Google
This is a digital copy of a book that was prcscrvcd for gcncrations on library shclvcs bcforc it was carcfully scanncd by Google as part of a project
to makc the world’s books discovcrablc onlinc.
It has survived long cnough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is onc that was never subject
to copyright or whosc Icgal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wcalth of history, culture and knowlcdgc that’s of ten diflicult to discover.
Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appcar in this lilc - a reminder of this book’s long joumcy from the
Publisher to a library and linally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with librarics to digitize public domain matcrials and makc them widcly acccssiblc. Public domain books bclong to the
public and wc are mcrcly their custodians. Ncvcrthclcss, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, wc have taken steps to
prevent abusc by commercial partics, including placing tcchnical rcstrictions on automated querying.
Wc also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files Wc designed Google Book Scarch for usc by individuals, and wc request that you usc these lilcs for
personal, non-commercial purposcs.
+ Refrainfrotn automated querying Do not send automated qucrics of any sort to Google’s System: If you are conducting research on machine
translation, optical charactcrrccognitionor other arcas where access to a largc amount of text is hclpful, plcasc contact us. Wccncouragc the
usc of public domain matcrials for these purposcs and may bc ablc to help.
+ Maintain attrihution The Google “watermark” you sec on cach lilc is essential for informing pcoplc about this project and hclping them lind
additional matcrials through Google Book Scarch. Plcasc do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your usc, remember that you are rcsponsiblc for ensuring that what you are doing is Icgal. Do not assumc that just
bccausc wc bclieve a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countrics. Whether a book is still in copyright varics from country to country, and wc can’t offer guidance on whether any spccilic usc of
any spccilic book is allowcd. Plcasc do not assumc that a book’s appcarancc in Google Book Scarch mcans it can bc used in any manner
anywhcrc in the world. Copyright infringement liability can bc quitc scvcrc.
About Google Book Search
Google’s mission is to organize the world’s Information and to makc it univcrsally acccssiblc and uscful. Google Book Scarch hclps readers
discover the world’s books whilc hclping authors and publishers rcach new audicnccs. You can scarch through the full text of this book on the web
ai jhttp: / /books. google ■ com/1
A
\
<
k
f
I
I
>1
/
MENGELWERK
▼OOB
1861
r
V,
VADERLANDSCHE
LETT£R0EFËMN6ËN ,
T IJ D SCH R I F T
TAM
Sotuttn tn f0tttnat|tii{i|ittt,
WAABIM DE
BOEKEN EN SCHRIFTENp
DIE DAOEUJKSCH IN ONS YADERLANB EN ELDERS UITKOMEN.
OORDEELKUNDIG TEVENS EN VRIJMOEDIG
VERHANDELD WORDEN.
BBMEVBMS .
MENGELWERK,
TOT VBAAUB LETTEREN, KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN
BBTBEKEELIJK.
Eerste Serie. — Tweede Beel.
TOOB
1 8 e 9 .
MENGELWERK.
IE eOBOrOHEU, BU
A. VAN DEB MAST.
*
18 6 2
I
>
.. * 7
I < » »
ï>
I --i
1 ^
f *
^ «
■*#
'. /.
•*
I
t
%
\
^ •
i.
f
I
f y . ,
.*. • >
/
I
I
I
1
INHOUD.
■ »
Bladi.
Iets over Coriu en Óephalonië. Naar het Hoogduitsoh
. van Professor osoab somoDT. (Met eene Plaat). . 1
. tiet leven' inde Slavemg. Geschetst door een Slas£ • 80
Be Trome Broeders. Naar het Spaansoh van GaSn j ' '
fienté, door l. el mssimc.. •.•»••••• 128
Denis Battin. (Naar het Pransoh) 189
Generaal Manfredo Fanti 168
Het Japansche Gezantschap. ......... 165
Paos Pius IX. (Naar het Hoogduitsch) 167
De Wind. Door r. v. o. 169
Iets over den Eatoenhandel 161
Benige nog niet algemeen bekende bgzonderheden om-
trent Gi»af Cavoor, door h. j. bbill 192
In den Eerkeri door sbbtaas ni bbuut. 196
Ghüdo Beni en zgn vriend. Historische Novelle. . • 211
Be jong gehuwden. Eene Schets uit het leven te Pargs. 227
Valschheid van het Spreekwoord: nOost, West,
l^huis best.” . 284
De doode Bruid 288
De Semiotische volken en Professor E. Benan , door
B. J. BBILL. 241
De Speelgenoot der Prinses. Naar het Deenscb van
XBMMB , door L. A. H 260
Het Onechte Eind. Naar het Deenschi uit Livets
Conflicter , door sbbvaas di bbuin. 281
BfiBe Stanley. Naar het Sngelsch 298
Eono van Croy en Geertruida van Helmond. Een
minstreelzang. (1099—1106.) Door r. p. o. STBnrKsra. 809
De Smid. Historische Novelle uit den Spaanschen t^ 821
Het Spaansche meisje . 861
n
INHOUD.
De Vlngteling. Eene Schets uit het Slavenleyen. • • 865
De Great Eastem tegenover een paar schepen der
oudheid. Door h. j. 877
Hoe een Meisje in Persiê oitgehuwel^ wordt. • • 886
Eene Spookgeschiedenis 895
De moed van eenen Bottelier 897
Her&tlied, door e;%« I/. 898
Over de Zintuigen en derzelver bestaan in het Dierenrgk.
Naar het Hoogduitsch van Professor oboab sohicidt. 401
, moordenaar zgner kinderen uit liefdei door j. Txiaa. 428
Eene. Novelle sonder^ titel. Naverteld door o. m.
‘ é r ^ ’ < . • J . y 1 J » ■ . / .
|Het verteren leven. Door pi bbot. . . . .
Pe rer^t.: . • . • • . • • • •
Ond^)am-AvQndz«ig^ ,
. • \
• - f •
I. .
.i
1 ^
l.,‘,
I
» • »
.
t
MENGELWERK.
IETS OVER COBFU EN CEPHALONIË.
Naar het Hoogdaitsch
TAN
PBOFBSSOB OSOAB SOHMI0T.
I. Corfu. (Met eene plaat.)
Op het in de nabyheid van Gratz bekoorlijk gelegen land-
goed van myn vriend Franz Unger, hoogleeraar in de kruid*
kunde te Weenen , was het plan gevormd om te zamen
eene natuurwetenschappelijke reis te doen naar de Jonische
eilanden, op wier parel, Gorfu , Unger reeds vroeger, toen
hij van een dergel^k uitstapje uit Egypte terugkeerde, ge-
durende ettel^ke uren had vertoefd , en waarheen ook m^e
blikken zich meermalen gevestigd hadden, wanneer ik op
de kaart naar een nieuw veld voor zoölogische navorschin-
gen zocht, hetwelk zoowel door natuurschoonheid als ver-
scheidenbeid van ethnographische indrukken oog en hart kon
verkwikken. Hy als botanicus werd daartoe aangespoord door
de eigenaardige hoedanigheden der flora, welke hier het
Zuid-Europeaansch karakter met bijmenging van niet minder
Afrikaansche vormen, b. v.: heesterachtige euphorbiaceën ,
in zulk een overvloed ontwikkelt, die men te vergeefs in
Italië en Griekenland zoekt; als zoöloog, voelde ik mij
daartoe opgewekt door het vooruitzigt in de kreken der zoo
vaak bezongen eilanden eene ryke verzameling van lagere
dieren te zullen kunnen vinden , hetgeen mg niet altyd ge*
lukt was , ofschoon ik herhaaldelijk uitstapjes tot hetzelfde
einde gedaan had in andere gedeelten der Middellandsche
Zee , van Nizza tot nabg Napels , ja zelfs in de Adriatische
Zee tot op de ongastvrije kusten van Dalmadë.
In den nacht van 26 Maart 1861 begaven wg ons van
Gratz naar Triëst, geheel in winterkleeding gehuld, want
de omliggende berghoogten waren nog dik met sneeuw
overdekt. In Triëst aangekomen, gevoelden wij wel reeds
de koesterende stralen der zon, doch de natuur was niet
zoo ontloken als vorige jaren, toen ik omstreeks denzelfden
tijd mg in de rijkdommen der vischmarkt en der baai van
M. N. s. 1862. No. VII. 1
2
IETS OVBB COBrr CBPHAltOIïIÈ.
Muggia met instrumenten en mikroskoop had verlustigd. Wij
bragten aldaar een bezoek aan dr. Scherzer, met wien wg
zeer bevriend waren en wiens kostbare verzameling van
schedels ons inderdaad belangstelling inboezemde , en nadat
wg des avonds nog bij den directeur der zeevaartkundige
school , professor Littrow , vertoefd hadden , bevonden wy
ons den volgenden morgen ten 10 ure aan boord van het
groote , naar Alexandrië bestemde Lloyds-stoomschip , gereed
om onze reis te vervolgen, Jleeds werden de ankers geligt ,
toen professor TJnger nog een telegrafisch berigt ontving ,
waarover wij aanvankelijk ontstelden , beangst als wij waren
van te zullen moeten terugkeeren , maar al spoedig vonden
w§ ons gerust gesteld, toen het eene bloote aanwgzing be-
vatte , dat te Corfu brieven aan het Girieksche hof te wachten
waren. De „Amerika” zette zich alzoo in beweging, een
ieder maakte het zich in zijne hut zoo gemakkelijk mogelijk
en daar de zee stil was, hadden wij al spoedig gelegenheid
elkander te zien , of om zoo te zeggen , met elkander par
distanoe , in aanraking te komen. Gelgk allengs bleek ,
bevonden zich onder onze reisgenooten , o. a. twee jeugdige
echtparen , Hamburger kooplieden , die een huwelijksreisje
naar de Indiën deden ; voorts de adjudant van den Hussi-
schen keizer , generaal X., die met zijne familie en in gezel-
schap van een zeer zwaarlgvig heer , die beurtelings mon-
seigneur en Prins genoemd werd , een pelgrimstogt naar
Jeruzalem maakte ; dan eene Zwitsersche dame , die zich als
gouvernante naar Corfu begaf ; de Oostenrgksche consul
voor Singapore ; verder een Pranschman van krijgshaftig uit-
zigt , kolporteur der de volken gelukkig makende Napoleon-
tische denkbeelden , die met pathos declameerde : pourquoi
s'opposer a ce qu^a diciée la Providence I alsmede bevond zich
aan boord een bejaarde welgestelde Armeniër , een Christen,
die insgeiyks op weg naar Jeruzalem was en zich hoogst
dankbaar betoonde , als men in de Fransche taal , welke hij
gruwelijk radbraakte , zijn niet zeer duidelijken geographischen
horizon poogde op te helderen. Yooral bevond hy zich zeer
in verlegenheid , hoe hy van Jeruzalem weder naar Bologna
zou komen , waar hij een bezoek moest brengen aan het
graf van een eveneens als bon Chrétien gestorven prins van
God weet welken barbaarschen volksstam ; eindelyk : om
IBTS OTBB 00B7Ü BK OBBB43GOKXB. %
geene opsomming te doen van alle passagiers » sprak mg'
reeds den volgenden morgen een heer in eene vreemde taal
aan, wien ik zonder omslag in het Duitsch antwoordde , zoo
zeer hield ik mij, naar de welbekende type van z^ uiterlijk
overtuigd , dat hij een Pruissisch Protestanitsch prediker was.
En inderdaad : het was de weleerwaarde predikant L».., van
de Pransche gemeente te Berl^n, de samensteller van den atlas
over Palestina, waarin met ons ook de Bussen ^verig stu«
deren, die eene rondreis ging doen de Protestantsche
gemeenten in Palestina en Syrië.
Het leven aan boord van een schip is het meest verve»
lende wat ik ken. Ik zal geen gewag maken van den over»
togt, die slechts betrekkelyk korten tyd duurde, zoodat wij
ons reeds den tweeden morgen na het vertrek van Triest,
in de nabijheid van Corfu bevonden , terwijl w§ de steile ,
niet zeer uitlokkende kusten van Albanië aan, onze linker»
z^e hadden, en het eiland der Phaaken als eene groene
bergachtige streek allengs liefelyker aan het oog verscheen.
Weldra ligt het stoomschip stil , maar bittere teleurstellingen
staan ons nog te wachten, alvorens het vergund zal zijn
onze eerste wandeling te maken. ^N'iemand, die het zuiden
bezoekt, is van die beproevingen bevrijd en ik heb ze zoo
dikw^s reeds ondervonden, dat ik dezelve waarlijk als eene
wet der natuur begin te beschouwen. Onze bagage verdwgnt
voor ons oog en wg vinden die in eene der vele de stoom-
boot omringende schuiten terug , waarheen ze door' een al te
gedienstige sjouwer reeds zgn overgebragt. W]^ spoeden ons
natuurlijk derwaarts, worden naar den slechts eene minuut
van daar verwijderden oever geroeid en moeten daarvoor
eene som betalen , voor welke eene Berliner droschky ons
driemaal de stad zou rondrijden. Zoo bevinden wij ons dan te
Corfu, en vijftig handen zijn weder gereed met onze goederen
zich te verwijderen ; wij overzien den kring en een jeugdig
Italiaansch-Pransch radbrakend jongeling geven wg de voor»
keur, die nog een tweetal anderen tot dragers kiest; de
ambtenaren helpen ons tamelijk spoedig voort, en nu be-
geven wg ons in het gewoel der naauwe straten. Welk
eene verscheidenheid van verschillende kleederdragten! welk
een ramoer van koopers en verkoopers ! welke stapels
van china’s-appelen , bloemkool en andere producten des
4
ISTS OTEB 00B7U EN CEPHALONIË.
laads! Wy moeten echter onzen fiEustotum nasnellen, die
ons naar eene particuliere woning zal brengen , waar ge^
stoffeerde kamers te huur zijn. begeeft zich in een
naauw straa^'e , om ons , zoo als hy zegt , het eenige , juist
beschikbare vertrek aan te w^zen , dat ons echter niet beviel,
en zekere blikken, die hg*met den eigenaar deszei ven wis-
selde , deden ons al spoedig begrepen dat het hier te doen
was om ons af te zetten. Wg vertrokken dus en nu vonden
wij in de straat St. Spiridione een lodging-house — gelijk
op een bord boven de deur stond — waar w^ uitne-
mende huisvesting kregen en gedurende veertien dagen een
goed , hoewel dan zeer duur en voortreffelgk verbluf hadden.
De dragers onzer bagage wierpen het goede geld , hetwelk
wg hen voor hunne betoonde diensten gaven , met een me-
delijdend onbeschaamden blik op de tafel . — iets waarmede
ik trouwens reeds bekend was — en eerst toen wij de som
verdubbeld hadden en de hoofdaanvoerder wel nog niet ge-
heel tevreden gesteld, maar door een hardnekkig weigeren
zijner hoogere vordering ter deure uitgedreven was, bevon-
den wij ons inderdaad als meesters over ons zelven op Gorfu.
Het is voor my eene der hoogste genietingen onmiddelijk
na aankomst op een verwyderd reispunt eene kleine wan-
deling te doen, waar men , nog geheel onder den invloed
der indrukken van de zoo even afgelegde reis, de nieuwe
omgeving in het rooskleurigste licht beschouwt en als het
ware den geur van al hare liefelijkheden met volle teugen
inzwelgt. Na een half uur rust in Gorfu mogten wij zulks
dan ook genieten en weldra wandelden wij langs die hoogte
voert, welke de oude haven van Alcinous naar de zee-
zyde begrenst en in een vryen, den ingang dezer haven
beheerschenden voorsprong eindigt. Naar men zegt, wilde
het schip , hetwelk Odysseus naar zijn vaderland terugbragt,
om dit kleine voorgebergte den steven wenden, toen de
vergramde Foseïdon hetzelve in eene rots veranderde. Daar
ligt zij voor ons oog , gesierd met groen en een kerkje met
deszelfs kloostergebouwen. Daartegenover verheft zich de
Monte-Deca en verder benedenwaarts aan den steilen oever
vertoonen zich ids in een schemer de huizen van het met
oranjeboomen zoo rijk gezegende Benize. De kusten der
eilanden strekken zich op verren afstand uit, terwyl men te
ms OVER OOBFV BK OBPHALOKifi*
5
gelgk het aan gene zgdé van het kanaal liggende vasteland
in het oog heeft. Dit heerlik uitzigt boeide ons echter niet
zoo zeer dan ons verrukt gevoelden door de indrukken
onzer onmiddelyke omgeving. Waren wg dan werkelijk in
twee dagen tyds uit het barre wintergetgde in den bekoor-
Igksten zomer verplaatst , dien het zuiden kan opleveren P Alle
rozenhagen stonden in vollen bloei, zelfs hadden wy een bloei-
jenden palmboom gezien , maar bovenal boeide ons het gezigt
der olyfboomen. Nergens welligt bereikt dit gewas zulk
eene typische volmaaktheid dan in Corfu; zoover ten minste
mijne waarnemingen in Dalmatië en Italië en die van profes-
sor XTnger in Syrië en Griekenland strekken , verdienen deze
bosschen de kroon. Tot nog toe had ik den olijfboom slechts
als eene nuttige gave der. natuur beschouwd: den eersten dag
van myn verblyf op Oorfu echter moest ik reeds zyn waar
karakter, zyne poësie erkennen en ten volle bevat ik nu de
vervoering van Sophocles voor het heilige olyfwoud. De
vorming van den stam is zeer zonderling en schijnt alsof een
zes ik achttal kleinere stammen tot eene onregelmatige kruin
in elkander gevlochten zijn , waarover de doorschijnende , mat
glanzende kroon zich heenwelft. Elke boom heeft zyne
eigenaardige schoonheid, en tot een woud vereenigd, met
perspectiven op de zee en het gebergte stellen zy een beeld
van wasdom voor, hetwelk den vreemdeling te regt met
bewondering vervult.
Dikwerf hebben wy dan ook ons zelven afgevraagd, waarom
een schilder zich zoo zelden naar Oorfu begeeft, waar hem
by elke schrede de schilderachtigste punten als te gemoet
komen , en hy in ettelijke weken zijn schetsboek met heerlyke
studiën zou kunnen vullen. ^
Alvorens nu echter verder over onze togten en natuur-
wetenschappelyke uitstapjes te spreken , wil ik eerst eene
schets geven van de stad zelve en hare bont te zamenge-
stelde volksmenigte. De van de reede zich zeer goed voor-
doende stad , ligt met de noordzijde aan het water en wordt
door eenige versterkte hoogten bestreken, die raak op het
heldhaftigst door de Yenetiërs tegen de Turken verdedigd
werden. Yoor aan den ingang van het kanaal is het eigen-
lyke kasteel gelegen, hetwelk door de vereeniging van rots-
klompen, gebouwen en struikgewas aan het, het geheel over^
6
IBTS OTSB CORFÜ EK OBPHiLLOKljB.
ziende oog een boofdrustpunt verschaft. In de onmiddd^ke
n^l^heid bevindt zich een groot , deels met lanen doorsneden,
deels met aanzienl^e huizen bebouwd plein, waarop reeds
des morgens vroeg de Engelschen met exerceren gedrild
worden en hetwelk des avonds de plaats van het Corso v^-
vangt. In deze omstreken woont de groote wereld , met den
gouverneur uit het midden van het grootmoedige volk, het*
welk de arme eilanders onder z^'ne bescherming genomen
heeft, aan het hootd; zyn paleis is omringd met tuinen, die
de liefel^'kheden van Alcinous vertegenwoordigen , welke
men nog meer op de een kwartier uurs van daar verwijderde
vUla van dien gouverneur genieten kan en waar wy op onze
morgenwandeling reeds gepasseerd waren.
In de nab^heid dezer trotsche gebouwen bevinden zich ,
nevens ettel^ke niet onaanzienl^ke hoofdstraten een aantal
naauwe stegen, wier bewoners en bewoonsters voor het
meerendeel tot de verdachte elementen der bevolking behoo-
ren, m dezelve doorgaande komen wij in dien doolhof van
gangen en snijdingen, welke men vroeger algemeen in het
zuiden poogde daar te stellen , toen men er zich voor eeuwen
gleden vestigde. In het oude £ome en Pompeji was het
insgelyks gesteld. Het gedrang en gejoel in genoemde hoofd*
straten is gedurende den werktijd zeer groot, maar het is
aantrekkel^ker voor het oog dan dat der italiaansche steden,
wegens de verscheidenheid der kleederdragten , die men ©r
ziet, want men kan zich als het ware in een oostersch ver-
haal verplaatst wanen , als men op een heerl^'ken avond tus-
schen acht en negen uur hier rondslentert. Het gewoel dat
gedurende den namiddag bedaart, verheft zich des avonds
nog eenmaal, als alle winkels en de verplaatsbare kramen
der ooftverkoopers kwistig verlicht worden — de heerlgkste
olie trekt men uit de eerste hand — hetgeen toch geschiedt
o&choon de volle maan ook aan het uitspansel sch^nt. Tus-
schen de kleedingen der Albanezen en Epiroten , dringende
engelscbe roodjakken vaak troepsgewijzen heen , welke laatste
echter dé voorkeur geven zich in de talr^ke kroegen en boi>
deelen in de bovengemelde tweeledige straatjes gelegen met
het drinken van sterke dranken en het spel bezig te hou-
den en by den klank der eentoonige vaderlandsche wijzen
. hiumen nationalen dans uit te voeren.
TinpB^TBB comr m cipkudoirb*
7
OmsÉreeks negen uur wordt het stil^ de taptoe roept het’
gamisoen naar de karemeu , waarvan de helft der manschi^
pen gewoonlijk beschonken, sommigien zelfs dierlik bezopen
zyn, eene scherpe tegenstelling bg de matige grieken; en.
wanneer er engelsche oorlogsschepen in de haven liggen, wier
manschi^ zich aan wal bevindt, dan worden de tooneelen
nog afzigtelijker, hoewel soms ook koddig.
Het grootste gedeelte van de bevolking der stad behoort
natuurl^'k tot de grieksche natie ; ten gevolge echter der zoo-
genaamde bescherming , welke de Engelschen aan de Joniërs
verleenen, zijn eene menigte beambten, kooplieden en rer-
daren Engelschen aanhang als bet ware burger geworden*
Bekent men nu daarb^ eenige Duitsche en Zwitsersche handels-
huizen, die hier op hechte grondslagen gevestigd zijn,
benevens eenige voor hen, d. i. buiten den koopmansstand
bestaande consulaten , dan zgn dit zoo ongeveer de bestand-
deelen dezer zoo zeer gemengde bevolking. Wij smaakten
n(^ het genoegen , de keur der mannen te zien bij de opeatng
der kort geleden opgerigte „«Tonische akademie,” met den
bejaarden waardigen Andrea Mustoxide als president aan
het hoofd, en hadden ons niet duiven voorstellen, dat
Corfu zulk eene menigte doctoren in de geneeskunde en de
regten bezat.
Wy moesten echter nog meer ondervinden, iets namdyk
wat wy tot onze beschaming niet geweten hadden, dat Oorfo
eene universiteit heeft. Men vormt daar regtsgeleerden en
geneeskundigen, hoewel de laatsten met zeer ontoereikende
middelen , weshalve de meesten in het buitenland , vooral :in,
Parys, hunne studiën voleindigen. Zekere professor in de
regtsgeleerdheid, met wien wij veel omgang hadden, was de
heer Josz , een Bohemer van geboorte , die voor een veertigt^
jaren te Oratz gestudeerd had. En in doctor Lauranos, een
der meest gezochte artsen, leerden wy den hoogleeraar in
de natuoriyke geschiedenis kennen, alsmede den schiijver vaii
een omvangrijk in Corfu gedrukt compendium der kruidkunde*
Dat hy als druk werkzaam prakticus, ik meen zelfs als direc-
teur van het ziekenhuis, als verzamelaar de natuuriyke ge»
Bchiedeuis, niet speciaal beoefent is ligt te begTypen;
ondervonden zulks tot ons leedwezen, voornaBieiyk ik, die
zoo gaarne een overzigt van de in Corfu voorkomende Isgene
TBTB om OOBFir VS OBPHALOinfi.
dieren in eene verzameling voor gehad had. Voor eene
groote som gelds had men wel uit Pargs eene reeks verstee-
ningen verkregen, maar deze waren evenwel ongeschikt om bij
het onderwgs te dienen. Dat echter in de naaste omstreken
van Oorfu en op Gephalonië ware schatten van versteeningen
aanwezig zijn, was deels onbekend", deels onopgemerkt ge-
bleven. Yan de zgde der bewoners van Gorfii zou er al«
leen een weinig werkzaamheid noodig zijn om door ruiling
met de producten van hun land in korten tijd een aardig,
eene universiteit waardig museum daargesteld te hebben.
Over het gymnasium kan ik geen oordeel vellen en nog
minder over bestaande volksscholen. Wanneer men vertrouwen
kan stellen in de scherpe rede van zekeren heer Dandolo bg
de opening der Jonische akademie uitgesproken, dan had
men niet alleen met de akademie zelve , maar met de volks-
scholen een begin moeten maken.
Voor zooverre mgne waarnemingen strekken, verveelt den
Joniêrs het protectoraat der Engelschen zeer; de laatste
hebben er zich echter zoo vast genesteld en werkten ook ge-
durende ons verblgf op Gorfu zoo zeer tot hunne zekerheid,
dat aan een verbreken der vriendschap van hunne zgde niet
te denken valt. Zij brengen daar te lande veel geld in om-
loop en de uitmuntende straatwegen, een der eerste voor-
waarden voor de cultuur, die in alle rigtingen Gorfu enCe-
phaloniê doorsneden , zgn, gelgk wg vernamen, door hen aan-
gelegd. Ook kan de landelgke bevolking aan hen een voor-
beeld nemen, hoedanig men den grond bebouwt, tuinen
aanlegt en groenten poot. Maar zulks is niet geschied#
Dit eene goede bron werd mij verzekerd, dat Engelands
bedoelingen daarheen strekken, om de bewoners van Gorfu
over te halen zich voor eene aansluiting aan Engeland te
verklaren en de overige eilanden daarentegen voor het ko-
ningrgk Griekenland ; zoo iets zou misschien ook niet kwaad
zijn, want tot eene ware eenheid zal de eilanden-republiek
het wel nimmer brengen.
De toestand der grieksch-katholieke godsdienst met haar
gevolg van het priesterproletariaat schgnt mg toe een groote
hinderpaal te zgn voor de ontwikkeling van het volk# Wio
aan de eenvoudigheid der protestantsche leeraren, de wel
altgd kenbare maar waardige verschgning der katholieke
HT8 OYEB OORTU BK CBPHALOKifi
9
priesters gewoon is , staart met open mond deze massa van
grieksche geestel^len aan, bg wien de talaar ook de plaats
der dagelijksche kleeding vervangt, en uit wier afzigteiyk en
lomp uiterl^k men meestal een juist besluit kan maken tot
hun geestelgken toestand. Daarb^ komt nog , dat reeds
kleine deugnieten van tienjarigen ouderdom in dit gewaad
rondloopen, in het slgk rondspartelen, soms elkander afrossen,
en niet zelden met scheld- en schimpnamen gesard worden, iets
hetwelk wy zelf gehoord en gezien hebben. Men heeft ons
zelft verzekerd, dat geestelyken die niet konden lezen en
Toor wien de bedienende knapen bg de godsdienst zulks
moesten verrigten , niet tot de zeldzaamheden behoorden.
Dit moge nu waar z^ of onwaar, zooveel is zeker dat aUes
wat w^ zoowel ten platten lande als in de stad van de uit-
oefening der grieksche godsdienst gezien hebben , op ons den
indruk maakte van den laagsten trap der uiterlQkheid , ja
zelfs der onbeschaafdheid. Zeker tooneel, hetwelk zelfs een
godsdienst-gebruik kan genoemd worden , zal ik nimmer ver-
geten, namelgk het slagten der lammeren op zaturdag voor
Paschen. Eeeds gedurende den geheelen vrgdag had men
het jammerend geblaat van eenige duizende slagtoffere ge-
hoord , die gekneveld op het onmenschelijkst door de straten
gesleept en ten verkoop aangeboden werden. Men had ons
reeds vooraf gewaarschuwd, ons des zaturdags omstreeks 11
ure niet op straat te begeven , daar wij dan welligt gevaarlgk
bezeerd zouden kunnen worden en aldus zagen wg van het
balkon onzer woning, hoe ongeveer tegen gemeld uur voor
de deur van ieder huis een lam geboeid lag, voor hetwelk
de bewoner met een geslepen mes had plaats genomen. Met
klokslag van elf uur begon nu een kannibaalsche aanval. In
één oogenblik lagen de lammeren met a%esneden keel in
hou bloed te wentelen en boven elke huisdeur praaiden drie
bloedige kruisen. Tegelijk wnrden uit alle vensters oude pot-
ten toegereikt, men schoot uit de huizen en in de straten,
de klokken werden geluid, er werd gefloten, geschreeuwd,
kortom men maakte rumoer en leven op zulk eene beest-
achtige wiyze, dat men eerder zou gemeend hebben een feest
van duivelen, dan het vreugdefeest over de opstanding des
Terheerlgkten bij te wonen.
Natuurlyk merkt de reiziger eerder dergel^ke schaduwz^en
10
IITS ’OTBB OOHPU "ES CEPHALONIË.
Op , dan de goede en pr^elijke hoedanigheden , tot welke
laatste de overrloed behoort, hoewel zij ook weder betren«
renswaardig , daar de weelderige natuur zoo veel biedt ,
dat men tweemaal meer partij van dezelve kon trekken , dan
inderdaad gedaan wordt.
Op uitstapjes, die wij zoowel in de nabijheid als op meer
verw^'derden afstand deden, verschaften waarnemingen met
het mikroskoop ons menige aangename zelfs opwekkende af-
wisseling. JBen der eerste togten, die ons een ganschen
namiddag bezig hield , was naar het dorp Benize , eene migl
ter zuiden van Corfu, aan den oever der zee gelegen. Men
gaat voorbij het grafteeken van Menekrates en achter bet
dorp Castrades om naar de oude haven. Zooals ons, na-
tuurvorschers , die met geene oudheidkunde bekend waren,
gezegd werd, is dit grafboeken een tamelijk belangrgk mo^
nument , hetwelk tusschen Bost en andere oudheidkundigen
tot een zeer hevigen strgd aanleiding heeft gegeven. Wg
waren hetzelve reeds herhaaldelijk gepasseerd en beschouw-
den het als eene put, die geenerlei bgzondere opmerking
verdiende, doch evenzoo hebben de philologen geene op-
merkzaamheid voor de dieren en planten , waarin wij wed^
groot belang stellen! Yan af Castrades, op tien minuten
aftands van de tegenwoordige stad , naar den kant der
oude haven, heeft zich naar allen schgn vroeger de stad
uitgestrekt, waarvan echter thans geen spoor meer overig
is. Even zoo min heeft men zekerheid , aangaande den bur^
van Aleinous, welke door de algemeene meening naar de met
ElcaUon eindigende hoogten verplaast wordt. De zeemagt der
Corfiërs was voortreffelgk beschermd in het nieuwe bekken
met naauwen ingang , hetwelk echter thans geheel en al ver-
slijkt is. De naastbij gelegen omstreken zijn buitengemeen
vruchtbaar en men kan zich hier een denkbeeld vormen,
hoe welvarend de vroegere bewoners bij aanwending van
eenige vlijt en arbeidzaamheid , geweest zullen zgn* De
medewerking der natuur is echter, gelijk men weet, in het
zuiden eene der oorzaken, dat de landbouw geene groete
vorderingen maakt , en de opbrengst van de vroeger zoo be-
roemde voorraadschuren van koren allengs zoo verminderd
is, dat de tegenwoordige bewoners nog slechts met moeite
in hunne behoeften kunnen voorzien. Zoo is het helaas op
TETB OVSR COBFÜ EBT CQBEHALOlTri.
11
Corfu geateld, waar de Pbaakeu zeer zeker betere akkerbouw*
gereedschappen hadden dan hunne tegenwoordige nakomelin-
gen. Toen onze wandeling voortzetten langs den nieuwen
weg rondom de haven, zagen w^‘ o. a. met verbazing, dat
zich tot het omploegen van een stukje land van ten hoogsten
een twaalfde gedeelte van een morgen groot, niet minder
dan negen personen en twee paarden bezig hielden. Be
ploeg was een eenvoudige houten haak , en hetgeen daarmede
werd opgehaald, moest door de mannen klein geslagen en
verbrokkeld worden. Daaruit is het dus ligt verklaarbaar,
dat bij eene dergelijke verspilling van krachten en arbeid de
opbrengst niet toereikend kan z^n om allen te voeden.
Langs den weg dien wy verder passeerden , werden overal
de w^ngaarden met groote bijlen bewerkt, hetgeen almede
een treurig verschijnsel is op Oorfu. Het drie a viermaal
herhaalde besnoeien van den wijngaard, verspilt zooveel kracht
en de wijn is zoo slecht, dat alleen de boer denzelven drinkt
en aan uitvoer volstrekt niet te denken is. En op die wyze
wordt een groot gedeelte van den schoonen akkergrond, die
honderdvoudig koorn en tarw kon voortbrengen, opgeofferd
als het ware aan de nuttelooze van oudsher ingevoerde ge-
woonte van den w^nbouw. Geheel anders is het gesteld met
die soort van wijngaarden, welke de krent opleveren, doch
wier bebouwing op Corfu van weinig beteekenis is. De olijf-
boom is en blijfb het onwaardeerbare geschenk, waarmede
Oorfu gezegend is ; in bijna onafgebroken hagen en bosschen
bedekt hg het geheele middel- en schier het gansche zui-
del^ gedeelte van het eiland en behoeft, eenmaal geplant
zpde, in eeuwen geene verpleging meer; hoewel hg den
eigenaars geregeld alle jaren geen zeker bestaan v^chafib.
Wanneer het in den herfst regent, als de vruchten afvallen
en deze den grond geheel bedekken , zoodat alle handen niet
toereikend zgn om dezelve dadelijk in te zamelen , dan is de
olie-oogst mislukt; van daar dat men naauwelijks om de
drie jaren een goeden opbrengst heeft.
De weg beneden het dorp St. Deka naar het op eene
hoogte gelegen Gasturi, was met olgf hoornen geheel beplant;
ook scheen zg niet eenzaam , daar de landlieden bij groeten
getale uit de stad terugkeerden. Wie zou kunnen gelooven,
dat zij derwaarts gaan om groenten te koopeu? En toch is
12
IBTB OTSR OOBFÜ BK OEPHALOKIB.
het ZOO ; zij daareDtegen brengen er niets aan de markt dan
olie in geitenblazen , wyn in kleine vaatjes , een drank alleen
voor de laagste klasse van het volk bestemd en hout, meestal
van den olyf boom afkomstig. Het paard , maar hoofdzakeiyk
de ezel, is hen in het vervoer daarvan behulpzaam; laden
alles , wat by ons op wagens gepakt wordt , op den rug dier
dieren ; ja ik zag zelfs hoe men een zeer log varken op een
ezel had vastgebonden, waarby de eigenaar almede plaats
had genomen, die het nog daarenboven den snuit toehield,
om het oorverdoovend geknor, ten minste zooveel mogeiyk,
te verminderen.
Achter Gasturi heeft men een prachtig uitzigt op de stad
en het in noordwestelijke rigting gelegen hoofddeel van
het gebergte met den San Salvatore, die een reusachtig
dak geiykt, op welks top zich nogmaals twee kegels verhef-
fen. Ook de nog met sneeuw bedekte albanesische bergketen
verscheen in volle helderheid aan gene zyde van het kanaal
van Yiscado. De zon stond nog hoog aan den hemel en de
naby gelegen en verwyderde bergen, werden in de blaauwe
spiegelgladde zee terug gekaatst, De kleurenpracht der kale
kalkbergen van het vasteland is vooral in de namiddag* en
avondstonden van onbeschryfelijke schoonheid en volmaakt
de liefeiykheid der landschappen op Corfu, waarin het groen
in alle schakeringen op den voorgrond treedt, afgebroken
door het blaauw der zich overal in schoone bogten indrin-
gende zee. Nu daalden wy naar Benize over zandsteen-
rotsen en lagen op elkander gegroeide steenen, door den
geognost brecciën genaamd. Dergelijke brecciên en zamen*
pakkingen ontmoet de wandelaar veelvuldig op de Jonische
eilanden; zij bewezen een evenredig jeugdigen aanwas der
eilanden , die plaatsgewijze zelfs tot de alleijongste heffingen
der aardkorst behooren. Daarvan zijn de mede geheven tal-
rijke schelpfragmenten tevens een biyk; doch het is hier de
plaats niet daarover uit te weiden; een uitstapje op Cepha-
lonië zal ons gelegenheid geven daarop nader terug te komen.
Dit alleen zy hier gezegd , dat professor Unger, die deze
geognostische studiën tot een onderwerp van uitvoerige be-
oefeningen gemaakt had, op den terugweg naar Benize veel
te noteren en rijzen en dalen der lagen op te teekenen had#
In het dorp begaven wy ons in eene van ouds bekende
13
IETS OYEB OOBEU EK OEPHALOKIË.
herberg, waar zich weldra een dozijn lieden in al deze lan-
den vindt men op alle tgden van den dag vele lediggangers —
vergaderden, die ons het koffijdrinken aanstaarden, over
de vreemdelingen spraken, maar toch volstrekt niet indringend
waren, en toen wij eene boot begeerden om ons naar Elcanon
te begeven, zich haastten er ons eene te verschaffen. Een
arme visscher roeide ons naar de een uur van daar ver-
wgderde landpunt en toonde ons eene levende inktslak, die
hij aan een angelsnoer uit de zee ophaalde en zorgvuldig in
een kuipje deed , om haar nog levend in de stad ten verkoop
te kunnen brengen. Het dier boezemde m^ in den hoog-
sten graad belang in , daar ik wel duizende sepiên dood op
de vischmarkt, maar nog geene in hare frissche kleuren en
hare levendige bewegingen gezien had ; vooral werden
door het liefel^ke avond landschap geboeid , door hetwelk
wig langzaam als heen gleden. Digt bij het versteende schip
passeerden w^* den ingang der haven en verlieten de boot
beneden Elcanon. Om ons nog meer alle betoovering te doen
genieten, was de volle maan opgekomen.
Weinige dagen na dit uitstapje, zaten wij reeds des mor-
gens vroeg in een wagen met twee paarden bespannen, om
len verderen togt naar het op de westkust gelegen klooster
Pdaokastrizza te ondernemen. Een half uur achter de stad
passeert men de rivier Potamo, waar volgens de sage van
Homerus, d. i. de sage, die zich over het verhaal van Home-
ros gevormd heeft, het wasschen van Nausikaa en hare ont-
moeting met Odjsseus plaats had. Dat het meisje zich met
haar linnengoed van gene z^'de van Castrades, tot aan het
rivier^e zou begeven hebben, kan bij m^ niet opkomen,
daar zich andere bronnen veel meer in de nabyheid bevon-
den. Maar daaraan is weinig gelegen. De deltavorming
der rivier boezemde ons veel me^r belang in. Gedurende
den regentyd voert zg, in weerwil van hare onbeduidend-
heid, aanzienlijke massa’s aarde naar de zee, en heefb in
den loop der eeuwen daarin eene uitgestrekte vruchtbare
vlakte gevormd of liever eene vroegere bogt geheel aan-
gevuld. Terwyl de zee van hare zyde daartoe de meest ver-
schillende uitwerpselen verschaft, vestigen zich nog op den
in het vlak des waters liggenden nieuwen grond allereerst
enkele zoutplanten, waarby zeegras komt, langzamerhand
I
14
IETS OTBH OOBEU EN CEPHAIiONliC.
ontstaan andere g^schenten en daardoor wordt een weiland
gevormd , hetwelk door togtslooten allengs in bouwland ver-
anderd wordt. Al deze streken overziet men in de delta
van den Potamo op eens.
Weldra verdwenen wij in de olgfbosschen der heuvellanden,
waar wij ons echter ditmaal minder met den groei der hoo-
rnen dan met de struikgewassen bezig hielden. Spaaosch
riet, braambes- en myrthenstruiken wisselden elkander af.
Zoo vervolgden onzen weg tot de zoogenaamde Dottori,
eene herberg, welke die benaming heeft verkregen, sedert
een paar doctoren hun zomerverblyf in eene daarby gelegen
villa gevestigd hadden. Wij verlieten hier den wagen, op
omstreeks twee m^len van de stad, en zetten onze wandeling
onder begeleiding van een alleen Grieksch verstaanden en ge-
lijk later bleek zeer slecht met den omtrek bekend z^den
knaap te voet voort. Ik zal mij niet ophouden b^* de be-
schrijving van den weg, maar den lezer dadelijk in het een-
zame Palaocastrizza inleiden. Een berijdbare weg loopt tot
in de nabyheid der zee naar eene kleine bogt, alwaar zich
regts op nagenoeg drie honderd voet eene magtige rots ver-
heft. Op den top daarvan ligt het klooster , eenzaam en van
alles afgescheiden ; het is geheel *en al in verval en behalve
een schraperig uitzienden monnik, die bezig was morsige
altaarkleeden schoon te maken, ontmoetten wg er slechts
eene oude vrouw , waarschijnlijk eene soort van huishoudster.
Geen van die beiden liet zich veel aan ons gelegen liggen,
en wij konden ons dus ongestoord overgeven aan de indruk-
ken dezer in hare soort eenige afzondering. Wie met de
wereld buiten zich afgesloten heeft, maar zich verlustigen
wil in de schoone goddel^ke natuur, zou daartoe geene betere
schuilplaats kunnen vinden dan dit oord. Wij doolden in
de uitgestrekte klooster-gcbouwen en tuinen rond en vonden
voortdurend schoonere punten, van waar men de open zee
en een gedeelte der kusten overziet.
In plaats van dadelijk narr de Dottori terug te keeren,
hadden w^’ besloten een verren omweg te nemen , terw^ wij
den wagen vooruit zonden om ons op een beroemd punt,
St. Pantagloine, te wachten. Om derwaarts te komen,
moesten wij eerst het noordoostelijk van het klooster gelegen
hooge terras beklimmen ; dit was een steile en ongemakkel^ke
COBFÜ EN GEPHAXONIE.
15
Of>ginii^ nao^ het dorp LooBdes, terwijl wij langs een naauw
kloofdal in de hoogte klommen. W eldra hadden wij Palaoca-
striz;sa weder beneden ons en wij rustten eenige oogenblikken
op het groote vlak , waarbij het statige Locades als een zwa-
luwnest gekleefd schpnt. Eene herhaalde inspanning bragt
ons op een golvend plateau zonder boomen, tot het dorp
Alimantades. Terw^l w^ eenige behoeftige kinderen , die
ons aangaapten, kleine muntstukjes gaven, namen eenige
vrouwen, die zich voor de huizen met arbeid onledig hiel-
den, te gelijk de gelegenheid waar om te bedelen. In zulke
geheel afgescheiden gelegen plaatsen zou men zoo iets niet
verwachten, maar het is de mindere volksklasse der zuide-
Igke landen als aangeboren om vreemdelingen aan te spreken
en te gelijk eene aalmoes te vragen. In den regel waren
het oude vrouwen , die , met de eene hand aan het werk
bezig de andere met een gemoedelijk lachje naar de aalmoes
uitstrekten , alsof zy ons een goeden morgen wilden wenschen.
Van de hoogte , over welke wij heen wandelden en bij Alca-
dades , hetwelk wij weldra bereikten , heeft men een overzigt
over een groot deel van het noorden van Corfu , hetwelk een
geheel ander voorkomen heeft dan het midden van het eiland.
Terwyl dit door zijne bevalligheid den indruk van een afwis-
selenden tuin maakt, is het noorden, naar het ons toeschynt,
onvruchtbaarder en eentooniger.
Bij Alcadades hadden wy weder een der voortreffel^kste
straatwegen bereikt en weldra mogten wy ons beneden St.
Pantaglione in den heerlyken maaltijd verheugen, dien wij
in den wagen hadden mede gebragt. Deze werd niet alleen
in krygskundigen zin „gekookt;” Professor Unger bragt ook
het tot meten der hoogte bestemde „kookinstrument’^ in
werking , ofschoon ik tot mijn leedwezen thans niet kan zeg-
gen, welke uitkomsten de berekening van St. Pantaglione
opgeleverd heeft.
In de hoop dat ik in mijne, hoeveel dan korte schets het
karakter van Corfu zoo helder mogelijk zal voorgesteld heb-
ben, noodig ik den lezer uit mij op myn bezoek op Cepha-
lonië ingelijks te willen vergezellen.
II. CepaJilonië,
In den laten avond van den 14 April verlieten wij Corfu,
16
IETS OVIB OORFÜ BK OBPHALONiS.
hetwelk zulke aangename herinneringen bij ons had achterge-
laten; wy zagen nog geroimen tyd, op het dek wandelende, de
lichten van het kasteel schitteren en ontwaakten den volgen-
den morgen, zgnde een zondag, in het naauwe kanaal, het-
welk de beide eilanden Ithaka en Cephaloniê van elkander
scheidt. Wie het gedicht van den vindingryken Odjsseus in
de oorspronkelyke taal gelezen heeft, moet noodwendig by
het aanschouwen van het kleine, langwerpige rotsachtige
eiland, met eene zoete huivering vervuld worden; met mij
ten minste was het zoo gesteld , en het speet mg zeer dat
wg van een vroeger plan waren terug gekomen , en een uit-
stapje naar Ithaka voor eenige weken uitgesteld hadden ; het-
geen mg nu nog zooveel meer spijt, daar omstandigheden
mg verhinderd hebben daaraan tot nog toe gevolg te geven.
Ik heb mg alzoo op een steenworp afstands van het eiland
bevonden en hetzelve van den hoogen Monte-Nero op Ce-
phalonië even als eene reliëfkaart beneden mij zien liggen,
en mg met eigen oog overtuigd, dat het niet slechts, gelgk
voor een paar duizend jaren , zeer rots- en bergachtig, maar
thans evenmin als toen met bosschen begroeid is en schgnt
mij toe een ongemeen vruchtbaar land te zgn voor geiten
en krachtigen wgn. Mgn reisgezel Professor TJnger daaren-
tegen had er vroeger met genoegen ettelijke , hoewel dan
kommervolle en met veel bitterheid gemengde dagen door-
gebragt; hij heeft er den zoogenaamden burg van TJljsses
bestegen , de door Homerus zoo zeer geprezen bron bezocht
en de voortreffelijke haven bewonderd. Wg namen eenige
bewoners van Ithaka, die er echter geenszins als nakome-
lingen van Odysseus uit zagen, aan, om ons naar Cepba-
lonië over te brengen en stegen daar bij het oude beroemde
Samo uit.
Men had onze bagage aan het strand nedergezet en ver-
zocht, of liever gelast, ons naar een groot gebouw te be-
geven, waar een ambtenaar, deels uit pligtgver, deels en wel
het meest uit nieuwsgierigheid zich met het nazien onzer
passen bezig hield en na over en weder een tal van woor-
den gesproken te hebben , zeide men ons dat wg onmiddelijk
in gezelschap van een derden persoon, die gelgk met ons
aangekomen was, ónze reis naar de hoofdstad Argostoli
konden voortzetten, terwgl echter onze goederen, bg gebrek
HTS OTBR OOBÏV BN OBPHALOmf .
17
aan de noodige middelen van vervoer moesten achter bleven.
Die evengemelde derde persoon , wiens tegenwoordigheid mg ,
ronduit gezegd , zeer hinderde , was een doctor in de genees-
kunde, op Cephaloniê geboren, die, na vele jaren in Pargs
te hebben doorgebragt, van daar terugkeerde, beladen met
I zulk eene massa ballast , waaronder een viertal vogelkooijen,
' dat het mg verreweg aangenamer geweest zou zgn op den rug
van een os derwaarts te rgden , dan zgn gezelschap in den
wagen te moeten genieten. Terwgl de koetsier, naar bet mg
scheen een Maltezer van geboorte, de goederen van den
' doctor zoo poogde te rangschikken , dat er voor ons nog een
klein plaatsje over bleef, poogden wg een weinig eten en
drinken te krggen , hetgeen ons echter niet mogt gelukken ;
wij bestegen nu eene kleine hoogte met een kerkje , waarbij
ons een waanzinnige in den weg liep, kortom: wg moesten
onze reis gedurende meer dan een uur onder vele weder-
waardigheden voortzetten, die eerst een eindenamen, toen
onze reisgezel de eene van de beide berghoogten begon te
beklimmen , welke Cephaloniê in de geheele lengte parallel
doorsngden. Die, welke naar de zijde van Ithaka gelegen
is, is de hoogste en staat gelgk met den verheven Monte-
Nero, dien wij op een afzonderlijk uitstapje nader zullen
leeren kennen, en zich links van onzen moeitevollen weg
majestueus voor ons oog verhief. De straatweg sluit zich
aan een dwarsdal, hetwelk, door verhevenheden en splgtin-
gen van den verbrokkelden , doch zeer vasten kalksteenach-
tigen grond ontstaan, ons gelegenheid gaf een blik te wer-
pen in de overoude geschiedenis van het eiland. Ik was zoo
gelukkig op den weg eenige versteeningen te vinden, wier
bezit mij in staat stelde eene tamelijk uitgebreide verzameling
te maken, welke wg later completeerden.
I Na met den wagen een rid van circa vgf uren gemaakt
te hebben , bevonden wij ons op de lange brug , die de beide
oevers van den diep inloopenden zeeboezem met elkander
verbindt, waaraan Argostoli gelegen is; van wege de weinige
diepte van het achterste gedeelte van dien zeeboezem is het
mogelgk geweest, hier de overbrugging te doen. Weldra
bekwamen wg een gids , bg toeval een bediende uit de ouder-
lijke woning van onzen doctor, die zooveel pakkaadje met
zich voerde , en die , na den zoon herkend te hebben , ons
M. K. s. 1862. No. VII. 2
18
XSTS OYBB OOBEU W OEPHALOBIB*
t^lkei^B syHQ muts ten teeken van bl^dsohap omhoog wer-
pende , een gehoel eind vooruit snelde , en den talrijken
wandelaars, die zich op zondag hier op den weg bevonden ,
da terugkomst van het lang verwachte kind luide verkon-
digde, Nadat wij hem voor zgne diensten bedankt hadden,
Heten wij ons naar den agent van het Oostenrigksohe consu-
laat , de heer Sawa , die tevens koopman aldaar was , heen
brengen , en deze , een zeer innemend en voorkomend mensoh,
bewerkte door zijne tuaschenkomst dat wij in het hötel van
eignor Vasili onzen intrek konden nemen. Ieder van ons
verkreeg daar eene kamer, welke wij echter voor elkander
niet konden afsluiten, daar in het gansche huis geene enkele
deur gevonden werd , waarvan het slot in goeden staat was ;
zelfs geen venster konden wij sluiten , zonder daartoe geweld
te gebruiken. Wij versperden de uitgangen zoo goed moge*
l^k p doch behoefden trouwens niet te vreezen des nachts
overvallen te zullen worden* Onze waard , die voor eene
reeks jaren met een rijken Engelschman geheel Europa had
doorgeseisd , had, ofschoon aan de eene zyde lam , een zeer
krygahaftig voorkomen en gaf in zijn huis bevelen zoo goed
hem zulks mogelyk was. Dat zich niet veel reizigers naar
Argostoli begeven, is ligtelyk te begrypen, loodat signor
Yasili dan ook onmogelijk goede zaken kan maken ; hij
poogde ons echter naar zijn beste vermogen , het verblijf
ten zijnent zoo aangenaam mogelijk te maken , en bestuurde
vooral de keukenaangelegenheden met de grootste zorgvul-
digheid en verschafte ons soms waarlijk zeldzame geregten.
Daags nadat wij waren aangekomen , zag ik een reiger
door den gang dragen en dacht dadelijk: deze is voor u en
uw zoölogisch museum zeer geschikt; tot myn spyt zag ik
het dier echter naar de keuken brengen en toen ik my een
half uurtje later naar zekere plaats begaf, zag ik Yasili Jr.
reeds bezig den reiger te plukken. Nog wilde ik niet aan
de eigenlijke bestemming gelooven , maar kreeg daarvan volle
zekerheid toen ik des middags aan tafel den heerlyken reuk
van zyn gebraad voor my had. Ik heb de gewoonte in vreemde
landen aUes te eten , wat men mij opdischt , behalve ratten ,
en deed dus ook den reiger alle eer aan. By voorkomende
karigheid waren wel eens versnaperingen noodig , om ons
eens schadeloos te stellen voor sommige ontberingen ,
IETS OVER COBFü Btf CBRHALONXE.
19
en dan maakten wij dikwerf gebruik vm den kleinen citroen»
boom , die , gebogen onder den last zyner gouden vruchten,
nagenoeg onder mijn venster stond en in wiens schaduw in
den regel eenige half naakte kinderen speelden en niet zelden
ook een ezel van zijn harden arbeid uitrustte.
De stad Argostoli is in de lengte aan den zeeboezem ge-
legen; men vindt er wel is waar niet weinige aanzienlgke
gebouwen, maar is overigens ten opzigte van haren bouw-
trant hoogst onbelangrgk , hetgeen ook van de bevolking kan
gezegd worden, die tot Corfii in verhouding staat als eene
kleine provinciestad tot eene residentie. Ook heeft men er
niet dat gewoel van verschillende talen en kleederdragten ,
hetwelk ons in Corfu zoo zeer boeide ; te naauwemood geeft
de weekmarkt, die langs het strand gehouden wordt, eenige
drukte. Niet alleen dat de bewoners der stad zich door niets
b^zonders kenmerken , maar onder de bevolking van het land
dragen alleen de mannen den stempel van het zuiden, de
vrouwen zien er uit even als die bp de voddemarkt van eena
onzer steden en z^n b^'na allen zonder uitzondering leelgk
en vermagerd. Ook hebben zij geene huizen met moes-
tuinen, maar wonen meestal in hutten en verkregen dan ook
alleen van de rotsen het noodige om in hun onderhoud
fe voorzien. De netste huizen in Argostoli worden natuur-
Igk door Engelschen bewoond, en weldra kwamen w^* in
kennis met een der meest bekende en geachtste mannen,
namel^'k de heer Sanders, wiens geleide en aanw^zing ons
zeer te stade kwamen. Hem, mijnheer Sawa en schier
alle and^e aanzienlijke inwoners , konden wij dagelgks in de
club aantreffen, waar zich eene zeer wel ingerigte bibliotheek
of leeskamer bevond en des avonds over de politiek en aan-
gelegenheden van den dag gesproken werd. Ook bezit Ar-
gostoli een schouwburg , en op zekeren morgen verkondigden
reusachtige, dwars over de straten uitgespannen biljetten,
dat een Baritono grecoj van wien men zeer goede verwachtin-
gen had, des avonds een concert zou geven, met medewer-
king van eenige dilettanten van Argostoli. De genoemde
bariton bragt dan ook eenige aria’s van Verdi ten gehoore met
zulk eene krachtige stem , dat die een ouden stryder van
Marathon tot eere zou verstrekt hebben , terwgl de dilettan-
ten zeer lijdelijk eenige nieuw-grieksche bijspelen uitvoerden-
*
20
IETS OYEB OORFU EK CEPHAtiOKIE.
Het meeste vermaak schepten wij echter in de gedragingen
van het voor het grootste deel uit scheepsjongens, bootslie-*
den en dergel^'ke gentlemen bestaande parterre , die dikwerf
onder de voorstelling zoo luidruchtig en vrolijk werden, dat
veeleer zij de eigenlijke acteurs schenen te z^'n.
Ook op Cephalonië hebben zich de moedige ridders van
het principe om niet te interveniëren , de heeren Engelschen
namelijk , zoo goed mogel^k genesteld. De kazernen en ver*
sterkingen in Argostoli zijn echter slechts kinderspel in ver*
geligking bij de ontzagwekkende bolwerken op Gorfii. In
geval van oorlog zou Cephalonië zeer zeker spoedig overge*
geven worden, daar de op anderhalf uur afstands van de stad
op eene hoogte gelegen vesting, het oude Venetiaansche
kasteel , eene welgemeende bestorming moeijelgk zou kunnen
wederstaan. Dit punt strekt den reizigers over een groot
deel van het eiland ter oriëntering en is vooral, by heldere
lucht en stille zee zeer aan te bevelen om het grootsche
en betooverende uitzigt, hetwelk ik echter voor den lezer
niet zal wagen te schetsen.
Als men den blik naar Argostoli vestigt, heeft men een
vcrgezigt over den geheelen diep inloopenden zeeboezem met
zgne ten deele magtige begrenzingen. Vervolgens laat men
het oog langs de hoogte ter regterzijde weiden, en wendt
zich van daar allengs tot des majestueusen Monte-Nero. De
zon stond reeds laag en kleurde de bovenste helft van den
kolossus violet, terwijl de als uit zee opkomende voet reeds
geheel in de schaduw lag. Nu heeft men Argostoli achter
zich; eene steile helling ligt onmiddelijk voor onzen voet,
met het eveneens bergachtige maar veel liefelijker zuidweste-
l^*ke deel van het eiland, en in zee, als met de hand aan
te raken , Zanthe , waar de krent groeit. Bij zulk een heer-
lik tafereel vergeet men aldra dat men zich moet behelpen
in de kleine herberg, werwaarts men echter bij het aanbre-
ken van den nacht tevreden en verheven gestemd door de
magtige natuur terug keert. Even boven de stad, bij eene
oude kerk, waarvan de naam mij ontgaan is, vindt men
nog een heerlijk gezigtspunt , op zich zelve reeds hoogst
schilderachtig en dat nog oneindig verhoogd wordt door een
olijfboom — zeker een der schoonste, die ik immer gezien
heb — welke zich op het groene kerkhof bevindt. Hij werpt
IBTS O VEE OOBÏU EN OEPHALONll.
21
Z9D6 schaduw over een trap In de open lucht , die naar een
soort klokkentoren leidt, welke men beklimmen moet, om
bet panorama in zyn geheel te overzien. Tot ons leedwezen
was ons verblyf daar kortstondig ; eene oude vrouw verzelde
ons derwaarts, zij bekeek zeer naauwkeurig de schets, welke,
reisgezel in der haast ontwierp en bedelde ten slotte
zeer dringend.
Het hoofdpunt mijner zoölogische navorschingen was in de
nab^eid der stad aan de oevers van de kreek , waarover de
brug heen ligt. Terw^‘1 het gedeelte achter de brug door
talrijke bronnen van de omringende kalkhoogten een aanzien*
lijken toevoer van zoet water ontvangt, ontstaat er zooge*
naamd brak water, hetwelk zeer gunstig is voor de eigenlyke
planten- en dierenwereld. Er bevinden zich in het brakke
water wel ook soorten , die anders in het zuivere , verzadigde
zeewater voorkomen, maar dat getal is nogtans evenredig
klein. Vooral voor de paddestoelen is het brakke water zeer
gunstig , hoofdzakelgk voor die afdeeling van tweeledige we*
zens , waaraan de wetenschap den naam van Spongiae gegeven
is, en waartoe de spons behoort. Op sommige plaatsen der
kreek van Argostoli, waar anders zeer weinig beweging in
ket water was, vormden zes a acht soorten dezer plant te
zamenhangende plaggen van de schoonste , schitterendste
kleuren, zooals geel, donkerblaauw, groen en violet en ik
kan niet veronderstellen , dat de beroemde kleurenpracht der
koraalriffen fraayer kan zgn. Op andere plaatsen , vooral tegen
en in de nabyheid van de pilaren der brug , waar het water
onophoudel^k in beweging is, was de bodem geheel bedekt
met eene soort der zoogenaamde zee-anemonen of klaprozen.
Hun zakvormig ligchaam zuigt zich met het afgeknotte on-
derste einde vast; aan het boveneind bevindt zich de mond,
omringd door een digtgesloten krans van beweegbare en rek*
bare voeldraden, die groen en roodachtig*graauwgeel van
kleur zgn en in verbinding met de overige , eveneens groen-
achtige ligchamen, by sch^nbare willekeurigheid der zwakke
bewegingen den schijn hebben , alsof bloemen uit den bodem
der zee opkwamen. Andere dieren leven als verborgen onder
de paddestoelen of tusschen de takken der zeegrasplanten,
1)* V. in groote menigte verschillende soorten van groote,
gn)ene slakken , de zoogenaamde zeehazen , die zoowel op het
22
if.rn ovT?*R OORFtJ Bïr cfBPHAtoirii.
fcoofd J^Is in den nek twee paar oorvonnige voelhorens dra-
en op den rug onder eene plooi der huid het orgaan
bezitten om te ademen , hetwelk veel overeenkomst heef!; met
een tros bladeren. Als planten-etende dieren vinden zij daar
óvervloedig voedsel en niet minder z^n eene massa kleinere
dieren voor de vraatzuchtige kortstaartige kreeften of krabben
aanwezig, die door arme, in den modder der zee rond wa-
dende lieden , ingezameld worden. Ik had zulk een visscher
öp m^ne eigene kosten medegenomen; tot aan het middel
in het water staande, schoof hij een net voor zich uit en
tedigde van tgd tot tyd den rijken inhoud daarvan op de brug
Voor my, alwaar ik, steeds door eene menigte ledigloopers
omringd, meestal op goed geluk af, mijne glazen vulde, tot
dat eene naauwkeurige beschouwing met het vergrootglas mg
de vooral door mg begeerde dieren deed ontdekken. Ik
haakte vooral naar het bezit van kleine , langwerpige , geheel
platte en vlakke wormen, planariën of ingewands- wormen ,
die er zoo teeder en half doorschgnend uitzien , dat men de
groote bewegingskracht , welke zg doen blijken , niet bij hen
zou onderstellen. Zij kenmerken zich door de groote menigte
van oogen , die liervormig in de nekstreek boven de hersenen
liggen; hun darmkanaal heeft veel overeenkomst met een
véeltakkigen boom, en daar het groenachtige voedsel door
de ligchaamsledingen , die dikwerf in het roodachtige spelen,
doorschemert, zoo is de uiterlijke verschgning dezer dieren
zeer bevallig.
Bood het inwendige deel van ^n zeeboezem rijke gelegen-
heid aan voor natuurgeschiedkundige navorschingen , zoo
werden wg door de denzelven in het zuiden en oosten be-
grenzende bergen als in den grgzen voortijd verplaatst. De
reeds vermelde voorkomende en beleefde Engelschman, de
heer Sanders , maakte ons bekend met de zich aldaav bevin-
dende uitgebreide overblgfselen van zoogenaamde cyklopische
muren. Op de hoogte boven de kreek , bevond zich blgkbaar
voor eeuwen eene versterkte stad , want naar de uitgestrekt-
heid der muren te oordeelen , kan het geen enkel kasteel
geweest zgn om eene onder aan het water gelegen stad te
beschermen. De cyklopische muren zijn zonder kalk uit
rotsbrokken en groote steenen opgetrokken , die men in den
natuurlijken vorm behakte en naauw op en aan elkander
in» orm coBtu sk ospHAXosrii.
28
slooft. Ofst^hoon eeue der oudste wijzdh van bouwen, doet
heft ejklopisohe muurwerk buitengewone hefkrachten en eëüè
niet alledaagsche zekerheid in de werktuigelyke behandó*
ling van den steen onderstellen. En wie voor de eerste maal
voor deze bolwerken staat, die men een geheel eind weegS
op het hoogst ongel^ke terrein kan vervolgen, gedeeltelijk
nog zoo plat en onbeschadigd , als zij voor verscheidene
eeuwen daargesteld werden , verkrygt daardoor een nieuw
onuitwischbaar denkbeeld van hetgeen door menschen kan
tot stand gebragt worden. De cyklopische muren ,bg Argo *
stoli z^ echter blijkbaar niet uit één tgdperk afkomstig;
men kan zeer duidelijk e^ gedeelte van ouderen oorsprong
boven den oever van de kreek onderscheiden en een gedeelte,
hetwelk veelligt vele eeuwen jonger dagteekent, en dat byna
het aanzien heeft van een middeneeuwschen stadsmuur, ter*
van streek tot streek torenachtige voorschansen aange-
biagt zgn. Ook op Ithaka vindt men dergelijke muren op
den zoogenaamden burg van TJlysses ; mijn reisgezel bekwam
echter de overtuiging, dat zij met die op Cephalonie niet
te vergeleken waren.
Herhaaldeiek deden wg togjes in de tegenovergestelde rig*
ting van den zeeboezem, vooral daar ter plaatse waar deze
ih naar de stad Lixuri opent en met buitengemeen gesple-
ten oevers als eene open zee verwijdt. Uit sommige reisbe*
9chiyvingen waren wy opmerkzaam geworden op eene hoogst
zonderlinge en tot nog toe onverklaarbare verschijning, na*
melyk een aan den oever der zee liggenden molen, door
esn uit de zee landwaarts inloopenden stroom voortgedreven#
En toch is de zaak werkelyk zoo. Op een half uur afstandS
vim Argostoli ligt een w^lingerigte watermolen met bybê-
hoorende schuren, n^r de zyde van den zeeboezem bevindt
doh een gemetselde gang en eene genoegzame hoeveelheid
water om het werk met kracht voort te dry ven en verliest zich
met een verval van omstreeks drie voet by eene lengte van
veertig voet, in de onderwoelde oeverspleten. Zoowel dC
bewoners van het eiland als reizigers, die dezen zeer zeker
bekenden molen bezochten , zyn van meening , dat het water
diep in het hart der aarde verdwynt óf ten minsten na
^ langen onderaardschen loop zich eerst weder in de zeó
mtttort. Mijn reisgezel, die zeer opmerkzaam de ter ver-
'*)»4 TSTS OTEn COBPU EN OEPHAXiONIB.
klaring bggebragte omstandigheden waar nam, stelde eene
andere theorie daarvoor vast , welke ik , alleen om hare een- |
voudigheidy geheel en al moest goedkeuren. Ik heb reeds 1
boven gezegd , dat 2 sich talrgke bronnen in het binnenste einde
der smalle over eene gansche lengte uitgestrekte kreek uit- |
storten. Daardoor heeft eene voortdurende verhooging van
het watervlak plaats, het overbodige water loopt natuurlek
af en er ontstaat eene, naar het open einde der kreek ge-
rigte strooming. Op dat punt van den oever, waar de wonder-
molen staat, zijn de steenen zeer los en, gelgk w^' gezegd
hebben, derwyze onderwoeld en gespleten, dat hier en daar
twintig a dertig passen van den rand des oevers het water
even als de roodst een schoorsteen opdwarrelt. In deze
spleten verliest zich natuurlek ook het naar uitbreiding ver-
langende stroomend water, niet echter om steeds dieper en
dieper in de ingewanden der aarde te dringen of ook aan
de zuidelijke punt van het eiland weder het daglicht te be-
groeten , maar om in de holten van den gespleten oever zel^
misschien dadel^k achter den molen, of ook 200, ten hoog-
sten 300 passen van daar, waar de zeeboezem veel meer
breedte heeft, rustig heen te vlieten. Zulks ten minste was
het denkbeeld van Professor TJnger. Enkele malen, terw^l
hg eene schets nam van den molen met alle details der on-
middelijke nabijheid , dwaalde ik verder langs den oever heen,
tot waar de splgting en verbrokkeling den hoogsten graad
had bereikt. Daar had zich een labyrinth van kanalen en
gangen gevormd, waarvan de wanden met de weligste zee-
bloemen bedekt waren. Waar zich planten bevinden, z^
ook dieren aanwezig en zoo spreekt het van zelve, dat deze
geheime plaatsen ook hunne eigene groote bevolking hebben.
Soms kon ik mij niet weerhouden, hier en daar met eenig
gevaar omlaag te dalen en ver over den waterspiegel heen
gebogen het eigenaardige gegons af te luisteren.
Eene der wetenschappelijke taken , welke mgn vriend zich
voorgesteld en reeds op Corfu gverig en met goed gevolg
ten uitvoer gebragt had, was de kennis van den geologi-
schen bouw der eilanden. Daartoe was Gephalonië voor-
zeker nog meer geschikt dan Corfu, en, het mikroskoop
voor uren en soms halve dagen latende rusten, verzelde ik
hem zeer gaarne op eenige tog^es, welke enkel ten doe
IBTS OTSB OOBVÜ BK OEPHALOKIB.
26
hadden versteeningen op te sporen. wisten, dat niet
verre van Limri aan gene z^de van den zeeboezem uitge-
breide lagen van versteeningen aanwezig waren en bega-
ven ons derhalve op zekeren morgen, kort na zonsopgang
in eene boot naar Lixuri op weg. M^heer Sawa had ons
een zyner dienstboden als een vertrouwd en geheel onbaat-
zuchtig mensch als gids aanbevolen, die zich dan ook met
tamelijk goed gevolg van zijne taak kweet, ofschoon, gelyk
weldra bleek, zijne onbaatzuchtigheid zeer beperkte grenzen
had. Wij hadden ongeveer drie kwartier uurs voor den
overtogt noodig, en schonken de stad Lkuri, die ons zeer
onbelangrijk toescbeen, geene opmerkzaamheid, maar bega-
ven ons dadeiyk naar de versteeningen, geleid door eenige
knapen, die met de voetpac^en naauwkeurig bekend waren»
Evenwydig met den oever liep eene bank versteende oesters,
die biy de groote, by het klimmem der zon vermeerderende
hitte de begeerte naar eenige dozynen levende , met hetgeen
daarbij behoort, voor ons ontbyt opwekten , maar waarvan wy
natuurlyk ook behoorlijk datgene bewaarden , wat ter volma-
king der verzamelingen in aanmerking kon komen. Op
uaauweliiks tien minuten afstands van daar begon een voor
den geognost hoogst belangrijk terrein , namelijk een heuvel-
)md van een a twee vierkante mylen groot, hetwelk uit
eene kleiachtige grondstof en eene verbazingwekkende massa
van deels geheele , deels verbrokkelde oesters , schelpen en
slakkenhuizen bestaat, hteeds de oppervlakkige bezigtiging
leerde ons, dat wy vele fragmenten van vergane, werkelijk
voorwereldlyke dieren , en ook verscheidene derzelve voor
ons hadden , die te naauwernood of in het geheel niet van
nog thans de Middellandsche zee bevolkende soorten te
onderscheiden waren. Het gansche heuvelterrein , dat in het
noordwesten door hoogere, oudere kalkbergen begrensd wordi^
behoort diensvolgens tot eene der jongste aardlagen. Het is
verheven zeegrond, welke ten gevolge der geringe zelfstan-
digheid , door den invloed van den regen de tegenwoordige
gestalte aangenomen heefr. Op de hitte geen achtgevende,
vulden wy onze zakken en netten , en ik durf den lezer wel
nog dit mededeelen, dat wy de wetenschap daarmede voor-
zeker geene ondienst bewezen hebben , wyl onze verzameling
eene reeks van dergelyke verschijnselen in Griekenland en
26
IST8 OVER 00BFT7 EN OBPHALONifi.
nog meer zuidel^ke gelegen streken volledig maakt en
met elkander in verband brengt. Langzamerhand waren wij
in de nab^heid gekomen van een dorp , waar wy eenige
verversching hoopten te zullen vinden, hetgeen voor ons na
zulk een rijken oogst en vermoeienis wel noodig was. Dewil
zich daar geene herberg of locanda bevond, moesten w^ ons
naar eene particuliere woning begeven , waar men ons brood
en wijn verschafte en zonder een enkel woord te spreken
onze gastlieden spraken niets dan Ghrieksch — stilden wij
onzen honger en dorst. De zoon des huizes, naar rngne
gissing een knaap van 12jarigen ouderdom , met een zwarten
talaar gekleed , daar bij voor den geestelijken stand werd op-
geleid, trok vooral onze opmerkzaamheid tot zich. Hij ver-
zelde ons later tot Lixuri en den weinigen eerbied , de niet
zeer passende aardigheden, die onze gids met hem en zin
gewaad maakte , versterkte onze op Gorfu en Oephidonië ge-
maakte waarnemingen over den toestand der Grieksche
priesters.
Na nogmaals in een koffijhuis te Lixuri eenige rust ge-
noten te hebben, bragt het vaartuig ons bij goeden wind
pijlsnel naar de woning van signor Yasili terug.
Het uitstapje naar den Monte-Nero was wel het merk*
waardigste en genoegelijkste van de dagen , die wij op Oe»
phalonië hebben doorgebragt. Zoo schielijk , aangenaam en
met zulk goed gevolg hadden wij ze niet kunnen ten uitvoer
brengen , zonder de buitengewone minzaamheid van den heer
Sanders , die ons meestal verzelde en doorgaans den post
van geleider en gastheer op zeer voorkomende wgze op
zich nam.
De beklimming van dezen over de 5000 voet hoogen berg
heeft in den regel zoo plaats , dat men des namiddags tot
een aan den voet gelegen klooster gaat en den volgenden
morgen of reeds des nachts op muildieren de hoogte bestijgt.
Wy ondernamen de belangrijke wandeling op ééa dag , ter-
wgl wij van den wagen geen verder gebruik maakten dan
van af de stad tot naar een 1800 voet onder den top gelegen
rust* en zomerhuisje. Het eerste derde gedeelte van den weg
sluit zich aan den naar Lixuri loopenden straatweg aan,
daarna wendt men regts in de groote , door de beide berg*
passen ingesloten diepte, wier gindsche zijde, gelijk wij
iBTfll OTBB OOBFU BK OEPHALOKZl.
27
reöds op do reis naar Liuri hadden opgemerkt ^ hare grootste
breedte in den Monte*Nero bereikt. Te vergeefs zodit hier
bet oog die liefelijke , weelderige landschappen , die weiden
en ol^fboomen, welke men op Corfu zoo menigvuldig vindt;
Cephalonië is harder en woester , men ziet er byna, niets dan
steen- en struikgewas, maar daartusschen, men kan te naau*
wernood begrepen hoe het mogelijk is, mylen ver en byna
tot op den top der bergen de wgnbouw. Op Cephalonië
integendeel , dit blykt den reiziger duidelyk , heerscht meer-
dere bedryvigheid dan op Corfu , maar het is daarom ook
wel te begrijpen , dat door de moeyel^kheden , waarmede
men de krenten van het rotsachtig gebergte verkr^gt, de
menschen meer of minder gebtek moeten hebben aan het
noodige, Nog vóór acht ure des morgens bevonden w^ ons
reeds aan den voet van den berg , waar wij den wagen ver-
lieten en een steiler voetpad kozen , terw^l deze langs den
zeer doelmatig door de Engelschen — ^ want door wien ook
anders ? — aangelegden kronkelenden straatweg zich verder
begaf. Door eene soort van bergpas bereikt men den bo-
vensten rand van den verheven berg en geraakt achter den-
zelven , naar de z^de van Ithaka , in de. boschstreek. De
Uonte-Nero of zwarte berg , heeft dien naam , dewijl hij
FFoeger geheel en al, en thans nog gedeeltelik met een
p^nboomenwoud , eenig in zg'ne soort , bedekt is , zgnde
eene soort van pinboomen , die thans , zoover men weet ,
behalve op eenige plaatsen in Griekenland , enkel op den
Monte-Nero voorkomen , nameiyk dePinus cephalonica, een
&aaije boom. Toen wij echter het genoemde zomerhuisje
naderden, waarin de heer Sanders ons met wezenlijke gastvrij-
heid ontving , werden wij geheel opgetogen ; matten en voch-
tig mos bedekten den grond in de verkoelende schaduw der
digtbegroeide , schilderachtige boomen, en geen wonder dat
wij ons zelven afvroegen, hoe zulk eene eenzaamheid van
het bosch, die men bijna alleen in Duitsohland vindt, hier
laogelijk was. Een op honderd passen afstands van het htiiiye
gelegen put levert uitmuntend water. Nadat wij van het door
onzen gastheer ons aangeboden en smakelijk toebereid ont-
bijt gebruik hadden gemaakt , trok de naastby gelegen omtrek
van het huis in de eerste plaats onze opmerkzaamheid tot
zieh« Oogenschynlgk was alles Duitsch, als men echter het
28
ISTS OTEB OORFU BK OBPHALOKl£.
mos en de andere planten en de daarop yoortkroipende slak-
ken naauwkeuriger beschouwde, dan was alles anders, na-
mel^'k niet alleen de prachtige p^nboomen, ook de overige
planten- en dierenwereld, de laatste echter slechts spaar-
zaam vertegenwoordigd, toonde vormen, die in Duitsch-
land volstrekt niet voorkomen. Intusschen kwam een onder-
weg besteld man met andere mondbehoeften aan, waarvan
de bereiding aan hem en den aanwezigen boschwachter werd
opgedragen , en met vernieuwde krachten stegen wg te voet
naar den welligt nog 1800 voet hoogeren bergtop op. De
weg derwaarts is niet moegelijk en voor ons, natuuronder-
zoekers , die ons met het verzamelen van versteeningen bezig
hielden, was hij nog zooveel te korter. Zoo de lagen van
Lixuri tot de jongste aardvoi:niiiigen behoorden, zoo behooren
naar de boorden welke op de versteeningen aanwezig z^n,
de lagen van den Monte-Nero tot het krytgebergte. Meerder,
hetgeen wy op onzen weg vonden, heeft bewezen nieuw te
zijn voor de wetenschap.
Tot hiertoe was de hemel ons op onze verschillende tog-
ten ten goede nabij geweest; weldra pakten zich echter zware
nevels beneden ons te zamen, die wel nu en dan van Ithaka,
hetwelk daar 'beneden voor ons lag, wegtrokken; wel
dreven zij van het zuidwest-einde van Cephalonië en van
Zanthe , maar het panorama naar den zeeboezem van Patras
en het epirotische vasteland bleef daardoor voor onze blikken
verborgen. Door uitgestrekte sneeuwvelden belemmerd en
in de zekere overtuiging, dat wy op den top niets byeonders
meer zouden kunnen zien dan eenige honderd voet naar be-
neden, zagen wy er van af om nog hooger op te gaan. De
top van den Monte-Nero intusschen is eene overoude heilige
plaats, waar wel geen tempel van Zeus gestaan schijnt te
hebben, maar waar toch dikwijls een heilig vuur ontstoken
werd en vele brandoffers gebragt werden, zoodat de bodem
vaak voeten hoog met overblyfselen van beenderen bedekt is*
Mijnheer Sanders verschafte ons daarvan proeven, volgens
welke aan hun ouderdom niet te twyfelen was* Ten tyde,
dat den Griekschen God hier een altaar was opgerigt, prykte
de berg waarschynlyk nog tot aan den voet in wouddosch;
onzinnige veiling van hout en herhaalde door het herdersvuur
ontstoken branden, hebben die bosschen echter aanziejqilyk
IETS OYEB CORFtJ EN GBPHALONIË.
29
verminderd. Evenwel ziet men reeds thans de vruchten van
bet in den laatsten tyd uitgeoefende toezigt daarover en de
bewaring derzelve. Het bezoek op den Monte-Nero is dan
ook eene der schoonste dagen myns levens.
De mg toegestane l^druimte om op Cephalonië te verblij*
ven, snelde intusschen ten einde. Op een zeer kalmen
avond, ik meen op den 26 April, nam ik plaats op het
kleine , van Zanthe terugkeerende Llojdsstoomschip , hetwelk
ditmaal niet in de nabgheid van de kaai, maar op eenigen
afstand van daar het anker had laten vallen, en eerst na
een zeer levendig tooneel had de afvaart plaats. Er moesten
namelgk een tweetal schoone, zeer moedige paarden inge*
scheept worden, die maar volstrekt niet goedwillig aan boord
wilden gaan. Men liet ze nu zoover mogelgk in zee loopen,
en op bet oogenblik dat zij geen grond meer onder zich
hadden, maakten zich mannen in eenige booten van hen
meester, die ze nu met kracht van roeijen naar den stoomer
bragten. Bg het ophijschen had nu een vreesselijk spectakel
plaats, maar eindelgk mogt het toch gelukken de dieren aan
boord te krggen.
Den volgenden morgen deden wg St. Maura aan en een
hoda bragt ons voor de epirotische stad Prevesa. Eene al-
daar aanwezige minaret herinnert aan de Turksche heer-
schappij. De ingang der haven is tamelijk eng ; aan de eene
z^de strekt zich de stad uit , die zeer liefelijk door een olijf-
bosch begrensd wordt. Ook de andere zijde van den oever
scheen onafgebroken met groen bedekt te zijn , een aanblik,
welken ik aan deze zuidelijke oevers nog nimmer had geno*
ten. Op het schip was het intusschen zeer druk en woelig ;
er werd eene menigte af- en opgeladen , waaronder nog een
derde paard. Een paar Orieksche familien als dekpassagiers
kwamen er nog bij en met hen eenige hoenders, van welke
een op den weg naar Corfu de zeeziekte kreeg , hetgeen een
zeer tragisch-komisch tooneel opleverde.
Te Corfu moest ik aan boord van een ander Llojds-
stoomschip overgaan, eene verwisseling, die mg, wel is
waar, door de minzaamheid der ambtenaren gemakkelijk
werd gemaakt, maar waaraan toch noodelooze kwellingen
verbonden zgn. Men is namelijk verpligt, om zich, of-
schoon de geheele overtogt betaald is, naar het agentschap
80
HST LBVBK IK DB 8LAYBBKU.
te begeven, ten einde aldaar de vrachtkaart te laten af-
stempelen.
De terugreis voerde mij langs de Italiaansche kusten , waar
men in Brindisi en Ancona halve dagen moet stil hou-
den. Aldaar stelde ik mij tevreden met het aanschouwen
van de stad, waarin ik weinig belang stelde; de eens
zoo bloedende streek, waarover vroeger het hoofdverkeer
naar het tegenoverliggende Dyrrhachium, thans Durrazzo,
plaats had, is thans geheel in verval , de omtrek dor, zonder
boomen , ledig en woest. Hier in Ancona kon ik mij echter
niet weêrhouden, eenige uren op de omliggende hoogten rond
te dwalen en heen en weêr te drentelen. Het schip, waarop
het tot nu toe zeer ledig was geweest, werd door talrijke
passagiers bevracht ; de reis ging voorspoedig voort en na af-
wezigheid van ruim eene maand bevond ik mij weder ten mijnent
hoogst voldaan over hetgeen ik gezien, gehoord en genoten had,
en over de waarnemingen in het belang der wetenschap gedaan.
HET LEVEN IN DE SLAVEENIJ (1).
Geschetst door een Slaaf.
I.
EIKDSOHHErD.
In Talbot County, aan den Oostelgken oever van Mary-
land (2) in de nabijheid van Easton, de hoofdplaats van Coun-
ty, ligt een klein, weinig bevolkt distrikt dat slechts door
zijnen dorren en woesten bodem, door den vervallen toestand
zgner huizen, door de armoedige kleeding zyner bewoners
en de vele koortsen, die er heerschen , opmerking verdient.
Dit in het oogloopend verwaarloosd en inderdaad armoedig
(1) Het verhaal, dat hierbij den lezers der Vaderl. Letteroefeningen wordt
aangeboden, is ontleend aan een werk van Frederik Bonglass, die daarin
zgn leven en zijne ontvlngting als slaaf beschryft. Sedert het jaar 1855,
toen dit werk het eerst in het licht verscheen, zijn er niet minder dan
20,000 exemplaren van gedrukt en verkocht.
(2) De Chesapeake-baai maakt, zooals bekend is, eenen diepen inham
in het land, waardoor Maryland in Oost* en West*Maryland verdeeld wordt.
HET LETSK IK DE SIiAYEESKIJ.
31
diatrikt heet Tuckahoe, een naam, die aan alle Marylandem,
zeer welbekend is. Waarschijnlijk werd deee naamaan dit gedeelte
des lande oorspronkelyk slechts als een scheldnaam gegeven,
omdat een zijner vroegere bewoners zich eens schuldig maakte
aan het stelen of nemen van eene spade , die hem niet toe-
behoorde. De bewoners van den Oostelijken oever spreken
het woord (nam, van to take^ nemen) gewoonl^'k als
„tnek” uit; Took-a-hoe (nam een spade) heet van daar in
het dialekt van Markland Tuckahoe. Yan waar intusschen
deae naam moge afstammen, zooveel is zeker, dat hij het
eigendom van dit distrikt gebleven is, en dat deze zelden
anders dan met verachting en ter bespotting van de dorheid
des bodems en de onwetendheid en armoede zgner bewoners
op de lippen genomen wordt. Overal zijn verval en ellende
zigtbaar en de kleine bevolking dezer streek zou haar reeds
lang verlaten hebben, als de Choptank haar niet tegen
hield, die ham? ruimschoots van allerlei soort van visch voorziet.
In dit treurige, vlakke en onherbergzame distrikt, of in
zgne nab^heid, was het, dat ik buiten mijne schuld het
eerste levenslicht aanschouwde en de eerste jaren mijner
kindsohheid doorbragt.
De lezer duide het mij niet ten kwade, dat ik zoo veel
nm m^ne geboorteplaats zeg; doch het is altgd van eenig ge-
wigt te weten waar een mensch geboren is , wanneer het
de moeite waardig is , hem zei ven te leeren kennen.
Den tijd mijner geboorte weet ik niet met zooveel zeker-
heid op te geven, als de plaats waar ik ter wereld kwam,
en evenmin weet ik iets bepaald over de afkomst mijner
ouders te zeggen. Onder slaven bestaan geene geslachtsboo-
men! De hier in het Noorden zoo gewigtige naam vader is
volgens slavenwet en slavengebruik afgeschaft. Slechts in zeer
enkele gevallen treft men eene uitzondering op dezen regel
aan. Ik heb nooit een slaaf ontmoet, die mij wist te zeg-
gen, hoe oud hij was. Slechts weinige moeders van slaven
weten iets van de maanden des jaars en van de dagen der
maand. houden geene de minste aanteekening van huwe-
lijk, geboorte en overlgden. Zij berekenen den ouderdom
harer kinderen naar lenten en winters, naar den tijd van zaaging
en oogst en dergelijke meer; doch deze soort van t^dsbe-
paling wordt spoedig uit het geheugen gewischt en geheel ver-
32
HET LEYEN IH 3>E SLATEBEIJ.
geten. Even als andere slaven weet ik niet, hoe oud ik ben.
Toen ik grooter werd, hoorde ik, dat manheer, even als de meeste
slavenhouders , aan z^ne slaven niet toestond , vragen betref-
fende hunnen ouderdom aan hem te doen, Soortgel^'ke vragen
worden als bewgzen van ontevredenheid, of zelfs van vermetele
nieuwsgierigheid beschouwd. TJit verschillende omstandighe'
den echter, vermoed ik , dat ik in het jaar 1817 geboren ben.
De eerste levensindrukken, die ik m^ nog donker herin-
neren kan , ontving ik by myne grootouders Izaak en Betsej
Bailey. Beiden waren reeds oud en hadden sedert langen
1^'d in hetzelfde vlek gewoond. Zij werden in de nabuur-
schap als oude inwoners beschouwd en uit verschillende om-
standigheden vernam ik , dat vooral myne grootmoeder in veel
hoogere achting stond, dan gewoonlgk het lot der kleurlingen
in de slavenstaten is. Zy was eene voortreffelgke zieken-
verpleegster en bezat eene bgzondere bedrevenheid in het
vervaardigen van netten voor de haringvangst, naar welke
zoowel in Tuckahoe, als in de naburige dorpen Denton en
Hillsboro groote navraag was. Zij breidde intusschen niet
slechts netten , maar was tevens beroemd door haar geluk in
het vangen van deze visschen. Ik heb haar somw^len halve
dagen in het water zien doorbrengen. Insgel^ks was m^'ne
grootmoeder in het bewaren der zoete poot-aardappelen
veel zorgvuldiger, dan de meeste harer naburen en had
z^, even als alle zorgdragende en voorzigtige menschen,
die te midden eener onwetende en onbeschaafde bevol-
king leveu , den naam dat met „ goed geluk” geboren
was. Haar „goed geluk” intusschen bestond enkel in de
groote voorzigtigheid waarmede zij de sappige wortels uit
den grond graafde en voor de vorst bewaarde, daar zij ze
gedurende den winter in hare hut onder den haard begroef.
In den tijd, dat de zoète aardappelen gepoot werden, zond
men van alle kanten naar „grootmoeder Betty” zooals men
haar in de dagelyksche wandeling noemde , om de aardappe-
len te pooten; want het bijgeloovige volk meende, „dat zij
zeker groeijen zouden, als grootmoeder Betty ze bij het
pooten slechts aangeraakt had.” Deze goede reuk waarin
zij stond, verstrekte haar en den kinderen, die zij b^' zich
had, tot groot voordeel. Ofschoon Tuckahoe slechts weinig
van den r^kdom der aarde bezat, kreeg toch mijn groot-
HET LEVEN IN DE SLAVEBNIJ.
33
moeder van datgene, wat het bezat, een ruim gedeelte in
geschenken. Als de aardappelen, die zij gepoot had, een
rgken oogst opleverden, werd zij niet door hen vergeten,
voor wie zij die plantte, en wat zij ontving, kwam ook voor
de hongerige kleinen , waarvan zy zich omgeven zag , ten
goede.
De woning mgner grootmoeder was armoedig genoeg. Het
was eene hut van leem , hout en stroo gebouwd. In de verte
geleek zij, ofschoon zij veel kleiner en lang zoo goed niet
ingerigt was , op de hutten , die de eerste volkplanters in de
Westelgke staten gewoon waren te bouwen. In mijn kinder-
oog nogtans was deze hut een prachtig gebouw, dat eene
zeer geschikte en aangename verblijfplaats opleverde voor
zgne bewoners. Een paar ongeschaafde Yirginische planken,
die los over de bovenste balken gelegd waren, hadden een
driedubbel doel, want zij dienden tot voetbodem, zoldering
en bedstede. Wel kon men slechts door middel van eene
ladder naar dit bovenvertrek komen, doch wat ter we-
reld kan pleiziger zgn dan het klauteren langs eene ladder?
Voor mij was deze ladder inderdaad eene heerlgke uitvin-
ding ; want het maakte een m^ner meest geliefkoosde bezig-
Men uit, om op hare sporten te spelen. In deze kleine
iut leefden vele kinderen ; hoe vele er wel bijeen waren, weet
ik niet. Myne grootmoeder genoot, mogelijk omdat zg te
oud voor den veldarbeid was , of omdat z^ in vroegere dagen
hare pligten zoo getrouw vervuld had, het groote voorregt,
in eene eigene hut , afgescheiden van het slavenkwartier, te
leven , zonder dat zij iets anders te doen had , dan te zorgen
voor zich zelve en het noodige toezigt over de kleine
kinderen te houden. Oogenschijnlijk beschouwde zij dit als
een groot geluk. Het waren niet hare eigene kinderen,
maar hare kleinkinderen , de kinderen van hare dochters, en
het deed haar groot genoegen , die bg zich te hebben , en in
hunne geringe behoeften te kunnen voorzien. De gewoonte
om de kinderen van hunne moeders te scheiden, en de
laatste op zoo verren afstand te verhuren, dat zij ze slechts
hoogst zeldzaam kunnen zien, is eene karakteristieke trek
van de wreedheid en barbaarschheid van het slavernij-systeem ;
het komt geheel met het booze doel der slavernij overeen,
dat ^t^d en allerwege daarin bestaat, om den menschbtot
M. N. s. 1862. No. Vn. 8
34
HST LEYSN JS DE SL^YSBVU.
den rang van het redeloos gedierte te verlagen. Het is een
eenmaal aangenomen stelregel , om in den geest en het hart
van den slaaf ieder begrip van de heiligheid der banden des
Uoeds en der liefde te vernietigen.
Hier intusschen behoorden de meeste kinderen toe aan
de dochters mijner grootmoeder, en waren daarom meer
in de gelegenheid, het huiselyk leven en zgne weldaden en
verpli^ngen te leeren kennen , dan wanneer zy , gelijk zoo
vaak geschiedt, onder het toezigt van vreemden gesteld wor-
den, die zich niet verder om hen bekommeren, dan de wil
van den heer dit verlangt. M^'ne grootmoeder had v^ klein-
dochters, die Jenny, Esther, Milly, Priscilla en Harriêt
heetten. De laatste was mijne moeder, van wie de lezer
weldra meer vernemen zaL
Terwgl ik op deze wijze bij mijne lieve oude grootouders
leefde, duurde het lang, voor dat ik vernam, dat ik een slaaf
was* Ik wist vele andere dingen , voor dat ik dit wist. Mijne
grootmoeder en m^n grootvader waren voor mg de voor-
naamste menschen op aarde , en daar ik zoo genoegelgk met
hen in hunne eigene kleine hut leefde — ik veronderstelde
namelgk , dat zij hun toebehoorde — en geene hoogere magt
boven mg en de andere kinderen kende dan die van grootmama,
had er een tgd lang niets plaats , dat mij zou hebben kunnen
verontrusten. Toen ik intusschen grooter en ouder werd,
vernam ik van tgd tot hgd de treurige daadzaak , dat de kleine
hut en de grond waarop zg stond niet aan mgne lieve oude
grootouders, maar aan eenen man toebehoorde, die op verren
afstand van hen woonde , en door mijne grootmoeder de „oude
heer” genoemd werd. Ik vernam verder de nog treurigere
daadzaak, dat niet slechts het huis en de grond, maar ook
mgne grootmoeder zelve (mgn grootvader was vrg) en al de
kleine kinderen , die zg bg zich had , aan denzelfden geheim-
zinnigen persoon toebehoorden, die mijne grootmoeder met
alle teekenen van eerbied den „ouden heer” noemde. Zoo
legerden zich vroegtijdig wolken en donkerheid op mijn
levenspad. Eenmaal op het spoor gekomen , duurde het
niet lang, of ik vernam nog eene andere daadzaak, die
mijn kinderlijk gemoed nog smartelgker aandeed. Men zeide
mij namelgk , dat deze „oude heer,” wiens naam steeds met
angst en vrees scheen op de lippen genomen te worden, aan
ïMTaix ïK i^£ f^iLA.irÈum^,
86
de kinderen elechtó tot Oenen bepouldea tgd toé ft^oorïddfflë
bijm^ne grootmoeder te blijven, en datz§, iOóQjfsk gi^ot
genoeg waren, haar terstond ontnonien werden, om b^ den
„ouden heer*’ te leven. Dat waren inderdaad droevige ont*
dekkingen, en ofschoon ik nog te jong was, óm al bet géwigt
deser mededeeling te begrijpen, en ik het grootste gedeélte
mgner kindeijaren in vrolijke spelen met de andere kindóren
dooihragt, was Ik nogtans vaak aan onrust ter prooi.
Dé gedachte aan de onbeperkte magt van dien ver verwij-
derden „Ouden heer,’* joeg in de oogenblikken van rust ën
ontspmming dikwijls eene kille huivering door m^'ne leden.
Mijne grootmama was te dier tgde inderdaad mijne gehëele
wereld , en het denkbeeld , van haar gescheiden te züllèh Wor-
den, Was mij onverdragelgk.
Kinderen hebben even góed als volwassenen hunne zor-
gen en bekommeringen , en in ons gedrag jegens hen moeten
wg dit nooit vergeten. Slavenkinderen zijn kinderen alé
andere , en maken geene uitzondering. De gedachte, dat ik
van mijne grootmoeder gescheiden worden en haar zeldeik of
nimmer weêrzien zou, vervolgde mij onophoudelijk. Ik HnS-
leide op het denkbeeld, dat ik bij dien geheimzinnigen
«ouden heer*’ leven zou, van wien ik nooit met liefde, maar
altijd slechts met vrees hoorde spreken. Ik denk aan dezen
angst als aan eene der grootste zorgen uit mijne kinderjaren
terug. Mjne grootmoeder! mjne grootmoeder en dé verge-
iK>egde kring, die aan hare zorg was toevertrouwd; voorna-
melgk echter zij zelve , over wier afwezigheid wj zoo bedroefd
waren, waöneer zij ons slechts voor een oogenblik verliet,
en over wier terugkomst Wij ons zoo hartelijk verbljdden ;
hoe zou ik het kunnen verdragen, om haar en het stille
huiselijke leven, dat mij zoo dierbaar was geworden, te
verlaten !
Geljk echter op later leeftijd de genoegens des levens
slechts voorbjgaande zjn, zoo is het in de kinderjaren met
de zorgen des lévens gesteld. Zelfs de slavemj is niet in
staat, het hart des kinds op eenmaal met onuitwischbaren
kommer te vervullen, en alles wel overwogen, is er ten
laatste weinig onderscheid tusschen de mate van vergenoegd-
heid, die het verwaarloosde slavenkind ondervindt en die van
het vertroetelde en in weelde öpgevoede kind van den slaven-
36
HBT LBYBK UT B7. SLAVEBKIJ.
houder. In dit opzigt bestaat er eene soort van geregtig-
heid, ten gunste der jeugd.
De slavenhouder heeft van de zwakke, magtelooze kinde*
ren niets te vreezen en heeft daarom ook geene aanleiding
om hen te straffen, en als koude en honger niet aan het
teedere ligchaam knagen , is het leven van den slavenjongen
gedurende de eerste zeven of acht jaren even aangenaam,
als dat van het meest bevoorregte blanke kind, terwyl hij
vele verdrietelykheden ontgaat, die z^nen blanken broeder
kwellen. Slechts zelden ontvangt h^ vermaningen, om zich
fatsoenl^'k te gedragen en wat dies meer zij. Men is niet
in de gelegenheid hem te bestraffen, omdat hij met messen
en vorken niet behoorlek weet om te gaan , want hij gebruikt
zoo iets niet. Het wordt hem niet verweten, dat h^ het
tafellaken vuil gemaakt heeft, want hij gebruikt zgn eten op
den harden kleigrond. H:g heeft bg zyne spelen nooit het
ongeluk, zigne kleederen te verscheuren of morsig te maken,
want hg bezit schier niets , dat verscheurd of morsig gemaakt
zou kunnen worden. Men begeert van hem nooit, dat hij
zich als een aardig klein heertje gedragen zal, want hij is
slechts een ruwe kleine slaaf. Van allen dwang en alle tucht
bevrijd, kan de slavenjongen in levenswijs en gedrag een
echte jongen zgn en alles doen wat zijn hart opgeeft, zon-
der aan zijne waarde te kort te doen of zich eene scherpe
berisping op den hals te halen. Hg loopt letterlgk als een
wilde in het rond, behoeft noch in de kinderkamer verve-
lende verzen te leeren , noch aardige aanspraken tot ooms en
tantes te houden, en als hg slechts voor de vuisten der groo-
tere slavenjongens op zgne hoede weet te zijn, kan hg zich
onbezorgd aan zgne kinderspelen overgeven. Het is zoo, als
hg op den weg over zijnen heer struikelt — en dit zoekt hg
reeds vroeg te vermgden — wordt hij er toevallig aan herin-
nerd, dat hg nog in den gouden tgd leeft, en spoedig iets
anders zal leeren kennen; doch weldra is de bedreiging voorbij,
en onze zwarte jongen gaat voort, om naar hartelust in het
zand rond te woelen of in het slgk te spelen. Als modder
en stof hem lastig vallen, heeft hij het water digt bg de
hand; hg kan zich onderdompelen in den vloed, zonder dat
hg met het lastige uitkleeden iets te maken heeft, of bang
behoeft te zijn, zijne kleederen nat te maken; zijn hemd
HBT LBYBir IN DE SDA.YEBNU.
37
van grof lixmen — want meer heeft hij niet aan — is spoe-
dig gedroogd en heeft er evenmin als zyne zwarte huid be-
hoefte aan, om lang gewassohen te worden. Zijn voedsel is
uiterst sober en bestaat grootendeels in eene soort van koren-
bi^’, die vaak in eene oesterschelp den weg van de houten
schotel naar zijnen mond vindt. Als het weder goed is ,
brengt hij den dag in de open lucht en in den zonneschijn
door. slaapt altgd in luchtige kamers en behoeft geen
poegers of pillen in te nemen, om zgn bloed te zuiveren of
sguen eetlust op te wekken. Hg heeft altijd goede appetgt,
schreit slechts zelden, daar niemand er op let, en leert de
builen, die hg bekomt, gering achten, omdat anderen die
voor iets van geen het minste belang houden. In een woord,
gedurende de eerste acht jaren zgns levens is hg gewoonhjk
een levenslustige , vrolijke en gelukkige jongen ; en zulk een
jongen was, zoover ik mg het herinneren kan, hg, wiens
leven als slaaf ik thans ga verhalen.
n.
HET VERLATEN VAN MIJNE EERSTE WOONPLAATS.
De geheimzinnige man, van wien ik onder den hatelgken
flaam van den „ouden heer” als een voorwerp vau schrik
voor de bewoners onzer kleine hut gewaagde , was werkelgk
een man van eenige beteekenis. Hg bezat verscheidene huizen
te luckahoe, was de eerste secretaris en bestuurder op de
hoofdplantaadje van den overste Eduard Lloyd, hield op zgne
eigene boerdergen opzigters, en had toezigt over allen, die
in dienst van den overste Lloyd stonden. Deze plan-
taadje ligt aan de Wye, welke naam ongetwgfeld van Wales
komt, van waar de Llojds oorspronkelijk zgn. Deze Lloyds,
eene oude en in Maryland zeer geziene familie , bezitten on-
metelgke rijkdommen. De hoofdplantaadje, waarop zg wel
hmger dan eene eeuw gewoond hebben, is eene der grootste,
vruchtbaarste en welingerigtste van den geheelen staat.
De lezer kan zich ligt voorstellen , dat ik uiterst nieuws-
gierig was naar alles, wat op deze plantaadje en dien zon-
derlingen ouden heer betrekking had, die meer dan een
gewoon mensch zijn moest. Ongelukkigerwgs droeg alles,
wat ik verder van hem en de plantaadje vernam, er slechts
88
HBT LSVBK TS SE SEüiTBBSIJ.
to€ bij , om dan an^ te vermeerderen , dien ik in mg voelde
opkomen, tin ik mg Toorstelde, daar naar toe geaondan te
worden en, van mgne grootouders gescheiden en van hunne
besohermmg beroofd, daar te moeten leven. De plantaadje
van den overste Lloyd was zeker eene hoogst merkwaardige
plaats, en ik was niet zonder eenige begeerte, haar te lee-
spen kannen , maar niets ter wereld zou er mg uit eigen be*
weging toe hebben kunnen overhalen, om daar te blgven.
Zoo groot was mgn weerzin om de kleine hut te veriaten, dat
ik eeuwig klein wensohte te blgven, want ik wist, hoe
grooter ik werd, des te meer kortte de tgd van mgn ver-
blijf aldaar in. De oude hut met haar planken beschot en
hare bedsteden van latwerk, met haren schoorsteen van klei
en vooral met hare ladder, dat hoogst merkwaardige meester-
slsik, was mgn vad^land — het eenige vaderland, dat ik
destgds bezat, en ik had haar en alles wat er op betrek-
king had hartelgk lief. De oude heg, waardoor zg omringd
werd, de boomstammen in de nabgheid aan den zoom van
het bosch, en de eekhoornlges , die daarop rond liepen,
sprongen en huppelden , waren de voorwerpen mgner leven-
digste belangstelling en innigste toegenegenheid. Digt bg
de hut stond ook de onde pnt met zgnen dikken dwars-
balk, die tosBchen de tronken van eenen gevelden boom
zoo jnist was aangebragt en zoo zuiver in evenwigt hing,
dat ik hem met ééne hand in beweging brengen en mg een
dronk water verschaffen kon , zonder eerst om hnlp te vragen.
Waar ter wereld was nog zulk een put en zulk een huis?
En toch vmren dit nog niet aüe asntrekkelgkheden, die dit
oord voor mg bezat. Beneden, in een klein dal, niet ver
van de hut m^er grootmoeder, stond de molen van den
heer Lee, waar dikwgls veel menschen kwammi, om er
hun koren te laten malen* Het was een watermolen, en
het zou mg onmogelgk z^, alles weder te verhalen, wst
ik daar gevoelde, als ik aan den rand der bedt zat te
vissohen en den molen beschouwde en naar het draagen
van het groote rad keek. Intusschen bij al m^e spelen
en vermaken rees telkens als een vervaarlijk schrikbeeld
de gedachte op voor mijnen geest, dat ik hier niet lang
meer tertoeven zou en de oude heer mg spoedig zou laten
roepen.
TiBttmt TS BB «UMmS.
Ik WM een siaaf^ een geboren slBaf, en o&choon dm
daadzaak rag onbegifgpelijk was, kwam ik ecbter spoedig tot
het besef m^er geheele af hankelgkheid tbq den wil raa een
raker ,, iemand”, dien ik nooit gezien had, en om vereohil*
iende redmen vreesde ik dien iemand meer dan iets tev
wereld. Tm voordeele van een ander geboren, zou ik
spoedig als de eersteling der kudde uitgekozen en dien ver-
sohrikkelijken en onverbiddelijken halven G-od ten offer ge-
bragt worden, wiens beeld mij in mijne kinderlgke phantasiën
zoo dikwgls vervolgd had. Toen het tijdstip van mijn vertrek
bepa^d was, hield mijne grootmoeder, daar zg mgnen angst
kende, deze vreeselgke gebeurtenis uit medelijden voor my
verborgen. Tot des morgens toe, toen wg opbraken (*twaa
een sehoone zomermorgen) en zelfs gedurende degels, die
ik mg, hoewel toen nog een kind zgnde, toch nog even duide-
Igk herinner, alsof ik haar gisteren gedaan had, liet zij mg
het treurig doel er van niet vermoeden. Deze geheimhou<*>
ding iTas allezins noodig, want hadde ik alles geweten, zoo
zou ik het mgne grootmoeder zeer moegelijk gemaakt heb-
ben, om mg weg te brengen.
De afstand van Tuckahoe en de rivier de Wge, waar
mijn oude heer woonde, bedroeg twaalf volle mijlen. Deze^
togt zou dan ook boven mijne krachten geweest zgn, indien
mpe lieve grootmoeder mij niet te hulp was gekomen en nu
en dan op den schouder gedragen had. Mgne grootmoeder,
o&choon reeds bejaard, was nog eene krachtige, gezonde
vrouw. Ik scheen voor haar naauwelgks een last te zgn.
zou mg ook nog veel langer gedragen hebben, hadde ik
mg niet reeds te veel man gevoeld, om dit te kunnen ge-
doogen , en er uit dien hoofde op aandrong, om te gaan.
Terwijl ik mgne grootmoeder van de moeite onthief om mg
te dragen, was ik toch blijde dat zg bg mg was, toen wg
door de donkere bosschen kwamen, die tusschen Tuokahoe
en de rivier de Wge lagen. Zij bemerkte dan vaak, dat ik
hare handen vaster drukte en haar aan haar kleed vast
hield, daar ik bang was, dat er een wild dier uit het boseh
BM>gt komen springen, om mg te verscheuren.
Toen het later op den di^ werd, nam de hitte toe, en
oerst des namiddags bereikten wg het gevreesde doel Van
onzen togt. Ik zag mij in het midden eeuer groep kinderen
40
HST LBTBH IH DE BIiAVEBlTU*
van alJeriei kleur ; zwart , bruin , koperkleurig en. schier
geheel biauk. Ik had tot hiertoe nog niet zooveel kinderen
bgeen gezien. Aan alle kanten verhieven zich hooge ge*
bouwen en op de akkers waren vele mannen en vrouwen
aan den arbeid. Al deze bedr^vigheid en drukte staken zeer
af by de stilte te Tuckahoe. AJs een nieuw aankomeling
was ik het voorwerp van ieders nieuwsgierigheid , en nadat
de kinderen lagchend en schreeuwend om mij heen gespron-
gen waren , noodigden zij my uit , om bij hen te komen en
met hen te spelen. Ik wees dit echter van de hand , omdat
ik liever bij m^ne grootmoeder wilde blyven. Ik gevoelde
dat ons hier zijn voor mij niets goeds beduidde , en ook
myne grootmoeder zag er droevig uit. zou spoedig weder
een voorwerp harer liefde verliezen, gel^'k zy er reeds zoo-
velen verloren had. Ik bemerkte, dat zij zich ongelukkig
gevoelde, en de donkere schaduw op haar voorhoofd ging
op he); myne over, zonder dat ik wist waarom.
Dit werd mg echter spoedig duideliyk. Mgne grootmoeder
streek mij liefdeigk over het hoofd, en terwijl zg mg ver-
maande , een goede jongen te zijn , beval zg mij te gaan en
met de kinderen te spelen. „ Zg zgn aan u verwant zeide
zg, „ga en speel met hen.”
. M^e grootmoeder wees mg mgnen broeder Ferry en
mijne zusters Suza en Eliza, die zich onder de andere kin-
deren bevonden. Ik had noch mijnen broeder noch mgne
zusters vroeger gezien, en schoon ik nu en dan van hen
gehoord had en begeerig was hen te ontmoeten , begreep ik
werkelijk niet wat zij voor mg waren, of ik voor hen. Wg
waren broeders en zusters, doch wat meer? Waarom zou-
den zg mg , of ik hun toegenegen zgn P Wg waren broeders
en zusters in den bloede, doch de slaverng had ons van
elkander vervreemd. Ik hoorde de woorden: broeder en
zuster, en wist, dat zg iets beteekenen moesten, maar de
slaverng had aan deze uitdrukkingen hare warê beteekenis
ontnomen. De ondervinding , die ik thans opdeed , hadden
zg reeds vroeger opgedaan. Zg waren reeds in de geheimen
van het huiselgk leven van den ouden heer ingewgd, en
schenen mg met een zeker medelgden aan te zien ; mgn hart
hing intusschen enkel aan mgne grootmoeder. Het be-
yreemde u niet , lieve lezers, dat er tusschen ons zoo weinig
HBT LEYHK IK DB SLAVKRKIJr,
41
sjmpalihie bestond. De voorwaarden , waaronder alleen de
broederlgke en zusterlgke gevoelens kunnen aangekweekt
worden , ontbraken. Wy waren niet in dezelfde woning op«
gevoed en wy hadden nooit te zamen gespeeld. Mgne
ongelukkige moeder! gelijk zoovele andere slavinnen, had
wel vele kinderen, maar geen familieleven gekend. De hui-
selijke haard, met alles wat hem dierbaar maakt, is voor de
slavenmoeder en hare kinderen afgeschafb. „Kinderen, be-
mint elkander zijn woorden , die men zelden in eene
slavenhut hoort.
Ik begeerde werkelijk met mijnen broeder en mijne zusters
te spelen , doch z^ waren my vreemd , en bovendien was ik
bevreesd, dat myne grootmoeder heen zou gaan, zonder my
mede te nemen. Daar zy my intusschen ook dringend uit-
Doodigde om my bij mynen broeder en myne zusters te
Toegen , ging ik naar het achterste gedeelte van het huis ,
om met hen en de andere kinderen te spelen. Ik deed
dit evenwel niet , maar stond tegen een muur geleund en
keek naar hen. Eindelyk, terwijl ik nog daar stond, kwam
een der kinderen , die in de keuken geweest was , naar my
toeloopen, en riep met eene zekere schèlmachtige vreugde:
fed I G-rootmoeder weg! Grootmoeder wegf’ Ik kon
ket nog niet gelooven ; daar ik echter het ergste duchtte ,
snelde ik naar de keuken , om zelf te zien, en ontdekte nu,
dat het maar al te waar was. Mijne grootmoeder was wer-
kelyk vertrokken , en was thans reeds verre weg. Ik behoef
niet te verhalen, wat er thans plaats had. Het hart. brak
my schier by deze ontdekking; ik zonk op den grond neder,
weende de bitterste tranen , die een kind weenen kan , en
wees alle vertroosting van de hand. Myn broeder en myne
zusters omringden my en zeiden : „ween toch niet !” terwyl zij
mij perziken en peren gaven, maar ik wierp ze weg, en
wilde niets van hunne vriendelyke aanbiedingen weten. Ik
was nog nooit te voren bedrogen geworden , en was daarom
niet slechts ontroostbaar over de , zoo aJs ik my verbeeldde,
eeuwige scheiding van myne grootmoeder, maar ook verstoord
daarover, dat men mij in eene zoo ernstige aangelegenheid
zulk eene poets gespeeld had.
Het was thans laat in den namiddag. De dag was af-
omttend en vermoeyend geweest, en schoon ik mij niet
HX9 %Tsrm Tsr de bdatbkm^.
4e
hcrinxiep hoe het kwam , zoo vermoed ik toch , dat ik mig
selven in elaap weende. De slaap oefent zijne genezende
kntcht zelfs op den slavenjongen uit , en nooit was zgn
balsemend vermogen een gewond hart welkomer, dan het
mgne in dien eersten nacht, dien ik in de woning van
den ouden heer doorbragt. De lezer zal zich mogelgk ver-
wonderen , dat ik eene schijnbaar onbeduidende gebeurtenis,
die met my plaats had , toen ik eerst zeven jaar oud was ,
SEoo uitvoerig vertel; doch daar ik een getrouw verhaal van
myne ervaringen als slaaf wensch te geven, kan ik eene
gebeurteois niet voorbygaan , die mij destyds zeer diep trof.
Bovendien was dit inderdaad myne inlijving in het werke-
lipLO slavenleven.
m.
AFKOMST.
Bijaldien de lezer my thans gelieft te volgen, zal ik hem
eenige bijzonderheden uit het slavenleven verhalen , zooals
ik dit op de plantaadje van den overste Edward Llojd en
in het huis van den ouden heer leerde kennen , waarin ü
.my thans tegen mynen wil plotseling , ofschoon niet onv6^
wacht, verplaatst zag. Intusschen wil ik myne belofte hou-
den, om eerst nog het een en ander over m^e dierbare
moeder te zeggen.
Ik zeg niets van myn vader , want hij is in een donker
gehuld, waardoor ik nimmer vermogt heen te dringen.
slave^ny schaft den vader af, even gelijk zy de familiebe-
trekkingen afsehaft. De slavemy kan noch vaders noch
andere betrekkingen gebruiken , en hare wetten eikennen
hun bestaan in de maatschappelijke inrigtisg der plan*
taadje niet. Als zy in weerwil daarvan bestaan , zeo
vloeyen zy niet voort uit den aard der sdavemij , die er
vyandig tegen gezind is. De orde in de beschaafde wereld
heeft hier geene kracht. Men stelt er niet op den voor-
grond; dat het kind den naam zijns vaders dragen moet,
en zyne positie heeft geenen noodwendigen invloed op die
des kinds. Hij kan een vrij man zijn , en zijn kind nogtans
een „eigendom.” Hij kan blank en fier op de echtbeid
i^an zyn AnglchSaksisch bloed, en zijn kind kan op eene
lyn met den zwartsten staan. Hij kan inderdaad ---
HBT LftVBK IK DB SDATBBKtJ. 48
is het dikwee de vader en de heer van hetzelfde kind
Z 91 L kan vader weeen en zijn kind verkoopen, zonder
ziek daarover eenig vervat te doen. Mign vader was een
blanke of boo goed ais blank. Ku en dan duisterde men
elkander in het oor, dat manheer mijn vader was.
Doch om tot mijne moeder terug te keeren , of beter ge-
zegd, om met haar te beginnen! Wat ik van haar weet
te herinneren, is wel zeer weinig, maar dat weinige ligt diep
in mgne ziel begraven. Zij was groot en welgevormd , van
eene donkerzwarte glanzende kleur , hare gelaatstrekken wa-
ren regelmatig en door haar buitengewoon bedaard voorkomen
onderscheidde zij zich van alle andere slaven. In PritoharcTa
Naiural Hiatory of Man S, 157 komt een kop voor, waarvan
de trekken zooveel overeenkomst hebben met het gelaat mgner
moeder, dat ik dien vaak met een gevoel beschouw, waar-
mede een ander de afbeeldsels zijner dierbare afgestorvenen
beziet.
Ik kan intusschen niet zeggen , dat ik met warme liefde
iBn mgne moeder hing; zeker had ik haar niet zoo lief, als
ik haar gehad zou hebben , wanneer onze betrekkingen tgdens
kindschheid van eenen anderen aard geweest waren,
werden, zooals men gewoon is te doen , gescheiden, toen
ik nog een te jong kind was , om haar als mgne moeder
te kennen.
Ik hermner m^ niet, haar ooit m^ne grootmoeder te
hebben aangetroffen. Ik kan mg haar enkel nog voorstellen
bg gelegenheid der bezoeken , die zg mg op de plantaadje
van den overste Lloyd en in de keuken van mijnen ouden
beer bragt* Deze bezoeken waren zeldzaam , kort en
hadden meestal bij nacht plaats. De moeite, die zg zich
getroostte, en de zwarigheden waarmede zij te worstelen
had, om mg te zien, zeggen mg, dat zg het hart eener ware
moeder bezat , en dat de slavemg bet moederlgk gevoel in
haren boezem niet heeft kunnen uitdelgen.
Mijne moeder was verhuurd bij eenen zekeren heer Ste-
wart, die ongeveer twaalf mglen van mijnen ouden heer v^
Bijderd woonde, en daar zij op bet land arbeidde, had zg
over dag zelden tgd om bij mg te komen. De nacht zoowel als
de abtand verhinderden haar, om mij dikwgls te komen op-
zoeken. Zg zag zich genoodzaakt den: weg te voet af te
44 SET LEVEN TN DE SLAYBBNU.
t
voet af te leggen , bigaldien het geluk haar onderweg geene
gelegenheid tot rijden aanbood , doch ook dan nog moest
zy altyd ten minste eenmaal loopen. Aan eene zwarte sla-
venmoeder een paard of muildier te geven, om daarmede
vierentwintig mylen af te leggen , terwyl zij dien afstand
best kan loopen, zou eene veel grootere weelde zyn, dan
de slavernij kan toestaan. Het werd zelfs als eene dwaze
luim beschouwd , als eene slavenmoeder haar verlangen te
kennen gaf, om hare kinderen te zien, en uit een oogpunt
beschouwd , is dit maar al te waar , daar zij toch niets voor
hen doen kan. Zy heeft geene magt over hen; op alles,
wat het lot haars kinds betreft , oefent de heer veel grooter
invloed uit dan zy. Waarom dus zou zij zich daarover be-
zorgd maken? Zy heeft immers geene verantwoordelykheid !
De ijzeren wet der slavernij bepaalt een zeker getal zweep-
slagen als straf voor hen , die verzuimen , des morgens voor
den opgang der zon op den akker te zijn , of de afwezige
slaaf moest daartoe verlof bekomen hebben. „Ik ging om
myn kind te zien geldt noch in het oor noch in het hart
des opzigters voor eene verontschuldiging.
Zeer levendig herinner ik my nog een bezoek myner moe-
der , terwijl ik by den overste Lloyd was , daar by die gelegen-
heid hare liefde en toegenegenheid voor my heerlyk uitkwam. ,
Ik had dien dag, „tante Katy,” (uit eerbied „tante’* ge-
noemd) de kokkin in het huis van den ouden heer , boos op
mij gemaakt. Ik herinner mij niet meer waarin myne mis- |
daad bestond , want mijne misdaden waren aldaar zeer tal- |
ryk, ofschoon hare meerdere of mindere strafwaardigheid
meerendeels van de luimen van tante Katy afhing. Zy volgde
dien dag hare geliefkoosde manier om mij te straffen, welke
hierin bestond , dat zy mij , nadat het ontbijt afgeloopen
was , den ganschen dag niets meer te eten gaf. Gedurende
de eerste twee uren na het middageten hield ik my tamelijk
goed ; maar ik wist toch , dat ik mij niet meer goed zou
houden , als ik des avonds de gewone sneê roggebrood niet
ontving. De avond kwam , maar het brood niet , in plaats
daarvan echter de bedreiging, die tante Katy van een don-
ker gezigt deed vergezeld gaan , dat zy my zou laten dood-
hongeren. Terwijl zy met haar mes zwaaide , sneed zy voor
de andere kinderen dikke stukken brood en bergde hot
LBTEK m D£ SLATEBiaj.
45
daarna weder op. Ik deed eene laatste poging , om my bg
deze nieuwe teleurstelling goed te honden , want ik had
verwacht, dat zij eindelijk medelijden met mij zou gehad
hebben ; toen ik echter de vergenoegde en tevredene gezigten
van alle andere kinderen zag , kon ik het niet langer uit-
houden. Ik ging de achterdeur van het huis uit en weende
naar hartelust. Toen ik uitgeweend had, keerde ik naar de
keuken terug, zette mij bij het vuur en dacht over mijn
treurig lot na. Terwijl ik daar ter neder zat , viel m^'n oog
toevallig op een mand met koom , die boven op eene plank
stond. Ik wachtte op eene geschikte gelegenheid en haalde
er eenige korrels uit. . Deze legde ik in de heete asch, om
ze te roosteren. Dit alles deed ik op het gevaar af, van
harde klappen daarvoor te ontvangen , want tante Eikty kon
even goed slaan , als honger laten lyden. Mgne korrels
waren spoedig gereed, en bij mijnen knagenden honger ging
het mij ook weinig aan , of de korrels wel geheel gaar wa*
ren of niet. Begeerig nam ik ze uit de asch en legde ze
op een hoopje voor mij neder op mynen stoel. Juist toen
ik m^’n droog maal begon te gebruiken , trad mijne geliefde
moeder binnen , en nu , lieve lezer , volgde er een tooneel,
dst der moeite waardig geweest zou zijn , om er getuige van
te wezen , en dat voor mij even leerzaam als interessant was.
De treurende hongerige knaap lag , toen de nood bij hem
op bet hoogst gerezen was , toen hij het niet waagde , om
naar hulp uit te zien , in de krachtige en beschermende
armen eener moeder; eener moeder, die daar zij evenveel
vastberadenheid als ligchamelijke kracht bezat, tegen al hare
vijanden meer dan opgewassen was. Nimmer zal ik de on-
bescbryfelijke uitdrukking van haar gelaat vergeten, toen ik
haar verhaalde , dat ik sinds den morgen niets te eten had
gehad, en dat tante Katy zeide „zij zou mij laten doodhon-
geren.” In haren blik lag evenveel medeleden met mij, als
toom en woede tegen tante Katy , en terwyl zg my het koom
abam, en mij daarvoor een grooten koek in de plaats
gaf, gaf zij tante Kafy eene vermaning , die deze nim-
mer vergat. Zij dreigde, dat zy zich bij den ouden heer
beklagen zou, want deze, ofschoon menigmaal zelf hard en
wreed, keurde daarom toch de onregtvaardigheid en partij-
digheid niet goed , waaraan tante Katj zich vaak in de keuken
46
r
H£T LEVEN IK DE SLA.V1Ü&NIJ,
dcliuldig maakte. Dien avond ondervond ik, dat ik niet
elechts een kind, maar ook ümand» kind was. Yoor het
oogenblik triomfeerde ik en was gelukkig , terwgl ik mij op
den schoot mijner moeder trotscher gevoelde, dan een kohing
op z^nen troon. Doch mijn triomf duurde niet lang. Spoe-
dig viel ik in slaap en ontwaakte des morgens slechts, om
te bespeuren dat m^ne moeder vertrokken was en ik mij
weder in de magt der zwarte virago bevond , die in de keu-
ken van mgnen ouden heer regeerde, en wier toom mg
aanhoudend angst en vrees aanjoeg.
Ik herinner m§ niet mijne moeder na dit voorval weder
gezien te hebben. De dood maakte -spoedig een einde aan
de geringe betrekking, die er tusschen ons bestaan had,
en , naar haar droevig en somber uitzigt te oordeelen , aan
een leven vol diep gevoelden kommer.
Het was mij niet geoorloofd, haar tijdens hare langdurige
ziekte te bezoeken. De afzigtelijke spookgestalte der sla-
vemg plaatst zich zelfs aan het sterfbed tusschen moeder
en kind. De moeder , aan den rand des grafs gekomen , kan
hare kinderen niet om zich been verzamelen , leeft afs
slavin , om eenzaam en verlaten als een dier te sterven , en
dikw^ls heeft men voor haar minder zorg en oplettendheid,
dan voor het een of ander lievelingspaard. Mgn geheele
leven speet het mij , dat ik zoo weinig van m^ne moeder
wist en zoo vroegtijdig van haar gescheiden werd. Haar beeld
is in mijn geheugen geprent, en weinig beslissende stappen
doe ik in het leven. Zonder hare tegenwoordigheid te ge-
voelen.
Na den dood mijner moeder vernam ik , dat zij lezen kon ,
en onder alle slaven en kleurlingen te Tuckahoe de eenige
was, die zich in dat voorregt mogt verheugen. Ik weet
niet, hoe aij dit geleerd heeft, want Tuckahoe is wel de
laatste plaats op aarde , waar men gelegenheid tot leeren
zou hebben kunnen vinden. Met blgdschap en een gevoel
van tróts schrgf ik haar daarom eene sterke neiging om iets
ie leeren toe. Het verdient reeds opmerking, als eene
slavin , die op het land arbeidt , in welken slavenstaat ook ,
leert lezen , doch bij mijne moeder was deze kennis met bet
oog op de plaats waar zij aangeland was, iets buitenge-
woons , en ik ben daarom geneigd alle liefde voor litteratuur
HBT LEVEN IN DE SLAVEENU.
47
en wetexksctu^ , die ik bezit en die , trots alle vooroor-
deelen, al te hoog wordt aangerekend, niet aan mjjne Au-
gel'^aksische afkomst ?an vadersz^de maar aan den na-
tnurlijken aanleg van mijne zwarte , onbeschaafde moeder toe
te schrijven, van eene vrouw , die tot eenen stam behoorde ,
op welks geestelyke ontwikkeling men heden ten dage slechts
met minachting pleegt neêr te zien.
Daar mgne moeder m^ zoo vroeg ontnomen werd en het
mij niet geoorloofd was , haar gedurende hare ziekte te be-
zoeken , stierf zy , zonder my eenige aanwyzing omtrent
iDynen vader gegeven te hebben. Er liep een gerucht, dat
mijn heer myn vader zou wezen ; doch het was slechts een
gerucht, waaraan ik eigenlyk nooit geloofd heb. Ik heb
inderdaad thans grond , om te vermoeden , dat hy myn va-
der niet was , hoewel het maar al te waar is , dat volgens
de wetten der slaverny , de kinderen in elk geval tot den
stand der moeder behooren. Deze wet veroorlooft aan ruwe
slavenhouders en hunne zonen , broeders , betrekkingen en
vrienden de grootste ongebondenheid en voegt bij de aan-
lokkelykheid der zonde nog de aanlokkelijkheid der winst.
Men zou over dezen enkelen trek uit het slavenleven een
geheel boek kunnen vol schrijven.
Men zou kunnen denken , dat de kinderen , uit zulke be*
trekkingen van hunnen heer voortgesproten, beter dan andere
slaven behandeld worden ; doch juist het tegendeel heeft
plaats, en by eenig nadenken' zal men gevoelen, dat dit
niet anders zijn kan. ^ Eenen man, die zijn eigen bloed
onder het harde juk der slavernij laat zuchten, kan men
niet veel grootmoedigheid toeschrijven. De menschen hou-
den niet van hen , die hen aan hunne zonden herinneren ,
zoo zij althans voor geen berouw vatbaar zyn , en het gezigt
van het Mulattenkind is eene voortdurende aanklagt tegen
zijnen vader en heer. Nog slimmer is het misschien, dat
diens vrouw zich onophoudelijk aan zulk een kind ergert#
Zij haat zyne tegenwoordigheid , en als eene slavenhoudster
haat , dan behoeft zy niet eerst naar middelen om te zien ,
om haren haat bot te vieren. De vrouwen — ik bedoel de
blanke vrouwen — zijn in het Zuiden afgoden^ doch geene
vromen ^ want iu vele gevallen geeft men aan de slavinnen
de voorkeur , en als deze afgoden slechts met het hoofd
48
H£T LEYBir IS DE SLAVEBHU.
knikken en den vinger opsteken , dan ongelukkig het arme
slagtoffer ! Schoppen , stooten en zweepslagen zijn de on«
vermijdel^'ke gevolgen. De heeren zien zich daarom dikwijls
genoodzaakt , zulke slaven . op ^wie hunne blanke vrouwen
het geladen hebben , te verkoopen ; en hoé ergerlyk en schan*
del^k het ook schijnt, dat een man z^n eigen bloed aan den han-
delaar in menschenvleesch kan verkoopen, zoo is het toch vaak
eene daad van menschelykheid ten opzigte van het slavenkind,
dat daardoor van zyne onbarmhartige kwelster verlost wordt.
Het ligt niet in het plan m^ner eenvoudige geschiedenis,
iedere phase uit het slavenleven , die niet binnen den kring
myner eigene ervaring ligt , toe te lichten ; intusschen zij het
mij geoorloofd, te doen opmerken , dat , als volgens den Bijbel
enkel de regtstreeksche afstammelingen van Cham in slavernij
leven moeten, de slaverny spoedig in dit land eene zeer
onbijbelsche instelling worden zal , daar er jaariyks duizen-
den geboren worden , die , even als ik , hun aanzijn aan blanke
vaders, en doorgaans aan hunne heeren of aan de zonen
er van , te danken te hebben. De slavin is aan den vader ,
de zonen en broeders van haren heer prys gegeven. Set
overige weet men.
Na hetgeen ik over m^ne moeder en mijne betrekking tot
haar gezegd heb, zal de lezer zich niet verwonderen of het
in mg af keuren, als ik de eenvoudige waarheid belgd, dat
ik bg het berigt van haren dood geene groote droefheid over
haar verlies ondervond. Ik leerde hare waarde eerst lang
na haren dood op den regten prijs schatten, toen ik de
opofferende liefde van andere moeders voor hare kinderen zag.
Er bestaat op aarde geen vgand, die zoo alle familieban-
den vaneenrijt , als de slavemg. Zij heeft mij vervreemd
van mgne broeders en zusters. Zij maakte voor mij de moe-
der , die mg het leven schonk , tot eene mythe , en hulde
mijnen vader in een geheimzinnig duister , zoodat ik niet regt
weet, van waar ik mgnen oorsprong ontleen.
Mgne moeder stierf, toen ik niet ouder dan acht of negen
jaar zijn kon , op een der boerderijen van den ouden heer te
Tuckahoe in de nabgheid van Hillsborough. Haar graf wordt
evenmin als dat van hen , die in de golven hunnen dood
vinden , door een steen of door het een of andere opschrift
aangeduid.
ffiBT LBTBF IK DS SLAVEBKZ7.
49
IV.
ALGBMEBK OTEBZIGT VAK DB SLAVEKPLAKTAADJB*
Men gelooft algemeen , dat de slavernij in den staat Marj-
land zich in haren zachtsten vorm vertoont en daar ontdaan
is van al die mwe , verschrikkelijke eigenschappen , die het
systeem der slavem^ in de Zuidel^ke en Zuidwestel^ke staten
der Ameiikaansche unie karakteriseren. Als bewys voor deze
meening voert men aan de nab^heid der vrije staten , wier
inwoners in de gelegenheid z^*n, het slavenleven in Mary-
land naauwkeurig gade te slaan.
Ik heb het doel niet, deze bewering te wederleggen, voor
zoo verre zij op de slavernij in dien staat over het algemeen
genomen betrekking heeft; veeleer geef ik toe, dat zij in
het algemeen waar is. De publieke opinie schryft inderdaad
aan de wreedheid en barbaarschheid van de heeren, de op-
zieners en slavendr^vers zekere grenzen voor; doch men
heeft zelfs in den staat Maryland afgezonderde en afgelegene
streken, die weinig bekend ziyn, en waar de slaven^ , in
middemachtelgke duisternis gehuld , al hare ergerl^ke eigen-
dommelykheden ongestraft ontwikkelen kan ; daar wordt
oDzedel^kheid geene schande genoemd , daar wekt de wreed-
heid geen af keer op , daar behoeft zelfs de moordenaar geene
vervolging te vreezen.
Zulk een afgezonderd, somber, eenzaam oord is de „huis-
plantaadje” van den overste Edward Lloyd , gelegen aan den
Oostel^ken oever van Maryland. Zg ligt op verren afstand
van alle groote landwegen , en in hare nabijheid treft men
geene steden of dorpen aan. In den geheelen omtrek vindt
men geen openbaar gebouw of schoolhuis. Eene school
zou ook overtollig z^n , want er zijn geene kinderen , die
de school zouden kunnen bezoeken. De kinderen van den
overste Lloyd worden te huis door een gouverneur , den
heer Page, onderwezen, eenen langen, mageren, hoog opge*
schoten man, die in den loop van een geheel jaar geen
twaalf woorden met de slaven wisselde. De kinderen van
den opzigter gaan elders ter school en brengen daarom geene
vreemde gevaarlyke elementen van buiten in , die de natuur-
lijke werking van het slavemig-systeem te dier plaatse zouden
kunnen storen. Zelfs geene blanke handwerkslieden, die
K. K. 8 . 1862. No. vn. 4
50
HBÏ UYBK iN DM SJ^AYBSMfU^
op andere plantaadjes zich menigmaal openlik beklagen OYer
en in verzet komen tegen gepleegde onregtvaardigheden , zijn
op deze plantaadje aanwezig. Hare geheele bevolking is in
drie klassen verdeeld : slaperAoudera , slaven en opzigtera. De
gro&tneden » wagenmakers , schoenmakers ^ wevers en koper-
ëlagers z^n allen slaven* Zelfs is het aan den handel,
egoïstisch « onmeêdoogend en bereidvaardig als hij altijd is
om de party van den sterkste en den rykste tegenover den
swakke en arme te kiezen , niet geoorloofd , tot dit afgelegene
distrikt door te dringen* Ik weet niet, of het geschiedt om
alle openbaarmaking van hare geheimen te voorkomen ^ maar
seker is het dat al de producten van de plantaadjes van den
overste Lloyd door middel van zijne eigene schepen naar
Balthnore verzonden worden ; ieder man en ieder jongen
aoB boord i met uitzondering van den kapitein , is zijn
eigendom. Alles wat naar de plantaadjes gevoerd wordt,
komt lailgs denzelfden weg aldaar aan* Zoo is zelfs het
flikkerend licht des handels, dat nu en dan eenen bescha*
renden invloed uitoefent , buiten deze verbodene plaats
gesloten.
Schier alle plantaadjes in den omtrek van de huisplantaadje
vtai den overste Lloyd zyn het eigendom van hem of van
zyne persooniyke vrienden, wie er evenveel als hem zelven
aan gelegen is , het systeem der slavernij in al zyne ge-
strengheid toe te passen. Eenige zijner naburen zijn daarop
zelfs nog meer gesteld dan hg zelf. De Skinners, Peakers,
Tilgmans , Lockermans en G-ipsons behooren allen tot de^
zelfde clique ; daar zij slaven houdende naburen zyn , hebben
zy vermoedelijk elkander wederkeerig in hun tyranniek bestuur
bevestigd. Zij verkeeren te zamen op eenen vertrouwelgken
voet, en hunne belangen en gezindheden gaan hand aan hand.
De lezer zal begrijpen, dat in zulk eene streek de open-
bare meening weinig vermag , om den slaaf voor onder-
drukking en wreede behandeling te vrijwaren. Integendeel
draagt zij er slechts toe bij , om het onregt in de hand te
werken. De openbare meening wijkt zelden ver van de
algemeen aangenomene gewoonten af. Als zy een dam wil
opwerpen tegen onmenschelijkheid en zonde , dan moet hare
stem opgaan uit het midden eener menschlievende en be-
Bchaafile bevolking; doch eene zoodanige treft men op de
flST LBYBUT IN BE SliATÈBNUr. 5l
piiÉSitaBdjd Iilo^d niet; aan. De^e pluntdadje bevat éené
a&onderlijké kleine natie , die hare eigene taal , hare éigene
wetten , beeluitén en gebruiken bezit. Met de algemeené wéf>
tèn en bepalingen van den staat schenen deze in geen enkel
opzigt overeen te komen. De rustverstoringen , die hier
ontstaan , worden niet door de magt van den staat gedempt.
De opzigter is gewoonl^'k aanklager , regter, advokaat en
beul. De misdadiger is stom en de opzigter vertegenwoor*
digt alle partgen.
De eigendoniBregten kunnen hier nooit een punt van ge-
schil uitmaken , want de gansche bevolking behoort aan een
mensch) en kan zelve geen eigendom bezitten. Godsdienst
én politiek zijn buitengesloten. De eene klasse der bevolking
staat te hoog, dan dat de prediker haar zou kunnen berei>
ken, en de andere staat te laag, dan dat hij zich om haar
bekommeren zou , want hg predikt slechts voor hen , die
hem daarvoor betalen. De politikus komt er niet , omdat de
. lieden geene stemmen bij de verkiezing hebben , gelijk de
geestelijke er niet komt, omdat zg geen geld bezitten.
In deze eenzaamheid , afgeslotenheid en onafhankelijkheid
heeft de plantaadje van Lloyd veel overeenkomst met de
Europesche burgten der middeleeuwen. Onvriendelgk , koud
en voor eiken bezielenden invloed van buiten ongenaakbaar ,
staat zij daar, en is in alles wat op menschelijkheid en ze-
delgkheid betrekking heeft, wel honderd jaar ten achter.
Dit is intusschen niet de eenige indruk, dien deze streek
te weeg brengt. Men kan de beschaving , maar niet de na-
tuur buitensluiten. Ofschoon van de wereld afgescheiden ,
ofschoon de openbare meening, gelijk wij zeiden, zelden
gelegenheid vindt , tot dit donkere gebied door te dringen ,
en ofschoon misdaden — afschuwelijke , wreede misdaden —
hier schier even ongestraft gepleegd worden als op het
dek van een rooversvaartuig , zoo heeft intusschen deze
streek Haar den uiterlijken schgu iets aantrekkelgks , zij
is vol leven, beweging en bedrijvigheid, hetgeen voordeelig
afsteekt bg de eentoonigheid en luge levenswgze te Tuc-
kahoe. Hoe groot ook mgne droefheid was , toen ik
deze plaats verlaten moest, duurde het echter niet zeer
leng, of ik gevoelde mg in mgne nieuwe woonplaats te
huis. Het verdriet van een mensch is voor de helft ver-
•
52
HST LEVEN IN 1>£ aLAYSSNU.
geten, wanneer hg begr^t, dat hg geen ander middel daar-
tegen bezit, dan het kloekmoedig te verdragen. Ik was
nu eenmaal hier en kon niet weder weg; wat bleef mij
overig, dan alles van de beste zgde te beschouwen? Ik
vond hier vele speelmakkers en vele plaatsen , die knapen
van mgnen leeftgd eene rgke bron van vermaak en ontspan-
ning aanbieden.
Te Long Point , eene strook lands , die iets verder dan
een mgl van de plantaadje gelegen was , stond een wind-
molen, een in de oogen van een kind altgd zeer merk-
waardig voorwerp. Daar was al verder eene opene vlakke
plaats , wel twintig morgen groot, die Long Green genoemd
werd , welke eene schoone speelplaats opleverde , en aan
wier einde zich eene kreek bevond , waarin men zwemmen kon.
In den stroom , op geringen afstand van den oever , lag
rustig eene groote sloep voor anker, aan wier achtersteven
de kleine boot was vastgemaakt , die naar de lievelings
dochter van den overste „ Sally Lloyd” werd genoemd. De
sloep en de molen waren regt interessante voorwerpen voor
mg, die duizenderlei gedachten en voorstellingen in mgne
ziel deden opkomen. Een kind kan zulke dingen niet be-
schouwen, zonder er over na te denken.
Yerder waren hier vele huizen; woningen van menschen,
die idle geheimen des levens in zgne verschillende stadiën in
zich besloten hielden. Ginds , aan de straat , stond het kleine
roode huis, waarin de heer Sevier, de opzigter, woonde.
Iets meer in de nabijheid van de woning van mgnen heer
bevond zich een lang , onaanzienlijk gebouw , waarin het
letterlijk van slaven van verschillenden ouderdom , van
verschillenden inborst en grootte wemelde. Dit heet „het
lange kwartier.” Aan gene zijde van Long Green stond
op een heuvel een vervallen, oud gebouw, welks bouw-
trant aan wees, dat het vroeger tot een gansch ander doel
gebruikt was geworden , doch dat echter thans , even gelijk
het lange kwartier , door slaven bewoond werd. Behalve deze
waren er in de buurt nog vele andere slavenhuizen, waarin
ieder hoekje bewoond was. In het midden der plantaadje
stond het huis van den ouden heer, een lang, eenvou-
dig doch stevig steenen gebouw. Naast deze woningen
bevonden zich schuren , stallen , pakhuizen , de werkplaatsen
fiJtT' LBYBN IN BB SLATBBNÏJ.
53
der gro&meden, wagenmakers en köpérslagers, alles hoogst
interessante voorwerpen;* doch voor alle dingen stond daar
[ het prachtigste gebouw , dat ik ooit gezien had , en dat
! door alle bewoners der plantaadje: „het groote huis” gó-
! naamd werd. Hier woonde de overste Lloyd met zijne
&milie. Het groote huis was van verscheidene nevenge-
bouwen omgeven. Daar waren keukens , waschhuizen , koe-
pels , oranjeriên , hoender* en kalkoenenhokken , duivenslagen
I en allerlei soort van lustprieëltjes ; alles netjes geverwd en
met hooge oude statige boomen versierd, die des zomers
eene heerlyke schaduw aanboden en aan dit oord eene im-
posante schoonheid gaven. Het groote huis was een groot
wit houten gebouw met drie zijvleugels, tot hetwelk eene
groote poort den toegang verleende. Achter hetzelve lag
een park , waarin men konijnen , reeën en ander wild zag ,
die aldaar, door niemand gestoord en verschrikt, vergenoegd
rondsprongen. De toppen der statige peppelboomen waren
dikwijls met roodgevederde merlen bedekt , van wier wild en
vrolijk gezang de gansche omtrek weergalmde. Deze allen
behoorden my zoowel als Edward Llojd toe, en een tgd
lang verheugde ik mij over dit denkbeeldig bezit bovenmate.
Op germgen afstand van het groote huis was de begraaf-
plaats der dooden, die een somberen aanblik opleverde.
Groote grafnaalden , door treurwilgen en dennenboomen
overschaduwd , verkondigden zoowel den ouderdom als den
rijkdom van de familie Lloyd. Omtrent deze familiebegraaf-
plaats heerschte onder de slaven veel bygeloof. Som-
mige der oudere slaven hadden daar zonderlinge gezigten
gehad. Spoken in lijkgewaad gehuld had men daar op groote
zwarte paarden zien rondreden ; ook wilde men , dat men
des middemachts vuurkogels had zien vliegen en schrikke-
lijke toonen gehoord had. De slaven weten genoeg van de
beginselen der godgeleerdheid, om te gelooven, dat z^ ter
helle varen , die als slavenhouders sterven, en vaak verbeelden
zij zich, dat deze op aarde wenschen terug te keeren, om
, weder de zweep te kunnen voeren. Deze spookhistories ver-
zekerden de begraafplaats eene groote veiligheid , want slechts
weinig slaven waagden het, om haar zelfs over dag te na-
deren* Het was een somber en huiveringwekkend oord, en
moeigeligk viel het zich voor te stellen , dat de geesten der*
54
hbt xjevbn xs os ïïjukrwm»
geneo , wier stof hi«r rustte, met de gesaligdain des hemels
eeuwigen vrede konden genieten.
De aangelegenheden van twintig tot dertig farmen wer-
den bezorgd op die , welke men ter onderscheiding „de groote
huislami” noemde. Al deze farmen, zoowel als de slaven,
die zich daarop bevonden, behoorden den overste Lloyd, die
destyds voor zeer rijk gehouden werd en dit ook naar het
uiteriyke te oordeelen wel was. Zyne slaven alleen maakten
eene groote bezitting uit. Hij bad er meer dan duizend en
schoon er naauwelyks eene maand verliep, dat er niet een
aanzienlek getal aan de slavenhandelaars uit Oeorgie ver-
kocht werd, zoo kon men daarom toch geene vermindering
van zijne menschenkudde opmerken.
Het beslaan der paarden, het repareren van karren, ploe-
gen, kuipen enz. enz. voor de nabg gelegene farmen geschiedde
op de huisplantaadje en werd door slaven verrigt. „Oom
Ton/* was de smid, „oom Harry” de wagenmaker, „oom
Abel” de schoenmaker, en deze allen hadden arbeiders, die
hen in hun handwerk hielpen.
Deze handwerkslieden werden door alle jongere slaven
„oom” genoemd, niet daarom, omdat zg in eenigen graad
van bloedverwantschap tot hen stonden, maar, ingevolge de
etikette der plantaadje , ten teeken van den eerbied , dien de
jongere slaven aan de ouderen verschuldigd zijn. Hoe zon-
derling en zelfs belagchel^k het bij zulk een onbeschaafd
volk ook schenen moge, dat reeds aan zoovele harde beproe-
vingen blootgesteld is, zoo vindt men toch geene andere natie,
4 ie de wet van den eerbied jegens de ouderen zoo gestreng
in acht neemt. Ik houd dit deels voor aangeboren , deels voor
ingewortelde gewoonte. Er is op de wereld geen beter ma-
teriaal, om er een edelman uit te maken, dan de Afrikaan.
H^ bewast anderen en verlangt voor zich zelven al die tee-
kenen van eerbied, welke hy zijnen heer moet bewezen. Een
jonge slaaf durft den ouderen slechts met den hoed in de hand
naderen, en wee hem, als hij nalaat de eene of andere dienst
die men hem bewast niet met het gebruikelijke „dank” te
beantwoorden.
Onder meerdere slaveu-notabiliteiten op de plantaadje was
er eene, die door ieder oom Izaak Kopper genaamd werd.
Het I9 i^ Maryland eeu zeldzaam versch^'nael , dat een slaaf
HXT LiYisir mr de siATSBior.
SS
oen Iqnattiii yerkrygÈ, en het Zuiden heeft zieh in dit opsigt
naar de gewoonte van het Noorden dermate gevormd , dat
zeift de Abolitionisten niett naar den bijnaam van een ne^
ger vragen. De eenige merkwaardige verbetering bestaat
daarin, dat men van de „Bills”, „Jacks”, „Zims” en „Nedp”
?an het Zuiden „William,” John,” „James” en „Edward”
gemaakt heeft. Men heeft er altyd veel op tegen, een neger
juist als een blanke aan te spreken en te behandelen.
tusschen komt 'het hier en daar in de slavemy zoowel ala iA
de vrije staten voor , dat een neger door de eene of and^
buitengewone omstandigheid een bynaam bezit. Dit wae het
geval met oom Izaak Copper. Als men het woord „oom’’
weg liet , gaf men hem daarvoor . gewoonlijk den titel van
doctor. was zoowel onze doctor in de medicynen, aJa
doctor in de theologie. Waar hij zijnen graad bekomen bad,
weet ik niet , want hij sprak weinig tegen dezulken, die verre
beneden hem stonden, tot welk getal ik bepaald behoorde,
daar ik eerst een knaap van zeven of acht jaar was. Hy
achtte zich veel te hoog hoven anderen verheven , om vragen
betrekkelyk zijn aangeboren talent of zyne geleerdheid toe te
staan. Eau voorregt bezat hij onloochenbaar, hy was totaal
kreupel en kon niet arbeiden , ja zou hoegenaamd niets op^
gebragt hebben, als men hem te koop geboden had; doeli
ofschoon laan, was de oude man toch geen luiaard. Hy wati
iemand, wien zijne krukken goede diensten bewezen. Hy
was altyd in de weer, wanneer het gold de zieken adsmade
diegenen op te zoeken, die zijne diensten konden noodig
hebben. Zijne geneeskundige voorschriften bestonden uit vier
dingen. Yoor ziekten des ligchaams: zout en kaatooroUe;
voor die der ziel : het onze vader en zweepslagen.
Ik was nog niet lang hy den overste Llojd geweest, toen
ik onder het toezigt van doctor IzaaJk Copper gesteld w^dL
Ik werd met twintig a dertig kinderen naar hem toegiezon^
den, om het onze vader te leeren. De oude heer zat op
een hoogen driesteel van eikenhout en was met onderscheid
dene lange roeden gewapend. Ten gevolge van zyne verhe-
vene plaats kon hij, hoewel lam zynde, aUe jongens in de
kamer bereiken. Nadat wij eene poos gestaan hadden, pm
te hooren wat wy moesten doen, beval de oude heer ppe,
op eenen alles behalve eerinedigen toon, neder te Jnmlpn.
56
HET I.BTBK IK BE 8LAVBBKU.
Tóen dit geschied was, gebood bij ons, hem alles wi^ hy
zeide na te zeggen. ,,Onze Vader’’ — dit herhaalden wy snel
en in koor — ,,die in de Hemelen zyt” — werd minder snel
en eenparig herhaald, en de oude heer hield met het gebed
op, om ons te waarschuwen voor de ernstige gevolgen, die
onze onopmerkzaamheid zou hebben. Daarop ging hy
met het gebed voort en wy volgden hem met onze slecht be-
spraakte tongen en ongeoefende ooren, zoo goed wy maar
konden. ’tWas intusschen niet voldoende, om den ouden
heer tevreden te stellen. In hei Zuiden begeert ieder het
voorregt te bezitten, om een ander te slaan. Oom Izaak
deelde deze aJgemeene neiging van zijn vaderland, en wist
zijne leerlingen daarom slechts met slagen in orde te houden.
„Zegt alles, wat ik zeg!” en klets! daar daalde de roede op
het hoofd van eenen onopmerkzamen jongen neder. „Wat
staat gy te gapen? — Laat dat leven maken” — en weder
vloog de roede naar beneden.
De zweep is alles in allen. Zij moet den slavenhouder ge-
hoorzaamheid verschaffen, en wordt zelfs onder de slaven als
het meest doeltreffende middel tegen ongehoorzaamheid aan-
gewend. De slaven zoowel als de slavenhouders voeren haar
met onmeèdoogende hand. Onze godsdienst-oefeningen by
oom Izaak hadden een veel te tragisch-komisch aanzien, om
rustig te kunnen zyn, en ik moet bekennen, dat ik de bid-
stonden en zweepoefeningen by doctor Izaak Gopper dikwyls
verzuimde.
De windmolen, die onder het toezigt van eenen zekeren
heer Einney, eenen vriendelyken ouden Engelschman, stond,
was voor mi^ eene onuitputtelyke bron van vermaak. De oude
man scheen het altyd gaarne te zien, als een troep kleine
zwarte jongens zyn molen naderde, om met verbazing te
zien naar het ronddraayen van de raderen der machine.
Op den molen konden wij ook nog andere dingen van groot
belang waarnemen. Het waren de schepen, die van St. Mi-
chael naar Baltimore stevenden. Het leverde ons stoffe tot
levendige gesprekken op, de klapperende^zeilen en het zamen-
gestelde touwwerk der kleine vaartuigen in oogenschouw te
nemen en elkander onze gedachten over de grootte en ge-
steldheid van Baltimore mede te deelen. De lezer kan zich
verbeelden, dat ik te midden van zoovele interessante voor
I HBT LKVBK VS BB SZAYBBinJ. 67
werpen spoedig zeer hooge gedachten van de plantaadje van
den overste Llojd kreeg. Het was juist de plaats, die het
meest in miynen kinderlijken smaak viel. In de kreek kon
men visschen vangen, als men slechts vischtuig had, en de
kreeften, de mossels en oesters kon men magtig worden, als
men er slechts met de hand naar greep.
Zel& de gevreesde oude heer, op wiens bevel ik hier ge-
komen was, verloor in m^n oog al meer en meer z^ne ver-
I schrikking. Zonderling genoeg scheen h^* noch van miy,
noch van miyn hier zyn veel notitie te nemen. De reden
hiervan lag eenvoudig daarin, dat h^ zich met veel gewig-
tiger zaken bezig hield , dan zich om mij te bekommeren of
mg te kwellen. M^'ne komst boezemde hem in zgn oog waar-
schijnlgk even weinig belang in, als de vermeerdering van
zgn veestapel met een enkel speenvarkentje zou gedaan
, hebben*
Als hoofdbestuurder van de plantaadje van den overste
Llojd had hjj velerlei en moegelijke pligten te vervullen.
Schier in alle gewigtige zaken bekleedde hij diens plaats. De
opzigters van alle farmen stonden onder hem en ontvingen
m hem alle bevelen. Het gebeurde zelden , dat de overste
zdf met een opzigter sprak of dezen zou veroorloofd hebben,
hem aan te spreken. De oude heer had de sleutels van alle
loagazijnen, mat aan het einde der maand het rantsoen
yau iederen slaaf af, hield het toezigt over het opzolderen
vaa alle waren , die naar de plantaadje gebragt werden, deelde
het ruwe materiaal onder de ambachtslieden uit, laadde het
koom, de tabak en alle andere voor den verkoop bestemde
voortbrengselen van de plantaadje en had het algemeene opzigt
over de werkplaatsen der koperslagers, wagenmakers, sme-
den en schoenmakers. Daarenboven had hg dikwgls zaken
voor de plantaadje te verrigten, die hem noodzaakten tot
eene afwezigheid van twee tot drie dagen.
, Dit alles in aanmerking genomen, had hg weinig tijd en
mogelijk evenmin lust, om zich met de kinderen persoonlijk
af te geven. Tante Slaty bekleedde bg hem de plaats , die
hg bg den overste Llojd bekleedde. Deze vrouw echter hield
' zich nooit binnen de grenzen der haar toegestane magt, hoe
groot deze ook wezen mogt. Zg was heerschzuchtig, wreed
kwaadaardig en kon in hare betrekking aan al deze booze
58
HET LEVEN IN DE SLAVBRKI3F.
neigingen den ruimen teugel vieren. Zy bezat een magfcigen
steun in den ouden heer , in wiens gunst hoog stond aan-
geschreven, daar zij voor eene voortreffelgke kokkin gehouden
werd en inderdaad zeer vlijtig was. Een blgk van deze
gunst was het , dat zij alleen van alle slavinnen hare kinde-
ren bij zich hebben mogt, maar zelfs deze behandelde zij
dikwyls met de grootste onbarmhartigheid. Eens vervolgde
zij haren zoon Fhil, in mijne tegenwoordigheid, met een
groot slagtmes en bragt hem met den scherpen kant er van
een houw toe, die hem eene diepe snede in het gewricht
van zijne hand veroorzaakte. Daardoor haalde z^ zich een
scherp verwijt van den ouden heer op den hals, die haar
bedreigde , dat hij haar de huid van den rug zou laten gee-
selen, als zij weder iets dergelijks durfde doen. Hoe bar-
baarsch tante Katy tegen hare kinderen zijn kon, ontbrak
het haar echter over het algemeen niet aan eene zekere
moederiyke voorliefde, die ik dikwgls gelegenheid te on-
dervinden door den knagenden honger, dien ik te verduren
had. In plaats van , gelijk de overste Lloyd dit wilde, iedere
slaaf zgne bepaalde portie eten toe te deelen, gaf de oude
heer al de voor ons bestemde sp^s in zijn geheel aan tante
Katy, om die te kooken en dan onder ons te verdeelen.
Elke portie bestond uit grof meel en was zeer zuinig, en
werd voor sommigen onzer onder de handen van tante Katy
nog kleiner. Dikwyls liet zy my en de andere kinderen
honger lijden, terwijl zij hare eigene kinderen letterlyk vol-
propte.
Gedurende den eersten zomer, dien ik bij mynen ouden
heer doorbragt, was de honger mijn grootste verdriet. De
oesters en mosselen deden wel goede diensten, als ik er
bij toeval een stuk brood bij opliep, doch zonder brood
bleken zij alras niet voedend genoeg te zijn. Vaak kwelde
de honger my dermate, dat ik met „Old ISfep,” den hond,
om de kleinste kruimels vocht, die van de keukentafel vielen,
en mij gelukkig rekende, als ik in dien stryd slechts iets
wist te veroveren. Menigmaal volgde ik het dienstmeisje,
als zy het tafellaken ging uitschudden, om den afval en de
kleine beentjes magtig te worden, die men de katten voor-
wierp. Ook was ik fel op het water, waarin men vleeach
gekookt had en hield het voor een groot genot , als. ik er
I
HU Jjsns IK BV SUlTOBKIJ. 59’
een stok brood in soppen kon ; het xwoord van een stuk
ranchimmeld spek was voor mg eene bepaalde lekkemg.
hk weerwil daarvan kreeg ik menigmaal van medel^'dende
oude slaven , die m^n leed kenden , een geheel maal eten
en den troost, dat ik mettert^d een man zou worden. De
Tenekering , dat er betere dagen voor mij zonden aanbreken
bragt mij reeds toen , te midden van alle wederwaardigheden,
verzachting en vertroosting aan. Voor het overige hadden
niet slechts de slaven vriendelgke woorden voor mij, maar
ik bezat daarenboven op de zaal ook eene vriendin , van wie
ik later in dit gedeelte mgner geschiedenis nog zal spreken*
goedig, nadat ik bij den ouden heer gekomen was , vernam
ik, dat zgn bgnaam Anthonj* was, en dat men hem algemeen
„kapitein Anthony” noemde, welken titel hij waarschijnlijk
daardoor bekomen had, dat er een schip van hem de Che*
sapeake-baai bevaarde. De slaven van den overste Lloyd
noemden hem niet den „ ouden heer” maar kapitein Anthony,
en ik werd „kapitein Anthony Ered” genoemd. Bezwaarlijk
zal men in het geheele Zuiden eene plantaadje aantreffen,
vaarop slechter Engelsch gesproken wordt , dan op de plan*
iaadje van Lloyd. Het is een mengelmoes* van de taal van
Quinea en de hemel weet waarvan nog meer. Te dier tgde
l)e?onden zich daar vele slaven , die van Afrika ingevoerd
waren. Zg gebruikten nooit de s , om den tweeden naamval
aan te duiden. Kap’n Ant’ney Tom, Lloyd Bill, tante
Bosa Harry, beteekent zooveel als : „kapitein Anthony’s Tom,
Lloyds Bill” enz. enz. „Oo you dem long tof^ beteekent:
Whcm do you bélong to^ (wien behoort gij toe?) Oo demgot
any ytachyf beduidt: y^have you got any peachesl (hebt gg
perziken?) In den beginne verstond ik deze taal ter naau*
wemood, en moe^elgk zou men op de gansche wereld eene
plaats kunnen aanwgzen, waar ik van mijne lotgenooten min-
der zou hebben kunnen leeren, dan op deze plantaadje.
Zelfs „Mas* Daniël’* had»- door den omgang met de slaven
zijns vaders eenigermate hun dialekt en hunne ideën over-
genomen , voor zoover zij zelve ideën hebben mede te deelen.
In de kindsche jaren vooral verlangt men om te gaan met
z^ns geleken ; kinderen verlangen kinderen tot hunne kame-
nden, onverschillig van welke kleur. Z^t gij slechts een
kind met de natuurl^ke wenschen en neigingen van een kind,
4
60
HBT JMVBiN IK BB SBAVBBKU.
ZOO zult g^‘ het albasten blanke kind welkom zgn , al zgt gij
zelf ook zoo zwart als ebbenhout. En dat men altyd iets
van elkander overneemt, bleek ook hier. Mas’ Daniël kon
niet met de domheid en onbeschaafdheid omgaan , zonder er
iets van over te nemen, en evenmin kon het missen, dat iets
van z^ne beschaving op zijne zwarte speelmakkers over ging.
Hoe weinig ik dit ook destgds vermoedde , zocht ik toch Mas’
Daniëls gezelschap byzonder op on gaf hem boven schier
alle andere kinderen de voorkeur.
Mas’ Daniël was de jongste zoon van den overste Llojd;
zigne oudere broeders , Edward en Murraj , waren reeds twee
volwassen jongelingen. Edward stond bg mg en de overige
kinderen in hooge achting ; niet omdat hg ooit jegens iemand
van ons bijzonder vriendelgk geweest was , maar het was reeds
meer dan wel , dat hij niet met verachting op ons neder zag.
Bovendien woonden hier nog drie gehuwde dochters van den
overste.
<
De familie van den ouden heer bestond uit twee zonen,
Andrew en Bichard en zgne voor korten tgd gehuwde dochter
Lucretia en haren man, kapitein Auld. In de keuken be-
vonden zich tante Eatjr, tante Esther en tien tot twaalf
kinderen, van wie de meesten ouder waren dan ik. Kapitein
Anthony ging wel niet voor een rgken slavenhouder door,
maar hij kon het toch goed stellen. Hij bezat ongeveer dertig
„koppen” en drie farmen te Tuckahoe. Het voornaamste deel
zijner bezitting maakten de slaven uit, van wie hg er ieder
jaar een verkocht. Deze oogst leverde hem jaarlgks zeven
tot acht honderd dollars op, behalve zijn tractement en de
opbrengst van zgne farmen.
Het onderscheid van stand werd op de plantaadje van Lloyd
streng in acht genomen. Zgne familie kwam niet bij de
onze, maar legde daarentegen ook geene bezoeken op het
groote huis af. Evenmin had kapitein Anthony eenigen om-
gang met den opzigter, den heer Sevier.
Zoodanig was het gezelschap en de plaats, waar ik de
eerste en duurzaamste indrukken van de slavemg en het
slavenleven ontving, waarvan ik in de volgende hoofdstak-
ken mededeeling ga doen.
HBT LETBK IN SLAylSWU. 61
I
V.
!
INWIJDING IN BB GEHBIMBN BEB SLAVERNIJ.
O&choon mijn oude heer, de kapitein Anthonj, aanvanke-
Ijjk, zooals ik zeide, weinig notitie van nam, en zich
voor zoover ik hem leerde kennen uiterst zacht en vriende-
betoonde, zoo waren toch weinige maanden toereikend,
om mij te overtuigen , dat zachtmoedigheid en vriendelgkheid
geenszins de hoofdtrekken van z^*n karakter waren, al nam
^ Mj er dan ook somwiglen den schyn van aan. Als de onder-
drukte by hem bescherming zocht tegen zyne vervolgers,
kon hy geheel ontoegankeiyk scbynen voor alle zachtere
gewaarwordingen en zelfs de ongehoordste en verschrik-
keiykste gruweldaden plegen. In weerwil daarvan was hy
I echter van nature niet slechter, dan andere menschen. By
atdien hy in een vrijen staat geboren en opgevoed was, zou
hij vermoedeiyk even menscheiyk en achtenswaardig geweest
zgn als velen der genen , die thans de slavemy veroordeelen
en in ieder geval even menschelijk en achtenswaardig als de
massa menschen over het algemeen genomen is. De slaven-
houder is even goed als de slaaf het slagtoffer van het sla»
veu-sjsteem. Het karakter van een mensch vormt zich naar
zjne omgeving, en geene betrekking op de wereld is voor
zgne ontwikkeling nadeeliger, dan die tusschen den heer en
den slaaf. Het verstand is aan banden gelegd en de harts-
togtcn heerschen. Geiyk het vuur der prairie zyn zy, als
zij eenmaal ontvlamd zijn, van elke windvlaag afhankeiyk.
I Kapitein Anthonjr kon goedig, ja zelfs harteiyk zyn, en had
de lezer hem gezien, als hij mij vriendeiyk aan de hand
leidde, zooals hy meermalen deed, mij liefkozend de hand
op het hoofd legde, verirouweiyk met my sprak en my zij-
nen kleinen Indiaan noemde , zoo zou hy hem uiterst zacht-
moedig, schier vaderiyk gevonden hebben. De goede luim
w den slavenhouder wordt echter lio;t verstoord; zij komt
niet dikwyis en duurt ook niet lang. Zy is aan onophou-
delijke beproevingen blootgesteld, welke, daar hy deze niet
geduldig verduurt, slechts daartoe bydragen, om zijne drif-
ten op te wekken.
Ik verkreeg reeds zeer spoedig de overtuiging, dat de oude
heer zich inwendig ongelukkig gevoelde. Zyn onbehagelyk.
HIT IiBYBir IK DB BLAYBBKIK.
6Si
nu en dan zelfs woest voorkómen ontging zelfs aan mgne
kinderoogen niet; z^‘ne zonderlinge gedragingen wekten m^‘ne
nieuwsgierigheid en mijn medegevoel op. Hij was naauwelgks
alleen 9 of bij begon in zich zelven te praten en somwylen
tierde en raasde hy , alsof h^ een geheel leger onzigtbare vij-
anden te bestryden had. Ik zal u dit en dat leeren , ik zal
verd • . d zyn , als gij het niet doet, dit was zyne gewone be-
dreiging. Als hij zich niet met zyne zaken onledig hield,
liep hy schier onophoudelijk rond , terwyl hij vloekte en ges-
ticuleerde, als van eenen boozen demon bezeten; hij was
oogenschijnlijk een ongelukkig mensch, in strgd met zich
zelven en de buitenwereld* Hij gaf er heel weinig om, of i
de kinderen hem toebehoorden; onze tegenwoordigheid was '
hem even onverschillig als die der ganzen en eenden in de
weide, en het kwam niet in zyne ziel op, dat deze kleine
zwarte jongens tot in zyn binnenste zagen. De slavenhouders
hebben meestal te geringe gedachten van de verstandelyke
ontwikkeling hunner omgeving ; ik begreep inderdaad de zon-
derlinge gebaren van den ouden man even goed als hij zelf,
doch de slavenhouder geeft zich in zijnen omgang met de siaren
de moeite niet, hen grondig te leeren kennen. In een
menschelyk eigendom is domheid eene groote deugd , en daar
de heer zich bey vert , den slaaf dom te houden , is deze slim
genoeg , hem te doen gelooven , dat het hem gelukt is. De
slaaf begrijpt volkomen , dat , „ als domheid een zegen is, het
dwaasheid zou wezen , wys te zijn.” Als de gebaren van den
ouden heer heftig werden en met een dreigend hoofdschud-
den en een hard knappen van den middelsten vinger en duim
eindigden , vond ik het raadzaam , mij op een eerbiedigen af-
stand te houden, want in zulke oogenblikken kregen onbe-
duidende misslagen in zyn oog het aanzien van groote wan-
bedryven, en daar hy zoowel de magt als den lust bezat, om
ze te straffen, zoo behoefde zijn offer zich slechts toevallig
in zyne nabijheid te bevinden, om terstond — verdiend of
onverdiend — eene harde tuchtiging te ontvangen.
Eene der eerste gebeurtenissen, die mij voor de afschuwelijk*
heid en schandelykheid der slaverny alsmede de onbarm-
hartigheid van mijnen ouden heer de oogen openden, was diens
weigering, zyne magt tot bescherming van een jong meisje
te gebruiken, dat door haren opzigter te Tuckahoe gruwelyk
HKT IiBYBK X2T BK »LA.yBB9U«
68
geslagen «n mishandeld was geworden. Deze opzigter f Plum^
iner genaamd , was gelijk de meesten van syn beroep niet
yeel beter dan een beest $ niet alleen was hy een gemeen ,
liederl^k wezen , maar daarenboven een ellendige zoiplapb
Waarschynlijk gebruikte m^n oude heer hem , niet omdat
hij zoo goed sijn werk waarnam ^ maar omdat hy slechts een
gering loontje verdiende ; hij was niet in staat het opzigt
te houden over een span muildieren , en in eene vlaag van
razemg en woede bedreef hij de gruweldaad , die het jonge
meisje aanspoorde, om bescherming by mynen heer te zoeken.
Het arme meisje , de dochter myner tante Milly, leverde by
haar aankomst een hartverscheurend schouwspel op. Zy was
haastig en waarschijnlyk zonder voorkennis van Plummer hier
naar toe gekomen , en had twaalf mylen barrevoets met naakte
schouders en blootshoofds afgelegd. Haar hals en hare schou-
ders waren met striemen overdekt ^ en nog niet daarmede
tevreden , had de ellendeling haar bovendien met een knup-
pel een slag op het hoofd toegebragt , die eene gapende wonde
veroorzaakte , waaruit het bloed haar over het gezigt stroomdOi
Ik verwachtte , dat mijn oude heer over deze önmenschelijke
behandeling van woede buiten zich zelven geraakt en in ver-
wenschingen tegen Plummer losgebarsten zou zijn , doch ik
luid mij bedrogen. Op strengen en barschen toon zeide hy :
„ik twyfel niet, of u is regt wedervaren, en als gij niet
oogenblikkelyk terugkeert , zal ik u nog eens laten afran-
Belen.” Zoo moest dan het meisje onverrigter zake terag-
keeren , om mogelijk andermaal eene tuchtiging te ontvangen ,
omdat zy het gewaagd had , zich by den ouden heer over
den opzigter te beklagen.
Be oude heer scheen er woedend over, dat men hem met
zulke klagten lastig viel. Ik begreep destyds zijn gedrag niet ;
het was streng , onnatuurlijk en wreed. Was de man voor
alle medelyden onvatbaar? Was zyn gemoed vooralle men*
schelijke aandoeningen ontoegankelijk ? Neen ! Ik geloof hem
thans beter te kennen; deze behandeling was meer* een ge-
volg van het systeem dan van het karakter des mans* Als
t de slavenhouders op alle klagten over de opzieners wilden
acht slaan, zou het spoedig onmogelijk zijn, vele slaVen te
houden. De betrekking van opzigter zou daardoor geheel
vervallen, of met andere woorden, het zou den heer zelven
64
HET LETSK UT DE SLATlSBinjr.
tot opzigtor maken. Zulks zonde veel tgd en moeite kosten
en den opzigtor van de noodige magt berooven, om zich
van de gehoorzame opvolging zyner bevelen verzekerd te
knnnen houden. Dergelgke klagton z^n dien ton gevolge
streng verboden, en wie ze desniettegenstaande waagt in te
leveren, loopt gevaar, daarvoor te moeten boeten. Bezit
een slaaf in weerwil daarvan den moed , om zich met eene
welgegronde klagt over zgnen opzigtor tot zgnen heer te
wenden , zoo zal hij wel is waar hoogst vermoedelijk afgewezen
worden , de behandeling , waarover hy zich bezwaard gevoelde,
moge zelfs herhaald worden , de heer zelf zoowel als de op-
zigter mogen hem om z^ne stoutmoedigheid tuchtigen , maar
ton laatste toch zal gewoonlijk eene veel mindere gestreng-
heid van den opzigtor ton z^nen aanzien z^ne ingediende
bezwaren regtvaardigen. Deze wordt voorzigtiger en vindt
niet meer zooveel aanleiding, om de zweep te gebruiken.
Het vooruitzigt op deze latere gevolgen spoort den mishan-
delden slaaf eerder aan , zich by z^*nen heer te beklagen, dan
de verwachting van dadel^'ke hulp. De opzigtor ziet het
natuurigk zeer ongaarne, dat zijn heer met klagten wordt
lastig gevallen , en hetzij om deze reden , hetzg ton gevolge
van eene heimel^ke waarschuwing , die hij van zgnen heer
ontvangen heeft, behandelt h^ na eene gebeurtenis, als de
hierboven verhaalde , zgnen slaaf op minder wreede wgze.
Wat de slavenhouder zich ook togen de slaven veroorloven
moge , en welke mishandelingen hg hen ook , om een voor-
beeld te stollen of ter bevrediging zgner luimen , moge doen
ondergaan, zoo kan hem bij gemis van de eene of andere
aanleiding de aanblik der bloedende wonden van eene weer-
looze slavin toch geen genoegen doen. Stoot hg haar in
weerwil daarvan van zich, zonder haar onder zgne bescher-
ming te nemen , dan doet hij dit meestal voorzigtigheidshalve
en is zulks niet altgd een bewijs van eene verharde natuur
of eene aangeborene ruwheid. Is intusschen eenmaal zijn
toom ontstoken , zgn hartstogt opgewekt , dan zal de eige-
naar der slaven den opzigter in wreedheid nog verre over-
treffen. Hg zal den slaaf toonen , dat zijn toom veel ver-
schrikkelgker en gevaarlgker is, dan die van den ondergeschik-
ten opzigter. Wat deze mogelgk werktuigelgk en gedachte-
loos doet , doet hg thans voorbedachtolgk. De man » die nu
HBT LBT&K m DE SIiATEBKU.
65
de zweep yoerfc , staat onder geene verantwoordelgkheid* Hy
kan zyn slagtoffer verminken, ja dooden^ zonder voor de
gevolgen te vreezen, daar deze hem hoogstens een stoffelyk
I • nadeel kunnen opleveren , en voor een mensch van zulk een
driftig temparement als mijn heer was , kon dit slechts een
zeer zwakke , onvoldoende breidel zyn. Ik heb hem in eene
losbarsting van woede gezien, zoo als ik zoo even geschil-
derd heb , van eene woede , die door gekwetste ydelheid ,
haat , nijd , y verzucht en dorst naar wraak tot het hoogste
I toppunt geklommen was.
De voorvallen , die ik van plan ben mede te deelen , en
die deze schrikkelijke uitbarsting zijner woede ten gevolge
hadden, zyn in het slavenleven niet vreemd, maar hebben
veeleer in ieder slavendistrikt , dat ik leerde kennen, plaats.
vloeyen voort uit de betrekking van den heer tot de slaven
en herhalen zich telkens in alle slavenstaten.
Onder de. slavinnen van mynen heer heb ik ook Esther
genoemd. Dit jonge meisje was bijzonder schoon , een voor-
regt, dat der slavin altijd ten vloek verstrekt. De doch-
ters van Llojd overtroffen haar ter naauwemood in be-
valligheid. Esther werd door Ned Eoberts bemind, den
zoon eener geprefereerde slavin van den overste Llojd , die
een even schoon jongeling als zy een schoon meisje was.
Menig slavenhouder zou met blydschap hare uithuwelyking
in de hand gewerkt hebben , doch mijn oude heer had re-
denen , aan de toenemende vertrouwelykheid tusschen Eoberts
en Esther een einde te maken. Hij beval haar strengelyk
■ allen omgang met hem af te breken , en voegde er bij ,
dat hy haar hard straffen zou , als hij haar weder in zyn
gezelschap aantrof. Aan dit onnatuurlyk , onbarmhartig be-
vel werd intusschen , gelyk zich ligt laat denken , niet vol-
daan. Geen sterveling kan de liefde eener vrouw door zyn
gebiedend magtwoord vernietigen. Het bleek onmogelyk te
zijn Eoberts en Esther van elkander te houden ; zy wilden
el^nder ontmoeten, en zy ontmoetten elkander.
De oude heer was woedend, toen hij dit bespeurde, en
I daar het hem niet aan de magt ontbrak, om zich op Esther
te wreken , maakte hij van die magt maar al te spoedig een
bloedig gebruik. Toevallig zag ik de losbarsting zyner woede
tegen Esther. Het was vroeg in den morgen, voor dat nog
M. E. s. 1862. No. VII. 5
66
JUST Xi«Y£N OE «UYEBiriJ.
lenuuli i» het hui» -opgestMii we». Ik »ag weioig v»a Ae
iirerseliiakkeJijke toelmaidsden , went bet h^eedige weark wes
iwedfl bogonnm, eer ik wakker werd: waarechiiniyk dead
ifaet moeggesebrei vau Eetiber mij ontwaken. Jdyne alaap-
pJaate bevond ziek op den grond van een klein a%eschotezi
gededte van de keuken 9 en door de reten der ongeechaafde
tdioikien aag en boorde ik alle», wat er gebeurde 1, zender
door dm ouden beer te worden opgemerkt. Esthor’a haa-
den waren vastgebonden » en da strik was aan een sterken
haak in een balk boven den baard bevestigd. Zy stond op
leene bank terw^ haar rug en sobouders ontbloot waren. Kog
nooit wan rij gegeeseid gewordm^ ,,ErbarxBingl Erbarming!
ik aal bet niet weder doen,” riep ajj onder de forsche gee-
.seUagen, die de oude beer baar toebragt, doch baar bart-
versoheurend gejammer scheen zyne woede slechts te doen
klimmen. Nadat bij zyn bloedend slagtoffer dertig tot vee^
tig slagen gegeven had , bond by haar los en liet baar heen-
gaan. Zij kon zich echter naauwelyks staande houden^ Van
ganscber harte gevoelde ik medelijden met baar ; ik was ver-
stomd, verschrikt, bedwelmd, maar kon niets voor baar doeo;
mogelyk «ou Esther’s lot ook my zeer spoedig treffom Nog
dikwyla moest bet ongelukkige meiiye later deselfde slrsf
oadergawa , en baar leven was , zoo verre ik er kennis v«n
^oeg , eene aaneenschakeling van jammer en ellende.
VI.
BBEAHDELIIIO UEB SUYEN OP DE PLAETAADJTB YAK IiLOII).
De hartverscheurende gebeurtenissen , die ik in bet vorige
hoofdstuk verhaald heb, gaven mij aanleiding, om reeds, vroeg-
tijdig over bet wezen en de geschiedenis der slavemy na te
donken. TFaarom ben ik een slaaft Waarom zijn sommigen
slaven en anderen heerent Was er eens een tijdf dat dit an-
ders was? Dit waren de verontrustende vragen, waarover
ik thans begon na te denken en die myn nog weinig ont-
wikkeld denkvermogen bezig hielden , want ik was nog een
kind en wist minder dan kinderen van denzelfden leeftyd in
de vrijo staten plegen te weten. Daar ik al mijne vragen
over deze onderwerpen slechts aan kinderen doen kon, die
er webftig meer van wisten, dan ik zelf, duurde bet lang»
HST XrEVÏlK m SliA.V3i&l^*
Ö7
voordat et Beht yoor Inij ö^j^gw ~ Liuigsilbi^iiiitid'
loerde ik ^ dat „God die bo^en in den kemel ivóont^* allé
mensohen geeelüepen en de blankea gemaakt bed, edi
koeren , en de zwarten om slaven te egn. Dit ken m§
echtei* niet tevreden stellen. Er werd mg ook gezegd, dat
God göed Was en dat Hij het best wist , Wat voor ónö men^
scfaen nuttig en dienstig is. &et viel mg moegelijk , sstdkS
te geiboven* Het was niet goed , Esther te laten geeselen
on dm erbaéning te. laten smeeken, en bovendien ^ hoé wist
men , Ged de zwarten geschapen had, om slaven te Zijn?
Ook kende ik zwarten , die geen slaven waren ; ik kende
bkmken , die geen slavenhouders waren , en ik kende men^
Bohm , die ofsehoon bgna blank , desniettemin slaven waiteh*
Dag en nadkt peinsde ik óver dit alles na , en ten laatstë
mogt het m^ gelukken , het raadsel op te lossen. Het was
niet de hlea/t ^ maar de tmedaadj niet God maar de menech^
waaraan men het bestaan van slaven had te danken. Een-
maal op hét spoor gekomen , leerde ik tevens spoedig bè^
grepen , dat alles , wat door menschen gemaakt iS , ook door
menschen misbruikt kan worden. ÜSTu verdween alle duis-
ternis én eensklaps werd mij alles helder. Er waren hiér
llaven, die van Guinea gekomen waren, en anderen, dié
yerhaalden, dat hunne vaders én moeders uit Airika ge-
roofd , met gewéld uit hun vaderland weggevoerd en ge-
dwongen waren geworden , als slaven te dienen. Dit Was
ter myner kennis gekomen , en had mij met een glóeijenden
haat tegen de slaverng vervuld en mijne droefheid vermeer-
derd , dato ik geen kans zag , om aan het knellend juk dór
dienstbaarheid te ontkomen. Intusschen was zelfs deZe kennis
iets waard. Ik kan niet ouder dan zeven of acht jaar
geweest zgn, toen ik hierover begon na te denken. In hét
woud GD. Op het veld , aan den oever der rivier , ja overdl
waar ik mg ophield , vervolgde mij deze gedachte, en ofschoon
ik toen nog volstrekt niets van het bestaan van vrije statèn
wist, herinner ik mij duidelijk , dat ik destijds reeds inij vaSt
overtuigd hield, dat ik eenmaal een vrij man zou worden.
Voordat ik mijne tante Esther zoo onbarmhartig had zien
geeselen en ik er tevens getuige van was geweest , hoe vree-
seigk de wreede Plummer het arme meisje van ïkickahoe
mishandeld had, had ik niet Injzondèr nagedacht óver de
68
HST L|}VBN IN BS SLA.YBBNIJ.
onmdn8chel^*ke wyze , waarop de slaven vaak gestrafb worden.
Ik had , zoo als van self spreekt , wel gehoord van zweep-
slagen en van de heftige tooneelen tusschen opzigters en
slaven , maar ik was altijd afwezig geweest , wanneer zy plaats
hadden- Mijne spelen en vermaken hielden mij meestal ver-
weerd van de koren- en tabaksvelden , waarop de arbeiders
werkten , en waar men dergelyke tooneelen dikwyls genoeg
kATi bywonen. Doch na de tuchtiging m^^^ tante Esther
was ik zoowel by mynen heer , als op de plantaadje van Lloyd
meermalen getuige van soortgelyke voorvallen. Een der
eersten, waarby ik tegenwoordig was , en dat mij met de diepste
verontwaardiging vervulde , was de geeseling eener vrouw ,
Nelly genaamd , die den overste Llojd toebehoorde. Hare
misdaad bestond in eene der meest voorkomende overtredin-
gen, waarvan men de slaven beschuldigt, namelyk in „on-
beschaamdheid.” Dit kan schier alles en tevens volstrekt
niets beteekenen, al naar de luimen van den heer of
van den opzigter. Zoodra slechts het woord „ onbe-
schaamdheid” genoemd wordt , kan de beschuldigde vast op
zweepslagen rekenen. Deze misdaad kan op velerlei wijse
begaan worden ; zoo worden de toon , waarop men een ant-
woord geeft , de uitdrukking van het gezigt , de gang , de
houding en de gebaren van een slaaf enz. enz. vaak als on-
beschaamdheid aangemerkt. ^Nellj- nu bezat alle hoedanig-
heden, om zich aan deze misdaad schuldig te maken. Zy
was eene schoone Mulattin , de erkende vrouw van een lie-
velingsslaaf , die aan boord van Lloyd's sloep diende, eene
krachtige, levendige vrouw en de moeder van vyf hupsche
kinderen. Myne opmerkzaamheid werd het eerst gaande
gemaakt door het getier en gevloek , waarvan dit tooueel
vergezeld ging; ik volgde de rigting van waar het kwam,
en stiet weldra op de strydenden. De heer Sevier, de op-
zigter, had Nelly aangegrepen en trachtte haar naar een
boom te slepen ; vastberaden bood zy hem tegenstand , doch
met geen ander gevolg , dan dat zij de uitvoering van zijn
voornemen vertraagde. Nelly had , zoo als wy zeiden , vijf
kinderen ; drie er van waren tegenwoordig , en ofschoon nog
klein — op zijn hoogst zeven tot tien jaar oud — stonden
zy hunne moeder moedig bij en wierpen onophoudelijk steenen
naar het hoofd van den opzigter. Een der kleine jongens
HISI? LEVEN IN DE SLAVEBNIJ éö
I beet berm in het been, doch het ai onster hield zich al te zeer
met Nelly bezig, om zich aan de aanvallen van hare kinde*
ren te storen. Terwijl deze schreeuwden : „ laat moeder los !
laat moeder los !” riep de opzigter : „ ik zal het dat vervloekte
wgf wel afleeren, om zich tegen een blanke te verzetten.”
Ongetwgfeld meende Nelly, dat zij ver boven al de andere
slaven stond; zij was eene getrouwde vrouw; eene moeder,
en haar man was een bevoorregte slaaf, een der eerste ma-
trozen aan boord der sloep , die , daar zij de plantaadjé bui-
tenaf vertegenwoordigen moesten, over het geheel genomen
met verschooning behandeld werden. De opzigter had geen
regt, Harry te geeselen; waarom zou het hem dan geoor-
loofii zgn, Harry ’s vrouw te geeselen? Zoo dacht zij ver-
moedelgk ; zij verweerde zich dan ook dapper en scheen alles
te beproeven, om den opzigter de uitvoering van zyn plan
! zoo moeijelgk mogelijk te maken. Ten laatste nogtans moest
I zij het onderspit delven ; het gelukte den opzigter , haar den
strik om de armen te slingeren en haar vast te binden aan
den boom , dien hij daartoe bestemd had. Toen dit geschied
was, bevond Nelly zich geheel in zgne magt, en thans volgde
een tooneel, hetwelk ik den moed niet heb te beschrijven.
De ellendeling geeselde haar op de onbarmhartigste w§ze.
fiet geschrei en gekerm der vrouw vermengde zich met dat
van hare kinderen; het waren verschrikkelgke en hartver-
scheurende toonen.* Toen Nelly losgemaakt werd, was haar
rug met bloed bedekt en op hare schouders waren overal
roode strepen zigtbaar. Zij was vreeselyk gegeeseld, maar
in weerwil hiervan had zij nog kracht en moed genoeg, om
den opzigter uit te jouwen en en te bespotten.
Dergelijke geeselingen worden intusschen zelden door de
zelfde opzigters herhaald ; zij geeselen liefst dezulken , die
zich gemakkelgk laten geeselen. De oude leer, dat onder-
werping het beste middel is tegen mishandeling en onregt,
gaat op een plantaadjé niet dóór. Hg, die zich het ligst
laat geeselen, wordt ook het meest gegeeseld, en de slaaf,
die den moed heeft, zich tegen den opzigter te weer te stel-
len, wordt, ofschoon hij in het eerst daarvoor menigen
zweepslag moge ontvangen , ten laatste zoo goed als vrij. „GÜg
kunt mg doodschieten , maar niet geeselen zeide een slaaf
tot Bigly Hopkins, en het gevolg was, dat hij noch ge-
7P HET I.BTXN IH BE BI^TESKU.
geeseld iicoh doodgeschoten werd. Ik geloof da^ ook ideta
dat Sevier het ooit iveder beproefd heeft , om Nellj te geeae*
]^n«. QpveHdien werd hg ook spoedig na deze tuchtiging van
Kelly ziek en overleed. De ellendeling stierf, nooala hg galeefd j
had^ en beladen met den vloek der slaven daaide hg ten
graye. Zgne plaats werd onmiddelgk door een zekeren heer
llopkins ingenomen en weldra bleek het, dat deze verando'
ring hoogst gelukkig was. Hij was in ieder opzigt beter dan
z^'n voorganger, zoo goed mogelgk als een mensch wezen *
kan, die zich vernedert, ovf opzigter te worden. Hopkins
Ueef intussohen slechts korten tijd , en werd tot algemeen
leedwezen der slaven — door een zekeren heer Gore ver*
vangen, van wi^ ik later meer zal verhalen; voor het te*
genwoordige is het voldoende te zeggen , dat hg weia% beter
dan Sevier was.
Ik heb reeds van het leven en de bedrijvigheid op de
plantaadyje yan Lloyd gewag gemaakt. Op de beide laatste
4?^en der maand was het er echter het drukst; .want alsdan
kwamen do slaven van de overige boerderijen , om bun maan-
^elgksch rantsoen van vleesch en visch te ontvangen. Sü
waren de galadagen der slaven, en er vond een grqote wed-
» * «
gver onder hen plaats, wie gekozen zou worden, om zmar de
groote plantaadje te gaan, ten einde de noodige levensmiddelem
van daar te halen. De grootheid en schoonheid der plaats,
hare talrijke slavenbevolking, en de omstandigheid, dat Hanj,
beteren Jake, de matrozen der sloep, sohier aUajd iu stilte
allerlei kleinigheden hadden te verkoopen, die zg te SMh*
more inkochten, waren de redenen, dat men bet steeds als
een groot voorregt beschouwde , wanneer men naar de groots
plantaadje gezonden werd. Bovendien hield men het voor
eene groote eer , wanneer men tot dezen, post werd gekoseo,
4aar ,men dit,, als een bewgs van vertrouwen en hppge gunst
aanmerkte; de hqo^reden echter waarom men gaarne be-
hoorde tot het getal dergenen^ die naar de hpofdplantaadje
gaan mogten, was waarschgnlgk daarin gelegen, dat men als-
dan voor een korten tijd althans niet aan de zweepslagen
van den opzigter was blootgesteld. Bevond zich de slaaf
eenmaal met een span ossen op den grooten weg, verre van
den opzigt^ verwijderd, dan was hij in een betrekkelgken
^zin vrij, en had, terw^ hij op zgn kar zat, tijd tot
msr IK m 9LA.rmmr.
71
M)0 b9 ten rningie daarvoor vaMtoorwds. Mén Terlangti
TW de slaV'en, dat zg onder hunnen arbeid zuUeiii
zingefir "Bm zwgge&de slaaf is noch heer nodi bf
den opmgter bemindlv Hiemtt laat aiefa het bgxia onoplKra*
delijke gezang tnerMaren, dat men in de Zttidelgke atatear
tositi X)e voerlieden waren allen gewoon ^ meer of minder
te zingen ^ om daardoor den opzigtef te kennen te gaven
wiunr zg wm^en en dat zg met hun arbeid voert maakten »
doeh 0^ den dag der nitdoeliiig waren allen, die de groota
plantaadje bezochten, bysonder vroljk en lustig. Wanaeew
zg ^h op weg bevonden , weerklonken de digte bossen
unm ver in het rond van hunne woeste toonen. I>eze waren
eehter in weerwil daarvan met altiyd opgeruimd; integondeoi
hadden s^ meestal een zwaarmoedig karakter en verdiende
aieer den naam vm klagende diain van lustige toonem A&0
Bedjes der slaven behelsden bet een of ander tot lof van dw
gtootè plantaadje, iets, dat de Edelheid van dén eigenaar
streelde.
»Nasr èe groots ptentaad^e trek ik heeir,
O jal o jat o jat
Ityn oade keee is een goede heer,
O jal o jal o jal
Bij deze woorden voegdem zij nog anderen van eigen vfn*-
ding, die, schoon voor andere menschen onverstaanbaar^
mor hen zelven vol zin en beteekenis waren.
Men heeft dSkwgls de opmerking gemaakt , dat de slaven
onder sfie arbeiders de gelukkigste en tervredenste menschen
z§tt. Zij dansen en zingen en schijnen uiterlijk lastig en vroip:;
dit is waar, doch men verkeert in eene groote dwaling, fda
men meent, dat zij gelukkig zgn, omdat z^ zingen. !De ge*
zangen der slaven (bokken integendeel veel méér htmno
smalt dan hnnnn blydschap uit, en zg zingen slechts, (M
vöor em poos hun treurig lot te vergeten.
De slavenhouders beweren, dat hunne slaven veef meer
en reed beter voedsel ontvangen, dan de boeren in eenig
land der* wereidf. Mgne ondervinfing weérspreekt deze be-
wering. 2)e mannen zoowel als de vrouwen ontvingen op de
plantaadje van den overste Lloyd maandel^ks acbt pond pe-
kelspek, of even zooveel pond visch. Het spek W*s dllkw^ls
bederven en dn vfsch van de ndnste soort. Bovendfen kreeg
72
HFF LSVBK DT DB BLAVBBlOjr.
ieder een schepel ongebuild meel , waarvan ten minste T^en |
procent slechts voor varkensvoeder deugde, benevens wat zout,
en dit was heb geheele maandelyksche rantsoen van een vol-
wassen slaaf, die dagel^ks — zondags alleen uitgezonderd —
van den vroegen morgen tot den laten avond op het veld
arbeidt!!! Zoo veel over de voeding van den slaaf; thans
het een en ander over zijne kleeding. Zy bestond op deze
plantaadje jaarlijks uit twee hemden van het allergrofste lin-
nen ; uit een paar broeken van dezelfde stof voor den zomer
en een paar zeer slechte wollen broeken en buizen voor den
winter; uit een paar sokken en een paar schoenen van de
minste soort. De geheele kleeding van den slaaf kon jaar-
lyks niet boven de acht dollars kosten. De levensmiddelen
en kleedingstukken voor de kleine kinderen werden aan hare
moeders of aan de oude slavinnen ter hand gesteld, die voor
hen te zorgen hadden. De kinderen, die nog niet geschikt
waren voor den veldarbeid, kregen geen schoenen en sokken,
en evenmin buizen of broeken. Hunne geheele garderobe
bestond jaarlijks uit twee grove hemden, en als deze zoolang
niet toereikende waren, wat menigmaal het geval was, dan
liepen zy tot den tijd, dat er weder eene uitdeeling plaats
had, naakt. Op de plantaadje van Llojd kon men geheele
scharen van kinderen zien, die moedernaakt rondliepen en
dit niet slechts gedurende de zomermaanden, maar zelfs in
het vroege voorjaar. De meisjes waren er niet beter aan toe
dan de jongens ; allen gingen zoo goed als naakt.
De luxe van bedden was den negers onbekend; een grove
deken, slechter dan in het Hoorden de paardendekken, was
alles, wat zy kregen, en zelfs deze werd alleen aa n de vol-
wassenen verstrekt. De kinderen moesten zich behelpen, zoo
goed zij konden. Ook de slaapkamers — als men ze zoo |
noemen mag — waren treurig ingerigt. Ouden en jongen,
mannen en vrouwen , gehuwden en ongehuwden leggen zich
op den gemeenschappelyken vloer neder en wikkelen zich
in hunne dekens , hunne eenige bescherming tegen koude en
naaktheid. Hun nacht is intusschen niet lang; de slaven I
arbeiden dikwijls , zoolang zij slechts zien kunnen, en bij de
eerste schemering van het morgenlicht roept de horen van
den opzigter hen weder naar het veld.
Om geene andere overtreding worden de slaven zoo menig-
HBT LBYSN IN DE BLAVEBNU*
73
gecrfzaft, als om het te lang slapen. De opzigter met
stok en zweep gewapend, staat voor de deur van het kwar-
tier, gereed om ieder te straffen, die mogelijk een paar mi-
nuten te laat komt. Zoodra de horen geblazen wordt, ont-
staat er een algemeen gedrang naar de deur , en de laatste
•
kan er op rekenen, dat hij een zweepslag van den opzigter
krggt. Aan jeugdige moeders wordt des morgens ten tien
ure toegestaan , om zich voor eenige oogenblikken naar hare
hut te begeven en hare kinderen te verzorgen; menigmaal
intusschen noodzaakt men haar ook , die mede te nemen naar
het veld en onder een boom neêr te leggen, ten einde alle
tgdverlies te voorkomen.
in den regel gaan de slaven om te ontbeten of het mid*
dagmaal te gebruiken, niet naar hun kwartier, maar nemen
hunne „aschkoeken” mede, om die op het veld op te eten;
zoo althans was het op de groote plantaadje, waarschijnlgk,
omdat de afstand tusschen het kwartier en het veld, waarop
zij bezig waren, somwglen twee, ja zelfs drie mglen beliep.
Het middageten van den slaaf bestond in een groot stuk
aschkoek en een klein stuk spek of twee gezouten haringen.
Daar de slaven geene bakovens hadden, mengden zij het
meel met een weinig water en kneedden het tot een deeg.
Als nu het hout tot kool en asch verbrand was, wikkelden
zg het deeg in eiken bladeren en legden het in de asch
waarmede zy het geheel overdekten; van daar de naam
„aschkoeken.” De buitenkorst van dit zonderlinge brood is
dik met asch bestrooid, en uit dien hoofde zeker niet lek-
ker te noemen. Iemand uit het Noorden zou er den neus
voor ophalen, de slaven echter houden er veel van; eten
het met graagte en zien veel meer op de kwantiteit, dan
op de kwaliteit. De weinige oogenblikken, die zij na hun
middagmaal nog vrijaf hebben, worden op verschillende wy-
zen doorgebragt. Eenigen leggen zich onder de schaduw
van een boom neder, om te slapen; anderen zitten met el-
kander te praten; nog anderen nemen naald en draad, om
hunne versleten kleêren wat op te lappen. Spoedig intus-
Bchen verschpnt de opzigter op het veld. „Opgestaan! op-
gestaan!” en „aan het werk! aan het werk!” klinkt het, en
Qu moeten, van twaalf uur tot dat het donker wordt, de
menschelijke lastdieren zonder ophouden arbeiden. Oeene
9^4 HBT TiWStf nr DIS sDAVBStirrjr.
hoöp op belooning, geen gevoel van dankbattAeü, gMie
liefde tot httnne kinderen , geen uiteigt op vetbeteriüg i^aii
bim toestand sparen hen daarbg aan; niets dan de vrees voor
de sweep van den opzigter.
VIL
HBT LEVEN OP HET HEEBENHUIS.
Wanneer men de woning van Llojd en bare omgeviiig in
oogensebonw neemt, dan valt het moeyelyk te gdooven, dat
hf z$ne arme slaven zoo slecht kleedt en voedt. De taM
in het heerenhuis zucht onder den last van de door bloed
gehoekte in« en bnitenlaiidsche vrudbten. Veld en bosch,
me^ en zee moeten daaraan hunne schatting brengen. Yisch,
vleesehi gevogelte, benevens de fijnste en lekkerste groenten
vMsdt men er in overvloed. De bedienden, v^fidenin getal,
vliegen op de wenken hnmier gebieders. behooren wel
tot het zwarte ras, maar het zgn toch de geschikste shwes
en slavinnen van de geheels plantaadje, en hun lot mag,
vergeleken met dat van hen, die op het veld arbeiden, be»
n^enswaardig genoemd worden.
Treden wij de stallen en remises van het heerenhuis binneii,
dan ontmoeten w^ ook hier de blaken van weelde en i^fa*
dom. Hier bevinden zich drie prachtige staatsiekoetsen. Hier
zgn ins^lijks phaëtons, barouches en andere soorten van
tuigen. Hier heeft men heerlijk bewerkte-, met zihev inge*
legde tuigen, waaraan de grootste zorg besteed wordt. Ia
de stallen vinden w§ v^f en dertig paarden van het edelsis
ras, die door snelheid en fraaiheid uitmunten en enkel voor
vermaak gehouden worden. Twee mannen zjjn voortdurend
met hunne oppassing belast, van wie de een steeds in den
stal zip moet , om terstond de hand te wezen j. als er een
bevel uit het groote huis komt. Tegenover den stal* bevindt
zich een gebouw, dat voor jagthonden is ingerigt. Ygf wt
twintig tot dertig zgn zij im getal, terwijl hun voeder twaalf
slaven zon gelukkig gemaakt hebben. Pbarden en bondsa
waren intusachen niet de eenigen , die de opbrengst van dna
arbeui der sllaven verteerden, want bij den overste Lloyd
heerschte eene gastvr^eid, waarvan men ziehmoegei^ een
begrip kan vormen. GMurende eenige wêkm in den tomen
I
Hil3^ iiBTHK w m,
n
geleek ^ bi# tetteirl^k e&n, lAteL Pan werd er gebakken^
gebraden aa gestqof^A ^ vm den vroegen morgeaa tot latm
avond. Yaga al die geregten bad ik intuseoben wel den reuk
loaar niet den smaidk, uitgenomen^ dat ik nu en dan eens van
Mas’ Pwiël een stok koek bekwam. In Mas’ Daniël beeat
ik een vriend ^ van wien ik vele eaken vernam , die mijne
meuwsgierigheid prikkelden. Ik wist altgd, waarneer er lo^
gés verwacht wérden en wie men wachtte ^ en hg zulke ge*
legeiiheden werd alles in het werk gesteld, om de rgkdom*
men en schatten van den eigenaar der plantaadje te doen
uitkomen.
De. overste LJLojd, ofschoon een rijk man, waa daarom
echter geen vergenoegd man. Menigmaal had ik gelegenheid
daarvan te overtuigen. Mijne liefhebberij voor paarden
trok mij dikwijls naar de stallen. Deze stonden onder het
bgzonder toezigt van den „ouden” en „ jon^n” Bamey, va-
der en zoon. De oude Bamej was niet alleen stalkurecht,
maar ook hoefsmid , kon ader laten en was een voortreffia-»
lijk paardenarts. Niemand op de geheele plantaadje wist
een ziek paard zoo goed te behandelen als hi); doch zijno
koude bragt hem weinig in den zak en zgne betrekking was
ia geenen deele benijdenswaardig. Wel ontving hg vele ge*
schenken, maar daarom niet minder zweepslagen, want de
overste LLojd waa in niets moegélgker te voldoen , dan in de
behandeling zijner paarden. Zijne beesten hadden het veel
beter dan zgne slaven. Gleene verontscholdiging baatte den
puden Barney, zoo de overste slechts vermoedde, dat er iets
aan de oppassing zijner paarden ontteak, en dien ten gevolge
werd hg dikwijls bestraft, zonder dat hij eenige schuld had.
Het was, inderdaad grievend voor het gevoel, wanzreer men
al de onverdiende aanmerkingen en ongegronde verwijten
hoorde , die Barney van den overste Lloyd , van zijoe zonen
OU sohoonzoimn vaak verdragmi moest. De laatstgenoeinideni
de heeren Nehé^dson, Winder en Lownes, die een gedeelte
van het jaar op het hoerenhuis doorbragten, genoten het
regi;i, de bedienden te mogen slaan, wanneer hun dit behaagde^
en maar al te dikwgls maakten zy van dit hun regt gebruik.
Zelden werd een paard uit den stal gehaald, waarop men
met het een of ander had aan te merken. „Het stof zit
nog in zijn haar;” „de ménen zijn niet behoorl^ uitgehamd;”
76
HET LEVEK IK DR SLAYERKIJ.
„ie roskam is niet genoeg gebruikt alt^d was er iets niet
goed , en bg al deee ongegronde aanmerkingen moest Barney
met den hoed in de hand staan , zonder een woord ter zijner
verdediging te mogen spreken. Hij durfdè zich geen ant-
woord 9 geene opheldering veroorloven , want de uitspraak van
z^n meester was onfeilbaar. In eiken vr^en staat zou een
heer 9 die zonder eenige aanleiding z^’n stalknecht bestraffen
wilde, van dezen ten antwoord bekomen: „heer, het spgt
mij , dat ik u niet voldoen kan ; doch daar ik myn best heb
gedaan, zoo staat het u immers vrij, mij uit uwe dienst te
ontslaan/’ Hier daarentegen moet de stalknecht zwijgen en
beven. Eenmaal was ik er zelf b^ tegenwoordig , dat Lloyd
den ouden Bamey met eigen hand op zweepslagen onthaalde ;
’t was een der hartverscheurendste tooneelen , waarvan
ik ooit getuige was. „Hoed af!” riep de heer op gebieden-
den toon. „Buis uit, gij oude spitsboef!” Barney gehoor-
zaamde. „Op de knieën !” en met ontbloote schouders knielde
de oude man op den kouden vochtigen grond neder, ter-
w^l z^*n kale schedel in de stralen der zon schitterde. In
deze ootmoedige, vernederende houding kreeg hg van zijn
heer — denzelfden, in wiens dienst hg de beste jaren zijns
levens doorgebragt had — dertig slagen met de rgzweep. De
oude man verdroeg dit geduldig, en beantwoordde iederen
slag met een zucht en met even zijne schouders op te halen.
Ik geloof niet, dat Lloyd hem gevoelig trof, doch het ge-
zigt van een grgsaard, van een man en vader, die ootmoedig
voor een zgner medemenschen in het stof kruipt, had voor
mgn gevoel iets pijnlijks en stuitends.
De overste Lloyd wist slechts weinig van de ware gevoe-
lens en gezindheden der slaven ten opzigte van hem zelven.
De afstand tusschen hem en hen was te groot, en daaren-
boven waren zg zoo talrgk, dat hg hen niet eens kende,
wanneer hg hen zag; ja bij velen zgner eigene slaven was
hg zelfs onbekend. In dit opzigt kon zgn rijkdom hem bijna
lastig worden. Men vertelt, dat hij eens op den groeten
weg een neger ontmoette, dien hij op de in het Zuiden go-
bruikelgke wgze aldus aansprak :
„Nu jongen, wien behoort gg toe?”
„Den overste Lloyd,” antwoordde de slaaf.
„Nu, behandelt de overste u goed?”
4
HET LBTBN IN DB SDAVEBNIJ.
77
„Neen, heer/’ was het haastige antwoord*
„Wat, laat hij u dan te hard arbeiden?”
„Ja, heer.”
„Geeft hg u dan niet genoeg te eten?”
„Ja, heer, hg geeft mij genoeg, maar het is er ook naar.”
Nadat de overste vernomen had, op welke plaats deze
slaaf arbeidde, reed hg verder, en ook deze vervolgde zijn
weg, zonder in de verste verte te kunnen vermoeden, dat
hg met zg^n heer gesproken had. Hg hoorde verder niets
van de zaak en had haar bgna vergeten, toen de opzigter
hem na verloop van drie weken berigtte, dat hg aan een
slavenhandelaar uit Georgie zou verkocht worden , omdat hij
over de behandeling van zgn heer zich onvergenoegd betoond
had. Terstond werd hij in ketenen geklonken, en in dien
toestand sleepte men hem weg en scheidde men hem voor
altgd van de zijnen. Dit was zgne straf, omdat hg eenige
eenvoudige vragen , overeenkomstig de waarheid, beantwoord
had. TJit dien hoofde zal men dan ook ligt begrgpen, dat
de slaven , als men hun vraagt naar het karakter van hunnen
heer en naar de wijze, waarop zij behandeld worden, bijna
zonder eenige uitzondering antwoordden, dat zij tevreden zgn
en een goeden heer hebben. Ja, wanneer de slaven zich
o?er hunne heeren uitlaten , dat trouwens slechts zelden ge-
beurt, zullen zij hen doorgaans roemen, vooral tegenover
vreemdelingen. Ik werd als slaaf dikwijls gevraagd, of ik
een goed heer had, en ik herinner mij niet, daarop ooit ont-
kennend geantwoord te hebben , zonder dat ik daarom dacht
eene bepaalde onwaarheid uit te spreken, want ik beoor-
deelde de goedheid van mijnen heer altgd naar de goedheid
van andere slavenhouders. Overigens zgn slaven menschen
even als ieder ander, en met dezelfde vooroordeelen bezet.
Zij zijn geneigd hun eigen lot als beter dan dat van anderen
te beschouwen, en velen houden uit dien hoofde hunne heeren
voor de besten, die er zijn. Het gebeurt niet zelden, dat
de slaven over de betrekkelgke goedheid hunner heeren met
elkander in twist geraken, waarbg ieder den zgnen boven
alle anderen verheft, ofschoon zg allen hunne heeren haten,
als zij ben a&onderlijk beschouwen. Dit was het geval op
onze plantaadje. Als Lloyd^s slaven met die van Jacob
Jepson zamen waren, liep het zelden zonder dispuut over
78
HET LETEF JS DE SLATBBElJr.
huime hoeren af, want Lloyd’s slayen beweerden, dafc hun
heer rgker was, en de slaYen van Jepson hielden vol, dat
de hunne reel forscher en krachtiger was. Lloyd’s slaven
zeiden, dat h^' in staat zou wesen, Jacob Jepson tè koeien
en te verkoopen; Jepson’s slaven beweerden, dat 1^ in staat
zon wezen, Doyd door midden te houwen. Deze geschillen
eindigden schier altgd met een gevedit tusschen beide pai>
tgen; die, welke overwon, had natuurlek gel^« Zg sche-
nen te gelooven, dat de greotheki hunner heeren op ben
overging. Het was reeds erg genoeg een slaaf te zgn, maar
men hield het voor eene schande, de slaaf van een atfMn
man te wezen.
vm.
EEK HOOFDSTUK VOL OBUWELEE.
j
Ik heb reeds gezegd, dat het aan de slaven op Lloyd’s
plantaa^e niet lang vergund was , zich in het bezit van den
opzigter Hopkins, die hen minder streng behandelde, ie
verheugen. Hij werd opgevolgd door een man, die geeoe
de minste overeenkomst met hem had en die Austin Oore
heette. Op dezen wensch ik de b^zondere aandacht mgiier
lezers te vestigen , want onder zgn bestuur werden er meer
gewelddadigheden gepleegd , dan men — geigk de oude slaven
zeiden — ooit te voren op deze plantaadje beleefd bad.
Gore was een dier opzigters, die het mitoste woord,
onschuldigsten blik voor onbeschaamdheid houden en terstond ]
Btiaffen. Hij toonde zich in dit opzigt even lyranniek als
Lloyd zelf. Zoodra men slechts aangeklaagd was , kon men,
schuldig of onschuldig, op eene geeseling rekenen. Ik vreesde
Gore , zoo ais ik eene slang vreezen zou. Zijne doordringende |
zwarte oogen en zgne scherp krijsebende stem verwekten
steeds schrik onder de slaven* Voor zulk een jong man
(ik beschrgf hem , zoo als ik hem voor vgf en twintig jaren |
leerde kennen) was hij in togenwoordigheid der slaven bij
uitstek ernstig en terughoudend. Nooit zou hij Zich den een
of anderen kwinkslag laten ontvallen. Andere opzigters, hoe
brutaal zij anders ook zijn mogen, zoeken zich toch bij de
slaven bemind te maken , daar zg nu en dan* eens met hen
lagchen en schertsen, maar Zulke eene zwakheid zou Gore
HET LSVSN ns DE SXiA.Y£BHIJ.
79
Hy was steeds de koude ougeziaakbAre af«>
fsmeteiai opeigter ^op de plantaadje van den overste Edword
Uojd en kende 'geen hooger genoegd, dan de stipte en
grerige vervulling der pligten aan zijne betrekking verbon-
den. Het geeselen, dat Hopkins met tegenzin deed, deed
iq inet het grootste vermaak.
Onder de vele gruwelen , die hy gedurende myn verblijf bij
Llojd pleegde , maak ik slechts melding van den moord, dien
bjj aan een Jongen neger, Denby geheeten, beging. Ik kende
kern goed; hy was een der beste slaven, die de overste Lloyd
bezat. Door het een of ander had hij Gore ergenis gegeven
en deze wilde hem volgens zyne gewoonte daarvoor geeselen.
Doch naauwelyks had hy Denby een paar slagen toegebragt,
toen deze zich los rukte en in de kreek sprong. Hier stond
hy tot den hals toe in het water en op zijne weigering, om
ingevolge het bevel van den opzigter aan wal te komen,
schoot Gore hem op de plaats dood. Men zeide, dat Gore
hem tot driemaal toe bevolen had uit het water te komen
en hem verklaard had , dat hij hem zon dood schieten, wan-
neer hij op het derde commando niet gehoorzaamde. Toen
hy hem voor de derde maal toeriep, om aan zijn bevel te
roldoen en Denby nogtans zijne plaats niet verliet, vroegen
de slaven, die daarby tegenwoordig waren, »by zich zelven:
ytZal hy het wagen te schieten?” Doch Gore zonder een
woord meer te spreken nam zijn geweer, legde op zijn offer
aan, en een oogenblik later behoorde Denby onder de
doodan. t
Deze a&chuwelijke moord verwekte natuurlyk niet weinig
opschudding. Eene kille huivering voer eiken bewoner der
plantaadje door de leden. De gepleegde misdaad wekte ook
het misnoegen van mijnen ouden heer op en luide gaf hy
zijne verontwaardiging daarover te kennen; doch in weerwil
hiervan maakte de geheele gebeurtenis slechts een voorby-
gaanden indruk. Wel moest Gore zyn gedrag voor den heer
Lloyd verdedigen, doch dit had weinig of niets te beduiden.
Hy beweerde, zooals ik destijds hoorde, dat Denby niet
langer te temmen was, dat hij aan de overige slaven een
gevaarlyk voorbeeld zou gegeven hebben, en dat er, by al-
dien men met zulke ernstige maatregelen nam, als waartoe
hy s^ne toevlugt had genomen , weldra geen wet noch orde
80
HST LEVEN IN HE SLAVEBNIJ.
langer op de plantaadje zouden gevonden worden. Ik heb
reden om te gelooven , dat deze verdediging van Qore in de
oogen van Lloyd voldoende was, want h^' behield zyne be-
trekking en z^'ne misdaad had niet eens een geregtelijk
onderzoek ten gevolge. De moord was slechts in tegenwoor-
digheid van slaven gepleegd , en deze konden natuurlijk
geene aanklagt tegen hem indienen en evenmin tegen den
moordenaar getuigen.
Gore had niets verder te doen , dan zich tegenover Lloyd
te regtvaardigen. Dit was geschied en de moordenaar werd i
met rust gelaten. Toen ik Marjland verliet , leefde Gore
te St. Michael , Talbot Gounty ; als hij nog leeft , woont
Iq daar waarschijnlyk nog , en ik tw^fel niet, of h^ wordt
tegenwoordig even hoog geacht als iemand , die z^ne han- i
den nooit met onschuldig bloed bevlekt heeft. Ik weet zeer
wel , dat menigeen het boven verhaalde voor onwaar en
boosaardig verdicht zal houden. Men zal zeggen , dat zulk
eene gebeurtenis niet kan plaats grijpen , en vooral niet in
Maryland. Ik kan daartegen niets anders in het midden
brengen — men moge het gelooven of niet — dat ik slechte
de letteriyke waarheid heb gemeld; bestryde haar wie kaal
Ik spreek uit ervaring, als ik zeg , dat de moord vaa een
slaaf of in het algemeen van een kleurling in Talbot Countj,
, in Maryland noch door het geregt noch door de bevolking |
als eene misdaad beschouwd wordt. Thomas Lanman , een
timmerman te St. Michaël , doodde twee slaven , waarvan ,
hij er een met een bijl het hoofd verpletterde. Ik heb zelf
gehoord, dat h^‘ op deze bloedige daad roem droeg en er
lagchend bijvoegde, dat hij de eenige weldoener van zyn
vaderland was , en als anderen slechts hetzelfde doen wil- ,
den , wat hij gedaan had , dan zou men spoedig van de j|
vervloekte negers verlost zijn.
Als een bewijs van deze geringschatting van het leven
eens menschen, zoodra ’t het leven van een slaaf geldt,
vermeld ik verder het in die streken welbekende feit, dat
de vrouw van Giles Hirks , die op geringen afstand van den
overste Lloyd woonde , met eigen hand eene nicht mper
vrouw , een jong meisje van vijftien jaren , om het leven
bragt. Niet tevreden daarmede, haar offer te vermoorden,
verbrijzelde het afschuwelijke wijf haar daarenboven nog in
HST r-VVBK IK DB SlAYBBinur.
81
hare woede het borstbeen. Hoe razend zg was | ««m sg
nogtans de voorzigtigheid in acht , het fmeigje te laten be-
graven; doch het gebeurde werd in weerwil hiervan rudit»
baar en dadelijk ging men er toe over, de vermoorde slavin
weder op te graven. Een coroner werd ontboden, die
verklaarde, dat het meisje ten gevolge van mishandelingen
overleden was. Het bleek , dat de overtreding, die zg met
haar leven had moeten betalen , de volgende geweest was :
zij moest in dien nacht op het kleine kind van madame Hicks
passen en was daarbg diep ingeslapen ; het kind schreeuwde
en maakte madame Hicks wakker » doch niet het meisje.
Woedend over de nalatigheid van het meisje sprong madame
Hicks uit bed, nadat zg haar onderscheidene malen geroepen
had , greep een stuk hout en doodde daarmede de slapende.
Ik wil niet zeggen, dat deze afschuwelgke moord in den
omtrek geene opschudding veroorzaï&te ; doch — hoe onge-
loofelgk het klinken moge, ? — het zedelgk gevoel der be-
volking was door de dagelgksche schriktooneelen der slavemg
te zeer verstompt , om de moordenares voor hare gruweldaad
te straffen. Wel werd er bevel gegeven tot hare inhechtenis-
neming , maar het kwam niet tot de uitvoering en zg ontging
niet slechts de verdiende straf, maar zelfs de schande eener
geregtelgke aanklagt.
Terwgl ik de moordtooneelen verhaal , die gedurende mgn
verhlgf op de plantaadje van Lloyd daar en in den omtrek
plaats hadden, wil ik met weinige woorden nog gewag maken
van eene misdaad , die op denzelfden tgd gepleegd werd, toen
Gore Denby doodschoot.
Aan de overzgde van de Wye woonde de heer Beal
Bondley, een aanzienlijk slavenhouder. In de nabgheid van
zijn goed bevond zich niet verre van den oever eene voor-
treffelijke oesterbank, die door Lloyd’s slaven nu en dan
des nachts in hunne kano’s bezocht werd , ten einde door
oesters, die zg daar met gemak konden vangen, hunnen
honger te stillen. Bondley meende het er voor te moeten
houden , dat dit een zware diefstal was , en toen een oud
man in dienst van Lloyd juist bezig was, eenige weinige
van de millioenen oesters te vangen, die den bodem der
kreek bedekten, schoot de laaghartige Bondley zgn geweer
op den ongelukkigen grgsaard af. Het toeval wilde , dat het
H. K. s. 1862. No. VlU. 6
HIST LETSK IK 1>£ SLA^VEBKIJ.
pchdi geene doddel^e gevolgen had en den volgenden dag
kiraiB Bondig Lloj^ , om , dit weet ik niet , èf schade-
kmetelling te vorderen, hf rich wegens het voorgevallene
Ie legtvaerdigeii ; doch zéker ie het, dat dezse lafih, af-
eehnwe^e saak terstond in de doofpot gedaan werd , zoodat
mm er weinig over sfHrak en de man, wien het toeval sieehts
veer een moord bewaard had, van alle geregtel^ke vervol-
ghag bevrgd bleef. Zoowel op Lloyd’s plantaadje , als overal
hl Ifaryland , hoorde ik reeds vroeg de gewone spreekwas
bee^gen : „ hei host skchH een halven eeni een Neger te daoden,
m neg een halven cent , om hem te begraven ,” en inderdaad heeft
de ondervindiag m:§ ëe waarheid van dit spreekwoord be-
vestigd. Alle wetten tot bescherming van het leven van den
slaaf kan men, zoo als van zelf spreekt, nimmer handhaven ,
daar z§ , die in naam daardoor beschermd moeten worden ,
voor heb geregt niet tegen die menschen kunnen getuigen,
van Welke zg mishandelingen , gewelddadigheden en moord
te waehten hebben. Van hoevele moorden ik ook hoorde,
die aan den Oostel^ken oever van Maryland door slavenhou-
dors begaan werden , zoo weet ik nogtans geen enkel voor-
beeld op te noemen , dat een slavenhouder opgehangen of
gevangen genomen werd , omdat by een slaaf vermoord had.
rx.
PEBSOOKXJJKE BEHAKDELIKO.
Wat my zalven betreft, zoo kan ik niet zeggen, dat
ik gedurende my'n verbiyf op Lloyd’s plantaadje , in het buis
van m^ ouden heer, ooit wreedaardig ben behandeld ge-
wordt. Tot veldarbeid was ik nog te jong, en daar er
anders niet veel te doen was, had ik over veel vry'en tijd
tyd te besehikken. Mijn voornaamste werk bestond daarin ,
om des avonds de koeyen naar huis te dry ven , het voorplein
schoon te houden , en kleine boodschappen voor myne jeug-
dige meesteres Lucretia Auld te doen. Ik heb reden om
Ie gek>oven , dat zy my zeer genegen was , en ofschoon ik
niet dikwyis het voorwerp harer opmerkzaamheid was, be-
schouwde ik haar toch altyd als myne vriendin , en was altijd
in myn schik , als ik haar eene dienst bewyzen kon. In eene
&milie , waarin zoovele barschheid , ruwheid en onverschil-
I
B9T TiBTBK IN BE ^
lighcid he^TBchtoB 9 had ieder goed woord iedere mende-
]^*ke blik voor mij de hoogste waarde. Miss Lucretia, zpoals
wg h^ar nog lang oa haar huwelijk noemden , had mij wooiv
den en blikken geschonken , die mg overtuigden» dat zg me-
delijden met mg had. Behalve woorden en blikken gaf zij
mg nu en dan ook een boterham» Eens was ik met den
zoon van oom Abel, Ike, in twist geraakt, en daarbg slecht
weggekomen ; want de kleine deugniet had mij eene belang-
rijke wonde aan m^ hoofd toegebragt. Ik schreeuwde over«
luid en liep naar huis. De onvriendelijke tante Kaly eloeg
noch op m^e wonde noch op m^ gekerm eenig acht alleen
zeide zg dat ik loou naar werk had gekregen , dat ik
niets hg Ike te doen had » en dat ik mg thans wel pp. een
behoorlgken afstand van de „Llojrd negers” houden zon»
Op dit oogenblik kwam miss Lueretia binnen , die mij gansch
anders behandelde dan tante E^tj, want zg nam mij mede
naar de receptiekamer, wat op zich zelf reeds eene grootp
gunst was. Met zachte hand wiesch zg het bloed van mgn
hoofd en gezigt en verbond mijne wonde. Van dezen tijd af
was miss Lueretia mijne vriendin; ik gevoelde dit en geloof,
dat het verbinden van mijn hoofd er veel toe bgdroeg, om^
bare deelneming in mijn lot op te wekken. Het is waar,
dat deze deelneming zich nooit levendig openbaarde en zel-
den uit iets anders bleek, dan dat zij mij een stuk brood
gaf, als ik zeer hongerig was ; maar op eene slavenplantaadje
was dit reeds een zeer groot voorregt , en ik was de eenige
I onder alle kinderen, die dit voorregt genoot. Als ik zper
\ hongerig was, ging ik in den tuin en speelde onder het
I venster van miss Lueretia , en als de honger mij erg kwelde,
was ik gewoon op eene wgze te zingen, die zij spoedig als
de bede om een stuk brood leerde verstaan. Zoodra ik
onder het venster van miss Lueretia zong , mogt ik de hoop
voeden, daarvoor goed betaald te zullen worden, en had
derhalve thans vrienden op twee gewigtige punten, in het
groote huis Mas’ Daniël en te huis miss Lueretia. Gene
nam mg tegen de groote jongens in bescherming en deze
gaf mij brood , als ik honger had.
Zoo als ik reeds vroeger heb opgemerkt , werd ik door
lognen ouden beer slechts zelden , en nooit hard geslagen.
Over eene slechte behaudelipg had ik niet te klagen , maar
«
4
84
HET LEVEN IN DE SLAVEBNIJT.
des te meer over honger en koude. Ik kreeg noch voldoend
voedsel, noch voldoende kleeding, doch in weerwil hiervan
leed ik toch altyd nog minder honger, dan koude. In den
zomer zoowel als in den winter ging ik bgna naakt en had
niets anders aan dan een grof hemd , dat mij tot aan de
^ knieën hing. Ik droeg het dag en nacht , en eenmaal in
de week verwisselde ik het met een ander. Overdag kon
ik mij aan de zuidzijde van het huis , en by slecht weder
in de keuken nog al tamelijk tegen de koude beschermen,
maar om des nachts warm te worden , was veel moeijelgker ,
want ik had geen bed. Ik sliep gewoonlijk op den naakten
grond , zonder het minste dek te hebben. Als het zeer
koud was , kroop ik dikwijls in den zak , waarin het koren
naar den molen werd gebragt. Ook de wijze , waarop het
eten ons voorgediend werd , liet veel te wenschen over. Onze
brei werd, als h^' behoorlijk afgekoeld was , in een groeten
houten schotel of een trog uitgeschud. Deze schotel werd
of in de keuken of buiten op den grond gezet en nu riep
men de kinderen als varkens zamen; en even als varkens
kwamen allen toesnellen, om den brei letterlek te verslin-
den. Hg, die het spoedigst at, kreeg het meest; de sterkste
bekwam de beste plaats , en slechts weinigen w^en verza-
digd, als zg den trog verlieten. Ik was de ongelukkigste vai;
allen, daar tante Katy mij niet bgzonder genegen was, en
zoodra een der kinderen mij bg haar aanklaagde , dacht zg
altgd het ergste, en ik kon alsdan vast op slaag rekenen.
Ik was nog geen tien jaar oud , toen ik van Llojds plan- j
taadje naar Baltimore vertrok. Daaro/er was ik regt ver-
heugd, en ik zal het nimmer vergeten, met hoeveel blgd*
schap ik van mijne vriendin Lucretia de tgding ontving , dat
mgn oude heer besloten had , mij naar Baltimore naar den ;
heer Hugh Auld , den broeder van Thomas Auld , zijn schoon-
zoon te zenden. Ik kreeg deze tijding drie dagen voor mijn
vertrek en deze behoorden tot de gelukkigste dagen mgner
kindschheid. Het viel mij niet moegelijk, van Lloyds plan-
taadje afscheid te nemen. Ik liet er niets achter, wat mij
bijzonder aantrok. Mijne moeder was thans reeds lang ge-
storven , mijne grootmoeder zoo ver van mij verwijderd, dat
ik haar zelden zag; tante Katy was mgn onophoudelgke
kwelgeest en mijne broeders en zusters waren mij , omdat
HET LEVEN IN BE SLAVERNIJ.
85
4
men ons reeds vroeg van elkander gescheiden had , geheel
vreemd geworden.
Op eenen Zaturdag zeilden wij des morgens zeer vroeg
naar Baltimore af en kwamen aldaar des Zondags aan. Wij
I hadden eene groote kudde schapen aan boord , en nadat
[ ik deze eerst naar het slagthuis van Gurti had mede helpen
dryven, bragt Bich, een der matrozen, my terstond naar
myne nieuwe woonplaats , die in de Allicianastraat gelegen
was. Mijnheer en mevrouw Hugh Auld , niyne nieuwe mees-
ters, waren beiden te huis en kwamen mij aan de deur
met hunnen kleinen zoon Thomas te gemoet, met wiens
oppassing ik voortaan belast zou zijn. Het gezigt mgner
nieuwe meesteres maakte den weldadigsten indruk op my;
I haar gelaat teekende goedheid en met de meeste welwil-
lendheid zag zy my aan. Vriéndelijk zeide zij tot haren
i kleinen Thomas, „dat dit zijn fireddj was, die op hem pas-
[ sen zou” en vermaande my „goed voor den kleinen Tommy
: zorg te dragen.” Zoo bevond ik mij dan in myne nieuwe
betrekking, en nu ga ik den lezer in het volgende hoofdstuk
mededeelen, hoe het mij te Baltimore beviel.
HST LEVEN TE BALTIKOBE.
In den eersten tijd van myn verblyf te Baltimore kwam
het my voor, dat het beter voor mij zou geweest zijn, ais
ik op Lloyd’s plantaadje gebleven was. De liooge gebouwen ,
waartusschen ik mij ingesloten zag, hadden voor my iets
beklemmends, en overal op straat ontmoette ik gansche
scharen van jongens , die my op allerlei wijzen plaagden en
my zelfs dikwyls te lyf wilden. Ik moest my eerst acclima-
tiseren , en nadat dit geschied was , gevoelde ik my oneindig
gelukkiger. Myne nieuwe meesteres bewees mij spoedig,
dat zy inderdaad zoo goed was , als zy my by de eerste ont-
moeting had toegeschenen. Zij behandelde mij , als ware ik
haar eigen kind. Ala Tommy op den schoot zyner moeder
zat , dan werd aan my eene plaats aan hare zyde toegestaan ,
en hare liefkozingen bewezen my , dat ik , hoewel moeder-
loos, nogtans eene vriendin in haar bezat. Hugh Auld»
haar echtgenoot , was iemand van een geheel ander karakter.
86 HW UEves nr m slatesntj.
2!jne Trouw W!^s liireng godsdiensidg , doch hg liet sidi wei-
nig aan godsdienst gelegen liggen en leefde geheel toor eb
in de wereld. Ik was natnurl^ iemand , die hem tolstrekt
geen helang inboezemde , hoewel ik moet zeggen , dat Iq
mg nooit hard behandeld heeft. Gedurende de eerste twee
jaxen, die ik in zgn huis doorbragt, liet hg mg geheel aan
'de leiding z^er vrouw over , en onder die leiding gevoelde
ik mg hoogst gelukkig.
h/Ejae meesteres was gewoon , om , als haar man zich niet
te huis bevond, dikwgis hard op in den b^el te lezen; dit
wekte in hooge mate m^e nieuwsgierigheid op , en spoedig
'ontstond bg mg den wensch, om dit ook te leeren. Daar '
ik geene de minste vrees voor m^e meesteres had , gaf
'ik haar mgne begeerte te kennen, en de goede vronw aarzelde
geen oogenblik daaraan te voldoen. Spoedig kende ik met
hare hulp het alphabet en kon woorden van drie en vier
lettergrepen uitspreken. M^e meesteres was over migbe
vorderingen regt verblgd, en daar zg veronderstelde, dat
ook haar man in die blgdschap deelen zou, hield
voor hem niet verborgen , wat zg voor mg deed , maar roemde
luide de geschiktheid van haren leerling en deelde hem haar
voornemen mede, om met haar onderwgs voort te gaan,
daar zg het voor pligt hield , mg ten minste zoo ver te
brengen, dat ik den bgbel kon lezen.
De heer Auld was zeer verbaasd over de eenvoudigheid
zgner vrouw, en waarschijnlijk maakte hg haar nu voor het
eerst met de regelen bekend , die de meesters en meesteressen ^
bij de behandeling van hun menschelgk eigendom hebben in
acht te nemen* Hij verbood haar tevens, haar onderwgs
^ f I
voort te zetten , daar hg haar zeide , dat dit tegen de wet- J
ten der slavernij streed, en in de gevolgen gevaarlgk zou
kunnen worden. „Wanneer gij een neger den vinger geeft,
zal hg weldra de geheele hand nemen,” waren zijne vroor-
den ; „een slaaf moet niets anders weten , dan den wil van
zijn heer; alle kennis bederft den besten slaaf; als gg dezen
neger — hg bedoelde mg — den bijbel leert lezen , dan zal
hg spoedig niet meer te houden zgn ; als gg hem nu leert
lezen, zal hg weldra ook het schrgven willen leeren, en als
hg dit kent, zal hij wegloopen.*’
Mevrouw Auld schikte zich als eene gehoorzame vrouw
lïST IXE SZiATEBNIJ.
^7
\
I
1
I
I
■
I
' ■
!
I
k
'f
I
geheel aaar dea wil van iiarea taailk v.Op Iny maaktoil ifil
tasscliea de weordea van den heer Aüld een diepen indru^
Een groot nat trok ik de leseeni , die hg JAn agtè
ga£ wilde , dat ik een alaaf zou bl^vea^ en ik indiag
reede op de pk»}taa(\je vim Llojd daartegen vecklnard. Jk
haatte , wat hg bemii^e , en zgn -plan , ókn hif dom te htaU
den , verstekte my slechts in mijn besluit^ oni naw: kshliis
te streven. •
Ik was nog niet lang te Baltimore geweest ^ toen ik een
in het oog loopend verschil tusSehen de behaiijdeling VU
de slaven bier en van de slaven op de ^dantaaclje ojpmotkto.
Een slaaf te B^timore ie schier een vrij bungel? m vêogelij^
kiüg met den slaaf op de plantaadje van ‘£0g: ks^
beter voeding, is veel beter gekleed en geniet voorregten,
die aan den veldslaaf onbekefid zijn. Ik heb opgemerkt, dat
te Baltimore geen mensch zoo gehaat en veracht werd als
degene , die den naam had , dat hij zijne slaven honger liet
Igden. „Laat hen arbeiden,” heet het> ,^geeselt heu^ aIs
het noodig is, maar geeft hun genoeg te eten!” ïntustehte
heeft men ook hier treurige uitzonderingen | cm hoewel de
meeste slavenhouders te Baltimore hunne slaven geen gebrek
aan voedsel en deksel laten lijden | z^ er toch adderen i die
ie wreede behandeling, die zy op het land hunne slaven
aandoen, in de stad voortzetten.
Een voorbeeld van dezen aard leverde eene familie;^ die
vlak tegen ons over woonde en Kamilton heette. Mevrouw
Hamilton bezat twee slavinnen , Kenriette en Marlis , 4.i^
4 >
altijd huisslavinnen geweest waren. Be eene zal tweeën
twintig , de andere veertien jaar oud geweest zga. Onder
alle onderdrukte^ verhongerde en mishandelde wezens, die
ik ooit gezien heb , waren deze beide meisjes te middea dep
beecka^de , Christelijke bevolking van Baltimore de bekla-
genswaardigste. Men kon haar niet zonder hat diepte me*
delgden beschouwen. Dikwgls ben ik getuide geweest van
de onmenschelgke wgze, waarop mevrouw Hamilton de^e
slavinnen behandelde. Zij was gewoon met eene zvfeep in
de hand midden in de kamer in een grooten leuningstoel
te^zitten , en ik verhaal de zuivere waarh^ , wanneer ik
zeg, dat deze meisjes in den loop van den dag zelden haar
stool voorbijgingen , zonder een slag met de zweep op
88
HBT LSYBK IK DB SLATBBKU.
Uoote armen of solionders te krygen. Daarenboven leden
sg honger , want nooit kregen zg genoeg te eten. Ik heb de
ongelukkige Marie op straat den afval voor de beesten zien
gebruiken en dermate was zg geslagen, dat de straatjongens
haar wegens de wonden en lidteekenen , waarmede zg over-
dekt waS| „pecked” (van pech, hakken) noemden. .
Om aan de waarheid getrouw te blijven moet ik echter
aan deze beachrgving van de slavemg te Baltimore de op-
merking toevoegen , dat de behandeling , die mevrouw Ha-
milton hare slavinnen aandeed, algemeen als schandelijken
laaghartig veroordeeld werd; doch niet minder waar is het,
dat niemand op de gedachte kwam • om aan dat schandaal
een einde te maken.
MUKB TOBDBBIBOBK £K KBKKIS.
Zeven jaar lang bragt ik te Baltimore in de woning van
Hugh Auld door. Het gewigtigste, wat er gedurende dit
^dvak in m^ leven plaats vond, was, dat ik leerde
lezen. Daar de vrouw des huizes mg daarin, gelgk ik
reeds zeide , geen onderrigt meer wilde geven , zal de
lezer gemakkelgk kunnen begrgpen, dat ik met vele zwa-
righeden te worstelen had, voor dat ik het zoo ver had gebragt.
Toen ik echter eenmaal kon lezen, breidde zich natuor-
Igk m^e kennis al meer en meer uit, en inzonderheid i
was ik zeer begeerig, om alles te weten, wat in eenige
betrekking tot de slavernij stond. Zoodra ik slechts de
woorden üaaf^ siavemij uit den mond van een blanke
vernam, was ik geheel oog en oor, en de gelegenheid ,
daartoe bood zich dikwgls aan. Yan tijd tot tgd hoorde
ik , hoe de heer Hugh of iemand anders van het gezelschap
met groote levendigheid sprak over de „Abolitionisten;” tct^
en wM deze waren , was mij geheel onbekend , doch ik be-
merkte, dat zg, wat zg ook zgn mogten, door alle slaven-
houders hevig gehaat en veracht werden. Spoedig ontdekte
ik ook , dat er van de Abolitionisten altgd gewag gemaakt
werd, als er van de slavemg sprake was. Was een slaaf
ontvlugt , dan beweerde men algemeen , dat hij in zgne vlagt
door de Abolitionisten geholpen was; doodde een slaaf zp
HBT LEYEXr m DM BLAYEBNIJ*
89
heeTi zooals menigmaal gebeurde , wierp by zynen opzigter
tegen den grond, stak hg de woning van zgn meester in
brand , of beging hij eenige andere misdaad , dan hield
men het er bepaald voor , dat dit de natuurlyke gevolgen
der Abolitionistische gevoelens waren. Daar ik deze be-
schuldigingen dikwgls hoorde herhalen , hield ik mg natuur-
Igk overtuigd, dat de Abolitionisten meer van de slaven
dan van de slavenhouders hielden. Thans deed ik mgn best,
om zoo mogelgk uit te vorschen , wie en wat dan toch eigen-
lek de Abolitionisten waren , en waarom zg bg de slaven-
houders in zulk een slechten reuk stonden. Mgn woorden-
boek gaf mg slechts weinig oplossing, want het leerde mij
wel, dat abolitie zoo veel beteekende als de daad om iete
af te schaffen , doch mg in het onzekere liet , welke zaak
moest afgeschaft worden. Een nieuwsblad, dat te Baltimore
uitkwam , gaf mij intusschen de noodige oplossing. In zgne
kolommen las ik, dat een groot aantal petitiën bg het con-
gres waren ingediend, waarin op de abolitie der slavemg
in het distrikt Golumbia en de abolitie van den slavenhan-
del tusschen de staten der TJnie werd aangedrongen. Dit
was mij voldoende. Nu begreep ik, waarom de slavenhou-
ders op de Abolitionisten zoo verbitterd waren. Nu en dan
vond ik ook in de nieuwspapieren, die dit overgenomen
hadden uit de Abolitionistische bladen van het Noorden,
vreesel^e aanklagten tegen de slaverng , wier ongegrondheid
men zocht aan te toonen. Met graagte las ik deze stukken,
want nu bemerkte ik, dat ik niet de eenige was, die een
afschuw had van de slavemg.
Omstreeks dezen tgd leerde ik een goeden ouden neger,
Lawson geheeten, kennen. Hg woonde in onze nabgheid,
SU daar ik hem spoedig zeer toegenegen was, bezocht ik
dlkwgls met hem de meetings der Methodisten en bragt
des Zondags mijn vrijen tgd met hem door. Den heer Hugh
intusschen hinderde het zeer , dat ik op zulk een vertrou-
welijken voet met Lawson omging, en hg dreigde mg met
slagen, als ik hem ooit weder opzocht. Deze bedreiging
mesde ik echter niet; ik gevoelde mg door een tyran
vervolgd, en ging voort, tegen den wil van mgnen meester
met Lawson din te gaan.
Eens, toen ik op de werf van mgnen meester twee Ieren
90
.HST Z»fiYBN JK DE SIAYEBKIf.
e*iie poote schuit met stee&eii zag lossen ^ begaf ik mg nsSr
hen to0« om hen te helpen. Toen het ^erk gedaan was,
deed een hunner mij onderscheiden vragen en ook i of ik
fidaaf was* Ik seide hem^ dat ik een slaaf was ', en wel zoo
Ifmg ik leefde^ waarop de goede Ier zgne schouders ophaalde
en medelijden met mg scheen te gevoelen* Beiden gatr^imj
onverholen hun a&chuw van de slavemg te kennen* Zg gin-
gtm zeÜB Eoover, dat zg mg den raad gaven, om de vlugt
te nemen en naar het Noorden te gaan; zy seiden mij, dat
ik daar vrienden vinden en zoo vrg als een vogel in de lacht
2^ sou. Ik hield mg intusschen, als of alles, wat zg j
te kennen gaven, geen den minsten indruk op mg maakte, |
want ik Vreesde , dat ag verraders zgn mogtoi. Het gebeurde j
toch wel eens, dat slaven door blanken tot de vlugt aange> j
epoord werden , die mj vervolgens vingen en aan hunne hec-
ven weder uitleverden, om daarvoor eene goede beloonu^
te ontvangen. Intussohen knoopte ik hunne woorden en
kon raad in mgn oor, en kwam tot de overtuiging, dat eene
vhigt naar het Noorden het eenige middel was , om de vrg-
beid te verkrggen, waarnaar mijn hart zoo vurig verlangde.
■Eehter was ik thans nog te jong, om reeds de vlagt te
nomen.
XII.
WISSELINGEN IN MUN SLAVENLEVEN.
Ik moet den lezer nu verzoeken , eenige jaren met mg terug
te gaan , om eene andere gebeurtenis in mgn leven te leeren
kennen, die er niet weinig tpe bgdroeg, om mgnen hast ‘
tegen de slaverng en allen , die daarvan voorstanders waren,
«te doen toenemen.
Ik heb reeds gezegd, dat ik sedert mijn vertrek van de |
plantaadje van Lloyd wel in naam slaaf was van den heer
Hugh, dooh werkelgk nog mijnen ouden heer, den kq>itein !
Antbony toebehoorde. Spoedig nadat ik naar Baltimore ver-
trokken was, stierf Bichard, de jongste zoon van mijnen
ouden heer, en drie en een half jaar daarna stierf hg zelf,
waardoor gansche vermogen zijn zoon Andrew en zijne
dochter Lucretia ten deele viel. Hg overleed ten huize van
zijne dochter te Hillsborough, waar ook de kapitein Auld en
misa Lucretia thans woonden.
war LEVEN IK BE BLAVEBKl^.
91
Anihon^ was geheel onverwacht gestorvea, Eoa-
dtf een testament gemiuikt te hebben . en zijne nalatenschi^
moest derhalve geighelgk tassehen ^jne kinderen verdeeld
werden. De schatting en verdeeling van slaven tussohen erf-
genamen is eene gewigtige gebeurtenis in het leven van een
tilaaf Het karakter en de gezindheden der erfgenamen z^n
hun gewoonl^k zeer goed bekend , en ieder heeft zt|ne voor»
Mie en tèfjn af keer, doch noch voorlieföe noch afkeèr ko-
men in eenige de minste aanmerking.
den dood van mijnen ouden heer liet men mij oogen-
bhkkel|k halen, om mij met het overige eigendom te waar-
deren en te verdeelem Voor mij zei ven lag er zeer veel
aan gelegen, om in het huis van den beer Hugh te blgveii,
dat nq na het huis mgner grootmoeder het dierbaarst was
geworden. .
Het Was een droevige d<ag voor mg zoowel als voor den
kiemen Tommy en mijne goede meesteres, toen ik naar deh
OoBtelgken oever v^irtarok , om daar geschat te worden en aan
feen der erfgenamen ten deel te vallen. Wg weenden alle
drie, want wg vreesden, dat w:^ mogelgk vooral^ afscheid
namen. Op de plaats m^er bestemming aangekomen, was
ik getinge van emi tooneel , dat mg eene kille huivering door
de leden joeg. Mannen en vrouwen van onderscheiden
leeftijd, gehuwde en ongehuwde, denkende en gevoelende
wezens, werden met paarden, schs^en, ossen, koeijen en
zwijnen gelgk gesteld. Paarden en mannen, koegen en vrou-
wen, varkens en kinderen, allen stonden hier op een en
dezelfde Ign en waren aan het zelfde naanwkeurig onderzoek
ondarworpen, opdat hunne waarde behoorlgk zou kunnen
bepaald worden.
Op de schatting volgde de verderfingi. Dit was een oogen-
blik van koortsachtige spanning en hevige beklemdheid, want
ons lot werd thans voor ons gansche volgend leven beslist,
cm ?rg hadden daarbg evenmin onze stem uit te brengen,
als de ossen en koeijen. Een enkel woord was voldoende,
om alle banden der liefde en vri^ïdschap te versobenress,
insamen van hnnne vrouwen, ouders van hunne kinderen te
scheiden. Daarenboven waren wg allen bang, om in Andrews
hand^ te vallen, want wg wisten, dat hg een hardvochtig en
onmensehelijk meester was. Daarvoor Üeef ik intusscben
92
HET Umax IK M SLAYSRKIJ.
f
gelukkig bewaard, want ik viel ten deel aan miss Lueretia,
de goede vrouw , die mijn hoofd verbond , toen mijne kwaad-
aardige tante mg met verwenschingen overlaadde.
Thomas Auld en zgne vrouw besloten terstond, om mij
naar Baltimore terug te zenden. Zg wisten hoeveel de vrouw
van Hugh Auld van mg hield , hoe gelukkig zgn zoon wezen
zou, mg weder bg zich te hebben, en daar ik buitendien
nog te jong was, om hun van groot nut te kunnen wezen,
lieten zg mg gaarne naar Baltimore terug keeren.
Ik schilder mgne vreugde niet af, toen ik daar weder
aankwam , noch die van den kleinen Tommy en zgne moeder.
Ik was juist een maand van Baltimore afwezig geweest,
doch mg was het, als of er gedurende dien tgd ten minste
een halfjaar verstreken was.
Naauwelgks was dit bezwaar uit den weg geruimd, of er
deed zich weder een ander op; het slavenleven is vol onze-
kerheid. Weinig tgds na mgne terugkomst te Baltimore,
bekwam ik de tgding, dat mgne goede vriendin Lucretia
Auld gestorven was. Spoedig daarop stierf — zonderling
genoeg — ook Andrew, en liet behalve zgne vrouw, even
als Lucretia, slechts één kind na. De geheele fiunilie An-
thonj werd dien ten gevolge binnen den igd van vgf js-
ren, nadat ik haar verlaten had, op twee kinderen na door
den dood weggerukt.
Deze 'ster^evallen bragten geene verandering in den toe-
stand. der slaven ; in weerwil echter hiervan gevoelde ik m^‘
na den dood mgner vriendin Lucretia niet zoo veilig als
vroeger. Zoo lang zg leefde, begreep ik, dat ik in haar een
steun bezat , en dat zg bg alle voorkomende geval-
len my tot voorspraak zou verstrekken.
Twee jaar na Lucretia’s dood huwde Thomas Auld met
fiowena Hamilton, dochter van een rijken slavenhouder aan
den Oostelgken oever van Maryland.
Spoedig na zgn huwelijk geraakte Thomas in onmin met
zgn broeder, en om zich op hem te wreken, gebood hg hem,
mg naar huis te zenden.
Dit was een nieuwe slag voor mg, waardoor wederom al
mgne plannen vernietigd, alle mgne vriendschapsbetrekkin-
gen verbroken werden. De scheiding van Baltimore viel
mg uit dien hoofde zwaar, doch wat baatte het, daarover te
I
.1
98
HEI LETEET IS DE SIATEBinj.
t
treoreii? Ik was immers slechts een slaaf en dus de speel-
bal Tan de Inimen rngner meesters.
Op mjne reis van Baltimore naar St. Michael ontwierp ik
echter het plan ter ontvlugting uit de slavem^', van welk
plan ik den lezer later uitvoerig mededeeling zal doen.
xm.
TOOKAB ATTLB BIT OOYBY BE SIiAyEBDBESSBBBDBB.
Meer dan zeven jaren waren thans verloopen , sedert ik bg
den ouden heer, op de plantaadje van Llojd, in de zelfde
wonmg met Thomas Auld geleefd had. Wij waren elkander
bgna geheel vreemd , want toen ter tgde had ik hem niet als
mgnen heer leeren kennen, maar slechts als kapitein Auld,
die met de dochter van mgn meester gehuwd was< Thans
echter werd ik spoedig bekend met zijn karakter, alsmede
met dat zgner echtgenoot. Beiden schenen voor elkander
gemaakt. Hij was gierig én zg wreedaardig. In het huis
van Thomas Auld leerde ik het eerst, wat honger Igden
was. Wg waren er met ons vieren slaven: Elise, mijne
zuster^ Priscilla, mgne tante, Henny, mgne nicht, en ik.
Ons voedsel bestond schier uitsluitend uit meel , waarvan
wekelijks een half schepel naar den molen gezonden werd.
Daarvan werd iederen morgen een klein brood voor de fa-
milie, die insgelijks uit vier personen bestond, gebakken,
zoodat wij nog minder kregen dan de helft van hetgeen de
slaven op de plantaadje van Lloyd bekwamen. Dit was in-
derdaad uiet toereikend, om er van te leven. Wij zagen
ons daarom genoodzaakt , óf te bedelen öf te stelen en beide
werd door ons gedaan.
Hoe slecht ik het intusschen bg Thomas Auld had, zoo
zou ik echter spoedig een nog veel treuriger leven leeren
kennen. Daar ik telkens in verzet kwam tegen de onregt-
vaardige wgze, waarop hij mg behandelde, verklaarde hg,
dat het stadsleven zeer verderfelgk voor mg geweest was,
en dat het mg bijna geheel onbekwaam tot alle goed en ge-
neigd tot aUe kwaad gemaakt (lad. Ik was nu reeds ruim
acht maanden bij hem, en hg had mg reeds dikwgls hard
gegeeseld, zonder dat daardoor eenige verandering in mgn
karakter of in mgn gedrag was te weeg gebragt en thans
besloot hij , mg , zoo als hij het noemde , „te laten dresseren.’*
M UDTW nsr ps su^xipxsu.
Acht XQglexi vap St Micha^ verw^derd, woonde ean maio,
met name Edward Corej, die bekend stond als iemand» die
jonge negers voortreffelijk kon dresseren. Oovej was een
arm man» die op eene gehuurde boerderij woonde, en hoe
gehaat hg ook was bij de slaven, omdat hunne heeren hen
vaak voor eenigen tijd aan zgne leiding toevertrouwden , was
hem dit echter tot groot voordeel , daar hij op deze wgze zijne
akkers en velden voor geringe kosten kon laten bearbeiden.
Vele slavenhouders hielden bet voor een voorregt, aan
Covey voor den t^ van een of twee jaar hunne slaven ai
te staan wegens de voortreffelgke opvoeding , die hij hun gaf,
wmit men kon er staat op maken , dat de slaaf, die bij hem i
„in de leer"’ gedaan werd» goed gedresseerd naar zgn eigenm
terugkeerde. >
Ik vertrok dan nu, ingevolge het besluit van Thomas |
Auld, naar Oovey. Ik kwam den eersten Januarg 1884 bij i
hem aan. Het gezin bestond uit Oovey en zijne vrouw, i
hare zuster » William Hughes ,, Covey’s neef, Caroline , de
kokkin, Bül Smitb, eea gehuwden slaaf en mg. £ill Smith,
Bill en ik waren de arbeiders op de boerderij. Voor
de eerste mw.1 in leven zon ik than» veldarbeider wo^
den, en levendig gevoelde ik, dat ik daartoe volstrekt geene
gcBoldkibeid bezet. Ik was eerst drie dagen in mgne nieuwe
betrekking, toen Covey mg reeds een bitteren voorsmaafc
gaf, van hetgeen mg te wachten stond, Baar bem niet
langer dan een jaar was toegestaan om mg beboorlgk te i
dresseren, dacht hij vermoedelijk, dat het zeer goed was, i
daarmede boe eerder boe liever te beginnen. Megel^ ook
dacht hij, dat wg de betrekking, waarin wg tot elkander
gtoaden , betm? begi^en zouden , wanneer bg terstond tot
zweepslagen over ging ; kortom , welke aanleiding hg daar-
toe ook moge gehad hebben, ik bevond mg nog geene volle
drie dagen in zijne magt, toen bij mij op waarlp onmen*
Pf.bftiijk« wgze tuchtigde. Het bloed vloeide, stroomswee
langs rug eu verscheidene weken verliepen, voor
dat de mg tpegebragte wonden gemezen wanpn. Deze gee-
zaling was de eerste van de velen, die mg later ten deel
vielen,
Ik bragt een jaar bg Covey door (ik kan niet «eggen , d»t
ik 1i^ hem leeftlf) en gedurende, de eerste zes maanden ver*
ms9 wrm iir i>is sLAYsaKu.
liep et geen wéék, dat ik geen etok ef zweepslagen oHt^
ving. Hoe dikw^ls ook CoTey de zweep gebruikte, hield hg
(och . zweren , aanhoudenden arbeid voor het meest geschikte
middel , om m^nen geest te buigen ; van ’s mmrgens vroeg
tot ’s avonds laat liet hij mg op het veld of in het bosch
mheiden. Dikwijls mogten wij niet voor elf of twaalf uur
des nachts ons werk staken. Covey vergezelde ons dan,
om ons door woorden of zweepslagen, al naar dat hg dit
goed vond, aan te sporen. Intusschen was het naauwelijks
noodig , dat zelf op den akker tegenwoordig was , om
ons tot den arbeid aan te zetten , want hij kende de kunst,
ons te laten gevoelen , dat hij alt^ aanwezig was ; door ons
dikwgls te verrassen , had hij het zoover gebragt, dat wg er
ieder oogenblik op bereid waren , hem te ontmoeten. Treuriger
dsgen dan de eerste maanden , die ik bg Covey dooxbragt ,
heb ik niet beleefd. Geen weder was te slecht om te arbm*
den. Het kon voor ons noch te warm, noch te koud z^,
om op het veld te werken. De langste dagen waren voor
Covey tc kort , en de kortste nachten te lang. In het eerst
was ik min of meer tegenstribbelend van natuur, maar een
paar maanden onder het opzigt van Covey waren voldoende,
om mij te temmen. Het gelukte Covey mgne kracht geheel
te verlammen. Ik was naar ligchaam en geest ten eenen*
loale uitgeput. De nacht der slaverng omringde mij gebeeL
Op zekeren dag , ’t was in het warmst van Augustus ,
besweek ik onder mgn arbeid en zonk in half bewusteleozen
toestand op den grond neder. Covey kwam naar mg tpe
en vroeg, wat mij deerde. Ik zeide het hem zoo goed ik
kon, want sleohts met moeite vermogt ik een paar woordmi
te spreken. Hg gaf mij daarop een hevigen stoot in de
zijde en beval mij op te staan. Ik deed mijn best, om aan
zp bevel té gehoorzamen , doch naauwelijks stond ik op
mijne beenen, of ik verloor het evenwigt en zeeg weder
op den grond. Hierop hief Covey zijn stok op en gaf mg
een slag op het hoofd , die eene gapende wonde veroorzaakte ,
waaruit terstond een stroom van bloed vloeide, terwijl hg
zeide : „als gij hoofdpgn hebt, zal ik u wel genezen Ver-
volgens beval hij mij weder op te staan, doch ditmaal
deed ik daartoe geene moeite , want ik gevoelde , dat ik
daartoe buiten staat was. Toen Covey dit bemerkte , verliet
wa usnv m m «LAwamt.
96
hg mg en liet mg aan m^ lot oYer. Ik bloedde hevig ; doch
hoe vreeselgk ook de mg toegebragte slag was , zoo was echter
de daardoor ontstane wond mgn behoud. Geene aderlating
kon heilzamer gewerkt hebben ; mgn hoofdpgn bedaarde ter-
stond en spoedig had ik krachts genoegd om op te staan.
Thans besloot ik , Govey te verlaten en mg naar Thomas
Auld te begeven I ten einde hem mgn nood te klagen.
^Hg kan,” „dacht ik, „het niet goedvinden, dat zgn eigendom
zoo mishandeld en geslagen wordt ; ik wil naar hem heen en
hem de eenvoudige waarheid vertellen !” Om echter St. Mi-
chael te bereiken, moest ik acht mglen loopen, en dit was
in mgn toestand geene gemakkelgke taak. Ik had reeds veel
bloed verloren en was daardoor zeer verzwakt. In weerwil I
echter hiervan nam ik de gelegenheid waar , toen Covej mj
verlaten had, en sloeg den weg naar St. Michaêl in. Dit was
eene gewaagde onderneming; als z\j mislukte, moest zij
Oovey in hooge mate verbitteren en kon ik er zeker van
zgn, dat hij mg nog erger dan tot hiertoe het geval was
geweest, zou mishandelen; doch mgn besluit was genomen
en ik vervolgde mgn weg. „Keer terug! keer terug!” riep
Govej, terwgl hg mg met de vreeselgkste straffen dreigde,
als ik aan zijn bevel niet voldeed. Doch ondanks zgn roepen
en dreigen snelde ik naar het woud , zoo spoedig mgne zwakke
krachten dit veroorloofden. Toen Covey bemerkte , dat ik
niet terug keerde , liet hg zgn paard uit den stal halen en
zadelen, ten einde mg te vervolgen. Daar ik vreesde, dat
hg mij op den groeten weg spoedig zou inhalen , legde ik i
bgna den geheelen afstand door het bosch af, en hield m^
ver genoeg van den algemeenen weg verwgderd , om mg voor
ontdekking en vervolging té vrijwaren. Ik had intusschen
nog slechts een korten tijd geloopen, toen mgne zwakke
krachten mg ontzonken en ik mg op den grond moest neder-
leggen. Het bloed vloeide nog altgd uit de wond, die ik
aan mgn hoofd ontvangen had , en een geruimen tgd leed i
ik onbeschrgfelgk veel pgn. Daar lag ik, midden in het
bosch , ziek en afgemat , vervolgd door een ellendeling , wiens
wreedheid geene taal vermag te beschrijven. Ik vreesde,
dat ik dood zou bloeden; het denkbeeld echter, hier in het
bosch eenzaam en verlaten te zullen sterven en eene prooi
der roofvogels te zullen worden , joeg mij schrik aan , en ik
HST LBTEH IN DE SLATERNIJ.
97
verheugde mij daarom zeer , toen het bloeden minder werd
en ten laatste geheel ophield. Nadat ik bgna een uur
lang op den grond gelegen had, zette ik myne reis naar
St. Michael voort. Toen ik aldaar by mynen heer aankwam ,
zag ik er uit als iemand, die aan het hol eens tggers ont-
snapt is. Van het hoofd tot de voeten was ik met wonden
overdekt. In dezen ellendigen toestand trad ik voor mynen
meester, om hem ootmoedig te smeeken, my door zyne
magt en zyn gezag tegen alle verdere mishandelingen te
beveiligen. Ik verhaalde hem alles , wat ik bij Covey onder-
ronden had , zoo goed ik kon. Gedurende myn verhaal liep
in het vertrek op en neder en toen ik geëindigd had,
was de beurt van spreken aan hem. Hij begon Covey
te verontschuldigen en eindigde met hem geheel te regtvaar-
digen , . en my in het ongelyk te stellen. Hy hield het er
voor, dat ik de ontvangene slagen zeker wel verdiend had.
Hij geloofde niet, dat ik ziek was; ik wilde slechts van
het werken bevryd zyn. Nadat hij mij door deze woorden
geheel vernietigd had , vroeg hy my op barschen toon : „en
wat wilt gy nu, dat ik met u doen zalp”
Nogmaals tot spreken uitgenoodigd , verzocht ik hem,
mij een ander verblyf aan te wijzen; ik zeide hem, dat
Covey mij zeker zou dood slaan , als ik tot hem terugkeerde ,
en het my niet zou vergeven , dat ik my by Auld over hem
beklaagd had. De heer Thomas echter hield dit alles voor
„onzin.” „Ik behoefde volstrekt niet te vreezen , dat Covey
mij zou dood slaan ; hy was een goed , braaf en godsdienstig
man, en hy dacht er volstrekt niet aan, mij van hem weg
te nemen. Yal my in het vervolg niet meer lastig met uwe
praatjes over Covey, en als gij niet oogenblikkelyk naar
hem terugkeert, zal ik u nog eenmaal straffen.” „Maar
heer” zeide ik, „ik ben ziek en vermoeid en kan heden
avond de reis naar Covey niet weder aannemen.” — „Welnu,”
gaf hy mij ten antwoord, „blijf dan van nacht hier, maar
keer morgen ochtend in de vroegte naar Covey terug ;” en
thans gebood hij my , hem te verlaten.
XIV.
DE LAATSTE TUOHTIGINQ.
Ik bleef dan nu den nacht — slapen kon ik niet — te
M. N. s. 1862. No* Vni. 7
98
HBT MVBK IN Di: SLATERNIJ.
St. Michaël , en des morgens , het was Zaturdi^ , begaf ik
mij, ingevolge het bevel van Thomas Auld, weder op weg,
in het bewustz^n , dat ik geen vriend op de wereld bezat.
Ik bereikte het huis van Covey omstreeks negen uur, en
juist, toen ik op een z^ncr akkers trad, voordat ik nog
zgne woning bereikt had , stond Covey plotseling voor mij
en wilde zich van mij meester maken. Hij was van eene
zweep en een stok voorzien en had zeker plan, om mg te
binden en alsdan eens duchtig af te rossen. Ik zou eene
gemakkelijke prooi voor hem geweest zijn , zoo het hem ge-
lukt was , mij te grijpen, want sinds Vrijdag middag had ik
niets gegeten, en dit gebrek aan voedsel, gevoegd hg de
my aangedane mishandelingen en het geleden bloedverlies,
hadden m^'ne krachten zeer verzwakt. In weerwil echter
hiervan keerde ik snel naar het bosch terug, voordat de
bloedhond mij kon bemagtigen , en verschool mij daar in het
digt geboomte , zoodat het Covey , hoeveel moeite hij daartoe
ook deed , onmogel^'k was , mij op het spoor te komen en
gevangen te nemen.
Voor het oogenblik behoefde ik derhalve voor zijne zweep
niet beducht te zgn. Ik bevond mij thans alleen met de
natuur en voor ieders oog verborgen. Het leven was mij
schier tot een last geworden, alles scheen tegen mij te
hebben zamengespannen ; ik moest óf hier blijven en van
honger sterven (hongerig was ik reeds), óf tot Covey terug
keeren , om dan ongetwgfeld eene zware geeseling te onder-
gaan ; dit was de moegelgke keus , die mij over bleef.
De nacht brak aan. Ik was nog altijd in het woud, be-
sluiteloos wat ik doen zou. Covey liet mij met rust , want hij
vertrouwde zeker, dat de honger mij wel naar huis zou drijven.
Des nachts hoorde ik voetstappen in het woud. De nach-
telgke wandelaar naderde mij al meer en meer en nu herkende
ik in hem geen vgand , maar een vriend ; hij was een slaaf
van William Groomer, een goedhartig man, met name Sandj.
Sandy woonde dit jaar bij den heer Kemp , ongeveer vier
m^len van St. Michaël. Hij was ook voor den tijd van een
jaar verhuurd , doch niet zoo als ik om gedresseerd te wor-
den. Sandy was met eene vrije vrouw getrouwd , die te
Potpie-heck woonde , en hij was thans op weg om haar te
bezoeken en den Zondag by haar door te brengen^
HKT LEVEN IN DE SLAVERNIJ.
99
Zoodfft ik mij overtuigd had, dat hij, die mij in mijne
eenzaamheid kwam storen , de goede Sandy was , kwam ik
uit m^ne schuilplaats te voorschijn en maakte mij aan hem
bekend. Ik verhaalde hem de gebeurtenissen der laatste
dagen, die mg naar het bosch gedreven hadden, en van
harte nam hg deel in mgn ongeluk. Het was een waagstuk
voor hem, mg onder zijn dak te nemen, en ik zou hem
daarom niet verzocht hebben; want had men mg in zijne
, hut aangetroffen, dan zou hij tot straf niet minder dan
negen en dertig zweepslagen op den blooten rug ontvangen
hebben. Sandy was echter te goedhartig, om zich door de
vrees voor straf te laten afschrikken , een hongerigen en mis-
handelden broeder huisvesting te verschaffen , en hg nam
mij dien ten gevolge mede naar zgn huis, of beter gezegd
naar het huis zijner vrouw, want haar behoorden het huis en
I de grond toe, waarop het stond. De vrouw werd gewekt,
■ want het was inmiddels middernacht geworden; er werd een
vuur aangelegd en haastig een aschkoek gebakken, om mgn
honger te stillen.
Nadat ik daardoor zeer verkwikt was, overlegden Sandy
en ik , wat onder de vele bezwaren en gevaren , die mijn
pud verdonkerden , voor mg wel het raadzaamst zou wezen.
De vraag was : zou ik naar Covey terugkeeren , of zou ik trach-
ten te ontvlugten? Na langdurige deliberatie bleek het , dat het
laatste onmogelgk was en met groote gevaren vergezeld ging.
In Sandy vond ik intusschen een ervaren raadsman. Hij
; was een echt Afrikaan en had eenige der zoogenaamde
[ magische kunsten overgeërfd , die aan de Afrikaansche en
Oostersche volksstammen toegeschreven worden. Hg zeide,
dat hij mg helpen zou ; dat in dit bosch eene plant groeide ,
die hg morgen zou gaan zoeken en welke de kracht bezat ,
mg te beschermen , en als ik zijnen raad wilde opvolgen, zou
Mj mij den wortel der plant verschaffen, waarvan hg sprak.
Hij zeide mij verder , dat Covey niet in staat zou zijn , mg
een enkelen zweepslag te geven , zoodra ik dezen wortel in
mijn regter broekzak stak. Hg had dien , zoo als hij mij ver-
zekerde, jaren lang bg zich gedragen en zgne kracht onder-
! vonden. Hij had sedert geen zweepslag ontvangen en zou
dien ook nimmer weder krggen , daar hij voortdurend dezen
wortel tot bescherming bij zich zou dragen.
*
100
I
HET LSVEE IN HE 8LATBBNIJ.
Hoewel ik Yoktrekt geen geloof hechtte aan z^e woor-
den, toonde ik mij nogtans bereid z^nen raad op te volgen,
nam dankbaar den wortel van Sandy aan en stak dien in myn
regterzak. Het was thans Zondag-morgen. Sandy spoorde
nq na aan , om te vertrekken , en raadde my , spoedig
naar Govey terug te keeren. Ik volgde zynen raad op en
spoedde my voort naar het huis van den gevreesden Covey.
Zonderling ! juist toen ik den tuin binnentrad , ontmoetten
mij Covey en zijne vrouw in zondagsgewaad , voornemens om
ter kerk te gaan , terwyl zij my vriéndelijk toeknikten. Co-
vej’s gedrag verbaasde my niet weinig. 'Nu begon ik waar-
lyk te gelooven, dat Sandj’s wortel meer kracht bezat, dan
ik tot hiertoe gedacht had, en ware het een andere dag
dan zondag geweest, dan had ik de verandering, die ik bij
Covey bespeurde, eenig en alleen aan de magische kracht
van den wortel toegeschreven. Ik vermoedde intusschen dat
de zondag en niet de wortel de reden van Covey’s gedrag
was. 2^ne godsdienst verbood hem, op zondag een slaaf
te mishandelen.
Alles ging goed tot maandag-morgen. Lang voor het
aanbreken van den dag werd ik gewekt, om de paarden te
voederen en te rossen. Ik gehoorzaamde dit bevel en zou
gehoorzaamd hebben, al ware het nog veel vroeger geweest,
want des zondags had ik het vaste besluit genomen, om
ieder bevel, hoe onmogelyk het ook zyn mogt, op te vol-
gen, maar my naar mijn vermogen te verdedigen, wanneer
Covey mij desniettegenstaande zou pogen te slaan.
Terwyl ik aan zyn bevel voldeed en de paarden voederde,
sloop Covey stil de stal binnen, en terwyl hij my plotseling
by de beenen pakte, wierp hy my op den grond. Thans
vergat ik den wortel en sprong haastig overeind, vastbeslo-
ten I mij zelven te verdedigen. Ik keerde ieder zyner slagen
af, ofschoon ik zelf geene slagen uitdeelde. Verscheidene
malen slingerde ik hem tegen den grond , wanneer hy meende
my te zullen nederwerpen. Hij hield my en ik hield hem vast.
Tot hiertoe was het gevecht onbeslist gebleven. Mijn te-
genstand was geheel onverwacht en Covey was daarover zoo
verbaasd, dat hy over al zijne leden beefde. „Wilt gy mij
wederstaan, schelm?” vroeg hy , waarop ik zeer beleefdehjk
,ja, heer’* antwoordde. Nu riep Covey luidkeels om hulp
HET LEVEN IN DE SLAVERNIJ.
101
en thans verscheen zgn neef Hughes; dezen echter, die
mijne regterhand zocht te grijpen en vast te binden, gaf
ik zulk een duchtigen slag , dat hij schreeuwende van
den aftogt blies. Hierop vroeg Covey, of ik voornemens
was, in mijn tegenstand te volharden P Ik gaf hem ten ant»
woord, dat ik hiertoe onherroepelijk besloten was; dat hg
mij zes maanden lang als een dier behandeld had en dat ik
dit niet langer wilde verdragen.
Intusschen kwam Bill, de gehuurde slaaf, op dit oogen-
blik te huis. Hij was naar den heer Hemslej geweest, om
aldaar den zondag met zgne zoogenaamde vrouw door te
: brengen en keerde nu des maandagsmorgens naar zgn werk
terug. Terwgl Covey mij nog altijd vasthield, riep hij Bill
om hulp. Bill , die zeer goed wist , wat Covej van hem
verlangde , hield zich , alsof hij hem niet begreep.
{ „Wat moet ik doen, heer Oovey?’’ vroeg hg.
i „Pak hem! pak hem!” riep Covey.
„Heer Covey,” antwoordde Bill, „ik wil gaarne werken.”
„Bat is uw werk,” zeide Covey, „pak hem!”
„Mijn heer heeft mg aan u verhuurd , om te arbeiden ,
maar niet om u Erederik te helpen afranselen ,” was Bills
mstberaden antwoord.
Thans was de beurt om te spreken aan mg. „Bill,” zeide
ik, „steek uwe hand niet naar mg uit!”
„Om *8 hemels wil, Erederik,” antwoordde hg mg, „ik
heb volstrekt geen plan , u aan te raken.”
En daarmede vertrok Bill en liet het aan Covey en mij
over , om de zaak , die wg te zamen hadden , af te maken.
Eindelgk , na verloop van twee uren , gaf Covey het ge-
vecht op. Hg liet mg los en zeide : „ga thans aan uw werk ,
deugniet! Ik zou u lang zoo hard niet geslagen hebben,
als gg u niet te weer had gesteld.” De waarheid was , dat
hg mg volstrekt niet geslagen had. Gedurende het gansche
gevecht had ik geen droppel bloed verloren.
Be zes maanden , die ik na dit voorval nog bg Covey
doorbragt, gingen voorbij, zonder dat hg mg een vinger
durfde aanraken. Hij plagt nu en dan te zeggen , dat
hij niet wenschte nog eenmaal genoodzaakt te zgn, mg te
slaan , eene verklaring , aan welker waarheid ik niet twg-
felde , .en een heimelijk gevoel in mijn binnenste antwoordde
1Q2
HET LXVEH IH DE BLATERHIJ.
daarop : „gij moet niet wenschen mg nog eenmaal te na te
komen, want waarach^ijk soodt gg bg een tweede gevecht
joog erger wegkomen , dan bg het eerste.”
De lezer zal verlangend zgn om te weten , waarom Govey,
nadat ik hem zoo zwaar beleedigd had, mg niet aan het
geregt uitleverde, daar toch de wet bepaalt, dat de slaaf,
die in verzet komt tegen zgn meester , zal opgehangen
worden. Ik erken , dat ik zelf een geruimen tgd niet be-
greep, hoe ik er zoo gemakkelgk af kwam.
De eenige reden, die ik daarvoor kan vinden, is deze,
dat Covey zich waarschgnlgk schaamde om toe te stemmen ,
dat een knaap van zestien jaren hem bedwongen had. Hij
had den naam , dat hg een uitstekend dresseerder van slaven
was. Zoo doende kon hg zonder veel moeite en met wei-
nig kosten arbeiders bekomen. Zoowel zgn voorïeel, als
zgn trots spoorden hem aan, de zaak stilzwggend voorbij
te laten gaan. De geschiedenis , dat hg een knaap had willen
slaan en dat deze zich te weer had gesteld , was op zich
zelve reeds voldoende , hem schade te berokkenen. Uit deze
omstandigheden besluit ik , dat Covey het raadzaam vond,
de zaak bg het geregt niet aan te geven. Het verstrekt mg
welligt niet tot lof, dat ik na dit voorval Govej met opset
zocht te bewegen , om mg weder te slaan, daar ik weigerde,
om zoo lang als de andere arbeiders op bet veld te blgven,
maar nimmer kon ik hem zoover brengen. Ik had besloten ,
hem ernstig te wonden, als hg het weder wagen durfde, de
hand aan mij te slaan.
XV.
NinnWE BETBSSJOKOErr lES PLIOTEir.
Mgn diensttgd bg Edward Covey eindigde met Kersmis
1834. Met blgdschap verliet ik hem , ofschoon hg thans zoo
zachtzinnig was als een lam. Mgne verblg^laats voor het
jaar 1835 was reeds bepaald, mgn nieuwe heer gekozen.
Deze heette William Ereeland en woonde drie mglen van
St. Michael. Den eersten JTanuarg 1835 begaf ik mg naar
hem toe.
Ik bespeurde weldra, dat Ereeland een gansch ander
menseh was dan Covey. Ofschoon hij een slavenhouder was,
scheen hg toch een zeker eergevoel te bezitten , en als een
HET LEVEN" IN DE SLAVERNIJ.
103
der grootste voordeelen voor mij , dat ik bij hem gekomen
was, beschouwde ik het, hoe vreemd dit ook klinken mogOi
I dat hij volstrekt niets om de godsdienst gaf. De godsdienst
in het Zuiden is toch enkel de dekmantel voor de zwaarste
misdaden. Werd ik er nog eenmaal toe veroordeeld , slaaf
te worden, zoo zou ik het voor het grootste ongeluk hou-
den , dat mij treffen kon , in handen van een vromen slaven-
houder te vallen. Er mogen uitzonderingen bestaan | doch
over het algemeen heb ik steeds bevonden , dat de vrome
slavenhouders de gemeenste en slechtste zyn. iNiet verre
van mijne nieuwe verblyfplaats woonde Daniël Weeden. Hg
was een Methodistisch prediker. Deze bezat eene slavin,
Ceal geheeten, die voortdurende het bewijs opleverde van
zyne onbarmhartigheid. De rug van de arme Oeal werd
door de zweep van dezon vromen man en verkondiger van
I •
^ het Evangelie open gehouden. Q-een slaaf, die een onder-
komen zocht , overschreed ooit den drempel van den prediker
Weeden , zoolang nog een ander arbeiders noodig had. Het
was, onverschillig of men zich goed of slecht gedroeg,
Weeden’s stelregel, dat het de pligt van den heer was, de
zweep te gebruiken , al was het ook om geene andere reden ,
dan om den slaaf aan zgne positie en de magt van zgnen
heer te herinneren. De goede slaaf moest volgens zgna ,
zienswgze worden gegeeseld, om goed te blgven, en de
slechte, om goed te worden.
Nog onmenscbelgker dan deze leeraar was de prediker
Bigby Hopkins, Hg woonde of woont nog tusschen Easton
en St. Michaël , te Talbot County , Maryland. De gestreng-
r heid van dezen man maakte hem tot een schrik voor alle
slaven in den omtrek. Zijn stelregel was , men moet de
slaven slaan , vóór dat zij het verdienen. Hg rigtte het altyd
zoo in , dat hij des maandags morgens een paar slaven had
te geeselen , om hun het bewijs te geven , dat zgne predika*
tiën van zondag over goedheid , barmhartigheid , broederlijke
liefde enz. enz. hem niet terughielden, om zijne magt door
middel van de zweep te toonen. Deze vrome Hopkins was
gewoon zich te beroemen, dat niemand in geheel Gounfy
met de Negers zoo goed wist om te springen, als hij. Hg
sloeg voor de geringste overtredingen , om daardoor grootere
te voorkomen.
lOé HET LÜVEK IN DB SIiAVBRNU.
Otn den draad mijner geschiedenis weder op te nemen,
keer ik tot m^n verbluf William Ereeland terug.
Mgn lot aldaar was veel dragelijker dan vroeger. Ik was
niet meer de arme zondebok*, zoo als bg Govej , waar ik
de schuld van alles kreeg. Wel moesten wij bg Preeland
over dag hard werken , maar hij schonk nogtans overvloedig
tgd , om ons eten te nuttigen. Slechts hoogst zeldzaam waren
wg vóór zons-opgang of na het invallen der duisternis op
het veld.
Doch ondanks mgn verbeterden toestand bleef ik toch al-
tijd onvergenoegd. Het slavenleven bleef mg tegen de borst
stuiten , en de gedachte : „gij blgft uw gansche leven een
slaaf,” was mij onverdragelgk.
Ik trof bij Freeland lotgenooten aan , die van dezelfde ge-
voelens waren als ik. Zij heetten Henry en John Harris,
Henry Galdwell en Sandj Jenkins , dezelfde , die mg den
wortel had gegeven , welke Govey verhinderen zou , mg te
slaan. Henry en John waren broeders en het eigendom
van den heer Freeland. Beiden hadden een zeer goed
natuurlgk verstand , ofschoon geen hunner lezen en schrgven
kon. Ik was nog niet lang bij Freeland geweest, toen mgne
geliefkoosde neiging weder ontwaakte. Spoedig begon ik
met mgne lotgenooten te spreken over de weldaden der op-
voeding en hun te ontwikkelen, hoe kennis en wetenschap
verre te verkiezen zgn boven domheid en onwetendheid, en
voor zoover ik dit wagen durfde , zocht ik hun begrgpelgk
te maken , dat de laatsten er veel toe bijdroegeu , om de
slavemg in stand te houden. Toen het zomer werd , begon-
nen mg de zondagen, als wanneer ik niets te doen had,
geweldig te vervelen , en ik wenschte eene soort van zondags*
school op te rigten , ten einde de geringe kennis , die ik be- ^
zat, aan m^e lotgenooten mede te deelen. Gedurende don
zomer behoefde ik daartoe zelfs niet eens eene woning, de
schaduw van een ouden eikenboom bewees dezelfde diensten*
De hoofdzaak was, leerlingen te vinden en hun de noodige
lust voor kennis en wetenschap in te boezemen. Twee zulke
leerlingen vond ik spoedig in Henry en John, en door middel
van hen plantte zich de leergierigheid voort. Weldra ver-
eenigden zich twintig tot dertig menschen , die zich genegen
betoonden, om onder de boomen of op eenige andere ge-
/
HET LEVEN IN DB SIulVBENIJ,
105
schikte plaats te zamen te komen , ten einde te leeren lezen*
I Het was verrassend om te zien^ welke snelle vorderingen
zij maakten.
Nadat ik een geruimen tyd onder, het lommer der hoornen
achter de schuren school gehouden had , gelukte het my ,
een vryen kleurling, die eenige mylen van ons woonde,
I over te halen, om my eene kamer in zyn huis daarvoor
in te ruimen. Gedurende eenige weken had ik nu over
de veertig leerlingen , van welke velen langzamerhand leer-
den lezen. Ik heb later onderscheidene slaven uit Marj-
land ontmoet, die eens onder m^e scholieren behoorden,
en hunne vrijheid zeker gedeeltelyk ten gevolge der ideên
verkregen , die ik in hen wist op te wekken. Tusschen my
en m^e leerlingen ontstond eene innige en duurzame toe-
genegenheid , die mij het scheiden van hen uiterst moeyelyk
maakte , en als ik bedenk , dat de meesten dezer dierbare
vrienden thans nog het juk der dienstbaarheid dragen , ver-
valt dit mijn hart met diepen weemoed.
Het jaar by den heer Freeland ging naar het uiterlijke te
oordeelen zeer rustig voorby. Gedurende al dien tyd ont-
ving ik geen enkelen slag, en ik moet het ter eere van
Preeland zeggen, dat — hoe ongodsdienstig hy ook was —
ik, zoolang ik myn eigen heer niet was, geen beter heer
gehad heb.
XVI.
DE ZAMENZWEBlNa TOT ONTVLUGTING.
1
Ik sta thans aan den ingang van het jaar 1836 , een tyd-
stip, dat ailezins geschikt is, ernstige gedachten in de ziel
op te wekken. Verstandige menschen denken terug aan de
dwalingen , die zy in het verloopen jaar begingen , ten einde
die in het vervolg te vermyden. Ook ik was in zulke ge-
dachten verdiept. De terugblik kon my weinig stoffe tot
blijdschap opleveren, en myne uitzigten in de toekomst waren
alles behalve helder en aangenaam. „In weerwil van alle
besluiten en plannen, die ik vormde, om mijne vryheid
te bekomen,” zoo dacht ik, „ben ik op den eersten dag
des jaars 1836 nog altyd een slaaf. De krachten en ver-
mogens van ligchaam en ziel behooren niet my , maar een
aader mensch, die mij in geen enkel opzigt overtreft, uit-
106
HET LBYBK IK H£ SLAVERNIJ.
genomen, dat de materiële magt bezit, my te dwingen,
om hem te gehoorzamen.” Dergel^ke gedachten pgnigden
en martelden mgne ziel, en mgne droefheid was onbeschrgfe*
Igk groot.
Op het einde van het jaar 1835 had Freeland , mijn tegen-
woordige heer , mij van Thomas Auld voor het jaar 1836
gekocht. Zijn ijver, om zich van myne dienst te verzekeren , I
had mijne ydelheid kannen vleijen , zoo ik er naar gestreefd
had , den naam te verwerven van een slaaf, die groote waarde
bezit , en zelfs zooals de zaken stonden , ondervond ik eenige
zelfvoldoening, te zien, dat hij mij als slaaf even hoog
schatte, als ik hem als heer op prijs stelde. Ik herbaal
hier, dat Preeland vele voortreffelijke hoedanigheden bezat,
en dat ik aan hem de voorkeur gaf boven ieder heer, dien
ik ooit gehad heb.
De goedheid van den slavenhouder verguldt intusschen
slechts de ketenen der slavemy, zonder hare zwaarte en
kracht te verminderen. De gedachte , dat de menschen voor
iets beters dan de slavemy bestemd zijn , ontwikkelt zich
onder de vriendeiyke behandeling van een goeden heer het
spoedigst in de ziel.
De eerste maand van dit jaar was nog niet vervlogen,
toen ik ernstig begon na te denken over een plan tot ont-
vlugting. Covey’s geestdoodende behandeling had het verlan-
gen naar vr^heid bijna geheel in m^ onderdrukt; gedurende
het jaar 1835 hadden de vele werkzaamheden , die aan mijne ^
zondagsschool verbonden waren , dat verlangen eenigzins
verdrongen. Nooit was het echter geheel in mg gestorven;
altijd haatte ik de slavernij en nu ontwaakte de zucht naar
vrgheid met vernieuwde kracht in mijne ziel. Ik schaamde
er mij thans over, niet slechts in de slavemg tevreden te
zijn , maar zelfs dit nog te schijnen ; ik verbando elke gedachte
aan verzoening met mgn lot uit mijne ziel , en peinsde slechts
op een middel , om aan de slavernij te ontkomen. Deze
vurige wensch naar vrgheid, door mijne tegenwoordige gun-
stige positie tot rgpheid gekomen, bragt mij tot het besluit,
niet slechts te denken en te spreken , maar ook te handelen.
Dientengevolge deed ik aan mij zei ven de plegtige gelofte,
dat ik liet pas begonnen jaar niet wilde laten voorbygaan^
zonder eene ernstige poging tot verkryging rngner vigheid
HST LBYBN IH DB SLAYSSNIJT.
107
ie beproeYen. Deze gelofte legde na zeken de Yei^lig-
üng op om te vlngten , doch gedurende het jaar, dat ik bp
Ireeland had doorgebragt, was myne toegenegenheid voor
mpe loigenooten zeer groot geworden. De warmste vriend*
schap bestond tusschen ons , en ik gevoelde mij verpligt ,
hun myne plannen mede te deelen , ten einde hun gelegen-
heid te geven , mede te ontvlugten. De vriendschap , die
ik voor Henry en John Harris koesterde , was zoo sterk ,
als een mensch die ooit voor een ander kan gevoelen , want
ik had met hen en voor hen in den dood kannen gaan* Ik
' begon dan ook met de noodige voorzigtigheid hun rngn be-
sluit tot ontvlugting kenbaar te maken en allen verklaarden
zidi bereid > het waagstuk met mij te ondernemen.
Sandy uitgenomen , waren wij allen voor de bedriegelpke taal
eener slavenhoudende geestelijkheid geheel ontoegankelgk*
I Te vergeefs had men ons op den predikstoel te St. Miohaël
den pligt van gehoorzaamheid aan onze heeren zoeken in te
prenten , en ons geleerd, God als den insteller der slaverny ,
en het wegloopen als eene misdaad tegen God en de menschen
te beschouwen. Ons natuurlijk gevoel verzette zich daar
tegen met geweld.
Thans echter deed zich eene nieuwe moeyelgkheid op. Ik
kon niet lang zulke goddelooze gedachten en bedoelingen
koesteren, als die, welke thans myne ziel bezig hielden,
zonder gevaar te loopen, my zelve te verraden. Menigmaal
vreesde ik, dat mgn zwart gelaat veel te doorschijnend was,
om de plannen, waarvan ik zwanger ging, verborgen te
; houden.
De slavenhouders worden in bun eigen belang aangespoord,
de menscheiyke natuur te bestuderen, en velen bezitten een
meesterlgken tact, om de gedachten en gewaarwordingen
hunner slaven te raden. Zy hebben niet met aarde, hout of
steenen, maar met menschen te doen, en hunne eigene vei-
ligheid dringt hen het materiaal te leeren kennen, waarmede
zy arbeiden. Buitengewone matigheid, blijkbare verstrooid-
heid, slechte luim, onverschilligheid, geven hun aanleiding,
om hunne slaven te verdenken. Dikwyls persen zij hun de
eene of andere bekentenis af, daar zy zich houden, als had-
den zy de bewyzen hunner schuld in handen. „Gij hebt
den duivel in het lijf,” zyn zij gewoon te zeggen, „en ik
108
HET LEVEN IN DE SLAVERNIJ.
zal er dien wel uit slaan.” Ik ben op deze w^ze dikwijls
op een bloot vermoeden mishandeld geworden. Tevens
wordt de slaaf dikwijls gedwongen tot bekentenis van mis-
daden, die hij in het geheel niet heeft gepleegd. De lezer
bemerkt hieruit, dat de goede oude regel, volgens welke een
mensch zoolang voor onschuldig gehouden wordt, tot dat
zijne schuld bewezen is, op eene slavenplantaadje niet in
aanmerking komt. Hier heerschen slechts mistrouwen en
argwaan , en door mishandelingen zoekt men achter de waar-
heid te komen. Uit dien hoofde moest ik voortdurend op
pi^ne hoede zyn , om mij aan m^nen vijand niet te verraden.
In weerwil van alle onze voorzigtigheid en geheimhouding
ben ik er echter geenszins zeker van , dat de heer Freeland i
niets vermoedde. Sedert wy het plan tot onze vlugt geno-
men en besproken hadden , scheen hy ons scherper te be*
waken. Menschen beschouwen zich zelven zelden zoo, als
zy door anderen beschouwd worden , en terwyl wy zelven
meenden , dat onze voorgenomene vlugt een diep geheim
was, heeft misschien de heer Freeland wel begrepen, wat
onze rust stoorde.
Ik ben te meer geneigd dit te gelooven, daar ik, als ik
terugdenk , moet toestemmen , dat wij , in weerwil van al
onze voorzigtigheid, vele domme streken begingen, die zeer
geschikt waren , kwaad vermoeden op te wekken. Somwylen
waren wy buitengewoon vrolijk en zongen wij liederen, die
zoo lustig en triumferend klonken , als of wy het land der j
vrijheid reeds bereikt hadden. Uit ons herhaald gezang:
tfO Kaaa&ii, heerlijk Kanaan,
Ik ga naar ’t land Kanaan
kon iemand, die aandachtig toeluisterde, ligt opmaken, dat
wy nog iets anders hoopten , dan eenmaal den hemel binnen
te treden. Wij hoopten het Noorden te bereiken, want het
Noorden was ons Kanaan.
Het was my gelukt, voor mijn in de oogen der slaven-
houders misdadig plan vyf jonge mannen , de besten in den
ganschen omtrek te winnen, van wie ieder op de binnen-
landsche markt ten minste duizend dollars zou opgebragt
hebben. Te Nieuw-Orleans daarentegen zou men hen met
vijftien honderd dollars , ja nog hooger betaald hebben. Het
HET LEVEN IN I)E SLAVERNIJ,
109
waren Henr7 en John Harris, Sandj Jenkins, de man van
den wortel , Charles Boberts en Henrj Bailej. Op een na
was ik de jongste van het gezelschap , doch in ervaring en
kennis overtrof ik verreweg hen allen. Dit verschafte my
grooten invloed op hen; mogelijk zou geen hunner, zoo hy
aan zich zelven overgelaten ware geweest , ooit de vlugt voor
mogelijk gehouden hebben. Geen hunner handelde uit eigen
' overtuiging ; allen wenschten vrij te zijn , doch nooit hadden
zij aan ontvlugting gedacht , voor dat ik hen daartoe had
I aangespoord. Allen waren als slaven tamelyk wel tevreden ,
I en voedden de hoop , dat hunne heeren hun eens de vryheid
I zouden geven. Wanneer iemand de schuld heeflb, dat hij
de rust der slaven en slavenhouders in de omstreken van
St. Michaêl verstoord heeft, dan ben ik het alleen. Ik be-
I roem er m^' op , daartoe de aanleiding te hebben gegeven.
I Tot aan den tijd van onzen voorgenomen uittogt uit ons
[ Egypte kwamen wy menigmaal des nachts en daarenboven
lederen zondag bijeen. Bij deze zamenkomsten bespraken
wij de zaak , deelden elkander onze verwachtingen en de
ingebeelde en werkelyke bezwaren mede, die zich aan ons
opdeden en berekenden als verstandige lieden de kosten
I der onderneming , die w^' op het oog hadden* Yryheid was
ons eenig doel , en wy waren thans zoover gekomen , dat
wy meenden geregtigd te z^'n, die tot eiken prys te ver-
werven, al moest dit zelfs het leven kosten van hen, die
ons in de slaverny hielden.
Wij hadden verscheidene woorden , waaraan wy eene be-
paalde beteekenis hadden gegeven , door welke wij elkander
' verstonden, doch die aan den oningew^de niets verraden
^ konden, zelfs wanneer hij ze duidelijk verstaan had.
Onze uitzigten waren alles behalve vrolijk. Menigmaal
waren w^ byna geneigd, ons plan op te geven en tot dien
toestand van betrekkeiyke rust terug te keeren, welke mo-
gelijk zelfs een mensch aan den voet van eene galg onder-
vindt, wanneer alle hoop op redding verdwenen is.
Be menschel^ke zwakheden spiegelden zich in onzen klei-
nen kring af. "Nu eens waren wij stoutmoedig , vast beraden
en vol goede hoop , en dan weder tw^felachtig , angstig en
niet wetende wat te doen. .
AI9 de lezer een blik op de landkaart slaat, dan zal het
110
HST LBYBN IK BB gLAYBEBn.
hem bg den geringen afstand tusschen den Oostel^ken oeter
Tan Maryland, Delaware en Pensjlvanië belagchelijk toe-
schenen , dat wg onze Yoorgenomen Ylugt als zulk een groot
waagstuk beschouwden. De ware afstand was reeds groot
genoeg, maar onze onbekendheid er mede maakte dien in
onze verbeelding nog veel grooter. leder slavenhouder zoekt
zgne slaven van de buitengewone uitgestrektheid der slaven-
staten en van zijne eigene , schier onbegrensde magt te
overtuigen , en w^ allen hadden slechts zeer duistere en ver-
warde begrippen van de geographie des lands.
De afstand is intusschen niet de voornaamste zwarigheid.
Hoe digter bij de grenzen van een vrgen staat , des te grooter
ook het gevaar. Bezoldigde slavenjagers maken deze gren-
zen onveilig ; bovendien wisten wg ook , dat w§ , al bereikten
wg ook een vrijen staat, weder gevangen genomen en uit-
geleverd konden worden. Aan deze z^’de van den Oceaan
zagen wij geene plaats , waar wg vrg en veilig waren. Van
Canada, het ware Kanaan van den Amerikaanschen slaaf,
hadden wg wel hooren spreken, maar slechts als van een
land, waarheen de wilde ganzen in het vooijaar trekken,
om de hitte van den zomer te ontvlugten, doch niet als
van eene woonplaats voor menschen. Ik verstond iets van
de theologie , doch niets van de geographie ; ik wist destgds
waarlgk niet, dat er een staat Nieuw-York en een staat
Massachusetts bestond. Ik had van Pensylvanie , Delaware ,
Hieuw-Jersey en alle Zuidelijke staten gehoord, doch de
vrge staten waren mij geheel onbekend* De stad Hieuw-
York lag ten noorden, en de gedachte daarheen te gaan
en bestendig aan het gevaar blootgesteld te zijn, gevangen
genomen en uitgeleverd te worden, met de zekerheid, dat
wg alsdan veel slechter zouden worden behandeld^, dan ooit
te voren, was geenszins bemoedigend en kon ons reeds in
ons besluit doen wankelen. In onze verbeelding zagen wg
aan iedere poort , waardoor wij passeren moesten , een wach-
ter, op iedere brug een schildwacht, in ieder bosch een
troep slavenjagers. Aan alle zgden zagen wij ons ingeslo-
ten , zoodat wg menigmaal op het punt stonden , ons voor-
nemen geheel te laten varen*
De lezer kan zich slechts eene flaauwe voorstelling maken
van alle phantomen, die onder zulke omstandigheden de
HBT LEVEN IN DE SLAVSBNIJ.
111
Terbeelding van den onbeschaafden slaaf bezig houden. Al«
lerwege zagen wig ons een verschrikkelijken dood tegengrim-
I men. Nu was het de honger, die ons in een vreemd, on-
herbergzaam land noodzaakte , ons eigen vleesch op te eten ;
dan hadden wij met de golven te worstelen (onze weg ging
gedeelfcelgk over water) en verdronken daarbg ; dan weder
werden w^ door honden achternagezet, ingehaald en in
' stukken gescheurd. Wij werden door scorpioenen gebeten,
^ door wilde dieren aangevallen , en wat nog het ergste van
I alles was — nadat wij door rivieren gezwommen waren,
wilde dieren afgeweerd , in de bosschen geslapen , honger ,
koude en hitte verdragen hadden, zagen wij ons door sla-
venjagers ingehaald , die in naam der wet mogelijk op ons
schoten , sommigen doodden , anderen verwondden en allen
in hechtenis namen. Zulke donkere voorstellingen maakten
ons niet zelden moedeloos en dikwijls geneigd, liever ons
tegenwoordig ongeluk te dragen , dan een ander in de armen
te loopen , dat wij nog niet kenden. Het moge den lezer
toeschgnen als of ik mij aan overdrijving schuldig maak ,
doch dit is nogtans geenszins het geval. Niemand kan zich
eene voorstelling maken van de beklemdheid van den slaaf,
wanneer hg zwanger gaat van het plan , om te ontvlugten ;
alles, wat hg bezit en zelfs datgene , wat hg niet bezit, staat
op het spel. Het leven , dat hij bezit , kan hij verliezen en
mogelgk de vrgheid niet verkrijgen , welke hg zoekt.
Terwgl wg ons met onze toebereidselen tot de vlugt be-
zig hielden , werd Sandy , de man van den wortel , onrustig ;
hij had droomen, die in waarheid vaak zeer ontmoedigend
waren. Een dier droomen , welke hij op een vrgdag had ,
scheen hem veel beteekenend toe. „Ik droomde dezen nacht”
zeide hg „dat ik door zonderlinge toonen , die veel over-
eenkomst hadden met de stemmen van getergde vogels ,
uit den slaap werd gewekt , en die in mgn oor klonken als
het loeijen van een opstekenden storm. Toen ik daarna
opkeek , zag ik u , Erederik , in de klaauwen van een groe-
ten vogel , die door een troep andere vogels omringd was.
Allen zochten u te bgten , en gg deedt uw best uwe oogen
met de handen te beschermen. De vogels vlogen in Zuid-
westelgke rigting over mg heen , en ik volgde hen , tot-
dat zij uit mgu gezigt verdwenen waren. Dit alles zag ik
112
HET LEVEN IN DE SLA.VEBNIJ.
even doidelyk , ais ik u thans voor my zie ; denk aan mgnen
vrijdagsdroom ! Dat beduidt iets, zoo zeker als gg leeft!’*
Ik moet erkennen, dat deze droom mjj volstrekt niet be-
viel , en hoewel ik dien toeschreef aan de onrustige gedach-
ten , die door ons plan ter ontvlugting in onze ziel waren op-
gerezen , mogt het my niet gelukken , Sandj’s droom te verge-
ten ; ik gevoelde, dat hij iets kwaads voorspelde. Sandj sprak
steeds met buitengewonen nadruk en verhoogde daardoör
den invloed , dien zyn droom op my maakte.
Het plan , dat ik aangeraden en de goedkeuring myner
lotgenooten weggedragen had , bestond daarin , om eene
groote, aan den heer Hamilton toebehoorende schuit te
nemen , die des zaturdagavonds voor de Paaschdagen in
de Chesapeake-baai te trekken en daarmede naar de overzijde
te varen. Wanneer wy dit punt bereikt hadden, wilden
wy onze schuit laten dry ven en de Hoordstar volgen, tot
dat wij aan een vryen staat waren gekomen.
Tegen dit plan kon men vele bedenkingen in het midden
brengen. De gevaarlyke stormen op de baai waren eene
dier bedenkingen* By onstuimig weder is het water zeer
bewogen , en wij liepen gevaar , met onze schuit door de
golven verzwolgen te worden. Eene andere bedenking be-
stond daarin , dat men de schuit spoedig missen , terstond
kwaad vermoeden tegen de afwezigen opvatten en ons met
een der snel zeilende vaartuigen van St. Michaêl vervolgen
zou. Yerder , als wy de overzyde der baai bereikten en de
schuit lieten drijven, kon dit ons spoor ontdekken en de
slavenjagers op ons • opmerkzaam maken.
Deze en dergelijke bedenkingen werden echter door nog
grootere bedenkingen overtroffen , die men tegen ieder ander
plan maken kon. Op het water bestond er mogelykheid,
dat wij voor visschers in de dienst van een heer gehouden
werden. Op den groeten weg daarentegen waren wij aan
alle mogelijke moeyelijkheden en lastige vragen blootgesteld ,
die ernstige onaangenaamheden konden ten gevolge hebben.
Ieder blanke toch is geregtigd , een Neger op den publieken
weg aan te houden, hem te ondervragen en als het hem
belieft gevangen te nemen.
Acht dagen voor onze voorgenomene vlugt schreef ik voor
ieder mijner medgezellen een pas, die hun vryheid gaf, de
HST LBYXN IS Dl SIiAYlBKIJ.
113
Faaschdagen te Baltimore te gaan doorbrengen. Dese pae
luidde dus:
„De oudergeteekende getuigt hiermede, dat hy zynen slaaf
John vrgheid heeft gegeven , naar Baltimore te gaan , om
aldaar de Paaschdagen door te brengen.
W. H.
Bij St. Michael, Talbot Gounty, Maryland.”
Ofschoon wy niet naar Baltimore gingen, maar ten doel
hadden , ten Oosten van North-Point in die streek voet aan
wal te zetten , waarheen ik de stoombooten van Philadelphia
had zien varen , konden deze passen ons nogtans by het begin
?an onzen t(^ , als wanneer wy in de rigting van Baltimore
moesten oproeyen, van groot nut zyn. Wy wilden ze echter
slechts dan toonen, in geval alle andere antwoorden hen, die
ons mogten ondervragen, niet konden tevreden stellen.
[ Onze beklemdheid nam toe , hoe meer de i^d naderde ,
! waarop wij naar het Noorden dachten te ontvlugten. Wij
allen gevoelden , dat ons leven op het spel stond , en waren
besloten, in geval van nood ons te verdedigen. Het be-
slissende oogenblik was intusschen nog niet gekomen, en
het was gemakkelyker besluiten te nemen, dan die ten uit-
roer te brengen. Ik vreesde , dat eenigen nog in de laatste
oogenblikken zouden terugtreden , en daarom nam ik iedere
gelegenheid te baat, om alle zwarigheden uit den weg te
ruimen, alle twijfelingen op te lossen en myne lotgenooten
moed in het 1^ te spreken. Het was te laat, terug te
blikken , thana was het tyd , voorwaarts te gaan. Gelyk
‘ de meeste menschen gewoon zyn te doen , hadden wy ons
I plan lang en breedvoerig besproken , en thans kwam het er
I op aan , te toonen , dat het ons ernst was , onze woorden
door daden te bewijzen, leder, Sandy alleen uitgenomen,
die tot ona leedwezen terugtrad, bleef dan ook standvastig,
en bij onze laatste zamenkomst beloofden wy op nieuw
plegtig, op den bepaalden tijd de lange reis naar een vryen
staat te ondernemen. Deze zamenkomst had plaats in het
midden der week, aan welker einde wy wilden vertrekken.
I Zoo als gewoonlyk gingen wy dien morgen reeds zeer vroeg
naar het veld. Het hart klopte ons allen onrustig in den
boezem , en ieder , die ons goed kende , had het ons kunnen
aanzien, dat er iets bijzonders by ons omging. Terwyl ik
M. s. B. 1862. No. Vni. 8
114
hm LBTBir IK DB SLAtBANLi.
atti hdl irerk wèéj kmm ecttskbpfii ééU ifüorgeföA tty
op, geiyk aan een bliksemstraal in een donkeren nedht, die
dén èentameii wandelaiyf den a^rond Toor eièh en den ygand
aohter iiéh toont. OogOnblildtelgk wendde ik tot Sand;f
Jenkins, die zich in m:yiie nab^hrid bevond, en Mkié: „Sandy,
zgn f èrrsden ; een zeker iets heeft het my zoo even ge-
zegd.’^ Ik ans dettvan zoo zéker, alsof zg, die mg gevangen
wüden nemen, reeds voor stonden. Sandy antwoordde t „dat
is aonderling, mij is het jtust eveneens!*’ Wanneer mgne moe-
der, die deelde reeds lang in het graf lag, my versdlenea ware
en getegd had', dat wg venaden waren , ik zou op dat oogen-
blik niét zekerder van mgne zaak hebben kunnen zgn.
SéBige oogenblikken later riep het getoet van den hóren
ons, om te komen ontbijten. Ik was te moéde, ^ iemand
die wegens eene * groote misdaad naar de géregtspbats geleid
wordtrf Ik had geen behoefte aan eten , doeh om aQe achter-
docht te vermeen, ging ik met de slaven mede naar huis.
Ben half uur nadat ik het voorgevoel gehad had, waarvan
ik zoo even qnrak, volgde de beslissende slag. Toen ik het
buis bereikt had en een blik op de poort, waardoor men naar
binnen ging, sloeg, werd mij reeds alles dtddelgk. Vier
Manken en twee klairlingen zag ik in de verte naderén. De
blanken zaten te paard, de kleurlingen liepen er te voet
naast en schenen gebonden te zgn. „Alles is voorbg,” dacht
ik, „wg tSjn. zeker verraden!” Ik herstelde mg zoo goed
mogel^ van den schrik en wachtte nu bedaSrd den terd^l^
loop der dmgen af. Na eenige oogenblikken reed de heef
William Hamilton op mg toe en vroeg mg, of dè heer Eree*
land te huis was; ik antwoordde, dat hg in de schuur WS8)
en snel reed nu de oude heer derwaïartst Mary, de kokkin,
begreep niet, wat er gaande was, en ik zocht haar dit ook |
geenszins duidelijk te maken. Ik wist, dat een dé^eé^
sten zou geweest zgn , om mij te vervloeken , deW^ ik stoor-
nis in het huisgezin veroorzaakte. Na eenige oogenblikken
kwamen Hismilton en Ereeland van de schuur naar het buis
toe, en juist toen zg op het voorplein traden, sprongen drie
zoannen te paard (zooals later bleek, constabels) op een
gegeven teeken te voorschijn.' Na een paar seconden wsren
zij op het voorpl^, waar zij haastig ^stegen en hunne
paarden vastbonden. Zoodra dit geschied was, naderden
HSff XBVEK IN BS SUTEUNIJ.
115
zg IVealand en Hjamilton» die niet ver Tan de keuken ston-'
des» Xenige oegeablikken. Terliepen, gedurende welke
met elkandei* schenen te beraadslagen, en daarop kwamen
allen naar de deur der keuken toe, Henry en Sandj waren
nog in de seliuur. Freeland trad de keuken in , en beval
mg naar buiten te gaan, omdat aldaar eenige heeren waren,
die wilden zien. Ik gmg naar hen toe en vroeg wat zy
I begeerden , toen de constabels' mij aangrepen en mij zeiden
' dab alle tegenstand vruchteloos was, dat ik van eene mis-
I daad besehttkligd werd, en dat zf nq naar mijnen heer te
I Si Mi^iaël zouden voeren, waar de zaak nader zou onder-
zocht worden. Zy voegden er bij , dat ik zou worden vrgge-
sprokma, wanneer de beschuldiging tegen mij ongegrond werd
boTouden. Ik was thans gebonden en bevond mij geheel
in de mngt der constabels. Tegenstand was onmogeljjk;
I ^ waren met hun vjjveu en van bet hoofd tot de voeten
gewapend. Toen zg zich van mg verzekerd hadden, grepen
zy John Harria en knevelden hem binusKi weinigen oogen-
bhkkan even stevig, als zij mg reeds gekneveld hadden.
. Daarop keerden zg zich tot Henrj Harris, die inmiddels uit
ie schuur was teruggekomen.
, Kruist de handen,” zeiden de constabels tot Henry.
„Ik wil niet,” antwoordde Henry met eene vaste en hel-
dere stem.
„Wilt gij de handen niet kruisen?” vroeg Tom Grraham,
eea der constabels.
„Neen, ik wil niet!” riep Henry op nog stelliger toon,
I Hamiiton , Ereeland en de constabels omringden ihans
'Henry; twee hunner trokken hunne pistolen en zwoeren,
dat zg hem zouden nederschieten , als hg de handen niet
kruiste. Al deze bezoldigde schoften spanden thans de
baan, en rigtten hunne doodeigke wapens op de borst van
den ongewapenden slaaf, en herhaalden „dat zg den ver-
vloekten neger zouden neêrschieten , wanneer hg de handen
niet wilde kruisen.”
„Schiet! schiet mg dood!” riep Henry, „gij kunt mg slechts
eenmaal dooden. Schiet, schiet en zijt vervloekt! Ik wil mg
niet laten binden!”
Op dit zelfde oogenblik greep hij met eene snelle bewe-
ging naar de pistolen en sloeg ze uit de zwakke handen
116
HBT iiETRir nr db slavbbku.
der moordenaars , zoodat zy naar alle kanten heen vlogen.
Thans volgde er een woeste stryd; allen wierpen zich op
den dapperen Henry , en nadat zy eenigen tyd met hem
geworsteld hadden, gelukte het hun, hem meester te wor«
den en te binden* Henry beschaamde my; hy vocht, en
vocht dapper; John en ik hadden geen tegenstand gebo-
den. Eigenlyk zie ik ook niet in, waartoe het vechten
dient, zoodra er geen uitzij bestaat om overwinnaar te
worden; in weerwil echter hiervan moest ik Heniy’s te-
genstand als eene gelukkige gebeurtenis beschouwen. Een
oogenblik te voren zeide namelijk Hamilton op zachten toon —
en dit liet m^ omtrent de oorzaak onzer inhechtenisneming
niet langer in tw^el — „zullen wy thans niet naar de
passen zoeken, die Prederik , naar ik hoor , voor zich en
zyne medgezellen heeft geschreven P” Had men deze pas-
sen gevonden, dan zouden zy het duidelykste bewys van
onze schuld geweest zijn en de gegrondheid der aanklagt
van onzen verrader bevestigd hebben. Doch door Henrj’s te-
genstand was aller opmerkzaamheid op hem gevestigd, en
het gelukte my , myn pas , zonder dat iemand dit zag , in
het vuur te werpen. De verwarring, die er door de worste-
ling met Henry ontstaan was , en mogelijk ook de vrees
voor meerder tegenstand deden onze heeren afzien van het
zoeken „naar de passen, die Frederik voor zich en zyne
medgezellen zou geschreven hebben.”
Toen wij nu allen gebonden waren en ons op weg zou-
den begeven naar St. Michaêl , om daar in de gevangenis
geworpen te worden , trad Betsj Freeland, William’s moe-
der, die zeer aan Henrj en John gehecht was, voor de
deur der keuken, met hare beide handen vol wittebrood —
wij hadden dien morgen geen tijd gehad om te ontbyten —
dat zy tusschen Henrj en John verdeelde. Nadat dit ge-
schied was, rigtte de dame de volgende afscheidswoorden
tot my, terwijl zy my aankeek en hare knokkelige vingers
naar mij uitstak : „Gij duivel, gij gele duivel! Gij hebt
Henrj en John verleid, om te gaan vlugten. Zonder u,
langbeenige, gele duivel , zouden Henrj en John daaraan
nimmer gedacht hebben.’* Ik wierp haar een blik toe, die
haar een kreet van toom en schrik deed ontsnappen; zij
sloeg de keukendeur digt, ging naar binnen en liet mij en
HET LEVEN IN DE SLAVEIINIJ.
117
myne medgezellen aan ons lot over.
Te St. Michael aangekomen, werden wy terstond in het
verhoor genomen. Doch wy allen ontkenden, dat wy het
doel gehad hadden, om te ontvlugten. Het bewijs daarvoor
scheen men dan ook niet te bezitten. Hit den loop van het
gesprek bleek het ons , dat er slechts één getuige tegen ons
was, en dat deze niet tegenover ons kon gesteld worden.
Thomas wilde niet zeggen, wie hem van ons plan onderrigt
had, doch wy allen hadden kwaad vermoeden tegen een per-
; soon. Verscheidene omstandigheden schenen Sandj als den
!
I verrader aan te duiden. Zyne volkomene bekendheid met ons
plan, zyne deelneming er aan, zyn later terugtreden, zyn
droom en zyn voorgevoel, dat wy verraden v^en, voorts
onze gevangenneming , terwijl hij vrij bleef , dit alles was al*
lezins geschikt, om achterdocht tegen hem te hebben.
\ In de gevangenis, waarin men ons nu opsloot, werden
^ onder het toezigt van Jozef Oraham geplaatst. Henrj,
John en ik waren in een vertrek opgesloten, Henrj Baily
en John Boberts in een ander. Naauwelyks echter be-
vonden wy ons in den kerker, of wy werden weder door
eene andere soort van beulen lastig gevallen. Een zwerm
m duivelen in menschengedaante , de agenten namelijk der
slavenhandelaars, die iedere gelegenheid, om menschenvleesch
te koopen, gretig te baat nemen, kwamen naar ons toe, om
te onderzoeken , of onze heeren ons gevangen hadden gezet,
om ons te verkoopen. Zij lachten en beleedigden ons, ter-
wyl zy zeiden: „Ha, jongens, daar hebben wij u dus! GKj
wüdet dus vlugtenP Maar waar wildet gij dan naar toe gaanP’*
Nadat zy ons eenigen tyd geplaagd en gegriefd hadden, on-
derzocht de een na den andere ons, om te kunnen bepa-
len, hoeveel wy waard waren. Zy betastten onze armen en
beenen, schudden onze hoofden om te zien, of wy gezond
en sterk waren , en vroegen , „ of wij hen niet tot heer zou-
den willen hebben P” Op dergelyke vragen bewaarden wy
het diepste stilzwygen , daar wy hun geen antwoord waardig
keurden. Ik haatte en verafschuwde deze makelaars in men-
schenvleesch als de pest, en ik geloof, dat zy mij niet min-
der haatten. Een dier kerels zeide tot my : „als ik u slechts
in mijne magt had , zou ik u den duivel wel spoedig uit het
l^f slaan.’’
118
HBÏ LEVEN TN DB SLAVERNIJ.
Overigens waren wij in onzen kerker veel beter ingekwar-
tierd, dan wg ooit hadden kunnen verwachten. Het eten
was wel slecht ^ maar ons vertrek was het beste van de ge-
vangenis , en behalve de zware grendels voor de deuren en
de getraliede vensters herinnerde ons niets aan eene gevangenis.
^o^ de feestdagen voorbig waren, kwamen Hamilton en
Freeland naar ons toe, niet om ons, zoo als w^' verwacht
hadden, aan de slavenhandelaars te verknopen, maar om
Charles , Henrj Harris , Henrv Bailj en John Harris uit
de gevangenis te bevrgden, en wel zonder hun een enkelen
zweepslag te laten geven. Thans was ik geheel alleen in
de gevangenis. De onschuldigen werden verlost en de schul-
dige bleef achter. Mgne vrienden waren thans waarschgn^
voor all^d van mij gescheiden , en dit veroorzaakte de bit-
terste smart en maakte mgn toestand schier ondragel^.
Zoo verliepen acht dagen , die mg wel vier weken toesche-
’jien. Toen kwam tot mgne niet geringe verbazing Thomas
Auld mg uit de gevangenis halen en nam mg met zich, om
mg , zooals hg zeide , naar een vriend te Alabama te zendes,
die mg na verloop van acht jaar emanciperen zóu. Ik was
bigde, dat ik uit m^en kerker verlost was, doch ik geloirfele
niet, dat deze vriend mg na den bepaalden tgd emanciperen
zou. Bovendien had ik vroeger nooit iets vim dezen vriend
te Alabama gehoord en hield dus dit berigt slechts voor eèn
voorwendsel, cm mg op eene geschikte manier naar het
Zuiden in te schepen.
Nadat ik verscheidene dagen te 6t. Micfaaël gewacht had,
zonder dat de vriend uit Alabama kwam opdagen, besloot
Thomas mij weder naar zijn broeder Hugh te Baltimore te
zenden , met wien hij thans weder verzoend was. Hg zeide
mg , dait & naim Baltimore gaan en daar een ambaeht leeren
zon , en dat hg mg , als ik mij goed gedroeg , emanciperen
wüde , wanneer ik vgf en twintig jaar ond was ! Hae daaak-
haar was ik niet voor dezen lichtstraal op mgn donker levens-
pad! De belofte had slechts een gebrek; zg sdbeen mg te
sdioon toe 9 om waar te kunnen zgn.
XVII.
MIJN LEBBLIimSTIJD.
Zoo was dan het waagstuk, dat wij wilden ondernemen,
ttlKP tiEVRN IK DE SLAYEBKIJ.
119
QQg bflter i^eloop^, dau wij verwfMsht hadden. Mijne
fri^don werden weder in genade aangenomen do<nr dm heer
William Sreeland , wien aij bet zoo goed hebben , fds em
simf bet heU>en kan « en was het weder vergund > naar
BalfcUnore temg te koeren.
Se drie jaren, die ik op bet land had doorgebragt, had*
den niet aledbts mjj , maar ook de hoishoudiiig Tan Bingh
Aid m menig opzigt vei»nderd. ,J)e kleine Tommgr*’ was
niet meer de Tommy 9 en eveninm was ik langer een
opgesdboten knaap. Se vriendschappelyke betrekking tos-
flchen en Tommy bad opgehouden. Hg had niet langer
behoefte aan mijne leiding en mgn opzigt^ maar voelde zioii
zelf man en had andere en meer geschikte Tiiendeii gevon»
den. Als kind hield hg mg voor weinig minder, dan zich
en , en ten minste voor even goed , als iederen anderen
I knaap, met wien hg speelde; doeh nu was de l^d geko-
^ men, waarop zgn mead zgn slaaf moest worden-
Spoedig na mijne aankomst te Baltimore verhuurde Hugh
mg aan William Gferdmer, eenen voomameii scheepsbouw»
meester. Ik zon iner het kalsdateren leeren» een handwerk,
Yssarvan ik op de werf van Hugh Anld, toen hg zelf nog
schepen bonwde , reeds eenige kennis gekregen had. ÖST*
diner’s wm;f was intussohen geene geschikte plaats, om er
mij verder in te oefenen. De heer Gardiner was deet^
bez% met het bouwen van twee groote oorlogschepen voor
rekening der Mexieaaiisebe regering. moesten in de maand
Jnlg van dat zeikfde jaar van stapel loepen , ea uigeval op
[ dat tgdst^ niet gereed waren , moest Gardiner enne aanzien*
lijke som gelds boete betalen. Toen ik op de werf aankwam ,
zag ik nit dien hoofde allen druk in de weer. Sr imvondeti
zich ongeveer honderd man , van wie wel zeventig tot tachtig
tunmerlieden waren* Voor eenige jooen beschreef ik mgne
positie aldaar op de volgende wgee :
„Biet was daar volstrekt geen tgd , om iets te leeren ;
ieder had dat weiik te verrigten, hetwelk hg verstond. Tomi
ik de werf betrad , belaste de heer Gardiner mg , sUea te
doen , wat de timmerlui mg zouden opdragen» Bit plaatste
nq ondier de bevelen van ongeveer vgf en zeventig man , die
ik «Uen als mgne heeren te beschouwen had, en wier wil
mp wet was. Mgne positie was dus uiterst moe^lgk , en
120
HET EBVETT IN DE SLAYIBNIJ.
menigmaal zou ik twaalf paar handen hebben moeten bezit-
ten , want twaalteaal in ëéne minuut werd ik geroepen. Drie
tot vier stemmen lieten zich te gelijk hoeren: „Fred, kom
en help mg dezen balk omdraagen!” ^ï^red, kom en draag
deze planken daar ginds naar toe!” „Fred, ga en haal nog
een kruik water I” „Ered , kom en help mg het eind van deze
plank afzagen!” ,>Ered, loop en haal het bréekgzer!” „Ered,
ga naar den smid en haal eene nieuwe boor!” „Heidaar, *
neger, kom en draai den slgpsteen!”
Zoodanig, lezer, was de school, waarop ik gedurende de
eerste acht maanden van mgn verblijf te Baltimore het kala-
filteren leeren moest. Na verloop van dien tgd wilde Hugh
er mg niet langer laten. Eene brutale mishandeling, die de
blanke leerlingen op de werf mij aandeden, gaf daartoe aan-
leiding. Het was een wanhopig gevecht , waarbg ik vreese-
Igk werd toegetakeld; ik was met wonden en builen ove^
dekt, en bijna had ik een mgner oogen in den strgd ver-
loren.
Toen Hugh bemerkte, dat hg geene voldoening kon krij-
gen voor de mg aangedane mishandelingen, nam hg
uit Gurdiner*s dienst, en hield mg bij zich in huis, waar
zgne vrouw mij liefderijk verpleegde en mgne wonden ver-
bond, tot dat zg geheeld waren, en ik weder geschikt was
om te arbeiden. \
Gedurende den tgd, dien ik aan den Oostelgken oever |
doorbragt, was Hugh zeer ongelukkig in zgne zaken, ten
gevolge waarvan hg het bouwen van schepen op zijne eigene
werf had opgegeven , en thans als opzigter op de werf van
Walter Price was aangesteld. Hij kon thans niets beters
voor mg doen, dan mij insgelgks mede daar naar toe te
nemen en mij in de gelegenheid te stellen, om het hand-
werk, waarmede ik mg op de werf van Gardiner had bezig
gehouden, in den grond te leeren. Hier leerde ik spoedig
.alle werktuigen hanteren, en na verloop van een jaar kon
ik het hoogste loon bedingen, dat de kalefaters te Balti*
more verdienen.
De lezer zal hieruit begrijpen, dat ik thans voor m^en heer
van groot nut was. Gedurende den tgd dat er gewerkt werd
bragt ik voor hem zes tot zeven , ja dikwgls zelf negen dollars
in de week naar huis, want het loon bedroeg dollar per dag>
hbo? LETBN in de SLA.YEBNIJ.
121
Nadai; ik het kalefateren geleerd had, zocht ik zelf werk
op, sloot mijn contract en ontving mijn loon, zonder Hugh
met deze aangelegenheid te bemoeien.
Dat waren eindelek betere dagen voor den slaaf van den
Oofitelgken oever. Ik was bevryd van de vijandige aanvallen
der leerlingen b^' Gardiner, bevryd van de vele bezwaren,
die aan het leven op eene plantaadje verbonden zijn, en had
weder gelegenheid mijne kennis te vermeerderen. Aan den
Oostelgken oever was ik slechts de leermeester van andere
slaven geweest; hier daarentegen trof ik zwarten aan, die
mij konden onderwazen. Velen onder de jonge kalefaters kon-
den lezen, schrijven en rekenen. Eenige hunner stichtten
eene zoogenaamde „vereeniging tot bevordering van geeste-
i^ke ontwikkeling.” Ofschoon geene anderen dan vrijen
leden dezer vereeniging mogten worden, werd ik er nogtans
in opgenomen en meermalen nam ik aan hunne debatten
deel. Aan het gezelschap van deze jeugdige mannen heb ik
veel te danken.
De lezer kent reeds voldoende de slechte uitwerking eener
goede behandeling op den slaaf, om te raden, wat het gevolg
van mgnen verbeterden toestand was. Het duurde niet lang,
of ik werd weder onvergenoegd en zon op middelen en we-
gen, om aan de slavemy te ontkomen. Ik leefde onder
vrijen en was aan hen in ieder opzigt gelijk. Waarom moest
ik dan een slaaf , de lyfeigene van een ander mensch zyn ?
Bovendien verdiende ik thans, zooals ik reeds zeide, an-
derhalven dollar per dag. Voor dat geld arbeidde ik; mg
werd het uitbetaald en het kwam mij dus wettig toe , en des
niettegenstaande werd mg dit geld, mgn eigen, zuur ver-
diend geld , iederen Zaturdagavond door Hugh afgeëischt en
tot den laatsten cent toe ontnomen. Hij had het niet ver-
diend , hg had daarbg niet geholpen , waarom moest hij het
dan hebben? Ik was hem niets schuldig; hij had niets voor
mijne opvoeding gedaan en ik had van hem niets dan voed-
sel en kleeding bekomen ; en daarvoor was hij van het begin
af door mgne diensten ruimschoots schadeloos gesteld. Het
regt mg m^ verdiend geld te ontnemen, was het regt van
den roever. Dagelgks werd ik onvergenoegder over dezen
stand der dingen, want om een vergenoegden slaaf te heb-
ben, moet men hem gedachteloos maken. Zijn zedelijk ge-
122
HET LEVEK IN HE 8LATSBNI9.
voel moet verstompt en zgne geschiktheid tot nadenkeD zoo
veel mogel^k vernietigd worden. De man, die hem zijiie
verdiende penningen ontneemt, moet in staat a^n, hem te
overtuigen, dat bij daartoe volkomen het regt heeft, en aan
mijnen meester mogt het niet gelukken , mg dit aan het ver-
stand te brengen , hoeveel moeite hij daartoe ook aanwendde.
xvnL
MIJNE VLUGT UIT DB SLAYEBNIJ.
Ik ben thans voornemens, den goedgunstigen lezer met
de laatste gebeurtenissen in mijn „slavenleven” bekend te
maken. Doch voor dat ik daartoe overga, erken ik ronduit,
dat ik vele omstandigheden, die op mgne vlugt uit de
slaverng betrekking hebben, verzwggen zal. Ik heb voor die
geheimhouding goede gronden, die de lezer, grigk ik ver-
trouw, zal billijken. Het is toch duidelgk, dat de openbare
mededeeling van alles wat in verband staat met de vlugt van
een slaaf hen compromittér^ zou, die mij geholpen hebben,
en men kan niet van mij verlangen , dat ik dezen of genen,
die mg de behulpzame hand bood, aan mogelgke onaange-
naamheden blootstel.
Daarenboven is de gewoonte, om ieder nieuw middel be-
kend te maken, waarvan de slaaf zich ter zijner ontvlngting
bediend beeft, noch noodzakelijk, noch vooraigtig. Hadden
Heiny Box-Brown en zgne vrienden de aandacht der slaven-
houders op de wgze zijner ontvlugting niet gevestigd, dan
zoude men jaarlijks mogelijk duizend Box-Browns hebben.
De zonderlinge w^e , waarop William en Ellen Ersft aan
de slavemg ontkwamen, kon slechts eenmaal plaats vindsn,
omdat ieder slavenhouder in het land daarvan kennis kreeg,
De routiffoter^siaa/, die in de raderkasten van een stoomboot
hing en daar drie dagen en drie nachten door de golven der
zee bespeeld werd, heeft door de publiciteit, welko deze ge-
beurtenis kreeg, een spion op de raderkasten van iedere
stoomboot gelokt, die de Zuidel^e havens verlaat.
Doch genoeg hiervan ! Ik ga thans over tot de mededee-
lingen van die daadzaken, welke op mijne vlugt betreldoDg
hebbmi , waarvoor ik alleen vmrantwoordelgk bmi, en waarvoor
een ander niet kan gestraft worden.
HET IiBVlIN m BE 8LAYBBKIJ.
123
In het jaar mgner rlugt (1888) was m^e positie zeer
dnge^. Hoe ouder ik echter werd en hoe beter ik het
slavenleven leerde kennen, des te ondragelijker werd het mij
o(i. De afschuwelgke handelwgze, om m^' wekdgks van
mijne verdiensten te beroov^, hield m^ het wezen der
slavenq bestendig voor oogen. Indirect had men mg mo-
gelgk kuimen beroov^, maar dit geschiedde te openlgk en
te onbesoliaamd , om het mij te laten welgevallen. Ik zag
volstrekt niet in , waarom ik mgn zuur verdiend geld iedere
wetk in den zak van een ander moest uitstorten. Zelfs de
gedachte daaraan hinderde mg, en de wijze, waarop Hugh
mgn loon in ontvmagst nam , stuitte mg nog meer tegen de
hmt , dan het onregt zelf. Wanneer hg het geld zorgvuld%
geteld en dollar voor dollar op tafel gelegd had , was hg
gewoon mg aan te zien , als of hij mgn hart even naauw-
keung als mijn zak wilde doorzoeken, en mg op verwg-
tenden toon te vragen: „is dat alles?” terwijl hij daarbg
tevoEis te kennen gaf, dat ik mogelijk een gedeelte van mgn
loon had achterwege gehouden. Wanneer hg mij mgne met
moeite verdiende dollars tot den laatsten cent toe afiiam,
gaf fag nq Bomwijlen , als ik hem eene buitengewone groote
som bragt , zes centen of een schilling , mogelgk om zoo-
doende bet gevoel van dankbaarheid bg mij op te wekken ,
doch deze handelwijze had juist eene tegenovergestelde uit-
werking; er kg daarin toch stilzwggend de erkentenis op-
gesloten, dat ik regt had op de geheele som.
Bg de strenge rekenschap , die ik van al mgne handelingen
geven moest , en het scherpe toezigt , waaronder ik stond ,
was het ontvlugten zelfs te Baltsmore uitmt moegel^. Op
den i^oorweg van Baltimore naar Philadelphia waren zulke
strenge maarregelen genomen , dat zelfs vr^'e kleurlingen een
pas moesten vertoonen en zMi eerst aan een sTreng onder-
zoek moesten onderwerpen, voor dat men hun vrgheid gaf,
in de waggons plaats te nemen , en zelfs dan mogten zij
slechts over dag Teizen. Geene minder strenge maatregelea
nam men op de sto<nnbooten. Alle groote wegen , die naar
het Nomrden leidden, waren bezet met slavenvangers , men-
sdm , die steeds letten op de annonces in de couranten van
weggeloopen slaven, en van het vervloekte loon der slaven-
jsgt leven.
124
HET LE.VEN IN BE SLAVERNIJ.
Myne onvergenoegdheid nam met den dag toe^ en ik
peinsde op middelen , om te ont?lugten. Met geld kon ik de
zaak ligt ten uitvoer brengen , en ik nam daarom het be-
sluit, de gunst te verzoeken, om mijnen tgd af te koopen.
Te Baltimore als ook te Nieuw«Orleans wordt den slaaf
dikwijls deze gunst toegestaan. Een slaaf, dien men voor
vertrouwd houdt , kan voor eene bepaalde som , die hij zynen
heer geregeld des zaturdags moet uitbetalen , naar goedvin-
den over zijn tijd beschikken. Nu stond ik wel niet in den
besten reuk en was ik er verre van af, voor een vertrouwd
slaaf door te gaan, doch in weerwil hiervan nam ik de ge-
legenheid waar , toen Thomas Auld , wiens eigendom ik nog
altyd was, in de lente van het jaar 1838 naar Baltimore
kwam , om daar zyne goederen voor het voorjaar in te slaan,
en wendde my regtstreeks met het verzoek om de genoemde
gunst tot hem. Thomas sloeg het dadel^'k van de hand en
beschuldigde m^ , dat ik deze list slechts verzonnen had,
om mijne vlugt te bewerkstelligen. zeide mij , dat hig ,
ingeval ik wegliep, geene middelen onbeproefd zou laten,
om mij weder in zyne magt te krygen. Met de grootste
welsprekendheid somde hij mij alle blyken van goedheid op,
die ik van hem genoten had, en vermaande mij, tevreden
en gehoorzaam te z^n. „Maak geene plannen voor de toe*
komst,” zeide hij , „als gy u goed gedraagt, zal ik voor u
zorgen !” Hoe schoon deze belofte ook klonk , kon m^
echter niet tevreden stellen , maar ik ging integendeel voort,
schier uitsluitend over de afschuwelpkheid en schandelijkheid
der slaven na te denken.
Ongeveer twee maanden nadat ik van Thomas de gunst
verzocht had, mijnen tyd af te koopen, wendde ik m^ met
hetzelfde verzoek tot Hugh, in de veronderstelling, dat hij
niet wist dat ik Thomas daarom reeds gevraagd had. In het
eerst wekte mijne stoutmoedigheid zyne verbazing. Ver-
wonderd keek hij my aan, en nadat hy my eene poos had
aangehoord, wees hy mijn verzoek niet bepaald van de hand,
maar zeide , dat hy er over zou nadenken. Hier was derhalve
eene schemering van hoop! Ik was overtuigd, dat ik, een-
maal meester van my‘n tijd, aan nigne verpligtingen jegens
hem voldoen en bovendien nog een tot twee dollars weke*
lyks overhouden kon. Vele slaven hebben op deze wgze zoo
HET IiBVEH IK DE SIAYBBKIJ.
125
veel Verdiend , dat zij daarmede hunne vrijheid konden koo-
pen. ^Na rype overweging stond Hngh mg de begeerde gunst
onder de volgende voorwaarden toe : ik mogt vrij over mgn
fcgd beschikken, voor mg zelven werk zoeken en mgne ver-
diensten zelf beuren. Voor deze vrgheid was ik verpligt,
hem wekelijks drie dollars te betalen , zelf voor mgne klee*
ding, kost en inwoning te zorgen en mgne gereedschappen
te koopen. Dit was een hoogst onbillijk verdrag, want het
verslijten mgner kleeding en gereedschappen er bg gerekend ,
moest ik ten minste zes dollars in de week verdienen, om
rond te komen; doch desniettegenstaande nam ik er ge-
noegen in.
Hugh scheen een geruimen tijd over mij tevreden te zgn,
en daartoe had hij ook alle reden, want ik betaalde hem
wekelgks prompt de drie dollars. Zoowel des nachts als des
daags arbeidde ik , en daar ik eene voortreffelijke gezondheid
genoot, was ik niet slechts in staat, mijne dagelgksche
uitgaven te bestrijden , maar ook elke week nog eene klei-
nigheid over te houden. Dit duurde van Mei tot Augustus ;
doch toen werd mijne zoo hoog gewaardeerde vrijheid mij
weder ontnomen. Wat daartoe aanleiding gaf, ga ik den
lezer mededeelen.
In de week , die deze voor mij zoo onaangename gebeur-
tenis voorafging , had ik met eenige vrienden afspraak ge-
maakt , om des zaturdags avonds met hen naar eene camp-
meeting te gaan, die ongeveer twaalf mijlen van Baltimore
zou gehouden worden. Op den bepaalden avond viel op de
werf, waar ik arbeidde, iets voor, dat mij buitengewoon*
lang aldaar deed blijven en mij in de noodzakelgkheid bragt ,
om of mgne vrienden in den steek te laten , of het te ver-
zuimen, bg Hugh mijne wekelgksche schuld te gaan betalen.
Daar ik wist, dat ik het geld had en hem den volgenden
dag kon ter hand stellen , besloot ik , naar de camp-meeting
te gaan en hem de drie dollars voor de afgeloopene week
na mgne terugkomst te betalen. Daar liet ik mij overhalen,
een dag langer te blgven , dan eerst mijn plan was geweest,
doch terstond na mgne terugkeer begaf ik mij naar Hugh ,
om hem zgn of beter gezegd mijn geld uit te betalen. Doch
dit brak mij zuur op.
„Gij, spitsboef!” riep hij mij toe, toen ik voor hem
126 HXT LBTEN IN DS SLATBBNIJ.
^ik heb lust u ééns duchtig te lateti afiroflaeki!
Hoe durfdet uit de stad gaen, sonder eeret om
verlof te vragen P’*
,,Heer,” antwoordde ik, „ik kocht tijd van n af en
betaalde u den pr^s, dien gg daarvoor verlangdet» Ik wist
niet, dat dit verdrag m\j de verpligting oplegde, u te vragen,
waarheen ik gaan mogt”
„Gij wist dat niet, gij spitsboef? Gg zgt verpligt; u
iederen zaturdagavond hier te vertoonen!”
Nadat hg eenige oog^blikken nagedacht had, werd hg
eenigzins bedaarder, doch zeide nu blgkbaar nog zeer driftig
en opgewonden : „ De u toegestane gunst trek ik weder in.
Weldra zou ik hoeren, dat gg doorgegaan waad»* Breng
uwe gereedschappen en kleederen terstond naar huis* Ik
zid u uwe brutaliteit wel afleeren!”
Daarmede eindigde m^e gedeeltelijke vrgheid. Ik durfde
mg tegen mijn heer niet verzetten, maar gehoorzaamde
terstond aan zgn beveL De geringe voorsmaak van vrgheid ,
hoe onbeduidend hij ook geweest was , had geenszins mgne
tevredenheid met de slavernij doen toenemen. Op deze
wgze door Hugh gestraft , was het thans aan mg , hem ook
te straffen. „Als gg,” dacht ik , „een slaaf van m$ maken
wilt, dan wil ik ook in ullea op uwe bevelen wachten, On
in plaats van zoo als anders ’s maandags morgens naar werk
uit te zien , bleef ik de geheele week te huis , zonder iets
bg de hand te nemen. De zaturdagavond kwam en aooab
gewoonlgk riep hg mij , en eischte van mg het verdiende
geld. Ik zeide hem , dat ik niet gewerkt en bg gevolg ook
geen geld Verdiend had. Hugh werd woedend en zwoer dat
hg mg zou aftanselen , doch gelukkig voor hem, zoowel
als voor mg, liet hij het bij bedreigingen. Ik was toch vast
besloten, mg niet te laten slaan, maar mg tegen hem te
verzetten. Ik verheug mg, dat ik mg daartoe niet verpligt
zag , want verzet tegen hem zou niet zulke goede vruchten
opgeleverd hebben, als vroeger bij Covey het geval was.
Hugh eindigde zgne verwijtingen met te zeggen , dat ik
voortaan niet langer naar werk behoefde uit te zien; dat
hij zelf daarvoor wel zorgen en mij overvloedig arbeid ver-
schaffen zou. Ik erken, dat deze bedreiging mij alles
behalve liefelijk in het oor klonk, en nadat ik de zaak des
Hl8t LSTSV nr DE SLAVEliiaJ.
127
it^ondiigisr üog eeïi8 rij^eigk ovetw^gen hftd, béislóot ik, niét
alldeft hettt de moeitie te besparen , om arbeid voor my te
zodken, maar tevens, den derden September te beproeven
om myne ontylugting uit de slarerny te bewerkstelligen.
Ik had thane nog drie treken voor de borst, om ér my op
voor fe bereiden.
Toen & dit besluit bad genomen, voelde ik eene soort
van rust, en in plaats van des maandags af te Wachten, dat
Hugh werk voor mij zoeken zou, was ik reeds zeer vroeg
op en begaf my maar de werf van Butler. Ik stond bij den
heer Butler in hooge gunst en had , zoo jong als ik was ,
hij bem als voorman bij het kalefateren gediend; dienten-
gevolge kreeg ik terstond werk, en aan het einde der week
hnkgt ik Hügh byna negen dollars. Thans was hij zeer over
my voldaan , nam het geld , prees mij en reide , dat ik in de
vorige week reeds hetzelfde had kunnen doen. Het is een
geluk , dat de tyran niet altijd de gedachten en bedoelingen
van zyn slagtoffer raden kan; Hugh had geen het minste
vermoeden tan mijn voornemen. Mgn gaan naar de camp-
meeting , zonder hem vooraf verlof gevraagd te hebben ,
mijne stoutmoedige antwoorden op zyne verwijtingen , hadden
hvi in dén waan gebragt, dat ik van verraderlijke plannen
zwanger ging. Door vlijtig te arbeiden hoopte ik hem uit
dien waan te brengen , en ik mogt daarin naar wensch
slagen. WaarSchynlijk dacht hij, dat ik nooit met mgu lot
tevredener was geweest , dan juist in dien tijd , toen ik my
tot de vlugt voorbereidde. De tweede week verliep en we-
derom bragt ik hem myn volle loon , negen dollars , waar-
over hy zoo voldaan was , dat hij mij vyf en twintig centen
gaf en my daarbij aanraadde , die goed te besteden.
Alles ging zooals gewoonlgk zyn gang , terwijl ik met den-
zelfden angst en dezelfde beklemdheid te worstelen had , die ik
reeds derde half jaar geleden had leeren kennen. Het misluk-
ken van de eerste poging was niet zeer geschikt , om my goed
vertrouwen op het welslagen der tweede in te boezemen , en
ik wist , dat , bijïddien deze even ongunstig uitviel als gene ,
zulks de allertreurigste gevolgen voor mij zou hebben ; zoo ik
het verre Noorden niet bereikte , zou ik naar het verre Zuiden
gezonden worden. Daarenboven bragt ook de gedachte , dat
ik van zoo vele goede en getrouwe vrienden voor altyd zou
128
HST LBTXN IK BB SLAYBBKIJ.
moeten afscheid nemen» mij in eene sombere en droefgees-
tige stemming. Ik houd mij overtuigd » dat duizenden de
slavemy ontvlugten zouden , zoo zg daarvan niet terugge-
houden werden door de banden » waarmede zij zich aan hunne
familie, hunne betrekkingen en vrienden verbonden gevoelen.
De dochter wordt door de liefde tot hare moeder van de
vlugt teruggehouden , de vader door de liefde tot z^ne kin-
deren enz. Ik had , wel is waar , geene bloedverwanten te
Baltimore , doch de gedachte , dat ik mgne vrienden ver-
laten zou , was een der grootste hinderpalen , die ik had te i
overwinnen. De laatste dagen der week , vrgdag en zaturdag,
bragt ik grootendeels daarmede door , mghe zaken voor de
reis in orde te brengen. Ik had in deze week vier dagen
voor m^nen heer gearbeid, en bragt hem des zaturdags zes
dollars. Ik was gewoon den zondag zelden te huis door te
brengen , en uit vrees , dat myn gedrag in het oog mogt
vallen, bleef ik aan mjjne gewoonte getrouw en was den !
geheelen dag afwezig. Des maandags , den 3den September i
1838, zeide ik ingevolge m^n plan de stad Baltimore en de
slavernij vaarwel , die van myne jeugd af het voorwerp van
mijnen hevigsten af keer was geweest.
Hoe ik ontvlugtte , in welke rigting ik reisde , of te land
of te water, of met id zonder bystand, moet om redenen,
die ik reeds heb opgegeven , een diep geheim blijven. Ge-
noeg; mijne poging gelukte. Ik ben geen slaaf meer!
Goddank! ik ben een vrij man!
DE VEOME BEOEDEBS.
Naar het Spaanach van Guëll y Bentë,
DOOK
L. A. HISSIKK.
I.
De noordewind joeg de wolken voort; de zee brak hare
schuimende golven op het rif, dat zich bij de landpunt uitstrekt
Het was een nevelachtige avond in de maand December
van het jaar 1783. De oogen konden ter naauwemood de
stad Havannah tusschen hare oude muren besloten , onder-
I
DB TBOHE BBOBDBBS, DOOB L. A. HIS8INK,
129
scheiden. De straatweg van Sini^Lazarus was verlaten. De
zoQ ging onder , en bg de galg , welke altyd bij den ingang
van de haven opgerigt stond , als een zinnebeeld van dé
menschelyke regtvaardigheid , waren twee jonge Afrikanen
gezeten , die met treurigen blik naar de verbolgen zee
zagen, die hare baren met vervaarlgk geklots op de rotsen
Terbrgzelde.
De oudste verried het negerras van Carabali » te oordeelen
naar de trekken van zyn aangezigt en de rg puntige tanden.
De andere was een jong meisje van Zanzibar , van nagenoeg
17 jaren.
De jongeling was onbewegel^k en het scheen, dat eene
treurige herinnering zijn hart beklemde.
„Gani, gy moet het vaderland vergeten; \^ij zullen het
nooit terugzien. — Koningszoon , gij zijt met ketens beladen
van Afrika hier gekomen , en als slaaf moet gij thans het
brood , dat gy eet , met uwe tranen besproeien ; met lompen
bedekt , en op het hoofd die mand met vruchten dragende ,
moet gi overal rondgaan , en ze zien te verknopen. Als gg
ze niet verkoopt, zal de zweep des meesters uwen rug ver-
scheuren zoodra de dag geëindigd is.”
„ Gebeurt het u niet even zoo , arme Izua ?” — Welke
gruwelgke misdaad hebben onze ouders dan toch gepleegd ,
dat de vloek aldus op onze onschuldige hoofden nederkomt?
Gij werdt gelukkig geboren ; gg waart vrij ; gij speeldet midden
in de met bloemen bedekte velden. Waar zijn heden de oevers
van den vloed , waarin gg u spiegeldet? waar zgn het dak
en de palmboomen van het ouderlijke huis? Helaas! de
liefderijke glimlach uwer moeder troostte uwe ziel; in uw
nederig verblijf, was Gods vrede met u. Helaas! de stammen
van het gebergte kwamen het land , dat ons heeft zien ge-
boren worden, te vuur en te zwaard verwoesten. Onze
ouders zijn dood, en wg, arme weezen, wg zgn ontvoerd en
verkocht door de gierigheid van den Europeaan. Nu zal
onze slaverng eeuwig zgn! Nooit zullen wg de velden van
het vaderland terugzien ! Arme weezen ! de kus der moeder
zal nooit de hevige smart van ons leven komen lenigen !”
„ Cani , ga de vruchten van den meester verkoopen ; denk
niet aan die voor altgd vervlogene dagen. — God staat
alles toe!’*
K. K. s. 1862* No. yni.
9
130
DE VKO.ME jiltOEDEBS,
n.
•
De twee Jonge negers, onder de galg doorgaftnde , ligiten
hunne schreden langs den straatweg van Sint-Lazaros , naar
de plaats waar heden het Weldadigheids-Gesticht verrgst.
Op dit tydstip en op deze oevers, bezaaid met riffen)
stonden slechts visschers- en smokkelaarshutten. Maar naast
de plaats , waar heden de inrigting voor weldadigheid staat,
verhief zich een vierkant huis , met een ^'zeren hek aan den
voorkant , oenen ruimen gang , die naar eene groote binnen-
plaats leidde , en achterin eene kleine deur , waardoor men
konde ontsnappen, en waarvan niemand wist, waar zy uitkwam.
Dit huis , waar men gewoonl^k niemand zag , was omringd
met een hoog houten staketsel , waarvan de ingang gesloten
was met eene soort van ^zeren veêr , die bg de minste druk-
kiz^ toegaf, en den toegang tot het huis opende.
Daar leefden tweemannen , van ongeveer 50jaren. Hun
voorhoofd was eerbiedwekkend , hun gelaat vol zachtmoedig-
heid. De liefdadigheid en de godsdienst waren de voort-
durende onderwerpen der gesprekken dier twee zielen, die
door God gezegend schenen te zijn, dew^l zjj hun leven
aan alles wat goed luidt en aan de vertroosting der be-
droefden wijdden.
De twee Camcombros , aldus heetten zg , droegen om den
hals scapulieren van de Heilige Maagd van Carmen. Het
waren broeders van de Franciskaner Orde.
De geheele omtrek < aag hen aan voor heiligen ; maar de
smokkelaars uit die streek vonden iets onheilspellends in de
bleekheid en de helderheid van hun gelaat.
Deze twee Europeanen leefden ontoegankelgk in hunne
afzondering, en bezaten veel geld.
Yan f^d tot t^'d, verdween de eene uit het huis , om weldra
zgnen post weder te komen innemen, terwyl z^ medgezel
op zyne beurt denzelfden togt maakte.
Wie waren deze twee buitengewone wezens , zonder bloed-
verwanten of vrienden , die men nooit zag lagchen, en die
slechts over den straatweg gingen, als de nacht zynen
zwarten sluyer uitstrekte P
Helaas ! het hart van den mensch is een onpeilbare afgrond,
waarin de oogen van het verstand , de vooruitziende blik van
den ryperen leeftyd , het wantrouwen, het licht van .den geest
DOOB L. A. HISSINK.
131
en de mlichte cindermidififg v£üsi w^dgdidr nifinmer kim-
nen doóvdriiigm ! Ais het strglistige hiedirc^ en de
misdssd omnnsaak dat de Biel Bioh samenttekt) hegl^pt
niemand haar , wordt bq door niemand bepoatld , werdt
door niemand geraden !•».
m.
De sehénaering rmrlichtte naBUwel|ka de aarde ^ en de straat-
weg was ter naanwernood verlaten » toen de twee ^nge
negers tegenover hét huis der Camoosneros aaiskwaaaein.
„Isoa, ik ga hier binnen^ om te sien of ik mijne vmch*-
ten kir^ kan raken.”
,^ani^ ga er niet in; ik gevoel zulk eene groote droef**
geestigheid, dat ik niet weet, wat mijn hart voorspélté
Mp beste ! Treed niet in aulk een eeiszaani kniB : ik hen
bang voor die altyd geslotene deuren , voor die mimen . eft
de stilte die ze omringt.”
„Izua, vrees niets; wacht in^ hier, 'ik kom weldra tatug.
De nacht nadert, en als ik myne vruchten niet verkoop^ zal
de meester mij streng kasteden.”
Cani drukte op de veêr, en drong binnen de omheining ;
H ging door de groote plaats; klopte aan de deur van
bet eenzame huis , die open ging en dadel^ weder gesloten
werd. Er heerschte eene diepe stiltè; nietnand kwam hier
Izua , van angst bevende , leunde tegen de planken van
de omheming. Yijf minuten waren verloopen ^ toen zg
een’ noodkreet hoorde , dof, in de verte, maar verzwakt
door den afstand en gesmoord tusscben de muren , een’
akeligen kreet, een’ kreet van tranen en oneindige dvoei-
heid, het afsch^ eens stervenden, een’ kreet gelijk aan
dien, welken de ziel van het dier en van den mensch
ontglipt, als zij het leven vaarwel zegt.
„Izua! Izua!” De zucht was lang en diep.
Verder hoorde zij niets meer. In hare onrust, dacht het
arme schepsel , zich zelve door hare droefgeestigheid bedro-
gen te hebben. Die wreede kreet , die meer hare ziel dan
baar oor getroffen had , scheen baar eene ijlhoofdigheid
toe van haren verschrikten geest. Maar de minuten verlie-
pen , de uren gingen voorbij : het was middernacht, en Oani
*
132
DE VROME BROEDERS,
was nog niet teraggekomen! Het jonge meisje keek door
de reten van de houten omheining, van schrik bevende, door
angst verteerd ; stortte stroomen tranen , en kon schreeu-
wen , noch loopen , noch zich verw^deren.
Binnen, in het huis, bevond zich de ziel van de onge-
lukUge ; de slavin was eene arme Afrikaan, maar hare teedere
en beminnende ziel was die van een’ engel.
Zy riep den Groeten Geest aan, schreeuwde erbarmelyk,
liep als eene krankzinnige over den eenzamen weg , liet hare
mand met vruchten achter , en kwam aldus aan het huis van
haren meester, die haar vol onrust en toom afwachtte.
„Yan waar komt gyp Waar is uwe mandP’**.*.. zeide de
meester haar, terw^ hij haar terzelfder tgd hevige slagen !
gaf met eene van de hardste zweepen.
Izua weende , zonder de smart te voelen, die haar vleesch
openscheurde.
„Yan waar komt gij, teefsche negerin, die gy zyt?” her-
haalde de meester, terwyl hy zyne wreede slagen verdubbelde.
Het jonge meisje viel aan zijne knieën neder, hief hare
smeekende handen op, overstelpt als zij was door hare snik-
ken , hare zielssmart , en de geeseling van haar ligchaam.
„Yan dé deur van het eenzame huis op den straatweg
Sint-Lazarus , waar Cani binnen is gegaan , die by my was ,
en dien ik er niet wéder heb zien uitkomen. Ik heb een’
verschrikkelyken kreet gehoord...... en ik twyfel er aan, of
Cani nog leeft.”
De meester liet de zweep vallen , en vestigde zijne bewo« !
gen oogen op het voorhoofd van Izua, van de ongelukkige
Izua, die neêrgezeten op den grond, vol wanhoop weende,
overvloedig weende. j
Zij had alles, alles in de wereld verloren. Helaas! j
de liefde, het is de ziel van den minnende, die met de I
1
ziel bemint!
lY.
De nacht ging om; bij het aanbreken van den dageraad,
klopten de meester en zyne slavin aan de deur van den alcade
van den Sint-Hermandad.
„Wie komt zoo vroeg in den morgen de justitie wekken?”
„Heer, er is eene misdaad gepleegd; neem uw’ staf* en volg
DOOB L. A. HISSINK.
1«3
mijne slavin ; zig zal u brengen naar het huis, waar de schul-
digen zich bevinden.”
De alcade , na zgnen degen te hebben .aangegord , nam
I den staf der justitie ^ ging uit de stad omringd door zgne
geregtsdienaars , en kwam aan het huis tegenover de Wel-
dadigheid gelegen.
I Hg plaatste aan iederen hoek der omheining een’ geregts-
I dienaar, met den degen in de hand , en rigtte zgne schreden
Fervolgens met vier man naar de deur.
' De Gamcomeros sliepen zonder zorg, rustig en zondór
gewetensknagingen. Het schynt mogelgk, dat de ziel zich
gewenne aan de misdaad als aan de deugd , en dat de mis-
daden haar onverschillig maken voor alle angels van de
onrust en het berouw!*...».
De hand van den alcade hief den gzeren klopper op.
Bij den achtsten slag schoof de eerwaardigste der beide Cam-
comeroB, met eene statige houding, een ontbloot voorhoofd,
kleine diepliggende oogen, een’ arendsneus en een’ groeten
mond, den grendel weg, en deed de deur gedeeltelijk open.
„Wat komt de justitie zoo vroeg in deze nederige en
christelgke woning zoeken?”
Gedurende dien tgd, keek d» andere broeder, jonger,
ongeveer é8 jaar oud, van eener mid^^l^i^g® grootte, met
een sterk hoofd, breed voorhoofd, zwarte oogen, een’ ade-
laarsneus , een’ kleinen digt geknepen mond , een loodkleurig
gelaat en een’ spotachtigen glimlach, door de deur achter
op de plaats gelegen, wat er voorviel, rustig en als ver<-
wonderd , dat men reeds zoo vroegtgdig den slaap van zulke
kalme menschen stoorde.
„Gamcomeros,” zeide hem de alcade, die oogen had als
een lynx , „gg zgi niet gerust : gisteren is hier in huis iemand
binnengetreden, om vruchten te verkoopen: een neger, die
er nog niet is uitgekomen. Hebt gg hem aan den duivel
verkocht ?”
„Heer,” antwoordde Gamcomeros , nederig het hoofd bui-
gende , en de oogen met een zedig en rustig voorkomen ne-
derslaande, „niemand is hier binnengekomen. Wg z^ eerst,
om twee uur des nachts , van de vischvangst van de oevers
der Cabanna teruggekomen. G-edurende den dag is de deur
gesloten gebleven, en niemand heeft er binnen kunnen komen.”
184
BS TBOMS BBOEBSBS ,
„Dat is ^&e leugen!” riep Izua met tranen in de oogan.
„Cani is in dit huis binnengegaan , en hg ie er nog niet we-
der uitgekomen ! Ik heb een* vreesel^ken kreet gehoord : ik
hoor hem nog*«.«*. Oani is hier, dood of krrénd. Blanke!
gS Kegtr*
De regter had de oogen op Camcomeros , die verbleekte,
gevestigd; hg he^ ter loops de jonge shmn aan, die de
weispwkendh^ der eeuwige regtvaardigheid bad, en die
onder het storten van heete tranen alles beschouwde.
„Die slavin liegt ,** zeide Oamoomeros ontroerd ,
^jn broeder , die aan de deur stond , onverschillig heénging.
' De regter dacht een oogenbük na; z^e onderzoekende
oogen rigtten zich van de slavin op den onden Camcomeros.
De geregtsdienaars zwegen, en hielden hunne degens (ot-
bloot ; Iznik was der onrast ter prooi. lederen keer , dat
hare oogen op Cameomeros vestigde, kwamen er wolken
op het voorhooM van dien verharden gr^saard.
„Otuncomeros , uw geweten is niet gerust heriiaalde de
regten
„Magistraat , ik heb dien slaaf niet gezien : nocnt is hij
hier binnengekomen.”
bij deze deur stami, zeide de aloade tot z^ne die-
naars , en gevolgd door ïzua en Cameomeros begaf hg zich
naar het bmnenste van het huis*
Alles ademde er rust en geluk ; de ledikanten wiuren
voudig en zond^ pr^l ; de zalen behoorlgk versierd ; overal
aan de muren hingen beeldtenissen en relikwi^n van heiligeD,
‘en op het voetstuk van eene Mater Dolorosa stonden kristalen
vazen vol bloemen.
Dit beeld langs gaande , deed Cameomeros eene kniebui-
ging en seide : ,.Zijt gezegend.”
De magistraat vestigde zgne oogen op hem , vurig als
gloe^erifde kolen , en ging voort met het huis te dooraoeken.
„En uwe slaven vroeg hij hem , toen hij in de laatste
hamer kwam*
„Ik heb geene slaven ; ik huur iedere maand de negers ,
die mQ tot den veAoop behulpzaam zgn.'*
„En uw broeder ?**
„Die i» daarbinnen.”
„Wat is dawrP”
%
B L. L. HIMIHK*
185
tiDe hoV*
„WaÊg is 4ie hof P’
,^cfater het hois.”
„Hoe komtr men erP’
„Door deee deur,** antwoordde Gamcomeros vorbleekende.
De regter liet z^'ne onderzoekende oogen niet ?an hem
a%aan.
„Wat doet uw broeds in dien hof?*’
„Hg maakt het vleesch gereed , opdat de negers het kun*
oen medanemen, als zg komen.”
„Doe open P zeide de alcade , wiens gelaat betrok en bet
strenge lützigt aannam van iemand, die de misdaad van eenen
mensch begint te verdenken.
Oamoommros opende de deur ; de magistraat en de geregts-
dienaars gingen er door.
Midden, in eene groote keuken, en in drie groote kopmpen
ketels , was de andere broeder bezig saucgzen klaar te ma-
ken, die hg voorzigtig op helder witte servetten zette , en
Tan daar op eene toonbank gereed maakte voor den dage-
Igkschen verkoop*
„Gg verkoopt alle dagen van dit vleesdiP*’
„Ja, veel, en nog meer, als ois maar genoeg in gereed-
heid was,” antwoordde Oamoomems.
„Hoeveel verdient gg daags P* ;
„Ongeveer 20 douro’s.”
„Sedert hoe lang verkoopt gij vleesch?^’
„Sedert meer dan zes jaren.”
De magistniat had alle hoeken van het huis doorzocht,
zonder iets te vinden, dat zgnen argwaan beantwoordde.
Evenwel gevoélde hij in de ziel het verschrikkelijke voorgevoel
dat deze man misdad% was.
Hg dacht, midden in den hof, met nedrgebogen hoofd na,
terwgl de andere Camcomeros vooxtging het vleesch te be-
reiden , rustig en een liedje neuriënde , zonder zich te be-
kommeren over de tégenwomfdigheid des regters.
Izua keerde zich in alle rigtingen, alle hoeken van dit
noodkttig huis onderzoekende»
Zg ging naar buiten, en door de kleine deur gaande,
die op den hof uitkwam , bleef zij plotseling staan , onder-
zocht de vo^en van het paneel, en uitte een* kreet.
136
DB TBOHE BBOBDBB6,
Was bet een Toorteeken der ziel F UacI zg het spoor van
de misdaad gevonden ? De regter onderzocht de reten.
CamcomeroB beefde*****, hij wilde vlugten, maar kon niet.
Zijn broeder , die het vleesch bereidde , door schrik, be-
vangen^ sprong op, en, als een vogel, vloog hy op de
deur aan.
De buiten geplaatste geregtsdienaars houden hem tegen
met hunne degens, en binden hem.
In eenen hoek van den muur , bevond zich eene veér.
De magistraat drukte er op. Het luik draait op zgne as ,
en sluit weder hermetisch.
, Zich omdraaijende , ontdekt het luik den mond van eenen j
diepen put. v
De geregtsdienaars verbryzelen de planken met balslagen,
en ontdekken eenen naauwen trap.
De duisternis is groot; de oogen kunnen niet tot bene-
den zien.
I
De geregtsdienaars binden , alvorens er af te klimmen ,
den eerwaardigen grgsaard Camcomeros, die stil en bevend j
de bewegingen der justitie volgt. •
Men had dien booswicht ontmaskerd.
De boosheid der ziel en de misdaad gaven eene heillooze
uitdrukking aan het gelaat van dezen verharden mensch. .
„Waarheên leidt deze kelder?” •
„Ik weet het niet.”
„Wat is er onder in?” j
,Jk weet het niet.” I
„Gy verbergt er den slaaf Gani P” Gancomeros antwoordde |
niet.
Z^ne bloeddorstige oogen verslonden Izua.
De arme Izua naderde den kant van den put; de onge-
lukkige keek in den afgrond , en hare eeuwige liefde scheen
de diepten van deze ondoordringbare duisternis te willen
peilen.
„Gani!**. Gani!”**.*.* riep zij in hare smart uit. „Gani!*..
hier ben ik zeide zy met eene verscheurende teederheid.
Bij iederen kreet, beefde Gamcomeros. Deze verzuchtingen
pynigden hem.
Deze man zag zgne misdaden ontdekt.
De wereld zoude ze kennen; de wereld, die de welgeluk-
DOOB L. A. HXSSnSTK.
137
zalige I eerbiedwaardige en liefdadige broeder gedurende (den
jaren bedrogen had» Weldra zoude hy op de bank der be-
schuldigden zitten.
De engel , die hem ontdekte , had de keten van zyne mis-
daden verbroken, en hg had zijn heerlgk vooruitzigt ver-
wisseld tegen een ander, dat verschrikkelijk zoude zijn.
Camcomeros begreep , dat niets hem konde redden.
Het luik was geopend , en in de wanhoop , die zgne ziel
vervulde , naderde hg behoedzaam den rand van den ver-
schrikkelgken put.
Izua onderzocht hijgende den afgrond, en riep, met on-
eindig droeve kreten , haren beminde > die niet antwoordde.
Op dit oogenblik , gaf Gamcomeroi met bliksemsnelheid
eenen vreeselgken duw aan de ongelukkige Izua, die zonder
zich ergens te kunnen vasthouden , als een steen , onder
I in den afgrond viel.
„Laat ons nu ter dood gaan!*’ riep de moordenaar met
een* vreeselgk spottenden lach.
De magistraat liet hem aan handen en voeten binden , als
^ een wild dier; de geregtsdienaars legden hem in den hof,
naast ziin’ broeder , neder.
I Deze boozen huilden als wolven, en maakten eene bewe-
; ging in hunne woede , alsof eene vengnige slang hen ge-
beten had. .
V.
Bg toortslicht, daalden de regter en zgne dienaars langs
den naauwen trap af.
Welk bloedig schouwspel ! Tot welke uitersten kunnen
de gierigheid , de wreedheid en het hart van den verharden
mensch gaan ! Op tachtig voet diepte , was de arme Izua
verbrgzeld I Ongelukkig schepsel , gestorven in den bloei
harer lente!
Een ruim onderaardsch hoi , ondersteund door acht steenen
pilaren, was de plaats, waarop de put uitliep. Dit gewelf
vormde drie zalen , door verscheidene kleine lampen verlicht.
In de eerste , was eene steenen tafel , met aangezette bglen
en messen ; vlak bij , zag men twee stammen, die voor hak-
blokken dienden , en aan den voet , vier groote aarden
schotels , waarin men nog het hoofd , de voeten , de handen
138
DE VROME BROEDERS , DOOS D. A. HISSIKK»
en de beenderen zag van eenen menseb, die eenige sren
geleden in stukken was gesneden.
In eene andere zaal, was vleescb gereed gemaakt , om deor
broeder Gamcomeros gekookt te wenrden in de ketels boren
in den hof, om vervolgens verkocht te worden in .de stad ,
door eenige daarvoor gehuurde negers.
In de laatste zaal was een riool, waarin het bloed der
slagtoffers verdween; in eenen hoek eene groote knip met
ongebluschten kalk, waarin bet hoofd van den armen dlaaf
Cani nog zigtbaar was.
Welk een stank! Welk een verpestende damp! Welke
helsche dampkring !
Aan alle kanten waren bloedvlekken en beenderen van
ongelukkigen.
De regter en zijne dienaars doorliepen de werkplaats der
Gamcomeros; vervolgens, door afschuw bevangen, gingen
zg den trap weder op.
De Gamcomeros lagen uitgestrekt, als twee wilde met
bloed verzadigde dieren, vernietigd door de smart der ban-
den en igzers , zuchtende even alsof de menscheiyke liefila-
digheid nog medelijden met hen moest hebben.
Men plaatste hen op lastdieren , en even als kwaaddoende
beesten , liet de magistraat hen naar de gevangenis brengen.
De geheele wijk van Sint-Lazarus kwam de vreeselgke wo-
ning der Gamcomeros doorloopen.
De liefdadigheid bezorgde het lijk van de arme Izua en de
ongelukkige overblijfselen van Gani. Zy werden begraven op
het kerkhof, gelegen aan het einde van den straatweg van
Sint-Lazarus.
Tien dagen later, werden de vrome gebsoedera overtuigd
moorden begaan en menschenvleesch verkodit te hebbes.
Zij bekenden hunne misdaad, werden veroordeeld om ge-
hangen te worden , en stierven als lafhartige . miadadigBfB.
Hunne hoofden werden in ^zeren koogen gezet, en op de
plaats der misdaad ten toon gesteld. Hunne armen sppkaide
men vast op een’ paal , aan het einde van den atraatw^ van
Sint-Lasarus , op de oevers der zee , waar zp nog wamn in
bet begin der tegenwoordige eeuw.
Heen wreeder dier dan de menach.
DEMT6 BAT9IK
189
DBNIB BATTIN.
(Naar het Fransch.)
Op den 27 sten October 1806 trok een detachement Hano-
rersebe soldaten — in Eransche dienst — langzaam door
de straten van Avignon , eene Igkkist dragende waarop een
degen ; treurig volgde de groote menigte bij welke zich land-
lieden, end van dagen, hadden aangesloten; zelfs oud-offi*
eieren ondersteunden vrouwen , wier nederige kleedmg dui-
delgk aantoonde te behooren tot den arbeidenden stand.
Den voortnjganger was het , hg de beschouwing van dezen lijk-
stoet , niet moeilijk te raden , dat men den schoot der aarde
ging toevertrouwen het overschot eens mans die ééns land-
man was , soldaat , officier , vader en voornaam burger.
I Nadat door den geestelgke het graf met wijwater was
besprenkeld , hoorde men een dof gedreun de dood-
graver wierp de aarde op de kist. De talryke aanschou-
wers , staarden diep bewogen en met gebogen hoofd op
4 de vallende aarde die hen voor alt^ van eenen bloed-
verwant, eenen waren vriend scheidde !... De Hanoversohe
I soldaten , zelfs , hoe onverschillig ze ook gewoonl^k waren ,
deelden op dit zoo plegtig oogenblik , in de algemeene droef-
heid. Geweerschoten vielen.... de soldaten traden beurtelings
Téór op het daartoe opgeworpen heuveltje en bewezen de
laatste ki^gsmanseer aan de nagedachtenis van hem die niet
meer was.
Een%e oogenblikken daarna ging de menigte uitéén ; gees-
teiyken, soldaten en burgers hadden zich verwijderd. !Qe
lange dunne takken der wilgenboomen op het kerkhof,
slingerden héén en weder, het ijzeren hek, door den wind
bewogen , knarste op de hengsels , losliggende steenen ont-
vielen den ouden muur... niets was verandert. .. slechts één
graf meer werd geteld op de begraafplaats van Avignon.
Te vergeefsch had eenige maanden daarna de vreemde-
ling gezocht naar de plaats waar het stoffel jk overschot van
den ouden Eranschen krijgsheld rustte ; noch praalgraf, noch
trotsch grafschrift trok de aandacht van den bezoeker; maar
als het hooge, digt inéén gegroeide gras voorzigtig werd
uit elkander geschoven , zoude men een klein, van zwart hout
140
DEinS BATTIS^.
vervaardigd kruis ontdekken , waarop de volgende woorden :
^enijS fiSattin.
iN'iet verre van dit graf, verhieven zich twee rijk versierde
gedenkteekenen : het eene , bestaande uit eene witmarmeren
naald, zou den nakomeling doen kennen dat onder hetzelve
het stof van Jacob Petit de la Porie ^ leverancier aan het
leger des hoogen bewinds , rustte ; het andere , hetwelk aan de
praalgraven der oudheid deed denken , was versierd met het
beeld der onsterfel^kheid , op wiens kleed het grafschrift in
sierlijken vorm was uitgebeiteld : aan de eene zyde , na-
meiyk , las men : Josephine Chartet ; terwyl aan de tegenover-
gestelde zyde de waardigheid , de hoedanigheid en bekwaam- .
heden van de overledene stonden uitgedrukt.
Tusschen een leverancier, alzoo, en eene tooneelspeelster,
zonk het nederig houten kruis van den oud soldaat geheel
in ’t niet!... evenwel, het dient gezegd, gaarne toefde men
eenige oogenblikken voor dien eenvoudigen naam: Dena
Battin.
De bladzijden der Eransche geschiedenis preken met zoo .
vele schitterende namen, dat daar onder slechts weinigen 1
worden aangetroften , in wien de herinnering is levendig ge- ^
bleven aan hem, wiens merkwaardige levensloop wen- j
schen te schetsen ; wy echter , wij stellen Denis Battin ten
4
voorbeeld.
In het leven en de bedreven van nagenoeg alle Fransche maa^ ,
schalken , generaals , kolonels of kapiteins trefien wg eene ^
zekere overeenkomst aan , en toch , het is ons niet bekend ^
dat , met uitzondering van Latour d’Auvergne, er nog twee
of drie anderen, in het leger mannen gevonden werden,
van wien men zeggen konde: zij waren hoogst zonderling,
bezield met eenen lust tot str^'den grenzende aan het fiibel-
achtige , éénig in levens- en handelwijze. Als zoodanig, nu,
zonder de voortreffelyke zonderlingheid van Latour d’Auvergne j
als eigenschap te bezitten , verdient Denis Battin in alle j
öpzigten de aandacht van kriygsgeschiedkundigén ; hy is, w^‘
herhalen het , een voorbeeld , een bewonderingswaardig toon-* J
beeld van den oud-soldaat.
allen , zoo wel strijders vóór het keizerryk als kinderen
uit den tijd der herstelling van hetzelve, wy allen dekken
met onzen krygsmantel het graf van den ouden soldaat;
DENTS BATTIN.
141
beschermen wij steeds dat graf opdat het stof van dien ach-
tingswaardigen veteraan niet door eenigen storm worde
verspreid !•••
Helaas! deze regelen schrijvende by het flaauwe schijnsel
eener lamp i in de diepste stilte van den nacht , terwijl de krijgs-
trompet steeds rust , zie ik de lange ryen der staatkundige
dagbladen, uit welken een dof, dreigend, dikwerf honend
gemor voortkomt, dat zelfs de rust van den ouden soldaat
I in zijn graf, stoort! Nog eenige dagen welligt, en de roem-
^ »
volle overleveringen der legers van eertyds , zullen tot de
I flaauwe herinneringen , tot de fabels behooren !••• Aan ulieden
j dan, afgestorven kr^gsmakkers in uwe vaandels gehuld, aan
u zullen wg ons spiegelen , u zullen we ons ten voorbeeld
stellen. ••• Een zwggend wgzen op uwe daden zal ulieder
antwoord zgn. De vaderlandsliefde, de belangeloosheid, de
; zedigheid , de zelfverloochening met verachting van grootheid
I en rijkdom , de trouw aan eed en pligt , al wat den mensch
tot eer strekt zal het bestaan van een ieder uwer aanvullen.
Aan de zgde van den groeten Turenne , oud-soldaat, edel-
man, zal Denis Battin prgken, ook als oud-soldaat, maar....
i landman!.... Ziehier dan het leven van Denis Battin; niets
1 is verdicht , het is naauwkeurig en naar waarheid geschetst.
I In 1723 had een landbouwer te Colonne , departement
Jura (Frankrijk), het geluk vader te worden; het kind van
vader Battin ontving den naam van Denis , groeide op steeds
arbeidende met denzelfden ijver als waarmede zgne brave
ouders immer zwoegden. Op den leeftijd van twintig jaren
ontmoette Denis Battin op de markt eener nabggelegen stad
r een korporaal der infanterie-Dauphin (1). De korporaal,
^ volkomen meester in de kunst om te werven, was in dat
' gedeelte van het rgk gezonden om het regiment Dauphin
voltallig te maken. De eenvoudige Denis Battin was aan-
stonds door de aardigheden van den korporaal voor dezen
iagenomen: het kleine hoedje met strik en pluim, bevallig
op ’t hoofd geplaatst , witte rok met blaauwe uitmonstering ,
dit alles was voor den onnoozelcn knaap van Colonne vol-
I doende hem in den strik te lokken. De korporaal was in
(1) Dauphin — zoon des konings — naar denzelven werd dit gedeelte
der infanterie genoemd. Veet.
142
PENIS BATTIN.
’i; geheel niet zuinig op zijne woorden , dear hg alles Moofde,
eer, roem; zelfs beloofde hg de grenadiers-epaulet en de
sergeants streep !•••
In zijne vtdst lagehende, bespeurde de geslepen k4»poml
op het gelaat van Denis hoe zijn verlangen naar eene de^
gelgke kleeding, steeg, hoe hg zieh reeds grenadier waande....
„Sergeants«strepen!” riep Denis uit, z^e handen inéé&
slaimde; „Ja, ja, sergeants strepen,’* herhaalde de korporaal.
Geen van beiden vermoedden alstoen dat dit eenvoudige
boertje, ééns officier zou zijn , kolonel der infant6rie*>Daupbiii,
generaal, generaal in het Fransohe leger
De korporaal verteerde op eene milde wgze de pennin- j
gen van Z. M. koning Lodewgk XY , en Denis BatHn , |
na dapper de w^fleeeh te hebben aangesproken, eindigde '
met, eenigzins bewogen en bevende, zijne verhindt^is ie
onderteekenen , en was daarmede soldaat van den koning
bg het regiment infanterie^Dauphin.
Den volgenden dag was de oorlogzuebrige aard bij den
armen Denis geheel verkoeld ; hg hechtte zich meer aan z^
dorp , hg had zgn ouderlijk huis boven alles lief, h§ dacht |
aan den kerkweg, het stroomend beekje wamr vrouwen en
meisjes zich verzamelen om het linnen te wassdiien, alles
herdacht hij uit zgne eerste jeugd, terwijl hg zich , diep ge-
troffen over zgne dwaling van den vorigen dag , op weg naar ^
zijne woning begaf. Eensklaps ontmoet hg den korporaal,
die hem , na eenen langen en hevigen woordensürgd , in I
naam des konings , wien hg thans behoorde , in arrest stelde.
In hem lag, zoo als hg dit menigvuldige malen toonde, de
eigenlgke kiem waaruit de ware krijgsheld voortspruit ;
hg beschouwde (gelgk hij in lateren tgd dikwerf verklaarde)
in de volharding van den korporaal — om hem tot dienst
nemen te bewegen — zgne roeping en ondeiachreef alzoo
vrijwillig eene nieuwe verbindtenis , daarbg in zich zelve onher-
roepe^k besluitende , geheel zijn leven aan de dienst to wijden.
Na een jaar tgds oefening werd Denis als bekwaam genoeg
geacht, om door middel van vijandelgk lood te kunneu sne-
ven ; in 1744 loste hij vóér Kortrgk, door Lodew^ XY pe^
soonlijk belegerd, zijn eerste geweerschot; in 1745 en 1746
Was bg bij de belegering van Namen en Doornik en den
veldslag van Eontenoy tegenwoordig, en na vier jaren chenst
DEKTS BATTXN.
143
met even zoo vele veldtogton, werd hy ten gevolge eener
door hem verrigte schoone daad , tydens de belegering van
Brussel, benoemd tot grenadier. deze eerste verwezenlijking
der bek)ften van den korporaal-werver , werd de roode grena-
diers-epaulet door onzen jongen soldaat op hoogen pr^'s gesteld.
Zij die de oorlogen van 1747 en 1748 met aandacht lazen ,
zullen zich herinneren , dat by de belegering van Bergen*
op'Zoom, twaalf grenadiers van Dauphin het eerst de bres
besprongen en in de straten handgemeen waren met de
; soldaten van den prins van Hessen-Philipstad. Welnu 1
^ de grenadier Battin behoorde tot deze twaalf; maar hy ,
' deugdzaam dorpeling, hy bezoedelde z^ne handen niet door
de aanroering van goud ; het plunderen was in z^n oog
afschuwelijk « en , was hg tot heden braaf soldaat , hg toonde
tevens eerlgk man te zijn : twee vrouwen , hunnen rgkdom door
de vlugt trachtende te redden , werden vervolgd door een^en
\ der overwinnaars, minder edelmoedig dan Battin ; de vrouwen
1 riepen zgne hulp in, en hg, toegerust met eene zeldzame kracht,
. zoodat meer dan éénmaal zes man voor hem moesten zwich-
ten, aarzelde geen oogenblik de zwakke vervolgden onder
zijne hoede te nemen , niet alleen , maar geleide hen naar
eene schuilplaats , waar hg persoonlijk waakte tot de orde
hersteld was. Niet zonder vreeselgken strgd redde Denis
j de eer , het vermogen , welligt het leven dezer ongelukkigen.
Des anderendaags, toen deze vrouwen, jong en schoon,
hun goud en juweelen den jongen grenadier aanboden als
i hulde van erkentelgkheid aan betoonden moed, glimlachte
zeggende: „Yerberg dit alles spoedig, de plunderaars,
u hiervan in ’t bezit wetende , zouden het u wel eens lastig
kunnen maken.” Te vergeefsch hielden zij aan , Battin vei>
wijderde zich met de handen in zgne ledige zakken , fluitendé,
zonder zelfs er aan te denken dat hg als eerlgk man had
gehandeld. De kolonel van het regiment Dauphin deze be*
langelooze daad van zgnen jongen grenadier vernemende,
benoemde hem , vijf jaren daarna , tot sergeant (1).
I
I (1) Wj|i lijii verpligt te herhalen dat dit alles o?ereenkomst{g de
waarheid ia geschetst. De onde levensbeachfijvingen alsmede de offieidle
bescheiden , in het laatste gedeelte der vorige eeuw uitgegeven , bevestigen
het ten vollen.
144
DSNI8 BATTIK.
Welligt zoudt ge denken dat Battin met weinig ij^er zijnen
koning diende, minder moedig zich betoonde op het slag-
veld , aangezien de belooning voor z^*ne verrigtingen eenige
jaren achterwege bleef; welligt gelooft ge dat flaauwheid of
ontmoediging plaats nam in de ziel van den jeugdigen sol-
daat, en dat eenige klagt over zyne lippen vloeide.... O, neen!
in de gelederen van de infanterie*Daupbin heerschtte geens-
zins die eergierigheid overdekt met een waas van' ^verzucht ,
die de schaduwzgde van het krijgsmansleven uitmaakt ; Denis
riep steeds vrolijk uit : „ik vervulde slechts mijnen pligt als
soldaat ; bemind , geëerd door myne meerderen , ontmoet ik
steeds eenen vriendelgken blik , een gul onthaal en eene
voorname bescherming. Wat ontbreekt m^ nog? M^n rok
is de schoonste van het koningrijk , het is een kleed Van den
Dauphin , van den zoon des konings van Erankryk I Ben
ik niet gelukkiger dan in mijn dorp alwaar het zweet mgiis i
aansch^ns elke bete broods bevochtigde ?”.... Zoo sprak de
jonge grenadier , en toen h^’ op zynen witten rok de sergeants-
strepen zag schitteren, hem in naam des konings geschon-
ken, was hij vroiyk en trotsch als eene jonge bruid. „Ik
ben dan benoemd tot sergeant riep hij in vervoering uit, ,
„ik , arme onnoozele , geheel vreemd aan de kennis der
oorlogsvoering , ik zal het bevel voeren over korporaals ,
grenadiers , fuseliers ; ik zal hun leidsman zyn , hun
aller meester!*... Bevinden zich onder hen geene die meer<« ^
dere verdiensten dan ik bezitten , meerdere kennis , meer-
deren moed? O! mgne gouden strepen, zg z^n schooner j
dan men zoude denken en het zal mijnen kolonel nimmer j
leed doen mij in eene meer naauwe betrekking met de heeren
officieren van het regiment Dauphin te hebben geplaatst.”
Eenigen tyd daarna werd Denis Battin benoemd tot ser-
g^eant by het korps grenadiers en nam in deze betrekking
deel aan de zeven veldslagen in Hanover. Van 1753 tot |
1763 was hy onafgebroken te velde en ontving daarbij vier
wonden.
Op veertigjarigen leeftijd onderscheidde Battin zich op eene
bijzondere wijze in den slag bg Eillinghausen : een geweer-
kogel trof hem en smoorde in den onderbuik , een stuk laken
medevoerende; hy onderging met de grootste bedaardheid
eene verschrikkeiyke operatie , terwyi hg zeer koelbloedig de
DBNIS BATTIN.
145
plaate aaawees alwaar dat stuk laken hem de meeste pguen
veroorzaakte. In den slag bij Minden verloor hij, door het
springen van een bom , twee ribben. Na verloop van veer-
tien dagen in het hospitaal behandeld en aan de herstellende
hand zgnde, verneemt hij dat zijn regiment was opgerukt
om slag te leveren; Battin ontsnapt en bereikt, met de
uiterste inspanning van krachten , eene boerenwoning , waar
hg uitgeput en afgemarteld door de ondragel^'kste pgnen,
neêrvalt. Tot zich zelven gekomen , smeekt hij die goede
lieden hem al hun linnen te verkoopen ’t welk zg konden
ontberen; z^' wikkelden hem in een breed laken, zoodat h^,
alhoewel met meer moeite , onder mindere pyuen adem konde
halen.
Op deze wgze marcheert hy acht uren, gedeeltelik door
bosBchen; op 's vigands terrein en bereikt gelukkig zyn re-
; giment nog vóór het oogenblik van treffen (1).
; Battin sprak gaarne over dezen slag , dezen dag van Fulda ;
het was een luisteryke dag voor onzen met wonden over-
dekten onderofficier!.... Hij Jcon ook trotsch daarop zyn,
en langen tyd , ja zeer langen tyd daarna , toen bet regiment
Dauphin bij het 29ste van linie overging werd nog over de
! grenadiers van Pulda gesproken : de kompagnie van Battin
vas ter sterkte van drie officieren en vyf en veertig onder-
officieren en soldaten; gedurende het treffen by Fulda, werd
dezelve gedetacheerd maar eenen meer voorwaarts gelegen
molen , doch door den gids misleid , valt deze kompagnie
in eene hinderlaag van hussaren (2).
Deze Pruissische ruiters , ongeveer twee honderd in getal ,
; hieuwen dapper op onze grenadiers in. De Pransche offi-
cieren , eiken tegenstand nutteloos achtende gaven zich over
aan den kommandant der kavallerie , die Battin toeriep :
„geef uwe wapens over , in navolging van uwe officieren,” —
„Komt en neemt ze ,” antwoordt onze sergeant, „grenadiers
sta my by !”.... dit zeggende , kruist hy voor de borst een
zonderling wapen , alléén door de sergeanten van het regi-
ment Dauphin, in het leger, gedragen, bestaande uit een
(1) Zie GhAtesa-Neof, 21e gedeelte»
(2) Zwarte hasaaren , hosaaren van het doodshoofd. Zg hadden een
doodshoofd voor den chacot.
M. H. s, 1862. No. Vm. 10
SBNIS BA.ITIN.
146
T O» f • t it »»l'i
lll'M I ( I I
t rt,
, yo;p)l^ , voorzien ym twee li^en m'den''vorm
' ' ' "* *' 'J* * T’ ' '■I' f' t i"f *
W., j^elleb»!^. Br ontstaat nu een hevig ^vecht ;
* ' I I I '■ I •; 'r: ,• J'ï/’f*
.,!,^Q,,frni^ische komi^a^anj;^.te valt met woede den
^ j /sergeant dm hem trotseerde; hg tracht ïiem néér te
* * * f m • * * • J,»4*
,j,hpi^wen ,.,d9^)f Batt}n, weert af, etoot terug, gaat vooruit,
, (^kt ui ;(|4 gfiat achterwaarts ,, roept znne grenadiers toé , en
,w^^t , en keert zich tot het hem eindelij gelukt de vork in
,,(J^et ligcham zgnen tegenstander te stoeten, die ont-
van jl^^t pwd valt. Nu vallen alle hussaren den ser-
;,,^e§f^t op ’t }gfj de^ waf ens doorklieven de lucht , het bloed
, over het ,gel^t van Battin ; intusschen vallen 'zgne
grenadiers of wo^en genomen , zoo^i hg bgna gelieel alléén |
•vorjlK^^ gevecbf;, moest onderhouden. Bene laatste kans tót uit-
,,,kppiBt dq^jb zich nog, vóór : h^‘ springt over eene heg en ver-
dedigt zich^^ls , achter eene borstwering, maar de hussaren
. ,,^pmfiipgelf(n h^m , dringen op en in een oogenblik lajg onze
de pallen, zoodat vooral zgn hoofd aan alle zgden
f,;ge^pnd, wa^ Ontwapend pn gevangen ^de men hem met
ir. een zwaard_ doo^te^ep , toen een ko^oraal toesctoot ea
. sjpp^: J^et is een bjj^ve kerel, brengen we hem naar het
,,,, hpofdkwm^er^’’ Hem<i door wiens hand tien mannen sneef»
.,.^*den hBne^6iV?.,bpnnpn aanvoerder; hg die eenen 'strgd had
h'i volgehoudp^ , wfwbg vgftig het leven lipten , hem weid door
, , zgne oyfjr,wim?f^ars genade geschonken !.... ^oe groot is dat.
jrijkr,jd^ dapperheid!!.,... De sprgeant Battin, thans het voor*
werp van bewonderii^,, ja van ^ting ^J[ zijne vij^anden , werd.
4 pet dp, wpimgp .overgeblevenen gebragt voor den prins Fer-
. rn
. dinwd.van Brunswgk. , Verbaasd, bij het verhaal van dat
heldhaftig gevecht, zeide de prins tot Bat^: „Sergeant,
ik uwen kolopel , den Dauphin een sclidon geschenk
- tp. gevpf^.^ en ggj, „l^et hij tot de zijnen volgen', »gg"geeft|
,, hpm ean zijne kompagnie terug, zulke dapperen ^hooren'
, . niet tot de . ^gpgpvangenen.’*
, Zg werdpn op wagens naar het Fransche leger terug i
gpy.oerd » . de ,i drie officieren waren verpligt de gelederen
te verlaten en Denis Battin werd benoemd tot tweeden
luitenant bg het regiment infanterie-Dauphin. Dit viel
voor in 1768, en de luitenant Battin telde hu vgf en veesl
tig jaren. I
Te vergeefs zoude men trachten bet gevoel te beschrjjl
SEinS BATTOr.
147
• ;* v'
i t
ven, dat den sergeant Battin bezielde , toen hij door z§nen
kolönel 'j ' Vóór hiöfc‘"frotet van het geboete regiment als Méede
Iliitdnaht' Vètd ^Voorgfesteld' eb-' ei4fend-!^^<niets tnderdaiid is
' sctiboner'' 'teervóll 0 r , dan den rang VéA offlètei^ te vet^èrten ,
waimeer^''daèKtvOÓr , ’ als eenvoud% soldaat' den ^Werkkring
ttegonüen', èehier ^dageKjks , ‘ ' ja dk ' oor , gestreden' ’ is
GFeene andëte löepbaan geeft een juister denkbeeld der be-
trekking tusschen de woorden soldaat het
3de regiihhnt ligte in&ntérie, hób ik oenen buden ’ tweeden
Imtenant ' gekeild V die 9 ’na deel te hebben génomen aan de
'bolèlogen'Vati hèt keizen^k , gedurende den veldtogt in
S^iwje — 1S23 — tot 'dien tang was bevorderd/ * Dezé‘ lui-
tenant, die Poleb ', Buitschland , BMië^' Portugal en Ftank-
r^*k had doói^loopeh steeds met den randsel op den *rug,
' bewaardë até’ èen heiligdom een paar wollen epauletten. . .
'^ne e^ulétten, als soldaat gedragen ‘!.../ Dikweif lag hij
debelvé hëvenS ‘de officièrs-epautet én gaf ’zieh alsdan , 'met
de ellebogen op de tafel, het hoofd in de handen, ^lan-
gen ‘t^d aan bespiègelingein over.’ Eens, dat dk hem in
zoodanigén 'toestand overviel , zèidé hg” mét weemoed :
„hiérm ligt' de geschiëdenis van mgn gehéele leven; deze
' wollén- en zilveren 'stóf is gemengd meft tranen , ' bloed ,
bittere teleurstellingen , vreugde, wanhoop...* Ja*’ zel&
zoude ik er de sporen van denkbeelden tot zelfmoord nog
in kunnen terug vinden ; gedurehde twintig jaren' heb ik ,
nacht en‘d^, in de kazerne, te velde’, in het schiMorhuis, op
het slagveld , in de gevangenis, op hét leger üt eed' akelig hos-
pitaal V in het Koorden, in het Zuiden, badende 'hi”de Sneeuw,
of het gelaat verzengd door de zon gezwóegd, steeds heb ik,
sedert mgn achtiende jaar tót nu ik veertig hdb bereikt,
getracht óm die wollen stof in zilvéren te herscheppen.
O! mijn kameraad! nimmer heeft zich eenig goudmaker den
arbeid getróóst, die ik mg geheel vr^ willig héb bpgelegd tot
het verkrggeh van roem, dat is te zeggen , van dte' zilveren
epaulet, die gg daar ziet!.... De goudmaker sliep, térwgl
ik niét sliep! de goudmaker at , terWiyi ’ ik niét at, de
dé goudmaker leeft, en ik.... ik 'k\t§nde weg!i... 'De^goud-
maker ' is ér meester van , zgne Smeltkroezen- weg te
werpen, terwgl ik door duizende onzigtbare banden, aan
mgii geweer , mgn trouwe medgezel , gebonden was!..M
148
BBNIS BATTIN.
Aan deze epaulet offerde ik het huiselgk genoegen: nim-
mer zal eenig kind het blonde hoofdje op mgne knie doen
rusten , nimmer zal eene gade mij in mgne woning
„welkom’’ heeten!.... Deze epaulet zal de eenigste gezellin
mgns levens zyn en by myn verscheiden zal zy met mynen
sabel, aan het graf, myne bloedverwanten en vrienden ver-
tegenwoordigen.”
Bitter glimlagchende vervolgde hy; „Mijn vader had mij
tot erfdeel nagelaten twaalf è vijftien duizend francs , die ik
besteed heb tot ’t verkrygen dezer zilveren épaulet, zoodat
my niets, volstrekt niets overig bleef; ik tel thans veertig '
jaren m^ waarde krygsmakker, ik ben tweede luitenant, ^
en beklaag my geenszins deze epaulet strekt my tot troost ^
in alles.” — Dit zeggende stond hij op en nam de kwartier-
muts van *t hoofd. — Op veertigjarigen leeftyd was dit kaal '
en het had den schyn als had hy reeds zestig winters
beleefd !
Vertoonde de luitenant zich op de straat, alsdan zag de
jonge windbuil met verachting op zyne verstelde kleedem
zat hij voor een kofSjhuis , ook dan wierp eenig baa- •
kier , in zyne caleche stappende , op hem eenen mede* i
lydenden blik , waarin men duidelijk de woorden las : :
„ren/e/oos.”
Hy had het eerekruis verdient, doch een, byna geestig,'
schrijver werd dit uitgereikt ten einde hem behoorlek in de i
maatschappy gevestigd te zien; — de bejaarde luitenant streek ji
zyne bruin-roode hand over de epaulet en sprak daarbij eenige i
half onverstaanbare woorden in zich zelven, waarvan echter :
de laatste luidden: „G-ij myne epaulet zult my immer rein,
vlekkeloos blyven.” — Ik geloof dat de luitenant zyn epaulet;
lief had, als eene teedere moeder haar kind. ^
Te langen tyd echter , dachten wij niet aan onzen sergeant
Denis Battin , nu tweede luitenant by de infanterie Dauphin ;
er bestaat ook werkelyk eene overeenkomst tusschen hem
en den tweeden luitenant van het 3de ligte infanterie, zoo-
dat men, van dezen sprekende, den anderen herdacht.
Denis Battin nam, als tweede luitenant, deel aan den
oorlog op Corsica; later werd hij naar Amerika gezonden
en onderscheidde zich aldaar zoo als gewoonlyk. In zyne
betrekking als kommandant van een fort op de reede van
BXNI8 BATTIK.
149
Breat, werd hg benoemd tot ridder der koninklgke en mi-
litaire orde van den heiligen Lodew^ ; hg telde aletoen zee
en veertig dienstjaren en werd naar ouderdom in rang be-
noemd tot eersten luitenant.
Een besluit werd genomen dat officieren , die als ware het
bg toeval tot dien rang waren bevorderd niet tot kapitein
konden in aanmerking komen !.... daardoor verbleef Battin
zeer langen tijd in dien eersten luitenants-rang , ,, ziende zich
bij elke bevordering” zoo verhaalt een geschiedschrgver »
„róórgegaan door kadets die nog niet geboren waren tgdens
bg de Engelscben en Pruissen sloeg.” Evenwel , dit besluit
verd in 1791 door de Staten-generaal ingetrokken , en Battin
benoemd tot kapitein.
In het laatst van 1792 had Denis Battin den leeft^ van
bgna zeventig jaren bereikt en telde vgftig werkelgke dienst-
jaren (1). Bg zgne benoeming tót kapitein trok hg te velde
in de omwentelings-oorlogen : steeds te voet , immer aan
’t hoofd, was hg een voorbeeld van jeugdigen moed en strenge
krggstucht (2). Tgdens den veldslag bg Jemmapes, voerde
Battin, nu luitenant-kolonel , het bevel over zes bataUlons van
ie 29ste halve brigade, eertgds infanterie-Dauphin; de brave
iqsaard marcheerde aan het hoofd zgner .in gesloten orde
zarcherende troepen over een uitgestrekt veld, metbreede
m vol water staande slooten doorsneden ; zonder behulp
m bruggen of fiuscines (takkebossen) trokken de soldaten,
geleid door hunnen aanvoerder , door de schier ondoorwaad*
bare moerassen ; vielen alzoo , geheel onverwachts op het
dorp Jemmapes, verdreven den vgand en namen twee kan-
aonnen benevens een houwitzer (3). Het was waarlgk een
(1) Werkelijke, elTectieve dienstjaren , ter onderscheiding van die dienst-
jaren, welke door het hgwonen van eenen veldtogt, voor dnbbel tellan.
Wanneer men idzoo hy de vgftig dienstjaren van Battin, zgne veldtogten
of toogenaamde campagne-jaren telde, zoo zonde dat getal veel groo*
ter zijn. Vin.
(2) OesehiedeBia der Fransche generaals.
(3) Hiervan lezen wg in Jomini : «Histoire des gnerrea de la revo-
Intion «Lnidens de Oostenrgksche rapporten wordt het verlies van dezen
poet toegeschreven aan de omstandigheid, dat dezelve werd overvleugeld
door 8 Fransdie hataillons, welke door de voor onwaadbaar geacht wor-
DmfllS BATTDT.
ISO
f!i iw /•' /tiiii'U/c
1 u«1 M>// ,
sctoon sclioiwipel ^ te men itoe die pi]^erdcluH>jy(e]^,g^ 89 ))|^
daer iiepi auiil»ei> ihiQofi[ . a^neri eoldeten^ Jbeipend (9 ^
stok 9 den degen in de schede, en,;glim]agehe^q^ jijp jifOfm-
dd^keiibattergen zgnen jenigen .lo^wiUigers aen^y^dej !,,,.*
Ne de ^yerwinning zette hj .zieb xxp pene trommel, drpqgd^
zich het''Toovhoold ’emizinspeëlde langen/t^du op Jpnupep^,
en F(mtMi 07 ,.op 4 [&odew;yk XY en het S'nmscbe gemeepebest
tMeèds goedhzrtig^. eenyoiLdig eazedig,i yood.men i|nme|r
in de yaderi^e taai yan .den laitenant^kolone} Bntlrini .den
openhaktigen, jongen dorpeling, den fuselier by de infimterie-
Daa^hiny teitig. , . . ..> i, . . .
Bg den slag yan Neerwinden in 1798, w 0 dei»iiQnd.Battin—
de drie bntailleas yaoQ*de >29ste lialye brigade aan.yoerende*—
gedurende den temgtogt • yan het Erausche leger, een sterk
Oostenkgkseh 'eitflie^^ , en trok, zeer gerpgeld en eiken,
aknyal'^wetende af te weren, tot. op de. hoogten yan Tienen
(Tirlemont) terug. Be generaal-c^perbeyelhebber .Dnmooriezi
met *een dek^ vertegenwoordigers (1), reden hem^ te gemoet
ei( benoemden Penis Battin tot kolonel , op het slagveld zelve.
Weinige dagW' vóór het gevecht , waarin de generaal Damt
piërre sneuvelde (2), > waa door dezen reeds den. kolonels^
rang aan‘ Battin toegezegd: tranen^ welden in het oog van
den^ ouden v grgzen soldaat^ toen Dampiënse,^ vödr hetfron^
van het ' regiment liem toesprak ; . „Burgec..Battin, gg. . hebt
door uwe uitstekende diensten , het vaderland.hoogètens sas
li Vespligt ^ ' nafemens hetzelve benoem ik uj tot kolonel*
kdtumandant der ^ste halve biigadeK! Gedurende pen
Isnge^ w^lè* tgds' drukke Battin de handen van den j braven ?
ongelnkkigen Dampiêrre en zeide eindelgk, zeer bewogen:
„dit . is de BchooBste dag mgiis levens !”
Na de dood, van Pampiêrre, werd dp.^olonel Ba^ be-
noemd tot iH^igado^geneijjUd r in afwachting ^der bekrachtigd
doen de/ Nationale <^Yergaderiug.; hij j^oerde,,ppra^oQlgk ^
bevel^^in de voorliggende werken van het &ont van aan-
val en wel dagelgks gedurende twaalf uren.
■i-ua — hI.
ftij f f frr> I
I '•
/ftl
AMdt noeraaaeii^ iaa derrivkn da Haina, trolkpif , Verder wordt dMibg
geméld, iidat dit. dom.iwddri van
(1) Uit de «voorloopige Nationale Vergadering fVanack Gemeeaebest.
(8) Bg het ontlatten van de vesting Gondé.
DWIS BATTIff.
i rry.i*.
161
Ui
Bn eenen aanval op den bedekten weg werd Battm door
een aan^^en reg^ei' schouder, iW8ar'*^§èk^etstf
verdedijpe meétenuii' èezén post voet voor vöét tot aan'
de esc^ë (1)'^ en Was* ‘ de laatste ftfe bm£eii -
gerde pWts^ troV. Bg de overgave Van ‘ITalënëléöfies^ VëWl^ '
Ba|^ naar de Vendëè* gezonden. ^ ’ Boor ^ed"'naShièté^
ooiïóg wëi^^ zijné iénoeihing tot brig^e-genéiriial
doctl Battin weigerde 'die *,* zeggende : ,^Sèdèrif tnóë^'dah^^fti^
jaren behoor ik tot 6et regiment thans ohder ^ni^hé^'bévèlëil V ^
ik' verlang* geenszins hetzelve tè' verlaten', ‘ik héb 'e^Wll4*iSd$n6‘ '
soldaten ^'^en^ 'aankomen zg ndè^éh' mg yililnëii' vUdèr'^;'^
hiermee zgn' al mijne Wenschén ’ bèv^ëdigd.’ ^Bëéit^enbofvkf
schiet' mgne ' kWnis té ' kort ën bezit ik ' niét de Vêèéisdhtéf^'
eigehschapjpèn tot hbt voereü eens opperbevelé‘j lii^he kradhtdh^
laten bet niet meer toë,‘ oin ‘het bevel ^tie' voerëh'óveir
schmdene regimenten en deze te leidéh.” ' £vóii nedé^tig aM '
wëhschtte bg in zgn rë^iheht — Dauphin —
ven, 'als zghdé 'hetzelve zgne bakermat , zgn levëü! '
Onder de dnèkleüHge köklurdé i^ab dè 29ste HalVè' brigade ,
trof de generaal Battin nog heldeh aan van Méehe!^, BBÖMdk^
Fontèhoj eii' de veldslagen in fdin'óver; dó niëiiW akn^kë^
menen in deze bri^;ade, sprak hg toe: „mgne kmdereh^üM%
1)^ regment' Baup^ achtihg tbe^ ‘klè ^ 'WdnëUht
dat over vgftig jaren de i^Östó ’balW' brigade ddör SWë^kldJtf*^
kinderen zal geëerd wórden.** '^ ‘ * t,. ju
Té Beaupréaü, viel Batthi de Yendeêrs aan , en vervolgde
ben tot m hunne schuilplaats, zonder één ‘mkn Vku zgh 1^^
gerkorps tè vè'rlièzéh; wg 'zéggen 'zgn lègérkbrpë^' wëht
weerwil van z^ verlangen om ‘alé kólonel bg dé 29stëhalvé'
bad‘ men beni ’als gènérad‘ Hétliëvel óVer
éen^' brigades bpgediWgeh, B^et *tre£^‘h bg ^éaufd&u Whd
de lï^tste kigi^vèriigtiilg Van Èattm. Btet aélnhbudëhd bi^
Touaceroh éh*^é gestadij^e v^dslagen gedüJ^nde'Viéf Sièhtël^-
eenvolgéndé'j^n*, 'ï^déh zghó gezöndhéid bntfeimigndV^^^
verliet alzoo dé 'dienst' óp vief- éh 'zèvebtfgjari^ëh^ lélóftgd'’,
niet meer' kunn'éhdë mafóherëii 'noéh ‘1?e^ paarfl^^'fQS^ïi*
Gedurende eenen geruimen tgd nö^ ïééfile 'dé generaal
Battin j^oegelijk te Avi^on , in‘^ dën^krihg 'zi^ër bëtifék-
U':» 1 , U‘JjU
S }
.h.m
i i
(1) BunenglooüiDg der gracht, aan de sgde der borftwering.
162
D1KI0 BATTnf.
kingen. Wanneer eenig regiment de stad dddrtrok, vereerde
hij het steeds met een bezoek; hg volgde op de kaart de
stratégische bewegingen der groote legers van dien t^d en
verheugde zich bg de inname van Toulon — 19 December 1793 —
en later nog bij de veldtogten in Italië. Twee jaren vödr
zgn verscheiden zag hg de herstelling van het Fransch keizerrgk.
Bg het naderen der laatste oogenblikken des grgsaards,
vorderde hg zgnen degen en zeide toen met zwakke stem:
„ik sterf, ik heb zeer langen tgd geleefd en, zoo ik vermeen,
tot nut van mijn vaderland , — gedurende dertien jaren sol-
daat, twaalf jaren korporaal en sergeant, vier en twintig
jaren eerste en tweede luitenant, immer op het slagveld,
was ik getrouw aan het vaandel, eed en pligt; menigmaal,
mijne vrienden, smaakte ik de bittere vrucht der onregt-
vaardigheid, doch ik gedroeg mg daarbg geduldig,.... vroeg
of laat zoude de belooning volgen. — Vaartwel mgne vrien-
den, ik kan dit leven verlaten zonder berouw of klagt,
want ik was bg Fontenoj en Marengo — voor ’t laatst druk
ik mijnen degen aan ’t hart.” Zgne stem verzwakte, de
oogen slooten zich.... Zijne ziel ontvlugtte de aardsche
woelingen
Ingevolge zgnen uitersten wil , werden de gelden bestemd
voor de ter aarde bestelling en grafoaald , verdeeld onder
de arme kinderen en gebrekkige oude lieden.
Naauwelijks dertig jaren (1886) vervlogen na het afsterven
van den generaal Battin , en reeds ligt zgnen naam onder
het stof der vergetelheid, en hoe veel nut kan men even*
wel uit het leven van dien man putten! ....
Alle menschelgke deugden schenen in den persoon van
Denis Battin vereenigd te zijn geweest , maar deze deugden
oefenden slechts hun gezag uit binnen den kring des krggs'
manslevens ; hg maakte geen deel uit der algemeene volks-
liefde.... Het was den met laauweren gekroonden dichter niet
waardig zgne welsprekenheid te offeren aan het leven van een
Fransch soldaat,.... hierin vindt men de oorzaak voor de al-
gemeene vergetelheid.
Men rigt standbeelden op, eerzuilmi, voor groote man-
nen , men schrgft lange lofredenen ter hunner eere , de gra-
veemaald schenkt nog aan het nageslacht het afbeeldsel
van den grooten man , overal eindelgk , brengt men eenigen
BBKIB BAIFTIK.
158
prigs toe aan de deugd , maar men verliest daarby uit bet
oog de eerste , de gewigtigste.... de zelfverloochening , de
onthouding!
In bet soldatenleven alléén , wordt deze deugd beoefend ;
in de kazerne huisvest ze onder het kleed van den onder-
officier of van den armen tweeden luitenant , en.... in de sa-
menleving erkent men ze in den ouden , gepensioneerden
kolonel of generaal.
A. Glimhebteev.
GBNBEAAL MANBEEDO FANTL
Een der ervarenste , geoefendste en tegelgk onver-
schrokkenste officieren in bet Piemontesche leger is de ge-
neraal Ifanfredo Eanti. Geboren in bet jaar 1810 te Oarpi
in Modena, kwam h^ reeds als veertienjarige knaap op de
militaire school te Modena en verliet baar vier jaren later
ais luitenaCnt der genie. Kort daarop, in de jaren 1830
en 1831 braken de bekende onlusten in Italië uit en door eene
gloegende vaderlandsliefde bezield , sloot de jonge officier zich
bij de insurrectie aan. Deze eindigde echter reeds na weinige
maanden met de volledige verstrooging der Italiaanscbe armee
en nadat ook nog het laatste gevecht bg Eimini, op den
25sten Maart 1881 zegergk voor de Oostenrijkers was uit-
gevallen scheepten de meeste Italiaanscbe officieren, waaronder
ook Manfredo Fanti, zich den volgenden dag te Ancona in ,
om over de Adriatische zee te ontvlugten. Doch de Oos-
tenrgksche oorlogschepen waren flinker dan hunne barken,
en zg werden na eene korte jagt ingehaald , om onmiddellgk
naar de vesting Eufistein in Tyrol gebragt te worden. N’u
kwam evenwel de koning van Frankrgk tusschenbeide, en
bragt het werkelgk zoo ver, dat de meesten van hen verlof
bekwamen, om naar Frankrgk te gaan. Onderhen bevond
zich ook de jonge Manfredo en daar hij voor geenen prijs
zich aan lediggang wilde overgeven trad hg weldra in de
Fransche armee. Drie jaren diende hg daar en was onder
den generaal Fleury bg den vestingarbeid te Lyon tegen-
woordig. Doch aangezien hierbg niet veel roem te winnen
was, wendde hij zich in 1885 naar Spanje om daar met de
liberale koninklgke partg tegen den absoluten pretendent
l«-ï
OBVBBAAL , ^AJSpfOSffQ , ^ABTI.
Doh Csrlofih ,t;e;,8tKgdj^^ Hi^r . onderscbc|i44«i,/>Wj,g2ic^^^^^^
drai, en p&oJ^n hij als .vreemdeling ,niet jfoo iPP;..,
klom, als een Franschman zou gedaan hebben » zoo.hi^^^^^,
toch in 184B-.de: waardigl^eid vaa ,ovefpte^.yerw/9|rv^%,.
hg .zou.zcmder.jfcwijfel.bmne^ kort eenei:i nqg hoogf^^ P^^ui
bekomen hebben , wanneer. . niet eene andere gq^^rteuja yfWiu^
tusschenbeidea . getreden., , . In . genoemd ja^ brak
omwenteling in Italië ten tweeden male uitj^q jau ni^]F^|j|[..
natuurlgk, zgn ,a&Pheid om naar zgn vaderland terug te glen.
Daar stelden hem de Lombarden tot generaal-majoor en lid
der commissie van verdediging aan , en toen de beruchte
generaal Bamorino , wiens verraad den Oostenrgkers op den
20sten Maiort 1849 den . pvergang ovex: dp Pp bg La.|Q^va
verschait had , door een vonnis vw den krgg^^;aad ter d^^^
veroordeeld was,, droeg men hem, in weerwiji vqn zgpe^^.be*
trekkelgke. Jejagd het opper^commando ov,er de^ Lonxb^^iiE^h^^,
Milaandivisie op. Kort daarna wprd echter. , na den^.,op^^,
lukkigen slag bij .Novajc^a, de vrede gesloten,, en d^yi^]^|met,.
Lombard^ weder onder Oostpnrgk kwam , w^i^ ;^ppP^do
ook. ten einde* Daarentegen nam de. konipg vap
hexa nn in z^. leger. op en.vertrouwde heip.n^e|<,aU^P|h^^^
opperbevel over eene brigade toe , maar, zpnd hp^ ool^^ ine^
het legerkorps dat; den Brimoorlog medema^k^^ naa^
Belangrgke wapenfeiten werdqn daar nie)^ v^frj^» dp9k
Panti onderscheidde zich evenwel roerpvol in, den sji^^i^
de Tschemaja, en werd d^ ten gevolge., met,
deurskrois van het legioen van eer veraiqrd* Drj^j'ar^
later werd hg. tot luitenantrgeiieEaal verbqvep hji^j| ip, d^
zoogiNiaamden Italiaanscken v;eldtpg^ vap, 1859 l^qt,
bevel over de tweede Sardinische divisjp,, In d^se, bc^^
nigheid maakte hg den slag vap Hsgenta en later, hpt
van San Martino.mede , en vervulde bij l^ide
zoo goed z^e pligten,. dat vriend en vijpnd hem 1^
van dapperheid en doorzigt niet ont^ggen koppen. In Qctobj^r
1B59 benoemden de provisionele regeringen yap Topkai)e,i
Parma, Modena en de Homagna hem, tot 9pp^r^,vplhj9l).|^r
hunner vereenigde atrgdkrachten ep wpldr^ to,onjji,^ 1^ , d^
men geene betere keus had kunnen doen. Door zg^^. ye^-
zgdige ervaring wist hij in weinige xpa^nden de v^ysphillgnde
korpsen te organismen , en overwpn tevens dp<>r
1
A] i' ^ ^
GBinSBAAL MAinPBEDO EAOTI
165 ^*
de nyenaci^t « die tot hiertoe onder de Tobkdners , B>ötna^o-‘
len. Modanezen en Farmanen bestaan had. wegéns deze
talenton rie|> graaf Cavour hem in Janiiarg 1860 als ministér
vm oorïojg in Ibeé kabinet, en dé voortreffelgke dienstén,
die als zoodanig aan zijn Vaderland bewees , zijn algemeen
bekend! Na den dood van Cavour trad hg weder in het
le^ terug j doch zijn konmg wilde hem te gelijk voor de
parlexneni^e werkzaamheden behouden en benoemde hem
tot levenslang, lid van den senaat. Beide betrekkingen, dié
ya.n luitenant-génèraai en ‘ van senatór vereehigt hg' ook nu
np^ in persoon en zgne toekomst is düs geenszins nog '
gedoten. Integendeel schgnt hij door dé bescheidenheid en
nederiglieid , die hg als senator toont , alsmed’e door de vast-
heid en 'militaire gestrengheid, waarmede hg als generaal
optré^t , geroepen te zgn , om b^ de aanstaande gebeur-
tenissen weder eene belahgrgke rol té spelen.
Wg zuUen dus later nog wel eens gelegenheid hebben ,
om op hem téiiig' te kómen.
HET JAPAHSOHB GEZANTSCHAP.
,H.oe ^n^en van alom stroomen bezoekers naar de Theems-
stad,^ die in deze dagen zoo vele wonderen van natuur en
kunst ter beschouwing aanbiedt. Duizenden vervangen dan
Qok el^n dag de duizenden, die ze den vorigen bewonderd
hebben; en piu laatstelijk zgn ze door aanschouwers bekeken
ge^orden^ die zelven de aandacht welligt even zöo veel trók-
ken fds het dé voorwerpen deden, da4r ten toon gespreid. —
^een wonder! Zg kwamen uit het verre Japan, met 'welks
hewo}[^ers wg Europeanen, tot heden ten dage nog zoo géén
gezellig verkeer aangeknoopt hebben.
Iedereen kpmt naar de Groote Tentoonstelling , om de
Japansche ambassadeurs , drie in getal, met eed dozgn
ondergeschikt officieren en waardigheidsbekleeders , riiinx
U^dividus in het geheel uitmakende, te zien. Yoor het
oogenblik hebben wg slechts met vorsten te doen — te weten
de vp^t van Semotsooky, de vorst van Éwamee en de vorst
van Noto. De geleerde Maegowan verklaart ons in zijne
boeijende voorlezingen wat hg een’ Japanees noemt: „ Wte
wieP* maar daar wij dit werk niet bij de hand hebben oin
156
HBT JAPAKSOBDEB GEZANTSCHAP.
het te kunnen raadplegen^ zoo moeten wij ons nu bepalen
tot eenige woorden over de bovenvermelde notabiliteiten.
Semotsookj grenst aan de provincie , waarin de hoofdstad
Jeddo ligt. Het wordt onder de eerste vorstendommen van
den tweeden rang geteld. Het is omtrent zeventig mijlen lang
en veertig breed. Het land is vruchtbaar en met vele wateren
doorsneden , en brengt overvloedig gras en granen voort.
Ewamee is eene maritieme landstreek op de noordwestkust,
omstreeks vgfhonderd m^len van de hoofdstad. Het behoort
ook tot den tweeden rang, maar is een minder belangrijk
gewest. Wg leeren van de Japansche aardrijkskundigen dat
dit gedeelte van de kust eenen overvloed van krabben op-
levert, en dat de inboorlingen er veel zout bereiden.
Noto is eigenlek een schiereiland aan de noordkust, om-
streeks honderd v^'ftig mglen van Jeddo. Het is omtrent
van dezelfde uitgebreidheid als Ewamee. Het land is berg* i
achtig en weinig vruchtbaar. G^ranen komen er later tot
rypheid dan in de meeste andere provinciën. Er is een
overvloed van visch en de bergen zyn rgk aan ga^ierts. Of
deze heeren nu echter inderdaad in het bezit van die vor-
stendommen zyn, of dat hunne titels er eenvoudig aan ont*
leend z^n — zoo als bij voorbeeld de titels van „hertog van
Kent,” of „Graaf van Parijs” — is niet volkomen zeker;
het is intusschen waarschijnl^k dat zg in de beschreven dis-
trikten gebied voeren.
Er zijn meer dan driehonderd vorstendommen , zoodat de
Taicon of t^'del^ke keizer ons in het geheel een percent van
zijne adellijke titularissen heeft toegezonden. hebben
reeds , voor dat zij de duizende wonderen op de Londensche
expositie aanschouwden , kennis met de Engelsche natie
kunnen maken ; want de „Odin,” waar zy aan boord waren,
heeft Hong-Kong aangedaan. Wij weten niet welken indruk
zulks op hen gemaakt heeft; er mag echter verondersteld
worden dat zij het de Chinezen niet benijdden de Engelschen
van zoo nabij tot hunne buren te hebben , en dat zij er niet
zeer schoorvoetende toe over zouden gaan hun ook maar
één der duizende kleine Japansche eilandjes af te staan. En
als zij in Gochin-Ghina eenen blik op Turon geworpen, en
de Eranschen in dat land in hunne nieuw verkregen bezit-
tingen aan het werk gezien hebben, zullen zij die ook nog
HBT JAPAirSCHK GEZANTSCHAP.
167
wel niet eerstdaags tot hunne naaste buren maken. En zij
hebben de Maleijers op Java zekerlijk ook voor hunne on-
afhankelijkheid niet al te ruimschoots schadeloos gesteld ge-
acht door de bescherming van het HoUandsche bestuur. In
één woord als de schrandere waarnemers zijn, waarvoor
wy hen houden , dan zullen zij er heel ingenomen mede zijn dat
hunne geographische ligging hun uit eilanden bestaand vader-
land eene zeer begeerenswaardige mate van veiligheid verzekert.
Te Suez maakten zij voor de eerste maal gebruik van den
spoorweg en werden langs Oairo en de pyramiden door het
land der Pharao’s gevoerd op eene wijze , zoo snel en zoo
comfortable dat het wel eenigzins verschild zal hebben met
hunne „palanquins.” Als zy nu hunne reis van Aleicandriê
naar Marseille voortzetteden geraakten zij onder Eranschen.
In de vrolyke hoofdstad van Napoleon m, verkregen zij
van dien monarch de belofte dat hunne terugreize naar Japan
in een oorlogschip zou geschieden; en dit heeft hunne
staatkundige bemoeijingen aan die zijde van het kanaal be-
gonnen en besloten.
Hun verschynen in Europa , hunne belangstelling in werk-
tuigkunde en nyverheid boezemt in onze dagen eene belang-
stelling voor hun land in , waarom wy deze nadere byzon-
heden aangaande deze drie vorsten onzen lezers mededeelen.
Julij 1862.
PAXJS PIUS IX.
(Naar het Hoogduitsch.)
In de tegenwoordige dagen kan het niemand onwelkom
zyn , eene levensschets van den opvolger van St. Petrus te
ontvangen; wy meenen den lezers van dit Tijdschrift daarom
geene ondienst te doen , mei de volgende korte levens*
beschryving.
GHovanni , Maria , graaf van Mastaï-Eeretti , thans paus
PiuB IX , geboren te Sinigaglia , gebied van Ancona , op den
13 dcn Mei 1792, werd in zyne jeugd voor den militairen
stand bestemd , diende een i^d lang in het Fraüsche , en
daarna in het Oostenryksche leger, was evenwel spoedig
genoodzaakt wegens den toestand zyner gezondheid , de
krygsdienst te verlaten, en werd geestelyke.
PAUS PIUB IZ,
;.158
In 1823 9 ging hij iu het gevolg van monsi^ore ^ Musi
. naar Chili , in Zuid-Amerika , en keerde eerst na ver-
loop van twee jaren nayr Europa terug. De toenmalige paus
Leo XII, vatte toegenegenheid voor Mastü op, verhief
hem achtereenvolgens tot de wa^digheden van prelaat, pre-
sident van, het hospitaal St. Michaêl, en eindel^'k tot aarts*
bisschep van Spoleto. De opvolger van Lep , Gregorius XYI,
het aartsbisdom Imola aan zyne zorgen op ; negen
. * J
jaren later werd hy tot kardinaal benoemd.
% jpaus , Gregorius overjeed in het begin van Junfi 1846.
. Den 14den van die zelfde maand vergaderde het conclave,
. om tot de keus van een nieuwen paus over te gaan , hetgeen
door schrifteiyke stemming , scruUnium genaamd , geschiedt.
ê ^ '
Zes ,en dertig kardinalen waren aanwezig, en Mastai moest de
' * j ,
stemmen opnamen.. Het eerste brieQe, dat luj losmaakte,
, dro^ zgn naaip; het tweede insgeiyks ; met het ^erde was
het even zoo. ï^adat zich dit twintig maal herhaald bad ,
begaf hem zijne zelfbeheersching. Door aandoening over-
meesterd, verzocht hy aan de vergadering zich te mogen
, verwyderen, en een anderen kardinaal zijne taak te laten
volbrengen; — doch de , wetten der Boomsch-Eatholieke
kerk zyn by zulke gelegenheden zoo gestreng , dat de toe-
stemming van zyn verzoek, de verkiezing onwettig gemaakt
zoude hebben , en al het gebeurde van nul en geener waarde
zou geweest z^n ; bet conclave raadde hem daarom te gaan
zitten , ten einde zich te herstellen.
Bleek, zonder een woord te uiten en zonder eenige be-
weging , zonk Mastai op een stoel neder , en dronk een glas
water , dat één der kardinalen hem gegeven had^ Eerst na
verloop van een geruimen tyd had hy de kracht herkregen,
om de nog overige stembriefjes te kunnen ligten.
Hij was met éénparige stemmen tot paus verkozen. Alle
kardinalen stonden te gelijkertijd op , en het gewelf der kapel
weergalmde van de luide geluk wenschen , waarmede zy den
nieuw verkozene begroetten. Na de vervulling der gewone
formaliteiten, naderde een lid van het', heilige collegie,
Mastai , en vroeg hem , of hij besloten was , de driedubbele
kroon aan te nemen; waarop deze antwoordde, dat hg zich
aan Gods wil onderwierp. Nog dien zelfden avond (16 Jnnij)
betrok hij het Yaticaan, onder den titel van : piius Pips IX.
i
•PAUS PIUÖ IX.
(^ük59
De leyenswgzè ' vaB:*'4en* paus * munt uit» door aartovader-
l^e eenvoudigheid. ’ 'Hg 'ataat lederen morgen omstreeks
zeven ure op ,* en woont , nadat hij zelf eene mis bediend
heeft, eene tweede ibg. Nat een eenvoudig ontbijt begeeft
hg zich naar zijn kabinet; een klein vertrekt met twee
stoelen, eene tafel en een crucifix, alwaar ^ de belangen
der JEk>omsch-E!atholieke berk besproken en : geregeld wor-
den. Te drie' ure ’s namiddags dineert* de paus alléén,
altgd — geheel oHéén j zoo wil het de onveranderlgke pau-
selgke étiquette. — De maali^'d is zoo eenvoudig, dat l;a.re
kosten met een Botrieinachen acudi ( ƒ 2,60) -bestreden kunnen
worden. Eene korte sië^a , eenige • visites of eene wande-
ling , nemen zgnen tgd tot zes' ure in beslag , op welk uur
de paus naar z^ kabinet terugkeert <, en daar met inspan-
ning werkzaam blgft 9 tot klokslag tien hem ter rust eroept.
£ 1 Julg 62. C. Th. M«.»
' DB WIND.
DOOR
P. F. 0. STSIHMBTZ.
Hoor den \tind hoe lokt zijn stem ,
Met een cmverklaarbren klem ,
Duizend diéTbre eriiineringen
Dit vervlogen tijd weêrom : ;
Hoor hem met* een 'basstem xingen ,
Luister ' naar zgn hol gebrom ;
Langs de dorre' heuvelklingen
Scheert hij ’t gras, en knakt hij ’t hout
In het zwaaiygetopte woud.
V
Schoone dagen ^ zoete vreugd.
Zorgeloosheid van de jeugd,
Menig eens gesmaakt genoegen,
Dat men nooit meer smaken zal,
Blgdschap , die ons ’t hart deed zwoegen ,
Met een dierbaar vriendental,
Leed en Igden dat we droegen :
Dat, dat roept het windgebrom
In den stillen geest weêrom!
160 DS WIND, DOOB E. E. 0. STEINlfBlZ.
’k Hoor u gaarne , najaarswind ,
Als gg bloem en blad verslindt,
En door ’t veld stuift langs de hagen ;
Ala ge op ’t meir de golven krult
En van niemand in uw vlagen
IJdle tegenwerking duldt:
o , Dat kan mg zoo behagen ;
En ’k doorleef ten tweeden keer
’t Mij zoo snel ontvloón weUer,
Maar veel zoeter is uw zucht
Als de winter is gevlugt
En ge een voorbod zgt der lente :
o, Dan doet ge ’t hart zoo goed
Waar ge ’t eêlst gevoel in prentte:
Dan versterkt ge ’t jong gemoed ,
Dat den palm der deugden entte
Op den stam van liefde en pligt ,
Die den schoonsten bloemhof sticht.
Ja, dat alles werkt uw stem
In ’t gevoelig hart van hem ,
Dien uw toonen kunnen streelen ,
’t Zy ge buldert , bromt of zucht ,
Of uw vleuglen blgd* doet spelen
Met de geurge morgenlucht :
Neen, geen duizend orgelkeelen,
Neen , geen nachtegalenkoor
Vindt als gg bg mij gehoor !
Ophemert, 1861.
IBTS OYEB DEN KATOSKHANBBL.
161
IETS OVER DEN KATOBNHANDBL.
Welken invloed zullen de verwikkelingen, in Amerika op
den katoenhandel in Engeland hebben? Deze opmerking
waarbij de nijverheid hefc grootste belang heeft is voor Groot*
Brittanje eene levensvraag geworden ; ’tis niet sedert gisteren
of eergisteren dot men hieromtrent vrees koestert , men stelde
zich echter het gevaar wel als mogelijk maar toch zoo ver
! verw^'derd voor , dat het volstrekt niet te voorzien was , wan*
neer dit zou gebeuren. De gedrukte spanning waarin Amerika •
echter op dezen oogenblik verkeert, heeft den sluier doen
Tallen ; het betreft hier niets minder dan het aankweeken der
katoenplant, en van de middelen om Engeland aanhoudend
van deze kostbare vezels — zoo algemeen in gebruik te
bleven voorzien. Wie had zich kunnen voorstellen, dat de
bloei van zulk een reusachtigen tak van ny verheid, waarvan
de voortbrengselen voor al de verschillende volkeren zoo
nattig en noodzakelgk geworden waren, van het al of niet
vrijmaken der slaven zou kunnen afhangen ? Wie had slechts
f één oogenblik kunnen veronderstellen dat Engeland, het land
dat er het meest belang b^ heeft, deze indrustrie die „het
merg van zijn gebeente uitmaakt” en door iedereen in de
verst afgelegen deelen van den aardbol uitsluitend als een
Engelsch handelsartikel werd beschouwd, aan de meest wis-
selvallige kansen zou kunnen overlaten.
In den laatsten tijd hebben er echter op het veld der
staathuishoudkunde en der staatkunde groote véranderingen
plaats gehad. Frankrijk heeft door zgne jongste handelsver-
dragen met Engeland , vele belangrijke voordeelen verplaatst,
voor de toekomst zaden van evenwigt gestrooid voor den
fabriekarbeid , en den toegang opengesteld tot het in prak-
tyk brengen van veel nieuwe zaken waarvan men tot hiertoe
naauwelijks droomde , en die men zeker nog niet yerwachtte ;
het heeft aan de herhaalde aanzoeken van kundige lieden
gevolg gegeven; door de volken die het meest van de hier*
' boven gemelde algemeene voordeelen genoten hierin te be-
trekken heeft het zyn eigen belang bevorderd, het zijn
voordeelen die nu nog naauwelijks worden opgemerkt, maar
zich weldra, vooral in Engeland, zullen doen gevoelezu
M. K. s. 1862. No* IX. « 11
16^ QVW :pxN ]^ATPi;^94kin»si:«.
De jongste gebeurtenissen in Italië hebben de kaart van
Europa vegqi|4)dQl?4 f JbeJastingeteilsel en het v^k van nij-
verheid op het schiereiland zyn daardoor in een vryzinnigen
geest gewijeigd geworden. Spanje heeft op het veld van al-
g^oaeene welvaart eene belangrijke schrede voorwaarts ge-
daan$ ddér waar het verbruik door oude tolh^ngen vras
belemmerd, waar van de opbrengst van den grcmd aan de
Bóhaitting der tienden , aan willekeurige en ondraaglijke wet-
ten onderhevig , moest worden voldaan , daar zal de aarde
meer vruchten oplevermi , de welvaart zal met de behoeften
• der bevolking toenemen en de mogelijkheid hierdoor geboren
worden pm de voortbrengselen der n^Verheid aan den man
te brmigen. De stralen van die zon waardoor slechts twee
of Aiie punten der wereld verlieht werden, zullen nu ook
andere gedeelten beseh^nen , die zoowel door aardrgkskundige
lig^g als door de natunrlijke gesteldheid van den grond
het voerregt kunnen smaken om zich bewerktuigde voor-
werpen tot lagen prijs te verschaffen. Even als het geen
doorgaande regel is dat het land hetwolk de grondstof le-
vert , met uitsluiting van alle andere , daaruit allerhande
artikelen zou moeten vervaardigen , even onwaar is het , dat
hoewel Engeland door een zamenloop van omstandigheden
wat n^eibmd betireft den toon geeft, het zich daaromtrent
een bijzcmder regt zou mogen toeeigenen. De aanmatigingen
van Groot-Brittanje , nog eenigzins te regtvaardigingen wat
het vak van metalen betreft , zou die niet kunnen volhouden
waar de feiten spreken aangaande het verwerken van katoen,
afe men een overzigt der tarieven gaf van alle plaatsen in
Europa waar men aan <Ht voortbrengsel behoefte gevoelt.
Deze vraag zal naar alle waarschijnlijkheid weder worden
behimdeld en beslist in een vr^'zinnigen geest. Eene andere
red^ ter versterking van dit bewgs is dat men in België,
mi Zwitseidand en in Duitschland een belangrgken sprong
heeft gemaakt in het verbeteren der stoomwerktuigen , spin-
machines enz. die bij het bewerken van het katoen de hoofd-
rol spelen, en deze werktuigen worden door die streken
veel goedkooper dan door Erankr^k , byna even goedkoop
als door Engeland verschaft.
Als Italië eenmaal vereenigd en tot rust zal zyn gekomen
dan zal men ook daar spinnerijen zien verrazen , zoo als dit
Xtiw OTAB. BSN
m
m teeia plafti» Ineaft ia l4omba^4ije op
mlwi > m doi bftlea feAtoe» si^utlo^ lut g9^
koop voidea uitgevoerd Sb^ m Ym 4 ^ Ipii^i^
Set otaderspheid ia den pisjs vm luaid^arb^
dgemeeae. uitgayea ie ydol wndoi^ tK>Pg opge^yap^ 4 ^p.
het yereeaigd koaiagr^ on dit zpu de vpi^erderi,!;^
den uityoer, indioa die bestond, nog doen tpen^eomen. d,p
I ligging YOQ Italië voor ’toyerige niet by^d^^ gW^% qiu
I ttit Egypte zeer goedkoofp katpepn te knjgeo ? ij^giela,i^d
ziek aan deze vepploateing moetei?i, gOiVOWWi* Hot V
waaraob^aUjk dat alle. pogingen V 4 m welkea a^i pok QPX bet
' in ^algeineen de loef af te stoken, aclppbffe^k ^^Ue^
; den, het moet z^o^ koloniën voorzien , z^ scheeppAogb op-
derhouden, renten van zi^ geld trekken, voedpel aw
eerzucht geven; als echter de handeJavryhold. en de sta^tr
[ kundige toestanden mede werken » dan zei inen over grqote
I kapitalen kunnen beschikken en elke landsftreek zei lengz^
merbMid vnor z^e eigen behoefte gaan znvgon, Jft io npg
eene bedenking die op hot gebied van dozo nyv^heid voel
afdoet, namelijk, dat er in den laataten tyd op hot gehalto
k en de dougdol^heid van hot Engolsche frabriksat npg al
f Talt aan te merken, De „Baadapolans” de „shirtings” do „long
I eloths” (stukken wit katoen) en andere goederen die men twi^'
^ tig of dertig jaren geleden naar de Oost zond, waren van eene
veel betere soort en duurden veel langer dan dezeSdn
tikelen waarvan de markt tegenwoordig wordt overstroomd»
: onder dezelfde benaming en van dezelfde merken voorzien*
Sene zekere stof „americane” genaamd, bestaande pit eene
soort van ruw ongebleekt katoen, dat het higyptizehe gqu-
j vernement ook te Caïro deed vervaardigen, was toen, zeer
gewild, maar de goede eigenschappen ep de deugdzaamheid
die men daaraan toeschreef, z^ nn alleen h$ oyarloyoiang
bekend en dit strekt den fabriekantou van onzen t^'d dm er
slechts op bedacht z^ om. goedkoop te leveren , tot schande.
Be echte Engelscho stelregel: ,,het beste artikel ia dat^ JZ'nt
zoo goedkoop mogelijk verkocht kan worden,” waz aan 4 e
orde van dpn 4 ag en werd op groote schaal toegepast, maar
men moet erkennen dat er in dit gezegde, waarmede de
^brikanten hunne te gropte hebzucht zoeken te bemantelen,
weinig ware menschenliefde schuilh Sarnum die groote
*
164
IETS OTER DEN KATOBKHAEBBL.
zwendelaar zou het niet beter hebben kannen uitdenken;
men moet echter om sommige Engelsche fiibrikanten regt te
doen weêrvaren in ’t midden brengen dat niet uitsluitend
te beschuldigen zijn, van den voorslag tot die gewetenlooze
veranderingen gedaan te hebben. Wel zyn zij niet vrg te spre-
ken van aan weinig naauwgezette zaakwaarnemers het oor te
hebben geleend, maar het is zoo aangenaam om aan ’teind
van ’t jaar een grooten inventaris onder de oogen te krijgen,
zonder daarb^ veel gewaagd te hebben. Het waren eenige
inwoners van den Levant zelve, die van de fabriekanten
stukken katoen wilden hebben , met eene minder groote hoe-
veelheid draden in een vierkanten duim, meer „gepapt*’ of
opgemaakt en minder in breedte en gewigt , dan de gewone
maat door het gebruik in de winkels of bazaars van Cairo
en Gonstantinopel aangenomen.
Het gelukte aan eenige joodsche „commissionairs” om van
een der oudste huizen van Manchester, klosjes garen te ver-
krygen die drie honderd el moesten bevatten, maar waarop
zich werkeiyk slechts twee honderd el bevond. Heeft men
niet gezien dat duizende vaartuigen in gevaar verkeerden en
ryke ladingen verloren zijn gegaan omdat men vertrouwde
op ankers en zoogenaamd beproefde kettingen , die het echte
merk droegen en als zoodanig verkocht waren , en men deze
voorwerpen zoo uitstekend bewerkt geloofde, dat elk En-
gelschman daarop trotsch kon zijnP Verre zy het daarom
van ons , om geachte en soliede bandelshuizen , die er nog
by honderden gevonden worden en zoowel om hun langdurig
bestaan , als om hunne onbekrompen handelingen onze ach-
ting verdienen, daaronder te willen rangschikken. Wy hopen
dat het kwaad niet aanstekelyk moge zyn. Misschien zal
een zweem van vreemde , maar dan ook van eerlyke mede-
dinging voldoende zyn om den fabriekanten hun waarachtig
belang, zoo niet hun pligt te doen inzien.
Daar waar men zich uitsluitend met den landbouw bezig
houdt, kunnen niet ter zelfder tyd fabrieken bloeijen. Wil
men zich hierop toch toeleggen, men zal slechts gedeeltelik
zyn doel kunnen bereiken , altijd ten koste van dat, wat zijne
grootheid uitmaakt, en in gedurigen stryd ziju met de meer-
dere kennis en geestkracht der groote fabriekanten. De nij-
verheid wint echter overal veld en dit moet ook zoo zyn,
IBTfl OVER DEN KATOEKHA.NDBL*
m
het evenwigt wordt trapsgewyze hersteld, wordt weder
waterpas of komt ewen als het water op hare ware hoogte;
door belaogrijke ondernemingen wordt de weg geopend oi^
niettegenstaande den afstand, de kosten van verroer en wan
handenarbeid, er toch nog voordeel by te vinden om over
zee duizende bewerkte artikelen wéér naar die zelfde streken
te brengen die daartoe de grondstof hebben opgeleverd. Wat
zou het hinderlijk en lastig zyn als die ruwe stpfj die een
gedeelte der aarde oplevert, niet overal kon worden heenge*
voerd waar men die noodig heeft, of waar de ny verheid er
naar vraagt! Stellen wij eens voor een oogenblik dat de
Yereenigde Staten alleen koren voortbragten, ep de uitvo^r
van deze plant alleen onder den vorm van meel geoorloofd
was; wat zou daaruit voortvloeyenp Het meel maakt heh
. grootste bestanddeel van onze voeding uit; de navraag zou
t oneindig zyn; daar het vruchtgevende land op zulk een aan-
zienlijken en regelmatigen uitvoer zou kunnen rekenen, zou
het voor eigen verbruik slechts weinig behouden. Het winst-
bejag zou ook tot veelvuldige vervalschingen , die onze tegen-
woordige verordeningen niet altyd by magte zyn tegen te gaan,
I aanleiding geven. Door het monopolie zou er meer voort-
^bragt worden en de verbruikers soudén er toch schade
bij lijden.
Dit komt echter by deze vraag nog niet ’t meest in aan-
merking; het regt van den sterkste, de behoeften van het
oogenblik, veel andere omstandigheden brengen soms eene
geheele omkeering in de bestaande orde van zaken te weeg.
Niets is bestand tegen dien, tegen de staathuishoudkunde
aanbruischenden stroom , die door verschillende belangen ont-
springt en weder in zyn vaart wordt belemmerd. Wy zou-
den hieromtrent sterk sprekende voorbeelden kunnen aan-
balen uit de geschiedenis der eerste betrekkingen tusschen
de Oost«Indische bezittingen en de hoofdstad van Groot-
Brittanje, der eerste stappen die de Yereenigde Staten van
Amerika hebbmi gedaan in de fabelachtige loopbaan die zy
zich geopend, ten opzigte der landen die zy ontgonnen en
vruchtbaar gemaakt hebben ; hierby willen zy steeds hun ryk*
dom vermeerderen, door van alle behoeften door de bescha-
ving in ’t leven geroepen partij te trekken. In Engelscb
Indië wilde de hoofdstad , die het ware belang en den bloei
Tl;^ f>wm rmv FA^sKHAiNBiit*.
i«é
dei’ VeroVêMè ‘^olWon Mèébts iils biBÜfehoaWdé in ruil
tègbh <de g^otè Vöt^H^elèii die isy aaü dé l^d?èn<die éoÉi^ignie
Md VèAidéélid , dé ótttaietèlijke bulpbraiïreïi die dè nièn*#e be^
i^tüngén o^lèvél^ti, Mn de ontwikkeling dèr BdtBebe
srdiéej^IrnaH; én akn dén bio^ de^ pad ontluikende Ikbriek-
ni^irétffaeid dienstbaar tnaken. Het katoen dat ih IMdbmi-
wènde streken Van l^oéiibay , S Wite en Madras werd aange^
Mtéekt , kon vain toen af niet tneer ih Aeiê bewerM #eVden.
Het werd naar Idrerpool ingetcheept, tan WaaT het verder
naar dn fabrieken van Laneashiré én Yoifcabirè vervoerd
#érd; lïet kwatti onder dezelfde Engelsche vlag terng ee
dé zedfdë „ Hindoes** dié met tnm zweet de velden hadden j
bevöcbtigd waarop de katoenplant groeide , werden daartnede |
in den Vorm van VérscBiiiendé stoffién gekleed. Aan dezen ;
Mto^bandel , die ond^ de regering van George m nog
weinig té bèteekenén had, maar later zulke rensaoh^ge vor* |
déringen hééft gémaakt, hebben Idverpool, Mimchester en
ineer andere steden hun Opkomst te danken. Toen was er j
niet aan mededinging te denken. Aan geene enkele natie was |
hét Veroorloofd onmiddel^k met het land dat dë grondstof |
levérde te onderhande^n. Dé Engeléehe fabriekanten die het
zéér Vèr in de prakf^ hadden gebragt, legden er Zich waar-
schynlyk met allen yver op toe, om zoo veel hun goede
smaak en hén winstbejag dit toeliet, aan de eischen der ver- $
brtxikérs te voldoen ; dat zy hierin échter niet altgd iMwagdeii |
zién wy uit dén byval dién de Zwitsersehe, lEYmische en eeaige
fidnriekaten van hét vaeteland te beurt viefon, dié als door
tbovery op de BngelSch-Indiesche markt kwamen , toén deze
voor dé Vreemdé vlag geopend Werd^ Déze Staat Vam zaken
dié een weinig van de begrippen van vi^ën handed dér Bn-
gélschèn van dén tegenwoordigen tgd verséhMéi düurde
zoolang alé er eenige baatzuchtige , kneilendé bepalin*
gen der Indiesehé maatschappij bestonden, die veideelde,
byeen trok, geld inkasseerde , den oorlog verklaarde en vrede
idoötr al haar het haar goed dacht. Toen alte léenroeiige
véTpligtingeh dié dé höofêstad aan deze eéidge hoewel on*
dérgéSéhikte magt verbond , waren Opgéheven ^ toen de koop-
handel én de tdjVm^éid tan deze ryke bezittÉngen van ;
boeyen bevryd waren, toen werden de Indies<die havens voor I
éfté vli^, voor eik voortbrengsel opengesteld. Heden tm I
IXVB C^EB KATOBNHANDBL,
IÖ7
I
V
(Jagfef te fië „Jölftf 1^ t^tóJAüy” ftleóhfcd Wj overlevèring bekend,
mM èr tbb óter de rènskébM^ fflèi^éÉ' dSöif
v^ld , en op dèzè gouden éetiw Vkn fafthdela-tnbli^ëpoed is
dé en wijssë tegeSng Vftü koningin Tictöria géVolj^.
In dé Yërèenigde Stëtén hè;(}den bijné dé^eMe gerol^en
döbr tërèchillëndé öoi^éketi pteéts. Azië , dAt oiidé WOndët'-
vóllë lëzrd , bad reédis het toppnnt van djn Iniéfcer eveVleéM',
teen hfèt tot ^'^né Sdhade kéüïxte maakte met de „hiidSdelen
tei^ beschaving*’ dëi* ébifetètt Volken. Et hdd rOtVai jjltttttt,
maat ’ttvtó een tétnggang door een sehitéetend vériëdëir
7omfa%egaé6n , én er watén nog vele ovërbi|fsélen van ktinet
in den ïnéest edelen sin van *t Wootd , bewaard géblëVeli. Bë
Nteotvè *Wëreld had in tégendoelgeen verfeden, góéne gésebié-
déiite, geénë kunèten, gëene lettérknnde; alles bej^amidë ^cb
dagsël^séfré vrörëtëKngen tnet rOdd«!nnden, dië dë hét-
vortners, èensklapë op dit nienwe halfrond aangékotnen, tot
ellen pr^s wildon nitroéijen. Be eerste blanken dié bet
w&agdeïi de ontdekkingen van Christofotns Coloïtibiïtó &h vafa
Vespuèitis voort te zetten , waren zoó veel alö jagers Of boOg-
schnttérs dieniet Véél om scfroone kunsten gaven, nóoh eerbied
hadden voer het eigendoiusrëgt van den naasten, bdtaat om
in ’tnoodige levénsonderbond te VOOtSién, nroëSt mOn het
Imd wel ontginnen en bebouwen , naderhand werden dié
vrge kusten door Europesohe landveidiuizers béVölki, d!e óp
dé inboorKngen veel inrloed uitoefenden 5 uit dén overvlóed
der voorraadschuren Werd veel naar Europa oVëtgebragt. ï)è
eerste baal katoen ktram in Engeland aan alS éen gèSOhënk
van actter-kleinkindérèn , tKé vroseger vermogend , maar toet
nog altyd dankbaar Warén, aan eene overgrootmoeder dïè zg
nog niet vergeten hadden. BefSe éëne mëikwaardige baat
^mrd Wëldra^door mfHiOenén andere gevolgd; zg die het ka-
toen aankweëkten hadden te véél tgd noodig om hét „verre
^mstën” te bevolken , de Indianen te doodèn , hnnné staten
té vergrooten , steden te doen verr§zën , dè stróomén én
pHieren van stoombooten te voorzien om deSè étotfen te Vér-
wérken en in nuttige voorwerpen te herseheppon. !S^* moesten
gotrd hébbén om zich dié geheéle oeel vaO OVértolligé zakön
aan të SChsdSén, goud om slaVèn, (menSchëlijkè werkttidgen)
aan de Wëëlderfgé Staten van het zidden të vorsèhaöbn, góud
oËi te oVèr^Wéldig^ , te Iie«te<^6]i, te 6u üim flöor
168
IETS OTER I>1ÏW TCATOEinTANDBL.
den voorspoed bedvvolmd uit te rusten met den eenen voet in
den Atlantischen Oceaan, en den anderen in de Stille Zuidzee!
De , yankee” rustte niet zoo lang deze reuzenarbeid niet
was volbragt. Engeland intusschen kocht, betaalde, spon,
weefde , verbruikte en verzond deze bergen van katoen , die
voor hem in hoopen goud herschapen werden, en de be-
woners der Nieuwe Wereld, met andere zaken vervuld, namen i
in stilte die diensten aan wasvoor de oude hoofdstad goed I
betaald werd. De nationale rijkdom nam intusschen toe.
De groote republiek had te beschikken over eene koopvaardij-
vloot, die met de beste en belangrgkste der oude wereld
kon wedyveren. De afstammelingen van het „oude land*’ |
vergaten ook niet dat dd4r uit millioenen schoorsteenen i
de rook opstijgt , waardoor de werktuigen in beweging wor- ^
den gebragt. Deze lieden die nu zy zich eenmaal verplaatst
hadden, tevreden waren hun lot verbeterd te hebben, voel-
den zich door het wisselvallig fortuin maken in het verre \
westen minder aangetrokken, en lieten dit langzamerhand j
aan nieuwe landverhuizers over. Zy bleven meer op eene |
plaats gevestigd, en trachtten aan de koortsachtige onder- |
nemingen in het moederland ook in de plaatsen hunner i
inwoning takken van ny verheid tegenover te stellen, waar-
door de rykdom in sommige steden en havens der Yereenigde i
Staten zeer zou toenemen. De oude zuurdeesem van nationalen i
vnrok was zeker niet geheel vreemd aan die ondernemings-
zucht van „broeder Jonathan,” het vereenigde zich met het
verleidelyke denkbeeld „John Buil” eene poets te spelen,
door hem slechts eene bepaalde portie ruwe grondstof te ver-
koopen, en hem zijne beste kalanten aan gene zydederzee
te ontnemen. De Yereenigde Staten zochten dan, eerst on-
danks zich zelven, als by instinct zich op fabriekmatigen
arbeid toe te leggen. De onuitputtelijke hulpmiddelen die
de grond hun aanbood, zoowel in ’t Noorden als in *t Zuiden
maakte het hun tot wet , dit werd door de nationale eigen-
liefde in praktyk gebragt, voornamelijk door de staten waar
geen katoen verbouwd werd. Nu komen de in Amerika ver-
vaardigde stoffen te gelijk met soortgelyken fabriek-arbeid
uit Engeland op de Indische markten en over de zeeën van
China aan en zy kunnen met deze goederen zeer goed meêdingen.
.Yan het oogeulblik af aan dat de Yereenigde Staten &brie
Hars oybb katoenhanbel. 169
ken oprigtten en hun eigen katoen verwerkten , was de groote
stap gedaan, en de lijn van afscheiding tusschen Liverpool
en Boston getrokken. Er kwam verdeeldheid tusschen de
voortbrengende magt der Yereenigde Staten, en de onpeilbare
behoeften van Engeland. Van toen af kwam de noodzaak-
1 ^‘kheid ter sprake om niet meer uitsluitend van de Nieuwe
I Wereld af te hangen en de moeijelijkheden die er verrezen
I tusschen het kabinet van „Saint- James” en van „White-house”
ten opzigte van den Nicaragua deden nog duidelyker inzien
j welke onvermijdelijke en noodlottige gevolgen voor de E117
gelsche ny verheid uit een oorlog met de Yereenigde Staten
zou geboren worden. Toen de goede verstandhouding tus-
schen de twee landen hersteld was , dommelde men een
weinig in ten opzigte van het gewigtige gevaar , dat den handel
i bedreigde, hoewel er nu en dan wel bekommering werd aan
( den dag gelegd als om te doen zien dat de algemeene geest
niet dood was. Deze zeer regtmatige vrees , waardoor ook
eene zekere soort van wedgver heenschemerde , werd niet
weinig vermeerderd bij de onverwachte tijding, hoewel de
; Engelsche pers dit altyd geloochend had, dat een der sla-
I venstaten zich van het verbond had afgescheiden. Dit werkte
> als een weerlicht, als een donderslag. Gisteren nog sprak
1 men over den storm , maar het denkbeeld van schipbreuk
1, wierp men verre van zich : „De masten zeide men z^n goed
in orde , ’t is een uitmuntend vaartuig , de machine is van
het beste soort, alles zoo het behoort, en het scheepsvolk....
dit is zonder wedergade. En dan ’t land is in ’t gezigt.”
\ Heden beeft een electriesche straal, hoewel zeer kort, al
I den omvang van het gevaar doen zien: „Het land is wel
! nabij maar ’t zijn rotsen ; de masten zijn gebroken , er is
gebrek aan kolen, het is een donkere nacht, het touwwerk
is nog onbeschadigd, het volk is in de beste stemming.
Banden aan ’t werk kinderen! om ons leven en onze vlag
te redden.” — Het moet ter eere van dit verwonderlijke volk
gezegd worden , al hebben zij zich aan een diepen slaap
schuldig gemaakt , zij zijn daaruit toch bij tyds en geheel en
voor goed ontwaakt.
£n welke zouden niet de gevolgen z^n als deze gebeur-
tenissen voortgang hadden ? Dadeiyk zou dit een nadeeligen
invloed hebben 9 er zou een stilstand in den katoenbouw in
l^?0
IKTd OYÉÉ DÈlir KATOBKHAlfrDÉt.
déTèreéïïigdë Staten komen, eene idgeinèene liiakilig
van den arbeid in de fabriekdteden van d^roöt-Bvttteiije ik$ü
daaruit Voortvloeien , het crediet iOu er door lidéii in eéti
woord de sóhok zou zich overal dóen geVoeïen. In déft
b^zonderen toedtand waarin deze tak van n^ verheid Verkeek,
zou een tijd van stilstand, zóówel in den handel als ih döÉ
arbeid , zonder eenigen twïfél stoornis Vèroorzakèn. Öé
vrees alleen werkte reedé Zéér gevoelig dat dö handélsver-
éeniging met ëen bankroet bedreigd zou Worden en dit Wordt
ook duidelijker als mèn nagaat, dat al wat van Vérre of
nabij met den katoenhandel in verband staat, betrekking
heeft ö{> eene groote menigte arme lieden die by den dag
leven.
Het betreft hier voor *t oogenblik dan ook niet dè vraag of
de katoenhandel vóor altijd te gronde Zal gaan, niemand zou
zulk eene dwaze gedaóhte koesteren , maar damr de stilstand
plaats heeft omtrent de ruwe „grondstof* kan men niét be-
rekenen hoe lang dit zal duren en van welk een èmstigèn
aard het zal zïn. Hier komt alles op aan. Hét genees-
middel zal niet weg blijven, en zal vroeger of later van uit-
werking zyn ; het is zelfs reeds gevonden maar hét komt ér
maar op aan dat de zieke niet sterve eer mèn hét kan toe-
dienen. In Bngeland staat het algemeene welzijn , naaüw
in verhand met den bloei der nijverheid, dit heeft óp allés
invloed. Mèn zal zich omtrent de vrees van st^ing van den
arbeid ëen begrip kunnen vormen als men weet dat in
Engeland dé grondstof, hét arbeidsloon , de maebinés en dé
onroerende goederen die voor het fabriceren van katoen
noodig zijn een som van drie honderd negentig millioen
sterling vertegenwoordigen, dat is de helft der staatSséhtild ;
dat van dit c^’fer 150 millioen voor materialen in ömlóópis,
het métselwerk daaronder begrepen , dat dé IShgetSdie sche-
pen van alle grootte die Vóor dezen handel gebrUftt Wördëïi
een inbond van 2 millioen ton tè bóven gaan , dat het aantal
werklieden die middelijk of onmiddelijk hiérvan leVén boVeli
de 4 millioen bedraagt, Waarvan 1 millioeii in dé fabfiekén
werkende jaarlijks tusschen de 18 en 22 millioén póüd ster-
ling óah loon krijgen. Wat het verbruik elk jaar Van katofen
bétrèft, dlfc cijfer is niet minder verbazend. Vóór de rttWé
grondstof Wórdt 30 millioen betaald 9 en na de bewetfei^
XËEB OtXit KATOBl^HANbEli.
W1
i
1
ï
I
A
-n
i
heeft ffié wafarde Van 80 inilliden ; dü; la de gemfddéMto
som die doee eené fiaauwketirige berekening gednrendé
tien eehtë^entolgende jaren , gekregen heeft* Jül ï'rankrgk
mèft eene Ü^evolking van 40^000,000 inwon^ werd er jaar-
ip» Vöoe 6,000,000 pond sterling ingevoerd en aan roerende
en onróerende goéderen 4j900,000 pond betaald, terwigl
Engëhnid 20,000,000 inwoners telt.
Het valt Spoedig in ’t oog, dat eene gaping in het Ver*-
Wjgen van katoen-w<^ * niet Weinig invloed zou hebben op
de geldmarkt in Europa, Verondersteld ook dat het oude
tasteland er met den sehrik af kwam, het feit alléén dit slechts
mét moeite ontsnapt te zijn zou het reeds een aanmerkel^k
veriies doen Igden , in dien zin dat de schrik de gröndstof
tot eéaè kunstmatige hoogte zou hebben opgedreVen op een
oogenblik dat de handel niet zéér bloeide, en de midden
én lagere klassen het hard te verantwoorden hadden. Bezé
ptgsveriiooging zon zich doen gevoelen zoowel wat de gronde
stof, ais ’t geen in dë fahrieken, en ook in de magaz^nen
Simwenig was, betreft. De burgeroorlog hoe kort zg ook
mégt doren, tusschen de staten die aan het vorig bestuur
getrouw bleven, en die welke zich wilden afscheiden zou
dadelijk eene vermindering van aanvoer van ruw katoen ten
géVölgè hebben , dat men op 70 van de 100 jaarl^ks tot
Boropeesch verbruik bestemd, zou mogen berekenen. Als
het ten ergste afliep dan zou men voor langen tijd niet meer
op den katoenbouw der Zuidelijke staten kunnen rekenen,
en de spinnerijen in Europa zouden zich met bet weinige
katoen dat de andere streken opleveren moeten behelpen*
Dit hééft men met regt in Gfroot-Brittanje begrepen en hoe^
wel deze gebeurtenis hun wel wat onverwacht voorkwam en
er een jaar gdeden aan den gezigteinder eenige kertzigtigen
verschenen die geen kwaad konden zien, toch was de kreet van
Liverpooi naar Manchester doorgedrongen. Evenwel maakte
mén er zich in de fabrieksteden niet ongerust over, De
Engdèohen zijn wantrouwend, zelfs onder elkander. Het na*
derend gevaar , deed elkeen evenwel op zgn post zijn* Men
weet nu in W^ een afgrond, duizende ongelukkige arbeiders
eenrifclspa zonder werk , gevallen zouden zijn , hoe het aigè«i
léeén fértuln te gronde gegaan , en de scheepvaart , die
172
[ETS OTSB DEK SATOlKHAKDBIi.
toch reeds niet meer op zulk een hoogen trap stcmd als
vroeger, een gevoeligen slag gekregen zou hebben.
Het krachtige geneesmiddel dat men voorschreef en dat
in theorie zoo heel fraai klonk was: overal katoen aankwee-
ken waar deze plant groeyen kan uitgezonderd in de Vereenigde
Staten , om eens voor al niet meer gedwongen te zijn van
die fiere „neven** (slavenhouders) of van welke magt ook af te j
hangen. Het voorschrift is uitmuntend ; het was niet moeyelijk '
dit te vinden ; maar men zal er niet zoo gemakkeiyk in
slagen om dit onmiddeiyk in toepassing te brengen.
Sedert eenigen tyd had zich reeds eene vereeniging onder
den naam van : „Maatschappy om katoen te verschaffen
waarvan de leden tot de hoogste kringen des lands behoorden,
te Manchester gevormd ; deze maatschappij telde onder hare |i
medewerkers : bekwame correspondenten , die over de meest j
belangrijke punten van den aardbol verspreid waren; beroemde j
Inenten, waaronder de eerwaarde Livingstone voorkomt, allen ji
met woord en daad echte voorstanders der beschaving; mannen j:
van ondervinding die het niet aan kennis en ook niet aan i
magt tot handelen ontbrak. Alles werkte hierin mede om
het voorgestelde doel te bereiken, nameiyk: het reeds be- h
staande uit te breiden; aan te kweeken waar het nog niet
aanwezig is ; in een woord te zorgen dat er geen gebrek
gevoeld werd aan de kostbare katoenvezel , als die niet meer
langs de gewone wegen toestroomde. Te gelijker tyd zoekt de
maatschappy de meest geschikte middelen te verspreiden , om
de ruwe katoen te kunnen zuiveren, want het ziften der korrels
is het moeijelijkste bij deze bewerking. Zoo heeft zy in Indiê
de uitmuntende machine van Maé Arthy van Savannah in«
gevoerd; de beste soorten naar dit model zy*n vervaardigd
door Thomas Myddleton beroemd werktuigkundige te Londen
naar een beproefd model , dat hy voor eenige jaren by' een
koopman in Zwitserland , die in handelsbetrekkingen met I
Egypte stond , gezien had. Door deze kleine machine wordt
het zaad verwonderlijk goed van de vezel afgescheiden zonder
dat het katoen iets te lijden heeft; hierin werden tot den
huidigen dag nog steeds verbeteringen gemaakt voor het
dus genaamde „langharige katoen ,” en na de verschgning
van dit werktuig heeft men de „zaagmachine** die drie maal
zoo veel arbeid verrigt , maar de vezel ook doorsnijdt aan
IBTS OTSlt DEK EATOENHANDEL.
173
de plantaadjes waar alleen „korfcharig” katoen wordt ver*
bouwd , overgelaten.
Nogaltyd worden er nieuwe handelmaatschapp^en gevormd ;
een van deze, de kleinste die over een kapitaal van 100,000
pond st. kan beschikken en den naam van „Australiesche
katoenmaatschappij” voert , heeft plan om de katoenbouw in
het westeiyk gedeelte van Australië aan de oevers der Hinter
Macquarië Macleiry en andere rivieren in te voeren; de
kusten dezer stroomen bestaan meest uit aansiyking en
kannen gemakkelijk bevochtigd worden. Men heeft monsters
katoen , op deze welvarende volkplanting verbouwd , naar
Liverpool gezonden en het verslag dat de leden der kamer
van koophandel te Manchester daarvan gegeven hebben, luidt,
hoewel een weinig overdreven , zeer gunstig daar zij het onder
de beste soorten zoo als de „mako” en het langharig katoen
van G-eorgiê rangschikken. Eindelqk verscheen er in de
Times een groot aantal brieven met opmerkingen waarvan
eenige zeer goed uitvoerbaar en weder andere zeer ongeschikt
bleken te zijn , en nu eenmaal de slapende wolf wakker is
gemaakt , nu kan men wel verzekerd zqn dat hy niet zal
rusten eer hg zijn honger verzadigd heeft.
Naijver en volharding zijn de kenmerkende eigenschappen
van het Engelsche volk. Het spant al zgne krachten in,
het heeft er allerlei opofferingen voor over , om het kwaad
te herstellen dat te voorkomen ware geweest , wanneer deze
kwaal eene nationale wond is waardoor het algemeen belang
of zgne waardigheid wordt aangetast. Waar elk ander volk
I zou bezwgken, daar is de Engelsche natie zeker van hare
; zegepraal; het goud, die voorname hefboom is in Engeland
in overvloed voorhanden ; goud , men kan hetzelfde niet van
arbeidslieden zeggen, is er altgd te krijgen. Men weet
echter dat de meest aanzienlgken op de maatschappelgke
ladder zich niet te groot achten om deel te nemen aan hetgeen
men eene „beweging” noemt telkens wanneer er eene „gis-
ting’’ plaats heeft , betrekking hebbende op eenig gewigtig
onderwerp zoo als in de. tegenwoordige omstandigheden.
De aristocratie is in dit land op haar waar standpunt ge-
bleven, terwijl men elders regt meende te hebben om zich
aan onverschilligheid en luiheid over te geven. Er werd
den llden Januarij 1861 te Birmingham eene groote „meeting^’
1T4
1XT8 OYBB DBN KATOBmUn^lIi.
geboudan onder voor«ittereahap v«n Icurd Alfisod %eacei
Ohurchill een der kundige vertegenwoordigers ven dien edel,
die het niet beneden zieh acht , ziob met ^de beleaogen ran
bet algemeen” te bemoegen. In eene belangryke redevoe-
ring heeft lord Churchill vooraitter der „A&ikaansche handel*
maatschapp^” een denkbeeld ontwikkeld waardoor h^ het
parlement trachtte te bewegen om te Ahbeothuta, aan de
westkust van Afidka, waar de kleurlingen op het grondgebied
der Yereenigde-Staten en in ’t noorden van Canada verbreid,
een toevlugtsoord zochten omdat het klimaat hun daar doo-
delgk was, een consul te benoemen. Daar k(^n zij ia
vrede te leven , en onder het genot der vi^eid waarvan z^'
elders verstoken waren door vrijen arbeid de awarte bevol-
king waarvan z^ afstammen te beschaven; het is voorwaar
eene edele taak die zich voorstellen en iedereen die belang
stelt in vrijheid voor allen , zonder onderscheid of blanken
of kleurlingen z^, zal dit denkbeeld toejuichen en hun
den besten uitslag toewenschen. Twee afgevaardigden (kleur-
lingen), de heeren Delanj en Campbell, door hunne lands-
lieden naar die streken gezonden, hebben aangekondigd, zegt
lord Churcbill , dat zy een gunstig verdrag met het bestuur
van Abbeothuta hebben gesloten , waarin aan kleurlingen en
aan vrggemaakte of voortvlugtige slaven uit de Tereenigde
Staten van Noord«Amerika het regt wordt toegekend, zich
daar te vestigen , waardoor zij in dezelfde voorregten der
inboorlingen deelen. Aan den anderen kant verbinden deze
agenten zich om met de landverhuizers ook de voordeelen
der beschaving, al wat tot de kennis der landbouwkunde
behoort in te voeren , en zoo tot de ontwikkeling van dezen
tak van volkswelvaart mede te werken in een land, waarvan
de verbazende vruchtbaarheid tot een spreekwoord geworden is.
Abbeothuta is zeer goed voor den katoenbouw geschikt,
eene streek waarvan de oppervlakte gelgk staat met Sngeland
is bereid deze plant te verschaffen zoodra geoefende en vr^
arbeiders die zullen komen verbouwen; in 1860 heeft de
invoer van ruwe stof in Engeland reeds twee duizend baal
bedragen ; het is een schoon vooruitzigt dat den kleurlingen
geopend wordt om zich aan de klaauwen der „Staten der
zwarten” te onttrekken, eene eenige gelegenheid om de
moening te logenstraffen , die hen beschuldigt, dat zij hun
IBTB OFBH BFir ka?osnbulki>si:i.
176
brottd fiiet kiumen TerdiecLen , Am door do swoep vaa dom
dftmlMNidep.
Ho^ is wt mo^oBjk te borokeaea welk voordeel Bagoland
tam trokken uit de beechernung die het al dadelijk aan eeae
mrigting ooder aija schild geplaatst, verleent. Als de slavomg
in de Yeioeiiigde Staten wordt afgesobalt, of indien de ala-
?en zich sullen weten vrij te maken , dan zullen de kleur-
lingen alle mogelilke middelen in *t werk stellen, om de land-
ii rerhuizing van die lieden op groote aehaal , naar die streken
I die zulk eene heeriyke toekomst te gemoet gaan, in de hand
te werken. Da drie of vier millioen balen, die nu door de
Amerikaansdbe staten geleverd worden, konden dan met veel
meer voordeel van dat nieuwe vruchtdragende oord getrok-
ken worden, daar de Britsohe eilanden veel digter bg de
westkust van Afirika gelegen zgn. Het voordeel zou voor
I de Europeaohe fabrikanten des te grooter sqn, omdat de
zwarten van Abbeoihuta zonder twijfel voortbrengselen van
allerlei aard in ruil tegen de grondstof zouden nemen , ter-
wijl de Amenkanen geld eisohen.
Maar hoe dit zg dit alles kan niet in eens bewerkstelligd
worden , en men moet bg dat vooruitzigt den tegenwoordigen
nood niet voorbg zien. De „Times” deelde den 21 januarg
1861 een artikel mede uit den Kngelschen Economist ont-
leent , waarin men den toestand poogde te schetsen voor de
Engelsohe &briekanten wanneer de katoenhouw in de Ver-
eenigde staten van Amerika voor altgd of tgdelgk, geheel
of gedeeltelik gestaakt werd. Tot onze spijt moeten wij ver-
klaren , dat wg in dit artikel ónmogelijk iets anders hebben
kunnen zien, dan eene ijdele poging om de oogenblikkelgke
spanning te doen bedaren , waardoor men even ongerymde
als gevaarlijke betoogen in ’t midden bragt. In de eerste
plaats en hierop schgnt de schrgver niet genoeg te letten
(wanneer hij zegt dat al had er in de Yereenigde Staten eene
stremming plaats, men dien schok niet zoo erg zou voelen
om dat dit wel door andere landen zou worden aangevuld.)
Dan ziet hg voorbij dat juist die soorten van katoen die zij
zouden moeten missen het meest gebruikt worden, dat het
„kortbarige” zeer goedkoop, daardoor voor ’t algemeen zeer
geschikt is en in andere landen niet wordt verbouwd. De
uitvoer van de kleinere eilanden beteekent slecht zeer weinig
176
IETS OTBB BEN KATOENHAEDEIi.
bij den aigemeenen uitvoer uit de nieuwe wereld en al de
andere katoensoorten te Liverpool bekend , bebalre de voort-
brengselen uit Indië zgn langharig en kosten 3 of 6 stuivers
meer per pond dan de gewone soorten uit Amerika. De
meerdere nab^heid van die plaatsen schijnt by den Economist
ook niet in aanmerking te komen. Yan welke plaats zal Li-
verpool in de eerste jaren binnen den tijd van dertig dagen
ladingen katoen door middel van zeilschepen tegen matige
vracht kunnen krygen? De uitrusting van schepen komt
hierbij toch niet weinig in aanmerking.
Het artikel in den Economist oppert eene andere bedenking.
De schryver rekent vast op de opbrengst van Egypte. Maar
waarom zouden de voortbrengselen van de oevers van den
Nijl uitsluitend voor Engeland zyn bestemd? Worden deze
nieuwe theoriên op de wet van Armstrong of op de inwis-
seling met üraaije gouden dukaten gebouwd ? Die baat-
zuchtige redeneringen behooren tot de vervlogen tyden,
het zou zelfs onbeschoft kunnen schynën die nogmaals op
te rakelen, in een tijd dat men de afschaffing van den alleen-
handel of het protectie-stelsel predikt. Is er iets schande-
lijkers dan zich daarvan uitsluitend het regt aan te madgen
onder welke vlag die ook gedreven wordt? Zelfe uit En-
gelsch-lndie willen andere volken katoen gaan halen , en
gelooven dat G-root-Brittanje het niet zal willen verhinderen
dat goede goudstukken tegen balen katoen, in hare Azia-
tiesche bezittingen verbouwd, worden ingeruild.
De spanning , zoo zegt men , zal niet van langen duur zijn,
de eene streek zal iets meer , de andere iets minder vóórt-
brengen , en zoo sprekende , zou het wenschelyk schijnen ,
dat datgene wat men vermyden wilde , pla&ts greep. Dit alles
schijnt bijzonder fraai op „het papier,’* maar wat de uitvoe-
ring betreft hieraan is niet te denken. Gesteld ook dat alles
in de Yereenigde Staten op den ouden voet bleef, dan nog
kon men dien katoenbouw maar niet zoo op een oogenblik
in *t leven roepen , even als men in eene redevoering het
woord tot zyne afgevaardigden rigt. Hoewel deze plant ge*
zaaid wordt , en ’t zelfde jaar vrucht geeft , slechts in een
kleinen knol bestaande, dan moet men toch werklieden, met
dezen arbeid bekend , kunnen vinden , die gewoon zyn onder
eene luchtstreek te leven die meestal doodelyk is voor den
IBTB OYEB DEN KATOENHANDEL,
177
Europeaan, werklieden die zich schikken naar al de eischen
van den arbeid en tevreden zgn met een klein daggeld , ein-
delijk bekend met een tak van landbouw, die n^eer dan
eenige andere van het byzondere luchtgestel afhangt. Ook
heeft de ondervinding bewezen, dat men met alle krachtin-
spanning , met de beste middelen in geen geval een gunsti-
gen uitslag van den katoenbouw kan verwachten, dan na ver-
loop van twee of drie jaren.
: Letten wy nu op het belangrykste punt , nameiyk in welke
Verschillende streken van den aardbol de katoenplant met
het meeste voordeel kan worden aangekweekt om in de be-
hoeften , die zich waarschyniyk spoedig zullen doen gevoelen, •
te voorzien.
Onder al de soorten van katoen, zgn alleen de voort-
brengselen der Vereenigde Staten niet op dezelfde hoogte
i gebleven gedurende de vgf laatste jaren. In Bngelsch-Indie
^as daaromtrent weinig vooruitgang te bespeuren en behalve
in 1857 , heeft er in de laatste tien jaren weinig verbetering
plaats gehad. Daar de oogst in 1857 in de Vereenigde
j Staten weinig had opgebragt , zoo werd de uitvoer van katoen
I uit Indiê tot eene niet gekende hoogte opgevoerd, zoo dat
! er voor de behoeften der lagere klassen zeer weinig overbleef.
Het zou moeijelgk te bewgzen en even ongemakkelgk te
loochenen zijn , of de katoenbouw in dat jaar meer of min-
der dan anders had opgeleverd. Wg hellen tot het ontken-
nende over, daar men den gevorderden tgd niet had om
andere streken in Azië te bezaagen, sedert het vernemen
der tijding dat de oogst in Amerika niet genoeg had opge-
' bragt. Eraziliê zou vgfmaal meer van zijn grond kunnen
trekken , als er daar geen gebrek was aan geschikte arbeiders,
als de slechte ontvangst die de landverhuizers daar onder-
vonden hadden, niet duizende Zwitsersche en Duitsche huisge*
zinnen uit die streken had verdreven , eindelgk, als daar jaar-
lijks geene doodelijke en inlandsche koortsen gewoed hadden.
Ook in Egypte zgn uitgestrekte velden voor den katoen-
bouw geschikt, en waarvan de oogst drievoudig belangrgker
zou kunnen zgn dan tot op dit oogenblik; maar ook daar
komen er handen te kort; om er in te voorzien, zou men
vrge arbeiders moeten aan werven, zwarten of „koelies” en
dit zou om verschillende redenen waarschijnlijk niet geluk-
M. K. s. 1862. No. IX. 12
178
IETS OTEE DBir EATOE5HAFDKL.
ken. Wat Aziatisch Turkye, Anatolxë, Syrië en andere biih
nenlanden betreft, ze zouden zeer gunstig voor den katoen-
bouw gelegen zijn , maar voor ’t tegenwoordige valt daaman
niet te denken , tenzy de landverhuizing uit Europa naar
die streken op groote schaal plaats hebbe , onder krachtda-
dige bescherming en met het vooruitzigt goede, toebereide
gronden te kunnen verkr^en met de zekerheid er in veilig-
heid te kunnen wonen. Nooit zal eene verarmde bevolking
overal verspreid , in getal verminderd door voortdurende oo^
logen, tot verval gebragt door de knevelargen der Porto, in
eigen boezem de middelen en de geestkracht kunnen vin-
den om zulk eene groote onderneming in ’t leven te roepen, j
£n zou men in dat land, waar zoo veel vadzigheid en zoO'
veel vooroordeelen heerschen , het geneesmiddel dat men
zoekt wel kunnen vinden. Om katoen te kunnen planten
en vóórtbrengen heeft men water, zon en een lossen maar
goed toebereiden grond noodig. In de eerste plaats behoeft
men echter zekerheid en het algemeene vertrouwen. Zonder
deze voorwaarden beteekenen kapitalen niets , en hoe zoui
men zich dan nog daarenboven van banden om te arbeiden,
werktuigen om te besproeijen , in een woord van de noodige
fondsen kunnen voorzien, als het land geen crediet heeft?
T7it deze verschillende oogpunten moet de Levant voor bet
tegenwoordige althans van de Igst der voortbrengende landen
worden uitgeschrapt.
In alle landen waar de thermometer minstens 70 graden
Fahrenheit teekent, kan katoen worden verbouwd; dit is in
theorie zeer waar; wat de praktijk betreft, hierbg komt alles
aan op den prys der grondstof en die kan niet laag zjjn
dan daar waar het land goedkoop is en de dagloonen niet
hoog zijn, In Algerië voorbeeld zag men in ’t eerst won-
deren van naijver onder de kolonisten, door de fabelachtige
premiên van het Fransche gouvernement hiertoe uitgelokt.
Men zond A&ikaansch katoen naar de hoofdstad, men stond
er daar verbaasd over, en geloofde een oogenblik dat die
volkplanting aan al de behoeften der n^verheid zou kunnen
voldoen ; maar ’t liep alles anders uit ; de prys dien dé koop-
man wilde besteden was veel te klein om de verbouwing
en andere uitschotten te dekken en men was genoodzaakt
dezen tak van nyverheid te laten varen, tegel^k met de
IST8 OTBB DEK KATOBiniANBBL. Iff9
tbédriëü tan diègenen, die in faviime stadeèrkaiiKer jge^
z>è(6B, ttoo hdël mooi het aankweeken eaa. vètboUwen vui
katoen op het papier kunneb aantoonen. Ftankrgk heeft
eéh manier tan administratie die ^el seer goed k in bur^
gerigke anken ^ maar niet seer geschikt om het bestuur,
^ooinl ids het qne koloniën betreft^ waar alles getnakkel^
moet worden gemaakt, te tereenvondigen. AUeë is daar ter-
lamd zoowel de ondernemingsgeest > die niet in boegen ge^
I knold wü syn , ais de kapitalen die men liever eldere plaatst.
L Zoo ala men weet, werken de inboorlingen weinig of niet in
^ Irabtë^ en het dagloon dat de kabyi ontvangt, die zioh ver-
waardigt de spade te gebruiken, is driemaal heoger dan dat
waarmede de ,, fellahs (andere Indische landbouwers) die
ondndig meer geoefend zgn zich vergenoegen. £r zpn nog
geene wegen aangeleg den de grond is er bg veigelijkiiig zeer
. duur. Yan de geheele blanke bevolking kgn de MnltiieBei»
do eenige die de hitte van het klimaat , gedurende den zomer^
kunnen weerstami, en die eilanders die zeer bekwaam en
Arbeidzaam qn , eischen hooger loon ; ook zgn die kdonisten
te arm of te bang om zich in groote ondèrnemingen te wa-
I
I gou , om zich kostbare maar nuttige Werkto^mi <mi geWobe *
I Imdbouw^ereedschappen aan te scbafien.
Aan de feogeiykheid om aan de kuetmi der Middellandsche
Zee katoenplantnadjes aan te leggen, kan ook niet ernstig
gedacht worden. Men zou hieromtrent alleen aan Bgypte
kmmen denken , et is daar genoeg bouwland en het water
tan den Nyi kan overal wórden aangevoerd ; het zou echter
moe^elgk zgn daar nog meer katoen te verbouwen dan men
heden ten dage doet^ Wie aldaar geleefd heeft en den in^»
boorling kent, weet ook dat deze niet veel met den katoen-
bouw op heeft, en veel liever granen aankweekt, omdat dit
veel minder arbeid en zorg vereischti al is het ook niet ón-
mogelijk veel meer land met katoen te bezaaien, aóo is het
wel moegeiyk dit allés geplukt te krggen, daar het aantal
der kinderen die hiervoor gebezigd worden , seer gering is
en eéu twintigste gedeelte ten minste van den oogst aan de
plant wordt gelaten, daar verdroogt, en in de vochtige aarde
onder de struiken verloren gaat. (Sedert Mako Bey die het
zaaijen van katoen in Abyssinië heeft ingevoerd tot aan Jumel
dsn tuinman uit Savcije die Mehemót Ali er toe aansette om
#
180
IBTS OYBB BEN KATOBNBLINDBL.
deze plant te verben wen, en den reeds genoemden onder-
koning, beeft men in Egypte al het mogelyke gedaan om
eene groote hoeveelheid van den katoenvezel te verkrijgen.
Ten dezen opzigte is de hoogste sport van de ladder bereikt
en Ibrahim-Facha die als een uitstekend landhuishoudkundige
bekend stond , verkoos toch , hoewel hij de soorten van katoen
veel verbeterd bad, liever suikerriet en graansoorten aan
te planten, omdat hg hierin meer voordeel zag.
De gemiddelde opbrengst, gedurende acht of negen jaar,
gaat in Egypte eene bepaalde hoeveelheid niet te boven,
waarvan de prgs afhangt van de meerdere of mindere graagte
waarmede het katoen en de graansoorten op de markten van
Europa ontvangen worden. Toen de Yereenigde Staten eens-
klaps 5 of 800,000 pond meer aanvoerden dan het vorige
jaar, of wel toen door staatkundige verwikkelingen het finan-
cieel evenwigt verbroken was , toen daalde dit artikel zeer
in waarde; door eene tegenovergestelde oorzaak rezen de
graansoorten, en op het verbouwen van dit product legde
men zich toch reeds bg voorkeur toe. De jaarlgksche uitvoer
van mako katoen bedraagt in de laatste jaren niet meer dan
478,282 centenaars elk van bijna 40 pond. In 1849 leverde
Egypte voor Europeesch verbruik 260,000 centenaars, eene
zeer geringe hoeveelheid,' waardoor het zich laat verklaren
dat er in Europa en in Syrië, gedurende drie jaren gebrek
aan dit artikel bestond, terwgl de granen hierdoor weder
meer werden verbouwd. In 1852 is de graanoogst zeer gun-
stig, nu heeft er terugwerking plaats; de uitvoer klimt tot
671.000 centenaars, het hoogste cijfer dat men ooit had be-
leefd. Yan dien tgd af aan zgn die veranderingen minder
groot geweest en zijn meer op dezelfde hoogte gebleven.
Yoor de binnenlandsche fabrieken houdt men slechts 40 of
60.000 centenaars over. Deze tak van ngverheid zou zich
in Egypte zeer kunnen uitbreiden , men zou daarvoor slechts
een weinig vertrouwen in het staatsbestuur moeten hebben.
Wg weten dat er bemiddelde lieden zijn , die dit gaarne zul-
len willen beproeven , zoodra alles volkomen in rust zal zyn.
De aangetoonde cijfers maken dus in lang nog geen mil-
lioen balen uit, waarvan de Economist (1) spreekt, en met
t '
r
i
;|
>
i
I
f
(1) Hier en elders wordt het Engelsche tydschrift »de Economist’* bedoeld.
IBT8 OYEB DEN KATOENHANDEL.
181
één pennestreek uit Egypte doet komend Deze streek is de
eenige waar de katoeubouw kans heeft om gedurende langen
tgd een der voornaamste bronnen van algemeene welvaart
te blgven omdat de inboorlingen , daar in den waren zin des
woord landbouwers zijn, omdat het land en de handenarbeid
er tot lagen prgs verkregen kan worden. Eene vermeerde*
ring van arbeiders , Chinezen of Malvers zou naar mate van
hun aantal , die bronnen oneindig kunnen doen toenemen ,
altgd zoo lang de Europesche handelsgeest er zich niet mede
bemoeide. Wat het bestaan van den Egyptischen landbou-
wer verzekert, is, dat de bevolking der „fellahs” zoo heel
veel noodig heeft. G-ewen hem aan nieuwe genietingen, aan
onmatigheid , aan weelde , aan al wat wij de noodwendigheden
des levens noemen , dadelyk zal het land in prijs stggen , de
arbeidsloonen zullen hooger worden, en de katoenbouw zal
ophouden, daar men er geen voordeel meer in ziet.
De Turksche archipel zou nog wel eenige honderde balen
meer kunnen leveren, maar dit is nog maar vermoedel^k.
Op de westkust van Afrika heeft Groot Brittanje eene groote
kweekplaats, maar hiervan is in de eerste jaren geen vrucht
te verwachten. Port-Natal , dat heden ten dage in zgne op-
komst is, geeft goede vooruitzigten , maar er is van deze
streken niet zoo veel te verwachten als van Egypte en van
de westkust van Afrika. De Kaffers en de Hottentotten
zijn niet zoo vreedzaam en niet zoo tot den landbouw ge-
schikt als de „Fellahs” en de Negers. Men zou dus van
de landverhuizing der blanken een gunstigen uitslag moeten
verwachten, en vooral van de mate van bescherming welke
het gouvernement deze streken zou verleenen, waar nog
overal de sporen van de rampspoedige worstelingen gevon-
den worden, die tusschen de oude Hollandsche kolonisten
(de Boers) en de Engelsche maatschappg plaats hadden.
Aan water is geen gebrek, maar het land is niet vlak ge-
noeg en te veel met struikgewas bezet, om het geregeld
te kunnen besproeijen. Er is veel schadelik wild, Hottentotten
nog niet aan tucht onderworpen, trekken er onophoudelgk
door; eindelek er zijn nog geene wegen, nog geene bruggen,
geene geschikte middelen van vervoer , met uitzondering van
de voortreffeiyke wagens met ossen bespannen, die wat het
gemak en snelheid betreft een weinig te veel aan de oorlogen
rm OraB BIN KATOlNHiilCDBl.
van Bavuis met Alexaaijder herinMScn. Hoe dit «9 Port
Notal ja eaaiEnAal katoen voorfebvengOE^ maar niet iqnoedig
gBSÈoeg om m hot gebrek dat aanstaande is te voorzien. Ser
deae tak van landbouw in het land gevestigd is » zal de
koophandel de natuurii^e rijkdommen die het oplevert das^
uit voeren zen als : olifantstanden , buffelhorena , stcuisvogelf
vecen, waa^ huiden eiüZi. in ruiting tegen fUunekgoederen.
Als bew^ hoezeer men den naderenden bloei van Port Nstal
veiPwaohl» btden de woorden vu(n een Franaeh reiziger,
den heer Bekgoogiie , aan : „Ik durf voorzeggen dat dese
hutiten, zoo door ligging al door vorm bestemd is, de meest
vadige en helangiüke plaats van geheel zuidelgk Afidka te
wordeou” i
De Qost-lndiên, de reaidentiën Madiras, Bombayr, Surate, I
de middettsèreken digter b^ de Himalaya gelegen , de Sund 1
enz.: zgn de voorname bronnen waaruit Engeland en ds 1
fiibriekhwereld dm g^^'kmüigeH (oeooen mm ruwe sto/ moet ver-
waohteiu De bevolking van deze streken verschilt volstrekt
niet van den Egjptischen fellah, z^ zgn ook landbouweira
en allea w%t med moet werken zoo ala zon , water , vruohtoaar 1
land, sffboidzame handen kan* men er goedkoop* en oveitl
hr^ijen. Het zoogenAam,de kruidkatoen „go^sgpium herbariwa'^
groeit er in overvloed, en de geheele oogst staat- ten naaste
bg met^ der Yereen^de Staten gel^. Het ia doae plaat
dje er neon schraal en nietig uitziet,, waarvan de mindere
soorten ala „bembay,” „surate’’ en madras gemaakt worden , ||
stoffen cha slechts door de inboorlingen gefaraikt, of naar
Ghina en: Japan uitgevo^d worden. Hoewel ket aankweeken
van: dit; soort van katoen voordeelig kan worden genoemd tan
opaigto dm? hoeveelheid, laat het oneuadig veel wat dS)boad«p
nigheid, betreft te wenschen over. De wol is b<mwel wM
kost, toch zeer bros, en bet dons soo met stekels en aUertoi
vuil vermengd, dat er heel veel van verloren gaat fds hst
gezuiverd isw Het ia ook zeer moe^elyk om d^ soort van
katoen te plukken omdat de noot of vrucht die zeer loa aan
een broozeuL stengel mt, weinig weêrstand biedt aan de kinn
derhand:: door die scheuren vam het lange blad, waarin
deze kléine noot, wananiit het katoen komt, hyua gekesl
gewiki^eld is, door de aoa eigenaardige zorgetoeriwid der
Oo!StevBche< landlieden, die de giweihraeht niet gmoeg bev<^
IBl» OTXB KATOEKHAITBIL.
m
deren, wMürcfeor ze te laat in den bloei staan en eer ae rgp
qn worden ofgeplokt. Om het gewigt te yermeerderen
schromen zij niet om onder het overige van den oogst de
I planten te mengen, die zg uitgetrokken en daarna
gedroogd hebben , en hierdoor wordt de hoedanigheid nog
renoind^.
Er wordt dan ook zeer naanwlettend op het gehalte van
dit katom toegezien , en de pr^s windt naar de euiTer»
hnd geregeld. Het zou niet moe^liyk zijn om in Engelach
ladië den katoenbouw in te voeren van een veael die zeer
gevild zou zgn in Yorkshire en Laneashire, dat is te zeggen
aene tusschensoort de voortbrengselen van Upland, New*
Orleans « Louisane zonden daar zeer goed te pas komen*
Men heeft slechts op den invloed van bet Ittcbtgestel in de
streken aan den voet van den Himalaja ten zuiden der How
i gelsche bezittingen acht te geven, en er is keus genoeg*
f Aan de hoogo belangstelling die er hieromtrent in Engeland
heerscbt kan men wel zien dat het eeae emstigie zadc is*
Toor elke redel^e onderneming, zal het kapitaal niet ont-
breken : dit staat vast , vooral wanneer het de Indiën , dat be«
dorven kind der Britsche eilanden betreft , en ala bet wedt
niet onmiddel^k met emi goeden uitslag bekroond wordt,
dan zal dit niet aan gebrek aan geld kunnen worden toege#
sehrevoQ. Het zou eehter goed z^n dat John Buil zich niet
voor onfeilbaar hieU; de Engelacheii hebben ved, met kun
eigen landgenooten op, of z^n, zoo als men zegt, zeer aa«
tkmaal, De vreemdeling hoe eerlijk en kundig ook, is in
hun oog dikwyls niets anders dan een indringer, eennood«
zakd^k kwaad die nergeins verstand van beeft^ eo er siechts
op hedaebi is hun den voet te ligten* Volgens dezen stel<^
regel zenden de directeufen eener maatschappy, ds hooSicn
van groote ondernemingen, meestal hun eigen landnikidleiB
naar hunne Overzeesche bezittingen, om aldaar zeer gewigt»
tige bekz^n te behartigen, die hun door de eeae of andew
mvleedr^ &mitie of geestelijke is aasbevolea; ’t aqn dikwgfai
menschen die volstrekt geene onderviasding of verslsuiidi v»i
handden hebben, en alles naar statuten door den een of
anderen kortzigtigeii regtsgeieerde te Londen gemaakt, wil»
len regelen 7 of wel, kg kdeo idles aan ondevgesehiktBii osrer,^
die er maar sfleen op bedacht sgn <m in zeer korten tijd
184
TETS OVER BEN KAllOBNHAKDEIi.
ryk te worden. Het wordt tgd dat men in Engeland door
zoo veel bittere en nadeelige teleurstellingen geleerd, dit
trotsche stelsel van uitsluiting eens late varen.
Wy willen de aandacht der financiers en der Engelsche
fiibriekanten , die den katoenbouw in de Engelsch Indische
bezittingen willen aazimoedigen , vestigen op de landstreek
van Seinde 9 die door gunstige ligging geschikt sch^nt te
zyn, om een gel^ksoortigen vezel als de „mako” aan te
kweeken. De luchtgesteldheid is bijna dezelfde als in Egypte,
de beide landen liggen op dezelfde breedtelign; de grond
eindelek is er even vruchtbaar en wordt jaarlijks bevochtigd
door het achtergelaten slib van den Indus, die op vastge-
stelde tijden buiten zgno oevers treedt. De schade die de
overstrooming wel eens aan den landbouw veroorzaakt en
waartegen men nooit genoeg heeft gewaakt, is oorzaak dat
de ondernemingsgeest, het oog nog niet meer naar deze
streek, die in r^kdom eenmaal alle andere oorden zal over-
treffen, gewend heeft.
Een kundig beambte hij de administratie van Seinde ge-
plaatst, de heer Prère , heeft veel over eene goede waterlei-
ding en het beteugelen der wateren van den Indus , in zgne
verschillende afdeelingen en vertakkingen gedacht, en ook
over de beste middelen om het land te bevochtigen.
stelde zich voor zooveel mogelijk alhier de landen tot den
katoenbouw geschikt te maken en er het Abjssinisch ka*
toen of „mako” in te voeren. De heer Erère een praktiesch
en zeer volhardend mensch was zoo overtuigd van het be-
langrijke van deze provincie en van de landbouwende streken
in Engelsch Indiê , dat h^‘ herhaalde malen het (hoewel nog
zeer onvolledige stejsel) van de bebouwing en de bevochti-
ging in Egypte , liet nagaan. In 1856 zond b^ een verdien-
stel^ken ofBcier M. T.... kapitein bg het korps ingenieurs te
Bombay, naar Gaaro. De heer M. T...« met wien toe-
vallig kennis maakten, bezocht de voornaamste kanalen van
midden- en beneden Egypte en de provinciën het meest door
den katoenbouw en de wgze van besproeiing beroemd.
had herhaaldelik een onderhoud met den heer Linand een
Eransch ingenieur in dienst van den pacha, een man vol-
komen op de hoogte van soortgeiyke zaken in Egypte.
een naauwkeuiig en grondig onderzoek naar alles wat hier-
ners oysb dw katobsthakdil.
185
mede in verband stond , verliet de heer F.«. Egypte weder,
overtuigd dat de heer Frère niet te hoog van de vruchtbare
geaardheid van Seinde had opgegeven. De heer Frère maakte
zyne denkbeelden weldra in Engeland bekend en deze kwa-
men ook den fabriekanten ter oore. De groote mannen in
Lancashire en Yorkshire trokken zich met eene soort van
minachting terug, dat n^en overal elders met den naatn van
onkunde van den „parvenu” zou bestempelen ; z^ hadden
alleen maar met de stapelplaatsen van Liverpool en met de
landen der zuidelgke slavenstaten te maken; die zouden
naar hun zeggen wel immer een oneindigen voorraad van
katoen opleveren. Al het overige was „onzin” door plan-
nenmakers en zwartgalligen uitgestrooid. De denkbeelden
van den ambtenaar der Seinde konden dus niet worden uit-
gevoerd, en hy moest een plan laten varen, waarover En-
geland, als. het te laat zal zyn, zich zeker beklagen zal.
Er zijn soms hevige debatten gevoerd over de hinderpalen ,
die tegen het ontginnen der grondèn in Engelsch Indië be-
staan. Deze vragen zijn de steen des aanstoots geweest voor
de best doorwerkte plannen. Het verschil van landaard by
die trapsgewyze vereeniging van verschillende volkstammen,
de stryd die daaruit door het zamentreffen der belangen van
afzonderiyke personen , die altyd op byzondere regten aan-
spraak meenen te hebben, ontstaat, veroorzaken natuuriyk
moeyeiykheden , die niet zeer gemakkelijk zyn uit den weg
te ruimen. Toen de * Mamélukken het bestuur van Egypte
onder elkaar verdeelden, toen vonden wy nagenoeg zulk een
staat van zaken op kleine schaal, op het verschil van land-
aard na. Het duurde niet lang of deze bende soldaten, aan
geene krygstucht gewoon , ontdekte de beste wijze , om van
de geschiktheid der inwoners en de vruchtbaarheid van den
grond party te trekken. Elk dorp werd in naam eigendom
van den sultan , elke landstreek uit verschillende dorpen be-
staande, kwam onder het bestuur van een „bey,” die over
deze weder turksche hoofden of „ogdas” aanstelde. De ka-
toenbouw moest naar onveranderiyke regelen plaats hebben.
Het vee , het zaaijen en ook het innen der belastingen werd
aan de „cheiks” van de dorpen, welker bewoners de landen
bebouwden , overgelaten ; aan ’t einde van ’t jaar verkocht
men de voortbrengselen en de „ogda” kreeg de helft van* de
186
IlTfl OTXB DSN KATOSHHAKDIL.
Irota waarde. De „fellahs,” hoewel ander» geheel fT$,
mogton het Aorp echter niet verlaten en daardoor ontstond
er nooit gebrek aan geschikte arbeiders. Kooit had Egypte
een hoogeren trap van bloei bereikt , niettegenetaande de
verschillende besturen , die elkaar opvolgden , uü^ven heb-
ben gedaan , voor verbeteringen die niet aan ’t doel beant-
woordden en die tot beden alleen cfearin vrucht hebben ge-
dragen , dat atj de beurs van den een of anderen foitmii-
BO^er gespekt hebben. Gedeeltelik sou men ook in Indië
het Egyptiscdie stelsel kunnen invoeren en wg gelooven , dat
overal waar het gouvernement over ontgonnen landen kan
beschikken , of daaromtrent invloed kan uito^nen als die
aan hoofden van ’t land behooren , dat dan het aannemen
van dit systeem het raderwerk der tegenwoordige administratie
sal vereenvoudigen.
Wi laten kier de schets volgen van een regel , die naar ons
innen i^edig sou werken en in allen gevalle tot gedragsl^ j
zou kunnen verstrekken voor de maatschappien in hunne be-
trekking tot de inwoners en het bestuur. Wi geven daarvan een
verslag ronder er ons in ’t minst op te verheffen en voeren alleen
aan, dat wg door persoonlike ondervinding aangaande den ki-
teenbouw aldus spreken. — Wij dringen er b^sonder op aan,
om aan alle punten geschikte wegen aan te leggen ; ronder dit
middel van vervoer zal er geene mededinging plaats hebb^ tn
de beste wil zal schipbreuk liyden tegen de onmogeKjkboid ,
om .van den oogst partij te trekken door die naar de katoen- {
miurkten te verrenden. Wy vatten het programma in w^ige |
woorden zamen : Het vx>rmen van eene eenige en afeonderl^ !
Indische maatschappij , waarvan het doel zal z^*n den katoen-
bonw te verbeteren en uit te breiden; voorschotten aas
de landeigenaren en boeren onder den vorm van geld, vee,
zaad, werktuigen, tot den laagst mogeüjken prys; het daar-
stellen van bruggen over en dgken langs de siroomen ; —
het graven van groote kanalen op kosten der SMUktschappg; ^
bet aanleggen van rg wegen met kostelooze hulp der gottver>
nementsambfcemuren of geheel ten koste van het
naar gelang der omstandigheden en van den plaatsel^'ken
toestand , terwgl aan de bebouwers de zorg en de verplig'
ting moeten worden overgelaten, om sloten voor de bespreek
te gnsven , zoovedl mogel^k naar het voorschrift der
ms onn dbit XATOBinsAirDBii.
187
lin^oi in te rigften, of met hun medehulp door Europesehe
ingeBkurs daar te stellen ; gelykmalage yerdeeling van water
in de Teinohillende plantaadjes , waar dit niet op de natuur-
1^6 w^e wordt aangebragt en door raste of vervoerbare
pompen op aehuitmi langs de kanalen moet worden verrigt,
liegen eene geringe tegemoetkoming , om het gebruik der
radermachines , die trekdieren en handenarbeid vereisoh»,
dat elders aoo veel nuttiger kon worden te pas gebragt , te
; verdeeUng van den landbouw onder de boeren
ondei&ig, volgmis de manier van den Egyptischen »,ogda”
m ook van al de landen , die het gouvernement in eigendom
heeft» heb^ die al dan niet aan de maatschappij waren afge-
staan ; f 4 - betaling van belasting voor het land en van andere
regten in geld of in voortbrengselen ; — geene b^'zondere hef-
fingen ten vooirdeele der maatschappy, betreffende den aan-
koop der ofdkreugsten , waarover zi} nogtans verpligt zal zijn
naauwlettend te waken ; — - het maken van stempels om de
balen katoen na voorafgegaan onderzoek te merken , om de
hoedanigheid van het product aan te geven ; — het verdeelen
mn elk dorp in minstens duizend morgen , in vier groepen »
onder het toezigt van vier hoofden of „oheiks/’ ook ,, fellahs/’
belast om naar dit programma den arbeid te verdeelen , om
zich voor al het overige met de boeren te verstaan , en als
verantwoordeiyke agenten der plantage te handelon ; een
klein gedeelte dor winst zou hun onder den naam van be-
looning worden toegevoegd ; eindelijk het aanwenden van
dese grondstellingen , overal waar de invloed van het gouver-
nement zich kan doen gevoelen , daarbij vooral bet christeiyk
grooidbegms^ » wat de aifeonderiyke deelen en de pn^t^k
betreft y vermijdiende. Het regt en het belang van den in-
boorling moet op den voorgrond staan , en hem moet alle
mcgel^e vf^beid gelaten worden*
Ten ofzigto der verbazende uitgestrektheid van ’t land eu
de njjverbeid der inwoners » en aannemende dat men zonder
vervgl handele naar de best mogeiyke regelen 9 is het wel
waarschyniyk » dat Engelsch Indië binnen drie jaren tyds in
staat zal zyn , driemaal meer katoen te leveren dan heden
ten dage^ Be hoedanigheid zal beter zijn » dan de gemiddelde
soorten in de Yereenigde Staten en zal byna geiyk staan
met do zoo zeer gezochte ^,mako.” Wat de hoeveelheid be-
188
IBTS OYBB DSK EATOBKHANDBIi.
treft , waarop men in 1862 zal kunnen rekenen , aannemende
dat de staatkundige toestand op den tegenwoordigen voet
blyft en de rust in Indië niet gestoord wordt , zoo zal men
aangaande den uitvoer naar de hoofdstad op niet meer dan
een inillioen balen kunnen rekenen , daar dit cyfer reeds
boog geneog is gesteld. Indien er eene merkelyke daling
in den prys der indigo plaats had , dan zou dit grooten in-
vloed kunnen hebben op den meerderen verbouw van katoen
in de Oost-Indiën, maar zelfs, dan zou er een jaar verloopen,
eer men van die verandering voordeel had. Zoo ziet men
dat het vraagstuk altyd even moeijelyk blijft , want men kan
den tyd hiertoe vereischt niet verlengen of vermeerderen.
Eer wy onze overweging omtrent de Oost-lndiën besluiten,
moeten wij nog eenmaal op de hooge noodzakelykheid wijzen ,
om zonder uitstel over het geheele grondgebied geschikte
wegen aan te leggen. De belangen die op het spel staan
zyn zoo gewigtig , dat een nieuwe schorsing in het voltooijen
van sommige spoorweglynen , die men ontworpen en niet
volvoerd , of begonnen en niet geëindigd heeft , de belang-
rijkste gevolgen zou kunnen hebben. Het is zeker, dat wan-
neer deze hinderpalen niet bestonden, er veel meer katoen
tot eigen gebruik zou zijn , en dat de uitvoer dan ook langs
den weg der havens , die ’t digst by Liverpool zijn gelegen,
zou plaats hebben. Deze verbeteringen zyn te meer nood-
zakelyk , wy zouden byna zeggen onvermydelyk , omdat uit
stilstand weldra een zeer nadeelige invloed in de fiibriek-
steden bespeurd zou worden , deze zijn nu reeds gedrukt
door de onmiddelyke mededinging van Oost-lndië, eene me-
dedinging die steeds zal toenemen , daar algemeene viyheid
voortaan aan deze ondernemende bevolking wordt verleend; —
wanneer men denkt aan de verbazende uitgestrektheid van
die bezittingen, aan de ontelbare bevolking, aan de alles
overtreffende vruchtbaarheid van den grond, dan moet men
het betreuren, dat zoo veel millioenen sedert jaren aan
oimutte uitgaven ziyn verkwist , en niet aan werken tot al-
gemeen nut, waaronder de katoenbouw wel in de eerste
plaats genoemd mag worden.
Indien in China eene volmaakte rust heerschte, dan
zou Europa uit dat rijk ongetwyfeld spoedig veel ka-
toenwol kunnen verkrijgen , en de inboorlingen met het ge-
I£T8 OTEB DEK KATOENHANBEL.
189
duld en de scherpzinnigheid hun landaard eigen , zouden
weldra goed op de hoogte z^n van den katoenbouw. Maar
ook hier zou alweder een onoverkomelijk bezwaar bestaan ,
uit de eigenaardige omstandigheden van het Chinesche volk
voortvloeiende. Zij weten zoo uitmuntend goed z^de te
weven , dat z^ er hun voordeel niet in zouden vinden , om
stoffen uit den katoenvezel te vervaardigen , en als zij deze
twee takken van industrie vereenigden , dan zou de uitvoer
toch weinig te beteekenen hebben ; ook uit het oogpunt van
den afstand zou er bezwaar bestaan.
Ook naar Australië , dat vijfde werelddeel heeft men den
blik gerigt, daar heeft Engeland ook bezittingen, en ook
van die streken zou men de markt van Liverpool en Man-
chester van katoen kunnen voorzien. In het oosteiyk deel
zou men hieromtrent op een gunstigen uitslag mogen reke-
nen , wat het luchtgestel , de grond en de besproeijing aan-
gaat. Daar z^n geene ingewortelde kwade gewoonten uit te
roeyen , daar is het niet noodig een anderen tak van bestaan ,
waaraan men gewoon en mede ingenomen is , op zij te zet-
ten ; er staan geene locale hinderpalen in den weg , men be-
hoeft geen geld uit te geven voor regten waar misbruik van
wordt gemaakt , en aan ambtenaren waarvan men slecht ge-
diend is , zoo als dit ongelukkig in Indië plaats heeft. Daar
komen er evenwel bij al die voordeelen handen te hort,
men zou er landverhuizers en menschen aan het klimaat
gewoon voor moeten gebruiken ; de vreemdelingen die zulk
een vermoedenden arbeid zouden kunnen volhouden , zouden
er van zeer verre en met groote kosten moeten worden
heengevoerd. In het vredeverdrag met China gesloten wordt
bepaald, dat de landverhuizing der „koelies” niet meer ver-
hinderd mag worden. Dit is een zeker onderpand van for-
tuin voor de kolonie , die nu reeds zoo rd'k is in hulpbronnen.
Wat Australië eens aan katoen zou kunnen leveren, niemand
zou dit kunnen berekenen ; het zoude kunnen wedijveren
met de verschillende soorten , die nu reeds in de Yereenigde
Staten worden verbouwd, het zou deze misschien in goede
hoedanigheid overtreffen, en behalve dat de uitvoer van dit
voortbrengsel een goeden stoot aan den algemeenen handel
zou geven , zoo zouden ook de nijverheid en de landbouw
hierbg veel winnen. Het katoenzaad staat tot de ruwe ka-
190
IETS OTSB DEK SJLTOIKHAKDBX.
toenwoi als twee tot drie* De olie die men er uit perltt »
kan tot verschillende doeleinden gebruikt worden^ de nad*
koek daaruit gemaakt , levert uitmuntend voeda^ voor het
vee op i wat in een l«id , waar de Weiden dikw^ aeer veel
door droogte te Igden hebben , niet weinig gewigt in de
schaal legt.
Maar ’t is niet alleen Engeland dat voor dit gevaar te
duchten heeft , ook andere landen zullen wei doen tich llie^
tegen te vrgwarem Dat Frankrijk vooral het niet vetgete,
dat „goud het middel is om goud te verkrygMi.” Otn veel
geld te willen verdienen , zonder iets te durven wagen , dit is
eéne dwaasheid, die tot algemeene zwakheid leidt* Als de zeeën
goed beveiligd zyn door eene soheepsmagt, als waarop Frankrgk
zich tegenwoordig verhoovaardigen mag , dan is er voor handel
en ngverheid een ruim veld geopend , en voor de ware behoefd
ten der natie zullen er wel kapitalen te vinden z^* Frankrgk
heeft op de kust van Afrika volkplimtingen , van waar het j
meer binnenwaarts zou kunnen indringen , langs de rivier
Gfambie , met hetzelfde goede vooruitzigt sds Engeland dit
te Abbeothuta gedaan heeft. De beweging waaraan Engeland
het teeken heeft gegeven , omtrent het belang dat het alge*
meen bij den katoenhandel heeft, wordt ook in Frankrgk
gevoeld. Wat het handelsverdrag heeft begonnen, dit moei
spoedig geheel en al door vrgen invoer bekroond worden , en
als de spinneryen een goeden voorraad van de beste soort
op de katoenmarkten zullen kunnen bekomen > als de schepen
tegen lage vrachtpryzen deze voortbrengselen oveiul zullen
heenvoeren , dan valt er niet meer te tw^felen aan vermeer*
dèring van welvaart ten dezen opzigte.
Maar nog ééns , wanneer zal al dit goede verwezenl^kt
kunnen worden? Waarom zou men er zich over verontTas*
ten? zou men ons kunnen antwoorden. Ais Australië een>
maal een genoegzamen voorraad katoen zal kunneu leveren,
dan zal het evenwigt , dat door de verwikkelingen in Ame*
rika verbroken dreigt te worden , hersteld zyu ; en behalve
de zorgen die de hoofdstad nu reeds aenwendt om katoen
van zijne eigen bezittingen te verkrijgen , zoo zal die grond-
stof toch altyd de beste en de goedkoopste soort sgn > die
de Engelsche nijverheid zal kunnen koopen* Na de onlosien
waardoor de slavenstaten bedreigd z^’u en na den vrede die
IB0N9 OYBB I>BK KATOBNHANDBL.
191
daah^ miiisoliiea wX volgen , zullen deze Zteien hun katoen
ook misaèhien tot mindel^n prijs ter markt kunnen brengen
en met nieu^ katoen verbouwende streken kunnen wed^ve*-
ren. Hoe meer deze van het middelpunt der &bneksteden
verwijderd zgn , zoo veel te meer zullen de kosten van ver-
voer beloopen , dan ook zal de hoedanigheid beter moeten
worden, daar het vrachtloon naar het gewigt niet naar de
qoaliteit berekend wordt, verder zal zich by de bevolking
die de grondstof levert ^ en deze weder tot stoffen verwerkt ,
verbruikt, de noodzakel^kheid doen gevoelen, om voor
deze bewerking in hun eigen land fabrieken op te rigten.
Maar met hetgeen in de toekomst zou kunnen gebeuren ,
zullen wy ons niet bezig houden, het tegenwoordige geeft
moeyeiykheden genoeg aan de hand; de slotsom is, dat zoo
de aanvoer uit de Yereenigdê Staten ophield, er eetie vree-
seiyke spanning zou ontstaan; sommigen touden dóór een
volkomen ondergang worden bedreigd. Als het verlies dóór
een samenloop van gunstige omstandigheden de helft van
de gewone opbrengst niet te boven ging, dan nog zou dé
nadeelige invloed niet minder gevoeld worden; maar hoe lang
dit zou duren , dit zou afhangen van de vereenigde pogingen
der kapitalisten , van den handel , van de nijverheid , Van den
landbouw om overal waar dit mogeiyk zou z^n^ meerderen
uitvow naar Europa in de hand te werken. Hoe men de
zaak ook bezien moge, de uitslag blgft altyd dezelfde: hél
is ie taai, kunnen ér niets meer (nan dóén. En als dé ar^
beidende en de lagere standen in Engeland moeten lyden
door óen stand van Éaken , die door een weinig vooruitzien
zeer veel te verzachten ware gewéest^ dan zal , hoe hard het
klinken moge ^ hunne ellende aan de rijke fabriekanten te
wyten z^n. TJit deze netelige vraag zal voor de Engelsche
natie, die zich een weinig te veel op zijn goud én óp zich
zelven verlaat, eene gewigtige les te leeren zijn. Dit Vólk
toch denkt nu en dan wonderen te kimneü verrigten. Maar
door deze wonderen moeten de deelnemers te veel Igden ,
het wordt tijd om dezen weg, waarop men reeds zoo veel
noodlottige ondervinding heeft Opgedaan, te Verlaten. Hoe-
danig echter de uitkomst zij, het evenwigt zal binnen vier
of vqf jaar hersteld zyn ^ en dan zal het katoen beter en
goedkooper egndan tegenwoordig. De natie die reeds over
192 ESKIOE BIJZOKDEBHEBEK OMTRENT 0BAAF OATOÜB.
ZOO veel moeyel^kheden eene schitterende zegepraal heeft be-
haald , moge ook in deze omstandigheden goed op de hoogte
blijven , dan zal er omtrent een gunstigen afloop niet de
minste tw^fel bestaan.
EENIGE JSfOÖ NIET ALGEMEEN BEKENDE BIJ.
ZONDEEHEDEN OMTEENT GEAAF CAVOUE,
uaar aanleiding van ket onlangs ▼erschenen werk van
Er. Dicet, getiuld: CAVOUR, MEMOIRS,
DOOR
H. J • BRHiI<«
Een zeer geacht, en over de geheele beschaafde wereld ve^
spreid blad, the illustrated London News, zegt van dezen schrg-
ver, die ook „Eome in 1860” geschreven heeft, „dat men
aandachtig moet toeluisteren , wanneer hy over Italië spreekt.’'
Hiy heeft getoond en toont op nieuw , dat hij een diepen
blik in Italië’s staatkunde heeft geslagen , den politieken
toestand van Italië kent en doorziet, zoowel in hare be-
kende als meer onbekende, geheime betrekkingen. Daarom
vordert deze ^Herinnering aan Cavour*' de aandacht, daar
schrgver zeer juist zegt , dat de tyd nog niet is gekomen ,
om eene volledige levensbeschrijving van dezen staatsman te
leveren. Er moeten nog jaren verloopen, zegt hy, eer beide,
zyne vrienden en zgne vijanden , daartoe eerlyk 'genoeg over
hem zullen kunnen oordeelen. Maar dit kan nu reeds aan-
getoond worden , dat het werk , waaraan Cavour zyne krach-
ten en zijn leven had gew^d , en dat hij b^* zgn vroegtgdigen
dood b^na voltooid heeft achtergelaten , op vasten grondslag
rust. Cavour zelf, gaat genoemd blad voort, was uiterst
onverschillig omtrent de wiize , waarop men zgne handelin-
gen en de dryfveêren daarvan uitlegde, en ofschoon hy, zon-
der eenigen twijfel , zgne grcadbeginselen en gedragingen op
op de afdoenste wgze in een daglicht zou hebben kunnen
stellen, dat ze boven elke ongunstige beoordeeling verhief,
was het hem genoeg zynen tyd af te wachten, te werken
op de wijze die hem het geschiktste voorkwam , om zijn doel
te bereiken ; de beoordeeling zijner daden daarby , met het
DOOB H. J. BBILL.
198
rolste vertrouwen, aan de nakomelingschap overlatende, ge*
ijk zoovele groote, doch onbegrepen mannen vóór hem had-
den gedaan.
!
Des heéren Dicej’s Mmoirs beginnen met eene omstan-
dige opgave van de afkomst van Gavoor , die zeker niet al-
gemeen bekend is en wel eenige vermelding verdient. Men
weet toch zeker niet algemeen, dat de ware naam der fsunilie
Cavour eigenlijk „Benso” is en die van een der oudste ge-
slachten van Piedmont. De overlevering zegt, dat de stam-
Tader der Bensi uit Saksen , anderen zeggen uit Zwitserland ,
(Bazel) afkomstig is. Doch hoe dit zij, dit is zeker, dat er
reeds vódr 1150 in de jaarboeken van het huis van Savoje
een Huberto Benso voorkomt, die burggraaf was van Baldi-
setto en heer van Santena, nog tegenwoordig de zetel der
hunilie en waar Cavour, volgens zijne laatste begeerte, ook
begraven is. Gedurende de middeleeuwen schgnen de Bensi
zich aan de kleine en onaanzienlijke republiek Chieri te
hebben aangesloten , aan welke hunne bezittingen grensden.
In de oorlogen der Guelphen en Gibelynen waren zy de
partij der laatsten , of keizerlyken , toegedaan , en toen Hen-
drik VII, van Luxemburg, Italië binnenrukte was het een
Ardicio Benso, die van wege de vrije stad Chieri naar den
Duitschen keizer afgevaardigd werd.
Toen de hertogen van Savoye hunne heerschappy ook tot
de Neder- Alpische provinciën uitbreidden, komt de naam
der Bensi voor onder de eerste groeten van het hertogelyke
hof en die der naburige staten. Godofredi Benso, gouver-
neur van Turin, verdedigde de vesting Mont-Melian tegen
de legers van Lodewyk XII van Prankryk. Cesare Benso
was omtrent denzelfden tijd bisschep van Asti. In 1598 was
Ascanio Benso staatsdienaar van den hertog van Parma,
terwyl Antonio Benso , als kolonel in dienst der Yenetiaan-
sche republiek, zich by het beleg van Cyprus ten hoogste
onderscheidde. De namen van vele andere Bensi worden ver-
der in de geschiedenis van onderscheiden Italiaansche staten
met lof vermeld, tot wy eindelyk in de 18de eeuw een Michaele
Benso aantreffen , die ridder was van de H. Annunciado en tot
den rang van markies werd verheven, welke titel hem werd op-
gedragen met het kleine dorp Cavour, in Pignerol gelegen. In
H. K. s. 1862. No. IX.
13
194 BBNieE BUZOITDBBHBDB^} OMffBliNT OBA.AF OATOUB,
Itêüiêy waar iae&, óiTiergeigking tast aadene landen^ mat titels ta-
melijk achteloos te werk gaat| waito de Bensi di Cayóor
sedert dien tgd eenvoudig onder den naam van Gatour be«
kend, schoon alle leden der familie steeds den naam van
BensO hebban gedragen en dien xrog dragen,
Tén i^e van het Napoleontische bewind in Italië was
hoofd van het geslacht de. markies Miohaele Giuseppe, de
vadeV van den nti beroemd geworden graaf Cavour, Toen
Fiedmont, onder den naam van Departement des Hmies
Mpee b^ Frankrgk ingelgfd en onder het bestuur van den
prins Borghese, echtgenoot van de schoone Pauline Buons-
parte was gesteld , was de markies di Cavonr o^[>erkamerheer
aan dat hof. De geheele familie Gavour van die dagen was
inderdaad ten naauwste met de Bnonapartes verbonden. De
markiezin, Gavotir’s moeder, uit het oude huis der Selions
van Geneve gesproten, was staatsdame van de prinses Pan-
line; eCnè dér zusters van den markms, de hertogin de
Glermont-Tonnerre , bekleedde dezelfde betrekking aan het
keizerlijke hof in Frankryk, terwgl eene andere zuster, me-
vroiltw d’Auzers, detme cPatour van kóningin Hortense, de
moeder vmi den tegenwoordigen keizer der Franschen, was.
Het was op het tgdstip, dat de roem van het eerste kei-
^rr^k zijn toppunt had bereikt, toen de overwinningen van
Esslingen en Wagram en de zegevierende intogt in Weenen
door het hnwelgk van den keizer met de aartshertogin ,
Marie Louise'van Oostenrgk, was gevolgd, dat het kind,
later graaf Gavour , zigns vaders tweede zoon , het eerste
levenslicht aanschouwde. Van zyne geboorte af stxmd hg
onder de bgzondere bescherming der Napoleoniden. Den
10 Augustus werd hij ouder den naam van Gamiüo Benso
di Gavour gedoopt, en ontleende zgn voornaam aan den
prins Boighese, die de plaats van peet bekleedde , terwijl
prinses Pauline het kind boven de doopvont hield. Eene
halve eeuw later, dag voor dag , was het een andere
Napoleon, evenzeer keizer der Franschen , die elk uur tij-
ding liet inwinnen omtrent den toestand van den grooten
Italiaansehen staatsman , die lag te sterven, in hetzelfde huis
waarin hg was geboren en waarin bij aan de hand der zuster
van Napoleon I, het eerst aan de wereld was voorgesteld.
Deze veelvuldige punten van aanraking tusschen het geslacht
J>OÓB H. J*.
m
del* Oêfmta iAt' éet BüoiltÉpairtecr ttket niet; zondeli^
hlrleed gé#eei^>dp de Wttèft*öp bg te> Bfariï^ d^
leon ni ie <mtva(iïgeii<; z^-Mebbett miesdMetti^ het
brflgl om hem lot den véldtO]|ib V'esi te doêtf
De kütdeofalïeiÉ en eèrsté jótrgd ttm‘ C&votuf bied!l niéti^
lasigp^ff ftan. Kog zeer Jong weidi de lü^ia&re
school te' Turn gezondedf, en op* tienje^^n^]!e6ft|É ab^ pn^
aengeeteld hg O^rfo AlbeiHO, prine-règ^t vim
maat gedtofendei den l^'d dttf YMot' Eimnenttel ï zicb 1^'dé^
Ijk had ternggétiiohken; doeh bj de heristel^g van* dëaett
IflBtite Werden de Ckvonre, Wëgène htuine Vroegere géUëcli^
heid aam de familie Bueneparté', mét keelhëid daügehièn'en
bejegend ^ en de jonge graaf, waatrid yélétrékt nletis vald^ émi
horelin^ stak, th ongeeebilTt voo¥ dé' bëtrékkkig VaiÉf pager-,
teruggezonden^ zoo* mëftf tegi, tot* ónüiteprékél^li!^
b^dsehapi Hg. trad in inilitiEure diénet* vroOgeiT dM
de reglementen zulke leieetoiftten ;* doéb het eolditÉ&leVëtl
▼iel etenmin in emaak het hoffteVën eH> zeer epoëdig
légde hg zgne betrektóMg néder.
Ofschoon toen reéds den middelweg' op staatkundig téri-
rein betredfende, dien hg lót éindé beWatndëld Mèefll,- dM
is^ volkooten trijzinnig^ zonder daskétti gemééné zaak té
maken met de revolutionaire partij in Italië, #Ord! Il$ tÉé&
spoedig hét' voérwérp van* bet bij^téinder tóeéfgl der Ooéfen-
ri^eehe poi&ó^^^ reisde daarom btdteélslétrds ééi hkSlIi
zich zeer lang in f'rankr^k en oOk gertumén t^ in
serlandi op, 2$n verM^ in Engeland wae nihiniér imn
gen dtlur^ sóboon h^ voor dat land éene< hgeondere veéé<>
liefde gé voélde ^ welke haren oorsprong had in dé opmerking,
dal' dééf in aBès dén vélorrang aan dé praktyk boveni dé
IhéoUrié werd gegéven, hetgeen geheel in OVéréénélëtnining
was met z^n karakter, dat' steeds, zette ten opitfiglè tan
hét nieuw opgerigte héiéerr^ ié ' Fianki!^, d!a eél^iWddé^
lijke logica der feiten , meer dan zgne betrekking met ëé
familié Boonaparte in het oog gebbndón &eefb be-
kendheid met Engeland eU z^nè msteiiiugen en gewomatmi
schgüt h{^' è vendel niet M' dal land zdf t& hebben öpgé^
daas , maar door het lezen én beetudéren tan* Velé Wélden
in die taal én door êèÉ. (Mgiaóig niét vërlidbté én éaaktoa^
dige Engeléchén té hébbéU Vérkregenv dedüréniè z§ne
Id6 BBK16S BUZOKDBBHXBBK OMTRENT ORAAE OAVOITB,
buitenlaadsche reizen, op welke hg meest altgd landen be-
socht waar hg Trgfaeid en yoomitgang aantrof, bestudeerde
hg grondig, — schoon hg algemeen voor een gewoon tourist
werd aangezien, — het karakter, de letterkunde en den re-
geringsvorm der volken onder welke hg zich bevond.
O&choon dit aanvankelgk zeer weinig werd opgemerkt,
was de eerzucht toch steeds een van zgne voornaamste kfr>
raktertrekken. Op welk standpunt hg zich bevond, altgd had
hg den blik gevestigd op het groote doel zgnstlevens , waar-
naar hg met alle krachten streefde en zou blgven streven.
Al bleek dit niet uit vele zgner gezegden en handelingen,
dan nog zou het volgende een ieder hiervan ten volle over-
tuigen* Toen hg vier en twintig jaar oud was hield hg brief-
wisseling met de markiezin Barillo , en in een van zgne
brieven, in antwoord op een schrgven van deze dame, waarin
zg hem beklaagt omdat hij bg het hof in ongenade was geval-
len, zegt hg : „Ik ben u zeer dankbaar, mevrouw, voor het
deel dat gij in mgn ongeluk neemt, maar ik kan u de ver-
zekering geven , dat ik mgn weg ondanks dit wel vinden zal.
Ik beken het, ik ben eerzuchtig, boven mate eerzuchtig, en
Eoodra ik minister ben zal ik deze mgne eerzucht regtvaar-
digen. In mgne droomen zie ik mg reeds minister van het
koningrgk Italië.’’
Welk een praktikaal man hg was, blgkt uit het volgende.
Men had bemerkt dat een der eigendommen van zijne tante,
de hertogin de Glermonb-Tonnerre , in de Ardennen gelegen,
zeer .slecht beheerd werd en veel minder opbragt dan het
had moeten doen. Zoodra de jonge Gavour dit hoorde, ver-
zocht hg van zgne tante de vergunning, om deze bezitting
in persoon te mogen beheeren. Dit werd hem toegestaan,
en nadat hij bijna twee jaren op dit afgelegen landgoed had
doorgebragt, en zelf het beheer had gevoerd, was niet alleen
de waarde daarvan verdubbeld, maar het bragt ook het
dubbele op*
Misschien zal het velen der bewonderaars van Gavour on-
aangenaam in de ooren klinken te hooren , dat hg een gren-
zelooze liefhebber van het spel was, ja, dat dit zijne bezit-
tingen eens in ernstig gevaar heeft gebragt. Met de gema-
tigdheid en vastheid van karakter, die hem in alles kenmer-
ken, hg nu niet het besluit om niet meer te spelen,
DOOB H, J. BBItL.
187
f
geene kaart meer aan te raken , — maar hy venuinderde een-
voudig zign inzet en speelde door. — TTitgezondeid de laatste
jaren, toen z^e tallooze bezigheden hem dit verboden/ was
Cavoor een geregèld bezoeker van de Turgnsche whist-
club, en stond bekend als de beste whist-speler van dien
club. Op een zijner laatste bezoeken in Frankr^, toen ‘hg
reeds minister was , werd hem voorgesteld om met den heer
Eothschild om duizend francs het punt te spelen; hg nam
dit aan en won honderd vgflag duizend francs. De schrijver
der Memoirs is van meening , dar bij hem het spel eene lief-
hebberg was, geen hartstogt; dat hij er genoegen in vond,
niet aan verslaafd was; — zgn eenigste hartstogt was trou-
wens ook het staatsleven.
Er is van hem bekend, dat hg eens in een tweegevecht
heeft gestreden. Bg deze gelegenheid schoot hg zoo , dat
hij zgne tegenpartg noodzakelijk missen moest.
Bg een terugblik op Cavour’s staatkundige loopbaan valt
in het oog hoe betrekkelijk kort die geweest is. Yan 1840
tot 1846 was het voor hem een tijd van afwachten, dien hg
voornamelijk besteedde met over staathuishoudkunde te schrg-
ven. In 1847 wijdde hg zich aan de journalistiek en stichtte
het blad de Miaargimento (de herleving, de wederopstanding)
waarvan hg als hoofdredacieur optrad en waaraan hij, tot in
1850, talrgke artikelen leverde. Yele van deze zullen met
belangstelling gelezen worden, vooral die oproeping te wapen,
die den 23 Maart 1848, toen de oorlog op het punt stond
van uit te barsten, in zgn dagblad verscheen.
Aan den oorlog zelven nam hg geen deel.
Bij de eerste verkiezingen van een parlement, die op de
invoering der constitutie volgden, werd hg wel niet gekozen,
maar trad spoedig daarna op als afgevaardigde van Turin.
Er waren toen drie partijen in het huis; de linkerzgde, die
de revolutie vertegenwoordigde , de regterzgde, klein in ge-
tal , die het oude aristokratische beginsel min of meer voor-
stelde en het centrum, dat uit constitutionelen bestond. Onder
dezen, die het ministerie ondersteunden, nam Cavour, zijn ka-
rakter getrouw, plaats. Het groote doel dat hg zich nu voorstelde
was de constitutie , bg elk gevaar dat baar bedreigde te hand-
haven, en dat zij werkelgk ongeschonden is gebleven is in geene
geringe mate aan de pogingen van Cavour te danken geweest»
nr B!^ XBBXW,
m
, hjj steeds Iwpg?^, seit#os
^ a)s „lir^il^iyjjö. Wodel^, in Oeto])ar 1802 , weid Iq
^ipdwowii » i»a 4««0 hopfe belTeJdwg
wet tossphegnpofwra , gediueiide de
l0a4nte :pegieia jaam, tpt ïtg *»n laptstp >>et ig^pwt iw
^gp pt^Tep, be^ idopl #)|8 Jprnns bpwibjtp ep p«prstp winielieir
Ypp 1^ kwtingqjk SnUë pprd,
'r-T'
IN BBN KBBgBfl.
(Uit het De^nsch vertaal4.)
8BBYAA8 DE BBVnir.
;i i ‘ ■ .
Jn zijne kleine eel zat de gevangene ^fui werk. Om
hem heen waren de vier enge n^uren^ na^k^ en ati^g. Op
die muren w^en hier en daar met houtakpol eenige woor-
den geschreven in groote , zwarte letters ; doch wat aanlok-
kelijks kon het hebben, die gedachten-beelden te lezen,
óntsproten aan aomber gepeins in de spgibere eenzaamheid?
Immers , ze behelsden niet anders dan de droeve uitdruk-
king van zwaarmoedige gewaarwordingen! Hoog boven in
de cel was een raampje ^ het eenige punt van gemeenschap
inet het leven daarbuiten ^ met de natuur en het lucbtruim;
maiar zwarte ^zeren stangen hielden voor de verweerde ruiten
bnwrikbaar de wacht , en wierpen hare achaduw pp het karige
daglTcht , dat door het raampje tot den gevangene mogt door-
dringen. Ijzeren boe^*en om zijne handen en om z^ne voeten
hielden hem in het strengste bedwang; maar geen boppen
t^ weréld zouden in staat zijn geweest, in z^e ziel het
viirig verlangen te bedwingen naar vr^heid.
Jaren en dagen waren voorby gegaan in deze kleine ruimte.
Öp een schoonen , beerleken zomerschen dag had zich de
deur van dezen kerker voor hem geopend , hy was er binnen
geileden , en — hij wist het , zyn vpnnis had het hem ver^
kóndigd eerst tds de dood hem uit deze wereld haalde,
dab eerst zou hy de vryheid weer aanschouwen. Daar zat
hij nu, uitgesloten van het gewoel der menschen^ door hen
onsdhadelijk gemaakt als een wild beaat; en hun laatste af-
scheidswoord was geweest, dat hy de vrijheid niet meersma-
DOOR S8BVAAS DB BRUIN.
10^
ken zou, dttn aan de hand van den dood. Zie, dat wae
eeoe gedachte , die hem bang viel, en hy trachtte die aoo-
reel BK)gd^ van zich te zetten. Hg werkte met vlgt , flook
en zong , en grifte allerlei figuren en namen op de wanden*
Gedurig zag hg op naar hei raam , waardoor hg het gezigt
bad op eenen blinden muur , en daarboven den Uaaiiwen
hemel Al spoed^ kende hg al de steenen van dien muur;
hg kende de strepen , die de zon daar op teek^de , en de
droppebtralen , die de regen er op achter liet. De hemel
was minder eenvormig; de wolken hadden medelgden met
hem: nu eena lieten ze zich door den wind uitdrgven: tot
lange , &nta8tisehe gevaarten , dan weder hingen ze dsk en
zwart en zwaar boven den muur. Nu eens vormden zg ont*
zaggri^ hooge, sneeuwwitte bergen, met bruggen over de
diepe dalen , in welke de zon haar stralenglans uitstortte ;
dan weêr spreidden ze zich boven zijn hoofd uit als een
prachtvol purperdak met gouden schakeringen. Maar levende
wezens zag hg niet ; en toen zich eens eene kleine , drieste
zwaluw een oogenblik kwam nederzetten in het koz^ van
zgn raampje, voor de gzeren tralien,^ toen durfiie hg fagna
geen adem halen , om toch zoolang mogelgk den aanblik van
dat lieve dier^ te genieten. £n des winters was allee even
somber. De sneeuw hoopte zich dan op voor de ruiten , om
hem zelfia het gezigt op het hemelruim te beletten; hoe
vroeg was het dan donker, en hoe laat werd het dag! Hg
zong niet meer en floot niet meer; wel werkte hg nog, maar
toch niet meer met zooveel gver — hg werd door een plaag-
geest gekweld, door z^e mstelooze gedachten. Over dag
ging het nog , maar als het donker werd, o, wat hadden dan
die gedachten hem te vertellen I "En het ergste was;, dat hg
bet moest aanhooren , of hg wilde of niet : want er was nieta
anders, waasmede hg zich konde bezig houden* M Iea i gfn a B i
probettde hg om een vrol^ deunde te fluiten; maar eer hg
zelf wist hoe, was het fluiten verstomd, en zat hg, met het
hoofd in beide zgne handen , te Itnsteren naar zgiie gedariiten*
Hg had nooit geweten , dat er zulk een onrustig leven ia
hem leefde , als hg nu merkte het geval te z^ ; en o » die
verschrikkel^e gedachten — > ze vergaten niets , ze heriiuier-
den hem aUes!
Zoo verhaalden ze hem , hoe hg een kleine jongen was
200
IN DRN KIRKBR,
geweekt mot blozende wangen , een knaapje , dat nog nooit
eene levende xiel kwaad had gedaan ; hoe hg op den kelder-
trap in de zon plagt te zitten, spelend en het liedje neuriënd
dat zgne moeder hem had geleerd. En die moeder, die zoo
onvertelbaar veel van hield, die over dag voor hem werkte
en des avonds met hem speelde — ja, zg was dood, God
zg gedankt! „Misschien, ab zij geleefd had,»..” zeide hg
bg zich zelven; maar de meedoogenlooze herinnering viel
hem dadelgk in de rede : Neen , neen I Gg weet het nog
zeer goed: dien dag, toen de kleine knaap met de blozende
wangen van school kwam om naar huis te gaan , kwam hg
een ouden blindeman voorbg , die bedelde en tot dat einde j
zgne pet ophield voor de voorbggangers; en de knaap greep
in die pet, en haalde er de aalmoezen uit, die medelgdende
menschen er in gewoi^en hadden. — Geen mensch had dat
gezien, geen mensch kwam dat ooit te weten — waarom
behoefde hg zich dat dan nu zoo bitter te herinneren?
Toen zgne moeder overleden was, namen de buren hem
medelgdend in huis , en troostten hem en deden hem zooveel
goed als zg konden , en hij speelde met hunnen hond. Maar
zg waren zelven arm en konden hem op den duur niet hou-
den; en daarom werd hij naar andere menschen gezonden,
bg wie hg door het armbestuur in den kost werd besteed;
doch hg had het daar alles behalve goed. Hg kreeg de helft |
van den tgd niet te eten, en dan stal hg het; hij werd de
deur uitgejaagd , omdat hg er in den weg zat , en men liet
hem langs straat loopen met verdorven jongens ; men sprak
tegen hem over het pad der deugd , en zelf volgde men het
pad der ondeugd, en hg lachte om alle vermaningen.
Hg had zgne luthersche belijdenis gedaan en stond in de
kerk om bevestigd te worden , en toen ging hg aan het
Nachtmaal des Heeren. De dominé legde zegenend hemde
hand op het hoofd , en hg verpandde zgn hart aan God , dat
hg voortaan bet kwaad zoude vlieden : hg dronk uit den be-
ker des Verlossers en at van het brood des Levens. Hoe
kwam het toch , dat hij zich nu zoo duidelgk die orgeltoonen
herinnerde , die zgne ziel tot weemoed stemden , toen hg de
kerk verliet, en dat groote Christusbeeld aan het kruis,
dat hg voor het outaar zag hangen , toen hg zich aan de
kerkdeur nog even omkeerde F Hg was naderhand toch
DOOR SBBYAA8 RB BBÜIIT.
201
nooit meer in de kerk geweest om te bidden , — ach , neen !
hij was er nog wel eens in geweest met andere inaigten , —
en toen ter t^'d » toen hy nog jong was , voelde hij dat niet
zoo als nu ; want toen was zgne eenigste gedachte dat jonge ,
lieve meisje, dat vlak tegenover hem stond en ook werd
bevestigd en met wie h^ na de plegtigheid wilde gaan wan-
delen. En dat gebeurde , en een aantal vrolgke paren , allen
kennissen van hem of van haar, gingen mede; maar toen
het avond werd wilde zy niet langer : en hij liet zyne vrien*
den in den steek, en ging met het meisje mede naar haar
huis, naar hare ouders..
Hij leerde nu een ambacht; maar hij was achteloos en
ligtzinnig; gedwongen aan den arbeid te zitten, viel vol-
strekt niet in zijnen smaak. En toch, als hg er nu goed
over nadacht, toch waren het toen goede dagen voor hem.
Yan leerjongen werd hg vervolgens knecht , en toen ging
hij om het meisje uit, dat hg had leeren kennen in de
dagen toen hg pas zgne belijdenis had gedaan. Zg diende,
zg was eene vlijtige , oppassende , brave deern ; hg daaren-
tegen had geen zin in het werken. Als zg hem zoo innig
en zoo dringend verzocht, om toch goed op zgne zaken
te passen en zgn werk te behartigen , en niet met kame*
raden uit te gaan en zgn geld te verkwisten, dan gaf hg
menigmaal aan hare goede vermaningen gehoor; maar op
het laatst deed hij allerlei slinksche streken, om voor haar
te verbergen , welk een los leven hg leidde. En als hg dan
bg haar zat, en haar zielvol oog staarde zijne holstaande
oogen aan met hun matten blik , en zgne verbleekte , in-
gevallene wangen , dan besefte hg dat het meer dan tijd was ,
maar dat het toch nog tijd was , om te veranderen , en een
ngver en nuchter ambachtsman te worden; maar die goede
voornemens vervlogen in rook , zoodra hg haar niet meer
bg zich had.
Eindelgk kon hg aan zijne kwade neigingen niet langer
weerstand bieden , hg had gebrek aan geld , en stal een
horologie van een zgner kameraden. Toen greep hem de
arm der wet , om hem nooit meer los te laten.
Toen hg zijnen straftijd had uitgezeten, kwam hg vol
schaamte, met neergeslagen oogen, tot haar; maar zijne
misdaad was geen geheim voor haar gebleven. Met bittere
202
m BEdT KBBKBS,
tranen verweet hem zgnen val, en zeide hem met ernfit
en nadmk, dat niets meer van h^ wüde weten. Als
razende verliet hg haar , en zwoer bg zich aetven , dat hg
zich zoude wreken. Allerlei booze plannen verdrongen elkan-
der in zgn hoofd ; nu eens wüde hg haar verdrinken , dan
weêr wilde hij schande brengen over haar , zoo als er thans
schande kleefde op hem. Maar daar ontmoette hg haar op
zekeren dag op straat, haar verbleekt, van tranen radetst
en van verdriet vermagerd gelaat trof hem, en sloeg den
bodem in aan al zgne plannen op wraak. En sog dit
oogenblik , nu de tot levenslange gevangenscht^ veroordeelde ,
peinzend , met den afgebroken droom bezig is , nadat hij
uit zijnen slaap is wakker geschrikt ; wat doet nu z^e dcie
oogen volloopen met heete tranen ^ wat anders dan het
aandenken aan die eerl^e, jeugdige gelaatstrekken, aan
die goedhartige oogen , aan die waarariitig liefiievolle geiie^
genheid ? Misschien dat hij zich als een eerlgk , weritzaam
burger, als een gelukkig vader en echtgenoot aan bare zijde
denkt, en hoe geheel anders het zoo zou geweest zgn
dan thans thans tussohen die vier donkere muren , maar
dan in een net huisje en in het genot van alles, wat hg
zoo rampzalig heeft verspüd : geluk , achting en liefde ! Maar
zgne gedachten- gaan verder ; hg werpt den droom van zich
af, en leunt achterover, met de armen kruiselings over de
borst geslagen.
Hij ontvlood de stad , en nam de wgk naar het platteland.
Nog sprak er in zijne ziel eene stem, die zoo innig bad:
„Yerander u ! word een ander mensch ! nog is het tgd ’
Doch een andere duivel had hem in zijne magt: de afkee-
rig^eid, namelijk, van werken. Daar kwam hg. in> aanra-
king met een vewdorveling, die al de wegen der misdaad
reeds bewandeld had — een ontsnapten dief. Zg zwierven
zamen rond , en bedelden hg de boeren : maar voor z^en
kameraad sloot iedereen de deur, met alle kenteekenen
van schrik en wmitrouwen.
Op eenen schoenen zomer-avond waren zij biimengeslopen
in eenen stal ; en hg lag reeds in slaap , toen kameraad
hem opriep en zeide: „Kom, de menschen geven ons niets,
dus moeten wg zelven zien , dat wg iets krggen.”
Hij dacht niet anders of de bedoeling was een of andere
DOOR «RRTAAS DS BBUIK.
20B
en ging mede zonder de minste tegenbedenking
maken. slopen langs heiningen en heggen , totdat
op het kerkhof kwamen. Him* hield hij z^nen kameraad
9hm^de,
„Wat moeten wj hier doen ?” vroeg hij angstig. „Gg zult
toch niet,i«,.j^’
„Wat ^peg de andere lagchend.
„0, laat de dooden toch rusten!” hernam hg.
„Domme stoffel!” riep de boosdoener, „denkt gg dat ik hier
hom om de dooden in hunne rust te storen ? Niets van
dien aard : volg mg maar !” ]E!n hg sloop naar den kedke-
maar, en probeerde of hg de deur van het portaal open
konde maken. Nu begreep hg wat zgn kameraad in het
arhild voerde; en zijn hart begon zoo te jagen en te bonzen,
dat het was alsof zijne borst wilde bersten. Toen zg bet
portaal binnendrongen » was het hem te moede , als hing er
lood aan zgne voeten , als dreigde de grond onder hem weg
to zinken bg eiken voetstap dien hg deed» en de afstand
oaar het outaar geleek wel eene m^ gaans. Hg was niet
in Gods huis geweest sedert dimi dag , toen hij zgiie ziel
pjegtig toewgdde aan God ; en nu was hij daar om te plun*
deren. Z^e handen beefden geweldig , toen hg den zak op-
iiield voor zijnen kameraad , die er alles inwierp : zilveren
'bekers , zilveren kandelaars » en al wat bij slechts vinden
kon van waarde. Had hg het niet gelaten uit vrees voor
z^nen kameraad 9 dan had hij stellig den zak neêrgeworpen
en het op een loopen gezet; want hg verbeeldde zich vaat en
zeker, dat het Christusbeeld boven het outaar hem aanstaarde
met een bestraffenden blik. Toen zgn kameraad eindelgk
opkeek , en zag hoe zgn oog onafgewend op dat beeld was
gevestigd , wierp ook de booswicht er eenen blik op , knikte
ket spottend een afscheid toe , terwgl hg den zak op den rug
nam, en spoedde zich de kerk uit. Toen zij buiten kwamen,
haalde hij weder ruimer adem; zg gingen nu op eeu grafzerk
zitten om den buit te deelen , eu hg nam wat zgn kameraad
hem gaf. Zg begroeven alles in den grond, en gingen heen.
Maar de groote zilveren voorwerpen konden zg niet gemak-
kelgk verkoopen, en hij leed gebrek; hg bedelde huis aan
huis, npiaar overal beschouwde men hem met mistrouwen.
Toen stal hij nog eens en nog herhaalde malen. Sedert dien
IK DIK XXBUB,
20é
nacht van den kerkroof was het hem juist alsof hg gebroken
had met de gansche wereld , en zelfs met God ; hij yoelde
dat hg nu vroeg of laat den straffenden arm der wet niet
meer ontloopen kon , en hg werd roekeloos vermetel van
bangheid. Toen werd zgn kameraad gevat, en die bekende
alles. Beiden werden in de zelfde strafgevangenis opgesloten.
Nog, echter, was alle hoop niet onherstelbaar verloren.
Hg werd immers voor zgne zware misdaad nu gestraft; hg
kwam ruw , wild , verschrikkelgk uit de schandvlekkende ge-
vangenschap ; maar hg had het stellige voornemen om te
werken. Hg ging ver weg , naar eene geheel andere streek
des lands , en hij zocht iets te verdienen.
Het was in den herfsttijd; God had den grond gezegend ,
en er waren geen handen genoeg , om den overvloed in de
schuren te brengen ; men vroeg niet van waar hg kwam ,
men nam hem in dienst. In die bedrgvigheid , in dat gretig
in-ontvangst-nemen van die goede gaven Gods, in dien arbeid
in de vrije, opene lucht, was iets dat hem beviel; voor het
eerst in zijn leven werkte hg .met lust. Maar de menschen
in de ‘buurtschap mogten hem niet ; hg had in zijn blik iets
sombers, iets schuws, hg was driftig en opvliegend, ruw in
zijn mond, en overigens alles behalve spraakzaam; en toen
de lieden van de hofstede, waar hg werkte, hem op eenen,
zondag vroegen om mede te gaan naar de kerk , maakte hg
zulk eene beweging van afgrgzen bg zgne weigering , dat
allen hem verwonderd aanzagen met onbestemden argwaan*
Slechts één wezen was niet bang voor hem ; het kleinste
jongsken van de hofstede vreesde hem niet. Diens genegen-
heid had hij gewonnen door eens schuitjes voor hem te sn^
den van hout en die te laten varen in den vijver; en sedert
dien tgd was de kleine altgd bigde als hg hem zag. Het
was zoo nieuw, zoo ongewend voor hem, dat er iemand
was die veel van hem hield; en hg was inderdaad aan den
knaap gehecht. Hg gaf hem zijnen zin in al zgne kinder-
grillen , droeg hem overal rond , maakte speelgoed voor hem ,
en scheen zich rgkelgk voor al zgne moeite beloond te ach-
ten door de liefdebewgzen van het onschuldige kind.
Zoo ging de winter om ; eene hem tot hiertoe onbekende
tevredenheid vervulde tegenwoordig zijn hart; en toen hij in
het voorjaar op den akker stond , te midden van het overal
DOOB SSBYAA8 BB BBUIN.
205
rondom hem opkomende zaad , en hg hoorde de leeuwrikken
zingen , toen begon er een nieuw leven te ontwaken in z^e
zoolang voor alle zachte gewaarwordingen dood geweest
zijnde borst. Toen hij terugkeerde naar de boerenwoning,
kwam zijn jonge vriendje hem te gemoet , jubelend en sprin*
gend; hg stak de armen naar hem uit, doch eensklaps was
het hem als zonk de aarde onder zijne voeten weg, als voelde
hg zich getroffen door den bliksem. Zgn oude kameraad
stond voor hem , met een onheilspellenden grgnslach op zgn
afschuwelgk leelgk gelaat , en bood hem de hand aan met de
woorden: „Wel, wel, gij hangt hier maar knap den eerlgken
man uit, naar ik hoor; neem mg niet kwalgk, dat ik u in
dat genoegen kom storen; maar ik verlangde zoo naar u,
dat ik niet langer zonder u kan!”
„Gkt weg, satan!” stamelde de ongelukkige, „ga weg, en
laat mg met vrede!”
„Zacht wat, zacht wat,” hernam de andere; „ik heb op
de hofstede verteld wie gij zijt; of dacht gij dat ik u wil
missen, zulk een fermen kameraad?”
Op dit oogenblik kwam de vader van de vrouw des huizes,
en ziende dat de knecht den kleinen knaap op den arm had,
rokte hg hem schielijk van hem af in weerwil van de tranen
en het geschreeuw van het kind. Den knecht gebood hij ,
met menig hard woord, dadelgk zgne dienst te verlaten on
te maken dat hg weg kwam. En de verwoester van zijn
geluk nam hem met zich mede onder een schaterend helsch
gelach.
Zie, hoe krampachtig hggt en zwoegt hier de borst van
den gevangene; hoor, welke diepe zuchten hg slaakt, die los-
gescheurd worden uit het diepste diep zgner ziel, terwgl
z^e oogen volschieten met bittere tranen. — Wat droomt
hg nu?
Hg ziet zich zelven in den aanbrekenden morgenstond ,
behoedzaam langs de tuinheining sluipende , om zijn kleinen
lieveling nog eens te zien ; hg ziet de natbeschreide wangen
van het kind, hij voelt diens tengere armpjes met ecne in-
nige omhelzing om zijnen hals geklemd; de hartelgkste af-
scheidswoorden klinken hem in de ooren; hg luistert vervol-
gens naar het gekraak van het schelpzand bg elke schrede
die de vlugge voeljes van den kleine doen , terwgl hg zich
S06 nr dot xnns ,
rerv^dert; en eer hg hem den hnizé in riéh geen, nek hg
hem nogmeele zieh omkeeran en met de kleine wuivende
hand hem nog een laatst vaarwel toeweoken. Zooals hg
ach toen achter de heining heeft nedergeworpen in bet
vochte gras en daar wegsmolb ia tranen , eoo verbeigt hg
nu agn aaogezigt in sgne harde legersteê, en siddert met
sgn gansche ligohaam en snikt Inide.
hg rigt tioh overeind , hg wringt sieh de banden ,
en men hoort in den donker het klapperen van z^e tanden.
Welk eene ontzetting verrolt hem? Welk eene vreeselgke
herinnering heeft hem aangegrepen, en doet hem sidderen
nnoi- ziel en naar Ugcfaaam , zooals een snerpende wind bet
loover doet sidderen? Eom, laat dat schrikbeeld te voor*
schgn treden nit zijne schiiUplaids ! Te vergeeft strekt gg
er, afwerend, de handen naar uit; te vergeefs verbef ^
uwe oogen om het niet te zien; te vergeeft shiit gg uwe
ooren digt om het niet te booren : gg waant dat de duetemis
en de nacht van den kerker het voor n kunnen verbergen —
maar bet rgst op uit het donkere diep nwer ziel!
Hoort, hoe de slechte kameraad hem lokt en in verzoeking
brengt. „De oude daar beneden in het dal heeft geld in
overvloed, kontant geld, verstaat gij? Of gelooft gg dat ik
mgn t^ beneden slapende heb dooigebragt? ^ ie de
vader van de vrouw; sg en baar man enileik alies erven, es
sg hebben het niet noodig, wg hebben hei veel harder van
noode dan sg. He oude bewoont daar een a%elegen gedekte
van het huis ; een raam in te klimmen ie toch waarlgk zoo-
veel moeite niet, en dan zgn wg voor langen tijd bezorgd.”
„Maar (ds wg hem nog op vinden en hg herkent ons?”
vraagt de gevangene angstig.
„Ba!” zegt de andere met een aftcbuwri^, maar duido'
lijk verstaanbaar gebarenspel. He gevangene deinst aditeruit.
„Heen, neen!” roept hg met aftchuw; „geen bloed!”
Zgn kameraad lacht, „Wat maakt het uit of de oude
eenige dagen vroeger sterft of later! Als men van iemand
erven wil mag men hem wel helpen sterren. En zgt gg
dan reeds vergeten hoe Venijnig hg tegen u u i t geva ren k,
hoe hg u beleedigd heeft, en hoe hg u heeft wegg^aagd?
Op dat oogenUik , geloof ik toch , hadt wei v^rla^« om
u te kunnen wreken I Bn buitendien , waarvan denkt gg te
DOOB «BRVAJlS BB BRUIK.
207
leven? Misgohien verbeeldt gij u wel, dat gg weder gemak-
kelijk eenige andere medelydende gekken zult vinden die u
den kost geven ; maar gy vergeet , dat ik ie veel van u houdi
dan dat ik a ooit los zal willen laten.”
De nood , de vrees , en vooral de dorst naar wraak haalde
hem over. Maar toen ay dien avond als twee schimmen den
, weg op gingen, was het hem telkens of er iemand was die
hem zag; vnAxt dat was geen menschen-oog. Zij maakten
het raam open en klommen er in, een voor een; en zy
vonden ^ de geldkist van den ouden man. Het slot bood
niet lang wederstand aan de geoefende handen der booswich-
ten, en hy haalde weder ruimer adem. Doch daar ging eens-
I kl^s de deur van het aangrenaende slaf^kamertje open, en
de oude, die nog een stevige en sterke man was, kwam
binnen, gewapend met een knuppel. iNu volgde er eene
wilde woratelparty, een oogenblik van onbeschiyfelyke ver-
warring; hy hm'nnerde zich dat hy den ouden man van
achteren in den nek had aangegrepen met beide handen, en
dat hy heim zoo op den grond had getrokken; daarop had
hij eenige doffe, vervaarlijke slagen gehoord, en het daarop
volgende oogenblik stond hij naast een lyk. De twee mis-
I dadigers staren elkander aan met doodsbleeke gezigten ; ein-
del^ schopt de meest verstokte van de twee het lijk ter
z^e, en maakt een aanvang met het bijeen rapen van den
buit. De gevangene doet de deur open van de slaapkamer
om ook die te doorzoeken. Maar o schrik, o ontzetting,
o wrekende idmagtl Wie komt hem daar te gemoet vliegen,
wie omklemt zyne knieën en roept smeekend zyne bescher-
ming in — wie anders dan zyn kleine lieveling, het jongste
knaapje van s^ynen gewezen baas ! Hy deinst verschrikt
achteruit, radeloos hoe te moeten handelen, magteloos om
tot iets te besluiten. Maar daar ziet hy hoe zyn kameraad,
zonder iets te zeggen , zyn mes grijpt , en krampachtig drukt
hij nu het kind aan zijn hart, en strekt met eene afwerende
beweging de kmd uit naar den anderen booswicht.
„ Die kleine kan ons morgen verraden bromt deze. „En
daarom moet hij sterven, zoowel in uw belang als in het
myne.
„ Ach neen ^ wij zullmn hem met ons medenemen smeekt
de gewezen boerenknecht ; doch hy weert het dreigende mes
208
nr DBN KBRKER,
niefc meer af, want de kleine heeft zynen arm gegrepen, en
in zgnen angst voor het moordtuig schuilt hij weg aan die
borst, waar hg zoo honderdmaal vertrouwelgk het hoofdje
heeft laten rusten; en zgne bevende lipjes smeden om hulp
en redding.
„Zijt gij razend of gek?” herneemt zijn kameraad. „Wat
zouden wij met dat kind moeten aanvangen ? Laat hem los,
zeg ik u , wij hebben geen tgd meer te verliezen ; laat hem
los, of ik steek u overhoop!”
De bevende lippen van den ongelukkige zgn naauwelgks
in staat de bede te uiten hem dan toch eerst naar buiten
te laten gaan, om hem geen getuige te laten zijn van dien
nieuwen moord. Zijn kameraad rukt hem het kind uit de
armen; en hg, hg springt het raam uit en werpt zich ter
aarde , met zgn gelaat zich diep verschuilend in het bedauwde
gras. Welk een verschrikkelgk 'oogenblik — z66 verschrik-
kelgk, dat de gevangene, bij die herinnering, aan zgne ge- |
waarwordingen lucht geeft in een gezucht , dat eerder gebrul i
zou mogen heeten; hg drukt zgn hoofd tegen den muur, |
als wilde hij het er doorheen boren, en stort vervolgens |
achterover en wentelt zich op zgne legersteê rond gelgk een I
worm die in het stof woelt.
De gruwelgke, met bloed besmeurde buit was gedeeld, en
zij gingen weder huns weegs* Doch ditmaal viel de verden-
king zeer spoedig op hen. Hg werd voor den regter geroe- j
pen , doch hg ontkende alles* Maar toen hg in tegenwoordig- ;
heid kwam van het lijkje van het kind , toen werd de misdaad
ontwgfelbaar bewezen door het stijf afgewende hoofd, door i
het parelende angstzweet dat hem uitbrak aan alle kanten
en door het krampachtig zamenwringen zgner handen. Hij
bekende alles , en smeekte er om , dat men hem terug mogt
brengen naar de gevangenis. Zijn kameraad werd veroor-
deeld tot de straffe des doods , hg zelf tot levenslange
tuchthuisstraf*
Hier zat hij nu, alleen met de verschrikkelgke herinne-
ringen uit het verleden. De zomer ging om, zonder hem
eenig ander genoegen te brengen, dan dat de zonnestralen
iet of wat breeder en goudkleuriger op den muur vjelen i
tegenover het raampje; slechts een zeer enkelen keer ge* I
beurde het dat zich een vogelfge neêrstreek in het raamkozijn, I
DOOE SX11TAA6 DE BRViy.
200
daar eenige toonen kweelde, dan klapwiekte en wegrloog.
0, dan klonk het luide: „Yrgheid! vr^eidP* in de borat
?an den gevangene ; maar dan bedacht hij weder, dat hy im-
mers in de vrijheid niets gelukkiger zou kunnen zyn dan in
de gevangenschap. Op andere tyden verlangde hij om eens
een groen blaadje te zien, een enkel groen blaadje, of een
grashalmpje. Ach, vergeefsche wensch!
Maar als de winter kwam, en de dag werd zoo kort en
de zon ging zoo vroeg en zoo zonder pracht onder, dan
werd het binnen die vier enge muren zoo bitter bang. Dan
werd hem de lucht zoo zwaar, dat hij er door ter aarde werd
gebogen. In de lange, donkere winternachten zat hg wak-
ker, en onderhield hg zich miet de verschrikkelijke schimmen
uit zgn leven in de wereld. Wat baatte het hem of hg op
en neder sprong in het kleine vertrek en zich tegen den
muur aan drong als wilde hg dien door midden drukken.
Het eenigste dat hg daarbg won was de a%ematheid, waar-
mede hg zich nederwierp op zgne legerstede : want naauwe-
lijks was die afgematheid geweken, of zijne schrikbeelden
keerden terug.
Eens — het was op een kersnacht — dacht hg aan al de
blgdschap die nu overal heerschte, de gansche wereldrond,
en hg dacht of het hem niet mogelgk zou zgn te bidden?
Daar kwamen hem eenige sinds lang. vergetene woorden op
da tong, en hg stamelde: „Onze Vader, die in de hemelen
zgtf’ Doch hg hield dadelgk op. „God is in den hemel,”
dacht hg , „zou Hg de verzuchting willen hooren , die opstggt
uit de hel in mgn gemoed! Neen, neen! ik bespot Hem,
als ik bid.”
Eindelgk — jaren en dagen waren er voorbg gegaan dat
de levenslang veroordeelde de vrge lucht niet had ingeademd,
dat hij de pracht van het hemelsblaauwe uitspansel niet had
mogen aanschouwen en niet had mogen wandelen in de ver-
kwikkende stralen der zon — eindelgk had de ziel het lig-
chaam uitgeput. Hij lag ziek en krachteloos, en de dood
was nabg. Toen openden zich de naauwe kerkerdeuren, en
hg werd vervoerd naar eene minder sombere plaats; daar
scheen het daglicht helder door de ramen, de vooijaaralucht,
vol vrgheid en hoop, stroomde frisch door de opengezette
vensters naar binnen, en rondom zich hoorde hg weder het
H. xr. 8. 1862. No. IX. 14
210
IS DEK KERKEB,
geluid Tan ineüschen-stemmeiu Maar hunne bannhaitigheid
kwam te laat. Smeekend verzocht hg om oenen geestelijke,
on toen deze hem kwam, opende hg hem geheel zgn
hatt, deed hom al het l^den overzien, dat hem de ziel ver-
ocheürde. Bn met diepe aandacht luisterde hij naar het ve^
haal aangaande Hem, die zelfs de snoodste zonden heeft
beantwoord met Zgne liefde, ze uitgewischt heeft met
bloed; en hoe zelft de wanhopigste zondaar de met bloed
bezoedelde handen nog mogt omhoog heffen tot een gebed
in Zgnen naam. Met welk eene verkwikkende gewaarwor-
ding sprak hij niet de troostvolle woorden uit : „ Ik^n God
en Verlosser!'* met welk een vurig verlangen reikhalsde Iq
niet naar het oogenblik, waarop hij het nachtmaal des Heeren |
dëelachtig zoude worden; want hij was zoo bang dat z^se
levenslamp zoude uitgaan, eer die voorzien was van de olie
des eeuwigen levens.
Eindelgk had het gewenschte uur geslagen; hg had dal;
uur met zooveel verlangen te gemoet gezien , en aanhoudend i
de vrees bg zich voelen opkomen, dat hg onwaaidig zou |
worden bevonden om als gast mede aan te zitten aan den •
maaltijd der genade. Maar toen het gezegende brood, dat ^
G*od met den mensch, en den Verzoener met den zondaar
i
vereenigt , genuttigd was , en toen de vergulde kelk met den
dronk der barmhartigheid zijne lippen had bevochtigd, toen «
rigtte zijn hart zich op in hooge en kinderlijke vreugde. '
Zalige, zachte weemoedstranen stroomden als een verkwik-
kende regen op zijne brandende lippen neder, die niet op-
hielden dankgebeden op te zenden hemelwaarts. ,,0,'* zeide
hg, en zijn oog was op het openstaande raam gerigt, „het
is vooijaar, dat voel ik, bet is voorjaar, Gods heerlijk
voorjaar!** |
„Ja,” antwoordde de geestelijke, „het is voorjaar; zelfs |
de oude boom bij den muur van het gasthuis wordt weder |
groen ; toen ik er daar straks voorbij kwam heb ik er juist
een pas uitgeloopen takje van afgebroken — hier is het!”
En hg legde het groen gebladerde takje in de hand van den
stervende.
„O God!’* riep deze, met een zachten vloed van tranen;
„de oude, verdorde, afgeleefde boom, zegt gij, wordt ook
weder groen , tboit zich met nieuwe bladeren , heerlijk, groen,
DOOB 8BBVAAS BB BBCIN.
Öil
gaiuig) abh, d«n9 Hibb, — o., 4 bi» qpl^ hopfSi^,,
dat Qtodi ook m 9 ( tot Ben. oionwi lewi 4ioeiv. eg*
kien. is «eiw; aadsn! sies^d!n>r PM Hs!*;’
^ net bet gKoese tMje , voo^> bBW bM zu^b^Bl^r W
Sodk ala^; en goedbtMd , in, z^e> bBud» e^ i^ett de. 1^05
dm TMSoemng efii a^O' Uppeua ging hg benen' iwaï; opf
persten regtersteM» in de hoop., d)et; oob; hg een ^ip, zqu
nogeoi grgpen vm het kleed degiZeUg m ak e rs-^ en,dnt oeb hp
de noords» «w mogen hooren ; „lldgn toon ! uwe. zondien
zpi Tm^geeon P’
GHEFmO BBNl EN EIJN YBiENiDi
HistoriBche no?elle.
Een hevige stormwind blies door de sèraiten. der< Uei^
ItsliÉMSohe sèMk Babiole. Be» hemel wi»; verdmlezd en
wierp steri^e regensüroomen naair> benedmi die klietteoendl op
de d^ea der huiaen en op< de straÉen nederviel^, WioUi^
echter in dien tgd-^ het wa9< in heb jaar 1^01 -r; slechts wet
de Yoomaamste betreft geplaveid waren. Over heti md^plein
stdpbo een jongawo; bonoD ) die met bl^baie inspanning den
storm weerstondsK Beb ligte valies op> den mg en den knoea-
tigen stok in de hand, duidden een reiziger aan doch
den eersten blik kon men zien, dah geene behoefte), maar
siechtn eigen keus hem eene voetreis had dpen ondeimcb-
men. De zwarte baret* met de fier> <^ataande struhmder,
het violetkleurig zyden manteltje , dat hij^ loe om de schjOi^
der» had geslagen, het geheele genaad' van den jongman
getniigdie, dat I19 tot do hoogere standeui behoorde* Biy
stond stil r hieM de baadi voor de oogen , en zag , door ^
dikke diustepniB , die hem omringde , naar iets uit , dat hy
echter niet sdteen te entdekken, want Uj scdiudde miamocr*
dig bet edel gevormd hoofid met de lange donkere lokken,
en mompelde :
„Yerwenscht nest! AUes als uikgestorvenk Hier si^nt
niet emw oene taveerne te zyn, waar zieh een ohristemDenpek
in zulk emi nadbt verkwikken kan.”
„Hoki , moedertje !” ri^ hg daarop^ plotseling eene oude
vrouw toe, die hem dngt voorbg ging, om met de ledige
kruik water uit eene bron te halen, n^ola,. moederyp',
212
aUIDO EENI EN ZIJN YBIEED.
waar is hier eene herberg? Nu, antwoord mg toch!.,..
Ach, ik bemerk het al, de oude is doof; ja dan geef ik
het op , mg aan haar verstaanbaar te maken en beproef nog
eenmaal op goed geluk mij ergens ingang te verschaffen.
Waar ik tot hiertoe kwani , moet men wel doof geweest zgn of
mg voor den stormwind hebben gehouden, die de deur
schudde — want men liet mg niet binnen.**
Hg ging naar een der naaste huizen, nam den ring, die
tot zijne verwondering toegaf, en werd met de hulp van
den storm, na het openen der deur, met zulk een geweld
naar binnen geworpen , dat eenige mannen , die bg de digt ge*
sloten vensters om een grooten houten disch zaten , verschrikt
van hunne zetels opsprongen.
„Jozef, Maria!’* riep een hunner den binnentredende te
gemoet, „is er brand?”
De jonge vreemdeling lachte. „Dan zoude het niet zoo
stik donker in uw stadje zijn ,” zeide hg , „en dan zouden
mgne oogen, en niet zoo als nu mijn instinct, mg eene
haven hebben doen binnen loopen , waarnaar ik al zoo lang
heb gezocht.**
De waard was intusschen naderbg gekomen en groette
den goed gekleeden reiziger met diepe buigingen en vroeg
naar zijne bevelen.
„Hier, neem de barret en den mantel en hang beide op
om te droogen ; geef mg dan tot inwendige verwarming wat
tokayer of wat gij anders goeds voorhanden hebt. Bezorg
mg ook wat te eten.”
Toen ging de jongman op eene lange bank zitten, waarop
de andere gasten , bescheiden op zijde schikkende , hem plaats
gemaakt hadden. Hg legde zijn rands eitje af, dat hg achter
zich op den grond wierp , legde beide armen op tafel en zag
de kamer rond. Aan den zolder hing eene lamp , die slechts
karig het groote met steenen bevloerde vertrek verlichtte.
In het midden bevond zich de tafel door banken omringd,
langs de muren hier en daar een driepootige stoel en een
kapstok , waaraan de gasten hunne hoeden en mantels hin*
gen , en op den achtergrond eene schenkkast met flesscben
en glazen, borden en schotels bezet, en eene schenktafel,
waarachter nu de dikke waard bezig was , de bevelen van
zijnen nieuwen gast te volbrengen.
GTJIDO RENI EN ZIJN VRIEND.
218
Nadat de overige gasten den vreemdeling genoegzaam op-
genomen hadden , zetteden zij het afgebroken gesprek voort,
klaagden over dure tijden, slechten handel, onveilige wegen,
en morden over deze en gene verordening, die hun onregt-
vaardig of ten minste ondoelmatig voorkwam, en hadden
spoedig de aanwezigheid van den jongen reiziger geheel ver-
geten. Deze luisterde maar half naar de gesprekken rondom
hem; hig had nu eene betere bezigheid, daar de waard eene
kan met goeden wgn en een gebraden hoen met olyven bragt ,
welk maal door den jongen man dapper werd aangesproken.
„Kola, -ostellano (1)!” riep een der gasten plotseling.
„Dobbelsteenen ! Het is nog te vroeg om heen te gaan ;
bovendien zou men er met zulk weer geen hond uitjagen.
Wy willen een spellelje doen!”
„Dat is goed ! — Ik doe mede! — Een goede voorslag!” —
klonk het gelyktydig uit verscheiden monden, en ook de
vreemdeling schoof zyn bord op zyde , reikte den waard met
een beteekenisvollen wenk de ledige kan toe en zeide:
„Als gy wilt , speel ik mede. Dobbelsteenen en de klank
van den beker zijn my de beste melodie , ofschoon ik de
zoon van een geleerd musicus ben.”
Tegelijk haalde hy een lederen buideltje uit zijn valies te
voorschijn en schudde verschiedene blanke goudstukken op
de tafel uit.
„Ziet , ik kan betalen !” riep hy vrolijk. „Hier, ik zet een
fionno (2), wie is mijne partij?”
„Ohof’ antwoordde een der gasten, dien de andere Panato
noemden , „denkt gy dat wij rijke heeren zijn, als gij, signore?
Wy spelen om bajocci (3) en als het hoog loopt, wint of
verliest men een paar paoli (4).”
„Gorpo di Bacco!” riep de vreemdeling uit. „Zet dan
uwen bajocci tegen mynen fiorino. Wat doet het er toe , of ik
in het nadeel ben; ik verdien toch misschien het goud ge-
makkelijker dan gij het zilver en koper.*'
(1) Waard, kastelein.
(2) Piorino of florin, oorspronkelijk een goudgulden, die zijnen naam
aan de stad Morénce te danken heeft, om dat deze munt daar het eerst
geslagen werd.
(8) Biyocco is eene kleine Italiaansche munt.
(4) Een paob is ruim 20 cents van onze munt.
214
auiDO BEKi SN ztjir YBnin>.
He ^Baanaen stieten elkander niet de ellebogen 4 nn en hch-
ten.» B^ear coiemtfnd aam 'de arooidea des ^reomdea mdeis
dan «als adhevts qp^ rtot dat ze aqg&iaals liecbaald duid.
„ITa, rahi gg ’taoo wUr^ dan <agn wg tevreden ! Kolk een
•iBfiel dfaii onea nidt^rile dagen «doen ! — Set ware zonde de
.gelegmdieid te ¥erwaaDloozen>, «om zgae b^jocci in good ie
vatwisselen. Ha, ^ba, ^een .Toortreffélijke inval, signor^ dat
aal een lustig -epel wonden!”
>Zoo 'Spvaken rzg door*^6lkander en spoedig tcammalden de
steunen tegen de zgde vmi den tinnen beker en rolden^over
de (taÉeL
,^Tien ! — Zeven 1”
>daar hebt gg een fiorino verlosen,, signor* Nu
komt mg juist van pas,” en hg stak het ^goudstuk met la-
chend igdaat haastig m den aak van buis.
„Twaalf! — ¥ier!”
<„"Weder verloren , signor ! ^Ha, ha, ha, ket scbpit dat
gg geen .^gelukskind ^*t.’*
;,^GeduId, (geduld!” rsiqp de jongman,, „denk niet>dat ik
al^ .ongelukkig tzal zgu* Zie , daardxeb ik zestien oogen
geworpen, en gij ? — Zeven ! de b^ooo is voor ^
den eenen zal het niet .blgven , dat verzeker ik u.”
Toen hield hg ender het sahatesend rgelach der medespe-
lers de kleine zoo even gewonnen munt in de hoqgte en
.floot de van een destgds algemeen bekend 'volksliedje :
II hve del danari^ waarmede spoedig .het ,gehaele / gezelsduf
in oen luid koor instemde.
De opwekking van het zeer <n^ge^e.8pel,rde steeds meer
klimmende vrolgkheid , maakte de dorstige keelen der drin-
kers slechts te dorstiger, en de waard dmd de ^handen >vol,
nm aan de wenschen a^er gasten, wegens de vnllingrhunner
^bekers \te voldoen. JSr wee^galmde aomwglen>eendiigttben
en aingen in deigrooteHgelagkamer , dat>de wandmi ^dreun-
den, en slechts als .jirist' eene. kleine ^uae ontstond,» waarin
aller oogen zich op de rollende dobbelsteenmi vestigden,
hoorde men buiten het loegen van den Wind én*hét'klettöreo
vau 8én regen 'tegen de vensteiflaiken.
„£tier zgn m^e 'beide laatste goudstukken riep èindel^,
na een spel van meer dan twee uren, de Jonge ligtziunige
vreemdeling ; „wie zet er nqg een hgjocco tegen?”
GCIDO BBNl EK ZIJN TRIEKD«
216
pei^OQep als zicb in bet vertrel^ beyonden 9 zooveel
.WdiWOO^rflden : „Ik , ik , ifc**
yriendi^^] slecbts een kan bet ayo<i W^vpt
dea voorrang ! Die den hoogsten worp dpet, is myne party/’
het is Fcaiato» Hy heeft achttien oogen geworpen l^r<^
^det gelukskind.” r— „De nweate dorino iKyn in zyn zak goko*
men!’’ Zpo klonk bet door elkander, en Fanato nmakte zieb
I mt van hebzucht vonkelende oogen gereed , om met zynen
btyoeco de laatste goudstukken van den jongen verkwister
te kemagtigon. Ditmaal waagde hy te vergeeft de kleine
geldmunt $ zjjn worp was aanmerkelijk minder dan die des
vmemdclings , en onder bet jubelend alarm zyner medespel^
streek laatstgenoemde den gewonnen bajoeoo op en verklaarde
het spel voor geëindigd*
„Seb ik niet gezegd dat ik winnen zoude riep by ftgr
: cbend uit, en wees op een hoopje kleine munt, dat voor bem
I op de taftl lag. „Twee en zestig fiorini gaf de maroheae
my gisteren voor de schets van den kleinen Bachns, Sier
zyn er nog twee van , die do fortuin my goedgunstig gelaten
, heeft. Dn hier is mijn gewin, een, twee, drie zes en
I zestig bajoccb Twee en zestig van zes en zestig blpb vier!
I Heb ik niet gezegd dat ik winnen zoude. Heidaar, waard,
myne rekening!”
De waard noemde de verschuldigde som.
„Zoo; daar hebt gy de beide goudstukken. Wat er meer
dan uwe rekening is, zal wel voor de kosten van het bed
toereikmid dat gy my nu zult aanwijzen. Goedmi nacht,
kameraden, gaat nu naar buis- Do storm he^ opgronden,
en als bet nog achterna mogt stormen wat dikwijls veel
erger is — toont dan aan uwe toornige vrouwen de winst,
die gy behaald bobt , dan zullen zij wel tevreden zyn ; want,”
voegde by w^iBlkacbtig lagebend by : „het spel is toeh slechts
eeno aomde, als men verliest.”
By schnddo de door den wijn en het geld opgewondeijL
burgers 4e hand en was weldra alleen* De waard wees
hem een kamertje , wasr een ledig bed op bmu waddo, w
het duurde niet lang of de droomgod had den jongman
zyne vleo^ls geleend en voerde zyne ziel ver terug in de
d^hgsn ayncr kindschheid.
216
OriBO BEKT EK ETJK TBIEKD.
De jeugdige slaper ?ras de schilder Guido Beni, een naanii
die reeds in den tyd onzer vertelling , den 26jar^n jong-
niany met zooveel roem en eer overlaadde » dat zgn klank
thans, na meer dan twee eeuwen, nog bekend en hoog
geschat is. Ghiido Beni was de zoon van een achtenswasr-
dig en degel^ mozigkant te Bologna, waar hg het levens-
licht had gezien in het jaar 1676. Beeds in de vroegste jeugd
toonde de knaap eene muzikale begaafdheid , welke zgn vader,
die vurig dweepte met zgne kunst , deed besluiten zgnen
zoon aan de muziek te w^en. Gelgktgdig met Onido werd
ook zekere Bartholomeo Cordi, een wees, die door den ouden
Samuel Beni als leerling was opgenomen, de tooverwereld der
toonen binnen geleid , en beide knapen sloten zich met de |
innigste vriendschap aan elkander. Bartholomeo, eenigejaren |
ouder dan Guido, was in alle dingen voor zynen medeleerling
een goed voorbeeld , en deze erkende in den geliefden vriend I
gaarne het overwigt en onderwierp zich aan hem zooveel j
hg konde. Het was vooral Bartholomeo’s invloed, die den
heethoofdigen , onbezonnen Guido van menigen dollen streek
terug hield, of, als hem dit niet altgd mogelgk was, toch
voor den ouden Beni de ligtzinnigheid van zijnen zoon wist '!
te verbergen , dewgl hg wegens de drift des vaders voor de
gevolgen vreesde.
Guido bleef niet lang aan de edele musika getrouw. Een |i
grooter talent , dat der schilderkunst , kwam spoedig bg hem |i
zoo zigtbaar te voorschgn, dat de vader, na menigen harden '
inwendigen strijd, zich toch eindelgk bewogen gevoelde,
zgnen zoon van de studiën der muziek te ontslaan en^hem
in de schilderschool te zenden van onzen beroemden land-
genoot Dionysius Calvart (1). j
Bartholomeo bleef bg zgne noten en toonen; maar gelgk
hg een beschermende genius voor Guido geweest was, ont-
brak hem sedert de afwezigheid van zgnen altgd vrolgken,
ja dikwgls van overmoedige luim , overborrelenden vriend
het opwekkend en bezielend beginsel , en hg verviel dikwgls
in eene te voren onbekende traagheid en lusteloosheid tot
(1) Geboren 1565, overleden 1619. Calvart is vooral door a^n per-
spectief beroemd geworden. Hg was landscbap*, architectnnr- en figiiar-
schilder.
GUTDO BENI EN ZIJK VRIEND,
217
de stadie, welke den ouden Beni bgna tot vertwijfeling
bragten.
Eens op een dag had de intusschen tot jongeling opge»
wassen knaap de hem opgevene taak niet zoo voltooid, als
hg naar zgne krachten had kunnen doen. De meester
geraakte daarover in zulk een toorn, dat hij van zgn les*
senaar opsprong, waarop eene juist voltooide compositie lag,
welke hg met trots voor zijn beste werk verklaarde, en door
qne hevige gesticulaties een grooten inktkoker omwierp,
die daarnaast stond, en welks zwarten inhoud nu onge-
hinderd de noten en noo^es overstroomde. Dit bragt den
ouden man volkomen in woede, en zichzelven niet meer
meester, viel hg Bartholomeo met vuistslagen aan. De jonge-
ling roerde hand noch mond tot zgne verdediging, maar
diep in de ziel gekwetst , verliet hg nog denzelfden dag het
huis van zgnen weldoener, om het nimmer weer te betre-
den en doelloos de wijde wereld in te gaan*
Destgds ging Guido Beni in de school der Carrac-
cos (1) over, welke daardoor dat zij de kunst een zuiverder
smaak zocht te verleenen, een groot getal discipelen van
Calvart tot zich lokte. Onder hunne leiding ontvouwde zich
Ouido Beni’s talent tot volle grootte en spoedig werd zgn
naam met zulk eene geestdrift en bewondering genoemd,
dat zgn nieuwe meester hem met gverzuchtige oogen begon
te beschouwen. De kardinaal Borghese hoorde van den jon-
gen man, en bestelde bij hem , tot versiering der kerk deUt
to fantane , eene schilderg , die de kruisiging van den apostel
Petrus moest voorstellen. Guido Beni volbragt de hem op-
gedragen taak zoo volkomen tot tevredenheid van den rgken
en magtigmi kerkvorst , dat zgn roem zich spoedig over de
grenzen van zgn vaderland verbreidde , en hg na korten tijd
niet meer in staat was aan alle bestellingen te voldoen.
Guido Beni had binnen weinige jaren een rijk man kunnen
zp, maar zgne hartstogtelgke zucht voor het spel deed hem
de verworven sommen dikwgls zeer spoedig weêr verkwisten*
(1) Uit de familie Carracco agn vele meesters der schilderkimst voort-
gekomen. Lndovico Carracco grondvestte met agnen broeder Faolo en agne
beide neven Agottino en Annibèle eene school te Bologna onder den naams
Aeadêmi dêgii neaimm&nati^
218
«
Gimio BEiri EN ZIJN TB19NP.
ala knaap ba4 kg eene vo<nr}ie£ia voor de (^nri^ddifg
gehad y welke een gewaagd spel veroorzaakte , en
SartholoQieo Coxdi hem niet meer wisacsebuFend ter ;qde
etpndj gaf hij aieh teugelloos aan dezen verderfehjhpn
tGgt over. Hoe jaeer geld hg ontving 9 hoa hooger
speelde, en dawr hg gewoonlgk ongelukkig ew, verloor b§
dikwijls in oenen naoht grootere sonunen dan hg in inaendaa
verdiende. Zoo kwam het dat hg dikwijls gpen enkelen
joGGo in den zak had, maar zgne gnenzdpoze ligt^innigbead
bekreunde zich daar niet om» Bezat hg geen geld, dp
borgde hg, tot hg weder eene goede som ontvangen had
om te kunnen betalen en leefde van den eeuen dag tot
den anderen in zorgelooze vrcdpLheid vooprt, waartoe voor^ |
zeker de geruststellende oyertniging bgdroeg, dat in \
kunstenaarshand een muitputtelgke schat verborgen lag, dat |
een^e penseelstreken hem altgd weder genoeg geld aondaa ;
verschaffen. Aan ouderdom of ziekte dacht hg niet beida
lagen voor den ffrisschen, levenslnstigon jongeling nog te <ver.
. Hes moigens na het dolzumig ppel in de osteria (herberg) [
te Babiole ontwaakte Guido Beni uit z^ien onrusten slaap j|
met een zudit en den uitzoep : „Bartolo, waarom moest gg ,
mg ontnomen worden!” Hij had het beeld van den vriend
zgner jeugd in zgne dropmen aanschouwd, en ook wstmi
trad de i^d van het innige zamenleven met Bartholosaeo €onh
zoo levendig voor Guido Boni’s ziel, dat hg, gebefd tegen i
a^e gewoonte , ernstig en nadmikend werd' Hg had, fod^
de mishandelde jongeling het huis van 9amuel Beni verb^
had 9 riiets meer ^^an hem geheood, en wist niet maa of i 4 |i
hem nog onder het getal der levenden rekenen moest. Bik*
wgls bad hg den vriend gemist, doch de wknelewde indruk-
jkmi des Jlevens hadden in het bewegel^ gemoied des jongsn 1
schilders het verlangen naar hem slechts voorbggaande lataa ,
ontwaken en allengs steeds zeldzamer doen Wiorden, M l
heden de levend^ droom hem Bartholomeo’s gestatte en
Jhaar zijne geheele genegenheid voor den vriend >%gner jeugi I
weêr te voorschgn geroepen had.
Een gedruisch op de straat, dat elk oogenblik toenam,
leidde eindelgk Guido’s gedachten op eene andere baan. Bjj
stond op van zijn leger, kleedd© ^ioh en a?(g buiteWf
XJit een naburig huis droeg men aüi^lei gOKlpedimheiCiea 49
GÜIDO BBIÏI EN EIJN VRIEND.
219
straat Oude kisten en kasten, tafels, ^stoelen en banken
stonden ordeloos in het rond, en vele mensehen drongen
zich daar tusschen^ <m de hgssondeTe yoorweij^en onderaae^
kend in oogenschouw te nemen. Het was duide^k dat hier
eene verknoping zonde plaats hebben , en in den auctionaris,
die de enkele stukken met kqtteekenen merkte, zop lals zij
op de iiy aan de meestbiedenden zouden verkocht wordenf
herkende Ghuiido Beni spoedig een zgner ep^lg^ooten van
gisteren. Aan .zjjne zgde stond een oud mannetje, met grgze
haren , die er zoo even was bg ;gekomen.
„Nu, Dazzi,” xiep h^* en slo^ daarbij den auctknpiacis tot
moi;gei^oet op den schouder, „is er wat goeds?’*
„Yoddeijg!” antwoordde de aangeEfprokene en wees yeiv
achteip: opden aUezins slechten toestand der tot verkoop be»
stemde voorwerpen. „Ik verkryg wat m^ toekomt, maar
^ Fanato aal ler bezwaarlik zonder schade afkomen.”
„Is de som dan zoo g^ot?” vroeg de kleine.
„In allen gevalle voor dien daar binnen groot genoeg,’*
antwoordde bi en wees met den ou^ekeeiden duim over
^ne schouder naar het oude kleine huisje , dat men bezjg
was te ledigen.
,„Hoe ^n dan die lieden zoo in ellende geraakt?” vroeg
de oude. „Zooveel ik weet hebben ^ er zich altyd vi^ goed
^ doorgewoDsteld.”
„Ja wel,” antwoordde Dazzi, „dat hebben zg ook. Haar
het ongeluk vervolgde hen. De mau werd ziek , de wouw
kende met het kleine kind niets verdienen , en toen giifg
het achtemit, tot zg Panato in handen vielen,, die hen be-
r reidwilljg borgde.’*
„En meer rente nam dau een jood,” viel het oude man-
netje hem in de rede. „Ja, ja, Pauato ken ik, hem is deu
mammon .nader dan bet heil zgner ziel,” sn hg bekruiste
zich herhaalde malen met vrome ongerustheid.
,„Daar hebt,gg gelgk in,” zeide Dazzi en z^g om zich of
ook niemand huu gesprek beluisterde , zonder Qoiido te
bemerken, dte uit zgn venster woord voor woord der beide
mannen had qpgevaugen. „Panato ontziet niets om zioh te
verrgken. Lieve God , alsof hij zijne bijeen geschraapte schat-
ten niet zou moeten achterlaten als het op aarde met hem
gedaan is. Gisteren avond heeft hij hier in de taveej^pe eepen
220
OTIBO RSFI 'EJX ZJTN TBIEND.
signor pazzarello (1) een mooijen streek gespeeld , en had
toch wel tevreden kunnen sqn zoovele goudstukken met
z^e bajooci te winnen als het geluk hem en ons liet te
beurt vallen.”
„Hm, gg bedoelt toch niet, dat hg
„St! Ik wil niets gezegd hebben, want bewezen kan ik het
niet,” antwoordde Dazzi, „en Panato is een sluwe kerel en
magtig daarb^ , zoodat hij my ligt in het verderf konde sto^
ten , als hij wist wat ik van hem denk. Maar u kan ik het
wel zeggen, oude,” ging hg vertrouwelgk voort, „Panato is
een spitsboef, dien men op de vingers moet zien. Bg den
laatsten worp gisteren — ik vertel u wel eens hoe dat alles
zamenhangt — heeft hg slechts die ééne maal verloren ; daar ik
hem zoo scherp in het oog hield achtte hg het raadzamer
het geluk datmaal te laten varen.”
De oude man schudde het hoofd en zeide : „ Hg heeft den
duivel eenmaal zgnen kleinen vinger gegeven , en die verge-
noegt zich daarmede niet, dit weet men van ouds. Dat
Panato niet altijd regtvaardig handelde, dit wist ik al lang.
Onlangs heeft hg eenen principe (2) voor 600 fiorini eene
schilderg verkocht, die hg voor het werk eens groeten mees-
ters uitgaf en die hier of daar door een kladschilder ve>
vaardigd is. Daarna lachte hij en zeide: „Wie zoo dom
is zich te laten bedriegen, die is niet te helpen!” Ik heb
het zelf gehoord.”
„Dat wil ik wel gelooven,” zeide Dazzi, „en hoewel ik
niet afgunstig ben, zoude het mg toch pleizier doen als hg
eens met gelgke munt betaald werd. Hij moet weinig van
de kunst verstaan, hoewel hg zich er op beroemt dat zgn
handel in schildergen zoo bloeit omdat hg een kenner is
zooals er geen tweede bestaat.”
Niet lang na dit onderhoud , dat natuurlgk Guido Beni’s
aandacht had gekluisterd, mengde zich de jonge schilder
onder de groepen, der voor het naburig huis verzamelde
menschen. Ook Panato liet zich daar vinden en begroette
zgnen nieuwen bekende met kruipende hoffelgkheid.
„Nu,” zoo sprak Beni hem niet zonder eenig sarcasme aan.
(1) Dolkop.
(2) Vorst.
GVIDO BEiri KN ZIJK TBIJBND.
221
„wM gij de goede zaken voortzefcten , die gy gisteren avond
gemaakt hebt, en ook hier fiorini voor bajocco’s inndlenP”
„De hemel beware mij, signore,” antwoordde Panato met
eenige verl^enheid. „Hier is niets voor mij; — bovendien
is eigenlek alles, wat gij hier ziet, reeds m^n eigendom.*’
Guido £eni boorde dit antwoord naauwelijks; zijn blik
vestigde zich na op een man , die zoo even in de huisdeur
verschenen was. Met den rug tegen dezelve geleund, stond
hij daar, met gekruiste armen en staarde somber op de
voorwerpen, waarvan de verkoop intusschen begonnen was.
Naast den nog jeugdigen, maar ziekelijk sch^nenden man,
stond, met een klein kind op de armen, eene schoone bleeke
vrouw, die de heldere tranen over de wangen liepen, en
die zich beijverde, het klagend schreijen van haren zuige-
ling te stillen. Guido £eni vestigde steeds scherper zyne
blikken op de trekken van den man in de huisdeur; plotse-
ling riep hy op luiden toon: „Bartholomeo Gordi!” en een
oogenblik daarna hing hg aan den hals van zijnen wederge-
vonden vriend. Deze, zoo plotseling uit zijne sombere ge-
dachten opgeschrikt, bevrijdde zich van de hem omklemmende
armen, rigtte zgne holle oogen op het gelaat van den on-
stuimige jongeling en riep toen met zachte sidderende stem :
„Eeni, Guido Keni, zijt gij het? Zijt gij het waarlgk? Giy
komt om mij in groote ellende te zien !” voegde hg er somber
bij en keerde zich af.
„Om u te helpen; om u uit de handen van hebzuchtige
schuldeischers te redden voerde mgne gelukster mg juist he-
den hier heen!” jubelde Guido Beni, en de jongeling die ge-
woon was aan eene met goud gevulde beurs dacht er niet
aan , hoe onmagtig hem zgne ligtzinnigheid van gisteren ge-
maakt had. Plotseling echter herinnerde hg zich dit, en
hartstogtel^ als hg was , sloeg hg zich met de gebalde vuist
voor het hoofd, noemde zich een nietswaardige, en was zoo
overmeesterd door het gevoel van magteloosheid om te helpen
waar hij zoo gaarne geholpen had , dat hij in het geheel niet
bemerkte, hoe het herkenningstooneel der beide vrienden,
vooral echter de naam van „Guido Eeni ,” de opmerkzaam-
heid van bgna alle aanwezigen op hem gevestigd had. Wie
niet reeds van den beroemden meester wist, vernam het nu
welke eer de stad was wedervaren, en Panato, als kunst-
I
222 arxDO bshi ek zi/k ysizm.
k^metf ea kmvthaiidelaairv stond im hst miMan esim gw^
meoirsgier^cm , dto iMt opea mond din» i Jmma signêr pi^
iatt (1) aanstaande, en ga£ inlichting omtrent het leven
en de werken de» kunstenaars , terwijl hg z$ne Tertnmive»
Igke b^endsehap met hem in het licht zodit. te strilea.
„Ik wist het zeer goed,’* fluisterde hij eenige deelnemers
yan bet spel van gisteren toe,^ „ ik wist het zeer goed met |
wien w^ gieteven arond dobbelden , maar signor Beni wensohte
incognito te blijven, hetwelk k^ mg in het begin deor een wenk
te kénnen gegeven had r en g$ weet wel dat ik zwggen kso.”
Intasschen was Quido Beni tot ziek aelyen gekomen; en
had nader onderzoek gedaa» naar de omstandigkede» van
zgnen vriend. „ Bie zal e» moet gdiolpen wlordem seide
h§ emdelgk. „Ik heb wel in eeae dolle lliim al geU
verspeeld, maar niet n^ne list,^ ea die moet luer nu helpen ^
waar het eenen strgd on het bestaan ?an mijieeni vriend
geldt. BoYenctten is ef eene goede gelegenheid om eenen |
slnwen Yos met de uitoefening zgner eigene gvondbegiiiselen
te straiffén.”
Na deze woorden mengde €toido Bcmri meb onder de
groepen der koopers. Bij trad hier en daar nader, 0 Bde^
zoeht en moneterde , bleef echter emdelijk ala eacftgewmrteld
bg eene oude schilder^ staan, die achteloos ter zgde* gescho-
ren , tegen den muur van het huis stond. Hg nam haat in |
de hand , beschouwde haar van alle a^en , hield haar nu '
digter bg , dan verdik af, keerde en wendde haar, om het
regte licht daarop te laten vallen, en de uitdnikking sifner
gelaatstrekken verried de onmiskenbaarste verbaiting. Banate,
dié zich zooveel mogeqlE in de nabijheid van den beroemden ^
Haan ophield , om sgne medeburger» te toonén hoe bevrimd |
hg met hem was , had deze hamdelwgae van Beni naanweiiïke
bemerkt, of hg stond reeds aan zgne zgde en wijdde oteneeM
aan het oude sdiilderij dezelfde (^merkzaamheidrf
„ Een Jan van Ejk is bet niet ,” zeide Quido Beni half
hild bt| zich zelven. „Het contrast der kleuren is niet scherp
genoeg, de omtrekken niet bepaald genoeg.^
„ Heen van Eyk r* dacht Fanato , „ dus toch in elk geval
eene schilder^ dié aan een groeten meester wórdt toegekend,
(1) Beroendea keer eckilder.
OVIDO BEKl £N ZIJN YBIENB.
223
anderd zoude dezt het niet met zulk eene belangstelling
kenmerken! Wacht, hier is een goede slag te slaan. Ën
nog eene schrede nader tredende , zeide h^ luid en met ge-
kunstelde minachting : „Die schijnt mij eene schilderij zonder
waarde toe.”
Quido Beni zag verwonderd op , alsof hy nu eerst Panato’s
tegenwoordigheid bemerkte, wendde dadelgk zijne blikken
weder naar de schilderij en zeide bedaard: „Misschien
hebt gy gelgk , maar my komt het voor alsof deze oude schil-
derij bestemd is mijnen ouden vriend Bartholomeo Gordi uit
den nood te helpen*”
Panato Itiisterde, doch als sluwe handelsman durfde hy
het niet te laten bemerken, welken indruk deze woorden
op hem maakten. „Tien fiorini wil ik daarvoor geven sig-
nore,” zeide hy. ,3y wederverkoop win ik er dan welligt
twee by. Dit is een bescheiden profijt.”
„Voorzeker F* antwoordde Gluido Aeni ; „maar als gy ge-
looft dat Ëartholomeo Cordi dit schildery voor tien fiorini ver-
koopt , nadat ik hem gezegd zal hebben dat hy er door uit
allen nood gered kan worden , dan dwaalt gy geweldig.
Bovendien begrijp ik niet waarom gij zooveel geld voor een
voorwerp betalen wilt, dat gij kort te voï^n nog als iets
zonder waarde hebt beschouwd.**
Panato wreef rich verlegen de handen en antwoordde na
eene korte pauze : „Dat is nu eenmaal zoo in den handel ;
de verkooper pryst, de kooper berispt. Opdat gy echter
moogt zien dat ik Oordi niet benadeelen wil, zoo wil ik
hem dadelyk twintig fiorini van zyne schuld doorstrijken
als hy my deze schildery afstaat.”
En Panato keerde zich om , om Cordi te roepen en met
hem den handel te sluiten, maar G-uido Seni hield hem vast.
„Hoe,** riep hy met gespeelde verbazing uit , „gy zijt de
schuldeischer van mijnen vriend , die hem om eene ellendige
honderd fiorini zoo smadelijk vervolgt en alles laat verkoopen !
Neen , nu verkrygt gy de schildery niet ! Zy was eenmaal
bestemd publiek verkocht te worden en da&rby moet het
blijven, daar ze dan het zekerst naar hcurt waarde betaald
zal worden.”
Eet angstzweet kwam Panato op zijn gelaat , want als de
schildery aan den meestbiedende verkocht werd , dan , dacht
224
GUn>0 BENI ETX ZIJN 7BIEND
hg, dan moest hg zgnen wensch om ze te bezitten opge?en,
of ten minste eene som betalen , die hem weinig hoop op
groote winst zoude laten.
„Ik strgk vgftig fiorini van den schuldbrief uit!” zeideh^
en strekte de hand naar de schilderg uit.
„Niets daarvan I” antwoordde Guido Beni. „Deze schilderg
wordt publiek verkocht , dan kunt gg ze koopen als gg wilt”
„Signor Beni, laat mg die schilderg. Het zal mg zelfs
op tien fiorini meer niet aankomen!” smeekte Panato.
„Als ik maar wist wat gij er mede doen wildet,” ant-
woordde Beni, „ze is immers niets waard!”
„ O , signor , gg gelieft te schertsen en mg met mgne I
eigene woorden te slaan,” zeide Panato; „maar ik herhaal j
nog eenmaal m^ laatste bod.” |
„ Nu , als gg de schilderg hebben wilt laat zich de zaak ■
misschien vinden. Gordi is uw schuldenaar — verscheur den
i
schuldbrief en gg zgt eigenaar van deze schilderg.” I
„ Gg eischt te veel , signor !*’ riep Panato uit en ging nog
eenmaal met zich zelven te rade , en daar hg met vast ver-
trouwen hoopte de schilderij , die de opmerkzaamheid van
eenen Guido Beni tot zich getrokken had , in weerwil van
den hoogen prgs , dien hg betalen moest , met voordeel te
verkoopen, zoo besloot hg tot vernietiging van het schuld-
bewgs en haalde het uit zijne tasch. Terwgl hij het in kleine j
stukken scheurde, riep Guido Beni zgnen bekommerden
vriend, die de verzekeringen des jongen kunstenaars dat
hg hem redden zoude, weinig geloof konde schenken; want
hij stond weer op dezelfde plek in de huisdeur , en staarde
op zijn eigendom, dat stuksgewgze verkocht en wegge-
dragen werd.
„Zie hier,” riep Guido Beni hem te gemoet, toen hg
met langzame schreden naderde , „ ik heb in uwen naam
eene overeenkomst gesloten , die , zooals ik hoop , uwen
bijval zal verwerven. Panato heeft het schuldbewgs ver-
scheurd , maar verkrggt daarvoor het eigendomsregt op deze
oud schilderg.”
Gordi stond sprakeloos en wist niet of hij waakte of
droomde.
„ Ja , ja , gij had niet vermoed dat iemand zooveel voor dit
stukje beschilderd linnen betalen zoude !” zeide Beni lagcbend^
aUlBO BBVI BK ZIJK YH1HID.
inderdaad,” antwoordde Oordi, „ik begrip n
niet
„Ik ook niet,” bevestigde Beni ; „ maar Fanato heeft mij
zoo lang gekweld , tot ik hem tegen vernietiging van het
sdmldbew^ deze schilderg overliet../’
„l)at geen tiende gedeelte van den betaalden pr^ waerd
is !” hernam Cordi en zag met de grootste verbazing Fanato
aan , wiens gelaat met eene Igkkleur werd overtogen en die
rergeefe naar woorden zocht. Eindelgk stotterde hg: „Maar
gij zeidet toch, signor«..**
„Dat het ran Egk is,” viel G-iiido Eeni hem in de
rede, „en dat beweer ik ook nu nog.”
„Maar toen ik beweerde dat de schilderg van geene
waarde was hernam Fanato op moedeloozen toon en Omdo
Beni voltooide weder zgne woorden zeggende: „Toen be»
weerde ik , dat gij wel gelijk kondet hebben ; dat het mg
echter voorkwam dat Cordi door die schilderg uit zgnen nood
konde gered worden. Heb ik valsch geprofeteerd? Heb ik
ee» woord gezegd , dat tegen de waarheid is P”
„ MaAr gg hebt het doel gehad mg te bedriegen!” ri^
Fanato nit, bg wien thans het rood van den toorn op het
gelaat verscheen.
„De overeenkomst is nul en van geene waarde! Ik
neem de schilderg niet en Cordi is mijn schuldenaar als
te voren.”
„Wees bedaard, mgn vriend!” zeide Guido BenL Her-
izmer u dat gg met eigen handen het papier verscheurd hebt
en nu geene aanspraak meer op Cordi’s geld of geldswaarde
hebben kunt. Wat echter de bedoeling betreft om u te
misleiden, deze kan ik niet geheel ontkennen. Intusschen
denk ik zoo als gg: „Wie zoo dom is zich te laten be^
driegen, die is niet te helpen.” Gg hebt het mg gemakke-
Igk genoeg gemaakt u een beetje te blinddoeken, die ge-
tuigenis kan ik u geven.”
Fanato knerste van woede op de tanden, maar hij zag
geen uitw^ voor zich , die hem uit het net konde voeren ,
waarin hg zich zalven verstrikt had, en dus greep hg de
duur betaalde schilderg op en glde heen, voor hg om zgn
dwazen koop tot een spot der menigte werd.
Intusschen was de verkoop van het huisraad ook geêin-
H. K. 8. 1862. No» IX. 15
ouisa BBiri SN zuk vxuir».
digdy «tl Dam l«f«rde d» émtroót entwa^n som, in
Ooidi’B handen, nadat hig de onkosten er afgehouden had»
zijt im een man i*’ se hart ste Gtudo JEUmi , ,|dien
geêna WKgém drukken. Haal muar en kind hier en ga dan
met mg naar Bologna en wees wedeor Bujn goede engel. Ik
heb mUi eeuBÉL aeodig»
Nog denaelfden morgen mliet Guido Beni door Barto-
toueo CWdi on njpe fcafcilie veigeseld , de stad Babiole, om
zgne vaste woonplaats in zgne vadeietad Bologna te vesii-
go% alwahr h^ eene schilderBehool oprigtte, waamit meer
of minder beroemde kiinstmiaara 2 ^n te voorschgn getreden.
CSoo lang Baaiolotneo Oordi in agn huis vertoefde , onder- j
dkidde hg zgnen hartetogt voor het spel» en sgne ligtamnig- ;j
kaid oeheen Vomr grooteren levensernst geweken te z^;
maar toen reeds weinige jaren later eene boosaardige koorts
don vriend wegnam en ook agne vronw en kind eenigen tijd ‘
later 4e ofiers oener héorsohende siekte werden , toen begon
Beni zoo mögelgk sioh nog teogelloosser aan zgne oude ge- ]
woonteevor te geven. Hij bragt sedert het grootste gedeelte
van agnon tgd in speelhuizen door^ verwaarloosde zjjnen 1
arbeid , dien hg met eene korte aanwgzing door een z^er
lèerfingan liet vrivoeren , om zgne stukken dan voor een .
geringen pegts te verkoopen, en geraakte uit de eene ver- |
legenheid in de andere , zonder zich daardoor weder op de
vastige baan von eenen hartetogteloozen levenswandel te laten
leidené De voortdurende spanning en opgewonde^ieid waarin
hg op die Wgze gehouden werd, verwoestte zgne gosondheid,
en reeds lang voor agnen dood, die in 1642 volgde, was ,
hg aiek tiaar ligchaam en geest ekt betreurde te laat de
verkwisting zgoer schatten en levenskrachten. j
Zyn Igk rust in de kerk . Santo Domenioo in Bokgaa ; |
moge hij den vrede gevonden hebben, dien big op aarde riet ,
wist te verwerven.
Guido Beni’s uüstekende werken zijn , behalve de reeds
genoemde kruisiging vmi den apostel Petrus , eene hemel- ;
Vaart van Maria, een Ecet Eom»^ die de galerg te Museken
versiert, een op het kruis slapende Christusknaap , eerige
berouwhebbende Magdalena’s in de Louvre-galerg te Par^»
enz. Het adiecsMite van al zgne schüdeffstakkmi is eckter
m tmo awamjms.
AAÊ«
Ml
ewé WeHié tegtowoori% sog^ iii'idé) koiMf^k^
giteiï 4e Mimeheii de 6egen ¥«& «Ue bêidMit'evt tdk aidk
tiekt en aan déii ikaam van acbeppar ^ die nog
inree eeuwen in den mond ven alle besefaatfdmi < leeft eau
tïtasftejfelpfen ffoêm laitleeixU
I DB JON® &B&ÜWDSN.
ÉiM aoHBTB em> hst iwék n mnws^
••.'!•' 't
Het uur ¥an middernacht had xeeds geslageni toen een
joog echtgenoot den kring ayner menden yerliet^ en na
taastig den trap epgeklommen te egn ^ aan de kamerdeur
klopte , waar agne gade vertoefde^ die in haar r^ agden
bnudsgewaad aan den baard is een oomfortab^n finxteidl
uitrustende 9 op haren uitverkorene wachtte.
^Sta op!” ^eide zij, terwjyl zij den voor haar gekaaeldeii
jongen man de hand bood^
„ Neen , neen mevrouw P’ aoftwoordde deee , op hare blanke
hand een kus drukkende. „ Laat , laat mg..» trek uwe
; hand niet terug, anders vrees ik , dat gg even als een drornn-
beeld verdwgnen zult, eu alles slechts misleiding zal geweest
zijn. Het komt mg voor , alsof ik de held van ééne der
tooververtelliagen ware ^ die mg in mgne jeugd met verruk-
king vervulden , en alsof het oogenblik komen moet, dat de
boosaardige fee met mgn bedriegelgk geluk veidw^t, en
in den kring harer gezellinnen met den bedrogene dei^ ,
spot drgft.”
„£om tot u zelven mon cher ! Gisteren was ik werkelgk
nog de weduwe van lord Mei vil, maar heden ben ik mevrouw
de la Tour , uwe gelukkige echtgenoot. Verban de sprookr
jesvrees uit uwe ziel; wat gij beleetdet is werkelgkheid/’
Erederik de la Tour had overigens alle reden om te ge-
looven , dat bovenaardsche magten zich met zgn lot bemoeid
hadden , want sedert eene maand had het toeval , of zgn goed
geluk, hem tot een der gelukkigste menschen gemaakt.
iVederik de la Tour stond op vgf en twintig jarigen leef*
tgd zonder eenig vermogen , zonder vrienden of bloedver»
wanten alleen ih de wereld , en kon slechts op karige wgze
e
228
DS JOV<i 0:BRT7WDEir.
in onderhond voonden, door het kleine honorariua,
dat hg als klerk bij een notaris yerdiende. Op zekeren dag
toen hg door de me St. Honorée ging, hield eene prachtige
équipage digt bg hem stil , en eene elegante dame , die uit
het portier leunde , riep hem toe : „ Monsieur ! Monsieur!*’
Een liverei-bediende sprong van den bok, liet de trede
van het rgtuig neder en noodigde, met den hoed in de
hand , eerbiedig den verbaasden jengen man aan de zijde
der schoone, van juweelen schitterende dame plaats te nemen.
Zonder te weten wat hem overkwam , gaf hij hieraan ge-
hoor, en de paarden galoppeerden verder.
„Monsieur,” sprak de dame nu met eene zachte stem;
„ik heb uwen brief ontvangen, maar hoop u, niettegen- I
staande uw aftrgzend antwoord , toch op mgne soirée te zien.” I
„Mg, mevrouw P* zeide Frederik verbaasd.
„ Ja , mgnheer. — Maar — ik verzoek u duizendmaal
excuus , gij gelgkt sprekend op zekeren heer van m^e
kennis , zoodat ik u voor hem hield. Wat* moet gg wel
van mg denken? Maar de gelgkenis is z<S6 groot, dat ieder
er zich door zou laten misleiden.**
Nog véér dat deze verontschuldiging geheel uitgesproken
was , hield het rgtuig op het binnenplein van een groot
hétel stil, en Frederik moest natuurlgk lady Melvil zgnen :
arm aanbieden , en haar de trappen opleiden. — Lady Melvil |
was eene Fransche van geboorte; even als leliën en rozen ;
schitterde haar schoon gel^t, dat bovendien nog aantrek-
kelgker was , door gitzwart haar , en rozenroode lippen , die ;
twee rgen ivoor-witte tanden verborgen, Deze vereeniging 1
van onweêrstaanbare bekoorlgkheden gelukte het, zoo als j
wel te[|begrijpen is , gemakkelgk den jongen man te bod^n,
die z^ geluk , dat hem met deze schoone dame kennis had
doen maken, zeer op prgs stelde. Hg nam hare uitnoodi-
ging aan , en werd weldra de dagelgksche gast van de jonge
weduwe , die door vele bewonderaars omgeven , reeds na
weinige dagen aan allen niet onduidelgk te kennen gaf, dat zij
op geen {goed] gevolg konden hopen, terwgl zg alleen de
bewgzen van ^hoogachting en toegenegenheid van den armen
klerk beantwoordde. Zg , lady Melvil , was het , die den
jongen^ man het ^eerst van liefde gesproken had , en hem
hare hand had aangeboden , want van waar zou hg den moed
DB JONG OEHUWDBNt
229
Torkreg^ hebben, om met een huwel^svoorstel voor den
dag te komen?
Frederik konde zich aUes, wat hem overkómen was, niet
verklaren. Dikwgla, als hy in zgn kamertje voor den apie*
gel stond, beschouwde hj zich zelven naauwkeorig. Hij was
niet leelgk , maar evenmin schoon; zijne kleedmg was geheel
overeenkomstig zijn matig inkomen, en kon de gedachte
niet bg hem doen opkomen ^ dat hg zign geluk aan zgn ge-
I waad te danken had. Hem bleef diis niets overig dan te
denken, of dat Lady Melvil hem beminde, óf dat zij, zich
in hem bedroog.
Hoe groot Frederiks verbazing was, toen hem na, de
huwelgks*plegtigheid medegedeeld werd, dat hg eigenaar van
een millioen francs was, kan de lezer zich gemakkelgk vooiv
stellen. De contracten bevestigden, dat hg goederen in
Boorgondiê, een groot bosch in Normandië, een hfttel te
Pargs in de me 8t. Honorée bezat, benevens nog vele andere
eigendommen. De weduwe namelgk had ook goederen in
Engeland, en wel in Wales en Devonshire. — Het zal dus
niemand vreemd voorkomen, dat de bescheiden jonge . klerk
zich de werkelijkheid van al het gebeurde niet voorstellen
kon, en er met angst aan dacht, dat het eerstvolgend
oogenblik hem welligt teleurstelling baren zoude. Maire en
priester hadden het huwelgk gesloten en bevestigd, doch
noch de waardigheid der kerk , noch die der wetten was sterk
genoeg om den twgfel uit zgn hart te verbannen, en hij
wilde zich noch van de plaats aan de voeten zijner echlge*
noot verwgderen, noch hare hand loslaten, wgl hij vreesde,
dat zgn geluk hem dan begeven zoude.
„Sta op Frederik!” herhaalde zgne jonge vrouw, „zet een
fruteuil naast den mgne , en laat ons wat keuvelen.**
De jonge man gehoorzaamde , en mevrouw de la Tour ving
volgender wgze aan: „er was eens een •••,••**
„Zeide ik het niet?** dus viel Frederik haar in de reden,
„nu komt er werkelgk een sprookje.**
„Luister naar mij, mon cher. Er was een jong meisje, welks
ouders vroeger rgk geweest, maar later tot armoede vmrval*
len waren, en met hunne handen hun brood moesten ver-
dienen» De hoop, te Fargs het verloren geluk weder te
zullm vinden, gaf aan het huisgezin aanleiding om Lyon,
280
ra JOM» emtramw.
alwaar 2 ^'' zieh lef nog toe ophielden , te verlaileB ^ en rith mot
ter woon in de hoofdstad te vestigen. Maar nielB ia im
^ •
ntoegel^i eter een verloren vermogen te herwinnen en wtdei
tot vroegére welvaart te geraken. Dit ondepvond do vader
ym het meisje, want nadat ^ vier jaron lang met amieeds at
gebrek bad gekampt , ovei4eed by in een hosjjrilaal. ]>e moe*
der overleefde baren e<Atgenoet niet lang, en bet jo^
meisje bleef afas weee alléfo over in een dakkamertje,
hmir zelft niet betaald was. Indimi in de gesdhiedeiiifi, die
ik u thans verbaal^ ibeën voinkwammi, dan meeaten zig veer*
zeker thans versclqnen. Maar geene toovergodiii vertoonde
zfi^. De arme wees was zonder beschermer, zender vnen-
dtoB , zender middelen tot haar onderhond ; ja, zel& beswaasi
met sebolden, die z^ niet helpen kon, ooit te voldoen.
Te vmrge^ zoobt z^ bg deoeii en genen werk, bet eenige |
waarem eerzuchtige armmi vragoa kannen. Do verleiding j
ttrad baar wol is waar, met hare sehoonschi^ende aanbiedm^
gen Ie gemoet, doch het meisje b^oerde tot de zolkon, ^
dto sterk gmioeg ss^n, om de besmetting der zonde te <nit" I
wijfcwi.*^ 1
„Z>e behoefte aan kvensmidd^n , deed intoasehen bne i
eisohen steeds dfringender gelden. De hengor deed zich ge»
voélen , en was zm een vasten van twee dagen adet meer ts
Vérdurem — Fredenk ! kant n , ofschoon slechte sedeit
een enkdien dag een man van ftrtoin z^t, u geene voorsteh i
liag maken van het lyden, waarvan ik spreek; ja, gg zak :i
n verbazèn, boe & te middto van deze omgeving vol weeUto, ji
op een gemakhelgken &uteni! gezeten, n zulk em^ beeld wn 1
ellende schetsen kan. Doch hoor verder aa». Dz j
honger dwong het arme meisje em te bedden. ^ vSiÏQig ji
h^r gelaat in een doek, het eenige erffieel van hare meedsr, 1
böog hare slaidEë gestatte , ten einde ale eene- géhmk- 1
kige oude voor te- doen, ging op straalt, en strékte bare I
hand uit 'om aahnoezen te ontvangen. Ach, déze hand was ,
blank en teèr, en zg wikkelde ze in een zwachtel, attofzj
er eene wonde aan had.^
„Hét arme kind! ging op een hoek, zoa vermegelpit w*
Wyderd van eené lantaarn, staan, en vroeg edb' jongmeisje^
dat hnar suel voorbg ging, om een sou sledes em een
énkelen sou, om wat brood té koopenl Dodl de jengexaei^
DB JOBG QIIHUWJDiE]|l.
281
te IwblMii «rel andere dipgea te deaiken, dam aan
h^t gebrek der annen : hare bede bleef onveriioovd. — Daae
ging aen glasaard yoorbg, en df eearlatcne waagde bet, ham
aaa te spreken* Maar de enden yan dagen g^rig
en hard?oohtig : ook van hem ontving aij niets. ^ m- Waa
een koude, regenaobtige airond geweest; 4^ naidit mei ia,
en met haar kwamen do poUtie*agenten en nachtweebtan ep
de stmtan. Mog éénmaal waagde bot meiaja, dat Iqna flaauw
viel van honger, om een beroep te doen ep bei medd^doi)*
Het was omi jonge mm, die juist merdbg ging* SDy;: Ueef
staan, baalde een muntstuk uit aak, fm wioyp bet d^
bedeiaresse toe, iglings en schuw, als vifosde hp . m met
zulk eone e&eaide in aanfaking te koinen. Een politieragent,
die dit aifieB geaien had , nadbrde op het anvorwadits, pekto
bet mekjo bf iok arm, en riep : „ik keb u. op het bed^e«
gg z^t mijne arrestante!”
„Thans trad de jonge man'snel toe, nam den andmren arm
der bedehiairster, dio hp kori te voren niet laet e^nen baad,^
schoen zou hebben willen aanrakon, en wendde aich tei den
politie-beambte met de woorden : „deze vrouw is geepe be-
delares; ^ is eene bekende van n4j/’
„Maar mijnbeer! het bedelen is verboden.”
„Ik herbaal u, dat die vrouw mp niet om emm aabnoes
vroeg; ik ken haar. Ghoode vrouw,” zoo ging hp aan bnt
oor van bet meisje, dat hij vomr een oud mensoh hield, flniSf
terend voort: „neem dit vpf firancsrstuk, en laat iidoor
naar eeim andere atraat geleiden , opdat gjj das aan de ver^
volgkigen van dan arm der politie ontkemeaa moogt*”
„Het geld, voor mp van gcoote waarde, ^eod vut
hand in de zoo vervolgde mevrouw de la Tour, „cm
toen wij lax^s de lantaren gingen, die ik Ie voireiizQO apgr
atig vermeden had mg tk Kw”
liep Frederih verbaasd»
„Ja, monoher. ^ Ik zag uwe gelaatstrekken voofde eerste
maal, maar heb ze nooit kunnen vergeten, wasd» gp reddak
mp het leven mi wdligt n^e eer. gsaft loepi een deu
aan ladj Melvil « uwe tegenwoordige eehtgenooti”
„Op, soo jong, zoo schoon, zoo -r^ ia het mogalpk,
dat gp eenp om aalmoezen mgan moest?”
„Ja, ik ontving aalmoezen, maar alenbta één keer en.
2S2
Dl jfOKe emirwDXN.
wel Tan u*. De welke op dezen trenrigen avoad y<dgdedie&
ik thans voor één mijner geiokkigsten reken., Tersdbafle mg
eene oude vrouw, die medelgden met mg had, eene plaate
ais naaister bg eene &tsoenlgke familie, en in weinig t^
werd ik de vriendin van de vrouw des huizes , voor wie ik
werkzaam was. Op zekeren dag trad lord Melvil , het kleine
vertrek binnen, waar ik zat te naagen, en zette zich naast
mg. Hg telde ongeveer zestig jaren, had eene tamelgk lange
gestalte en ernstige donkere gelaatstrekken.
„Mademoiselle,*’ zeide hg tot mg, „ik ken uwen levens-
loop. — Wilt gg de mgne zgnP”
„U huwen?” riep ik uit.
„Ja; ik bezit een groot vermogen, dat ik niet gaarne aan
mijne neven zou aehtorlaten, Igd eenigzins aan het podagra,
en zoude liever niet door mgne bedienden verpleegd worden.
Indien het waar is, wat ik van u gehoord heb, dan bezit
gg een goed hart en een zacht humeur; het hangt van uwe
beslissing af, of gg ladj Melvil wordmi en bewgzen wilt,
dat gg u even goed in den overvloed als in de armoede
kunt schikken.”
„Ik beminde u, Frederik, ofschoon ik u slechts éénmaal
gezien had,” zoo ging de jonge vrouw voort. „Ik kon
u niet vergeten, en eene stem in mgn binnenste duisterde
mg toe, dat wg nog eens vereenigd zouden worden. Ik zag
lord Melvil aan, beschouwde zgu ernstig gelaat, zijn doo^
dringenden, donkeren blik en dacht, dat Iq dezeiT vreemden
stap slechts uit bgzondere oogmerken deed, eh mg tot het
werktuig zguer plannen uitverkoren had. Lord Melvil scheen
mgne gedachten in mgne pogen te lezen, en werd nog drin-
genderé Mijne bekenden raadden mg, om van het spleen
van den Engelsohman gebruik te maken , die vele millioenen
francs bezat, van welke mg, ofschoon een klein, toch nog
aanzienlgk gedeelte bg zgn overlgden moest ten ieA val-
len. Maar ik dacht aan u, en zou gaarne al de mg aange-
boden schatten afgewezen hebben^ voor de liefde van hem,
dien ik slechts éénmaal had gezien. Dan, ik was te zwaar
beproefd geweest, om mgn hart over i^n verstand te laten
heerschen. Ik verbande u uit mgne gedachten, en werd ladf
Melvil. Dat was eene tooververtelling voor mg; ik, de
Mme Terlateoe wees, wss de echtgeaoot van één der
]>B Jom aifilTWDSK.
238
igkste pairs Tan ^ingeland. In eene prachtige équipage, door
liyerei-bedienden omringd, reed ik door de straat, waar ik
voor eeltige maanden om aalmoezen vroeg, en kon in zyde
gekleed, en met diamanten getooid, de plaats beschouwen ,
waar ik ééns stond te bedelen. — O vreemde luim der for*
biin! De hartstogten der menschen, — dat zign de won-
derdoende feeën van onzen tgd!”
„Gelukk^ lord Melvil,” sprak Frederik, „hg kon u
zgne schatten aanbieden.”
„Hg was werkelijk gelukkig,” vervolgde mevrouw de la
Toot, „en bekende mg dikwgls, dat dit huwelgk, hetwelk
door velen zgner vrienden eene dwaasheid genoemd werd, de
verstandigste stap in zgn geheele leven was geweest. — Zgn
igkdom overtrof mijne stoutste verwachting, en hij streefde
er niet meer naar , om zgne schatten të vermeerderen ; — hg
had te regt gemeend , dat dankbaarheid een vrouwenhart voor
hem winnen kon, en nooit berouwde het hem, eene Fransche
tot zgne echtgenoot te hebben gekozen.
„Ik verpleegde den lord in zgne laatste ziekte, en hg over-
leed mg zegenende , en mg al zgne rgkdommen achterlatende.
Toen deed ik eene gelofte , slechts dén weder te zullen huwen,
als ik den man vond, die mg had bijgestaan in het treu«
rigste uur mgns levens — anders nooit I”
„Ondankbare,” zoo voer mevrouw de la Tour schertsend
voort, haren echtgenoot de hand drukkende, „waarom zocht
gg de vrouw niet op , die u zoo innig beminde en zoo vurig
wenschte u rgk en geluUig te maken. Waarom liet gg u
nergens zien? Waarom bezocht gg den schouwburg en de
concerten niet? Had ik uw naam slechts geweten!”
Bg deze woorden nam de jong gehuwde een robijnen col-
lier van haren lelieblanken hals, en haalde uit een daar aan
hangend zgden zakje een in goud gevatten écu.
„Dit is het geldstuk, dat gg mg eens gegeven heb,” sprak
zij het munstuk in Frederiks hand leggende. „ Op dezen écu
kreeg ik brood; den volgenden dag kon ik den mij dierbaren
écu weêr inlossen , om er mg niet meer van te scheiden. —
Hoe gelukkig was ik , toen ik u eindelgk op straat zag. Het
qtuig kon voor mg niet spoedig genoeg stilhouden. Ik
greep het eerste het beste voorwendsel aan, om u tot mg te
roepen. Slechts ééne zaak vervulde mg nog met angst — gg
284
TAliBOHHBIB VAX HBT 0PKJEBKWOOBD :
koadet gehuwd geweest z^! In dat gevid eondet gg deie
géechiedenis nooit vemomen hebben , ddn sou lady MeM n
slechtB heimel^k door een gedeelte van haren i^kdosi de mid-
delen tot meer leveiiBgenot hebben Tereebaft, dda zou naar
Engeland gegaan , en welligt eenzaam op baar alot m Wides
overleden z§n.*’
Erederik nam den écu, die de oorzaak van z§n onbeschr^
felgk geluk was geweest, en zeide, terw^ zijne echtgenoot
de hand drukte, „uw levensloop is toch émie toovmwertelf
ling, en ik ontving zoo even uit de hand der weldadige fee,
den talisman, die mg opvoert tot het hoogste aardsche gehtk.’*
K.,..,.. 1 Julg 1862. ïh. H;....
VALSCHHEID VAN HET SPJRBEKWOOBD :
„OOST, WEST, T’HtriS BEST.”
Br zijn , wij zijn er zeker van , hnizen , waar geen H kms
is : het huis van den waaraohlig armen man , en nog een ,
waarvan wg later spreken zullen. De plaatsmi, waar digte
drommen een goedkoop betaald genot smaken , en de banken
in herbergen en wijnhuizen zouden van hetgeen wg zeggen,
eene treurige getuigenis kunnen aüeggen. Daar begeeft zich
de arme man heen , om een beeld te vinden van het „huis*^
dat b$ te huis niet vinden kan. Voor eene vuurplaat, die
naauwelgks vuur genoeg draagt, om de natunrlgke wannte
in de vei^leumde vingers van eene groep lillende kinderen
met hunne moeder te <mderhouden , vindt hg in het koudst
van den winter altgd een^ knappenden haard en de gelegen-
heid, om, wil hg het, zijn slok bier warm te krggen. In
plaats van het knorrig geschreeuw van eene vrouw, vema-
gerd door gebrek, wacht hem déér eene voorkomende be^
jegening, ver boven de waarde der beuzeüng^ welke te
besteden hedft. Hg vindt er vrienden, die huis niet
kennen, want de waarachtig arme heeft geene bezorimrs.
S[g kan er vernemen van hetgeen er in de wereld omgaat
en een woordje meè over de politiek spreken. In z§ne wo-
ning wordt geene andere dan de huisel^e poEtiek gt^end.
Alle belangen , praetikaal of enkel beschouwend ; allo ’s men^
schen gemoed verruimende onderwerpen , die et heni bot
gevoel van geren, dat hg ook een ded uitmaakt van de
OOMr, WBffF, S^HinB BBSV,
2S5
groot» maiitacluqpp^ êm wereldbnrgava,, worden yforotikt dipoir
de ééne, tSim vordirmgeiide zorg om Toedeel to verscjp^OO
voor bet huiegeziD. Alle nieuws is nutiekoe en onTersebjUig
briidTo- don pr^ vaa hat Irood. Te huk is er geene pro»
vifliokMDer» Hier is er ten minste nog een sob^ van Qver^
vloed;' en terw^ hy in een’ boek , waar niemand acbt op
zijiie armoede staat , meh smaak a^n stuk grof brood eet ,
mag 1^ soms den stevigoo kost voor den waard en zgn gezin
zien klasar maken* ziet het toebereiden met belangstel»
ligg aan, en ala bj den pot eindelijk van het vuur ziet
nemen , komt het weder in hem op dat er vleeseh en sulk
soort van spgs, als hg daar aanschouwt, in de wereld is »
hetgeen bg te hxiia was beginnen te vergeten. Maar
daarb^ verlaat hg vronw en kindeorem. — Ja, maar welk eene
vrouw en welke kinderen! Meer bevoorregteu,. door dat
veriaten geërgerd, verbeelden zich daarbg een welvarend,
aaalrekkelgk huisgezin, gelgk dat, hetwelk bon te huk wacht.
Maar mé eetm naar het gdaat van die arme vrouw, die daar
voor do deur van de herbmrg s^t te razen , waar ietS| dst
naar schaamt» geleek , hem wilde terughouden, toen sterkm^
aangr^eoda ellende hem den drempel deed overstappen.
Is dat gelaat, door den bonger vermagerd ; waar de ellende
^ken violen, gezelligen trek sinds lang heeft uitga wkcbt;
door toom en haat gekentaekend , een gelaat om vertron*
wel^ bij i» huis te blgvenP O, bet klinkt zoo schoon
te spreken van het nederige maal , te zamen gedeeld! Maar
ab er geen brood in de kast is? Het onschuldig gesnap
zgner kinderen neemt den prikkel van des mans armoede
weg. Maar de kinderen der waarlijk armen snappen niet.
5et is geene der minst akelige eigensebappen van dien
stand, dat er geene kindeElp;heid in z^e woningen te
vindsia is. „De armen,’* zeide ons eena eene gevoelige
oude baker, „brengen hunne kinderen niet groot; zg tor-
schen ze gróot^^ Het kleme, mrme kind groeit bkmen
hunno muren sas op tot een te vroeg rijp, nadenkend
iQiintth. Memand heeft er tyd om het te koesteren ;, niemandi'
ad)it het der moeite waard het te vlegen, te streeleni te
ssasen , te troetelem Er is niemand om zi^ tranen weg
te kassen. Als het sehroit, wordt het geslagen* Men heeft
taodig gezegd dat ,^iot jonge kind gevoed wmrdt met melk
286
YALSOHHSID YJÜX HST SPBSBKWOOKD :
eü lo£*’ Maar de spgs van dit arme wicbt was don, zonder
voedsel; de beantwoording zgner kinderlgke invallen enpo>
gingen om de opmerkzaamheid te trekken, bittere, onopboa-
delijke bestraffingen. Speelgoed heeft het nooit gehad. Het
groeide op zonder wiegeliedjes; het is vreemd gebleven asn
de zoete genietingen der kindschheid ; de vriendelgke liefko-
zingen , de aanlokkelgke geschenkjes, de aardige kleinigheden
om het kind te vermaken ; de voorgeprate leerrgke gekheden
(des kinds hoogste wisheid); het schrander bggebragte ver-
telseltje, dat de kwelling wegneemt en heilzame speling
biedt aan den ontluikenden geest. Het werd voortgesleept
<un te leven of te sterven gelgk het toeval wilde. Het had
geene jeugdige droomen. Het trad eensklaps toe tot de
^zeren werkelijkheid des levens. Een kind is voor den waarlik
arme geen voorwerp van genot ; het* is enkel een mond meer
die gevoed moet worden , een paar kleine handen om vroeg-
tijdig aan het werk gezet te worden. Het is nooit zgne
vreugd, zyne uitspanning, zijn genot; het maakt hem niet
weêr jong , door de herinnering aan eigen jeugd. Die kin*
deren hebben om zoo te zeggen geene kindschheid. Het
hart Igdt als w:g die arme vrouw , eene vrouw van de betere
soort der armen , met hare kleine meid hooren praten. Het
is niet over haar spelen; over mooije boekjes; over vacantie-
tijd , zoo als het dien ouderdom voegt ; over het beloofde
uitstapje, of de geprezen vorderingen ter school. Het is
over wasschen en stijven , over eene open plaats als loop*
meisje ; over den pr^s van het brood of de aardappelen.
De vragen des kinds, die uitstortingen moesten zijn van
naïve weetgierigheid, zgu vol berekenende, sluwe omzigtig-
heid. Het is vrouw geworden vóór het kmd was. Het
heeft naar de markt leeren gaan; het dingt, hei "knibbelt,
het bengdt , het mort; het is gevat, sluw, scherp; snappen
doet het nooit. Hadden wg er geen regt toe te zeggen, dat
het huis van den waarachtig arme geen „huis** is.
Er is nog een „huis hetwelk wij ons genoodzaakt achten,
dien naam te ontzeggen. Het heeft eene voorraadkamer,
die het huis van den arme mist ; zgn huiselijk veriarek ge-
makken, die de arme niet droomt. Maar ondanks dit alles,
is het geen „huis.*’ Het is het huis van den man, door
eenen overvloed van bezoekers gekweld. Schande op ons
OOST, WEST, t’ huis BEST.
287
hoofd, zoo wg ons hart sloten voor de vele edelaardige
menden , die vaak hunne woning voor ons nederig dak ver-
wisselen. Wi} klagen niet over gasten; maar over einde»
looze, doellooze bezoekers; aanloopers, als wy ze noemen*
vragen ons soms uit welke lucht zij vallen* Het is de
noodlottige ligging onzer woning , juist geschikt om ledig*
loopers van stad en land te verlokken* Wij z^n ouder dan
wij waren, en de ouderdom wordt zoo ligt van zgn stuk
gebragt. Op het zand in onze loopers is zoo heel lang niet
meer te rekenen, en wy kunnen het slechts met leede oogen
zien nederdalen by zulke eindeloos herhaalde, beuzelende
onderhoudingen. Op onzen leeftyd is soms alleen te zijn
ons zoo noodig als de slaap. De toenemende zwakkelyk-
heden van den ouderdom vertoonen zich nergens sterker in
dan in eenen ingewortelden af keer van stoornis* Wat wy
doen , wy worden er niet gaarne in verhinderd het te do^.
Wij worden niet graag uit onzen gang gebragt; al legden
wij ook maar een kaar^'e. In onze jeugd , mogten wy op
nog zoo menigen wederkeerenden dag rekenen ; nu is onze
voorraad tot zoo weinig gebragt , en wy moeten nu met dat
artikel wel wat spaarzaam zyn* Wy staan onze oogenblikken
nu al even ongaarne af als onze dukaten.^ Wy ruilen gaarne
onzen kostelyken tyd tegen dien van eenen vriend, die er
ons zynen eigen goeden voor wedergeeft. D&4r ligt juist
het verschil in tusschen den hartelyk wolkomen gast en den
aanlooper. De laatste rooft uwen goeden tyd, en geeft u
zyn kwaden in ruil. De gast is bij u te huis en u lief als
nwe trouwe huiskat , of uw gezellig zingvogellje ; de aanloo-
per is de vlieg die uw venster binnengonst en er wéér uit-
gaat, niets nalatende dan een indruk van hindernis en be-
dorven spyzen. Sommigen van die bezoekers weten juist
het oogenblik te kiezen, waarin zy u in uw middagmaal sto-
ren, en minder dan iemand duldt dat de ouderdom. An-
deren verstaan er zich meesterlijk op u te overvallen juist
nu gy een boek opgenomen hebt. Gy houdt op en ofschoon
zij welhaast weder weg vliegen om den eersten den besten
lezer, dien zy hunnen vriend kunnen noemen, te verrassen,
is de toon van het boek bedorven en met Dante’s „minnaars (1)
(1) Toespeling op Dante's Onderw.
386
9B DOODS BSVSB.
iesOB 4ien dag nké meer*” HeèiB, aegft zekm^ eeliii^ier,
«Ib of die „besoekers den lart, dien ay op knnne hoiëgeaih
nen drnkkon , op het niyne willen 0 ¥erkrengén.” Dat u
bet geheim van hun in- en uitloopen , htuine beaoeken bg
fliorgen en avond* — 0y ook hebben hun hoia , dat gean
huis ie.
Mmp kei JShê^, van On. Laks.
DB DOODB BBtriD.
In eene der meest sohilderachtig gelegen^ dideoa van Lnxem»
burg verheft zich een statig blokhuis, dat tegenwoordig eene
fsbriek vormt , tmrwyl het eertgds een van de Ygkbegi&igdBte
kloosters van bet land uitmaakte. Vroeger, echter levmde
de omtrek een vry wat bekoorlyker aanaien op dan thans; |
de wouden strekten zich verder uit ; er waren weilandei^ ge- j
dost in een heeriyk groen gewaad , en talryke kudden weid-
den daar, als het eigendom van het ak>m beroemde klooster
van Beaoregard.
Vele jaren geleden sloop op zekeren avond eene manne-
lyke gestalte om het klooster, en trachtte oogetnerkt een
der vensters te bereiken. Daar kl(^te de vermomde met
zynen stok aan, men opende van binnen en eene touw-
ladder, die aan het venster gebonden was , werd ne«r bene-
den gewoi^en. De vreemdeling steeg er vlug op , ea werd
boven door twee halfgekleede monniken ontvangen* Toen
hy binnen was | wiei^ hy den mantel af , on zyfei gewaad
vertoonde monniks- en ridderkleederen in bonte dooreenmen-
griing. Haastig, en zonder zich byna dén t^ te gmmexi
adem te halen , vertelde hy den hem gewacht hebbende mon-
liiken ’t een of ander zyner avonturen , waarby emi vrcuwe-
lyke naam zeer dikwyls voorkwam.
Toen hy geëindigd had , begaf ieder zich in zgne oei , om
daar rust te zoeken* De jonge monnik , want dat was de
geniKUnde ook , wierp zich gekleed op zyn eenvoudig bed.
&eheel vervuld met de herinnering van hetgeen hy had doo^
gestaan, kon hy niet slapen* Te vergeefs verkoelde hy zp
verhit voorhoofd aan de frissefae nachtlucht , die hy door het
geopende raam liet binnen stroomen , te vergeefs trachtte
hy alle gedachten, die hem bewogen, te verbannen j eiuddyk
JMB 2H)0a>£ BBX7£D.
m
stond hg van zgn legor op, stak zgne Ifunp aan en beroofde
te lezen. Hg nam een boek, aloeg heft op en lea ’ft eexete
’t beste hoofdaftuk , dat voor hem lag: heft was de geschiedienis
?an de stichting van bet klooster van Beauregard.
Met uitvoerige woorden, berigtte heft verbaal hoe eens
de edele heer Hugo Long Legs op de plaats , waar zich
later het klooster van Beaoregard verhief , een sterk slot
bezat, waarin hg XD^jj z^e paarden en dienaren woonde;
oitder deze laatste bevond er zich een, Bogger genaamd,
die een uitvaagsel van godslasterlijkheid en mwheid was.
O&choon hij in het Beloerde Land de wapenen voor eene
heilige zaak had gedragen, was hg toch een spotter en be-
schimpte alle heiligen * ja , — de hemel vergeve ons dat
wg zoo iets verhalen — de allerheiligste Maagd Maria.
Ondanks deze slechte hoedanigheden, dronkenschap en
; uitspattingen van allerlei aard, was Bogger de lieveling van
zgn’ heer.
Op zekeren avond, ontmoetten zg een jong meisje, dat naar
Arlon wilde gaan , om zich daar in een klooster den heiligen
bruidegom toe te wgden. De aangename zachte trekken van'
het schoone gezigtje^ deden den jongen Hugo zoo ontvlam-
men , dat hg eerbiedig groette en de vrome masgd naoogde.
Over Bogger’s trekken vertoemde zich een duivelsche
glimlach , toen hij de schoosJieid van het mei^e en de ver^
warring van zgn* heer bespeurde. Hg glde het voorl^gaande
meisje na , en verzocht haar , hem te zeggen , waar zg
heên ging.
Zonder omwegen deelde zg hem haar voonaemen mede,
en hoe langer Hugo , die er bggekomen was , haar aanhoorde ,
zooveel te heviger klopte zgn hart , en zooveel te meer werd
hg door hare bekoorlpcheid betooverd. Toen wilde voort»
gaan, zeide Bogger tot haar, dat zg het niet wagen moest,
alleen en zoo laat in den avond over den openharen weg |:e
gaan, daar de streek zeer onveilig was. Tevens bood hg
haar aan , pp het slot van den heer Hugo Long Legs te
komen., waar zg den nacht zoude kunnen doorhrengen,
om den volgenden morgmi in zekerheid verdmr te
reizen. Het onervaren meisje nam den voorslag aan.
Ifiemand vernam ooit wat er uit bet arme offer van Bogger’s
laagheid en Hugo’s hartstogt geworden was ; men begroef
BB BOOBB BBUID.
240
den volgenden morgen een Igk, zonder dat een priester
zgne gebeden daarbg uitsprak.
Een jaar na deze gebeurtenis , huwde Hugo met de edele
Constance van Sedra.
Eaauweiyks waren echter de jonggetrouwden des avonds
in de bruidskamèr getreden , toen eene kille hand Constance
uit Hugo’s armen rukte, een koude mond zich op *s brui-
degoms lippen drukte en eene holle sèem sprak: „Hugo, mp
man ! Door u verloor ik mijne deugd , door u m^n’ godde-
lyken bruidegom , door u rngne eeuwige zaligheid ; mij hoort
gij toe, ik ben uwe vrouw.”
Van dien tgd af, vervolgde het spook het jonge paar, en
verdween niet, voor dat de edele Constance zelve besloot
zich het geluk van den echtelgken «staat te ontzeggen, en
in gemeenschap met Hugo twee kloosters te stichten, van
welke het eene , dat door Hugo betrokken werd , het voo^
malige monnikenklooster te Beauregard was. Sedert het
oogenblik dat het klooster ingew^d werd , verdween het
lastige spook om geregeld terug te keeren, als een der
monniken zgne gelofte niet gestand doet. Dan omslnit
de doode bruid den schuldige in ’t nachtelgk uur, drukt hare
koude lippen op de z^'nen , en
Op dit oogenblik wierp eene onzigtbare hand de uitgaande
lamp van den lezenden monnik om ; over zgn gezigt ging
een koude ademtogt en hg stortte met een’ hevigen kreet
van schrik op den grond.
Eenige monniken snelden op het gemcht aan, bragten
met hunne fakkels licht in de donkere cel , en vonden hunnen
kloosterbroeder op den vloer liggen, bleek, met sidderende
lippen en geheel bedekt met de olie z^er lamp , die deze
in den val over zgn aangezigt uitgegoten had. Eene vlede^
muis fladderde angstig tusschen de brandende fiikkels. De
jonge monnik kwam echter spoedig weder bg, en verhaalde
zgnen medgezellen , dat een booze droom hem had gepgnigd,
en dat hg onderwgl de lamp van de tafel had gestooten.
Men liet hem alleen ; maar hg bragt den nacht slapeloos
door, en waagde het nimmer wéér op galante avonturen
buiten het klooster te gaan.
Z. 1862.
{Het Deenech nagevoJgd,)
BnOBTISCHB TOLKBir £KZ., DOOK H. J. BBILL. 241
DE SEMIETISOHE VOLKEN
PROPBSSOR £. RBNAN,
DOOB
H. J. BBILX.
In zijne redevoering „ Over het aandeel der Semietische
volken in de geschiedenis der beschaving” zegt prof. Benan :
„IVai zijn wij hun^ (den Semietischen volken) in d$ kunst en
m de dichtkunst verschuldigd^ In de kunst niets. Die vol-
ken zgn zeer weinig kunstenaars.”
En verder:
n Wij hébben aan de Senueten noch ons stcuUkundig leoen^ noch
ome kunst i noch onze dichtkunst, noch onze w^begeerte, noch
ome wetenschap te danken*^
Al wordt dit alles van een der leerstoelen van de univer-
siteit van Fargs gepredikt | zou het daarom zoo geheel on-
voorwaardelgk als de waarheid moeten worden aangenomen ?
Laat ons zien.
De Semietische volken mogen voor zich zei ven spreken.
DIE VOLKEN ZIJN ZEBB WBINIO KUNSTENJuLES.
Prof. Benan {de Vlneiitut.)
I.
De maan was opgegaan over de vruchtbare vlakte van Si«
near, en gloeide, als ware zg van goud, aan het donkere
azuur van den Oosterschen hemel.
Hare stralen tintelen op de kabbelende golven van den
Eupbraat en overgieten die met gouden en zilveren vonken,
en de trotsche rivier schgnt daarhenen te stroomen als een
lint, geweven uit vloeibaar metaaL
Onbeschrijfelgke tinten dalen van den purperen hemel
over de weelderige dreven ; in diepe , blaauwe toonen , met
schitterend zilver omboord , rusten de zware bosschen in de
verte, en in blinkende golven rolt de verfirisschende daauw
over de nitgestrekte velden, smachtende naar deze lafenis
na den verschroe^nden dag.
Doch niet alleen het verheven landschap verkwikt zich in
M. N. s. 1862. No. X. ^ 16
242
DE SSKIBTIBCBE YOLKIK BBZ.
den zachten gloed der naohtkoningmne, nog andere roor-
weipen worden door hare glanaen YoiUohlL
Voor den verbaasden blik verheft zich in het zilveren
schignsel een wereld van steen, binnen ontzaggelgke muren
besloten. Hoe schittert al dat marmer en goud, te helder-
der door de donkere, schoon doorsch^nende slagschaduwen,
die het omgeven. — Welke is die vreemde, hemelhooge to-
ren 9 die aan de eene zigde tooverachtig verlicht , een reuzen-
fakkel gelakt , die over de onmetelijke stad aan zyne voeten
een twijfelachtig sch^nsel werpt? Welke is die onafzienbare
reeks van gebouwen van gebakken steen, die toch alle
tot een groot geheel schijnen te behooren 9 — eene stad bin-
nen de geweldige stad ? — Maar wat treft ons oog daar ginds,
aan de andere zgde van den Euphraat? Bergen van steen
zgn het, wier toppen en hellingen met zwaar geboomte, met
den weelderigsten plantengroei zijn bedekt. Hoe wuiven de
kruinen der palmen en platanen in den nachtwind, hoe kla-
teren die in het maanlicht fonkelende watervallen , en zetten
I
leven by aan het landschap, dat zonder dit geheel in rust
weggezonken zou zijn.
Die wereld van steen is Bab^lon , de Semietische , omgeven
door haren ringmuur, — het eerste wonder der wereld.
Die trotsche toren is de tempel van Belus met zgne onme-
telyke schatten.
Die onafgebroken rei van prachtige gebouwen , uren in
omtrek beslaande , is één der paleizen van Babels koningen.
Die ontzettende terrassen zyn de heuvelen die Kebaead-
nesar gebouwd heeft om ziyne gemalin Amjïtis bet gemis der
bergen van haar vaderland te vergoeden; het tweede der
wereldrwonderen.
I
Doch wie is die trotsche %uur, die dw statig henen*
treedt over de witmarmeren zerken, welke bet hoege dek’*
terras van dat paleis bevloeien? Zyne sware, zwarte lokken
warden b$een gehouden door een broeden gouden haarband
met groote diaiuanten- Verheven is het edele gelaat door
den donkeren 9 in het midden gescheiden baard omgevsn*
Doordringend zjjn de oogen, tintelend van verstaald , doek
welker blik de onbepaaldste gehoorzaamheid gebiedt* Bs
leden zijn h^ekt met een laag afhangend gewaad van bet
DOOR H. J. DAQiIi. 943
gffq4w» l^loeiiMN) <|«99vwreii« 9 » «m M
])WTOqt)(Bd 4(xyp ^ g<w4«)l» 4i9t )B, l>«t nw«n l i ri i< i
zel£s, ^tü^omOk twhijf nilgiflli, nit 1 ^ 9 ^ ^ afiSAT».
paas en smaragd gevloeid.
Wie ifi 4w püMihji^ Sgwvi i» d^ prach%ft gewsmill'
4 ]$tf)l)peiidiuWP det 0 re«it«i » b wtog rmi b«l|
Qi^el, OW 4w vobnwinrte fypen ma. dep OeMto»*
; «fiwp
14 ;«^ 4pig ^^IggnUea Rlwfc h| don blik «n mdi heiMB rw
ea deze blik tintelt van genie en tw. gexoel ran dMralmir
-m lp ipfttgp 8^ ügb de oqlMggelgkfl atot aan
zgne Yoainp 4t hlipkep, Allea vandom ham awjlgt.
Ia d«ii niet ket Bakol dat *ff gobmiwd heb? mr s«^ bi bg
zich zelven , en zgne gadl^hlnn voriiofmi «i«h i° SMglHgi
doch atreelend gevoel.
I
i
Daap 4g hy nedevt hg aon dev 'aarhevanate «ond»n ma
het land der inq^f^genzon» in hot fi^nttopend vWititaiti»h> op
eten «fdnttmend if^mt
Qait grooto BdMi dnt üp h«d» vmitoqnde «wh
TQpr 0^0 loYondige verhoeldiog fln in osn vevksaam brein
ontonhkoldon oich godaehton . vormden ziph plwinen om die
grootheid nog grooter , dien luister nog luistav^er to makog.
geheel hiermede rervnldi flOApt hg in, en aïlengft «m«nen
zich rpe pogen, vQor de „genigtep ^ns hoofds.’’
$et> 4#4T pon groot beeld, tTT dit beeld «as tneflblik
CD zyn ginne ^ uitnemend, -r etnande tegen hem arae,
eu zgne gedaante was schrikkelijk : dot 4 ? SObMIggelgk groot.
Het hoofd dit trotscbe hefW WO» fW gedegen goud,
borst en mwep weren rnn nilver» lendenen en henpen mm
koper, de boenen gedeeltelgk ^*n gzer, gedeeltelik vnn «m
mengsel van g?er w 4em. (Bapj^ ij).
Als met de oyertniging dat dit gmsigt enne mngtiga bo-
teeken4 hooftf m venrgdprde eoRwen blikt, ontwaakt de
komng, do«h. epboon nipg geheel onder den magtignn in-
druk van het droombeeld, zyn hem de byzonderheden ont*
schoten. Hy heeft gedroomd, grootp dipgen ge^n, dit
weet, dit gevoelt hy; — mai|r wat, nmar wplke, — > dat
w^et bü niet meer.
Qeene menschelyke wysheid, zelfs niet die der Qhflldewwapbe
244
BE SEMIETI8CHE VüLKRJX EEZ.
geleerden békeniien het zelven zoo nederig, — in
staat het vervlogen droomgezigt in des konings gehengen te
doen herleven; — dit was het werk van Hoogere Hagt.
Zóó was het ook.
Daar verschijnt Daniël , de afgezant van die Hoogere Magt
fig spreekt tot den koning, en onder het hooren van de
woorden , die van zgne lippen vloeden , verdwenen de nevels,
klaart de duisternis op, en, — daar staat het heerlgke beeld
weder te schitteren , daar glanst dat gouden hoofd weder als
met d^L gloed van het vuur.
En nu, — neen, hg heeft zich niet bedrogen, het droom-
beeld blikt ver in de toekomst , heeft eene diepe beteekenis.
Weder opent zich de mond des profeten (1), en de eerste
woorden die zgn oor treffen zgn deze:
„Dat gouden hoofd zgt gij!”
En wie sprak ze? — Een gezant van den Oneindige, achter
wien de verst vervrgderde eeuwen liggen, die alles wat ge-
beuren zal reeds van eeuwigheid hee/i gezien.
Na dit „ gouden hoofd” (2) zou wel de Perzische monarchie
I opstaan, doch die zou slechts van zilver wezen, de Mace-
donische van koper, de Bomeinsche „hard als ijzei^’ en het
in het Westersche en Oostersche gesplitste rgk , van ijzer en
„modderig leem.”
Treffende tegenstelling. Ooud en modder, — om niet eens
van hoofd en voeten te spreken. — En dat gouden hoofd
was de Semiotische stad , het gzer en leem een der pracht
tigste voortbrengselen der niet-Semieiische volkeren , was
Bome, — het Bome der keizers.
Trotsche , prachtige Semietische , vruchteloos hebt gij „ko-
ningin der steden” het gouden hoofd ten hemel geheven,
vruchteloos uwen luister ten toon gespreid. Maar hoe wel-
sprekend hebt gy voor uwe tijdgenooten gepredikt, welkon-
dervrgs der wereld gegeven in uwe wonderen van duizeling-
wekkende kunst, van zuiveren smaak, van grenzelooze weten-
schap. Maar nogmaals, vruchteloos was die prediking; van
(1) Een der welsprekende tribunen van den beer Benan.
(2) Al was deze vergelijking het eenige wat wij van Babylon wisten,
dan nog zouden wij het ons niet te prachtig kunnen voorstellen. Boet
wij) weten meer.
BOOB H. J. BRILL.
245
dat irerhe?en onderwys heeft het nageslacht geen nut getrok-
ken, het is,. ondanks uwe verheven lessen achteruit gegaai^
uw goud is leem geworden, en nu zegt, het; w^* zgn, m de
kunst, nieia aan u verschuldigd ; die Semietische volken wa-
ren zoo weinig kunstenaars (1)!
n.
Als donker saffier welft zich boven ons de hemel, de
gouden glansen der zon worden door geen wolkje onderschept.
Hoe zuiver teekenen zich in de wgde verte de omtrekken
der Libysche bergen in purper en goud; hoe schittert het
schoone groen der onafzienbare velden in alle schakeringen
van de edelste smaragd. Hoe liefel^k vloeit die breede
stroom daarhenen, maar tevens hoé trotsch slingeren zich
zpe magtige meanders door de weelderige vlakte , als ware
bg het zich bewust, dat h^ het is, die het gelukkige Egypte (2)
tot een „hof des Heeren” maakt.
Wij volgen de kronkelingen van den zilveren vloed en
zien eensklaps op zgnen linkeroever eene stad verrijzen van
ongehoorde afmetingen en vervuld van cyclopische tempels
en paleizen.
Het is Thebe „met honderd poorten” de zetel der pries-
terdynastiên ; het hoofd van rood marmer ten hemel geheven,
de voeten badende in den heiligen Nyl.
(1) Ik meen hier te mogen opmerken, dat het bouwen van eene stad
als Sabel, die een wereld-wonder was, al een vreemd gevolg is van dit
bgna totale gebrek aan knnst.
Wanneer men zich eenig- denkbeeld wil vormen van het Sabel der oud-
heid, dan roepe men zich de decoratiën van de opera Semiramis en Nabn-
codonosor op de theaters van Londen en Par^s voor den geest, door de
Fransche en Engelsche lUustratiën zoo schoon teruggegeven en algemeen
bekend gemaakt. Deze zgn vervaardigd naar het reeds ontdekte by de op«
gravicgen te Khoisabad, waar men het oude Nineve meent terug gevonden
te hebben. Hoe imposant deze microscopische copieën van die ontzaggelijke
modellen reeds zijn zal elk gevoelen, die ze eenmaal zag, en toch is Ni*
ueve nooit een Sabylon geweest.
(2) Schoon de heer Kenau zegt, dat Egypte noch Semietisch noch Indo*
Europeesch is, nemen wü echter de vrgheid om het hier te brengen tot
den grooten groep der primitieve Semietische volken , waarmede het in alle
groote overeenkomst heeft
É 46
DE SEMIET! SCHE tOl/TÈN XITZ.
■i
(
I
I
!
'’iiNk «bAj6 kim«(; heaft %$ «ft
Vikü <dte \»«4k ««& ««Maak keëft ttb
^ WgMi fkn. Ittflotttt lUb 4%tbèiii eb bietilkh^ fbtttofl-
tèb-, hm ||bWdd% g^Mr^ Ib WttftKOg toaafttteMoudéMb
vergeten.
Door een woud van obelisken, monolithen van voorbeel-
delooze hoogte , van liggende spliinzen , door meesterhand ge<
Iteiteildi, <#an zMtende ethxuHraeldën van bMhtig voet hdog,
tineft wa taiqielxiem verbaKideBbUk, die in afBe tiiMszetlieikde
veddhen <de sèeeBte der overa^ igevaaiten aokter aieh laat» j
Wij Mden dien binnen en im ^ welk een sdiooWSpeU
fig bèalaat dene önaftienbare nnóM» en troidt gesoknulgd
4km ben 'wotad %an koleümien, wakrvaa elke besderd kes es
deèrtig roet in esakek keèfb Wy verliezen ons in die vreeV'
eelgke g;ewelbëa, lÉUMir to^ doet de 4Nniaakvolle bevaUigbefid
van Int ^heèl 'wëldra bet drukkende ven irntt ee&iei^roetedi' !
heid vergeten. Hoe luchtig en siërlyk w&dsA kiofa die elldir
hooge lotusUaderen tot kapiteelen om die reksan ven gttttdet, ■
tot keknuBen verwerkt , boe «dbittort «dies ki den Backk& I
gleed vbn Wüv bemekbiaainw en goud% dat ziinlen en wan- I
den bedekt. — Op die wanden en zuilen, en indie idenrea
leeft de bidkoKie dier ^priester-koningen in onttaggëlyke beel-
den , en het 'heilige eehrift scfhvi^^ tn iit^ne geheinudnaige tee-
kenen, daar tusschen <dë dasten Van bun btstniar (I)» v
Maar hoe! o wonder van werktuigkunde! Slechts enkele
zerken van rood marmer strekken den vreesselyken ten\pel
tem zolderix^ (2). Hoe zyn die ontzaggelyke monoUthen bier
gebiagt uit de honderd uren ver verwjjderde steengroeven
van Arsineê, aan de katarakten van dm Ngl t hoe vervoert
date de tvoeëtgn «n heb, hier nangebónieli, daar in hun g!e*
heel >e|> dk nestig «Hm hfoege kotommen wdèigelegd. Wie
:^ëgt héb 'tfnét I
< 1 ) JCeB zie de DeMcripiign de 4^ .laat vaa N^goleea I* tjj
gp]iegenÏMd eaa zenen veldtqgt naar Egypte vereaaidigd, waian eeaa dar
platen znlk een tempel gerestaureerd voozetelt,, en nek de echeoae ata*
reo80oop-voorwei;pen . die ons dit Titanen-werk te zien geven gelyk ket och
nu nog vertoont.
(2) B«e ii^jjzonderheid wordt versudd door ChampoUipn Eigcae^ 1*4
spreekt sellii van een enkelen zerk.
BOOB H. J. BBILL.
247
Anse , fiemietische volken, uwe kuustoidoflhoid wFOcht won*
devtti van kimsÉi ; i '
Miter heoatonpjloB Tkèhèi hebt ooh te tnrgeelk
uwe duizelingwekkende gewrochten , uwe geweUsge taieöitec*
stukken zulk eene reeks van eeuwen voor de wereld ten toon
gespreid; heeft uwe prediking, hebben uwe lessen ook geene
sporen bij het nageslacht achtergelaten?
iN'een; men moge dan zeggen ook aan u niets verachDldigd
te Cecrops en Danaus, de broeder van Sesostris («^gFP*
tus) hebben de epnmken van uwe onmetel^e knnsti^ van
uwe grenzelooze wetenschap en daarsteUinga^vermogen
Griekenlands bodem qvergebragt (}.), en di&v zge deze in den
gloed van het genie, onder de meesterhand van een^hidiaA
vooral, tot eene nieuwe kunst geworden, die de latei^e we*
reld (2) op. hare beurt ten fakkel heeft gestrekt; die.in achpen-
heid en bevalligheid van vormen u qpzyde streeft, maar toch
nimmer de ontzettende grootschheid uwer gewrochten, alll.
evenaren.
Neen, niet vruchteloos hebt gg uwe verbeven lessen ge*'
(1) De verwioktBeliap der Orieksebe en iSgyptisobe boawkitirt blgktmi*.
der andere ook oit eene niet dgemeen bekende hijzonderbeidB Bamelak«
nit de 1?olychroxnie. JBven als de i^gyptische bouwmeester zi^e gewrqi^*
ten met klenren versierde, zoo ook was dit, nog ten tgde vau PbidiaSf
te Athene bet gevaL De kolommen, de friesen, de frontons van bet heer-
lijke Parthenon, van de, in de kunst der latere wereld, weêrgdlooze Pro-
pybtëen, beide het werk van trriekenlands grootsteu kunstenaar, waren
gekleofd «n met vergnldsel versierd. Nn t^n daarvan evenwel bijna allé
sporen verdwenen en bet Penthelisoli marmer is door de eeuwen 'verguld ,
hetgeen zeker meer in osziii smaak valt, schoon wü over hét vroegere
iüe,t kunnes oordeeléPp De figuren in de frontons van .de twee gebouwen
drt^en de kenmerken van de hand van Pbidias of van züne eohoel, die
Tan het entablement doen, door de st^fbeid der vomen, onwiUékeurig
aan de Egyptische monumentale beeldbouwknnst denken.
(2) Ofize kunst komt geheel uit Griekenland^ zegt Prof. Benan,—
dit stemmen wg volkomen toe; maar van waar kwam de Grieksche? —
Geerops en Danaus waren Egyptenaars, Cadmus een Pboenicier en Pelops
sen Arabier, das — fdle Semieten, en de Professor zal dan toch ook wel
moeten toestemmen, dat van de Grieken, vddr de aankomst dezer groote
hesehaveri, nmt het grootste regt en nu geheel naar waarheid kon ge«
mgd worden: zg waren zeer weinig kanstenaars.
248
Dl BEMnSTISCHB YOLKSK BVZ.
geven, uwe orakeltaal gesproken. Neen, nog leven uwe
epopeên van marmer, uwe gedichten van grkniet, en sprekmi
nog welsprekend tot het nog levende menschengeslacht , dat
ab verpletterd staat tusschen de overblgfselen van sódveel
grootheid, van xuXk esae hmst,
m.
De avond was gedaald over Oibeon; de avond van den
dag die den rook van duizend brandoffers ter eere van Is-
raëls God. had zien opstegen, en de vorstelgke jongeling, die
dit offer den Heer gebragt had, Salomo, de zoon van David,
ligt op zgn leger en sluimert.
Hg sluimert en , even als bg Nebucadnesar den Groote in
volgende eeuwen , openen zich zgne oogen voor „de gezigten
zgns hoofds.**
De Heer, die zgn offer had aangenomen, schoon het niet
op de uitsluitend daartoe geheiligde plaats was gebragt, ver-
sohgnt hem en doet hem de gewigtige vraag:
„Wat wilt gg dat ik u geven zalP”
En wat antwoordt de jeugdige koningp
Hg begint met den God van zgnen vader te verheerlgken
voor de weldaden aan dien vader bewezen , voor zgne trouw
hem gehouden , gevende hem eenen zoon na hem op den
troon Israëls , van dat Israël , dat door Davids gewéldig
zwaard magtig en groot was geworden, dat in menigte boven
alle omliggende volken verheven was. Hg gevoelt al het
gewigt van z^e roeping, hij de „kleine jongeling,” en niets
komt hem zoo wenschelgk , zoo onmisbaar voor, als „een
verstandig hart om des Heeren volk te rigten, onderschei-
dende verstandiglgk tusschen goed en kwaad.*’ — Hg noemt
Israël TJw volk , en brengt door dit woord de hulde, de
welbegrepen en daarom zoo nederige hulde van den leenman
aan zijnen goddelgken leenheer en zgn woord is „welbehage-
Igk** in Gods oor. — Daarom, is het antwoord, dat gij niet
hebt begeerd een lang leven , noch rgkdom , noch een over-
winnend oorlogszwaard, maar verstand om regt te doen
in de gerigtszaken mgns volks , zoo zal ik u een wijs en
verstandig harte geven ; er zal niemand zijn geweest en ook
niemand komen die dit in hooger mate bezeten heeft dan
JÜOOli H. J, BBXJJu
249
g 9 (1)^ en al hebt gy geen r^kdoin noch eer begeerd, toch
zal ik u daarmede zegenen ; gy zult ook daarin uitblinken
boren alle rorateni uwe tydgenooten.
En Salomo waakte op „en ziet, het was een droom die
hem echter klaar als de werkelykheid voor den geest stand.
Hy snelt naar Jeruzalem terug en offert zynen grooten wel-
doener dankofferen; — nu op de geheiligde plaats.
Weldra zou er evenwel een ander heiligdom verryzen.
Beeds in Davids hart was het geweest den Heer een huis
te bouwen, maar er kleefde te veel bloed aan de handen van
den geweldigen krygsman, en eerst aan zynen zoon zou
dit vergund zyn.
Met alle hem ten dienste staande wysheid en magt wydde
deze zich aan het heilige werk. Tweehonderd duizend werk-
lieden hadden zeven jaren gearbeid en Moria’s top prijkte
met het schoonste gebouw, dat de wereld misschien immer
heeft gezien.
JDe dag der inwyding nadert en gausch Israël stroomt naar
Jeruzalem, — naar den tempel.
Daar stond het heerlyke gebouw, honderd twintig ellen
hoog, geheel van de edelate marmersoorten en „kostelyke
steenen” opgetrokken, en overdekt met versierselen van ge-
dreven goud, te fonkelen in de stralen der Oostersche mor-
genzon. Door de geopende deuren slaan wy den blik naar
binnen en daar treft niets dan goud het oog. De wanden
zyn daarmede overtogen, reukaltaar, tafel der toonbrooden,
kandelaar , alles , alles zuiver goud , van het „allerkunstigste
werk.” Deze gulden zaal wordt van een nog kostbaarder
vertrek afgescheiden door eien prachtig tapyt, ook van het
„allerkunstigste werk,” met bloemen en engelen in hemels-
blaauw en wit, in 'purper en karmozyn doorweven (2).
Daarachter is het niemand vergund den blik te slaan. — >
(1) Volgens Prof. Renan gaai Salomo door voor de wysste der konin*
gen. Hy is het dos niet volkomen eens met Hem die hier spreekt.
(2) De heer Adalbert de Beaumont spreekt in zyn stuk nle$ Gdbo^
htiê** Bev. des deux Mondes, Octobre 1861 , als hy van de voortbreng-
selen der weefgetouwen dier oude Semietiscbe volken gewaagt, van een
luse ècrasant , van een ari merveilleus die in de harmonie van l^euren,
in nuancering van tinten elke gedachte aan nav^ginq uitsluêt.
1250
DS ssjycasnflGHE yolkbk bhz.
Tmoh weten w^ dat daar alle» evenzeer van igoad is , 4iok ie
üeti dien hooge Cherufagn , die de tien eHen tweede vletige*
ien over het Verzoendeksel en de Verbondsark uilbreideBf
dat zoUenag^ wanden en vloer met ,^het digetd’ goüd tijn
Overtogfen, waarop, ichoon in een geheimziaiiiig duister ge*
huid, &Bteenen van piimloof en opene bloemen sijn gedve*
ven, waar toSrcdien zich chendbignen vertoonen (1)..
En daar buiten , in don uitgestrekten voorhof wordt de blik
getrolfen door twee gepoiqst koperen kolommen door genden
oiatwaA: verbonden , door het reuaaohtige koperen beandei'ev*
fldtaaar, door de geweldige keveren eee op twaalf koperen
runderen rustende. Dertig ellen is haar omvaqg, «ene hand*
breedte hare metaaldikte en dit ontsaggel^ke gevaarte is tnet
zyne vermeiseleia van runderen en rozen in „eeae gktmge”
giQgoten ^2) „in de vlakte der Jordaan, in vaste aarde goot
ze de haning,” dat ia : Hiram Abi , dta koningB
bouwmeester bij het prachtige werk van den tempelbouw.
Maar welke heerlyke toonen traffen plotseling ons oor en
doen het oog uitrusten, vermoeid van de bewonderliig vaa
zóóveel knust en pracht. Het is de kapel van Davü, de
koninklijke toonkunatenaaT, het » die onafeienbaio sdsnr
van Levietmi, in lange, sneeuwwitte kleedeien met hmeh-
blaauwe gordels, die de zilveren trompetten steken ter em
van Iskraëls grooten Koning, die dezen dag bezit zal keniai
(1) Alleen het gond, dat zoldering^ wanden en v/oer van dit vertrek
bedekte had eeire waarde van 600 talenten goad, d* i. twintig millioenen
gokian» Men mag aannemen , dat de geheete tempel van Saïoma tien doi-
lend ndlHoeiie!i gulden heeft gekoat. DavM had daertoè reeds gdidHgd
handard daieend talenten gond en dnizend maal duizend teleslten dlver,
dus in een rond cyler mtgedrukt, 6000 millioea« ea Sdbmo en gmact
Israël bragten daarby nog ettelyke miUioenen» ook ie gond as JÜYeri
bgeen« Wanneer men na hierbg rekent bet edelste marmer de vkostelSkc
steraen,** de kostbaarste houtsoorten, het koper en yzer dat was #ioeler
gèlal^ het loon van duizenden Auneienaars en het zevenjarig onderhond
van 200.000 arbeiders, dan komt men gemakkelijk tot dit cyfer. — Wat
zon nu de waarde van zulk een* som ? Men kan haar vetlig met tien
venaenigvnldigen en dan koopt men een werelddeel vóór hetgeen dit eeae
hMs heeft gekost. Nog eens, Senuetische volken, gQ spreekt groots
diagsn.
(2) Omnaolgbau nanttment van eoht SendeHeiéke kmetf
DOOU H, J. BBUL.
251
mansa yèÊi tot khiifi Sbui gebouwd. J^sèh hmmë
tefttw/dle wer gëhttel Jwrusalem weëtl^HeM, {>£ë^'^ich de
itfiigt%ë tootteh van bëMdIMi ea eymbalëü. Ontagaggel^lcè
liit&keil) Afiëë zw^gt m tilt , vaA den die^tett eëvbied èotfr^
Daar nadert de hoogepriester aan het hooM ëen drotd
pneattoen , ia e^a terb^etid gë#ead ¥iKki hmelsldaeüiir en
goud, met zilverwit en aatWMrÉfgn dootwevëïi. Op ëgtrehërët
l^ëegea) ia tten befetli^, twaïdf i^nsHchtige edelgesteenten,
«n damanten en nobynen sehittereb tussohen het gond van
hoofiUMLsel aa epbod. Ham wolgt de jeugdige koning in een
•efeLYMdag wit gewaad , alleen met de kroon van Israël ge<-
flierd , ati kg bekliint het koperen gestoelte , dat hij inidden
m den voorhof, voer zich heeft doen opiigten.
De roisBcheDdie muziek zwggt) trompetten en bazuinen ver^
stommein en atem- em rëezloos <stant geheel Israël.
Daar breidt de Verheven jong^ing zgae handen ait
naar den hamels buigt agne knieën” en van zijne lippen
vloeit dat prachtige gdiied , mö majestueus in zgn plegtigen
eenvoud, zoo oneindig rijk in gedachten^ dat dit idieen het
hawije *9ea kunnen leveren, dat hij huitengewoisé wijsheid Van
doA entvangen had.
NaanweigkB is het laatste : „hoor O-g dan van den bemei ,
de ^fanlts Uwer eeuwige woning, hoor Gg dan en verboor!”
doOr éea koning uitgesproken ef :
De Hom bad gehoord en verhoord. *
Daar daalt van den azuren hamel oen sdhatterenide blik-
astetraal^ de dikke rook van het daardoor ontstaken brsEnd«>
offer stggt statig ten hemel , en Israël en zgn honing «allen,
ds verpletterd door zóóveel majesteit, op het aangedgt neêr.
■ ii I i 1 1 É • téÊméémmè^tm
Zijn wij ook aan u niets verschuldigd heilige en prachtige
bladzgden van Israëls historie? Spreekt gg dan niet nu nog
tot elk elan die u leest, n leest md: een voor uwe schoon-
heid ëhveriieveiibeidontvaakelgk gemoed?— Ja, gg zult alle
eeuwen door God en Zgne groote daden bUJven prediken
9ik ons de bewgzen blgven leveren van eene ongeëvenaarde ,
onnavolgbare kunet*
Wg kennen Babylon uit de beschrgvingen van Herodotus
252
DB SBHIETISCHB YOI.KBN ENZ.
en anderen , die het zagen. De beschrijvingen van den eente
Byn hoogst naauwkeurig , dit blgkt uit hetgeen Thebe , dat
hg ook zag en beschreef, nog getuigt; — Thebe’s tempels
en paleizen bestaan nog en van Jeruzalems onvergelgkel^en
tempel wordt ons in het oude testament de uitvoerigste
beschrgving gegeven.
Van de pracht van dezen laatste kan het volgende, hoogst
eenvoudige voorval een denkbeeld geven.
ISfebucadnesar had Jerusalem ingenomen, den, door zoo |
vele van Juda’s koningen ontheiligden tempel verwoest, en
zgne schatten medegevoerd , waaruit hg de laatste bloemen I
zou vervaardigen aan de kroon van zgne „koningen der ^
steden het Babel , dat hij had gebouwd. Zeventig jaren
zijn daarna verloopen; Nebucadnesar is gestorven, Babel
zelf is gevallen en Gyrus en Darius na hem, vergunnen
Israël naar zgne tenten terug te keeren en stellen het in
staat om den tempel te herbouwen. Hij verrgst, en oude
van dagen, die „de heerlgkheid des eersten huizes’’ gezien
hadden , vergelgken hem met dat eerste huis en — weenen. —
Het verschil was te groot.
Ten tweedemaal valt Jerusalem , ten tweedemaal wordt
de tempel verwoest. — Bij die verwoesting werd ook geweend,
en wie was het , die tranen stortte over den val van dat
toch ook prachtige gebouw ? — Titus , de veldheer der Bo-
meinen. En van waar kwam Titus? uit Scytiê, uit Sar-
matiê , van &e uiterste grenzen van het toen nog barbaarsche
noordelgke Europa ? — Heen , uit Bome , het Bome der
keizers , en hg had de magtige gewrochten der Bomeinsebe
bouwkunde , hg had Hero*s gouden paleizen gezien.
Die Semietische volken waren zoo weinig
kunstenaars. — De vervulling der profetie : „Goud en
modderig leem.”
IV.
Ha Babel en Thebe in het licht hunner prachtige kunst
en een gevolg daarvan , hunne verpletterende grootschheid,
en Jerusalem in den oneindig schitterender glans der Gods*
vereering te hebben beschouwd , zouden wg ook Tjrus en
Sidon kunnen doen spreken over een ontzettenden handel,
den wereldhandel dier tgden, over eene kolossale industrie,
eene andere uiting van kunst en wetenschap , •— maar er
DOOR H. J. BUIFiL.
263
is genoeg gezegd om té bewgzen , dat , wanneer opvolgende
geslachten mets aan de heerlyke monumenten der Semie*
tische oudheid zgn verschuldigd of te danken hebben , dit de
schuld is van die opvolgende geslachten, die d^ onverge-
Igkel^k schoone lessen hebben veronachtzaamd, die tdete
hebben géUerd.
Het zal toch wel niemand in de gedachten komen om
ran een persoon , die eene ryke nalatenschap door onacht-
zaamheid heeft laten verloren gaan , te zeggen , dat Iq nieia
aan den erflater verschuldigd is. De menschengeslachten
die elkander hebben opgevolgd, z^n die onachtzame erfge-
naam, de Semiotische volken hebben genoeg nagelaten,
genoeg geleerd , gepredikt , maar hun onderwas is voor ons
verloren gegaan , wg hunnen niet meer voortbrengen wat zg
hebben voortgebragt en nu maakt zich eene stem uit de
universiteit van Parijs van onze verpligting aan hen af door
eene magtspreuk, en leert en predikt op hare beurt; op
het gebied der kunst zijn wij niets aan u verpUgf,
I Wy bewogen ons in de tafereelen , van drie der Semie-
I tische volken opgehangen , voomameligk op het terrein der
I houwhmde : Bouwkunst, wat heeft dit woord een mag-
' ügen zin , welk eene vereeniging van denkbeelden ; de hoogste
kunst en de meest veelzijdige wetenschap, op het naauwste
vereenigd met een voortbrengingsvermogen waarvan wij ons
geen denkbeeld kunnen vormen, welks gewrochten, gelgk te
Thebe, veertig eeuwen hebben getrotseerd.
De stem uit Parys heeft toch nog de goedheid om aan de
oude Egyptenaren kennis van de wiskunde toe te schrijven, maar
zij hebben, zegt zij verder, geene wiskundige werken, gel^'k dat
van Euclides voortgebragt. — In het midden latende wat de
Egyptenaren in dit opzigt hdben bezeten ^ hetgeen ons niet
bekend is, bepalen wij ons tot de nog bestaande blaken,
dat z^ tamel^*k groote wiskundigen zijn geweest. Euclide*s
werk is door ons bestudeerd en begrepen, en een gevolg
daarvan , als algemeenen eenigen leermeester erkend ; de ont-
zaggeiyke mathematische werken — van hoogere wiskunde —
door het oude Egypte in de tempels en paleizen van
nac, in de rotsmonumenten in marmer en graniet geschre-
ven, door ons niet begrepen, voor ons ten eenemale onna-
DB SBKieCISOHB TOLKBV BHZ.
2B4
volgbaar, gavolgal^ ai» galie^ onbruikbaar bar ^de g»
steU.
E«no o«id 9 ke btMxdolvïae.
Hat aal evenwel, niofi bohaaUl behooven te wordan, dit
volken, die anUie ntoownentan hebben daargeateld, vooatgi*
genoot en nakomelingschap welsprekend hebben g^Medikt sa
oog prediken, en dat, wanneer diose geen het minete nut
van dit onderwas hebban genoten, tooh hwinait phgt
hebben gedaan en het ons niet veignnd ia te seggen t «9
^ n niatB versohnldigd op het gebied der kamt,
Tooronderat^ eens dat er in Nederland nog goene mkele
stoomboot de wateren dooikliefdo , dat er nog geen enkele
„f(^le salamandw over het tweelingapoer »t^e,*' dat hier
de etectrische vonk do gedachten nog niet met de anelbeid
van bet ladit imar de meeat verweerde oorden voordo,
sondm» wii dan tot de ons omringende volken, die sisda ]
lang al die voorragteo genoten, mc^n seggen » wg awt«
aan a vmpligt?
Het zou razernij z^n hun te wgten wat onze schnld is,
«1 dit toekent jnist onze vmbeuding tot de groote fcmen
van
Nog eens in de iwtfi zgn wg aütf aan hen veracbtlldigd,
zegt de heer Henan- Wanneer bet na bet geaegde over
de Bwwhunet nog noodig mc^ z^ hierop ten^ tft kemw>
wgaen wg al weder op hetgeen er van de Ngjptieehe hecW-
houwkunst nog bestaat, Hoe Jqist , ja bevallig sgn die ko-
lossale beelden, die in hunne stijfheid zon volkomen aan den
mseb der monumentale kenst voldoen. Hoe sehoon sw die
sphinton gebeiteld, qu zonder eenige styfbeid, rm walk
eene uitdrukking, welk eene verhevenheid in die voortreffe-
lijke huofden, selfs in dat der groote si^nr vsn Hryiseh,
wier buste honderd vgftig voet hoog ia, Heesterstvkkw
warden ze door bevoegde beoordnalaars , die ze sagen , gs-
nomnd, en wg, die ar slechts de afbeeldingen «ao megtsn
sien, geven ze ffenzalfden naam O)- Sn d» „meestfgstak-
(1) In dit opdgt zijn de Grieken hnnne weurdige leerlingen gewetit.
Dezelfde eenvomdig^ Terhef^nlieid en uitdrnkkinga kflralljge, «h
Iswrlijke «n tock idczle sdwxml^i^ keniftefken de gewfpcV^^i nj(
DOOB U. J. BBIXIi.
m
kon” b^st^m npg; dea kmsimm vargtiad ze te beh
sM^rfoi I ze , o» te volgea ; zg oqclerwSzeii dus nog en
men is toch altyd tete yerschuldigd aan dengenen mm wien
men onderwee ontvangt.
—En welh een IcaroMer had dia hunat der Egj^ptenaren ,
4er iE^ahreën en -^ajviêra, Hoe eigenaardig aan elk dier
4én ip grootheid en grootaehheid , maar boe Ten*
scMllend in opvatting. — • Doch het is hier de plaats niet
hierbg stil te staan.
Op ataatknndig terrein zgn wij hun evenmin iets verschuif
digd.; ^ Nu stemmen wij de» Eranscben hoogleeraar toe ,
dat I zQp me» de staatsiprigting der Semietisoha volken van
dietyden op onze maatsehappye» wilde toepaasen, dit geené
voorbeeldige uitkomsten ZQU ppleTere» , sobOon Erankrjjk zelf
ip de laatste eeuw, ip hft staatkundige f wel eenigzma op
een dier volkeren van vdór yierdnizend jaar geledE« Maar
wat ie de grondslage, de ware basis van elke staatkundige
maatschappg? is deze piet wet, ep ligt de grondslag van
elke zedel^ke» dat is» beschavende wetgeving, niet in SxOf
dus XX? Pie Tien G^odm zijp de (jtrondwet iw volken
van eene geheele wereld, en gelukkig zij die dat erkennen,
die wette» maken naar hunne behoeften , doch steeds op
dien gron^i(iff gebauwd?
Wanneer de Tien gebode» door elk menaeh, in welke
maatschappij ook, naar zin ep letter werden pageleefd, zouf
den vele andere wetten geheel overbodig zijn, De mensch
Jezus , die genade heeft gevonden ip bet oog des hoeren
Benan , ia gekomen om 4i^ mt t o v^e r v u 11 e n , dat is ,
^jdperk der Griokep. Hpa ideaal vrordt eveairal beter door ons begrepen,
valt meer in pi^zea smaak, daarom gevoa wp bet 4o voerkenr. ^ «Oase
kanst komt geheel nit Griekeland** zegt de |ip^r Eenaa , maa^ ik vraag tem,
staan wp nog op dezelfde hoogte als de kunstenaaTS vit de eeuw van ?Vr
ricles? Zijn er na Phidias en Pnudteles, ng Glycon, Apollonins ep $caar
ms nog idealen van kunst f ervaardigd ? En wat hadden npssehieu vroeger
eeuwen gezien? — Onze eeuw is die van Pericles niet meer, maar wat was
deze misschien in vergelijking van de blinkende oudheid der zonen van
&am? Ik zender iievvaa nit Oestatnaire khnst ioegepast op het /eeéna-
at^^haahE|old. Deze vaa niet te overtreffeii.
256
DE 8EMIETI80HE TOLKEN ENZ.
daaraan in allen deele te gehoorzamen, en: hoe heeft J?t)
gde^dJ — Ook in het staatkundige heeft hg ons een voor •
beeld nagelaten.
Wanneer wg nu de Wet , die z6ö kan doen leven , het
eenige ware model van wet , dus de grondslag van elke staats-
regeling , aan een der Semietische volken zgn verschuldigd,
moet het vreemd klinken , dat wg hun in dit opzigt ook
niets zgn verpligt.
Ook onze dichücunat heeft niets aan die volken te danken. — ]
Ooed voorgaan doet goed volgen , zegt het spreekwoord ,
ja, voorgaan is het beste- onderwijs dat kan worden gegeven.
Zijn nu de Hebreen niet goed voorgegaan ? TTitstekend ,
onverbeterlgk , onnavolgbaar. — Prof. van der Palm stelde
het boek van Job , op het gebied der dichtkunst, boven alles I,
wat dacama is voortgebragt en het is het oudste van alle \
boeken. Da Oosta heeft ons de bewgzen geleverd van wat
het is met het merg der leeuwen gevoed te , in zgne
zangen op de vorstelgke leest van Israëls magtige barden
geschoeid. En die barden Israëls, de profeten, — „wel- I,
sprekende tribunen” noemt hen de stem uit Pargs , welke !
meesterstukken hebben zg geleverd. Welke prachtige ver- ,
gelgkingen , welke ontzettende , welke liefelgke beelden.
Hartverheffend en verpletterend , wegslepend in hunnen die- >
pen weemoed, zacht en gevoelig, troostvol en hoopvol in
hunne aankondigingen van nameloos wee , — z66 zgn hunne
zangen; z<56 spreken zg nog tot het hart.
Des hoogleeraars oordeel over de Psalmen is gunstiger, |
welligt omdat er, zooals hg zich uitdrukt, zonder deze geen
Lamartine zou bespan. De dichterlgke krggsman doet ons
echter heel iets anders hooren dan de larmoyante strophen
van den Eranschen dichter, en in hem vinden wg dat ont-
zaggelgk verhevene van Davids geweldige zangen niet wéér.
Nogmaals , goed voorgaan doet goed volgen. Er is goed
voorgega^ , en hg die goed weet te volgen zal zeker de
laatste zgn , die zegt dat wg aan die boven alle beschnjving
schoone dichtwerken niets verschuldigd zgn.
Ook onze wijsbegeerte en wetenschap hebben niets aan de
Semieten ontleend. De hoogleeraar zegt zelfs : „De oude
DOOB H. J. BRILI*
257
Semietuche geest is uit sgiien aard tegen de wgsbegeerte en
wetenschap. In Job is het opsporen der oorzaken bgna als
goddeloosheid voorgesteld. In den Prediker wordt de weten-
schap voor felheid verklaard.
Om dit te wederleggen treden wg niet in bijzonderheden,
die ons te verre weg zonden voeren, maar merken alleen
aan, dat Job zich niet tegen het opsporen dier oorzaken
verklaart , maar wel tegen het streven zgner vrienden , om
die te zoeken waar zg niet te vinden waren. De weder-
leggiogen van de redeneringen zgner bestryders, van Job
zelven , z^n modellen van philosophie , daar zg de ware oor-
zaken opsporen en tot het ware doel leiden. En welk eene
kennis , welk eene wetenschap , ja 'geleerdheid straalt in die
schoone bespiegelingen door. De natuorkunde, de natnur-
lyke historie blaken grondig bestudeerd te zgn ; de anatomie
des menscheiyken ligchaams is bekend tot in byzonderheden
in onze eeuwen eerst weder op nieuw ontdekt, en het
menscheiyk gemoed wordt tot in zyne verborgenste schuil-
hoeken doorgrond en opengelegd.
Dit alles is er nog , ja , hoe langer hoe meer in te vinden ,
en daarom mag het teregt bevreemding baren , dat dit eerste,
doch beste model van geleerde philosophie , als in stryd met
wysbegeerte en wetenschap wordt aangewezen.
Ook ten opzigte van den Prediker, door den hoogleeraar
in de tweede plaats genoemd, is dit alles waar. In dezen
wordt de wetenschap ydelheid geheeten, en dit is, van het
standpunt wan Salomo en van hen, die het met hem eens
zgn , beschouwd , het heerlijkste resultaat waartoe de ^are
wysgeer ooit kan geraken. Niet de wetenschap , als weten-
schap toch, noemt hij ijdelheid, neen, de hooge waarde van
deze is misschien door niemand beter erkend dan door den
koninkiyken wysgeer , maar zy wordt het wanneer zy in de
plaats wil treden van dat , wat haar beginsel moet zijn „ de
vreeze des Heeren.” Dan, maar ook dan alleen, treft haar
dit onherroepeiyk vonnis , en te regt, want die „vreeze”
* is de eenige ware wgsbegeerte , die door niets aan het wan-
kelen kan worden gebragt.
En de Spreuken. — Wéér zgn de stelsels van Pythagoras,
van Zeno , Aristoteles en Plato gebleven, maar tevens , wéér
vindt men, bij alle beschaafde christelgke volken , de Spreuken
K. N. s. 1862. No* X. 17
258
DE SEMIBTISOHE VOLKBK , ENZ.
tan Salomo m'er ? ^ De Semietische wijsheid kwam nookver-
der dan geiykensBseii en apruuhen luidt het magtwoord
ttit Pary» ; maar wat zgn die spreuken f Zagn niet de eind-
resultaten f waartoe eene onbegrensde wijsheid , in hare on-
afgebroken studie tan het menschel^ hart, in al zgne toe-
standen , is gekomen ; bevatten zg niet de heilzaamste ge-
neesmiddelen tegen elke ziekte der ziel ; in één woord , sgn
ag niet nog de bron der ware wjjsbegeerte voor eene ge-
keirie.menschheid en hare duizende geslachten. Nogeens,
wdar zijn de Fythagoristen en Btosognen ? en w4ar is
Saiomo nietf
Die aan Salomo’s geschriften philosophie ontsegt, wsw- ]
iyk| die moet ze niet kennen^
Yeor hen, die ze kennen, zal het wel onnoodig zyn op
de hooge wetenschap en geleerdheid te wjjzen, die deze !
geschriften ook zoozeer kenmerken. Deze springen eiken i
lezer in het oog. ^ Het laatste hoofdstuk van den Prediker
getuigt, in z^ne overgelijkelijk schoone, dichterlgke mklee- j
ding , van ééne zoo diepe kennis van het organisme van den I
meiiBch , van de fonctien der verschillende doelen daarvan , j
dat wy ons nu eerst kannen beroemen óp dezelfde hoogte
te staan, die Salomo vóór drieduizend jaar bad bestegen. i
En welke is de letterkundige waarde van deze geschriften
en van de andere in den groeten bundel der lüt^Mituiir der
Hebreen vervat?
Deze is onschatbaar. — Getuigt het, onder zoovele, gg
prachtige bladzpden der aartsvaderlijke historie , waarvan, — ik
neide dit reeds elders , — de hoofdstukken niet sleöhts kunnen
worden vergeleken bg onwaorde^bare schilderstokken, maar
b^ kahini^en, met de schitterendste kuns^aweelen gevakl.
Alweder, Semietuscb vdlk, het zgn, ook in dit offfigi;,
groote, zeer groote dingen die gij spreekt I
En al die schatten bezitten wy nog , is het dus niet ouzo
schuld als wg daaruit niet geput hebben en niet nog aan-
houdend putten?
Het letterschrift hebben wg aan de Phoeuicische , onze
godsdienst aan de Hebreeuwsche Semieten te danken , dit
DOOI B. J. BBI1.I»
19B
rid wel niet te ontkennen en wordt dan ook door den heef
* * t
Benaii orköttd. — het öök tëli ^dUe hem eens
en behoeven daaixllW Attf ïil0M te £ég|^06«
Wij kannen ook zeer goed begrepen dat hij verder den
meiwA Jezus een cmoergétijkéi^k mensch noemt. Er is ten
minste nog geen tweede opgestaan, die, even als de groote
NittiMid», het enMe wooht igiier korte pKvdikitig,
elke bestaande godsdienst omver heeft geworpen^ emie geheeli
wereld hétA tervortfid , eené reeke vut nmieehengesiaebfcen
beeft geregenéMérd en bl^ zegeMMMn , dek w|, laet den
niet imétén «sMi ^ die lem
méét dtttt Ihenoeh nol»ten.
Nd al het geisegda komeae erg ekMlel^ tót het door ons
bedoelde resultaat, dat gehèd m sttegd ie mebdeopieDhaim^
en leév van den Faegedsoo hoog^raar, en geven als ttnze
ttelhiigi
Be SemietiedKe volkeia Vrwden kunstolidars iddv gelgken
nimmer zgn gevonden.
Wg Inéo>Biiropeanm (1) hebben aan heil in bet tteat-
koÉdig léven, in de fetinst^ diohtkeiiaè^ wijebegMrtd en
wetenschap eene grenzenlooze verpligtingt
8Mn»pénaeel^ 9 Mei 19B9é
(1) Indo-Earopeanen ! reeds meermalen heeft dit woerd mg doen
Isnken aa talkeBs test deze vieemde en aanmatigende associatie mg meer ,
hoeveel meer dan nn , nn sg zich op het gebied van knnst en weteivschap
zoo stoutmoedig tegenover de Semieten komt plaatsen* ~ Arrogant
noemde ik deze associatie, want wg Ënropeers, vafi gisteren, eigenen
ons door deze benaming hét geheelö praèhtigé vétVéden Vèh hét gdéttérde
Indiéëéb>-Atië tbé. Ibi iéch 1« dé Mstebarabi tteét détt IWèSddltéhdl ^ ën
KaUdasa*s Saknntala dofteftd }ékr èëder dhn hit ÜMë tanwe spodV van
itt kéazis ia A^eMUk sn Wutelgk Barepa* *««• Bi giUirhkking
leeft vcfafr vfél iets da of ik seide z toéh MenritB en ik den slag
hg Nieawpoort wonnen; toen de Bfogter en mgn lezer, den zege
bij Kgkdun bevonht.
260
DE SPEBLeEHOOT DEB PRINSES ,
DE SPEELGENOOT DEE PBINSES.
Naar hat Doitaeli Tan Teomie,
DOOB
Da A.a H*
In het prachtige hdtel van de gravin Dnvoir werd ee&e
bruiloft gevierd.
De haute mhleeee van de residentie was verzameld.
Onder de gasten bevcmd s^ieh eene koningin.
Het was eene van de schoonste, geestrijkste , bemhme-
l^kste koninginnen , die ooit een’ troon versierd hebben.
De gravin Duvoir streed met haar om den pr^s van schoon-
heid, geest en aanminnigheid.
De gravin Duvoir was weduwe. Wglen haar gemaal was
een oude brave generaal geweest.
Zij was nog jong; zy had juist achttien lenten aanschouwd.
Zg was rijk; de graaf Duvoir, haar overleden echtgenoot,
was de rgkste edelman van het land geweest , en hij had
haar zijn gansche vermogen nagelaten.
Zij was de bruid , wier bruiloftsfeest gevierd werd.
Terwijl de geestelgke het huwelp: inzegent, wil ik u hare
geschiedenis verhalen.
Maar niet geheel tot nut en leering der schoone lezeressen ,
dfe nog geen achttien jaar oud zijn. En toch , wg zullen
eens zien !
In haar prachtig , koninklgk paleis leehie eene hooge ko-
ninklgke prinses.
Zg was jong , schoon en vol levensgeest. Al wie haar
kende , beminde haar en verheugde zich , dat zij zoo rijk was
' aan schoonheid en geestesgaven , aan geluk en aan glans.
Was zij werkelgk ook rijk aan geluk ?
Zg bad immers alles wat zij wenschte, wat zij kon wen-
schen. En zg kon alles wenschen , zg was de lieveling van
haren vader, de afgod van het hof.
En toch ontbrak haar zooveel ; en juist datgene , wat zg
het meeste wenschte , dat had zg niet , dat zoude zg niet
hebben.
Waarlijk, wat den mensch ontbreekt, wat hg niet hebben
kan , dat zal hij altijd het meest begeeren.
DOOB L. A. H.
261
' Zg Weoflclite ëchter maar zoo weinig, en dat weinige kon
zg niet eens yerkrggen. Ieder burgermeisje der «esidentie
kon hét 'hebben, en had het. Zij alleen had het niét en kon
het niet hebben : zg, de hooge, voorname prinses, de lie-
velingsdochter van den koning.
Als de zon helder en klaar aan den hemel stond , en warm
r
en vriendel^'k op huizen en boomen scheen , op straten en
op menscfaen , dan was vooral op zondag morgen , na de
kerk , de schoöne prinses Adélaide zoo regt arm , zoo
ongelukkig.
Zy zat dan in hare fraoge kamer, aan het hooge venster,
onder de zwaar-zgden gordijnen, gekleed als... eene prinses,
blinkende van schoonheid en bloeijende gezondheid ; en allen ,
die voorby gingen , verheugden zich en dachten bg zich zelven :
„Was ik toch ook maar eene zoo rgke , schoone en voorname
prinses f* En velen benijdden haar om haar geluk.
Maar de prinses benijdde allen , die daar onder haar ven-
ster gingen, en zg dacht en sprak in zich zelve: „Ach, kon
ik slechts eens , eene enkele maal maar, daar beneden op
de straat, in den schoenen, klaren zonneschgn, onder al
die lustige en vrolgke menschen omloopen , vrij , en lustig ,
en vrolgk als zgl”
r
Dat was het. Het hooge , voorname koningskind had nog
nooit in haar leven een voet buiten op de straat, tusschen
de menschen mogen zetten.
Men liet haar uitrgden in eene blinkende koets , met vier
snuivende rossen bespannen , met koetsiers en voorrijders ,
met lakkeijen in gouden livereijen achterop, met eene hofdame
tegenover haar, dikwgls met de oude grootmeesteres zelve.
te voet het koninklgk paleis verlaten, zich op straat
geheel onder het volk mengen, het ware eene misdaad ge-
weest, een ongehoorde gruwel.
Dat was het. Dat was haar ongeluk: de dwang, de hof-
etikette, de oude grootmeesteres, die eenen rooden neus
had ; dé hofmaarschalk , die dagelgks eene heele doos vol
snuif gebruikte ; het gansche hof, dat verschrikte en ver-
bleekte, als zg in een menschengezigi slechts eene enkele
gedachte las , anders dan die , welke de hofetikette toeliet.
Eens had prinses Adélaide het in het geheel niet meer
kannen nithouden.
^’62 DX BPXXLaXXOOT XXX PRIX8K8 ,
Hei W98 0p pen* lie^l^kcn , wann^D ?ond|ipMII|gm ^
lej)te.
Pe zoQ sebepx «09 beldw^ zo« nriwidxlyk, mw mild. Op
de sizaat wtod^ldm bonderde ««xstdieD op m. 9fl^ t «Um
in bim zondagspak, allen ny, j»! sfolpi al# d« ««h^QIW
moigeqatoitdt
Verder op rlooid* Uwre beek , 9 » wna bi«9d» br«g
leidde er OTW bedo, Sn pok «p d« brng «ras een gadtsQg
van opgeaohikte ep Trolpke nvenschen» die io d« nncme leB>
tezon beèn en wéér wandelden.
Op den acbtergrood , asn gindsebe egde mn d« beeki legen
berg en woud in stille zondaganisti Pe pitioieake bubnnr>
plaatsen zijgen er zoo mendelgk uit!.,»
Het konii^kind aat weder in baar trotecb pai«ia„ am
haar boog renater, en zag naar buiten> en naar benedan
op de straat, op de bmg, op da inenschen, aHes, tn
het werd haar benaanwd en wee om hei hart, en eenoabe-
gr^lgpk verlangen greep haar aan.
Zg moest er uit, zoo scheen het haar. Zg waa veertieo
jaar oud; zg was eene prinses,
liet de hofdame ro^en.
„Lieve gravin Chiland , het is zoo schoon daar buiten» Ik
wilde wel eene wandeling doen.”
„Het is nog geen ^d om uit te rgden, kouioklgke lux^faeid.”
,4k wil ook niet rijden , lieve gravin.. Jk - vilde wel t»
voet onder de menscben , op de brug.”
De hofdame was ten uiterste verwonderd.
„Koninklijke hoogheid, ik vrees, dst dit oniiMge]||k is”
„Maar, ik moet, gravin, en ik wiL Sindelgk vil ik eens,
en ^ begeleidt mg.”
Zg was veertien jaar oud; zg vas eene prinses en had
zulk een groot verlangen in het hart.
De hofdame vaagde bet niet meer tegen te spieken , nasr
zg snelde naar de grootmeesteres.
„Excellentie, de prinses wil te voet op steaat, over de brng,”
De grootmeesteres was als van den donder geteoSan. Bssr
roode neus werd geel,
„Dat is onmogel^. Het is tegen de etikette.”
,4)at heb ik al gezegd aan de prinses; maar zg toL'*
„Nog nooit heeft eene ptmses van dit konioklske haif
DOOB L. A. H.
263
een’ mi op straat , op de brug , ondar het gemeene tolk
getei”
„Maar de prinses voiV*
De grootmeesteres begon na te denken. De prinses was
iBuners de lieveling des konings , die haar niets weigerde ,
wat hg haar maar hon toestaan. En gelgk overal in de
wereld, sooveel te meer aan het hof, schuift ieder gaarne
lastige eak«i van sish af.
De grootmeesteres ging naar den hofinaarsohalk.
„Exoellentie , de prinses wil eene wandeling te voet , op
straat en over de brug doen**’
San hoihnaarschalk is de hoogste vertegenwoordigèr van
de etiketta en de waardigheidsbekleeder van het hof.
Hg mogt aioh volstrekt niet verwonderen , en ais van den
donder getroffen worden, mogt hg nog minder.
I De hofmaarschalk nam rustig een snuiQe en zeide : „Excel*
lende , ik geloof dat de hofetikette het bezwaarlijk aan hare
kmiinkl^ke hoogheid aal veroorloven.”
„Maar de prinses wil , excellentie.”
„Eacellentie , zoo veel te meer moeten wg seker zi|n« Ik
ml eens zien, of er zich een derg^^k geval vroeger heeft
voorgedaan.”
Hg nam het groote boek van het hofmaiwschidksambt over
de hofetikette. Het ging tot over vele eeuwen her.
Hg sloeg het op, hg zag er in na* Hij sloeg het op, blad
voor blad. Hg las cr in , tot hem de oogen zew deden. Hg wan
tot aan ’t einde gekomen : hg had geen dergelgk geval gevonden.
Hg nam weder een snuii^e , en zeide tot de grootmeesteres t
„Nog nooit, zelfs sedert eeuwen is eene prinses van dit
hooge konink^ke huis te roet op straat > of op de brug , of
tusschen het gemeene volk gegaan. Ik betreur het wel ^
dat de wensch van hare koninklgke hoogheid niet zeJ kunnen
vervuld worden.”
Dit besluit werd der prinses overgebragt*
Het waa een besluit in laatste instantie voor haar* Ook
de koning kon het niet epheffen. Dat wist sg. De hiff«
maarschalk zou den monarch bewezen hebben , dat er hier
sprake was van eene aangelegenheid der hofetikette, waar-
van het heil des lands afhing , en het heil des lande moeet
hameis ée landsheer tdiereent in het oog homdeii^
DB BPEEDGENOOT DEB PRINSES,
De arme prinses moest bljjv^en; zij kwam met alhaeirver*
langen niet op straat, niet op de brug, niet onder de men*
schen , niet in de warme lentezon.
Weinige weken later , had er iets anders plaats.
In eene garnizoensstad van het land was regiments-kom*
mandant en chef van hét garnizoen, en tevens de alterego
van den ki^gs-, dus ook van den landsheer, de kolonel La-
montagne. Het was een bekwaam , dapper officier. — Bat
was echter ook alles ; het was evenwel ook veel. Hoeveel
het was , was reeds dikwgls bg zgn leven gebleken, en zoude
nog meer na z^en dood blgken.
Hij had in zijn regiment eenen officier, dien hij pousseren
wilde. Toen schreef hg van hem in het rapport, in het
Hoogduitsch : „Ein sehr feiger officier (onbekwaam).” Acht |
dagen later kreeg de officier zgn ontslag. De overste wilde |
zich zeloen overtreffen^ volgens zijne eigene lievelingsuitdruk-
king. Hg reisde onmiddellgk in eigen persoon naar deiesi" |
dentie en vroeg. den minister van oorlog, hoe het mogelgk
was , dat men den dappersten officier van zgn regiment zgn
ontslip had kunnen geven.
„Maar, waarde overste zeide de minister, „gg hebt hem
zelf beschuldigd van onbekwaamheid.»
„Wat, excellentie? Ein sehr fMger (fffider^ zoo heb ik
hem genoemd.”
De minister haalde het rapport te voorsch^ , en wilde
zich op de orthographie beroepen. De overste verklaarde
hem echter op zijne ruwe wgze: „Excellentie gelieve het
naauwkeurig schrgven over te laten aan de schrgvers van
beroep.”
De aanbevolene luitenant werd den volgenden dag rid-
meester.
De dapperste overste kon niet eeuwig leven. Ook de
kolonel Lamontagne kwam te sterven.
Hij had zich te veel om zgn regiment, en waarlgk even*
veel om een goed leven bekommerd , dan dat hg , behalve
eene eerlijke nagedachtenis , aan de wereld iets anders had
kunnen nalaten.
Maar, hg liet toch een allerliefst dochterige achter, en aan
deze, in de wereld.... niets.
Ida Lamontagne was nog geene veertien jaren oud, to§B
DOOS Ila
266
haar ?ader stierf. Hare moeder had ag reeds sinds lang
rerloren.
Zij stond alleen en verlaten in de wereld. Maar toch
niet geheel. Die eerl^ke nagedachtenis had haar vader ook
aan haar nagelaten , en zg stond haar trouw ter z§de. De
koning herinnerde zich den overste»
De grootmeesteres herinnerde zich de dochter.
;,Zou ik het durven wagen op de onderdanigste wijze u
te doen opmerken, dat het onderrigt van hare koninklgke
hoogheid de prinses Adëlaade er zeer door winnen zoude,
als er eene Jonge dame van goeden adel aan deel mogt ne-
men. De kolonel Lamontagne heeft een dochtertje nagela-
ten, slechts weinige maanden jonger dan hare koninklgke
hoogheid.»^.**
De moeite van tot het einde toe uit te spreken , die waar»
1^ voor weinig dames en nog minder voor grootmeesteressen
eene moeite is , werd der grootmeesteres bespaard* De ko-
ning had het verzoek der oude dame gunstig opgenomen.
Ida Lamontagne werd de medeleerling en gezellin der
prinses Adélaïde.
Ook aan eenen bliksemafleider had de grootmeesteres ge-
dacht. Want de prinses was niet.alt^d gehoorzaam, en kon
somtgds hevig met haren voet op den grond stampen. Als
prinsessen zoo iets doen, zoo moet er straf op volgen; die
straf mag echter de prinsessen niet treffen.
Of Ida Lamontagne ook een zondebok werd?
Ongelukkig werd zy het.
Haar vader, die slechts om zyn regiment en om zgne
tafel had gedacht, had zich ook om haar niet bekommerd.
Zoo was zg wild genoeg opgewassen onder paarden, onder
honden , onder vaandrigs. Zg kon rgden , vechten , schieten,
stoute jongens tuchtigen , die de kinderen op straat kwaad
deden, of katten aan de bellen hingen; maar zij kon ook
zelve op de straat rondloopen. Zg was vlug als water;
daarbij had zij het braa&te en weekhartigste gemoed der
wereld.
Zoo was Ida Lamontagne aan het hof gekomen, onder
de strenge tucht der grootmeesteres en der etikette , die der
arme prinses Adélaïde verboden een’ voet op straat te zetten.
Een zondebok motst zg zgn.
266
J>E SPEELOSNOOV DBR PBUfTSES,
Vietiemm werd 8| gdukkig.
De prinses Adélaide had een niet minder braaf en geroe*
hart, dan ay.
Beide waren byna ran gelgken oudeidom , in den enbegry*
pelgk lieren mmjesleeftyd ran veertien jaren.
„Prinses zoo had de grootmeesteres de jonge dame
de prinses ingeleid , „ik breng n hier, bevd van i^e
m^ateit eene spedgenoot. Zgne majesteit wenscht, dat
gy haar met liefde ontvangt. Gg freolo, znlt imma
aan de eer en de weldaad gedachtig zgn , die u ten deel
vallen. Gy syt der prinses eerbied en gehooreBamheid vei>
sohnldigd. Gy zult haar aanspreken met : „Aernnibti^
Hóogheid^*^
Daarop liet de oude dame met den roeden nens baarhei*
den alleen.
„Hoe heet gy vrai^;de da prinses gehooiBaam , maw
vriendaiyk, aan de half weenende, daar staande spech
genoot.
„Ida Lamontagne , koninklgke hoogheid.”
„Beik my de hand, lieve Ida.”*
Ida koste , zoo als reeds van te voren bevolen was , de
haar aangebodene hand der prinses.
„Gij hebt zeker reeds zeer veel geleerd , Ida ?”
„O ja , koninklgke hoogheid , ik heb leeren vechten , sdiie*
ten , ryden
„Hemel!” riep de prinses verschrikt, „dat acyn zeer wilde
kunsten.”
JLk kan ook honden afrigtcn.”
„Maar van wie hebt g$ d^ alles geleerd P”
„Meest vsn de jonkers en vaandrigs , die in SEgna vaders
regiment dienden.”
De prinses verschrikte ziiet meer. Zg had zop nieni^
hupscheu vaandrig en jonker op straat en op de hrug ziea
voorbggaan; zg had hen echter nooit gesproken, en dacht
op eens, dat het legt heeriyk moest zyn me^zalhe jonge*
heeren te spelen, van hen te leeren ryden, vechten ea
schieten.
De freule moest haar meer van hen vertellen.
„Maar vooraf, lieve Ida , moet gy my iets bdoven.”
„Wat bevoelt uwe koninklyke iioogheldP”
1)009 J** A* BU
267
ffös vmr kimioklpEO btOOgheid tofe mij zeggen.
;eieti Tm tot Éoi§ «pvekem Wij enUen
vriendinnen z§n. Gjj zegt gij tot mg , gelgk ik tot n.^
de groohneeetew ?”
i^dich, zg is zoo hatelijk en boos; maar wg zullen ene niet
om haar bekommeren , als wg alleen zgn.”
Zoo bleef betv
'fyh ne Twloc^ iren vier ireken weven eg wevholgk vrien**
dinnen.
yriendini9m iTerkm TOOcdeelig op elkasder. De prinses
nam veel van den moed en de beradenheid .der freule o¥er«
Ida J^ am onti^ g pei verd rustigeir » meer nadenkend. Wel is
waar, nam zg minder van hare mendin over, dan deze van
haar; Maiu? toeb * zg bruiste niet meer zoo dxkw^s en zoo
wild op ala Tvoeger#
ïien hvanf hart bedden zig beiden, en daarvan behoefde
geen van beiden iets aan de andere af te geven.
Het was weder een echoone , heldere zondagmoigen ; wel
met isr .da lente » e^eev h»i den zomer.
•»
De z<m scheen zoo warm , zoo mild , zoo vriondelBk op
straat, op de brog, op den zilverkleurigen strootny op berg
en woud*
Duizende wandelaars gingen op straat dp an nedr, over de
bmg héén en wéér; allen in hun zondagskléed , aUèn Msch
en vig , vlug en vrolgk.
Pe ^Upses «at wedm^ in hidre irarae kamer, aan het faooge
venstei^ ondnr zwaar^zgden ^ zag wedm? * uit
in den helderen zondagmorgen , hart weari haar zoo
zwaar r avaei^ dan ooit De schoten haar m de
oogen. ; i;
„O, kon ik dan slechts eolis daar heneden insj eni vrolgk
zjjn, onder^ de vrolgke nusnsehem [ Die afachiiwelijke
etikette! die hatelgke grootmeesteres!”
Dit laatste woord scmb zg niet meer uit.
De daar harer kamer was aaehtkeuB gecpends. Maar ag
behoefde niet verschrikt te Ida Lanontagne was bim*
aaugekoonen.
„Ik geloof waari^, dat gg sidireit, Adéliodh.^’
„Ja, ifc ween*”
„Op dien schoonen , helderen zondagmorgen F”
268
DS SPBBL0EKOOT DEB PBIKSBS,
„Op en em hem. Zie naar buiten, op straat, op de'bmg,
in den warmen zonneschijn , onder al die vrolgke mensehen”
„Bn?”
„En ik kan niet b^' hen zyn , ik mag mg niet onder hen
begeven”
„Wie verbiedt het uP”
„De etikette en de hatelgke grootmeesteres. Nog nooit
is eene prinses van het koninklgke huis te voet op straat
onder de menschen gegaan.”
„O, wees gg dan de eerste, allerbeste Adëlaide.
„Ik mag het niet.”
„6g moogt wat gy wilt, alles waartoe gg maar moed hebt.”
„Dan verklaren zg het land in gevaar.”
„Dat gevaar van het land willen wg wel eens van nabg zien.”
De freule was reeds uit de kamer gesprongen.
Na eenige minuten was zg terug. Zg had beide armen
bedekt met kleedingstukken.
, „Wat hebt gij daar P”
„Twee van de beste stellen zondagskleederen mgner ka-
mermeisjes.”
„Wat moeten die ?”
„Wij gaan als kamerjuffers op straat, op de brug*”
Gods naam! WgP*
„Wij beiden.”
„Het zal niet goed gaan.”
„Als wg eens buiten zijn , zal het heerlijk gaan. Wg leven
in den tgd der politieke faiU accomplis , en uwe wandeling
zal dus eene staatszaak worden.”
De prinses moest toegeven. Zij moest, zg deed het gaarne.
Daarop verkleedde zg zich.
Na tien minuten waren zg de bekoorlgkste kamenier^ea,
die men ooit in het paleis, op straat of op de brug ge-
zien had.
Zg slopen door donkere corridors , langs donkere , ach-
ierafgelegene trappen uit het slot. Het hart klopte haar
geweldig. Maar niemand zag haar.
Zij kwamen aan een zgpoor^'e van het slot* Br stond
ook een schildwacht, een lange dragonder.
„BI wat lieve deerntjes !” riep hg , maar hg liet
ze passeren.
DOOB Ii. ii. H.
269
Een jonge Initonant kwam dien weg af, om de wachten
te inapeeteren.
,,Drommels,’* seide hg, streek zjn’ snor glad en maakte
eene beweging, als om haar den weg te versperren.
Maar fireule Ida zag hem met hare groote, brandende
oogen zoo onverschrokken en dreigend aan, dat h$ den
moed verloor.
Zooveel te meer moed vatteden de jonge dames.
En toen zg eindelijk op straat kwamen, op de vrge straat,
in den helderen zonneschgn, onder die doizende vrolijke
menschen, toen klopte haar het hart niet meer, toen dach-
ten zy niet meer aan dragonders , aan luitenants en andere
lieden, ja zelfs niet meer aan de grootmeesteres met den
verfoegelijken rooden neus.
Eindelgk, ja! eindelek had de prinses datgene verkregen,
waarnaar zg zoo lang verlangd had , sinds hare kindschheid,
waarnaar zg zoozeer verlangd had, dat zg zelfs eens het bgna
niet meer had kunnen uithouden. Eindelgk had zij wat het
armste burgermeisje der residentie had, wat slechts zg, de
voorname koninklgke prinses, had moeten ontberen. Zij ging
op straat, zij ging op de brug, zij wandelde lustig tusschen
de vrge, vrolgke men.schen, zelve vrg en vrolijk.
En gelukkig! gelukkig aan den arm der vriendin, aan wie
zg dat geluk verschuldigd was.
En ook de fireule was zoo gelukkig.
Maar waar is een geluk, dat niet door een ongeluk op
den voet gevolgd wordt?
Ook de gelukkige koninklgke prinses en de niet minder
gelukkige Ida achtervolgde het, en niet in de hatelgke ge*
stalte der oude grootmeesteres , maar in de hupsche, aller-
liefste gestage van twee kadets.
Twee kadets liepen op de brug op en néér.
Zg zagen de beide juffers.
Een kadet is meestal een lustig, vrolgk en tot dwaze
streken geboren jong mensch, van zeventien tot negentien
jaren. en, als het hoog komt, van twintig. Hg is van goe-
den huize, en heeft op de militaire akademie geen’ honger
geleden.
Een der beide kadets was een roode huzaar, de andere
een witte kurassier. 2^ waren op de brug gegaan, om de
2fO
DX SPXBMBVOOÏ DBA PBIHSB8,
faa^be bulf»rmé4sjAi ifi baaf ^dAgtq^ té rittii Sen
paar mooge kameniertjes hadden in hunne féMAOMagiA
bé^êfiiiati gëfeltiia&<
En Vinden dé niëAAt bé^sébè jtilhr^és é» m
pÊUt idbéone f bëeldéëhöoiié.
^,AUe daVüAtéibr
„Dromnièlsy Verstolken!”
„Ziet ^ Mdödef”
^Ziet gy dié zWAtéèP”
^^fioe cmsébyildig k|keii die UAm#ë óogjèi.’*
Hoe Aobb^teéeD die AWarte.”
„Br op léA^ SériMiéftèiD!”
„Val Véébtolkén!”
„Ik neem haar met de blaauwé ddif^öögeik.”
^Ik neem de séhittèPèndé etigeU”
Ei^èlen zOüdén de jóDge daknes spoedig beiden
l)è kadets tlógéd haar te gèbléeti
,>0oédeé motg&Ay éllerliei^ ebgel/* itib de heer
Bamstein haar met dë dtdféboógeft éaïu Hët Wéé dè jëdge
prinBée.
De beidé éngéi(^ Wéren alë Vén déti dODdeé gefiM^éb, éh
ten minste etigeletti véft déd dondè^ gtftDóffieb külSËien WUdeii.
Zij kenden niets dan i.i ndUèHk obttléglëni
Maar een echte kadet laat den vyand ni^ olMItiagtèh.
„ De schoone dames éülléll ons tëcb Wei Willèil boèkHéafi Imar
te begelddenf’
Maar Ida Lamontagne was de dfó((Atèr Wm éeb’ öffldkr
ymtL den staf^ cm had inéds nrèt vaan^^ gèsehoten^ gere-
den on goVotditon , en een kadet Is nóg géén tdanditgy
„ Dat dé hëeron gééne mééitè dóén Aéidë ny éÉipplg*
„Waarachtig , lieve schooHè datuéSj W| Wic^én O niél üóo
alleen laten gaaié”
De heer Verstolken wilde hairiAi ékm HéinéÉ.
Bamstein vatte die dor prinSés.
3<mgs édoliykè hoeren durven ^ vo<m 1 in éimo residiéifiB-
stads dóg al iéts laten toérBtanti légeéiOver ba!|St-
düriiters.
Freule Ida had niet te vergeeft vechten geleerd. Méé Mn
bëhendigen «svp Stiot ty héér VOHrtölkëü VélS éiéh éf.
Bn do heor vloog daiotop éStn aalvOxt tëë É^dt.
DOOB Ji. ▲
371
Maar ean kadet ia aeii toek<Hii6tige veldhoier, eep b^.
Een lield laat zich met een’ slag niet uit het veld slaan,
duivel» Yerstolkon.’*
„Doisead elementen, Bamstein.”
Zy wilden hunnen aanval hernieuwen.
Erenle Ida had zich reeds in postuur gesteld, om hen
weder af te slaan.
Het was wel een zeldzaam en zonderling schouwspel, dit
gevecht tusschen twee jonge kadets, een* roodeu huzaar en
een’ witten kiuassier, van de eene ^e, en twee schoonie
kameguffers van den anderen kant. En hadden de mensohen
eens geweten, dat eene deser juffers eene voorname freule,
ea de andere de voornaamste dame des lands, de dochter
van den koning was , en zelve bestemd om eens een’ froon
te versieren !
En inderdaad, er was er één, die het wist,
De hofmaarschalk kwam juist over de brug rijden.
Hg zag den stryd, hg zag de strijdenden.
En den rooden huzaar en den witten kurassier herkende
hg onmiddellgk. Daartoe was niet eens de fijne , steeds snui-
vende neus van een’ hofmaarschalk noodig.
Maar daar zag hg de beide dametjes van digter bg. En —
hg vertrouwde zijne oogen naauwelgks* Hg moest ze wel
vertrouwen.
Jal bat waren de prinses en de freule.
Eene dubbele ontzetting, eigenlgk eene driedubbele, maakte
zich van hem meester. De voeten der koninklijke prinses had-
den brug en straat aangeraakt, raakten ze nog aan, waren
nog midden tusschen het gemeene volk. Wat sedert eeuwen
in dit hooge koninklijke huis n&t gebeurd was, dat zag
hij met zijne eigene oogen. Dit was zgce eerste verwon-
dering. De tweede was over de onderneming van deze mis-
daad, tegen de uitdrukkelgke bevelen, die op het gevaar
des lands gedoeld hadden. En nu, ten derden dit tooneel en
dit gevecht!
Maar een hofmaarschalk moet ook, ondanks en xmdden
in eene drievoudige verwondering , de etikette en de waar-
digheid van het hof weten te representeren.
De ho&iaarschalk liet z^* wagen stilhouden.
ei, mgne heeren Bamstein en Verstolken! Zoo
272
DE 8PBEL0EK00T DEB FBIN81S,
midden op 8traat, en midden op den dag! Als uw overste
dat wist!”
De beide jonge kadets waren reeds verdwenen; men zag niets
roods meer van den één’, niets wits meer van den anderen.
Maar nu de beide jonge dames!
De schrik had haar als vastgenageld. Zg konden zich niet
verroeren, laat staan op de vlagt gaan.
„Ei, en gij, mijne lieve meisjes?” bromde de hofmaar-
schalk, terwigl hy haar beurtelings aanzag. „Naaimeisjes,
breimeisjes , kameniertjes , wat z^n wg wel eigenlijk ? — Ach !
geen antwoord? — Maar wy zyn hier alleen, zonder bescher-
ming. Dan moet ik my wel tot uwen beschermer maken.
Nu, als ik u verzoeken mag, stygt by mij in, ik zal ü naar
huis ryden.”
De beide dames moesten wel by hem in den wagen klimmen.
Daarop liet hy voortryden, maar niet regt door naar het
koninklyke paleis, dat maar vijftig schreden ver lag, maar
door kruis- en dwarsstraten , tot hy eindelyk eene achterdeur
van het slot bereikte.
Nadat hij aldus, het hagchelykste geval in zijn geheele
leven, geval dat op het gevaar van het land uitliep, goed
ten einde had gebragt, had de waardige hofinaarschalk een’
ernstiger pligt ernstig te vervullen.
Hy ging naar de grootmeesteres.
„Excellentie, ik heb u een groot ongeluk mede te deelen.”
„ G*od in den hemel ! is er reeds weder eene revolutie uit-
gebarsten?
„Het is erger. De kleine Ida was op de brug.”
„Te voet?”
„Zij vocht met soldaten.”
„Met twee?”
„Met een’ rooden huzaar en een’ witten kurassier.”
„Hemel, excellentie, dat is waarachtig een schandaal!”
„ En hare koninklyke hoogheid , de prinses was er ook bij.”
„Excellentie, een snuifje!”
„De prinses vocht meê.”
„Ik val in onmagt, excellentie.”
Zy viel werkelijk in onmagt. Toen zy weder bijkwam, zeide
zy : „Lamontagne moet weg, excellentie.”
„ Ik geloof het ook , excellentie. Maar haar vader 'was
DOOB L. A. H.
273
een verdienstolgk man , wij kunnen haar niet op straat
zetten.”
„Wg zullen haar naar madame Latonr zenden , excellentie!”
„In ord^, excellentie r’
„Zoo zal het of zoo moet het teorden.”
De grootmeesteres begaf zich oogenblikkelgk naar den
regerenden vorst , stelde hem het gevaar voor , waarin het
land verkeerd had, en vroeg dringend, dat de freule La-
montagne van het hof verwgderd zoude wmrden. Volgens
haar was het meisje te ruw, om eene prinses tot gezelschap
te dienen ; bg madame Latour, eene strenge en godvruchtige ,
dame, zoude zy wel beter worden.
De vorst stond haar dit verzoek genadiglgk toe.
De hofmaarschalk kreeg het grootkruis der orde van den
Ejrokodil met het witte lint.
De arme prinses , die slechts een half uur geluk had ge-
noten op de openbare straat, op de bmg, onder het volk
en den helderen zonneschgn van eenen schoenen zondag-
morgen , de arme prinses zat nu weer in haar prachtig ver-
trek aan het hooge venster, bg de zware zgden gordgnen,
daar zat zij alléén. ••• met hare tranen.
En Ida Lamontagne? — Zij was nu werkelgk de zonde-
bok der prinses geworden. — Maar.*».
In de residentie leefde een oude generaal, de graaf
Duvoir. Het was een vrggezel, en reeds diep in de
zeventig. Hg was in zgn’ tgd de dapperste veldheer van het
leger geweest. Nu nog was hg oen vrolgke en beminnens-
waardige grgsaard.
In vroegere jaren, was hg ook een vriend van kolonel
Lamontagne geweest, een regt vaderlgke vriend.
Later waren zg van elkander geraakt : dit had de volgende
zeer eenvoudige oorzaak.
De generaal was de rgkste edélman in het land, en de
kolonel had altgd schulden. Op eens liet de eer van den
armen edelman niet toe een vriend te blgven van den rijken
generaal ; want deze zoude zijne schulden hebben kunnen beta-
len, of de menschen hadden kunnen gelooven, dat hg het deed.
De kolonel trok zich van den generaal terug, zoodat hg
dezen , toen hij zgn laatste uur voelde naderen , niet eens
zgne arme hulpeloozc dochter wilde aanbevelen.
M. s. s. 1862* No. X. 18
374
DE SPEBLGIKOOT DükB PBIK8BB ,
Zulke ligÉxiinage eo >tzoteche kanafcters «gn in 4 e wei 4 d!
En toch was Ida Lamontagne reeds als kind de lier^mg
•vw 4 en /Ouden generaal geweest 1H9 had iiaar op arm
gedragen ; ziy had op zyne knieën gereden. Alp neisje van
ygf jaren , wilde «9 op zijne paarden r^n. Later was de
vriendeofaap van den kolonel met den gmieraal rerbroken
g^woeden.
Eerst taan het hof, toen de kleine freule de speelgenoot
der prinses weid , had de generaal haar weder gezien. De
pMde liefde izoor het aardige , wilde kind was wed^ hg hem
ontwaakt, en het kind had den ouden brayeii man, dien
iedereen hoogachtte, niet minder lief gehad.
„ Ida , wanneer het u eens hier aan het hof te erg
maken. I
„De oude hofmeesteres met den rooden neus, 0^ |
„Of somt^ iemand anders , zoo weet gy waar uw oode
oom Duvoir woont^’
„Ik weet het, lieve oom.**
Op zondag had de freule het arvontuur op de brug gehad.
Des maandags werd er besloten, dat zij naar de stresge
en godvruchtige madame Latour zoude gaan , om tam en
zacht gemaakt te worden. j
Op dingsdag , zoude zy , des namiddags , naar de vrome
matrone gebragt worden. i
In den ochtend van dien dag , verscheen zy bij ^en oades
generaal Duvoir.”
„Goeden morgen, oom Duvoir.”
„ Goeden ...i Bij den duivel, meisje, waar komt gy van dsan?'’
„Zij hebben my van het hof weggejaagd!...”
„Hebt gij het te erg gemaakt?” Misschien met den
rooden neus der grootmeesteres?”
„Yeel slimmer dan dat.”
„Gy maakt my nieuwsgierig.”
„ En nu willen zy my naar eene kinderbewaarsohool zenden.”
,^Kaar eene kinderbewaarsohool ?”
„ Ja , nog veel erger , naar een verbeterhuis voor verwasr-
ioosde kinderen.”
„Spreek todi duidelyk, meisje.”
„Ik moet naar de kostschool van madame Latour.”
SOOB Ii. 4.
„Dat is slimmer «9» T,er\»Bt 0 rlmip, WP^.”
„Daarom wil ik er ook niet heén^”
„Maar wat hebt gg ^ BH 9 .drevg»,
» ü WP'SIW Wpt pring 98 fff! f n op
* lwi« jwm hst :VW4 «Ip“ gpv^spV’
„Met u ^widfip, ajleoR?”
^Met pp be»4ep, aUeep, «ds ^wppietp yejr^>pe4,*’ ' ,
' meisje,'' wat hebt daar s^gevaag^i^
„Ja, ik heb er de prinses toe overgej^l^^.’*
„ Vertel verder.” c .
r> Op,.#» brv^g trofffip vfi:p ^wee fflff. , dip pp Ver-
volgden.”
„Dat kan ik denken.”
„ Tofift |nl4ep zij op» appvpttep,”
„Ook dat kan ik begrepen.”
„ Maar wg slofgpp jipp terpg,”
„ 'Wer^J^ ?”
„ TwoppapJ..’’
De oipde gepprapl bpstte bijpa vap lagchen.
„Dat ziet py piooi pjt' eppp kopin^l^e pimses m eppe
adelljjke jirpfljp pp het ypchten pp 4? pppnbare sjarpt , bg
kfprlichtep dag , onder dpizende menschpn , n»et twee
vaandrigs."
„Mpt ?:w,ep njw twee h»det? , oom.”
„Be» yerrpkhelgk aphouwspel.”
„Zfpo dpi4>t ei^ de hefnmpschalk piet oyer.”
„ De hofmaarschalh ?”
„ Hg kwam juist dien weg Ipng».”
„Bg den duivel, beeft de zwaarwikkende hofinp^ipsphalk
u gezien; maar verdep, yptjiep hw4WeA”
„Verder kwam het niet. Wg moesten in den w^pp van
dep Ijo^parsphf^hi bg i:ped n\et on» medp ^et galeis.
Hedpn mept ih paar de .vrome »iadpm,e
„£n wat is er van beide kadets geworden?”
„Ik iwpet het nipt. Tpen zg den hplnpipfrschalk zpgen,
waren hPffP® roode en witte unjj^prmen spopdm .verdwenen.”
De gex^sraal luisterde aandachtjg.
„Bood en wit, zpgt ggP’
„De eene uniform was die der roede bgizaren.' en de andere
v»n de witte kucj^ssjers.”
276
DB SPBBLGEBOOT DER PBIK8E8,
y,Om den drommel, dat dacht ik wel!”
„Kent gg ze, oomP”
„Hebt -gij hunne namen gehoord?**
noemden elkander Bamstein en Yerstolkien.*’
„ Juist zoo, juist zoo ! en wie rraakte zijne attaque op u?’
„ Nu ,** de freule trok haren kleinen neus op , alsof bet
antwoord zich van zelve liet raden , nu , de roode huzaar.”
Verstolken.*
„ Ja, Verstolken.*’
„En hij beviel u?’*
„De roode uniform stond hem heel knap; maar, lieve
oom, laat ons liever over mij zelve spreken/’
„ En wat verlangt gij van mq ?”
„Naar madame Latour ga ik niet, zij is eene vrome
duivelin.”
„Maar, wat kan ik daar aan verhelpen?”
„ Gij hebt mij beloofd , dat gij mq niet verlaten zoudet?”
De generaal werd ernstig. „ Laat ons de zaak eens over-
leggen , kindlief. Wie heeft het bevel uitgevaardigd , dat
gij naar madame Latour zoudt gebragt worden?”
„ Zij hebben den ouden geheimraad Duconseil , mijnen
voogd , laten roepen , en deze heeft alles met de oude Latour
moeten afspreken. Hei kostgeld betaalt de koning.”
„ Het is een slim geval , meisje. TJw voogd kan niet
anders dan gehoorzamen , want daarvoor is hij geheimraad.
Als voogd, heeft hp ook de wet aan zyne zqde. Ik weet
waarachtig niet, wat ik er aan doen zal.”
„ Maar ik , riep het meisje uit.”
„Ik ga nog eenmaal op de brug en..*.”
„En?”
„En werp mq in het water. Naar Latour ga ik nooit.”
Zij zag er vastberaden uit. Hare oogen schoten bliksem*
stralen.
„ Ik zweer het u ! riep zij. Naar Latour ga ik niet. Liever
wil ik dadelijk sterven , dan eenen langzamen dood in die
akelige kostschool te gemoet gaan. Vaarwel , oom !”
De generaal was wel verpligt haar tegen te houden.
„Blgf, meisje. Ik bedenk mij.’*
Hij ging peinzend de kamer op en neêr. Zijn gelaat was
DOOB If» <^i H*
277
. %
zeer ernstig. Op eens lachtte hij hard, dan werd hg weder
ernstig, Yervolgens glimlachte hg bij zich zelven.
Hg trad , naar het meiqe toe.
„Ik weet, één middel om u te redden/’
n Ik dacht het wel.”
„Hoe oud zgt ggp”
„Veertien jaren en twee maanden.”
„Zoo moogt gg trouwen. Wilt gg mgne vrouw worden?”
Het meisje barstte in een’ vrolijken lach uit.
„ Maar lieve oom , gij zgt immers reeds zeventig jaren
oud?”
• I
„Zevenenzeventig, mijn kind, op den kop>^.”
De freule zag hem verwonderd aan.
Maar de generaal sprak ernstig: „Hoor mg aan, jlieve
meid. Aan den eenen kant , hebben zg aan het bof geene
magt over u , als gij gehuwd zgt. Aan den anderen kant ,
is Verstolken een braaf mensch en mijn naaste bloedverwant.
Ik was voornemens u en hem tot mijne erfgenamen té
benoemen. Thans is hg u bevallen , ofschoon hij u aange-
vallen heeft. En dat gg hem bevallen zgt, bewgst zijn aan-
val, Maar hg is pas achttien jaren oud, en nog slechts
kadet'; derhalve kan hg u nog niet huwen. Als bij vijfen*
twintig is, zal dit echter mogen geschieden. Dan zgt gg
eenentwintig en ik kan dan vierentachtig zgn. Maar wan-
neer de mensch het tot tachtig jaren gebragt heeft, kan
bij zich rustig en welgemoed te slapen leggen. Nu wat zegt
ge daarvan, Ida?”
De oogen van het meisje stonden vol tranen. Zg konde
van aandoening niet spreken. Daarom wierp zg zich aan
zijne borst.
„O! gg lieve ^ goede, brave, edele man!” Nooit zal een
vader eene liefdergkere en gehoorzamere dochter gehad heb«
ben , dan ik voor u zijn zal.”
Zg hield woord.
En de generaalsVrouw , gravin Duvoir , was nu eene kleine
en jonge excellentie en millionnaire ; men konde -^haar niet
meer naar eene kinderbewaarschool, noch naar het verbe-
terhuis van madame Latour zenden , waar hazepeper sche-
nng en inslag was , en kattevleesch den klassieken naam van
konijnen-rago&t had aangenomen.
DE SPBEDèBlfOO^ DÉtt PBIVSE8|
Ö78
' 9I| köhclé' Erèt fi^ol^kste en gelukkigste tdbd cfk
bleef het. O^k ^rietidfei dë^ pfiÉöe» Héltf , efi Wlft
hare speelgenoot , zonder dat iig Wëdèr baftf koÉdifibök be-
hoefde te worden.
En ook weêr op straat en op de bmgf koii ffidt dè prin-
ses gaan, op klaarlichten dag, onder dtdzëlidë ÉdèMéèhen,
te voet, en niet verkleed^ ilsaar geheël vi^ èii iti Üët bpen-
éö bëidéH gëiiftkig, koëgst gèlt^g.
Dit had ziëh ëp dé V^lgéüde tëègëd^agëtb
ihigtfiêêt èeii jdfif óf anderhalf later, was aanf h&§ hef des
konings eerst de gezant, en daarna de zoon zelf van éeben
koning aangëkótüën» Dë getanl had voëir den kotdngtzoon
de hand van de konagsdechtep gëfiaagd. De band der j
diplomatie werd gesloten. Dë koningszoon had dkaflaa met
ée scboeaie en. beminnenstraardigo prinses AdélaSdë het ve^ |
bond des harten vastgesnoord. ]
En nu, eén ecAte, innige kind^lgbe lust welt ook in het
hart der joiikvroitir op ^ al is zij eene koningsdoöhter met eet’
konii^szoon geëngageerd»
Op zekeren dag^ zegt de gelukkige bruid ^ regt btugerlgk
tot den bruidegom^ de liefde kan ook prinsen en prin* i
eesSmi buigerlijk maken :
,^Een verzoek^ geliefde!” i
En de gelukkige bruidegom antwoordde dood eenvoudig ^
on burgeriijk :
^)Dwe wi^schon z^n voor mg bovolëUy schoone ZiSida”
„Breng mg op straat, en op de brog, maak te mti Es
#e gravin Dsvoir moet ons vmrgosellen l”
),Ia dab aUm P”
„O I dit is veel , Willem. Ik heb dat nog niet diirvèn vlagsm”
„Ea welke boosaardige draak belette het n?”
- i, Het boosaardige gedierte der hofeiikette^ in de gedsSnte
van oude boeken en oude overleveringen eenen snuivendet
hofinaarschalk, en eene grootmeesteres met een rooden neus.”
^ Dat z^ Eoowat een half doegn draken^ en nog wél bOoze
en vaurSputvende.”
^)En waartoe, beste vriend ^ dienen de booze en vuurspu-
wénde draken?”
„Goed <^pgemerkt^ lieve Deida, voor hartelijk vériieiile prin-
sen moeten zg wel uit den weg.”
o
OOOB L. A. H.
2?9
De gmfin lüuyoir werd oogenblikikeli)it ótitboden.
^ing^a sg eüideti^, i» roeO, arku in arm, op straat, op do
bnig, iNsder kist veUi^ en in ban gemoed was regfe lMMrti6i|ko
vreugde , en het gemeene volk , onder hetwelk zg tiëkf th^Qig^
den, had zijne hartelijke vreugde met kaar ed <fta haar.
Ook wee er geeii kadet gereed , om een’ aknval têi wagén.
De heeren Bamstein en Verstolken waren , na btiii avob^
tuur op de tong , spoedig tot tweede laüenaéte beterdètd ;
maar zg werden ook te gelgker tgd in eene verafgelégëhé
garnizoensstad verplaatste
Daarop waren zg eerste luitenants geworden.
In de residentie had men hen echter niet wéér gesdèn.
Doch ik vergis mg,, de eene was er nog een paar maal
geweest.
•
Drie jaren waren sedert zgn brugavontnur verloöpen»
Prmses Adélaïde was eene gelukkige kroonprinseis gewer-
den, en daarna eene niet minder gelukkige koningin. Wanift^
geaohte lezeró , koninginnen kunnen ook gelukkig worden ,
al gebeurt het ook maar zeer zelden.
Gravin Duvoir werd weduwe.
De oude generaal was tachtig jaren oud geworden.
was altijd vrolgk en bemmnenswaardig gebleven. Zgne ge*
malin had hem steeds met de opregtste liefde behandeld ;
en leven had slechts blijde m voorspoedige dagen ge^
kend. Maar hg moest toch eindelijk deze sehoone aarde
vaarwel zeggen, om tot een beter en gelukzalig leven in
te i^pen.
Toen hg zgn einde voelde naderen, liet hg tgnen neef,
den luitenant Verstolken, den gewezen kadet van de brug,
-uit de veirw^derde garnizoensstad bij zich overkomen.
De jonge man was eon eerlgk mensch gebleven.
Men had ook nooit gehoord, dat hg Weder eene attaque^
zooals die op de brng, ondernomen had.
Hiertoe bestond zekerlijk eene bgzondere reden*
Op het uitdrukkelgkke verlangen van zgn’ oom, had 4ezon
eenige keeren in de residentie moeten bezoeken, en de oude
generaal had toen de gelegenheid gehad , uit vier jonge oogen
zulke zonderlinge, vurige en in hunnen gloed zoo duidelgk
sprekende blikken te zien, dat hij, ofschoon hij in zijn hart
daarover innige vreugde gevoelde , evenwel met een beden-
280 DE SPBSLaKNOOT DBB FBIV8E8, DOOB L. A. H.
keljk hoofdschudden hg zich zelven zelde: „Ik vrees toch,
dat ik een’ dommen streek heb begaan; maar de goede God
is genadig , eoowel wegens oude generaals , als jegens jeug-
dige harten.” ^
En zoo was het ook.
Op zgn sterfbed, legde bij de handen der jonge menschen
in elkander.
En toen het rou^aar ten einde was, vierden zij hunne
bruiloft.
Hiermede is mgne geschiedenis ten einde.
Juist daar, waar zg begon.
Maar welke is nu de zedeles van mgn eenvoudig, onop-
gesmukt verhaal P
Maar moet dan iedere geschiedenis eene moraal, eene
zekere strekking hebben?
Hee^ Becensenten, Beferenten, enz., die zei ven geene
idéés hebben , die niet eens eene geschiedenis kunnen ver-
halen , vorderen toch evenwel , dat deze een idéé tot grond-
slag hebbe.
Ook doe ik gaarne a&tand van alle aanspraak op een idee
voor m^e geschiedenis ; heeren staatkundige Aristarchen
mogten anders, de hemel weet welke, er in vinden.
Eene zedeles echter heb ik reeds hierboven aangeduid.
Zg dient tot leering voor jonge , aardige , vrol^e lezeressen,
die boven de veertien en nog geen achttien jaren oud
en die eene ontmoeting mogten hebben met een’ jongen kadet,
onder welken naam van kadet ik evenwel de vrijheid neem,
ieder’ jongman te verstaan , onverschillig of hg eene roode ,
witte of geene uniform draagt , die gaarne , volgens de uit-
drukking van den ouden generaal Duvoir, eene attaque maakt.
Voor zulke jonge mannen acht ik mij verpligt, zulke jeug-
dige , schoone lezeressen te waarschuwen ; want het zal wel
onzeker blijven, of zij het geluk hebben, te gelgkertgd,
eenen braven en rgken generaal Duvoir aan te treffen , en
dan nog blgft de zaak altgd gevaarlgk.
Dm.
HST ONSOHTE KISD , DOOR 8EBYAAS DE BRUIS. 281
HET ONECHTE KIND.
Naar het Beenach, eit
LIVETS CONFLICTER,
DOOB
SBBTAAS DE BRUIS.
I.
De justitie^raad Schuller zat » of beter gezegd lag ^ achter-
o?er in zgn leuningstoel, en beschouwde, met de armen
OYer elkander geslagen, de op zijne schrijftafel liggende pa-
pieren. Zooals hij daar zat, viel het licht der lamp op de
sterk geteekende trekken van zgn gelaat en gaf daaraan,
door eene treffende schakering van licht en schaduw , eene
I uitdrukking van vastberadenheid en zielskracht, welke hem
i geenszins eigen waren. By een oppervlakkigen blik zou men
gedacht hebben, dat die donkere oogen, die tameiyk groote,
min of meer gekromde neus en de sterk sprekende trek om
; zijnen mond , de kenmerken waren eener groote mate van
I vastheid van karakter ; doch zoodra men hem met eenige
meerdere oplettendheid beschouwde , liet men dat denkbeeld
varen. De blik van zijn oog was onbestemd en droomend;
als de lippen zich openden , hetz^ om te spreken , hetz§
tot een glimlach , was de uitdrukking van den mond eerder
goedig dan krachtig. Zijn voorkomen was nog jeugdig in
weerwil van zijne zes en dertig jaren en van den langen wijden
kameijapon, in welken hij zich met welbehagen gewikkeld
had; maar blikbaar was hem zeer weinig er aan gelegen of
men hem aanzag voor jong of niet. Hij had zich steeds een
ijverig en werkzaam ambtenaar getoond, en had zich zoo-
doende derwyze vereenzelvigd met z^ne veelvuldige bezighe-
den , dat deze hem grootendeels het gemis vergoedden van
fEunilie en gezellige vriendenkringen. Hg had geene ouders
meer, hij had geene broeders of zusters , hij had geene vrouw
of kinderen, en slechts zeer weinig kennissen met wie hg
omgang hield. Als hij niet op zijn bureau was , werkte
hij te huis ; en in de weinige gezelschappen , welke hg be-
zocht , liet hg zich nooit met de jongelieden in , wmar nam
plaats bg de meer bejaarden of aan een speeltafel^’e. Z^e
282
dBft ONB0BHS lOKD,
huishouding werd bestuurd met orde en regelmaat dooreene
oude tante ; en ofschoon op dit oogemUik verdiept zit in
gedachten , is hij toch niet zoo afgetrokken , of hg voelt een
zeker welbehagen over de orde en de rust , die hem omringt.
De deur gaat zachtjes open, en tante Ijorothea — eene
reeds bedaagde grgze vrouw ^ treedt de kamer binnen , en |
nadert met onhoorbare sdtfeden zgnm leuningstoel , aan de
andere zgde der schrgftafel. Herhaalde malen dien avond
heeft zg reeds haren stillen togt van den stoel , waar zg
aatf de deur uit en ten^, , . afgel^d zonder dat de justitie-
raad daarop gelet heeft; doch ditmaal doet haar binnenko*
men hem uit zijn gepeins ontwaken en, terwgl hg een vlugtig
geeuwen niet bedwingen kan , neemt hg een papier van
tafel op. Ha dit echter een oogmiblik te hebben mgeziea,
zonder er een woord van te lezen , werpt hg het weder neer, |
schuift zijnen stoel een weinig digter big de oude distae, én |
zegt niet zonder verlegenheid:
. „Ik weet niet hoe het komt, lieve tante! maar de aifonden
vallen mg in den laatsten tijd versohrikkelgk lang< Toleden
winter was ik altijd laat bezig tot in den naobt; maar
van ’tjaar, zoodra het strikt noodige ai^daan iSf heb
ik geen lust meer om iets te doen. En Got&ied komt
tegenwoordig . ook hoe langer hoe zeldzamer, zoodat wg bgss
nooit het genoegen meer hebben, een part^^e piket te
maken.”
QotiOried was tante Dorothea’s zoon, en zg loosde een
zucht toen zg antwoordde:
„Ja, beste Sophus! mgn Gotftied is een pretsoeker; ik
vrees dat hg het vermaak zal mgagen , zoo lang , dst eiildé-
Igk het berouw komt — en het berouw komt doorgaans te
laat.*»* Maar, waarom gaat gg niet drukker uit? Een men
als gg is overal welkom.”
De justitie-raad lachte eens , en kuste zgne tante hoffelgfc
de hand.
„Och , tante ! die gezelschappen vervelen mg ; eeiat brengit
men eene poos door als op de pgnbank of in het .vagevuur,
en als men vervolgens aan het speeltafeltje kosat te zitten,
.ig[i|eelt men alsof er een gansch vermogen vaa afhing. Men
ziet de dames in de aangrenzende kamer, waar muziek ge*
maakt en gelagchen wordt; maar de parinerf do maat niet
DOOR SEUVAi.8 DE BRVIK.
263
wiea uien zaineiuipeelt te^en eene goedopletbende
set emir goeigt kderen blik , <Uen men naèr dat patB^
dys in de verte werpt; en als ik dan te huis köin in
eigen yertreh ^ waar ik het goed warm en geheel voor mijn
gemak ii^erigt vind , en waar ik eene lamp tind bmnden ,
die een helder licht geèft en niet te echel , dam kan ik nooit
de opkomende gewaarwording onderdrukken: „Wie het eii
heeft te huki, hoe kan die eoo dwaas zgn uit te gaan!*’
„Beste Sophus!” zeide tante Dorothea, en zétte den bril
▼ah harén neus af ; ^^wil ik u eens eerlijk zeggen wat ik denk?”
„Zeer gaarne , tante I”
: „Nn dan — ik denk , dat gg verkeerd doet ^ niet te
trouwen.”
„Trouwen!? Ik !? Wel, tante, hoe komt het in u op —
een mail op m^e jaren !” En de justitie-raad had moeite
om niet te laten bliyken , hoe verlangend hy was om tante’s
tegenspraak te hooren.
„Op uwe jaren,” hernam tante Dorothea, „gy'kunt, wat
uw uiterlyk betreft , met uwe zea en dertig jaren gerust wed*
ijveren met de knapsté jongelieden* En buitendien , gij be-
hoeft immers niet met een zeer jong meisje te trouwen; er
zijn waarl^ goed uitziende dames genoeg van zes, acht en
twintig jaren y die eene zeer goede vrouw voor n zouden
wezen. Dat zou eene groote gezelligheid voor u zyn , die <i
de labge avonden beter zou korten , dan ik ^ in mijn hoo^
gen leeft^ in staat ben te doen*”
Het tweede gedeelte van tante’s antwoord bekoelde aan-
merkelgk de geestdrift van den justitie-raad. Een jong meisje
van acht en twintig scheen hem volstrekt niet te behagen.
En daar hy dus zweeg en over de zaak scheen te denken ,
vervolgde zijne tante :
„Ik ben nu reeds ever de drie en zeeleg, en wil het niet
ontveinzen , dat het bestier zel& van onzé kleine huiskonding
my eenigs^s zwaar begint te vallen. Ook vind ik het ver*
keerd, dat gy u om mynentwil het genoegen zoudt bleven
ontzeggen, nu en dan vrienden te ontvangen; laat m^ dun
myno overige dagen stilleljes gaan doorbrengen , en zoek in
myne plaats eene opvolgster, die u en uw huis kan dienen
met jonge krachten.”
„Ku, ik Wil er wel eens over denken,” antwoordde de
284
HST ONSOHTB KIND,
jDstitie-raad ; maar weet gij wat mg verwondert, tante! dat
gg uw best niet liever doet om Gotfiied eene vrouw te laten
zoeken....”
„Ach, beste Sophus!” viel zg hem in de rede, „het sp^t
mg dat ik het zeggen moet , want het doet mg zeer aan mgn
hart , dat ik geen gunstiger oordeel kan uitsproken over
kind : maar Gotfiried is al te ligtzinnig , en ik zou wel willen
weenen, als ik denk dat hg misschien op een zeer verkeer-
den weg is.**
„Wij willen daarvan het beste hopen ; maar het zg hoe
het zg , . een huwelgk zou voor hem nuttig wezen : het zou
hem tot meer gestadigheid brengen. En wat is hg al niet:
dokter, recensent, philosooph....”
„Wie weet wat hg doen zou, als hem door u het goede
voorbeeld wierd gegeven,” sprak de tante glimlagchend , en
zoodoende met zeer veel takt — zooals alleen de vrouwen
bezitten — bet gesprek terug brengende op het eerste on-
derwerp , namelgk een huwelgk van mgnheer den justitie-
raad Sophus Schuller zelven.
En het einde van dit gesprek werd juist zooals zg gehoopt
had. Hij gaf haar de belofte , dat hg de zaak ernstig in
overweging zou nemen. IJit al de kandidaten, door de tante
opgenoemd , als niet de eer onwaardig mevrouw Schullëi^'te
worden , werd eerst een zestal geformeerd , en uit dat zéê/&l
vervolgens een drietal; — en uit dit drietal beloofde de jus-
titie-raad eene keus te zullen doen, aan wie hg het aanbod
zou rigten van zgne hand en zgn hart.
n.
Eene wieg! — Is er een pjekje, waarvan men met meer-
der zekerheid kan zeggen , dat daar de zorgen des levens
zich niet doen gevoelen! Begraaf u levend tusschen uwe
doode boeken , zoek eene wgkplaats in de armen der vriend-
schap , ja , ontvlied de wereld en kniel neder aan den voet
des altaars, of werp van het op de golven meegevoerde schip
eenen medelgdenden blik terug naar het strand , waar de
menschen slooven en zwoegen — er is toch geen plaatsje
waar het leven u niet kan grgpen en u terug voeren in zgn
gewemel en gewoel. Maar eene wieg — men zegt dikwgls
dat er geen vrede is dan in de wieg en in het graf! Bnch
DOOB SEBVAAS B£ BBUnr.
285
die gel^telling is niet juist. Op het graf strigden nog de
hartstogten van anderen en de oordeelvellingen van vreemden
over de nagedachtenis van den doode;'maar in de wieg is
vrede, ongestoorde vrede!
Daar staat het , dat kleine , schommelende rustbed , kalm
en stil. Zoo daar gedroomd wordt, dan zal het z^n over
de afwezige engelen ; want de aarde heeft nog geen vreugde
gehad , die beweend zou kunnen worden in den slaap. Letten
wij niet op de schamele dekens , op de armoedige lakens ,
die het tot dekking dienen ; bij. oudere en verstandige men-
schen heeft de pracht van het rustbed en de zachtheid der
dekens niet zelden grooten invloed op. het warm-slaan der
harten; maar bij eene wieg heeft armoede of rgkdom geen
invloed hoegenaamd op de liefde, die daameven waakt.
Wie kan eene wieg aanschouwen met het daarin slui-
merende wichtje, zonder aanstonds met z^'nen blik te zoe-
ken naar de moeder? Zij kan niet ver van de wieg af
zijn. En daar zit zij. Maar hoe bleek , hoe vermagerd !
Hare gelaatstrekken zijn fijn en edel , maar zwaar geteisterd
door de hand des leeds. Hy , die het hierogljphen-schrift
des 1^'dens op het menschelijk aangezigt weet te ontraad-
si^}^ , kan hier het droeve geschiedverhaal lezen van knagende
gzi^lesmart, bitter zelfverwgt, folterend berouw en wanhoop.
rXerw^ haar oog op het schuldeloos gezigtje van het kindje
rust , rolt er een stille traan over hare wangen neer.
Aan het hoofdeind der wieg zit een jonge man , wiens
geheele uiterlijk een kontrast oplevert met de schamele ar-
moede, welke moeder en kind omringt. Zijne kleeding is
die van een heer en naar de mode ; op zijne wangen ligt
de frissche blos der gezondheid ; en de harde , spottende ,
half ongeduldige trek om zijnen mond is niet die van iemand ,
die gebukt gaat onder den druk van het lot. Hg is jong
en niet zonder eene zekere regelmatige schoonheid in zgne
wezenstrekken ; doch men kan van hem zeggen , dat zgne
jeugd zonder schoonheid is , en zgne schoonheid zonder jeugd ;
want het jeugdige in zgn aangezigt bestaat in eene uitdruk-
king van ligtzinnigheid , en het schoone ligt in liet sterk
geteekende van elk zgner trekken.
Dit is G-otfried Schuller, de neef van den justitie-raad ,
de zoon van tante Dorothea.
286
HBT OK£OHT£ KIND,
mBW 0 Da%evend vq)^ sijn Qog deu ty^n > die
toüg3 de wangeD der vrouw rolt ; ziju blife wgrdfc apmbgr, ?fli
jsijn gelaat ueemfc eew uitdrukkiug aap , ajia voplde Jdj zipji
bekruipen door den lust om haar eeQ slag te gev^n: is
voor hem een puopboudelijjk verwijt , en hoe menigeen zou
dat liever vertrappen onder den voet « dan bet te bevredigen
en te verzoenen. Die traan , die langzaam en. stil
weg vervolgt over die verbleekte wangen ^ ie vpor hem eene
bittere beschuldiging, die niet eens luide genoeg spreekt
om vatbaar te zjn voor tegenspraak* Maar zijne driften
drinken er gif mt: hij springt niet op om dat zwakke lig-
chaam te mishandelen ; maar maakt zioh gereed pm die
gebrokene ziel nog feljer te wonden^ Terwijl b^‘ zijp hals-
boordje weg trekt en z^ hoed glad stjrgkt met fijnen zakdoek»
zegt hp op hopenden toon ;
„Zie zoo, nu de eerste voorafgaande vereisdtiten vpor een
N
gesprek met eene vrouw ^ de noodige zuchten en tranen —
voorbig zyn , laten wg nu verstandig spreken. Zoolang gij
alleen waart , ben ik altijd bereid geweest , om voor u te
zorgen ; toen hielpt gij u zelve , en in plaats yan den tijd
te verspillen met klagen en krgten , zag ik u beizig met
naaiwerk , borduurwerk en ik weet niet wat aji. Doch twee
is te veel vopr mg : ik heb niet anders om van te Ipven ,
dan wat ik kan loskrggen van mgne moeder en wat ik kan
• I
leenen op hetgeen ik eenmaal yan haar mppt .erven ; die I
laatste bron van mijne inkomsten was de slechtste niet van
de twee , maar dip begint aanmcrkelgk minder te worden.”
„Gjj weet wel, Gotfried!” sprak zg dropvig^ maar zQpder
yerwgt, „dat ik alles doe wat ik kap oip ipts tp vprdipppn
vopr mg en vpor den kleipe. Maar het lipyp sph^f^p moet
z^e oppas8ii]|g hebben, ep ik voel mg :^oo zwa*k — mgne
krachten begeven mg-”
Hg steekt de band uit en legt de vingers op baren pols.
„Zppuwen , zwakke zenuwen , anders niet!” zeg^ hij p^vp^
schillig. „Gg hebt rust noodlg; gij kwelt u met ppodelpoze
bekommeringen. En wat is eigenlijk de reden yan uw
verdriet ? Zeg mij niet dat het is omdat wij nog niet getrouwd
zgn; want gij weet even goed als ik, dat h.et de grpo);ste
dwaasheid zoude zgn, die wij ooit konden begaap, als w^
nu reeds trouwden : dat zou al mgue vooruitzigtpp yerpmtigaal
1X>0S 8BRVA\H ÜË BRUIN.
287
Bb gg w«et immers daÉ trouwen zullen zoodra het in
K^ne magt staalt. Wat kunt gg dus meer verlangen?”
é
In weerwil dat hg op een antwoord wachtte , bewaarde zy
ket atjlzwygen.
„Als gij mij een antwoord wildet geren,” herratte hy,
„weet ik sveer goed wat gij zoudt willen zeggen. Het is niet
genoeg dat ik u beloof dat wij zullen trouwen: g§ zgt niet
terreden vddr dat het werkelgk zoo rer gekomen zal zijn!
Sn d^kt gij dat gij bet dan gewonnen zult hebben? Denkt
gij dat dan eerst het geluk aanvangt als men dag aan dag
met elkander kibbelen of kyren moet, of men wil of niet?*’
„GK>t64ed1 GK>tfriedf* klaagde zy.
„ En wat is die zoogenaamde liefde anders dan eene zi^te?”
vervolgde hy, zonder eens te letten op hare klagt; „eene
zielsziekte, even als jaloezy , delirium, enz.; al g^t die ziekte
over, voelt men toch altijd nog eene herkmering dat men
er aan gelede heeft. Dat is als met iemand die een been
heeft Terloren; hy weet dat hy het niet meer heeft en toch
voelt hy er pyn in. Dat ligt in de zennwen. Daarom duurt
de verliefidkeids-ziekte altijd het langst by de vrouwen, zy
hebben fijnere zennwen; by de mannen, wier natuur ster-
ker, minder weekelijk is, gaat die ziekte spoediger over,
BOod» zij eerst he^ uitgeraasd, en laat bijna geen spoor
meer achter.”
Jndith — zoo heette de vrouw — was maar ai te gewoon
aan deze redeneringen van haren beminde, dan dat zy zïóh
de moeite zoude hebben gegevmi die te beantwoorden. Zy
boog haar bleek gelaat over de wieg heen, als om kracht
te putten uit den aanblik van haar kind.
„ En dat zijn de naweeën zeide G-otfried , terwijl ook hij
zich over de wieg heenboog; „wanneer een man op mynen
leeftyd en in myne omstandigheden niet alleen zoo goed als
getrouwd is, maar bovendien een kind heeft te verzorgen
en groot te brengen, dan is zijne dwaasheid zóó groot, dat
hij met regt eene plaats verdient in het gekkenhuis. Luister
daarom naar mynen raad, Judithl en laat my het kind van
u af nemen....”
By de laatste woorden van dit voorstel vloog Judith op
en strekte hare armen uit over de wieg.
„Gotfried, wéés meusehelyk!” riep zy op dea toon der
288
HET ONEOHTfi ICHTD ,
vertw^feling I „herhaal dien voorslag niet. O, laat mg mijn
kind behouden, het eenigste, het laatste sprankje van
geluk! Mijn kind! mgn kind!”
En de lang bedwongene tranen rolden overvloediglgk neer
op *s knaapjes tengere handjes.
„Kgk, kijk!” sprak hij honend, maar zijne lippen beefden:
„uwe ziekte is reeds voorbij, merk ik. Maar gij zijt onver*
standig , Judith ! Kan het kind niet veel gelukkiger worden
bij anderen dan bij ons? Wat kunnen wij voor hem doen?
Hem laten deelen in al de ellende en nooddruft die ons te
wachten staat? Anderen kunnen hem behoorlijk verzorgen,
hem eene goede opvoeding geven, hem voorthelpen in de
wereld..
„Maar niemand kan hem eene moeder geven!” barstte
Judith uit.
„ Gekheid ! over eenige maanden zal hij even gaarne moeder
zeggen tegen een ander als tegen u,” hervatte Gotf'ried. „Het
is louter uwe eigenliefde, die u tegen mijnen voorslag doet zijn.”
„ Laat het dan eigenliefde van mg wezen ,” hernam zg met
vaste stem; „mgn kind is mijn kind! Verlaat ons als gg wilt;
maar eer ik mg van mijn kind laat scheiden, zult gg het
moeten losrukken uit mijne armen.”
„Goed,” zeide Gotfried ijskoud, en zette zgnen hoed op;
„doe dan wat gij wilt — mij ziet gg niet weerom!”
Op het hooren van deze harde woorden verliet de moeder
het kind, om zich, vast te klemmen aan den arm des mans.
„ Gotfried , mijn Gotfried !” smeekte zg met zielsangst in
hare stem, „dat kunt gij niet meenen. Hebt gg mg niet
duizendmaal gezworen, dat ik uwe vrouw ben? Dat geene
kerkelgke inzegening ons hechter kon zamenbinden dan uwe
beloften ?”
Hij trok zijnen arm terug; zg volgde hem tot de deur.
„O God, Gotfried! ik zal mgne ouders nooit mogen we-
derzien; want slechts als uwe vrouw kan 'ik tot hen weder-
keeren.
„Eene vrouw gehoorzaamt haren man,” zeide hg, met het
gelaat ter zgde gewend.
„Ik wil u gehoorzamen,” sprak zg met gesmoorde stem;
„ doch geef mij tijd — niet nu , niet dadelgk — ik moet eerst
aan het denkbeeld trachten te wennen...”
DOOR SEEVAAS DE BRUIN.
289
Eene uitdrukking van tevredenheid spreidde zich uit over
zgn gelaat.
„Wees gerust,” zeide hg vriendelgk, „ik verlang dat offer
niet van u, voor dat ik eene gelegenheid heb gevonden om
het kind te plaatsen; maar ik kan naar geene gelegenheid
zoeken of ik moet eerst uwe toestemming hebben. En wat
zonden wg voor den kleine kunnen doen, dat anderen niet
duizendmaal beter zullen kunnen. En buitendien, het is
immers slechts voor een tgd ; want als wg getrouwd zgn, zult
gij hem weder bg u kunnen nemen.”
Hg m\ie haar liefkozend aan zgn hart drukken, maarzg
trok zich ijskoud terug. Hg meende los te barsten in ver-
wijtingen , maar zijne tong verstomde toen hij haar bleek ,
kommervol gelaat aanschouwde : hg liet haar los en ging
heen. Zg zeeg neder bij de wieg en verborg haar gelaat aan
het hart van haar kind.
Judith was het jongste en eenigste nog in leven zgnde
kind harer ouders. Zg hadden hunne andere kinderen zien
opgroeijen tot eene hoopvolle jeugd om nimmer den volwas-
sen leeftijd te bereiken. Zoodra ze de grens der kindschheid
te boven kwamen, was het alsof eene onzigtbare slang aan
hunne levenskracht begon te knagen; ze werden lusteloos en
kwgnend, en schenen als te verlangen naar het graf. Greene *
teedere zorg was in staat hen in dit leven te behouden; na
eene kwgnende ziekte van korten duur, lagen ze uitgestrekt
op hun doodbed en hadden de rust gevonden der eeuwigheid.
Het jongste kind werd op die wijze voor de ouders een dub-
bel dierbaar kleinood. Zg durfden bgna de hoop niet voeden,
dat deze laatste hunner lievelingen het lot der anderen ont-
gaan zoude, in weerwil dat ze met zalige verrukking aan-
schouwden hoe het stille bleeke kind zich begon te ontwik-
kelen tot eene bloeijende , blozende maagd , voor wie de stille
ouderligke woning weldra te eentoonig moest worden en te
doodSch. Zg waagden het niet haar te laten deelen in dé
bigde en dartele vermaken der jeugd ; want in alles zagen zij
het gevaar, dat de zelfde ziekte-kiem, die hunne overige
kinderen ten grave had gesleept, ook het laatste niet zou
verschoonen. «Tudith’s eenigste uitspanning was lezen, en
de uren, welke zij daarmede doorbragt, waren de gelukkigste
oogenbUkken haars levens. De rijkdom van geest, dien zij
K. H. s. 1862. 1^0. X. 19
290
HBT OBECHÏB KDn>,.
daa^Qor opzamelde^ werd alleen overtreflbti éöor de ont-
wikkeling, die er door plaats greep in hare jeugd^ verbédl-
dingskracht^ en de wereld, die haar omnngde, wae voor
haar geene wereld van werkel^kheid meer; leefde
heel m de sferen van het ideaibr Zoo waa de toestond van
haar gemoed toen op zekeren dag. eene wandeling met
eene bevriende familie doende in het bosch , in kennis kwam
met öotfided. beviel haar; zijn omgang, zijn. tocm,^
«iterlgk, alles maakte op haar zulk een aamgenamen indrok,
dat zij — niet gewend om te huichelen of te veonzen — • dui-
del^ liet bl^en hoeveel behagen zg in zyne oplettmadheden
vond. gewend aan Ugtzinnigheid , aan wuft vermaak,
vatte dadelijk het voornemen op om met de aanvallige Ju-
dith een korten tijd te dartelen — » een gewetenloos voorne-
men, misschien, maar volstrékt met geen misdadig oogmerk.
G-otfrieds eenigste doel was : den verliefde te spelen,. Juditb
verliefd op zich te maken , en dan — langzaam achteruit te
trekken ; want aan trouwen kon hg vooreerst nog niet denken.
Niets is zoo gevaarlijk als het minnespel te kiezen tot een
tgdverdarp. Ook Got&ied ondervond dit, en Judith, do arme
Judith viel. Om de schande van haren val te ontgaan, ont-
vlugtte zij. de ouderlgke woning, betrok een paar kamer^s
in een afgelegen gedeelte der stad , ep werd moedor ! Got-
ftied deed al het mogelyke en het ozunogelpLO om haar en
Kftflj* kind van. het noodige te voorzien; maar desb oenigan
waren weg om den groeten misstap te herstellen sloeg hg niet
in — in plaats van alles te bekennen aan zgne brave moe-
dor, hare vergiffenis in te roepen en hare hulp, verborg kg
den waren staat van zaken voor iedereen , getroostte zich
^e opofferingen om aan zgne pligten jegens vrouw en kind
het hooid te bieden, maar was op den duur niet in staat
nooddruft en eUende van haar hoofd af to wenden. Dat ver-
bitterde ziyn humeur — en de eenige, die van die verbittemg
al de zwaarte ondervond, was de arme Judith, die eindigde
met te gelooven dat Got&ied niet meer van haar hield en —
zg kwgnde langzaam weg van ligchamel^e ontbering en van
zielsverdriet.
O gg, die streng, den staf breekt over alle govaUanen
zonder onderscheid, bedenk dat er uitzonderingen z^, die
uw modeleen verdienen in plaats van uwe veiiachtingy en weet
i
I
' ■ ■
DOOB SBBYAA.S BB BBBIB'.
2di
wel dat w geschre?^ atmit: Oordeelt joiet opdat gij aiét
geoordeeld wordetl”
m.
De jBstüd&Taad Scholier waa bgaa eeo jaaa getrouwd, On
tante Dorothea — de moeder van Q-otfiried was de
jonggetrouwden komen in wonen, ^et was een Ueve, kteine
hoiselgke kring, waar geluk woonde en tevredenheid — Want
er woonde liefde , en —
pWaar lie£le woont gebiedt de Heer Zijn zegen T’ ,
Op aekeren morgen zaten als naar gewoonte aan het
ontbijt, toen de jonge vrouw van Sophua een der oonranten
aan haren man overgaf en hem eene advertentie wees ^ weturby
edele nienschenvrienden werden opgeroepen om zich het lot
aan te trekken van een jong kind dat, uit ouders gebdren
die tot den fatsoenleen stand behoorden, door een samen-
loop van rampen en tegenheden niet langer vw het
noodigste konde worden voorzien door hen, op wie volgens
goddelyke en menschelijke wetten de pligt rustte voor hem
te zorgen. De ouders hoopten langs dezen weg iemaml te
vinden , die den kleine mogt willen aannemen als een eigeki
kind, wordende de edele belangstellenden uitgenoodigd zioh
te vervoegen aan het by de advertentie opgegeven adres.
De jostitie-raad las die oproeping hardop voor, en tante
Dorothea was de eerste die het denkbeeld opperde om eesaige
inlichtingen in te winnen, ten einde te zien in hoeverre de
arme ouders waardig waren in hunne kommervoUe omstan-
digheden ondersteud te worden.
Omstreeks den middag trad mynheer Sohuller met zyne
echtgenoot en zijne tante eene schamele womng binnem in
een a%elegen hoek van de stad. Diepe armoede kwmn
hun reeds tegen aan de deur, en toen zy in een ellea^
vertrekje de oogen lieten rondgaan, liep hun eene koude ril-
ling over het hart. In eene bedstede , op eene handvol stroo
lag eene zieltogende vrouw, jong nog, en in* weerwil van al
de kenteekenen van lyden en ontbering, die op haar gelimt
stonden te lezen , kon men toch nog duidelyk zien dat zij
gebmren was voor een beter lot dan dit, dat ay door hare
opvoeding behoorde tot een beteren stand.
Zy kon niet meer spreken — haar oog was reeds half ge-
292 HET OKEOHTE KIED , DOOB SEBYAAB DE BBÜIK.
broken — • maar met een paar groote tranen , die tot de ziel
spraken van het drietal , zocht de zieltogende moeder de hand
op te ligten om naar een kind te wyzen dat naast haar lag ,
dat li} stervend met haren eenen arm omstrengeld hield,
dat zg reeds niet meer aan haar hart konde drukken , maar
dat zg evenmin van haar hart kon laten scheiden.
Arme moeder! arme vrouw!
De drie bezoekers stonden eenige oogenblikken sprake-
loos — het hart dreigde hun te breken bij zooveel ellende ,
bij zooveel aandoenlyk 1^'den. Tante Dorothea trad eindelek
eene schrede nader bij het bed , en meende juist den mond
te openen om woorden van troost en bemoediging en hulp
te laten hooren , toen eensklaps de lyderes zich als met bo-
vennatuurl^'ke kracht ten halve overeind rigtte, haren lie-
veling ophief naar de drie bezoekers , een smeekend , kennend
gesnik liet hooren, en zoo weder achterover zeeg. Toen
slaakte zy een laatsten , diepen zucht en — zij was dood I
Juist toen tante Dorothea het kindje bad losge wonden uit
de verstijvende armen der moeder, ging de deur van het
vertr<ek open ; op het zelfde moment weergalmde het geheele
huis van een gil zoo akelig, zoo door ziel en zenuwen
schokkend , dat alle drie de bezoekers zich doodelijk verschrikt
en ontsteld omkeerden, en zy zagen een jongen man wild ,
woest, huiveringwekkend, die op de bedstede aanvloog, zich
met beide de vuisten voor het hoofd sloeg , het kind uit tante
Dorothea’s armen rukte, het aan zijn hart drukte en over-
laadde met kussen, en toen uitbarstte in een schaterend
gelach.
Hy was krankzinnig!
Het was niemand anders dan G-otfried Schuller, de zoon
van tante Dorothea — en het lyk daar in de bedstede was
dat van de arme Judith.
De grootmoeder nam het kleinkind tot zich; haar neef
Sophus en zyne vrouw beloofden haar weinig maanden daarna
op haar sterfbed, dat zij den kleine zouden aannemen als
hun kind; en Gotfried, die, na een langdurig lyden naar
ligchaam en ziel, niet bestand was geweest tegen den dub-
belen schok — tegen den dood van zyne Judith en het in
zulk eenen toestand wederzien van zijne moeder — Got&ied
was' door den plotselingen schrik onherstelbaar van zgn ve^
EFPIB STAKIJBT.
2d3
stand ^beroofd, en sleet zyne overige levensdagen in een
krankzinnigen-gesticht»
Ach, dat de jeugd toch de oogen wilde . openen voor de
treffende bewijzen, die het leven ons aanhoudend geeft, dat
Één nnr van onbedachtzaamheid
Kan maken dat men jaren «direiti
EPFIE STANLEY.
I '
Naar het Engeladi*
I.
Een gemakkelijk rijtuig hield voor eene fraai gebouwde hui*
zing stil, en Ida Leslie, de gevierde schoonheid der kleine
stad G.*..*.., steeg uit hetzelve. Nadat zy haastig den stee-
nen trap was opgegaan, die naar de woning haars vaders
geleidde, opende zy de deur, door welke eene vrouw van
middelbaren leeftijd met een zeer bleek , kommervol uiterliyk
en een bevallig zeventienjarig meisje , beiden in zwaren rouw
gekleed , juist naar buiten ging. !Ëen blik op hun bescheiden
voorkomen overtuigde de hoovaardige schoone, dat zy niet
tot dien kring behoorden, waarin zij zich bewoog; en
terwyl zy zich zelven verwonderd afvroeg, wat toch wel de
reden van hun bezoek kon geweest zyn, ging zy verder.
Ida begaf zich naar een prachtig gemeubeld vertrek^ waar
zich eene dame van ongeveer vier en veertig jarigen leeftyd
bevond. Deze was rijk en smaakvol gekleed , en ofschoon in
hare jeugd zeker even bekoorlijk als hare dochter, was er, na-
dat de ftischheid der jeugd van hare wangen was verdwenen,
geene aangename uitdrukking meer op haar gelaat te vinden,
waarop thans hoogmoed, koelheid en zelftucht in eiken
trek geschreven stonden.
„Lieve moeder!” vroeg Ida nieuwsgierig, nadat zy zich
van haar hoed en mantille, welke zij op eene sofa neder-
legde, had ontdaan, „wie waren die lieden, die. uzoo even
de eer van hun bezoek schonken?”
„Gy hebt uw vader meermalen van zijn neef, zekere heer
Stanley hooren spreken,” antwoordde mevrouw Leslie, waarop
Ida een toestemmend antwoord gaf.
„Nu, het waren mevrouw Stanley en hare dochter, die
EFPfE STANLEY.
o&tm^ bebt,'* ging mevrouw Lei^e voort. „M^fibeer
Stanley was vroeger een r.eer welgesteld man, maar voor
liovten v$irlo(»! 4iy «^n gansche vennogen, sMerf en liet
wouw en kind in behoefbige omstandigheden achter. 2^
hebben zich thans Alhier mei der vroon gerestigd en zoeken
naar werk om in kira leveoMonderheiid te voorzien.”
„Zoo, en wat gaat dit ons aan?”
„Alvorens zij m dez^ toestand geranten, gingen wij op
zeer vertrouwel^ken voet met hen om; buitendien heeft uw
vader jegens Stanley Mk zekere rerpligtingen en derhalve
verbeeldt zich nu welligt zyno echtgenoot, dat ik onzen te-
genwoordigen staat vergeten en haar weder m^ne vriendin
en vearttouwelingie noemen zal!”
„ Zoo waarlik !” riep Ida , ierwy 1 oen veraehtel^k lachje om
hawr mond speelde. „ Sn hoe kwam het dat papa zulke ve^
pligimgen jegezui hem had?’*’ ^
„Voor een zeventiJ jaren, lieve Ida! g^ kunt u zulks '
niet meer hetinneren — verkeerde uw vader in geldelgke
veriegeiüieid en was schier genoodzaakt zijue betalingen te
staken, toen mgnheer Stanley hem met ^oote sommen te
hulp kwam, zoodat hg z^ crediet kon staande houden, het-
geen waarlik een geluk voor mij was , want ik zou iaé^dsad
het verlies van ons vermogen niet overieefd hebbel”
Ma deze woorden gesprok^ te hebben liet mevrouw Lesiie
zidi aditeloos in haar armstoel nedervallen en maakte met
i vo^ bevaJiig^eid van haar woager gebruik.
„Ja wol een gdukl De «nnoede moot iets afschuwelijks
zoide Ida , terwgl zg langzaam van hare plaats opstond
en-zieh naar den spiegel begaf, om zich zelven te bèschouwea.
„Maar vmrbeeld u, mama,” ging z§ na emiige oogenblik-
ken voort, „mqni^rrcmw La Gout weigert langer voor nq te
werken, en waarom? Eenvoudig: omdat ik haar zeide,
dat bet bsikleed niet zoo gemaakt is , als ik hot besteld bad;
zg heeft mij daarop zeer koel geantwoord , dat zg verder niet
genegen was voor mij te arbeidt. Die menschea z^ io'
derdaad onverdragelijk! Wat zal ik nu aanvangen? Het is
' moegei^ zoo dadelgk weder zulk aene bokwatoe naaister te
vindmi, on mgn rosé satgnen kleed moet toch gemaakt vo^
den; het is waarlgk om wanhopig te worden!”
„Dat had ik wel gedacht!” sprak mevrouw LesUe, er na
BSIPne STAKLET.
2m
mÊÓgd ma nadenken b^megende :, ,,maar
ligt zal mevrouw Stanlej en hare dochter het kunnen mai^n^
ik haiff aUthfimB den raad gegeven eich óp bet nêdi: 0 n van
datneikleaKleren toe te leggen. Misschien kunnen 'zij ens idt
dsM Teiriegenbeid redden en buitendien/’ voegde eê n^
een mede^end lachje by ^ ,, zullen wij baar daardoor onder»
iteonen^^
„Sat afieen zen my kunnen toosten/*" sprak Ida, een
dillen zttcht «dtende, en scbeen ook reeds tevreden te
toet dat d^iAbeeid , want aij keerde voor den spiegél teróg
en beschouwde nogmaals daarin hare bekOoTïyke gestalte ^
Mgkbaar tevreden over eich zelven. En inderdaad : sy was
sohocm ea faekoorigk; jammer maar, dat haar bimienSte zoo
wd^g met dat sdKxme uiteriyk ovm*een kwam !
„MbA** eprak mevrouw Leslie eensklaps, terWgl zy opstond
idsof «en idenw denkbeeld hm in éki geest kwam; ,^neem
a hl acht, uw vader met deze aangelegenheid bekend te
makmi, want hy meent aan de fomihe Stanley eene eeuwige
4ankbaarhe!id verschuldigd te zfn en spreekt onophottdéiyk
van onze verpHgtiBgen jegens baar. Indien by nu kennSS
droeg van den hul^ehoevenden toestand der moeder >en doch-
ter, zon h^ in staat z^n, beiden in zgn huis óp te nemen,
zondw bet noij te vragen; wees derhalve voorzigfóg.”
„Wees onbezorgd, lieve moederf’ gaf Ida ten antwoord,
„ik ben voh^ekt niet begeerig naar de eer, arme bloedveis
wanten in bids to hebben en hen aan onze bdkendmi vornr
te etoMené Indien die ménschen ongekiUkig zijn , dan iA dM;
hunne zaak on niet do onze.*^
Met deze niet zeer lieve aanmerking on nadat zich
zelvon nog herhaaMe malen in den spiegel bésehouWd had,
ging zy op de so& zitten , nam een roeuw uitgekomen roman
in de bafiad en was weldra in bet )Onveigeiyke]|k ^on dm*
moedige heldin verdiept.
n.
Bene maand was sedert het boven aamgefaaalde gei^rek
veiioopen. De heete zomerzon schoot hare ^oeyende slam-
l«i leodrqgt op de groote hoofdstad ned^. , De straten van
West-^od waren ids verlateQ, waait ofschoon het reeds laterdam
drie tove in don naouiddag was, was de faitto nog nüm 'bniteii-
206
EFPIB BTANLKT.
gemeen drukkend, dnt ieder, die niet genoodzaakt was uü;
te gaan, liever verkoos te buis te blgven.
Het park en de wandelwegen waren alleen door kinderen
en. dimistboden bezocht; Bing en Bottenrom waren even le-
dig als de straten , slechts hier en daar zag men. een armen
kranke die naar buiten kwam, om zich in de zon te ve>
kwikken; niets gaf te kennen, dat men in het midden van
hot zomersaizoen was. Die gedeelten der stad, waar de groote
wereld woont, schenen in diepe rust verzonken en hunne
bewoners besloten, zich er gewillig in te schikken, tot het
koder zou worden.
, Maar terwgl velen op zoo aangename wgze den l^d doo>
bragten, was het aan verreweg het grootste gedeelte der
bevolking van ons modem Babel niet vergund een oogenblik
van den dagelgkschen arbeid uit te rusten. Neen ! gedurende
de verzengende hitte des zomers en de snerpende koude des
winters moeten de kinderen der armoede zich den geheelen
dag, ja dikwerf nog tot laat in den nacht aftobben, om in
hun karig onderhoud te voorzien. Wel is de armoede een
bitter lot, vooral voor dezulken, die in den schoot des over-
vloeds.zgn groot gebragt en zich nu niet alleen hunne lie&te
begeerten moeten ontzeggen, maar zelfs de bittere ervariiig
opdoen, dat vrienden, die men vroeger lief had, die men
vertrouwde, vreemden voor ons worden, zoodra ramp, tegen-
spoed en behoefte de plaats van geluk, voorspoed en welvaart
innemen. En wanneer dan bovendien echtgenoot en vader
gestorven is, waardoor de hulpelooze familie van den bescher-
menden arm beroofd is en verlaten in de zelfzuchtige wereld
alleen staat en zoo het leven moét doorworstelen, dan is de
armoede bitter, dubbel bitter en kommervol. Wat zou er
van dusdanige verlatene weduwen en weezen worden, indien
zy geene hope hadden op eene betere toekomst, op een va-
derland daar boven?
Zoo dacht mevrouw Stanley , toen zij in het kleine vertrek
zat, hetwelk zij thans bewoonde , en hare geliefde dochter be-
schouwde , die met ftuch gekleurde wangen en vlgtige vin-
gers een kleed afwerkte, waaraan beiden, moeder en dochter,
gedurende den ganschen dag gearbeid hadden. Het voorko-
men van mevrouw Stanley drukte diepen kommer, doch geene
«usmoedigheid uit en ofschoon in eiken trek van haar verbleekt
STAÜTIiBT.
297
eo Y^rmageird gelaat kommer en zorg te lezen waren ^ lag
toch over het geheel een geest verspreid, die zachtmoedigheid
en stille onderwerping te kennen gaf.
0, hoe lieftallig zag Effie er uit, als zij over haar arbeid
heen boog! hoe frisch, met die roode wangen en donkere,
van achteren in eene vlecht opgemaakte haren, van welke
aan beide zijden eenige ongekunstelde lokken idvielen! En
als zg dan het hoofd ophief en men haar donker, sprekend oog
zag, was in dien blik iets waarlik betooverends. Doch het
waren niet alleen die firaage vorm en frissche kleur, welke
haar zooveel bekoorlijks gaven, het was tevens de schooné
ziel, die daarin doorstraalde; het was deopene, vertrouwe-
Igke uitdrukking van dat jeugdige gelaat, die de harten zoo-
zeer innam; ja, het scheen als was zi} bestemd om een sieraad
harer sexe te zijn. Overigens was het gansche voorkomen
van moeder en dochter zoo fijn en teeder, dat het waarlyk
bevreemdde, die beiden hier in dit kleine vertrek en gedu-
rende den ganschen dag met naaiwerk bezig te zien.
Hoe geheel anders was haar toestand voor een drietal
maanden! Toen lachte haar nog het geluk toe, maar eene
reeks van verliezen, gedurende eene groote geldkrisis, be-
roofden manheer Stanley van zijn vermogen , hetgeen hy zich
zoozeer aantrok, dat hem eene zware ziekte overviel, van
welke hy niet meer herstelde; hg stierf, en liet gade en doch-
ter alleen en onverzorgd in de wijde wereld achter.
Tot nóg toe was het levën van Effie vol bloemengeur en
zonneschgn geweest; zelfs het verlies haars vermogens had
op haar opgeruimd gemoed geen bijzonderen indruk gemaakf;
zg behield immers hare lieve ouders nog! Maar toen de
dierbare vader haar ontnomen werd , gaf zg zich een tijdlang
met al de hartstogtelgkheid eener eerste smart onafgebroken
aan treurigheid over.
Langzamerhand ontwaakte zg echter tot het bewustzgn van
haren nieuwen veranderden toestand; zij gevoelde dat haar
tegenwoordige staat inspanningen vorderde en nadat het ha-
ren krachtigen wil gelukt was bedaard en gelaten te worden,
besloot zg , dat, zoolang zg nog een penning bezaten , geene
enkele schuld onvoldaan zou blijven. Toen echter de laatste
schuldenaar het hem toekomende ontvangen had , en hun nu
niets meer overbleef, begon zg ernstig na te denken hoedanig
ismi sff Ainurr.
z§ iziQh 2al7em «n Imte moeder, wier gesoniJlieii 4oor dik
aUes 06 er gesekokt wa» , vrowtaMi zon «DderhoudMi.
Effi'e had eene vooitieffe^ke apTOe^nif geufdtcft; moTtü.
was »g meè do miuiek bij uitstek bekenid* Meivroaw Stanley
dacht idaarom, dat het hare dochter wolUgt gelukken nm
door tussoheDkiJiiiot «on movrpuw Leslie kwetkelingm te be-
komen, weshalfo oy bedotoa aieh te O met der wooa
te eestigen* Maier hoe bednogelgk is raak de «frisadadu^
der meiischeai!
Mevrouw Leslie etitdag de huipbeheevcoade weduwe en
doditcar van Stanl^, aan wiens grootmoedighsid eig haiff
dom te danken had , soer koel on hoogmoedige en beacé*
weerdde hun aansoek met den raad, aiok op het naagen toe j
to leggen, daar het meisje, naar haar inzien, nog te jei^
was om onderligt te geven. Mevrouw Staolej gevoelde eixdi j
dopr dat zoo veranderd gedrag haper vroegere vriieiidin wee-
moedig aangedaan en maakte zich gereed om hemi te gaan.
Niet één enkel wocnrd van deelneming of goedwilligheid
liet mevrouw Leslie hooren; en voegde erutleen deaasnaer-
kmg bg, dat zg haar, zoo zg dien raad wilde ter Suute ue- |
men, weldra werk esw verschadhn. Treiiuig en met een be« '
drukt hart vmrliet dais mevrouw Stadlef de woning der hoog-
moedige vrouw, van wie zij eene geldelijke endenstemÉog
even weinig verwacht als begeerd had, hoewel zg teuminske
meende te mogen rekenen op eenige deelneaiing bij haw die ,
alle reden had , om vmendalgk eh dienstvaardig jegens haar
te zgn.
* Mevrouw fitanlejr had in eene a%eleggn straat, mtsiintead
door :de armere volksklasse bewoond, twee kleine kameraas ]
gehuurd , waar moeder en dochter weldra haar nieusren imk*-
kring aanvingen , om zieh het noodige t» verschaffen. Niet»
tegenstaande de plotselinge verwisseling vian vrehaaxt en
onervlped tot arbeid en ontiboBriag morde noch klaagde Sffie-
Bist was haar vurigste wenseh de geliefde moeder van ie
noodzakelgkheid te ontiieffDU, zelve te moeten aibeidse,
wnarioe haar zwakkelgk gestel haar schier ongeschikt meakte;
en met dit doel voor oogen gung het brave meisje dag aan
dag zoo vlijtig en ving en met zulk eene gagerwimdhud
met. de naald om, als ware zg bij deze bazigheid groot
S99
Ifii AeKe uitmreidükg wij eciiler tot den diig <tamg
gaan, waarmede deze afdeeling een aaniming neemt. Het
kleed , met 4 e bewerking waarvan wy onze dames bezig
vmdên , was eind^k gereed ; EfiBe etond met éeoi opge^
nmd gelaat ,pp , gaf het hare moeder om te hezigtigen
en zeide : „ is het niet uitmuntend gemaakt , in aaiameikting
ganommi den korten t^ ingoer oefening? Als mij rerder
atieg SCO goed gelakt ele dit, zoo zal ik weldra als naaister
eemgon naam krijgen en wij «uilen dan geen behoefte meer
hebben. Wees daarem welgemoed, liefste moeder} er zuUen
Q0g emm betere dagen voor ons aanbreken.” Sn te geïjjk
blikte z|j met een big lachje hare goede moeder in de be^
traande oogmi.
„Ik gevoel mij niet ongelukkig, zoolang ik m^n dierbaar
kind nog bezit sprak mevrouw Staodey aangedaan , tsrwi^
q hare dochter omhelsde. „ Het is nu echter uw tgd om te
gaan , myn kind I indien gy nog heden het kleed bij mevrouw
Leslie wilt bezorgen; het zon anders te laat worden, voor
gg terug zijt.”
Schielgk en vol hoop op de toekomst begtf Effie zich op
weg. De zon had opgehouden hare verzengende stralen
over het aardrgk te verspreiden; een korte regen had de
lucht afgekoeld , en een frisch windje streek aangenamn langs
straten en pleinen. Nadat Effie eenige straten had dooir-
kmisd, nam zg haar weg door het park, de verzamelplaats
der elegante wereld, waar het juist, nu een ieder de
koelte wan den avond wilde genieten , van rgtnigen en Voet-
gangers wemelde.
En toen nu Effie zich te midden van die sierlgk gekloede
en als met trotsohe blikken op haar nederziende menigte
bevond 9 kwam toen niet do gedachte bg hap op, dat ook
zg eenmaal in zulk eene sfeer had geleed? Neen! zijj sloeg
te naauweifieod acht op da pracht, die haar omgaf, haar
geest hield zich met geheel andere zaken bezig. Zich ver-
heugende over het gunstig gevolg, dat hare pogingen, om
zelve, haar brood te verdienen , aanvankelgk had bekroond ,
dacht zg met genoegen, hoe zij door hare vlijt en arbeid-
zaamheid hare geliefde moeder een aangenaam leven zoude
verschaffen; helder en met liefelijke beelden spiegelde zg
zich de toekomst voor , gelijk hare yerbeeldingskraobt daiselye
BFFnS STAKLBT.
voonteide en met hoopTolle uitdrokking op het gelaat,
zette zg haren weg voort.
Qoed meisjel gg weet niet, dat uwe hoop hare y6^
valling niet zal erlangen ; uw jeugdig hart zal nog bittere
smart ondervinden , gy zult den kelk des ligdens tot den
bodem moeten ledigen!
Twee jonge lieden, tot de hoogste klasse der maatschappg
behoorende , slenterden , door verveling gedreven , door de
bonte massa heen. „ Hebt gy dat lieve gezigt gezien , Arthnr?"
vroeg de grootste van die beiden aan zyn gezel, toen Effie
hen voorby ging. — „Neen, ik heb haar niet opgemerkt,
maar het zal zeker wel der moeite waard geweest zyn , wan-
neer het de opmerkzaamheid van Charles Hamilton heeft tot
zich getrokken, die anders zoo geheel onverschillig is voor
de schoonheid der dames,” gaf de aangesprokene lagchend
ten antwoord , toen hy zag met hoeveel belangstelling Ha-
milton het meisje naoogde.
„ Zeker , het is het bekoorlykste gelaat , hetwelk ik nog
immer heb gezien zeide Hamilton ernstig , toen Effie , een
zypad inslaande, voor zyne blikken verdween.
„Zoo waarlijk, Charles! dan zyt gy reeds geen meester
meer over uw hart. Deze onaanzienlijke vreemdelinge heeft
dus bewerkt, wat aan alle schoenen op het vasteland
niet is mogen gelukken. Bijna zou ik wenschen dit liefel^k
wezen hier of daar nogmaals te ontmoeten; maar ik moet
heen, ik zou schier vergeten dat ik een rendez-vous heb;
veel geluk dus met de uitvinding uwer schoone onbekende
zeide Arthur op lossen toon , terwyl hy den arm zijns vriends
losliet en zich verwijderde.
Diep in gedachten verzonken , zette Charles zyn weg voort
Zijn hart werd door nieuwe gewaarwordingen bewogen. Hg
had de schoonheden der hooge standen van vele natiën
leeren kennen, maar uitwendige schoonheid en opvoeding
naar de mode konden zijn gemoed geenszins bevredigen; hg
haakte naar iets hoogers en de verheugde uitdrukking , welke
de trekken der jeugdige , schoone vreemdelinge , die hg zoo
even gezien had , verhelderde , scheen hem de spiegel van
een schoon hart te zyn : van een hart , gelijk hij er een zocht
m.
De zomer was voorby en de winter deed zich in al zgne
BI'FIE STANLEY.
301
kracht gevoelen. Het was de laatste dag des jaars. De
geheele stad droeg den stempel van vrolgkheid en vreugde.
De kerkklokken lieten hare toonen door de lucht weer-
galmen, terwyl in de straten gejubel en lustig gejoel te
hoeren was. Er waren ook zoovele jeugdige harten , die het
nieuwe jaar vol vreugde te gemoet gingen. De verschillende
winkels zgn gevuld met bezoekers en koopers , die de rykste
en schoonste geschenken uitzoeken, terwijl daar buiten voor
de schitterend verlichte winkelkasten een behoeftig gekleefde
knaap staat, die de vele en fraaije zaken niet genoeg kon
zien en bewonderen. Maar wat boeit plotseling zgne op*
merkzaamheid zoodanig, dat h^* zijne blikken van het kin-
derspeelgoed afwendt en met begeerige blikken naar een
hoek staart P Het is eene pop van was en de arme jongen
denkt aan zgne lieve kleine zuster te huis, aan de onuit-
sprekelijke vreugde, welke het bezit van die pop haar ver-
schaffen zou ; zijne lippen beven en groote tranen rollen langs
zpe jeugdige wangen , want hg weet dat de armoede hun
niet alleen elk stuk speelgoed ontzegt, maar zelfs dikwerf
het dagelijksch brood ! O , hoe bitter zgn die dagen vaak
voor den armen, verlaten mensch! die rijk gezegend
zgt met aardsche goederen en naar hartelust vreugde kunt
genieten , en door al die u lief en dierbaar zgn omgeven
zulke feestdagen moogt beleven , denkt toch aan uwe lij-
dende, arme natuurgenooten !
Onder de menigte , die zich vrolgk langs de straten bewoog ,
bevond zich ook Charles Hamilton. Zoo voortgaande, viel
zgne opmerkzaamheid plotseling op een jong meisje, wier
behoeftige kleeding haar naauwelijks voor de snerpende koude
scheen te beschutten. Terwgl een lichtstraal hem in staat
stelde, haar gelaat te beschouwen, herkende hg haar dui-
delijk ; zg was dezelfde , die hg voor eene reeks van maanden
met eene zoo hoopvolle uitdrukking gezien had; maar thans
gaven hare trekken eene zoo roerend weemoedige, treurende
uitdrukking te kennen , dat Charles den wensch , om iéts
naders van dit jonge schepsel te weten, dat hem reeds bg
de eerste ontmoeting zoo zeer had aangetrokken , niet kon on-
derdrukken; hij keerde om en wilde de jeugdige vreemdelinge,
die in allergl voortspoedde , volgen , toen hg juist door den
groet van een zoo even teruggekeerden vriend werd opgehouden.
30 ®
BITIB STAlfIrBT.
Laai ons Hamiltan aver zijn vergdeld voornemen zich
ejfgeroB en de ajmie Efiie TcJgen, die des. spoed van
eon vliegendeii vogel langs de straten ging en het naauwe
steegje insloeg , waar de armoede barezu zetel had opgeslagen.
Hier hield zij stil voor een huisje, hetwelk naar het uit-
wendige te oordeelen iK>g veed armoediger is dan dat, waar
het laatst heeft gewoond. Met denzelfden ademloozen
spoed snelt zy de trappen op, bereikt de derde verdieping
en zanhtkeBbB eene deur openende, treedt zij het woonver^
trek biimen. Wij. willen ons een oogenblik met haar in dit
ellendig vertrekje begeven, om te zien hoe het daar uitziek
Op eene slechte legerstede ligt de arme weduwe, de door
kaar kind zoo zeer. geliefde moeder , bleek , a%emat , ab
eene schim uitgeteerd en oogenschijnlyk de ontbinding naby,
ter nader.
Het moest wel eene dringende noodzakel^heid geweest
welke haar onder zulke omstandigheden, al. was het dan
ook maar voor oogenblikken , van het bed der stervende moeder
deed scheiden. En het was inderdaad ook dringend ; vas
den opbrengst harer handenarbeid moetende leven, hadEfSe
de kranke alleen gelaten , om haar arbeid , bet werk van
nachten , af te leveren en het loon daarvoor te ontvangen ,
waarmede zy de vorderingen van den huisheer moest voldoen,
die gedreigd had de armen op straat te zullen zetten, zoo
zij de huur niet betaalden.
Haar toestand was, sedert zij alleen door het leven
moesten worstelen, dagelijks treuriger geworden. De gezond-
heid der moeder nam zoo zeer af, dat zy weldra niet meer
in staat was , voor beider onderhoud mede te werken m
ofschoon Effie zich dag en nacht aftobde , kon zij nogtaus
niet zooveel verdienen, om het nypend gebrek te weren.
2iy W 3 |ren dus genoodzaakt de woning , waar wij beiden bet
eerst hebben leeren kennen , te verlaten , om d^ ellendig
verblijf te betrekken , waar wij haar thans vinden. Hoe ook
nood en gebrek haar bestormden, Effie bleef moed houden;
zijj wilde alles verdragen , als zij slechts hare lieve moeder
by zich mogt houden. Helaas ! zy kon niet vermoeden,
welk een slag, welk een verlies haar te wachten stond!
laat ons een ander tafereel schilderen^
In eeao reeks van prachtige huizen werd op den eersten
308
avond hei nieuwe^ jfiar eeü vxtoigk fiaeai gfmend4 Ottder
i» aanmeige Bchoonbeden moutte iroofal Ida LetiUe uit.
Eezie menigte aanbiddw» ?etdi»>iig zudi om haar, doch
Ida, ofschoon met een zoet lachje op de lippen, was in-
wendig vol ergernis en verdriet ; zg had bemerkt , dat Charles
Bamilton y naar wiens opmerkzaamheid; het meest be-
geerde, blijkbaar onrérseidilig waz voor have bt^oodyklimd.
Met eene menigte takaiten begaafd , welopgevoed , mei eèïi
scbooB: uiterlijh bedeeld eni in het bezit van een aana^lp:
vei^mogeilL , w!aa< bj eeei vool'werp tan b^zondlepe aantrekko-
I l|kh^ voor bet tohooiKe geekcht. Ida wenechte nieta tö-
ligetfty dan óok hem ozMler de sohmre heeer bem$ii!deiraarB
te telleik ; em toen zg op dien avond in zgde getooid en met
diamaioteti sieraden schitteitende^ voor den spiegel stond ^
daarin hare onberisp^ko vormen beschouiwde, gloeiden he^
wangfon an haar oog straalde van iriumf , tei^gl zgi aan^Ha-
müton dacbt , wiens* Vérvoerii^ haar zeker toesdieetu ï^el
xoeisje ! Uitwendige sehoonheid , hoezeer ock voor emë
igds verrokkendiO , kan nimmer duurzaam boeigeiBy wanneer
zg niet met Ueftattigheidi en reinheid des harten gepaard gaat.
Charles Hamilton denkt ia di§ söhitterend gezelschap niet
aan de daar aanwezige schoonen ; de wolken op z^'n edel
voorhoofd verraden maar al te zeer,, dat ugn hm^ op eene
gehoed andere plaats is^ Met Meeke , lieve gezig^ j faietwelk
hij voor etM^ oreiii gezien heeft , de gedaante , wier aan-
blik zoo diep in- z^ geest is gegrihü, houden z^ne ge-
dachten zoo zeer bezig y dat hg ai wat hem hier omriiigt,
vergeet.
Het k nuddeimachL Uit de helverlichte^ venoieris klinkt
lustig de muziek imar buiten en jhoetu zkt de daarhera zwe-
vende gedaanten der dansendon, terW^ boven de sehanMo
woning van mevrouw Stanley de engel des doods zweeft.
JEiffle, mgk dierbaar kind!” z^ de stervende moedor mfét
zwakke stem , „ ik verlaat u ; doch gij zgt niet alleen Vader
der weezM ! besOhetm haar I ween niet , lievig db<diter ! ik ga
naar een beter vadm*la(Bd ! ^ kom itog eenmaal in
armen!”
Het was eene lange omheking, doch eindelgk vieion' de
armen der Igderes stijf neder , een rustig kohjo gleed over
haar gekat zg had den itr^d geitroden.
804
BlVDg STUTLBT.
Met een luiden gil zonk BfBe op den grond neder.
Ach ! diep beproefde weeze , wie kan de grootheid m
uwen kommer bevatten ? God erbarme zich over uwe smart !
IV.
Een drietal dagen was intusschen verloopen. De verlaten
weeze zat eenzaam aan het venster harer nederige woning.
Wat had de arme in die weinige dagen al niet geleden!
Alleen gy , die als zij eene moeder , uwe eenige vriendin in
de wgde wereld hebt verloren , kunt hare gevoelens beoordee-
len , toen zy by de doodkist nederzittende hare tranen poogde
in te houden y opdat zy niet op het prachtig zyden bordau^
werk zouden vallen , hetwelk zy nog eerst moest afwerken
om zich de middelen te verschaffen , de geliefde doode aan
den schoot der aarde te kunnen toevertrouwen.
En thans , daar die taak volbragt is ; thans , nu de koude
overblyfselen in de aarde rusten en Effie weenen mogt , was
het haar niet mogelijk. Hare smart was te groot, zy had
geene tranen ! Zou de moeder , wier liefderijke zorg zij van
kindsbeen af ondervonden had, nu werkelyk voor immer
van haar gescheiden zyn? Zou zy die zoete lachjes niet meer
zieUf hare zachte stem niet meer hooren? Voor wie zou z^‘
voortaan leven en werken ?
Het eene uur verliep na het andere; het werd duister en
nog steeds zat de weeze, op haren arm leun^de, onbe.
wegelyk gelyk een beeld aan het venster.
De maan spreidde haar zacht schynsel over de aarde uit,
de sterren blikten weemoedig in het kamertje , en het was ,
als verlichtte haar glans het hart van het verlaten meisje.
Nog zat zy daar , met het oog ten hemel gerigt , hoewel de
uitdrukking der vertwijfeling van hare trekken verdwenen
was; een vloed van tranen stroomde haar langs de wangen,
waarin zich de smart van haar gebroken hart scheen op
te lossen.
Hét was haar , als blikte hare gezaligde moeder uit die
hoogte op haar neder, haar woorden van liefde en troost
toefluisterende. Een zware last was haar van het hart ge-
vallen — eene stille rust werd haar deel en spoedig dsam
viel zy in een diepen sluimer.
Het is weder middeniacht. De maan is ondergegaan , docb
SrFlS STANLEY.
. 305
eene tallooze menigte sterren flikkeren nog aan den nach-
tel^'ken hemel ; eene doodsche stilte heerscht langs de stra-
ten , en niets dan de zware en afgemeten schreden van den
nachtwacht doen zich hooren. Daar weerklinkt plotseling
de kreet: brand! brand !
Overhaasting en verwarring treden nu in de plaats der
nog zoo even heerschende rust; het geratel der brandspui-
ten , het roepen der spuitgasten ; alles klinkt wild door
elkander. De brand was in een digt bevolkt gedeelte der
stad uitgebroken, waar vele gezinnen een huis bewoonden
en hét geschrei der ongelukkige bewoners , die de bran-
dende huizen verlieten , vermeerderde het gewoel en de ver-
warring van het oogenblik niet weinig. De vlammen grepen
snel rondom zich , en hadden weldra de derde verdieping
bereikt, waar onze arme Effie woont, waar zy sluimert.
Niettegenstaande het ontzettend gewoel ligt zij , door een
diepen slaap bevangen , bewegeloos daar neder. Eindelek
ontwaakt zy , ziet wild rond , bemerkt het gevaar , waarin
zij verkeert en wil vlugten , maar de schrik verlamt hare
voeten , hare weinige krachten verlaten haar en bewusteloos
zinkt zij neder. Is er dan niemand in de nabijheid om haar
te redden; zal zij dan in de vlammen moeten omkomen?
Eene lerlandsche vrouw , zoo even het brandende huis ont-
vlugt , loopt op de straat heen en weder en jammert ; „ ach I
het arme , goede schepsel daar boven moet sterven , als
niemand opdaagt om haar te redden.’* Er dringt eene lange
gestalte door de menigte heen , wint hij de omstanders en
de genoemde vrouw berigten in omtrent de ligging van het
kamertje en vliegt , in weerwil van de waarschuwingen der
hem omringenden naar binnen in het brandende gebouw.
Het is Charles Hamilton. Het gevaar van zijn eigen leven
niet achtende — het leven van een mensch staat immers op
het spel — snelt hg den trap op en bereikt het vertrekje.
Hg neemt de op den grond uitgestrekte gedaante op —
het schgnsel der vlammen valt op haar gelaat en o , onver-
wachte vreugde ! Hij herkent den engel zgner droomen !
Yan blijdschap bevende, neemt hij de schier levenlooze in
zgne armen , want er is geen oogenblik te verliezen; met één
sprong bereikt hg de eerste verdieping , maar , barmhartige
hemel ! de vlammen hebben den trap reeds aangetast. Er
H. N. 8. 1862. No. X. 20
806
EF7IE 8TAWLET.
is geen uitweg , hij stort zich, met zijn kostbaren buit be-
laden , te midden van rook en vlammen , en bereikt als
door eene hoogere magt beschermd , gelukkig en ongedeerd
den drempel. Kaauwelijks heeft hg de straat bereikt , of de
brandende massa stort met vervaarlijk geraas krakend achter
hepi in. Een luid en lang gejubel ontving den moedigen
jongeling, waarop hij echter geen acht sloeg — hij had
imn^ers eene betere beloon ing ! — Weldra naderde een rg-
tuig, waarin hg de nog steeds bewustelooze Effie bragt.
7e huis gekomen , had hg het onmagtige meisje juist op
eene so& gelegd ^ toen zijne hem wachtende moeder, mrs.
Hamilton , eene waardige matrone , binnentrad. Kortelijk
deelde Charles haar het voorgevallene mede , waarop de dame
de jeugdige vreemdelinge naderde en met moederlgke zorg
alle middelen aanwendde , om haar weder tot bewustzgn te
brengen. Bij deze gelegenheid viel haar oog op een klein,
eenvoudig in goud gevat miniatuurportret , hetwelk Effie aan
een zgden koordje om den hals droeg. Toen mrs. Hamilton
hetzelve in de hand nam om het te beschouwen, liet zg
_ I
plotseling een kreet van verrassing hooren. „Emilie Wood-
worth , Emilie mijne dierbaarste vriendin , is het mogelgk !
Hoe komt uwe beeldtenis in haar bezit? Zou dit hare doch-
ter, hare Effie zijn, van wie zg mij in hare brieven zoo
dikwerf sprak ? Maar hoe kwam zij hier en in welk een
toestand; en waar is hare arme moeder ?’* voegde zij er deel-
nemend bij.
„ Zoo zgt gg dan heengegaan , arme Emilie ! Ooch uw
kind zal niet verlaten blijven , ik wil het liefhebben,” zuchtte
de goedhartige vrouw , toen haar zoon haar mededeelde ? wat
hij van de oude lerlandsche vrouw vernomen had, namelgk
dat het meisje eene weeze was en eerst den vorigep dag
hare moeder begraven had.
„Arm kind V* zeide zij toen , het bleek en van kommer en
zorg de onuitwischbare sporen dragend gelaat der nog steeds
bewustelooze Efi&e beschouwende , „wat moet gg veel geleden
hebben ! Maar wees gerust , gij hebt nu eepe verzorgster
gevonden !”
Charles sprak geen enkel woord ; hij zat stil neder en
beschouwde Effie, die nog steeds onbewegelgk en schijn-
baar levenloos daar lag, met onbeschrijfelijken angst.
EFFIB STANLEY.
307
Ï!mili9 Woodworth was ‘de naam van uirs. Stanley voor
haar huwelyk. Mrs. Hamilton en zy waren vertrouwde vrien-
dinnen en in hare jeugd zelfs schoolmakkertjes geweest.
Later hadden zij geregeld briefwisseling gehouden , tot mrs.
Hamilton zich met haar zoon op reis naar het vasteland be-
gaf, van waar zij eerst voor korten tyd was terug gekeerd.
Effie had hare moeder dikwerf over deze dame hooren spie-
ken en meermalen den wensch hooren uiten , deze
• • • , •
vriendin nog in bet vaderland te mogen bezitten! Van hare
terugkomst bad zy echter geene kennis gedragen !
Bffie opende eindelyk langzaam de pogen en sprak naauwe-
Ijjks hoorbaar, terwjjl een bekoorlijk lachje om hare lippen
speelde^ de woorden : „Ik meende in den hemel te zijn, Vader
en moode*^ waren ook daar en — de engelen zongen — zoo
schoon — zoo liefelyk. Toen zag ik iets vreeselijks — brand ,
vlammen — ja, en deze omsingelden ndj,” voegde zij er sid-
derend by.
Met teedere woorden poogden Mrs. Hamilton het geschokte
gemoed van het meisje gerust te stellen , zij legde hare koele
hand op haar brandend hoofd en de vermoeide weeze sliep
eindelyk in.
Hen zestal maanden verliepen. Het was een heerlyke
avond in de maand Janij. De maan wierp haar zilveren schyn-
sel over de fraaye tuinen eener deftige heerenhuizinge , die
op eenige mijlen afstands van de stad gelegen was. Charles
Hamilton vermaakte zich met daar tusschen welriekende ror
zenperken en plassende fonteinen te wandelen , maar hy was
niet alleen , zyn oog rustte met al. de teederheid der liefde
op bet gelaat van een schoon jeugdig meisje , hetwelk hem
aan den arm hield.
Wy herkennen dat meisje: het is Effie Stanley. Hoe be-
koorl^ ziet zy er uit in het maanlicht , zoo geheel verschil-
lend van het bleeke , treurige wezen van vroeger ! Q-roote
tranen parelen in hare donkere oogen, maar het zyn geen
tranen door verdriet of weemoed voortgebragt. Een donkere
blos bedekte bare wangen , toen zy naar de duisterende
woorden baars geleiders luisterde, terwyl Charles gelaat,
waaruit geluk en vreugde straalde , en haar half vreesachtige ,
half vertrouwelijke blik , met welken zij den zijnen ontmoette ,
308
Eirnï ST\>’LET.
zeer wel te kennen gaven , dat eene nieuwe gelukzalige ge-
waarwording beiden inwendig verheugde. De bloemen hadden
veel kunnen vertellen van de menigte zoete woordjes, die
zy gehoord had ; zij hadden kunnen zeggen , dat onder den
sterrenhemel telken avond twee beminnende harten elkander
ontmoetten en daar een innig verbond van trouw gesloten
hadden.
Weder is het zomersaizoen voorbij gegaan! De Moming
Herald kondigt in z^'ne kolommen het laatste feest aan , dat
ten huize van een rijken bankier zal gegeven worden. Be-
reids waren de vertrekken gevuld , toen plotseling de deuren
geopend en mijnheer üïamilton met zijne echtgenoot aan-
gediend werden. Aller oogen waren op de lieftallige jeug-
dige vrouw gerigt, toen zij aan' den arm van haar gemaal,
die trotsch was op haar bezit, binnen trad. Ida Lesbe
meende van ergernis en ontzetting te willen vergaan, toen
zij in de gemalin van den rijken en talentvollen Hamilton
de arme , verachte naaister herkende , die sedert eenigen
tyd niets van zich had laten zien noch hooren. In weervril
der zachte, maar boosaardige aanmerkingen dezer jonge dame
viel den jong gehuwden algemeene bewondering ten deel.
Hare schoonheid en bevalligheid , hare onberispelgke , welop-
gevoede houding, haar hartelijk natuurlijk voorkomen namen
aller harten in en Ida moest de krenking ondervinden , de
schoone Hamilton uit aller mond loftuiting te hooren toe-
brengen. •••
Jaren zijn sedert dien tijd vervlogen , maar Ida Leslie is
nog ongehuwd. Niemand vermag te zeggen , hoe het kwam ,
dat onder de reeks van bewonderaars , die z^ door hare be-
koorlykheid had geboeid , niet één enkele was , die zich na
nadere kennismaking de moeite gaf, hare hand te vragen.
Met alle hare schoonheid scheen Ida bestemd , alleen het
leven te moeten doorwandelen.
Efbe leeft nog; zij is nog altijd de afgod haars gemaals,
en het sieraad der kringen, in welke zij zich beweegt. Maar
ofschoon thans door weelde en rykdom omgeven, kan zg die
sombere dagen der armoede niet vergeten , en zich haar eeus
zoo bitter lot herinnerende , overlaadt zij de noodlijdenden met
hare weldaden. De arme en behoeftige medemensch vindt
ETJ2T0 YAK CROT ËNZ., DOOR V, F« C. STEINKBTZ.
309
bg haar steeds de warmste deelnemirig en menig verlaten
hulpeloos kind , dat in den nood haren bestand verleende ,
spreekt zegenend haar naam uit. Elke nieuwjaarsavond wekt
heilige herinneringen bij haar op en de ondervinding van
het verledene Ls geenszins zonder invloed op het geluk , dat
haar thans omgeeft.
KÜNO VAN CROT EN GEERTRÜIDA VAN HELMOND.
Een Minstreelzang.
(1099-1106.)
DOOR
F. F. C. STBHTMBTZ.
Teil me a tale of the old good age.
!•
Toen Braband’s liebaart nog weêrblonk
Van Maas tot Scheldeboord ,
En nog de Vlaming schatting schonk,
Spijt strooptogt, brand en moord;
Toen nog de vrome kluizenaar,
Die om een aalmoes bad,
* Gerust , in ’t felste krijgsgevaar ,
Daar heen ging langs zijn pad;
Toen Brabands heuvlig rgkagebied
En vlakke en don*e grond
Uit weide en vruchtbaar bouwland niet,
Maar slechts uit hei bestond;
Toen waar noch stad noch dorp gebouwd
Noch heide was of gras,
Een ongerept oirspronklgk woud
*s Lands eenigst siersel was : /
Toen leefde er op den burgt van Croy
Een grysaard, die ’t kasteel,
In Byzantijnschen stgl en tooi
Langs trans en kapiteel,
310 KUVO OnOT SK GBSBTRUIBA tab filLMOBB,
En meft z$n prachtig torental,
Dat uitstak boven ’t^oen.
Als ’ahertogs eerste r^svasal,
Gebood aUi staatsbaroen.
Deez gr^saard had een dappren zoon,
Heer Kuno was z^'n naam;
kampte voor Bourgogne’s ^on
Als ridder, groot van fiuun.
^Der vaadren' godsdienst trouw verpand ,
Waarvoor hij. iaaowren won,
Vertrok hg naar het Heiligland
Met Godfried van Bouillon.
II.
Geertruida, Helmond’s burgtsieraad ,
Heurs vaders schat en trots.
Schoon als een lentedi^eraad ,
Zacht als een Engel Gods;
Zij, door de riddren van rondom
Gevierd en aangebeên,
Zit op den gravelgken dom
In heur klozet alleen.
Zij peinst aan dagen van weleer
En blikt in ’t ver verschiet ;
Een traan rolt langs beur wang^ neèr,
Een traan, dien God slechts ziet.
Zg zucht; een niet verstaanbre beê
Ontglipt heur lieven mond,
Maar stort in ’t bartjsn rust nook vreè ^
ISToch heelt heur boezexnwond’.,
Al orgelde ook de nachtegaal
Zgn minnezang haar voor:
’t Was voor heur hart geen zoete taal,
Ze schonk hem naauw gehoor.
Al kirde ook op de torentin
De duif heur roerend lied :
DOOB F. F. O. STXmUBTZ.
311
» •
zich met haar spel iriét in:
Zij hoorde of t&g haar nie^
Zóó droevig kan een jonkvrouw zij'n ,
Zóó in zich-zelv’ gekeerd,
Wanneet heur hailjen méér dan
Dan ligchaainal^en deett«
Nog peinzend, trad, met vluggen tred
En met heur smart begaan,
Heur voedster in het burgtklozet.
En sprak aldus haar aani
m*
— „Ai, lieve jonkvrouw! ach^ alwéér ^
„In doffe miymerij :
„Kom, zie zoo droevig niet ter nodr;
«Gij pijiwgt en mij.
„Heb hoopr schep moed^ vertrouw op Q-od;
„Hij helpt ; Hij steunt ; Hij redt :
„Qeen ander leidt der menschen let;
„Hg hoort elk vroom* gebed
• — „Ach, goede Martha! ja — *t is waar,
„Maar ’k ducht zooveel voor hem :
„Geweldig is het krggsgevaasr,
„En fel des oorlogs stem.
„Ligt volgt hij haar te roekeloos;
„En sneeft hij, wee dan mij;
„Het Sarraceenseh géspnis is- boos*;
„’tLaat, wint het, niémand vrij !•#<••”
— „Neen, jonkvrouw, geen vertwijfeling,
„En klaag aldus niet meer:
„Hij draagt een s^waard, hij heeft één kling,
„Een beuklaco' en eéö speerv
„Leidt door ’t gevaar hem ’s Heeren hand,
„Dan komt hg vast weêrpm,
„Tot eer van u, van kei^ en landj
„Tot eer van ’t ridderdom.”
312 EUNO TAK CBOYIEK GEERTRIJIDA YAN HELMOKD ,
— „Ach neen ; ik vrees dat hij nooit keert;
„Ik heb zoo’n voorgevoel
„Dat hij, helaas, niet triomfeert
„In ’t vreeslgkst krggsgewoel.”
Zij spreekt en schreit met een en snikt:
Keur zachte boezem h^:
De voedster is in ’t hart verschrikt.
En weent met haar en zwijgt.
IV.
•
De liebaart wappert op den trans
Van ’t aadlijk borgtslot Croj;
Hij schittert in 'den morgenglans
Met weelderige plooi.
Men juicht op ’tslot: „Heer Kano keert!
„De riddren zgn in Trier;
„Heil hem, die heeft getriomfeerd:
„Nog heden komt hg hier!”
En heden kwam de riddrendrom,
• Dien Braband G-odfried gaf,
XJit Akra’s woesteng weerom,
Weêröm van ’t Heü’ge graf.
Maar wie er kwam op ’t borgtslot Groj,
Heer Kuno.kwam niet weêr;
En somber hing in plooi bg plooi
Op ’t dak de liebaart neêr.
Heer Eolf van Biitel bragt de maar
Op Croy, dat Kuno niet
Was . weêrgekeerd uit ’t krijggevaar ,
* Maar ’t leven er bg liet :
„Hg viel nadat Jerusalem
„Herwonnen was; hg heeft
„De zege dus, ook meê door hem
„Bevochten, nog beleefd!”
Helaas^ zijn vader snikte ’t uit
Bg dit zoo naar berigt;
DOOB F. F. C. STBIFHBTZ.
313
jammert met een klaaggeluid
En dekt zich ’t aangezigt :
„Geen zoon volgt in m^ leen mij op; «—
„Mg wacht geen dochter meer ; —
„Mgn leed, mgn Igden is ten top:
„Wat baat mg magt en eer
V.
Een treurmaar wordt veeleer verbreid
Dan eenig vreugdefeest;
Het leed wordt eens zoo gaauw versprmd
Als vrolgkheid van geest.
Verplettrend klonk de droeve maar
Geertruida te gemoet;
Geen felle donder treft zoo zwaar
En schokt zoo diep het bloed.
Zg viel in zwgm: heur vader kwam
En drukt haar aan zijn hart :
Maar of hg haar in d’arm al nam,
Het lenigt niets baar smart.
Heur voedster naakt en spreekt haar toe
Met woorden zoet en zacht:
Maar zg ook, nooit in teêrheid moê.
Verspilt vergeefs haar kracht.
De jonkvrouw zit daar roerloos heen.
Met lippen blaauw als lood ;
Zg is zoo koud als marmersteen:
Ze schgnt zoo goed als dood.
Maar neen, dat is Gods wil nog niet:
De priester komt; hg bidt:
Ze ontwaakt, en heur bezwgming vliedt,
Doch beeft ze aan ieder lid.
Wat door ’t gebed begonnen werd.
Werd door God aangesterkt:
Zgn geest schenkt kracht naar kruis aan ’t hart
Waarin Zgn liefde werkt.
314 KUKO TAN OBOT BK GBSBTBülDA TAK HBLMOKD ,
Toorgeroel bleek maar té Waar,^
Zoo kreet zg telken keer:
„HelaaaS bf bleef in ’t hrijgegevaer —
„Nooit keert mijft Euqo we4v> . . !”
VL
De tyd, de milde tyd geneest
De diepst gevoelde smart.
En gééft wéér vrolgkjiwd vap, geest.
Aan ’t felst geschokte h^rt.
Beeds zevën lange jaren vlodn
Voor Oeertmi stil daariieen^
Sinds ’t uitzigt op een bnwlykskroeQi
Zoo wreed voor haar veidwéen^
Want andre min dan Ktino’ë min
Verrukte nooit haar borst;
ny leschte slechts naar ziel en zin
Keur eedle minnedorst;
En daarom sloeg ze elk ridder af,
Die om heur hand haar vroeg:
JIdijn bndgom slaapt bg ’t HeU’ge graf ;
„Laat af ~ dat is genoeg I « . •
Maar als in Helmonds ridderzaal
Heur vader gasten had,
En mot de gpnden feestbokaal
Naast zyn Geertruida» zat,
En elk der jonkvrouw hnldé én eer
En zoete taal bewees,
En bg heur vader nog veeJl meer
Dan hare seboonbcid prees —
«
Dan was ze spraakzaam, Uyde en vroed
En vrolijk, zoo ’t moest zyn,
Al voelde ze ook in ham; gemoed .
Om Euno’a dood nog pgn«
En om heur vader schéén ze dan
Te doelen in ’t genot,
■Aoon if« T. o. 8TiBnrMr£a«z.
315
En schitterde naast d’edelman
Als er^;mvin ?an ’tslot.
vn.
Nu gaf heer Adelbert van Croy,
Ter zgn^ vrienden eer,
Om dezen tgd een weidsoh toumooi
Met aiMard, met knods en st>eer.
Al wat in Braband ridderfSEiam
En moed had was gevraagd,
Met menige edehrouw van naain ^
En mcoiig zoete maagd,
Zg kwamen op — elk die h^ vroeg :
Ben trotacbe riddrensteet :
Al wat maar gouden sporen droeg
En stofte op aadi^ bloed.
Ook Helmonds hooge heer verscheen
Met zi}n gehelde sprint^
G-een schoener jonkvrouw toog er heen
Dan z$, eens Kuso’s bmidi*
Als lieflingf van den heer van Croy,
Zou zg den edelhto,
Die overwonnen ia ’t toumooi ,
Den kras» dev zege bièn.
Dies zat zy op de plaats der eer
In ’t vorstig geel geUeed,
En blikte van heuv zetdl neèr
^tperk ten kamp gereeds
Herouten openden de baan;
Daar klonk het strijdsignaal 3
En honderd riddersi stcmmdmi* aan
In ’t harnas vms metaal.
Zij naderden met hoofschen zwier,
De lans ter aard* gewend,
Met goed gesiotmi helmvizier^
Elkaêr dos onbekende.
316 KUNO VAN CBOY BN OXEBTBUIDA TAN HBLMOin) ,
vm.
Wie is die ridder, die de lans
Zijns weérpartijders breekt
En eiken zwenk en wisselkans
Ontwekt, en dus zich wreekt?
Dat *8 Diederik van Ammerzoó,
Boemel ligt zijn. slot;
Wee, Wigbold van Sint Oedenroö ! '
Wee, zoo gg met hem spot!
Wie kruisen ginds de ridderspeer?
Dat *s Wolf van Amelroy;
Zgn weèrman is Beauvigne’s heer,
In maagschap nog met Groy.
En die daar? De een is Koen van Beek
En de ander Aart van Cugk;
Z^ kampten ’tsaêm de voorge week
Nog bij den graaf van Luik.
Zie, hoe heer Jan van Bavestein
Zgn speer behendig drilt;
Maar Erans van Heesch , h^ ’s vlug en klein ,
Dekt fluks zich met zgn schjüid.
Geen minder oorlogshaft baroen
Is hij, wiens ligte spies
Zijn weêrman zal ten onder doen
Door wettig strijdyerlies.
’tZgn mannen van roemruchte faam:
Op Gemerts burgt woont de een;
En de ander, Gunther, heeft te GhsjAm
De heerlijkheid in leen.
’t Is prachtig om den strjd te zien
Van zooveel edel bloed.
Van zooveel dappere oorlogslién,
Elkaêr gewaagd in moed!
IX.
Zoo strijden ze allen paar aan paar,
Elkander onbekend;
BOOB r. F. o. STBINMBTZ.
317
En weêr de kloeksten met elkaêr,
Tot aan des steekspels end.
Maar wie zal ’t zijn wiens stalen lans
_ •
Ten slotte zegepraalt
En d’ uitgeloofden eerekrans
Ten zegepand behaalt?
Nog kampt hij om die zegepraal:
Hij stoot; — zwenkt fluks zijn paard,
En ligt zijn weêrpartg uit ’t zaêl ,
Die daavrend stort ter aard’.
Vie zou hij zijn, die kampioen,
Die on verwonnen held.
Wiens roem de schelle krggsklaroen
Thans jubelend vermeldt?
Uit welk een oord; uit welk een land
Verscheen hg in den stoet.
Die nu uit Geertrui’s kleene hand
Den prijs ontvangen moet?
Dat raadsel, dat elks aandacht trekt.
Wordt, als hij ’t helmvizier
Straks opschuift, door hem zelv’ ontdekt,
Met ridderlgken zwier.
Zie , hoe hij trotsch op ’t overwigt ,
Door zgn betoonden moed ,
Zich rgzig in de hoogte rigt ,
Te midden van den stoet!
Zgn strgdhengst hinnikt hem ter eer
En knabbelt op ’t gebit ;
Hoe vrolijk wuift de purpren veer, .
Die op zijn krggshelm zit!
X.
Omstuwd van eedlen, jong en schoon,
En paadjes blijd’ van geest,
Zit in heur blinkende eeretroon
De koningin van ’t feest.
318
KÜ170 TAV CBOT SV OSBilTBUiPA YAV HELMOND ,
!2g toeft den held, die overwon;
Wiens wel*<gedrilde lans
G-een mededinger dulden kon
Naar d’ uitgeloofden Inrans.
Daar nadert bij met hoofsehen zwier,
En buigt, met heusi^en groet,
Doch met gesloten helmvizier,
Zich Yoor Geertruide’s vbet.
Nu klinkt een schel trompef^achal ,
Ten teeken, dat de held
Zgn aangezigt vertoonen zal
En meé z^ naam vermeldt.
Hg maakt helmvizier niet los;
Hg doet zgn naam niet kond;
Maar werpt zgn helm en vederbos
Ter neder op den grond.
Verbazing en verwondering,
Ontsteltenis en schrik
Vervulden plotsling d’ eedlenkring
In dezen oogenblik.
Want Kuno was ’t, heur bruidegom,
Hg, erfzoon van ’t slot Croy,
Die optrad uit den riddrendrom.
Als koning van ’t toumooi.
De grootste vreugd is sprakeloos
Gelgk de diepste smart: —
Want zwggend lag Geertruide een poos
Heur Euno aan het hart.
XI.
— „Zgt gij het, gg? o, groote God!
„Mgn Euno leeft dan nog:
„Alwgze Schikker van ons lot!
„Wat wondren doét Gg toch!”
— „Ja, Geertruid’! ja: ik ben het zelf
„Geen ander is het; Ik.
M*
DOOB F* r, c. steinmbtz.
m
„JJ dank ik, Heer ym ’t atergl^welf !
„Dit zalig ooganbUk!”
— „Hoe is het mooglgk dat gij ’t zgt;
„Men gaf u nit voor dood.’^
— „Ja, *t scheen als bleef ik in dan atpijd,
„Maar G-od redde uit den nood.
„Toen Godfrieds overwinnend heir
„De stormbres binnentrok,
„Viel daar een reuzig muurwerk neer,
„En mij ook trof een brok.
„Ik viel In zwijm. Toen ’k lujkwam, zag
„Ik kruisheir meer noch stad;
„Maar wel dat ik in boeijen lag»
„En zwaard noch schild meer had.
„’k Bevond mij in eens Emirs mBgt;
,/k Was zeven jaar zgn slaaf;
„Toch was hy goed, toch was hg ^acht,
„En als een christen braaf.
„Toen de Emir stierf, ontsloeg men mij ,
„Mgn trouwe dienst ten looii^
„’k Ben uit het land der slaverng
„Naar Malta toen ontvloon.
„’k Ging scheep van Malta naar Parijs.
„Daar hoorde ik van ’t tournooi :
„En trok, om uit uw hand den prys
„Te ontvangen, op naar Croy.”
xn.
De luchters brandden in de hal
Van Helmonds trotsch kasteel;
Daar waren gasten zonder tal,
Gedoscht in ’t feestlijk geel.
De hooge heer zat op zijn troon
Met Geertruid’ aan zgn zij’;
Wat was zij in heur bruidskleed schoon!
Wat zag ze zoet en big’.
320 KüKO TAK CBOT EKZ., DOOR K. F. C. BTBINMBTZ.
En over haar zat Adelbert,
De gr^ze heer van Croy,
Met d’ eedlen Kuno aan zyn hart :
G-een ridder was zoo mooi!
Toen trad de priester statig in
Met koninkl^ken tred;
Hij hield een rede r^k van zin,
En deed een schoon gebed« .
En glings trad het jeugdig paar ,
Op ’s priesters opontbod,
Voor ’t prachtig gouden huisaltaar,
En knielde néér voor God.
De vrome legde in ’s Heeren naam ,
Dien ’t al geheiligd zij ,
Hun beider handen plegtig saêm,
En sprak met klem daarbjj :
„Leeft samen vroom en vergenoegd;
„Dw pad hebb’ zonneschyn;
„Wat God op 'aard' heeft saêmgevoegd,
„Zal nooit gescheiden z^n!”
En zeven dagen achtereen
Was ’t feest in Helmonds hal
Yoor edellieden en gemeen,
Yoor dienstman en vaaal.
Aarle-Biztel, 1862.
DB SMID.
321
DE SMID.
Hutoriflcbe novelle uit den Spaanachen tqd.
In eene kelderkeuken van den koopman Herman van der
Maas, te Lejden, zaten Jaooba, zgne zuster, en zgne acht-
tienjarige dochter Aleida elkander. Het was buiten nog
helder dag, maar daar de kleine vensters door een uit sterke
balken getimmerden kogelvang beschermd en bovendien ge-
deeltelik met balen vlas toegestopt waren — konde geen
zonnestraal in het vertrek doordringen, en eene kleine
yzeren lamp moest de beide vrouwen bi haar werk te hulp
komen.
Jacoba leefde nog altgd in den ongehuwden staat, hoewel
zij reeds de vyf en veertig achter den rug had , en bestuurde
sedert den dood harer schoonzuster de huishouding van
haren broeder.
De voorzorgmaatregelen aan de vensters waren wel nood-
zakelijk , daar de Spaansche veldheer Don Erancisco Valdez
sedert eenige weken voor de tweede maal voor Lejden ge-
legerd was, dat met bommen en kogels erg geteisterd werd.
Naast Jacoba stond eene mand met zilveren en ander
metalen huisgerei gevuld, waaruit zg het eene stuk na het
andere te voorschin baalde en met kryt, borstelijes en
doeken blank poetste. Yoor Aleida lag fijn linnen uitgebreid,
en met ijverige hand sneed z^ windsels en maakte pluksel ,
terwyi zij somwilen ter z^de een blik op hare moei wierp ,
welke, rood gekleurd door hare inspanning , en door het dam-
perige lampsch^nsel en de vele lichtrefiexen harer metalen
beschenen, een model aanbood, zooals Bembrand in later
tijd zoo gaarne gebruikte.
„ Maar , tante zeide Aleida , „ waarom houdt gy u met
deze dingen bezig? Indien, wat de Heer verhoede, geen
ontzet komt, en de Spanjaarden de stad bemagtigen, dan
zullen zy het zilverwerk wel nemen, al is het wat dof.
Help my toch liever voor onze wakkere verdedigers zorgen.”
„Zoo zyn de kinderen,” zeide Jacoba. „Al het nieuwe
lokt en bekoort hen , al is het ook het treurigste. De oude,
goede gewoonte wordt spoedig vergeten uit veranderings-
zucht. Het kan er na de verwoesting van Jeruzalem daar
K. K. B. 1862. No. XI. 21
822
PE SMID,
niet onordelgker uitgezien hebben 9 dan in dit huB. De
knechten dienen by het burgery^^del , de meiden helpen
bg de verpleging der kranken in het ziekenhuis, of werken
op de w^len, bekommert u n^i^ns meer om dan om
h^t kostelyke Ijpnen te yerknip^en ^ zotjide het
^eheele huishouden te niet gaw, de h^pvel weet dat
poetsen ep schur^ nimiper npod^er dap jpi^t np ^ 4^
d^ knuddamp d^^ls in dikke wolken 4P sirptpu
en alle kasten ep bergpl^tsen t^inn^ dringt. Jammer ge-
noeg , fnen in de bovenverdieping geen r|^ wee^ voor
de. ^pgels van den v^wd , ep d^ alles apn het s^f mpet
ove^laten ; hier beneden echter ^1 ik het zooveel ik
kan , en daarmede doe ik w^zer , dan de opgewonden bor-
100^ al h^ vechten.”
l)it geschiedt tot behoud der st^ , t^te; ppdat het ons
niet ga als de qngelnkMge H^lemniera.”
„ Een ellendig behoud der stad , als geen huis zpppr onge-
schonden bl^ft;^ en dp menschen ^n rp^k^^^PP stervpn of
het laatste brood moeten deelen. Wa^pxn hpbbep de Hisf
lemmers zjch niet bij tyds overgegeven? Waartoe zijp anden
de eerl^'ke en christel^ke vredesverdragen in 40 wp^ld dan
om eene vesting voor ondergang te bew^n ?”
Terwgl Jacoba alzoo aan hmre, ontevredenheid ove^ de hard-
nekkige yerdedigmg der burgers techt gaf,^ legde plq^selmg
een sterk en i^hoi^end kanongebulder h/^ h^t. stilpwgg^
op. Het scheen van 4 ^ zuidz^e der s^d te kpmepi
rolde zoo onafgebroken ^ dat bet gelui der storpiklök en bet
tromgeroffel , d^t de verdedigers opriep , na^uwel^ daar*
tusschen kqn vprnopien worden. In desep oogepblik kwam
ookGrietjje, epne dienstma^d dpa huizee, dq kamer binnen
loopen , met den uitroep : ,,De Spapjaprd bpstqfmt dq atad!”
facoba Uet do kap vallen, dip zy schuurde, Aleida
de schaar qp de Ijafel, g^eep eene bas, che n^t dps; vaders
bedstede stond, en wilde max bipten.
„Vwrkeen?” stamqlde Jacpba. •
„De nood drpigt !” riep Aleida uit; „ map;- niet ypïgoeö
heeft Kenau Hasselaar ons een voorbeeld gegevqp ^ ook
mgne Ipnd is stqrk genoeg om een wapen tq dragqp.”
wilde vooft, maar de tapte vepaperde haar den w^.
Hqt kppppgeh^^®*^ qpgehouden. Ijen oogenbjik dwn*
vm mm.
ass
hoonie mm dan (and nm een gewapeade op de eteenen
van iieÉ ToorisaiS| en nadat or me aangeUept, trad een
&raefc , welgeiaadd: nuai jiixmeiu De (reder ap dén hoed
duidde den biugechopiaan aan , het zwart gelaat en een
braad nog niet geheel in de schede gehorgeit alagaiaaaed
verrieden helt aandeel dat hg aan den laatsten etagd >had
genomen.
De verseh^nig van den onbekendie deed Jaooba waer <tot
riehaelire komen; en dieida hesahouwde hem Tvagend ,
ligfc niet aoridei! den indnok te ¥drraden, dien denman dbor«
gaans otiaakt, nis, hg ^idb in krggshafibig veeivkomenrfnrix^^
^ Mijn 'WakfceDe heoilidinaB viander Maas,” seide hg, ^^had:
de jonkvrouwen vriendelgk groeten , en heeifib mg opgedragen
haar eagne spoedige komst te melden. Ik heb. naast 'hem
gestseden bg de bres in den wal, zooals üt wertronw itofc
zgne tevredenheid , en toen de Spanjaarden * terug (irahèti ,
droeg hg lag de aangename taak ^p, uUeden geimat te
steUen etntreiit hem en heb lot van de atad«”
„Bn waaanom is migpix broedeor erif niet gekometnrp’ wraeg
Jacoha (tamelijk koel. Maar Aleida heiarigde den hode irxien-
deh^ haren dank, en deed >(mderaoek naar don loep en den
uitslag van het gevecht.
„Qg kent het aangognepen fmnt/’ zeide de vreesede, aoiii-
der veel ^op Jhooba te letten, wrae vraag hij Met axdleen
gehoefd te hebban: „Wg hadden den ctacht gebruikt om de
boes te 'veraadqeran. Hg nam een stak van een linnen
KwadiMvan de tafel, ombaar de versterking, dieraen bad
aangelogd , duidelgk voor te «tellen. AJeida^ opmeikzowm-
heid, hare levend^e vragen maakten zgne veoidragt steeds
levendiger on in bet vuur der rede moesten horatels , scharen
en wat er meer op tafel lag, dienen^ om den stasid van het
geschut, de rigting der kolonnen te vereinnelgken , tot Ja*
ooba vertoornd daartusedsen kwam , het balf voltooide plan
irit elkander rukte en zeide: „Als de stadsgraokfen van
Leydem zoo smerig WMen , als de vmile streep , dien gg niet
uwe zwarte handen op dit heldere tafelkleed gemaakt hebt,
dan aallen er geene kanonnen noodig zijn om de Bpanjaar-
jaacden on alle volken , behedven de aehterlandert , af te
schrikken.”
Almda wilde er oen versoeiiend woord tuëseben Voegen,
824
DB 8KTD.
maar de vreemde nam zelf zijne verontsehuldiging op zich,
en antwDordde: „Ik ben van mgn beroep een wapensmid,
en was juist aan m^en arbeid , die thans voor het algemeen
welzyn zeer noodig is , toen de stormklok mij nua r den
wal riep. Daar heb ik eerst bg de bediening van het geschat
geholpen, en toen het tot de blanke wapens kwam, ging
ik naar manheer van der Maas op de borstwering. Hier
trof hem een stok van een springenden granaat aan het
been , en toen droeg ik hem naar beneden en sloeg mede
de hand aan het werk by het verbinden. Bij al zulke dien-
sten gaat het niet zoo heel zindelgk toe , maar ik kan n
verzekeren, dat van daag menige fraai gekleede don bonter
geverfd is dan w^ z^n , en — ”
„Wat zegt gyp” viel Aleida, bleek als de muur wordende,
hem m de rede : „Is myn vader gewond? Zwaar gewond?
Misschien nog erger?”
„l^een, niet zwaar gewond. Jonkvrouw, acht gy mg
zoo ongevoelig , dat ik hier staan zoude en over andere
zaken met u spreken , terwyl uw vader in levensgevaar ver-
keerde? Een granaatsplinter heeft hem het regterbeen eea
weinig beschadigd , maar het is onbeduidend , hy zal spoedig
hier zyn , en zond my vooruit , om u allen schrik te
sparen en op zyn aanblik voor te bereiden.”
Jacoba liep handenwringend rond , Aleida greep den sleutel-
bos om byeen te halen wat tot versterking en verpleging
van den gewonde noodig was. Door een paar burgers on-
dersteund , trad van der Maas op dit oogenblik binnen en
werd met hulp van Aleida en Willekens — Willekens was
de naam van den jongen wapensmid — naar zyn bed gebragt.
Jacoba overtuigde zich spoedig, dat de verwonding niet
van beteekenis was, en zelfs als een geluk was te achten,
dewijl ze hem van nieuwe gevaren terug hield. Dadelyk
vernietigde de verdrietige luim , waarin zy zich bevond, alle
medelyden, en slechts de tegenwoordigheid van den vreem-
deling hield de verwyten terug , die op hare lippen brandden.
Willekens nam hartelyk afscheid van den koopman, terwijl
hij beloofde dikwyls weder te komen , om te zien hoe het
met hem ging , en berigt van buiten te brengen ; daarop
groette hij Jacoba , die dit zeer koel beantwoordde , daar q
met onverholen ergernis bemerkte dat Aleida hem regt Te^
ra SMID.
S26
Irotw^lgk het blenke handje in zgne krachtige regterhand
l^e.
Naanwelgks was de kamerdeur in het slot gendien ^ of
Jaooba opende haar hart en zeide tot haren broeder : i, Dat
is de staraf voor uwe voorbarigheid. Daar ligt ge nu op het
bed en even goed kont gy op de doodsbaar liggen. z^t
immers geen soldaat, die bestemd is voor het doodschieten?
Behoort een deftig burger zoo voorop op de borstwering te
staan P Waartoe zgn dan de wallen met groote kosten ge-
maakt, als men zich niet daarachter beveiligt? Als nu
dood waart, wat zoude het dan helpen of Lejden Hollandsch
is? Of dat Oranje in de plaats van den Spanjaard over ons
regeert? Ware de prins maar ver van hier en de rust en
vrede in onze goede stad Lejden !”
Yan der Maas deed alsof hij van dit alles niets hoorde,
en legde zich met behulp van de zgden kwast, die aan een
koord boven z^n leger hing , in eene andere houding , maar
Aleida viel haar in de rede, met de woorden: „Tante, ik
bid u den edelen Oranje onaangetast te laten , en vader de
rust te gunnen , die hg zoozeer behoeft.”
„ O ik weet wel , mgne waarde jufvrouw van der Maas
zeide Jacobs spottend : „ de vrgheidshelden vinden in u eene
bereidwillige verdedigster , van den prins af tot den zwarten
hoefsmid toe , die mgn tafellaken voor zgn aanbeeld aanziet.
Hg moet nog eens hier komen!”
„Dat zal hg nog dikwgls, lieve zuster,” antwoordde van
der Maas. „Willekens is een braaf man, bekwaam in zgn
vak , en een duchtig soldaat , te water en te land , want de
wakkere kerel zwemt als eene eend door de grachten. Ik
acht hem des te meer, daar hg niet eens een Leydenaar of
Hollander is, maar eerst sedert kort uit den achterhoek
van Gelderland hier heen gekomon, en toch vecht hg met
verachting van zgn leven voor onze on durft eiken
Spaigaard te staan» Hg is mgn luitenant en kommandeert
mgn vendel , terwijl ik door m^e wond hier lig gekluisterd,
en gg s^lt er u aan gewennen moeten hem hier te zien.’*
„Ik dacht het wel dat hg ergens uit een afgelegen hoek
kwam,” mompelde Jacobs.
„Wees niet onbillgk, tante,” zeide Aleida, „en meen
niet dat men alleen in Holland achtenswaardige menschen
m
m mw.
Se§ tiq gQUoi^gen difl^WiübMliB dénfie iaènik j
niet bedrogen heeft. De kalmte en yrgmoedigheid , üta>
ittiedei'h^^^ ttnn^toad, yvètp vwt enae zaalê en debe-
diièhtzaflBilieid^ wattrtnede h$ b§ gelegenheid tei<l«|lde, wit,
mi>7CNArsdgtig Itilgeepeoken , one eeoai doddel^ken sehrik had
ktUQOien Teaooittaken, namen n^f dadeiyk tok e§n voovdeiri in/’
^ Jnbt die bedaatdheid vergeef ik hem ndek,’’ antwemdde
Jaeoba. ^,S& alt hy ons nog gebedmv had daA wg> niet ftié-
tdkrilÉten zonden; maar met de giooltte enverechilligkeld '
verhaalt hij one het enttettendste , aleof hel ons üi het
geheel niet aanging^*’
„Dat deed hy met goede bédeeling , iantè^ Siyn werkzaam |
aandeel by het ongelük van tadèr gëtati^ voer zgn gevoel.”
„Wat gevoel! Ik weet wel wat b§ mdktf ometandigheden
veegeaant ki $ maat het ie in allen getalle engepemt, Aaltje,
dat een vreemden man^ dadeiyk tób bartdyk bejegeat
aleof ^ hem altyid gekend had. 0f weet daf uw neef
Wfliem kmjn ett ook tlWs vadert wóórd hééft* om ni e^ae
uit ree uweF hand te ontvangeiii ltsy dankt dM
eene vergeiyking tuooehen den kóo^matt en den mnU al te
ongm^^d^ zon zijn.”
„Ik heiï myn neef regt mst^iyk genegen, fttttte, ea
Mf Ileto altgd gc^raMA offidü» I19 vadert k6»ï>rtö«gé«f, de
AieidA, zoo ([goedig tót een kr^fldUp hielp niIrtiÉttte ea
er mede in zee stak , waar hy zieh dapper heeft gè^k^ea;
moar er beotaat tneeohen ons beiden niefis , wat eene
verg^Mng aonde verbieden; ook komt het miy vóór”
voegde zg er lagchend b§, „dat Wfflekena Wel de man is
om eéno veii^yking te kunnen doerataan ”
,^WatP stoof de tante op: „vereta 9 lf u goédP Cff zomk
ndMÉi^ën'de vronw van éen smkl koiMéir wOrdén^v wiens
scifoenste werk de voetètt der paarden Vèrzimk en ten
heógstè* die van armzaSige' voetknechten aïe ay geene
nieuwe zolen betadton kunnen P Gij kunt znlk^ óen moe^
man aanhangen , die afeerft , waar men hem aanttet , en
'die in eene soort van vóórhel woont P IneVér gave ik u
aan‘ eén atraatvégér , die ten minste voor de zinde^kheid
zorgt al beoefent hy ze voor zich Zólvén niét; een
wetrd: gy wcmdt WiBems vronw of ik zal' n óntervon.’^
Met deze weerden verliet zij de kamm^.
BB CIMIB.
dochter,^* sprak thans de hder van der Maas ,
hebt iiiet wel ged^ uwe tante zoo te vertoornen.’*
„jiXa&r ^e’kan haar schimpen aanhóoreh op ^égehé , waai>
toor ^ vader, bloed en leven gewillig óp heé spet èiet.^^
„Wat de politieke gevóélens betref , vindt ik heé bés£ ée
handelen, zoo als ik pligimatig vind, en liaar ih den buïse-
lyken kring te laten praten wat zij wil. I9ë raad^erkaiidé-
lingeh behoorén op het raadhuis ; wat dé overige gezinoliéid
van tante Jfacoba betreft, deze is allerbest, zoowel je^hs
u als jegens mg.**
„Waairóm geeft tante aan hare goede gezindheid dan ooh
niet eene vriendelijker uitdrukking? ïk k^ die iledrei^g
om mg te onterven niet aanhooren, zonder dat mgh gevóel
daartegen opkomt. Alsof alles veil móét zgn voor goud,
alsof men niet leven kan zonder schatten ?**
„Wél kan men zonder dat leven , maar — Iaat olis ópre^
zgn, mgne dochter: ï)e verwisseling van mgh winsigévëhd
koopvaardgschip in een oorlogschip , de daartoe nóodige uit-
rusting , de groote behoeften van het algemeehe welz^ héb-
ben mgh vermogen uitgeput en de bronnen mijner welvaart
verstopt of afgeleid. Het laatst^ overschot , mgn ahdèr schip,
is wélligt reéds véibrgzeld op eene klip of verkeert m gevaar
van door stormen of ^paansche gallioeneh te verzinken.
Tante Jacoba*s geld houdt thans mghe huishouding in stand.
Hare bezittingen zgn onze laatste toevlugt.”
„Ik kan iminérs werken, vader.**
„Dat is‘ de ónbózorgdheid der jeugd , lieve Aléida. l^lké
dag vérmihdeft die. Waarom zoudt gg verwerpéh wat het
geluk u aanbiédt? XTwe verbindtenis met Willem is in ons
aller voórdéel. ^ heeft ook mijh wóórd, en gg zult niét
verlahgèh dat ik het breke.**
Aléida wist bg ervaring, dat, als dé heer van dér Maas
sprak van zgn gegeven woord , alle tegenredehen vruchteloos
warén, en hem slechts wrevelig maaikteh. Zg zweeg derhalve ,
besloten om af te wachten of Willem ook op de verviüllhg
van hét woord baars vaders zoude aandringéh.
Wiltèkens kwam sedërt zgn eerste bezoek een! paar maïeh
daags ih het keldervertrek , dat thans de geheéle familie
vereeni^é, — nu om naar den toestand van den hoofdman te"
vragen , dan om berigt van de vérdedig^g of eehé niéuws^
328
BE SMIB.
tgding over te brengen, en terwgl van der Maas zgnen dieiuit-
gver prees , berekende Aleida in stilte het aandeel dat zg
aan dezen dienstgver hebben konde. Tante Jaooba werd
allengs een weinig met den onaangenamen geest verzoend,
omdat hg altgd net en voegzaam gekleed het huis binnen
trad en haar zelfs een poeder gegeven had , waarmede zg
gemakkelgk en spoedig alle metalen van roest bevrgden en
blank houden konde. Indien zg het ^‘ne net had kunnen
bespeuren , dat de smid om het hart der nicht begon te
strikken, zouden al deze pogingen vergeefs geweest z^,
want de winkel van neef Willem scheen haar het paradgs ,
waarin hare nicht tehuis behoorde.
De belegering duurde intusschen met toenemende hevig-
heid van de zgde der Spanjaarden voort en evenzoo de tegen-
weer der burgers. Het gebrek klom met eiken dag in de
naauw ingesloten stad. Yelen vielen door de kogels, maar
nog meerderen door ziekten , welke het gebrek veroorzaakte.
Men zag bovendien eene hoofdbestorming te gemoet. Deze
verwachting verhaastte in Willekens ziel een besluit , dat lij|
anders nog niet zoude genomen hebben. Ook hg wilde een
storm op Aleida wagen, en dan of met verdubbelden moed
vechten voor de gewonnen bruid , of de pgn van de wonde
des harten verdooven te midden der Spaansche kogels en
speren, die hem misschien wel voor altgd daarvan zouden
bevrgden.
„Laat mg morgen ten tien ure de bovendeur van het huis in
en vergun mg een kort gehoor. Ik moet u spreken,” schreef
hij op een stukje papier, en vond gelegenheid het Aleida
in de hand te drukken. De nacht verliep voor het meisje
onder*^ allerlei zwarigheden, die in hare gedachten oprezen,
maar het minst dacht zij aan de mogelgkheid , om door een
kogel getroffen te worden , hoewel het huis van van der Maas
in de rigting eener batterg was gelegen. Kort voor tien ure
was uit hare overwegingen nog geen besluit ontstaan, en
zoo geschiedde het schier onwillekeurig , dat zg ten tien ure
zich op den trap bevond , die uit de kelderkeuken naar de
eerste verdieping voerde , en haastig op de bedoelde deur aan-
ging , toen zg achter zich zachte treden hoorde. De. geoefende
oogen der omzigtige tante moesten ergens een spoor ontdekt
hebben , dat zg volgen wilde , en zg was gewis om die reden
*
BB 8HID.
dS»
haie nicht nageslopen. €toame zonde zg ook verder gigaan.
zgn, als slechts het hooger gedeelte van het huis even
kogel- en bomvrg geweest ware, als het onderaardsch gedeelte
der woning. Zij waagde zich eenige trappen naar boven,
hoewel met een kloppend hart, en Aleida bemerkte hoe de
bespiedster, kampende tusschen nieuwsgierigheid en angst,
het hoofd zoover naar boven stak, dat zij den gang overzien
konde en dan weder snel ineen dook , als eene eend in het
water. Juist klopte Willekens op de deur, en Aleida zocht
te vergeefs naar een middel om zich van da lastige tante
te ontslaan. Op eenmaal viel haar oog op een falkonetkogel,
die reeds vroeger door een venster gevlogen en hier was
blgven liggen. Een snel besluit nemende, greep het slimme
meisje den kogel en slingerde hem met kracht t^en den
muur, zoodat hg ratelend over de marmeren steenen terug
rolde , tot aan den trap , tegelgk jammerend uitroepejide :
„wee mg ! een granaat !” waarop zg zich op den vloer liet
vallen. Een luiden val op den trap bewees, dat de spion
haar voorbeeld geVolgd was , en nu stond Aleida op , opende
Willekens de deur en voerde hem naar een der kamers,
waar geene luisteraars te vreezen waren.
Hier rustten hunne blikken op den Bijn , die hier meer
een onbeduidend kanaal , dan den koninklgken stroom ge-
lijkend, zich met moeite door de zandgolven naar de zee
wentelde. Een vgandelijk wachtschip lag op den vloed ge*
ankerd ; in de verte kruiste een schip der Watergeuzen , dat
de kusten bespiedde. Meer in de nabgheid vertoonden zich
de tenten van het Spaansche leger, en graauwe rookwolken,
waartusschen vurige bliksemstralen flikkerden , wezen de rei
schansen aan , welke rondom de stad waren opgeworpen , en
onophoudelgk dood en verderf in haar slingerden.
Het was natuurlgk dat de verliefden , hoeveel zg elkan-
der te zeggen hadden , onder deze omstandigheden niet veel
woorden verspilden. Haastig bekende Willekens haar, hoe
de naderende strgd op leven en dood hem drong te trach-
ten 9 om vooraf het hoogste geluk des levens te winnen ,
en Aleida opende hem van hare zgde het liefdevolle hart,
maar verzweeg hem de aanspraak van haren neef, den in-
vloed harer tante en de gegeven belofte haars vaders niet ,
welke zich als een onverzettelgke hinderpaal tegen hunne
Bi! ÉÉtlD.
wiftëliilen' en Mèn wël eftgé ^èM^IiélIfoil
houden.
„^BSSjte lïofflë zël élken Müde^^ïiiftal odxWei^eii f VèifiélféMe
WiUëkOnE^.
„Laat ona bédaitrd blijVen , mgti VHend V* ante'oidrddé Aléidü.
„Niet zuft eene uftbiMtitig vtö dweeperij , dea^ niét in
otfóen tOeëtend , en g$ zoüdt déj&édoo^ b§ ndig'n bédéiirden
va^r liièt Ter kolneü ^ én oofe zé^ liiet , wïint ik hóud
et niet van, dat de daden niet op de WÖOrdeii kuniieti
Tülg^, en dat n!kOét hier hét geVèd alé lUet éen on-
verwadit gfeiuk ona te htdp koint.*^
„Dé daden zullen op m^è Wdot^deii Tolgén^ Ik z^ééif hét
u: m^ne liefflé Torbt^zelt élken hindeï^aal.’*
„Willékena , spréék zoo ligtraardig niét ” hèrnam „Ziét
g| daar dien dam yan bolwerken , die aioh höogéé én hóogér
vërhèfibn ; é^niüin ala g$ dien kunt ^eghiinién , kunt mp
yaderé ^ooid dóen wankelen , want , geloof mg , ^ is ook
een bolwerk.”
Floteeling reea een denkbeeld in de ziel dés jongiUanB Öp.
Als of hg yergat wat Om hetn t^aa, stond iSj eenigë oógen-
blikken roerloos en twi^gènd in gedachten iéi^onken, toén
klemde bg Aleida met onweerstaanbare kracht aan hèt haiH;,
dfukté een yttrigen kus op hare lippen » fluisterde : „bid voor
iD§/’ én ^Ide zich yerwgderen. ï)dor Zijne heftigheid yer^
schrikt, hield Aleida hem terug, opdat h^ kalmer worden en
zyne bédüéUng haar mededeelen zoudé. Ifit hèt iSpaansche
leger en yan den Wal deed zich een kort tromgeróf^el hooren
en aan beide z^én werd het yuren gëstaakt.
„Om Oóds wil, laat m§ gaan!” riep Willékéns, —
geven hét teekën tot onderhandeliUg. Ik mOét naar dén
kommandant eer hét te laat ia.”
Aleida gaf aan zgn aandrang gehoor efl' gldé voorop om
té zien of de weg vrij was. Bij den triip lég dé ^o-
nétkogèl , een weinig vérder naar beneden lag schgnbaar
eyéüü rustig tante Jacobé. Aleida gaf het afgesp'roken toe-
ken en Willekens sloop haastig den gang' door én hét
huis* Uit.
Tante Jaeoba had door de dagelijksché gesp'rekkèn, dié
zg géhoord had, zoovéél léA het konstabelsWëzen bègTepèn,
dat ^ wiéè dat allé kogelé tan gZOT, food of steett geVéér-
jm mnDk
m
lyicfi üagsn eijii eü dait gevitlde , hoUd kogelBj gfmaatai mkf
bommen bgzonder gevaarlek waren, daar zig niet Mechte>iii
hêl vHej^si ^ miaar oék nog hmg na bet nedèrvtdlüeii vei^derf
aanUngjten, doorkogeloy slmkken en aplidtere
inhetnondto wevpen^ ag wist ode, dat bet eenigst vei^edi-
gktgaËbidde): togeli zulk e«ae verëchrikkeligbe uitbarstbig waSi
zich dade]^ op den grond te werpen. Aan deze kénnis en
don tlÉuSifvAi^ die het lot des koopm»is daaraan bgaette ,
waé hei‘ te dMOk^ dat Jaooba ditmaal, zonder op het aan^
wezige stof acht te slaan, zich bij het emnste geluid van
een vsdliméesL ki^gel op eone trede im den trap had ge-
wotpenf en zOo klem mogeli|k vras ineen gokrompeiou Oodis*
rende den eetetmx hadven dèg zoude geene menschelgke magt
haar van daar hebben gedreven , want b^ elke dreuning van
den trap vermeerderde baar cmget ^ maar Aleida liét haar
ctea kegel zien en het gelukte haar met moeite , haar ran
zijne onschadelgkheid te overtuigen. Nadat m eeni^n tyd
m een en^er water had gelegen, zonderr te sisten of te ont-
ptofihn ^ stond Jaeoba van baio ligplaatn op » met met weinig
trots over het doorgestaan gevaar. Vond het zéér n»tiziitr-
Ip: ^ dat Aleida gedurende dien t^d in dezelfde houding ge-
blevet^ was , m slechts eene grove berisping over hare waag-
balzerg en een gestreng verbod om weder den trap te
biétredm , was het gevolg van het gebeurde.
Ikmu Wiltekens naar het Stadhuis ging,, waar hij den
kommandant Jan van der Does dacht te zullen vinden , wérd
juist éen Spaatnscfa officièr, met een blinddoek voorzien , der-
waarts gevoerd. De Stedelingen ^ van den kCrten> wapen*
stSstémd géhruik^ wiQendo maken om zonder geVoar het zon*
licht te genieten , slopen uit hunne kekers te voorschyn.
Wankèléndé grijsaards, vrouwen met hare kinderen, kreupelen
^ tisken gingen op de straten rondr Hot gebrek aan voedsel ,
dat ziéh eiken dag meer deed gevoelen ^ had de klèur van
hunne wangen geroofd , zelfs vdie der gewapenden wairen op
het ptint om Vóor^ dien vreeseigken vgand te bezwigken. Van
der .Does kWUm juist van de wallen en trad door de men%te
henen , toën Willekens b$^ het stadhuis Was gekomen. Het
luid geroep : ,jOranje boven ! Leven de geuizen I Weg met
den SpOnjOdM!’’ dat uit duizend toonden door straat
galmde, koude den afgevaardigde gcnoegzoaln doenl hooi^,
BI sim>«
892
dat de moed ea staadrastigheid der berolking nog ongeachokt
waren gebleyen,
^Heer yan der Doob,** zeide Willekens op den komiuBn-
dant toetredende, „ik wenschte u onder vier oogen te spreken.’'
„Waarom onder vier oogen?” vroeg van der Does, Jk
ben niet gezind voorslagen te hooren , die niet allen hoeren
mogen.”
„Wat ik heb mede te deelen is niet geschikt voor het po-
bliek. Maar indien ik iets zeg, dat u mishaagt, dan kunt
gy my later straffen.”
„Welaan dan,” antwoordde van der Does, „maar ik moet
eerst dezen Spanjaard afvaardigen ; want wat my wordt me-
degedeeld , het kan niets in m^ besluit veranderen.”
Zy begaven zich naar het stadhuis.
De Spaausehe officier bragt de vordering van zynen veld-
heer Yaldez over, dat de stad zich op dragelyke voonnsu>
den zoude overgeven.
„Men kent uwe voorwaarden antwoordde de burgemees-
ter van der Werf, „en Haarlem en Naarden kunnen getuigen,
hoe zy gehouden worden/’
Een kostelyk banket, waarop de afgevaardigde op het stad-
huis naar de zeden des tyds onthaald werd, scheen van
overvloed in de stad te getuigen. *
Na afloop daarvan werd de Spaiyaard met een afwend
antwoord weg gelmd, en Willekens bekwam het verlangds
gehoor.
„Het plan, dat gy my voorlegt,” antwoordde de komman-
dant, nadat de smid eene wyle iyverig gesproken had, „doet
uw verstand eer aan , en stemt met de vroéger my mede-
gedeelde bedoelingen van den prins overeen. De voorzigtig-
heid, die gy by de opening van uw plan in acht neemt,
overtuigt my, dat ik met een kloek en bezonnen man te
doen heb , en maakt het mij tot een pligt rondborstig tot u
te spreken. De uitvoering van uwen voorslag is met het
grootst gevaar yoor het geheele land verbonden. Het ge-
volg is onzeker, en een ongehoord verlies buiten tw^el;
maar ik wil ook niet verhelen ; dat wy tot het uiterste
bragt zyn , dat slechts het uiterste ons redden kan. Beter
voor Lejden dat het in den vloed wegzinke , dan dat het in
Spaaimche handen valle.”
J>E 8MIB.
833
Feixusend wandelde hg een paar malen de kamer op en
neder en ging toen voort : ,>Yan hieruit kan niets gesehie-
den. De weinige toegangen der stad zgn met schansen ge-
sloten. Eeeds is de twee en zestigste opgeworpen. Ons
leger is sedert het ongeluk op de Mookerheide te zwak om
veel te ondernemen. Ik zie geene andere redding , en ik
tw^el niet of de staten zouden hunne toestemming geven ,
als de prins den geheelen omvang van den nood kende ^
waarin Leyden verkeert. Ik heb met de stadsregering reeds
overlegd » om zijne excellentie daarvan te onderrigten ; maar
wij hehben nog geene mogelijkheid daartoe gevonden ; van
algemeene seinen mogen wg ons niet bedienen, de burgers
worden daardoor ontmoedigd , de vijand in zgn overmoed
gesterkt , en voor een bode is er slechts één weg, een hoogst
gevaarlgke, die niet ligt iemand zal wagen te betreden.”
„Ik ben de man niet,*' antwoordde Willekens, „die halfweg
blpt staan, als de weg slechts eenigzins begaanbaar is. Noem
hem mg derhalve.”
„Te land is er geene kans; maar ik weet, gg zgt een
voortreffelijk duiker. Wilt gij het wagen den over te
zwemmen , dan is het mogelgk dat gg den oever bereikt en
veilig ter bestemder plaatse komt.”
,Jk wil het wagen,” zeide Willekens vast besloten.
„Braaf zoo !** antwoordde van der Does ; „ik zal uw voor-
slag burgemeester en raden mededeelen.”
Dit geschiedde. Gretig werd het aanbod aangenomen,
en Willekens ontving een gzeren ring met cgferteekens ,
als bewgs zgner zending bg den prins.
Na de terugkomst van den parlementair was het vgandelgk
vuur met vernieuwde hevigheid geopend en uit de stad slechts
matig beantwoord geworden; met het invallen der scheme»
ring echter verhièf zich van de wallen een vreeselgk schieten,
onder welks begunstiging een uitval tegen Le7derdorp ge-
daan werd. Terw^ hierdoor de opmerkzaamheid der Span-
jaarden naar de landzgde werd getrokken, gingen van der
Does en Willekens, geheel in mantels gehuld, riMr den
Sgnoever. Hier maakte de kommandant zich aan de schild-
wacht bekend, en zgn wenk verwgderde eiken getuige, op-
dat verraad ónmogelijk werde. Een zeil was over de borst-
wering geworpen en bevestigd, Willekens liet den mantel
884
rallco , klftofeeKle , aleehts in een Ijnnan bwi «n ge-
ImJcl, omhoog, en Meof toen, om niot v«q de vgABdel|ke
wftcUpoeten hemei^t/ te vofden , een oogenbUh ui^ieBtnkt
liggen; mn»r torna weder eeni^e geschntsalTo’B bnlderdeu,
sekte hg lange het zeil af in dw stroom. De hnomumdimt
wendde aidk naar de stad, om de r^den van de tegenover-
gestie Bpe nog meer te verontrusten.
De oode bedekte den koenen duikelaar met zgne gol-
ven, en deze kwam, meeste onder water zwamnnende, de
v^del)^ eeverwaehten voorby tot aan het wachtschip, voer
eohter het grootste gevaar hem bedreigde. De stneom wm
iner smaller en oodi^isr. Willek«ui overlegde «d hjj het
wagen aoode, het eehip voorby te waden, of dat het raad*
aamer was yfeg te land te vervolgen. De vrees on
in de dninen op patronilles te stooten, deed hem tet het
eerste besluiten, en vooncigtig voortsluipend,. kww hjj tot
aan den keten, waansan het schip voor anker lag, Twee
arkebusiers wandelden als schildwachten op betd^ beeuot
weder, de overige bemanning eeheen in het ruim te slapea
De aene schildwacht bem^kte de graanwe gestalte, Uaof
staan mi deed zyn „werdai” hoeren, Willekena antweioidde
niet en drukte zich in het r>et op de watervlakte neder.
„Wat is het, kwoeiraadP” vroeg de andere b^amao, ^ „ü
kan het niet onderscbeidmi. 9et woelt daar i^nda in bat riet.
Zoude het een HoUandsche geus zgn P ^ „ Idp dwawf
Zonde «x een aUem kKunen om het sdiip , diM* Sk^een half
vendel soldaten bemand is, te oyerrmnpelmi? Het aal eoue
meeuw geweest zyn of hoogstens agn verdwatdde aa^nd.”
Willekena plaste een weinig en blaakte het viereiachte ge-
luid om ben in den opgevatten waan te versteen. Toen
waadde bij gebukt en langzaam voort. Die hem had aange-
roepen maakte aanstalte om te scdiietea en blies op de kmt.
„Wat wilt gyP” vroeg de and«.
„Het moge een onschuldige zeehond ef een kettersebe
landhond sgn, ik wil op hem loslwtmdan. Ais het een zse-
hond ia kan zyu vel mg dienstig i^n tot een paar wata-
laanen, die men wel noodig heeft in dit moerassig land.”
„Zoop” zeide de ander, en hield de hand. van ^nen mat*
kar terug. „Hen kan wel zien, dat gg een jonge kwant sgt,
dis . nog nooit op een buitenpost hebt gestaan en dimromnos
pï 8|M;p.
886
ÏQftsqJï. 4^ pw bj 89 ^d 014 pp wgpjfl te ^f^tePf
Wilt gg den gebeelen vpprpostej^i^eten W ftUar?» bcepgpp^
014 w^ Y4fi psplk eep cUep? ]^aafc dpn ^pabond ^554 vel
pn bei^fia^ mr eigen huid, di^ fenjelgk gp^weept zpl wordpn
door d^n p^ovopst, als ^ mijnen rp^d niet volgt.”
De W 4 pi:pphawing hielp, De jp^ge busschieter nam bet
reeds aangelegde roer weder op en verloor zgpen bwt uit
Het blijdschap ep een gavpel vap bartelijke dankbaarheid
begroette Willek^ns de zee, welker golfslag hem als ppue
aangenaipe ipuziek ip de ooren klonkf Hij wepdde zipb»
IpngS het strand voortgaande, paar de ?^*de vpn !Ep»twgk>
kende npar eepe visschersboot, Pïn 4aarmpde pen Hol}an4r
schen kruiser te bereiken. Dp nabghejd der dninen» waai^
vgandelgkp soldaten konden verborgen zgp, drong bpni nog
altijd tot omzigtigbeid, te IPaer daar de duiste^^ia bes^ be-
lette van zich pf te kunnen ^n. Het hevigen schrik hQprdp
Willekens vpor ^ich ppn pchril fluiten, d^t achter .bpm pp
gelijke wgzp werd beantwoprd en waarop yan abe zijden gp-
wapenden naderen. Hg speldp in ^ee, onqi sich aan bare
bescherming toe te vertrouwen; bot was pp dpste plaats
zeer ver ondiep. De vervolgers pmaingeldpu den vlugtelins»
bereikten bpm en sleepten hem naar het strand^ Sabels en
pistppUoopen werden op zijnp horst gpzpt, gpjieinpte stem-
men geboden stilte en vroegen wie hg was en vau waar hg
kwam? Wett eene blgdp yerrasstegl Hpt waren HoUand-
sche stemmen , en hppwpl ppk monig koningsgpsiude Npdp^r-
lander onder Spaansphe yaandels streed, was toch van lands-
lieden eer verscbppning te bppen dan van bteoddo^tige
vreemdelingen.
„Een burger uit Lpyden,” antwoprddo Wfllpkons,
„Vergis u niet,” ze^e eene ruwe stem, die doordat zg
onderdrukt werd dps te pnaangenamPF klonkt iJn ï/eydpn
spreken zg het HoUandsch beter uit da^ git kame^i^aad*
Voor ?ulk epne leugen badt gg u een gladdpy tePg moeten
aanschaflen. Hij schgnt uit Muuate^bmd te komen» daar
sprepkt men aan de grepzen zulk Hoflandsph. Het bf wel-
ligt epn Dpitscbe soldenier yan den pyerste Erpundsberg.
VTaarom zgt gg bier gekomen om gebangen te w<nrden?
«ft Dnitecbpr^ maar we} Gelderapfeman van
886
BS SXXB.
de SfiixiBteFBche grenzen) doch sedert eenigen tgd inwoner
van Leyden, waaruit ik ben ontvlugt.**
„Zoo” — grijnsde de ondervrager, — „Nu klinkt uw tong-
val weder als van een Spanjaard. Zgt gg welligt ook een
neef van onzen genadigen hertog , zooals de krggsbouwmeester
don Alvarez Pacheco , dien ik vóór twee jaren te Ylissingen
liet opknoopen *
))Als gg ) zooals ik daaruit moet afleiden , de ftdfnïwm.1 on-
zer watergeuzen, heer Willem Blois van Treslong zgt, zoo
verzoek ik u mg spoedig naar uw schip te brengen. Tot het
voetenspoelen, zooals gg met uwe gevangenen gewoon z^,
is de zee hier niet diep genoeg, en acht gg mg zoo voor-
naam om een strik aan mg te besteden, dan weet gij wel
dat op de kale duinen heinde en ver geen boom te vinden
is — zoodat gg mg wel bewaren moet voor uwe ra.”
„Gg bevalt mg, gij zgt een even moedige als stevige knaap,”
zeide Treslong — „en daar ik in elk geval door u van Leyden
vernemen kan wat ik weten wil en juist om dat te ontdek-
ken aan land ben gekomen, zoo zult gg uitstel hebben. Als
gij evenwel gelogen hebt, dan krggt gg morgen bij het op-
gaan der zon een voetbad, en als dan het water kouder is
dan nu„ moet gg mij de schuld niet geven. £n nu, kom!”
Zg gingen een eind in zee, toen gaf Treslong een tee-
ken, eene boot roeide naar hen toe en bragt hen allen op
het schip.
Bier, waar Willekens door geen twgfel omtrent den pe^
soon in wiens magt hg was meer weerhouden werd, ge-
lukte het hem spoedig, den bevelhebber van de waarheid
en belangrgkheid zgner verklaringen te overtuigen.
Dadelgk werd door drie opgeworpen lichtkogels aan de
regering van Lejrden de gelukkige aankomst van den bode
gemeld , in plaats van gehangen te worden , werd hg na
met oplettendheid verpleegd , en , nadat hg van de ver-
moegende avonturen van den nacht had uitgemst, voerde
een snelzeilende boot hem naar den Briel, waar de prins
zich op dat oogenblik bevond.
Lang en nadenkend beschouwde Oranje den ^eren ring
van den bode en hoorde naar diens berigten en voorslagen.
Een paar dagen later had de prins — die zich naar Delft
had begeven — beraadslaagd met de Staten. Daarop volgden
DE SMID.
337
de bedelen des prinsen naar alle kusten, en spoedig ver-
eenigden zich de Hollandsche en Zeeuwsche schepen te Bot-
terdam. Vele waren gewapend , andere namen troepen aan
boord of werden met krygs- en mondbehoeften beladen. Het
gemcht sprak van eene lading om Leyden te ontzetten,
en noemde nu de zeekust , dan den oever van de Lek als
het punt der ontscheping. — Maar het is tgd dat wg naar
Leyden terug keeren.
Toen Willekens des avonds niet in het huis van den
koopman terug kwam en ook den volgenden dag uitbleef,
werd Aleida zeer ongerust, dat hare woorden hem tot een
waagstuk gedreven hadden, waarbg hg zoude omgekomen
zgn. Van der Maas en Jacoba betreurden in den beginne
den jongen man , dien zg als omgekomen beschouwden ; toen
echter zekere tgding kwam, dat Willekens noch bg dien
uitval , noch bij een later gevecht geweest was , toen werd
hij hun eenigzins verdacht, en zg meenden, dat hg zich door
de vlugt aan de gevaren van zgne nieuwe woonplaats zoude
onttrokken hebben. Ijverig verdedigde Aleida zgne trouw
tegen zulk een smaad en hare slecht verborgen onrust , hare
luid uitgesproken bezoi^dheid verrieden duidelgk hare liefde.
Daarover werd haar menig klein verwgt door haar vader,
menig heviger door de tante gedaan. Yan der Maas echter
dacht spoedig anders, toen hij weder genoeg hersteld was
om te kunnen uitgaan en door zgne nasporingen zooveel
vernam , dat van der Does* meer van den vermisten wist en
met de grootste achting aan hem dacht. Jiij vroeg in zijn
hart den beleedigde om vergeving, en was opregt genoeg
zijne dochter met de gedane ontdekking te verblgden.
Yerscheidene dagen verliepen. De hongersnood in de stad
bereikte eene vreeselijke hoogte. Vergeefs deelden zg , die
ruimer voorraad bezaten, van hunnen voorraad mede, ver-
geefs werden de levensmiddelen zuinig bespaard , het gebrek
werd volslagen hongersnood. Het gewone voedsel was bgna
overal opgeteerd. Alles wat slechts eetbaar was , werd ver-
slonden. De bladen en de schors der boomen, zelfs dieren*
huiden werden gretig verslonden, honden- en kattenvleesch
was eene lekkemg , en paardenvleesch werd nog slechts bij
de aanzienlgken gevonden.
M. N. s. 1862 . No. XI.
22
338
DB SMID.
Tan der Maas had eerst van zgnen voorraad medegedeeld
aan de behoeHagsie bnurlieden, maar thans vras het gebrek
ook in sgne woning binn^ gedrongen. Beeds was sgn paard,
dat hij voor kleine handelsrelsen op stal had, geslagt en
grootendeels verteerd. De krachtige man en z^e b^genoo-
ten sagen er weldra bleek , vermagerd uit , geligk al himne
stadgenooten , en de droeve vertwgfeling , die overal ip. de
huizen en op de straten heerschte , begon ook in hun gem
zich te vertoonen , zoodat Jacoba zelfs geen lust meer had
in poetsen en schuren , en slechts onophoudel^k klaagde over
de zcmdige halstarrigheid , waarmede men zich nog tegen den
vgand bleef verzetten. Ook Aleida had den blos der wangen
verloren, en zag er verzwakt uit. In stil nadenken verzim-
ken , sprak zg weinig, maar meermalen zag men haar in
stilte bidden.
Bens op een morgen toen van der Maas van den wal
terug keerde , trad hij met sneller schreden , dan de ligchaama-
krachten schenen toe te laten , de kelderkeuken binnen , en
zeide met eene uitdrukking van hoop op het gelaat : „Er moet
iets bijzonders aan de himd zijn. De prins verlaat ons niet
in onzen nood. Er steken vlaggen op de torens van Delft,
en men hoort signaalschoten aan die zgde. Toor de eerste
maal sedert vele weken waren Jacoba en hare nicht van
dezelfde meening , en smeekten eenstemmig den Heer ozQ
de zegepraal over de vganden.
Met een weinig meerder hoop op eene mogelgke redding
legde men zich dien . avond ter ruste , maar nog vóór het
opgaan der zon riep het tromgerojOTel de geheele gewapende
burger^ naar de wallen. Met ontroering zag men daar het
water in de grachten sterk vallen en daardoor den weg tot
eene bestorming voor den vgand nog meer geopend. Met
donkeren blik ging de onverschrokken van der Does door
de vestingwerken , zgne bevelen uitdeelende , troostende es
bemoedigende.
„De prins liet hg bekend maken, „heeft den !E^d^ en
den Maasdgk doorgestoken, om ons te redden; dé noordoosten*
wind ecbter drukt den vloed terug, en daar de stad hooger ligt
dan Delfsland en Schieland, van waar het water komen moet^
is onze hoop alleen op een westenwind gevestigd. Maar vol-
harden wij nog een korten tgd. Wat ons lot is , erger dan
SE SMIS,
399
ia iHMidm dfir te vidle^, fcw met^öo, Pe
AliQBgtite kan d«% wind doan k»^n m flW iiog r<Hrk>8mil*
Wel k«goB het water de vplgende dagen \e wowen ,
aenigen tgd doama Teiteonde «ieh de 2<eeawfehe
landsche vloot is het ^ntemeeraeb» neec en kondigde dew
het gestut aan de helegerden hara «vvlerixtg aen; 7el ver-
wekte dit in de etad in het eerste oogenhhk eene grqflte hhidT
sohape inaar teen de wind ongwnatig hlesfi en de hongere-
iKiod Biet elkw dog meeaalgkw wend» en de pnet vele
grave «dnepte , «onken de engelnkkige IiepdenaMrs wea> in
hunne vertwpfeling terug , en zag eUt den cmdergwig dw
stad te gamoet.
]hdien Yiddea in deam toestand der belegerd^ «ane her
atonaing had ondernomen • eoude lijden gewis in zgge
banden syn geTgUen» maar hg deed dit niet» omdat hfl)
zoo ale sommiga verhalen» daarvan wem^hoaden werd dner
de teimon agner minnares Magdalmm Mo<ms in den ÏNg ,
die bekommerd was over bare hamiliebeteekkingoB te
den; teriagl hg ook verwaïcbten kon dah de atad airh
binnen eenige degen moest overgeven*
Binn^ Legden verkeerde men in dpodelgkon angst» daar
mmi» ook ale men zich orergaf , het ergste ?an de filfanjaw-
den moeat verwachten; want hunne onmensoh^^hejd was
bekend en hnnne woede door verbittering over den kmgmi
tegenstand verhoogd, zoude niet minder dan te Ifaf^lem zich
koelen in het bloed, der overwonnenen.
De eerste blikken der belegerden » als ag 'a morgoua op*
stonden en hunne laatste als het donker werd , waren naar
de windwgsars gerigt. Hunne minste beweging werd door
Ii^dena gehele bevolking gevoed» maar doos niemand mapr
dan door diteida. 2iij twgfelde niet meer aan de daad van
bwen vriend , dagelgks ging zg naar de kamer, wm>r hem
bet laatet gespaokmi had , verdiepte zich in de hermnernig
en sag naar het zuidwesten , wav zg vermoedde , dat hg
zich heen had begeven. Qeene waanehawing hjeld hwr
terug ; het v^delijk desohut bulderde oni^hondelgk , nu en
dan snizdao kogels door de atraat , maar zg sloeg daar geen
acht op. 2oo stond eg een morgen weder in de kamer,
toen een windstroom het venster open stiet en haar de hok-
ken hm het hoofd deed wm>yon. ^ zag 9MW bilkin; : de
340
DE 8MID.
Spaansche \raandels op de schansen fladderden in de morgen-
Incht en de kruiddamp trok naar de stad, als wilde hg se
aan de oogen der schepelingen onttrekken. Met een luiden
bigden uitroep : „Noordwesten wind die door het geheele
huis kende gehoord worden, snelde zij de trappen af.
Beeds was het levendig op de anders ledige straten. De
naderende redding klonk van mond tot mond door de stad.
Aan gevaar werd in de algemeene vreugde niet meer gedadit.
Van der Maas ging naar den wal, Jacoba waagde zich voor
de eerste maal digt big de kelderdeur en Aleida klom weer
naar hare wachtkamer.
Zij zag hier hoe het water rees en weldra de golven spoel-
den over het omgelegen land tot aan den rand der duinen,
die als eene smalle landtong het nieuwe binnenmeer scheid-
den van den oceaan. Spoedig verdwenen de kleine rieten
daken der landbewoners in de verte, en de daken en gevels
der groote boerenhoeven en der landhuizen wezen nog de
plaatsen der gebouwen aan; slechts Delft lag, beschermd
door sterke wallen en gesloten sluizen, met zgne trotsche '
torens als een geankerd gallioen in den vloed. Deze rees
hooger en hooger, en bevochtigde weldra de Iroonen van |
honderdjarige eiken. Witte zeilen werden door de takken !
zigtbaar, want de Hollandsche en Zeeuwsche reddingsvloten I
naderden. Platboomde vaartuigen , met kanonnen gewapend,
wezen aan de oorlogsschepen het vaarwater , en hunne ko-
gels huppelden over de watervlakte, aan de Spanjaarden de
onwelkome tgding brengende van de komst der watergeuzen.
In het leger heerschte eene wilde verwarring. Door het
water uit de lagere werken gedreven , vlugtten de Spanjaarden
naar de hoogere hoofdschansen. Hunne kanonnen werden
wel van de stad afgekeerd en naar den gevaarlgker vijand
gewend , maar de volle lagen der schepen bragten ze spoedig
tot zwggen , en toen nu ook van de wallen het geschut op
nieuw begon te bulderen , en de uitvallende Leydenaars den
terugtogt dreigden af te sngden , zochten de Spanjaards hun
heil in eene verwarde vlugt naar de dijken, hetgeen hun
niet zonder groot verlies gelukte. Een luid aanhoudend
vreugdegejuich en het luiden van alle klokken begroette de
‘ eerste schapen.
„Men scheen,” zegt Hooft, „van den dood verrezen, en
m BIOB.
841
met reppen en roeren het verzuimen van levensbeweging in
te halen , zoo woelde en krioelde het door straten en stegen»
inzonderheid aan de Vlietbrug , waar de voorraadschepen ter
stad inschoten; het uitgehongerd volk boorde den oever» en
overwelfde de vaart met het uitsteken van schouderen» armen
en handen, om te bereiken» te vangen» te grabbelen het
brood, den haring» de kaas en andere spgzen» die men den
uitgevasten van de schepen aanreikte of toewierp ; sommigen
sprongen tot den hals in het water of zwommen de schepen
aan boord» en liepen druipend nat» met hetgeen zy bekomen
hadden» juichende naar hunne woningen» om hunne zieke
en verhongerde huisgenooten te verkwikken. De gansche
stad daverde van het geroep: „Leyden» Lejden is ontzet!
God zg lof in eeuwigheid I”
»»Tot die redding heeft hg het zgne bijgedragen» hg heeft
woord gehouden!” dacht Aleida; in een vurig gebed gaf zg
aan hare dankbaarheid lucht» en toen herhaalde zg bg zich
zelven hare belofte van trouw aan haren geliefde. Met onaf-
gewende blikken staarde zij naar de naderende schepen.
Elke groote mannengestalte op het dek, elke groetende of
wuivende schepeling op een mastboom scheen haar Wil-
lekens te zgn , en zg konde zich niet losrukken van zijnen
aanblik.
Tante Jacoba was intusschen ook uit hare kasemat te voor-
schijn gekomen en had een vlugtigen blik op de met volk
gevulde straat geworpen; maar haar hart trok haar
het bovengedeelte der woning» hoewel zg beefde bg de ge-
dachte aan den toestand, waarin zij het vinden zoude. Met
een bezem in de hand klom zg , niet zonder eene ligte
huivering te onderdrukken » den ttep op » waar zg onlangs het
springen van den ialkonetkogel had afgewacht, naar de pronk-
kamer. De eerste streken van haren scepter troffen eenige
ongelukkige spinnen» die zich zonder vrees voor de Spaansche
schoten» huiselgk hadden ingerigt, en nu werden verdreven.
Maar hoe handen te vinden om alles te gelijk te doen? Op
eenige plaatsen lag het stof vrg dik op den vloer» ook de
meubels waren met eene laag stof bedekt. Door de vensters
schenen de kleuren van den regenboog en een groene aan-
slag had zich op bet gzerwerk gezet, terwijl de spiegel in
zgne met vliegenvlekken bedekte oppervlakte dit verschrik-
U2
töfdiëël v@i>dlAbeldëj T& vergeéfs Mdnk JétöéW^iM
ttósemfêikte sléBü dooi* hét httié, Aleida ééióht ééél lietiél^ket
^ éü dè béwoöAétèi^ wa^dh 0^ de étinuit ota
iéts taa dé iia&g'ê^<aaéii spgd té hidéUi Wénllöpig stobd dé
smdaËjké hiaslioudstsr ik het iniddefl dét kamer dtér déb
ké|> vaa déb ragebél gébogeii, éö óverlegde Waér hétéej^St
Boü begimiéiit Yevdi^t m hare soigea, heö'rdé niét dat
dé deur open ghng^ én maakté eene beweging tan sehrik toen |
dé héér van der Maaé pk>téelmg niet eén etatigen Vtééttidé^ '
ling voétr haar stond*
Hg wM gekleed in een wambuis van djn dénkerblaanw
laken met henvekblaauwe a%eeet« Aan kók oranjesjerp,
znet géuden Éranjés omzecmkl, hing het sierlik awaaM; fetti
gouden keten hing om den hals en Wéé Stéék getrOkkeh door
éesi gnootoii eerepénning, die aan bet éindë op de borst
lung* He Unkerhand ruétté óp den blanken knóp van het
awaard , in de tkgbêc hield h^’ den heed met veten , W8a^
medé hg beleéfll groéttéi
Jaooba éoude veel gegeven hébben voor een slii^r vas
spinnewebben^ ids deze haar onzigtbaiir had kunnen mak^.
De blinkende pvaidit^e geiMh» in hare verwam*leesdé kamér
was reeds eené vreeselgke verseh^'ning, en Vérplettebénd was |
de ontdekking dat Willekens, de hoefsmid, in dit praehtige |
emhulsél verborgen was« Sprakeloos hoorde ^ben vries-
délven groet aan^ de lofspraak baars brëeders over agiié
daden, ed éérst toen dsse haar VerObtséhnldigd had , Vond 29
adem voor eebigé beleefde gezegden, die bélééfdér werdès
Haar asato het edne stuk van sijn gewaad haar al fijner toé*
sèheen ésti het andere.
De stem des geliefden was door AMda in de boVénvt^
dieping veraometi geworden , en to midden tab het ge^nek
i^dé Aleida de kamer in^ en viel in Willekens geopende arzoes.
Mes verlegen houding sagen van der Maas en Jaeeba dem
overvloeging van eene ongewébsehte lieide. De beleed^de
trots des vaders woiutelde met den eerbied voor óók imki
die des pmisen eereketen op de borst droeg ^ wien de kom-
maadsnt van der Does Self met eene omarming had verwsb
komd, en ook Jacoba schroomde evenzeer een sierl^ geMeed
heer onbeleefde woorden té zeggen als tegen Aieidn uit fie
varen > in tegenwoordigheid van zulk een beBohetmer. Dit
BS BMIB.
m
toonééi wéQigt nög langer gedtiitfd hébben “ Want
déf hoeffij^énh^dnen wiUreii volstrékt niet geneigd, zoo spoedig
Wed<sf te seiieiden fekla aich niet klóssendb sebtedén in dék
gang hadden doen höOren, en een fénsch openHikkéil déi^
déor eene nieuwe yël^wikkeling had veroorzaakt.
Er trad een klein, tnaar gezet man binnen met een hott-
tén been 5 het and^e stak in eenó groote waterléats. Oveir
den lederen kolder kruisten zich twee bandeliers, aan het
eene wattvan een breed mes, en aan het andere een trom-
peton ( 1 ) bing. Het gelaat was bijna geheel bedekt door ëëh
ruwen baard , en op het hooffl. rustte een spitse hóed. Welks
opgeslagen rand door eene groote zilveren halte maan wétd
vastgéhocidën. Hierop stond in metalen letters het omschrift :
ijtnevet Ikttkich dan Paapsch*^ Eon bedelzak hing oveT den
schoudei^; en voltooide het beeld van den watergefas.
By het binnentreden dezer gestalte maakte Aleida zich blo-
zend van haren vriend los ; maar niet zoo snel dat de vertrou-
welgke houding den woesten vreemdeling zoude zgn ontgaan.
,)Hangmatten neer!*’ riep hg, en greep na dezen aantals-
kreet naar het mes. „Wat hebt gij gladgestreken en gelikte
landkater, met mijne bruid ie doen? En gg, manheer van
der Maas, houdt gij zoo het mij gegeven woord ?’^
„M^n God!’* riep deze hem herkennende mt — ^ 23t
Willem.**
„Willem?** schreeuwde Jacoba op den toon van hevigen
solwik.
„Niemand andèrs dan neef Willem OudenboSch en gij
sdbgnt mi] niet gaarne te herkennem , omdat ik wat onttakeld
beu daar mgn been hier in de zeeêngte bij Cadiz:, en deze
thigexW -- h§ liet de verminkte linkerhand Zien — in de
Briielde liggen. O, jé, al deug ik niet meer op de dans-
vloer, op de verschansing gaSt hët Uög lustig, en bëh ik
maar eerst boord aan boord met den vi^atad , dim gelukt mij
den enten^rong altigd. Wankelt uw woord omdat ik niet
meer op twee beenen staan kan, en mogen zulke gladde
z^en kousen een eerlijken éénbeen den rang betwisten?”
(1) Een trompeton is een soort van karab^n met een trompetvormigen
mond, waamit men versclieidenene kogels te gel\|k kan schieten, en werd
roorüSfnel^ bp dè schepen gebruikt.
DB SMID.
844
Aleida reikte hem de hand. „Wees welkom, Ueve neef,”
aeide met vriendel^ken ernst — „en wees voortaan min-
der haastig om myn vader van ontrouw aan zijn woord te
beschuldigen, waaraan hg onschuldig is.”
„En als.gg, zooals uwe woorden bewijzen, dapper voor
onze zaak hebt gestreden,” zeide van der Maas, „dan zult
gg dezen man uwe achting niet ontzeggen , daar hg te water
en te lande zich een held heeft betoond.”
Willem beschouwde zgn mededinger naauwkeuriger, en nam
toen den hoed af.
, Jk ken u wel , mgnheer Willekens , ik zag u bg den prins^
toen deze de zee- en landkapiteins bevel gaf tot het door-
steken der dgken, en tegen ons roemde op uwen helden-
moed , waarmede gij uit de stad tot ons waart gekomen. Ver-
geef mgne barsche woorden, waarmede ik u begroette, en ik
hoop dat wij vrienden zullen worden.”
„Daarover,” zeide Willekens, „zal nog meer moeten ge-
sproken . worden. Maar vooraf, mgnheer van der Maas,
moet ik u verschooning vragen voor dit vreemde tooneel,
dat door mgne en Aleida’s haastigheid is veroorzaakt. De
drang des tgds zal het wel verontschuldigen als ik nu eerst
mijn aanzoek om de hand uwer dochter bg u en bg u, ge-
ëerde jonkvrouw Jacoba , inbrenge.”
„Dat u eene windhoos hale!” riep Willem uit; „hij vraagt
in mgne tegenwoordigheid om mgne bruid, en zoude, geloof
ik, in staat zgn zich met mgne vrouw te laten trouwen.
Denkt gg mg te verdringen, mgnheer Willekens?”
„Daarvan kan tusschen mannen van eer geene sprake zyn/*
zeide Willekens, „het bezit, dat wg wenschej;i> hangt niet
van onze daden, niet van ons zwaard af. De keuze der
daartoe geregtigden moet beslissen, en ik verlang slechts
mijne plaats bij de voorstelling.”
„Dat is verstandig en mannelgk gesproken,” zeide Willem,
terwgl hg de hand zgns mededingers nam en hem aan zijne
zgde trok.
„Daar, stelt u naast mg, al is dit niet bgzonder voordee-
lig voor mijn wrak en versleten takelwerk. Nu, mijnbeer
van der Maas.”
„Aleida is reeds verloofd,” antwoordde de vader bedaard.
„M^heer Willekens, wil bet gzer smeden, terwgl het beet
Dl SMID.
345
is,” leide Jacoba, i,maar wy hebben ons woord gegeven.”
Het toevallig gebezigde spreekwoord riep in haar den vroe-
geren af keer van de smedery , welke door Willekens . uiter-
lyk was verdrongen, weer te voorschgn; al geleek haar be-
schermeling niet meer op zijn voormalig beeld , dit was slechts
eene bgzaak, en zij vroeg hem dan ook vertrouweiyk : „Gtij
blijft toch by ons, en gaat wéér in uwen winkel?”
„Wat!” zeide WiUem lagchend — „ik zoude mij wéér in
niyn dompigen winkel opsluiten en rolletjes zyde losmaken
in plaats van de touwen? Zotheid. Ik verkoop de geheele
bonte kraam en dan wéér in zee! Als men het schomme-
len onder den vryen hemel eenmaal gewoon is , kan men niet
terugkeeren op het vervelende land. — Gy beide houdt dus
jegens my uw woord, en gy AleidaP”
„En ik,” antwoordde zy vastberaden, „geef u het myne
in eeuwigheid niet.”
Een stralende blik van Willekens dankte haar, en deed
haar den ernstigen blik haar vaders en den nydigen van de
tante voorby zien.
„Heel goed,” zeide Willem. „Het doet my pleizier dat
gy alle drie blyft spreken als vroeger. Dat is braaf. Ik
evenwel, ben ook braaf, al biyf ik niet spreken als vroeger.
Bekyk my nog eens , vader van der Maas , en zeg my dan of
dit overschot van een man nog wel deugt voor een deftig
echtgenoot. De vinger, waar de trouwring aan moet, is weg,
en om de wieg te schommelen ontbreekt my het eene been.”
„Gy ontslaat my* dus van myn woord?” vroeg van der Maas
half ontevreden, half verheugd.
„Eapitem Willem Oudenbosch geeft niets terug wat hy
eenmaal heeft. Aleida is mij beloofd, Aleida moet myn
eigendom zyn; maar niet myn eigenzinnig snippig nich^e
daar, maar uw gehoorzaam schip van dien naam, dat ik de
eer heb te kommanderen. Hier — hij wierp den bedelzak
met een smak op de tafel zoodat de doubloenen er uit rolden —
hier zy'n de prysgelden, die mynen heer patroon toekomen,
en als gy wilt, laat ik morgen nog zulk een bedelzak vol
hierheen brengen als koopprys. Gy, mijnheer Willekens, vei>
gun my , dat ik uw liei^e dezen ketting vereer. Hy' is gedragen
door Don Grysostomo d’Amparias, en my dunkt eene geu-
zenbroid behoeft zich voor dit kleinood niet te schamen.
846
IM filCZD.
He6 grdototo deel rn^nei* bekoorip^e le e eg d ifa oft ui m
waovsofaijiilgk tenaoedeii, dat^ n» de wegffikiufligfder bónd^
poten, welke de beminnenden doer knnne wyegefÈ&
ofi inmtieb weg Yondeny dodelgk allee voor befi aal ftyti te-
regk gnomen, en dat ik nu nog slechte van den i^ken
zet, de inrigting der woning en dergel^ke dteged iettr te be*
rigten heb« Dit is echter zoo niet*
Pe heer van der Maas liet zich niet lang smeekeit eta de
ovérdragt zgner toestemming van Ondeilbosch op WiUekeert,
maar hg Voegde er de voorwaarde bg , dat de balftuoedefilijhe |
regten, die zgne zuster Op Aleida had, zouden geeerbêedigd
worden. Nu wendden zkh de beminnenden, door WiUem
oiDdersteand y naar Jaeoba. Dese, ontstemd door de gebeur-
tenissen en vooral door Willems terugheding en herseb^
pteg fan een net koopman in een woesten zeeman, was
niet zeer geneigd, diens bemiddeling gunstig op té nemen,
en de kapitein ondervond spoedig dat hst gOmakkelgker was
een Spaanschen driedekker dan de onSrilUge tante tot over-
gave te bewegen. Na een langdurig heen en wêdersprskSB,
dab Willem iuet een draaikolk vergeleeky die zidi ook ik een
kring ronddraaide zonder van de plaats te komen, bragt
. van der Maas zgne zuster eindelgk zoo ver daft z^' een eigen-
Igken grond opgei^ voor hare weigering.
„Ik heb niets tegen meester Willekens,” aeide Jaeoba nU ^
„ik waardeer hem naar. verdiensten, alleen zgn handwerk
miahaagt mg. Ik ben overtuigd dat onze Aleida, nadat de
bedwelming geweken is, niet gelukkig zgn kan iu eon huis,
dat zoo ver van het model verweerd Jndet qn, dat zg in
deza onze wonteg voor dO ongelukkigs belegering gezien
heeft, on nu spoedig weder zien zal, alk er zuig boratdis,
bezems , biksteen en water in NootdhoUand te vinden z^.
Wil meester Willekens voos altgd a&oheid nemen van den
blaasbalk en het aanbeeld, dan ben ik con den wil mgner
nicht beiüeid hem mét een kapitaaltje te ogodérftsiaian, <un
eene andere hanterteg of vrije kimst te bfeoéfenen. Set
eeiété ttuk daarin vervaardigd, vottocit te gêlgk den gevesd
Uggendela nitzet, en dan mag hst brdiloft zgm” •
„Qttintili Mesje de tweede,’* — ^ zéide Willend^ — „het is
jgmnm dat onze meester Lueasf niet meer leielk^ Andèrs
kon hg dadelgk bg hem in de leer gaan., ou verivên wt^vén
m
méi èêt Mvekéfelbg om den hato m don degen op lydèi^
Of koop mg mgn winkel af, manheer Willekemk Og zult
hem goedkoop hébben; hoewel ik nie6 ineie Wat tante Jseodm
tegen de emide hebben ka&é Ware ik een meisje ^ geen
imdere dan een smid zon uitvei^otene zgm Heeft
muw Ventte ook niet een smid tot rnan^ en het ei moet
niet w^aer z^ dan de hen/’
Willekens viel den spr^er in de rede : ,,Ixidieii gg f ge^
eerde jonkvrenw, het kunstige gzerwerk te Antwerpen gem-
alen had , waaraan mgn afralhge gildebroeder bet harde me#
I taal door de kracht van den hamer in de sierlijkste vormen
heelt gebogen , dan zoadl gg met mij betreuren dat hg een
handwerk dat hg tot eene kunst had verheven heeft laten
varen. ISonder mij hier met eene beoordeeling van den rtuig
der eene kunst boven de and^e^ ja boven een handwerk in
te iatma^ zoude ik gaarne Aleida’s gevoelen yememen.”
aaide deze i,heb in u den man leeroii eeren en lief#
hebben^ Of gij soldaat, koopman^ schilder of smid zgt, is
mg onverSohillig, als gg maar dezelfde blgft^”
^AIb dit zoo is” ~ antwoordde Willekens ^ |,dan ver^
ioék ik bedenktgd tot morgen, 'en noodig u dan te sausen
op bat middagmaal. Ik misken voegde hg «r zich tot
Jaaoba wendende bij — geenszins de grootheid van het offerv
dat brengt 9 door m^e mindere woning te betreden^ eii
ik zoude het op geenen mideren gewaagd bebbezi, u
daartoe uit ta noodigen^ morgen echter kan de belegering
nog tot ‘Veronlschttidig^ng gelden, als alles niet is zooals
het moest en in het huis van een smid nimmer wov*
den kan.”
De uitneodiging werd aangenomen en man ging uit ei#
kander» Willefloi ging naar rijn schip, waarvan hg , in weerwil
van atlen aandrang, gean nacht verwgderd wilde blgven,
WiUekans had nog veel ta doen, on in het huis van van der
Maas wittAsn nog langdurige beraadslagingen gehouden.
De oude hoer, dien eene Verbindtenia met den geachten,
wslgestelden Willekens des ^te moer beviel, hoe meer hg
overtuigd werd dat naaf Willem zgu schoonzoon niet war#
d^ konde, wendde sgnen geheelm invloed aan om van
2gue sttstm^ da toestemming te verkregen. Hg stelde haar
voer, dat Willekens voorzekefr spoe^ lid van den réad
348
n aMj]>.
zoude woreen , dat de prins , de kommandant van der Does
en de burgemeester van der Werf hem genegen waren;
maar Jacoba bleef hetzelfde opperen » en zeide: „Het is
alles goed, als hy maar geen smid was!” en schilderde
dan hoe zwart alles in zyn huis moest zgn door rook en
damp en kolenstof, zooda^ naar hare voorstelling zijne wo-
ning wel op eene hel moest geleken. Aleida vertrouwde
haren geliefde en zweeg* „Ik wil niets verder zeggen,” —
zoo besloot Jacoba de beraadslaging — „morgen, Aleida,
zult g^ zien , wie gelgk heeft ; gy zult zelve oordeelen of het
in zulk een huis op den duur is uit te houden. Willekens
gevoelt dat zelf en erkent het. Een weinig geduld en
zult beide de tante danken, dat zy even zoo voorzigtig is
als standvastig, en zich niet heeft laten verbidden.
Den volgenden dag toen men zich naar Willeken’s huk
zoude begeven, was Jacoba feestelijk gekleed en met hare
schoonste sieraden getooid, daar zy zich meer dan anders had
opgeschikt opdat zy te meer by de donkere wanden zoude
afsteken; daarby waren een paar stofdoeken niet vergeten.
Onderweg onderhield zij hen, die by haar waren, over hare
ongunstige verwachtingen,' en hield zich overtuigd dat zij
in dat onaanzienlyk berookt huis haar doel wel zojide be-
reiken. Eindelyk leidde een knecht, die hun te gemoet
kwam, hen een vry aanzienlyk burgerhuis binnen. De glas-
ruiten glinsterenden onberispelyk, de deuren en vensters blon-
ken met een glansryk vernis, en een kunstig bewerkte schit-
terend blinkende koperen klopper aan de deur verrustte de
spraakzame Jacoba zoodanig, dat zy naauwelyks behoorl^
konde antwoorden, toen Willekens, in een eenvoudig huis-
kleed te voorschijn kwam en zyne gasten vrienddyk be-
groette. Willem Oudenbosch was reeds tegenwoordig.
. De pronkkamer had wanden van bruin geschilderd eiken
beschotwerk, eene notenboomhouten niet minder blinkende
tafel stond in het midden , en sierlpLe stoelen met zachte
kussens gevuld, langs de wanden; op den fraai geruiten vloer
van witte en gryze marmersteenen was geen sme^e te be-
I
speuren. Het geheel liet niets te wenschen over.
.Terwyl de tafel met een hagelwit laken , en schoone poiv
seleinen schotels en borden yirerd gedekt, liet Jacoba hare
blikken op de jagt gaan, zooveel en zoover zy maar konden,
DE SMID.
349
opdat zg hare voorspellingen mogt regtvaardigen, maar moest
ze telkens verootmoedigd afwenden, want Aleida*s oogen
volgden hare blikken , en zoo dikwgls de tante wed^ eene
plaats had onderzocht, zonder een vlekje of sto^e te vin-
den, begon de schalksche nicht te spreken over de fijnheid
der vasen van chineesch porselein, of over de tafels en
stoelen , en zocht een gebrek daaraan te berispen dat niet
te vinden was. Wilde Jacoba nu haren roem van hoishou-
deljgke kennis niet op het spel zetten, dan moest zg hare
onervaren nicht wel teregt wgzen en de verdediging van
den huisheer op zich nemen* Dit was erg. Nog smarten
lijker was de teleurstelling van al hare verwachtingen, en
evenwel zoude dit nog te verdragen zijn geweest, als niet
de ohgewone glans van alle metalen huisgerei, van de zil-
veren kan af tot de yzeren vuurschep toe, alles overtroffen
had, wat Jacoba door ingespannen^ arbeid en een poetsen
van vele weken konde te weeg brengen. Yoornamelijk wierp
een stalen vuurhekje aan den haard in het schgnsel der
vlammen schitterende stralen van zieh , die tot in Ja-
coba’s hart doordrongen. Toen zij hierbij dacht aan den
toestand, waarin Willekens hare pronkkamer gezien had,
verloor' zij geheel den moed, en hare ter neder geslagen
oogen vermeden haren broeder even zorgvuldig als den smid.
Deze scheen z^‘n triumf niet te bemerken , maar was be-
zig met bedienen. Hij bewees alle slechts bedenkelgke
oplettendheid aan Jacoba en verwaarloosde bigna de geliefde.
Yan der Maas praatte druk met Willem, en beide lieten
zicb daarbij de goede spijzen en den uitmuntenden wgn regt
wel smaken. Yan het eigenlgk doel der bgeenkomst was
geene sprake en Jacoba was er verre af van er aan te
herinneren.
T^a het einde van den maaltgd wendde Oudenbosch zich
tob den gastheer. „Uwe kajuit is in orde,** zeide hy, „en
uw onthaal getuigt van eene goed voorziene proviantkamer;
maar als iemand my op miju schip bezoekt, moet de gast
het zich laten welgevallen , een weinig met mg rond te
kruipen tusschen de verdekken, want lang stilzitten kSn
ik niet. Eom, laat ons uw huis en werkplaats eens zien.’’
Hij deze woorden viel het Jacoba in , dat de schitterende
pronkkamer wel een middel ter verblinding konde zgn ;
850
DX SMID.
hoewel de erreriog hear seide dat eenige uren 'idat fotr
doende wwen om een vertr^ in dien toeetond te hiwgea.
^ h«d echter wemr eeoi^ hoop , en haar mendelghe Uik
beloonde haren neef roor agnen aandrang.
Het blffek eehtw weldra dat daeoba eene gdele hoep bad
epgevatt Het geheel stmnde met de pronkkamer oToreen ,
de weikplaata droeg sporen van de orde en aind^*
bmdi die ereral heeraobte, en vader van der ACaaa, dietot
hiertoe nog a^tgd agne mater varsehoond had> geveelde aich,
door agn welgevallen in al wat hg sag, gedrongen totde nmg:
Of h^ in dit hnia niet regt geschikt was om t$ wanen?
G-el^ den vorigen dag bij de monstering van Wdlekena
gewaad , werd Jacoha heden hg de sohonwing van het bo»
xteeda vriendelgker en hoff^ker. Zg had ingemen, dat bam
bewering ton volle was weerlegd , en gaf zioh daarom gebeel
aan den aangaoamen indmk over, dien baar bevredigde poet»
sin ondmrvond. 2g scheen alles rondom sich te vergeten, <-
vertoefde nu bg dit dan bij dat stok hnisraad , en werd niat
moede ziek in de blanke voorwerpen te sjaegelen. ,
Pe wandeling was gemndigd , en de gasten daehtan ia’<k
pronkkamer terug gelwagt te zullen worden, toen Tfillekem
hmi nitnoodigde om ook agn vporraadvertrek te gaan nen
Hg leidde hen een donker vertrek binnen , waarin hg dade<
Igk de vensters opende. Toen fonkelde plotseling het ge-
heele vertrek van een oogverblindenden glana. Wat betes-
kende bg dit heerlgke licht dc schemering van een wmkal
in lakens en egde? In dc hoeken stonden volledige ti4de^
wi^mmstingen, schitterend blank en bleauw. Op hetkrsia,
dat kot pantser droeg > mstto de be]m en het hghoboomid
schild hing daarover, dow kunstig werk versierd- Tuasebsn
deze prachtige stukken hing eene rg gewone schilden, Stosli
man ze destgds somw^en nog gebruikte. Aan las^dtmaa
ketting hingen eene menigte hoe^zera in sierl^e arabSsbss
naar beneden- Aan dc wanden hingen rakken niat vennmh
ren en zwaarden, smaakvol geordend, en de fiederlzndwbe
leeuw , met den pijlbundel in de klaauwen , die uit lani-
Z^tsm ) regto en kromme sabels was zamengeatdld, zag vao
efme vwfaeven plaats naar beneden , alsof bg s^e w^>eiieo
hesehemade- Op den achtergrond stonden vreedwune gsann
werktnigeo, tot hni^rei behoorende, opgehoopb
DS SMIU.
m
Sprakeloos en met ingehoaden adem zag Jacoba in hel
rond » ael&; Aleidn scheen Terrast , en de mannen preaen
met honhen bij?al het degelgke werk en de smaakToUe OTf
dening. lUTadat Willekens zich eene poos in de algemeene
tevredenheid verlustigd had, zeide hge 9 ,Wie anders dit
vertrdc binnen treedt , veriaat het niet zonder een stok ge<
kocht te hebben; mijne waarde gasten mogen bet ook niet
ledig verlaten. Yerooirloof my , mynheer van der Maas, en
gy, rngnheer Ondenbosch, u deze zwaarden te schenken,
met den hartelgkan wensoh dat zij nog lang in nwe hand de
vyanden van het vaderland mogen bedreigen. U, geëerde
jonkvronw Jaooba , ben ik het dubbel veipligt, want ik her«*
hmer mg nog zeer goed de zwmrte streep, die myne met
kruid bezoedelde vingers op uw helder damasten tafelklBed
hebhmi gemaakt; opdat ik nu in het vervolg geen defgehjk
onheil meer mogen aanrigte , indien gij mij verder toegang
verleent , verzoek ik u dit met plaatzilver overdekt tafoUye
van mg aan te nmnen , waarvan gy zulke ^^iriitken en strepen
gemakkalgk kunt wegnemmi. Dit pakje papier bevat het
schuurmiddel dat ik u beloofde. Ais men daarm<Bde WFyfl;,
veranderen de leelykste roestvlekken in den schoonsten glans.
IJ, mgne geliefde Aleida, zoude ik het liefst alles aanbieden
W9t ik bezit..
„Het zeil gewend riep Willem , „ik bemerk het aL Na
begint het laveren. Yerliefdmi maken gaarne ziüfce manoeu^
vres; maar men komt daarmede laat voor anker, en ik vaar
liever met volle zeilen. Ik kies voor Aleida, en geef haar
onzen wakkeren smid. Leve de geuzenbrnid, de aanstaande
Aleida Willekens!*’
Yan der Maas knikte toestemmend met een vragenden
blik op Jacoba, die overmeesterd door al het gebeurde, haren
brillanteB ring van den vinger trok en aan Aleida over reikte,
met de zacht gesproken woorden : „Yoor uwen verloofSie
en de Nederlandsohe leeuw blikte op de groep neder*
HET 3?AANSCHE MEISJE.
I.
Toen ik in den her&t van het jaar 1854 te Brussel wes ,
bezocht ik des pvpnds gewoonlgk het „Café op de
352
HET SPAAKSCHS MSISJB.
Placé de Mannaie , waar men bg een goede kop mocca en de
Fransche , Engelsche en Duitsche dagbladen ook eenige Hol-
landsche couranten vond « die ons als goede , lieve bekenden
voorkwamen, welke men in den vreemde aantreft, en. met
wie men over het vaderland keuvelen kan. Ik bekwam echter
niet altijd zonder moeite deze nieuwspapieren , want een oud
heer van ongeveer zestig jaren , wiens militaire houding, ook
buiten den grgzen knevel en het lin^e van het legioen van
eer, dat h^‘ in het knoopsgat droeg , den voormaligen soldaat
verried , had in den regel alle dagbladen , die hij magtig kon
worden , voor zich opgehoopt. En terwijl hg met de eene
hand het blad , waarin hij las , vasthield , was de andere op
de overige couranten uitgestrekt, zoodat er inderdaad wel
wat diplomatische bekwaamheid vereischt werd, om den
ouden heer een dagblad te ontrooven. Daarbg maakte hij
in de keuze der couranten geen onderscheid, en Fransche,
Duitsche , Engelsche en HoUandsche bladen lagen vreedzaam
naast de Madridsche „Heraldo ,” — wel een bewgs , dat de
man eene groote taalkennis bezitten moest. Wie de kc^j-
huizen in groote steden bezoekt, zal gewis eene dergelgke
originaliteit, een dezer „gazettophagen zoo als Cuvier ze
noemen zou , gezien hebben.
Daar het toeval wilde, dat de kapitein, — dit was hg,
gelijk ik later ervoer — op hetzelfde uur als ik het koffij-
huis bezocht, ontstond er eene zonderlinge verhouding, eene
soort van bekendheid tusschen ons , die echter deze eigen-
aardigheid had , dat wg nimmer een woord met elkander
wisselden. Eindelgk was — trots onzen bestendigen cou-
rantenoorlog — de tegenwoordigheid des eenen eene behoefite
voor den anderen geworden. Er lag eene zekere aantrek-
kingskracht voor ons beiden in deze herhaalde aanvallen
van mgne zijde en de hardnekkige verdediging van de zgde
der tegenpartij.
Op zekeren dag intusscben , toen de kapitein zijn lederen
bundel met den meerschuimen pgpekop vergeten had, werd
ons stilzwggend onderhoud in spraakzaamheid veranderd. Ik
V
bood den kapitein, die in al zgne zakken te vergeefs zocht,
en waarvan ik den spijt in zgne oogen las, eene goede
manilla aan, die na eenige weigering aangenomen werd.
De cigaar werd in zekere mate de vredesp^, want van dat
HBT SPAAirsCHE HBISJB.
358
oogenbb’k hield de dagbladtwist op , en wg begonnen met
elkander een gesprek. Fit die gesprekken ontwaarde ik»
dat de oude militair onder Napoleon I gediend , en de veld-
togten in Spanje , Duitschland en Busland mede gemaakt
had. Daar hg zich jaren lang in vreemde landen had opge-
houden, was door hem ook die gelegenheid gebruikt om de
talen aan te leeren.
Oude soldaten zgn, wanneer men hen eerst tot spreken
gebragt heeft , in den regel zeer spraakzaam , en ons onder-
houd was juist zeer levendig , . toen het koffijhuis zich volde
met ‘ eene lagcbende en opgewekte menigte , die uit het
ihéatre royal (tegenover het koffijhuis gelegen , doch in 1855
afgebiand) kwfun en daar de Spaansche danseres Pepita de
Oliva gezien had. Deze danseres, die toen den roem van
den dag uitmaakte, was dien avond voor de eerste maal te
Brussel opgetreden , — wat wonder! dat ieder vol bewonde-
ring was en de naam der Spaansche op aUer lippen zweefde.
De stof tot een onderhoud is aanstekend , even als die van
zoo menige krankheid, en zoo gebeurde bet ook, dat ik den
ouden kapitein vraagde, of hg geen lust had, morgen mede
naar den schouwburg te gaan en de schoone danseres te
bewonderen.
De oude soldaat schudde met het hoofd, blies eene dikke,
blaauwe rookwolk in de hoogte en zeide toen: „Als ik nog
jong was, zou ik mg dat genoegen niet ontzeggen, maar
ik ben reeds te oude gigskop, om mg nog aan dergelgke
zaken over te geven en dan,” voegde hg er aarzelend en
met eene sombere uitdrukking bg: „dan is zij ook eene
Spaansche en zoo dikwijls ik eene vrouw van dit volk zie,
word ik immer aan eene ongelukkige geschiedenis herinnerd,
die mg dagen lang mijne opgeruimdheid bederft.”
Men kan denken , dat deze woorden mijne nieuwsgierig-
heid in hooge mate opwekten en ik verzocht den kapitein
om eene nadere verklaring. In den beginne wilde hg daar-
van niets weten en scheen zich over dit enkele gezegde reeds
te ergeren ; doch ik liet niet los en vernam eindelijk de volgende
geschiedenis , die ik hier weder vertellen wil , zoo als ik
haar op dien avond, nadat ik te huis gekomen was, in mgn
dagboek opschreef.
H. K. s. 1862. No. XI.
23
354
HIT BPAAKBCHB MSISJH.
n.
Was in hét jéaf 1809, het déidé van den napoleon-
tieehen vèldtogt op het Pyreneeeéhe schierèiland. Be IVan-
Bofae téoepen, aaü dé ooetknet lage:^ afhakkende, haddéii
Bareélona genohiéti en naderden Saragoeaa, in welke stad
de Spaansche generaal Falafox het bevel voerde. Sene SOdn-
belfé i geheiM^hmigé stilte was over de stad verspreid , die
aiéh mét vaetberadejcdieid tot den tegenstand nitmstte. De
Btraten Van SèiiMigoBsa 2 §n allen, op ééne — de höofdstraét —
na, Maal, donker en vochtig, dewigl dé hooge hnizen van
gebakken etéenen géén jsonnéetraal Haar beneden laten vallen.
De éénige dd foèo^tt^aat heeft een Vriendél^ en' békoorlgk
•nitzigt , en scbOone smaakvolle huizen , en hier is ook immer
de grootste beweging en het levendigst verkeer.
Aan het eéne einde dézer straat stond een klein huis vnn
twee verdiepingen , achter welks gToéné jalooSiên men som-
tgds een schoon bleek meisjeshoofd met donkeré , vurige
wogwu, fHsséhe, roodé lippen en gitzwarte lokken kon op>
merkeËLé In den laatsten t§d móest dit arme kind véél smart
geleden hebben , want als zg aan het venster trad , om hare
bloemen te begieten , zag men dikwijls in hare sdhoone don*
kere oogen tranen schemeren , en menigmaal zat zy uren
lang Op dezelfde plaats , het hoofd op de hand géleund , en
op ééu punt starende , als zat zij in diepe gedachten verzon-
ken over het voorwerp van haren kommer.
4
De oorzaak harer tranen was niet moeyelyk te raden.
Dolores Lianares , zoo heette de jonge SpaanSché , Was , even
als toen de meeste Spaansche vrouwen , eene gloeyende pa-
triottische, die de Eranschen als onderdrukkers van haar
vaderland uit het diepste harer ziel haatte. Maar Bolores
was ook meisje , eene Spaansche maagd , met een hart vol
gloed en drift, en dit Vurige, gloeijende hart had zy geschon-
ken aan eén jong officier, don Bamon, die by één Arrago-
nisch regiment diende. Don Bamon , die voor het uitbreken
van den oorlog op de hoogeschool te Salamanca in de regts*
geleerdheid gestudeerd had, was evenwel een hevig v^d
der priesters, een vijand der onbeperkte alleenheersehapp^)
en een aanhanger der vrye rigting , die kort na de Eranscbe
oorlogen zoo magtig in Spanje ontWaakté. Tot zyn ongeluk
HBir sPAAKsoiB kisi8;rB.
m
W88 de befielheBbe^ , Wttttrbij Üè óffidëir
diende , een van die oude , voor het geloof ^Vere^A^
jftèideii , liidd dS de tijdèü vttn Ff^ki^o éii FhiH^ IX zê bns
teèkéneó^ tókhöen dié dö inbikl^ijalgên vèn ëën itidnli3[
dtlizëhde Vkh thdiémêii tÈi kèttei^k kéhdëü dóddéni
Don Baldomo , dit was de naam des oversten , had
de kettórëcbè ge^itidhëdeli ofBdeir lëëfëtt kénnen
ett bg eèÉé ^eVne , die hg ovör hét i^geïhent Hield ^ vetWëët h$
dit ddta Banton d][]ie2iiyk ^ööt hèt éoHt tg'he^ liöfdtjkgijdé ,
eti tifok j téötë Baitióil’d rééds Hieëi^ihaiéii foekéisën da{^di^hdd‘,
eénig^ johgë hidal^’è (edélliedeti) itl bevdi^ëring; fbbtv Dèütè
laktëtéd Hadden Wél éenige blgkeh vkh dkfipeifhèid èü ki^^
kóhd^ bekWka^ihèid gegevén; iHkdr tdèh vëël nièèr ^Èü
dien onwetenden geloofsgver en eerbiediging vdÜ dë
perkte alleenheerschappg ^ zoo als de overste zelf bezat.
Don Bamon was builen zich zelven. Na het einde der revue
liet hg zi 9 h bg den overste aanmelden , en toen hg toe-
gelaten werd, deed hg hem de bitterste verwgten^ vorderde
genoegdoening met den degen, en noemde hem, toen hg
eene weigering ontving, een eerlooze. De overste liet hem
in arrest nemen , en riep wegens overtreding der subordinatie
een krggsraad bijeen. De uitspraak was vooruit te zien;
de krggsraad uit tegenstanders der inzigten van don Bamon
bestaande , kon slechts tot „den kogel” veroordeelen. Don
Eamon voorkwam dit; met behulp van eenige trouwe sol-
daten zgner kompagnie ontvlood hg uit de militaire gevange*
tdsl éH ijlde Hakt de Haaste , door Fróin'tdtilér ^depsiiï be-
zèttè Stad.
Mét bloedige haüdén eH voetéfi èh gesèheui'dè’ któedëfën
kwkm in bét iVkhsche hóofdkWartièi^ dan.
„Wdèit is dé kotnmandéfeiide genërakl?” viikagdë hg idëi
eené bévéndé stéüa aan den eersten èoldkat^ diëtf dtté-
moeite.
Men bi^ hem in dfehs woning.
„Greneraal !” sprak hij , „ik ben Spanjaard , maki^ É: tiëb
ook mati, ik Ben soldaat. Meü‘ hééft m§ dts etelÈl ellen-
deling Behsiïideld , mg gekerkerd , en‘ Sleichts dböt^ de vlugf
kon ik eene oUteerende straf o:^ dén kogel ontkotiieh.”
£n hg vertelde wedeifvaren.
S(et Ikg toenmaals in de politiek Van Na^teoïi , óih' jougé
*
856
HBT SFAAKSCHE KBI8JX.
menschen uit goede Spaansche &milien in asgn leger op
te nemen.
De generaal rigtte eenige vragen tot den jongen man,
die hem van de waarheid z^ner woorden overtuigden en aan
den avond was don Bamon als adjudant bp den staf in-
gedeeld.
Wie vermag de smart der arme Dolores te schetsen , toen
zij dezen overgang van haren geliefde tot de vganden van
het vaderland vernam ? Zij rukte zich de zwarte haren nit
bet hoofd , wrong de zachte handen en weende dag en nacht
van wanhoop. Toen zy eindelek weder in zooverre tot zich
zelve gekomen was, dat zy eenigzins geregeld kon denken,
zond zy door een geheimen bode het volgende brie§e aan
don Bamon :
„Ongelukkige ! gy bemint alzoo de vanen van den
vreemden onderdrukker meer dan uw vaderland , meer
dan Dolores? ylt in de ryen van hen', die uwe
broeders dooden en uwe zusters onteeren! Gij zgt
een verrader van uw land, een verrader van onze
liefde geworden! Dolores Lianares zal nimmer een
man toebehooren , wiens hand zich kleurde met het
bloed eens Spanjaards ; — vaarwel ! God en de hei-
lige jonkvrouw mogen u vergeven en genadig zgn.
Ik kan het niet.
Dolobes.
Toen de kapitein zoo ver met zyne vertellingen gekomen
was , hield hy een oogenblik op en trok eene oude brieven-
tasch uit den zak , waaruit hy een oud , geel blad pi^ier
nam, dat met meerdere kleine bloedvlekken bedekt was.
Het bevatte eenige regels in de Spaansche taal en onderaan
stond onduidelijk en naauwelijks leesbaar de naam Dolores.
Ik beschouwde dit kleine blaadje met zekere, onwillekeurige
ontroering en gaf het toen den kapitein terug, die daarop
vervolgde :
„Dolores smart werd met den tyd wel wat rustiger en
still^, maar het lijden om den verloren geliefde knaagde
des te gevaarlijker aan het hart der arme maagd. Hare
bezorgde ouders, die bet rozenrood barer wangen zagen
verdwynen en aan wie het niet ontgaan was , dat hare oogen
HST SPAAHSOHS MSISJS.
357
immer vochtig waren , zonden haar, om haar een weinig af-
leiding te geven , naar het klooster der heilige Anna in het
kleine stedeke G., waar eene tante van Dolores priores was.
Dolores kwam in het klooster aan , maar de koude , voch-
tige muren konden de herinnering aan Bamon niet uitwis-
Bchen en het bidden en zingen der nonnen hare smairt niet
verminderen.
m.
Het was een schoone , stille Juiy-avond , een Spaansche
zomeravond met eene zoele warme lucht , een donkerblaauwen
hemel en murmelenden golfslag op den vloed , die tusschen
de groene oevers doorstroomde. De jasmin en de vlierboom
verspreidden aangename geuren in het rond en zachte , fluis-
terende koeltjes waaiden door de oude hooge oiyfboomen
van den kloostertuin , waarin Dolores met hare tante op en
neder wandelde. De priores vertelde, om hare nicht aflei-
ding te bezorgen van de aardsche smarten , die haar kwelden ,
de legenden van den heiligen da Paula en de heilige Bathilda
van Prankrgk. Maar Dolores was eene onopmerkzame hoor-
deres voor de vrome overleveringen; hare gedachten waren
verre weg, bij Bamon den verloren geliefde.
Juist begon tante Felicitas ten tweeden male de geschie-
denis van den heiligen da Paula te verhalen , toen een doffe ,
uit de verte aanrollende donder de vertelling afbrak.
„Wat is dat?” riepen de beide vrouwen verschrikt en
bleven in bange spanning luisterend staan.
„Het zal in de verte gedonderd hebben ,” sprak de priores
daarna.
„Maar ik zie geen wolkje aan den hemel,” antwoordde
Dolores, „zelfs niet daar boven den bergketen.”
De priores antwoordde niet en er verliepen weder eenige
seconden , toen dezelfde doffe knal , maar nu wat nader bg ,
zich deed hoeren. Angstig zagen de beide vrouwen elkander
aan, doch geene waagde het, haar vermoeden uit te spreken,
toen plotseling de poort van den kloostertuin open geworpen
werd, en eene schaar van jongere en oudere nonnen, als
eene vlugt gejaagde duiven binnenstormde, met den uitroep
op de lippen: „Men is slaags, de Franschen dringen dé'
Spaiyaarden naar onze stad.
^ CTAA?!50S®
_ fln ^n!(T nader konieq^p
d^ ^rpevi^j^ iflajre , en de Yenjfslffitó^ n<npen
9 |»)r 89 , fljig tp^ g^ij besluit gekonjen, toen ^c| tiiinmiui,
dqji^^lle^ ge^at bprigt. br^, dat re^^ eepige ge.
dopr bfit TJoglften ep ipei^ de
oyen^innepde Franschon , die bot Sp^^e
leger voor zich uitdreren , met ieder oogenblik T^Y’^achpe.
In dezen oogenblik kwam de priores meer tot bezhmiiig
en de sidderende nonnen om zich verzamelende, zeide zg;
,^q|pp ! h^{; ie v, niet onbe^opd , df^j:. de
f dif! To«W dp mmen dezer Sl^ eal yerschlnen ,
fierbi^ » Wg vrees yoor de gel^e,djgde ftphiplpJN» de»
i;)99f!^ps, heeft, Gg ^aip Yvelkep sn«^, ^ welke
ip^^andelipgep 8epimdg onze ?jiwtere in dezen ooflf^ bloot-
gOflI^ld tip. Gg zoud^ zel& in d^ kerh niet Yopt h?n he-
Y^ilij^ ^ e?pigfi 09«i wg reddon iiPR f ri , dat
ope in df sj^ hg goede pa^ptten verbergen en het
^epsf^Y TPrlsten. tnt d® vijand weder is afgetrokken,
i^etpge dpr oudere nonnen werpn wel in dpn begpse
ipet Wli. VQpYeleg ipgepowii» ea wilden aich liever
pp het nfpptplaer^hfp . o.yergeven , om daardoor den hemd
te verwerven, mpeir h®k ineerpndeol d®r jorigsre zusters stem-
dfip d,e pyipree, top en wPhdg® minuten Ipter wps, de w^e ,
hppge ppimte des ki®99t®i^ verlntep en ledig-
Het 99 dp stonn van het gevecht, kwnm intos-
efihep 4 nftder, IdpAUusche cayaUe|ietep vlogen vlugtend en
met lossen teugel dpor de stad; kep<ptp®ni
hrpidtfeg;^. rplden in verworden spoed dcfpp plkand® «s
de weinige kompagniën der Spanjaarden, die den terugtogt
dpkten t Wprdep d®er het ygandeh).k kartetsyaur en dp ge-
weerschoten dpr Prpnache tirailiepre, die nn pp de
YWhep^, stprh gedund- Het ges^j en d® der
gp;^opdP9t de hevelen der kommsjadpi^nde ofdcierep, bet
getFPPSt ®9 dp eignalen der hooynen klonken dtmrtusscben
e^ yigt kyd tot t^d werd plles door hetp>ngedpnder en knefr
hïjend geweervpnr overetemd, totdat, pen davpeends „»»«
r^pperet^/” 4 p overwinning der Frapaphen verkondigde.
ippljorep. had voor het venster van epn huis op de msrkt
de ppdeplapg en d®p terugtogt der Spanjaarden mede aan-
gezien. Smart, schaamte, haat tegen de oyerwinpegs ve^
ims SBA^JMOSOP M1I8JS* 869
hgmr tTotsch, vaderlandlievend hart ea dreven een
gloegeod op jiai^ bleeke wangen. Met sombere blik*
ken beschouwde zij, nog alt^d aan het venster staandei de
I%iexun^kende kelpunes toen sg platseling verUeahie^ en
terstond daarop een donker purperrood op bare wapgen
ypelde braudeUi Ihgt onder baar venster hield een Fiiispfleb
o^oifor stU op zyn luet schuim bedekt ros, met een wap-
perenden vederbos op den hoed en de a(iyadantsY8jexp om
de scbeudors. ^ Dolores stopd als vastgeworteld en> ba«
schouwde den ofBcier, die, naar het scheen^ een der kom^
maudauten cep bevel van den genest oyerbragt# Op idit
oogenblik hief, als door een toeval , ook de oSSmer
Qogen op uaar bet venster , voor hetwelk JHolorcs nog all^d
WAS bl^en staan. ISen levendige uitroep ve» verraesing
vloog over zijne lippen, hg legde de band op bet hart 9
wierp een vlngtigeu blik op bet buis» om eïcb bet uitsigt
in het gebeugon te prenten 9 en snelde heen. Dolores aonk
op de sopha, bed^te baar gelaat met beide banden en
murmelde, terifijl tranen en zuchten hare stem bgna vew^
stikten : „Hg was bet hij was hot ^ bij vermoordde beden
zijne brpedersS” £^a cene poos werd zg riioüger en de hand
ep da borat leggende, sprak ag: „Stil, haxtl vergeet den
verrader P’
De liefde tot het vaderland mag bg den man een gwoot»
schep, magtigen bartstogt zijn, waaraan hg a}les en ook het
dierbaarste opofferon ban, maar bg eene vrouw zal mm
baar ziddep zoo st^k aantreffen, dat zg tot haar hart kap
9»vergeet hem, dien gij bemint,’* on dot ag dan
Qpk den geUefde kan vergatosu
Hoe veel moeite Dolores zich ook gaf, mu de keripneriiig
aap dou Ramou uit bana zied te verfaazuien , zag zg toch
aligd zgne geataita voor hare blikken en een> ^otselmge
sabrik» em .schrik van vreugde en angst, vloog door hope
aiol» toon zg bg het aanlweken van (den nacht wePiekende
schreden op de te^ppen hooide, en Don Bamon kort daarop,
do deur openende» de kamer binnen trad. Doch toen zij
hem nu voor z^A z^ in de gekaatte Praneche uuifoma, in
de Uepr van den ondoodrokker haaars lands, verdween ieder
zAokt gevoel en bet vuur der gransch^ OBtbrandde weder
in haar.
seo
HET 8FAAHSOHE MEISJE.
Don Eamon zag er bleek en ontsteld uit; bij trad op het
jonge meisje toe, en tervFiJl op eene knie voor baar ne-
derneli fluisterde by: „Dolores!'’
Doch deze week eene schrede terug en hem met van toom
gloegende blikken aanstarende, riep zy: „Wat wilt gy hier,
verrader! wiens band nog rookt van het bloed uwer broe-
den? Weg uit myne oogen, breng den naam vanDoiores
niet meer over uwe lippen; ik heb opgehouden, voor u te
leven, van het oogenblik af aan, dat gy die uniform met de
kleuren van uw vaderland verwisseldet.’’
By deze woorden overtoog een donkerrood het gelaat van
den jongm officier.
„Dolores!*’ riep hy, „hoor my, een woord van my, voor
gy my veroordeelt; de regter staat het den misdadiger toe;
kunt gy het mij weigeren?”
En hy verhaalde aan het jonge uieisje de beleedigingen ,
de krenkingen, die hy van zijnen overste had moeten ver-
duren en die hem onder Erankrijks vanen hadden doen
dienst nemen. Zyne levendige schilderingen maakten Dolores
bewogen, maar zy rerteederden haar niet.
„Welaan!” riep zy uit, „ik geloof, wat gy zegt, maar
waarom liet gy het uw vaderland misgelden, wat een enkele
misdaan had? Er is slechts een middel, waardoor gy myne
liefde weder kunt erlangen.”
„Spreek, spreek, Dolores!” riep Bamon, door hartstogt
m liefde overweldigd , — „maar verlang niets , wat strydt te-
gen de eer. Heb medel^en met my, myne Dolores! ik wil
alles opofferen, myn leven, het is het eenige, wat ik nog
bezit, nadat ik u en het vaderland verloren heb, — alleen,
verlang niet mijne eer ten offer.”
„Uwe eer?” antwoordde het hartstogtelijke meiqe. „Wat
is eer? slechts in de dienst van het vaderland is er eer; —
gy verloort die, toen gy deze uniform hebt aangetrokken.
Wat gy „eer” noemt, is een leeg begrip, een niets,- een
lokaas, waarmede uw tiran u aan zich ketent!”
„Dolores! Dolores!” stamelde Bamon, „gij maakt my waan-
zinnig; gy onkooft my het laatste, wat my gebleven ia«”
„Wees bedaard en hoor!” antwoordde Dolores, „en be-
gy hl datgene, wat ik verlang, dan ben ik de uwe,
de uwe voor altijd!”
HBT SPAiÜSrSOHS MBI8JS.
361
^okMraBi’* riep Don Bamon» „folter my niet langer!
Binnen weinige uren moet ik * weg met d^^êches van mynen
generaal; het is eene gevaarl^e zending, ik moet domr plaat*
gen, die door Spanjaturden. bezet zyn; welligt brengt zy my
den dood. — Ontroof my daarom deze weinige minuten van
geluk niet. Denk aan de schoone tijden te Saragossa, waar
wy aan den oever der G-uerva des avonds van liefde, geluk
en eene schoone toekomst droomden, waar wy««.« ”
„Zwyg!” viel Dolores hem in de rede. Zij vreesde, dat
zij door de herinnering aan die schoone vervlogen dagen zou
verteederd worden ; „zwyg en hoor my aan. Gij gaat, zoo
als gij zegt, nog heden nacht, met depêches van uwen ge-
neraal van hier. G^ komt, zoo als gy zegt, door plaatsen,
waar de Spanjaarden meester zyn. Welaan! ik heb hier een
brief aan den kommandant van het naaste Spaansche garni-
zoen; het is een bloedverwant van my. Ik zal den brief in
de voering van uw rok naayen en gy zult hem door een
vertrouwden bode aan zijn adres bezorgen. — Ik zelve kan
het niet, want de geheele streek rondom, wemelt van
Fransche roofbenden.”
„Dolores! Dolores! wat verlangt gy?” riep don Bamon
op smartelyken toon , „vorder van my toch het verraad niet
myner vanen?”
„Goed, zoo ga, ongelukkige!” riep Dolores toornig en
stiet hem van zich.
„Dolores! wat denkt gy van my?” stamelde Bamon, want
de liefde verkreeg de overhand; „verstaat gy mij niet, ik
stem toe.”
„Gy stemt toe?” juichte Dolores en vloog aan Bamon^s
borst; „gy stemt toe! dank, dank, mijn Bamon! nu zyt gy
weder de myne, gy, myn eenige, myn geliefde!”
En de lang onderdrukte gloed der jonge Spaansche kwam
weder boven en met vurige kussen hing zy aan den mond
des jongen ofBciers, die haar, bevende van hartstogt, in
zyne armen sloot.
Meerdere uren verliepen zoo voor de gelukkigen. Einde-
lijk sloeg de klok der oude kloosteri^erk het uur van mid-
dernacht en verkondigde den officier dat zijn pligt hem riep.
Het bittere oogenblik der scheiding was gekomen.
„Yaarwel, myn geliefde! vaarwel,” duisterde het jonge
m
«Kf gfuxwm loiwrp.
q^ÜgfSi , 4en laatsten afftohei^i4^ 4ff l^poi
4rokt«; wr«wif«t{ ik biyf rpor «euwig 49 «w«!”
„ymmeHH, Po}«r^] w(dligti YOW A}tg4r f/mKH»
4fl jopge «W1> 9rT9Kitelp1: dwt 9999 wa j opa in gW»» W gipfr
P(4oy99 l»g k^pi HA, foq ]w>g hMr I>U1| sp vi^P Te4e^
})0A 4oi9t9r kon 0Q49iiw))9i4«i,
Het b9A09k van dPQ Hampn bU PoloTAO W4P eveow9l niet
popgentAi^ phl^rp, ^ eeop pAtronjlle hA4 bein pit h«t
blÜ8 Aim kotnep, 9n 4aAP nep op alle in bat lagar 4i9P9o4e
3papj9w49n aen Z9W waak^aaip oog b}al4 > nel449 mp 4k
aap 4ap generaal. Deae booyda bet bndgt ba4a9t4 9HR an
bat 4op Jtpinan nat 4e depbchea afirnaap, 49ab z<n4 ban
pnmidd^lgk aas» rntn>patrouille pa, 4ia ben naeat m*
bop4ap P op4arapekep.
ïn. aaeta droona^jan oyar Dolores Tayzopken, raad Pwnn
iapgaaan daor den morgepnayal. Op eena boort bs bat ga-
ipid «AP boefalagen pchter aiah, en naeppdf, d^ bat 3paP'
jaarden zgn, grijpt hg agne piatolen ep naakt dpP SAbal ip
da goheda I 09 ; naar bet „gvi tnel” waiwnade nap tpp aan*
poapt) hen, dpt het I'rapacbp zijPr iBan aptnbatvop^
gevoel overvalt hem, maar hg tracht zich goed ta hPPdaDf
Pe appTPfndep der patrouille toopt ban bet bevel vpp den
generaal. Onwillekeurig verbleekt dou Banna ; neP ondei^
aoekt bew, en t«VT rndt n den vonppg vap pijpap rak den
brief vpn Polorea pap den ^paaoeeben bevalbobber.
„Saere bleuP’ vloekt de wacbtmeeater, „dat wordt pene
dinna za»kf Ali<p»p-' %ks oni paar het boa^wnrö»!”
:^p dp teaap, nat dop Itanop ab asreetaflt ip het r#-
den , rgdt weder Paar O. terug, -r Oogenblikkalgk wordt 9W
krggaraad te «»iep garpepep, eu de raffel dar ttorwen
ro^ da troepep, dip bS da vooruit te nape ateeatfe te-
ganwoordlg aoUap zgp, opder da wapepa.
De treurige geschiedenis vliegt, ofschoqp bet P 9 S
ip dap ipp^gep ia, net opdapkbare apeibaidi dpar da itsd,
TBA nwd tot npnd. Ha bprgera baidap da vpfetap en da
vrwwpp hjddep aen Fnder mJ Ypor de aiej dag op g e b j^ bjg ea.
In bet kwartier van dfP goQar»*4 ïfttep d§ eflpifnr
9$g in dep köSNmad, ap daar dpp BmaP ^
HET
beke^ heeft , ^ j^ist het Yonois worden i44^pvoke7^i (pep
de ateip pen meisje, det eene luide, heftige wpordjsp-
wisseling met den schildwacht scheut tp roeiien , 7Qpi^ dp 4 pPT
gehoord wo^t.
„Lfutt binnen!” roept zij optroerd, „laat my binneu;
het geldt het leven vap een OQSchuldigef -r- Om ^ der
moeder Opds, lapt my door!”
Dq gene^, die het alanu WPudt ziph tpt eep of-
ficier en zegt: „Ipat hpt meisje binnephomen!”
De deur wordt geopei^d^ ppn ipei^e met |oi^h|p:^ge^d
baar, dat langs den blanken hals pederyi^l, ip eep }igi^ pachV
gewa^, waarover in der ijl een f^iyart zijdpp mantilla. gawPPr
pen ^as, en qp hare blopte voeten, zpp al? zy vau het had
gesprqngen was , wierp zich aap de voeten yap dpn geperaah
Het was Dplores.
„Generaal,” sprak zij gejaagd» »»,gy wilt eqn onsqhuldige
vermoorden. — Don Bamon is onschuldig aan het Y^rg^P »
dat hem ten laste wordt gelegd — ik zweer het u hy hpt
hoofd myner moeder. — Wy beminnen elkander , ik han
sedert eep jaar ?ijne verloofde. In den afgeloopen naPht
was hy bij mij, om mij vaarwel te zeggen; — awder dat bfi
wist, wat de brief inlpeld, die, zooals gy ziet, aan een aat
keren Lianares, aan een bloedverwant vanmy, gaadreafeepd
is, verborg ik het schry^en in zipe kleeding. -- Hy ia
^huldig als het licht der zon — ais het pasgeboren kyad
pp d.ez^ a?l^ept zynpi^ moeder*”
Bamon , die aan het henedenpjpde der zaail tnwohen
onderofficieren stond , had hare rede met de nitdYPklnng der
ontvetting awgehoordi — Py dp,?e zelfheaehnWiging stolde
hem hot bloed in de aderpp, -rr hy kende de ges|tr^haid[
der Franvchp müitai?e wettep.
„Generaal!” riep hy in pjjnlyken angat?
de wporden van dit arme meisje» wip dp spaart ever WW let
het verstand heeft benomen! — ik, ik a^een hw de SfiM-
digq, — ik ^l®t wat de brief inhield — ik wüd9 het, vergryp
tegen lend weder herstellen , hpt verraad aan Spanje
dqor verraad aan Frankrijk uitdelgen,”
S[y de laagte woorden, die de, ongelukkige wet aigthm
geweld had gesproken, werd hy dpodsblqpk en vynp kniën
beefden; om zpe Dolqres te i^eddpn, o&rde hy het laatsta
464
HST 8PAASSGHS MRISJS.
overblijfsel zgner eer. — Wat hij van de verzoening van zyu
verraad zeide, was niet waar , — alleen uit liefde tot Dolores,
had h^ den brief overgenomen.
Het jonge meisje evenwel riep: ,, gelooft hem niet, gelooft
hém niet! hij wil zich opofferen, om mg de verdiende straf
te doen ontgaan; maar gij zult regtvaardig zijn, generaal!
en geen onschuldige laten boetón , voor hetgeen ik misdeed.”
Be generaal en de ofidcieren zagen elkander geroerd aan;
doch het geval was te zwaar. Be openlgke bekentenis van
Bamon was daar, en om het voorbeeld durfde men zulk een
vergrgp niet ongestraft laten. Be krijgsraad veroordeelde
eenstemmig tot den „ dood door den IcogelP Bij deze uilr
spraak stortte Bolores met een hartverscheurenden gil aan
de borst van don Bamon, drukte hem een laatsten kus op
de lippen en zonk toen bewusteloos neder. Hare verwanten
faragten haar naar hare woning.
Een uur later klonk het doffe roffelen der trommen door
de straten ; het was het peloton , dat don Bamon ter executie
buiten de stad geleidde. Be luitenant, die het peloton kom-
mandeérde, ging met somberen blik aan het hoofd van den
stoet. — Bon Bamon was zijn vriend. Maar hg moest zgn
treurigen pligt vervullen, want men had het hem bevolen.
Op de plaats gekomen, waar reeds eene diepe groeve ge-
graven was , fluisterde de veroordeelde den luitenant nog een
paar woorden in het oor, — trad toen nabij de groeve, en
den witten doek, die hem de oogen bedekken zou, afw^
zonde, kommandeerde hij met vasten stem: „vuur/”
Be grenadiers hadden goed gemikt..
Baama marcheerde het peloton weder stadwaarts , terwgl
het lijk in de groeve bleef liggen — onbedekt, zonder een
hand vol aarde, „om des voorbeelds wille en tot aftchrik,”
zooals het bevel van den generaal luidde.
Maar des anderen daags was het ligchaam verdwenen.
Boeren , die voorbg gegaan waren , meenden , toen de maan
des avonds achter de bergen opgegaan was, eene zonde^
linge gestalte bg het ligchaam gezien te hebben. Anderen
wilden een jong meisje met losse , hangende haren , in ^
nabgheid der groeve hebben ontdekt, terwijl zij een treurig
Spaansch liedje zong, van eene eigenaardige melodie,' die
als het lied eener waanzinnige geklonken had. ' ' "
DE VLTJOTBLINÖ.
465
Eenige dagen later vonden Bpaansche soldaten in de diepte
van een bergpas , niet ver van de Guerva eene jonge ,
schoone maagd, half naakt, met bloedige handen en voeten,
die een lijk bewaakte, dat reeds gedeeltelik tot ontbinding
was overgegaan. Zy zong daarby een lied , en toen de sol-
daten naderden , beproefde zy angstig met het ligchaam, dat
men haar, zooals zy meende, wilde ontrooven, te vlugten.
Maar de soldaten haalden haar in en bragten haar in het
krankzinnigenhuis te Saragossa. Daar bleef zy eenige dagen
en werd een der offers, die by den brand van het huis —
door het Fransche bombardement omkwamen.
Het was Dolores
V.
De kapitein zweeg en stond op, drukte my zwygend de
hand, en wilde heengaan.
„Nog een woord!” bad ik.
„Spreek!”
„Hoe kwaamt gy in het bezit van het brie^e van Dolores
aan Don Bamon, dat gy my toondet — het was met bloed
bevlekt?”
„Ik vond het in de brieventasch des ongelukkigen , die
ik onmiddellyk na de executie uit de uniform nam, om haar
aan zijne moeder te bezorgen. Het is het eenige, dat ik
ak herinnering aan mynen ongelukkigen vriend behouden
heb. Ik was de luitenant die het executie-peloton komman-
deerde.”
DB VLXIGTELING (1).
Eene schets uit bet slavenleven.
Met aanbevelingbrieven van verscheidene groote handels-
huizen uit New-York voorzien, was ik op Cuba aangeko-
men. Een derzelve was voor mij van groot belang , dewyl
(1) Nergens worden de slaven barder behandeld dan in de Spaaoscbe
koloniën, hetgeen een trek is in het karakter der Spanjaarden, die hen
van af de verovering van Mexico en Peru tot op den hiiidigen dag is
bijgebleven. Het navolgend korte verhaal zal in deszelfs hoofdinhoud den
leier daarvan een waar en getrouw beeld geven.
866
ra yLuoTBLnre.
ik daariü don tiopes, een délr t^kste bezitters ven plan-
teges in de nebgheid der Siërra del Cobra, xheè hartel^^
heid Werd aanbevolen. Mijne eerste bezigheid was alteo,
nadat ik miy eenigennate in mgn hotel bad ingerigt, aati
Senor Lopez te schryven met byvoeging van rngn erediétbtiéf
en de opmerking, dat het my een bgzonder genoegen zóu
doen , hem tn^ne persooniyke opwachting te mogen maken.
Beeds na verloop van drie dagen ontving ik daarop een
hoogst beleefd antwoord ; paarden en dienstknechten wérden
op een bepaalden dag te mijner beschikking gelrteld èn zoo
reisde ik met den spoorweg af en gevoelde tnig reeds éene
week daarna in de woning van mijn* nieuwen gastheèr geheel
op m^n gemak.
Senor Lopez was weduwnaar en had slechts ééne dochter,
met name Elvira, een beeld van kreoolsche Sèhóonheid en
levendigheid , en die hg met hart en ziel lief had. Overigens
ontbrak het den reeds bedaagden heer geenszins één gevoel
en men kon niet zeggen, dat zgn hart door de hónderden
van slaven , over welke hg te gebieden had , verhard was
geworden , en nogtans voèr hij dikwerf met koelheid en
gestrengheid uit, wanneer de behandeling der laatstén tet
sprake kwam, en zoodra ik ten günste Van dit onderdrhkte
menschënrhs een woord van bemiddeling poogde ih het mid-
den te brengen , bemerkte ik zéér goed , hóe zgn voorhóofit
fronsde en hg afwgzend hevig met de hand schudde.
„Ik ben toch waarlgk geen tiran merkte hg op Zekeren
dag aan , toen wg onder de schaduwrijke veranda zgner woning
de kofhj gebruikten, „maar in deze zaken mag men zich
volstrekt niet door zgne gewaarwordingen laten beheerschen,
doch moet men het practische standpunt vasthouden. Ons
kapitaal steekt in die zwarten en in de gzeren discipline,
welke wg op hen uitoefenen , berust onze rrate.”
Ik wilde hem daarop antwoorden, dat naar mi^ zien»^
wgae docnir humaniteit en zaehtsinnig^d ten akrtte toch even*
veel verkregen zou kunnen worden, als door een gruwelgk
atelsel , volgens hetwelk elke overtreding dadelgk door de
zweep des opzigters gestraft wordt, toen zich op het voor
ons liggend plein een woest geraae verhief, en een krachtige
jonge neger met opgeheven mes in wilde tdtdrnt&iBgeni eiiS
voorbg vloog, door een haBT doZ^ andeiw negers gevolgd.
DB yLUGTBLIirC^.
867
die inku^echeti , naar het scheen ten minste, géene
b^tondere moeite gaven , den vlugteling in te halen.
„Ziedaar nu uwé humaniteit en zachtzinnigheid riep m^
gastheer, Issyne cigaar wegwerpende en schiélgk opstaande —
„heidaar, mannen! wat is erP — Waarom rendde die zwarte
hond Cyrus zoo even als een wilde stier my voorbg?*^
„Senor!" antwoordde hem een reeds vergrijsde neger in
z^ geradbraakt spaaUsch : „Oyrus dol géworden is , heeft
Majoral (de opzigter) toegebragt een steek met het mes en
heeft toen de vlugt genomen als jonge veulen , dat door een
panter vervolgd wordt.’*
„En waarom heeft de deugniet dat gedaan?” vroeg mgn
gastheer Vérder. De oude neger spalkte zijne dikke lippen
wijd open , en terwgl daardoor eène dubbele rei goed onder-
houden , glinsterende tanden zigtbaar werd , ging hy voort :
„Majotsal heeft gékheid gemaakt tnet vrouw , met Gamilla —
Camilla heeft geschreeuwd en tóen Cyrus dat gehoord, is de
dwaas toegesprongen en heeft opzigter gestoken inet mes.”
„En thans is hij weggeloopen, daar hij voor de straf vreest !.••
Maar het zal den boosdoener niet veel baten ; vóór de avond
valt moeten wy hem terug hebben en dan mag hy zoolang
met de ^weep hébben, tot hy genoeg heeft. Is Majóral
zwaar verwond?”
4
„Daar hy zelf aankomt,” zeide de oude neger, op een
dikken man met duistere, gramme gelaatstrekken wyzende,
die juist de veranda naderde.
„De kerel had een goed voornemen,” sprak de opzigter,
terwijl hy zyn buitendien reeds leelijk gelaat tot een afzigte-
lyken gryns vertrok , „ intusschen gleed het mes ditmaal
langs mijiie borst af, en als wg hem maar eerst terug heb-
ben, zal ik het hem zóó betaald zetten, dat hy zoo iéts
zeker niet voor de tweede maal zal beproeven.”
„Welke rigting heeft de vlugteling ingeslagen?” vroeg
Senor Lopez.
„Den weg naar hét gebergte^ Daar meent hy zich het
veiligst.”
„Dan mogen wij geen tyd verliezen. Zend dadelyk iemand
om Banchero te ontbieden.”
Op dit oogenblik drong eene jeugdige achttienjarige negerin
met alle teekenen der hevigste inwendige ontroering door
868
DE YLVeTELIEe.
den kiemen kring, die zich voor de veranda gevormd had,
en aan de voeten van Elvira nedervailende , en hare knie
omvattende, riep zij met hartverscheurende stem, waarbg
dikke tranen langs hare donkerkleurige wangen rolden:
„O, niet Banchero, Senora Elvira — niet Banchero! Cyros
misdrijf begaan heeft , dat is waar, maar niet honden op hem
aanhitsen , hg zich verdedigen en booze honden hem dan
verscheuren. O ik gaan en Gyrus terug brengen , hg zich aan
de straf geduldig onderwerpen , hg het alleen gedaan heeft
uit liefde voor Gamilla, wat zelfs armste blanke gedaan
zoude hebben voor meisje, dat hg bemint!”
„Yerwgder het meisje!” riep don Lopez met zaamgetrok-
ken wenkbraauwen , en ook Elvira stiet het meisje, hoewel
met eene zachte beweging , van zich , zeggende : „ga , Ca-
milla! ik kan niets voor u doen, hier staat Gyms regter
(op haren vader wijzende); hg alleen kan hier beslissen.”
„Is de bode reeds op weg, om Banchero te halen?” vroeg
Senor Lopez.
„Dadelgk heeft zich iemand te paard gezet,’* antwoordde
de opzigter, „in een kwartier uurs kan hg wel met zijne
honden hier wezen.”
„Goed antwoordde de plantagebezitter. „Molino is een
ervaren jager, en als hg eerst het spoor van den zwarten
deserteur gevonden heeft , zal hg ons hem wel terug bren-
gen, hg moge dan zgn, waar hg wil.” .
Deze woorden gesproken hebbende , wendde mgn gastheer
zich om , en de veranda verlatende , verdween hij binnen in
het woonhuis. Het tooneel had op mg een zoo pgnlijken
indruk gemaakt, dat ik sprakeloos en treurig ter zgde was
gegaan en thans, tegen eene pilaar geleund, droe^eestig
op het voor mij liggende landschep staarde, toen iemand
mij plotseling zachtkens aanraakte en mij verrast omwen-
dende , in het bevallige gelaat van Elvira blikte , die bare
kleine blanke hand vertrouwelgk op mgn arm liet rosten,
terwijl een zacht lachje hare trekken plooide.
„Ik kan raden, wat er in uw binnenste omgaat,” zeide
zg. „Gg beschuldigt ons gewis van hardheid. Maar zon hef
verstandig geweest zijn , Gamilla op een oogenblik te ve^
hooren, dat mgn vader zich in de hoogste drift bevond?”
Ik maiü^te eene buiging , maar kon geen woord uitbrengen,
BB VLUeTBLINa*
369
yfin thMia heb ik een voorslag te doen ging de Senom
voort, die op mjn stUewggen geen acht scheen te slaan,
hebt slechts te bevelen/’ antwoordde ik bescheiden,
ons dan deze jagt bywonen.”
„Hoe ! de jagt op een arm , ongelukkig mensch , die , als
hg gevangen wordt , het voomitzigt heeft , half dood gesla-
gen te worden?”
„Begrgp my wd;,” hernam het jonge meisje. „In zulk
eene ophitsing genoegen te vinden , die ruwheid zult gg wel
niet bg mg veronderstellen. Maar ik kan daardoor welligt
een onheil voorkomen, dat den armen Oyms anders zeker
treffen zaL Op dezen grond stel ik mg zelven aan het g^
vaar bloot, den schgn van vrouwelijke zachtmoedigheid in
uwe oogen te verliezen, en nogtans, geloof mg opregt, is
er mg zeer veel aan gelegen , uwe achting te behouden.”
Deze verklaring, zoo openhartig en eenvoudig uitgespro-
ken , verzoende mg weder geheel en al met het jonge be-
vallige wezen. Ik boog dankbaar voor zulk eene goedhartige
uitdrukking en nam nu natuurlgk de gedane uitnoodiging
bereidwillig aan , en terwgl onze paarden gezadeld en opge-
toomd werden, bood zich het voor mg nieuwe schouwspel
aan , den jager in zijne gansche wapenrusting op het plein
der plantage te zien aankomen. Wg moeten hier opmer-
ken, dat zich op Cuba in de slavendistricten in elke
gemeente zulk een jager bevindt, die inderdaad op niets
anders dan op menschen jagt maakt. Zoodra een slaaf de
vlagt genomen heeft, geeft men hem diens signalement,
waarna hg zgn geweer en sabel neemt , zgne honden fluit
die eene buitengemeene kracht bezitten en daarop afgerigt zijn
en zich dan op de jagt begeeft, even gelgk men op hazen
doet. Molino was een lange , magere gestalte , met een ver-
droogd olijfkleurig gelaat, waarop echter, door den digt be-
groeiden zwarten baard , alleen het platte voorhoofd , de
kleine vonkelende oogen , de neus en de mond zigtbaar
te voorsch^ kwamen. Toen hij bet plein overging, liepen
de arme negers hem schuw voorbij , als ware een booze
geest verschenen. Hg echter trad met het gelaat eens
mans, die bedaard zgn dagelgksch werk volbrengt , naarden
opziener, en terwijl hg de kolf van zgn lang jagtgeweer op
den grond liet nedervallen , zeide hg : „Per Dios ! alzoo heeft
IC. H. s. 1862. No. XI. 2é
370
m VLÜGTEUNGi
weder 6en ;sw«rfe beeeè mi/ de ToetÉii gcfenaakU Maar
de .deugniet m 1 oiet ?er ontsnappea ; wees yerzeberd, M
ik . hem terug hteng,^Al ^ou ik faekn sis een martet in een
hollen boom moeten ópsoeken*^”
..„Hier de goederen van het beest/’ eeide de qpa^ter,
.rpor den jager eenige kleediiigstfikkein lufi^qmideilderi
„G-oed, best Alba hier! Fluto kom! ~ ffaoruikt de
:k)eedeBren van dien. knaap , opdat g$ hem sottdt hmkennen,
ab h^ tk toevdlig ontmoetk”
Dit geaUgde gold z|jne beide honden, die hem meU haime
wilde^ i vurige eog^n woest Uanzagen^ toen ^verig aan de
. kleedingstnkken snuJielden en eindelijk in een luid g^jaak
uiijxraken^ waarb^ buzme breede muilen W^d c^pesd^
en het borstelig haar zich op den rug opzetter
„Thans op het spoor van> het wild/’ zeide Molino, tevreden
grgnzende, ,,hy zou toch met den duivel in vertumd moeten
. staan 9 . als myne honden dén vlogteling niet gevonden had-
den»r alrerens twee uren verloopén z^/’
,iDe Senora laat U Wéten, dat gij aan de rivier op hav
moet waichten/’ merkte de opzigter aan, toen dé jager be-
reids gereed was heen te gaan.
,jWie? TT- dé Senora?” vroeg hij verbaasd* „Pér Dios!
sedert wanneer heeft ziy dan lust aan zulk eene jagt gekre*
gen? Maar em bet even /’ voegde hj er bg, — „zeg haar,
dat de onde.Juan gereed iz hare bevelen te gehoerzamea.”
• Mot deze woorden . verliet, de jager de plantage en
weldra hoorde mon>^ hoe zijne honden luid aansloegen —
een teeken , dat zg op het spóor van den vlugt^ing warra —
waarna hun luid geblaf zieh meer en meer in de veniie verloor.
Ook ik zat met Elvira weinig t^s daarna . in den za-
del en reden eerst door de uitgestrekté tabaksplaa-
. tlingéU, tut dat het landsohap allenga meer den natuurstaat
aannam isn onze blikken , van Wege de verrukkeiijko en
zriet zelden wilde romantiek^ genoegzaam genet en menig*
. vuldige verecbeidénbeid . verschaften. Een aavdig gezegde en
dan weder een ernst% gesprek kruidden afwisselend ons
oaderfaéud, en wanneer ik mgné gezellin in de donkere
oogon zag , kon ik evenmin den lust wedérstaan , haar
. nu en dan eene betamelpe vleijérij te zeggen. Zoo ve^
■ . liep de* tyd * ^ wg zouden het doel , hetwelk ons iu
BB VLTJÖTBLIKÖ.
S71
boaob dzBsfl; ton riotte mlUjgft goheei vergnton hebbén, soo
1R9 ïiiet plotoelmg door het luid geUaf der honden van don
jager daaraan harizmerd waren*
„Wg moeten ons thans haasten zeide Elnia , deh in
den zadel oprigfwnde en naar de in de eerto w^tnmnde
vilde toonen hiistorende; „zie maar^ ginda wenden laeds
de moerassige oevers van den stroom zigtbaar en ik zou
al zeèr mdeton dwalen ^ als Juan den armen Ofrus niet op
de hielen was%”
Werkelgk werd h^ tponeel , hoe memr wg de plaids daarvan
naderden^ steeds levendiger en drukker. Beeds werd de
magere gestalte van den meneehenjager zigtbaar^ hoe hi| ,
op eene kleine hoogte digt bg den oever staande ^ z^e beide
bonden telkens door een luiden toeroep aanvuurdoi om het
?rild, dat zij zochten, te vinden; wij zagen deze, met d^n
snuit eohier langs den ^oné , aan den oever van den stroom
hoen en weder loepen ; hoorden op nieuw hun luid^vge-
blaf ; wij zagen , hoe z$ tdkens plotseling bleVen staam ’ en
hoe hou haar zich oprigtiie, als wilden zg op emi voorwerp
toesnellen , en telkens klopten onze hartmi ven angst ^ waht
elk oogpnblik verwachtten wij den armen vlugteling hter of
daar uit een boschje te voorschijn te zien komen, om tds-
sehen gevangenschap of een schrikkelgk einde onder de
scherpe tanden deser bloeddorstige dieren to ki^én*
waren van het paard gestegen en nadat ik dësellve
ami den stam van een boom had vastgemaakt , naderdèn
wg den oever. '
„Juan^” zeide Elvira^ zich tot Molino wendéndoi „ik
wensoh , dat C3urus , als uwe honden hem mogten ont-
dekken, geen leed zult doen»”
„Ik zeker niet^ Senora!” antwoordde hg, „waüt het is
mitners mijn eigen belang den knaap , die zgne duizend pias-
ters waard is , onbeschadigd over to leveren* Mamr hg is
een wanhopige kerel , en als hg lust mogt gevoelen , zich
tegen Alba en Pluto te verweren, kan ik voor dé gevolgen
niet instaan, want gij weet, hoe goed dé dieren óverigéns
ook a^erigt ^§n , dat zg hem zender érbarmen zouden ver-
schewreu , zoodra hij pogingen deed zich t^n hen to
verzetten.”
„Dat is nmar al te waar ,” sprak dé jonge sébeené in
/
372 , M VLUGTELÜTÖ.
•Zich zelvleii , treurig het hoofd latoide zinken. Mmt» na eene
minuut van nadenken hief zg het plotseling weder op , en hare
hand zacht in die van den jager leggende, zeide zgmet eene
verteederende stem:
. „Hoor eens, Juan! laat den armen knai^ loopen. Neem
deze beurs , zg bevat honderd piasters ; druk voor ditmaal
by uw gruwelijk bedryf een oog toe en beschouw dit geld
als eene schadeloosstelluig voor uwe voorkomendheid.”
By dit verlokkend aanbod was een krampachtig trekken
in het gebruinde gelaat des jagers zigtbaar, hy wierp schieiyk
na elkander een paar begeerige blikken op het gond en
stond een oogenblik in twijfel, of hy de verzoeking zou
kannen wederstaan. Eindelijk wendde hy zyn gelaat weder .
•naar myne gezellin en de kolf van zyn lang geweer langzaam |
op den grond latende glyden, zmde hy: ^
„Bat kan niet, Senora! Ik ben wel maar een arme ^
drommel , die van een .droevig handwerk leeft , maar ik beb
•vrouw en kroost, en werd de zaak verraden, dan zou ik
, niet alleen m^ne broodwinning verliezen , maar buitendien
nog eene harde straf ontvangen.”
„Dan biyft slechts nog eene hoop over,” zeide de jonge
Creoolsche , „namelyk deze , dat. het de snelheid van CTnis
i
gelukt is , zich aan uwe vervolging te onttrekken. Gy ziet
wel , dat uwe honden aan den oever rusteloos heen en weder
loopen; zekerlyk is de zwarte kna^ den stroom overge-
awommen.en bevindt hy zich thans, naar ik hoop, reeds in
zekerheid in het gebergte.”
„Gy bedriegt u , Senora !” hernam de jager met een
. laclge, hetwelk aanduidde, dat hij daaromlarent geheel an-
ders dacht en zeker van zyne zaak was, verwed eén
piaster tegen honderd , dat de zwarte deugniet zich. ergens
verscholen, beeft , en als gy nog slechts etteiyke minuten
geduld wilt hebben, zult gij zien, dat de oude Juan ge-
lyk heeft.”
In dit, opgenblik sloegen do honden andermaal luid aan
en zich pp hunne voorpooten opheffende [en den bieeden
. dikken kop ver vooruitstekende , rigtten zy hunne glinsterende
. opgen pnafgebroken op een klein, digt begroeid boscbje,
hetwelk zich hoven den stroom verhief, en door struiken en
de breede bladeren der wateorplauten gevormd werd.
DK VtiüQTBLIKO.
873
„Daar schuilt hij,” riep Molino, zijne hand uitstr^kende
en naar de plek wijzende , die wij zoo even aangewezen
hebbcoL en alle drie snelden wy naar het punt» dat nu
onze hoogste opmerkzaamheid toch zich trok.
ê
,»Qij dwaalt,” sprak Elvira, nadat zg een oggenblik strak
naar het bosclge gestaard had, hetwelk niet verder dan een
tiental schreden van den oever verwgderd lag, „mgne oogen
zgn goed, maar hoe ik dezelve ook inspan, ik kan niet het
minste bemerken.”
„Er is ook inderdaad niet het minste te zien,” veegde ik
er bij , „en toch ben ik zeker dat mijn gezigt nog goed . is.”
„Ais het u belieft uw standpunt te vetranderen en mee?
naar mg toe te komen, zult gij weldra van het tegendeel
overtuigd wezen,” hervatte de jager met een tevreden
lachje, te gelijk eene schrede ter z^e gaande om on^ pla^
te maken.
Elvira en ik rigtten nogmaals met de grootste opmerk*
zaamheid onze blikken naar het noodloi^g boschje en. kort
daarna, uitten wij bgna gelijktijdig een kreet van schrik.
„Nu, wat ziet gg thans?” vroeg de jager zegevierent^.
Inderdaad kon. men thans den kop des negers met zgn
gekroesd wol% haar en zijn zwart gelaat herkennen. Deze
stak juist boven de oppervlakte van het water uit eu daar
de vlugteling , om zich niet te verraden , zelfs de minste be-
weging vermeed , had bet geheel , op eenigen afstand ge:^ien,
de grootste, gei^enis met een boomstronk , en de jonge dame
en ik hadden ons zeer zeker in dien waan laten b^^engen,
I
zoo Juan’s geoefend oog ons niet te hulp gekomen was.
„Wat au te doen?” vroeg Elvira, nadat de eeri^te ontstel-
tenis voorbij was.
„Ja, wat nu te doen?” hernam de jager. „Kom daa^
uit, zwarte bengelt want gij ziet wel, dat gg onblckt zijt
en dat uw sphuUhock u niets meer baten kan.”
Maar Cyi^ua verroerde zich niet. Hij bleef onbeweeglgk;
men had zgn hoofd gpreedelijk voor een verweerd stuk ^ots
kunnen houden.
• ^ t
„Beproef gij het, Senora!” zeide de jager, „en beveel gg
hem naar dea oever te komun. Als hg daaraan geen gevolg
geeft , moet ik hem door mijne honden als een stuk wild uit
BE VLBMBBtKG.
dié
e|ii iroimilbGek Men drijven en dau 6ta ik veor de gefolgen
niet lts**
In dit oogettbUk hoefde men een gepM in het waler ea
CTras , het mes hetwelk h^ egne Tlügt had medegenomen,
boeg ki de lucht swaagendei kwam uit i^e scheilplaatB te
voorschgn , blgkhaa]* met het doel de diepte rna den strocmi
te pijlen, oöa door ewemmen den tegenovergestelden oever
te bereiken.
„Daar hebben wg het!” riep de jager, „de swarte hond
seh^nt het tot het uitmte te willen laten komen.”
„IBbüt, Oyrus, halt!” klonk thans ook de met angst ver-
tuide Ëitem van Slvira— ,,halt, en verroer u niet, soo uw
leven n lief isT
Intnsschen hadden ook de bonden een gramstorig gehnii
doen hoeren, zg zetten den mg omhoog en wachttien nog
slechts op een wenk van hun meester om zich op hun buit
te water te werpen.
„Ah h^ tegenstand biedt, is h^ verloren,” zeide "Stm
tot mig. „Deze dieren zgn voortreffelijk afgerigt en sdolimg
men zich niet tegen hen verzet, houden zg hun buit alleen
vast , maar verweert men zich , dan (mtwaakt hunne bloed-
dorstige natuur en zij verworgen of verscheuren den <mge*
lokkige, die den kamp met hmi durft wagep.”
„Moet ik hen loslaten?” vroeg Juan, op Alba en Plato
wgzende.
„Keen, om Godswil, neen! Wacht even, ik wil nog eene
poging doen, den rampzalige terug te houden.”
En de jonge dame verhief andermaal hare stem en riep:
„Keer temg, Ojras! — Camilla laat u verzoeken terug te
keeren; zig zal van jammer sterven, als gg haar verlaat es
ih uwe plaats de verdiende zweepstraf ontvangen.”
Dit deëd goede werking. De neger stond eensklaps stil
en zijn gelaat naar ons toewendendé, zeide h^:
„Camilla, goed meisje — Camilla, braaf meisje z^ — Cyrus
idet wil, dat Camilla tranen stort en verwelkt als e^e bloem
in de woestgn — Cjrrus moed genoeg, zich den rug door de
zweep van Majoral te laten stuk shan.”
„G^ stemt alzoo toe, om elke Verdere poging tero&tvlvg*
jting op te geven?”
„Ja, Senora» Cyrus belooven en Cyrus woord houdeiL’
Di; ncmvLis&,
B76
fjSiaiomV* lawlcte ik ^;eroerd aan, ^ lééft een e^el gCK
voel in ^t .zmete menseh; er ligt iets zoo opofiérends voor
de geliefde zgnn buten in z^ne bandelwgee^ 4aé *ik ztdDigr
omteigd beo, dat gig hem uwe besoherbiiisgi wd6r geeme
omstandigheden zult onttrekken.”
„Hoed u verzekerd dat ik voor hem zal doen, Wat ik
kan,” facvnaea zy; en sieh daarna weder tot den neguw.eak
dende, zeide zij mat eena zachte,* innemeode stemt
„Nn, Pfmz ! gg zgt alzoo bereid , met ons naar de plan-
tHge terug te keerenf^
„Ja, 3enoraP’ antirooedde 'deze. ;
„Werp dan in de eerzto pfaiats het mes weg.”
„Scrrsit hemden roepen ^ verlangen .oau het * Moed van
aipen oirartew^
„Eoep ixwa dieren,^ zeide Eivisa, zieh tc(t den jager
wendende, ,yen keer dan nau huis texiug, wg bdbben uwe
kalp kier niet meer noodig en kom metigea bij mij , ik zei
Q dan een kleina belopning geren.V
De jager liet een doordringend scherp fluitje hooréti en
zoo voortrsifelgk zgn deze honden op de jagt der . zwarten
afgerigt, dat Alba en Pluto dadelgk in lange schreden tiiif
detk^ gesprongen kwamen en zich zemder dan minzten te-
genstand oogenblikkelijk door hun meester aan hpb iöim
lieten vastnudBen. Molino aam daarna zetpp lOndeidanig
zijn breedgeranden stroohoed af en doeg het pad z^waarta
yan bet 'boach(>in, om npu woning temg te keecen.
In dit oogeniblik naderde opk de vlugtelkig dan oerer en
weinige minn i an later beTond h, mk in zgnB<izia|L water
druipende kleederen in onze’ nakqihfiid.
. ,^0a, C^rniBl enJiaalohaa paudén,” sciile de joQ^ sehspne
qp zachten bron, „en!* voegde z$ er opbeuend lüy, ,^vergeet
niet dat gg Uiaps iBiêi gerengene Wilt ge mpJ)ek>vea,
niet andermaal te zullen, ontvlngtep?”
t^oed, JSencoraJ Cjfus belooft en Ofrus aai hmiden wat hg
belooft—- Senora goed, zeer goed en ook dainiUo gcaad.
Bddeezigden« maar Sfiageral duifid, die azme awail^ikwel|i.*’
„Yet deabta jnoed aaide gazeUin den joi^gpen
itager neg een bemoedigend laal^ gevende, diof ons ge-
duldig volgde^ toen irij 4e pbnMtage temg kcerdesn
4 ,^ejlp mg thans de. dreigende wiellaeu Ferdrgveii, welke
876
DS Ti:iüOTB]:.IK6,
liob op 'het voorhoofd mijr.b' vaders zullen vwtootièn sprak
Elrira tot my , toen wij het woonhuis naderden , voor het-
welk de oude man driftig op en neder ging.
„Maar gg hoopt toch voor den armen Cttub vergeving
te verwerven P” vroeg ik.
„Geloof niet dat dit zoo gemakkelgk eal gaan/’ hernam
de jonge Creoolsche, „en wanneer niet eene bgzondere om-
standigheid ter gunste van den neger sprak. •••”
„Eene hgzondere omstandigheid?” vroeg ik verwonderd.
Thans liet zich de stem van Don Lopez vernemen. „Dat
zgn mooge zaken, mgn kind!” riep hg ons reeds van verre
te gemoet, ,^k houd er niet van dat gg u in dergelgke aan-
gelegenheden mengt,” — en te gel^ zgne blikken op Oynis
rigtende, voer hg toornig voort: „weg met den knaap, legt
hem de boe^n aan — hg zal zgne straf niet ontgaan!”
De vlugteling liet zich zonder eenigen tegenstand door
denMajoral de bo^en aanleggen en werd weggevoerd, terw$
ik mg miamoedig en ontstemd vroegtgdig naar kamer
begaf.
Den anderen morgen ontmoette ik Elvira reeds vroeg*
tgdig in den tuin. ,/N‘u,” riep zg mij van verre te gemoet,
,^k heb u eene bl^e tgding mede te deelen: Oyrus heeft
gratie gekregen!”
Een uitroep van bisschap kwam mg over de lippes,
want de jonge neger boezemde mg een levendig belang in.
„Ik zeide u immers,” voegde zg er bg, „dat eene bpon*
dere omstandigbmd te zgnen gunste sou i^eken. Oyrus ü
op de plantage geboren en reeds zgn vader. •••”
„NuP* vroeg ik belangstellend.
„Ziet gg dien groeten vgver aan het einde van den toin.
Nog een klein kind sgnde, had ik het. ongeluk daarin
te vallen, toen ik aan den rand bloemen pinkte. Ik zon
reddeloos verloren zgn geweest, indien Cyrus vader sieh
niet te water had begeven en mg met gevaar van zgn eigen
leven gered had/
„O, nu begrgp ik u. Datgene, walf Senor Lopez aan den
vader verschuldigd is , beeft hg aan den zoon vergolden.”
„Ja, en nog meer. Daar Cyrus en Camilla elkander lief-
hebben, zullen zij zamen huwen. Daar de eerste een be-
kwaam tuinman is en de oude Cato niet meer voort ksn,
DB GBBAT BASTBBF, BHZ.^ DOOB H» J. BBILL. 377
reckr^ hg die plaats en zal het nétte, kleine huisje hetièk*
ken, hetwelk ginds in het boschje zigthaar is.’?
Ik blikte bewogen in het oog der sehoone verhaalster. Yeer*
tien dagen later waren Cjnis en OamiUa gelukkig gefaawd>;
ik bragt hun later nog eens een bezoek in hunne zneuwe
vriendel^e woning: kort daarna nam ik afscheid van
gastheer en zgne schoondochter en keerde naar Europa terug*
DE GEEAT EASTEEN TEGENOVEE EEN PAAB
SCHEPEN DEE OUDHEID,
DCOB
• , I '
H. J. BBimi.
De storm van de maand September des vorigen jaars heeft
den Aaam van den Ghreat Eastem, die al zoo zachtjes aan
niet veel meer werd gehoord dan die van eenig ander schip,
weder, en wel op dramatische wijze, op veler lippen gebragh
De dagbladen waren vervuld van de bijzonderheden van heb--
geen het reusachtige schip in dien orkaan te l^den had'
gehad, tot de Illustrated Londen News en de Hlustrated
Times ons deze gebeurtenis aanschouwelgk kwamen voor*'
steUen. Wie, die deze gezien, ze goed beschouwd heeft,
zal de sehoone, maar gzingwekkende plaat „the Great Eas-
tem in the gale” kunnen vergeten? — wie zag daarop het-
ontzaggelgke gevaarte, zonder roer, letterlgk ten speelbal
der kokende golven, beurtelings ter regter, beurtelmgs ter
linker met eene der raderkasten onder water, en daeht'
daarfa§ niet: — hoe moet het er, gedurende die verschfik-
kelijke dagen en nog verschiikkelgker nachten , daarbinnen
hebben uitgezien P — Ook hierin kwam de Illustrated News
ons te gemoet, en leverde ons eene fraai uitgevoerde af-
beelding van den groeten salon gedurende den storm. Het
grondvlak van dien salon maakt daarop met het waterpas
een hoek van meer dan vijf en veertig graden en het zal'
wel niemand verwonderen, dat er, onder dergelgke omstaa^‘
digheden, geéne adepten van Home of andere spiritisten
noodig waren om tafels en stoelen, ja kanapés, piano’s en
zelfs kagchels te doen doimen en zich aan zulk eene luid-
ruchtige vrdgkheid te zien overgeven, datzg zich onderlmg
m QHBJk!F l&AffFBBir, ISIE.,
de beenea biftkeiu In het laatste geral de
rampzalige pasaagierm , die nolentea Tolentes aan .de alge»
memio vreugde moeai»ii deeiaeiBeii en wier tedematoi van
i 4 ÜiéeF selidê etoffisn wanen, dan die van eanapéa en hi^ohab.
De dames werden daarenbozen ia haren salon nog rerserd
met de visite van eene koe , die , om niet van alkdaagsekr
heid te kwamen faeaehuldigd wonden, hare entnée maar Hever
door het glazen dak bewerkstelligde.
De laatstgenoemde taiereelen gaven ons tevens een denk-
beeld van de , niet alleen kollossale , maar ook riypker^ prach-
tige en tevens luterst smaakvolle inrigting van het inwen-
dige van het schip. Wij hadden daarvan veel gehoord en
gelezen , maar konden ons alles nog zoo juist niet voorstel*
len als nu het geval is. zagen onderscheiden komman-
c^ti^ en, aittleire kquiteii ma boord vm oodogs» en koop-
vaardyspii^en , dio oomfortaUe waren angeiigt en rjfc gs-
steffi^d» maar menig salon in de paleizen der grooten te
landen of Parijs is zoo praehtig en smfiakvol niet vemeci
als. die van dit „ ^vende paleii ,” zoo als mma bet zeu
kmmen noemen*
: OnwiUe^enrig dwfwlden gedaobten, by hetnansohoa*
wen dezer vootstallingen, naar vroegere t^den terug dn vwr-
plaatete ik om boord van de admwaalsQbepen van
endeJftnpsr, de ,, Keven Pix>vuuneii’’ bg voorbeeld.^ Welk
een onderscheid nit- en inwen^g- Het adhterkaateel; , tachtig
voet boven water, — eene hoogte die, volgeiH» do tagw*
woordi^ van zien , menige manoevre moejfetyki wo
niet onmogelük moet kobben gemaakt , waa niterlijk f4
boKtengewoon vevaierd met kunstig beeldhouwwerk on v^ir*
guld«4> doch het inwendige der vertrekken: van den vloot-
voogd en z^ cffioieren, deed aan ndets denken des
aan dan diepen ernst van den vreeselyken schoe|i«istrp i in
menige ven welken ^eêriands ondp gjpne eon roemrykgo-
bendbaafii is- Hiertoe was weelde trouwens nok. overbodig ;
de roem zelve was onzw zeehelden grootste weerdoen zAot
dazen waren zy op bet praehtigst vereerd-
In dien tijd van onze wv^welkel^e . glorie was eobter
geen sekip te vmden, dat in eenige vergeiijkhtg niet M
Ik^lsobe gevaarte koiEaan kon*
Jlven^ onwillekeurig verder dwalend^. ik buig*
DOOR S. J. Biasli*
m
zamerlumd in de gi^e oudheid én landde eindelijk aan. in; de
devde eeuvr rdór onze jaartelling* Doob daar. vond ik toch
wat ik aocht* Bat waren waardige tegenbangem mn het
reumadaip dezer tpden niet alleen , maar schepen, die>
zoo niet in grootte ^ zeer zeker in pracht' en r^kdam, in
kunst en smaak, den Gseat Eastem ferre achter zioh laten*
Sgjpte , het land der woaiideren op het gebied der arohir
tektunr , zal nn blaken dat ook op dat der scheepsbonw te
^ geweest , terw^l h^ zeewezen , ten tgde der Lagiden ,
met het oog op den iangdnrigen strigd tussehen Bome en
Garthago, steeds het voorwerp eaner bgzondere zorg ge#
bleven is.
Egyptes vloten , ooader Ftolomeus 11 , PhifaMlelpluis ("2B5
tot 247 vóór onze jaartelling) , telden meer dan 4000
schepen , en onder die van zgnen Jkleinzoon Ptol^oa^ lY,
PUlopotor , treffen wij die beide bodems aan ,
die in alle opzigten waardiglgk met den 0reat Eastem
kutmen worden vergeleken*
Het eerste, een oorlogschip, was. volgens AthonaiKMl
(LY o* 0), een ooggetuige en zelve ecm scheepsbouwsaees#
ter, van buiten met het kunstigste beeldhouwwe|?k versierd,
waaronder voomamelgk uitnuintten twee beelden vm dieren^
aan voor* en achtersteven, elk van twaalf ellen hoogte. Het
bad veertig roeibanken , welke men* zich evenwel niet moet
voorstellen als bg de Bomeinsehe Triremes of Spasnscbe
galjoenen, hoven elkander geplaatst; zy waren vier boven,
en veertig achter elkander aangebragt* De riemen, waarvan
die van de bovenste roeibank van het achterschip zeven en
vgflzg voet laag waren , werden door 4000 (zegge vierdnizepd}
roeyers m beweging gebragt, daar deze ontzeggelyké spo*
nen, dae todi door het doelnudjg aanbrengen van lood aan
het boveneinde, binnen in het schip , betrekkelijk wel ga-
makkdiyk bewogen konden worden , toch ieder vyf ,en twin-
tig inan teretschten om hen met de noodigje kracht in bat
water te bewegen. Stelt men dus vier ryen roeibanken iedo^
van veert% riemen, dan verkrijgt men 100 riemen, en i^abent
men voor ieder van deze vyf en twintig man dan geeft dit
juist 4000 , gelijk aan het vermelde getal m^'ers. Yoor de
manoeuvre van bet staand en loopend want bftd het 400
matrozen aan boord en behalven de 2 » eene krygsmee^ van
380
DB GBBAÏ BASTBBK, EKZ.
3000 mm. To^ men nu hierby bet getal van hen , die
met de venorging yan dit leger belast waren , dan kan men
zeer gerust stellen, dat dit zeebouwende oorlogsgevaarte eeue
bemanning voerde van omtrent 8000 man. Hoe de batteryen
waren ingerigt zien wg later bij de beschr^ving van het
monsterschip van Hiero II van Sjracuse. Wy eindigen hier
met te vermelden , dat er tot den bouw van dit schip zóó-
veel bont was gebruikt als men tot het bouwen van vyftig
gewone oorlogschepen behoefde , terwgl ik hier nog eens wijzen
wil op de omstandigheid , dat deze beschrgving , even als de
beide volgende , gegeven wordt door den scheepsbouwmees-
ter Athenaeus , die alles zelve had opgenomen , en die voor
zgne tgdgenooten, die de waarheid van zijn verhaal konden
onderzoeken , heeft geschreven.
Philopators andere vaartuig was een nijljagt , de Thalame-
gus genaamd. Debse naam is zamengesteld uit de twee
Grieksche woorden tkaiamoa en ago , en beteekent zooveel
als: „die het huwelijksbed draagt” .Daar nu het huwel^'ks-
bed als het middelpunt der geheele familie kan beschouwd
worden , werd er onder verstaan, eene dravende woning, het-
geen ten opzigte van dit schip met het vol^ regt dryvend
paleis beteekenen mag. De eigen naam Thalamegus is later
de aigemeene naam der koninklgke ngljagten geworden,
waarvan de latere Ptolomaeën er 800 bezaten, zoodat er
niet langer van den Thcdamegm maar van een Thalamegus
gesproken werd. De beide, wier beschryving hier volgt i
waren evenwel de merkwaardigste.
In het midden van dit kolossale gevaarte was een huis
gebouwd van eene halve stadie , 310 voet lengte , 60 è 70
Toet breedte en twee verdiepingen hoog. Deze werden van
drie z^den omgeven door galleryen van 500 voet lang, de
bovenste werd door kolommen gedragen van marmer , ivoor
en de kostbaarste houtsoorten , met goud en zilver ingalugd;
de onderste was omringd door eene balustrade of hekwerk
yan zilver en goud. Op en over bet platte dak van dit
gebouw was eene reusaobtige tent gespannen van purpereu
stof met goud geborduurd , en al de zeilen en het touwwerk
waren onderscheiden malen in Tyrisch purper geverwd.
Wanneer de vorstelyke familie zich aan boord bevond:, werd
de tent met prachtig geborduurde gordynen omgevmi oo
BOOB H. J. BBILL.
381
lererde alfidftn eene yerrukkelijke verbl^plaats op, waar men
het schoonste gezigt genoot over den breeden strocmi en
zijne weelderige oevers.
Onder den zuilengang verleende kunstig gesneden deurm
van sittim- en cederhout , met ivoor en zilver ingelegd , den
toegang tot het inwendige en hier vonkelde alles van Oos*
tersch vorstelgke pracht. De groote eetzaal werd geschraagd
door eene dubbele rei kolommen van ivoor en albast, van
jaspis en porphyr , en aan de hoefijzervormige tafel , van
het uitgezochtste mozaïkwerk met breede gouden randen,
stonden twintig aanligbedden gerangschikt van elpenbeen
en schildpad , op zilveren voeten en bedekt met prachtig ge-
stikte Babylonische tapeten , zoo zacht als dons en van ^ de
schitterendste kleuren. De wanden blonken van mozaïk
en schilderwerk in de drie schoone Egyptische kleuren*,
hemelsblaauw , wit en goud, van welke kleuren ook de
zware gordijnen waren , die aan de geopende zgden der zaal
tusschen de kolommen konden worden toegeschoven.
De slaapkamers, nevens deze eetzaal, waren geheel in
evenredigheid met deze en niet minder prachtig. Daarin
heerschte evenwel een geheimzinnig schemerlicht, hetgeen
ons echter niet verhindert, vooral in de vertrekken der
vrouwen , door eenen gang van die der mannen gescheiden,
de kostbare toiletbenoodigdheden en versierselen op te mer-
ken, die op kleine tafels van zilver en ivoor, onder de
glinsterende metalen spiegels verspreid liggen. Gouden arm-
banden met reusachtige robgnen , een hoofdsieraad met een
enkelen saffier , maar zoo zuiver en diep van gloed , dat men
in den Egyptischen hemel meent te staren , en omgeven van
groote paarlen, wier matte glans het schitterend juweel nog
heller vonkden doet. Halssnoeren van smaragden, die op
den boezem van donkere goudkleur der Egyptische vrouwen
zachtgroene stralen schieten , aan de kleur des hemels
bij ondergaande zon doen denken , voorhoofd-^verrierselen ,
oor-, yinger* en teenringen en wat er verder eigtbaar is
tusschen de albasten kruiken, met Oosterschen balsem èn
kristallen vaatwerk met de kostbaarste reukwerken gevuld.
Doch dit ZQ verder aan de verbeeldingskracht des lezers
overgelaten , daiur het niet tot ons onderwerp behoort , wij
stagen liever dien ivoren trap met zilveren balustrade op.
392 BB eBBAT BA8TBBK» B5Z.,
die naar de bovenyertarakkeii geleidtL Ook hier ie allee (Eieht
m de koetbaarete weelde; de geeohilderde aoldaritig der
hoofdzaal op deze verdieping wordt door fijnere kolomoieB
van de uitgezochtete houtsoorten gedrageü, en allee ver-
kondigt, dat deze schoone zaal de lievelingaverU^laati
der voratelijke familie is. Hier brandt Arabisch en Indisch
reukwerk op gouden drievoeten , hier staan kleine rustbedden
voor de vrouwen , tabooretten voor de mannen , maar alle |
bedekt met kussens van hemelsblaauw en zilver, van byssns '
en goud. Op gindsche tafel van zwart marmer, in mozaïek
met edele gesteenten ingelegd, liggen eenige rollen peiga- ;
ment en papyrus met schryfbehoeAmi , en wgzen de plaats
aan waar de Ftolomaeus gewoonlyk nederzité Bene groote
vaas van gegoten glas van verschillende kleuren , van vreem-
den^ oud-Bgyptisohen vorm, maar van de kunstigste bew6^
king , en gevuld met lotus-bloemen en Nyl-leliën , bjj een
meer verbeven rustbed geplaatst , sohynt de ligplaats der
koningin aan te duiden»
Maar van waar dat schitterende licht dat onè daar ginder
van tusschen die half opgeheven gord^nen, van hemels-
blaauw met groote zilveren Uoemen , tegenstraalt P Wat is
dit ? Hier vergeet men geheel aan boord van een achip te
zyn. ^ Wy treden een tempel binnen van ronden vorm,
wiens koepeldak van doorschynend albast door albasten zuilen
wordt geschraagd. Hy is aan Yenus gowyd , blykens bet
sehoone marmeren standbeeld , dat van de eeuw van Feiicles
getuigt , en in den „ oikos de gewijjde of heilige plaats
is opgerigt» Alles is hier schitterend wit behalve de wanden
van fijn stukadoorwerk , die met de meest smaakvolle arabes-
ken van hemelsblaauw en goud zyn versierd. Bven ais de
godin die er vereerd wordt tot de Orieksdio mytiiologie
behoort , is de geheele tempel in Grioksohen st^ en de ko-
lommen isyn zuiver Gorintisch» — (De Lagiden waren uit
Griekenlaod afkomstig en onder hunne regenbag worden de
Oideksdie smaak en Orieksche gewoonten op Egyptisoben
bodem overgepiant»)
Ter wederzyde van dit heiligdom ontdekken wy weder
eenige slaapkamers , door zware purperen gordynen in een
geheimzinnig halfduister gehuld, en komen vervolgens in
eene halfronde zaal van eew luchtige kolomnede omgsven.
BOOS H« J. BBIIilte
888
Hier heeft wn een verrokkeljk uiteigt op dea 9, hof des
Heeren/’ geljjk Egypte in de HeiËge Sehirifb genoemd wordt ^
en geniet er de verkwikkelgkste koelte 1 daar de zaal» behalve
aan ééDe» alle zjjden voor den fineschen rivierwind toe*
ga&ke^ is> Zp is, bl^ens den moradken vloer en een
standbeeld van dien god, aan BaoehuS gewijd. Goeden vaat*
werk en bekers, waaronder weder oud-Bgyptisohe van zon*
derlmgen vorm» van gegoten glas» Waarin men geklenrde bloe*
men ontdekt» (voortbrengselen van eene kunst of industrie
die toen reeds verloren was gegaan) en andere van kristal,
uit Griekenland afkomstig, bedekken aanregtafelen van i^oor
met dekbladen van de schoonste marmersoorten eik met sür
veren wijngaardranken omkranst.
Hoe beerlek moet een b^er van Hella’s edele w^xien in
die ruime, koele zalen, met dat prachtig panorama vddir
»cb, hebben gesmaakt! — Men wist „te leven” aan het
Egyptische bof, even goed als de Atheners van die dagen.,
maar onder de geletterde Ptolomaeën hadden er geene aiji*
spattingen plaats, en was het gebruik der w^nen tan Samos
en Chios, van Hispanië, Lusitanie en Groot Griekenland
alleenlijk tot „het gebruik” bepaald. In deze zaal rustte
Philopator met zyne hovelingen uit van de werkzaamheden
van den dag; hij gevoelde zich daar, als het ware, in den
kring der zynen, want in de met geopende ajjde derzelve
waren vier nissen, waarin zich de standbeelden ziyiler voor-
gangers, van Lagas, van Ptolomaeus 1 , Soter» van Ptolomae-
os ll, Philadelphus en Ptolomaeus UI, Bvergetas bevoOden,
waardoor zy mede een gewijd aanzien vorkreeg*
Wanneer Ptolomaeus met de zijnen zich op het schip be-
vond volgde hem, gelyk van zelf spreekt, een groot aantal
slaven en bedienden. Deze werden met de menigte xoey^
en de talrijke equipage in het „sclfip zelf»” waarop dit paleis
gebouwd was, gehuisvest; — * dit is een voldoende mytstaf
om de grootte van dat schip af te nieten.
Men verbeeldie zich nu dit gevaarte den Silvereki rug
van een der armen der Delta van den Nyl gedragen, zatht-
kens yoortgestuwd door den zeewind , die in de purperen zei-
len blaast; overdekt met eene tentgordijn van byssns en goiid,
met. zuilengangen van zilver en ivoor dmgeven en uitwendig
versi^d naar evenredigheid van het inwendige, ^ dan zy het
384
DE OBEAT EA8TEBE, ENZ.
aan het oordeel Tan elkeen overgelaten of de gr^ze oudheid
niet op meer dan één G-reat Eastem te wgzen heeft.
Nog een derde schip van die tgden, — gel^'k gezegd is,
mede door den werktuigkundige Athenaeus gezien en beschre-
ven, — verdient allezins vermelding. De bouw daarvan was
door koning Hiero 11 van Syracuse , aan Archimedes opge-
dragen. De naam alleen van den bouwmeester doet aan iets
groots, iets meesterl^ks denken. Het was aanvankelgk be-
stemd om groote ladingen granen uit de voorraadschuur der
Middellandsche zee , Sicilië , naar de kustlanden te voeren ,
doch spoedig werd het te groot bevonden om de meeste ha-
vens te kunnen binnenloopen , waardoor het eene andere be-
stemming bekwam. Deze was. Door Hiero aan den koning
van Egypte met eene lading granen gezonden z^de, werd
het door dezen gezien, overgenomen en even als de Thala-
megen tot een Nijljagt gemaakt. deze gelegenheid v^
anderde het ook van naam, daar die van „ Syracusaner’’ in
„Alexandryner” verkeerde.
Toen het schip naar Egypte vertrok bedroeg zgne lading
ruim 2000 lasten, (60,000 medimnen) granen, 10,000 vaten
ingezouten waren en twee en een half millioen ponden wol,
met nog eene gelijke hoeveelheid gewigt aan andere artike-
len, behalve de benoodigdheden voor de equipage, die nit
ongeveer 8000 man bestond, waarvan er 600 altijd aan den
achtersteven gereed moesten staan óm op bevelen te wachten.
Schoon de Syracusaner eigenlijk een koopvaardyschip was,
gelyk uit de betrekkelyk geringe bemanning blyken kan, was
het evenwel zoo ingerigt, dat het zich in geval van nood
verdedigen kon. Hiertoe waren er, langs de verschansing
aan beide zijden, vier torens gebouwd, op ieder van welken,
bij vijandelijken aanval , zes krygslieden klommen , om steenen
en pylen, waarvan er ih eiken toren een arsenaal was, te
werpen en te schieten. Op het dek zelf waren ballisten ge-
plaatst, die door een werktuig van Archimedes in beweging
werden gebragt, en steenen van omtrent 400 ponden op een
afstand van eene stadie wierpen, terwyl anderen p^en van
twaalf ellen lengte op denzelfden afstand schoten. Ook op
de marsen der drie masten bevonden zich anderó slmgertui-
gen en het schip schynt daariby , tusschendeks , nog eene bat-
terij van werpgeschut te hebben gehad. Het was geheel
I
DOOB^H. J« BBHiL, 885
omgeven van eene ^zeren balustrade, insgeljks volgens eene
uitvinding van Archimedes , die den vyandel^'ken schepen ver-
hinderde te naderen en dus het enteren belette, hetgeen het
gevaarl^'kste was voor dit groote gevaarte , dat niet zoo ge-
makkeiigk te besturen was. Het had verscheiden roeren en
twaalf ankers , waarvan vier van hout en acht van ijzer.
Het kan wel niet anders of Ptolomaeus Philopator moest,
zoodra h^* dit reuzenschip zag, wenschen het in zyn bezit te
hebben. Dit leverde ook volstrekt geene bezwaren op, daar
het toch eigenlijk te groot voor de zee was, en door Hiero
gereedelgk werd afgestaan. Sinds dien tijd nam het, onder
den naam van Alexandryner, eene voorname plaats onder de
Thalamegen in en werd , even als het reeds beschrevene , op
het prachtigst en kostbaarst ingerigt. Ook hier vond men
zalen en galleryen van de uitstekenste pracht, kunst en smaak,
glinsterend van zilver en goud, van schildpad en ivoor, met
rijk geborduurde gordynen; ook hier was een tempel van
Aphrodite, studeervertrekken en eene keurige bibliotheek;
maar behalve deze bevatte het nog andere merkwaardigheden.
Zoo waren de vloeren der verschillende zalen mozaak inge-
legd en stelde de geheele geschiedenis der Ilias op het kun-
stigste voor. Zoo vond men hier een tuin met allerlei bloe-
men en planten, met lommerryke berceaux van wijngaard-
ranken, te midden van welke zich een groote zonnewijzer
verhief, gelyk aan dien van de Acradine (de citadel) van
Sjracuse. Nog vond men er eene reeks van badvertrekken ,
aan wederz^de van het schip een stal voor tien paarden met
de daarby behoorende fourage-magazijnen en eindelijk een
groeten vyver waarin 2000 metreten zeewater, om de zee-
visschen in het leven te houden ; — in een woord mogt het
vorige schip met het volste regt een dryvend paleis genoemd
worden , dit geleek op een drijvend landgoed met zgne aan-
hoorigheden, waarop sommige diensten zelfs te paard schy-
nen te zijn verrigt.
Waar blyfb na al het aangevoerde de G-reat Eestern, het
zoogenaamde „wonder zonder wedergade?” Men vrage dit
aan Athenaeus en de roagtige stem der oudheid zal zich
doen hooren. Wat het uitwendige betreft kan hy met haar ,
zelfs in geene vergelyking treden; hier de dorre, eentoonige,
zwarte ijzeren platen van de huid, d&ar het kunstigste beeld-
H. K. s. 1862* No. XI. 5
f
886 HOE EEN IfEISJE IN PERZIÉ UITGEHUWELIJKT WOEDT.
houwwél^k en dé levendf^üë kleursdiakering; — en tan Mn-
nen? — hier rerguldsel, dtót goud. •
Seherpenzeel , 7 April 1862.
HOE EEN MEISJE IN PEEZIË UITGE-
HUWELIJKT WOEDT.
m
In Perziê wordt het meisje op elf- of twaalfjarigen ouder-
dom gerekend den hawbarën leeftijd bereikt te hebben. Heeft
een man uit de volksklasse eene deehter die er góed üitziefc,
dan kan hij er vast op rekenén tegen dien t^'d een besoek
van een huwelyksmakelaar te zullen ontvangen , om met hem
over dat „artikel” in onderhandeling te tredtki. Döze tüs-
schenpersoon is gewoonl^k een „moolah” of priestér ; in som-
mige gevallen biedt hij van twee tót vierhonderd goudstuk-
ken, (ongeveer ƒ 1200 tot ƒ2400) als koopsom voor de jonge-
jafvrouw aan. Is de koop gesloten dan wordt het inehje
veelal tot den rang van echtgenoot van den een of anderen
„khan” of opperhoofd verheven, rgk genoeg om zich zulk
‘ eeüe weelde te veroorlooven , en daarenboven den makelaar
voldoende voor zgne moeite te beloonen. De vrouw wordt
hier geheel als koopwaar beschouwd. De Som voor haar be-
steed komt even goed op den post van uitgaven voor, als de
aankoop van een Arabisch paard of van een Engelsch geweer
met getrokken loop; — in het eerste artikel is echter veel
meer r^zing of daling der markt op te merken. Meestal
zijn beide partgen elkaar geheel onbekend. Eerst na de vol-
trekking van het huwelijk ligt de bruid haar sluier op en
deze eerste kennismaking zal door den oenen echtgenoot met
een kreet van blijde verrassing begroet, en bg den ander
een gevoel van teleurstelling doen geboren Worden.
Eênigen tgd eer de toekomstige bruid het' ouderlgk huis
verlaat, geeft men haar overvloedig i^st en allerïei versna-
*>
peringen te eten. Zij moet er góed doorvoëd en welgedaan
uitzien ; en men neemt bovendien alle middélen te baat om
faato schoonheid té vériioogen. Eene bijzonder Soort van zalf
wordt aangewend om het oog eene meer donkere tint en een
eigenaardigen gloed té geven , men verstaat de kunst om zelft
deü vorm te wijtigén eh het. de langwerpige gedaante van
een amahdel te doen aannemen. Het haar wordt met
uoe £EK KEISJE U* PERZIË UITaEaU WELIJKT WOBDT, 387
mdigo koolzwart of met een zamenges^elde kleurstof rood-
bruin geverwd; dit hangt af van haar eigen smaak, of anders
volgt ze hierin het verlangen van den makelaar. De wenk-
braauwen worden eerst dik besmeerd met eene soort pomade
en daarna met verw overstreken; men zou meenen een laagje
pleisterkalk, in kleine boegjes uitgesneden, op het gezigt
aangebragt, te zien. Deze strepen loopen boven den neus
te zamen en vormen zoo ééne lyn. De kleur der wangen
moet vooral vrolijk en schitterend zijn , aan elke z^de wordt
een kleine lok haar, met cosmétique in den vorm van eene
omgekeerde zes, op het gelaat vast geplakt. De handen en
voeten, de nagels van vingers en teenen worden licht bruin
geverwd. Aldus toegetakeld, beeft het arme kind mpeite
haar eigen gelaat te herkennen. Al die kunstmiddelen ma'
ken haar reeds op twintigjarigen leeftyd tot eene oude vrouw,
de huid heeft het zachte en veerkrachtige verloren door al
die smeersels en zalQes, waarin vele schadelgke bestanddee-
len voorkomen.
De vreemdsoortige schoone is er nu op bedacht zich een*
ryk al is ’t dan ook niet een élégant toilet te kiezen, eer ze
zich naar de vertrekken van haar echtgenoot begeeft. De
wgde broek komt ’t eerst in aanmerking , ze heeft verschei-
dene soorten van dit kleedingstuk voorhanden , om eene
goede keus te kunnen doen, want daar ze zeer trotsch is
op het welgevormde been , zoo moet dit ligchaamsdeel vooral
goed uitkomeu. Verder trekt ze een fraai geborduurd jakje
met korte pandjes aan, en een aardig chemisetje van dunne
witte zyde met gouddraad gestikt ; de armen, beenen , en de
hals worden echter niet bedekt. Ze tracht zich met zoo veel
juweelen, gouden muntstukjes en allerlei kleinodiën op te
schikken ais ze maar kan magtig worden. Ze heeft eene by-
zondere voorliefde voor paarlen en diamanten ; ’t is haar ’t
zelfde of het edelgesteente fraai van vorm en kleur is, als
’t maar paarlen en diamanten zijn. Dat aldus opgeschikte
meisje kan zelden aanspraak maken op beschaving. Hare
opvoeding werd verwaarloosd , ze is niet met talenten begaafd,
maar ze kan nog al aardig snappen over bloemen en over
nachtegalen , ze flapt er alles uit en zoo hoort men van haar
wel eens een geestigen zet. Men moet by haar echter geene
fljne beschaving of vrouwelijke zedigheid zoeken. Ze weet
888 HOE EEN MEISJE IH PEPZIË UITGEHUWELIJKT WOEDT.
vaD veel zaken, waarvan ze liever onkundig moest zijn ge- ^
bleven , en in sommige dingen zou ze den bejaarden man,
met de kroon der grijsheid versierd , te slim zyn.
Een der eerste bezoekers die zich na haar huwelijk big hiuir
aanmelden is gewoonlijk haar vader. Die komt haar vertel-
len , „dat ’t bij hem aan huis nu zoo treurig en eenzaam is,
sedert dat z^ de ouderlgke woning heeft verlaten, en dat
hare moeder zoo oud wordt. ” Het geheele verhaal is er op
aangelegd om op haar gevoel te werken , en het eerste geld
dat ze ais prijs voor hare liefkozingen van den echtgenoot
verkrygt, af te troggelen om haar vader eene andere vrouw
te koopen.
De Perziërs schijnen bijzonder op het schoone geslacht ge-
steld te zijn. Een bedelaar die u in Ferziê op straat om
eene aalmoes vraagt , geeft als reden van dringende behoefte
op „dat hy te huis vijf vrouwen heeft, en er juist onlangs
nog een zesde bij heeft genomen.” Een bediende , die vroe- j
ger niets had, waarover hij kon beschikken, zal zorgvuldig
het verdiende loon bijeen vergaren , om zich , zoodra de som
maar toereikend is , eene echtgenoot te koopen. De oudste,
of althans de eerst gehuwde vrouw vervult bg den manden
post van huishoudster, ze heeft ook het bestuur over alle ^
huishoudelgke zaken. Ze deelt aan allen het noodige voedsel
uit en ze wordt vrij goed ontzien, somtgds zelfs gevreesd, j
Het moet aan deze vreemde manier van handelen worden toe- I
geschreven , dat het aantal der huwelijken zoo verbazend is I
toegenomen. Dit verbond is in Perzië zoo wel voor de eene I
als voor de andere partij zelden verbindend voor het leven. I
Men kan een meisje voor een bepaalden tijd huren, evenals |i
men op deze wgze een huis in huur heeft en de geestelgken |i
die bij dit soort van contract goed bedacht worden, verzet- I
ten er zich niet tegen. ■
De gewoonte om slechts voor korten tijd een echtverbond I
aan te gaan, wordt ook door christenen die in Perzië hun I
verblgf houden , nagevolgd. Een mgner vrienden vertelde I
mg dat hg zich eens met zulk een oogmerk naar Yannek, I
een dorp digt bg Tehran gelegen, begeven had. Daaraan- I
gekomen ging hg met een vriend onder een boom zitten, I
terwgl de dorpsmeisjes in eene lange rij langs hem heen trok* I
ken. ^ Een priester regelde den optogt. Toen de keus op I
HOE BEK MEISJE IN PEBZIË TJITeEHU'VV'ELIJET WOBHT. 889
een der jonge deernen gevallen was, kwam men overeen
omtrent den huurprijs en er werd een behoorlijk contract
opgesteld. Veertig „tomauns” ongeveer ƒ 240 werd toege-
staan voor toilet-artikelen en kleinoodiên , en nog ƒ 360
daarenboven in geval van echtscheiding, ’t Was eene vry
hooge huur daar de prijs voor een Armenisch meisje zelden
de helft van deze som te boven gaat. Ze zijn soms zeer
leelijk, en niet zelden door de kinderpokken geschonden.
Jongelingen huwen gewoonlijk op twaalf of veertienjarigen
leeftijd. Niet zelden neemt de man zijn nichtje tot echtge-
noot, in andere landen werkt dit ongunstig op verdere ge-
slachten , maar in Ferzië schijnt men hiervan geene nadeelige
gevolgen te bespeuren.
Om een groot huisgezin te moeten onderhouden, is voor
den huisvader in beschaafde landen veelal een groot bezwaar,
maar hier bekommert zich de arme daarover in ’t minst niet.
Overal groeit er immers rpt, wat heeft men meer noodig,
en dan als een rgke een groot aantal kinderen heeft, wat
beteekent dit dan nog als ’t onder die allen verdeeld is? De
anne wordt daarom in het Oosten volstrekt niet minder ge-
acht, dan zijn meer bevoorregten natuurgenoot, ja de ar-
moede scheut hem zelfs eene soort van waardigheid te geven.
Waarom zou de behoeftige niet even goed mogen trouwen
als de r^'ke? ’tZal alles wel teregt komen, de wereld is groot
genoeg, elk zal zyn weg wel vinden. — Zoo wordt er in Per-
zië geredeneerd.
Voor den „shak” of koning is het echter soms moeijelgk
om eene andere vrouw te vinden. Een dezer gekroonde hoof-
den begeerde de dochter van een der magtigste „khans” of
stadhouders tot gemalin. Het meisje stond bekend als eene
uitstekende schoonheid. Haar vader verzocht echter van die
hooge eer verschoond te mogen bleven, want als zyne ma-
jesteit haar eene maand lang by zich had gehad, dan zou
hij welligt verder niet om haar denken en haar gezelschap
niet langer begeeren; volgens de gebruikelijke zeden zou ze
dan geheel haar volgend leven in den weduwlijken staat
moeten doorbrengen. De „shah” was over deze weigering
zeer gebelgd en de stadhouder durfde het niet wagen , uit
vrees van in ongenade te vallen om zyne dochter uit te
huwelgken eer er een geruimen tyd na dit voorval verloopen was
390 HOB BBK MEISJE IS PERZIÊ VITGS HUW BLIJKT WORDT.
Bene echtverbindtenis die men hier cene „mesailiinee’*
zou noemen, wordt in Perziê niet als zoodanig beecdiouwd.
Een der vele zonen van koning Tat*ali, werd verliefd op een
vrij leelgk meisje uit den geringen stand, een meisje dat
zelfs volstrekt niet jong kon genoemd worden. De koning
Ijrachtte zijn zoon van besluit te doen veranderen, door inet
zijn zonderlingen smaak den gek te scheren. En wat ant-
woordde de jonge prins P „Als ge haar maar eens door m^nt
oogen kondet zien , dan zoudt ge wel anders over baar oor-
deelen.” Hiertegen viel niet veel in te brengen, al was de
tegenwerping rry onbestemd. De Perziêrs kunnen zicb ook
in dit opzigt op het voorbeeld van den thans regerenden ko-
ning beroepen. Zijne meest begunstigde vrouw, de koningin
Qeiron of Antèlope was eene boerendochter. De koning zag
haar eens toevallig toen hg door ’t dorp reed waar ze woon-
de, raakte op haar verliefd, en deze teedere gehechtheid
bleef steeds voortduren , ja werd hoe langer zoo meer innig
en sterk. Het schgnt wel dat de hartstogt die hg steeè
voor baar gevoelt, invloed heeft op al zgne daden.
Eens werd er aan ’t hof een groot feest gegeven , bg ge*
legenbeid dat haar ondste zoon tot vermoedelijken erfgenaam
van den troon werd verklaard. Het geheele vrouwelgk p6^
soneel was, prachtig uitgedost, daarbij tegenwoordig. 2^
oog dwaalde onrustig in ’t rond, eindelijk vroeg bij misnoegd:
waar is de koningin? Alles was hem onverschillig zoo lang
zij niet in ’t midden der feestvierenden was , zonder haat was
voor hem de vreugde uit zgn paleis verbannen.
De Perziêrs zgn niet zoo jaloersch op hunne vrouwen als
de Turken. Als de eerste met u op een goeden voet ye^
keert, dan zal hg u aan zgne echtgenoot voorstellen, en de
vrouwenvertrekken worden in Perzië in geenen deek zoo
zorgvuldig bewaakt als de Turksche harems.
De Perzische dames brengen haar tijd door met ’t beramen
van kleine inbrigues , met rooken en baden en het ontvangen
van bezoeken. Hiet zelden hebben er kibbelpartgen plaats
over de nietigste onderwerpen, dan weder hoort men haar
gigchelen en snappen over haar toilet en hare klemoodiës.
Aan ’t hoofd van deze vrouwenschaar staat gewoonlgk eene
soort van geneesheer en eene oude vrouw, deze lieden be-
weren dat ze iets van zwarte kunst en tooveren verstaan,
HOE BEK MBISJfi IK PBBZTB UITOEHUWELiaKO? W(Ht]>T, 981
en liefdedranken kunnen bereiden. Men zegt dat de vrouwen^
bare bedienden soms uitermate wreed kunnen behandelen;
en het vermoeden dajii de Fersische vrouw soms in wreedbieid
met den tgger of den panther zou kunnen wedijveren is niet
m grond ontbloot. Nergens ter wereld vindt men znlke
geroellooze schepsels als onder deze geblankette Oosterschp
dames. Ben mgner kennissen miste eens eene aan^ienlgke
som geld ; h§ begreep dat zijne Armenische huishoudster
die ontvreemd had. Onvoorzigtig genoeg deelde hy haar zijn
vermoeden mede. Den volgenden morgen , onder ’t ontbgten
hoort hy een vreemd geluid, het scheen uit eene kamer
de andere zijde van ’t huis gelegen , voort te komen, liy
staat op en begeeft zich naar dat vertrek. Hier vmdt hij de
Armenische vrouw; deze had den waren dief gevonden, en
hem met eenige harer vrouwen in eene kamer gelokt. t)ier
werd hy op den grond geworpen , een bal in den mond ge«*
stopt en de armen en beenen op den rug gebonden. Dai^rna
scheurden ze kleine reepjes vleesch uit zyn ligchaam, met
kleine tangen, die ze in een kolenvuur gloeijend h^den ger
maakt. Met dezen liefelijken arbeid waren ze bezig om
dief tot bekentenis te brengen, juist toen mijn vriend in de
kamer kwam, en hierdoor hun oogmerk verydelde.
In de vrouwenvertrekken heerscht over ’t algemeen veel
wanorde, alles ziet er haveloos, smerig en verwaarloosd uit»
Men vindt er fraai porselein, glazen en kristallen voopwer*
pen, gouden kleinoodien, pypen met juweelen ingelegd, allebei
versnaperingen, ee^e keur van dranke4 zooals kei^, thee,
sorbet, heerlijke vrachten enz. maar: alles ziet er even
vuil uit*
De sajopis der damos zyn niet overladen met meubelen, uit-
gezonderd een aantal tapyten, kussens en spiegels van bet
slechtste soprt, de wanden en de zoldering zijn ecbter ga-
woonlijk met eene lichte kleur geverwd , en dit geeft aan ’t
varjbrek iets vrplyks en gezelligs. Men moet noglans de ta-
p^n, dpaperiën, de kussens, shals, ja de dames zelve maar
nlah op den keper beschouwen, want op zindelijkheid km^
daar niemand en niets aanspraak maken. Zelfs hat gebnuk
van den tandborstel schynt aldaar onbekend te zijn, hpowal
de vronatren hare tanden door het eten van veel suikorwari>^
en opk van gabraden knoflook baderven.
392 HOE EEH HEISJE IN PERZIË UTTOEHüWBUJET WOBDT.
Te Tehran is fle maDÏer ran leven alles behalve sfcgf, de
vrouw geniet daar eene onbeperkte vi^beid; de voornaamste
dames ontzien zich niet hare vrienden te gaan bezoeken;
dikwgls verkleeden ze zich dan als eene bedelaarster om geen
argwaan op te wekken. Het maken van visites tosschen de
dames onderling, duurt den ganschen dag door. Ze begin-
nen hiermede reeds ten zeven of acht uur des morgens, ze
rooken en eten onophoudelijk en snoeven en pogchen steeds
op hare echtgenooten en op haar toilet.
Men hoort zelden van publieke schandalen. Als een echt-
genoot nu en dan niet wat door de vingers zag , dan had
kans vergiftigd te worden; mogt een minnaar al te onbe-
scheiden zyn dan was h^ insgelijks niet zeker van z^n leven.
Niet lang geleden werd een magtig magistraats-persoon op
klaarlichten dag door eene onzigtbare hand eene doodelgke
wond toegebragt, omdat hij zich op eene onwettige liefde-
geschiedenis beroemde.
Het gevolg van deze onbeperkte vrgheid is dat de vrouw
in Perziê in alle publieke aangelegenheden hare stem kan
doen gelden , by alles gebruikt ze haar invloed, zelfs op staat-
kundig terrein. Ze weten den minister en den staatsbeambte
aan haar leiband te doen loopen, terwijl z^' zelve worden
beheerscht door waarzegsters en tooverheksen die immer in
de vrouwenvertrekken te vinden zgn.
Het is in Perzië goedkoop huishouden, men heeft niet
veel noodig om in zyn levensonderhoud te voorzien. Men
treft hier niet zoo als bgna overal elders een natuurlek af-
grazen voor den dood en de dooden aan.
Als een misdadiger is ter dood gebragt, dan laat men zijn
lijk maar op de openbare markt liggen , ter prooi der honden,
die het verscheuren. M^n paard heeft dikwgls gestruikeld
over zulk een hinderpaal of er een zijsprong om gemaakt,
maar het ligtzinnig publiek dat elk oogenblik een dergelgk
lot kan ondergaan, loopt er al lagchende en pratende voorbg.
Zin voor huiseiykheid of teredere gehechtheid tusschen eebt-
genooten moet men over ’t algemeen in Perzië niet zoeken.
Er heersi^ht in de gemeenschappelgke woning geene orde,
netheid of rust , er is niets wat iets aantrekkelgks voor den
man zou kunnen hebben , zijne vrouw is hem ook zelden
eene vriendin of „ eene hulpe tegenover hem zoo als de
HOB BBK MSI8JE IK PBBZifi UITGBHTTWELIJXT WOIIDT. 893
H. Schrift zegt. Eene bedaagde matrone zeide mij eens
met een veel beteekenenden blik: „Ja! weet ge, mgnman
zou zich al lang hebben laten scheiden, maar ik kan zoo
naar zgn smaak koken.*’ „Hg houdt zoo veel vad mg,”
zeide eene andere dame die in het dames salon eene eerste
plaats innam „omdat ik zoo dik en vet ben.” ’t Is ligt te
begrgpen , dat daar de betrekking tusschen man en vrouw
zoo weinig innig is, de laatste zich bg de tegenpartg
schaart ak haar echtgenoot in ongenade valt, en ze zich
haast om eene echtscheiding te bewerken.
Sterft de man dan begeeft zgne weduwe zich n^ zgn
naasten bloedverwant , deze is verpligt voor haar te zorgen,
volgens een eeuwenheugend gebruik in het Oosten. Is ze
nog jong , dan zoekt hij voor haar een ander echtgenoot ,
anders moet hg haar voedsel en huisvesting geven.
Behalve de erkende vrouwen heeft men nog eene soort van
wettige bijwijven „Seegas” genaamd; deze worden echter
meestal als dienstbaren beschouwd ; ze eten niet aan tafel
en zgn slechts zelden in de tegenwoordigheid van haar heer
eh meester. Men zegt echter dat deze vrouwen in tegen*
spoed en in de ure des gevaars meer trouw en gehechtheid
aan den dag leggen dan hare meer bevoorregte zusteren#
Hare kinderen hebben gelijke regten op de nalatenschap
als het kroost der wettige echtgenooten.
Eer ik dit verslag over de Perzische vrouwen eindig, moet
ik nog eene waarlijk gebeurde en aandoenlgke geschiedenis
verhalen , die wel in tegenspraak schgnt te zgn, met al wat
ik hierboven vertelde. *t Is waarlgk eene gunstige uitzonde-
ring op den algemeenen regel. De voormalige eerste mi-
nister was gehuwd met de zuster van den koning. Hg was
algemeen bekend als iemand die een zeer ridderlijk, règt-
schapen karid^ter had. In waarheid minister, oefende hij
door verlichte kennis een zegenrijken invloed uit op zgne
landgenooten , die hg bijna met onbeperkt gezag regeerde.
Niemand had iets op zgn zedelijk gedrag of op geheel z^e
levensmanier aan te merken. Hij was grootmoedig , onom*
koopbaar, vergevensgezind, vrgzinnig, mild, in een woord,
in de geschiedboeken van Perziê zal men moegelijk ^n
tweede voorbeeld van zulk een uitmuntend karakter vinden.
Daarenboven «maakte hg nieuwe wegen, moedigde landbouw
d94i HOB BET MEISJE IT PJ9BE1Ë KTITeBHUWBEUKT WQEPT.
en koophandel aan , bragt eene wgziging in 0^w-
aame strafoefeningen , stichtte herbergen voor reizigers, oo\
figtte . h^‘ magaEgnen op. Hij was misschien de msest
meorkw&ardige wetgever die ooit in 't Oosten » aan ’t bestpnr
ia geweest.
was echter misschien wel wat al te veel gesteld op weelde
en het Foeren van een groeten staat, hierin ging hg oven
als Bacon 9 Wolsey en de kardinaal de Bichelieu zgne krachs
ten te boven. Het zou echter de vraag nog zgn, of dit piet
aan eene andere reden dan alleen aan praalzucht moet wop*
den toegeschreven. Deor geheel de wereld en vooral in Fer*
zie hecht men veel aan ,|al wat voor oogen is,” en iomaad
die zich vooral dfór van de achting des volks wil verzekeren,
.moet zich noodwendig in eene iuisterijke omgeving bewegen.
Men vertelde echter dat hg zich boven den honing wilde
verheffeo. Ben koksjongen moest uitstrooien dat bg was
omgekocht om vergif te mengen in de s^en die op de
koninkl^e tafel kwamem Beze valsobe bascbuldiguig hsd
ten; gevolge dat de minister van zijn ambt werd ontset, en
siob alleen door eene overhaaste vlugt moest zoeken te
neddeH.
• Door Insschenkomst van Europesehe gezanten, werd syn
Invto nog eenigen tyd gespaard, maar bij mogt toch niet in
de hoofdstad terugkeeren. Zgne echtgenoot, enne schcione,
lieftallige jonge vrouw, innig aan hem gehecht, vergeelde
hmn overal. Dag nOch naoht verliet ze hwp ze zorgde er
steeds voor te zamen met hem te eten, want ze wist wid
dat men haar geen vergif zou toedienen. Om zeto to zp»
leefden ze gedurende geruimen tijd sleebts van gekookte
ren. Maar zgne vganden hadden geen rust zoo laag
leefde, daarom namen zg list te baat. Ze stelden een van
die hatelgke oude vrouwen in ’t werk , die al het kmtd dat
er in Fendê voorvalt aanstoken; deze begaf zich naar de
echtgenoot van den minister, en lokte haar in 4 m pfm$
onder voorgeven dat een bode van den honing haar dw
«preken moest. Deze vertelde dat haar gemaal gnrioe had
gekiwgen, dat hg zich nu naar ’t had moest spoeden, daar
was eeo eeigewaad voor hem in gereedheid , Mwinede ge*
kleed, zou hij in zgne vroegere waardig^id hersteld wordam
Vol Teitrouwen laat ze haar eehlgenoot van zidi gate. Aan
EBKB SPOOKGBSOHIEDEBJS.
395
’t bid gekomen vindt hij dnar den scherpregt^, De mmistM
was iemand van krachtigen ligchaamsbouw, een forseh sterk
meQsoh. De scherpregter voelde zich niet op zyn gemak,
misschien hoorde hy ook de stem van zyn geweten, hy had
toch zijne betrekking, ja al wat hij bezat aan den gevallen
staatsdienaar te danken. Maar in Perzië wordt de wil des
konings onbepaald geëerbiedigd, en zijne bevelen wonden
soms met slaafsche onderdanigheid ten uitvoer gebragt» Den
minister werd de keus gelaten op welke wyze hy den dood
wilde ondergaan; hij nam vergif in, dit werkte echter niet
schielyk genoeg, toen opende men aderen in de armen en
in de dyen.
Terstond na zyn dood wilde men zyne weduwe uithuwe*
l^eu aan den zoon van zijn opvolger. Ze was echter on**
troostbaar; nimmer kon ze den echtgenoot vergeten, wien
ze zoo teeder beminde , en wiens leven ze ten koste van het
hare had willen redden.
EENB SPOOK&ESCHIEDENIS.
In de herberg de Kroon, te Antwerpen, werd eenige ja-
ren geleden een wit spook gezien, eene lamp in de eene
band en een sleutelring in de andere houdende ; deze onami-
gename bezoeker was reeds door eene menigte reizigers, die
langs den gang gingen, gezi^. De buren hielden steUig
staande, dat een ongelukkige reiziger op den een pf an-
deren tijd in die noodlottige kamer door een der vo(Hrmalige
eigenaars van het huis zoude vermoord zijn en het hotel ver»
kreeg gewoonlyk den uaam van de spookberberg en hield op
door Kyne oude patronen bezocht te worden.
De evenaar bevond zich op den rand des verderfs en be-
sloot pm in de spookkamer te slapen, met het uitzigt pm
de ongegrondheid van bet verhaal te bewijzen. Om de zaak
zeerder te bewerken, zoo als hy zeide , noodzaakte hy zynen
stalknecht om hem gezelschap te houden, voorgevende om
een getuige te hebben voor de ongerymdheid van het ver-
haal; maar bet was inderdaad uit lafhartigheid. In het
holle van den nacht, evenwel, juist toen de twee mannen
besloten hadden om in een bed te slapen, een ander hetwelk
/
896
EEmS 8POOKOESCHIBDENIS.
\
nog in de kamer was , onaangeroerd latende , vloog de deur
open, en het spook sloop ongemerkt binnen. Zonder af te
wachten wat het ging doen, daar het zich regtstreeks naar
het andere bed begaf, vlogen de twee mannen uit de kamer
en door hulp te roepen , bevestigden zy meer dan ooit den
slechten naam van het huis.
Onbekwaam om langer de kosten op te brengen van zulk
een nadeelig huis, maakte de arme eigenaar in de courant
bekend dat z^n huis te koop was, waarin hij en zijn vader
geboren waren en hun leven* hadden doorgebragt. Bieders
en klanten waren even schaarsch , de herberg bleef bgna een
jaar te koop staan , in welken t^d het spook van tgd tot t^d
verscheen. Ten laatste kwam er een officier van het garni-
zoen , die vroeger dikwijls in het huis verkeerd had , tot het
besluit om het geheim te onderzoeken door in de voornoemde
spookkamer te slapen.
Zyn aanbod met dankbaarheid aangenomen zijnde, ging
de officier in de noodlottige kamer zitten, ,met eene flesch
w^n, en een paar geladen pistolen voor zich op de tafel,
vast besloten om op welk voorwerp ook, dat de deur in-
kwam te schieten.
Op het gewone uur te middernacht vloog de deur open,
en het witte spook verscheen weder met eene lamp in de
eene hand en een ring met sleutels in de andere houdende ;
toen greep de officier naar zijne pistolen , en terwijl zijn
vinger op het punt stond den haan over te halen, werdlq
gewaar, dat de verschoning niemand anders was dan de
dochter van zynen waard , een jong en lief meisje. Het stipste
stilzwOgen in acht nemende, zag hij haar de lamp nederzetten,
hare sleutels zorgvuldig op den schoorsteen leggen en zich
naar het tegenoverstaande bed begeven, hetwelk naderhand
bleek, dat zij dikw^ls, gedurende het leven van hare over-
ledene moeder , die in deze kamer sliep, gebruikt had. Zoodra
zij zich te bed had begeven , ging de officier, na de kamer-
deur gesloten te hebben, haar vader en vele andere getui-
gen halen, inzonderheid den waterschout van die gemeente,
die de voornaamste geweest was, om de berigten van het
spookhuis rond te strooOen. * Het arme meisje vond men te
bed in een vasten slaap gedompeld , en haar schrik by haar
ontwaken gaf blijken genoeg aan de omstanders dat zg eenc
DB MOED VAN
i:::xEN bottelier.
397
slaapwandelares was. Van dat oogenblik af werd -het spook
niet meer gezien; waarschijnlijk omdat de dochter van den
herbergier spoedig in haar eigen huis ging wonen, en de
spookvertellingen eindigden tot groot vermaak der baren in
de eenvoudige geschiedenis van een jong meisje dat in haren
slaap wandelde.
DE MOED VAN EENEN BOTTELIER.
Eene dame , de vrouw van eenen ryken landedelman, stierf
aan eene langdurige ziekte , en op den avond van haar over-
lijden, wenschte haar echtgenoot eenige uren alleen met
het Igk door te brengen en zond de meid uit de kamer , die
bij het lijk de wacht hield. Voor dat er een uur om was,
begon de bel, waarmede de overledene gewoon was de meid ^
te schellen, geweldig te bellen, en de vrouw, die niets an-
ders dacht als dat de weduwenaar plotseling ziek was gewor-
den, spoedde zich terstond naar de kamer. Hy zond haar
toornig weg, door te verzekeren, dat hy niet gebeld had.
Korten tijd daarna, ging de bel voor de tweede maal, toen
de vrouw tegen een der bedienden zeide, dat zij niet meer
naar het bellen wilde luisteren, daar de edelman haar we-
derom zou verwijten niet te hebben gebeld, en haar alsdan
zou wegzenden. „Het kan mijn meester nu niet zijn die ge-
beld heeft,” antwoordde de knecht, „daar ik hem op dit
oogenblik in de gezelschapskamer gebragt heb.” En terwyl
hij nog sprak , ging de bol uit de doodenkamer voor de derde
maal, en nog heviger dan te voren. De meid was nu ge- *
heel en al bevreesd om aan het bellen te gehoorzamen, zoo
dat zij aan eenige van de bedienden verzocht haar te verge-
zellen. Ten laatste waagden zij het de deur te openen , ze-
ker verwachtende dat zij een verschrikkelijk schouwspel zou-
den gewaar worden. Alles was evenwel zeer rustig ; het lyk
dat op het bed onder een laken uitgestrekt lag, was klaar-
bl^kelijk heel stil. Zoodanig was evenwel de angst van de
arme meid, dat niets haar kon bewegen om alleen bg het
lijk te blijven en daarom stemde een der huismeiden toe om
bij haar in de kleedkamer te vertoeven, Naauwelijks waren
zij er eenige minuten geweest , toen de bel op nieuw ging ;
nu kon er volstrekt geene misvatting plaats hebben, daar
398
HBBiliTlilSD ,
de beldraad die rond de kleedkamer ging nog in bew^ng
was, en. de bedienden de trilling der bel konden zien. De
bottelier van het gezin besloot terstond om den moed van
de verschrikte vrouwen te ondersteunen, door haar naar de
kleedkamer te vergezellen , waarin zg met de opene deur gin-
gen zitten om een waakzaam oog op het bed te houden.
Deze voorzorg ontknoopte terstond het geheim. Er was
een draad gehecht geweest aan den knop der bel, voor het
gemak* der zieke vrouw om zoo doende hare meid te bellen
zonder van ligging te veranderen, welke draad nu op den
grond hing, en een lief katje dat dikwijls in de kamer gela-
ten werd om de zieke genoegen te geven, was ongemerkt
in de kamer gegaan , speelde nu met den draad en was zoo-
doende de oorzaak van het gelui dat de meiden zoo zeer
verschrikt had.
Evenwel door den moed des botteliers was doze zaak
tot een groot geluk voor het familie-huis ontdekt, daar
bet andmrs zeker op de Igst van spookhuizen zou geko-
men zyn.
HEEFSTLIED,
DOOR
E. E. a STSINMETZ.
Wie noemt my schoener dagen
Dan als het loover geelt
Op ’t veld, in woud en hagen,
En als de koolhaas speelt ?
Wie maalt my schooner luchten
Dan die Oktober schept,
Waarin giy keur van vruchten
En zoete druiven hebt?
Ik ken geen schooner dagen
Dan die het najaar biedt,
Wanneer m’ in woud en hagen
De bladen vallen ziet;
DOOK F. F. C. 3TEINMBRTZ.
399
Dan mengen zich de kleui^
Van bruin en groen te saöm,
En in de najaarsgeuren
Haalt men een krachtige’ aêm.
De dagen van ’t voorleden
En al wat is geweest
Herroept het somber héden
Voor onzen stillen geest;
Al wat ons vroeger smartte
Of stof tot bl^dschap gaf
Hijst dan weêr op in ’t harte
Als uit een sluimrend graf.
Een straal van ’t zachte maanlicht
Die breekt door ’tgraauwe zwerk
En neêrdaalt op ons aanzigt
Werkt dan op ons zoo sterk:
Dan leven wij de jaren
Der kindschheid nogmaals door,
Hervoelend wat we waren
En wat ons ging te loor.
De lange najaarsdraden ,
Die zwieren door het bosch
En hechten, langs de paden.
Op bloem en kruid en mos,
Herinn’ren ons de stonden
Van blijd’ren levenstijd.
En al wat we ondervonden
In ’s levens ernsten strijd.
o , ’t Is een tijd voor ’t harte
Dat op iets heiligs doolt.
Waarin het vreugd en smarte
Met dubble fijnheid voelt;
Waarin het doel des levens
Ons klaarder schijnt dan ooit.
En ’s geestes kracht zich tevens
Naar ’s ligchaams sterkte plooit.
HEBlfSTLIKD , DOOR F. F. O. STSINHETZ.
400
Dus voel ik in de dagen
Waarin het loover dort,
Dat, na de wintervlagen,
Het pracht herboren wordt.
Ik ken geen schoener dagen
Dan die Oktober biedt;
En schoener veld en hagen
Dan ’s najaars ken ik niet!
Aarle-Bixtel.
r
oTBB OR eniiuieas xirz., tan raop. osoab sohhidt. 401
OYEB DE S[NTtnaEIir EN DEBZELVEB BESTAAN
IN HET DIEBENBUE:.
Nmt bat Hoogdoitseb
T A H
\
PB01<X8802 080AB SOHHIBT.
I.
Het is meestal eene der eerste pogingen van het kind om
de jaargetyden, de dagen der week en zyne vijf zinnen op
te tellen, welke neiging, waartoe de kleine natuuronderzoe-
ker zich als gedrongen gevoelt, de moeder niet zelden by
hem poogt te ontwikkelen. Ook de meest onbeschaafde mensch
heeft bewustheid van de beteekenis zijner zinnen en zinsor-
ganen, en men kan van een ons dierbaar wezen voorzeker
geene hoogere genegenheid eischen dan door hetzelve, als
de oogappel bemind te worden. De krankzinnige , de zin-
nelooze mensch is daarom, wat de rede betreft, als uitgeslo-
ten van de gemeenschap met de maatschappy , terwijl daaren-
tegen de mensch, die een gezond verstand bezit, vatbaar is
voor alle goede en verheven indrukken.
Wij zyn met zinnen begaafd , wil dus zeggen , dat wy in
staat’ ziyn , verschillende van de ligchamelijke wereld buiten
ons en van ons eigen ligchaam uitgaande invloeden ~ het
woord in den ruimsten zin genomen — als gewaarwordingen
in ons te kunnen opnemen en die tot voorstellingen te kun-
nen verwerken. Wanneer wij zulks dus nader willen ont-
leden, zoo wil dit zeggen, dat reeds van te voren daartoe
bestemde deelen en organen van ons ligchaam tot de juiste
ontvangst van die indrukken en invloeden aanwezig moeten
zyn en dat vervolgens die organen in verbinding staan met
het geheimste deel van ons ligchaam , namelijk de hersenen ,
waar de tot op dat oogenblik nog geheel onopgehelderde
verandering der invloeden tot gewaarwordingen en voorstel-
lingen plaats heeft.
Elk zintuig alzoo is verbonden aan zekere ligchamelyke
deelen en inrigtingen, werktuigen van den zin genaamd, en
H. ir. 8. 1862. No. XII. 26
m
OVEB PB ZIKTriGEK BNZ.,
die, gelijk wij ligtel^k verstaanbaar zullen maken, twee
wezenl^ verschillende bestanddeelen uitmaken. Laat ons
b. v« het oog nemen. Behalve de ter beschutting van hetzelve
dienende omhulsels , bezitten wij daarin eene reeks doorschij-
nende , regelmatig gekromde ligchamen , van welke bij
een iegelijk ten minsten het horenvlies en de Uns bekend
zijn , en die van de voorwerpen buiten ons , door breking en
verzameling der van dezelve uitgaande lichtstralen een beeld
daarstellen. Even als in eene camera-obscura worden zoo-
danige beelden door het oog ontworpen , zoolang dit nog
met het levende ligchaam verbonden is ; met het uitgestoken
oog van een kalf, en nog beter met dat van een uil kan
men dadelgk de overtuiging bekomen , dat ook de doode oog-
appel nog gedurende eenigen tijd, even als een mechanisch,
door menschenhanden vervaardigd instrument de voorwerpen
afbeeldt. Men brenge zulk een oog in eene kleine opening
van een overigens geheel donker vertrek , en de tegenover-
staande huizen en voorbpgangers zullen op den matdoor^
schijnenden achtergrond van het oog afgebeeld worden, eo
dat wel in tegenovergestelde rigting. G-enoeg zij het te we-
ten , dat wg het oog thans voor het grootste gedeelte als
eene inrigting, een toestel kennen, hetwelk beelden daarstelt.
En ofschoon wij met honderd dergelijke toestellen , allen in
de regelmatigste orde voorzien waren : wij zouden nogtans
geheel blind wezen , indien niet aan dat gedeelte van het
oog , hetwelk de beelden voortbrengt , het tweede deel ver-
bonden ware, namelijk de zenuw, waarop het beeld gekaatst
wordt en die het naar de hersenen in raadselachtige toedrag-
ten overbrengt. Er bestaat • ook immers werkelijk eene soort
van blindheid in de ziekte en ongeschiktheid der gezigts*
zenuwen , die blindheid namelijk , welke w^* onder de bena-
ming van zwarte staar kennen , en dit, bij volmaakte helder-
heid en doorschynendheid der wegen , waarop de lichtstralen
op den achtergrond van het oog doordringen. De graanwe
staar daarentegen wordt voortgebragt door verstoring van
een deel van het toestel , hetwelk de beelden voortbrengt ,
namelijk de Uns. De zenuw kan in dezen staat van
blindheid volmaakt gezond zijn, zy neemt echter geene
beelden op.
Het bovengezegde tot algemeen nut willende doen strek-
VAN PROVlfiSSOR OSCAR SCHMIRT.
403
ken, hebben wg daarmede alleen willen aantoonen en dui*
delijk maken, dat elk zintuig uit eene met de hersenen
verbonden , of beter nog uitgedrukt , daaruit ontstaande
zenuw bestaat en een met het einde dezer zenuw in verbin-
ding gebragt apparaat , door hetwelk , al naar gelang der
soort van het zintuig zekere van de wereld buiten ons uit*
gaande uitvloeisels op de zenuwen overgebragt en op voldoende
wijze geconcentreerd worden.
Yan de dierenwereld in tegenoverstelling tot den mensch
maakt men wel eens de onbepaalde voorstelling , als zoude zy
zich alleen laten leiden door de indrukken der zinnen , ter-
wgl de mensch verpligt is om de ervaringen, die hij door het
verstand opdoet, tot een handelen naar grondstellingen in
zgn eigen belang aan te wenden. Zonder nu te willen
onderzoeken , in hoeverre dit juist is, volgt daaruit, dat men
in het algemeen de werktuigen van den zin der dieren als
de eigenaardige bemiddelaars tusschen de wereld en de ziel
erkent; indien ik echter den lezer zou durven vragen, hoe
hij daarover denkt, waar b. v. een sprinkhaan de ooren,
of een kreeft den neus heeft zitten , zou hy dienaan-
gaande gewis in geene geringe verlegenheid geraken. Welke
schoone, die een wormpje met den voet vertreedt, denkt
er aan , dat ook in duizend adertjes van dit verachte
diertje een rood bloed stroomt? En toch; zien kan het
niet ; gehoor heeft het veelligt een weinig , reuk bezit
het te naauwernood , smaken kan het niet veel , maar voe-
len — ja, dat kan het diertje. Naar mijne innige over-
tuiging is alzoo het thema , hetwelk wij ons hebben voor-
genomen in deze regelen te behandelen, van algemeen en
veelz^dig belang, want het zal onze kennis verrijken om-
trent de schepselen, die ons zeer naby komen en ons
tevens in staat stellen , een dieperen en meer helderen
blik te slaan in den rang , dien wij in de schepping be-
kleeden.
n.
HET WERKTUIG DES GEVOSLS.
Wij zullen , hebben wij daareven gezegd , door te pogen
de werktuigen van den zin der dieren te kennen , tevens
*
404 OYSB D£ ZIKTUIQEK EKZ.,
een duidel^ker mzigt bekomen in ónze éigene üktütitkenïdd.
Doch omgekeerd zal het ook dikwerf zeer nuttig en doel-
matig z^ met ons zelven een begin te maken, om eeU
uitganspunt té hebbén en tot den maatstaf der beoordééling
te geraken.
Het zintuig dés gévoels staat met het opvatten der gro&te
ligöhamelyke aanrakingen in verband en wordt door het mee^
rendeel der menschen slechts in zeer kleine mate ontwik-
keld ; voor welk eéne hooge ontwikkeling hetzelve intosschen
vatbaar is , leert het bezoek in een blinden-instituut , waar
w^ zien , dat het gevoegelijk de plaats van het zoo edele
zintuig deS gezigts kan vervuUén. wy bezigen bij voorkeur
dé vingertoppen om te voelen en te betasten ; desniettemin
is dé geheele oppervlakte des ligchaams wérktuig van het
gevoel, ofschoon op de eene plaats minder volkomen dan
op de andere.
Door eene zeer eenvoudige proeve kan men zich van de
meer of mindere deugdelijkheid en bruikbaarheid der huid , als
gevoels-orgaan overtuigen. Men zette de punten van een
geopenden passer op eene plaats derzelve naar verkiezing in.
Heeft men alsdan bij een matigen afstand , zonder daarnaar
te zien, hét bepaalde gevoel van beide punten, zoo sluite
men den passer steeds naauwer toe, de punten derzelve
afwisselend in de huid stekende of daaruit nemende , waar-
door een afstand der passerpunten zal ontstaan, die op de
gekozen plaats der hiiid het gevoel geeft, als Werd slechts
door ééne punt aangeraakt. Indien wy nu b. v. t de passer-
punten op den rug plaatsen, zoo kunnen z^ op een duim
afstands van elkander staan en het gevoel is slechts als dat
van ééne punt. Daarentegen op de vingertoppen geplaatst,
kunnen w^ de geringste afstanden als twee afzonderlgke
punten gevoelen. Dat eén timménnansgezel voor deze proef-
neming minder geschikt is dan een horologiemaker of eene
dame spreekt wel van zelve.
Onze huid is alzoo ons . gevoel-werktuig , maar alleen
daarom , dewyl tallooze , buitengemeen kleine gevoel-
werktuigen in dezelve aanwezig zijn. Deze zoogenaamde
tastligchaampjes zijn een van de belangrijkste ontdekkingen
der nieuwere mikroskopische navorsching. De nevenstaande
TAK PBOraSOB 060AB SOHKIST.
405
4fb4ddiag etelti ons
«wgroot de doorsnede
dor huid van den tin*
gertop TOOT.
Onder de uitwendige
bardere en gevoelloose
laag a ligt de dikkere
lachtere b, in welke
Tenubeidrae organen
aanweaig sjjn; ala de
zweetklieren c , wier
gangen uitw«adig met
deawe^potiên eindigen
eo bet bew^’a leveren,
dat bet een anateouscb
zeer gegrond gezegde
ia: de poriën openen
ziob. YerroLgena ia een neventakje d roorhanden , waarvan
twee eindjca in eene eigenaardige , tot in de bovenhuid rei-
kende opzwelling < uitioopen. Dit egn taatligcfaaampjea, zina-
otganen in de vroeger nader toegeliohte beteekenis; snik een
Ugdiaampje beetaat uit eene zenuw en uit een vezebubtig ,
knobbel- of peperhniavonnig ombulsel, door hetwelk de reeda
door de bovenhoid voortgeplaate drukking nog meer bgson-
der op de zenuwen geeoneentreerd en oveigebragt wordL
Zonder verder betoog zal het nu mijne leiera wel duidel^
zijn, dat eene buidplaats dea te fijner gevoelt, naarmate de
tastligchaampjea in dezelve talrijker zyn. En dan bekleeden
de vingertoppen en over het algemeen de inwendige vlakte
der hand en het plat van den voet eene eerste plaats. De
band toch ia in elk opzigt bet volmaaktste taat- en grypor-
gaan , bet orgaan aller organen , gelyk een der diepzinnigste
w^geeeen haar genoemd heeft.
Hoe nader de tastligchaampjes zich by de oppervlakte
bevinden , voor des te fijner drukking zullen zy vatbaar
zyn. Hoe grover handenarbeid een menaoh verzigt, hoe
' uitalnitender by de hand als grijporgaan bezigt : dea te meer
vereelt en dikker wordt de bovenhuid , die de genoemde lig-
ohaampjes bedekt, en dea te ongeschikter wordt de hand
om ba voelen.
406 OVER BE ZT5TUI0Bir EKZ.,
Ofschoon men t)ok by de dieren over het algemeen ide huid
als ge voels orgaan kan aanw^zen, is zij het nergens zoo vd-
maakt als by den mensch. In den eigenlijken zin komen
er echter wel hier en daar tastligchaampjes voor, zooals in
de hand van den aap; zelfs de kikvorschen bezitten nog echte
tastligchaampjes. Doch reeds de eenvoudige vermelding |
dat in vele gevallen eene dikke bedekking van haar of vede-
ren, of een pantser van hoorn of been het ligchaam om-
hult, bewgst de zeer onvolledige en ondergeschikte Ifete^
kenis, welke de huid als tastwerktuig in de dierenwereld
toekomt.
Even als wy, bijzonder in onze vingertoppen het gevoel
aanwezig vinden , bezitten evenzeer eene groote menigte
dieren eigenaardige, in den regel aan den kop aangebragte
organen , die door den leek met de benaming van voelers
en voelhorens aangeduid worden.
De slak, die langzaam en voorzigtig haren weg vervolgt,
trekt zich immers by de minste of zachtste aanraking van
hare voelhorens, die zij als waarschuwende posten aan haar
ligchaam heeft , in het huisje , hetwelk baar omgeeft , terug.
En wie zich de moeite wil geven op het mos van een boom
een kever waar te nemen, ziet diens voelhorens in voortdu-
rende beweging, om langs eiken stengel den besten weg te
' vinden. Onder de lagere diersoorten hebben ook de insekten
. en kreeften de voelhorens als onderzoekers en wegw^ers
noodig , hoofdzakelgk om de sty ve , skeletachtige hulsels , die
hun ligchaam bedekken.
m.
HBO! WERKTUIG VAK BBK SMAAtT.
Yan alle etende en verslindende schepselen brengt de
mensch het ontegenzeggelijk het verste in de ontwikkeling
van het zintuig van. den smaak. Alleen hy heeft een natuur-
, lyken aanleg voor fijnen smaak ; het dier wordt zelfs in vrijen
staat nimmer een lekkerbek.
De tong is als bezaaid met kleine wratvormige verheven-
. heden van verschillende gedaante , waaraan de arts en ana-
toom eene afzonderlijke benaming geven. Door het mikros-
koop heeft men in het meerendeel dezer onbeduidende klie-
YJLS PBOmSOB OBOAB SCHMIDT.
407
ren een zelfden vorm leereu kennen ^ als in de vroeger be*
sproken tastligchaampjes. De tong wordt alzoo werktuig
van den smaak alleen in hoedanigheid van bezitter dier on<*
telbaar vele tastligchaampjes ; de geheele oppervlakte van de
tong proeft echter niet even fijn , terwyl de tongwortel zich
onder al die plaatsen door de grootste ontvankelgkheid ken**
merkt. Daarbij heeft de punt van de tong nog het fijnate
gevoelsvermogen, nog fijner zelfs dan de top des wjsvin*
gers. Geen ander zintuig bezit zulke groote individuele
verscheidenheden als de tong ; immers tot welke bedrevenheid
in den smaak brengt het de wijndrinker, waarbij men echter
in het oog. moet houden , dat ook de neus daaraan zijn aan*
deel heeft.
De tong heeft echter ook nog andere , deels grover, deels
edeler werkzaamheden te verrigten; onontbeerlijk voor de
vorming van de spraak en de stem , is zy ook mede een
werktuig , om het eten te vermalen , gelijk zeker arts eens
tot groeten schrik zijner tafelgasten, even wetenschappelijk
als populair heeft uit een gezet.
Slechts weinige dieren hebben in de tong een zoo volmaakt
en bruikbaar smaakorgaan als de mensch. Zoo kieskeurig
b. V. de geit is , even zoo weinig kan zij zich op hare tong
verlaten; het zintuig van den reuk stelt haar doorgaans in
staat om te beslissen. .Naarmate de eigenlyke smaak wratten
minder dezelve aanwezig zyn , wordt de tong. der dieren
des te ongeschikter om te proeven , en juist in diezelfde
mate is gewoonlijk hare oppervlakte grover of harder, zy
vermindert alsdan in rang tot bloot hulpmiddel by het op*
nemen van voedsel. Men kan dus in het algemeen «van de
meerdere of mindere zachtheid der tong by een dier, ook
een meer. of. minder fijn zintuig van den smaak afleiden. Een
kikvorsch is ontegenzeggelijk een grooter fijnproever dan
een vogel, de papegaai zelfs niet uitgezonderd, die, zoo als
men . weet , van al het gevogelte de beweegbaarste en met
die des menschen het meest overeenkomende tong heeft.
By * de slang daarentegen schynt de tong geheel werktuig
van het gevoel te zyn geworden; zij wordt by haar, in
twee draadvormige punten uitloopende, uit eene schede uit
4en mond voortgebragt.
De toi 3 ^ van een ander kruipend dier , namelyk. van het
m
OTEB BB zmTUIGXF, BVZ.
kaaneléo» , is zeer zonderling
gerormd , gelyk bijgoande fig.
aantoont* Zy eindigt knodsvoiv
mig , kan tamelgk ver nit den
mond gebragt worden en dient
met derzelver kleverige op»
pervlakte voornamelijk om in-
secten te vangen. het uit-
stéken derzelve mist het ka-
meléon nimmer; bij het terug^
trekken daarentegen ziet het
niet zelden het regte tydetip
voorby en slaat zich alsdan
inet de tong in het gezigt.
Hoogst onvolmaakt en naan-
welgks de moeite der besp^tg.
king waard is de tong der
visschen ; even als by de meeste vogelmi zoekt men ook
bij deze te vergeefs naar een , aan het doel beantwoordend
werktuig van den smaak. Een ieder weet dan ook , dat
zoowel vogelen als visschen , hun voedsel zeer schiel^ en
ongemiden verteeren , waardoor men een bewys heeft , dat
hun zintuig van den smaak op een zeer lagen trap staat.
Nog minder is het gesteld met de werktuigen vun den
smaak by de oneindig groote menigte der lagere dieren. Men
kan zich mo^iyk voorstellen, dat een dier^ zonder het
})ezit van een , zy het dan ook nog zoo onbeduidend , zin^
tpig van den smaak zou kunnen bestaan , daar heb leven
zoo volstrekt afhangt van de opneming van voedseL Die
moeyeiykbeid wordt niet minder bij de waarneming, dat
hen byna even zoo algemeen afzondcriyke werktuigen van
den reuk schynen te ontbreken , waarover wg echter in de
volgende aMeeling onzer verhandeling nader zullen spreken.
Men is diensvolgens by deze lagere dieren (insecten , week*
dieren , wormen , zeesterren enz.) als het ware genoodzaakt
saan te nemen, dat zy door de mondholte of enkele plaatsen
derzelve in staat zyn om te proeven. De onvermoeide pogin-
gen dw natuuronderzoekers en de meer en meer vooruit-
gaande volmaaktheid van het mikroskoop , zullen na verloop
vim Igd , gewis ook hier de onoplosbaarste en wonderl^te
TAH .nOnUOB OKUlB MHIODT.
fwrigij^ea te Mzudsoaven g^ran; want het ii ook nog
aleehte ettelgke jaren geleden, dat de tastiligobaaiapjee der
htid otedekt.
IV.
HST WïBKrDIQ TAS SBS BIOE.
De TweiaehteB , ooder welke de menach zgo nena bedgeD
en amgenaaie of onaangraanie gewaarwordingen ras den
reuk door dencelven ontvangen kan , agn aeer gemakkelgk
te verklarni. De nabgheid der riekende stof alleen brengt
ntlke niet te weeg. I>e zeer ^ne uitvloriselra d» riekende
%o^snteA of deze Ugehamen eelve moeteOi wanneer zy locjit*
of gasTormig zyn , met den ademstroom door den nena op>
gehaald worden; want aoodra men den adem inhoodt, blyft
men ook voor den sterkaten reok <nigevoeIig. Men kan»
loodregt op den mg liggende en met achterover gebogen
hoofd den in die houding van'^khteren geal<^en nena met
ateik riekende vlomatoffen vnllen « zonder nogtana de minste
gewaarwording van reok te bespeuren. De algemeene erv^
ring leert verder, dat de neus door het snuiven aeer bena*
deeld wordt in z^ne renkdienaten , gelyk zulks by ziekte van
eenig orgaan ook niet anders te verwachten ie.
Ten opzigte van den fijneren boaw onzer reukorganen zijn
in den laatsten eveneens zeer belangi^ke ondekkingen
gedaan. Tot nn toe moest men aannemen , dat de riekende
Moffen eerst de zachte bekleeding der neusholten, namel^
de al^huid, moesten doordringen , alvorens de reukzenuwen
en dereelver vertakkingen aan te doen. Thans echter heeft
ttwi de overtuiging verkregen , dat de vezelen , waarin de
•anw zich eplyt , niet alechts tot aan de oppervlakte rel»
410
OTBB DB ZIKTinGBK BBZ.
ken , maar ook in dgenaardigo borstelige verleaguige# boven
dézeive . uitsteken. Door dit aantal zenuwborsels nu strijkt
de ademstroom, die de reukstof leidt, heen,* terwijl daardoor
tevens de reukzenuwen , zonde;: eenige de uitwerking verzwak-
kende bemiddeling, van de reukstoffen aangedaan worden.
En ofschoon men uit de dagelijksche ondervinding weet,
dat zeer kleine hoeveelheden eener reukstof toereikend zgn ,
om den reuk op te wekken , zoo zal toch de berekening,
welke de phjsioloog Ynlentin opgesteld heeft, zeer belangd
rijke uitkomsten opleveren. Men kan de te onderzoeken
ligchamen, naar de wijze der homoöpathen , tot byna in het
oneindige mengen en verdeelen , en men zal bevinden , dat
Vöooo zwavelwaterstof voldoende is om een zwak«>
ken reuk naar vuile eieren te veroorzaken; van de echte
rozenolie houdt de genoemde physioloog Vgooóoo milligram
voor toereikend. Voor zeer vele reukorganen echter zal
zoowel het minimum van rozenolie als van zwavelwaterstof
onverschillig wezen ; de neus is daaromtrent nog eigenzinni-
ger dan de tong en over enkele reukstoffen zullen althans
de meeningen zeer verschillen.
Even gelijk de mensch hebben de zoogdieren, vogelen,
amphibiën en visschen ongetwijfeld werktuigen 'van den reuk,
wier dienstbewijzen echter zeer verre uit elkander loopen.
Yan onze huisdieren hebben de honden en herkaauwende
dieren de beste reukorganen , waarmede ook de inrigting
hunner neuzen zeer goed overeenkomt; derzelver bedoeling
is om de reukzenuwen zich over de grootst mogelyke vlakte
te laten uitbreiden en daarmede de doorstrgkende reukstoffen,
om zoo te zeggen, op te vangen. Het is duideiyk, dat,
wanneer bij het eene dier alleen de afgebeelde met a aange-
duide enkel gekromde vlakte ter opneming der reukstoffen aan-
wezig is, het resultaat voor de gewaarwording van den reuk niet
zoo nadrukkelyk en f^n kan zijn , dan wanneer in plaats van
die ééne vlakte , twee spiraalvormig opgerolde bladen , zooab
by in den ademstroom geplaatst zijn. De laatstgenoemde
is echter den eigenaardigen vorm van de neuspezen der gei*
ten en andere herkaauwende zoogdieren.
De vogelen hebben in den regel geen of althans een zeer
slechten reuk; alleen enkele roofdieren maken daarop eene uit-
zondering en worden op den buit, die voor hun gesigtekriPS
TAN PRONISSSOB OSOAB SOHHIST.
411
te tenr|de!Fd ie , door het orgaan van den reuk opmerksaant
genuiakt. Over het reukorgaan der amphibien en visachen
weet ik hiw niet veel te zeggen,
De lagere of noogenaamde wervellooze dieren sdignen
zich meest in dien toestand te bevinden als de mensoh^
wanneer hg zeer verkouden is — zij rieken namelijk volstrekt
niet. Alleen bg enkele , de inktslakken (sepién , ealamari) ^
kan men met eenige waarschijniykheid zekere aan den kop
aanwezige groei^es als het orgaan van den reuk aanwgzen.
Ook bg de rivierkreeft kan de zoöloog den neus aanwgzen^
hoewel met veel minder stellige zekerheid. Yan de insecten
daarentegen kan men niets bepaalds zeggen, hoewel het
genoeg bekend en schier zeker is, dat velen derzelve een
uitmuntenden reuk hebben ; want op een tot bederf ovargaand
ligchaam vertoonen zich immers al zeer spoedig de zooge^
naamde aasvliegen ; evenzeer worden de mestkevers door dien
hun welgevalligen reuk geleid. En welk is nu het reukorgami
dezer dieren ? Men moet aannemen , dat hunne voelhorens ,
even als om te tasten, ook ter opneming van reukopwek*
kingen geschikt zijn; met het mikroskoop althans kan men
daaraan kleine groei^es waarnemen, die eenige zekerheid
geven tot die onderstelling van den natuuronderzoeker, terw^
overigens aan hun zoo duizendvoudig doorkorven ligchaam
geene andere plaats aanwezig of althans te vinden is, waaruit
men zou kunnen opmaken, dat zg in staat zijn om teTuiken.
V.
HST WEBETUIO DBS GBZIOTS.
« /
Wanneer wg met de vorenstaande ophelderingen der veiw
houdingen, die de zinsorganen betreffen, met den mensch
ten voorbeeld onzen lezers in staat poogden te stellen , om
een overzigt te verkrijgen, op welke wijze het voelen, sma-
ken of rieken plaats kon hebben , of met andere woorden ,
door welke inrigtiDgen en apparaten de zenuwen van het
gevoel , van den smaak of den reuk ter opneming der indruk-
ken voorbereid en ondersteund worden , en wanneer dit ^
naar het ons toeschgnt , hoogst eenvoudig en bovattelyk was ,
zoo moeten wg tot ons leedwezen thans , nu wg over het be-
staan van het zintuig des gezigts in het dierenrgk willen
spreken, afzien van zulk eene populaire inleiding in de
4 »
CmiB 0B SniTIJlftBV BFS.»
tkaorie tbu het zien. onderwerp is in wark^B» ?oor
een meer uitgefarei^en kring ran lesers bestenid, reeds dik^
werf behandeld en het is zeer gemakkelgk emie reeks wisr
hnnstilge teekeningen en anatomisohe efbeeldingen samen te
stellen, welke het tot stand komen ym het beeld in het
measdielgk; oog aanschouwelgk maken. Men kan echter
gamstelgk bewaren , dat alleen een wiskunstige blik en de
strenge methode des natuuronderzoekers in het geheim tss
het oog vermogen in te dringen. Se leer van het sien is
veelligt de moegelijkste in de physiologie.. Wg zullen echter
deze moegelgkheden te hoven pogen te komen , en met de on-
derstaande eenvoudige afbeelding voor ons do inrigting vsn
hot mensehelipc oog geheel oppervlakkig bespreken en daaras
óver de dieren een overzigt ' nomen, hetgeen wg ons in deze
verhandeling meer bepaald ten doel gesteld hebben.
De uit derzelver
beschuttende holte
genomen, van de
met. haar verbonden
on haar bewegende
spieren losgemaakte
oogappel is een niet
geheel en al regel-*
matige kogel, waar*
SAn vooral het voor*
ste, doorschgnende,
door het dus ge-
naamde horenvlies
Imgrensde gedeelte
oene meerdere kromming heeft dan de overige deelen , welke
laatste naar buiten begrensd en te samen gehouden worden
door een dik , vast en ondoorschijnend vlies, sólerótioa of hard
-vlies a. Om tot op den achtergrond van het oog te geraken,
moeten de lichtstralen door uiet minder dan vier verschillende,
doorschgnende ligchamen gaan, namelgk het horenvlies 6, de
-waterige vochtigheid de lins / en het glazen ligohaam
tdat het grootste gedeelte van den oogappel vult. Deze licht-
‘brekende ligchamen zijn volgens de door de gezigtkunde
^voorgesohreven regelen en in de wederkeerige verhouding
afgerond en aan elkander gevoegd, zoodat zg van de, biii-
vjLN raonssfiön ostAfi söjaimyF. 4l3
Hen ddü gézigtskicjiig Itggetaide voot^érpeü wit bééld
brengen, hetwelk bij gezonde en gewone oogen juist op dé
gekromde vinkte vén den ooggrond valt, en Welks zuivei^heid
ondér anderen voorwaardelgk gemaakt wordt door de ronde
met het ziengat doorboorde blende d, welke als iris of re^
genboogvlies aan het oog desZelfs eigenaardige blaanWe;
brüine of graauwe kleiUt verleent.
Wanneer nu de onmiddelijke omgevingen Van hétgla*
zen ligchaam in den ooggrond nader beschouwen, zoo vinden
w§ in de eerste plaats aan de binnenzijde van het harde
vlies een door bloed^tijkdom en zwarte kleurstof gekenmerkt
vlies, namelgk het adervHes t, v6<5r hetzelve evénwel het
meest gewigtige dezer lagen, namelijk het netvlies c. Het
is eene uiterst zamengestelde uitbreiding van de, door eené
achterste opening der sclerotica van uit de hersenen intre^
dendé oogzenuw o. Men kan zich van den ingewikkeldetl
bouw van dit orgaan eeüe voorstelling maken, als men weet^
dat de anatomen niet minder dan acht verschillende lagen
in het eene netvlies door het mikroskoop ën in het algemeen
door de aanwending der beste hulpmiddelen ontdekt hebben.
Op deze lagen nu valt in het gezonde oog het door de
vooropliggende doorsch^nende deelen voortgebragte beeld;
De daardoor te weeg gebragte opwekking wordt door de
zenuwen op de hersenen vUörtgêplant , zoowel ter gewaar-
wording van het zien , als ter voörstelling der beeldeU. Op
welke WgZe het geschieden kan, dat Wy de beelden, Welke
verkeerd op het netvlies geworpen worden , regt zien ; welke
ingewikkelde operatiën in ons plaats hebben, dat wij de
beelden buiten ons verplaatsen en zoo de voorwerpen aau«
schouwen — Waardóór wij in den regel door beide oogen
slechts een beeld bekomen — deze en andere Vragen z^n
niet slechts te wijdloopig , maar ook te geleerd om hier behan*
deld te worden. Nogtans is het weinige tot nu toe gezegde
voldoende , eenige der meest alledaagsche onregelmatigheden
en twöe der géWigtigste krankheden van hel oog bevattelijk
te maken.
Wij hebben aangewezen , dat in het gezonde normale óóg
het beeld regt op dén ooggrond óf het netvlies geworpen
wordt; als nu het horenvlies ën de lins of te véél gekromd
of te vlak zijn , dan raken de beelden der voórwérpen Uit de
414 * OTXB DX ZINTUI0XM XKZ.»
verte , hetgeen men voor het gezonde oog de vérziendheid
noemt , iets voor of iets achter het netvlies , waardoor in het
eerste geval kortzigtigheid , in het andere vérziendheid ont-
staat Om beide kwalen te gemoet te komen, heeft men
brillen uitgevonden , namelyk voor de kortzigtigheid met
concave of holle , voor de vérziendheid met convexe of bolle
glazen , die des te geschikter zijn , naarmate zy het toestel van
het oog, dat het licht breekt en de beelden voortbrengt,
naauwkeuriger aanvullen , zoodat het beeld juist de vlakte
van het netvlies bereikt. Qeliyk wy reeds boven aangemerkt
hebben, kan het oog door verduistering der lichtbrekende
Ugchamen geheel blind worden , hetgeen meestal met de
lins ƒ plaats heeft; zoodra. deze niet meer de eigenschap
bezit van doorschynend te zijn , ontstaat de krankheid , on-
der den naam van graauwe staar bekend. By volkomen
ontstentenis der doorschijnende oogdeelen kan echter die
andere meer gevreesde blindheid, namelijk de zwarte staar
ontstaan, waarby het netvlies of de stam der zenuwen on-
geschikt zijn geworden.
Hetgeen voor den opmerkzamen waarnemer overal in de
natuur zigtbaar is, namelyk overeenstemming en al wat aan
het doel beantwoordt, dat vinden wy natuurlyk ook by de
verdeeling der organen van het gezigt in het dierenryk
weder. Aan den kunstigen bouw van het beelden^voortbren-
gend menschelyk oog is een verhevener en geschikter vorm
verleend , die in staat stelt om levendige en menigvuldige
voorbereidingen op te nemen.* Al wat langs den grond
kruipt en zonder byzondere inspanning zyn voedsel vindt of
zyn tegenparty ontgaat: het dier namelyk, heeft gewis ook
meer eenvoudige , hetzelve niet zoo ten dienste staande oogen.
Zelfs zyn er eene menigte dieren , die dezelve bijna niet be-
hoeven ; zulks moeten of kunnen wij ten minste opmaken
uit het gemis aan oogen by sommigen hunner, en velen
derzelve moeten zich vergenoegen met zoo eenvoudige inrig-
tingen des gezigts , dat zij daarmede wel nog licht en duis-
temis van elkander kunnen onderscheiden, maar daarmede
hoegenaamd geene beelden opnemen.
Laat ons in de eerste plaats eenige eigenaardigheden van
de gezigtsorganen der ons het meest nabij komende hoogere
dieren beschouwen, altyd in de veronderstelling, hunne o^
VAK SB0FB8B0R OSOAB SOHMIDT.
415
gaoen.iii overeenstemming te vinden met de overige deelen
van bun ligcbaam » met hunne bestemming en hunne levens*
wijze. Men moge tegen deze wyze , om de zaken in de
natuur als harmonisch verbonden te beschouwen , van de
z^e der strenge natuuronderzoeking al het mogelijke inbren-
gen, den leek is zy geoorloofd, omdat zy overeenkomt met
zyne dagel^ksche ervaringen.
Heigeen onder den grond in de duisternis graaft en krabt
of in diepe , donkere holen woont , en nimmer het daglicht
aanschouwt : zulk gedierte heeft in den regel geene of althans
zeer gebrekkige oogen. By den mol immers is de oogappel
reeds zeer klein en ligt als het ware verscholen. Kleiner
nog is zg by het aantal veldmuizen , die meestal tot de zui*
deiyk gelegen landen behooren. De in het zuiden van Bus-
land gevonden wordende blindmol {spalax ^ typhlua) is bgna
geheel blind , daar hare zeer kleine oogappeltjes bovendien
nog met een dikke huid overtrokken zijn. Zoo moeijelyk
vervreemdt zich de natuur van een orgaan , hetwelk by eene
zekere dierklasse eenmaal in het algemeene bouwplan is op*
genomen. Men moet hierby onwillekeurig denken aan de
looze vensters onzer gebouwen, die daarin enkel ter wille
van de onderlinge harmonie en symetrie aangebragt z^n.
Blinde vogels, althans van nature, vindt men niet. Onder
de amphibiën merkt men de blinde , zoo merkwaardige pro»
teus uit de wateren der Karstholten op , en in eenige holen-
wateren van Kentucky vindt men een blinden visch. Dat er
van nature blinde vogelsoorten kunnen zyn, zulks zal wel
niemand durven denken , daar de blindheid zoo geheel on-
vereenigbaar is met de hoofdbestemming van het vogelligchaam.
Het meerendeel der vogelen daarentegen bezit een scherp
gezigt en hun naar verhouding groot oog is meer dan dat
des menschen of der zoogdieren geschikt, zijne kromming
te veranderen en hetzelve voor den blik op verschillende
afstanden bruikbaar te maken.
Van eene menigte dieren wordt gezegd, dat zij in het
duister kunnen zien ; vooral katten , uilen en dergeiyk ge»
dierte , dat in den regel des nachts op roof of avontuur
uitgaat, zijn daarvoor befaamd, daar hunne oogen ook in
het duister vonkelen. Hiervan nu is slechts zooveel waar,
dat zij beter dan anderen van hun geslacht in de duisternis
416
ótitt M sniTtnesii im.,
itkiA $ b^* volsla^féii duisii^mb nigil «g öehtor éV«&
blind ftls een onzer. En wat nu het vonkelen en behten
hunner oogen aangaat, zoo vloeit dit niet voort van het
Uitstralen eener eigenaardige , van het dier uitgaande lieht*
sfx>f^ Van phosphorischen aard, gel§k men vroeger meende,
maar ontstaat door de van buiten ingedrongen en weder
terug gekaatste lichtstralen. Hun oog is met eene b^son*
dere, spiegelende laag van het adervlies toegerust, hetgeen
waarseh^nl^k ten doel heeft , de reeds bg het indringen ten*
maal het netvlies opgewekt hebbende stralen , ten minste
gedeeltelgk nogmaals van achteren door dezelve te laten
terug treden , om den indruk te verhoogen. Niet zelden
heeft men willen beweren , dat deze gedurende den nacht
Uitgaande dieren iets spookachtige aan zich hebben , o. a.
de vledermuizen, die zich dan ook meestal in het duister
VertOóUen; wanneer men echter de waarheid hulde doet,
kan van de meesten naauweljjks iets gezegd worden, waar^
dóór zg het verwet van die onaangename eigenschappen ve^
dienen , welke men hun toedenkt. Zoo worden niet zelden
in diergaarden, ónder den valechen naam van kiiaarden,
kleine met apen overeenkomende dieren, van de Zuidsee-
eilanden afkomstig, vertoond, die, uit hunne dagmst opge*
schrikt, de bezoekers met schuchteren blik , onder uitrekken
hunner lange ledematen en met zeker gezucht aanstaren*
Desgelgks is het met eenige , gel^k de eekhorens op boo*
men hun verblijf houdende Nieuw-Hollandsohe buideldie-
ren , die gewoonlgk , vooral des daags , jammerlgk in een
gekronkeld , in een hoek hunner kooi liggen. Maar van
waar komt dit? Het daglicht is hun te scherp, van daar
hunne onvriendelgke manieren, die zg echter, zoodra de
schemering invalt , afleggen , om dan vlug en vrolgk hun
zoeken voedsel en gezelligheid voort te zetten.
Maar laat ons , na deze kleine uitweiding , weder onze
eigenlgke verhandeling vervolgen. Schrijver dezes vindt zich
in zijne voorstelling door niets zoo zeer belemmerd , dan dat
hij bij den leZer geen geregeld en geordend overzigt over de
ieding van het dierenrgk durft veronderstellen» Hg wenschte
hem zoover gevorderd in die grondstelling der systema-
tiek, nog kortelings door [een zijner kinderen biootg^egd,
die op de Vraag: „wie zijt gij?” zeer snel het antwoord
rjLM nKfrmuoA osoiaf scbbidt. 41V
gereed had : „een werveldier !” Wq hebben thans gesproken
over de gesigtsorganen der menschen en der werveldieren
en moeten nu ook iets over de oogen der wervelloose dieren in
het midden brengen. Bg nog eene soort deser lagere schep-
selen is het oog in zoodanige grootte en volmaaktheid aan-
wezig , dat de hetzelve waarnemende en ontleedende navor-
scher, waarlgk daardoor getroffen wordt.' "Men vindt dit
namelgk bij de , den bewoners der zeekusten , Welbekende
inktslakken, door sommigen, hoezeer ten onregte, inktvis-
schen genoemd. Onder de benaming van caUmari enz.
komen dikwerf op de spgskaarten déi^ *reetau]hdKn>;iil dis
Itahaansche zeeplaatsen voor« Boor de visscherai te kooj^
gesteld, o. a. in Triëst in ^oo groote ihebigte, .taUnined
naauwelgks in Napels of Oenna vindt ^ ^n ^./voor idan
vreemdeling een der aantrekkelijkBte' versèhgnsetenl ven^.idé
vischmarkt. In den regel wórden ze.zoo werscb efk/dyowetf
levend ten verkoop gebragt, dat> men zich nog< aanl htn^
schoon kleurenspel verlustigen kan eoii niet n^lden >no^ jde
beide groote oogen glanzen. . Men* meet 'ieohter, ;fliiik een
dier levend in een ruim vat hebben waargenomen, om te
zien , hoe het met de grootste vlugheid door het water schiet
en elke aanraking of benadering weet te ontwaken, de hand
die het vatten wil, scherp in het oog houdende; en dan
eerst kan men zich onmiddelyk van de uitnemendheid der
oogen overtuigen, die wat aangaat de zamenstelling van bouw
welligt voor die des menschen niet onderdoen. Juist het
oog der ovengenoemde inktslakken is in den laatsten tyd
geraadpleegd en van gewigt geworden voor de verklaring
der moeg^kste deelen van het menschelijk oog. De af-
beelding ih omstaande fig. daargesteld , toont een der kleine
inktslakken uit het geslacht der sepiên {aepiola vulgaria);
onder het den inond omringende tiental vangarmen ziet men
de beide oogen o.
Onder de overige weekdieren z^n de oogen meer bgzonder
bg die soorten algemeen danwezig, welke eéh leder 'ond^
den naam van slakken kent, en wélke deels tot' h^t vaste
land, deels tot het zoete, deels tot het zoute water> behoor
reh. Zy bezitten nimmer meer dan twee óogeb , wélke zêsh
of aan het achterste gedeelte van twee voelhorens^ of , getyt. in
H. K. 8. 1862. No. XII. •' ‘ 87
oviB M EomncHBi ve.i
«IS
d» kggande rafboeldiiig iS^Üianr ;is , ap eevs blejpsiftfdMliog
4w ' voelltarena , /of leindel^ pp. de. wtuwste pujtt
benadén. In bet; kateto ge?al V^kaeien al ipnae gemine
tain>icEn'n<egBli|kkeii , idie fannae oogen rftp de piuxt
langste hmlitar iner 'VoeUtinenfl >beU>ec. IWocden deze^ .eces
Ids déi'TingecB nun .-een 'handeoboen , uitgezet, izoo ^eircKdiytit
tan lialate <een nwart jpont^, ,een «elgaTicaiM o*>g,j zqp alz
tag jraren tnn dfi.fwppBgawdslob ibebjben afgeheald.
sea dungs& iioonMM oeg^pel » beeft e^e eterbe ^enuw 6.
oil .
'Ce .BoménstelUBg al derT;jjce , dot daudoo.r geocUkte beeldte
«nfe wor pen inoidsib Bg een nog kleiner Mg , ven een in de
«ee levenden wnna , rérkceeg d« zeölMg Quatre&gs te FteS?
oen dsdelgb ba«|js Ton dtarelfs «itsauntende diwstbeirgziiig.
fig taagt. /onder bet wibroskoop en bet w^s toe^%
200 fflaetig gelegen en de omhukels «9reA..aoo dopr^*
TAV PBOFIHOB OHeAB'SOHnDX.
BMté rdÉii man mat het nuhroikeop d» ibeatdan 'kob
oMMy:door het oog van de ausi» omgenngeb tdttnrcfrpebl
Qp dan aehtezgroaid van bet oog spiegelde xiob» de tseaoever,
*et lal de naaatbg gel^n bootnen en rotsen op het «dberpste
af; aleoo met ds: aioitn even boo d^idelgk,, als eijn bog beeK>
den ontmrpt.
Tta Voren ^ irait acHteren oogen te . hebbéo Ie een tVeDSbb',
db ni^ oeldn door \iheii% fcindimnei^e geoit irovdt, eb
üe eVaasob Jda Ihoar nog bUlgker Toovlconien , 'êsdjen
«kt|, tdab dit idaoad in de aatanr Tearwezenl^ ik‘, -èb
b| «e n » on de see lerende waameoort , oodet den sdhobiï-
künhemdea noam ran Amphieora bekend. De sradtoög 'beribdt
fidi 'bg haw masrmk in rerl^nheid , op Welke wgise hdt
tost het. «soc- ’ • ’
terdeel moet . oi '
Eebe menigte
zgb door de nat
tige wijze met
«ognt bedacht.
«fbeebliiig ziet i
«otaHoott, die ’
beid .TKi Grit !
T P or k amt, tbo d *
Vt duim lengte.
im *raor den üe •
aanbelaag hgi '
is nogtOns zeer
TBa wege de mi ^
oogen^, die sich
zwarte stappen. I '
■en egraodén beviodeb. Aan één exemplaar heb ik vijf «h
seventig opgen i gtteld , namel§k aan dat, onder ito^ beaa-
rning van. ^%man'é oamu/a of gehoornde pltoworoi,. vaa de
hoemaohtige toppen aan den kop, - békend. Di de afheel*
dii^ zien wg by p nog de herseneni en de daarvan uitgaande
•eennwieDt. met een deel van het darmkanaal d en de beide
-hien»' of. eierstokken .e. I
Dat echter de menigte niet altgd veel ter zake doet, zien
w| b| de.oDgmi van den genoemden platworm bewaarheid,
vtat inderdaad c zg zien teer slecht. De bouw hunner
OTBB BS SIKTUIOSB BVK.,
oagen is seer onvolkomen, ofsclioon daarin nog éeaa
lina vocHfhanden ia, alzoo een optisch lichtbrekend appanat
Vele lagere dieren bezitten dit zelfs niet in de eenvoiidigsie
gedaante. Zij z^n alzoo blind, en daarbg toch onivankel^
voor lichtstralen , die op eene ona onbekende wgze op hen
werken. Wanneer men b. v. eene menigte infiiaiedier^es in
een glas doet , dan verzamelen zg zich meestal aan die sgde,
welke het licht gekeerd is. Behalve aan de aantrekt
kingskracht der warmte is dit vooral ook toe te sohryven
aan de chemische werkingen der lichtstralen. Ook de plant
streeft naar het licht; want immers zg groeit omhoog als
een voorbeeld voor den mensch , die met al zgne krachten
naar licht en opheldering moet pogen en niet mag nalaten
in te stemmen in de woorden , waarmede de grootste dich-
ter van onze eeuw de oogen sloot: Meer ücAtf
VL
HST WBBKTÜIO TAS HST GSHOOB.
Het mechanismus van het menscheiyk oor is zeer gecom-
pliceerd , en de wetenschap is schier geheel en al in het
onzekere , hoedanig zij de afzonderl^ke afdee^gen en doe-
len van het inwendige gehoororgaan moet verklaren, voor
de tot stand brenging der toongewaarwordingen. De 0Te^
brenging der luchttrillingen en luchtpersingen op de ge-
hoorzenuwen geschiedt in het binnenste van het vaste been
van ons hoofd. Terw^l een ieder de oogappel als iets zelf-
standigs kent, heeft men van het gehoororgaan slechts een
zeer onbepaald gevoel, dat de toonen van uit de buitenste
ooropening ergens in den schedel geraken , hoewel niet in
het voorhoofd noch het achterhoofd, maar met de duistere
voorstelling van het plaatselyk gesteld zgn der gehoorgewaa>
wordingen houdt toch in der daad — ik beroep mg op de
ervaring der lezers — in den regel die kennis op«
Indien reeds de, hoewel ook slechts geheel oppervlakkige ;
voorstelling van den bouw van het menschelgk oog voor
niet-anatomen nadenken moet opwekken , zoo stelt het ge-
hoororgaan schier eene nog grooter beperking daar. Intns-
Bcben zal men zich bg eenige bevattelgkheid , naar de volgeude
beschrgving eene voorstelling van dit edele zintuig kannen
maken , hetwelk voor de zedel^e ontwikkeling des menseben
▼AH. nowwmon osoab sobhxdt.
WK' betoekex^ is dan het oog, van wege detaelft
imgen aajnanhang ter ontwikkeling van de spraak. Een
wjj^ear der oudheid heeft, den mensoh een gesellig dier
genoemd;. de voornaamste bemiddelaar in huisgezin en staat
is het oor en niet het oog, want immers de meer edele en
saehtere rigtingen van den geest en van het hart worden
bij blindgeborenen niet zelden op tre&nde en stellige w^e
aangetroffen. De doofgeborene staat in dit opzigt hierbg veel
ten achter.
Doch laat ons thans tot de anatomie overgaan, om daarnai
gelgk wij vroeger deden, ook de dieren in oogenschouw te
nemen. dringen daartoe van buiten naar binnen. De
Bchelpvormigo inwendige ruimte van het oor is een niet on*
aanzienlek sieraad van het hoofd; by barbaarscbe volken geldt
het afsneden derzelve, gelyk bekend is, als beschimping.
Het doel daarvan is wel te begrypen , namelgk om dé toonen
op te vangen en naar de opening van het oor te geleiden.
Maar wanneer men dit ook in het algemeen kan aannemen ^
zoo weet men toch even goed, dat groote en kleine schelpen
in hunne diensten niet zijn te onderscheiden; welk speciaal
nut de verschillende randen , verhevenheden en diepten daar*
aan hebben, is niet te bepalen. Daar wg van kindsbeen
af met allerlei soorten van hoofddeksels voorzien worden^
welke de oorschelpen , geljk de mode en aesthetiek verlan»
gen,. zooveel mogelijk tegen het hoofd drukken, verliezen de
meeste menschen elk spoor der, naar den aanleg aanwezige
geschiktheid, om de oorschelpen eenigzins te bewegen*
„De ooren spitsen,” is nog alleen eene uitdrukking, die
men aan de bewegingen dér ooren van de paarden en an»
dere dieren ontleend heeft. Dat wij echter ook spieren be-
zitten om de ooren te bewegen, wordt alleen in de anato-
mische gehoorzalen voorgedragen , overigens is er niemand ,
die daaraan denkt; de meeste toehoorders pogen dan, hoe*
wel te vergeefs, de ooren op te zetten, hetgeen inderdaad
een aardig schouwspel aanbiedt. Menig lezer zal welligt,
dit lezende, zulks ook beproeven, hetgeen almede een eigen-
aardig schouwspel zal opleveren.
Met de uitwendige opening van het oor neemt ook de
uitwendige loop van het gehoor een aanvang , het inwendige
einde, dezelve wordt door het trommelvlies begrensd. Dat
4fiB . 'oym rmjasmam tn.,
(fiè iooèen: » ètfsTies gehoorgioig gebiagt ^ iMitdeii/
(hc/ iauden. waaiBchijirlijk nog de voor^ialiningiveriseerdm
isi deer > dnidelgk». tromnelviies* isi nieti doorbootdv ^
hwk; breken of, soheiiireii diwrveai heeft ia deaa<reg^,:oftidi0eiv.
met altyd , het verües. des gehoors^, namdl^ doofheid^, ten
gerolge; achten het trommelvlies ligt eeiie tsseede afileeli»g
heiL gehoororgaan 5 namelgk de trommelholtei Eereonea ,
bij wie,, hetrg hen gevolgn van. ziekte of dat- zf daatmedo
geboren z^n , het trommelvlies geborsten of met gaaien roms
*^en ia, kannen. hmgs dezen weg door' den mond rooL door
het ooc uitlaten , hetjgeen. anders , gel^ gezegd), van< baijbea
af slechts tot aan het trommelvlies, mogel^ is;
-.In de trommeibolte ligt eene reeks van drie zeer • eigen*
a^dig gevormde baen^es , de kleinste* van het mm^sohdyke
l^dhfom, namel^'k hamery aanbeeld en st^beugeli', in de
genoemde* volgorde van dat. tronanelvlies toi aan. het^ eigene
4jke inwendige gehoororgaan , het labyrinth reikende. Det
4eze beweegbaar met elkander- verbonden beenljes in vmr*
eenijging met het trommelvlies evenzeer ter meerdere ver*
bieiding en bevordering van den klank dieams, is zeken
TQh.zQOVfi|)j waren. de. anatomen in de. zeikende ^ eeuw^ dooft
gedrongen, toei|. men het wonderl^'k ineengesliagerde. hotte*
^eUiel van. het inwendige > oor^ hebBrelk, labyrinth genaamd)
met. do kiezelharde beenderen , het sJaap^ieeQ verbonden is>
ontdekte» Men zal. zich van de. drie^ afiJeelingen' van^d^
labyriBtb .uit de. bygaande. afbeeldingi
ligtelyk een begrip' kunnen makem
Het gehoarbeen^*e volgende, zoo be-
reikt, de, laOtste, die volkomen^ op . een
s^beugel, gelykt., en die benaming^
daariian ontvangen , heeft, da ovale
qpeaimg. 0)1 de ingang in het vóom
hof iVaAihet. lab^inth hetwelk, nog.
eene tweede . plaats d . alleem doos . •
qen dnn vUes van, de trommdlhotte
a%esloten is; iKTaar de eena
loopen uit het voorhof drie kanalen^
die wel< niet regelmatig gebogen syn^,
maaar >toohi over het geheel overeenkomen, met de bekaming
/
iBB hal£<ask^l«OBinige kan^en^ l)eemdeia.4aamia'.s^UBa»>
I
Tiir #iéiiélsdB 'i
JiIê^
vte^'bttgëüvröilén e, d, é, 'f, tvee dSMselve 8^
eMfitilèr. Aiói ‘éè teSlSStë 2§dë' daat^fitégen gteii hét voo^of^
iiü''ëe& geWHbht' oféipiiél^elk'Yotküméti 4]^
gêl^B''énr '£éttSt«lgMia‘‘(M>l „«lhk;'^gëliiladrwMt;
wg boven omschreven hebben , zgn de wanden
vffl'^HèS^mriatehffg'^feelfcè'vari to vét’ wifts
nïöri ftt' dè' horige* in- dé anMótöiè^ Sêiihtf vafe^^clt*^
ooi^‘ ^vöMerd , ifoeti’* 8è'' gÖlèèMb Sfeai^fMÏ' tii^ ParriSa ööl? dSüi^
iïÖibüd^Van' Béf»‘ fteeüaöhii^ gedeeltë 'Van Kët^
dèKté'. ï)èze ’ib' gernlfl' iiiéi/* eeiie- wttitertfccfltH^' é^
zich il'aatiwkéttrig de omiT^fiftën 'cHdir bèenöbhtii^'watóï^^
^dë , hei?' 25achtë , vliéij^e 'toftjtihth* beWéégt; ÓDiSEiH>p '
vóór op de epihadpla)fi%‘, wè3kè dé Vrendihgen' dëi^ ih^
oötholÜé' ' hï IHeee weilteltóippeïi deirfï , veröréidfen' zifelï' ïfö^
idtlbo^ndé einden déii‘ géhoórzeila wen y wdaipbihlxii^t' ' Sh
I&atstverloopen jaren dooï^ ' Hét mikroskoopi séer Vel^gi^fië^
I * • «
oritdekkingen zijn aan helt licht gebragti
' 'Wannéér men dé leesboeken' de^‘ phyiiiöIo^ë' naVóMièhti
dan komt men tot de oYéttnigii!tg , dat mén orét db'béftëéËé^'
dis dézeir* aSsondèrl^e déden niet dan ëil^ef Vei^nioédéné
KeéïR Bhatentegen zign over het viernibgen vair‘‘ heèoöti' öür
tooneH^ op te vatten , zéér bélhngi^e^ in^Vétl g^tiaétL
Ver^ddEfèndë klèiiren en dé' verHoti^gön dél*‘ tbönén^ tUttkif
Hdogté^ en iaa^ z^'n analoge^ Vértélqnséleni Jfe^Hfelltb t r a ïè n V
d^lke ijü^ hunne vereeniging het wrfifë* zonlidit <fiski^ti^éirV
didkeitt^ een^ zeelr' ve^dtiQend aantal Wéndinge dè ééèondé^
df met' andere WöordènU; dè lengten ÖJbt MadKeil^ 'z^ kééè
VërëètólléM’J dè‘ laügsté' heeftr^ een)é i^odéV'db^kbrtktë <éidlè
Irtiëröche " klëüri* Bé Verschei&énHëfiff dér kleürél^ koiüt rhét
dë^ VëtttclÉr^dé tóonh^gte’ dVérëènv^ Bè^ maêh
t^'^ 'dlié'^’ Wëlké dé^ thinsté^ trüfir^n makéh!» ‘ jMJéh 'detèSfè
mèr Uërvah^dê óvetttügkg't^
eene tïiélSQjtór,' wieV''tfH!itigen'^^w3^ihet'dd^bdgètf diët'ihëèi^
vöigéh i teitte^P* wj^dê* Ihge'^ toönéd^eéhéé^blAi^^
ih^ haèë‘’«i(OSngen 'idén< dntètaad.’ B*6 Miagsié^tobnéd^^Kbii^^
Mhöb^^met' de^ réédéL, dé hoÖgatêP m!èt^ dé^'phatSéh(^''klHtië
évevèéö; Eëné'órgelpSP^' tkn’ voèt^ len'^'letért^ IG'ëtI&dtën
Bëéöndé;'^dé^’lk>ègö!tè tóoiien^ebhtiv; Wèlké'HS^
séhélijke'^ i^ehob^ngian kan ‘ opvlaltten'V 'étütdèh dböi^'^trlifih^éjk
van^wéiktM 6a, 000^0, 060^4
m
,f>po^o]w|ng der tronen berust pok
op,.dfi^golijkp wsthmntisphp ▼echoudingeo., De terts maakt
de^iquii^ iVg^ dp octaaf twee maal zooveel als de
g^dtpWy e/ii, ops oor vat omstreeks de wisseling van 12
ofteven op,
gDvep ge^ het oog, wgkt ook het oor der zoogdieren
.peer onzekere nevenverhoudingen van dat der
n^l^chpa at In een der meesterwerken van Hjrtl vindt
mpn,<^e afwgUngen van het inwendige gehoororgaan der af-
zpnderl^e. poogdiersoorten. Geheel anders is de anatomische
Vj^Jhtop^l^ van het oor der vogelen. Alleen de uilen , die
^.or..,^p bpzonder . fijn gehoor , uitmunten , bezitten eene
aportj.yan; oorschelp, welke door zeer regelmatig aanwezige
r^kf^ Vjon sigye vederen aanzienlek vergroot woi^t.
i^|e pym^e ypgelen ip.de buitemte opening van het oor niet
dpeotp^n ppvangapparaat voor toonklanken omgeven. De in-
wendige verscheidenheden, betreffen de trommelholte en het
lal^j^tbt ,jln hetzelve Imvindt zich in plaats der drie bg den
ip^ch '^ .de. zpOjgdieren aanwezige beentjes slechts een
.pi^el^ in,h®t labyrinth is de oorholte seh^baar onvolkomen
ge|[)ouwjd^. h^t is. dan ook eigenlgk geene oorholte, maar
9^h1p. eexm . epnigzm^ gekromde buis. Zou men dit wel
kmuien yprmoed hebben? De vogels tSin. zoo oneindig
n\cer .muzikaal dm de zoogdip]^ en hebben toch , een zeer
o^yolkon^ ppr^,,^ Maar dat zulks niet alleen afhangt van
dj^,,bouw vm kat oor, daarvan hebben wg reeds fag den
mppsch de meest overtuigende bewgzen. ,De aanleg tot mn-
piek^ .het rUiuzikale^ gaboor, ligt gdieel ergens anders dan in
|ipt 99?^;' is gewis eene zekere anatomisch hooge ontwik-
kelipg, vaju bet oor noodig om de fijnhehl en kracht der too-
jpap . {te onderscheiden , en het oor van den eenen is daartoe
Q^ipdfg geschat dpp dat des anderen, numr het is
daarmede gelegen als met bet goede en slechte gezigt.
, ^aai^fi9 is. eptiter de smaak, en. het geyod voor harmonie
pn der .toonen hemelbreed onderscheiden en
va^. het oor .bg een persoon niet verUaaid
,idet ^,,goed., hooren,’’ maar men moet
jffiffn j;ped^ gehemr. hebhenr” Bij kinderen , op vier- of vgf-
jprigpn aiph zulks al ppoedig., Er is b. v.
die zeer uitnemende begaafdfaedeQ
TAV vronaaoB osoab aoBHSRT. ^1^
en.hoedamgheden besit, maar hy ia met in ataat
geslagen toon te treffen , terwgl zgn kleinere..aui^w damn-!
tegen de ehromatiaohe toonladder dadel^k volgt ^. aich. met
het grootate gemak de melodiën toeeigent* Senige der giron#
digste compoaitiên van Beethoven agn, go^k bekend ia i i|^
de dagen zgner hardhoorendheid en doofheid vervaardigd , ala
inwendige openbaringen waarmede het zintuig dea gehoore
niet meer in verband stond. Zoo het waarheid waa dat het
«
muzikale gevoel zich naar de scherpte der zinsopyattingcm
moeat rigten, dan zouden de wilden de beste muziekanten
zign. J^ulks hebben wij nu op de zoogdieren en vogelen toe
te passen. De uil hoort welligt scherper dan de n^htegaal ,
en bezit nogtans geen muziekaal talent. Ook de raaf» wier
keel naauwkeurig zoodanig gebouwd is» als die der aange*
naamste zangvogels» vat echter geene melodiën op.» waarin
de spreeuw weder uitmunt.
De krokodil moet voor muziek niet geheel ongevoelig zyn.
Een onvolledig oor te hebben kan hier geene verontschul*
diging zgn » daar de zamenstelling van de ooren der kroko»
dillen en schildpadden naauwkeurig met die der vog^en
overeenkomt. De stemorganen dezer dieren staan echter
op zeer lagen trap en verbieden dezelve dan ook ten emen«»
male als zangers op te treden.
Nog veel eenvoudiger ooren als deze kruipende dieren be*
zit het gealAOht der kikvorschen. Het is j^i8t toereikend »
met blonder welgevallen het bekende duizendstemmige con-
cert in de warme lentenachten op te vatten. Dat ook de
visschen gehoor bezitten, is bekend. De karpers in een
vgver laten zich niet zelden door het geklep der klok ter
voedering bgeenroepen. Dit de nog grootere eenvoudigheid
van hun gehoororgaan, dat diep in het inwendige van den
kop ligt» b^ de meesten zondmr eenige verbinding naar
buiten » slechts tot de half cirkelvormige kanalen b^rkt»
zonder eenig spoor van oorholte — uit deze eenvoudig»
heid zeg ik, mag men nog niet opmaken, dat de visschen
daarom minder fijn zgn van gehoor. Men behoort hierhg
zekere physikalische wetten in acht te nemen» waardoor
het hooren in het water vergemakkelijkt wordt. De phjsiek
leert» dat van heemeer onderscheiden aard twee ligcha-
men zgn » des te moegelpLer de overhrei^png der klanken
m
* p * \
‘Oi^ DB ZINTnjIÖBïT BïrZ.
ö9?^iël‘ éeöB in 'liet aütférè ligctaanl vol^, etf der'ioóri8iA‘WB^
dea têf' z^^kèr WöidfèA. ^‘De overtiréngiD^téëlft'afe
liÏÉ’ de lucht m ëen' tafetf'Mgchaatii^dèi^^
oto' de g'ehöo^örè^aueu* tbegepasÉv rofgif da'armt i
Sp dtr gehöbi^rganön der iuf het water lèveudh dibretf w6’i‘&^
8i"het' ülgemëen d^ tboukléiikëïi uit het watér ^gemaÜeï^ei^
ÖT^rgeBragt , dün üj iiit dè Iticht op dé ih ’dè IWcht'ïèvtedÖfe
éfièrete orérgaan; dè in het water ‘fevende' difered'zuïlbu alioo
fii‘ dén* regei‘ eenvoudiger acustische* ‘apparaten uóodig' heb^
• * * t * *
Ben ,* dèbi zg, dié óp Het* land' levèii, waarvan natuuïigY'iiiet
üitgdelótén is*, dit ook in dé 1'ücht levöndè diëteÏÏ diét zèer
eenvoudige en derhalve- onvolkomehe gehoorapparaten kunnen
Bézitten.
“'"Btf 'd'é amphilrién, die door de longen lilcht adémén,
• ,,, I
fiottdt'de ‘Stemvormïng geheel opi Eene stèm 'hébben aïieën
die dieren, welke willekeurig de door dè lóhgën iiigezogen
Itfèhb tutétooten en de in dezen stroom tn den kéelknobbel
gèspannen vlieren willekeurig kunnen doen trillen. Önder
flé'* tnrerigè dieren zijn er eéhe menigte , dié op de eene of
kiidére' wijze toonen kunileh vóórtbrengen . dè meösten zyn
èehtér ten eenenmale stom. ' In dien staat verkeeren ook
dë ^sS(Aen; sleèhtö enkele kunnen knorrende tooheh voort-
brengen, door de wrgving der“beweegbarè‘ bèenalóhtige kóp-
eö^ïietnbedekkiiigen. ' ’ < !; j - '
f ^ODU ' de ' lagere 'dierenwereld zgn dé gehoororganen bijna even-
zOO j wélligt nog Vérder^ uitgebreid* dtó de oogén; Ih dén
ingei} bestaat het gehééie 'brgaan in een* 'dóorZiè;ti^, met
öööe •Watëfigö vlóéistof 'getu^ Maasje; ook éene of mteefflerè
ftiéti^ 4alkki?istallen z^n' daarih aanWézig. ‘Aan dït,’tér op»
hëiflHig^ dér töónklauli^n dSeUènde* blaasje dé gèhoorzèÉuw
térbóUden, en - ik vertrouw 'dat mijne lezers' reeds zóóvertö
Véfgel^tiégeh' in d»' atiatóhaié‘^ullëö kurinen nkaken'j ojïii tfe
bègr^en dat ‘dit Maasjé', niitëgadérs -de* S^eiiW ; het'ïaby-
rn^' 'bij'' dó' hóogere diereif' uitinaakt. 'SaaMtèdë idjk dè
élakkén , ttiosèeten en velé wormen • Vóórzien ;* hun geKbóiér^
glÉtn> ‘ knöge • hen vóór geVaiar^ kunnen* whar^uWeri zij*itüBen
daartuédè wehgeene bijzondére gehiéi^gèn, hóch^<ktbgè^^
^ewaas^Uretdingen' hunheil' opvatten;' ’ • * ’ ^ ' ’ * ■ • ‘ “ ' ' * * ^
•f *ïni‘bene' der iKwenstaitótó aMeelfiïgèU ‘hób ‘ik* géSëgd, dat
zdkéttteid''heefbi waar sibh^het zhtltuig^^iran
'TAnMORBSOB OMUfi' BonOlm ' ''' 4Et
zeok der mseoten bevindt , ofschoon zonder twgfel de mee^
tttti faUneiu rfekttb. 'Bf'. da kreéfUAy'didt asbiÜe-fAéfcofeÉ
zeer nsaaw verwent eyn, heeft men in eigendommel^e ,
digt flu het Toorligcheam liggende kegelrormige verheven*
beden eene stroctunr ontdekt ^ ^elke voor de aanwgemg
dezer deelen els gehoororganen eenige zekerheid geeft. Bg
Aer mentej insecMni wwden> dat vezBoededp; diea^ «dor*
handene gehoororganen geheel aan de navoiedbing- oatlkohe
kan., lil Sflt dU' nirfnng ali jk dlAl k^- TbIoB /"BAo< 1 Olet 'hy
de meestem de *w»>iiTig«ai van - het , ligduumr doosgapas'ihat
agenlykei honren' laeeti wnmgcm: Se daofsisBniei markt
heb e^dese nyse: o(^, wanneer achdaw: a^ i«g> viool ge»
speeld. vrardt.. Sle<^s vasieemge i^antSan . fttmiliSn .an.yooeJ
van. dMgcmeiLi, veclkaogi dweepaiAe w^ikiume.ni&zihBliahhe
{oednotna teui beatei gesem, ^llt‘ man- dej gebooswerktnagegii
zoo als van de water- en graesprinkhanem Se eeMtaib^
aehterpoc^eB.'siBi atrijcstdkkettjjan ab^ken .daaBaedAiivtelj^
tegen, dea keot Jruaner.hovezta&e hhrdft vleafebnf.wnardiOAt)
alsdan, een. afgebsokesj ga^jvpi.wwdt TOortgebeagt. ..HoJBBn
ooren liggen — men kan Jiet nehnwel^geloaveni'm'abnahaft
ackMrlgf.4i,Seti.tronaBebl>es, datibef^lve aan^idia'biitteo^e
a&luih«;is-jxe«r ligt. to onden en..inet..hat!oiijw»ajiQnidi..<Hig
te zien.. twjeede., onder aamoeriag m«i.deo.,ailgeaMHtt
hakaaHan ,givw>f.«n TQppt,
dnor heftiteganielkandwr wryfen vani deisehei|ie,'ka»t«ki4M
tleugelenj;i eit: hetgeen., nog . verwondaiiykw: ieJ deieoMOi
dezer dieren bevinden zich bg de voorpooten, pr*"^***j^-
andei: da. knieën.
19 B DaiiooiiHU^qmimxissnwiinunin,
KBJCOQItBTnfAABi ZUÜER KDSBEBSS 1719? LiEFDS»
DOOE
J. TBMHX.
> Ik voer m^e leeeis naar de granen tnssehen Hannora
en Kenr-Hessen.
Ik heb Imix eene akelige , huiTeimgwekkendé gebeurtenis
foor oegen te atellen» welke voor een aeer aanmerkeigk eo
maenlgk deel hare aanleiding findt in de verbrokkeling ran
ena Duitsohe vaderland en in de internationale betrekkingen
der op zich zelven staande Duitsche Staten onderling.
Digt in| de vermelde grenzen, op Hannoversoh gebied,
|igt het dorp If ollenfeld , en op Keur-HesBiachen grond het
dorp Blikerahansen.. ...
Het dorp MoUenfeld was vroeger verdeeld tnsschen Han-
nover en Keur-Hessen; het is eerst later gansch aan Han-
nover afgestaan.
In den f^d toen het nog den beiden staten gemeenschap*
pelgk toebehoorde, woonde er een jong mensch, Frederik
Thenl geheeten , die er ook uit geboortig was. Hg begaf
zich, wat hem bg de eigenaardige betrekking van zgn ge-
boortedorp geene zwarigheid opleverde , naar het £eur-Hes-
sische als knecht.
Hier maakte hij zich echter aan eenige die&tallen schuldig,
en hig werd door het Hessische geregt tot gevangenisstraf
en tegeigk , daar MoUenfeld ondertusschmi geheel^iaan^Han-
nOfsr al^estaaa was I als tegenwoordig Hannoversoh {mder-*
ditE» tot verbanning na de doorgestane gevangenisstraf ver»
oordeeld. Hot werd hem onder strafbedreiging verboden
Pmr Eüenr^Hessen weder te keeren. . ^ *
Ondertussohen was hg reeds voor deze ongélokkige gebeur^
twis tt kmsüus geraakt met een meisje in Blikershausen ,
Bonise Bottmeger geheeten , dat ook hem genegèh was.
^ was een &tsbenl^, vlgtig meisje, dat ael& esn^
f eitaK^én beaat ; want haar behoorde in het dorp Blikershao-
sen wen ei^ huis toe, al was het dan ook klein wnaniiee»
dig gsnoegi , / .
Frederik Theul en Louise Bottmeger méendèn in hst
• *1 I
JJOCtt 'J. TÏMMB. '
^9
'liütifel|k Ié iiMeüy toeb dé gévaé(gènié’ éü dé sbraf htséclién
'‘beSfe kwéhien. ' • *' j
Hét éieisje liet hem' deemettegèiittaatide ni^ varen; Wéto
hg was eén'gyërig ïnan, die dtiéhtig WeiKën ïbh; alleeh lüid
'hg vaak zondérKnge imiéen,’ waarin hg niet weii:en wildé ,
en waaiin 'hg 'dan ook tot de vermelde diefstallën gekbiheii
was. 2$ hoopte hem te verbeteren en heéi tót een réj^
geschikten mensch te maken. * ' ' ^ \ ^ '
Kort na het doorstaan zgner gei^ngenièstraf bé^ Prede-
rik Theul aich dus weer naar KeaivHessen én wél naar hé/t
doiip Bliké^diftnèea terug, waar hij bg Lottise Bóttueyér
ffiwoonde.
•
Tegeh httn huwelijk deed zich echter eené zwérighóid ojp;
slechts eene, maar eene zeer aiuunerkelgke. Men Wilde deh
Hannoverschen onderdaan, dié öttVermbgend en idÉd lütfhet
land verbannen was , in Keui^Héssen niet öpneineh ^ ihen
wilde''hëmf liiet eens een tgdelgk vérbli^ Vergunnen. Öp de
bemo^ingen , vertóogéh en beden van hem ek Lbixisè
werd* ten laatste geantWoord , dat’ hij zich eerit' móèSt
latmi ontriaan Van z§ne hoedanigheid als Hadnovérscli ^
derdito«'‘
Daar deed hg pogingen toe en élaagdé ih/ ^d^en
hü en Louiae herhaaldelijk aanvragen óin ketó 'de hiM^ig-
t* * • -<»■>*
hdd Vkn Keur^Hessisch onderdaan én toestemmihg tót hun
hwwelgh te géven. ' ^ f * • # >
Beidé werd afgeslagen. ’ ’
In dien tdéécheht^ was Frederik ïhedl bg Louise Bot^
meijer in Blikershausen gebleven. Beiden hadden vastelgk bp
de vëMdliiig 'hunner wenscfaen gehoopt , er zekér óp gerch
kend. Hadden zg daar ook geen regt op?
- ♦ » * v a
'Zy hadden ais man en vróuw 'te zaméd geleefd. Dat had
ten gevolge' dat hy vdor de criminele regtbank ^ebiégt' en
wegeés bnWettigen terugkeer naar Këur-Heséen éh vöottgézét
cohcidbinaat tot drie maanden tuchthdisktl^f veibördeeld WW.
Na zijneit straftgd werd' hg weder over de grenzen gebra^
naar zgne gebodrteplèats Mollenfètd. ^ '
Maar ‘ hg had zich van deii Hannoverschén staat döêib
loSBÏakeé, hg waS' gééd Hannbvéróch onderdami ideér; ’BKj
vond ook in Hannover geene tbévlugt , geené ' WLonplaé^.
Hg verzocht dus weder Hannovbrsèh' i:éidérdad^ Wórden.
oaxooBDBMAABzunBxnnuBnrvixijnoa,
retgeafiu Hg bad er .1^ .herhalijm om. sa stfld» foor,
dat hg nit £eni>Hessen rerhannen was , dat hg er tosht'
bi^dastra£ wet weder lM|em kon. gaan., 'dat hg geearimder
r?^friaad had<, dat bg toch in Hannover geborep en opge*
gnoeid ,was».d^ hn toch niet zo^r .vad^rlfsad ^.^kon,
(Ben n^ensdi tocb ergens een .plet^ in de wer«itd.;b^hw
moet t waar hg werken^ en ala eerl^ nian agn hgmod kap
rerdienen, waar hg leren kan. Yeigea&i
.,,^Hg rond ^ plelye niet.., He Duitacher ’vond geen ra*
derland op., zgn’ geboortegrond, dien hg nopit-.ii^ilaken had.
Jwee.-Hüits^e Staten^ welke hg beiden nl* {gebomtegiitHid
had kunnen groeten , weigerden hem dat plekje , we(jjjp§rdfi
hem over hunne grenzen te. dr^en,} hem elbu^ider weder-
. jtpe- en, weder terug 4» jagen.
j. .iSn dit geschiedde in 4®
, w^ ec^n inoordenaer»
^ vergeef eene dienst als knecht» nok maar iets
.dii^on^r^ h^ \^de we;rken g hy wilde, een eerl^ verdiend
jstuk; l^rpod eten; maar i^h in. Hessen» noch in. Haqnoyer
y^n4 hjj, wat hjj zocht. Hg was in de beide, landen yogel*
vrg ; openbaar durfde niemand hem in huis nemeni. in h#
wilde . memand het* .
En .dat duurde vele jaren.
JSieqhts bg Louise Bottmeger vond hg .altgd ive4er peue
heimelijke 9 maar ellendige, angstvolle schi^laats; dancbuil-
plaats van een door jagers en honden gehitst wild dl0r» dat
zich ieder oogenblik in zgn toevlngtsoozd vervplgd jdet en
^siddert opgespoord te worden*
Eindeljp^ gelukte bet hem eene. dienst , ali^'d «epe
heimelgke te vinden.
I . Jn den pmtrek ym Blikershaosen. te Oberode in beij
.Hoaaiaobp oqtmo.tto hg em , kennis nit joogdjgw
desn . boutrester Yollmer. Hjj Icjgde.hem oa-
gp^nWgen toestand bloot. Yo,Umw was een braaf ea mos*
Orertojgd dat hg m- een., joede daad a*n reiiq[tte
en bewust ran z^e goede bedoelingen., ^n^ht hg.het .mflt
^jdfi .0T(^heid wel .te zuli^ rereffer^ep , ^ OTsr*
treding. ran ^e -polici^wft zou ann^i^veiji. Hg nam 91ks<d
'pf(» ^„^e^ht in zgne dienst. . .
*4i- jam ^ hfi»* . :• ,'i
' t • *
DQ09 j. tc:hmb. , .
. rï i I ”
OOM 'U\
Am
r?T
. ^ r^ehj^j, 1844, ^ti^, de ,h9j^eft^6.74^j>
mer Tfceiü yaa weder 'zonder dienst,, ,,j
Een heenkomen vond hij weder, mew. eiechts ^^!Loi;df^
jtottme^ .in.Elikershaoseru . ' < i
En weik.,een,? , f . ,. i
Vroeger TOecls 9 toen Theul aIlee^ kwam om ,Loui||e te .ber
zoeken en ^imelyk het dorp binnej^ geslopen w^,,
burgen^i^ster van , Blikershansen henj;. in Vt oqg^.geh^ og
hem doen passen , en de gendarmen hadden dik^glf )i)jj
haar huisjjoekin^ naar hem, gedaan. .. . r ; , ,
Lpuisie Bpttmeyer verklaarde later d^t^^als
weest. en de huisdeui: opengegaan waa;^ ^0 ^
schrik .versteend waren. . „
Nu had het hun door. d© regtbank ten laste ,ge^g(|e qon(3(n-
binaat tussphen hem en hawr altijd, voortgeduurd,,
hem,. vijf kmderen gesphonkeii. .Hendrik Qhri^tip^
Sept. Ï8^S; Hendrik Frederik den 0' JuUj.isST die; epj^pr
reeds ^ den 15 Jan. 1841 gestorven was. Chr^iaan,.^deijk jdi
Jan. 1839: Bernhard den 26 Jan. 1841; Johannes ^em ^
Dec.aS42. .
Ëeï ik tot het treimige,yerhaal van. zijn ;^sd^d; pverg^
ik eenige woorden over z^n karakter en dat van Loinap^^jiit-
meger zeggen, ^ ’
Louise Eottmeger was eene ordelijke , werkzame ^ ^enigzij^
strenge, vrouw, die geen moeite. of arbeid ontzag,, om zicfi
zelve en hare kinderen eerlijk door de. ?verejd te. ^lelpoif.
Zg werkte buiten ’s huis als dagloonster, en als zg d^*ir ,gepp
werk had en hare eigene « armoedige huishouding bezorgd
was, dan zette zg zich vjlijtig en onvermoeid , aan hot
Theul had haar en de kinderen hartelnk lief, r • ,
Êêne ordelgke, geregelde vrouwzijn en i^an.zpp v^le
in onecht leven, zal menigeen mijner lezerp vragapP , .
Ik zal ér ' piet naet de boven vermeide b^gz^
der beide arme lieden op antwoord.ep, ^ . . , j , ^
aUeenlgk ^ herinneren'^
landen den armen man het trouwen om ^egering^-
redenen zoo raoeijelijk gemaakt woi^t, dat. Jpj ©fl^pl^l^het
leven in onecht slechts als eene zedelijke betrekku^jbe^chOjn'vif]^
Terwijl ik dit schrijf toch, ‘lezen wij in dp jd^bladpp^.jd^
n^r statistieke (^gpven m het^ grpptheiito^pm , ^,ck9][en-
482 BS HOOBBSNAA.S ZUinSS EINBSBSN VIT LIBIBB ,
tmrg-Schwerin in tweehonderd plaatsen een derde der ge-
boorten onechte waren, in honderd plaatsen de helft, in
üegèn en zeventig alle.
In het Zwitsersche kanton Gloras z§n er van de twaalf
honderd geboorten slechts vgftien onecht. Maar daar heeft
inen ook geene staatkundige of policie-wetten die den echt
verhinderen en geene bezitters van riddergoederen. Maar
in dat landje heerscht zooveel te meer werkzaamheid en
uivaart.
Frederik Theul was als een arm daglooners-kind in een
afgelegen oord aan de grenzen opgewassen. Hy kon een
weinig lezen en schryven en verstond zyn werk als knecht
en als daglooner. Daartoe bepaalde zich zyne ontwikkeling.
Hy werd door byna al zyne bekenden als een voorkomend,
'dienstvaardig mensch afgeschilderd; men kende hem ook
goedhartigheid toe , schoon er van den anderen kant van hem
gezegd werd, dat hij by eene woordenwisseling ligt op zyne
tegenpartij losgegaan was. Zyn eigen broeder, die hem slechts
als jongen knaap gekend had , zeide , dat hij toenmaals „heel
goed, maar ook hartstogtelyk” geweest was. Wat hy met
de laatste uitdrukking bedoeld heeft is later niet opgehelderd
geworden.
Hy had Louise en zijne kinderen altyd hartelyk lie£ Hy
zorgde voor hen als hy iets had en arbeidde gaarne om voor
hen te kunnen zorgen. By den houtvester Yollmer had hij
twee of derdehalve daalders in de week. Daar onderhield
hij hen van.
Na den dood van den houtvester had hy volstrekt geene
verdienste meer. Hij kon nergens ter w^ereld meer een heen-
komen vinden. Hy was wederom het gehitste wilde dier ; hy
moest zyne toevlugt weder tot Louise Eottmeyer nemen;
die wykplaats van eeuwigen angst voor opligting , voor tucht-
huis, voor vernieuwde aanhouding, vernieuwde tuchthuisstraf.
Als een nimmer verdwynend spooksel stond het tuchthuis
voor ïde oógen van den man , dien regeringsmaatregelen een
vaderland ontzegden.
Eene huivering voer hem door het gebeente ids de huis-
deur van Louise Bottmeyer openging; hij zag slechts den
burgemeester binnentreden, en gendarmen hem aangi^pen.
^ Daarby was bij tot een onvrijwillig ledigloopen veroordeeld.
DOOB J. TEMME.
483
Jaron geleden reeds had hg den brandenwgn niet kmmen
wederstaan; dat had hem ook tot den die&tal verleid , voor
welken hg lang geleden in het Hesaische gestraft was. Hg
had zich sedert dien tgd aan geen’ die&tal weder schuldig
gemaakt , bet blgkt ook uit het proces niet , dat hij zich in
later tgd, te weten gedurende zijnen driejarigen diensttijd bg
den houtvester Yollmer ook slechts voor eenigen t^ weder
aan den drank overgegeven hebbe. Dat slechts wordt vei>
meld, dat hg menigmaal, zonder eenige blijkbare oorzaak
van het werk was weggeloopen.
In dien ongelukkigen tgd na den dood van den houtvester,
gedurende dat heimelijk, angstig, werkeloos v^blgf bg Louise
Bottmeger, ontwaakte de neiging tot den drank weder in
hem. Oeld had hij niet. En nu maakte hij een. misdadig
gebruik van het armoedige goed van Louise om er zich je-
never voor te bezorgen. Hij kon zelf het huis niet verlaten
en zich in het dorp laten zien. Maar als Louise uit werken
was, stuurde hg de kinderen met erwten, linzen, vlas, ga-
ren of detgelgken voorraad van Louise om er jenever voor
te halen. Het was voornamelgk de waard uit het dorp, Jur-
gens, met wien hg in zulken handel stond. Het blijkt uit
bet proces niet dat hg zeer beschonken geweest is.
Onder zulke omstandigheden was de huishouding van
Louise Sottmeijer natuurlijk ook al meer en meer achter
uit gegaan.
Toen bg omtrent veertien dagen of drie weken — bepaal-
der deelen de processtukken het niet mede — sedert den
dood van den houtvester Yollmer bij Bottmeger geweest
was , den Ssten Maart , den d^ zgner ontzettende misdaad ,
vond het geregt in het huis nog voorhanden: in den kelder
ee^ie hoeveelheid aardappelen, op de vliering voor eenige
daalders ^as en omtrent vgftig pond dun touw. Buiten-
dien was er kort te voren nog wat gesponnen garen en
wat brood geweest.
Geld was er niet.
Yeertien dagen of drie weken hield, hg den vreesel^ken
toestand uit. Hoe die toestand moet geweest zgn, blgkt
onder anderen uit de omstandigheid, dat hij in een der
laatste nachten den ganschen nacht wanhopig in bet bosch
rondgezworven had.
IC. K. 8. 1862. No. XII.
28
484 DE XOOBDIKAAB ZIJNER KINDEREN ÜIT LIEFDE ,
Bmdelglc biA h$ bet niet langer kannen uithondon*'
boBuner én wanhoop overmeesterde zgn hart.
Het waa ’a morgens den Ssten Maart 1844.
Xrederik Theol was toenmaals zes en dertig jaren oud.
Maar eer ik verder ga, moet ik de gelegenheid Tan het hnis
iéd Lonise Bottmeger doen kennen.
Het was eene zeer armoedige hut , het dak rmkto tot tak
de onderste verdieping. In deze verdieping bevatte zg sleefats
eene kamer met twee vensters*
De gansche ruimte van de bovmiverdiepmg was in de ge-
heels lengte in twee helften verdeeld , zonder verbindings-
deur. De eene helft van deze ruimte lag boven de kamer,
de andere boven het voorhuis. In de eerste kon men ook
slechts uit de woonkamer door middel van eenen trap ko-
meii ; in de tweede slechts door een luik met eene ladder.
In de ruimte boven de kamer was eene vliering. Bi de
haaner stonden al wat er meubelen in huis waren: een
hagdiel, waarop ook gekookt werd, twee tafels, een bed
van Lonise , eene kist , een kastje.
YerdeUr nóg een bed, aan zekere Maria Beichhardt be-
boorende , eene niet meer zeer jeugdige ongehuwde vrouw,
die bg Lonise inwoonde en even als zg dikwijls uit wer-
ken pXÉgJ
Midden aan de zoldering van de lage kamer li^ een zware
balk, aan welks beide zijden regts en links twee sterke
spgfcers geslagen waren om iets aan op te hangen.
Dmrgelgke spgkers waren er ook aan den balk boven op
de vliering.
Op den morgen van den vermelden dag was de familie
Bottmeger, en ook Theul en Maria Beichhardt vroeg, te zes
ore, reeds opgestaan. Louise Bottme^r en Maria Bekh-
hardt wilden zamen naar het bosch gaan , om hout te ver-
zamelen.
Maria Beichhardt maakte er de toebereidselen voor en
bereidde haar eigen ontbijt.
Louise Bóttmege^maiakte het ontbijt voor zich eta de haren
gereed, en kleedde te gelijk de jongere kinderen en wésehte
en kamde ze.
Daarop zette zij zich met Theul en de kinderen aan bet
ontbgt
DOOH J. TEMMfi.
JBc koffij gedironkea. , men at er koude aardappd,en
bg, die nog van gisteren avond overgebleven waren en brood.;
Aardappels en brood bad Louise uit het kleine kastje in
de kamer te voorsch^'n gehaald. Het was het laatste brood’
het woog nog omtrent drie pond..
Enkel Louise en de kinderen aten en dronken.
Theui nam geen deel aan het ontbet, hij gebruikte niets.
zat maar stil voor zich te kyken.
Louisa verklaarde later in het proces : „hy was stil en
veempedig.,” en zoo zat hij in zich zelven gekeerd.
IS^aar hare verklaring hadden ziy op dien morgen haast
niet met elkander gesproken.
Dat schijpt niet juist te zijn.
TheuL zelf beweert het tegendeel , en wat h\j beweert is
inderdaad niet onwaarsch^nl^k.
Toen zy de aardappels en het brood uit de kast haalde
zeide z§ 3 ^^wat nu gedaan ? dat is de laatste korst.”
Deze woorden moeten hem zwaar getroffen hebben.,
antwoordde Wel is waar: „Het zal wel beter gaan/’ ipaar
van dat oogenblik af zat hij „a^o stil en weemoedig” in
zich zelven gekeerd en at en dronk niets. Toen hem later
in het proces gevraagd werd , waarom hij niets gebruikt had ,
zeide hij : „Het ging mij aan het harte , dat de kmderen
zoo weinig brood hadden ; ik wilde mij later liever wat koken
en den kinderen het brood laten.”
Na het ontbijt ruimde Louise Eottmeijer de tafel op.
Daarop gingen de beide vrouwen in het bosch.
Frederik Theul was met de kinderen alleen.
Het oudste jongentje , Hendrik , elt jaren oud , ging byna
gel^k met de vrouwen de deur uit, hg ging, als gewoonlijk
naar de school.
Theul bevond zich nu met de drie kleine kinderen alleen,
van welke het oudste vijf, het tweede omtrent, twee 9 het
jongste een jaar en een paar maanden oud was.
Hi^ zat altgd nog stil en peinzend in zich zelven verzonken.
£r was nog maar een klein overschot brood in huis ; dat
was van het ontbp overgebleven; Louise had het weder m
de kast gezet.
£r was geen enkele cent in huis om nieuw brood te
koopen*
«
436 DS MOOBDENAAB ZUmfiB KIKDEBBN UIT LIKFDI.
Wfuur moesten zg van leven , , Loulse , de vier kleine
kinderen ? '
♦ ^ •
Zij waren arm. Louise verdiende met uit werken te gaan
tnaar bitter weinig. Hij verdiende niets.
By zgne gedachten aan den ongelukkigen toestand 'der
z^en voegde zich weder met verdubbeld geweld de kwellende
gedachte aan z^n buitengewoon , treurig , wanhopig lot.
Sedert den dood van den houtvester Yollmer had hjj geen
werk y geene verdienste , zefs geene plaats meer, waar hg eene
minuut veilig slapen kon. TJit Hannover was hij naar Keiu>
Hessen, uit Hessen naar Hannover gejaagd. Waar een
vreemd menschelijk oog hem zag, werd hij als een wild
dier nagejaagd , en als een zwaar misdadiger iu het tuchthuis
gebragt. Nog in een’ der laatste nachten had hg in den
angst ontdekt te worden , van den avond tot den morgen
door weer en wind in het woud rondgedwaald.
En hg mogt zijne blikken wenden , werwaarts hg wilde ,
nergens kon hij het uitzigt op eene betere toekomst be-
speuren.
Wat moest dat dan verder worden ?
Wat zou er dan namelijk van zgne kinderen worden? Louise
Bottmeijer kon voor zich alleen het brood wel winnen, maar
ook voor de kinderen , op den duur ?
Yoor al de kinderen, vraagde hij aan zich zelven, alle?
Dat was eensklaps eené vreeselijke gedachte. Het was de
gedachte , waaruit eene ontzettende misdaad sproot.
En zij ontkiemde ras en schoot snel op en droeg nog ras-
scher de bloedige vrucht
Hg streed tegen de vreeselijke gedachte. Hg greep
de middelen die het naast onder zijn bereik lagen, het waren
de heillooste middelen die hij vinden kon.
Zij werkten juist het tegendeel uit. In plaats van wapenen
ter voorkoming der misdaad, werden zij hem wapenen ter
bevestiging van zijn’ misdadigen wil.
De drie kinderen speelden in de kamer, de beide grooteren
met het kleinste, dat in de wieg lag; zg waren vrolgk en
lachten.
Hij zag ze met treurige, akelige, onheilspellende blikken aan.
Die vraag: alle, was reeds bij hem opgekomen, hg werd
rusteloos, hij kon het niet meer op eene plaats uithouden.
DOOB J. TEMMB.
m
Hy wilde, hij moest die vraag met al de wanhopige ge-
dachten, welke er aan verbonden waren, uit het hoofd zetten.
Telkens kwamen zij weder, vraag en gedachte, voor zynen geest.
Toen nam hy het eerste dier beide middelen ter hand.
In de lade der tafel lag Louise’s gezangboek. Dat nam
hy , hy zocht en las er in , hij wilde er troost en opbeuring
in zoeken. Drie liederen , die hy er in vond , boeiden hem.
Het eerste schynt wel niet toepasselijk op zyn’ toestand. Hoe
de beide anderen den naar den geest onontwikkelden , gods-
dienstig verwaarloosden , met zware rampen strydenden man,
aangrypen , verwarren , op nieuw en nog veel meer verwarren
konden, dat laat zich begrypen.
Hy las: Gezang 506.
In d’eenzaamheid heft zich mign hart
O God , tot U naar boven ,
) ’t Is Uwe dienst alleen gewijd
*k Wil eeuwig , God , ü loven.
Zie neer op ’t kind dat tot U spreekt
Dat U om licht en sterkte smeekt ;
Dat dlidr slechts naar wil streven
Naar Uwe wet te leven.
Lof zy en dank U, Schepper, God,
Gij gaaft mg , Gy het leven ;
Dank zy U, want Uw eigen bloed
Hebt Gij voor mij gegeven 1 —
Lof zy den Geest ook, dank en lof.
Die mij , hier nog geboeid aan ’t stof
Met licht steeds heeft omgeven ,
My leidt en hoedt in ’t leven.
Ik ben, o Heer, myn God, Uw kind,
Myn heil is ’t U te minnen ;
Och, geef dat *k naar Uw’ heil’gen wil
Hij schik* met hart en zinnen.
Laat myne ziel, van U vervuld.
Bevrijd zyn steeds van zonde en schuld ,
£n zoeken al myn’ dagen ,
U, Vader, te behagen.
Bewaar myn’ jeugd voor ydelheid.
Maak zedig haar bescheiden;
Myn roem , myn tooisel zij de zorg
ps hcobdeutaa^ kotbsbeh vvt liefde
M*«p *tpad der deugd ie imfcn,
Gecu looisd, geeu , dcio jndne dagd«
Ocbf geef liety geef ’i aan jeugd
Dat ’k uornt door Ueed of UiUien
Zoek anderen te verrtrUen.
leiat nooit de nekt tot jjdeUieid
Myn jeugdig hart rerwonden ;
Die lust is strydig met mijnpligt.
Die lust leidt mij tot zonden.
Wat baat mij *s werelds lof en eer
Als *k u mishaag, m^n God en ‘Heer I
Door tucht wfl ^ dan, besehdden.
Door ootmoed mig doen vleiden I
Rein iq mign oog, gelijk mijn hart;
Nooit wuft, nooit ongebonden;
Yerwekk’ van mij geen dartel woord
Geheimen lust tot zonden I
De onschuld zij mijn’ schoonste kroon.
Een goede naam m^n dierbaarst loon.
Dien elk m^ graag wil schenken ;
En niemand kan verdenken.
Geef dat ’k in stille huiselijkheid
Graag ydtle tijdverdryven ^
Ze graag ontbere 1 — en altijd mooge
Tot 't goede yvrig blijven.
Waar ’k ooit stond’ aan verleiding bloot
Schuw ’kmeer dat huis, meer dan den dood;
Laat ’k als de pest die lieden ,
Die woeste vreugde vlieden I
Met ware vromtn snoet ik mg
.Dooqr igodavrucbt naauw verbinden;
Laatrinjjj/door U — hun vriendschap waard,
’t Geluk daarvan ook rieden#
Hun on^gang ^ zacht en hüsl en big ,
Strekk’ tot een leerrgk .voorbeeld mg .
Nooit geef n;^n’ vergenoeguig9
Mijn’ vreugd , mg later wroeging.
Och, help mg altgd graag zoo doen;
Verhoor mga smeeken, HeereJ
9009 nnoa.
489
Oeh» dat *k U, God, mgn hoogitegpad,
ü eeuwig, eeuwig eei{l
ü wigd %'iwa ,dwgd en onielffj^ (Jggk
MQu lewan lang, nwt gpaUwn WMct
laat me nena l^j .17 4wr Iwren
I^r ,b^ V .vner j|(ivw>
r . ■<* j -f
Gezang 607.
o Godg trek vaderlgk ü ’tbt
Van weduw* en wees;
Waak nooit .knn’ ^opp op U beaphmM »
ae
Wees aelf hnn Vaderg troost en raadt
De wednw zy *t haar magd
Haar kroost voor U te kweeken — adv’
Vol eer te zgn, vol deugd.
Zg strek tot toonbeeld haar gedacht;
Oa rein en vroom daarheen;
Zg zedig g stichtend vol geduld g
Zg bouwe op U alleeul
Haar heipe liefd’rgk wie ’t vermag I •—
Wie haar vertroost op aard
Wd hem I * hg is geen menschen aicchts
Hg is U lief en waard I
Och help hen I Zgt der weezen God I
Leer vroeg hen in hun’ jeugd
Beoefiien vlgt en nedrigheid.
En trouw en elke deugd.
Bewaar ze vroom, ook da hun oog
Verergerd ’tbooze oet;
Neenl ala bekoring hen belaagt
Verlaat ze. Heer! dan nieti
Dat dk zich in hun’ deugd verkwik*
Hun graag ten raadsman zg;
Odukkig hier — zgn ze eens bg U,
Daar boven» eind’looa bligl
I
440 rv. HooBrK^fA AH zTJifBB Knamxs utf lhvdk ,
Gtezang 506.
Hoe TToeg Inrengt» Heere, Uwe hand
Ifq in een IcommenroUen stand;
En aeh , op eéne donkre baan
Vang ik den loop des levens aan.
Maar al begryp *k Uw* raad ook niet ,
’k Begrip toch dat mijn pligt gelnedt
In *t duister *t oog op U te slaan ,
En willig nwen weg ie gaan.
Hoe liefd’rqk. Heer, Gij mg bewaart
Het wordt eens voor mgn oog verklaard ,
Ligt nog, terwgl Gg hkr mg leidt;
Gewis eens in Uwe eeuwigheid!
Geef kracht dat, U getrouw, ik graag,
God, mgn vroegtgdig lijden draag*;
Laat nuj den weg der deugd slechts gaan.
Op Uwe goedheid *t oog maar slaan I
... , I
_ *
Hg had de drie gezangen gelezen , hg las ze herhaaldelgk.
Hg had rust gezocht, hg had dé wild en woest in hem
oprgzende gedachten willen veidrgven. Den ontroerden en
onbeschaafden man vervulde hetgene hij van rampen, van
weduwen en weezen las mét vernieuwde wilde en woeste ge-
dachten ; het bragt hem eene schredenader tot de wanhoop.
In een zgner verhoeren zegt hij :
Eer ik er toe (tot zgne misdaad) kwam las ik in het ge-
zangboek gezang 506 en 507, en nadat ik het gedaan had
gezang 508. In die gezangen staat mgn gansche noodlot
geschreven.
In eene soort van briefje, hetwelk hij nog vóór de daad
schreef, zette hg dit nader uit een.
Hg sloeg wederom onheilspillende blikken op de kinderen ,
die zoo vrolijk lachten en speelden. Zg waren gezond; zg
hadden tot nog toe geen gebrek gekend, maar wat zou
er in de toekomst van hen worden? Toefden hun geen
nood en ellende?
Louise kon hen niet allen onderhouden , en hg kon vol-
strekt niets voor hen doen.
Volstrekt niets?
DOOB J. TBUME.
Ml
nam hefe klemste kind uit de wieg en speelde er mede
op s^nen schoot.
Volstrekt niets P Elan ik volstrekt niets voor hen domP
Louise kan ze niet allen voeden. Laat ik de zorg met haar
deelen.
Hg zeide later in zgu verhoor:
wilde de kinderen\ met Louise deelen. Terwgl ik in
de kamer zat en het kleinste op mgnen schoot had , bedacht
ik dat ik toch niet voor de kinderen kon zorgen, en dat
zg overal weggejaagd zouden worden. — Och, Q-od, mijne
hersenen liepen zoo door elkander; het was als of er eene
digte wolk voor mgne oogen hing. — Toen kwam het in mg
op , dat ik nergens heen kon , ik had mijne kinderen toch
zoo lief, en ik wilde toch niet dat zij zouden stelen. Ik
dacht hoe zg eenmaal de prooi zouden worden van honger
en kommer.
Hog eenmaal zocht hij de vreeselgke gedachte het reeds
in hem opkomende besluit te wederstaan. En dat zocht hg
nu geheel op zgne wgze. De jenever, welke hem reeds zoo
dikwgls had moeten opbeuren, moest hem die gedachte nu
ook uit het hoofd zetten.
Hg had geen jenever in huis; hg had ook geen geld om
te laten halen.
Maar daar ginds in de kamer lagen nog eenige strengen
garen in de kast; die had Louise gesponnen en bewaard
om er brood voor te koopen.
Hg ging naar de kast, nam er eene streng garen uit,
en gaf haar daarop met de ledige jeneverflesch , die aan het
venster stond, aan het vgf jarige knaapje Christiaan.
Hg beval het kind naar den herbergier Jurgens te gaan
en voor het garen een half pint jenever en een vierendeel
pond spek te halen.
In het verhoor zeide hg : „Ik dacht, uw hoofd loopt om, laat
u een slokje halen om u wat op te beuren; anders dacht ik niets.**
Het knaapje ging en kwam na weinige oogenblikken weder.
Hg dronk den jenever haastig , driftig uit , do geheele
halve pint.
Bg het spek nam hg het brood, dat er nog overig ge*
bleven was , uit de kast en at beiden bg den jenever op. Yao
het brood en spek deelde hg de kinderen wat mede#
^ DS HOOBDKETAAB ZIJVER SHTBBBBir VTF LIEFDE,
.ik d|9D > eerston .alok gedronken had ,” kg in
het verhoor, »had ik het reeds in den zin. De ^gedaohte de
0^1 het leven te bsengen, kwinn in mg op toen
4k 4e|i jpneiTer ^gedronken had.”
De gedachte was wel in hem opgekomen , msuir wat tot
nu toe slechts een duister, denkbeeld geweest was , dat was
MU heldjer in hem geworden : het was tot een besluit gergpt
Maar nu potbrak hem den moed , de kracht om hpt besluit
ni^ te vopzen,
. da jenever die hem op zou gebeurd hebben , en toch
.cdechte die ergere , achrikkelgker gedachte tot eene heldere
ivlam in hem had aangeblazen , zou hem nu den moed geven
lOm juist deze Bchrikkelgke gedachte uit te voeren.
„Tpen ik 4e eerste halve pint gedronken h^,” zeide hg
.jn het verhoor, „dacht ik : gg zet er alles veel gemakkelgker
mede uit uwe zinnen , laat er u nog een halen. Ik stuurde
4en jolden dus nogmaals met eene streng garen weg en
beval hem ook wat worst mede te brengen.
, J>e knaap, kwam er mede. ^
Het was alwéér gaauw gebruikt, de jenever namelgk was
weldra opgedronken.
.Dn toen nu het herhaalde rassche drinken van eene on-
■ *
gewone portie van den sterken, geestrijken drank hem al
fPieer en meer geprikkeld, zijne zinnen verward, zgn ver-
;sfwd beneveld, hem tot een stil, rustig nadenken onbe-
kwaam gemaakt had, nu had het besluit de kinderen, ten
minste jtwee van hen om fiet leven te brengen, „de kinde-
ken tusschen hem en Louise te deelen,” zulk eene vastheid
bg hem verkri^en, dat hg nu ook niet meer temgschrikte
voor 4e uitvoering. Hg dacht er zel& niet meer aan dat
hg eene onregtvaardigheid , eene misdaad beging.
„De gedachte aan het kwaad,” zeide hg in het verhoor,
,iii8 volstrekt niet in mg opgekomen , ik had een’ onweder*
«stssubaren aandrang het te doen. Gg moet het doen, sprak
Jhf(t in. mg, er moge van komen wat het wil. Ik moet wel
.Jkrankzinnig geweest zgn , ik had de kinderen zel& nog
nooit geslagen.
,, .zoo gaauw zou het nog niet geschieden.
Hij usm het gezangboek weder op. Hg laa 4e boven
aangewezen lie4eren weer over.
t
BO<^R J. aSMKX. 4IB
In Mo 4» titfel M )«en a%eeehenrd |MpifV« Hij
tetle 0 ioh noto on schreef woordel^k t
SSei )6Q64e9 t09Ae en 608sl» gezang bevatte m$n Ji^en ,
hoe h&b znj gegaan ia — want waar meet lik heen ik
«eet niet «aar ik iets verdienen ,«»! svaar w§ zuUnn :de
Idndereii gel^ op deelm .; ik ben toeh aUe dagnn bg iSy
mnt ik heb geene plaats waar ïk rusten kan. In erae
doodkist.
Hg iBobreide terwgl hg het sehreef.
Baan^ beschouwde hg de beide spijkers die regtosp links
in den balk zaten aan de lage zoldering der kamer. Hg
seeMe er aan. Zg zaten irast in den balk.
(Daairap giing hg langs don trap , die uit de kamer jaasr
boven voerde, naar den zolder. Daar lagen, )Zqo ^ids ihg
wist., drie van tw^garen gedoaaide touwen, welke men,
als men het bosch ingaat, om den hals jdaat oan jawsre
vrachten te dingen. Deze touwen haalde hg van den zolder.
Daaniqp sprak bg tot de kinderen.
Deze speelden weder te zamsn, altyd »nsg rroli^ Sn
darteleaiid.
Hij vraagde bun: »Wie van u .wil met .mg atervien?”
De twee kleinste kinderen lachten om die vraag. JCaSr
hg moet . er toch ontsteld , zelf schriklekkend mtgezion
hebben , want’ het oudste kind , de vijfjarige Ghristiaan ffiop
dadelgk: „ik wil niet sterven,” «a liep itoen glifigs bet
huis uit.
Het jongste , dat weinig meer dan een jaar telde^ faad
isekerlgk., al lachte het, van .de vraag Kuets verataan.
Het tweejarige knaapje, Bomhard, moet haar twel. als loone
grap .van vader aangerien hebben, want 1^ antwoordde
lagchende :
„Ja., 'sadoc, ik sril met u sterven.”
Nu plaatste hg het kleinste kind voer zioh op «ynen sehast.
Nog éénmaal ; .eer hg tot de schrikkeJgke daad >Qvep|ging,
tmoest hg achregen , „een tgd lang zegt f^phoor*
Toen sloeg hij het kind een der touw^ce om den hals, etcmd
er mede op en hing het aan een der spijkers aan den balk op.
Het andere (kind liep ondertusscben lustig inde kamer rond.
Hij greep het , sloeg het ook een touw om dm hela m
hing het aan den tweeden spijker.
Hê Dl MOOBDXHTAAR ZIJHER KIKDEBIK ÜIT £HÏ1>B )
Het moet alles zeer snel achter elkander geschied zyn.
In het verhoor zeide hiy : „Het geschiedde bgna gelgktgdig.”
Naaawelgks hingen de kinderen of zg waren ook reeds dood.
De ongelokkige he^ later in alle verhooren verklaard,
dat hg de nadere omstandigheden z^er daad niet beschrgven
kon. „Hoe ik den strik omgeslagen heb , weet ik niet. Ik
weet niet wat ik dacht ; dat idleen weet ik , dat ik hen aan
den balk hing.”
Maar al had hg ook eene naanwkeurige beschrgving kan-
nen geven, zg zon toch te gzingwekkend zgn, dan dat ik
ze m^en lezers zon durven verhalen , tenzg er eenig licht
door verspreid mogt worden over hetgeen er gedurende die
daad in hem omging en daaruit over de toerekenbaarheid
zgner handelingen.
Met dit inzigt moeten ook de volgende daadzaken mede-
gedeeld worden.
Nadat de kinderen een’ tgd lang — naar hij meende om-
trent vier minuten — aan de spgkers gehangen hadden , nam
hg ze af ; hg wist niet meer te zeggen \>f hg hen a%esneden
of losgebonden had. Hg legde hen op den grond neder,
i Daarop ging hij naar den zolder. Daar lag eenig stroo,
l^btwelk hg naar beneden bragt.
Dit stroo spreidde hg op den vloer der kamer jais een bed
nit, en nam uit de wieg een kussen om op het stroo te leggen.
Dddr legde hg de beide doode kinderen op. Hg plaatste
hen naast elkander, de aangezigtjes naast elka&r gekeerd.
Met een ander kussen bedekte hg hen.
Zij waren nog geheel gekleed , zoo als Louise hen ’s mor-
gens verlaten had.
Op de vraag, waarom hij de kinderen op dat soort van
bed gelegd had, antwoordde hg in het verhoor:
„Ik dacht dat zij weder levend werden , want er was nog
beweging in hen, toen ik hen nederlegde.”
Op de tegenspraak in dit antwoord met zgne opgave , dat
de kinderen reeds dood waren toen zg nog hingen, is hg
door den regter niet opmerkzaam gemaakt.
Hoe veel tgds hg met dat alles bezig geweest was; hoe
Iaat hg er mede gereed was, wat hg in de eerstvolgende
oogenblikken gedaan had , daarvan blgkt in de processtuk-
ke& niets.
DOOB J. TEM30.
445
Wat het eerst vernomen kon worden^ was het volgende»
Des voormiddagB ten half elf ure was het oudste jonge^
Hendrik uit de school te huis gekomen. Hg vond de huis-
deur van binnen toegegrendeld. Dat was gemakkelgk te
verklaren uit Theul’s angst voor de gendarmen , die hem
altgd op de hielen zaten. Op het kloppen van het knaapje
deed Theul hem de deur open, grendelde haar weder en
zeide tot den jongen , dat hij in de kamer moest gaan. Hg
ging er zelf met hem in.
Hg zag de kinderen in den boven beschreven toestand op
het stroo liggen en vroeg: „Wat scheelt de kinderen?”
„Zg zgn dood antwoordde de vader, „zg zgn uit de wieg
gevallen.”
Verder zeide hij niets. Hg zette zich op een banlge te-
genover de kinderen en zag hen onophoudelgk strak aan
zonder een woord te spreken.
Het jongentje sprak ook niet.
Naar de verzekering van den knaap heeft dit een kwartier
uurs geduurd.
Daarop zeide Theul tot hem dat hij naar vrouw Boekman
moest gaan, eene zuster van Louise, ook in dit dorp getrouwd.
Hg gaf hem geene boodschap.
De knaap ging. Toen hij in de straat was , zag hg Maria
Beichhart, die uit het bosch terug kwam. Hg schgnt niet
met haar gesproken te hebben.
Maria Beichhardt was wat vroeger dan Louise alleen uit
het bosch teruggekeerd, zg vond de huisdeur open, ging
in de kamer , en zag de kinderen nog in denzelfden staat.
Theul stond aan de tafel en staarde de kinderen aan. Hg
had een geopend scheermes in de hand.
„Wat is dat?” riep Maria uit.
Theul antwoordde: „Zg slapen.”
„De kinderen zgn dood,” schreeuwde zg.
„Neen, zg zijn niet dood,” antwoordde hg.
Hg plaatste zich met het open scheermes in de hand voor de
deur, en zeide, zonder dat zij een woord verder gesproken had:
„Gij komt er niet uit, zg zgn niet dood.”
Maria bleef in doodsangst in de kamer.
Na eenigen tijd — Maria Beichhardt meende dat er wel
een kwartier verloopen was — hoorde zg dat er buiten voor
44B
DB UOOBDBVAAB BUBZB KIMDBBBH DIT U
IS
de deat h<mil werd ned^eworpesM Het wee^ Lgiu 86 »k die
na oók uit hel( hmch wedrakwam. Toen Theat haar hoorde
ging hij de kamer vii^
B 9 : Louiae’a binnentreden trad hg haar reeda te g^Bmoet^
Hg eeida tot haar : zal uw hout naar binnen dsagea;
ga gg maar in de kamer.”
Z% deed bet, en. zag er doodahleek Maria BeiebhardtiBtaami
Zij zag de kinderen op het atrocf liggen.
„Ik zag dadelgk . dat zg dood waren zeide da ongehüp*
kige needer.
Oniaiddelgk kwam Theal in de kamer terog^
„Wat hebt gg gedaan riep zg hem toe.
„Zg zgn niet dood,” antwoordde hg haar ook.
Maar zg riep: „Aeb God! zijt gg dan krankzinnig 3”
£Tu plaatate hg zkh weder voor de deer en zeide raet>ket
mes in zgne hand:
„Zg leven nog , zg slapen nog ! Og komt er niet uit«**
Mje» * de ongehÊikldge moeder stootte hem ter zgde en gtde
de kamer en het huis uit naar hare zuster , vrouw 3 o<dEmau«
Maria Beiehhardt< liep aehter haar aam.
Br zgn helaas slecht» weinige narigten over Theol’s toe<>
stand in de tegenwoordigheid der drie geaoemda perseisen.
Hot knaapje Hendrik verklaart: „Toen ik in hcds kwam,
zag Vader gloegend rood in. zgn gezigt. Hg was droakcoMi
dat zag ik aan zgn’ scheeven gang.”
Maria Beichhardt verklaart : „Theul was blgkbaar dronken ,
dit besloot ik f toen ik uit het bosch kwam , de kamer intrad
en de kinderlijken vond , uit zgn’ zwaayenden gang en ook
daaruit i ,dat hg mg niet door wilde laten , ook dat er jenever
stond, en dat hij niet deed zoo al» hot behoorde.”
Louise Bottmeijer zegt aileeulgk:, „Toon ik uit het bosch
te huis kwam , zag ik het beau dadelgk aan ,. dat hij dronken
was, want hij was zoo razend.”
Toen Louis» Bottmeger en IVCaria Beichhardt heengegaan
waren, nam Theul het derde der touw^es, van welke hg
da beide- anderen gebruikt had om rijne kinderem op te
hangen, en begaf zich daarmede en met het scheermes
TiftftT den zolder .om op de vliering te ga«i<
Hg sloeg het touw om zijnen hals en maakte het aan
eenon spgker m den balk vast Zoo wilde bg zich verhangen.
DOOB J.
étö
de touwtjes, sterk genoeg voor de kinderen, Wren
het voor hem niet. Het touw brak. — ^ Toen nam hij zya
scheermes en sneed zich in den hals. Hij had de luchtpijp
doorsneden en de slokdarm gewond.
Hij stortte neder.
Het is vreemd dat het nergens opgehelderd gevonden wordt
hoe hij op de gedachte van zelfmoord gekomen is. De
ters hebben eenvoudig aangenomen , dat h^ op die gedachte
eerst bij de terugkbmst zyner huisgenooten gekomen, is» DaaT
moet de terugkomst van het knaapje Hendrik mede bedoeld
geweest zyn; want toen Maria Heichhardt in de kamer, kwaïn^
had hy het open scheermes reeds in de hand, en niets be-
wiyst dat hy het mes ergens anders voor dan om zich zehren
het leven te benemen uit de lade , waar het in gelegen had, ge-
nomen heeft. Er is ook geene reden b^gebragt of waarseh 9 Dr*>
Igkheid , waarom juist de terugkomst van het knaapje of ook
die van Maria Heichhardt, of van Louise hem op die gedachte
zou gebragt hebben. Het geschrift integendeel, in hetwelk
hij over de liederen uit het gezangboek spreekt, legt er ge»
tuigenis van af, dat hij toenmaals reeds ook aan zgn dood
gedacht heeft. Dat geschrift eindigt met de woorden: „in
eene kist ” Het 507de gezang spreekt slechts van
weduwen en weezen.
Maria Heichhardt had het voorval bekend gemaakt aan den
burgemeester der plaats. Deze spoedde zich met een aantal
mannen naar de ongelukkige woning. Eerst zagen zij naar
Theul om. Zij vonden hem in zijn bloed badend op den grond
liggen. Een van hen wilde gezien hebben, dat hij idch met
het scheermes in den hals sneed.
Hij werd naar beneden gebragt.
Hier wierp hij zich dadelijk op de lijken der kinderen*
streelde hunne wangen met zijne bebloede handen, en wemde
en kermde daarbij.
Zijne wonde was gevaarl^'k. Hij reutelde en kon slechts
met moeite eenige woorden uitbrengen*
Men legde hem te bed.
De geregtsdienaar die bij hem bleef, zeide : Zoo vaak
Theul zgne oogen opsloeg, zag hij naar de kind^en, en gaf
mij door teekenen te verstaan dat hij hen naast »ch in ’t
bed wilde gelegd hebben, aan elke zijde één. Toen dit na
I
4é8 DS MOOBDEKAA.B BIIlfEB KINDBBEN UIT LIBFDB ,
gdltchied was, zag hij zuchtend naar de spgkers in den balk
en wees toen op den hals der kinderen.
Den volgenden morgen bevond zich het geregt — uit het
jttstitieambt Witseuhausen — bg hem. Theul gaf door tee-
kenen zgn vurig verlangen te kennen de kinderen nog een«
maal te zien. Toen zg aan zgn bed gebragt waren , weende
en jammerde hij, greep naar hen en knikte op de vraag ^
of de strepen om de halzen der kinderen van de touwen
kwamen ) waarmede hij hen opgehangen had, toestemmend,
en wees naar den spgker, waarmede hij het oudste en naar
dien, aan welken hy het jongste opgehangen had.
Hg was onmiddelgk onder geneeskundige behandeling ge-
nomen, en herstelde.
In de beide eerste verhoeren van het hem aangedane cri-
minele proces, legde hg de volledige bekentenis van zgne
gansche misdaad af , zoo als zg uit het boven verhaalde blgkt.
Later verklaarde hg zich van hetgene er sedert het drinken
van het tweede halve pintje brandewijn gebeurd was, niets
meer te kunnen herinneren.
Hg werd in eerste instantie wegens moord op twee zgner
verwanten gepleegd, tot den dood, door middel van ont-
hoofding, veroordeeld.
Hg appeleerde niet. Bij het bekendmaken van het vonnis
verklaarde hg: „ik weet dat ik, toen ik de daad verrigtte,
niet bij mijne zinnen was; ben ik echter regtvaardig veroor-
deeld , dan wil ik de straf Igden.”
Het vonnis moest intusschen van ambtswege aan een on-
derzoek onderworpen worden van de hoogste regtbank in het
land, het opperste geregtshof van appel te Gassel.
Dit hof veranderde het vonnis , en veroordeelde den be-
schuldigde, ook wegens moord op twee zijner verwandten,
maar slechts tot dwangarbeid der tweede klassé van vijf en
twintig jaren.
* De beide regters namen de toerekenbaarheid van den be-
schuldigde als volkomen uitgemaakt en ontwgfelbaar aan. De
tweede regter vond eene verzachtende omstandigheid en sloot
daarom de doodstraf uit. Bg het beschouwen der toereken-
baarheid wordt het door de regters wel is waar toegestemd
dat de daad van Theul buitengewoon is , daar een moordenaar
wel zijnen vijand, maar niet zgne eigen kinderen tot slagt-
POOB J. TBHHS.
449
oSkt IdeÉrf:, ten minste niet zulke argeleoze 4n ..weeitoase»
jeugdige kinderen» Er wordt toegegeven dat liet zoo : veel tOi
meer aan eene aannemelijke beweegreden tot zulk eene zWare
misdaad ontbroken heeft , daar Louise Sottmeger niet gehéel
onbemiddeld was en nog betrekkingen had die zich de kin-
deren konden aantrekken en zulks ook gedaan hadden. Er
wordt aangenomen dat zgn persoonlgke , ongelukkige toestand:
zwaar op zgn gemoed en zgnen geest gedrukt moet hebben
en heeft; ook dat hg reeds vroeger ten gevolge van zgnen
treurigen toestand enkele handelingen verrigt heeft welke
men als — haar doel moetende missen en in zoover als onr
verstandig — moet amimerken; zoo als namelgk zgn nad^te-
Igk omzwerven in het woud, zoo als zulks onlangs geschied
was; als ook, dat hg voor korten tgd toen hg nog bg Yoll-
mer in dienst was, meen^alen plotseling van zgn werk was
afgeloopen. Verder wordt er aangenomen, dat zgn gedrag
na de misdaad , het zorgvuldige bereiden van eene legerstede
?oor de doóde kinderen en hunne liefkozing , in tegenspraak
schgnen te staan met de noodlottige daad; dat hg niet —
gelgk andere moordenaars — het tooneel zgner misdaad ont- ■
vlugt was, maar zelfs getracht had zich déar van het leven
te berooven. Als slotsom van dit alles kan het niet ontkend
worden, dat het in dit geval niet aan belangrgke sporen van
oenen buitengewonen toestands, waarin toerekenbaarheid*
aangenomen mag worden, van den beschuldigden Theul.
ontbreekt.
Het oppermedicioaal-collegie van Hessen heeft daarbij ver-
klaard, dat het zelfbewustzijn van Theul verstoord geweest
is, en bij de gevolgen zgner handelingen niet heeft kunnen
berekenen.
Tegen al die argumenten werd aangevoerd: „De beschul-:
digde heeft onmiddelijk vóór en na de daad handelingen ver-
ngt, welke hij bij zinsverbgstering niet had kunnen verrig*
ten. Hij was volkomen in staat , sterk en schrander genoeg
— de touwen op eene aan het doel beantwoordende w^e om
den hals der kinderen te slaan , en hen achtereenvolgens op
te heffen. — Hij heeft verder gelezen en geschreven.*^ —
Daarbg maakte hij eene ordelijke legerstede, voor de kinde-
ren gereed.
Zoo hg zgnen kinderen altgd liefde toedroeg en ze echter
M. N. s. 1862. No. XU. 29
4B0 BS MOOBBXHAAB 0UKSB BimDOSH UXF UBSDB,
dooAl0|' éaa is ndto ten minster ésne mot yeikeeMey eerisr
m i v^ ^sfa mdigs» lisfle^ en de e^gëgevené bedoeia^daèz^nn*
miBdipc met itoho&geceÉ^ sonden^ k entoereilEmid tot vennt*^
rfehüidigttig van sgn toornemeB, en te ui rer on«
gerlmri, dut li| o&t de kindefen reor ecoimi tegenBatMnrifflrfem
ddod Ie bshoedetf, hmi eenen aootdeieii) seker oieè mtedert
tegeniMteiirl^kea dood keeft dofea stervmi.
Üdt het wegloopwii vsa sgn wevk by den houtrester Voll«>
mer was er eene volkoiiiea toereikeiide beweegreden in zgne
bofife tod a^e kinderen en ül sjjne onwzikboar steBdmstige'i
teomwe gehechtheid aan Looise vooviumdma^
Bndeliji: w<»dt eir in het algemeen gesegd ;
]>e beschnkligde had , toen h^ tot de daad besloot en h^ rt ir
ttiteoerde, de hcerschappg over sgne kwade driften verloreB,
en dat sgne dronkenschap dit veriiies bertend^en moest ,
daaraan is wel niet te tw^len. Maar juist daakbm is er geen
riektetosstand noodig om dien van zgn gemoed verklaarbaar
te vinder De zondige neiging in hem was doOr z§n eigene
schuld sterker geworden dan 2 ^ne rede en had de teek
reeds op sich aeïve arirakke — vroegere goedhmrtiglimdf go*
deekriyk op den aditergrond geschoven , gedeeltelyk op eenen
dwaalweg geleid; tot welk laatste echter de wanh<^ge toe*
stand van den beschuldigde de hoofdaanleiding gaf* Zoo kon
het zoovéél te gemakkelyker geschieden dat hy, door des
roes: vm^oerd, zyn phlegmatiek kandeter voor korten tgd
verloochende*
Die rerbystering der dronkenschap , welke de eezete teg-
ter voorbij gezien had , werd als de verzachtende omstandig*
heid aangenomen, welke de doodstraf uitsloot.
Het werd als bewezen aangenomen aan de eene aijde,
dat de beschuldigde^ die vroeger zelden meer dan ee&e hal-
ve pint brandenwyn achter elkander gedronken had, door
het spoedig achter elkander inzwelgen van twee halve pinten,
te meer daar hij daarby weinig gegeten en vooraf nuchter
geweest was en by zynen toch reeds geprikkelden toestand,
zdózeer dronken , eigenlyk verbasterd geworden k , dat hy
wel nog wist wat hy deed , zijne daden echter niet behooi^
bedenken en overleggen, noch ook al de er uit voortrtosi*
jende gevolgen met helder zelfbewustzijn kon berekeumr;
aan de andere zyde echter, dat hy zich m di^ toestsbd van
DO.OB J. TEMKE*
m
verl^jatenjfg W0t gebragfc bad om mood. te. vatijm toft
stontejr v9lToei!en. vaa Ȥn misdadig beslgjit; maar ^^dechts om
?erlichting te vindon in zijne ^ akelige gemoedsgeisteli^id.
Onder aulke omstandigheden moet de dronkensch^ zoowel
naar de gewone regtsgrondeii, (er wordt hiej^ eene plaats
uit de JEU>meinsche pandekten aangehaald)i a)ls naar det ge^
wqne reg<^pi^aktjj|k 9 als eene belang^ke verzaphtende om-
standigheid aangemerkt worden»
EBNB NOVBI<LE ZONDEE TITEL.
Naverteld door
a TH. M.
’t Is winter. — Ons verhaal voert den lezer op zekei^en
avond naar het stadje M. in Saksen. — Het was dien dag
bitter koud geweest; niémand, die zich niet door werk o(
bedrijf daartoe genoodzaakt zag, had zich buiten . gewaagd.
Over het marktplein liepen alleen nu en dan half verstyfde
kinderen, met op de straat klapperende klompen; heeren,
digt in pelzen gewikkeld, en slechts zeer zelden zag men
een blaauw-rood damesgelaat achter de digte voile, ’s Na-
middags was er veel sneeuw gevallen , de strenge koude was
daardoor minder geworden , en over de vaste , witte sneeuw-
vlakte gingen tegen den avond verschillende in mantels ge-
hulde dames, die door de burgemeestersvrouw op de thee
verzocht waren, en zich in de goed verwarmde vertrekken
weldra als te huis bevonden.
Met praten en musieéren verliepen de uren, die ook nog
dit voordeel hadden , dat men kersgeschenken (1) in het ge-
heim af kon maken. Men zag daar bij de burgemoestera-
vrouw vele ijverig gebogene kopjes , heerLyke bouquetten, en
allerlei soort van haak-, knoop- en breiwerken; tevens waren
de tongen druk in de weer, en menig vrolijk gelach deeil
zich hooren. Wat vroeger dan de anderen namen twee
ê
jonge meisjes uit het gezelschap afscheid van de lieve gast-
(1) Zoo «Js men weet is het in Doitschland het gebruik om — zoo als
hier te lande met St. Nicolaas — met Kersmis elkander ci^eauz te doeii.
452
BSNE HOTSLLE ZONDEK TITEL,
vrouw. In hare mantels en voiles gehuld, traden zg haat »
buiten. Verblindend wit lag het marktplein voor haar.
„Een waar geluk , dat wij ons lantaarntje mede hebben ge-
nomen, Klaarde/* sprak het eene meisje, „men zou anders
gevaar loopen, om in de sneeuw, die alles zoo gelijkvormig
maakt, te verdwalen.”
„Ja,” zeide de kleine lantaarndraagster, wier door het
theedrinken en praten verhit gezig^e niet met de voile
bedekt was, „ik zou Emma Helling wel eens willen hooren
praten over „het onaangename eener kleine stad,” wanneer
zij, zoo als wij nu, in den donker over straat moest gaan.”
Hierbg deed de kleine op de grappigste w^'ze den hoogdra-
venden toon van eene jonge dame uit de hoofdstad na, welke
dezen avond waarschgnl^’k die opmerking gemaakt had. Het
was een lief gezigtje, dat het onzekere licht den beschouwer
liet zien; een fijn neusje, heerlgke, schitterende oogen, en
de toon der stem was zoo zacht, dat men nog een tweeden
blik behoefde , om zich te overtuigen , dat het eene
zeventienjarige , jonge roos was. De andere was langer en
veel ouder, want als de wind de voile nu en dan voor een
oogenblik verwijderde, zag men het bleeke, ernstige, niet
schoone, doch aantrekkelijke gelaat van een omstreeks vijf
en twintigjarig meisje.
„G-y hebt altyd iets tegen Emma Helling , Klaarde zeide
thans het oudere meisje zacht. „Van avond waart gij meer
dan eens zeer pikant tegen haar; ik zag u aan, doch gy
sloegt er geen acht op!*’
„Maar, nicht Theresia, hebt gij ook gehoord hoe zij over
den nieuwen assessor sprak , dien zy nog in het geheel niet
kent
„Kent gij hem dan zoo goed, Klaar, dat gij hem zoo ver-
dedigt?”
„Ofschoon d&t het geval niet is,” zeide de kleine, en de
toon harer stem was veel zachter, dan zoo even, „zag
ik hom toch reeds twee maal, en heb met hem gedanst en
gesproken; Emma is alléén boos op hem, omdat hy baar op
het laatste bal niet geëngageerd heeft.”
„Toch was het onvoorzigtig van u zoo zijne partij op te
^ \ * * ■ *
nemen ; ik heb wel gezien hoe Helena Mandèr' en Elize
fluisterden en lachten.”
DOOB O» TH. M.
458
„Och laat ze maar begaan!*’ riep de kleine. ,,Ik kan geene
onregtvaardigheid verdragen , en wanneer men van een-
afwezige, die zich immers niet verdedigen kan, kwaadspreekt,
noem ik dat onregtvaardigheid I”
„Daar hoort men de dochter van den regtsgeleerde weêr
nit,” zeide Theresia lagchend ; tjuu, assessor £!roon moet n
wel dankbaar zijn, als hy verneemt hoe gij hem verdedigt!”
„Gij dryfb den spot met my , Theresia sprak de kleine ;
„maar in uw hart moet gij mij toch gelyk geven, want ten eerste
is hy zeer aapdig en schoon , en ten tweede — wat nog véél
meer zegt — zeer beminnenswaardig. Emma Helling moet
oppassen niet alles en iedereen te laken , — hoogmoed komt
voor den val, zegt het spreekwoord.”
^Waar is toch op eens het lantaarntje en de kleine geble*
ven? Theresia stond daar, en duisternis omringde haar;
slechts schemerend verlichtte nu en dan de door den wind
heen en weder bewogene markt-lantwrn het plein , waarop zy
zich bevond. En KlaartjeP — Eene zwarte gestalte rigtte
zich thans op uit den grooten hoop sneeuw, die den wind
aan de hoek der straat, welke zij juist wilden inslaan, had
zad.mgejaagd, — of zy werd opgerigt, want plotseling zag
men twee personen in plaats van één, en eene welluidende
mannenstem zeide:
„Gy zyt zeker doodelyk verschrikt, maar gy hebt u toch
geen pijn gedaan, mejufvrouw?”
„Neen,” sprak een fijn stemmetje naauwelyks verstaan-
h^r, en Theresia, die half lagchend, half vmrschrikt de
sneeuw van Klaartje’s mantel en bont afschudde, zeide:
„Hartelyk dank, mijnheer, voor uwe verleende hulp. —
Kaar waar is het lantaarn^, Klaartje*?”
,„lk weet het* niet,” zéide deze, nog altijd half weenend;
toen de dienstvaardige mijnheer bukte en zich al zoekende
t
van haar afwendde, fluisterde zy snel: „het is de assessor.”
„Zoo?”, vroeg Theresia bedaard. „Nii, Elaartje, schudden
schrik maar even spoedig af als de sneeuw.”
Ondertusschen had de hulpvaardige cavalier het lantaarn^
gevonden en wederom aangestoken; hij beschouwde nieuws-
gierig bij zyn licht het galaat der beide dames, terwijl deze
van • hare zijde het zijne konden zien. Elaartje had wel
gelyk gehad: ‘het was de assessor, en een glimlach ivan
4&é
EEN15 NOVELLE ZONDER TITEL,
▼reugde •speelde om zijne lippeh , toen hij het èhNMnile ge-
zig<^e herkende; xich thans met verdubbelde beleefdheid tot
de dftines wendende:, zeide hg :
„Het verheugt mg zeer, u eene kleine dienst bewezen te
hebben, dames! Yeroorloof mg thans wjga wenk te voltooi-
jen^ en a naar huis te begeleiden.”
„Gg zgt wel hoogst Vriendelgk , mgnheer de assessor, ”
sprak Theresia. „ Doch gg woont in het tegenovergestelde
einde der stad , en in zulk een wéér een «omweg te maken,
is niet raadzaam.”
„Ik zal niettegenstaande uwe lieve tegenwerping toeh mede«*
gaan!” zeide hg zoo hartelijk, dat het meisje zweeg>, en het
toeliet, dat hg haar vergezelde.
' „Mag ik u mgnen arm aanbieden, gg «sgt zeker zéér ver-
schrikt sprak hg vriéndelijk en onbeschroomd. IKlaarige
legde, nog altijd stil zwggende, haar handje op z^en^ann,
en <ondier een vrolgk gesprek tttsschen Theresia en den as*
sesBor gingen zij naar huis.
Wie kan de gevoelens beschrgven^ die Klara^ ziel VerVuk-
fienP ( 7 ^*, «alleen, die de stille zaligheid kent, om voor 'de
loerste maal door den arm van den hartelijk geliefde geleid
eh gesteund te worden, wanneer z^e stem vriendelgk mx zacht
in uw oor en harte dringt, gij kunt met haar begr^eoi en
gevoelen , dat deze ontmoeting de vonk der bliefde tot eene
vlam aanblies.
iBg het huis van het Hd van de Tegthazik Talfen , den
vad^ en oom van beide, nam men afscheid van elkander,
en de meisjes klommen den trap op. — Wat deed SUaar^
4ech daar boven op de stoepp 2 Sg had. de donbeve«ge 8 talte
nagezien, die over d.e witte sneeuw héén ging ^en — was
het misleidingP ~ op het zelfde oogenblik was deze blgven
staan , en had — dus geloofde zg — naar bet huis gezien.
•
Thereeia’s geroep dreef haar naar binnen >, naar vader wn
moCd^ , aam wie de nicht in de beste luim haar klein
avontuur mededeelde, ofschoon Klam haar wel een weinig
onvriendelijk aanzag, toen zg er mede begon.
„Waarom zou ik het niet vertellen, Klara?” voroeg The-
' raia verwonderd, tben beide naar haar kamertje gingen.
. „Adh, den naam van den assessor hadt gg ziiet briioeven te
rmmelden., IkmiesiaP'
DOOB C. TH. M.
4K
^^ M ogton unrejouders dien niefc weten P — Klaarde, Klaaz4je;
iwaé moefci^ toeii verbergen? — Hoor, kleine/* zoo vervolgde
■aj, li^ »tar neder gebogen hoofdje omhoog hefiende , ,^r€&en
heni ideze kleine dienst niet te hoog -aan; hij «soa Ibaar
jgaamie nan ieder beiwezen hebben; geioof
),Wde segt dan^ da(t Ik daaraan denkf Dat valt B3f§ zelfs
niet ia. >Mijne hand doet ad'leen wat zeer; ik hen er op
gevallen daarom zag >ik jsl zoo onvrienSel§k aan
daarom
y, Waarom hebt gy er mij te voren ook geen woond van
gezegd, lieve Ellara?*’ vroeg Therema zaoht. „Laat my de
hand eens 'Zoen , dan zal ik ze eens >inwi4jveni^*
„Neen/’ riep Klaartje niet buitengewone heftigheid, en
trok ide diand uit die har^ ni^ht; „laat my aan zel?e over,
en vraag my niets meer!”
Tberofiiia zweeg; ^ zij toch kende het ontkiemen der ‘lie£le;
zy wint, dat er tyd toe t^hoort om te bepro^en of een ont^
vangen indruk niet van ras voorbygaanden aard is. Bn < — dit
moest 8s^ bekennen — het was tooh eene vreemde ontmoeti^ng
met dep assessor geweest, juist op hetzelfde oogenblik , dat ey
zoo havtelyk ever hem sprak ; — geen wonder, dat Bilara’s fjkfl
daarvan werd aangedaan. ü>it alles zeide zij als tot zich-zelve
en in den toon harer stem, toen nj Klaarije „goeden na(^^
wensehte, lag alle teederheid en zucht >tot verzoening wim>eea
liefderyk hart. — De wijze waarop iKlara antwoordde was minder
hifftelyk. ïheresia ging te bed; reeds begonnen hare gedadhten
dcb te -verwarren , toen twee kleine, warme lippen op haar
voorhoofd voelde, en eene lieve stem fluisterde*:
^Gtoeden nachts ^beste Theresia; och , wees roet hooe; ik
kcm niet dpslapen , voor ik wast , dat mij wéér toegenegen
waavtP .-nr Moe spoedig vervlieg thans by Theresia de 4da-
pexsgbeid*; *zy Qgtte zich op, drukte het metajehiurtelijkaaii
hare ;borst, ^en — nadat sy haar verzekerd bad, dat zy vol»
steekt niet boos op >haar was , zonA ,zij haar spoedig ubm
haar ledikant terpg. rrr. Doch ^de tslaap was aan belde voor
eenige .uren ontvloden; allerlei gedachten doorkruisten h^
ziel, tc^jekdelyk dat denken inieendroomen^overging,waar«
uit izy idoor de aonnestralen en het morgengezang van^ haren
kaiiaiie«^ogel >gewekt werdmi.
Weinige uren later wtap de béide meii^B >in de woon»:
EENE NOVËiLIiE ZOKDEE TITEL,
k$mer. Het was een lief gezigt: aan ieder raam eene
bekogriijke gestalte; bet gebeele irertrek was keurig , echt
meisjesacbtig ingerigt, zoodat men zeer gemakkel^k be-
grepen kan, dat mama zéér tevreden was, toen zij bare blik-
ken door de kamer liet weiden en daar dochter en nidit
zag zitten. — Mama was weder héén gegaan — de tot kers-
gescbenken bestemde handwerken werden wéér voor den dag
gebf|ald. Toen Tberesia eens van baar werk opkeek, om
Klaarde iets te vragen , zag zij een zoo boog blozend gelaat ,
(kt z^* vroeg:
„Wat is er toch, Klaar?’*
„Ach,’' zeide de aangesprokene glimlagchend , en toch
verlegen, ging daar voorbij.”
„Wie toch, Klaartje?” vroeg de onbarmhartige Tberesia ,
die wel merkte, wie bedoeld werd.
,^ch , nu — de sneeuwman ,” zeide zg lagchend ; *en , ja
wel — daar ging de assessor héén; bij zag juist om, en groette
Tberesia. —
Dagen verliepen; bet kleine avontuur scheen vergeten^
ten minste de meisjes spraken er niet meer over. Op zeke-
ren middag verhaalde manheer Talfen opgeruimd aan tafel,
dat de assessor S^roon hem bezocht, en een brief gebragt
had van den geheimraad Scbön, te Berlyn, die zgn intieme
akademie-vriend geweest was. Hy roemde des assessors be-
miimenswaardigheid, en zeide lagchend:
; „Ik moet daarbij onwillekeurig aan uw avontuur denken.
Ik heb hem tegen zondag op de thee verzocht, ’tls toch
goed, mama?”
,)Zekér, beste Willem,” antwoordde Klaartjes moeder, en ter-
w^l z^ dit zeide, stond Klara op, om de borden weg te nemen.
„Lief kind, wij beginnen pas te eten,” zeide mama, en
zonder iets te zeggen, doch met eene hoog roode kleur,
keerde de dochter naar hare plaats terug. — Doch waarom
was Tberesia zoo ernstig en stil geworden , waarom zoo bleek,
toen haar oom mededeelde, welk bezoek zij aanstaande zon-
dag.te wachten hadden? — Aan Klaartje’s oog was deze.
vmndering ook niet ontsnapt, en in haar onschuldig harte
ontkiemde een bitter kruid nevens de teedere pas ontlui-
kende bloem der liefde; de jaloezg v^duisterde haar vroe-
ger zoo helder blinkend kinderoog. —
DOOB O. TH. H.
467
iilk wil Mathilde Helldorf eene visite gaan maken, lieve
tante,” zeide Theresia ’s namiddags , en met een bartellen
afscheidsgroet verwgderde zg sich.
Anders was Klara nooit medegegaan naar Mathilde ; het
veel oudere meisje was haar tetrotschen te wys; dezen keer
echter beviel het haar niet, dat Theresia haar niet had uit*
genoodigd, haar te vergezellen. — Het waren stille oren,
die zi] zoo alleen zonder Theresia doorbragt; vooral het
schemeraarde was zeer onpleizierig voor Eiaarde , daar mama
met eene vriendin was uitgegaan om kersgeschenken te koo-
pen. — Beeds dacht zg er aan , de lamp aain te steken ,
toen haar 'blik op twee personen viel, die het huis nader-
den. 'Één oogenblik was voldoende , — zij herkende Theresia
en den assessor, naar het scheen in een druk gesprek ge-
wikkeld. Half ademloos schoof Elara zach^es het raam open
en . luisterde naar hen. Slechts al te duidel^'k onderscheidde
zy z^ne stem , zag hoe Theresia hem de hand gaf, die hg
haastig greep, en hoorde hoe hij zeide:
. „Maar, niet waar! vertrouwen om vertrouwen; — • gij zwijgt?”
„Ik zal aan u denken en zwggen!” hoorde de arme luis-
tervink aan het raam, en even zacht als zij het open ge-
schoven had, deed zij het weêr toe. Zij zag hem ditmaal
niet na; haar harte was gewond, haar oog duister!
Korten tgd daarna trad Theresia de kamer binnen.
„Hoe, nog in den donker, Klaartje? — En hebt gg geen
groet voor mg?” vroeg zg hartelgk aan het meisje dat daar,
haar gelaat met de handen bedekt, onbewegelgk aan het
raam zat.
„Og zgt zeer lang uitgebleven, Theresia. G-g* zult wel ved
genoegen gehad hebben; ik zat intusschen mij hier te
vervelen.”
„Waart gij maar medegegaan, lieve,” zeide Theresia,
„maar sedert gg mij gezegd hebt, dat Mathilde u te geleeiHl'
was, heb ik er n niet weêr toe uitgenoodigd. Het was er'
werkelgk aardig; assessor EIroon was er ook,” zoo vervolgde
zg, zonder de ontsteltenis van het jonge meisje te bemer-
ken; „hg is een neef van Mathilde.”
„Bragt hg u niet naar huis?” vroeg de kleine, vol arg-
waan haar hoofdje opheffende, terw^ zij het kalme, be-
daarde gelaat van Theresia beschouwde*
Bxing KcnnBBai^ zomaoL titisl,
^jZeksr, Klaarde; tob aan de deur. Hg iinrascU inij iook,
XL a^ne lUinplimeaMtoii t)y^r ie bcemgen.^’
Deze openhartige verklaring jbesidnaii||de KlaaflHge ^ >gaf
knar dkn avond hare lOpgerüifiMlheiid iei^« Was liet sems
oek Am groet waa danjasseMor, 'mlke die jbooieradéige ibs(>
arèrking te weeg had gehasgt? .Kortom^ zg araa mdernee»»
genoegd ten vrdgk , en iH^peldo mn izong^ modaj; joader ^
moiedor irikander «reeheugd •vraegen:
„Wat heeft Sjaantje «toch» dat cfig zoo levendag isi^.TTf-
De zimdag ims ddér, aindel^ had ide klok jden dcnr hté
jei2gd% nusisjeizeoiviirigiverlaBgden theei^.'aaing^hond%d.
Nog noc^ had EJaar^'e noofveel voor kpiar toitet noodig
gehad; ttoen zg Xheresia zoo spoedig .geneed^ izoo een(Vou£g
en tooh zoo netgekleed zag, (wakkerde haiife gverziaefatweèr taan.
;,^dereen moet izij beter hesrallen dan ik F’ mompdde do
kleine.; doch toen Therepia met oen hefdergken hhk naar
haar toekrad , hare ikleeding poees^ on haar .fidach gezig^
streelde en kuste, verdween wederom dnze aasjvedMdi^
ngd uit haar edel hart; zij iwierp szioh aan Theresia^ horst,
en.ia^;
. i,Ach^ Thereaia, ware ik toch zoo als iggT’
^Qod beware er u yoor, dat>al m^e menigvuldige rerkeeiid^
heden nopit 4^ uwe zg» <pf worden mogenj” zeide dp nioUu
„Gij.,” sprak ^Klaartje^ „gg hebt geenp yerkeerdhedop!
Was ik slechts zoo kalm, zop goed yan humeur nis ^1”
-.„I^ief kind,” zeide (Thmresia, „spreek niet rzoo, ,Zk hek
met veel, zeer veel .moeite ^en fymm 4o ksbnte gekoeht.^
die gij zoo roemt. God beware u voor al den bittaicen foh .
som;, dien ik , vgf en twintigjarige» reeds .heb mooken rdrin*
kenFV'^iZy sprak mot em^^e van mdoening itriUendPiSto^^
en KI ara zag twee parelen in bare schoone oogen opvzeUem
,,^I4ev6 Theresia sprak zghartelgk, ,^me u met , homjint
u,l” .en dit loogenblik was het het goede ikind ak jsaude
aUes , ,ja zelfs den zoo vurig hesninde , laan hare meildin. tan
offer hebben kunnen brengen, zoo teeder benrinde^e^ ihaar
tbmm 9 nn zg :zag , dat ooJk Tberesia ;geledan en gèstMden
had* — Zwggend drukte het oudere mmoje hare Ijmeling^
aan het hart , itoen>er geschcdd inerd. Zg spoedden zioh^aaar
de^jrecaptifiTkaimer, en vrarep idaoÉ^ reeds ibedanrd igezetea»
toen de knecht mgnheervdsniassessorjiEkNmndHmdMi]^. >81^
Feielidelp:^ be^etoig , «ijne onbesehrooiiido , 'dodi hóDgrt
&tsóenl$he siamereoL , nanien al de aanwezigna voor hémim.
fig spnik de jonge dames des hsiizes met hantelgUm^^ Aiaif
en dikwgls klopte Elara’s hart zoo . luide, dat zy uueeiidlie,
dat hy het heoren moest, wanneer hy zich met haar onder-
hield , haar vertelde van zyne jeugd , in het ooLdeo^ke huis
doorgebragt, van het zoo smartelijke gemis van eène.be»^
wiende familie in eene hem nog vieemde stad.; en dikwjps
als zy hem antwoorden wilde , weigeHe hare stem haar van
aandoaiiiiig deze dienst. Wanneer zy sprak soheen .hy zoo
vriendelyk en dednemend toe te hooren, en zyn blik imsitte
met een zigtbaar welgevallen op haar gelaat , zoodat een
verrukkelijk gevoel haar harte vervulde. Dezen avcmd rwas
Klaar^'e gelukkig, en sleehts toen Theresia op de piano speelde
en zong en de assessor vol geestdrift haar voor het geschon»
heme genot dankzeide , schitterde er in baar oog een ihelderd
traan. Anderen hielden het voor eén bewys van haar diep
gevoel voor de muziek, maar zij zelve wist het beter: jzy
had op idat oogenblik gewensobt in Theresia’s plaats te zyn*
By het eenvoudig souper zat Theresia naast den assessor, len
EJaaxtje werd door een jong mensoh ten disoh geleid , dien zy
altyd met onderscheiding behandelde, doch wiens bemoe^gen
om haar dezen avond te behagen, niet gelukken mogten, want
haar oog en hart waren by haren overbuur , en zoo mogdyk
haar oor ook — doch het gespr^ werd zacht gevoerd. iBens
sag zy hoe de assessor hare nicht iets indoisterde, deze
blozend haar glas opnam en met haar klonk., alvoiens
het zyne weder neèrzette, zag >hy evenwel naar idaaD^'e. iZj
Staarde >hemiiii dat zelfde oogenblik aan, en leen vurige hbk
trof haar, zyn opgeheven glas zocht het hare, en de
ontkiem^de jaloozy was weder tuitgeroeid. Het /ging
vrölgk toe aan rtafél, en men vertrok eerst laat ün dén nacht.
Toen de beide meisjes hare slaapkamer betraden», en
Klaartje met keur haar bezig was , zeide Theresia ;
.„^an avond zaagt gij er heel lief uit ., myn hartje , en ik
rgeloofy dat ik de eenige niet was ^ r die dat ^ vond.
„Meent gy dat?” vrodg Klara blozendé en haar gtkiat
^wendende. „Heeft u Asai iemand dat gezegd?”
„Neen, mijn kind; ik idenk het maar. ^.Maetr,. daar
SBNB KOnZiLIS ZOKDXB TCHBL,
400
«dnet . het my te binnen , dat de assessoF mij seidO i dat
hein levendig aan syne zuster Margaretha herinnerdat.”
Aan z^e zuster. I — ELy had haar dus vergeleken met
iemand die hij beminde! Ach, ware slechts zij zijne zuster!
Bat wenschte zij zoo vurig als een mensch iets wenschen
kan ; indien hy nu Theresia beminde , en boven alle verkoren
had , dén — zoo dacht zy — was hn immers haar bloedver-
want , dén mogt zij hem als zoodanig beminnen ; en — o ,
hoe innig wilde zy dat I — —
Sedert het hierboven vermelde bezoek werd de assessor
dikwyls gezien in het huis van den heer Talfen , en was op
bals als anderzins ali^d de cavalier der jonge dames. —
Klara was het vrolijke, onbekommerde kind van vroeger
niet meer. Een treurig waas lag over het lieve gelaat , en
hare eertyds zoo heldere oogen , waren by de minste
aanleiding met tranen gevuld. Hoe opmerkzaam en voor-
komend de assessor ook voor haar was , toch verbeeldde zy
zich aHqd , dat hy Theresia met meer vertrouwelijkheid be*
handélde , en hunne dikwerf fluisterend gevoerde gesprekken
vervulden het beminnend hart met y ver zuchtige nieuwsgie-
righeid, Wanneer zy toch Theresia naar het onderwerp
van hun gesprek vroeg, kreeg zy altyd een ontwykend
antwoord.
Op zekeren avond ging Klara alléén uit. Theresia had
bedankt , omdat zy nog iets af moest maken. — Het leven-
dig gesprek verstomde eensklaps toen Klara het vertrek
binnentrad. Zy gevoelde het oogenblikkelyk , dat men van
haar gesproken had ; dit maakte haar verlegen. Niet lang
zou zy in de onzekerheid blyven van welken aard dit onder-
houd geweest was.
„Waarom is uwe nicht niet medegekomen , Ellaarije?”
vroeg eindelijk eene snippige brunette , hiermede het teeken
van algemeenen aanval op Klara gevende.
„ Ach , die komt thans niet meer op dames-kransjes ; zy
heeft beter gezelschap sprak eene andere , nog vóór Klara
kon zeggen, dat Theresia voor de uitnoodiging bedankt had,
ómdat zy nog iets af moest maken.
„Die nieuwe assessor dweept met haar — en zy met
hem ,” lachte eene verwelkte schoonheid.
„Ik dacht eerst, dat gij hem zoudt krygen, Klaar^;
DOOB C. TU. M.
46i
maakte u toch eerst het hof,” zeide de datne, dié het
gesprek ^^had aangevangen.
„Klaaitje ziet er bleek uit; ik vind het onverantwoor*
delyk coquet van Theresia haar haren beminde zoo afhandig
te 'maken sprak de uitgebloeide roos , met gehuicheld
medelijden. ***
En bij al deze op* en aanmerkingen zat Klaartje met
gloeiende wangen op haar werk te staren , en kon sléchts'
met moeite hare tranen bedwingen.
„Houdt thans toch op met over Klaartje en 'dien assessor
te praten,” zeide een tenger, jong meisje, de dochter dés
huizes nu, „z^* verdient een beteren echtgenoot dan dien
vlugtigen vlinder van een assessor !” Dit zeggende ging zy
naar Klara toe en omhelsde haar barteiyk. Konden dé
spotternijen van daar straks hare tranen niet doen vlieten ,
thans weende zij bij deze hartelijkheid van hare vriendin,
verborg het schoone kopje aan haren boezem, en snikte luide.~
Dit alles bad de uitwerking , dat de babbelaarsters zwegen ,
ofschoon de acene aan de dames een sterk bew^s leverde
dat hare overtuiging de ware was , dat Klara beminde zonder
wederliefde , dat de in het geheim met bare nicht verloofde
assessor, de uitverkorene was van haar harte. Dat leverde
weêr een heerlik onderwerp op voor hare babbelzucht ,
doch voor het oogenblik trachtten allen evenzeer de arme ,
die z^' door hare scherpe tongen gewond hadden , te troosten
6u te bemoedigen. — Spoedig had Klara zich wederom her*
steld , doch zy ging vroeg naar huis , vroeger ten minste dan
door Theresia verwacht was, want deze verschrikte toen
zij binnentrad. Zij had haar lessenaartje op tafel staan, ei.
verzegelde juist een brief; daarnaast lag de prachtige por-
tefeuille , die zij gemaakt had en omtrent wier bestemming
zy alle opheldering weigerde te geven. Zij wierp er haastig
een vel papier over heên , en sloot den lessenaar , na alles
er ingelegd te hebben. Klaartje begaf zich meer dan bedroefil
en treurig te bed, en weende tot dat de natuur haren tol
vorderde.
Ach, al haar vertrouwen op Theresia was verdwenen; zij
had haar ook niet verhaald van hetgeen dien avond was
voorgevallen ; ook sprak zy nooit meer over den assessor, en
Theresia deed dit evenmin ofschoon zy vroeger dikwijls met
40& EXKB KOTBLLB ZONDEB TITEL y
KliHiElge oves hem gppraat<had.' Sr bastoiul thans eene zekese
spanning tusschen de beide nich^'es.
Op zekeren morgen — korten tijd na het hierboyen me-
degedeelde — ontmoette EUara den knecht met een net palge.
y^Eersgeachenken,. Johan P” vroeg zy hem in hetr vqoi>
bggaan.
„Slechts een pakje van j.ofvrouw Theresia voor n^nbeer
den assessor , mejofvronw !” antwoordde hij*
Een enkele blik was voldoende , om hare overtuiging, on-
wankelbaar te maken. Het was de kostbare portefeuille,
dat stond vast b§ Elara. — Zoo verre waa het dos reeds
gekomen!
Onder gedachten, vermoedens en twgfelingen van allerlei
aard naderde eindelijk het Eersfeest^ — Hoe kinderl^ blyde
was Elaar^e vroeger den avond vöör hetzelve geweest, en
hoe was zg thans veranderd! Deze droe%eestige stemming
moest bare ouders vreemd voorkomen ; zij spraken er met
bezorgdheid over en kwamen tot het besluit , om het goede
kind voor eenige weken in eene andere omgeving te bren-
gen. — Senige dagmi in het nieuwejaar zeide . de moeder
tot Elara:
„Hoor, myn kind, uw uitzigt bevalt ons niet* Papa meent,
dat gij eenige verstrooijing moet hebben , en thans biedt zich
daartoe de beste gelegenheid aan ; want tante Maigot , uit de
hoofdstad , verzoekt u voor eenige weken bij baar te komen
logéren, om de genoegens, die zij heeft met u te deelen*”
Hetbleeke gelaat der dochter gloeide als vurige kolen by
deze woorden der teedere moeder ; zy vreesde, dat hare zoo
geheime, heiligo liefde verraden was. — Hoe zou vroeger
zulk een voorstel haar verrukt hebben, eu hoe koel bleet zij
er thans onder. Want niettegenstaande de hopeloosheid
harer liefde, vond zy het nog bovenmate bitter» om de
plaats te verlaten, alwaar hij woonde, alwaar zy hem toch
somwylen zien en van hem hooren kon. Doch het ver-
stand behaalde de zege, en na verloop van weinige dagen
was Elara gereed om de reis te ondernemen. — Was
nog pik donker , toen papa en mama hunne dochter naar de
diligence bragten , en in het kantoor onder de teederste lief-
kozingen, en met menigen stillen traan, afscheid van haar
namen. Beeds te huis had Theresia haar iji goede reis” too'*
MOB 6. Til. Mi
gBwensoht'^ es had z$ jonge meisje! bsrimalde^k oeMkriaCt
en schreijend ingefluisterd :
«^GMonf ftan jbijAe liefdie en toegODegënheid jegetui' Qi» en
weee gelukkig I Allee keert ziek eene ten beste ! Yaarlrelt •
Adieu r
Deze woorden klonken nog in Ellara's ooren, toen de
zwAve diUgence e&ëed. Hèt rlumpje tras nog open;
Klanrfge tuurde de gëètalten van hare ouders na Zoo lang ssg
kon« Was dat papa , die nog zoo vlug den wAgen aohtës*'
nU kwam y Maar ^ die kon niet zoo snel k>open« Zon z^
iets vergeten bebben? ^ Naauwelyks had zg zooveel üji
om deze gedaobten te vormen^ toen éen welriekende^ gDoote*
miker in beren schoot vieL Sene donkere gestidte zag z$
nog toen zg naar buiten keek^ en deze zag bet voorts
rollende rgtaig na $ het was haas als wenkte deze , doeh papa
vtw het niet , dit wist Klaarlje zeker. Wie dan ? . Dia
twee woordjes maakten het koofdfi en nog meer het
hartje ^ gonoeg te doen. Ach ! hoe gaarne zou zicdl
zelve ten antwoord gegeven hebben:
was bet, dien ik bemin!” <^.„Doch hg bentiDti
_ 9
immers Theresia,” zoo sprak zij in zich zelve — ^ ^,en uit»
medeigden ^ neen , uit medelgden wil ik zgne bloemen niet!”
Bn toch I boe werden deze bloemen in de warme , fluweel^
zachte hand vastgekneld! Bloemen in den winter! —
Ach ^ de geurige bloesems^ hoe spoedig aullen za verwelken;/
hoe spoedig zal de gskoude lucht te dóoden, ^ en wiaa>hsk
niet even zoo met haar gesteld? De bloem harer Uefiler
had toch midden in den winter gebloeid, en nu had de
koude vorst haar reeds getrofen I ^ Zoo dacht zij « ett
als zachte dauw vkl daarbg de eene parel na de andere
uit het schoone oog op de bloemen. Deze tranen ver-
ligtlen haar hart, want te midden van de geur, die de
bloemen verspreidden, moede geweend, sliep zg in^ CD
droomen van lente en liefde vervrolijkten haSar weder4
Bpoedijg had ^ het doel harer reize bereikt, en door eene
liefidor^e hand gekoesterd en verpleegd, verliep do ééne.
Week na de andere; ja, maanden spoedden heneon Keodë,
naderde de lente met haar jeugdig groen ; Klara was nog
hg bare goede tante , en poogde in den glanÉ der hoofdstad
heit bmmeljjk veirkzigen van bamr ziek harte te vergeten.
4ffé BEHB NOTBLUg ZONDBB TITBL,
Te Tergeefs gefcrachib! Hoe moegelgk is het te vergeten >
waar men bemint!
Thans biagt op zekeren morgen de postbode aan Klara een
'brief van Theresia , die in hare ziel de grootste aandoeningen
te weeg bragt, en wel waardig is , dat w^* dien met haar lezen.
;,Lieye Ellara,” zoo schreef zij, „ik ben u opheldering
verschuldigd van het vele u onverklaarbare ; ik moet a
bekennen, het is mij moegelgk genoeg gevallen, om tegen-
over ii het stilzwegen te bewaren , doch het was niet alléén
mya geheim ; ik mogt ter wille van anderen niet eerder tot
u spreken. — Thans is het my echter geoorloofd, thans mag
ik u mededeelen , dat ik gelukkig ben in het bezit van een
edelen, voortreffelyken man. Sedert twee dagen ben ik
verloofd met Bichard Schön, den sedert lang beminde;
en daar ik u vol verbazing vragen hoor: „wie is dan toch
die. Bichard ?” — deel ik het u reeds bij vooiraad mede.
Toen ik voor vier jaren by . oom te B. was , leerde ik Bichard
Schön, zoon van den geheimraad van dien naam aldaar,
kennen en beminnen. Wy zwoeren elkander plegtig trouw,
dóch daar Bichard in die dagen zijn laatste examen in de
regtsgeleerdheid zou afleggen , bleef ons engagement geheim.
Een bal , di^t de studenten jaarlyks geven , had plaats, en ik
was onvoorzigtig genoeg , om een dans , dien ik reeds
een ander had toegezegd , aan Bichard op zyn herhaald
verzoek te geven. Ik hoopte door een vriendelyk woord den
misleide te doen zwygen, doch dit viel anders uit. — Het
orchest preludiëerde , myn eerste danser kwam toesnellen.
Ik stamelde verlegen, dat ik mij vergist had; maar m^e
zigtbare verwarring had, in plaats van hem tot bedaren te
brengen, eene tegenovergestelde uitwerking. — • „Het schijnt,
dat gy met mij niet wilt dansen , mejufvrouw ; welnu , dan
wil ik ten minste wachten, tot dat de gelukkige komt, aan
wien deze schoonheid zal toebehooren !” — Hij bleef achter
myn stoel staan , én begon zich spotachtig over mijn danser
uit te laten. Bichard was door een ouderen heer opgehouden ,
doch kwam spoedig. — Ik weet niet regt meer , wat gezegd
en wat geantwoord werd ; slechts dit herinner ik my , dat
er heftige , ofschoon zacht gemompelde woorden tusschen de
beide heeren gewisseld werden, en Bichard mij eindel^
DOOB C. TK. M.
m6
met eene hoogroode kleur ten dans roerde. Ik daekt er
Tolstrekt niet aan , dat dit voorval gevolgen zou hebben ,
toen ik den volgenden dag een paar regels van Itichard’s'
hand ontving ^ waarin h^' mij meldde , dat hij een duel had
moeten aannemen. Dien morgen had het plaats gehad.
Eene ligte wonde verhinderde hem uit te gaan ; zgne tegen^
partij was eveneens slechts ligt geblesseerd, zoodat de zaak
nu bggelegd was. — Met doodsangst en sidderend las ik
deze regels; onbeschrijfelijk ongelukkig gevoelde ik my fds
de oorzaak van het duel , dat de verschrikkelijkste gevolgen
kon gehad hebben. — Ach , Klaartje , wat heb ik toen
geleden ! Maar het ergste kwam nog achter aan. Een
„goed vriend” 'had Eicbard’s vader van het duel zijns zoons ,
met allerlei opsieringen en byvoegselen — wat de aanleiding
betreft kennis gegeven. — De geheimraad was een ge-
zworen vyand van het duelleren. Hij hield het voor zonde,
en Eichard had hem moeten beloven , zich nimmer met een
tweegevecht in te zullen laten. Een brief van zi'nen va-
der sloeg den beminnenden zoon diep ter neder. Lang
moest ik bidden en smeeken alvorens h^ de oorzaak van
z^ne buitengewone neerslagtigheid mededeelde. Eindelijk
zeide h^ mg, dat zijn vader hem wilde vergeven, doch in
gestrenge, harde bewoordingen geschreven had, dat z^
zoon er nooit aan behoefde te denken , om het meisje ,
ter wier wille hg zulk eene tegen goddelgke en men-
'scheiyke wetten strgdende daad had begaan, ooit als
dochter in huis te brengen. Nimmer zou hg haar als zoo-
danige erkennen I — Zoo hadden dan al ^onze zalige droo-
men een einde, want ik was vast besloten, mg eerder den
zoo vurig beminden Eichard te ontzeggen , dan hem tot on-
gehoorzaamheid tegen zijnen vader te verleiden , of er in toe
te stemmen! — Ja, ik wilde afstand van hem doen, of^
schoon met een gewond harte ! •— Klaaiije , ik heb veel ,
zéér veel geleden , cn had toen alle hoop op geluk voor
immer opgegeven. Gods goedheid heeft alles echter wijse-
lijk bestierd, en de jaren van beproeving zgn niec zonder
zegen voor ons beide geweest! — Natuurlgk konde ik het
te B. thans niet langer uithouden ; ik , arme wees , vond in
uw ouderlijk huis weldra een rustig verblgf. Door Mathilde
Helldorf , eene bloedverwant van mgnen Eichard , vernam
IC. N. s. 1862. No. Xn. 80
466
BSITB KOTSLLE ZOHDER lüTEL,
ik altgd van hem, die tot griffier te W. aangesteld werd.
Aan haar schreef hij , doch voor mij was ieder woord. Zgne
trouwe liefde heeft mij dikw^ls geroerd en gelukkig gemaakt.
Hij hoopte nog altgd zijn goeden papa over te halen, om zgne
toestemming tot ons huwelijk te geven , zoodat ik soms ook
nieuwen moed, nieuwe hoop opvatte. — Toen kwam de asses-
sor E^oon — herinnert gg u hem misschien nog? — in
onze stad wonen; hg was Eichard’s neef, zgn vertrouwde en
boezemvriend. Met het enthousiasmus van een edel hart
had hij besloten geene moeiten te ontzien, om ons beide
gelukkig te maken. Yan daar zgn herhaald fluisteren met
mg , zgn zoo verkeerd uitgelegd opzoeken van mgn persoon,
en — herinnert gg u nog den brief en het pakje voor hem ?
Og kwaamt juist binnen , toen ik het gereed maakte. Ik
zond toen Sichard voor de eerste maal sedert drie jaren een
kersgeschenk. Hoe speet het mij , u er niets van te
kunnen zeggen ! — Doch hoe kon ik het, en wat zou
het ook gebaat hebben? — GKj hebt mg toen verkeerd beoor-
deeld; thans zult gij mg in uw hart wel otn vergeving vragen
voor de slechte gedachten , die gij omtrent mg koesterdet.
Want hij bemint u , mgn Klaartje ; hij bemint u , en heeft
u altgd bemind, zoo trouw en vurig als slechts iemand
kan liefhebben ; naauwelijks kan h^ uwe afwezigheid lan-
ger verduren; kom dus terug, kom spoedig! — — —
Doch hoor nu de oplossing van de moegelgkheden, die tus-
schen mijnen Sichard en mij stonden. — Uwe goede moeder
had ik na uw vertrek alles medegedeeld ; en zg en oom
beraamden daarna een plannetje , waarvan zg mij niets zei-
den. — Op zekeren avond hield een rijtuig voor onze deur
stil, en spoedig daarop trad, met een luiden, vrolgken groet,
een oud heer de woonkamer binnen. — „Daar ben ik
nu, mgn vriend!” riep hij, en lag in uws vaders armen. —
Dat was eene vreugde, een vragen, een vertellen! — Het
was de geheimraad Schön, de vader van mijnen Sichard,
door wiens stgfhbofdigheid ons levensgeluk bijna schipbreuk
had geleden. Stel u mgnen toestand voor, Klaarde , en ook
mgn schrik toen uw papa mij als zijne dochter Klara voor-
stelde. — Met hartelgkheid trok de geheimraad mij tot zich,
en weldra waren wg de beste vrienden. Ik speelde mijne rol
POOB O. TH. M.
467
zoo goed mogelijk , liefc mij Klara noemen , en toen ik öp
zekeren avond voor den beminden vader van Sichard eenige
van z^ne lievelingsliederen zong, sprong hg op en riep*
„meisje, gij moet mgnen Eichard huwen, — ïk wil het! —
Zeg, wilt gij het ook?” — „Volgaarne, beste , beste papa
riep ik en begon, door mijn gevoel overmeesterd, te wee-s
nen. — „Nu , nu , wat is er toch ?” vroeg hg verwonderd.
En thans, lieve Elaartje, verklaarden hem oom en tante'
alles ; mgne betraande oogen deden het overige — Hg scheen
zeer misnoegd te zgn, en ging mompelend dé kamer op en
neder. — „Daaraan herken ik uwe streken weêr, Willem;
daarom lokte mg de sluwe vos naar zich toe,” — Eenkslaps
bleef hg voor mg staan. „Kleine heks ,” zeide hg , en zijn
gelaat werd al opgeruimder en vrolgker, „eigenlijk was de
jongen toch zoo dwaas niet; ik weet niet, wat ik in mgn
tijd niet om zoo’n paar bliksemende raketten als gij in uw
hoofd hebt, zou gedaan hebben! Eo, weet gij, het is goed,
dat gg niet zijne dochter zgt , want nu kan ik alléén u
m^ne dochter noemen. — Zeg, wilt gij zoo heeten?” — •
„Van ganscher harte, gaarne, lieve, beste vader!” riep ik,
en viel om zgnen hals. — Toen hg mg zoo liefderijk aan
zgn harte drukte , o , Klara! toen was ik eerst regt geluk-
kig. — „Laat uu echter den jongen dadelgk komen ,” riep
hg , „bezorg mij Eichard. — Gelukkig is uw klein, van gas
en spoorweg vergeten nest van eene stad toch nog in één opzigt
met den tgd medegegaan telegrapheer ! Laat hem overkomen! —
Maar, waar hebt gg toch uw Klaartje; want deze,” op mg
wgzende , „is de valsche, ondergeschovene ; deze is Theresia ,
mijne dochter. — Laat haar ook komen, want mijn neef
Herman, de assessor, schgnt mg toe, vurig naar haar te ver-
langen! — Aha! nu begrgp ik zgne dwaze beschrgving
van blonde vlechten , lichtblaauwe oogen , en daarom was
ik zoo verbaasd git zwart haar en donkere kijkers te vin-
den ! — Oude, sluwe kerel, waar hebt gij uw gezond verstand
toch gehad!” zeide hij als tot zich zelven. „Thans eerst gaat
mg een licht op! Laat ze komen, oude vriend! Laat ze ko-
men , en wg vieren twee verlovingen !” — Bij gevolg genoeg,
mijn Klaar^'e. Gij weet thans alles. — Gij wordt verwacht,
en hoe verwacht^ liefste?! — — Van avond komt mgn
468
EElfTB NOVELLE ZONBffift TITEL,
Bichftrd , en morgen moet hier z^n. Hoort g| lief en
geliefd meisje! Ach, hoe verlang ik naar u.
Uwe gelukkige Theresia,’*
En wat deed Klara, nadat eg dezen brief gelezen had?
Z§ |oete hem onder émzeni tranen, legde hem op haar
kloppend hart en hield bare handen er over heên geven-»
wen ; in haar gelaat lag de zaligste verklaring van haar ge^
lak en van hare liefde te lezen. Hare bange twgfelingen
wanen opgelost; al haar leed was ten einde. -h. „Eeuwig
Godp gedankt;” riep bet in haar binnenste, bemint migl” ~
: Den volgenden dag gingen personen de langzaam
voertrollende diligence tegen : twee oude heeren , een ga»-
lokkig paar en een jeugdig man , wien het g^nk uit de
oogen straalde. — Hoe geheel anders was het komen als het
gfwa- Toin was het winter eu nog duister, .ook in het hart
van Elgra ; thans ^ eene lieve lente. Evën als iedere gras-
halm het verkondigde , zoo klonk het nu ook iu dit hoc^
volle haorte t „de lente is daar ; de winter is Voorbg geüieldi”
Daar zag men een rozenrood gezigtje ver door kat raampje
reikeia; eehe kleine hand trachtte te vergeefs het portier te
epenea, zeker iemand kwam toespringen, deed het open
en ontving haar in zgne armen. Een oogenblik hield hjj
dese ligte gestalte zoo vast, en vier schitterende oogen had-
den elkander ontmoet, overtuigd van wedensgdscthe liefde i
Zonder een enkel woord , -h- zonder eenige verklaring had-
den zij elkander verstaan I O , zalig wedervinden , geluk-
kige t’huiskeer, waar liefde en vertrouwen ons te gemoot
komen! Dat was eene vrolgke begroeting van alle zgden;
en toen Klaartje te huis gekomen aan de borst barer teed^o
moeder lag, toen vatte eene hand de hare, en eene zadite
stem vroeg: „en zal i^iara mjj veroorloven deze liefderyke
moeder ook als de m^ne te begroeten?” — Het antwoord
bleef niet achter; in een handdruk, in het omhoog heffen
van een zalig , big gezig^'e, ontving hij hare toestemming.
IBenige dagen later baarden twee engagementen magtig
veel opzien te M.; men kan begrijpen hoeveel aanleidmg
tot praa^es dit op dameskransjes gaf. --t- De gelukkigen
stoorden zich niet aan het gepraat het was hun ook wg
onversohillig wat er van hen gezegd werd. Hand in hand
zaten zg in de vriéndelijke woonkamer eu verhaalden elkau-
e, 9m Mé
409
der de eenvoudige geschiedeuis van hunne UelÜe' en tod &un
l^den. Met t%n tei^noegdheid eiralende oogen zetgeu de
oudere ep de gelotakige kinderen, en toen do geheitoraei^
Theresia tot zich trekkende, zeide: „God ^ gedankt,* mijn
doêbteiije; Hg zette mijne eigeuzsnnigbeid tetdgti«*^0<Dk u
mgn trouwe vriend dank ik voor nsijne mjaleidiDg” teeto giug
het meisje naar de forte^piano en zong uit den grond vai^ knier
hnwt de hewigfce compositie van itichhavdt by Goethe*a woorden :
„Yreugdevol en smartvol , vol gedachten te agn
Bn toen zi> vol geestdrift emdigde , wareni de toehoordcfk
geroerd en hadden het gevoeld en verstaan:
„ja, gelukkig alléén is de mel^ die bemintv^
Augustus, 1802, <4*
VEBLOKEN LETEN ,
%
DOOB
J« E. DB BEOT.
Ziet gij dezen jongen tnan daar alleen , dooddyk biéfék ëU
met ingevallén wangen , wieii de oogappels töt diep in de
kassen zyn gezonken ? — Wefaüu , die jonge tmuv was vroa^
ger de levenslusldgheid aelve, gepast vrol^ g^iig b^‘ aitgd
tevreden zyn weg en mogt al eene enkele maal een Stenu
hem boven het hoofd losgebarsten zyn, alt^ ging h§ weh
gemoed zynen weg en overw<^ zoo elke moeyd^heid#
En nu, wat is dat^ alles veranderd, h^ die vroeger 4e
Vrol^ste was ; hij heeft de tering.
Yersehrikkeiijke gedachten.
Pr^ gegeven aan de zekerheid eerlang te moeten tter«
ven aan eene ongeneeslyke kwaal, geheel afhankelijk van
allen die hem omringen , en zy , die hy zoo gaarne ziek
had, is veire zeer verre van hem, en gelukkig onder éen
ander dak.
Zie , nu en dan retft een traan uit die blinde oogen^ veel
tranen heeft de arme man niet meer', want het veidriel
en het lijden zijns harten, heeft eiken traau van hem begeerd.
Enkele malen vloeit nog van zyne bleeke lippen,* „waar
zijt gij? Och mogt ik nog maar eene ex^kele maal u faeu*,
nog maar eene enkele maal uwe stem hoorea , maas helaas^,
mijn kevett is verloren, de lamp is. bijna uitigshlaaeht^
.470
YSBIiOBBK U9TBK,
.Arme jonge man.
Kom, dat ik u meédeel wat er in het leven van dezen
jnensoh is voorgevallen , het is eene geschiedenis maar met
een treurig eind.
In den bloei z^nèr jaren ontmoette hij een’ zigner
vrienden bg gelegenheid van een avondpartytje , eene jonge
'dame, wier aanblik hem tot in de ziel trof.
Met een vrolyken lach trad hy de gezelschaps-zaal binnen,
en was , zoo als altijd , welkom , ja zelfs verlangde men naar
hem, omdat hy op allerhande wijze het gezelschap w^t te
boeyen.
Aan de zyde dier jonge schoone gezeten, was het of hare
nabijheid hem bezielde, wat men hem vroeg gaf hy, en alles
lukte hem volkomen.
Gedurende die avondstonden had hy reeds meer dan eens
aan zich zelven afgevraagd , wat is toch dat gevoel in
my, dat zoeken naar de jonge dame? zou dat liefde zijn?
O neen! dat is onmogelyk I het is voor het eerst dat ik haar
zie en ofschoon hy wel begreep dat het hart hier zijne reg-
ten zocht te verkrygen , ging hij voort het lieve meisje aller-
hande oplettendheden te bewyzen.
En toen hy haar naar huis geleidde, hare arm den zynen
drukte, was het of hy zijne gansche ziel zich leeg storten wilde
in haar hart ; ’t was hem moeyelyk van haar te scheiden, zon-
der de belofte meê te mogen nemen , dat hy haar nog wel eens
ontmoeten mogt ; die vergunning werd verkregen en van het
oogenblik dat hij alleen stond werd hy stil en diep nadenkend
zelfs, by zijne schreden huiswaarts. Beurtelings met de hand
op het hart en over het hoog gewelfde voorhoofd strykende,
sliep hij in , droomende van haar die hem zyne rust, zonder
dat zy het wilde, ontnomen had.
Dagen achtereen werd geen lied van hem gehoord en was
hy in weerwil der vele vermaken die hem omgaven het lie&t
alleen en dan dacht hij aan de schoone, die hy, hij gevoelde
het nu, met zijn gansche hart beminde.
Yrolyk van harte, was hy de vriend van allen die hem
omgaven , en was het dus ook niet zelden, dat hij in gezel-
schap van jeugdige losbollen zynde, wel eens te veel wyn
dronk en met hen voortholde; dan was er geen toornen aan
zyne luidruchtigheid en pochte hy op zyne overwinningen bg
DOOB J. K. BB RB0T.
471
het schoone geslacht, ontzag zich niet ryp en onr^p meê
te deelen, en vond h^ bij die vertellingen steeds de iheeste
aansporing.
Zoo liep hy gevaar in toomelooze woede voort te hollen en
was het zelfs reeds zoo verre, dat er sommigen, meer bedaar-
den, hem niet meer achten konden en hij zoo doende de
liefde van weldenkenden verbeurde.
’tWas geene behoefte aan losbandigheid, die hem zoo
verleidde , maar ’t was een meeslepen van menschen die
hem aan zijne zwakke zijde wisten te treffen, en wanneer
zij hem maar zoo ver hadden dat hy met den roemer voor
zich zat, dan waren zij van een vroiyken avond verzekerd.
De lieve wist dat alles, toen z^' hem voor het eerst ontmoette.
Meer dan eens had zij van hem gehoord, en nu zij hem
op dat avondpartijtje ontmoette , wilde zij hem eens goed
gade slaan; de avond in vrolijkheid doorgebragt, gaf evenwel
weinig aanleiding, doch daar de vergunning was gegeven
haar meermalen te ontmoeten, had zij, door hare gesprek-
ken zoo in te rigten, dat zij alles vernemen kon, ruimschoots
gelegenheid om een blik in z^n hart te slaan.
Zij gevoelde zich werkelijk gelukkig en zij begreep dat de
bolster ruw, maar de kern zuiver was en ofschoon zij geene
de minste liefde voor den jongen man gevoelde , gaf z^* uit
belangstelling hem menigen goeden raad en wist door haren
invloed het zoo verre te brengen, dat hij tot nadenken kwam
en de vrolgke bijeenkomsten verzuimde ; wel scheurde hij zich
niet van geoorloofde vermaken af, doch de drinkgelagen
werden niet meer door hem bezocht.
Eens op een avond , toen beiden uit den schouwburg kwa-
men , scheen de maan in haren vollen|luister aan den hemel.
Geen windje ruischte er door de toppen der hoornen en
tal van wandelaren , mannen en vrouwen , zochten hun ge-
not in den goddelijken avondstond.
Het was in den schouwburg drukkend warm geweest en
daarom steld© onze vriend zyne schoone voor in den heerlg-
ken avondstond nog een eindje om te wandelen waaraan zg
dan ook , daar het nog vroeg was , gevolg gaf.
Geheel alleen met den man die haar vriend geworden was
waagde zij het hem te wgzen op zgn afgelegd leven ; met al
haar vermogen hield zg hem de gevolgen daarvan voor oogen en
m
YXBLOBEK
vermaande hem een ander mensch te worden. Zij sseide hem
eerlyk wat de measchen van hem spraken ep nu zy hem had
leeren kennen van eene andere z^de, voelde zg aieh
roepen hem dit mede te deelen.
Een oogenblik stond hg stil, wees op de maan die
haar schgnsel zoo weldadig op het menschdom straalt ,
en met ontbloot hoofd bezwoer hg haar zijne liefde, en
van nu af aan alles te vermgden wat zgn naam schadelgk
kon zijn.
Dat het lieve meisje van deze bekentenis schrikte,, ia te be*
grijpen, en dat een uitlokken van zulk eene bekentenis baardoel
niet was weten wg zeker, en toen zg om verklaring van zulke
vommemens vroeg, vloeide er in ziel volle bewoordingen eene
declaratie van zgne lippen, die hij sedert lang terug gehou-
den had ; zijne gansche ziel stortte hg voor haar uit en parelde
hem een traan in de oogen, als de eerste tolk zgner liefde |
^ het bewgs dat hg waarheid sprak.
Was haar deze bekentenis onverwachts, zij km daarom,
ook geen antwoord geven en bleet koel en ontwgkend, en
ofschoon zij later meermalecn in gezelschap te zamen waren^
ontweek zg steeds.
En waarom? zal men welligt vragen.
Yooreerst gevoelde zg geene liefde voor den man, ofschoon
jzg hem om zgne goede hoedanigheden veel achting toedroeg ,
en ten anderen bestond er tusschen beide eene groote klove
die welligt nimm er over te komen was.
. Doch welk vrouwelijk hart is bestand tegen den man
die werkelgke liefde heeft, en zoo was het ook hier, als
met eene fluweelen tong sprak hij steeds met warmte van
zgne liefde , van zijne wenschen en van z^ gevoel , hg ver-
klaarde haar plegtig, dat hg niet meer zonder haar leven
kon en bad om hare liefde met eene warmte, die het
meisjesharte wel moest overwinnen. En toch weigerde
zg niet alleen, maar verbood hem allen verderen omgang
met haar.
Daar stond hij als door den donder getroffen, en droevig
was het afscheid.
Yele dagen zag hg haar niet en treurde. Als tot niets
in staat doorliep hg, in zich zei ven gekeerd, de straten
der stad en zagen zgne kennissen hem met verwondering
DQOB,. K. J)B BB0T.
oan bloek en vermagerd als de arme man es
^oene enkele publieke plaats werd door bem bezocht en ver-
zuimde hi} voedsel en rust , tot hem eindelek de koorts
bet ziekbed wierp*
Geheel alleen bij vreemden, had niemand aao wien hg
z^n boezem lucht kon geven , bij niemand kon h^ troost en
raad vinden en klaagde hg zgn nood aan de steeuen diehg
somber en zonder doel betrad.
JSn zg?
Het duurde niet lang of zg wist de mate van zgn Igden
en nog onverschillig noemde zg dat alles komedie.
Zg geloofde bet niet, dat een man zoo lief kon hebben,
Tn«ir toen men haar in de gelegenheid stelde, hem te zien,
kwam zg tot bezixmen en gevoelde diep medel^en met den
man die door haar zoo veel leed*
Ihi dat medeUjden werd liefde zelfs , eene liefde z66 steek
als het harte der vrouw die maar gevoelen kan.
Geloof evenwel niet dat zij nog toegaf, zij streed tegen
haar zelven want de onmogelgkhedd bestond nog met dien man
een wettig hnwelgk aan te gaan en hem toe te beboeren
met hare gansche ziel, hem trouw te beloven bg wat er
ook gebeuren mogt, dat wilde zij niet al verlangde zg hem
te zien en te spreken ; en dat gaf voor zgn gestel eene gun-
stige verandering.
De winter ging langzaam voort toen onze vriend eene
uitnoodiging ontving den oude-jaarsavond in eene hem wel
bekende familie te vieren, en vernemende dat ook zg genoo-
digd was, nam ook hg de uitnoodiging gretig aan*
De twaalf slagen van den 31 December-nacht klonken van
verschillende torens door het luchtruim.
De glazen der gasten werden volgeschonken en door den
gastheer werd eene herinnering aan het verleden jaar uitge^
sproken en deed hg in hartelgke taal een wenseb bij de intreide
van het nieuwe jaar , aan elk in bet bgzonder.
Toen de beurt van spreken ook aan hem kwam , die
daar met een gebroken hart mede aanzat ^ kon hg geene
woorden vinden, want in het afgeloopen jaar had hg veel
moeten Igden en dat jaar was misschien wel het belangrgkste
in zgn leven ; hij sprak eindelijk een zegenwensch uit en toen
hg gedaan had , zonderde hg zich af en geheel alleen zijnde ^
474
VEBLOBEK LBTEir,
stroomde een weldadige tranenvloed hem langs de wangen.
Er was geen stuiten aan den vloed en langen t§d bleef hg
alleen.
Medelgdend kwam er iemand tot hem , legde hare hand
op zijn schouder en sprak hem troostrgke woorden toe, en
toen hij het betraande oog opsloeg zag hg wie het was, en
zeide met eene nokkende stem : „laat mg alleen, o mgn G-od
ik Igd zoo veeL’*
En toen werden ook hare zwarte wimpers nat en drukte
zg den geliefden man aan haar hart , ja , nu kon zg hare
liefde ook niet meer tegen houden , nu zag zg het hoe zeer
zg bemind werd , en van dat oogenblik scheen zij besloten »
hem al hare liefde en al hare trouw toe te wgden.
Geen gelukkiger sterveling op den oude-jaarsavond dan hg.
Onze vriend had dus overwonnen, maar daarom was de
klove niet gedempt en waren beiden verpligt hunne liefde
geheim te houden , en wanneer zij eens te zamen waren ,
dan strekten hunne wandelingen zich uit tot het stille
gedeelte der stad of daar buiten.
Zoo ging meer dan een jaar voorbij en waren er oogen-
blikken , waarin beiden zich gelukkig gevoelden , voor haar
gaf het menigen strgd.
Tranen werden er gestort en menig verwgt werd gedra-
gen al bleef daardooi de balans hunner liefde niet altgd in
evenwigt.
De beurt van lijden was nu aan haar. Zg wist het, dat
zg zich verbonden had , zij gevoelde het iederen dag dat zg
lief had en de indruk dien haar vriend , haar geliefde op
haar gemaakt had onuitwisbaar was, maar het tal van be-
zwaren dat zich telkens voor haar opdeed, maakte haar nu
en dan wankelmoedig en zoo ging langen tgd hun beider
leven voort, de een in eene voortdurende ongerustheid,
de andere strgdende tegen pligt en neiging.
Het verkeer met elkander was dus niet altijd even aan-
genaam en ofschoon zg herhaalde malen eene voordeelige
partij had afgeslagen , was zg bevreesd den man dien zg lief
had in het ongeluk te storten.
Door de betrekking die hg vervulde was hg dikwgls van
zijne geliefde verre verwgderd, maar dan bleef de briefwisse-
ling haren geregelden gang gaan ; de laatste brief dien hg
DOOB J. K. DB BBGT.
475
ontving bevatte iets , waardoor zijn volgend lot voor idtgd
zou beslist worden.
In de stad hunner inwoning is de kermis aangekondigd ,
tal van vermakelijkheden worden gepubliceerd en heeft zg
twee jaren lang aan de aanzoeken van anderen , om de ker«
mis mede te genieten , het hoofd geboden , nu is zy gedwon-
gen aan de verzoeken van een haar onbekend man gevolg te
geveiL Men veroordeele haar niet omdat zg spellen en kra«
men doorwandelt aan den arm van een vreemde; er z^'n in
jGsuniliën zoo vele omstandigheden, waardoor een meisje ge-
dwongen wordt aan de eischen van ouderen toe te geven,
zoo was het ook hier. — Aan den eenen kant werd z^ dringend
aangezocht door iemand die zich bemind had weten te maken ,
en aan de andere zyde het verre, verre verschiet, ja byna
de onmogel^kheid met den beminde haars harten gelukkig te
kunnen z^n ; ziedaar de drang der omstandigheden , waaraan
zij toegaf en het leven van een ander opofterde om hare
familie genoegen te geven.
Nog eenmaal na de noodlottige kermis sprak h^ haar en
daar nu die lang gewenschte brief kwam , het opschrift was :
Mijn HeerI en hield verder in, dat z^, door hare famil ie
gedwongen, moest besluiten alle gemeenschap met hem af
te breken, zyn portret zou zy als een blyvend aandenken,
aan de gelukkige uren die zij met hem doorgebragt had, be-
houden , en zy telkens in hare avondbede hem gedachtig zgn ,
z^ zou hem blijven lief hebben, maar daarom toch aan de
verpligtingen jegens haren echtgenoot getrouw blijven.
Ware de wereld vergaan , zoo dat mogelyk is, niet sterker
zou hem dat getroffen hebben, als dit berigt zoo ongedacht,
en zoo verschrikkelijk ; van hare liefde meende hg zeker
te zgn, en nu, op eens wordt hem alle hoop ontnomen, zg
de vrouw van een ander, o , de gedachte alleen leidt tot razerng.
Door de verschillende schokken die zijne zenuwen hebben
ondergaan, heeft dat niet gunstig gewerkt op zijn gezigts-
vermogen en waren de sporen van eene ongeneeslgke oog-
ziekte reeds aanwezig. — Q-eene magt die hem helpen kon,
dan zij alleen; was het nu te verwonderen, dat deze onge-
steldheid er niet beter op werd , maar wel het verdriet , het
ongeluk grooter maakte.
Wg zouden in een tal bgzonderheden kunnen treden, doch
47ê
rakjAms» Ltrmf ,
WaBttoe zon dat noodig zyn, de langzame remeieiilerklg tan
zyn lyden was te langdurig om die in al Biare b^zetid^
heden op te noemen, of te volgen.
De mededeelmg va» dat berigt had hem zee getrofibn, dat
van dat oogenblik af aan, zijne armen slap hingen en hy tot
geen weri^en meer in staat was; van dag tot dag verdnich
terde g^ngt, en mai^te eene groote moedeloos*
heid zich van hem meester. Het vleeseh werd hem raa
het ligehaam gereten, z^n gang werd traag, zijne geest^
vermagens vermindorden en het scheen of hg krankzift*
nig was.
Hij vloekte de mensckheid en haore trouweloosheid, hy bad
om het einde van zgn leven en toch, dat leven moest kmigb
zaam wegkwgnen.
Aan de hand van een hem toegenegen vriend, genoot hg
nn en dan nog den weldadigen invloed der vr^e natuur, maar
van al haar sriioou zag hg niets meer. En als hg dan het
gekweel der vogelen hoorde, of de liederen der lentejeugd
zgne ooren troffen, dan slaakte zgn boezem een hangen en be-
naauwden zucht.
Nipt lang duurde het of de arme blinde werd door de
tering aan het ziekbed vast geklonken.
Stil en in zich zelven gekeerd lag hg daar, demedieynea
die hem aangeboden werden , slorpte hg op, maar het be-
wustzgn dat hij weldra sterven zoude, was hem te zeker.
En wanneer zgne fhmilie en zgne vrienden aan zgne bedstede
gezeten waren , hem vertvoosteode door de heerigkheid die
hg te gemoet ging, dan was zgn antwoord vaak: soeoSmgn
paradgs is hier verloren gegaan, hoe zou. ik een ander, gelgk
aan dat kunnen wedervinden.
Langzaam', maar met zekeren tred ging de kwaal voort
den blinde te verwelken. — Maar torii, tot m zgn stervena*'
ure toe , hield hg het geheim zgiss harten verborgen, en daar
de hoop nog in zgne zi^ leefde, dat zg zgne laatste ster-
vensstonde zou komen vmrzacbtcii, was juist de doodstrgd
hem des te zwaarder. — Iedere voetstap die in zgne ziekaii-
vertrek werd gedaan , beproefde kg te herkennen, ieder fluis*
terend woord ving hg op; maar noch de voetstap, noch bet
geluid harer stem, bragt hem vrede voor den doedstegd
dien hg streed.
DOOtt J. K. BË
47t
O hoé vaak wordt er met de liefde gespeeld, en faoe wei«>
nig wordt er gelet op den diepen indruk dien zg te weeg
brengt, hoe vaa& wordt het gevoel dee harten miskend en
beeft men meer op met het klatergoud der intiigue dan
met het uitwerksel des harte.
Vrouwe! zoo gij den stervenden man, daar hadt ktmnen
zien liggen, dan bad ge gezien wat een enkele indrok van
u vermag*
Het oogenblik nadert. — De ontknooping is nafog.
De Igder strekt zijne armen uit, de blinde oogen rigten
zkh naar den ingang der deur die hij kende, en met de bede
op de stervende lippen, „vaarwel, wees gelukkig,” werd
zgne ziel den schepper toevertrouwd.
En wat is er van haar geworden? wie weet het?
De lijder ging in de kracht van zijn leven hemi, en heeft
zg al aan hem gedacht, misschien zal zij nooit iets van «snik
een einde vernemen.
Wie zoo strgden moet, en de dierbaarste wenschen zgns
harten onbevredigd moet zien, van dien kunnen wg wel
zeggen, biy z^ einde, — dit was een yerloren leven*
Ö Oct. 1862.
J. K. !>£ Béot.
DB VEEMISTE KLEBDEEEN.
Eene werkelyke geschiedenis.
Een aanzienlek baronet , die zeer bekend was in bet graaf-
schap H . . . was eenige jaren geleden byna tot krank-
zinnigheid gebragt, door de vreemde zaak die lederen nacht
plaats had , daar hij iedêren avond behoorlgk gekleed in zijn
nachthemd naar bed ging , en lederen morgen naakt wakker
werd, zonder het minste spoor van zijn vermist kleedingstuk,
of iets dat vermoeden van zgne verdwgning te kennen ga&
Honderde hemden verdwenen op deze wijze, en daar er geen
vuur in die kamer was, was het onmogelyk om verklaring van
dit geheim te geven* De bedienden geloofden dat Jbua
meester gek was , en zelf begon hg er aan te denken dat^
er iets van waar was, en ten laatste meende hg werkelgk
krankzinnig of betooverd te zijn. In deze omstandigheid,
478
J)B YEBMIBTS KLEEDEBBK.
verzocht hij eenen innigen vriend om met hem in de kamer
te slapen en te onderzoeken door welk soort van geheime
bezoekers zijne kleedingstukken zoo vreemd weggenomen wer-
den. De vriend stemde hierin toe, en nam volgens afspraak
zynen intrek in de spookkamer; en ziet! toen de klok één
uur sloeg, stond de ongelukkige baronet, die zeer stellige
bewezen gegeven had , dat hij vast sliep , van zijn bed op ,
stak de kaars aan, deed de deur open en verliet de kamer.
Zgn verwonderde vriend volgde hem , zag hem achtereenvol-
gens verscheidene deuren open doen , door verscheidene gan-
gen de open plaats overgaan, en eindelijk de mestvaalt berei-
ken , waar hij z^n hemd uittrok , en het , door middel van
eenen mestvork , er in begroef. Dit werk volbragt hebbende,
zonder den vriend te hebben bemerkt , die er bg stond en
zeer goed zag dat h^ in z^nen slaap wandelde , keerde h^
vervolgens naar huis , sloot zorgvuldig al de deuren en
deed zeer goed het licht uit, ging weder naar bed, alwaar
hy den volgenden morgen wakker werd , en als naar ge-
woonte , zonder zyn hemd aan te hebben.
De verwonderde ooggetuige van dit zonderlinge tooneel ,
in plaats van den slaapwandelaar te verwittigen van hetgeen
plaats gehad had , verzocht dat er den volgenden nacht een
medgezel by hem zoude biy ven , om zoodoende werke-
lyke getuigen te bezitten van de ontdekking die plaats
zoude hebben ; doch dezelfde zonderlinge gebeurtenis ver-
nieuwde zich weer, zonder de minste verandering.
De twee getuigen verhaalden wederkeerig alles wat zy
gezien hadden aan den baronet, die alhoewel in het eerst
zeer onwillig het te gelooven , duideiyk overtuigd werd , toen
hy naar de mestvaalt ging en zeer veel dozy'nen hem-
den ontdekt werden , hoewel er vermoed werd , dat de ande-
ren door een der noodhulpen weggenomen waren , die
deze ongewone linnenkast ontdekt had , en waarschynlyk den
schat aangezien had voor eenige gestolen goederen, aldaar
door eenen dief verborgen, en het als eene wonderdadige
wijze beschouwde om zyne eigene kleederehkamer te ver-
meerderen.
OmDB^AABS-AYOirDZAT^O , BOOB F. F. O. STBIKHBTa. 479
OUDE JA AES- AVONDZANG ,
DOOR
F. F. O, STEIBHETZ.
De wereld gaat yoorbij met liare bekoor-
Igkheden, en wijj met baar.
De maan schynt klaar, en vredig is de nacht;
Hel-tintlend is de gouden sterrenpracht;
Kalm is de stroom ei^ rustig slaapt het woud ,
Waar, in dit uur, de stilte zetel houdt.
Doch hoort! daar klinkt van ’t gindsche torendak ,
Aan de overzij’ van ’t slingrend watervlak,
Een sombre klank met doffen nagalm af —
Zóó dof, als klonk hij neder in een graf:
Ja , in het graf van d’eeuwen-ouden tgd ,
Waarin Gons hand een jaar weêr nedersmijt,
Met al z^n goed. met al zyn leed en smart,
En zegening en heil voor ’t menschlyk hart.
De gindsche klok galmt twaalfmaal my in ’t oor :
Bij ied’ren galm treedt mij een beeldt’nis voor : —
Myn geest herziet , in somften nevelschyn ,
De lange reeks van hen die niet meer zijn
Der rngnen, en voor wie de duisternis
Der levenssmart reeds opgehelderd is
En biydschap schept in ’t ryk der eeuwigheid.
Hoe menig vriend, door aardsche vreugd gevleid.
Zat nog vóór kort in onzen breeden kring;
Doch slaapt thans dadr, waar ieder sterveling,
’t Zy vroeg of laat , van ’s levens arbeid rust ;
Wiens vriend'lijk oog, voor eeuwig uitgebluscht,
Ons in dit uur niet meer met ernst begroet
En ’t hart verkwikt , dat trouwe vriendschap voedt.
Maar o! hoe spreekt dan ook met zacht gebons
Een zuiv’re stem, die nimmer liegt, in ons
Een oirdeel uit : — of wel het aardsche leed ,
Dat God ons zond , tot Hem ons bidden deed
Om sterkte en moed — en of wel ons Zyne eer
Het hoogste woog — en of Zyn gunst wel weêr
i80 OirBBJjLiJt8-AVOVDZA.l<r&, DOOR F. F. O. STSINIÜIVS.
In dankbaarheid tot Hem ten hemel klom,
Die de oirsprong is van ’t schoon geschapendom ,
En ook het doel waarvoor het menschdom leeft,
Dat, in Zijn geest, een hemelroeping heeft;
En of wij wel, in ’tgeen is doorgestaan,
In zelf-volmaking z^n vooruitgegaan;
En of ons hart Zjjn milde zegening
Wel steeds met liefde en needrigheid ontving; —
En of wiy wel, in ’t ons bedeelde lot,
Genaderd zijn aan ’t heilig doel van God?
Wel hem, die bg dit denkbeeld niet verbleekt,
En in wiens hart geen bange siddring spreekt,
Die de aanklagt van zgn pligtverzuim vermeldt.
Aan Hem , die elk naar ’t geen bg doet vergeldt.
En driewerf heil den zondaar ook , wienst geest
Tot hier nooit GoB gezocht heeft, noch gevreesd.
Maar bg den laatsten klokslag van het jaar
Terugdeinst voor zgn zondig leven, waar,
Alëer hg ’t denkt , en zonder naberouw ,
De bittre dood op volgen kunnen zou!
Dus voortgeleefd, wg, die op aard nog zijü.
De Heer is goed. Nóg geeft Hij «zonneschijn
En regen, nóg aan ieder menschenhart
’t Hem noodig deel van levensvreugd en smart ;
Zijn wil tot wet. Zijn woord tot steun en staf,
Treên wij gerust door ’t leven — tot aan ’t gra£
Eens naakt de stond voor ieder onzer, dat
Deze aard’ voor ’t hart geen schoonheid meer bevat ,
Maar wij , verrukt , in ’t geestelijk gewaad ,
Met hooger gloed op ’t engelengelaat,
Den YadER zien vol hemelmajesteit,
Dia bei de raadslen — Tijd en Eeuwioheid ,
Slechts half Verklaard in ’ü zoenbloed van Zijn Zoon ,
Ons oplest in Zgn liefde vóór Zgn troon!
Ophem^, 1S68.
/
t
\