlies door te {nyden , en vervolgens, 
gemeenlyk, een klein foort van Beiteltje, of Koker-Lan- 
cetje , met een breede fcherpe punt, om het Kasje van ’t 
Kryftallyn te openen, drukkende hetzelve vervolgens uit 
het Oog. 


M 1 D- 


MID DELE N 
bie ar 
G O U D 
TE BEHOUDEN; 
DrAot AP LOrt 
VERGULD Z EL 
IS GEBRUIKT GEWEEST; 


VOORGESTELD Door DEN HEER 


(Mem, de Matbem. € de Phyfique. Tom. Îl. p. 565.) 


GELEEN SENENNNENESE IG 


E Perfoonen , op wien het beftuur der Re- 
geering ruft, hebben altyd , als Onderwer- 

pen van veel belang , en àlle hunne oplettendheid 
waardig , aangemerkt, de Middelen, dië in een 
Ryk of Gemeenebeft de grootfte veelheid Gouds 
konden bezorgen en behouden. Op dien grond, 
en uit bedugtheid voor vermindering deezer 
Muntfpecie , is altoos het Verbod gegeven , dat 
men oudtyds meermaalen gedaan heeft, van het= 
zelve in de Stoffen te verwerken, en op de Klee= 
deren te draagen: maar die federen {chynen op- 
gehouden te hebben, {federt men hét Geheim heeft 
IV. Der, G ont- 


93 _ Mipperen oM ’r GOUD TE BEHOUDEN, 


ontdekt, om het Goud, byna onverminderd, 
‘weder af te krygen. 

Het is niet eveneens met dat gene, % welk 
tot Vergulden van Houtwerk gebruikt wordt. 
Niemand geeft zig de moeite om daar aan te wer- 
ken, of , zo ‘er iemand zig op heeft toegelegd, 
moet hy geen behoorlyk voordeel daar in hebben 
kunnen vinden, dewyl men dagelyks oud Ver- 
guld Hout ziet verbranden , zonder dat iemand 
zig openbaart om dit verlies voor te komen. Wan- 
neer ik vraagde, om welke reden men dit Voor- 
werp fecheen te verwaarloozen, ís my ‘altyd tot 
antwoord gegeven, dat men , na daar aan gewerkt 
te hebben , bevonden had , dat de noodige Kos- 
ten, tot het volbrengen van zulks , de Winft te 
boven gingen, welke ’er van het Goud kwam, 
dat men op die manier weder gekreegen hadt. 
Myn begeerte , om te weeten hoe het daar me- 
de gelegen ware, en ’t gemak, dat ik had, om 
myne Proeven te beginnen aan de ftukken en bed 
ken van ’ oude Verguld Houtwerk, ’t gene men 
uit het Koninglyk Paleis haalde en weggaf om ver- 
brand te worden, heeft my doen befluiten , op 
de volgende manier te werk te gaan, volgens wel 
ke, gelyk men zien zal, een Werkman, in een 
Uur tyds, van zulk Hout voor meer dan een hal- 
ve Gulden aan Goud kan krygen. Om in dit ftuk 
niet bedroogen te worden, heb ik in eigen Per- 
foon den arbeid willen doen, ten einde beter te 
kunnen oordeelen van de zwaarigheden , welken 

is men 


DAT TOT VERGULDZEL IS GEBRUIKT GEWEEST. 99 


men daar in entmoeten mogt , en den tyd te kun= 
nen fchatten, die daar toe noodig zou zyn. 

“ Is iedereen bekend , dat men, om ’t Hout 
te vergulden, begint met ’er verfcheide laagen 
Wit op te firyken , waar over heen men eene laag 
legt, die Geelis, van gemeene Oker, en op dee- 
ze een laatfte laag , in welke Bolus, Roodaard „ 
Menie, en Zeep of Olie komt, enz. Op deeze 
laatfte laag, genaamd de Grond, legt men, na dat 
dezelve met Water is bevogtigd , het geflagen 
Goud , onder ’t welke, terwyl het ’er opgelegd 
wordt, men nog eens nieuw Water laat door- 
gaan, ’ welk, weg loopende , gelegenheid geeft 
tot de drukking van de Lugt op het Bladgoud, 
en door deeze Konftgreep hetzelve vaft doet klee- 
ven aan de Grond. 

Het kwam eenvoudigft voor, deeze famenge- 
ftelde Stoffe , op welke het Goud is aangehegt, 
met Werktuigen af te fchraapen , om het ‘er ver- 
volgens af te fcheiden ; maar deeze bewerking 
zou langduurig en moeielyk zyn geweeft : én bui: 
tendien , de Samenftelling dik zynde , zou zy een 
groote hoop Stoffe hebben voortgebragt met wei- 
nig Gouds, en bygevolg zou de moeite grooter 
zyn geweeft om het ’er af te fcheiden. Dit deedt 
my denken , dat men zou kunnen flaagen, met 
het Verguldzel te laaten weeken in een Vogt, 
het welke „de Grond van het Goud week maa- 
kende, doet dit middel gemak zou geeven om’ 
zelve met Borftels ?er af te neemen. Heet Wa- 

IV. Deer. Gs ter, 


roo — MipprrenN ost ’r GOUD TE BEHOUDEN 4 


ter, waar in men een Loogzout, gelyk Potafch 
of dergelyke , hadt laaten fmelten, zou deeze uit- 
werking hebben kunnen doen, maar {choon. die 
Stoffen niet zeer koftbaar zyn, heb ik egter ge 
meend alles te moeten aan een zyde ftellen-, % 
gene in flaat ware om de voordeelen der Bewer- 
king te verminderen. 

Ik heb Verguld Hout, een Kwartier Uurs langs 
laaten leggen in een groot Vat met Water, dat 
ik byna kookend heet hield, en bragt het toen 
over in een ander Vat, aib ook heet Water in 
“was, doch weinig, en met de eerfte ftreeken , 
die ik met den Boender gaf, ophet Goud, merk- 
te ik, dat het er gemakkelyk af ging , Bhtehde 
in ’ Water , waar in ik dikwils den Boender doop- 
te. Dus heb ik het Goud afgenomen van een 
groote menigte Verguld Hout, op ’t welke de 
laagen Wit ongefchonden bleeven , zynde enkel 
een gedeelte van die laag, welke men de Grond 
noemt, met het Goud te gelyk weggenomen, en 
daar mede vermengd in het Water. Na dat ik, 
op deeze wyze , omtrent agt Uuren had gewerkt, 
heb ik het Water in een verglaasden Pan of Pot 
laaten wegwaafemen; tot droogwordens toe. De 
Stoffe, die op den bodem was gebleeven, daar 
af gedaan hebbende, ftampte ik in een Mortier 
en zetteze in ’t Vuur, onder de Kap van een 
Weerftuit-Oven (Furnus Reverbers:) , om dus-de 
Lym- en Olieagtige deelen, welken het Kwikzil- 
ver beletten mogten zig te hegten aan het Goud ; 

te 


DAT TOT VERGULDZEL IS GEBRUIKT GEWEEST. IOL 


te verbranden. Toen ik zag dat de Stof gloei- 
jend ware, en ?er niets brandbaars meer in dezel- 
ve fcheen overgebleeven te zyn, nam ik: ze van 
* Vuur, en deed ze,“ terwyl zy nog zo heet 
was, dat men ’er den Vinger naauwlyks in hou- 
den kon, in een Porfeleinen Mortiertje , waar 
in ik een half Pond zeer zuivere Kwik gedaan 
had. Ik wreef, een Uur lang, alles ondereen 
met den Stamper, en goot ’er toen een weinigje 
zuiver Water in, waar medeik, verfcheide Uu- 
ren lang, voortging te wryven. Toen ik oor- 
„deelde, dat het Goud door de Kwik opgenomen 
konde zyn, goot ik ’er veel Water op, om de 
Kwik wel af te waffchen , en wrongze vervol- 
gens door Zeemleder , in ’t welke ik gevonden 
heb 25 Gros en 14 Greinen Goud en Kwikzilver. 
Van dit mengzel bleef , na het wegdampen van 
de Kwik, een half Gros en 15 Greinen Kalk van 
Goud over , welke 45 in ’ fmelten en 4 aan Lek- 
kagie verloor, en dus bevonden werdt te houden 
23 Karaaten. ' 

Toen ik zag, dat deeze Bewerking gelukte, 
begon ik op nieuws, om te weeten, op hoe veel 
voordeel men, in deezen, ftaat kon maaken. 

Ten dien einde heb ik twee Uuren lang ge- 
werkt , en het gedroogde Poeijer woog, na ke 
uitdamping van het Water; 4 Gros of een Loot. 
Het zelfde Poerjer woog, na in den Weerftuit- 
Oven gekalcsneerd te zyn , a. Gros en 34 Greinen. 
Na de Wryving blegven , in het Zeemleder , 56 

IV. Deen. G 3 _ Gree 


ro2 _MIpDELEN OM ’T GOUD TE BEHOUDEN , 


Greinen Gouds, met Kwik geamalgameerd. Na 
de wegdamping van de Kwik fchooten ’er 16 
Greinen Kalk van Goud over , welke, men door 
efJuijgeren bevondt, van 23 Karaaten te zyn, als 
boven. 

Uit deeze Bewerking blykt , aangezien ieder 
Grein van dit Goud omtrent anderhalve Stuiver 
(a) waardig is, dat een Werkman, in ’t Uur, 
voor vierentwintig Stuivers (4) aan Goud van 
Verguld Hout af kan krygen. Ik weet wel, dat 
hier de tyd zou moeten bygevoegd worden, die 
noodig is om de Kwik met het Poeijer te wry- 
ven, tot dat het Goud volkomen met dezelve 
geamalgameerd zy ‚ waar aan ik zes Uuren heb 
befteed: doch men moet aanmerken , dat ’er ins- 
gelyks maar zes Uuren noodig zouden zyn, om 
3o Ponden van die zelfde Stoffe te ama/gameeren 
inde Molens , daar toe gefchikt; zo dat de tyd, 
die tot de 25 Gros in dit opzigt noodig zoude zyn, 

voor 


(a) [De Franfche Schryver zegt drie Sols of Franfche 
Stuivers, die hier, tot gemak van den Leezer, in Hol- 
landfche Stuivers overgebragt zyn, door alleenlyk de 
helft te neemen van 't getal, ’t welk hy opgeeft, zonder 
agt te geeven, dat de Franfíche Sols een weinig minder 
dan een halve Stuiver Hollandfch waardig zyn: dewyt 
het, in deeze Rekening, zo net daar niet op aan komt, 
Wanneer in ’t vervolg van dit Vertoog ook van Stui- 
vers gefproken wordt, moet men altyd weeten, dat de 
Schryver daar heeft eens zo veel Suis.) 

(b) [Volgens een juifte rekening, zou dit maar 22! 
Stuiver zyn, en zo ook in ’t vervolg. 


DAT TOT VERGULDZEL IS GEBRUIKT GEWEEST. 103 


voor weinig of niets mag worden gerekend. Op 
de zelfde manier kan men redeneeren over. den 
vereifchten tyd om de Kwik te doen wegdampen, 
dewyl men dit roo .Pond in een Uur kan doen, 

Nuis ?t de zaak, de koften te onderzoeken: 
Die :van ’-Kwikzilver zyn zeer weinig; „dewyl 
het,gene door Zeemleder is geperft, en *t gene 
men van het Ama/gama des Gouds te rugkrygt, 
door % zelve in een Kromhals te deftilleeren; by- 
na zonder eenig verlies, even als voorheen, dies 
nen kan, om cen nieuwe Metaalmenging te maa- 
ken; De voornaamfte. koften ‘beftaan dan;in die 
van’ Vuur, het welke noodig is „ om” Water 
heet te maaken en % zelve te doen wegdampen: 
want s-ten opzigt van het Vuur, dat vereifcht 
wordt tot het afhaalen van de Kwik, is ’% op- 
merkelyk, dat hetzelve niet zo fterk moet Zyn, 
dat het Goud ?er gloeijende door wordt „ als Zyn- 
de dit genoeg om er de Kwik uit te dryven. 

Volgens de voorgemelde-rekening , zou men 
in een Uur krygen voor twaalf Stuivers aan Goud s 
neemende nu, voor de gedagte tyd en koften, 
twee Stuivers daar af, zo zal ‘er tien Stuivers in 
* Uur, aan zuivere Winft of Arbeidsloon, over- 
bly ven. 

Een Vergulder heeft gefchat „ dat ’er vyf Boek- 
jes geflagen Goud moeften gebruikt zyn aan % ver- 
gulden van het Hout, waar vanik *t Goud in twee 
Uuren tyds heb afgenomen. Ieder Boekje, nu, 
weegt van 6 tot 8 Greinen „ en t hoogfte nee- 


IV. Deer, G 4 nee- 


zo4 _MippeLeN oM ’T Goup TE BEHOUDEN, 


neemende, zo:zouden daar toe 40 Greinen Gouds 
zyn gebezigd. Wy hebben gezien, dat ik ’er 16 
Greinen af gekreegen had: zo dat ’er nog 24 Grci- 
nen aan mankeerden , om al het Goud te hebben. 
Ook is’ opde Proef, daar van door my genomen 
zynde, gebleeken, dat het Poeijer , waar uit ik 
de 16 Greïinen Gouds gekreegen had , nog een wei- 
nig Goud bevatte. 

Om derhalve te ontdekken, waar aan ik my: 
houden moeft , en te weeten, welke hoeveelheid 
Gouds het doenlyk ware uit deeze Bewerking te 
krygen, heb ik op nieuws gearbeid aan het ont- 
gulden van ftukken Houts; volgende de zelfde 
manier, welke reeds door my gebruikt was. Het 
Poeijer , dat ik ’er van kreeg, woog, nain % 
Vuur gegloeid te zyn, 6r Gros en 17 Greinen. 
Ik kon geen bekwaamer hulp gebruiken , om al 
het Goud, ’ welk in dit Poeijer ware , naauw- 
keurig uit hetzelve te haalen, dan van den Heer 
Roverrr, die dit goedgunfig heeft gelieven op 
zig te neemen, en wiens Bewerking ik hier zo- 
danig zal voorftellen , als zy door hem is uitge- 
voerd. 

Ten dien einde verdeelde hy , in de eerfte plaats, 
het Poecijer in twee gelyke deelen , en op de 3 
Gros, 267 Greinen, die’er de helft van uitmaak- 
ten, gebruikte hy 4 Oncen Goudglit, met by- 
voeging van een half Once Lood. De Kom kwam 
by ongeluk te breeken in de Operatie , en dus ging 
Yer iets verlooren , zo dat hy maar 27 Greinen 

__ Gouds 


DAT TOT VERGULDZEL IS GEBRUIKT GEWEEST. I05 


Gouds kon krygen uit die helft van het Poeijer. 

De Heer Roverve hervatte derhalve de Ope- 
ratie op de 3 Gros en 267 Greinen Poeijers, die 
hem nog overgebleeven waren: maar , alzo hy gee 
merkt had, dat de Stoffen , welken zig van de 
Grond van ’ Verguldzel hadden kunnen affchei- 
den, de Glaswording vertraagden, nam hy % 
befluit „ ten einde zig daar van te ontflaan, ’er 3 
Oneen gedeftilleerden Azyn op te gieten, ’t welk 
een fterke Opbruifehing maakte. Na eene Diges- 
tie van twee Uuren, het bovendryvende Vogt 
Yer afgegooten hebbende , deedt hy ‘er nog twee 
reizen een gelyke veelheid Azyn op. Het over- 
blyvende Poeijer , gedroogd zynde, woog maar 
at Gros en 6 Greinen: zo dat ’er £ Gros en oc 
Greinen der Grond van’ Verguldzel ontbonden 
waren geworden, 

By ‘dit overgebleeven Poeijer deedt de Heer 
RoveLLe 47 Once Goudglit, en een half Once 
Lood op den bodem van de Kroes; in agt nee- 
mende van het mengzel te leggen op het Lood. 
Hy plaatfte de Kroes in den Koker van de Giete- 
Ty, en vermeerderde het Vuur, by trappen, tot 
aan de Hitte, die tot het doen vloeijen van % 
Metaal vereifeht wordt. Het Mengzel in een 
Verglaaskom (Cupella) gezet zynde in het Mie- 
taal-Fornuis (Furaus Docimaflecus) ‚, bevondt men 
omtrent een Once Lood tot Glas geworden. De 
Kom verkoeld en gebroken zynde, woog bet 
overgebleeven ftukje Lood 45 Gros, en na dat 

IV. Deer G 5 het- 


106 _MIpDELEN OM ’T GOUD TE BEHOUDEN 


hetzelve door de Kroes gejaagd was, bleef ’er een 
knopje Goud over van 32 Greinen. Men begrypt 
ligtelyk, dat de vermeerdering van 5 Greinen, in 
deeze tweede Operatie „ alleen daar uit is ont» 
ftaan, dat ’er toen geen verlies plaats had. 

Aangezien de Heer Roururer, door deeze Be, 
werking, neauwkeurig al het Goud, ’t welk be- 
greepen was in het Pocijer, dat voor de Operatie 
3 Gros en 267 Greinen woog ‚ daar uit gehaald 
had, zo kan men nagenoeg befluiten, hoe veel 
Goud ’er moet overgebleeven zyn in het Poeijer , 
dat ik met Kwikzilver heb bewerkt , * welk. 2 
Gros en 34 Greinen woog , na dat het int Vuur 
gegloeid was, en uit het welke ik 16 Greinen 
Gouds gekreegen heb. Onderftellende ‚ naame- 
lyk, dat dit Poeijer eene veelheid Gouds inhield , 
evenredig met de gene, dic in het Poeijer , waar 
op de Heer RoveLLeE gewerkt heeft, begree- 
pen was; zo zal men door rekening vinden, dat 
in hetzelve 23; Greinen Gouds moeten geweeft 
zyn, in plaats van 16, en dat ’er derhalve. 72 
Grein zyn blyven hangen in bet Poeijer, % welk 
na de wryving met de Kwik overbleef. 

De rekening, nu, volgende, die door my hier 
emtrent gemaakt is, ziet men, dat, ingevalle men 
al het Goud, ’t welk in dit Poeijer is vervat, daar 
uit kon krygen, een Werkman, in plaats van 
twaalf Stuivers, zeventien en een halve Stuiver. 
in ’t Uur zou kunnen winnen, en ftellende twée 


en een halve Stuiver voor de Onkoften , die tot 
do 


pAT TOT VERGULDZEL IS GEBRUIKT GEWEEST. 107 


de Bewerking noodig zyn, zo zal men vyfüen 
Stuivers behouden voor Arbeidsloon. De veel- 
heid Gouds , die tot het vergulden gebruikt was, 
(gelyk wy gezien hebben, op 40 Greinen gefchat 
zynde; zo ziet men, dat het doenlyk is, meer 
dan de helft van het Goud te rug tekrygen, daar 
het anders altemaal verlooren gaat. 

Hier moet nog in aanmerking genomen wor- 
den, dat, volgens de Manier, welke de Heer 
Rouverrr gebruikt heeft, wel is waar , 32 Grei 
nen Gouds gekreegen waren, waardig zynde 4 
Livres en 16 Sols (a); maar dewyl de Onkoften 
der Bewerking kwamen te ftaan-op 3 Lzores en 12 
Sos, zo zouden ?er maar 24 So/s (£) overblyven 
voor ’t Arbeidsloon, ’t welk niet genoeg zou zyn: 
hoewel de Koften, wanneer ’er agtervolgelyk en 
in ’t groot door de Vitrsficatre op gewerkt werd, 
niet zo veel zouden bedraagen. Veel beter is 
het , derhalve} zig te bedienen van de mamer „ 
welke ik gebruikt heb; wryvende het Poeijers 
daar ’t Goud in vervat is, met K wikzilver: t geen 
een maatigen Winft aanbrengen zal, vooral, wan- 
neer. men zig bedient van zulke Molens, als de 
Luiden, die over de Liekkagie der Specie in de Munt 
zyn, gebruiken, om ’ Goud weder te krygen, 
% welk in de Kroefen getrokken is: daar ik myn 
Operatie niet gedaan heb, dan in een Porfeleinen 

Mor- 
(a) [Dat is net 45 Stuivers, Hollandfch Geld.] 


(b) [Dat is 11! Stuiver] 
IV. Deer. 


ro8 MippereN oM ’r GoUD-TE BEHOUDEN. 


Mortiertje met een Porfeleinen Stamper. Ook 
denk ik , dat het van dienft zou zyn, by de 
Stoffe, die men te wryven heeft, zeker gedeelte 
fchoon gewaffchen Zand te voegen, ’t welk de 
Kwik zou helpen om beter door te dringen in het 
Poeijer; dat, door zyne uitneemende fynheid , 
‘er niet gemakkelyk mede vereenigen wil. Voorts 
zou nog noodig zyn te weeten , hoe veel Kwik- 
zilver ’er gebruikt moet worden. GRAMMER 
bepaalt, in zyne Docsmaftica, deszelfs gewigt op 
viermaal zo veel als dat der Soffe, welke men te 
Wryven heeft. Volgens deeze manier zou men, 
op weinig naa, al het Goud, dat in het Poeijer 
is, ’er uit kunnen krygen; e durf niet zeggen 
van altemaal ; om dat ik de Stoffe, die, na ge- 
wreeven te Zyn, was weg geworpen door de 
Muntgezellen , als geen Goud meer bevattende, 
door een byzondere Konft bevond nog eenige, 
hoewel zeer kleine veelheid Gouds, in zig te 


hebben. 
EE 


WAAR 


he Á 


W AARNEEM ING 


OVER DE 
INGE WANDEN 
, VAN DEN 
BR OCE KOEK: 
poor DEN Hoer 


H B-R SIS: SAN Es 


Lid van de Koninglyke Akademie der Wee- 
tenfchappen van Parys, 


(Memoir. de Acad. Royale des Sciences, de An 1752, 
; a Paris 1756. pag. 417.) 


SEESEEEEEEGIGELEEEEGEEES 


E Koekoek is een der Vogelen , die ons, 

door hun Gezang, de wederkomft van het 
fchoone Saizoen aankondigen. Hy heeft zyn naam 
van ’ Geluid , dat hy maakt, roepende het woord 
Koekoek zo duidelyk en met zulk een juiften maat- 
klank, als het eene Menfchelyke Stem kan doen. 
Geen Vogelen zyn ‘er, waar van de oude Na- 
tuurbefchryvers ons meer wonderen verhaalen, 
onder welken eenigen, niettegenftaande, zy zeer 
fabelagtig voorkomen , aangenomen of niet genoeg 
zaam verworpen zyn, door de Hedendaagfchen. 


IV. Deer. In- 


110 W AARNEEMING OVER DE 


Indien men Puinrus-geloof geeft, die zig be- 
roept op ’t gezag van ARISTOTELES, zo is de 
Koekoek een foort van Sperwer, of liever, de 
Sperwer is niet anders, dan een volwaflen Koe- 
koek, en BeLoN onderrigt ons, dat, ten zynen 
tyde, de Valk in Vrankryk voor Vader van den 
Koekoek gehouden werdt. 

Zyn Veeren, waarin hy genoegzaam zweemt 
naar een Roofvogel, daar hy noch den Bek noch 
de Klaauwen van heeft, zullen zonder twyfel 
gelegenheid tot deeze dwaaling gegeven hebben. 
Alle Koekoeken-egter , hier te Lande, zyn niet 
van eenerley Pluimagie. Mer. heeft ?er in ’% 
Kabinet van den Heer van RrAUMUR gezien 
die gevlakt waren, gelyk verfchillende foorten 
van Mannetjes Sperwers; een anderen , die zeer 
veel zweemde naar een Veld-Duif: waar van zy 
gemeenlyk omtrent de grootte hebben. 

Isiporus van Sevilie, die den Koekoek naar 
ons Land doet wederkeeren op de Rug van een 
Wouwe of Kuikendief; als zynde hy , na den 
Winter , niet in flaat om lange Vlugten te doen; 
durft ?er nog een belachlyker Sprookje van op- 
diflen. Hy zegt, dat het Speekzel van den Koe- 
koek Koornkrekels voortbrengt, die zo weinig 
ontzag hebben voor den Vogel, wien zy hun be- 
ftaan verfchuldigd zyn , dat zy op denzelven fprin- 
gen en zig onder zyne Vlerken verbergen , doen- 
de hem eindelyk fterven door hun fteeken. 

Andere Schryvers ontflaan den Koekoek van 

lange 


INGEWANDEN VAN DEN Korkorx. It 


lange Reistogten. Zy willen, dat hy, by % aan- 
komen van den Winter , in holle Boomftammen 
kruipt, en wel, zo eenigen voorgeeven, na dat 
hy zig vooraf, aldaar , een Koornfchuur gemaakt 
heeft. Wat hier van zy, % is zeker, dat de 
Koekoek, geduurende het overige van het Jaar, 
zig van Honger zou laaten fterven, indien hy niets 
anders, dan Koorn, tot zyn voedzel vondt. An- 
deren willen , dat in het Hol, waar in hy zig 
verbergt, zyne Veeren afvallen, waar na zyn 
Lighaam met Schurft bedekt zou worden » bly- 
vende de Vogel in een ftaat van zwakheid, tot 
dat hy, in % Voorjaar, nieuwe Veeren gekree- 
gen hebbende, zig in ftaat bevond om voor den 
dag te komen. 

Eene byzonderheid, egter, van deezen Vo- 
gel, die ten minfte zo groot is als de genen, wel- 
ke wy aangehaald hebben, en ongelyk zekerder, 
beftaat daar in; dat de Natuur hem ontflagen heeft 
van alle zorge tot behoud en voortplanting van zyn 
Geflagte. Hy toont voor zyn Nakomelingfchap 
eene onverfchilligheid, waar van men geen voor- 
beelden in eenig ander Klaffe der groote Dieren 
vinden zal. De Wolven, Leeuwen, Tygers, A- 
renden, Gieren , en, in één woord ‚ de aller- 
Wwreedfte Dieren, hebben een tedere Liefde voor 
hunne Jongen , die zy ‚ het kofte wat het koft, 
opvoeden en befchermen. De Koekoek > door 
eene zeer wonderlyke uitzondering, is de eenig- 


fte, welke geen de minfte bezorgdheid ‘voor het 
IV. Deer, uit- 


re WAÁRNEEMING OVER DE 


uitbroeden en opbrengen zyner Jongen heeft. Het 
Wyfje geeft zig niet eens de moeite om een Nefì 
te maaken. Alles wat zy voor haar Nakomeling- 
fchap doet, beftaat in ’ leggen van een Ey in’ 
Neft van een anderen Vogel; en daar mede is al- 
les afgedaan. Schoon zy ten minfte zo groot is 
als een Tortelduif, is het Neft; daar zy haar Ey 
inlegt, altyd maar van een zeer klein Vogeltje ; 
gelyk een Roodborfije ; een Bafterd-Nagtegaal- 
tje, en dergelyken; Dit kleine Vogeltje wordt 
belaft met het opvoeden van den jongen Koekoek, 
die uit het Ey zal komen, en neemt die moeite 
op zig. 

Dit ftuk is niet van ’t getal der genen , die noo- 
dig hebben bewaarheid te worden. Het is waar- 
genomen door den Heer Frirscu, alsook door 
den Heer SarerRNrE, Doktor in de Medicynen 
te Orleans , en Korrefpondent deezer Akademie: 
De Heer van Rravmur hadt in zyn Kabinet het 
Neft van dergelyk een Vogeltje , en de Koekoek, 
die ’er in opgevoed was, bevondt zig in het Par- 
terre van zyne Luftplaats. Men hadt denzelven 
een Touw aan de eene poot vaftgemaakt, op dat 
hy, groot genoeg geworden zynde om weg té 
vliegen, niet ontfnappen mogt. 

% Is een zonderlinge kommiflie voor een kleirt 
Vogeltje, ’er een te moeten opbrengen zo veel 
grooter dan het zelf is. De jonge Koekoek blyft 
alleen in bezitting van het Neft , terwyl de eigen 
Jongen ’er uit worden gejaagd en dus mocten fier= 

ven. 


INGEWANDEN VAN DEN KorKbEK. mg 


ven. De kleine Voedfter fehynt deeze kommiffie 
lang te moeten waarneemen; want het is te ver- 
wonderen, welk een tyd het duurt, eer de jon= 
ge Koekoeken de moeite willen op zig neemen 
van alleen te eeten; De luiheid fchynt een over- 
heerfchende hoedanigheid te zyn in deezen Vo- 
gel. Ik heb’er by den Heer van Rraumur;, 
by my en anderen, verfcheiden gezien, wien 
nia zo groot. geworden te zyn als de Ouden, nog: 
anderhalf of twee Maanden lang , het Aas moeft» 
in den bek geftooken worden. Infekten van ver- 
fcheiderley foort , gelyk Rupfen , Wormen, enz, 
zyn hun natuurlyk Voedfel, waar voor men, by 
gebrek, hun raauw Vleefch geeft. 

Deeze Byzonderheden maaken, egter , het On- 
derwerp niet uit van dit Vertoog, Ik heb my 
voorgefteld anderen te onderzoeken, die plaats. 
hebben binnen het Lighaam van deezen Vogel, en 
van welken nog niemand heeft gewag gemaakt. 
Men vindt ’er het Gedarmte anders geplaatft dan 

in de overige Vogelen, en een Maag , welker” 
grootte, legplaats en aanhegtingen, waardig zyn» 
opgemerkt en gekend te worden. 

Wanneer men; in den Buik van een Vogel 
een groote Opening maakt; die tot aan het Aars- 
gatftrekt, zo is, het gene de grootfte aandoening - 
op het Gezigt heeft ; de klomp van Darmen, die 

„dikwils, voor een groot gedeelte , de Maag be-» 
dekken, zo dat men dezelve maauwlyks kan zien. 
Ik ftond derhalve zeer verbaasd, wanneer ik, na” 


IV. Deer, H zulk 


M4 WAARNEEMING OVER DE 


zulk een Opening gemaakt te hebben aan den Buik- 
van den eerften Koekoek „ dien ik gelegenheid had 
te openen, zyn Gedarmte niet ontdekte. 

Ik had begonnen , met eene overlangfe Sneede 
in t midden der Vliesagtige deelen van den Buik, 
welke tot in de holligheid doorging , en zig: van 
% onderfte des Borftbeens tot digt aan ’t Aarsgat 
uitftrekte. In plaats, nu, van de Darmen te 
zien , was ik zeer verwonderd , onder myn Mes 
een redelyk groote veelheid ftukjes raauw Vleefch 
te ontmoeten: zynde het Voedzel, dat de Vo- 
gel, drie Uuren voor zyn dood, hadt ingeflokt. 
Deeze Voorraad van Vleefch befloeg, byna twee- 
derde deelen van de holligheid des Buiks, inzon- 
derheid in het voorfte gedeelte , dat is te zeg- 
gen, omtrent fan het onderfte des Borftbeens tot 
aan het Aarsgat ‚ en ftrekte zig ook ter zyden uit; 
zo dat het my, door deeze voorfte Opening in 
den Buik , onmogelyk was eenig gedeelte der Dar- 
men of der Ingewanden te zien, die zig zo klaar 
vertoonen ìn andere Vogelen , als men ’er een 
dergelyke Opening in maakt. Het was niet, dan 
door eene Infnyding op de rug van dit Beeft, dat 
ik eindelyk zo ver kwam van het Gedarmte, ’% 
welk aldaar geplaatft was, te ontdekken, gelyk 
ik ftraks zal verhaalen. 

Dit Verfchynzel kwam my te zeldzaamer voor, 
om dat ik my niet kon te binnen brengen, immer- 
meer iets zodanigs te hebben waargenomen’in ee 
nigen der Vogelen, welken, tot dien tyd toe, 
door:my ontleed waren. | „Het 


INGEWANDEN VAN DEN KOEKOEK, 115 


Het eerfte vermoeden , ’ geen ik kreeg , was; 
dat er mogelyk eenige tegennatuurlyke Weg 
mogt gebaand zyn, waar door dit Vleefch had 
kunnen ontglippen, om in de holligheid van den 
Buik te vallen: ’ welk ik toen aanmerkte , als 
de oorzaak zynde van ’t fterven van deezen, Vo- 
gel. Doch myn vermoeden verdween wel dra; 
wanneer ik alles van nader by had onderzogt. Ik 
nam zagtjes en zeer voorzigtig al het Vleefch 
weg, dat zig voor myn oog vertoonde, en ver- 
mydde zorgvuldig, iets te verplaatzen of geweld 
aantedoen. Zulks gefchied zynde, zag ik niets 
meer dan een foort van Beurs of Zak, Eirond van 
gedaante, die het voorfte gedeelte van de hollig- 
heid des Buiks, van * Borftbeen af tot aan het 
Aarsgat, geheel befloeg; met dunne Wanden; 
ten deele Vliezig, ten deele Spieragtig. Deeze 
Zak, zynde de Maag , hadt byna eene holte zo 
groot als de Dop van een middelmaatig groot 
Hoender-Ey. Men zal, zonder twyfel, oordee- 
‚len, dat het eene Opening geweeft is, die ik, te- 
gen myn Oogmerk , ín deezen Zak gemaakt had4 
door welke een gedeelte van het Vleefch , daat 
in vervat zynde , was uitgekomen of ontbloot ge- 
worden: maar, ’t gene my by uitftek zeldzaam 
voorkwam, is, dat ik bevond, hoe deeze Maag; 
met zyne uitwendige Oppervlakte, door middel 
van een Vezelagug of Celluleus Geweefzel, zeer 
vaft gehegt ware aan de verfcheide deelen, die 
dezelve omringden. Deeze aanhegting was fterkft 

WW. Deen 7 H z op 


HÓ6  WAARNEEMING OVER DE 


op de plaatfen, welke tegen de Spieren des Buiks 
aankwamen, gelyk ik in eene van onze hg 
komften heb aangetoond. 

Na ’t wegneemen van al het Vleefch uit het 
binnenfte van deeze Maag, vond ik ’er, eene Ge- 
leyagtige Stoffe in , die de tuffchenruimte vervul- 
de van alle de vouwen en rimpels , welken ’er in 
groote menigte voorkwamen, zynde in verfchil- 
lende fireeken gelegd. Ieder rimpel was gefron= 
feld en geplooid. Ik merkte , daarenboven , in 
de holligheid twee Gaten, waar van het bovenfte 
geleek naar de opening van een toegehaalde Beurs, 
hebbende gemeenfchap met de Strot of Zwelgpyp. 
Boven dit Gat lag een menigte van Klieragtige 
Lighaampjes, rond zynde en vry regelmaatig ge- 
fchikt; ieder van welken met cen klein Gaatje 
was doorboord, ’t welk Vogt uitgaf wanneer men 
ze drukte. Ock lagen , tuflchen deeze Kliertjes 
en het Gat, verfcheide Vleefchagtige Vezelen , 
die zeer kenbaar waren en cirkelrond geplaatft, 
maakende aldaar een foort van Sluitfpier, be- 
kwaam, om, door haare Samentrekking „ de Spy- 
ze te beletten, weder naar de Kecl te gaan. Het 
andere Gat, zynde niet zeer ver van het eerfte, 
een weinig naar de regter zyde, was langwerpig 
en om den rand geplooid, even als ’t voorgaande ; 
hebbende gemeenfchap met de Darmen. 

Uit de verklaaring, die hier gedaan is van het 
maakzel en de plaatzing der Maag in den Vogel; 
waar van wy fpreeken , is ’t gemakkelyk te bes 


sry 


INGEWANDEN VAN DEN KorkorK) rz 


grypen, dat de legging van * Gedarmte anders 
moet zyn „ in den Koekoek, dan dezelve is in ’ 
overige Pluimgedierte. « Inderdaad, de Darmen 
van deezen Vogel leggen in ’ onderfte gedeelte 
van de Rug, en ik kon dezelven niet in ’t gezigt 
krygen, zonder de Maag te befchadigen , voor: 
dat ik de Beenderen van ’t Bekken aan ftukken-had. 
gebroken. 

Men zou mogen denken, of ook deeze gefteld- 
heid. van de Maag en plaatzing der Darmen ZO 
verfchillende van * gene wy in andere Vogelen: 
vinden, in ’t byzonder eigen konde zyn aan dien: 
Koekoek, welken ik ontleed had; gelyk men, in 
de Menfchelyke Lighaamen ‚fomtyds , wonderly- 
ke ongefteldheden en verplaatzingen vindt: maar, 
ik heb even % zelfde waargenomen in twee andere 
Vogels van dit foort, en de Heer Sa LERNE, 
wien men myne Waarneeming hadt verhaald, ge- 
duurende zyn Vakantie gelegenheid hebbende 
gehad om ’er een te ontleeden „ heeft in deszelfs 
Ingewanden even ’t zelfde befpeurd , als ik in die 
van myn Vogel. Di 

Door middel van niet minder befliffende dan ge- 
lukkig uitgevonden Proefneemingen , heeft de 
Heer van RrAumur beweezen, dat de Wry- 
ving wel de voornaamfte oorzaak der Verteering 
van de Spyzen is, in de Vogelen, die eene Krop 
en fterk Spieragtige Maag hebben, maar dat de- 
‚zelve geen deel heeft aan de gene, welke in de 
Vliezige Maagen der Roofvogelen gefchiedt, al- 
NA Deer. H 2 waar 


118 Over DE INGEWANDEN VAN DEN KOEKOEK, 


waar zy eeniglyk door een Ontbindvogt wordt 
volbragt. De fterke vafthegting van de. Maag des 
Koekoeks , aan de deelen die dezelve omringen; 
toont ons ook op eene zeer duidelyke manier , dat 
de Wryving aldaar geen oorzaak is van de Ver- 
teering der Spyzen ‚, maar dat de Verteering ’er 
eveneens gefchiedt als in de Maagen der Roofvo- 
gelen. Want dewyl deeze Maag niet in ftaat is 
eene aanmerkelyke drukking op dit Voedzel in ’% 
werk te ftellen; zulk eene, naamelyk , als de Ver- 
maaling van het Graan noodig heeft; kan zy, ten 
allermeefte , niet op dezelven werken , dan nage- 
noeg even zo, als de Blaas in de Menfchen op het 
Water werkt; om zig daar van te ontlaften. 


ER | 
EN 


AAN- 


made, 


AANMERKINGEN 


oP DE 


ONTDEKKING 
VAN DEN HEER 
DAUBEN TON, 


,RAAKENDE pe KOLEUREN 


DER 


EDELE GESTEENTEN, 


(Obfervations fur I’Hifloire Naturelle, &c. a Paris 
1752, PAS. 41.) 


STEESESEENESECNGENIEEEENS 


[NE Heer DausEntTon verbeeldt zig, in 
het gekoleurde Toverbeeld, * welk het 
Prifma in een Donkere Kamer voortbrengt, een 
Middel gevonden te hebben, om de Koleuren der 
Edele Steenen naauwkeurig te befchryven. … Ie- 
mand, by voorbeeld, in de Indiën zynde, zegt 
hy, zou dus berigt kunnen geeven aan een ander 
in Europa, dat hy een gefteente gevonden had 
van deeze of gene Koleur , overeenkomende met 
een gedeelte van het Beeld, door hem aangewee- 
zen. „Hy beweert, daarenboven, dat dit zelve 
Toverbeeld alle de Koleuren bevat, die men zig 
verbeelden kan : doch, dat deeze manier onvolko- 
men en zelfs ondoenlyk zy, blykt uit de volgen- 
de Aanmerkingen. 
IV. Deer. H 4 1. Men 


zó AANMERKINGEN OVER DE KorEurREN 


‚ Men vindt alle de Koleuren der Edele Stee- 
nen kad in het eenvoudige Toverbeeld van de 
Donkere Kamer. 

a. De Koleuren veranderen, volgens de al. 
breekende hoeken van het Prifma, % geen de 
Heer DAUBENTON niet genoegzaam heeft ver- 
klaard. | ' 

3. Deeze Manier fchynt ondoenlyk te zyn; 
om dat de fchuinte of zwakheid der Straalbreekin- 
gen de Koleuren meer of minder doet famenloopen 
of fpreiden in het Toverbeeld, en dezelven daar 
door meer of minder levendig of duifter maakt. 
Dit gaa ik in de twee völgénde Afdeehngen aan- 
toonen. 


Om alle de Koleuren der Edele Gefleenten voort te 
brengen, zyn ’er drie Prifmaas noodig. 


Een Prifma, welks Straalbreekende hoek van 
6o Graaden is, volgens de gewoone manier; ’% 
welke alleen de Heer DAUBENTON fchynt ge- 
bruikt te hebben , om dat hy van de hoeken zyns 
Prifma’s geen gewag maakt; geeft, inderdaad , 
op den afftand van 15 Voeten, een zeer fraay 
Beeld; maar, als men nevens hetzelve een Pris- 
ma plaatft, welks Straalbreekende hoek van go 
Graaden is(a), zo zal men eene levendigheid 


Se 


(a) [Door een gemeen Prifma, welks hoeken van 6o 
Graaden zyn , verftaat men zulk een , welks alle drie 
Vlakten gelyke hoeken met malkander maaken, of, welks 

. door- 


„DER EDELE GESTEENTEN. ° 121 


gewaar worden in de Koleuren van dit laatfte , die 
weel volmaakter is; hoewel het Geel zig niet ver- 
toont. Het bewys daar van is gemakkelyk, en 
ik verwonder my, dat de Heer DAUBENTON 
geen agt gegeven heeft qp deeze byzonderheid 
der uitwerking van het tweede Prifima op de Ko- 
leuren van de Donkere Kamer , waar door men 
verfcheide foorten van Rood, Groen en Violet 
gewaar wordt. Zulks beweezen zynde, kan 
_ men verzekeren dat de Wefterfche Steenen, wel- 
ker Koleuren minder levendig zyn, niet kunnen 
vergeleeken worden dan met het Toverbeeld, 
dat door het gewoone Prifma voortgebragt is, En 
de Oofterfche beter met het gene door het twee- 
de Prifma is geformeerd. 

De Heer DAUBENTON tragt het gebrek in de 
levendigheid der Koleuren op eene zonderlinge 
manier te verhelpen. „ Wanneer men, (zegt 
s hy,) Steenen daar mede vergelyken wil, die 
» van eene zeer flaauwe koleur zyn, zo is men 
s genoodzaakt het Toverbeeld zo ver agter uit 
» te brengen, dat de Kamer ’er niet groot ge- 
» noeg toe zou kunnen zyn. Om dit ongemak 
»» voor te komen; ftelt men , mm plaats van het 
bin vlakke 


doorfnyding, overdwars , een gelykzydige Driehoek is: 
door een Prima met een hoek van go Graaden, zulk 
één, waar van twee Vlakten met elkander in den Win- 
kelhaak zyn, en de Doorfnyding een regtboekige Drie- 
hoek] 


„JV. Deer. H 5 


123 AANMERKINGEN OVER DE KOLEUREN 


„, vlakke een holrond Glas , ’t welk, door de 

‚ Straalen te doen fpreiden , derzelver koleuren 
3 15e vornindie enz.” 

Alle deeze voorzorgen zyn onnut: de twee 
Beelden geeven , met meer naauwkeurigheid, het 
gene men door behulp van een holrond Glas, van 
’ welke noch het Brandpunt, noch de afftand be- 
paald wordt, zou willen verkrygen ; en boven- 
dien zyn de verfcheide Koleuren deezer Beelden 
_ meer vermenigvuldigd, dan wanneer men zig al- 
leenlyk van’t gewoone Prifma van NEwTon be- 
dient: doch, niettegenftaande de famengevoegde 
uitwerkingen deezer twee Prifmaas, verkrygt 
men nog niet alle de Koleuren- der Edele Steenen 
in ’ algemeen: by voorbeeld , de Mannetjes-Sa- 
fier, vit het Ooften, is van Warterkoleur , trek- 
kende naar het Wit; welke Koleur in de Tover- 
beelden van ’t Prifma niet gevonden wordt. 

De Oofterfche Robyn is hoogrood , doorfchy- 
nende , en, in de Zonnefchyn gelegd zynde, 
zweemt hy naar een-gloeijende Kole: om welke 
reden hy ook Karbonkel genoemd wordt. Des- 
zelfs Koleur krygt men niet, dan met het Prifma 
van go Graaden. 

De Ba/ats-Robyn is van Roos-Vermiljoen Ko- 
leur, en trekt een weinig naar hoog Karmozyn. 
Hy is niet zo fcharlaken-rood., als de voorgaan- 
de, en men kan hem niet met de Koleuren van 
het Prifma vergelyken. 


De Spine/-Robyn is Granaatkoleur , en trekt 
fom- 


id 
‚PER EDELE GESTEENTEN. 123 


fomtyds naar den Hyacinth: welke Koleuren niet 
te vinden zyn in de gewoone Toverbeelden. Zie 
daar derhalve drie foorten van Rood in den en- 
kelen Robynfteen , die men met het Newto- 
niaanfche Prifma niet kan voortbrengen. 

„De Oofterfche Topaas is helder en zuiver, trek- 
kende naar het Citroen-Geel , welke Koleur , op 
ver na, met het gewoone Prifma niet is te ver- 
krygen. 

…— De Gras-Groene Koleur van de Oofterfche Sma- 
ragd, is veel zuiverer en meer fchitterende of 
glansryker , dan die van de gemeene of Wefter- 
fche Smaragd. Deeze Koleur geeft het Prifma, 
xwelk eenen Straalbreekenden hoek heeft van 
go Graaden, en niet het gemeene van 6o Graa- 
den, ’t welk Newron heeft gebruikt. 

De Smaragd Prafius der Ouden, komt zo wel 
in de Indiën voort als in Boheme. Hy is Prey- 
Groen en heeft daar van zyn naam. Deeze Ko- 
leur wordt gevonden op de famengrenzing van ’ 
Groen en Blaauw, inhet Toverbeeld van ’t Pris- 

„ma van go Graaden. Men heeft ’er van drie 
foorten, de eene geheel Groen, de andere met 
Rood gevlakt en de derde Blaauw. De gevlakte 
of gewolkte Koleuren zyn onmogelyk te verge- 
Men. 

De Smaragd , die de Ouden Presmaë noem- 
den, is van vier foorten: de eerfte helt náat 
Jaspis, zynde uit Geel en Groen gemengeld: de 

IV. Deen. twee- 


124 AANMERKINGEN OVER DE KOLEUREN 


tweede is van Varenkoleur: de derde van een 
verward Groen, fchynende famengefteld te zyn 
uit Rood, Geel, Groen en Blaauw: de vierde, 
eindelyk , „beftaat ook uit Blaauw, Geel, Rood 
en Zwart, vlakkig door elkander gemengd. Hy 
komt voort in de Ooft- en Wefi-Indiën , als ook 
‚in Bohemen. Deeze Koleuren kunnen door gee- 
nerley Prima worden nagebootft. 

De Oofterfche „Amerhyf} heeft de Koleur van 
Roode Wyn, of Purper naar Roozerood trek- 
kende. Men vindt dezelve niet in de Beelden: 
van ’t witte Prifma: maar tot dezelve wordt een 
gekoleurd Prifma vereifcht. 

De Beril-Steen, daar men den naam aan geeft 
van Oofterfche , is Zeegroen, welke Koleur nooit 
met het gewoone, maar wel met een gekoleurd 
Prifma, te verkrygen is, 

De Hyacinth is, volgens Borrurus, van 
vierderley foort. De eerfte trekt naar den Ro- 
byn, zynde een weinig Wateragtig; de tweede 
naar Saffraan of Oranje; de derde is Citroenko- 
leur , in zekere plaatzing voor ’t Gezigt wat meer 
naar ’t Geele trekkende, in anderen naar Omber 
zweemende. Deeze zal men nooit in de Koleu- 
ren van ’t Prifma vinden. De vierde is Granaat- 
koleur. 

De Chryf/olyth is Olyfgroen, welke Koleur zig 
op de famenvoeging van ’t Groen en Geel, in % 
Beeld van ’t gewoone Prifma , vertoont, 


De 


DER EpeLE GESTEENTEN. 124 


„De Opaalen zyn zeer keurlyke Steenen wegens 
de verfcheidenheid hunner Koleuren. Men vindt 
ze van vier foorten ; waar van de eerfte den Re- 
genboog nabootft, zynde niettemin volkomen 
doorfchynende. Dezelve vertoont Oranje-rood, 
Geel, Groen, Blaauw en Paarfch. De tweede 
js eenigermaate zwartagtig, doch geeft een fchit- 
tering van Vuur, gelyk de Karbonkel. Deeze 
is by uitftek koftbaar en zeer zeldzaam. De der- 
de laat, door het Geel van zyn Lighaam, ver- 
fcheide Koleuren blyken; gelyk.Rood, Oranje 
en Groen; maar zeer flaauw. De vierde, zyn- 
de de valfche Opaal, of doorfchynende Girafvo/, 
Eis even helder als de eerfte, een weinig Blaauw 
of Geelagtig,]l gelykende naar ’t Oog van een 
Vifch [en geevende, wanneer men hem tegen 
% Licht omdraait , fchynzel uit van zyn uiterften 
rand.) Men meent dat het de Progdes van Pr1- 
NIUS is, die genoemd wordt, Zonne-Oog. Deeze 
Koleur wordt niet door het Prifma voortgebragt. 

De Panther-Steen behoort, volgens fommugen, 
onder de Opaalen , volgens anderen, onder de 
foorten van Jafpis.. Hy heeft zyn naam van de 
verfcheidenheid zyner Koleuren, geevende Zwart, 
Rood, Geel , Groen , Incarnaat ‚ Purperagtig ; 
ja, om kort te gaan, allerley foort van Koleu- 
ren: zo dat, iemand, die denzelven met eene 
byzondere Koleur wilde vergelyken, zeer be- 
kwaam zou moeten zyn. Dit Gefteente is zeer 
zeldzaam en koftbaar. 

IV. Deer, De 


Dd 


146 AANMERKINGEN. OVER DE KOLEUREN 


De Kat-Oogen zyn veranderlyke Steenen, ten 
opzigt van de Koleur, gelyk de voorgaande , en 
derhalve kan daar omtrent niets worden bepaald: 
Cs, Als gy dit Gefteente omkeert „(zegt DE LAAT) 
vertoont het zig aan den kant van U af altyd 
witter en glansryker. Want het fchynt uit 
twee Koleuren te beftaan , de eene Melkag- 
s» tig byna, de andere Bruin , die in ’t midden 
} van elkander afgezonderd zyn. Als men van 
boven op dit Gefteente ziet, vertoont het zig 
» aan de regter zyde Wit , hoe men % ook draaije. 
„ Ja, als men ’er wel op let; is een breede wit- 
te Streep in * midden zigtbaar , en de beide 
zyden zyn Bruin: zo dat het deeze verande- 
»» ring van Koleur zekerlyk van het Licht moet 
s hebben”. XrMmeNes fchryft , dat ’er een 
groote menigte van in een Landfchap van Ooft- 
indie , genaamd Tototepek , gevonden wordt, 

doch klein en flegt (*)J. De gedaante is die 
van een Katte-Oog, en hy wordt hooger dan de 
Opaal geagt , wanneer hy een maatige did 
heeft , om dat hy harder is. 

De Regenboog -Steen is Vlafchgraauw , naar 
% Roodagtige trekkende. Printus zegt, dat 
men hem vindt in de Roode Zee. Hy wordt 
dus genoemd, om dat hy ; aan de Zonneftraalen 
bloot gefteld zynde, een oneindige menigte van 
Koleuren geeft, die ’t ondoenlyk maakt hem met 

de 


32 
29 


2 
2 


33 


2 


(*) CrarreToNr Onomaflieon. p. 283. 


‚DER EDELE GESTEENTEN. 127 


de Straalen van den Heer DAUBENTON te ver- 
gelyken. 
„De Vermetile wordt ook Maracile genoemd, 
om dat hy van een zuivere Roode Karmozynko- 
leur is. Dit Rood wordt nooit gevonden. in % 
Toverbeeld van ’t Newtoniaanfch Prifma ; daat 
moet een gekoleurd Prifina toe gebruikt worden. 
‚De Granaaten „die men Oofterfche noemt, zyn 
van drie hoedanigheden, De eerfte foort, ge- 
naamd SFavaanfche, om dat zy Violet zyn naar * 
Purper trekkende, heeft men met reden den 
naam van Amethyfien willen geeven: de anderen 
zyn Hyacinthkoleur , weshalve menze ook Hya- 
einthen zoude kunnen noemen: die van het derde 
foort hebben de Koleur van Granaatkorrels , doelt 
een weinig zwartagtig , geevende die Koleur eerft 
regt, op een Blaadje geflagen Zilver. De genen; 
die Sursens genoemd worden , zyn meeft in ag- 
ting, hebbende eene waare Granaatkoleur. Van 
deeze Koleuren, buiten het Violet, is ’er niet 
eene te vinden in het Toverbeeld der witte 
Prifmaas. 
Naderhand zal ik volkomener Waarneemingen 
opgeeven , aangaande de Edele Steenen en Dia- 
manten: % gene ik hier, in ’ voorbygaan , zeg; 
is maar om te doen zien, «dat de Koleuren van 
de meefte Gefteenten, de Oofterfthen inzonder= 
heid, niet te verkrygen zyn door middel van het 
Prifma, *t welk de Heer DAugenNTonN gebruikt 
heeft, en dat het ondoenlyk 1s alle derzelver Ko- 
IV. Deer, leu- 


À 


128 AANMERKINGEN OVER DE KOLEUREN 


leuren „in ’t algemeen , te vinden , dan door middeh 
van gdaileddn Prifmaas. Ì 

Men moet derhalve toevlugt neemen tot een 
derde Prifma, zynde van daeolked Glas. ’% Is 
waar ‚ dat men, een Prifmatiek Vaatje vullende 
met een Vogt, dat met Rood, Blaauw of Geel; 
getinétureerd is , ook alle de verbeeldelyke Ko= 
leuren van de Edele Gefteenten verkrygt ; maar 
dit is van weinig dienft, gelyk ik nu gaa be= 
wyzen. 


De Koleuren der Prifmmaas zyn niet beflendig. 


Men kan deeze Waarheid op verfcheide ma- 
mieren betoogen , en zelfs in het Stelzel van 
NewronN. Zie hier wat ’er ons deeze Schry- 
ver van zegt. De Oorfprongelyke Koleuren 
ss zyn in ’ byzonder famengefteld wit verfchil- 
; lende foorten van Straalen , van welken de 
3 Gelykflagtige aan elkander Evenwydig zyn: 
3» maar ; niettegenftaande deeze Evenwydigheid , 
9 vindt men ’er die meer of minder in digtheid 
s verfchillen, en, eenigen van deeze Gelykflag- 
ss tige Straalen, hebben iets van haare nabuurige 
» Ongelykflagtige”. 

Dus onverfchilliglyk afwykende van het Prifina, 
gelyk de Heer DAUBENTON voorgeeft , is men 
in ’t onzekere, of het eene of het andere te ont- 
moeten van deeze fooften van onzydige Straa- 
len , die niet Gelykflagtig zyn met de Koleur 4 

van 


hed 


hd 


DER Ebrir GESTEENTEN. 129 


Van welke gefproken wördt, noeh Ongelykflag- 
tig met de nabuurige Koleuren , daar zy het naaft 
aan komen. De Newtoniäanen zullen toeftaan, 
dat men den waaren afftand des Toverbeelds van 
%* Prifma fiet bepaalen kan, om de orde der Ko- 
leuren vaft te ftellen : waar uit dan de onzeker- 
heid volgt der V ergelykingen ‚ die men zou kun- 
nen rn met Edele Gefteenten van verfchei-. 
derley Koleut. Doch zonder deeze Stelling aan 
te neemen kan men , door een menigte van an- 
dere ‘rederien , zig: aankanten tegen die nieuwe 
manier van den Heer DAugBeNTON. Het Sai- 
zoen ,-naamelyk; de hoogte van de Zon , de 
Dampigheid of zuiverheid der Lugt , zyn alte- 
maal beletzelen tegen de vaitelling. der Koleuren 
van het Prifima: daar, in tegendeel, de Gefteen- 
ten altyd van eene zelfde Koleur zyn. En, zo 
men zig bedient van Prifmatieke Vaarjes zak ge- 
koleufde Vogten (gelyk ik zo even gezegd heb; 
om de Koleurender Edele Steenen voort te bren- 
gen; dan is % nog erger; dewyl de trap van 
deeze Kleutingen niet bepaald kan worden. «Ja, 
fchoon men , by geluk, de gezogte Koleur met 
de drie Prifmaas vinden mogt, zou men die nog- 
thans niet kunnen vaftftellen, uit hoofde van me- 
mgerley veranderingen , welken het ERO 
is allen aan te wyzen. 


IV. Deer. d EEN 


EEN NIEUWE 
HA: NeDeG RerBedi-P 
EO 7E 
HERSTELLING 


VAN PT 


MCTS 


GEPRAKTIZEERD DOOR DEN HEELMEESTER 


JONATHAN WATHEN, 
te Londen, 


(Pbilofopb. Tranfatt. for 1755. Vor. KLIX. P. 1. 
P- 213.) 


EOEOKOECEOKCEOECESESKOES 


L, wat den Doortogt verftopt, die van het 

Oor in de Neus gaat, genaamd de Buss 

van Euflachtus, “zodanig , dat hetzelve den In- 
gang van de Lugt, daar door heen, tot in de 
holligheid van den Trommel belet, wordt, zo ik 
meene, van iedereen gerekend een oorzaak te 
zyn van Doofheid. HirrocrarrEs merkt aan, 
dat, in een Worgziekte der Keel, de Liyder 
zyn Gehoor kwyt raakte, cm dat deeze Buis daar 
door 


HERSTELLING VAN ’T Grmoor; 131 
door famengedrukt en toegeflooten werdt Ca). 
Veele Schryvers over de Praktyk , verzekeren, 
dat even ’t zelfde gebeurd zy , door nabygelegen 
Zweeren, enz. (4). Ook weet ik, dat een der 
Amandelen; gezwollen zynde, Doofheid heeft 
te weeg gebragt. 

Dit Kanaal opent zig in *t zydelyke en voor- 
fte deel der holligheid van den Trommel. De ges 
daante is zodanig, dat het eerft in wydte af= 
neemt, terwyl het naar ’t agterfte van de Neus 
daalt, wordende zeer naauw ; dan fchielyk van 
een wykende wordt het veel breeder, en komt 
in het agterfte van de Neus uit, met een Ovaale 
Opening, een weinig uitpuilende, inwaards en 
voor waards draaïjende ‚ zydelings geplaatft , effen 
boven het hangend Vlies van t Gehemelte. Der- 
halve 1s de Buis van Euftachius famengefteld. uic 
twee byzondere Tregterswyze Kanaalen , met 
de dunfte Enden famengevoegd, met de wyde 
Enden van elkander af: zy is bekleed met een 

Zeef 


(a) Coac. II. n. 35. 

(b) Haurer in Boerbav. Inftit. de Auditu, p. 380 en 
416. Turrrus heeft dit gezien van een Zwelling in ’t 
Gehemelte : Vaisarva. Cap. V. pag. go, van een 
Neusprop en ook van een Zweer. (Zeker Man hadt een 
Verzweering boven de Huig, aan de flinkerzyde, welke 
gemeenfchap hadt met, en een gedeelte afknaagde van 
den mond der flinker Buis van Euftachius, Wanneer daar 
een Steekwiek in gebragt werdt, tot zuivering, verloor 
de Lyder aanftonds zyn Gehoor, doch kreeg het weder, 
zo dra men de Steekwiek weggenomen had. 


IV. Deen. la 


£32 Een Nieuwe HANDGREEP TOT 


Zeefagtig Vlies, vol holletjes en Slymhokjes , evers 
gelyk het Vlies der Neusgaten, en maakt één 
Vlies met hetzelve uit (a). 

Wanneer wy derhalve het maakzel van dit Ka- 
naal , en deszelfs vrye gemeenfchap met den Damp- 
Kring, overweegen, zo mogen wy met reden on- 
derftellen „ dat hetzelve onderhevig zy aan Ont- 
fteeking van zyn Vlies en famengroeijing van 
deszelfs Slym , zo door Zinkingen als anders; 
even gelyk de uitwendige Oorgang. En fehoon 
de Slym van dit Vlies van een geheel andere na- 
tuur is, moet dezelve niettemin door Hitte ver- 
dikt kunnen worden , wanneer haar dunfte deelen 
zyn weg gewaafemd (4). 

“Uit de gedaante van deezen Doortogt is ook 
gemakkelyk te beerypen, dat eene Verftoppings 
reeds ver zynde gevorderd, niet gemakkelyk kan 
worden weggenomen , en dat het Gehoor , naar 
evenredigheid van de meer of minder volftrekte 
Verftopping , meet of minder zal benadeeld zyn. 


Waar- 


(a) Zie HaLrLer, wt Jupra, pag. 378. HALLER: 
Phyfiologia, de Auditu, $. 485. VarsaLva, Cap. 2. Pag. 
32. Idem Fig. 14. 

(b) MorcacNr en anderen verhaalen ons, dat zy al- 
toos de holligheid. van den Trommel, in jonge Kinde- 
ren, zeer gevuld vinden met Slym, en de Heer Dov- 
cr as heeft dit zelfde in Volwaffenen waargenomen : ook 
is hy van oordeel, dat dit famengaat met de Verftopping 
der Buis van Euftachius, in ’t algemeen, en dat de In- 
fpuiting, in dit Seval, van even zo veel uitwerking is, 
als of de Buis alleen verftopt ware. 


en 


HERSTELLING VAN. ’r GerooR! 133 


Waarom zou men dit dan niet aanmerken, als 
fomtyds de oorzaak der Doofheid zynde? Ja mo- 
gelyk is het die niet zelden. «Want, by voor- 
beeld , als men in een Patient, die eenigermaa- 
te doof geworden is door Zinkingen , den uït- 
wendigen, Oorgang- onderzoekende , denzelven 
niet verftopt vindt door verhard Smeer: zal hy 
egter fomwylen , op een fchielyke wyze, ver- 
ligting krygen door een fterk Geruifch in zyn 
Oor Cc). Dit ontftaat waarfchynlyk uit eene door- 
breeking van de famengegroeide Slym, en de 
fchielyke inftrooming- van de Lugt in den Trom- 
mels- zo dat, als deeze Kwaal nog ligt is erv in 
haare geboorte, de. Natuur haar zelve dikwils 
fehynt te redden : maar „wanneer de K waal meer 
is ingeworteld, zyn de Poogingen der Natuur 
kragteloos tot wegneeming derzelve. 

Deeze aanmerkingén deeden my fterk-overhel- 
len, naar de gedagten; dat het Gehoor van-die 
oorzaak, lyden mogt ‚en ik werd daar in be- 
veltigd door ’t volgende, zeerrmerkwaardige Ges 
val. 

„Rechard Evans, een Man van vyf-endertig Jaa- 
ren, was by uitftek doof in beide zyne Ooren , 
en hadt geen kennelyk Ongeniak in den uitwen- 
digen Oorgang. De Doofheid was uit Verkoud- 
heid ontfiaan , en hadt verfgheide Jaaren fand ge- 

hou- 


Cc) HAL LER in Boerhave de Auditu, pag. gep 0 not, 8e, 
IV. Deer, I3 


134 Een neuwe HANDGREEP TOT 


houden ‚ geduurende welken tyd, geenerley 
Konft of Middelen , hem de minfte Verligting toc- 
bragten. Hy füierf in Auguftus laatfileeden aan 
de Kinderpokjes , in ’t Hospitaal van Co/d-hath 
fields. Die gelegenheid nam ik waar , om de Eu- 
ftachiaanfche Buizen te onderzoeken , welken ik, 
beiden, t?eenemaal vol gepropt vond met famen- 
gegroeide Slym, gelyk zulks door twee Heeren 
van de Konft , die ’er tegenwoordig waren , ook 
is gezien. Dit was de eenige kennclyke oorzaak 
wan zyne Doofheid geweeft; want alle andere 
deelen vertoonden zig als natuurlyk. 

Gelyk nu alle deeze famenloopende Omftandig- 
heden my verfterkten in myn Gevoelen , zo fpoor- 
den zy my ook aan , om de Proef te neemen van 
eene Operatie, welke eenigen tyd geleeden aan 
de Akademie der Wetenfchappen voorgefteld was 
door den Heer Guryor: maar de Autheur de- 
zelve nooit werkftellig gemaakt hebbende , ont- 
brak hem de Ondervinding om ze aan te pryzen 
en kragt te geeven, weshalve zy als ondoenlyk 
werdt verworpen (4). 


Ma- 


(a) Hift. de Acad. des Sciences. A. 1724, pag. 53. 
Buitendien, ftelde de. Heer Guriyor voor, zulks door 
den Mond heen te doen: maar dit is volftrekt onmoge- 
\yk, gelyk blykbaar zal zyn voor een ieder, die de moei- 
te wil neemen van het te bezoeken, Hier van overtuigd 
zynde, ftelde de Heer Pe Tir (die onlangs een nieuwen 
Druk van PaLryNs Ontleedkunde uitgegeven heeft, } 
voor, (gelyk de geleerde en ervaren Anatomift , de Heer 

Jour 


HERSTELLING VAN °T GERHOOR. 1 35 
Manter van Operatie. 


Eerft bragt ik myn Stylet, aan *t end een wei- 
nig omgeboogen zynde, door de Neus, in de 
Buizen van Euftachius, in doode Lighaamen, en 
dus eene handigheid daar toe gekreegen hebben- 
de, deed ik het zelfde aan een Perfoon die zeer 
doof was, en op wien alle andere Middelen krag- 
teloos bevonden waren. Ik had zo dra het Sty- 
let niet weder terug gehaald, of hy zeid’ dat hy 
veel beter hooren kon. Deeze uitflag fpoorde my 
aan tot verdere poogingen, zo dat ik my Pypen 
bezorgde van verfcheiderley grootte, paffende op 
een Spuit , waar mede ik vervolgens den door- 
gang vanhet Kanaal, met goed gevolg, ingefpoo- 
ten heb, op deeze wyze. 

Het Pypje is gemaakt van Zilver, omtrent ter 
dikte en langte van een gemeen Stylet, aan ’t end 
een weinig omgeboogen. Hetzelve, vaftgemaakt 
zynde aan een Yvooren Spuitje, vol van Vogt, 
(te weeten een weinig Honig van Roozen in 
warm Water ,) moet ingebragt worden tuffchen 

den 


Jorn Doucras, eerft de doenlykheid daar van heeft 

beweezen,) het Styiet , enz. , door. de Neus heen te 

brengen in de Buis van Euftachius. De genen, die zyne 

Openbaare Leffen bywoonden „ heeft hy telkens zulks 
getoond, en hem erken ik my verpligt te zyn voorde 

indagtigmaaking , welke my aanleiding gaf, om op lee- 

vende Men{chen de Proef te neemen van eene Operatie, 

die van zo veel belang is voor 't Menfchelyk Geflagt. 


IV. Deen. 14 


, 36 Een Nieuwe HANDGREEP Tor 


den Vleugel en’t Middelfchot van de Neus, met 
zyne bogt gekeerd naar het bovenfte deel van het 
Neusgat. De holle Oppervlakte van ’ onderfte 
Spongieus Neusbeentje , maakt een Groefje , % 
welk tot beftuuring „en als tot wegwyzer voor 
ket Fypje dient. Daar in brengt. men ’ zelve „ 
over de Beenige Vlakte van % hence (die 
plat is ; niet verhevenrond, gelyk ze ‘altoos 
wordt afgebeeld) naar agteren , en cen weinig 
nederwaards , voort, tot aan de Ovaale Opening. 
Dat het zo ver gekomen is, wordt men gewaar 
aan den tegenftand, dien de onderfte Rand van 
geeze Opening, Kraakbeenig zynde en uitpuilen- 
de, biedt, wanneer het end van ’t Pypje daar 
tegen fluit. „Dan keert men de bogt naar het 
Middelfchot, waar door het geboogen end , met 
gemak ‚in de Buis van Euftachius glydt. Voorts 
wordt het Vogt, door dit Fypje , gefpooten in 
de Buis, en dus fpoelt men alle Vuiligheden, die 
Nr ZyNs uits dewelken door de Neus of Mond, 
of beiden, terugkomen , met het Infpuitzel, en 
zigtbaar zyn , indien de veelheid groot is, 


Voorbeelden. 


Den 3 November 1754. Zeker Vrouwsper- 
foon, omtrent veertig Jaaren oud, was gekweld 
met een zeer zwaare Doofheid, zo dat zy, ? 
geen op een maatigen afltand werdt gefproken , 
niet hooren kon, of het moeft zyn met een zeer 


„dui 


hd 
HERSTELLING VAN ’T GEHOORS 137 


luide, fchelle Stem; zynde men derhalve genood— 
zaakt in haar Oor te fchreeuwen. Dit hadt twee 
Jaaren geduurd, verergerende langs hoe meer; 
zo dat haar, om die reden ‚de Dienft zou opge- 
zegd zyn. De Kwaal hadt uit Zinkingen haa- 
ren oorfprong genomen. Jk fpoot den uitwen- 
digen Oorgang „zonder de minfte beterfchap ; maar, 
zo dra de inwendige Buis was ingefpooten , ver- 
zekerde zy aanftonds , veel beter te kunnen hoo- 
ren, en, door hetzelve twee of drie dagen te 
herhaalen , hoorde zy en bleef hooren , byna zo 
goed als iemand; weshalve zy haar Dienft. be- 
hieldt. 

Den 17 November 1754. Een Mansperfoon ; 
van vyftig Jaaren , kwam-by my om hulp voor 
eene Doofheid in de beide Ooren , welke ander- 
half Jaar. geduurd hadt , zynde ook uit Verkoud- 
heid gefprooten. Hy kon niet hooren , *t gene 
tot hem gezegd werdt, zonder een allerfterkfte 
Verheffing van de Stem, met den Mond digt tc- 
gen zyn Oor aan. My kon hy in ’ geheel niet 
verflaan; zo dat ik genoodzaakt was met hem te 
fpreeken door middel van iemand , die een fterker 
en helderer Geluid hadt. _Zyne Ooren , uitwen- 
dig, zonder eenig gevolg, gefpooten hebbende, 
deed ik zulks, ’s anderendaags, in de Buis aan 
den eenen kant, en fpoelde een zeer groote veel. 
heid fàmengegroeide Slym weg, in kleine Lapjes 
‘van zwartagtige koleur en rottige reuk, die met 
het Vogt door zyn Mond uitliepen. Daar op 
e_JV. Deer: Es hoor- 


138 Een Nieuwe HaNporeeP ToT 


hoorde hy aanftonds ’t gene door eenige Perfoo- 
nen gezegd werdt, die met elkander praatten in 
een ander gedeelte van’t Vertrek. Den volgen- * 
den ogtend deed ik zulks in ’t andere Oor, met 
het zelfde Gevolg, en, door de Operatie twee, 
of drie maalen , in zo veel dagen agtereen, te 
herhaalen, kan hy thans een gewoone Samenfpraak 
hooren, en, ’erdigt by zynde, verftaan wat ’er 
gezegd wordt , fchoon de Stem zeer zagt en 
flaauw is, maar op een grooten afftand heeft hy 
geen aandoening van ’t Geluid. 

Den 18 Novemter 1754. Een Perfoon van 
zeftig Jaaren oud, nu dertig Jaaren zeer hardhoo- 
rende geweeft zynde, begeerde de Operatie aan 
een van zyne Ooren te ondergaan. Eerft fpoot ik 
den uitwendigen Oorgang aan de regterzyde ‚ en 
haalde er een brok verhard fmeer uit, waar door 
hy egter geen de minfte verligting kreeg. Den 
volgenden dag de Buis van Euftachius, aan die 
zelfde zyde, ingefpooten hebbende, kon hy dui- 
delyk het tikken hooren van zyn Orlogie , wan- 
neer hy ’t zelve digt tegen zyn Oor aan hieldt: 
xt welk hy niet kon doen te vooren noch daar 
na, want zyne Doofheid kwam tegen den avond 
weder. Twee volgende morgens heb ik de Ope- 
ratie, met even dien zelfden uitflag als de cerfte 
maal , herhaald. 

Den ao November 1754. Een Vrouwsperfoon 
hadt zes Jaaren lang, uit Verkoudheid, zo doof 
geweeft, dat zy gantfch onbekwaam was om ee- 

nig 


EIERSTELLING VAN ’T-GEHOOR, 139 


nig. Werk te doen. Ik beproefde deeze Opera- 
tie, en hieldt om den anderen dag daar mede 
aan, twee Weeken lang. Het voordeel dat zy 
daar van kreeg , hoewel zo groot niet als in het 
tweede Geval, is egter zo groot, dat zy nu den 
Tafel kan bedienen; dat zy hooren kan wat ’er 
gezegd wordt , fchoon men den Mond niet naar 
haar toekeert, en zeer nuttig geworden is in % 

Huisgezin, alwaar zy woont. Dit is te zeldzaa- 
mer, om dat haare Ooren een foort van Stuip- 
agtige beweeging hebben , % welk eene Onge- 
fteldheid in derzelver Zenuwen te kennen geeft, 

Den 30 November 1754. Een Menfch van ze- 
venentwintig Jaaren , uit Verkoudheid, nu twee 
Jaaren doof zynde geweeft aan beide de Ooren, 
het een egter (immer dan het andere: zo begon 
ik met het dooffte, en kreeg veel Smeer en Vuilig- 
heid uit den Oorgang , zonder de minfte beter- 
fchap: maar de Buis van Euftachius infpuitende, 
door de Neus, aan die zelfde zyde; kreeg zy 
zo veel Verligting , dat zy nu met dat Oor veel 
beter hooren kan dan met het befte. Toen fpoot 
ik de Buis-van ’t andere Oor, doch daar op hadt 
die Operatie, fchoon verfcheide maalen herhaald 
zynde , geene de minfte uitwerking. 

Den 1 February 1755, kwam by my een 
Mansperfoon , die in den hoogften trap hardhoo- 
rende was, kunnende alleenlyk één Perfoon ver- 
ftaan , aan wiens Stem, of liever beweeging van 
den Mond, hy zig een langen tyd gewent 

IV. Deer. hadt. 


£40 Een NIEUWE HANDGREEP TOT 


hadt. Dus was hy agttien Jaaren geweeft, zyn= 
de fchielyk bevangen, of, als’ ware, geflagen 
geworden met deeze Kwaal , die gepaard ging 
met een Ongemak zyner Oogen , zo dat zig een 
verfcheidenheid van Koleuren , geduurig voor 
hem zwervende , aan zyn Gezigt vertoonde, tot 
groote benadeeling van % zelve. Zulks hadt, 
gelyk zyne Doofheid , met zeer weinig veran- 
dering geduurd , tot aan het end van January 
faatfileeden ; omtrent welken tyd ik zyne Buizen 
infpoot ‚ waar door hy aanftonds zyn eigen Stem 
hoorde, daar hy te vooren in geenen deele toe 
in fiaat was. Ik herhaalde «de Operatie drie of 
vier maalen, een of twee -dagen na malkander. 
Zeer fchielyk befpeurde hy een merkelyke beter 
fchap, gepaard met deeze byzondere Omftandigheid, 
dat, indien ’er zo luid tot hem gefproken werdt, 
als te voren noodig ware, ’ Geluid zyn Oor 
Oor beledigde, veroorzaakende een zeer pynly- 
ke Jeuking , of (naar dat hy het zelf uitdrukte) 
een Krabbing in zyn Oor. Even % zelfde-ge= 
beurde, wanneer hy fprak, en ’t was hemon- 
doenlyk te onderfcheiden , wat hy zelf of ande- 
ren zeiden, uitgenomen als zyn Stem’ heel veel 
zagter ware, dan hy lang was gewoon ge 
weeft, — Thans-kan hy een Stem hooren van een 
middelbaare Toon, en redelyk met anderen om- 
gaan in de Samenfpraak , indien het Vertrek fit 
js en vry van geraas. Hy onderwees voorheen 
in de Taalen, “waar door hy driehonderd Ponden 

. Ster. 


HERSTELLING VAN °T GEHOOR. T4t 


Sterlings gewonnen hadt, *t geen altemaal door 
hem aan vrugtelooze poogingen ‚ om zyn Gehoor 
weder te krygen, was befteed. “Fweemaal is hy: 
in een zwaare Kwyl-Kuur geweeft, en men heeft 
zyn.Hoofd , een langen tyd agtereen, fterk doen 
Zweeten : ook heeft hy verfcheide Geneeskun- 
dige Behandelingen ondergaan : alles zonder de 
minfte hulpe, tot ‘dat-deeze Operatie wierdt in 
xt werk gefteld: en % is aanmerkelyk, dat de 
Kwaal zyner Oogen overging nadat zyne Ooren 
ten tweeden maale waren ingefpooten. 


Aanmerkingen, 


Dus hebben vyf van de-zes Gevallen meerder 
of minder voordeel gehad „van de Operatie ; zon- 
der welke die Menfchen, waarfchynlyk, voor 
altoos zouden gebleeven zyn gelyk zy waren; 
hopeloos en van alle hulp verfteken. 

Myn pooging is geweeft, de Toevallen te be- 
paalen, die eene Verftopping van de Euftachiaan- 
fche Buis te kennen geeven, maar ik heb het 
niet doenlyk bevonden met eenigen trap van ze- 
kerheid. Ook kan ik ’er geen groote nuttigheid in 
zien, of het al kon gefchieden: want de eenigfte 
Ongemakken van het Oor, die tot dus verre de 
hulp der Heelkunde hebben toegelaten, zyn die 
van den uitwendigen Oorgang ,. gezwollen en 
verzwooren Amandelen, enz. Deeze zyn ge- 
meenlyk altemaal zigtbaar, en wanneer ’er zo- 
(LIV. Deer, danige 


142 HERSTELLING VAN *r Genooks 


danige oorzaaken niet zyn van de Doofheid 3 
wordt zelden iets van belang in ’t werk gefteld , 
maar de Patient aan zyn noodlot overgelaten. 
Nu,in tegendeel ,ftaat ten minfte een waarfchyn= 
lyke redding open voor den ongelukkigen , en 
deeze, de eenigfte zynde, (dewyl men onder- 
ftelt dat de andere Middelen onbekwaam of te 
te vooren reeds zonder gevolg geprobeerd zyn) 
kan in * werk gefteld worden zonder vertoeving; 
en zonder te wagten op vaftgaande Kentekenen „zo 
lang tot dat dezelven zig zigtbaarder en zekerder 
voordoen , dan ik ze tot nog toe heb kunnen vin- 
den. En gelyk de Operatie geen ’t minfte ge- 
vaar heeft, zo is zy, naar ik geloove, nooit pyn- 
lyk bevonden, noch ze zal ooit pynlyk geoordeeld 
worden van de genen, die ze tot wederkryging 
van hun Gehoor ondergaan. 


H. 


ZELD- 


ZELDZAAM BERIGT, 


VAN EEN 


EL ae De 
DAT NAAR EEN PEROQUET GELEEK, 


EN EEN 


Bd SURE, 
DAT DE GEDAANTE HAD VAN EEN AAP; 


DOOR DEN HEER 


MARECHAL, peN Zoon, 


Woonende te Plancouët by Dinant, eenige 
Uuren van St. Malo in Bretagne. 


(Recueil de Medecine, Chirurg. Pharmac. &c. de Mars 1757.) 
SELCEILEEOEEEEEECEEEDENS 


Yn Vader heeft, in zyn Huis, een Pero. 

quet en een klein Teefje. Dit hadt de 

eerfte maal een fraay gefchapen Jong voortgebragt: 
maar de tweede maal heeft het een Hond van ee- 
ne zonderlinge figuur geworpen. Dit Beeft hadt 
maar twee Beenen, zynde de Agterpooten: de- 
zelven waren rond en Vliezig; het Hoofd plat; 
de Bek als een Hazemond gefpleeten; de Neus 
ftondt krom en was hard als de Bek van een Pe- 
roquet „ bedekkende de Onderlip t?eenemaal. Van 
% end van dit foort van Bek liep uitwendig een 
ingeboogen fireep , en de Onderkaak was net zo 
„AV: Deer, van 


N 


544, ZELDZAAM BEriet. 


van maakzel, als die van zulk een Vogel. Dit 
Hondje geftorven zynde , heb ik het geopend, 
Het hadt geen Roede noch Blaas; en kon ook niet 
Fiffen. De Kop was anders als gewoonlyk. 

Ik onderwind my met, reden hier van te gee- 
ven: het is een zonderling Spel der Natuure : maar 
zie hier een geval byna van den zelfden aart, 

Voor eenige Jaaren ferf alhier een Meisje „ 
van vyf Jaaren oud, dat naauwkeurig de gedaan- 
te en gebaarden hadt van een Meerkat. Het heeft 
nooit gefproken, en gierde even als een Aap. 
Alle oogenblikken klaauwde het de Dy, en vät- 
te, ’t gene men haar te eeten wilde geeven, met 
de beide handen, brengende het aan de Neus, 
en maakende voorts de regte potzeryên van een 
Aap. Het ging niet gemakkelyk overend; loo 
pende veel beter op handen en beenen. Eenige 
ligtgeloovige Menfchen hebben zig laaten wys- 
maaken , dat dit Toeval alleen ontftaan zy , door- 
dien haar Moeder met te veel oplettendheid een 
Aap befchouwd had ‚-waar mede zy zeer gemeen 
zaam was. 


H. 


WAARNEE MIN 


145 
GEN 


| Omtrent de Luugts-gefteldheid, Weder en Wind. 
te AMsTELDAM, in Sfanmary 1759. 


Barometer. Therm. Winds Streek, Weder. 
D.|'s org.‘ smidd. ’sav.mo mi.av., ?smorg. °smidd. °sav. 
1l29.9 (29 7 |29.6 137 39136) } DL ZO | Z [Regen Sneeuw 
2 33 |— 3 [4647/40 Z AEL W_| W {Wind en Reg. 
3 A Ó 7 45/45 4E WEN W 
a 8 1-6 |— 61434442 Zw | EE W (Betr. regenagt. 
Sp 5 A | 44151147 39 W | W|Stormig Reg. 
Ol " — 7 |3C.O 4142/43 NW INW|Regen , Hagel. 
7 Ioj— 94 4814937 NW W | W |Betrok. Wind, 
8|30. o! — nil2g.11 139 45138 ZW IW |W 
9 Oo [toi 9} 44 48 43 W | ZW [ZW Buyige 
ro|29. 11/30.0}30 1 |sO,S2 421 ZW WZW W Wind. 
rio. 3l— 3 — 21485043 ZW | ZW (ZW|-—_— Regen. 
I2|— IJ—O0 '29. 11 49 5ol42| ZW{ ZW ZW Vogtig 
13129.101|20 10,30, 0; 48 50/43 ZW | ZW |ZWjReg.Bet.Held. 
14lzo. 15/30. 64041 ZW Z te W; 5 Betr. Verand, 
is sofa is! 48 5o|43! ZW Z 
IO 4 {— Aij 42}49 50 42 ZW | W a l— Windig. 
ij=.4 |= zij 35 345 4339, ZWIZW [| W|_—_— Hel.g.we 
I8— 21 44 43040, ZW | ZW 'ZWiRegen. 
IG OI 2 145 46136, NW | NW | W |Betr. Buijig. 
2O|— A |— 4l— 6 1394029, NO | NO | O [Mooy weer. 
gij Óil— 7 — 72135:36130; -O | ZO ZO Helder, Vorft, 
nik rid 32/37/30 O Oo O0 
23 (jn EL al 3238 29 O O :O 
Ul Al 0 3:131,42133 ZO | ZO (ZO 
Bj dd B0443S ZON Ze 7 
2Ó— Zij Zij 4 3945136, ZL | ZW ZW|Miftig, Regen. 
UI A A3 0 45/34 ZO ZO ZO 
28 3 2 2135 45) 35 ZZW| ZW ‚ZW (Helder, Vorft, 
2of— 3i— 3! 3137 4437) ZW | ZW (Zw Mittie. 
30 — 3il—= 3 |41 45! 2) ZW | ZW zw|- 
zis | 2 Lo 146 4843 ZW! ZW \ZWlIget’sav.Held. 


Hoogfte Barometer d. 30: 75 
Laagfte Barometer d. 29. 3 

Hoogfte Thermometer ar. 52) 
Laagfte Thermometer gr. 29 J 


} Middelb. d. 29. 114 
Middelb. gr. 404 


De Wind meelt Weft en Z. W. Weinig Vortt, 


IV. Det. 


K 


WAAR. 


146 
WAARNEEMINGEN 


Omtrent de Lugts-gefteldheid , Weder en Wind 
te ÁMSTELDÄM, ín phegde KCR 


7 Therm.) Winds Streek, Weder 
D.'s marg.’s midd. *savelme. mi,av |'s morge 'smidd. *s av. 
1:30.0 ‚30.1 [30.2 45 46144) W EMA W [Helder. 
al— 1E meng o |45 48/44 WZW, W | ZW |—'sav.rcg. 
3 29u — o | 15/49 48143 Wt. Zj W W |— goedw, 
alzo.2ij— 4 |—3 [4648139 NW | NW | NW |— wolkig, 
5 2 |— Oi|— 0 (4447/44 WZW| W [Wt. ZiBetr. Reg. 
6|29.nij 0 |— 15/47) 148139 _W W W. [Helder 
7302 3 |— 35444642) W | NW NNW |—'sav.bet, 
en filed 4 |— 4547) 48, 42) W Ww W _[Mittig. 
ol 5 15 5 47 50, 39 WZW WZWWZW[__— 
1ol= 5 |= 4 [4 (44147 138 WZWIWZW {WZW Held. Betr. 
ri—-4 |— 5_|—6 |41/45 36 ZW [ZZW | ZZW |Bet.miftig. 
121— 6 1— 6ij— 7 |37|5037| ZW (ZZW (ZZW [Held, Ryp. 
137 7 75424835 NO | O | ZO 
laf 7 |T 6il— 6 '37 44, (36) ZZO | ZZO [ZZO |Ryp. Held, 
is 6 6 |—6 |39 49371220 INNO | O |[Helder. 
16l— si— sil— 5 |41 490 ZZO|ZZO| Z |= Mift, 
ijs JT 5, 52142 493 ZW | W NNW Mift. Heid. 
18|— 5ij— 5 — 6 |44) 4613 N (Ne WN t. Wi Helder. 
Io|— 6 |—5ij— — 51140) (43 3 6) O O |Betr. Held. 
2ol— 4 |— 4 |— 4 |40{45|37 200 £ ZO: t4Z —_—— 
ai 3 — Zij 2,142/46)34 Oo ‚OZo Ohe tE 
22— Lj 0; |— 07138|46|37)0Z0 | lOZO| O [Beld Reg. 
230 | o l—0543145|34| O 6) O [Reg. Held, 
24|— 1 29 ij2g. 19 38/4636| _O O O |Held. Wol. 
25/'29.3 |= 7 |— 6 |aof4438/OZO\ ZO | ZO [Betr Held. 
2ó— All— Aij 43 51 411220 | [ZZO | ZO |Reg. Held. 
277 Ee 7 — 75l46|55|43,Z EO Z t. O Z |Dynf Reg. 
28— 5 l- 5 |— 0748 svarl ZZW ZW  Z jBetr. Held. 


nat 


Hoogfte Barometer d. 30. 7!) 
Laagtte Barometer d, 29. 4 :) 
‚ Hoogfte Thermoineter gr. 55 
Laagfte Thermometer gr. 34 


ee eeen 


Middelb. d. 3o. 
\ Middelb. gr. 445 


De Wind meeft Zuiden, beweften of beooften. 


WAAR: 


N E43 
WAAR NEEMIN/GEN.- 


Omtrent de Lugts-gefteldheid, „Weder en Wind 
TA te AMSTBLDAM, in Maar: 1759 a, 


Barometer. [Therm > Winds Streek, 

B. |’smorg, "smid. °s av‚pmomi.av. | °s morg. ‘smidd. %s avonds. 
ZN, EE Ee 

29.9 |46544I| Zt. O Zt. 

‚B la7ls2l46) ze Z 

3 Zij 8 | 9 [SUSHI ZL „Z 

_Z 

6) 


Or Z |M 


4 gij ro ir (43j50láel Z 


DB zet 73946410 t. Z| “O 
Ee nere o 


zal2o.2 |oo. zij 6 (43/44/42 Z ft ZW | ZW [Hel Re 
I2|— 8 |— ro |—- 11714347142 W W W 
13/30-1 [30 : 21130. 3 4ajsoj43f ZW | W |W 
14 3 | |— 0 |43152140) ZW IWZW \WZ Wi Dein 
15/29.9 29.10 |29. 9:148|50/48| WZW) W W_ |R. Storm 
166 5 |= 6150/5044 WZW) WO [W t‚Nie- 
lar Zj 7 [— 9 [43,4443|W t‚NW t‚N |W-t. N Bui, win. 

8—105|30: O1|30, 07 42/44140,WNW| NW |-NW | == 

le Ij—— [29:11/39/43138) NW | W W _|—Sneeu, 
00 8:|29. 8;j— 10|41147|44l ZZ O (ZO t: ZIZO t.ZiBet. Reg, 
A 10l3O.I 30.5 |lA4148 (43 INN N Wolkig. 
22/30.3 |— 3i— 4 [46152471 WNWIWNW WNW Bet. Hel, 
2 4 Al (48157481 WIW t ZIW t. Z— Vogt. 
2 3 4 |— 6 [47150139 NW | NW [NWiN/Rez.Bet. 
26 — Si 3 1281461471 W t. ZI ZW | ZW |Hel. reg. 


2 | 2 |— 1 48/5149 Wt. NW t‚. NW t. NIBet. win. 
2 en 1 |—- (áols3lsil WW WOW OCZ 
B (29118201 50/51/48 W | w W_ [Reg. — 


29,29. loj— 8 |— 7 [4915348 W [WZW WZ WiBet.Reg. 
3o— 6 |— 9) (30.c |46/46 39, WNWN t. W‚N t. WiWindig. 
31l3o. 2 '30, 1! 05138147 39,WNW W W Helder. 
—Hoogfte Barometer d. 30. 6) 
Laagfte Barometer d. 28, 1o J Middelb. d. 29. 8 
“ Hoogfte Thermometer gr. STIN 
> Laagtte Thermometer gr, 38 J Middelb, d. 47; 

De Wind meeft Weft, bezuiden of benoorden, 

IV. Deen, K 2 


us pe 
WAARNEEMINGEN 


Z TEER T E_N 


Er A 


In de Maanden Sfanuary , February en Maart, 
“des Jaars 1759. 


Et Weder is „ deezen Winter , doorgaans 

zagt geweeft , zonder veel Storm, Regen of 

Mift, en het heeft „in ’ laatft van January , alleen zo 
veel Ys gemaakt, dat ’er een Man ter naauwer nood 
op kon fraan. Ook is de Barometer doorgaans hoog 
geweeft, en de “Thermometer verfcheide Graaden 
boven Vorft , gelyk. uie de voorgaande Waarnee- 
mingen blykt: Geduurende dien tyd hebben in dee- 
ze Stad weinig Doorgaande Ziekten plaats gehad, In, 
JANvArY waren ? er Continueele Koorifen met Uit- 
flag. Verfcheide Menfchen zyn hier aan geftorven, 
zelfs in ’t bloeiendfte van hun Lieven , doch, die den 
dertienden dag haalden, kwamen meeft weder op. 
Voorts had men Purperkoortfen en Mazclen, Koort- 
fen met Pleurss en Ontfleekeng ande Keel. In Fr- 
BRUARY hebben nog de zelfde Ziekten , hier en 
daar, in zwang gegaan, als ook enkelde Afgaande 
Koortfen, maar deeze waren van geen kwaaden aart, 
In Maarr regeerden nog, hier en daar, zo Af 
gaande als Continueele Koortfen , met Pleuris ‚ Rheu- 


maticke Pynen in de Leden; als ook Koortfen met 
Uidflag. 


NE Peep gen. @ 


OvER DE NUTTIGHEID 


B ER 


OWAARNEEMINGEN. 


MET DEN 


BOMETER 


IN DE 
_PRAKTYK per GEN SEESKUNDE; 


DOOR DEN HEER 


BERRY A Ts 


‚Pl kik wan de Akademie der Weetenfchap- 
… pen van Parys. 


_ (Mem, de Matbem. Er de Pbyfigue. Fom. IL, a Paris 
Áo, 1755. pag. 452.) 


SEEEEGEGSEENNNENERSEN eN 


E ryzing en daaling van de Kwik in den 
Barometer, laat geen twyfel meet over, 
noopens de waare oorzaak, die de Kwik onder- 
fteunt. Dank zy de Proefneemingen van Tor= 
RICELL1 en het doordringend Vernuft van den 
‚ vermaarden Pascar: wy denken niet meer , tet 
GariLrr, om den afkeer van ’t Ledige, en dat 


IV. Dees. L men 


tso Nurricmup DER -W AARNEEMINGEN ' 


men deezen afkeer vermeerderen of verminderen 
moet, naar de hoogte van de plaatfen, alwaar 
de Waarneemingen gefchieden. Wy weeten niet 
alleen, dat de Zwaarte en Veerkragt van de Lugt 
de beweegkragt zyn van de Kwik, maar wy 
zyn zelfs in ftaat om die kragt af te meeten. 

De Lugt is, in een vak van gelyke grootte, 
ver de ligtfte van alle Vlociftoffen, en bekwaa- 
me Natuurkundigen hebben haare ligtheid agthor- 
derdmaal grooter dan die van’t Water gefchat (a): 
maar, als men ze befchouwt volgens de hoogte 
der Kolommen , waar uit het geheele lighaam van 
de Lugt is famengefteld, zo zal de zwaarte van 
ieder Kolom evenredig zyn met derzelver hoog- 
te. By voorbeeld, waterpas met de oppervlakte 
der Zee , komt deeze zwaarte overeen met die 
van 32 Voeten Waters of 28 Duimen Kwikzil- 
vers. Indien deeze 32 Voeten Waters Kubiek- 
Voeten zyn, zo zal men de daar op ruftende Lugt- 
kolom bevinden te evenaaren eene zwaarte van 
195o Ponden, fchattende een Kubiek-V oet Waters 
flegts op 65 Ponden, in plaats van 67 ; die hy inder- 

daad 


(a) [In de zwaarwigtigheid der Lugt, ten opzigt van 
andere Vloeiftoffen, is een groot verfchil, naar de vere 
fchillendheid der Saizoenen en andere Oimftandigheden, 
De Heer MusscHrNrROeK maakt uit de Proefneemin, 
gen op, dat men derzelver evenredigheid in zwaarte tot 
het Water, tuffchen die van 1 tot 606 en 1 tot 1000, in 
Europa magftellen: zo dat het gentiddelde omtrent is en 
ki als 1 tot 800] J 


£ 


hd 


{ E e en di b. 
MET DEN BAROMETER, IN DE GENEESKUNDE. 15t 


daad weegt (4). Daar uit kan men opmaaken , hoe 
afgryzelyk groot de zwaarte is van de Lugt, die 
ons omringt en van alle zyden perft: eene zwaar- 
te, welke door eene rekening, die op ver na niet 
tot de uiterfte ftriktheid gebragt is, gefchat wordt 
op 19zoo Ponden, welken wy moeten tegenftand 
bieden-(c): Doch laaten wy onze kragten niet 

imis- 


(b) [De Schryver ftemt bier met zig zelf niet overeen : 
dewyl 32 maal 65 ‘geen 19so, maar 2080 Ponden uitle- 
vert. Miffchien wil hy zeggen, 32! Voeten en 6o Ponden 
Waters in een Voet, of mogelyk zal het 3o Voeten wil. 

len zyn. Hy bepaalt ook niet, welk foort van Voeten 
hy gebruikt heeft. Volgens den Heet MusscHeNsROER 
/Ís des Dampkrings middelbaate zwaarte in Evenwigt met 
335 Rynlandfche Voeten Waters in de Hoogte, en een Ku- 
biek-Voet Water wordt door denzelven gefteld op 64 Pon- 
den: dan zou de zwaarte eener Lugtkolom, van een 
vierkanten Rynlandfchen Voet dik, 2165} Ponden zyn. 
Gemeenlyk wordt de Hoogte van den Batometer af: 
gemeten in Engelfche Duimen; gelyk in de Tafelen, 
bladz. 145, 146, 147 ‚hier voor, gedaan is: en dit maakt 
een merkelyk verfchil: want de Engelfche Voet naze- 
hoeg ;! kleinder dan de Rynlandíche zynde, zo komen 
31 Engelfche Duimen, in hoogte, byna gelyk met 30 Ryn- 
landfche, tof 29 Paryf]che Duimen. ’t Verfchil is, in ’ 
eertte geval. op de 3o Duimen, ruim ;£ van een Linie, 
en, in ’t-laatfte geval, op de 29 Duimen, maar 4 van 
een Linie, nagenoeg. 'Tuffchen Amfterdamfche Pon- 
den en Ponden van Parys wordt geen onderfcheid ge- 
maakt.] 

@) (Hier wordt (volgens Poriniere, Tom. 1. pag. 
110,) de drukking op een Vierkanten Voet tienmaal ge 
nomen ; doch andeten, in ’t byzonder de Heer M ué. 
BCHENBROEK, ftellende de Oppervlakte van ’t Menfché- 


IV, Deen, La lyk 


152 _ NUrTIGHED DER WW AARNEEMINGEN 


mistrouwen: wy voeren in ons Lighaâm een Te 
genwigt , ’t welk ons byna geheel van dit ver- 
fchrikkelyk pak ontlaft. De Lugt, waar mede 
ons Bloed en alle onze Vogten zyn doordrongen , 
van de zelfde natuur zynde als de gene die ons 
omringt, is in ftaat om dezelve op te weegen; 
zodanig dat , indien de ftaat des Dampkrings altyd 
de zelfde bleef , wy ons op dit Evenwigt zouden 
kunnen geruft ftellen: maar, by ongeluk , zyn de 
veranderingen, die daar in kunnen voorvallen, 
niet dan te kenbaar , en iedereen wordt, op zig 
zelven, de uitwerkingen van haare te groote 
zwaarte of ligtheid, van haare meer of minder 
Veerkragt , genoegzaam gewaar, om geen ander 
bewys te behoeven. 

Men weet, dat eene al te weereands Lugt 
de Ademhaaling zeer moeielyk maakt „ door de 
Longblaasjes te brengen tot een trap van uitfpan- 
ning, die derzelver natuurlyken ftaat ver te bo- 
ven gaat: dat zy , door deeze uitfpanning, de 
Vaatjes, waar mede deeze Blaasjes doorweven 
zyn, famendrukt en derzelver vatbaarheid ver- 
mindert: ’ geen een groot beletzel toebrengt 
aan den Omloop des en in de Longen. Byge- 
volg onthaft zig de Regter Holligheid des Harts 
zeer bezwaarlyk van ’ Bloed, % geen dezelve 


/ ont- 
Iyk Lighaam op ruim 2o Voeten , vinden dus de druk- 


king der Lugt, van alle kanten, op hetzelve, over de 
veertigduizend Ponden gewigts.} 


MET DEN BAROMETEK ; IN DE GENEESKUNDE. 153 


ontvangt van alle deelen des Läghaams„ die, we- 
gens deeze vertraaging , op hun beurt „. met ge- 
vaarlyke opftoppingen gedreigd worden. Het 
Bloed, niet vryelyk omloopende in de Longva- 
ten, keert in minder veelheid te rug naar de Slin- 
ker Holligheid van ’t Hart , en deeze verminde- 
ring, zo van ’t Bloed, als van de Geeften , die 
Yer uit moeten voortkomen, deelt zig noodwen- 
dig mede aan alle de deelen van ’t Lighaam. Daar 
uit fpruiten een oneindig getal Ziekten, die zig 
openbaaren zullen in ’t een of ander deel , naar 
deszelfs byzondere gefteldheid, of naar den klei- 
nen tegenftand , welken het biedt aan deeze al- 
gemeene vertraaging van den Omloop des Bloeds. 
In den eenen is het de Borft, welker al te zwak- 
ke Samenftelling te gemakkelyk toegeeft aan de 
uitfpanning der ingeademde Lugt „ en zig nict lan- 
ger in ftaat bevindt om deeze Lugt te rug te ftoa- 
ten „ en eene Uitademing te maaken „ die evenre- 
dig is tot de Inademing: ’t gene blykt uit de 
moeielykheid, welke de Engborfigen (a4fibma- 
fc) ondervinden in het Ademen van eene te 
Veerkragtige Lugt. In een anderen zal de Borft 
wel gefteld zyn; doch het Hoofd, ’ zy van na- 
tuure „ of door langduurige en diepzinnige bezig- 
heden, zwak, zal zeer gemakkelyk de verande- 
ring der Lugt bemerken , terwyl de Borft ’er 
geen de minfte aandoening van heeft. Daar van 
ist dat de zwaarheid en pyn in ’*t Hoofd, de 
draaijing en fuizeling der Herfenen , veel Men- 

IV. Deer. L3 fchen 


154 Nourriouem DER WAARNEEMINGEN 


fchen tot een Barometer kan dienen. Het zelf 
de kan gezegd worden van veele andere Onge- 
fteldheden, welken eene al te Veerkragtige Lugt 
niet alleen in de Werktuigen der Ademhaaling, 
maar ook in die der Doorwaafeming, en bygevolg 
in alle Lighaamsdeelen, voortbrengen kan. 

Van deeze kundigheid is ’ gemakkelyk over te 
gaan tot die der uitwerkingen van eene Lugt, 
welke iets van haare gewoone Veerkragt verloo- 
ren heeft , ef wy zyn, in ’t algemeen gefpro- 
ken, bekwaarper pm dit geval gewaar te worden , 
dan het voorgigfde; of liever, het gebeurt ons 
veel meer, bloot gefteld te zyn voor eene Lugt, 
die niet van genoegzaame Veerkragt is voorzien „ 
dan voor eene, die ’er te veel van heeft. Wy 
zyn van natuure in ftaat, om eene Kolom van 
Lugt te draagen , die de hoogte van 28 Duimen 
Kwikzilver evenaart, en wy lyden niet veel van 
eene Kolom, die tuffchen de 27 en 28 Duimen 
verandert (a). Zeer zeldzaam is het , ons te be- 

vin- 


(a) Cueynr, de Aëre. [Men moet hier geen Ryn- 
landfche Duimen verftaan, in welken de gewoone ryzing 
en daaling van den Barometer omtrent bepaald is tuffchen 
goen 27 Duimen. De Heer MusscHeENBROEK merkt 
aan, dat, den 19 Jan. 1735, de Barometer geftaan heeft 
op 27; Rynl. Duim; zynde de minfte hoogte, (zegt hy) 
die mogelyk ooit hier te Lande is aangetekend. Dit 
maakt nagenoeg net 28 Enselfche Duimen, in welken de 
Waarneemingen der Tafelen hier voor afgemeten zyn. 
Maar de Heer BerrvarT, Schryver van dit Vertoog, 
zal waarfchynlyk rekenen op Duimen van den Pary(Jcben 

en Voet , 


MET'DEN BAROMETER, IN DE GENEESKUNDE. 155 


‚vinden onder eene Lugtkolom , welker zwaarte 
die van 28 Duimen Kwik veel te boven gaat N 
witgenomen in onderaardfche plaacfen, laager zjn« 
de dan de Oppervlakte der Zee: terwyl nren ; in tes 
gendeel, een menigte Hlaatfen vindt , alwaar zig 
de Kwik, op ’ allerhoogfte, niet meer dan tot 
27, 26 of zelfs 25 Duimen verheft. De Berg« 
agtige Landen geeven daar van menigvuldige V oor: 

_ beelden, en zyn, op haaren top, om die reden, 

naauwlyks bewoonbaar. Wanneer de Lugt, die 

wy Ademen, geen genoegzaame Veerkragt heeft, 
zo ontplooijen zig de Longblaasjes niet tot den 
vereifchten trap, en hunne Bloedvaten zyn min= 
der gedrukt, zy hebben minder fteunzel. Daar 
uit komt het voort, dat de Rokken van deeze 

Vaten, niet naar vereifch tegengehouden wordende 

aan den kant van de inwendige Oppervlakte deezer 

Blaasjes, wyken voor de aandrift van het Bloed, 

op ’ welke zy niet kunnen wederwerken met 

genoegzaame kragt, zonder den gewoonen by- 

fand van de Lugt. De Omloop des Bloeds in ’t 

Lighaam vertraagt derhalve; de Vogten worden . 

door deeze vertraaging dik; de Borft bevindt zig 

over- 


Voet, die nog grooter is dan de Rynlandfche ; en dan 
zou de grootfte hoogte omtrent 29 en de kleinfte 26% 
Duimen zyn; dat is de middelbaare hoogte ruiui 27% 
Duim. Vande Paryfche Voeten, naamelyk, zyn 29 omtrent 
even zo groot als 30 Rynlandfche, en deeze komen na- 
genoeg met 31 Engelfche Voeten overeen; zo ook de 
Duimen]: 


‚IV. Dezen L 4 | 


156 _Nurriczeip DER WAARNEEMINGEN 


overladen ; men gevoelt ‘er eene zeer vermoeijena 
‘de zwaarheid in, en ademt met meer of minder 
moeielykheid. Om kort te gaan; men is bloot 
gefteld voor een menigte van Ziekten , voortko- 
mende uit de verdikking van *t Bloed, en de ver» 
toeving , die ’ zelve maaken kan in verfchei- 
derley deelen des Lighaams, naar dat het meer 
of minder van dezelven terug geftooten wordt. 
De overladen Vafte deelen verliezen hunne Veer- 
kragt; zy wederwerken niet met genoegzaam 
vermogen op de Vloeibaare deelen , en bevorderen 
al meer en meer de Opftopping , die ten laatften by- 
na onverwinnelyk wordt. 

De uitwerkingen der zwaarte en ligtheid van 
de Lugt, zyn de zelfden, als die men heeft van 
derzelver te veel of te weinig Veerkragtigheid. - 

Deeze verfchilende oorzaaken hebben niet al- 
leenlyk invloed op de Ziekten , welken men ziet 
heerfchen in de verfchillende Saizoenen , of in zeer 
aanmerkelyke veranderingen van het Weder ; maar 

zy doen ook tot de goede of kwaade uitwerking 
van de meefte Geneesmiddelen. Verfcheide maa-’ 

len heb ik gelegenheid gehad om deeze laatíte 

Waarneeming , welke ik altoos als van een groot 

Gevolg in de behandeling der Ziekten aangemerkt 

heb, te bekragtigen. De gunftigften, die my 

voorgekomen zyn, waren een Bloedloop (Dy- 

fensersa) en Waterzugt tuffchen Vleefch en Vel 
(Hydrops Anafarca) : de eerfte in een jong Kapi- 

tein van % Regiment de Vieille Marine , die de- 

zelve 


MET DEN BAROMETER; IN DE GENEESKUNDE. 157 


_ gelve federt drie Jaaren gehad hadt, en de ande- 

5 re in de Huisvrouw van den Heer Bour.eaux 3 
Griffier van’ Frevooftfchap van Auxerre ; beiden 

in Jaar 1746. 

De jonge Officier was bykans nooit bedroogen, 
ìn zyne Voorzeggingen omtrent de veranderingen 
van het Weder , vooral wanneer men {prak van 
Regen, dien hy doorgaans een Etmaal van te voo- 
ren, en met de allerhelderfte Lugt, wift te voor- 
fpellen. Hy werdt daar van naauwkeurig ge- 
waarfchouwd, door geweldiger Snydingen in den 
Buik, een grooter verzwakking van de Maag, 
menigvuldiger Afgaan en zekere Zwaarmoedig- 
heid, daar hy geen reden van kon geeven. 

De Waterzugtige , waar van ik den vervaar- 
lyk grooten omtrek des Buiks had doen meeten, 
om haar deszelís verkleining te doen kennen , ver- 
loor fomtyds de overmaat, en vervulde die we- 
derom geheel , wanneer men gedreigd werdt met 
een zwaaren Regen. De Uicwerpzelen, in plaats 
van te vermeerderen, gelyk in ’t voorgaande Ge- 
val, verminderden , en luifterden naauwlyks naar 
de allerkragtigfte Middelen. De Benaauwdhcid 
in de Borft, de Zwaarheid door ’t geheele Lug- 
haam, de Styfheid der Kuiten en andere Toeval- 
len, namen zeer fterk toe. Dic alles kwam zo 
wel met mynen Barometer overéen , dat ik, zon- 
der de Lyderes te zien , verfcheide maalen haaren 
Man de verandering voorfpelde, welke ik vinden 
moeft, en dit mifte nooit. 

„IV, Deer. A IN Deeze 


153 _NurricHem DER W AARNEEMINGEN 


Deeze oorzaak , wel gekend zynde , diende 
my om myne Patienten te verzekeren , aangaans 
de de Toevallen , die ik hun als gaande en komen= 
de voorfpelde : maar, het geen dezelve my, van 
het meefte belang voor hun, te kennen gaf, was 
de Gifte der Geneesmiddelen min of meer te vers 
grooten, om dat de gewoone Gift kragteloos 
wierdt by de aannadering van den Regen, en ’er 
was veel aan gelegen, de K waal geen langen tyd 
in den zelfden trap te laaten. In den eenen moeft 
ik de al te groote Loslyvigheid „ die daar uit 
ftondt voort te komen, tegenhouden door Melk. 
fpys, of kragtdaadig beletten door Stoppende en 
Maagfterkende dingen: in de andere moeft ik, 
door geweldiger Purgeermiddelen, het Water in 
%“ Gedarmte trekken , ° geen te gemakkelyk vloei- 
de naar den omtrek van % Lighaam, alwaar het: 
zelve, op dien tyd, meer verflapping en byge= 
volg minder tegenftand vondt. Doch, om, in 
die beide Gevallen, te (laagen, moeft de uitkomft 
der Voorzegging niet worden afgewagt , om aar 
% werk te gaan: men moeft het kwaad voorko- 
men , en deszelfs geheele uitgeftrektheid afleiden 
van de oorzaak , die ’t zelve aankondigde. Niets, 
nu, ken, tot dit einde , van grooter beliulp zyn, 
dan de naauwkeurige Waarneeming van den Ba- 
rometer, en zulks ondervond ik met al de vol: 
doening, welke men in dergelyke Omftandighes 
den hebben kan: want myne Patienten , door dit 
middel, geen dag doorgebragt hebbende zondes 

eenige 


MET DEN BAROMETER, IN DE GENEESKUNDE. 159 


genige verligting te krygen , werden tot volmaal- 
te Geneezing gebragt in * allernadeeligfte Sai 
zoen. 
Eene Waarneeming „ welke ik in * voorleeden 
Jaar dikwils gelegenheid heb gehad te doen, is „ 
dat, geduurende de grootfte hoogte van den Ba- 
rometer , verfcheide Perfoonen van myn kennis, 
onderhevig zynde aan Kwaalen van het Geftel der 
Zenuwen , altyd daar door meer of minder hevig 
aangetaft werden , naar reden van deeze hoogte. 
Dus was het, dat ik, van den 26 Sfanuary tot den 
30 ingeflooten , terwylde Barometer van 28 Dui- 
men tot 28 Duimen en 2 Liniën ftaan bleef, dee- 
ze Perfoonen in de allerhevigfte- Opftyging met 
Stuiptrekkingen vond , en zy zouden in gevaar 
zyn geweeft om daar door te fterven , zonder de 
hulp van hérhaalde Aderlaatingen op den Voet en 
een fterke Gifte van Narcotzca. Ook werd ik ver- 
der bevefgd in dit myn denkbeeld wegens den 
Barometer, om dat zy in rufte bleeven geduuren- 
de de geheele volgende Maand, vervallende in 
de zelfde Toevallen, by gelegenheid van eene 
nieuwe verheffing van de Kwik, in de eerfte da- 
gen van Maart. De ftaat der Stonden fcheen ’er 
niet veel invloed op te hebben; dewyl de genen, 
die ’er veertien dagen af waren , en de genen, 
die dezelven eerftdaags verwagtten, even gewel 
dig werden geplaagd. Wanneer de Barometer 
byna eensklaps tot zyne grootfte hoogte kwam, 
werden zy ook zeer fchielyk aangetaft : maar, als 
IV. Deer. hy 


Pd 


160 _ Nurricgem DER W AARNEEMINGEN 


' 


hy by trappen rees, zo befpeurde men eenige 
Voorafgaande Kentekenen van dit Toeval , wel- 
ken ik , als volgt, in ’ byzonder waargenomen 
heb op een jong V rouwsperfoon , die , federt twaalf 
of dertien faaren „gekweld was met zulke hevige 
Overvallen van Opftyging, dat veel Menfchen, 
en de Geneesheeren zelfs, die verwarden met de 
Vallende Ziekte. 

Haar Ademhaaling wierdt van dag tot dag 
moeielyker: zy gevoelde op de Maag eene druk- 
king, welke geduurig toenam , mzonderheid na 
den Eeten: zy hadt een groot ongemak in ’t gaan: 
haar Vel, dat zagt en effen was geweeft „wierdt 
droog en ruuw: haare Aderen, die te vooren uit- 
wendig niet kenbaar waren, zwollen oogblyke- 
Iyk: het Bloed fteeg dikwils haar in *t Aangezigt 
en veroorzaakte ’er een hoogroode koleur, waar 
op een bleeke en loodverwigheid volgde : de Lip- 
pen waren eenigermaate blaauw ; de Oogen benee- 
pen: ’t Gezigt ftondt fehril en fomtyds wild: zy 
was hardlyvig; haar Water raauw of dik en drab 
big: de Pols wierdt langs hoe meer ingetrokken: 
zy hadt een zeer ongeftadig humeur , zomtyds 
droevig en zwaarmoedig zynde, zomtyds weder 
vrolyk lachende zonder reden. ‘Ten laatften liepen 
alle deeze Toevallen , die af of toenamen naar de 
gefteldheid van de Lugt, na dat zy by trappen 
waren vermeerderd , uit op fchrikkelyke Stuip- 
trekkingen van ’ geheele Lighaam, met verlies 
van Kennis en Gevoel. Zy hadt zulke geweldi 


ge 


Nx 


MET DEN BAROMETER 4 IN DE GENEESKUNDE. 16f 


ge beweegingen „dat drie of vier Perfoonen haauw- 
lyks in ftaat waren om die te bedwingen. De 
Kramp der Spieren van den Buik,en van het Mid- 
delrift, fcheen alle de Ingewanden weg te ftoo- 
ten in de holligheid der Borft, welke zig vervaar- 
lyk ophief en uitzette, naar maate dat de Buik op 
een buitengewoone wyze werdt ingetrokken en 
plat gemaakt. De Lyderes bleef verder eenigen 
tyd in deezen toeftand , zonder beweeging of ken- 
nelyke Ademhaaling ‚met eene ongevoelige Pols, 
x Gezigt ftyf en wreed , het Aangezigt eens zo 
vol als gewoonlyk en veel fchoonder gekoleurd. 
Eindelyk flenkte allengs de opzetting van de Borft, 
waar in Stuiptrekkende beweegingen kwamen van 
In- en Uitademing , wel zo zwaar en menigvuldig, 
als van eene Perfoon, die , na lang en uit alle 
kragt te hebben geloopen, gedwongen ware op 
te houden , en geheel buiten Adem in de handen 
te vallen van den Vervolger.. Toen ging zy over 
in den allergeruftften toeftand naar oogenfchyn ; 
gelyk als die van iemand, wien men in Verruk- 
king van Zinnen zou willen afbeelden: zy fcheen 
zig met verfcheiderley gedagten bezig te houden; 
dan zag men ze met een vergenoegd Gelaat grim- 
lachen, dan weder uitbarften in gefchater ; flaan- 
de, een oogenblik daar na, cenrklaagende toon, 
met zugten en fteenen : ja zy huilde zelfs fomtyds 
bitter. Eensklaps nam zy weder een woeft Ge: 
laat aan , tragtende zig de Borft op te fcheuren pn 
het Hair uit te rukken, met het Hoofd tegen 
IV. Deen. den 


162 _Nurricneip DER W AARNEEMINGEN 


den Muur te bonzen, terwyl haar Lighaam op- 
fprong en zig van ’t Bed opligte; hoe veel moeiz 
te men ook aanwendde om haar vaft en tegen te 
houden. Dit zo veranderlyk Toneel eindigde , 
ten allerlaatften, na verloop van een of twee Uu-= 
ren „ in een buitengewoone vermoeidheid, over- 
eenkomende met alle de geweldige beweegingen 
die zy gemaakt hadt. Zy kreeg den natuurlyken 
Polsflag weder met haar Kennis, en de min of 
meer groote Pynen, die haar eenige dagen na dien 
tyd bybleeven, waren het eenigfte merkteken 4 
waar uit zy van de hevigheid der Toevallen oor= 
deelde. 

Ik zal niet veel zeggen van de Behandeling 
deezer Ziekte , om my te bepaalen aan het gene; 
dat in ’t byzonder betrekking heeft op de Waar- 
neeming van den Barometer. Alzo de hevigheid 
der Toevallen zelden gelegenheid gaf , om ’er ee- 
nige hulpe aan toe te brengen, tragtte ik inzon- 
derheid myn voordeel te doen met de tuffchen- 
poozing van de Overvallen: zo dat ik , ’ ande- 
rendaags, na dat zy ’er een had gehad , myn vlyt 
aanwendde tot voorkoming of ten minfte tot ver- 
zwakking van het volgende Overval. Ik floeg 
myne oplettendheid niet op de Mazindftonden, die 
altyd genoegzaam rykelyk geweeft, en op den 
geregelden tyd gekomen zyn; maar op het Ge- 
fel der Zenuwen, waar van men, zo het moge- 
Iyk ware , de aanritzing en al te groote gevoelig- 
heid wegneemen mocft. Ik nam dan de voor- 

‚naam- 


- 


MET DEN BAROMETER, IN DE(GENEESKUNDE. 163 


paamfte Geneesmiddelen uit het Klaflis der genen, 
die de beweeging doen bedaaren, die tegen de 
Opftyging dienen en die Verzagtende zyn, op 
vericheide manieren famengevoegd en gefchikt 
paar den flaat, waar in ik de Lyderes bevond, 
Doch alle deze Middelen hadden een langen tyd 
_poodig, om van uitwerking te zyn op eene Ziek- 
“te van dertien of veertien Jaaren Ouderdom: 
men moeft verwagten, nog veele Toevallen te 
zien wederkomen. Dit gebeurde inderdaad, en 
in ’ waarneemen van deeze Toevallen bemerkte _ 
ik derzelver juifte overeenkomft met de bewee- 
gingen van de Kwik in den Barometer, vooral 
wanneer die van ’t eene uiterfte overgingen tot 
het andere. Ik merkte dan deeze Waarneeming 
aan als een middel, waar van ik gebruik moeft 
maaken om de aankomft te voorzien van de Toe- 
vallen , en daar tegen kragtiger Middelen in 
werk te ftellen, dan die, welken de Lyderes da- 
gelyks innam. Om die reden verbood ik haar , 
zo dra ik eene Ryfing van de Kwik, die maar 
van eenig belang was, befpeurde, zorgvuldig al 
le vafte Spyzen, en vermeerderde de Gifte der 
Antispasmodica;, ja, wanneer de Kwik tot 28 
Duimen of daar boven rees, % gene hier zeer 
zeldzaam is , fchroomde ik niet de veelheid dees 
zer Middelen twee- of driemaal zo groot te neee 
men. Dus gaf ik, in dit laatfte Geval, tot 30 
Druppelen Landanum liguidum, en 40 Druppelen 
Tin. Caflorei, in een Aftsekzel van Melifa ; 
eÏV. Dezer. i daar 


164 __NerrieneiD DER W AARNEEMINGEN 


daar by gevoegd Syr. Quinguimne en Ag. Cinnayis 
hordeata. By de eerfte beproeving van dit Voors 
behoedend Middel, had ik ’ genoegen van de 
Lyderes te zien vervallen in eene vermoeidheid 
en in een klam Zweet, ’t welk ik deedt duuren 
door middel van ’ zelfde Mixtuur , in vyf of zes 
reizen ingenomen. Deeze ftaat, volftrekt tegenftry- 
dig met de aanritzing van ’t Zenuw-Getftel,waar voor 
ik bekommerd was,behoedde haar voor het Overvals 
waar mede zy gedreigd werdt, en deeze voorzorg , 
zo dikwils het vallen kon, gebruikende, hadt zy 
?er altoos de zelide uitwerking van. Om kort te 
gaan; door deeze manier wift ik de tuffchenpoo= 
zingen genoegzaam langduurig te maaken ; om 
voordeel te trekken van de Verzagtende Midde- 
len, gelyk Vleefchfop naar den toeftand gefchikt ; 
Melkfpys en dergelyken ; waar door ik eindelyk 
zo ver kwam, om de fcherpheid van het Bloed 
te temperen , het Zenuw-Geftel in bedaaring te 
brengen en die volmaakte Rufte te bezorgen 4 
waar van de Lyderes nu federt een Jaar het ge- 
not heeft. 

Ik zou niet kunnen eindigen , indien de alle del 
Gevallen wilde befchryven , in welken ik een 
groot verfchil befpeurd. heb in de uitwerking der 
Geneesmiddelen , veroorzaakt door de verande= 
ringen ‘van het Weder. Het is genoeg te doen 
opmerken, dat, om ’er goede Gevolgen van te 
hopen, een Geneesheer verzekerd moet zyn van 
de gefchiktheid-des Lighaams , en zig naar dezel.- 

„Vve 


5 MET DEN BÄROMETER , IN DE GefErsKUNDt. 168 


‚ve voegen, zo, ten opzigt van de Giften dee- 
zer Geneesmiddelen, als van den tyd , wanneer 
men ze gebruiken moet, en dat hy derhalven iet 
te oplettende kan zyn, omtrent de verande- 
ringen; welken ’ Lighaam- onderhevig is en de 
Tekenen , die dezelven kunnen aankondigen. De 
geheele Wereld weet, dat in cen Regenagtigen 
tyd de Purgeermiddelen veel zagter en kragtiger 
“Werken , dan in eenigen anderen tyd, en-men kaf 
zelfs de Gifte daar van verkleinen, zonder hun- 
ne gewoone uitwerkingen te verminderen, ’% 
geen van een groot belang is in veele Gevallen: 
maar weinig Menfchen is ’ bekend, dat men een 
dag of twee voor den Regen van % zelfde Voor- 
regt gebruik maaken kan. Niets is ’er dan de 
Barometer, * welk daar van berigt kan geeven. 
x Gene ik van de Purgeermiddelen heb gezegd, 
moet toegepaft worden op eene oneindige níènig- 
te van andere Middelen. 


le - 


BESCH RPOVEIEN GG. 
VAN HET 
WERKTUIGLYK. GESTEL; 


DIENENDE TOT DE BEWEEGING 
DES 
OOGA RRRS 
WAAR IN ONDERZOGT WORDT ; WELK 
HET MAAKZEL EN DE MANIER VAN 
WERKING DER REGTE VEZELEN 


VAN HET DRUIVENVLIES ZY: 
| Door Den HEER 
DAE MOD. Krans 
Doktor in de Genzeskunde en Koninglyk Cenfor. 
(Memoir. de Mathem. (© Pbyfigue. Tom. II. pag. 586.) 


SEEEENEEIDNESNNENESRREES 


At Vliesagtig middelfchot, ’t welk geplaatft 

is in ’ voorfte gedeelte van den Oogbol , 

en de ruimte, vervat tufichen het Hoornvlies en 
het Kryftallyn, in twee ongelyke deelen verdeelt ; 
is den Ontleedkundigen bekend by den naam van 
het Druivenvlies (Uva), doch gemeenlykft by 
dien van de Regenboog (4r4s). Het is byna regt 


in ’ midden doorboord met een ronde Openings 
welke 


* GesTEr DES OocArrrus. 167 


welke de Oogappel CPüpilla) genoemd wordt. 
Men onderfcheidt ’er twee laagen van Vezels in; - 
als ook Zenuwen èn verfcheiderley foort van Va- 
ten. 

Vân dè Verzelen van ? Druivenvliës zyn de 
eenen Aringswyze rondom den Oogappel geplaatfts 
en dit is ’ gene de Ontleedkundigen de Sluitfpier 
CSphiniter) van den Oogappel heeten: de ande- 
ren zyn vegte of overlangfe, en maaken dat gene 
bit, % volk de Scraalswiyze Spier genoemd wordt: 
De Zenuwêr ontvangt hy van de kleine platronde 
Vlegting (Gang/ron), welke op de Gezigtzenuw 
legt: Onder de Vaten vindt men eenigen Bloed- 
voérend ; andeten Zwartagtig , een vervolg zyn= 
de van die van het Netswyze Vliës (Choroides): 
Een vermaard Ontleedkundige, van déeze Akade- 
mie ; heeft ook Watervoerende Vâten Lymmphati- 
ca) dien in waargenomen. 

Onder alle deeze deelen ; ftel ik my, in dit 
Vertoog ; 5 alleen voor „ te onderzoeken, de 
vegte of overlangfe Vezelen , die aan * agterfte ge- 
deelte van het Druivenvlies geplaatft zyn.. De- 
zelven worden van de Ontleedkundigen aange: 
merkt als Vleezige of Spieragtige Vezelen, waar 
aan men de werking van ’t verwyden des Oogappels 
toefchryft. 

Doch indien men dit Vlies, na het in Water te 
hebben daaten weeken, crite van de pikzwar- 
te Stoffe, welke maaie aan de agterzyde be- 
dekt , zo zal men Vezelen gewaar worden, die 

IV. Deer. M a op 


168 Brscumrvase vAN ’T Weretuicuvk Gasten 3 


op de wyze van Straalen rondom den Oogappel 
gefchukt zyn, dikker naar den buitenften kring 
van het Druivenvhies toe, en allengs verdunnen- 
de naar maate zy den rand des Oogappels nade- 
ren: ronde, effene en gladde Vezelen, van ko- 
leur witageig „ of t?eenemaal gelyk aan die-der Ze- 
nuwen en Peezen: Vezelen , met één woord ; 
die zig geenzins Vleezig vertoonen, maar welken 
men gereedelyk voor Peesagtige Vezelen zou aan- 
zien , wanneer men dezelven zonder vooroordeel 
onderzogt. 

Dit is zo waaragtig , dat de vermaarde Ruiscu 
dezelven, int eerft, voor zodänigen hadt geno- 
men. Hy zegt, in zyn Antwoord op den der- 
tienden „Aratomsfchen Brief, dat de regte Veze- 
len van * Druivenvlies zo veele Peezen zyn van 
den Hairagtigen Band (Lzgamen!um Ciltare) , die 
door hem wordt aangemerkt als een Spier, ge- 
fchikt tot verwyding van den Oogappel. In zyn 
Tweede Anatomijch Kalsmet ontkent hy egter de 
waarheid van zyn voorig geftelde „en zegt, «dar 
de regte Vezelen van * Druivenvlies, welken 
hy als Feezen van den Hairagtigen Band hadt aan- 
gemerkt , overlangfe Spieragtige Vezelen zyn. 

Deeze ontkenning van R.uviser is al te vol- 
ftrekt, om my eenige toevlugt over te laaten 
tot Gezag in deezen. Ook heb ik zyn Gevoelen 
niet ai eteald; dan om ten minfte eenige twyfe- 
ling ter baan te brengen noopens het waare maak- 
zel der regte Vezelen van ’ Druivenvlies, en te 

zeg- 


vor 'pE Bewersine pes OoArrers. « 169 


zeggen, dat derzelver koleur zodanig werfchilt 
van de gene, welke gewoonlyk voorkomt in de 
Vleezige Vezelen , dat men dezelven ‚ om ?er vol- 
gens de fchynbaarheid van te oordeelen , veeleer 
voor Peesagtige Vezelen neemen zou. 
Zodanig was het, dat zy my de eerfte reize, 
wanneerik dezelven met oplettendheid onder- 
Zogt, voorkwamen, en, niettegenftaande het 
vooroordeel , verftoutte ilk my , van dien tyd af, 
te twyfelen aan ’ algemeene Gevoelen teh op- 
zigt van dezelven. De vergelyking , welke ik 
vervolgens daar van maakte met de Vleezige Ve- 
zelen van de andere deelen des Lighaams , beves- 
tigde my in deeze eerfte twyfeling , en de beden- 
kingen over het Werktuiglyk Geftel van de be- 
weegingen des Oogappels , waar toe deeze Lwy- 
feling gelegenheid gegeven hadt, hebben einde- 
lyk my ten vollen overtuigd, dat de regte Ve- 
zelen des Oogappels geene Vleezige Vezelen zyn, 
onderworpen aan de oorzaak, welke de andere 
Vleezige Vezelen van ’t Dierlyk Lighaam in f3- 
_ mentrekking brengt, en dat het zelfs geene Pees- 
agtige Vezelen zyn , in zulk een zin, als Ruiscr 
in ’ eerft beweerd hadt, 
… Zonder twyfel zal men, ? gene ik hier opper, 
aanmerken als eene tegenftrydigheid (Para dore) der 
Ontleedkunde: maar deeze firydigheid , zo heter 
eene zy, is gegrond op het maakzel der Deelen 
en op de allerbeftendigfte Wetten van de Dierly- 
ke Huishouding ; daar het algemeene Gevoelen, 
IV. Deen. M 3 regt- 


to Besctmyyave vAN T Werwruicuyk Geste ; 


regtftreeks , zo wel tegen de Wetten ‚ als tegen 
het maakzel , aanloopt. 

- Ik beken , dat de enkele befdiouin van de 
tegte Vezelen niet genoeg zou zyn om deeze 
firydigheìd te betoogen. Dit is derhalve een 
der Gevallen, daar de Reden de Zinnen te hulp 
moet komen, en dit is niet te veel om een Ge- 
voelen te beftryden, 8 welk het allerfterkfte Ge- 
zag voor zig heeft. ° 

Voor en al eer ik my uitbreide over dit ner. 
werp, is het dienfug in ’% voorbygaan op te mer- 
ken, dat, wanneer men zegt, dat de Oogappel 
zig uitfpant of famentrekt, men daar door ver- 
ftaan moet de verfchillende beweegingen van ’t 
Druivenvlies, die deeze uitfpanning of famentrek- 
king vroor zaden: © Want, dewyl de Oogappel 
geen deel des Lighaams is , maar enkel eene Ope- 
ning, zo kan hy zig niet naauwer vertoonen, dan 
door de uitbreiding of verbreeding van de Regen- 
boog: hy kan ook niet wyder worden, dan door 
de inkrimping of verfmalling van dit zelfde Vlies, 
% welk alsdan zig famenvouwt. De vernaau- 
wing van den Oogappel en verbreeding van de 
Regenboog zyn twee uitdrukkingen van een zelf- 
de betekenis; even als die, van de verwyding 
des Oogappels en de inkrimping van ’t Druiven- 
vlies: dewyl het een afhangt van het andere. 

Deeze fpreekmanieren éobsaP verkdaard zynde, 
blyft er over eenige Grondftellingen te maaken, 
waar van de Gevolgtrekkingen dienen zullen om 

te 


wor DE BrwereiNG DES OoGArPris. 171 


te bewyzen, dat de Regte Vezelen van * Drui- 
venvlies eene andere eigenfchap hebben , dan de 
Kringswyze van dit Vlies en de andere Vlceezige 
Vezelen van het Dierlyk Lighaam. 

__De Oogappel fpant zig altoos uit in de Duiftere 
heid en krimpt in het Licht. Deeze verfchillens 
de beweegingen gebeuren in onze Oogen, zone 
der dat wy ’er eenige kennis van hebben : zy zyn 
derhalve louter Werktuiglyk, of t?eenemaal van 
de Wille onafhanglyk, en men moet ze ook toe- 
fchryven aan eene louter Werktuiglyke Oor« 
zaak. 

Daar uit, dat de Oogappel altoos wyder wordt 
in de Duifternitfe, volgt noodwendig, dat hy; 
geduurende den Slaap, uitgefpannen moet zyn, 
en dat de uitgefpannenheid zyn natuurlyke ftaat 
is; om dat, terwyl men flaapt, alle de Deelen 
wederkeeren tot hunne natuurlyke gefteldheid. 
Dat hy zig nooit famentrekt dan in de tegen woor= 
digheid van * Licht , bewyft, hoe de aandoening, 
welke het Licht veroorzaakt op * onmiddelyke 
Werktuig des Gezigts, noodig is om die vernaau- 
wing te weeg te brengen , en dat het de werking 
van het Licht is, welke het Zenuwvogt doet 
vloeijen in de Kringswyze Vezelen van ’t Drui- 
venvlies, om deeze Vezelen tot famentrekking 
te brengen. Daar uit kan men befluiten, dat de 
vernaauwing van den Oogappel een gedwongen 
ftaar of een ftaat van dwang is, welke zonder Pyn 
giet zo lang zou kunnen fand houden als de ver- 

IV. Deez M 4 wy- 


172 Bescrnrvine vAn Tr WerKruicuyk Geste, 


wyding , volgens % gene A GUILONIUs aanmerké, 
wanneer hy zegt: de famentrekking van den Oog- 
appel geefs Pyn ‚ doch deszelfs verwyding 15 Pyù- 
frllende CE). 

Nog een weinig moet ik zeggen van de eigen- 
fchap der Vezelen, die beweeging maaken. Ik 
zal niet onderneemen, derzelver maakzel te be- 
fchryven: het is my genoeg te weeten, dat zy 
Samentrekking en Verflapping kunnen ondergaan. 
De Verflapping van de Vezel is de fiaat , waar in 
dezelve zig bevindt voor of na haare famentrek- 
king : het is de natuurlyke ftaat van de Vezel. 
Haare Samentrekking, zynde de ftaat, waar in 
derzelver enden nader komen aan elkander „is al- 
tyd de uitwerking van eene oorzaak de Vezel 
vreemd, hoewel onderworpen aan de Wetten 
der Dierlyke Huishouding. De Samentrekking 
der Beweegende Vezelen (Febre motrsces) is der- 
halve een gedwongen ftaat , welke altyd van eene 
min of meer groote verandering gevolgd wordt , 
naar de kragt en duuring van de Samentrekking. 

Indien het noodig ware deeze Stelling te be= 
toogen, zo zou ik toevlugt neemen tot de On- 
dervinding, welke ons leert, dat alle beweegin- 
gen, die in ons omgaan , zelfs de genen niet uit- 
gezonderd, die de noodzaaklykften tot behoud 
van ons Geftel zyn , ftrekken om hetzelve min of 
meer te veranderen: dat , zo menigmaal het ons 


ge- 
@) Orrice, Libr.I. Prop. 17. 


Or DE-BEWEEGING DES-OocArrris. « 173 


gebeurt een Deel lang in famentrekking te hou- 
den, wy ’er Pyn in gevoelen, en dat hetzelve ; 
na verloop van eenigen tyd, van zelf in Ver- 
flappinge vervalt: dat de Slaap ons niet heilzaam 
is, dan git hoofde dat alle Deelen alsdan weder- 
keeren tot hunnen natuurlyken ftaat, door het 
doen ophouden van die gedwongen Samentrek- 
king, welke alle onze beweegingen vergezelt. 

Aangezien het derhalve zeker is „ dat , zo me- 
nigmaalen een Deel, geduurende eenigen reid ‚in 
Samentrekking geweeft zy , wy ons genoodzaakt 
vinden hetzelve in rufte te laaten , waar in het 
anders van zelf vervallen zou, zonder dat de Wil 
in ftaat was zig daar tegen aan te kanten: zo mag 
men hier uit befluiten, dat de Samentrekking van 
de Trekkende Vezel derzelver [laat van dwang zy , en 
de Ver ‘flapping derzelver natuurlyke flaat. 

Uit deeze Stelling, onwederfpreckelyk betoogd 
door de Ondervinding , zal ik deeze Gevolgen 
trekken. 

1. Dewyl de Spieren voornaamelyk uit Trek- 
kende Vezelen famengefteld zyn, hangt de ge- 
dwongene of natuurlyke ftaat derzelven af, van 
den gedwongen of natuurlyken ftaat deezer Ve- 
zelen. 

2. De Deelen des Läghaams niet kunnende Ee: 
woogen worden dan door middel van de Spieren, 
zo hangt de gedwongen of natuurlyke ftaat ecnes 
Deels af van den gedwongen of natuurlyken ftaat 
der Spieren van dit- Deel. 

IV. Dezer. M 5 Dit 


574 Brscrmrving vAN ?r WeRxruiGLtK Gestern, 


Dit laatfte Gevolg fluit eene zo blykbaare Waars 
heid in, dat men buiten twyfel verwonderd {taan 
zal over de voorzorgen, die ik gebruikt heb om 
dezelve te betoogen : maar die verwondering zal 
ophouden, wanneer ik zal hebben aangetoond , 
dat alles, % gene de Ouden van de Vernaagwing 
des Oogappels, en de Hedendaagfchen van dese 
zelfs Verwyding of Uitfpanning , gezegd hebben, 
geheelenal ftrydig is met de beftendige Wetten 
van de Dierlyke Huishouding; dewyl het Gevoes - 
len van hun beiden tegen die Waarheid aanloopt, 

Inderdaad, (om ons in dit Uittrekzel te hou 
den aan het Gevoelen der Hedendaagfchen,) ine 
dien men opmerkt, dat de Verwyding des Oog- 
appels deszelfs natuurlyke ftaat is, hoe kan het 
dan zyn, dat die natuurlyke ftaat afhange van de 
famentrekking der Regte Vezelen, dat is te zeg- 
gen, van den gedwongen ftaat deezer Vezelen ? 
En, ftrydt die uitlegging niet volftrekt tegen de 
zo klaare Waarheid , in % voorgaande Gevolg 
geopperd, te weeten , dat de natuurlyke ftaat 
van een Deel afhangt van den natuurlyken ftaat 
of de Verflappinge der Spieren van dit Deel. 

Om beter te doen begrypen, hoe zeer deeze. 
manier om de Verwyding des Qogappels te ver- 
klaaren , door middel van de Samentrekking der. 
Regte Vezelen van het Druivenvlies, de aller- 
gewoonfte Bekendheden tegenfpreekt; zo zy het 
my geoorlofd, alleenlyk den naam der Deelen te 
veranderen, en te zeggen, (met deeze verklaa- 

zing 


á 


TOT DE BEwEPGING DES  OoGAPPELS. 15 


ring overeenkomtftig „) dat de Rufte des Beens af- 
hangt van de Samentrekkinge der Spieren van het 
Been. De Stelling is naauwkeurig de zelfde; 
doch in beide Gevallen ongerymd en geheel flry- 
dig met de Wetten der Dierlyke Huishouding: 
De patuurlyke faat ‘der Deelen hangt ontwyfel- 
baar af van de Verflapping der Spieren van deeze 
Deelen: Want anders, (gelyk Borerur zegt in 
zyn Vertoog over de Beweegeng der Dieren) zog 
het Deer dt zynen ganifchen Leeensloap „ door een 
groote en geduurige oefening vermoeid moeten wor- 
den, niet om eenig voor het Lighaam nurtie Werk 
te verrigten, (te weeten , zwaare dengen op te hef= 
fen), maar alleen om , door eene gellrine tegen. 
kanting , de werking ak Spieren te beletten: naa- 
melyk, ad zou wabe om niets uit te voeren dan 
alleen het Lrghaam # in Rufle te brengen; rete be- 
fportelyke en onvoorzigtige Werking geheel onge- 
rymd en frydig fejn te zyn met ik allerkonflig e 
Huishouding „volgens welke de Dierlyke W erkin- 
gen eevefind bas | 

Uit het gezegde ziet men: 1. Dat , aangezien 
de Regte Vezelen van % Druivenvhes niet in fà- 
mentrekking komen , om den Oogappel te ver- 


swyden , en dit het eenigfte Geval zou zyn , waar 


in zy het konden doen ; zy derhalve niet Spieragtig 


‚moeten weezen „dewylanders de Natuur haar met 


eene nuttelooze eigenfchap begaafd zou hebben. 
2. Dat, onderftellende de epré en Krings- 
wyze Vezelen van het Druivenvlies gelykelyk 

IV. Deen. Vlee- 


176 Bescuryving vAN ’t WerkruioLrkK Gester, 


Vleezig te zyn, indien de vernaauwing des Oog+ 
appels niet kan afhangen dan van de Samentrek- 
king der Kringswyze Vezelen, deszelfs Verwy- 
ding niet zou kunnen ontftaan dan uit de Ver- 
flapping der Kringswyze en Regte Vezelen, 
geenzins uit de famentrekking van deeze laatften. 
Dewyl egter de verwyding des Oogappels zeker- 
lyk afhangt van de inkorting der Regte Vezelen, 
zo moeten deeze Vezelen van eene andere natuur 
zyn dan de Vleezige; en haare inkorting moet te . 
weeg gebragt worden door eene andere oorzaak 
dan die, welke de Kringswyze Vezelen van % 
Druivenvlies, en de andere Vleezige Vezelen van 
het: Dierlyk Lighaam, doet famentrekken. 

Als men bovendien opmerkt , dat de bewee- 
gingen van het Druivenvlies louter Werktuiglyk 
of t'eenemaal van de Wil onafhanglyk zyn, en 
men, bygevolg, haar ook aan eene louter Werk- 
tuiglyke oorzaak toe moet fchryven; zo zal men 
ligt bekennen, dat de Regte Vezelen niet Spier- 
agg kunnen zyn, uit hoofde van de onmogelyk- 
heid, waar in men zig bevinden zou, om eene 
Werktuiglyke oorzaak te bedenken van derzel- 
ver Samentrekking. 

Immers, indien de Werkinge des Lichts op 
het onmiddelyk Werktuig van ’t Gezigt, in den 
natuurlyken ftaat , eene voldoende Werktuiglyke 
oorzaak is, om het Zenuwvogt te doen vloeijen 
in de Kringswyze Vezelen van het Druivenvlies, 
en deeze Vezelen in Samentrekkinge te brengen 

tot 


/ 


ror pr BEWEEGING DES OoGAPPELs. 177, 


tot het vernaauwen van den Oogappel; welke 
zal dan de Werktuiglyke oorzaak zyn die dit 
zelfde Vogt zal bepaalen om te vloeijen in de 
Regte Vezelen? Zal men zeggen, dat het de 
afwezigheid zy van het Licht? Maar , als de 
aandoening, welke deeze uitwendige oorzaak 
heeft op de draadjes van het Werktuig, in fiaat 
is de famentrekking van de Kringswyze Vezelen 
te weeg te brengen, kan de opkouding van dee- 
ze aanporring de zelfde uitwerking hebben op de 
Regte Vezelen? Twee Werktuiglyke uitwer- 
kingen „die volmaakt aan elkander gelyk zyn, (te 
weeten, de famentrekking van twee Laagen van 
Spierachtige Vezelen,) kunnen onmogelyk af 
hangen; de eene van eene, weezentlyke oor- 


zaak en de andere van de ophouding dier oor- 


zaak. Laat ons by deeze reden voegen, dat de 
berooving van het Licht geen Werktuiglyke oor- 
zaak kan zyn van de famentrekking der Regte 


Vezelen. 


De onmogelykheid , om eene Werktuiglyke 
oorzaak op te geeven van de verwyding des Oog- 
appels, of, ’ gene op * zelfde uitkomt „ van 
de famentrekking der Regte Vezelen vant Drui- 
venvlies , verfchaft ons derhalve een nieuw be- 
WyS , dat deeze Vezelen niet Spieragtig zyn, 
gelyk men tot dus verre gedagt heeft; ten min- 
{ten , dat , indien zy inderdaad. zodanig waren; 
de verwyding des Oogappels- geenzins zou, kun- 

JV. Deen. nen 


178 Brscnmvvine vAN ’r WerktuvioLyk Gesrer ; 


fén afhangen dán vän derzelver verllapping ; en- 
piet van derzelver famentrekking. 

Doch; mogelyk zal men zeggen, dat de Spie- 
ten ; in den flaat van verflapping „ zelfs ; eene 
Veerende kragt (Vs Elaflsca) behouden , welke 
alleen genoeg is om haar te doen inkrimpen, en 
dat, indien de verwyding des Oogappels niet van 
de famentrekking der Regtc Vezelen kan afhan- 
gen; dezelve ten minften de uitwerking kan zyn 
van die Veerkragt ; welke zy gemeen hebben 
met alle andere Spieragtige deelen. 
> Het zoude reeds veel zyn, een zo aanmerke- 
Iyk verfchil tuffchen de manier van Werking der 
Regte Vezelen , en die der Kringswyze Vezc- 
len ; te hebben beweezen; aangezien deeze laat- 
ften den Oogappel niet vernaauwen kunnen, dari 
door eene waare famentrekking. _ 

Maar ; het is gemakkelyk te doen zien 3 dat 
de verwyding des Oogappels zelfs niet kan af- 
hanger van de Veerkragtigheid der Regte Veze- 
len , onderftellende dezelven Spieragtig te zyn: 
De Spieren; naamelyk, verliezen veel minder 
van haare langte door haar eigenaartige Werking, 
dat is de wegslkrapdeheids dan door haare Werk- 
tuiglyke Werking , dat is te zeggen ; haare Sa- 
mentrekking. Wanneer nu de Regte Vezelen 
van het Druivenvlies , door haar enkele Veer- 
kragtigheid, den Oogappel zo veel zouden kun- 
nen verwyden , als dezelve in de Duifterheid wy- 

der 


#ór pr Bewetcme prs OocAreris: 179 


der is; zo moeft de eigen Werking van de Straals- 
wyze Spier grooter zyn, dan de Werktuiglyke 
_ Werking der andere Spieren van het Dierlyke 

_Lighaam. Want de Veerkragt van die Spiers 
alleem, zou haar dan boven het derde deel van 
haare langte moeten doen verliezen; daar het een 
beweezen zaak is, dat de Spieren éen wei- 
nig minder dan tot het derde deel haarer langte 
verkort worden hen haare allergrootfte Samen- 
trekking. 

Ik heb gezegd; dat de enkele Veerkragt der Reg- 
ze Vezelen haar boven het derde deel- van io lang 
te zou doen verltezen , wanneer de Oogappel wydft 
ss. Dit zal door de volgende Rekening bewee- 
gen worden. 

De middellyn van ’t Druivenvlies is gemeen= 
lyk van 5 Liniën;, en die des Oogappels, aan % 
heldere Daglicht bloot gefteld, volgens de Waar- 
neemingen van den vermaarden Heer Perir, 
van 1 tot 17 Linie. De Appel wordt eens zo 
wyd in de Duifternis, en nog: wyder in zekere 
Oogkwaalen , gelyk de Mydriafis, en in die ge- 
vallen, daar-de Kringswyze Vezelen afgefcheurd 
of gefneeden zyn. Maar, laat ons de Middellyn 
des Oogappels van 17 Linie onderftellen te zyn, 
als het Oog aan een fterk Licht is bloot gefteld , 
en van 3 Liniën in de Duifternis ; zynde dit 
het gewoonlykfte Geval in den Natuurly ken ftaat. 
Dan , de geheele middellyn van het Druiven- 
Vlies in honderd deelen verdeelende „ zo zullen, 


IV. Dezer. van 


180 BescHrrvine VAN ’T WeRKTUIGLYK Gestern ; 


van die honderd deelen , ’er dertig zyn voor de 
middellyn des Oogappels in deszelfs vernaau wing; 
en vyfendertig voor de langte van ieder der Rep- 
te Vezelen. De Oogappel verwyd zynde, zal 
deszelfs middellyn zefig van deeze deelen bevat- 
ten , en de Regte Vezelen zullen ?er ,: ieder, 
maar twintig lang zyn, dat is vyftien minder dan 
in % eerfte Geval. 
De Regte Vezelen, welker langte wy onders 
fteld hebben gelyk te zyn aan vyfendertig vart 
de honderd deelen der geheele middellyn. van ’ 
Druivenvlies, wanneer de Oogappel is famenge= 
trokken ; verkorten zig dan vyftien van deeze 
deelen, dat is, boven het derde deel haarer lang= 
te, wanneer zy , door haare Veerkragtigheid s 
den Oogappel uitfpannen. Daar uit zou volgen, 
dat de enkele Veerkragtigheid van deeze Vezes 
len , in dezelven , een grootere verkorting te 
weeg bragt, dan de Samentrekking. veroorzaakt 
in alle andere Spieragtige deelen van het Lighaam: 
welk , ftrydig zynde tegen de Wetten rvan de 
Dierlyke Huishouding, ons een nieuw bewys. 
verfchaft „-dat de Regte of Overlangfe Vezelen 
van het Druivenvlies geen Spieragtige Vezelen 
zyn. . 
By alle deeze redenen kan men voegen, dats 
indien dezelven waarlyk Vleezig en by gevolg 
aan de zelfde oorzaak onderworpen waren , wel- 
ke de andere ‘Spieragtige deelen des Lighaams 
doet werken; ’er tulchen deeze Vezelen en de 
_… Krings- 


| 


«Tor DE-BEWEEGING DES OoGArPELS. 181 


Krmgswyze zulk een groote Onevenredigheid 
plaats heeft „ dat het onmogelyk zou zyn voor: 
deeze laatften, door haare Samentrekking de en- 
kele Veerkragt te overwinnen ; welke de eerften 
in de hoedanigheid van Vleezige Vezelen hebben 
zouden. De Kringswyze Vezelen , immers, zyn 
zo dun en fyn, dat zy onze Zinnen ontglippen 3 
en dat een Ontleedkundige „hoe oplettend en voor- 
ingenomen dat zy ’er moeten zyn „ veel moeite 
heeft, om zig, met behulp der befte Vergroot- 
glazen, van derzelver beftaanlykheid te verzeke 
ren. De Regte Vezelen, integendeel, zyn zeer 
kenbaar. Ieder van dezelven is, door fommige 
Ontleedkundigen , aangemerkt als een kleine Spier; 
en deeze Spieren zyn zeer talryk. Nergens, nu; 
in het Lighaam, vindt men een Voorbeeld van 
eene zo groote Onevenredigheid tuflchen de te- 
gen elkander werkende Spieren (-4ntagonefle) van 
eenig Deel: zo dat het, de Regte en de Krings- 
wyze Vezelen van * Druivenvlies even Vleezig 
onderftellende te zyn , geen minder moeielykheid 
in zou hebben , de Samentrekking te begrypen van 
den Oogappel ; als deszelfs Verwyding te ver= 
klaaren. 
Uit al het gene reeds gezegd is; volgt zeer dut- 
delyk, naar ’t my toefchynt , dat de Regte Ve- 
zelen van ’ Druivenvlies geen Vleezige Vezelen 
Zyn, onderworpen aan de werking van die oor- 
zaak, welke alle andere Spieragtige Deelen des 
Lighaams werkzaam maakt. Ik voeg ’er by, dat 
s, IV. Deer. | N het 


182 Brscurrvie VAN ’T WerktuioLek Gasten, 


het zelfs geen Peezige Vezelen zyn, in zulk ee 
zin als R.uvrscu hadt voorgewend, dewyl dan de 
zelfde zwaarigheden blyven zouden; dat, ten an- 
deren, de Regte Vezelen onderfcheiden zyn van 
den Hairagtigen Band, aan welken zy niet vaft 
zyn dan met een uitermaate dun beginzel, en dat , 
aangezien decze Band niet Vleezig is, de Regte 
Vezelen geenzins de Peesagtige Uit-enden daar 
van kunnen zyn. 

Dus Natuurkundig beweezen hebbende, dat de 
Regte Vezelen van ’t Druivenvlies geen Spierag- 
tige Vezelen kunnen zyn, zo blyft over, aan te 
tooneny welke derzelver natuur zy. Ten dien 
einde is ’t noodig, zig te herinneren, ’ gene by 
den aanvang van dit Vertoog is gezegd; te wee- 
ten, dat, indien men met oplettendheid het ag- 
terfte gedeelte van ’ Druivenvlies onderzoekt, 
na hetzelve , met een Penfeel , ontbloot te heb- 
ben van ’t zwarte Vogt, waar mede het bekleed 
is; men eene laag ontdekken zal van Regte Ve- 
zelen, die als zo veel Straalen rondom den Oog- 
appel gefchikt zyn: dat deeze Vezelen, met een 
Vergrootglas befchouwd, voorkomen zullen als 
zo veele witagtige draadjes , meer gelykende naar 
Zenuwen dan naar Vleezige Vezelen: dat zy ef- 
fener, gladder en zelfs ronder zyn dan de Spier- 
agtige Vezelen, die, gelyk bekend is, platagtig, 
oneffen en doorgaans roodagtig van koleur zyn. 
De befchouwing, om kort te gaan, onafhanglyk 


van de te vooren bygebragte redenen, zou alle 
de 


\ 
zor pe Bewerome prs OocArrers.… 185 


__de genen overtuigen kunnen, die, van vooroor. 
deel ontheven, zig de moeite zouden willen. gec- 
ven, om ze naauwkeurig te onderzoeken 3 dat 
de Regte Vezelen van ’t Druivenvlies geene Vlees 
zige, maar waarfchynlyk Veerende Vezelen zyn; 
louter Veerkragtige Vezelen , die, om in wer- 
king te geraaken , geene byzondere aanporring van 
de Wil behoeven ‚ om haar tot werking te nood: 
zaaken, en zelfs niet onderhevig zyn ain de wer- 
king’ van die oorzaak, welke de famentrekking 
der Kringswyze Vezelen van ’t Druivenvlies-en 
der andere Spieragtige deelen van het Lighaam te 
weeg brengt. De oorzaak, die de Regte Veze- 
len zig doet intrekken, is even de zelfde , welke 
alle andere Veerende Lighaamen, die er in de 
Wereld zyn, doet werken. Haare natuurlyke 
ftaat is verkort te zyn, en zy wyken uit dien 
ftaat niet, waar in zy den Oogappel wyd open 
houden, dan wanneer een fterker kragt haar. uit 
denzelven noopt te gaan. 

Deeze overtreffende Kragt is de famentrekking 
der Kringswyze Vezelen, zynde, gelyk wy reeds 
hebben aangemerkt „ altoos het gevolg van de aan- 
doening, die het Licht maakt op de dräadjes van 
2% onmiddelyke Werktuig des Gezigts. De Reg- 
te Vezelen , welker Veerkragt toegeevende is; 
verpligt zynde te wyken voor de overmaat dee- 
zer kragt; worden meer of minder uitgerekt of 
langer gemaakt, naar de famentrekking der Krings- 
wyze Vezelen van meer. of minder fterkte is; 

IV. Deer, N a maat ; 


184 Bescumrvivg vAN ’T WeRKTUIGLYK Gestern 4 


maar , alsdan aan zo veele gefpannen Koordjes ge 
Iyk zynde, maaken zy eene geduurige pooging te= 
gen de kragt , die haar fpant , en herftellen zig in 
haaren eerften fraat , zo dra die kragt ophoudt haar 
te dwingen. Dusis het, dat zy den Oogappel wy- 
der maaken door de enkele Werktuiglyke fchik- 
king haarer deelen, die haar onderwerpt aan eene 
algemeene oorzaak, onafhanglyk zynde van alles 
dat in ’t Lighaam omgaat. 

De Heer Merrr, een vermaard Ontleedkun- 
dige van deeze Akademie , die geene Kringswy- 
ze Vezelen in de /rzs erkende , heeft toevlugt ge- 
nomen tot eene zeer vernuftige Onderftelling , om 
derzelver beweegingen te verklaaren. » Hy geeft 
voor , ‘dat de Regte Vezelen van’ Druivenvlies 
zo veele kleine holle Buisjes zyn ‚ welken de wer- 
king van het Lacht, op ’ onmiddelyke Werktuig 
des Gezigts, doet zwellen en langer worden te 
gelyk; waar uit dan de vernaauwing des. Oogap- 
pels volgt, wiens verwyding, volgens zyn Ge: 
voelen, eemiglyk afhangt van de Veerkragt dee- 
zer zelfde Vezelen. 

Deeze Veerkragt der Regte Vezelen van het 
Druivenvlies wofdt beweczen door cen Verfchyn- 
zel der opmerkinge waardig. “Wanneer men , op 
2 helderfte van den Dag, de Oogen bdfeouwt 
van iemand, in wien de beweegingen des Oog- 
appels vryelyk gefchieden, zo neemt men waar , 
dat „ de Oogen bedekkende en dezelven , vervol- 
gens, eensklaps bloot ftellende aan het Licht ; de 

twee 


Tor DE BEWEEGING-DES OocArrrrs. 185: 


twee Oogappels fchielyk van den ftaat van wyd- 
heid tot dien van naauwheid overgaan. Deeze 
famentrekkang gefthiedt met gez windheid tot-ze- 
keren trap toe, zo dra het Licht tot aan het Werk-, 
tuig is gekomen; maar ’t oogenblik. daar na wor- 
den de Oogappels weder een weinig wyder „fchoon 
de fterkte van Licht en de afftand des V oorwerps, 
dat bekeeken wordt, de zelfden zyn en blyven. 
Deeze kleine ver wyding der Oogappelen gefchiedt 
kennelyk door eene Veeragtige beweeging , welke 
men niet kan afleiden dan van de Veerende ei- 
genfchap der Regte Vezelen. De Kringswyze 
Vezelen vernaauwen den Oogappel by de eerfte 
aandoening, welke het Licht op *t Werktuig 
maakt, en de Regte Vezelen, met kragt uitge- 
rekt zynde in % eerfte oogenblik van deeze famen- 
trekking, fiaan dat geweld tegen en verkorten 
zig weder een weinig in het tweede oogenblik: 


‚waar uit die geringe, doch kennelyke , vergrooting 


van de middellyn des Oogappels volgt, 

Ik heb verfcheide maalen zulks waargenomen , 
zelfs in Perfoonen, die met de Staar in ’t Oog ge- 
kweld waren, in welken de Veering van ’t Drui- 
venvlies een wenfchelyk teken is voor den goe- 
den Uitflag der Operatie: gelyk ook de Opera- 
teurs, wanneer zy dezelve bemerken, zeggen, 
dat de Oogappel Veerkragt heeft, Dit is zeer ken- 
baar mn alle gezonde Oogen , maár voornaamelyk 
in zodanigen , die blaauw zyn, in welken het on- 
middelyke Werktuig des Gezigts, in ’t algemeen, 
IV, Deer. N 3 ge- 


186 rp GESTEL DES OocArpPELs. 


gevoeliger fchynt te zyn voor de aandoening var 
het Licht, en daar de Oogappel zig , doorgaans , 
meer famentrekt , voor een zelfden trap van Licht , 
dan die der bruine Oogen. 

De Veerkragt der Regte Vezelen van ’t Drui- 
venvlies eens vafigefteld zynde , zo verdwynen 
alle zwaarigheden , die in het aangenomen Gevoe- 
len voorkomen , en welken ik , in dit Uittrekzel, 
bygebragt heb: men kan gemakkelyk verklaaren , 
hoe de verwyding van den Oogappel gefchiede , 
en eene Werktuiglyke oorzaak aanwyzen van dee- 
ze verwyding,’t welk men niet zou kunnen doen, 
onderftellende , dat deeze Regte Vezelen Spier- 
agtig zyn. 

De Regte Vezelen van ’ Druivenvlies zyn de 
eenigfte Vezelen niet van ’t Dierlyk Lighaam, die 
met Veerkragt zyn begaafd. Ik meen ?er ook in 
andere Deelen ontdekt te hebben , waaromtrent 
ik my naderhand de Eer zal geeven, myne Be- 
denkingen aan de Akademie voor te ftellen. 


H. 


WAAR- 


WAARNEEMINGEN 


OVER DE 


ON Ps okee 


DER 


BL OE MEN, 


DOOR DEN HEER 
D Â L Ï B A R D. 
( Mem, de Mathem. & de Phyfique. Tom. I. pag. 55.) 


SYEEESENEIEEECLHESLSSrEeS 


K was niet voorneemens iets in ’ licht te gee- 

ven van de menigvuldige Proefneemingen, 
die ik op de Planten begonnen had te doen , voor- 
enaleer ik dezelven verfcheide maalen herhaald, 
en zo ver gebragt had, als my doenlyk ware. 
In dit gevoelen zou ik zyn gebleeven, indien 
Perfoonen van de grootfte kennis in die-zaaken , 
waar aan ik my geheel overgeeve, zig niet daar 
tegen aangekant hadden. Deeze Vrienden, wien 
ik veel verfchuldigd ben, onderrigt van eenige 
geringe gevolgen myner nafpooringen , hebben 
my aangedrongen, van de tegenwoordige tyds- 
omftandigheden gebruik te maaken , om berigt 
van dezelven aan de Akademie te geeven. Maar, 

IV. Deer. N 4 hunne 


188 > WAARNEEMINGEN OVER DE 


hunne raad volgende, heb ik my zeer belemmerd 
gevonden. Hoe (dagt ik) een Vertoog in ’% licht 
brengen, dat nog niet voltooid is? hoe; verflag 
doen van Proefneemingen , die , fehoon zy wel 
zyn geflaagd , nog niet befchaafd of in order ge- 
bragt zyn ! Niettemin, aangemoedigd door hrun- 
ne raad, hebbe ik beflooten den Uitflag daar van 
voor te draagen, hoe ruuw het ook zy, en de 
fehielykheid, waar mede ik dit Vertoog heb op- - 
gefteld, heeft my niet toegelaaten ’er de laatfte 
hand aan te leggen: maar, dewyl het hier flegts 
te doen is met een aanvang van Proefneemingen, 
die van een langen adem zyn , en niet kunnen - 
gefchieden dan in één Saizoen van % Jaar, zo ho- 
pe ik, dat men wel eenige toegeeflykheid heb- 

ben zal voor deeze eerfte fchets. 
De. volmaakte overeenkomft , welke ik heb 
opgemerkt tuffchen verfcheide Planten van % zelf- 
de Geflagt, die niet van elkander verfchillen dan 
door de. Reuk, heeft my in ’t vermoeden ge- 
bragt, dat het wel flegts enkele Verf chesdenheden 
konden zyn. En, my naauwlyks kunnende wys 
maaken, datde Ruskende hoedansg herd een onder- 
fcheidend Kenmerk zy tufchen twee Planten, 
waar van alle de uicwendige en zigtbaare deelen 
volmaaktelyk overeenkomen, heb ik geoordeeld, 
dat ik flegts, om daar van verzekerd te zyn, be- 
hoefde te-ontdekken , of deeze hoedanigheid be- 
ftendig duurzaam is in zekere Soorten „ gelyk de 
Kruidkundigen voorwenden ; dan of dezelve daar 
in 


BUL 
dei 


Rruk per BLOEMEN. “ 189 


in kan verflaauwen en zelfs te niet gaan: « Dit 


‚gerfte doelwit heeft -my gebragt tot het zoeken 


van middelen, omde Reuken in de Planten te 
vernietigen of ten minfte te verzwakken : ik heb 
my verbeeld, dat het verfchil van den Grond, 
daar men het Zaad in werpt , zo wel verandering 
mde Reuk der Planten, zou kunnen te weeg 
brengen, als het zulks doet in derzelver geftalte 
en groeijng „ vooral wanneer de Zaaden ?er den 
Winter over in blyven leggen. Onder veele 
Proefneemingen , die ik op dit Onderwerp eu 
volgens dit Grondbeginzel gedaan heb, zal men 
hier den Uitflag vinden van de genen, welken 
het meeft aan myne verwagting hebben beant- 
woord, 

Tot myn Onderzoek heb ik uitgekoaren de 
Eion met de welriekende Bloem (Re/êda Z- 


_yptra minor odoratsfJima) ‚ die men gemeenlyk 


noemt Kruid der Minne (Herbe d’ Amour). Dit 
heb ik gedaan , om dat in het Geflage der Re/e- 
da’s een andere Soort gevonden wordt, volmaakt 
gelyk aan deeze ; naamelyk de kleine gemeene 


„CReféda minor vulgaris Case. Baum). Deeze 


beide Planten hebben een zelfden Wortel, een 


zelfden Steng , de zelfde Bladeren, Bloemen en 


Vrugten. Om kort te gaan, zy verfchillen niet 
van elkander , dan daar in, dat de eerfte , die uit 
de heete Landen afkomftig is „ een Bloem draagt, 
welke een Reuk verfpreidt „ nabykomende aan 

iV. Dern. N 5 die 


19o W AARNEEMINGEN OVER DE 


die van de Wyngaards- bloem of van Violen, 
maar zeer veel aangenaamer ; daar de andere, die 
men vindt in de nabuurfchap van Parys, geen de 
allerminfte Reuk geeft. 

Ik zelf heb, in ’ voorleeden Jaar, Zaad in- 
gezameld van een Plant welriekende Reftda, 
die ik had zien bloeijen en Vrugt maaken. Dit 
zaaide ik den 6 December des Jaars 1742. 

1. In de vrye Grond, op een plaats voor 
den Noorden Wind befchut, bloot ftaande naar 
* Zuiden. 

a. In een Pot vol zuivere Aarde, gemengd 
met omtrent de helft wel verteerde Meft. 

3. In een Pot, gevuld met Zand of zuivere 
Zand-Aarde, zo als men dezelve gehaald had uit 
het diepfte van een Put , die eenige dagen te voo- 
ren was fchoon gemaakt en uitgediept. 

4. In een Pot met enkele Meft-Aarde. 

5. In een Pot met Tuin-Aarde. 

6. In een Pot zuivere Aarde, met verteerde 
Meft overdekt. 

Deeze Potten heb ik bloot gelaten voor alle 
de ongemakken van het Weer, zelfs in ’t mid- 
den van den Tuin, na dat ilk myn Zaad gezaaid 
had: ’ welk ik wel verwagtte dat niet altemaal 
op zou komen, en ’er is, inderdaad, een groot 
gedeelte van verlooren gegaan. In ’t Voorjaar 
zag ik geen jonge Planten opfchieten, dan in de _ 
zuivere Aarde met Meft gemengd, in de Pot 

met 


Rrux DER BLOEMEN. Ig 


met Tuin-Aarde en in het Zand: van al het ove- 
rige kwam niets. Daar: zyn maar twee Planten 
gegroeid in de gemefte Aarde, drie in de Tuin- 
Aarde en zesin het Zand. 

” Verfchil, dat ik, zo dra deeze Planten op- 
fchooten , waarnam tuflchen de genen die in 
Zand en die in de andere foorten van Aarde fton- 
den, deedt my hopen, dat ’er ook wel onder- 
fcheid zou kunnen zyn in haare hoedanigheden. 
De eerften waren veel kleinder van Blad en Steng, 
en veel zwakker dan deeze laatften , die zig veel 
tieriger vertoonden. Dit verfchil hieldt ftand tot 
in de Bloemen en Vrugten , welken ik met on- 
lydzaamheid verwagtte. « De Reféde’s, die in % 
Zand gegroeid waren, bleeven altyd veel kleinder 
en zwakker in alle haare deelen : de Bloemen al- 
leen waren byna van de zelfde grootte in beiden, - 
doch niet zonder eenige ongelykheid in fommigen 
van derzelver deelen. De toppen der Stofveze- 
len (Stamina), by voorbeeld , van de Planten die 
in Zand waren gegroeid , fcheenen een weinig 
kleinder en minder gekoleurd te zyn , dan de top- 
pen van de anderen. 

Het kennelykfte verfchil heeft plaats in de 
Reuk der Bloemen. Alle de Reféda’s , die in 
de toebereide Aarde en in de Tuin-Aarde ge- 
groeid zyn, hebben ze by uitftek welriekende , 
daar de Bloemen van die Planten , welke in t Zand 
Zyn opgekomen, geen de minfte Reuk geeven. 

IV. Deer. | Deeze 


192 WAARNEEMINGEN OVER DE 


Deeze Proefneeming alleen zou voldoen kun- 
nen, om ons te verzekeren dat de Gemeene Klei 
ne Reftda enkel eene verfcheidenheid is van de 
Welrsekende Refèda;, indien ik geen andere Proef- 
neemingen had, die geen twytel omtrent dit On- 
derwerp fchynen over te laaten. Hebbende , 
naamelyk, in myne jonge Planten , voordat zy 
in bloey ftonden, de uiterlyke verfchillendheden 
opgemerkt, die ik te vooren aangeweezen heb, 
en hopende datde zwakften van Gewas wel 
Reukeloos konden zyn; zo verplantte ik eenigen 
derzelven in de andere foorten van Aarde, om 
te zien wat deeze verandering zou kunnen voort- 
brengen. Ik zette ?er eene in de gemefte Aarde 
en twee anderen in de verteerde Meft, zonder 
iets daar by. Deeze drie Planten hebben een 
weinig meer kragt gekreegen , dan de genen, die 
ik in het Zand liet ftaan;, haare Stengen zyn wat 
dikker geworden; haare Bladen een weinig groo- 
ter en donkerder. groen; maar de Bloemen blee- 
ven altoos zonder eenige Reuk. 

Ik heb ook ééne van-de drie Planten, welken 
in de Tuin-Aarde voortgekomen waren , in’t Zand, 
gaan verplanten, doch zy heeft ’er niet in willen 
groeijen. 

Deeze Proefneemingen , gevoegd by de vol- 
maakte gelykenis van alle de uiterlyke deelen dee- 
zer twee Planten, bewyzen dat de Gemeene Klet- 
ne Refëda geen VERSCHILLENDE SOORT, maar 


alleen- 


‘ 


REurk DER BLOEMEN. 193 


alleenlyk een VERSCHEIDENmHEID is van de Re- 


fêda met welriekende Bloemen. 


en 


Men kan zig ligtelyk verbeelden , dat de ver= 
fcheiderley hoedanigheden der Aarde in ftaat is 
om zeer aanmerkelyke Veranderingen te veroor- 
zaaken in de verfchillende Planten, die zy voort- 
brengt. Dit is overkenbaar aan de meer of min- 
der deugd der Peulvrugten, die niet alleen in by- 
zondere Landftreeken , maar dikwils zelfs in een 
zelfden Tuin, en met den zelfden ftand ten op- 
zigt van de Lugt, Zonen Wind, geteeld wor- 
den. Een Boom, een Plant, die dikwils zeer 
tierig groeit, doet niet dan kwynen op eene 
plaats, welke ?er % allerdigtfte by is. Sommige 
Bouwlanden zyn ’er, daar men geduurig van 
Graan moet veranderen, om dat, het gene men 
aldaar inzamelt, van Jaâr tot Jaar kennelyk ver- 


baftert. Dit heb ik byzonderlyk waargenomen 


int Zaad van Beete-Krooten of Bietwortelen:, 
% gene ingezameld en weder gezaaid zynde in 
een Landftreek van ’ Marne , daar ik lang heb ge- 
woond „ het tweede Jaar Wortelen geeft, die 


bykans geheel geel zyn en naauwlyks de Smaak 


der Bieten hebben. Zeer waarfchynlyk is, dat 
een dergelyke verandering aande Welriekende 


Reféda gebeurt. Haar Zaad, 1m goede Aarde en 


op Broey-Bedden gezaaid zynde, gelyk de ge- 


„woone manier is , of enkel in goede Aarde zon- 


der Broeijing, brengt Planten voort , welker Bloe- 
IV. Dezer. men 


194 WAARNEEMINGEN OVER DE 


men zeer aangenaam zyn van Reuk. Indien men, 
in tegendeel, dit Zaad werpt in een Zandigen 
Grond 5 die ’er weinig Voedzel aan geeft, zo 
brengt het Planten voort, of teenemaal Reuke- 
loos, of ten minften zodanigen, welker Reuk by- 
na ongewaarwordelyk is. 

Eene Waarneeming , naderhand door my ge- 
daan , bekragtigt deeze laatfte Ondervinding vol- 
komelyk. De Gemeene Kleine Reféda komt in 
de Landen rondom Parys nergens voor , „dan in 
het Bors de Boulogne, waar van de Grond, gelyk 
iedereen weet , Zandig is, ten minfte voor. een 
groot gedeelte: zo dat, al ware het eerfte Zaad:, 
aldaar gevallen , van de Welriekende Reféda ge- 
weeft , dezelve daar zekerlyk zoude verbafterd 
zyn (*). 

Ten anderen befluit ik , dat de hoedanigheid 
van te Ruiken of niet te Ruiken , in de Planten, 
van den tyd haarer Uitfpruiting af bepaald is; aan- 
gezien «de jonge Reféda’s, die in ’t Zand voort- 
gekomen waren , verplant zynde in goede Aar- 
de, beftendig Reukeloos zyn gebleeven. Boven- 

dien 


(*) [De Heer Harren heeft in zyne Reize op de Al- 
pen opgemerkt, dat de Reuk der meefte Bloemen aldaar 
fterker is, en dat fommigen,, die elders Reukeloos zyn, 
aldaar Reuk geeven; by voorbeeld, de Berg-Violen, met 
groote geele Bloemen, enz. De Method. Stud. Botanices. 
Opufcul, Botanica. p. 61-] 


A 4 nd 


Rrux per BLOEMEN. 195 


dien volgt uit deeze Proefneemingen , dat de Reu- 
ken geen Kenmerk ruitmaaken, ’t welk men als 
een grondflag kan gebruiken tot onderfcheiding 
eener Plant van een andere, die dezelve , voor 
* overige, in alle haare deelen gelykt, 

Nu blyft nog over, te onderzoeken , of ook 
de bereiding en de hoedanigheid -van den Grond , 
‚ Reuk zouden kunnen geeven aân Planten , die 
uit het Zaad der Gemeene Kleine Refdda zouden 
voortkomen. Ik zou het in dit Jaar geprobeerd 
hebben-, indien ik ’er Zaad van had-kunnen vin- 
den, in den tyd, toen ik voornam deeze Proef: 
neemingen te doen. Ik ftel my voor, dezelven 
met nog meer zorgvuldigheid te vervolgen, met 
alleen omtrent de Reféda , maar op verfcheide an- 
dere Geflagten van Planten , waar van men zeer 
welriekende Soorten heeft, en anderen, die, 
hoewel gelykvormig in alle haare deelen, geen de 
minfte Reuk hebben. Men-weet , dat de Reuk 
der Planten of in de Wortelen plaats heeft, of 
in de Stengen en het Loof , of in de Bloembla- 
dertjes, of in de Stofvezelen, of in de Vrugten, 
of in het Zaad, of in-verfcheide van deeze dee- 
len te gelyk. Opal zulke verfchillende Planten 
is myn oogmerk onderzoek te doen, dezelven 
behandelende op alle manieren , die ik zal kunnen 
bedenken. De genen, die de Reuken bemin- 
nen, zouden my flegten dank wyten, indien ik 


alleen maar flaagde, in de Planten haaren aange- 
IV. Deer. naa- 


In 


196 WAArN. OVER DE Reuk DER BLOEMEN. 
N° 


naamen Geur te doen verliezen : maar zy zulle, 
aan den anderen kant my niet minder verpligt 
zyn, indien ik zo ver kan komen, van Reuk te 
geeven aan de genen, die ze niet hebben „of , 
ten minfte ‚ het weinige, dat zy hebben; te ver- 
meerderen. Wat hier van zy: zeker gêtal van 
Proefneemingen , met een goeden Uitflag over 
dit Onderwerp gedaan, zal mogelyk eenig licht 
geeven omtrent de oorzaak van de goede en 
kwaade Reuk der Plantgewaflen, en omtrent-de 
middelen ‚ om zig te voorzien van de eene en te 
befchutten voor de andere. 


TE ED ern 


med S en ander 


TEN m7 


Pr. XXVIII. 


C 


Tiga. 


se) 

Tij.18. 
c 

IS 


te ar A 
re 


| * 


“BESCHRYVING- 
A | N 
pe VAN HE tf 


TUN STE KT 
LEEUW-WORM, 
ken DOOR DEN HreEr 
DE RÉAUMUR. 


Memoir. de P Acad. Royale des Sciences, de PAn 1753, 
Pag. 402. ) 


SELSELELEN ERGE EESTE EOEOEGENSN 


E Mieren-Leeuw Formsca-Leo) , die ge- 
| duurende zo veel Eeuwen onbekend ge- 
bleeven is; ten minfte waar van de Ouden geen 
gewag hebben gemaakt; is hedendaags een der 
Vermaardfte Infekten. Het is een der genen, 
die men niet in gebreke blyft te noemen, wan- 
neer men voorbeelden wil opgeeven van de zon- 
derlinge huishouding , in welke de allerkleinfte. 
Diertjes zig onzer opmerking waardig. toonen. 
Men laat niet. na te verhaalen, met welk eene. 
konft hy in het Zand, of in eene fyne en loffe 
Aarde, zig een Kuiltje als een Tregter formeert, 
op, welks bodem hy onophoudelyk blyft loeren, 

„ÍV. Deer. Oo om 


198 BesCHrrvING VAN HET INseKr, Á 


om zodanige Infekten te vatten en vervolgens uit 
te zuigen, die door onvoorzigtigheid komen te 
vallen in den ftrilk, welken hy voor hun gefpan- 
nen heeft. 

Dit Diertje is egter het eenigfte niet, ’t welk 
gebruik weet te maaken van deeze Lift, en vol- 
ftrekt noodig heeft daar toe zyn toevlugt te nee- 
men, om niet van Honger te fterven. Een In- 
fekt, ’t welk in gedaante grootelyks van de Mie- 
ren-Leeuw verfchilt, holt zig ook een Tregter 
uit in ’ Zand of in eene fyn gemaakte Aarde, 
en plaatft zig, tot het zelfde einde , in * onder- 
fte van denzelven. Het is een Worm van ’% 
Klaffe der genen die geen Pooten hebben, en 
die verwiffelen moeten in Vliegen van maar twee 
Wieken , daar de Mieren-Leeuw zes Pooten 
heeft, en in eene Vlieg met vier Wieken veran- 
dert. 

Deeze Worm, zeldzaamet, ten minfte in dit 
Ryk, dan de Mieren-Leeuw , heeft niet, gelyk 
de ander, Schryvers gehad, die, met genoegzâa- 
me uitgebreidheid, het vervolg zyner Werkin- 
gen, geduurende zyn levensloop, verhaald heb- 
ben. Men heeft ‘er, de eerftemaal, van gefpro- 
ken in de Heflorte der „Akademse van ’t Jaar 17065 
pag. 7, en’tgene’er aldaar van gezegd wordt, 
is niet genoegzaam naauwkeurig; zo dat men in 
verlangen bleef naar een omftandiger Berigt van 
deszelfs Levensmanier , en om zyne Figuur, zo 
wel als die van de Vlieg, waar in hy verwiffelt, 

in 


GENAAMD Leruw- Worm. 199 


in Plaat gebragt te zien. Hy is aldaar geheten 
Mieren-Vos (Hormzca-Vulpes) ‚ tot onderfchei- 
ding van de Mieren- Leeuw : maâr deeze is niet 
minder een Vos, wegens zyne liftigheid, dan de 
ander, en de laatfte zweemt, uit hoofde van 
zyn kragt en verflinding , niet minder naar deni 
Leeuw, dan de eerfte. Derhiwe zou ik eer ver- 
kiezen, dit nieuwe Infekt Leeuw- Worm (Ver= 
Eron) te noemen (*); welke naam te kennen 
geeft, wat hetis in zynen eerften ftaac, en hoe 

zeer het te vreezen zy voor andere Infekten: 
Nu twee Jaaren geleeden heb ik den Leeuw- 
Worm een Hiftorie-Schryver bezorgd, die my’ 
ontlaften zou van het in de tweede plaats te wor- 
den, indien hy de Waarneemingen, welken dit 
Infekt hem aan de hand gegeven heeft, miet be- 
fchree- 


_(*) [Volgens het Franfche Woord (Ver-Lion) zou het 
fchynen, dat mien dit Infekt Worm-Leeuw moeft noemen; 
doch die het naauwkeurig overweegt, zal bevinden, dat 
men in ’t Nederduitfch , by dergelyke Koppeling van 
zelfftandige Naamwoorden, nooit het Onderwerp voor- 
aan ftelt, en het gene,daar het op toegepaft of mede ver= 
geleeken wordt„agter, maar altyd anders om, By voor- 
beeld: men zegt niet Hond-Bul om een Hond te beteke- 
nen, die eenige Eigenfchappen vanden Bul heeft, maar 
Bulbond: Patrys-Hond noemt men ‘er een, waar van het 
Ras tot het vangen van Patryzen wordt gebruikt, niet 
Hond-Patrys. Zo moeft ik ook hier het Woord Ver-Lion 
niet Worin-Leeuw maar Leeuw-Worm vertaalen; als betee 
kenende een Worm, die eenige Eigenfchappen heeft van 
den Leeuw. ] 


IV. Dzuer, Oa 


200 BeEsCHarviNG VAN HET Inseer , 


fchreeven had in eene Taal, welke veel minder 
bekend is dan de Franfche (*). Een eenig van 
deeze Wormen, welken de Heer pr GEER ette- 
lyke Maanden in bezitting heeft gehad, en dien 
hy genoodzaakt was meer te ontzien , dan hy wel 
gewild hadt, heeft hem getoond het gene dit In- 
fekt het alleraanmerkelykfte heeft, en miffchien 
zou hy ’er byzonderheden in ontdekt hebben, die 
my ontgaan zyn, wanneer hy ‘er, gelyk ik, een 
grooter getal had gehad, die hy , in alle Saizoe- 

nen , had kunnen waarneemen en behandelen. 
Schoon de Mieren-Leeuwen my dikwils in ge- 
heugen gebragt hebben het denkbeeld van Der- 
verflindende Wormen, gelyk zy zyn, die een zelf. 
de prooy najaagen, en, om ’er mecfter van te 
worden, de zelfde hift gebruiken; heb ik dog te 
vergeefs gezogt naar Leeuw-Wormen „in de om- 
leggende Landftreek van Parys en elders, op plaat- 
fen, waar ’t my voorkwam, dat zy zig gaarn 
moeften nederzetten. Ik moeft de hope op- 
geeven, om dezelven waar te neemen , tot dat ik 
een Brief kreeg van den 11 February 17513 ge- 
fchreeven-door den Heer RerBory, toen Priefter 
a la Palud, onder het Stigt van Riéz in Provence. 
Deer?’ geeft, in zyne Wandelingen, agt op de 
Voor- 


(*) [De Heer ve R EAUMUR ziet hier op deBerigten, 
die van den Leeuw-Worm gegeven zyn door den Heer 
pe Geer, in de Verhandelingen der Kon. Sweedfíche A- 
kademie, op ’t jaar 1752.] 


GENAAMD LEruw- Worm. or 


Voorwerpen , die zyne oplettendheid verdienen, 
en het is hem pleizier, my mede te deelen % ge- 
ne dezelven byzonders hebben. Een der Artike- 
len van den Brief, waar van ik zo even {prak, 
was eene Vraag van veel belang voor my , te wee- 
ten: of’ ik kennis had aan een klein wit Wi ormpje, 
altyd an de Jangte gekromd, ’t welk een kuil graaft, 
als de Mieren- Lach Se welk zie aldaar in hinder- 
laag onthoudt, en lof on de Lugt fimyt om zyne 
Prooy en het gat te doen vallen. 

Ik kon niet twyfelen , of dit moeft dat zelfde 
Wormpje zyn, ’t welk ik federt veele Jaaren ver- 
langd had te zien, en zo veele andere Infekten 
hebbende doen vervoeren, zonder dat zy verloo- 
ren waren gegaan had ik reden om te hopen, dat 
verfcheide Wormen van dit foort uit Provence te 
Parys zouden kunnen gebragt worden, zonder 
onderwege te fterven; indien men ze met eenige 
voorzorgen afzond. Buitendien was my de ge- 
negenheid van den Heer Rrzory, om my plei- 
zier te doen, genoegzaam bekend, om te ver- 
trouwen, dat hy van de voorzorgen, die ik hem 
aan de hand gaf, gebruik zou maaken, om my 
dezelven in goeden ftaat te doen toekomen. Ik 
verzogt hem een klein Doosje te vullen met fyn 
gemaakte Aarde, of met fyn Zand, waar in zul- 
ke Wormpies zig onthielden ; in deeze fyne Aar- 
de of het Zand een goed getal Leeuw-Wormen 
te doen, en my het Doosje met de Poft toe te 
genden. Van een dozyn en meer die hy ’er in op- 

IV, Deer, O3 floot 


“20% BescHRYyING VAN HET InseKT, 


floot „waren alleen drie of vier by hunne aankomft 
te Parys nog in % leven. Dit was genoeg om de 
begeerte te voldoen, welke ik bad om dezelven 
te zien, maar ik ondoelde een grooter getal noo-. 
dig te hebben ‚om hunne Lievensmanier na te gaan 
en hunne Behaal Hiftorie te weeten. De Doos, 
in, welke zy beflooten waren, op de reize een 
weinig los geraakt zynde , zo was ’er een gedeel- 
te van het Zand uitgeloopen ; *t welk deze Infek- 
ten bloot gefteld hadt aan hotfen en fchokken , 
waar door de meeften geftorven waren; ’t geen 
niet gebeurd zou zyn, indien de Doos geheel 
digt en vol Zand gebleeven ware. 

Aangezien-de Heer RrBory my berigt hadt, 
dat deeze Wormen niet zeldzaam waren in zyne 
Parochie, zo verzogt ik hem my weder anderen 
te zenden en in grooter menigte ‚ neemende daar 
by de noodige en gemakkelyke voorzorgen, om het 
Zand te beletten, onderwege uit de Doos te raa- 
ken. Hy bleef niet in gebreke: zulks te doen, 
en dus zyn die van drie of vier andere afzendin- 
gen, waar van’erieder ten minfte een vyftig be- 
vatte; tot my gekomen in een zeer goeden ftaat , 
en zonder dat ?er,„ door ’t vervoeren, meer dan 
drie of vier geftorven waren. 

…_ Deeze Infekten hebben nog een hoedanigheid, 
welke hun gemeen is met den Mieren-Leeuws, 
en die het gemakkelyker maakt dezelven zeer ver- 
re te zenden, zonder dát het hun ’ leven koft. 
ef zyn bekwaam tot zeer fireng en langduurig 
"dool eQ … _Vas- 


- 


GENAAMD Leeuw- Worm. 303: 


Vaften, kunnende Weeken, ja zelfs Maanden 
doorbrengen, zonder Voedzel te gebruiken, ven 
zy fterven daarom van Honger niet. In % al 
gemeen is % den Roofdieren noodzaakelyk, het 
een langen tyd zonder eeten te kunnen houden. 
De Leeuw-Wormen kunnen veel langer Rei- 
zen uitftaan ‚ zelfs met de Poft , dan van Provene 
ce naar Farys. Ik weet het. by Ondervinding. 
Volgens alle waarfchynlykheid vindt men ze niet 
in de Noordelyke Larrden; ten minften zyn zy ’er 
niet bekend, dewyl de Heer Linneus er geen 
gewag van maakt in zyn Samenftel der Natuure 
CGSyflema Nature). In Sweeden heerfcht een 
Koningin, voor welke het de aangenaamfte van 
alle uitfpanningen is, de voortbrengzels van de 
Natuur waar te neemen, en ?er zig over te ver= 
wonderen. Haar Smaak heeft Haar dezelven van 
alle Geflagten (Genera) ‚ doen by een verzamelen 
in Kabinetten „die Zy zelve opgemaakt heeft, en 
daar Zy zig gaat oefenen, in die oogenblikken, 
van welken Haare groote bezigheden Haar mees= 
ter laaten. De Leeuw-Wormen fcheenen my 
waardig te zyn, om te verfchynen onder Oogen 4 
voor welken ik niet te vreezen had, dat hunne 
Kleinheid hun veragtelyk zou maaken: onder Oo- 
gen, die in de kleinfte bezielde Wezens het on= 
bepaalde Vermogen en de opperfte Wysheid zien; 
van den Schepper van % Heelal. Ik verftoutte 
my dan, twaalf van deze Wormpjes te zenden 
aan dere zo verlichte Koningin. Omftandigkieden; 
IV. Deer, O4 die 


« 


204 BEsCHRYVING VAN HET INsEKr, 


die vermyd hadden kunnen worden, waren oorzaak, 
dat maar één van dezelven levendig in * Koning- 
lyk Paleis te Stokholm kwam: alwaar hy door de 
Vorftin gunftig ontvangen werdt „die hem overgaf 
aan den Heer pr Geer, om hem op te paffen en 
waar te neemen. Hy kon niet toevertrouwd 
worden aan iemand , die tot het een enandere meer 
bekwaamheid had. Het is een gevolg geweeft 
yan het gehoorzaamen dier zo agtbaare orders „dat 
hy in de Verhandelingen van de Sweedfche Aka- 
demie de keurige Waarneemingen heeft laaten 
drukken, welken deeze eenige Worm hem aan 
de hand gegeven hadt. 

„Twee deezer. Wormen , waar van gefproken 
wordt in de Heflorze der Akademie van” jaar 1706, 
zyn waargenomen geweeft in ’t omleggende Land 
van Lyons. Nogthans zyn dat Diftrikt en Pro- 
vence de eenigfte deelen van Vrankryk niet, daar. 
zy geduurig zig onthouden en werkelyk bekend 
zyn. Zy zyn het ook in „Auvergne. De Heer 
Ozry, Apotheker te Clermont, heeft ‘er , welke in 
de nabuurfchap van die Stad gevangen waren, met 
de Poft gezonden aan den Heer pe MALESHERBES; 
eerften Prefident van * Geregtshof des Ardes; die 
de goedheid hadt, van ze op den dag hunner aan- 
komft an my over te geeven. Zy waren allen „of 
nagenoeg allen „in zeer goeden ftaat: de eerfte nagt , 
die zy tot mynent doorbragten ‚ maakten eenigen 
zig Tregtersrin ’ Zand, en-de anderen wagtten 
niet langer. daar mede, dan tot den- volgenden a> 
vond. pc — De 


GENAAMD Leeuw- Worm, 205 


De plaatfen , daar deeze Infekten zigonthouden , 
zyn gelyk aan die genen „alwaar de Mieren-Leeu- 
wen huisveften, en dikwils woonen zy op ééne 
plaats. Hoewel zy geen gemeenfchap hebben met 
dezelven, is het doch zeer gewoon ze by elkan- 
der te vinden. Beider oogmerk is een zeltde, 
naamelyk Tregterswyze kuiltjes te maaken in fynen 
Zandgrond , of in tot droog Stof geworden Aar- 
de: beiden fchynen zy te weeten, dat de- Kuilt- 
jes, in deeze Aarde of in ’t Zand uitgehold, on- 
derhevig zouden zyn door den Regen te niet te 
raaken , indien zy ’er niet voor beveiligd waren; 
en dat, wanneer het Water, ’* welk op deeze 
Kuiltjes viel, hun hunne gedaante al liet behou- 
den, hetzelve ten minfte aan de korreltjes, uit 
welken zy beftaan, de beweeglykheid , die in de- 
zelven zo hoognoodig is, beneemen zou. Het 
Water zou, door ’t eene korreltje aan * andere 
te lymen , de wanden van het Gat berooven 
van de gefchiktheid om in te ftorten , en deeze kor- 
reltjes zouden als dan vafte fteunpunten geevenaan 
de Infekten, door hulp van welken zy zouden 
tragten kunnen zig te redden uit den ftrik , waar 
in zy gevallen waren. Het is derhalve, by den 
voet van bouwvallige Muuren, of onder zekere 
Steenrotfen, op plaatfen daar dezelven uitfprin- 
gende deelen hebben , die byna Waterpas geftrekt 
zyn dat de Leeuw-Wormen en de Mieren-Lieeu- 
wen zig nederflaan, wanneer deeze plaatfen een 
foort van;groote Luifels maaken, befchuttende 


‚JV. Deer, O5 eene 


\ 


\ 


206 BescHRYvING VAN HET INSERT, 


een Grond van Zand of fyne drooge Aarde, voor 
den Regen. De Tregters van de Mieren-Leeu- 
wen beflaan doorgaans de eerfte plaatfen, zynde 
de buitenften in dit foort van kleine Grotten , en 
die der Leeuw- Wormen zyn dieper inwaards, 
Men onderfcheidt de kegelvormige Kuiltjes van 
deeze laatften, daar in, van de anderen, dat zy 
dieper zyn dan die der Mieren-Leeuwen van de 
zelfde wydte. Voor % overige komen de groot- 
fte Gaten , van de eerften , naauwlyks in opening ge- 
lyk , met die der Mieren-Leeuwen van middelbaa- 
ren Ouderdom. 

De Leeuw-Worm, die, door zyne neigingen 
en liftigheid, zo veel gelykheid met den Mrereu- 
Leeuw heeft , verfchilt in gedaante grootelyks van 
denzelven. Deez’ heeft zes pooten, een kort 
platagtig Lighaam ‚een Kop van beftendige figuur, 
die twee Hoorens draagt, ieder van welker 
enden tot een Bek verftrekt. De Leeuw-Worm 
(zie Praar XXVIII Foo. 4, 53 7, 8.) heeft in 
%* geheel geen pooten: zyn Lighaam is lang naar 
zyne dikte, en loopt uit in een Kop (a) , van zo- 
danig foort, als ik elders genoemd heb , van ver- 
anderlyke fivuur. De Kop is-vleezig, en uit dien 
hoofde kan het Infekt denzelven verlangen of in- 
korten; en grover of fynder maaken ; hoewel hy 
altyd dunner blyft dan het overige des Lighaams. 
Door hetend, t welk als de Bek kan aangemerkt 
worden, doet de Leeuw-Worm, wanneer het 
hem behaagt, uitkomen de enden van twee, als 

% 


GENAAMD Lieeuw- Worm. 2C7 


Pe ware „ Schulpagtige Pyltjes (Fig. 5 en 8 ja.) 
leggende evenwydig aan elkander , gelyk die der 
Wormen , welke op de Hlantluizen (Pucerons) 
aazen. Zy hebben ieder een fchulpagtige Schee- 
de. Deeze Scheeden zyn, wanneer men ze op- 
zoekt in de- Huid, welke het Infekt ten. tyde 
van zyne verandering in een Pop (Nympha), of 
by de voorgaande verwiffelingen van Huid , afge- 
legd heeft, aan haare bruine koleur en grootte 
kenbaar: haar figuur is rondagtig en langwerpig : 
zy zynaan’t agterfte end dikker dan aan % voor- 
fte. | 
Het Lighaam van dit Wormpje is vuilwit , fom- 
tyds met eenige roodagtigheid: zyn vleefch is 
doorfchynende, * welk gelegenheid geeft om de 
bruinagtige Stoffe , waar mede het binnenfte van 
% agterdeel gevuld is, te befchouwen. Zelden 
vindt men het genoegzaam regt uitgeftrekt , om 
zyne langte te kunnen afmeeten. Het neemt de 
regte gedaante (Fre. 5) niet aan , dan na eenigen 
tyd, federt men het uit het Zand gehaald heeft, 
geruft te hebben op iets, daar het niet in kan 
booren; gelyk op een blad Papier of op een Boek. 
Ook is dit voor hem een gedwongen poftuur , dat 
hy niet gebruikt dan by noodzaaklykheid. Indien 
men alsdan de grootften afmeet , zo vindt menze, 
op ’ allermeeft „maar 8 of g Liniën, dat is omtrent 
drie vierde Duims, lang te zyn, en dikft in het 
agterfte van hun Lighaam (p. Fig. 8), omtrent 
op een derde deel van die langte: hunne Rsngen 


IV. Dean, of 


208 BesSCHRYVING VAN HET INSEKT 3 


of Leden verkleinen allengs in breedte en middel- 
lyn , terwyl zy den Kop naderen, die het aller- 
dunfte deel van % Lighaam is (a), eindigende by- 
kans in een fcherpe punt. 

Wanneer men dit Infekt uit den bodem van 
zyn Kuiltje haalt, zo komt het gemeenlyk voor 
in de gedaante van een S (Zie Fig. 1, 2, 3)? 
de Kop (a) maakt ’er het boven- ad van uit: de 
Buik is geplaatft als die van de Letter ; maar ver- 
fchillende Wormen van dit foort, uit hunne gaten 
gehaald; of de zeltde Worm verfcheide maalen uit 
het zyne genomen , draaijen hunne Lighaamen tot 
S van zeer verfchillende figuur. Somwylen vou- 
wen zy hun Lyf maar in twee deelen, die even- 
wydig zyn aan elkander: fomwylen zetten zy het 
in den winkelhaak. Wanneer zy zig ongeftoord 
in hun Kuiltje bevinden , dan legt haar voorfte ge- 
deelteblooten in een regte lyn uitgeftrekt (Fr2.9) 3 
het agterfte is onder ’t Zand verborgen ‚ en maakt 
met het andere een hoek, aan de zyde vande rug, 
en deeze hoek is niet altyd even groot, fomtyds 
ftomp zynde , fomtyds regt, zelden fcherp. Men 
zal zien, wat den Leeuw-Worm noodzaakt zyn 
Lighaam dus altyd in tweeën gevouwen te heb- 
ben, als wy hem befchouwen , werkende om zig 
meefter te maaken van eenig Infekt, dat in zyn 
Kuiltje is gerold, 

De uiterfte Ring, verft van den Kop, is het 
grootfte deel des Lighaams , zynde van boven een 
weinig plat en fchuins afloopende. Hy eindigt 


in 


GENAAMD LeEuw- Worm. 209 


in vier Kegelvormige tepels, doch plat ‚„ waar 
van ieder aan zyn punt een ftyf Hairtje heeft, als 
een foort van kleine Doorn. Dit deel zweemt 
genoegzaam naar een open Hand, met niet meer 
dan vier Vingeren, doch die, van hunne inplanting 
af, verder van elkander zyn, dan de Vingeren 
van eens Menfchen hand. De Ring, die voor 
deeze gaat, is aan zyn agterften omtrek, van bo- 
ven, ftekelig, uit hoofde van agt of tien kleine 
roode Haakjes, die met het Lighaam een hoek 
maaken, wiens holte naar de Kop gekeerd is. 
Boven op den uiterften Ring, omtrent in ’t 
midden van deszelfs langte, befpeurt men, met 
het Vergrootglas, twee roode Stippen (Frg. 6, 55)3 
welken men fehynt te moeten aanmerken als de 
twee voornaamften der Stgmata, die tot de A- 
demhaaling dienen; alzo deeze twee Stppen 
eveneens geplaatft zyn als de Lugtftippen van de 
meeften der Wormen, die in Vliegen met twee 
Wieken verwiffelen. Men fchynt daar aan niet 
te kunnen twyfelen , wanneer men , getragt heb- 
bende in ? binnenfte des Lighaams te befchouwen 
het gene de doorfchynendheid van ’t Vleefch al- 
daar toelaat te zien, twee witte Buizen gewaar 
wordt „ waar van ieder in een der Geelagtige 
Stippen eindigt. Deeze Buizen kunnen niet ge- 
nomen worden , dan voor twee Stammen van 
Lugt- of Longepypen. 
De Aars, die gemakkelyker kan gezien wor- 
den dan de twee Stippen, waar van wy zo even 
IV. Deer. {pra- 


310 Bescnryving VAN HET INSERT 4 


fpraken, is op het midden van den zelfden Rings 
nader aan het uiterfte des Lighaams, volgens welks 
langte die van de Sleuf of Geut , welke hy maakt , 
zig uitftrekt (Fzg. 6,9). Hy is langwerpig. en 
fchynt een verheven rand te hebben. De plaat- 
zing van deezen Aars op de Rugzyde is eene by- 
zonderheid, waar van wy reeds een voorbeeld 
gegeven hebben in de befchryving van dien on- 
zindelyken Worm ‚altyd met zyn Stront bedekt; 
die her fraaie Torretje van de Lelie wordt. 

Deeze plaatzing van den Aars in den Leeuw- 
Worm, zou doen twyfelen , of, het gene wy 
nieemen voor de Rugzyde van dit Infekt, ook 
de zyde des Buiks ware; indien men niet had op- 
gemerkt, dat hy, voortgaan willende, wanneer 
de zyde, daar de Aars is, onder legt , pooging 
aanwendt om die weder boven te doen komen, 
en dat hy niet op zyn gemak loopt, voor dat die 
zyde boven is. De Buikzyde is een weinig plat- 
ter dan de andere. 

Schoon het Gezigt alleen de Hasrtjes van dee- 
zen Worm niet doet ontdekken, zo vindt men 
hem doch, wanneer hy met een fterk Vergroot- 
glas onderzogt wordt, daar mede zeer voorzien. 
Zyne Ringen zyn ’er wederzyds, de een meer, 
de ander minder, mede gezoomd. Ieder Hairtje 
heeft tot zynen grondfteun of wortel de punt van 
een driekantig Tepeltje. Men vindt deeze Hair- 
tjes van zeer verfchillende langte en dikte, en 
wordt, aan ’ end van den laatften Ring op één 

na, 


GENAAMD Lreeuw- Woru. arr 


na, eene ry derzelven gewaar, die zo dik en 
zo ftyf zyn, dat zy naar Doornen gelyken (Fig. 
8,7). 

Op den vyfden Ring, Cvan den Kop af gere- 
kend,] is, aan de Rugzyde, een Deel, % welk 
het bloote Oog van een middelmaatig oplettend 
Waarneemer ligt. zou kunnen ontgaan (Fig. 2, 
5m). Het is niet grooter dan een Zandkorrel- 
tje; doch , wanneer men het met een fterk Ver- 
grootglas befchouwt (Frg. 6, 7); fchynt het tot 
een voornaam gebruik gefchikt te zyn. Alsdan 
vertoont het zig van maakzel gelyk een der Poo- 
ten van die Rupfen , welken ik genoemd heb 
Vliesagtige Pooten, meteen volkomen kroon van 
haakjes, zynde insgelyks omringd met kleine 
puntjes , die minder regt en zeer kort zyn. Het 
is een Tepel, die zig meer of min kan ope- 
nen en fluiten, hebbende eene holte , in welker 
middelpunt ik my dikwils verbeeld heb een zeer 
bruin Kegelagtig Lizhaam te zien , t welk Hoorn- 
agug moet zyn, en fchynt naar een foort van 
Pyl, wiens punt een weinig ftomp is, te gelyken. 
Dit Deel fcheen my toe van geen dienft te zyn 
voor den Worm, wanneer hy loopt, doch ’er 
zal waarfchynlyk een tyd zyn, dat hy hetzelve 
zeer noodig heeft: te weeten , als hy arbeidt om 
zig meefter te maaken van een Infekt, dat alle 
poogingen aanwendt om zig uit zyne klaauwen 
te redden. Alsdan dient hem dit Deel om het 
Infekt beter te vatten , en het zou ook dienen 

IV. Dee, om 


212 BrscrrivinG VAN HET InsexT, 


om hetzelve doodelyke wonden toe te brenger, 
indien het voorzien ware met zulk een Schigt, 
van welks beftaan ik my niet genoegzaam heb 
kunnen verzekeren. De plaatzing van deeze Te- 
pel laat niet toe haar te zien terwyl zy werkt, 
als wanneer zy , door de dikte des Lighaams, voor 

onze Oogen geheel verborgen is. 
Indien men den Worm, zo als men hem uit 
zyn Kuiltje gehaald heeft, nederlegt op cen Vlak- 
te, daar hy niet kan doordringen, zo blyft hy 
eenigen tyd als een S gekromd, of in twee dee= 
len geboogen, die een foort van Haak maaken. 
Alsdan toont hy fomtyds , dat hy fpringen kan 
gelyk de Kaasmaaijen, door het ontfpannen van 
zyn agterfte gedeelte, dat is te zeggen , door ’ 
zelve eensklaps terug te haalen , zodanig , dat het 
een wyder hoek met het voorfte maakt. Hy ftoot 
zig fehuins naar om hoog, en verheft zig fomtyds 
een half Duim of een Duim inde Lugt, om 7 of 
8 Liniën, meer of min, neder te vallen van de 
plaats af, daar hy te vooren was geweeft. Zeer 
dikwils kan men hem dien Sprong doen maaken, 
door hem zagtelyk aan te raaken met een ftyve 
punt, gelyk die van een Speld of Pennemes; doch 
er zyn tyden „ dat hy op zyne plaats blyft, hoe 
zeer hy ook getergd worde , of liever het op een 
loopen zet. Alsdan verdwynen alle de bogten, 
die zyn Lighaam maakte, en niet te vrede met 
hetzelve regt uit geftrekt te hebben , (als in Fre. 
5») verlangt hy het, om zyn Kop zo ver voor- 
uit 


GENAAMD Lreuw- Woru. 218 


uit te brengen als * hem doenlyk is,en laat ver: 
volgens, uit de opening aan * end van den Kop, 
die twee Pylen of Haafjes (F1g.6,a) uitkomen; 
waar van reeds is gefproken, welken by prikt in. 
het lighaam, waar op hy 1s geplaatft.. Deze gee- 
ven hem een vaft punt; aan ’t welke hy zyn Lig= 
haam voort haalt. en dus is het dat hy een ftap 
doet, die nooit zeer groot is; na welken hy een 
tweeden, en meer anderen, agter elkander, doen 
kan. 
Alsde Leeuw-Worm, uit zyn Kuiltje gehaald 
zynde, gezet wordt op het Zand zelf, waar in 
dit Kuiltje uitgehold was, of op dergelyk Zand, zo 
is by niet traag om te tragten daar in te graaven: 
hy ftelt aanftonds zyn Lighaam in poftuur, en 
fteekt zyn Kop onder % Zand, trekkende zig 
daar op voort. Alsdan doet hy ftappen van boven 
nederwaards, gelyk wy hem die, zo even, war 
terpas zagen doen. Na elken flap is een nieuw 
deel van zyn Lighaam verborgen, en wel dra be- 
vindt zig de geheele Worm onder *t Zand. 
Gemeenlyk duurt het verfcheide uuren , nadat 
de Leeuw-Worm, in het Zand of eene tot fyn ftof- 
„geworden Aarde „is weg gekroopen, eer hy denkt 
om zig daar een Tregterswyze holte (Fig. 9,10, 
11.) in te maaken. Sommigen gaan vroeger aan % 
werk fommige laater,waarfchy.nlyk naar dat zy meer 
of min door eetensluft worden aangeport: maar” 
doorgaans is de avond voor hun de tyd desarbeids, 
daar zy over dag weinig luft toe fchynen te heb. 
IV. Drer. E ben, 


214 BEsCHRYVING VAN HET Insert, 


ben. Als men Hun waarneemt by % vallen van 
de duifternis, en nog-beter laat in den avond of 
in de Voornagt, op eene plaats, daar een goed 
getal deezer Wormen is by een vergaderd, en 
men befehouwtze by het Licht van een of ver- 
fcheide Wafchkaarsjes, zo zal men ze bykans-alte« 
maal bezig vinden. De genen, die geen Kuiltje 
hebben , maaken ’er zig een, en de anderen her= 
ftellen de inftortingen, die aan het hunne gebeurd 
zyn: zy vergrooten het , maaken het dieper , wy- 
der en regelmaatig. De Mieren-Leeuw begint 
altyd met den omkring te trekken van den hollen 
Kegel , dien hy in het Zand wil maaken: de Leeuw- 
Worm heeft het begrip niet, om dus het plan 
van de Opening , welke hy uithollen wil, te be- 
paalen. Al wat hy zig verftaat, is het Zand-in 
de Lugt te fmyten met eene fchuinfe ftreek , die 
% zelve op eenigen afltand doet vallen van de plaats, 
daar het van daan genomen was, en over den 
bovenrand van het Kuiltje heen, zo hy ’er reeds 
een gemaakt had. Wanneer hy ’er een begint 
te maaken, legt hy onder *t Zand, waar van de 
laag , die zyne rug bedekt, taamelyk dunis „en, zyn 
bovenfte deel fchielyk opligtende, doet hy in de 
Lugt vliegen een fprong van ’t Zand dat hetzel- 
ve dekte. Dergelyke beweegingen verfcheide 
maalen, na zeer korte tuffchenpoozingen , her- 
haald „maaken wel dra een groot gedeelte van zyn 
Lighaam bloot, en ’ middelpunt van het Kuiltje, 
% welk nu nog moet uitgediept en wyder ge-" 

maakt 


1 


GENAAMD Lreuw- Worm, ars 


maakt worden, is afgebakend. De Leeuw-Worm 
toeft dan niet, voort te gaan met een groot ges 
deelte van ’t overige zyns Lighaams van onder 
het Zand te haalen; want zyn Lighaam is byna 
geheel in ’t gezigt, geduurende het fterkfte van 
den arbeid. Het is uitnéemend buigzaam, en het 
Infekt hadt noodig dat het zo ware; want het 
is alleenlyk door middel van de buigingen van het- 
zelve, dat het zig in ftaat bevindt om?er zig van 
te bedienen, als een foort van Schop, tot het 
opvatten van ’t Zand, en om ’t zelve over den 
rand van het Kuiltje heen te fmyten. Nu eens 
draait hy zyn voorfte gedeelte, zodanig dat de 
Rug of ’ bovenfte van het agterdeel zig byna om 
laag bevindt, terwyl het overige des Lighaams 
van boven, zyn natuurlyke verheffing behoudt; 
alsdan is ’t dat gedeelte des Buiks, % welk tot 
het voorfte deel behoort, dat de plaats van een 
Schop bekleedt, om Zand op te neemen en het 
in de Lugt te fimyten: op een anderen tyd, (en 
dit is zyn gewoonlykfte manier van werken ,) gaat 
het bovenfte van’ voorfte deel des Lighaams on- 
der ’ Zand, neemt het op en werpt het weg: 
Ik zal niet onderneemen alle de verfchillende draaïs 
jingen en krinkels te befchryven , welken dit In= 
fekt, naar welgevallen, aan zyn Lighaam geeft ; 
dat rond is, op dat het dienen zou kunnen tot 
uitvoering van zulk werk „’t gene een plat Werk- 
tuig zou fchynen te vereifchen. Ik zal alleenlyk 
zeggen, dat de Lieeuw-Worm dit foort van ver- 
IV. Deer, Pa draaie 


216 BESCHRXVING VAN HET INsEKT, 


draaïjingen op veelerley manieren verandert. Som- 
tyds heb ik ’er gezien, die, na hun Lighaam de fi- 
guur van een Pafler met twee ongelyke beenen 
te hebben doen aanneemen , rondom het kortfte, 
welk door het agterdeel des Lighaams was ge- 
maakt „ ronddraaïden , werpende zonder ophou- 
den Zand weg met het end van het voorfte deel, 
Deeze manier , van ’t zelve uit te werpen, was 
zeer bekwaam om een Kegelswyze holligheid te 
formeeren. Ik heb reeds gezegd, dat het Kuil- 
tje, % welk de Leeuw- Worm maakt , naar even- 
redigheid dieper is dan dat van de Mieren-Leeuw : 
de kanten derhalve zyn fteilder, en een Diertje, 
_dat by onvoorzigúgheid over den rand heen raakt, 
heeft zo veel minder vat om zig tegen te hou- 
den, ten einde niet in % diepfte van den kuil te 
vallen. ì 
Als het Kuiltje van genhoegzaame diepte is, naar 
de verkiezing van den Leeuw-Worm, zo ftelt hy 
zig daar in te loeren. Hy wagt, zonder eenige 
de minfte beweeging, af, dat eenige prooy hem 
de vergoeding doe van de moeite, welke hem de 
ftrik gekoft heeft „ die door hem is gefpannen. 
Doorgaans legt een groot gedeelte van zyn Lig- 
haam daar in bloot (Fsg. 9, ap), doch daarom is 
het niet te zigtbaarder , of , om naauwkeuriger 
te fpreeken , niet gemakkelyker te onderkennen 
voor ’ gene her is. Men verbeeldt zig een klein 
ftukje Hout te zien, overdwars en waterpas ge- 
legd zynde, op een kleinen afftand van het diep- 
fte 


GENAAMD Lieeuw- Worm. 217 


fte van het Kuiltje. Ja, fchoon ik wift, dat/het 
kleine Lighaam, % geen ik zag, het Lighaam-van 
den Worm moeft zyn, heeft doch deszelfs regte 
figuur , onbeweeglykheid en fehynbaare ftyfheid, 
my fomwylen toevlugt doen neemen tot het Ver-= 
grootglas, om my uit de twyfeling te helpen , 
waar in ik , door deeze Vertooning, tegen wil en 
dank , geraakte. Het agterfte deel, en de top 
__van den hoek , dien ’t zelve met de reft van ’t 
Lighaam maakt, zyn alsdan in het Zand en de 
Kop legt ’er regt tegenover in gedooken. 

Het oogenblik , * welk de Leeuw Worm zo 
lydzaam afwagt en daar de Waarneemer het mees- 
te belang in heeft , is dat gene, wanneer het 
kwaad noodlot eenig klem Infekt, een Mier, een 
kleine Vlieg of een Worm , heeft doen raaken 
over den rand van een Kuiltje; daar * zelve niets 
vindt dan een fteil afloopende fchuinte , beftaande - 
uit korreltjes, die van onder de Pooten, welken 
daar op ruften willen, wegrollen. Het valt der- 

halve in ’t diepfte van deezen afgrond, en dit 
fchynbaare fplintertje Hout, deeze zo onbeweeg= 
lyke Leeuw-Worm , maakt , in een oogenblik, 
zeer fterke beweegingen, om ’er meefter van te 
worden. Hy is, tot dat einde, niet, gelyk de 
Mieren-Leeuw , voorzien van twee Hoornen, 
die een verwonderlyken Nyptang maaken , om 
dit ongelukkig Diertje te vatten en te doorboos 
ren. Van Pooten en Haaken onvoorzien shoe 
gaat dan de Leeuw-Worm te werk , om * zelve 
niv, Deer, Bg te 


218 BesCHryvING VAN HET INseKr, 


te vatten en te overweldigen? Met zyn Lig- 
haam zelf, buigzaamer zynde dan dat van een 
Slang , doet hy zyn beft het Diertje te omvatten ; 
en tragt het kraagswyze om hetzelve te flaan 
(Fig. to en 11). Daar toe gekomen zynde, 
kaypt hy het zo ftyf als mogelyk is, om het alle 
gelegenheid te beneemen van te ontfnappen, en 
handelt ’er verder mede naar zyn welgevallen; 
datis, hy toeft niet hetzelve te doorbooren en 
uit te zuigen, met het end van den Kop, ’t welk 
vry gebleeven is, zynde gewapend met bek waa- 
me Werktuigen, de twee Pyltjes of Schigten, 
waar van wy gefproken hebben. Alsdan is ?t 
ook, dat hy gebruik kan maaken van die holle 
Tepel, op den vyfden Ring (Fig. 6, 7, m2) om 
zyne prooy te beter vaft te houden. De ftand 
van deeze Tepel, welke men niet zien kan zo lang 
de Lieeuw-Worm een Infekt vaft heeft, toont 
dat het zyn Rug is, die onmiddelyk tegen het 
Diertje aan komt. 

In de oogenblikken , wanneer het Diertje , waar 
van de Leeuw-Worm zig meefter wil maaken, 
nog de vryheid heeft om zyne kragten te gebrui- 
ken, is het van belang voor onzen Worm , dat 
zyn agterfte gedeelte een hoek met het voort 
maake (Fyg. rr). De poogingen , naamelyk, 
welken het ongelukkig Infekt aanwendt om te 
ontvlugten , zouden den verflindenden Worm weg 
rukken, zo-by geen fteunzel had, aan ’ welke 
hy zig vaft kon houden. Het Zand, waar in zyu 

! ag 


GENAAMD Leeuw- Worm. 219 


agterfte bedolven legt, grordt ‘er een voor hem. 
De Leeuw-Worm zou niet weg gerukt kunnen 
worden , zonder dat een hoop Zands, van rede- 
lyke dikte en van langte als zyn agterfte gedeel 
te, mede gevoerd werde; daar in tegendeel, als 
dis deel in een regte lyn met de reft van het Lig- 
haam uitgeftrekt ware, het Zand maar zo weinig 
tegenftands bieden zou aan de verplaatzing van den 
Worm, als alleenlyk uit een Le wryving 
{proot. 

Alle Infekten, nu, die in het Kuiltje van den 
Leeuw-Worm vallei, worden zyn flagtoffer niet. 
Daar zyn ’er die hem gal in kragt te boven gaan, 
- Dikwils heb ik gezien, dat Vliegen, wil ik 
de Wieken afgeplukt had , en Mieren van een 
groot foort ‚ hem ontfnapten. Somtyds hebben 
zelfs zodanige Infekten, die hem in kragten niet 
te boven gaan, het geluk van zig te redden: 
want , ondanks al zyne gaauwheid , kan de Lieeuw- 
Worm niet altyd fchielyk genoeg met zyn Lig- 
haam een gordel maaken om ’t Lighaam van ’t 
kleine Diertje, dat hy overweldigen wil, en het 
Infekt, kennende de grootheid van ’t gevaar, 
in ’t welke het zig bevindt , firydt ’er tegen met 
al zyn kragten , fomtyds met een gewenfchten 
uitflag. 

Zo dra het Diertje, de Klaauwen van den 
Leeuw-Worm ontworfteld zy.nde, langs de Wan- 
‚den van het Kuiltje zyn Vyand tragt te ontvlug- 
ten, wordt de moeielykheid , van by zulk eene 


JV. Deen, P 4 Steil- 


< 


220  Bescnryvine VAN ner Insert, 


Steilte op te kruipen , nog. vermeerderd door een 
regen van Zand, die % zelve geduurig op het lyf 
valt, want de Leeuw-Worm, doldrittig, om zo 
te fpreeken, dat zyn Prooy hem is ontfnapt „ be- 
dient zig van alle bekwaamheid, die hy heeft, 
om Zand inde Lugt te Ímyten. Hy maakt als- 
dan dergelyke beweegingen, als hy gemaakt heeft 
om zyn Kuiltje uit te hollen, rigtende, za veel 
hem doenlyk is, de fprongen Zands naar het In- 
fekt, ’t welk arbeidt om de Wanden van ’ Kuil- 
tje te beklauteren. Dit maakt dat hetzelve we- 
der in het diepfte neder ftort, en deeze tweede 
Val is fomtyds ongelukkiger dan de eerfte: het 
wordt ’er vaftgehouden en van % leven beroofd, 
Indien ’t Infekt kragten genoeg heeft, ôm zig 
nogmaals te redden uit de plaats, daar de Leeuw- 
Worm hetzelve hadt willen beknellen ; zo wendt 
het nieuwe poogingen aan om langs de Wanden 
op te klimmen, en ’t valt weder terug. Dit ge- 
fchiedt fomtyds verfcheide maalen , en wanneer 
het Infekt al te fterk is voor den Leeuw-Worm, 
zo houdt hy op, met hetzelve aan te vallen; 
zyn Prooy ontfnapt hem, waar door hy. zig be- 
vindt in een Kuiltje , ’t welk zeer reddeloos ge- 
worden is; dewyl het afrollende Zand de Wan- 
den al te vlak en gemakkelyk te beklimmen heeft 
gemaakt ; doch dit gebrek wordt door hem „ ten 
langfte in den avond , weder herfteld. 

Als de Leeuw- Worm zo ver gekomen is, om 
eenig Infekt met zyn Lighaam te omgorden, toeft 


bf 


GENAAMD LEEuw- Worm. aar 


hy niet, hetzelve den doodfteek toe te brengen, 
doorboorende het den Buik of de Rug, en het 
dus uitzuigende. De Werktuigen , waar mede 
hy dit uitvoert, zyn de Pyltjes, van welken ik 
meer dan eens gefproken heb, en die, naar het 
my toefcheen , genoegzaame gelykheid hadden met 
de genen, waar mede de Wormen, die op de 
Plantluizen (Pucerons) aazen gewapend zyn. 
Deeze beide foorten van verflindende Wormen, 
doen waarfchynlyk op eene zelfde manier de 
Werktuigen fpeelen , die hun tot het zelfde ein- 
de gegeven zyn; dienende niet alleen om te door- 
booren, maar ook als de Zuiger in een Pomp te 
ksk 

Ingevalle men niet abad dan Mieren of Vlie- 
gen, die te groot zyn» in gereedheid hecft, om 
tot Aas te geeven aan de Leeuw-W ormen , wel- 
ken men bewaart tot het pleizier van hunne konft 
en werkzaamheid te zien : zo moet men het al te 
fterke Diertje zwak maaken , eer het in t Kuiltje 
geworpen worde. Men kan de Mier tuffchen 
Duim en Vinger, die te famen drukkende, rol- 
len; haar eenige Pooten afrukken, en van een 
Vlieg alle de Pooten , op één of twee na; vooral 
haare Wieken, afdoen: doch men moet het In- 
fekt niet dooden; ’ gene hem tot Aas zal ver- 
firekken. Zy hebben eene kiesheid gelyk die der 
Mieren-Leeuwen , tragtende nooit uit te zuigen 
% gene hun, geheel van leven beroofd zynde, 
wordt aangebooden, al was het zo even eerft ge- 
IV. Deer. Bs ftor- 


222 BESCHRYVING VAN HET INSEKT, 


ftorven. ’%t Is egter genoeg , dat het Infekt, ’£ 
welk men aan hun overgeeft, nog bekwaam zy, 
om eenige ligte beweegingen te maaken , als wan- 
neer zy niet nalaaten zullen op’ zelve aan te val- 
len. Indien deszelfs Lighaam te dik is, dan dat 
_de Leeuw-Worm?er met het zyne een volkomen 
ring om kan maaken, zo omvat hy maar een ge- 
deelte van hetzelve, fteekende alsdan uit zyn 
Kop, die aan ’ end is dat te kort fchiet, zeer 
fchielyk de Schigten wt, die hy tot in ’t binnen- 
fte van zyn llagtoffer dompelt. Verfcheide Uuren 
is hy bezig aan ’t uitzuigen van het Lighaam eener 
groote Vlieg. 

Onze Leeuw-Wormen moeten hun geheele le- 
ven niet doorbrengen onder de gedaante , waar in 
wy ze tot nog toe hebben befchouwd. Zy moe- 
ten Vliegen worden en kunnen tot deeze ver wis- 
feling niet komen , dan na de gene ondergaan te 
hebben , die hun ftelt in een ftaat van niet te kun- 
men loopen; in dien, naamelyk, van Pop (Nym- 
pha). Wanneer zy, derhalve, het uiterfte van 
hunnen groey bereikt hebben, vervormen zy zig 
ineen Pop, en dit doen zy dikwils zonder uit 
hun Kuiltje te komen. Zy hebben, om zig tot 
deeze firaatsverandering te bereiden, niet noodig, 
gelyk de Mieren-Leeuw , en zo veel andere In- 
fekten, zig een Tonnetje te maaken , en zig daar 
in op te fluiten : het is hun genoeg zig te ontdoen 
van hunne Huid ; komende daar in overeen met 
de Wormen , die de Langpooten of Naaïjers 

Te- 


GENAAMD Leeuw- Worm. 223 


(T ipules) geeven „en onder anderen die ‚welke de 
gemeenften in de Velden zyn. De Pop van den 
Leeuw-Worm (F1g. 12) zweemt ook zeer naar 
die van deeze Muggen. Het voorfte en dunfte 
deel des Lighaams in den Worm , is inde Pop 
het dikfte en grootfte : aldaar zyn doorgaans, on- 
der de Kop, de Wieken en Pooten byeen ge- 
pakt. Voor * overige is het Lighaam dun en 
taamelyk eenpaarig van dikte. Aan ’t agterfte end 
vertoont zig een droog en flap Vlies (F:g. 12,5); 
zynde de Huid, welke het Infekt afgelegd heeft; 
om in zyn eigen gedaante voor den dag te ko- 
men. 

Uit myne Waarneemingen heb ik niet juift ge= 
noeg het getal der dagen kunnen opmaaken, wel- 
Ken de Tieeuw-Worm in zynen ftaat van Nympha 
doorbrengt, Ik geloof niet dat het ooit over de 
vyftien gaat, en ik heb reden gehad om te den- 
ken, dat het ’er dikwils maar tien zy of twaalf, 
en miffchien zelfs zo veel niet. Ik heb in Vlie- 
gebakjes Poppen gedaan , welken ik onder ’t Zand 
opgezogt en gevonden had , op dat de Vlinders, 
die ’er uit voortkomen moeften , my niet ontfnap- 
pen mogten. Uit fommigen heb ik ze zien vlie- 
gen na verloop van drie of vier, uit anderen na 
verloop van vyf of zes dagen. Nu bleef nog over, . 
het getal der dagen te weeten, die ’er na den 
tyd van hunne vervorming waren gepaffeerd ; wel- 
ken ik , uit hoofde van de nafpooringen , die door 
my van tyd tot tyd, om Poppen te zoeken, ge 

IV.Dezer. daan. 


224 BESCHRIVING VAN HET INSEKT , 


daan werden, niet denken kon, meer geweeft te 
zyn dan vyf of zes. 

De Vlieg van dit Infekt (Fsg. 13) , als komen- 
de van een kleinen Worm, kan niet van aanmer- 
kelyke grootte zyn. Zo men zig erinnerd heeft, 
* gene tot een Regel gefteld is in myn Werk over 
de Infekten , zo moet men , om dat deeze Worm 
van de genen is, dze een Kop hebben van verander- 
lpke figuur , reeds vooraf hebben geoordeeld , dat 
zyn Vlieg maar met twee Weken moeft zyn voor- 
zien. By den eerften opflag van * oog, vindt men 
dat zy veel overeenkomft heeft met de Vliegen 
der Immen (Vers Tipules) : zy heeft, gelyk deeze, 
zes taamelyk lange Pooten en een lang Lighaam : 
maar, als men ze met eenige oplettendheid on= 
derzoekt, vindt men dat zy weezentlyker en meer. 
onderfcheidende gelykheden heeft met de Vliegen 
der Wormen, die op de Plantluizen (Pucerons) 
gazen : want, fchoon deeze gemeenlyk het Lig- 
haam kort hebben , zyn ’er doch van dezelven ee- 
nige foorten langwerpig. Dat der Vliegen van 
deeze laatfte Wormen is rond , fomtyds byna Cy- 
lindrifch , en dat van onze nieuwe:Vlieg heeft de 
zelfde gedaante : het is niet voorzien met dat foort 
van Bek , omringd met verfcheide baardjes, den 
Muggen eigen, welker Kop dikwils gepareerd is 
met zeer fierlyke gepluimde Sprieten. De Sprie- 
ten van de Leeuw-W orms Vliegen (Fre. 13 „a, a) 
zweemen naar die der gemelde Vliegen ; zynde 
kort en beftgande uit een -byna Cylindrifche Stam, 


op 


GENAAMD LeEuw- Worm. 225 


\ 


óp welken een Knop gewricht is, die maar een 
derde deel der langteheeft van den Stam, en door 
eene Geleding is famengevoegd met een lang wer- 
pig Palet „uit welks end een zeer lang Hair voort- | 
komt. 

De voornaamfte koleur van deeze Vlieg is hel- 
der Kaftanjebruin. Dezelve heeft plaats op haar 
Kop en’ Borftftuk;, de Ringen van het Laghaam 
zyn ook wel van deeze koleur , maar met Geel- 
agtige zoomen: de Buik heeft niet Geels, zynde 
in ’ geheel roodagtig bruin: de vier voorfte Poo- 
ten zyn t’eenemaal zeer bleek geel; de twee ag- 
terften, veel grooter dan de anderen , zyn rood 
agtiger ‚ hebbende hier en daar bruine plekken. 

Het is-tegen ’t end van fury geweeft, toen 
my de eerfte Vliegen gebooren werden van de 
Leeuw-Wormen , welken ik in ’t end van Ju- 

'guflus des voorgaanden Jaars had gekreegen. Vee- 
len waren alstoen nog zeer klein, en veelen van 
eene meer dan middelbaare grootte. Het is der- 
halve zeer waarfchynlyk , dat ’er jaarlyks maar 
eene Voortteeling van deeze Vliegen plaats heeft , 
en dit zelfs nog niet, ten zy de Wormen wel ge- 
voed worden: want als men ze te zwaar en te 
lang laat vaften , ten minften in die Maanden, 
wanneer de Lugt zagt is, zo wordt, indien de 
honger hun niet doet fterven , hunne vervorming 
in een Pop daar door tot Kat volgende Jaar ver- 
traagd, en, indien men ze in’ tweede Jaar zo 
IV. Deer. kwaa- 


226 BEsCHRYVING VAN HET InsEKT 4 


kwaalyk handelt , dan duurt hunne vervorming tot 
het derde. 


UITLEGGING DER AFBEELDINGEN VAN 
Praat XXVIII, bladz. 197. 


De Figuuren 1,2, 3,4, vertoonen den Leeuw. 
Worm nagenoeg in zyn natuurlyke grootte, en 
in ieder derzelven is zyn Lighaam op een byzonde- 
re wyze gekromd. Deeze verfcheiderley Poftuu- 
ren zyn hem de gewoonften, maar hy geeft zig 
nog een groot getal andere draaijen en krommin- 
gen, die meer of min van dezelven verfchillen. 

Figuur 5, doet hem van de Ruggezyde zien, in een 
regte lyn uitgeftrekt zynde: een Poftuur dat hy 
niet aanneemt,na uit zyn Kuiltje gehaald tezyn, 
dan wanneer hy eenigen tyd is blyven ruften op 
een Vlakte , onder welke hy niet doordringen 
kan. 

In de Figuuren 6, 7 en 8, wordt de Leeuw-Worm 
vertoond, door het Mikroskoop vergroot zynde, 
en in een regte lyn uitgeftrekt, gelyk in Figuur 
5. In Fig. 6, heeft men de Rug in ’t gezigt: hy 
wordt van ter zyden , of in zyn dikte, gezien ín 
Fig. 7; en men befchouwt hem van onderen, of 
aan de Buikzyde, in Fig. 8. 

In deeze drie Af beeldingen , worden de zelfde dee- 
len van zyn Lighaam met eenerley Letters aans 
gewezen : naamelyk met 

a, de Kop. Deeze is, in Fig. 6 en 8, voor- 
zien met de twee uitfteekende Pyltjes of 
Schigten , waar mede het Infekt zyne Prooy, 
als hy ze gevangen heeft, doorboort en uit- 

zuigt, 


GENAAMD Leeuw-Worm. 237 


zuigt, en die hem dienen, om, in ’t gaan ; 
zig voort te trekken. Zy zyn in Fig. 7 inge 
trokken; ja zelfs de Kop en de eerfte Ring 
in den tweeden gefchooven. 

p, het agterlte gedeelte, eindigende met vier. 
aanhangzels, die ’t zelve eenige gelykheid 
geeven by een open hand , met maar vier 
Vingeren, van elkander uitgefpreid. 

ag, Fig. 6 en 7, de Aars. 

ss, Fig. 6, de twee agterfte Lugtftippen. 

r, Fig. 7 en 8, lange ftyve Hairtjes. 

m, Fig. 6en 7, een holle Tepel, waar van de 
omtrek des rands beplant is met korte ftyve 
Hairtjes, die het werk kunnen verrigten van 
kleine Doorns, om den Worm te helpen in 
het vafthouden van zyne Prooy. De Rand 
zelfs van de Tepel kan daar toe dienen: zy 
zyn in ftaat om het Deel, dat zy gevat heb- 
ben, zeer ftyf vaft te houden, ’ welk my 
gebleeken is uit den aanmerkelyken weder- 
ftand, dien men ondervondt, willende uit 
de holte van een zodanige Tepel een klein 
Zandkorreltje haalen, dat ’er in geraakt was. 

Fig. 9, vertoont een Kuiltje als een Tregter in ’ 
Zand uitgehold , op welks bodem een Leeuw- 
Worm, als een klein Stokje of Splintertje Houts, 
uitgeftrekt legt, met zyn voorfte deel a en zyn 
agterfte deel p in ’t Zand verborgen. 

Fig. ro, vertoont een ander Kuiltje, in ’t welke een 

Mier gevallen is, waar van de Leeuw-Worm zig 

meefter heeft gemaakt: f-de Mier, wien de 

Leeuw-Worm een band om *t lyf geflagen heeft, 

met zyn Lighaam, zynde bezig de Mier uit te 

zuigen: g een Mier, die langs de fchuinte van 
het Kuiltje tragt op te klauteren. 
IV. Deer. Fig. II, 


- 828 BESCHRYVING VAN DEN Leeuw- Worm, 


Fig. 11, is de Doorfnyding of dwarfe Sneede van 
een Tregterswys Kuiltje, gelyk dat van de voor- 
gaande Af beeluing: om beter te doen zien, hoe 
het voorfte gedeelte a, van den Worm, geflagen 
is om de Mier f , en hoe het agterfte gedeelte 
p, van den Worm, onder ’t Zand geplaatft is, 
alwaar het, uit hoofde van zyne kromming, een 
fteunzel aan den Worm geeft tegen de poogin- 
gen van de Mier, die ’t zelve niet naar em hoog 
kan rukken, zonder een al te groote hoop 
Zands op te ligten 

Fig. 12, is de Afbeelding van de Scheede of ’t be- 
kleedzel van een Pop (Nympba) van den Leeuw- 
Worm , vertoonende de gedaante van de Pop zeer 
wel, en doende bovendien, in /, de opening be- 
fchouwen , door welke de Vlieg is uitgegaan. De 
Huid, welke de Worm afgelegd heeft toen hy in 
een Pop vervormde, wordt met t aangeweezen ; 
zynde aldaar famengeplooid. 

Fig. 13, brengt de Mug voor ’t oog, in welker ge- 
daante de Leeuw-Worm na zyne laatfte vervor- 
ming zig opdoet: a,a zyn de Sprieten. 


Fig. 14, 15, 16, 17, 18, 19, op deeze Plaat byge- 
voegd, zyn de Afbeeldingen van de WaTeEr- 
PoLyYPEN, waar van in ’t volgende Vertoog ge. 
fproken wordt. 


H. 


UIT. 


VALT TRE ZET, 
F wake la 


eel en 
OVER EEN NIEUW SOORT : 
VAN 
WATER-POLYPEN, 
| DIE STEENEN UITKNAAGEN: 


DOOR DEN Hrer 
MK A HL E Rs 
Doktor in de Geneeskunde, 


Van Marfeille gezonden aan den Heet Lyf: 
Medicus Back te Stókbolm;, en gedagte- 
kend den 18 Mey 1754. 


(Det Rón. Sdwed, Afademie dev Wiffenfdsaften 
__ Uohandlungen / auf das Sabe 1754. k 
XVI. Deer, pag. 143.) 


SHESEENCERINERENEEGNENES 


Ewyl ik zeer dikwils aan den Oever ging s 

om Hoorentjes en Zee-Gewaffen te zoeken; 

heb ik een menigte zogenaamde Wormgatige Stee- 
nen gevonden. By naauwer Mir dek ontdekde 
ik, dat zy niet allen op eenerley wyze geknaagd 
Waren; veelen flegts uitwendig, daar de Steen 
IV. Dezen. Sz ine 


2go —  Bruer over Warmm-Porvern, 


inwendig geheel gaaf was gebleeven: veelen van 
binnen, daar men van buiten zeer weinig Gaat- 
jes aan vondt: anderen met groote regt ingaande 
openingen. Die van het eerfte foort werden ge- 
vreeten door twee Diertjes, eenen Ontscus (a) 
en een kleine Cancer „ zynde de gene niet onge- 
yk, die in de Fauna Suectca No. 1253, aangete- 
kend wordt (4), hoewel de koleur eenigermaate 
verfchile. Die van ’% laatfte foort worden door- 
knaagd van verfcheiderley Moffelen, waar onder 
zig maar een of twee bevinden, die wegens dec- 
ze Eigenfchap reeds bekend zyn geweeft: te 
weeten de Corzaceus Rumruir Tab. 54. Pholas 
Arcreno. Tab. go. Fig. k: twee Chame, waar 
van de eene overdwars verhevene Plooijen heeft, 
die aan de eene punt in wat ongelyk over elkan- 
‚der leggende bladen famenloopen : de andere 
aan het eene end breed is , doch aan ’% an- 
dere 


(a) [Dat is een Millepes of Piffebed, en waarfchynlyk 
de Afellus Aquaticus, Faun. No, x258. De Heer BAKER 
befchryft de Water- PifJebed, in 't Werk genaamd Nuttig 
Gebruik van ’t Mikroskoop , bladz. 360. ] 

(b) [Onder den naam van Kreeftagtige Water- Worm 
en Pulex Aquaticus: doch niet de Pulex arborefcens, of 
Watervloo met getakte Hoorens , die door den Heer 
LinNmzus gebragt is onder ’t- Geflagt der Monoculi 
(Een-Oogen) , welke naam aan dit Infekt door den 
Heer Brapnrry gegeven was: daar de Heer BAxKeEr 
beweert , dat het wezentlyk twee Oogen heeft. Als 
vooren bladz, 312, ] 


DiE STEENEN UITENAAGEN, &3t 


dere langs hoe fmaller wordt ‚hebbende de dwarfe 
en overlangfe flreepen op de geheele Schulp (ec) 


‚Ik zal, op eenander tyd „de Eer hebben van der- 


zelver befchry ving over te zenden. Het Diert- 
je, ’t welk de Steen inwendig verteert, en maaf 
kleine Gaatjes, ten merkteken van zyn ingang, 
aan de buitenkant van den Steen overlaat, is een 
Polypus , van de volgende gedaante. 

Zyn Lighaam is omtrent een Duim lang , byna 
Kegelvormig , overal rood. De Staart maakt 
eene Kromming binnenwaards ; en ; daar die Krom- 
te begint, wordt ook het Diertje zeer veel dun- 
nier. (Zie Praar XXVIII Fre. 14.) 

De Mond of Bek zit aan de onderzyde ‚ en 
beftaat uit eene byna ronde Opening , van twee 
Lippen gemaakt, aan welker zyde zig twee kor- 
te Nypers (Tentacula) bevinden. (Zie Fig. 17. ax 
Fig. 18, 5.) 

‘_ De Armen,die den Kop omringen , zyn door= 
gaans zeven of agt, doch fomtyds wel van tien 
tot vyftien in getal. Altyd zyn ze witagtig s 
van ongelyke langte onder elkander , aan beide 
enden even dik , zittende op den bovenkant des 
Kops , aan eenen naauwlyks zigtbaaren Ring 


(Fig. 


(c) [Van deezen of dergelyken aart, zyn de Wormen 
geweelt, die den Arduinfteen, welke in ’t voorfte dees 
zes Jaars aan ’t Eiland Walcheren gevonden is , door 
knaagd hebben. Zie de Nederl. Jaarboeken van Maart 
1759, bladz. 317. }- He 


IV. Deen, Qa 


232 Broer over W ATER-PoLsren 4 


CF1g- 17 c) vaft, dewelke Kop en Lyf fchynt 
van een te fcheiden. 

De Rug is wat verheven en overal glad. De 
Zyden des Lighaams zyn; van den Kopaf,tot digt 
aan het midden der langte van ’t Infekt , met 
‚ Plooijen of Rimpels getekend , dewelken laager 
en kleinder worden, hoe nader men naar bene- 
den komt (Frg. 19 4). Zy gaan dwars neder- 
waards , tot onder het midden , alwaar zy op 
eene andere ry van zulke Rimpels ftooten; wel 
ke Rimpels van beide zyden onder het midden 
vereenigen. Uit het beginzel der Zyde-Rimpels, 
de Rug opwaards, komt altyd een kleine dunne 
Zak voort, gelyk een Hair , welken het Dier 
naar welgevalle verlangen of inkorten kan. De 
Zyd-Rimpels verminderen „op de gedagte wyze, 
nederwaards ; maar de Buik-Rimpels , die zig 
met dezelven midden onder ’t Lighaam fanten- 
voegen, gaan in ééne lyn regt voort onder ’% ge- 
heele Infekt , ook nadat de Zyd-Rimpels ver- 
dweenen zyn; en worden daar mede zodanige 
Zakken ,aan ieder zyde. (Zie Fig. 15, bs dze). 

Agter aan den Kop, by de derde, vierde of 
vyfde Plooy, zitten getakte Hoorens of Spric- 
ten (Tentacula ramofw), van eenerley koleur als 
de Armen van den Kop, zeer takkig, en veel 
in getal (Fig. 15, f: Frg. 19,4). Zy zyn by 
uitftek fyn, doch duidelyk zigtbaar, en het Diet 
fchynt ze fomtyds te beweegen. Haar. zelfftan- 
digheid komt my eenigermaate Steenagtg voor. 

Wan- 


DIE STEENEN UITKNAAGEN. 233 


Wanneer men het Dier van ter zydenbe- 
fchouwt, gelyk het in Frg. 14 is afgetekend „zo 
wordt men in 4, b, c-een foort van Verdeelin- 


‚gen gewaar. Dikwils is *t gebeurd , als ik- het 


door zyne Opening uit den Steen wilde haalen 4 


dat het zulk een deel heeft agtergelaten, en ik 


heb my altyd verbeeld , eenigen tyd daar na; 
op ’ zelve merktekens te zien van Armen, die 
niet uitgefpreid waren. Gemeenlyk vindt men 
dit Dier, gelyk in Fig. 16 wordt vertoond. 
Men weet dat veele Schryvers van Gevoelen 
zyn, dat ieder Lid van den Lintworm een by= 
zonder Dier zy , waar van het een zyn Kop 
heeft in ’t Gat van het ander, en dat, op zulk 
een wyze, een ongelooflyke menigte derzelven 
aan malkander hangt, waar van de een zyn Voed- 
zel uit het andere trekt (a). Dat het met deeze 
Polypen op dergelyk een wyze gelegen zy , komt 
niet ongegrond voor. Het zou ook kunnen zyn; 
dat hunne Voortteeling op zulk eene manier ge- 
fchiede, als waar van wy een Voorbeeld hebben 
in de keurige Waarneemingen van den Heer Bon- 

NET op de Plantluizen (Pucerons) (6). 
Had niet de zo fcherpzinnige en groote Waar- 
neemer LinNeusgezien, dat de Lintworm aan 
ieder 


Ca) De Onwaarfchynlykheid van dit Gevoelen , ten 
opzigt van den Lintworm, is blykbaar aangetoond, in 
bet IL Deer deezer Uitgezogte nk bl. 338, 

(B) C't De bl, 335.} , 

IV. Dees, Q3 


234 Brier over. Warer-Porveen , 


ieder Lid een Kop heeft, op dat hem zyne Zak- 
ken als tot Zuigpypen dienen, om zig daar me- 
de te voeden; zo zou men by gelegenheid van 
deezen Polypus ligt tot andere gedagten komen, 
dewyl hier Bek en Kop duidelyk te zien zyn, 
zo dat hem de Zakken of Armen niet dienen tot 
een Mond. 

Het inwendig Geftel van dezen Polypus komt 
zeer eenvoudig voor „ doch by gebrek van een 
goed Mikroskoop kan ik met zekerheid daar van 
niet fpreeken. Als men hem uit den Steen 
neemt ‚zyn zyne Armen geheel bezet met eene 
Slymige Stoffe, 

„Deeze Dieren kunnen in de open Lugt niet 
leeven ‚ maar fterven gemeenlyk in een half Uur 
tyds, als zy. niet in een holletje freeken; % welk 
my verhinderd heeft te onderzoeken, of zy zig 
aan ftukken {nyden laaten, en of uit ieder ftuk 
weder een geheele Polypus groeit „ gelyk de 
Heer TRreEMBLEY en anderen hebben opgemerkt 
en befchreeven (4). 

In ’t eerfte was het my moeielyk, zo veel van 
deeze Dieren te vinden, als ik noodig had, tot 
dat ik zo ver kwam, van ze naar zekere regelen 
te zoeken. « Als ik een Steen met eene Sertufarza 
daar op vond, en de Steen meer of min met eene 


Kalk- 


(a) [Men kan hier over nazien onze Natuurlyke Hifta- 
de der; Polypen, agter het gemelde Werk van den Heeg 
Baxenr, te Amiterd, in ’t Jaar 1756 uitgegeven }. 


Kr 


DIE STEENEN UITKNAAGEN.”” 235 


Kalkagtige Stoffe overtoogen was , hebbende in 
zyne Oppervlakte eenige kleine Gaatjes, zo was 
ik verzekerd, dat zig zodanig een Polypusrdaar 
in ophield. Doch het blyft zeer moeiclyk, hem 
er uit te krygen, dewyl-men genoodzaakt is den 
Steen aan ftukken te flaan, waar door het Dier 
dikwils wordt gekwertft. De Steenen zyn mees: 
tendeels Keizels of graauwe Bergfteen. 

Ik noem het een Polypus, om dat zyne Ar- 
men aan den omtrek van den Kop zitten , hoe- 
wel hy met zyn getakte Hoorens my wonder- 
baar voorkomt, en anderszins ook, ten opzigt 
van zyne Geftaite , veel verfchilt van de bekende 
foorten van Polypen. 

Verfcheide omftandigheden , by deezen Poly- 
pus, {chynen eenig licht in eene Zaak te geeven, 
die tot dus verre zeer duifter is geweeft; doch 
ik zal daar van zwygen, tot dat ik overtuigen- 
der bewyzen zal bekomen hebben. TRrEMBLEY 
fechynt tweemaal op den weg te zyn geweeft, 
om eene Zaak te ontdekken, welke, indien zy 
zo beftaat , gelyk ik nog geloove, wonderlyker 
is dan de natuur der Poly pen zelf. 


_H. 


IV. Deer, Q 4 BE: 


B AEAEENENN 
WEGENS HET. 
PAAREN ex VOORT TEELEN 


VAN DE 


AT CON 


Getrokken uit een Brief. van den Heer Dr. W, 
GRANT aan den Heer À. vAN HALLER, 
toen ter tyd Hoogleeraar te Gottin= 

gen, en door denzelven aan de — 
“ Koninglyke Akademie van 
‘Sweederi medegedeeld, 
(Der Rn. Sdywed, Afademie der Wiffenfdaften, 


___ Ybbhandlungen/ auf dag Saber 1752, 
XIV. Deel. pag. 142.) 


SEESEEELSEEICUSSNEEESEES 


m het geheim van ’ paaren der Vifichen na 
te vorfchen, waaromtrent de Natuurkun- 
digen tot dus verre onzeker zyn geweeft, namik 


voor eenigen tyd het befluit, van naauwkeurig 


agt te geeven op de Zalm , die de grootfte onder 
alle Viffchen is , welken men hier in eenige menig- 
te vangt, en gevolgelyk my tot zulk een onder- 
zoek het dienftigfte vas. Weel Zalmen, van bei- 
derley Sexe, heb ik geopend; en zulks op ver- 
fcheide tyden van ’t jaar „den geheelen Zomer en 


Herfft door: by welke gelegenheid ik bevond K 


dar 


Es 


‘ 


Fer PAAREN EN VOORTTEELEN VAN DE ZALM. 237 


dat de Kuit of Eieren van het Wyfje in den be- 
ginne zeer klein zyn, wordende in % vervolg al- 
Jengs grooter en doorfchynender. Het Vlies, % 

welk de Eieren influit , wordt meer en meer uit- 
gefpannen, dun en teer: de Buizen, die van het 
Eierneft afkomen, worden meer en meer verwyd 
en geopend, naar maate de Eieren ingrootte toe- 
neemen. Deeze Buizen loopen by de opening des 
Buiks nader te famen , en maaken aldaar eene 
Moeder-Scheede (Vagrna), van een half duim 


lang, die aan den Endeldarm open is. Deeze 0» 


pening heeft drie kleine uitpuilingen , welken ins- 
gelyks langs hoe kenbaarder worden; hoe meer. 
het Saizoen verloopt ; verheffende zig, in ’ begin 
van September , ongevaar + Duims boven de Huid. 
Als ik diestyds den Buik van een Zalm drukte, 
kwam ’er de gedagte Scheede * Duims uit, maas 
Kuit wilde nog niet komen. / 

Wart de Hom-Zalmen betreft , heb ik in den eer- 
ften opllag waargenomen , dat haare Ballen , of 
bewaarplaatfen van de Hom, in ’% eerft klein zy nde, 
allengs toeneemen in grootte, en met een Melk- 
agtig Sap gevuld worden. Van ieder Hom komt 
een lang Afvoerend Vat (Vas defrens); die twee 
vereenigen zig en loopen uit in het agterdeel van 
de mannelyke Roede des Zalms, welk Lid men 
tot nu toe in deezen Vifch niet erkend heeft. Om 
%t zelve te vinden moet de Zalm langs de Rug 
heen opgefneeden worden, neemende de overige 
Ingewanden zagtelyk daar uit, als wanneer de 


IV. Deen. Q5 bei 


\ 


233 BerieT WEGENS HET PAAREN 


beide Ballen met hunne Vaten voor ’t Gezigt ko- 
men. Dezelven nagaande, tot dat zy vereeni- 
gen, en tevens aan den Endeldarm komen, zo 
vindt men een Band (Legamentum) , van een hal- 
ven vinger breed, welk aan de Rugge vaftis, en 
met het andere end fchiet in den wortel van een 
langwerpig glanzig Lighaam, dat de gedaante ee- 
ner Pieramiede heeft. Dit zal vermoedelyk de 
Roede zyn van den Zalm. Want, als men de 
Hom drukt, en daar door het Vogt aandringt om 
de Zaadvoerende Vaten op te vullen, zo wordt 
dit Lighaam langer „en het Melkagtg Vogt vloeit 
door een kleine Opening, aan ’t fpitfe end van dit 
Lid, daar het zagt is en zig ligt omwenden kan. 
Wanneer men ook een Zalm op den buik drukt, 
zo komt de Roede, £ Duimslang, te voorfchyn, 
en de Hom loopt uit dezelve. 
Den 14 September laatftleeden C*), het ik opde 
Rivier Spay in Schotland, over zagt ftroomend 
Water, een fteigering maaken, van welke men 
den bodem wel kon zien; alwaar ik wift, dat dee- 
ze Vifch gewoon was voorby te ftryken , en daar 
ik voorneemens was naauwkeurig op te merken, 
hoe hy zig gedroeg. ’s Anderen daags zag ik veel 
Zalmen, van beiderley Sexe, paffeeren. Men 
kan de Hommerts en Kuiters ligtelyk onderfchei- 
den, zelfs ook als-zy beiden in’: Water omzwem- 
men: want de Hommert is, ten minfte in dit 
| __ jaar- 
(*) [Waarfchynlyk van ’t Jaar 1751.) 


‚EN VOORTTEELEN VAN DE ZALM. 239 


Jaargetyde , rooder „de Kuiter donkerder van ko- 
leur: de Kop van den Hommert is grooter, zyn 
Lyf dunner en breeder, doch dat van de Kuiter 
ronder. en buikiger. «Den 16 zag ik een Kuiter 
komen, en op alle plaatfen onder. my omkykens 
waar na zy eenigen tyd ftil lag, als wat uicruften 
willende: vervolgens fmeet zy zig eensklaps op 
zyde , en begon met veel geweld op den grond te 
flingeren , zo dat kleine Steenen en Gras rondom 
haar heen fprongen. Al wat zy dus van den Bo- 
dem afrukte, dreef een weinig de Rivier af, en 
daar kwam op die plaats een Kuil, met een 
kleine verheffing aan * onder-end, naar *t welke 
zy haaren Staart heen hieldt. Zy voer voort zig 
op zulk een wyze tegen den Grond te wryven; 
doende dit , t?elkens om de vyf of zeven Minuu- 
ten, ongevaar twee Uuren lang ; tot dat zy eenen 
Kuil gemaakt had, van drie Voeten lang, twee 
Voeten breed, en omtrent één Voet diep, aan 
welks onder-end een klein Heuveltje was ver- 
gaard, zynde nagenoeg een Voet hooger, dan 
de Oppervlakte des Gronds rondom hetzelve. 
Toen deeze Kuil op die wyze voltooid was, 
zwom zy van daar den Stroom af „ doch kwam in 
gen half uur tyds terug, hebbende den Hommert 
by zig. Zy gingen ’er nevens elkander in leggen, 
en de Hommert kromde zig, zodanig, dat hy de 
Kuiter alleenlyk met Kop en Staart aanraakte : daar 
na keerden zy zig beide op zyde, met de Staar, 
ten na elkander toe en dige aan eén ,dochde Kop- 
IV. Deer, pen 


240 BerrIcT WEGENS HET PAAREN 


pen wat van elkander af. In deeze gefialte wree- 
ven zy zig tegen elkander, twee of drie Sekon- 
den lang, houdende middelerwyl Bek en Kuwen 
uitgefpannen en geopend, als een blyk van haar 
Minnewerk. Of fchoon ik nu alle doenlyke op- 
merkzaamheid toebragt, zo kon ik niet zien, dat 
zy Kuit of Hom in ’ Water uitfchooten. Een 
oogenblik daar na ging de Hommert zynen weg, 
doch de Kuiter bleef te rug, en begon weder in 
den Kull te arbeiden, tot dat zy denzelven aan ’ 
boven-end weder gevuld had, zo ver hy uitgegra- 
ven was geweeft. Ik kon niet zien, of zy Kuit 
liet vallen, terwyl zy dus in °t Zand groef, want 
het Water wierdt troebel, en bezakte met zo 
Schielyk, als daar toe noodig zou geweeft zyn. Doch 
%x is zeker, dat men in zodanige Groeven Kuit 
vindt, en dat deeze Kuit bevrugt 1s,dewyl’er in 
dezelve kleine Zalmpjes zyn, dewelken zig niet o- 
penbaaren in de Kuit, eer zy van den Vifch isuit- 
gegaan (*). 

Uit dit alles „*t welkik verfcheide maalen naauw- 
keurig opgemerkt heb, befluit ik: 1. Datde Kui- 
tersalleen deGroeven inden Grond en * Zand maa- 
ken: 2. Datde Hommerts zekerlyk een Roede heb- 
ben, zo welalsde Kuiters een Moederfcheede en 


Vuls 


(£) Doktor GrsreRr, niettemin, heeft waargenomen, 
gat in rype Kuit iets, naar jonge Zalmen zweemende, nog 
in ’s Moeders Lighaam gevonden zy. Zie de Sweedjche 
Perbandel: ngen op 1 Jaar ISL ì 


EN VOORTTEELEN VAN DE ZAIM. — 24ï 


Vulva: 3. Dat de beide Sexen even als andere Die- 
fen paaren,en dat de Eieren op zulk een wyze be- 
vrugt worden; terwyl zy nog in ’s Moeders Lig- 
haam zyn: 4. Dat de Kuiter , als dit gefchied is4 
te rug blyft, zyne Eieren legt en die met Zand 
toedekt: É 

De kromme Haak „die de Zalm aan zyn Kaake- 
been heeft „ is hem tot zyn verdediging , als een 
Geweer gegeven; want, inzonderheid in deRy- 
tyd, vegten de Hommerts dikwils en hevig met el- 
kander, en dryven de Viflchen, die happig zyn 
om de Kuit te verflinden, van hunne Groeven af. 

Indien wy, nu, dit Berigt vergelyken met de na- 
Spootingen , welke gedaan zyn op andere Viflchen, 
zo die levendige Jongen baaren, als die Kuit uit- 
geeven , waar van de Bieren klaarblykelyk, eer 
zy uit het Wyfjes Lighaam komen sbevrugt zyn: 
(gelyk die kleine Vifch in Jamaika waar van ik U 
in myn laatften Brief gefchreeven heb ,) zo worden 
wy overtuigd, dat de Voortplanting der Viffchen 
van die der overige Dieren niet verfchilt. 

Ik hebde Manlykheid van verfcheide foorten van 
Vifch, ten deele gedroogd, ten deele in Spirstus 
bewaard , en aan ’ Genootfchap der W eetenfchap- 
pen te Edenburg vertoond. 


El 


IV. Deen. WAAR- 


—WAARNEEMING 


VAN EENE 


BUITENGEWOONE 


GELEDING 


IN DE 


ct maga» Mie: zons werde 


SEESEEENEUEENUSEEEE EENES: 


Choon ’er zomtyds , in de lange beenderen 

van het Menfchelyke Lighaam , buitenge- 
woone Geledingen waargenomen zyn, heeft 
men die echter (voor zoo veel my bewuft is) 
nooit aän eenige Ribben opgemerkt ; derhalve 
oordeelde ik, het niet ongevoeglyk te zullen 
zyn, den Ontleedkundigen Leezer eene Waar- 
neeming van dergelyke Geledingen in de Ribben 
mede te deelen , dewelke ik, met een goed Vrind 
vergezeld , onlangs in een Vrouwelyk Lyk, 
van naar gifling omtrent de 7o Jaaren, gedaan 
hebbe. 

Ik zal deeze Geledingen befchryven, zoo als 
dezelve, by naauwkeurig onderzoek , onder het 
byzyn van den Hoog Geleerden en zeer beroem- 
den Heere G. van DoOEvEREN , die ons by 
deeze, gelyk by onze andere byzondere Ontleed- 

kun- 


ee 


BurrENGEWOONE GELEDING DER RBBEN. 243 


kundige bezigheden , zomwylen geliefde te ver- 


zellen, en gunftig de noodige hulpe aan te Ne 
ons voorgekomen zyn. 

De Gemeene Bekleedzelen , derhalven , en Hike 
Borftbeen weggenomen ela e Chet wke) ge- 
Iyk ook het geheele Borftvlies, met de Longen 
zeer vaft zamenrgegroeid was); fcheenen ons ee- 
nige Ribben eene grootere beweeging uitwendig 
te hebben , dan de andere: waarom wy alle Rib- 
ben, zoo veel het toen mogelyk was, van haare 
omleggende deelen {choonden , en vervolgens be= 
vonden „dat de zesde, zevende en agtfte Ribbe van 
de linkerzyde, en alleen de zesde van de regter 
zyde „in dit lighaam gearticuleerd waren, omtrent 
tr duim van den hoek, of 2 duim van het zyden- 
hoofd der Ribben; welke plaats in die vier Ribben 
gelyk was, met dit onderfcheid , dat , hoe laa- 
ger de Ribben na onderen, hoe meer de Articu- 
latie na vooren was. De beweeging, door dee- 
ze Geledingen in die Ribben veroorzaakt, was los 
genoeg. Men kon ze zeer duidelyk zien, als het 
agterfte gedeelte der Ribben vaft gezet, of nog aan 
de Wervels gehegt was, wanneer bleek, dat het 
voorfte deel der Ribben alleen uitwendig bewoo- 
gen, en weder in zyn plaats, daar de Rjb haa- 
re natuurlyke bogt had, konde gebragt worden. 
Andere beweegingen kon men, zonder bree- 
ken, niet maaken. Alhoewel deeze Ribben zeer 
effen door haar vlies bekleed waren, vertoonde 
zig echter rondom ieder Geleding een dikte, in 

IV. Deer. ___fchyn 


244 WV AAËNEEMING VAN EENE BUITENGEWOONE 


fchyn eene uitpuilende zelfitandigheid der Ribbert 
verbeeldende, welke, by nader onderzoek, het Ge- 
leding-Kasje (Cap/ula Artcularts) van die Arti- 
culace bleek te zyn: welk Kasje, op gelyke wyze 
als in de gewoone Geledingen , ook deeze omgaf: t& 
weeten ; los en eenigzins ruimer de Articulatie o- 
verloopende ‚dog ter wederzyde derzelve aan het 
Been vaft: zoo dat men zeer wel het overige Beens 
vlies van de Rib konde afzonderen, en het Kas- 
je in zyn geheel laaten , het welke dan eene breed: 
te van & duims befloeg. 

De Zelfitandigheid van dit Kasje was zeer 
Veerkragtig en byna Kraakbeenig , eene linie dik 4 
en zig zelve gelyk.. Dit Kasje uit den weg geruimd 
zynde, zo kon de Geleding zelve zeer wel on- 
derzogt worden , dewelke was, door middel van 
eenen beweeglyken Naad , (Setura mobil1s) ; ko- 
mende uit ider zyde kleine, een weinig in groo- 
te verfchillende Tandjes , die zig tuffchen elkan- 
deren in de wederzydfche kleine holten voeg 
den; zonder eenige ongelykheid aan de Ribbe te 
maaken. Of ’er enen ook in ieder Geleding cen 
Tuffchenvlies geweeft is, zoude ik niet met ze- 
kerheid willen zeggen : echter fcheen ééne der 
Ribben cen foort van zulk Vlies te hebben, het 
welk vry dun was. 

Zouden nu deeze Geledingen wel overblyf 
zels van/cene Ribben-Breuk zyn? Dit is niet 
zeer waarfchynlyk ; vooral, indien men op- 
merkt, dat er geen blyk van eene voorgaande 

Breuk 


pe , 
Gerepine iN pr RiBBen: — Zá4g 


Breuk of kwetzing in de naby leggende deelen 
gevonden is ; daar het zeer toevallig weezen 
zoude, dat geene der gebrokene Ribben weder 
te zamen gegroeid ware, of dat een Breuk van 
vier Ribben geene teekens nagelaaten had. Ten 
anderen firydt daär tegen, de juifte netheid en 
gelykheid det Geleding, als ook de beweeging 
deezer Ribben. Met meefder regt meene ik te 
mogen ftellen , dat die Ribben, in haare vor- 
minge , op twee plaatfen de eerfte Beenwording 
begonnen hebben, zoo dat de, uit die punten 
voortkomende Beenftraafen, in haare ontmoeting 
zig onderling niet hebben kunnen vereenigeng 
waarom ’er op’ die plaats der Ribben eene afzon= 
dering bleef, welke mogelyk, veel geholpen door 
de geduurige beweeging der Borft, tot zulk ecrie 
_Articulatie geworden is. Geeft dit alles ook eenige 
aanleiding om te gelooven , dat dit Besje , die ze- 
ker eene zeer ongemakkelyke Ademhaling gehad 
heeft, eenige verligting in haar ademen door dee= 
ze Geleding heeft genooten ? 


| j. He 
Groninge, 


1759. 


IV, Dez ER VER 


VERHANDELING 


OVER DE 


TRAANFISTEL, 


WAAR IN EEN NIEUWE MANIER TOT 
DERZELVER GENEEZING VOORGE- 
STELD WORDT: 


DOOR DEN HEER 


TPt Ee EZOO BOE OE 


Meefler-Chirurgyn te Dormans le Pontieux, 
in Pikardie, 


Recueil de Medecine, Chirurgie, &c. Juin 1756, pag. 449.) 


SEESEEEEECREIEEGIEEE EES 


E Traanfiftel is een. der Onderwerpen van 

de Heelkunde, in welker Geneezing men 

tot nog toe het minfte is gevorderd. Zy wordt 

behandeld , doch zelden tot volkomen herftelling 

gebragt: dat is te zeggen, ’er blyven gemeen- 

lyk eenige Toevallen over ; gelyk , by voorbeeld, 
de Fpsphora. 

Eer wy in den omflag treeden , zo van de 
gewoone Behandeling.deezer“Kwaal, als van die, 
welke ik heb voor te ftellen, zal ’ dienftig zyn 
derzelver uitwerkingen te erinneren , en daar van 
een korte Schets te maaken. 


Het 


Vd 


VERHANDELING OVER DE FRAANrisTEr. 247 


_ Het is een Zweer in den grooten Ooghock, 
fond of langwerpig, van meer of minder groot- 
te , met harde en Heltagtige randen , die een 
weinig verheven zyn , breed van grond, doch 
klein van opening. De Traanzak is altyd open, 
zelfs van beide zyden. Wanneer ’er Beenbederf 
by plaats heeft, vloeit ’er een dunne Etter uit, 
fomtyds van verfcheide koleuren, ’ gene altoos 
in dit Deel eene gefchiktheid maakt tot Ontftee- 
king, en eindelyk volgt een geduurig uitloopen 
der Traanen , om dat de Fraanftippen famenge- 
drukt en zelfs fomwylen geheel weg zyn. 

Deeze Kwaal moet , in ’ algemeen , onder- 
fcheiden worden in Eenvoudig «en Samengefteld. 
De Eenvoudige is de gene, welke ik zo even be- 
fchreeven heb, zonder eenig ander Toeval. Een 
Samengeftelde Traanfiftel wordt het genoemd, 
wanneer dezelve met eenige andere Kwaalen of 
Toevallen vergezeld gaat; gelyk daar zyn: % 
Beenbederf, dat vry gemeen is; de Verftopping 
van den Traanzak; een Fungus, enz. Het Been- 
bederf taft gemeenlyk het Os Unguis aan, maar 
bepaalt ?er zig niet altoos by: de opgaande „Apo- 
phyfis van ’t Os Mardllare , wordt ’er dikwils 
ook door aangetaft , even gelyk het Os planum, 
of dat gedeelte van het Zeefbeen , ’t welk in de 
famenftelling van ’t Ooghol komt , en. fomtyds 


zelfs «het. Voorhoofdsbeen , gelyk verfcheide 


Schryvers aangemerkt hebben. Ik heb ook ge- 
zien dat het Os Maxsllare, daar hetzelve van on- 
IV. Deer. R 2 de. 


248 Nieuwe MANIER TOT VOLKOMEN 


deren een gedeelte van % Ooghol maakt door 
Beenbederf was aangedaan. 

Men moet deeze Kwaal niet vermengen met 
anderen , “welke geen gemeenfchap ’er mede heb- 
ben; gelyk door eenige Schryvers, zelfs Prakti- 
zyns van onzen tyd, is gefchied. Ik geef de 
befchryving van deeze Kwaal, ten dienfte van 
jonge Luiden, op dat zy zig daar in niet laaten_ 
misleiden. 

Drionis maakt twee foorten van Traanfiftels; 
maar die onderfcheiding deugt in ’ geheel niet. 
Hy verwart de Waterzugtigheid van den Traan- 
zak, welke de Heer Perrir Hernsa Lachrymalss 
noemde , met de Fiftel : tuflchen welken een 
weezentlyk onderfcheid moet gemaakt worden , 
dewyl de Geneezing van de eene wyd van die 
der andere verfchilt. Een Waterzugtigheid van 
den Traanzak gaat dikwils over door enkele fa- 
mendrukking , welke de Lyders fomtyds zelf 
doen4 gelyk dit my verfcheide maalen gelukt is; 
maar fommige Gevallen komen ’er voor , in wel- 
ken dit met voldoet. 

x Verfchil, dat ’er plaats heeft tuffchen een 
Fiftel en eene Waterzugtigheid van den Zak, is 
zeer klaar. Op ’% bloote Gezigt kan men gemak- 
kelyk zulk eene Zweer , als ik befchreeven heb, 
in den grooten Ooghoek onderfcheiden. De Wa- 
terzugtigheid wordt ook ligtelyk gekend , aan 
een kleine Zwelling op de plaats van den Zak; 
daar men, dezelve van onderen naar boven druk- 


ken- 


GENEEZING VAN DE TRAANFISTEL, 249 


kende, een Vogt of foort van Etteragtige. Stoffe 
uit krygt, welke niets anders is, dan het Vogt 
van den Traanzak of van de Traanen , door lang 
fulftaan in hoedanigheid veranderd: of, de zelfde 
drukking van boven naar beneden doende, valt 
het zelfde Vogt in de Neus door het gewoone 


__ Kanaal , wanneer hetzelve niet t’eenemaal ver- 


ftopt is. Inde Fiftel heeft wel , even als in de 
Hernta, een uitloopen der Traanen plaats ; maar 
men kan zig niet ’er in bedriegen, wanneer men, 
op ’t gene ik gezegd heb, agt geeft. 

Veel Menfchen verwarren nog een ander Toe- 
val met het gene daar wy hier van fpreeken: 
naamelyk een kleine Zweer in den grooten Oog- 
hoek , die haare zitplaats heeft naby en zelfs aan 
de Caruncula Lachrymalts, genaamd Agilops. Ik 
geloof, dat de genen , die zodanige Zweertjes 
onder den naam van Fiftel behandelen, zulks niet 
doen, dan met inzigt om meer naam te geeven 
aan de Geneezingen, welken zy vaardig ten cin- 
de brengen. 

Onderftellende , nu, dat het een blykbaare 
Traanfiftel, die niet Samengefteld is, zy, zo zal 
ik overgaan tot GEZIEN Geneezing, befchry- 
vende eerft de gewoone manier, en vervolgens 
de nieuwe, Ik ftel vooraf, dat de Lyder toebe- 
reid zy door algemeene Middelen, en met naauw- 
keurigheid: want de voorbereidingen doen hier 
niet weinig tot het goed gevolg der Operatie, 
gelyk in veele andere Gevallen, en men moet in 


IV. Deer. R 3 dit 


\ 


250 Nieuwe MANIER TOT VOLKOMEN 


dit opzigt de Kwakzalvers en Landloopers niet na- 
volgen , die geenerley voorzorgen in agt neemen. 


Manter van Genezing. 


De Operatie, welke in gewoon gebruik is tot 
Geneezing van de Traanfiftel, beftaat in * maa- 
ken van een Halve-Maanswyze Infnyding , in 
welke de Pees begreepen is van de rondgaande 
Spier der Wenkbraauwen , die men zelfs door- 
fnyde. Deeze Infhyding maakende, moet men 
letten om de Fars niet te befchadigen , noch ook 
de Samenvoeging , indien men de Omkeering der 
Oogleden wil vermyden. Vervolgens fteekt men, 
met een Provet of klein Lanfetje, het Os Un- 
Zuts door, en fpuit eenige dunne Vogten in, door 
deeze Opening, welke tot in de holte van de 
Neus moet doorgaan; zettende verder daar in 
een Looden Pypje , om een Konftigen doortogt 
te geeven aan de Traanen. Men neemt de Eelt- 
agtigheden met Lapis Infernalss weg. Sommi- 
gen verkiezen, tot doorbooring van ’t Os Uuguss, 
het Brandyzer,en deeze Manier kan haare voor- 
deelen hebben, wanneer men zorgvuldig is, met 
het inbrengen van % gloeijend Knopje , door een 
Pypje, daar toe gefchikt, om het branden der 
nabuurige Deelen tevermyden. Anderenneemen, 
om deeze Opening te maaken, de gemeene Be fours ;, 
maar die manier is aan veel onvolkomenheden 
onderhevig, om dat men altoos de Traanftippen 
af. 


GENERZING VAN DE TRAANFISTEL. agt 


aflnydt, die, zig niet weder met elkander ver- 
eenigende , een zeer onbevalhge Traanlooping 
overlaaten. Om die reden was het veel beter 
een andere Manier uit te vinden, volgens welke 
men die onaardigheid kon ontgaan. 

De gene, die ik nu-gaa voorftellen , beftaat in - 
het open maaken van de Neusbuis C(Duäuss Nafa- 
Jis). Ten dien einde zal men in de opening van 
de Fiftel een ftukje toebercide Spons fteeken, dat 
men allengs vergrooten moet, om dezelve te ver- 
wyden, en, als die Opening wyd genoeg is ge- 
worden, zo zal men de Verftopping van ’ Ka- 
naal wegneefnen , door middel van een kleine 
geknopte Sonde; fteekende vervolgens daar in 
een Kaarsje, naar de wydte van het Kanaal ge- 
proportioneerd, om tot in de Neus te kunnen 
doorgaan. Men zal de Beltagtigheden wegnee- 
men van de Fiftel , welke ik hier geduurig on* 
derftel Eenvoudig te zyn, door middel van La- 
pis Infernalis, die altyd den voorrang moet hebt 
ben: vervolgens zal men de Zweer tot Heeling 
brengen , en na de Geneezing het Pypje uit- 
haalen door de Neus. Zie daar, in weinig 
Woorden, de Behandeling van eene Eenvoudi- 
ge Traanfiftel: laat ons nu tot die van eene Sas 
mengeftelde overgaan. 

De Geneezing van eene Samengeftelde Traan- 
fiftel, is van de voorgaande verfchillende in ver- 
fcheide opzigten, welken men tot drie kan bren- 
gen. Het eerfte beftaat in * wegneemen yaf 


IV. Deer, R 4 _% Been» 


ese Nieuwe MANIER TOT VorLKOMEN 


% Beenbederf : het tweede in * geeven van ees 
bekwaamen Uittogt aan de Traanen: het derde, 
eindelyk , in het heelen van de Zweer. Om 
tot de eerfte Zadscatse te komen , moet men aan- 
ftonds de Cartes bloot maaken , en , dewyl het 
Bloeden de Operatie belemmeren zou, zo wagt 
men daar mede tot den volgenden dag, of legt 
op het Been Middelen die noodig zyn om ’t Be- 
derf te vernielen. In zodanige Gevallen wordt 
gebruik gemaakt van Pulois Euphorb:i, en van 
de gedefülleerde Oliën, gelyk Oleum Caryophyllo- 
rum ‚ Nucis Mofchate , Cinnamom: en dergely- 
ken: of, ’t gene nog beter is, Spir. Vin. Cam- 
phoratus; die fterk gekamferd is: of, by gebrek 
derzelven , kan men zig bedienen van Terben- 
thyn-Olie , welke egter zo veel niet uitvoert. 
Ook kan het Pulo. rad, ‚Ars, tot dit einde , wor- 
den gebruik. | 

Het Brandyzer kan hier ook van goed gevolg 
zyn, doch de voorzigtigheid, die vereifcht wordt, 
om de Deelen, welken men ontzien moet, niet 
te befchadigen , is groot. Tot dien einde zyn 
verfcheide Werktuigen uitgevonden , en onder 
anderen een klein Pypje, * welk dient tot be- 
ftiering van een klein Yzeren Knopje , in * Vuur 
gloeijend gemaakt : maar men dient verfcheide 
kleine Pypjes te hebben, en Knopjes van ver- 
fchillende grootte, om ’ een en ander op zyn 
tyd te verwiffelen: ik wil zeggen, het Pypje te 
veranderen, als hetzelve heet wordt, Ct geen 

beter 


' 


GENEEZING VAN DE TRAANFISTEL. 253 


beter zal zyn, dan ’t zelve in koud Water te 
doopen , gelyk.Mer-JrAn aanbeveelt „) en het 


Knopje, als het niet langer genoegzaam heet is, 


Men moet de aanvoeging van het gloeijend V- 
zertje herhaalen zo menigmaal als * noodig is, of 
tot dat-de geheele Carzes weggenomen zy : ’t geen 
men kan weeten aan de verandering van de Et- 
ter, die van kwaad, ’t geen zy te vooren was, 
goed zal worden en van koleur veranderen. Voorts 


moet men de Verftopping wegneemen van de Due- 


tus Lachrymalis of Nafalis, en de Fiftel zal ge- 
neezen,wanneer men de zelfde regels in agt neemt; 
als tot de gewoone Behandeling van een Eenvou- 
dige Fiftel: maar , fchoon de Fiftel geneezen zy; 
blyft ’er nog een Uitlooping der Traanen over; 
dewyl het onmogelyk is de wydte te behouden 
van de Traanftippen, die men weet twee in ge- 
tal te zyn, de eene aan % bovenfte Ooglid, de 
andere aan ’t onderfte. Deeze twee Stippens, zig 
te zamen hereenigende , maaken een gemeen Ka- 
naal van anderhalf of twee Liniën lang , en ont- 
laften zig vervolgens in den Traanzak, ‘Iedereen 
weet, dat het werk der Traanftippen beftaat int 
opflurpen van ’t overblyfzel des Traanvogts of der 
Traanen, en % zelve te ftorten in den Zak, om 
verder in de Neus uit te loopen door de Duâus 
Nafalts, die open is onder het onderfte Os Spon- 
giofum. _Deeze Stippen, eens gefcheiden zynde, 
hereenigen zig niet volmaakt genoeg met elkander, 
om de Traanen dezelfde vryheid te geeven, van in 


» IV. Deer, R 5 de 


254 _ GENEEZING VAN DE TRAANFISTEL. 


de Neus door te gaan , als zy natuurlyk moetén 
doen : uit dit Ongemak ‚nu ,ontftaat een onaange- 
naam Toeval, * gene men moet tragten te vermy- 
den „en, ten dien einde gebruik-maaken van de-Ma- 
nier, welke ik tot eene Eenvoudige Traanfiftel 
voorgefchreeven heb: te weeten, na het vernie- 
len van de Carzes op de, voorheen verklaarde wyze, 
moet men een kleine Opening maaken in den Zak, 
vuffchen den Oogbol en de Conjunëiva, op de plaats 
der Samenvoeging van de Oogleden , en brengen 
door die Opening een klein Looden of Zilveren 
Pypje, dat gefchikt en geproportioneerd is naar 
het Kanaal , zo dat het tot in de Neus door kan, 
gaan. Dit Pypje kan men ’er verfcheide Maanden; 
ja zelfs een Jaar lang, in laaten, en haalen het 
naderhand door de Neus weer uit, wanneer de 
Zweer tot heeling is gebragt. 

* Voornaamfte inzigt, dat my heeft aangezet 
om deeze Manier te openbaaren , is geweeft voor 
Leerlingen/in de Heelkonft , gelyk ik reeds ge- 
zegd heb. De genen, die ze berifpen willen, 
zullen reden geeven van wederlegging: waar me- 
de ik, zo wel als anderen , myn voordeel zal 
doen. Maar , dat zy ze eerft eens in *t werk 
ftellen , en zy zullen devine hoe voordeelig 
dezelve zy. 


H. 


ONDERZOEK 


NAAR DE OORZAAK DER 


VLAAGEN van PYN, 


TEGEN DEN TYD DER 


VERLOSSINGE: 


Door DEN HEER 


rh 0 Ale dl af zo 


Chirurgyn en Vroedmeefter te Châlons op de Saône, en 
gewezen Heelmeefter in ’t Hofpitaal Generaal 
van Parys. 


Reeve de Medecine, Chirurgie, (Sc. Oktob. 1756. 
Pag. 294.) 


E vlugheid der Verbeelding brengt dage- 
lyks nieuwe Stellingen ter baan , en % 
fchynt dat dit het eigen kenmerk zy van deeze 
Eeuw. Het zou te wenfchen zyn, dat de juift- 
heid de ftoutheid der Denkbeelden beantwoordde, 
en niet minder, dat de Autheurs van nieuwe Ge- 
voelens meer door liefde tot de Waarheid, dan 
door drift om zig een Naam te maaken , gedree- 
ven werden. 
De Vroedkunde is niet bevryd geweeft van 
zulk foort van wiffelvalligheden. Een drom van 
IV. Deer. dwaa- 


256 ONDERZOEK NAAR DE OORZAAK DER VLAAGEN 


dwaalingen heeft men over dezelve verfpreid ge- 
zien. Eenigen hebben de verfchillende legging 
van de Lyfmoeder toegefchreeven aan haaren 
trap van toeneeming in hoogte , van haare breede 
Banden af tot aan den Bodem, en niet aan de 
_weranderlyke plaatzing van de Moederkoek. An- 
deren houden onverzettelyk flaande, dat de leg- 
ging des Kinds in de Lyfmoeder, van ’t oogen- 
blik def bevrugting af tot aan den tyd van agt 
Maanden , altyd regt is: te weeten zodanig , dat 
het Hoofd naar den Bodem van de Lyfmoeder 
ziet en de Voeten ter zyde van deszelfs Mond 
geplaact zyn: dat het aldus in * Water zwemt , 
en , vervolgens omtuimelende , het Hoofd de 
plaats der Voeten inneemt ,en de Voeten die van 
» Hoofd, tot aan den tyd der Verloffinge. An- 
deren, eindelyk , hebben de waare oorzaak der 
Pyn in ’ Kinderbaaren opgezogt. 

Omtrent dit ftuk ftremmen de Schryvers niet 
overeen. Sommigen hebben die oorzaak gemeend 
te vinden in de beweegingen , welken het Kind 
in de Lyfmoeder maakt, te weeg gebragt wor- 
dende door de fcherpheid van ’ Water, in ’% 
„Amnios begreepen. Zy beweeren dat Water en 
Afgang, ondereen gemengd, door prikkeling het 
Kind ongemak baaren, en noodzaaken zig te be- 
weegen , om op den zelfden tyd de gewoone ge- 
falte aan te neemen, en dat, in deeze plaatzing, 
de Darmen en Blaas, door de fcherpheid van de 
Stoffen , daar in vervat „ aangedaan, het Kind 


langs 


WAN PYN „TEGEN DEN TYD DER VERLOSSING. 357 


_ 


langs hoe meer ee iRbet. en fterke poogingen 
doen maaken. 

Berreerus meent , dat de ongemakkelyke 
plaatzing ‚ waar in zig ’t Kind bevindt, de waa- 
re oorzaak daar van zy. De Heer van Harrer 
heeft aangemerkt (a) ‚ dat de. waare aanzettende 
oorzaak in de Vrugt zy, die, ongemak lydende 
van het Meconsum, van de kleinheid der plaats en 
de vermindering van ’t Vogt, waar in zy zwemt; 
menigvuldige wry vingen tegen de Lyfmoeder on- 
dergaat, welke niet dan uit de naauwheid der 
plaats \ontftaan kunnen. Volgens hem is de aan- 
hitzing Cerretatso) van de Lyfmoeder geproportio- 
neerd naar de meer of minder onruftigheden van 
de Vrugt, derzelver zwaarte , kragt , en de Klei- 
ne hoeveelheid van Water: ten anderen, voegt 
hy ’er by, kan de Lyfmoeder niet uitgezet wor- 
den, dan tot aan zeker vaft punt toe, en de uit- 


zetting nog grooter gemaakt wordende door de 


Vrugt, zo is dezelve ern zig famen te. 

trekken. - 
Prcurinus en Bornrus hebben niets dat 

omtrent deeze Zaak voldoet. Drionrs zegt, 


dat ’er twee foorten van Pynen zyn, valfche en 
“waare : dat men de zodanigen valfche noemt, 


welke niet van de Lyfmoeder afkomen, niet naar 


beneden zetten en veroorzaakt worden door 


Win- 


(a) Zie Comment. in Boerhb. Preleftiones Ácademicas, 
Tom. V. P. 2. pag. 381. 


IV. Deei. 


258 ONDERZOEK NAAR DE OORZAAK DER VLAAGEN 


Winden of Gal: maar de waare Pynen , vervolgt 
hy, neemen aanvang in ’t weeke der Zyden of 
in de Lenden, en men gevoeltze op de plaats 
daar de Lyfmoeder legt. Zy houden met tus- 
fchenpoozingen op en komen weder, wordende 
langs hoe heviger , tot dat zy eindelyk met de 
Verloffing overgaan. MAUrrceAU zegt na- 
genoeg het zelfde. VAN Deventer leert 
ons niets aangaande de oorzaak deezer Pynen. 
Hy zegt alleen, dat de Vrouw een ongewoone 
Pyn in de Lendenen gevoelt , welke van oogenblik 
tot oogenblik meerder wordt, en by Vlaagen zig 
verheft (4). 

Laat ons, by deeze verfchillende Gevoelens , 
dat voegen van den Heer pe Burron(é), ’t 
welk wy hier met zyn eigen Woorden zullen be- 
fchryven. De Lyfmoeder neemt, gelyk wy 
> gezegd hebben , een vry fchielyke. groeijing 
3 aan, in de eerfte tyden der Zwangerheid: zy 
s blyft dus toeneemen, naar maate de Vrugt 
» grooter wordt; maar de toeneeming van de 
Vrugt naderhand die van de Liyfmoeder te bo- 
ss ven gaande , inzonderheid op ’% laatfte van de 
Dragt, zou men denken mogen „dat de Vrugt 
9» zig alsdan te veel in de naauwte bevindt , en 
s» dat zy zig, als de tyd gekomen is om ’er uit 
te gaan, by herhaalingen beweegt. Zy maakt 

als- 


57 


5 


(a) Cap. XVII. pag. 59. 
(b) Zie zyne Hijt. Natur. Tom, H, pag. 387. Edit, 2. 


k 
ad 


van Prn „ TEGEN DEN TYD-DER VERLOSSING” 2 59. 


„; alsdan , inderdaad, met verfcheide hervattin— 
„ gen , geweldige poogingen „waar van de Moe- 
der een vinnige aandoening heeft. Dit pyne_ 
yk gevoel wordt, met zyne herhaalde aanval 
len , betekend , wanneer men fpreekt van de 
Vlaagen des Arbeids in °t Kinderbaaren. Hoe 
meer kragt de Vrugt-heeft om de holligheid des 
Lyfmoeders te vergrooten,.hoe meer tegen- 
» ftand zy ontmoet : dewylde Natuurlyke Veer- 
„ kragt van dit Lighaamsdeel firekt om % zelve 
„ in te trekken, en bygevolg de tegenwerking 
s vermeerdert. Alsdan valt al het geweld op den 
„> Mond des Lyfmoeders;, welke Mond reeds 
» langzaamerhand is verwyd geworden in de laat- 
» fte Maandenjder Zwangerheid: het Hoofd van 
» de Vrugt drukt federt een geruimen tyd op 
»‚ de randen van die Opening ‚en maakt dezelve 
» door een geduurige perfing ruimer. Op ’t oo- 
„ genblik der Baaring , eindelyk „opent de Vrugt, 
ss Zym eigen kragten met die van de Moeder paa- 
5 tende, deezen Mond, zo veel het noodig iss 
» om zig een doortogt te baanen en uit den Liyf- 

„, moeder te gaan. 
» Deeze Pynen, die. men betekent met den 
_ > naam van Vlaagen des Arbeids „ ontftaan al- 
» leenlyk uit de verwyding van den Mond des 
» Lyfmoeders; % welk-maakt dat deeze verwy- 
» ding het- zekerfte. kenteken’ is-om-te ontdeke 
s ken „of de Pynen, welken een zwangere 
s Vrouw gevoelt, inderdaad;de P$nen vanden 
IV. Deer,  Ár- 


bid 
hd 
93 


bb 


260 ONDERZOEK NAAR DE OORZAAK DER VLAAGEN 


Arbeid zyn. ’t Gebeurt dikwils, dat de Vrou-. 
wen, in de Zwangerheid , zeer hevige Pynen 
gevoelen , die egter niet de genen zyn, wel- 
ken de Kraam moeten voorafgaan. Om de 
waare Pynen van de valfchen te onderfchei- 
den , raadt vAN Deventer de Vroedvrouw 
aan (a), dat zy den Mond des Lyfmoeders raa- 
ke, en hy verzekert, dat, indien het inder- 
daad waare Pynen zyn, de verwyding van 
deezen Mond geduurig door de uitwerking 
van deeze Pynen toeneemt ; en dat ; in tegen- 
deel , indien ’ maar valfche zyn, dat is te zeg- 
gen, Pynen, die uit eenige andere oorzaak 
fpruiten dan van den naderenden Arbeid, de 
Mond des Lyfmoeders zig veeleer famentrek- 
ken zal dan uitzetten, of, ten minfte , dat die 
Mond niet voortgaan zal zig te verwyden. 
Hier uit heeft men genoegzaamen grond om zig 
te verbeelden , dat de waare Pynen niet voort- 
komen dan van de geweldige verwyding dee- 
zer Opening : het eenigfte , dat belemmering 
geeft, is de gedagte beurtwiffeling van ruft 
en lyden , welke de Moeder ondergaat. Als 
de eerfte Pyn over is, verloopt ‘er een aan- 
merkelyke tyd, voor dat de'tweede zig doet 
gevoelen, en op gelyke wyze zyn’er tuffchen- 
poozingen ‚ dikwils zeer langduurig , tufichen. 
de tweede en derde ; tuflchen de derde en. 

se vierde, 


Ca) Cap. XVIL ut fupra. 


33 
3 


hed 


VAN PyYN; TEGEN DEN TYD DER VERLOSSING. 26r 


‚ vierde Vlaag; enz: Deeze omftandigheid der 


uitwerking komt niet volftrekt overeen met de 
oorzaak; welke wy komenaan te wyzen; 
wart de verwyding eener Opening gefchiedt 
allengs en op eene aanhoudende manier, niet 
door Pynen, die by Vlaagen aankomen: Ik 
weet dan niet, of men dezelven niet zou kun- 
nen toefchry ven aan eene andere oorzaak , wel- 
ke my overeenkomftiger fchynt te zyn met de 
uitwerking; te weeten, de, affcheiding der 
Nageboorte (Placenta Uverina). Men weet; 
datdezelve aan den Lyfmoeder gehegt is door 
zeker getal van Tepeltjes , die in kleine groef 
jes of holletjes van dit Ingewand indringen. 
Mag men dan niet onderftellen , dat deeze Te- 
peltjes niet allen op een zelfden tyd uit hunne 
holletjes kunnen fchieten? Het eerfte Tepel 
tje ‚ dat vanden Lyfmoeder afgefcheiden wordt; 
zal de eerfte Wee veroorzaaken: een ander 
Tepeltje „ dat eenigen tyd daar na zig af- 
fcheidt, de tweede Wee, enz. De uitwer- 
king komt alsdan volmaakt met de oorzaak 
overeen „en men kan deeze gifling bekragtigen 
door middel van een andere Waarneeming: te 
weeten ‚ dat, onmiddelyk voor de Verloffing, 
een wit en flymagtig Vogt uit den Lyfmoeder 
komt, gelyk aan dat gene, *t welk de Tepel- 
tjes van de Pf/acenta uitgeeven, wanneer men ' 
ze uit de groefjes trekt, daar zy hunne inplan- 
ting hebben: ’ welk moet doen denken dat dit 
IV, Deer, S » Vogts 


362 ONDERZOEK NAAR DE OORZAAK DER VLAAGEN 


‚ Vogt, ’t gene alsdan uit de Lyfmoeder komt, 
„ inderdaad is voortgebragt door de affcheiding 
‚‚ van éenige Pepeltjes der Nageboorte”. 

De Heer pr Burron zou meer grond hebben 
om zig te verbeelden, dat de Wee-en, die een 
Vrouw voor ’*t Kinderbaaren gevoelt, veeleer 
voortkwamen van den Mond des Lyfmoeders, die 
(gelyk voorheen gezegd is) door de perfing van 
* Hoofd des Kinds genoodzaakt wordt zig te 
verwyden , dan van de affcheiding der Nageboor- 
te. Het is gantfch niet waarfchynlyk, dat dee- 
ze Vlaagen door de affcheiding der Placenta wor- 
den veroorzaakt : want alsdan zou de Verloffing 
nooit gefchieden, zonder voorafgaande Bloedftor. 
ting, wegens het breeken der Vaatjes van Ge- 
meenfchap , die ’er tuffchen den Lyfmoeder en de 
Placenta zyn, ’t gene de Kraamvrouw in een 
klaarblykelyk gevaar zou ftellen. 

Men ontmoet, niet dan te dikwils , dit droe- 
vig Toeval, en, wanneer het op ’t laatfte van 
de Dragt gebeurt , loopt de Vrouw groot ge- 
vaar van %t leven te verliezen, indien zy niet 
fchielyk door een bedreeven hand te hulp geko- 
men wordt. Aan den anderen kant weet men 
door Ondervinding , dat ’er ‚ wanneer de Kraam 
door een Bloedftorting wordt aangekondigd, wei- 
nig hope is voor ’t leven van de Moeder, zo min 
als voor dat van het Kind. Deeze zende van 
de Placenta kan gefchieden, zonder dat een Val, 
ne » Slag, of eri Geweld , daar van de oor- 
zaak 


(VAN PN, TEGEN DEN TYD DER VERLOSSING. 263 


zaak zy , maar alleen door. de enkele aanhegting 
der Placenta aan een der punten van den omtrek 
des Lyfmoeders. ®t Gebeurt „ in tegendeel, dik- 
wils , dat dezelve zo vaft zit aan den Lyfmoeder, 
dat zy ’er niet, dan door hulp der Konft , van 
afgefcheiden kan worden, en de aankleeving is 
dikwils zo fterk, dat men ze niet, dan met zeer 
veel moeite, kan afhaalen. Dit heb ik verfchei-. 
de maalen ondervonden. t 
… Doch alle zulke redeneeringen geeven geen be- 
Mifing over de oorzaak deezer Vlaagen! « Men 
moet die ergens anders zoeken, dan in de be- 
weegingen van” Kind binnen den Liyfmoeder , ed 
in de affcheiding der Placenta. 

% Is bekend, dat de Lyfmoeder , die een klei= 
rie Vrugt C bs) bevat, grooter en wyder wordt 
naar maate dat deeze Vrugt aangroeit , en „ als. 
dit Ingewand ten deele uitgefpannen is, wijten 
deszelfs Hals en Mond, op hunne beurt, tot ze=. 
‚keren trap:-de Vezels, die op deeze plaats ge= 
voeliger zyn dan in eenig ander gedeelte van den 
Liyfmoeder , komen în famentrekking, en ver- 
oorzaaken Pyn: dit zyn die Pynlykheden, wel 
ken de Vrouw heeft in den loop haarer Zwanger= 
heid , vooral wanneer de tyd haarer Verlofing 
nadert. 

De Lyfmoeder kan derhalve niet tot famen- 
trekking komen , zonder dat zyn Mond toege- 
haald worde, en- die toehaaling zal meer of mine 
eoTV. Deen S a der 


264 ONDERZOEK NAAR DE OORZAAK DER VLAAGEN 


der aanmerkelyk zyn, naar de fterker of zwak- 
ker perfing, welke de Lyfmoeder lydt, en naar 
de gemakkelykheid , die zy heeft, om zig zelve 
op het Kind in te trekken. Daar uit befluit ik, 
dat de oorzaak der Pynen in de Verloflinge be- 
ftaat: 1. In de fterke perfing , welke het lighaam 
des Lyfmoeders lydt van de Spieren des Onder- 
buiks, die hem op het Kind drukken: 2. In de 
rufting van ’t Hoofd des Kinds tegen den inwen- 
digen Mond , waar door dezelve tegen de Been- 
deren gedrukt wordt ; alles door de werking van 
% lighaam des Lyfmoeders op het Kind. Dus zal 
telkens, wanneer de Lyfmoeder zig op de Vrugt 
famentrekt, een fcherpe Pyn ontftaan , veroor- 
zaakt wordende door het Hoofd op den Mond, 
wegens de enkele drukking van ’%t zelve tegen de 
Beenderen , die het geweld aandoen. Van dee- 
ze Waarheid kan men zig overtuigen , door de 
langwerpige gedaante , die het Hoofd des Kinds 
genoodzaakt wordt aan te neemen, om zynen 
uitgang te bevorderen. 

„Amsrosius PARÉ, dien men aanmerken mag 
als de herfteller der Vroedkunde, is de waare 
oorzaak der Pynen van den Arbeid niet onbe- 
wuft geweeft. Hy weet dezelven wel toe te 
fchryven aan de verwyding van den Hals des 
Lyfmoeders: ‚ want dit Deel, zegt hy , dat 
„ rond is, kan zig niet uitzetten , zonder dat 
» de Vrouw veel Smerten lydt, uit hoofde van 

„„ de 


VAN PyN, TEGEN DEN TYD DER VERLOSING. 265 


» de Zenuwagtige Vezelen , die zig aldaar be- 
ss Vinden (*)%, 

Wanneer nu de Lyfmoeder tot zynen laatften 
trap van uitzetting gekomen is, worden de Spie- 
ren des Onderbuiks „ alsdan uitermaate gefpan- 
nen zynde, genoodzaakt zig famen te trekken: 
de voorfte Wand van de Lyfmoeder, gekneld 
door de werking der Spieren en den weerftand 
van ? Lighaam des Kinds, % welk zy bevat, is 
tot inkrimping gedwongen. Uit deeze famen- 
trekking volgt, dat het Kind geen tegenftand kan 
bieden aan de werking des Lyfmoeders; dat het, 
dus benaauwd zynde, genoodzaakt wordt te wy- 
ken, en; op zyn beurt, met zyn Hoofd, tegen 
den Mond van den Lyfmoeder , die zig op den 
zelfden tyd toetrekt, eene zo fterke drukking te 
maaken, dat het fteunen van het Hoofd tegen 
de Beenderen van het Bekken , de Moeder een 
Pynlyk gevoel veroorzaakt. Zy zou zelfs die 
Pyn niet kunnen uitftaan, indien de kragt der 
Spieren en die van ’t Lighaam des Liyfmoeders niet 
verminderde en uitgeput werde, zo dat zy on- 
gevoelig haare kragten voor een oogenblik ver- 
liezen, ’t geen noodwendig de Pyn doet. ophou- 
den. Zie daar de eerfte Vlaag. Deeze rufte 
duurt tot dat die zelfde Vezelen haare kragten 

We 


(*) Zie zyn XXVI. Boek, over de Voortteeling , Kap. 13, 
IV. Deen. S 3. 


266 ONDERZOEK NAAR DE OORZAAK DER V LAAGEN 


wederkrygen, en dan werken zy van nieuws af 
aan: de famentrekking van den Lyfmoeder en van 
de Spieren des Onderbuiks neemt aanvang gelyk te 
vooren, maakende de tweede Vlaag, en zo ver- 
volgens. De voortgang en aanhouding deezer 
Pynen, langs hoe korter op elkander komende, 
verwydt allengs den Mond des Lyfmoeders, en 
deeze verwyding kan niet gefchieden , dan door 
de perfing van het lighaam des Lyfmoeders op het 
Kind. Deeze Pynen hervatten met meerder 
kragt, naar maate het Hoofd van ’ Kind verder 
tuflchen de Beenderen infchiet, om dat hetzelve 
den Mond zo veel fterker tegen die Beende- 
ren knelt. In deezen toeftand lydt de Vrouw 
zogeweldig, dat zy naauwlyks weder Adem kan 
fcheppen „en dit heeft plaats in zodanige Vrouws- 
perfoonen, welker Beenderen een weinig naauw 
fchynen te zyn: daar in tegendeel die genen, 
welker Beenderen taamelyk wyd van elkander 
ftaan, haare Kinderen met een zo groot gemak 
ter wereld brengen, dat zy naauwlyks Pyn be- 
fpeuren. En dit is een bewys „ dat het onbe- 
hoorlyke famenftel der Beenderen niet minder tot 
de Wee-en van ’t Kinderbaaren toebrengt ‚ dan 
de gevoeligheid van den inwendigen Mond des 
Liyfmoeders. 

Daar zyn Vrouwen, die, als de tyd haarer 
Verloffing nadert , geduurig Pyn in de Lende. 
nen hebben; vooral zodanigen , welker ingang 

van 


VAN PyN, TEGEN DEN TYD DER VeERLOSSING. 267 


van ’t Bekken niet wyd is, ’t geen het uitko- 
men van het Kind verhindert. Deeze Pynen 
worden veroorzaakt door de rukking der breede 
Banden van de Lyfmoeder, die , gelyk bekend 
is, haare aanhegting hebben in de Lendenen , we- 
derzyds, naby de Nieren. Zy zyn zwaarder of 
ligter, naar dat de rukking, welke deeze Ban- 
den lyden van de famentrekking des Lyfmoeders, 
fterker of zwakker is. 

Bovendien is ’t een dwaaling, te denken dat 
het lighaam van den Liyfmoeder vatbaar zou zyn 
voor Pynen, in het Kinderbaaren ; want, zulks 
zo zynde , kon dezelve in % geheel haare wer- 
king niet verrigten. Het bewys van deeze 
Waarheid is niet ver te zoeken. De Spieren, 
die gefchikt zyn tot veele beweegingen, zouden 
daar toe niet in ftaat zyn, ingevalle zy, telkens, 
wanneer zy zig famentrokken, eenig Fynlyk ge- 
voel hadden : alsdan zou het Deel, * welk Zy 
moeten doen beweegen, zonder werking blyven. 
Dit is dan een reden om te denken, dat de Pyn 
van ’ Kinderbaaren geen plaats heeft, dan in den. 
Mond des Liyfmoeders, en in deszelfs drukking 
of knelling, door *t Hoofd des Kinds, tegen de 
Beenderen aan. 

Dat men , om zig daar van te overtuigen, agt 
geeve op eene Vrouw, die in den Arbeid is, en 
welker Kind eenig ander Deel dan het Hoofd 
aanbiedt: deeze zal niet meer dan middelmaatige 

IV, Deer, 5 4 Py- 


268 ONDERZOEK NAAR DE OORZAAK DER VLAAGEN 


Pynen hebben. Aan den anderen kant, wanneer. 
de Vroedmeefter een Vrouw verloffen zal, die 
geen Weeheeft , terwyl het Kind met eenig ge- 
deelte van het Lághaam voorkomt , en hy derhal- 
ve genoodzaakt is, om de Voeten van % Kind 
te zoeken: zo gevoelt hy zeer dikwils, om niet 
te zeggen altoos, den Mond des Liyfmoeders om 
zyn Hand zig famentrekken , tot zulk een trap, dat 
het * gevoel van zyn geheele Hand en *t Ge- 
wricht verdooft, en de Vrouw lydt geen Smerte , 
dan-terwyl de Hand zig op den Mond bevindt ; 
of wanneer hy ze tragt in te brengen. 

Thans blyft ’er nog over, om de zaak zeker- 
der te maaken, dat men bepaale , hoe ?t wezen 
kan, dat een Vrouw nagenoeg de zelfde Pynen 
lydt, wanneer zy van een by uuftek Kleine 
Vrugt of een Zuiger verloft, of dat zy een Mis- 
kraam- heeft : waar van de reden my zeer klaar 
voorkomt. Als de Liyfmoeder , naamelyk , zig 
ontlaften wil van iets, ’t welk zy bevat, zo trek- 
ken alle de punten haares omtreks zig in, en 
werken op dit Lighaam: of, dewyl de kragt den 
weerftand veel te boven gaat , zo is de Mond 
genoodzaakt toe te geeven „ en zig te. verwy- 
den by de minfte drukking, welke de Lyfmoe- 
der maakt op het Lighaam, om het te laaten door- 
gaan , en deeze geweldige verwyding kan niet 
gefchieden, zonder dat de Vrouw eenige gevoe- 
ligheid heeft van Pyn, naar reden van het Lig- 

haam, 


Ty Ai Pay, TEGEN DEN TYD DER VERLOSSING. 269 


haam ’% welk zy bevat , en den weerftand des 
Monds van den Lyfmoeder. 

Deeze Stof verdiende breeder uicgehaald te 
worden. Men ziet, dat ik ze maar in ’t korte 
heb verhandeld. Ik zou gewenfcht hebben my 
meer daar over uit te breiden , indien ik niet 
weerhouden was geweeft, door de vreeze, om 
de paalen des befteks van dit Werk te over- 
treeden, 


H. 


IV. Deen. S 2 PROEF- 


PROEFNEEMINGEN 
OVER DE 


UITWERKINGEN 


VAN HET 


‘ E 
OREN TN VON PME 
3 ) 
DOOR DEN GENEESHEER 


LANE EON de en 


(Recueil de Medecine, Chirurg. Pharm, Sc. Jan. 1756. 
pag. 68.) 


SEEESEEESNSEEREEEEEEEN ES 


Nder de Middelen die in de Geneeskunde 
vermaardft zyn, is het Opzum een der ge- 
nen, welker Uitwerkingen men het grootte be- 
lang heeft naauwkeurig te weeten. In een klei- 
ne Gifte is hetzelve Pynftillende: ook veroorzaakt 
het dikwils eene Verheuging ; geeft dapperheid 
en onvertzaagdheid. De Turken , zegt men, 
bereiden zig tot het Gevegt, door Opzum te ge- 
bruiken. In een bekwaame veelheid brengt het 
een zagten verkwikkelyken Slaap voort: als men 
>er zeer veel van inneemt, baart het Beroerte of 
een Doodflaap. 
Alle 


[ad 


OVER-DE UITWERKINGEN VAN HET Opium. 27r 


„Alle de Waarneemingen der Schryveren ko- 
men, alleenlyk hier op uit: zy vergelyken het O- 
pirum by den Wyn: die, ’t is waar , fomtyds 
van dergelyke Uitwerkingen is; gelyk men ook 
heeft gezien ‚,dat Menfchen , die t Gebruik van 
Sterken Drank gewoon waren, het gemis van 
denzelven met Optum vervulden, ’ welk hun 
van gelyken dienft was. Doch , als men deeze 
verfchillende Stoffen van naderby befchouwt, zo 
komt het niet waarfchynlyk voor, dat zy beiden 
een zelfde Werking hebben. Nog veel Waar- 
neemingen zyn ’er noodig, eer men Uicfpraak 
kan doen over de manier van werking der S/aapver- 
wekkende of Gevoel-verdoovende Msddelen (Narcotca), 
en men moet zeer voorzigtig zyn in het Gebruik, 
dat ’er van gemaakt zal worden, vooral indien 
het de eerfte maal is, dat de Patient zig daar van 
bedient. Dit is het eenige Befluit , dat ik meen 
afte leiden uit de volgende Waarneemingen en 
Proeven. 

Ik weet, zo wel als alle Geneesheeren , dat 
fommige Menfchen zeer aandoenlyk zyn voor de 
Werking van het Opzum; die in Slaap vallen, 
bykans zo dra zy een vierendeel van een Grein 
van ’% zelve in de Maag hebben. Ik heb gezien, 
dat zeker Man , frifch en gezond zynde, die 
bezig was om ongezuiverd Opsum, zynde in dat 
Jaar ingezameld en eerft verfch van Konftantino- 
polen gekomen, over te doen in nieuwe Vaten, 


IV. Deer. Zon= 


272 PROEFNEEMINGEN OVER DE 


zonder eenige voorafgaande Verheuging, bevan- 
gen werdt met geweldige Bedwelmdheden , die 
niet overgingen dan door een zagten Slaap, van 
een half Uur. Aan den anderen kant, hebben 
vier Greinen Opium , in myn byzyn ingegeven 
zynde aan iemand, die een onverdraaglyke Jeukt 
hadt, geen de minfte Slaap of Ruft veroorzaakt. 
Ook zou men, miffchien , door herhaalde Waar- 
neemingen betoogen kunnen, dat ’er Pynen zyn; 
op welken het Opzum geen de minfte uitwerking 
heeft , maar die door geheel andere Middelen 
worden geftild. Dit zal het Onderwerp zyn van 
een nieuwen Arbeid , en van eenige Vertoogen, 
die ik in *t vervolg zal uitgeeven. 

Een Man, in redelyke Gezondheid , groote- 
lyks afgemat , doordien hy verfcheide Nagten ag- 
tereen „ met zwaar Werken , zonder Slaapen, 
hadt doorgebragt ; ‘nam des avonds, te Bedde 
gaande , vier Uuren na dat hy een zeer ligte 
Maaltyd hadt gedaan, een half Grein gezuiverd 
Opium in. Het was in ’t heetfte van den Zomer; 
de Perfoon , die doorgaans zig weinig vermoei- 
de, zynde agtentwintig Jaaren oud, mager van 
Geftel , hadt het Voorhoofd en Aangezigt vol 
Puiften: daar fcheen verder geen Ongemak in zyn 
Lighaam te zyn. Het eenigfte, dat hem kwel- 
de , was eene Slaapeloosheid : zodanig , dat hy 
gemeenlyk aanftonds wel in Slaap viel, zo drahy te 
Bedde kwam, maar twee Uuren daarna wakker 

wierd , 


UITWERKINGEN VAN HET OptuM. 273 


„wierd, zonder het overige van de Nagt weder 
te kunnen ruften. Hy merkte op, dat, als hy 
Opium ingenomen hadt, de twee eerfte Uuren 
van de Nagt, door hem, Woelende werden 
doorgebragt, doch vrolyk : hy veranderde dike, 
wils zyn legging in ’t Bed , zonder eenige Pyn of 
Ongemaklykheid. Dien tyd verloopen zynde, 
raakte hy in flaap, en bleef drie Uuren ruften; 
doch dan wierdt hy wakker, en bevondt zig in 
eene Slaaperigheid , die hem onverwinnelyk voor- 
kwam, fchoon ’er geen weezentlyke Slaap door 
veroorzaakt werdt. Hy was droefgeeftig , ver- 
« moeid; hy-waterde zeer weinig en hadt Hoofd- 
pyns welke hem den geheelen volgenden Dag 
bybleef, met-eenige Flaauwten, waar tegen een 
weinig Limonade hem hulp verfchafte. Hy was 
genoodzaakt veel te gaan Wandelen , om de al- 
gemeene Verdooving zyner Leden te verdryven, 
over welke van hem geklaagd werdt. Den ge- 
heelen dag hadt hy geen Afgang, tegen zyn ge- 
woonte; die nagt raakte hy, zo dra hy te Bed- 
de kwam, in de ruft , en fliep zeven Uuren ag- 
tereen, ontwaakende gezond en frifch. 

De zelfde Man , eene gelyke Gifte van Opzum 
in de Maand December ingenomen hebbende, nam 
byna het zelfde waar, Zyn Slaap was langer en 
dieper; de Toevallen minder hevig; de tweede 
nagt bragt hy zonder onruft door, gelyk de eer- 
fte. ’% Gene hy in ’ byzonder bemerkte, was 

IV. Deer. een 


274 PROEFNEEMINGEN OVER DE 


een foort van’ Pynlyke Zwakheid in de beide 
Pyën, welke hy des Zomers niet gevoeld hadt. 

De zelfde Perfoon, een geweldige Pyn- heb- 
bende in een holle bedorven Kies, ftak- daar een 
weinig raauwe Opsum in; doch dit deedt weinig 
uitwerking, fchoon hy ’er veel ftaat op maakte, 
en dus de Inbeelding tot zyn voordeel had. « De 
veelheid was miffchien een half Grein; waar 
van een gedeelte, met de Kwyl gemengd zyn- 
de, van hem werdt ingezwolgen. ’s Anderen 
daags hadt hy niet alleen Pyn in de Kaak, maar 
ook in * Hoofd, waar op een gerufte nagt volg= 
de, en hy ofewsilkeer frifch „ zonder Kiespyn. 
Het is my niet doenlyk geweeft, in dit Onder- 
werp, met de Balans van SANCTORIUS te on- 
derzoeken de reden van de fchynbaare tot de 
waare Zwaarte des Lighaams, om de Proef te 
neemen van de Eigenfchap der vermeerdering van 
de Doorwaafeming, welke aan het Opsum toege- 
fehreeven wordt. 

Een ander Man ken ik, hoog van Jaaren zyn- 
de, uit Engeland afkomftig, die nooit de wer- 
king van ’t Opsum ondervindt „voor?’s anderendaags: 
… Deeze Waarneemingen ftemmen weinig over- 
een met de aangenomen Stellingen , betreffende 
de werking van het Optum , en de overeenkomft 
die ’t zelve met den Wyn wordt toegekend: een 
overeenkomft, welke ik niet t?eenemaal zou wil: 
len vernietigen, doch die bepaald moet worden. 
De 


UITWERKINGEN VAN HET Oprum. 275 


„„De Heer Merap heeft opgemerkt „ dat het 
Optum geen dienft doet in de Dolheid (Mansa). 
Ik heb zulk een Patient. onder handen , die door 
middel van ‘Wyn tot rufte gebragt wordt. Dees 
ze Perfoon, dertig Jaaren oud, is-gek van Min= 
nedrift- en Bekommering , doch. anders redelyks;, 
hebbende alle nagten Overvallen van Dolheid; 
die zyne Oppaflers veel te doen geeven. Om 
hem tot ftilftand te brengen, fchreef ik een Haus- 
tus voor , famengefteld uit Ag. Flor. Tilia, Gal- 
Jst, Spermatis Ranarum; Sal volat. Cornu-Ceroz; 
Lig. Anodyn. Hoffmann: , Caftoreum & Syr. Nym- 
phaee. Ik was zo ver gekomen, van hem drie 
Uuren te doen ruften; doch ongeduldig over zyn 
korten Slaap, en aangefpoord door de genen die 
by hem waren, voegde ik ’er een Grein Opzums 
by; weetende , dat men „in dit foort van Kwaa- 
len, de Giften van alle Geneesmiddelen groot 
moet neemen. Hy hadt die nagt een Overval 
van Dolheid , geweldiger dan ooit te vooren. 
’s Anderendaags , egter , zonder den moed op te 
geeven , hiet ik ’er twee Greinen by doen; doch 
ditmaal was zyne Woede zo groot, dat de Toe- 
zienders ’er van fchrikten, en hy hadt verfcheide. 
Stuiptrekkingen in *% Aangezigt. Overdag be- 
vondt zig de Patient afgemat, zwak en hieldt 
zig ful, doch men nam rukfprongen-waar in zyn 
geheele Lighaam. De volgende nagt bragt hem 
het zelfde Drankje, zonder Opium, weder in de 

IV. Deer. ruft , 


276 PROEFNEEMINGEN OVER DE 


ruft „en deedt hem drie Uuren flaapen. Miffchiert 
hebben andere Geneesheeren hetzelfde waarge: 
nomen: miffchien anders. Een enkele Waarnee- 
ming geeft zekerlyk geen Grond om iets te be- 
fluiten, maar zy levert Stoffe tot overweeging. 
Dit is’t eenige, dat ik ’er uit wil opmaaken. Laat 
ons het Opzum in andere opzigten befchouwen. 
Een Juffrouw van vyfendertig Jaaren , zynde 
in redelyke Gezondheid, en die, tegen de Toe- 
vallen van Kolyk , welken haar gewoon zyn, dik- 
wils eenige druppels Laudan. Leg. Sydenham: ge- 
bruikt, zonder eenige andere uitwerking, dan 
Ruft en ophouding van de Pyn; bezet zynde met 
zwaare Kiespyn , leid’ aan de Slaap van ’t Hoofd 
een groot Moesje, van ongevaar twee Greinen 
Opium. Naauwlyks hadt zy ’% zelve aangevoegd, 
of zy werdt bevangen met een raazende Ylhoof- 
digheid , vergezeld van Stuiptrekkingen in den 
Mond, daar men de oorzaak van toefchreef aan 
het Opzum. +Zy fcheurde het Pleiftertje af en 
fmeet het weg ; wanneer de Ylhoofdigheid. en 
Trekkingen aanftonds ophielden „ doch. zy behieldt 
een weinig Hoofdpyn, dat overging, zo dra de 
Kiespyn weder aanvang nam. Want men moet 
weeten , dat deeze Pyn ophield, zo dra de YI- 
hoofdigheid zig openbaarde. Ik heb - zodanige 
Moesjes of Hoofdpleifters fomtyds een ligten Slaap 
zien voortbrengen : doorgaans heb ik ze aange- 
merkt zagtelyk Pynftillende te zyn. 
Een 


Re 


UiT WERKINGEN VAN HET Opium. 277 


… Een jonge Vrouw , met Opftyging gekweld , 
hebbende twee Pilletjes van’ Cynoglof]'a ingeno- 
men op ’t Voorfchrift van een vermaard Genees- 
heer, zeid’ my, toen ik haar het zelfde Genees- 
__middel voorftelde „ dat, zy „ door het inneemen 
van twee zulke Pilletjes , een fterke Ylhoofdig- 
heid had gehad, welke niet overgegaan was ‚ dan 
door dezelven uit te braaken , zo als zy nog met 
het Zilver-blad, daar men zein gerold hadt, be- 

kleed waren. | 
Alle de Pynfüllende Middelen werken zeker- 
Iyk op het Zenuwgeftel. Men heeft Menfchen 
gezien, de zodanigen niet te kunnen ontbeeren , 
waar van anderen, die ’er niet gewoon aan zyn, 
‚de geweldigfte uitwerkingen en zwaare Stuip- 
trekkingen krygen zouden. De gewoonte, van 
Opium te gebruiken , heeft genoodzaakt toevlugt 
te neemen tot de Czcuta ; waar van men een 
Voorbeeld ziet in de Perfoon, daar FonTANUus 
ons eene Waarneeming van nagelaten heeft (a). 
De Slaapmiddelen zyn, aan de eene zyde, Pyn- - 
füllende en Verdoovende , aan de andere zyde, 
Prikkelende en -Stuipverwekkende. Zy bevat- 
ten iets Venynigs, en, gelyk ze miet op alle 
K waalen en op alle, Onderwerpen werken door 
hunne Pynfüllende Kragt, zo openbaart zig ook, 
in 


(a) Refponfa 69 Curationes Medice, pag. 192 k 
IV. Deer, T 


Pad 


278  PROEFNEEMINGEN OVER Dh 


im allerley Gevallen, hun Prikkelend Venyn met. 
Ik hope, door de volgende Proef-Onder vindin- 
gen, dit Stuk nader te zullen betoogen. 


Proef heemingen. 


Een Hond, van middelbaare grootte, die zig 
wel bevondt, heb ik zeer groote Giften gezui- . 
verd Opium, dat tot Poeijer gemaakt was, in- 
gegeven. Het Dier hadt, van dit Geneesmid- 
del, een grooten afkeer ; men moeft geweld ge- 
bruiken , om het hem te doen inzwelgen , duu- 
wende het diep in de Keel en houdende den Bek 
digt toe. Twintig Greinen Opsum hadden naauw- 
lyks eenige de minfte uitwerking op den Hond. 
Ik heb met een half Drachme, daar van, geen 
Slaap in hem kunnen krygen. Op zulk eene Gif- 
te volgde, in den eerften opflag, een zagte tril- 
ling door zyn gantfche Lighaam , en een foort 
van Flaauwheid in de Oogen , die hy naar alle 
kanten draaide: ook hingen zyn Ooren, en ik 
bemerkte, dat het hem ten uiterfte moeielyk viel 
de agterfte deelen zyns Lighaams te beweegen. 
Het Dier hieldt zig fül, zonder Slaapen of Waa- 
ken, om zo te fpreeken; maar, ’ gene ik in ’ 
byzonder waargenomen heb, was eene aanmer- 
kelyke veelheid van wit fechuimagtig Kwyl, wel- 
ke hetzelve onophoudelyk uit den Bek loosde, 
van het begin der Toevallen af, tot dat de Ver 

too 


UifweERKINGEN VAN RET Opium. 279 


tooning ge-eindigd ware. De toeftand van dee= 
zen Hond bleef dus, geduurende vyf of zes Uu= 
fen, waarna hy gezond fcheen te zyn , drinkende 
en eetende als te vooren; ’t welk door hem, zo lang 
de werking van ’t Opsum duurde, niet was gedaan. 

Verfcheide Honden heb ik geopend , na hun 
deeze Proeven te hebben laaten doorftaan , en ik 
bevond , dat hunne Maag meer was uitgefpan= 
nen, dan men die gewoonlyk in dit foort van 
Dieren vindt. Daar waren minder Wormswy- 
ze beweegingen in het Gedarmte, gelyk de Hee= 
ren Kau BOERHAAVE en SIMSON reêds op+ 
gemerkt hebben. Als de uitwendige Rok der 
Darmen met de Punt van het Pennemes werdt 
geprikkeld, zo ontftonden ’er minder beweegin- 
gen: wanneer ik ze van binnen Prikkelde, verwekte 
4 naauwlyks Pyn; fchoon de Pyn behoort. tot 
het inwendige van den Darm, gelyk de bewees 
ging tot het uitwendige. 

„Deeze Proefneeming is verfcheide maalen her= 
haald geworden , en men kan op derzelver naauw= 
keurigheid vertrouwen. 

Een half Drachme Opswm ontbonden hebben- 
de in een half Mutsje Water, vulde ik daar me= 
de een Klyfteer-Spuit , en bragt het in; door ’% 
Aarsgat van een Hond van middelbaare grootte: 
Ik ftond verbaasd, op eene zeer fchielyke wyze 
alle de Toevallen te zien ontftaan, die ik in de 
andere Honden waargenomen had. Het Beeft 

IV. Deer. Ta raak- 


lo PROEFNEEMINGEN OVER DE 


yaakte geen druppel van deeze Darmfpoeling 
kwyt, maar loosde uit den Bek, insgelyks, een 
groote veclheid Schuim : het hadt een Beeving 
door zyn gantfche Lighaam, en-de agterfte dee- 
len fcheenen byna geheel Lam te zyn: de Kop 
hing en viel als van zelve, wordende door het 
Dier niet dan met fchrik opgeheven. Het fleep- 
te zig, met de voorfte Pooten , van de eene 
plaats naar de andere: men boodt hetzelve Wa- 
ter aan ‚ doch het wilde niet drinken; zonder 
dat het egter daar een afkeer van fcheen te heb- 
ben. Na dat ik het in deezen ftaat gelaten had, 
vond ík het ’s anderendaags frifch en wel. Dee- 
ze Proefneeming is maar eens gefchied en ver- 
dient herhaald te worden. 
Dewyl ik begeerig was, om te weeten wat 
er gebeuren zou, wanneer men Opswm in de 
Bloedvaten fpoot , zo bond ik een taamelyk groo- 
ten Hond op een Tafel vaft, en; nadat ik, in 
eene vry kleine uitgeftrektheid, de Schenkel-A- 
der van de omringende deelen gefcheiden , en zo 
veel Bloed had laaten uitloopen als ik er van ’t 
Optaat wilde inbrengen; fpoot ik ’er go Gremen 
Opium in, ontbonden zynde in Water , dat by- 
kans even zo warm was-als het Bloed. Als men 
zodanige Infpuitingen aan een leevend Dier in % 
werk wil ftellen, dan is men genoodzaakt by wei- 
nig teffens, en met veel voorzigtigheid, voort te 
gaan , want anders kan «Water alleen geweldige 
- kf Toe- 


, 


_ UiTWERKINGEN VAN HET OritM. 28: 


Toevallen veroorzaaken. Toen deeze eerfte, Ver- 
tooning over was, het Dier los gemaakt en de 
Wond wel verbonden zynde; befpeurde ik, im 
% zelve, een ligte Beeving, eene korthondige 
Slaaperigheid , en ?er kwam fchuim in den Bek: 
doch alle die Toevallen waren veel ligter; dan ik 
in de voorgaande Omftandigheden waargenomen 
had. Deeze Proefneeming is verfcheide maalen 
herhaald, en ik kan verzekeren, dat de vermen= 
ging van ’t Opium met het Omloopende. Bloed , 
in een Hond, van niet zeer merkwaardige uitwers 
kingen is. 
Eindelyk maakte ik, in een Hond van middels 
maatige grootte , eene Wonde dwars overde 
Dye, zorgvuldig in agt neemende, dat dezelve 
niet dieper dan het Celluleus Geweefzel of Vet- 
vlies doorging. Daarin deed ik 24 Greinen ges 
pulverifeerde Opzum; ik bragt de Lippen van de 
Wond aän een, ea leid ’er een fiyf Verbând op; 
laatende toen het Dier loopen. De Toevallen open- 
baarden zig fchielyk : de Hond liep aanftonds met 
hangende Ooren; de Tong uit, den Mond; de 
Oogen verwilderd: hy loosde uit zyn Bek een 
groote menigte Schuim. Ten ldatften viel hy in 
Slaap, doch als tegen wil en dank, fehynende 
wakker te willen blyven; daar na rees hy weer 
op, miet geweldige Stuiptrekkingen;, eerft in den 
Staatt, vervolgens in ’t' geheele Lighaam: de 
Slaap zelf ging met Beeving vergezeld. Ik vêr= 
IV. Dezen. Ees wagt- 


282 _ PROEFNEEMINGEN OVER DE 


wagtte, ieder Oogenblik, hem in de Stuipen te 
zullen zien blyven; doch de Toevallen duurden 
te lang. Na dezelven, verfcheide uuren agter- 
een „ op gelyke wyze te hebben zien aanhouden, 
zo begaf ik ’er my van daan , en, na verloop 
van eenige Uuren te rug gekomen zynde „ vond 
ik den Hond dood. Ik opende hem, en vond de 
Maag en Darmen zeer met Lugt opgefpannen. 
Hy was geheel ftyf,‚ fchoon men voorgegeven 
heeft, dat de Turken op het Slagveld gevonden 
worden met beweeglyke Geledingen; wegens 
het dagelyks gebruik, dat zy maaken van het O= 
pirum. Het Bloed kwam my niet roöder noch 
vloeibaarder voor, dan in een ander geftorven 
Dier. Deeze Proefneeming is maar eenmaal ge- 
fchied 3 want, dewyl zy in geenerley Omftandigs 
heden bedrieglyk kon zyn, heb ik het niet noo- 
dig geoordeeld dezelve te herhaalen. 

Zonder twyfel zou ik, uit deeze Ondervindin- 
gen, te fchielyke Gevolgtrekkingen kunnen maa- 
ken. Indien men het Werk van den Geleerden 
Doktor Mrap over de Venynen leeft, en agt 
geeft op de Proeven, die daar in omtrent het 
Vergift van de Adder te berde gebragt zyn; zo 
zal men veeleer genegen zyn het Opzum aan te 
merken als eene zelfltandigheid, die op de Zenu- 
wen werkt, en welke, als zy onmiddelyk daar 
aan gevoegd wordt, alle haare kragt en werking 
eefent,. Te meer, aangezien, (welke aok de 


Waar. 


( \ « 
UITWERKINGEN VAN HET OrPiuM. 283 


Waarneemingen mogen zyn, die de Verfchyn- 
zelen van ’t Optum onder het Bloed gemengd, 
uitleveren ,) het Vergift van den Ratelflang , dat 
openbaarlyk op de Zenuwen werkt, geene de 
minfte kragt oefent op het. Bloed; fchoon dceze 
Toevallen van die der ongeregelde werking van ’ 
Zenuw-Geftel afhangelyk zyn. Doch ’t is myn 
voorneemen niet, my met Giflingen op te houden. 
Ik zal myn doelwit hebben getroffen , indien ’er 
uit deeze Ondervindingen beflooten worde, welk 
eene voorzigtigheid in het gebruik van Opium, zo 
yit- als inwendig, wordt vereifcht. 


T 4 A AN- 


AANMERKINGEN 
OVER DEN | | 
KOMEET 
Die in pir JAAR 1759 GEZIEN EN WAAR- 
GENOMEN IS; WAAR UIT BLYKT, DAT 
HET INDERDAAD DE KoMEET 


VAN °T JAAR 1682 15 
GEWEEST: 


MET EENIGE 


Bf VOE G ZE LS 


OMTRENT ANDERE 


Kens MB Boiten de 4D 


Door DEN Heer 


NIKOLAAS STRUYCK, 


Lid der Koninglyke Societeit van Londen , der 
Hollandfche Maatfchappye te Haarlem en 
Correfpondent van de Akademie der _\ 
Weetenfchappen van Parys. 


SHENEEGIESGLGELGELEEENES 


Et langduurig agterblyven van den Ko- 
meet , wiens Wederkomft men omtrent 
dee- 


ETM ON dpa) 
Over pEN Komeer penzes JaAns: . 288: 


deezen tyd verwagtte „ heeft veele Menfctien 
meer en meer verfterkt in hun Gevoelen, dat 

iemand in ftaat was omde Verfchyning van een) 
Staartfter te voorzeggen: een blyk , waarlyk,van 
kun weinige kennis in de Sterrekunde. Immers 

dit agterbly ven van den Komeet ftrekt veeleer tot 

beveftiging van de naauwkeurigheid der Voorzeg- 

ginge van den Heer HarLev, die uit verfcheide 

Omftandigheden heeft beflooten gehad, dat hy zig 

niet eef , dan in ’t end van het voorgaande of in’ 

begin van dit Jaar, vertoonen zou *). Voorts 

heeft de Heer CuairAurs in Vrankryk, door 

eene ongelooflyke moeite berekend; datdezelve 

niet eerder by den Aardkloot zou komen ; dan im 

% laacft vari Apri/ of in ’t begin van Mey deezes 

Jaars (65); *t welk ook gebeurd is. 

Ik heb, voor eeriige Jaaren, uit deOndervin- 
ding aangetoond, dat deeze Komeet zyne Om 
loopen om de Zon hiet in even veel tyds vol- 

__bréngt; waar van door den Heer Harry reden 
gegeven was, uit de Werking der andere Pla- 
neeten op denzelven , wanneer hy ze voorby 
pafleert (c), Dit kan niet alleen in de Stand en 

é Hel- 


(a) Zie, daar omtrent, zyn eigen Woorden, in het- 
Ide Deer deezer Uitgezogte Verhandelingen ; bladz. 496. 

(b) Dit blykt uit een Brief van den ten Abt oe LA 
CAILLE. 


(c) De Verhandelingen, als boven, bl. 494. 
IV. Deer, Tiz 


rd 


286 AANMERKINGEN OVER DEN KoMzrr, 


Helling, maar ook in de figuur van den Loop- 
kring, een aanmerkelyke verandering maaken. 
Gemeenlyk is men gewoon de Plaats van de 
Komeeten, op een gegeven tyd, te berekenen 
volgens de Onderftelling „ dat „het gedeelte van 
haar Ellips, in ’t welke wy ze zien, de Eigen- 
fchappen heeft van een Parabool, en dit maakt 
zo weinig verfchil , dat dus doorgaans de Bere- 
kende Lengte en Breedte, indien de Bepaaling 
van den Weg naauwkeurig is, nagenoeg met de 
Waarneemingen overeenftemt. Indien egter de 
Berekening volgens de Eigenfchappen van de El- 
Eps gedaan wordt, zo komt het nog nader over- 
een. De Heer Harvey heeft daar van de Proef 
genomen op den Komeet van ’t Jaar 1682, die 
hy, volgens de Stelling van een Parabolifchen 
Weg, berekend hebbende uit de Waarneemin- 
gen van den Heer FrLAMSTEED, nog eens vol- 
gens den waaren Elliptifchen Loopkring be- 
rekende: vindende, na dat de Waarneemingen 
van de Refratie gezuiverd waren, het als 
volgt (d), 


Ao, 


(d) De Motu Cometarum in Orbibus Ellipticis, Lond, 
1749. Pp 


DIE zig IN DIT JAAR VERTOONDIEEFT. 287 


A0.1682.j Waargen. Waarg.{ Berekende , Berek. {_ Verfchil in 
Waare | Lengte. |Breedte, Lengte. | Breedte. Lengte, in är. 
Tyd. 

Aug. m 


19.16.38\N 18.15. 5 25.49.19 


—0.46— 0.46 


N18:14.19 25.48.33, 


20 15 38/— 24-47-55|26-11-50 — 24.48. 5|26.11.40,t O.10-—0.I0 
21. 8.21l-29:37.5126-15-15/— 29-39. 3 26:18. 3 + Lijk 2.48 
21.16.19 1.58. O NE 1.58.23 + 0.23} 

22. 8. 8l— 6.30:-8/26. 4-35j— 6.32.10 26. 6.37 2.22. a 
29. 8.205 12.35-55|18. 37-2725 12.38.19 18.35. 3t 2.24! — 2.24, 
30. 7-45/— 15-34-42 17.24.56l— 15.35.58/17.24. 1d I.16—0.45 
SI. 8.21/— 18.16.20 — 18.117,30 „k I.IO 

Sept. 

b 7.33 — 20 28.12|15.11.37— 20 29 31|15-11.23 + 1.19/—0.14 


4. 7-227-25.39 36|12.22,20 
5. 7.327 26.58.20 11.31.26) 


8. 7.16-— 29.56. of 9-25.3 


9. 7-26M O0.41.36| 8-49. 2 


— 25.39.34 |12.22.42—0. 2[t 0.13 
—26.57-45|11.33.34|—0.35|t 2. 8 
—29.54.40| Q.26 26|— 1.20|t 0.55 
Mm 0.39.39 8.49. Op— Ie57lT Os 2 


I 


Het grootfie Verfchil, tuffchen de Rekening 


en Waarneeming » ís 


hier maar 2 Min. 48 Sekon- 


den, en de Rekening volgens den Parabolifchen 


Weg gedaan zynde, 
den (e). 


was het 3 Min. 49 Sekon- 


De Redenen, die men gehad heeft, om te 
befluiten, dat de Komeet, waar van wy fprec- 
ken, in 75 of 76 Jaaren , iets meer of min, zy- 
nen Omloop om de Zon volbrengt, zyn geweeft 


de Overeenkomft der 


Bepaalingen van zyn Weg, 


uit de Waarneemingen, die in de Jaaren 1531, 


(e) Vergelyk verder 


1607 


de Waarneemingen en Uitreke- 


ningen van deezen Komeet, in myn Korte Befchryving der 


Komeeten, uitgegeven in 


IV. Deer, 


't Jaar 1749, pag. 289. 


288 AANMERKINGEN OVER DEN Komtrr, 


1607 en 1682 , daar omtrent gedaan zyn ; naa 
melyk men vondt 


De Klimm Knoop | Helling van j Plaats van’tPe- 
van de 1 Ster van | den Loop- riheliuin uit de 
Aries. kring. Zon te zien. 
Anno Gr.Mín.Sek. | Gr.Min Sek. | Gr. Min.Sek, 
1531 |V 22-50-12 | 17-56 O| WP JS Aeig 
1607 [x 224220 | 17— 2 Of WP 4-37 -20 
1682 |V 22-35 201 I7=-50— Ol WP gig IT 
Perib. af- j De Komeet in’t Perih. \ De Loop, uit 
fland van |O.Stylt. v. Londen. | de Zon te 
de Zon. zien, 
Anno Dag. Uur.Min, } 
1531 56700 | Aug. 24-21-18 | Tegen de 
1607 58690 | Oktob.16— 3—sof Orde der 
1682 58328, ISept. 4— 7-39) Tekenen. 


Dewyl de Waarneemingen van ApriANus, 
op ’t Jaar 1531, waar uit de eerfte Weg bepaald 
is, niet net waren, door gebrek van genoeg- 
zaam naauwkeurige Werktuigen; zo is, in ec- 
nige opzigten ‚ daar omtrent een merkelyk Ver- 
fchil met de andere Wegen: doch zo groot niet, 
of men kan veilig befluiten , dat dit ook de zelf- 
de geweeft is. Ik heb voorheen de redenen ge- 
meld (f°), die my deeden denken, dat de Staart- 
fter, van welke in een Latynfche Kronyk van 
Ooftenryk verhaald wordt, dat hy in Sfuny van 

* Jaar 


(f) Inleiding tos de Algemeene Kennis der Komeeten, 
Amft, 1740, p. 10. 


DIE ZIG IN DIT JAAR VERTOOND HEEFT. 289 


ae Jaar 1456 ontdekt en een Maand lang, waarge- 
nomen werdt, ook de zelfde Komeet is geweeft, 
Voorts heb ik my verbeeld, dat de Komeetens 
die in de Jaaren 1382, 13059 1230 CN 1155 Zig 
vertoond hebben; ook wel de Komeet, die % 
Jaatft in 1682 gezien was, konden zyn geweeft (7). 
In % Jaar 1006 heeft zig insgelyks een Scaartíter 
vertoond , die dertien Nagten lang omtrent het 
Paafchfeeft gezien werdt (A). Dit is zekerlyk 
ook de Komeet van % Jaar 1682 geweeft, en dus 
zyn, in omtrent 753 Jaaren „ tien Omloopen be- 
greepen; of de Middelloop gefchiedt in omtrent 
75: Jaar, gelyk ik ze te voren bepaald heb (4). 
Aan den laatften Omloop, van % Jaar 1682 tot 
1759, heeft de Komeet omtrent 76z Jaaren be- 
freed : welke ongelykheid door de gemelde Oorr 
zaaken wordt te weeg gebragt. De Omloop van 
Jaar 1531 tot 1607, is ook geweeft over de 
76 Jaaren. | | 
_ Om mu te komen tot de Jaatfte Verfchyning 
wan deezen Komeet, wiens flaauwe gedaante 
veelen heeft doen twyfelen ; om dat zy een zeer 
groote Staartfter verwagtende waren (4). Men 
heeft 


(g) Zie de Korte Befchryvinge van de Staartflerren, pe 
&r. 

2) De zelfde, p. 219. 

(i) Pag. 281. 

(&) Zie het IL, Deir deezer Verhandelingen, pag. 505. 


IV. Deer. 


490 AANMERKINGEN OVER DEN Komter, 


heeft hem al vroeg in %t Jaar gezien, op verfchete 
de Plaatfen in Duitfchland, waar van het Berigt 
naar Parys gezonden is geweeft, aan Mr. pe r’Isu z, 
die ‘er twee of drie Maauden daar na eert kennis 
van gegeven heeft, als hebbende de Staartíter zelf 
reeds in SFanaary gezien en waargenomen. Te 
Leipzig is een Boekje van de Waarneemingen en 
Omftandigheden daar omtrent, uitgegeven. Men 
zag den Komeet ook te Boflon, in Nieuw En- 
geland. Men heeft hem ook gezien in de Ha- 
ven van Ville-Franche , aan de Middellandfche 
Zee, ’s morgens „ voort opgaan van de Zon. 
Een Schipper , beweften Kaap Spartel zynde, zag 
hem van den zo April tot den 3 Mey: de Ko- 
meet kwam te 7 Uuren ’s avonds op en ging te- 
gen 12 Uuren onder. Op den laatftgemelden dag, 
en eenige volgende, heb ik hem ook gezien, ftaan- 
de by den Waterflang , omtrent daar de Voet 
van den Beker is , en van daar liep de Komeet 
naar het Sextant van Hevelsus. De Heer pe LA 
Carrre heeft my de Waarneemingen gezonden 
(ID) } die door hem zelf op deezen Komeet ge- 
daan zyn, als volgt: 


Ao. 


(1) In een Brief uit Parys, gedagtekend den 2 Juny 
1759. 


pie Zio IN DIT JAAR VERTOOND HEEFT. ogî 


Waare Tyd. « Zuid, Breed. 


A0.1759. Dag. Uur. Min. Gr. Min.Sek, [| Gr. Min.Sek. 
April 13. 16. 12 [&S2o. 51. 42| 2. 8. 27 


Lengte. 


Mey. zr. 9. 267 |W 22. 31. 4O| 31. 26. 32 
3e O9. Zl 17. IO. 42126. 47. 5 
5. 8. 54 de IA. „I. 35123. 4E: 55 
6. 9. 44 |— 12. 53. OI22. 26. 20 
8. 9. IO |— II. IL. O[20. 36. 25 
9. 9 Szl— 10. 33. 5|1I9. 49. 45 
I2. 9. 42 |— 9. 10. 4O|IË. 2. 5 
DA Oe SZ Ë 935 .2G 1 17. „8.05 

15.19: OT 8 ZI. 40120. 40008 
16. IO. 4I jo 8. 8. 4O| 16. 22. 33 
17. 9. 43 |— 7: 59. 48II6. 4. 55 
18. IO. I2 |= 7+-50.-20|-15.: 46. 22 
gon kORB Il Ze Sr AGE LS OTS 
Dh 9. KO [Ze 35e 2 IS. 4. 0 
22. 9. 53 |— 7- 3E. 25| 14. 49. 30 
23.9 507} — 7.48. 42| 14. 37. 10 
24. 9. 34 |— 7e 26. 5O | I4. 26. 56 
25 9. 53 | 7e Me 461 I4. 16, O 
26. 9. 56 — 7-25. 3ONI4e 7. 7 
DITO. sd |= Ke 2 SANER GAN 

A8 LOS hei Ze 2003 IG AE. 


Gemelde Heer pr LA CArrrr heeft uit dee- 
ze Waarneemingen den Weg berekend, volgens 
een Parabolifchen en volgens een Elliptifchen 
Loopkring, en vindt zo veel overeenkomft met den 
Komeet Yan ’ Jaar 1682 , dat men ’er in * minft 
nietaan kan twyfelen, of het is de zelfde Komeet 
ge weeft. 


BY- 


B Ye VOE inki. 9 


OMTRENT EENIGE ANDERE 
KO ME Bec Be.dikNe 
De Komeet van * Paar 1750. 


EN ’% Jaar 1750, den 21 January, ’s avonds te 
8 vyfuuren, zag de Heer W ARGENTIN, te 
Up/a/ in Sweeden, met eenige andere Perfoonen 
een Komeet, flaande in ’t Weftzuidweften by 
het Sterrebeeld van Pegafus: de Staart was om- 
trent 2 Graaden lang. Den volgenden Avond 
kreegen zy deeze Staartíter wederom in ’ gezigt. 
Pen 23 en 24 was het een betrokken Lugt. Den 
25 vertoonde zig de Komeet aan hun voor de laat- 
fe maal. De fchynbaare Loop is geweeft met 
de Orde der Tekenen (m). 

Deeze Komeet fchynt in alle opzigten te gely- 
ken naar den genen, die in ’t Jaar 1672 door 
Framsreep waargenomen is (#). 


De Komeet van °t Paar 1757 


Anders is er , na ’ Jaar 1748, myns weetens 
geen 


(a) Zie Der Rôn. Sdywed. WEademie der Wiffenfdaften 
Wbhandlungens-het XIV, Deel. f 

(n) Zie myne korte Befchryving der Komesten, Amft, 
1740. P. 269. 


OVER EENIGE KOMEETEN. 293 


geen Komeet gezien, daar men zekere Berigten 
van heeft, voor die van ’t Jaar 1757, waar van 
ik voorheen reeds de Bepaalingen opgegeven 
heb (0). 


De: Komeet van ’t Yaar 1728. 
75 


Ik heb een Brief gelezen van Car. Garr- 
NER» wegens een Komeet, dien hy in dat Jaar in 
Saxen had gezien (p). Inde Nieuwspapieren heeft 
men federt een Berigt gevonden uit Parys van den 
17 November 1758, luidende aldus: „ de Heer 
pE w’IsreE, Aftronomift van de Koninglyke A- 
s kademie der Weetenfchappen en van de Marine, 
s heeft den 31 laatftleeden de Eer gehad, van 
», aan den Koning een groote Kaart te overhandi- 
9 gen; vervattende de affchetzing van den weg. 
s der Komeet, die in deeze Stad , op het Oöfer- 
5 vatorium van de Marine; door den Heer-Mrs- 


3 


99 SIER, Kommies der Marine, waargenomen 


9 is”. Maar deeze Heeren hebben hunne Obfer- 
vatiën aan geene LiefhebbersderSterrekunde wil- 
len mededeelen, zelfs niet aan de Lieden van de 
Akademie der Weetenfchappen; *t welk ik zeer 
wonderlyk vind. Al wat daar van uitgelekt is , 

daar 


(e) In het IL. Deer deezer Verhandelingen, bladz. 631 
(p) Deze Brief was den 8 November 1758 gedagtekend, 


IV. Deer. Vv 


504 AANNERKINGEN VAN DEN Heer SrrUYcr, 


daar omtrent heeft men zig met de Kouranten 
moeten behelpen: zynde als volgt. 

‚, De Heer Messier zag den Komeet s’mor- 
s gens, op den 15 Awguflus 1758, by den Voet 
9 van den Voerman, die zig naar ’t Noorder 
„, Hoorn van den Stier uitftrekt. Hy hadt des- 
> zelfs Loop omtrent 2; Maand nagegaan, tot 
5 den 28 Odober, wanneer dezelve het Geftern- 
ss te Hyades even doorgeloopen was. Voorts 
s was het flaauwe Schynzel van deezen Komeet , 
s geduurende al den tyd dat men hem te Parys 
5 heeft gezien, de eenigfte hinderpaal niet ge- 
»» weeft, waar door men belet werdt, om zyn 
„ plaats aan den Hemel naauwkeurig te bepaalen ; 
» maar men heeft de moeite moeten neemen ‚ om 
s door middel van het Teleskoop de ftandplaats af 
3 te paflen van meer dan honderd kleine vafte 
s Sterretjes, welken de Komeet voorby pafleer- 
» de die op geene Hemelkaart , noch in eenige 
> Lyft der:Sterren, te vinden waren”. 

Men verhaalt uit Londen, dat deeze Komeet 
den 18 Sfuny aldaar reeds was gezien, in den Wa- 
genaar ftaande, doch ongemeen flaauw en klein, 
kunnende niet gezien worden dan met een Verreky- 
ker, waar mede hy gevonden was. Den 25 Sfu/y 
zag men hem te Dolkowstz in Saxen, ’s morgens 
te 1 Uuren, met het bloote Oog. 


Be- 


Over EENIGE KOMEETEN. © 295 


Bedenkingen over den Omloop van verf chesde b 
Komeeten. 


Behalven de Omloopen der drie Komeeten van 
1532 (q), 1680 en 1682, die door de Heeren 
Newton en Hauury,gevonden waren , heb ik 
ser van tyd tot tyd nog eenige ontdekt, en an- 
deren vals waarfchynlyk voorgefteld. Thans zal 
ik hier een Lyft laaten volgen van alle zodanige 
Komeeten, die volgens de Cometaria, of Werk- 
tuigen welken ik van de Komeeten heb laaten maa- 
ken , naar malkander fchynen te gelyken. Vanalle, 
die in de eerfte Kolom ftaan, zyn de Bepaalingen 
der Loopkringen uitgerekend ‚behalven de tweede 
van 1618. In de tweede Kolom ftaat, tegen ieder 
Komeet over, het Jaar der Verfchyninge van 
een Komeet, die my toefchynt dezelfde te zyn 
geweeft. Men moet egter 106 onderzoeken; of 
in dien tuffchentyd van Jaaren ook meer dan één 
Omloop begreepen zy. Daar agter worden de 
Bladzyden aangeweezen, van Myn Werk over de 
Komeeten „ dat in % Jaar 1753 uitgegeven is; daar 
jk van dezelven gefproken heb, behalven die daar 
het Sterretje by ftaat, %t welk ziet op myn voorig 
Werk, dat in % jaar 1740 is gedrukt. 


Ào. 


(7) Hauury dftronomie Cometice Synopfis, Pag 389. 
IV. Deen. Va 


296 Dr Omroor VAN zrntor Komerren. 


‘Ao, 1337 « « «A0. 1558 . « « Bladz. rg en 20, 
1556 lee ee FAO4 eo 78 oee TOR 
BSDONCORLDEN ZONG se ee … 37 CE 
1618 de Eerfte . 1739 « « « « « 66. 

1618 de Tweede 1316  « . « « 3Ie 
1652 (rf) «> «' 684 
1665 … … « « 1066 « « . « « 26 inde Aan. 
tekening. 
WEER lergel ero ERO) ont tee e 
Sweedfche Verband. 
1677 « « « « 1582 de Tweede. Bl, 258 en 259. 
Korte Befchr. der Kom.* 
HRG in erdee KERA iet ov ar ka 
1702 de Tweede 1402 de Eorfte . 22 en 23. 
1HOF ede st HEP Vo ele CAGE 
EJIÎs ies 1298 « ee «150. 
WOANN ee eet Veri Le oe 
1743 de Tweede: 1582 … … . « 77+ 
1743 de Laatfte . 1538 « « . « 8y enz. 


(r) Dat deeze Komeet in omtrent 138 Jaaren om de 
Zon loopt, heb ik beweezen in onze Inleiding tot de 
Kennis der Komeeten, gedrukt te Amfterdam Ao. 1740, 
van pag. 18 tot pag. 21. Zoo dat dezelve omtrent het 
Jaar 179o ftaat wederom te komen. 


297 
WAARNEEMINGEN 


Omtrent de Lugts-gefteldheid, Weder en Wind, 
te AMSTELDAM, in pril 1759. 


Winds Streek Weder. 
'smorg. midd, ’sav. 
130,0 30.2 [30.3 a4,53|42, NW N | N Betr. helder, 
— 3-2 [— 04253146) O O | O (Helder. 
29.11529.9 [29.8 [44 58 50, ZO [ZO | ZO 
— 8 |— |— 10495449, ZW |ZW | ZW (Betr. helder. 
— 10/30.0 [30.0 |5158|52| Z \ZW | Z —— wolkig. 
Z [Bet.dond,R. 
W \Held,wolk.h, 
O |Helder. 
O |Dyníig, held, 
10,29. 10/29. 1O}— 11 |52/61\51| ZO | ZO 6 Bet. reg. hel. 
W 
W 


Barometer. Therm. 
D. [soers. >s midd. ’sav.\mo. mi. av. 


_ 


Held.wolkig. 
Reg. helder. 
| Helder. 
14|3o.oll— O5 0550/54 48(NW | N | N [Wolk. held. 
15/29.I1 29 10329. 1046/54 40) N INW\NW Betr. reg he 
30.0 30.2 |30.15/42147/42| NO |;NO | NO |Buyig, fnecu. 
17/29. 95,29. 74/29. 6!145147142| NW |NW NW |—- hagel. 
18) |—11:|30. 1114614745) N |{NW| N [Wind.buijig. 
19 30.2 30.2;}— Oo 146{52/5o| NW | W | W _|Held. wolkig. 
2O|— IE IJ Os|SIS4SIJWt Z ZW \ZW |Betr. regen. 
2ar2guiegmnij— 1515246 NW | W \NW|Wind, betr. 
22{30. 15/30. 15/30. I;/50,55,50) ZW \ZW | W Beld. reg. h. 
23 2 |— 23 2315115249 NW | NO \ NO (Held.wolkig. 
24 2! — 1547147 NO | O | O |Betr, helder, 
2sl— 1 |— 0 [29101146 56/48| O O | O [Helder. 


26/29.10/29. 9i|— 10/49 65/58) O [Ot ZOt.Z_— wolkig. 

Bij |— IO— 91|54,67/56/Ot. ZO t.Z Ot. Z— bet. h. 
28 | [II |546856Ot.Z W \ O |—- wolkig. 
29 II [54 61)52JO t.N Ot.NOtN 


3JO'— II— IO— 91154 6315410 tN Ot.N ONO 


Hoogfte Barometer d. 20. 3 \ p 
Laagfte Barometer d. 29. 6- » Middelb. d. 29. 10; 


Hoogfte Thermometer gr. 68\ 
Laagfte Thermometer sr. 40 Á : Amiddelb. Sr.5g 
De Wind veranderlyk. 


IV. Deer, Vg WAAR. 


298 


WAARNEEMINGEN 


Omtrent de Lugts-gefteldheid , Weder en Wind, 
te AMSTELDAM, in Mey 1759. 


Barometer. Therm. |} Winds Streek. Weder. 

De |°smorg. °s midd. °sav.|mo, mi.av.| s morg. ’s midd. 'sav. 

129.9 |29 8; 29.8: [5562/54 |O t‚N NO NO |Held. wind. 
3l— rol—101}30.0 50/58, 48/O LN/OEN Ot. N= 
3130. 0, /30. o;|29.11i|so 59520 t. ZIOt. zo t Zj 
A|29. 1129. 9 |— 7 |S4 68 so ZO ZO Z W |Wolk. held. 
si 6 |— Si 7, 565153) ZW[ZWIZZW (Betr. regen. 
6 — 8il— 9: —10,153 58, sij W |W |W |— helder. 
110 loi |52 63 sa W {| W | W |Helder. 
S__— 30.0 (30.1 58 60,54 ZW |ZW | NW Betr. regen. 
9130. I |— 0:129-11/56)64'56| ZW |Z W{ ZW helder. 

10,29 10;|29 ro — [56/6052 ZW | W | W _\Held.wolkig. 
nr 30.0 [30.0 [56,65 56| ZW| W | ZW Betr. helder. 
rei 1 |—2 [5660 sijNW| N INW Reg. helder. 
1330.1 |— o;j—0 [55/5852 ZW [ZW | NW |—- wind. 
14,29.1IEj— 0 — 0; 5558 s2|N W {N W{ NW Buijig, held. 
15/30. 1 |— 2 |— 254 ssilNW INW | NW Helder. 
16— 2 |— 1i—o0 |60/63)61 ZW| W | W_|Wolk, held. 
17/2911 — Oi} — IEel52/55/49|N W | _N N |Reg. buijig. 
18130. 2; — 4 |— 5 |52/55/48| N N N wolk. 
19— sil 6 |— 6:|sols7/solNW | NO[ NO Wolk. betr. 
2o— 7 |= 7 | |seis8iseiNt.0O| NO NO |—- helder. 
ai 6 |— 5 4 |5S4l6IIS3|NO INW/ N W Helder. 
2 Zio 0 [56/5852 N NeONt O0 — wind, 
23l— 3 |— 3 '— 3 |53l56ls2l N INtWNt.WiBetr. wolk. 
a4l— 23l— 3 |— 2./52/5653|INW| N INW — 
25|— 2ij— Tj O:}55|61,53|NW[ W | W_ |—- helder. 
2ól— 0 |— 2 |— 3 [55|56 46 NW NW N (Windig. 
27|— 2 [TO |SI 54 49 NO! NN N W Betr. helder. 
28|29. 10,29. Io|29. 9: 595554 NW) w W (Held. regen. 
SD ZOE Sz 5816354 ZWIZW| ZW Reg. dond. 
3ol— 6 SE 8 —10;[48| 5250 NWINw|Nw ‘Buijig, held. 
3I—-I0'— 9 —8 1536959 Z | Z | ZO Betr. wolk. 


Hoogfte Barometer d. 30.7 \ 
Laagfte Barometer d. 29. 5: f 
Hoogtte Thermometer gr. Bb 
Laagfte Thermometer gr. 46 j 


De Wind meeft Noorder! 


‚ > Middelb. d, 30. of 
® Middelb. gr.575 


WAAR- 


+ 


299 


WAARNEEMINGEN 


Omtrent de Lugts-gefteldheid ,„Weder en Wind, 
te AMSTELDAM, in Juny 1759. 


Barometer. Therm.{ Winds Streek. 
D.'s morg. *smmidds ’savafmo. mi.av.|'s mor. 'smidd, sau 
zl29.7 (29.7 129. 65163|74|62) Z [| Z | ZO 
aai 6: 6al66lssl Z | Z Z 
sz 7 Goj69/58 ZWI ZW | ZW 
A= |= 7E 60 64, so Z [ZW | W 
sl— IO—I0 — 10/57/6459 Z|IZW | ZW 
6-9 |— 8: El6ol74 61 ZZ Z 
7 Io Ir Bes 07162166 56/ ZW[ W_ | NW 
8|30.2 [30.23 — 3 \60/66,55/ ZW|Wt.N| Wt.N 
Ole Sil BijTT 288 69,58 W.W | W 
Iol— IE — 0; 29. 91627465) Z| Z Jh 
rilao.gtl2o.oi— 7 65/68/59 _Z | ZW | ZW 
ral 5 |— 8 10 60/61/57 ZWINW | W 
13 9 9 | \636459 Zele ke WE 
raf — 1153o.0_{30. 12 60}65/6o| ZW| W | W 
15/30. 2i— Ame 2 6016859 W | W | W 
I6l— 2 |— 21 — 2:62 67,62 ZW W | W 
I= 2 3 3562/6562 W | W W 
18— 3il—"4 — 4165169 62/NW NW | NW 
1ol— Ail— ai 4165/7364) NO| NO | NO 
aol— 4il— A PT 3 6417368) Of O O 
2ij— I|— ozl— C 67 90,66 ZO ZW | ZW 
2al—o —-o —o0 667266 ZW NW | NW 
23/29: RE 29 113/29.1167/7062| NO/ N | NO 
oal— 11}|30.1 |30. 2,60 6659INW| N N 
25303 |— 3E 356166 60/NW| NW | NW 
26 WS “64l72/64 ZW W {| W 
nl nwe „10165, 70, 64 ZW| W | ZW 
2829.91129.9 |—10 66 68! 58 ZIW |W 
nn 6 |— 5! (6463/60 Z | ZO {ZW 
30 si 6 |— 1ipenejes ZW[ ZW | NO 


Hoogfte Barometer d, 30. 4 \ 
Laagfte Barometer d. 29. 5 
Hoogfte Thermomerer gr. go 
Laagfte Thermometer gr. ss} 

De Wind meeft Weft en Zuidelyk, 


IV. Dezer. 


Va 


Weder. 


eenen 


Held. wolkig. 
Betr. reg. hel. 
—_— held. reg. 
— — buijig. 
Buijig. 

Held. regen. 
Betr. helder. 
Helder. 

—_— wolkig. 
Zwaare regen. 
Buijig, helder. 
Held. regen. 
Betr, helder. 
Helder. 


Reg, helder. 


Held. wolkig. 


Betr. helder. 
Helder. 

—_— wolkig. 
Betr. helder. 
(Held. regen. 
Buijig, held. 
Wolk. helder. 
Reg. wolkig. 
\Betr. weerl, 
Reg. wolkig. 
Regen. 


\Zwaare regen. 


P Middelb. d. 29. 10% 
> Middelb. gr. 725 


WAAR- 


 WAARNEEMINGEN 


OVER DE 


ZN Jeet Et EN 


TE 
The: ANN te an Wd dd DBE wa 


In de Maanden „April, Mey en SFuny, des 
Jaars 1759. 


Cr de Maanden „April en Mey , heb- 
- ben wy weinig Regenen veel Noordely- 
ke Winden gehad, tot dat, in ?t midden van 9u- 
ny, het Aardryk, nu en dan eens, door ftyve 

„ Regenvlaagen bevogtigd werdt. De Barometer 
heeft den meeften tyd boven de 29 Rynlandfche 
of 30 Engelfche Duimen geftaan. De Thermome- 
ter is niet veel boven den Graad van Gemaatigde 
Warmte geklommen, dan in de laatfte helft van 
de Maand “fuzy. Den oo van die Maand was 
‚dezelve, hangende tegen ’t Noordweften , buiten 
de Zon, ’s namiddags te drie Uuren , gereezen 
op 73 Graaden, en, daar ’er de Zon op fcheen, 
_ftondt hy op 95 Graaden. . Den ar vondt men 
den Thermometer , buiten de Zon , go Graa- 
den , en in de Zonnefchyn 104 Graaden hoog. 
Dit was al een vry groote Hitte : want in % 
voorgaande Jaar 175g is de Thermometer op 
%* hoogft geweeft , den 7 Sfuuy , 86 Graaden, 
en in de Zonnefchyn 89 Graaden. Ook komt 
deeze Hitte byna overeen met de overgroo- 
te 


W'AARNEEMINGEN OVER DE ZIEKTEN. 301 


te Hitte in de Maand Sfu/y 1757; maar toen was 
dezelve langduuriger, hebbende tien dagen aan- 
gehouden, op de volgende wyze: 


Ao. 1757 Thermometers-Hoogte. 

July. Buiten de Zon. In de Zon. 
ri) {87 Gr. e …« “100 Gr. 
12 88 Edie NE Ge) 4 
13 89 ek Ogarate Ler 
rá | | DIE AL Je WIEL EO4 
1E V oMidd.tedrieUur. 455 tt 7 dl 
17 Betrokken en Regenagtig. 
18 77 nobntes 88 
19 « : 86 . . . 96 
zo) Loó . D e Iro 


Alles volgens de Schaale van de Heeren FAHRENHEIT; 
MUSsCHENBROEK en PRINS. 


De Ziekten, die in deeze Stad geduurende die 
Maanden regeerden, door welken fommigen ook 
uit het Leven gerukt zyn, waren Contunueele 
Koorifen met Uitflag, Borft-Pleuris, Ontfteeking der 

„Keel en in ’* Hoofd; als ook Rhewmatseke Koort- 
Jen „met Pynen in de Leden ‚van welken de mees- 
ten herfteld werden, zynde, van de vyf, vier 
genezen en één geftorven. 

Voor % overige waren „Afgaande Koortfen de 
Ziekten, die in deeze Maanden het meeft in 

zwang gingen, doch in de Maand Sfuzy zyn de- 
zelven merkelyk in getal verminderd. 

In de Maand „Apr4/ lieten zig deeze Afgaande 
Koortfen veelal gemakkelyk geneezen ; doch ìn 
Mey bevondt men, dat fommigen weder inftort- 

IV, Deen. ten , 


302 WAARNEEMINGEN OVER DE ZIEKTEN. 


ten, in het zelfde foort van Koortfen , die in ee- 
nigen egter srregulser, in andere dubbelde Afgaan- 
de Koortfen waren , zynde meeftendeels hard- 
nekkiger en traager tot Geneezing. Zy gingen 
vergezeld met Y/hoof dsg heid , Braakingen en de 
hevigfte Kolykpynen;, waar toe mogelyk het droo- 
ge Saizoen, de fcherpe Noordewinden , als ook 
het onmaatig eeten van onrype Kruisbefiën , die 
in dit Jaar vroeger dan gewoonlyk en overvloe- 
diger zyn geweeft, veel toegebragt hebben. Im- 
mers de aandoening , daar door veroorzaakt op 
den Zenuwagtigen Rok van het Gedarmte , heeft 
die zwaare Kolykpynen kunnen te wege bren- 
gen, welke van fommigen gehouden zyn voor 
het Kolyk van Poitou, om dat de zelfde Midde- 
len tot Gencezing fomtyds dienfig waren, die 
men in dat foort van Kolyk aanpryft, maar zy 
gingen fomtyds over met zagte Laxeerende Midde- 
len, die in * Kolyk van Poitou de Pynen doen 
vermeerderen ; gelyk ook in deeze Liyders, fchoon 
langzaam doch eindelyk gered , geene Lammigheid 
is overgebleeven: daar nogthans het Kolyk van 
Poitou niet kenbaar genoemd kan worden, voor 
dat hetzelve van Lammigheid der Leden gevolgd 
wordt. Veelen zyn met den Afgang kwyt ge- 
raakt een menigte van helder witte, Glasagtige 
en koude Slym. 


keg eRete 
TWEE KINDEREN, 


DIKTE en GROOTTE. 


SECSGEEEGSGESSEOEENEE ES 


Oor eenige Jaaren is in de voornaamfte Ste- 

den van de Nederlanden te zien geweeft 

een Meisje van omtrent drie Jaaren, ’t welk tot 
verwondering van alle Aanfchouwers ftrekte , 
wegens de verbaazende zwaarte, dikte en groot- 
te van haar Lighaam;, zo dat het veelen ongeloof 
baar voorkwam, dat dit Kind niet ouder zou 
zyn. Het woog honderd Ponden , zynde om 
den Middel over de vier Voeten in den omtrek, 
en byna ook zolang. Dit Meisje, van verftand 
niet onbedeeld en zeer gefpraakzaam , was in de 
Maand Maart 1750, te Esfenach in Duitfchland, 
gebooren : hebbende tot Vader een taamelyk fterk 
Man, doch een zwakke Moeder. Het Kind zelf 
fcheen zo leveloos , dat de Vroedvrouw het aan- 
ftonds doopte; doch na verloop van twee Maan- 
den wierdt het frifch en tierig, gebruikende veel 
Schaape-Melk in plaats van Zog , waar door het 
zo toenam, dat het, nog geen Jaar oud zynde, 
reeds zeftig Ponden woog. Vervolgens gaf men 
het dik Bier en Koffy met Room te drinken , doch 
IV, Deer, het 


304 BrrIGT VAN TWEE ZELDZAAME KINDEREN. 


het at weinig. De Ouders zyn ’er naderhand 
mede gereisd op de Kermiflen, in alle voornaame 
Steden, en hebben ’er veel Gelds mede gewon- 
nen. Eindelyk, in de Mey-Maand 1753, op de 
Leipziger Mis zynde, overlaadde het zig zoda- 
nig met Koffy en Wyn, dat het, onder fpeelen 
en lachen , aan een zwaare Hoeft verftikte (4). 

Niet minder zeldzaam is een Jongetje, ’t welk 
in November 1754, in ’ Bisdom Rennes in Vrank- 
ryk, ter wereld kwam. Dit Kind , zeven Vieren- 
deel-Jaars oud zynde „begon zeer fchielyk te groei- 
jen, inzonderheid aan zyne Teeldeelen. In den 
Herfft van ’t Jaar 1757 „hadt het de langte van over 
de drie Voeten, en was om den Middel twee 
Voeten in den omtrek. De Mannelykheid ver- 
toonde zig als die van een volwaflen Menfch. 
Het kon zes-enderug Ponden Gewigts van den 
Grond opligten, zonder vermoeijing. Ten op- 
zigt van ’t Verftand {cheen het de Kinderen van 
zyn Jaaren niet te overtreffen (4). 


(a) Nov. dla Phyfico- Medica, five Epb. Nat. Curiofor, 
Tom.l. p. 225. 

(B) Recueil de Medecine , Chirurgie, &c. Septemb. 1757. 
pe 221. 


WAARNEEMINGEN — 
OVER DE 
SMAAKDEELTJES 
DER 
LIGHAAMEN: 
DOOR DER | 
B COPE PENNE 
Doktor in de Geneeskunde. 


(Specimen Phyfi co-Med, Inaugwrale „ de Saporibus on 
Gullu, Leide 1758.) 


Ere CEEEEEETENE ES 


Ot verkryging der Doktoraale Waardig- 
heid in de Geneeskunde , heeft deeze 
Heer, Zoon van wylen den Leidfchen Akade- 
mie-Drukker en Boek-Handelaar, LucuTMANS3 
het Onderwerp zyner Inwyding- Redenvoering 
genomen van de Smaak, en tot opheldering van 
_ hetzelve een menigte Proefneemingen in ’t werk 
gefteld, om eenig meer licht te verkrygen, dan 
men tot nog toe gehad heeft, wat esgenilyk dè 
Smaakdeeltjes an de Smaakende Laghaamen zyn; 
waar zy hunne Indrukkingen akin „ en op welk 
eene manier, De Verhandeling, met eenige Plaa- 
ten opgehelderd „ is opgedragen aan zynen Oom; 

IV. Dez, X den 


Ld 


306 WAARNEEMINGEN OVER DE 


den Hoog Geleerden Heer P. vaN MusscHenN- 
BROEK ‚ die het Hoogleeraars-Ampt in de Proef- 
Ohädrindelykeé Natuurkunde , op de Hooge 
School van Leiden, in zynen ouden dag nog met 
zo veel luifter waarneemt. 

Nieuwe Proefneemingen , gedaan met een kun- 
dige Hand en een keurig Oog, zyn het voornaa- 
me Onderwerp deezêr Uitgezogte Verhandelin- 
gen. Dit overreedde ons, om den Leezer dat 
gedeelte der Diflertatie, t welk de Waarneemin- 
gen betreft, in ’t Nederduitfch vertaald , onder 
% oog te brengen, laatende de menigvuldige en 
zeer verfchillende Denkbeelden der Ouden, over 
de oorzaak en oneindige verfcheidenherd der Smaa- 
ken , of zuiver Water Jmaakeloos zy of niet; an 
welken trap de Smaak der Stoffelyke Leghaamen over- 
eenkomt met de Aandoening , die onze Werktuigen 
daar van hebben, en dergelyken , onaangeroerd. 
Alleen zullen wy den Heer Doktor woordelyk 
volgen , in % gene hy $ ro zegt, omtrent het 
gene, daar men in de Smaakende Lighaamen voor 
naamelyk op te letten heeft, en of de Zouten het 
alleen in dezelven zyn, die de Aandoening van 
Smaak zu ons kunnen baaren? 

‚ Indien wy met de Scheikundigen te raad 
s-gaan, (zegt zyn Ed.) en letten op de vier Be- 
# ginzels, hier voor opgeteld, in welken alle fa- 
s, mengeftelde Liglhaamen ontbonden worden door 
5, de kragt van *t Vuur, zo kan men toeftaan , 
„ dat het Waterige , Brandbaare en de Aarde, 

sp Zui 


SMAAKDEELTJES DER LIGHAAMEN. Boz 


zuiver of op zig zelf genomen , volftrekt fimaa- 
keloos zyn; dies ’er ’t Zout alleen overblyft, 
* welk, aan de Tong gebragt zynde , Smaak 
kan verwekken. Doch, behalve die vier, heb 
ben de oude en laater Scheikundigen een vyfde 
Beginzel gevonden, dat van alle de vier opge- 
telde verfchilt , en derhalve door hun het 
Vyfde Wezen (Qwinref]enua) of Vyfde Ele- 
ment (want door HfJenta verftonden zy ’ 
zelfde als Elementum,) genoemd is. Dit Begin- 
zelis ook, gelyk de vermaarde BoERHAAvE 


heeft aangemerkt (*) , uit hoofde van zyne be- 


weeglyke doordringendheid, zyne uitneemen= 
de fynheid en allerkragtigfte vlugheid , de Heer- 
fchende geeft (Sparstus Reêor) getyteld gewor- 
den. Dit Vyfde Wezen, nu, deeze Heeifv hen. 
de Geeft, is voornaamelyk dat gene, waar aan 
een Lighaam van alle anderen onderfcheiden 
wordt , en waar in dat gene als in een Vefgaar- 
punt is amen vereenigd, ’t welk wy door 
Smaak en Reuk gewaar worden: want zo dra 
deeze Geeft is vervlogen, blyft ’er niets dan 
eene Smaak- en Reuk-, ja En geheel krag- 
tefooze Stoffe over. 
» Men vraagt, nu, wat deeze Quinteffenie, 
en welke haare Natuur zy ? Doch hier omtrent 
is zo veel duifterheid , dat de Scheikundigen 
haauwlyks op zig durven neemen te bepaalen , 
„ of 
() Chemie. Tou. 1. p. 75. 
IV. Deer. Ä2 


308 W ANARNEEMINGEN OVER DE 


bb 


bd 


bd 


of zy onder de vafte of vloeibaare Lighaamen 
behoore: want haare fynheid is zo- groot, dat 
zy nooit taltbaar heeft kunnen behandeld, of, 
van andere Beginzels gefcheiden, en afzonder- 
Iyk,uit de Voorwerpen gehaald worden. Men 
krygt ze nooit dan vermengd met een ander, 
meeftendeels Olieagtig of Zoutig, Beginzel, en 
bovendien wordt zy maar in zo kleine Veel- 
heid gevonden, dat, wanneer zy altemaal uit 
een Lighaam is vervloogen, hetzelve naauw- 
lyks eenige kenbaare vermindering van Gewigt_ 
heeft ondergaan; gelyk de Groote BorrHAA- 
ve zo duidelyk in gedeftilleerd Kaneel- Water , 
en in de Olie; op zig zelve, heeft getoond (4). 
Ondertuffchen is zy, in die kleine veelheid, 
zeer kragtig en doordringende, gelyk uit de 
verbaazende Uitwerkingen blykt : want door 
het enkel ontvangen van deezen Geeft, ter- 
wyl hy uit zyne Stoffe wegwaafemt , in de 
Neus, worden Menfchen als weder levendig 
gemaakt , terwyl anderen , in tegendeel, door 
deszelfs al te groote fterkte in zwym vallen. 
Ester is hy niet in allen even vlug, gaande 
in fommigen, ook met een maatige Warmte, in 
de Lugt weg , en deeze Stoffen zyn voornaa- 
melyk Onderwerpen van de Reuk, gelyk in 
de Moskeljaat , Zivet en dergelyken blykt: 
doch in anderen wordt hy veel vafter gehou- 

„ den, 
(1) Chem. Tom. 1. pag. 27. 


Pe 


hed 


u 


OO 


hd 


SMAAKDEELTJES DER LiGHAAMEN. 309 


den, zo dat hy ’er, flegts door middel van een 
merkelyken trap van Vuur, uit vervliegt, en 
die Lighaamen ftrekken meer tot Onderwerpen 
van de Smaak. 

‚ Uit het gezegde blykt dan , dat-men, in ’t 
onderzoeken van de oorzaaken der Smaaken, 
voor eerft en vooral te letten zou hebben op 
deezen Heerfchenden Geeft; doch uit het gene 
wy van deszelfs Eigenfchappen , inzonderheid 
belangende zyne verbaazende fynheid, hebben 
aangetekend , is ook blykbaar, dat wy in het 
verder onderzoek van deezen Geeft een vrug- 
teloozen arbeid zouden doen. — Zo onvermo- 
gende als de Scheikunde is, om dien aangaande 
eenig meer licht te geeven , dewyl men hem 
niet op zig zelf kan behandelen , even zo wei- 
nig hulpe is daar omtrent van het Mikroskoop 
te verwagten. Tegen wil en dank moeten wy 
derhalve dit Onderzoek ftaaken , en ons te vrede 
houden met de Zouten, als in welken, gelyk 
de Dagelykfche Ondervinding leert, zig altyd 
een duidelyke Smaak openbaart. Men moet 
egter de Zouten niet enkel en op zig zelf on- 
derzoeken; want in de meefte Lighaamen zyn 
de Zoutige deeltjes met andere ftoffelyke klomp- 
jes, gelyk Zwavel- Olie- Aardagtige, Lymí- 
ge en wat dies meer is, famengegroeid en daar 
in gewikkeld, van welker verfcheiderley men- 
p ging en veelheid, ten opzigt van elkander , een 
» groote verfchillendheid der Smaaken afhangt. 
IV. Dezr, X 3 Het 


310  WAARNEEMINGEN OVER DE- 


Het is dan niet genoeg , alleen maar aan tete- 
‚kenen wat in de Zouten piaats heeft; maar ik 
„‚ zal in’t algemeen moeten agt geeven op al het 
‚„ gene de Natuur , voor ’ overige; aanwyft. ‚In 
alle Proeven die wy zullen in ’ werk ftellen , 
„ moet derhalve niet de enkele figuur der Zou- 
» ten, maar ook die van alle andere deeltjes, wel- 
‚ ke in het te onderzoeken ftaande Lighaam voor 
s ’t gezigt komen , befchreeven. worden: waar 
4, uit dan in % vervolg , insgelyks , iets tot op- 
„ heldering van zyne Werkingen zal kunnen 
» worden afgeleid ”. 

Voorts gaat de Heer LucuTMANs over tot 
het verhaalen van de Onderwerpen , door hem 
tot dit zyn Onderzoek uitgekoozen , en de Ma- 
nier, van hem daar in gebruikt. Uit ieder Klafle 
van Smaakende Lighaamen, gelyk, by voorbeeld, 
van Scherpe, Bittere, Wrange, Zoete, enz, 
heeft zyn Ed. ’er verfcheide uitgekoozen, inzon- 
derheid zodanigen , in welken die Smaaken krag- 
tigft waren, of die hem gereedft voorkwamen, 
De vloeibaare Lighaamen heeft hy op zig zelf on- 
derzogt , doch de overigen heeft hy in gedeftilleerd 
Regenwater doen fmelten of aftrekken , als waar 
aan de meeften hunne Smaak mededeelen. Daar 
van heeft hy , volgens de manier van BAKER, 
Druppeltjes gedaan op vlakke langwerpige Glazen 
Plaatjes, om ze dus gemakkelyk voor ’t Mikros- 
koop te kunnen brengen; laatende eenigen van 
zelf uitwaafemen , en anderen bloot ftellende aan 
ver- 


39 


SMAAKDEELTJES DER LIGHAAMEN. 211 


verfcheide trappen van Hitte, eer hy ze voor % 
Mikroskoop bragt. Het byzondere, ’t geen door 
zyn Ed. in deezen werdt opgemerkt, en niet 
klaar genoeg befchreeven kon worden, heeft hy 
met alle mogelyke naauwkeurigheid afgetekend, 
en vervolgens in ’t Koper laaten fnyden. Niets, 
verkdaart hy, door hem te zyn aangetekend of 
afgebeeld „dan ’*t gene verfcheide maalen agter- 
gen, op even de zelfde wyze, was waargeno- 
men, en, om alle twyfeling , omtrent de ge- 
trouwheid zyner Waarneemingen, weg te nee- 
men, heeft het den Hoog Geleerden Heere P. van 
MussCcHeNBROEK , een Natuurkundigen van de 
grootfte Ervarenheid , gunftig behaagd , hem met 
raad en daad te onderfteunen. | 
De Heer Doktor heeft tot zyne Waarneemin- 
gen gebruik gemaakt van tweederley. Mikroskoo- 
„pen; naamelyk, het Zak-Mikroskoop van Wij 
fèn, ’t welk door den Heer B Aker in zyn Eer- 
fte Werk is befchreeven; mids dat het Voorwerp 
in ’ zelve, door middel van een holrond Spiegel- 
tje, van onderen verlicht werde (*). Dit Mi- 
kroskoop , met een enkel Vergrootglas zynde, 
geeft meer helderheid en klaarheid in het befchou- 
wen der Voorwerpen, zelfs de allerkleinfte „ dan 
die met drie Glazen. Doch dewyl in deeze laat- 
ften het Perk des Gezigts veel ruimer is, zo heeft 
| hy 
(*) Zie het Mikroskoop gemakkelyk gemaakt. 1. D. Kap. 


384. 
IV. Deez. X 4 


fj \ 


312 WAARNEEMINGEN OVER DE 


hy ’er ook zulk een gebruikt; te weeten dat van 
den Engelfchen Werkmeefter Curr, door B A- 
KER in zyn laatfte Werk befchreeven en afge- 
beeld *). Alle de Voorwerpen zyn telkens met 
deeze twee Mikroskoopen bezigtigd, en, uit ver- 
gelyking van het gene zig door ’ een vertoonde 
met hef gene men door ’t andere zag, zynde Af 
beeldingen, met alle mogelyke naauwkeurigheid 
en oplettendheid, opgemaakt. 

Wy gaan nu tot de Waarneemingen zelf over. 


Scherpe Stoffen, 


Scherp fmaakende Stoffen worden de zodanigen 
genoemd , die in den Mond gekaauwd of enkel 
aan de Fong gebragt zynde, dezelve als prikkelen 
of fteeken, en ’er eene aandoening of gevoel van 
een byzonder foort in verwekken , dat men ge- 
woon is Scherp te heeten. De zodanigen ver- 
fchaffen ons alle de Ryken der Natuur ; meeft 
vindt men ze egter en talrykft in dat der Plant- 
gewaflen, waar in ons voorkomen, van die ei- 
genfchap, de Wolftmelk en alle foorten van Ey- 
phorbra, het Pyretirum, de Squrlla > Arum, Ar- 
gica, Peper, Kubeben, Prey, Knoflook, Ta- 
bak, de Flammula, en ontelbaare anderen. _On- 
der de Mineraalen hebben wy twee foorten van 
„Arfenicum of Rottekruid , het witte en roode. 


Van 


@&) Zie het Nuttig Gebruik van ’t Mikroskoop. Bladz. 439. 


ara 


SMLAARDEELTJES DER LIGHAAMEN. 313 


Nan de Dieren zyn de Spaanfche Vliegen (Can- 

#harides) de voornaamften. Onder de Stoffen, 

_ door Konft gemaakt, vindt men ’er een menigte, 
waar van de- Sublamaat en Butyram Antimonii , 
wegens haare bytende hoedanigheid, zeer bekend 
zyn. 

De Heer LucuntMANs begint zyne Proefnee- 
mingen met de Huphorbra, te weeten, dat Ge- 
flagt van Planten, ’t welk onder deezen naam by 
de Kruidkundigen bekend is: waar van hy de r, 
35 9, 13, 14 en 22tte in rang, zoals zy, vol- 
gens den Prodromus van den vermaarden: Hoog- 
leeraar van Roijen, in den Leidfchen Akade- 
mie-Tuin voorkomen , onderzogt heeft. Uit alle 
deeze Soorten vloeit, wanneer men ze gekwetft 
heeft, een wit Melkagtig Vogt, van eene by 
uitftek fcherpe en brandende Smaak, die Uuren 

lang in den Mond blyft, welke Middelen ook 
gebruikt worden om ze te verdooven. Dit Sap 
met het Glas, No. 1, van *% famengeftelde Mi-_ 
kroskoop, befchouwd zyude, vertoonde zig ge- 
lyk in Fig. 1, Pr. XXIX, is afgebeeld. Men zag 
?er langwerpige deeltjes a in, overal even dik, 
doch van verfchillende langte en fynheid , eindi- 
gende meeftal ftomp ‚ doch eenige weinigen , b, in 
een {cherpe punt. Behalve deeze kwam ’er een 
menigte anderen voor,in ’t midden breed „aan bei- 
de enden fpits toeloopende, c. Eenige der groot- 
ften van deeze laatfte deeltjes hadden zelfs eene 
volmaakt Ruitagtige gedaante, d. In de drie 
IV. Deer. X 5 Soor- 


314 W AARNEEMINGEN OVER DE 


Soorten, 9, 13 en 14, vondt hy geen verfchil , 
dan alleenlyk ten opzigt van de, fchikking der 
deeltjes onder elkander, zynde de Afbeelding uic 
het Sap van de gd Soort opgemaakt. Behalve de- 
zelven kwamen ?er Bolronde deeltjes , van onge- 
meene fynheid, in groote menigte voor ’t gezigt, 
dewelken zig, toen het Vogt meer was weg ge- 
waafemd , overvloediger en duidelyker vertoon- 
den. 

De Afbeelding , Frg.2, is getekend naar een 
Druppel van ’ Sap-der Soorten 1, 3 en 22; welk 
Sap een weinig was uitgefpreid „ op dat de al te 
groote dikheid geen belemmering of beletzel in % 
befchouwen mogt geeven. Alle deeltjes, daar in 
voorkomende ‚ waren even dik en meeftal ook 
even lang, hoewel ’er ettelyken wat korter, £, 
zig openbaarden. Men vondt ’er die dikbuikige 
niet, als in de andere Soorten, doch tevens hier 
en daar eênige ronde Bolletjes, ook uitermaate 
klein. In deeze drie Soorten kwamen de lang- 
werpige deeltjes volmaakt met elkander overeen, 
doch in de zfte en gie werden zy veel minder in 
getal waargenomen , dan in de aafte, daar zy 
zeer talryk waren. 

Ronde Peper , tot poeijer geftooten, in een ge- 
flooten Flefchje met laauw Water afgetrokken, 
werdt na verloop van een Uur tyds onderzogt. 
In % eerft , (zegt de Doktor, ) vond ik flegts 
ontelbaare deeltjes van eene zeer onregelmaatige 
figuur, ondoorfchynende , grooter ‚ kleinder; ten 

deele 


SMAAKPEELTJES DER-LICHAAMEN. 315 


deele in ’t Vogt zwemmende, ten deele doorge- 
zakt, en buitendien zag ik niets ter wereld. Toen 
filcreerde ik een deel van ’ Aftrekzel door Vloei+ 
papier „ en-kreeg een doorfchynend Vogt, rood- 
agtig van koleur. De gehecle Druppel vertoon 
de zig als eenpaarig van Stoffe, doch, onder het 
vervliegen „van ’t Waterigfte gedeelte , kwamen 
overal een. menigte deeltjes in ’ gezigt van ver- 
feheiderley grootte, die van eene Zoutige Na- 
tuur fcheenen te zyn: (zie Fsg. 3.). Daar waren 
onder , langwerpige en dunne, a, meeftendeels 
ftomp , doch fommigen ook , aan één end, b, of 
aan beide enden, c, fpits; bovendien kwamen 
hier en daar voor „ ettelyke drie- en vierkantige, 
d; e, verfcheide Raam- en Zeshoekagtige, f, 2, 
als ook een of twee Pyramieden, 4, met eenen 
vierkanten grondfteun , hoedanigen wy in t Zees 
Zout waarneemen. Ten opzigt van alle deeze 
deeltjes moet aangemerkt worden, dat zy van 
eene by uitftek groote fynheid waren , zynde 
door *t Glas ‚ No. 1, van ’ famengeftelde Mi- 
kroskoop „ afgetekend, Na een kwartier Uurs, 
toen het Water -byna geheel was weg gedampt, 
werden , in de Oppervlakte van den Druppel, 
verfcheide zeer fraaie Takfchietingen, Fig. 4, ge- 
vormd, waar van eenigen, 7, ‘van den rand, met 
verfcheiderley hoeken, in een regte lyn voort- 
liepen , anderen uit het midden van den Druppel 
{prooten, /, en deeze hadden, byna altemaal, in 
xeerft de gedaante van een Kruis , uit welks 

EV, Der, bee- 


316 WAARNEEMINGEN OVER DE 


beenen , daar na, weder andere Kryftallen {choo- 
ten, ms gelyk de Afbeelding klaar aantoont. 
Deeze egter zyn zo beftendig niet, en fmelten 
fchielyk weg, houdende zelden een half Uur 
ftand. 

Op eene dergelyke wyze heeft ook Lreu- 
WEN HOEK de ronde Peper onderzogt (*) , doch 
die gefpitsfle, omgeboogene, Kegelagiige deeltjes, 
en dergelyken, waar van hy daar melding maakt, 
heb ik nooit mogerr zien. My zyn geen anderen 
voorgekomen, dan de gemelde, en die zag ik al- 
toos. Dewyl, egter, het Waterig aftrekzel van 
Peper niet zeer fcherp was, begon ik te twyfe- 
len, of men ’er al de Smaakende kragt met Wa- 
ter wel kon uit haalen , en daarom goot ik ’er 
van den beften Brandewyn op, en liet het ook 
in een geflooten Glas trekken. Dit Aftrekzel, 
daar na, verfcheide maalen onderzoekende, heb 
ik byna niets gezien, dan ontelbaare Bolronde 
deeltjes, zeer klein, onder welken eenige groo- 
ter Lighaampjes, van onregelmaatige figuur , wa- 
ren vermengd. Ik twyfelde, of ik hier en daar 
ook niet het een of ander langwerpig ‚dun , deel- 
tje zag, gelyk int Aftrekzel met Water ; doch 
de kleinheid der deeltjes was zo groot, dat ik, 
dien aangaande , niets durf verzekeren, 

De Kubeben of Staart-Peper , die ook een fcher- 
pe Speceryagtige Smaak hebben , welke minder 

fterk 


(*) Zie den Zeventig ften Brief. 


SMAAKDEELTJES DER LIGHAAMEN: 317 


' 


flerk is, dan van de ronde Peper, doch langer by- 
blyft ; heb ik insgelyks met Water laaten aftrek- 
ken. By ’ onderzoek , door het Mikroskoop ; 
vond ik in een Druppel van het Aftrekzel deeltjes 
van verfchillende gedaante en grootte: (zie Fig. 
5). De meeften waren langwerpig, a, in % 
midden dikker, die, allengs verdunnende, aan 
beide enden uitliepen in een fcherpe fpits: onder 
dezelven vondt men ?er veelen by uitftek groot , 5. 
Behalve deeze kwamen ’er ook anderen voor, die 
kleiner waren , overal even dik, c,‚ en” buiten- 
dien nog veele vierkante en driehoekige, d, e. 
Nog zag ik, hier en daar, kleiner of grooter Bol- 
letjes , als ook eenige onregelmaauge deeltjes „ 
waar aan geen vaft bepaalde figuur toegefchreeven 
kon worden. 

Bladen van Tabak,en wel van ’t flegtfte foort ; 
als welke meer fcherpheid heeft, gedroogd zyn- 
de, heb ik laaten aftrekken in warm Water. Na 
verloop van twee Uuren, hadt het Vogt een don- 
ker groene koleur aangenomen , en, toen ik het 
onderzoeken wilde , was het drabbig, vertoonen- 
de niets, dan eenige ondoorfchynende Lighaamp- 
jes, van onregelmaatige gedaante. Derhalve fil- 
treerde ik het Vogt, en deed het, helder zyn- 
de, voor een, groot gedeelte uitdampen, waar na 
zig in hetzelve veele taamelyk fraaie Kryfiallen 
openbaarden: (zie Fig. 6). De meeften, die 
zig in % eerft vertoonden, waren driehoekig , as 
maar wanneer ’er veelen tot eene merkelyke groot- 

IV. Deer. te 


318  WAARNEEMINGEN OVER DE 


te waren aangegroeid , verhieven zy zig tot dfie=" 
kantige Pieramieden, 4; waar van fommigen aan 
den top; anderen aan de hoeken geknot waren, 
€, d; ook kwamen ?er eenige vierkante Pieramie-’ 
den, é, in’t gezigt. Daarenboven zag men ver- 
fcheide langwerpige dunne deeltjes, f, overal 
even dik , welke zig nu in een regten, dan in 
een ftompen hoek famenvoegden, z; 5; nooit in 
een fcherpen: dikwils ook, dfie te gelyk, van 
één punt fpreidende , 7, en mêt gelyke hoeken. 
Buitendien vertoonden zig een menigte vierkante. 
platte figuurtjes, /, allen bykans even groots 
doch zeer klein , en anderen zeer weinig in ge- 
tal, die langwerpig waren en breed, met even 
wydige zyden, m, waar op ook fomtyds vier- 
hoekige Pieramieden ftonden, #. Toen byna al 
het Water weg gedampt was, werden zeer fchie- 
lyk, hier en daar, ongemeen fraaie Kryftalliza- 
úën, 0, gevormd, die regt uit voortliepen, én 
eindigden met een breede fpits, geevende, over 
haâr Hichèêle langte , met verfchillende hoeken , 
dergelyke fcheuten uic. 

Gedroogde Wortels van Bertram-Kruid (Py= 
vethrum) , welker fcherpheid, in het doen uit- 
vloeijen van een overvloed van Kwyl, wanneef 
men ze eenigen tyd kaauwt , genoeg bekend is; 
liet ik een nagt in warm Water ftaan. Toen on= 
derzogt ik het Aftrekzel, waar in ik, in % eerft, 
niets anders vond dan ontelbaare kleine Bolletjes ; 
benevens andere deeltjes, niet zeer beftendig van 


ge- 


SMAAKDEELTJES DER LIGHAAMEN. 319 


gedaante, hoewel de meeften rondagtig fcheenen 
te zyn. Hert zelide druppeltje , na verloop van 
vier Uuren, op nieuws onderzoekende, zag ik 
zeer veele Kryftallen (Fz. 7), waar van de mees: 
ten plat waren, eenige weinigen Pieramiedswyze 
verheven. Onder de eerften befpeurde ik drie 
hoekigen, a, vierhoekigen, 5, regt- en fcheef: 
hoekige Raamen of Ruiten, c, d, alsook vyfhoe= 
kige, e, en andere regelmaatige figuuren , doch 
de meeften onregelmaatig. Daar tufichen waren 
verfpreid eenige, driekante Pieramieden, f, zeef 
weinige vierkante, g ; de meeften met een onres 
gelmaatig vierhoekigen grondfteun , #. Dewyl 
egter dit Aftrekzel, in Water , wemig fcherp- 
heid hadt, liet ik, twee Uuren lang , Brande- 
Wyns, op dergelyke Wortelen, warm ftaan: die 
Aftrekzel hadt toen reeds een zeer fcherpe Smaak, 
als of de Tong en ’ Gehemelte met ‘ontelbaare 
Spelde-punten geprikkeld werde , duurende dit 
ten minfte een Uur lang. In een Druppel van dit 
Aftrekzel, voor ’ Mikroskoop gebragt , vertoon= 
den zig geen andere dan uitermaate fyne deeltjes, 
welker gedaante naaft fcheen te komen aan de Bols 
ronde, doch naauwlyks te onderfcheiden was « 
maar, toen het Vogt begon op te droogen , wer- 
den, over de geheele uitgeftrektheid » als in een 
oogenblik, verfcheide Kryftallizatiën gevormd „ 
die in % eerft eenvoudig, als Kruifen ‚ waren; a, 
doch daar na kwamen ’er anderen voor » zynde 

IV. Dezz. meer 


geo WAARNEEMINGEN OVER DÊ 


meer famengefteld, 5. Dit kan men duidelyk 
nagaan in Fso. 8. 

Het Water ‚ dat een dag lang op Spaan fohn 
Vliegen geftaan hadt, was kennelyk fcherp; ja 
bytende geworden. Dit Vogt onderzogt ik 4 
verfcheide maalen, met alle mogelyke zorgvul- 
digheid, neemende daar toe de fterkft Vergroo- 
tende Glazen, doch heb niets byzonders daar in 
ontdekt. Een groote menigte Bolletjes vertoon= 
den zig; die, wegens haare uitneemende kleins 
heid, naauwlyks te onderfcheiden waren; buis 
tendien zag men maar eenige weinige deeltjes, van 
zeer onregelmaatige figuur. LEEUWENHOEK 
is gelukkiger geweeft, alzo hy , in’t vervolg van 
‘den 3. Brief, aantekent; verfcheide Zoutige deel- 
tjes daar in gevonden te hebben, driemaal zo lang 
als breed , en overal even dik, doch aan den ee= 
nen kant in een fcherpen hoek uitloopende: ook 
hadt hy ’er gezien van gedaante als Parallelogram- 
men en Zeshoeken ; doch zo klein; dat hy ze 
naauwlyks kon onderfcheiden. 

De Heer LucurTMANs vervolgt zyne Proef: 
neemingen met het Rottekruid (Ar fenicum) , van 
te meer belang ‚ om de waare gedaante der Kry- 
fallen te ontdekken van deeze doodelyke Stof- 
fe, welken, naar de Heer Baker getuigt, zo 
moeielyk te verkrygen en voor -’t gezigt te bren- 
gen zyn (*). Toen hy een groote veelheid van 

deeze 


(*) Zie Nuttig Gebruik van't Mikroskoop. Amfterd, 1756, 
bl. 130. 


- Aart 


Hi 


SMAAKDEELTJES DER LIGHAAMEN. 32i 


„deeze Stof, een half. Uur lang, in Water had 
gekookt „ openbaarden zy zig in het gefiltreerde 
Vogt, zo dra het koud begon te worden, zeer 
fraay; gelyk in Fsg. gis afgebeeld, Uit den ge- 
heelen rand kwamen verfcheiderley famengeftelde 
lighaampjes, waar van de meeften in een {cherpe 
punt uitliepen, «, anderen als by plaatjes aan mal- 
kander gevoegd waren, £, fommigen rondagtig 
en als Kegelswyze zig Bender c‚ In ’t mid- 
den van het Vogt zag men verfcheiderley figuur- 
tjes, eenigen Pieramidaal vierkant, als in ’t Zee= 
Zout, d, en van dezelven ettelyken aan de pun- 
ten geknot „e, fommigen als met een Ruitswyzen 
of onregelmaatig vierzydigen grondfteun, f, z 
Ook nam hy zeer veele driehoekige Pieramieden 
waar, van meer of minder grootte, /h, eenigens 
zo wel aan den top als de hoeken , afgefneeden „ # ; 
en eene, welker grondvlakte zeskantig was, / 
Hier en daar kwamen Veelhoekige figuurtjes voors 
fomtyds van aanmerkelyke grootte, m, en, toen 
het Water meer en meer uitwaafemde, liepen 


_deeze Kryftallen op verfcheiderley wyzen famen, 


tot dat zy, al ’t Water weg zynde, geheel on= 
doorfchynende, aan alle kanten bezet gevonden 
werden met veele Zoutige Pyltjes, eindigende 
in fcherpe Spitfen ; gelyk dit in °t eene Kryftal, 
#, tot een voorbeeld van de overigen , klaar is 
afgetekend. 

De Takfchietingen in de Solutie van bytend 
Sublimaat, welks eelde Scherpheid gerioeg 

IV. Deer x bee 


322 WAARNEEMINGEN OVER DE 


bekend is, met- Water, heeft onze Doktor mer- 
kelyk bevonden te verfchillen van die door den 
Heer BAKER daar in waargenomen zyn); % 
welkhy zig verbeeldt, dat miffchien uit de verfchil- 
lende bereiding van dit Zout zou kunnen voort= 
komen. De zynen, die in Fsg. ro, (Pr. XXX) 
zyn afgebeeld , beftonden uit Pyltjes, a, welke 
eerft van een Korft, die aan den rand des Drup- 
pels gegroeid was, uitfchooten; fonmmigen kort, 
b, doch anderen zig bykans over de gantfche 
breedte van den Druppel uitftrekkende, c‚ aan 
de kanten zeer oneffen, meeftal fcherp van: punt: 
Het Water grootendeels weg gedampt zynde;, 
fprooten uit de tuflchenruimten deezer Pyltjes een 
ontelbaare menigte Kryftallen , als van een: ftraa- 
lend punt fpreidende , d, waar onder eenigen als 
Zonnen zig vertoonden, e. Ook werdt ’er een 
enkel Ruitswys figuurtje, f, gezien. Tot deeze 
Proefneeming was geen warmte gebruikt: men 
hadt het Vogt op het Glazen Plaatje van zelf la- 
ten uitwaafemen. ’t Zou niet onaardig zyn, dat 
die zelfde Proef op Sublimaat , in Spzrstus ontbon- 
den, herhaald werde. 

Uit deeze Waarneemingen op de Scherpe Stof” 
fen wordt door den Schryver, by Gevolgtrek- 
king, opgemaakt, dat de Eigenfchap derzelven 
geenszins afhangt van de byzondere figuur- der 
deeltjes, welken, zo eenigen zig verbeeld heb- 

ben , 


ae Vergelyk Afb. 5. op de IV. Paar van dat Werk. 


a dn 


SMAAKDEELTJES DER LIGHAAMEN. 823 


ben , in zodanige Stoffen langwerpig en -gefpitft 
gouden zyn, om, gelyk de ftekeltjes der Bran= 
denetelen , een prikkelend Gevoel in de Zintui- 
gen te verwekken. In dit Onderzoek is , bez 


‚ halve het Arfenicum, geene der Scherpe Stoffen 


gevonden , welker deeltjes met dergelyke Prik- 
kels waren voorzien. Daar openbaart zig wel 
eenige overeenkomft in de deeltjes van verfchillen- 
de Scherpe Stoffen; gelyk ’er dus in de ‘Staart= 


‘Peper, Tabak, Bertram en Rottekruids drie: 


hoekige , vierkante , langwerpige , dunne, enz, 
gevonden zyn; doch de figuur alleen fchynt in 
dit geval niet voldoende. Men zal buiten twy- 
fel ook op de kleinte der deeltjes „ op derzelver 
onbuigzaamheid , letten moeten. Daarenboven 
leert de Ondervinding, dat de fcherpte van de 
Smaak verfchilt , naar het Vogt, waar in de Stof 
is afgetrokken; zo dat de vermenging der Deeltjes 
met andere Stoffen, inzonderheid der:Zouten met 
Oliën of Geeft , haare Eigenfchap ; in dit opzigt, 
veel kan veranderen. Ook fchynt de byzondefe 
zwaarwigtigheid en digte zelfftandigheid der Lig 
haamen niet weinig hier toe te doen, dewyl men 
de allerfcherpft bytende Stoffen in ps der war 
neraalen ontmoet. 


Bittere Stoffen. 


Bitter, een Smaak van welke men naauwlyks 
de Befchry ving kan doen, wordt menigvuldig gez 
IV. Deer. Ya von 


324 WAARNEEMINGEN OVER DE 


vonden onder de Plantgewaffen. In %t algemeen 
hebben die Kruiden, welke in drooge Bergagtige 
Streeken groeijen „en by de Geneeskundigen 
voorkomen onder den naam van Verfterkende en 
Oploflende CRotorantza & Refolventia) „ meer of 
min bitterheid in zig , welke uitmunt in de mees- 
te Harftagtige ne uit dezelven vloeijende. In 
de Dieren heeft men de Gal, welke , gezond zyn- 
de, in alle Dieren uitermaate bitter is; alsook 
het Oorfmeer , in den Menfch ten minfte. On- 
der, de-Mynftoften is ’er geen, dan ‘by vermen- 
ging gebooren: gelyk dus de Solutie van Zilver 
in Sterkwater, welke, fchoon zeer verflapt , niet- 
temin eene, doordringende bittere Smaak heeft. 
Door Eijerfchaalen , of andere Aardagtige. Stof- 
fen, in Geeft van Zee-Zout te doen, krygt men 
altyd ook een bitter Vogt. 

Het Kruid van Carduus benedrûus , klein ge- 
fneeden ; en;twee Uuren in warm Water afge- 
trokken zynde, vertoonden zig, by een herhaald 
Onderzoek met:het Mikroskoop „ behalve ontel- 
baare ronde Bolletjes , zodanige deeltjes in het af- 
getrokken Vogt, als in Fsg. 13 afgetekend zyn: 
naamelyk eenige-w einige langwerpige , overal even 
dik zynde, a, fommigen in een fcherpe fpits uit- 
loopende, gelyk b, anderen gelyk c. Maar drie 
dagen geftaan hebbende , kwamen in dit Aftrek- 
zel , behalve die langwerpige fcherpe deeltjes, een 
menigte vierkante Kryftallen voor, van, verfchei- 
dasle: grootte, mfer » geheele Vogt verfpreid,d, 
0 U: 1aal (Fig. 


RR 


SMAAKDEELTJES DER LuGHAAMEN. 325 


(Fig. 14), meeft plat zynde, doch fommigen 
zig Pieramiedswyze verheffende ,e , volkomen als 
de Kryfiallen van Zee-Zout. Daarenboven zag 
men ook eenige Parallelogrammen, ff, en de me- 
nigte van Bolletjes wierd, hoe meer het Vogt 
uitdroogde , hoe grooter en zigtbaarder. In een 
Aftrekzel van dit zelfde Kruid met Brandewyn;, 
warm voor ’ Mikroskoop gebragt , vertoonden 
zig, behalve een ontelbaare menigte van ten ui- 
terfte fyne Bolletjes „ zodanige Kryftallen, als in 
Fig. 15 afgetekend zyn, van zeer verfchillende 
gedaante: te weeten, als Kruifen, a, Winkel 
haaken , £, FParallelogrammen , c‚ Vierkante , 
Driehoekige en Pieramiedswyze, de, f. Dan 
waren ’er nog ettelyke langwerpige deeltjes, van 
verfcheïderley grootte, overal gelyk van dikte. 

De Alf!, twee Uuren lang in Water afgetrok- 
ken , gaf een groote menigte Kryfiallen, a, (Fsg. 
16,) in ’t midden breed , aan de beïde enden fcherp, 
en veelen van aanmerkelyke grootte. Onder de 
grooten vertoonden eenigen zig in ’t midden als 
ingedrukt, met een verheven rand, b; de oves 
rigen waren altemaal plat. Men vondt ’er eeni- 
ge weinige Vierkanten , c‚ en Regthoeken, ds 
inz als ook ettelyke vierkante Pieramieden , met 
een geknotten top, é. 

Het Aftrekzel van de Kologuint hadt te Leine: 
deeltjes, om met het Mikroskoop’ onderzogt te 
worden. Zo was het ook gelegen met de Solu= 
tie van Aloë in Water: doeh de Tin&uur-derzel- 

IV. Dern. Y 3 Se 


326 WAARNEEMINGEN OVER DE 


ve, met Brandewyn gemaakt, krielde van rond 
agtige Bolletjes, die in % eerft geweldig onder 
malkander bewoogen werden , in allerley ftree- 
ken, trekkende nu eens het een het ander aan , 
dan weder elkander wegftootende, *%t welk zeer 
vermaakelyk was te befchouwen. Die bewee- 
ging, egter, verflapte allengs en zulks werdt eerft 
waargenomen aan den geheelen rand des Drup- 
pels, tot dat, eindelyk, het groatfte deel van 
den Geeft vervloogen zynde , dezelve , oogen- 
blikkelyk, in *t midden ophield, en tevens werdt 
het Vogt „ dat even te vooren zeer helder was, 
dik en drabbig.- Eenmaal heeft hy waargenomen, 
dat, terwyl alles aan den omtrek zig in volko- 
men ruft bevondt „ en de beweeging enkel in % 
midden overbleef , ylings twee volmaakte Draai- 
“kolken ontftonden , in welken de deeltjes, met 
een ongelooflyke fnelheid, rondom het middel. 
punt omgevoerd werden: doch dit Verfchynzel 
duurde niet lang , als by een ftel en fprong hieldt 
de beweeging op, en de Druppel was overal on- 
doorfchynende. 

In het Optum, op hoe menigerley wyzen ook 
onderzogt zynde, met Water, Brandewyn of 
Azyn ontbonden, gelukte het den Doktor niet, 
iets ter wereld te ontdekken. Weinig meer by- 
zonders kwam hem voor in de Snoek-Gal, daar 
alleen een menigte ronde Bolletjes zig openbaar- 
den, waar van: de meeften , wegens hunne uit- 
neemende kleinheid , naauwlyks door de befte 


Gla- 


SMAARDEELTJES DER LIGHAAMEN: 327. 


Glazen zigtbaar waren. LeruweNHoEK hadt, 
daaromtrent, een dergelyken uitflag, zo in de 
Gal van Voorn , als van Oflen , Kalveren , Schaa- 
pen en Varkens (*). 

Fig. 11 en 12 (Pr. XXX) zyn de Afbeeldinn — 
gen der Konfiguratiën, welken zig aan den Heer 
LucHtTMANs openbaarden, in de SoZutze van Zil- 
versn Sterk, Water. _Na dat een Druppel derzel- 
ves op ’t Glazen Plaatje „ een weinig was warm 
gemaakt , fchooten uit den geheelen omtrek Spics- 
wyze figuurtjes, a; met fcherpe punten ; waar 


van eenigen zig.dwars door den Druppel uitftrek- 


tens b, geevende zydelings dergelyke fcheuten 
uit ,c- en deeze wederom anderen , in ieder ry 
evenwydig aan malkander: (zie Frsg. 12.) On- 
gemeen moeielyk is het, deeze Konfiguratiën af - 
te tekenen „„dewyl zy naauwlyks eenige Minuu- 
ten in de zelfde gedaante blyven , en , als het 
Vogt verkoelt „ allengs weg fimelten. „Dit Vogt 
wordt , als men ’ naauwkeurig met de fterkft ver- 
grootende Glazen befchouwt , vervuld gezien met 
Pyltjes van verfcheiderley langte , meeft zeer 
fyn, a, doch fommigen een weinig dikker, 4, 
Fagan. 

Uit deeze Waarneemingen is wederom niets, 
met- eenige zekerheid „ aangaande de figuur der 
Smmaakdeeltjes „die oorzaak van de Bitterheid zyn, 
op te maaken. De allerbitterfte-dingen , gelyk 

Gal, 

(*) Zie den-47 en 39. Brief. 

IV. Deen Y 4 


828 _ WAARNEEMINGEN OVER DE’ 


Gal, Aloë, Koloquinth, vertoonen , aan het al« 
lerfterkft gewapende Oog, enkel maar een menig- 
te Bolletjes van verbaazende kleinheid. Men zou 
derhalve, of de gedagte deeltjes nog kleinder moe- 
ten ftellen jd of denken dat de Zouten , in deeze 
Stoffen , zodanig met Olie-deeltjes omwonden 
Zyn, dat men derzelver eigen figuur niet zien 
kan. In de Scherpe Stoffen fcheen nog eenige 
overeenkomft van fommige deeltjes te zyn, doch 
in de Bittere vindt men niets dat daar na zweemt, 
Te meer blykt dan, hier uit, de ongegrondheid 
van ’t Denkbeeld der genen , die , gelyk W iuuis, 
de oorzaak der Bitterheid afleiden van zodanige 


deeltjes , welke met gevorkte fpitjen bezet zyn ‚en 


dus de Gevoelplaats niet diep, maar flegts opper- 
vlakkig prikkelende, ’er een laftige aandoening in 
te weeg brengen , omtrent even als of men Vol- 
ders-Kaarden in de hand wreef. Immers de On- 
dervinding niet alleen , maar de Reden zelf, firydt 
tegen dit Gevoelen, 


Zout; ge S zoffen. 


De Zouten , die men uit de Sappen van de 
meefte Plantgewaffen verkrygt, vindt men, by- 
na altoos , in gedaante overeenkomftig met de 
Kryftallen van Zee-Zout , fchoon ’er weinigen 
zyn, in welken een duidelyk Zoute Smaak is, be- 
halve in de genen , die op ’t Strand der Zee groei- 
jen. Weinig Zouten, wan dien aart, zyn ’er 

in 


Rn aad 


SMAAKDEELTJES DER LUGHAAMEN. 329. 


1 


in Ryk der Dieren ; doch verfcheide in dat der 


Mineraalen of Aard- en Mynftoffen : gelyk men 
‘er ook door Konft gemaakten vindt, by vaorbegldk 
het Netrum Cubicum. 

Met het Onderzoek deezer Zouten heeft de 
Schryver zig weinig opgehouden „ beroepende zig 
ep de Waarneemingen en Afbeeldingen , dien 
aangaande door den Heer BAKER gegeven (*), 


Samentrekkende Stoffen, 


Een Samentrekkende Smaak is in verfcheide 
foorten van Plantgewaffen. Men vindt ze ook 
in Mynftoffen , gelyk Aluin en Vieriool, en nog 
fterker in eenige Bereidingen der Scheikunde. Ver- 
fcheide der eerftgemelden, naamelyk Galnooten, 
Granaatappel- Bloemen en de Schors van Tama- 
rifchboom, onderzogt zynde, hebben niets dan 
Bolletjes van eene byna onzigtbaare kleinheid uit- 
geleverd. Dus heeft de Schryver ook niets by- 
zonders in het Aftrekzel van Theebladen kunnen 
ontdekken. Ten opzigt van de Kryftallen van ’ 
Aluin, Koperroot en Vatrzolum Cyprium , haalt 
zyn Ed, wederom de Afbeeldingen aan, die van 
den Heer BAKER daaromtrent gegeven zyn. Hy 
befluit , eindelyk, met te zeggen, dat in de Sa- 
mentrekkende Mynftoffen eenige deelen gevonden 

… wor 
ì (*) In 't Werk, genaamd Nuttig Gebruik van ’t Mikros- 
oop. 
„JV, Deer. Vg 


330 _ WAARNEEMINGEN OVER DE 


worden, die in gedaante overeenkomen ; gelyk’ 
äit uit de agtkantge Kryflallen van het Aluin en 
Koperroot blykbaar is: doch in de Samentrekken- 
de Plantgewaffen vindt hy wederom niets, dat 
eenige zekerheid of grond kan geeven om het 
Gevoelen van WiLutis, die zig verbeeldt, dat 
de deeltjes van zodanige Stoffen met een menigte’ 
Haakjes zyn bezet , waar door dezelven het Zin-. 
tuig op gelyke manier zouden trekken , als in het 
kammen van de Wol gefchiedt , eenigermaate 
toe te vallen. 


Wrange Stoffen. 


De Wrangheid is zelden zonder Samentrek- 
king, doch zulke Stoffen hebben doorgaans eeni- 
ge Bitterheid of Zuurheid by zig, gelyk men in 
de onrype Vrugten verneemt; hoewel fommigen 
ook, geheel ryp zynde, haare Wrangheid be- 
houden , als de Kwee-Appelen , enz. In alle 
zodanigen, die door den Doktor onderzogt zyn; 
heeft hy niets dan een groote menigte van zeer 
kleine Bolletjes, en nog eenigen van een ongere- 
gelde of onbeftendige figuur, waargenomen. De 
deeltjes, derhalve, uit welken de Wrange Stof- 
fen beftaan, moeten van een ongemeene fynheid 
zyn, ’t welk zy met de Samentrekkende gemeen 
hebben. 


Zuurs 


Ï ' 
SMAAKDEELTJES DER LIGHAAMEN. 331 
Zuure Stoffen. 


Stoffen van een zuure Smaak, zyn zeer ge- 
meen-in % Ryk der Plantgewaflen: fommigen 
worden ook door Gefting daar uit voortgebragt , 
gelyk de Azyn, of door enkel ftil ftaan der ge- 
gefte Sappen , gelyk Wynfteen. In % Ryk der 
Dieren vindt men ’er, zo de Schryver zig ver- 
beeldt, by gezondheid geen. In dat der Mine- 


raalen worden zy door de Scheikunde verkree- 


gen, gelyk bekend is. 

In % Lamoen-Sap hebben zig. geene dan Bol- 
ronde deeltjes aan hem geopenbaard. In Wya. 
Azyn nam hy ontelbaare Zoutige deeltjes waar, 
die veelal zeer lang en dun waren , aan beide en- 
den fpits, of ook aan * eene end ftomp en fom- 
mige, Pyramidaal. De Heer LeuwenHoEx 
heeft , gelyk zyn Ed, aanmerkt, deeze Kryftal- 
len, zo wel in Wyn- als Biër- Ave) afgebeeld 
en. Waineeven Cp: 

Fig.2o, (Pr. XXXL) vertoont de Kryftallen, 
die-door den Heer LucrTMANs waargenomen 
zyn in een Aftrekzel van Tamarsmden met warm 
Water, na dat het Vogt was doorgezeegen, en 
de Druppel twee Uuren hadt gelegen uit te ‘waa- 
femen. De kleinfte a, waren plat , langwerpig, 
wederzyds fpits; de grootere 4, in menigte uit 
den omtrek opkomende, hadden fomtyds een ge- 

Íplee- 

(}) Zie den 43. Brief. 

IV. Deen 


332 WAARNEEMINGEN OVER DE’ 


fpleeten punt ce. Men vondt ?er ook Pyramidaa- 
le Kryftallen in, d, e, en eenige ronde of u 
figuurtjes f, Z 

In Geeft van Zee-Zout, tot den groötften ek 
van zuiverheid-gebragt zynde , openbaarden zig, 
na dat de Druppel , eerft maatig warm gemaakt 
zynde, weder verkoeld was, de deeltjes, die in 
Fig. 17 Pu. XXX) zyn afgebeeld: menigvuldi- 
dige, naamelyk, die langwerpig waren a, fom- 
mige Sterswyze figuuren 4, en ook eenige Pyra- 
midaale Kryftallen van Zee-Zout c._ In ’t midden 
was, eindelyk ‚ een famengeftelde figuur voortge- 
fprooten, waar van de gedaante uit de Afbeel 
ding blykt, 

De Geefl van Zwavel Schiet, zonder dis men 
het Glazen Plaatje warm maakt, verfcheide lang- 
werpige dunne Kryftalletjes , a (Fig. 18), over- 
vloedigft aan den rand. In ’t midden komen, op 
veele plaatfen , als uit een Straalend Punt zeer fyne 
Pyltjes, 5, voort, zonder eenige dikte op ’t oog: 
Hy heeft ?er ook driehoekige , c„ Ruitagtige , d, 
en zeskantige, e‚ in waargenomen, waar van de 
grootften, f, merkelyk verheven waren. 
Veel moeite hadt zyn Eid. , om eenige Schietin- 
gen te krygen in gereërficeerde Olse van Vartrrool. 
Noch de warmte van de Zon , noch die van ’ 
Vuur , fchoon de Druppels geduurig rookten; 
was ’er in flaat toe. Eindelyk plaatfie hy de Gla- 
zen Plaatjes, een Uur lang, op een warm Fornuis, 
en toen vertoonden zig daar in zulke langwerpige 

deel- 


rn 


SMAAKDEELT|ES DER LiGHAAMEN. 333 


deeltjes, a, fommigen aan ’t eene end fpits, 4, 
alsin Fig. 19 Pr. XXXI) afgerekend. zyn. 
Men kan, derhalve, uit de figuur der zigtbaa- 
re deeltjes alleen , wederom niets opmaaken. 
Want de ftompe punten in die der allerfcherpfte 
Mineraal-Zuuren , begunftigen. zeer weinig het 
Gevoelen der genen, die de Zuure Smaak van 
deeltjes , als kleine Naalden de Tong prikkelen- 


de, afgeleid hebben. 


Zoete Stoffen. 


Zoete Stoffen vindt men menigvuldig in de 
Plantgewaflen, derzelver Wortelen en Vrugten, 
doch geheel niet in ’t Ryk der Dieren (*) , en 
ook niet in de Mynfioffen, dan door Scheikundi- 
ge toebereiding ; voornaamelyk in het Lood , wan- 
neer het door Zuur ontbonden of met hetzelve tot 
een Zout geworden is, dat men Sacharum Satur- 
ni noemt. | 

De Surfer , erkent de Schryver met den Heer 
BAKER (}), zeer moeielyk tot Kryftallizatie 
voor ’ Mikroskoop te brengen te zyn. Na ver- 
fcheide beproevingen , de Solutie met Water ver- 

dund 


(*) De Heer Doktor (chynt niet gedagt te hebben op 
de Suiker van de Melk, waar van in ’t II. Deru deezer 


_ Verhandelingen, bladz. 542, enz. is gefproken. 


(H) Zie Nuttig Gebruik van ’t Mikroskoop, bladz. 197. 
IV, Deer. 


. 


334 WAARNEEMINGEN OVER DE 


dund en eenige Druppeltjes daar van nedergezet 
hebbende op een koele plaats, groeiden ’er een 
menigte Kryftallen in, gelyk Fig. 27 (Pr. XXXI) 
voor ’t oog brengt. Eenigen waren volmaakte 
Teerlingen, a, anderen met een Pieramiedaale 
fpitsaan’t eene end , 4: ook zag hy vierkante Pie- 
ramieden op een langwerpigen grondfteun , c‚ en 
eenigen zonder voets d; doch de meeften hadden 
van onderen een ongelykzydig zeskant, e. Beft 
kan men deeze Kryftallen , zo de Heer Lucur- 
MANs aanmerkt, befchouwen, wanneer zy nog 
klein zyn, en, om zo te fpreeken, in hunne ge- 
boorte : want, als men langer wagt , grocijen er 
verfcheide aan elkander, f, zo dat men de waa- 
re figuur eindelyk geheel verlieft. 

In de Solutie van Manna heeft zyn Ed. derge- 
lyke Takfchietingen ontdekt, als door den Heer 
BAKER opgegeven zyn (*). Zo ook in die van 
% Zout van Lood Cf). In de Caffia en Honig heeft 
hy niets byzonders kunnen waarneemen: alle de 
zigtbaare deeltjes waren Bolrondagtig en uiter- 
maate klein. De Suiker, die in Smaak veel over- 
eenkomft met de Manna heeft, geeft derhalve, 
niettemin, zeer verfchillende Kryftallen. In die 
van ’ Zout van Lood en Manna is, in tegendeel , 
een merkelyke overeenkomft van gedaante. 


Verie 
(*) Paar IX. Afb. 6. 
(1) Praat IV. Afb. 1. 


SMAAKDEELTJES DER LIGHAAMEN. 335 
, Verte S toffen. 


Men vindt van deeze veel in * Ryk der Plant- 
gewaffen; fommigen natuurlyk uitvloeijende, ge- ' 
lyk de Terbenthyn, anderen door inkervingen van 
de Boomen, gelyk de verfcheiderley foorten van 
Balfems, en menigvuldige door uitperfing van de 
Vrugten en het Zaad verkreegen wordende, ge- 
Iyk Olyven-, Raap-, Lyn-Olie, enz. Door Des- 
tillatie krygt men Olie uit meeft alle deelen der 
Kruiden en Gewaffen. Uit de Dieren heeft men 
Vet en Smeer , Sperma Cet en Boter: in’ Ryk 
der Mineraalen, Steen-Olie en Naphrha. 

In de Terbenthyn , in de uitgeperfte Oliën van 
Olyven-, Raap- en Vlafch-Zaad , als ook in die 
van zoete Amandelen, en in ’ Vet van een 
Kalf, ja zelfs in de gedeftilleerde Olie van Kruid- 
nagelen, heeft de Heer LucHTMANS niets kun- 


nen onderfcheiden dan ronde Bolletjes, die in de 


Terbenthyn en de Raap-Olie zeer menigvuldig en 
redelyk groot, doch in de Olyf-Olie en ’ Vet 
uitermaate klein waren. De Druppel Olie van 
zoete Amandelen, fcheen geheelenal te beftaan uit 
zulke Bolletjes. In de Lyn-Olie en die van Kruid- 
nagelen kon hy, met ge geen deeltjes 
ontdekken. 

Het Sperma Cen, dat een-vette Olieagtige zelf 
ftandigheid is, welke uit de Herfenen van Wal- 
viffchen bereid wordt; onderzoeken willende, 
heeft hy. een brokje daar van op een Glazen Plaatje 

IV. Deen. ge- 


339 WAARNEEMINGEN OVER DE 


gelegd, en % zelve door Vuur laaten finelten „ 
wanneer het, nog heet zynde, voor ’t Mikros- 
koop gebragt werdt. Daar kwamen ook ronde 
deeltjes in voor, van aanmerkelyke grootte, die 
zeer vlug bewoogen werden. Toen het begon 
te ftollen , openbaarden zig verfcheide famenge- 
ftelde figuuren , uit veele draadjes beftaande , door- 
gaans aan ’% eene end buitenwaards omgekromd 
en naar bosjes Stroo gelykende , fomtyds aan bei- 
de enden: zie a,b (Pr. XXXI. Fig. 24). Tus- 
fchen dezelven lagen veele langwerpige, dunne 
deeltjes, aan beide enden fcherp , van verfchillen= 
de langte-en breedte, c. _ Alle deeze figuurtjes 
houden ftand en blyven lang in den zelfden ftaat , 
indien men flegts zorg draagt, dat de Druppel , 
nog heet zynde, zig genoeg over ’% Glas uit- 
fpreide. 

De Steen-Olie vertoont ook niets dan een me- 
nigte kleine Bolletjes: uit welk alles beflooten 
wordt, dat de meefte deeltjes in de Vette Stof= 
fen bolrond of klootfch van gedaante zyn; gelyk 
de Heer LiEEUWENHOEK in de meefte Oliën, 
welken hy in de Planten en Zaaden zelf onder- 
zogt, ook niets dan volmaakt ronde Bolletjes 
heeft kunnen ontdekken. | 


Loogzouten, 
De Loogzouten worden door uitlooging ver- 


kreegen uit de Afch van de meefte Plantgewaffen. 
Men 


SMAAKDEELTJES DER LIGHAAMEN. 237 


Men krygt ook uit Dierlyke Lighaamen , door 
verrotting , defillatie of verbranding , vlugge Zou- 
ten van een Loogagtigen Smaak. In ’t Ryk der 
Mineraalen komen zy , insgelyks , natuurlyk voor, 
of door uitdamping van het Water fommiger Me- 
dicinaale Bronnen. Door middel van het Vuur 
veranderen de Salsa neutra in Alcalta, gelyk be- 
kend is. 

Het Zout van Alf? of Alem (Sal. Abfynthis), 
in Water gefmolten en een poos nedergezet zyn- 
de op eene koele plaats, fchoot geene Kryftallen : 
__maar,toende Druppel een weinig was gewarmd, 

fprooten er, uit den rand , verfcheiderley hoeki- 
ge Kryftallen, a, (Fig. ar. Pr. XXXI), en in 
den geheelen Druppel openbaarden zig, hier en 
daar, verfcheiderley Sterswyze figuuren, fommi- 
gen met vier punten, 4, anderen met drie pun- 
ten, c3 doch de meeften ongelyk var langte ge- 
ftraald. Ook waren ’er verfcheiderley Pieramie- 
den, d, e, f, Z, met een driehoekigen , vier- 
kanten, ongelykzydigen , vyf- of zeshoekigen 
Grondfteun. Daarenboven vertoonden zig ver- 
fcheiderley platte Lighaampjes , met drie, vier, 
vyf of zes kanten , fommigen regt, anderen fcheef= 
hoekig of ruitswyze, A 4, /, m. Dergelyke 
‘Takfchietingen en Kryftallen zyn den Heer B A- 
KER in dit Zout ook voorgekomen (*), doch de 
Afbeelding van den Doktor is veel fraaïjer. 
In 
_(® Zie Nuttig Gebruik van 't Mikroskoop, bl. 282, 
IV. Dezr. Z 


338  WAARNEEMINGEN OVER DE 


In het Zout van-Carduus bened1âus „ verhaalt zyn 
Ed. „is de gemelde Heer Baker, gelyk ook 
LireuweENHOEKs gelukkiger geweeft, als heb- 
bende beiden daar in vierkante Fieramiedaale Kry- 
ftallen gevonden , naar die van ’t Zee-Zout zwee- 
mende (*); Zo het dit Zout is, % welk de Heer 
BArER meent, dan heeft hy ’er ‚ zo wel als 
LEEuWENHOEK , verfcheide lang werpige deeltjes 
in ontdekt, overal even dik of breed zynde, ge- 
lyk-de Afbeelding aantoont G). Voorts isde Af 
tekening der Takfchietingen van dit Zout, door on= 
zen Doktor, te vinden in Fzg. 22 , alwaar,eenigen 
als Kruifen zig vertoonden, a, van verfcheider- 
ley grootte, en uit den rand kwamen langer Pyl- 

„tjes 


(*) Zie Praar VIII Afb. 4 in dat Werk, en Lerv- 
WENHOEKS 44. Brief. 

() De Vertaaler van 't gemelde Werk van Baker heeft 
niet zeker geweten , dat, door ’t Zout van Carduus, al- 
daar Sal Carduî benediëti verftaan werd. Schoon het hem 
waarfchynlyk voorkwam, waren ’er doch redenen tegen; 
gelyk, dat de Heer Baxer zig niet bepaald heeft tot de 
Salia Officinalia; dat hy het niet op ’t Zout van Alft had 
laaten volgen , maar het geplaatft had tuffchen ’t Zout 
van Tabak en Lavendel , daar anders zyn gewoonte was 
om gelykfoortige Zouten by malkander te plaatzen; enz. 
Weshalve hy het niet anders heeft durven vertaalen, dan 
*t Zout van Doornen ; doch zo het weezentlyk Sal Carduê 
benediëti is, dat de Heer Baker meent met'het Zout van 
Carduus, zo is de Heer LucnTMANs wel gelukkig ge- 
weeft, hetzelve tot Fakfchieting te hebben kunnen bren- 
gen, daar zulk een groot Waarneemer van ’t zelve dui- 
delyk zegt en verzekert, et Jchiet geene Configuratiën, 
(Zie bladzyde 184.) 


SMAAKDEELTJES DER LIGHAAMEN. 339 


tjes voort, 4, meeft evenwydig aan elkander; 
geevende ian een menigte kleine Eylejes 
CSpseula) uit. 

Fig. 23 (Pr. XXXI), is de Afbeelding der 
Kryfullen, voorkomende in de Olie van Wyn= 
fteen (Oleum Tartars per delsgurum) ; na dat des 
zelve langzaam was uitgewaaflemd. _Alle-de ge= 
nen, welken de Heer LucuTMANs daar în met 
het Mikroskoop heeft waargenomen , waren ling= 
werpig „dun en aan beide enden fcherp; de meeften: 
van aanmerkelyke langte , a; anderen korters ós 
en fommigen zeer klein, c; zeer weinigen aan ? 
eene end als afgebroken. «De Heer Barker heeft 
dergelyke Schietingen in deeze. Olie--waargenos= 
men, die zig fömtyds byna- dwars over den’ ge- 
heelen Druppel uitftrekten ($)- De deeltjes.„wel: 
ken LEEuUWENHOEK daar in vondt, waren Jang 
en dun, loopende fommigen fclruins:, anderen. 
fpits toe, aan ’t end, 

In de Lait van Potafch (Cuneres cladellats).‚na 
dat die twee dagen op een Glazen Plaatje gelegen. 
hadt, kwamen, als in Fzg. 25 afgebeeld is, ver= 
fcheide kleine Kryftallen voor 4 van zeer verfchil- 
lende gedaante: eenigen als vierzydige Pieramie= 
den, a, waar van ettelyke, zo aan dentopals aan 
de twee tegenoverhoeken; geknot waren ,/; Hy 
zag ’er ook op eenen vierkanten Gróndfteun , e's én» 
eenige weinige EEEN aan den:top-enalle’ 

, | 1 ide? 

(6) Zie kelacteitensi bla-163e > ) Aspe 

IV. Dreu Aro& mwbnovsg Îlmornss 


340 WAARNEEMINGEN OVER DE 


punten afgefnecden ; d. Verder kwamen ?er Prif- 
matieke en agtzydige figuurtjes voor , uit welker 
beide enden zig een agtkantige Pieramied verhef- 
te, gelyk e, waar van fommigen ook aan den top 
geknot waren ‚f. Men vondt ’er veelzydige Kry- 
fallen in, met platte zeskantige Vlakken bepaald, 
gelyk g. Tuffchen deeze grootere lagen een me- 
nigte, die kleiner, plat en buikig waren, aan 
beide enden fcherp, 4; fommigen zeskantig, 43 
anderen Ruitagtig } /, en byna ontelbaare lang wer- 
pige, wederzyds eindigende met een ftompe punt , 
an, doch weinigen daar onder aan ’t eene end zeer 
{pits toeloopende, #. Over deeze Kryftallen kan 
men LiEEUWENHOEK nazien. 

Eenige druppelen van ’t Laguor Natr: fixe ‚ aan 
de Lugt bloot gefteld en na verloop van twee da- 
gen onderzogt zynde , vertoonden zig daar in vee- 
le Kryftallen, van verfchillende figuur en groot- 
te: (Fig.26,) te weeten eenige groote Kubie- 
ken, a, als ook eenige Parallelopipeda, b, drie- 
kantige Prifmata, c‚ vierkante Vlakken, d, en 
verfcheide ‘Parallelogrammen , e. Daarenboven 
kwamen ’er langwerpige dunne deeltjes in voor, 
egaal van dikte , f'‚ en fommigen die aant een 
end fpits en fcherp waren. 

Uit alle deeze Proeven blykt wederom, dat de 
enkele figuur der deeltjes geen oorzaak van de 
Smaak kan:zyn; dewyl’er in de deeltjes van alle 
deeze Lighaamen, die altemaal een Pisagtige 
Smaak CSapor Urinofus) hebben, zo weinige over- 
eenkomft gevonden wordt. | Wy- 


SMAAKDEILTJES DER LIGHAAMEN. 341 


Wynen. 


‘Ten opzigt van de Lighaamen of Vogten, die 
eenen W ynagtigen Smaak hebben , zyn door den 
Heer LucHtTMANs zeer weinige Proeven in % 
werk gefteld ; dewyl de Wynen , die by de Wyn- 
koopers verkogt worden, zo zyn Ed. aanmerkt, 
meeftal vervalfcht zyn of uit Vogten beftaan , daar 
in?’ geheel geen Vrugten inkomen. Lrruwen- 
HOEK befchryft het Onderzoek van verfcheide 
foorten van W yn „door hem in’t werk gefteld (*) , 
waar uit bleek, dat ’er in allen een groote menigte 
was van buikige , wederzyds fpitfe deeltjes „ hoe- 
‘danigen in eenige Plantzuuren waargenomen zyn, 
van welken derhalve de Zuuragtige Smaak van 
veele Wynen fchynt af te hangen. Maar behal- 
ve deeze vondt hy ’er verfcheide andere Zout- 
Kryftallen in , die tot de eigen Smaak van fommige 
‚ Wynen veel fchynen te doen: hoewel dit ook 
veel zal afhangen van de inwendige beweeging , 
welke oorzaak is van een meer doordringende 
Smaak in de Champagne-Wyn. In zodanigen;, 
die een zagten zoeten Smaak hebben , zullen waar- 
ichynlyk de Zouten met Olieagtige deeltjes inge- 
wikkeld en omwonden zyn. 


smaakelooze Stoffen, 


Dat fommige Stoffen wel aandoening maaken 


van 
{*) In den 43. Brief, 


IV. Deen, ZL 3 


342)  WAARNEEMINGEN OVER DE 


van Gevoel , doch geen Smaak , kan uit verfcheî- 
de Oorzaaken ontftaan. Behalve de onbekwaame 
figuur , kunnen de deeltjes te groot en grof, of 
door % Speekzel niet fmeltbaar zyn. Somtyds zyn 
zy door een te groote veelheid van Vloeiftof ver- 
flapt, gelyk men dit in de alierfcherpfte en fmaa- 
kelykfte, door te veel Water of Olie, ziet ge- 
beuren. De Koude maakt ook fommige Stoffen 
fmaakeloos , mifechien door de beweeging der deel- 
tjes te verminderen. In het Wit van Ey heeft 
de Doktor eenige ronde Bolletjes waargenomen , 
benevens nog een menigte deeltjes van de dller- 
uiterfte fynheid , die zig ook rondagtig vertoonden, 


AANMERKINGEN, 
Omtrent de oorzaak der Smaakelykherd „ zn ’t algemeen, 


Uit de gemelde Waarneemingen wordt door 
den Heer LucurTMANs beflooten: dat, in het ver- 
klaaren van de oorzaaken der Smaakelykheid , de 
figuur der Zouten geenszins moet uitgeflooten 
worden; dewyl men eenige deeltjes, die de ge- 
daante van Zout-Kryftallen hebben, in de voor - 
naamfte Smaakende Stoffen vindt: doch dat de fi- 
guur alleen, van de Zouten, niet gehouden kan 
worden voor de oorzaak van de Smaak in zodani- 
ge Stoffen: 1. Om dat ’er een groot verfchil waar- 
genomen is, tuffchen de-deeltjes van Stoffen die 
van den zelfden Smaak fchynen te zyn; gelyk in 
die van Carduus Benedsôus, Alft, Gal, enz. 2. Om 

dat 


SstaAKpEEcTjES DER LUGHAAMEN. 343 


dat de figuur der deeltjes van eenige Stoffen niet 
zodanig is bevonden , als tot derzelver Smaak, 
fchynt vereifcht te worden; gelyk uit de ronde 
Bolletjes der fämentrekkende ‚ wrange en bittere’ 
Stoffen ;met die der Olieagtige vergeleeken , bly kt» 
3. Om dat ’er, in byna alle Klaffen van Smaakende? 
Stoffen; deeltjes voortkomen van eene zelfde fi- 
guur; by voorbeeld vierkante Pieramiedaale , zo 
ook langwerpige ftompe deeltjes, niet alleen in: 
fcherpe Stoffen , maar ook in de bittere , in de 
Mineraale Zuuren en in de Loogzouten. 
Verftheide oorzaaken moeten derhalve daar by 
komen; als: 1. De hardherd en flyfherd der deels 
tjes: dus ziet men, dat Lighaamen van een zelfs 
de figuur een geheel verfchillende indruk maaken, 
fia dat zy min of meer buigzaam"zyn: een Hoofd= 
haîrtje , by voorbeeld , en een Naald. Zodanige 
ftyfheid ‚ nu; heeft in fommige Zouten weezent- 
kyk plaats: a. De fynheid van de deeltjes ‚die dè 
zelven zeer doordringend maakt: welk eene fyn- 
heid waargenomen is in de allerfcherpfte, de allers 
- bitterfte; de fterk fämentrekkende en de gedeftil= 
leerde Oliën; zynde de deeltjes van deeze: laat= 
ften geheel onzigtbaar : 3. De Lighaamelyke digt- 
heid of zwaarte van de deeltjes. Immers het blyke 
dat.die van de Metaal-Zouten, gelyk Sub/imaat 
en Cryflall: Lune , zeer fcherp en doordringend 
zyn: 4. De trap van beweegsng. Dus heeft men 
gezien, dat in het Aftrckzel van Pyrethr um, met 
Water gemaaakt , veel flapper Smaak was, dan 
IV. Deen. ZL 4 in 


344 Der SMAAKDEELTJES DER LIGHAAMEN. 


in dat met Brandewyn , en in de Tin@tuur van 
Aloë hadt meer bitterheid plaats, toen de deeltjes 
nog in fterke beweeging waren, dan, toen zy 
bykans in rufte zig bevonden. Dus vermeerdert 
de warmte ook de Smaakelykheid van eenige Stof- 
fen, by voorbeeld Bier; en ’s Winters, zegt de 
Doktor, zet men den Wyn, kilkoud zynde, een 
poos aan den Haard te warmen, waar door de- 
zelve veel fmaakelyker wordt: 5. De aantrekkang 
tufchen de Smaakdeeltjes en de Werktuigen van 
de Smaak. Dus ziet men dat verfcheide fcherpe of 
bittere Stoffen in den eerften opflag minder Smaak 
verwekken, dan na verloop van eenigen tyd; % 
welk de Na-Smaak genoemd wordt: 6. De ver- 
geniging van de Zoutige deeltjes met verfcheide 
anderen, ’ zy van een dergelyke of werfchillende 
natuur, zal fomtyds de Smaakelykheid der Stof- 
fen kunnen vermeerderen , of veranderen , of ge- 
heel wegneemen. Zulks blykt uit verfcheide voor- 
beelden in de Scheikunde , doch ook uit de ver- 
menging van Vogten, die deeze of gene Smaak 
hebben , met malkander ; waaromtrent de Heer 
LucutrMmAns ook veele Proefneemingen in % 
werk gefteld heeft , die, wegens haare uitgebreid 
heid, alhier geen plaats kunnen vinden, 


H. 


O N- 


ONDER ZOEK 
NAAR De MANIER 
VAN 


VERTEERING per SPYZEN 
iN DE MAAG 


DER N 

MO Gelida Ns 
DOOR DEN Herer 

Be el doBor Ber As UeeM U Be 


(Hift, de l'Acad. Royale des Sciences, de An 1752. pag. 49.) 


SEESIEEEEEESECIEEEEE EEN 


E manier , op welke de Verteering der 
Spyzen in de Beeften gefchiedt „, is een 

ftuk der Dierlyke Huishouding , omtrent het wel- 
ke de Ontleedkundigen % allermeeft verdeeld ge- 
weeft zyn. Sommigen willen , dat die-t’eene- 
maal afhangt van een foort van Vermaaling ‚ wel- 
ke de Spyzen, volgens hun denkbeeld, in de 
Maag ondergaan; anderen beweeren, in tegen- 
deel, dat de Spyzen niet gebragt worden tot zulk 
eene dunne Pap, die men Chyl noemt „ dan door 
IV. Deer. Z5 de 


346 Der VERTEERING DER SPYZENS’ 


de werking van een Ontbendvogt, ’t welk. zy on- 
derftellen in de Maag te huisveften : anderen, 
eindelyk , ftellen vaft, „dat de Verteering ge- 
fchiedt door een Samenloop van deeze twee Mid- 
delen. « Deeze drie Gevoelehs zyn omtrent dit 
ftuk de eenigften , waar in hedendaags de Ont- 
leed- en Natuurkundigen nog verfchüilen. 

Alle Natuurkundig Gefchil , welks oploffing 
men niet zoekt dan door den weg van Redenee- 
ring „is onderhevig lang-onbeflift-te blyven. De 
Heer Réaumur heeft gemeend , dit-op een 
zekere manier te moeten oploffen, te weeten, 
door de Ondefvinding; en ‚ gelyk de Vogelen 
verbaazend onder elkander verfchillen , ten op- 
zigt van het maakzel der Maag; zo heeft hy zyn 
Onderzoek inzonderheid tot deeze Dieren be- 
paald. \ 
De Vogels , in ’% raken etbras > Zyn 
van twee aimee onderfcheiden Klaffen of Geflag- 
ten; fommigen naamelyk zyn gefchikt om voor- 
naamelyk te leeven van Grâàân ce Kruid, ande- 
“ren van Vleefch : op beiden heeft de Heer R.fa v- 
MUR zyne Proefnheemingen in * werk gefteld, en 
wy gaan van elk in ’t byzonder rekenfchap gee- 
ven. De Vogels, die van Koorn en Kruid lee- 
ver, hebben, byna allen, twee of miffchien drie 
Maagen: de eerfte, die men de Krop noemt, be- 
flaat uit een redelyk dun Vlies; de tweede, die 
gemeenlyk de Maag heet , is van een Spieragtige 
zeer fterke en vafte de binn By deeze twee 

kan 


aN pe Maao per VoorEbEN. , 347 


kan gevoegd-worden her Kanaal „dat van de eene 
loopt naar de andere ‚ en van gemelden Heer aan- 
gemerkt wordt aan het Aas, uit de-Krop geko- 
men zynde, veen toebereiding: te geeven „ welke 
“ zelve waarfchynlyk van nooden heeft, eer het 
in de Maag overgebragt „worde. … Inderdaad , de 
Uitzetting van deeze Zwelgpyp; de Klieren, die 
men ’er in taamelyke menigte vindt, en’t ver= 
blyf ’t welk er de Spyzen maaken , laaten naauw- 
Iyks twyfel overs of het niet, ten minfte in 
eenige Soorten van Vogels, een waare Maag zy. 
De fterkte en % maakzel van de Maag, in dee- 
ze Dieren , moet doen befluiten ; dat-zy gefchikt 
is “om een groote kragt’ te oefenen op de Stof- 
fen , daar in vervat. Men wordt, in dit Ge- 
voelen , wel dra beveftigd , wanneer men agt 
geeft op de rimpels en plooijen „die binnen in de- 
zelve zyn , en niemand kan ?er aan twyfelen, als 
hy de Maag befchouwt van een foort van wilde 
Duif, welke in de Indiën zeer gemeen is, voor- 
al in ° Eiland Necobar, . De Heer ve Marié, 
Chirurgyn-Majoor van de Indifche- Kompagnie 
te Pondschery, heeft in de Maag van deezen Vo= 
gel twee Schy ven waargenomen , niet van Steen, 
gelyk de Ingezetenen van dat Land voorgeeven; 
maâr van zeer hard en broofch Hoorn: waar van 
het gebruik onbetwiftbaar bleek 3 als niet kun- 
nende dienen, dan om de ingeflokte Graankor- 
vels op eene kragtige manier te vermaalen: 
„Pat zelfde, °%, welk de Indiaanfche Duiven te 
ox IV, Deen weeg 


\ 


348 De VERTEERING DER SPYzeEN, 


weeg brengen met haare Molenfteenen, voeren 


de meeften onzer Vogelen uit, door middel van 
Zand en Steentjes , die zy inzwelgen, en waar 
van men zulk een menigte in hunne Maag vindt. 
In den eerften opflag heeft het gefcheenen , dat 
het binnenfte van de Maag, voor ’t minfte, zo 
veel te lyden moeft hebben van de werking dee- 
zer kleine Steentjes, als de Stoffen, die in de Maag 
waren vervat. Deeze zwaarigheid is den Heer 
VarisnierI zelfs zo groot voorgekomen, dat 
hy liever in de Maag der Vogelen een Vogt heeft 
willen onderftellen , * gene in ftaat zou zyn om 
Glas, dat men ’er ook zo dikwils in vindt, te 
wernielen , dan te gelooven , dat het tot een on- 
taftbaar Poeijer kan worden vergruisd door de 
enkele werking van dit Ingewand, 

Om dan die twyfeling geheel weg te neemen; 
bedagt de Heer RÉaAumur, aan Vogelen in te 
Jaaten zwelgen holle Lighaamen, welken de wer- 
king van de Maag weerftand konden bieden, en 
aan de beide enden open , ten einde, het gene men 
daar in zou fteeken, bloot gefteld werde voor de 
werking van het Ontbindvogt, terwyl de Schee- 
de’t zelve voor de werking van de Maag befchut- 
ten zou. 

Onze Schryver ftelde zig voor , door dit mid- 
del drie gewigtige ftukken op te helderen: in de 
eerfte plaats, naamelyk, zig te verzekeren , of de 
Maag wezentlyk de Stoffen, daar in vervat, ver- 
maalde; ten anderen, de kragt te bepaalen, wel- 

ke 


mn 


IN DE MaAc DER VOGELEN.. 349 


ke zy gebruikte in deeze vermaaling; en , ten der- 
den, te ontdekken , of de Lighaamen , in de Maag 
van een Vogel gebragt zynde , onder een bekleed 
zel, t welk, de werking van dit Íngewand we- 
derftaande , middelerwyl een vryen toegang hiet 
aan het Ontbindvogt ; dat eenige Natuurkundigen 
daar in onderftellen, ook verandering in de Maag 
zouden ondergaan. 

Tot dit oogmerk, begon hy met een jong Kal- 
koen te doen inflokken zes van die kleine Bolletjes 
van dun Glas, dienende om valfche Paarlen te maa- 
ken, dewelken , gelyk men weet, twee gaatjes 
hebben, regt tegen elkander over. In ieder Bol- 
letje hadt hy gedaan vyf of zes Gerftkoorntjes. 
Het Beeft werdt aanftonds onder een Korf gezet, 
met Eeten by zig, en niet gedood , dan omtrent 
vierentwintig Uuren na dat het deeze Bolletjes 
had ingeflokt. Men onderzogt de vuiligheid, wel- 
ke het geduurende dien tyd geloosd hadt, zeer 

„zorgvuldig, zonder dat men ’er eenig brokje van 
de Glazen Bolletjes in vinden kon. Zelfs vondt 
men ’er geen in de Krop, noch ook in ’ Kanaal, 
dat de Krop gemeenfchap geeft met de Maag. 
Deeze laatfte eindelyk zelf geopend zynde, werdt 
daar in ook geen kennelyk deeltje van de Bolletjes 
gevonden; zelfs niet in het Kanaal der Darmen, 
% welk de Heer RfAumur met alle naauw- 
keurigheid opende , en in de geheele langte door- 
zogt. Hy was, derhalve, volkomen overtuigd, 
dat de Bolletjes niet alleen vergruisd , maar zelfs 

JV. Deer. tot 


gso De VERTEERING DER SPYZENs 


tot een ontaftbaar Poeijer gemaakt waren, doof 
de. werking van de Maag. 

Men zou natuurlyk denken , dat het binnenfte 
van die Paflagie door de brokjes van deeze Bol- 
letjes moeft zyn gefcheurd of gefneeden ; doch hoe 
naauwkeurig onze Schryver dit onderzogt, kon 
hy geene de minfte kwetzuur vinden, noch inde 
Zwelgpyp, of het Kanaal ,’t welk voor de Maag 
gaat, noch in de Maag ele 3 and in * Ge- 
darmte. 

De Proef, welke de Heer BS aten ‚in 
dit opzigt; genomen hadt op een jong Kalkoen, 
werdt door hem herhaald in een Haan en Endvo- 
gel, alwaar zy naauwkeurig den zelfden uitflag 
hadt; uitgenomen, dat in den Endvogel twee 
zeer kleine brokjes Glas gevonden werden ; ’t 
welk waarfchynlyk daar aan toe te fchryven was, 
dat dit Beeft maar drie Uuren na het inzweigen 
der Bolletjes , en dus voor dat zy geheel tot fyn 
poeijer konden vermaalen zyn, was ter dood ge= 
bragt. 

Om te weeten, hoe groot de kragt ward, die 
in de Maag , tot het vergruizen van deeze glazen 
Bolletjes , vereifcht werdt , deedt onze Schryver 
er verfcheide onder verfchillende Gewigten leg- 
gen. De gewoone Bolletjes braken byna altemaal 
door een Zwaarte van vser Ponden, de zulken, 
die Peerswyze gevormd en fterker waren „ hoe- 
danigen de Haan ?er eenigen ingezwolgen hadt, 
braken niet , dan onder een Gewigt van twaalf 

Pon- 


iN DE Maac per. VOGELEN, 35t 


„Ponden: welk eene kragt derhalve, «ten minfte,, 
aan de Maag van dit Beeft moeft voegefchreeven 
worden. 

Om de langen. op nog zwaarder proef te zet- 
ten, deedt ‚de, Heer R&aAumur een Haan en 
gaa Kalkoen, niet Bolletjes van dun-Glas inflok- 
ken , maar ftukken van een taamelyk fterke Gla- 
zen Pyp, omtrent een half Duim lang, kunnen- 
de in-de holte twee of drie-Gerftkoorntjes bevat- 
ten. Deze flukken, van een zeer lange Pyp af- 
gebroken zynde , waren aan de enden gantfch niet 
effen; ja zelfs hadden fommigen zeer fcherpe pun- 
ten, van meer dan-een Linie lang. 

Onze Schryver twyfelde geenszins, of deeze 
punten Glas zouden in ftaat zyn, het ‘binnenfte 
van de Zwelgpyp en de Maag geheel op te fcheu- 
ren; doch hy bedroog zig ; want de-beide Die- 
ren, twee Eitmaal na dat zy de Pypjes-hadden in- 
geflokt, gedood zynde, vondt men de Pypjes we- 
der in hunne Maag, doch overlangs door gefplee- 
ten en ieder. gevormd als tot twee Geutjes, 
aan de enden afgerond zonder eenige punten, 
zonder een fcherpe kant, en overde geheele op- 
pervlakte, van buiten, zonder gladheid, even of 
het Glas met-grof Zand rauw gefleepen ware. 

Zo men al ftellen wilde , dat deeze ruuwheid 
door middel van,een Ontbindvogt veroorzaakt war 
re; men zou-egter zekerlyk, daaraan de van- 
eenfplyting der Pypjes tot: twee Geutjes niet kui- 
nen toefchryven. Het eerfte denkbeeld „dat de Heer 

IV. Deer, R ÉAv- 


gg2 De VERTEERING DER SPyzEn, 


Réaumur zig daaromtrent maakte , was , dat 
die fplyting veroorzaakt kon zyn door de uitzwel- 
ling van de Gerftkoorntjes, die in de Pypjes wa- 
ten gedaan, doch naderhand dergelyke Pypjes , 
geheel ledig zynde , aan Vogelen hebbende doen 
inflokken, zo vondt men ze niettemin van één ge- 
fcheiden : weshalve een andere oorzaak van deeze 
{plyting gezogt moeft worden. 

Deeze oorzaak was niet moeielyk na te gaan. 
De Maag der Vogelen is gemeenlyk voorzien met 
kleine Steentjes , Zandkorrels en dergelyke Stof- 
fen, welken zy hebben ingeflokt. Eenigen der 
grootften , in de opening der Pypjes gefchooten 
zynde, en aangedreeven door de werking van de 
Maag , hadden tot Wiggen verftrekt om het Pypje 
te doen fplyten. Daar wordt zelfs, ten dien ein- 
de , geen groote kragt in de Maag vereifcht; want 
onze Schryver heeft zodanige Pypjes kunnen doen 
fplyten door de enkele perfing zyner Vingeren, 
na dat hy een klein Steentje in de opening, aan ’t 
een en ’t ander end, geftoken hadt. 

De Glazen Pypjes, derhalve, onbekwaam pan 

vonden hebbende om de kragt van de Maag dee- 
zer Vogelen af te meeten, zo deedt hy ’er maa- 
ken van Blik, volkomen digt zynde aan de beide 
enden. Men gaf dezelven in, aan verfcheiderley 
Pluimgedierte „ gelyk Kalkoenen, Endvogels, 
Haanen , enz., by de opening van welken men 
altyd deeze Pypjes aan ftukken gebroken of plat 
heeft gevonden, de meeften met een lange neer- 
druk- 


in De Maac per VooerEn: 323 


Ätukking ; in de gedaante van een Geutje, we- 
„derzyds plaats hebbende van % eene tot het ande- 
re end. 

Om oordeel te vellen over de krägt, welke de 
Maag van deeze Dieren hadt moeten gebruikert, 
ten einde dus de figuur det Pypjes te verande- 
ten; bediende hy zìg van ’ volgende middel. Hy 
zette , in een Scntoers één der armen van een 
groote Nyptang váft ; en aan den dnderen arm 
knoopte hy een Touw: toen ftak hy in den bek 
van de Nyptang dergelyke Blikken Pypjes, als 
men de Vogels hadt ingegeven, en hing vervol- 
gens, aan het Touw ‚ meer en meer zwaûärte; tot 
zo lang dat de Pypjes in dien ftaat gebtagt waren, 
als men ze uit de Maag der Vogelen gehaald hadt. 
Door dit middel , de langte van den arm der Nyp- 
tang met die van derzelver bek, ter wederzyde 
van het Scharnier, vergelykende, kon hy gemak- 
kelyk de kragt berekenen; die ’er tot zulk een 
uitwerking vereifcht werdt: 

Uit-de Priemnbuk ien blykt, dat ser, or het 
Pypje in zyn midden plat te drukken; gelyk een 
derzelven in ’ Lighàam van de Kalkoen hadt on= 
dergaan, met de Nyptang; een kragt geoefend 
mioeft worden van 80 Ponden. Om in een der- 
gelyk foort van Pypje, overlangs, zulk een Geutje 
te maaken; als wy gemeld hebben ; moeft daar op, 
in den bek der Nyptang , éen deler van 273 
Ponden wotfden gebruikt. Om eenander Pypje , ina 
zyn geheel; ten naaften by, doch niet volkomen, 
IV, Dreu, Aa plat 


354 De VERTEERING DER SpYZEn, 


plat te knypen, door.middel van twee plaatjes , 
geplaatft tuflchen de kaaken van de Nyptang, 
hadt men, in fommigen, eene zwaarte van meer 
dan-36o, in anderen wel 437 Ponden noodig , en , 
om kort te gaan, men vondt ’er een dat niet plat 
wierdt, ‚dan door eene kragt van 535 Ponden. 
„Van:twee Pypjes, die nagenoeg even plat ge- 
maakt waren door 437 Ponden gewigts, werdt 
het eene ingegeven aaneen Kalkoenfe Hen , en 
uit derzelver Maag gehaald zynde na verloop van 
twee Etmaal, vondt men het nogmeer geplet; 
zo als uit vergelyking met het andere , dat men 
daar toe bewaard hadt, blykbaar was. Derhalve 
hadt de Maag van dit Dier op het Pypje eene 
kragt gebruikt , welke die van 437 VOOREN te bo- 
ven ging. 

Deeze manier, om de werking van de Maag 
op de Pypjes te waardeeren , is ongelyk beter dan 
de gene, welke eertyds door BoreLL1 was ge- 
bruikt , om de kragt te bepaalen van dit Inge- 
wand, Deeze vermaarde Onrtleedkundige hadt 
zig.te vrede gefteld, met Kalkoenen Hazelnooten 
te doen inflokken, welken hy naauwlyks kraaken 
kon met zyne Tanden , en door vergelyking van 
de kragt der Kaak , met die, welke noodig was 
geweeft om de Maag de zelfde uitwerking te doen 
hebben , hadt hy gepoogd de kragt der Maag af 
te meeten. Doch % is gemakkelyk te zien , hoe 
gebrekkelyk zulk eene waardeering, afgeleid van 
de vergelyking van twee onbekende Zaaken , zyn 

moefte. 


in pe MaAc pER- VoGELEN:. 358 


_ WMoefte. Ook hadt hy daar door uickomften ges 
kreegen, zeer van die van onzen Schryver vers 
fchillende. 

De weerftand der Blikken Fypjes; derhalves 
nog niet ophaalen kunnende by de kragt van de 
Maag, bedagt de Heer pr RÉAUMUR anderen 4 
die fterker waren; in derzelver plaats te neemen: 
Hy deedt ’er maaken van Lood, van verfcheider- 
ley dikte, en de eerften nog al plat geworden zy.n- 
de, gebruikte hy ’er ; die over ’t kruis meer dan 
vier Liniën hadden, en welker holte niet wydef 
dan ééne Linie was. Op deze hadden de Maagen 
geen uitwerking om de figuur te veranderen ; maar 
men vondt ze als afgeraspt en kennelyk vermin= 

derd of verkleind. 

__% Is byna overtollig hier aan te- merken; dat al 
le de Maagen niet de zelfde of evenredige kragten 
hebben. De Pypjes; die gemakkelyk verpletterd 
werden door de Maag van een Kalkoen , konden 
niet kenmelyk plat gemaakt worden door die van 
een Endvogel. Het fchynt zelfs dat de Natuur. 
het kleine Pluimgediert , gelyk Moffchen „, Vins, 
ken, Putters, Cysjes; onderrigt heeft; dat haa= 
re Maagen niet fterk genocg zyn om het Hennip-4 
Kanary-en Raapzaad, dat haar gewoone voedzel 
is, te vermaalen; weshalven zy die Zaadjes zorg= 
vuldig pellen, of van de Baft ontblooten , eer zy 
ze inflokken: * welk zulke Vogelen niet doeng 
die van veel harder Korrels leeven , doch welke 


IV. Deer, Aa 2 Kor- 


356 Dr VERTEERING DER SPyuen, 


Korrels waarfchynlyk niet te hard zyn voor hur-= 
ne Maag. 

Die flegts een weinig let op het voorgaande 4 
zal zig niet verwonderen, dat de Maagen van 
fommige Vogels in ftaat zyn om de Dop van een 
Walnoot , Hazelnoot ; of dergelyken , te ver- 
gruizen. Een of twee Nooten , dagelyks inge- 
flokt;-zyn; zo men voorgeeft ; het voornaamfte 
van de byzondere Manier , die gebruikt wordt om 
Ganzen en Kalkoenen vet te maaken. De Heer 
Rreaumur heeft daar van ook de Proef wil 
len neemen , en, fchoon het moeielyk te geloo- 
ven fchynt, dat een groote Noot, met haar Dop 
tot in de Maag van een Kalkoen zou kunnen door- 
gaan; heeft hy doch met volkomen zekerheid be- 
vonden, dat zy ’er in komt, dat zy ’er zig van 
haaren Dop ontdoet eh verteerd wordt. Hy heeft 
het zelfs nog verder gebragt, en eene derge- 
Iyke Kalkoen tot vierentwintig Nooten, agter el- 
kander, op ééne reize doen inzwelgen. Het was 
zonderling te zien, hoe dit Dier aan zynen Hals 
een beurs vol Nooten droeg, die een zeer kenne- 
Iyk geraas maakten wanneer men ze behandelde. 
Niettemin is de Kalkoen frifch gebleeven; al dit 
Hout is vermaalen geworden door haar Maag en 
de Nooten verteerden wel ; zonder dat dit zon- 
derlinge Voedzel haar appetyt verminderde tot de 
andere Spyzen, die zy at als gewoonlyk. Het 
zelfde is met een Haan gebeurd, wien hy Hazel- 

nooten 


iN DE MAAG DER VOGELEN, 357 


mooten in plaats. van Walnooten hadt doen in- 
flokken. 

Om te weeten , in hoe veel tyds de Maag de 
Nooten kan verteeren, heeft onze Schryver ?er 
agttien ingegeven aan een Kalkoen; welke, na 
verloop van vier Uuren, gedood zynde, vondt 
hy in de Krop niet meer dan dertien Nooten; zo 
dat er vyf reeds waren overgegaan in de Maag, 
waar van geen één geheel gevonden werdt. Haa- 
re Doppen waren vermorfeld tot brokjes, waar 
van de grootften niet meer dan twee of drie Li- 
niën breedte hadden, en geen meer verandering 
_fcheenen te hebben ondergaan , dan of zodanige 
brokjes een Uur of twee in Water waren te wee- 
ken gelegd geweeft. 

Uit deeze Proefneemingen blykt onbetwifte- 
Iyk, dat de Kalkoenen en Ganzen de Nooten 
kunnen verteeren , die men hun doet inflokken; 
maar het blykt daar uit niet zo zeker, dat een of 
twee Nooten, welke men deeze Beeften dagelyks 
ingeeft, dezelven vet kunnen maaken. Veeleer 
fchynt het, dat, indien de Nooten, weezendyk; 
iets daar toe doen, zulks niet kan zyn, dan door- 
dien de brokken van de Doppen het Beeft hel- 
pen tot het vermaalen der andere Spyzen, of dat 
de Noot zyne graagte tot Eeten vermeerdert. 

Doch, hoe kan men begrypen } dat de werking 
van de Maag zo vermogend zy op harde, punti- 
ge , fnydende Lighaamen, zonder dat haar inwen- 
dig Vlies zelf daar door gekwetft worde? Om 

IV. Deer, er dee- 


358 De VERTEERING DER SPYZEN, 


deeze zwaarigheid geheel op te loffen, zou het 
noodig zyn te weeten, op welk eene Wijze de 
Maag de Zandkorrels , welken zy bevat , in be- 
weeging brengt. De Heer Réaumur heeft 
zig hier van getragt te verzekeren: hy heeft zyn 
Duim en voorften Vinger ingebragt in ’ Lighaam 
van verfcheide Vogelen , en de Maag een lange 
poos tuffchen zyne Vingers gehouden, zonder 
eenige beweeging daar in te kunnen befpeuren. 
Hy heeft, aan verfcheide Vogels, den Buik geo- 
pend, en de Maag bloot gemaakt , doch het is 
hem niet dan eenmaal gelukt, duidelyke kenteke- 
nen van eene Golvende beweeging daar in te zien, 
Miflchien maakte de elendige toeftand , waar in 
deeze Beeften door de opfcheuring van hun Lig- 
haam waren gebragt, de Maag onbekwaam tot 
vlugge en fterke beweegingen: doch hy heeft ?er 
langzaame in ontdekt, en ’t zou kunnen zyn, dat 
de Maag, zig altoos vol bevindende, door bewee- 
gingen van weinig uitgeftrektheid in ftaat gefteld 
werde, om met veel kragt te werken op de Lig- 
haamen , in dezelwe vervat. | 
Deeze Waarneeming geeft weinig lichts om te 
verklaaren , hoe het inwendige Vlies der Maag 
ontgaan kan, even zo fchielyk vernield te wor- 
den, als de Stoffen, op welken zy werkt: maar, 
zo men deeze Tegenwerping al niet geheel kan 
oploffen , zy kan ten minfte zeer veel verzwakt 
worden, Het inwendige Vlies van de Maag der 
Dieren, waar van wy gefproken hebben, is by 
uit 


Tes 


aN DE Maar DER VOGELEN: 359 


uieftek dik, gerimpeld „ geplooid, en bykans, zo 
hard als Hoorn. Nu blykt het door de Onder- 
vinding; dat Looden. Molenfchyven met Amaril, 
voorzien, en Leder belegd met harde Poeijers, 
gebruikt worden om Kryftallen en Werkftukken» 
van. Staal af te flypen, zonder dat: zy zelf, op 
een kennelyke wyze, daar van flyten; ‚ De har- 
de deeltjes , in de kleine gaatjes van ’t Lood en Le- 
der vaft gezet, oefenen daar tegen byna geen ge- 
weld , terwyl de Lighaamen , waar tegen men 
ze wryven doet, ?er eene zeer fterke aandoening 
van hebben. Waarom , dan „ zouden de Zand- 
korrels, in de plooijen van de Maag gewikkeld, 
daar ook niet ftyf valt gehouden worden, ende 
Spyzen vermaalen kunnen , tegen welken zy wry- 
ven, zonder het Vlies te befchadigen , waar aan! 
zy, als ’t ware, gehegt zyn? Eindelyk; dit 
Vlies wordt miflchien vernieuwd gelyk de Maag 
der Kreeften, De Heer HerissanrT heeft on= 
zen Schryver Maagen vertoond, waar van aan- 
merkelyke Lappen af waren , onder. welken een 
nieuw Vlies gevonden werdt , volkomen in fiaat , 


om den dienft te vervullen van het weg genomen. 


Vlies, ' 
“Fot nog toe hebben wyrde Pypjes „ welken 
de Heer RÉAumumr aan de Vogels hadt doen in- 


_Îlokken, alleen aangemerkt alssmiddelen , ‘om de. 


kragt van de werking der Maagen te ontdekkens 


doch zy hadden nog eenander gebruik3> te, wees 
ten ‚ hunne holte kon verfcheide Stoffen bevat- 
IV, Deer, Aa 4 tens 


360 Dr VERTEERING DER SPYZEN, 


ten, welken van de Pypjes befchut werden voor- 
de Wryving, doch niettemin bloot gefteld aan de 
werking van % Vogt, indien ’er , gelyk V Aurs- 
NIER1 meent, een in de Maag zy , dat kragtig 
genoeg is om de Spyzen te ontbinden. 

Réaumur heeft tot zyne Proefneemingen „in 
die geval, verfcheide foorten van Graan gebruikt, 
zo ràauw als gekookt en van den Baft beroofd: de 
Pypjes , hetzelve bevattende, heeft hy een lan- 
ger of korter tyd in de Maag der Vogelen gela- 
ten, zonder ooit cenige verandering daar in waar 
te neemen, dan van een weinig uitgezwollen te 
zyn, omtrent even of zy een gelyken tyd in Wa- 
ter, of op een zeer vogtige plaats, waren ge- 
houden, Stukken raauw Vleefch, in dergelyke 
Pypjes geftopt zynde, [die, gelyk men ligt be- 
grypt , aan beide enden open waren} heeft hy, 
na dat dezelven wel vyftig of zefig maal langer 
tyd in de Maag van Endvogels waren geweeft , 
dan tot de geheele Verteering van dit Vleefch 
vereifcht werdt, uit de Maag van deeze Beeften 
gehaald, zonder eenige anni a verandering 
daar in te befpeuren. 

Uit al het gezegde volgt, dat de Maag der Vo- 
gelen een genoegzaame kragt heeft om het Voed- 
zel te vermaalen, daar deeze Beeften van leeven, 
en dat hetzelve, wanneer men het voor de wer= 
king der Maag befchut, niet verteerd wordts 
doch moet men ?er, op gelyke wyze , uit beflui- 
ten, dat de Vermaaling alleen genoegzaam is, om 

het 


IN DE Maag DER VOGELEN. 361 


ket Koorn en ander Aas te veranderen in eene 
Stoffe , welke bekwaam zy om de zelfftandigheid 
van het Dier te worden , zonder andere toebe- 
reiding te ondergaan? 

Verfcheide redenen fchynen zig tegen dit laat- 
fie befluit aan te kanten. De Wryving alleen 
zu, wel is waar, het Koorn tot Meel kunnen 
maaken, maar het Meelis , op zig zelf, geenChyl: - 
de Graantjes, in de Maag vervat, hebben een 
geheel andere reuk, dan eer zy ’er in kwamen: 
het Kanaal, dat de Krop gemeenfchap geeft met 
de Maag, ’t welk men als de Zwelgpyp kan aan- 
merken, is bezet met een groot getal Klieren, 
die, in de Kalkoenen vooral, zeer gevoelig zyn, 
en op de Spyzen uitftorten een dik, witagug en 
een weinig zoutig Vogt, dat zig noodzaakelyk 
met dezelven vermengt: het binnenfte Vlies van 
de Maag, eindelyk, is zo zeer doordrongen met 
eên zuur Vogt, dat het , afgenomen en in Wa- 
ter gewreeven zynde, ’t zelve bekwaam maakt 
om Melk te doen ftremmen , en dit Vogt fchynt 
aan ’t zelve medegedeeld te worden door ontel- 
baare witte draadjes, welken dit Vlies fchynen 
vaft te maaken aan de Vleezige zelfftandigheid, 
vertoonende zig wanneer men het Vlies opligt. 

Alle deeze redenen overtuigden den Heer 
REAumur, dat de Vermaaling alleen nict ge- 
noegzaam zou zyn, om het Voedzel te maaken 
top een Chyl, bekwaam om zig te mengen met 
het Dierlyk Bloed ; maar dat zy zig in de Maag 

IV. Dez, Aas ver 


362 De VERTEERING DER SprzeN, 


vereenigen met Vogten, die in taat zyn, niet 
om ze te ontbinden, maar om’er eene Gifting in 
te maaken, die haar noodig is, op dat ze bekwaam 
mogen worden, om tot herftelling van % verloo- 
rene in het Dier te dienen. 

Wy hebben te voorén gezien , dat de Maagen 
der Vogelen op eene verbaazende wyze verfchil- 
den: % welk voornaamelyk plaats heeft tuffchen 
de genen, die van Graan of Koorn leeven, en 
die, welke Roofvogels genoemd worden , om 
dat zy opander Gevogelte of Dierenaazen *). De 
flappe en enkel Vliezige Maag , veel gelykende 
naar de Menfchelyke, die de eenigfte in deeze 
Vogelen i is, zonder Krop; was een genoegzaame 
beweegreden, om te denken, dat de Verteering 
in dezelven gefchieden moeft , niet door middel 
van eene Wryving of Ver maaling van de Spyzen; 
waar toe de gefteldheid der Maagen , en de aan- 
hegting , welke fommigen derzelven met de nä- 
buurige deelen hebben, haar onbekwaam fcheen 
te maaken; maar door middel van een Ontbindend 
Vogt. Daar was zo veel niet noodig, om den 
Heer RÉAumur tot oplofling van deeze twyfe- 
ng aan te zetten: als zynde zulks te gemakkely- 
ker, dewyl het niet noodig was, de Vogels, die 
tot deeze Proefneemingen dienden, te dooden, 
om te zien, wat ’er gebeurd zou zyn in de Pyp- 
jes, welken men hun hadt doen inzwelgen, De 


Roof. 
(*) Vergelyk bladz. 116, 117. | 


insnE MaAc DER VOGELEN. 303 


Roofvogels, naamelyk, werpen met gemak de 
Vederen weder, uit van de Vogels, dre hun tot 
voedzel gediend hebben, en alles wat hunne 
Maag niet heeft kunnen verteeren, … Dit ftuk is 
zo zeker, dat de genen, die Vogels opbrengen 
tot de Valken-Jagt, dezelven, van tyd tot tyd, 
balletjes van te famen gelymde Pluimen , of van 
Werk; ingeeven, welken zy niet nalaaten, ten 
einde van omtrent vierentwintig Uuren, uit te 
werpen. Men geeft voor , dat het Braaken door 
dit foort van Pillen, die zy Cures noemen, ver- 
oorzaakt „ dienftig kan) zyn om hunne Vogels 
frifch en gezond te houden, 

Het was te gemakkelyk, in-plaats van zulke 
Pillen de Pypjes te gebruiken , waar van wy 
reeds gefproken hebben ‚dan dat dit denkbeeld 
onzen: Waarneemer ontglippen kon. Tot zyne 
Proefneemingen. gebruikte hy een Butoor van % 
groote foort (*), die hy in ’t eerft deedt inflok- 
ken een Pypje van: Blik , aan de beide enden 
open „waar in hy met een grad hadt vaftge- 

maakt 


(*) Bufe, in 't Latyn Buteo, Butor, ook Ardea Stella- 
ris genaamd. Het is een foort van Reiger, met roodag- 
tige of geele Pluimagie, waar op zig bruine of zwarte 
Vlakken, Streepen en Banden vertoonen. Hy onthoudt 
zig meeft in ’t Riet, en geeft een geluid, dat naar het 
brullen van een Os of Stier gelykt; zynde zeer boosaar- 
tig, wanneer men hem beledigt of te naa komt: waar 
van ’t woord Butoor of Pitoor ook fomtyds op Menfchen 
wordt toegepatt. 


IV. Deen, 


364 De VERTEERING DER SPYZEN; 


maakt een ftukje Vleefch , van langte byng als 
het Pypje, maar niet meer dan omtrent een der- 
de van deszelfs wydte dik. De Vogel werdt 
aanftonds gezet onder een groote Hoenderen-Korf, 
daar hy zyn gewoone Spyze by zig hadt. 

Na verloop van omtrent vierentwintig Uuren , 
wierp de Butoor het Pypje tot zyn Bek uit, dat 
geen drukking van zyne Maag fcheen ondergaan 
te hebben: men merkte ’er geen blyk in van ec- 
nige platwording , en de draad zelf, die van bin- 
nen het ftukje Vleefch daar in vafthieldt , en van 
buiten verfcheide flagen om het Pypje gewonden 
was, bevondt men volkomen gaaf en geheel. Een 
der twee openingen was gantfch toegeftopt met 
een wiek van Dons, geformeerd uit de fyne Ve- 
dertjes van eenige jonge Hoender-Pullen , die de 
Butoor te vooren hadt gegeten, en doordrongen 
met een foort van Pap, welke doorging tot over 
de helft van ’t Pypje. 

Het fiukje Vleefch , daar in beflooten , was 
gebragt tot byna een vierde deel van zyn eerfte 
grootte. ’t Gene ’er van over was gebleeven, 
vondt men nog vaft zitten aan den draad: het 
fcheen met een Pap bedêkt te zyn, die waar- 
fchynlyk voortgebragt was door zulken van des- 
zelfs deelen, die ontbonden waren. Het hade 
byna zyn oude koleur, doch verfchilde in zelf- 
flandigheid zeer veel van zyn voorigen ftaat: als 
men dit Vleefch met de punt van een Pennemes 
trok, wierdt het als Plukzel van Linnen: de reuk 

zweenm- 


iN pr Maag per VoorLen: 365 


gweemde niet het minfte naar die van rottug 
Vleefch; zy was niet zuur, noch doordringen- 
de , maar veeleer walgelyk. 

Deeze Proefneeming, in welke men een ftuk- 
je Vleefch , befchut voor alle werking van de 
Maag, in den tyd van een Etmaal byna geheel 
verteerd ziet, fchynt onbetwiftelyk te bewyzen, 
dat de Wry ving hier geen deel gehad heeft aan de 
Verteering. Daar was nogthans iets , ’t welk 
den Heer Réaumur weerhieldt, om dit volko- 

‚men vaft te ftellen. Wy hebben opgemerkt, dat 
het Pypje aan de beide enden open was gelaten. 
Nu kon het mogelyk zyn, dat verfcheide harde 
Stoffen, de een voor , de ander na, door de holte 
gedreeven, het ftukje Vleefch als gevyld of ge- 
rafpt, en dus desfelfs ontbinding bewerkt had- 
den. Zy, die weeten, hoe veele middelen de 
Natuur gebruikt om de zelfde uitwerkingen voort 
te brengen, zyn altoos befchroomd om een te 
fchielyk Befluit te maaken. 

Weinig moeite was het, zig van de Waarheid 
te verzekeren. Een nieuw Pypje, bevattende 
een dergelyk ftukje Vleefch, werdt aan de beide 
enden geflooten met een lapje Gaas van Vlafch- 
draaden, door welks Maazen derhalve niets aan 
het Vleefch kon komen dan Vogt, en, zo hetzel- 
ve dan verteerd werdt, kon men geen twyfel 
hebben, of in de Maag van den gedagten Vo- 
gel gefchiedde de Verteering door middel van 

IV. Deez. een 


366 De VerreErinG DER Sryzens 


een foort van Ontbinding , ven niet door ee+ 
nige Vermaaling van de Spyzen. Dit was juift 
het gene ’er gebeurde: het Pypje , * welk de 
Vogel hadt ingeflokt, uitgeworpen zynde; vondt 
men het Gaas nog vaft en digt geflooten4; maar 
het Pypje vervuld met eene vette, fmeerige ent 
op ’t aanraaken, zagte Stoffe, terwyl het ftukje 
Vleefch tot een agtfte deel van zyne grootte was 
verminderd. De Pap, en *t-gene ’er van ’% 
Vleefeh overig. was, rook niet zuur , noch als 
bedorven Vleefch, maar enkel wat walgelyk: een 
bewysj dat de Verteering te weeg gebragt wa- 
re, niet door een foort van Verrotting , maar doot 
de werking van een Ontbindvogt. 

Deeze laatfte Proefneeming fcheen niets over - 
te laaten, dat nog begeerd kon*worden; maar de 
Heer RiÉ Aumur hadt vergeten het ftukje Vleefchs 
dat in het Pypje geftoken was , te weegen, om 
naauwkeurig te zien , hoe veel het in een gege- 
ven tyd verminderd ware. | 

Tot herftelling van dit verzuim, deedt hy de 
Butoor een derde Pypje inflokken , gelykvormig 
aan het laatfte „in ’t welke hy een-ftukje Ofle- 
Vleefch ‘deedt , weegende 48 Greinen. Dit 
Pypje bleef byna twee dagen in ’ Lighaam van 
den Vogel; dus was ook het ftukje Vleefch ge- 
bragt tot 6 Greinen, en, ’ gene ’er van over- 
bleef, liet zig zo gemakkelyk kneuzen , dat onze 
Schryver ’t zelve , door een zagte wryving met 

het 


iN pe MAAG DEK VOGELen: 367 


‘het end van zyn Vinger, maakte tot een. week 
deeg. Het rook, zo min als de anderen ‚ naar 
rottend Vleefch. 

Daar kan, derhalve, niet getwyfeld worden, 
of de Maag der Roofvogelen bevat een Ontbind- 
vogt, %t welk bekwaam is om den Samenhang, 
van het Vleefch der Dieren , waar mede zy zig 
voeden; los te maaken. «Om zig te verzekeren, 
of het zelfde Vogt insgelyks de Beenderen zou 
kunnen ontbinden; heeft hy toevlugt genomen 
tot nieuwe Proefneemingen. Hy déedt in een 
Pypje, dat hy vervolgens de Butoor liet inflok- 
ken; eerft zeer teere Beenderen van jonge Die- 
ren. — Het Pypje bleef omtrent een. Etmaal in % 
Lighaam- van. den Vogel, en; wanneer, het ’er 
uitkwam , was?er niet het minfte kennelykdeelt 
je in overgebleeven van de brokjes Been , die ’er 
in geweeft waren: zy bevonden zig. teenemaal 
verteerd, en zelfs {chielyker, dan het met ftuk- 
jes Vleefch, van gelyke grootte , zou toegegaan 
zjn. » | | 

Brokjes van een Oflen-Rib, van welke men 
zorgvuldig al het Vliezige afgenomen hadt „ en die 
alleenlyk beftonden uit het hardfte gedeelte vanhet 

Been, werden, ter zwaarte van 41 Greinen ; ge= 
flooten in een Pypje, dat aan beide enden met 
Gaas werdt toegemaakt. Dit Pypje, in de Maag 
van de Butoor gebragt zynde, bleef aldaar wat 
minder dan een Etmaal tyds. Toen het ’er uit 
gekomen was, vondt de Heer Rraumur, aan 

IV. Deer, % end 


368 De VERTEERING DER Spy zen; 


%x end van de brokjes Been, druppels van eene 
Lymagtige Stoffe: zy waren niet week gewor- 
den, maar kennelyk in grootte verminderd: de 
ongelykheden ; die men ’er , met het wegneemen 
der Vliezen, aan gemaakt hadt , waren geheel 
verdweenen, en, zo men op * oog al had getwy- 
feld aan die verkleining, was dezelve gemakkelyk 
te ontdekken uit de zwaarte: want zy hadden by- 
na de helft van hun Gewigt verlooren. Men kon 
derhalve niet twyfelen, of het Ontbindvogt van 
de Maag had ?er vat op gehad , en was in deeze 
Beenderen gedrongen. 

Deeze zelfde brokjes werden, na dat zy afge: 
fpoeld waren, weder in het Pypje gedaan , en 
nog twee maalen agtereenden Vogel ingegeven; 
bevindende zig, na de laatfte maal, tot 4 Greinen 
gewigts verminderd. De Maag van de Butoor 
is derhalve in ftaat om Beenderen te verteeren, en 
zy zyn voor haar een wezentlyk Voedzel. 

Het is door Ondervinding bekend , dat de Roof: 
vogels geen Graan nuttigen, van welk foort ook 
hetzelve zy. Men kan met reden denken; dat 
deeze afkeerigheid hun door den Schepper van ’ 
Heel-Al is ingegeven , om ze te beletten van zig 
vrugteloos op te vullen met een Voedzel, dat 
niet door hunne Maag verteerbaar zou zyn : maar 4 
hoe waarfchynlyk dit Gevoelen ook zy, het was 
nog zekerder zig daaromtrent door befhffende 
Proefneemingen licht te verfchaffen: 

Ten dien einde deedt de Heer R&£Aumur zys 

ne 


IN be Maag DER VooBLEN: 8969 


tie Butoor een met Gaas geflooten Pypje inflok- 
ken , daar Brood in was, beftoken met eenige Kor- 
rels Tarw en Gerft , en onder dezelven een van 
gepelde Gerft. Dit Pypje bleef omtrent twee 
en twintig Uuren in de Maag van den Vogel, en 
nogthans kon men geene verandering aan een der 
Korrellen, zelfs niet aan die, welke van de baft 
beroofd was, befpeuren : het Brood zag ‘er wel 
eenigermaate uit, als gekaauwd zynde, doch het 
was niet in Pap veranderd gelyk het Vleefch: 
men kon nog duidelyk zien dat het Brood ware. 
Deeze Proefneeming voldeedt onzen Schryver 
nog niet zodanig, of hy oordeelde dezelve te moe: 
ten herhaalen. Hy gaf, derhalve; de Butoor op 
ieuws een Pypje in, %t welk van binnen voor- 
zien was met eer ftukje Vleefch, en aan de bet- 
de enden mét Graanen van verfcheiderley foort , 
gelyk Erwten, witte Boonen, Gerft; enz. Het 
Pypje bleef , ditmaal, agtenveertig Uuren in de 
Maag, en, toen het ’er uit kwam; bevondtmen 
dat de Graanen niet geleeden hadden, zynde al- 
leenlyk maatig uicgezwollen; gelyk zy zouden 
geweeft zyn; wanneer men ze dien zelfden tyd 
op een warme vogtige plaats bewaard had; daar 
in tegendeel het Vleefch; dat zy bedekten; byna 
teenemaal was verteerd ; zo dât ’er ‚ op ’t hoogfte', 
niet meet van overbleef dan een zesde deel ; 
welk een zeer onaangenaame reuk van rottig Vleefch 
hadt aangenomen :’t zy , om dat het in de Maâg te 
lang gebleeven „of om dat het niet genoegzaam be- 
IV. Dezris Bb Jog 


go De VERTEERING DER SPYzen, 


vogtigd was door het Ontbindvogt , aan? welke 
de uitgezwollen Graantjes geen genoegzaam vryen 
doortogt gegeven hadden. 

Deeze zelfde Proefneeming werdt nog eensher- 
haald, met dit verfchil, dat, in plaats van droo- 
ge Graankorrels te neemen, de twee enden van 
het Pypje, waar van het midden. gevuld was 
met “Vleefch , voorzien werden met geborften 
Graanen, dat is, zodanigen , welker baft men 
genoodzaakt hadt te fplyten door de uitzwelling 
van ’% Meelagtige deel, Men hadt even den 
zelfden uitflag; naamelyk: het Vleefch was ge- 
heel vernield zonder dat de Graanen eenige ken- 
nelyke aandoening hadden geleeden. 

Na deeze Proefneemingen , die zo klaar bewy- 
zen, dat het Vogt, waar door de Verteering der 
Spyzen in de Maag der Vogelen bewerkfielligd 
wordt, geen het minfte vat heeft op de verfchei- 
de foorten van Graanen , onder welk een gedaan- 
te ook zy daar aan bloot gefteld worden; zou het 
fchynen, dat men zonder gevaar befluiten kon, 
dat de Vrugten , waar van:deeze Dieren zo wei- 
nig werk maaken als van Graan , niet meer aan- 
doening daar van moeften hebben. Doch, om 
niets in dit opzigt te verzuimen, deedt de Heer 
R.ÉAumur zyne Butoor een Pypje met Gaas als 
vooren inflokken, ’ welk een ftuk bevatte -van 
een-wel rype Peer. „De Vogel gaf dit Pypje', na 
verloop van een Etmaal, weder over en’ftuk 
Peer hadt zyne gedaante behouden „ maar!een weit 


“nig 


in pe Maác per Vootttn. 371 


hig van zyn gewigt verlooren; en de zelfftandig- 
heid was byna zodanig als die van eene gekookte 
Peer: Deeze verandering zou zeer wel aange- 
merkt kunnen worden; als de uitwerking van dat 
foort van broeijing , ’t welk de Peer hadt geleeden 
van de warmte der Maag; maar; als men die aan 
de werking van ’t Ontbindvogt wilde toefchry- 
ven; zou deeze werking van zo klein belang zyn 4 
dat de Roofvogels inderdaad uit de Vrugten zeer 
weinig Voedzel kunnen haalen. 

Daar blyft dan nog de Vraag over, welke de 
eigenfchap kan zyn van een Vogt, dat; niet-za 
_ veel kragt werkende op de allerhatdfte Dierlyke 
Stoffen , gelyk het Gebeente, niet het minfte ver- 
mogen fchynt te hebben op de deelen der Plantge= 
waffen. - Deeze zwaarigheid was al te natuurlyk 
verknogt aan de genen, die ’t Onderwetp van de 
voorgaande Ptoefneemingen zyn geweeft, dan-dat 
onze Schtyver konde nalaaten , al wat mogelyk 
ware tot derzelver oplofling aan te wenden, 

Hy heeft, verfcheide maalen, aan zyne Tong 
druppels gebragt van dat foort van Geley, waar 
inhet Vleefch of de Beenderen veranderd waren; 
en die met het Ontbindvogt doordrongen moeft 
zyn. De overblyfzels zelf van de Beenderen, in 
de Pypjes gevondens-die met dit Vogt bedaauwd 
moeften zyn, heeft hy ook geproefd ; en; nochin 
't- een nochin ’ andere; iets gevonden; dän eert 
bittere Smaak ‚ met: Zoutigheid gemengd, dieniet 
verfchilde dan in meer of minder graad van fterktes 
selV: Deer, Bb 2 Hy 


372 De VERTEERING DER Seyzen, 


Hy heeft op ’ Vuur gelegd een Pypje, dat 
uit de Maag van de Butoor gekomen was, en dic 
gaf in ’t kort een Vlam uit, die langer duurde dan 
een Minuut. Zou dan een Olieagtige of brand- 
baare Stof de voornaamfte oorzaak van de Vertee- 
fing in deeze Vogels zyn? Dit is iets, waar om- 
ttent onze Schryver geen Befluit durft neemen , 
zonder een uitvoeriger en naauwer Onderzoek. 

Om zig meer lichts te verfchaffen aangaande de 
natuur van dit Ontbindvogt, zou het noodig ge- 
weeft zyn, van dezelve eene genoegzaame veel- 
heid te hebben , daar men zodanige Proeven op 
konde neemen , als noodig waren tot ontdekking 
van deszelfs famenftellende deelen. Doch hoe was 
% mogelyk zo veel van dat Vogt te bekomen uit 
de Maag van een leevend Dier? Deeze zwaarig- 
heid heeft den Heer RE£AuMuR den moed niet doen 
opgeeven: hy is dezelve te boven gekomen, er 
dit zelfs zonder veel moeite. De Roofvogels ee- 
ten zo min Spons als Graan , en het was te denken, 
dat hunne Maag de Spons even zo min verteeren 
zou. Op dit denkbeeld deedt hy de Butoor een 
Pypje, met Gaas toegemaakt als te vooren, inflok- 
ken; na dat hetzelve losjes gevuld was met Spons, 
waar van het 13 Greïnen bevatte. Toen het Pyp- 
je uit de Maag kwam, woog de Spons, die ?er in 
was, 63 Greinen; zo dat ’er 5o Greinen van het 
Vogt der Maag in vervat moeften zyn, en men 
kon ze gemakkelyk uitdrukken, om dit Vogtapart 
te hebben. Men herhaalde de Proefneeming met 

den 


in DE Maac per VOGELEN. 373 


den zelfden uitflag, doch de Heer RÉAuMmur kon 
niet verder gaan, om dat de Butoor; % zy dat 
dezelve te veel was afgemat door de eerfte Proef- 
neemingen ; % Zy dat de menigte van Vogt, uit de 
Maag gehaald, den Vogel te veel verzwakt had ; 
ep deeze Proefneeming ftierf. Onze Schryver is 
nogthans van gedagten , dat men, door veele Vo- 
gels Looden Pypjes in te geeven , met Spons ge- 
vuld; of zulke Pypjes, van dikker foort en in 
grooter menigte, te doeninflokken van zeer groo- 
te Vogels, gelyk Arenden of Gieren; eene ge- 
noegzaame veelheid, tot de vereifchte Proefnee- 
mingen, daar van zou kunnen verzamelen. 

Het Vogt dat men uit de Sponsjes, die van de 
Butoor-ingezwolgen waren, kreeg , was niet klaar 
en helder , maar troebel, en van eene doffe geel- 
agtige koleur. Dit, meent de Heer RÉAumMuRr, 
gensdeels daar uit voortgekomen te zyn, dat hy 
zyne Sponsjes niet fchoon gewaffchen had; ten 
anderen , doordien hy den Vogel niet had Ei teh 
Vaften, eer dat die dezelven inflokte, en toen ze 
in de Maag waren. Het gebrek van de eerfte 
voorzorg hadt in het Vogt deeltjes kunnen bren- 
gen van eene Aardagtige of andere natuur, die 
deszelfs doorfchynendheid en koleur hadden ver- 
bafterd, en ’t gebrek van de tweede hadt kunnen 
maaken, dat het Vogt zig mengde met de ver- 
teerde Spyzen;’t welk in ftaat was de zelfde uit- 
werking te doen. Men zou dan zeer zorgvuldig 
moeten zyn, de Spons wel fchoon te waffchen en 

IV. Dern. Bb 3 den 


374 De VERTEERING DER SPYZEN, 


den Vogel zeer fireng te laacen Vaften, % welk 
deeze Dieren gemakkelyker kunnen uitftaan dan 
men denkt. Een Gier heeft twintig dagen zon- 
der eenig het allerminfte Voedzel geleefd „ en nog 
was het dit langduurig Vaften niet, ’ welk haar 
den eenentwintigften dag deedt fterven. _Waar- 
fchynlyk is dit vermogen aan deeze Vogelen ge- 
geven, om dat het hun dikwils gebeurt „ dat Zy 
geen Prooy opdoen, en bygevolg genoodzaakt 
zyn te Vaften. 

Het Vogt, dat door middel van de Sponsjes uit 
de Maag van de Butoor gehaald was , werdt 
door den Heer Réaumur op verfcheide wyzen 
oùderzogt. . Hy bragt ’er van op zyn Tong, al- 
waar hy ‘er de zelfde aandoening van hadt, als 
van de Geley , daar wy van gefproken hebben ; te 
weeten, een bittere en Zoutige Smaak; met dit 
verfchil alleen, dat, daar de Geley een weinig 
meer bitterheid dan Zoutigheid fcheen te hebben, 
dit Vogt, in tegendeel, meer Zoutig dan bitter 
was, Dit zelfde Vogt op blaauw Papier gedaan 
zynde „ is het ’er kennelyk rood door geworden. 

Doch het allerzonderlingfte gebruik, %-welk 
onze Schryver van dit Vogt:gemaakt heeft, was 
te tragten met hetzelve ‚ buiten het Laghaam van 
den Vogel, de Verteering te maaken, dewelke 
het in de Maag te weeg brengt. … Ten dien einde 
ftak hy, verfcheide maalen, ftukges Vleefch in 
Pypjes, en goot daar op van’t Vogt , uit de Maag 
van de Butoor gehaald: hy ftopte de Pypjes met de 

zelf 


iN DE MAAc DER-VOGELEN.. 375 


Rt 


zelfde Sponsjes toe, en leidze in Bakjes „ op den 

bodem van één van welken een weinig Water was. 

Daarenboven deedt hy in ieder. Bakje een. fiukje 

Vleefch, ’ welk tot vergelyking dienen moeft 3 

waar na de Bakjes , met een Papier toegebon-- 
den , gezet werden in een Broed-Oven van Hoen- 

der-Pullen, wiens warmte zeer naby die van de 

Maag des Vogels kwam, en waar in.zy een Et- 

maal gelaten werden. 

Het ftukje Vleefch , dat in ieder Bakje was, 
vondt men bedorven, en ’ gaf een onverdraag- 
lyke Stank: ’t gene in ieder Pypje was, door- 
drongen met het Vogt uit de Maag vande Bu- 
toor, was niet ontbonden , maar een weinig week 
geworden, en fchoon het ook de Reuk had aan- 
genomen van bedorven Vlecfch, was die Reuk 
nogthans, op zeer veel naa, zo fterk niet als die 
van het Vleefch in’ Bakje. Het fcheen derhalve „ 
dat wel-het Vogt niet teenemaal het Vleefch 
ontbonden, doch hetzelve ten minfte doorweekt 
en ten deele voor de Verrotting- bewaard had. 
„Doch : waar aan heeft het gehaperd dat dit 
Vleefch niet verteerd ware? De duffe en weinig 
doordringende reuk van het Vogt laat niet toe te 
denken ;’dat het vlug genoeg zy om weg te waa- 
femen wanneer het aan de vrye Lugt-wordt bloot 
gefteld. … Indien men ’er een-genoegzaame veel- 
heid wan kon hebben , zou het nogthans goed zyn, 
te zien, of dit Vogt niet veranderen zou in-de 
Flefchjes „ daar men het in bewaarde, …Miffchien 

IV. Deer, Bb 4 moet 


376 De VERTEERING DER SPYzenN, 


moet men het daar aan toe fchryven , dat de Pyp- 
jes, die het Vleefch bevatten, niet aan den jui- 
ften trap van warmte, welke ’er vereifcht werdt , 
bloot gefteld waren. Men zou zulks gemakkelyk 
kunnen weeten , als men in de Maag van een Vo- 
gel Pypjes deed, aan beide enden volkomen digt 
zynde , ‘waar in ftukjes Vleefch waren „ gemengd 
met het Vogt uit de Maag van den zelfden Vogel 
gehaald; wanneer men, by ’ uitkomen der Pyp- 
jes, zou kunnen zien, of het Vogt, door de warm- 
te van de Maag geholpen, het Vieefens in ’t Pyp- 
je had kunnen ontbinden. Mifchien heeft het 
Vogt zelf ook noodig , verfcheide maalen ver- 
verfcht te worden, geduurende den tyd der Ver- 
teeringe. Dewyl Be Heer RÉAUMUR zyn tam 
gemaakten Vogel verlooren hadt, was het hem 
niet mogelyk alle deeze Vraagen door genoegzaa- 
me Proefneemingen op te loffen. 

_ Uit al het gene hier, in * korte, is bygebragt, 
kan men zeer duidelyk opmaaken ‚ dat de Ver- 
teering der Spyzen, in Vogelen die een Krop 
Hispen, door Vermaaling gefchiedt, en dooreen 
Ontbindend Vogt in de genen die, gelyk de Bu- 
toor, met eene Vliesagtige Maag voorzien zyn. 
Een ander, niet minder gegrond , denkbeeld 
vloeit daar uit voort: te weeten, dat, zeer waar- 
fchynlyk , de Vogels, vetter Maag ten deele 
Vliezig ten deele Spieragtig is „als ook die genen’, 
waar in zy is van eene miadelgadte zelfftandigheid , 
de beide gezegde manieren van Verteering in ge- 
3 bruik 


IN DE MAAG DER VOGELEN. 377 


bruik hebben; ’t welk door Proefneemingen onder- 
zogt zal kunnen worden. 

Het was natuurlyk „ uit de Proefneemingen 
van den Heer RÉAuMur op te maaken, dat zo- 
danige Dieren, die, even gelyk de Roofvogels, eene 
Vliezige Maag hebben , ook, even als zy „ de Spy- 
zen verteerden, door middel van een Ontbindvogt. 

__ Eene Proefneemig, door hem gedaan, heeft 
deeze Giling in zekerheid veranderd. Hy deedt 
een Teef twee ftukjes inflokken van een zeer hard 
Been, die nagenoeg Cylindrifch waren, van ze- 
ven Liniën lang en een weinig minder dan twee 
Liniën dik. Het Dier zesentwintig Uuren daar 
na geworgd zynde, vondt men de twee ftukjes 
Been nog in de Maag, zynde in grootte vermin- 
derd, en’er fcheenen , in de langte , Plaatjes, van 
afgefcheiden te zyn; maar, % geen boven alles de 
‘werking vanhet Ontbindvogt deedt blyken , was 
dat dit Been, te vooren zo hard en ftyf geweeft, 
door % enkele verblyf in de. Maag zo buigzaam 
als Hoorn geworden ware. 

Om zig te verzekeren, of de Vermaaling ook 
niet voor een gedeelte plaats had inde Verteering 
van deeze Dieren „deedt de Heer RÉAumureene 
Teef, te gelyk met de ftukjes Been, drie Pyp- 
jes inflokken van verfchillende grootte, die uit een 
opgerold blaadje Lood gemaakt waren. Deeze' 
Pypjes booden de werking van de Maag maar een 
kleinen weerftand: het fterkfte kon gemakkelyk 
plat gedrukt worden tuchen den Duimen voorften 

os: Deer. Bb 5 Vin- 


378 Dre VERTEERING DER SPYZEN; 


Vinger van eene redelyk zwakke Hand: geen der« 
zelven hadt egter, toen men ze uit de Maag 
van de Teef haalde, het minfte teken van platwor- 
ding, noch eenig bewys, van door Wryvingen 
te zyn äfgefleeten. 

Het is dan wel zeker, dat de Verteering, in 
Dieren die cen Vliezige Maag hebben, door mid- 
del van een Oritbindvogt gefchiedt ; maar de na- 
tuur van dit Ontbìindvogt moet by uitftek verfchil- 
lende zyn in verfchillende Dieren. - Dat van de 
Butoor hadt geen kragt, noch op ’t Brood noch 
op Graankorrels, en liet het gedeelte Beens,% 
welk het nog niet hadt kunnen verteeren , zyne 
“hardheid volkomen behouden: dat van den Hond. 
heeft zo wel aandoening op ’t Brood als op Been, 
en kan het Been zelfs buigzaam maaken, maar het 
werkt in geenen deele op Graankorrels, die egter 
zeer wel ontbonden worden in de Maag van een 
Varken: dat van *t Paard heeft geen kragt op ’% 
Vleefch, maar ontbindt groen Kruid en Koorn in 
volkomenheid:; eindelyk, daar zyn Viffchen en ee 
nige Infekten, die van Aarde leeven, in welker 
Vliezige Maag derhalve een Vogt moet zyn, dat 
bekwaam is‘om die te verteeren. Welk een groo- 
te verfcheidenheid van Middelen tot de uitvoering 
van een zelfde Oogmerk? 

Nog een Geflagt egter bleef er over, ’t welk 
de naauwkeurigheid der Onderzoekingen van den 
Heer Réaumur niet ontglipt is. De herkaau- 
wende Beeflenhebben, gelyk men weet, vier Maa- 

gen 


iN DE MAAG DER VOGELEN. *« 379 


gen van een verfchillend maakzel ,”en het was ze- 
kerlyk iets fraais, te weeten , op welk eene wy- 
ze de Verteering by hun bewerkftelligd werde. 
Met dit inzigt, deedt hy een Schaap vier Blikken 
Pypjes inzwelgen, van omtrent ven Liniën lang, 
en half zo dik; zynde twee derzelven met verfche — 
Grasblaadjes, twee met Hooy gevuld. Dewyl 
het te vreezen was „dat het Ontbindvogt van de 
Maag van *t Schaap , gefchikt tot het verteeren 
van drooge Planten, de‘ Garen draadjes mogt aan 
ftukken byten, zo werden deeze Pypjes digt ge- 
bonden met Paardehair. Men doodde en opende 
het Schaap veertien“Uuren na dathetzelve de Pyp- 
jes ingeflokt hadt, en vondt dezelven in die Maag; 
welke de Pens’ genoemd-wordt, doch zonder dat 
het Gras of de Hooy-vezeltjes verteerd waren: 
zy vertoonden zig flegts even of zy een weinig in 
Water te weeken gelegen hadden, zynde voor % 
overige onveranderd. 

Dewyl het kon zyn, dat de Kruiden niets dan 
een langer verblyf in het Lighaam van * Schaap 
van nooden hadden, om verteerd te worden, zo 
befloot de Heer Réaumur de Proefneeming te 
herhaalen. Ten dien einde deedt hy een ander 
Schaap agt dergelyke Pypjes inflokken , als de vier 
geweeft waren van het eerfte Schaap. Van deeze 
agt hadt hy ’er twee gevuld met verfch Gras, zon- 
der eenige voorbereiding; twee anderen met der- 
gelyk Gras, doch een weinig gekaauwd en met 
Speekzel doordrongen zynde, twee anderen met 

IV. Deen. droog 


38o Der VERTEERING DER SPYZEN, 


droog Hooy ‚ en twee met Hooy dat door kaau- 
wen een weinig week gemaakt was. Deeze Pyp- 
jes en drie anderen met frukjes Spons gevuld, die 
men het Schaap omtrent vyftiëen Uuren daar na in- 
gaf, waren ’t eenigfte Voedzel , dat men % zelve 
liet nuttigen. 

Toen het Schaap, omtrent anderhalf Etmaal na 
het inzwelgen der eerfte Pypjes, gedood werdt, 
hadt het de elf Pypjes niet meer in de Maag , die 
’ zelve ingegeven waren; want zeven hadt het 
Yer met: den Afgang geloosd; de overigen werden 
in de Pens gevonden. Het Gras en Hooy, in 
de Pypjes vervat , was in zyn geheel en geen- 
zins verteerd: hoewel het, door alle de Maagen 
gepafleerd zynde , aldaar moeft ondergaan heb- 
ben al ’t gene de Spyzen gebeurt, die verteerd 
worden. 

Men kan dan, op eene gegronde wyze; uit 
deeze Proefncemingen befluiten, dat het niet de 
enkele werking van het Ontbindvogtis, waar door 
de herkaauwende Beeften de Spyzen verteeren „en 
dat dit Vogt, zo het weezentlyk plaatsheeft „door 
eene kneuzende of wry vende kragt moet geholpen 
worden : aangezien het gewoone Voedzel der 
Schaapen niet tot Verteering gebragt wordt in 
de Maag derzelven, alleenlyk door in de Pypjes 
voor die kragt befchut te zyn. Deeze kragt ; eg- 
ter, fchynt vry middelmaatig te zyn , indien men 
ze met die der Kroppen van de Vogels vergelykt: 
want de Pypjes , die in de Krop van een Kalkoen 

aan 


tn DE Maac DER VooerLen. 38% 


aan ftukken zouden geraakt zyn , hebben alhier 
niet het minfte geleeden. Een eenig, dunder dan 
de anderen, was in een dikker ingefchooten , daar 
het waarfchynlyk „’t bekleedzel los vindende „door 
de kragt vande Maag ingedreevenisgeweeft. Dee- 
ze kragt zal vermoedelyk de werking helpen van 
een Ontbindvogt, dat niet genoeg werkzaam is. 
Inderdaad, ’ gene de Heer R.£Aumur kreeg 
uit de Sponsjes van zyne drie laatfte Pypjes , hadt 
maar een flappe Zoutige Smaak , en gaf een zeer 
flaauwe roode koleur aan ’t Blaauw Papier. 

Voor ’t overige: de Proefneemingen, waar 
van wy berigt gegeven hebben, heeft onze Schry- 
ver wel niet voldoende geoordeeld, om het Ge- 
fchil t?eenemaal op te loflen , maar zy baanen ten 
minfte den weg om ’er de Oploffing van te vinden, 
en de Natuurkundigen zullen hem altyd de verplig- 
ting hebben, dat hy hun het zekerfte en vernuftig 
fte Middel aan de hand gegeven heeft, ’t gene 
men ooit in ?t werk heeft kunnen ftellen tot dit ge» 
wigtig Onderzoek. 


H. 


IV. Deer. BY- 


…BYZONDERBEDE N,. 
iN ’r ONTLEEDEN vak 
MENSCHELYKE 
LIGHAAMEN 
WAARGENOMEN, 


DOOR DEN Herr 
Mei epen af 20 


Dentonftrateur in de Ontleed- en Heelkunde 
te Colmar in den El/az, 


(Recueil de Medecine, Chirurgie @&c. Decembr. 17sÂ. 
pag. 432) 


KOOEGECEOECEOECEOECECECRGECEOEGKORORORSECESESNSN 


N het opgezet Geraamte van een Jongman 4 
van vierentwintig Jaar oud , nam ik waar: 

1. Dat de Dwarfe Uitfteekfels van de drie onder- 
fte Halswervelen met twee gaten doorboord 
waren, van welken de voorften dooftogt gaven 
aan de Wervelbeens-Ader en Slagader; en dat 
de agterften , die.’er boven het gewoone getal 
zig bevonden, de agterfte Hals-Slagader doorlie- 
ten. 2. In ’ zelfde Subjekt zag ik een Beenig 
Kanaal, gegroefd in den aanhang van de Atlas tet 
wederzyde, en agter de onderfte Uitfteekzels der 
Geleding. Ik oordeelde, uit den koers van dit 


en 


Br 20NDERIEDEN IN * Oseepen. 383 


Kanaal, dat de Wervelbeens-Slagader , by haaren 
uitgang door het dwarfe gat van het tweede 
Hals-Wervelbeen, aldaar hadt moeten pafleeren.s 
voor dat zy het gat van ’ dwarfe Uitfteekzel der 
Alas bereikte ‚ en dat Zy , in deezen doortogts 
drie bogten moeft gemaakt hebben. 3. Befpeurde 
ik in % zelfde Geraamte , agt Beenderen aan den 
flinker Voorvoet: te weeten, vier Wiggebeen- 
tjes: het groote en kleine raakten elkander van 
onderen „ en lieten van boven een driehoekige 
ruimte, alwaar dit overtallige Wiggebeentje lag. 
Ik zag, dat dwars door de bafis van het groote 
beentje des Agtervoets ecne Beenftreep liep , wel- 
ke ’ zelve in twee holten verdeelde, waar vari 
de inwaardfe en grootfte voor het groote Wig- 
gebeentje diende, de andere kleiner, uictwaards ge- 
plaatft ; voor het-overtallige Wiggebeentje. Op 
het groote Wiggebeentje van den regter Voor- 
voet kon ik tekenen van affcheiding vinden, die 
nog kenbaar genoeg waren, om te denken , dat 
zy niet lang geleeden waren famengevoegd ge- 
weeft. 

Ik heb het Bekkeneel van een Perfoon van om- 
trent twee-entwintig Jaar oud, in % welke de 
twee Slaapbeenderen „ als ook dat van *t Agter- 
hoofd en het Wiggebeen, zodanig famengegroeid 
zyn, dat zy met malkander niet‚dan één enkel 
Been fchynen uit te maaken. 

In het Wiggebeen van een jong Meisje, van 
agttien- Jaaren, bemerkte ik geene Holligheden 

IV. Deer. ja 


384  BYzoNDERHKDEN IN °T ONTLEEDEN 


ja zelfs geen blyk dat zy ’er ooit geweeft warerí. 
Op ’t zelfde Wiggebeen , zag ik nog voortko- 
men van de punt der voorfte Uitfteekzels van de 
Sella Turcica , een Beenig verlangftuk, * welk 
met de voorfte uitfnyding tot den doorgang der 
Carotis een gat maakte, door * welke de inwen- 
dige Krop-Slagaderen paffeerden. Ik heb dit reeds 
verfcheide maalen waargenomen. 


Befchryving van ’t Geraamte van een Kind, dat met 
de Engel, fche Zaehte tor wereld kwam, zynde 
in de Geboorte geflorven. 


De langte, van de top des Hoofds tot aan de 
vlakte van % onderfte der Hielen , is ra Duim: 
de Omtrek van het Hoofd 12 Duim en 2 Liniën: 
de middellyn van de Borft, tuflchen de twee bo- 
venfte echte Ribben gemeten, tr Liniën; in ’% 
midden, tuffchen de zevende echte Ribben, t 
Duim 8 Liniën; onder, tuffchen de derde on- 
echte Ribben, 2 Duim 4 Liniën. Deeze Afmee- 
tingen zyn dwars over de Borft genomen. De 
groote middellyn van het Bekken, gemeten van 
de fcherpe kant van ’t eene Darmbeen tot aan het 
andere, bedraagt t Duim 7 Liniën; de kleine 
middellyn, inwendig, van t eene Zitbeen tot 
dan het andere, 7 Liniën. De langte van, dert 
{linker Arm, gemeten van dert Opper-Schouder af 
tot aan het end des middelften Vingers, die zig 
niet verder-gitftrekt dan tot aan de onderfte det 

* onechte 


VAN MENSCHELYKE LIGHAAMEN. 3835 


“enechte Ribben, is 2 Duim g Liniën ; die van 
den regter Arm 3 Duimen. De onderfte Buiten- 
leden, van den uitwaardfen rand der Gewrichts- 
pan van de Dye, tot aan het onderfte der Hiel, . 
zyn 2. Duim 5 Liniën. : 
„Het uitwendige maakzel der Gebeenten van 
dit Kindje, geeft een duidelyk kenteken van de 
Engelfche Ziekte. . Het Hoofd onbefchoft groot, 
naar ’ Lighaam: de Schouderbladen fmal en dik, 
gelyk ook de Heupebeenderen: de Beenderen des 
Opper-Arms en die van den Onder-Arm,op eene 
zonderlinge: wyze gekromd :. hunne dikte, in % 
midden zeer groot en dan de enden nog-grootcr 
zynde, vervult zekerlyk gebrek van hunne lang- 
te. In de Beenderen van de Hand en Vingeren 
heb ik niets byzonders ontdekt. De voorfte uit- 
einden der Ribben zyn knobbelig, en haare Kraak- 
beenderen zeer breed naar de Ribben te rekenen: 
Die van de laatftesechte en twee eerfte onechte 
Ribben, zyn naar buiten omgeboogen , ’t welk 
maakt dat de Borft zeer veel naar een Klokjes- 
Bloem of naar die Glazen Klokken zweemt, wel- 
ke men over de Planten zet. De Ruggegraat 
heeft niets ongewoons „maar de kromming. der 
Dyebeenderen is byfter groot zo wel als de dikte, 
Rottig en dun Merg heeft het geheele agterfte.en 
onderfte deel van ’ flinker, Dyebeen doorvreten ; 
zo dat de ftukken der Knokkelen niet aan het ove- 
rige des Beens vaft zyn , dan met een dun plaatje 
Beens en het Beenvlies. Het Scheen- en Kuit- 
EV. Hest. Cc been 


. 


336 _-BYZONDERHEDEN IN °T ONTLEEDEN 


“beer zyn zodanig, mismaakt, dat zy in * geheel 

„geen overeenkomft hebben met de natuurlyke ge- 
daante: doch de Beenderen van de Teenen en den 
Voer:zyn als gewoonlyk: 

Den 17 December 1756, heb ikk in het jk van 
een Switzerfch Soldaat eene Driehoofdige voorfte 
‘Armfpier gevonden. Ik wil zeggen: de-Twee- 
dioofdige Spier hadt drie Beginzels; waar van het 
overtallige voortkwam van het middelfte boven- 
deel des Armbeers, aan de buitenzyde van de 
inwendige Armfpier , de twee anderen hadden 
haare-aanhegtingen als natuurlyk. Men heeft my 
verzekerd, dat deeze Soldaat een zeer vlugge be- 
weeging met zyne Armen had, en dat: hy voor- 
al uitmuntte in de behandeling van ’t Geweer of 
in de Wapen-oefening. 

In het klaarmaaken van een Vrouwelyk Lyk 
heb ik ook gelegenheid gehad een Driehoofdige 
voorfte Armfpier waar te neemen. Ik had de 
Bloedvaten van dit Subjekt opgefpooten, en de 
volgende byzonderheden in *% zelve gevonden. 
1. Ik-zag de twee Zaad-Slagaderen van de „Arze- 
rie Emiulgentes voortkomen, en de twee Zaad- 
Aderen in de Vene Emulgentes uitloopen: 2. Ik 
merkte aan, dat de „Arterza Brachtea, van haaren 
börfprong af; in twee Stammen gefcheiden was; 
welke in ’t buigen van: den Arm elkander kruis- — 
ten; “waar door de Radiea, welke de binnenfte 
was geweeft, de buitenfte wierdt, en voortging 
over de Cubitea heen, Een gelukkig geval, ’% 

- welk 


vin Menscrpirkt Laenastn: 387 


welk in de kwetzing van de Slagader bynàaltaos 
van de Operatie op ’t „Aneurysma bevrydt. Ik heb 
dit deezen Winter tweemaal waatgenomen; » 
Geduurende de laatftleeden Maand “January 3, 
heb ik in een Mannelyk Subjekt ; welks Bloedva-: 
ten ik gevuld had, het volgende opgemerkt: 1, 
Dat ’er vier Stammen voortkwamen uit de krom- 
te der „Aorta zynde de overtallige de flinker Ver 
tebralis, tuffchen de flinker Krop-flagader-en de 
flinker Onderfleutelbeenfe: geplaatft: 2. Dat de 
regter Spermatsca fproot uit de regtet Emulgens 
en de {linker uit den Stam der nederdaâlende-or 
tas 3: Dat ’et een Tak: voortkwam tit de „Arre 
ria Cubiteà, een weinig beneden de plaats; daar 
dezelve de inwendige: Tufchenbeenfe uitgeeft: 
Deeze Tak; die byna zo dik was als de-Cubitea , 
liep langs -deninwäârdfen kant van den V oor- Árm 
tuffchen-de eigen Buigfpier des Duims en de bin- 
nenfte klein Elle-Spier; . gaande voort onder der 
gemeenen Ringbarid door ; om zig uit te fpteiden 
door de zydelyke deelen van den middelfteri Vin- 
ger, en, zig vereenigd hebbende met de Radsea s; 
maakten zy te fmen haare takjes längs den voör- 
flen Vinger ten den Duim. De -Cubitea ging; 
zonder een kruis te maaken, zië verfpreiden in 
de zydelingfe deelen van dei Ringvinger en de 
Pink:-4-De Vena Azygos lag aan de flinkerzyde 
van deWervelbeenderen ; en; gekomen zynde 
tot aan het vyfde vari-de Rug, bele zy zig tet reg- 
ter zyde „omt in de bovenfte Hol-Ader teeindigen. 
IV. Dezer. Ce a OEE 


333 _ BYZONDERKEDEN IN ’T ONTLEEDEN 


«Ik heb reeds driemaal waargenomen , dat, wan 
neer ik de Slagaderen der Dyéën opfpoot, de Stof- 
fe uit de Slagaderen in de Aderen doorging, by 
een genoegzaame veelheid, om dezelven voor ’t 
minft ten halve op te vullen, en , met de Stoffe „ 
die ik vervolgens in de Aderen perfte, een regel- 
maatig mengzel te maaken van rood en groen. Dit 
Verfchynzel deedt my in ’ eerft verfteld ftaan „ 
maar toen had ik de tyd niet om het te agter volgen. 
De tweede maal, dat het my gelegen kwam daar 
op agt te geeven, zag ik, dat de onmiddelyke 
Gemeenfchap van de Slagaderen met de Aderen 
kennelykft was in de verdeelingen van de driersa 
Pulmonal:s , minder in de regter Holligheid, het 
regter Oor, de opperfte en onderfte Hol-Ader. 

Het derde Subjekt, dat my gelegenheid gaf tot 
deeze wonderbaare Waarneeming, is het zelfde, 
waar in ik eenige Byzonderheden der Verdeelin- 
gen heb aangeweezen. En op dat niemand twy- 
fele aan de mogelykheid van zulk eene Zaak, zal 
ik verhaalen hoe ik met de Opfpuiting van dat Lig- 
haam te werk gegaan ben. 

Vooraf bond ik de twee „Ardllares en flinker Cr 
zalis Arteria, ten einde de Infpuiting beter geluk- 
ken mogt. Ik liet het Lighaam drie Uurenleggen 
in warm Water; waarna ik omtrent zes Oncenfy- 
ne ftoffe bragt in de regter Schenkelflagader, van 
beneden opwaards, en aanftonds daar op byna drie 
Ponden van een roode grovere Injektie.: Ik be- 
fpeurde geen tegenftand by % sadine waar uit 

‚ik 


VAN MENSCHELYKE TaGHAAMEN.. 389 


ikveen genoegzaame opvulling der Slagaderen mogt: 
beflooten hebben: weshalve ikmy voorfpelde, dar 
de Injektie elders uitgeftort ware, ° zy in den 


Buik of in de Borft; * welk, ten anderen, door. 


de zeer groote gemakkelykheid, waar mede de 
Stoffe in deSlagaderen was doorgegaan ‚ten uiterfte 
waarfchynlyk werdt gemaakt. Door % preparece- 
ren, egter, van de Borft en Buik, werd ik van 
her tegendeel overtuigd. Eindelyk bragt ik „door 
de regter Schenkel-Ader , de Injektie in de Hol- 
Ader en haar voornaame Takken: maar dit ging 
zeer moeielyk, en een buitengewoone weerftand , 
van het begin der inbrenging af; waar op een on- 
gemeene gemakkelykheid volgde, fcheen tets won- 
derlyks te voorfpellen. Ik prepareerde myn Sub- 
jekt en merkte, dat het Bekken en een gedeelte 
van den Onderbuik overftroomd waren met de 
groene Injektie; (waar van ik de reden in % ver- 
volg zal zeggen): dat alle de Verdeelingen der 
Aorta rood waren gekoleurd; dat het regter Oor 
van ’t Hart, de onderfte Hol-Ader en haare Verdee- 
lingen, de bovenfte Hol-Ader , de Onderfleutel- 
beenfe en inwendige Strot-Aderen ; vervuld waren 
met een Vogt, half rood half groen. Dat meer 
is , voor de opfpuiting der-Aderen had ik in de 
Schenkel-Ader , aan ’% flinker Been „ reeds eene 
ftreek van roode Injektie befpeurd; maar ik maak- 
te daar toen nog geen Befluit uit op: het getuige- 
nis der Zinnen, hoe overreedend hetzelve door- 
gaans ook zy, hadt-myne twyfeling nog niet kun- 
1 IV. Dern. OT: nen 


390 BYZONDERHEDEN IN °T ONTLEEDEN 


nen wegneemen : ik begeerde de allerfterkfte be-: 
wyzen, en ziet hier, van waar ik dezelvenkreeg. 

Ik nam twee derde deelen weg van de regter en 
flinker Longen, en zag dat de Takmaakingen van 
de Ariersa Pulmonalts, ten deele met de roode In 
jektie-Stoffe , ten deele met de groene, gevuld wa- 
ren: zodanig, dat de roode Injektie, tot eene Cy- 
linder gevormd en eerft voortgedreeven zynde, 
den as of het middelpunt van de Takjes der Long- 
Slagader befloeg ; de groene in tegendeel, eenigen 
tyd laater ingefpooten zynde, baande zig een weg 
in de reeds half gevulde Vaatjes, en omvatte ftipt 
den Cylinder van roode Stoffe; door welk middel 
de Aderen geheel opgevuld moeften worden door 
eene veelheid van Stoffe, welke, in andere Om- 
ftandigheden, niet genoegzaam daar toe zoude -ge- 
weeft zyn, en hier door was die tegenftand veroor- 
zaakt, welken ik by het inbrengen van de groene 
Injektie ondervondt: maar dewyl ik dien te fchie- 
lyk oordeelde, zo had ik ze getragt te overwin- 
nen, door den Stamper van myn Spuit met meer 
kragt in te perfen, en toen was het, dat ilk myn 
Vogt met een wonderbaare vlugheid voelde ont- 
glippen; % geen ik vermoedde door eene uitftor- 
ting te zyn veroorzaakt. 

Na de Bewerking verklaard te hebben, die my 
aanleiding gaf tot dit Verfchynzel, zo is * natuur- 
lyk, aan te wyzen, op welk eene plaats deeze In- 
monding (Ánaflomofis) der Slagaderen met de Ade- 
ren plaats had. De uitflag van myne nafpoorin- 

„Sen 


, VAN MENsCHELYKE LiGHAAMEN. «391 


gen ten dien opzigte is bepaald geweelt, tot my te 
doen weeten dat die onmiddely ke Gemeenmaaking 
niet gefchied ware danin de Longen. Ik oordeel 
de daar van uit de trapswyze afneeming acd.véek 
menging van de beide Injektiën : want de roode ver- 
vulde twee derde deelen der opening van de tak- 
ken der Long-Slagader, terwylde Hol-Adersniet - 
dan een groot derde deel daar van bevatten; haare 
voornaamfte verdeelingen daar van uitzonderende, 
Daar uit begreep ik, dat de roode Injektie; na het 
opvullen van de „dorta, de Holligheid van °t Hart, « 
het flinker Oor en de Vera Pulmonalss ; onverhin- 
derd doorgegaan was in de Wortelen en Stam van 
de Arterta Pulmonalis, van daar in de regter Hol- 
ligheid van * Hart en ’tregter Oor , en eindelyk. 
in de twee Hol-Aders en derzelver Verdeelingen. 
Dus is gereedelyk te denken, dart ik met gemaks 
eensklaps , en door de regter Schenkel-Slagader , 
’ geheele Samenftel der Slagaderen, benevens de 
meefte Aderen , zou hebben kunnen opvullen: als 
wanneer ik niets dan den enkelen tegenftand der 
Klapvliezen van de Strot-,Oxel- en Schankel-Ade- 
ren, zou ondervonden hebben, 


1 ni A 
‘ ‘4 


IV. Dezer, Cc 4 WAAR. 


WAARNEEMING 


VAN EEN E 


BEEN-PLAAT 
Bp AEN on 


DOOR DEN HEER 


PB OU Brie P$ 


Doktor in de Geneeskunde te Pont au de 
Mer, by Honfleur in Normandie. 


(Recueil de Medecine, Chirurgie, &c, Mars 1757,pag. 212.) 
STEEGIEESEEECIEETENENNES 


N ’ laatfte der Maand Sfuny van ’t Jaar 1755, 
werd ik en de Heer pe LA Crorx, Meefter 
Chirurgyn in deeze Stad, ontbooden om het Liyk 
te openen van den Heer “Pean Baprzfla du Quesne, 
óud Luitenant van de Infantery in ’ Regiment 
van Provence, die, in den Ouderdom van negen 
en veertig Jaaren , aan de Teering was geftorven. 
Wanneer wy zyn Borft, die altyd de zitplaats 
was geweeft van zyne K waal, open maakten, 
vonden wy de Longen en derzelver Blaasjes op- 
gepropt met Etteragtige Stoffen. Ook zat de 
{linker Long vaft aan de Ribben; waar op wy 
toen niet veel agt gaven, dewyl zig een zeld- 
de WI zaamer 


_Been-Praar in De Borst GEVONDEN: … 303 


zaamer Verfchynzel openbaarde. Te weeten: 
daar was een Beenig Befchot gehegt aanhet bin- 
nenfte der Ribben, waar van het de holrondheid. 
zeer wel nabootfte. … In ’t eerft dagten wy, dat 
dit vreemde Lighaam een tweede ry van Ribben, 
was; maar het bleek wel dra, dat hetzelve be 
ftond in eene Been-Plaat , omtrent 3 Liniën dik, 
van onderen naar boven byna 6 Duimen lang, en 
5 Duimen breed, van Baaren voorften rand, die 
by het Beenig end der echte Ribben aanvang 
nam, tot aan den agterften toe, gemeten. Dit 
ftuk Beens vertoonde zig byna als een langwer= 
pig Vierkant, doch te onregelmaatiger, om dat 
het eene Uitfnyding hadt in ’t midden van den 
agterften rand, welke hetzelve op die plaats fmal- 
ler maakte dan aan de enden. De buitenfte Op- 
pervlakte was oneffen, en bedekt met een fterk 
Vlies, ’t welke het Borftvlies fcheen te zyn, 
gehegt aan de Ribben met een Celluleus Geweef- 
zel van aanmerkelyke dikte, en los genoeg van 
zelfftandigheid , om, met een weinig geweld, 
de Vingeren -tuflchen deeze. Been-Plaat en de 
Ribben te kunnen brengen. . De inwendige Op- 
pervlakte was bekleed met een zeer dun Vlies 
of Huidje, ’t welk , even gelyk het uitwendige 
Vlies , ten naauwften vereenigd en als verfimol= 
ten was in deeze Beenige zelfftandigheid, welke 
men, naar de randen toe, dunner en enkel Kraak- 
beenig bevondt te zyn, alwaar deeze Vliezen, 


IV, Deer. Ge 5 zig 


' 


304  BEEK-PLAAT IN DE BORST GEVONDEN. 


zig famenvoegende, een zeer fterk Pees- of Band-: 
agtig deel maakten, * welk: zig dies. > en 
ug aan de Ribben. 

Ter regter zyde befpeurden wy een llein ® ge- 
deelte Vlies , dat Bandagtig en zelfs in zekere 
maate Kraakbeenig geworden was , leggende tex 
gen het Borftvlies aan, waar van het een ge- 
deelte fcheen uit te maaken. Het was ge- 
plaatft in het onderfte van de Borft , een wei- 
nig naar agteren toe, omtrent daar het Borft- 
vlies zig omvouwts tot het bekleeden van % 
Middelrift. 


H, 


ZELD- 


Z-EL-D ZA -AsM:E: 
mn ON or E Tj oN den: 


VAN EENE 


BUIK - WONDE; 


WAARGENOMEN DOOR DEN HEER 
MOP Ue oBiosBio BS eT3 
| Subflituut van s Koningsveerften. Heel … 


meefter , en Chirurgyn-Majoor van 
‘t Hofpitaal te Tarafcon. 


(Recueilde Medecine, Chirurgie, &c. Odtobre 1757. p. 282.) 


E goede Uitflag is niet de-voornaamtte Ver- 
dienfte der Heelkonftige-W aarneemingen. 
Groote Operatiën, welke voor: zeer gelukkig 
doorgaan, en die zo veel Gerugts maaken in de 
Wereld, zyn de gunftigften niet tot bevordering 
van de Heelkunde, en vereifchen de. grootfte 
„Kundigheid niet van de zyde des Heelmeefters. 
Hoe menigvuldig ook haare Toevallen. zyn ; „de- 
swyl zy dikwils door de-grootíte. Meefters her- 
haald, en voltooid zyn door. de, Ondervinding 
van veele Jaaren, dienen zy-elkander tot Voor- 
beelden, en de grondflag van haare Behandeling , 
wa altoos de zelfde zynde „is afgefcheut en be- 
JV. Deen. paald 


396  ZELDZAAME TOEVALLEN 


paald door een fchakel van beftendige Regelen, 
welker waarheid de Natuur beveftigt. Maar 
zulke onvoorziene, Toevallen ‚ die de poogingen 
der Konft te leur ftellen, tot welken de Heel- 
meefter geen beftuuring dan zyn Oordeel, en de 
toepafling van Waarneemingen uit andere Geval- 
len, heeft, zyn bekwaamft tot het aan de hand 
geeven van nieuwe Befchouwingen, tot vergroo- 
ting van de uitgeftrektheid onzer Kundigheden, 
tot het oefenen van de Gaaven en Bekwaamheden 
van efvarene Luiden. In dit opzigt zal het vol- 
gende Verhaal zo wel nuttig zyn voor de ge- 
nen, die ’er eenig licht uit kunnen trekken, als 
voor de genen, die in ftaat zyn om ’er hcht aan 
te geeven. 

Milan Méltot, Soldaat der Vry-Kompagniën- 
van de Marine, van den Wyn bevangen, maak- 
te zo veel geweld, dat de Sergeant de Wagt be- 
val aan te rukken om hem te vatten. Deeze 
Jongman ftelde ’er zig halftarrig tegen, en kreeg, 
by die gelegenheid , een fteek met de Batonet in 
den Onderbuik. De Soldaaten, hem fterk zien- 
de bloeden , bragten hem ’s avonds van dien zelf- 
den dag, zynde den 2 Mey van dit Jaar, in het 
Hofpitaal , alwaar hy naauwlyks gekomen was, 
of hy viel in zwym en bleef twee Uuren leggen 
zonder kennis, ja byna zonder Pols. De Heer 
Micuer, Heelmeefter in deeze Stad, zeer erva- 
ren in zyne Konft, met wien ik de zorg van het 
rte beurtlings. waarneem ‚ en wiens Vie- 
ren» 


VAN EENE Buik-Wonpe 392 


zendeeljaars het ‘was , werdt ganftonds gehaald: 
hy ontblootte de Wonde en bevondt, dat zy aan 
%. onderfte van den Buik naar de flinker Liefch, 
twee Vingerbreedten bovenhet Schaambeen en on- 
gevaar drie Vingerbreedten van de Middelftreeps 
een weinig fchuins ten opzigt van de Vezelen der 
Huid, geplaatft was , zynde niet meer dan een 
zesde Duims wyd,en geevende zeer weinig Bloed 
uit. Om, op dien zelfden tyd, alle de noodige 
ophelderingen, en met meer veiligheid, tenee- 
men , peilde hy de diepte, na dat hy den Patient, 
zo na als ’t doenlyk was, gefteld hadt in % zelfde 
poftuur , waar in hy de Steek ontving, en dewyl 
het Stylet geenszins doorging tot inde holligheid , 
zo hieldt hy zig, na een ryp.beraad, verzekerd, 
dat de Wonde niet doorging, en dat alleenlyk 
maar de Bekleedzelen- en Spieren gekwetft waren; 
Dit onderzoek gaf reden om te denken, dat de 
Kwetzuur. van geen kwaade Gevolgen zou zyn; 
te meer, om dat de Patient, zynde omtrent drie 
en twintig Jaar oud, van eene redelyk gezonde 
en fterke Gefteldheid was. De nagt werdt egter 
van hem zeer onruftig doorgebragt : hy klaagde 
zeer , en hadt eene Slaapeloosheid, die men niet 
kon overwinnen. ’s Anderendaags merkte men 
„eene fpanning in den Buik; de Pols was ingetroke 
ken en klein; de Pynen waren hevig: de Patient 
hadt de Hik en eene Dorft, die door geen menig- 
te van Drank, hoe groot ook, te leffchen was: by 
tuthenpoozingen werdt hy bevangen met Slaape- 
IV. Deer. ng- 


498 ZerpzAamrE Torvarren 


figheid „ Stuiptrekkingen, Flaauwten, Walgifts 
gen, Braaken, Perfing en poogingen tot Afgaan, 
zonder iets kwyt té taaken. 

“Men ftondt zeer verbaasd, de zwaarfte Toeval- 
len te vinden , welken shae Uitftorting van Vog- 
ten in de Holligheid des Buiks aantoonen, by ee- 
ne wonde die eenvoudig en-gemakkelyk te genees 
zen fcheen te zyn. De Heer Mercurin, ver- 
maard Doktor in deeze Stad, die het Hospitaal be= 
diende, en deeze Ziekte met eene byzondere op= 
lettendheïd nagegaan heeft, voorfpelde toen reeds 
een zeer flegte uitkomft.. Men deedt den Patient 
verfcheide Aderlaatingen; men onderfteunde zyne 
kragten door Hartfterkende Drankjes: “men maak= 
te gebruik van Olieagtige , verzagtende en Pyn= 
füllende middelen. Doch, fchoon dit alles met 
beleid ‘en voorzigtigheid in ’ werk gefteld werdt; 
verdubbelde de Pyn;, de fpanning van den Buik 
vermeerderde, de’Flaauwten kwamen menigvul- 
diger. De Patient hadt, federt zyn’ Ongeval; 
niet’ gewaterd; hy braakte Gal en groenagtige 
Sten: hy hadt een ongefneen verval van kragtent 
eene bleeke loodverwige koleur was over zyn Aan= 
gezigt verfpreid „en de Pols, langs hoe flaauwer en 
ongeregelder’ wordende , deedt grootelyks voor 
pn leven dugten. 

Alle deeze föhroömelyke Toevallen hielden, met 
eni blykbaar gevaar, drieof vier dagen fand; ge- 
duurende welken tyd men de verzagtende Stoö 
ee ‚ beftrykingen. met Olie en Pynftillende 

Kiy- 


NAN/EENE/Buik- WonNpi. 399 


„Klyfteeren, niet verzuimde, Wanneer men. de 
hope, eindelyk; geheel opgaf, van hem eenige 
verligting te kunnen toebrengen, verminderde 
eensklaps de Pyn, ‘de Buik wierdt flapper „ enalle 
de Toevallen verdweenen allengs: zo dat de be- 
droefde toeftand van den Lyder ongevoelig in beter 
fcheen veranderd te,zyn., f 

„„Geduurende ‘deeze  beterfchap aint de Heer 
Mrcrer wat: onpaflelyk, en. ik nam „ in zyne 
plaats, den dienft: waar in’t Hospitaal. De Pati- 
ent verzekerde my; -dat hy zig wel bevond, dat 
hy zyne kragten wederkreeg enin ’t kort in ftaat 
zou zyn om uitte gaan. » De Woonde was volko- 
men genezen; doch hem bleef nog een kleine fpan- 
ning over, met een ‘weinig Pyn, inhet onderfte van 
zyn Buik : hy-waterde niet dan met moeite; ook 
viel-het. Afgaan hem ongemakkelyk :“ hy -was de 

Eetensluft kwyt ;'en-de gedaante verfchilde veel 
van te vooren, zynde en ars) nog bleek 
en loodverwig.” 

…-Ek:ftond verfteld te zien; db zulke Rhei 
es Toevallen „-die met zo veelkragt gewoed had: 
den, zo gemakkelyk en zonder andere Gevolgen 
waren overgegaan. « Eerlang3 egter, werdt myn 
verwondering weggenomen: 7 Na verloop vantien 
of twaalf dagen kreeg de- Patient eene Opftopping 
van Water; de Onderbuik werdt byfter uitge- 
fpannen; zyn Afgang hieldt géheel op; de:Slaa- 
peloosheid begon weder, ende Pynen, dievzig 
uitftrekten «tot aan: de Blaas; waren -zo’fcherp , 

IV. Deer. dat 


409 ZELDZÂAME TOEVALLEN- 


„dat hy zig geen oogenblik in ’t Bed fúl kon hoù- 
den. 

Dus wierdt de toeftand flimmer dan te vooren: 
„want de kragten van den Liyder, die door hevige 
„Pynen enSlaapeloosheid werdt afgemat , en naauw- 
lyks eenig Sop, nuttigde, vervielen t’eenemaal. 
Ik begon derhalve te vermoeden, dat de Blaas 
„door de fteek met de Bajonet getroffen kon zyn ; 
te meer, om dat „hem verfcheide maalen gefon- 
deerd hebbende, ’er niets uit kwam dan een klein 
weinigje Pis „gemengd met eenige druppelen Bloeds. 
Sedert dien tyd wierdt hy langs hoe erger; de 
Onderbuik ‚zig meer en meer uitzettende-en Pyn- 
Jyk in den hoogften. graad, was uitwendig hoog- 
rood en brandend heet; de Ontfteeking , die zig 
tot boven de Navel uitftrekte , was zo groot „dat 
hy geen Laken, om hem toe te dekken, daar op 
verdraagen kon. Ik befpeurde , toen ter tyd, 
gen rond Gezwel, onder de Navel, ’t welk. da- 
gelyks grooter wierdt: waar op ik „ zonder vrugt, 
Pynfüllende en Verzagtende Pappen leide: men 
Klyfteerde hem dikwils „ ja vyfmaal op eenen dag, 
zonder dat hy iets daar van loosde „en zonder dat 
ser de fpanning eenigzins door verminderde. Het 
Gezwel ; middelerwyl, in grootte zeer toegeno= 
men zynde ‚ voelde ik ’er Schommeling in, en-het 
was zeer waarfchynlyk ‚ dat de uitftorting of ver- 

gaaring van Vogt, daar in, door het breeken van - 

eenig inwendig Vat veroorzaakt moefte zyn. 

Ik kon derhalve niet langer aanzien, dat de Ly- 
der 


VAN EENE Buir-Wonpmr got 


der verteerd werdt door Pynen, die volftrekt on- 
Verdraaglyk waren en zelfs Stuipen veroorzaak= 
ten; zonder te befluiten om dit Gezwel, *t welk 
die Toevallen te weeg bragt of deedt aanhouden, 
te openen; hopende tevens, dat ik daar door de 
oorzaak van zyn Kwaal beter kennen en dus de 
Middelen, dáar toe dienftig, ontdekken zou. Ten 
dien einde ftak ik het Gezwel,op de meeft uitpui- 
lende plaats , met een Troikar door, doch zon- 
der vrugt; alzo ’er niets uitkwam dan een wei- 
nig Bloed. 

Dewyl egter de Ziekte geen Uitftel leedt, en 
hiet fcheen te zullen eindigen dan met de dood 
van den Liyder, die by buiën reeds kleine Grillin- 
gen kreeg ; een doodelyk Voorteken ten opzigt 
van eene Ontfteeking , welke plaats hadt ín zo 
teere Lighaamsdeelen en van de uiterfte gevoe- 
ligheid: zo ftelde ik, in een Konfultatie, daar 
over gehouden, voors; eene Infnydirig te maa- 
ken, om de uitgeftorte Vogten, ware het moge- 
lyk, te ondlaften. Dit werdt van allen goedge- 
keurd; want de Pols fcheen nog fterk genoeg om 
zulks toe te laaten. Ik zette dan den Lyder in de 
bekwaamfte plaatzing , en bragt op nieuws, in 
tegenwoordigheid van de Heeren van de Konft, 
die van * zelfde Gevoelen geweeft waren, de 
Troikar , twee Vingerbreedten boven het Lid- 
teken van de Wonde, in, doch, na de Stift uit- 
gehaald te hebben, kas geen druppel Vogts 

IV. Deer. Dd uic. 


/ 


402 ZELDZAAME TOEVALLEN 


uit. Ik fiak toen, een Stylet in % Pypje„ dat ik 
wegnam, en op dit Stylet bragt ik myn Biftoun 
in, „waar mede ik een opening van een Duim Jang 
maakte in het Gezwel. 

Daar kwamen omtrent twee Pinten kes, 
zuiver „ hoogrood Bloed uit, even zo vloeibaar 
als’ gene men by eene Aderlaating krygt. Ik 
wilde myne Infnyding niet verder uitrekken, 
noch op den Onderbuik drukken, om een grooter 
veelheid Bloeds te doen uitkomen: dewylde Ly- 
der, op het einde der Operatie, in zwym viel. 
Hy kwam wel dra tot zig zelve „en klaagde toen 
niet meer; fchynende zelfs zeer geruft te zyn ; zo 
dat , volgens alle waarfchynlykheid , die rykely- 
ke Ontlafting hem verligting had toegebragt. De- 
ze rufte, egter, was kort van duur; en ’er volg- 
de een andere Flaauwte op, waar in hy al zyn 
Kennis kwyt raakte. Drie of vier Uuren daar na, 
overviel hem, door de Opening welke ik gemaakt 
had, eene zo groote uitftorting van Bloed, dat 
het door zyn Bed ftroomde. De Heer Micuer, 
die ?er aanftonds bykwam, was voorneemens, om 
de Opening wyder te maaken, doch werdt weer- 
houden door de zwakheid en uitputting „ in wel- 
ke het zwaar verlies van Bloed den Lyder hadt 
gebragt. Inderdaad , zyn Pols. was. naauwlyks 
voelbaar: hem kwamen die nagt geduurig Flaauw- 


ten over; daar hy eindelyk voor bukken. moeft; 


ftervende ’s daags na de Operatie, en op den agt- 
en- 


VAN EENE Burk-WoNnpE. 403 


dbaainiete: dag na zyn Ongeval; den derd naa- 
melyk, te agt Vuren ’s morgens. 5 

Om eenig nut te trekken van deeze eland 
en zeer gewigtige K waal, haaftten wy ons met: 
_de Ontleeding van het Lyk. „De eerfte Zaak, die 
onze opmerking naar zig trok, was den Buik uit- 
__wendig byfter uitgezet, bol gezwollen en als door 
Wind opgeblazen te zien. Wy maakten eene 
dwarfe Infnyding door de Spieren heen, en, de 
plaats van de Wonde onderzoekende, bevonden 
Wy , dat de Steek met de Bajonnet het buitenfte; 
blad van het Buikvlies (Perstoneum) doorboord 
_en tevens de Opperbuiks-Slagader (Arserta. Ept- 
gaftrica) geopend had, welker Kanaal, een weinig 
boven den Peesagtigen Band, aangedaan moeft 
zyn, gelyk ik my had verbeeld. Het Mesje 
verder voortbrengende, ontdekten ‘wy het Ge- 
zwel; dat het grootfte deel der holligheid van den 
Onderbuik befloeg, zyhde als in een Zak befloo- 
ten tuflchen de verdubbeling van * Buikvlies, en 
gevuld met een mengzel van Bloedige en rottige 
Stoffen. “Dien Zak ontledigd hebbende van al 
het geronnen Bloed, zag ik dat de Bodem vande 
Blaas, die bedekt is met het inwendige blad: van 
% Buikvhies, gegangreneerd ware, en met eén 
Gat doorboord, ’ welk; uit het Gezwel in haare 
holte doorging. Men kan my’ niet tegenwer- 
pens dat ik de Blaas aldaar zou opgefcheurd heb- 
ben, dezelve naar buiten willende trekken: alzo 

IV. Deer. Dd 2 Pik 


A04 ZELDZAAME TOEVALLEN 


ik reeds den Vinger daar in gebragt had, zonder 
den minften tegenftand te voelen, en dat ’er te- 
vooren Bloed geloopen was door den Water- 
gang, ’t welk niet dan uit het Gezwel kon ge- 
komen zyn. ’tGene de Verfterving van dit deel. 
nog klaarder aantoont, is, dat ik eene dergelyke. 
opening vend naar het midden van ’t agterfte deel 
vanhet Gezwel , aan ’t inwendige blad van ’% 
Buikvlies en aan den Darm, daar het tegen aan. 
lag, wiens omtrek gegangreneerd en de nabuuri- 
ge deelen flap en loodverwig waren. 

Deeze zo famengeftelde Kwaal brengt drieder- 
ley Zaaken voor ’t oog: de Wonde , de uitge- 
vloeide Vogten en de Bloedftorting. Zy doet 
ons blyken, hoe gebrekkelyk en twyfelagtig de 
Kentekenen zyn van het doorgaan der Wonden: 
in eenige Holligheid van ’ Lighaam: de Stuipeny 
de Hik, het Braaken, enz. zyn, om zig daar van 
te verzekeren , minder te betrouwen dan de Son- 
de, die egter ook aan veel onvolkomenheid on- - 
derhevig is. Men kon zig gemakkélyk wysmaa- 
ken , dat een zwaare Toornighcid , gepaard met. … 
eene fcherpe Pyn, deeze Toevallen had kunnen 
voortbrengen; vooral de Maag gezwollen en over- 
laden zynde met Drank : dew yl zy vier dagen daar 
naophielden „en datde Wonde „die geene kwaade . 
hoedanigheid hadt, zig van zelve floot. Deeze 
Toevallen bedaard zynde , bleef ’er geen over, 
dat gevaarlyk genoeg was, om te doen weeten 

dat 


, 


VAN EENE Buik-WonDs. 405 


dat zy doorging. Dus is het niet het doorgaan 
van eene Wonde in de Holligheid , die wan de 
zwaarte der Kwaal moet doen oordeelen, maar 
veeleer de Kwetzing der getroffen deelen: wänt 
indien de Steek, het eerfte blad van ’t Buikvlies 
doorboord hebbende, niet ongelukkig de Opper- 
buiks-Slagader had gekwetft , zo zou waarfchyn= 
yk deeze Wonde, zeer eenvoudig in haare na- 
tuur, als geen voornaam Lighaamsdeel beledigen- 
de, een goeden uitflag gehad hebben. 

In den aanvang deezer Ziekte was ‘er geen 
Kenteken, dat eenig aanmerkelyk Bloedvat geo- 
pend ware: want de Liyder had zeer weinig Bloed 
verlooren : «en fchoon men het al had kunnen ver- 
moeden, welke Middelen zou men dan in ’t werk 
hebben gefteld , om daar hulp aan toe te brengen? 
Moeft men de Wonde wyder maaken , om het 
gekwerfte Bloedvat te zoeken? De legging van 
dé Arterta Epigaflrsca „die niet gebonden noch toe- 
gedrukt kan worden , zou niettemin de Steek vol- 
ftrekt doodelyk en alle moeite vrugteloos gemaakt 
hebben. Deeze Slagader heeft allengs haar Bloed 
tuffchen de Verdubbeling van ’ Perstoneun uitge- 
ftort, welks bladen daar door onkennelyk van elkan- 
der geweeken zyn, naar maate de uitkorting en 
vergaaring van Bloed, tuffchen dezelven , toenam. 
De Spanning, de Ontfteeking van de Spieren, de 
engefteldheid van de Maag, en belemmering van 


alle de Ingewanden des Buiksin haare werkingen, 


de Opftopping van ’t Water, en de Perfing tot 
IV. Dezer. Dd 3 Af 


406 ZELDZAAME TOEVALLEN 


Afgaan , waren gefprooten uit de drukking en 
verftopping in deelen van een uitneemend Gevoel; 
ligt aan de Verfterving onderhevig. Deeze- Ont- 
fteekbaare Verftoppingen, de Stuipagtige Bewee- 
gingen ‚ de Slaapeloosheid, Pynen , Flaauwten, 
Grillingen en Verkwyning der Levenskragten, 
hingen onmiddelyk af van de moeielykheid der 
Circulatie en de ftremming van den loop der Dier- 
Iyke Geeften, beklemd en vertraagd door de uit- 
rekking , zwaarte en drukking , welke het Ge- 
zwel veroorzaakte op alle Werktuigen ‚ welker 
belediging vermeerderde naar maate hetzelve in 
grootte toenam. Niet kunnende weeten deszelfs 
zitplaats, noch deszelfs natuur , wanneer ik de 
Schommeling daar in vernam; zo had ik geen an- 
dere Indicatie, dan om hetzelve te ontlaften. 
Moetft ik een anderen weg hebben ingeflagen, om 
daar toe te komen? Eenige brokjes geronnen 
Bloed, die de Kanul verftopten onder dé Opera- 
tie; de aanhouding en hevigheid van de allerfchrik- 
kelykfte Toevallen, die men niet dan door. dit 
Middel tot bedaaring brengen kon; beveftigden 
my nog meer in de noodzaaklykheid om het te 
openen. Maar; door welke oorzaak was het uit- 
komende Bloed zo vloeibaar en hoogrood? Moeft 
niet deszelfs langduurig verblyf en ftilftand in het 
Gezwel, de bolletjes van elkander gefcheiden, 
de grove en vezelagtige deelen neergeftooten „de 
Weiagtigheid verdund en eene beweeging van 
Gefting, in de ongelykfoortige. Klompjes van het 

‚ Bloed, 


VAN EENE Burk-WoNpe. 404 


Bloed, veroorzaakt hebben , waar door-zy „Alka- 
lifch geworden en in-dunne Etter veranderd. was 
ren: inzonderheid in een zo zeer vermagerd Lig 
haam , welks befte Vogten waren uitgeput? Was 
de aanwry ving der nabuurige-deelen niet fterk ge= 
noeg ‚om hunnen famenhang te doen, breeken 2 
Heeft de voortdry vende beweeging der Darmen, 
de warmte der Ingewanden, de gefteldheid of 
veelheid van het Bloed, toegebragt om deszelfs 
yloeibaarheid en hoogroode Koleur onveranderd 
te bewaaren: of alle die’ oorzaaken met malkan- 
der? Weerftaat het Slagaderlyke Bloed zo zeer 
de Verrotting:-terwyl de fcherpheid en ’t bederf 
van eenige klonters-Bloed , en van Etterdgtige 
knaagende’Stoffen.„ die in ’-onderfte van het Ge- 
zwel-waren, het binnenfte blad van ’t Perstongunig 
de-Blaas en-Endeldarm „ hebben ontftooken „ door= 
vretenven tot Verfterving gebragt: dewyl, toen 
het Gezwel geopend was, Bloed uit den Water- 
gang vloeide, en de Lugt, uit de Darmen in de 


_holligheid des Buiks gefloopen, zig heeft inge- 


_drongen in de Celletjes van het Ver, en de bolle 


m 


opgeblazenheid veroorzaakt , die wy, voor de 
opening van ’t Lyk, in hetzelve waarnamen. 
Men begrypt ligtelyk. dat de Verfterving, die 
zo ver gevorderd was in deeze voornaame Inge- — 
wanden, de oorzaak geweeft is van de dood des 
Lyders, en dat de Flaauwten, die vooraf gegaan 
waren, meer aan dezelve toe te fchryven zyn, 
dan aan de Bloedftorting na de Infnyding; welke 
IV: Dezen, Dd 4 enkel 


408 _ ToEVAELEN vAN EEN Bumk-Wonpr. 


enkel gebeurd is, om dat de Artersa Epigaflrica, 
die te vooren toegedrukt werdt door het Gezwel, 
en haar Bloed , niet dan druppelswyze , tuffchen 
de Verdubbeling van ’t Perstoneum uitftortte, na- 
derhand meer ruimte krygende door de gemaakte 
Ontlafting, hetzelve met een vollen ftroom heeft 
laaten uitvloeijen. Hoewel de doodelyke Toe- 
vallen, die deeze Wonde, welke niet doorgaan- 
de geworden is dan by geval, vergezeld hebben, 
alle de vermogens van de Konft te boven gingen 3 
meen ik egter , dat de Operatiën, door my naar 
de Regelen van de Konft in * werk gefteld, na 
dat zy door een behoorlyke Indicatie waren goed- 
gekeurd , alleen zyn gedwarsboomd door de Ver- 
fterving, die reeds te ver gekomen was, dan dat 
de Lyder in dien toeftand langer leeven kon: en, 
hoe vrugteloos deeze Hulpmiddelen ook zyn ge- 
weeft, zou het my tot een verwyt geftrekt heb- 
ben, indien ik ’er niet de proef van had geno= 
men, 


H, 


AAN- 


AANMERKINGEN 


OVER DE 


BEREIDING 


VAN ’T ZO GENAAMDE 


EAU pe LUCE; 


Boek DEN HEER ws 


DE LA RIVIERE, 


Doktor in de Geneeskunde van de Fakulteit 
Han van Parys. 


(Recueil de Medecine , Chirurgie, @c. Fevrier 1757. p. 122;) 
SOEST ACENEELIEREEEER EN 


Edert eenige Jaaren is in Vrankryk en En- 
geland in gebruik geraakt zekere Vlugge 

> Geeft, welke de plaats van ’ Lavendelwater 
» en Eau de Ja Resne heeft ingenomen, worden- 
» de tot een fpoedig hulpmiddel tegen Hoofdpyn, 
» Flaauwten, Opftygingen en dergelyke Kwaa- 
» len, zelfs beter geagt dan het Engelfch Zout, 
s> om dat hy aangenaam van Reuk en niet minder 
» doordringend is. Op het aanraaden van den 
» vermaarden Geneesheer B. pe Jussieu, heeft 
2, men te Auxerre eenige Druppeltjes van deezen 
» Geeft, met Wyn, ingegeven aan twee Per- 
IV. Deer, Dd 5 ‘3 foo- 


AIO —_ AANMERKINGEN OVER DE BEREIDING 


„ foonen, die van- Adders gebeten waren en 
s fchrikkelyke Toevallen hadden; welker Genee- 
zing aan dit middel toegefchreeven werdt (a). 
» Toen de Geneesheeren, in Vrankryk, dee- 
zen Geeft, die reeds omtrent een halve Eeuw 
in de Apotheeken aldaar bekend geweeft was, 
‚s begonnen aan te pryzen , hadt de Apotheker 
VAN BALEN te Parys den naam van de eenig- 
fte te zyn, die ze naar behooren wift te maa- 
ken; doch federt hebben verfcheide anderen 
zig toegelegd om agter ’t Geheim van deszelfs 
Bereiding te komen. Men onderzogt het Eau 
de Luce: men zag een Melkagtig Vogt, waar 
in een fcherp vlug „Alkalifch Zout en tevens 
s een fterke reuk van Barnfleen- Olse befpeurd 
werdt : zo dat men niet twyfelde, of dit 
», moeften de Ingredienten van het mengzel zyn: 
» doch 


23 


(u) Recueil de: Medecine, Chirurgie, &c. Juin 1756. pag. 
@i2; „De Heer Martin, Apotheker te Auxerre, door 
wien dit was in ’t werk gefteld, befchryft zyne Bereiding 
van ’t Kau de Luce aldus. „In een Schroef-Flefchje 
5 met Geeft van Wyn, deed ik een weinig overgehaalde 
‚‚-Barnfteen- Olie, en droeg hetzelvein myn Zak, doen- 
2 de ’er telkens-nog- eenige Druppelen Olie by, wan. 
„ neer ik merkte, dät het gene ik'er eerft in gedaan had:, 
> Ontbonden ware. Eenige Druppels van deezen Geeft, 
gedaan in den Vluggen Alkalifchen Geeft van Armo- 
piak-Zout, en fterk omgefchud by de vermenging, 
‚ hebben my het Zau de Luce uitgeleverd, dat ik tot Ge- 
„ neezing van die twee Perfoonen heb gebruikt”. Re- 


cuueil de Septembre 1756. p. 236. 


EE) 


EE 


9 


2 


kk 
Ed 

2 
ss 
» 


VAN ’T 20 GENAAMDE Ev pe Luce. air 


“doch de groote zwaarigheid was , om dit Zout 


en Olie zodanig te vereenigen , dat ’er een 
witagtig Vogt uit gebooren werde, % welk 

nooìt doorzakt of troebel wordt. 
„Hier uit is; in de Jaaren 1755 en 1756, tuffchen 
de Scheilkündigen in Vrankryk een Lettertwift 
ontftaan. Sommigen meenden dat de Woor- 
den van BOERKAAVE, daar hy zegt, dat de 
Sapo den Spirzius Alcalinus wit maakt, op 
deezen Geeft moeften toegepaft worden „en een 


‚van zyn grootfte Navolgers zegt duidelyk, dat 


het Eau de Lutee zyne' witheid van Zeep heeft. 
Sommigen hebben daarom Zeep genomen tot 
witmaaking van den vluggen Alkalichen Geeft; 
doch na weïnige Uuren verdween al die Wit: 
heid en de Zeep dreef afzonderlyk in het Vogt: 
Anderen hebben het Eau de Luce gemaakt; 
door middel van „Alcohol , volgens de maniet 


on van BoERKHAAVE, daar hy van de byzonde- 


“re Bereiding van een vlug Speeery-Olieagtig 
5 Zout (preekt (5) ; doch anderen , wederom, 
„, hebben het Eau de Luce, zonder eenig Middel- 
vogt, uit de enkele Barnfteen-Olie en Geeft 
“van Armontak-Zout getragt te bereiden. Ook 
zyn’er geweeft,; die, uit dé doordringendheid 
van dit Vogt, hetzelve van een zelfde natbur 
arte war ds een meed Wiä- 

ter, 


6) Salis wolatilis Aromatic Oleofi, rade Prapara- 


tio. Chem. Proc. CXXV, 


IV. Drzn 


412 _ AANMERKINGEN OVER DE BEREIDING 


„ter, dat te Parys veel gerugts gemaakt heeft, 
„ onder den naam van zekeren Lucas, Apothe- 
» ker te Ryflel, van wien mogelyk het Eau do 
s Luce zynen naam heeft. 

s, De Heer pr LA Riviere heeft deeze ver- 
» fcheide Begrippen in aanmerking genomen, en 
» daar op zyne. Bereiding van het Eau de Luca 
_» voorgefteld in dit Vertoog, daar hy aldus 
ss fpreekt”, 


Voor dat ik gewag maak van myne Bewer- 
king, neem ik de Vryheid myne gedagten te zeg- 
gen noopens de verfcheiderley Manieren, die ik 
in eenigen der Maandelykfe Verzamelingen van 
Geneeskundige Zaaken heb voorgefteld zien. Alle 
die Bewerkingen komen daar op uit, om een 
Middelvogt te vinden , dat in ftaat zy , den vlug- 
gen Geeft van Armoniak-Zout zig te doen men- 
gen met de Barnfteen-Olie, Men komt daar toe, 
door een Sapo te maaken. 

Eerft heb ik myn Oog geflagen op de Manier. 
van den Heer pr Macunry (c), zynde eene der 
verftandigften, gegrondveft op de naauwkeurigfte 
Kennis van de Scheikunde. Zy is egter de een- 
voudigfte niet, en ik ftem daar in overeen met 
den Heer BETBEDER; niet, omdat Macury den 
Wyngeeft als een Middelvogt gebruikt, dat ge- 
heel onnut zou zyn, gelyk Bersrper zegt 

want 

(c) Een Apotheker van 't Hotel Dieu te Parys, 


VAN Èr ZO GENAAMDE EAU DE Luc. 413 


want ik meen, in tegendeel , dat die Geeft vol= 
ftrekt noodig is, en dat het zonder denzelven niet 
kan gelukken. 

Zie hier de Bewerking van den Heer M acu; 
Hy laat een Drachme Barnfteen-Olie ontdoen in 
vier Oncen Wyn-Geeft, en bereidt met dit Vogt 
een vlug-Armoniak-Zout. Eenige druppelen varì 
de Solutie gedaan by den vluggen Geeft van Ar- 
moniak-Zout met ongeblufchte Kalk bereid, maa- 
ken een vlug, doordringend , wit Water, zon-= 
der grondzetzel ; hoedanigheden, die van het Ea 
de Luce onaffcheidelyk zyn. De Autheur heeft 
geen oogmerk gehad, gelyk men uit zyne Be= 
werking ziet, dan om een Sapo te maaken, en 
dit gelukt hem volkomen. 

„De Heer BrrBEDER meent, dat ies doentyle 
Zy, eene Sapo te maaken, door eenige druppels 
gedeftilleerde en wel gbreCnriesefds Olie van 
Barnfteen te ontbinden in eens zo veel goeden 
Geeft van Armoniak-Zout: de Solutie daar van 
verkreegen zynde ,’er nog eens zo veel van dien 
zelfden Geeft by te doen, en van die Solutie be- 
dient hy zig tot het bereiden van zyn Eau de Las 
ce. Ik heb zyne Manier ftiptelyk gevolgd , en 
kan verzekeren, dat er dus geen Sapo wiee 
wordt. 

„Ik heb genomen een Drachme wel geredtifs 
ceerde Barnfteen-Olie , en daar op gegooten twee 
Drachmen vluggen Geeft van Armoniak „met on- 
geblufchte Kalk bereid ; ik heb het bewaard in 
IV. Daer. een 


414 AANMERKINGEN OVER DE BEREIDING 


een Schroef-Flefchje, dat wel digt was, ftellende 
het, ten einde van tien dagen, in de zelfde Stoof- 
warmte als die van den Heer BETBEDER, zon 
der dat ‘er eene Solutie plaats had. 

Ik heb ’er nog twee Drachmen Armoniake 
Geeft by gedaan, en na verloop van agt dagen 
geen meer Ontbinding van de Olie, dan te voos 
ren, gewaar wordende, dewyl ik my verzekerd 
hield, dat noch BeTBEDER, noch wie het ook 
zyn mogte, in ftaat was op het naauwfte de hoe- 
veelheid te bepaalen van waar Alkalifch Zout, ’t 
geen in een gegeven veelheid vluggen Geeft ver= 
vat kon zyn; zo heb ik de Gifte vergroot, voe= 
gende nog twee Drachmen van den zelfden Ar- 
moniak-Geeft daar by. Dit maakte in ’ geheel 
zes Drachmen van deezen Geeft; doch ik ben op 
de eene manier niet gelukkiger dan op de andere 
geweeft, Na meer dan een Maand Digeftie , vond 
ik myn vluggen Geeft flegts flaauwelyk geel ge- 
koleurd. Zy hadt wel de reuk van Barnfteen; 
doch enkel om dat eenige druppels Olie op het 
Vogt dreeven, die niet met hetzelve bir 
waren. 

Om my te alkeen of deeze Solutie aan 
den vluggen Geeft van krab Zout eene Wit- 
heid zou geeven, hoedanige ons de Autheur der 
Bewerking hadt doen hopen : zo heb ik in een 
Schroef-Flefchje eenige druppels van dit Vogt ge= 
daan „ en daar op Armoniak-Geeft gegooten. Al 
les is hatinddin in dien fiaat gebleeven, zo als het 

… … voor 


T_ NAN Tr ZO GENAAMDE EAU pr Luc. gis 
voor de vermenging was: ik, heb. ’er nog een 
__Flefchje van in myn Zak. Als men enkel,daar 
over redeneert; zo-heeft deeze „Sapo eenige fchyn, 
maar by mars doet juift de Ondervinding. het 
tegendeel blyken. Indien-’er-een Sapo' gemaakt 
werde „ gelyk. men ons, heeft willen„w ysmaaken:, 
zou de vlugge Geeft noodwendig, hebben moeten 
wit worden by de aanraaking van ons Barnfteenig 
Vogt. Waarom wordt hy niet. wit, gelyk hy 
doet met het Barnfteenig Vogt van Macuy? 
Is het, om dat de Olie zig niet vereenigd bevin- 
den zou met onzen, Geeft? Zouden de deeltjes 
niet te fchielyk elkander komen, naderen? Dit is 
waar. In één woord: daar komt inderdaad geen 
Sapo door-de Bewerking van BerBEDERr, en by- 
gevolg geen Eau de Luce. 

Eenige dagen na de vermenging der Barnfteens 
Olie met den vluggen Armoniak:Geeft, wordt 
de Olie, van wit en helder, gelyk zy was; by 
trappen bruin. Zy neemt in ’ eerft de Koleur 
aan van bleeke Wyn; eenige. dagen daarna wordt 
zy een weinig rooder, en. eindelyk, na verloop 
van byna een Maand, welken tyd;de Bewerking 
van BerBEpEr geduurd hadt, heeft zy. de Ko- 
leur van zwaare Wyn, rien 

Alle de Scheikundigen ftemmen toes Ee bet. 
de eigenfchap is der Loogzouten; zo vafte als vlug- 
ge, de gedeftilleerde Olie rood te maaken; De 
Chymie levert ?er- ons dagelyks bewyzen- vans 
aan welken geen Menfch met reden kan, twyfelens 
„JV. Dezn. De 


416 AANMERKINGEN Over be Berining 


De Wyngeeft , by voorbeeld , gegooten zynde 
op een dlkalt, dat wel fcherp gebrand en nog 
zeer heet is, wordt in een oogenblik rood, en 
deszelfs Koieur verhoogt ‚door hulp der Stooving 
in heet Zand, nog meer en meer. In het Lelzum 
Paracelfi, daar de Kalken van Metaal in groote 
veelheid inkomen, is die roodheid, welke de 
Wyngeeft verkrygt , nog veel kennelyker, en 
zulks uit hoofde dat deeze Stoffen veel fterker ge- 
kalcineerd zyn dan de vafte Loogzouten. Kan men; 
uit deeze Voorbeelden, niet opmaaken, dat het niet 
zy dan door middel van het vlugge Zout ,’t welk 
in onzen Geeft ontbonden is ‚dat de Olie van Barn 
fteen zig kleurt, gelyk ik voorlyker heb doen aans 
merken; en dat zy zig nog meer zou kleuren 
indien het vlugge Zout niet in een zo groote 
veelheid Ph/egma gedompeld ware? 

Een ander Verfchynzel, ’t welk in de Opera- 
tie voorkomt, is, dat onze Barnfteen-Olie eene 
brandige Reuk krygt, door haar verblyf by ori- 
zen vluggen Geeft van Armoniak-Zout; en deeze 
Reuk ftygt tot een veel hooger trap, dan wel 
ken gewoonlyk de ftinkende Olie heeft, die in de 
eerfte Deftillatie van Barnfteen overkomt. Nu 
zal ik myne Bewerking voorftellen , welke my 
altyd geflaagd is. 

Neem drie Drachmen vaft Alkalifth Zout van 
Wynfieen, en anderhalf Drachme Barnfteen-Olie , 
welke enkel op Kalk is overgehaald. Ontbind dit 
alles met vier Oncen Wyngeeft, in een Glazen 

Mor- 


VAN ’T ZO GENAAMDE EAU DE Luce. 417 


Mortiertje met een Glazen Stamper. Zo dra het 
wel ontbonden is, doe dan het mengzel in een 
Bottel, die losjes is toegeftopt; welke men zet- 
ten moet in heete Afch „op dat de vereeniging vol- 
maakter zy. Na ruim een Kwartier Uurs, giet 
er het Vogt zagtjes af, ’t welk eigentlyk maar 
is een Sapo Succinatus, in Wyngeeft ontbonden. 
Bewaar dit in een zeer digt geflooten Flefchje. 

Met eenige druppelen van dit gemengde Vogt 
te doen by den vluggen Geeft van Armoniak- 
Zout , die met ongeblufchte Kalk bereid is, maak 
ik myn Eau de Luce, Door deeze Bewerking heb 
ik een vlug doordringend Water , dat witagtig is 
en zonder zetzel; zynde aan geene verandering 
of troebelheid onderhevig ; en behoudende altoos 
zyne witte koleur. 

Na het afgieten van de Solutie; wordt zy, tén 
einde van fchaars een half Uur; troebel; maar, 
door de allergeringfte Warmte; krygt zy de hel- 
derheid weder, die zy te vooren hadt. Men 
kan ze, by verfcheïde herhaalingen , ondootfchy= 
nende maaken; door het Flefchje , waar in zy is 
vervat, te dompelen in koud Water, en ze, zo 
menigmaal als men het begeert, haare helderheid 
wedergeeven. De enkele warmte van Wafch- 
ligt is daar toe genoegzaam. Na verloop van vier- 
entwintig Uuren , op ’ meefte, wordt zy tief 
meer donker, als hebbende een klein gedeelte 
Phlegma afgelegd, dat op den bodem van het 
Flefchje blyft, zonder zig meer daar mede te ver 

IV. Deer. Ee ee- 


“A18 AANMERKINGEN OVER DE Berembine 


eenigen. Men behoeft niet te vreezen, dat mer 

in zynen vluggen Geeft van Armoniak- Zout dit 
Phlegmatieke gedeelte zal krygen , zo men maar 
„daar tegen voorzorg gebruikt: houdende zagtelyk 
het Flefchje fchuins, by ’t uitgieten van de drup- 
pelen, waar mede men den Armoniak-Geeft wit 
wil maaken, en met deeze oplettendheid zal men 
daar van geen gevaar hebben. 


ge 3 mar Mie ae ve 


Van den Heer BerBever, Doktor sn de Geneeskun- 
de, Medeltd van het Kollegse der Geneesheeren te 
Bourdeaux , en Opzrender Jor Mariae Wateren 
van Mont de Marfan ; e 


Aan den Heer Boyer, Deken van de Fakubteit der 
Medteynen te Parys , ’s Konings ordinasre Doktor 
en Redder der Orde van St. Michiel; 


Dienende tot verklaaring van zyne manier om het Eau 


de Luce te beresden , zonder Meddeloogt. 


(Recueil de Medecine, Chirurgie, &c. May 1757, pag. 393 ;/ 
MLN HEER. 


K heb, in de Verzameling van Geneeskundige 
Zaaken, de verfcheiderley Proeven gezien ; 
welken de Heer Riviere in ’twerk gefteld heeft ; 


om naar de eulie van myn Bewerking op het 
58 „Ean 


VAN zo GENAAMpE Eau pe Luc. 41 9 


“Eau de Luce onderzoek te doen, en het vetwon- 
dert my , dat hy in de uitvoering zo ongelukkig is 
geweeft. Myn Bewerking is naauwkeurig ‚ en de 
flegte uitkomft, welke deeze Heer gehad heeft-in 
de vereeniging der Barnfteen-Olie met den vlug- 
gen Armoniak-Geeft ; zonder Middelvogt; is en+ 
kel daar aan toe te fchry ven; dat hy myne Manier 
piet fiiptelyk heeft gevolgd: waar van hy klaarbly- 
kelyk is afgeweeken; wanneer hy; in plaats van 
eenige druppels witte Olie van Barnfteen, Ct welk 
niet verftaan kan worden; dan van twee, drie of 
op ’t hoogft vier druppelen;) een Drachme van 
deeze Olie, met twee Drachmen vluggen Geeft 
van Armoniak-Zout in een Kryftallynen Schroef 
Flefchje te digereeren heeft gezet. Ik doe maar 
twee, drie, of vier druppels Barnfteen-Olie in een 
Eau de Luce Flefchje: deeze kleine veelheid fpreidt 
zig wel dra uit over den geheelen binnenwand van 
$ Flefchje: zy verdeelt zig en biedt een veel groo- 
ter getal van Oppervlakten aan de punten van ’ 
vlugge Alkali; De deeltjes van dit Zout; veel 
vryer werkende op de Oliedeeltjes, die, om zo 
te fpreeken, elk op zig zelf ftaan, door de grooté 
uitfpreiding van de vier druppelen , dan wanneer 
zy zig vermengd vinden met een Drachme van die 
Olie, gelyk de Heer Riviere in zyne Proefnee= 
mingen gebruikcheeft , vereenigen zig ten naauw- 
fte meedezelven, maakende eene Zeepagtige Zelf- 
ftandigheïd; en indien ’er, na de eerfte dagen vart 
Digeftie ; nog eenige Olicagtige deeltjes vry over- 

IV. Deer: Ees ges 


420 _ AANMERKINGEN OVER DE Berrtpma 


gebleeven zyn, zo zullen zy in ’t kort gevat wor- 
den door het nieuwe vlugge Alkali, * welk haar 
de tweede Dofts van Armoniak-Geeft, die ik ’er 
by doe, aanbiedt : zy zullen zig volmaakt vereeni- 
gen; en de Ondervinding heeft my doen zien, dat, 
na twee of drie dagen Digeftie in dezelfde warmte 
(1), de twee zelfllandigheden, welke den Heer 
Riviere zo onmengbaar voorkomen, zig veree- 
nigd bevinden , in de gedaante en zelfftandigheid 
van een heldere geelagtsge Melk, gelyk men het in 
myne Bewerking befchreeven vindt. Dit nieuwe 
Lighaam is een Sapo, waar in men de Zoutige 
deeltjes moet aanmerken als zo veele Naalden, met 
het eene end ingeplant in een Olieagtig klompje 
en met het andere een Wateragtig klompje vatten- 
de. Deeze fchikking der punten van % vlugge 

Al- 


(d) De Heer Be raeper hadt zyne manier van Bewer- 
king, waar op de Heer Krvrere zyne Aanmerkingen 
gemaakt heeft, aldus opgegeven. „ Doet in een Kry{tat. 
„ Iynen Eau de Luce-Flefchie eenige druppelen witte ge- 
»„ rectificeerde Barnfteen-Ölie, giet 'er eens zo veel goe- 
» den vluggen Geeft van Armoniak-Zout by. [Wie zou 
daar uit denken dat hy maar twee, drie , of vier druppels 
‚‚ Olie, en bygevalg maar vier, zes, of agt druppels Geeft 
„ meende.} Maak het Flefchje toe met zyn Glazen Stop, 
» en houd het eenige dagen in de Broek-Zak : zo zal het 
» grootfte deel van de Olie ontbonden zyn. Doe’er dar 
» by nog een gelyke veelheid van den zelfden vluggen 
s Armoniak-Geeft, en na het nog eenige dagen, in de 
»„ Zelfde warmte, te hebben laaten digereeren, zult gy 
» de Barnfteen-Olie met het vlugge Alkali geheel veree- 
» nigd vinden, in de gedaante en dikte van een heldere 
geel. 


VAN ?T ZO GENAAMDE EAU DE Luce. 421 


Alkali is het gene de Sapo fmeltbaar maakt in het 
Waterig Vogt, dat de bafi sis van den vluggen 
Armoniak-Geeft: waar uit men befluiten moets 
dat myne Bewerking een waare Sapo voortbrengt, 
en, door een noodwendig gevolg, zelfs naar de 
grondftelling van den Heer Rrvrere, een echt 
Eau de Luce. Dit Water legt geen grondzetzel 
af; in tegendeel verheft zig deeze vlugge Sapo, 
ligter zynde dan het Waterig Menflruum waar in 
hy. is ontbonden , op de oppervlakte van het Wa- 
‘ter, indien men ’% zelve eenige dagen ftaan laat, 
zonder het te roeren; niet onder de gedaante van 
Olieagtige bolletjes, gelyk gebeurt met het Eau de 
Luce, dat door tuflchenkomfte van den Wyngeeft 
is bereid; maar onder die van, het Zeepagtig Lig- 
haam , 


geelagtige Melk. Dit voortbrengzel is eigentlyk maar 
een vlugge Barnfteenige Zeep „ ontbonden in het Men- 
 flruum van ’t vlugge Alkali van Armoniak-Zout. Be- 
„ waar het in ’t zelfde Flefchje, digt toegeftopt. 

„Om ’t Eau de Luce te maaken, is het genoeg, eeni- 
„ge druppels van deeze Barnfteenige Zeep te gieten in 
„‚ wel fterken vluggen Geeft van Armoniak-Zout. Men 
doet 'er meer of minder van by, naar dat men ’t Wa- 
„ ter witter, of fterker van Barnfteen-Reuk wil hebben. 

‚ Deeze Bereiding, welke de eigenfchappen van 't vlug- 
2 Alkalí met die van de Barnfteen Olie vereenigt , 
overtreft in kragt zeer veel den Spîr, Sal. Armoniaci Suc- 
cinatus, die in de Geneeskunde lang voor ’t Zau de Lu- 
ce is gebruikt en zeer veel naam hadt in de Zenuw- 
„ kwaalen”. Recueil de Medecine , &c. Oétobre 1756. 
„ P28- 307. 


IV, Dern. Ee 3 


422 BEREIDING VAN °T Eau pe Luor. 


haam, waar van ik heb gefproken, en de minfté 
fchudding is in ftaat om ze weder met de geheele 
Waterige ftof te vermengen. | 

Zie daar, myn Heer, ’t gene ik uit de Onder- 
vinding heb opgemaakt en % gene tot grondflag ge- 
diend heeft van myne Befpiegeling omtrent het 
Fau de Luce. 

De Heer Riviere heeft niet opgemerkt, dat 
hy , door de Barnfteen-Olie niet genoegzaam uit te 
fpreiden, de Zoutige deeltjes een onverwinnelyk 
‘beletzel heeft toegebragt, en dat dit de eigentlyke 
oorzaak is van de moeielykheid. Ik durf my vlei- 
jen, indien hy zig de moeite gelieft te geeven, 
van myne Bewerking op nieuws te onderzoeken, 
dat hy flaagen zal in de Barnfteen-Olie zonder Mid- 
delvogt te vereenigen met den vluggen Geeft van 
Armoniak-Zout, en dat dus de vermoedens zullen 
verdwynen die hy , aangaande myn onnaauwkeu- 
righeid of onopregtheid , mogt gekreegen hebben. 

H. 


Sn 


KE 
db 
ke, 


“in OÏN- 


ON DrE/R-RLGTIN G5 
| HOE VERSCHEIDE | 


“INLANDSCHE PLANTEN 


Pot 
LEER TOUWE N 
+ GEBRUIKT KUNNEN WORDEN, 
OM DE BAST VAN 'T 
Be lk AS cls AN aarneldne nch 
TE BESPAAREN:; 


DOOR DEN HEER 


EB DRR SCE 


(Mem. de P dcademie de Berlin, Ann. 1754. p. 17.) 
SESOSCEEGENEENESESEREEENS 


E noodzaaklykheid van het Hout, inzon- 
derheid het Eiken, tot allerley gebruiken. 

der Menfchelyke Samenleeving, kan niet klaarder 
blyken , dan in *t befchouwen van zodanige Nati- 
Èn, die ’er gebrek aan hebben , en uit dien hoof: 
de genoodzaakt zyn de natte Waaren , in plaats van 
„Vaten, in Lederen Zakken te bergen, of hunne 
Koopgoederen te pakken in famengenaaide Huiden, 
in Biezen Matten, enz. Doch vooral blykt zulks, 
in Landen, daar veele Manufaktuuren zyn: want 
Turf en Stroo, dat men tot Brandftof in de Huis: 
IV, Deer, Ee 4 hou- 


424 _  VERSCHEIDE INLANDSCHE PLANTEN 


houding kan gebruiken, is tot de meefte Fabrie- 
ken onbekwaam. En als men aanmerkt, welk 
een menigte zwaar Hout tot den Scheeps- en Huis- 
bouw wordt gebezigd, zo blykt duidelyk, dat 
er uit de vernieling van ’t jonge Boomgewas niet 
dan een oogfchynlyk nadeel en gebrek, in vervolg 
van tyd, te verwagten zy. 

Dit is geen loutere befpiegeling! Verfcheide 
Provintiën van Duicfchland, die te vooren geheel 
met Boffchen bedekt waren, zyn ’er nu byna van 
ontbloot. De vermenigvuldiging der Inwoone- 
ren en de invoering van verfcheide Manufaktuuren 
hebben al een geruimen tyd de noodzaaklykheid 
doen zien, om op de befpaaring van het Hout be- 
dagt te zyn, en, door planten en zaaijen, het 
verloorene, zo veel mogelyk, te herftellen. (Dit 
’ ook de reden , dat men in Vrankryk zo veel zorg 
draagt voor het behoud der Boffchen , en dat in En- 
geland onlangs Premiën uitgeloofd zyn, aan de 
genen, die den meeften Grond, binnen zekeren 
bepaalden tyd, met jong Blonushad sean 
zouden. 

Door het fchillen, nu, van het Hout, om de 
Baft in het Leertouwen te bezigen, wordt een 
groote menigte van jonge Boomen, zo Eikenals 
Berken, vernield; en, dewyl het Eiken-Hout 
het duurzaamfte, en tot veelerley gebruiken dien- 
figfte is, van ons inlandfch Hout, zoo kan eene 
Ontdekking, die tot bewaaring van dit Hout en 
tevens tot in ftand houding der Leertouweryèn 


ftrekt » 


Ent 


Tor LEERTOUWEN BEKWAAM. 42$ 


frekt, niet dan zeer nuttig zyn voor de Samenlee- 
ving. Men heeft zig, in den voorleeden Zomer , 
daar op'toegelegd, en, met de Maand Auguflus 
bragt men agt nieuwe foorten van Leder voor den 
dag , die getouwd en bereid waren zonder eenige 
Baft van Boomen, door de Middelen, waar van 
ik hier verflag zal doen. 

Deeze Middelen gaan nog verder; zy befpaa- 
ren niet alleen de Baft van Hout, maar ook hetge- 
bruik van verfcheide uitheemfche Drogeryën, die 
men anders genoodzaakt was in het bereiden van 
Leder te gebruiken. Het iste verwonderen, dat 
men niet eer gevallen is op het in’t werk ftellen van 
de Proeven , dewelken tot grondflag dienen van 
deeze Ontdekking , alzo dezelven de gemaklykften 
ter wereld zyn, en dat verfcheide Middelen , 
waar van andere Natiën, zelfs de allerwoeftften, zig 
bediend hebben, ten minfte daarom hadden moe- 

ten doendenken. In verfcheide Landen, immers, 
heeft, ’ zy uit gebrek van Houtbaft, of wegens 
het aloude gebruik , de beftendige gewoonte plaats, 
om, tot de Lederbereiding , Bladers , Wortelen, 
Vrugten en Sappen te bezigen. Wy zullen dit 
niet, op eene Hiftorifche wyze , zo breedvoerig 
verhandelen , als wel doenlyk zou zyn; maar er 
nogthans een {chets van geeven. 

Een deel der Kalmukfe Tartaaren, die hunne 
Rooveryën pleegen naar den Grooten Muur van 
China, gebruikt, tot het touwen van de Huiden 
hunner Paarden, zuur geworden Merriën-Melk. 

IV. Deer. Zat EAD In 


426- VERSCHEIDE INLANDSCHE PLANTEN 


In Perfie, Egypte en eenige Landftreeken op de’ 
Grenzen van Afrika gelegen , bereidt men de Bok- 
ken- en Geitenvellen , met de famentrekkende 
Peulvrugt der opregte Acacta, die men voor de 
rypheid afplukt. Dergelyke Huiden worden, in 
verfcheide deelen van het Ottomannifche Gebied, 
tot Turkfch Leer (Marroguin) gemaakt door mid- 
del van Galnooten, De Vrugten van den Ter- 
benthynboom, nog groen zynde, ja, zo zommi- 
gen voorgeeven, de Bladen zelf; gelyk ook die 
van den Maftikboom; dienen in de Levant tot het 
zelfde gebruik. De Smak, beftaande uit famen- 
gerolde Bosjes van de Bladen en jonge Takjes der 
Sumach-Boom, is genoegzaam bekend, en wordt 
overal gebruikt tot bereiding van het Leder, dat 
men Spaanfch Leer (Cordouan) noemt. 

Niemand kan ook onbekend zyn, dat men he- 
dendaags, in verfcheide Provintiën van Italie, 
Spanje en Vrankryk, veele Planten gebruikt, die 
Looyers-Planten genoemd kunnen worden; ge- 
yk de Arbutus, Celtis, Tamarzscus, Rhamnus; 
Rhus Myrtifolta, enz. In Sweeden heeft men de 
Baft van een der kleine foorten van Berg- Wilgen, 
als ook een wilde Plant, die onder den naam van 
Uva Urfs. genoegzaam bekend is, in gebruik ge- 
bragt. Die van Silezie bezigen tot de bereiding van 
%x% Zeemleder een zoort van Myrullus, genaamd 
Rauch: maar tot de Looijery is in Duitfchland niets 
gebruikelyk dan de Baft van Eiken en Berken-Hout4 
met eenige doppen vande Eikelen; tot bereiding 

van 


Tor LGEERTOUWEN BEKWAAM. 427 


vân het Spaanfch en Turkfch Leer neemt men de 
Smak en Galnooten, gelyk byna alle andere beken- 
de Natiën doen. 

Wanneer de agt nieuwe Bereidingen van Le+ 
der, waar van ik gewag gemaakt heb, eens in 
beftendig gebruik gekomen zyn, zal men alle die 
Stoffen geheel ontbeeren kunnen, en in de Lari- 
den van zyne Majefteit zullen de regte Planten te 
vinden zyn, die men bekwaamelyk tot het Leer- 
touwen niet alleen, maar ook tot het verwen van 
het Leder, kan bezigen. % Getal der foorten 
van deeze Kruiden, die tot het een of andere 
dienftig zyn, beloopt meer dan zeftig , en fchoon 
>er, na het doen van een naauwkeurige uitfchif- 
ting, maar twintig overbleeven , zouden de inzig= 
ten van zyne Majefteit, zo tot behoud der Bos- 
fchen als tot befpaaring van vreemd? Drogeryêën, ° 
genoegzaam zyn vervuld, zonder dat eenig ander 
deel der Burgerlyke Huishouding het minfte nadeel 
daar van leed. 

Om de tegenwerping voor te komen, dat de 
Leertouwery , van hoe veel belang zy ook in ver- 
fcheide andere opzigten ware, geen Voorwerp 
fehynt te zyn dat tot de nafpooringen van een Man 
van Studiën behoort: verzoek ik alleen, dat men 
zig een denkbeeld maake van de verfcheiderley din= 
gen, die tot deeze Konft betrekking hebben; van 
alle derzelver Behandelingen en de Omftandighe-- 
den, die daar by vereifcht worden. Men begint 
met de Dieren de Huid af te villen, die men eerft 

IV. Dezen. fchoon 


428 _ VERSCHEIDE INLANDSCHE PLANTEN 


fchoon maakt of ontbloot van ’*t Hair of de Wol, 
en dan gaat men tot de Bereiding zelf, en het ge- 
ne ’er aan vaftis, over: daar uit komen verfchei- 
derley foorten van Leder voort, welker hoeda- 
nigheden afhangen van de famenloopende werking 
der Stoffen, uit Dieren, Planten en Mineraalen : 
dit onderftelt de kennis van alle deeze Stoffen, van 
haare eigenfchap en famenftellende deelen, als ook 
van de uitwerkingen, die uit derzelver vermen- 
ging met elkander te verwagten zyn. Men oor- 
deele nu eens, wie de bekwaamfte zy, om den 
goeden uitflag van dergelyke Operatiën te bevor- 
deren; of iemand die de Natuurkunde, Scheikun- 
de en Natuurlyke Hiftorie verftaat , of een eenvou- 
dig Leertouwer , die enkel den trant volgt van 
zyn Beroep? Het zou, in tegendeel, te wen- 
fchen zyn, dat van overlang reeds Geleerden, im 
de kennifle waar van wy gefproken hebben geoe- 
fend, hun Oog naar dien kant geflagen hadden; 
dat zy goede Proefneemingen omtrent dit Stuk by 
een verzameld, en daar van Grondbeginzels afge- 
leid hadden, bekwaam om ’er eene Theorie op te 
bouwen. Men zoude uit het getal der nuttelooze 
Planten die genen hebben uitgefchift, welke een zo 
goeden dienft doen kunnen, en dezelven zouden 
reeds in’talgemeen gebruik gebragt zy ntot de berei- 
ding van het Leder. De Scheilzundigen zouden deeze 
Planten onder worpen hebben aan de Proeven, die in 
ftaat waren om derzelver Eigenfchappen te ontdek- 
ken; de Kruidkundigen zouden derzelver Soorten 
en 


mor LEERTOUWEN BEKWAAM 429 


en Kenmerken zorgvuldig hebben opgegeven, en 
alles zou op dien voet geveftigd zyn, daar wy het 
op tragten te brengen; Hier is ’t de plaats, om ee- 
nig denkbeeld te geeven van de Leertouwery, en 
van de Planten, diemen daar toe gebruiken kan. 
Na dat de Huiden der Dieren naauwkeurig van 
x Vleefch en Vet zyn afgefcheiden: na dat men 
ze van Bloed en Hair gezuiverd en genoegzaam ge- 
weekt heeft, ftelt de Looijer ’er zyn Konft op te 
werk, en, met behulp van zekere Drogeryën of 
Stoffen; neemt hy alle deelen daar van'weg , die 
ze nog aan Verrotting of Wormen onderhevig kon- 
den maaken , perfende dezelven zodanig inéén , dat 
men ’er zig van bedienen kan tot al het gene, waar 
toe het Leder bekwaamis. De Huid van een Dier 
is, in zyn ftaat van gaafheid, een allerkonftigft en 
zeer digt geweefzel, beftaande alleenlyk uit Ve= 
zelen, zeer naauw met elkander verbonden; die 
afkomen van famenvereenigde Vaatjes. Dit ge= 
weefzel wordt, onder het Leertouwen, nog ken- 
nelyker , en de Huidvezelen kunnen by na allen van 
elkander afgefcheiden worden. Doch de Huiden 
verfchillen grootelyks, in dit opzigt, naar dat zy 
van byzondere foorten van Dieren zyn; als ook 
naar derzelver Ouderdom, Voedzel en het Kli- 
maat: ’t welk verfchillendheden in de manier van 
Lederbereiding vereifcht , en in de Stoffen, die 
daar toe gebruikt worden. Dit alles, niettemin, 
kan gebragt worden tot drie foorten, welken men, 
in  Hoogduitfch noemt Wesfsgahr „ Semifel-gahr 
IV. Deen en / 


430 _ VERSCHEIDE INLANDSCHE PrÁNtEN 


en Loh-Gahre: ’c welk drie byzondere Leertou: 
wingen zyn. Ik fpreek hier niet van het Parke- 
sent, noch van ’c Sagryss of van iets dat tot 
het Bontwer en behoort. 

De eerfte arbeid „ of de eerfte toebereiding, 1 
even de zelide in deeze drie Leertouwingen. De 
Huiden wel ontlaft zynde van al haare onzuiverhe- 
den, zo gebruikt men Kalk, of ook Zand en Zout; 
om ver het Hair af te krygen; vervolgens wafcht 
en fpoelt men ze; by verfcheide herhaalingen 
fchraapende fommigen aan de gladde zyde een wei- 
nig af. Dochde volgende arbeid „door welke men de 
bereiding en verwing van’ Leder voltooit, is de 
zelfde niet in de verfcheide foorten van Leertou- 
wing: — Alwillens gaan wy de twee cerfte foor- 
ten , tot welken de hulp van verfcheïde Stoffen uit 
de drie Ryken der-Natuur; gelyk Aluin, gemeen 
Zout , raauwe Wynfteen , Zemelen, Meel en 
‘Fraan; verfeifeht wordt, met fülzwygen voorby. 
Maar wy zyn verpligt, ons breedvoeriger uit té 
Jaaten omtrent de derde Soort ‚ welke zig eeniglyk 
bepaalt cot het gebruik van Plantftoffen, die ftrek- 
ken om dat foort van Loog te maaken, waar in de 
bereiding der Huiden tot volkomenheid wordt ge- 
bragt. 

Deeze derde Leertouwing kan nog vierderley 
aangemerkt worden „ten opzigt vande vier Hoofd- 
foorten van Leder, welke men in dezelve doof 
hulp van verfchillende Plantftoffen bereidt: të wee- 
ten; het gemeene Leder, het Koe-Leder, hef 
Spaanfch en Turkfch Leer Al 


if 


-___ Hor LEERTOUWEN BEKWAAM. 4ût 


Alle Loog van Planten , bekwaam om de Hui- 
den in Leder te veranderen, is koud of warm. 
De manier, om de Huiden koud te bereiden , 
is de eenvoudigfte en gemakkelykfte, doch tevens 
de langzaamfte. Men bedient ’er zig van , tot het 
groffte en zwaarfte Leder; de Huiden worden daar 
toe gelegd in Houten Kuipen, met taamelyk fyn 
gemaakte Baft van Eiken- of Berken-Hout; ofmen 
‚Jegtze in Kuilen, in den grond gedolven, wer- 
pende daar op dergelyke Run. Dit wordt ver- 
fcheide maalen herhaald, en agtervolgd zo lang als 
% noodig is „ om de Huiden Leder te doen worden. 
De Huiden met een warme Lioog te touwen, is 
dikwils een zeer moeielyk Werk , maar men 
krygt ze dus veel vaardiger gereed. Daar zyn 
foorten van Leder die drie Weeken noodig heb- 
ben; tot anderen behoeft men maar veertien of agt 
dagen: het Spaanfch Leer vereïfcht niet meer dan 
een of anderhalf Etmaal; het Turkfch Leer, nú 
eens zeven of agt, dan zeftien of twintig Uurén. 
Ziet hier welk een order men in den Arbeid houdt: 
De Loog wordt in Houten Kuipen gedaan, met 
warm Water, waar men de Huideninlegt, zorg 
draagende om ze te deeg en dikwils te roeren, 
Ten einde vanagt dagen tapt men ’t Water , doof 
de Kraan, uit de Kuip; men maakt het andermaal 
heet, en doet ’er nieuwe Loog by, gietende het 
een met het andere wederom op de Huiden. Met 
deeze Bewerking gaat men voort, en herhaalt ze 
zo lang, tot dat de deeltjes der-Plantftoffen ‘de zelf- 
IV. Deer. fian- 


432 _ VERSCHEIDE INLANDSCHE PLANTEN 


frandigheid van de Huiden in zo verre doordron- 
gen hebben, dat zy tot Leder zyn geworden, % 
welk men dan te droogen hangt en vervolgens aan 
den Bereider geeit. 

Laat ons hier, in ’t voorbygaan, aanmerken, 
ten opzigt van het Koe-Leder;, dat men ’t zelve 
by ons zo goed koop niet kan touwen als in Rus- 
dand, en dat die welriekende foort, welke Sucht- 
Leer genoemd wordt, deeze hoedanigheid heeft 
van twee brandig ruikende Oliën, waar mede het 
onder ’ bereiden , wordt beftreeken. 

Wat belangt het Spaanfch en Turkfch Leer, dee 
de twee uiterfte en gewigtigfte Voorwerpen van 
de Leertouwery zyn: hetzelve beftaat alleenlyk 
uit Bokken- en Geiten-Huiden, die tot het eerfie 
met Smak, tot het laatfte met Galnooten bereid _ 
worden. Men naait de witte Huiden by een half 
dozyn aan malkander ; men fteekt ze in Water en 
dektze te deeg toe met het grove Poeijer van de ge- 
melde Plantftoffen. In het te famen naaijen wordt 
alleen dit verfchil in agt genomen, dat men de glad- 
de zyde buiten doet tot het maaken van Spaanfch 
en binnen tot het maaken van Turkfch Leer. 

Dit zal voldoen aan het oogmerk; ’t welk wy 
ons hadden voorgefteld ; om; naamelyk, een alge- 
meen denkbeeld te geeven van de Lederbereiding 
en derzelver verfcheide foorten ‚ ten einde eenig 
licht te verfchaffen omtrent het gene de Planten be- 
langt, die daar toe bekwaam zyn. 

Deeze Planten , die overvloedig in ons Land 

groei 


1 di 
wor LEERTOUWEN BEKWAAM. 433 


_groeijen, en met hulp van welken men reeds agt 
nieuwe Bereidingen van Leder heeft uitgevonden, 
zyn het onderwerp geweeft van een Vertoog, dat 
den 5 December laatftleeden aan de Akademie is in- 
geleverd en voorgelezen. De Autheur van ’% zel- 
ve en de Uitvinder van deeze nieuwe foorten van 
Leder, is Mr. Krein, gebooren te Nauen een 
arbeidzaam en bekwaam Man, die altyd een groo- 
te geneigdheid heeft gehad;voor ’ gene de Manu- 
faktuuren betreft en reeds verfcheide nuttige on- 
derrigeingen in dit ftuk heeft gegeven. Om zyne 
kundigheid nog meer en meer uit te breiden, is 
het, dat hy zig op de Natuurkunde, de Natuur- 
Ayke Hiftorie en Scheikonft, toegelegd heeft , en 
dat hy, voorleeden Zomer aan het befchouwen der 
Kruiden gaande, my verzogt , hem alle zodanige 
Planten te willen aanwyzen, die ik, volgens de 
kennis van derzelver Samenftellende deelen-en Ei- 
genfchappen „ tot de Lederbereiding dienftig mogt 
oordeelen. Ik heb alle deeze Planten aan de Aka- 
demie opgenoemd en derzelver Kenmerken be- 
fchreeven. Het zyn altemaal van de gemeenfte 
Planten in ons Land, die men tot dus verre als On- 
kruid aangemerkt heeft , om dat men van haar ge- 
bruik onkundig was. De Heer Krein heeft 
groote menigten daar van by een verzameld, en, 
‘onder de agt foorten van Leder, die zy hem 
voortgebragt hebben, is een zeer fchoon foort 
van Spaanfch Leer „ zonder Smak bereid; en twee 

IV. Deen. BENT foor- 


434 VERSCHEIDE INLANDSCHE PLANTEN 


foorten van Koe-Leder, alleenlyk getouwd met 
Bladeren van Boomen. 

Deeze nienwe Loosjers-Planten groeijen in by- 
na alle Slooten , Graften , Kuilen en Moeratlige 
Plaacfen: men vindt ook van dezelven in de Zand- 
agtige Velden, op de Heuvels en in de Boffchen : 
zy’zyn niet minder overvloedig in de Keur-Mark, 
inde Nieuwe Mark, in Pommeren en in Pruiflen. 
Het Hooy, dat zy geeven, is het groffte en flegt- 
fe van allen, wordende door de Beeften niet ge- 
geten , dan wanneer zy geen ander krygen kun- 
nen. Dus dienen deeze Planten eigentlyk nict 
dan tot bederf der goede Weidlanden. Men 
vindt ze vooral aan de Oevers der groote Wate- 
‘ren en Meiren, ja ik meen niet te ver te gaan, 
zeggende, dat ’er zeftig byzondere foorten van 
zyn, gelyk hier volgen. 


LYST per PLANTEN, 
die tot de Lederbereiding gebruskt kunnen worden. 


1. SALICARIA vulgaris purpurea foliis oblengis, Tourn. In- 
ftit. p. 253. Lyfimachia Spicata purpurea forte Pii 
nio. C. B. Pin. 246. Lytbrum, Linnmo. Roode of 
Baftaard-Wederick, gemeenlyk Partycke, Dop. Kruidb. 
bl. 117. Comm. Indig. p. 71. 

2; UrMmArIA. Crus. Hift. 198. J.B. IIT. 488. Filipendula, 
Linn. Regina Prati, Geitenbaard, gemeenlyk Rey- 
nette. Dop. bl. 75. Comm. Ind. p. IS. 

3. ComarUM. Linn. Gen. Plant. Ed. 5. p. 563. Quinque- 
folium paluftre rubrum. C. B. Pin, 326. Rood Water- 


ToT LEERTOUWEN BEKWAAM. 435 


Vyfvingerkruid. Het vierde van Dop. bl. 162. 
Comu. Ind. p. 95. 

4. Frrrx ramofa major, pinnulis obtufis non dentatis. C, Be 
Pin. 357. Pieris, Linn. Filix femina Officin. Wyfe 
jes Varen. Don. bl, 758. Comm. Ind. p. 38. 

5. —— non ramofa dentata. C‚ B. Pin. 358. Filix mas Of. 
ficinarum. Mannetjes Varen. Dop, bl. 758. Comm. 
Ind. p. 38. 

6. —- paluftris maxima. C. B. Prodr. r5o, Groot Wa- 
ter-Varen, met teere Bladeren. 

&7. —— mas, aculeata major € minor. C. B. Prodt, rsr. 
Lonchitis aculeata, Tourn. 538. Doornagtig en hard 
Brug- Varen. 

‚ PERsICARIA Salicis folio , Potamogeton anguftifolium 
diëta, Ray. Hit. 184. Perficaria acida Fungermannî, 
Perficaria, LinN. Zuur Water-Perfikkruid (*), 


ce 


9. 


(*) [Deeze Plant is het, die in Holland zo menigvul- 
dig aan de kanten van de Slooten en ftaande Wateren 
groeit, en zig in de gedaante van het rondbladige Fon- 


teinkruid, met fmaller en fpitfe , doch gladde Bladeren, 


aan lange Ranken ver over 't Water uit{preidt, fteekende 
haare Bloemfteeltjes regt opwaards, tot verfiering der 
Slooten, die met de Water-Ranonkel en andere Gewas- 
fen, als met een Webbe zyn overdekt, en waar over 
deeze gladde Bladeren , vlak leggende op het Water, 
zeer fraay uitmunten. Doponaus befchryft het als ’t eer- 
fte foort van Potamogeton; anderen noemen het Potame- 
geton Salicis folio, dat is met Wilgebladen: doch dit paft 
niet dan op de Stammetjes van ’t zelfde Gewas, die uit 
den zelfden Wortel aan de Wal opfchieten, en geheel an- 
ders van gedaante zyn, met ruige, zeer finalle Bladeren + 
aan welken ik ook niet weet ooit Bloem gezien te heb- 
ben. Van het eigentlyke Povamogeton, 't welk men rotundis 
folium noemt, om dat het langwerpig ronde of ovaale, 
niet om dat het geheel ronde Bladeren heeft; zyn de Bla- 
den bruingroen, vetagtig, en dikker. Het komt niet zo 
dikwils voor. Ik heb ’er een modderige Sloot, op ’t Ei. 

IV. Deer, Ff 2 land 


436 VERSCHEIDE INLANDSCHE PLANTEN 


9, BisrorTA major „radiee (minus vel mazis) intorta. C. B, 
Pin. 192. Biftorta, Linn. Naterwortel, Hertstonge. 
Dop. bl. 535. Comm. Ind, p. 16. 

ro. ToRMENTILLA fylveflris. C. B. Pin. 326. Forméntilla, 
Linn. Tormentille. Dep. bl. 164. Comm. Ind, 
Pp: EIT. 

*risPimePINELLA Sanguiforba, major. C. B. Pin. 160. San- 

guiforba, Linn. Wilde groote Pimpernel, Dop. bl, 
144 
12, CanvoPHYLLATA vulgaris. C.B. Pin. 321. Geum, LiNN. 
‚ ‚Nagelkruid. Dop. bl. 198. Comm. Ind. p. 21. 
aquatica, nutante flore. C. B. Pin. 32r, 
Geum, Linn. Caryopbyllata pappofo flore. Water-Nagel- 
kruid met Wolagtige Bloemen. Los. Kruidb. bl. 845. 

14. ANSERINA. Officinis Argentina & Potentilla. Potentilla, 
Linn. Ganferick , Zilverfehoon. Dop. bl, 946. Comm, 
Ind. p. 93. 

I5. QUINQUEFOLIUM majus repens. C. B. Pin. 325. Poten- 
tilla, Linn. Pentapbyllum Officinarum. Gemeen Vyf- 
vingerkruid. Dop. bl. 161. Comm. Ind. p. 94. 

en minus repens luteum. C. B. Pin. 325. 
Potentilla, Linn. Klein kruipend Vyf-vingerkruid. 

Dop. bl. 162, 

bd mn folio argenteo. C. B, Pin. 325. Klein, 
regt op groeijend, wit Vyf-vingerkruid. 

®18. HoRMINUM pratenfe foliis ferratis. C. B. Pin. 238. Sal- 

via, LinN. Wilde Sclarey. Dop. bl, 471. 

19. Acrimonia Officinarum. Agrimonia, LiNN. Agrimo- 

nie. Dop. bl. 335. Comm. Ind. p. 36. 


Erg: 


16. 


2o, 


land Wieringen, geheel digt meê overdekt gevonden. Hier 
van verfchilt grootelyks deeze Perficaria Potamogeton an- 
guflifolium ditta ; welke in Zuurheid of Wrangheid by de 
Perficaria mitis maculofa vitmunt: immers indien het die 
gene is, welkeiLosrr noemt Perficaria maior, foliis birfu- 
tis, guflu acerbis; gelyk Tournerorr zig verbeeldt: Hift, 
des Plantes des environs de Paris. p. 221.) 


TOT LEERTOUWEN BEKWAAM. 437 


zo. Equiserum arvenft longioribus Setis, C. B. Pin, 16. 
Equifetum, Linn. Kleine Paardeltaart, gemeenlyk 
Hermoes. CoMM. Ind. p. 34. Dop. bl. 98(4). 

— paluftre longioribus Setis. C, B. Pin. ER 
Equifttum, Linn. Hippuris. Lon. Icon. 793. Water- 
Paardeftaart , gemeenlyk Unjer. Co Mm Mm. Ind. p. 33, ($). 

22, ArcrimiLLa vulgaris. C. B. Pin. 319. Alchbemilla, LINNe 
_Sinauw , Onzer Vrouwen Mantel. Dop. bl. 205. 
Comm. Ind. p. 4. 

23. Muscus Pulmonarius. Lichen, Linn. Pulmonaria om. 
ein. Longekruid of Eiken-Mos. Dop. bl. 714 Comm. 
Ind. p. 78. 

24. LYsiMACHIA lutea major , que Diofcoridis. c. B. Pin, 

“245. Lyfimachia, Linn. Groote geele be irarese wite, 
_ bl, rry. COMM. Ind. p. 70. 

25. Vaccinium Rivini. Vitis Idea foliis drongen crenatis 
fruêtu nigricante. C. B. Pin. 470. Vaccinium, LiNN. 
Blaauwe Beffen, Kraakelbefiën. Dop. bl. 1204. Comm. 
Ind. p. 116, 


2ó. 


(ft) [Dit is ontwyfelbaar die foort van Enuijetum, wel- 
ke in den Voortyd de witte Steeltjes met Bloemknopjes, 
by -Doponzus afgebeeld in de tweede Figuur, uitgeeft: 
en als deeze Steeltjes verdord zyn, de langdraadige Staar- 
ten van de derde Figuur, uit den Grond laat pries 
waar van het den naam Hermoes kan hebben.] 

(6) [Dit is zekerlyk de Katteftaart, Limnopeuce. Varrr, 
niet; hoewel de Figuur van Loser zulks fchynt aan te 
wyzen, die de zelfde is als de groote Paardeftaart van 
Doponszus. Ik zou eer gelooven dat hier gezien werde - 
op het Eguifetum paluflre. Los. Icon. 795. Immers, de 
Heer TouanerorT verzekert, dat de drie foorten van Wa. 
ter Paardeltaart, die met lange, die met korter, en die 
zonder Borftels , door Hoveniers behandeling van de 
zelfde gedaante worden. De Hippuris van Los. en Dop. 
komt my voor de Katteftaart te zyn, die in ’t midden 
van ondiepe modderige Slooten groeit, en van de Pagar- 
deftaart of ’t Unjer veel verfchilt.] 

„JV, DEEL. * Ff 3 


438 _ VERSCHEIDE INLANDSCHE PLANTEN 


%26.—— —— foliis Buxi , fempervirens, baccis rubrîs. 
Rupp. Flor. Jen. p. 52. Vaccinium, Linn. Roode Kraa. 
kelbefiën. Dop. bl. 1206. 

27. Runus vulgaris, five fruêlu nigro. C. B. Pin. 479. Ru- 
bus, Linn. Groote wilde Braamen. Dop. bl. 1162. 
Comm. Ind. p. 99. Met zwarte Vrugt. 

28. —- repens, fruêhu cefio. C. B. Pin. 479. Rubus, LinN. 
Blaauwe Brummelen. Kleine Braamen. Dop. bi, 1162, 

29. FRAGARIA vulgaris. C. B, Pin. 326. Fragaria, Linn. 
Aardbefiën. Dop, bl. 1049. Comm. Ind. p. 38. 

*so.FiLipeNDULA. J. B. IL. 189. Filipendula, Linn. Serie 
fragia rubra, Officinis Filipendula. Roode Steen- 
breeke. Dov. bl. 73. 

gr. Pervinca. TOURNF. Vinca Pervinca, Offic. Clematis 
Dapbnoides major, flore ceruleo. J. B. IL. 132. Vinca, 
Linn. Vinkoorde, Maagdepalm. Dop. bl. 665. 

32. SrARGANIUM, ramoftum ($ non ramofum. C. B. Pin. 115. 
Sparganium, LiNN. Rietgras of Platanaria. Dop, bl, 
950. CoMM. Ind. 107, 108. 

33. GNAPHALIUM vulgare, majus €& minus. C. B. Pin. 263. 
Filago feu Herba impia, Tournr. 454? Gnaphalium, 
Linn. Ruerkruid. Dop. bl. 89. Comm, Ind, p. 45. 

— — montanum flore rotundiore €) longiore. C. 
B. Pin. 263. Elychryfum. Touanr. 453. Comm. Ind. 
P. 45. 

*35. GERANIUM Sanguineum, maximo flore. C.B. Pin. 319. 
Hematodes, Crusir. Geranium, LiNN. Berg-Oijee 
vaars-Bek , Bloedwortel. Dop. bl. 85. 

*36. — —— Batrachioides maximum , minus laciniatum, 
folio Aconiti. J-B. IL. 477. Oijevaars-Bek met Bla- 
den van Boterbloemen. Dop. bl. 84. ’t Groeit in 
broekige Landen. 

37. PLANTAGo latifolig incana. C, B. Pin. 189. Plantago. 
Linn. Breede wollige Weegbree. Dop. bl, 148. 
Comm. Ind. 89. 


34. 


38. anguftifolia major €} minor. Smalbladerige 
Weegbree, Hondsribbe. ibid. 
39. latifolia finuata. Groote gladde Weegbree. 


ibid, Alle foorten van Weegbree. 
40. 


4: 


TOT LEERTOUWEN BEKWAAM. 439 


40, Hypericum Officin. €} Matthioli, vulgare. C. B. Pin. 
279. Hypericum, LiNN. St. Jans- Kruid, Dop. bl, 
101. Comm. Ind. p. 59 (*). 

“yr. Viris Vinifera. C. B. Pin. 299. Vitis, LiNN. Wyn- 
gaard. Dop. bl. 682. De Ranken met de Bladen. 

42. Prurus /ylweftris. C. B. Pin. 444. Prunts, LINN. 
Acacia Germanica. Slee-Pruim, Slee-Doorn. Dop, 
bl. 1181. Comm, Ind. p. 93. De Baft en onrype 
Vrugt. 

43. Sarix vulgaris alba arborefcens. C- B. Pin. 473. Bali 
Linn. Gemeene Witbladerige Wilg. Dop. bl, 1318. 
Comm. Ind. p. IOI. 

44. —- Caprea rotundifolia. TaBrRN. Icon. 1038. Rond- 
bladerige Water-Wilg. De Bladen, Baft en ’t Loof. 

45. SorBus aucuparia. J.B. L 62. Sorbus, Linn. Lyfter- 
befiën- of Qualfterboom. Dop. bl. 1306. Comm, 
Ind. p. 107. Het Loof, de Bladen en onrype Vrug- 
ten. 

46, Rosa fylweftris , wariorum colorum. Rupp. Flor. Jen. 
139. Rofu, Linn. Wilde Roofeboom. De Bladen; 

47. Facus. Dop, Pempt. 832. Fagus, LiNN. Beukeboom. 
Dop, bl. 1303. Comm. Ind. p. 37. De Baft en 
Bladen. 

#48. CarPINUS. Dop. Pempt. 841. Carpinus, LiNN. Haag- 

Beuke, 


kel 


(*) Ten opzigt van de veertig hier opgenoemde foor- 
ten van Planten, moet men aanmerken, dat dezelven in 
haar geheel, met Wortelen, Steelen, Bladen en Bloe- 
men, of de Bloemen op zig zelf, gelyk in de laatfte, 
kunnen gebruikt worden tot de Lederbereiding. Ook is 
de een fterker of zwakker dan de andere, en vordert een 
werfchillende Behandeling. Maar ten opzigt van de vol- 
gende Planten of boomgewaffen, daar in fommigen maar 
de Bladen of Takken, in anderen de onrype Vrugten en 
het Zaad, of de Wortelen alleen, hier toe bekwaam zyn, 
heb ik het telkens aangetekend, welke deelen men ge- 
bruiken moet. GLEDITSCH. 


W. Dreu. Ff 4 


440. _ VERSCHEDE INLANDSCHE PrANTEN- 


Beuke, Witte Beuk. Dop. bl, 1315. Het Loof, de. 
Bladen en Baft. 

49. Quercus. C. B. Pin. 419. Quercus, Linn. Eikeboom, 
in al zyn foorten. Comm. Ind. p. 94. De Bladen. 

so. BeruLa. Dop. Pempt. 839. Betula, Linn. Berkeboom. 
Comm. Ind. p. 16. De Bladen en Baft. 

5E. ALNus. Don, Pempt. 839. Alnus, LinN. Elzeboom. 
Comm. Ind. p. 6. De Bladen. 

s2. MesrrLus omnium Auêtorum. Mefpilus, Linn. Mis- 
pelboom, De wilde foort, genaamd Haagdoorn, is, 
gemeen, Comm. Ind. p. 74. De Bladen, ’t Loof en 
de onrype Vrugten. 

€53. Lepum Rosmarini folio. Tabernem. five Rosmarinum 
Jylweftre, Matthtoli. Wilde Rosmaryn. Het Loof. 

&54:CorNus fylneftris mas. C. B. Pin. 447. Cernus, Linn, 

Wilde Kornoelie. De Bladen, *t Loof en de Steentjes. 

55. Acerosa Pratenfis. C. B. Pin. 114. Oxalis. Dov. Ku- 
mex,LinN. Veldfauring, Comm. Ind. p. 4. De Wor. 
tel en ’t Zaad. 

56. LAPATHUM maximum aquaticum. Crapr. Hift. 309. Ru- 
mex, LiNN. Groote Water-Patich. Comm. Ind. p. 
63, 64. De Wortel, Bladen en ’ Zaad. 

folio acuto plans. C. B. Pin. 115. Rumex, 
Linn. Oxylapatbum vulgo. Lapatbum Officinarum. 
Gemeene wilde Patich. Dop. bl. zorr. De Wortel, 
Bladen en ’t Zaad, 

58. Irrs paluftris lutea, five Acorus aduiterinus. C, B. Pin- 
34. Tris, Linn. Geel Water-Lifch, Dop, Ul. 395. 
Comm. Ind. p. 4. De Wortel. 

59. NYMPHZa lutea major, C.B. Pin. 193. Nympbea, Linn. 
Geele Plompen. Dop. bl. 928. Coma. Ind. p. 8r. 
De Wortel. ; 

alba major. C. B. Pin. £93. Nymphea, Linn. 

Witte Plompen, Water- Roozen, Dop. bl. 927. 

Comm. Ind. 81. De Wortel (*). 


57 


6c. 


De 


(*) [By de Kruidkundige Benaamingen deezer Planten, 
gelyk zy van den Autheur opgegeven waren, heb ik niet 
alleen 


ror LEERTOUWEN BEKWAAM: 441 


„De Eigenfchappen, uit hoofde van welken 
deeze Planten bekwaam zyn tot het Leertouwen, 
kan men gemakkelyk ontdekken, wanneer men on- 
derrigt is aangaande de Stoffen , die door de Schei- 
kunde gehaald worden uit de Smak, Galnooten 
en de verfcheiderley Baft van Boomen. Ten op- 
zigt van deeze famenftellende Deelen, kunnen de 
gedagte Planten bekwaamelyk in twee Hoofd 
klaffen onderfcheiden worden. De Grondftoffen, 
waar op men meeft te letten heeft, bevinden zig 
in deeze Planten in ’t algemeen: te weeten, zy 
zyn van eene logge, doch tevens werkzaame, 
Aard-Gomagtige „ of Aard-Har s-Gomagtige na- 
tuur. Maar zatte vindt men in eenigen, in 
meer of minder veelheid, deelen die zeer vlug en 
werkzaam zyn , en dit maakt het verfchil, dat 
wy ftellen tuflchen de Planten, die tot’ zi Le- 
derbereiding kunnen dienen. beef: 
_ Die van het eetfte foort hebben geene of maar 
een zeer doffe Reuk ; doch haar Smaak is gantfch 
fcherp en famentrekkende. Zy leveren niets 
uit, dan de niet vlugge , werkzaame Beginzels , 
waar van wy gefproken hebben: ten minften ont- 
dekt men ’er niets in , dan een zeer weinig aan- 
merkelyk mengzel van Olieagtige Ontfteekbaare 
deelen, die aan *t Water, dat men er van des- 
tilleert , eene flaauwe Balfamieke Reuk geeven, 
zon- 
alleen de Naamen van Linnmus gevoegd, maar ook, met 


uitlaating der Hoogduitfche , de Nederduitfche Naamen, 
IV. Dekr, Ff s zo 


442 __ VERSCHEIDE INLANDSCHE PLANTEN 


zonder eenige fcherpe Samentrekkende Smaak. 
De hoeveelheid van deeze deeltjes, in de Aard- 
Hars- Gomagtige zelfltandigheid, is verfchillende: 
maar de gene, die gemeenlyk plaats heeft in de 
meefte “waare Looijers-Planten , zo veel ’er be- 
kend zyn, is, by voorbeeld , dat, in een Pond 
van zodanige Planten, de Aarde een derde deel 
uitmaakt of zelfs de helft ; het Gomagtige deel 
Omtrent een vierde, in anderen ook wel een der- 
de en in fommigen tot de helft toe: terwyl het 
Harsagtige *t minfte van allen is, gaande ín een 
Pond niet dan van 20 tot 5o Greinen , of op ’t 
meeft tot een Drachme en een Grein of twintig 


daar boven. 
In het andere foort van onze Planten vindt 
men , 


zo veel 'er my bekend waren ‚en tevens heb ik de Bladzyden 
aangeweezen , op welke de Afbeeläing van ieder Plant 
in ’t Kruidboek van Doponaus is te vinden. Ook heb 
ik, in de Catalogus Plant, Indigenar. Hollandie van den 
Heer CoMMELIN, dezelven opgezogt,en onder de Woor- 
den Comm. Ind. p. de Bladzyden aangehaald, alwaar der- 
zelver Natuurlyke Groeiplaats in deeze Provintiën wordt 
gemeld. De meeften, naamelyk , van deeze Planten, 
zyn zo wel Inlandfche van de Nederlanden als van het 
Brandenburgfche, en de genen, die niet van zelf of in mer 
nigte alhier groeijen, hoedanigen ’er mogelyk zo of 12 on- 
der de 6o zyn, heb ik voor het Nommer met een Ster- 
tetje getekend. Onder de overige Planten van deeze 
Lyft, die als Inlandfche van onze Provintiën, zo wel als 
van het Brandenburgfche, kunnen aangemerkt worden en 
weezentlyk in ons Land groeijen, zyn egter eenigen o- 


vervloediger dan anderen ; gelyk de Argentina , Plantage 
en 


tor LEERTOUWEN BEKWAAM. 443 


men, wel is waar, de gezegde werkzaame Jogge 
deelen , maar de gedagte evenredigheid kan er 
geen plaats in hebben , om dat zy zig met andere 
Grondftoffen, zo vlugge als logge, vermengd be- 
vinden; invoegen dat zy het kleinfte gedeelte 
van % famengeftelde uitmaaken , en dat het hun ge- 
beurt, ofdoor de vlugge deelen kragtiger gemaakt 
of op eene aanmerkelyke wyze verzwakt te zyn. 
Men vindt dan in deeze zelfftandigheden, behal- 
ve de logge Grondftoffen, een Beginzel , dat ge- 
noemd kan worden Olie- of Vetagtig, Balfamiek „ 
Geeftig , enz. De vlugge deelen ontwikkelen 
zig wel dra van de anderen in de warmte van de 
Loog , en vliegen weg, zodanig dat het niet ale 
tyd mogelyk is een kenbaar voetfpoor van dezel- 

ven 


en Equifetum , die waarfchynlyk niet van de minft kragtíe 
ge Loorjers-PLANTEN zyn, en byna overal, in allerley 
Gronden, Aard, Zand, Kley, droog en vogtig, in me- 
nigte voorkomen: zo ook de Filix, die men by geheele 
Velden op fommige Duinlanden vindt groeijen , ende Per= 
ficaria, welke aan de kanten der Slooten, in laage Lands. 
douwen , zeer gemeen is : om niet te fpreeken vande Veld- 
fuuring, de Iris-Wortel, Nympbea, en dergelyken, wel- 
ker inzameling miffchien meer moeite zou vereifchen. De 
Bladen der opgetelde Boomen zyn zekerlyk in den Herfít 
rykelyk te bekomen: zo dat men van dit foort van Leder- 
bereiding in ons Nederland ook gemakkelyk de Proef zou 
neemen kunnen. Omtrent de Planten, die in Sweeden 
daar toe gebruikelyk zyn , kan men nazien de Huisbou- 
delyke Flora, in het III. Deer deezer Uitgezogte Verhan- 
delingen, bladz, 396, enz.] 


IV. Deer. 


444 VERSCHEIDE INLANDSCHE PLANTEN 


ven te ontdekken in het Leder , dat men daar me- 
de bereid heeft, 

Als men vervolgens nagaan wil, waar in ci- 
gentlyk de gezegde logge Aard-Gomagtige, of 
Aard-Hars-Gomagtige zelfftandigheid beftaat, zo 
zal men door de Scheikunde daar van onderrigting 
bekomen. Deeze Aarde is nu eens grover, dan 
fyner; nu in grooter , dan in kleinder hoeveel- 
heid; en zy bevat een Olicagtige zelfftandigheid 
of Ontfteckbaar Beginzel , ingewikkeld in een ligt 
Zuur, hoedanig men in de Plantgewaffen vindt, 
niet bytend of brandend fcherp , gelyk in de Mi- 
neraalen. Als men de Looijers-Planten met Vuur 
onderzoekt, zo krygt men , door de Retort, van 
een Pond Medicinaal Gewigt de volgende Pro- 
dukten, doch de evenredigheid is in allen niet 
ftipt de zelfde; naamelyk: 1. Omtrent 1o Drach- 
men van een helder en brandig ruikend Ph/egma, 
dat niet Samentrekkende is: 2. Ongevaar 21 Drach- 
men van zuur Vogt, zynde geelagtig , of uit den 
geelen bruin, van koleur: 3. Ruim 14 Drachmen 
van eene brandige Olie. Het Caput mortwum maakt 
dikwils de helft of zelfs meer uit, en bevat, in 
eenige Onderwerpen, een gedeelte Sa/ „Alkalt 
fixum, dat door een hevig Vuur geboren wordt, 
In de Vrugten, Sappen en Vleezige Wortelen, 
is merkelyk verfchil omtrent de gezegde even- 
redigheid, 

Het is dan niet moeijelyk , zig een denkbeeld 
te maaken van de werking deezer Planten, op Hui- 

den, 


wor LEERTOUWEN BEKWAAM. = 445 


den, die behoorlyk gezuiverd en geweekt zyn; 
wanneer men dezelven eenigen tyd inhet Af 
kookfel, Aftrekfel of Sap deezer Planten, of al. 
leenlyk by het grove Poeijer „ Zaagzel of ‘Schaäf 
zel. van dezelven , laat blyven ; waar door haare 
natuur in die van Leder verandert. Immers, ge- 
duurende dien tyd, worden de fmelcbaare en 
werkzaame deeltjes der Plantgewaffen van de gro- 
ver Stoffen afgefcheiden , door toedoen vande 
Lugt, van dampige Vogtigheid, van’t Water, de 
Bearbeiding en de verfcheide trappen van Warm- 
te, die men bezigt; zy verwyderen zig langzaa- 
merhand van elkander, en breiden zig ten deele 
uit op een zeer zagte manier , ’t welk dezelven 
bekwaam maakt , om-.ook, zeer zagtelyk, de zelf 
ftandigheid der uiter door te dringen, en daar 
onkennelyk de verandering uit te werken, wel- 
ke zy ondergaan. Niets is gemakkelyker , dan te 
begrypen, wat in een dergelyk Geval een Zuur , 
dat met zagtheid ontbonden wordt en uicgefpreid , 
in ftaat is voort te brengen, wanneer hetzelve ge- 
mengd is en in beweeging gebragt met andere 
deeltjes ‚ die in den hoogften trap vlug, Olieag- 
tig en ten uiterfte beweeglyk zyn. De Húiden, 
naamelyk ‚ worden met deeze deeltjes, zo wel 
als met de genen, die wy Aard-Hars-Gomagtige 
genoemd hebben , doordrongen als met een foort 
van Balfem, en dit maakt het Leder digt en vaft, 
zo dat het verder voor alle Verrotting, en de 
befchadiging of verteering door Wormen of In- 
IV. Deen. fek- 


446. PLANTEN TOT LEERTOUWEN BEKWAAM. 


fekten „, bewaard blyft. Maar gelyk het ons oog- 
merk niet is, ons in te wikkelen in de geheele 
Befpiegelende Kennis van de Konft der Lederbe- 
reiding „ zo zullen wy ons bepaalen aan ons Voor- 
werp, dat alleen betreft de bepaaling der Plan- 
ten, die tot Leertouwen bekwaam zyn ; waar 
omtrent wy nog moeten zeggen, dat men ’er on- 
der vindt, die kunnen dienen om ’t zelve een 
fraaije koleur te geeven. Voor % overige is t de 
algemeene Eigenfchap deezer Planten , dat hun 
Aftrekzel, Sap of Afkookzel, met Koperrood 
gemengd , van Koleur verandert , wordende in 
fommigen roodagtig , in anderen bruinrood , paarfch 
of zwart. De Scheikundigen weeten , wat de oor= 
zaak zy van dit Verfchynzel. 


ES 
\ 


WAAR- 


WAARNEEMING 


OVER DE | 
BRAAKVERWEKKENDE KRAGT ne 


VAN DE 


nan gende 


Door DEN HEER 


MARRIGUES, 
Heelmeefter te Verfailles. 
(Recueil de Medecine, Chirurgie, &c. July 1757, pag. 67.) 
STELEEEESSEEENENEEEGERS 


N de Maand Sfuly 1753, gebeurde het dat een 
jonge Dogter van drie-entwintig Jaaren, zyn- 

de droog en Galagtig van Geftel „ met Schurftig- 
heid bezet geworden ‚ haaren toerit nam tot. 
een vermaard Kwakzalver , die, zo men voor- 
gaf, Wonderen in de Stad verrigtte. Deeze 
raadde haar, drie Oncen gefponnen Tabak te laa- 
ten kooken in een genoegzaame veelheid Waters 
met dit Afkookzel de deelen des Lighaams, daar 
zy met Krauwagie geplaagd was, te bevogtigen; 
ze te omwinden met Doeken, die ‘er in nat ge- 
maakt waren, en zig dan in ’ Bed warm toe te 
dekken. Zy ftelde dit, nog dien zelfden avond, 
in ’t werk; doch de uitkomft beantwoordde haar 
oogmerk niet: want ‚na verloop van drie Vuren, 
IV, Deer. dat 


443 _ De BRAAKVERWEKKENDE KRAct 


dat zy in ’t Bed gelegen had, voelde zy eene 
Grilling door haar geheele Laghaam , welke gevolgd 
werdt van Walging en zeer fterk Braaken, met 
Stuiptrekkingen in de Armen, Beenen en zelfs in 
de Spieren van de Ruggegraat. Deeze Toeval- 
fen duurden, van één Uur na middernagt tot vier 
Uuren ’s morgens; wanneer men my kwam haa- 
len. Ik vond het Meisje in dien droevigen ftaat : 
haar Pols was klein en zeer ras: ook zag men 
reeds eene doodkoleur over haar Aangezigt ver- 
fpreid. Zy gaf, in myn tegenwoordigheid, ge- 
heel zuiver Bloed over, en men toonde my Ser- 
vetten, die zy, in % Braaken, met veel Bloed 
bevlekt hadt: ook verzekerde men my , dat zy 
verfcheide maalen af was gegaan, ’t welk men be- 
fpeurde aan den flank van haar Bed; doch, toen 
men ’t onderzogt , werdt geen Bloed in de Vui- 
ligheid gevonden. 

In het befchouwen van de Lyderes bored 
ik, dat haare Armenen Handen met nat gemaak- 
te Deken bewonden waren. Ik vraagde de re- 
den daar van, en men gaf my ten antwoord, dat 
deeze Doeken , bevogtigd met een Afkookzel 
van drie Oncen Tabak, op deeze deelen des Lig- 
haams gelegd waren, tot geneezing van het Schurf- 
dg Uitflag, ’ gene dezelven bedekte, en dat zy 
dergelyke Doeken om de Dyéën , Kniejen en Bee- 
nen, had, welke“deelen ook met zulke Ruidig- 
heid bezet waren; alles tot het zelfde oogmerk. 
Ik twyfelde. toen niet langer, of de aanvoeging 

van 


VAN DE TABAK 449 


wan deeze Doeken was oorzaak van al de onge- 
fteldheid, waar in ik dit Meisje vondt; dewylik, 
vier Jaaren te vooren, een byna dergelyk Geval 
ontmoet had (*). 

Aanftonds liet ìk alde Doeken wegneemen, die 
nog doordrongen waren met het Afkookzel van 


‘Tabak. Ik gaf laft, om de deelen „ daar zy ge- 


legen hadden, af te veegen, en ik befloot , zon- 
der uitftel, de Lyderes op den Arm te Aderlaa- 
ten, uit hoofde van het Bloedbraaken, dat zon- 
der twyfel tot zyne onmiddelyke ‘oorzaak hadt , 


het barfen van eenig Vaatje der zelfflandigheid 


van 


(*) Een Wyngaardenier , naamelyk, die Soldaat ge- 
weeft was, zynde omtrent tweeenveertig Jaaren oud, 
ging een Weddenfchap aan met een van zyne Gebuuren, 
om in één namiddag, agter malkander, vyf-entwintig Py- 
pen Tabak te rooken; fchoon hy ‘er, doorgaans, maar 
drie of vier op een Dag rookte. Hy won het ; doch 
de menigte van Tabaksrook, door deezen. Man ingezwol. 
gen; of, ’t gene op ’t zelfde uitkomt, het Speekzel door- 
drongen met de fyne deeltjes van die Stoffe ; maakte zulk 
eene wanorder in zyn Lighaam, dat hy, na verloop van 
eenige Uuren, bevangen werdt met eene Bedwelmdheid, 
waar op hy buiten kennis raakte, en niet weder tot zig 
zelven kwam , dan na zeer geweldig en onophoudelyk 
Braaken, ’t gene men, door hem een menigte van Huy te 
laaten drinken, eindelyk te boven kwam. Niettegenftaan- 
de de fpoedige hulpe, welke de Huy aan deezen Man toe- 
bragt, heeft hy nog agttien Maanden lang zwaare Pyn in 
’t Hoofd en Duizeling gehouden, die kem, van tyd tot 
tyd, met veel hevigheid aantaftten , en, dat zeer aan- 
merkelyk is, hy heeft, federt dit Toeval, zulk een af- 
keer gehad van het Tabakrooken, dat het zien van een 
Pyp, zo hy zeide, hem Pyn in 't Hoofd veroorzaakte, 


IV. Deer. Gg 


450 De Kracr VAN pe TaApax. 


van den inwendigen wand der-Manag , te weeg; ge- 
bragt door de fterke Samentrekkingen „ niet alleen 
van dit Ingewand , maar ook van de Spieren, wel- 
ker werking dient om de uitwerping der Stoffen, 
die in de Maag vervat zyn, te bevorderen. Met 
de Aderlaating gingen de Stuipagtige beweegingen 
over, ’tgene de Lyderes een weinig tot bedaaren 
bragt: zy nam vervolgens, in twee reizen, kort 
op malkander, een Stroopje in , gemaakt van O/. 
Amy gdal. duletum, Syrup. Lemonum en eenige drup- 
pelen Laudanum lrgutdum: zy braakte nog driemaal, 
zo in den tuflehentyd van * inneemen, als daar na: 
doch ik merkte op ‚dat ’er geen Bloed meer was in 
%x gene zy de laatfte maal overgaf; zynde het, in 
tegendeel, niet dan Waterig Slym en een gedeelte 
van het Stroopje. Men liet het nog eens klaar maa- 
ken en gaf het haar weder in twee reizen; waar 
van het laatfte gedeelte ’er in bleef en de uitwer- 
king hadt die ik verwagtte, te weeten dat de Ly- 
deres geheel tot bedaaren kwam. Het Braaken op- 
gehouden zynde, raakte zy in flaap: weder wakker 
wordende, gaf men haar een Kommetje Vleefchnat 
en ’s namiddags een lugtige Pottagie: doch haar is, 
wel veertien dagen lang , eene zwakheid in de 
Maag en verlies van Appetyt bygebleeven , die zy 
niet te boven kwam, dan door ’t gebruik van de 
Theriaak , neemende ’s morgens daar van een dofis 
op een nugter hart, en ’s avonds nog eene „ na 
den Eeten, 
H. 
8 BRIEF 


A B tl 
ee DVER HÉT ZONDERLING En 
VE Re8: €: HY N06 SE olie 


) VAN EEN 


VOLWASSEN 


EE: Eet 


 AN EEN 


AALBEZIEBOOM. 


TK oncfing, op den 14 en Ig deezer 3 van 
twee afzonderlyke goede Vrinden uit „A/- 
maar ‚de tyding; dat in zekeren Tuin, op de Bui= 
tenfingel tuffchen de Geefter en Vriefche poortens 
aldaar ; een zeer zonderling Verfchynfel was 
waargenomen; en door een verbaazend groot 
getal van nieuwsgierige Lieden dagelyks van na- 
by gezien wierd. Men had; fchreef men my3 
nadat de bladeren van zekeren Aalbezieboom wat 
waren afgevallen , ontdekt „ Chet blad tot hier 
toe het Verfchynfel bedekt gehouden hebbende) 
IV. Deer. Gs 2 dat 


452 7r VERSCHYNSELVAN EEN VOLWASSEN Äppzr, 


dat uit eenen van deszelfs hoofdtakken, mid 
den tuffchen de trosjes Aalbeziën in,en op eener 
afzonderlyken fteel, een vry groote Appel ge- 
groeid was. Een van de geëerde Vrinden, die 
my de bekendmaaking hier van mededeelde, had. 
zelf zig na den Tuin „daar dit wonder te zien was „ 
begeeven, en berichtte my dus uit eigene bevin- 
dinge de waarheid van ’t geval; voegende Zyn. 
Eid. daar by de verfchillende oordeelen en giffin- 
gen, die door fommige ooggetuigen voorgefteld 
waren , tot oploffinge van het Verfchynfel. 

Ligt begrypt Uw Ed. , dat ik niet lang uitftel- 
de myne door deeze bekendmaaking” opgewekte 
nieuwsgierigheid zoo ras moogelyk te voldoen; 
ten welken einde ik my eergifteren, den 17 
deezer ‚ na Alkmaar, en ten fpoedigften na den 
voorfchreeven Tuin begaf, alwaar ik het genoe- 
gen had zeer weinige Menfchen aan te treffen „en 
dus zonder eenige belemmering en van naby het 
Verfchynfel aandachtig te mogen befchouwen. 

Ik vond naamentlyk, gelyk men my gefchree- 
ven had, aan een der Aalbezieboomen, welke ge- 
deeltelyk „aan de eene zy de onder een half of laag- 
flamden, en aan de andere zyde onder een hoog- 
ftamden Appelboom ftond , op een der hoofdtakken, 
drie of vier duimen van den middelftam , eenen 
vry grooten Appel hangen tuffchen de Aaibeziën 
die zoo wel voor als achter den Appel tot volko- 
men rypheid gegroeid waren. 
Deeze 


AAN EEN AALBEZIEBOOM, VERKLAARD. 453. 


Deeze Appel, wel voor een vierde gedeelte 
wuurig of kankerig, gelyk men ’t noemt , en daar 
door aan de eene zyde, omtrent van de halve 
breedte af tot onderen toe, roeftig en ingetrokken, 
wercoonde zig voor ’t overige in volle frisheid 
groen en als nog te groeijen hangende ; zynde 
vaft aan een zeer langen en taamlyk dikken Stoel , 
die zyn begin had vlak boven op en uit den Aal- 
bezietak , tegens welken deeze fteel door de z waar- 
te van den nederhangenden Appel was omgeboogen 
en cenigermaate klemde. 

Omtrent een half uur lang dit Verfchynfel be- 
keeken hebbende , met oplettendheid op alle de 
omftandigheden , verzocht ik dat my een Spiegel 
mogt gegeven worden om den Appel (die pas een 
half voet boven den grond hing en niet opgeligt of 
zelfs aangeroerd mogt worden,) door middel der 
refletie, van onderen te zien: hebbende ik door 
myn Vergrootglas en uit het geheel beloop des 
Verfchynfels iets ontdekt, het welk my in % ver- 
moeden bracht dat deeze Appel verkeerd , dat is 
met den kruin na boven en den fteel na beneden, 
aan den Boom hing. 

De kennelyke bovenribben van den Wynappel 
lieten zig zien, en liepen na den bovenverhaalden 
langen en fchynbaaren Steel toe als na haar middel- 
punt ; omtrent welk ik door myn Vergrootglas 
eenige pluisjes en overblyffelen van het kruiritje 
of Perranthtum meende befpeurd te hebben. 

IV. Deer. Ge 3 Daar 


454 CT VERSCHYNSEL VAN EEN VOLWASSEN Apren 


Daar verliepen eenige oogenblikken eer men my 
gen Spiegel bezorgde , en midlerwyl vermeerderde 
het getal der aanfchouwers en aanfchouwereffen 
niet weinig; het welk my de gelegenheid gaf om 
myne Waarneeming duidelyk te laaten zien van al- 
len : te weeten, zoo draa had ik den Spiegel niet 
vlak onder den Appel gelegd , of ik vernam ten … 
zekerften dat dezelve met den Steel na de aarde 
toe hing. Verftaande dat de laag- of halfftamde 
Appelboom, die, gelyk gezegd is, gedeeltelyk 
over den Aalbezieboom met zyne armen heen hing, 
een Wynappelboom was , verzocht ik dat men my 
een der Appelen geeven wilde, dewelken van 
‘dien boom allen reeds afgeplukt waren; en, dien 
in handen krygende , vergeleek ik deszelfs fteelein- 
de methet ondereind van den Appel aan den Aalbe- 
zieboom. De W ynappelenhebben „zo Uw Ed. bee 
kend zal zyn  dikmaals by hun fteel eene bultigheid, 
onder , en digt tegen welke aan, de cigenlyke 
Steel (die kort en kleinis) geprangd ftaat. Die 
wondere Aalbezie-Appel nu, was mede van on- 
deren zoo gebult , gelyk zeer duidelyki in den Spie- 
gel te zien was. 

_ Dit alzoo opgemerkt hebbende, en nu zeker 
genocg weetende dat de Appel % onderft boven 
hing, hervatte ik weder myne waarneemingen 
omtrent den boyenverhaalden Steel , aan welken 
de Appel hing. Die Steel was, door onvoorzich- 
tige aanraaking, van boven overdwars te berften 


EE 


AAN PEN AAIBEZIEBOOM, VERKLAARD. 455 


getrokken ; zoo dat men, de buitenfte fchillen 
van het Hout opengefcheurd zynde, de houtve- 
gelen van dien Steel zeer duidelyk bekennen kon. 
Het bleek aan allen , die kennis van het Hout had- 
den, Hoveniers en Tuinlieden in menigte , on- 
twyfelbaar , gelyk zy zeiden , dat de zoogenaam- 
de Steel, aan welken de Appel hing, Aalbezie- en 
geen Appelhout was. 

_ Uitdeeze twee Waarneemingen , derhalven , 
voor eerft dat de Appel met den kruin na boven 
en met zynen waaren Steel na beneden hing, en 
ten anderen dat de fchynbaare Steel, welke hem 
__aan den Aalbezieboom-verknochtte, geen Appel- 
maar Aalbezie-hout ware, begreep ik het Ver- 
fchynfel genoeg te kunnen verklaaren, hoewel 
myn oordeel gaarne om een beter geevende. 

Ik werbeelde my , dat ‘het Aalbezie-fpoortje 
(zoo noem ik dat hout , aan het welk de Appel 
nu als aan zynen Steel hangt) recht over eind op 
den arm of tak geftaan zal hebben: 

Dat de bewufte Appel van den nevensftaande 
en over den Bezieboom heenhangende Appelboom 
is afgedroopen en toevallig met zyn kruin in het 
evengemelde fpoortje gevallen, het welk door 
de zwaarte van den Appel diep genoeg daar is in 
gefchooten: E 

Dat de Appel, alzoo op het fpoortje vaftge- 
pent zittende , langzaamerhand meer en meer 
uit de Loodlinie is gezakt en het fpoortje neder- 

IV. Deer, Ge 4 waarts 


456 Een ApPEL AAN EEN A ALBEZIFBOOM. 


waarts omgeboogen heeft, daalende zoo laag aìs 
hy vallen kon, en tot dat hy het fpoortje deed 
fruiten tegens den Moedertak , waar op het fpoor- 
tje ftond: 

Dat hy, eindelyk, eerft met den kruin in het 
fpoortje gevallen en daar na overgezakt zynde;, 
onvermydelyk ’% onderft boven heeft moeten 
hangen. 3 

Wie weet, of niet eenes menfchen hand den 
Appel aan het fpoortje hebbe gefteeken? 

Ik heb de eer my te fchryven, 


Myn Heer, 


___ Haarlem, Uw E‚ DW, Dr. en Vrind 
19 September 1759. 
ZN 


BE- 


Raar dora 
WEGENS D E 


WARMTE peR LUGT, 


IN VERSCHEIDE DEELEN DES 
Ake EK OO T:S. 
TOT VERGELYKING MET DE UITSTEEKENDE 


ZOMER HITTE 


DEEZES JAARS, HIER TE LANDE. 


SEGGIEGEEILIEGEROELIEEESN 


Y gelegenheid onzer gewoone W aarneemin- 
gen op de Lugtsgefteldheid te Amfteldam „ 
zyn tot vergelyking van de taamelyk groote Hit- 
te,die wy hier reeds in Funy hadden, op bl. or, 
de Waarneemingen bygebragt , welke in de Maand 
July 1757, omtrent de toen by uitftek groote 
Hitte , alhier gedaan waren; het zal derhalve niet 
onvoeglyk zyn, nu wy in de Maand Sfu/y van 
dit Jaar 1759 wederom een zo ongemeene Hitte 
hebben gehad, tot vergelyling van dezelve met 
die van andere Plaatfen des Aardbodems , hier 
eenige Waarneemingen, welke wy dienaangaan- 
de bekomen hebben, te plaatfen. 
Te Londen zyn de Graaden der Warmte van 
de Lugt, in de gemelde Maand, omtrent te vier 
IV. Dezu. Gg 5 Uuren 


458 __ VERGELYKING “VAN DE Warre. 


Uuren ’s namiddags, op de onderftaande Dagen, 
met een Fahrenheitfe Thermometer waargeno- 
men, als volgt. 


Ao. 1757, 
July. s . »75 Gr.| 12 « « «80t Gr 
} 6 . 78 men 80 
ö Be NÀ. IE I4 . 85 
8 oe 75 Is . 8x 
10 ei UAE Ee 73 
IE ae Se ’ 


Hier uit blykt „dat de Lugt te Londen, in vers 
fcheide dagen van die Maand, heeter geweeft is, 
dan men ze op ’t Eiland Madéra in tien Jaaren 
tyds agtereen ooit heeft befpeurd. Want, vol 
gens de Waarneemingen van Dr. Tromas He- 
BERDEN, heeft de Thermometer aldaar, geduu- 
rende dien tyd, maar eens op 80 Graaden ge- 
ftaan (a). 

Te Plymouth is het nog merkelyk heeter ge- 
weeft dan te Londen. « Immers dus fchryft Dr, 
Huxuam van daar, aan Dr. WArTson, in 
cen Brief, den 19 July 1757 gedagtekend (4), 
„, Van ’% begin van SYuny laatftleeden hebben wy 
s alhier een zeer droog Saizoen gehad ‚doorgaans 
zeer warm en fomtyds by uitftek heet. Van 
den 7 tot den 14 deezer , was de Hitte gewel- 
» dig; grooter , waarlyk, dan men by menfchen 
s» geheugen hier ooit vernomen hadt. Ik heb 

smet 

Ca) Pbilofopb. Transaët, van ’t Jaar1757, p28- 429, 43% 

(b) Ibid, pag. 428. 


per Luor, OP DEN AARDKIOOT. 459 


» met verfcheide Perfoonen gefproken, die een. 
> aanmerkelyken tyd op Samaska, te Gibraltar 
> en op Minorka, hebben gewoond, en deeze ver- 
„ zekerden my, elk in ’ byzonder, dat zy nooit 
„ zulk een zwaare Hitte in een van die Plaatfen 
„ hadden gevoeld (c). Den ir, 12 en 13 van: 
„ deeze Maand, ftondt de Fahrenheitfe ‘Thermo- 
„ meter in de Schaduw, omtrent te drie Uuren 
», ’s namiddags, op 875; ja, den 12 was hy zelfs 
„ boven de 88 Graaden. 
‚ Een menigte Menfchen zyn in zwaare 
„ Ziekten gevallen door deeze overgroote Hit- 
ste: Rottige, Galagtige, Uitflaande en Ze- 
 nuw-Koortfen, zyn overal by uitftek gemeen. 
», De Roode Ei Bloeden en byfter Zweeten , 
„ heeft 


(c) Den heetften dag, welken de Heer CLEGRORN, 
geduurende zyn Verblyf op Minorka, aangetekend heeft, 
was, dat de Thermometer in de Schaduw ftondt op 87 
Graaden: doch dit is maar eens geweeft ín vyf Jaaren 
tyds, van 1744 tot 1749, en wel, in ’t Jaar 1746, den 
19 July ; maar ten opzigte van den ‘Zomer des Jaars 1749, 
toen de Lugt aldaar ongemeen zoel was in die Maand, 
tekent hy aan, dat de Thermometer den 13 en 14 op 84, 
en 85 Graaden in de Schaduw ftondt, en op 104 Graadeni 
in de Zonnefchyn. In die Maand, zegt hy, rees de 
Kwik dagelyks boven de 80 ridden; en zakte nooit on- 
der de 79, zelfs niet by nagt: tot dat de Regen, die í in 
’t laatít der Maand viel, de Lugt verkoeld hadt. es be 
Waarneemingen hadt hy gedaan te drie Uuren ’s namid- 
dags, met een Thermometer van Fahrenheit. Onf. on the 
Epid. Difeas. pag. 117. 

IV. Deen 


460 _ VerGELYKING VAN DE Warure. 


„ heeft niet alleen in deeze Koortfen, maar ook 
2 zonder dezelven in veele andere Perfoonen 
s, plaats. De Dagen en Nagten zyn zo onver- 
s> draaglyk heet geweeft , dat men byna niet 
s kon flaapen., De Wind, dien wy hadden, 
s‚ fehoon fterk, werkoelde de Lugt niet het min- 
» fte 4)”. 

Welk eene Hitte men te Parys op dien tyd ge- 
had heeft , blykt uit de Waarneemingen, aldaar „ 
omtrent in ’t midden der Stad, gedaan met twee 
Thermometers van RéAuMmurs hangende tegen ’ 
Noorden in de vrye Lugt, buiten een Venfter 
van de eerfte Verdieping. De Middag-hoogte, 
die door dezelven , met elkander vergeleeken, op 
verfcheide dagen van die Maand aangeweezen 
werdt (e), zal ik alhier plaatzen; brengende de 
Graaden over in die Graaden van den Fahrenheit- 
fen Thermometer, welke daar mede omtrent ge- 


lyk fiaan. 


Anno 


(d) ’t Is aanmerkelyk , dat het omtrent dien zelfden 
tyd, in de voorfte dagen van July naamelyk, op de Rots 
Eddyflone, welke in 't inkomen der Baay van Plymouth, 
wer van Land legt, zeer koel ja koud geweeft is; zoda- 
nig, dat iemand den ro van daar, in een Vaartuig, te 
Plymouth aankwam, hebbende, tot groote verwondering 
der Luiden van die Plaats, zyn Reisrok wel digt om ’t 
Iyf geflagen, even of 't Winter ware, Philofopb. Transaê. 
van ’t Jaar 1758. pag. 488. 

(e) Recueil de Medecine, hihrs, &c. Septembre 1757. 
pag. 229 — 232. 


DER LucT, OP DEN AARpKrooT. 465 


Ss, Anno 1757. Réaumur. | Fahrenheit. 
ps July 7 « « « 23 837 

8E . an 854 

DIA dr En 4 | 89 

10 … « « 27 | gak 

IE Ve se 28 9 

BE NI He | 96 

13 … 4e 28 | gs / 
s 14 « « « 30 | 99 
15 e … . 25i| 89 

16 sel o/ 2K | 79 

EJ ve «es 23:f 841 

zes 4 25 88 
; KP ier eo 0001/27 | 927 

RE el 99 

BER za} 825 

26 vee ont sieg. | 92E 


LJ 


De Hitte moet derhalve te Parys veel grooter 
\zyn geweelt dan te Londen, en het is iets aanmer- 
kelyks, dat men juift den 14 en 20 ook de twee 
heetfte dagen te Amfteldam gehad heeft, wanneer 
de Thermometer van Fahrenheit aldaar flegts wei- 
nig laager ftondt, te weeten den 14 op 972 en 

den 20 op 96 Graaden , buiten de Zon (7). 
Geduurende die-groote Hitte, hebben te Pa- 
rys zig veele Heete Koortfen geopenbaard, met 
een onverdraaglyke dorft en hardlyvigheid; dik, 
hoogrood Water, «en een zo groote brand om- 
trent het Hart, dat de Patienten niet dan zeer 
moeielyk Ademhaalden;, zynde de Lugt, die uit 
hun 


(f) Zie dit Vienne Dreu der Uisgezogte Verhan- 
delingen. bl. 3or. 


IV. Deen. 


463 __ VERGELYKING VAN DE WArmrr 


hun Mond kwam, brandend heet. Als men zé 
niet op een fpoedige wyze hielp, ftierven ze intwee 
dagen ‚ met Ylhoofdigheid , Stuipen en Hartvang: 
Herhaalde Aderlaatingen, Klyfteeren en het ry= 
kelyk gebruik van Salpeterige Zuuragtige Dran- 
ken, waren hun van veel dienft: inzonderheid 
bevondt men de Lämionade na de Aderlaating het 
gereedfte en kragtigfte Middel. 

De Heer BoErRHAAvE verzekert; dat de 
Kwik in den Thermometer van Fahrenheit; zelfs 
in ’t heetfte van den Zomer , zelden tot go Graa- 
den komt (g): Dis is in ons Klimaat zekerlyk 
waar, doch wie zou denken dat dit ook plaats 
had it de Ooftündiën. Men vindt aangetekend ; 
dat, te Batavia, de Thermometer den ra Sfu/p 
1752 geftaan heeft op 83, en den 17 Sfanwary 1753 
op 78 Graaden:. Het Klimaat is aldaar veel ge- 
ftadiger , ten opzigt van de Warmee in byzonde-: 
re tyden des jaars ‚ dan onder de gemaatigde Lugt- 
freek ; ja men kan naauwlyks zeggen ; dat het’et 
Zomer en Winter maakt. Alleen is er een Re- 
gen-Satzoen ; geduurende % welke de Wefte- 
Wind regeert, en dat men aldaar voor den Zomert 
rekent; beginnende met de Maand Oktober en duu= 
rende tot in Maart. Geduurende dien tyd heeft 
men ’er een ongeftadige Koelte met veel Storm- 
buijen, en een Miftige Lugt. Dit Weder is in 


je 


(2) Cuemriz, Vol. L pag. 156. 


„DER LUGT, OP DEN AARDKLOOT. 467 


SJanuary op ’tergfte, zo, ten aanzien van de Re- 
gen als van den Wind. In dpr4/ begint het fchoo- 
ne drooge Satzoen, met Ooftelyke Winden en een 
heldere Lugt; behalve de gewoone Landwinden, 
die ’s nagts en ’s morgens waaijen. Dit Saizoen , 
dat men ’er den Winter noemt, duurt tot in Sep- 
tember. 

Dewyl nu, volgens de gemelde W aarneemin- 
gen, de Thermometer, te Batavia, in Sanuary het 
laagft en in July hooger geftaan heeft, zo blykt 
dat men daar niets uit kan befluiten. Zal men ten 
opzigt van het eerfte denken, hy is toen buiten- 
gemeen laag geweeft, of ten opzigt van het andz- 
re, hy was toen zeer hoog: dit is niet zeker. 
Ik heb een reeks van Waarneemingen, aldaar ge- 
daan van ’ begin van September tot in Oktober , op 
verfcheide Uuren van den dag, wanneer de Ther- 
mometer doorgaans geweeft is, zo wel ’s morgens 
te 7, 8, 9 Uuren, als ’s middags , en ’s-avonds 
te 6, 9 Uuren , 81, 82, 83, 84, 85 Graaden 
binnenshuis, buiten in de Zon fomtyds go Graa- 
den. In andere tyden van ’ Jaar fchynt’er meer 
verfchilte zyn, ten opzigt van de Morgen-„Avond- 
en Middag-Warmte der Lugt, gelyk blykt uit 
de volgende Waarneemingen, die door een Heer 
van Aanzien, op en omtrent de Buitenplaats van 
zyne Excellentie, den Heer Gouverneur Gene- 
raal van Nederlands Indie, JAcor Mossen, ee= 
nige Uuren van Batavia Zuid waards gelegen, zyn 
gedaan , en waar uit volgt, dat het daar in ’c 

IV. Deer. Regen- 


464 


VERGELYKING VAN DE Warmte 


Regen-Saizoen een weinig heeter is dan in ’% 
drooge Saizoen. 


W aarneemingen met den Thermometer van Prins, 
an de Bataviafche Boven-Landen. 


Anno 1756. 


Nev. 6 Uur. 13 Uur. 9 Uur. 


f:ó 


tenzorg. 


21, 
(zz. 
Aan den f 23. 
Voet van’t 
Gebergte 24. 
op Ciceroa ‚5 
vier uuren 
boven Bui- | 25. 
tenzorg. 
(26 
27. 
Op Bui- 
tenzorg. 28. 


| 
| 
| 
| 
| 
| 
| 
| 
| 


74. 


80. 
8r. 
8r. 
8r. 


Sr. 


80, 
8r. 
8r. 
EL, 


’s morg.’s midd. ’s av. 


74. op reize naar Buitefts 
3072. 

75, Styve ZO. Wind 
zonder Regen. 

— Zonnefchyn met ZO. 
Wind. 

25. dito, tegen den a- 
vond Stofregen uit 
het ZW. 

75. Stil betrokken Lugt 
uit het ZW. ’sna« 
midd, Stofregen. 

74. Zonnefchyn, ’s av. 
ftyve ZW. Wind. 

dito, 


66. meeft betrokk. Lugt, 
Naar Ciceroa gegaan, 
66. Heldere Lugt met 
Zonnefchyn en O. 
Wind. 
77. dito. Naar Buitens, 
‚te rug gekeerd. 
74. ’s Morg. koele ZW, 
Wind, ’s avonds 
regen uit NW. 
74. Heet over dag, 's na- 
middags Regen. 
75. dito, droog. 


74. dito, ’s av. Regen. 
— dito. Op Reizenaar 


Batavia. 
Anno 


DER LUT, oP DEN AaArpKioor. 


Anno 1757. 
July. 6 Uur. 12 Uur. 9 Uur. 


’s morg. ’s midd. ’s av, 


{ 18. | Oos 00de ty 75 
| 19. Deus S Ems to AS. 
|= | 7e.” -79 "475. 
| 2I. | VAE OO ni 5 
Op Bus-_ | 22. 70. 82. 70. 
tenzorg.  < | 
| 23. 60u 208 72e 
| 24, | Zi. BIJ — 
25, | 13: ,'S2.[ 76. 
| Arehhen Ae Te 0d 2e 
L 
{27 668 wel 7 Ob heat 7 Le 
Op Pon- | 23. | 64. 79. 70. 
dok Gedee 
by Gadok, 4 39. Okan nt Ae) 
twee uuren |- 
boven Bui- | 30- 64. — 80. 70. 
tenzorg. 
| 
L3r. 63e „8e: 69 
Auguftus. 
Ea te Blom SL 117O 
2. 66. Te ene 


465 


Heete Zonnefchyn ' 

met een heldere 
Lugten NO, Wind, 
dito. 


dito. 
dito. 


dito, ’s avonds fly. 
ve Regen uit het 
Weften. 

Sterke Zonnefchyn. 


dito. 


Stil, met betrokken 
Lugt. 

dito. Kwamen te- 
gens den middag 
op Gadok. 

dito. 


Heldere  Zonne- 
fchyn,de Wind NO, 
dito. 


Meeft betrokken. 
Gingen naar Cice= 
roa. 


Helder Weder. 


Heet Weder , hele 
der Lugt. 

dito. Wederom naar 
Buitenzorg. 


Uit deeze Waarneemingen (#) volgt, dat de 


Ther 


(B) Deeze Waarneemingen zyn ons fchriftelyk, en van 
goeder hand, medegedeeld. 


IV. Deer, 


Hh 


466 VERGELYKING VAN. DE Warre 


Thermometer, in die Landftreek , in Sfuly ook 
wel tot 78 Graaden laagte komt, op den Middag 
naamelyk; want ’s avonds en ’s morgens ziet men 
hem tot 62 Graaden gedaald, dat een groote on- 
geftadigheid int Weder moet geweeft zyn, doch 
dit was aan ’ Gebergte. Voorts vindt men de 
grootfte hoogte 83 Graaden, in de Maand Novem- 
ber. ’t Is derhalve hier te Lande, in deeze Zo- 
mer-Hitte, ruim zo heet geweeft , als te Batavia 
in ’”t gewoone Zomer-Saizoen , en te Parys veel 
heeter: in ’t algemeen fchynt, in en omtrent Ba- 
tavia, de Regel van den Heer BorrHaAAve ook 
waar te zyn; dat de Thermometer van Fahren- 
heit , in de Natuurlyke gefteldheid der Lugt, zel- 
den de go Graaden bereikt; maar hier uit kanmen 
niet befluiten, dat dit de uiterfte paal zy der Na- 
tuurlyke Hitte van de Lugt. Immers daar tegen 
ftryde de Ondervinding van veel grooter en tot 
over de roo Graaden komende Hitte in Amerika, 
gelyk onder anderen blykt uit dit Berigt van de 
Zomer-Hitte des voorleeden Jaars in Georgra , 
vervat in een Brief van zyne Excellentie den Gou- 
verneur van dat Landfchap , Schildknaap G. Er- 
Lis, aan den Heer Schildknaap, J. Eur.is, te Lon- 
den, gedagtekend den 17 Sfuly 1758 (4). 

W aarneemingen op de Zomer-Hitte van” Jaar1758, 


an Georesa. 
4 


Wy hebben hier, in deezen Zomer, zulk 
ss. een 
(é) Philofopb. Transat, van ’t Jaar1758. pag. 754 


9 
9 
EE) 
2 
9 
5 
9 
2 
2) 
EE) 
% 
93 
E)) 
2 
EE) 
EE) 
’ 
39 
ED 
5 
99 


Neb 


3 


hed 


b 


DER Luor, OP DEN AARDKLOOT. 467 


een geweldige Hitte, dat alle vermogens, van 


Lighaam en Geeft , daar door fehynen verzwakt » 


‘te zyn, en niemand byna in ftaat is om iets te 


doen, ’t welk eenige oplettêndheid vereifcht. 
% Is nu omtrent drie Uuren na den middag ; de 
Zon flaat byna in ’ Zuidweften , en ik zit te 
fchryven in een Gaandery , aan beide enden o- 
pen; ter Noordooftzyde van myn Huis, vol- 
komen in de Schaduw: een klein Koeltje uit 
den Zuidooften fpeelt vry door dezelve: geen 
Gebouwen, die Hitte kunnen afkaatzen, zyn 
nader dan 18o Voeten: nogthans ftaat in een 
Thermometer , gemaakt door Mr. Birp en 
door wylen den Heer Graraum vergeleeken 
met een goedgekeurde van zyn eigen maakzel 
(£), hier by my hangende, de Kwik op roa 
Graaden. Tweemaal is zy, deezen Zomer; 
op die zelfde hoogte geweeft; naamelyk, den 
28 Funy en den 11 Fly. Verfcheide maalen 
heeft zy geftaan op zoo, en veele Dagen agrer- 
een op 98 Graaden , daalende °s nagts niet on- 
der de 89 Graaden. De grootfte Hitte, die 
wy ’t voorgaande Jaar hadden, was ga Graa- 
den, en dat flegts eenmaal: van 84 tot go wa- 

ren 


(k) In ’t Gentlemans Magazine, daar dit zelfde Berigt 


uit de Transaêtiën in gebragt is, worde gezegd 102 Graú- 
den volgens Fabrenbeits Thermometer; zo dat ik niet twy: 
fel, of de Thermometer van GRAHAM zal met die van 
FAHRENHEIT overeenkomen. 


IV. Deer. Hh a 


' 


468 _ VERGELYKIG VAN DE Warme 


2 
2 
bed 
2 
bb 
39 
bbd 
3 
39 
bed 
bbl 


3) 


59 
kbd 
, 
ed 
2% 
bbl 
53 
kbd 
Ed 


bb 


59 
59 
29 


bbl 


\î 


Lj) 


. 


ren’ de gewoone veranderingen: doch deezo 
Zomer wordt buïitengemeen heet gerekend. 
Ik oordeel het zeer waarfchynlyk, dat de In- 
wooners van deeze Stad een heeter Lugt ina- 
demen dan eenig ander Volk op den geheelen 
Aardbodem. Maar men moet weeten , dat 
Savannah aan grooter Hitte onderhevig is dan 
deeze Provincie in * algemeen, dewylde Stad. 
op eene Zandige hoogte legt, zynde rondom 
met hooge Boffchen befchut. Men rekent niet- 
temin deeze Plaats zo gezond, als eenige an- 
dere in dit Land, 

Ik heb, dikwils, een honderd Schreeden on- 
der een Zonnefcherm gegaan, met een Ther- 
mometer daar aan hangende door middel vaneen 
draad, op de hoogte van myn Neusgaten ; waar 
inde Kwik tot 105 Graadenrees : dat verbaazend 
hoog is. Op den zelfden tyd ftak ik denzelven 
digt by ’t heetfté deel van myn Lighaamin , en 
ftond verwonderd te zien, dat zy verfcheide 
Graaden was gezakt. Ook heb ik nooit de Kwik 
hooger dan 97 Graaden kunnen brengen , door 
de Warmte van myn Lighaam. 

‚ Gy weet, Waarpre Herr, dat ik een 
groot gedeelte van den Aardkloot heb doorge- 
reisd, niet zonder eenige oplettendheid op de 
byzonderheden van ieder Klimaat, en ik kan op- 
regtelyk verzekeren, dat ik nergens zulk eene 
Hitte, als in Georgia, vernomen heb. In de 
Proefneemingen, omtrent dit Stuk , weet ik 

„5 dat 


29 
23 
2 
59 
2 
bed 
2 
5, 


IN \ 


DER LuGT, OP DEN AARDKLOOT. 469 


95 dat men zeer ligt mifllagen kan begaan; doch ik 
‚ meen alle mogelyke zorgvuldigheid, dienaan- 


gaande „ gebruikt te hebben. Deezen zelfden 
“Thermometer heb ik drie reizen gehad in deLand- 
ftreeken van Afrika onder de Linie; ook zo 
veelmaal op Jamaika en de Weftindifche Eilan- 
den, en, by het nazien vanmyn Dagregifters , 
vind ik met , dat de Kwik, in die Streeken , 


ooit boven de 87 Graaden gereezen geweeft, 


en dat zy zelden daar aan toe gekomen is. Haar 
gewoone ftand was tuffchen de 79 en 86 Graa- 
den, en nogthans verbeeld ik my van dieHicte, 
met een dampige Lugt, meer hinder gehad te 
hebben, dan van de gene die ik hier tegenwoor- 
dig ondergaa. 

s In myn verhaal van den laatften Togt naar ’ 
Noordweften, meen ik, zo myn geheugen my 
niet bedriegt, aangemerkt te hebben, dat al de 
verfcheidenheid en veranderingen van het We- 
der, die onder de gemaatigde Lugtftreek voor- 
vallen ineen geheel Jaar, in de Plaatfen aan de 
Hudfons-Baay binnen een Etmaal tyds kunnen 
ondervonden worden. Nu kan ik deeze Waar- 
neeming verder uitftrekken: want in myn Kel- 
der ftaat de Thermometer op 81, in de naafte 
Verdieping op roa en in de bovenfte op 1o5 
Graaden. Men zou deeze Hitte, hoe groot 
ook zynde, beter kunnen tarsier:, indien _ 
zy niet zo fchielyk veranderde. Den ro De- 
cember Jaatftileeden , ftondt hier de Kwik op 86 
IV. Deer. Hh 3 » Graas 


470. VERGELYKING VAN DE WARMTE per Luor. 


„ Graaden en ’s daags daar aan , den 11 , was zy 
„‚ tot 38 Graaden, op ’t zelfde Inftrument,ge- 
„ zakt. Welk eene beroering moet dit maaken in 
„, een Europeaanfch Geftel? Nogthans fterven 
„‚ hier thans weinig Menfchen meer dan volgens 
„ ’t gewoone beloop; hoewel men naauwlyks 
„, Leeven kan noemen, enkel Adem te haalen en 
een magteloos Lighaam voort te fleepen ; gelyk 
doorgaans onze gefteldheid is, van ’ midden 
van Juny tot het midden van Sepiember”. 
Uit al hét voorgaande volgt dan : 

1. Dat de gemelde Regel byna over den gantfchen 
Aardkloot plaats heeft; naamelyk, dat de 
Kwik, in den Thermometer van Fahrenheit „ 
zelden tot go Graaden komt. 

a. Dat egter de Natuurlyke Warmteder Lugt, Jom- 
tyds wel tot roo Graaden en daar bovenftygt (4). 

3. Dat’er byzondere oorzaaken zyn, diede Hitte in 
de Lugt zodanig doen toeneemen, dat de Kwik, 
zig verheft tot ro5, ja tot over de 110 Graa- 

“den, in de Zonnefchyn, en dit zelfs in Europa. 


H. 


CU) Wy hebben (bladz. 461) de hoogte der Kwik te Pa- 
rys in ’t Jaar 1757 gezien, tot 99 Graaden, (gelyk zy aldaar 
ookden 7 July 1743 bevonden was:) en te Amfterdam op 
97! Graaden; nogthans is zy, dien deg, den 14, naamelyk, 
en in de gantfche Maand July 1757, op Zwanenburg niet 
hooger dan 86 Graaden aangetekend; den 20 op 85, den 26 
op 84 Graaden: ’t welk aantoont dat men van zodanige 
Waarneemingen weinig dienft kan hebben , om ’er ten op- 
zigt van de Warmte der Lugt, daar de meefte Menfchen 
hier in leeven, iëts uit te befluiten, 

WAAR- 


35 
29 


2 


zie 47 
WAARNEEMINGEN 
Omtrent de Lugts-gefteldheid, Weder en Winds 
te ÁMSTELDAMS, in SFuly 1759. 
… Barometer. 


D. [’smorg. °s midd. ’sav. 


_ 


1l20.85j29. 8:,29.93/63 68/62) NW | N- j N |Betr.windig. 


Therm.) Winds Streek. Wieder. 


mo, mivav.|’smorg. °s midd, ’sav. 


2|—1oi|30.0 [30.1 |6Il62SoNtLW| N _ INWi—_'ftofreg. 
330,1 |— 12 (61167,63/N W INW INW{Betr. helder, 
A Zil di— 5 |62/62/56NNWINNW| N |Buijig, held. 
si 4 |= 4il— 41 /62165'6o| NW | NW INW Betr. helder. 
6— 4 | 4 |— 3565/6961 NW | NW | W |Helder. 
73 |= 2 2168/7972) Wil WIW |—_—= 

8— IE 1 |— 01718373) Z Z |Z W/|Held.wolkig. 
92e Wij 70/83/74} ZW [NO INO —= 

10— I= 0429 1; 76189:77| ZO | ZO JZO —_— wolkig. 
II— oë|— 02130. o}69/72: 64 NW | W |W |Windigheld. 
I2— IE — lij 2 |63|7567| W / W |W Helder 
13 2 |— 2i— 2, 69/74 4163) WW INW 
TA Bor 33, 6668164, N W INW IN Wi 

Is 2ij— 24 1567|71068| N | O |O — 

16 B oij— 0 67|82|70) O Oo W |—-weerligt 
1 o|— me 1 [70/73/69} ZW | W | W Buijig, held. 
18— 2 |— zij 3:168|7162j W.l W | W |Held.wolkig. 
19 gil — Ja 31|68|75|68 WW IwWi—— 

20 3 |— 23 71173166| W N | N |—- wolkig. 
aijn Zij 3 3:167(7166 NOF NO LO jr 
2 3 A (6417367) _N NIN |= 
23— 2 | I= 15166178 69| NO NW Nw 
ee an or — 0 [69/7466 NO | NO INO Wolk, held 
25/29.1r;|29. mr leo. (66 74167 N Wi NW IN W Helder. 

26 Boer ed — 9316673, 69/ ZW | 'W |ZW|—_— Regen. 
27 gQH—1OEj— II [68 Hip NWINW NW Betr. 
28/30.0 [30.0 |30. 0:65 zijó62/ NO | NO | N |Buijig, held. 
29— OT o; 29.11:162/68/62) NO | NW IN W Helder. 
30{29.11 (29. TO, |— IO 56174168) W |NW IZW|__— Betr. 
3il— Bi 7e 4:|6917 1166) Z WI ZW |Z WiZwaare reg. 


Hoogfte Barometer d. 30. 45 \ 
Laagfte Barometer d. 29, 4) Middelb. d, 29. 107 
Hoogfte Thermometer gr. 89 \ 

Laagfte Thermometer gr. sj Middelb. gr.725 


De Wind meeft Noordelyk. 
IV. Deen. Hh 4 WAAR- 


FN 


Barometer. 


D.'s morg. 'smmidd, °s av no. mi,av.|'smorg. °smidd. ’sav. 
129. 8 (29. 95/29. 9; éál 60154 NW| W 
2— gE 10 |—10,161}66/58| ZW| ZW 
gar 3o.o |go. 1 |60{66!s6/NW| _N 
4130. 1 |— o |29- 106165 6 oj W ZW 
si29. TO|29. 1Ij— 10:165/67 60 W | W 
6l—10ll— 104 — 11 |6ol6457| ZW W 
7|39.0 30. 03/30. 0: 62166\61) N | W 
8 o jat 1,6617266/NW| NW 
9— IJ Ti 1 16717670 Z | Z 
ro|— oîj— oîl— ©3166/77/69| ZO | ZO 
rj oöl— 1 |= 1 |6öl30j7ol ZO | ZO 

r2|— Olj— Of 1 |70/79/69 ZO ZW 

13 HE 2 | 2206416962 NO | NO 

M- 2 |= 0564 73166 NO} NO 
15/29. 11/29-103 29: 15 69178:69| NO| NO 

16/39.0 go. 1 (30.2 |69|71|61NW N 
ij 2 |= 1} 2 65|73|61) Z | ZW 
zals |eetg [et b 64I58[5oINW| _N 
io TI—- 0% 29 11: 63 65 SB ZZ 

2029 10!/29. 9; — 85647161 Z| Z 
zij 7 6 65647062 ZO Z 

aal— 7 7 8 626650 Z | Z 

23— Jij 73 8 (Goj66f6o| ZW| ZW 

og — 9 |— To, 1163 66161 ZW ZW 
25 mij Ir \— 1161/7264 ZW| O 

2011; — 1115 66|73}54{NO | NO 

adj, — 1065/7565 NO| NO 
Bl— gif Oj— 1066/7157 NO) N 

ps es Lb rij 103/66/71{64, W | W 

gol— 11/30, 0,30. E [62/62/58 W | NW 

3130. oil— ol29. 11 |sals8ls4l ZW | _N 


Therm. 


Hoogte Barometer d, 30. 24 \ 
Laagfte Barometer d. 29. 6 Ja 
Hoogfte Thermometer gr. 80 \ 
Laagtte Thermometer gr. saf 
De Wind doorgaans veranderlyk. 


WAARNEEMINGEN 
Omtrent de Lugts-gefteldheid ‚ Weder en Wind, 
te AMSTELDAM, in Auguflus 1759. 
Winds Streek. 


er 


Zwaare reg. 
Wind, regen. 
Betr. regen. 
Reg. helder. 
Helder. 


betr. 
Regen, held, 
Held, dond. 
— _— weerl. 
‚ helder. 
‚regen. 


regen. 


dend, 


Eutiig, 


> Middelb. d. 29, ro; 


Middelb. gr. 67 


WAAR. 


| | 473 
WAARNEEMINGEN , 


Omtrent de Lugts-gefteldheid, Weder- én Wind, 
te AMSTELDAM, in September 1759. 
Barómeter. Therm. | Winds Streek. | Weder. 


B. ’smorg. °smidd. >sav: mom, av ['smorg. midd. 'sav 


mmm ne an met 


1|29.10î29-101{29. 9: ó1,59|56 NW [NW ‚NW Buijig. 

ol 8 |— 9 |— 91616260 ZW ZW {ZW Sneeuw, reg. 
zl g!}— 9! 956267 65! ZW {ZW (ZW Betr, helder. 
4|—10 of 1146216659 Ww |W ; W{Windig, reg. 
size. of— 11 |— 10:/58,68 62 ZW Z | ZO Helder,regen. 
6129. gil — it 11 (64 6663|WtN W | W [Buijig, betr. 
z—roijzo.o [30.1 [64,64,60) W W |W |——= helder. 
8lgo.1il— 2 |— 2159 6658|NWI N | O jp —— 
gl di 2 15158 666i| ZO | O ' O Helder. ' 
zol— oïeg. 11/29. 11/59/7565) Z ZW [ZW KE 
112911 30. 15|30. 11164168 63 NO | O | O [Betr. regen. 
12 30.2; — g'|— 2! 60/66/59 @) O OQO |Helder. 
I3— 1E — 0 [29 11158 73684 t. O Z Z \Bet.held. reg. 
z4l29. 11 29.11330. 01/62/65 6o| ZW | W W |Regen, betr. 
15/30. ot 30.05 — 1 [59 63158 ZW | W [NW Buijig. 

16— 2E— 3 |— 3:[58163 55 NO [NO | _N |Held. N. ligt. 
i- 3E 3 — 3 [60,65 56) NO ZO | ZO [Helder , betr. 
18 ti— oïj— 1 [556359 Z [ZW ‚ZW |— regen. 
ig— ol 1 |= 2 [5562157 NWN | N |—= betrok. 
aol— 2 — IE O0! 5716354 NW | O Ö |= bet. he 
arleg.ii|2g. 11/29. 11157163 56 O OO == 
2of— mj 11,/30.0 56:6258| O | O O |= 
23l3o.o |3o.o |— ci|56'6458| O O | O [Betr. helder. 
aal— o [20 15/29. 11/57|69/59 NO [NO NO (Reg. buijig. 
os|3g-toil— 1o!}—105}5616257| O {NO NW |Mittig, held. 
26}—10!|—103|30.0 |S464/58 NO | NO ‚NO | buijig. 
27|30.@!|3o.1 |— 2 |58)6460 Oo |[O | O |Held. betr. h. 
base ol T4s76357 O0 TO | On 
agr — ol}— oïszisisTjOt.NIOtN Ot.N betr. 
gol2g 11! 29.111!29. 11452l61l55t NO NW NW Betr. wolkig. 


Hoogfte Barometer d. 30. 3, \ } 
Laagfte Barometer d. 29. 8 bj Middelb, d. 29. 11% 
Hoogfte Thermometer gr. 25 \ 14 
Laagfte Thermometer gr. sij Middelb. gr. 63 

De Wind, de Zon de Linie gepaffeerd zynde, Ooftelyk. 


IV. Deer. Hh s WAAR- 


WAARNEEMINGEN 
OVER DE 


Zels B Ko EescN 


TE 
AMS TE -END Alg 


In de Maanden DFuly, duguflus en September; 
des Jaars 1759. 


N de Maand Sfu/y hebben wy hier veel droog 
Weder, even als in de voorige Maanden, ge- 
had, en zeer veele Noordelyke Winden , doch in 
Auguflus en September meer Regenagtige en veran- 
derlyke Lugt , met een Weftelyken Wind. De 
Barometer is, in ’t algemeen genomen, niet zo 
hoog geweeft als in den voorigen tyd. De Warm- 
te der Lugt was in Ju/y langduuriger dan in ver- 
fcheide voorgaande Zomers, verfchillende wei- 
nig van de Hitte der Jaaren 1757 en 1750; doch zy 
kwam zo fchielyk ‚en was op één reis zo zwaar niet, 
en daarom, naar ’t fchynt beter teverdraagen, De 
heetfte Dagen zyn geweeftals volgt. 


Anno ‘Thefmometers-Hoogte. 
1759 Buiten de Zon. In de Zon. 
Tuly. 7) (79 Gr. ei 0 Gie 
8 : 83 « « . 96 
9 | 83 . . 96 
io | ’sMiddagste 89 eerie NEI 
11 drie Uuren. } 72 sik GG 94 
16 82 BRAS 95 
23! :78 a TONE 96 
Aug. Xi) L8o RE el 


_ Den ro July ,’s namiddags te drie Vuren, werdt 


de Thermometer tegen ’t Noordweften hooger be- 
von- 


WAARNEEMINGEN OVER DE ZIEKTEN. 493 


vonden dan die tegen ’t Noordooften „ hangende bei- 
den buitenshuis en van gelyke Schaal zynde, Die 
tegen ’t Noord weften, flondt „als boven, op 89 Graa- 
den, en te half vier Uuren op 94 Graaden ; dochal- 
zo dezelve, toen ter tyd, door de nabykomende;, 
hoewel niet regt daar op vallende Zonnefchyn , ver- 
hit werdt, en onze Aantekeningen gemaakt worden 
omtrent te drie Uuren, als zynde hier ter plaatfe 
doorgaans het heetfte van den Dag; zo heb ik dit 
niet onder de Waarneemingen geplaatft. 
De Ziekten der voorgaande Meaandeg, zo Co- 
_ tinueele als Rheumatieke Koortfen, verminderden in 
July niet weinig , maar in Auguflus kwamen Af. 
gaande en ContinueeleKoortfen, vaneeneandere na- 
tuur, te voorfchyn, en wel het allermeeft in *tbe- 
gin van September. Zy gingen vergezeld met de al- . 
lerhevigfte Toevallen, gelyk fterk Braaken, veelen 
met Graauwe Loop , ja eenige Patienten werden van 
de Roode Loop aangetaft. Heeft hier toe ook oor- 
zaak gegeven de groote Hitte vanhet Saizoen, ofwel 
de hoedanigheid van het Voedzel ? Miffchien zalde 
volgende Waarneeming dit denkbeeld bekragtigen. 
Gehaald wordende , in ’ laatft van de Maand „Ar- 
_guflus,by twee Patienten, die ’s avonds te vooren 
Garnaalen met een Boterham gegeten en Koffymet 
Zoete Melk daarop gedronken hadden, zynde ’%s 
nagtsin een groote benaauwdheid vervallen, met 
fterk Braaken en bloedigen Afgang: bevond de eene 
te leggen in koud, klem Zweet , met eene zeer moei- 
Jelyke Ademhaling, zonder naauwlyks eenige be- 
„4TV., Dees. wee- 


476 VW AARNEEMINGEN OVER DE ZrektEN, 


weeging in de Pols te kunnen bemerken, zo dat zy 
alsin doodsgevaar fcheen :deandere „ook over zwaa- 
re benaauwdheid klaagende,hadt een raffe Polsen lag 
in zagt Zweet: beiden gingen zy nog al Bloedig afs 
% Daags daar aan vondt men ze een weinig beter, 
en op den vierden dag , door ’t gebruik der Genees: 
middelen, byna herfteld. De tweede Patient was 
toen reeds op de been, maar de eerfte bevondt zig 
nog zeer zwak en genoodzaakt het Bed te houden; 
vervellende over % geheele Lighaam , zo dat ’er 
gantfche Lappen van haar Voeten afvielen. Nog 
was ’er een Schoonmaakfter , die een zuigend Kind 
hadt, welke, benevens de gemelde Perfoonen, het 
zelfde gegeten en gedronkenhebbende, ook ‚zo wel 
als haar Kind; gelyke Foevallenkreeg : deanderen, 
in’ zelfde Huis, die geen Garnaalen maar wel een 
Boterham gegeten , en insgelyks Koffy met Melk 
gedronken hadden, zyn gezond gebleeven. 

Wat hier van zy: men heeft aangemerkt dat de 
Garnaalen , het zy door de Hitte en Droogte van 
deezen Zomer, of uit een andere oorzaak, witter 
of bleeker van koleur en zo frifch niet, of weeker 
en flapper van zelfftandigheid zyn geweeft, dan in 
andere Jaaren. 

Onder de Kinderen heeft men, in dit Saizoern , 
hier en daar, zo Mazelen als Kinderpokjes, maar het 
allermeefte de Kankhoeftbefpeurd , zynde zeer kwaa- 
daartig en fommigen uit het Leven rukkende. 


* 


_ BESCHRYVING == 
ME, VAN DEN mnd: Ja 


ROOFVOGEL, 


GENA AMD 


BUIZER T, 


Die door den Heer RÉAuMUR töt zyne Proef: 
neemingen , omtrent de Verteering der 
Spyzen in de Maag der Voge- 
len, was gebruikt (a) 
(Dittionn. raifonné des Animaux. a Paris 1759.) 


SESSCLEELSEENEEEDERIEES 


E Buizert of Buzard is een Roofvogel, eerì 

foort van Arend. Onder deeze Vogelen 

heeft zo veel verfcheidenheid plaats, dat ’er, vol- 
gens ALprovANpus en BeLoN , vier foorten 
van zyn. De eerfte, waar van deeze twee Vo- 
gelkenners fpreeken , is die , welke de Ouden 
Percnos of Perenopteros noemden : zwart van ko- 
leur , altyd hongerig en onophoudelyk gierende: 
| Hy 


(a) Deeze Befchryving ftrekt tot opheldering van de 
Aantekening, bladz. 363, alwaar de Buteo verward was 
met de Butor of Butoor, uit navolging van HuBNERs 
Natur- Kunft- Bergwerks- und Sandlungs-Lexicon, daar 
de Buteo en Butor beiden, befchreeven worden onder den 
naam van Xohrbommel, 

IV. Deer. li 


\ 
„ 


478 … BESCHRYVING VAN DEN Roorvocer, 


Hy berooft de Konynen-Velden, vreet Hoen- 
ders en Vifch , en ’ is onmogelyk hem op de Jagt 
af te rigten. 

e De tweede Soort, die men in *t Latyn A 
wopteros Oripelargus noemt, is zeer gemeen in E- 
gypte, Syrie en in Vrankryk. Deeze Vogel is 
zeer befchroomd, en zo flaauwhartig ‚dat hy voor 
de Raven moet vlugten. Hy gaat voor geen 
regten Arend: men noemt hem Bafterd-Arend ;, 
zeggen deeze Naturaliften. 

De derde foort van Buizert, in ’t Latyn ge- 

naamd Buteo triorchts, is de bloohartigfte van alle 
Vogelen, fchoon zo groot zynde als de Kuiken- 
dief. De kleine Vogeltjes vervolgen en maaken 
jagt op hem. 
_ De vierde is bekend onder den naam van 
Goran of Bondrée. AmisroreLes fpreekt (4) 
van een foort van Buizert , die hy Subbuteo of Hy- 
potrtorchis noemt, en ftelt in het Geflagt der al- 
lergrootfte Valken. 

Zie daar , volgens Arprovanpus en Be- 
LON ; de verfchillende foorten van Buizerts. Nog- 
thans telt de Heer Linneus , met de andere 
hedendáagfche Schryvers , ’er maar twee Soorten 
van; te weeten de Gemeene Buizert, in ’t Latyn 
Buteo vulgaris , en de Buizert of Buzard der Moe- 
raflen, zynde de Melorus eruginofus der Natura- 
liften Cc). 


De 
(b) Hift. Animal. Libr. IX. c. 
Cc) [De Heer LiNNBUS befchugtt, behalven deeze, 
gek 


} 


_ BuizERT GENAAMD: —_: 479 


… De Bufe, Buzard, Buifard, Boufan Lanier of 
_ Bondrée ‚int Latyn Buro vulgarts, dat is Gemee- 


ne Buizert, éen Vogel van grootte als een Phaie 
fant of jong Hoen, weegt twee-endertig Oncen. 
Hy heeft de langte van omtrent twintig Duimen, 
gemeten van de punt des Beks tot aan het uiter- 
fte van den Staart: zyn Wieken flaan over de vier 
Voeten uit :de Kopis groot, van boven zeer breed 
en plat : de Bek korten krom, zwartagtig blaauw , 
ten deele met een geel Velletje [het Wafch ge= 


naamd) bedekt. De hoek van den Bek is ook geel 
van koleur. Hy gaapt wyd, en heeft een dikke 


Vleezige ftompe Tong, gelyk andere Roofvo- 
gels. Getergd zynde, opent deeze Vogel den 


_ Bek en houdt hem eenigen tyd open , met de 


Tong tot aan het uiterfte van den Bek uitgeftoken: 
als wanneer men ’ indrukzel van de Tong ziet 
op ’ Gehemelte. Hy heeft groote Oogen, waar 


in de Kring witagtig geel is, of van een witte 


koleur , met een weinig rood gemengd , of geheel 
witagtig : het onderfte Ooglid bedekt met dons. 

Boven op het Lyf is de geheele Vogel ros, vof 
van donker geele koleur, naar ’ zwart trekken= 
de; of liever, gelyk Wirrouergr zegt, van 
eene Roeftige koleur , met zwart gemengd. De 

‚ Plui- 

ook de Subbuteo, onder den naam van Falco, cera pedi- 
busqueflavis, dorfo fufco, nucha alba, abdomine pallido , ma- 
culis oblongis fufcis: die op Leeuwrikken aaft. De Perc- 
nopterus Aldrovandi ftelt hy onder ’t Geflagt der Vultures. 
Sy{tem. Nature, Ed, X.] 

IV. Deer. lia 


480 _ BESCHRYVING VAN DEN RoorvoceL, 


Pluimen van de Nek en die de groote Veders var 
de Wieken bedekken, hebben geelagtige randen 
en zwarte pennen. Sommige Vogels zyn ’er van 
deeze Soort, die op de groote Veders der Wie- 
ken verfcheide witte Vlakken hebben, op zulk 
eene wyze gefchikt, dat zy „ wanneer men de 
Wiek uitftrekt, als. een witte fireep maaken ; en. 
dergelyke Vlakken ziet men ook op de groote 
Pluimen van de Nek, die zig over de Rug uit- 
ftrekken. Men zegt dat deeze Vogels, oud zyn- 
de, een vaalen Kop hebben, en dat de Pluimen 
van de Rug alsdan witagtig worden. Verders 
% zy door Ouderdom of Sexe , *t is zeker dat 
men daar in verfchil vindt onder deeze Vo- 
gelen. « Sommigen hebben de minfte witte Vlak- 
ken niet, noch op den Kop, noch op de Rug, 
noch zelfs onder de Wieken; terwyl mer 

anderen ziet, die ze in groote menigte hebben. 
Deeze Vogel gebruikt tot voedzel , Rotten, 
Mollen en Vogeltjes. WriLLouensr zegt, dat 
hy een geheelen Vogel gevonden heeft in de Maag 
van eenen Buizert ‚die door hem ontleed werdt; 
en een Lyfter in de Maag van een anderen. Zy 
dooden en vreeten Konynen, en „ by gebrek 
van andereSpyze,flokken zy ook [Padden‚jTor- - 
zen, Aardwormen en andere Infekten in, ja zelfs 
Koeijen-ftront.  Haare Eijeren vindt men wit, 
doch met eenige Vlakken doorzaaid, die redelyk 
groot en rosagtig zyn, zonder order geplaatft: 
pruaar fomtyds ook geheel wit, zander eenige 
Vlak- 


BUIZERT GENAAMD. 48 


Wlakken. Men heeft gemeend dat deeze Vogel 
drie Ballen hadt, doch.dit is door de ondervinding 
niet beveftigd. De Ballen zyn het eenigfte, dat 
men van denzelven in de Geneeskunde gebruikt. 
[De Heer Linnaeus noemt hem , Fafco , cera pe- 
dibusque Juteis „ corpore fusco, abdomine pallido, 
snacults fuscis.] 

„De Buizert der Moeraffen , in % Latyn Mi/- 
o1us erugimnofus , is een Roofvogel kleiner dan de 
gemeene Buizert, en omtrent van grootte als een 
Kraay. Hy heeft den Kop zo groot niet, en 
dezelve is van boven ook niet zoo breed. Zyn 

‚dangte is ruim anderhalven Voet, van de puntdes 
Beks tot aan het uiterfte van den Staart, en de 
Wieken flaan over de vier Voeten uit. De Bek 
is krom, zwartagtig blaauw , omtrent anderhalf 
Duim lang „aan % grondftuk bekleed met een Velof 
“Wafch „van geelagtige koleur met groen gemengd, 
en voor % overige zwart. De opening der Neus- 
gaten is langwerpig : het binnenfte van den Bek ten 
deele zwart ten deele blaauwagtig: de Tong breed, 
Vleezig en buigzaam. De Oogen zyn van mid- 
delmaatige grootte, met een Kring van Saffraan- 
koleur: men heeft ?er ook graauwagtig bruin ge- 
zien. De top van den Kop is witagtig ros of ros- 
agug Geel, met kleine zwarte Streepjes, in de 
langte uitgeftrekt over Pennetje vanieder Pluim: 
het opperfte vande Keel is van de zelfde koleur. 
Voor ’t overige is de geheele Vogel, zo onder als 
boven op ’ Lyf, van eene donkere Roeftagtige ko= 

IV. Deer, Ji 3 leur , 


A32 BESCHRYVING WAN EEN Roorvoer, 


leur ‚ uitgenomen dat ’er eene bleekrofle Vlak ge- 
vonden wordt op ieder Wiek, en dat de Plui- 
men,aan ’ begin van den Staart, roodagtig zyn, 
De Wieken, toegeflagen zynde, trekken byna tot 
aan het uiterfte van den Staart: men vindt in ieder 
vierentwintig groote Slagpennen, waar van de 
eerfte veel korter is dan de tweede: zy zyn al- 
temaal veel zwarter dan de andere Veders: die 
de Wiek van onderen bedekken , zyn uit vaal en 
bruin gemengeld. De Staart is lang ongevaar ne- 
gen Duimen, en beftaat uit twaalf Vederen, al- 
len even groot. De Pooten zyn omtrent een 
Span lang, bedekt met Pluimen, tot onder het 
Gewricht; geel van koleur met zwarte Klaauwen, 
Zy zyn langer en dunner dan in andere Roofvo- 
gels, naar de grootte van het Liyf gerekend. De 
buitenfte Klaauw is met een Vlies gehegt aan de 
middelfte, welker Nagel aan de binnenkant fcherp 
{nydende is. 

Deeze Vogel wordt gevonden a> de Heijen en 
onbebouwde Landen: hy gaat te flaapen zitten op 
Boomen en Struiken, en maakt zyn Netft in Moe- 

raflige Plaatfen. De Heer Linnmus noemt hem 
Falco, cera luteo-varid: , pedsbus Vuters , corpore fer- 
vugineo , oertsce Fuloo Cd). Hy ftelt hem onder 
de Avas Accspitres. Im Sweeden is hy, gemeen- 
lyk, by den naam van Heons-#juf bekend, 


Cd) Fauna Suecica. 63. 


ONDERZOEK 


Or DE 


MISWYZING 


VA N HET 


KO MP AS 


DIENEN KAN 


Û 


OM HET 


oosT EN deed. 


Hv > VINDEN. 


bE nuttigheid , om te weeten hoe ver een 
Schip op Zee Ooft- of Weftelyk vordert, 
dat is, die van het vinden der Lengte , en-de Be- 
looningen daar op gefteld „ hebben voor veele Jaa- 
ren reeds, na dat de Wiskonftenaars. daar van.„als 
_van eene byna onmogelyke Zaak, hadden afgezien, 
Menfchen van weinig ervarenheid, of liever van 
weinig kennis in den Hemelloop , voor den dag 
doen komen, met ongerymde Denkbeelden,; die 
veel eer Befpotting dan [Belooning verdienden: 
immers „ indien het hun om dit laatfte te doen 
was ; anderszins zouden zy „ wegens hunne aan- 
gewende vlyt en goed oogmerk; te pryzen zyn 
geweeft. Voorbeelden hier van: by te bin 
is niet de moeite waardig. 


IV. Dreu li 4 gn Om 


434 Or pe Miswyzme van mer Komeas 


Om aan het gemelde Voorftel te voldoen, was 
het noodig een Manier te hebben, die op alle Ty- 
den en Plaaifen, met genoegzaame naauwkeurigheid , 
in t werk gefteld kon worden. Alle tot nog toe 
bekende Manieren hebben in een van die opzigten 
gemift, inzonderheid de zodanigen , waar toe ver- 
eifcht wordt een nette bepaaling van den Tyd: 
want als men daar toe, op Zee, door middelvan 
Uurwerken of Zandloopers, gelegenheid had , was 
het Voorftel opgeloft. De Waarneeming der Sa- 
tellieten van Jupiter, daar men te Lande zig met 
zo veel zekerheid van bedient, is om die of ook 
om andere redenen, gelyk wy vervolgens zullen 
zien, tat nog toe op Zee niet in gebruik geraakt. 

Sedert onlangs heeft men begonnen het oog te 
flaan op de Miswyzing der Kompasnaald , als een 
middel om de Lengte op Zee te bepaalen. In 
Jaar 1753 is een Boekje in licht gegeven , waar 
in men op dien Grond bouwt, even of het lang ge- 
zogte Ooft en Weft daar door gevonden ware. Ik 
wil niet onderzoeken, of de Stellingen, daar in 
geopperd om de oorzaak der Miswyzing te ver- 
klaaren, met de Reden overeenkomen: ten min- 
fte fchynt het my te firyden met de Waarnee- 
mingen, dat de Aardkloot ten opzigt van de Mis- 
wyzing in vier Kwartdeelen zou verdeeld zyn, 
ieder go Graaden breed, waar van twee zouden 
hebben Noordooftering, de twee tegenoverftaan- 
de Noordweftering , en ‘dat de hoogfte Misw yzing 
zou zyn in het midden van die Kwartdeelen; als 

Je ook 


DIENEN KAN OM HET OosT EN WEST TE VINDEN. 485 


ook dat by de Tegenvoeters, dat is op twee plaat 
fen van den Aardkloor, regt tegen elkander over; 
altyd de Miswyzing naauwkeurig even groot 
zou Zyn. 

Het was te wenfchen , dat men de Miswyzin= 
gen over den geheelen Aardkloot kon weeten. In 
% Jaar 1754 werdt zekere Bekendmaaking gedaan: 
;, dat iemand, na een langduurig Onderzoek , ont» 
3 dekt had de waare beweeging van het Magne- 
 tifch Geftel, waar door men in ftaat werde ge- 
3, fteld om aan te toonen, hoedanig de Miswyzing 
ss der Kompasnaald in vroeger tyden is geweeft, 
3 ook hoe dezelve thans is en regulierlyk van tyd 
‚> tot tyd zal veranderen over den geheelen Aard- 
»s bodem; waar door naauwkeurig zou kunnen 
ss worden ontdekt, uit de bevindelyke Breedte 
en de Miswyzing der Kompaffen , de waare 
„ Lengte van zodanig eene Plaats; zynde de Uit- 
ss vinder bezig met Tafels te vervaardigen, waar 
9 uit men dit t’allen tyde met een Opflag van het 
» Oog zou kunnen befchouwen”, 

Indien het zo gemakkelyk ware, de Proef te 
maâken op dit Vaorftel „als hetzelve op te geeven; 
zou menibeter onderzoeken kunnen; in hoe ver- 
re het gegrond zy. Thans blykt het, dat men 
dit Magnetifch Geftel gebouwd heeft op het Denk- 
beeld van Harrry, dat ’er een of meer Kloo- 
ten van Magnetifche Stoffe in den Aardbol zouden 
beflooten zyn, die op verfcheiderley wyze haare 
werking verrigtten „ door de buitenfche fchors van 

IV, Deer, li 5 „den 


436 Or pr Miswrzine VAN HET Kompas 


den Aardbol heen: op welken grondflag dan eert 
Werktuig vervaardigd is, om de Miswyzing 
aan te toonen. Doch daar tegen mag men vraa- 
gen, indien ’er zulk een oorzaak van de Miswy- 
zing is „hoe het bykomt dat ’er zo veel ongere- 
geldheid door de Ondervinding is ontdekt op % 
vafte Land, inzonderheid op fommige Bergen. 
Zou ze ook liever plaats hebben in den Dampkring: 
want men heeft Voorbeelden van aandoening der 
Kompasnaalden door Donder en Blixem, als ook 
van ’t Noorder Ligt (a). Hoe zal men anders de 
oorzaak verklaaren, die het Yzer, op hooge Too- 
rens, door langheid van tyd tot Zeilfteen maakt? 
Men heeft „ daar en boven, nw onlangs ontdekt 
dat de Zeilfteen-kragt ook aan Koper kan medege- 
deeld worden. 
In % Jaar 17g2 iseen dubbelde Wereldkaart in 
% licht gegeven, vertoonende den Aardkloot in 
twee platte halve Bollen, met de Poolen in’t mid 
den; waar op men voorgeeft de Miswyzing gefteld 
te zyn, zo als dezelve in ’ Jaar 1750 is bevonden; 
tot aantooning van de wonderlyk aanzengefchafelde 
Samenloop der geregelde en nimmer flilflaande bewee- 
ging van de Magnetifche Levenskragt. De Liynen 
loopen ‘er niet alleen over Land, door het binnen- 
fte van Afrika, dat niet reisbaar is; maar zelfs op 
plaatfen omde Zuid en Noord, daar men met vry 
veel zekerheid mag vaftftellen , dat nooit Men- 
fchen 
(2) Zie de Verb.der Kon.Sw. Akadentie, XVIII, Deel. p. 69. 


zin 


En 


DIENEN KAN OM HET Oost EN WEST TE VINDEN, 497 


8 fchen geweeft zyn. Ik weet wel; men zegt „dat 


die Lynen daar getrokken zyn volgens de Reden, 
en om een beter Denkbeeld aan het 7 erk je geeven; 
niet gelyk in de bevaren Zeeën, alwaar zy vadis 
de Bevinding zouden zyn geplaat: doch wie heeft 
op ’t Jaar 1750, in de groote Zuidzee , alle die 


hoeken en bogten van de Lynen der Miswyzing 


waargenomen? Ook zie ik dat de Eynen aldaar 
geheel anders loopen , dan in een Kaart, die volgens 
de Bevinding van ’ Jaar 1744 is uitgegeven. Daar- 
enboven vind ik, dat ’er zeer veel verfchil is met 


de Waarneemingen, in * Noordelykfte van Kuro- 


pa gedaan int Jaar1748. Te Wardhus, dat be- 
ooften de Noordkaap legt, heeft men toen ter tyd 


„de Miswyzing bevonden o te zyn of op ’t meeft 


niet boven een halve Graad Noordweftering. Een 
Schipper verhaalde, dat hy diestyds op Zee, by 
Wad/o en We ardhus, weinig of geene Miswy zing 
Bé vbrden had (4). De Miswyzing zou, volgensde 


_eerftgemelde Kaart „aldaar omtrent 4 Graaden zyn. 


__Imdien anders de Miswyzing in zulk een korten 
tyd zo veel verloopt, zo kan men ’er weinig ftaat 
op maaken; daar nogthans eene beftendigheid in 
deezen het noodig vereifchte zou zyn tothet gedag- 
te doelwit. ‘Wanneer uit Ondervindingen dien 
aangaande iets op te maaken is ‚zou men.nu daar van 
zekerheid moeten hebben: want op het Voorftel 


en Verzoek van eenige Luiden in Engeland, ge- 


daan 


(5) In de Sweedfrhe Verbandelngen: als boven, 
IV, Deer 


Ll 


488 _ Or pr Miswyzino VAN ueT Kompas 


daan in ’t Voorjaar van 1755 (Cc); dat aan hun 
Waarneemingen mogten medegedeeld worden , 
van de Miswyzingen der Kompasnaald , in alle be- 
kende deelen des Aardkloots; zyn deeze Heeren 
magtig geworden een getal van vyftigduizend 
Waarneemingen, in zes byzondere Tydperken, 
van ’ Jaar 17oo tot 1756 ingeflooten, van vyftot 
vyf Graaden Breedte en Lengte, in de meeft be- 
varen Zeeën. Zy hadden ?er geene gekreegen , 
die op ’t Land gedaan waren , uitgenomen eenigen 
van den Heer BrADLEY, op het Koninglyk 04. 
fervatorsum te Greenwich. Van de genen, die 
zy bekomen hadden, hebben zy Tafelen opge- 
maakt, in welken de verandering der Miswyzing 
aangetoond wordt op de Jaaren 1710, 1720, 1730 
en 1744, te famen met die van % Jaar 1700 uitden 
Tafel van Harrey, en daar by gevoegd die van ’ 
Jaar 1756 , waar van zy een nieuwe Kaart ftonden 
uit te geeven. De Vergelyking van deeze Mis- 
wyzingen op de enden van zes Tydperken, heeft 
hun zeer zeldzaame Verfchynzelen voor * oog ge- 
bragt, die zekerlyk van de zodanigen, welke zig 
vermeeten de verandering der Miswyzingen door 
Werktuigen te kunnen aantoonen , moeften in 
agt genomen worden. Zie hier hoe zy daar van 
fpreeken (d), 

ss On= 


Cc) Zie het 1Dezr deezer Uitgezogte Verbandelingen, 


bl. 447. 
(8) Phil. Tranfaët. Vol. L. P‚ 1. p. 332. 


VEER 


9 
95 


DIENEN KAN OM HET OOST EN WEST TE VINDEN. 489 


9 Onder de Linie , op de Lengte van 40 
Graaden beooften Londen, blykt dat de groot- 
fte Miswyzing, geduurende het geheele Tyd» 
perk van 56 Jaaren, is geweeft 174 en de kdein- 
fte 16} Graaden Noordweftering: op 15 Graa- 
den Noorder Breedte , 6o Graaden beweften 
Londen, is het geduurig 5 Graaden Noordoos- 
tering geweeft: maar op andere plaatfen is 
geheel anders met de Zaak gelegen. Immers, 
op ro Graaden Zuider Breedte, 6o Graaden 
beooften Londen, is de Miswyzing , in den 
zelfden tyd , afgenomen van 17 tot 74 Graa- 
den Noordweftering ; maar op 1o Graaden 
Zuider Breedte , 5 Graaden beweften Luon- 
den, is zy toegenomen van at tot 12} Graa- 
„den Noordweftering „en op de Noorder Breed 
te van 15 Graaden, 2o Graaden, beweften 
Londen, is zy van 1 tot 9 Graaden Noordwes- 
tering vermeerderd. 

s Doch daar is nog een wonderlyker Vertoo- 

„ ning in de Indifche Zee ; by voorbeeld. 


Onder de Lanze 


Lengte Pe- (Gr.Miswyzing in) Lengte be- (Gr.Miswyzing in 
goft. Londen.| 17oo. | 1756. ooft. Londen | 1700. wi 1756. 


9 
5 
5 
bb 
9 
hd 
5 
bd 
3 
bd 
5, 
ed 
bed 


bb 
Eed 


Ee 


49 Gr. 16} NW 16; Nul 75 75 Gr. oENWS 1 NW 
Ne 173 NW I4ENW|, 80 — 7 Nw mie 
1 NO 


Se — |I NWIIjNW| 85 — St Nw 
ss — |I; NW 8 NW 90 — | 45 5 NO 
69 — ist NW| 6 NW|| 95 — 3iNw! of NW 


65 — [13!Nw/ 41NW|j 100 — NW | 1 NW 
zo — rij Nw! 3 Nw 


IV. Deer. ss Hier 


499 Or pr Miswrzing VAN zer Kompas 


hed 
hed 


hd 
hed 


bid 


„> Hier ziet men, dat de Weftelyke Miswy- 
zing even groot geweeft is in beide de gemel- 
de Jaaren, op de Lengte van 40 Graaden , en 
in ’ Jaar 1700 fcheen de Noordweftering regel 
maatig afneemende te zyn, van zo tot zoo Graa- 
den Lengte beooften Londen; maar in % Jaar 


1756 vinden wy de Noordweftering zo fchie- 


lyk afneemende, dat zy op 80, 85 en go Graa- 
den Lengte reeds Noordooftering wordt, en 
nogthans hebben wy, op de Lengte van 95 en 
roo Graaden , weder Noordweftering”. 

„> Deeze en andere onregelmaatigheden; wel- 
ken de Ondervinding ons aangetoond heeft in 
de Miswyzing van de Kompasnaald , komen 
ons zo aanmerkelyk voor, dat wy niet kunnen 
gelooven, dat dezelve volfirekt onder de be- 
ftuuring fiaat van een algemeene en cenvormige 
Wet; maar veeleer met den Geleerden en 
Scherpzinnigen Dr. Gowen, Lid der Societeit „ 
befluiten : dat verfcherderley en _ veranderlyke 
Magnet fche Aantrekkingen tmoloed hebben op de- 
zelve ; wordende am alle waarfchynlykheid te wege 
gebragt door de ongelykheid der Samenflellende 
Stoffen van den grooten Magneet, de Aardhloor”. 
By deeze opmerkingen kan gevoegd wordende 


bekende Waarneeming, dat de Miswyzing op ver- 
fcheide Uuren van een zelfden dag niet de zelfde 
is; ja, dat dit fomtyds meer dan een halve Graad 
verfchil maakt, is nog onlangs gebleeken Ce), 


En 
Ce) Zie de Sweedfche Verhandelingen: als boven, 


DIENEN KAN OM HET Oost En West re VINDEN. 491 


en wie weet hoe groot dit verfchil is op Zee? 
Maar onderftel nu eens, dat de Miswyzing be- 
ftendig bleef: zo is de Vraag , of dezelve dienen 
zou kunnen tot Oplofling van *t gezogte Ooft en 
Wetft. Voor eerft moet men in aanmerking nee- 
men, dat veele Waarneemingen, op Zee gedaan 
omtrent de Miswyzing, geen anderen grond kun- 
nen hebben dan Giling. Men heeft gegift op dee- 
ze of gene Lengte te zyn; toen mende Miswyzing 
waarnam, en daar uit is beflooten, dat op die Leng- 
te zo veel Miswyzing plaats had. Ik fpreek hier 
niet van plaatfen digt aan de Kuften, noch ook niet 
van die dagelyks bevaren worden, alwaar men uit 
vergelyking van een menigte Waarneemingen mis- 
fchien veel grond van zekerheid zou kunnen heb- 
„ ben: maar ik fpreek van de bevaren Zee in ’t alge- 
meen,en vraag of daar zekerheid is,om zulke Krul 
Iynen te trekken, en of die zekerheid groot ge- 
noeg is, om daar op aan te gaan ? 
… Dit nu zo eens zynde , dan is nog de Vraag, 
wat dienft men tot dit einde van de Miswyzing 
hebben zal, daar de Lynen Ooftelyk en Weftelyk 
loopen, gelykal vry veel plaats fchynt te hebben; 
inzonderheid in % Vaarwater naar de Kuft van 
Noord-Amerika en omtrent de Weftindifche Eilan- 
den (f) : vooral ook op de roete naar * Eiland Ja- 
p Va, 


(f) Vergelyk bladz. 450, in het I. Deen deezer Ver- 
handelingen; doch daar moet reg. 17 in plaats van weinig, 
gelezen worden genoegzaam QfnagenoegOott enWeltwaards. 


IV. Deer. 


492 Or pr Miswyzine vAN ner Komrag 


va, inde Indifche Zee. Immers daar kan de mis= 
wyzing weinig of niets doen tot het vinden van 
Ooft en Weft. Op andere plaatfen, daar de Liy- 
nen Zuid- en Noordelyk loopen; gelyk in ’t Vaar- 
water naar de Kaap de Goede Hoop, zo aan de 
Ooft-als Weftzyde , plaats heeft ; zie ik dat fomtyds 
sen meer Graaden verfchil in Miswyzing over 
eenkomen met 1o Graaden verfcliül in Lengte; zo 
dat men de Miswyzing met het Kompas op een 
halve Graad kunnende waarneemen, % welk ze= 
kerlyk al het naafte zal zyn, daar door de Lengte 
zou kunnen vinden op een Graad; % welk onder 
de Linie 15 Duitfche Mylen is en omtrent de 48 
Graaden Breedte ro Duitfche Mylen. Op zo veel 
naa en zomtyds nader, zou de Miswyzing op die 
plaatfen de Lengte kunnen geeven ;, indien men 
vertrouwen kon, dat de Lynen naauwkeurig ges 
trokken waren. 

Uit dit alles blykt dan , dat de Miswy zing geenss 
zins te verwerpen; maar veeleer door een menig- 
te van Waarneemingen langs hoe nader en naauw- 
keuriger te onderzoeken zy ; doch het blykt tevens; 
dat dezelve niet dienen kan op alle Plaatfen van deni 
Aardkloot, tot het vinden van de Lengte: zodat 
men nooit daar door het Voorftel , op ’ welke de 
Prys is uitgeloofd „’t geen zekerlyk een a/gemeene 
manser tot bepaaling der Lengte op Zee „op alle T'yden 
en Plaatfen „met genoegzaame naauwkeurig heid „bee 
doelt, zal keiner éploffeat Waarfetrynlyle zal 
dit gebrek ook aan alle Manieren, die gebruikt 

kun- 


ë 


_ DIENÈN KAN OM HET Oost EN Wes TE VINDEN. 493 


kunnen worden, vaft zyn; dat men naamelyk. de 
Lengte, op Zee, niet zo algemeen, noch zo ge- 
makkelyk, noch zo naauwkeurig kan beraaligd als 
de Breedte, 
Immers dit blykt ook in de Waarneeming van 
de Eklipfen der Satellieten van, Jupiter. Want 
het gebruik van de Verrekykers , die daar toe 
vereifcht worden, heeft op Zee, door de geduu- 
rige beweeging van ’t Schip, veel zwaarigheid, 
om dat men den Kyker niet ful kan houden. De 
Heer Boucver verhaalt, dat hy zulks getragt 
heeft te doen, door een her op zyn Schouder te 
leggen, waar aan een Buis van g Voeten was 
vaft gemaakt, en een Tegenwigt aan ’t andere 
end, agter hem, opgehangen ; doch het gelukte 
hem ook op deeze wyze niet (g). Thans zou 
door een Engelfchman , genaamd Irwin, tot 
dien einde bedagt zyn een Zeemans-Stoel (Mars- 
ge Chair) , waar in men de Waarneeming op ver- 
fcheide kleine Togten, van Portsmouth naar Ply- 
mouth, vandaar naar. id Franfche Kuft, en we- 
der terug naar Plymouth, in % voorft van dugus- 
zus deezes Jaars, geprobeerd heeft en goed bevon- 
den; zodanig dat de Feil maar bedroeg van 7 tot 
15 My len ‚ %*t welk, zegt men , veel minder is 
dan de Akte van de nele Premie vereifcht. 
Lord Ho we heeft dienaangaande een Getuigfchrift 
gegeven, aan boord van ’ Schip Magnansme, af 
p cen 
__(g) Nouv. Traité de Navigation. p. 316. 
IV: Deer. Kk 


494 Over % VINDEN VAN Oost en Weer. 


en aan Hesfant, den 11 Aug. 1759; Waar in hy 
zegt: vún oordeel te zyn , dat de Waarneming van 
een Immerfie of ‘Emerfie der Satellieren , daar 1m, op 
Zee gedaan kan worden, geen grooter Feil onderhet 
vie zynike, dan van 3 Minuuten tyds (D). Maar in- 
dien hier nog een Heil van eenige Minuuten by= 
komt in het bepaalen van Het Uur der Waarnec- 
ming, ’t ‘welk op verre Togten in Zee ligt plaats 
kan hebben; zo zal de Fell over *t geheel al vry 
groot zyn. 

Men weet , dat voor eenige Jaaren recds door 
den Heer Harrev voorgefteld is geweeft, de Leng- 
tete vinden door den afftand der Maan van de 
Sterren in den Zodiak te meeten. De Heer Abt 
Dr LA Caivre heeft, op zynen Togt naar de 
Kaap de goede Hoop, en op zyn Terugkomft ge- 
duurênde ‘de Jaaren 1750tot 17534» zig toegelegd 
om deeze Manier , die van veelen niet wel begree- 
pen was en in % algemeen te moeïelyk geoordeeld 
werdt voor de Zeelieden, gebruikelyk en gemak- 
kelyk te maaken (2); waar van hy de Onderrigting 
ingevoegd hadt in de Inleiding tot zy ne Epbemerides 
of Dagtafelen van den Hemelloop; welke wy, na 
dat dit Werk door den Heer NikorAás Struick, 
wien het door det gemelden Heer zelf was toege- 
zonden, ons was medegedeeld , hier laaten volgen. 


H. 
‚…{b) The London Advertifer. Septemb. 15. 1759. 
GC) Zie t L Deer deezer Uitgezngte Verbandelingen, 
bladz. 359. 
Oo N- 


ONDERRIGTING: 


TOT EEN'GEMAKKELYK GEBRUIK 


MANIER 
OM DE 


LENGTE op ZEE 


TE BEPAALEN, 
poor WAARNEEMINGEN AAN DE MAAN: 
uit eigen Ondervinding opgemaakt 
VAN DEN Heer Aar 
BR uik CvA Ley 


Lid van de Kon, Akad, der WeetenfchappenvanPa- _ 
rys, van de Akademiën van Petersburg ‚ Ber- 
Jyn, Stokholm en Bononte, als ook van de 
Kon. Societeit van Gortingens 
Leeraar der Wiskonft in ’t 
Kollegie Mazarin. 


e 


vld des Monwem. Celeftes. Toa. V. a Paris 1755.) 


INLEIDING. 


\ Nder de genen, die over ait Onderweg ge- 
fchreeven hebben, is hetzelve van de mee- 

ften, by gebrek van Proeven daar omtrent op Zee, 
Iv. Deen. Kk se te 


496 Maxien om pe. Lenore op Zer TEDEPAALENy , 


te doens: kwaalyk verftaan ofniet behoorlyk uit- 
gelegd. Sommigen hebben zig verbeeld, dat men 
den Afftand der Maan-van twee byzondere Ster- 
ren waarneemen-moefte ; anderen hebben „ onder 
voorwferidzel, «dat het Engelfch Oktant of Spie- 
gel-Kwadrant (a) de Beelden der Voorwer- 
pen vereenigt, waar van men den onderlingenaf- 
fland’ waarneemt, gemeend, dat ?er geen bewee- 
ding inc Schip zou moeten bemerkt worden; „om 
dat men deezen Affiand.„door middel van verie 
de herhaalde Waarneemingen, op minder dan cen 
Minuut naa, melf bepaslen. — Waarlyk een in- 
beeldige naauwkeurigheid ; dew yl (om van de an- 
dere sdakán „ die ik ftraks voorftellen zal, niet 
te fpreeken,) wanneer men gekomen is tot het doen 
in één vallen van de twee Beelden, zy in deezen 
flaat niet blyven, dan zo lang als de vlakte van 
het Inftrument naauw keurig blyft in het Vlak, ? 
welk door het Oog van den Waarneemer en de 
Beide Sterren gaat, en dat de geduurige bewee- 
ging van ’t Schip niet toelaat het Inftrument, zelfs 
maar twee of drie'Sekönden tyds, in dien ftand te 
hou- 


va) [Dus vertaal ik het woord Quartier de Refleftian, 
van den Heer La Carrur hier gebruikt, fchoon ik niet 
geloof dat hy ‘er cen ander Inftrument mede beoogt dan 
het thans genoegzaam bekende Oktant: immers zo veel 
ik-uit, devolgende Befchryving van deszelfs Gebruik kan 
ontdekken. rlierom zal men telkens, wanneer het woord, 
Spiégel-Kwadrant voorkomt ; “er een Oktant of-dergeiyk 
Werktuig door verftaan moêten.} 


_ Bins ” hs ie nn he a 4 Ie En 0: 
Door WAARNEEMINGEN AAN De” MAAN. °4ô7 


houden; waar ùit-volgt, dát men deez” verdeni- 
‚ging weezentlyk nict treffen kan, dan’ tér vlugt. 
Anderen, eindelyk, fprecken ?er van als éct Zaäk, 

die pr ita : is in byna alle: oogenblikken; opd. 
neer de Maan boven de Kimmen gezien wordt5 
daar in tegendeel de ftanden en gelegenheden, nde 
toe gunftig, weinig Pie voor komen; gelyk ik 
in % vervolg zal doen zieh. 

De kim gere Berckering der Lengte; door mid- 
del van Waarneemingen aan “de Maan, ís daar op 
_gegrondveft, dar de eigen beweeging van deMaar, 
in één Dag, een Boog zy van'omtrent 13 Graaden 
in haar Loopkring; en dat, (wanneer men doot 
Wadrneenúing bepaald heeft het gedeelte. van/dee- 
ze Boog , *t welk de Man, van zeker tydftip on- 
der een bekende Meridiaan, tot aän het éydftip 
van die Waarneeming onder een onbepaalde Meri- 
diaan, befchreeven heeft) de reden van dit ge- 
deelte tot de geheele Boog overeenkome met die 
van het verfchil der twee Meridiaanen tot den‘tyd 
van cen Etmaal of 24 Uuren. Waar uit volgt, 
dat de drreksfle en daarom ook de befte van alle de 
Manieren, om de Lengte op Zwe waar te neemen 
door middel van ‘de Maan, die gene is, op “wel 
ke men dit gedeelte Boog's onmiddelyk afmeet', en dat 
derhalve ate andere Miiisrói ‘welken: men zou 
mogen uitdenken, en die de maat van dit gedeel- 
1e Boogs niet gaven, dan op eene iris wyze;, 
gegrondveft op verf chesde Berekeningen of W aarnee- 
mingen , voor gebrekkelyk moetengehouden wor- 
neEV. Deer. Kk 3 den. 


495 Man OM DE LENGTE op ZE TE BEPAALEN , 


den. Want de eigen beweeging van de Maan is 
reeds niet dan te langzaam; aangezien een ver- 
$chil van 3 Minuuten, tuflchen de weezentlyke 
beweeging van de Maan aan den Hemel en die „ 
welke men door Waarneeming afgemeten of door 
Rekening verkreegen heeft , een Feil van by kans 
13 Graad, in de gezogte Lengte, veroorzaakt. 

Om even die zelfde reden, zou men gantfch 
verkeerdelyk zig verbeelden, dat men zig, door 
middel van de Maan, ten opzigt van de Lengte 
op Zee nader kan verzekeren, dan op 2 Graaden 
naa: hoe goed ook de Manier zy, die men volgt; 
hoe uitmuntende de Werktuigen, van zulk foort 
als tegenwoordig in gebruik zyn, en hoe veel 
bekwaamheid ook de Waarneemer hebbe. Want, 
indien men zonder vooroordeel alle omftandighe- 
den onderzoekt, die op de Berekening en Waar- 
neeming van de Lengte op Zee invloed hebben , 
zal men gereedelyk bekennen „dat het befpottelyk 
zou zyn ftaande te houden, dat de Som der onver, 
mydelyke Ferlen niet 5 Minuuten van een Graad 
bedraagen zou kunnen. 

Inderdaad, het befte Spiegel-K wadrant „’ welk 
ik hier onderftel van 2 Voeten Straals te zyn ; 
Cdaar zy gemeenlyk maar zyn van 16, 18 of ao 
Duimen „) kan, in dit geval, niet vergeleeken wor- 
den dan by een gemeen Kwadrant van 1 Voet 
Straals (4) ‚ in welks verdeelingen de Spatie van 2 

Mi- 
ag [Te weeten, om dat in het Oktant of Spiegel-Kwa- 
drant 


__POOR WAanneeuNorg AAN oe Maan 499 


Minuuten maar een Stip is of het ewaalfde gedeel. 

te van een Linie. Wie, nu, kan zig inbeelden 

een Inftrument te hebben, in welks Verdeclingen 

geen Feil zy van een halve Sup? Wie kan zig 

vermeeten, geen halve Stip te miflen, in, de rooi- 

ting der Dwarslynen of andere Verdeelingen, wel 
ken de Stand aantoonen van den Wyzer i in de be- 

proeving van de evenwydigheid der Spiegeltjes, 
en in de rooijing der Verdeelingen, die de waar 

genomen Afftand of Hoogte aanw yzen? Wie durft 
verzekeren , dat hy met een Verrekyker, diede 

Voorwerpen niet meer dan drie of viermaal in, mid- 

dellyn kan vergrooten, zonder zeer. ongemakke- 

lyk te zyn in het gebruik ; zig niet bedriegen zal 

in de vereifchte raaking der Beelden, tot onder- 

zoek van de evenwydigheid der. Spiegeltjes, noch, 

in de vereeniging van de Beelden der Voorwer- 

pen, welker Aftand van elkander men wil afimec- 
ten? Zie daar reeds vyf bronaders van Feilingen „ 
waar voor de allerkundigfte Waarneemer niet ver, 

zekerd kan zyn zig gehoed te hebben op een O4- 

Jervatorium , welks geduurige beweeging hem ver- 

hindert alle noodige oplettendheid te gebruiken. 

Zo men hier byvoegt, dat de allernetfte Rekening 
uit de befte Tafelen van de Maansloop, die Wy. 

hebben „fchoon gekorrigeerd volgens de Waarnee- 

„mingen van bekwaame Sterrekundigen vooraf ge- 
daan „ 


drant een Boog van 45 Graaden in go Graaden is ver- 
deeld ; ’t welk uit de Conftruêtie volgt. ] 


IV. Deen Kk 4 


goo MANIER OM DE LENGTE OP ZEE TE BEPAALEN, 


daan, zelfs de Maans plaats zet op een Minuut kun- 
nen geeven: wie zal dan niet toeftemmen het ge- 
ne ik , aangaande de Feilen der Meeting, zl 
zegd heb. 
_ Indien de genen, die zig zulk een naauwkeu- 
righeid voorftellen in dit foort van Zaaken , eeni- 
gen tyd ter Zee gevaren hadden, zy zouden ge- 
zien hebben, dat in de eenvoudsg fle Waarneeming 
van allen, zynde die der Middaghoogte van de 
Zon, twee Waarneemers, voorzien met goede 
Spiegel-Kwadranten, wel te regt gefteld; wan- 
neer zy elk in ’t byzonder waarneemen , dikwils 
5» 6» 7 en 8 Minuuten van elkander verfchillen. 
Het zou hun niet mogelyk zyn te ontkennen, dat 
men in het allerfchoonfte Weer , met een ftille 
Ziee, nooit van de Breedte verzekerd is, dan op 
3 of 4 Minuuten naa; en ik geloof , op den grond- 
flag van een langduurige Ondervinding, dat dit 
de paalen zyn van de netherd, welke men toefchry- 
ven kan aan de Waarneemingen op Zee, gedaan 
met de grootfte zorgvuldigheid, en met het befte 
Spiegel-K wadrant dat wy hebben (c). 
Ik 
(c) [Het is derhalve grootelyks te verwonderen, hoe 
fommigen durven verhaalen, dat men in ftaat zou zyn 
met dit Inftrument de Hoogte der Sterren of Lighaamen 
aan den Hemel op Zee zo naa te krygen, dat ’er geen 
Minuut aan feilt; waar van de Heer Boucuerr zegt zelf 
verfcheide maalen zig verzekerd te hebben. Nouv. Trai. 
té de Navigation, a Paris 1753, pag. 246. Immers de n= 
dervinding van den Heer LA Cai Le toont hier van de . 


enmogelykheid aan, en de Ondervinding van den Heer 
LA 


‚poor WAARNEEMINGEN” AAN DE MAAN. zor 


_ Ik weet wel, dat, uit de-mogelykheid om zig 
te bedriegen , niet volgt, dat men zig noodzaak 
lyk moet bedriegen. Ik weet ook, dat de onver- 
mydelyke Peilingen veeleer elkander te goed ko= 
men, dan dat zy de geheele Feil zo groot zouden 
maaken als de Som van haar allen. Ik weet, ein- 
delyk „dat men , door de zelfde Waarneeming te 
herhaalen , en ’t gemiddelde te neemen-van-der- 
zelver Uitkomften , zeer naa komen kan aan de 
waare Lengte. Ook wil ik uit het gezegde div 
Gevolg niet trekken; dat de Waarneeming van 
de Lengte op Zee niet van ’ uiterfte belang zy, 
en dat men niet alle mogelyke poogingen moet 
aanwenden, om ze onder. de Zeevaarenden in ge- 
meen gebruik te brengen. 

Ik maak ’er alleen, in de eerfte plaats, het Be- 
fluit uit op, dat de voorzigtigheid ons betrouwen 
op dit flag van Waarneemingen een paal moet 
ftellen , en ons de gevonden Lengte uiet naauwkeu- 
viger doen Jchatten, dan tot 3o of 40 Mylen naa, 
in ide gewoone omftandigheden: De genen, die 
lange Reizen op Zee doen, weeten, hoe nuttig 
hun de kennis der Lengte „ op 40  Mylen naa, 

zou 


LA Carrre is in Stuk geloofwaardiger, am dat men 
kan begrypen, hoe die Vergelyking op zulk een manier 
kan gefchieden; daar bet my geheel onbegrypelyk voors 
komt, op welk een manier de Heer Boucuer zig daar 
van heeft kunnen verzekeren, of waar aan by zyne Waar. 
neeming op Zee getoetft heels om de Feil van bd 
dan een Minuut te ontdekken:] 


IV. Deer. Kk 5 


zon MANIER om or Lamote op Zer TE nrrAALeN, 


zou zyn; hoe rauw ook zulk eene Bepaaling voor- 
komt. 

Ik befluit ’er uit , in de tweede plaats; dat men 
niet te oplettende kan zyn op de uitkiezing van 
een goede Manser, tot de Waarneeming en tot de 
Rekeningen: dewyl een Manier niet goed is, dan 
naar maate van de netheid, welke zy in de Prak- 
eyk toebrengt. 

De goedheid van eene Manier, die anderzins 
op eene naauwkeurige Theorie gegrondveft is, 
hangt niet volftrekt af van het Alesn. geral Beginze- 
den, die ’er in te pas komen, of van de kortheid 
der Rekening; maar voornaamelyk van het klein 
getal Beginzelen, dre een groote naauwkeurigheid in 
de W aarneeming vereifchen. Dusis, al het overi- 
ge gelyk ftaande , dit de befte Manier, daar maar 
één dergelyk Begsnze/ inkomt. Zodanig eene is 
het, welke ik my voorftel te verklaaren. Men 
is de voltooijing van derzelver Theorie t?eenemaal 
verfchuldigd aan wylen den Heer Harvey, En- 
gelfch Sterrekundige; ik heb flegts de Praktyk 
daar van gemakkelyker gemaakt. 

Ik ftel hier niets voor, dan een Ontwerp van. * 
‘Tafelen, om de noodige Rekeningen te verkorten 
voor de genen, die de vereifchte Waarneemingen 
hebben gedaan, ten einde ‘er de Lengte door te 
vinden. Het zou te wenfchen zyn, dat men de 
Tafelen zelf gemaakt had, volgens ’t model, dat 
ik ’er van zal geeven, om geduurende eenige Jaa- 
ren agter elkander te kunnen dienen; gelyk men, 

reeds 


poor WAARNEEMINGEN AAN DE MAAN. 50g 


reeds gedaan heeft voor eene andere. Manier, welke 
ik oordeel op ver naa zo goed niet te zyn als die van 
den Heer Harrer. Ik heb den tyd niet gehad 
om zodanige Tafels op te maaken, noch gelegen- 
heid om ze den Zeevaarenden ter hand te ftellen. 
Ik zal my te vrede houden, met het voordraagen 
van de Manier, welke mn my gebruikt is op 
de verfcheide Reizen ter Zee, die ik gelegenheid 
heb gehad te doen, en dit zo wel om de verplig- 
tingen te vervullen „ die ilk op my genomen had, 
als om te voldoen aan de begeerte, welke ik heb, 
om iets toe te brengen tot bevordering van de Zet. 
vaartkunde. Het is alleen met dit inzigt dat ik 
meen met weinig woorden te moeten bewyzen 
het gene ik zo even gezegd heb omtrent de Ma- 
pier, voor welke byzondere Tafelen in druk zyn 
uitgegeven geweeft, en te doen zien, waar op 
ik my gronde, alsilk my verbeeld, dat lie Manier 
in geenerley Geval genoegzaame zekerheid kan 
geeven , om vaft te flellen, dat men de Lengte, 
op Zee, tot op 3 Graaden naa bepaald hebbe. 

x Gene wy te vooren gezegd hebben fluit daar 
van het Bewysin. … De gedagte Manier onderftelt 
drae Begenzelen met volkomennaauwfeursgheidbekend, 
afhangende van de Hoogten der Zonne en vooral 
van die der Maan, Nuishet reeds door de Onder- 
vinding betoogd , dat men de Hoogte der Zon niet 
kan hebben, dan op 3 of 4 Minuutennaa: waar by 
gevoegd an worden, dat men in ’ algemeen, in 
de meefte Gevallen, de Hoogte van de Maan, op 

IV. Dezi, Zee 


504 Manter OM DE LENGTE op ZEE TE BEPAALEN, 


Zee, niet dan zeer ruuw kan waarneemen , voor- 
naamlyk by nagt. “Want alsdan, fchoon de Lugt 
zeer helder zy, ziet men de Kimmen op Zee niet 
dan zeer verward , ten minfte wanneer de Maan 
niet laag ftaat. Dit komt van de Terugkaatzingen 
van ’ Licht die altoos plaats hebben op de Opper- 
vlakte van ’t Water, tuffchen ° Oog en den Zigt- 
einder. De Zee heeft de uitwerkingen van'cen 
oneffen en niet wel gepolyften Spiegel: een zeer 
breede ftreek van Beeldtemffen der Maan vertoont 
zigin’t loodregte Vlak, dat door ’t Oog en de Maan 
gaat: derzelver Licht belet de Kimmen van de Zee 
te onderfcheïden „- die ’er agter zyn; ‘doch het is 
altyd zeer -digt aan de Kimmen, uitgenomen, 
wanneer de Maan zig naby het Toppunt bevindt. 
Dit Licht fmelt in een, met de Kimmen van de 
Zee, als de Maan zeer laag ftaat, en hetis nietdan 
op dien tyd, dat men haar Hoogte op ’t naauw- 
keurigfte kan neemen. Voeg hier nog by , dat, 
hoe weinig ook de Horizont fimeerig is, men der- 
zelver fcheiding niet duidelyk kan zien: ‘dat, afs 
de Maan, meer dan twee Uuren na het opkomen 
of voor het ondergaan van de Zon, door de Merí- 
diaan gaat „ haar Licht te flaauw is, omhaare Hoog- 
te in ’ Zuiden net te krygen: dat, wanneer de 
Maan met Wolken bedekt is by haare paflagie door 
de Meridiaan, ’er dien dag niets in gedaan zou 
kunnen worden. Alle deeze Beletzelen maaken 
het geral der gelegenheden, om de Lengte op de 
gedagte Manier te vinden , “zeer Alein, en daar- 

“en 


‚boor WAARNEMINGEN AAN DE MAAN, 50g 


enboven maaken zy. de Uitkomften „ daar van , by 
uitftek twyfclagtig. 

In de Manier van Harrrev, in tegendeel, er, 
ke ik hier volge; is het niet te doen, danom, zo 
naauwkeuri ig als % doendyk zw te hebben den Affland 
der Maan van eens Ster. Ik zal niet zeggen, dat 
men daar in gelukken kan, zonder vreeze van 3 
of 4 Minuuten te miffen; Sch dit is ook de eeni- 
ge Feil die van gevolg kan zyn. « Men moet, wel 
is waar, nog, zo netals ’t mogelyk zy ‚ de Hoog- 
te hebben van zekere Ster; doch, behalven dat 
die Ster altoos eene der helderften is , en dat zy 
zig zeer zelden in de Topboog van de Maan, en 
bygevolg byna altyd buiten de belemmering van 
derzelver teruggekaatfte Lichtftraalen bevindt, 

„welk maakt, dat men haar Hoogte boven de Kim- 
men gemakkelyk kan waarneemen „ zo men ’er 
Îlegts een weinig in bedreeven is: behoeft men zig 
over 7 of 8 Minuuten mifllag in die Waarneeming 
niet zeer te bekommeren. De Hoogte van die 
Ster dient maar om het waare Uur te vinden, en 
daar zyn geen Gevallen, dat 7 of 8 Minuuten in 
Hoogte een verfchil van 15 Minuuten geeven in 
den. Uurhoek van de Ster, vooral-wanneer mien 
füptelyk de Regelen volgt, die wy opgeeven zul- 
len: ja ’er zyn menigvuldige Gevallen, daar men 
nagenoeg 15 Minuuten in de Hoogte vande Stet 
zou moeten miffen , om een Feil te hebben van z 
Minuut in den Tyd dien men zoekt , en bygevolg 
om een Peilte maaken van 15 Minuuten Graads „ 


IV, Dre. dat 


£06 Manxrer om pe LENGTE op ZE TE BEPAALEN , 
dat is 4of 5 Mylen, in de begeerde Hiêngte. Het 
is de poft van den Sterrekundigen , dië de Tafels 
opmaakt welken ik zal voorftellen, de allergunftig- 
fte Gevallen te voorzien, en zig in zyne Rekenin- 
gen naar zulks te fchikken. 


Mm A NT ER 
Om pe LENGTE OP ZEE "WAAR TE NEEMENs 


Tot het in ’ werk ftellen van deeze Manier 
moet men een Ofvant of Spregel-Kwadrant hebben; 
voorzien, zo ’t mogelyk zy, met een korten 
Verrekyker in plaats van het Vizier: ook wordt 
%r toe vereifcht een Tafel van geheel opgemaak- 
te Rekeningen, gefteld in de order van een Dag= 
regifter of Almanach; ’t welk ik in ’t vervolg 
noemen zal den Zre-ArMANACH, en waar vant 
ik op % laatft een Uittrekzel zal geeven voor ee- 
nige dagen der Maand Mey van % Jaar 1754. Zys 
die reeds eenig gebruik hebben gemaakt van de 
Loearsthmus-Tafelen , zullen geen moeiclykheid 
hier in vinden, en de genen; die nooit met de- 
zelven hebben gewerkt ‚ moeten maar naauw- 
keurig de Regelen volgen; die ik in % vervolg 
zal opgeeven , en vergelyken dezelven naauw-- 
keurig met de Voorbeelden , welken ik daar by 
voegen zal. 


Eeste 


‚Door, WAARNEEMINGEN AAN pe MAAN, sof 
Ernrnsre ARTIKEL. 
Onderwys om de Waarneemns te doen. 


1. De eerfte zorg, die men hebben moct, is 
om den fland der Spiegeltjes op t Inftrument # onz 
derzoeken, en ze, indien ‘er iets aan mankeert; 
beboorlyk te juiflen. Zie hier, wat de befte manier 
daar toe zy. Houd het Merk of Kantje van den 
Wyzer op het eerfte punt van Verdeeling, en 
mik dan op een der helderfte Sterten aan den He- 
mel of zelfs op de Maan. Alsdan zal, indien dè 
Spiegeltjes wel gefteld zyn, het Beeld van die 
Ster of van de Maan, door de terugkaatzing vat 
de twee Spiegeltjes gezien, zig juift vereenigen met 
het Lighaam van die zelfde Ster of van de Maan’ 
welk regtftreeks gezien wordt door het niet verz 
foeliede gedeelte van ’ kleine Spiegeltje. Men 
zal deeze juifte famenkomft bemerken op de fchei: 
ding van het doorfchynende en verfoeliede gez 
deelte; geevende een kleine beweeging aan den 
Wyzer; naar deezen en geenen kant vân het eer= 
fte punt van Verdeeling. Want alsdan moet het 
Beeld van de Ster net over het Lighaam van de 
Ster firyken : maâr, als men befpeurt dát het Beeld 
ter zyden het Lichaam paffleert, moet men de 
Schroef; die op de Monteering van het kleine 
Spiegeltje is, gefchìkt om denzelven te doen hel 
len, een klein weinigje aanzetten of los draaïjen: 
tot zó lang dat , door de beweeging van den Wy- 

IV. Deen. zer 


/ 


508 Manier om pr Lenote op Zee Tr BEPAALEN 


zer, het Beeld van de Ster naauwkeurig over de 
Ster heen gaat. Eindelyk, wanneer men zo ver 
gekomen isvan het.dus te doen ftryken, en dan, 
het Beeld doende fàmenloopen met het Lighaam 
zelf, het Merk of Kantje van, den „Wyzer niet 
naauwkeurig valt op het eerfte punt van. Verdee- 
ling; zo moet men den. Wyzer houden op dit 
punts en doen het kleine Spiegeltje cen weinig 
draaijen, door middel van het Armpje of Krukje, 
dat agter aan de Monteering is. Een heldere Ster 
is veel beter, tot deeze veregefteling van het ka 
ftrument , dan de Maan. 

2. Het genfhgfie oogenblik; om de Tdi 
ming te doen, is, wanneer de Maan zig het naafte 
aan de En bevindt. Het befte van allen. zou 
zyn by haar Op- of Ondergang ; indien de Dam- 
pen aan. de Kimmen de Straalbreeking niet te on- 
zeker maakten. Om die reden moet men „zig voor- 
ftellende den Afftand der Maan van eene Ster te 
meeten, den tyd uitkiezen, wanneer Zy is tus= 
fchen zen 15 Graaden Hoogte „ en de Waarnee= 
ming nooit doen, wanneer zy meer-dan 20 Graa- 
den boven de Kimmen ftaat. 

3. Ingevaller men de Sterren miet, genoegzaam 
kent , om de gene te onderfcheiden.; waar van men 
zig moet bedienen, op den voorgeftelden Dag ;-zo 
zie hier hoe men dezelve kan vinden. „Weetendez 
op weinig naa „hoe laat het is, en de Lengte van 
de Plaats, daar men zig bevindt „ ten naaften by 
kunnende giffen; zo weet men ook omtrent hoe 

laat 


«poor WAARNEEMINGEN AAN DE Maan. zog 


laat het dan is te Parys. Men moet in dén Zee: 
„Almanachopzoeken de Graaden des Afltands „wel: 
ken de Maan ‘op dit Uur heeft van de aangeteken- 
de Ster, en zetten het Merkje van den Wyzer 
op de veragelide van het Spiegel-K wadrant , wel- 
ke met deezen Afftand overeenkomt. Verbeel- 
dende nu zig aan den Hemel eene regte Lyn; 
regthoekig getrokken- van het middelpunt der 
Maan op de regte Liyn die door de Hoornen van 
de Maan gaat, of door de twee uiterfte enden van 
de Boog, die het duiftere gedeelte van de Maan 
bepaalt; zo moet men opmerken , welke de helder-= 
fte Sterren zyn, die zig in deeze regthoekig ge- 
trokken Liyn, of digt aan dezelve bevinden: On: 
der deeze zal men die uitkiezen , welke men oor- 
deelt te zyn op den aangetekenden Afftand; en; 
om zig daar van te verzekeren ; moet men naaf 
deeze Ster gluuren door het Vifier en door het 
onverfoeliede gedeelte van het kleine Spiegeltje, en, 
zonder deeze Ster uit het Gezigt te verliezen, de 
vlakte van het Inftrument naar de Maan keeren: 
Zo alsdan het Beeld van de Maan, door het groo- 
te Spiegeltje terug gekaatft, zig komt te vertoonen 
op het kleine Spiegeltje, kan men geruft zjn, dat 
de Ster , die den zelfden tyd door het kleine Spie- 
geltje gezien wordt, de gene zy , welke men op 
dien dag tot het vinden der Lengte waarneemen 
moët. Zo niet; men is genoodzaakt de Proef te 
herhaalen op «eene andere Ster, nader of verder 
zynde , maar altyd in de Lyn, die regthoekig ftaat 

IV. Deer. Ll op 


510 MANIER OM DE LENGTE Op Ze TE BEPAALEN , 


opde gene; welke door de Hoornen van de Maan 
pafleert. 

„By voorbeeld. Ik onderftcl dat ik den 26 Mey 
1154 ‚ by Gifling zynde op 18 Graaden Lengte 
beooften-Parys, en ziende te agt Uuren de Maan 
laag genoeg ‚ van voorneemen ben de Waarnee- 
ming te doen die in den Zee-„A/manachris aangete- 
kend. . Ik bevind, ‘dat de Ster, welke ik daar 
toe gebruiken moet, is Regulus of ’t Hart van 
de Leeuw, die ik niet kan onderfcheiden. Dan 
zeg ik; dewyl ik 18 Graaden beooften Parys ben, 
zo telt men te Parys 1 Uur 12 Min, minder dan 
hier „ en bygevolg is het aldaar 6 Uur. 48 Min. 
als het hier 8 Uuren is, _Nu vind ik in den Zee- 
Almanach, dat te 7 Uuren te Parys (een half Uur 
vroeger of laater maakt in dit geval niets) de Af. 
ftand. der Maan van ’t Hart van de Leeuw is 24 
Gr.-3o Min. 37 Sek, dat is nagenoeg 24» Graad, 
Ek fel dan het Merkje of de kant van den Wyzer, 
op myn Inftrument, op 24 Graaden, en my aan 
den Hemel een Lyn verbeeldende die regthoekig 
ftaat opde Lyn welke door -de Hoornen van de 
Maan paffeert, en met het Oog een heldere Ster 
ziende in de ftreck van die Lyn, op omtrent ao 
of go Graaden afftands van de Maan , mik ik daar 
ep met myn Ínftrument, en, deszelfs Vlakte naar de 
Maan keerende, doe ik haar Beeld op het kleine 
Spiegeltje verfchynen, terwylik nog de Star daar 
door heen-zie; waar uit ik befluit, dat die Ster 
waarlykhet Hart van de Leeuw is, | 

4. Om 


‚ Door WAARNÈEMINGEN AAN be MAAN. zit 


“4. Om den Affand zul]chen de Maan en eené 
Ster te meeten; moet men altyd op de Ster mik- 
ken} dat is; men moet altyd naar de Ster zieng 
door het onverfoelied deel van het kleine Spie- 
geltje; (gelyk zo even gezegd is) en het Beeld 
van de Maan; duvor het groote Spiegeltje afge- 
kaatft, op het ändere deel doen verfehynen. Doch 
volgens den ftand van deeze Spiegeltjes; of naar: 
dat de Ster ter regter of flinkerhand ván de Maan 
fiaat; moet men of het Inftrument in zyn nätuurlyke 
plaatzing; als wanneef de Spiegeltjes en de ver- 
deelde Boog om hoog zyn 5 of omgekeerd „ dat 
is met de Spiegeltjes en de Verdeelingen naar ont 
laag ; houden: ’ gene men gemakkelyk ; door 
een weinig oefening, kan leeren. 

…_Ingevalle de fterke glans van % Beeld der Maans 
bp het Spiegeltje, de Ster verdwynen doet als de- 
zelve nädert: zo moet men tuffchen de twee Spie- 
geltjes een goed Zwart Glas zetten; dat flaauw 
of niet zeer donker is; op de zelfde manier als men 
die plaätft om de Midaushedgie van de Zon waar 
te neemen: 

Wanneet ten der Afand der Maan van dé 
Zon afmeet, ’t geen ookdienen kan om de Leng- 
te te behal in de Gevallen die in den Zee: 
dlmanachaangetekend zyn, moet door het kleine 
Spiegeltje altyd op de Maan gemikt worden, doen- 
de het Beeld van de Zon; door hét groote Spie- 
geltje afgekaatft , en doot een zwart Gläs ver 

Haauwd ‚daar in verfchynen. 


IV. Diii Lí à € De 


512 Manier oM pe LENGTE Op ZEE TE BEPAALEN 4 


«5. Degrootfte moeielykheid, die men in deeze 
Manier ontmoet, is de Hoogte van de Ster of haa- 
ren Afltand van’ Toppunt waar te neemen : zo 
wegens. de duifterheid van de Kimmen der Zee, 
geduurende de.nagt , als wegens de flaauwheid 
van het Beeld der Ster; % welk alsdan, door het 
groote Spiegeltje op het kleine afgekaatft, moet ge- 
zienworden. Men behoort zig derhalve, zo veel het 
mogelykë is „te oefenen in het waarneemen van 
deeze Hoogten , beginnende voor eerft in de Sche- 
mering. Men moet zelfs niet onderneemen , den 
Afftand der Maan vande Ster te meeten , voor dat 
men gelukt zal hebben in het neemen van eene: 
goede Hoogte van deeze Ster. 

6. Ziehier dan, hoe men de Waarneeming zal 
werkflell:e maaken. Wanneer de Maan tuffchen 
5 en 15 Graaden Hoogte heeft, en men de Ster 
kent, daar men zig volgens den Zee- Almanach 
van bedienen moet; zo moet men de Hoogte van 
deeze Ster, zo riet als doenlyk is, waarneemens 
en tekenen volgens een gemeen Orlogie, (naar den 
juiften tyd gereguleerd of niet: het is genoeg dat 
het taamelyk goed zy:) het Uur, Minuut en 
Minuutsgedeelte aan; hoe laat het op % zelve was, 
op * oogenblik der Waarneeming. Vervolgens, 
den Wyzer gezet hebbende op den Graad , (ten 
naaften- by gevonden, gelyk $ 3. gezegd is) van 
den Afltand tufchen de Maan en de Ster; moet 
men op de Ster makken, dat is, nâar dezelve zien 
met den Verrekyker ofhet Vifier, door het kler 

ne 


„ DOOR WAARNEMINGEN AAN DE MAANS 513 


} 
ne Spiegeltje heen; en, zonder de Ster-uit her 
Gezigt te verliezen „het Infirument -draaijen, tot, 
in het, Vlak, dat door het Oog en de Maan gaatsí 
en, zo dra het Beeld van de Maan op het kleine. 
Spiegeltje begint te verfchynen , moet men'-den 
Wyzer iets weinigs, en langzaamerhand , bewee- 
gen; tot zo lang, dat, als‘men-de- Vlakte van ’% 
Oktant zagtelyk doet wiggelen „ de Ster effen 
langsden verlichten rand van de Maan fchynt te firy= 
ken. ‚Dan moet, op % zelfde Orlogie;s worden 
gezien naar den juiften tyd, van ’t oogenblik toen 
men oordeelde dat de Ster behoorlyk langs-den 
rand van de Maan was gepafleerd, tekenende het 
Uur ‚de Minuut en % Minuutsgedeelte , daar 
van aan. _Hebbende dan ook den waargenomen: 
Affland, volgens de Verdeelingen van de Boog, 
op Schrift gefteld, „moet men, zo dra als * doen- 
lyk is, de Hoogte van de Maan neemen ; doende 
metde Kimmen, op het kleine Spiegeltje, famen- 
loopen dat zelfde punt van den rand der Maan, 
?% welk men oordeelt het gene te zyn, datde 
Ster, in de Waarneemingvan den Afftand , :ge- 
raakt heeft, (Dit punt is nagenoeg in ’t-midden 
tuffchen de twee Hoornen van de Maan, en ten 
anderen kan een Feil van. 5 of 6, ja zelfs vang 
of zo Minuuten , in deeze Waarneeming van wei- 
nig gevolg zyn.) … Op % zelfde oogenblik, moet 
men, volgens het zelfde Orlogie, den juiflen tyd 
der Wi aarneeming aantekenen. … Dit alles uitge- 
voerd zynde onder % verloop van 19, 15 of 20 


…ÄV. Dezz, Ll 3 Mi- 


514 MANIER OM DE LENGTE Op ZEE TE BEPAALEN , 


Minuuten tyds ; zal ’er niets meer overblyven 
dan de Rekening te doen. Zo de tyd en de Lugt 
het toelaaten , zou men egter nog een geheel 
nieuwe Waarneeming kunnen onderneemen, en 
dezelve berekenen gelyk de eerfte; houdende, 
vervolgens , het gemiddelde der;Uitkomften voor 
de gezogte Lengre. 

7. Als de Waarneemer zig bevindt buiten de 
Keerkringen, of meer dan 30 Gemen van de Li- 
nie af, en de tyd, van het oogenblik der Waar- 
neeming des Afftands van de Ster van ’t Toppunt, 
geen anderhalf" Uur ‚ voor * minfte , verfchilt van 
den tyd des doorgangs der zelfde Ster door de 
Meridiaan van Parys, aangetekend in den. Zee- 
wAlmanach , alsdan kan men , een oogenblik voor 
dat men den Afftand der Maan van de Ster waar- 
neemt , eerf? de Hoogte der Ster peen op 1o, 12 
of 15 Minuuten naa, zonder dat die Feil hinder- 
dyk zy: maar men behoort ’er „ zo naauwkeürig 
als * mogelyk is, een andere Hoogte van waar 
te neemen; zodanig dat deeze gezrter Hoogte ‚het 
Schielykfte dat men kan, genomen worde; ’ zy 
woor, ’tzy na de Waarneeming van den Afftand 
der Maan van de Ster, en ’er moet ten minfte 
anderhalf Uur verloopen , tuflchen het neemen 
van die Hoogte en de Paffagie van de Ster door 
2% Zuiden. De Hoogte , die voor de Meeting van 
den Afftand gepeild is, zal dienen voor de Tweede 
en Derde „en de andere Hoogte, die netter is, voor. 
ki: EerfieBewarking ‚gelyk ik in % vervolg zal be- 

fchry- 


Door. WAARNEEMINGEN: AAN ‚DR MAAN. zig 


fchry ven. Binnen de Keerkringen is een Uur tyds- 
verloop, tuflchen den doorgang van. de Ster.door 
’” Zuiden, en de naauwkeurige Peiling van haare 
Hoogte, genoegzaam. ‘retnnsa 

Om dit een weinig op te helderen, onderftel 
ik, dat den 27 Mey 1754, zyndeop 35 Graad. 28. 
Min. Zuider Breedte, de Maan zig aan my ver- 
toont, minder dan ro Graaden hoog, ten g Uur. 
go Min. ’s avonds. Daar. uit-blykt, dat het de 
regte tyd is, om haar Affland waar te. neemen vân 
de Koorn-Asr van de Maagd} volgens-den Zee-d/- 
manach.… Dewyl deeze Ster, dien dag ‚te Paz 
rys door ’ Zuiden paffeerde te 8 Uuren 54 Min. 
26 Sekonden: zo zow de-Hoogte, “welke. men te 
half Tien Uuren peilde, niet bekwaam zyn tot de 
Rekening der Eerfle Bewerkeng. Men moet der 
halve deeze Hoogte: tweemaal. peilen; “eens-tegen 
g Uuren go Minuuten svop-den-tyd der-Waarnee- 
ming van den Afftand, en om-te-dienen voor de 
Rekening van. de Tweede en Derde- Bewerking, 
de andere, zo net als ’t doenlyk zy, omtrent te 
ro Uur. go-Minuuten, tot de Rekening vande 
Bef Bewerking. 

‚Men zou de Rekening gen veel aag bolnsen, 
en zelfs niet noodig heli den tyd op ’t Orlogie 
aan te tekenen, indien, terwyl de eene Waar- 
neemer den Afftand der Maan van de Ster afmat, 
een ander de Hoogte peilde vanode Sterren cen 
derde die van ‘de Maan : ‘maar deezer drze Wi aar- 

seemengen zouden gedaan moeten» worden’ binnen 

IV, Deen Ll 4 % be- 


516 MANIER OM DE LENGTE OP ZEE TE BEPAALEN 


% beftek van een Minuut tyds op ’ meefte; % 
‘welk voor Stuurlieden, die een weinig geoefend 
zyn, gantfch niet ondoenlyk is. \ 


Î 
TABLE DE GA RR Term rik, 


Vorafaande Kundigheden tot de Rekening. 


1, De Logarzthmus-Tafelen, van welken ik my 
hier bediend heb, zyn de allergemeenften , waar 
in men vindt de Logarsthmus Ssnus en Tangens 
van Minuut tot Minuut ‚ en de Logarsibmas Nu: 
mers van 1’tot 10000. 

a. In dl de volgende: Rekeningen, zullen wy 
de drie agterfle Cyferletters van de Laegarsthmus 
aflaaten, en gebruiken niet dan de vyf voor flen;, 
uitgenomen egter in de Berfte Bewerkeng ‚daar wy 
de zes voorfle Cyfers neemen. 

3e Arsthmets fch Complement van een Logarith- 
mus (fchryvende by verkorting Log. Comp/. Ar.) 
zal ik noemen het verfchil tuffchen een Logarich- 
mus-en 10,90000, of 10,0000 , naar dat deeze Lo- 
garithmus uit zes of vyf Cyferletters beftaat. By 
voorbeeld: «de Log. Sen. van 20 Gr; 3o Min. is 
9554433 5 dit afgetrokken van ro,oooco geeft 
0445567 voor het: Log. Comp. Ar. van den Log. 
St. 9,54433- De Log. Sim. Comp/. van 20 Gr. 
30 Mime is „9597159 3e-die , afgetrokken van 
1000000, geeft 0,02841 voor het Log. Compl. Ar, 


van’ ze Comp/. van 20 Gr. go Minuuten. Dic 
‚Verz 


« “DOOR WAARNEEMINGEN AAN DE MAAN. 517 


Verfchil krygt men gemakkelyk, met een opflag 
van ’t Oog, zonder de getallen, by wyze van 
Aftrekking , onder malkander te zetten; wan- 
neer men in vervolg ‚ van de flinker naarde regter- 
hand, de Cyfers fchryft, die ieder g maaken met 
ieder Cyfer van de Logarithmus; behalve de laat 
fte Cyfer ter regterhand, die ro moet maaken met 
de laarfte Cyfer van de Logarichmus. Dus, heb- 
bende de Log. San. 9554433, fchryft men voor 
de eerfte Cyfer van % Log. Comp/. Ar. o, die 
g maakt met deg: voor de tweede 4, die 9 maakt 
met de 5: voor de derde en vierde 5:- voor de 
vyfde 6: en voor de laatfte 7 , die ro maakt met 
de 3: en men heeft 0,45567. Op gelyke wyze 
vindt men, dat het Log. Comp/, Ar, van.de Log, 
Num, van 5337 is 6,27270, en dat van,de Log. 
Num. van, 357 de vyf eerfte Cyfers namelyk, 


754473: 


4. In al de valgpnte Rekeningen, Cuitgeno= 
men die van de Kerfle Bewerking), als men de Som 
neemt van verfcheide Legarsthmns-gerallen „fchryft 
men nooit voor aan die Sas de Tisnad die voort- 
komen uit de Optelling van, de voorfte Koloms 
maar alleen het overfchot van deeze Tienen, 
„Dus wordt, in het neyensgaande. 9,9934 
Voorbeeld, niet gefchreeven32,8190; 998485 
maar 2,8rgo. Volgens dien zelfden. 9,1335 
Regel zal de r, die zig voor aan de 38436 
Log. Tang. van over de 45 Graaden 
bevindt, voor niets gerekend en niet 2,9190 
„IV. Deen. Ll gs als 


518 MANIER OM DE LENGTE Op ZEE TE BEPAALEN , 


als de eerfle Cyfèr van deeze Logarithmus aange= 
merkt worden, 


DERDE ALR TIEKE ts, 
Regelen tot de Rekening der Lengte. 


-_Om deeze Regels op een Voorbeeld toe te pass 
fen, zo onderftel ik, dat men de volgende Waar- 
neemingen op Schrift gefteld hebbe. 

- Den 26 Mey 1754, zynde op de Zuider Breed- 
te van 35 Gr. 28 Minuuten, (volgens de Mid- 
daghoogte van de Zon, dien dag of den voorgaan- 
den genomen; tevens agtgeevende op den Koers 
die in den naderhand verloopen tyd, Noord- of 
Zuidwaards , is afgelegd) en by Giling op 18 Gr. 30 
Min. Letiete beooften Parys; heb ik waargeno- 
men, dat het Hart van de Leeuw 64 Gr. 2 Min, 
van Top ftond, toen het 8 Uur. 345 Minuut op 
myn Orlogie was. Te 8 Uur. 41} Min. op % zelf 
de Orlogie, vond ik den Afftand der gemelde 
Ster, van den verlichten rand der Maan, 24 Gr. 
46 Minuuten, En te 8 Uur. 45 Min. op ’%t zelf- 
de Orlogie, heb ik den Afftand van ’t midden 
der verlichte Boog in.den rand der Maan, van 
het. Toppunt, gepeild , 84 Gr. 49 Minuuten. 
Myn Oog was 16 Voeten verheven boven do 
Oppervlakte van de Zee, 


Eerste 


ì poor WAARNEMINGEN. ÂAN DE Maan. 519 


Eenste BEwerRKiNe Rl 


Om » waare Uur drag Wi garneeming te ee 


… Doet by den gepeilden Afjland der hd. 
zan gee Toppunt, 3 ‚4 of 5 Minuuten Graads, 
naar dat het Oog” een getal van Voeten verheven 
is, naaft komende aan ro, 17 of 25. » Voeg ?er 
dan nog 4, 3, 2 of 1 Min. by, naar dav deeze 
Afland van Top naaft komt aan 77, 723 64 of 
45 Graaden. (Beneden de 25 Graaden'is ’er niets 
by te voegen.) De Som geeft den waaren Afftand 
der Ster van het Toppunt. 

Dus doe ik by de 64 Gr. 2 Amo à „ om dat 
het Oog 16 Voeten verheven is, 4 Minuuten, en 
nog 2, omdat deeze Afftand 64 Graaden groot 
1s:-zo heb ik den waaren AfMland der gepeilde 
Ster van het Toppunt, 64 Gr. 8 Minuuten. 

2. Schryf, als-hier onder te zien is , eerft 
den waaren Affland der Ster van Top, zo even 

evonden; zet daar onder het Complement van de 
Breedte of Poolshoogte , en nevens dezelve het 
Log.Comp/. Ar. van deszelfs Sinus -zet ?or voorts 
onder den Afland der Ster van de Noord- of Zuide 7 
Pool, naar dat de Breedte Noordelyk of Zuide- 
lyk is, gelyk die Afftand in de Tweede Tafel 
hier agter is aangetekend; fchryvende ter zyde 
van dien Afjland deszelfs Log. Sin. Comp/. dr. , 
te vinden in die zelfde Tafel. Tel dan de Graa- 
den en Minuuten van deeze drie Boogen by el: 


AV. Dern kan- 


520 MANIER OM DE LEnGTe or Zee TE BEPAALEN 9 


kander en halveer de Som. Van deeze helft trek 
eerft af het Comp/. van de Breedte, en dan van die 
zelfde helft den dfjland, welken de Ster van de 
Pool is, ftellende nevens ieder Reffant deszelfs 
Log. Sinus. Tel de twee Log. Sin. Compl. 4r. 
van boven, en de twee es Sinusy die onder 
Raan, altemaal by-een „en halveer de Som; dit 
zal zyn de Log. Sinus van een Boog, waar van 
men de Graaden en Minuuten zoekt , en, die ver- 
dubbelende, zo heeft men den fond der Ster 
pan de Mersdraan, 


VOORBEELD, 


Gr.Min. 
De waareAfft.derStervanTop 64- 8 ' 
Compl. der Br. 35 Gr. 28 Mis 54- -32 Log.Comp). 4e. 0,08913 


Afft.der Ster vande Zuidpool, 103-109 —= O,O1157 
De Som ° e 221-50 
De Helft ° . 110-55 


Flier van 54 32. K. Eerfte Reft. 56 23 Log. Sin. 9,92052 


Van’tzelve 103 1o.K. 2deReft. 7-45 9,12985 
De Som der Logaritbmen is > } 19,15107 
De Helft van deeze Som, — …’ « 9,57553 


Log. Sinus van .d 226 


nenten 


Verdubbeld geeft — . . 44-12 
Pat is 44 Graaden 12 Minuuten, 


__3. Breng deezen gevonden „Affland der Ste 
gan de Meridiaan , met behulp van, de Eerfle 
Ta 


„DOOR WAARNEEMINGEN AAN DE MAAN. zor 


Taftl, hier agter, over in Uuren, Minuuten en 
Sekonden, tyds. Trek daar van zo veel maal ro 
Sekonden af, als ?er Uuren zyn , en voorde 6 Mix 
nuuten, die ?er boven de Uuren zyn, telkens 
1 Sekonde; zo hebt gy den waaren Affland det 
Ster van de Meridiaan, overgebragt in T'yd. 

_ By voorbeeld. De 44 Gr. 12 Min. van den ge= 
vonden Afftand, zyn, volgens de Eerfle Tafel, 
2 Uur. 56 Min. 48 Sekonden. … De gemelde Cor- 
reûlje, wegens de Uuren , is 20 Sekondensen die 
wegens de Minuuten gr Sekonde, om dat ’er na- 
genoeg 9} maal 6 Minuuten gaan in 56 Min. 49 
Sckonden. De geheele Correêtje is-dan 29t Se- 
konde, die ik, om een gefel getal te hebben 4: 
op 3o Sekonden neem, en dezelve aftrekkende 
van den gevonden Tyd uit de- Tafel, zo blyft ’er 
2 Uur. 56 Min, 18 Sekonden voor den waaren Af= 
fland der Ster van de Mersdiaan, in Tyd. 

4. Doet by den Tyd van de PafJagie der Ster 
door de Meridiaan , uit den Zee- Almanach geno- 
‚men, een dergelyke Correöse als de voorgaan- 
de, indien de gegifte Lengte, in Tyd overge- 
bragt door de Eerfle Tafêl, beooften Parys is, of 

trekt ’er deeze Correöse af, indien de Plaats bez 

weften Parys legt, en gy zult hebben den’ waaren 

Fyd van de Paffagie der Ster door de Meridiaan 
van de Plaats, op welke de Waarneeming gez 
fchiedt, 0 

Dus moet men , wegens de 18 Gr. go. Min: 
Lengte, welke men gegift heeft beooften Parys 
WAV. Dezer te 


g22 Manter om pe Lenete op Áea TE BePAAriN ; 


te zyn,die in Tyd t Uur 14 Minuuten bedraagt ; 
12 Sekonden (dat is ro,‚voor het Uur en 2 voor 
de 14 Min.) doen by den tyd der Paffàgie van ’t 
Hart van de Leeuw; in den Zee-. Almanach aange- 
tekend op 5 Uur.-42 Min. o Sekonden, en men 
heeft den waaren Tyd der PafJagse van de Ster 
door de Meridjaan van de Plaats der Waarneeming, 
te.5-Uur. 42 Min 12 Sekonden. 

5: Weetende derhalve het ware Uur van de 
Pafflagie der Ster door de Meridiaan, en hoe veel 
de Ster van de Meridiaan af was op het oogen- 
blik der peiling van-haare Hoogte; zo is het klaär ; 
dat men daar uit belluiten kan het waare Uur van 
deeze Waarneemirig: te weeten; door-den waaren 
„Affand der Ster vande Meridiaan, in Tyd over- 
gebragt zynde, te voegen by den waaren T'yd van 
haare Paflagie doof de Meridiaan , op de Plaats 
der Waarneeming ‚wanneer de Hoogte der Ster 
in% We eflelyk gedeelte des Hemels, of beweften 
*x Zuiden; is gepeild; en door deezen Afftand; 
in Tyd, afte trekken van het waare Uur Bilibar 
Paffagie door de Meridiaan, indien zy in % Oof?é 
Íyke gedeelte des-Hemels ftond, toen de Waar- 
neeming gefchiedde. 

In dit Voorbeeld moeten de 2 Uur. 56 Min. 18 
Sekonden ; gevoegd worden by de 5 Uur. 42 Min: 
12 Sekonden; om dat de Maan en de Ster haaren 
Ondergang darren; en dus krygt men het waa- 
re Uur, toen de Hoogte van-de Ster gepeild 
“werdt, te 8 Uur. 38 Min. zo Sekonden ; en 4 

Wy 


„moor WAARNEEMINGEN AAN pr MAAN. 523  - 


wyl het Orlogie toen ftond op 8 Uur. 34 Min: go 
„Sekonden, zo is’t klaar, dat hetzelve 4 Minuu- 
ten agter ware. Derhalven moet het waare Uur, 
toen de Waarneeming op den Afftand der Ster 
gefchiedde , volgens % zelfde Orlogie op 8 Uur: 
41} Min. aangetekend , geweeft zy.n 8 Uur: 45 Min: 
2o Sekonden. 


AANMERKING. 


1. Wanneer men den „Affland. der Maan van de 
Zon waargenomen heeft, moet men. der Afftand 
der Zonne van de. Meridiaan „ op: gelyke ma- 
nier, door de Hoogte van de. Zon berekenen , als 
voor de Ster; gebruikende , in die Rekening , 
der Zonne Afftand van de Zuid-. of. Noordpool 
welke Afftand bekend is uit de Declinarie van de 
Zon. Als men zig bevindt in de Zuider helft des 
Aardkloots, is deeze Afftand gelyk aan de Noors 
der Declinatie met go Graaden daar by, of aan de 
Zuider Dechnatie van go Graaden afgetrokken; 
en, in de Noorder helft of benoorden de Linie 
zynde , aan de Zuider Declinatie met go Graaden 
vermeerderd of aan het Compleiment van de Noor- 
der Declinatie; om dat de Afftand moet gerekend 
worden van die; Pool, daar men zig naaft aan be- 
vindt. 

2. De Boog van der Zonne Afftand van de Me- 
ridiaan, in Tyd veranderd zynde door de Eerffe 
Tafel, heeft geene Corredtie noodig: zy geeft in 

IV. Deer. eens - 


524 MANier OM DE LENGTE oP Zer TE BrPAALEN ; 


eens hoe laat het voor of na den Middag was toen 
de Hoogte van de Zon gepeild werdt, en byge- 
„volg heeft men aanftonds het waare Uur, zonder 
‘het overige van de Rekening te doen, dat in $ g, 
4 en 5y voorgefteld is : zie de Aanmerkingen aan 
end van dit Vertoog. 


LeWSESE DE, SBE WIE RE tm 


Om de Hoogte van de Ster en van de Maan over tê 
brengen tot die genen, welken men had moeten 
vinden „ op” oogendlik, toen de Affrand 
der Ster. van de Maan waargeno- 


men werdte 


Het is klaar , dat men de moeite der Rekening 
van deeze Bewerking kon fpaaren , zo drie Waar- 
neemers op den zelfden tyd de noodige Waarnee- 
mingen deeden zen, (gelyk het altyd zeer gemak- 
kelyk is de Hoogte van de Maan ten naaften by 
te peilen ‚) zo een Waarneemer die Hoogte neemt 
op het oogenblik dat de ander den Afltand der 
Maan van de Ster afmeet , zal men niet behoeven 
de Rekening te doen, die in $ r. (hier volgende „) 
aangeweezen wordt. Maar „indien de drie Waar- 
neemingen niet-dan agter elkander gedaan hebben 
kunnen worden, zo zie hier, op welk een wy ze men 
berekent; hoe veel de Ster en de Maan gereezen of 
gedaald zyn, federt het oogenblik dat men haare 
Hoogten , of Afftanden van Top, waargenomen 

heeft , 


pn 


_„ DOOR WAARNEEMINGEN AAN. DE MAAN. 525 


“heeft , tot aan het oogenblik, toen men den Af- 
fland der Maan van de Ster ging meeten. à4 

‚1. Voor de Maan. Neem den tufchentyd der 
‘Waarneemingen van de Hoogte der-Maan en van 
derzelver Afftand van de Ster. By de Log. Num. 
van deezen tulchenty d-geheel tot Sekonden ge 
bragt zynde, voeg 993689, en het Log. San. Comp/. 
der Breedte: de Som zal de Loe, Num. zyn van 
de Minuuten , welken de Maan in deezen tus- 
fchentyd is gereezen of gedaald, 


VOORBEELD. 


_ Tuffchen 8 Uur. 41. Min. 20 Sek. en 8 Uuren 
45 Min. is verloopen 3 Min. 40 Sekonden ‚dat 
is, in ’t geheel , 220 Sekonden. 

By de Log. hier van q è 5 2,5Ad 


Voeg ik > 9,3689 
En het Log. Sin. Compl. van 35 Gr. 28 Min. 9,9109 


Komt Log. Nut, van 42 Minuuten : 1,6222 


Zo veel was de Maan laager op ’t oogenblik der 
peiling van haare Hoogte of Afftand van % -Top- 
punt, gevonden 84 Graad. 49 Minuuten, dan op 
% oogenblik der Waarneeming van haaren Afftand 
van de Ster, Op dit laatfte oogenblik zou men 
derhalve haaren Afftand van Top bevonden heb- 
ben te zyn, 84 Graaden 7 Minuuten. 
2. Voor de Ster. Neem den tuffchentyd, op’ 
Orlogie, van de Waarneemingen des Afftands 
„IV. Deer. Mm tus- 


g26. MANIER om DE LENGTE Op Zee TE BEPAALEN , 


tuffchen de Maanen deSter „en der Hoogte van de 
Ster, en breng denzêlvén tot Sekonden: in dit ge- 
val, het verfchil van 8 Uur. 344 en 8 Uur. 41) Mi- 
nuut, dat is 6 Min. so Sek. of 410 Sekonden, 


Neem daar van de Log. Numeri ST GANG 
Voeg ‘er by het.Log. getal 6 p p 9,3967 
De Log. Sin. Compl. der Brecdte 7 pe 9,9199 
De Log.Sin. van den Afftand der Ster van de Pool 9,9884 
De Log. Sin. des Afft. der Ster van de Meridiaan 9,8433 
De Log.Sin.C.dr. des waargen:Aflt.der Ster van Top 0,0462 


De-Som 5 n 


ee Je 


is de Log. Hi van de Minuuten, welken de Ster 
in den gemelden tuchentyd was gereézen of ge- 
daald. Men vindt hier 63 Minuuten , dat is 1 Graad 
3 Min. voor % gene de Ster van Top verwyderd 
was in den verloopen tyd , tulchen 8 Uur. 34 
Min. zo Sek. en 8 Uur. 41 Min. oo Sekonden. 
Derhalve zou men, te 8 Uur. 41; Min. op het Or- 
logie, het Hart van de Leeuw hebben bevonden 
65 Gr. 5 Min. van Top te ftaan, dew yl die Ster, 
te 8 Uur. 347 Min. op het orldsië; gepeild was 
64 Gr. 2 Min. van Top. 


AA NINE RROE TNG. 


Indien men, in de Eerfle Bewerking, om het 
Uur te hebben, een andere Ster berekend had , dan 
die, welke men hadt moeten peilen een weinig 
voor de Waarneeming des Afftands der Maan 

van 


‚poor WAARNEEMINGEN AAN pr MAAN. 527 


van de Ster; in welk Geval men, in het uitwer- 
‚ ken van den voorgaanden Regel, den Afltand van 
de Meridiaan, die door de gemelde Rekening 
verkreegen wordt, niet gebruiken kan ;. zo zal 
men den „Affland van de Meridraan, daar men zig 
van bedienen moet, aldus kunnen vinden. 
Weetende uit de Rekening van de Eerfte Be- 
werking , hoe veel het Orlogie voor of agter iss - 
zo befluit men daar uit het waare Uur, toen de 
Hoogte van de Ster, een weinig voor de Waar- 
geeming van den Afftand, gepeild werdt. Neem 
het verfchil van Tyd tuflchen dit waare Uur en 
dat van de Paflagie der Ster door de Meridiaan 4 
in den Zee-„Almanach aangetekend , en breng het- 
zelve tot Graaden en Minuuten, door middel van - 
de Eerfle Taftl, gy zult den Affand der Ster van 
de Meridiaan hebben, welke in de uitwerking van, 
den voorgaanden Regel gebruikt moet worden. 


DerDve BrweEnrKING. 


Om den waargenomen Affland der Maan van de Star 
te zurveren van de Fel, welke de Straalbree- — 
king in den Dampkring daar aan 
veroorzaakt. 


DeStraalbrecking (Refraäze) verkleint, door de 
Voorwerpen aan den Hemel het Toppunt oog- 
fchynlyk te doen naderen, de Boog van derzelver 


IV. Deer, Mm 2 Af 


1 


528 MANIER OM DE LENGTE OP ZED TE BEPAALEN , 


Aflrand van elkander. Zie hier, hoe men zulks 
in aanmerking moet neemen. 

1. Indien, ten tyde der Waarneeming van den 
Afftand , de Maan ende Ster niet boven de 25 
Graaden van Top zyn, zo is ’er geene Correûse 
noodig. « Zo een van beiden maar verder is van 
Top dan 25 Graaden; behoeft men geen Correöie 


- dan voor die alleen te doen. 


a. Wanneer „ op ’t oogenblik der Waarnee- 
ming, de Maanen de Ster nagenoeg onder elkan- 
der in een zelfde Loodlyn of in een zelfde 'Fop- 
boog ftaan, zo moet men uit de Derde Tafel de 
Log. neemen van de Straalbreeking , welkenevens 
het getal flaat, dat naaft komt aan derzelver Af- 
ftand van Top op het oogenblik der Waarneeming; 
volgens de Tweede Bewerking , van decze Lo- 
garithmen de getallen opgezogt hebbende, moet 
men de AleinfleStraalbreeking aftrekken vande groot- 
fle, voegende hetoverfchot by den Afftand der Maan 
van de Ster. 

Dus zou men, in ons Voorbeeld, indien de Maan 
naauwkeurig, of ten naaften by, onder de Ster ge- 
ftaanhad , by de Boog des Afftands hebben moeten 
voegen 6 Min. 49 Sek. „het Verf ch:/ tuffchen 8 Min. 
55 Sek., dat het getal is vande Log.a, 728oder 
Straalbr. van 84 Graaden Hoogte , en 2 Min. 6 
Sek, het getal van de Log. 2 , rooo der Straalbr. 
van 65 Graaden Hoogte. 

3. In alle andere, Gevallen , wanneer de Afftand 

j der 


fe Pd 
__ poor WAARNEEMINGEM AAN DE MAAN. 529 ' 


der Ster van Top meer bedraagt dan 25 Graaden, id 
is dit de Algemeene Regel, toegepaft op het meer- _ 
gemelde Voorbeeld. 


Lal Ll 


De Afftand der Maan van Top, Gr.Mín. 
volgens de Zweede Bewer- 
king gevonden. . , 84- 7 
De Afttand der Ster van Top . 65- 5 Log.C.Ar. o0,0424 


De waargen.Afft.der St.v.de Maan 24-56 0,3751 
De Som is 6 8 174- 8 
Van de helft daar van nld Oded 


Trek den Afft. der'St.van Top. Reft 21-59 Log. Sin. 9 5733 
En den waargen. Aflt. der Maan, R. 62- 8 9,9465 


== 


Alle die Logaritbmen by een geteld, komt 8 19,9373 


Waar van de helft, Log. Sin, van 68-29 . 9,9686 


Verdubbeld geeft A ! 136 58 


Dat is 136 Graaden 58 Minuuten , voor den 
Hoek aan de Ster, zo genaamd ; waar van men het 
Verfthil met go Graaden neemen moet (trekkende 
het kleinfte van het grootfte) , en voegen de Log. 
Sinus van dat Verfchil by de Log. der Straalbr., 
welke , volgens de Derde Taftl, behoort tot den 
Affland der Ster van Top: de Som is de Log. der 
Correüie voor de Ster, waar van het getal, opgezogt 
zynde, gevoegd moet worden by den Afjland 


der Ster van de Maan, zo wanneer de Hoek aan de 


Ster kleinder dan go Graaden, doch daar van af- 
IV, Deen. Mm 3 gee 


539 MANIER OM DE LENGTE OP ZEE TE BEPAALEN, 


‚ getrokken, wanneer de Hoek aan de Ster grooter 
dan go Graaden is. 

Dus vind ik het Verfchi/ tuffchen go Gr. en 136 
Gr. 58 Min. te zyn 46 Gr. 58 Minuuten, waar van 
de Log. Sinus, zynde 98639, gevoegd by 2,1000 
Log. van de Straalbreeking , welke nevens 65 Graa- 
den flaat;, komt 1,9639, Lag. van ge Sek. of 1 
Min. 32 Sekonden; die men moet aftrekken van 
24 Gr. 56 Min. om dat de Hoek aan de Ster ftomp is; 
blyft 24 Gr. 54 Min. 28 Sekonden, voor den 4f- 

and gezuiverd van de Straalbreeking der Ster. 

Om dien Afftand ook van de Straalbreeking dez 
Maan te zuiveren, zo gaa verder aldus te werk. 


De Afftand der Ster van Top, Gr.Min. 
volgens de Tweede Bewer- 
king gevonden. dte Die 5 
De Aflt,derMaan van Top,alsbov. 84- 7 Log.C.4r. 0,0023 


De waarg.Afft, derMaan v. de Ster 24-56 0,3751 
De Som is 8 174 8 
Van de helft daar van je ë7- 4 


Trek denAflt.derMaanv.Top.Reft 2-57 Log. Sin. 8,7115 
En den waargenomen Afftand der 


« Maan vande Ster. Reft . 62- 8 9,9465 
Alle die Logaritbm. by een geteld, komt A . _19,0354 
Waar van de helft, Bog. Sints van 19-14 Demn 

95177 


Verdubbeld geeft. ere die. 100 30-28 


Dat is 38 Graaden 28 Minuuten. … Dit noem 
ik den Hoek aan de Maan, waar van het Verfchil 
8 meh 


poor WAARNEEMINGEN AAN DE Maan. 531 


4 


met go Graaden en daar van de Log. Samus geno- 
men zynde, telt men die by de Egt van de:S?raa/- 
breeking , welke volgens de Elden Tafel behoort 
tot den Affland der Mika Top: de Som is de 
Correêse voor de Maan, by te voegen als de Hoek aan 
de Maan fcherp en af te trekken als die ftomp is. 

Dus neemik het Verf chi van 38 Gr.28 Min.met 
go Graaden, dat is 51 Gr. 32 Minuuten, en doe 
deszelfs Log. Sinus, zynde 9,8937, by 2473245 
de Loe. van 8 Straalbreeking: ‚welke behoort tot 
het erk dat naaft komt aan 84 Gr, 7 Min. in de 
Derde Tafel (*): de Som 2,6261, is de Log. van 
423 Sekonden , of 7 Min. 3 Sekonden, welke men 
tellen moet hi den reeds herbenei den Afftand, 24 
Gr. 54 Min. 28 Sekonden „en men krygt 25 Gr. 1 
Min. 31 Sekonden , voor den Affland, van de 
Srraalbreekengen der Ster en vàn. dee der Mein ; bei- 
den, gezuiverd. 


‚_VIER- 


(*) [Indien men 't gemiddelde neemt van de Logarith- 
men, die nevens 84 Gr.o Min. en 84 Gr. 30 Min, in de 
Tafel aangetekend zyn, (mids het eene in plaats van 2, 
7280, ftellende op 2,7290, gelyk uit het beloop duidelyk 
blykt te moeten zyn),dan krygt men voor, 84 Gr. 7 Min. 
2,7363!; hier by tellende 9,8937, zo komt ’er 2,6300;, 
de Log. Num. van 427 Sekonden, of nader 426; Sekâh- 
de, dat omtrent 3! Sekonden meer zou zyn „en bygevolg 
pe zo weinig of niets op-de geheele uitkomft. maaken, Ì 


V. Deer, Mm 4 


532 MANIER om pr LENGTE op ZEE TE BEPAALEN , 


VirErDeE. BEWERKING: 


Om den verbeterden Af and nog te zurveren van da 
Ustwerking van % Ver fchilziagt. 


Voeg by een , de volgende Logarsthmen, 


De Log. Sin. van het Verfchil tuffchen go Graa- 

den en den Hoek aan de Maan d 9,8937 
De Log. Sin. van den Afftand der Maan van Top 9,9977 
De Log. Num. van *t Verfchilz. uit den Zee-Alm. 3,5418 


De Som is Log. Num, van 2711, . «34332 


Dat is 45 Min. 11 Sekonden, voor de Correäse 
van ’t Verfchilzigt;, welke men moet aftrekken van 
den Affand , door de Derde Bewerking verbeterd, 
indien de Hoek aan de Maan fcherp of kleiner dan go 
Graaden is, maar ’er byvoegen , als de Hoek aan de 
Maan ftomp is of grooter dan go Graaden. 

Derhalve, de Correäze hier aftrekkende van den 
laatft gevonden Aflland, 25 Gr. 1 Min. gr Sekon- 
den, zo krygt men voor den waaren Af)land, uit 
het middelpunt der Aarde gezien, 24 Gr. 16 Min. 
ao Sekonden. 

Wanneer , ophet oogenblik der Waarneeming 
van den onderlingen Afftand , de Maan en de Ster 
nagenoeg in een zelfde Topboog , of de een Er 
de andere, ftonden,- zo zal % genoeg zyns 
Log. Sinus van den nd der Maan van be te 


voe- 


Î j vn \ 
„Door WAARNEEMINGEN AAN DE- MAAN. 533 


voegen by de Log. vant Hors fontaale Ver fchilzign, 
en de Som is de Log. van de Correêse, welke gedaan 
moetworden by den waargenomen Afftand der 
Maan van de Ster , ingevalle de Ster onder de Maan 
is, maar van dien Afiand esprokkan, als de Maan 
is onder de Ster, 


„VrrpeE BEWERKING. 


Om de Lengte van de Plaats , daarmen de W aarnee- 
ming gedaan heeft , te vanden,» 


‚ De uitkomf der. voorgaande Bewerkingen geeft 
den waaren Af)land der. Maan van de Ster, uit het 
Middelpunt des Aardkloots te zien, onder de Me- 
ridiaan vande Plaats der Waarneeming , 24 Gr. 
16 Min. go Sekonden, te 8 Uur 45 Min. ao Sek. 
waaren T'yd: daar blyft nu nog over ‚dat men wee- 
te, op welk Uur, vo/gens de Moritzen van Parys, 
de Maan en Ster , uit het Middelpunt der Aardete 
zien, op dien zelfden Afftand van elkander zyn ge 
weeft. Nu was, volgens den Zee- Almanach, die 
Afftand aldaar, te 7 Uuren, 24 Gr. go Min. 37 
Sek., en te 8 Uuren, 23 Gr. 56 Min. 39 Sekonden; 
zo dat de gezogte Tyd zig bevindt tuflchen 7 en 8 
Uuren. Om denzelven net tehebben, zo trek 24 
Gr. 16 Min. ao Sek. af van 24 Gr. go Min. 37 Se- 
konden; blyft 14 Min. 17 Sek. voor het gene ten 
7 Uuren te kort kwam, dat de Affland te Parys 

IV.:Deer. Mm 5 nict 


534 MANIER OM DE LENGTE op Zx TE BEPAALEN, 


piet net als de waargenomen Affland ware. Om 
dan te weeten, hoe veel Tyds ’er nog vereifcht 
werd,om dien Afftand te Parys even groot te heb= 
ben als op de Plaats daar men de Lengte van zoekt; 
zo doe de Num. Log. van 857 Sekonden (dat is 14 
Min. 17 Sekonden) „dien men vindt inde Log. Ta- 
felen 2,9330, by de Log. 0,2471 , die men in den 
Zee- Almanach zoekt op den 26 Mey, dag der Waar- 
neeming, tuffchen 7 en 8 Vuren; en de Som, 33 
18o1 is de Log. Num, van1514Sekonden of25 Min. 
14 Sek. Tyds. Derhalve was, onder de Meridi- 
aan van Parys, te 7 Uur. 25 Min. 14 Sek. de 4f= 
fland der Maan van ’t Hart van de Leeuw 24 Gr. 16 
Min. ao Sekonden: nu hadt men ze zodanig bevon- 
den, onder de Meridiaan van de Plaatsder Waar- 
neeming, te 8 Uur. 45 Min. ao Sekonden:; zodat 
het Verfchil der Meridiaanen is 1 Uur. 20 Min. 6 
Sekonden, dat, volgens de Eerfte Tafel, uitmaakt 
ao Graaden 14 Minuut voor de Lengte van de Plaats, 
daar de Waarneeming op Zee gedaan is, beooflen 
Parys , dewyl het “er laater dan te Parys is 
geweeft. 


dd 4 
dn 04 
Ke 04 
ie 


E ER- 


4 
had 


poor WAARNEEMINGEN AAN D& MAAN. 535 
EERSTE TAFEL. 


Tot overbrenging van de Graaden an Tyd, 


Gr. Uur. Min.f Gr. |Vur. Min , Gr. Uur. Ming Gr. Uur. Min. 
Min. Min. Sek.| Min.| Min, Sek.| Min f Min. Sek.|Min.|Min. Sek- 


— a4lIr JO —44|21 |T — 24/35 (2 — 20 
— 812 9 — 48/22 |T — 28/40 |2 — 40 
— 12/13 25223 |T — 3245 3 — O 
9 —= 16/14 JO — 5624 |I — 36/50 ZJ — 20 
— 20} 15 |L — O}25 |T —4CI55 3 — 49 


O — 2416 |L —=, 4126 IL a4l6o 4 — 0 e) 
O — 28117 |L — 8|27- |E — 48/65 [4 — 20 
9 —ge}18 |L — 12/28 |L 5270 4 — 42 
Oo — 3619 |t — 1629 |I — 5675 |S — O 
O —4O0'29 II — 2013I 2 — OBI Ij — 20 


K ansmmstnd 


en 


mmm | vm nn | nm 


, 
ID et 


ES 
oooso 


ooo a 


Kms! 


TWEEDE TAFEL 
Voor den Affland der Sterren oan de Pool. 


Afft. van de Z.P. Log.S.C. Ar] 


nnn en en 


Naamen dersterren ate N,P. 


Het Oog van den 
‚Stier …-… …J 74Gtf.1Min. 
Het Hoofd van 


Caftor , … | $7—36 — [122— 24 — | 0507349 
Het Hart van de 


Leeuw . … | 76—50 — 103 — IO — | OyOI1S7 
De Koorn-Air der 


Maagd . … …} 99—s1 — | 80— gg — | 0190645. 
Het Schorpioens- 


‚Hoofd „ . Jrog— 6 — | 74 — $4 — | 0302459 
Het Schorpioens- 


‘Hart …. , Jris—=st —l 64 9 — | 0504579 


tosGr. s9 Min. 0,01712 


ae a 


IV. Dern. „DER. 


536 MANIER OM DE LENGTE op ZEE TE BEPAALEN, 


DERDE 


T JAAFSE RE: 


NN Or vergoeding van de Srraalbreeking. 


atit.v.Top Log. der [Atft.v. Top 
Gr. MinfStraalbr. |Gr. in. 


25 — O|1,431o [55 — 0 


26 — OI,4539 |S6 — O 
24 7 9Es4740 54e 


28 — Ol1,4940 |S8 — O 
29 — O1,5130 IS9 — O 
go — EE 690 
JI — ol1,5400 61 — 0 
32 — OII,S56O [62 —=- O 
33 — O|1,5820 [63 — O 


34 — O1,5980 [64 — O, 


35 — O|1,6130 [65 — C 
36 — Ol1,6280 I65 — O 


37 — 0/1,6440 [67 — O 
33 — O:I,6610 [63 — O 
39 — CI1,6770 [69 — O 


49 — Ol1,6950 |Zo — O 
41 — Ol1,7110 | 20 
42 — O|1,7270 | —4© 


43 — S1,7440 7E — O 
44 — 9|1,760D — BO 
45 — O1,7750 40 
45 — 01,7899 |72 — 0, 
47 —'O|1,8C39 _— 20 
48 — C1,8170 —4O0 
49 — 01,8319 [73 — 0 
SO == O1,8450 320 
SI — O1,8500 —4C| 
52 — O1,8750 [74 — ) 
53 — Olr,8909 —20) 
54 — O1,‚9069 —40 


Straalbr. [Gr. Min |Straalbr. 


Log: der jAfft.v. ae der 


2,3389 
—20|2,34809 
—40|2,3589 


19220 [75 — 
1,939 
1,9569 


1,9730 176 — 0[2,3692 
1,9900 —2:|2,3820 
2,0083 —4C|2,39 IO 
2,9260 |77 — C|2,4010 
250442 202,4 120 
2,0620 —4012,4239 
2,CBIO (78 — 0)2,4352 
2, 1000 20234479 
2,1200 —40 2,47 10 
2,14CO (79 — O|2,4749 
2,1620 202, 4592 
2,1802 —40 2,502 
2,2010 |3o — ol2,5162 
2,2102 —2C|2,5300 
2,2180 =—40|2,5450 
2,2270 |81 — C\2,5610 
2,2360 —232,5769 
2,2450 —40,2.5922 
2,2540 82 — O2,610O 
2,2630 —202,6270 
2,2720 —40\2,6460 
2,2810 133 — 0 2,6660 
2,290D —292 ‚637Q 
2,2999 —40/2,7080 
2,3090 [34 — O2,7280 
2,3169 —30,2,7615 
2,3230 35 _— ol2,8oi0 


Uir- 


v 


‚- DOOR WAARNEENINGEN AAN DE MAAN. 537 


UITTREKZEL VAN DEN 


mtd 


„IV. Deer. 


ZEE-ALMANACH. 


Eenden 


A.I 1754)26 Mey,” t Leeuwshart (| 


A.1754,25 Mey, "t Leeuwshart. 

Waare fAfft. van Het Waare | Afft, van Het 
Tyd te fden ver- | propor Tyd te fden ver- | Propor- 
Parys, ’s | lichten tionee Parys, ’s lichten tionee- 
avonds | Maanst. le deel avonds | Maansr. le deel. 

| vur. M.S. ! Gr Min S. ‘in Log Uur.M.s. {Gr Min.S. jin Log. 

4- ©-Of 39-48-50 5- O-0f 25-38-52 | 

5 0-0 | 39-14-51 240 6- o-ol 25- 4-42 oere 

6- 0-0! 38-40-54 1%2473| | 7. o-o! 24-30-37 le 

7- 0-0 | 38- 68|22475 B o-o23 56-39 02482 
&- 0-0) 37-33- 3 [o/248o 9: 00f 23-22-46 9407 

FL o- o-ol36-59- 9l»2480/ !io. aad saas: - ol ) 
1 5-46-3 Paff. door de Mer. 5-42-0 Paff. door de Mer. 
tVerfchilzigt,Log.2,539o ’ t Verfchilzigt, Log.» 3,5418 
‘Den 27 Mey ‚ de Zon. Den 27 Mey, 't Koorn: Air de de 
| ’s Morgens. ‘s Avonds. Maagd. 

Heridektar, 6: 0-9} 64-30: 7 aar 

7-0 end 29-20l0sgge) | 7:-09}65-55- 7 oai 
IO: 0-0 65: Kin 3} | 1o- oo pf deaf 0236 
II- 0-0} 65-38-44 Baes 11- o-ol61-35-42 |” 

lra- o-of66-1r- 6|°*2bST 
Afft.v d.N P. 68 Gr.ar M.l 18-54-26 Paff. door de Me- 
Z.P.rrr — 19 — ridiaan. 
‘t Verfchilzigt, Log.3,5426 | ’t Verfchilzigt,Log.3,5440 
Pen 28 Miy, de Zon. — Den 23 Mey, ’t Koorn- Air dei) 

's Morgens. | s Avends. Maagd. 
6. 0-O| 75-55-32 6- o-of| 50-29 28 
7" O-0|76-28- 6 Oe . 7- 0-0 ene 
8: o-0 77: kei 2649 8: o-ol 49: 23 laand 
LI- O-O( 78- 38- ze 92647 II. O-Of 47- “33- 42 0310 
I2- O ol 79-1I- 6| Middern | 46-58-28 ha 

I- 9-0 I- 6-0146-23-134 °° 23-13 3 
Aflt.v.d.N.P. 68 Gr. 31 M- | 8-5o 24 Patf. doorde Me 8-5o 24 Paff. doorde Me 
Z.P.nr — 29 — ridiaan. 
t Verfchilzigt, Liog.3,5452 |: t Verfchilzigt, Vet Verfchilzigt, Log, 8.3,5460) | 


menen ee 


A AN- 


538 MANIER om DE LENGTE OP-ZEE TEBEPAALEN 3 
rt se 
enke de Regelen haer voor opgegeven. 


Deeze Aanmerkingen dienen maar voor de ge 
nen , die genoegzaam ervaren zyn in de Theories 
om de Redenen te kunnen begrypen , welken ik 
hier zal geeven van beers 4 der voorgaande Bewer- 
kingen. Ì 

1. De voornaame Reden, om welke ’er bl. 508. 
is gezegd, dat men de Maan waarneemen moeft; 
wanneer zy diet aan de Kiimmen laat, is de moeie- 
lykheid om den Zigteinder der Zee geduurende de 
Nagt te onderfcheiden (zie bl. 504.) en derhalve, als 
de Waarneeming gedaan kan worden 41 de Scheme- 
+ig , wanneer de Kimmen zig nog duidelyk ge- 
noeg vertoonen, terwyl de Sterren zigtbaar zyn 4 
zal dit het allergunftigfte Oogenblik zyn, hoe hoog 
ook de Maan alsdan zig bevinde. 

2. De Reden der Correëse, die men op bl. sar, 
in ’ werk ftelt, isdat, dewyl het Etmaal, of de 
Omwenteling van den Sterren-Hemel, niet van 24 Uu- 
ren is, gelyk die vande Zon, maar van 23 Uur. 
56 Min. 4 Sekonden, een Boog van 15 Graaderi, 
voor de Sterren, niet overeenkomt dan met Aef 
vierentwintig fle gedeelte van 23 Uur. 56 Min. 4 Se- 
konden, zynde 59 Min. so Sekonden, en dus 10 
Sekonden minder dan voor de Zon. 

3. De Rekeningen van de Tweede Bewerking 
(bl. 524.) zyn gegrond op de betrekking der veran- 

d de- 


* poor WAARNEEMINGEN AAN DE MAAN. 539 


dering van Tyd tot de overeenkomftige verande- 


Äj ring in de Hoogte der Sterren of andere Hemel. 


Lichten. Deeze Betrekking wordt gevonden door 
de Defferentse-Rekenmg der Formulen „die de Over- _ 
eenkomft influiten , - welke ’er is dnek de Boo- 

gen en de Hoeken van den Kloot fohen Driehoek, 
“welke dient om de tidagte der Sterren te Lan 
kenen. 

4. Op die zelfde Rekening zyn de Regelen ge- 
grond van de Derde en Vierde Bewerking. — 
5. Men kan de Rekeningen van ie Tweede Be- 

werking ontgaan, door tweemaal de Hoogte te 

peilen van de Ster en van de Maan, en, op ’% 

Orlogie het oogenblik van ieder Waarneeming 

aangetekend hebbende, vervolgens, door het pro= 

portsoneele deel , de Hoogte te berekenen, welke. 

de Maan of de Ster moeten gehad hebben, op *_ 
oogenblik van de Waarneeming des Afftands van 
elkander. Dit behoort voornaamelyk in ’t werk 

gefteld te worden, wanneer de Maan hooger ftaat, 
dan 2o Graaden, om dat de Regel van de-T weede 

Bewerking haar onderftelt digt aan de Kimmen te. 

zyn. 


IV. Deer. N A+ 


N-. A -DaBuskR verdere RilaG: T 
VAN DEN HEER 
‚NIKOLAAS STROKEN 


WEGENS DEN 


LE gE ee. 


vän %t Jaar 1757. 


SELEEELEGOOCOSEESSEEEEEN 


K heb reets over deeze Komect gefchreeveri 
(a) , doch naderhand gezien (4) dat de Hr. 
BrAprer denzelven waargenoomen heeft van 
den 13 September tot den 17 Odober 1757 : ftellende 
dat een gedeelte van zyn weg een Parabole was ; 
zoo heeft dien Heer daar van de eigenfchappen bes 
paald, als volgt, 

t. De Komeet is in ’ Perihelium geweeft Oâv- 
ber a1,te 7 uuren 55 minuuten , middel (of gelyke) 
tyd van GREEN wicn. 

2. De Helling tuffchen de Komeets weg en 
% Vlak van de Ecliptica, 12 grad. 4o min. ao fek. 

3. De Daalende Knoop in 5 4 gr. 12 min. en 
so feconden. 

4. De Plaats van ’ Periheliumin 2 gr. 58 
min. o fekonden: % zelve was van de Daalende 
Knoop 88 gr. 45 min. ro fekonden. 

5, De 


(a) Zie bladz. 292 hier voor. 
(b) Trans. Philofopb. Vol. L. Part. 1. pag. 408. 


…__\Weeens pen Komeet van ’r JAAR 1757. Sât 


_g. De Logârithmuùs van den afltand tuffchen’t Pe- 
rihelium en de Zon 49528328, dat is 337544 van die 
deelen , waar van rooooo den middelafftand tufichen 
debit en de Aarde uitmaaken, De middelloop \ van 
de Komeet in een dag, in Logar. getallen 0,667636. 

6. DeLoopomde Zon,met de order der Tekenen. 

Ziet hier de Waarneemingen ; vergeleeken met 
de uitreekeningen , volgens de voorfchreeven The- 
oric; en hoe veel % verfchil is metdezelve; (c) 


Ho1757Waarge- \Waarge-| Berekende Bere- Porfebil ins 
Middel- [nomen nomen _ {\Lengte. kende * |Leng, Br. 

tyd te |Lengte. _\Noorder 
Green- Breedte. 
wie. 


Daz.U.M. Tek.G.M, S.| Gr, Mines. Tek. G.M. s,[Gr.Min.S, sek. | Sek. 


nj mn | me 


af mn vn | 


Septemb. 
12,16. 2,IT 29.34.13 11.32, TOE. 34:1J|UI.32 20 2e 4 
13.12 37/5 2 35.341. 12. 13, BD 2,35.47l IE I2. TIJ 13 — 2 
14.14. Op— 6 2745/1044. 3— 6.27.42| 10.43.43 — 3 —20 
_ 17.13. Of—17.49 40| 9. 3.3I|—17.50.16) 9. 3.11 JÓ —20 
19.15.17|—26. 6. 8| 7.36.49 —26. 5.50| 7-36 30|— 18 — 19 
538.15-57IN L1-19-18| 4-3338|N 11.19. af 4-33-3214 — 6 
„24-15 2114-4419) 3.49.37 —14.4 dh. U 3-49 3916 2 
vir tee I. 3 4Al—27.2332| 1. 3.52 IT 8 
Z.Breed. 4. Breed, : 
30.16. aanp 2.45.43) ©. 5.3OME 2.45.39) O 5-17 413 
October. 
2.16.48) 737-43| 1. 5.sol— 7.37.42} Is 5-32 1-18 
3.16 45l— 9.5L.3Ó| 1.32.22 9.51.20f I.3I 5Sj— 727 
4-17. o|—12. Is 4| 1.56.42|—I2. 0.25) 1-56. 23|— 39 — 19 
7.16.54 17.51. 3| 2.56,48|/—17.51. Óf 2.56 24pt 324 
8:16-53|—19 39.45| 3-13. 719 30,43 3.12.28 12 39 
11.16.52) —24 47.22) 3.48.49|—24.47:47| 3:49:29 + 25,40 
17.17.125 438.581 4.15.42} 4.38. 3e 4-15. 22240 


DE 


C) Pag. 415. L 
IV. Deet, Nn 


IkÀ r ‚ DD Erst 
ULT WERKINGEN 


VAN 


ZEEP EN KALKWATER, 
TEGENDEN STEEN: 
aangetoond in ’ Geval van wylen den 

ene Hoos Eprven Heer 
HORATIO WALPOLE, 


Gewezen Extraord. Ambaffadeur en Minifter Pleni- 

potentiaris van zyne Groot Brittannifche Majefteit , 

_aan °t Franfche Hof en by de Staaten Generaal, 
„Pair wan Groot Brittannie, den 5 February 
a 1757 overleeden. 


ECGERNUEEEEEEREEDGES 


1. 


‚ Berigt van den Hoog Edelen Heer W ALroLe, door 
\& zelf befchreeven en aan de Koninglyke Socie- 
gest van Londen overbandsgd in April 1750 (4). 


Mrtrent agttien Jaaren geleeden; terwyl de 
KoningteHampton-Court zyn verblyfhieldt, 
werd ik aldaar bevangen met een Kwaal, die men 
enkel oordeelde een Vlaag te zyn van Kolyk; de- 
wyl ik, nog zeer jong-zynde, aan dat Ongemak 
on- 


(a) Pbilofopb. Transaêt. Voor’t Jaar 1751, pag. 43 


De Uirwerk. van Zee EN KArkwATER. 543 


onderhevig ben geweeft; en de Geneesheereri be- 
handelden my op dien voet. Benige dagen daar 
na, volkomen herfteld zynde, gebeurde het, dat: 
ik, op zekeren morgen myn Water maakende 
een Steentje in de Pot loosde, omtrent van groot- 

te als een Gerftkoorentje: *t welk zonder twyfel,- 

terwyl het in de Ureter lag, de Kolykpyn , die ik 
voelde , zal veroorzaakt hebben. … Van dien tyd 
af was ik dikwils gekweld met zwaare Vlaagen 
van die zelfde Pyn, welke duurden, totdat, door 
Terpenthyn- Klyfteeren en andere verzagtende 
Middelen, een Steen was uitgebragt. 

My geraaden zynde, ieder morgen ten minfte’ 
een Pint Huy te drinken, van Melk door Cremor: 
Partar: gefchift;, en deeze raad gevolgd hebben- 
de van’t begin van Mey tot aan November, bevond. 
ik my ten cinde van twee Jaaren, (geduurende- 
welken tyd de Fynen dikwils wederkwamen en? 
overgingen, op gelyke wyze als voorheen „) ein-” 
delyk volkomen genezen. Want, jaarlyks aan- 
houdende met het drinken van de Huy, bleef il: 
vry van deeze Pynen, ontlaftende flegts, by tyd’ 
en wylen, eenig rood Zand, tot aan 1747. Im 
den voortyd van dat Jaar, my in de Stad bevin» 
dende ten huize van een Vrind, om ’er ’t Mid- 
dagmaal te houden, en myn Water moetende ma- 
ken ,loosde ik byna niets dan zuiver Bloed, en zo 
van tyd tot tyd, bykans dat geheele Jaar : ik moeft 
fomtyds by zeer korte tuffchenpoozingen my 
Water loozen , dat zelden geheel helder was’, door- 

IV. Deer. Na 2 gaans 


z44 Da UITWERKINGEN VAN ZEEP 


gaans. min of meer van onnatuurlyke koleur „ dik- 
wils.met. groote Pyn en eenig Zand verzeld. Dar - 
geheele Jaar door , tot den volgenden Voortyd , ge- 
bruikte ik verfcheiderley dingen van eene ver- 
zagtende en verkoelende natuur, welken het on- 
noodig, is-op te. noemen; zonder eenige goede uit- 
werking. ’s Winters daar aan, in de Stad. zyn- 
de, bevond ik my van dag tot dag flimmer, en 
fchoonrik niet altyd Bloedig of Koffy-kleurig Wa- 
ter loosde , was nogthans myn prikkeling tot Wa- 
teren menigvuldiger, enhet werdt, na ’”fchiclyk 
uitvloeijen van een Lepel vol Water, geheel op- 
geftopt „ met by uitftek zwaare Pyn, gaande ver- 
gezeld met een Tenesmus en eene Jeukt aan end. 
van de Schaft. De Heelmeefter Raannr, en de 
Apotheker GRAHAM, my dikwils bezogt en ge- 
duurig- berigt gehad hebbende van myne Kwaal en 
de Toevallen , die dezelve vergezelden; verklaar, 
den beiden, dat ’er een Steen in myn Blaas moeft 
zyn. Ik was gewillig om gefondeerd te worden, 
maar dewyl ik geen denkbeeld had van my te laa- 
tenfnyden, keurde de Heer RANBy zulksaf, om 
geen onnoodige Fyn te veroorzaaken, vafiftellen- 
de; „dat ’er genoeg zekerheid van was. Lord Bar- 
RINGTON „ hoorende van myn K waal, waszogoed 
van. my-te zenden ,„ zo ik meen het Vyfde Deel 
der. Proevenren Waarneemingen van de Schot che Ge- 
neeskundigen, bevattende aokrds Weurrrs Berigt 
wegens de goede uitwerkingen, welken het ge- 
bruik van Zeep en Kalk water hadt gehad „ in Ger 
eo Á val 


3 he 


EN KALKWATER) TEGEN DEN STEEN. 545 


vällen aan ‘het myne gelyk; met verftandige 
Aanmerkingen en Onderrigtingen ,  betrekke- 
Tyk tot die wreede K waal en derzelver Genees- 
middel. Ik las ze met groot genoegen; en zou 
aanftonds daar toe zyn overgegaan; maarmyne Fa- 
milie, verfchrikt door de doodelyke uitwerkingen, 
welken Doktor Jurins Lexsvsum gehad heeft‘ op 
wylen Lord Orrorp, wilde niet toclaaten, dat 
ik hier in myn genegenheid zoude volgen. 
Terwyl ik een zwaare Vlaag had, werd ik be- 
‘zogt door den GraaAr vAN Morton, die, 
hoorende wat myne K waal was, my Berigt gaf 
van den grooten dienft en volkomrene Geneezing:, 


welke de Heer SUMMERS hadt genooten in het 


loozen van een Steen, diehem veele faaren geplaagd 
hadt, door Kalkwater te voegen by de Zeep, na 
dat die eenigen tyd, vrugteloos, door hem ge 
“bruikt was. 

Dit Voorbeeld, gepaard met de aanmoediging van 
den Heer GrAraAM, myn Apotheker, deeden 
_ my een vaft Befluit neemen om die manier te vol. 

„gen, en daarom , voör dat ik uit de Stad ging , las 
ik zeer dikwils Doktor Wuvrrs Werk, genaandd. 
Proeve omtrent den Steen (BfJay on the Stone). 

In Maart 1748 begon ik de eerfte maal, met 
dagelyks in te neemen een half Once Alikantfe 
Zeep, tot Pillen gemaakt met Syroop van Heems- 
swortel , en daar op te drinken omtrent een Pint 
Kalkwater van Oefterfchulpen , mengende daar 
onder een Lepel vol Melk , en ook een Lepel vol 

IV. Deen. Nu 3 Melk 


= 


g46 De UITWERKINGEN vAN Zeer 


Melk daat op drinkende „om de walgelykheid van 
de Smaak weg te neemen. 

Op den Weg, terwyl ik naar ’ Land reedt „ 
in de Mey-Maand van ’% zelfde Jaar , had ik een 
allerhevigfte Vlaag te Newport, maakende Bloe- 
dig Water, met verfcheide ophoudingen by korte 
tuflchenpoozen, vergezeld met ondraaglyke Py- 
nen, die my in zulk een trap bybleeven , dat ik 
niet veelen kon, dat de Paarden meer dan voet- 
flaps gingen, over de twintig Uuren gaans, tot 
dat ik op myn Hofftede kwam. 

Na myn komfte aldaar, bevond ik my eenige 
Dagen redelyk wel, maar de minfte beweeging 
in een Koets, of zelfs in * wandelen, bragt my 
het Ongemak aan. Ik was altyd, ’ welk zeer 
aanmerkelyk is, geheel vry, wanneer ik te Bed 
tag , maar moeft, zo dra ik opgeftaan was, gaan 
zitten, en durfde niet uit myn Armftoel komen 

_dan by noodzaaklykheid. Inmiddels hield ik aan, 
met Zeep en Kalkwater te gebruiken, vergroo- 
‘tende by trappen daar van de veelheid; zo dar ik 
zelfs, op verfcheide tyden, dagelyks innam een 
Once Zeep en drie Pinten Kalkwater , onder een 
naauw keurige regelmaat van Spys en Drank. Na 

eenige Maanden , kon ik myne gewoone bewee- 
gingen met veel gemak waarneemen; doch nooit 
durfde ik ver wandelen, en in ’t geheel my niet 
in een Rytuig begeeven, houdende my zo ftil als % 

-doenlyk was, tot det ik verpligt zou zyn naar % 

Parlement te gaan. 


„Kort 


EN, KALKWATER , ZEGEN, DEN STEEN. 547 


„Kort voor dat ik het Land verliet, bezogt my: 
de Heer RaAnrr; die, fchoon ik, cenigen tyd 
lang „geen Pyn of toeval, van myne, Kwaal ge- 
voeld had, my egter raadde „ op geenerley wyze 
naar de Stad te gaan, dan in een Draagftoel. Nog- 
thans, een gemakkelyk Rytuig hebbende laaten mar 
ken, ondernam ik den ao: November 1748 de Rei- 
ze, welke zodanig geregeld was, dat de Paarden 
niet fnelder dan voetftaps zouden loopen, en, maar 
zes, Vuren gaans op een Dag afleggen. 

Het koude Weer „ en de ande eeh van 
zo langzaam voort te gaan, maakte dat de, Koet- 
fier het fomtyds op cen draf zette; °t welk ik wel 
merkte, doch, geen Ongemak bevindende 5 hem 
niet tegenhield. De geftelde Ruftplaatzen » „Wer 
den in agt genomen ; maar de twee Jaatfte Dagen, 
en inzonderheid den allerlaatften, dreef de Koet- 
fer „van Harlow tot Whitechapel „de Paarden Zo 
a voorts ‘als zy het ooit zouden kunnen uithou- 
den, en egter had ik niet het minfte Ongemak, 
Ik nam te Whitechapel een Draagftocl, en gebruik 
te den geheelen Winter niets anders, bly vende 
geduurig, zeef wel: maar, omtrent twee Maan- 
denna dat ik inde Stad gekomen was, voelde ik 
in % Wateren een weinig. Ongemak,, en loasde, 
in twee of drie Dagen, met myn ‘Water iets. ‚van 
platte gedaante en omtrent ‚van:grootte als een 
Stuivertje, bedekt met een zagt wit Slym; % welk, 
droog geworden zynde , volkomen van eene Stee- 

IV. Deer. Nn 4 ni- 


548 Der UITWERKINGEN VAN Zeer 


nige zelfftandigheid was. Naderhand ben ik nooit 
gekweld geweeft met het minfte Toeval van die 
wreede Kwaal, en bevond my zelf, ’t voorlee- 
den Jaar, op ’t Land zo wel; dat ik, tegen den 
raad van alle myne Vrinden, in myne Koets een 
Reize ondernam naar Chatsworth in ’t Graaffchap 
Derby , zynde ten minften zesenveertig Uuren 
gaans van myne Buitenplaats afgelegen , om by dert 
Hertog van Devonshire een bezoek af te leggen. 
De Paarden gingen met zo een vollen draf, alszy 
bekwaamlyk konden, naar-dat de weg was: ja 
de laatfte drie of hever vyf Uuren gaans, van Hard- 
wick tot aan Chatsworth, een zeer oneffen en Stee- 
nige Weg, ontzagen wy noch ons zelf noch on- 
ze Paarden; zo dat het hard ftooten op de Stee- 
nen de Veeren van myn Koets deedt breeken. 
Dit alles, egter, gaf my het minfte Ongemak niet, 
en ik ben federt, altoos, ten opzigt van myn voo- 
rige Kwaal, zo wel geweeft als ooït in myn ge- 
heeten Leeftyd; maar ik heb nu en dan , nadat ik 
een lange poos ín ° Huis der Gemeenten had ge- 
zeten, eenig rood Zand geloosd. 

Dewyl ik, geduurende myn Kwaal, nooit be- 
fpeurd heb, dat eenige Schilfers van een Steen door 
my geloosd zyn; behalve die eene, waar van ik 
zo even meldde; en ik nooit met eenig Inftru- 
ment ben gefondeerd: zo was ik niet verzekerd , 
dat het de Steen ware „ dan door de Toevallen, 
die ik voelde, en volgens het oordeel van den 


Heel 


EN KALKWATER, TEGEN DEN STEEN. 549 
Heelmeefter en Apotheker, die my oppaften , uit 
deeze Toevallen. Maar hetis zeer aanmerkelyk, 
gelyk ik te vooren heb gezegd, dat ik dêeze Toe- 
vallen nooit kreeg, terwyl ik te Bedde lag, en 
niet zo hevig in myn Stoel zittende, als wanneer 
ik op de Been was; waar uit het fchynt , als of 
het poftuur een groote verandering maakte. Dit 
zoug zo my dunkt, zodanig niet kunnen gewecft 
zyn indien ik alleen met een fcherp Scheurbuikig 
Vogt was geplaagd geweeft. Ik moet het aaa 
de Geleerden in de Geneeskunde overlaaten, zul- 
ke Befluiten, als hun beft dunkt, uit deeze opreg> 
te Befchry ving van myn Geval op te maaken. Ik 
meen „ my heugt in eenige van Doktor Wrs 
Waarneemingen gelezen te hebben, dat, indien. 
het Geneesmiddel den Steen niet mogt breeken of 

uitbrengen, hetzelve dien kon bekleeden met ech 
_zagten Rok als van Fluweel, waar door defcherp- 
te van den Steen verftompt en hy belet werdeee- 
nig deel van de Blaas te kwetzen. Dit zal waar- 
Schynlyk myn Geval zyn, indien ik daar nog een 
Steen heb, en derhalve houd ik aan , met dagelyks 
een derde deel te gebruiken van de Zeep en’t Kalk- 
water „ dat ik te vooren gebruikte , toen ik de 
geheele veelheid innam, 


1 


IV, Dern verNinug 2. 


g5o De UITWERKINGEN VAN Zeer 
18 


Ver volg van 3% Geval van din Heer Sbtaindii sten 
opg van den Steen „ Jedert zyn eerfle Bergt: aan 
de Soczetert voorgelezen den 28 Mey 1752 db). 
Na datk my zelf, twee Jaaren agtereen, vol: 

komen wel bevonden hadt, en vry van alle Toe- 

vallen myner voorige Kwaale, hebbende eenigen 
tyd niet meer dan de helft gebruikt der Zeep er 

Kalkwater , die ik te vooren innam: zo’ kwam 

ik, in November 1750, van’ Land;in myn Koets, 

op den gewoonen.Reistred ‚zonder het minfte 

Ongemak. Doch my verftout hebbende dikwils 

in de Koets te ryden „ nadat ik in de Stad geko= 

men was, over de Steenen; begon ik, nu endan, 
weder de Toevallen te krygen van ’% zelfde On- 
gemak; ’ welk. door allerley beweeging , behal- 
ve die van ’% gaan ineen Draagftoel, zelfs wan- 
neer ik maar iets van belang wandelde, zeer ver- 
ergerde. En, door alleen in myn Charrette ry- 
den, door de twee Parken naar-Ker/inrton ‚niet 
over: de Steenen; vond ik my-grootelyks-aange- 
daan, moetende menigmaal, tegen myn wil, Wa- 
teren, zomtyds Bloedig, vergezeld met fchielyke 

Opftoppingen en hevige Pynen. ‚Naderhand ge- 

bruikte ik de voorzorg, van te vaaren tot aan de 

ude Zwaar, en van daar my in een Draagftael tot 
Wij 
(b) Pbilofaph, Transat, voor ’t jaar 175% Pag. 472. 


EN KALKWATER» TEGEN DEN STEEN. sat 


Whitechapel te laaten brengen „ alwaar ik my-be- 
gaf in cen Charret, voorzien van de befte. Fran- 
fche Koetsveereny om naar myne-Hofltede te rci- 
zen „met Mevrouw Walpole , omtrent St. Jan 
laatftleeden. Eer ik egter ter halver weg van £p- 
ping. was gekomen, fehoon de Paarden: maar. cen 
zagten tred gingen; voelde ik een zo,groot On- 
gemak , vergezeld met die zelfde zwaarc Toeval- 
len als ik ooit te vooren.had gehad. Deeze Toe- 
vallen bleeven my de geheele Reize by, vier da- 
gen agtereen, met geen of weinig vermindering, 
uitgenomen terwyl ik in ’t Bed was ; daar ik het 
te vooren, na dat ik eenigen tyd had gelegen, 
die geheele nagt volmaakt gemakkelyk. plage te 
hebben. In het tillen uit myn Koets, by de aan- 
komfte op myn Buitenplaats, had ik waarlyk.een 
„wreede Vlaag : maar, na dat ik eene nagt geruft 
en my zelf werfcheide dagen zo ftil als ’ doenlyk 
was gehouden had „ bevond ik my weder volko- 
men. wel. Dewyl ik nooit in een Koets ging, 
en niet veel wandelde, geduurende myn-geheele 
„verblyf op ’t Land in ’ voorleeden Jaar, omtrent 
vyf Maanden agtereen; zo heb ik het minfte Toe- 
val, van Ongemakkelykheid zelfs, niet gehad. … 
In November laatftleeden ‚ weinige dagen voor 
dat ik myn Buitenplaats verliet, deed ik een toer 
of twee rondom myn. Park in-myn Charret „ vry 
van Pyn; ’twelk my aanmoedigde, om de Rei- 
ze naar de Stad weder te onderneemen in het Rv- 
tuig , met korte rakken en flapgaans ryden. Dus. 
IV. Deer. bragt 


552 Der UITWERKINGEN VAN Zeer 


bragt ik het, in vyf dagen, tot aan Witechape/, 
zonder het minfte Ongemak op den geheelen Togt: 
ik heb ’er ook niets van gevoeld federt myn kom- 
fte in de Stad en ik blyf wel, neemende dagelyks, 
gelyk ik fteeds gedaan heb, federt ik de laatfte 
maal naar ’t Land reisde, de gerend veelheid Zeep 
en Kälkwater in, die ik voorheen gebruikte. 


3: 


Brief van John. Pringle, Med. Do&oren Ltd derKo- 
sting). Societeit, aan Dr. Robert Whytt, Pro- 
felJor sn de Geneeskunde op de Unrverfiteit van E- 
denburg , raakende het Geval van den Heer Wal- 
pole: gefchreeven uit Londen, den 22 February 
1757 (C). 


_ Ik verbeeldde my, Myn Heer , dat gy, opliet 
hooren van % Overlyden des Lords W Arrorr, 
begeerig zoudt zyn te weeten; den ftaat der ge- 
zondheid van zyne Lordfchap , federt den tyd, 
toen hy zyn eigen Geval publiek maakte : of hy in 
% gebruik zyner Geneesmiddelen, tot het laatfte 
toe „had aangehouden: van welk een Ziekte hy ge- 
ftorven ware; en, indien men zyn Liyk geopend 
had , welke de toeftand van zyne Blaas en Nieren 
mogte zyn geweeft. Ik heb naar alle die Omftan- 
digheden, zo naauwkeurig als het doenlyk was, 

on- 
(c) Philofobb, Transal. voor 't Jaar 1757, pag. 205. 


EN. KALKWATER, TEGEN DEN SrEEs. 553 


onderzogt , en ik hope in ftaat te zullen zyn, om 
U, aangaande de meeften derzeiven, eenig vol 
doende Berigt te geeven. tete 
Voorleeden Jaar, in Maart, omtrent tien Maan- 
den voor zyne Lordfchaps dood, gebeurde het, 
dat ik hem ontmoette ten huize van een Vrind, 
alwaar hy ter, Maaltyd was. Nooit zag ik een 
Man van zyne Jaaren , daar de Gezondheid meer 
in doorfiraalde. Hy ging toen in zyn agtenze- 
ventigfie. Zyne Lordfchap at fmaakelyk van 
verfcheiderley Geregten; hy dronk eenig Madé- 
ra-Wyn, en was den geheelen tyd zeer vrolyk 
van humeur. Hy verhaalde my ; hoe hy een vol- 
maakten welftand had genooten, federt het laat- 
fte Berigt van zyn Geval aan de Koninglyke Socie- 
teit gezonden was: hoe hy het waarfchynlyk oor- 
deelde, dat ’er nog een Steen in zyne Blaas zou 
zyn, doch zodanig verkleind of glad gemaakt , dar 
die hem geen Ongemak veroorzaakte: hoe hy het 
niet raadzaam oordeelde, over de Straaten van 
Londen in een Koetste ryden , maar dat hy ovet- 
al ging in een Draagftoel, en dachy, op * Land, 
twaalf Uuren gaans op een Dag in zyne Pofichaife 
reizen kon, zonder vermoeijing ofeenig gevoel zy- 
ner oude Pynen door de beweeging : dat hy , zon- 
der verzuim; bleef drinken, drie Pinten (d)Oe- 
fier- 

(4) [De Engelfche Pinten zyn zo groot niet als de Am- 
fterdamfche Pinten. Daar gaan ’er agt in een Gallon, ’t 


welk drie Amfteldamfche Mengelen houdt; zo dat zy Ome 
trent £ Pint, of rs Oncen, moeten evenaaren.} - 


JV. Deer, 


584 De ÜrfWeERKINGEN vAn Zree 


fterfchulp-Kalkwater opieder Dag , neemende vel 
kens, daar by, van een half tot een geheel Onee 
Zeep in, als een verzagtend Middél. “Alle die’ 
Byzonderheden ben ik van verzekerd, dewyl ik 
ze heb aangetekend toen ik thuis kwam. man 
Van dien tyd af „tot het begin van de Winter „ 
bleef Lord Warrore (gelyk Mr. Granam, zyn’ 
Apotheker, my onderrigt heeft) in den zelfden- 
ftaat van Gezondheid: maar „eenigen tyd na dat 
zyne Lordfchap in de Stad gekomen was, werdt” 
hy bevangen met eéne fleepende Koortfige Zick- 
te, die veel aandoening hadt op zyne Geeften , 
doch geen de minfte gemeenfchap met den Steen. 
Doktor Saw; die over zyne Lordfchap geprakti- 
zeerd heeft , geduurende omtrent veertien dagen 
voor het Overlyden, heeft my verhaald, dat ‘er 
nooit eenige Opftopping, noch eenige Bloedigheid 
in ?% Wateren , noch Pyn omtrent de Blaas of 
Nieren is geweelt, in zyne laatfte Ziekte: maar 
dat hy nu en dan eenige prikkeling gevoelde in % 
Wateren; een Toeval egter van te weinig aanmer 
kelykheid ‚om iets anders te vereifchen dan de 
“aanhouding met het Kalkwater; % welk zyne 
Lordfchap, hoewel in kleinder veelheid, gedron- 
ken heeft tot twee of drie Dagen voor zyn!dood. 
„De Heelmeefters;Mr. Ransy en Mr. HAwxans, 
waren met Mr. Granam by de opening van het 
Lyk tegenwoordig, en van de twee laatften heb 
ik de volgende Byzonderheden daar omtrent. 
De Rokken van de Blaas fcheenen een weinig 
| dik- 


En KALKWATER, TEGEN DEN STEEN. 558 


dikker dan natuurlyk, maar waren anderszins ge- 
zond : de Klier, genaamd Proffata „was aan de groo= 
te kant, doch niet kwaalyk gefteld, — Zy vonden 
drie Steentjes ‚ twee los leggende in de Blaas, en 
het ander ‚ dar zeer klein was, fteekende in dat ge= 
deelte van de Meatus Urinarzus , ’t welk met de 
gemelde Klier is omkleed. Mr. Granam deedt 
my ’ pleizier van ze my altemaal te laaten zien. 
De twee eerften geleeken zeer veel naar elkander, 
zynde van gedaante en grootte als de kern van 
een Spaanfche Noots alleenlyk waren de zyden 
ongeregeld plattig, doch zonder eenigen fcherpen 
hoek te maaken. De oppervlakte van beïden was 
overal glad, uitgenomen daar-eenige kleine Schil= 
fertjes afgefcheiden waren „ niet zo dìk als eens 
Menfchen Nagel, en de grootfte Affchilfering vat 
een deezer Steenen, fcheen omtrent zo groot ge- 
weeft te zyn „ als de breedte van myn Pinks Na- 
gel. De gladheid’ anderszins, zo wel als de ko- 
leur van beiden, kon vergeleeken worden by cen 
Jongens Marmer. Een van deeze Steenen woog 
af, de ander oa Greinen: zy waren zwaar naar 
hunne-grootte ; en oogfchynlyk van eene harde 
zelfkandigheid. Het kleinfte Steentje geborgen 
zynde met eenige anderen van de zelfde grootte, 
die uit de Galblaas waren gehaald „zo kon Mr. 
GRAHAM niet verzekeren, welk van dezelven het 
ware: „weshalve ik alleen kan zeggen, dat ; het 
gene hy waarfchynlykft daar voor hieldt , omtrent 
de grootte en gedaante had van een Appelzaadje, 
wÂV! Deen. met 


556 De UITWERKINGEN VAN Zer: 


met de punt afgebroken en de rand oneffen. Dit 


was, gelyk ik aangemerkt heb, in de Meatus ge- 
vonden en fcheen uitkomende te zyn, zo dat hee 
denkelyk die prikkeling veroorzaakt hadt, welke 
de Lyder, nu en dan, in zyn laacfte Ziekte voel- 
de. Het woog flegts omtrent één Grein. 

Geen Lighaams deelen konden ziggezonder ver- 
toonen, dan zo wel de Uvreteres als de- Nieren. De 
eerften waren niet uitgefpannen , en de laatften be- 
vatten geen Steen; Slym of Graveel: de Pefozs 
was in beiden van natuurlyke grootte. 

Alle de overige Ingewanden van ’t Abdomen 
waren in dien zelfden gezonden ftaat, uitgeno- 
men de Galblaas, welke men vol Steentjes vondt, 
waar van het grootfte omtrent was als een kleine 
Karfteng , maar ronder; het hadt eengladde Op- 


pervlakte, inzonderheid aan de eene zyde, daar 


het fcheen gewreeven te-hebben op een kleiner 
Steentje , ’t welk de gedaante hadt van een Wer- 
velbeen van eenig klein Dier, zonder de Uitftek- 
ken. Aan ieder zyde van dit laatfte was een kuil, 
overeenkomende met de rondte van den grooten 
Steen, en deeze holligheden glad gepolyft zynde, 
fcheen het, als of fomtyds de eenezyde, fomtyds 
de andere zyde, van dit kleine Steentje , naar 
den grooten was toegekeerd geweeft , en door 
aaawryving dus gefatfoeneerd geworden. De 
grootfte Steen woog 5 Serupels en 2 Greinen, het 
kleine Steentje maar g Greinen; beiden zonken zy 
in Water, en waren op ’t gevoel zwaarwigtiger, 

dan 


, 


‚ EN KALKWATER; TEGEN DEN STEEN. 557 


dan ik ooit Steenen uit de Galblaas heb zien haa- 
len. Behalve deeze twee vondt men er verfthei= 
de zeer kleine Steentjes in, van onregelmaatige 
gedaante, en met oneffen oppervlakten, die alle 
met elkander niet meer woogen dan 5 Greinen. 
Mr. GRAHAM 5, die den Heet Warprore over de 
veertig Jaàren hadt opgepaft , verzekerdemy;, dat 
_zyne Lordfchap nooit eenig Toeval heeft gehad , 
% welk eene opftopping van de Gal, of den door- 
_ Bang vân een Steentje uit de Galblaas in’% Gedarm- 
te, aanduidde. 

Het Hoofd, noch de Boet; werden niet ged- 
pend. 

Dit zyn al de Omftandigheden , welken ik U me: 
dedeelen kan, betrekkelyk tot dit Geval. … Indien 
Gy wenfcht nader onderrigt te worden ofntrent 
eenigen derzelven; zo laat het my weeten; enik 
zal tragten U alle opheldering te bezorgen, die in 
myn vermogen is. Middelerwyl zie ik met ver- 
langen Uwe Aanmefkingen te gemoet, op het ge- 
he ik U hief heb gezonden „en, dewyl Gy zo lang 
in den trein zyt geweeft;, van met meef dan ge- 
mieene oplettendheid over dit Onderwerp te den= 
ken, zo vermoed ik, dat het de Leden van de 
Koninglyke Societeit zeer aangendam zal zyn, eer 
Opftel van Uwe hand by deeze gelegenheid te ont= 
vangen ; te meer, om dat wylen zyne Luordfchap 
het gebruik van Zeep en Kâlkwater aangevangen 
heeft, op het verneemen van Uw gelukkige Ge- 
volgen: in die Manier van Geneezing. 

IV. Dez, Oe 4 


558 De UITWERKINGEN VAN Zeer 


Aanmerkingen op *t Geval van den eo Walpole, 
zn een Brief van Doktor Whytt, Lid der Koning- 
dyke Socseteit wan Luonden , aan Doktor jon 
Pringles gef/chreeven ust Edenburg , den 16 Maart 


1757 e): 


Grooter verfchil is ‘er mogelyk nooit onder de 
Geneeskundigen geweeft, over eenig Onderwerp, 
dan in hunne Denkbeelden omtrent de Geneesmid- 
delen, welken onlangs zyn voorgefteld tot Gence- 
zing der Lyderen, die met den Steen geplaagd 

‘zyn. « Ferwyl fommigen van verbeelding waren, 
dat de Geneesmiddelen van Juffr. SreeneNs, uit | 
Zeep en Kalkwater beftaande , in de meefte Ge- 
vallen in fiaat waren tot ontbinding van den Steen , | 
feelden anderen ontwyfelbaar vaft, dat men niets 
zodanigs daar van verwagten kon: ja zy veroor- | 
deelden deeze Geneesmiddelen, wanneer die een 
langen tyd agtercen, en in groote veelheden, ge- 
bruikt werden, als nadeelig zynde voor de Maag , 
het Gedarmte en de doorgangen van het Water: 
ook fchreeven zy de verligting , welke deeze Ge- 
neesmiddelen byna altoos aan Lyders, met den 
Steen geplaagd , geeven, daar aan toe, dat dezel- 
ven eene Kalkaguge Stoffe zouden afleggen op de 


op- 
{e) Philofopb. Transaft. voor ‘t Jaar 1757, pag. 209. 


En KALKWATER, TEGEN DEN STEEN: _&59 


oppervlakte van den Steen, waar door dezelve 
minder nadeel aan de Blaas toebragt. Dit Gevoe- 
len fcheen-niet weinig te zyn bekragtigd; door de 
groote veelheid van wit Zetzel, waargenomen in 
* Water van deeze Lyders, die Zeep en Kalkwa- 
ter in aanmerkelyke veelheden hadden gebruikt. 
Nu; dewylik van gedagten ben; dat de meeften 
van deeze tegenwerpingen en twyfelingen; raa- 
kende de uitwerkingen van Zeep en Kalkwater 
in de Geneezing van den Steen , opgehelderd kun- 
nen worden door een opregte overweeging van 
Lord W arrorr’s Geval , zal ik U laftig zyn met ec- 
nige weinige Aanmerkingen; die my voorgekomen 
waren in de vergelyking van hetzelve met de By- 
zonderheden , welken in ° Liyk van zyne Lordfchap 
zyn ontdekt, waar van gy de goedheid hebt ge- 
had my &en omftandig Berigt toete zenden. — 
1. Welke twyfelingen ?er ook mogen geweeft 
zyn over de Kwaal van gemelden Heer , het blykt 
nu duidelyk; buiten alle tegenfpraak, ‘dat dezel- 
ve moet veroorzaakt zyn geweeft;, niet door een 
knaagend Scorbutiek Vogt in-zyne Blaas, gelyk 
fommigen zig verbeeld hadden, maar door Stee-. 
nen in dezelve vervat: Deeze Steenen zullen ’er 
mogelyk gelegen hebben federt het Jaar 1734 5 
want van dien tyd af, tot aan het Voorjaat 1747 4 
was zyne Lordfchap vry van eenig Graveelig On- 
gemak ; loozende flegts, by wylen; wat rood 
Zand. Maar, op welken tyd ook die Steenen 
eerft in de Blaas mogen gekomen zyn, zyfchynen 
IV. Deer, Oo 2 in 


56o De UITWERKINGEN VAN ZEEP 


in de Jaaren 1747 en 1748 zulk:cen grootte teheb- 

ben gekteegen, of zo oneffen en fcherp van-opper- 
vlakte. geworden te zyn, dat ?er zwaare Pynen; 
menigvuldige aanprikkelngen tot Wateren , en 
fomtyds Bloedig Water door veroorzaakt zyn ge- 
worden; voornaamelyk na eenige aanmerkelyke 
beweeging. Deeze Ongemakken, egter, werden 
fchielyk verligt , door het dagelyks inneemen 
van een Once Alikantfe Zeep , en drie Engelfche 
Pinten Kalkwater gemaakt van uitgebrande Oefter- 
fchulpen. _ Zyne Lordfchap was daar door , van ’t 
Jaar 1748 tot 1757, byna geheel vry-van Vlaagen 
van Pyns uitgenomen in eenige Maanden van 
1750 en 1751, geduurende welken tyd hy maar 
een derde deel van de gemelde veelheid Zeep en 
Kalkwater gebruikte. _ 

2. Het is ten hoogfte waarfchynlyk, ja; zo ’t 
my voorkomt , gantfch-zeker , dat de Zeep en % 
Kalkwater niet alleen-Liord W arrorr van de Pyn- 
lyke: Toevallen, die hem door de Steenen in zyn 
Blaas veroorzaakt werden, verloft, maar ook der- 
zelver „aangroeijing belet hebben. Indien deeze 
Steenen in zyne. Blaas. gekomen waren-in ° Jaar 
1734» zo moeften zy s.in zo veele Jaaren „ als zy- 
ne-bordfchap na dien tyd geleefd heeft; zeer groot 
zyn geworden; js indien wy ze onderftellen niet 
„eer in de Blaas gehuisveft te zyn geweeft ‚daneen 
Jaar. voor dat zy begonnen menigvuldige prikkelin- 
gen tot Wateren te veroorzaaken, vergezeld met 
Pyn; en-fomtyds fchielyke opftoppingen van het 

Wa. 


nn 7 


aldert 


Lak 


EN KALKWATER) TEGEN DEN STEEN. 561 


Water; moeften zy nogthans’, van den Jaare 1746 
tot 1757,’ tot veel meer grootte aangegroeid zyn; 
dan die van de kern van een Hafelnoot; gelykde-. 
zelven in de Blaas van ’t Tuyk zyner Lordfchapge- 
vonden werden. ’t Is waar, de Steen zoufchie- 
lyker kunnen aangroeijen in ’t Lighaam van eenige, 
Patienten, en langzaamer by ânderen ; doch Stee- 
nen; die twaalf en meer Jaaren in de Blaas gehuis- 
veft hebben , weegen doorgaans verfcheide Oncen. 
Eenige Jaaren geleeden zag ik een Steen , van by=. 
kans 6 Oncen „ gehaald uiteen Jongen van niecbo= 
ven de veertien Jaaren oud. 

3. ’ Geval van Lord W'arrore toont niet al- 
leen ’t vermogen van Zeep en Kalkwater aan , in 
het wegneemen van de Pynlyke Toevallen; en de 
aangroeijing van den Steen in de Blaas voor te ko- 
men ‚maar het maakt ook waarfchynlyk, dat dee- 
ze Geneesmiddelen het Water een kragt mededee- 
len om den Steen te ontbinden. 

In ’ begin des Jaars 1749 loosde zyne bad: 
fchap, met Wateren „ een Steenige zelfltandig- 
heid van platte figuur, omtrent ter grootte van 
een Stuivertje „bedekt met een zage wit Slym, en 
op de oppervlakten van de Steenen, die men in 
zyn Blaas gevonden heeft , waren eenige ongelyk« 
heden, die door de affeheiding van dunne Plaatjes 
of Schilfers fcheenen gemaakt te zyn. Verder, 
het kleine Steentje, in het begin van de Urethra 
gevonden, moet in een ftaat van Ontbinding zyn 
geweelt, en zeer voel in grootte verminderd 5 


IV. Deer. Oo 3 wants 


5 De UITWERKINGEN VAN Zere - 


want, indien het lang in de Blaas gelegen had, en 
nooit grooter geweeft ware, moeft het met Wa- 
teren zyn uitgeloosd ; het kon ’er ook niet on- 
langs eerft ingekomen zyn, dewyl Lord W Arro- 
LE, in verfcheide Jaaren voor zyn dood, geen 
Graveelpynen , of eenige Toevallen van % paffeeren 
van Steenen uit de Nieren in de Blaas, hadt ver- 
nomen; en ’t is niet waarfchynlyk , dat een Steent- 
je van grootte en fatfoen als een Appelzaadje, door 
_de Uveteres zou paffeeren zonder dat men ’t gewaar 
wierde. Indien nu dit kleine Steentje , in de Ure- 
thra gevonden, ten deele ontbonden was door de 
kragt van de Zeep en het Kalkwater , zal het ten 
minften geloofbaar voorkomen, dat het met de 
twee grooter Steentjes in de Blaas eveneens is ge- 
field geweeft. Maar, fchoon Lord W arrore’s 
Steenige Samengroeizelen onverminderd en zonder. 
eenige Ontbinding gebleeven waren; daar uit zou 
nog niet volgen, dat Zeep en Kalkwater den Steen 
niet ontbinden kunnen in andere Patienten, al- 
waar het Samengroeizel minder vaft van natuur 
kan zyn. 

De Eerwaarde Heer Dr. Rrcnarp Newcomer, 
nu Biffchop van Llandaff, goot, terwyl hy dage- 
lyks twee Engelfche Quarts Kalkwater dronk „ 
tot Geneezing van den Steen, zyn Water alle 
morgens en. avonden op een ftukje van een Steen 
uit eens Menfchen Blaas, weegende 31 Greinen, 
% welk daar door „- in-den tyd van vier Maanden , 
was gebragt tot-drie Stukjes, met elkander maar. 

6 Grei- 


EN. KALKWATER) TEGEN DEN STEEN. 563 


6 Greinen zwaar. Op een van deeze Stukjes, wee- 
gende 23% Grein, deedt hy dagelyks, den tyd van 
twee Maanden, het verfche Water gieten ‚van 
een Perfoony die geen Kalkwater dronk, en.aan 
% end van dien tyd bevondt men. het Seis Steen 
8 Grein te weegen; zo dat het & Grein zwaar- 
dan was geworden. Dit zelfde Stukje naderhand 
indes Biflchops Water, die Kalkwater bleef drin- 
ken gelyk voorheen, te weeken. gelegd zynde, van 
den 24 Fury tot den.g Fu/y, was in deeze weinige 
Dagen t'eenemaal tot Poeijer gekruimeld. 
___Na dat deeze Proefneeming ; buiten alle tegen- 
fpraak„ heeft aangetoond „ dat Kalkwater ‚niet 
door Zeep geholpen , de Pis een vermogen kan by- 
zetten. om den Steen buiten het Lighaam te ont- 
binden; zo kan men naauwlyks in twyfel trekken. 
of het moet ’er de zelfde uitwerking op hebben, 
wanneer de Steen in de Blaas gehuisveft is. En 
dat de Ontbinding van den Steen in de ‘Blaas door 
Zeep alleen volbragt zy, blykt- klaar uit het Geval 
van den Eerwaarden Heer Marnew Smason, Pre- 
dikant te Pancastland by Edenburg, waar vanin 
’% kort een. Verhaal publiek gemaakt. zal worden 
door Doktor, Austin, die-deszelfs Lighaam na ’ 
Overlyden opende, De Heer Simson was, van 
> Jaar 1730 af, in een kleinder of grooter trap ge- 
plaagd geweeft met de Toevallen van. een Steen.in 
de Blaas, en in November 1735 werdt hy gefon- 
_ deerd door Doktor DrumMmonp van Perth en den 
Heelmeefter BArperston uit deeze Stad „ door 
IV. Deer. Oo 4 wien 


564 De UirweErKINGEN VAN Zeem 


wien niet alleen, maar ook door den Patient zelf, 

de Steen duidelyk gevoeld werdt. In Fha 
1737 begon hy Zeep ì inte neemen, en beeft, na’ 
Jaar 1743, nooit eenige Toevallen van Graveel ge- 
had. Hy ftierf in Mey 1756, en, toen men zyn 
Blaas van binnen bezigtigde, werdt ?er geen Steen 
of Graveelftoffe in gevonden. 

4. Uit het Geval van den Heer Warrorr blykt , 
dat Zeep en Kalkwater, zelfs wanneer zy in groo- 
te veelheid ingenomen worden , zeer traag te werk 
gaan in het ontbinden van den Breen. 

Van PFuly 1748 tot het begin des Jaars 1757 4 
dronk zyne Lordfchap dagelyks drie Engelfche 
Pinten Kalkwater, en nam doorgaans een Once 
Zeep in; uitgenomen van.dpr4/1750 hoefte 17513 
geduurende welken tyd hy alleen één Pint Kalk- 
‘water en een derde deel van een Once Zeep, dag 
voor dag gebruikte. Hoe fpoedig ook Zeep en 
Kalkwater het grootfte deel dér Pis-Steenen buiten 
het Lighaam ontbinden, nogthans, wanneer zy 
met het Voedzel en de Vogten van de Maag en ’ 
Gedarmte, en vervolgens met het geheele Bloed 
gemengd worden , kan het niet anders weezen , 
of hunne kragt moet grootelyks gebroken zyn, eer 
Zy met het Water in de Blaas komen. «Wanneer. 
derhalve de Pis: Steenen van een ongemeen hard. 
Samenftel zyn , ‘zo hebben wy miffehien naauw- 
lyks eenige kennelyke Ontbinding van dezelven te 
verwagten, door het gebruik van Zeep en Kalk- 
water: maar, als zy van een zagter foort zyn, ze 

18 


EN KALKWATER, TEGEN DEN STEEN: 568 


is’er geen reden om te twyfelen , of deeze Genees- 
middelen zullen ze met der tyd ontbinden „ en dit 
zal eer of laater gebeuren, naar maatre van de hard 
heid van den Steen, de veelheid van Gencesmid- 
delen, door den Patient ingenomen , en de'riaauw- 
keurigheid vanden Levens-Regel, ten opzigt van 
Spysen Drank , dien hy onderhoudt. 

‘Hoe traag egter de Zeep en: Kalk water ook mo- 
gen voortgaan in het ontbinden van den Steen, zy 
geeven nogthans doorgaans een fpoedige verligting 
aan den Lyder. Lord W arrorr nam deeze Ge- 
neesmiddelen niet in de volle hoeveelheid voorhet 
end vän Funy 1748, en, weinige Maanden daar 
na, was hy niet alleen grootelyks gebeterd van al 
le zyne Ongemakken, maar bevondt zig in Decem- 
ber zelfs in ftaat, om byna dertig Uuren gaans in 
zyne Koetste ryden, zonder eenig Ongemak te 
voelen, hoewel de Paarden’, in de twee laatfte 
dagen van den Togt, op een vollen draf gingen. 
In den Winter van 1750 en * Voorjaar TRE 3 
wanneer zyne Lordfchap alleen maar het derdedeel 
gebruikte ‘van de veelheid Zeep en Kalk water, 
die hy gewoon was in te neemen, kwamen zyn 
Pynen en menigvuldige neiging tot Wateren, in 
een vry grooten trap weder, maar, na het gebruik 
van de geheele veelheid der erteerdaadien? kreeg 
hy het wel háâft zo gemakkelyk als te vooren. 

Het fchynt, dat, terwyl Lord Warrore flegts 
één Pint Reelicwideer en een derde deel van eer 
Once Zeep dagelyksinnam, de Verfteenende hoe- 

„JV, Deer. Oo 5 da- 


566 De UiTweERKINGEN VAN Zere 


danigheid van zyn Water niet teenemaal was ver 
nietigd, en dat de Steenige deeltjes, nieuwlings 
geformeerd op de Oppervlakte van de Steenen „ 
door hunne ruuwheid de wederkeering veroor- 
zaakten van zyne Pynlyke Toevallen. _Nogthans, 
wanneer hy toevlugt tot de Geneesmiddelen in 
grooter veelheid nam, werdt de Verfteenendehoe- 
danigheid van zyn Water niet alleen vernietigd, 
maar dic Vogt fchynt een Vermogen gekreegen te 
hebben , om de ruuwe Steenige deeltjes te ont- 
binden, die zig gezet hadden op de Oppervlakte 
van de Steenen, en op deeze mamer namen de Ge- 
neesmiddelen fchielyk de Pyn het bloedig Wa- 
teren, en de geduurige prikkelingen tot Wate- 
ren weg, die hy hadt door zyn Lighaam merke- 
lyk te beweegen. 

Zeep en Kalkwater verligten. niet alleen de 
Pynlyke Toevallen door den Steen veroorzaakt 4 
om dat zy deszelfs feherpe punten en oneffenfte 
deelen afflyten „die het teere Vlics „dat de Blaas in- 
wendig bekleedt ‚ gewoon waren te prikkelen; 
maar „ wanneer. dit Vlies gekwetft of gefcheurd 
geweeft is door den Steen, zo is ‘er niets, ’t welk 
hetzelve fpoediger geneezen zal, dan Kalkwater; 
xt welk de verftandige Doktor Liancmrisu bevon- 
den heeft ook van aanmerkelyke uitwerking te 
zyn in het heelen der Blaazen van Honden, na 
dat dezelven door wryving met Loog befchadigd 
waren. , 
De kragt van Zeep en Kalkwater, inhet ver- 

lig- 


En KALKWATER, TEGEN DEN STEEN, 567 


‚ Higten van de Pynlyke Toevallen, die den Steen 
_ werzellen, is zo groot, dat ik; indien myn ge- 
heugen my niet bedriegt, maar één Patient ont= 
moet heb, die zig daar door niet zeer veel beter 
bevondt. Men moet ook in agt neemen, dat 
deeze Patient ze niet inde geheele veelheid ge= 
bruikte, noch een genoegzaamen tyd met derzels 
ver gebruik aanhield, en, toen hy naderhand ge- 
fneeden werdt, was de Boeda dien men uit zy 
ne Blaas haalde, byna zo digt hie met fcherpe 
Stekels als de rug van een Egel: zo dat, in dit ge- 
val „den Lyder geen aanmerkelyke verligting kon 
toegebragt worden door deeze Geneesnuddelen, 
voor dat dezelven deeze fcherpe Punten t’eenies 
maal ontbonden en de Oppervlakte van den Steen 
glad en effen gemaakt hadden : welk niet gefchie= 
den kon, dan na een zeer lang verloop van tyd 
inzonderheid dewyl de Steen zeer hard was van 
zelfftandigheid. 

Niet ongevoeglyk zal het zyn, hier te erinne- 
rén, dat wanneer ?er, te gelyk. met den Steen, 
eenige Verzweering is in de Blaas, de Zeep nadeel 
doet; en het Kalkwater dik wils mankeert eenmer- — 
kelyke Verligting toe te brengen. _Nogthans is 
het, zelfs in dit Geval , miffchien een der hele 
Middelen die ons herh zyn. 

“5. Zeep en Kalkwater , in groote veelheden 
gebruikt, fchynen, fchoon men daar. mede veel 
Jaaren agtereen aanhoudt, onfchadelyk en geenss 
zins nadeelig te zyn voor de Gezondheid. 

IV. Deer De 


568 Der UITWERKINGEN VAN ZEEr 


‚De Heer Warrore , die deeze Geneesmidde- 
len over de agt:faaren lang ingenomen hadt, “was: 
niet alleen door dezelven van de Fynlyke Toeval- 
len van den Steen verloft, maar bevondt zyne Ge- 
zondheid daar door in andere opzigten verbeterd. 
Zyn Appetyt, welvaarend Gelaat en eene moe- 
digheid van Geeft, in zulk-een hoogen Ouderdom 
ongewoon, duurden tot het end van % Jaar 1756, 
toen zyne laatfte Ziekte hem eerft begon aan te tas- 
ten. En, gelyk zyne Gezondheid niet het minfte 
fcheen benadeeld te zyn door deeze Geneesmidde- 
len, zo werden ook, toen men zyn Lighaam na 
% Overlyden opende, zyne Nieren en Uveteres 
volkomen gezond en natuurlyk gefteld bevonden, 
als ook zyn Blaas , ‘welker Rokken flegts een wei- 
nig dikker voorkwamen dan gewoonlyk; zynde 
dit waarfchynlyk veroorzaakt door de langduurige 
wryving der Steenen tegen de Blaas. Noch de 
Nieren,Ureteres, noch de Blaas,waren beladen of be= 
groeid met eenige Steen- of Kalkagtige Stoffe: een 
uigwerking die met groot onregt aan de Zeep en’ 
Kalkwater toegefchreeven wordt, dewyl zy-in 
de doorgangen van de Pis, tot welken de Lugt. 
geen toegang heeft, hun Kalkagtig deel niet af 
leggen kunnen , en om dat de witte Stof ‚welke 
men in het Water van zodanige Patienten waar- 
peemt,; die deeze Middelen in groote Veelheden 
gebruiken, alleenlyk het gewoone Sedsmentum is 
van de Pis, veranderd in natuur-en koleur , mo- 
gelyk met eemge ontbonden deeltjes van den 
Steen. Ge 


EN KALKWATER, TEGEN DEN STEEN. 569 


„” Gelyk de paflagiën van de Pis, zo waren-ook 


__de Maag, Darmen en de andere Ingewanden ván 
„den Onderbuik, int minfte niet befchadigd. Zy 
vertoonden zig altemaal gezond, uitgenomen de 
Galblaas „ die byna vol Galagtige Samengroeizelen 
was. Ook is het weinig te verwonderen ; dat 
Zeep en Kalkwater, die de aangroeijing der Pis- 
Steenen beletten, geen uitwerking hebben opde 
Galfteenen ; aangezien, daar deeze Middelen, 
buiten het Lighaam, de eerften ontbinden 4 zy op 
de laatften geen de minfte‘aandoening maaken: 

Ik denk, dat het niet noodig zal zyn te erinne- 
ren, dat de Sleepehde Zenuw-Koorts, waar aan 


Lord W arrore ftierf , met geen fchryn van reden. 


toegefchreeven kan worden aan ’ gebruik van 
Zeep en Kalkwater; alzo dezelven, indien zy 
zulk eene uitwerking konden veroorzaakt hebben, 
dit in veel minder tyds , dan agt en een half Jaar , 
moeften hebben gedaan. 

Het zal niet ongevoeglyk zyn aan te merken, 
dat „ fchoon Zeep en Kalkwater, in groote veel- 
heden gebruikt , geenzins voor de Gezondheid.na- 
deelig zyn, zy nogthans in eenige Gevallen on- 


dienftig kunnen worden, uit hoofde van den by- 


zonderen toeftarid van den Liyder.-- Dus behoor- 
de „ in eene Scheurbuikige-of rottige Gefteldheid 
der Vogten, de Zeep ten minfte in ’ geheel te 
worden agtergelaten ; en zodanige Patienten, die 
veel met Aambeijen zyn geplaagd , moeten fpaar- 


zaam in ’ gebruik van de Zeep zyn; dewylhet 


IV. Dezen, Loog- 


go De UrrwekkKINGEN VAN Zeer 


Loogzout ; daar de Zeep van vol is; naauwlyká 
mankeeren zal de Pyn te vermeerderen. Wan- 
neer de Patient natuurlyk zeer hardly vig is, moet 
Yer minder Kalkwater en meer Zeep gebruikt wor- 
den; en, in tegendeel, als hy te veel Afgang: 
heeft, moet men weinig of geen Zeep ingeeven, 
laatende de Geneezing aan ’t gebruik van Kalkwa- 
ter alleen over; % welk, in dit Geval, tot de 
hoeveelheid van twee Quarten (f°) ’s daags ‚ moet 
gedronken worden. 
Ik ben, met veel agting 


Myn Heer 


Uwe Allergeboorzaamfte 
Ootmvedige Dienaar 


ROBERT WHYTT: 


5 
Nader Berigt zag Dr. Prinoue, wegens eenige 
Omflandsgheden , betreffende het Geval van der 
Heer Warrore; gefchreeven den 20 „pri 


1757 (€). 


Dr. Prior Heemt de Vryheid van de Societeit 
te berigten, dat hy de Kopy van zyn Brief, weis 
nig 


(f) [Dat is ongevaar anderhalf Mengelen, of drie Pins 
ten, Amfterdamfche Wynmaat.] 
(£) Pbhilofopb, Transaët, voor ’t jaar 1757, pag. 219. — 


EN KALKWATER, TEGEN DEN STEEN. 471 


nig dagen geleeden, voorgelezen hebbende aan Dr. 
Snaw , Mr. Hawkins en Mr. Granam; deeze 
Heeren zyn Verhaal overeenkomftig met hunne ver- 
feherderley Waarneemingen vonden: alleen bragt 
de Heer Granam in, dat geduurende de laatfte 
Jaaren Lord Warrore, in zyne Reistogten naar 
Norfolk, tweemaal eenig Bloed met zyn Water, 
doch met weinig Ongemak, had ontlaft, en dat, 
op andere tyden, eenig Zand en Steenige declt- 
jes, doch nooit grooter dan een kleine Speldekop, 
door zyne Lordfchap geloosd waren, vergezeld 
met fchuuringen van de deelen, die naauwlyks 
Pyn veroorzaakten. Doch Mr. GrAram kon niet 
verzekeren, of deeze Toevallen het Vervolg van 
het Geval, door zyne Lordfchap aan de Societeit 
medegedeeld , waren voorafgegaan of daar op ge- 
volgd. 

Ook oordeelt Dr. Pravere het niet onvoeg- 
zaam, de Societeit kennis te geeven vaneen an- 
dere Omftandigheid in Lord Warrore’s Geval, 
welke hy van Dr. Saw en Mr. Gramam beiden 
heeft: te weeten; dat zyne Lordfchap, na de 
Zeep en Kalkwater eenigen tyd gebruikt te heb- 
ben, vry geworden was van een zeer hardnek- 
kig droog Schurfirg Uveflag ‚„ waar tegen verfchei- 
de andere Middelen, vrugteloos, door hem ge- 
bruikt waren. Maar, dewyl’er geen Kenteke- 
nen waren van een: rottig Scorbutiek geftel , (waar 
op Dr. Warrr duidelyk het oog heeft in *t end 
van zyn Brief;) zo zal de Societeit gemakkelyk 

IV. Deen. be- 


« 


z72 De UrrwerKINGEN VAN Zeep 


begrypen, hoe de Steenbreekende Middelen na= 
declig kunnen zyn voor iemand, die met de waa- 
re Scorbutus putridais geplaagd , (hoedanige meeft 
in Zeelieden voorkomt.) en nogthans niet on- 
dienftig voor de genen , die aan Schurftig Uitflag 
onderhevig zyn, welken men ook gemeenlyk ; 
hoewel gantfch oneigen, Scorbutzek zegt te zyns 


6; 


Nafchrift van Doktor Wuyts; omtrent gyne voor- 
gaande Aanmerkingen (HD). 

Ik weet niet, of het meldenswaardig is, dat 
Onlangs; toen ik eenige Proeven in ’t werk ftelde 
met verfcheide Pis-Steenen , ’er een onder ware, 
byna zo wit als Kryt, doch niet zo hard van zelf 
ftandigheid als de anderen, die in ’t minfte niet ont- 
bonden of weeker gemaakt werdt door twintig 
dagen lang te leggen in Oefterfchulp- Kalkwater ; 
maar die een weinig aandoening hadt van gemeen 
Water, daar Spaanfche Zeep in gefimolten was. 

Uit deeze Proefneeming zou men mogen beflui- 
ten, dat het beter zy, Zeep en Kalkwater by een 
tegen den Steen te gebruiken; dan een van beiden 
op zig zelf; en dat, indien een van deeze Midde- 
len geen verligting toegebragt heeft, het andere 
geprobeerd moet worden. Want, gelyk de bo- 

ven- 


Ch) Philofoph. Transat, voor ’t Jaar 1757, pag: 385« » 


EN KALKWATERs TEGEN DEN STEEN. “673. 


vengemelde witte Steen, die een weinig aandoe- 
ning hadt van het Zeepfop, het Kalkwater weer- 
ftand boodt; zo kunnen ’er miffchien anderen zyn, 
die zig gemakkelyk laaten ontbinden door Kalk wa 
ter, maar van de Zeep weinig aandoening hebben. 
Doktor SprinereLD’s Proefneemingen met Kalk- 
water zyn niet zeer naauwkeurig: want op ver- 
fcheide Steenen heb ik de“ontbindende kragt van 
het Oefterfchulp-Kalkwater over de agt maalen 
grooter bevonden , dan hy dezelve maakt (#). 


(#) [Doktor Wavyrr heeft hier het Oog op de Verhan- 
deling van Dr. SrriNcrELD, over de kragten der Carls- 
bad Wateren in Bohemen , tot Ontbinding van den Steen 
in de Blaas; waar in Proefneeimingen worden bygebragt 
uit welken blyken zou, dat die Wateren het Kalkwater 
in dit opzigt ver te boven gingen: waartegen Dr. WryTT 
zyne Aanmerkingen en Proeven opgeeft in een ander Ver- 
toog, dat wy naderhand zullen voordraagen.] 


TI. 


IV. Deer. ta Jb B E- 


BESCHRYVING 
VAN EEN VERBETERD 
WERK TUIG 


LOT 


HERSTELLING 


DER 


ONT WRICHTINGEN 


VAN DEN 


A ijt re AL od DBA Se 


SHELEEESUSONEETRERRERDERS 


An ouds her is het in de Heelkunde een werk 

van veel overleg en arbeid geweeft, de Ont. 
wrichtingen van den Schouder of Opper-Arm op de 
veiligfte en gemakkelykfte wyze, *t zy met of zon- 
der Werktuigen, te herftellen. Gelyk de Hand- 
greepen hier toe veele en onderfcheiden zyn, zoo 
is het ook niet minder met de Werktuigen. Dik- 
wils heeft men gezien, dat de Handen, alleen, 
of met behulp van Banden, niet kragtig genoeg 
waren tot Herftelling , en dus was men genood- 
zaakt zich van Werktuigen te bedienen, welke in 
alle Gevallen ook niet aan het oogmerk beantwoor- 
dende, heeft men ze van tyd tot tyd zoeken te 
veranderen , te verbeteren of nieuwe in derzelver 
plaats te gebruiken: tot dat eindelyk de Heer Pr- 
' TT 


WERKTUIG TOT ONTWRICHTINGEN: — 573 


mir een Werktuig genaamd Glo (Jocomzum uitvondt, 
Cwaar toe hem de „Ambe van Hiepocrares aanlei- 
ding hadt gegeven.) ’t welk hy, door herhaalde ver- 
beteringen, zoo verre gebragt heeft, dat het nu 
zeer gefchikt „en, zoo veel ik weet, Aer befle Werk 
tuig is, dat nog van eenig Konftenaar is uitge- 
dagt. De Heer Urnoorn zeid egter, dat hy 
het nog wederom verbeterd had , in opzicht van 
den minderen omflag. Hy gebruikte maar twee 
Schyven „daar de Heer Perir ’er twaalf gebruik 
te; waar uit volgde, dat zyne Koord flegts om- 
trent zeven, en die van Perrr zeven ofachtentwin= 
tig voeten lang was; zyn Spil had de dikte van 2£ 
duim middellyns, daar die van Porrr maar van één 
duim was; zyn Draai-Arm nam hy van zes of ze- 
ven duimen lang; Perm meldt niet hoe lang 
hy denzelven genomen hadt: mogelyk heeft hy 
geoordeeld dat het onnoodig ware; want door de 
dunte van zyn Spil, en de veelheid van Schyven, 
kon hy met een korten Draai-Arm kracht genoeg 
doen tot herftelling, waar van we in ’ vervolg 
nader zullen fpreeken.,) ten minften vindt men niet 
dat hy ?er over geklaagd heeft gelyk Urroorw , 
wanneer die zegt, dat hy de Katrollen verdubbe= 
len zou, als hy een nieuw Werktuig zoude maa- 
ken, op dat de Winding gemaklyker mogt gefchie- 
den; waar na hy dan kracht genoeg kunnende 
doen, zyn Werktuig ook zekerlyk verbeterd zou- 
de zyn. Want een minder zamengefteld Werk- 
tuig is altyd meer te waardeeren, om dat men ze- 
IV. Deer. Pp 2 ker- 


516 Vernererp Werktvie tor Herstet rang 


kerder in de werking gaat, en van al het over- 
tollige , dat dikwils maar nadeel en belemmering 
toebrengt, is ontflagen. 

Dit is dan dereden, dat ik my reeds eenige Jaa- 
ren toegelegd heb „om dit Werktuig „was ”t moge- 
lyk , nog eenvoudiger te maaken ;. tot dat ik ein- 
delyk, na herhaalde veranderingen, het zoo verre 
bragt, als ik hier aan het oog van een iegelyk 
gaa voorftellen , waar in ik deeze order zalhouden. 

r. Zal ik fpreeken van het Werktmg zelf, en 

de deelen, daar het uit. beftaat , benevens het 
voornaame onderfeheid tuflehen ’ zelve en het 
Werktuig van den Heer Perir- 
‚ a. Zal ik onderzoeken, voor cerft de kracht, 
welke met myn Werktuig kan gedaan worden ; 
ten tweede hoe veel die verfchilt van. de kracht, 
waar toe het Werktuig van den Heer Urzoorn 
bekwaam is. 

3. Zal ik de twee lukken, die tot bet Werke 
tuig behooren, met het geen ’er in aan te merken 
iss voorftellen. 

4 Zal ik handelen van de manser, op welke en 
aangelegd wordt, in de Herttelling van een neder- 
zaad Ontleding; en ein delyk 

5. Zal ik met een woord maar aanroeren, oe 
veel Ontledingen ik met diet Werktuig herfleld 
heb. 

Wat dan het Werktuig zelf betreft. Ik neem 
een cilken Flank A (Praar XXXII, Fre. 1) lang 
met het Handvat, B, twee voeten en drie duimen 


Äm- 


Pr. XXXII. 


nd msterdainfe Maat van 3 Voeten en 6 _Juimen ie 
es 


[ - zel LE ens 


A Ser AE ; 3 | 


\ 


DER ONTWRICHTINGEN VAN DEN SCHOUDER. 57 


Amfterdamfche maat, dik + en breed 44 duim; î 


Niet verre van het Handvat leggen in het hout 
aan ieder zyde der Plank, te weeten onder en bos 
ven, twee langwerpig vierkante Koperen Plaats 
jes, waar van men ’er twee ziet in Fz. 3 AA; 


alwaar het Werktuig op zyn plat is afgebeeld „om 


deszelfs uiegeftrektheid te vertoonen,) hebbende 
in * midden een langwerpig Gat of Spleet, die 
door het Hout, en de twee andere Plaatjes, aar 
de andere zyde van ’t Hout leggende , heen gaan; 


tot doorlaating van het onderfte gedeelte van de 


Standerts , die op de onderfte Plaatjes wel vaft ge+ 
klonken worden; terwyl de Standerts tegen de 
Plaatjes, die op de bovenvlakte der Plank leggen, 
als met een Borftweering ruften; alzoo ze weder- 
zyds in de breedte twee lynen over het langwer- 
pige Gat heen ftecken. Deeze Standerts C, Ds, 
(ig. 1) van Koper, zyn hoog tot aan den Spil 
twee duimen, breed by hun Voet a> duim, en 
15 yn dik; voorzien van twee gaten, tot door- 
Jaating van den Koperen Spil E, welke een half 
duim dikte heeft. Aan deszelfsend , te weeten, 
aan de buitenkant van den Standert C, is een 
Dopje gefchroeft , om te beletten dat de Spil 
door het Gat te rug fchiete. Aan de binnenzyde 


van deezen Standert , is op den Spil een Knopje 


G geklonken „aan welk de Koord gefplitt wordt, 
die tuflchen dit Knopje en den Standert D om 


_den Spil wordt gewonden, lang zynde 25 voet en 


3lynen dik. De Koord isaan ’t end voorzien met 
‚AV. Deer, PP4S 7 cen 


578 Versererp Werkruio ror Hersrruumo- 


een Haak,die achter in zyn verdubbeling een Schyf. 
je heeft, ’ welk dus met het achterfte van den 
Haak, tuffchen welks verdubbeling het zit, een. 
Katrol maakt, ‘waar over de Koord loopt, die met 
zyn ander end aan den Standert D, welke tot een 
vaft punt verftrekt, is vaft gemaakt. Tufichen de 
buitenzyde van den Standert D, en den Draai- 
Arm, is een getand Rad H, (maar hier onzigt- 
baar) mede van Koper, waar op de Haak I legt 
zynde ook van Koper gemaakt, die in het omdraaï- 
jen achter ieder Tand valt , op dat de Spil niet los 
fchiete, wanneer men het Handvatzel van den 
Draai-Arm K los laat. Deeze Draai-Arm is lang 
8 duimen. Van vooren, tegen het end van de 
Plank, legt een plat ftuk Koper L, zoo breed als 
de Plank dik is; op ieder end , dat ter zyde de 
Plank uitfteekt , voorzien met een Gat, tot door- 
laating van de twee Yzeren Armen, lang buiten 
de Plank 13 duimen, welker enden in twee Oogen 
M,‚ M, fluiten , daar ze ook hun fteunzel te- 
gen hebben; dewyl ze met een Borft daar op rus- 
ten. Deeze twee Stukken zyn, zoo verre als ze 
de. Plank raaken, plat; maar aan de buitenzyde 
rorid , om zich in de Gaten en Oogen te kunnen 
voegen. Aan de andere enden van deeze Armen, 
die negen duimen van elkander ftaan (Fzg. 3.) is 
aan ieder van dezelve een Haak , daar de twee Rin- 
gen van de Lits (Fzg. 2) in fluiten „(van welke we 
nader fpreeken zullen.) Deeze Armen zyn by 
de Plank dik # duim, van daar dunder afloopen- 

de, 


DER ONTWRICHTINGEN. VAN DEN SCHOUDER. 519 


de, tot dat ze aan hun einde de dikte van 4lynen 
behouden: ook loopen ze met een bogt van elkan- 
der af, die naar het end flaauwer wordt, om 
ruimte te hebben, dat de Borft en Rug vanden 
Lyder niet gedrukt worden. ri 
Gezien hebbende hoe myn Werktuig zamenge- 
fteld is, zou het niet onvoeglyk zyn, eer ik het on 
derfcheid aantoonde tuflchen dit, en het Werk 
tuig van den Heer Perir, eene befchry ving van 
zyn Werktuig vooraf te geeven; maar dewyldie 
op zichzelve, zonder eene klaare Afbeelding ’erby 
te hebben, zeer duifter zoude zyn, wyze ik cer 
nen iegelyken naar den Schryver zelf (a); en wat 
de Afbeelding betreft „dew yl die in Hout gefnee- 
den en daarom ook duifter was, zoo heeft Prof. 
Heister (4) dezelve in Koper laaten brengen „ en 
dus veel opgehelderd. Ik zal dan het voornaar 
me onderfcheid tuffchen deeze twee Werktui- 
gen maar opnoemen; en die begeerig mogt:zyn 
een naauwkeuriger onderzoek te doen, kan het 
werk van Perrr zelf inzien. 
Het Lighaam van het Werktuig van dien Heer, 
is gemaakt uit verfcheide ftukken Houts, die aan 
elkander gevoegd zyn, door middel van Houvas- 
n, Voegen en Pennen, daar het myne maar 
uit een enkele Plank beftaat: zyn Spil is een Klos 
van Hout , met een Yzeren Spil daar doorgeftoken; 


ik 


‚ (a) Traité des Maladies des Os. Tom. 1 paz. 198. 
„(b) Inflitutiones Cbirurgice. Tab. X. F. 6. 
IV. Dern. Pp 4 


‘530 VERBETERD Werrruie ror Herstering 


ik heb maar een Koperen Spil alleen : hy heeft twaalf 
Katrollen, ieder met een Schyf, daar ik ?er niet 
meer dan één heb: zyn Koord, die om de Schyven 
loopt, is zeven of achtentwintig Voeten lang, de 
myne maar twee en een half Voet; eindelyk de 
langte van zyn geheel Werktuig, daar onder de 
twee Armen gerekend, bedraagt 5 Voeten en 2 
Duimen, en die van het mynetflegts 3 Voeten en 
5 Duimen, ’t welk meer dan 2 Voeten zal ver- 
fchillen, als men de Voet tegen twaalf Duimen 
rekent , volgens de Paryflehe Voetmaat, die 
nog iets grooter is dan de Rynlandfche: want ik 
heb my naar de Amfterdamfche V vetmaat gefchikt , 
gerekend tegen elf Duimen , waar van ieder Duim 
zelfs nog korter is, dan die van de Rynlandfche. 

Uit deeze vergelyking, dunkt my, is klaar te 
zien, van welken omflag ik my door middel van 
dit Werktuig ontdaan heb. En wat de wyze van 
werking betreft,deeze komt in alles met die van het 
Werktuig van den Heer Perrr overeen. Ik doe 
een Uitrekking met een gelyke kragt van Tegen- 
rekking, of terug ftooting; op de deelen zelf die 
van of uit elkander geweeken zyn; en dat op ec- 
ne langzaame en zagte wyze; zonder daar door 
te beletten dat het Hoofd van hetontwrichte Been, 
door denzelfden weg, dien het gehouden heeft, 
toen het ’er uitgeweeken Is , in zyn natuurlyke 
plaats kan gebragt worden. 

Dat het Werktuig deeze eigenfchappen-heeft , 
zullen wy zien, wanneer ik van deszelfs gebruik 


zal 


DER ONTWRICHTINGEN VAN DEN SCHOUDER. 584 


‘zal fpreeken ; maar ten aanzien van de kragt, die 
%er mede gedaan kan worden; of die genoegzaam 


zy in alle Ontleedingen, zullen we nu onderzoe 
ken. Voor eerft; gelyk gezegd is; uit het maak- 


fel van het Werktuig; ten tweede uit vergelyking 


met dat van het Werktuig van den Heer Urmoorn. 

De reden dat ik hier UrmoorN noem, is, dat 
hy, fpreekende van de Katrollen, zegt. (CC) 5 za- 
dien ikeen nieuw Werktuig zoude maken niet zodanig, 
inaar met een dubbele vermeerdersng zoude (erken, 
ten einde de W inding C Jchoon lan nn) 4 pre” 
ker zoude volgen. 

Waar uit my toefchynt „dat hy; zonder die ver= 
meerdering ‚geen genoegzaame kragt, in alle 
voorkomende Gevallen, mot zya Werktuig heeft 
kunnen verrigten, en dat hy daarom, wanneer hy 
een nieuw Werktuig zoude maaken, hetzelve met 
een dubbelde vermeerdering zoude fterken. Nu weet 
men, hoe veel kragt hy met zyn Werktuig heeft 
kunnen doen, uit deszelfs maakfel en Samenftel: 
is die kragt in alle gelegenheden niet genoegzaam 
dan word ?er vereifcht, dat ’er meerder kragt met 
hetzelve zal moeten gedaan kunnen worden , om 
aan het oogmerk , dat men ’er in bedoelt, te vol- 
doen. 

+ _Dus heeft men eeniger maate eene afperking 
van dekragt, die ’er vereifcht word met het Werk- 


tuig 


(c) Nederduitfche vertaaling van oe: Heelkonft van Prof. 
Hersen. U. Deer pag; 107. 


IV. Deer. Pp 5 


532 VerzereRD Werktuig TOT Hersteuujne 


tuig te kunnen verrigten. Deeze kragt zal vry 
grooter moeten zyn, dan men met het Werktuig 
van den Heer Urgoorn kan doen , zal het ons in 
zwaare Gevallen, daar veel kragt tot Herftelling 
van nooden is, niet verlegen laaten, % Is zeker, 
dat de kragt niet te groot kan zyn, die met het 
Werktuig zal kunnen gedaan worden, om dat ze 
in onze magt is, en we derhalve niet meer kragt 
behoeven te gebruiken, dan ’er vereifcht wordt. 
Dit is de reden, dat ik het Werktuig van den 
Heer UruoorN tot een voorbeeld neem, om de 
kragt, die met het myne kan gedaan worden „daar 
by te vergelyken. En wat het Werktuig van 
den Heer Prrrr aangaat, dit komt in geen beden- 
king; want al was zyn Draai-Arm maar 5 Dui- 
men lang, zou hy met één Pond door middel van 
zyn Windaas, waar van de Spil één duim middel- 
lyns heeft, tien Ponden kunnen opheffen; indien 
Yer dan nog de twee Katrollen, waar van ieder 
zes Schyven heeft, bygevoegd worden, kon hy 
met de kragt van één Pond 130 Ponden opheffen, 
dat 66 Ponden meer is, dan ik door middel van 
myn Werktuig met een gelyke beweegkragt zou- 
de kunnen doen, en roo Ponden meer dan met het 
Werktuig van UrxzoorN kan gedaan worden, na 
dat zyn KatroÎlen verdubbeld zullen zyn, en zyn 
Draai-Arm op 72 duim langte genomen wordt. 
Daar we van het Werktuig zelf gefprokenheb- 
ben, is aangetoond, dat myn Draai- Arm 8, 
en de halve Middellyn van den Spil maar 4 duims 
lang 


DER ONTWRICHTINGEN VAN DEN. SCHOUDER. 583 N 


lang is. Deeze beide nu maaken een Windaas uit 
dus kan ik door middel van dit Windaas , waar van 
de Draai-Arm 32 maalen langer is, dan de halve 
middellyn vande Spil, met de kragt van één Pond 
ge Ponden ophetfen , en met 3 Ponden 96; zoo 
we nu de Katrol, die aan de Haak is, ’er by voegen; 
om dat die beweegelykis, dew ylde helft van de 
kragt door den Standert als een vaft punt opge- 
houden wordt, zal de kragt door middel van de 
Katrol nogeens zoo groot zyn: weshalve ik met 
één Pond 64 Ponden zal opheffen. Laaten we 
nu hier eens by vergelyken de kragt, die door het 
Werktuig van den Heer Urmoorn gedaan kan wor- 
den, en we zullen bevinden dat ‚ door middel van 
zyn Windaas alleen, wanneer ik zyn Draai-Arm 
Com een gelyk getal te hebben) op 72 duim reken; 
en dus # duim langer, dan hy hem op zyn langft 
plagt te neemen, met de kragt van één Pond, 6 
Ponden zal kunnen opheffen: want zyn Draai-Arm 
is-dan nog maar zes maalen langer, dan de halve 
middellyn van zyn As, die 14 duim is, en dus de be- 
weegkragt zes mgalen minder danhet Gewigt; zoo 
nu de twee Katrollen ‘er bygevoegd worden, die 
tot zyn Werktuigbehooren, zalde kragt nog twee 
maalen grooter zyn, datis, met één Pond zal hy 
18 Ponden opheffen; eindelyk, als men naar het 
voorneemen van dien Heer nog twee Katrollen , 
of , in plaats van de twee enkele Katrollen , die 
_op zyn Werktuig zyn, de twee dubbelde, die hy 
in derzelver plaats zoude ftellen , wanneer hy een 

IV, Dern, nicuw 


534 Versererp Werktuig mor HersTELtanG + 


nieuw Werktuig zoude maaken, ’er byvoegde , 
dan zousmet een beweegkragt van één Pond 30 
Ponden kunnen opgeligt worden, en dus zal dan 
de kragt, die met zyn Werktuig zal kunnen ge- 
daan worden , na dat de Katrollen verdubbeld zyn, 
nog ruim de helft minder zyn, dan die van myn 
Werktuig: want we hebben getoond , dat ik met 
één Pond 64 Ponden kan opheffen. Dit denkik 
zal genoeg zyn, om te bewyzen dat ?er kragt ge- 
noeg met myn Werktuig zal kunnen gedaan wor- 
den, zelfs in de zwaarfte Gevallen. 


Maar , zal dit Werktuig tot gebruik aangelegd 


worden , zo zal het noodig zyn ‚dat het zyn vaftig- 
heid hebbe, waar op men de kragt, die tot de 
herftelling vereifcht wordt, befteede. Hier toe ge- 
bruikt men nog twee Stukken, het een wordt om 
den Arm gelegd, en het ander plaatft men tegen 
den Schouder. Om den Arm gebruikt men Bariden 
of Stroppen , na dat men denzelven voor af, met 
zagt Leder of Linnen, tegen de belediging, die 
door de knelling of drukking zou kunnen veroor- 
zaakt worden, beveiligd heeft. De Heer Urnoorn 
maakt gewag vaneen zoort van Paarde-Singels, die 
in Gelderland gemaakt worden, waar van hy de 
oude of half verfleetene om de zagtheid verkieft: 
hier van maakte hy een Strik, gelykin zyne Af beel- 
ding te zienis (d), die hy om den Arm leidde „en 

aan 


(d) Nederd. ‘Vert, van de Heelkonft van Prof. Heist, 
Pi. III, Fig. 16, 


EE 


DER ONTWRICHTINGEN VAN DEN SCHOUDER. 595 


aan de haaken van het Werktuig vaft maakte, ont 
denzelven uit te rekken. Ik heb myn werk ge- 
maakt, om uit Gelderland half gefleete Paarde-: 
Singels tekrygen, maar zy hebben my inhet gebruik 
niet voldaan; om dat ze , plat zynde, niet konden 
voegen in de oogen of gaten van den Strik, daar de 
enden doorgeftoken werden, en dus niet gemak- 
Iyk genoeg konden glyden , om vaft om den Arm 
te kunnen fluiten. Derhalve verkies ik liever een 
Zyden Sjarp of een gedeelte ‘er van, lang genoeg 
om ’er een Strik van te kunnen maaken : dit is het 
befte foort van Banden, dat ik tot nog toe weet. 
Maar gelyk alle Banden , hoe zagt ze ook mogen 
zyn, maar een kleine oppervlakte beftaan, en dus 
den Arm zeer knellen , waar door dikwils gewel- 
dige Kneuzingen ontftaan,zoo gebruik ik een Kope- 
ren Beugel: deeze is gemaklyk voor den Lyder , om 
dat hy meer oppervlakte beflaat dan een Band of 


Strop, en zeer vaft om den Arm fluit „door middel 


van eer Lyn of Koord „die over vier Schy venloopt , 
en waar van we terftond nader zullen fpreeken. _ , 

Deeze Koperen Beugel word gemaakt uit twee 
halve Beugels, a, b, (Fre. 4) 3e duim hoog , fte- 
vig genoeg om de vereifchte kracht te kunnen uic- 
ftaan, zonder te verbuigen. Deeze twee halve 
Beugels, met de holle zyde naar elkander ftaande, 
maaken den heelen Beugel, die niet cirkelrond is, 
maar een weinigje naar ’t ovaal trekkende; waar 
van de middellyn is, tegen de halve Beugels o- 
ver ,drie duimen, en, daar ze tegen elkander raar 


IV. Deer. ken, 


586 Varsererp Werrruie tor Hersteirame 


ken, 35 duim. Aan ieder zyn twee Schyfjes , 
van welke ’er twee aan de onderfte hoeken c‚ c 
van den eenen, en de andere aan de bovenftehoe- 
ken d, d van den anderen halven Beugel ftaan. 
Nog heeft men, ter wederzyde van den eenen; 
een Spyltje e geklonken, dat in een Krampje f4 ter 
wederzyde van den anderen halven Beugelfchuift ; 
waar door belet word dat dezelve niet voorby cl- 
kander kunnen fchieten. Dan zyn ’er nog eenige 
Krampjes g, gaan de boven en onderranden van de 
twee halve Beugels, daar de Koord , die om den 
Beugel gaat, doorgeftoken word , om dezelve 
op haar plaats te houden. Ik laat ze aan de binnen of 
holle zy de bekleeden met Bezaan-Lieder,enlaat de 
gladde zyde tegen het Koper leggen, als wan- 
neer ik de ruuwe zyde buiten heb : hier door maak 
ik ‚dat ze in het aanleggen beter op hunne plaats 
blyven. Eindelyk neem ik een fyne Koord , lang 
5t voet, dik twee lynen, en‚verbind dezelve 
zoodaanig aan elkander , als in de Afbeelding te 
zien is. 

Het tweede Stuk „gelyk we gezegd hebben, 
dat tegen den Schouder geplaacft word, is een Lets, 
om ’er een klaar denkbeeld van te hebben in Fre, 
a afgebeeld. Zy wordt gemaakt van Singels, ge- 
lyk de Zadelmaakers het noemen; daar ze de Gors 
dels der Paarden van maaken „met Bezaan-Leder 
overtrokken , aan ieder end met een Koperen 
Ring. Tuflchen deeze twee Ringen is ze lang 
één Voet; het cene zyftuk is drie en het ander r# 

duim 


DER ONTWRICHTINGEN VAN DEN SCHOUDER. 587 


duim breed. Ik heb hier nagenoeg het Model 
van de Lits, welke de Heer Perir ons aan de hand 
geeft, gevolgd, om dat my die, onder het ge- - 
bruik , beft voldaan heeft. Het onderfcheid be- 
ftaat flegts daar in, dat ik in plaats van Beddetyk 
Singels verkies ‚ om dat die minder gevaar hebben 
van te krinkelen; en, dat ik Ringen neemin plaats 
van Beurzen , daar de enden der Armen van ’t 
Werktuig ingeftoken worden, is, dat ik denk dat 
ze niet zo ligt onderhevig zyn te breeken als de 
Beurzen „daar , zoo’t my voorkomt , de enden der 
Armen wel door heen zouden kunnen ftooten, in- 
zonderheid wanneer de zaak vereifcht , dat ’er 
zeer veel kragt moet aangelegd worden. De 
Spleet of Opening van de Lits neem ik een voet 
lang, op dat ze in de zwaarfte en vetfte Lighaamen 
zou kunnen gebruikt worden; het een Zyftuk ftel 
ik drie duimen breed; om door de meerdere op- 
pervlakte minder knelling tegen het Läghaam te 
veroorzaaken ; ’t ander, dat tegen de uitfteekfels 
van het Schouderblad geplaatft word, is maar van 
anderhalven duim. Verder merken we in de 
Lits niet meer aan, dan de verkleining van de 
Spleet. Om die willekeurig te veranderen, naar 
dat de Onderwerpen zyn, neem ik twee Banden 
(Hie. 2) die ik ieder door de twee Zyftukken fteek 
naby den binnenrand, een Duim of vyf van elkan- 
der. Deeze Banden dienen om de Spleet naar goed- 
vinden te vernaauwen, ’t welk ik van een groo- 
te nuttigheid oordeel te zyn : want zoo de Lits 

IV. Deer. te, 


1 


588 Versererp WerKruie ror Hersterune 


te wyd is, fchuiftze over de uitfteekfels en dus 
kan ze het Schouderblad niet tegenhouden , % 
welk een groot beletzel is in de herftelling, gelyk 
ik den ro Fuly 1759 ondervonden heb, in Nee/ge 
Jens ,oud 74faaren, klein van perfoon,en van een 
dor ‚ mager Geftel. 

_ Deeze Vrouw had een Ontleeding in den reg- 
ter Schouder nederwaards: de Arm was korter , 
en het hoofd van het Schouderbeen, diep im den 
Oxel gezonken; zynde tevens de Arm zeer dik 
gezwollen. Ik moeft veel kracht aanleggen, te 
meer „ om dat de Lits, welker Spleet cen voet lang 
was, geduurig over de uitfteekfels van het Schou- 
derblad fchoof „ en wat moeite ik deed, was ’t 
my onmoogelyk dit te beletten: niet tegenftaande 
zulks gelukte my de Herftelling. ’s Anderen daags; 
de Lyderefle bezoekende, vond ik de Schouder 
weder ontwricht, door een beweeging die zehad 
willen verrichten, met de hand op het Hoofd te 
brengen. Ik had ondertufchen voorgenomen, 
nog een Lits of drie te maaken van onderfcheide 
grootte, maar nu de tyd te kort zynde, fchoot 
my het denkbeeld in , om myn Lits, die voor dit 
Onderwerp te groot was , door middelvan de 
twee gemelde Banden naar myn genoegen te ver- 
kleinen: % welk my zoo wel gelukte, dat ik ’er 
volkomen in voldaan was, en van myn oogmerk 
af zag om meer Litfen te maaken. Den Arm her- 
fielde ik, met ongelyk veel minder kragt, dan 
2 daags te vooren,om dat de Lits nu pal tegen de 

uit- 


DER ONTWRICHTINGEN VAN DEN SCHOUDER. 58g 


uitfteekfels van het Schouderblad bleef ftaan, en 
de Vrouw betuigde ook veel minder pyn te heb 
ben geleeden, dan de voorige reis. 

Gelyk hier de Lits te wid was, zoo kan ze 
ook te naauw zyn; waar door het Bovenftuk van 
de Lits te laag beneden de uitfteekfels van hect 
Schouderblad zou komen; en dus de Herftelling 
verhinderen: want als men de ruimte naa gaat in een 
volwaflen Menfch, die ’er is tuffchen het Hoofd 
van het Armbeen, en de twee uitfteekfels van het 
Schouderblad;, zal men bevinden, dat ze in de 
verfte afltand , wanneer men het middelpunt van 
het Hoofd zet op den onderrand van het Pan- 
netje van het Schouderblad, geen Duim kan haa- 
len. Dit zou noch niet genoeg zyn tot Herftel- 
ling, want , op zich zelf gelaaten, zou het Hoofd 
zoo gemaklyk buiten als in de Holligheid kannen. 
glippen ; doet men het Hoofd dan nog een vierde 
van zyuú middellyn ryzen , zo zal men naauwlyks 
de ruimte van een halve Duim hebben; en is het 
__ Hoofd geheel in zyn Holligheid , dan is de ruimte 
maar een vierde van een Duim. Voeg hier nog 
by de zagte deelen, gelyk de gemeene Bekleedze- 
len , de Spieren die den Arm opligten , inzon- 
derheid de Deftordes, en het Ver ; dan zal de 
ruimte, tuffchen het Bovenftuk van de Lits en het 
Hoofd van het Armbeen, nog merkelyk minder 
weezen, naar de Onderwerpen vetofgefpierdzyn. 
Hier uitmoet volgen dat, wanneer men het Boven- 


IV. Deen. _ « _ Qq fruk 


590 Verzerern Werktuig. ror Hersterune- 


ftuk. van de Lits cen- Duim beneden het opperfte 
uiefteekfel plaarfte, en men geen drie vierde duims 
ruimte tuflchen het Hoofd en gemelde uitfteekfels 
had ; om het Hoofd in-zyn Holligheid te doen gly- 
den , ‘het Hoofd niet herfteld zoude worden; of 
zoo het herfteld wierd, dat de Lits door de druk- 
. king van het Hoofd „ naar maate het naar zyn Hol- 
ligheid, daar het uitgewecken was, naderde , moeft 
weggeftooten worden. Het eerfte zou tegen het 
oogmerk zyn; het tweede zou zeer bezwaarlyk 
‘kùünnen gefchieden., om dat het Hoofd geen ver- 
mogen. genoeg heeft; om de kragt, die tot weg- 
ftootng van de Lits vereifcht wordt, in’t werk te 
ftellen: want, den Arm uitgerekt wordende, ryft 
het Hoofd en nadert de plaats daar het uitgeweeken 
is, en komt in cen regte Lyn, of ten naaften by, 
met de twee over elkander ftaande deelen, daar 
de kragt van Rekking en Tegenrekking op geoe- 
fend wordt ; maar dit kan nict gefchieden, voor 
dat de Rekking zoo fterk zy , dat ze de kragt der 
Spieren en Banden van het Gewricht des Schouders 
overwonnenheeft,en meer wordt ’er tot de Her- 
ftelling ook niet vereifcht. — Al de kragts die’er 
meer aangelegd wordt, komt ten kofte van gemel- 
sde Spieren en Banden, «en kan niet dan Kneuzing 
Scheuring , Ontfteeking ; Verettering „en het 
Vuur: zelfs veroorzaaken. Dus ziet men, dat 
eene te kleine Lits zoo wel een beletfel kan zyn 
inde Herftelling, dan eene die te groot is: %isge- 

noeg 


bir ONTWRICHTINGEN VAN DEN SCHOUDER. 59 


hoeg als de Lits maar zoo laag beneden de Uitfteck- 
fels van het Schouderblad geplaatft word, dat ze 
pal flaat; en ‘geen nood heeft van ’er te kunnen 
over heen fchuiven. 

*Mogelyk is de ongelyke drukking van de Lits 
tegen het Schouderblad , ook eeniger maate cen 
oorzaak van beletfel in de Herftelling: want het 
Bovenftuk van de Lits ‚tegen de Uicfteekfels van 
het Schouderblad geplaatft , ftelt zich met een ge- 
noegzaame kragt tegen het geweld. van de Muscu- 
lus Petoralis, Debtordes, Suprafpinatus, en Cora= 
cobrachtalts, die het bovengedeelte van het Schou= 
derblad anders vootwaards, ten aanzien van het 
Werktuig, zouden trekken. Het Onderftuk van 
de Lits kant zig wel voor een gedeelte aan, tegen 
kragt der Spieren die onder het Gewricht zyn; 
maar „ zou die drukking wel genoeg zyn tegen het 
Schouderblad, om het geweld der Spieren , die aan. 
hetzelve gehegt zyn , te overwinnen, dat het 
onder gedeelte van het Schouderblad niet door de- 
zelve voor waards getrokken worde ? Íkmeen neen ; 
want de twee ftukken van de Lits doen een gely— 
ke drukking, het een tegen de uitfteekfels van het 
Schouderblad, het andere tegen de zyde des Lig- 
haams onder den Oxel; het Bovenftuk legt al zyrt 
kragt aan; tegen de Uitfteekfels alleen; het Onder- 
ftuk legt maar een klein gedeelte van zyn kragt ten 
kofte tegen het Schouderblad , en dat niet regt; 
maar fehuins tegen de onder- of voorkant van het= 

IV. Deer. Qaz zel- 


goa Versererp Wenwruie ror HersrrLung 


zelve; terwyl het overige gedeelte de geheele zy- 
de des Lighaams beflaat. “Wanneer nu de Rek- 
king gefchiedt, worden de Musculs, Teres major en 
minor, Pe@oralts en Latisftmus Dorft, gefpannen; 
en houden de Lits af, om tegen de kant van het 
Schouderblad te kunnen drukken; dus geen tegen- 
ftand genoeg vindende,moet het zich ten deele aande 
kragt der Muscul: lafra/pinatus , Teres major en mi- 
nor, en Subfcapularis overgeeven , die hetzelve 
voorwaards trekken; waar uit volgt, dat de on- 
derrand van het Pannetje des Schouderblads dee- 
ze zelfde verandering moet ondergaan ‚ en meer 
voorwaards gebragt worden : fchoon nu de boven- 
rand wel te rug gehouden word, door het Bo- 
venftuk van de Lits, moet het evenwel eenig be- 
lecfel in de Herftelling geeven, als de Ontleding 
nederwaards is, om dat het Hoofd over den on- 
derrand van het Pannetje moet gaan, zal het op 
zyn plaats komen. Hier behoorde nu een middel 
aan de hand gegeven te worden, % welk gepaft 
was om die oorzaak, als een beletfel in de Herftel- 
ling, voor tekomen, en dus dezelve gemaklyker 
te maaken: maar dewylik?er tot nog toe geen ge- 
noegzaam doorzigt in heb, zalikliever zwygen, 
dan onzekere middelen voor te ftellen, en wagten 
tot ik nader ontdekt en zekerder in myn Werk 

zal zyn. 
„Na tot dus verre van het WV erkturg, hoe het za- 
mengefteld en wat verder daar toe noodigis, ge- 
fpro- 


DER ONTWRICHTINGEN VAN DEN SCHOUDER. 593 


fproken te hebben, gaa ik over tot de wyze hoe » 
hetzelve gebruikt wordt; verkiezende daar toe e&- 
ne nederwaardfe Ontleding. Ik zet den Lyder 
op een Stoel, van hoogte naar de langte van het 
Onderwerp, en voor den Heelmeefter het gemak= 
lykfte , en omwind den Opper-Arm, boven den El- 
leboog, met Linnen, dat naar onder toe een wei 
nigje dikker legt , op dat de Beugel te vafter zitte: 
daar over een Windfel dat met het gemelde Linnen 
wel digt om den Arm fluit, en zoo veel vult dat 
de halve Beugels , op een kleineafftand naa, elkan- 
der raaken, en zy de onderfte uitftekken van het 
Armbeen niet kunnen drukken. De Arm wordt 
door de Lits geftoken, die tegen den Schou- 
der wordt geplaatft. Dan leg ik den Beugel 
op zulk een wyze om den Arm, dat de eene helft 
van vooren en de andere van achteren over het 
Linnen heen komt, dat om den Arm is; wanneer 
nu de Schyfjes binnen en buiten ’s Arms komen, zo 
doe ik de Koorden daar in „gelyk als de Afbeelding 
(Praar XXXII.) toont, en de Beugel wordt 
vaneen Helper op zyn plaats gehouden. De Haaken 
van de Yzere armen fteekt men in de oogen van 
_deLits en de Haak, die aan het Touw is dat om den 
Spil loopt , wordt in de twee Litfen van de Koord, 
die om deSchyven van den Beugel legt , gehaakt. 
Nu ziet men nog eens, of de Koord wel op de 
Schyven is, eer men aan ’t werk gaat, en of de 
Lits wel geplaatft is, dat is, dat het Bovenftuk 
IV. Deen. Opgt legt 


594 VERBETERD Werxrtuie ror Hersreruing 


legt tegen de Uitfteekfels van het Schouderblad en 
het Sleutelbeen, en het Onderftuk onder. den O- 
xel, vlak tegen het Lighaam aan. Dan gebiedt 
men den Helper , de twee halve Beugels fterk tegen 
elkander te drukken, en men begint te winden, 
Conderftellende dat men maar één Helper heeft) zoa 
lang, tot dat men ziet dat de Spieren omtrent ge- 
noeg uitgerekt zyn. Dan moet de Helper den 
Beugel los laaten en neemen hiet Handvat van de 
Plank in zyn linker hand: men doet hem met de 
regter hand langzaam draaijen: men gaat achter 
den Lyder flaan: zoo het de regter Arm isfteekt 
men de regter hand onder. den Arm digt-aan. den 
Oxel, terwyl men de {linkerhand opde Schouder 
legt. Zoomen danbemerkt , dat de Rekking genoeg 
is, moet men zoo veel kragt met de eene hand in 
het opligten van den Arm, als met de-andere in 
het nederdrukken van den Schouder doen , om de 
van een geweeken deelen nader tot elkander te 
brengen. Zomtyds voelt men dat ’er een kleine 
fchok gefchied , door het infchieten van het Hoofd 
in de holligheid , doch dit gebeurt niet altyd, Dan 
onderfteunt men den Arm wel, en zegt aan den 
Helper , dat hy het Werktuig langzaam ‚naar het 
Lighaam brenge, terwylhy op dien. zelven tyd 
den Draai-Arm te rug laat gaan, en aan den Arm 
ruimte geeft. Maar, wanneer men niet voelt, 
dat hy infchiet , word men het veeltyds gewaar 
dat men ziet of voelt , dat de Arm onder het win- 
den 


), 


\ 


DER ONTWRICHTINGEN VAN DEN “SCHOUDER. 395 *- 


den opryft, en de holte onder het ‘opperfte uitfteek- 
fel des Schouders vult: als de Helper dan den Arm 
naar ’t Lighaam beweegt , houdt men den-Arm:met 
de regterhand fterk sop „zoo dat--de-hand „darials 
tot een aft ‘punt verftrekt', daar der Arm zigvop 
beweegt in het nederzakken-naar het Lighdanry 
en het Hoofd in het losdraaijen iras vore bi 
beneden te fchieten; 

« Eindelyk zouden we nude nderiheid van va 


Wkérkeuig met beproefde Voorbeelden kunnen ftáá 


ven, -om;dies te meér zekerheid van deszelfsnu® 
en voordeel te geeven. Dit zouden we kunnen 
doen , en fpreeken van ieder Voorbeeld afzonder- 
yk; maar dewyl de Ontledingen nagenoeg de- 
zelfde zyn geweeft, en ’er geene bytonderheden 
in aangemerkt werden, zouden we het gezegde 
dikwils weder moeten herhaalen, dat faftig voor 
my „ en ook niet aangenaam voor den Leezer zou- 
de zyn. Derhalve zal ik maar alleen zeggen, dat ik 
elf Ondedingen , die alle nederwaards zyn ge« 
weeft, in % byzyn zoo van den Heer Grasnuis, als 
van eenige myner Medebroederen, door middel van 
dit Werktuig herfteld heb; waar bf ook nog (zulks 


vereifchende) de voorbeelden van den Ervaaren 


Chirurgyn G. Boscr te Utrecht zouden kunnen 
gevoegd worden, die dit Werktuig mede eeni- 
gen tyd in gebruik gehad heeft , en ’er de Herftel- 
ling, naar zyn zeggen, met volkomen vergenoegen 
mede verrigt, 


IV. Deen, Qa 4 Wat 


596 — Werrruie Tor ONTWRICHTINGEN. 


Wat nu na de Herftelling gedaan moet wors 
den , daar van zullen we niet fpreeken , naar dien 
we afgehandeld hebben, % geen we voorgenomen 
hadden , betreffende de verbetering van het G/os- 
Jocomsum van den Heer Perrr en wat verder daar 
toe betrekkelyk was. Voor * overige kan men 
by andere Schryvers genoeg vinden, van alles wat 
na de Herftelling noodig is in acht genomen te wor- 
den; en die des begeerig is wyze ik naar Perir, 
Heister, pu VERNeEY en anderen , die omftans 
dig over deeze Stoffe gefchreeven hebben. 


Faas Be 
Heelmeefler, 


G E- 


GENEEZING 
VAN EEN 
BEK KENEEL-BREUK, 

(MET ZONDERLINGE 
OMSTANDIGHEDEN 
batik và VERGEZEL D: 
DOOR DEN HEER 
Be Are Be RU NS EL 
Chirurgyn te Bonnebosg in Vrankryk. 


(Recueil de Medecine, Chirurgie,&c. Novembre 1757. p.370.) 


SEEIISIEESOEEELEEEEEENES 


Choon de Breuken van het Bekkeneel niet 

) zeldzaam zyn, meen ik egter dat deeze ge- 
paard is geweeft met Omftandigheden , die eene 
byzondere oplettendheid verdienen en ze de Be- 
{chry ving waardig maaken. 
_ In de Maand Jeuey 1753 werd ik gehaald by 
een Geregtsdienaar te Bonnebosg, over zyn Aoont- 
je van agt Jaar oud. Dit Kind hadt een Schop ge- 
kreegen van een Paard , aan het regter en boven= 
fte gedeelte van het Agterhoofdsbeen ; zodanig, 
dat het Hoefyzer tot op het dikke Herfenvlies - 
(Dura Mater) was doorgedrongen. _ Ik bemerkte 
op het Bekkeneel een byna rond Gat; door het 
welke ik myn Pink kon fteeken : de Vliezen la- 
gen bloot, en ik onderfcheidde zeer duidelyk den 
loop van’t Bloed door de Slagaderen. „De Pa- 
„IV, Drer. Qa 5 tient 


593 GENEEZIMG VAN EEN BexKenem-Breuk , 


tient was byna zonder Koorts; zonder bedwelmd. 
heid, zonder neiging tot Braaken, zonder Bloed- 
ftorting; en ik vond hem wel by zyn Verftand, 
zonder eenige Onruftigheid van Geeft. Dee 
Gefteldheid , vry van eenig fchroomelyk Toeval, 
deedt my denken , dat ?er geen Weerftuit had 
plaats gehad. 

Ik begon, met die plaats van *t Hoofd kaal te 
fcheeren : ik wiefch de Wonde met warmen 
Wyn: ik nam eenige Beenfchilfertjes weg, die 
fcherpe prikkelingen maakten op de Vliezen der 
Herfenen , en onderzogt, of het afgefcheiden 
ftukje Beens niet tuflchen het Bekkeneel en de 
Dura Mater ingefchooten was. By den eerften 
Toeftel hield ik my te vreden, met de Wonde 
wel te zuiveren, daar in te brengen eenig droog 
Plukzel, en daar op te leggen een” Pleifter van 
Fmpl. Betonice , verzorgende het met een behoor- 
lyk Verband. Ik deed het Kind een braave Á- 
derlaating op den Arm. ’s Anderendaags open- 
baarde zig nog geen teken ‘van eenig uitgeftoft 
Bloed: de Koorts was zeer klein: ik verzorgde 
de Wond met een eenvoudig Digeftüef, daar ik 
byvoegde den Ba/famum Froravant:. Den derden 
dag ftond ik verbaasd, het geheele Hairige ge- 
deelte van het Hoofd by uitftek gezwollen te 
zien „door de uitftorting van eene aanmerkelyke 
veclheid Bloeds, tuffchen de Huid en het Bek- 
keneel. Dit was, zonder twyfel, door de kwet- 
zing van eenige takken der Slaap- en Krop-Slag- 

aderen 


MET ZONDERLINGE OMSTANDIGHEDEN. 509 


aderen veroorzaakt. De Wonde nogthans bleef 
in een goeden ftaat:, de Ettermaaking was naar 
wenfch , zonder eenige vermenging van Bloed, 
van ’% eerfte Verband af tot aan het einde der Be- 
handeling. Ik oordeelde het niet dienftig , Mid- 
delen te gebruiken, bekwaam om dit Vogt inzy- 
ne Vaten te rug te trekken of het te trâgtentedoen 
verflaan : maar sikobefloot , -de- Zwelling door te 
fteeken , om het te doen ontlaften. Ik opende ze 
derhalve, met myn Lancet, zo laag als * doenlyk 
was , en er ‚kwamen. twee groote Kommetjes 
hoogrood Bloed uit. 

Niet tegenftaande ik , twee Uuren na deeze O- 
peratie, nogeen Aderlaating op den Arm gedaan 
had, vond ik ’s anderen dnaas de Bekleedzelen Wee 
der even zeergezwollen, die ilk genoodzaakt was 
op de zelfde manier te ondedigen, „Naar niaate zy 
Onclafting kreegen werden zy weder opgevuld, en 
dit duurde en dagen agtereen, fchoon ik de Ope- 
ratie om % half Etmaal herhaalde. Derhalve niet 
weetende wat ik doen zou, en geen uitwendige 
Middelen ziende, bekwaam om het Bloed te ftem- 
pen, die gemakkelyk in % werk te ftellen waref; 
nam ik myn toevlugt tot de. Pi/ulae de Alum:ne com- 
pofite , waar van de Jongen met Vleefchnat, om 
de twee Uuren , een dofis innam. Zo dra ik dit 
in’ werk gefteld had, bedaarden de Toevallen;, 
het Bloeden hielde etat op ‚en de Wond van’ 
nen Was in een Maand genezen. » | 
waw He 
‚ÎV, Deer, DE 


DE NUTTIGHEID 
VAN DE 


A id B 


DER 


VEE-ZIEK TE 


AANGE TOON D; 
IN EEN BRIEF van 
DeeP vo Acte PAER DS 
Med. Doktor , | 


AAN DEN WeErL EDELEN HEER 


GRAAF van MACCLESFIELD, 
Prefident der Koninglyke Societeit van Londen. 
(Pbilofopb. Tranfat. Vor. L. Part. IL. for 1758, p. 528.} 


SEGEEECENSEEEEEEEEEETES 
MT LORD, 


E Eer, welke Gy ‘my hebt aangedaan met 

myn. Werk over. de Befimertelyke Ziekte 

onder het Hoornvee wel te willen doorleezen, 
vordert van my eene eerbicdige Dankzegging, en « 
ik ben Uwe Lordfchap niet minder verpligt, om 
de billyke Aanmerking door U gemaakt: „ dat , 
s) het, voorenaleer de In-enting op ’t Hoornvee 
9 in *t werk gefteld werde, noodig ware , Be- 
serre 


1 
| 


VerToOG OVER DE VEE-ZiEKTE. 6ot 


«> wyzen by te brengen, dat deeze Ziekte niet . 
s meer dan eenmaal kaa overkomen, en verze- 
s keringen , dat eene Herftelling van de Ziekte 
s door In-enting, het Beeft voor eenetweede Be- - 
s, fmetting bewaart”. 

De volmaakte overeenkomft , tuflchén deeze 
Ziekte en de Kinderpokjes,zou my niet toelaaten, 
te verzuimen de groote voordeelen te melden, 
die uit de In-enting voortkomen moeten , en der- 
halve, My Lord, prys ik derzelver gebruik aan; 
noch vind eenige reden, om myn Gevoelen te 
veranderen, na zorgvuldig het gene uitgegeven 
is, over dit Onderwerp , gelezen , en een zo 
naauwkeurig onderzoek , als my doenlyk was, 
daar omtrent gedaan te hebben, in verfcheide 
deelen van Groot Brittannie. 

Ik zal, zo beknopt als my alde is, de 
volgende Byzonderheden onderwerpen aan de 
overweeging van Uwe Lordfchap, en van de ge- 
leerde Societeit, in welke Gy het Prefidentfchap 
met zo veel roem bekleedt. 

De Marquis pe Courrivron verhaalt in 
twee Vertoogen, die voor de Koninglyk Fran- 
fche Akademie der Weetenfchappen , in ’ Jaar 
1748, gelezen en door dat geleerde Genootfchap 
uitgegeven zyn , de Waarneemingen, welken 
hy, met den Heer PeLvErsieR DE GOMBEAU, 
eertyds Chirurgyn van een Regiment , gedaan 
hadt amtrent den oorfprong , voortgang en doo- 
delykheid van de Befimettelyke Ziekte te Zfur- 

IV. Dee. zlle, 


6o2 De NUTTIGHEID/VÁN DE 


aile, een Vlek in. Bourgogne ; waarby gevoegd 
zyn hunne Proefneemingen , door Aanvoeging van 
buiten, inbrenging in de Maag en In-enting, tot 
verwekking van de Ziekte; en hy befluit uiet de 
mislukking van deeze poogingen, dat zy alleen 
yk van t eene Beeft aan ’t andere kan medege- 
deeld worden, … Waarby komt; dat de Marquis 
piettegenftaande hy waargenomen heeft de regel- 
maatigheid van de Ziekte, derzelver Dagen van 
Scheiding ‚ op den zevenden en negenden, en in 
% byzonder, dat alle de Beeften, die tot herftel- 
ling kwamen ‚ meer of min met Puiften uicfloe- 
gen op verfchillende deelen van het Lighaam; 
pogthans niet wil toeftaan het Gevoelen van Ra 
MAZZINI, aangaande de overeenkomtft van deeze 
Ziekte met de Kinderpokjes, noch dat het een 
Uicflaande Koorts zy; maar hy merkt het aan 
als een:foort van. Pelt. 
Zelfs gaat de Marquis nog verder. Hy zegt 
fielliglyk: „ dat in de voorgaande Jaaren, in de 
s Provinciën van ’ BrefJe, Maconrtots en Bugey; 
5. eenige Perfoonen fchade geleeden hadden, door 
ss Beeften te koopen van de Ziekte herfteld, wel= 
s ken diestyds nog met Puiften waren bezet „ en 
ss die naderhand de Ziekte op nieuws kreegen. 
s Ja hy voegt ?er by; dat, zelfs na tweemaal her= 
ss fteld te zyn, een derde Befimerting veelen heeft 
s‚ bevangen en doen fterven”. 
Geen wonder, My Lord, dat zulke ftellige ver- 
zekeringen konden doen wankelen , en maaken dat 
: de 


4 


ih 
OIN-ENTING DER Ver-Ziexte. 6o% 


de Praktyk der In-enting-niet aangenomen werde ; 
tot dat de aart der Ziekte volftrekt bepaald was, 
en het tegendeel van dat geftelde uit daadelyke bee 
wyzen bleek. È 

In een ftuk van zo groot belang voor ieder Na- 
tie, was het te wenfchen, dat de Marquis pr 
CoortivRoN met Getuigeniflen bekragtigde Waar- 
neemingen bygebragt had van deeze tweede en 
derde Befmettingen. Want, fchoon een Edel- 
man van zynen Rang, Karakter en groote Be- 
kwaamheden, niet alwillens de wereld zal bedrie= 
gen, zou het nogthans kunnen zyn, dat hy ver- - 
keerde Berigten had ontvangen. 

Zo veel de aart, opkomft, voortgang en doo- 
delykheid, van deeze Ziekte te IfJirtslle , belangt ; 
fchynt zy eene zelfde Ziekte te zyn, als die in 
deeze Ryken geheerfcht heeft. Alle de Toeval- 
len komen overeen, in de Befchryvingen van Ra- 
MAZZINI, LANCISIUS, den Marquis, en myn Werk 
over de Ziekte. Hen ziek Beeft gaf oorfprong aan 
de drie Befmettingen. De Ziekte was overal de 
zelfde, in Italie, Vrankryk en Groot Brittannie: 
zy eindigde of 4u de dood, op den vierden of vyf- 
den Dag, wanneer een Buikloop de heilzaame 
Uitflag van Puiften verhinderde, of in eenige ge- 
vallen door Misdragt; maar op den zevenden of 
negenden Dag zor herflelling , wanneer de Uitflag 
geregeld was voortgekomen. ‘Schoon de Marquis- 
niet opgemerkt heeft, dat eenige byzondere Ge- 
neesmiddelen nuttig waren, zegt hy egter; dat 

IV. Deer, Zuure 


6o4 Der NUTTIGHEID VAN DE 


Zuure dingen in ’t algemeen goed deeden; inzon= 
derheid fchraale dunne Wynen, wat aan den Zuu- 
ren kant, en dat de zieke Beeften altemaal trels 
hadden tot dit Zuur. 

De doodelykheid was insgelyks dezelfde , naar 
% gene blyken zal uit de Tafelen van den Marquis: 
Van 1g2 ftuks Vee, ftierven’er 176. Het fterven 
hadt meeft plaats in verte Beeften, Koeijen met 
Kalf, en jonge zoogende of éénjaarige Kalveren. 
Van de 16 overgebleevenen , waren flegts 2 Kalve- 
ren uit de 77 in *tleeven, en deeze 2, met 7 an- 
dere Beeften van de 16, ontkwamen de Befmet- 
ting, niettegenftaande zy geduurig onder de bex 
fmette Beeften hadden geweeft. Het is derhalve 
klaar, dat, van 192 Beeften, 176 geftorven, 7 
gebeterd en g onaangetaft gebleeven waren. In 
Groot Brittannie is de doodelykheid der Ziekte niet 
minder geweeft. 

Een iegelyk, die de vertooningen, den voort- 
gang en de doodelykheid der Kinderpokjes gelieft 
te vergelyken, met het gene door geloof waardi+ 
ge Schryvers, gelyk Ramazzinr, LANcisus en 
andere Waarneemers, aangemerkt is ten opzigt van 
de Befmettelyke Ziekte onder ’t Hoornvee , zal 
geen oogenblik in twyfel ftaan om te bepaalen, of 
deeze Ziekte een Uitflaande Koorts ap even als 
de Kinderpokjes, of niet. 

Indien het nu, gelyk de Marquis in zyne beide 
Vertoogen heeft erkend , een algemeene Waar- 
neeming is, dat een Uitflag van Puiften in eenige 

declen 


IN-ENTING DER Verr-ZIEKTE. 6og 


deelen des Lighaams, die geregeld voortkomen; 
veretteren en opdroogen , het Middel zy, ’t welk 
de Natuur gebruikt om de Geneezing uit te wer- 
ken; en dat hier doorgaans de Stof der Ziekte 
geen aandoening heeft-op de Klieren by de Oo- 
ren» in de Lieflchen: of anderen , noch groote 
Verzweeringen of Verftervingen in die Klieren 
veroorzaakt, gelyk de Peft doet: ja, bovendien, 
daar het door den Marquis is opgemerkt , dat 
het Verfchil tuflchen de Befimettelyke Ziekte van 
de Jaaren 1745 en 1746 , en die van 1747- en 
1748 „was, dat in de eerfte het heilzaame Uit- 
flag zig openbaarde , doch in-de.laatfte „ zo-hy 
met reden vreeft, tegengehouden werdt door-het 
by. uitftek koude Weêr: en indien het komt-te 
blyken, dat door Ín-enting die zelfde reguliere 
Uitflaande Koorts is voortgebragt geworden , met 
ieder Perk en even de zelfde Toevallen als in de 
„ Kinderpokjes ontftaan: zo zal de aart deezer Ziek- 
te dan bepaald zyn. 

Ik gaa nu voort , My Lord, om voor Uwe 
Lordfchap en de Societeit de Berigten bloot te 
leggen, welken ik ontvangen heb „aangaande de 
Befmetting en In-enting van het Vee „ en eenige 
Aanmerkingen te maaken, op de Proeven die te 
Aflurtlle zyn in ’t werk gefteld. 

Zo lang, My Lord, als de Vee-Peft in Groot 
Brittannie gewoed heeft, is ‘er geen één, met 
gl bekragtigd Bewys , ingekomen, 

„IV. Deer. Rr dat 


al 


606 — De NUTTIGHEID VAN DE 


dat eenig Beeft deeze Ziekte, op eene reguliere 
wyze, meer dan eenmaal heeft gehad. Ik twy- 
fel geenszins, of deeze Schepzels kunnen onder= 
hevig zyn aan Uitflaande Kwaalen van verfcheide 
foorten, maar, gelyk alle Uitflag, zegt Doktor 
Mrap, geen Kinderpokjes is of Mazelen, zo is 
ieder Puift geen teken van de Vee-Ziekte. Door 
onweetendheid of bedrog hebben Menfchen mis- 
leid kunnen worden in het koopen van Beeften 3 
en kunnen dezelven verlooren hebben, zo wel in 
Engeland als in Vrankryk; maar zo lang, tot dat 
een tweede Befmetting beweezen zy , moet het 
algemeene Gevoelen in dit opzigt boven dryven, 
zo wel als inde Kinderpokjes: want, fchoon vee- 
len wel het zelfde van deeze verzekerd hebben, is 
doch nooit een volftandig Getuigfchrift bygebragt 
% zy na de herftelling van het Natuurlyk aankomen 
of door In-enting, dat iemand de Kinderpokjes 
ten tweeden maale gekreegen heeft; ten zy mens 
% geen gemeen is by de Voedfters of Oppaffers 
van de zodanigen, het uitbreeken van Puiften op 
de Armen en het Aangezigt, voor tekenen van 
een tweede Befmetting zou willen neemen. 

De Boeren en Veeweiders in de Graaffchappen 
Huntingdon, Cambridge, Lencoln, Kent en York» 
shire, van welken ik Getuigeniffen op fchrift heb, 
Temmen allen overeen, dat hun nooit is voorgeko- 
men, dat een Beeft de Befimettelyke Ziekte meer 
dan eens gehad heeft. In dit Graaffchap in ’ by- 

zon- 


In-ENtTinc DER VEEsZIEKTE. 60} 


zonder, heeft Mr. Sf. Melew, de Landman van 
wien in-myn Werk wordt gefproken, tegenwoor- 
dig onder zyn Vee te Godmanchefter agt Koeijen , 
die de Befmettelyke Ziekte gehad hebben toen zy 
de eerfte maal aldaar zig openbaarde , in’t Jaar 1746. 
De Ziekte kwam ?er weder in 1749, 1755 en 17563 
doch de twee laatfte reizen niet zo algemeen over * 
be Vlek als in de twee cerfte Jaaren. Aldie vier 
reizen heeft hy geleeden door ’ verliezen van zyn 
Vee, en nogthans bleeven deeze agt Koeijen; die 
in’ Jaar 1746 van de Zickte waren gebeterd, den 
geheelen tyd dat de Ziekte in die Boerdery was ; 
midden onder het zieke Vee; zy lagen in dezelfde 
Schuuren, zy aten van % zelfde Voedzel, ja van 
zodanig zelfs, ’t welk de Zieke Beeften had= 
den overgelaten en bekwyld; zy dronken na die 
Beeften , ontvangende onophoudelyk derzelver 
adem en damp; zonder ooit het allerminfte aange- 
daan te zjn. Is dit niet een overtuigend Bewys? 
Indien in’ algemeen het Vee voor een tweede Be- 
fmerting aandoenlyk is, hoe komt het dan , dat 
niet eene van deeze agt Koeijen daar van adhgefto- 
ken werd? 
In de bovengemelde Jaaten bleef geen Beeft van 
de Ziekte bevryd, dan zodanigen, die reeds ge- 
beterd waren. Dit is my beveftigd door de Va- 
der en Broeder van Mr. Mekew, door al de voors 
naame Huislieden te Godmanchefler, en * ishetal- 
gemeen Gevoelen van alle de Boeren en Veewei- 
IV. Deeu. Rr 2 ders 


60% De NUTTIGHEID VAN DE» 


ders in Huntingdonshire, die zo overtuigd zyn-dar 
>ervgeen tweede Befmetting plaatsheeft, dat zy 
altyd een hooger Prys willen geeven voor zulk 
Vee, ’t gene van de Ziekte is herfteld. geworden, 

„De Eerw: Heer Scarrr, Asfiftent- van den 
Eerw. Dr. Greene, Deken van Salisbury „ in des- 
zelfs Parochie van Cottenham in * Graaffchap Cam- 
bridge, geeft my berigt „ dat de Boeren in/die 
Nabuurfchap , in de Jaaren 1746 en 1747, verloo- 
ren hebben twaalfhonderd Beeften, in % Jaar 1751 
vierhonderd en zeventig, enhy-verhaalt my , dat 
Mr. Zoett,; Sayers „ Moor, Dent, Lavfons, de 
voornaamfte Hoefpagters te Cottenham, Mr. Tay- 
lor, Sumpter en Matthews van zyn eigen. Parochie 
van Hiflon, benevens de Boeren van Wrovelingham 
of Willingham ‚ eenftemmig verkdaaren , nooit 
een Voorbeeld te hebben gezien , dat een Beeft de 
Ziekte voor de tweede maal kreeg. 

Mr. Torpe, een Hoefpagter en Veeweider by 
Gainsborough in Lincolnshire, heeft Beeftén gehad 
van,de Ziekte gebeterd, die in de Weide gegaan 
hebbe met zulke-Beeften , als naderhand ziek zyn 
geworden, en hem is nooit één voorbean van ce- 
ne tweede Befmetting ontmoet. 

„De Heer Lorrw, een vermaard Heelmeefter te 
Canterbury , heeft voor my onderzoek gedaan by 
de Boeren en Veeweidersin dat gedeelte vanKent 
en omtrent: Romney-Marsh, en hy bevondt, dat 
-men-daar in ’ geheel geen denkbeeld had:van eene 
„weder-inftorting-der Beeften. De 


IN-ENTING DER'Ver-ZiekrTe. 6og, 


e De Eerw: Heer ;-Dr-Foönrarne , Dekenvan 
York ,-fchryft my uitdrukkelyky dat heeniemand 
in-zyne-nabuurfchap  bekend-is,’ dat eenig Beeft 
ooït de Ziekte voor de tweede. maal ondergaan 
heeft. Ook hebben verfclreide :Menfchen » zo 
uit dat „Landfchap als EN my zonk zelfde 
verhaald. arro 91,95 vr 1'waortsv 
Indien deeze Geruigenitke: s van Luiden van 
agting en geloofwaardigheid: > te famen metde 
overeenftemmende denkbeelden der Veeweidersin 
algemeen, -toegeftaan worden, zo moet men be- 
fluiten: ‘dat ’er geen. tweede Befmetting plaats 
‘heeft. “Onderftellende nu, dat het kome te’bly- 
ken; dat deeze Ziekte even“zórregulier , als vol- 
gens het natuurlyk beloop,doch op een zagter Wy: 
zes door de In-enting te weeg gebragt wordt ; 
en dat de In-enting dushet Beeft ook voor een twee- 
de Befimetting beveiligt, “zo zal aen wei de 
„In-enting aan te pryzen zyn. - 
De zeer weinige Proeven in Engeland pe tin 
en ‘dit nog niet met de grootfte naauw keurigheid of 
bekwaamheid, zullen egter dienen om dit ftukge- 
heel buiten twyfel te ftellen. te (Saliurd 
„De Eerw. Heer Deken van York hadt wor Bee- 
fien laaten in-enten „ door middel van een:Lapje 
Katoen inde/Etter gedoopt, ven, gelyk een Sero, 
gebragt door een gaatje, ‘dat in de Kwabbe onder 
de Keel gémaakt was. … Van deeze vyf ftierf eene 
Koe tegen-den tyd van ’vKalven , de andere vier 
IV. Deen Rr 3 zyn 


61ò — DE NUTTIGHEID VAN DE: 


zyn, ha dat zy de verfcheide Perken van deeze 
Befiettelyke Ziekte hadden doorgeftaan , gebe 
terd, en twee derzelven, die voor de eerfte maal 
Kalven moeften „hebben haar Kalf niet verfmakt. 
Alle vier, zyn zy een langen tyd met ziek Vee 
geweid en hebben nooit het minfte Toeval gehad 
van een tweede Befimetting. 

De Heer Bewrers een geagt Heblenoèfiet in 
Lincolnshire, entte drie Beeften de Ziekte in , van 
twee Jaaren oud, voor Mr, W: wid van 
Manzon. … Hy deedt zulks in de Keelkwabbe, met 
Slym uit de Neusgaten. Alle drie hadden zy re- 
gulier de Toevallen der Befimettelyke Ziekte op 
eene zagte wyze3zy beterden, en fchoon zy een 

Jaar lang onder vyf of zes Zieke datde bleeven , 
hadden zy ’er nooit eenige de minfte aandoening 
van. Mr. Bewrer verklaarde ook-aan- Mr. Thors 
pe, dat Per nooit. zoveel hy wift „eenig Voor- 
beeld was bygebragt ‚van eene tweede Befimet- 
ting. 

Naardien het klaar is, hiiaas niettegenftaande er, 
in eenige Gevallen ‚geen volkomen rype Etter gee 
bruikt, noch de Infnydingen op de: bekwaamfte 
plaatfen- gemaakt, en, naar men onderftellen mag, 
weinige Geneesmiddelen ingegeven waren; nog- 
thans de In-enting zo wel flaagde „ dat ’er de Ziek- 
te op eene reguliere en zagte wyze door veroor- 
zaakt werdt ; gelyk blykt doordien de, Koeijen, 
die bevrugt waren, haare Kalven niet verfimakten: 

„Ze 


IN-ENTING DER VEE-ZIEKTE. 614 


\__go kan men veilig befluiten, dat, in deeze Befmet- 


telyke Ziekte, even gelyk in de Kinderpokjes, 
de In-enting niet alleen verdedigd kan worden, 
maar dat zy zelfs zeer aan te pryzen is. 

Maar hoe komt het dan, dat noch door aanvoe- 
ging van buiten, noch door het inbrengen in de 
Maag ‚noch door daadelyke In-enting, de Ziekte 
in Vrankryk medegedeeld werdt aan de Beeften ? 

De Marquis zegt, dat deeze Ziekte niet mede- 
gedeeld wordt, dan onmiddelyk van ’% eene Beeft 
aan ’t andere. Doch met zyn verlof moet ik zege 
gen, hoe ik zekerlyk weet, dat de Ziekte in Fee 
bruary 1156 overgebragt werdt van de Stal, daar 
ik eenige Zieke Beeften vifiteerde, in twee ande- 
re Stallen, elk op een merkelyken afltand daar van , 
zonder eenige Gemeenfchap van de Beeften met 
malkander , en enkel door de Knegts, die uit de 


gene indeandere kwamen, of door de Honden, 


De Proefneemingen op vier Beeften, door ftuke 
ken der Huiden van geftorven Beeften, of lappen 
van Linnen, Wollen of Zyden Stoffen , door- 
drongen met den Adem en Damp van ftervend Vee, 
over hunne Koppen te binden, toonen, door het 
afworftelen dat de Os deedt van de Lap die om 
zyn Kop gebonden was „ dat de rottige Stank hem 
zeer onaangenaam ware: maar noch zyn Bloed, 
noch dat van de drie andere. Beeften „moet toen ter 
tyd aandoenlyk geweeft zyn voor de Befmetting. 

Wat de Puiften belangt, die de Marquis meldt 

IV. Dezu. Rr 4 dat, 


6ie Der NUTTIGHEID VAN DE 


dat gemengd werden onder Haver en Zemel„ of 
ontbonden in witte Wyn; de Gal van Zieke Bee- 
ften, die men met Melk mengde; de Melk van 
Koeijen die de Ziekte hadden, Water; waar in 
men een ftuk der Huid van een geftorven- Becft 
hadt laaten weeken: en de voorzigtigheid ‚waar 
mede deeze mengzels gebragt werden in de Pens 
van Kalveren , door middel van een Tregter, wiens 
end bedekt was met een ftuk van een verfch gevil- 
de Zieke Huid, op dat het Beeft zo wel de Ziekte 
inzuigen als inzwelgen mogte: alle deeze Proeven 
konden geen andere uitwerking hebben , dan die 
er op volgde, te weeten; dat de fcherpheid van 
de bedorven Gal eerft eene Walging veroorzaak- 
te en vervolgens een geweldige Brand, die het 
Beeft om ’ leven hielp, laatende klaare blyken van 
haare prikkeling in het Gedarmte over. 

De Praktyk der In-enting of In-oculatie is on= 
langs eerft in trein gekomen, en zelfs nu nog maar 
weinig bekend in de Provinciën van Vrankryk; 
gelyk ook haare voordeeligheid nog kortlings fterk 
betwift werdt te Parys. In geval der In-enting 
van de Beeften, moeft men, in plaats van een ftuk 
der raauwe Huid, zo even eerft van een geftorven 
Beeftafgevild, te neemen, of een Puift in de Keel 
te duuwen, te werk gegaan hebben volgens de 
regte Engelfche manier van Inenting; naamelyk: 
of door een gaatje, in de Keelkwabbe, heen bren- 
gende Katoen of ZAyde, gedoopt in Etter die vol- 

kos 


IN-ENTING DER Ver-Ziekre. 6r3 


komen ryp was, of in bekwaame Infnydingenaan 
het dikke der Voorpooten, of aan de Billen , Draa: 
den te leggen van Katoen of Zyde, met Etter 
doordrongen. Eenigen hebben, wel is waar, ge- 
dagt, dat de In-enting met Bloed van befimecte 
Onderwerpen de verwagting zou beantwoorden ; 
doch de meeften der hedendaagfche Praktizyns 
ftellen meer vertrouwen op-de Etterftoffe (a). 

Verfcheide Geftellen zyn ’er „die de Befmetting 
niet aanneemen , al wordt de In-enting met de 
grootfte kennis en oplettendheid in ? werk gefteld; 
Een Ransy, Hawkins, Mippteron en andere 
In-enters, zullen ans verhaalen, dat de Infnyding 
fomtyds fterk gedragen, en zig Puiften geopen= 
baard hebben aan de-kanten van de Wond, zon- 
der eenige andere byzondere kentekenen van de 
Ziekte, en dat nogthans de Patient nooit daar na 

_de Kinderpokjes gekreegen heeft. De Marquis 
meldt een Voorbeeld , dat een weinig hier naar 
gelykt, in zyn eerfte Vertoog. 

Het onderzoek- van deeze zeer, gewigtige By- 
zonderheden, heeft my, zo ik befpeure, tot eene 
wydloopigheid gebragt, welke ik vreeze, dat u- 

’ we 


(a) [Men kan hier mede vergelyken de Manier, die in 
Noordholland gevolgd is tot de In-enting der Vee- Ziekte, 
benevens de Werktuigen daar toe gebruikt; als ook den 
Uitflag der Proefneemingen: te vinden in het IIL, Deer 
deeze Uitgezogte Verhandelingen, bladz. 246. ] 


IV. Deer. Rr 5 


614 De NUTTIGHEID VAN DE IN-ENTINg, 


we Lordfchap laftig zal zyn: maar, indien ik alle 
twyfelingen mogt hebben weggeruimd en over- 
_tuigende blyken bygebragt van de ongegrondheid 
der vreeze voor eene tweede Befmetting : indien 
ik aangetoond mogt hebben, dat de In-enting ee- 
ne noodzaakelyke Praktyk is en dat de Befimetting 
op meer dan ééne manier kan medegedeeld wor- 
den: zo, hope ik, dat uwe Lordfchap de langwy- 
ligheid van deezen Brief verfchoonen zal. Ikvoeg 
Yer alleen mynen ernfugen wenfch by, dat de Re- 
geering, door kragtdaadige Middelen , den Invoer 
van ziek Vee en befmette Huiden in deeze Ry- 
ken gelieve te beletten; als zynde de voornaame 
oorzaak van de inworteling en aanhouding eener 
fchrikkelyke Ziekte, die nu, God lof, onder ons 
zeer is afgenomen, 


Huntingdon, H. 
den 26 November 1757. i 


WAAR- 


WAARNEEMING» 


“OMTRENT EEN KLEINE DOCH ZONDERLINGE: 


AARDBEEVING, 


WELKE AANLEIDING KAN GEEVEN TOT’ 
KENNIS DER OORZAAK VAN ZEER 
__ GROOTE: EN GEWELDIGE , DIE 
GEHEELE LANDSCHAPPEN 
EN STEDEN VER- 
WOESTEN: 


DOOR DEN HEER 


Tek, PEISSONEL, 


Med, Doktor- en Lid der Koningljke Societeit - 
van Londen, 


(Poilofopb. Transaë. Vor. L. Part. IL, for 1758. p. 645.) 


SEEGESSORSEEEENENELEEEES 


K- ging ‘om myne Waarheemìngen over de 
B Natuurlyke Hiftorie der Zee voort te zetten, 
en ik kwam op de Plaats, genaamd de Cau/drons 
van Lance Cararbe ‚ by Lancebertrand , een deel 
van ’ Eiland Guadafoupe , alwaar de Kuft Noord: 
ooft en Zuidweft loopt. De Zee was dien dag in 
fterke beweeging en de Baaren kwamen vlak op 
de Kuft aan, die daar altemaal beftaat: uit: Rot- 
fen, van. onderen hol en als Spelonken gewelfd, 
met veele Scheuren en Spleeten, De Zee nu, 
„JV. Deer. in 


616 WAARNEEMING OMTRENT EEN KLEINE 


in deeze diepe Holen geperft door. den aandrang 
der Golven, drukt de Lugt famen, welke, zig 
door haare Veerkragt weder uitzettende,, het 
Water met geweld terug dryft in de gedaante 
van de allerpragugfte Fonteinen. 

Deeze Vertooning, die aan verfcheide plaar- 
fen vandit Eiland gemeer is , houdt beùrtlings 
op en begint weder, by ieder groote perfing door 
de aanrollende Golven. Men kanze gemakkelyk 
verklaaren; maar het volgende is eene byzonder- 
heid, welke ik daar omtrent heb opgemerkt. 

Terwyl ik binnen den afftand van omtrent 
veertig Schreeden wandelde van den Oever der 
Zee ; alwaar de Golven braken „ befpeurde ik, 
op zekere plaats, datde Planten fterk bewoogen 
werden , door eene Oorzaak , die nog niet blyk- 
baar was. Ik begaf my derwaards, en ontdek- 
te-een Gat van omtrent 6 Voeten diep” en een 
half Voet wyd, en ‚ftil flaande om hetzelve te be- 
fchouwen, hefet ik dat de Grond onder my- 
ne Voeten daverde.. Dit vermeerderde myne op- 
lettendheid , en ik hoorde een dof Gedreun on- 
der den Grond, gelyk het gene de gewoone Aard: 
beevingen voorgaat , ’t-welk ik menigmaalen waar- 
genomen heb.” Het werdt door eene trilling van 
den Grond gevolgd, en daar na kwam ’er een 
Wind ‘uit het Gat,-die-de Planten, rondom het- 
zelve-deedt beweegen. Ik pafte op, om te zien, 
of de beweeging zig tot eenen merkely ken afftand 

uit- 


DOCH ZONDERLINGE AARDBEEVING. 617 


“ uitftrekte, doch bevond, dat zy niet verder reik- 
te dan tot twee of drie Schreeden van het Gat, 
«en dat ’er verder af geene beweeging werdt be- 
fpeurd. » ie 

Voorts nam ik waar , dat dit Verfchynzel nooit 
plaats heeft, voor dat de zevende Baar in rolt. 
Het is, naamelyk, in dit Land een gemeene zaak, 
dat men de Zee zig eenigen tyd fùúl ziet houden, 
en dat dezelve dan zeven Baaren voortbrengt, die 
de eene na de andere op de Kuft breeken. De 
eerfte is niet zeer aanmerkelyk , de tweede een 
weinig fterker, de derde nog fterker; en dus nee- 
men zy infterkte aan, tot de zevende toe: waar 
na de Zee weder fil wordt en terug wykt. Dit 
Verfchynzel van de zeven Baaren, wordt van de 
Zeelieden met veel oplettendheid in agt genomen, 
inzonderheid by Laag Water, om beter in ftaat 
te zyn, in te komen of-uit te zeilen op dat oo- 
genblik, wanneer de Zee fil wordt. Deeze ze- 
ven Baaren vullen, de een na de andere, de Spe- 

lonken , “die langs de Kuft zyn, en, als de zeven- 
de daar in-kwam , werdt de Lugt, grootelyks 
famengedrukt op den bodem van deeze Holen, 
door haare Veerkragt tot werking gebragt, ver- 
oÓrzaakende aanftonds die Fonteinen of Water- 
gulpen, van welken ik gefproken heb; en het 
Water „in de Spelonken ftaan bly vende tot aan de 
Opening of Spleet zelve toe, begon dat doffe Ge- 
luid of Gedreun te maaken, waar opde Schud- - 
IV. Dre ding 


Gi} WAARNEEMING OMTRENT EEN KLEINE 


ding van den Grond of Aardbeeving volgde; cirts 
digende met een fterken Wind , die tot de Ope- 
ning uitkwam. Vervolgens week het Water 
naar de Zee terug, „en ; dewyl?’er geen verdere 
aandringende oorzaak plaats had , van den kant 
der Baaren, kwam alles wederom tot fülftand. 

Ik nam waar, dat dit Verfchynzel op geen be- 
paalden tyd gebeurde; maar de aannadering der 
Baaren afwagtte ; wordende door de zevende 
fterk in beweeging gebragt. Byna een half Uur 
bleef ik hetzelve waarneemen, en volgde zo veel 
mogelyk den loop van de Spelonk tot haaren In- 
gang toe, geleid zynde door de ftrekking van de 
Kuft. Ik deed myne Negers neergaan daar het 
Water brak; want zy twyfelden aan t Verhaal 
wegens de grootheid deezer Spelonken,en, toen 
de Zee fil ware „hadt een hunner de ftoutheid 
om er in te gaan; maar hy keerde heel fchielyk 
terug ‚ dewyl hy anders om hals geweeft zou zyn. 

Derhalve befluit ik , dat deeze kleine Aard- 
beevingen rondom het Gat ; omtrent veertig 
Schreeden van de Zee, alleen veroorzaakt wer- 
den door de famengedrukte Lugt in eenig groot 
Gewelf omtrent die plaats, welke door haare 
kragt opwaatds gedreeven werdt naar het Gat, 
dat zig aan my vertoonde: dat deeze Lugt in de 
Spelonken , tot zekeren trap famengedrukt, eerft 
het doffe Geluid veroorzaakte , door de romme= 
Äing der Wateren, die in de Spelonk gebleevert 

J Wa 


DOCH ZONDERLINGE AARDBEEVING. 61g 


waren; daarna, met meer geweld werkende, de 
kleine Aardbeeving te weeg bragt, dewelke op- 
hieldt , wanneer de Wind uitgang kreeg door 
het Gat, en de Zee, terugwykende , de Lugt, 
die daar in beflooten en famengedrukt was ge- 
weeft, in Vryheid herftelde. , 

Zodanig zyn de Waarneemingen, door my ge- 
maakt: waar uit de Geleerden, die de oorzaak 
der Aardbeevingen na die fchrikkelyke , door wel- 
ke de Stad Liflabon verwoeft werdt, tragten op 
te loflen , zulke Gevolgen kunnen trekken , als 
zy bekwaamft oordeelen. 


Gefchreeven op Guadaloupe s 
den 6 Fanuary 1757. 


VERSCHEIDE.- 
braberheitdgdheek ern  in 


RAAKENDE 


‚pe DIERTJES per 


KORAAL-GEWASSEN 


EN ANDERE DEELEN 
DER 


NATUURLYKE HISTORIE: 


Vervat in een Brief van den Heer A. T rrEMBLEY, 
Lid der Koninglyke Societeit van Londen, aan 
den Eerw. Heer Tr. Bircn, Theol. Dok- 
tor, Sekretaris der Koninglyke Socie- 
teit: gefchreeven uit ’s Graven- 
hage, den 1 Febr. 1757. 


(Pbilof. Transaft. Vor. 1. Part. IL, for 1757, pag. 58.) 


SEEELE EEEEBEEEEEESSENEES: 
MEN HE BR. 


K fchreef aan U, den 26 November laatftlee- 
den, aangaande de Aardbeeving , welke, ee- 
nigen tyd te vooren, tuffchen den Ryn en de 
Maas gevoeld was. Sedert ben ik onderrigt door 
Profeffor Donarite Zwrin, dat aldaar een lig- 
te Schudding waargenomen is op den 13 duguflus 
1756 » ’s morgens kwartier over neger Uuren. 
_De- 


„ 


Verscrerpe BYZONDEREHEDEN. 62i 


Dezelve was ook in andere deelen van Piemont 
gevoeld. Hy heeft my een Uictrekzel medege- 
deeld van een Brief van een Profeflor te Genua; 
een zyner Vrienden , waar van Mee warn de 
ae Ist, 1d 

s, Den g November telden wy hier twee „Schok 

„ ken van een Aardbeeving, den eenen te203-Uur;, 
„snaar de Italiaanfche manier van ‘Tydrekening , 
den anderen omtrent te 4? Uur ’s avonds. Ik 
wierd den eerften niet gewaar, zynde toen 
aan ’tkuijeren in Huis, maarik voelde den twee- 
den ‘wanneer ik te bed lag, en meende te 
gaan flaapen. « De-koers der Golvingen was, 
zo naa als ik-het giffen kon, van ’ Noorden 
‘> naar ’t Zuiden”. 

De Heer Dona ri deedt, ikan die Zoiner, 
volgens zyn gewoonte een Reisje, vonvzyne on- 
derzoekingen in de Natuurlyke Hiftorie voort te 
zetten. Hy was vergezeld van Dr. AscANius, 
Lid der Koninglyke Societeit, die zig nog in twy- 
fel bevondt, of de Koraalen een famenfielzel van 
Diertjes zyn. De Heer Donari bragt hem aan 
de Zee van Provence, alwaar hy, in zyne tegen- 
woordigheid ‚ Koraal deedt viffchen, doende ’ 
zelve , na dat het opgehaald was, in-een-groot 
Vat vol Water, en voerde ’t zelve naar den Oe- 
ver; wanneer hy Doktor Ascanius, door zyn ei- 
gen Oogen, wel dra overtuigde, dat Koraal een 
klomp Diertjes is van het Geflagt der Poly pen. 

De Heer Donar: heeft my gefchreeven, dat 

„IV. Dezu Ss hy 


9 
‘99 


622 VerscHmpeE ByzZONDERHEDEN ; RAAKENDE 


hy zig zelf, door zyne laatfte Waarneemingen, 
volkomen hetfk verzekerd bevonden, dat de Poly- 
pen vaft zitten aan haare Celletjes; “waar omtrent 
hy te. vooren in twyfel was geweeft, ’tGenehy 
vervolgens van het Koraal zegt, fchynt my, met 
meer waarheid en naauwkeurigheid uitte druk- 
ken , wat wy denken moeten van dit foort van 
Diertjes, dan eenigen der Befchry vingen doen, 
die ’er uitgegeven zyn; federt de nieuwe Ontdek- 
kingen onze Gevoelens over dit Onderwerp ver- 
anderd. hebben. Men fpreekt-gemeenlyk van de 
Bedden der Poly pen en de Celletjes daar in vervat , 
als het-gewrogt zynde van: de Polypen. Men 
vergelykt: ze by de Honigraaten „: door de Byën 
gemaakt. Het is naauwkeuriger te zeggensdat 
Koraal, en andere Liighaamen ; naar Koraal zwee- 
mende, de zelfde betrekking hebben tot de-Poly- 
pen, daar mede vereenigd , welke ?er is tuflchen 
een: Slakken-Hoorn en de Slak zelve, of tuffchen 
de Gebeenten van een Dier en het Dier zelf. De 
Woorden van den Heer Donarr zyn alsvolgt. 
s, Ikk ben-nu van gedagten, dat Koraal niet anders 
„; is-dan een weezentlyk Dier, % welk een zeer 
9) grot getal van Hoofden heeft. Ik merk de Poly- 
3, pen: vanhet Koraal alleenly kaan alsde Hoofden 
» vanhet Dier. Dit Dier heeft een Gebeênrte ; dat 
„ getakt isin de gedaante van een Heefter ‚- enbe- 
5 dekt met een foort van Vleefch, ’t welk het 
« Vleefch is van het Dier. Myne nd 
gen hebben my verfcheide overeenkomftigheden 

9 Ônt- 


\ 


pE:NATUURLYKE Historie. 623 


s ontdekt; tuffchen foorten van Dieren; naby- 
„ komende aan deeze. Daar zyn, by voorbeeld; 
_ Kerarophyta, die niet van Koraal verfchillen 4 
uitgenomen in het Been, of dat gedeelte, ’£ 
welk den Steun van hét Dier maakt, die in het 
Koraal Steenagtig en in de Keratophyra Hoor= 
nig 18,” 
De Waarneemingen , door my in ’t werk ge- 
feld op eenige Soorten van Polypus-Bedden, doen 
my denken, dat het gene men Po/ypen noemt, im 
deeze Lighaamen, die men. waarneemt uit haare 
Celletjes te komen en er weder in te trekken ; 
meer zyn, dan de Hoofden van het Dier. Ikheb 
ser fommigen gezien; die een Zak hadden, waat. 
in het Voedzel kwam, ’ welk ik ze zag inzwel: 
gen, en een anderen Zak, waar in het groffte 
deel van” dat Voedzel doorging, na dat het was 
verteerd.” Dusis’t- gelegen, by voorbeeld, met 
de gepluimde Polypen , die ik befchreeven heb aan 
% end van de derde Memorie, in het Werk dat 
door my uitgegeven is over een foort van Verfch- 
Water Polypen (a). | 
De Heer Donar: heeft verfcheide zeer fraaije 
_ Zaaken ontdekt, op zyne Reize, die hy in-de 
Gebergten deedt. In ’t byzonder heeft hy een 
zeer 


(a) [Zie ook bladz. 496, in onze Natuurlyke Hiftorie der 
Gemeene Polypen: agter het Werk van BAxer, genaamd 
Nuttig Gebruik van ’& Mikreskoop, en hetzelve bladz, . 
316, enz.] 


“IV. Deen. Ss a 


624 Verscueme. BvZONDERHEDEN ; RAAKENDE 


zeer groot Bed van Zee-Schepzelen nagefpoord, % 
welk de hoogfte Gebergten, die Provence van Pie- 
mont affcheiden , dwars doorloopt en in de 
Vlakten van dit Prinsdom verdwynt. 
Hy heeft insgelyks een klomp Rots waargeno- 
men, die het uiterfte end maakt van een taamely k 
hoog Gebergte, welks toon door de Zee befpoeld. 
wordt. Deeze Rots is, op eene aanmerkelyke 
hoogte, t'eenemaal doorboord van Pholades, dat 
zo wel bekende foort van Zee-Schulpviflchen, % 
welk zig hokjes in de Steenen uitholt. Hier uit 
blykt, dat deeze Rots veeniger tyd door de Zee 
moet zyn bedekt geweeft. Volgens den Heer 
Donrarris de Zee ongewaarwordelyk afgewee- 
ken van de deelen, die door haar befpoeld wer- 
den, enhy meent, dat ?er een zeer aanmerkelyke 
tyd verloopen moet zyn, federt dit Gebergte, 
van: de Pholades doorboord, met Zee-Water be-= 
dekt was. Zyn gevoelen leidt hy van de volgen- 
de “Waarneeming af. Daar is in deeze Rots, taz- 
melyk digt aan de oppervlakte der Zee , een na- 
tuurlyke Grot, gevuld met Aarde, in welke ou- 
de Romeinfehe Lykkiften en Lampen gevonden 
zyas: Hier uit volgt dan, dat, zelfs ten tydeder 
Romeinen, dit gedeelte van de Rots, alwaar dee- 
ze-Grot gevonden wordt, niet onder Water is 
geweeft; en, dewyl’er maar een kleine afltand is 
tuffchen de Grot en de oppervlakte van de Zee, zo 
volgt, dat het Water, federt den tyd der Ro- 
meinen, maar weinig is gezakt. Indien het in de 
| zelf 


… 


pn id 
pre Narvururke Historie.” 625 


zelfde evenredigheid. laager geworden zy; -fédert. 
„den tyd toen het den top‚van de Rots bedekte zo 
is?ergeen twyfel „of het moet zeer lang geleeden 
Zyn, dat men de Rots t?eenemaal door de Zeebes - 
_ dekt vondt. Wanneer dezelfde manier van Rede= 
neering wordt gebruikt, ten opzigt van het voors 
heen-gemelde Bed van Zee-Schepfelen, ’% welkde 
Gebergten „ die Piemont van Provence fcheidens 
doorkruift: zo zullen wy verpligt zyn te denken, 
dat de tyd, wanneer die Bergen onder het Zee- 
__ Water ftonden, zeer ver-afis geweeft van den te- 
“_genwoordigen tyd. 
De Heer DonArr maakt uit decze Bevindine 
gen, ende-daar van afgeleide Gevolgen, het Be- 
fluit op „ dat de Middellandfche een zeer oude Zee 
isen „niet van laaten oorfprong, piet de Heer 
Burron zig verbeeldt. eget che 
«De genen , „die alle de Verihinamls.er van ri 
Schepfelen, we iten de Zee gevonden, ‘verklaaren 
door een a/gemeenen Watervloed , zullen de Gevol- 
gen niet hlsde „die door den Heer Donart 
van. de Lighaamen, daar wy hier van fpreeken , 
zyn afgeleid. Hetis klaar, dat de meefte Natuur= 
kundigen „ ‘die een-groot getal van deeze Zee- 
Schepfelen hebben nagefpoord, niet van gedagten 
zyn, dat alle deeze Verfchynzels door een alge- 
_ meenen Watervloed kunnen worden verklaard. 
Eer wy onderneemen Vonnis te vellen over deeze 
Onderwerpen, behooren wy wel onderrigt te zyn 
van de natuur der Zee-Schepfelen, die uit het 


IV. Dreu Ss 3 Aard- 


had nj 


626 VerscHeriDe BYZONDERHEDEN. 


Aardryk worden gegraven, welken met in ver= 
fcheide Landftreeken vindt; als ook van derzelver 
legging en fchikking, ten opzigt van elkander. 
Het is insgelyks noodig , kundig te zyn vanden 
toeftand der genen, die werkelyk nog in de Zee 
gevonden worden , en van de verwiffelingen „aan 
welken zy onderhevig zyn, terwyl zy door % 
Zeewater bedekt blyven. Verder is het nood- 
zaakelyk, oplettendheid te gebruiken omtrent de 
veranderingen, die ?er beftendig zyn en nog wor- 
den. waargenomen, ten opziet van de Zee-Oe- 
vers, welker legging op verfcheide plaatfen aan 
wiffelvalligkeden onderhevig is; dewyl fommigen 
afllyten , anderen °t Zeewaards aangroeijen. «In 
dien alle deeze Omftandigheden met elkander ver- 
geleeken worden , zal men niet kunnen twyfelen, 
of ’er zyn weezentlyk in het Aardryk Zee-Schep- 
zels , die ’er alleen gevonden worden ingevolge 
van zodanige traage veranderingen en niet van 
eenvalgemeenen Watervloed. Miffchien zog men 
dit Denkbeeld mogen uitftrekken tot het grootfte 
deel der gegfavene Zee-Schepzels nn ons be- 
kend zyn. 

De Heer Donari berigt my, dat 1 gaarn aan 
de Koninglyke Societeit een Hiftorie van Koraal 
zou willen aanbieden, indien hy dagt, dat haar 
zulks aangenaam zou zyn. 


u. 


NIEUWE 


NIEUWE ONTDEKKINGEN) 


VAN DEN Heer VONN NT 
„dn A. PEISSONEL, 


osrRENT DE 


WORMEN, 


DIE LIN. DE 


EPO NSSCENN" 


KE | 
e Jak 


HUISVESTEN. 
Poi. Trina, Vor.r. Part. Al. for 17587 pag: a) 
\eunsEIoEtEnnnERSesE ZEE 


E- beta yheid er Neften van. wieder 

in-de Coralline en Lethophyta ‚benevens 
het Werktuiglyk Geftel van derzelver -Polypen, 
‚deedt my giffen, dat het eveneens gelegen ‘wa= 
re met de Sponfen: dat ’er, naamelyk, in de tus- 
fehenruitmte rvan derzelver Vezelen , Gedierten 
woonden, waar van zy. hâaren oorfprong en aan- 
was hadden: maar ik had deeze Infekten nog niet 
ontdekt, noch dezelven aan ’t-werk gezien. „De 
Sponfen kwamen my enkel voor als Gerâamtens 
doch eindelyk ontdekte ile -de Wormen „die de 
IV. Deer. Ss 4 Spon- 


GaB ONTDEKKINGEN OMTRENT DE Wormen, 


Sponfen maaken „in: de vier, volgende Soorten} 

van PrUMIER genaamd : 

1. Spongia Americana Tubo fimilis. De Pyp- 
agtige Amerikaanfche Spons. 

. Spongia Americana longsflima, funiculo fi \ 
— _mihis. De Anterikaanfche Spons, dië zeer | 
“ lang is en naar-een Touwetje gelykt. 

3. Spongia Amertcana capitata &@ _digzrata. 

De gevingerde Amerikaanfche Spons. 

4. Spongia Americana Favo fimilis. De A- 

* merikaanfche Spons, gelykende naar een 
Honigraat. 


4 12 


Deeze vier Soorten verfchillen alleenlyk in-ge- 
daante: zy hebben de zelfde eigenfchappen ; zy 
worden door een zelfde Soort van Wormen ge- 
fabriceerd, en, °t gene op de eene paft, kan van 
alle de anderen gezegd” worden: want ik heb in 
die allen een en ’t zelfde waargenomen. Men 
kan ze plaatzen in den Rangder Spongse Hyroine 
die door J. BAurinus zo geheeten zyn, “we- 
gens de ruigheid van haare Vezelen; ’ welk niet 
dan Metaphor:fch gezegd kan worden-van Stukken 
met Kley of Slyk bedekt: of men zou ze ftellen 
kunnen onder die ‚welken Pranrus genoemd 
heeft Tragos of apbpfie', vals zyhde- vuil-en bee _ 
zwaarlyk fchoon te, maaken: ook kunnen zy den 
Naam behouden, dien’ Pater Puumrer ’er aan 

5e. 


DIE IN DE SPONSEN, IUISVESTEN. 629 


gegeven heeft „ van, de uitwendige gedanang af- 
geleid. 
‚Deeze vier foorten van Sponfen zyn ae 
_ field uit harde, afte, flykerige Vezelen, fomtyds 
broofch „ van alasan afgezonderd , hebbende 
groote Holligheden of Cylindrifche Buisjes, door 
haare zelfftandigheid verfpreid, die van binnen 
glad en effen zyn. Wanneer de Spons eerft uit de 
Zeesis gehaald , vindt men de tuöïchenruimte 
haarer Vezelen vervuld met een kleverige Slym, 
zwartagtig. zynde van koleur, die in”. Water 
fchielyk verrot ;- of als Stof afvalt; indien zy in 
de Zon gedroogd worden. … Als men een verfche, 
Spons knypt komt deeze Slym’er fchuimagug uitg 
door de vermenging [met de Lugt] in de bog- 
ten van haare Vezelen: zy brengt altyd met zig 
eenig Zand „of kleine brokjes van, Schulpen, dig 
door de ae verbryzeld zyn. De Buisjes, die 
uitde famen gevlogten Vezelen van: de Spons be- 
ftaan, maaken, als ’ ware, een Doolhof met 
Wormen gevuld, die gemakkelyk; te verpletteren 
zyn, en dan wordt haar Sap met de Slym onder 
een gemengd: maar de Sponfen, zorgvuldig opge- 
fcheurd en haare groote Vezelen van een gefchei- 
den hebbende, ontdekte ik de levendige Wor- 
men daar in vervat. 

„ Deeze Soorten van Spons groeijen gemeenlyk 
op. Zandige Gronden. By haaren oorfprong be- 
merken: wy, als’ ware, een knobbeltje Zand, 
of andere Stoffe, bykans verfteend, rondom hes 
IV. Dreu Ss 5 wel. 


kl 


639 ONTDEKKINGEN OMTRENT DE WORMEN, 


welke de Wormen beginnen te werken; en ‘ef 
als hunne laatfte Wykplaats neemen. Ik had het 
vermaak, van‘ze te zien fpeelen, zig âan den ar- 
beid begeeven en-zig verfchuilen; door ze na te 
gaan met het Miktoskoop , en ik heb zelfs myne 
Waarneemingen ook zonder behulp van ’ zelve 
Kunnen doen. 

De Wormen, daar ik hier van {preek ; zyneen! 
derde deel van een Linie dik, ‘en twee of drie Lie 
niën, dat is omtrent een vierde Duims, lang. 
Hun Lighaam is zo doorfchynende,: dat men de 
Ingewanden door de Bekleedzelen heen kan on- 
derfcheiden, het Bloed zien omloopen enalle dee 
len werken. Zy hebben een kégelagtige figuur: 
de Kop is klein en zwart, met twee Nypers voor- 
zien; het andere end byna vierkant en veel groo 
ter dan de Kop. - Op de Rug vertoonen zig twee 
witte Streepen of Draaden, als of het Chylbuis- 
jes waren , loopende evenwydig aan malkander 
van het eene tot hetandere end, alwaar zy famen- 
komen. In het midden, daar de Buik en Inge- 
wanden geplaatft- moeten zyn» is een zwartagtige 
Stof bemerkelyk, welke een foort van Omloop 
heeft ; vervullende fomtyds het geheele Läghaam 
van den Worm, fomtyds zig naar-den Kop of het 
andere end verzamelende , en fomtyds den loop 
volgende vän het Dier. Deszelfs Wormswyze 
beweeging of voortgang begint aan het agterfte end 
en eindigt aan den Kop , die voortgeftooten wordt , 
en bygevolg zig voorwaards beweegt. 


, Ik 


/ 


DIE IN DE SPONSEN HUISVESTEN. Ó3Ò 


Ik heb deeze Wormen , buiten de Spons, en’ 
geheel daar. van afgefcheiden , over ’t Uur in % le 
ven gehouden, en dus had ik gelegenheid , om ze 
met een middelmaatig, vergrootord Glas door en- 
door te befchouwen. Nahet voleindigen van niy= 
ve Waärneemingeh fond ik verfteld, toen ik ze 
bragt by een ftukje verfche Spons, daar de Nefter 
Hog vogtig waren, en wear uit ik ze gehaald had; 
Hun weder ‘daar in te zien kruipen ;-en verd wrs 
gen, doordien 7y zig verfchoolen in de bogten van 
derzelver Buisjes.” Ik meeride ze-weder te vinderfs- 
doch alle moeite ; die ik ?er toe âanwendde „°svas' 
vergeefs: ’t zy dat ik ze verpletterde onver- 
“ koeds, of dat zy tot Slyni gekneepen waren in de 
Buisjes, die ik drukte, en waar van ik, ‚ bygevolg; 
lret maakzel had-bedorven. zer is nig vhiigend 
maalen gebeurd. 
Deeze Wormen hebben elke geen prints 
Wooning: ‘zy dwaalen onverfchillig door dit 
Doolhof van- Buisjes. Weshalve ik, behoudens: 
de Agting van Prinrus en andere Naturaliften, 
niet zie, dat het in hunne magt zy y de Lighaamen. 
der Sponfen uit te breïden en in te tr eller want 
dezelven bly ven altyd in een zelfde grootte, zón 
der in % allerminfte voor de aanraaking, ofeenigertt 
ley beweeging van de Zee, of eenig ander Toeval, 
hoedanig ook, aandoenlyk te zyn „ even als leven 
looze Lighaamen. Immers het Dierlyk gevoelend 
Leven, of waar men het ook voor houden wil, 
behoort alleenlyk tot de Wormen, die deeze 
JV. Dezer, | Spon- 


632 De WORMEN IN DE SPONSEN. - 


Sponfen maaken „ welken hunne Woonliuisjes zyn , 
en die, door de Slym of het Sap dat zy afleggen; 
de Spons doen toeneemen of groeijen; even alsde 
Byén, Wespen, en in ’t byzonder de Bofch-Luis. 
van Amerika, haare Neften of Celletjes vergrooten. - 

‚_Deeze Sponfen., ‚Neften of Celletjes, zyn aan. 
eenig vaft Lighaam in de Zee gehegt. Sommige 
Soorten vindt men aan de Rotfen zitten; anderen. 
zyn, gelyk deze daar ik van fpreek „ vaft aan hoopen 
Zands of aan ftukken verfteende Stoffe „en zelfs op 
Zandige Gronden, daar de Zee, het Zand en de 
kleine brokjes vergruisde Schulpen in beweeging 
brengende, die doet dringen in de Holligheden van 


de Spons, alwaar het Zand gebonden en vermengd; « 


wordt met het Slymagtig Sap, raakende nooit daar 
van los , dan wanneer de Slym verrot, of; door. 
het droogen van de Spons, tot Stof wordt. En 
niettemin zal ’er iets van bly ven indie vogtige Buis- 
jes, ’ welk ’er zeer moeielyk uit te krygen is, in+ 
zonderheid in dat foort van Sponfen ‚die men zo 
bezwaarlyk kan fehoon maaken. … Om kort te 
gaan „ het Bloed of de Vogten, die de Ouden 
waargenomen hebben in de Sponfen „ isniet anders 
dan het Slym of Sap der zelfftandigheid van deeze 
Wormen. 


Gefshreeven op Guadaloupe, 
den 1 Maart 1757. 
H. 


BE- 


NB gren etn, 
HOE MEN 


MET HOUT-ASCHs nù 


VERSCH WATER 


KAN DESTILLEEREN 


VAN 


“ZEEWATER. 


In een Brief van Kapitein W. CHAPMAN , aan 
J. FornereiLr,-Med. Doktor, gefchrees 
ven uit Whitby, den ro February 1758. 


(Pbilofupb. Transaët, Vor. 1. Part. II. for 1758., pag. 635.) 


W Vriendelyk ontvangen van mynen laat= 

ften, doet my de Vryheid neemen, van 
U te berigten , hoe ik, op mynen terugtogt van 
een Reize naar ’t Noordelyk gedeelte van Rus- 
land , een genoegzaame veelheid Verfch Water 
bekomen heb, zonder dat ik Werktuigen of 
iets , daar toe eigentlyk fsi ‚ mét my ge 
nomen had. 

Eenigen tyd in September laatftleeden , wanneer 
ik tien dagen op Zee was geweeft, verlooren wy 
door Toeval, af en aan de Noordkaap van Fin- 
land zynde, het grootfte deel van ons Water. 
Wy hadden een harden Wind uit het Zuidwes- 
ten, die drie Weeken aanhield en ons tot op de 

Iv. Deen. Breed- 


634 Demior, noe MEN Versen Ware! 


Breedte van 73 Graaden dreef, Geduurende dee- 
zen tyd was ik zeer ongeruit, weetende, dat wy, 
indien onze Reislang aanliep ; tot groote bâtis 
heid zouden gebragt worden; want wy kreegen 
geen Regen, maar menigvuldige Mift, die flegts 
zeer weinig Water wider Ik befoinuldigde 
my zelf ten hoogften; geen Deftilleer- Ketel mede 
genomen te hebben; daar ik dikwils had gedagt, 
dat ’er geen Schip zonder behoorde uit te gaan: 
maar nu was het te laat, en ’er moeft het eén of 

ander Middel worden uitgedagt tot ons behoud. 
De Manier van ArrLeBy was my nict onbe- 
kend (4): ik had ook een Stukje, van Dr. B ur- 
LER gefchreeven, dat den tytel voert, van: Ge- 
makkelyke Manier om verfch Water op Zee te beko- 
men. Fn ik verbeeldde my , dat Zeep de plaats 
zou kunnen vervullen van de fterke Loog, daar 
hy van fpreekt. „Myn voornaamtfte arbeid was, 
een Defùlleer-Ketel toe te ftellen. Ik ordonneer- 
de dat men een oude Teerpot, die omtrent tien 
Qaarts hieldt (b), zou. reinigen : myn, Fimmer- 
man maakte , onder myn beftuur , daar op een 
Dekzel van een Greenen Plank, 2, Duim dik, 
zeer net fluitende; zo dat het zeer gemakkelyk „ 
aan 


(a) [De Manier van Arrpurery is befchreeven in het 
LDerr deezer Uitgezogte Verbandelingen, bladz. 220.) 

(b) [Een Quart betekent een vierde deel van een Gat: 
Jon, ’t welk nagenoeg drie Amtteldamfche Mengeleu 


houdt: zo dat tien OQuarts zyn 7; Mengelen. Vergelyk 


bladz. 553 ‚ hier voor. | 


nnen 


KAN DESTILLEEREN VAN ZEEWATER. 63% 


aan den rand, met Deeg kon digt geftreeken wor- 
den. In het Dekzel hadden wy een Gat, daar 

een Houten Pyp-byna loodregt in vaft gezet was. 
Deeze Pyp noem ik de Helm van den Kerel: zy 
was met een Avegaar, van anderhalf Duim wyd; 

doorgeboord„ tot minder dan 3 Duimen van de 
top-of het end, alwaar men ze digt hadt gelaten. 

Omtrent het bovenfte van die holligheid, maakten 
wy in de zyde van de Pyp een Gat , met behoor- 

Iyke fchuinte, zo dat het een lange Houten Pyp 

kon inneemen, die afdaalde naar de Tobbe, waar 

in de Slang geplaatft zou worden. Hier ftond ik 

weder verlegen: dewyl wy geen Looden Pyp, 

noch eenig Blad-Lood, in ’t Schip hadden. * Ik 

bedagt, dat, indien. wy een regte Pyp konden 

doen loopen door een Ton met koud Water, de- 

zelve voor den Slang in het Koelvat zou kunnen 

verftrekken. Toen fneeden wy een Tinnen Scho- 

tel aan ftukken, en maakten een Pyp vân twee 
Voet lang , die wy in drie of vier beproevingen; 
Cwant wy lieten den moed niet het minfte zak= 

ken,) geheel digt kreegen. Wy boorden een 
Ton, fchuins naar beneden, door, daar wy de 
‘Tinnen Pyp inftaken, en, de Ton aan beide En- 

den van de Pyp digt gemaakt hebbende, vulden 

wy ze met Zeewater. De Pyp ftak, aan ieder 

zyde, drie Duim buiten de Ton uit. Dus my- 

nen Toeftel in gereedheid hebbende gebragt , deed: 

ik zeven Quarts Zeewater en een- Once Zeep in 
myn Pot, en zette ze op’t Vuur. Het Dekzel 

IV. Deen. werdt 


636 Berit, HoE MEN Verscu Waren 


werdt belet op te ryzen, door een Houten Stut. 
Wy zetten’er den Helm op, en fiaken daar in de 
gemelde lange Houten Pyp, die wyd genoeg was, 
om het end van de Tinnen Pyp in te neemen. De 
famenvoeging kreegen wy zeer gemakkelyk digt. 

Ik behoef niet te zeggen, met welk een angft 
ik den Uitflag afwagtte : maar ik. werd fchielyk 
verloft: want, zo dra de Pot kookte, begon het 
Water te loopen, en in 28 Minuuten kreeg ik 
een Quart verfch Water; dat ik probeerde met 
een Waterwegertje , ’ welk ik aan boord had, 
en zo ligt bevond te zyn als Rivierwater : doch 
het hadt een leelyken Smaak, als van bedorven 
Olie, die, zo ik my verbeeldde, van de Zeep 
kwam. Deeze Smaak verminderde merkelyk in 
twee of drie Dagen, doch zodanig niet, dat het 
geheel vry van walgelykheid was. Onze Schaapen 
en Vogels dronken dit Water zeer gretig, zon- 
der eenige kwaade uitwerking. Wy hielden on- 
zen Defülleer-Ketel gaande , en kreegen om de 
twee Uuren een Gallon Water; ’t welk, indien 
wy in ’ geheel geen ander Water gehad hadden, 
genoegzaam zou geweeft zyn voor ons Scheepsvolk. 

Toen dagt ik, om te beproeven „of ik geen fmaa- 
kelyker Water zou kunnen krygen , en lashet 
gemelde. Papier dikwils over, inzonderheid de 
aanhaaling, daar in, vit de Voyagie van den Heer 
R. Hawkins; die met vier Brandhouten een Oxhoofd 
Water deflslleerde ‚dat zeer goed en voedzaam was. Ik 
befloot „dat hy dit Berigt op een bedekte wyze hadt 


5 ge- 


KAN DESTILLEEREN VAN ZEEWATER. 637 


gegeven, op dat men niet agter de Zaak zou komen: 

want het is klaar, dat hy door vier Brandhouten 

niet kon meenen de Bfandftof, dewyl mien er 
naauwlyks „een Okshoofd Water mede warm zou 

kunnen maâken. Derhalve, dit verfcheide maalen 

overpeinzende, kwam my in ’t Hoofd, dat hy de 

Houten tot Afch verbrand , en‚die Afch onder Zee- 

water mengende , daar van een Okshoofd verfch 

Water gedefilleerd zou hebben. 

Met deeze Ontdekking was ik byzonder in myn 
fchik: ik kapte een Hout klein en brandde het tot 
Afch; waar na ik, myn Pot fchoon gemaakt heb- 
bende, daar in een Lepel vol deed van die Affche; 
met de gewoone veelheid Zeewater. De Uicflag 
beantwoordde myne verwagting: het Water kwam 
helder en klaar over, met een aangenaame prikke- 
fende Smaak, die ik in *t eerfte dagt van de Afcht 
te komen, doch naderhand werd ik overtuigd; 
dat het deeze Smaak had van de Harft of Ter- 
pentyn ‚inde Pot of in de Houten Pyp zynde. Nu 
was ik geheel verloft van myn Vreeze, dat wy in 
ongelegenheìd zouden komen door gebrek van Wa- 
ter: nogthans oordeelde ik het noodig ‚ myn Volk 
te raaden, dat zy ‘er niet te veel van gebruiken 
zouden, terwyl wy nog iets van onzen ouden 
Voorraad hadden. Ik zeide hun, dat ik ’er eerft 
zelf de proef van wilde neemen, gelyk ik deed, 
drinkende dagelyksettelyke Glazen, zonder eenige 
kwaade uitwerking. Het Water was zo ligt als het 
andere, en fchuimde zeer wel met Zeep. Onze oude 


IV. Deen. Tt Voor- 


638 Verseu WATER TE DESTILL. VAN ZEEWATIR. 


Voorraad van Waterwas voort, eer-wy, Engeland 
bereikten ; maar wy, hadden nog cen. taamelyke 
veelheid“van het gedeftülleerde. Na myne aankom- 
fte te-Shrelds „ noodde ik verfcheide van, myn Kens 
nis aan boord,-om van dit Water te proeven: zy, 
dronken?er ettelyke Glazen van „en oordeelden het 
zo goed als Bronwater. Ik maakte ?er mede een 
Kom Punch, die het Gezelfchap zeer-wel fimaakte, 

Ik heb hier geen Deftilleer-Ketel by de hand,an= 
ders zoud ik de Proefneeming herhaald hebbentot 
overtuiging van eenigen myner Vrienden; want 
voor my zelf ben ik vaftelyk verzekerd , dat Hout- 
Afch, gemengd met Zeewater, door. Dettillatrie, 
zulk goed Verfch Water zal geeven, als men kan 
wenfchen. En ikmeen-dat, alsieder Schip, ’t welk 
een langen Togt moetdoen, een klein Deftilleer-Ke- 
teltje mede nam, volgens de verbeteringen. van Dr. 
Harrs gemaakt „’er nooit gebrek aan Verfch Water 
op Zee zou zyn. Hout-Afch.is gemakkelykte kry= 
gen, zolang?er eenig Brandhout in ’t Schip is, ende 
Koften van het Vuurzoudengering zyn,indienhet 
Keteltje zodanig gemaakt werde, dat-het met het 
Vuur van,de Kombuis kon geftookt. worden, 

Ik zal myn moeite, genoegzaam. beloond agten, 
indien deeze onderrigtingen kunnen dienen om myn 
Mede-Zeelieden te behoeden voor het droevig 
noodlot van gebrek aan Water; een Uiterfte, dat 
te weinig in aanmerking genomen wordt, van de _ 
genen die het nooit hebben ondervonden. 

H. 
WAAR- 


WAARNEEMINGEN 
Omtrént de Lugts-gefteldheid, Weder en. Wind, 
te AMSTELDAM; in Oktober 1759. 


Barometer. Therm.) Winds Streek, Wedert. 
De [’s morg. °s midd. °sav.|mo, mi.av. 'smorg. 2s midd, ’sav. 


6156 O Oo 0 Helder. 
61/57/O t. NO t.N/Ot.N Wolk, held, 
3 IE Ii 2 [57/6054|N Wij NOINW 
AI |= I|— 21536055) O Oo O Betr. —- 
“sl 3 |= 2526256 O | ZO | ZO (Helder, betra 
6— 2 |—- 2 | — |58164 52) ZW [ZW |Z WiBetr. helder, 
7 2ij— 3 |— 3 15163154, W {ZE OfZt.O Helder: 
B |— 2 — 2:[54167/59IZ t. Of ZW |Z W — 

oke 2 1} 1 {56|70,61 Z IZWIZ Wi 

— Oi or 29 1160166 64 ZW |ZW|ZW | Reger 
jr 29. 1ol29. 9il— 6:|64/60,60| ZW [ZW |Z W \Zwaare reg. 
12 5 |— 4 j— 3 [60/6453 ZW {iZW|zwWw Betr. reg. wi, 
13 — 4 |— A2l— 41156158 sel ZW | W W |Buijig. 

Z 


1300 30. 0 30.0} Ká 
a Ir 2 {58 


za Aij 4 | 4 [52/5454 ZW Z ns 
0 re on, 56159!salWt.N WtNIWeNj=== 
16—10; —Iosl— 9}|s6j6olso| ZW | ZW | Z W Betr.reg. wi. 
Ii Zil 7 | 7 |59|55!55j ZW | ZW [ZW Regen, wind. 
Top ij Bi 7:|53|56!sij W | W |Z W Helder, betr. 
Igl—= 8 i— 9 30,0, sofs4149| N | NW/[NOBuijig. 
20/30. T:|30. I= I:[44153/48) N |N W [NW Helder. 
2ij— ot|— 0 |29. 1 [ST 5657). W{ W [ZW Betr. regen. 
22/29. Tof29.10: —1I:[56168/54| W | W W Held. betr. 
23/30. 25|30. 27/30: 2;|44152|45| NO| ZOIZO — 
24l— 1} 29. 11 29.105|41/53|45| ZZ Z Z == 
25/29. 9 — 8 — 8: 49/58/52} ZW | ZW |Z W (Betr. regen. 
26— 8 — 9 Eg: 515752 Z ZW |Z W\_—helder. 
2 Bil 7 5 154lsssijZ WZW |ZWi|Regen: 
28}— 5 — 6 9 |48|55js0j Z | ZO | ZO Held. regen, 
2o— Ioj— To|— 10:51 5652) O | O O |—= betr. 
3of— Ir:|30. 0;|30.2 |S1j5245| N | NO | NO —- buijige 
N N [Betr- —= 


31|30.3 l— 3 1-3 44547145) NW 
Hoogfte Barometer d. 30, 3 ì 
Laagite Barometer d, 29. a; Middelb. d. 29. 9 


Hoogtte Thermometer gr. 70 bslans 
Laagfte Thermometer gr. Ap Middelb. gr. 55% 


IV. Deer. T&3 WAARe 


„640 


SWAARNEEMENGEN 


„Omtrent de Lugts-gefteldheid, Weder en Wind, 
te AMSTELDAM, in November 1759. 


„Barometer. Therm. | Winds Streek, Weder. 
D. (’smorg ’smidd.’sav. |mo.mi„av |'smorg. midd, ’sav é 

1|30,3530. 45130. 52/44,48}42)| NO{ NOj O (Helder. 

al si sij sijzal47 34) ZO| Z |Z Vort. 

3 Sil ai 4113347135 ZO| Z |Z | 

al 33|— 3 |— 3[3750l47|_ Z | Z * Z \Wogtig. 

Si 2 TI 05150 56153 Zt.OIZt.O0Zt0 regen. 

6}29.10:29. 95129. 9|5@ 53 44) ZW | ZW ‚NW |Bet.freg. held. 

zi B [— 5 [48/52/46| ZW | ZW ZW |— held. reg. 

8l— ai 4 | 7 |a8i48l48| W | ZNW |Buijig. 

o— Bil 8E 5 |43sijsij N VZW, ZW \Mittig, reg. 
zo 3 1 | 3150 s1l4s| W [ZW \NWiZw. Storm. 
HJ 4 |= 5 |= 6 [4alaa45j NW NW NW Wind, hagel. 
sij Al 5 [43/4643 W {NW | NW (Buijig. 

IJ 4 aj 4 [414604 ZW WW 
Td Sen st 6 |42l43142| WINWINWj— —— 
Is 8 — 9 Hi io4sl4o NO { NO | NO —= helder, 
16130. 0-|30. 1 '30. 21/37143:36} NO | O O [Held. betr. h. 
Bi KHE stlaggr32l NO | NO | NO [Vorft,helder. 
18 3 — 23 232734 29| NO | ZO | ZO j_— ——= 
I9— 2 |— Oo G|26131028| ZO | ZZ 
aol29. 9129.8 [29.6 |2430,27| ZW | ZO | ZO j_— —= 
gi 5 |— 5 |— |28/2927| ZO | ZO | ZO [Betr. — 
aal 8 |— Bij 9 [2632/29 ZO {NW NW |(Veranderlyk 
23 ol 9|— 293328 Z | Z | Z Wolk. betr. 
a4l— gij—1o |—1172333,28| Z [ZtO\ Z |Vorft, held. 
as Hij 115 —1oil29 33137) ZW | ZW | ZW |—_— regen. 
26|— 10 |—{O|— 11 (4347/43) ZW ZW | W |Regen, held, 
27/30.0 [30.1 [29 15/40,46 aal W | W |ZWi|Held regen. 
28/29. 81/29. 7ij— 8 |48jsojas| ZW | ZW | W |Reg. wind, 
29— 10 |— 11/30.07142142'40) NW | NW | NW |Buijig, hage 
30|30. r |3o.1i— 2 [34l41138| NW | NW INW vorft. 

Hoogfte Barometer d. 20. 5 


Laagfte Barometer d. 29. 1 


Hoogfte Thermometer 
Laagfte Thermometer 


gr. 56\ 


gr 23 j 


> Middelb. gr. 395 


tb Middelb. d. 20. 91 


\ 


WAAR- 


kl d 


' bat 


WAARNEEMINGEN …— 
Omtrent de Lugts-gefteldheid ‚ Weder en “Wind; 
te AMSTELDAM, Ïl December 1759. 


ao 4ij— Aj 4 143 


ZO |T Zij Ia 


zino ln B 143 


Hoogfte Barometer d, 30, 25} 
Laagfte Barometer d. 29.0 
Hoogfte Thermomerer gr. 46 
Laagfte Thermometer gre 18 


IV. wer. 


43 


“Therm.{ Winds Streek. 


Barometer. 

D. amd. 25 midd. ”s avolmo. mienv.|)smotge ?S ini. 'sav, 
130. 2;|30. 24/30. 0 2449 37 N (ZW ZW 
229. 829. 7 29. 6243/46 34 ZW ZWINW 
sl 78 | 9 (3440 35/NWINW [NW 
A— 9 — 8i|— 8 13013732 O | O | O 
si 8 |—— |— 92303233} O | O|- O 
6}—10 |— 1IJ— 115133136134) ZO ,ZO | ZO 

I= [—IO130l3124 O | O | Z 
8|—1o— rol —— |28/36/35/ O0 | O | O 
— IO en 1131138 40|NW| ZW | ZO 
rol— IL — 10 — 10,38|40,39! NO | W | ZW 

id ank an gi 9 |34137/30ÏNWINO | O 
12}—10; Ee — U$l27|30|24l O |Off O 
13 mi 1 18j21/18| NO/NO[NO 
14/39:0 (30.0 130,0 (18/2421) NO/NO NO 
15|29-13(29.I1|29. II2127/23) O JO | O 
I6/— 10 |— O,2228j25| O | O | O 
Yjf— 1 |—10jj—10 (2327/23) O | O | O 
18 9 9 — 9 |20/25/29} O | O | ZO 
I9|— Zij 7 7 13336133) Z JZW) ZW 
zalk — Ti & (3332/34) O [ZO | ZO 

—:9 13437!36| ZO|ZO | ZO 
—.|34,40 38/ZO| ZO | ZO 
Ls 5 34/33 gal ZOIZO ZO 
al 4, — 4 {— 51132,36|36/ ZO| ZO | ZO 

25 — 5: — 6f— 8 36 38 38/Z0 | ZO 
zó 6 |= 6: 4042/34 ZIZW | ZW 
aj ST-6 — 8 13437134 ZO 
28— Bij 7 |= 6 34 3038 Z 


A 
Weder. 
Vorft,held, reg. 

Betr. vorft. 
Vortb, mits 
Mitt, ‘vor. 
Dynfig, belders 
elder, muk k 


a 


Betr. helder. 
Held. fegen. 
Vorft, dynfig. 
—_——— wind. 


helder. 


Penna 
ammannsnd 
ne aa 


Mift,reg. vorft. 


Regen, helder. 
Vorft, betr. 
Mitt, regen. 
— vorft, 
rr Tegen; 


Zt.OlRegen , mift, 


vorft. 


IN, NW Mift, vorft. 


/ Arg WS 
44/43 ZW | ZW [ZW \Regen. : 


44145) Z 


4545 W INW NW ind, 


ja ‘Middelb. 


Kijk 


} Middelb, 


d, 29. zi 
gr. 32 | 


WAAR: 


En ad 
WAARNEEMINGEN 


OVER DE _ 


A en eene oe 


re 27. J20 
KMS TR Dn 


In de Maanden Oktober, November en December, 
des Jaars 1759. 


E Continueele en Afgaande Koortfen, die in 

„September en * begin van Oktober het allerfterkft 
regeerden, zyn inde Maand November zeer vermin- 
derd en in December byna geheel verdweenen. Even 
zo is’t geweeft met de Roode-Loop , die, ’t geen aan- 
merkelyk is, als een Volkziekte heerfchte in een 
klein gedeelte van de Stad , aan de Ooftzyde van den 
Amftel, by de Weesper-Poort ,- alwaar.zy zig als 
van een punt verfpreidde , op *t Roeters-E1land en daar 
omftreeks: terwyl zig de Graauwe-Loop, hier en 
daar, door de geheele Stad openbaarde. 

„De Koude wierdt, in ’t midden van December , na 
dat-men in ’t voorft van die Maand dikwils zwaare 
Mift en Nevel met harde Vorft,en in November reeds 
merkelyk Ys hadt gehad, by uitftek hevig, en hieldt 
verfcheide Dagen ftand. In ’% laatft-van die Maand, 
» nagts tuffchen den 30 en 31, was ’er een zwaare 
Regen met Wind. De Barometer zakte die nagt tot 
onder de 29 Duimen, zo laag hy in dit geheele Jaar 
maar eens was geweeft: doch om dat dit buiten de 
gewoone tyden viel, zo is het in de Tafel niet aan- 
getekend. Dus kanookde Thermometer den 13 en1 44 
% nagts, wel wat laager zyn geweeft dan 18 Graaden. 

BLA D- 


BLAD 


AArdbeesine. Waarnee: 
ming vaneen kleine 
doch zonderlinge op ’t Ei- 
land Guadaloupe. 615. Ee- 
ne-Aardbeeving te Genua 
in MNovemb. 1756. bl. 621 
Alft. De oorzaak van der- 
zelver. bitterheid onder- 
zogt. 325. 
ArsTon; Zyne Aanmerkin- 
„gen omtrent de bereiding 
van ’t Kalkwater , door 
Proeven wederlegd. 23,32. 
Amfteldam. Waarneemingen 
op de Lugtsgefteldheid, 
Weder en Wind , en de 
Ziekten aldaar , in fan. 
Febr. Maart,;1759: bl. 145. 
In April, Mey, Funy, 297. 
In Fuly,‚.Aug.Sept. 471, In 
„Okt. Nav, December. 639. 
„ Zwaare Hitte aldaar in Ju- 
ly 1757. bl. gor. Als ook 
in July 1759. bl. 474. 
Appel. aan een Aalbezie- 
Boom. Onderzoek en Ver- 
‚klaaring van dit Verfchyn- 
zel, 451 —456. 
B 


Ì ; vride Zyne Waarnee- 

mingen omtrent de Kon=- 
figuratiën of Takfchietin- 
gen der Zouten, nagevolgd 
en aangehaald. 310, 322, 
329, 333, 337, 338. 

Balfemen der Lyken by de 

„Egyptenaaren. 1. 
fcheide Manieren by hun 

„in gebruik. 3. Nabootzing 
daar van door B 4 heden- 
daagfchen. 9. Onderzoek 
van de Balfemftoffe, 14. 
Welke Manier de koft- 
baaríte zy geweeft, 20. 
IV. Deer. 


Ver- 


kel 


WYZER. 


Barometer. Nuttigheid van 
de Waarneemingen” met 
denzelven. in de. Genees- 
kunde. 149. Voorbeeld 
daar van, 159. Toepafling 
op de Praktyk, 164. 

Barnfteen- Olie; , Manieren 
om dezelve met Armo- 
niak Geeft te vereenigen, 

„tot een helder Vogt, 412, 
enz. 

Batavia. Waarneemingen op 
den:FThermometer, aldaar, 
463. En inde Boven-Lan* 
den van die Plaats. 464. 

Beenplaat in de Borft. waar« 
genomen. 392. 

Beeften. Verfchillend „Ge- 
voelen over de Verteering 
der Spyzen. in dezelven, 
345. Zy verfchilt weezent- 
lyk naar de „gefteldheid 
van de Maag en de Spy- 
zen voor hun gefchikt. 
362, 368, 378. 

Bekkeneel- Breuk met zon- 
derlinge Omtftandigheden 
vergezeld. 597. 

BrrRvaTr. Zyn Vertoog 
over de nuttigheid der 
Waarneemingen met den 
Barometer, inde Praktyk 
der Geneeskunde.149-165. 

BrerBeDeR. Zyn Brief o- 
ver zyne manier van bes 
reiding van ’t Eau de Lu- 
ce 418. 

pe Birs. Zyne Manier om - 
Lyken voor ’t bederf te 

‚bewaaren. 10. 

Bitterheid. « Derzelver oor- 

zaak nagefpoord. 323. Zy 

„_beftaat niet in de- figuur 

er Smaakdeeltjes alleen, 


328. ao wt 
EE Bloed. 


B LAD WIT ZE MK 


Bloedvaten. Byzonderheden 
in dezelven waargenomen. 
387. Manier van Opfpui. 
ting derzelven , met In- 
jectie-Stoffe. 388. 

Bloemen. Derzelver Reuk 
verfchilt naar de hoeda- 
pigheid van den Grond. 

191. 

BOERHAAVE. ZynStelling 
over de grootíte hoogte 
van den Thermometer, be- 
veftigd door nieuwe Waar- 
neemingen.”462, 466, 470. 

Boomftam ( Verfteende) in 
een Gebergte ontdekt en 
opgegraven. 40. Beden- 
kingen over deszelfs Steen- 

„wording. 42. 

Borer ur. ZynGezegde van 
de Werking der Spieren, 
175. Zyn Manier om de 
„Kragt van Vermaaling der 
Maagen van ’t Gevogelte 
te bepaalen. 354. 

Boucver tragt vrugteloos 
de Satellieten op Zee waar 
te neemen. 493. Zyn Ver- 
haal van de naauwkeurig- 
heid der Waarneemingen 
op Zee. soo. Aantek. 

BraprLeEY. Zyn Waarnee- 

_ mingen en Bepaalingen van 
den Weg des Komeets van 
’t Jaar 1757. bl. 540. 

Brandyzer. Aanmerking om- 
trent deszelfs gebruik. 252. 

Breedte. Hoe naa die op Zee 
kan gepeild worden ? soo. 

Burron (pr). Zyn Denk- 
beeld over de oorzaak van 
de Wee-en der Zwangere 
Vrouwen. 258, Onwaar- 
fchynlykheid van ’t zelve. 

262, 

Buikwonde, Zeldzaame Tae- 


Ì 


vallen, daar zy mede vez: 
zeld ging. 395 — 408. 

Buizert. Verfcheide Proef- 
neemingen om de oorzaak 
van de Verteering der Spy- 
zen in deszelfs Maag te 
ontdekken , door den Heer 
Rer'AuMmur in’t werk ge- 
fteld. 363—370. Het Ont» 
bindvogt van zyne Maag 
onderzogt. 374. Befchry- 
ving van deezen Vogel. 
477. De Buizert der Mae- 
raffen. 481. 

Butoor. Zie Buizert, 

C 


ee LLE (Abt De LA), 

Zyne Waarneemingen 
op den Komeet van’t Jaar 
Í759 gedaan. 291. Zyne 
Onderrigting tot een ge- 
makkelyk gebruik van de 
Manier om de Lengte op 
Zee te bepaalen , door: 
Waarneemingen aan de 
Maan. 495, enz. Zyne 
Ondervinding ten opzigt 
van de mogelyke netheid 
der Waarneemingen op 
Zee. soo. z 

Cedria, Een Harsagtig Vogt, 
tot de balfeming der Ly- 
ken oudtyds in gebruik, 
en hoe. 8. 

Crairaur. De tyd der we- 
derkomfte van den Komeet 
van 1682 door hem bere- 
kend. 285. 

Crauperus. Uitvinding van 
hem om de Lyken te bal- 
femen, gebrekkelyk en 
waarom. Io. 

Crozren. Zyne Ontdekking 
van een Verfteende Boom- 
ftaim. 35 —48. ; 

CourrivRoN (Marquis pe). 


Zyn 


ED W LTZrEKE 


Zyn Vertoogen over de 
Vee-Ziekte. Gor. Zyne 
Stellingen wederlegd. 6o5, 
Ó1r. 


ALIBARD. Deszelfs 
Waarneemingen over 

„de Reuk der Bloemen. 
187 — 195. 

DauBenTon. Zyn denkbeeld 
over de voortbrenging van 
de Koleuren der Edele Ge- 
fteenten, onderzogt en we- 
derlegd. 119 —129, 

Daviër. Manier van Oog: 
ligting door hem in trein 
gebragt. 75. Toevallen 

_ derzelve. 77. Haare Voor- 
deelen boven de ftryking 

“ met de Naald. 78. Verbe- 
tering der Werktuigen, 
door hem gebruikt. 79. 
Zyn Lepeltje waar toe 
dienftig. 84. 

DrMmours. Zyn Befchryving 
van het Werktuiglyk Ge 

_ftel tot de beweeging des 

“ Oogappels. 166 — 186. 

Donari. Zyne Waarncemin- 
gen en Denkbeelden over 
de Polypen van het Ko- 
raal. 62r, 622. Over de 
oudheid der Middelland- 
fche Zee. 625. Over de 
Zee-Schepzels, die uit het 
Aardryk gegraven worden. 
624 — 626. 

Donderfteen. Denkbeeld daar 
omtrent. 42. 

Doof heid, Nieuwe Manier 
tot Geneezing derzelve, 
130. Haare Oorzaaken 

_ menigvuldig. 13r. 

Driehoofdige voorfte Arm- 
fpier waargenomen. 386. 

Druivenvlies in ’t Cog (U- 

JV, DEEL, 


vea). Waar door hetzelve 
gekwetft kan worden: 92, 
Aantek. Het maakt fom- 
tyds een Stapbyloma. 77, 
82. Deszelfs regte Veze- 
len zyn niet Spier- noch 
Peesagtig. 169, 176. De 
Kringswyzen zyn zeer dun 
en fyn. 181. De Veerkrag= _ 
tigheid der regte Vezelen 
is oorzaak van de Verwy- 
ding des Oogappels in de 
Duifternis, 183. Waar- 
neeming daar omtrent. 
185. 


E. 
E44 de Luce. Naams-oor- 
fprong en eigenfchappen. 
van 't zelve. 409 — 4II. 
Verfcheide Manieren van 

“ Bereiding. 410, 413, 416, 
420. Hoe hetzelve gekend 
wordt goed te zyn. 413, 
417, A2L 

Eddyftone. Koelheid der Lugt 
aldaar, in ’t heet{te van't 
Jaar 1757. bl. 460. 

Edele Gefteenten. Derzels 

“ver Koleuren befchreeven, 
122 — 127. 

Egyptenaaren. Hunne Ma 
nier van de Lyken te bal 
femen. 1. Korte Schct 

daar van. 16. 

Engelfche Ziekte, Befchry 
ving van ’t Geraamte vär 
een Kind, dat met dezel. 
ve ter wereld gekomen 
was. 384. 

Eguifetum. Aanmerking over 

„ deszelfs Soorten. 437. 

__Aantek. 

Euftachius (Buis van). Der- 
zelver Verftopping dik- 
wils oorzaak van de Doof. 
heid. 132. Infpuiting door 

Tt 5 de 


hAADW YEN 


__de Neus geneeft dezelve, 
_ 137, ENZ. 


Fe (pr LA). Zyn Werk- 

& tuig tot de Oogligting. 

„79. Deszelfs gebruik on- 
derzogt. 93. 


Je 
Arnaalen. Voorbeeld van 
Toevallen door dezel- 
ven te eeten veroorzaakt. 
A75. 
Gehoor. Nieuwe Manier tot 
herftelling van ’t zelve, 
‘130. De Werktuigen. 135. 
Voorbeelden der Opera- 
tie. 136. Aanmerkingen 
omtrent den Uitflag.- 141. 
Geneesmiddelen. Derzelver 
Werking hangt veel af van 
de geïteldheid der Lugt. 
158, 164. 
Georgia. Groote Zomer-Hit- 
te aldaar in ’t Jaar 1758 
waargenomen. 466. Ver- 
_ anderlykheid ;van ’t Kli- 
“maat. 469. 
Geraamte. Byzonderheden 
daar in waargenomen. 382, 
_ Dat van een Kind, ’twelk 
met de Engelfche Ziekte 
ter wereld kwam. 384. 
Grepirscn. Zyne onderrig- 
ting, hoe verfcheide In- 
„landfche Planten tot Leer- 
touwen gebruikt kunnen 
worden. 423 — 434. 
GlofJocomium van Perir vere 
beterd. 575, Enz. 
Goud, dat tot Verguldzel is 
gebruikt geweeft, moeie= 
lyk weder van ’t Hout af 
te krygen. 98. Manier, 
daar toe uitgedagt, door 
Kookend heet Water. roo. 
Middelen tot de zuivering 


gebruikt. ror. ‘Andere 
Manier. ros. Begrooting 
van de Koften, 103, 107. 
Graanen. Derzelver verwis- 
feling door Voortteeling 
onwaarfchynlyk , ja onmee 
gelyk. 5o, 64. Oorzaak van 
’t bedrog in deezen. 68. 
Gurjor. Deszelfs Manier 
tot herftelling van ’t Ges 
hoor, in ’t werk gefteld, 
134. 
H. 


Hrs (Srrv.). Zyn 
Proefneeming over de 
vermeerdering der kragten 
van het Kalkwater. 22, 
Harrer (A. van). Zyn Ges 
voelen over de oorzaak 
van de Wec-en der Zwan- 
gere Vrouwen. 257. 
Harvey. Zyn Manier, om 
de Lengte op Zee te vin- 
den door Waarneemingen 
aan de Maan, in gemak: 
kelyk gebruik gebragt, 
495, enz. Zyn Voorzeg- 
ging omtrent de weder- 
komft des Komeets van 
1682, is vervuld. 285. Zyn 
Stelling wegens de oor- 
zaak der Magnetifche wer- 
king, onderzogt. 485. 
Haver, Derzelver deelen 
van Vrugtmaaking be- 
fchreeven en afgebeeld, 
52, enz. De Ouden had- 
den een ander foort van 
aver. 53: Mantek. Dat 
zy Rogge zou kunnen 
voortbrengen is onwaar- 
fchynlyk, ja onmogelyk. 
64. Oorzaak van de dwaa- 
ling ontdekt en aange- 
weezen. 68 — 71. 
HerissANT. Zyn Waarnee- 
ming 


BLAD WY ZE R 


… ming-over de Ingewanden 
van den Koekoek. 109. 
“ Over de vernieuwing van 
_ de Vliezen der Maag inde 
_ Vogelen. 359. . 
Heropotus. Zyne Befchry- 
ving van het Balfemen der 
_ Lyken by de Egyptenaa« 
EED Sd 
Hitte. Waarneemingen om- 
trent dezelve in verfchei- 
de deelen des Aardbo- 
dems. 457 —479 Zyis in 
de verzengde Lugtitreek 
_zo groat niet als men zig 
wel zou verbeelden. 469. 
Te Batavia en in de om- 
_ leggende Landen is zy zeer 
geftadig. 466, 
Honden hebben weinig aan- 
„ doening van het Opium, 
dan in verbaazende veel- 
heid. 278. De manier van 
Verteering-der Spyzen in 
hunne Maag, onderzogt. 
317: 
Hondje, dat naar een Pero. 
„quet geleek, geworpen. 


143. 

Hout: Afch dienftig bevon- 

‚den om Verfch Water te 
deftilleeren van Zeewater, 
633, ENZ. 


mmen (Vers Tipules). Der- 
Ï zelver Vliegen, genaamd 

Naaijers. 222, 224. 
In-enting der Vee- Ziekte. 
_Derzelver nuttigheid be- 
“weerd. 6oo, enz. Voor- 
beelden van dezelve in 

Engeland. 609. 
Injektie der Bloedvaten, 
„geeft gelegenheid tot ee. 

ne zonderlinge Waarnee: 

ming. 388, 390. 

IV. Deer. 


K. 

Jarre. Deszelfs Brief 

N over Water- Polypen, 

dieSteenen uitknaagen.22g. 

Kalkoenen. Groote kragt 
van derzelver Maag tot 
Vermaaling der Spyzen. 

"349, enz. Deeze Kragt 
ge waardeerd of afgeme- 
ten. 358. 

Kalkwater. Verfcheiderleg 
fterkte van ’t zelve onder- 
zogt. 24. Het is fterker 

„naar dat ’er minder Water 
op de Kalk gedaan wordt. 
27. Het wordt beft van 
Kalk, nog heet van ’t 
Vuur komende, gemaakt. 
32. Daar is, behalve het 

_ Aardagtig deel, iets fyns 

„in, ’t welk door de balans 
kan ontdekt worden. 34. 
Dat van Oefterfchulp-Kalk 
is kragtiger dan van Steen- 
kalk, 35. Het heeft eene 
kragt om den Steen te onte 
binden. 562. Het is on- 
fchadelyk-aan de Blaas, 
566, Het wordt beft ge- 
bruikt met Spaanfche 
Zeep. 572. Doch naar de 
gefteldheid van den Pa- 
tient. 569. 

Kat Oogen. Een foort van 
Edele Steenen, befchtee- 
ven. 126. 

Kimmen der Zee zyn by nagt 
moeielyk te onderfchei- 
den. 504. } 

Kinderen (twee) van eene 
zeldzaame dikte en groot- 
te. 303. 

Klimaat is zeer geftadig in de 
Zuidelyke Landen. 464, 
469. Zeer ongeftadig inde 
NoordersGeweften. 469. 

Koe. 


< 


BEADWYZER 


Koekoek. Zyn Eigeníchap- 
__pen. 110. Onbezorgdheid 


voor zyn Jongen. 112, ° 


Zyn Ingewanden verfchil- 
len van dle van andere 
Vogelen. 113. In welk 
“ opzigt? 117. 
‘Koleuren befchreeven, vcl- 
gens NewTon. 128. Die 
… door een Prifma voortge- 


bragt worden , zyn niet . 


_ altyd de zelfde. 129. 
Komesten. Derzelver Bere: 
kening volgens een Ellip- 
tifchen Loopkring,is een 
weinig netter dan volgens 
een Parabolifchen. 286. 
" Bedenkingen over den 
“ Omloop van verfcheide 
_ Komeeten. 295. 
Komeet van ’t Jaar 1757. 
“ Bepaaling van zyn Weg 
“en berekende Waarnee- 
_ mingen. 540, 54I. 
van ’t jaar 1758. 
Berigten aangaande den- 
_ zelven , onvolkomen. 293. 
=____ van't Jaar 1682, is 
volgens de Voorzegging 
van HarLzvy en de Bereke- 
“ning van CLAIRAUT, op 
“zyn tyd, in ‘t Jaar 1759, 
wedergekomen. 285. Zy- 
ne Omloopstyden verfchil- 
len een weinig. 288. Waar- 
neemingen van denzelven 
“door den Heer Abt per La 
CAILLE. 291, 
Kompas. Onderzoek of des- 
zelfs Miswyzing dienen 
“kan om ’t Ooft en Weft 
te vinden. 483 — 492. 
Koortfen, met hevige Kolyk- 
pynen, in den Voorzomer 
1759 waargenomen. 302. 
Koraal en Koraalgewaflen 


zyn een Samenttelzel van 
Diertjes of Polypen. 62r. 
Denkbeeld daar omtrent. 
622. 

Kryftallyn. Deszelfs uithaas 
ling uit het Oog, tot ge- 
neezing van de Staar, be- 
ter geoordeeld dan de ne- 
derdrukking met een 
Naald. 74. Proefneemin- 
gen daar omtrent door de 
groot{te Heelkundigen in 
Engeland en Vrankryk ge- 
daan,vergeleeken.75—95, 
De Operatie, hoe ook ge- 
fchied, is fomtyds Toeval- 
len onderhevig. 77, 80, 94. 

L 


ken Het wordt op vere 

fcheide manieren be- 
reid. 426, 430. Koud of 
met warme Loog, 431. On- 
derfcheidtuffchenSpaanfch 
en Turkfch Leer. 432. 

Leertouwery. Befchryving 
van dezelve, 429. Ver- 
fcheide foorten derzelve. 
430. Behalve de Baft van 
’t Eiken Hout zyn ver- 
fchelde Planten daar toe 
in gebruik. 426. Optel- 
ling der inlandfche Plan- 
ten, tot dezelve bekwaam. 
434 — 440, Eigeníchap- 
pen deezer Planten, daar 
zulks van afhangt. 441— 
446. 

Leeuw-Worm. Een Infekt, 
Deszelfs Befchryving. 197. 
Oorfprong van den Naam. 
199. Plaatfen daar zy zig 
ontheuden, 205. Zyn ge- 
daante en Lighaams-pos- 
tuur. 207. Hoe hy zyn 
Kuiltje in ’t Zand maakt. 
213, Hoes hy zyne ei) ied 

ida. 


BL AD WY ZE R. 


„beloert en vangt. 217. Ma- 
nier om ze in ’t leven te 
houden. 221. Zy verwis- 
felen van gedaante, 222, 
De Vlieg van dit Infekt 
befchreeven. 224. Uitleg- 
ging der Afbeeldingen. 
226. 

LeeuwenHoeK. Waarnee- 
mingen van hem, omtrent 
de Smaakdeeltjes. 316, 
320,331,336, 338, 341. 

Lengte op Zee. Manier van 
Harrey om dezelve door 
Waearneemingen aan de 
Maan te bepaalen, in ge: 
makkelyk gebruik gebragt. 
A95, enz. Hoe naa men 
daar mede van de waar- 
heid kan verzekerd zyn. 
sor. Onvolkomenheid van 
de Manier die men te voo. 
ren gevolgd heeft. 503. 
Eenvoudigheid van deeze, 
5o5. ’t Vereifchte tot de 
Waarneeming. 507, 512. 
Regelen tot de Berekening 
der Lengte uit de Waar- 
neemingen. 518, enz. De 
Tafelen daar toe noodig. 
535. Algemeene Aanmer- 
kingen. 538. _ 

Linneus. Zyn Brief overde 
voorgewende verandering 
van Haver in Rogge. 68. 
Zyn Gevoelen wegens den 
Lintworm. 233. Soorten 
van de Buteo of Buizert 
door hem gefteld. 478. 

Lintworm. Onwaarfchynly- 
ke Denkbeelden over des- 
zelfs Samenttel. 233. 

Londen. Hitte aldaar in ’t Jaar 

1757 waargenomen. 458. 

Looijers Planten. Welke in 
andere Landen dus ge- 
IV, Deer. 


noemd „mogen . worden? 
426. Welke in deezeë Ge- 
weften 2 434, 442. Aantek. 

Lorny. Deszelfs Proefnee. 
mingen over de Uitwer- 
kingen van het Opiunt. 
270 — 283. / 

LucarmMmAns (P). Zyne Waar- 
neemingen over de Smaak- 
deeltjes der Lighaamen. 
305 — 344 

Lugt. Haare Zwaarte en 
Veerkragt, te groot zynde, 
nadeelig. 152. Ook te klein 
zynde. 154. Voorbeelden 
van aandoening in Zieken. 
157, 159. De Warmte 
der Lugt over den gehee- 
len Aardkloot vergelee- 
ken. 457 —470. 

Lyfmoeder. Derzelver uit- 
fpanning door en famen- 

\ trekking op de Vrugt, is 
de oorzaak van de Wee-en 
der zwangere Vrouwen. 
263, ENZ. 

Lyken. Manier der Ouden 
om dezelven voor ’t be- 
derf te bewaaren. Door 
Speceryen: 7. door infpui- 
ting van een Harsagtig 
Vogt of van Pekel: 8. 
door Opdrooging alleen. 
9. Manier der Hedendaag- 
fchen, waarom gebrekke- 
lyk? 1e. 


Ms der Vogelen, die van 
Koorn of Graanen le 
ven, heeft een verbaazen. 
de kragt tot Vermaaling 
der Spyzen. 353. In ander 
ren , die Vleefch of andere 
Dieren eeten , werkt zy 
voornaamelyk- door haar 
Ontbindvogt. 365. Dat 
zelfs 


BEADWY2rE 


zelfs de Beenderen ver- 
teert. 367. Doch in ver- 
fchillende Dieren van zeer 
verfchillende kragt moet 
zyn. 378. 

Maan. Door derzelver af- 
ftand van Sterren te mee- 
ten, enz. kan de Lengte 
op Zee gevonden worden. 
A95, enz. Haâar hoogte is 
op Zee niet gemakkelyk 
waar te néemen.504. Wan- 
neer beft? 508, 538. 

Macry. Zyn Bereiding van 
“t Eau de Luce. 412. 

Magnetifch Geftel des Aärd- 
kloots ontdekt, volgens 't 
voorgeeven. 485. ' 

Madera. Hitte der Lugt al- 
daar waargenomen. 458. 

Mairrer. Zyne Ontdekking 
ten opzigt van de Egypri- 
fche Momiën. 9, 12, 13. 

MarrecnarL. Zyn Berigt van 
een Hondje , dat naar een 
Peroquet geleek, enz. 143. 

Marereues. Zyne Waarnee- 
ming omtrent de Eraak- 
verwekkende Kragt vande 
Tabak. 447 — 450. 

Meerbladeren (Nympbea)). 
De jonge Plant is zigtbaar 
in het Zaad. 68. 

Meisje dat de gedaante hadt 
van een Aap of Meerkat. 
144. Een Meisje van on- 
gemeene dikte en zwaars 
te, 403. 

Merrer. Deszelfs Onder- 
zoek naar de oorzaak der 
Vlaagen van Pyn tegen 
den tyd der Verloffinge. 

285 —269. 

Meuy. Zyne Bedenkingen 
over de nieuwe Manier 
van Oogligting. 74. Zyn 


Onderftelling noopens de 
Eigeníchap der regte Ve: 
zelen van ’t Druivenvlies 
in't-Oog, T84, ve 

Messier. Zyne Waarnee- 
ming van een Komeet in 
't Jaar 1758, te Parys. 294. 

Mieren « Leeuw ( Formica 
Leo). In zyn naam, geftal- 
te en eigenfchappen, met 
den Lieeuw-Worm verges 
leeken, 19@,202,214,222. 

Minorka. _Waarneemingen 
vin de groottte Hitte al- 
daar, in verfcheide Jaa- 
ren. 459. Aantek, 

Miswyzing van 't Kompas. 
Voorftel om door dezelve 
het Ooit en Wett te vin- 
den. 484. Aanmerking op 
de nieuwe, Kaarten van 
die Miswyzing. 486. Der- 
zelver verandering is zeer 
onregelmaatig. 489. In 
hoe verre zy tot het ge- 
zegde oogmerk zou kun- 
nen dienen. 492. 

Momiën der Egyptenaarn, 
Aanmerkingen over der- 
zelver Omzwagteling: 11. 
over de Stoffe , daar zy 
mede gcebalzemd zyn. 14. 

MonramY (pe). Middelen 
om ’t Goud van ’t Ver- 
guldzel te behouden, door 
hem voorgefteld, 97 — 
108. ( 

Moranp. Vergelyking van 
zyne Operatiën van Oog- 
ligting met die van andere 
Franfche  Heelkundigen. 
87 — 95. 


‚Morer. ‘Waarneemingen: 


van hem, in ’t Ontleeden 
van Menfchel. Lighaamen. 


382 —39I. 
Movu- 


ed 


Bik AD WR Wier 


MovereT. Zyne Waarnee- 
ming van de zeldzaame 
Toevallen eener Buikwon- 
de, die in ’t eerft gering 
fcheen, doch daar na doo- 
delyk wierdt. 395. Aan- 
merkingen daar omtrent. 


404. 


Ngeeboorte. Derzelver af 

fcheiding kan geen oor- 
zaak van de Pynen des 
Arbeids zyn. 262. 

Natrum. Een Zout tot de op- 
drooging der Lyken in E- 

„ gypte gebruikt. 4. Welk 
een Zout? 5. 

Nooten worden gebruikt om 

- Ganzen, Kalkoenen, enz. 
vet te maaken. 356, Een 
menigte Okkernooten aan 
een Kalkoen ingegeven, 
die altemaal verteerd wer- 
den. 356. 

Oo 


ktant. Deszelfs naauw- 
keurigbeid onderzogt. 
498. Manier om het te 
juiften. 597. Om het te 
gebruiken tot het waar- 
neemen van den afftand 
‚ tuffchen de Maan en eene 
Ster. 5og. Ook van dien 
tuffchen de Maan en de 
Zon. sir. enz. 
Oimloopstyden van verfchei- 
de Komeeten , door .N. 
SrTruvck ontdekt. 295. 
Ontleeden van Menfchelyke 
Lighaamen. Byzonderhe- 
den daar in waargenomen. 
282 — 391. 
Ontwrichtingen van den 
Schouder. Verbeterd 
Werktuig tot derzelver 
herflelling _ befchreeven 
IV. Deer. 


en afgebeeld. 574 — 856. 

Oogappel. Deszelfs Werk- 
tuiglyk Geftel befchree- 
ven. 166. ’t Gemeene 
Denkbeeld van zyne Ver- 
wyding wederlegd. 174. 
De waare oorzaak daar 
van aangetoond. 184. 

Oogligting. De nederdruk- 
king met de Naald, ver- 
worpen. 72. De uithaa- 
ling van ’t Kryftallyn aant 
gepreezen. 74. Verfcheide 
Werktuigen daar toe voor- 
gefteld geweeft. 71. Eer- 
fte in ‘t werkftelling der- 
zelve. 75. Manier var 
Davirr. 76. …Derzelver 
Verbetering door andere 
Werktuigen te gebruiken. 
79. Uitflag der Operatien 
van SuarP. 80. Het Werk» 
tuig van Poyer befchree. 
ven. 85. Vergelyking der 
Operatiën van Moranvp, 
LA Faye en Poyer, en 
derzelver Uitflag, met die 
van Snaar. 87 — 95. Ma- 
nier van WinceL, te Am- 
fterdam en in andere Ne- 

- derlandfche Steden, ge» 
praktizeerd. 96. Aantek. 

Ooft en Wett. Voorgeftelde 
Manieren om ’t zelve té 
vinden, onvolkomen, 483 
— 492, Bekendmaaking 
dien aangaande. 493, Hoe 
men het door Waarnee- 
mingen aan de Maan kan 
doen. Zie Lengte op Zee. 

Opaalen. Derzelver Koleu- 
ren en verfchillende foor- 
ten. 125. 

Opium, Deszelfs Uitwerkin- 
gen zyn in byzondere Men- 
fchen verfchillende. 27r., 

Zone 


Zonderlinge Voorbeelden. 
272. Het is niet dienttig 
tegen de Dolheid. 275. 
Enkel uitwendig opgelegd 
zynde , kan het Ylhoof- 
„digheid verwekken. 276. 
Proefneemingen met O- 
pium aan Honden in te 
geeven, in een verbaa: 
zende veeiheid. 278. Hun 
in te fpuiten, enz, 279. 
Opftyging. Zwaare Toeval- 
Jen van dezelve befchree- 
ven. 160. Middelen daar 
tegen. 163. 
P 


Aruccr. Werktuig door 
hem tot de Oogligting 
voorgefteld. 78. 


Panther-Steen befchreeven. 
125. 
Parys. Groote Hitte aldaar 


in ’t Jaar 1757. bl, 460. 
Ziekten daar uit gefproo’ 
ten. 4ÓI. 

PeissoneL (J. A.) Zyne 
Waarneeming van een 
kleine doch zonderlinge 
Aardbeeving op Guadalou. 
pe. 615, enz. Zyne Ont- 

‚dekking omtrent de Wor- 
men die in de Sponfen 
huisveften. 627, enz. 

PrqveuLt. Zyn Waarnee- 
ming van eene Beenplaat 
in de Borft. 392. 

Peper. Gedaante van des- 
zelfs Zouten , afgebeeld 
en befchreeven. 313. 

Perir. Heeft eerft het Kry- 
ftallyn uitgehaald. 75: 
Zyn Glof)ocomium verbe- 
terd door ULHOORN. 575. 
Nadere verbetering en bly- 
ken van deszelfs nuttig 
gebruik in de Ontwrich- 


KL AD IW KO ZA ELME 


tingen van den Schouder; 
576, enz. , 

Pbolades. Rotsagtig Gebetg- 
te van dezelven doorboord 
gevonden. 624: 

Planten. Verandering in der- 
zelver hoedanigheden naar 
’t verfchil van den Grond. 
193. In de reuk der Bloe- 
men. 194. De ruikende 
hoedanigheid fchynt geen 
Soortelyk ondertcheid te 
maaken. 188. 195. 

(inländfche) tot 

Leertouwen bekwaam. Op- 

telling derzelven. 434 — 


440. 

Plantluizen( Pucerons). Wor: 
men daar op aazende. 221, 

Plymouth, Groote Hitte al- 
daar in ’t Jaar 1757. bl. 
458. Ziekten daar uit ge- 
fprooten 459. 

Polypen, die Steenen uit- 
knaagen , ontdekt. 229. 
Derzelver Befchryving cn 
Aibeelding. 231. 

van ’t Koraal. 
Denkbeeld _dienaangaan- 
de. 622. Waarneeming 
van [remmrey over de 
Po'ypen in ’t algemeen, 
623. 

Potamogeton _anguftifolium. 
Welke Plant? 435. Aan- 
tek. j 

Porer. Zyn zonderling 
Mesje met een Draad, tot 
de Oogligting. 85. Het 
wordt in de Operatie On- 
dienttig bevonden. go. 

Prineve. Zyn Brief aan Dr. 
Wuyrr, wegens de By* 
zonderheden by ’t Ope- 
nen van 't Lyk van den 
Heer WALPOLE. 552, énz. 


Zyn 


BLAD WYZER we 


Zyn Nader Berigt wegens 
veenige “Omftandigheden. 
570. 

Prjurs. ‚ Derzelversuitwer- 
* king „} in ”t voortbrengen 
ader Kolearen, verfchil- 
rJende, 120. Haare Koleu- 
“ren zyn aje beftendig.r28, 


4 arran „Deszelfs-Ver- 

Ne giftewerkt op de'Zenu- 

wen, niet-ophet-Bloed. 
“ 283. 


‘Rraumur. Zyne Befchry- 


vving vam het Infekt‚-ge- 
vnaamd’ Leeuw: Worm. 197 
„228. ‘Zyn: Onderzoek 
„naar de Manier van Ver- 
vteering’ der Spyzenvin: de 
„Maag der:Vogelen. 345 
- 3ÖI. 

Regenagtig'Weer bevordert 
‚dewerking ‘der Purgeer- 
„middelen. 165. 

‘Regenboog - Steen. “Wat 2 


126. 

„Reftda. Een Plant ‚tot Proef- 
„neemingen over: de’ Reuk 
„der“ Bloemen , » gebruikt. 
«189. , 

Reuk der Bloemen. Waar- 

meemingen daar «omtrent. 
187. 

Kibben. Waarneeming van 
ween buitengewoone Gele- 
„ding in dezelven. 242. 

„Ruvrere (De LA). Zyne Aan: 
„merkingen over de Berei- 
„ding vanhet Eau de Luce, 
409 — 418. 

‘Rogge. Derzelver deelen van 
… Vrugtmaaking » -befchree- 
even en afgebeeld, 57,enz. 
_ Dat zy uit Haver voort zou 
“-komen is ongerymd. 63. 

dj IV. Deer. 


Oorzaak «van”t bedrog. 


65, 68. 
‘Roofvogels. ‘Middelen „om 
dezelven, gezond, ensfrifch 
“te houden.363. » 
Rottekruid. rDeszelfs -Krye 
ftallen voor ’t Mikroskoo 
„ontdekt.,320. 
‘Rovere. Deszelfs;Verhan. 
‚deling „over ’t -Balfemen 
der Lyken.by.,de-Egypte- 
„paaren. I= 21, „Manier 
rdoor-hem gebruikt.om ’t 
„Goud. uit een „gemengde 
“Stoffe te. krygen. „104 — 
106, 
Ruiscu.r Zyn. gezegde van de 
regte Vezelen van ’t Drui- 
-venvlies. 168. 


arerNe: Befchryving van 


reen Bekkeneel:Breuk met 
zonderlinge Omftandighe- 
den vergezeld. 597. 


‘Satellieten wan Jupiter: Mid. 


‚delen om dezelvenop Zee 


waar-te.neemen ‚.gepro- 


„beerd. 493. 


„Schaapen. + De-manier. van 


Verteering:der. Spyzen in 
hunne Maag, „onderzogt. 


379. 
Schouder.  Deszelfs “Ont- 
wrichtingen. „Werktuig 
„van-PeriT, omdie te 
herftellen, verbeterd; 575, 
„enz. De beletzelen inde 
„ Teregtbrenging, overwoo- 
gen. 59E. 


“SHARP. „Zyne Operatiën op 


negentien Oogen ‚en-der- 
„zelver gunttige-Uitflag. 79 
— 84. Byzonderheidsvan 
-zyne/Manier. zot voorko: 
Vv ming 


BUAD WEZE KR 


ming van zwaare Toeval- 
len. 82. 
Slaapmiddelen (Narcotica) 
_ moeten 
bruikt worden. 271. Zy 
bevatten iets Venynigs. 


his 

Smaakdeeltjes der Lighaa- 

_ men onderzogt. 305. In 
fcherpe Stoffen. 312. In 
bittere Stoffen. 323. In 
zoutige. 328. In famen- 
trekkende. 329. In wran- 
ge. 330. In zuure. 331. 
In zoete. 333. In vette 
Stoffen. 335. In de Loog- 
zouten. 336. In Wynen. 


341. 

Smaakelykheid. … Derzelver 
oorzaak volgens ’t Gevoe- 
len der Scheikundigen. 
306. Aanmerkingen daar 
omtrent, uit het onderzoek 
der Smaakdeeltjes afge- 
leid. 342. De fmaakeloos- 
heid kan uit verfcheide 
oorzaaken ontítaan. 341. 

Sperma _ Ceti.  Zonderlinge 
Konfiguratie in * zelve, 
voor ’t Mikroskoop zynde 
gebragt. 336. ï 

Spiegel-Kwadrant. Zie Ok- 
tant. 

Spieren. De Verflapping ís 

‘haare natuurlyke ftaat.175. 
Eigenfchap haarer Veze- 
len. 172. 

Sponfen _(Amerikaanfche). 
Vier Soorten daar van, 
befchreeven. 628, Zy wor- 
den door Wormen gefa- 
briceerd. 629. Gettalte 
van deeze Wormen. 630, 


enz, f 
Staar. Verfcheide Werktui- 


voorzigtig ge- 


gen, om dezelve uit het 


Oog te haalen , voorge- 
fteld. 73. Die van Da- 
vier.76. Het Mesje van 
SHARP. 79. Dat van 
PovrerT met een Draad, 
85. Dit laat{te onbekwaam 
bevonden. go. Verfchil 
der Mesjes overwoogen, 
93. De Toevallen hangen 
niet altyd van de Werk- 
tuigen af. 94. 

Steen in de Blaas. Deszelfs 
Toevallen en Ongemak: 
ken door ’t gebruik van 
Zeep en Kalkwater weg- 
genomen. 546, 553. De 
Zeep alleen is in (taat om 
den Steen te ontbinden. 
563. Het Kalkwater ge- 
neeft de kwetzuuren van 
de Blaas. 566. 4 

Steenen worden door ver. 
fcheiderley Diertjes uitge- 
knaagd en -met Gaatjës 
doorboord. 230. 

STEPHENs (Juffr. ). Nut- 
tigheid van haare Genees- 
middelen tegen den Steen. 
558. Zie Zeep en Kalk- 
water. 7 

Straalbreekingen. Tafel om 
die in de Waarneemingen 
te vergoeden. 536. Î 

STruyer. Deszelfs Aan- 
merkingen, over den Ko- 
meet van ’ Jaar 1759, bl]. 
283 —29I. Over eenige 
andere ‘Komeeten. 292. 
Omloopen van verfcheide 
door hem ontdekt. 295. 
Zyn Nader Berigt wegens 
den Komeet van ’t Jaar 
1757, bl. 540. 

Sublimaat. Deszelfs Tak- 
fchietingen, 321. Suis, 


BE AD WY ZEER 


Suiker. Derzelver Kry(talli- 


“ zatie voor het Mikros- 
koop. 334: 


rY”abak. Konfiguratiën van 

T deszelfs Smaakdeeltjes. 
317. Waarneeming om- 
trent  deszelfs Braakver- 
wekkende Kragt. 447. 


“Tiroroy. Zyne Verhande- … 


ling over de Traanfittel, 
246 — 254. 

Traanfiftel. Derzelver Be- 
fchryving. 247. Verfchil 
„van andere Ongemakken 
op die plaats. 248. Ge- 
woone Operatie op dezel- 
ve. 250. Nieuwe Manier 
van Geneczing voorge- 

_ teld. 251. 

TreMBLEY. Zyn Brief aan 
„den Heer bircu , over 
eenige Byzonderheden der 
Natuurlyke Hiftorie. 620 
— 626. 

Tyd. Manier om denzelven 
op Zee te vinden. sos. 

18 


LHOORN. Verbetering 

van ’t 

door hem ondernomen. 

575, 581. Onderzoek van 

de kragt, die’er dan me- 

de in ’t werk gefteld kan 
worden. 583. 

Vv 


ee-Ziekte, Haare over- 

eenkomft met de Kin- 
derpokjes. 606. De nut- 
tigheid van. derzelver In- 
enting. 6oo — 614. . De 
Inenting heeft in Vrank- 
ryk de Ziekte niet voort- 
gebragt. órr. De regte 
Engelfche manier van In- 
JV, Deer, | 


GlofJocomium, 


enting befchreeven. 612, 
Van eene tweede Befmet- - 
ting zyn geen Voorbeel- 
den bekend. 606, enz. 
Vergulden van Houtwerk, 
boe gefchiede ? 99. 
Verloffinge. Pyn in de Len-. 
den, dezelve voorgaande, 
waar door veroorzaakt 
worde? 267. Oorzaak van 
de Vlaagen des Arbeids 
onderzogt, 255. 
Verfteening van het Hout. 
De mogeiykheid daar van 
aangetoond. 36 — 48. Een 
Boom tot een Keifteen 
geworden. 42. Hoe die 
Steenmaaking gefchiede 2 


45. 

Verteering der Spyzen door 

‚ Proefneemingen _ nage- 
fpoord, In Vogelen die 
een Krop en fterke Spier- 
agtige Maag hebben. 347, 
enz. In Roofvogelen, die 
een flappe Vliezige Maag 
hebben. 362, enz., In 
Honden. 377. In Schaa- 
pen. 379. 7 

Vezelen (Spieragtige) in ’t 
Dierlyk Lighaam. Haa- 
re Eigenfchappen. 172. 
(Veerkragtige ) ontdekt. 
186. 

Viffchen. Derzelver Voort- 
teeling verfchilt niet van 
die der andere Dieren, 
241. 

Vogelen. … Verfchil in der- 
zelver . Ingewanden ont- 
dekt. 117. Onderzoek 
naar de Verteering der 
Spyzen in dezelven.* 345. 
De Maag van de genen, 
die Graankorrels eeten, 

Vv 2 werkt 


} 


BLAD WY ZEN. 


‘werkt door een zeer fter- 
“ke “Wryvende “of Ver- 

smaalende kragt , “op de 
‘Ángeflokte Spyzen en alle 
‘Lighaamen „ daar in ver. 

vat.“ 349 53583360. Doch 
“om ze tot Chyl te maaken 
“wordt zeker “Vogt ver- 
"eifcht. 361. Dit Ontbind- 
“vogt ‘fchynt'de voornaa- 
“mie-oorzaak- der Vertee- 

ring te zyn in'deflappe 
“en vliezige Maagen der 
“Roofvogelen. “363, “enz. 

Het werkt niet op Graa- 
“nen of Brood, maar krag- 


“tig op Vleefch.’36g. ! Ki- 


’ genfchappen- van ’e zelve 
onderzogt. 374. 
_W 


cs ifs op Zee. 


Moeielykheid derzel- 
“ven ‘by magt.‘ 5o4. ' De 
pal van derzelver naauw- 

keurisheid “by dag. 5o2. 
Manier om”ze miet” het 
Oktant. op‘ de Maan en 
‘Sterren:tedoen: 507; 512. 


Warrore (Horatio). Zyn 


Geval ten opzigt def On- 
“gemakken van den Steen 


“en derzelver Geneezing , 


“door hem zelf befchree: 
ven. 542, 550. Zyn Ge- 


’t Jaar 1750 door henrge- 
“zien. 292. 


Water-Polypen;die Steenen 


uitknaagen, befchreeven, 
231. 


WATHEN ( Jon.). ‘Nieuwe 


Handgreep tot herftelling 
‘van ”’t Geboor'door hem 
gebruikt. 130. 


“Wee-en of Vlaagen ‘des Ar- 


“beids. Verfchillende Ge= 

voelens over: derzelver 
oorzaak. 256. Middel om 
„de waare van de valfche 
“te “onderfcheiden. “257, 
“260, “Zy ontftaan uit de 
“famentrekking “des Lyf- 
‘moeders “op ‘de Vrugt. 
264. Haare trapswyze toe- 

neeming tot aan'de Ver- 
“lóffing toe. 265. 


‘Werktuig (Verbeterd) tot 


in ’t Lidzetten: van” een 
“ontwrichten _ Schouder. 
574. Deszelfs Samenttel 
vergeleeken-met die van 
“Perir- en ULHOORN; 579. 
De kragt, die men ’er 
mede kan “doen „ onder- 
zogt «en bepaald. 583. 
Voorbeeld ‘van -deszelfs 
Gebruik. 593. De nuttige 
‘heid gebleeken in” vere 
feheide Gevallen. 595. 


“zondheid ‘in zyn laatften Waxrrrt. (Dr. Ros.) Zyne 


Ouderdom. 553. Byzon- 
“derheden: by de Opening 
van zyn Lykontdekt. 554. 
„Aanmerkingen van Dr. 
„WauryrrT daar „omtrent. 

558. ‘Nader’ Berigt”we- 
gens: “eenige ‘Omftandig- 
“heden , dit Geval betref- 
‘efende. 570. 


WARGEN TIN; Komeet in 


Proefneemingen over de 
„verfeheiderley-fterkte van 
weérfchillend - Kalkwater. 

04 — 30. ° Aanmerkingen 
“en Sevolgen daar uit op- 
* gemaakt. 30—8s5. Des- 
zelfs’ Aanmerkingen ome 
“trent de-nuttigheid van ’t 
„gebruik vanZeep en Kalk- 


„water ‚tegen den Steen. 


558» 


BL AD We Z B Ro 


‚ 858, enz. Nafchrift daar 
„ omtrent. 572. 
Wolfsmelk.. Gedaante. van 
_dészelfs. Zouten , afge. 
beeld en; befchreeven. 
s13. 
Wormen, die in de Spon- 
fen huisveften. Nieuwe 
Ontdekkingen daar om. 


Wynen.. Derzelver Smaak-- 


déeltjes- onderzogt door 
‘t Mikroskoop. 341. 
Z 


alm. Berigt wegens het. 
paaren en voortteelen. 


van dezelve. 236, Waar- 
neemingen daar, om- 
‚ttents. 238, 
Zee-Almanach tot bereke: 
ningder Lengte. Uittrek- 
zel uit-denzelven. 537. 


Zee-Schepzels, dië in het. 


Aardtyk gevonden wor- 
den. Hoe zy op de hoog- 
fte Bergen gebragt kun- 
nen zyn? 625. 

Zee- Water. Gemakkelyk 
Middel’ om Verfch Water. 
van’tzelve te deftilleeren. 

633 Gelegenheid deezer 
_ Ontdekking. 636, 

Zeemans - Stoel. uitgevon- 
den, om de Satellieten 
vam Jupiter op Zee waar 

v fB NEEMEN. 493, _ 

Zeep en Kalkwater. Derzel- 
„ver Uitwerkingen tegen 
den Steen aangetoond: 

542, enz. Zy deelen het 

Water eene kragt mede 

om den Steen te ontbin= 

den. 561. Zy gaan zeer 

traag te werk. 564. Zelfs 
IV. Deer, 


in groote. veelheden inge= 
nomen , zyn. zy, onícha- 
delyk. 567.. Behalvensini 
zekere Geiteldheden. 569. 
Beft worden. zy beidente 
gelyk gebruikt, 572. 
Zeep. alleen: kan fomtyds 
den Steen in de Biaas ont- 
binden. 563. Ook het 
Kalkwater, alleen gebruikt 
zynde, 562, Zy- leggen 
geen Zeep: en Kalkagtige 
Stoffe af, in de Blaas of 
in de Doorgangen van de 
Pis, of op den. Steens 

_ 563, 

Zenuwkwaalen. Derzelver 
Toevallen, met een hoo- 
gen Barometer, verheffen- 
de, 159. Voorzorgen daar 
van afgeleid, 163. 

Zeven. Baaren. Verfchyn- 
zel. in. de Zee aan ’t Ei. 
land Guadaloupe. 617. 

Zomer-Hitte (Zeer aanmer. 
kelyke) van ’t.Jiar 1757. 
Waarneemingen.daar om- 
trent te Londen. 458. te 
Parys. 460. te. Amfteldam, 
301. te. Plymousb. 458. 
Vergeleeken met de ge- 
waone Warmte, der Lugt 
te Batavia, 463. En met 
de Zomer:Hitte van Geor- 
Zia,in’t Jaar 1758. bl. 466. 
En. met die van ’t Jaar 
1749, Op. Minorka. 459. 
Aantek. Als ook met die 
van tien Jaaren op Madéra. 
EN Waarneemingen op 

groote Zomer Hitte te 


Amtteldam , in ’ Jaar 
1759. bl. 474 
Vv 3 Zou- 


id 


"KCE bord 
ir ph Ae k 


BLAD Ww tf RER 


Fouten zyn de voornaamfte _ zaak nagefpoord. 33t. 
oorzaak van de Smaake- Zwanenburg. Waarneemins, 
Iykheid der Lighaamen. gen op den Thermometef 
309. Niet door de figuur aldaar, verfchillen groo- 
alleen, van hunne deelt. telyks van die te Amttel- 
jes. -323, 342. dam. 470. Aantek, 


Zuurheid. Derzelver oor- 
27-JU 50 


BYVOEGZELS zn VERBETERINGEN; 
in dit IV, Deer. 


Bladz. 363,enz. Voor Butoor, Lees Buizert. Deeze Vo- 
gel wordt bladz 477 enz, naauwkeurig en omftan- 
dig befchreeven. 

—— 365. Reg. 24. Merk aan. De Heer Rreaumur heeft 
zyn Pypje digt gemaakt, door het teomwinden met 
Vlafchdraaden of Gaaren, zo dat hetzelve aan ic- 
der end als met Maazen van Gads was geflooten; 
gelyk uit de Memorie zelf blykt, 

=—— 435. Aantek. Reg. 15. Dit denkbeeld van der 
Vertaaler vindt men bekragtigd in het Werk ge- 
naamd Mare: Hit; Plant. Alfaticarum , pag. 237; 
daar zulks van dit Kruid verzekerd wordt. 

e= 437. Aantek. De Heer Linn&us maakt uit de lang- 
te of kortheid der Botftelen of Draaden van ’t 
Equifetum ook geen Soortelyk kenmerk op. Zie 
Syftema Nature. Ed. X. Tom. IL. pag. 1318. 

== A86. Aantek. Profeffor Crustus en anderen heb- 
ben zulks in ’t breede waargenomen; waar van men 
uit de Verhandelingen der Sw. Akadem. het ver= 
taalde Berigt kan vinden in ’t Haarl. Magazyn. IL. 
Deer. bl. 291. 

a 490. dantek. De groote veranderlykheid der Mis- 
wyzing van ’t Kompas ,op een zelfde plaats, blykt 
uit een Brief van WARGENTIN, ibid. bl. Gi. 


eeen. Be 


En 


e