Skip to main content

Full text of "Vaderlandsche letteroefeningen"

See other formats


This  is  a  digital  copy  of  a  book  that  was  preserved  for  generations  on  library  shelves  bef  ore  it  was  carefully  scanned  by  Google  as  part  of  a  project 
to  make  the  world's  books  discoverable  online. 

It  has  survived  long  enough  for  the  copyright  to  expire  and  the  book  to  enter  the  public  domain.  A  public  domain  book  is  one  that  was  never  subject 
to  copyright  or  whose  legal  copyright  term  has  expired.  Whether  a  book  is  in  the  public  domain  may  vary  country  to  country.  Public  domain  books 
are  our  gateways  to  the  past,  representing  a  wealth  of  history,  culture  and  knowledge  that 's  often  difficult  to  discover. 

Marks,  notations  and  other  marginalia  present  in  the  original  volume  will  appear  in  this  file  -  a  reminder  of  this  book's  long  journey  from  the 
publisher  to  a  library  and  finally  to  you. 

Usage  guidelines 

Google  is  proud  to  partner  with  libraries  to  digitize  public  domain  materials  and  make  them  widely  accessible.  Public  domain  books  belong  to  the 
public  and  we  are  merely  their  custodians.  Nevertheless,  this  work  is  expensive,  so  in  order  to  keep  providing  this  resource,  we  have  taken  steps  to 
prevent  abuse  by  commercial  parties,  including  placing  technical  restrictions  on  automated  querying. 

We  also  ask  that  you: 

+  Make  non-commercial  use  of  the  files  We  designed  Google  Book  Search  for  use  by  individuals,  and  we  request  that  you  use  these  files  for 
personal,  non-commercial  purposes. 

+  Refrainfrom  automated  querying  Do  not  send  automated  queries  of  any  sort  to  Google's  system:  If  you  are  conducting  research  on  machine 
translation,  optical  character  recognition  or  other  areas  where  access  to  a  large  amount  of  text  is  helpful,  please  contact  us.  We  encourage  the 
use  of  public  domain  materials  for  these  purposes  and  may  be  able  to  help. 

+  Maintain  attribution  The  Google  "watermark"  you  see  on  each  file  is  essential  for  informing  people  about  this  project  and  helping  them  find 
additional  materials  through  Google  Book  Search.  Please  do  not  remove  it. 

+  Keep  it  legal  Whatever  your  use,  remember  that  you  are  responsible  for  ensuring  that  what  you  are  doing  is  legal.  Do  not  assume  that  just 
because  we  believe  a  book  is  in  the  public  domain  for  users  in  the  United  States,  that  the  work  is  also  in  the  public  domain  for  users  in  other 
countries.  Whether  a  book  is  still  in  copyright  varies  from  country  to  country,  and  we  can't  offer  guidance  on  whether  any  specific  use  of 
any  specific  book  is  allowed.  Please  do  not  assume  that  a  book's  appearance  in  Google  Book  Search  means  it  can  be  used  in  any  manner 
any  where  in  the  world.  Copyright  infringement  liability  can  be  quite  severe. 

About  Google  Book  Search 

Google's  mission  is  to  organize  the  world's  Information  and  to  make  it  universally  accessible  and  useful.  Google  Book  Search  helps  readers 
discover  the  world's  books  while  helping  authors  and  publishers  reach  new  audiences.  You  can  search  through  the  full  text  of  this  book  on  the  web 


at|http  :  //books  .  google  .  com/ 


Over  dit  boek 

Dit  is  een  digitale  kopie  van  een  boek  dat  al  generaties  lang  op  bibliotheekplanken  heeft  gestaan,  maar  nu  zorgvuldig  is  gescand  door  Google.  Dat 
doen  we  omdat  we  alle  boeken  ter  wereld  online  beschikbaar  willen  maken. 

Dit  boek  is  zo  oud  dat  het  auteursrecht  erop  is  verlopen,  zodat  het  boek  nu  deel  uitmaakt  van  het  publieke  domein.  Een  boek  dat  tot  het  publieke 
domein  behoort,  is  een  boek  dat  nooit  onder  het  auteursrecht  is  gevallen,  of  waarvan  de  wettelijke  auteur srechttermijn  is  verlopen.  Het  kan  per  land 
verschillen  of  een  boek  tot  het  publieke  domein  behoort.  Boeken  in  het  publieke  domein  zijn  een  stem  uit  het  verleden.  Ze  vormen  een  bron  van 
geschiedenis,  cultuur  en  kennis  die  anders  moeilijk  te  verkrijgen  zou  zijn. 

Aantekeningen,  opmerkingen  en  andere  kanttekeningen  die  in  het  origineel  stonden,  worden  weergegeven  in  dit  bestand,  als  herinnering  aan  de 
lange  reis  die  het  boek  heeft  gemaakt  van  uitgever  naar  bibliotheek,  en  uiteindelijk  naar  u. 

Richtlijnen  voor  gebruik 

Google  werkt  samen  met  bibliotheken  om  materiaal  uit  het  publieke  domein  te  digitaliseren,  zodat  het  voor  iedereen  beschikbaar  wordt.  Boeken 
uit  het  publieke  domein  behoren  toe  aan  het  publiek;  wij  bewaren  ze  alleen.  Dit  is  echter  een  kostbaar  proces.  Om  deze  dienst  te  kunnen  blijven 
leveren,  hebben  we  maatregelen  genomen  om  misbruik  door  commerciële  partijen  te  voorkomen,  zoals  het  plaatsen  van  technische  beperkingen  op 
automatisch  zoeken. 

Verder  vragen  we  u  het  volgende: 

+  Gebruik  de  bestanden  alleen  voor  niet-commerciële  doeleinden  We  hebben  Zoeken  naar  boeken  met  Google  ontworpen  voor  gebruik  door 
individuen.  We  vragen  u  deze  bestanden  alleen  te  gebruiken  voor  persoonlijke  en  niet-commerciële  doeleinden. 

+  Voer  geen  geautomatiseerde  zoekopdrachten  uit  Stuur  geen  geautomatiseerde  zoekopdrachten  naar  het  systeem  van  Google.  Als  u  onderzoek 
doet  naar  computervertalingen,  optische  tekenherkenning  of  andere  wetenschapsgebieden  waarbij  u  toegang  nodig  heeft  tot  grote  hoeveelhe- 
den tekst,  kunt  u  contact  met  ons  opnemen.  We  raden  u  aan  hiervoor  materiaal  uit  het  publieke  domein  te  gebruiken,  en  kunnen  u  misschien 
hiermee  van  dienst  zijn. 

+  Laat  de  eigendomsverklaring  staan  Het  "watermerk"  van  Google  dat  u  onder  aan  elk  bestand  ziet,  dient  om  mensen  informatie  over  het 
project  te  geven,  en  ze  te  helpen  extra  materiaal  te  vinden  met  Zoeken  naar  boeken  met  Google.  Verwijder  dit  watermerk  niet. 

+  Houd  u  aan  de  wet  Wat  u  ook  doet,  houd  er  rekening  mee  dat  u  er  zelf  verantwoordelijk  voor  bent  dat  alles  wat  u  doet  legaal  is.  U  kunt  er 
niet  van  uitgaan  dat  wanneer  een  werk  beschikbaar  lijkt  te  zijn  voor  het  publieke  domein  in  de  Verenigde  Staten,  het  ook  publiek  domein  is 
voor  gebruikers  in  andere  landen.  Of  er  nog  auteursrecht  op  een  boek  rust,  verschilt  per  land.  We  kunnen  u  niet  vertellen  wat  u  in  uw  geval 
met  een  bepaald  boek  mag  doen.  Neem  niet  zomaar  aan  dat  u  een  boek  overal  ter  wereld  op  allerlei  manieren  kunt  gebruiken,  wanneer  het 
eenmaal  in  Zoeken  naar  boeken  met  Google  staat.  De  wettelijke  aansprakelijkheid  voor  auteursrechten  is  behoorlijk  streng. 

Informatie  over  Zoeken  naar  boeken  met  Google 

Het  doel  van  Google  is  om  alle  informatie  wereldwijd  toegankelijk  en  bruikbaar  te  maken.  Zoeken  naar  boeken  met  Google  helpt  lezers  boeken  uit 
allerlei  landen  te  ontdekken,  en  helpt  auteurs  en  uitgevers  om  een  nieuw  leespubliek  te  bereiken.  U  kunt  de  volledige  tekst  van  dit  boek  doorzoeken 


op  het  web  via  http:  //books  .google  .  com 


J.  H.  KBELAGE. 


B  OEKBESCHO  UWING, 


TOOB 


1856. 


VADERLANDSCHE 

LETTEROEFENINGEN, 

OP 

TIJDSCHRIFT 

VAN 

iKttn9t«n   en  W[^tt$nBtkv^ffent 

WAARIX  DE 

BOEKEN  EN  SCHRIFTEN , 

DIE  DAGELIJKS  IN   ONS  VADERLAND  EN  ELDERS  UITKOMEN.   ^ 
OORDEELKUNDIG  TEVENS  EN  VRIJMOEDIG  VERHANDELD 
WORDEN. 

BENEYENS 

MENGELWERK, 

TOT  FRAAI  JE  LETTEREN,  KUNSTEN  EN  WETENSCHAPPEN 
BETREKKELIJK. 


EERSTE    STUK. 

▼OOR 

18i>6. 

BOEKBESCHOUfVING. 


TE  AMSTERDAM,  bij 

P.    E  L  L  E  R  M  A  N. 

1856. 


BOËKBËSCHOUWING. 


Bijdragen  M  bevordering  van  het  Christelijk  leven.  Verzameld 
door  M.  A.  AMSHOFF  en  w.  MUUBLIKO.  Ten  voordeele  van 
armen  en  verwaarloosden.  Jaargang  1855.  Eerste  Stukje. 
Te  Groningen,  bij  M.  Smit.  1855.  InkL^vo.  60  bl.  ƒ  :-40. 

Bef.  en  velen  met  hem  ontmoeten  de  zoogenaamde  Gronin- 
gers liever  op  hun  pragmatisch  dan  op  hun  dogmatisch  stand- 
punt. Overal  waar  zg  in  hunne  schriften  tot  Christelyk  leven 
opwekken,  of  in  hunne  vele  philanthropische  bemoe\jingen 
daarm  voorgaan,  wordt  men  onwillekeurig  gedwongen  niet 
alleen  om  hen  hoog  te  achten ,  maar  ook  hen  lief  te  hebben. 
Immers  op  de  prakt^'k,  op  de  beoefening  van  het  Evangelie 
komt  het  aan.  Wierd  dat  in  het  oog  gehouden,  hoe  zou  men 
dan  aan  de  <])hristenen  kunnen  zien  dat  z^  van  kindsbeen  af 
zijn  toegeheiligd  aan  Hem  die  het  land  doorging  ngoeddoende**; 
hoe  Teel  beter  zon  het  dan  zijn  op  deze  wereld  I  —  Van  die 
opwekking  tot,  en  de  beoefening  van  dat  Christelijk  leven  geven 
deze  regt  Evangelische  Bijdragen  weder  eene  schoone  getui- 
genis. Het  tweeledig  doel  der  uitgave  kan  bereikt  worden 
wanneer  aan  deze  Bijdragen  het  onthaal  te  beurt  valt  dat  zij 
verdienen.  De  lezing  er  van  zal  ongetw^'feld  opwekken  tot 
een  Christelijk  leven,  waardoor  alleen  de  mensch  het  hoogst 
bereikbare  geluk  op  aarde  verkrijgen  kan;  en  het  geldelijk 
voordeel  zal  de  menschlievende  Schr\jvers  in  hunne  pogingen 
voor  armen  en  verwaarloosden  ondersteunen.  De  zorg  voor  de 
belangrijkheid  en  verscheidenheid  is  bij  het  zamenstellen  dezer 
Bijdragen  niet  uit  het  oog  verloren.  Ds.  J.  w.  lieftixck 
leverde:  Hoe  de  ware  Christen  sterft;  Ds.  ahshoff:  Iets  over 
wuleu  sluiter;  Ds.  o.  o.  voget:  Hoort  Hem,  en  De  gave 
Oods;  Prof.  lluüRLiNa:  Welke  waarde  heeft  een  godvruchtig  ge- 
moedsbestaan  voor  den  Mensch?  Ds.  u.  f.  goudschaal:  Wat  is 
een  redeUfk  vertrouwen  op  Óodf  Uit  de  Arch.  du  Christianisme 
werd  Eene  Nalatenschap  van  lavatrb  overgenomen,  terwijl 
meteene  Natuurbeschouwing,  door  jak  luiken,  dit  Eerste  Stukje 
wordt  besloten.  —  Zonder  de  waarde  der  andere   opstellen 

BOEKBESOH.   1856.  iT.   L  1 


2  M.  ▲•  AJ£8H0Fff  £H  W.  MUUBUXO,  BUDBAGEK,  ENZ. 

daardoor  té  willen  yerkleinen,  maken  wQ  op  de  kearige  bio- 
grapbie  van  willem  slüiteb  opmerkzaam,  (nadat  Ds.  ahsboff, 
door  het  nederig  opschrift,  zijne  lezers  eene  aangename  ver- 
rassing heeft  bereid* 

Dat  deze  Bijdragen  ons  welkom  z\jn,  behoeven  wy  niet  te 
herhalen ;  evenmin  zal  het  noodig  z\jn  die  aan  te  bevelen  by 
allen  die  gaarne  in  kleine  stukjes  voedsel  voor  verstand  en 
hart  ontvangen.  W\j  hebben  ze  met  een  uitstekend  genoegen 
gelezen  en  verlangen  naar  meer. 


Over  het  doen  van  BeUJdêmsf  ter  heanhvoordtng  der  drie^voudige 
vraag:  Waarom  doet  men  BeUj derde  dee  Oeloofef  om  welke 
redenen  wordt  ztdke  door  anderen  nagelaten?  en  welke  voor^ 
deelen  kan  men  daardoor  verwerven?  Door  c.  E.  w.  de  wijs, 
Predikant  te  Schoonhoven.  Te  Amsterdam  ^  hij  H.  W.  Mooy. 
1856.   In  gr.  Svo.    VI  en  146  W.  ƒ  1  -  25. 

De  Eerw.  de  wus,  die,  vooral  door  zyne  yoortreffelgke 
monographie  over  joannbs  den  Dooper,  zich  reeds  een  zoo  gunsti- 
gen  naam  heeft  verworven,  geeft  hier  opmerkingen  en  wen- 
ken, die  in  de  eerste  plaats  bestemd  zg'n  voor  dezulken  die 
nog  geene  bel^'denis  hebben  gedaan,  maar  ook  nuttige  herin- 
neringen bevatten  voor  de  leden  der  Gemeente.  De  drie- 
voudige vraag,  op  den  titel  uitgedrukt,  wordt  beantwoord  in 
drie  hoofd-afdeelingen,  waarin:  a.  de  verpligting  tot  het  doen 
van  belgdeniB  wordt  in  het  licht  gesteld;  b,  de  voornaamste 
bezwaren  tegen  haar  beoordeeld  en  wederlegd  worden;  en  c* 
de  voordeelen  uit  de  bel^denis  des  geloofs  voortspruitende, 
worden  opgesomd.  —  Ontegenzeggelijk  is  dit  in  eenen  echt 
Evangelischen  zin  geschreven  werkje  zeer  geschikt  om  tot  het 
doen  van  bel^'denis  op  te  wekken,  en  haar  te  bevestigen  en 
levendig  te  houden  b\j  hen  die  reeds  ledematen  zgn.  —  De 
w^ze  van  behandeling  echter  hadden  wij  wat  beknopter  ge- 
wenscht.  De  volledigheid  en  duidelijkheid  behoefden  er  geene 
schade  door  te  l\jden,  als  het  werk  aanmerkelyk  wierde  be- 
kort; vooral  de  tweede  afdeeling  is  niet  van  breedvoerigheid  vr$ 
te  pleiten.  Ook  zou  het  klein  Svo.  formaat  voor  zulk  een 
werlye  de  voorkeur  verdienen  boven  het  groot  8vo.  Een  der 
weinige  aanmerkingen  die  wy  onder  het  lezen  hebben  gemaakti 


C.  £•  W.  BB  WU3,  OVEB  HET  DOBK  TAK  BElUO£KIS.     3 

willen  w9  overigens  niet  teraghonden.  Z\|  ^betreft  de  Traag 
yan  jszus  aan  Zgne  Jongeren  (Joh.  ti:  67):  nWiU  gtj lieden 
Mk  mei  weggaan  f*  De  Heer  de  wus  zegt  (bL  18):  dat  de 
Heer  hen  daardoor  wilde  beproeven.  Naar  dnSs  gevoelen  is 
die  voorstelling  niet  overeen  te  brengen  met  de  hoogere  weten- 
icbap  Tan  jezus.  Hy  —  die  zeggen  kon  (vs.  64):  nDaar  zijn 
tommtgen  van  ulieden  die  met  gelooven'\  en  die,  zooals  johaxxes 
er  bijvoegt:  nvan  den  beginne  met  me  sij  waren  die  met  ge~ 
loofden^  en  wie  Juj  was  die  Hem  verraden  zou'*  —  behoefde 
Zgne  Jongeren  niet  op  de  proef  te  stellen.  Yeleer  gaven  o.  i. 
de  woorden  van  jezus  een  vast  vertrouwen  op  de  gehecht- 
heid Zgner  Jongeren  aan  Hem  te  kennen,  zoodat  de  vraag 
nit  bonnen  mond  eene  verzekering  uitlokt,  die  Hem  aange- 
naam moest  zgn,  in  een  oogenblik  toen  de  groote  menigte,  die 
zich  niet  door  naauwe  banden  met  jezus  vereenigd  gevoelde, 
Hem  had  verlaten. 

Wij  wenschen  den  verdienstelijken  Schr^ver  dat  zjjn  echt 
Evangelisch  woord  r^jke  vruchten  moge  dragen. 


AfsekeidS'Bede  te  Vrovwepoldery  en  Intreé-Bede  te  St»  Anna 
ter  Muiden j  gehouden  25  Maart  en  1  April  1855,  door  h. 
Q.  jA.2rssEy.  Uitgegeven  ten  voordeele  der  Diaconie  te  Vrouwe» 
polder.  Te  Middelburg  ^  bij  van  Benthem  en  Jutting.  In  gr. 
8w.   44  W.  ƒ  :-40. 

Volgens  de  nederige  betuiging  van  den  Eerwaarden  Schrij- 
ver, werden  deze  leerredenen  geenszins  door  hem  voor  de  pers 
bestemd,  en  maken  zïj  ook  op  geenerlei  kunstwaarde  aan- 
spraak, maar  zijn  alleen  uitstortingen  van  een  vol  gemoed. 
Boeh  zoodanig  een  hartelijk,  algemeen  bevattelijk  en  regt  stich- 
telijk woord  was  juist  gepast,  zoo  wel  b\j  het  afscheid  te 
Vrouwepolder,  als  b^  de  intrede  te  Sint  Anna  ter  Muiden. 
Te  Vrouwepolder  toch  had  een  meer  dan  gewoon  gevoel  van 
imiige  betrekking  den  Leeraar  en  de  Gremeente  acht  jaren  lang 
▼erbonden,  met  eenen  band  die  door  vele  beproevingen  was 
versterkt  en  geheiligd  geworden;  te  Sint  Anna  ter  Muiden, 
Bgne  geboorteplaats,  was  de  Leeraar  met  algemeene  stemmen 
beroepen,  en  trad  hg  op  als  opvolger  van  zynen  overleden 
▼ader,  die  daar  veertig  jaren  het  Evangelie  verkondigd  had, 

1* 


4  H.  Q.  JANSSEK,  AFSOHEIDS-REDE ,  EN  INTBEÊ-BEDE. 

Dat  beide  die  leerredenen  met  een  uitstekend  genoegen  en 
onder  heilige  aandoeningen  zijn  aangehoord  lijdt  geenen  twij- 
fel, en  het  bevreemdt  ons  niet  dat  de  uitgave  er  van  zoo 
dringend  werd  verzocht. 

Eene  enkele  aanmerking  veroorloven  wij  ons  op  eene  overi* 
gens  schoone  plaats.  Op  bl.  26  lezen  w\j:  »Kunt  g\j  *t  n 
voorstellen,  hoe  de  Godsman  (pj^visVs) zQn' eeTuame kerkermuren 
te  Bome,  waar  hij  gevangen  was,  deed  weergalmen  van  z^'n' 
zuchten  en  gebed,  en  hoe  hij  de  gevangenis  herschiep  in  een 
heiligdom,  waaruit  hy  met  mond  en  pen  voor  de  hem  dier- 
bare gemeente  bad  en  predikte,  toen  zijn  levend  woord  haar 
niet  bereiken  kon  ?"  —  Die  neenzame  kerkermuren*'  geven  den 
hoorders  eene  verkeerde  voorstelling  van  paülüs'  toestand  te 
Rome,  zoodat  zij  zich  den  Apostel  denken  als  daar  opgesloten 
in  eene  gevangenis.  Uitdrukkel^'k  echter  wordt  door  lukas, 
in  het  laatste  Hoofdstuk  z^*ner  Handelingen,  vs.  16,  berigt, 
dat  ))aan  paültjs  werd  toegelaten,  op  zich-zelven  te  wonen 
met  den  krijgsknecht  die  hem  bewaarde*';  van  die  vrijheid 
werd  door  paulus,  blykens  hetzelfde  Hoofdstuk,  vs.  23  en  30, 
gebruik  gemaakt;  zoodat  h^,  ofschoon  geketend,  in  z\$ne  eigene 
woning  verbleef.  Verzuimd  is  ook  de  tekstwoorden  boven  de 
tweede  leerrede,  zoo  als  boven  de  eerste,  te  drukken. 

W^*  bevelen  deze  leerredenen  ter  lezing  aan;  z^'  doen  den 
£erw.  JANSBEN  kennen  als  een  voortreffelijk  Evangeliepredi- 
ker, en  zullen  b\j  ieder  aangename,  regt  godsdienstige  in- 
drukken nalaten. 


De  Heer  heeft  meer  dan  dU  om  u  te  geven*  Leerrede  over 
2  Chron.  xxv:  9**,  gehouden  in  de  Pieterskerk  te  Leiden  den 
22"^  April  1855,  na  het  afsterven  van  den  Hoogleeraar 
ANTONiE  NIEBMEIJEK,  door  N.  G.  KIST.  Te  Leiden,  bij  D.  J. 
CouVëe.  1855^   In  gr.  8vo.  28  hl. 

Wy  durven  niet  beslissen  wien  deze  leerrede  meer  vereert, 
den  nog  jeugdigen  Hoogleeraar  die  er  in  herdacht  wordt,  of 
wel  zijnen  meer  bejaarden  ambtgenoot,  die  met  zóó  groote 
ingenomenheid  en  achting  en  op  zóó  gepaste  w\jze  over  hem, 
en  met  zóó  diepe  droefheid  over  z\jn  aandoenl^'k  en  algemeen 
betreurd  aftterven  spreekt.    Niet  ligt  kon  aan  den  waardigen 


X.  o.  KIST,   LEEBBEDE.  5 

KIEBMEUEB  eeno  meer  betamel^ke  halde,  in  het  midden  der 
Gemeente,  gebragt  worden  dan  door  dezel^'k-of  lofrede,  waar- 
in het  hart  waarheid  spreekt  zonder  overdrgying,  en  de  mensch 
geprezen  wordt,  zonder  dat  de  hooge  Grod,  die  gaf  en  nam, 
wordt  Toorb\jgezien.  Wat  zeg  ik?  Juist  daartoe  is  geheel  de 
toespraak  ingerigt,  om  de  Gremeente,  die  niebmeijeb  gaarne 
hoorde ,  en  allen  die  hem  lief  hadden  en  waardeerden  en  in  het 
heil  der  Kerk  en  der  Hoogeschool  belang  stellen,  tot  stille, 
dankbare  berusting  in  Grods  ondoorgrondel^'ken  wil  te  stem- 
men en,  bij  zóó  smartelijk  verlies,  met  goede  hoop  voor  de 
toekomst  te  yervullen.  Dat  doel,  hopen  w^*,  zal  door  de 
▼oordragt  en  daarop  gevolgde  uitgave,  onder  Gods  zegen,  reeds 
bereikt  z$n  bg  velen.  Maar  opdat  niemand  buiten  z^ne  schuld 
onkundig  bl^ve  van  den  schat  dien  Leiden  in  niebheueb  be- 
zeten en  verloren  heeft,  bevelen  wy  de  verspreiding  dezer 
leerrede  aan;  van  wier  verkoop  mede  de  bereiking  afhangt 
van  een  bi|}zonder,  door  den  Hoogleeraar  niet  genoemd,  maar 
ligtel^k  te  gissen  doel. 


BijhéUche  Zonen  en  Dochteren.  Door  s.  van  disbel,  F.  2).  M. 
Te  Amsterdam^  hij  Joh\  van  der  Hey  en  Zoon.  1855.  In 
U.  8vo.  192  bL  f  :  -  90;  op  beat  papier  in  verg.  Unnen  band 
ƒ  1-80. 

't  Is  geen  wonder  dat  in  eenen  ^d  waarin  nieuwe  be- 
werkingen van  Bijbelsche  Mannen,  Vrouwen  en  Kinderen  het 
licht  zien,  ook  een  werkjen  over  Bijbelsche  Zonen  en  Doch- 
teren verschijnt.  Daarenboven  ligt  er  iets  eigenaardigs  in  het 
plan  van  den  Schrijver:  h\j  wilde  de  betrekking  schetsen  waar- 
in kinderen  tot  hunne  ouders  in  den  Bybel  voorkomen.  —  In 
vele  opzigten  geeft  h^*  .daarin  blijken,  van  bekwaamheid  en 
godsdienstigen  zin.  Immers  de  voornaamste  personen,  die  in 
den  B^bel  in  betrekking  tot  hunne  ouders  verschijnen,  wor- 
den kort,  maar  zaakrijk,  in  het  Evangelisch  licht  behandeld, 
onder  b^voeging  meestal  van  juiste  en  ten  deele  zeer  treffende 
opmerkingen.  —  Het  verwonderde  ons  echter  en  deed  ons 
zelfs  leed,  in  een  werk,  dat,  op  den  titel  af,  door  vele  on- 
ervarenen  in  de  H.  Schrift,  zal  gelezen  worden,  hier  en  daar 
de  historische  trouw  der  oude  oirkonde  te  zien  in  twijfel  getrokken. 


6  S.  VAX  DISSEL,  BUBELSCHS  ZOXEN  E!^  DOOHTEBEK. 

Zoo,  b.  Vm  schrijft  vak  dissel  (bl.  25):  »Wij  meenen  grond 
te  hebben  om  te  stellen,  dat  abraham  het  bevel,  om  izaëk 
te  offeren,  niet  van  God  zal  hebben  ontvangen,  maar  het  hem 
voorkwam,  als  of  hij  het  ontvangen  had.'*  —  Ook  bevreemdt 
het  ons  dat  de  Schrijver  niet  ten  minsten  eenige  bladzijden 
aan  jeZüs  en  Diens  betrekking  tot  jozef  en  haria,  maar 
vooral  tot  mabia  gewijd  heeft.  Hij  die  zich  ook  als  den  eenig 
volmaakten  Menschenzoon  heeft  doen  kennen,  had^ onder  de 
B^jbelsche  Zonen  niet  mogen  en,  wegens  vele  berigten  in  de 
EvangeÜën  (o.  a.  MeUth.  xn:  46—50,  Luk,  n:42 — 52;  Joh.Jt: 
3 — 5  en  xnc:  25 — 27),  niet  behoeven  te  ontbreken.  —  Voor 
een  te  Westerschen  tint  bij  Oostersche  verhalen  moet  de  Schrij- 
ver zich  mede  wachten;  had  van  dissel  dat  gedaan,  dan  zou- 
den wij  op  bl.  116,  waar  van  buth  op  den  akker  van  boas 
gesproken  wordt,  niet  lezen:  dat  »eene  fatsoenlijke  vrouw  zich 
misschien  wel  blootstelt  aan  den  spot  en  de  versmading  van 
meiden  en  Jmechts,  en  om  de  laffe  aardigheden  van  den  min- 
deren stand  te  moeten  aanhooren". 

In  weerwil  echter  van  de  aangeduide  gebreken  en  leemten, 
dwingt  het  werk  ons  de  betuiging  af,  dat  beide  t)uder8  en 
kinderen  er  veel  uit  kunnen  leeren. 


Beknopte  Oeachxedema  der  Boomsck'KathoUeke  Kerk^  na  de  Her" 
vorming^  van  het  Protestantsche  standpunt  beschouwd.  Een 
Leeshoekfe  voor  Protestantsche  Huisgezinnen  ^  Catechisatiên  en 
Zondagsscholen.  Te  Amsterdam^  bij  C.  L.  Brinkman.  1855. 
In  kl.  8vo.    175  W.  ƒ  :-40;   Uj  ^htallen  ƒ8-: 

Uit  het  Yoorberigt  vernemen  wQ  dat  dit  werkjen  uit  het 
Hoogduitsch  is  overgezet;  hetgeen  op  den  titel  niet  staat  uitge- 
drukt. Het  heeft  ten  doel:  de  Protestanten  met  de  Geschie- 
denis der  Roomsche  Kerk  bekend  te  maken,  om  hen  daardoor 
van  den  eenen  kant  tot  waakzaamheid  en  bedachtzaamheid, 
en  van  den  anderen  kant  tot  billijkheid  en  regtvaardigheid  te 
stemmen.  In  vier  Afdeelingen  wordt  eene  schets  gegeven:  vaa 
de  Pausen;  de  monniken-orden;  de  twisten  in  de  Roomsche 
Kerk;  en  hare  uitbreiding  zoo  door  den  arbeid  der  Zendelin- 
gen als  door  vervolgingen,  van  de  zestiende  eeuw  tot  op  onze 
dagen;  waarbij  door  den  Vertaler  in  een  Aanhangsel  gevoegd 


BEKXOPTS  GE8GH.  DSB  BOOUSCB*KATHOLISKB  KEBK.  7 

ia:  een,   grootendeels  aan  olasius  ontleend,  overzigt  van  de 
Geschiedenis  der  Roomscbe  Kerk  in  Noord*Nederland. 

Het  boekjen  is  met  groote  on  party  digbeid  gesdhreven,  en 
Terscbaft  den  Protestant  niet  alleen  wapenen  tot  verdediging 
Tan  sgn  geloof,  maar  ook  nuttige  lessen  en  voorbeelden  ter 
navolging.  Van  de  eene  zijde  vertoont  het  de  donkere  scha- 
duw van  de  Boomsche  Eerk:  in  hare  heerschzucht,  hardheid 
ea  wreedheid  jegens  andersdenkenden;  in  de  Jansenistische, 
Constitutie-  en  Quiëtistische  verdeeldheden,  die  haar,  niettegen- 
staande hare  hoog  geroemde  eenheid,  beroerden;  en  in  hare 
werktoigelykheid,  en  dweepzucht,  die  den  hoogsten  trap  be- 
reikte in  de  onmenschel^'ke  orde  van  La  Trappe;  terw^l  het 
oordeel  over  de  JezuTten  zeer  ongunstig  luidt.  Van  de  andere 
sjjde  verzw^gt  het  't  goede  niet  door  sommige  hoogere  en 
lagere  geestelijken  en  leeken,  en  door  de  Orden  der  TheatQ- 
Den,  Visitat^nen,  enz.  gesticht.  Fiuppüs  van  neri,  fraks 
TAN  SALES,  CU  ANGELA  VAN  BBE80IA  ontvangeu  den  lof  die  hun 
toekomt.  BossuëT  en  fékélon  worden  in  hunne  betrekking 
tot  elkander,  in  hun  verschil  van  aanleg,  in  hunnen  twee- 
spalt, en  in  hunne  onderscheidene  verdiensten  voorgesteld. 
Met  uitstekend  genoegen  hebben  wij  de  bladz^den  gelezen  aan 
TcrcBHTics  DE  PAüLA  gew^d,  die  met  zelfopoflferende  liefde  voor 
CHRISTUS  en  z^ne  lijdende  broederen  leefde,  en  de  Roomscbe 
Kerk  tot  veel  hooger  sieraad  strekt  dan  eene  menigte  van 
hare  beuzelende  Heiligen.  Vond  de  edele  man  onder  Protes- 
tanten en  Roomschgezinden  vele  echte  navolgers,  hoe  spoedig 
zou  dan  de  klove  die  de  Christenheid  scheidt,  gedempt  zijn, 
en  de  ë^ne  heilige  algemeene  Christelijke  Eerk  met  de  ge- 
meenschap der  heiligen  niet  enkel  met  de  lippen,  maar  ook 
met  hart  en  daden  beleden  worden! 

De  Uitgever  heefb  voor  goed  papier  en  een  goeden  druk  ge- 
asorgd,  en  nevens  den  Vertaler,  wiens  gekuischte  taal  en  styl 
aan  geene  overzetting  doen  denken,  eer  van  z\jn  werk.  W^' 
kunnen  het  wél  geschreven  en  nette  boekjen  aanprezen. 


JOBN  DE  WTCLIPFB,  Efigêlondi  Hervormer  vóór  de  Hervorming* 
Naar  het  Engelsch,  van  Dr.  eobert  vaüohaiï,  door  Dr.  a. 
w.  VAN  GAMPBK,  Predihxnt  te  Opperdoes.    In  Twee  DeeUn. 


8  Dr.  BOBXBT  YAUGHAir, 

Eer&tê  DeeL   Met  vignet.    Te  TiW,  bij  H.  C.  A.  Campagne. 
1855.   In  gr.  8vo.   IV  en  235  hU 

De  titel  van  dit  boek,  en  de  Voorrede  van  den  Vertaler 
deden  het  ons  met  vooringenomenheid  in  handen  nemen,  en 
"w^  vonden  ons  bg  de  lezing  in  onze  verwachting  niet  bedro- 
gen. De  naam  van  wiclef  —  wtcliffe,  of  de  wycupfe 
naar  z^'ne  geboorteplaats,  volgens  onzen  Schrijver  —  is  als 
een  der  voorloopers  en  wegbereiders  der  Hervormers  wèl  be- 
kend, maar  minder  z^'n  het  z^'ne  stellingen,  de  oorsprong  en 
ontwikkeling  zijner  denkbeelden,  z^'ne  afkomst,  lotgevallen, 
en  werkzaamheden,  terwijl  z\jne  eerste  vorming,  en  de  ge- 
beurtenissen zgner  kindschheid  en  jongelingsjaren  in  het  duis- 
ter schuilen.  Niet  vreemd  zal  ons  het  laatste  van  zulk  een 
man  voorkomen,  b^  de  overweging,  dat  wiclef*s  adellijke  fa- 
milie zich,  door  de  hervorminggezin  de  ondernemingen  van  hun- 
nen voor  een  ketter  verklaarden  nabestaande,  veeleer  onteerd 
dan  vereerd  rekende,  en,  met  de  voor  een  groot  deel  tot  op 
den  huldigen  dag  Boomsch  gebleven  bevolking  van  het  kleine 
vlek  waar  hQ  naar  de  hoogste  waarschijnlijkheid  het  levens- 
licht zag,  de  betrekking  die  z^'  op  hem  had  zocht  te  ver- 
bergen. 

Mëër  weten  w^  van  zyn  verblijf  te  Oxford,  bepaaldelyk 
uit  den  t\jd  toen  h\j  aldaar  z^ne  w\jsgeerige  en  godgeleerde 
voorlezingen  hield,  waarin  h\j  z\jnen  Christelijken,  tegen  de 
heerschende  Kerk  gekanten  zin  aan  den  dag  legde,  dien  hQ 
door  z^'ne  uitgegeven  schriften  in  ruimer  kring  zocht  te  ver- 
breiden. De  duizenden  studenten  door  welke  die  akademie- 
Btad  toen  bezocht  werd  —  in  1348,  vóór  de  groote  pest,  re- 
kende men  zelfs  op  een  getal  van  dertig-duizend  —  en  de 
toegenegenheid  waarmede  wiclef  gehoord  werd,  deden,  bg 
de  groote  zucht  tot  verbetering  van  de  misbruiken  in  Kerk 
en  Staat,  die  zich  toen  in  Engeland  openbaarde,  z\Jne  gevoe- 
lens meer  ingang  vinden,  dan  men  anders  had  mogen  ver- 
wachten in  eene  eeuw  waarin  de  boekdrukkunst  nog  niet  uit- 
gevonden was,  en  het  ongebaande  en  onveilige  der  openbare 
wegen,  en  de  slechte  vervoermiddelen  het  onderling  verkeer 
zeer  belemmerden.  Sporen  van  de  duistere  en  spitsvondige 
scolastiek  der  Middeleeuwen  z\jn  ook  in  wiolef*s  schriften 
te  vinden.    Maar  moedig  trad  hy  op  tegen  de  alles  overwel- 


JOHK  DE  WTCLIFFE.  9 

digende  Hiërarchie ,  bestreed  de  ongeregeldheden  der  bedel- 
monniken, verdedigde  de  regten  der  Kroon  tegen  de  heersch- 
en  flchraapzucht  van  het  Pausel^ke  hof,  en  waagde  het  zelfs  — 
een  groot  bestaan  op  z^jn  standpunt  van  Hoogleeraar  en  Pries- 
ter —  het  geldende  leerstelsel  aan  te  randen.  Met  de  Heilige 
Schrift  in  de  hand,  die  l^j  voor  den  grooten  regel  van  geloof 
en  wandel  hield,  verwierp  h\j  de  transsubstantiatie-leer,  en 
deelde  omtrent  het  geloof  en  de  Christel^ke  liefde,  omtrent  da- 
gel^kache  en  doodzonden,  en  omtrent  de  aflaten  en  vereering  der 
Heiligen,  begrippen  mede,  die  hem  den  naam  van  ^Patriarch 
der  Protestanten"  waardig  maken*  Was  zijn  invloed  op  ge- 
leerden en  op  velen  uit  het  volk  groot,  ook  onder  de  aanzien- 
lijken vond  hij  magtige  beschermers,  die  z^ne  diensten  inrie- 
pen in  de  toen  gevoerd  wordende  onderhandelingen  met  het 
Pauselijke  hof  van  Avignon.  Maar  groot  was  ook  de  tegen- 
,  stand  der  hooge  geestelijkheid,  waardoor  h^  zich  echter  niet 
liet  afschrikken  van  het  volharden  in  z\jne  pogingen  tot  ver- 
betering z^ner  t^dgenooten. 

De  Schryver  heeft  geene  moeite  ontzien,  om  door  het  ver- 
zamelen van  de  noodige  bouwstofièn,  en  door  de  ijverige  be- 
studering van  de  talrijke  handschriften  van  wiclef*s  schriften, 
die  te  Oxford  en  elders  aanwezig  z^n,  aan  zijn  werk  eene 
blgvende  waarde  b\j  te  zetten.  Ter  afwering  der  beschuldi- 
ging van  inconsequentie,  door  wiolep*s  vijanden  tegen  dezen 
ingebragt,  bevlijtigt  h^  zich,  den  tijd  der  uitgave  van  z^'ne 
verschillende  schriften  uit  inwendige  ken  teekenen  op  te  sporen, 
en  doet  ons  zien,  hoe  veel  meer  ontwikkeld  zijne  latere  denk- 
beelden boven  de  vroegere  waren.  Het  boek,  voor  den  ge- 
leerden stand  in  de  eerste  plaats  bestemd,  zal  echter  ook  door 
iederen  beschaafden  lezer  met  vrucht  kunnen  gebruikt  wor- 
den. De  S.  bepaalt  zich  toch  niet  tot  wiclef,  dien  h\j  spre- 
kende en  handelende  laat  optreden,  maar  maakt  ons  ook  be- 
kend met  den  maatschappelgken  en  zedel^'ken  toestand  des 
volks,  met  de  gesteldheid  van  het  platteland,  van  Londen 
en  andere  steden,  en  met  de  eigenaardige  gewoonten  en  le- 
venswijze van  dien  tijd,  en  deelt  z\jne  opmerkingen  mede 
over  ROGBB  BACON  en  andere  beroemde  mannen.  Met  genoe- 
gen lazen  wy  zyne  beschrijving  van  schoone  natunrtooneelen, 
van  Oxfords  vroegeren  bouwtrant,  collegiën,  en  van  het  stu- 
dentenleven aldaar. 


10  Dr.  BOBERT  YAUGHAK,  JOHH  DB  WTCLIFFE. 

Het  portret  van  den  Hervormer,  naar  het  origineel «  dat  in 
de  pastorij  te  Wjcliffe  bewaard  wordt,  versiert  dit  DeeL 
Het  Tweede  of  laatste  zien  w\j  met  verlangen  te  gemoet. 


Hét  Leven  van  den  Menaeh.  Wenken  en  Baadgevingen  tot  he^ 
h<md  der  gezondheid  en  ter  voorbehoeding  van  ziekte^  door  h. 
M.  DUPARC,  Doctor  in  de  GeneeS"  en  Verloskunde^  Lid  van 
onderscheidene  Binnen'  en  BvUenlandsche  geleerde  Oenootschap^ 
pen,  Praktiserend  Geneesheer  te  Amsterdam.  Te  Amsterdtm^ 
bij  Allart  en  van  der  Made.  1855.  In  kL  Bvo.  167  bL  /  l'i 

Sedert  BUFELA.2n>*fl  Kunst  om  het  menscheUjk  leven  te  verleg' 
gen,  waarmede  een  nieaw  tijdperk  in  de  Makrobiotiek  begon- 
nen is,  voor  het  eerst  werd  nitgegeven,  z\jn  omstreeks  zestig 
jaren  verloopen,  en  gedurende  dat  lange,  meer  daneene  halve 
eeuw  omvattende  tydvak,  heeft  op  het  g^hied  dw  Gezondheids' 
leer  evenmin  als  op  dat  der  overige  geneeskundige  wetenschap» 
pen,  stilstand  plaats  gehad.  Integendeel  heeft  die  hoogst  ge- 
"v^igtige  en  met  de  belangen  der  maatschappy  op  het  naauwst 
verbonden  tak  van  wetenschap,  vooral  in  den  laatsten  tjjd, 
niet  alleen  aanmerkelijke  uitbreiding  gekregen,  maar  tevens 
Typere  en  betere  vruchten  opgeleverd.  Zelfs  zou  men  te  i^gt 
kunnen  beweren  dat  de  gezondheidsleer  op  haar  tegenwoordig 
standpunt,  in  vergelyking  van  vroegeren  t^d,  geheel  van  ge- 
daante veranderd  is,  en  vooral  een  meer  stellig  en  minder  sub- 
jectief karakter  heeft  aangenomen.  Daartoe  hebben  het  meest 
by gedragen  de  aanwending  en  toepassing  van  vele  in  de  on- 
derscheidene Natuurwetenschappen  gemaakte  ontdekkingen;  het 
zorgvuldig  gebruik,  dat  men  van  vele,  door  de  beoefening  der 
statistiek  aan  het  licht  gebragte,  waarnemingen  of  feiten  ge- 
maakt heeft;  en,  eindelyk,  het  naauwer  verband,  waarin  de 
gezondheidsleer  met  het  tegenwoordig  standpunt  der  Physio- 
logie  gebragt  is.  In  laatstgenoemd  opzigt  mag  men  bovenal 
aan  de  bekende  werken  van  jonathan  pebbira,  jjlqob  molb- 
8CB0T  en  den  Hoogleeraar  dondebs  groote  verdiensten  toeken- 
nen. Wilden  wy  deze  tot  maatstaf  nemen,  om  er  de  waarde 
van  het  bovenstaand  werkje  van  den  Heer  dupabc  naar  af 
te  meten,  dan  zonden  wy  welligt  geacht  worden  hieraan  te 
hooge  eischen  te  stellen,  daar  een  populair,  voor  lezers  uit 


H.  H.  BUPABC,  HET  LEVEN  VAN  DEH  MEK8CH.       11 

alle  standen  bestemd  geschrift  allezins  aan  z\jne  bestemming 
beantwoorden  kan,  zonder  op  streng-wetenscbappelyke  ver- 
diensten aanspraak  te  kannen  maken.  W\j  willen  daarom  de 
nWenken  en  Baadgevingen  tot  behoud  der  gezondheid  en  ter  voor^ 
lehoeding  van  ziekte**  alleen  van  bet  standpunt  beschouwen,  dat 
ons  door  hare  strekking  wordt  aangewezen,  doch  meenen  dat 
ook  hQ  het  bezigen  van  dezen  maatstaf  ons  oordeel  niet 
gonstig  zijn  kan.  De  Inleiding  begint  met  de  woorden  van 
göthb:  nSüaeea  LehefC\  etoz.,  die  reeds  hufelakd  als  motto  voor 
zgn  vroeger  aangehaald  werk  geplaatst  heeft*  Uit  dat  gezegde 
wordt  aanleiding  genomen  om  de  waarde  van,  en  de  liefde  tot 
het  leren,  gel\jk  deze  laatste  den  mensch  is  ingeschapen,  aan 
te  w^sen  en  te  betoogen.  nNiet  slechts*'  —  zoo  laat  de 
Schrijver  zich  hooren  -—  nden  zoogenaamden  gelukkige,  den 
magtige,  den  r\jke,  den  geachte  vervult  dat  verlangen,  maar 
het  18  niet  minder  levendig  in  den  arme,  den  onderdrukte, 
den  verbannene,  den  vervolgde,  den  in  een  donkeren  kerker 
flmachtende,  den  op  het  ziekbed  uitgestrekte,  den  b\j  het  graf 
zgner  geliefden  treurende*',  enz.  —  nMaar  het  is  tevens  en  niet 
minder  eén  der  heiligste  pligten  van  den  mensch,  die  heerl^ke 
gave  des  Scheppers  te  waardeeren ,  niet  roekeloos  in  de  waag- 
schaal te  stellen  ofte  verspillen,  dat  is:  voor  het  behoud  van 
ziyn  leven  te  zorgen,  en  elk  middel  aan  te  grepen,  het  zoo 
veel  mogel$k  uit  te  rekken,  om  aan  het  doel  van  z^'h  aan- 
wezen op  dit  ondermaansche  al  meer  en  meer  te  Voldoen  en 
de  som  Van  zijn  geluk  op  aarde,  en  vandatdermaatschappg, 
waarin  hg  leeft,  te  vermeerderen."  Doch  wy  mogen  niet 
meer  afechqjven,  dewgl  wgi  bg  het  verlangen  om  den  lezör- 
zelven  te  laten  oordeelen ,  ons  aan  te  groote  uitvoerigheid  zon- 
den schuldig  maken.  Naar  ons  inzien,  is  de  st\jl  van  den 
Schrijver  veel  te  overladen,  en  ontbreekt  het  tevens  te  dik- 
wgls  aan  juiste  redenering,  om  tot  overtuiging  van  den  lezer 
te  kunnen  leiden,  of  dezen  voor  het  door  hem  behandeld  on- 
derwerp in  te  nemen.  Ook  de  verdere  inhoud  der  Inleiding 
18  weinig  geschikt  om  die  belangstelling  op  te  wekken.  Om, 
namelijk,  het  vooroordeel  en  de  onkunde  der  menschen  als  de 
twee  voornaamste  bronnen  te  doen  kennen,  waaruit  hunne 
verkeerde  handelingen  en  valsche  begrippen  ten  opzigte  der 
gezondheid  voortspruiten,  wordt  gewezen  op  het  nte  laat  in- 
roepen van  geneeskundige  hulp;   het  loepen  naar  den  een  of 


12  H.  M.  DUPASC, 

ander  apotheker  of  befaamden  kwakzalver;  het  gebruik  van 
levens-elixers ,  goadtioctaren ,  wonder-essensen ,  astralische  zou- 
ten, tooverringen ,  amuletten,  talismails,  van  den  steen  der 
wijzen,  en  zoo  vele  andere  gedrochtel^jke  voortbrengselen  van 
bijgeloof  en  onkunde ;  op  de  handwaarzegkunde  en  raadpleging 
van  afgestorvene  geesten;  het  raadplegen  van  wonderdoctoren 
en  het  gebruik  van  geheime  middelen***  Om  nu  deze  en  an- 
dere misbruiken  te  doen  ophouden,  daartoe  werden,  zoo  als 
de  Schr^ver  zegt:  »in  eenige  gemoedelijke  vr\je  oogenblikken, 
de  volgende  dieet-  en  gezondheids-regelen  voor  het  niet-ge- 
neeskundig  publiek  te  boek  gesteld**. 

Het  werkje  zelf  is,  zonder  verdere  rustpunten  aan  te  bie- 
den, in  twee  Afdeelingen  gesplitst,  waarvan  de  eerste  (van 
bl.  5 — 118):  LeefregeU  tot  het  bewaren  der  gezondheid^  ^Qi^r^eA,^ 
(bL  114 — 167):  Leefregelen  tot  voorbehoeding  van  ziekte  bevat. 
In  de  eerste  Afdeeling  leest  men  (bL  17)  de  volgende  waar- 
schuwing tegen  het  gebruik  der  corsetten :  »Green  van  alle  lief- 
hebbers van  de  beeldende  kunsten,  die  de  Yenus  di  Medici 
van  het  Vaticaan  te  Bome  vereeren,  hebben  het  voor  hunne 
kunstgenooten  kunnen  verantwoorden,  om  ten  huwelijk  te  vra- 
gen eene  vrouw  even  als  eene  wesp  in  twee  stukken  gedeeld; 
en  zullen  veel  liever  aan  de  Turksche  vrouwen  met  hare  on- 
gedwongene  kleederen  en  dien  ten  gevolge  breedere  schouders 
en  ruimere  borstholten  de  voorkeur  geven.  In  stede  dat  de 
onderste  ribben  naar  behooren  tot  het  ademhalen  kunnen  mede- 
werken, immers  om  b^  het  inademen  de  uitzetting  der  borst 
gemakkelijk  te  maken,  oefenen  zoo  wel  keurslijven  als  kor- 
setten eene  nadeelige  drukking  op  deze  beenderen,  de  maag 
en  de  onderbuiks-ingewanden  uit,  dringen  en  verplaatsen  ze 
uit  hare  natuurlijke  en  voor  de  gezondheid  noodzakel\jke  lig- 
ging, vernaauwen  de  ruimte  der  borst,  belemmeren  de  bewe- 
ging van  het  middelrif  en  inzonderheid  der  beide  longen,  twee 
voor  de  instandhouding  van  het  leven  hoogst  belangryke  en 
edele  ingewanden,  waarin  het  bloed  met  de  zuivere  damp- 
kringslucht,  dat  algemeene  Ie vens voedsel ,  vermengd  wordt,  ten 
einde  aldus  gezuiverd,  op  nieuw  geschikt  te  zyn,  om  door  het 
ligchaam  rondgevoerd  te  worden;  voorts  doet  het  snoeren  van 
het  korset  kanker  in  de  borst,  tering  (75  procent  van  alle 
teringlijders  in  groote  steden  is  het  slagtoffer  daarvan),  bleek- 
zucht  en  de  vreeseljjkste  misvormingen  en  de  wanstaltigheden 


BET  LSVXK  TAK  I>BH  MEKSCH.  13 

ontstaan**,  enz.  Ter  loops  moeten  wij  aanmerken  dat  het 
bloed  in  de  longen  niet  met  de  lacht  vermengd  wordt,  en  dat 
de  Schryyer,  hij  de  opgaaf  der  prooentische  verhouding  tns- 
schen  de  longtering  en  het  dragen  van  corsetten,  de  natuur- 
lijke evenredigheid  der  beide  seksen  voorbijgezien  heeft. 

In  de  tweede  Afdeeling  wordt  gehandeld  nover  de  groote 
sterfte  üer  kinderen  in  de  eerste  levensjaren;  over  vermage- 
xing  zonder  ziekte;  de  inenting  der  koepokken;  het  tanden- 
krijgen;  de  nadeelen  der  kunstmatige  middelen  om  de  kinde- 
ren te  leeren  loopen;  over  de  aandoeningen  en  ziekten  van 
het  hoofd;  over  borstl\jden;  slechte  sp^svertering;  en  over  den 
aanleg  tot  kromming  of  verbuiging  der  ruggegraat*'*  Op  bl.  131 
gaat  de  Schqjver  over  tot  het  bespreken  der  ziekten  die  aan 
den  leeftgd  van  zeven  tot  veertien  jaren  eigen  z^'n.  Als  zoo- 
danige worden  genoemd:  nl)  de  bekende  St«  Vitusdans;  2)  de 
epilepsie;  3)  oog-ontstekingen;  4)  verkrommingen  der  rugge- 
graat".  Vervolgens  wordt  de  ker~inBrUing  of  herhaling  der 
koepok-inenting  ter  sprake  gebragt,  en  daarop  worden  weder, 
SEonder  by gevoegde  nommers,  nbloedingen,  huidziekten,  hart- 
ziekten ,  bleekzucht*',  enz.  afgehandeld.  —  Doch  reeds  meer  dan 
genoeg  om  te  doen  blijken,  dat  het  werkje  van  den  Heer  dupabo, 
zoo  wel  naar  inhoud  als  vorm,  te  ver  beneden  het  middel- 
matige gebleven  is,  om  eenigermate  aan  het  doel,  dat  hij  zich 
jnet  de  bewerking  en  uitgave  voorstelde,  te  kunnen  beant- 
woorden. Mogt  de  Schr^'ver  verlangen  met  de  eischen,  waar- 
aan een  zoodanig  geschrift  voldoen  moet,  nader  bekend  ge- 
maakt en  tevens  op  een  uitstekend  voorbeeld  gewezen  te  wor- 
den, h$  leze  en  herleze:  nDe  humt  om  lang  te  leven  en  wel  te 
tterven^'y  enz.,  van  w^len  den  Hoogleeraar  jacob  vosmaer, 
een  boekje,  dat,  hoewel  reeds  in  1815  bewerkt  en  in  1827, 
na  den  dood  des  Schryvers,  uitgegeven,  ^nog  geenszins  ver- 
ouderd is,  naar  alsnog  de  grootste  aanbeveling  verdient.  Daar- 
uit zal  de  Heer  düpabc  de  ware  taal  van  gezond  verstand  en 
levensw^sheid  het  best  leeren  kennen. 


De  Opvoeding  der  2^ntuigen.  Eene  bijdrage  tot  de  leer  van  het 
ondervTïfe,  inzonderheid  van  de  Natuur-  en  Oeneeahundige 
Wetenschappen^  door  a.  c.  b.  suiongab.  Doctor  in  de  Genees- ^ 
HeeU  en  Verloskunde^  Hoogleeraar  bij  de  Geneeskundige  Fa- 


14  6.  C.  Bé  SUBINGAB, 

cuUêU  té  Leydên.     Te  Amsterdam^  bij  J.  H.  Gebhaid  en 
Comp.  1855.  In  gr.  8vo.  IV  en  890  bl. 

Bg  de  menigvnldige  Tertalingen  die  in  ons  Vaderland  het 
licht  zien,  was  ons  de  nitgave  van  dit  oorspronkelgk  Neder- 
landsch  werk  een  aangenaam  Tersch^jnsel.  Gaarne  sollen  onze 
lezers  ons  gewissel\jk  volgen,  wanneer  wQ  in  korte  trekken 
den  hoofcLinhoad  van  dit  boekwerk  voor  hen  trachten  af  te 
schetsen. 

't  Green  de  Schrijver  door  ^opvoeding  der  zintuigen*'  ver- 
staat, wordt  ons  al  dadelgk  b\j  de  Inleiding  dnidel^jker,  hoe- 
zeer w\j  het  reeds  door  de  op  den  titel  nit  sodsseaü  overge- 
nomen woorden  eenigermate  konden  gissen:  nLes  premières 
faeuMe^  qui  se  formeni  et  se  per/ectionnent  en  nous,  sant  les 
sens.  Ce  sont  done  Us  premüres  quil  faudrait  cuüiver;  ce  sont 
les  seules  qu'on  oiibUe,  ou  celles  qu'on  négligé  U  plus.**  Het  is, 
namelijk,  de  oefening  der  gintuigen,  de  behoorlijke  leiding  der 
zinhngelifke  waarneming,  en  men  zou  zich  dos  te  leur  gesteld 
vinden  als  men  hier  diaetetische  voorschriften  voor  het  ver- 
zorgen van  de  zintuigen,  of,  met  andere  woorden:  raadgevin- 
gen voor  het  behoud  van  gezigt  en  gehoor,  enz.  verwachtte. 
Trouwens  dan  zouden  w^  ook  reeds  op  den  titel  anders  moe- 
ten lezen,  gezondheidsleer,  b.  v.,  (en  niet,  ffl\^\s,iiXk,  opvoeding) 
der  zintuigen.  De  Schqjver  heeft,  w^  herhalen  het,  vooral 
op  het  oefenen  en  scherpen  der  zintuigen  het  oog  gehad.  In 
z\jne  Inleiding  ontwikkelt  hg  het  doel  van  de  opvoeding  als 
eene  gel^kmatige  en  natunrlyke  ontwikkeling  van  den  gehee- 
len  mensch,  waarbij  alle  eenzydigheid  moet  vermeden  wor- 
den. H\j  vermeent  dat  b\j  de  ligchamel\jke  opvoeding  wel 
door  de  gymnastiek  in  de  ontwikkeling  der  bewegings-organen 
voorzien  wordt,  maar  dat  men  daarentegen  in  de  ontwikke- 
ling en  oefening  der  zintuigen  veetal  nalatig  blQft. 

In  de  behandeling  nu  van  dit  tot  nog  toe  dikwerf  verwaar- 
loosde onderwerp,  rigt  h^  eerst  de  aandacht  zQner  lezers  op 
de  waarde  der  zintuigen.  Door  hunne  tusschenkomst  staat  de 
mensch  in  verband  met  de  wereld  buiten  hem,  en  de  voort* 
during  van  alle  verrigtingen  die  uit  de  bewerktuiging  der 
dieren  voortvloeien,  is  zonder  de  zintuigen  ondenkbaar.  Voor 
den  mensch  openen  daarenboven  de  zintuigen  de  bronnen  van 
veelsoortige  genietingen ,  en  worden  z\j  do  middelen  van  veredelde 


DB  OPVOSDIHO  BEB  ZIKTÜIGSir.  15 

aandoeningen  en  hoogere  Tatlmarheden  voor  het  Bchoone  en 
ware.  Z$  leveren  de  eerste  stof  waaniit  de  hespiegeling  hare 
afgetrokkene  begrippen  en  algemeene  stellingen  genomen  heeft. 
Daarmede  wU  echter  de  Schrijver  de  oorspronkelgke  vermo- 
gens van  den  geest,  den  zedel^ken  aanleg  van  den  mensch 
nïel  ontkennen;  h\j  noemt  het  eene  onmiskenbare  waarheid, 
die  iifiBtfiTZ  uitsprak,  toen  h^j  hïj  de  woorden:  nNihü  esse  in 
itiMeehi^  quod  non  priua  fuerit  in  8en8u\  toevoegde:  ntdsi  tn- 
Uüechis  ipaê\ 

De  Schr^ver  gaat  vervolgens  over  tot  de  beschoawing  van 
den  eigen  werkkring  die  aan  elk  der  zintuigen  is  aangeweasen* 
Door  het  gevoel,  't  welk  eene  zoo  uitgestrekte  werkplaats  heeft, 
maar  waarvan  de  meest  ontwikkelde  werktuigen  de  vinger- 
spitsen  z\jn,  worden  wij  omtrent  tastbare  eigenschappen  on- 
derrigt,  meer  bepaaldel^k  omtrent  uitgebreidheid,  vorm  en 
plaats,  maar  ook  omtrent  temperatuur  en  gewigt  der  aan  ons 
onderzoek  aangebodene  voorwerpen.  De  indrukken  die  reuk- 
en smaakzin  in  ons  opwekken,  z^n  deels  in  naauwer  verband 
met  het  vegetatieve  leven,  deels  van  meer  subjectieven  aard, 
maar  kannen  echter,  bij  behoorlijke  oefening  en  vergel^king, 
uitstekende  diensten  bewezen  om  ons  oordeel  b^  het  onder- 
scheiden van  verschillende  stoffen  te  geleiden,  zoo  als  by  schei- 
kondige  onderzoekingen  biykt.  Vooral  echter  hebben  oog  en 
oor,  die  beiden  zulke  kleine  werkplaatsen  van  zintuigelijke 
waarneming  z^jn,  eenen  zeer  uitgebreiden  werkkring.  Het  oog 
mag  by  uitnemendheid  het  zintuig  voor  de  natuurkennis  wor- 
den genoemd.  Het  gehoorwerktuig  verkrijgt  vooral  eene  hoo- 
gere beteekenis  door  het  verband  met  de  meest  gewone  teekens 
onzer  denkbeelden,  de  hoorbare  woorden  der  menschel(jke  taaL 

Hoedanige  zekerheid  mag  aan  het  waarnemen  met  de  zin- 
tuigen worden  toegekend?  B^  de  beantwoording  dezer  vraag 
staat  de  Schryver  eenigzins  langer  stil,  en  geeft  onseenover- 
sigt  van  de  w\jsgeerige  gevoelens  dienaangaande  van  epicubcs 
en  KAVT,  en  haalt  daarop  eenige  by zonderheden  aan  omtrent 
de  ervarings-methode ,  zoo  als  die  door  hsbschsl,  whewxll 
en  eoBLXiDmf  wordt  begrepen.  Hy  komt  tot  de  slotsom:  dat 
ervaring  (waarneming  en  proefneming)  de  eenige  oorsprong  is 
van  Natttur-wetenschap.  Hebschel  onderscheidt  de  exacte 
wetenschappen,  de  noodzakelgke  wa^arheden  van  mathemati- 
■chen  aard  van  de  Natuurkundige  wetenschappen,  die  op  inductie 


16  a.  o.  B.  SURDTOARf 

beroBten ;  stüart  ioll  (met  wiens  System  of  Logic  Beferent 
door  de  aanhaling  des  Schr^yers  aanleiding  vond  nadere  ken- 
nis te  maken)  wil  ook  de  mathematische  waarheden  uit  er- 
varing aflq^den.  Dit  twistpunt  heeft  onze  Schryver  niet  aan- 
geroerd. Maar  in  't  algemeen  komt  het  ons  voor  dat  b\f  de 
behandeling  der  bovengestelde  vraag  eigenlek  eene  meer  naanw- 
keurige  scheiding  en  ontbinding  van  verschillende  vragen,  die 
daarin  vervat  zgn,  noodzakelijk  was,  en  dat  door  de  a£Eon- 
derl\jke  onderzoeking  dier  vraagstukken  dit  gedeelte  van  het 
werk  yeel  had  kunnen  winnen.  De  .zinnen  bedriegen  niet, 
daarin  komen  bpicubus  en  kant  overeen;  het  z^n  alleen 
onze  oordeelvellingen  die  onjuist  z\jn,  door  voorstellingen  met 
de  onmiddellyke  indrukken  der  zintuigen  te  verwarren  en 
daarvoor  in  plaats  te  stellen.  Doch  hoedanig  is  nu  de  evi- 
dentie, de  overtuigende  indruk  van  bl^kbaarheid  die  eene 
zintuigelijke  waarneming  heeft?  Hoedanig  die  van  de  eene 
in  vergel^king  met  eene  andere?  Hoedanig  is  deze  evidentie 
in  't  algemeen  in  vergelijking  met  hetgeen  men  mathematische 
evidentie  noemt  ?  Deze  en  dergel^ke  vragen  hadden  w^  gaarne 
gewenscht  dat  meer  byzonder  door  den  geleerden  Schrijver 
onderzocht  waren. 

De  S.  beschouwt  vervolgens  den  invloed  der  zintuigen  op 
ons  zelfbewustz\jn  en  ons  zedelgk  gevoel.  Het  is  met  beiden 
alzoo  gelegen  dat  z^  uit  een  sluimerenden  toestand  door  de 
zintuigen  tot  eenen  werkdadiger  worden  opgewekt;  't  geen  als 
vermogen  aanwezig  was,  wordt  door  de  werking  der  zintuigen 
tot  eene  levende  kracht. 

Door  al  het  gezegde  is  nu  de  weg  gebaand  tot  de  meer 
bepaalde  behandeling  van  het  onderwerp.  Dat  de  zintuigen 
behoefte  hebben  aan  oefening  en  ontwikkeling  wordt  door  den 
Schrijver  op  eene  beknopte  en  overtuigende  wQze  aangetoond. 
De  kunst  om  de  zintuigen  te  gebruiken  moet  worden  aange- 
leerd. Niettegenstaande  het  verschil,  dat  er  tusschen  de  die- 
ren door  hun  onbedriegelQk  instinct,  en  tusschen  den,  voor 
ontwikkeling  bestemden  mensch  bestaat,  is  er  ook  b\j  de  die- 
ren eene  oefening  der  zintuigen  waar  te  nemen,  die  echter 
binnen  veel  enger  grenzen  beperkt  bl\jft. 

Dat  de  zintuigen  door  oefening  volmaakt  kunnen  worden, 
bl\jkt  reeds  vooraf  uit  de  algemeene  phjsiologische  wet:  dat 
elke  kracht,  elk  vermogen  toeneemt  door  werkzaamheid.  Onge- 


DE  OPVOEDING   DER  ZIXTUIGEK.  17 

braikte  spieren  worden  verzwakt,  .verwaarloosde  beweging 
brengt  eindel^k  onvermogen  tot  beweging  te  voor8cb\)nf  en 
van  inspanning  en  oefening  zijn  daarentegen  vermeerderde 
kraobt  en  vrijer  en  zelfstandiger  gebruik  de  niet  acbterbl\j- 
vende  vracbten.  Belangstelling,  aandacht  en  inspanning  scherpen 
ook  de  indrukken  die  w^  door  de  zinnen  ontvangen.  En  dat 
er  werkelijk  znlk  eene  oefening  der  zintuigen  bestaat,  toont 
de  Schrüver  uit  eenige  voorbeelden  aan,  niet  slechts  ontleend 
aan  de  berigten  der  reizigers  omtrent  onbeschaafde  volkstam- 
men, wier  gehoor,  gezigt  en  reuk  somt^ds  op  eene  bijkans 
ongelooflijke  w^ze  scherp  ^ijn,  maar  vooral  ook  aan  de  be- 
oefenaars der  schoone  kunsten  en  van  onderscheidene  bedrijven. 
Hoe  ver  reikt  de  blik  der  zeelieden!  Hoe  kunnen  z\j  dik- 
werf reeds  de  soort  van  een  schip  bepalen,  waar  de  stedeling 
te  naauwemood  een  zwarte  stip  op  het  vlak  der  zee  onder- 
scheidt. Ook  het  gemis  van  een  der  zintuigen  is  dikwijls 
aanleiding  tot  eenen  ongemeenen  trap  van  ontwikkeling  van 
een  der  andere;  gel\jk,  b.  v.,  blindheid  dikw^ls  met  een  zeer 
veriioogd  gevoel,  doofheid  met  naauwkeuriger  gezigtswaar- 
neming  verbonden  is.  Hier  worden  ook  de  waarnemingen 
vermeld,  die  men  by  kinderen  die  te  gel^k  doof  en  blind 
waren,  gemaakt  heeft,  en  b^'  welken  het  soms  gelukt  is  door 
den  tastzin  en  gedeeltelijk  door  middel  van  den  reuk  en  smaak 
het  sluimerend  psychisch  vermogen  op  te  wekken,  en  het  men- 
schelyke  in  den  mensch,  verstand  en  gemoed  beiden  aan  te 
kweeken  en  te  veredelen.  Wie  denkt  hier  niet  aan  lauba 
BBiDGMAK,  Omtrent  welke  in  dit  Tijdschrift  (*)  vroeger  een 
uitvoerig  berigt  werd  medegedeeld? 

Maar,  zoo  zal  voorzeker  elk  nadenkend  lezer  vragen,  wat 
wordt  er  eigenlijk  geoefend  en  door  deze  oefening  tot  meerdere 
volkomenheid  gebragt?  De  Schryver  werpt  zelf  die  vraag  op 
en  tracht  haar  in  eenige  bladzijden  te  behandelen  (bl.  106 — 118). 
De  bedenking  moet  oprijzen,  of  het  wel  zoo  zeer  de  zintuigen 
zrfn,  die  geoefend  en  veredeld  worden,  en  of  de  oefening  niet 
veeleer  op  den  geest  van  opmerken,  op  de  aandacht  werkt. 
Het  viel  den  Schr^ver  niet  moegelijk  de  door  gütudths, 
welke  deze  meening  voorstaat,  gebezigde  vergel^king  der  zin- 


(*)  Door  den  WdEerw.  ZeerOel.  Heer  k.  swbrandi,  Vaderlandsche  Lei- 
iêrotfaiingen,  Toor  1844,  Mcngelwerlc,  W.  18v-27,  67—77. 

BOEKBKSCH.    1856.   JT**.   I.  2 


18  o.   C.  B.   SURCrOAR, 

tuigen  met  instrumenten,  die  door  het  gebruik  wel  slechter, 
maar  nooit  yolkomener  worden,  te  wederleggen;  ja,  deze  ver- 
geljjking  is  zelfs  misschien  daarom  ook  zonder  bewgs,  dew\|l 
het  niet  van  alle  instrumenten  waar  is,  dat  zij  door  het  ge- 
bruik slechter  worden.  Maar  al  geven  wij  den  Schryver 
gaarne  toe,  dat  de  zintuigen  door  oefening  sterker  worden, 
dat  z\j  toenemen  in  vaardige  werking,  w\j  kunnen  niet  ont- 
kennen dat  de  bedenking  niet  voor  ons  is  opgelost.  Mogeliyk 
ligt  eene  geheele  oplossing  ook  buiten  de  grenzen  onzer  ver- 
standeiyke  voorstelling;  want  het  is  in  allen  gevalle  zeker 
hoogst  bezwaarlijk  af  te  scheiden  wat  aan  den  geest  en  wat 
aan  het  ligchamel\jk  werktuig  moet  worden  toegeschreven. 
Gelukkig  evenwel  heef^  deze  moeijel\jkheid  geenen  invloed  op 
de  praktische  nuttigheid  der  aangeprezene  oefening  van  de 
zintuigen.  De  vrucht  dier  oefening  blijft  dezelfde,  hetzy  men 
die  aan  de  zintuigen  zelven,  hetzy  men  die  aan  de  gescherpte 
opmerkzaamheid  van  den  geest  toeschrijve;  en  eenzijdig  is  het 
in  allen  gevalle,  wanneer  men  de  werking  van  eene  dezer  twee 
oorzaken  wilde  voorbijzien  om  alles  slechts  aan  eene  van  beide 
toe  te  schrijven. 

De  Schryver  onderzoekt  vervolgens  hoe  b\j  den  mensch  het 
vermogen  der  zintuigen  ontwaakt,  en  van  hoedanigen  aard 
de  eerste  daardoor  verkregen  indrukken  zijn.  In  den  beginne 
z^n  zeker  de  indrukken  zonder  invloed  op  het  bewastzgn;  de 
aandoeningen  z\jn  onbepaald  en  duister,  nimmers  niet  de  or- 
ganen zelve,  hoe  voortreffelijk  en  kunstig  ook  hun  raderwerk 
zyn  moge,  hebben  het  vermogen  om  te  zien  en  te  hooren, 
maar  door  de  organen  ziet  en  hoort  de  geest**  (bl.  120).  W\ï 
halen  deze  woorden  des  Schr^vers  te  eerder  aan,  omdat  zg 
nader  in  het  licht  stellen  *t  geen  wg  kort  te  voren  bQ  de 
vraag:  »wat  wordt  er  dan  toch  eigenlijk  geoefend?"  in  het 
midden  bragten  (*).   Het  blgkt  derhalve,  dat  de  Schrgver  ver 

{*)  \yy  denken  hierig  aan  eene  bekende  plaats  uit  de  Tuseulanae  Quae- 
tiionet  (Lib.  I,  e.  30):  „iVb<v  ne  nune  quidem  oculis  eemimus  êa,  qttae 
videmu8,  neque  enim  ullus  est  sensua  in  eorpore,  ted  ut  non  solum  phy 
iiei  docent,  verum  etiam  medici,  qui  itia  aperia  et  patrfacta  viderunt, 
viae  quasi  quacdam  tnnt  ad  oculos,  ad  aura,  ad  nares  a  tede  animi  per^ 
foraiae;  itaque  taepe  aut  eogitaiionc  aut  vi  morH  impediti,  aperiis  aique 
itUegris  et  oculie  et  auriiui  nee  videmus,  nee  audimui;  ut  f  actie  inielUgi 
postit  animum  et  videre  ei  audire,  non  eas  pariet  quae  quasi  fenesirae  sunt 
animi  t  quibus  tarnen  ieniire  nihil  queai  mens  nisi  id  agat  ei  adsit," 


BB  OPVOBDINO  DER   ZTKTUIGKy.  19 

u  van  aan  de  oefening  der  zintuigen  zelve  nitsluitend  bet  ver- 
sterkte vraamemings vermogen  toe  te  schrijven.  Onmerkbaar 
en  trapsgewijze  beefl  de  overgang  van  lijdelgke  indrukken  tot 
bewuste  gewaarwording  plaats,  en  de  moeder  of  voedster,  die 
met  bet  kind  speelt,  oefent  te  dien  einde,  zonder  bet  zelf  te 
vermoeden,  z\jne  zintuigen.  De  Scbr\jver  volgt  nu  verder  bet 
kind  bij  zyne  ontwikkeling.  Een  nieuw  tgdperk  begint,  na- 
dat bet  kind  geleerd  beeft  allëën  te  loopen  en  zicb  door  vr jer 
beweging  naar  willekeur  kan  verplaatsen.  Van  groeten  in- 
vloed is  insgelijks  bet  eerste  begin  der  spraak.  Zoodra  bet 
kind  spreken  kan,  is  voor  de  ontwikkeling  der  zintuigen  eene 
allergunstigste  gelegenheid  tot  oefening  geopend.  De  trek  tot 
gezelligheid  ontwaakt.  W\j  zouden  echter  te  wijdloopig  wor- 
den wanneer  wij  den  Schryver  bier  op  den  voet  wilden  vol- 
gen in  zijn  tafereel  van  deze  ontwikkelingsgeschiedenis,  en  in 
zyne  beschouwing  van  de  ouderlijke  woning  als  oefenscbool 
der  zintuigen. 

De  afhankelijkheid,  die  een  onmiskenbare  trek  is  der  men- 
scbelyke  natuur,  leert  ons  dat  de  zintuigel^ke  vermogens  be- 
hoefte hebben  aan  opleiding,  oefening  en  teregtwijzing.  De 
hoedanigheid  der  zintuigelyke  indrukken  moet  aan  den  leef- 
tijd beantwoorden.  *t  Geen  diepen  en  bl^j venden  indruk  zal 
maken,  moet  herbaalde  malen  en  van  alle  zyden  aan  bet  oog 
vertoond  worden.  Ziekelijke  afw^kingen  der  zintuigel^ke  ge- 
voeligheid moeten  door  verstandige  opvoeding  bestreden  wor- 
den; behoorlyke  rust  moet  de  vermoeide  organen  tot  nieuwe 
werkzaamheid  bekwamen.  Om  den  geest  in  staat  te  stellen, 
nit  de  zintuigelijke  indrukken  juiste  voorstellingen  af  te  lei- 
den, moeten  zij  niet  te  snel  op  elkander  volgen  en  rustig  wor- 
den opgenomen.  Om,  eindel^k,  den  mensch  in  waarheid  op 
te  voeden  en  te  veredelen,  moet  by  de  zintuigelyke  oefening 
alle  eenzgdigbeid  en  overdrijving  vermeden  worden* 

De  stelselmatige. oefening  en  opleiding  der  zintuigen  kan  en 
moet  vroeger  beginnen  dan  eenig  ander  onderwijs.  Wy  wor- 
den bier  aan  de  reeds  in  den  aanvang  aangeliaalde  woorden 
van  KOUSSI1A.U  herinnerd:  wanneer  alle  onderwys,  zal  het 
vruchten  dragen,  in  zynen  aard  geëvenredigd  moet  z\}n  aan 
de  natuurlyke  volgorde,  waarin  zich  de  vermogens  ontwikke- 
len, dan  wyst  ons  de  natuur  zelve  aan,  dat  bet  kind  meer 
behoefte  beeft  aan  oefeningen  in  bet  zien  en  booren  dan  in 

2* 


20  o.   C.   B.   SÜBWGAR, 

het  denken.  De  Schr\JTer  doorloopt  na  achtereenrolgens  de 
verscliillende  leerscholen  (in  het  voorbijgaan  zij  de  aanmer- 
king vergund,  dat  h\j  bij  de  kinderbewaarscholen  het  een  en 
ander  ter  sprake  brengt,  't  geen  naar  de  meening  van  den 
Verslaggever  eer  tot  de  daaropvolgende  lagere  scholen  behoort), 
en  deelt  daarbij  eene  menigte  opvoedkundige  opmerkingen  mede, 
die  alle  behartiging  verdienen.  Dat  bij  het  schoolonderw^s 
het  aanschouwelijke  nog  dikwerf  te  veel  verzuimd  wordt,  kan 
geen  onpartijdig  beoordeelaar  ontkennen.  W\j  kunnen  ons 
niet  weerhouden  hier  den  Schr^ver  zei  ven  te  laten  spreken: 
nTot  onzen  t^d  toe  z^n  de  boeken  te  veel  als  de  eenige  hulp- 
middelen voor  het  onderwijs  op  de  lagere  en  middelbare  scho- 
len beschouwd  geworden.  Daaruit  heeft  men  doorgaans  zelfs 
datgene  willen  leeren  en  onderwazen,  wat  door  onmiddeliyke 
waarneming  veel  beter  en  vollediger  kan  gekend  worden. 
Daarom  ontbreekt  het  jonge  lieden  zoo  dikwijls  aan  naauw- 
keurige  en  aanschouwelijke  kennis.  In  bijzonderheden  onder- 
vraagd wordende,  zullen  zy  naauwel\jks  eene  heldere  en  uit- 
voerige beschryving  van  het  een  of  ander  voorwerp,  dat,  naar 
men  meenen  zou,  door  dagel^kschen  omgang  hun  bekend  was, 
geven  kunnen,  en  nog  minder  in  staat  zyn  de  kenmerkende 
eigenschappen  op  te  noemen,  waardoor  het  van  eenig  ander 
voorwerp  verschilt**  (bl.  206).  Het  is  inderdaad  merkwaar- 
dig, hoe  oppervlakkig  de  kennia  der  meeste  menschen  is,  om- 
trent dingen  die  zij  dagelijks  voor  oogen  hebben!  Ik  zal  niet 
vragea  hoe  veel  pooten  eene  spin  heeft,  omdat  ik  weet  dat 
velen  uit  gewoonte  met  weerzin  van  dit  dier  hunne  oogen  af- 
wenden. Maar  vraag  eens  aan  tien  of  twintig  leerlingen  van 
een  Gymnasium,  hoe  veel  pooten  eene  vlieg  heeft,  en  moge- 
l^k,  ja  waar^ch\jnl\jk ,  zullen  meerderen  het  niet  weten,  die 
echter  kunnen  verhalen  dat  caesab  door  drie-en-twintig  dolk- 
steken is  vermoord !  Men  gelooft  niet  hoe  veel  droomerige  op- 
pervlakkigheid dikwerf  met  de  uitgebreidste  boekenkennis  ver- 
eenigd  is.  Waar  men  tevreden  is  met  een  teeken,  een  woord, 
gewent  men  zich  over  teekens  en  woorden  zonder  wakkere 
en  frissche  helderheid  van  begrippen  te  redeneren,  en  wordt 
door  allerlei  wind  van  leering  medegesleept,  zonder  ooit  uit 
eigen  oogen  te  zien. 

Doch  ook  het  onderwas  aangaande  zaken  en  gebeurtenis- 
sen, door  tyd  en  plaats  van  ons  verwijderd,  of  omtrent  onder- 


DE   OPVOEDlNa  DBB  ZINTUIGEN.  2t 

werpen  tot  het  gebied  der  afgetrokkene  denkbeelden  behoo-* 
rende,  kan  aanschoawel^k  worden  genoemd,  wanneer  het  den 
kerling  een  doidelyk,  helder  en  zelfstandig  begrip  dier  zaken 
mededeelt.  De  Schr^jyer  toont  aan,  hoe  dit  geschieden  kan,  be- 
paaldemk  in  de  voornaamste  leervakken  van  het  lager  en  mid- 
delbaar onderwijs,  in  taalkennis,  geschiedenis  en  wiskunde. 
Vervolgens  onderzoekt  h\j,  of  er  ook  in  verband  met  z\jn  on- 
derwerp uitbreiding  van  het  middelbaar  noodig  is,  en  wil  dat 
men  meer  tot  waarneming  der  natuur  zal  opwekken  en  daarnaar 
ook  de  behandeling  der  leervakken  zal  w\jzigen«  Met  regt 
spreekt  hij  hier  van  de  aardrijkskunde,  die  veelal  op  de  scho- 
len zonder  eenig  verband  met  de  natuurkunde  wordt  voorge- 
dragen, en  waarvan  het  onderwijs  zich  vaak  tot  eene  dorre 
optelling  van  politieke  grenzen  der  landen,  van  namen  van 
steden  en  rivieren  bepaalt.  Ook  de  gymnastiek  kan  aan  de 
ontwikkeling  der  zintuigen,  bepaaldelijk  aan  de  ontwikkeling 
van  h^t  gezigtsvermogen ,  dienstbaar  wezen.  Maar  vooral  dient 
hiertoe  de  teekenkunst.  Wenschel\jk  zoude  het  zijn,  dat  men 
daaraan  eene  plaats  inruimde  onder  de  vakken  van  algemeen 
onderwijs.  Maar  dan  moet  het  teekenen  naar  werkel^'ke  voor- 
werpen op  den  voorgrond  staan.  Het  teekenen,  zoo  als  men 
het  veelal  leert,  levert  weinig  vruchten  op,  daar  het  beperkt 
is  tot  het  nabootsen  van  voorbeelden.  Sommige  jonge  lieden, 
vooral  meisjes,  brengen  het  somtijds  daarin  tot  eene  groote 
volkomenheid;  maar  het  heeft  geene  hoogere  waarde,  dan  die 
van  eenigen  anderen  arbeid  der  kunstvaardige  handen,  bor- 
duren, b.  V.,  en  wanneer  het  eenvoudigste  voorwerp  naar  de 
natuur,  zoo  als  men  het  noemt,  moet  worden  afgeteekend,  staan 
onze  jeugdige  kunstenaars  verlegen.  Daarom  spreekt  de  Schr^- 
ver  ook  te  regt  met  eenige  uitvoerigheid  over  de  teeken-me- 
thode der  gebroeders  düpuis,  die  geheel  geschikt  is  om  van 
de  aangeleerde  oefening  later  nut  te  trekken  in  het  werkelyke 
leven.  Ook  de  toonkunst  wordt  niet  vergeten,  wier  beoefe- 
ning op  zintuigelQke  waarneming  niet  alleen,  maar  ook  op 
dén  smaak  voor  het  schoone ,  voor  maat  en  harmonie  zoo  wel- 
dadig werken  kan. 

De  Schry  ver  gaat  vervolgens  over  om  te  onderzoeken  of  de 
natuurkundige  wetenschappen  een  bestanddeel  van  het  GjiQua- 
siaal  onderwies  moeten  uitmaken.  De  Latijnsche  scholen,  vroe- 
ger uitsluitend  voor  de  studie  der  klassieke  talen  bestemd, 


22  G.   C.  B.   SüBINGAR, 

hebben  zich  langzamerhand  tot  eenen  grooteren  kring  van  leer- 
Takken  uitgebreid.  Dat  onder  die  leervakken  Natuurlijke  €re- 
schiedenis,  Natuur-  en  Scheikunde  niet  mogen  ontbreken,  toont 
de  Schr^ver  overtuigend  aan,  door  den  belangrijken  en  wel- 
dadigen  invloed,  dien  zoodanig  natuurkundig  onderw^'s  ook  op 
volgende  studiën  van  meest  verschillenden  aard  noodzakelgk 
hebben  moet.  De  reaalscholen  —  eene  inrigting  van  lateren 
oorsprong  —  en  al  die  instellingen  van  onderwijs,  welke  tot 
den  handel  en  de  n^* verheid  betrekking  hebben,  kunnen  zon- 
der natuurkundig  onderrigt  nooit  aan  het  voorgestelde  doel 
beantwoorden. 

Welke  verbetering  heefl  het  akademisch  onderwijs  ten  aan- 
zien der  natuur-  en  geneeskundige  wetenschappen  in  den  laat- 
sten  tijd  ondergaan?  De  Schrijver  spreekt  hier  over  de  leer- 
wi[jze,  die  meer  aanschouwelijk  geworden  is,  over  de  eigene 
oefeningen  der  studenten  in  de  kunst  van  waarnemen,  en  in 
het  verrigten  van  proefondervindelijk  onderzoek,  waarb^  na- 
tuurlek de  phjsiologische  instituten,  die  in  den  laatsten  t^d 
in  Duitschland  bij  vele  Hoogescholen  z^jn  opgerigt,  niet  on- 
vermeld gebleven  zijn. 

»Grelgk  de  opvoeding  van  den  mensch,  ook  wat  zijne  zin- 
nelijke natuur  betreft,  reeds  vroeg  beginnen  moet,  zoo  moet 
zy  ook  gedurende  het  geheelc  leven  worden  voortgezet."  Met 
deze  woorden  gaat  de  Schryver  (bl.  277)  tot  het  laatste  ge- 
deelte van  zijn  werk  over,  waarin  hg  het  maatschappelijk 
leven  in  betrekking  tot  de  opvoeding  der  zintuigen  beschouwt. 
In  welken  stand  en  werkkring  de  mensch  ook  geplaatst  moge 
zijn ,  de  dagelyksche  ervaring  zal  hem  leeren ,  dat  in  het  leven 
niet  slechts  veel  gedaan,  maar  ook  veel  gezien  moet  worden, 
vermits  er  veel  is,  dat  zonder  eigene  aanschouwing  noch  ge- 
kend, noch  ten  uitvoer  gelegd  kan  worden. 

In  het  algemeen  echter  raakt  de  Schryver  dit  onderwerp: 
ytHet  bedrijvig  leven  als  opvoeding 8middeV\  slechts  in  het  voor- 
bijgaan aan.  Hij  wyst  op  ëënen  algemeenen  karaktertrek,  waar- 
door zich  de  laatste  leercursus  van  alle  de  vroegere  onder- 
scheidt. Deze  is  de  enger  beperkte  uitgestrektheid  van  't  g^^n 
belangstelling  opwekt;  wat  hierdoor  aan  het  extensieve  ver- 
loren gaat,  moet  door  intenaUeii  worden  opgewogen.  Daardoor 
ontstaah  de  velerlei  epecialiteUs'Studiën,  gedurige  oefeningen  in 
cenen  beperk  teren  kring,  waardoor  men  alleen  het  meesterschap 


BB  OPVOEDING  DEB  ZIXTCIGEK.  23 

in  eenig  bedr^f  of  maatschappeljjk  beroep  erlangen  kan.  Hierna 
gaat  de  Schrijver  over  om  nog  in  bet  bijzonder  de  beeldende 
ea  scboone  kunsten,  den  bandel,  de  ny verbeid,  denlandbonw, 
onder  dit  oogpunt  van  oefening  van  bet  waamemingsvermo* 
gen,  te  besebouwen*    Met  eene  meer  uitvoerige  bebandeling 
der  natuur*  en  geneeskundige  wetenscbappen  wordt  dit  werk 
besloten.    Onder  de  eersten  worden  de  astronomie,  physica, 
chemie,   geologie  en^  mineralogie,  botanie,  zoölogie  en  anibro- 
pologie  uit  dit  bepaalde  oogpunt  bescbouwd,  in  welke  bescbou- 
wing  de  Scbr\jver  vele  leerzame  wenken  geeft,  die  ook  van 
groote  belezenbeid  getuigen.  B^  de  geneeskundige  wetenscbap- 
pen doet  Yüi  gevoelen  dat  b\j  van  eene  vereeniging  dezer  weten- 
scbappen met  de  natuurkundige  niet  afkeerig  is,  maar  dat  b^ 
aiecbts   door  de  misduiding,  als  of  de  verscbynsels  der  onbe- 
werktuigde  natuur  allëën  in  staat  waren  om  deze  wetenscbap- 
pen  op  te  belderen;    als   of  gif  Méén  den  grondslag  van  de 
kennis  van  bet  leven  in  den  gezonden  en  zieken  toestand  uit- 
maakten ,  van  die  vereeniging  werd  teruggebouden.  Onder  deze 
geneeskundige  wetenscbappen  rangschikt  de  Scbrgver  bier  in 
de  eerste  plaats  de  ontleedkunde,  en  toont  bet  naauw  verband 
tnsschen  dezen  grondslag  van  alle  geneeskunde  en  tusschen  de 
teekenkunst  aan.   Kunstenaars  en  geleerden  moesten  bier  elkan- 
der de  band  reiken,  of  de  ontleedkundige  beoefende  zelve  de 
teekenkunst  en  vervaardigde  de  afbeeldingen,    die  zyne  ont- 
dekkingen aan  tijdgenoot  en  nageslacht  moesten  doen  kennen. 
De   algemeene  en   mikroskopische   ontleedkunde  wordt  bierbij 
ook  nog  bijzonder  vermeld,  alseen  veld  van  onderzoek,  waarbij 
de  kennis  der  feiten  eene  groote  oefening  der  zinnelijke  aan- 
schouwing vereiscbt.   Over  de  pbysiologie  sprekende,  staat  de 
Schrijver  stil  b^  de  groote  ontdekking  van  hakvet,  b^'  de  in 
onze  eeuw  gevonden  verklaring  van  de  afzonderlijke  gevoels- 
en  beweegkracht  der  zenuwen  (het  leerstuk  van  charlbs  bell), 
bg   de  nieuwere  naporingen  omtrent  voeding  en  stofwisseling, 
en  by   de  uitkomsten  der  latere  onderzoekingen  omtrent  em- 
bryologie en  ontwikkelingsgeschiedenis.     W\j   ontbonden  ons, 
om  ons  verslag  niet  te  zeer  te  rekken,  van  eenige  mededee- 
ling,  omtrent  hetgeen  de  Schrijver  vervolgens  over  Pathologie, 
'Pbarmacologie  en  Therapie  in  bet  midden  brengt. 

Het  is  ons  steeds  voorgekomen  dat  de  eerste  vereischte  van 
eene  boekbeschouwing   wezen  moest:  een  zoo  veel  mogeljjk 


24  o.   C.   B.   BURIKOABf  DB  OPVOBDIXG  DEB  ZIXTUIGEX. 

getrouw  denkbeeld  van  het  boek  zelf  te  geven.  Daartoe  mee«' 
nen  w\j  dat  een  verslag  van  den  inhoud  in  de  meeste  geval- 
len onmisbaar  en  somtyds  voldoende  is.  W$  hebben  getracht 
thans  zulk  een  verslag  van  dit  werk  van  den  verdienstelyken 
Hoogleeraar  te  geven.  Onzen  lezers  zullen  nu  zelven  kunnen 
oordeelen,  voor  wien  het  boek  het  meest  nuttig  wezen  kan; 
wien  w\j  het  bovenal  ter  lezing  en  behartiging  aanbevelen* 
Is  ons  verslag,  namelijk,  niet  geheel  onvolledig,  dan  zal  men 
er  uit  gezien  hebben,  dat  het  onderwerp  op  eene  w\jze  behan- 
deld is ,  die  voor  lezers  van  zeer  verschillende  studie  en  betrek- 
king leerzaam  kan  z^n,  maar  dat  zulks  echter  in  het  b^zonder 
het  geval  moet  z^n  met  opvoeders  der  jeugd  en  beoefenaars 
der  geneeskundige  studie.  W^'  houden  ons  overtuigd,  dat  deze 
vooral  het  boek  met  vrucht  zullen  raadplegen,  en  ons  dank 
zullen  toebrengen,  zoo  w\j  er  hen  eenigzins  toe  mogten  hebben 
opgewekt.  Hoewel  w^  voor  ons  niet  geheel  overtuigd  z^n, 
dat  al  de  hier  behandelde  zaken  eigenmk  tot  de  opvoeding 
der  ginhdgen  in  betrekking  staan,  en  dat  niet  tevens  —  wq 
hebben  het  reeds  vroeger  doen  gevoelen  —  aan  het  opwekken 
en  versterked  van  de  aandacht,  aan  het  scherpen  van  het 
waarnemingsvermogen  misschien  evenzeer  moet  worden  ge- 
dacht, zoo  ontneemt  deze  bedenking  niets  aan  de  nuttige  op- 
voedkundige strekking  van  dit  werk,  *t  geen  overal  bl^'ken 
draagt  van  veelvuldige  kennis  en  van  een  bescheiden  en  ge- 
matigd oordeel.  j.  ▼. ».  h. 


Open  Brief  aan  Mr.  c.  w.  opzoomkb,  HaogUeraar  te  Utrecht^ 
over  het  doel  en  de  waarde  der  bespiegelende  Wijsbegeerte  ^ 
door  Dr.  A.  j.  vitbinga.  Te  Arnhem  ^  Hj  D.  A.  Thieme. 
1855.   In  gr.  8w.   48  W.  ƒ  :  -  60. 

Dr.  viTBiKOA  las  met  niet  geringe  bevreemding  in  het  Oc- 
tober-Nommer  van  »De  Cfida'*  van  1854  de  recensie  van 
de  eerste  Aflevering  van  zyn  werk:  nDe  Wijsbegeerte  voorge^ 
steld  in  hare  ontwikkeling''  —  ten  deele  om  den  niet  aangenamen 
toon  dier  kritiek;  maar  vooral  om  het  standpunt  waaruit  de 
Hoogleeraar  opzoohbb  de  w$sbegeerte  beschouwt.  Het  ver- 
wonderde hem,  namelijk,  in  onzen  tgd  en  in  ons  Vaderland 
een  wysgeer  aan  te  tte£fen«  die  ona  wil  terugvoeren  tot  de 


Dr.  A.  J.  TTTBI^rOA,  OPEX  BRIBF,   ENZ.  25 

aesUende  eeaw,  tot  het  standpnnt  Tan  baooh  van  Verulam  ^  die 
int  de  wijsbegeerte  den  geest,  en  al  *t  geestelijke  wil, verban* 
aen,  om,  ten  koste  daarvan  de  stof  op  den  troon  te  plaatsen; 
die  bet  Spiritnalisme  wil  opofferen  aan  de  gemakkelijke,  maar 
grove  be8chonwingsw\jze  van  bet  Sensualisme. 

Dr.  VTTBINGA  schreef  dus  den  nOpen  Brief '\  dien  w]|]  hier  aan- 
kondigen, niet  om  zich  tegen  de  scherpe  kritiek  van  den  Hoog- 
leeraar te  verdedigen,  maar  om  het  doel  en  de  waarde  der 
bespiegelende  wijsbegeerte  tegen  de  w\jze  van  beschouwing  en 
het  standpunt  van  Mr.  opzoomeb  te  handhaven.  Hoezeer  w\f 
sijne  poging  moeten  toejuichen,  en  erkennen  dat  hij  hierin, 
naar  ons  gevoelen,  meestal  geslaagd  is,  hadden  w^  toch  wel 
gewenscht  dat  hij  er  tevens  eene  verdediging  van  z\jne  w^ze 
van  behandeling  mede  verbonden  had,  die  ook  een  belangr^k 
deel  van  de  kritiek  uitmaakt,  van  welker  toon  h\j  natuurlek 
eenen  onaangenamen  indruk  moest  ontvangen.  Die  toon  heeft 
ons  méër  bevreemd  dan  het  standpunt  van  Mr.  opzoomeb;  w\j 
.  honden  dien  voor  eene  wetenschappemke  kritiek  minder  ge- 
past, dan  sommige  aanmerkingen,  die  hg  op  het  werk  van 
Dr.  VTTBINGA  heeft  gemaakt,  vooral  die,  welke  op  de  duide- 
mkheid  en  populariteit  der  behandeling  betrekking  hebben. 
Hierin  moeten  wy  den  Hoogleeraar  gel\jk  geven,  en  w\j  heb- 
ben, ofsdioon  op  zachter  en  gematigder  w^ze,  in  de  beschou- 
wing van  het  werk  van  Dr.  vitbinga  dezelfde  aanmerkingen 
gemaakt. 

Wat  het  standpunt  van  Mr.  opzoomeb  aanbelangt,  is  het 
bekend  dat  h^j  sedert  eenige  jaren  van  gevoelen  omtrent  het 
doel  en  den  aard  der  wijsbegeerte  geheel  veranderd  is,  en 
daarin  van  speculatief^  positie/  is  geworden.  Deze  verande- 
ring, die  aan  Dr.  vitbinga  niet  onbekend  kan  zijn  gebleven, 
moest  op  de  beoordeeling  van  zgn  geschrift,  dat  geheel  in  den 
Dnitschen  speculatieven  geest  is  geschreven,  nadeelig  werken, 
en  de  geheele  afkeuring  er  van  ten  gevolge  hebben*  Ofschoon 
w$  't  ook  met  het  speculatieve  standpunt  van  Dr.  vttbinga 
niet  geheel  eens  z|jn,  kunnen  w|)  ons  nog  minder  met  dat 
van  Mr.  opzoomeb  vereenigen,  die  zich  b\jna  geheel  met  gomtb 
in  z\jne  Fkiloêophie  poeiliue^  en  met  de  £ngelsche  sensualisti- 
sebe  denkwijze  van  een  whbwell,  mill,  en  maoadlat  op 
ééme  l$n  plaatst. 

Het  heeft  ons  dus  genoegen  gedaan,  Dr.  vrrsniGA  de  ver- 


26  Dr.  A.  J.  YITBIKOA,   OP£N  BBIEF,    Eirz« 

dedigiDg  der  bespiegelende  philosophie  op  zich  te  zien  nemen* 
Hy  heed  zich  van  die  taak  goed  gekweten,  en  met  ernst  en 
gematigdheid  de  regten  gehandhaafd  der  wijsbegeerte,  die, 
na  oppermagtig  geheerscht .  te  hebben ,  en  daardoor  zich  aan 
grove  afwijkingen,  by  sommige  harer  beoefenaars,  te  hebben 
schuldig  gemaakt,  nu  door  velen  met  wantrouwen  en  minach- 
ting beschouwd  wordt.  Z^n  »Open  Brief*  heeft  daardoor  eene 
meer  algemeene  waarde  gekregen,  dan  die  gehad  zou  hebben, 
wanneer  hy  zich  tot  eene  bloote  antikritiek  van  de  recensie 
van  Mr.  opzoomkb  hadde  bepaald.  W\j  kunnen  dezen  Brief 
dus  aan  alle  beminnaren  der  bespiegelende  wijsbegeerte  aan- 
bevelen, zoo  wel  als  aan  hen  die  het  werk  zelf  van  Dr.  vi- 
TRQïQA  gelezen  of  zich  aangeschaft  hebben ;  terwijl  wg  tevens 
deze  gelegenheid  waarnemen  om  dien  Schr^ver  tot  de  voort- 
zetting van  zgne  n Geschiedenis  der  Filosofie**  aan  te  moedigen, 
echter  met  inachtneming  van  die  aanmerkingen,  welke  daarop^ 
zelfs  ook  door  Mr.  opzooilbb,  z^jn  gemaakt,  en  op  den  een- 
voudigen  meer  geschiedkundigen  dan  wel  systematischen  gang, 
en  de  duideljlkó  en  populaire  w^ze  van  voorstelling  betrekking 
hebben.  Z\jn  arbeid  kan  hierb\j  niet  dan  winnen  en  zal  daar- 
door meer  geschikt  worden  om  de  kennis  van  de  Geschiede- 
nis der  Wijsbegeerte  bij  ons  meer  algemeen  te  maken,  dan 
anders  wel  het  geval  zal  zijn.  j.  a.  b. 


L'Oncle  et  Ie  Neveu;  promenade  dans  les  environs  de  la  Haye; 
onvrage  k  V  usage  de  la  jeunesse  Hollandaise,  par  J.  Brester, 
Pasteur  ëmërite  des  Remonstrants,  k  la  Haye,  auteur  de 
Marie  et  Caroline.  Avec  2  planches,  prësentant  dl  figures. 
A  Amsterdam,  chez  J,  G,  Loman^  Junior.  1855.  In  post- 
formaat,  828  bl. 

Dit  boekje  werd  bestemd  om  knapen  van  dertiep  tot  vijftien 
jaren,  in  de  Fransche  taal,  eene  lectuur  aan  te  bieden ,  die  den 
stempel  draagt  van  onze  zeden,  gebruiken,  instellingen,  ge- 
schiedenis en  grond  —  in  één  woord:  den  Nederlandschen 
stempel.  Ofschoon  de  uitdrukking  nle  cachet  HoUandais**  vry 
onbepaald  is,  moeten  w^  echter  al  aanstonds  zeggen  dat  er 
niet  veel  van  onze  zeden,  enz.  inkomt.  De  hoofdstrekking 
van  het  werkjen  is  veeleer  om  eene  populaire  sterrekunde 


J.  BEESTER,   l'ONCLE  ET   LE  NEVEÜ.  27 

Toor  de  jeagd  te  geven,  of,  eigenlijk  om  in  onderhondenden 
▼orm  eeaige  bijzonderheden  mede  te  deelen,  die  gezonde  denk- 
beelden over  bet  wereldstelsel  in  het  algemeen  en  ons  zonne- 
stelsel in  bet  bijzonder,  bij  aankomende  jongelingen  knnnen 
bevorderen.  En  biertoe  is  bet  in  *t  algemeen  zeer  geschikt, 
gedeeltelijk  ook  omdat  bet  de  weetgierigheid  meer  opwekt 
dan  bevredigt;  doch  bierdoor  wordt  ook  de  inkleeding  dik- 
wgis  vry  onnatnnrl^k,  en  de  wel  wat  wild  denkende,  maar 
toch  niet  onopmerkzame  knaap ,  die  met  z^n  oom  eene  wande- 
ling nit  'sGravenbage  naar  Scbeveningen  doet,  berust  meer- 
malen in  hetgeen  bij  boort,  waar  niets  natuurlijker  zon  zijn, 
dan  dat  men  hem  nadere  opheldering  boorde  vragen.  Zoo 
laat  CBAR1E8  't  zonder  eenige  nadere  vraag  zich  aanleunen, 
dat  bet  licht  in  8  minuten  (ni  plua  m  moins,  pag.  51  —  bet- 
geen  niet  volkomen  juist  is,  daar  bet  op  den  gemiddelden 
zonsafstand  moet  zijn:  8'  18")  van  de  zon  tot  de  aarde  komt. 
£n  wanneer  na  de  afstand  van  een  paar  sterren ,  wier  paral- 
laxiB  bekend  is,  insgel^ks  wordt  uitgedrukt  door  den  tijd 
dien  bet  licht  behoeft  om  van  bare  oppervlakte  onze  aarde 
te  bereiken,  is  bet  bijna  onmogelijk,  dat  een  knaap  niet  zou 
vragen:  hoe  men  dat  weet.  Maar  zeker,  de  lust  tot  die  vra- 
gen moet  bet  neefje  wel  vergaan,  wanneer,  b.  v.  oom,  na 
hem  verteld  te  hebben  van  de  libratie  der  maan,  de  vraag 
boort:  «Vanwaar  ontstaan  die  wankelingen?**  en  die  beant- 
woordt met  een:  nTu  veux  donc  devenir  en  unjour  un  Salomonf 
Etudity  jmme  homrne,  étudie  et  tu  Ie  sauras  plus  iard^  Char- 
les laat  zich  hier,  en  elders  ook,  met  een  soortgelijken  bluf 
afzetten;  maar  bier  is  juist  verreweg  de  zwakste  zijde  van 
bet  boekje,  gelijk  dat  over  het  geheel  wel  de  scbaduwz^de 
is  van  de  meeste  zich  noemende  populaire  astronomiën.  In 
baar  wezen  is  de  sterrekunde,  ook  zelfs  de  voorstelling  van 
hare  voornaamste  resultaten  in  populairen  vorm,  eigenlgk 
geene  zaak  om  de  hoofden  van  jongens  van  dertien ,  veertien 
jaar  meé  op  te  vullen:  *t  leidt  in  den  regel  tot  niets  dan  om 
voedsel  te  geven  aan  dien  oppervlakkigheidsgeest,  waarover  onze 
voortreffelijke  Hoogleeraar  kaiser  zich  zoo  ernstig  beklaagde, 
en  dien  bij  tevens  zoo  uitstekend  bestreed,  toen  hij  zijnen 
Sterrenhemel  in  bet  licht  zond.  Maar  zoo  men  er  de  jongens 
iets  van  loeren  wil,  dan  brenge  men  onder  hun  oog,  onder 
bonne  bevatting:  boo^men  er  aan  komt,  dit  en  dat  te  weten. 


28  J.    BSE8TEB, 

Dat  genetische  leidt  tot  heldere  denkbeelden*  Het  gesond 
verstand  van  den  gemeenen  man  w$st  hier  zelf  een  weg,  die 
te  weinig  wordt  opgemerkt.  Als  men  aan  ongeoefenden  het 
een  of  ander  zegt  van  't  geen  de  sterrekunde  heeft  ontdekt  — 
wat  is  dan  doorgaans  het  antwoord  ?  »Niemand  is  er  ooit  ge- 
weest I*'  Men  behoort  te  beginnen  met  knapen  op  dit  veld 
te  brengen.  Dan  zullen  z^'  wezenlijke  kundigheden  kragen 
en  zich  onthouden  van  eene  \jdele  praler^  met  vermeende. 
Wy  houden  *ter  voor  —  om  b\j  de  snelheid  van  het  licht  te 
bleven  —  dat  het  geene  de  minste  waarde  heeft,  of  de  jeugd 
wete  dat  het  licht  der  zon  eerst  na  een  uur  of  vier  de  pla- 
neet Néptunaa  bereikt.  Maar  leg  haar  uit:  hoe  men  te  weten 
is  gekomen,  dat  het  licht  ongeveer  42,000  m\jlen  in  eene  se- 
conde doorloopt.  Kaiser*s  Sterrenhemel  levert  daartoe  aan- 
leiding genoeg.  Wil  men  nog  nader  weten  wat  w\j  bedoelen? 
Brajtdss,  wiens  Vorlesungen  über  die  Aetranomie  in  dit  opzigt 
een  schat  van  opmerkingen  behelzen,  stelt  een  voetganger 
voor,  wiens  afstand  af-  en  toeneemt  van  een  stuk  geschut,  dat 
na  bepaalde  tussohenpoozen  wordt  afgeschoten,  en  die  de  schoten 
niet  na  gel^ke  tussohenpoozen  hoort,  maar  later  of  vroeger^ 
naarmate  hg  zich  van  het  kanon  verwijdert  of  er  toe  nadert. 
Na  deze  zeer  vatbare  voorstelling  zegt  hg:  hetgeen  die  scho- 
ten zgn  voor  het  oor  van  den  wandelaar,  dat  zgn  de  ver- 
duisteringen der  wachters  van  JupUer  voor  het  oog  van  ons, 
bewoners  der  aarde,  die  niet  alt^d  op  gelijken  afstand  syn 
van  die  planeet.  Evenzoo  de  verklaring  der  aberratie  van 
het  licht  door  het  vallen  van  regendroppels  eerst  op  het  dwars- 
beschot  in  eene  varende  schuit,  daarna  in  eene  buis.  En 
wg  behoeven  niet  te  zeggen,  hoe  uitnemend  zich  gemeenzame 
gesprekken  tot  zulke  ophelderingen  leenen.  Het:  »zoo  is  het,** 
ndat  hemelligchaam  is  zoo  groot"  enz.  bevredigt  leergierige 
knapen  niet,  omdat  het  slechts  iets  geeft  voor  hun  geheugen, 
niet  voor  hun  oordeel. 

Wat  voorts  het  astronomische  aangaat:  het  zal  wel  eenige 
nadere  bepaling  Igden,  dat  men  de  oppervlakte  der  maan 
bgna  beter  kent,  dan  het  binnenste  van  Afrika.  Waar  men 
het  eene  zoo  weinig  .kent  alB  het  andere  is  eigenlgk  geen 
sprake  van  vergelgking.  Maar  men  moet  zich  geene  verkeerde 
voorstelling  vormen  van  onze  kennis  der  maans-oppervlakte. 
Slechts  over  de  oppervlakte  van  eenige  vierkante  graden  op 


l'okcle  et  le  seveu.  29 

liet  midden  der  naar  ons  toegekeerde  z\jde  van  de  maan  kan 
men  haar  met  eenige  naauwkeorigheid  in  bare  hoofdgedaante 
leeren  kennen;  verder  naar  den  rand  belet  ons  de  kromming 
Tan  een  kogel vormig  ligcbaam,  zoo  veel  kleiner  dbn  de  aarde, 
om  anders  dan  zeer  schuins  op  bare  oppervlakte  neder  te  zien. 

Blads.  62  zegt  de  schrijver,  dat,  als  men  un  morceau  de 
êokU  éCun  Küo  neemt  en  puis  vn  morceau  de  terre  du  hêms 
TOLUXE,  men  zal  zien  que  *le  morceau  de  terre  pèse  qucUre 
MUos.  Ondaideiyk  is  hier  de  uitdrukking:  morceau  de  terre. 
Het  moet  z^n:  een  stuk  van  die  zelfstandigheid,  waaruit  de 
aardbol  zou  bestaan ,  indien  zij  overal  dezelfde  digtheid  hadde, 
b.  V.  graniet.  Maar  zeer  onjuist  is  de  uitdrukking:  du  même 
vohune;  want  voUtme  beteekent  in  dezen  zin  niet  omvang^  maar 
vaste  slof*  Het  moet  dus  z$n,  dat,  wanneer  men  twee  even 
groote  maten  vullen  kon,  de  eene  met  de  stof  waaruit  de 
n>n  bestaat  en  de  andere  met  die  waaruit  de  aardbol  be- 
staat —  beide  gemiddeld  —  de  tweede  viermaal  zoo  veel  zou 
wegen  als  de  eerste. 

BL  72  staat  eene  grove  misstelling,  dat  men  op  de  maan 
ringgebergten  vindt  van  70  tot  90  Ned.  ellen  middell^n, 
waarop  de  vraag  volgt;  i^iiest  énorme ^  fi est  ce  pasf'  Doch 
niet  alleen  heeft,  b.  v»,  de  Archimedee  eene  middell\jn  van 
11  €reogr.  m^len,  maar  middellonen  van  70 — 90  ellen  laten 
flich  op  de  maan  noch  onderscheiden  noch  meten.  Apropos  — 
hoe  men  weet  dat  op  de  maan  lucht,  noch  vuur  noch  water 
is,  zullen  opmerkzame  jongens  ook  eer  vragen,  dan  het  aan- 
nemen op  een  eenvoudig:  nEa^tu  plua  aage  qué  ton  onclef" 
of:  ntu  dois  y  eroire  sur  ma  parole"  zoo  als  het  bl.  101  heet 
bg  de  verklaring  der  oorzaak  van  de  watergetijden;  waar  oom 
geen  kans  ziet  z^n  neefje  te  doen  begrepen,  waarom  niet 
alleen  aan  de  naar  de  maan  toegekeerde,  maar  ook  aan  de 
tegenovergestelde  z\jde  der  aarde  eene  verheffing  van  het  wa- 
ter ontstaat.  Dat  is  echter  zoo  moe\)elijk  niet,  en  *t  is  be- 
paald onwaar,  dat  bi^  de  kwartierstanden  der  maan  de  in- 
vloeden van  de  zon  en  de  maan  vtae  neutraUaetd'*  (bl.  103). 
De  verklaring  van  de  werking  in  de  zoogenoemde  doode 
t^den,  zoo  ver  zg  de  tegenovergestelde  z\jde  betreft,  is  ins- 
gelijks dood  gemakkelijk,  en  oom  hadde  er  zich  met  geen  bluf 
behoeven  af  te  maken. 

Ook  de  voorstelling  der  eclipsen  laat  vry  wat  te  wenschen 


30  J.    BB£STER, 

over.  De  auteur  heeft  zich  blijkbaar  geen  charlss  voorge« 
steld,  zoo  als  hg  hem  overigens  doet  voorkomen,  wanneer 
deze  op  de  vraag:  nSupposons  que  la  ïune  visU  se  placer  entre 
Ie  eoleil  et  la  terre:  que  verrions-nous  alora  de  twtre  acUeUitef* 
{s,B.  het  woord  satelHte  was  nog  niet  eens  verklaard.)  — 
antwoordt:  nBien^,  Il  va  sane  dire^  que  Ie  soleil  ne  peut  éclai- 
rer  a  la  fois  quun  des  deux  hémisphères  de  la  lune ,  et  comme 
ceüe-d  se  trouve  entre  Ie  soleil  et  la  terre  ^  eüe  toume  vers  nous 
Vhémisphkre  qui  nest  point  édmréy  de  sorte  que  nous  ne  pouvona 
pas  voir  notre  sateUUe,**  Greleerd  genoeg,  maar  een  naden- 
kende knaap  zal,  zich  de  maan  entre  Ie  soleil  et  la  terre  den- 
kende ,  terstond  opmerken  dat  de  maan  dan  ook  de  zon  aan  ons 
gezigt  moet  onttrekken;  met  andere  woorden:  eene  totale  zon- 
eclips veroorzaken.  Men  Iet  er  in  die  soort  van  spiegel-ge^ 
sprekken  zelden  genoeg  op,  de  antwoorden  natuurlek  te  doen 
zyn  —  z\j  zyn  meestal,  en  ook  veelal  in  dit  boekje,  zoo 
als  de  auteur  het  noodig  vindt  voor  het  plan  van  zgn  werk. 

Doch  wij  kunnen  niet  alle  misstellingen  opnoemen,  en  ver« 
genoegen  óns  dus  met  nog  aan  te  teekenen:  dat  bl.  126  aan 
Uranus  negen  wachters  worden  toegeschreven,  hetwelk  bl.  152 
wordt  gereduceerd,  door  te  zeggen  dat  hei^sghel  er  zes  heeft 
waargenomen,  maar  dat  er  waarschijnlijk  negen  zijn  —  dat 
bl.  137  nevens  m.>fD  en  de  gasparis,  ook  hbnoke  wel  had 
mogen  genoemd  z^'n  als  jager  op  kleine  planeten  —  dat  de  oom, 
bl.  149,  na  verbazend  veel  omhaals  als  zijne  hypothese  ten 
aanzien  van  den  ring  van  Saturnus^  eindelijk  gezegd  krijgt:  nces 
anneaux  sont impar/aites ;**  om  nu  niet  meer  te  vermelden. 

Van  den  vorm  zeiden  we  reeds  het  een  en  ander.  Doch  dit 
moeten  we  er  nog  bijvoegen ,  dat  oom  op  sommige  plaatsen  eene 
eenigzins  belagchelijke  figuur  maakt.  Zoo  zet  —  niet  onnatuur- 
lijk —  CHARLES  in  het  duin  een  kon\jn  na,  dat  opschiet;  oom  be- 
rispt hem  deswege,  charles  vraagt  vergiffenis,  en  nu  zegt  oom: 

nje  suis  trop  bon,  Charles;  vraiment^je  suis  trop  bon. 

f^Sans  douie,  mon  onde,  vous  êtes  on  ne  peut  meilleur,  tout 
Ie  monde  Ie  dit;  maman  Ie  répète  chaque  jour,  et  les  domesti* 
ques  eux-memes . .  .'* 

!Ën  daarop  geeft  oom  het  snuggere  antwoord: 

nAhl  tu  veux  me  fiatter,  petU  serpent,  Tu  erois  me  prendre 
par  mon  faible;  mats  tu  te  trompes*.*  Quel  bon  avocat  tu  seras 
un  jour  f . .  .** 


l'osïcle  et  le  neveu.  81 

Kog  iets  fraaijer  is  het  bL  170,  waar  oom,  die  voorgesteld 
ivordt  lid  van  het  provinciaal  geregtshof  in  Drenthe  te  zijn, 
aanmerkt,  dat  hif  in  dingen,  die  ne  sont  pas  de  aa  compétencey 
zich  aan  de  meerderheid  van  bevoegden  houdt;  mats  hraqu^ü 
s'agü  du  droit^  de  la  polüique,  de  la  litérature^  alors...  Enfin^ 
CHAELBS,  «i  tu  viena  &  Aaaen^  consuUe  mea  colÜguea^  et  tu  auras 
de  mes  noweüea."  Dat  klinkt  bespottelijk.  —  Hoe  is  het  moge- 
lijk dat  iemand  van  zoo  rijp  oordeel  zoo  iets  kan  leggen  in 
den  mond  van  een  53jarig  man,  die  z\|nen  neef  onderwijst?  — 
Een  jongen  van  de  jaren  van  neef  zon  ook  de  vraag:  nA 
quaUe  profeaaion  ton  papa  te  destine-t-üf*  wel  niet  beant- 
woorden met  het  groote-menschen-achtige:  nA  celle  du  barreau.'* 

De  trant  en  stijl  zijn  overigens  behagelljk,  en  de  afbeel- 
dingen zijn  vrij  goed,  doch  die  van  de  komeet  en  van  de 
nevelvlekken  «jn  te  hard.  Nergens  in  het  werkje  wordt  er 
naar  verwezen.  Dit  had  gemakkelijk  kunnen  geschieden.  W$ 
herhalen  ten  slotte  dat,  in  't  algemeen,  het  werkje  wèl  ge* 
schikt  is,  om  aangaande  het  wereld-  en  ons  zonne-stelsel  ge- 
zonde denkbeelden  b\j  de  jeugd  te  bevorderen. 


Hoe  WILLEM  m  Stadhouder  werd.  Eene  Episode  uit  de  Oe^ 
aehiedems  van  Dordrecht.  Door  A.  nauta,  Schrijver  van: 
nEauLiA  VAN  NASSAU**,  nde  Bloem  der  üscochkn",  enz.  Met 
Vignet.  Te  Amsterdam^  bij  J.  M.  E.  Meyer.  1855.  In  gr, 
Svo.  334  5Z.  ƒ  3  -  40. 

De  zaken  in  dit  werk  behandeïd  zijn  niet  nieuw.  Aan 
welk  Nederlander  kan  het  noodjaar  van  1672,  toen,  eer  men 
het  vermoedde,  een  magtige  v^'and  tot  in  het  hart  des  lands 
was  doorgedrongen,  maar  de  verheffing  van  willem  III  en 
andere  zamenloopende  omstandigheden  den  dreigenden  onder- 
gang afkeerden,  onbekend  zijn?  Minder  dan  de  hoofdgebeur- 
tenissen zijn  de  omstandigheden  bekend,  die  den  val  der  de 
wrrTEN  en  de  aanstelling  van  den  Prins  in  de  voorouderlijke 
waardigheden  hadden  voorbereid. 

Aan  de  beschouwing  en  ontwikkeling  ]  daarvan  heeft  de 
Schrijver  zijne  krachten  beproefd.  H\j  plaatst  ons  op  bet 
regte  standpunt,  te  Dordrecht,  reeds  vóór  en  inzonderheid 


32  A.    XACTA, 

na  den  Mansterschen  Vrede  de  zetel  der  aristokratie,  van 
waar  de  tegenstand  tegen  het  Huis  van  obakje  aitging,  en 
dat,  na  den  dood  van  willem  II,  in  johak  de  wit  den  krach- 
tigen  steun  voor  de  Stadhouderlooze  regering  leverde.  De 
verdiensten  van  den  Baadpensionaris  worden  niet  over  het 
hoofd  gezien.  En  wie  mag  zich  ook  de  groote  verpligtingen 
ontveinzen,  welke  het  land  had  aan  den  staatsman,  die  de 
stormen  van  zijn  negentienjarig  hewind  moedig  het  hoofd  bood, 
die  aan  de  zeemagt  eene  buitengewone  ontwikkeling  gaf,  onder 
wien  de  gelukkig  gevoerde  oorlog  tegen  Zweden,  en  de  tweede 
tegen  Engeland,  door  den  luisterr^'ken  togt  naar  Chatham  be- 
kroond, plaats  had?  Was  het  met  de  landmagt  niet  gunstig 
gesteld,  het  zou  de  vraag  zi^jn:  of  de  ongelukkige  Souvereini- 
teit  der  Provinciën  en  van  iedere  %tad  op  zich-zelve,  die  de 
beste  maatregelen  voor  het  algemeene  welz^'n  verlamde;  en 
de  noodzakelijkheid  aan  bb  wit  opgelegd  om,  wilde  h\j  zich 
staande  honden ,  de  Regenten  in  hunne  aanzoeken  om  officiers- 
plaatsen  voor  hunne  zonen  of  neven  te  vriende  te  houden, 
niet  zoo  wel  of  nog  meer  dan  achteloosheid  en  verzuim ,  en 
het  al  te  beperkte  gezag  aan  den  Prins  opgedragen,  tot  den 
rampspoedigen  uitslag  van  den  veldtogt  van  genoemd  jaar 
hebben  geleid?  Hoe  het  zy,  met  vervallen  vestingen,  onbe- 
kwame aanvoerders  (jOAir  maubits  tast  xassau  en  paulus 
VHRTS  maakten  eene  gunstige  uitzondering),  en  een  handvol 
ongeoefend  volk  was  men  tegen  de  Fransche  legerscharen, 
onder  tubekhe,  coxdé  en  Luxemburg,  niet  bestand;  en  dat- 
zelfde volk,  *t  welk  onder  maubits  zi^'ne  standers  in  Nieuw- 
poorts  duin  geplant,  en  onder  pbedebik  hekdbik  het  sterke 
*s  Hertogenbosch  en  Maastricht  in  het  gezigt  der  v^jandeiyke 
legers  had  doen  bukken,  zag  nu  met  een  verbazenden  spoed 
do  eene  stad  voor  de  andere  na  vallen,  en  den  v^'and  voor 
de  poorten  van  Amsterdam,  en  op  weinige  uren  afstands  van 
Leiden  en  den  Haag  genaderd.  Op  het  berigt  daarvan  barstte 
het  smeulend  misnoegen,  nog  aangevuurd  door  den  argwaan 
over  de  onderhandelingen  met  Frankryk  opgevat,  in  lichter- 
laaije  vlam  uit.  In  Holland  gaf  Dordrecht  het  sein.  Oogen- 
8ch\jnmk  zonderling,  maar  inderdaad  hoogst  natuurlijk,  bg  het 
drukkende  der  magistraten-dictatuur,  die  zich  aldaar  het  meest 
ontwikkeld  had,  was  het,  dat  van  deze  stad,  de  geboortestad 
van  DE  wit,  waar  zgne  bloedverwanten  en  vrienden  het  roer 


BOE  WILLEM  UI  STADnOUDEB  WERD.  33 

ia  handen  hadden,  de  reactie  nitging,  die  zijnen  val  en  de 
verheffing  van  z^nen  tegenstander  ten  gevolge  had. 

De  gesteldheid  der  gemoederen  te  Dordrecht  is  hier  naar 
het  leven  geteekend.  In  van  beveben  en  hallinq  ziet  men 
den  aristokratischen  trots  die  zich,  ook  tegen  hetgeen  niet 
meer  te  keeren  was,  bleef  verzetten ;  bosschert  en  de  wel- 
meenende  maar  rnwe  yxv  bürex  treden  op  als  vertegenwoor- 
digers van  den  burger-  en  minderen  stand,  die  met  den  Yoe^ 
tiaanschen  Ds.  dibbets  alleen  van  oranje  redding  voor  Land 
en  Kerk  verwachten;  terwgl  gorkelis  de  wit  bewees,  hoe 
diep  het  «gedenk  aan  Loevenstein**,  van  zyn  vader,  in  z\jn  hart 
geprent  was.  De  karakters  z\jn  goed  volgQhoaden,  en  de  ge- 
beurtenissen getrouw  medegedeeld.  De  romantische  vorm  van 
het  werk  maakt  het  ook  aantrekkelgk  voor  lezers  en  leze- 
ressen die  in  historische  beschouwingen  minder  smaak  vin- 
den. —  Niet  zoo  goed  is  de  Schrijver  geslaagd  in  z\Jne  voor- 
stelling van  zeden  en  gewoonten.  Waar  hg  spreekt  van  eenige 
geledigd  wordende  etnmertjes  Schiedammer,  van  een  glaasje 
bitter,  van  een  sneeuwballetje,  en  van  het  koffijdrinken,  daar 
vergeet  hij,  dat  in  1672  het  gebruik  van  jenever  en  kof&j 
eerst  aan  het  opkomen,  en  bier  en  mede  de  gewone  drank 
was.  Hoogdravende  en  geleerde  toespraken,  als  die  op  bl.  8 
en  4  voorkomen,  klinken  vreemd  uit  den  mond  van  kledren- 
makersgezellen. 

Het  werk  pr\jkt  met  een  fraai  vignet,  waarop  het  nogtans 
onzeker  is,  wien  men  voor  willeh  Dl  te  honden  hebbe. 


Geachiedhmdxge  beschrijving  der  stad  Groningen ,  door  E.  J.  diest 
LOROIOH,  TheoL  JDoct.^  en  Predikant  te  Groningen  ^  Corres- 
pondent van  de  Tweede  Klasse  van  het  Koninklijk  Neder- 
landêch  InstittnU,  en  Lid  van  de  Maatschappij  van  Neder- 
landêche  Letterkunde  te  Leiden*  Met  platen  en  kaarten.  12'  Af- 
levering. Te  Groningen^  bij  H.  R.  Roelfsema.  1855.  In  gr» 
dvo.   bl.  257—820. 

Deze  Aflevering  loopt  van  de  omwenteling  in  1787  tot  op 
onze  dagen.  Z^  bevat  eerst:  de  van  de  stads-regering  uit- 
gegane bekendmakingen  tot  het  aanvankelijk  vergunde,  daarna 
verzochte,  eindelgk  dringend  aanbevolen  dragen  van  de  Oranje- 

BOSKBESOH.   1856.   H"*.   I.  3 


34  E.  J.    DIEST    LORGION, 

klearen;  het  sluiten  der  Patriotscho  Sociëteit;  het  voorgeval- 
lene met  den  Predikant  vlajj  en  den  Hoogleeraar  ghkyallieb: 
't  welk  alles  echter  niet  beletten   kon    dat  de  onderliggende 
partij,  door  de  gebeurtenissen   in  Frankrijk  bemoedigd,  het 
hoofd  ophief.   De  komst  der  Franschen  bezorgde  haar  de  over- 
winning.  Maar  ras  verkoelde  de  geestdrift  waarmede  men  hen 
ingehaald  had,  en  zonk  eindeli[jk  zoo  diep,  dat  de  voorzittende 
Burgemeester  in  1806,   bij  gelegenheid  der  eerste  vergadering 
van   den  Baad  in  het  nieuwe  Stadhuis,   niet  schroomde  van 
den  door  de  omwenteling  van  1795  geheel  verloren  luister  der 
stad  te  spreken.  Nog  onbehagelïjker  waren  de  verandering  van 
de  "Republiek  onder  napoleox's  broeder,  en  de  inlyving  van 
ons  Land  in  het  Fransche  Eyk.    De  val  der  vreemde  heer- 
schappy,  waarvan  men  zich  te  Groningen  nog  vroeger  dan  in 
de  andere  Provinciën  verlost  zag,   verwekte  dan  ook  groote 
vreugde.   De  gewapende  burgerij  nam  een  werkzaam  deel  aan 
de  belegering  van  het  nog  door  den  v\jand  bezette,  en  eerst 
na  den  afstand  van  vapoleox  ontruimde  Delfzijl.  Daarentegen 
vond  de  oproeping  tot  het  vry  willig  opvatten  der  wapenen  na 
z^ne  terugkomst  van  Elba  geen  gehoor.     Slechts   ze  ven-en - 
twintig  —  voor  eene  stad  als  Groningen  een  klein  getal  — 
boden  zich  aan.    Algemeener  deelneming  ter  bescherming  van 
den  vaderlandschen  grond  openbaarde  zich  bij   de  Belgische 
omwenteling  in  1830.  Behalve  het  studen ten-corps,  floten  zich 
niet  minder  dan  twee-honderd-twee-en-vyflig  vry willigers  aan 
het  bataillon  der  uittrekkende  schutterij  aan.  Met  een  verslag 
van  de  oproerige  bewegingen  in  Zomermaand  van  1847,  wier 
beteugeling  niet  zonder  bloedstorting  afliep,  eindigt  de  Afle- 
vering. 

De  Schry  ver  heeft  hoofdzakelijk  gebruik  gemaakt  van  raads- 
besluiten, publicatiën  en  andere  openbare  stukken,  waaruit 
wij  moeten  opmaken  dat  het  hem  aan  b^zondere,  meer  ter 
zake  doende,  bescheiden  heeft  ontbroken.  Echter  zouden  w\} 
aan  een  doorloopend  verhaal  van  dit  ook  voor  Groningen  zoo 
gewigtig  tydvak  de  voorkeur  gegeven  hebben,  boven  de  mede- 
deeling  van  dagbladen-artikelen,  waarop  niet  altyd  staat  te 
maken  is ,  en  van  opgesmukte  of  uit  partijschap  geboren  af- 
kondigingen en  aanspraken,  on  ook  boven  de  beschrijvingen  van 
door  hooger  hand  bevolen  iUuminatiën  en  .feestvieringen,  en 
van  programma's  van  optogten,  die,  voor  het  tijdstip  waarop  zy 


GESCraEDKÜJÏDlQE  BES0HBIJVI3ÏG   DER  STAD  GRONINGEN'.       35 

pkats  hadden  en  voor  hen  die  er  in  betrokken  waren,  hnnne 
waarde  hadden,  maar  voor  de  nakomeling^hap  van  weinig 
beteekenis  z^'n* 

Eene  plaat:  het  planten  van  den  vr^heidabeom  op  de  groote 
markt  te  Groniagcai,  den  14<^"  Febniarg  1795,  voorstellende, 
naar  eene  destijds  vervaardigde  sohildery,  op  het  stedel$k  Ar- 
chief bciraatende,  versiert  dese  Aflevering, 


Cidna*  SchUéUraehtigê  en  Oesehiedhundige  Beachrijving  van  het 
land^  de  zeden,  gewoonten  en  bijzondere  gebruiken  des  volhs,  enz. 
Naar  het  EngeUeh  van  Misê  gobneb,  dopr  j.  liese.  Ver^ 
nerd  met  eemge  hotUsneê-vignetten.  Te  Utrecht  ^  hif  J.  G. 
Andriessen  en  Comp.  1854.  In  gr.  Bvo.  XII  en  324  H.  f2'  75. 

Dat  het  niet  onbelangrijk  is  een  land  te  kennen,  waarvan 
de  bevolking,  naar  het  laagst  opgegevMi  qff^r,  zoo  groot  is 
als  het  halve  zielen  tal  van  Ënropa,  zal  wel  ieder  toestemmen; 
en  als  men  bedenkt  dat  de  opgaven  over  die  bevolking  zoo 
ver  uiteenloopen,  dat  het  laagste  c\jfer  is  170,  en  het  hoogste 
qjfer  400  millioen,  dan  beseft  men  terstond  dat  aan  de  naanw- 
keorige  bekendheid  met  dat  land  nog  zeer  veel  ontbreekt*  Er 
is  ongetwijfeld  nog  veel  te  vernemen  over  China,  dat,  van 
het  Oosten  naar  het  Westen,  zich  over  mim  80,  en  van  het 
Noorden  naar  het  Zuiden  over  nagenoeg  80  graden  uitstrekt. 
Als  men  nagaat  dat,  volgens  de  officiële  telling  van  dertig 
jaren  geleden,  ia  de  achttien  Grewesten,  met  eene  oppervlakte 
van  omtrent  twee-en-zestig-dnizend  vierkante  geogr.  mijlen, 
eene  bevolking  leefde  van  mim  867  millioen  zielen,  en  hoe 
die  menigte  van  mensehen,  ofechoon  z\j  onder  denzelfden  schep- 
ter  leven,  in  geaardheid,  gewoonten  en  gebruiken  van  elkan- 
der verschillen  moeten,  dan  wordt  m«Q  begeerig  het  rader- 
werk te  leeren  kennen  van  eenen  Staat,  die,  in  weerwil  van 
de  gebreken  welke  zijne  regering  aankleven,  en  in  weerwil  van 
i^ine  eenwen  heugende  contrasten  en  tegenstrijdigheden,  nogtans 
z^ne  eenheid  weet  te  behouden  en  te  handhaven. 

De  Vertaler  van  dit  werk  schijnt  de  taak  der  overzetting 
te  hebben  opgevat  onder  den  indruk  van  den  opstand  die  China 
beroert,  en  waarvan  niet  weinigen  veel  goeds  hebben  ver- 
wacht voor  de  uitbreiding  van  het  Christendom.   H\j  zal  ech- 

3* 


36  Miss  CORKER, 

ter  thans  waarschijnlijk  wel  van  de  verwachting  z^n  terog* 
gekomen  dat  nwelligt,  binnen  een  niet  zeer  lang  tijdsbestek, 
de  leer  van  onzen  gezegenden  Verlosser  en  Zaligmaker  zich 
algemeen  over  dat  land  verspreiden"  zal*  Eensdeels  toch  is 
sedert  gebleken  dat  geene  » Christelijke  beginselen*'  by  de  op- 
standelingen worden  gevonden,  en  anderdeels  schQnt  de  zon 
van  hunnen  voorspoed  merkel^k  aan  het  tanen  te  zgn.  Wei- 
ligt  zal  er  van  den  opstand  in  het  volgende  jaar  weinig 
meer  over  wezen  dan  de  verwoesting  die  zQn  spoor  heeft  ge- 
kenmerkt, en  *t  geheugen  van  barbaarsche  teregtstellingen  op 
zijn  tegenspoed  gevolgd. 

De  Heer  liesr  geeft,  zoo  als  w\|  nit  de  Voorrede  verne- 
men, eene  vrye  vertaling  van  een  werk  over  China,  vóór 
eenige  jaren  verschenen ,  dat  zich  door  belangr^kheid  van  in- 
houd, een  boe^jenden  stijl,  een  geregelden  gang,  en  eene  aan- 
gename afwisseling  van  geschiedenis,  plaatsbeschrijving,  na- 
tuurtooneelen ,  voortbrengselen,  zeden  en  gewoonten,  burger- 
lek en  huiseiyk  leven,  onderscheidt.  In  Engeland  werd  er 
een  herdruk  ^an  noodig,  en  alstoen  is  het  voortgezet  tot  in 
1851,  toen  Keizer  taou-kwang  na  eene  regering  van  ruim 
dertig  jaren  overleed,  en  door  zijnen  zoon  HiEN-FOKa  werd 
opgevolgd. 

Het  verwondert  ons  dat  in  die  Voorrede  de  Vertaler  vol- 
strekt geen  gewag  maakt  van  de  laatste  werken  welke  in  Ne- 
derland over  de  Geschiedenis  van  China  zijn  uitgegeven;  te 
meer  -wijl  Miss  cobkes  meermalen  spreekt  van  den  arbeid  van 
DAVis  en  van  oützlajf,  en  plaatsen  nit  beide  die  Schrijvers 
aanhaalt.  Zelfe  wordt  op  bl.  105  gezegd:  dat  davis  )>de  beste 
Engelsche  Schr^ver  over  China*'  is.  De  Vertaler  had  in  de 
Inleiding  van  het  werk  van  davis  met  eene  vr^  goede  litte- 
ratuur of  nboekenl^st",  zoo  als  wi^'  daar  lezen,  kunnen  kennis 
maken,  hoewel  er  onder  anderen  de  werken  van  dappeb  uit 
de  zeventiende  eeuw,  van  de  ouigi^s  uit  de  vijftiende  eeuw, 
en  van  onderscheidene  Schr^vers  nit  de  tegenwoordige  eeuw 
in  ontbreken.  In  allen  gevalle  verbeelden  w^  ons  dat  de  Ver- 
taler niet  onbekend  had  behooren  te  zijn  met  hetgeen  in  de 
laatste  jaren  ten  onzent  over  China  het  licht  heeft  gezien ,  als  daar 
z\jn:  w.  H.  MEDHUB8T,  China.  Toestand  en  vooruiUifften  van  dal 
Rijk;  vertaald  door  Ds. tan dsivse.  Rotterdam,  1839;  —  J.  f. 
DAVIS,  China  en  de  Chineeen;  vertaald  door  Mr.  c.j.zweestSw 


CBÜTA.  37 

Amsterdam,  1841,  en  gützlaff's  OejBcUedema  van  het  Chine^ 
9chê  Eijk^  van  de  oudHê  tijden  tot  op  den  Vrede  van  Nanking; 
▼ertaald  door  Ds.  k.  k.  meppen.  'sGravenbage,  1852. 

Wanneer  van  bekendheid,  vooral  met  de  laatste  twee  wer- 
ken, in  zQne  Voorrede  ware  gebleken,  dan  bad  men  ook  daar- 
uit kunnen  vernemen,  op  welke  gronden  de  Heer  liese  de 
vertaling  van  het  werk  van  Miss  cobkeb  beeft  nuttig  geoor- 
deeld, en  daaraan  den  lof  geeft,  dien  b\j  er  aan  toez waait. 
Thans  verneemt  men  alleen,  dat  de  Heer  l.  b\}  de  vertaling 
pzoo  veel  mogelijk  heeft  getracht,  datgene  weg  te  laten,  of, 
nmder  aan  de  waarheid  te  kort  te  doen,  om  te  werken,  wat 
meer  bjzonder  voor  Engelscbe  lezers  bestemd  was**.  Toch 
vinden  w\j  op  bl.  14  en  15  van  het  eiland  Formosa,  ten 
Oosten,  en  van  het  eiland  Hanau,  ten  Zuiden  van  China, 
gewag  gemaakt  op  eene  w^jze  waaruit  de  begeerte  der  Engel- 
schen  blykt,  om  ook  die  eilanden  aan  hunnen  schepter  onder- 
worpen te  zien.  Hanau,  aan  de  Golf  van  Tonkin  gelegen,  is 
niet  zoo  gunstig  uit  het  oogpunt  van  handel  en  voortbrengse- 
len als  Formosa,  tegenover  de  kust  van  Fokim ;  maar  aan  het 
laatste  eiland  ontbreken  havens.  —  Is  het  ook  uit  nag ver,  die 
zoo  vaak  b\j  de  Engelscben  wordt  opgemerkt,  dat  Miss  corneb 
geheel  er  van  zw^'gt  dat  de  Nederlanders  een  veertigtal  jaren 
in  het  bezit  van  Formosa  zijn  geweest,  en  dat  bet  Christen- 
dom er  gedurende  dat  t\jdvak  verbazende  vorderingen  had 
gemaakt?  In  den  loop  der  Geschiedenis  wordt  wel  gesproken 
van  de  vestiging  der  Nederlanders  op  de  Peyhou-  of  Vis- 
schers-Eilanden,  en  voorts  op  Formosa  (bl.  155  en  156),  doch 
het  daar  vermelde  is  onnaauwkeurig.  Het  is  ver  bez^den  de 
waarheid,  dat  de  Nederlanders,  nvreezende  de  Japanezen  t» 
beleedigen,  het  weldadige  werk  —  de  zedelijke  en  geestelijke 
belangen  der  inboorlingen  door  het  bouwen  van  kerken  en 
scholen  te  bevorderen  —  beperkten,  en  de  verdere  bekeering 
der  inwoners  vau  Formosa  tegenhielden'*.  Ook  de  verovering 
van  Formosa  door  kqxdtga  is  (bl.  171)  met  groote  onnaauw- 
kenrigbeid  vermeld. 

Doch  wig  dwalen  af.  De  Greschiedenis  van  China  is  door 
Miss  GORXEB  minder  grondig  behandeld  dan  door  dayis  of 
oüTZLAiTF.  Zy  is  in  tydvakken  verdeeld  en  loopt,  zoo  als  w^ 
xeeds  zeiden,  tot  1851.  Daarna  wordt  gehandeld  over  den 
tegenwoordigen  toestand  van  China,  en  de  zeden  en  gewoon^ 


38  Miss  CORNER, 

ten  der  Chinezen,  met  opgave  ran  vele  by zonderbeden  aso- 
gaande  het  betal^i  der  schalden,  het  koopen  der  vrouwen,  het 
geven  van  bezoeken,  enz.,  en  vervolgens  over  de  kunsten  en 
wetenschappen,  landboaw,  ny verheid  en  kunstvaardigheid  der 
Chinezen.  Over  het  geheel  willen  wy  gaaruB  toestemmen  dat 
het  boek  in  een  onderhoudenden  styl  is  geschreven  en  de  letfer 
't  niet  onvoldaan  uit  de  handen  zal  leggen.  Maar  gelijk  Miss 
OOBNBR  aan  de  Nederlanders  geen  tegt  heeft  gedaan,  zoo  ia 
zy  ook  partijdig  waar  het  hare  eigene  landgenooten  geldt;  het- 
geen, b.  V.,  blykt  aan  de  moeite  die  zij  zich  geeft,  om  hen 
in  de  opiam-quaestie  van  den  welverdienden  blaam  vry  ta 
pleiten.  Toch  is  het  onbetwistbaar  zeker,  dat  de  Engelsche 
ojj^um-'schep^  {CUppera  genoemd)  gewapenderhand  de  ligchaam 
en  ziel  verpestende  droogerij  aan  land  geforagt,  en,  hij  weer* 
stand,  de  Chinesche  troepen  beschoten  hebben.  Toen  het  ver- 
bod van  den  invoer  met  strengheid  werd  gehandhaafd,  vingen 
de  Engelschen  een  oorlog  aan,  alleen  om  den  Keizer  te  dwin- 
gen, den  handel  in  opium  toe  te  laten. 

Over  den  staat  van  beschaving  inChina,  leestmenopbl.  56: 
»Na  den  val  van  het  Bomeinsche  Byk,  en  toen  geheel  Europa 
in  de  duisternis  der  Middeleeuwen  gedompeld  lag,  kon  men 
China  beschouwen  ais  het  grootste  en  beschaafdste  Rjjk  op 
aarde.  Maar  een  voor  een  ontwaakten  de  landen  in  het 
Westen  tot  een  nieuwen  dageraad,  en  ziyn  sedert  altijd  vry 
gereg^d  met  de  verbetering  voortgegaan ,  terwyl  China  juist 
gebleven  is  waar  het  was,  of,  zoo  het  zich  bewogen  heeft, 
is  het  achterwaarts  geweest.  Er  bestaat  thans  geen  enkel 
Europeesch  ryk,  dat  niet  veel  verder  gegaan  is  dan  het  punt 
waar  het  Chinesche  ophield,  ais  de  grens  der  volmaaktheid. 
Het  eigenaardige  en  de  overgroote  moeyelijkheid  hrfnner  ge- 
sdireven  taal,  die  byna  de  studie  van  een  menschenleven  vor- 
dert, om  ze  volkomen  magtig  te  worden  —  de  geographische 
Ugging  van  hun  land  —  de  daadzaak,  dat,  gedurende  ver- 
scheidene eeuwen,  hunne  naburen  en  het  eenige  volk,  waar- 
mede zy  veelvuldigen  omgang  hadden,  ruwe  barbaren  waren, 
die  tot  geene  verbeteringen  aansporen  konden,  en  eene  verge- 
lyking  met  welke  zeer  vleyend  voor  de  Chinezen  was,  en  ge- 
schikt om  hen  volkomen  tevreden  te  maken  met  den  uitmun- 
tenden staat  van  burgerlyk  bestuur,  kunsten  en  letterkunde, 
waartoe  zy  gekomen  waren:  —  al  desse  en  andere  oorzaken 


CHINA.  39 

werkten  ongetwijfeld  met  het  stelsel  van  gonfügius  mede,  om 
hen  dweepachtig  gehecht  te  maken  aan  den  bestaanden  toe- 
stand, en  om  de  Chinezen  tot  de  grootste  en  meest  zeLflievende 
tipen  [lees:  tifpen]  van  stilstand  ter  wereld  te  vormen." 

De  schildering  van  de  zeden  zal  wel  eens  wat  overdreven 
z^'n,  zoo  als,  b.  v.,  op  bl.  249,  waar  men  leest:  »Men  kan 
zeggen  dat  de  Chinezen  met  de  zweep  en  den  bamboes  gere- 
geerd worden,  en  dat  de  bamboes  het  grootste  aandeel  in  het 
bestuur  heeft.  De  Onderkoning  slaat  de  Mandarijnen,  de  Man- 
darijnen slaan  de  mindere  ambtenaren,  en  deze,  op  hnnne  beurt, 
slaan  het  gemeene  volk;  de  man  slaat  z^'ne  vrouw,  de  vader 
^n  zoon,  zelfs  wanneer  deze  op  r^peren  leeftijd  is.  Een  der 
oudste  reizigers  zegt:  »Er  is  voorzeker  geen  land,  waar  de 
stok  zoo  zeer  heerscht  als  in  Cathay!  Hier  slaan  de  men*- 
schen  altgd,  of  zij  worden  geslagen."  —  Intusschen  zyn  vele 
belangrijke  bijzonderheden  over  het  Chinesche  volk  door  ge- 
heel het  werk  verspreid.  Er  zijn  zelfs  bewezen  in  dat  de 
Schrijfster  goede  werken  heeft  geraadpleegd,  zoo  als  dat  van 
den  botanist  r.  fobtche,  wiens  Three  yeara  wanderings  in  China 
algemeen  bekendheid  hebben  verkregen.  Op  bl.  304  wordt 
het  verhaal  van  een  maalt^d  in  eene  Chinesche  herberg  van 
hem  overgenomen. 

De  letterdruk  is  zuiver,  en  de  houtsneê-figuren  zijn  allezins 
voldoende  om,  een  juist  denkbeeld  te  geven  van  hetgeen  z^ 
moeten  voorstellen. 


HH  Bezoek  y  of  de  wijsheid  van  Vader  philandeb,  medegedeeld 
door  CHBISTIAKUS.  Uitgegeven  door  jr.  van  habdsbwuk,  b.z. 
{Met  een  woord  vooraf  van  Da,  D.  t.  huöt.)  Te  BoUerdam, 
bij  Mensing  en  de  Koning.   In  %vo»   27  U. 

Dece  zedelijke  levensspreuken  verdienen  ten  volle  de  aan- 
beveling met  welke  de  Eerw.  hüöt  hare  uitgave  heeft  doen 
vergezeld  gaan.  Z\j  paren  kortheid  aan  gepastheid,  en  ade- 
men Christelijke  w^'sheid  voor  verschillende  levensbetrekkin- 
gen. Als  het  boekje  de  helft  kleiner  ware  in  formaat,  zou  't 
er  niet  te  minder  om  wezen:  het  is  bestemd  tot  een  vade^ 
méér  dan  tot  achtereenvolgende  lectuur. 


40  JAARBOEKJES, 


1.  HoUand.   Almanak  vaar  1856.    Uitgegeven  door  Mr,  j.  VA5 
LENNEP.  Te  Amsterdam^  bij  Gébrs.  Eraay.  255  en  30  bL  f  8-90» 

2.  Almanak  voor  het  Schoone  en  Goede»  1856.   Te  Amsterdam^ 
bij  A.  Jager,   195  bl  f  2-10. 

3.  Vergeet-miJ-met  (Muzen- Almanak)^  voor  1856.    Te  AmOer'* 
dam,  bij  J.  H.  Laarman.   268  bl.  f  3-90. 

Dat  ook  in  het  afgeloopen  jaar  de  oogst  op  de  akkers  van 
dicht-  en  letterkunde  overvloedig  geweest  is,  blgkt  aan  deze 
prachtwerken,  die,  te  zamen  met  de  «Aurora"  (waarover  later) , 
nog  daizend  bladzijden  gedichten  en  novellen  bevatten,  na  zoo 
veel  als  er  van  gelijken  aard  reeds  in  afzonderlijke  bundels, 
tgdschriilen  en  jaarboekjes  van  allerlei  soort  is  nedergelegd., 
Die  menigte  van  voortbrengselen  getuigt  van  de  vlijt  onzer 
kunst-  en  letteroefenaars,  en  evenzeer  is  de  voortrefifelgke 
schoonheid  van  menig  werk  een  onloochenbaar  bewijs  van  het 
genie  waarmede  eenigen,  en  de  bekwaamheid  waarmede,  be- 
trekkelijk, zoo  velen  in  ons  kleine  Land  de  lier  of  de  pen,  of 
beiden  behandelen.  Ook  bij  het  doorlezen,  of  zelfs  maar  door- 
bladeren van  de  bovengenoemde  Jaarboekjes  krijgt  de  onpar- 
tijdige beoordcelaar  telkens  aanleiding  om  dit  met  genoegen  te 
erkennen.  Kef.  heeft  dat  ondervonden  en  beveelt  hen  daarom 
met  genoegen  aan.  Zij  zullen,  als  deze  aankondiging  verschijnt, 
wel  reeds  in  alle  handen  zijn;  dit  mag  hem  echter  niet  weer- 
houden er  van  te  spreken,  en  h\j  zal  er  dus,  hoewel  maar 
vlugtig,  eenen  blik  op  werpen. 

N<*.  1  onderscheidt  zich  weder,  als  Almanak,  boven  de  an- 
dere Jaarboekjes,  door  een  uitvoerigen  Kalender  van  den  Heer 
STAMKART.  Ook  de  Satirieke  Korte  Kron^k,  door  den  Redac- 
teur samengesteld,  geefl  er  weder  iets  eigenaardigs  aan.  De 
inhoud  echter  is  ook  nu  weer  niet  zoo  luimig  als  vroeger, 
doordien  de  zoogenaamde  schoolmeester  niet  heefl  b\jgedragen; 
maar  niettemin  wisselen  ernst  en  luim  elkander  af.  In  proza 
leverden  hofdijk.  Mr.  j.  yax  lenxep  en  vak  der  bilt  la 
hotte;  de  eerste,  bij  eene  gravure  van  steeukk,  naar  ro- 
chüssen:  eene  schets  van  het  tijdvak  van  karbl  den  OrooU^ 
fiksch  van  styi,  belangrijk  in  zaken,  maar  voor  lezeressen 


VOOR  1856.  41 

Beker  minder  beliagel^jk;  —  de  tweede:  nFragmenten  nit 
sQn  dagboek  op  eene  reize  naar  Zwitserland.**  Wy  behoeven 
niet  te  verzekeren  dat  deze  met  genoegen  door  ieder  zullen 
gelezen  worden,  want  de  losse  en  geestige  verhaaltrant  des 
S.  z^n  algemeen  bekend*  Die  fragmenten  zjjn  met  poëtische 
invallen  en  schilderingen  doorvlochten,  in  welke  de  dichter- 
l^ke  reiziger  de  verheven  indmkken  der  grootsche  Natnnr  die 
hem  omringde  heefl  uitgestort,  en  met  een  bezield  penseel  de 
onmagt  der  pen  is  te  gemoet  gekomen.  W^  zonden  er  gaarne 
iets  van  overnemen,  als  ons  bestek  *t  niet  verbood.  —  De 
derde  gaf  in  »de  laatste  Jonkvrouw  van  den  Develstein**  eene 
historische  vertelling,  met  talent  en  gevoel  bewerkt,  en  die 
een  nieuw  bewijs  geeft  dat  men  romantische  stoffen  niet  enkel 
op  't  gebied  der  verdichting  heeft  te  zoeken.  In  gebonden 
Btyl  droegen  bij  de  Heeren  bbester,  vak  dek  bebgh  (p.  a.)» 

DE  BULL,  BIXGES,  DIDTMUS,  ENGELEKBEBO,  GEBEL,  TEK  KATE, 
TOLLEKS    (M'.   L.  J.  A.),  VERHEUL,  WUSMAK,    TATUM  ZÜBU,    en 

nog  een  paar  ongenoemden.  Van  den  gr^'zen  Volksdichter 
TOLLEKS  vindt  men,  onder  anderen,  in  «de  gevoelvolle  Vrouw'* 
een  hekeldicht,  dat  tot  de  beste  stukken  der  verzameling 
behoort,  doch  waaronder  wy  met  deernis  lazen:  geene  fictie. 
Misschien  draagt  de  niet  vle^jende  afbeelding  der  bedoelde 
onbekende  iets  bij  tot  hare  verbetering.  Wij  kunnen  omtrent 
zoo  vele  uiteen  loopende  gedichten  niet  in  b^'zonderheden  ko- 
men. De  bekende  namen  zyn  waarborgen  voor  de  verdienste 
der  stukken,  en  die  welke  aan  minder  bekende  dichtoefenaren 
behooren,  dragen  bl^'ken  van  goeden  aanleg.  De  burlesque 
verzen  »aan  t."  komen  ons  echter  voor,  hier  gansch  niet  op 
hunne  plaats  te  z^n;  ook  de  daarbij  behoorende  plaat  voegde 
gewis  beter  in  den  «Almanak  voor  Bl\jgeestigen."  —  Dat 
zoo  vele  invloedr\jke  schr^'vers  en  dichters,  in  alle  gevallen, 
achter  de  verkleinende  uitgangen  je^  tje^  pje  de  n  voegen, 
zien  wij,  om  der  welluidendheid  wille  met  leedwezen:  de  an- 
derzins zangerige  korte  verzen  van  bikger,  «het  MuggetjeK** 
en  «de  MinnebriefjeNs",  die  nu  geen  enkel  slepend  r\jm  be- 
vatten waarin  de  n  niet  wordt  gehoord,  worden  er,  naar  óna 
gevoelen,  werkel^k  door  ontsierd.  —  De  overige  gravuren 
zyn  fraai.  Behalven  de  twee  gemelde  z\jn  er  twee  van  slut- 
xxB,  naar  j.  vettek,  en  chb.  leigkebt,  waarvan  inzender- 


42  JAARBOEKJES, 

heid  »het  Wintertjen"  (*)  ons  aantrdtt.  —  Ook  de  band  Is 
kearig,  te  meer  doordien  de  smaakvolle  binder  ook  den  ach- 
terspiegel  met  een  gouden  stempel  heeft  versierd;  *t  geen  wg 
wenschen  dat  algemeen  navolging  moge  vinden. 

N*.  2.  De  iiAlmanak  voor  het  Sohoone  en  Groede**  bevat 
weder,  zoo  w\j  meenen,  alleen  Nederlandsche  kunst.  De  vyf 
verdienstelijke  staalgra vuren,  die  het  boekje  versieren,  zgn 
allen  van  slütteb,  naar  teekeningen  van  db  bbaekblbbb, 
KOBLMAK,  SCHHIDT  en  SGHBLFHOUT.  De  st^etteu  van  twee  der 
platen:  sgqhidt's  deftige  binnenkamer  met  den  peinzenden 
CATS,  en  DB  BBABKBLBEB*s  geestige  compositie  van  een  buur- 
snuifje,  trokken  bijzonder  onze  cMtndacht.  Bg  de  eerste  heeft 
de  kunstkenrige  db  kaxteb  een  lied  in  den  toon  en  trant  van 
Vader  cats  gevoegd,  dat  dien  god vruchtigen  Volksdichter,  en 
evenzeer  hem-zelven  tot  eer  strekt;  bg  de  tweede  schreef  de 
geestige  yan  zeggexjck  eene  verklaring,  mede  in  dichtmaat, 
en  met  de  kluchtige  venstergroep  in  volmaakte  overeenstem- 
ming. Ook  met  betrekking  tot  letterkundige  waarde  houdt 
deze  Almanak  zijn  reeds  ouden  roem  met  eere  staande,  hoe- 
wel de  begaafde  Bedactrice  (M7  a.  l.  g.  bosboom  toussaint) 
naar  het  schünt  niet  te  roemen  heeft  op  de  bereidvaardigheid 
onzer  Dichters  en  Novellisten,  om  haar  met  geschikte  b\)dra* 
gen  te  ondersteunen.  Behalve  de  twee  reeds  genoemden  heb- 
ben alleen  de  Heer  f.  wusman  en  didtuus  en  de  jeugdige 
B8TELLA  HERTZVELD  haar  loffelijk  bijgestaan.  De  geschied- 
kundige beschryving  van  het  slot  Loevestein,  hoewel  ver- 
dienstelijk door  den  Heer  oohbn  stuart  bewerkt,  is  in  dit 
boekje  weinig  op  hare  plaats,  en  nog  minder  schenen  ons  daar 
te  voegen  staatkundige  stukken  als  de  opgenomen  half-fabel 
nDe  Opposant y  Quand*même\  enz.,  van  den  Heer  van  dbvbx- 
TBR.  —  Andere  medewerking  scheut  de  begaafde  vrouw  niet 
te  hebben  ontmoet,  zoodat  z\j  het  grootste  gedeelte  der  be- 
noodigde  stoffen  zelve  heeft  moeten  leveren  in  vruchten  van 
hare  eigen  vernuftige,  degelijke,  pen.  Men  vindt  hier  twee 
Novellen:  »De  Onbekende",  en  iiEene  Familie-legende"  —  de 


(*)  Bef.  sebryft  de  verkleinende  uitgangen  zonder  ti;  maar  voegt  er 
om  de  wellaidendheid  een  n  achter,  wanneer,  geiyk  hier,  't  volgende  woord 
mei  oeue  klinklettcr  begint. 


VOOR  1856.  43 

laatrtgemelde  door  dè  Sedactriee,  en  de  eerste  met  S.  getee- 
iend,  maar  die  wy  seer  geneigd  eonden  s\jn  beiden  aan  haar 
toe  te  schreven.  Die  twee  stokken  maken  drie  vierde  ge« 
deelten  van  den  inhoud  ait;  doch  zoo  nu  verscheidenheid  er 
eenigermate  ontbreekt «  de  belangrgkheid  heeft  er  niet  onder 
geleden«  Beide  die  historische  Novellen  houden  de  aandacht 
tot  het  einde  geboeid.  Vernuftiger  Eal  nog  wel  geene  plaats 
uit  BOB  zyn  toegelicht,  dan  in  de  «Familie-legende**  die,  welke 
er  den  grondslag  van  uitmaakt:  »In  desen  tydt*',  enz.  (hl.  140). 
Ook  het  eerste  verhaal  is  vernuftig;  doch  wy  hadden  gaarne 
de  bronnen  vermeld  gezien  waaruit  de  wetenschap  geput  is, 
dat  de  uitgeweken  Prins  van  condé  (1608 — 1610)  te  Leiden 
gewerkt  heeft  als  timmermansknecht«  —  Menig  lezer  zal,  met 
ons,  ook  wel  verlangend  blyven  te  weten:  of  ciaes  dibksz  uit 
de  BFamilie-legende"  (1588),  neen  maü  vol  des  geloofs  en  des 
geestes*'  (bL  130),  al  of  niet  dezelfde  oiaes  dibks  is,  die  voor- 
komt in  nde  Onbekende**  (1610)  als  een  groote  schavuit?  — 
Hoe  dit  zy,  behoudens  de  weinige  door  ons  gemaakte  aan- 
merkingen, vinden  wy  beide  die  Novellen  hoogst  verdienste- 
lyk,  en  geheel  het  boekje  een  firaai  en  welbehagelyk  geschenk. 

N^  3.  Ruim  dertig  Dichters  en  Dicht-oefenaars  hebben  den 
lYergeet-my-niet*'  met  bijdragen  in  gebonden  styl  beschon- 
ken. Wy  zullen  onze  lezers  niet  met  de  optelling  van  zoo 
vele  namen  vermoeyen.  Grenoeg  zij  *t  hun,  te  weten  dat  hier 
van  de  meesten  onzer  Dichters  van  naam ,  en  ook  van  eenigen 
onzer  Meesterzangers  iets  gevonden  wordt,  en  dat  dit  Jaar- 
boekje de  overigen  in  verscheidenheid  van  stuiken  overtreft. 
Wy  hebben  reeds  meermalen  doen  opmerken,  dat,  gelyk  *t  ten 
deele  Hollandsche,  ten  deele  buitenlandsche  gravuren  bevat, 
ook  zyn  letter-inhoud  ten  deele  Nederlandsch,  ten  deele  Ylaamsch 
is,  en  zyn  geest  niet  enkel  Genève,  maar  ook  Bome  verte- 
genwoordigt. De  Vergeet-my-niet  is  steeds,  minder  of  meer, 
een  spiegel  van  de  verbroedering  der  Taai-Congressen.  Men 
vindt  hier  van  dutse  en  dbets,  wusmak  en  DAOTZSNBERa, 
S9IEDER8  en  XOENEK.  £n  die  vereeniging  heeft  hare  voordee- 
leo.  Wy  hebben  er  hier  de  kennismaking  weder  aan  te  dan- 
ken met  YA3X  DUTSE*s  »De  eerste  Mei*';  met  badtzekbebg's 
nAan  myn  Kind**;  met  sniedbbs  n Vergeet  den  Arme  niet": 
Ueve  stukjes,  waarby  men  gevoelt  dat  wij  met  de  Vlaamsche 


44  JAARBOEKJES, 

broederen  één  syn  niet  enkel  in  de  taal  —  als  maar  andere 
scheidsmuren  er  niet  waren  I  —  Wanneer  het  aantal  mede-ar- 
beiders 200  groot  is,  moet  er  noodwendig  ook  een  groot  ver- 
schil z\jn  in  de  waarde  der  stukken;  dat  kan  niet  anders.  De 
Bedacteur^  schynt  zich  het  oordeel  daarover  niet  meer  aan  te 
matigen,  en  zoo  staan  hier  dan  zelfii  tegenovergestelde  uiter- 
sten zoo  vertronwel^'k  b\jeen,  als  of  ze  te  zamen  waren  op- 
gewassen. By  stalen  van  onderwetsche  verhevenheid  als  deze 
(bL  76): 

Ik  wil  't  gespannen  speeltuig  dwingen. 
Ik  wil  het  feit  van  helden  zingen; 

Van  laawren  op  hun  hoofd  gegaard. 
Die  beider  glorie  hen  bereidde; 
Ja,  wie  hun  grootheid  ook  benQdde, 

Zy  blÜTen  groot  in  *t  oog  der  aard* 

vindt  men  proeven  van  geheel  nieuwe  verhevenheid  als  de 
volgende  (bL  89): 

Edens  lusthof  scheen  herboren: 

Bloesemreine  geestenschal, 
Aethemachtegalen-chooren , 

Faradys-fonteinenTal , 
Bovenaardsche  psalmodyë, 
OrgelhTmnen-poëzyë , 

Uit  gewyder  heiligdom, 
Baadselachtge  toonenmachten 
Wiegden  't  hart  op  fenizschachten 

In  een  beetre  wereld  om. 

Tusschen  die  te  lage  en  te  hooge  kunst  eener  verleden  en 
eener  misschien  aanstaande  dichtschool,  vindt  men  poëz^  van 
allerlei  stoffen,  graden  en  soorten*  Hoe  gaarne  zouden  wQ 
van  het  niütve,  schoone,  en  luimige  daarin  aangeboden,  iets 
mededeelen,  doch  ons  bestek  laat  dit  niet  toe*  W\j  moeten 
ons  bepalen  tot  de  vermelding  dat  de  poëzg  in  het  fraaie 
boekjen  als  gewoonmk  door  proza  wordt  afgewisseld*  De 
Heer  dokkbbsloot  gaf  in  »Groot  en  Klein'*  eene  belangrijke 
zede-  en  menschkundige  bespiegeling.  Uit  de  nalatenschap  van 
WQlen  den  te  vroeg  gestorven  Hoogleeraar  hibbhbijbb  ont- 
vangt men  een  paar  bladz^'den  nGredachten  en  Beelden***  lir. 
BCBOVrvH  TOT  OAHSOUSK  Icvcrde  in:  »Het  ongelijke Huwelgk** 
eene  zeer  aardige  novelle,  en  vak  peb  bilt  ia  mottx  heeft 


TOOR  1856.  4d 

in  «Een  half  talent*'  een  nityoerig  verhaal  bijgedragen  ran  de 
rampen  eens  beklagenswaardigen «  die,  door  onverstand  over 
het  paard  geüld,  zich  met  maar  halven  aanleg  aan  het  tooneel 
en  de  letteren  w^dt.  Het  boekjen  is  versierd  met  v^f  fraaie 
gravuren  f  waarvan  twee  van  en  naar  bnitenlaodsche  mees» 
ters,  en  de  overigen  door  tausel,  steeuke  en  xolbnaab, 
naar  phiuppeau,  vak  ds  laab  en  vodioel,  en  bevat  boven- 
dien een  sprekend  gelijkend  portret  van  den  Dichter  A.  tait 

BEB  HOOP,  JRS.Z.,   door  TAUBEL,   naar  L.   KOOPHAK. 

Wg  eindigen  dit  vlügtig  verslag  met  de  betuiging  dat,  naar 
ons  gevoelen,  de  dichterlijke  en  letterkundige  nalatenschap  van 
1855  r\jk  mag  heeten;  dat  er  ook  veel  en  velerlei  schoons  is 
onder  de  menigte  van  bloemen  met  welke  de  vaderlandsche 
knnst  het  nieuwe  Jaar  verwelkomt;  en  dat  deze  prachtwer- 
ken,  door  de  zorg  der  Uitgevers  en  den  \jv6r  hunner  Bedac- 
tien,  dien  naam  weder  met  eere  dragen.  Moge  goedkeuring 
naar  verdienste,  en  een  ruim  debiet  er  aan  ten  deel  vallen I 


Een  vaste  Burg  is  onze  Ood*  Evang,'Luthersche  Volks^Alma^ 
fia£,  voor  het  eckrikkeljaar  1856.  Onder  Bedactie  van  Ds.w. 
F.  BABBIEBS.  Derde  Jaargang.  Te  Amsterdam^  bij  Allart  en 
van  der  Made.  ƒ  :  -  80;  tn  cartan  geb.  ƒ  1  - :;  tn  linnen  met 
vergulde  stempels  f  1-40. 

Bef.  kan  *t  den  Heer  babbiebs  niet  nazeggen  dat  hQ  v6dr 
een  tweetal  jaren  zich  verheugde  in  de  verschoning  van  den 
ffliUtherschen  Yolks-Almanak**.  Z^ne  versch^jniog  was  hem 
toen  veeleer  een  blijk  van  een  anti-Lutherschen  geest.  Die 
geest  was  echt  Evangelisch ,  en  LUTHEB-zelf,  indien  h\j  er  over 
had  kunnen  geraadpleegd  worden,  zou,  naar  Befs.  oordeel» 
gesegd  hebben:  bg  den  toenemenden  zin  der  Protestanten  in 
Nederland  voor  zuivere  Evangelische  waarheid  had  dit  boekje 
wel  achterwege  kunnen  bleven.  —  Meer  en  meer  toch  wordt 
door  de  Protestanten  aan  lu^heb  de  eer  gegeven  die  hem 
toekomt,  en  de  verschijning  van  den  Evangelischen  Volks- 
Almanak  is  een  bew\)s  te  meer,  dat  een  E  vang.  Luthersche 
Almanak  niet  vereischt  werd  om  Evangelisch  licht  te  ver- 
Sfweiden.  Doch  hoe  dit  zy:  het  boekjen  is  er,  en  Bef.  aal 
*t  kort  en  onpartgdig  beoordeelen. 


4B  JAARBOEKJES, 

Het  eerste  stokje,  in  proza,  is  van  den  Eerw.  sonstbal, 
en  getiteld:  »1555  en  1855,  of  de  eerste  en  dertiende  zilveren 
krans  om  het  hoofd  (?)  der  Augshurgsche  Greloofshelijdenis". 
Het  is  in  twee  afdeelingen  eenvoudig  en  onderhoudend  geschre- 
ven, en  bevat  een  historisohen  terugblik  op  de  overgave  der 
Augsbargsche  Confessie  in  1580,  en  op  den  Aag»barg6chen  Grods- 
dienstvrede  in  1555.  Voorts  wisselen  proza  en  poëzy  elkan- 
der af.  Tot  het  eerste  behoort  nog:  »Het  Evang.-Luthersch 
Zendingslmis  te  Leipzig**,  door  l.  ;  »Luth£R*s  Begrafenis**, 
door  Mc.  J.  BAKKER  korpf;  sEen  woord  over  philip  xelak- 
THOx".  Een  stukje  dat  ons  den  te  vroeg  ontslapen  p,  j.  v. 
DU8SEAU  kort  en  eenvoudig  schetst,  wordt  gevolgd  door  een 
dichtstukje  van  des  overledenen  hand:  nDe  Pelgrim  in  het 
Bosch**  getiteld.  Beide  zijn  den  herdachten  waardig.  nLuTHEB 
treedt  in  het  klooster**,  door  l«,  dat  door  een  plaatje  wordt  ver- 
gezeld; »Li}TB£B*s  verklaring  te  Worms,  18  April  1521  (naar 
gelzer)**;  en  ten  laatste:  )>Paulus  en  luther*',  door  Ds*  o. 
H.  SESBRUGGER.  De  lezer  ziet  hieruit  dat  de  Almanak  niet 
zonder  reden  zijnen  Luthersohen  naam  draagt.  —  In  poëzij 
vinden  wy  het  eerst  een  gedicht  «By  het  Graf  van  den  Wol- 
Eerwaarden  ZeerGel.  Heer  g.  n.  g.  lagers,  27  December 
1854,  door  N.  N."  Wy  zouden  wel  gewenscht  hebben  hierbij 
ook  het  naamvers  op  denzelfden,  mede  aan  z\jn  graf  voorge- 
lezen, en  het  gedicht  van  des  afgestorvenen  vriend  den  Pred. 
KRAKER  te  vinden:  dat  eene  en  andere  zou  zeker  geheel 
hebben  uitgemaakt. 
'  Fred.  wusmax,  theophilüs,  barbiers,   ohristiaah  V.  E., 

o.  D.,     SESBRUGGER,    VIEHOFF,    JOHANKES  HILHAK,    A.  J.   G.   Sm 
LUBLINK   WEDDIK,   MEPPEN,  GERDES,   DEOKER  ZIMMERHAK,   WIT- 

HUTS,  en  J.  hebben  ditmaal  bijdragen  in  poëzij  geleverd, 
waaronder  de  »Engelen-hoede'*,  van  withuts,  wat  den  vorm 
betreft,  eene  eerste  plaats  bekleedt.  Ook  de  »Hiskia*',  van 
WEDDIK,  en  de  »Zegenr\jkste  vond",  door  meppen  (de  Bij- 
bel door  LUTHER  gevonden);  »De  schoolknaap**  (dat  luther, 
al  zingende  zijn  brood  bedelende,  ons  voorstelt);  wijsman*8 
n Weduwe  in  den  tempel**,  en  anderen  zijn  hunne  plaats  waar- 
dig. Ook  de  » Winterbloemen**  van  barbiers.  »Éën  ding  is 
noodig**,  door  a.  j.  g.  8.,  is  een  gemoedelijk  stukje.  »Aan 
LUTHER**,  door  G.  H.  SESBRUGGER,  op  den  31»*«"  Octobcr,  geeft 
een  kort  overzigt  van  *t  geen  wij  aan  luther*s  verschyning 
en  werk  hebben  te  danken.  Joh.  hilman  heeft  in  z}in  wBgbel 
en  «Natuur**  getoond  dat  h\j  den  hoofdregel  der  poëz\j  —  de 
schoonste  denkbeelden  in  den  edelsten  vorm  te  hullen  —  niet 
altijd  volgt.  Decker  zimmermak  had  niets  te  geven  dan  z^n 
»yriendschapsbede  en  groet";  ^at  is  wel  weinig,  maar  toch 
uit  een  goed  hart.  Schimsheimer  geeft  »Eene  herinnering  aan 
MAARTEN  LUTHER,  op  den  Hervormingsdag,  81  October  1855**, 
waarin  nden  man  van  eenvoud  en  van  Kracht**,  zoo  als  hij 
LUTHER  te  regt  noemt,  welverdiende  hulde  wordt  gebragt. 
Het  nOnze  Vader!*',  naar  luther,  door  barbiers;  nHierna- 
maals**,  door  gerdes,  en  «Beden**,  door  o.  d.,  besluiten  het 
boekje. 


,     VOOR  1856.  47 

Vóór  het  Mengelwerk  vindt  men,  behalven  't  geen  men 
in  gewone  Almanakken  aantreft,  een  Evangeliscb-Lntber- 
achen  Kalender,  door  Ds.  t.  c.  c.  bvebts  vervaardigd,  waarin 
eene  chronologie  van  gebeurteniBsen ,  zaken  en  personen,  die 
den  vervaardiger  nog  al  moeite  zal  hebben  gekost.  Voor  bet 
overige  vereenigen  wij  ons  met  een  wensch  van  den  Redacteur, 
en  hopen  dat  zyn  leedwezen  over  bet  gemis  der  medewerking 
▼an  sommigen,  in  het  volgende  jaar,  moge  vervangen  worden 
door  de  bl^dschap,  dat  alle  die  leden  der  Lntberscbe  Gremeente 
wier  namen  op  't  gebied  van  dicht-  en  letterkunde  met 
eere  worden  genoemd,  hier  broederlijk  vereenigd  mogen  op- 
treden, en  dat  ook  daardoor  de  inbond  met  elk  jaar  in  be- 
langqjkheid  moge  winnen.  V.  V. 


1.  Christelijke  Volken  Almanak^  voor  1856.  Nieuwe  Serie.  Eer^ 
ste  Jaargang.  Verzameld  door  p.  a.  de  génestet  en  c.  ^. 
TiELE.     Te  Amsterdam  y  Uj  F.  N.  van  Kampen.  In  kU  8t;o. 

160  hl  f  i-eo. 

2.  Evangelische  Volks- Almanak^  uitgegeven  door  de  Evangeli-* 
sche  Maatschappij,  Jaargang  1856.  Te  Arnhem  y  Uj  G.  W. 
van  der  Wiel.    In  kl.  Svo.    164  bl.  f  :  -  30. 

3.  Kalender  voor  de  Protestanten  in  Nederland,  Uitgegeven 
door  de  Vereemging  tot  beoefening  van  de  Geschiedenis  der 
Christelijke  Kerk  in  Nederland^  onder  leiding  van  w.  moll, 
Hoogleeraar  te  Amsterdam,  Eerste  Jaargang,  1856.  Te  Am- 
sterdam^ Uj  H.  W.  Mooy.    218  bl,  ƒ  :  -  90. 

W$  hebben  daar  een  drietal  Jaarboekjes  voor  ons  liggen  ^ 
die  zeker  door  ons  Christelijk  publiek  met  belangstelling  z\jn 
begroet.  Het  eerstgenoemde  draagt  eenen  naam  die  reeds 
gunstig  onder  ons  is  bekend  geworden.  De  Predikant  b$  de 
Bemonstrantsche  Gremeente  te  Utrecht,  de  Heer  j.  j,  vAif 
VOLLENHOVE,  had  als  Redacteur  reeds  twaalf  Jaargangen  in 
het  licht  gezonden  en  mogt  de  voldoening  smaken  dat  zijne 
zorg  en  moeite  er  aan  besteed,  door  een  groot  debiet  werden 
belu'oond.  Aan  twee  jeugdige  ambtsbroeders  liet  h\j  de  taak 
over,  die  h^  zoo  vele  jaren  had  op  zich  genomen.  En  eene 
naauwkeurioe  lezing  toont  het,  dat  het  Jaarboekje  onder  de 
nieuwe  Bedactie  zoo  al  niet  beter  dan  zijne  voorgangers  ge- 
worden, toch  ook  wat  den  inhoud,  geest  en  vorm  der  stuk- 
ken betreft,  niet  verloren  beeft.  De  vroegere  Redacteur  bleef 
z|}ne  hulp  verleenen,  ofschoon*  wij  de  mededeeling  aangaande 
nOuden  koen", een  dronkaard  die  zich  bekeerde  en  wederom  viel, 
niet  onder  de  beste  tellen,  die  wij  ons  van  zyne  hand  zagen 
geschonken.  Een  ongenoemde  gaf  »Twee  Arbeiders  in  den  Wy  n- 
gaard,  eene  Schets  uit  het  herderlijk  leven",  waaraan  wij 
geene  verdienste  kunnen  ontzeggen,  al  meenen  wij  dat  voor 
het  Christelijke  volk  vruchtbaarder  onderwerpen  kunnen  be- 
handeld  worden   dan   dit,   waarin  een   verdienstelijk   Dorps- 


46  JAARBOEKJES, 

predikant,  die  zyn  leven  stelt  voor  z^ne  schapen,  zoo  hoog 
verheven  wordt  boven  den  gevierden  ambtsbroeder  in  eene 
stad,  die,  bij  veel  meerder  roem,  veel  minder  stadie,  troaw, 
yver  en  werkzaamheid  ten  toon  spreidt.  Zoo  z\|n  er  zeker, 
maar  wat  zal  het  erkennen  hiervan  door  het  Christel^ke  volk 
den  vromen  Dorpsleeraar  baten,  die  toch  in  zgnen  troowen 
arbeid  en  in  de  liefde  der  Gemeente  en  in  't  geloof  aan  z^nen 
Zender  veel  hoogere  voldoening  heeft  dan  menschenroem  hem 
geven  kan?  Of  zal  het  der  stads-gemeente  misschien  nuttig 
zyn,  geleid  te  worden  tet  de  gedachte  dat  die  Leeraar,  die 
grooter  opgang  maakt  door  zijne  redenen,  die  haar  stichten, 
misschien  b\j  nadere  kennismaking  een  Ijdel  en  wereldsch 
mensch  zal  zyn?  De  Heer  piebson  schreef  een  klein  ver- 
toogje,  getiteld  )? Piëtisme  en  Piëteit,'*  waarin  hg  het  eerste 
eenigzins  in  bescherming  neemt  door  aan  't  woord  eene  betee- 
kenis  te  geven  die  het,  met  het  oog  op  de  gewone  bedaidenis 
van  den  uitgang  isme^  niet  heeft.  £r  zyn  echter  fijne  opmer- 
kingen in,  die  men  met  genoegen  leest,  even  als  de  »Weg 
des  heils  voor  't  Vaderland",  door  de  vries  van  hetst.  Het 
beste  stuk  is  zeker  hansje  en  leeïtije,  uü  hei  Dagboek 
van  een  Burgermjegeer\  door  thrastbulus;  dat  naar  het 
Fransch  is  bewerkt,  maar  zoo  gemakkelyk  en  los,  zoo  ver- 
hollandscht,  dat  de  lezer  het  voor  een  oorspronkelyk  kunst- 
stak  zoa  houden.  Aan  verzen  ontbreekt  het  ook  hier  niet* 
Het  schynt  dat  het  volk,  waarvoor  de  Almanak  is  bestemd, 
op  berymde  bijdragen  prys  stelt.  De  vorige  Jaargangen  wa- 
ren er  onzes  inziens  te  ruim  mede  bedeeld.  Mogen  de  hier 
aangebodene  geene  aanspraak  maken  op  hooge  dichterlyke 
waarde,  —  er  is  niet  één  vers  in,  dat  het  boeksken  ontsiert. 
Zulks  liet  zich  trouwens  van  den  smaak  van  den  eerstge- 
noemden  der  Redacteuren  verwachten.  Zoo  hy  zelf  dezen 
Jaargang  wat  milder  met  echte  poëzy  van  eigen  hand  be- 
schonken had,  zou  hij  nog  meer  dan  nu  den  dank  der  lezers 
hebben  verworven.  Wy  hopen  dat  een  volgende  Jaargang 
niet  minder  dan  deze  de  blyken  drage  van  den  toeleg  der 
nieuwe  Redactie  om  den  » Chris telij ken  Volks- Almanak"  te 
doen  blyven,  wat  hij  onder  eene  vroegere  was. 

N*^.  2  is  de  *) Evangelische  Volks- Almanak",,  die  zyn  nut- 
tig bestaan  te  danken  heeft  aan  den  wensch  der  Evangelische 
Maatschappij,  om  een  Jaarboekje  te  leveren  dat  algemeen  bevor- 
derlyk  kan  wezen  aan  de  verspreiding  van  het  Evangelie,  *t  welk, 
wel  door  menschen  verduisterd,  maar  door  Gods  geest  ge- 
handhaafd, eene  kracht  Grods  is  tot  zaligheid  voor  een  iege- 
lijk die  gelooft.  Dit  boekje  zou  vooral  wyzen  op  den  stryd 
en  het  IQden  voor  de  handhaving  des  Evangelies,  en  de  ver- 
breiding van  zyn  zegen  over  Rome's  kinderen.  Uitgegeven 
met  dat  doel,  verzekerd  van  een  buitengewoon  debiet,  kon 
deze  Almanak  voor  weinig  geld  verkrygbaar  worden  gesteld, 
en  by  het  zien  van  't  boekje  zal  gewis  ieder  met  ons  verwon- 
derd zyn  over  den  ongehoord  geringen  prys.  Voor  het  publiek 
30  cents,    voor   de   Leden   der  Evang.   Maatschappy   slechts 


VOOB  1856.  49 

15  cents.  Behalven  de  Kalender,  die  met  de  uiterate  zorg  is 
bewerkt,  en  ander  Voorwerk  dat  in  een  Almanak  te  hais  be- 
hoort, vinden  w\j  hier  op  beknopte  duidelijke  wijze  de  Ge- 
schiedenis van  de  voorname  Frotestantscho  Genootschappen 
ons  medegedeeld;  zoodat  èn  Protestant  èn  Hoomschgezinde, 
hier  in  een  kort  overzigt,  zoo  als  nog  nergens  elders,  met  den 
aard,  bet  streven,  en  den  geest  dier  onderscheidene,  zoo  veel  be- 
sprokene, dikwijls  nog  niet  genoeg  bekende  Maatschapp\jen  wordt 
bekend  gemaakt.  Maar  behalven  dit  vinden  wy,  onder  de  on- 
derscheiden rubrieken:  » Evangelisatie  onder  R.  K.;  Voorloo- 
pers  der  Hervorming;  Historische  Schetsen  uit  het  tijdvak  der 
Hervorming;  Belangr^ke  verschijnsels  op  het  gebied  der  B. 
en  Prot.  Kerk;  Opmerkingen  en  Wenken  ter  bevordering  der 
Eyangelisatie ;  Poëzij,  en  Snippers  — eenen  zeer  ryken  Inhoud. 
Is  dit  wel  vreemd  waar  mannen  als  Prof.  hofstede  de  oboot, 

Prof.  TER  EÜLAR,  Dr.  L.  S.  P.  MEYBOOM,  Dr.  A.  W.  VAK  OAM- 
PEX,  Dr.  S.  K.  TBODEK  VAK  VELZEK,  W.  P.  R.  BOüMAX,  D.  FU- 
ZSL,    J.    H.    DE    RIDDER,    Dr.  BEKKIKK  JAKSSOKIDS,   WARKSÜ7GK, 

MEPPEK  en  A.  L.  LESTURQEOK  als  medewerkers  optreden!  Wij 
behoeven  niet  eene  nadere  opgave  te  doen  van  de  verschil* 
lende  stukken  die  hier  voorkomen.  Het  boekjen  is  reeds  ia 
daizende  Landen  en  zal  gewis  meer  dan  vele  andere  Alma- 
Bokken  strekken  tot  vermeerdering  van  kennis  en  van  inge- 
nomenheid met  het  Protestantisme.  Bij  dit  alles  heerscht  er 
een  echt  Christelijke  geest  in,  die  gaarne  openlijk  het  goede 
in  de  Roomsche  Kerk,  ook  van  onze  dagen,  wil  erkennen; 
xoodat  door  den  bezadigden  Roomschgezinde  de  Evang.  Volks- 
Almanak  niet  zal  gesteld  worden  onder  de  geschriften  en  bla- 
den die  in  ons  Vaderland  onrust  en  verdeeldheid  zaaijen. 

N*».  3.  Het  derde  Jaarboekje  dat  wij  hebben  aan  te  kon- 
digen is  óók  het  werk  van  eene  Yereeniging ,  grooter  dan  die 
den  eersten ,  kleiner  dan  die  den  tweeden  der  ^noemde  Alma- 
nakken heeft  uitgegeven.  Deze  Yereeniging ,  die  den  Kalender 
voor  de  Frotestanten  in  Nederland  uitgaf,  bestaat  uit  eenige 
meer  gevorderde  studenten  des  Athenaeums  en  der  verschil- 
lende Theologische  scholen  te  Amsterdam,  die,  onder  de  lei- 
ding van  hun  begaafden  Leermeester ,  Prof.  moll  ,  de  Yaderland- 
sche  Kerkgeschiedenis  met  buitengewonen  lust  en  \jver  be- 
oefenen. De  voor  ons  liggende  bundel  is  mede  ecnigermato 
eene  navolging  van  den  Evangelischen  Kalender  die  door  den 
Berlijnschen  Hoogleeraar  piper  wordt  uitgegeven.  —  De  po- 
ging ^om  aan  de  Protestanten  in  Nederland  een  Kalender  te 
geven ,  die  aan  lederen  dag  des  jaars  eene  nuttige  herinnering 
verbindt  van  gewigtige  personen  of  gebeurtenissen ,  verdient 
lof.  Wij  zien  hier  eene  reeks  van  drie-honderd-vyf-en-zestig 
namen  opgegeven,  die  getuigen  van  de  naauwgezette  zorg  der 
bewerkers,  en  hoogst  geschikt  is  om  de  kennis  der  Algemeene 
en  Yaderlandsche  Kerkelijke  Geschiedenis  bij  de  Gemeente 
te  bevorderen;  vooral  daar  van  al  de  genoemde  mannen 
eener  korte  levensbeschrijving  wordt  beloofd  en  gegeven.    Wij 

BOKKBKSCII.    1856.  K**.   I.  ^ 


50  JAARBOEKJES, 

▼inden  in  de  opgave  blyken  van  sselfstandigheid  en  oorspronke- 
lijkheid.    Terwijl  de  Kalender  in  den  Evang.  Yolks-Almanak 
naar  dien  van  Prof.  pipeb  ia  zamengesteld ,  z\jn  de  Studenten 
onder  de   leiding  van  Prof.  holl  uitgegaan  van  het  doel  om 
de  namen  te  leveren    van  hen   die  voor  de  Geschiedenis  der 
Christelijke  Kerk  in  het  algemeen,  en  voor  die  der  Christe- 
lijke Kerk  in  Nederland  in  het  bijzonder,  belangrijk  zyn  in 
leer,  leven  of  sterven.    Onzes  inziens  verdient  deze  Kalender 
de  voorkeur  boven  die  welke  w\j  in  andere  Jaarboekjes  aan- 
treffen.   Wy   wenschen   daarom  dat  algemeen  in  de  verschil- 
lende Protestantsche  Volks- Almanakken,  als  daar  z\jn :  de  » Woor- 
den uit  den  B^bel,  Christelyke,  Evangelische,  Protestantsche, 
Luthersche  Volks- Almanakken*',  enz. ,  de  Kalender  van  Prof.  moll 
in  het  vervolg  worde  opgenomen.    Den  verschillende  Redac- 
teurs geven  wQ   dit  in  ernstige  overweging.    Op  ^zulk   eene 
wQze  sou  de  geheele  Evangelische  Kerk  in  ons  Vaderland  in 
het  bezit  niet  slechts  kunnen  geraken  van  één  Kalender  —  dat 
w|j   reeds  als  een  teeken  van  al  naauwere  vereen  iging  en  ala 
een  geschikt  middel  om  deze  te  bevorderen  wenschelyk  ach- 
ten —  maar  te  gelyk  zoude  het  doel  van  zulk  een  Kalender 
ook  worden  bereikt  door  de  bygevoegde  korte  levensschetsen. 
Heeft  men  nog  niets   anders  dan  een  naam  van  den  een  of 
ander  voortreffelijken  belijder  opgenomen,  het  volk  heefl  hieraan 
weinig,  zoo  het  niet  tevens  op  geschikte  wijze  den  toegang  tot 
de  kennis  van  hun  leven  zich  gemakkelijk  ziet  gemaakt.     De 
hier  medegedeelde  Levensgeschiedenissen  van  een  achttal  voor- 
treffelijke mannen  zijn  ons  ten  waarborg,   dat  de  stellers  ge- 
schikt zijn   tot  de  taak   die   zg  op  zich  namen.    Wij  stellen 
in  dit  gedeelte  het  hoogste  belang.  De  overige  stukken,  onder 
den  titel:  » Kerkelijke  Oudheidkunde  en  Stichtelijke  Litteratuur 
van   het  voorgeslacht",  mogen  hun   belang  hebben,   —  voor 
dat  gedeelte  des  volks  waarvoor  wg  de  Levensbeschrijvingen 
bestemd  achten,   heefl  het  minder  aantrekkelijkheid.     In    do 
plaats  daarvan  zouden  w\j  het  getal  der  Levensschetsen  liever 
vermeerderd   zien.     Gaat  het  toch   op  deze  wgze  voort,  be- 
helst iedere  Jaargang  slechts  acht ,  dan  zullen  er  zes-en-veertig 
jaren  moeten  verloopen  eer  de  drie-honderd-vyf-en-zestig  ge- 
loofshelden   zullen   beschreven  zijn.     En   dat  is  waarlijk  toch 
wat  al  te  veel  van  het  geduld  gevergd.  Ook  de  plaatjes,  be- 
hoorende  by    de   rubriek  Kerkelyke   Oudheidkunde,   die  den 
pr\J9  van  het  boekje  natuurlek  verhoogen,  zouden  kunnen  weg- 
vallen;   naar  wij   meenen,    niet  tot  nadeel  van  de    zaak   die 
de  Kalender  in  de  eerste  plaats  beoogt. 


Almanak  voor  Jlollandsche  BUjgeeatigen  voor  het  Schrikkeljaar 
1856.  Nieuwe  Serie,  Tiende  Jaargang,  Met  platen.  Schoon- 
hoven, S.  E.  van  Nooten.  1855.    In  12too.  bl.  196.  ƒ  :  -  60. 

Deze  Almanak  schgnt  nog  al  in  den  smaak  van  ons  Hol- 
landsch  publiek  te  vallen.  Wat  vreemdelingen  ook  mogen 
zeggen  van  het  stgve  en   ernstige  der  Nederlanders,  —  de 


VOOB  1856.  51 

Irandeltjes  die  ten  titel  voeren:  ))Laim]ge  poëzjj*'  kannen  steeds 
boven  ernstige  gedichten  op  debiet  reken en«  De  grappige  Rede- 
naars en  Dichters  op  onze  Nuts  vergaderingen  worden  met 
daverend  applaudissement  aangehoord.  Wy  merken  bij  het 
doorbladeren  dat  w\}  thans  in  het  bezit  zijn  van  een  groot 
getal  bl^jgeestige  poëten,  die  aan  deze  behoefte  van  ons 
volk  weten  te  voldoen.  Voor  zoo  ver  z\j  niet  den  kieschen 
smaak  beleedigen ,  willen  w\j  van  hnnne  bijdragen  geen  kwaad 
spreken.  De  Hollandsche  bl^geestigen  zallen,  hopen  w$, 
steeds  afkeerig  zijn  van  stukken  waarin  zij  zijdelingsche  of 
regtstreekscfae  aanvallen  op  Godsdienst  en  Zedel^kheid  aantreffen. 
Dat  er  uit  meer  dan  een  zoogenaamd  bl^jgeestig  dichtstnk  ons 
een  Hoogduitsche  geest  tegenkomt,  behoeft  ons  niet  te  ver- 
wonderen. Wat  by  onze  naburen  vóór  vele  jaren  stof  tot 
lagchen  gaf,  en  daar  nu  reeds  is  vergeten,  kan  misschien  na 
nog  Hollandsche  blijgeestigen  amuseren.  En  daarom,  wie  in 
vroegere  jaren  dezen  Almanak  tot  zQne  aangename  uitspan- 
ningslectuur  koos,  koope  en  leze  ook  dezen  Jaargang.  Wy 
gelooven  te  mogen  verzekeren,  dat  h\j  by  geen  vroegeren 
achterstaat. 


Geldersche  Volka^ Almanak^  voor  het  jaar  1856.  22^*' Jaargang. 
Te  ArrJiem^  bij  Is.  An.  Nyhoff  en  Zoon.  1856.  In  12mo. 
232  bl.  ƒ  :  -  90. 

Zonder  nu  voor  of  tegen  onze  Provinciale  Volks- Almanakken 
het  harnas  aan  te  trekken,  verklaren  wij  dat  de  verschyning 
van  den  Gelderschen  ons  gewoonlijk  zeer  welkom  was.  En 
dat  anderen  met  ons  dat  gevoelen  deelden,  kan  hieruit  blij- 
ken, dat  het  oudste  dier  gewestelijke  Jaarboekjes  de  meesten 
die  in  dat  genre  verschenen  zijn,  overleeft.  Er  is  kost  in  voor 
allerlei  monden.  Wanneer  breedvoerige  oudheidkundige  ver- 
handelingen, zoo  als  elders,  d^n  volke  tot  lectuur  worden 
aangeboden,  verwonderen  wij  ons  niet  dat  deze  ongelezen 
blijven.  Maar  wanneer  iemand  als  NiJHOPir  den  blik  vestigt 
op  de  marktplaats  en  het  St.  Walburgsplein  te  Arnhem,  zoo 
als  hij  het  hier  doet,  dan  begr\jpen  wij  dat  niet  alleen  de 
bewoner,  maar  ook  de  bezoeker  dier  stad  en  harer  bekoorlijke 
omstreken,  gaarne  met  hem  wandelt  en  luistert  naar  hetgeen 
hij  van  die  markt  met  hare  openbare  gebouwen  uit  vroegere 
dagen  heeft  mede  te  deelen.  Zoo  heeft  de  Heer  g.  haasloop 
WEBKBR  z^ne  wandelingen  en  omzwervingen  door  de  Ge- 
meente Epe  hier  ook  medegedeeld,  in  eenen  vorm  die  den 
lezer  zal  boeijen.  Op  zulke  stukjes  neemt  men  al  ligt  deze 
en  gene  legende  in  rym  of  onrijm ,  zoo  als  er  reeds  honderden 
Kr}n,  toe.  De  liefhebberij  voor  dat  genre  sch^'nt  echter  meer 
by  sommigen  onzer  Auteurs  te  bestaan,  dan  by  het  publiek, 
dat  die  verhalen,  welke  met  de  liefde  van  ridders  en  jonk- 
vrouwen en  nonnekijns  beginnen,  en  met  moord  en  doodslag  ein- 
digen, nog  al  vervelend  vindt.  Dat  publiek  heeft  meer  smaak 


52  JAARBOEKJES,   VOOB   1856. 

in  bijdragen  zoo  als  liet  van  den  geestlgen  oaden  Heer  SMITS 
gewoon  is  te  ontvangen,  en  zal  in  zgno  Satire  op  de  ook  in 
dorpen  doordringende  valsche  beschaving,  onder  den  titel:  ȣen 
gelukkig  dorpje'*,  maar  al  te  veel  vraarheid  ontdekken.  Aan- 
genamer dan  op  die  zoo  donkere  zgde  te  zien,  is  liet  ons  op 
lichtzoden  in  het  Geldersche  volksleven  te  staren.  Zulk  eene 
lichtzode  wordt  ons  door  den  lieer  j.  j.  crbmer  te  aanschon- 
wen  gegeven,  waar  hij  in  »Deine-meu"  ons  eene  eenvoudige 
boerin  schetst,  die,  vreemd  van  kwezelary  en  niterlyk  ver- 
toon, ryk  is  in  werken  van  waarachtige  liefde.  Dit  stukje, 
dat  voor  het  gix)otste  gedeelte  in  den  Betuwschen  tongval  is 
geschreven,  onderscheidt  zich  door  losheid  en  natuurlijk  ge^ 
voel,  die  gi*ond  geven  om  van  den  jeugdigen  Schrijver,  indien 
h\j  in  dit  genre  zich  wil  oefenen,  in  het  vervolg  veel  goeds 
te  verwachten.  «Vrgheid  en  Verdnikking" ,  eene  schets  uit 
het  Graafschap,  van  arnold  de  Y,  dat,  deels  in  het  daar  ge- 
sproken dialect  is  geschreven,  is  noch  wat  vorm,  noch  wat 
inhoud  betrefl,  met  de  novelle  van  cremer  te  vergemken* 
Intusschen  verdient  ook  dit  stuk,  zoowel  als  wEn  redenoasie 
oaver  de  beUstink  op  't  gemoal"  (Hoogveluwsche  tongval), 
waarin  over  de  algemeene  bedilzucht  onzes  tg  ds  op  niet  on- 
geestige wgze  wordt  geklaagd,  en,  eene  belasting  op  dat  ge- 
maal als  een  probaat  middel  wordt  voorgesteld,  waarvan  in 
écn  gepast  voorbeeld  uit  vroeger  tjjd  de  kracht  wordt  bewezen* 
Zg  die  belang  stellen  in  onze  Nederduitsche  taal,  zullen  der- 
gelijke stukjes,  waartoe  ook  » Schepen  Herman"  behoort,  met 
genoegen  lezen.  En  van  die  zgde  zijn  Provinciale  Volks- 
Almanakken,  waarin  dergelgke  proeven  voorkomen,  zeker  niet 
te  verwerpen. 

Wat  voor  't  overige  do  verzon  betreft  die  hier  voorko- 
men —  deze  behooren  tot  het  zwakste  gedeelte  van  den 
Gelderschen  Volks- Almanak ,  maar  hoe  het  mogelyk  is  dat 
zoutelooze  rgroen  als  die  van  t.  c.  s.  hier  eene  plaats  kannen 
vinden,  bekennen  wij  niet  te  begrijpen. 


De  Opvoedkunde  der  lagere  School^  in  Aphorismen;  door  L. 
KELLNER.  Naw  de  vierde  Hoogduitache  Uügave^  door  B. 
PRAXGB.  Opgedragen  aan  Schoolopzieners^  Opvoeders  en  Ouders* 
Te  Groningen,  Uj  J.  B.  Wolters.  1854.  In  hl.  8vo.  VIII 
en  156  bl.  f  :  -  90. 

De  meesten  dezer  Aphorismen  dragen  het  kenmerk  van  be- 
kendheid met  hetgeen  er  op  de  scholen  voorvalt,  en  zgn  gron- 
dig gedacht,  en  duidelyk  en  goed  voorgedragen.  Slechts  en- 
kelen er  van  behooren  op  de  Ncderlandsche  scholen  niet  te 
huis,  en  maar  weinigen  zonden  w^  afkeuren.  In  't  algemeen 
gelooven  w^  daarom  dat  de  Heer  pranoe  een  nuttig  werkje 
vertaald  heefl.  Moge  't  b\j  velen  den  lust  opwekken,  om  ernstig 
na  te  denken  over  wat  voor  datgene  de  opvoeding  van  het 
opkomend  geslacht  belangrijk  en  noodzakelyk  is. 


B0EKBËSCH0UWIN6. 


Werken  van  het  Haagsche  Oenootschap  tot  Verdediging  van  de 
Christelijke  Godsdienst.  Vierde  reeks.  Eerste  Deel^  bevat^ 
tende:  Qeschichte  der  Presbytertal"  und  SynodaUverfassung 
aeii  der  Beformation;  von  G.  v.  lechler,  PhiL  Dr,^  und 
Dekan  zu  KniUlingen,  Te  Leiden  ^  bij  D,  NoothoFen  van 
Goor.  1854.   in  gr.  Svo.   297  bL  ƒ  2  -  90. 

O&cboon  de  Kerkhervorming  der  zestiende  eeuw  is  uitge- 
gaan van  de  regtvaardiging  des  zondaars  voor  God  uit  vrije 
genade,  als  materieel-»  en  van  het  vr^je  onderzoek  des  God- 
del|jken  Woords,  als  formeel  beginsel,  is  het  nogtans  eene  een- 
zijdige en  onvolledige  voorstelling  van  hare  weldadige  strek- 
king, wanneer  men  haar  alleen  of  hoofdzakelgk  voorstelt  als 
een  zuiverings-proces ,  gerigt  tegen  leerstellingen  welke  buiten 
of  tegen  den  B^'bel  in  de  Christelijke  Kerk  waren  ingeslopen. 
't  Was  de  Hiërarchie,  in  haren  ganscten  omvang  en  in  al 
bare  gevolgen,  die  door  de  Hervorming  werd  aangetast,  en 
naar  ons  inzien  zou  dit  oogpunt  in  de  Protestantsche  Kerk 
minder  zijn  voorbijgezien,  indien  men  de  misvatting  niet  hadde 
begaan  van  door  eeuwfeesten  en  gedenkdagen  haar  aanvangs«> 
punt  te  tellen  van  het  aanplakken  der  95  stellingen  door  lutheb 
op  den  SI"***  October  1517.  Zij  dagteekent,  naar  w\j  meenen, 
eigenlijk  van  den  lO''^  December  1520,  den  dag  waarop  de 
groote  Kerkhervormer,  door  het  verbranden  der  Pauselijke  ver- 
*  oordeelings-bul ,  aan  den  zich  noemenden  Stedehouder  van 
CHBISTDS  de  gehoorzaamheid  opzeide,  en  daardoor  het  beginsel 
uitsprak:  dat  de  Hiërarchie  geen  gezag  heefl  over  de  Kerk. 
Het  protest  der  Hervorming,  ingediend  niet  tegen  de  leerstel- 
lingen als  zoodanig,  maar  tegen  de  magt  die  zich  het  bepalen 
der  Evangelie- waarheid  had  aangematigd,  had  dus  het  eigen- 
aardig gevolg,  dat  aan  de  Gemeente  werd  teruggegeven  wat 
haar  door  het  EUërarchisch  beginsel  was  ontnomen;  en  had 
de  Heer  met  diepe  wijsheid  den  vorm  van  bestuur  in  Zijne 
Gemeente  onbepaald  en  aan  de  behoefte  van  tijden  en  men- 
Bchen  overgelaten,  't  lag  in  den  aard  der  zaak,  deels  dat  men 
BOSKBSfiCH.  1856.  2{<'.  II.  5 


54  WERKEX 

zich   vormde   naar  't  geen  als  de  oorspronkel^'ke  vorm    der 
Apostolische  Kerk  werd  aangemerkt,  deels  dat  het  bestaan  en 
de   ontwikkeling  van   denkbeelden   ten  opzigte  van  het  staat- 
kundige en   burgerl^ke  leven  grooten   invloed  hadden  op  de 
vroegere  en  latere  inrlgting  van  het  Kerkbestuur  in  de  Pro- 
testantsche  Kerken.    Aan  het  eene  en  het  andere,  maar  ook 
ten  deele  aan  den  gang  der  Hervorming  zelve,  heeft  het  zoo- 
genaamde Presbyteriaansche  stelsel  zijn  oorsprong  en  zijne  ont- 
wikkeling te  danken:  een  stelsel,  dat  vooral  in  de  Hervormde 
Kerk  is  aangenomen;  t^rwyl  de  Luthersche  van  den  aanvang 
af  het  Consistoriale  huldigde.     Terwijl  het  laatste  de  bestu- 
ring der  Kerk  te  naauw  en  te  onmiddellijk  aan  de  leeraars- 
bediening verbindt,  draagt  het  eerste  dat  bestuur  over  deGre- 
meenten  afzonderlijk ,  en  over  de  Kerk  als  concreet  geheel,  ook 
voor  een  belangrijk  deel  op  aan  eenigen  van  hare  voornaam- 
ste en  beste  leden,  onder  den  naam  van  Ouderlingen.  De  Ne- 
derlandsche  Hervormde  Kerk,  verrezen  in  een    land    dat   de 
bakermat  en   vroeger  en  later  de  toevlugt  vaak  der  vrijheid 
was,    strekte   de  toepassing  van  dit  beginsel  in  hare  oudste 
Kerk-orden  vrij   verre  uit;  doch  toen  de  val  der  Nederland- 
sche  Republiek  dien  van  hare  Staatskerk  onvermijdel\}k  met 
zich  bragt,  lag  het  in   den   aard  der  zaak,  dat  het  oprigten 
eener  Constitutionele  Monarchie  ook  invloed  uitoefende  op  de 
beginselen  en  het  wezen  der  Kerk-orde  die  in  1816  werd  in- 
gevoerd.   Bg  deze  werd  wel  het  Presbyteriaal-stelsel  niet  af- 
geschaft ;  zelfs  ten  aanzien  van  de  afzonderlijke  Gremeenten  — 
in   de  Kerkeraden  —  in  den  vroegeren  omvang  gehandhaafd; 
maar  in  het  bestuur  over  meer  Gremeenten  te  zamen  —  in 
de  Classikale  en  Provinciale  Besturen  —  alsmede  in  dat  over 
al  de  Gemeenten  als  één  geheel  —  de  Synode  —  kwam,  naar 
de  uitdrukking  van  eenen  schranderen  Beoordeelaar  van  ons 
Kerkregt  (*),   »eene  treurige  reliquie  van  het  Oude,  op  aUe 
Kerkelgke    vergaderingen    wel   vertegenwoordigde   en   yverig 
medewerkende  Ouderlingschap".    Eene  menigte,  hier  niet  te 
vermelden  omstandigheden   droegen   er  toe  by,  om   deze  in- 
rigting,  zoo  niet  onbesproken,  dan  althans  onaangetast  te  la- 
ten; een  voorstel  ter  Synode,  door  een  der  leden,  van  heus- 
DEJï,  Predikant  te  Uil  varenbeek,  ingediend,  gaf  aanleiding  tot 


(♦)  IIoouER,  Kerkelijke  Weiten  hij  de  Uervormden,  cnx.,  W.  29. 


VAN  HET  HAAGSCHE  GEKOOTSCHAP,  ENZ.         55 

eene  afwQzende  beschikking,  tot  welke  de  Hooge  Kerk  verga- 
deriDg  geleid  —  althans  geraden  —  was  door  een  zeer  scherp- 
zinnig, maar  ook  zeer  scherp,  eenigzins  spotachtig  rapport  van 
een  der  adviserende  leden,  den  Hoogleeraar  nERiXGA.  Alzoo 
bleef  de  zaak  eenige  jaren  rusten.  Intasschen  bleek  de  Kerk- 
orde van  1816  wijzigingen  te  behoeven,  zou  zij  in  overeen- 
stemming worden  gebragt  met  de  ontwikkeling  der  Kerk  en 
de  behoeften  des  t^jds.  Voorbereidende  maatregelen  waren 
daartoe  genomen,  toen  de  schok  der  gebeurtenissen  van  1848 
zich  ook  in  het  Kerkelijke  deed  gevoelen,  en  de  betrekking 
van  den  Staat  tot  de  Nederlandsche  Hervormde  Kerk  dermate 
werd  gew^'zigd,  dat  daaruit  voor  de  laatste  onderscheidene 
belangrijke  veranderingen  noodwendig  voortvloeiden.  De  de- 
mokratische  begrippen,  door  de  staatkundige  verschijnselen  van 
het  laatstgenoemde  jaar  op  nieuw  in  het  leven  geroepen,  sche- 
nen ook  eene  andere  zamenstelling  van  de  vergaderingen  van 
Kerkelijk  bestuur,  en  daarmede  van  de  verhouding  tusschen  het 
aantal  Predikanten  en  Ouderlingen  in  deze,  te  vorderen,  en  het 
Piesbyteriaal  stelsel  trad  meer  op  den  voorgrond,  echter  niet  in 
die  mate  als  voldaan  zou  hebben  aan  de  wenschen  van  hen 
die  —  misschien  uitgaande,  althans  ten  deele,  van  het  ver- 
keerde begrip  als  stonden  de  Predikanten  buiten,  zoo  niet 
tegenover  >»de  Gremeente**  —  het  aantal  Ouderlingen  in  alle 
bestaurs-collegiën  aan  dat  der  eersten  wilden  hebben  gelijk 
gesteld. 

Wij  moesten  dit  een  en  ander  vlugtig  herinneren,  omdat  van 
uit  de  verschillende  denkbeelden  ten  opzigte  van  dit  gewigtig 
beginsel  in  het  Kerkbestuur  de  vraag  moet  worden  beoor- 
deeld, door  het  Haagsche  Genootschap  uitgeschreven  in  Oc- 
tober  1851,  kort  nadat  de  Synode  der  Nederlandsche  Her- 
vonnde  Kerk  een  nieuw  Algemeen  Reglement  voor  haar  be- 
staur  had  vastgesteld  en,  ingevolge  het  toen  vigerende,  aan 
Z.  M.  den  Koning  ter  sanctie  aangeboden.  Die  vraag  luidde 
aldus:  nEen  historisch  onderzoek  naar  den  aard  en  den  oor- 
sprong van  het  Presbyteriale  stelsel  in  de  Hervormde  Kerk; 
naar  de  uitbreiding,  beperking,  of  wijziging,  daaraan  in  de 
verschillende  landen  te  beurt  gevallen;  en  naar  den  invloed, 
welken  het  ten  onzen  tjjde  in  de  Protestantschc  Kerken  heefl." 

Indien  men  niet  vraagt,  in  hoe  ver  het  uitschrijven  van 
pr^sstof  op  den  weg  ligge  van  een   Grenootschap    »>ter 


56  WEHKEX 

Verdediging  van  de  Christelgke  Godsdienst"  —  kan  niemand 
aan  deze  vraag  den  lof  onthouden  van  booge  belangrijkheid, 
ledigheid  en  gepastheid.  De  zaak  hield  de  aandacht  bezig 
van  allen  die  opzettelijk  hun  werk  maakten  van  de  beoefe- 
ning van  het  Kerkregt;  ook  anderen,  min  diep  doorgedrongen 
in  de  beschouwing  van  het  onderwerp,  spraken  en  schreven 
er  over.  *t  Scheen  dus  eer  te  verwachten  dat  het  Genoot-, 
schap  een  afkeurend  oordeel  óver  eenige  onvoldoende  op- 
stellen zou  hebben  uit  te  spreken,  dan  —  gelijk  het  geval 
bleek  te  zijn  —  slechts  één  antwoord  ontvangen.  Het  kwam 
uit  Duitschland,  en-  beantwoordde,  volgens  het  oordeel  van 
Bestuurders,  de  vraag  niet  regtstreeks,  maar  verwierf  toch 
den  uitgeloofden  prys,  nals  bevattende  eene  belangrijke  ge- 
schiedenis van  het  Presbjteriale  stelsel  in  de  Protestantsche 
Kerk,  zoo  als  die  nog  nergens  voorkomt;  en  bovendien  daar- 
toe kunnende  leiden,  om  dat  stelsel  in  Nederland  en  andere 
gewesten,  tot  welke  de  Schr^'ver  met  zijn  onderzoek  is  door- 
gedrongen, opzettelyk  na  te  gaan*\  't  Is  die  Verhandeling 
welke  voor  ons  ligt,  en  de  vierde  volgreeks  der  Werken  van 
het  Genootschap  opent. 

De  aangehaalde  uitspraak  doet  vr\j  duidelijk  de  waarde  van 
het  stuk  uitkomen,  en  geefl  eenigermate  wenken  aangaande 
zyne  gebreken.  Ook  w\j  achten  het  een  zeer  belangrijk  histo- 
risch overzigt,  dat  van  uitgebreide  studie  getuigt;  maar  houden 
't  er  tevens  voor,  dat  het  noch  volledig  is  als  zoodanig,  noch 
ook  een  eigenlijk  antwoord  op  de  vraag.  Een  breedvoerig  ver- 
slag van  de  zaakryke  Verhandeling  wordt  door  onze  beschikbare 
ruimte  niet  toegelaten;  doch,  by  de  ontwaakte  belangstelling  in 
het  Kerkelyke  leven  en  bij  de  aandacht,  waarmede  de  stry d  der 
partyen  in  de  Nederlandsche  Hervormde  Kerk,  ook  op  dit  veld, 
wordt  gadegeslagen,  meenen  we  toch  iets  meer  er  van  te  mo- 
gen zeggen  dan  een  eenvoudig  woord  van  aankondiging. 

De  Schry ver  verdeelt  zgn  onderzoek  in  vier  deelen.  In  het 
eerste  beschouwt  hy  het  Presbjteriale  stelsel  in  zyne  eerste 
vestiging,  beginnende  met  den  aanvang  der  Hervorming,  tot 
het  jaar  1541,  toen  calvijn  zyn  ontwerp  eener  Kerk-orde 
aan  den  grooten  Raad  van  G^nève  indiende,  die  het  met  eenige 
wijzigingen  aannam.  Ily  vestigt  daartoe  de  aandacht  zoo 
wel  op  de  grondstellingen  van  luthxr  en  de  overige  Saksi- 
sche Hervormers,  als  op  de  Kerk-orden  van  bbbxz,  laxbsrt. 


YA!f  BET  HAAGSCHB  OKXOOTSCHAP,  EXZ.  57 

Kwcrou,  OECOLAKPADrcs  en  CAPITO,  doch  vooral  en  afzonder* 
lijk  op  CALVUN,  den  eigenleken  stichter  der  Hervormde  Kerk, 
en  diens  reeds  genoemde  artikelen;  beslaitende  met  aanwijzing 
van  de  algemeene  kenmerken  die  het  zich  vormende  stelsel 
in  dat  tijdperk  droeg.  —  Het  tweede  gedeelte  beschouwt  het 
stelsel  in  z\jne  ontwikkeling,  ook  tot  een  Synodaal  stelsel, 
d.  i.  in  opklimming  van  het  bestnnr  over  de  afzon  derl^ke  Ge- 
meenten tot  een  dat  de  gezamenlyke,  b^  elkander  behoorende 
Kerken  omvatte.  Uitgaande  van  Grenève  en  van  hetgeen  parel 
in  Nenenbarg  en  vibet  in  het  Waadland  hebben  gepoogd  tot 
stand  te  brengen,  wendt  hij  den  blik  naar  a  lasco  en  de 
Moedergemeente  te  Londen,  voorts  naar  Frankr\jk,  Schotland, 
Engeland,  de  Rgnlanden,  Nederland,  Polen,  Bohemen  en 
Hongarije.  Dit  tijdvak  eindigt  met  het  einde  der  XVP  eeuw, 
toen  de  Hervorming,  of  liever  de  Hervormde  Kerk  zich  had 
gevestigd  en  in  den  vorm  van  haar  bestuur  een  algemeen  ka- 
rakter aangenomen.  —  Het  derde  boek  schetst  de  lotgevallen 
van  het  Pfesbyteriale  en  Synodale  stelsel  in  de  twee  volgende 
eeuwen,  zoo  in  Zwitserland  en  Frankryk,  als  in  Engeland, 
Schotland,  Ierland,  Noord- Amerika,  de  Nederlanden,  Duitsch- 
land.  Polen  en  by  de  Waldenzen ;  —  terwijl  het  vierde  aanvangt 
met  de  eerste  Fransche  omwenteling  en  doorloopt  tot  onzen 
tyd.  De  schok,  van  Frankr\|k  uitgegaan,  geeh  aan  dat  land 
hier  de  eerste  plaats;  vervolgens  herinnert  de  Schryver  de 
verschynselen  in  Groot-Brittannië  en  Ierland,  waarby  de  ves- 
tiging der  wvrye  Schotsche  Kerk"  en  de  jongste  bewegingen 
in  de  Anglikaansche  Kerk  in  aanmerking  komen;  Noord- Ame- 
rika; de  Nederlanden,  zoo  met  de  Kerk-orde  van  1816  als 
met  die  van  1851;  en,  eindelyk,  Duitschland  en  Zwitserland. 
Veel  belangryks  behelst  dit  overzigt;  het  geheel  is  —  wij 
zeggen  dat  de  Bestuurders  van  het  Haagsche  Genootschap  na  — 
eene  belangryke  geschiedenis  van  het  Presbyteriale  stelsel  in 
de  Protestantsche  Kerk,  zoo  als  die  nog  nergens  voorkomt. 
't  Is  waar,  de  Schryver  heeft  niet  overal  de  bronnen  zelve 
geraadpleegd,  en  de  grondstof  tot  zijne  voorstelling  ten  aan- 
zien van  sommige  landen  meer  geput  uit  de  Schrijvers  over 
het  Kerkregt  en  de  Kerkgeschiedenis,  dan  uit  oorspronkelijke 
stukken.  Maar  't  is  evenzeer  waar,  dat  de  laatste  niet  alge- 
meen toegankelyk  zijn,  en  dat  het  van  ëënen  navorscher  in 
redelijkheid  niet  te  vorderen  is,  dat  hij  zyn  onderzoek  overal 


58  WERKBX 

tot  do  eigenlijke  bronnen  —  Kerk-ordeningen,  bepalingen,  acta 
van  vergaderingen  —  bebbe  kunnen  of  moeten  uitstrekken. 
Met  dat  al  heeft  hij  zulks  te  weinig  gedaai).  Zoo  wij  slechts 
in  oogenschouw  nemen  wat  hy  over  ons  Vaderland  schrgfi, 
dan  vinden  we  bbandt*s  Historie  der  Reformatie^  de  Oeschiê" 
deniê  der  Nederlandsche  Hervormde  Kerk  van  tpet  en  der- 
MOüT,  het  Archief  van  kist  en  botaabds,  enz.  aangehaald. 
Wij  z\jn  de  laatsten  om  iets  af  te  dingen  op  de  juistheid  van 
't  geen  leghleb  daar  heeft  gevonden;  maar  de  tekst  der  ver- 
schillende Kerk-orden  zelf  kon  hem  voor  ver  het  grootste  ge- 
deelte bekend  zijn,  zoo  hij  de  moeite  hadde  genomen  om  met 
deze  bronnen  zich  bekend  te  maken;  en  't  vermoeden  wordt 
gewekt  van  misvattingen  waar  de  bronnen  ons  niet  ter  hand 
zyn,  wanneer  men  hem  op  zoodanige  betrapt  waar  z\j  bin- 
nen ons  bereik  waren.  *t  Is  hier  de  plaats  niet  om 'zulks  met 
de  stukken  in  de  hand  in  by zonderheden  aan  te  wyzen;  ge- 
noeg zij  het  te  zeggen,  dat  lecbleb  niet  eens  ons  nieuwe  Ker- 
kelijke Algemeen  Reglement  goed  heeft  gekend;  anders  hadde 
hij  niet  geschreven :  »7n  jeder  Preving  beatehJt  eine  Provinzial- 
behörde  (Provindaal  Kerkbestuur)  von  so  vielen  Predigem^  als 
die  Kirchenprovim  Klaseen  zdhü,  wozu  noch  ein  Prediger  kommt 
als  Schriftführer^  üherdies  aus  einem  AeUesten  auf  xwey^^  (bl.  265). 
Art.  48  van  het  AIq.  RegL  voor  de  Herv.  Kerk  in  Nederland  bepaalt: 
»Elke  classe  benoemt  daartoe  (tot  het  Provinciaal  Kerkbestuur) 
een  predikant  uit  haar  midden,  en,  wanneer  het  Provinciaal 
Kerkbestuur  zulks  verlangt,  by  beurtwisseling  nog  één  daar- 
boven uit  het  Provinciaal  ressort";  terwyl  Art.  49  zegt:  »den 
Secretaris  kunnen  zy  (de  leden  van  het  Provinciaal  Kerkbe- 
stuur) uit  de  predikanten  in  hun  midden  kiezen,  of  ook  daar 
buiten;  maar  in  het  laatste  geval  heeft  hg  slechts  eene  advi- 
serende stem'*.  Een  Provinciaal  Kerkbestuur  kan  dus  even  zoo 
vele  leden  predikanten  tellen  als  zyn  ressort  dassen  heeft,  maar 
ook  één  meer,  en  van  dezen  behoeft  niet  een  met  het  secretariaat 
belast  te  zyn:  de  secretaris  kan  ook  buiten  de  leden  gekozen 
worden,  Jioewel  hij  in  dit  geval  geen  stemhebbend  lid  is. 

Doch  hoe  lezenswaardig  de  Verhandeling  van  Dr.  leghleb 
ook  zij  als  historisch  overzigt  —  eene  beantwoording  der  vraag 
is  zg  niet,  want  z\j  neemt  alleen  haar  eerste  en  tweede  lid  in 
oogenschouw,  maar  gaat  haar  derde:  uden  invloed,  welken  het 
Presbytcriale  stelsel  te  onzen  tgde  in  de  Protestantsche  Kerken 


VAN  HET  BAAGSCnE  GENOOTSCHAP,   EKZ.  50 

heeft",  geheel  en  al  voorbö.  't  Was  duidelijk  's  Genootschaps 
bedoeling,  niet:  het  oordeel  yan  den  Schrijver  van  het  ant- 
woord te  vernemen  over  de  vereischte  toepassing  van  het  Pres- 
byteriale  stelsel  in  de  Hervormde  Kerk  —  want  het  begreep 
dat  die  toepassing  niet  voor  alle  gedeelten  der  Hervormde  Kerk 
dezelfde  kon  zijn.  Maar  klaarblljkel\jk  wilde  men  de  uit- 
spraak der  geschiedenis  raadplegen  over  de  vraag:  wat  het 
stelsel  heeft  bögedragen  tot  de  ontwikkeling  der  Protestant- 
sche  Kerken  op  haar  tegenwoordig  standpunt;  van  hoedanigen 
aard  die  werking  is  geweest  en  nog  is;  in  hoe  ver  de  Pro- 
testantsche  Kerken  te  onzen  tijde  zijn  wat  zij  z^n,  ten  ge- 
volge van  het  Presbyteriale  stelsel,  zoo  als  het,  in  de  Her- 
vormde Kerk  geboren,  later  is  uitgebreid,  beperkt  of  gewij- 
zigd? Daarvan  komen  in  de  Verhandeling  wel  hier  en  daar 
wenken  voor,  maar  de  historisch-pragmatische  ontwikkeling, 
als  een  sluitend  geheel,  ontbreekt.  Dit  onderwerp  met  vrijen 
blik  uit  de  geschiedenis  in  het  licht  te  stellen,  en  alzoo  tot 
onbevangen  beoordeeling  van  het  stelsel  zelf  in  z\jn  aard  en 
zyne  werking  te  leiden,  blijft  dus  nog  altijd  aan  het  onder- 
zoek der  beoefenaars  van  het  Kerkregt  aanbevolen.  Leghleb's 
Verhandeling  bevat  daartoe  eene  uitstekende  verzameling  van 
bouwstoffen,  hoewel  nog  vele  andere  moeten  worden  onder- 
zocht door  hem  die  zich  de  hoogst  belangrijke  taak  oplegt, 
om  de  zaak  bepaald  met  betrekking  tot  de  Nederlandsche 
Hervormde  Kerk  in  het  licht  te  stellen.  il. 


Dé  HvMherh*  Een  Handboek  voor  Christelijke  FamUën^  tot 
huiselijke  Godsdienst^oefening  op  eiken  dag  nan  het  jaar ,  door 
FR.  ARKDT,  Predikant  te  Berlijn.  Naar  de  vijfde  uitgave^ 
vrij  vertaald  door  s.  van  dissel,  Rustend  Predikant^  te  Leiden^ 
Te  Leiden^  lij  D.  Noothoven  van  Goor.  1854.  In  gr*  8üo. 
374  W.  ƒ3.  60. 

Het  is  te  betreuren  dat  do  zegenrijke  gewoonte  onzer  voor- 
vaderen om  in  de  huisgezinnen  met  gemeenschappelijk  gebed 
en  Godsdienstige  overdenkingen  den  dag  te  beginnen,  bij  zoo 
Telen  in  onbruik  is  geraakt.  Niet  alleen  toch  is  zoodanige 
morgen-Godsdienst-oefening  pligtmatig  voor  den  Christen ,  maar 
zy   oefent  ook  eenen  heilzamen  invloed   uit   op   de  gemoed- 


60  PR.  ABNDT,    DE  HUISKERK* 

Btemming  gedurende  den  ganschen  dag.  Zij  geeft  Inst  tot  den 
dagel^jkschen  arbeid,  sterkte  in  verzoeking  en  lyden,  en  wekt 
met  nadruk  op,  om  met  eiken  dag  winste  te  doen  voor  de 
eeuwigheid. 

Vraagt  men  ons:  van  welk  boek  men  zich  daartoe  by  voor- 
keur bedienen  moet?  vrij  antwoorden  onvoorwaardelijk:  van 
den  Bijbel.  Niet  om  dien  werktuigeligk  van  Genesis  tot  de 
Openbaring  achtereenvolgend  te  lezen,  maar  om  hem  met  ver- 
stand te  gebruiken,  en  afdeelingen  er  uit  te  kiezen  die  het 
gemakkelijkst  te  begrijpen  zjjn  en  het  meest  kunnen  stichten. 
Dat  daartoe  in  de  eerste  ^aats  de  Evangeliën  en  de  Hande- 
lingen der  Apostelen  behooren,  behoeven  w\j  wel  niet  te  her- 
inneren. —  Intusschen  kunnen  zij  die  om  de  eene  of  andere 
reden  voor  korter  of  langer  iets  anders  wenschen  te  lezen, 
zich  ook  met  vrucht  van  Godsdienstige  dagboeken  bedienen, 
zoo  als  er  ook  vele  z\jn  die  daarvoor  alle  aanbeveling  waardig 
zijn.  Maar  aanbeveling  boven  vele  verdient  de  voor  ons  lig- 
gende Hmaherh^  die,  naar  aanleiding  van  eenig  Bijbelwoord, 
voor  eiken  dag  des  jaars  een  kort  Godsdienstig  vertoog  behelst. 
Dr.  ABNDT  werpt  een  diepen  blik  in  het  maatschappelijk 
leven  en  menschel^k  hart.  De  vrome  Geleerde  vlecht  daaren- 
boven in  die  overdenkingen  gulden  spreuken  en  opmerkingen 
van  uitnemende  en  beroemde  Christenen  van  vroegeren  en  la- 
teren  tijd,  ab:  HiëROXTMUS,  augustinus,  tbomas  k  kempis, 
LüTBER,  FÉxÉLOX,  NEWTOX,  CU  anderen.  —  Met  de  meeste 
vry moedigheid  bevelen  wy  dit  echt  Christelgk  Handboek  aan, 
inzonderheid  om  door  en  voor  meer  ontwikkelden  gelezen  te 
worden,  daar  wy  het  over  het  algemeen  voor  kinderen  en 
dienstboden  niet  eenvoudig  genoeg  rekenen.  —  De  toevoeging 
van  het  »Grebed  des  Heeren,  de  Twaalf  Artikelen  desGeloofs, 
de  Wet*',  en  morgengebeden  voor  eiken  dag  der  week,  kan  niet 
anders  dan  goed  en  aangenaam  z\jn.  Bg  die  gebeden  hadden 
echter  zeer  gepast  nog  eenige  voor  de  Christelgke  feesten  en 
andere  gedenkdagen  gevoegd  kunnen  worden. 

De  vrije  vertaling  is  den  werkzamen  van  dissel  goed  ge- 
lukt, en  toch  is  er  eene  Duitsche  tint  nog  oneigenaardig  in  den 
Hollandschen  tekst  overgebleven. 

Druk  en  vignet  z^'n  goed;  de  prys  is  buitengemeen 
laag. 


CBBISTIAAK  8SPP,    LEEBKEDE,  ENZ.  61 


Leerrede  ter  rtagedachtems  van  den  Hoogleeraar  matthijs  sie- 
GEHBEEK,  Uitgesproken  door  christiaax  sepp,  Predikant  bij 
de  Doopsgezinde  Gemeente  te  Leyden,  Uitgegeven  geheel  ten 
voordeele  eener  op  te  rigten  Bewaarschool  voor  arme  en  have^ 
ïooze  Kinderen.  Te  Leyden^  hij  P.  H.  vlin  den  Heavell. 
1855.    In  gr.  Svo.   24  bl.  ƒ  :  -  30. 

Eene  openlijke  bnlde  mogt  den  ontslapen  Hoogleeraar  ]£AT- 
TEOJS  SIEGENBEEK  wel  gebragt  worden  in  de  stad  waar  h^ 
eene  lange  reeks  van  jaren  zoo  waardiglijk  het  Hoogleeraar- 
ambt  bekleed  heeft;  in  het  midden  der  kleine  Gemeente  welke 
het  eene  eere  mogt  rekenen  dien  Godsdienstigen  Geleerde  on- 
der hare  leden  te  tellen;  en  van  den  leerstoel  van  welken  hij 
ontelbare  malen  en  steeds  met  zoo  groote  opgewektheid  het 
Kvangelie  verkondigd  heeft.  Die  wèl  verdiende  hnlde  is  hem 
dan  ook  gebragt  door  den  geleerden  sepp  in  de  voor  ons  lig- 
gende leerrede.  Zij  heeft  tot  tekst:  Joh.  xv:  8:  » Hierin  ia 
mijn  Vader  verheerlijkt,  dat  gij  veel  vrucht  draagt,  en  gij 
zult  m\ine  Discipelen  zijn**.  Naar  aanleiding  dier  uitspraak 
dea  Heeren,  schetst  de  Leeraar  eerst  het  beeld  van  den  waren 
discipel,  en  w^st  daarna  de  gronden  aan  waarom  deze  eene 
eere  des  Vaders  is.  Het  is  een  kort  en  eenvoudig,  maar  hel- 
der en  regt  Evangelisch  woord.  Eene  bijzondere  verdienste 
van  deze  leerrede  is  de  wijze  waarop  van  den  waardigen  over- 
ledene wordt  gesproken.  Immers,  hoe  diep  de  hoogachting  ook 
zy,  die  Ds.  sepp  voor  den  geleerden  siegenbeek  gevoelt,  hoe 
naanw  de  vriendschapsband  ook  wezen  moge,  die  ZEerw.  aan 
den  achtcnswaardiQ:en  zoon  des  Hooo^leeraars  verbindt  — 
de  lof  den  overledene  geschonken,  is  niet  overdreven,  maar 
eer  te  gering,  dan  te  groot.  Die  gematigdheid  in  lof  aan  den 
overledene  is  hier  eene  voortreffelijkheid,  die  te  veel  in  l^k- 
ndenen  gemist  wordt.  —  Niet  alleen  hoogschatters  van  den 
grooten  Taalkundige  en  vromen  Christen,  maar  ook  anderen 
zullen  deze  voortreffelijke  lijkrede  met  genoegen  en  stichting 
lezen.  —  Wij  betreuren  het  echter  dat  de  Eerwaarde  sepp 
er  geene  biographische  aanteekeningen  aan  heeft  toegevoegd. 
Veel  belangrijks  had  hij  van  den  zoon  des  overledenen  kun- 
nen vernemen,  waarvan  de  mededeeling  voor  een  groot  aan- 


62  CHBISTIAAN  SEPP,    LBSRBBDE,  £2ÏZ. 

tal  lezers  hoogst  aangenaam  zoa  zgn  geweest,  de  verspreiding 
van  het  werk  niet  weinig  bevorderd,  en  de  op  te  rigten  zoo 
nuttige  bewaarschool  daardoor  in  geene  geringe  mate  bevoor- 
deeld zoude  hebben. 


Eene  Freek  op  Mettray^  16  September  1855.  Boor  a.  p.  kits 
VAN  BETNJKOEN,  Predikant  te  Deventer.  Te  'e  Oravenhage^ 
bij  J.  M,  van  't  Haaff.   In  gr.  Svo.   86  bL  ƒ  :  -  40. 

De  inrigting  die  onder  den  naam  van  })Nederlandsch  Mettray" 
bekend  is,  verdient  de  hoogste  belangstelling  van  eiken  men- 
Bchen vriend.  Van  die  zijde  verdient  het  » bezoek  op  M.",  dat 
aan  de  preek  voorafgaat,  aandacht  en  aanbeveling.  En  wat 
de  npreek*'  zelve  betreft,  onze  schrandere  philanthroop  Sü- 
BinaAB,  bevoegd  in  zulke  soort  van  zaken  boven  velen, 
sprak  een  goedkeurend  oordeel  over  haar  uit.  Maar  als  alle 
preken  eens  wierden  uitgegeven,  die  in  hare  soort,  voor  haar 
publiek  doelmatig  z\)nj ...  De  heer  kits  van  hbtningbh  mogo 
zelf  dit  aanvullen.  Hoe  het  zQ ,  w^  vinden  hier  eene  niet  ge- 
lukkige zamenvoeging:  de  preek  is  voor  de  jongens,  die  de 
beschrijving  van  Mettraj  niet  behoeven,  en  het  publiek  heeft 
wel  wat  aan  de  beschr\jving,  maar  weinig  aan  de  preek. 


De  Ontwikkeling  van  het  Protestantisme.  Akademische  Bedevoe- 
ring  van  Dr,  kabl  base.  Uit  het  HoogduitscL  Te  Kampen^ 
Uj  I.  M.  J.  van  Nes.  1855.   In  gr,  %oo.   88  bl,  f  :  -  50. 

De  Jenasche  Hoogleeraar  hase,  ook  ten  onzent  gunstig  be- 
kend als  scherpzinnig,  helderdenkend  en  liberaal  Grodgeleerde, 
hield  deze  redevoering  deji  8***  Februar\j  des  vorigen  jaars,ter 
aanvaarding  van  het  Rectoraat  der  Akademie.  Haar  doel  is 
aan  te  toonen,  dat  de  ontwikkeling  van  het  Protestantisme 
daarin  moet  bestaan:  dat  het  de  gronddenkbeelden  —  het  ge- 
zag der  H.  Schrift,  en  de  regtvaardiging  door  het  geloof  al- 
leen —  vasthoudt  in  de  veranderde  beteekenis  die  beiden 
in  onze  dagen  hebben  verkregen.  Met  de  vastheid  eener  ge- 
gronde overtuiging  en  de  kloekheid  eener  zuivere  waarheids- 


Dr.  KABL  HA8E ,  DE  0!rPWIItKKLIXQ  VAK  HET  PROTESTANTISME.     63 

lieOe  openbaart  do  bekwame  man  z^n  gevoelen,  eren  ver- 
wyderd  van  bet  ortbodoxisme,  't  welk  zicb  op  leven  en  dood 
aan  de  ndoor  de  vaderen  overgeleverde  leer'*  vastklemt,  als 
van  bet  troostelooze  en  CBBiSTCS-looze  pbilosopbisme,  dat  van 
Diets  dan  afbreken  weet.  De  Overzetter  beeft  wèl  gedaan  met 
dexe  kemacbtige  redevoering  te  vertalen;  bij  beeft  zgne  taak 
goed  volbragt,  boewei  bet  in  den  aard  der  zaak  ligt,  dat 
eenige  uitdrukkingen  slecbts  kunnen  begrepen  worden  als  men 
geen  vreemdeling  is  in  de  terminologie  der  Duitscbe  Tbeologie 
en  Pbilosopbie*  Het  «begeleidend  woord*'  waarvan  b\j  de 
overzetting  doet  voorafgaan,  toont  dat  bij  een  juist  inzigt 
heeft  in  den  stand  der  part\}en  in  ons  Vaderland.  Wij  be- 
velen dus  deze  brochure  zeer  aan,  maar  vreezen  dat  z\j,  gelijk 
het  met  zulke  soort  van  geschriften  veelal  gaat,  bet  minst 
komen  zal  in  die  banden  waarin  zij  eigenlijk  zou  bebooren. 

Bespiegeling^  Gezag  en  Ervaring.  Eene  wijsgeerige  geschied^ 
kundige  Proeve^  door  Dr.  A.  fiebsoit.  Te  Utrecht,  bij  Kemink 
en  Zoon.  1855.    In  gr.  Svo.   XII  en  213  bl.  ƒ2-: 

nlian  musz  witsen,  loo  man  tieht  und 
vohin  die  Anderen  wollen,^* 

GOTHE. 

£r  is  in  langen  t\jd  geen  geschrift  in  onze  taal  verschenen, 
dat  zoo  zeer  als  dit,  door  r^kdom  van  zaken  en  dooi^  eene 
b^zondere  wijze  van  beschouwing,  zich  onderscheidt,  en  tevens 
zoo  veel  stof  oplevert  tot  belangrijke  en  uiteenloopende  op- 
merkingen. 

«Wanneer  wij  een  blik  werpen  op  de  rigtingen  die  de  men* 
schelyke  geest  op  het  gebied  van  wetenschap,  kunst,  zede- 
l^kbeid  en  godsdienst  genomen  heeft,  wordt  het  ons  weldra 
duidelijk  dat  zij  zich  in  drie  verschillende  laten  onderschei- 
den. De  eerste  rigting  is  die  waardoor  de  mensch  in  z$n 
denken,  gevoelen,  willen^of  handelen  geheel  toillekeurig  meent 
te  werk  te  kunnen  gaan.  De  tweede  rigting  is  die,  waar- 
door alle  willekeur  gebreideld  en  onbeperkte  dwang  uitge- 
oefend wordt.  Door  de  derde  rigting  wordt  willekeur  zoo  wel 
vermeden  als  dwang,  en  ontstaat  zelfstandigheid"  Zoo  vangt 
de  Schrgver  zijne  Inleiding  aan.  Hij  stelt  zicb  ten  doel:  om 
op  het  fMugewezen  vierderlei  gebied  deze  rigtingen  historisch 


64  Dr.  A.  piEBSON, 

en  wijsgeerig  na  te  gaan,  terwijl  h^  tevens  verklaart  dat  het 
b\j  dit  onderzoek  blijken  zal:  dat  willekear  de  grootste  on- 
veiligheid baart;  dat  de  dwang,  bestemd  om  die  willekear  op 
te  heffen,  niets  mëër  dan  veiligheid  kan  opleveren;  maar  dat 
de  derde  rigting,  die  ware  zelfstandigheid  doet  ontstaan, 
ook  ware  zekerheid  aanbiedt.  Hiermede  is  het  plan  van  deze 
Verhandeling  aangegeven,  en  de  gang  aangeduid  dien  het  on- 
derzoek nemen  moet.  Het  splitst  zich  in  drie  Afdeelingen  of 
Hoofdstukken,  die  tot  titel  voeren:  Onveiligheid,  Vbiliq- 
HEiDSHAATREOELEK  en  de  Weo  TOT  ZEKERHEID,  die  dus  over- 
eenkomen met  Bespieqelixo,  Gezag  en  Ebvarikg. 

Wg  zullen  vooreerst  den  inhoud  der  drie  Hoofdstukken  op- 
geven, en  er  onze  aanmerkingen  invlechten,  terwijl  wij  aan 
het  slot  onzer  aankondiging  die  algemeene  bedenkingen  zullen 
maken,  welke  wij  in  het  belang  des  onder werps  zullen  mee- 
nen  dienstig  te  z\jn. 

De  eerste  §  van  het  Hoofdstuk  dat  Onveiligheid  ten  op- 
schrift heeft,  behandelt  het  gebied  der  Wetenschap.  Zy  schetst 
het  gevoel  van  zelfstandigheid  in  den  mensch,  en  toont  aan 
hoe  dit  ontstaat  en  hoe  dit  zich  als  willekeur  kan  vertoonen, 
en  tevens  wat  die  willekeur  is  op  het  gebied  der  wetenschap. 
Verder  wordt  hier  beweerd :  dat  pi^to  het  realisme  en  begel 
het  nominalisme  (?)  in  de  wijsbegeerte  zouden  vertegenwoordi- 
gen, en  dat  deze  laatste  wysgeer  echter  met  albertds  magnus 
en  THOMAS  AQUiNAS  eenigermatc  zoude  overeenstemmen.  Vervol- 
gens wordt  de  gang  der  Natuur-studie  in  de  nieuwere  Duit- 
sche  philosophie  aangewezen,  en  van  het  Communisme  en  So- 
cialisme melding  gemaakt;  fichte's  leer  van  het  Ik  en  Niet-- 
Ik  als  het  gevolg  van  eene  eenzydige  en  willekeurige  bespie- 
geling aangetoond,  en  de  verhouding  van  fichtb  tot  kakt 
aangewezen,  alsmede  de  onderlinge  verhouding  van  fichte, 
SCHELLING  CU  HEGEL.  Ten  slottc  wordt  de  speculatieve  Theo- 
logie behandeld,  en  worden  de  gevoelens  van  fichtb  den  jon- 
gere, ROTHB  en   SCHLEIEBMACHER  beSQhoUwd. 

Indien  men  de  wetenschap  met  vrucht  wil  beoefenen,  moet 
men  een  zelfstandigen  en  onafhankelyken  geest  bezitten,  en 
nergens  is  dat  zoo  noodig  als  in  de  studie  der  wysbegeerte, 
die  de  hoogste  vraagstukken,  waarin  de  mensch  belang  kan 
stellen,  poogt  op  te  lossen.  De  geschiedenis  der  philosophie,  die 
ons  met  den  gang  der  bespiegeling  in  onzen  tgd  heeft  bekend 


BESPrRGELcra,  gszaq  eh  ebvarixo.  65 

gemaakt,  toont  ons  dat  deze  meestal  tot  willekenrige  en  onbond- 
bare  stellingen  zou  z\jn  overgegaan.  Dit  zon  bet  gevolg  z^'n  van 
het  gevoel  eener  volkomen  onafbankelijkbeid ;  wie  zicb  bier- 
mede vervuld  waant,  onderzoekt  niet,  maar  stelt  vast.  Want 
van  bet  oogenblik  dat  de  menscb  zijn  denkvermogen  is  be- 
ginnen te  ontwikkelen,  bebben  er  in  de  wijsbegeerte  twee 
koofdrigtingen  bestaan,  die  w^  de  empirische  en  speciMievs 
noemen ,  met  andere  woorden :  er  wordt  sedert  lang  eene  wijs- 
begeerte der  waarneming  en  eene  der  bespiegeling  gevonden. 
Met  de  laatste  bebben  w^*  bier  alleen  te  doen.  De  voor- 
naamste vertegenwoordigers  dezer  rigting,  in  de  Oudbeid,  in 
de  Middeleeuwen,  en  in  den  lateren  tijd,  zgn  plato,  de  Rea- 
listen onder  de  Scbolastieken ,  en  de  bedendaagscbe  w\jsgeer 
H£6EL:  zg  brengen  ons  de  gebeele  wijsbegeerte  van  bet  be- 
spiegelend denken  voor  den  geest.  Voorzeker  is  er  geen  wijs- 
geer onder  de  Grieken  die  in  onzen  tijd  van  meer  invloed  is 
geweest  dan  plato,  bet  realisme  der  Middeleeuwen  is  ook  door 
de  strekking  z\jner  leer  gevormd,  en  men  kan  de  » filosofie" 
van  BEGEL  als  bet  boogste  en  volmaaktste  der  bespiegelende 
rigting  bescbouwen,  en  z^'n  stelsel  aanmerken  als  dat  waarin 
de  speculatieve  wijsbegeerte  baar  laatste  woord  beefl  uitge- 
sproken. 

De  wysbegeerte  van  beoel  beeft  in  onze  dagen,  vooral  in 
Daitscbland,  eenen  diep  ingr\jpenden  invloed  op  de  weten- 
schap en  de  wereldbescbouwing  gebad,  en  men  kan  door  de 
gevolgen  die  z\jne  leer'  gebad  beeft  opmaken ,  of  de  bespiege- 
ling heilzaam  of  nadeelig  op  bet  gebied  der  wetenschap  beeft 
gewerkt. 

Het  hoofdkenmerk  van  beoel*s  wysbegeerte  is:  »dat  er 
niets  bestaat,  dan  wat  logiscb  z\jn  bestaan  regtvaardigen  kan*\ 
Het  is  een  gevolg  van  zgne  wereldbescbouwing.  Door  hem 
wordt  het  heelal  voorgesteld  als  een  groot  denkproces,  d.  i. 
als  eene  regelmatig  zicb  ontwikkelende  reeks  van  gedachten. 
Deze  reeks  of  keten  bestaat  alleen  uit  logische  gedacbtenvor- 
men.  Dit  gevoelen  beeft,  volgens  onzen  Scbr\jver,  wel  eenige 
overeenkomst  met  dat  van  albbbtus  magxus  en  thomas  aqui- 
5AS,  waarin  God  als  bet  volmaakte  wezen,  vöör  alle  dingen, 
als  het  boogste  denken  bestaat.  Maar  dit  denken  is  bier  con- 
creet als  een  wezen,  en  niet  abstract  als  hei, zuivere  denken^ 
zoo  als  b\j  HEGEL,  beschouwd.   Het  standpunt  van  bsgel  kan 


C6  Dr.  A..  piBBSOX, 

das,  in  tegenstelling  van  deze  realistische  Scholastieken,  als 
nominalistisch  aangemerkt  worden,  omdat  b^j  hem  de  mensch, 
als  geheel  onafhankelijk  wezen,  tot  de  wetenschap  in  het  al- 
gemeen en  derzelver  deelen  staat  als  het  voorwerp  waarin 
het  Goddelijke  denken  tot  zelfbewnstz\|n  komt.  Maar  wat 
zyn  na,  volgens  onzen  Schryver,  de  gevolgen  dezer  leer?  nWat 
zal  zQ,  b.  V.,  nitwerken  met  betrekking  tot  de  natnurstndie? 
ScHELUHO^s  wnatuarfilosofie".  Wat  met  betrekking  tot  de  re- 
geling der  maatschappij  ?  Den  revolutiegeest,  in  zoo  verre  hg 
zich  openbaart  als  een  ontkennen  van  alle  regt  van  bestaan; 
tenzij  het  zich  met  denknoodzakelykheid  knnne  regt  vaardigen. 

ifDeze  denknoodzakelijkheid  eischt  in  de  maatschappij  ge- 
l^kheid;  geen  rijkdom,  geene  armoede:  —  alzoo  Communisme. 

»In  de  onderlinge  verhouding  der  verschillende  standen  geen 
heer  en  dienstknecht,  geen  meester  en  slaaf:  —  alzoo  Socia- 
lisme. 

»In  de  zamenleving  der  menschen  geen  schadelijken  invloed , 
geen  dwaalleeraar,  geene  staatkundig  verderfelijke  gevoelens, 
geen  enkele  wiens  beginselen  met  het  vermeende  algemeene 
welzyn  in  strijd  zyn:  —  alzoo  de  guillotine. 

»De  Godsdienst  der  menschen  zal,  volgens  deze  a-prioris- 
tische  denknoodzakel\jkheid ,  niet  langer  bezoedeld  worden  door 
verschillende  twisten,  waarvan  de  meeste  voortspruiten  uit  het 
aannemen  van  verschillende  positieve  feiten;  alzoo  geen  po- 
sitief feit,  geen  dogma:  de  Godsdienst  der  rede  wordt  wen- 
8chel\jk.** 

Zouden  dit  de  gevolgen  zyn  van  de  waarachtige  stelling :  dat 
er  niets  bestaat,  dan  wat  logisch  zyn  bestaan  regtvaardigen 
kan?  Zonder  dat  kan  er  immers  niets  bestaan,  want  hetgeen 
met  de  denkwetten  in  strijd  is,  is  onmogelyk  en  dus  onbe- 
staanbaar. Het  kwade,  het  gebrekkige  kan  zyn  bestaan 
even  zoo  goed  logisch  regtvaardigen,  als  het  goede  en  vol- 
maakte. Maar  iets  anders  is  het  als  de  mensch  door  zyn 
egoïsmus  zich  het  doel  en  middelpunt  van  het  heelal  wil  ma- 
ken. Het  is  door  dit  hoogmoedig  egoïsmus,  en  geenszins  door 
de  wetenschappelgke  bespiegeling,  dat  het  Communisme  en 
Socialisme  ontstaan  zyn,  en  er  gedurig  door  gevoed  worden. 
Het  zoude  ons  te  ver  leiden,  den  maatschappelijken  en  staat- 
kundigen oorsprong  er  van  historisch  aan  te  toonen;  voor  hen 
die  de  gebeurtenissen  van  onzen  tijd  oplettend  hebben  nagegaan, 


BESPIEOELCra,  OEZAO  BK  EBVABIXG.  67 

is  dit  ook  onnoodig.  Even  zoo  min  is  de  goillotino  een  ge- 
wrocht van  de  specnlatieve  philosopbie ,  die  echter,  dit  er- 
kennen wij  gaarne,  soms  te  eenzijdig  geredeneerd  heeft,  en  de 
ervaring  te  veel  heeft  veronachtzaamd ;  maar  is  dit  het  gevolg 
van  eenen  laakbaren  hoogmoed,  die  dadelijk  gestreefd  heeft  den 
menach  op  den  troon  Gods  te  plaatsen?  Of  was  dit  het  ge- 
volg van  de  rigting  van  den  menschelQken  geest,  om  alles  nit 
één  beginsel  te  verklaren,  en  het  dualisme  te  overwinnen, dat 
de  eindige  menschel^ke  rede  aankleeft?  De  geschiedenis  der 
Daitsche  wijsbegeerte  sedert  kant  is  een  bewijs  voor  deze 
stelling.  FiCHTE,  schellinc^  en  bbgel  mogen  in  sommige  op- 
slgten  gedwaald  en  te  ver  gegaan  zijn,  zi)  zochten  de 
waarheid  met  goede  bedoelingen,  want  op  hunne  zedelijkheid 
is  geene  verdenking  te  werpen.  Zij  zonden  voor  het  Commu- 
nisme zijn  teruggedeinsd  en  tegen  het  Socialisme  hunne  stem  heb- 
ben verheven,  zoo  als  zij  de  uitspattingen  der  Fransche  re- 
volutie hebben  veroordeeld,  ofschoon  zij  hare  beginselen  goed- 
keurden. 

Is  HEGEL  zelf  niet  beschuldigd  van  anti-liberale  en  absoluut- 
monarchale  gevoelens?  Voorzeker  zou  h\j  de  afwijkingen  der 
Jong-Hegeliaansche  school  met  kracht  hebben  bestreden,  en 
hij  zou  met  verontwaardiging  alle  gemeenschap  met  de  heden- 
daagsche  speculanten,  die  zich  naar  hem  durven  noemen,  heb- 
ben ontkend. 

In  twee  punten  echter  heeft  onze  Schrijver  gelijk.  De  Schel- 
Ungsche  » filosofie"  der  Natuur,  en  het  rationalistische  stand- 
punt in  de  Godsdienst,  z\jn  de  onvermijdelyke  gevolgen  van 
het  bespiegelend  standpunt  dat  de  Duitsche  wijsbegeerte  na 
KA5T  heeft  aangenomen.  Maar  zoo  de  wijsgeerigo  natuurleer 
van  SCHELLING  meer  poëz^  en  constructie  a  priori,  dan  wel 
eene  juiste  ervarings- wetenschap  is;  kan  men  toch  niet  loo- 
chenen dat  het  rationalistisch  gevoelen  hoe  langer  zoo  meer 
bijj  de  denkenden  veld  wint,  terwijl  het  aantal  van  ^positieve 
feiten*"  en  udogmaV  hoe  langer  zoo  meer  vermindert,  omdat 
vele  daarvan,  volgens  hun  gevoelen,  geene  historische  »fei- 
ten'*  zijn ,  en  sommige  leerstukken  weinig  of  niets  tot  's  men- 
schen  zedelijken  opbouw  kunnen  toebrengen,  ja,  zelfs  daar- 
mede strgdig  z\jn*  De  wijsgeerige  bespiegeling  moge  in  som- 
mige opzigten  te  ver  z^ n  gegaan ,  z^'  heeft  evenwel  tevens  groote 
waarheden    aan    het    licht   gebragt,   en   de   regten   van    den 


68  Dr.  A.  piERSoy, 

laenschel^ken  geest  op  de  krachtigste  w^ze  gehandbaa(<i. 
Hetgeen  hier  over  de  verhouding  van  pighte,  scbblliüg  en 
EBGEL  tot  KAïrr  voorkomt,  verdient  eene  nadere  opmerking. 
dKant  zou  in  zijn  streven  om  de  subjectieve  denknoodzake- 
l^jkheid  tot  iets  objectiefs  te  verheffen,  toch  nog  eenen  zekeren 
dwang,  een  gezag 'buiten  zich  hebben  overgelaten.  Dat  waren 
de  denkvormen,  de  categoriën,  gel\jk  hij  ze  noemde.  In  deze 
vormen  moet  de  mensch  denken;  hy  kan  zich  daarvan  niet 
losmaken.  Ejlnt^s  moreel  bewijs  voor  (het  bestaan  van)  Grod 
is  het  helderste  voorbeeld  dat  men  hier  bij  kan  brengen  (?). 
In  eene  hoogere  wereld  zal  de  verstoorde  zedelijke  wereld- 
orde —  immers  deze  draagt  b^  kant  den  naam  van  Grod  — 
geheel  hersteld  zijn." 

Dit  is  eene  voorstelling  van  het  doel  der  wijsbegeerte  van  kant 
die  alleen  op  de  subjectieve  opvatting  van  den  Schrijver  rust. 
Kant  wilde  eene  kritiek  van  *smenschen  kenvermogen  geven; 
hierdoor  kwam  hij  tot  het  aannemen  van  de  vormen  der  zin- 
nelijkheid, ruimte  en  tijd,  en  tot  de  denkvormen,  categoriën, 
en  dus  tot  het  besluit:  dat  w\j  de  dingen  buiten  ons,  slechts 
als  phenomenen  kennen,  en  dat  hun  noumenaal  bestaan,  dat 
hg  niet  ontkende,  voor  ons  verborgen  blijft.  Z\jn  moreel  be- 
wys  voor  het  bestaan  van  God  is  een  betoog  voor  het  be- 
staan van  een  Opperwezen,  Wetgever,  en  Handhaver  der  zede- 
lijke orde,  die  een  noodzakelijk  uitvloeisel  zyner  volmaakte 
Natuur  is.  Kant  geloofde  dus  aan  het  werkelijk  bestaan  van 
God  en  de  Natuur  buiten  ons,  ofschoon  hy  stelde  dat  wij 
daarvan  niet  dan  eene  subjectieve  kennis  kunnen  verkrijgen. 

Fichte  streefde,  daarentegen,  naar  eene  objectieve  absolute 
kennis;  daarom  ging  hy  uitsluitend  van  het  zelfbewustzgn, 
van  het  tl*,  uit;  God  en  de  Natuur  moeten  daaruit  worden  af- 
geleid, omdat  h|]  het  dualisme,  dat  den  menschelyken  geest 
aankleeft,  wilde  opheffen.  Grod  wordt  dus  voor  hem' de  zede- 
Igke  wereld-orde,  die  het  ik  zich  denkt,  en  de  Natuur  de 
grenzen,  die  het  ik  zich-zelven  stelt.  Dat  het  idealisme  van 
FICHTE  eene  reactie  moest  veroorzaken,  was  onvermydelyk ; 
SCHELLING  en  HEGEL  warcn  er  de  hoofdleiders  van.  De  leer 
der  absolute  identiteit  en  die  van  het  absolute  denkeuy  streef- 
den om  de  objectiviteit  te  herstellen,  echter  zoodanig  dat  de 
eenheid  van  bet  beginsel  werd  behouden;  subject  en  object 
moesten  door  de  onmiddellyke  aanschouwing  van  schelling 


BBSPIEGELIXG,    GEZAG    EN   ÏIRVAIUXG.  G9 

en  ia  bei  absolute  denkproces  van  begbl  ineen  vallen.  In  zoo 
verre  kan  men  met  den  Scbr^ver  zeggen,  dat  z\j  in  eene  ))il- 
lasie**  bebben  verkeerd,  toen  z^  vermeenden  dat  zij  fichtb 
bad  den  wederlegd.  Nocb  kant,  nocb  fichte,  schelling  of 
HE6EL  bebben  Grod  willen  loocbenen,  maar  zi^'  bebben  Hem  op 
eene  eenzijdige  wiyze  verklaard:  bet  zedel^k  beginsel  stond 
by  ben  op  den  voorgrond.  Voor  pichtb  werd  God  later  bet 
oneindige  Iky  terwijl  H\j  voor  schelling  bet  oneindige  Zijn 
18,  dat  zicb  als  subject-object  in  immer  afwisselende  vormen 
openbaart. 

Wat  vloeit  er  onmiddell^k  nit  de  leer  van  pichtb  voort, 
volgens  bet  gevoelen  van  onzen  Scbr^jver?  »Eene  noodzake- 
Igke  goedwilligbeid  tegenover  anderen,  aUeen  om  zijn  zelfs  unl: 
dos  bet  absolute  egoïsme. 

iiDe  gevolgtrekkingen  die  in  bet  staatkundige  daaruit  kun- 
nen worden  afgeleid,  zijn:  I.  Alle  regt  grondt  zicb  op  verdrag. 
a.  De  Staat  berust  op  een  maatscbappelyk  verdrag,  b.  De  Fran- 
Bcbe,  gel^k  iedere,  revolutie  is  onbepaald  goed  te  keuren.  II. 
Slecbts  bet  al  of  niet  beleedigd  worden  van  bet  vrge  ik  is  de 
maatstaf  van  bet  regt.  a.  Geen  buwelijksregt  erkend,  of  liever 
geene  ecbtbreuk  verboden,  b.  Straf  geene  vergelding.  HL  Het 
regt  kan  iets  veroorloven^  maar  in  den  eigenl^'ken  zin  geen 
wetten  geven. 

»Het  eigenaardig  en  noodlottig  verloop  der  Franscbe  revo- 
lutie en  de  daaruit  voortgesproten  alleenbeerscbappij  van  na- 
polbon  is  de  duidelijke  Commentaar  van  de  door  ons  besebre- 
ven rigting." 

De  eerlgke  en  boogst  zedelijke  fichte  zou  zeer  verwonderd 
gestaan  bebben,  indien  men  tegen  bem  zulke  consequentiën 
uit  zyne  leer  bad  afgeleid.  Hy,  die  naar  de  verwezenlgking  van 
eene  volkomene  zedelijke  wereld-orde  streefde,  die  de  over- 
drg vingen  der  Franscbe  revolutie  betreurde,  en  bare  misdaden 
verfoeide,  die  Duitscbland  tegen  bet  dwangjuk  van  napoleon 
opwond,  en  zelfs  bet  zwaard  voor  deszelfs  bevrijding  aangorddel 
De  Franscbe  revolutie,  en  bet  verkeerde  maatscbappelgk  en  staat- 
kundig regt,  bad  andere  oorzaken  dan  de  overdreven  bespiegeling 
Tan  sommige  Duitscbe  w^sgeeren,  wier  abstracte  tbeoriën,  door 
hunne  leerlingen  naauwel^'ks  of  kwal\jk  begrepen,  voor  bet  pu- 
bliek gebeel  onverstaanbaar  en  altbans  in  Frankrijk  zonder  eeni- 
gen  invloed  waren.  Het  waren  slecbts  de  Jong-Hegelianen  vai^L 

BOBKBESCH.    1856.   N*".  II.  6 


70  Dr.   A.   PIERSOK, 

onze  dagen :  een  bbuxo  baubr,  abnold  buge,  die  onder  de  lei* 
ding  van  een  feuebbach  en  max  stibneb,  tot  een  grof  mate- 
rialistisch pantheïsme  vervielen  en  gemeene  zaak  met  de  Fran- 
Bche  Communisten  pboudbox,  oabet  en  poubieb  en  de  Socia- 
listen LOUIS  BLAKO  en  LEDBU  R0LLC7  maakten.  De  oorzaken 
van  de  Fransche  revolutie  zijn  reeds  in  de  regering  van  lo- 
DEWIJK  XIV  te  zoeken,  en  in  de  rigting  die  de  beschaving, 
de  letterkunde  en  de  wijsbegeerte  sedert  het  begin  der  acht- 
tiende eeuw  in  Frankryk  genomen  hebben.  De  Duitsche  wijs- 
begeerte van  KANT,  FiGHTE,  SCHELLING  en  BEGEL  kan  men  eer 
als  eene  bestrijding  van  den  geest  dezer  eeuw  aanzien,  dan  als 
de  oorzaak  van  deszelfs  gevolgen. 

» Slaan  w^  nu  nog  het  oog  op  een  onderdeel  der  algemeene 
wetenschap,  op  de  Grodgeleerdheid. 

})De  mensch,  in  het  boven  omschreven  gevoel  van  onafhan- 
kelijkheid tegenover  de  Grodgeleerde  wetenschap  geplaatst,  om- 
helst hetgeen  w^  noemen  met  den  welbekenden  naam  van  ra- 
Honalisme,** 

Er  is  een  plat  en  een  verheven  rationalisme:  het  eerste  is 
een  gevolg  van  de  zoogenaamde  verlichting^  die  in  Duitschland 
vóór  KANT  zoo  vele  aanhangers  had,  waarvan  semleb  en 
BAHBDT  de  voornaamste  aanvoerders  waren,  en  paulüs  van  Hei- 
delberg  een  der  grootste  voorstanders  was;  het  had  de  strek- 
king om  de  H.  S.  volgons  de  uitspraken  van  het  gezond  ver- 
stand te  verklaren.  Dit  rationalisme  is  bijna  verdwenen, 
sedert  de  beruchte  strauss,  door  zijn  Lêben  JeaUy  het  eenen 
doodelyken  slag  heeft  toegebragt.  Het  verhevene ,  daarentegen , 
wint  meer  en  meer  veld,  en  mannen  als  bothe  en  schleieb- 
HACBEB  hebben  zich  omtrent  den  Godsdienstzin  verdienstelijk 
gemaakt,  door  dien  uit  het  zelfbewustzijn  en  het  afhanke- 
l^ksgevoel  af  te  leiden.  W^  kunnen  met  den  Schrijver  niet 
instemmen  dat  hierdoor  aan  het  Godsdienstig  gevoel  iets  te 
kort  zoude  gedaan  z^n ,  of  dat  de  bespiegeling  hierin  ook  eenen 
eenzgdigen  invloed  zoude  uitgeoefend  hebben,  en  dat  hier  al- 
les ook  aan  de  ^uitspraken  van  den  individuëlen  mensch**  zoude 
onderworpen  zijn.  Wy  zouden  dit  alles,  wat  de  Schrijver  over 
de  Godgeleerdheid  zegt,  beter  onder  §  4:  » Het  gebied  der  Gods- 
dienst**, op  z\jne  plaats  gevonden  hebben ;  doch  het  wordt  t^d 
om  de  slotsom  van  de  eerste  §  op  te  maken.  nWg  hebben  tot 
uitkomst  verkregen"  —  zegt  de  Schryver  —  »het  individueel 


BESPIEGELING,    GEZAG    E!ï   ERVARIN'G.  71 

karakter  des  menschen  is  op  de  beoefening  der  wetenschap 
van  den  meest  beslissenden  invloed  geweest.  Het  heeft  de 
wetenschap  tot  zijne  gehoorzame  slavin  gemaakt  en  over  haar 
op  de  meest  willekeurige  wyze  geheerscht.  Zg.  is  gedwee  ge- 
volgd. Zg  heeft  blijkbaar  eene  harde  dienst  gehad.  Althans 
vertoont  zij  ons  eene  armzalige  gestalte.  Wij  zagen  wat  onder 
dien  invloed  werd  van  de  stadie  der  natuur,  van  het  regt,  en 
van  de  godgeleerdheid.  Aan  fightjbs,  schellixg,  hegel,  sohlbieb* 
MAGHEH  en  BOTBE  herinnerd  te  hebben,  zg  hier  voldoende." 

IVg  kunnen  niet  zien  dat  de  bespiegeling,  die  »uit  het  in:di- 
viduëel  karakter  van  den  mensch**,  of  liever  uit  het  zelfbe» 
WQStzgn  uitgegaan  is,  behoudens  eenige  uitzonderingen  en  af- 
wijkingen, dien  heilloozen  invloed  op  het  gebied  der  weten- 
schap gehad  heeft.  Zg  is  geenszins  daardoor  tot  eene  slavin 
gemaakt ;  integendeel  is  zg  tot  eene  oppergebiedster  in  het  rijk 
der  kennis  verheven.  De  wetenschap  in  Dnitschland,  sedert  de 
laatste  vgftig  jaren,  had  voorwaar  geene  ^armzalige  gestalte**. 
De  Jong-Hegelianen  en  het  Socialisme  en  Commanisme  heb- 
ben met  de  wetenschap  niets  gemeens ,  en  zgn  slechts  de  vrucht 
van  een  grof  zinnelgk  egoïsme  en  eenen  verstandelijken  waan- 
zin. Wij  hebben  ons,  om  het  gewigt  der  zaak,  zoo  lang  met 
deze  eerste  §  bezig  gehouden.  Bg  de  overige  kunnen  wg  kor- 
ter zgn. 

Hetgeen  in  de  tweede  §:  ouer  het  gebied  der  Kunst  ^  aan- 
gaande de  beide  schlegels,  goethe,  jean  paul,  novalis, 
piECK,  STSPFENS,  en  anderen  voorkomt,  toont  eene  groote  be- 
lezenheid in  de  nieuwere  Duitsche  letterkunde  aan.  De  in- 
vloed der  romantiek  wordt  er  duidelgk  en  juist  in  aangewe- 
zen, alsmede  de  toepassing  er  van  op  het  Staatsregt. 

Even  belangrgk  is  de  derde  §,  die  over  het  gebied  der 
Redelijkheid  handelt,  waarin  de  zelfzucht  in  hare  ontaar- 
ding^ als  haat  en  wellust  beschreven  wordt,  als  zijnde  bg  velen 
gegrond  in  weerzin  tegen  de  werkelgkheid.  Het  is  gelukkig 
dat  deze  zelfzucht  in  onzen  tgd  niet  zoo  algemeen  is,  als  men 
al  ligt  uit  des  Schrgvers  voorstelling  zoude  kunnen  opmaken. 
De  invloed  der  geschriften  van  eenen  helvetius  wordt  voor- 
zeker door  die  van  de  wijsgeeren  en  zedeleeraars  van  onzen  tgd 
ruimschoots  opgewogen.  Sedert  kant  is  men  immers  op  het 
spoor  gebragt  x>m  de  zedekunde  op  den  hechtsten  en  zuiver- 
sten  grondslag  te  vestigen. 

C* 


72  Dr.  A.  PiERSOSf, 

In  de  vierde  §,  het  gebied  der  Godsdienst  betreffende,  wordt 
het  Mysticisme,  dat  zich  door  de  verbeelding  eenen  Grod  schept, 
tegenover  het  positief  karakter  des  Christendoms  gesteld,  en 
de  rigting  van  den  geest  des  t^ds  tot  een  Mystisch  pantheïsme 
aangewezen.  Alles  zeer  waar  en  gepast  voor  velen  onzer  tij d- 
genooten;  doch  is  nu  toch  ook  niet  het  woord  Pantheïsme  eene 
beschuldiging  waarmede  men  even  mild  was  als  vroeger  met 
het  Naturalisme  en  Atheïsme?  Wat  hiervan  zij,  het  Pan- 
theïsme heeft  toch  ook  iets  goeds  te  weeg  gebragt.  Het 
heeft  de  begrippen  van  God  van  een  bekrompen  anthropo- 
morphisme  gezuiverd,  en  de  bloot  mechanische  voorstelling  der 
Natuur  doen  ophouden.  De  echte  Godsdienstzin  heeft  iets 
pantheïstisch,  en  men  moet  de  immanentie  van  God  in  de 
schepping  wel  aannemen,  wil  men  niet  in  een  koud  en  afge- 
trokken Deïsmus  vervallen* 

De  Schrijver  resumeert  op  het  einde  van  het  eerste  Hoofd- 
stak op  de  volgende  w\jze :  de  alleen  zich-zelf  zoekende  wille- 
keurige rigting  van  onze  eeuw  werkt  uit,  op: 

Weteruchappelifk  gebied,  de  logisch-speculatieve  Wijsbegeerte, 
JEsthetisch  gebied,  de  Romantiek, 
Zedelijk  gebied,  het  Egoïsme, 
Godsdienstig  gebied,  het  Mystisch-pantheïsme. 
Dus  op  het  eerste  gebied  de  heerschappij  van  het  Verstand^ 
op  het  tweede  dat  der  Fantaisie^  op  het  derde  dat  van  den 
Wil  f  en,  eindel^'k,  op  het  vierde  dat  van  het  Gevoel. 

Het  tweede  Hoofdstuk:  De  Yeiligheidsmajltregele^t,,  is 
xnet  een  vr\jen  en  meer  onpartydigen  en  omvattenden  blik 
bewerkt.  De  eerste  §:  Het  gebied  der  Wetenschap ^  bevat:  eene 
voorstelling  van  het  Christendom,  als  den  eersten  grondslag 
der  vr\jheid,  de  beteekenis  van  het  nominalisme,  en  de  tra- 
ditie waardoor  de  R.-K.  Kerk  de  wetenschap  heeft  beheerscht; 
het  lot  en  den  invloed  van  mannen  als  telesio,  campanelia, 
OXOBDANO  BBüKo,  OALiLEi  en  BACO*,  de  heerschappjj  des  Bij- 
bels over  de  natuurwetenschap  bij  de  Protestantsche  Kerk- 
genootschappen; de  heerschappij  der  geschiedenis,  en  den 
invloed  der  historische  school;  de  conservatieve  rigting  en 
de  leer  van  de  Souvereiniteit  Gods  op  de  wetenschap  toege- 
past; de  vraag  beantwoord,  in  hoe  verre  er  slechts  twee 
rigUngen  bestaan,  of  zij  die  de  revolutie  veroordeelt,  öf  z\f 
die  haar  bill\jkt;  de  leer  der  vereeniging  van  Kerk  en  Staat; 


BESPIEGEUXO,  aSZAG   EN   EBYA.BIXG.  73 

en,  eindelijk,  de  verhouding  van  hobbss  tot  fiohtb  en  tot 

AI/>EBNON   8IDKEY. 

Alles  is  hier  krachtig  en  daidelijk  uiteengezet,  om  de  onge- 
noegzaamheid van  de  veiligheidsmaatregelen  aan  te  toönen,  die 
bet  gezag  der  B.-E.  Kerk,  en  het  Protestantismus,  door  dat 
des  BQbels,  aangewend  hebhen,  om  den  voortgang  der  weten-> 
schappen  en  der  w^'sbegeerte  te  stuiten.  Éëne  zaak  is  ons  hi^ïn 
echter  niet  helder,  namel^k  de  beteekenis  die  de  Schr^ver  aan 
bet  nomincüisme  geeft,  dat  het  namel^k  voordeelig  voor  het  gezag 
der  IL-K.  Kerk  zoude  geweest  zyn;  w\f ,  integendeel,  zouden  van 
gevoelen  z\jn,  dat  dit  juist  het  realisme  was.  Het  nominalisme ^ 
dat  in  de  algemeene  denkbeelden  en  begrippen  sledits  namen 
en  geene  realiteiten  zag,  en  dat  in  willbm  van  okkah  nten 
eenenmale  de  mogelgkheid  ontkende  om  tot  zekerheid  te  ge- 
raken'*, moest,  alff  tot  het  scepticisme  overhellende,  het  gezag 
der  Kerk  v^andig  zijn ;  dat  Willem  van  okkak  zich  uit  voor- 
zigtigheid  daaraan  » volkomen  onderwierp**,  bew^'st  niet  dat  het 
nominalisme  zulks  volgens  z^'nen  aard  doen  moest.  De  Kerk 
en  de  grootste  scolastieken  der  Middeleeuwen:  ansklkds,  al-, 
BEBTUS  MAONU8  CU  THOMAS  AQUINAS  warcn  immers  het  rea^ 
Usme  toegedaan. 

De  tweede  §  w\jst  aan:  dat  op  het  gebied  der  Kunsi^  noch 
de  slaa&che  navolging  van  een  bepaald  genie,  noch  de  uitslui- 
tende navolging  der  antieken,  een  genoegzamen  breidel  voor 
de  willekeur  der  nfantaisie**  kunnen  opleveren,  en  allëën  ge- 
schikt z^n  om  de  kunst  weder  op  den  koninkl^'ken  weg  van  den 
wezenlijken  vooruitgang  te  brengen.  Vervolgens  wordt  de  ver- 
houding der  Middeleeuwen  tot  de  klassieken,  voomamel\jk  tot 
ABISTOTSLBS,  aangetoond,  en  tevens  de  eerste  gevolgen  van  de 
herleving  der  letteren.  Er  wordt,  eindelijk,  een  blik  geslagen 
op  het  tijdvak  van  abiosto  en  BAPHAëL;  op  de  herstelling  der 
IL-K.  Kerk  na  den  schok  dien  z^'  door  de  Hervorming  ver- 
kregen had;  op  tasso,  z\)n  gedicht  en  zgn  l\jden.  Ten  slotte 
wordt  de  navolging  der  antieken  in  Frankrijk  en  in  Daitsch- 
land  nagegaan,  en  die  navolging  uit  een  paedagogisch oogpunt 
beschouwd^  in  tegenoverstelling  met  de  navolging  der  Natuur, 
en  met  het  oordeel  van  lessing  daarover. 

De  derde  §,  die  over  het  gebied  der  Zedelijkheid  ha,ndéltfhe' 
schouwt  vooreerst  het  gevoelen  hetwelk  ontkent  dat  de  zede- 
lykheid  haren  grondslag  in  de  natuur  van  den  mensch  zelf 


7i  Dr.  A.  PiERSOX, 

zoude  hebben,  en  het  Ultramontanisme  en  Mysticisme  als  eenig- 
ste  consequentiën  daarvan.  Het  verband  tusschen  beide.  Het 
Jeznïtisme,  de  inrigting  der  Orde  van  loyola,  de  volstrekte 
gehoorzaamheid  door  haar  geëischt.  Dit  Jezuïtisme,  dat  hier 
krachtig,  als  de  ziel  zedel^k  doodende,  wordt  voorgesteld,  is 
het  natQurlijk  gevolg  van  het  Ultramontaansch  mysticisme. 
Het  oordeel  van  vin£t  wordt  hier  tot  bevestiging  aangehaald. 

Eindelijk  geeft  de  vierde  §,  op  het  gebied  der  Godadienet^  het 
gevoelen  der  R.-K.  Kerk  aangaande  den  grond  der  Godsdienst 
op,  en  de  poging  van  möhleb,  in  zijne  Symboliek,  om  dit  te 
ontkennen.  Verder  wordt  het  Socianismas  gekarakteriseerd, 
en  deszelfs  deistische  strekking,  even  als  die  der  R.-K.  Kerk, 
aangetoond.  Het  karakter  van  het  gezag  des  B\jbels  wordt 
vervolgens  aangegeven  en  het  misverstand  desaangaande  aan- 
gewezen. Eindelijk  wordt  de  stelling:  de  Godsdienst  is  het 
wezen  van  den  mensch,  gewaardeerd,  en  het  gevoelen  in  ^lad. 
DE  STAëL*s  uitspraak  vervat  hier  tegenovergesteld. 

Het  tabellarisch  overzigt  van  het  tweede  Hoofdstuk  komt 
hierop  neder: 

De  veiligheidsmaatregelen  tegenover  den  opperroagtigen  in- 
vloed van  des  menschen  onafliankelijkheidsgevoel  hebben: 

a.  De  wetenschap  gebragt  onder  de  heerschappij:  1.  van  de 
Kerk  (Catholicisme) ,  2.  van  de  traditie  (historische  of  bloot- 
empirische  school),  8.  van  den  Bijbel  (leer  der  Souvereiniteit 
Gods)? 

b.  Hebben  de  kunst  gebragt  onder  de  heerschappij':  1.  van 
een  overwegend  genie,  2.  van  de  klassieken,  8.  van  de  natuur; 

c.  Hebben  de  zedel^kheid  afhankelijk  gemaakt:  1.  van  de, 
geboden  Gods,  2.  van  den  Roomschen  Paus,  8.  van  den  Je- 
zuïtischen  Generaal; 

d*  Hebben  de  Godsdienst  gebragt  onder  de  magt:  1.  van 
de  Kerk  (Catholicisme),  2.  van  de  traditie  (Socianisme) ,  8. 
van  een  dusgenaamd  w«zen  van  den  mensch  (Mysticisme)» 

Daardoor  heeft  de  Schrg  ver  op  ieder  gebied  de  geheele  mag- 
teloosheid  getoond  om  het  individu  van  zijne  onwettige  over- 
magt  te  berooven,  zonder  hem  te  gelyk  zyne  zel&tandigheid 
te  ontnemen. 

Het  derde  Hooföstuk:  Db  Weo  tot  Zekerheid,  begint  met 
eene  Inleiding,  die  vooreerst  het  begrip  van  zekerheid  uiteen- 
zet, en  aantoont  dat  de  mathematisch»  zekerheid  alleen  ver- 


BESPIEGEUNG,   QEZAG   £N   EBVABIKG.  75 

krjjgbaar  is  door  redenering  uit  absolute  beginselen,  terwijl 
tevens  eene  proeve  van  eene  zoodanige  redenering  gegeven  wordt. 

Het  is  derhalve  hier,  dat  men  de  oplossing  van  het  vraag- 
stuk moet  verkrijgen,  hoe  de  uitersten  der  bespiegeling,  waar- 
tegen het  misbruik  van  het  gezag  onvermogend  was,  moeten 
vermeden,  en,  dat  de  zekerheid,  in  zoo  ver  die  voor  den  mensch 
mogemk  is,  kan  bereikt  worden. 

Dit  wordt,  volgens  den  Schr^ver,  door  de  methode  der  er- 
varing, op  het  gebied  der  Wetenschap^  bereikbaar,  gel^'kh^j,  in 
§  1,  door  het  voorbeeld  van  macaulat  in  hare  toepassing 
op  de  staatkundige  wetenschappen  poogt  aan  te  toonen.  Men 
treft  hier  verder  iets  aan  over:  de  wederzi^'dsche  verhouding 
der  verschillende  leerbegrippen  aangaande  den  laatsten  grond 
van  het  gezag  op  Katholieken  en  Protestantschen  bodem,  histo- 
risch ontwikkeld;  eene  kritiek  der  leer  van  de  Souvereiniteit 
Grods  op  de  wetenschap  toegepast ;  en  de  vrijheid  der  weten- ' 
schap  ook  op  het  gebied  der  Theologie. 

Hoe  veel  waars  en  grondigs  deze  §  ook  moge  bevatten,  heeft 
die  ons  het  minste  voldaan,  omdat  de  methode  der  ervaring 
hierin  niet  duidelijk  bepaald,  en  op  de  bespiegelende  zoo  min 
ais  op  de  natuurkundige  wetenschappen  algemeen  en  duidel^k 
is  toegepast.  Het  voorbeeld  van  macaulat,  betrekkel^k  de 
praktische  staatkunde,  wijst  de  toepassing  dezer  methode  niet 
genoegzaam  op  de  staatkundige,  en  nog  veel  minder  op  da 
overige  wetenschappen  aan.  De  methode  der  ervaring,  wel 
eens  te  veel  veronachtzaamd,  thans  weder  als  de  eenig 
geldende,  tegenover  die  a-priorij  aangeprezen,  is  z\j  in  alle 
wetenschappen,  zoo  wel  zedelijke  als  natuurkundige,  even  vol- 
doende? De  ervaring  leert  ons  de  feiten  kennen,  die  de  bouw- 
stoffen der  wetenschap  uitmaken;  maar  de  redenering,  de  be- 
spiegeling, in  één  woord,  moet  er  het  gebouw  der  kennisvan 
oprigten. 

Beter  beviel  ons  wat  in  de  tweede  §,  betreffende  het  gebied 
der  Knmt^  gezegd  wordt,  over  de  verhouding  der  kunstenaars 
tot  het  werkel^ke  en  ideale,  en  over  de  eischen  en  grenzen  der 
aesthetica.  Voorts  over  de  naauwgezette  toepassing  van  de  me- 
thode der  ervaring  door  gobthe,  benevens  de  waardeering  van 
lkssdig's  en  schiller*8  oordeel  aangaande  het  doel  der  kunst; 
«ver  de  navolging  der  antieken  en  baren  invloed  op  de  zeden« 


76  Dr.  A.  i'iEBSON*, 

Dit  alles  is  met  kennis  van  zaken  en  een  fijn  aesthetisch  oor- 
deel behandeld. 

Het  gebied  der  Zedelijkheid  wordt  in  de  derde  §  behandeld, 
en  de  liefde  aangewezen  als  haar  eenig  grondbeginsel,  zich 
in  de  hawel^ksliefde  zigtbaar  vertoonende.  Eene  voortdurende 
zelfverloochening  is  in  den  grond  met  den  eisch  der  liefde  on- 
bestaanbaar, zoo  als  blijkt  aan  het  verband  der  algemeene  men- 
schenliefde  en  de  zelfliefde.  Verder  wordt  er  in  aangetoond 
waarom  de  zedelijkheid  zich  niet  grondt  op  de  Geboden  Gods; 
en  een  regtmatige  afkeer  van  de  casuïstiek  betuigd,  als  een 
geheel  verkeerd  hulpmiddel  tot  ware  zedelykheid.  W\j  zou- 
den hier  de  liefde,  die  w\j  wel  als  een  voornaam  bestand- 
deel der  zedelijkheid,  maar  geenszins  als  haar  ëënig  beginsel 
beschouwen,  meer  bepaald  hebben  willen  zien:  is  het  de  al- 
gemeene menschenliefde ,  de  liefde  tot  God,  de  onbaatzuchtige 
liefde  tot  het  goede?  Dit  alles  kan  zQ  z^'n  in  tegenoverstel- 
ling van  het  egoismus,  dat,  door  zich-zelf  alleen  te  beminnen, 
in  wellust  en  haat  kan  ontaarden.  De  vergelgking  met  de 
huwelijksliefde  kwam  ons  niet  gelukkig  voor,  en  zou  aanlei- 
ding tot  eene  te  zinneljjke  opvatting  kunnen  geven. 

Eindelijk  w^jst  de  vierde  §,  op  het  gebied  der  Godadiensty  de 
twee  gevaren  aan  die  hier  te  ontwijken  zyn:  het  Pantheïsme, 
eigenwillige  Godsdienst,  en  het  autoriteitsgeloof.  Het  Pan- 
theïsme is  echter  niet  alt^d  eene  eigenwillige  Godsdienst,  maar 
kan  ook  uit  eene  innige  overtuiging  voortspruiten,  van  God 
ook  in  het  Heelal,  als  Zgiie  openbaring,  te  moeten  zoeken  en 
Hem  daarin  te  vinden.  Het  autoriteitsgeloof  zal  wel  nog 
eeuwen  het  eenige  voor  de  groote  menigte  blyven.  De  zelf- 
standigheid en  afhankelgkheid  des  menschen,  en  de  oplossing 
van  beide  in  de  nederige  erkenning  van  een  Hooger  Wezen, 
wordt  vervolgens  duidelijk  aangetoond,  zoo  wel  als  de  grenzen 
en  invloed  der  Godsdienst,  en  hare  verhouding  tot  alle  andere 
vermogens  in  den  mensch.  Eindelijk :  wat  wg  te  denken  heb- 
ben van  de  wgsgeerige  eenheid  door  sommigen  tusschen  de  ver- 
schillende vermogens  in  den  mensch  tot  stand  gebragt;  de 
waarde  van  het  Christendom;  en  de  ontwikkeling  der  Gods- 
dienst in  eenè  Godsdienstleer.  De  graad  van  zekerheid,  be- 
reikbaar op  dit  gebied,  en  de  beschrijving  der  geloofszeker- 
heid  worden  aan  het  slot  dezer  §  behandeld.  Het  geschrift 
wordt  met  een  Overzigt  besloten,  dat  het  veelzijdige  van  den 


BESPIEGELING,   GEZAG   EN   ERVAKING.  77 

inhoad  noodzakelijk  maakte,  en  het  ia  aan  den  Utrechtschen 
Hoogleeraar  yinke  opgedragen. 

Om  bet  belangri^'ke  van  de  onderwerpen  die  er  in  behandeld 
worden,  hebben  w\j  gemeend  een  meer  uitvoerig  verslag  van 
deze  w^sgeerige  en  hifltorische  Verhandeling  te  moeten  geven, 
waaraan  onze  letterkunde  niet  r\jk  is,  en  die  daarom  te  meer 
de  aandacht  van  denkende  lezers  verdient.  W^  hechten  veel 
waarde  aan  dit  geschrift;  te  meer  omdat  het  een  voortbreng- 
sel is  van  een  jeugdig  Schryver,  die  veel  voor  de  toekomst 
belooft.  Wy  besluiten  onze  aankondiging  met  eene  algemeena 
aanmerking,  die  w\j  niet  zoo  gepast  in  het  begin  daarvan  kon- 
den maken,  omdat  z^j  voortvloeit  uit  de  bedenkingen,  die  w^ 
in  den  loop  onzer  analyse  vermeenden  te  moeten  in  het  mid- 
den brengen.  Zg  betreft  de  beteekenis  der  woorden:  Beapiê" 
geltng^  Gezag  en  Ervaring •  W\}  hebben  hiervan  in  den  loop 
des  geschrifts  te  vergeefs  eene  juiste  en  strenge  bepaling  ge- 
zocht. Wat  is  bespiegeling  (^ecukUie)?  Is  het  woord  niet 
van  eene  afspiegeling  der  ervaring  in  den  geest  afkomstig, 
waarin  deze  zich-zelven  aanschouwt,  en  daardoor  tot  alge- 
meene  beginselen  door  het  verstand  en  de  rede  poogt  op  te 
klimmen?  De  bespiegeling  is  dus  niet  alleen  de  hoogste  werk- 
zaamheid van  *smenschen  geest,  maar  z\j  is  onverm\jdelijk, 
zelfs  voor  hen  die  in  het  wetenschappelijke  haar  wantrouwen: 
ieder  bespiegelt  op  zgne  wgze.  Is  het  gezag  altgd  iets  uit- 
wendigs,  bestaat  er  geen  onveranderl^k  en  onontbeerlijk  gezag 
van  de  rede- waarheden  en  zedelijke  beginselen,  waarop  een 
regtmatig  Godsdienst-  en  Staatsgezag  rusten  ?  Wat  verstaat  de 
Schryver  door  ervaring?  Is  het  de  ondervinding  van  het  zoo- 
genaamd gezond  verstand,  of  de  ervarings-methode  der  tn- 
ductie  door  abistoteles  het  eerst  aangewend,  en  door  baco 
in  het  helderste  licht  geplaatst  ?  Voorzeker  wel  de  laatste.  Maar 
is  die  methode,  zoo  vruchtbaar  in  de  beoefening  der  Natuur-, 
Geschied-  en  Staatkundige  wetenschappen,  van  eene  zoo  alge- 
meene  toepassing,  dat  zjj  ook  uitsluitend  op  de  zedelgke  en 
logische  kan  worden  aangewend?  Wg  gelooven  zulks  niet, 
hoezeer  men  in  dezen  tgd  dit  door  het  Positivismus  zoude  wil- 
len doordrijven.  De  methode  der  ervaring  is  voornamelyk 
dienstig  om  de  feiten  zuiver  te  doen  opvatten;  maar  de  be- 
spiegelmg,  welke  zich  op  die  feiten  vestigt,  en  niet  op  wille- 


78       Dr.   A.   PIERSOK,  BESPIEGELING,   GEZAG  EX   EEVABIXG. 

keurig    aangenomen   grondstellingen    voortredeneert,    is   even 
noodzakelijk  in  het  gebied  der  wetenschappen. 

De  Schr^ ver  heeft  het  misbruik  der  bespiegeling  en  van  het 
gezag  op  eene  voortreffelijke  wijze  aangewezen,  en  de  methode 
der  ervaring  in  wetenschap,  kunst,  zedelijkheid  en  godsdienst 
pogen  aan  te  toonen;  hg  kon  hierin  zoo  goed  niet  slagen,  om- 
dat die  methode  daarvoor  niet  genoegzaam  is,  maar  de  ware 
en  voorzigtige  bespiegeling  en  het  gezag  der  rede  moeten  mede- 
werken om  op  den  weg  der  zekerheid  te  geraken. 

J.  A.  B. 


De  Natuur  beschreven  in  tafereelen^  tot  zelfonderrigt^  versprei" 
ding  en  bevordering  van  Natuurkennis  ^  door  Dr,  j.  h.  vak 
DEN  BROEK,  Leeraar  in  deNatuur^  en  Scheikunde  aan  *sBtJk3 
Kweekschool  voor  Militaire  Geneeskunde  te  Utrecht,  Naar  het 
Hoogduitsch,  Te  Leiden  y  bij  D.  Noothoven  van  Goor.  In 
gr,  Svo.   418  bl.  f  4:-  60. 

Men  ontvangt  hier  eene  bloemlezing  betreffende  verschil- 
lende natuur- wetenschappel^ke  onderwerpen,  uit  de  geschrif- 
ten van  A.  V.  HUMBOLDT,  H.  J.   SCHLEIDEN,    FB.  KÖRNEB,  T.  V. 

T80HUDI,  en  anderen.  Zy  maken  geen  geheel  uit,  maar  z^n 
op  zich-zelve  staande  tafereelen.  De  namen  die  w\j  genoemd 
hebben,  zijn  reeds  genoegzaam  om  te  doen  zien  dat  de  Ver- 
taler goede  Schrijvers  gekozen  heefl.  £lk  tafereel  is  waardig 
met  belangstelling  gelezen  te  worden. 

In  vele  stukken,  b.  v.  in  »de  onderzeesche  landschappen**, 
van  KÖRNEB,  en  wde  vuurspuwende  bergen*\  van  v.bumboldt, 
vindt  men  de  Natuur  in  al  hare  kleuren,  kracht  en  majesteit 
voorgesteld.  Zij  bevestigen  de  waarheid:  dat  de  Natuur  niet 
alleen  waarde  bezit  door  den  schat  van  kennis  dien  men  uit  haar 
kan  putten;  maar  dat  zjj  ook,  van  hare  aesthetische  z\jde  op- 
gevat, eene  wereld  vol  poëzij  is. 

Het  werk  is  ieder,  maar  inzonderheid  hun  aan  te  bevelen, 
die  nog  maar  weinig  aan  natuurwetenschappen  gedaan  heb- 
ben; zij  kunnen  er  veel  natuurkennis  van  verschillenden  aard 
uit  opdoen,  en  wij  gelooven  dat  zi^',  dit  gedaan  hebbende,  den 
lust  niet  zullen  kunnen  wederstaan,  om  nog  naar  meerkennis 
«angaande  de  Natuur  uit  te  zien.    Dat  de  behandeling  der 


Dr.  J.  H.  VAN  DEN  BROEK,  DE  NATCUB,  ENZ.       79 

onderwerpen  niets  te  wenschen  overlaat,  waarborgen  de  hamen 
der  Schrijvers  aan  wier  werken  de  tafereelen  zijn  ontleend, 
en  op  den  st^l  hebben  wij  niet  ééne  aanmerking  te  maken, 
zoo  uitmuntend  is  de  vertaling.  Het  boek  is  te  groot,  om  er 
den  inhoud  van  op  te  geven ;  en  w^  zouden  daardoor  ook  aan 
de  waarde  te  kort  doen,  wijl  ieder  stak  op  zich-zelven  een 
schoon  geheel  uitmaakt.  Om  evenwel  den  lezer  eenigzins  met 
de  keuze  der  onderwerpen  bekend  te  maken,  vermelden  wy 
de  volgende:  »De  grootte  der  Sterrenwereld'*, door fb. köbneb; 
wDe  Zon,  Planeten",  door  o.  h.  v.  schubebt;  »De  vallende 
Sterren,  Vuurballen  en  Meteoorsteenen**,  door  A.  v.bumboldt; 
»Het  Weder",  door  M.  j.  schleiden;  »Het  Klimaat",  door 
kbibgk;  »De  Ëdelsteenen",  door  f«  y.  kobell;  nOnderzeesche 
Landschappen",  door  fb.  köbneb;  nPhysiognomie  der  Plan- 
ten vormen",  door  A.  V.  humboldt;  »Het  verschil  der  Zintui- 
gen",   door  D.  F.  ESGHBICHT,  CUZ. 

Wij  eindigen  met  onzen  dank  te  betuigen  aan  den  Vertaler 
van  dit  in  alle  opzigten  voortreffelijk  werk.  Dergelijke  ge- 
schriften in  onze  taal  aldus  over  te  brengen,  is  een  verdiens- 
tel^ke  arbeid,  die  ze  voor  den  oningew^de  in  duidelijkheid 
doet  winnen* 

W\j  voegen  er  ten  slotte  bij:  dat  ons  in  den  laatsten  t^d 
geen  boek  van  dien  aard  is  voorgekomen  hetwelk,  naar  onze 
meening,  méër  dan  dit  verdient  gelezen  te  worden. 


Schets  der  NatiBurkunde^  ten  dienste  der  Scholen.  Door  p.  van 
DBB  BUBG.  Tweede  ^  verbeterde  en  vermeerderde  druk.  Met 
221  tusschen  den  tekst  geplaatste  hautsneê-figuren.  Te  Gouda  ^ 
bij  G.  B.  van  Goor.  1855.  In  hl.  8vo.  380  W.  ƒ  1  -  45. 

Dit  werkje  geeft  een  duidelijk  overzigt  van  de  eerste  grond- 
beginselen der  Natuurkunde,  en  is,  onder  de  leiding  van  kun- 
dige onderwijzers,  voorzeker  b\j  uitstek  geschikt  om  op  de 
scholen  gebruikt  te  worden.  Reeds  bij  het  verkrijgen  van  lager 
onderwijs,  is  eenige  kennis  der  Natuur  nuttig,  zoo  niet  noodzake- 
lijk. De  verdienstel^ke  van  deb  bübg  heeft  door  dit  en  zijn  an- 
der werk  over  Natuurkunde  genoegzaam  getoond,  dat  men  deze 
wetenschap  toegankel^'k  kan  maken  voor  het  jeugdig  verstand ; 
en  hoo  jonger  men  dan  aanvangt  haar  te  beoefenen  hoe  beter. 


80   P.  VAN  DEB  BCRG,  SCHETS  DEB  XATUUBKUNDE,  ENZ. 

Wierd  die  beoefening  algemeen  op  de  lagere  scholen  inge* 
voerd,  zg  zon  blijken  een  heerli^'k  middel  te  z\jn  ter  ontwik* 
keling;  want  niets  prikkelt  bet  jeugdige  verstand  meer,  dan 
bet  aanscboawelijke;  niets  boeit  de  aandacht  van  het  kind  lan-> 
ger,  dan  hetgeen  't  met  eigene  oogen  gezien  heeft. 

Het  is  om  die  redenen,  dat  de  SchryVer  zijne  beste  krach- 
ten heeft  besteed,  om  het  natuurkandig  onderwas  op  de  scho- 
len in  te  voeren,  en  zgn  naam  is  deswege  dan  ook  overal  in 
ons  Land  bekend  en  geacht. 

Wij  zonden  gaarne,  als  't  bestek  dat  toeliet,  eenige  proe- 
ven geven  van  de  bewerking,  maar  zouden  met  de  kenze  ver- 
legen staan,  daar  elk  artikel  door  iets  goeds  wordt  geken- 
merkt. Vooral  vinden  w\}  opmerkel^k  des  S.  beknoptheid,  die 
toch  zoo  naauwkeurig  is,  en  de  hoofdzaken  aangeeft,  zonder, 
door  het  weglaten  van  dingen  van  minder  belang,  aan  de  waar- 
heid of  daideiykheid  te  schaden;  eene  fout  waarin  menigeen 
vervalt,  die  voor  de  jeagd  de  pen  opneemt.  Wie  onder  eene 
goede  leiding  vak  der  bdrg's  nSchets  der  NcOwirkunde"  be- 
studeert, wordt  met  de  hoofdtrekken  der  wetenschap  bekend, 
en  zal  zich  opgewekt  gevoelen  om  de  Natuur  dieper  te  be- 


Moge  de  » Schets"  naar  waarde  geschat  en  meer  en  meer 
verspreid  worden! 


De  Stereoshoop,     Door  o.  w.  boot,  l.zn.     Te  Wag^ngeny  hij 
G.  H.  van  Hattum.  1855.  In  gr.  $vo.  3S  bl.  f  :-  60. 

In  deze  weinige  bladzijden  tracht  de  Schr\jver  den  lezer 
bekend  te  maken  met  de  zamenstelling  van  den  Spiegel*  en 
Frisma-Stereoskoop,  en  met  het  grondbeginsel  waarop  beide 
berusten.  Daarenboven  spreekt  hg  over  de  handelwgze  om 
stereoskopische  teekeningen  van  regelmatige  ligchamen  te  ver- 
vaardigen; om  Fhotographieën  voor  den  Stereoskoop  te  ma- 
ken, en  over  de  zamenstelling  der  kleuren  in  den  Stereoskoop. 
Ofschoon  wg  meenen  dat  deze  bladzijden  voor  den  oningewijde 
in  de  Natuurkunde,  die  eenige  kennis  aangaande  den  Stereo- 
skoop wenscht  te  verkregen,  wel  hier  en  daar  iets  goeds  be- 
vatten, is  echter,  het  onderwerp  te  uitgebreid  opgevat  om  in 
zoo  weinig  bladzijden  volledig  behandeld  te  kunnen  worden. 


o.   W.   BOOT,    L.ZX.,   DE   STEEEOSKOOP.  81 

Het  18  werkelijk  niet  gemakkel^k,  om  eene  daidelyke,  popn- 
laire  verklaring  van  eenen  Stereoskoop  te  geven;  en  wi^*  had- 
den daarom  gewenscht:  6f  mëër  volledigheid  in  het  behan- 
delde, 6f  dat  de  Schr^ver  zich  bepaald  hadde  b^  d<en  Stereo- 
skoop in  het  algemeen,  en  dien  van  wheatstoste  of  brew- 
8TEB  in  het  bijzonder,  B\j  *t  populair  behandelen  van  eenig 
wetenschappeiyk  onderwerp,  moet  men  er  zóó  lang  bij  blijven 
stilstaan,  tot  men  overtuigd  is,  *t  in  alle  deelen  duidelijk  en 
klaar  te  hebben  voorgesteld*  Men  kan  iemand  die  met  de 
wetten  der  reflectie  en  refractie  van  het  licht  en  met  de  za- 
menstelling  van  ons  oog  bekend  is,  in  weinige  bladz^'den  mis- 
schien een  duidelQk  begrip  geven  van  de  Stereoskopen  van 
WHEATSTOXB  CU  BBBWSTSB;  maar  't  geen  genoeg  is  voor  dezen, 
is  op  verre  na  niet  voldoende  voor  geheel  oningewQden. 

Ofschoon  wy  overigens  den  Heer  boot  niet  bepaald  op  we- 
tenschappelyke  fouten  moeten  wjjzen,  kunnen  vrij  toch  ook 
niet  zeggen  dat  zijn  geschrift  als  wetenschappeiyk  opstel  ge- 
heel aan  den  eisch  voldoet.  —  De  Stereoskoop  kan  eigenlijk 
alleen  door  hem  mot  goed  gevolg  behandeld  worden,  die  een 
groot  gedeelte  van  z\jn  leven  aan  Natuurkunde  heeft  gewigd. 
Het  ia  tegenwoordig  de  algemeene  strekking,  de  natuurwe- 
tenschappen te  populariseren,  en  wij  prijzen  die  rigting;  want 
wat  is  beter  dan  verspreiding  van  Natuurkennis?  Maar  dit 
keuren  w^  af,  dat  het  gedaan  wordt  door  dezulken  die  in 
de  natuurwetenschappen  niet  verder  gegaan  z^n  dan  men  van 
dilettanten  kan  verwachten.  —  De  wetenschappeiyke  man  al* 
leen  kan  eene  wetenschap  populair  opvatten,  omdat  hg  de 
bezwaren  kent  die  er  aan  verbonden  zyn,  en  die  bezwaren 
weet  te  ontwijken  of  te  overwinnen. 

Hiermede  hebben  w\j  ons  oordeel  over  dit  boekjen  uitge- 
sproken. Er  zgn,  zoo  ver  wy  gezien  hebben,  geene  weten- 
sehappel^ke  fouten  in,  maar  het  bevat  de  groote  fout,  dat 
het  niet  onderhoudend  is  geschreven,  en,  wat  de  behandeling 
van  het  onderwerp  betreft,  veel  te  wenschen  overlaat. 


PhUographie  op  Papier  en  Gku.  Handleiding  voor  allen  die^ 
onbekend  met  de  schilderhinaty  in  weinige  oogenblikken  een  por^ 
iret  of  landschap  op  papier  of  glas  vnllen  vervaardigen.  Be-- 
schreven  naar  de  beste  en  nieuwste  handelwijzen  van  romas, 


82  PHOTOPIIILL-S, 

GüVELIER,    DUPOUR,    LABOBDE,    GHEVALIBB,   F  AU,   Ofl  Onderen. 

Door  PHOTOPHiLUS.     Te  Breda  ^   bij  Broese  en  Comp.  1855. 
In  kL  8vo.   86  W.  ƒ  :  -  80. 

De  aanleiding  tot  bet  schryven  van  dit  werkje  rond  pbo« 
TOPHiLUS  (PHOTOGBAPBiLUS?)  in  de  omstandigheid  dat  in  ons 
Vaderland  tot  dus  verre  »nog  geen  boek,  althans  geen  goed 
werk  oyer  de  photograpbie  is  yersebenen'*,  en  bet  is  zjjn  doel 
ndie  gaping  aan  te  vallen  en  zoo  beknopt  mogel^'k  deze  scboone 
[uit] vinding  te  beschrijven,  met  opgave  der  ol/érlaatste  en  beste 
verbeteringen  aan  haar  toegebragt".  Inderdaad,  terw\jl  in 
naburige  landen  een  aantal  van  goede  geschriften  bestaat,  die 
voor  het  meerendeel  den  photograaph  in  de  uitoefening  van 
z\jne  kunst  tot  vr\|  zekeren  gids  kunnen  dienen,ja,  terwijl  er  in 
Duitschland  en  Engeland  zel&  geregeld  uitkomende  weekbla- 
den bestaan,  geheel  aan  de  vorderingen  dezer  scboone  kunat 
gewgd,  is  tot  nog  toe  alles  wat  over  haar  in  ons  Vaderland 
het  licht  heeft  gezien,  bepaald  gebleven  tot  een  paar  vrg  on- 
beduidende brochureey  welke  buitendien  thans  niet  meer  op  de 
hoogte  van  den  tijd  z^jn,  en  tot  eenige  losse  stukken  van  het 
groote  geheel,  hier  en  daar  in  natuurkundige  en  andere  T\jd- 
schriften  verspreid. 

Met  de  steeds  toenemende  belangstelling  welke  der  photo- 
grapbie ook  hier  te  lande  wordt  geschonken,  moet  zich  de 
behoefte  aan  een  degelijk  werk  over  dit  onderwerp  sterker 
doen  gevoelen,  zoodat  zulk  een  werk  voorzeker  eene  gunstige 
ontvangst  zoude  mogen  verwachten. 

De  lezing  van  het  tegenwoordige  geschrift,  echter,  heeft  ons, 
tot  onze  spijt,  overtuigd  dat  het  niet  in  die  behoefte  kan 
voorzien.  Het  komt  ons  voor,  weinig  meer  verdienste  te  be- 
zitten dan  hetgeen  hier  reeds  vroeger  over  deze  kunst  is  uit- 
gegeven, en  gewis  zal  de  Noderlandsche  Photograaph,  die  hier 
denkt  te  vinden  wat  hy  lang  gemist  en  gezocht  heeft,  het 
oven  als  wQ  onvoldaan  en  teleurgesteld  weder  ter  z)jde 
leggen. 

Het  zal  tot  staving  van  ons  afkeurend  oordeel  niet  noodig 
z^n  het  boek  in  z^n  geheel  te  doorloopen;  het  aantoonen  van 
een  zijner  voornaamste  gebreken  zal  wel  voldoende  zjjn.  Het 
hoofdgebrek,  door  ons  bedoeld,  is  onvolledigheid^  en  *t  isbQ  deze 
zijde  van  het  werkje  dat  we  een  weinig  zullen  stilstaan. 


PHOTOORAPDIE  OP  PAPIER  EH  GLAS.  83 

Het  wetoDBchappel^'k  gedeelte  is  zeer  mager  behandeld,  en 
bevat  niet  meer  dan  eene  korte  en  oppervlakkige  beschrijving 
van  de  optische  en  chemische  werking  des  lichts  in  de  don- 
kere kamer*  Onze  overtuiging  is:  dat  het  voor  aanvangende 
j^otographen  veel  te  weinig  bevat,  terwijl  het  reeds  voor  half 
ingewijden  overbodig  is.  Over  het  onderscheid  tosschen  het 
optisch  en  photogenisch  brandpunt,  de  verandering  van  de  ge- 
voelige laag  door  de  lichts-inwerking,  het  verschil  in  werking 
tosschen  Bromium-  en  Jodium^preparaten ,  de  veranderingen, 
welke  de  stoffen,  öf  tot  ontwikkeling,  óf  tot  fixering  van  het 
beeld  voortbrengen,  en  vele  andere  belangryke  wetenswaar- 
digheden meer,  wordt  niet,  of  zeer  onbepaald  gesproken.  De 
redenen  van  deze  oppervlakkigheid  z\jn,  althans  wat  het  schei- 
kundig gedeelte  aangaat,  welligt  hierin  te  zoeken,  dat  de  Schr\j- 
ver,  ofschoon  zelf  photograaph ,  geene  kennis  van  dit  gedeelte 
van  zijn  vak  bezit;  anders  toch  had  h\j  o.  a.  de  Joduretum 
fotasm  niet  herhaaldelijk  ]o^iVLmzure  potasch  genoemd.  Laatst- 
genoemd preparaat  (Ka O,  J05)  heeft  eene  l^jnregt  tegenover- 
gestelde werking  van  de  Jod,'pota88ium  (Ka  J.),  welke  hier  be- 
dgeld wordt,  en  is  in  de  photographie  niet  te  gebruiken.  Op 
andere  plaatsen  noemt  h\j  de  Jod.-poU  ook  wel  jodium-potcisch* 
Even  zoo  z\}n  b\j  hem  Joduretum  ammoniae  en  Joduretum  ar^ 
gemti  jodium^ure  verbindingen. 

Iets  ruimer,  en,  wij  voegen  er  gaarne  bij,  ook  iets  beter,  is 
het  praktische  gedeelte  uitgewerkt.  Er  z\jn  zelfs  Hoofdstuk- 
ken —  namelijk  die,  waarin  over  de  behandeling  van  het  pa- 
pier en  het  glas  wordt  gesproken,  of  over  sommige  punten  die 
bij  de  expositie  moeten  in  acht  genomen  worden  —  welke 
onzen  bijval  zouden  wegdragen,  zoo  niet,  oogensch\jnlijk  op- 
zettelijk, de  beschrijving  der  toestellen  en  der  veelsoortige 
manipulaüën  met  dezelve  waren  achterwege  gelaten,  waar- 
door alles  voor  den  eerstbeginnende  toch  ^  weer  onbruikbaar 
wordt.  Ook  over  het  retoucheren,  hetwelk  bij  beelden  op  pa-? 
pier  bijna  nimmer  kan  worden  gemist,  wordt  niet  gesproken. 
De  voorschriften,  gegeven  ter  vervaardiging  van  veduten  en 
portretten,  zijn  te  weinig  in  getal,  en  hebben  het  nadeel  dat 
ze  1°.  zeer  omslagtig  en  zamengesteld  zijn  (de  Schrijver  houdt 
zeker  de  bekende  Boerhavische  spreuk,  op  bl.  35  aangehaald, 
voor  nog  al  rekkelijk),  en  2''.  veelal  langzaam  werken. 

Reeds  uit  het  opgenoemde  kan  worden  opgemaakt,  in  hoe 


84  PHOTOPÏIILUS, 

rerre  de  Schrijver  z\jne  belofte  (bi.  2)  omtrent  het  opgeven 
der  allerlaatste  en  beste  verbeteringen  heeft  gehouden.  H$- 
zelf,  evenwel,  schijnt  op  het  eind  van  z\jnen  arbeid  nog  al  vol- 
doening te  hebben  gesmaakt,  daar  hij,  bl^kens  bl.  76,  in  den 
waan  verkeert,  niets  te  hebben  overgeslagen  wat  op  deze 
kanst  betrekking  heeft.  W\j  zullen  daarom  en  ter  z\jner  her- 
innering nog  eenige  zaken  opnoemen  die  alle,  niettegenstaande 
haar  groot  belang,  gemist  worden. 

Eene  der  heerl^'kste  vorderingen  in  de  photographie,  en  die 
tevens  zeer  gemakkelgk  in  praktyk  is  te  brengen,  is  de  ver- 
grooting van  het  lichtbeeld;  —  portretten,  b.  v.,  van  eenige 
duimen  tot  op  levensgrootte.  Reeds  in  het  begin  des  vorigen  jaars 
is  deze  bewerking  door  onderscheidene  photographen,  zoo  als 
MATALL,  SKOPALL  en  HEiLMANN,  bekend  gemaakt,  en  het  daar- 
toe dienstige  apparaat  is  sedert  dien  tgd  b\j  sommige  Duit- 
sche  Optici  verkrijgbaar.  In  dit  voorjaar  gaf  Dr.  schhaüss 
te  Jena  in  IHngl  Journal^  Bd.  CXXXV,  Heft  4,  een  zeer  een- 
voudigen  toestel,  welke  men  met  uitstekend  gevolg  tot  dit 
einde  kan  gebruiken,  en  b\jna  zonder  kosten  doen  vervaardi- 
gen. Fhotophilus  maakt  van  't  een  noch  van  *t  ander 
gewag.  Wat  hy  op  bl.  72  zegt  van  eene  dergelijke  vergroo- 
ting der  portretten  door  middel  van  den  zonmikroskoop,  is 
zeer  onpraktisch,  en  kan  alleen  betrekking  hebben  op  de  op- 
vanging van  het  tot  zekere  mate  vergroote  beeld  van  uiterst 
kleine  voorwerpen,  infusie-dieren ,  plantendeeltjes ,  enz.  Ge- 
steld al,  dat  men  het  portret  met  behoud  van  al  z^'ne  fijne 
détaüa  tot  eene  zoodanige  kleinte  kon  de  brengen,  om  in  z(}n 
geheel  door  de  objectieflens  van  een  zonmikroskoop  te  worden 
opgenomen  (de  zekerheid  van  welke  operatie  w\j  sterk  be- 
twijfelen), dan  zoude  toch  de  diadan  enorme  vergrooting  steeds 
eene  flaauwe  afbeelding  voortbrengen,  bovendien  met  al  de 
naar  dienzelfden  maatstaf  vergroote  gebreken,  welke  in  den 
verkleinden  vorm  aan  het  gezigt  ontsnapt  waren. 

Verder : 

Wat  vóör  dezen  de  vervaardiging  van  lichtbeelden  op  col- 
lodion zeer  in  den  weg  stond,  was  de  lastige  omstandigheid, 
dat  de  bereide  plaat,  onmiddellijk  na  de  sensibilisering  in 
het  Zilverbad,  moest  worden  gebruikt,  daar  anders  door  de 
snelle  verdamping  van  den  aether  de  gevoeligheid  van  het  col- 
lodion voor  het  licht  afneemt.  De  uitvinding  van  een  middel. 


PHOTOGBilPHlE   OP   PAPIEB  BN   GLAS.  85 

del,  waardoor  dit  bezwaar  wordt  weggenomen,  en  de  kunste- 
naar sijne  platen  dagen,  ja,  weken  te  voren  geheel  kan  ge- 
reed maken,  en  bewaren,  is  voorzeker  als  eene  der  belang- 
xgkste  vorderingen  in  de  photographie  op  glas  aan  te  merken. 
Qftchoon  na  werkelgk  zolke  ngeanHeipêerde**  collodions  reeds 
in  Aagnstos  1854  door  spillbb  en  bbookbs,  en  later  door 
SBAOBOLT  zQn  aan  de  hand  gegeven,  vindt  men  daarvan  b^ 
PHOTOPHiLUS  met  geen  enkel  woord  melding  gemaakt* 

Zoo  gewaagt  hg  ook  niet  van  photographie  op  glas  met 
media  van  eiwit  (eiwit-gom,  eiwit-honig) ,  st\j&el,  arrowroot, 
lym,  gelatine,  gatta  percha-coUodion ,  schietpapier-coUodion ; 
van  photographie  op  andere  stoffen  als:  porselein,  lithogra- 
phintensteen,  enz*;  van  Energiatypie,  Chromatypie  en  derge- 
iyke  typieën  meer,  en  de  verbeteringen  welke  hierin  in  den 
kteren  tgd  gemaakt  zgn. 

£indeiyk: 

Van  de  menigte  glassl^jperyen,  welke  in  het  leveren  van 
deugdzame  objectiefglazen  voor  de  camera  obscara  uitmunten, 
wordt  alleen  die  van  den  Heer  ohbvalieb  te  Parijs  genoemd. 
Na  z\jn  de  goede  eigenschappen  der  Fransche  glazen  niet  te 
miskennen;  doch  algemeen  —  en  dit  moest  ook  onze  Schr^ver 
weten  —  wordt  aan  de  objectiven  van  de  Heeren  voigt- 
LANDXB  SN  ZOON  te  Weencu  boven  alle  anderen  de  voorrang 
gegeven.  De  aanprijzing  van  al  hetgeen  van  den  Heer  cbb- 
VAUBB  komt,  is  in  dit  boek  waarlgk  zóó  eenzydig,  dat  het  by 
ons  een  aoortgelyken  indruk  heeft  te  weeg  gebragt,  als  de  lezing 
van  een  paar  Duitsche  werkjes  over  dit  onderwerp,  welke 
allen  schgn  hebben,  meer  tot  aanbeveling  van  eene  fabrgk 
dan  ten  nutte  van  het  publiek  te  z\jn  geschreven.  Het  is 
echter  te  betw^felen  of  de  Heer  ohbvaliss  met  deze  aanpr^- 
zing  op  den  duur  wel  s^r  gediend  zal  z\jn. 

Wy  zyn  dan  nog  altgd  op  een  goed  boek  over  Photographie 
wachtende.  b.  h.  s. 

bichabd  hildbeth,  esq.,  Geechiedems  van  de  Vereerdgde  Sta" 
ten  van  Noord' Amerika^  sedert  de  ontdekking  van  oolumbus. 
üü  het  Engelsch^  met  Aanteekeningen  door  h.  ketzbb.  Eerste 
Deel.  Te  'sGravenhage^  bij  H.  C.  Susan,  C.H.z.  1854.  In 
.  gr.  8w.  VI  en  519  bl.  ƒ  5  -  50. 
Sedert  eenige  jaren  hebben  w\j  in  onze  taal  Beschouwingen 

BOEKUKSCH.    185G.    N".    IL  7 


86  BICBABD  niLDHRTH,   E8Q., 

en  07erzigten  van  den  toestand  der  Yereenigde  Staten,  van' 
verschillenden  aard,  nn  meer  dan  minder  uitvoerig,  ontvan- 
gen ,  van  personen  die,  öf  na  een  langdurig,  öf  na  een  maar 
kort  verblijf  in  de  Unie,  bnnne  bevinding  en  inzigten  hebben 
medegedeeld.  Aan  eene  Greschiedenis  van  de  Yereenigde  Sta« 
ten  begmnende  met  den  onafhankdijkheids-oorlog ,  ontbrak 
het  evenmin.  Maar  eene  Greschiedenis  aanvangende  met  de 
eerste  bevolking  door  Earopeërs  was  nog  niet  geleverd,  en 
ontbrak  zelfs  in  Noord- Amerika.  In  de  laatste  jaren  even- 
wel is  men  in  de  Unie  aangevangen  veelvuldige  nasporingen 
te  doen,  omtrent  de  vroegste  bewoners  en  de  eerste  Europe- 
sche  kolonisten.  Daaraan  heefi  de  wereld  te  danken:  hbgkb- 
WELBEB,  History^  Marmer»  and  Custams  of  thê  Indian  Nations^ 
en  80B00LGBAFT,  Htstoryy  Candüian  and  Frospecta  of  the  Indian 
Tribes  of  the  UnUed  States^  alsmede  de  werken  van  o*oal- 
LAGHAN,  History  of  New-Netherland^  en  bbodhead,  History 
of  the  State  of  New^Tork^  welke  beide  laatste  op  ons  Vader- 
land betrekking  hebben,  terw\jl  vooral  de  laatstgenoemde 
Schrigver  vlijtige  onderzoekingen  in  ons  Vaderland  heeft  be- 
werkstelligd. Zoo  naderde  men  meer  en  meer  eene  grondige 
kennis  van  dat  belangr^ke  gedeelte  van  Noord- Amerika,  dat, 
vöör  omtrent  het  drie-vierde  gedeelte  eeaer  eeuw,  van  eene 
Britsche  Kolonie  een  onafhankel\fke  en  magtige  Vrijstaat  is 
geworden.  Bancboft  gaf  z^'ne  History  of  the  United  States y  en 
BiCHABD  hildbbth  trad  op  om  de  Geschiedenis  dier  Staten  te 
behandelen  sedert  de  ontdekking  van  coldxbüs  ittot  en  met 
1820**.  H^,  die  de  vertolking,  of  liever  de  bearbeiding  dier 
Geschiedenis  in  onze  taal  heeft  ondernomen  te  leveren,  de 
Heer  m.  ketzeb,  hoopt  die  Geschiedenis  tot  het  jaar  1854 
voort  te  zetten,  en  zegt  er  van:  dat  men  door  miDBETH*s  ar- 
beid }>kr\}gt  een  jaist  begrip  van  de  zeden,  gewoonten,  re-^ 
geringswigze,  staats-instellingen,  verschillende  godsdienst-denk- 
wijzen, vroegere  uitstekende  mannen,  handel,  nQ verheid,  land- 
bouw, en  al  *t  geen  op  Amerika  betrekking  heeft'*. 

Al  vergeten  w^  voor  een  oogenblik  de  betrekking  die  Ne- 
derland op  de  Vereenigde  Staten  van  Noord-Amerika  heeft, 
dew^'1  *t  tot  de  aanvankelijke  beschaving  veel  heeft  toegebragt, 
daar  Nieuw-Tork,  de  aanzienlijkste  en  bloeijendste  hunner 
steden,  vroeger  den  naam  van  Nieuw- Amsterdam  heeft  ge- 
dragen —  ook  dan  nog  verdient  een  Staat  die  zoo  groot  en 


GESCn.  VAN  DE  VEBEEK.  STATEN  VAN  NOORD- AMERIKA.   87 

utAgtig  geworden  is ,  onze  bijzondere  belangstelling  en  opmerk- 
xasmheid,  en  is  hij  wel  waardig  dat  men  zijne  geschiedenis, 
van  de  aanvankelijke  gronding  en  ontwikkeling  af,  naga  en 
onderzoeke..  Kiek  ten  onregte  is  er  onlangs  van  gezegd:  »Het 
oog  der  Oade  Wereld,  reeds  met  zoo  verschillende  uitdrak- 
kiog  op  de  Nieuwe  Wereld,  sedert  oolumbus,  gevestigd,  rigt 
zich  in  onze  dagen  meer  dan  ooit  derwaarts ;  na  eens  om  er 
de  geheimen  af  te  zien,  wier  toepassing  haar  een  nieuw  of 
verhoogd  leven  en  werkzaamheid  meedeelt;  dan  weer  als  op 
het  land  der  hope,  waar  menige  wond  geheeld,  menige  on- 
voldane'behoefte  bevredigd  wordt,  menig  hoofd  opgerigt.*'  Ook 
omdat  zoo  velen  het  oude  Earopa  verlaten  om  in  die  Staten 
een  nieaw  vaderland  te  zoeken,  verdient  dat  land  onze  aan- 
dacht, en  zQne  geschiedenis  onie  beoefening. 

Da  Heer  ketzsb  doet  er  daa  wèl  aan  het  werk  van  hil- 
DBETH  voor  zgne  landgenooten  toegankelijk  te  maken.  H{j 
heeft  zich  niet  bepaald  tot  eene  woordelijke  vertaling,  maar, 
soo  als  hy  in  nEen  woord  aan  den  Lezer"  zegt,  de  breedvoerig- 
heid vaa  den  Schrijver  in  de  vermelding  van  de  vestiging  en 
vroegste  lotgevallen  der  verschillende  Koloniën ,  wat  ingekort,  en , 
daarentegen,  aan  de  Geschiedenis  van  Niea w-Nederland,  waar- 
aan ffde  Schrijver  slechts  een  v^ftigtal  bladz^'den  wQdde*',  »bij 
de  overplanting  op  onzen  bodem*'  eenige  meerdere  uitbreiding 
gegeven.  De  Heer  k»  zegt,  dat  op  bl.  280  in  de  aanteekening 
zijn  opgegeven  de  verschillende  werken  door  hem  bij  die  ge- 
legenheid geraadpleegd;  —  deze  aanteekening  is  aldaar  te  ver- 
geefs door  ons  gezocht.  Waarsch$nl\jk  is  het  eene  drukfout, 
en  zal  bL  286  bedoeld  wezen.  Daar  althans  lezen  wij:  »Hil- 
DRSiH  heeft  al  *t  geen  op  de  geschiedenis  van  Nieuw-Neder- 
land, onder  de  Hollanders,  betrekking  heeft,  wat  stiefinoeder- 
l^k  behandeld.  Wij  maken  derhalve  van  de  bronnen,  die  ons 
ter  dienste  staan,  gebruik,  om  onze  Koloniën  regt  te  laten 
wedervaren.  B^  de  uitbreiding  van  den  tekst  z^n  onze  hoofd- 
bronnen   0*CALLAOHAir,    BBODHEAD    OU    BANCBOFT".    —    Het    iff 

geen  wonder  dat  de  Heer  kbtzbb  daarbij  nu  en  dan  wel  wat 
zóér  uitvoerig  wordt,  als  men  bedenkt  dat  die  Schrijvers  allen 
aan  breedvoerigheid  in  het  ontwikkelen  van  allerlei  min  be- 
duidende voorvallen  mank  gaan.  —  Welmeenenden  dank  ech- 
ter verdienen  z\jnG  pogingen. 
Ia   dit  compres  gedrukte  Eerste  Deel  ontvangt  de  lezer  de 


j 


88  niCHABD  niLDRETn,   ESQ., 

ontdekkingstogten,  sedert  golchbüs,  in  1492,  het  nieuwe  we- 
relddeel aan  Europa  bekend  maakte.  Weldra  treden  de  Ko- 
loniën op:  Carolina,  St.  Augnst^n,  Nieuw-Mexico ,  Yirginië, 
Acadië,  Nieuw-Frankrijk,  Nieuw-Nederland,  Nieuw-Enge- 
land,  Nienw-Plymouth,  Laconië,  Massacbusetts-Baai,  Nieuw- 
Ham  psbire,  Ligonië,  Pemaquid,  Maryland,  Connecticut,  Pro- 
vidence,  Bbode-Island ,  enz.,  en  men  yerneemt  de  lotgevallen 
van  de  meeste  bunner  tot  onder  de  regering  van  Koning  ja- 
COBUS  n  van  Engeland. 

Verder  wordt  men  bekend  met  den  ouderlingen  naijver  en 
8tr\jd  tusscben  die  verscbillende  Koloniën,  de  oneenigbeden 
tusscben  de  kolonisten  en  bunne  Gouverneurs,  en  boe  de  laat- 
sten  onbepaald  meester  zoeken  te  blyven,  docb  de  zetelaars 
langzamerhand  eenige  regten  als  burgers  en  ingezetenen  ver- 
kregen. Het  treurigste  gedeelte  van  bet  tafereel  is  de  strijd 
tusscben  de  blanke  indringers  en  de  oorspronkelijke  bevolking 
of  Roodbuiden.  Meestentijds  zyn  bet  de  eersten  die  door  roof 
en  doodslag  aanleiding  geven  tot  de  bloedige  vete  tusscben 
hen  en  de  eigenlijke  ingezetenen ,  en  geen  wonder  dat  zij ,  door 
de  meerdere  voortreffelijkheid  bunner  wapenen,  en  hunne  groo- 
tere vorderingen  in  de  kunsten  der  beschaving,  op  den  duur 
de  overwinning  behalen.  Dat  de  eerste  kennismaking  meestal 
op  zoo  vyandige  w\jze  geschiedde,  betreurt  men  te  meer,  wan- 
neer men  verneemt  welke  scboone  en  zelfs  voortreffelyke  hoe- 
danigheden bij  de  oorspronkelijke  volkstammen  worden  ge- 
vonden. Men  boore  (bl.  29  in  de  Noot):  » De  gehechtheid  van 
den  vader  aan  z^ne  kinderen  gaat  zoo  ver,  dat  er  zich  ge- 
vallen hebben  voorgedaan,  waarin  hij  zich  voor  zi[jne  zonen 
opofferde.  Een  zoodanig  meldenswaardig  voorbeeld  vindt  men 
in  de  geschiedenis  van  den  kryg,  in  de  zeventiende  eeuw  tus- 
scben de  Cbippewas  en  de  Vossen,  nadat  de  laatsten  zich  in 
't  Westen  met  de  Sioux  badden  verbonden.  In  dien  kr\jg 
namen  de  Vossen  den  zoon  van  een  vermaard  en  oud  opper- 
hoofd van  de  Cbippewas  gevangen.  De  oude  man  hoorde, 
toen  by  in  de  hut  kwam,  bet  hartverscheurend  nieuws,  en  *t 
lot  van  z\jn  zoon  kennende,  volgde  b\j,  alleen,  bet  spoor  van 
den  vijand  en  bereikte  't  Vosdorp,  terwyl  men  er  bezig  was 
met  't  ontsteken  van  't  vuur,  waarop  by  levend  zou  verbrand 
worden.  H\j  stapte  stoutmoedig  in  den  kring  en  bood  aan 
zyn  zoon  te  vervangen.    Het  voorstel  werd  aangenomen  en 


GESCH.   VAX  DB  VEREEX.   STATEN   VAN  NOORD-AMERIKA.      89 

de  oude,  zonder  dat  hy  zich  verwaardigde  eenen  zucht  te  loo- 
zen,  werd  levend  aan  den  staak  verbrand. —  Wanneer  *t  voed- 
sel schaars  wordt,  bespaart  de  moeder  doorgaans  wat  om  aan 
hanne  behoeften  (der  kinderen)  te  voldoen,  en  weinig  is  voor 
hen  genoeg.  Indien  in  zulke  gevallen  het  gezin  's  avonds  zon- 
der eten  ter  ruste  gegaan  is,  staan  de  vader  en  de  zoons  *s  mor- 
gens vroeg  op  om  wild  op  te  sporen.  Gelukt  het  een  nu  iets, 
al  is  het  maar  een  patrijs  of  eekhorentje,  te  vAgen,  dan  wordt 
het  dier  onmiddeliyk  naar  de  tent  gebragt,  gekookt  en  in  zoo 
vele  deelen  gesneden  als  er  leden  in  het  gezin  z\jn.  Somtijds 
achten  de  oudere  leden  't  verdienstel\jk  om  ten  behoeve  van 
vrouwen  en  kinderen  afstand  van  hun  deel  te  doen.** 

Over  de  huishouding  dier  oorspronkelijke  bewoners,  lezen 
w\j  (bl.  18),  dat  zij  de  menschemke  zamenleving  onder  hare 
eenvoudigste  en  ongekunsteldste  vormen  vertegenwoordigden. 
»Zy  waren  in  eene  menigte  kleine  stammen  verdeeld,  die  in 
dorpjes  te  zamen  woonden,  in  hutten,  welke  van  boomtakken 
gemaakt  en  met  kunstig  geweven  matten  bedekt  werden.  Men 
omringde  die  dorpen  Wel  eens,  om  ze  tegen  den  vijand  te  beter 
te  kunnen  verdedigen,  met  ruw  palisaadwerk  van  boomen  of 
struiken,  of  legde  ze  aan  op  een  eilandje,  dat  in  het  midden 
van  een  moeras  lag.  Men  bouwde  ze  ook  dikwerf,  ten  ge- 
makke  voor  de  vlsscher^ ,  aan  inhammen  van  de  zee  of  op 
plaatsen  waar  eene  rivier  in  eene  andere  viel.  Elk  dorp  had 
zgn  eigen  opperhoofd,  wiens  waardigheid  dikwerf  erfelijk  was."— 
Op  bL  23:  nledere  Indiaan  had  een  algemeen  erkend  regt  in 
de  hut  welke  hy  gebouwd,  in  het  te  veld  staand  koom  dat 
hy  gezaaid,  het  wüd  dat  h\j  gedood  had,  en  op  alle  roerende 
goederen  die  de  vrucht  van  z^ne  nijverheid  of  bekwaamheid 
waren.  Doch  het  denkbeeld  van  het  verzamelen  van  goederen 
kende  men  te  naauwernood.  —  De  Indianen  waren  mild,  om- 
dat zfj  gedachteloos  en  onbezorgd  voor  de  toekomst  waren. 
Zy  die  voedsel  hadden,  waren  alt\jd  bereid  't  met  den  hon- 
gerige te  deelen."  Men  leze  verder  daar  ter  plaatse  wat  er 
van  het  karakter  dier  volkstammen  gezegd  wordt,  tijdens  z\j 
met  de  Europeërs  bekend  werden. 

Wjj  zullen  ons  niet  ophouden  met  het  nagaan  van  de  lot- 
gevallen der  Koloniën,  door  Spanjaarden,  Engelschen,  Fran- 
scheni  Zweden  en  Nederlanders  gesticht,  noch  ondernemen  de 


90  RICn^RO  HILDRETB,    ESQ. , 

juistheid  der  verBcbillende  opgav^i  te  toetsen;  maar  wij  zullen 
hier  en  daar  even  stilstaan  bg  bijzonderheden  welke  de  Ne- 
derlandsche  volkplantingen  betreffen,  en  dat  te  meer  omdat 
de  opschriften  der  Hoofdstakken,  naar  ons  oordeel,  wel  wai 
al  te  beknopt  zijn. 

Van  BUDSON,  en  dos  van  den  aanvang  der  togten  door  of 
voor  rekening  van  Nederlanders  gedaan,  wordt  gewag  gemaakt 
op  bl.  57,  en  omtrent  diens  togt  lezen  w\j  op  bl.  62:  » Aldus 
was  de  HoUandsche  vlag,  door  de  ontdekking  van  hubsov^ 
de  voorbode  van  de  beschaving  langs  de  oevers  van  de  groote 
rivier  van  New-Tork  (w\j  begrypen  niet  waarom  de  Heer  tu 
alhier  en  elders  niet  Niewo  schrijft),  die,  voor  zoo  ver  bekend 
is,  sedert  vebkazaiti,  door  geen  Europeër  bezocht  werd.  Al- 
hoewel het  hoofddoel  van  de  reis  der  Halve-Maan  mislukt  was, 
had  &DDS02?  echter  den  grondslag  gelegd  voor  een  toekomsti'- 
gen,  magtigen  Staat.  (De  Staat  Nieuw-Tork  telde  in  1850 
ruim  drie  millioen  inwoners.)  De  aanlokkel^ke  streek,  waar- 
heen het  Amsterdamsche  jagt  door  het  toeval  was  gevoerd, 
werd  weldra  eene  Kolonie  voor  de  Hollanders,  die  er  de 
leerstellingen  van  de  Hervormde  godsdienst  overplantten ,  en 
aan  de  regtspleging  hunner  voorvaders  gehoorzaamden.  De 
Hollanders  maakten,  onder  den  naam  van  Nieuw-Nederland, 
aanspraak  op  de  Noord-Amerikaansche  kust  van  de  South-Bay 
(waarom  niet  Zuid-Baai?)  af,  welke  de  Ëngelschen  de  Dela- 
ware  noemden,  tot  Oostwaarts  aan  Cape  God.** 

Op  bl.  341  vindt  men :  »Den  toestand  van  de  Kolonie  kan 
men,  daar  statistieke  bronnen  ontbreken,  *t  best  leeren  ken- 
nen uit  de  betoogen  van  de  gemeente  aan  *t  moederland,  en 
de  maatregelen  welke  dien  ten  gevolge  genomen  werden.  Beeds 
in  1628  maakten  slaven  een  deel  van  de  bevolking  uit.  De 
invoering  van  die  menschen  werd  vergemakkel^kt  door  de 
neèrzettingen  die  de  Hollanders  in  Brazilië  en  ter  kuste  van 
Gninea  bezaten,  en  door  't  nemen  van  Spaansche  en  Portu- 
gesche  schepen.  Men  moest  groote  kosten  maken  om  handen 
uit  Europa  te  krijgen,  en  de  aanvoer  voldeed  geenszins  aan 
de  behoefte.  De  boerenknechts,  die  uit  *t  moederland  kwa- 
men, werden  weldra  door  de  voordeden  van  den  pelterij- 
handel  uitgelokt  den  landbouw  vaarwel  te  zeggen.  Men  was 
derhalve  genoodzaakt  Negers  te  nemen,  en  de  slavenarbeid 


GE8CH.   VAX   DE  VHBEEK.   STATEN  VAX   NOORD- AMERIKA.      91 

werd  aldus,  èn  door  de  noodzakelijkheid,  èn  door  goedkoop- 
heid, eene  hoofdbron  van  de  landstreek."  —  W^  hebben  deze 
zinsnede  geenszins  aangehaald  om  het  aanwezen  van  slaven 
en  de  w\jze  hoe  zij  in  Nieuw-Nederland  gekomen  z\jn ,  6f  toe 
te  stemmen,  öf  tegen  te  spreken,  maar  enkel  om  aan  te  toonen 
dat  het  verschil  tusschen  de  Hollandsche  en  Ëngelsche  boe- 
renknechts  in  Noord- Amerika  zeer  groot  was.  De  eersten 
waren  aan  hunne  broodhéeren  verbonden  in  maniere  als  thans 
nog  in  Nederland  gébruikel^k  is,  de  laatstèn  waren  in  eene 
tijdelgke  slavernij,  en  mogten  voor  zeker  aantal  jaren  (mfaUor 
zeven  jaren)  hunnen  meester  evenmin  verlaten  als  de  slaaf 
zulks  vermag.  Uit  dien  hoofde  waren  de  Engelsohen  veel 
zekerder  vaii  hunne  knechts  dan  de  Nederlandsche  meesters 
of  patroons. 

Ten  aanzien  van  de  wederregtel^ke  vermeesteiing  van 
Nieuw-Nededand  door  de  Engelschen,  lezen  w^*  (bl.  426):  >iDe 
Ëngelsche  vlag  werd  eindel^k  zegepralend  ontrold,  waar  die 
van  Holland  gedurende  eene  halve  eeuw  mét  *t  volste  regt  had 
gewapperd,  en  de  Koning  van  Groot-Brittannië  werd  van  Yir- 
ginië  tot  Canada  als  souverein  erkend.  -^  Wat  daarvan  ook 
de  gevolgen  mogen  geweest  z\|n,  deze  verraderlyke  en  schan- 
deiyke  in  bezitname  van  *t  grondgebied  en  de  bezittingen  van 
een  bondgenoot  die  niets  kwaads  vermoedde,  was  daarom  niet 
te  minder  eene  schending  van  regt  en  openbaar  vertrouwen. 
Men  kan  inderdaad  met  grond  zeggen,  dat  van  alle  handelin^ 
gen  van  baatzuchtige  trouweloosheid,  die  kabel  II  beraamde 
«n  ten  uitvoer  bragt,  geene  zoo  karakteristiek  en  zoo  laag  was 
als  deze.**  De  Heer  k.  voegt  er  in  eene  noot  bi[j:  »Dit  zgn 
de  eigene  woorden  van  brodhbad,  den  onparti^digen  geschied- 
schrijver van  den  Staat  New- York.*'  Ook  wordt  in  de  voorgaande 
noot  gezegd:  dat  na  bbodhead,  o'oallaghak  als  onpartijdig 
moet  worden  beschouwd.  Van  bancroft  en  hildbbth  heet 
J&et:  ndat  zij  nu  en  dan  vr\j  onpartydig  zijn.*' 

Doch  w^  moeten  afscheid  nemen  van  dit  Eerste  Deel,  na 
den  wensch  te  hebben  uitgedrukt:  dat  de  Heer  keyzeb  woord 
zal  kunnen  houden  en  de  Greschiedenis  der  Yereenigde  Staten 
tot  den  tegenwoordigen  tyd  zal  voortzetten.  —  De  Uitgever 
heefi  voor  helder  papier  en  eene  zuivere,  duidelijke  letter,  bg 
4Xiiapressen  druk,  zorg  gedragen. 


1)2  I)K   (JAN'G    VAN    DEN   OOSTERSCHEN  OORLOG 


De  gang  van  den  Oosterschen  (?)  Oorlog^  en  de  togt  naar  de  Krinu 
Opgedragen  aan  het  Keizerlijk  Bewind  van  Z.  M,  napoleox  UT. 
Door  een  Opperbevelhebber  van  het  leger  aldaar.  Naar  het 
Franach.  Te  yianen^  bij  G.  S.  A.  Staart.  1855.  In  gr,  Bvo. 
hl  bL  f  :-  50. 

Hoewel,  sedert  den  val  van  Sebastopol,  de  belangstelling 
in,  en  de  geestdrift  voor  den  oorlog  in  't  Oosten  aanmerkelijk 
is  yerflaauwd,  zal  toch  dit  werkje  nog  met  genoegen  gelezea 
worden.  Na  eene  bescbonwing  van  de  aanleidende  oorzaken 
des  oorlogs  en  de  daarmede  in  verband  staande  diplomatieke 
handelingen ,  volgt  in  beknopte  en  algemeene  trekken  een  ver* 
haal  van  den  gang  der  zaken,  sedert  den  aanvang  der  expe- 
ditie tot  6  November  1854,  en  eindigend  met  de  uiting  van 
het  gevoelen:  »dat  de  togt  naar  de  Krim  eene  dwaasheid  is*\ 
en  ndat  het  hoog  tijd  is  voor  de  geallieerden  tot  den  temg- 
togt  over  te  gaan*'.  Ofschoon  die  meening  door  de  gebeurte- 
nissen is  gelogenstraft,  kan  men  haar  wel  toegeven  aan  den 
Schrijver,  die  in  al  de  wederwaardigheden,  ontberingen  en 
gevaren  dezer  expeditie  schijnt  te  hebben  gedeeld.  Maar  dat 
die  Schr^ver  neen  Opperbevelhebber"  van  het  Krim-leger  wordt 
genoemd,  is  hoogst  waarsch^nlyk  eene  bluf  of  eene  vertaal- 
fout; hy  zal  een  hoofdofficier  (officier  supérieur)  of  onderbevel- 
hebber z\}n ,  vermoedelijk  van  nog  jeugdigen  leeftyd.  Dit  laat- 
ste is  merkbaar  aan  z^ne  oordeelvellingen  over  de  opperbe- 
velhebbers en  ondergeschikte  generaals,  die  h\}  nog  al  over 
den  hekel  haalt;  en  vooral  daaraan,  dat  Lord  baglak,  naar 
eijne  meening,  veel  te  oud  was  om  een  goed  hoofdbevelhebber 
te  kunnen  z\jn.  Jongelieden  gispen  gaarne ,  en  vallen  by  voor- 
keur aan  wat  boven  hen  is  en  hunne  vooruitzigten  in  den  weg 
staat,  en  inzonderheid  wat  oud  is.  Hoe  dit  zg,  het  boekjen 
is  lezenswaard.  Het  is,  hoewel  slordig,  vr\j  vlot  vertaald; 
sommige  zinsneden  en  benamingen  evenwel  doen  zien  dat  de 
Vertaler  geen  kenner  is  van  kr\jg8zaken,  en  enkele  der  met 
verschillende  spelling  meermalen  voorkomende  namen  van  be- 
velhebbers getuigen  dat  h^  ook  niet  vertrouwd  is  met  die 
namen,  of  achteloos  gewerkt  heeft.  £ene  zorgvuldige  verta- 
ling is  het  geenszins:  b.  v.  nOostersche  oorlog"  en  »West- 
mogendhoden"  zijn  oneigenaardige  en   inconsequente  vreemd- 


E2Ï    DE   TOOT   !ÏAAR  DE   KRIM.  93 

heden;  immers  de  oorlog  is  niet  Oosterschj  en  de  verbonden 
mogendheden,  daarentegen,  zijn  wel  degelijk  W^Bterach. 

Een  paar  staaltjes  mogen  van  den  inhoud  —  die  bij  nitstek 
^roiMcAgezind,  doch  weinig  Napoleontisch  is  —  eenig  denk* 
beeld  geven.  BI.  47:  »Het  magtwoord  van  canbobebt  is:  »m«i 
han  tMt  aüea  te  geUjk  doen\  Daarmede  eindigt  hy  gewoonlijk 
zijne  weigering.  In  het  veld  moet  men  alles  te  gel^k  doen,  en 
dat  strijdt  geheel  en  al  met  den  bekrompen  en  tragen  aard  van 
den  generaal."  —  BI.  48:  wWij  zallen  alle  uitwy(«)ding  ver- 
mijden die  op  de  Engelsche  generaals  betrekking  heeft;  en  al- 
leen zeggen,  dat  wij  het  bejammeren  dat  dappere  en  moedige 
officieren  als  browx,  cathoabt,  lao-evans  (elders:  laot,  evans) 
en  zelfs  de  jeugdige  hertog  va^  cambbidge(?I),  niet  een  be- 
kwamer, vlugger  opperhoofd  hebben,  dat  niet  zoo  oud  is.*'  — 
BI.  50:  nDaarna  zagen  w^  met  verbazing  en  ontzetting  de 
Engelsche  kavallerie  als  de  bliksem  op  de  vijandeiyke  drom- 
men inrennen.  Zij  brak  door  de  Russische  gelederen  heen  en 
kwam  bij  hun  achterste  eskadrons  niet  dan  ten  koste  van  menig 
leven.  Maar  toen  zag  z^j  zich  van  alle  z\jden  ingesloten,  en 
in  een  mn8ket(-)  (geweer-)  en  schrootvuur,  dat,  van  zeer  nab^*  (,) 
alles  wegmaaide  als  een  maaijer  op  een  korenveld.  —  Bos- 
qgbt  ijlde  naar  de  opper-generaals  (lees:  opperbevelhebbers) 
om  bevel  te  vragen  een  aanval  te  doen,  of  ten  minste  die  on* 
vertsaagde  ruiterij  te  hulpe  te  snellen.  Cakrobebt  antwoordde 
dat  dit  te  vergeefsch  en  te  laat  was.  Lord  baolak  verroerde 
zich  niet;  met  schijnbare  onverschilligheid  zag  h\j  de  vernie- 
ling zijner  ligte  kavallerie  aan",  enz. 

Dit  z\j  genoeg  om  te  doen  zien  dat  het  werkjen  in  een  le- 
ven<Ugen  st^jl  en  trant  is  geschreven. 


Vier  Maanden  der  Belegering  van  SebastopoL  Uit  het  Hoog' 
duitach.  Met  een  gezigt  op  Sebastopol^  benevens  de  portretten 
van  MEKTSCHiKOFF,  BA6LAX  sn  CANBOBERT.  Te  Amhem^  bij 
D.  A.  Thieme.  1855.   In  gr.  8vo.  ƒ  1  -  25. 

De  Schrijver  van  dit  werk,  dat  uit  de  Leipeiger  lüustrirten 
Zeihmg  is  bijeenverzameld,  zegt  in  het  Voorberigt:  »zich  zoo 
veel  mogelijk  van  partijdigheid  verwyderd  te  hebben  gehou- 
den, en,   zonder  het  verwijt  van  grootspraak  te  vreezen,  te 


94  VIKB   UAA5DEK 

dnrven  lieweren,  dat  er  tot  dus  verre  niets  in  het  liclit  is  ver- 
schenen, waarin  met  meer  getrouwheid  de  landing  van  het  ver- 
bondene leger,  de  gevechten  aan  de  Alma  en  bij  Inkerman, 
de  vestingwerken  Van  Sebaetopol  en  het  leven  in  de  leger- 
fdaatsen  en  loopgraven  worden  beschreven,  dan  in  de  vol- 
gende bladzüden."  Dit  belooft  veel;  en,  hoewel  men  begint 
hierop,  met  boilea.17,  te  zeggen: 

„  , . .  Ses  éerits  toni  seulê  doivent  parier  pour  litV*  — 

Blemt  men  al  lezende  meer  en  meer  toe,  dat  er  iets  waars  in 
dit  t) beweren*'  is*  Het  werk  is  met  zaakkennis  geschreven,  in 
óen  onderhondenden  st))l,  en  op  een  aangenamen,  doorgaans 
bezadigden  en  waardigen  toon,  die  volmaakt  strookt  met  den 
^mst  van  het  onderwerp.  Alleen  is  het  —  doch  zonder  par- 
tijdige voorliefde  —  een  weinig  eenzijdig  Engelsch;  waardoor 
het  blikbaar  wordt,  dat  de  berigtgever  zijne  nVièr  Maanden'* 
(Sept.  1854 — Jan.  1855)  grootendeels  in  het  Engelsche  leger 
voor  Sebastopol  zal  hebben  doorgebragt.  Die  eenzijdigheid 
neemt  niets  weg  van  den  takt,  de  orde  en  de  klaarheid  van 
het  verhaal,  hetwelk  zoo  veel  wetenswaardigs  bevat,  dat  het 
den  lezer  zeker  niet  onbevredigd  zal  laten.  De  geschiedenis 
der  expeditie  naar  de  Krim  en  der  belegering  van  Sebastopol 
zal  eerst  na  jaren  onderzoeks  en  schiflens  kunnen  beschreven 
worden,  maar  elke  goede  bydrage  daartoe  verdient  alreeds 
belangstelling  éls  deel  van  het  eenmaal  te  vormen  geheel. 

De  vertaling  is  bykans  onverbeterly k ;  enkele  foutjes  in  het 
technische  z\jn  een  oningewijde  niet  kwalijk  te  nemen,  en  hin- 
deren ook  slechts  den  man  van  het  vak.  Zoo  leest  men: 
bl.  10:  kondechappendê  schepen^  voor:  adviêsachepen :  jagten; 
bl.  15:  contre^admiraal ^  voor:  achout-Uj-nacM ;  bl.  107:  opper^ 
veldheer  f  voor:  opperbevelhebber;  bl.  115  en  128:  roUenvuur^ 
voor:  twee-gétederën-vuur:  bl.  122:  toacht  buUenf  voor:  v?achty 
herattaJ  —  W\jders:  vuur  van  hei  kleine  geweer ,  voor:  klein-' 
geweer^vuur^  en  enkele  dergelijke. 

Volgens  bl.  48  z\jn  er  1762,  en  volgens  bl.  51  meer  dan  4000 
Russen  in  den  slag  aan  de  Alma  gesneuveld:  dat  verschil  is 
wat  dl  te  groot! 

Op  bl.  57  staat:  nEen  eigendommelijke  trek  van  den  elag*' ; 
dit  Grermanisme  ware  door  het  gebruik  van  't  HoUandsche 
I) eigenaardig"  te  vermeden  geweest. 

Op  bl.  124  en  125  is  één  regel  geheel  misdrukt. 


DER  BELEGERIXG  VA.V  BEBASTOPOL.  95 

De  apelling  yan  «enige  basterdwoorden  ziet  er  regt  bar- 
baarscb  uit.  Zoo  vindt  men:  pahkcufje^  hagazjey  v&erazje^  sfaal, 
enz.  JBg  uitzondering  misschien,  vindt  men  echter:  mar(8)€heren 
en  ^feniê.  Waarom  spelt  de  Heer  b.  die  dan  ook  niet:  mar" 
êjeeren  en  zjemei 

Ten  slotte  geve  het  volgende  kleine  uittreksel  een  maatstaf 
om  over  het  geheel  te  kunnen  oordeelen  (bL  158):  nZoodanig 
is  het  lot  van  den  oorlog,  «n  de  Engelsche  dagbladen,  welko 
daarover  de  alarmtrom  zoo  geweldig  roerden,  moesten  bedacht 
hebben,  dat  zg  van  de  officieren,  van  welke  zg  klagten  over 
deze  onaangenaamheden  ontvingen,  geen  zeer  gunstig  getuige- 
nis gaven,  inzonderheid,  daar  zich  de  Fransohen  stilzwijgend 
naar  htet  onvermydel^ke  echikten  en  niet  ieder  van  hunne 
korporaals  lange  brieven  over  de  onbekwaamheid  van  oanbo- 
BEBT  naar  huis  liet  echr^'ven,  wanneer  men  tegenover  den 
v^and  niet  zoo  genoegel^k  kon  leven  als  in  de  kazerne  zyner 
gamizoeneplaate* 

9  Men  kan  zich  niets  akeligere  roorstellen,  dan  de  land- 
streek, waarin  de  legerplaats  werd  uitgestoken.  Hoewel  t^ 
eene  hoog  gelegene  vlakte  is,  strekt  z\j  zich  echter  zoo  ver 
uit,  dat  het  op  den  beschouwer  den  indruk  eener  vallei  maakt. 
De  hooge  bergen  in  het  Zuiden  en  het  Oosten  schenen  op  dia 
wljze  kleiner.  De  zee  wordt  door  het  r^zen  van  het  terrein 
naar  het  Westen  verborgen.  Het  hoogste  punt  van  -het  plateau 
ligt  in  het  Noorden,  en  het  leger  begint  omstreeks  400  schreden 
van  den  kant  der  hoogte,  welke  van  de  bijj  Sebastopol  in  ha- 
vens nitloopende  kloven  doorsneden  wordt.  De  kleur  der  land- 
streek is  eenvoudig  genoeg  —  een  donker  grQsbruin Het 

gras  is  op  de  hoogten  schraal  en  thans  geel.  Boomen  zyn 
nergens  te  zien;  doch  hier  en  daar  vertoont  zich  eenig  kreu- 
pelhout, dat  uit  lage  struikachtige  eiken  bestaat.  Over  't  al- 
gemeen ontdekt  het  oog  niets  dan  de  bruine  aarde,  welke  met 
grijze  rotsstukken  bezaaid  en  hier  en  daar  met  verdorde  dis- 
telen begroeid  is.  Door  deze  afschnwel^ke  woestyn  loopt  ge- 
lyk  eene  witachtig  graauwe  streep  van  het  Oosten  naar  het 
Westen  de  Britsehe  legerplaats  heen.  Zrj  is  anderhalf  uur 
lang  en  strekt  zich,  gel^k  boven  werd  aangemerkt,  tot  aan 
den  rand  der  groote  kloof  uit,  van  waar  de  Fransche  liniën 
de  keten  tot  aan  de  Zee  voortzetten.** 

Papier  en  druk  zijn  goed;  w\j  achten  het  werk  een  ruim  debiet 
waardig,  en  bevelen  het  inzonderheid  voor  leesgezelschappen  aan. 


96  HYPPOLYIE   PASSr, 


Waarom  ia  Ji^  rijk  en  piet  arm?  of  waarom  is  het  vermogen 
zoo  ongelijk  verdeeld?  Uit  het  Franach  ran  htppoltte  passt 
vertaald  door  Mr.  j.  J«  bleekeb.  Te  Groningen,  bij  J.  B. 
Wolters.  1855.  In  Svo.  62  bl.  f  :  -  50, 

Dit  kleine  geschrift ,  waarvan  het  oorspronkel^ke  in  Frank- 
rijk werd  uitgegeTen  met  het  oog  op  den  politieken  toe- 
stand van  1848,  is  bestemd  tot  bestrijding  van  de  boitenspo- 
righeden  der  Socialisten,  die  de  maatschappij  naar  een  ideaal 
van  hunne  fantaisie  hervormd  wilden  zien.  Er  wordt  in  be- 
toogd dat  de  maatschappelijke  orde  geen  uitvloeisel  van  bloot 
kunstmatige  verbindingen,  maar  veeleer  op  vaste  natuurwet- 
ten gegrond  is,  en  de  ongel\jke  verdeeling  der  rijkdommen 
daaronder  een  eersten  rang  bekleedt;  dat  ongelijkheid  bestaat 
in  de  bedeeling  met  physieke  en  moreele  krachten,  en  even 
zoo  ook  in  de  toestanden  die  van  het  geluk  afhankelijk  zyn, 
w^l  het  lotgeval  den  een  gunstig  den  ander  ongunstig  is;  dat 
alzoo  alles  leidt  tot  de  onvermijdelijke  uitkomst  van  eene  on- 
eindige ongelijkheid  in  veimogen ;  en  dat  wie  over  dit  alles  mort, 
tegen  den  Schepper  mort,  die  ons  zulk  eene  aardsche  verbli^jf- 
plaats  heeft  gegeven.  Eene  aanwijzing  volgt  hierop  van  het 
nut  dat  ook  in  die  ongelijkheid  is  gelegen,  als  prikkel  tot 
werkzaamheid  en  vooruitgang,  en  van  het  groot  voordeel  der 
vorming  van  kapitalen,  die  van  dienst  zijn  om  de  algemeens 
n^verheid  in  leven  te  houden,  met  bestrijding  vooral  van  de 
dwaalleer  die  eigendom  van  den  arbeid  als  nuttig,  doch  eigen- 
dom van  den  grond  als  onwettig  beschouwde,  en  den  erfelQ- 
ken  overgang  van  eigendommen  wilde  zien  opgeheven. 

Alles  loopt  uit  op  de  slotsom,  dat  vooruitgang  van  maat- 
schappelijke welvaart  onafscheidelijk  zamenhangt  met  de  vrye 
verdeeling  van  den  rijkdom ,  zoowel  als  met  den  eerbied  welke 
aan  den  eigendom  behoort  te  worden  betoond. 

Gaarne  getuigen  wij  dat  het  gezegde  bondig,  duidelijk  en 
bevattel^'k  is,  en  uit  dit  oogpunt  eene  lo^el^*ke  vermelding 
verdient.  Of  er  echter,  na  al  het  reeds  geschrevene  over  dit  on- 
derwerp, nu  nog  wel  eene  wezenlijke  behoefte  bestond  aan  deze 
overbrenging  in  de  Hollandsche  taal,  is  eene  andere  vraag. 
W^',  Nederlanders,  zyn  van  Socialistische  buitensporigheden 
nu   eenmaal  genoegzaam  afkeerig;   en  voor  zoo  ver  ook  hier 


WAABOM  18  JAN  RUK   EX  PIET   ABM?  97 

te  lande  b\j  sommigen  daartoe  overhelling  mogt  hebben  be- 
staan, kunnen  wg  toch  van  die  kwaal  thans  weinig  sporen 
meer  ontdekken ,  die  eene  vernieuwde  betoogvoering  daartegen 
voor  ons  bijzonder  nattig  of  noodzakelijk  zouden  maken.  Ofechoon 
eenige  verstandigl^'k  aangebragte  noten,  van  den  Vertaler,  de 
belangrijkheid  hebben  verhoogd,  kan  dit  toch  niet  verhinderen 
dat  zgn  arbeid  nu  eenigzins  Ie  mérüe  de  tapropoa  schjjnt  te 
missen* 


Bloemen*    Keur  van  Nederlandache  Poëzij.     Te  Amsterdam^  bij 
Allart  en  van  der  Made.  1855.  In  kU  Svo.  232  hl.  f  i-  70. 

Bloemlezing  uit  Dichtwerken,  4»  druk.  Te  Amsterdam^  bij  Wey- 
tingh  en  van  der  Haart.  1855.    In  kl.  Svo.  ƒ  :  -  25. 

De  smaak  des  publieks  schQnt  bijzonder  te  vallen  op  Bloem- 
lezingen. Behalve  eene  nieuwe  uitgave  van  de  Schoonheden 
fdt  Nederlandache  Dichtere^  zagen  wQ:  Onze  Muze^  door  s.  J. 
VAN  DEN  bebgh;  Bloemen^  door  j.  bilhan;  Bloemlezing^  door 
w.  ZEEGEBB ;  en  het  Klaaaiek  Letterkundig  Pantheon  bij  boelants 
verschijnen.  Met  minder  ophef  dan  ÖTize  Muze  worden  ons 
de  twee  bovengenoemde  aangeboden;  maar  de  naauwkeurige 
vriend  en  kenner  der  Nederlandsche  letterkunde  zal  gewis 
daarom  niet  op  een  lageren  rang  willen  plaatsen  de  boekjes 
die  eenvoudig  en  bescheiden  voor  den  dag  komen.  Terw\jl  de 
Uitgever  van  Onze  Muze  zelf  verklaart  dat  h\j  nniet  te  naauw- 
gezet  behoefde  te  z\jn  in  het  toetsen  der  gehalte  van  welken 
Zanger  ook  (?),  te  meer  daar  hij  van  ieder  hunner  (?)  slechts 
één  dichtstukje  kon  opnemen,  hoewel  nog  niet  alt\jdjuistda^- 
genej  hetwelk  (?)  h\j  zich  had  uitgekozen'*  —  zien  w\j  in  de 
bovenvermelde  veel  meer  eene  strekking  die  w^  kunnen  roe- 
men. Bloemlezingen  moeten  aan  de  jeugd  in  handen  gegeven 
worden,  opdat  er  smaak  en  liefde  voor  onze  vaderlandsche 
letterkunde  worde  geboren.  Het  komt  er  niet  op  aan,  dat  er 
van  ieder  Hollandschen  en  Belgischen  Dichter,  die  verzen  uit- 
gaf in  afzonderlijke  bundels,  Tijdschriften  of  Jaarboekjes,  iets 
worde  opgenomen,  als  er  maar  van  meer  of  min  bekenden 
zulke  stukjes  worden  geplaatst,  die  iwet  met  het  door  ons  ge- 
noemde doel  in  str\jd  zijn.  Zonder  te  verklaren  dat  w\j  hier 
niet  anders  dan  keurige  en  echte  juweeltjes  vinden,  gelooven 


98  BLOEMEy,   E>f  BLOEMLEZIN'O   ÜIT   DICHTWERKEN'. 

wij  die  keuzen  der  Heeren  bilhait  en  zxxobbs  over  het  geheel 
te  mogen  prezen.  Er  heerscht  verscheidenheid  in,  en  zoo  er 
enkele  middelmatige'  verzen  in  aangetroffen  worden  —  geen 
van  beide  die  rijmelary  gaf  waar  hy  gedichten  beloofde* 

De  Bloemlezing  van  den  Heer  zeegebs  heefl  reeds  haren  weg 
gevonden.  Het  is  de  vierde  dmk  dien  wy  hier  ontvangen.  Dat 
hij  den  overleden  Heer  b.  h.  van  sohbbek  )>  Meester  in  de 
Begten*'  heeft  betiteld,  is  verkeerd.  H^  had  eene  blaanwsel^ 
fabrijk.  —  WQ  twgfelen  niet  of  de  met  drie  staalplaten  geïl- 
lustreerde uitgave  der  verzameling  van  den  Heer  hilmax,  die, 
op  best  papier  en  met  gestempelden  band  en  gond,  ook  naar 
het  uiterlijk  er  keurig  uitziet,  zal  als  een  aangenaam  geschenk 
worden  beschouwd  en  aangenomen;  terwijl  de  bloot  gecarton- 
neerde  uitgave  k  70  ets.  ter  algemeene  verspreiding  geschikt  is. 


Mengelingen  in  Proza  en  Poëzij  door  Vrouwe  ▲•qckebsb,  Tr«<7« 
KLfiXK.  Nieuwe  uitgave.  Twee  Deekn*  Te  Leyden^  bij  H. 
B.  de  Breuk.  In  Svo.  471  bL  f  S-: 

Anthologie  uit  de  Gedichten  van  Mr*  hiebohtucs  van  alprbh. 
Te  Utrecht,  Uj  L.  E.  Bosch  en  Zoon.  1855.  In  hl,  Svo.  86 
bl.  ƒ  :  -  70. 

Anthologie  uit  de  Prozaschriften  van  willek  emmest  dk  peb- 
POXCHEB.  Te  Utrecht,  bij  L.  E.  Bosch  en  Zoon.  185d.  In 
8i;o.  108  bl.  ƒ  :  -  70. 

Wy  hebben  het  meer  dan  éétïB  betreurd,  dat  er  zoo  menig 
geschrift  van  blyvende  waarde,  dat  by  zijn  eerste  verschy- 
nen  met  groote,  welverdiende  ingenomenheid  werd  begroet, 
op  den  stroom  des  tyds  wegdryft,  om  aldra  geheel  en  al  in  de 
vergetelheid  te  geraken.  De  namen  van  Mevr.  kletx-ockebsb, 
VAir  ALPHEN,  en  DB  PBBPONCHEB  worden  in  de  geschiedenis 
onzer  letterkunde  met  roem  vermeld,  maar  hoe  weinigen  on- 
der ons  die  hunne  werken  lezen.  In  de  plaats  van  hunne 
degeiyke  boekwerken  zien  w^  nu  nieuwe  ver8ch\|nen,  die  ge- 
kocht en  gelezen  worden  ofschoon  zij  op  verre  na  niet  de 
vergel^king  met  de  oudere  kunnen  doorstaan.  Daarom  jui- 
chen w^  de  pogingen  van  de  Uitgevers  db  bbeuk  en  boscr 
luide  toe.  Wij  z\jn  verre  van  hen  aan  te  klagen  over  het 
nopwarmen  van  oude  kost**,  waar  die  zoo  goed,  zoo  smakel^k 


MBKOEUNGEX,   ENZ.  99 

en  zoo  krachtig  is.  Een  vonniB  ter  Yeroordeeling  hebben  w$ 
alleen  voor  znlke  Uitgevers  die  een  gelukkig  vergeten  werk  van 
vroegeren  t^d  met  een  nieuwen  titel,  waarop  dan  het  woord: 
nNieuwe  Uitgave*'  prijkt,  voorzien,  en  nogmaals  de  wereld 
inzenden;  maar  gaarne  aden  w|j  dat  mensehen  van  smaak  en 
kennis  het  tegenwoordig  publiek  in  staat  stellen  tot  het  genie- 
ten van  de  gezonde  vruchten,  die  in  den  hof  onzer  vaderland- 
8che  litteratuur  gegroeid  zijn  in  een  vroeger  tijdperk.  Zorge 
men  slechts  dat  de  prijs  matig  worde  gesteld,  en  het  voor- 
deel zal  voor  publiek  en  Uitgever  des  te  grooter  z\jn. 

Nederlandache  Volks- Almanak ^  voor  1856.  Uitgegeven  door  H.  J. 
scnimiEL.  Te  Amsterdam^  bij  H.  J.  van  Kesteren.  199  en 
16  hl.  ƒ  :  -  90. 

Dit  volksboekje  prijkt  met  vier  platen,  naar  teekeningen 
van  B00HC88EN,  en  anderen,  en  het  wordt  geopend  met  een 
Kalender,  waaraan  men  dadelijk  ziet  dat  het  doel  méér  is  een 
behagel^k  leesboek  dan  een  goeden  Almanak  te  leveren.  On- 
gelukkig zijn  ditmaal  eenigen  der  spreuken,  die  *t  voornaamste 
bestanddeel  er  van  uitmaken,  zeer  oppervlakkig  en  onjuist.  Het 
boekje  viel  b^  Februar^  open,  en  daar  lazen  we:  nWaar  één 
man  den  Staat  redden  kan,  is  de  Staat  naanwelüks  de  redding 
waard**.  Dat  is  niet  vereerend  voor  onze  vaderen,  van  1672 
b.  V.;  maar  wie  durft  beweren  dat  het  Gemeenebest  de  red- 
ding toen  niet  waard  is  geweest?  —  Nog  zonderlinger  staat 
daar:  ^Wj  leven  in  een  tgd  die  daden  noch  woorden  heeft*** 
Krijgt  het  volk  dan  in  *t  Byblad  en  in  honderd-vijftig  cou- 
ranten nog  geene  woorden  genoeg?  En  wat  noemt  de  S.  daden, 
als  hij  VAN  SPETK  vergeet,  wiens  zelfopoffering  op  den  5^** 
dier  maand  pas  vijf-en-twintig  jaren  zal  zyn  geleden?  Zulke 
onbekookte  spreuken  doen  zien  dat  het  water  (bl.  191)  niet  al- 
tyd  op  de  Dichters  alleen  geheime  tooverkracht  uitoefent.  Over 
die  kracht  levert  de  Heer  beeloo,  in  s^n  «Watersnood'*,  een 
half  ernstig,  half  knorrig  opstel,  om  *t  volk  af  te  schrikken 
van  verzen  die  voor  slagtoffers  van  watervloeden  worden  uit- 
gevent, w\jl  die,  zegt  h\},  zoo  waterig  zijn.  Nuttiger  zal 
men  vinden  de  leerzame  bijdrage  van  een  ongenoemde:  over 
de  »Yoedingsmiddelen'*.  In  dichtmaat  roept  debgksen  voor- 
ziening in  voor  *t  lot  der  weduwen  en  weezen  van  behoeftige 


100  NEDERLA!7D5CUE   VOLKS-ALMAKAK ,    VOOR    1S56. 

schoolmeesters;  tracht  de  yisseb  in  zjjne  nPolderjongens**  den 
lezer  te  bewegen  om  liever  aan  de  beschaving  en  bekeering 
van  inlandsche  dan  van  buitenlandsche  heidenen  te  werken, 
en  dringt  vax  bbbrs  —  door  de  nieuwe  berijming  van  eene 
onde  anekdote  —  de  kinderen  tot  eene  waardige  behandeling 
en  verzorging  hunner  behoeftige  ouders.  Ook  van  de  novellen 
schynen  een  paar  opzettelijk  voor  het  volk  te  zyn  geschreven. 
Dr.  SELS  raadt  in  zy  ne :  »Eene  heel  orthodoxe  Grondwet'*,  ieder 
aan  om  zich  buiten  politieke  clubs  te  houden;  en  in:  »Zal  het 
dan  altijd  zoo  bl^'ven?"  beproeft  donker  het  vooroordeel  des 
werkvolks  te  bestrijden  tegen  ongelukkigen  die  eene  onteerende 
straf  hebben  ondergaan.  Ook  nog  een  paar  andere  stukjes, 
b.  V.  het:  ))Bid  en  Werk**,  en  *t  fraai  »6elukkig  Ongeluk**,  van 
DiDTUUS,  z^n  zeer  geschikt  om  het  volk  op  z^'n  belang  te  wij- 
zen. nHet  Liedeken  van  den  Brand'*,  van  binger,  is  aardig: 
als  maar  niemand  ook  dit  als  een  raad  of  recept  beschouwt. 
Bovendien  vindt  men  in  nog  twaalf  bedragen  in  proza  en  poëz\j 
verscheidenheid  van  ontspanningslectuur,  en  daaronder  een 
kluchtigen  brief  van  den  ouden  Heer  smtts;  nog  iets  bijzonder 
liefs  van  didtmus,  in  zgn  »Doove  Kwarteltjens" ;  iets  gansch 
niet  waterigs,  maar  vol  gloeds,  van  bierman,  jr.,  in  »Yan 
Heemstra";  iets  heel  schilderachtigs  in  den  nOoster- Avond", 
van  Mr.  tollens,  te  Batavia;  en  twee  stukken  van  den  Be- 
dacteur: »De  Greuzen-Sabbath'*,  in  poëzg  zoo  als  men  die  van 
hem,  in  losse  stukken,  gewoon  is,  en:  nLgden  en  Strijden", 
een  verhaal  uit  het  dorpsleven,  zóó  objectief,  zóó  vol  waar« 
heid,  eenvoudigheid,  schilderachtige  opmerkingen,  vernuft  en 
gevoel,  dat  w^  er,  als  *t  eene  bekrooning  gold,  den  lauwer 
aan  zouden  toekennen,  en  *t  welk  alleen  den  prgs  van  *t  boekje 
wel  waard  is. 


Levensrichting  ^  FandUe-Roman  door  t.  van  westhreene,  w.zn. 
Twee  DeeUn.  Te  Utrecht^  Hj  N.  de  Zwaan.  1855.  In  gr.  8va. 
670  W.  ƒ  6  - : 

Onder  de  Romanschrgvers  van  dezen  tijd  verdient  de  Heer 
VAN  wssTRHEENE  met  Onderscheiding  genoemd  te  worden.  Bg 
het  talent  der  vinding  bezit  hij  niet  alleen  een  helderen  blik, 
maar  ook  een  warm  hart  en  een  diep  gevoel.  Zoo  veroenigt  hy 


T.  VA3Ï  WESTBHEENE,  W.ZX.,   LEYEXSRICHTIXO.  101 

veel  in  zich  dat  hem  eene  schoone  toekomst  als  letterkundige 
kan  verzekeren.  Het  welgeyallen  waarmede  dan  ook  eenige 
vrachten  van  zijnen  geest  by  het  meer  beschaafde  publiek  zijn 
ontvangen  geworden,  kan  onze  meening  bevestigen,  en  gelijk 
reeds  z^n  eersteling  in  vele  opzigten  lof  verdiende,  zoo  is  deze 
nLeüensrichting*'  allezins  waardig  met  nadruk  te  worden  aan- 
bevolen. 

Het  werk  getaigt  —  en  dit  is  voor  ons  bovenal  de  grootste 
verdienste  van  dezen  arbeid  —  van  eene  grondige  kennis  en 
levendige  opvatting  van  het  £unilie-leven  in  de  middenklasse 
onzer  zamenleving,  met  z\jne  bekrompen  begrippen  dikwerf, 
maar  ook  met  al  het  goede  dat  dezen  stand  nog  immer  de 
kern  van  onze  maatschapp\j  doet  wezen.  Waar  hij  behoefle 
gevoelde  om  eenigerlei  kwaal  aan  te  w\jzen,  heeft  de  S.  niet 
geaarzeld  de  wonde  te  peilen,  en  zelfs  het  ontleedmes  te  ge- 
bruiken; ware  *t  mogelijk  velen  ter  genezing.  Eenzijdigheid  te 
bestrijden,  de  ware  » levensrichting'*,  uit  levenswijsheid  voort- 
spruitende, aan  te  bevelen  —  ziedaar  zijn  doel.  En  de  mid- 
delen, die  hij  bezigt,  zijn  gelukkig  gekozen;  kaeel  DAHSTEEen 
DOBiw  scBUURLura  met  hunne  heldere  begrippen  en  warme  har- 
ten tegenover  de  stgye  denkbeelden  en  bekrompen  opvoeding 
der  familie  va5  der  wiel  te  plaatsen,  is  eene  gelukkige  ge- 
dachte, en  getuigt  voor  de  naauwgezetheid  waarmede  de  S. 
z)jn  onderwerp  heeft  bepeinsd.  Het  werk  verdient  aandachtig 
gelezen  te  worden;  want  wie  het  opvoedings-sjsteem  dat  w. 
aangeeft,  opvolgen,  kunnen  niet  anders  dan  goede  vruchten 
daarvan  plukken:  zedelijke  en  verstandelyke  ontwikkeling,  als 
hand  aan  hand  voortgaande,  moet,  dunkt  ons,  daarvan  het 
gevolg  wezen. 

De  karakters  zijn  go^d  volgehouden.  De  vak  deb  wiel's 
(vader  en  zoon)  en  boba  en  kabel  damstee  zijn  meesterlijk 
geschetst.  Onder  de  schoone  détails  munten:  dora^'s  ziekbed 
en  de  schets  van  gebbit*s  positie  uit,  die  eene  belangstelling 
inboezemen,  welke  vooral  aan  de  zorg  waarmede  de  Auteur 
zgne  tafereelen  bewerkt  heeft,  is  toe  te  schrijven. 

Wij  bevelen  de  nLevenmchting'^  aan  als  een  goed  en  dege- 
lijk werk,  hoewel  misschien  wat  te  degelijk  voor  hen  die  lezen 
alleen  om  zich  te  ontspannen ,  of  om  nu  en  dan  ledigen  t^'d 
aangenaam  te  dooden.  Ter  wille  van  dezen,  die  zeker  't  groote 
gedeelte  des  publieks  uitmaken,  mogt  de  Auteur  zich  wel  wat 

BOEKBESGH.   1856.  N^.  H.  8 


102  T.  TAN  WESTBHEENE,  W.ZK.,  LEYENSBICHTCïGk 

hebben  bekort  in  z^ne  beschoawingen  over  abstracte  onder- 
werpen,  die,  wy  mogen  't  niet  verhelen,   hier  en  daar  lang* 
w^jlig  z\jn.   Dit  ig  eene  grieve  die  wij  tegen  den  Autenr  heb- 
ben.  B\)  wat  meer  kortheid,  wat  minder  gedecideerde  in  zynea 
toon,  en  wat  minder  uitweidingen  over  een  thema,  dikwerf 
geheel  vreemd  aan  de  intriguêy   vooral  waar  de  Schr^ver  zich 
op  zijn  stokpaardje  »de  konst*'  zet,  zou  h\j  gewis  ook  dat  ge- 
deelte van  *t  publiek  herwinnen,  't  welk  voor  het  lezen  van 
z^jne  romans  is  teruggedeinsd.    Hg  begrijpt  niet  genoeg  dat 
14j  niet  alleen  voor  geheel  ontwikkelde  en  gaarne  bespiege- 
lende lezers  schrift,  maar  dat  velen,  misschien  wel  de  meesten 
alleen   door   de   intrigijie^  en   't  boeyende  van  contrasterende, 
levendig  geschilderde  situatiën  en  karakters  te  behagen  zyn.  B\j 
meer  gloed,  levendigheid  en  losheid  in  den  stgl,  b\j  een  min- 
der positief  doordrijven  en  op  den  voorgrond  stellen  van  eigen 
meeningen,  zou  de  Schr^ver  oneindig  veel  winnen,  en  de  be- 
schuldiging logenstraffen,  van  welke  wij  hem  zuiver  achten, 
maar   niet  een  groot  gedeelte  van  't  publiek,  dat  hem  be- 
schouwt als  gedreven  door  starre  ingenomenheid  met  zekere 
denkbeelden,  en  steeds  belust  om  daarover  uit  te  weiden. 

Een  groot  talent  is  den  Heer  w.  aanvertrouwd,  enwy  wen- 
schen  dat  h^  er  winste  meè  doe,  ten  nutte  en  genoegen  van 
geheel  ons  publiek.  H\j  heeft  er  de  kracht  toe  in  ruime  mate, 
indien  I^j  eenigermate  toe  wil  geven  in  't  geen  men  van  hem 
wenscht. 

De  uitvoering  is  goed,  allëën  is  er  wat  veel  wit  papier;  de 
druk  is  zuiver,  maar  had  compresser  kunnen  z\jn.  Het  lieve 
vignet  wordt  ontsierd  door  de  houterige  figuur  van  kabel 
DAMSTEE ,  die  meer  op  een  boerenknaap  dan  op  een  student  gelakt. 

Hiermede  z^  het  werk  aanbevolen. 


De  Markiezin  DB  solakoe.  Historische  Novelle  uü  de  jaren 
1642  en  1643.  Door  a.  ising.  Te  Schoonhoven^  bij  S.  E. 
van  Nooten.  1854.   In  gr*  Svo*  f  2 '2b. 

De  kritiek  heeft  meerendeels  gemeend  over  deze  novelle  den 
staf  te  moeten  breken.  Dat  sp^t  ons  voor  den  Auteur^  die 
veelmalen  getoond  heeft  verdienstelyk  werk  te  kunnen  leve- 
ren.   Ook  kunnen  w^  van  haar  niet  spreken  zonder  hulde  te 


A.  ISCCa,  DE  MABKIEZI>{  DB  BOLAKGE.  103 

doen  aan  het  vele  goede  dat  z^  bevat.  Dat  goede  ligt  vooral 
in  het  historische  gedeelte.  De  Heer  ising  heeft  eene  flinke 
greep  gedaan  in  de  geschiedenis  van  ons  Vaderland  tijdens 
de  jaren  1642  en  1643;  onze  verhouding  tegenover  Engeland 
doet  l^j  goed  uitkomen,  en  de  schetsen  aan  het  hofleven  van 
onsen  groeten  fredbrik  behdbik  ontleend,  z\]n  met  juiste  en 
krachtige  trekken  geteekend. 

Even  als  anderen  heeft  het  romantische  gedeelte  ons  minder 
bevallen.  De  Markiezin  de  solakge  is  eene  roman-figuur,  aan 
de  Fransche  school  van  duhas  ontleend,  die,  vooral  omdat  zy 
alleen  staat  en  haar  schaduwbeeld  door  niet  ëën  lichtbeeld 
wordt  verhelderd,  den  lezer  zich  met  onwil  van  haar  doet  af- 
wenden. Toch  moet  het  ter  eere  van  den  Schryver  gezegd 
worden,  dat  het  karakter  goed  is  volgehouden,  beter  dan  dat 
van  den  Jonker  van  beekvliet,  die,  voor  een  HoUandsch  edel- 
man van  die  dagen,  een  al  te  weifelend  en  weekhartig  per- 
soon is. 

Intnsschen  laat  deze  novelle  zich  aangenaam  lezen,  en  heeft 
cQ  zel&  veel  boeiends,  doordien  zij  de  nieuwsgierigheid  leven- 
di^houdt.     Zy  is  dus  voor  leesgezelschappen  welkom. 

Wij  hopen  den  Heer  isixG  spoedig  weder  te  ontmoeten, 
maar  dan  geheel  met  het  goede  dat  hij  in  staat  is  te  leveren. 

Druk  en  uitvoering  zjjn  goed;  het  vignet  vooral  is  ver- 
dienstelyk. 


Een  Klaverblad.  Loêse  Schetsen  uU  het  dagelijkache  leven.  Boor 
ELIAKTHE.  Te  Amsterdam^  bij  J.  M.  E.  Meyer.  1855.  In 
gr.  8i;o.  315  bL  ƒ  3-20. 

Met  beminnelyke  zedigheid  biedt  »eene  jeugdige,  vrouwe- 
lijke hand"  dit  drietal  verhalen  aan.  De  Schrijfster  erkent 
met  dankbaarheid  de  hulp  haar  geschonken  door  een  man  op 
wiens  oordeel  z\j  hoogen  prijs  stelt;  en  die  maecenas  verdient 
den  dank  van  het  publiek,  dat  hij  eene  zoo  veel  belovende 
Schrijfster  heeft  aangemoedigd  tot  het  in  *t  licht  zenden  van 
deze  lettervruchten,  't  Zyn  romantische  verhalen,  geschreven 
om  den  lezer  »een  oogwenk  te  verpoozen**.  Doch  't  is  een 
magtig  schrale  lof,  als  men  van  zulk  een  boek  niets  beter  to 
zeggen  heeft,  dan  dat  het  daartoe  geschikt,  met  andere  woorden : 
dat  het  niet  vervelend  is.  hElianthe"  heeft  dan  ook  zeker 
een  hooger  doel  beoogd,  althans  zij  heeft  het  bereikt;  onge- 
zocht en  zonder  vertoogjes  of  preekjes  laat  ieder  van  hare 
verhalen  eenen  zedelijken  indruk  na:  Het  rendez-vous  dien,  dat 
de  ware  Christelijke  belangstelling  in  anderen  zich  niet  laat 
ontmoedigen  door  miskenning  of  mislukking ;  en  dat  het  zeer 
verkeerd  is,  zoo  de  aanzienlijke  met  minachting  nederziet  op 
minderen,  omdat  dezen  hem  vaak  juist  door  hun  maatschap- 
pemk  standpunt  de  belangrijkste  diensten  kunnen  bewezen  — 
Een  logen  dien  van  de  wegen  langs  welken  de  ervaren  boos- 
heid in  staat  is,  een  jeugdig  gemoed  tot  allerlei  zedel\jke  diep- 

8* 


104  EUANTHE,    EEN  KLAVERBLAD. 

ten  te  doen  zinken,  vooral  wanneer  de  hartatogt  voor  het  spel 
is  opgewekt  —  De  kamer  van  den  houtvester  dien,  dat  zachte 
liefde  tot  het  geluk,  stolcijnsche  hardheid  en  onhaigzaamheid 
tot  het  ongeluk  der  huisgezinnen  leidt.  »Elianthe"  schrijft 
zeer  onderhoudend  en  *t  is  haren  st\jl  aan  te  zien,  dat  z\j  nog 
niet  bedorven  is  door  dat  ellendige  schrijven  »per  blad*\  't  welk 
jonge  menschen,  die  zich  ten  onzent  op  het  fabr^kmatig  ver- 
vaardigen van  nnovellen*'  toeleggen,  in  den  grond  bederft. 

Éën  raad  neme  de  Schrijfster,  wier  gunstige  aanleg  aan- 
moediging verdient,  van  ons  aan  >—  zij  zoeke  niet  op  effect 
te  schilderen.  Bij  aanhoudende  oefening  en  gestrenge  eischen 
aan  zich-zelve  kan  zij  veel  worden,  maar  deele  niet  in  den 
waan  van  hen  die  meenen  't  aireede  verkregen  te  hebben,  zoo 
als  een  Apostel  zegt.  En  daarom  bidden  w^  haar,  dat  zy  zich 
niet  vergoo\je  in  dat  ellendig  schilderen  van  afschuwelQk- 
heden;  in  dat  schrille  en  ijselijke,  waardoor  sommige  lezers 
in  eene  koortsige  overspanning  kunnen  gebragt  worden, 
maar  waarover  de  verstandige  meesmuilt,  en  eene  kritiek,  die 
de  ware  belangen  der  letterkunde  op  't  oog  heeft  —  des  noods 
onbarmharti":  —  den  staf  breekt. 


Oostersche  Vertellingen  uit  de  duizend-en-een  Nacht.  Naar  de 
Hoogduitsche  bewerking  van  M.  glaudics;  voor  de  Nederland" 
ache  Jeugd  uitgegeven  door  j.  j.  a.  goevebneub.  Te  GrO" 
ningen,  bij  J.  B.  Wolters.  1855.  In  Svo.  281  W.  ƒ  1-50; 
geb.  ƒ  1  -  90. 

Toen  door  antoixe  gallaxd,  in  het  begin  der  achttiende 
eeuw,  de  bekende  Oostersche  Vertellingen  het  eerst  in  Europa 
verschenen ,  volgden  er  weldra  vele  vertalingen  van  zijne  Fran- 
sche  overzetting  van  het  toen  nog  onvolledige  handschrift, 
en  de  nDuizend-en-een  Nacht"  werd  een  zeer  geliefd  volks- 
boek ook  in  het  Westen.  Van  tijd  tot  tijd  zagen  nieuwe  uit- 
gaven het  licht,  zoo  van  het  nu  vollediger  geworden  werk  in 
zyn  geheel,  ald  van  verschillende  bloemlezingen.  Dat  ook  thans 
do  tijd  van  de  wDuizend-en-een  Nacht"  nog  niet  voorb\j  is, 
zien  wij  onder  anderen  uit  de  voor  ons  liggende  verzameling. 
En  inderdaad,  de  vertellingen  bezitten  juist  door  het  vreemde 
en  fabelachtige,  dat  ze  kenmerkt,  zoo  veel  dat  de  verbeelding 
prikkelt,  de  aandacht  boeit,  en  de  in  het  kind  liggende  nei- 
ging tot  het  geheimzinnige  bevredigt,  dat  we  ons  wel  verkla- 
ren kunnen,  hoe  de  jeugd  met  de  levendigste  belangstelling  ver- 
toeft in  het  paleis  van  hakoeh-al-raschid,  b\j  den  Prins  van 
KARISME,  en  menige  vertelling  met  gretigheid  verslindt. 

Wy  legden  naast  deze  uitgave  eene  andere,  vóór  èen  paar 
jaren  insgelyks  voor  de  jeugd  verschenen;  maar  nu  wij  plaat- 
jes, druk,  papier  en  prachtbanden  vergeleken,  moesten  w\j 
erkennen:  dat  de  typographische  nitvoering  en  het  binders- 
werk  der  uitgave  van  den  Heer  woltebs  verreweg  de  fraai- 
sten  zyn. 


B0£KB£8CH0UWING. 


De  Eerste  Brief  van  den  Apostel  joannes.  Eene  Evangelie- 
studie  door  j.  H.  MABONiEBf  Pred*  bij  de  Bemonstrantsch" 
Gereformeerde  Oemeeftte  te  Leiden,  Te  Arnhem,  bij  Is,  An. 
Nyhoff  en  Zoon.    1855.  In  gr.  8t;o.  VIII  en  276  bLfZ-i 

Door  zijnen  vriend  tan  teitteu  aangemoedigd,  biedt  ons  de 
Heer  mabonieb  een  pendant  aan  tot  diens  Laatste  Nacht  des 
Heeren.  Het  door  hen  beide  gekozen  genre  stelt  zich  ten  doel: 
de  resultaten  der  nieuwere  exegese  aan  't  lezend  publiek  be- 
kend en  smakelijk  te  maken.  Een  zoo  nuttigen  arbeid  jui- 
chen wij  toe.  Wel  duchten  w^  dat  dergelijke  geschriften  in 
den  regel  meer  gekocht  dan  gelezen  worden;  dat  ze  door  menig 
godsdienstlievende,  of  die  althans  daarvoor  wil  doorgaan ,  gretig 
aangeschaft,  maar  bQ  inzage  toch  wat  te  hoog  en  te  droog 
geacht  worden,  zoodat  de  keurige  bandjes  verder  onbe- 
schadigd op  't  boekenplankje  paraderen;  maar  wat  nood,  in- 
dien ze  door  zulke  koopers  maar  debiet  genoeg  bekomen  om 
in  *t  licht  te  verschijnen,  en  de  echte  beminnaars  van  solide 
lectuur,  wier  smaak  nog  door  geen  overprikkeling  is  bedor- 
ven ,  met  een  gezond  en  krachtig  geestesvoedsel  te  kunnen  ver- 
kwikken. Bovendien,  al  vindt  de  Theoloog  van  professie  naar 
den  aard  der  zake  hier  niet  zoo  veel  nieuws,  er  zijn  vele  ver- 
dienstelijke Predikanten,  die,  deels  wegens  hun  bekrompen 
finantiëel,  deels  w\jl  zQ  zich  meer  aan  de  praktijk  van  hun 
ambt  gewijd  hebben,  geene  Theologen  van  professie  zijn,  en 
voor  wie  hier  dan  wel  degelyk  een  nieuw  licht  over  den  waren 
zin  en  de  rjjke  toepassing  der  gewade  Schriften  opgaat. 

Zoo  veel  over  de  populaire  B^'bel-studiën  in 't  algemeen:  die 
van  XABONiBB,  welke  thans  tér  beoordeeling  voor  ons  ligt,  is» 
onzes  inziens,  wèl  geslaagd.  Terwijl  de  nette  uitvoering  en 
naauwkeurige  correctie  de  gunstig  bekende  ürmk  van  mjBOVP 
EK  ZOON  nieuwe  eere  aandoen,  z\jn  de  hoogst  gekuischte  stijl 
en  taal  daarmede  in  aangename  overeenstemming.  Kwam  de 
eerste  ons  in  't  begin  wat  abrupt  voor,  later  hebben  w|j  daar 
weinig  meer  op  gestooten.  W^j  hebben  den  Schryver  bewonderd, 

BOEKBESCH.    1856.   N'.   III.  9 


106  J.  H.  MABOKIEB,  DE  EERSTE  BBIEF  YAJX  DEX  APOSTEL  JOAKN'ES. 

ZOO  in  de  levendigheid  en  frischheid,  welke  hem  ook  bij  do 
minder  schitterende  partyen  z\jner  taak  steeds  b^'blijven,  als 
in  de  eenvoudigheid  en  daidel^kheid  waarmede  hij  b\j  moege- 
lijke plaatsen  de  verschillende  meeningen  mededeelt  en  z\jne 
eigene  uiteenzet.  In  *t  uitlegkundige  moge  men  zich  hier  en 
daar  niet  met  hem  kunnen  vereenigen  —  gelijk  wijj,  b,  v»,  even- 
min als  de  Bec.  in  de  Godgeleerde  Bijdragen  durven  aanne- 
men dat  JOHANNES,  H.  n:  1,  zou  bedoeld  hebben  dat  chbistus 
in  ons  een  voorspraak  b\j  God  zij  — ;  maar  eene  on&albare 
exegese  is  er  nog  niet  uitgevonden,  en  *t  moet  dus  den  Be- 
oordeelaar genoeg  zijn,  dat  mabonier  ten  volle  toont  op  de 
hoogte  van  z^n  t^d  te  staan.  Éëne  aanmerking,  die  w|j  op 
bl.  12  maakten,  zal  hij  ons  mogelQk  zelf  wel  willen  toegeven: 
dat,  namelijk,  do  latere  voorstelling  aangaande  de  armoede 
der  Apostelen  niet,  gelijk  daar  geschiedt,  moet  afgeleid  wor- 
den uit  de  zucht  om  hunnen  rijkdom  aan  hemelsche  schatten 
des  te  meer  te  doen  uitkomen,  maar  veeleer  uit  de  toen  in 
de  Kerk  ontkiemende  neiging  tot  eigendunkel^ke  kloosterhei- 
ligheid.  —  Wat,  eindelijk,  het  praktikale  betreft,  gelijk  in 
den  Brief  van  johakxes  zelven,  zoo  zal  men  ook  in  deze  ont- 
wikkeling er  van  zeer  veel  vinden,  dat  waarachtig  is,  en  rein, 
en  liefelijk;  dat  voor  verstand  en  hart  beide  wèl  luidt.  Alleen 
konden  we  onder  't  lezen  den  wensch  niet  onderdrukken,  dat 
er  nog  meer  zulke  boeijende  episoden  mogten  doorheen  z\jn 
gevlochten,  als  de  gedachten  van  plato  over  de  liefde  (bL82 — 
87);  de  anekdote  nopens  chbtsostohds  (hl.  91);  het  dichtstuk 
van  VAX  DEB  HOEVEK,  JB.  (bl.  160),  en  enkele  andere.  Waar 
echter  zoo  vëël  gegeven  is,  zou  *t  onbillijk  zyn  alles  te  vergen. 

V.  P. 


Het  Christelijk  Iluisselijk  Leven,  Naar  de  tweede  Hoogduits 
sche  Uitgave  van  n.  w.  J.  thiebsoh.  Te  Amsterdam^  bij  H. 
W.  Mooy.  1855.  In  hl.  8ro.  VIII  en  196  hl.  f  l-  25. 

Terwijl  de  ^ederduitsche  titel  van  dit  boek  —  de  Hoog- 
duitsche:  Uebeb  ChriatUehes  FandUenleben  ^  wijst  de  strekking 
beter  aan  —  ons  aan  ascetische  vermaningen  deed  denken, 
werden  wij  aangenaam  verrast,  toen  wij  in  stede  daarvan 
zedekundige  beschouwingen  vonden.    Voor  stichtelijke  lectuur 


II.   W.  J.   THIERSGH,   HET   0HRI8TELUK   RUISSEUJK   LEVEX.    107 

zorgen  onze  Predikanten  in  ruime  mate:  de  geloofsleer  brengt 
de  hoofden  en  harten  onzer  Theologen  in  ijveryolle  beweging; 
joaar  de  Christel^'ke  zedekunde  moet  er,  helaas!  op  den  kansel 
en  in  de  studeercel  voor  boeten,  dat  z\j  zich  yóót  ongeveer 
v^'ftig  jaren  —  zekerlyk  dan  ook  wel  ten  onregte  —  in  Gods- 
dienst en  Grodgeleerdheid  het  primaat  wilde  aanmatigen.  Hoe 
groot  ten  onzent  de  afkeer  van  eene  opzettel\jke  zedepredi- 
king  geworden  z\j  —  zoodat  de  Groninger  School  tegen  die  reeds 
zoo  zelden  meer  voorkomende  nog  altoos  niet  genoeg  meent  te 
kunnen  waarschuwen,  en  ter  andere  z^'de  een  van  oostebzee 
eene  Zwitsersche  kerk  verliet,  zoodra  hij  den  Prediker  hoorde 
aankondigen:  leh  tuiU  euch  gegen  die  Umufriedenheit  toarnen 
(waarbij  hem  zeker  iavates's  onwaardeerbare  preek  over 
JOXA  iv  niet  te  binnen  schoot)  —  w\j  bleven  met  steenmeueb 
van  gevoelen:  »dat  de  prediking  der  Evangelische  zedeleer  voor 
de  prakt\jk  des  Christelyken  levens  hare  over-over-overgroote 
nuttigheid  heefl**;  en  hoe  weinig  de  óók  op  Theologisch  ge- 
bied tiranniz^rende  mode  de  bewerking  van  morele  vraag- 
stukken begunstige,  w\j  achten  dat  er  hier,  zoo  wel  als  in 
de  dogmatiek,  moegelijke  en  hoogwigtige  voorkomen ,  waaraan 
de  Theologen  een  deel  hunner  vlgt  en  krachten  wèl  mogten 
toewijden.  Van  't  een  en  ander  levert  het  geschrift  van 
THiEBSGH  overtuigende  bewezen  op;  en  wg  verhengen  ons  uit 
dien  hoofde  grootelgks  over  de  ons  aangeboden  vertolking,  in- 
zonderheid wyl  *t  origineel  wel  door  de  meesten  kan  gelezen 
worden,  maar  daarom  nog  niet  gelezen  wordt. 

Zyn  wij  het  alzoo  met  de  beweringen  van  thiessch  in 
allen  deelo  ëëns?  Verre  van  daar.  Terw\jl  wij,  b.  v.,  met  de 
verdediging  van  een  vrijwillig  coelibaat  in  enkele  gevallen 
gaarne  instemmen,  stuiten  w\j  nogtans  op  de  zeer  inconse- 
quente verheffing  van  het  coelibaat  in  *t  afgetrokkene  be- 
schouwd; en  terwgl  ook  wy  geene  huwelijken  tusschen  naaste 
bloedverwanten  goedkeuren,  hindert  het  ons  echter  zeer,  dat 
daaronder  (onzeker  of  door  Schrijver  dan  Vertaler)  ook  het 
huwelijk  met  de  zuster  der  overledene  vrouw  begrepen  wordt: 
't  geen  —  bijzonder  met  het  oog  op  de  voorkinderen  —  blij- 
kens de  algemeene  ervaring,  doorgaans  van  alle  tweede  huwe- 
lijken het  beste  is;  maar  waar  bovendien  de  verwantschap 
toch  eigenlek  zuiver  denkbeeldig  is,  en  de  verbindtenis  even- 
min (gelijk  by  eene  schoonmoeder)  tegen   het  decorum  strydt. 

0-^ 


108  H.   W.   J.   THIERSCR, 

(Zelfs  in  LevUicua  xvni,  door  den  Vertaler  aangehaald,  wordt 
in  YS.  18  alleen  een  gelijktijdige  echt  met  twee  zusters  verbo- 
den.) Verder  blijven  ons  eene  vooringenomenheid,  als  die  des 
Schrijvers,  tegen  het  geheele  tweede  huwelijk,  en  zijne  on- 
voorwaardelijke afkeuring  daarvan  bij  echtscheiding,  zelfs  waar 
echtbreuk  de  scheiding  heeft  veroorzaakt,  voor  de  onschuldige 
partij,  almede  zeer  problematiek.  Tegen  z^jne  even  scherpe 
veroordeeling  der  Godsdienstige  romans  kan  *t  reeds  volstaan 
den  Lantaarnopsteker  te  noemen:  om  nu  niet  te  zeggen  dat  de 
Godsdienst,  als  des  menschen  levens-element,  eigenlek  nooit 
uit  den  roman,  van  welk  genre  die  ook  zg,  mag  wegblijven. 
Eveneens  zouden  wij  hem,  waar  hij  het  fdet  veel^  maar  velerlei 
leeren  van  onze  dagen  bestr^dt,  in  bedenking  geven,  of  wij 
inderdaad  voor  *t  regte  gebruik  des  levens  met  een  terugkeer 
tot  de  oude  folianten-geieerdheid  zouden  gediend  zyn.  Zóó 
konden  w\j  nog  veel  meer  opsommen,  maar  zouden  toch  — 
hoezeer  een  minder  beslissende  toon  den  Schr^ver  zeker  geene 
oneere  zou  hebben  aangedaan  —  niets  van  onze  aanbeveling 
terugnemen.  Immers,  op  dit  boek  mag  worden  toegepast  wat 
MENSiNOA  eens  omtrent  de  Pastoraal  van  claus  harms  schreef: 
»Het  is  dikwijls  stout,  paradox,  het  tart  u  tot  tegenspraak,... 
het  noodzaakt  u  om  er  over  na  te  denken  en  er  u  op  te  spit- 
sen, —  het  is  dus  een  boek  dat  tot  zelfdenken  opwekt*'.  — 
Waarschuwen  moeten  wQ  evenwel,  dat,  ofschoon  thiebsoh 
menigmaal,  en  krachtig,  tegen  orthodoxisme  en  mystieker^  te 
velde  trekt,  h^  nu  en  dan  zelf  door  zigne  Duitsche  opgewon- 
denheid in  deze  door  hem  aan  de  kaak  gestelde  kwalen  ver- 
valt. Dus,  b.  V.,  houdt  h\j  't  —  gelijk  trouwens  de  exegese 
zijn  fort  niet  schynt  te  zyn  —  nog  wel  degelgk  met  de  oude 
vergeestelykende  verklaring  of  liever  verdraaiing  van  't  Hoog^ 
Uedy  en  vermeldt  hi^  met  zekeren  ophef  de  schwürmerische  be- 
tuiging van  zinzekdobf:  »dat  in  de  harten  der  gedoopten  de 
voorstelling  van  de  liefde  van  cbristcs  en  zijn  lijden  eene 
werking  ten  gevolge  heeft,  die  zich  b\j  on  gedoopten  niet  open- 
baart". 

De  Vertaler  wijst  hier  en  daar  zijnen  Auteur  te  regt,  maar 
voegt,  daarentegen,  óók  een  paar  malen  aan  onverdedigbare 
paradoxen  nog  andere  van  eigen  uitvinding  toe;  geljjk  wan- 
neer hij  uit  de  vóórliefde  van  thiebsoh  voor  de  oude  talen 
boven  de  moderne  gelegenheid  neemt,  om  zijne  eigene  voorliefde 


HET  OHBISTELUK   HUISSELIJK   LEYEK.  109 

voor  de  oude  en  veronderde  Lat^nsche  Scholen  boven  de  heden - 
daagsche  Gyinnasiën  te  doen  uitkomen  •  Overigens  is  z^ne  over- 
brenging vloeiend  en  vrij  van  Germanismen;  maar  op  de  cor- 
rectie valt  niet  te  roemen.  Behalve  toch  dat  (gemk  wij  boven 
reeds  aandaidden)  de  aanteekeningen  van  Schr^'ver  en  Ver- 
taler niet  altiijd  behoormk  nitëën  zyn  gebonden  —  zie  o.  a. 
bl.  24,  waar  de  gansche  aanteekening  door  den  Vertaler  is 
onderteekend,  en  nogtans  slechts  de  2«  alinea  van  zgne  hand 
Bch^nt  te  wezen  —  zoo  willen  w\}  tot  proeve  van  de  doorgaan- 
de slordigheid  hier  alleen  maar  de  taal-  en  drukfouten  van 
de  bl.  138  en  139  aanstippen:  een  zoodanige  gebndk;  stvigende; 
vandaar;  in  de  Cateehiemua;  dat  zijn  aesthetisch  spel  van  gods- 
dienst^ enz»,  in  plaats  van:  voob  godsdienst;  db «rn«f  (4' naam- 
val); onder  een  dah^  in  plaats  van:  één;  dezB  <a^  (4« naamval); 
opium  Jdsten;  deK  ernst;  eenes  overlevering;  grondstellingen  ix 
verordeningen 9  in  plaats  van:  en;  meer  als^  voor:  meer  dan. 
Dat  is,   dankt  ons,  wèl,  voor  twee  klein-octavo  bladz^den! 

V,  P. 


Gesehxedems  der  Kerkhervorming  in  ons  Vaderland.  Voor  Chris- 
tenen die  belang  stellen  in  de  tvaarheid.  Door  Dr,  e.  j.  diest 
LOBGION,  Predikant  te  Oroningen.  Met  vignet.  Te  TieU  m 
a  C.  A,  Campagne.  1855.  In  gr.  8vo.  VU  en  291  bl.  f  B- 10. 

Aan  eene  nieuwe  Greschiedenis  der  Kerkhervorming  in  Ne- 
derland, waarover  reeds  zoo  veel  geschreven  is,  schynt  geen  e 
behoefte.  Zg  kan  echter  hare  nuttigheid  hebben,  wanneer  zy, 
gelyk  deze  van  den  werkzamen  Schrijver,  voor  het  volk  is  in- 
gerigt,  om  *t  tot  de  regte  waardeering  van  de  merkwaardige  ge- 
beurtenissen welke  by  de  invoering  en  vestiging  der  Hervor- 
ming onder  ons  plaats  grepen,  en  tot  prijsstelling  op  de  door 
haar  verkregen  groote  voorregten  op  te  leiden.  Nieuws  mag 
men  in  zulk  een  werk  niet  verwachten.  Op  een  goed  gebrnik 
der  bronnen;  op  geest  en  strekking;  op  vorm  en  keuze  komt 
het  aan.    En  hierin  is  de  Schryver  niet  ongelukkig  geslaagd. 

Hy  heefl  zich  bediend  zoo  van  hetgeen  elders  voorkomt,  als 
van  hetgeen  h^-zelf  over  de  Kerkhervorming  in  Friesland, 
en  over  duifhuis  geleverd  had.  Z^ne  bedoeling  is:  dat  men 
CHBI8TUS  en  zyn  Evangelie  als  de  eenig  geldende  magt  en 


110  Dr.    E.   J.    DIEST    LOKGIO?f, 

regel  volge,  met  verwerping  van  alle  mensclieljjke  bepalin- 
gen en  den   band  van  menschelyke  schriften.    Volgens  hem 
zal  dit  ook  de  oorspronkelyke  bedoeling  van  de  Nederland- 
Bche   Hervormden  geweest  z^n.     W^  gelooven  dat  dit  slechts 
van  sommigen,  niet  van  de  meesten  kan  gezegd  worden,  die 
weldra  de  noodzakelijkheid  inzagen,  om  zich  door  Geloofsbe- 
l^denissen  te  verbinden;  blijkens  de  gereede  onderwerping  van 
de  groote  meerderheid  aan  die  Belijdenissen.    Meer  z^n  w^j 
het  met  den  Schry ver  eens  in  zyn  streven  om  alle  overdreven 
waardeering  van  hetgeen  in  de  zestiende  eeuw  plaats  had,  ten 
koste  van  hetgeen  in  onze  dagen  te  vinden  is,  tegen  te  gaan. 
Wj   verzwijgt  de  gebreken  en  verkeerdheden  niet,  die  de  in- 
voering der  Hervorming  vergezelden;   doch  is  tevens  bill\jk 
genoeg,  om  in  de  tijdsomstandigheden  de  reden  te  vinden  van 
sommige  naar  onverdraagzaamheid  zweemende  maatregelen  der 
Gereformeerden  tegen  hanne  vorige  onderdrukkers.  Hetwreede 
dier  verdrukkingen,  de  bloedige  vervolgingen  onder  alva,  en 
de  bigotterie  en  onverzettelijkheid  van  filifs  worden  niet  ver- 
geten.   Of  de  laatste  altijd  naar  overtuiging  te  werk  ging, 
gelijk  men  gewoonlijk  stelt,    zouden  w^  betwijfelen.    Filips 
moge   nog  zoo  vast  aan  de  Roomsche  Kerk  verkleefd  geweest 
zijn:  hij  had  toch  een  geweten,    en  eenig  begrip  van  de  ver- 
hevene waarheden  en  de  heilige  voorschriften  van  het  Evan- 
gelie; en  wat  de  wetten  van  mensch-  en  zedelijkheid  van  hem 
vorderden,  was  hem  —  zyne  brieven  bew^'zen  het  —  niet  vreemd. 
Maar  hoe  zal  men   daarmede  overeenbrengen  zijne  grove  af- 
dwalingen in  het  zedelijke?  Hoe  vallen  voor  de  regtbank  van 
geweten  en  godsdienst  te  verdedigen  z^n  heerschende  argwaan 
jegens  zijne  trouwste,  gel^k  hij   Boomschgezinde,   dienaren, 
waarvan  Don  jan  en  de  Prins  van  pabi£a  de  slagtoffers  wer- 
den; z\jn  gedrag  omtrent  zijne  naaste  betrekkingen;  de  verra- 
derlijke handelwijze  waarmede  hg  beroen  en  MOimoxT,  eq- 
MOND  en  HOOSXE  in  de  val  lokte,  en  zijne  van  goedertieren- 
heid en  barmhartigheid  overvloe^'ende  betuigingen  jegens  de 
Nederlanders,  terwijl  hg   vuur  en  zwaard  voor  hen  gereed 
hield?    Toegegeven,   gelijk  op  bl.  144  gezegd  wordt,  dat  hg 
het  welzQn  der  Nederlanders  naar  zijne  imigten  zocht  te  be- 
vorderen: zoo  bl\jft  het  ons  duister,  hoe  dat  welzgn  volgens 
die  inzigten  —  het  verkregen  van  een  absolutistisch  bestuur, 
on  de  vestiging  der  Inquisitie  —  kon  bevorderd  worden?  En 


GESCHIEDENIS   DER   KERKnSSVOBMING  IN   ONS  VADERLAND.    111 

niet  naar  z\jne  inzigteo,  of  die  van  zijnen  Spaanschen  Raad, 
maar  yolgens  de  door  hem  plegtig  bezworen  privilegiëD,  yr\j- 
heden  en  gewoonten  had  h^  het  volk  te  regeren.  Wat  er  van 
Nederland  zou  geworden  z\jn,  indien  de  Koning  onbelemmerd 
zii|n  gang  had  kannen  gaan,  leeren  ons  het  gebeurde  met  Ar- 
ragon,  en  geheel  Spanje.  Wiy  hebben  gemeend  deze  aanmer- 
kingen te  moeten  maken,  èn  voor  den  bekwamen  Schrijver, 
èn  ter  bestrgding  van  ongegronde  gevolgen,  die  door  ande- 
ren kunnen  getrokken  worden  uit  z^ne  gezegden  omtrent  een 
Vorst,  den  opstand  tegen  wiens  geweld  wg  als  volkomen  wettig 
beschouwen. 

De  oorzaken  van  dien  opstand  zoekt  diest  loroion,  over- 
eenkomstig het  door  requesens  geuite,  op  bl.  255  aange- 
haalde gevoelen,  in  de  nieuwe  belastingen  en  de  losbandig- 
heid van  het  kr^gsvolk.  Maar  alva,  die,  na  een  zesjarig  be- 
wind, beter  dan  z\jn  pas  aangekomen  opvolger,  wist  wat  er 
omging,  schreef  aan  den  Koning:  dat  oranje  zich  door  de 
steden  die  hem  erkenden,  meer  dan  vier  malen  den  tienden 
penning  had  laten  betalen ,  en  zag  in  der  Nederlanderen  zucht 
tot  gewetensvrijheid,  om  welke  te  verkrygen  zy  gaarne  den 
tienden  en  vjjfden  penning  zouden  geven,  de  hoofdoorzaak  van 
den  opstand.  Wy  gelooven  dat  alva  hierin  gelyk  had.  Do 
nieuwe  belasting  deed  den  beker  van  bitterheid,  die  door  de 
veelvuldige  verdrukkingen  en  teregtstellingen  tot  den  rand  too 
was  vol  geworden,  overloopen;  niet  alleen  om  de  zwaarte  en 
bet  voor  den  handel  belemmerende  der  belasting,  maar  ook, 
en  nog  meer,  omdat  zy  den  Koning  van  de  verpligting  ont- 
hief zich  om  geldelyken  onderstand  tot  de  Gewestelyke  Staten 
te  wenden,  en  dezen  beroofde  van  het  laatste  hun  overgeble- 
ven middel  om  het  onbeperkte  dwangjuk  te  ontgaan.  Maar  do 
ware  oorzaak  der  onlusten  was:  de  Godsdienst,  die  de  Her- 
vormden de  worsteling  deed  volhouden,  ook  toen  de  overige 
redenen  van  klagen  waren  weggenomen ,  en  waarop  de  vredes- 
onderhandelingen te  Breda  en  te  Keulen,  en  de  pogingen  tot 
bemiddeling  door  Don  jak  aangewend,  schipbreuk  leden,  om- 
dat de  Koning  geene  vryheid  van  Godsdienst  wilde  toestaan. 

De  Greschiedenis  wordt  tafereelsgewijze,  en  in  eenen  naar 
den  aard  der  onderwerpen  afwisselenden  styl  behandeld.  Zon- 
der de  tijdsorde  te  veronachtzamen,  houdt  de  Schryver  zich 
echter  niet  met  alle  by zonderheden  op,  maar  doet  eene  keuze 


112   Dr.  E.  J,DIESTLOHGIO?f,  GESGT1.  DER  KEBKnEBVORMiyO,  EXZ. 

van  personen  die  als  de  vertegenwoordigers  van  hunne  eeuw 
kunnen  aangemerkt  worden;  behandelt  die  gebeurtenissen  welke 
den  meesten  invloed  uitoefenden;  en  deelt  die  stukken  mede 
welke  verdienen  gekend  en  aan  de  vergetelheid  ontrukt  te  wor- 
den. Dat  h\j  PiSTOBiDS,  wiens  belangwekkend  gelaat  voor  het 
werk  afgebeeld  is,  en  andere  getuigen  der  waarheid  zelven  laat 
spreken,  moeten  w$  zeer  goedkeuren.  Hunne  naïve  en  fris- 
sche  geloofstaal  geeft  een  beter  denkbeeld  van  *t  geen  in  hun 
hart  omging,  en  velen  hunner  t\jdgenooten  met  hen  gevoelden, 
dan  eene  naauwkeurige  beschrijving  zou  vermogen.  Welk  eene 
afbreuk  het  Pausel^'k  gezag,  slechts  zes  jaren  na  het  optreden 
van  LCTHEB,  hier  te  lande  reeds  geleden  had,  vernemen  w\| 
uit  den  redetwist  te  Groningen  gehouden  tusschen  de  Domi- 
nikaner  monniken  en  de  pastoors  der  Martini-kerk. 

W\|  kunnen  dit  werk  aan  Protestanten,  en  ook  aan  Roomsch- 
gezinden  die  de  waarheid  zoeken,  aanbevelen. 


Overzigt  der  KerheUjke  Oeschiedenia  van  Drenthe.  Door  J.  8. 
aCA.GKiN,  Provinciaal  Archivaris  van  Drenthe^  Commies  bij  het 
Bestuur  van  dat  Gewest^  Lid  van  Binnen-  en  Bintenlandsche 
geleerde  Oenootschappen.  Te  Groningen^  bij  H.  Geertsema,  Jr. 
1855.   In  gr.  Svo.    520  bl.  f  h-i 

W^  vonden  in  dit  werk  méév  dan  wg  volgens  het  opschrift 
verwachten  konden.  Het  bevat  gewigtige  bijdragen  en  ryke 
bouwstoffen  voor  de  Kerkel^'ke  Greschiedenis  van  een  Grewest, 
welks  snelle  aanwas  in  bevolking  en  bebouwing  de  hoop  in- 
boezemt, dat  het  weldra  de  andere  Provinciën  van  ons  Land 
op  z^de  zal  streven;  dat  reeds  in  de  negende  eeuw  onder  den 
naam  dien  het  nog  draagt  bekend  stond;  en  dat  inzonderheid 
merkwaardig  is  door  de  vele  overbl^'fsels  uit  de  Oudheid,  vooral 
door  de  reusachtige  Hunnebedden  die  op  z\jnen  bodem  gevon- 
den worden.  Minder  dan  die  der  overige  Provinciën  is  de 
Geschiedenis  der  Kerk  van  Drenthe  beoefend,  dat  ten  t^*de 
der  Republiek  als  een  afzonderlek  landschap  bestuurd  werd, 
zonder  deel  te  hebben  aan  het  algemeen  bewind.  Zy  verdient 
echter  gekend  te  worden,  niet  zoo  zeer  omdat  z\}  zich  onder- 
scheidt door  afwisselende  lotgevallen  en  opmerkelè'ke  gebeur- 
tenissen —  gewoonl^k  traden  de  Drenthenaren  in  het  voetspoor 


J.  8.  MA6KIX,  OVERZIGT  DER  KERKEL.  GESCH.  VAK  DRE^TTHE.  113 

hunner  naburen,  de  Groningers  en  Friezen  —  als  omdat  zich 
daarbij  de  eigenaardige  karaktertrek  des  volks  openbaarde:  ge- 
hechtheid aan  oude  denkbeelden,  vasthouden  aan  het  bestaande, 
dat  zy  niet  dan  met  moeite  pr\js  gaven,  om  zich  weldra  met 
denzelfden  ^ver  aan  het  in  de  plaats  verkregene  aan  te  slui- 
ten. Bij  de  invoering  van  het  Christendom,  bij  het  door- 
breken der  Hervorming,  en  ook  in  latere  tijden  kwam  die 
volkstrek  telkens  uit.  Uit  de  schaarsche,  verspreid  en  afge- 
zonderd wonende  bevolking,  en  haar  weinigen  omgang  met  de 
bewoners  van  andere  Grewesten,  door  't  gemis  van  handel  en 
nijverheid  in  vroegere  dagen,  meenen  wij  dit  behoudend,  van 
al  wat  nieuw  en  vreemd  was  afkeerig  beginsel  te  moeten 
verklaren. 

Wie  de  eerste  bewoners  van  Drenthe  geweest  z^n  is  on- 
bekend; maar  dat  zy  b\j  de  komst  der  Romeinen  hier  te 
lande  tot  de  Friezen  behoorden,  achten  wy  met  den  Schrijver 
waarschynlyker  dan  het  gevoelen  van  hen  die  ze  tot  de  Kau- 
chen  brengen.  Met  hunne  naburen  hadden  z\j  dezelfde  afgo- 
dische, door  eene  wèl  ingerigte  Priesterschap  geregelde  eer- 
dienst,  die  zij  in  hunne  geheiligde  wouden,  onder  de  schaduw 
der  hooge  eiken,  en  later  in  tempels,  uitoefenden.  Doch  ook  tot 
Drenthe*s  digte  bosschen  drongen  de  stralen  door  van  het  licht, 
dat  door  willebrord,  bonifaoius,  en  hunne  medehelpers  reeds 
in  de  Zuidelijker  Gewesten  ontstoken  was  (*).  Volgens  Dren- 
the*s  oudsten  Kronykschry  ver  zouden  de  beide  met  willebrord 
overgekomen  ewalds,  tegen  het  einde  der  zevende  eeuw,  te 
Koevorden  met  vrucht  het  Evangelie  verkondigd  hebben.    Te 


(*)  Als  benoemd  Aarts-Bisseliop  der  Friezen  hield  willebbord  te  Utreeht 
z$n  Terbmf  wanneer  hem  dit  vergund  was.  BjJ  den  verwarden  staat  van 
zaken,  die  Ctrecht  beoitelings  in  de  handen  der  Heidensche  Friezen  en  der 
Christelijke  Franken  bragt,  kon  hem  een  vaste  zetel  moejjeljjk  aangewezen 
worden.  Doch  dat  BONirACius  aan  willebrord  op  den  Aarts-Bisschoppe- 
lijken  Stoel  van  Utrecht  is  opgevolgd,  gelijk  de  Schrijver  zegt,  rnst  op 
een  misverstand.  Bonifacius  was  niet  bepaald  tot  de  Friezen,  maar  tot  de 
Germaansche  volken  in  het  algemeen  gezonden ,  en  het  meest  in  Zuid-Dnitsch- 
land  werkzaam;  gelijk  hji  ook,  tot  belooning  van  z|jnen  aldaar  betoonden 
fver,  tot  Aarts-Bisschop  van  Mentz  verheven  werd.  Slechts  driemalen  ver- 
scheen h{j  in  Friesland:  b\i  zijne  eerste  overkomst  nit  Engeland  —  na  den 
dood  van  radboud,  toen  hQ  er  drie  jaren  met  vrucht  arbeidde  —  en  aan 
den  avond  zyns  levens. 


114  J.  S.  MAGNDT, 

Oldenzaal  in  Twenthe,  te  Dokknm  en  in  z\jne  omstreken,  en 
dos  ook  wel  in  het  tosschen  beiden  gelegen  Drenthe  was  mab- 
OELLüS  of  MABCELLINUS  gedurende  vele  jaren  werkzaam.  Met 
zekerheid  kennen  w$  als  eersten  Christen-Zendeling  van  dat 
Grewest  den  naderhand  tot  Bisschop  van  Bremen  verheven 
-wiLLKBM};  die,  volgens  de  overlevering,  gewoonlijk  z\jn  ver- 
bl^'f  hield  te  Vries,  waar  de  eerste  aan  den  waren  God  en 
z\jnen  Zoon  gewijde  tempel  in  Drenthe  door  hem  gesticht  werd. 
Zgn  arbeid  werd  voortgezet  door  lüdgbb;  niet,  gelijk  de  an- 
deren, Engelschman,  maar  Fries  van  geboorte  en  van  aan- 
zienl^ke  afkomst,  gelijk  de  Christen-Zendelingen  van  die  dagen 
meestal  van  adellijke  geboorte,  dikw^'ls  zelfs  van  Yorstel^ken 
bloede  .waren.  Daardoor,  en  niet  minder  doordien  z\j  zich  tot  een 
eenvoadig  onderwys  bepaalden ,  en  zich  vergenoegden  wanneer 
de  Heidensche  bewoners  de  dwaasheid  en  nietigheid  hunner 
afgodische  plegtigheden  inzagen  en  die  lieten  varen,  maakte 
het  Christendom  groote  voortgangen.  Wat  aan  de  overtuiging 
ontbrak,  werd  door  beloften  en  begunstigingen  van  den  eenen, 
en  door  bedreigingen  en  geweld  van  den  anderen  kant  aan- 
gevuld, en  door  het  zwaard  van  kabel  den  Groote  voltooid. 
In  den  aanvang  der  negende  eeuw  was  Drenthe  van  een 
Heidensch  in  een  Christenland  herschapen. 

De  nu  gevestigde  Kerk  behoorde  tot  het  geestelijke  bewind, 
waarmede,  sinds  het  jaar  1046,  het  wereldlijke  (*)  verbonden 
was,  van  den  Bisschop  van  Utrecht,  die  z\jn  bestuur  uit- 
oefende volgens  de  instellingen  van  het  in  de  Friesche  taal 
geschreven  Zeend-  of  Synodale  regt  —  waarvan,  ten  jare  1847, 
in  het  II«  Deel  1"  Stuk  der  oude  Friesche  Wetten,  door  het 
Friesche  Grenootschap  van  Greschied-,  Oudheid-  en  Taalkunde 
eene  verbeterde  uitgave  werd  bezorgd,  die  hier  in  Bijlage  is 
afgedrukt,  —  en  door  een  Deken  die  op  naam  van*  den  Bis- 
schop het  geestel^k  gebied  bezat,  dat  echter  niet  onbeperkt 
was.  Onder  hen  die,  volgens  de  in  1451  en  1454  —  zestig 
a  zeventig  jaren  vóór  den  aanvang  der  Hervorming  —  be- 
schrevene 2^endregten,  welke  den  Deken  tot  rigtsnoer  dienden, 

(*)  Hoe  kan  de  naam  Drenthe  —  Brie-  of  Dre-enthe,  het  Berde  einde  — 
ontleend  zijn  van  de  yerdceling  van  het  Bovcnsticht,  wat  het  wereldlyk  ge- 
bied van  den  Bisschop  betreft,  in  drieën:  Salland,  Twenthe  en  Brenthe^ 
daar  dte  naam  reeds  voorkomt  drie-honderd  jaar  vöór  dat  dit  gebied  over 
Drenthe  een  aanvang  nam? 


OVERZIGT   DEB  KERKELIJKE   GESCHIEDENIS   VAX   DBEKTBE.     115 

bij  xQue  jaarlijksche  teregtzittingen  beboet  werden,  vonden  wij 
Wederdoopers  genoemd  nevens  Wigcbelaars  en  Too venaars: 
eene  niet  ongewone  kunstgreep  dier  dagen  om  den  baat  der 
menigte  tegen  de  zoogenaamde  ketters  aan  te  varen.  De  Dren- 
tbenaren  bezaten  bovendien,  in  kerkelijke  aangelegenbeden,  bet 
jus  de  non  evocando^  dat  verbood  ben  buiten  bun  landscbap 
voor  eenigen  geestelijken  regter  te  dagen,  en  dat  bun,  in  ge- 
val van  verongelijking  door  den  Deken ,  bet  booger  beroep  ver- 
gunde op  *s£isscbops  QfHciaal,  op  den  Aarts-Bisscbop  van 
Keulen,  en  zelfs  op  den  Paus.  Mild  waren  de  scbenkingen 
aan  den  Bisscbop,  en  groot  z^ne  inkomsten.  Van  de  geeste- 
lijke en  kerkelijke  sticbtingen,  bunne  goederen  en  inkomsten, 
zoo  als  zij  bestonden  bQ  bet  doordringen  der  Kerkbervorming 
in  1597  en  1598,  deelt  de  Scbrijver  eene  opgave  mede,  in 
alpbabetiscbe  orde,  naar  de  plaatsen  waar  z\j  gevonden  werden. 
Daar  Drentbe  aan  Oost-Friesland,  waar  de  leer  van  lttther 
reeds  zeer  vroeg  aangenomen  werd,  en  aan  Groningen  paalde, 
waar  zicb  insgelijks  een  geest  van  verzet  tegen  Rome  open- 
baarde, is  bet  niet  te  verwonderen  dat  de  stellingen  van  den 
Hervormer  aldaar  weldra  bekend  werden,  en  ingang  vonden, 
blijkens  de  klagten  van  de  Abdis  en  de  kloosterlingen  te  As- 
sen. Grooten  opgang  scl^jnt  de  Hervorming  ecbter  niet  ge- 
maakt to  bobben.  Altbans  bij  den  elders  woedenden  beeld- 
storm bleven  die  van  Drentbe  rustig;  o&cboon  z\j  met  den 
nieuw  benoemden  Bisscbop  van  Groningen,  tot  wiens  dioecese 
ook  Drentbe  beboorde,  in  boog  loopende  gescbillen  geraakten 
over  bunne  regten.  Zoo  lang  Groningen ,  Koevorden  en  Steen- 
wijk in  Spaanscbe  banden  waren,  was  de  deur  voor  de  in- 
voering der  Hervorming  in  Drentbe  gesloten.  Eerst  na  bet 
berwinnen  van  die  steden  in  1592  en  1594,  kon  de  Stadhou- 
der WILLEM  LODEWiJK,  daartoo  door  de  Algemeene  Staten  ge- 
volmagtigd,  met  vrucbt  werkzaam  zijn,  waarbij  bij  den  be- 
roemden, in  bet  landscbap  geboren  menso  alting  in  den  arm 
nam.  Hoewel  niet  dan  met  moeite,  eensdeels  door  den  tegen- 
stand der  Boomscbe  Priesters  en  bunne  begunstigers,  ander- 
deels uit  hoofde  van  bet  bezwaarlijke  om  de  noodige  en  vooral 
om  bekwame  Predikanten  te  vinden,  kreeg  de  Hervorming 
de  overhand;  waartoe  de  Stadhouder  onafgebroken  zijne  zorg 
aanwendde  door  verschiUende  verordeningen,  die  echter  niet 
altijd  medewerking  vonden.    Zijn  ontwerp  om  do  Drentbscbc 


116  J.  S.  KAGNIX, 

klassen  aan  de  Provinciale  Synode  van  Groningen  te  onder- 
werpen, leed  op  den  afkeer  dier  Klassen  —  gel\jk  dat  om  het 
opperste  bewind  over  de  Drenthsche  Kerk  te  behouden  op 
den  tegenstand  van  het  landschapsbestnnr  —  schipbreuk.  Door 
dat  bestunr  werden  de  in  de  B^'lagen  opgenomen  Kerken>-orden 
van  1638  en  1730  bekrachtigd  en  ingevoerd.  Eenige  b^zon- 
derheden  uit  die  Kerken-orden  die  onze  aandacht  trokken, 
willen  wij  tot  kenschetsing  van  den  geest  van  vorige  dagen 
mededeelen.  In  die  van  1638  wordt  in  Art.  82  gezegd:  nMen 
zal  geene  schoolmeesters ,  handwerkslieden ,  of  anderen  die  niet 
gestudeerd  hebben,  tot  het  Predik-ambt  toelaten,  tenz\j  men 
verzekerd  is  van  hunne  singuliere  (hier  opgenoemde)  gaven**  — 
met  deze  b^ voeging:  » wanneer  zich  zoodanige  personen  tot  de 
dienst  presenteren ,  zal  de  Klassis  ze  —  indien  de  Synode  het 
goedvindt  —  eerst  examineren,  en  naardat  z^j  in  *t  examen 
bevonden  worden,  hen  een  tgd  lang  in  *t  privë  laten  propo- 
neren,  om  voorts  met  hen  te  handelen  als  z\}  oordeelen  stich- 
teiyk  te  z^*n*'.  —  Nog  grooter  zorgvuldigheid  werd  omtrent 
nieuwelingen,  mispriesters  en  monniken  aanbevolen,  en  hoe 
noodig  dit  was  blgkt  uit  het  in  dit  werk  vroeger  vermelde. 
Maar  in  de  Kerken-orde  van  1730  wordt  dit  Art*  niet  ge- 
vonden; evenmin  als  de  volgens  Art.  83  verleende  vr^'heid, 
om,  nevens  de  150  Psalmen  met  de  daarachter  geplaatste  Ge- 
zangen, sommige  geestel^ke  Grezangen,  die  in  sommige  kerken 
op  de  feestdagen  aangeheven  werden,  al  of  niet  te  gebruiken. 
De  laatstgenoemde  Kerken-orde  bepaalde:  dat  het  Avondmaal 
viermaal  *sjaars,  en  tot  meerdere  stichting  der  Gemeente  op 
ieder  van  die  vier  tyden  tweemaal  na  elkander  zou  gehouden 
worden.  De  woorden  b\)  de  uitdeeling:  het  brood  dat  wg 
breken,  enz.,  moesten  niet  interrogative,  maar  positivo  worden 
uitgesproken.  In  Friesland  schgnt  het  Avondmaal  zeldzamer 
gevierd  te  z\jn.  Den  Predikanten  was  alleen  voorgeschreven 
het  ten  minste  een-  of  tweemaal  *s  jaars  te  bedienen.  Op  het 
houden  van  lykpredikatiën  bleef  men  zeer  gezet;  doch  met  af- 
keuring' van  het  al  te  zeer  zalig  spreken  of  verdoemen  der 
overledenen,  en  met  bedreiging  van  kerkel^ke  censuur  over 
alle  superstitiën  omtrent  gestorvene  ligchamen  en  op  begra- 
fenissen. 

In  de  geschillen  die  de  Hervormde  Kerk  in  den  aanvang 
der  zeventiende  eeuw  beroerden,  hield  Drenthe  de  z^'do  der 


OTEBZIGT   DEB  KERKELUKfi  GESCHIEDE!nS   YAX   DREXTRE.      117 

Contra-Remonstranten.  Slechts  twee  Predikanten  werden  be- 
Bchnldigd  van  Arminianisme ,  waarvan  zich  nog  een  hnnner 
wist  te  zuiveren.  De  vermeerdering  der  bevolking,  vooral  ten 
gevolge  van  de  ontginning  der  veenen,  heeft,  inzonderheid  in 
de  laatste  jaren,  het  getal  der  Gemeenten  en  Predikanten 
doen  aangroeijen. 

Behalve  de  Hervormde  Kerk,  waartoe  zeven  achtsten  der  in- 
gezetenen behooren,  zijn  er  twee  Protestantsche  Gemeenten  in 
de  Koloniën   van  Veenhuizen  en  Frederiksoord.  —   Door  de 
woelingen  van   den  afgezetten  Predikant  de  cock,  waarvan 
hier  een  vr\}  uitgebreid  verslag  wordt  gegeven,  ontstonden  te 
Smilde,  te  Assen,  en  op  andere  plaatsen  afgescheidene  Gemeen- 
ten. —  Niet  vóór  het  jaar  1786  werd  aan  de  Boomschgezin- 
den  te  Koevorden  vergunning  verleend  tot  het  uitoefenen  hun- 
ner eerdienst.    Thans  bestaan  er  zes  R.-K.  Gremeenten  in  het 
landschap.  —  Alleen  te  Hoogeveen  en  te  Meppel  waren  vroe- 
ger Joodsche  Synagogen ,  die  na  de  omwenteling  van  1795  met 
andere  vermeerderd  z^'n.  —  Daarentegen  is  de  Gemeente  der 
Fransche   Eefugiés  te  Dwingelo  in  die  der  Hervormden  ver- 
smolten,  en  heeft  zich  de  Evangelisch-Luthersche  te  Meppel 
in  1826  met  de  Hervormde  vereenigd.  —  Liet  het  bestaan  van 
onderscheidene  Doopsgezinde  Gemeenten  in  Friesland,  Gro- 
ningerland,  en  Twenthe  verwachten,  dat  zij  zich  ook  in  Dren- 
the zouden  vestigen;  aan  de  gezetheid  der  Drenthsche  Gere- 
formeerden op  eene  spoedige  doopsbediening  der  kinderen,  en 
aan   de   door  hen  aangewende  pogingen  om   de  Mennoniten 
daartoe  te  noodzaken,   wordt  toegeschreven  dat  dit  het  geval 
niet  is.    Hoe  sterk  die  gezetheid  was  blijkt  uit  de  bepalingen 
zoo  van  het  burgerlijk  als  van  het  kerkelijk  bestuur:  dat  de 
kinderen  zoodra  mogelijk,  immers  binnen  de  veertien  dagen, 
op  verbeurte  van  tien  goudguldens,   moesten  gedoopt  worden. 
Aan  onechten  zou  de  Doop  bediend  worden,  ook  wanneer  de 
ouders  hardnekkig  weigerden,  met  belijdenis  van  zonden  en 
belofte  van  verbetering,  hun  kind  ten  Doop  aan  te  bieden.  In 
1730  werd  aan  den  Schout  der  plaats  opgelegd:  om  de  moeder 
van  zulk  een  gedoopt  onecht  kind,    welke  na  hare  herstelling 
bleef  weigeren   om  tot  het  doen  van  die  belydenis  en  belofle 
in  de  kerk  te  komen,  door  twee  landschapssoldaten  met  ge- 
weld daarheen  te  brengen.  —  Wij  moeten  evenwel  aanmerken; 
dat  de  gezetheid  op  eene  spoedige  doopsbediening  denDrenthschen 


118  J*   S.   MA6XIX, 

Hervormden  niet  bepaald  eigen  was.  De  handelingen  der  Sy- 
node van  Emden  in  1571,  Dordrecht  in  1574  en  1578,  Mid- 
delburg in  1581,  'sGrayenhage  in  1586,  en  Dordrecht  in  1618 
en  1619,  en  de  Kerken-orden  van  andere  Provinciën  bewy- 
zen,  hoe  men  onder  de  Hervormden  daarop  gesteld  was;  of- 
schoon w^'  er  geen  gewag  in  gemaakt  vinden  van  boeten  den 
nalatigen  opgelegd ,  of  van  de  toediening  des  Doops  aan  kin- 
deren tegen  den  wil  en  dank  hunner  ouderen. 

Behalve  de  reeds  genoemde,  ontvangen  w\|  nog  verschillende 
bijdragen  tot  opheldering  en  staving  van  het  in  *t  werk  voor- 
komende. Wij  hebben  van  den  r^'ken  inhoud  slechts  eenige 
hoofdpunten  aangehaald,  die  een  denkbeeld  mogen  geven  van 
den  gang  en  de  ontwikkeling  der  kerkelyke  aangelegenheden 
in  Drenthe,  en  van  het  getal  en  den  toestand  der  onderschei- 
dene kerken.  Het  geleverde  heeft  wel  in  de  eerste  plaats  be- 
trekking op  haren  uitwendigen  staat  en  regeling,  maar  behelst 
toch  ook  veel  dat  ons  van  hare  inwendige  gesteltenis  en  van 
het  Grodsdienstig  leven  harer  leden  onderrigt  geeft.  Dat  er, 
wat  het  laatste  betreft,  minder  voorkomt  omtrent  de  Boomsche 
Kerk  der  Middeleeuwen,  zal  geene  verwondering  baren,  daar 
het  hier  een  nog  weinig  bebouwden  akker  gold.  De  Schr^'ver 
heeft,  volgens  het  Yoorberigt,  in  dit  werk,  als  van  zuiver 
historischen  aard  en  inhoud,  het  geven  van  aanstoot  aan 
iemand,  van  welke  Godsdienstige  gezindheid  ook,  vermeden. 
Voorwaar,  geene  gemakkelgke  taak  in  een  boek  van  zulk  een 
omvang,  en  waarin  zoo  vele  en  velerlei  zaken  behandeld  wor- 
den I  Allen  zullen  dan  ook  met  z\jne  beschouwingen  wel  niet 
instemmen.  Maar  de  regtmatige  lof  kan  hem  niet  ontgaan,  van 
in  dit  werk  de  overtuigendste  bewezen  geleverd  te  hebben  van 
z\jne  kennis  der  Kerkelijke  G^chiedenis  van  ons  Land,  en 
van  Drenthe  in  het  b^'zonder;  van  z^ne  bekwaamheid  om  die 
in  het  licht  te  stellen;  van  z\jne  ijverige  zorg  in  het  onder- 
zoeken; en  van  z\jne  naauwkeurigheid  in  de  opgave  van  het- 
geen onder  zgn  bereik  was.  W^*  stellen  op  zijnen  arbeid  hoo- 
gen  pr^'s,  en  tw^felen  geen  oogenblik,  of  ieder  Drenthenaar, 
die  verlangt  de  wijze  en  goedertierene  leidingen  der  Godheid 
ter  ontwikkeling  van  de  zedelijke  en  godsdienstige  beschaving 
der  bewoners  van  zijn  Gewest  te  kennen,  zal  zich  dit  werk 
aanschaffen;  dat  ook  eene  plaats  verdient  in  de  boeker^  van 
ieder  die  in  Nederland  belang  stelt  in  de  Greschiedenis  der 


OYEBZIGT   DER  KECKELTJKE  OESCHIEDENIS  VAN   DREKTHE.      119 

Christelijke  Kerk  onder  ons,  —  Den  Scbryver  zy  gezond- 
heid, laat  en  kracht  toegebeden  in  z^'ne  verdere  nasporingen 
omtrent  de  door  hem  zoo  gelukkig  behandelde  en  daarmede 
verbondene  onderwerpen! 


GescMedems  van  het  Kerkelijke  Leven  der  Christenen  gedurende 
de  zes  eerste  eeuwen,  door  w.  moll,  Hoogleeraar  te  Amsterdam. 
Eerste  Deel.  De  Kerkelijke  Maatscfuzppij.  Tweede ,  verbeterde 
druk.  Te  Leyden,  hij  D.  Noothoven  van  Goor.  1855.  In  gr. 
8w.  825  W.  ƒ  8  -  60. 

Het  verdient  voorzeker  met  blijdschap  te  worden  opgemerkt, 
hoe  onze  dagen  in  schier  alle  wetenschappen  —  onder  den  in- 
vloed zoo  wel  der  Natuur-studie  als  der  hoog  ernstige  wereld- 
gebeurtenissen welke  wij  beleven  —  een  streven  aan  den  dag 
leggen  om  de  sfeer  der  afgetrokken  bespiegeling  te  verlaten, 
en  tot  den  veiligen  bodem  der  historische  en  geestelijke  feiten 
terug  te  keeren.  Dit  streven  is  inzonderheid  ook  in  de  God- 
geleerdheid van  groeten  invloed  geweest.  In  onderscheidene 
harer  vakken  heeft  men  deze  feiten ,  die  vroeger  minder  of  meer 
planloos  naast  elkander  werden  gelegd,  en  wier  zamen voeging 
dus  altijd  in  dezelfde  mate  toevallig  scheen,  tot  een  zamen- 
hangend  geheel,  tot  eene  uit  op  elkander  volgende  toestan- 
den zich  geregeld  ontwikkelende  Geschiedenis  verheven.  Wij 
wijzen  tot  voorbeeld  op  de  zoogenaamde  Inleiding  in  de  ge- 
schrülen  des  Bijbels,  en  op  hetgeen  reuss  en  guerigke  voor 
haar  hebben  gedaan;  op  de  Bijbelsche  Dogmatiek^  onlangs  door 
den  eerstgenoemde  als  eene  Geschiedenis  van  het  Apostolische 
ttfduak  beschreven;  ja,  ook  op  de  Dogmatiek  zelve,  aan  welke 
schleiermacher's  vruchtbare,  ofschoon  in  vele  opzichten  be- 
denkelijk eenzijdige  behandeling  een  geheel  historisch  karakter 
heeft  gegeven. 

Iets  dergelijks  wordt  voor  ons  Vaderland  omtrent  de  weten- 
schap van  het  kerkelijk  leven  door  Prof.  moll  gedaan  in  het 
aangekondigde  werk.  Deze  wetenschap,  vroeger  algemeen  Zi^- 
kelijke  Archaeologie  genoemd,  miste  tot  nog  toe,  bij  allen  zalUn- 
gehoopten  r^'kdom  van  stof,  eene  voldoende  genetische  ont- 
wikkeling van  de  veelvoudige  verschijnselen  des  kerkelgken 
levens.     Men  stelde  zich,  door  den  naam  Archaeologie  verleid. 


120  W.   MOLL, 

willekearige  grenspunten  in  den  tgd;  in  plaats  van  het  ker- 
keliyk  leven,  gelyk  zalks  met  de  kerkelyke  dogmata  geschiedt, 
door  alle  eeuwen  heen,  tot  aan  z\jne  hedendaagsche  ontwikke- 
ling toe,  in  z\jne  geschiedenis  te  beschouwen.  Zulk  eene  ge- 
schiedenis nu  levert  voor  haar  eerste  tijdperk  Prof.  moll;  haar 
bepalende  als:  »eene  wetenschappel^ke  voorstelling  van  de  aan- 
vankelijke ontwikkeling  des  kerkel^jken  levens  in  al  z^ne  deelen, 
en  van  de  menigvuldige  veranderingen  die  het  onderging  in  ver- 
schillende tgden  en  onder  den  invloed  van  verschillende  oorzaken*'. 

Een  der  Beoordeelaars  van  den  eersten  druk  dezes  werks  heeft 
opgemerkt:  dat  de  S.  wel  die  ontwikkeling  des  kerkel^jken 
levens  in  al  zijne  deelen  had  geschetst,  maar  niet  genoeg  die 
ontwikkeling  als  een  geheel  in  organisohen  zamenhang;  ofschoon 
h\j  erkent  dat  de  zaak-orde  aan  welke  de  S.  zich  gebonden 
had  geacht,  hem  het  voldoen  aan  dezen  eisch  hoogst  bezwaar- 
lijk maakte.  W\j  meenen  op  deze  laatste  reden  grooten  nadruk 
te  moeten  leggen ,  en  voegen  er  b^ :  dat  elke  in  de  Kerkgeschie- 
nis  in  het  algemeen  niet  onkundige  lezer  door  dit  werk  uit- 
nemend zal  geholpen  worden,  om  zich  zonder  moeite  de  be- 
doelde, voorzeker  noodzakelijke  voorstelling  van  het  geheel 
des  kerkel^jken  levens  te  maken.  Het  is  hier,  met  gewijzigde 
toepassing,  de  oude  str^'d  die  ook  op  het  gebied  der  algemeene 
geschiedenis  over  de  ethnograpkieche  en  de  aynchronistieche  me- 
thode wordt  gevoerd;  en  de  bemiddeling  volgens  welke  op  dat 
gebied  veelal  beide  methoden  haren  eisch  verkrijgen  door  eene 
ethnographische,  maar  tevens  periodische  behandeling,  ware 
voor  dit  werk  al  te  zeer  versnipperend  geweest.  Daarenboven, 
geiyk  de  Schrgver  van  de  door  ons  met  dankbaarheid  her- 
dachte n  Angelus  Merxiki^  en  njohannes  Brugman^*  met  keandeb 
en  ULUlANN  de  kunst  verstaat,  om  enkele  personen,  als  mid- 
delpunten, op  hun  geheelen  t\jd  en  omgeving  een  duidelijk  licht 
te  doen  werpen,  zoo  blijkt  h\j  ook  gedurig  in  dit  werk,  tot 
dat  zelfde  by  de  voorstelling  van  enkele  zaken  en  omstandig^ 
heden  van  het  kerkel^k  leven  uitstekend  bevoegd  te  zijn. 

Onder  kerkel^k  leven  verstaat  de  S.  »een  leven  dat  door 
de  gemeenschap  aan  de  kerk  bepaald  wordt,  en  onder  den  in- 
vloed dier  gemeenschap  eene  zekere  ontwikkeling  ondergaat  en 
zoodanige  vormen  aanneemt  als  het  buiten  haar  niet  kennen 
zou'*.  Hij  ontwikkelt  verder  hoe  de  wetenschap  van  dit  ker- 
kelyk  leven  eerst  aan  de  Hervorming  eigenlek  haar  aanwezen 


GESCHIEDEKIS  VAK   HET   KERKEL.  LEVEX   DER  CHRISTENEN.    121 

dankt,  daar  de  beido  groote  afdeelingen  der  Christel^'ke  Kerk 
sedert  de  behoefte  gevoelden  om  hare  leerstellingen  en  kerk- 
vormen  uit  den  oorspronkelijken  toestand  der  Christelijke  Kerk 
te  rechtvaardigen.  Na  een  beoordeelend  overzicht  harer  be- 
handeling tot  heden  toe,  en  van  de  bronnen  uit  welke  hare 
kennis  gepot  wordt,  geeft  hij  hare  perioden-indeeling  op.  De 
eerste  periode  dezer  geschiedenis  —  die  van  de  aanvankelijke 
ontwikkeling  en  vestiging  van  het  kerkelijk  leven  onder  den 
invloed  des  nieuwen  Christendoms  en  der  oude  volksbescha- 
ving —  strekt  zich  uit  van  de  Apostolische  dagen  tot  den  aan- 
vang der  zevende  eeuw.  De  tweede  vertoont  ons  de  verdere 
ontwikkeling,  en  vervreemding  des  Christel\jken  levens  van 
vroeger  beginselen,  onder  den  invloed  van  een  kwal^k  begre- 
pen Christendom  en  de  nationaliteit  van  jongere  volken,  van 
de  zevende  tot  de  zestiende  eeuw.  Van  daar  tot  heden  zien 
w$  in  de  derde  periode  de  vernieuwing  en  reiniging  des  ker- 
kelijken  levens,  onder  den  invloed  van  een  beter  begrepen 
Christendom  en  herlevende  volksbeschaving.  De  stof  der  eerste 
periode  laat  zich  weder  onderscheiden  in  drie  groepen:  de  ker- 
keiyke  maatschappy,  de  openbare  eeredienst,  en  de  kerkelijke 
zeden  der  Christenen.  De  vereischten  tot  eene  juiste  behan- 
deling, en  haar  veelzijdig  nut  worden  daarna  aangewezen.  In 
het  werk-zelf  z^n  tekst  en  aanteekeningen  van  den  eersten 
druk  verrekt  en  hier  en  daar  gewijzigd ;  doch  het  geheel  heeft 
den  boe\jenden  vorm,  de  aangename  populariteit  en  de  duide- 
lykheid  behouden,  die  dit  werk  sedert  elf  jaren  een  sieraad 
der  vaderlandsche  letterkunde  en  een  schoon  bewys  doen  zijn 
hoe  men  veelzijdige,  grondige  geleerdheid  in  algemeen  ver- 
staanbaren  vorm,  ten  nutte  der  geleerden  niet  alleen,  maar  ook 
der  beschaafde  Gremeente  kan  inkleeden.  Inzonderheid  noemen 
w^  voor  dit  laatste  doel  belangrijk  de  Hoofdstukken  1 — 6: 
over  de  namen  der  Christenen ,  hun  algemeen  priesterschap^  ge^ 
doopten  en  ongedoopten^  asceten  ^  monniken  en  priesters;  17  en 
19:  over  de  ouderlingen  en  diakenen;  28 — 30:  over  de  rechten 
en  verplichtingen  der  geestelijken;  82  en  35:  over  onderhoud 
der  armen  en  kerkelijke  tucht. 

Moge  het  ons  gelukken,  op  nieuw  de  aandacht  van  vele  be- 
schaafden op  dit  voortreffelijk  werk  te  richten.  Welk  nut  hun 
geloof  en  Christelijk  leven,  nevens  hunne  beschaving  en  ontwik- 
keling, daaruit  kunnen  ontleenen,  willen  wy  met  des  S.  eigen 

BOEKBESCH.   1856.  ^.  III.  10 


122  W.   MOLL, 

iroorden  uitdrukken,  ook  tot  proeve  van  den  8t\jl,  en  vooral 
van  het  levend  geloof  dat  het  geheel  bezielt : 

»Het  nat,  het  groote  heil  dat  de  kennis  van  de  geschiede- 
nis des  kerkel^jken  levens  aanbrengt,  is  de  verlevendiging  en 
verhooging  onzer  bewustheid  aangaande  het  wezen  van  ana 
kerkelijk  leven  zelf.  De  natuur,  de  waarde,  de  zin  en  betee- 
kenis  van  de  kerkel^ke  maatschappij,  den  cultus  en  de  ker- 
kel^'ke  zeden  (mzw  dagen  kunnen  niet  wel  verstaan  en  ge- 
waardeerd worden  met  het  vuur  der  liefde  die  z\j  verdienen, 
zonder  de  klare  kennis  van  hunne  oorzaken  en  wording,  daar 
ook  hier  het  tegenwoordige  slechts  nadere  ontwikkeling  van 
het  verledene  is.  Eerst  dan,  als  w^*  door  de  hand  der  ge- 
schiedenis tot  een  helder  begrip  z\|n  gevoerd  van  het  kerkel^'k 
leven  zoo  als  het  nu  is,  kunnen  wy  het  beminnen,  en  eerst 
dan  ook  kunnen  w^  bewaard  worden  voor  eenzijdigheid,  zoo- 
wel in  het  waarderen  als  geringschatten  der  verschillende 
godsdienst-gebruiken,  die  eigen  z\jn  aan  de  verschillende  kerk- 
genootschappen. Maar  nog  meer;  omdat  de  geschiedenis  het 
kerkelyk  leven  der  voorgeslachten  verklaart  en  daardoor  ook 
het  onze,  zoo  wekt  en  sterkt  z\}  de  overtuiging  aangaande  de 
gemeenschap  der  leden  van  de  Christelgke  gemeente  van  vroe- 
ger en  later  tgden,  het  geloof  aan  de  gemeenschap  der  heili- 
gen, zoowel  die  nu  z^jn,  als  ook  die  voormacds  hier  beneden 
in  de  zichtbare  kerk  op  aarde  vertoefden.  W^  aanschouwen 
het  met  gew\jde  vreugde  dat  dezelfde  beginselen  die  nog  heden 
in  ons  en,  gedeeltelijk  onder  andere  vormen,  in  de  leden  van 
andere  kerkgenootschappen  werken,  ook  in  hen  werkten.  De 
stroom  der  eeuwen,  die  ons  vaneen  scheidt,  krimpt  weg:  de 
muur  der  afscheiding,  die  ook  heden  nog  Christenen  van  Chris- 
tenen afgezonderd  houdt,  verliest  althans  veel  van  z\jnevrees- 
sel^ke  hoogte;  w\i  gevoelen  ons  aangedreven  om  elkander  de 
broederband  te  reiken,  en  erkennen  de  hemelsche  waarheid 
klaarder,  dat  wij  ééae  groote  kudde  z\jn  van  ëënen  goeden 
Herder.  Die  Herder  was  met  de  z\jnen  en  is  nog  heden  met 
de  z\jnen.  Grel^k  H\j  in  z^'ne  vroegere  Gemeente  leefde,  zoo 
leeft  H\}  nog  in  haar.  Het  kerkelyk  leven  der  Christenen, 
voor  zooverre  het  in  cbbistus  zelven  beginsel  vindt ,  door  zyn 
Evangelie  en  Greest  werd  en  wordt,  bepaald  en  bestuurd  is, 
getuigt  van  den  Christus,  gel$k  het  schepsel  altyd  getuigt 
van  z^nen  Schepper:   de  geschiedenis  dus  van  dit  leven  — 


OESCHIEDSyiS  VAK  HBT  KEBKEL.  LEVEN  DER  CHBISTENE!^.    123 

dit  is  de  schoonste  vracht  welke  zij  draagt  —  brengt  ons 
mede  tot  de  kennis  van  den  ghbistus  zelven,  tot  de  aan- 
schouwing van  sijn  wezen  en  zijne  heerlijkheid ,  en ,  wat  het- 
zelfde is,  tot  de  liefde  en  aanbidding  van  zijn  heiligen  naam.** 
Wy  zien  verlangend  uit  naar  het  Tweede  Deel  dezer  Gre- 
schiedenis,  en  blijven  vurigl^'k  wenschen,  dat  den  Hoogleeraar 
XOLL  t\jd  en  kracht  geschonken  worden  om,  mocht  het  z^n, 
ook  de  laatste  twee  perioden  van  de  Greschiedenis  van  het 
kerkel^k  leven  zoo  grondig,  boei^end  en  stichtelijk  voor  ons 
volk  te  bewerken  als  hg  de  eerste  en  belangrijkste  gedaan  heeft. 


W^^nschappelijhê  Orondbeginselen  der  Theoretische  en  HUtoriache 
Paedagogie^  door  Dr*  J.  J.  de  oeldeb.  Txveede  Stuk*  Histo- 
rische Paedagogie.  Te  Deventer^  hij  A.  J.  van  den  Slgten- 
horst.  1855.  In  gr.  Svo.  220  bl.  ƒ2-: 

De  Faedagogih  als  Systeem.  Eene  Schets  van  ^J)r.  kasl  bosek- 
KBANZ.  Uit  het  Hoogduiiseh^  door  Dr.  J«  f.  babx.  Met  een 
Voorwoord  van  J.  de  bosoh  kexpeb  ,  Hoogleeraar  in  de  Regts- 
geleerdheid  te  Amêterdam.  Uitgegeven  ten  voordeele  der  In* 
rigting:  De  Vriend  van  Armen  en  Bvfken.  Te  Amsterdam  y  bij 
E.  S.  Witkamp.  1855.  In  gr.  Svo.  191  M.  ƒ  1  -  90. 

Het  onafscheidelijk  verband  van  Onderwijs  en  Opvoeding^  door 
H.  J.  LEMKES.  Te  Utrecht  y  bij  Kemink  en  Zoon.  1855.  In 
gr.  Svo.  60  W.  ƒ  :  -  60. 

De  opvoedkunde  deelt  met  sommige  andere  wetenschappen 
wier  toepassing  meer  onmiddellijk  het  praktische  leven  raakt, 
het  lot  van  meestal  als  eene  overtollige  zamenvoeging  van 
waarnemingen  te  worden  besehouwd.  Hetgeen  zij  leert  (zoo 
meent  men)  kan  even  goed,  ja,  veel  beter,  uit  de  ondervin- 
ding, die  beste  leermeesteres,  worden  verkregen,  en  men  be- 
hoeft om  vaardigheid  in  het  opvoeden  te  verkrijgen,  de  om- 
siachtige  redeneringen  en  bespiegelingen  der  paedagogen  niet 
te  volgen.  Voorzeker  is  tot  deze  beschouwing  maar  al  te  veel 
aanleiding  in  vroegere  en  latere  tijden  gegeven.  »Greene  litte- 
ratuur bevat  zoo  veel  oppervlakkigs  als  die  der  Paedagogie; 
kortzichtigheid  en  aanmatiging,  volslagen  gebrek  aan  kritiek 

10* 


124  Dr.  J.  J.   DE  GELDEH, 

ei^  decIamatoriBcbe  pronk  zgn  in  deze  litteratunr  meer  dan  in 
eenige  andere  aan  te  treffen.*'  Daarom  begroeten  w\j  des  te  meer 
met  yreagde  de  vemieawde  belangstelling  in  de  opvoedkunde 
en  de  leer  van  bet  onderwijs  welke,  nadat  deze  wetenscbap 
door  eene  vroegere  overdr^'ving  in  diskrediet  was  gevallen,  in 
onze  dagen  weder  bl^'kt  nit  de  voortreffelijke  gescbriflen  van, 
b.  V.,  een  palmeb,  thiebsch,  viket,  von  baumeb,  en  vele 
anderen.  Met  groote  ingenomenheid  kondigen  w^*  dan  ook  de 
drie  bovengenoemde  in  onze  taal  versebenen  geschriften  aan, 
o&cboon  de  beide  eerste  niet  met  onverdeelde  instemming.  ZQ 
bebben  elk  bunne  eigenaardige  roeping  en  verdienste.  Wy 
bebben  ze  met  opzet  in  die  orde  onder  elkander  geplaatst 
waarin  wiy  zonden  wenscben  dat  ze  gelezen  werden  door  elk 
die  in  de  opvoedkunde  naar  hare  wetenschappel^ke  beginse- 
len belang  stelt.  Alle  drie  bevelen  w\j  ze  als  hoogst  ver- 
dienstelijke,  maar  met  oordeel  des  onderscheids  te  gebruiken 
werken  aan. 

Het  werk  van  Dr.  de  geldeb  volgt  als  tweede  stak  op  de 
nTheoretiachê  beginselen'*  door  hem  in  het  eerste  ontwikkeld, 
doch  kan  ook  onafhankeiyk  daarvan  met  veel  vracht  als  eene 
schets  van  de  geschiedenis  der  paedagogie  worden  gebezigd. 
De  verdienstelijke  Auteur  deelt  niet  alleen  de  vrachten  van 
wetenschappel^k  onderzoek,  maar  ook,  wat  zQn  boek  vooral 
belangrijk  maakt,  van  eigen,  zich  over  eenige  jaren  uitstrek- 
kende ervaring  mede.  De  Paedagogie  (over  het  onderscheid 
tusschen  paedagogie  en  paedagogiek  weiden  wy  hier  niet  uit) 
is  hem  neene  wetenschap  welke  uit  ééae  eigenschap  die  den 
mensch  alleen  eigen  is,  een  bepaalden  kring  van  kundigheden 
afleidt,  die  allen  tot  één  en  hetzelfde  beginsel  teruggebracht, 
onmisbaar  zyn  om  den  mensch  boven  de  natuur  der  dieren  te 
verheffen".  Deze  nwetenschappeiyke  grondbeginselen"  z\jn  in 
twee  hoofd-afdeelingen  gesplitst.  De  eerste  bevat  de  ontwik- 
keling der  beerschende  paedagogische  voorstellingen  vóór  john 
locke,  wiens  denkbeelden,  om  hunne  groote  belangr^kbeid 
voor  de  na  hem  volgende  tgden,  met  broedere  uitvoerigheid 
door  den  S.  worden  medegedeeld.  De  tweede  stelt  het  ont- 
staan van  onafhankelijke  (??)  paedagogische  beginselen  en  stel- 
sels tot  op  onzen  t^d  voor.  Na  dit  en  eenige  andere  b^zon- 
derheden  van  zgn  behandelingsplan  in  de  Inleiding  te  hebben 
medegedeeld,  geefl  de  S.  eene  belangrijke  Igst  van  bronnen  over 


WETENSCB.  GBOKDBEG.  DER  THEOB.  EK  BISTOR.  PAEDAOOGIB.    125 

de  Greschiedenis  der  paedagogie,  in  vijftien  bladz^den ;  b\}  welke 
het  echter  jammer  is  dat  niet,  ten  behoeve  van  belangstel- 
lende minkandigen,  de  beste  of  merkwaardigste  dier  geschrif- 
ten door  eene  korte  kritiek  of  des  noods  alleen  door  een  *, 
gelijk  dat  in  andere  leerboeken,  vooral  Hoogduitsche,  ge- 
bruikel^'k  is,  worden  onderscheiden.  Daarop  vindt  men  in 
de  eerste  Afdeeling  achtereenvolgens  behandeld  de  losse  frag- 
menten van  opvoedingsbegrippen  nit  het  Oosten;  de  w^'sgee- 
rige  denkbeelden  over  de  opvoeding  bij  de  Grieken;  de  op- 
voedingsbegrippen onder  de  Komeinen;  in  de  MiddeZeenwen  (ge- 
lijk overal  in  plaats  van  het  juistere  Middeneeuwen  gespeld  wordt); 
en  van  de  Hervorming  tot  aan  den  Vrede  van  Munster.  De 
tweede  Afdeeüng  beschouwt  eerst,  om  bovengenoemde  reden, 
uitvoeriger  de  denkbeelden  van  johx  lockb;  daarna  de  latere 
en  tot  in  onzen  t\jd  elkander  afwisselende  paedagogische  be- 
ginselen en  stelsels  over  paedagogie  in  *t  algemeen;  de  phj- 
sieke  opvoeding,  en  de  Methode.  Men  ziet  dat  een  rgke  in- 
houd in  de  betrekkelyk  weinige  bladzijden  is  zamengebracht. 
Ofschoon  de  S.  te  recht  vooraf  verklaart  dat  men  geen  recht 
heeft ,  van  z^'ne  beknopte  voorstelling  uitvoerige  byzonderheden 
te  eischen,  weet  h\}  echter  doorgaans  aan  z\jn  verhaal,  ook 
door  aanhaling  van  proeven  uit  de  geschriften  der  verschil- 
lende paedagogen,  eene  boeiende  aanschouwelijkheid  te  geven; 
zoodat  het  geheele  werk  eene  zeer  aangename  lectuur  oplevert. 
Wat  de  S.  echter  aanmerkt  en  zelf  toepast  omtrent  het  mis- 
plaatst zjjn  van  levensberichten  in  eene  schildering  van  den 
voortgang  der  wetenschap,  houden  wy  alleen  voor  juist  in 
het  bepaalde  geval  dat  men  zich  reeds  meer  gevorderde  lezers 
voorstelt,  en  niet  meer  dezulken  die  in  de  hoofdzaken  der  te 
behandelen  wetenschap  nog  moeten  worden  ingeleid.  Hoe  zul- 
len deze  laatsten,  b.  v.,  pestalozzi*s  leerw^'ze  ten  volle  ver- 
staan, zonder  al  de  levensbijzonderheden  en  op  hem  werkende 
omgevingen  te  kennen ,  wier  invloed  zoo  duidelgk  in  zyne  leer- 
wö^e  spreekt?  Met  voorbijgaan  van  kleinere  bijzonderheden, 
moeten  wij  evenwel  opkomen  tegen  de  wijze  waarop  de  S. 
(bl.  45  en  volgg.)  aan  ptthagoras  en  z\jne  school  alle  paeda- 
gogische beteekenis  ontzegt.  Wjj  meenen,  niet  op  gezag  van 
latere  onbetrouwbare  Schrijvers,  maar  op  dat  der  geschiedenis 
vooral  van  de  omwentelingen  die  de  Fy thagoristen  in  verschil- 
lende  Staten   van  Groot-Griekenland  trachtten  tot  stand  te 


126  Dr.  KARL  BOSENKKAXZ, 

brengen «  dat  het  onderw\ja  van  dezen  geheünzinnigen  w^sgeer 
eene  allergewichtigste  aristokratiscli-Bapranaturalifltisehe  strek- 
king heeft  gehad ,  scherp  afstekende  tegen  het  rationalisme  van 
de  Sokratische  school.  De  st\jl  van  den  S.  is  doorgaans  niet 
deftig,  hier  en  daar  achteloos;  doch  voor  het  werk  als  geheel 
beschouwd  zyn  w\}  hem  grooten  dank  schuldig. 

Kan  dit  laatste  ook  van  het  tweede  der  boven  aangekon- 
digde geschriften  worden  gezegd?  Een  werk  van  den  diep- 
zinnigen  en  geestvollen  rosenkrakz  heeft  aanspraak  op  on- 
derscheiding; te  meer  wanneer  een  man  als  db  bosch  ksmpeb 
het  inleidt.  Maar,  onafhankelijk  nog  van  den  inhoud  van  het 
boek,  moeten  w\j  verklaren,  nog  nimmer  eene  zoodanige  ver- 
taling te  hebben  gelezen.  Zij  is  letterlyk  van  den  beginne 
tot  het  einde  niet  anders  dan  Hoogduitsch  met  Nederdoitsche 
taalvormen  en  uitgangen;  en  het  is  ons  onmogelijk  daarover 
een  even  verschoonend  oordeel  te  vellen  als  de  Hoogleeraar; 
die  overigens  zelf  ons  (om  met  bbets  te  spreken)  ndoor  *t  oor 
boort  met  dat  afgr^'s*l^k  »Voorwoord**.  Het  boek  is  alleen 
verstaanbaar  voor  hen  die  kennis  genoeg  van  de  Hoogduitsche 
taal  bezitten  om  zelve  uit  des  Vertalers  woorden  die  van 
bosenkrAlKZ  te  kunnen  opmaken.  Trouwens,  ook  dezulken 
alleen  zullen  in  staat  zijn  den  inhoud  op  zich-zelf  af  te  zon- 
deren van  de  aan  begel*8  school  ontleende  rangschikkingen 
der  begrippen  en  uitdrukkingen;  waarom  w\j  het  betreuren 
dat  sommige  zinsneden  uit  de  toelichtingen  der  ^  z\jn  weg- 
gelaten. Dat  deze  toch  nvoor  het  Nederlandsch  publiek ,  zon- 
der nadere  toelichting,  geheel  onverstaanbaar  of  niet  genoeg- 
zaam duidelijk  waren**,  is  een  bezwaar  dat  wel  ophetgeheele 
werk  zal  toepasseiy k  z^'n ,  en  dat  overigens  had  moeten  leiden 
tot  in  plaats  stelling  van  Nederlandsche  voorbeelden  in  plaats 
van  de  Hoogduitsche,  in  de  op  zich-zelve  hoogst  belangrijke, 
maar  voor  het  Nederlandsch  publiek,  in  *t  algemeen  genomen, 
onverstaanbare  toelichtingen. 

De  Hoogleeraar  geeft  verder  eene  korte  schets  van  bosex* 
KBA.NZ*  leven  en  voornaamste  werken,  en  daarop  eene  be- 
schouwing van  z^jne  hoofddenkbeelden,  die  wy ,  om  hare  een- 
voudige juistheid,  ter  toelichting  van  het  boek  en  den  Schry- 
ver,  hier  overnemen: 

»Het  gewichtig  bezwaar  tegen  de  filosofie  van  BBGEL,alsof 
de  geest  [eerst]  in  do  geschiedenis  tot  bewustheid  komt  en 


DK  PAEDAOOGIK   ALS  STSTEEM.  127 

geene  onveranderlyke  volkomenheid  in  zich  zelf  bezit,  ia  wel 
niet  toepasBelijk  op  de  wijsbegeerte  van  BOSSirKBANZ,  maar  er 
is  toch,  naar  m\jn  inzien,  te  veel  van  dat  znurdeesem  in  z\jn 
stelsel  overgebleven.  De  ware  wereldbeschonwing,  die  het  Evan- 
gelie leert,  is,  dat  God  regeert:  dat  de  eenheid  van  God  en 
mensch  in  jezus  chbistus  volkomen  werd  verwezenlijkt:  dat 
de  Geest  des  levens,  dien  de  Heiland  zond  als  plaatsvervan- 
ger, de  menschel^ke  maatschapp^'  opvoert  tot  steeds  hoogere 
volmaking.  Het  Christendom  is  hierdoor  de  godsdienst  der 
vrijheid  en  der  zelfstandigheid.  De  toepassing  van  deze  waar- 
heid op  de  wereldgeschiedenis  vordert,  dat  men  erkent  dat  G^d 
aan  elk  z^ne  eigene  bestemming  schenkt,  om  in  z^nentjjdhet 
geesteiyk  leven  te  doen  zegevieren  over  het  heidensche  of  zin- 
nelijke element,  dat  den  mensch  eigen  is  voor  dat  hij  tot  het 
geestelijk  leven  wordt  opgewekt.  B\}  deze  Evangelische  wereld- 
beschouwing wordt  de  vrijheid  van  God  en  de  vrijheid  van 
den  mensch  veel  meer  geëerbiedigd  dan  b\j  het  processuaUsme 
van  den  wereldgeest,  dat  uit  de  w^'sbegeerte  van heqel,  naar 
mijn  inzien ,  nog  te  veel  in  het  werk  van  bosenkbanz  heerscht. 
Dit  bezwaar  neemt  echter  niet  weg,  dat  de  Hegeliaansche  we-' 
reldbeschouwing,  en  nog  veel  meer  de  gezuiverde  van  bosbk- 
KBAKZ,  zeer  vele  opmerkeiyke  waarheden  aan  den  dag  brengt, 
die  echter  eerst  haar  volle  licht  ontvangen  wanneer  men  ze 
aanneemt  ab  bewijzen,  met  welk  eene  orde  de  vr^e  God  in 
de  vr^je  menschen  het  Bgk  der  liefde  en  waarheid  werkt.*' 

Na  een  hoogst  belangrijk  Voorbericht  van  den  Schr\jver- 
zelven,  waarin  h\j  onder  den  indruk  der  revolutie-stormen  van 
1848  het  plan,  den  b^zonderen  aard,  en  de  actualiteit  van  dit 
zijn  werk  beschrijft,  behandelt  hij  de  Paedagogiek  als  weten- 
schap in  drie  deelen.  Het  eerste  ontwikkelt  het  algemeen  be- 
grip van  opvoeding.  Het  tweede  w\jst  de  b^zondere  momenten 
aan  in  welke  het  algemeene  werk  der  opvoeding  zich  beweegt. 
Het  derde  geeft  de  verschillende  stelsels  op,  door  welke  het 
algemeen  begrip  naar  z^'ne  bijzondere  elementen  in  een  be- 
paalden t\jd  kan  of  zal  verwezenlijkt  worden.  Niemand  late 
zich  van  de  lezing  van  dit  werk  afschrikken  door  het  afge- 
trokkene  van  deze  indeeling.  Men  zal  het  niet  kunnen  door- 
lezen zonder  getroffen  te  worden  door  den  rijkdom  van  prak- 
tische wenken  en  voorbeelden  dien  men  gaandeweg  in  deze 
bladzgden  ontmoet,  en  vooral  van  denkbeelden  die  zich  in  ons 


128  H.  J.   LEMKESi 

onwillekeurig  als  verdere  toepassingen  van  liet  door  den  S. 
aangeduide  ontwikkelen.  Ten  slotte  zij  nog  de  inrichting:  nDe 
Vriend  van  Armen  en  Rijhen\  ten  wier  behoeve  dit  werk  is 
uitgegeven,  en  ook  haar  met  den  aanvang  van  dit  jaar  ver* 
schenen  nVoïkahlaéC\  aan  de  warme  belangstelling  van  alle 
menschenvrienden  aanbevolen. 

Klein  in  omvang,  maar  r^k  in  ware  en  schoone  gedach- 
ten is  het  derde  der  hier  boven  genoemde  geschriften.  Het 
maakt  niet  op  gelyke  w\jze  als  de  beide  voorgenoemde,  op 
wetenschappelijkheid  aanspraak.  En  toch  beweren  w^  gems- 
teiyk  dat  de  Christen  die  van  *t  paedagogisch  belang  zgner  ge- 
loofsovertuiging niet  onkundig  is,  in  de  beide  vorige  boeken  met 
ons  slechts  hoogst  nuttige  en  belangvolle  detaiU  en  gewichtige 
voorbereidingen  zal  kunnen  erkennen,  terwijl  de  bezielende 
adem  des  Christel^jken  geloofs  eerst  aan  alle  vraagstukken  hare 
ware  oplossing  en  slotsom  geven  kan.  De  aanleiding  tot  het 
ontstaan  van  dit  voortreffelijk  geschrift  was  de  uitnoodiging, 
door  eene  vereeniging  van  Predikanten  in  1852  aan  den  Ne- 
derlandschen  onderw\jzersstand  gedaan  tot  het  inzenden  van 
een  geschrift:  » daartoe  strekkende,  om  met  eenvoudigheid,  maar 
op  degel^'ke  w^ze,  zoo  wel  op  algemeen  zielkundige  als  op 
paedagogische  en  Christelijke  gronden,  de  volstrekte  onafschei- 
delijkheid te  betoogen  van  onderwas  en  opvoeding". 

De  uitkomst  van  deze  oproeping  en  het  oordeel  over  de  in- 
gekomen antwoorden  z\jn  in  1853  en  1854  door  de  dagbladen 
en  het  T\jd8chrift  Erjist  en  Vrede  openbaar  gemaakt.  De  Heer 
LEUKES,  onderw^'zer  te  Aarlanderveen ,  was  de  steller  van  het 
bestgekeurde  antwoord.  Wij  vereenigen  ons  volkomen  met 
z\jne  grondstellingen  en  resultaten.  Wanneer  L.  de  opvoeding 
als  een  »tot  God  brengen"  omschrijft,  en  daarentegen  Yerklsi&ri 
dat  i)die  opvoeding  welker  ideaal  is  het  menschel\jke  in  den 
mensch  te  ontwikkelen ,  eigenl^'k  niet  meer  doet  dan  het  booze 
te  vervormen  zdö,  dat  het  goed  schijnt"  —  zoo  is  wel  onze 
meening  dat  van  eene  tegenstelling  tusschen  deze  beide  geene 
sprake  is  voor  wie  gelooft  dat  de  mensch,  naar  Gtids  beeld 
geschapen,  dat  beeld  ook  door  de  zonde  niet  verloren,  maar 
misvormd  en  als  ware  *t  naar  eene  verkeerde  z\jde  toegewend 
heeft;  doch  w\j  meenen  dat  hieromtrent  tusschen  ons  slechts 
een  woorden-verschil  bestaat.  De  S.  heeft  de  slotsom  van  zy  n 
onderzoek  op  de  beide  laatste  bladzyden  in  een  doidelyk  over- 


HET  OXAPSCHEIDELIJK  VEBBA!TD  VAK  ONDERWIJS  EK  OPVOEDING.  129 

Eicht  zamengetrokken.  Wil  men  die  slotsom  kennen,  men 
hoore  hem  (bl.  26)  de  niet-Christelijke  opvoeding  van  de  Chris- 
telijke onderscheiden.  Dat  onderscheid  wordt  niet  daarin  ge- 
steld dat  de  laatste  verder  gaat  of  spoediger  het  doel  bereikt; 
maar  het  Christendom  moet  het  begin,  het  midden  en  het 
einde  van  alle  opvoedingswerkzaamheden  uitmaken.  Het  Chris- 
tendom is  n^et  de  verste  ontwikkeling  van  liet  bestaande,  maar 
daarstelling  van  het  niet  bestaande,  opdat  het  bestaande  in 
waarheid  zou  kunnen  bligven  bestaan.  Bl.  30:  Het  onderwijs 
een  van  de  vele  vormen  daarstellende  onder  welke  de  opvoe- 
ding te  voorschyn  treedt,  zoo  zal  de  loochening  van  het  ver- 
band tusschen  opvoeding  en  onderwys  gelijk  staan  met  de  be- 
wering dat  een  persoon  die  eet,  niet  meer  dezelfde  persoon  is 
als  hij  drinkt.  Het  onderwijs  zelf  is  opvoeding,  al  is  het  de 
opvoeding  niet.  Onderwijzen  is:  opvoeden  door  onderwijs. 
Ook  wordt  de  opvoedende  strekking  van  al  het  bgzonder  on- 
derwas door  den  S.  aangewezen,  en  elke  soort  van  tot  de 
opvoeding  vereischte  kundigheden  in  hare  waarde  toegelicht. 
Om  eene  bekende  verdenking  te  voorkomen  welke  zeer  alge- 
meen op  des  S.  godsdienstige  richting  kleefl,  kunnen  wij  niet 
nalaten,  de  wijjze  te  vermelden  op  welke  hij  (bl.  33,  34)  den 
waren  onderwgzer,  benevens  met  alle  andere  noodige  boeken, 
ook  met  de  H.  Schrift  werkzaam  ziet.  Zulk  een  onderwijzer 
heefl,  indien  er  maar  veel  liefde  tot  God  en  den  naaste  in 
het  hart  is,  juist  daarom  weinig  voorschriften  noodig  hoe  h\ï 
dat  boek  aanwenden  moet.  H\j  zal  het  niet  gebruiken  om 
sectehaat  en  liefdeloosheid  aan  te  kweeken;  want  hij  weet  dat 
het  Woord  juist  daartoe  strekt  om  door  de  Liefde  te  hereeni- 
gen wat  door  het  verzaken  der  Liefde  gescheiden  is.  En 
daarom  wenscht  hij  dat  zijne  leerlingen  eenmaal  zullen  bely- 
den:  »Wij  hebben  Hem  lief,  omdat  H^  ons  eerst  lief  gehad 
heefl**.  Hij  zal  het  niet  gebruiken  om  waarheden  zoogenaamd 
leerstellig,  of  liever  als  een  stel  van  leerstukken,  in  hun  hoofd 
op  te  tassen;  want  hij  weet  dat  alle  leerstukken  niet  anders 
zijn  dan  de  moraal  der  geschiedenis,  zoodat  hij  het  leerstuk 
der  verzoening  van  de  wereld  met  God  aan  zyne  leerlin- 
gen verkondigt  door  hun  mede  te  deelen  de  geschiedenis  van 
den  kruisdood  onzes  gezegenden  Verlossers.  Hij  zal  het  niet 
gebruiken  om,  in  zwartgallige  wraakzucht  tegen  de  wereld, 
uit  te  varen  tegen  al  wat  zij  oplevert;  maar  h\j  bewast  door 


130       H.  J.  LBMKES,  HET  0N/LF8GHEIDELUK  VEBRAXD,  EXZ. 

het  verhaal  van  de  overgave  des  Zoons  van  God  dat,  om  ons 
heil  tot  stand  te  brengen,  al  de  werelden  te  zamen  niet  toe- 
reikend zyn;  dat  men  daarom  eerst  moet  trachten  naar  het- 
geen het  gewichtigste  is,  namelijk  het  koningr^k  (xods,endat 
daarna  en  daarmede  alle  dingen  ons  toegeworpen  worden»  Ih«> 
tegendeel,  h\j  sal  dat  boek  gebruiken  om  de  kinderen  te  plaat- 
sen in  de  rechte  verhouding  tot  God  boven  hen,  opdat  z\j 
daardoor  komen  mogen  op  hun  waar  standpunt  met  betrek- 
king tot  hetgeen  naast  en  beneden  hen  is,  namel\jk  even- 
mensch  en  natuur;  h\j  zal  als  een  recht  wetenschappelük  on- 
derw^zer  dat  boek  aanwenden,  opdat  z^jne  leerlingen  tot  dii 
wetenschapsbeginsel  geraken  mogen,  dat  dj  den  Heer  vreezen. 
Wy  bevelen  de  drie  besprokene  boeken  met  aandrang  aan 
ieders  belangstelling  aan.  Men  leere  uit  het  eerste,  hoe  vele  ver- 
schillende denkbeelden  over  opvoeding  en  opvoedkunde  elkan- 
der in  vroegere  en  latere  t^'den  en  b\j  de  onderscheidene  vol- 
ken hebben  afgewisseld.  Men  zie  in  het  tweede,  hoe  alle 
denkbeelden  over  de  opvoeding  tot  een  schoenen  zamenhang 
en  ordelijke  rangschikking  kunnen  worden  gebracht.  Men  be- 
gr\jpe,  naar  de  beginselen  van  het  derde,  uit  de  ervaring  en 
het  leven,  van  w&ar  op  al  deze  denkbeelden  en  stelsels  het 
rechte  licht  valt,  dat  ze  niet  alleen  met  zich-zelve,  maar  met 
'smenschen  ware,  naar  Gods  Woord  gekende  natuur  en  be- 
stemming doet  zamenhangen.  j.  h.  g. 


Choüla.nt's  Handboek  der  bijzondere  ZUhtekunde  en  Oenezinge- 
leer  van  den  Menech*  Naar  den  vijfden  druk  nogmaals  op 
nieittv  bewerkt  door  Prof,  Dr,  H.  e.  richter,  in  het  Neder* 
dttUsch  overgebragt  door  Dr*  L.  AU  gohen.  Tweede  DeeU 
Te  Groningen^  bij  J.  B.  Wolters.  1855.  In  gr,  8vo,  IV  en 
673  W. 

Van  den  lof,  aan  het  Eerste  Deel  toegekend  (December  1854, 
bl.  697),  behoeft  de  berigtgever,  b\j  de  aankondiging  van  dit 
Tweede  en  laatste  Deel,  niets  terug  te  nemen.  Integendeel  is 
de  inhoud  er  van  even  belangr\jk,  en  bl\)kt  aan  de  onderwerpen, 
die  er  den  inhoud  van  uitmaken ,  dezelfde  vl^t  en  zorgvuldigheid 
besteed  te  z\jn«  Nadat,  namel\)k,  de  ziekten  van  het  vaat- 
en  zenuwstelsel  (de  Angto-pathieén  en  Neuro^athieën)  in  het 


Dr.  L.  ALI  00HE!7,  CHOULAJTT*S  HANDBOEK,  ENZ.  131 

Eerste  Deel  waren  afgehandeld,  bleyen  voor  dit  Tweede  de 
Splanckno^patkieën  ter  behandeling  over.  Deze  laatste  worden 
alB  ziekten  ran  het  hnid-  en  slijmvlies-stelflel  omschreven, 
dewijl  de  nitdrukking  ingewanda^giehten  ligt  tot  misverstand  had 
kunnen  leiden  en  ook  te  beperkt  zou  geweest  z\jn«  Daar,  na- 
melijk, alle  in  de  borst^,  bnik-  en  bekken-holte  besloten  or- 
ganen als  zoo  vele  verlengsels  en  uitstnlpingen  der  sl^mvlies- 
plaat  beschouwd  worden,  zoo  omvat  de  eerste  Afdeeling  der 
SplanchnO''patkUën  bijna  alle  ziekten  die  aan  het  slijmvlies- 
stelsel  in  het  algemeen  (als  Katarrhenf  Croupen  en  Aphthen)^ 
of  in  het  by zonder  aan  het  ademkaUnga^stelsel^  aan  dat  der 
êpifsvertering  en  aan  het  Helsêl  der  piê^afacheidende  en  der  ge^ 
dachtaorganen  eigen  z\jn.  Zoo  bl\jkt  derhalve,  dat  de  bena- 
ming eiehten  wm  het  aI£ftnvUea''atelael  in  de  allermimste  betee- 
kenis  wordt  opgevat,  en  dat  dien  ten  gevolge  onder  de  ziek- 
ten der  ademhalings-organen  niet  slechts  de  bronchitia^  de  Aoe- 
marrhagia  ptdmonum  en  andere  ziekten  van  het  slijmvlies,  maar 
ook  de  pneumonie  f  de  pleuritia  en  de  pleurüiache  exaudcUenwoT" 
den  afgehandeld.  Of  het  echter  wel  consequent  z\j,  dat  de 
Schryver  tot  die  zelfde  Afdeeling  ook  den  kramp  der  aiem- 
apleet^  den  kinkhoeat  en  het  aathma^  en  tot  het  slijmvlies-stelsel 
der  spysverterings-organen  de  oardialgie  gebragt  heeft,  moeten 
w^  betw^'felen,  daar  het  ons  voorkomt,  dat  het  redematiger 
geweest  zoude  zyn,  die  laatstgenoemde  ziekten  onder  de  J^Tduro- 
pathieên  te  rangschikken,  zoo  als  insgelgks  de  longtering  onder 
de  dyakraaieën  eene  meer  natuurlijke  plaats  zou  gevonden  heb- 
ben. Een  noodzakel\ik  gevolg  toch  van  de  tegenwoordige 
oekonomie  van  het  boek  is,  dat  de  Schr^ver  meer  dan  ëëns 
op  hetzelfde  onderwerp  moet  terugkomen  en  zich  somt^dsaan 
herhalingen  schuldig  maken.  Zoo  worden,  b.  v.,  onder  de 
dgakraaieën^  die  den  inhoud  van  het  vierde  Hoofdstuk  der 
eerste  Afdeeling  (over  de  Angio-patkiedn)  uitmaken,  zoo  wel 
de  tuberkel  en  skrofelziekten  als  de  teringen  in  het  alge- 
meen behandeld,  terwijl  de  longtering,  gel\jk  wij  zoo  even 
opmerkten,  onder  de  ziekten  van  het  ademhalings-stelsel  be- 
sproken wordt.  Hieruit  blijkt  op  nieuw  de  groote  moeijelijk- 
heid  die  in  het  ontwerpen  van  eene  geschikte  nosologische 
rangschikking  gelegen  is.  Ook  de  Tweede  Onderaf deeUng^  die 
bet  uitgestrekt  gebied  der  huidziekten  omvat,  kan  daarvoor  ten 
bewgze  dienen.    De  v\jf  groepen  toch,  waaronder  al  de  huid- 


132       Dr.  L.  AU  coHEx,  choulant's  handboek,  enz. 

ziekten  gerangschikt  worden,  steunen  op  zeer  verschillende 
grondslagen,  en  kunnen  daarom  niet  wel  voor  streng  syste- 
matisch gehouden  worden.  Reeds  de  benamingen  dier  groepen 
(nmiliaria-achtige  huidziekten,  roosachtige  huidziekten,  be- 
smettel^'ke  uitslagkoortsen,  herpes-achtige  huidziekten , ziekten 
van  het  behaarde  gedeelte  van  het  hoofd")  toonen  aan,  dat 
de  Schry  ver  beurtelings  den  vorm  en  het  algemeene  voorko- 
men, de  natuur  of  geaardheid,  de  wyze  van  uitbreiding  of 
verspreiding  over  de  oppervlakte  en  de  zitplaats  op  een  be- 
paald ligchaamsdeel,  tot  den  grondslag  z\|ner  verdeeling  ge- 
maakt heeft.  Een  noodzakel^k  gevolg  dier  handelw^'ze  was, 
dat,  b.  V.,  tot  de  derde  groep  uitslagkoortsen  van  den  meest 
verschillenden  vorm  gebragt  worden,  en  dat  onder  deze  (be- 
smettelijke, met  koorts  gepaard  gaande  huidziekten)  ook  de 
varicellen  of  valsche  pokken  gerangschikt  worden.  B\j  deze 
en  andere  aanmerkingen,  die  op  het  verdienstemk  werk  van 
den  Hoogleeraar  b.  gemaakt  kunnen  worden,  moet  men  ech- 
ter in  het  oog  houden  dat  de  Schr^ver  er  steeds  naar  ge- 
streefd heeft,  om  het  overzigt  over  den  r\jken  inhoud  der 
»B\jzondere  Ziektekunde  en  Grenezingsleer  van  den  Mensch*' 
zoo  gemakkeiyk  mogelgk  te  maken,  en  dat  hy  gaarne  van 
de  streng  logische  consequentie  het  een  en  ander  heelt  willen 
opofferen,  als  dit,  b\j  de  behandeling  van  z\jn  onderwerp,  voor 
eene  duidelijke  en  geleidelijke  ontwikkeling  z^ner  denkbeelden 
gevorderd  werd. 


Études  sur  THIstoire  de  THumanitë,  par  p.  laürent,  Frofes- 
seur  k  TUniversitë  de  Gand.  Le  Christianisme.  A  Gand 
et  Paris,  chez  H*  Hoste  et  A.  Durand.  1855.  In  gr.  Svo. 
548  W. 

Dit  boek  is  slechts  een  vierde  Deel  van  des  S.  Histovre  du 
drtnt  des  gens  et  des  relations  intemationales  y  1850.  Daar  hjj 
zich  eigenlijk  niet  had  voorgesteld,  eene  geschiedenis  van  het 
Volkenrecht  te  schrijven,  maar  van  de  Menschheid,  beschouwd 
als  voortgaande  en  zich  ontwikkelende  tot  »de  Eenheid**  — 
zoo  heeft  hij  een  algemeener  titel  gekozen.  In  de  eerste  drie 
Deelen,  over  het  Oosten  y  Orxehetdandy  ea  Rome^  heeft  hQ 
de  oude  wereld  als  eene  voorbereiding  tot  het  Christendom 


P.  LAURENT,   ÉTUDES  SUR   L*HISTOIBE   DE   L^HüMAXITlS.    133 

beschouwd.  Dit  vierde  bescLoawt  bet  Christendom  slechts 
tot  aan  de  T^'fde  eeuw.  In  de  volgende  Deelen  zal  gehan- 
deld worden  over  de  Barbaren  en  het  Katholicisme ,  over  het 
Pauadwi  en  het  Keuerrif k^  over  het  Leenstelsel  en  de  Kerk*  Des 
Schr^vers  inzichten  z\jn  over  de  gewichtigste  punten  de  volgende: 
nDe  IUddeneeuwen  zgn  beurtelings  door  de  woest-revolatio- 
nure  filosofen  der  18*  eeuw  te  laag,  en  door  de  reactionairen 
van  onzen  t\jd  te  boog  geschat.  Het  verleden  is  evenmin  bet 
absolute  kwaad  als  het  ideaal.  Het  ideaal  is  nooit  achter  ons, 
maar  vóór  ons  gelegen.  Wat  onze  hedendaagsche  beschaving 
betreft,  z\j  dankt  haren  oorsprong  zoo  wel  aan  het  Germaansch 
en  Bomaansch  Heidendom  als  aan  bet  Christendom.  Dit  laat- 
ste toch  heeft  zich  politisch-onvermogend  betoond,  daar  het 
noch  behoefte  aan,  noch  gevoel  voor  burgerlijke  vr\jheid  heeft* 
Het  aanvaardt  slavemy  en  tyrannie,  daar  het  uitsluitend  den 
inwendigen  toestand  des  menschen  behartigt.  Het  begrijpt 
niet  dat  de  godsdienstige  vrijheid  en  gel\jkbeid  onvolledig  en 
onvruchtbaar  blijven  zoo  lang  de  ketenen  van  den  slaaf  niet 
gebroken  zgn  en  de  menschelijke  waardigheid  niet  geëerbie- 
digd en  gewaarborgd  is*  De  Germanen  nu  hadden  dit  krach- 
^^g  gevoel  van  persoonlijkheid,  van  vrijheid  en  eer,  dat  aan 
de  Ouden  en  aan  het  Christendom  ontbrak.  Alzoo  hebben  onze 
politieke  instellingen  hare  bakermat  in  de  bosschen  van  Ger- 
manië.  Het  Christendom  heeft  de  eenheid  van  Grod  en  Mensch, 
die  het  doel  der  toekomst  is,  niet  kunnen  bewerken,  maar 
steeds  het  eene  van  deze  twee  bestanddeelen  der  Eenheid  voor 
het  andere  verminkt.  Evenmin  de  eenheid  tusschen  Men- 
schen en  Menschen,  daar  het  denkbeeld  van  de  Openbaring 
altgd  eene  grenslijn  tusschen  den  geloovige  en  den  niet-geloo- 
vende  heeft  getrokken.  Noch  ook  de  eenheid  tusschen  de 
broederen  zelve,  daar  de  Christen  z^'ne  broederen  slechts  om 
Grods  wille,  niet  om  hunner  zelfs  wille  lief  heeft.  Toch  heeft 
de  Voorzienigheid  aan  het  Christendom,  in  weerwil  van  zijne 
kxachteloosheld  op  zichzelve,  een  groot  aandeel  in  den  voort- 
gang des  menschdoms  naar  de  ware  Eenheid  opgedragen.** 

De  Schrijver  toont  groote  belezenheid  in  de  oude  Kerk- 
vaders en  latere  Geschiedschryvers,  ofschoon  h\j  ook  gedurig 
het  Leven  van  Jexus^  van  stbAlUSS,  en  piebbb  lebodx  als  his- 
torische autoriteiten  aanhaalt.  Als  de  beste  gedeelten  van  het 
boek  onderscheiden  wij  de  aanwijzing  hoe  het  Volkenrecht  in 


134    P.  LAUREJÏT,   ÉTUDES  SDR  L'HISTOIEE  DK  L^HUJUTOTÉ. 

zjjne  alomvattende  hedendaagsche  beteekenia  eerst  met  en  door 
het  Cbristendom  ontstaan  is  (p.  169 — 187);  die  van  den  in- 
vloed des  Ghristendbms  op  de  Bomeinsclie  wereld  (p.  289 — 359); 
de  ontwikkeling  van  de  wijsbegeerte  van  obigsnes  en  augus- 
TIKUS;  de  belangwekkende  te  zamenstelling  van  de  denkbeel- 
den der  onde  Kerkvaders  omtrent  de  wereldgeschiedenis  in 
hare  betrekking  tot  den  voortgang  van  het  Godsrijk,  en  de 
ontwikkeling  (p.  395 — 407)  hoe  de  leer  der  IncamcOie,  of- 
schoon door  den  S.  zelven  verworpen,  echter  ten  allen  tQde 
door  de  Kerk  te  recht  als  haar  levensbeginsel ,  met  hetwelk 
z\{  staat  of  vallen  moet,  verdedigd  is.  Het  geheel  van  dit 
werk  echter  is  een  leerr^k  bewijs,  hoe  ook  uitgebreide  kun- 
digheden het  ongeloof  niet  tegen  oppervlakkigheid  en  de  zon- 
derlingste mbvattingen  vry waren;  en  tevens  voor  de  Chris- 
tenheid, zoo  zij  het  wil  aannemen,  eene  aanleiding  tot  diepe 
beschaming  en  zelfverwijt.  Zoo  gedrochtelijk  toch  als  door 
dezen  overigens  zoo  geleerden  Schrijver  en  zoo  vele  anderen, 
kon  de  Christelijke  waarheid  niet  worden  misverstaan,  indien 
de  Christel^ke  Kerk  niet,  door  hare  verheven  Groddelijke  be- 
stemming zoo  gebrekkig  te  verwerkel^ken ,  dergel^ken  laster 
had  mogelijk  gemaakt.  Ook  by  den  aanblik  van  deze  J^^^tM^ 
de  tHUtoire  is  onze  indruk  eene  diep  beschaamde  herdenking 
aan  hetgeen  kixosley  in  z^ne  nHypatia''  den  vromen  abt 
PHUJiiCMOX  in  den  mond  legt:  nlndien  de  Christelijke  Kerk 
ook  slechts  ëtfnen  dag  zich  vertoonde  gel\jk  z\j  naar  hare  be- 
stemming wezen  moest,  de  geheele  wereld  zou  terstond  tot 
haar  bekeerd  z\jn".  o. 


Verslag  van  de  Koninklijke  Nederlandeche  TentoonsteVJing  van 
Landbouw  te  Arnhem^  uitgebragt  aan  Zijne  Majesteit  den  Ko^' 
mng  door  de  Centrale  Commissie.  Te  Zwolle^  hij  W.  E,  J. 
Tjeenk  Willink.  1855.  In  roijaal  %vo.  VIII  en  148  W.  ƒ  8  -  60. 

In  Maart  1854  verscheen  het  Programma  der  Tentoonstel- 
ling van  » Voortbrengselen  van  -  en  Werktuigen  voor  den  Land- 
bouw uit  het  geheele  Eyk  en  z\jne  Overzeesche  bezittingen", 
welke  volgens  het  besluit  des  Koniogs  in  October  van  datzelföe 
jaar  te  Arnhem  moest  plaats  hebben.  In  dat  Programma 
werden  allen,  die  in  Nederland  of  zyne  Koloniën  woonachtig 


YBB8LA.G,   EXZ.  135 

z^'n,  aiigenoodigd  om  voorwerpen,  tot  den  Landbouw  betrek- 
kelijk, in  te  zenden,  terw^'1  Z.  M. de  Koning  goedgunstig  Me- 
dAÜies  en  Gretaigschrifien  beschikbaar  gesteld  had  voor  de  best 
gekeurde  der  ingezonden  voorwerpen.  De  regeling  der  Ten- 
toonstelling was  opgedragen  aan  eene  Centrale  Commissie,  be- 
staande uit  de  Heeren:  w.  a.  Baron  scmioiBLPEimircK  van 
BRB  OUB,  te  Voorst,  als  Voorzitter,   Mr.  j.  j«  a.  a.  Baron 

VAX  PALLAITDT  TAK  WBSTEBVOOBT,  en  O.  H*  ANDBSS,    als  Bar- 

gemeester  en  Wethouder  der  stad  Arnhem,  Jhr.  Mr.  i>.  b. 
osvEBS  BETVOOT,  te  Botterdam,  w.  J.  woltesbeek,  te  *s  Grra- 
venhage,  en  Dr.  j.  wttewaall,  te  Voorst,  als  Secretarissen, 
en  8.  D.  wucKBBHELD  BiSDOK,'te  Amhem,  als  Penningmeester. 
Doch  behalve  deze  Centrale  Commissie  waren  uit  elke  Pro- 
vincie van  het  B\jk  eenige  invloedr\jke  mannen  door  Z.  M. 
benoemd  tot  leden  der  Algemeene  Hoofd-Commissie,  ten  einde 
de  Tentoonstelling  in  alle  oorden  van  het  Land  ondersteuning 
en  medewerking  mogt  ondervinden,  en  de  inzenders  alom  de 
noodige  inlichtingen  konden  verkrijgen.  Het  liet  zich  ver- 
wachten dat  dergel^'ke  Algemeene  Tentoonstelling,  uitgegaan 
van  het  Doorluchtig  Hoofd  der  Begering,  aangemoedigd  door 
aanzienlijken  uit  alle  oorden  des  Bgks,  in  vele  opzigten  Inister- 
rgk  zou  E^n.  En  werkelijk  heeft  ook  de  uitkomst  allezins  aan 
de  verwachting  beantwoord,  niettegenstaande  de  lage  water- 
stand onzer  rivieren,  en  de  vertraagde  aankomst  der  Oost- 
Indische  producten  de  Tentoonstelling  deden  verstoken  bleven 
van  vele  voorwerpen  die  haar  gewis  zouden  opgeluisterd  hebben. 
Wie  die  Tentoonstelling  bezocht  heeft,  zal  zeker  met  ons  opgeto- 
gen zgn  geweest,  niet  alleen  over  de  talrijke  en  schoone  voort- 
brengselen van  Landbouw,  welke  het  groote  gebouw  Musis 
Saarum  (byna  4  bunder  oppervlakte)  nog  te  klein  deden  ajn 
voor  het  ingezondene,  maar  ook  over  den  keurigen  smaak 
waarmede  alles  gerangschikt  was,  en  de  zorg  waardoor  zoo 
veel  mogel\jk  aan  elk  voorwerp  eene  voordeelige  plaats  was 
gegeven.  Z.  M.  de  Koiging  heeft  dan  ook  b\j  een  herhaald 
bezoek  dezer  Tentoonstelling,  Hoogstdeszelfs  tevredenheid  daar- 
over aan  de  Commissie  betuigd,  en  men  mag  met  regt  ver- 
wachten, dat  deze  Tentoonstelling  nuttig  is  geweest  voor  de 
ontwikkeling  van  den  vaderlandschen  Landbouw;  dat  de  zaden, 
hier  uitgestrooid,  welig  mogen  ontkiemen  en  r\|kel^k  vruchten 
voortbrengen. 


13G  VERSLAO 

Het  is  ons  een  genoegen  hiervan  te  kannen  melding  maken 
bQ  de  aankondiging  van  bet  ons  toegezonden  Verslag  van  deze 
Koninkl^'ke  Nederlandscbe  Tentoonstelling  van  Landbouw,  nit- 
gebragt  aan  Z\jne  Majesteit  den  Koning  door  de  Centrale  Com- 
missie. Dit  Verslag  I  door  de  bekwame  band  van  Dr.  J.  wtte- 
WAALL  bewerkt  —  een  boekdeel  van  148  bl.  royaal  8vo.| 
kearig  uitgevoerd  en  met  157  meerendeels  uitmuntende  afbeel- 
dingen versierd,  hetgeen  den  Uitgever  w.  e.  j.  tjeenk  willink 
te  Zwolle  allezins  eer  aandoet  —  is  in  alle  opzigten  der  Ten- 
toonstelling waardig.  W\j  begroeten  het  als  eene  belangr^ke 
aanwinst  voor  onze  Landbouw-litteratuur,  en  wenschen  het 
in  handen,  niet  alleen  van  eiken  wetenschappel^ken  Landbou- 
wer, maar  ook  van  allen  die  in  dezen  tak  van  volksbestaan 
belang  stellen!  W\j  meenen  dan  ook  de  lezers  van  dit  Tijd- 
schrift geene  ondienst  te  doen  door  eene  korte  vermelding  van 
den  inhoud  van  dit  Verslag,  terw^'1  w\j  ieder,  die  nader 
met  dit  onderwerp  wil  bekend  worden,  ten  sterkste  moeten 
aanraden  het  Verslag  zelf  te  koopen. 

Het  Verslag  wordt  geopend  met  eene  opdragt  aan  Z.  M. 
den  Koning,  waarin  de  Commissie  te  kennen  geeft  dat  zg  deze 
eerste  proeve  eener  Algemeene  Tentoonstelling  van  Landbouw 
naar  wensch  geslaagd  acht.  Het  blijkt  daaruit  tevens,  dat  de 
ingezonden  voorwerpen  worden  opgenoemd  en  beschreven, slechts 
voor  zoo  veel  z^j  der  vermelding  waardig  werden  gekeurd.  Men 
vindt  hier  dus  alleen  hetgeen  goed  en  deugdelijk  is,  aange- 
wezen, en  behoeft  niet,  gel\jk  in  vele  andere  werken,  het 
goede  uit  een  overvloed  van  onnutte  zaken  uit  te  zoeken.  De 
Commissie  heeft  bovendien  —  hetgeen  de  waarde  van  het  werk 
zeer  verhoogt  —  op  vele  plaatsen  haar  oordeel  over  de  inge- 
zonden voorwerpen  uitgesproken,  en  hier  en  daar  wenken  ge- 
geven, die  voor  den  landbouwer  van  nut  kunnen  z^jn.  —  In 
de  keuze  der  afbeeldingen  heerscht  in  het  algemeen  eene  goede 
spaarzaamheid,  te  gelijk  met  eene  behoorlijke  uitvoerigheid, 
waar  zulks  noodig  of  nuttig  is.  Als  regelen,  die  de  Com- 
missie daarb\j  geleid  hebben ,  worden  door  haar  in  de  opdragt 
de  volgende  opgegeven:  »By  de  graansoorten  geschiedde  zulks 
by  die  verscheidenheden  welke  onder  verkeerde  namen  z\jn 
ingezonden,  of  waar  van  eene  nieuwe  of  weinig  bekende 
verscheidenheid  sprake  was.  By  de  wortel-  en  knolgewassen 
vond  het  plaats,  om  b\j  de  groote  hoeveelheid  van  verschei- 


YAN  DB  KOH.  KED.  TESTTOOXSTELL.  VAN  LANDBOUW  TE  ARNHEM.    137 

den  meestal  voor  ons  land  nog  nieuw  of  weinig  bekend,  een 
beter  overzigt  te  leveren ;  terwijl  zulks  b\j  de  werktuigen  nood- 
sakel^k  werd  geacht,  om  de  beschrijving  daardoor  duidel\jker 
te  maken  of  te  bekorten*'. 

Voorafgegaan  door  het  Proces- Verbaal  van  den  uitslag  der 
beoordeeling,  splitst  zich.  nu  het  Verslag  in  even  zoo  vele  Af- 
deelingen  als  waarin  de  TentoonsteUing  zelve  verdeeld  was, 
volgens  het  Programma. 

De  eerste  dezer  Afdeelingen  bevat  de  Voortbrengselen  van  Ak» 
herbawo^  welke  in  het  algemeen  goed  vertegenwoordigd  waren 
op  de  Tentoonstelling.  Zoo  vond  men  van  de  Wintertarwe 
alleen  64  monsters,  die  allen  door  schoonheid  van  gewas  zich 
onderscheidden*  Men  zag  aldaar  hoe  de  Zeeuwsche  tarwe  in 
vele  opzigten  haren  aiouden  roem  handhaaft,  terwijl  er  tevens 
door  herhaalde  kweeking  vele  verscheidenheden  van  deze  soort 
geboren  waren,  die,  in  meer  of  mindere  mate  met  andere  tarwe- 
soorten  overeenkomende ,  dikw^ls  met  verkeerde  namen  z\|n 
aangeduid.  Zoo  waren  verscheiden  monsters  Zeeuwsche  tarwe 
onder  de  namen  van  Kubanka-  en  Tangarock-tarwe  ingezon- 
den. Men  is  den  Heer  wttbwaall  dank  verschuldigd  voor  de 
juiste  onderscheiding  der  vele  verscheidenheden  van  tarwe,  en 
voor  de  goede  afbeeldingen  (telkens  van  twee  kanten  der  aar 
genomen),  waardoor  de  landbouwers  in  de  gelegenheid  gesteld 
zijn,  om  vele  misvattingen  te  voorkomen. 

Bg  de  beschr^ving  der  vele  ingezonden  tarwe-^soorten  vindt 
men  nog  iets  dat  voor  den  Nederlandschen  landbouwer  van 
groot  belang  moet  geacht  worden.  Het  is  eene  korte  opgaaf 
der  ervaringen  van  den  Heer  van  ingen  te  Arnhem,  betref- 
fende de  verscheidenheden  van  tarwe  welke  voor  ons  land  aan- 
beveling verdienen;  en  van  diegene  welke,  hoezeer  een  schoon 
gewas  opleverende,  voor  de  cultuur  in  het  groot  niet  voor- 
deelig  zijn.  nHet  tal  van  jaren,  dat  deze  proefneming  duurt'*  — 
zegt  het  Verslag  —  »en  dikwerf  vr\j  in  het  groot  gedreven, 
doet  ons  meerder  gewigt  aan  deze  opgaven  hechten.**  —  Het 
ware  te  wenschen  dat  men,  even  als  hier,  naauwkeurige  op- 
gaven had  van  de  verscheidenheden  der  landbouw-gewassen 
die 'in  ons  Vaderland  beproefd  zijn,  en  van  de  daarbij  ver- 
kregen uitkomsten.  Men  behoefde  dan  niet  nogmaals  de  on- 
voordeeligen  te  beproeven,  en  men  leerde  tevens  kennen,  in 
welke  rigting  de  bij  ons  gebruikelijke  graansoorten  veredeld 

BOEKBKSCH.    1856.   N".   III.  11 


188  VBR8LAO 

knnnen  worden,  ten  einde  de  opbrengst  onzer  akkers  in  hoe- 
yeelheid  en  hoedanigheid  zoo  voordeelig  mogel^k  te  maken. 

Gelijk  de  tarwe,  vindt  men  na  ook  de  oyerige  graansoor- 
ten ,  naar  ingezonden  monsters  meer  of  minder  uitvoerig  be- 
schreven en  afgebeeld.  Vooral  van  de  Engelsehe  haversoorten 
zijn  er  vele  vermeld,  doch  de  meesten  schynen  voor  den  ver- 
boaw  op  onze  landerijen  minder  voordeelig  te  z\jn.  Daaren- 
tegen wordt  de  naakte  haver  aanbevolen,  als  een  goed  en 
tevens  smakelijk  voedsel  aanbiedende  voor  den  minderen  stand. 

Wat  de  overige  landbouwgewassen  betreft,  zoo  moet  de  tabak 
vermeld  worden,  waarvan  niet  minder  dan  114  inlandsche  en 
21  buitenlandsche  monsters  aanwezig  waren  (waarschynl^'k  ge- 
deeltel^k  omdat  de  tabak  nog  eenige  dagen  na  de  opening 
der  Tentoonstelling  kon  ingezonden  worden).  Onder  al  deze 
soorten  waren  er  echter  slechts  weinige  die  in  alle  opzigten 
voortreffeiyk  konden  genoemd  worden;  deels  ten  gevolge  van 
den  minder  gunstigen  uitslag  van  het  gewas  in  1854,  deels 
ook  ten  gevolge  van  minder  zorgvuldige  behandeling  ^  waarom- 
trent het  Verslag  zeer  nuttige  raadgevingen  mededeelt. 

Niet  minder  belangrgk  is  hetgeen  het  Verslag  omtrent  de 
meekrap  opgeeft,  naar  aanleiding  van  het  geschrift  van  j.  a. 
j.  VAJ7  DEK  BOSOH,  ovcr  de  teelt  dezer  plant.  Terw^l  de  Ne- 
derlandsche  meekrap  vroeger  de  beste  en  meest  gezochte  der 
wereld  was,  is  z\}  langzamerhand  door  de  Fransche  verdron- 
gen, die,  zorgvuldiger  gekweekt  en  beter  bereid,  den  voor- 
rang boven  haar  verkreeg.  In  den  laatsten  tijd  echter  is  die 
teelt  in  Zeeland  weder  aanzienlek  vooruitgegaan ,  en  wQ  staan 
op  het  punt  om  ons  oude  standpunt  als  meekrap-telers  te  her- 
nemen. Men  is  daarvoor  dank  verschuldigd  aan  de  bemoei- 
jingen  der  2ieeuwsche  Commissie  van  Landbouw  en  aan  den 
Heer  vak  dek  bosch,  die  zelf  dezen  tak  van  uQ verheid  in 
FrankrQk  onderzocht,  aan  zijne  landgenooten  zijne  bevindin- 
gen medegedeeld,  en  bovendien  de  beste  meekrap  op  de  Ten- 
toonstelling ingezonden  heeft. 

Na  een  kort  woord  over  de  Aardappelen,  is  het  overige 
van  deze  Afdeeling  (niet  minder  dan  15  bl.)  grootendeels  ge- 
w^d  aan  de  wortel-  en  knolgewassen.  Dit  gedeelte  maakt 
een  der  belangrijkste  van  het  Verslag  uit.  Men  kan  duidelijk 
bespeuren  dat  de  kundige  Steller  hier  een  z\jner  lievelings- 
onderwerpen met  buitengewone  zorg  heeft  behandeld.    Het  is 


VA!?  DE  KON.  KED.  TENTOONSTELL.  VAN  LANDBOUW  TE  ARNHEM.  139 

eene  soort  van  monographie  over  deze  nuttige  voedergewas- 
sen, door  een  tal  van  afbeeldingen  opgehelderd;  waarin  de 
aandachtige  lezer  bekend  gemaakt  wordt  met  het  groote  aan- 
tal verscheidenheden  der  Engelsche  Turnips,  meerendeels  hier 
te  lande  nog  weinig  gewaardeerd. 

De  tweede  Afdeeling  bevat  de  Voortbrengselen  van  vee  en 
euwelbereicUng,  Hier  was  de  voorraad  van  ingezonden  voor- 
werpen op  verre  na  zoo  groot  niet,  zoodat  deze  tak  van  den 
landboaw  niet  gel^'k  de  vorige  vertegenwoordigd  was.  Het 
verslag  hierover  is  dan  ook  slechts  kort.  Het  bepaalt  zich 
hoQ^izakelgk  tot  eenige  soorten  van  wol,  en  tot  de  boter  en 
kaas,  terwijl  b\j  de  laatste  vooral  op  het  gebrekkig  persen 
gewezen  is,  dat  hier  en  daar  in  ons  Vaderland  de  kaas  min- 
der goed  maakt. 

De  volgende  vier  Afdeelingen,  Voortbrengselen  van  houtteeüy 
riet  en  biezen;  van  vruchtenteeU ^  moezerij,  en  bloemisterij^  zyn  te 
samen  genomen,  en  even  zoo  kort  behandeld. 

De  natunrlijke  aanleiding  daartoe  was  de  betrekkelgk  ge- 
ringe inzending  in  deze  Afdeelingen;  maar  toch  valt  het  niet 
te  ontkennen  dat  deze  Afdeelingen,  en  vooral  die  der  vrnch- 
tenteelt  en  moezer\|,  in  het  Verslag  eenigzins  stiefmoederlijk 
behandeld  zijn.  Welligt  echter  heeft  de  geachte  Steller  er 
bezwaar  in  gezien,  om  hier  even  uitvoerig  te  zijn  als  b\j  de 
graansoorten,  omdat  het  juist  bepalen  van  al  de  verscheiden- 
heden der  vruchten,  en  het  aantoonen  van  al  de  verwarringen 
en  verkeerde  benamingen,  die  hierbij  voorkomen,  groote  be- 
achri} vingen  en  kostbare  platen  zou  vorderen;  —  want  op  het 
wenschelgke  van  zulk  een  Fomologisch  handboek  wordt  in 
het  Verslag  met  nadruk  gewezen. 

Na  eene  aanwijzing  van  de  Voortbrengselen  van  Landbouw  uit 
de  Ned,  Koloniën  (de  zevende  Afd.),  waaronder  vooral  suiker, 
koffij,  thee  en  rameh,  of  Oost-Indische  hennep,  uitmuntten, 
wordt  in  de  achtste  Afdeeling  eene  uitvoerige  beschrijving  ge- 
geven van  het  groot  aantal  'Lsoidiboxi'Tr'Werktuigen^  gereedschap^ 
peny  voertuigen^  enz.  op  de  Tentoonstelling  ingezonden. 

Deze  beschrijving,  welke  ongeveer  de  helft  van  het  Verslag 
inneemt,  en  door  meer  dan  100  goede  afbeeldingen  opgehel- 
derd is,  mag  allerbelangr^'kst  genoemd  worden.  Hierdoor,  en 
4oor  de  beschrijving  der  graansoorten  vooral,  heeft  het  Ver- 
slag, ook  afgescheiden  van  de  Tentoonstelling,  eene  bl^vende 

11» 


140  VERSLA^a,   ENZ* 

waarde.  Ieder  landbouwer,  welke  met  de  landbouw-werktui' 
gen  uit  onzen  t\jd  bekend  wU  worden,  Tindt  daartoe  in  dit 
gedeelte  van  het  Verslag  eene  uitmuntende  handleiding.  W\| 
kunnen  in  deze  aankondiging  de  behandelde  werktuigen  niet 
a£Eonderl\jk  opgeven,  maar  moeten  den  belangstellenden  lezer 
naar  het  werk-zelf  verwijzen. 

W^  eindigen  onze  korte  inhouds-opgave  met  de  vermelding 
van  de  negende  Afdeeling:  Meat  en  Grondsoorten,  waarin  de 
inzendingen  niet  alleen  gering  in  aantal,  maar  ook  grooten- 
deels gebrekkig  waren.  Men  is  in  ons  Vaderland  nog  te  wei- 
nig van  het  nut  der  kennis  van  de  hulpmeststoffen  en  grond- 
soorten overtuigd,  4an  dat  zich  hiervoor  eene  algemeene  mede- 
werking liet  verwachten.  Het  gebruik  van  kunstmest  is  in 
ons  Vaderland  ook  langen  t\jd  beperkt  gebleven,  omdat  men 
afgeschrikt  is  geworden  door  het  bedrog  dat  daarmede  elders 
gepleegd  is.  Het  is  te  hopen  dat  het  groot  aantal  geschriflen 
over  den  mest,  in  de  laatste  tijden  verschenen,  daaromtrent 
meer  heldere  begrippen  moge  verspreiden. 

Mogt  de  wensch  der  Centrale  Commissie  verwezenlijkt  wor- 
den, en  het  Z.  M.  den  Koning  behagen  in  1858  of  1859 
weder  eene  Algemeene  Tentoonstelling  van  Landbouw  te  doen 
plaats  hebben,  dan  zullen  welligt  ook  die  voorwerpen  beter 
vertegenwoordigd  worden,  waarvan  de  inzending  op  de  ge- 
houden Tentoonstelling  niet  beantwoordde  aan  de  uitgebreid- 
heid hunner  teelt  in  ons  Vaderland.  Hartelijk  wenschen  w\| 
dat  dan  van  die  Tentoonstelling  een  even  belangrijk  Verslag 
moge  gegeven  worden,  door  eene  even  kundige  hand  bewerkt 
en  even  goed  uitgevoerd,  als  het  Verslag  hetwelk  w^*  aange- 
kondigd hebben. 

Bec.  1865.  B. 


Handboek  van  de  EngeUche  Nationale  Letterkunde.  (Select 
Specimens  of  the  National  Literature  of  England,  from 
LAWREKCE  MixOT  to  the  prcsent  time.  Poetry  and  Prose; 
with  glossaries,  explaDatorjr  notes,  biographies,  etc,  by  m. 
KEYZEB.  Te  'ellage,  hij  H.  C.  Susan.  1855.  1*  AJlev.  In 
gr.  Svo.   280  bl.  ƒ  2  -  70. 

Beadings  in  Engllsh  Poetry.  Selected  from  the  best  writers, 
with  ezplanatory  notes,  by  K.  p.  lixdo,  Phil.  Theor.  Mag. 


HANDBOEK  VAK  DE  EXGELSCHE  NATIONALE  LETTERKUNDE.  141 

Litt.  Ham*  Doet.,  of  the  Royal  Naval  and  Military  Academy. 
TV  Arnkem,  bij  D.A.Thieme.  1855.  In%oo.  211  U,  f  1-80. 

Het  in  't  licht  ver8ch\)nen  van  twee  chrestomathiën  voor 
de  Engelsehe  letterkunde  in  hetzelfde  jaar,  beide  doormannen 
van  erkende  bevoegdheid  tot  deze  taak,  kan  niet  anders  dan 
een  verbiedend  teeken  des  tgds  genoemd  worden.  Bef.  behoort 
tot  dienen  die  met  vreugde  de  grootere  ingenomenheid  waar- 
nemen, met  welke  thans  de  Engelsehe  taal,  ook  als  opvoe- 
dingsmiddel voor  onze  beschaafde  standen,  nevens,  ja,  dik- 
werf boven  de  Fransche ,  wordt  gebezigd.  Zij  het  dan  ook  op  > 
dit  gebied,  gelijk  op  zoo  vele  andere,  voor  een  goed  deel  de 
fnodê  die  b^  de  wisseling  der  keuze  voorzit;  w^j  verheugen 
ons  dat  z^  ons  jong  geslacht  tot  eene  bron  voert  waaruit  zoo 
veel  kemige,  mannelijke  kracht,  en  tevens  diep  en  innig 
leven  des  gemoeds  is  te  putten.  Of  na  evenwel ,  uit  aanmer- 
king van  de  reeds  bestaande  hulpmiddelen,  b.  v.  èe  Specimens^ 
door  Prof.  p.  j.  vbth  in  't  licht  gegeven,  deze  twee  derge- 
l^ke  werken  waren  noodig  geweest,  is  eene  andere  vraag. 
£r  behoort  een  streng  onderscheid  gemaakt  te  worden  tus- 
achen  eene  wetenschappelgke  Anthologie  \  —  welke  het  geheele  lit- 
terarisch  leven  eener  of  verscheidener  natiën  in  groote,  uit  dat 
leven-zelf  ontleende  trekken  zamenvat,  —  en  eene  tot  paeda- 
gogische  doeleinden  zamengestelde  Chrestomathie,  De  eerste, 
wier  naam  gewoonlijk  ten  onrechte  tot  de  poëz^  alleen  be- 
perkt wordt,  is  wederom  onderscheiden  naar  de  mate  van 
litteratuur-historische  kennis  die  zy  bij  den  lezer  onderstelt; 
met  andere  woorden:  naar  mate  zij  zich  slechts  ten  doel  stelt 
het  gemis  eener  volledige  bibliotheek  van  al  de  opgeno- 
men Schr^vers  te  vergoeden:  gelijk  de  Bildersaal  der  WeÜ- 
Utteratur  van  johannes  schebb,  in  1848  te  Stuttgart  uitgeko- 
men (die  echter  ook  de  proza-litteratuur  uitsluit) ;  6f  wel  —  ge- 
lijk de  meeste  Anthologiën  der  Oostersche  volken,  die  uit  den 
boezem  van  die  volken-zelf  opgekomen  zyn  —  door  bijgevoegde 
biografiën  en  inleidingen  een  volledig  overzicht  ook  voor  den 
beginnenden  onderzoeker  wil  leveren.  Eene  Chrestomathie ^ 
daarentegen,  heeft  een  geheel  ander  doel.  Z\j  moet  aan  eischen 
voldoen  om  welke  zich  eene  wetenschappemke  Anthologie  iu 
den  regel  niet  behoeft  te  bekommeren:  b.  v.  verstaanbaarheid 
van-  taal  en  kieschheid  van  inhoud;  terwijl  zij*  daarentegen, 


142    HANDBOEK    VAN   DF.   £NG£L8CHE   NATIONALE    LETTEBKUNDE* 

geene  andere  Tolledigbeid  behoeft  te  bezitten  dan  ten  opzichte 
der  opgenomen  Scbryvers,  nit  welke  namel^'k  zoodanige  stuk- 
ken en  op  zulk  eene  wijze  moeten  medegedeeld  zijn,  dat  de 
leerling  zoo  Teel  mogelijk  dien  Schrijver  nit  hem-zelven  be- 
gr^pe.  Intnsschen  rust  dan  de  voomaamste  taak  <^  den  leer- 
meester, die  al  deze  rerschillende  beelden  en  tafereelen  in  de 
mst  van  hun  tQd  en  hunner  omgeving  in  levendige  aanschou- 
welijkheid voor  de  oogen  des  leerlings  plaatsen  moet;  en  de 
groote  vraag  bijj  beoordeeling  van  de  bruikbaarheid,  d.  i.  de 
waarde,  van  chrestomathiën  is  niet  zoo  zeer:  hoe  is  z\j  zamen- 
gesteld?  als  wel:  hoe  en  door  wien  wordt zy  gebruikt?  Slechts 
dan  l^dt  deze  regel  eene  uitzondering,  wanneer,  gemk,  b.  v.« 
in  de  Chrestomathie  de  Vage  mér^  van  viNXT,  de  inleidende  en 
uitleggende  beschouwingen  zóó  volledig,  zóó  boeyend,  zóó  per- 
soonlijk aanschouwemk  zyn,  dat  men  als  ware  't  gevoelt,  het 
boek  niet  allóón,  maar  aan  de  hand  van  een  leermeester  te 
lezen,  die  z^jne  individualiteit  in  al  hare  eigenaardigheid  tel- 
kens doet  opmerken  en  invloed  oefenen. 

De  beide  boven  aangekondigde  werken  nu  behooren  tot  de 
hoogste  soort  der  chrestomathiën.  Zoo  ver  zich,  naar  onze 
zoo  even  gemaakte  opmerking,  naar  den  inhoud  laat  oordee- 
len,  zyn  beide  zeer  tot  haar  doel  geschikt  en  aanbevelens- 
waardig. De  Heer  keyzeb  toont  overal  in  dit  werk  dat  hy 
het  gezegde  van  johnson  niet  te  vergeefs  tot  motto  heeft  ge- 
nomen :  nOnder  veel  goeds  het  beste  te  kiezen  is  eene  van  de 
meest  gewaagde  ondernemingen  des  kritischen  oordeels*'.  Dit 
bl\jkt  niet  alleen  uit  de  vóór  het  werk  gevoegde  opgave  der 
bronnen,  maar  ook  uit  de  stukken  zelve,  de  bijgevoegde  (zeer 
duideljik  en  volledig)  ophelderende  aanteekeningen,  en  de  levens- 
beschrijvingen. Uit  het  geheel  blijkt  dat  het  werk  met  groote 
zorgvuldigheid  is  zamengesteld.  De  Schryver  verdeelt  het 
gansche  veld,  dat  hy  te  doorloopen  heeft,  in  vyf  vry  algemeen 
gebruikel^ke  perioden.  Indien  vóór  elke  eene  korte  Inleiding 
en  karakteristiek  dier  periode  ware  geplaatst,  zou  de  grond 
der  indeeling  nog  beter  zijn  gebleken.  De  eerste  omvat  ohauoeb 
en  zijn  t\jd,  doch  begint,  in  de  stukken-zelven ,  nog  vóór  dien 
bekenden  nvader  der  Engelsche  poëzy,  met  lawrence  minot, 
wiens  ridderlijke  geest  zich  met  dien  van  onzen  ouden  jak 
VAK  HELU  laat  vergeleken,  met  williah  iangiaitd  en  johh 
GOWER.  Ook  de  merkwaardige  balladen  der  oude  grensbewoners 


HANDBOEK,    Elf   RKADINGS  IN   ENQLISB  POETBT.  143 

[bordêrers]  tusschen  Engeland  en  Schotland,  en  de  eigenaar- 
dige poëzg  van  dit  laatste  land  wordt  niet  vergeten,  en  de 
proza  met  den  avontunrlijken  haxdbyil  begonnen.  De  tweede 
periode  heeft  haar  naam  van  elizabbth.  Ofschoon  hierin 
SHAKESPEASB  met  gcwenschte  uitvoerigheid  is  behandeld,  ware 
toch,  de  vermoedelijke  lezers  in  aanmerking  genomen,  eenige 
opheldering  aan  het  hoofd  van  elk  z\jner  geëxcerpeerde  mees- 
terstukken welkom  geweest.  Het  derde  t\jdvak  is  met  den  naam 
van  nOvergangs-periode**  niet  ten  volle  dnidel^'k  gekenschetst. 
Het  vierde  loopt  van  de  regering  van  Koningin  anna  tot  het 
jaar  1780;  het  v^'fde  zal  dus  van  daar  tot  aan  onze  dagen 
sieh  uitstrekken.  Het  tweede  gedeelte  van  dit  werk  is  echter 
nog  niet  verschenen. 

Wat  het  werk  van  Dr.  lihdo  aangaat,  zoo  ver  wi^  in  staat 
zQn  geweest  te  vergelijken,  beweert  hij  niet  ten  onrechte  dat 
het  vollediger  is  dan  eenige  dergelijke  tot  nog  toe  in  ons  Va- 
derland verschenen  bloemlezing.  Het  doel  des  S.  is  tweeledig: 
vooreerst  wil  h^  een  vervolg  leveren  op  z\jne  ten  vorigen  jare 
uitgekomen  nEeadings  in  Fro3è'\  en  ten  andere  eene  bruikbare 
gedichtenverzameling  aanbieden  aan  die  talrijke  vrienden  der 
Ëngelsche  litteratuur  wier  bibliotheken  aan  dichtwerken  ge- 
brek hebben.  In  chronologische  orde  z\jn  de  Dichters  van 
c&AüGBB  tot  onzen  t\jd  toe  gerangschikt  —  »zoo  weinig  mogelijk 
fragmentarisch**,  hoopt  de  S.;  doch,  naar  ons  oordeel,  is  het  ook 
hem  uit  den  aard  der  zaak  niet  gelukt,  deze  noodzakelijke  erf- 
fout  van  alle  chrestomathiën  zonder  verklarende  inleidingen 
geheel  te  vermyden.  Intusschen  levert  ook  dit  boek  eene  aan- 
gename en,  met  behulp  eener  goede  litteratuurgeschiedenis  of 
mondeling  onderricht,  ongetwijfeld  nuttige  lectuur.  Inzon- 
derheid heeft  de  S.  wél  gedaan  met  ook  eenige  proeven  van 
Amerikaansche  Dichters  op  te  nemen,  waarbjj  w\j  van  loxo- 
VEixow  gaarne  nog  ieis  meer  hadden  gezien. 

Den  Schrijver  voor  dit  werk  een  gelyken  b\jval  toewen- 
sdiende  als  z\jne  overige  wetenschappelijke  geschriften  hebben 
ingeoogst,  besluiten  w$  met  de  vraag  aan  beide  Schryvers 
wier  werken  w\j  aankondigden:  waartoe  toch  die  algemeene 
gewoonte  van  de  Aanteekeningen  niet  in  de  moedertaal,  maar 
in  het  Engelsch  te  schreven?  W\j  achten  dit  doelloos,  en  aan 
de  paedagogische  bruikbaarheid  van  leerboeken  niet  bevor- 
derlijk. J*  H.  G. 


144  JAN   PRAN9OIS  BHOUWEXAAR, 


Dichterlijke  Nalatenschap  van  jan  fban^ois  bbouwrnaab,  ge- 
boren 18  JuH  1815,  gestorven  24  Sept.  1849.  J(f«<  een  Voor- 
bericht  van  J.  J.  L.  ten  kate.  Te  Middelburg^  bij  Grebr. 
Abrahams.  1855.    In  12mo.  88  bl,  ƒ  1  -  25. 

De  dichterlvjke  nalatenschap  die  door  den  Middelbargschen 
Prediker  ten  kate  aan  het  vaderlandsch  publiek  wordt  aan- 
geboden ,  heeft  zeker  niet  minder  aanspraak  op  algemeene  be- 
langstelling dan  die  van  Mej.  albebtine  kehseb,  ons  vroe- 
ger door  dezelfde  hand  geschonken.  Werd  deze  Dichteres  in 
den  bloeitgd  haars  levens  aan  de  aarde  ontrakt,  de  Zeeuw- 
sche  Dichter,  wiens  poëz\j  w^  hier  ontvangen,  had  te  naauwer- 
nood  zich  de  schitterendste  toekomst  zien  ontsloten,  of  h\|  viel 
als  het  slagtofifer  van  de  aanhoudende  kunstötndiën ,  waar- 
aan hij  zich  had  toegewijd.  Bhouw£Naab«  van  wien  ons  hier 
eene  korte  biographie  door  den  Heer  tek  kate  wordt  aange- 
boden, was  een  man  uit  den  geringeren  burgerstand  uit 
de  stad  Vlissingen,  die,  opgenomen  onder  de  leiding  van 
den  Koninklijken  Brusselschen  beeldhouwer  willeu  oeefs, 
op  den  gekozen  weg  reuzenschreden  maakte,  maar,  op  het 
punt  van  naar  Italië  te  reizen,  waartoe  hem  de  bekrooning 
van  zQn  stuk  voor  de  Akademie  van  Beeldende  Kunsten  in 
Btaat  stelde ,  ten  gevolge  van  te  sterke  inspanning,  in  vier-en- 
dertig-jarigen  leeftijd  bezweek.  De  naam  van  brouwenaab, 
die  gewis,  indien  hem  een  langer  leven  gegund  ware,  ons 
Vaderland  tot  eene  hooge  eere  zou  zyn  geweest,  dient  in  ach- 
ting te  z\jn  b\j  ons  volk.  Het  was  eene  goede  zaak  die  de 
Heer  ten  kate  verrigtte,  toen  hg  de  snippers  en  strookjes 
papier,  door  den  t\jd  verbruind  en  gekreukt,  b^'eenverzamelde 
en  aan  dé  pers  overgaf.  Naast  de  namen  van  bellaut  en 
VAN  der  woobdt,  mag  de  naam  van  bboüwenaab  voortaan 
worden  genoemd  onder  de  sieraden  die  de  stad  Vlissingen 
heeft  voortgebragt.  W\)  vinden  hier  poëzg  in  den  echten  zin 
des  woords;  uitstortingen  eener  dichterlijke  ziel;  bloesems  die 
de  heerl^kste  vruchten  beloofden.  Het  zal  ons  weinig  moeite 
kosten  hiervoor  de  bewijzen  te  leveren.  Vaderland  en  Kunst, 
Liefde,  God  en  cbbistüs  —  ziedaar  de  onderwerpen  die  de  Dichter 
bezingt.  £n  het  z\jn  inderdaad  geene  alledaagsche  gemeen- 
plaatsen die  w\j  aantreffen.  Van  de  opregtheid  z\jner  begeerte: 


DICHTEBLUKB  NALATBKSCBAP.  145 

Dat  nooit  één  toon  mijn  zangrig  hart  ontschiet. 
Die  op  *t  gelaat  een  schaamteblos  doet  blaken. 

Geen  enkle  klank  waarvan  de  erinneriog 
Den  2aDger  op  z\jn  sterfbed  moog  beronwen  — 

18  bet  bundeltje  dat  vrij  bier  voor  ons  bebben,  wel  een  spre- 
kend bewijs.  De  toon  Tan  Christelijke  Godsvmcbt,  door  bem 
▼an  vrome  lippen  vroeg  opgevangen  en  diep  in  bet  barte  be- 
waard, klinkt  ons  daar  tegen,  waar  b\j  *s  menseben  lot  en  be- 
stemming met  een  Christelijk  oog  en  een  warm  gemoed  be- 
zingt; betz\}  l^j  tot  den  8tr\jd  des  levens  roept,  of  met  zQn 
geest  Bweeft  in  de  onzigtbare  hoogere  sferen,  waar  b$  de 
schoonste  droomen  vervuld  hoopte  te  zien.  En  opmerkel^k 
is  bet  boe  rijk  en  zuiver  de  vorm  is  dien  b^  zieb  in  berijmde 
en  T\|melooze  verzen  beeft  weten  te  kiezen:  krachtig  en  stout, 
of  teeder  en  zacht,  zoodat  men  bier  den  geoefènden  Zanger 
ontdekt,  die  zonder  eenigen  tw\ffel  eene  waardige  plaats  on- 
der onze  Dichters  zou  bebben  ingenomen.  Tot  proeve  bet 
kleine  dichtstukje:  Vooruit: 

Yoornit  is  de  lenze  van  't  leven. 

Wie  keert,  wie  vertoeft,  vindt  den  dood. 
Yoornit I  volg  de  Hchtwolk  in  H  zweven. 

Al  droeg  ziJ  d*  orkaan  in  den  schoot. 

Vaart  henen,  rooskleurige  droomen» 

Gesponnen  om  't  ziekelijk  brein  1 
Elke  ader  moet  tintien  en  stroomen 

De  blik  z^j  biymoedig  en  rein. 

Door  liefde  ter  waarheid  geprikkeld. 

Door  liefde  ter  schoonheid  getemd. 
De  krachten  des  geestes  ontwikkeld. 

Het  zwaard  en  de  veder  omklemd.  ^ 

De  man  is  tot  strijden  geschapen: 
Hij  vorm'  zich  de  baan  waar  hy  treedt; 

De  krans,  die  eens  bloeit  om  zgn  slapen, 
Groeit  op  nit  zyn  bloed  en  z^n  zweet. 

Die  vmchtbaar  wil  werken  en  streven. 

Hond'  biddend  den  hemel  in  't  oog. 
Yoornit  I  is  de  lenze  van  't  leven: 

Vooruit  gaat  de  weg  naar  omhoog I 


146  K.   H.   BOUUAN,   BERFSTYBUOHTEN. 


Herfstvruchten.     Oedkhten  en  Rijmen  van  k.  h.  bOümak*     Te 
Groningen,  hij  J.  B.  Woltera.  1855.  In  U.  8ro.  116  6Z.  ƒ  1  -  25. 

De  man  van  wien  de  bier  aangeboden  verzen  z\)n,  beeft 
reeds  in  vroegere  jaren  zicb  door  enkele  kleine  bandeltjes 
niet  ongunstig  bekend  gemaakt.  In  eenen  geringen  stand  op- 
gebragt,  bad  bouuax  bet  genoegen,  dat  mannen  van  letterkun- 
dige bekwaambeid  z^jne  verzen  met  voldoening  lazen,  bem 
met  bunnen  raad  ter  dienste  stonden  en  z\jnen  smaak  vormden. 
Het  nu  uitgegeven  bundeltje  zal  dan  ook,  met  bet  oog  op  de 
omstandigbeden  van  den  Auteur,  niet  zonder  belangstelling 
worden  ter  band  genomen.  De  verdienste  der  verzen  zit  wel 
vooral  in  den  vorm,  die  wezenlijk  opmerking  verdient.  W$ 
deelen  uit  Qoeden  nacht  bet  eerste  couplet  mede: 

De  drnkke  dag  vlood  henen. 
De  wereld  wordt  soo  zacht 
Weer  door  de  maan  beschenen. 
Als  Eong  zij  „Goeden  nacht". 
H  Is  of  door  zilvren  glansen 
Ons  van  de  sterretransen 
De  heilwensch  wordt  gebragt: 

Slaapt  allen  gernst; 
Door  hemelsche  liefde 
Gedekt  en  gelrast. 
Slaapt  allen  gerust  I 

Dat  de  eenvoudige  man  in  bet  gewest  z^'ner  woning  op 
prgs  gesteld  wordt,  mag  blijken  uit  de  L\jst  van  Inteekenaren, 
waarop  vele  bonderden  namen  worden  gevonden.  —  Even  ge- 
lukkig was  een  ander  uit  dezelfde  Provincie,  van  wien  wi[j 
ontvangen? 

Wilde  Bozen.   Door  lammebt  berghuis.    Te  Oroningen^  bij  K. 
de  Waard.  1855.   In  hl.  8ro.   152  hl  ƒ  1  -  25. 

De  Auteur  van  deze  verzen  bad  vóór  drie  jaren  reeds  eene 
verzameling  van  dicbtstukjes  in  bet  licbt  gegeven.  Het  voor- 
deel dat  die  uitgave  bad  opgeleverd,  bad  bem  aangespoord 
met  eene  tweede  verzameling  voor  den  dag  te  komen,  die, 
voorafgegaan  door  eene  buitengewoon  breede  L\JBt  van  Intee* 
kenaren,  bem  geene  redenen  tot  berouw  kan  bebben  opgeleverd. 


LAMHERT  BERGHUIS,   WILDE   ROZEN.  147 

De  Auteur  schrift  dat  hi^,  in  den  geringen  burgerstand  op- 
gevoed ,  vroeger  als  bakker  en  herbergier,  en  thans  als  beeld* 
snijder  werkzaam,  door  de  zorg  voor  zyn  huisgezin  werd  ver- 
liinderd  de  vereischte  opleiding  te  ontvangen*  Toch  vinden 
w^  hier  en  daar  enkele  sporen  dat  het  hem  aan  een  poë- 
tischen  aanleg  niet  ontbreekt.  Een  opgeruimde  geest,  een 
eenvoudige  naive  toon,  eene  groote  gemakkeUjkheid  in  het 
werktnigelijke  kenmerkt  deze  gedichten.  Men  hoore  de  eerste 
verzen  uit  het  boekje: 

Keen,  Ik  ben  niet  nitverkoven 

Voor  het  goede  en  schoon  der  aard: 
'k  Ben  gering  en  klein  geboren, 

't  Wiegje  was  geen  kransje  waard. 
De  aarde  mag  met  gonden  aaien. 
Met  kristallen  tempels  pralen, 

Rome  en  Babel  zie  ik  niet: 
God  heeft  mij  een  yeld  omschreven. 
Waar  wij  klein,  eenyondig  leren, 

£n  't  belang  de  ziel  gebiedt. 

Droomende  echter  durfde  ik  't  wagen. 

Moedig  door  een  wilden  gloed. 
Naar  een  zoeter  teug  te  Tragen, 

Dan  mijn  kring  mg  smaken  doet. 
'k  Zag  het  schoone,  'k  zag  't  verheyen, 
't  Veld,  waarin  de  hoogren  leven, 

'k  Smaakte  een  ongekend  genot. 
En  ik  keerde  wijzer  weder. 
Daalde  rgker,  zaalger  neder, 

£n  ik  dankte  IJ,  goede  God! 


HmêeUjh  Leven  en  Lotgevallen  van  elisabeth  eoofili.n.     Te 
Dordrecht,  Uj  H.  Lagerwey.  1855.  In  kL  8vo.  81  hl.  fl-  25. 

In  een  ongedwongen  styl  en  aardigen  verhaaltrant  ontvangt 
xnen  hier  acht  Hoofdstakken  of  Tooneelen:  »Een  veelbelovend 
Bond;  De  gevierde  Bruid;  De  bezorgde  Huisvrouw;  De  verkwis- 
tende Echtgenoot;  Kommervolle  Lotverwisseling ;  Redding  uit 
den  Nood;  Ontwaakte  Zanglust;  en  De  treurende  Weduwe". 
Wy  zeggen  tooneelen,  omdat  men  door  den  Schryver  in  de 
geschetste  tyden  en  voorvallen  als  verplaatst  wordt,  door  eene 
regt  levendige  voorstelling,  b|j  groote  naauwkeurigheid;  zoodat 


148  BUISRLUK  LEYEir  EK  LOTGEVALLEN  VAK 

het  werkje,  hoe  klein  ook,  eene  belangrijke  bijdrage  lAag  hee- 
ten  tot  de  kennis  van  het  hniselyke  leven  in  de  gelukkige 
dagen  onzer  geschiedenis  van  het  einde  der  zeventiende  en  't 
begin  der  achttiende  eeuw.  Men  wandelt  als  met  den  Schqj- 
ver  in  dien  t\jd  door  Haarlems  straten;  men  ziet  het  doop- 
maal,  later  het  bruiloflsfeest  der  verdienstelijke  Dichteres  eli- 
8ABETH  hoopmak;  en  overtuigt  zich  van  de  oud-Hollandsche 
netheid,  pracht  en  staatsie  in  kleeding  en  opschik.  En  daar- 
van ,  waarde  lezer  I  maar  vooral,  lezeresse  I  moogt  gij  u  verze- 
kerd houden:  geen  strikje,  geen  enkel  sieraad  is  er  uit  de 
verbeelding  bijgevoegd;  alles  is  met  historische  getrouwheid 
medegedeeld,  en  daartoe  met  volhardende  vl\jt  in  langdurig 
onderzoek  van  allerwege  büeenverzameld.  Men  zwerft  ook 
met  dezen  gids  door  de  lusthoven  van  Haarlems  omstreken, 
en  leert  de  aanzienlijke  kooplieden  dier  dagen,  en  hunne  ge- 
noegens, door  dichtkunst  veredeld,  kennen  en  hoogachten,  en 
ontmoet  overal  kortere  of  langere  proeven  van  dichtkunst,  niet 
alleen  van  de  hoofdpersoon,  maar  van  vele  Dichters  van  dien  t\jd. 
Tot  nadere  kennismaking  met  den  st\jl  laten  w\j  eene  kleine 
proeve  volgen  uit  het  Hoofdstuk:  De  gevierde Brtdd:  n Hoezeel 
Trouwen  en  bruiloft  houden  1  Ja,  ja!  Bruiloft  honden!  riep 
de  geestige  jak  tek  hovek,  een  echt  Haarlemmer  buisje,  vro- 
l$k  uit,  toen  h^,  als  de  laatst  aangekomene,  in  den  kring 
der  gelnkwenschers  z\jne  plaats  nam,  en  onder  vele  strykaad- 
jes  het  r\jk  gezegend  paar  naderde,  om  de  gelukkigen  te  be- 
groeten met  een  luimig  klinkdicht;  waarna  hij  met  een  effen 
gelaat  en  deftige  gebaren  de  aanwezenden  verzekerde: 

Daar  l»  in  langen  tyd  geen  Man  en  Wyf  gepaard. 
Van  £00  gelijken  slag,  van  eoo  gelyken  aard." 

Aangaande  den  staatsie-vollen  togt  van  het  jonge  paar,  van 
de  kerk  naar  huis,  gevolgd  door  eenen  prachtigen  sledestoet, 
leest  men:  nOnder  de  strooijonkers  uit  de  achterbuurt,  die 
met  den  groeten  hoop  van  nieuwsgierigen  voor  het  huis  van 
de  bruid  b^een  waren,  om  den  stoet  en  de  statie  van  alle 
kanten  te  beEijken,  was  ook  een  zekere  pieteb  lakgekdijk, 
nit  de  Gierstraat.  Deze  een  snuggere  knaap  van  ruim  10 
jaren,  die  als  een  suhek  kon  r^meUfZeide  toen  b\j  zich  zelven^ 
terwyl  hjj  rondglurende  z\jno  handen  wreef: 


EUSABSTH  HOOFXAK.  149 

Wat  zien  wQ  hier  al  prachtsl  wat  rot  men  hier  al  t^saam 
Met  sleedjes.  —  Dat*8  een  zwier  1  wat  strekt  men  met  de  voeten  I 
Hoe  aardig  weet  die  Heer  dat  Juffertje  te  groeten! 
Hoe  geestig  leidt  h'y  haar  de  trappen  op  in  hnis 
Hier  moeten  wy  eens  in.    Men  zal  door  al  't  gedmis 
En  overrloed  van  volk,  ons  mogelyk  niet  bemerken." 

Al  ligt  konden  w\j  belangrijker  proeyen  bijbrengen,  Tooral  Tan 
het  nitmontend  dlcbterl^k  talent  der  hoofdpersoon;  doch  wy 
achten  het  bovenstaande  genoeg,  om  menig  lezer  tot  kennisma- 
king  met  dit  lieve  boekjen  op  te  wekken;  dat  ook  om  a^jn 
bevallig  uiterlijke  de  opdragt  aan  nHaarlems  schoon  geslacht*' 
ten  volle  waardig  is. 


Zuster  AGiCBS,  of  het  Slagtoffer  van  PriesterUst.  Een  op  daad- 
zaken  gegrond  tafereel  uit  het  Kloosterleven*  UU  het  Engelsch. 
Met  5  platen.  Te  Tiely  hij  H.  C.  A.  Campagne.  1855.  In 
gr.  8w.  Vin  en  257  hL  f  \- 30. 

Dit  verhaal  is  een  ware  schandkron^k,  die  afkeer,  neen,  af- 
schuw van  het  kloosterleven  inboezemt.  Nergens  ook  is  de  afwij- 
king en  ontaarding  der  Kerk  van  Bome  zigtbaarder  dan  in  het 
kloosterwezen ,  dat  misgewas  op  den  Christel^jken  akker;  die 
Bchroomeljjke  en  rampzalige  miskenning  van  het  ideaal  der 
heiligheid  en  zedelijke  volmaking.  Zyne  stichters  waren  man- 
nen die  het  Christelijk  leven  buiten  het  menschel^'k  leven 
plaatsten;  daarom  was  afzondering  hunne  eerste  behoefte. 
Wy  zeggen  niet  dat  uit  de  kloosters  niets  goeds  is  ontsproten; 
wie  dit  beweert  verwijzen  wij  naar  Monte  Cassino,  Fulda, 
Hirschau,  en  St.  Gallen;  doch  het  nut  dat  z\j  konden  stich- 
ten, was  slechts  tgdel^jk;  het  kwaad  dat  z\j  moesten  voort- 
brengen, van  bl^' venden  aard:  het  eerste  was  toevallig,  het 
laatste  noodzakelijk.  Dit  kwade  ontwikkelde  zich,  toen  de 
kloostermenschen  zich  in  de  kerk  drongen,  en  in  de  maat- 
schappij wierpen ;  en  het  naderde  z\jne  voltooijing,  toen  de  Hië- 
rarchie hen  in  dienst  stelde,  als  lijfwachten  en  keurbenden  tegen 
allen  die  aan  't  misbruik  van  gezag  en  de  dwtiling  poogden 
te  ontworstelen.  Men  moge  hen  in  onze  dagen  achteloos  zien 
voorbijgaan,  toch  zyn  z\j  *t  vooral  die  het  erfgoed  onzer  va- 
deren, de  vr^heid  des  gewetens  belagen.  Maar  nog  erger  te 
duchten  zijn  z\i  die  onherkend  als  hnis-onderwijzers  in  Pro- 


150  ZUSTER  AOHE8,   OP   HET   SLAGTOPFEB  TAK  PSIESTBRUST. 

testantscbe  gezinnen  dringen  en  de  jeugd  bederyen.  Engeland 
heeft  daar  menig  Toorbeeld  van  aan  te  wijzen.  De  Heer  jaices 
BBGO  beeft  dat  in  z\jn  werk:  nBome  veroordeeldC\  met  feiten 
aangetoond;  en  eene  ons  niet  bekende  Schr\jf8ter  schildert  bier 
de  lotgevallen  van  meer  dan  ëëne  jonge  dochter,  die,  door  mis- 
leiding en  bedrog  opgewonden,  binnen  kloostermuren  werd 
gelokt;  daar  eene  hel  in  plaats  van  den  hemel  vond;  en  na 
een  leven  vol  jammer  en  ellende  krankzinnig  werd,  of  in 
wanhoop  haren  dood  verhaastte,  of  b^  verzet  —  door  den  dood 
des  gewelds  tot  zwegen  werd  gebragt.  De  hoofdpersoon  van 
dit  verhaal  is  de  jeugdige  dochter  eens  weduwnaars.  De  vader 
is  een  man  van  groot  vermogen,  doch  onverschillig  op  het 
stuk  van  Grodsdienst;  zijne  dochter  is  een  fimtastisch  meisje, 
dat  in  eene  bloemenwereld  dweept  en  zich  zalig  droomt.  On- 
gelukkig valt  z\j  in  de  handen  eens  Jezuïts  en  van  eene  ver- 
momde zuster,  die  voor  gouvernante  speelt,  en  het  overspan- 
nen kind  verleidt  om  het  ouderlijk  geloof  te  verzaken,  haren 
vader  te  ontvlieden,  en  parad\J8genuchten  in  een  klooster  te 
zoeken.  Het  onervaren  slagtoffer  vindt  teleurstelling,  verdriet, 
lyden,  wanhoop,  en  den  dood  des  gewelds  op  het  oogenblik 
waarin  z\j  redding  verwacht. 

De  Schr^fster  heeft  haar  tafbreel  sterk  gekleurd.  Bijzondere 
omstandigheden  deden  haar  het  kloosterleven  kennen,  over 
welks  jammeren  en  gruwelen  anderen  met  opzet  of  onbedacht 
den  rozenkleurigen  sluijer  der  verdichting  werpen,  en  hebben 
een  levendig  gevoel  van  mededoogen  voor  de  slagtoffers  b\j 
haar  opgewekt. 

De  aanmerking  die  w\j  op  dit,  gelijk  op  al  zoodanige  ver- 
halen hebben,  is  deze:  dat  zulke  gruwelen,  naar  ons  gevoe- 
len, niet  verdicht  mogen  worden;  en  dat  zoo  *t  verhaal  waar- 
heid behelst,  de  namen  der  boosdoeners  die  ze  gepleegd  heb- 
ben, openiyk  genoemd  behooren  worden.  Zonder  dat  zegt  de 
Protestant:  zoo  veel  boosheid  is  niet  mogeljjk;  en  de  Boom- 
sche  zegt:  nlasterl'* 

De  Bruid  van  LouUiana^  of  de  blanke  Slavin.  Naar  den  twee^ 
den  druk  f  uit  het  Hoogduitsch  van  A.  sghrader,  door  A.  vax 
DER  VELDE,  A.z.  Twee  Deelen*  Te  Amsterdam^  hij  J.  M. 
E.  Meyer.  1855.    In  gr.  %vo.  482  hl.  f  h-i 

Al  had   nDe  Negerhut''   veel  geringer  letterkundige  waarde 


A,   SCHBADER,    DE  BRUID  VAK    LOUISIANA.  151 

gehad  dan  die  wereldvermaarde  roman  ontegenzeggel^k  be- 
zit, zou  hij  nog  eenen  groeten  opgang  hebben  gemaakt;  want 
hij  sprak  een  grootsch,  alle  aandacht  verdienend  en  ook  de 
aandacht  van  alle  menschen vrienden  wekkend  denkbeeld  uit: 
de  ellende  der  slaven,  hun  lot  en  hun  leven,  onteeren  de 
menschheid  en  het  Christendom.  Gelijk  het  echter  doorgaans 
gaat,  zoo  ging  het  ook  met  de  zaak  der  slavemg:  door  een 
veel  gelezen  boek  ter  sprake  gebragt,  vond  z^  deelneming 
(sympathie^  is  het  mode- woord)  en  wekte  eene  soort  van  geest- 
dnfl,  maar  —  deze  verflaaawde,  verdrongen  door  andere  in- 
drukken; misschien  ook  verflaauwd  doordien  men  er  zoo  ge- 
meenzaam mede  was  geworden,  ten  gevolge  van  de  gedienstig- 
heid eener  menigte  Romanschrijvers,  die  geene  aandacht  trek- 
kende stappen  kunnen  zien  doen,  of  zij  springen  aanstonds  op 
stelten,  om  na  te  stappen.  Omdat  Mrs.  beecheb  stovve  een  roman 
uit  het  slavenleven  schreef  die  groeten  opgang  maakte,  meende 
de  winzucht  er  eene  goede  speculatie  in  te  zien,  om  personen 
die  nu  of  dan  iets  in  de  romantiek  hadden  gedaan,  aan  te 
moedigen  tot  het  schr^'ven  van  iets  waaraan  zy  nimmer  zon- 
den gedacht  hebben ,  en  dat  hun  dan  ook  vreemd  van  de  hand 
ging.  Maar  —  *t  beloofde  ruimer  belooning,  dan  andere  ar- 
beid kon  opbrengen,  en  zoo  zijn  ontelbare  prullen  in  de  we- 
reld gekomen,  die  —  voor  zoo  ver  't  nagalmen  waren  van 
het  ter  sprake  brengen  van  een  groot  denkbeeld  —  aan  het 
doel  der  oorspronkelijke  conceptie  meer  nadeel  dan  voordeel 
hebben  gedaan,  omdat  z^j  de  sympathie  hebben  verlamd. 

£n  dat  is  ook  inderdaad  de  uitwerking  van  de  vele  slaven- 
romans,  die  in  Amerika  aan  de  orde  van  den  dag  zijn.  Niet 
weinige  z|jn  daaronder,  die,  de  les  van  schiller  vergetende: 
das  hlo88  abscheuUche  hot  nichta  unterrichtendes  für  den  Leser^ 
den  smaak  van  het  publiek  hebben  overprikkeld  door  yseLyke 
schilderingen  van  \jselijke  mishandelingen.  Reeds  van  deze 
z\)de  beveelt  zich  nDe  Bruid  van  Loumana*  gunstig  aan,  daar 
de  tooneelen,  hier  uit  de  slavenwereld  geschetst,  in  den  regel 
z^n  genomen  uit  hun  leven  onder  menschelijke  gebieders,  vooral 
onder  de  beminnelijke  jenn7.  Deze  is  de  hoofdpersoon  van 
het  boek.  Als  roman  is  er  de  hoofdgedachte  van:  dat  men 
dikwigis,  door  den  schijn  misleid,  zyne  ware  vrienden  mis- 
kent.   Dit  is  aanschouwelijk  gemaakt  in  den  edelen  jacksox, 


152  C.   E.   VAX   KOETSVELD,   KIKDERVERHALEX. 

eene  vriendel^ke  figaar  tegenover  de  afschnwelijke  van  biack- 
STO!^,  en  den  ligtzinnigen  abthur,  en  dezedelooze  ababella; 
wier  portret,  naar  de  verzekering  van  den  Schry  ver,  niet  ver- 
dicht, maar  gekopieerd  is.  Als  » sla  ven-roman**  levert  het 
boek  het  beeld  van  het  ongeluk,  waartoe  de  geboorte  nit  eene 
slavin  eene  hoogst  beminnel\jke  vrouw  veroordeelen  kan,  ter- 
wijl de  Schr\jver  den  schyn  van  navolging  ontgaat  door  de 
opmerking,  dat  de  eerste  druk  van  het  oorspronkeiyke  het  licht 
zag  lang  vóór  men  van  Unde  Tom^a  Cdbin  gehoord  had. 

Onderhoudend  geschreven,  soed  vertaald,  en  netjes  gedrukt, 
verdient  deze  roman  aanbeveling  boven  vele  van  z\jne  soort. 


Verspreide  Kinderverhalen  van  C.  e.  van  koetsveld.  Met  plaatjes. 
Te  Schoonhoven^  6y  S.  E.  van  Nooten.  1855.  In  ld.  %vo. 
152  W.  ƒ  1  -  50. 

Heeft  de  als  Schrijver  te  regt  zoo  gevierde  van  koetsveld  in 
z^n  humoristisch  Mastland^  in  z\|ne  onderhoudende  Novellen^ 
in  z^nen  stichtel^ken  Vriend  der  Kranken  getoond  eenen  diepen 
blik  te  werpen  in  de  wereld  der  volwassenen  —  h\j  geeft  in 
het  voor  ons  liggend  stukje  bl\jken  dat  hij  ook  in  de  kinder- 
wereld regt  te  huis  is.  Daar  beweegt  hij  zich  zoo  gemakke- 
lijk in,  en  weet  zoo  zich  in  den  kinderlijken  toestand  te  ver- 
plaatsen, en  daardoor  zoo  naar  de  vatbaarheid  der  kinderen 
te  spreken ,  dat  het  ons  bg*  het  lezen  was  als  of  w^  dien  kin- 
dervriend te  midden  dier  kleinen  zagen  en  hoorden  vertellen. 
En  zijne  vertellingen  hebben  zoo  iets  naïfs,  en  daarbij  zoo  veel 
leerzaams,  dat  z^  noodwendig  ieder  moeten  boeijen.  Daaren- 
boven, wie  maar  eenig  gevoel  heefl,  kan  die  vertellingen  niet 
zonder  gemengde  aandoeningen  lezen:  elk  verhaal  perst  hem 
onweerstaanbaar  een  traan,  of  een  lach,  of  beiden  af,  en  laat 
een  nutten  indruk  achter.  W\j  z\jn  dan  ook  met  dit  bundeltje 
zoo  zeer  ingenomen,  dat  wij  *t  aan  alle  ouders  en  leermeesters 
voor  hunne  kinderen  of  leerlingen  aanbevelen.  Door  z^n  sier- 
lijk gewaad  en  keurige  plaatjes  is  het  ook  uitnemend  geschikt 
om  tot  prijs  of  geschenk  te  dienen.  —  Om  't  echter  van  nog 
uitgebreider  nut  in  de  kinderwereld  te  doen  z^n,  is  er,  dunkt 
ons,  eene  goedkoope  school-uitgave  noodig.  In  't  verschenen 
van  eene  zd5danige  editie  zouden  zeker  velen,  die  in  het 
kleine  volkje  belang  stellen,  zich  zeer  verheugen. 

Moge  de  Eerwaarde  van  koetsveld  zyn  beerlek  talent  om 
ook  voor  kinderen  te  schrijven  op  woeker  stellen  1  Wy  wen- 
schen  hem  daartoe  bestendige  opwekking,  lust  en  kracht* 


BOËKBESCHOUWING. 


Specimen  Theologicum  Inaugurale,  de  Literarum  Sacrarum 
exemplo,  ad  illud  quod  prodest  accommodate  docendi,  per 
saeculornm  decursnm  saepius  neglecto,  tarnen  snmmopere 
observando;  quod,  etc.  pro  gradu  Doctor.  Theol.  publ.  ex. 
snbm.  A.  B.  suiTENSOHiLD,  Zutphaniensis.  Lugd.-Batav.,  apnd 
D.  Noothoven  van  Qoor,     In  gr.  8t?o.    76  hL 

Na  de  verdediging  van  deze  Dissertatie  heeft  de  Heer  a.  s. 
RUITENSCHILD,  zoou  vau  den  's  Gravenbaagscben  Predikant  en 
Hofprediker,  Dn  g.  büitenschild  ,  aan  de  Leidscbe  Hooge- 
scbool  den  doctoralen  graad  in  de  Godgeleerdheid  verkregen. 
Aanleiding  tot  de  keuze  van  zijn  onderwerp  gaf  hem  de  op- 
merking van  THOMAS  AQuiXAS  (*) ,  dat  wij  God  niet  op  zich- 
zelven  kennen,  maar  in* betrekking  tot  ons.  Het  is  trouwens 
eene  schijnbaar  hoogst  eenvoudige,  bijna  door  een  kind  te 
maken  opmerking,  dat  het  doel  der  Christelijke  Godsdienst, 
of,  om  het  ook  meer  algemeen  te  zeggen:  van  Gods  openba- 
ring aan  den  mensch,  niet  is  om  hem  eene  reeks  van  wijs- 
geerige  waarheden  te  leeren,  maar  om  hem  tot  Godsvrucht 
en  z^ne  bestemming  op  te  leiden;  en  zoo  ver  hem  in  de  hei- 
lige oorkonden  kennis  aangaande  God  en  Goddelijke  zaken 
-wordt  medegedeeld,  heeft  deze  geene  bloot  theoretische,  maar 
eene  praktische  strekking.  Men  heeft  den  B^'bel  slechts  te 
lezen  om  zulks  te  ontwaren.  En  toch  is  dat  oogpunt  van 
ouds  her  te  zeer  verwaarloosd.  Van  daar  die  onafzienbare 
reeks  van  dorre  hairklover\}en  door  de  Godgeleerden,  scho- 
lasticisme,  dogmatisme,  en  wat  er  uit  voortvloeit:  verkette- 
ring en  vervolging  om  afgetrokken  geloofspunten,  ten  koste 
doorgaans  van  het  leven  des  geloof?  in  de  liefde. 

In  den  tegen woordigen  tijd  begint  helderder  in  het  licht  te 
treden,  dat  het  Christelijk  geloof  geheel  iets  anders  is  dan 
eene  gevestigde  overtuiging  aangaande  de  opvatting  der  ver- 
schillende bestanddeelen  van  de  Christelijke  waarheid  —  dat 


(•)  TflOM.  AQ.,  Summ.  Theol. ,  12,  12. 

BOEKBESCH.   1856.  N°.   IV.  12 


Ihl  A.   R.   BUITEHSCniLD, 

de  Christel\jke  Godsdienst  wel  hare  leer  heeft  ^  maar  dat  zij 
niet  in  eeno  leer  bestaat  —  dat  het  kenmerk  van  den  waren 
Christen  niet  gelegen  is  in  zijne  verstan  ds- overtuiging,  maar 
in  zijn  gemoedsleven.  Ware  dat  ten  allen  t\}de  zoo  begrepen, 
hoe  veel  bloed  en  tranen  zouden  aan  de  menschheid  —  hoe 
veel  treurige  en  mensch-onteerende  bladzyden  aan  de  geschie- 
denis zijn  gespaard!  Begreep  men  het  nog  maar  zoo,  hoe 
veel  minder  verwijdering  onder  de  Christenen,  hoe  veel  min- 
der liefdeloosheid  zou  er  worden  gevonden!  En  alles,  ook 
het  onderzoek  der  wetenschap ,  wat  die  verkeerde  beschouwing 
van  het  Christendom  bestrydt,  verdient  opmerking  en  aanbe- 
veling; te  grootere,  naar  mate  de  geest  van  het  speculative 
dogmatisme  te  dieper  is  ingedrongen. 

Gepast  voor  onze  dagen  achten  we  daarom  het  onderwerp, 
door  BUITENSGHILD  gckozen.  Die  keuze  toont  dat  hij  de  be- 
hoeften der  Kerk  kent,  en  de  taak  die  aan  de  wetenschap  ten 
behoeve  dier  Kerk  is  aangewezen.  Uij  stelde  zich  ten  doel: 
aan  te  w\jzen  dat  het  in  de  H.  Schri/l  niet  zoo  zeer  te  doen 
is  om  afgetrokken  beschonwings- waarheden  te  leeren  en  spits- 
vondige w^'sgeerige  vraagstukken  te  beslissen,  dan  wel  veel 
meer  om  de  vraag  te  beantwoorden:  wat  den  mensch  tot 
wezenlek  nut  verstrekt.  Eerst  ontwikkelt  hg:  dat  de  H.  Schrift, 
zoo  in  vorm  als  inhoud,  er  op  is  ingerigt  om  het  opgegeven 
doel  te  bevorderen;  daarna  werpt  hij  eenen  blik  in  de  ge- 
schiedenis der  Kerk,  om  te  ontvouwen,  hoe,  zoo  wel  in  de 
oude  Kerk,  als  in  de  Middeleeuwen,  en  na  de  Hervorming, 
de  Christelijke  Godgeleerdheid  (*)  dat  doel  des  Bijbols  te  zeer 
heeft  voorbijgezien,  waartoe,  wat  het  laatstgenoemde  tydperk 
aangaat,  gewezen  wordt  op  het  dogmatiseren  over  de  schepping, 


(*)  Daar  de  Schrijver  niet  spreekt  van  óJkt  gedeelte  des  B\)bcl9  H  welk 
bepaaldelijk  aU  oorkonde  der  Christclyke  Godsdienst  is  aan  te  merken «  maar 
van  den  Bijbel  in  het  algemeen,  ook  van  het  O.  Y.»  zoo  had  h(j  zich  ook 
kunnen  beroepen  op  het  Rabbinisme  en  Talmudismo,  waardoor  den  prakti- 
Bclien  geest  van  het  Mozaïsme,  ook  van  ecu  wen  her,  onregt  is  aangedaan. 
In  het  N.  V.  treffen  wij  onderscheidene  blaken  aan,  dat  die  geest  van 
Joodsch  dogmatisme  in  den  tijd  des  Ileilands  diep  was  ingedrongen  en  treu- 
rige vracliten  droeg.  Hierop  mogt,  dunkt  ons,  wel  gelet  zijn,  omdat  het 
eene  zeer  belangrijke  vraag  is,  in  hoe  ver  het  dogmatiseren  van  de  Jood- 
sche  Theologie  invloed  gehad  heeft  op  de  ontwikkeling  van  het  dogmatiseren 
in  de  Christelijke  Kerk.  R£C. 


SPECIMEN   THEOLOGICUM   IXAÜGURA.LE.  155 

den  persoon  van  chbistus,  het  Avondmaal,  do  praedestlnatie, 
en  *s  menschen  regtvaardiging  voor  God ;  eindel^k  worden 
eenige  wenken  gegeven,  ten  betooge:  dat  zoo  wel  de  aard  der 
menschel^'ke  kennis  als  de  aard  van  het  Evangelie  vorderen, 
dat  men  in  dit  opzigt  den  Bijbel  tot  voorbeeld  neme,  als 
waardoor  veel  zegen  voor  de  Christelyke  Kerk  zal  worden  te 
weeg  gebragt  en  veel  onheil  van  haar  afgeweerd. 

De  jonge  Doctor  geeft  in  dit  proefschrift  blyk  van  een  hel- 
der oordeel  en  eene  niet  gewone  belezenheid  in  de  schriften 
der  Kerkvaders  en  der  MIddeleeawsche  scholastici;  de  theses, 
uit  de  verschillende  gedeelten  der  theologische  wetenschap  ge- 
nomen, gaven  aanleiding  genoeg  tot  redewisseling,  en  daar- 
door aan  den  Steller  om  te  toonen  dat  h^  als  een  waardig, 
wél  toegerust  Grodgeleerde  de  Akademie  verliet.  W\j  wen- 
Bchen  hem  in  zyne  loopbaan  don  besten  zegen. 


De  Leer  des  EvangeUea  in  hare  eenheid  en  haren  zamenhang^ 
voor  bescJiaafde  en  nadenkende  Christenen  beknopt  ontwikkeld 
door  s.  HOEKSTRA,  BZ.,  Pred,  te  Rotterdam.  Tweede  DeeL 
Te  Sneeky  bij  van  Druten  en  Bleeker.  1855.  In  kL  Svo. 
hl.  353—809.  ƒ  3  -  : 

By  de  aankondiging  van  het  Eerste  Deel,  hetwelk' in  1854 
verschenen  was,  hebben  w\j  den  aard,  den  inhoud  en  de 
strekking  vanuit  ibelangryk  werk  uitvoerig  genoeg  blootge- 
legd, om  derwaarts  thans  te  kunnen  verwijzen  (VaderU  Letteroef. ^ 
Boekbesch.,  1855,  bl.  273—279).  Het  verblgdt  ons,  dat  het 
den  bekwamen  en  werkzamen  Schr^'ver  heeft  mogen  gelukken, 
om  dit  Tweede  Deel  reeds  ten  vorigen  jare  daarop  te  doen 
volgen  en  z\jnen  arbeid  daarmede  te  voleindigen.  HQ  heeft 
het,  in  weerwil  van  dien  spoed,  gedaan  op  eene  w\jze  die 
beantwoordt  aan  de  verwachting  welke  w\j  er  van  hadden 
opgevat,  en  hem  aanspraak  geeft  op  goedkeuring  en  lof.  Wijj 
herhalen  onze  vroegere  aanprijzing,  vestigen  bij  vernieuwing 
de  aandacht  op  dit  geschrift,  datvallerwege  verdient  verspreid 
en  gelezen  te  worden,  en  vergenoegen  ons  voorts  met  de  ver- 
melding van  de  meest  belangrijke  gedeelten  er  van. 

Men   zal  zich  herinneren  dat  hoekstra,  na  eene  zeer  uit- 

12* 


156  8.   HOEKSTRA,   BZ., 

voerige  Inleiding,  gehandeld  beeft  over  het  oorspronkeli[jke  eii 
het  gestoorde  Godsrijk.  Het  herstelde  Godsrijk  moest  nu  in 
dit  Tweede  Deel  ter  sprake  komen.  Achtereenvolgens  behan- 
delt hij  den  genaderaad  Gods  tot  herstelling  van  het  Grods- 
r\jk,  en  diens  aanvankelijke  ontwikkeling  —  de  stichting  van 
het  Godsryk  door  jezus  Christus  —  onze  toebrenging  tot  en 
gemeenschap  met  Christus  en  zyn  Ryk  —  en,  eindelijk,  de 
voltooijing  van  het  Godsrijk.  Uit  deze  inhoudsopgave  bemerkt 
elk,  die  der  zake  kundig  is,  welk  een  rijkdom  van  zaken, 
volgens  dit  plan,  hier  nog  moest  besproken  worden.  Wij  stip- 
pen daarvan  het  een  en  ander  aan. 

Het  Oude  Verbond  wyst  ons  op  de  aanvankelijke  ontwik- 
keling van  Gods  genadeplan  tot  behoud  der  wereld.  Verbond, 
Wet  en  Profetie  z\jn  de  drie  hoofdzaken,  waarop  hier  gelet 
moet  worden.  Met  bedachtzaamheid  bepaalt  hoekstra,  in 
welken  zin  daarbij  de  benaming:  opvoeding  des  menschdoms 
door  Oodf  kan  gebezigd  worden,  en  waarschuwt  tegen  de  een- 
zijdigheid.  dergenen  die  daardoor  Gods  leidingen  met  het 
menschdom  volkomen  juist  achten  uitgedrukt.  In  hetgeen  wij 
opvoeding  noemen,  zegt  hij  (bl.  889),  is  voor  wedergeboorte 
geene  plaats,  en  dit  is  het  toch  wat  Christus  zoo  wel  in  de 
wereld,  als  in  elk  afzonderleken  mensch  werkt.  Met  juist- 
heid w\jst  h\j  aan  (bl.  405):  dat  de  hoogste  ontwikkeling  die 
de  mensch  onder  de  Wet  bereiken  kon,  geene  andere  is  dan 
die  de  Apostel  faulus,  Bom.  tii,  beschr^fl,  en  geeft  h\j  later 
(bl.  412)  de  redenen  op,  waarom  geen  Israëliet  ooit  tot  die 
ontwikkeling  van  zonde-  en  schuldgevoel  gekomen  is.  In  keu- 
rige trekken  be8chr\jft  h\j  (bl.  415)  den  aard  der  profetie,  die 
dienen  moest  om  de  twee  tegenstrijdige  beginselen,  die  in  het 
O.  Verbond  tegen  elkander  over  stonden,*  en  allen  str^d  op 
het  gebied  des  zedelljken  levens  te  verzoenen,  en  doorloopt 
voorts  de  reeks  der  Messiaansche  voorspellingen,  waarb\}  van 
Jes.  Lin  eene  nieuwe  vertaling  en  duidel^ke  verklaring  gege- 
ven wordt,  die  zeer  bevredigend  is  (bl.  428).  » Welke  waarde 
men  ook  hechte"  —  zoo  schryft  hij  (bl.  429)  —  «aan  te  voren 
verkondigde  b\j zonderheden  nopens  den  ciïrïstus  of  het  Chris- 
tendom, dit  is  de  ware  en  groote  profetie  op  den  Christus, 
dat  het  gcheele  Oude  Verbond  van  het  begin  tot  het  einde 
van   Evangelie   doortrokken   is,    en  dat  het  overal  henen  wijst 


DE   LEER  DES  EVANGELIES,   ENZ.  157 

naar  de  toekomstige  zegepraal  van  het  Evangelie  over  de  Wet." 
Voor  zoo  veel  bet   de  stichting  van  het  Godsr\)k  aangaat, 
wordt  JEZUS  CHRISTUS  hier  voorgesteld  als  de  mensch  bij  uit* 
nemen dheid,  de  volkomen  zondelooze,  de  Zoon  van  God,  Gods 
en   *s  menschen  Zoon ,   het  Licht  der  wereld ,  onze  verzoening 
met  God,  de  Stichter  des  levens  en  de  Heer  en  Koning.  Wij 
missen   in   deze   voorstelling   die  eenheid,    die   te  midden  der 
verscheidenheid   wenschelyk   ware,   maar  vonden   hier   overi- 
gens veel  voor.treffelijks.     De  menschel^jke  volmaaktheid  van 
JEZUS  wordt  zeer  schoon  en  naar  waarheid  beschreven,  zoo* 
dat  men  leert  daarin  een  diepen  blik  te  slaan  (bl.  461 — 470). 
»In    Hem"    —   zegt  h.   o.  a.    —    »zgn  de   schynbaar  in  den 
mensch  onverecnigbare  volmaaktheden  in  zuivere  en  heerlijke 
harmonie.     Majesteit  met  eenvoud;    gevoel  van   eigenwaarde 
met   onovertroffen   nederigheid;    waar  Hij   zich   neerbuigt,  is 
Hij  groot  en  eerbiedwekkend;  waar  Hy  z^ne  grootheid  open- 
baart,  is    Hij    beminnelijk  en   trekt  H^   ons   aan;  waar  H\j 
spreekt  op  den  toon  van  hoogen  ernst,    ook  daar  ademt  z^ne 
taal  eene  innemende  zachtheid;  en  waar  Hij  zacht  en  vrien- 
delijk  is,   is   er  in   zijne   vriendel^kheid   iets   onbeschrijfelijk 
hoogs  en  heiligs"   (bl.  463).    Ook  de  poging,    hier  gewaagd, 
om  *8Heeren   zondeloosheid ,    in  weerwil  van  z\jne  verzoekin- 
gen, wèl  te  doen  verstaan,  getuigt  van  diep  wij sgeerig naden- 
ken (bl.  473 — 483).     Daarentegen  acht  hoekstra  het,  ook  bij 
het  diepzinnigst  Schriilonderzoek ,  onmogelijk,  om  zich  van  de 
Goddelijke   natuur  van  jezus  en  de  verwantschap  des  Zoons 
met  den  Vader  eene  juiste  voorstelling  te  vormen.  Z\jn  resul- 
taat is:  nZoo  wij  Hem  in  w^'sgeerige  beteekenis  geenszins  God 
noemen,  omdat  God  alleen  den  grond  en  de  oorzaak  zijns  be- 
staans  in  zich-zelven   heeft,   naar  het  gewone  spraakgebruik 
des  B\jbels  draagt  Hij  met  regt  dien  naam,    omdat  de  Vader 
Hem  met  de  volheid   dier  Groddemke  eigenschappen  en  met 
die   Goddelijke   heerlijkheid   heeft   bekleed,    die    H\j    aan    de 
wereld  wilde  openbaren"  (bl.  489).    Dat  hier  de  leer  der  zoo- 
genaamde voldoening,  die  eerst  na  anselmus  heerschende  is 
geworden,  zon  worden  afgewezen,  liet  zich  met  srond  ver- 
wachten; maar  de  w^ze  waarop  dit  hier  geschiedt  (bl.  519 — 
521),  is  zóó  overtuigend  als  men  slechts  wenschen  kan.    »De 
dood  van  Gt)ds  Zoon"  —  wordt  er  gezegd  —  «is  en  staat  voor 
eiken   geloovige  daar   als   die  genadedaad  Gods,   waarin  Hij 


158  S.   HOEKSTRA,   BZ., 

werkelyk  de  zonden  der  wereld  vergeeft**  (bl.  522).  nDaar  id 
niets  ter  wereld,  waarin  Grod  beide,  het  ellendige  en  doem- 
waardige  der  zonde,  en  zijne  vlekkelooze  heiligheid  of  z\jnen 
onverzoenl^'ken  afkeer  van  al  het  kwade  alzoo  geopenbaard 
en  betoond  heeft,  als  juist  in  die  daad,  waarin  H\j  de  wereld 
heeft  begenadigd*'  (bl.  526).  nHet  Igden  en  sterven  is  plaats- 
beJdeedend  alleen  voor  hen  die  gemeenschap  met  Hem  heb- 
ben; zy  sterven  met  Hem  der  zonde  af*  (bl.  528).  Zoo  uit- 
voerig HOKKSTBA  echtor  dit  alles  bespreekt  ^  zoo  kort  en  op- 
pervlakkig is  hy  in  zijne  voorstelling  van  jbzüs  als  den  Heer 
en  Koning  (bl.  543 — 548).  Waaraan  dit  mag  zijn  toe  te 
schrijven,  weten  w^  niet;  maar  wij  komen  er  voor  nit,  dat 
de  behandeling  van  dit  gedeelte,  dat  van  zóó  hoog  gewigt  is, 
ons  ten  eenemale  onbevredigd  gelaten  heeft. 

Een  excurs  over  de  Drieënheidsleer  (bl.  552 — 557),  waarin 
veel  merkwaardigs  voorkomt,  maar  die  in  sommige  opzigten 
misschien  gaat  boven  de  bevatting  zijner  meeste  lezers,  leidt 
tot  de  beschouwing  op  van  den  H.  Geest ,  welks  persoanUjk 
bestaan  wel  ontkend,  maar  welks  wezen  en  kracht,  desniet- 
temin, zoo  duidelijk  mogelijk  beschreven  worden  (bl.  557 — 574). 
Ook  over  geloof  en  wedergeboorte  uit  den  H.  Geest  komt  hier 
veel  goeds  voor,  dat  tot  regt  verstand  der  waarheid  en  tot 
zelfbeproeving  opleidt.  » Ongerustheid  over  zich-zelven,  ge- 
voel van  ellende,  zeker  welbehagen  in  God  en^  verlangen 
naar  zijne  gemeenschap,  de  ervaring  van  eigen  onvermogen 
om  door  een  rein  leven  Gods  welgevallen  te  verdienen,  meer 
en  meer  ontkiemend  geloof,  eindelgk  een  zich  volkomen  in  de 
armen  werpen  van  Gods  genade,  ziedaar  het  begin,  de  door- 
gangspunten  en  het  einde  van  den  bekeeringsweg,  zonder  dat 
daarom  alleen  h\|  wedergeboren  zon  zijn  die  met  bewustheid 
al  deze  zieletoestanden  doorgeloopen  heeft'*  (bl.  605).  Als 
HOEKSTRA  ovcr  de  Gemeente  handelt,  verklaart  hij  onbewim- 
peld dat  eene  overdrevene  en  eenzijdige  beschouwing  van  de 
Gemeente,  als  eene  Gemeente  van  volmaakten,  één  der  ken- 
merken was  van  de  vroegere  Doopsgezinden  (bl.  666).  Niet 
het  geloof-zelf,  maar  de  geloofs^^^  schoven  zij  naar  den  ach- 
tergrond, om  op  het  zedelijke  leven  den  meesten  nadruk  te 
leggen.  Van  daar  hun  barij  door  welks  overdrevene  toepas- 
sing zij  allerlei  kleingeestige  werkheilighcid  in  de  handwerk- 
ten.    Uit  die   zelfde  beginselen  laten  zich,  volgens  hoekstra 


BE   L££B  DES   EYAJSfOELIES ,   EKZ.  159 

(bl.  668),  hunne  overige  kenmerken  gemakkelijk  afleiden.  On* 
partijdigheid  brengt  hem  zelfs  tot  de  erkenning,  dat  het  vol- 
strekt ongeoorloofde  van  het  eedzweren  zich  niet  laat  aflei- 
den uit  het  dadel^'ke  verbod  van  jezus,  Matih,  v:  33 — 37. 
Dat  de  Doopsgezinden  regt  hadden  met  hanne  verwerping  van 
den  geestelijken  stand,  en  dat  men  dwaalt,  als  men  de  zoo- 
genaamde ambten  instellingen  van  Christus  noemt  (bl.  674), 
zullen  wij  niet  tegenspreken.  Groote  lof  van  onpartijdigheid, 
die  men  althans  van  een  Doopsgezinde  wel  niet  sterker  ver- 
langen kan ,  komt  foe  aan  de  behandeling  van  den  kinderdoop 
(bl.  705  en  volgg.).  Wat  zich  tot  verdediging  daarvan  zeg- 
gen laat,  wordt  niet  verzwegen  of  in  de  schaduw  geplaatst. 
De  Schrift,  wordt  hier  gezegd,  maakt  het  verschilpunt:  be^ 
jaarden--  of  kinderdoop^  niet  met'  besliste  zekerheid  uit.  Dat 
verschilpunt  wordt  zelfs  weinig  beteekenend  genoemd,  omdat, 
bij  verschil  in  den  vorm,  de  Doopsgezinden  en  overige  Pro- 
testanten, vooral  die  eene  meer  liberale  rigting  zyn  toege- 
daan, eenstemmig  denken  over  het  wezen  der  zaak  (bl.  719). 
En  niet  zonder  dubbelzinnigheid  is  de  verklaring:  nik  acht 
het  van  hoog  belang,  dat  de  Doopsgezinden,  ook  waar  zij 
overigens  mogten  toestemmen ,  dat  het  verschil  naauwelgks  der 
moeite  waard  is,  om  een  afzonderlijk  genootschap  te  blijven 
vormen,  met  gestrenge  consequentie  aan  den  bejaarden-doop 
vasthouden,  zoo  lang  zich  nog  gedurig  zulke  meteoren,  als  de 
Martenserschê  voorstelling  des  kinderdoops,  aan  den  Protes- 
tantsch-Eerkelijken  hemel  vertoonen"  (bl.  722). 

Wij  spoeden  ons  tot  het  laatste  gedeelte,  de  voltooijing  van 
het  Godsryk,  waarby  de  Eschatologie  behandeld  wordt,  maar 
vonden  ons  hier  teleurgesteld.  Wel  hadden  wy  niet  verwacht 
dat  HOEKSTBA.,  bij  zoo  groote  onzekerheid  als  daaromtrent  in 
onze  dagen  heerscht,  antwoord  zou  hebben  weten  te  geven  op 
alle  vragen;  maar  wy  hadden  toch  gehoopt  dat  hij  het  verder 
gebragt  zou  hebben  met  de  overeenbrenging  der  tegenstrijdige 
Toorstellingen  des  N.  T.  betrekkelijk  dit  punt.  Zelfs  verklaart 
hij  openlijk  (bl.  784):  ?;dat  menig  punt  voor  hem-zelven  nog 
niet  tot  die  helderheid  gekomen  is,  waarnaar  hij  streeft,  en 
dat  hij  het  alzoo  hoogst  waarschijnlijk  acht,  dat  zijne  denk- 
beelden omtrent  dit  onderwerp  gedurig  wyzigingen  zullen  on- 
dergaan'*. »Ik  durf  zelfk  niet  eens  zeggen"  —  lezen  wij  — 
vdat  ik  reeds  midden  in  het  onderzoek  sta;   want,  al  was  de 


160   S.  HOEKSTBA,  BZ.,  D£  LEER  DES  EYAKGEUES,  EKZ. 

leer  der  toekomstige  dingen  meermalen  een  onderwerp  mijner 
overdenkingen,  toch  had  z^  alt\jd  voor  my  veel  minder  aan- 
trekkelijks; en  zeker  zon  ik  m\j  niet  vermeten,  over  deze  m\J 
zelven  nog  duistere  zaak  m\jne  meening  uit  te  spreken,  in* 
dien  zulks  niet  door  den  aard  van  mijn  onderwerp  gebiedend 
werd  gevorderd."  Hoe  openhartig  deze  belijdenis  ook  zij,  dat 
er  b\j  zulk  een  staat  van  zaken  weinig  zekere  en  afdoende 
resultaten  te  verwachten  zijn,  behoeft  te  naauwemood  gezegd 
te  worden. 

Andere  aanmerkingen,  die  w^,  behalve  de  reeds  medege- 
deelde, nog  hebben  mogten,  houden  wy  terug.  Z\j  dingen 
niets  af  op  de  waarde  van  een  werk,  dat  zeker  nog  voor  ver- 
betering in  menig  opzigt  vatbaar  is,  maar  overigens  zóó  veel 
goeds  bevat,  van  zóó  ernstig  en  naauwgezet  onderzoek  der 
waarheid,  va»  zóó  heldere  inzigten  en  diepe  opvatting  des 
Evangelies  getuigt,  dat  het  den  Schr^ver  tot  hooge  eer  ver- 
strekt en,  by  verstandig  gebruik,  niet  kan  nalaten,  de  belan- 
gen van  Gods  koningrijk  op  aarde,  vooral  bij  beschaafde  en 
nadenkende  Christenen,  te  bevorderen.  De  inteekeninglyst, 
die  vóóraan  geplaatst  is,  bevat,  zoo  wij  meenen,  de  namen 
van  meer  dan  600  inteekenaren.  Moge  het  getal  der  koopers 
tot  meer  dan  het  dubbel  daarvan  stggen! 


De  Oraninger  Godgeleerden  in  hunne  eigenaardigheid.  Toespraak 
aan  zijne  vroegere  en  tegemwordige  leerlingen  ^  na  vervulde 
vij/^en^twiniig-Jarige  Hoogleeraarahedierdng  van  f.  hofstede 
DE  GBOOT.  Te  Groningen  ^  bij  A.  L.  Scholtens.  1855.  In 
gr.  8vo.   256  bl.  ƒ  2  -  50. 

Wat  is  er  sedert  verscheidene  jaren  door  bevoegden  en  on- 
bevoegden al  gesproken  en  geschreven  over  de  Groninger  Schoolt 
Een  werk  als  het  bovengenoemde  heeft  dan  ook  gewis  aan- 
spraak op  algemeene  belangstelling,  daar  het  ons  door  een 
man  wordt  aangeboden,  die  zonder  den  minsten  twijfel  onder 
de  Groninger  Godgeleerden  de  allereerste  plaats  heeft  inge- 
nomen. De  Hoogleeraar  hofstede  de  gboot  voelde  zich  ge- 
drongen op  den  8'^'"'  Mei  1855  eene  toespraak  te  rigten  tot 
zgne  discipelen,  die  dien  dag,  waarop  hun  geliefde  leermeester 
vijf-en-twintig  jaren  z^ne  bediening  had  vervuld,  als  een  feestdag 


P.  HOFSTEDE  DE  GROOT,  DS  OBOXINGER  GODGELEERDEN,  ENZ.  161 

begroetten.  Naar  eene  uitvoerige  scliets  sprak  hy  tot  dezen 
over  hetgeen  hem  op  zulk  een  dag  het  meest  vervalde.  Maar 
daar  waren  oudere  leerlingen,  tot  wie  hij  evenzeer  verlangde 
te  spreken.  Het  scheen  daarenboven  hem  niet  onnut  om  an- 
deren bekend  te  maken  met  het  eigenaardige  van  eene  zoo  veel 
besproken  rigting,  ten  einde  dezen  in  te  lichten  of  met  hunne 
aanmerkingen  winst  te  doen  voor  de  zaak.  Inzonderheid  heb- 
ben wy  dit  geschenk  te  beschouwen  als  een  protest  tegen  hen 
die  meenen  dat  de  Groninger  Godgeleerden  eene  school  of 
party  zouden  zijn,  die  er  naar  streeft  een  juist  afgebakend 
stelsel  te  bouwen.  En  voorzeker  wanneer  wij  —  niet  enkel  bij 
de  verklaarde  aanhangers  der  orthodoxie,  maar  ook  b^  libe- 
rale Godgeleerden  in  onzen  tyd  —  de  voorstelling  aantreffen 
als  of  de  Groninger  School  niets  anders  had  gewild  dan  strijd 
voeren  voor  sommige  dogmatische  meeningen,  dan  mogt  het 
wel  eene  taak  heeten,  den  Hoogleeraar  db  groot  waardig, 
eenigzins  breedvoeriger  aan  te  toonen  wat  hiervan  al  of  niet 
waarheid  z\j. 

Het  eerste  gedeelte  der  Toespraak  handelt  over  den  oor^ 
sprong  van  de  zienswijze  der  G^roninger  Godgeleerden.  De  in- 
vloed dien  de  beroemde  Utrechtsche  Hoogleeraar  van  heusde 
op  hen  gehad  heeft,  wordt  hier  in  den  lossen,  levendigen  ver- 
haaltrant, waarin  de  Schrijver  een  meester  is,  voor  oogen  ge- 
steld. Gij  ziet  u  hier  overgebragt  in  den  kring  van  studen- 
ten te  Utrecht,  straks  in  dien  te  Groningen,  en  voelt  n  ge- 
boeid door  de  mededeelingen  aangaande  de  wijze  waarop  zij 
zich  daar  hebben  ontwikkeld,  tot  dat  een  tweetal  der  Utrecht- 
sche studenten,  als  Hoogleeraren  te  Groningen  geplaatst,  op 
jeugdigen  leeftyd  in  eene  naauwe  betrekking  kwamen  met  de 
voortreffelykste  leerlingen  van  müntinghe,  die  in  de  stad  en 
provincie  Groningen  aan  de  gemeente  en  de  wetenschap  hunne 
krachten  wydden.  De  rigting  van  dezen  wordt  genoemd  eene  Ne- 
derlandsch-Evangelische ;  doch  daarbij  wordt  tevens  met  dank 
gewag  gemaakt  van  enkele  der  Hoogduitsche  Godgeleerden,  aan 
wie  z\j  zich  verpligt  gevoelden,  onder  welke  echter  aan  schleier- 
MACHER  niet  de  eerste  plaats  mag  worden  toegekend,  zoo  als 
dit  trouwens  door  hen  die  niet  gewoon  zijn  oppervlakkig  te 
oordeelen,  gemakkelijk  kan  worden  bespeurd. 

Hierop  komt  de  eenheid  der  rigting  ter  sprake.  Dat  er  een- 
heid  bestaat   in    beginselen,   methode  en  bedoelingen  b\j  de 


162  P.   HOFSTEDE   DE  OBOOT, 

Groninger  Godgeleerden,  wordt  erkend;  maar  dat  men  hierom 
aan  dezen  den  naam  van  Groninger  Scbool  mag  geven,  in  den  sin 
waarin  zulks  gewoonlijk  geschiedt,  wordt  hier  met  kracht  als 
eene  onware  en  verderfelijke  stelling  kenbaar  gemaakt.  De  eenheid 
onder  hen  gevonden ,  wordt  immers  niet  gezocht  in  het  vasthouden 
van  hetzelfde  bepaalde  leerstelsel,  maar  heeflt  haren  grond  in 
het  gemeenschappel^'k  streven  naar  waarheid;  hare  kracht  in 
de  liefde  tot  den  Heer  bij  allen;  hare  vreugde  in  de  trouwe,' 
eenvoudige,  dikwijls  uit  liefde  gestrenge  vriendschap;  terw\jl 
hare  voldoening  bestaat  in  Vordering  op  den  weg  der  kennis, 
zelfverloochening  en  liefde.  Bij  zulk  eene  eenheid  is  eene  groote 
verscheidenheid  niet  slechts  denkbaar ,  maar  ook  voor  ieder,  die  de 
geschriften  van  de  verschillende  Theologanten  kent,  welke  men  tot 
de  Groninger  School  rekent,  merkbaar  geworden.  W^  dachten 
hier  onder  anderen  aan  de  veelbesproken,  allerongelukkigste 
opvatting  van  de  verheerlijking  op  den  berg,  door  metboou, 
die  wij  door  niemand  zjjner  geestverwanten  "^ zagen  gedeeld, 
maar  met  nadruk  door  meer  dan  ëën  hunner  vonden  bestreden. 

Het  groote  gronddenkbeeld  dat,  volgens  den  Hoogleeraar, 
alles  beheerscht,  en  b^  allen  wordt  aangetroffen,  is  dit:  dat 
God  is  in  jezus  Christus  ,  of  dat  in  het  Christendom  het  voor* 
naamste  is:  de  openbaring  en  opleiding  die  door  God  in  jezus 
CHRISTUS  ons  is  gegeven.  Wie  bekend  zijn  met  de  opvatting 
van  c.  L.  NITZSCH,  zullen  de  overeenstemming  van  de  Gronin- 
gers met  dezen  opmerken ,  maar  toch  wel  niet  in  dien  zin ,  dat 
men  het  eigenaardige  in  de  ontwikkeling,  voorstelling  en  toe- 
passing van  dit  gronddenkbeeld  op  alle  vakken  der  Godge- 
leerdheid zou  kunnen  voorbijzien. 

Na  deze  mededeeling  van  het  materieel  principe  van  den 
Hoogleeraar  en  zijne  geestverwanten,  w\jst  hij  op  het  formeel 
principe  waardoor  z\j  zich  laten  leiden,  en  spreekt  over  de 
rijting y  welke  hier  wordt  geschetst  als  eene  historisch- wysgee- 
rige,  waaronder  l^j  te  kennen  geefl  hoe  zij  Gods  openbaring 
en  opleiding  in  jezus  cbristus  opvatten  als  eene  gebeurde  en 
voortgaande  zaak,  die  zij  exegetisch,  historisch,  speculatief, 
mjstisch  en  praktisch  meer  en  meer  trachten  te  begr^'pen,uit 
te  leggen,  en  ten  nutte  der  menschheid  aan  te  wenden.  De 
namen  van  verdienstelijke  Hoogduitsche  en  Yaderlandsche  God- 
geleerden, die  Prof.  de  oroot  en  zijnen  vrienden  tot  leids- 
licden  en   voorgangers  zyn  geweest,   worden  hier  met  edelo 


DE  GROMIKOEK  GODGELEEBDEX   ly  HUNNE  EIGENAARDIGnEID.    1G3 

nederigheid    en    dankbaarheid    geprezen,  en  gaarne  lezen  wij 
hier  dat  onze  Schrijver  vele  andere,  die  in  verschillende  dee- 
len  der  Theologische  wetenschap  uitmunten,  uitnemen  der  acht 
dan  zich-zelven ,  terwijl  hij  erkent,  hoe  zonder  dezen  hij  en  de 
zynen  niet  op  den  weg  zouden  z^n  gekomen,  waar  z^  nu  z\jn. 
In   eene  vijfde  afdeeling  wordt  de  wetenschappelijke  orderdng 
der  Godgeleerdheid  bij   de  Groninger  Hoogleeraren  opgegeven. 
Maar  het  meest  belangryke  deel  van  het  geheele  werk  zal  wel 
zijn   de  hierop  volgende  afdeeling,    waarin    eenige    gewigtige 
b^zonderheden  in  de  wetenschappelijke  behandeling  der  Chris- 
telyke  Grodgeleerdheid  worden  behandeld.   Met  groote  zorg  en 
liefde,  en  met  eene  uitvoerigheid,  die  hier  gewis  zeer  mag  wor- 
den op  prijs  gesteld ,  wijdt  de  Schrijver  méét  dan  de  helfl  van 
z$n  geschriil  aan  het  in  't  licht  stellen  van  hetgeen  in  hunne 
voorstelling  van  den  Bijbel,  de  Kerkgeschiedenis,  de  Ghriste- 
1^'ke  moraal,  de  praktische,  de  natuurlijke  Godgeleerdheid, de 
Christel^'ke  dogmatiek  en  de  apologetiek  meer  of  minder  merk- 
waardig is  te  noemen.    Het  is  hier  dat  w\]  worden  aandach- 
tig gemaakt  op  menig  gewigtig  punt,  dat  in  compendia   of 
in   verhandelingen  meer  of  minder  uitvoerig  was  opgegeven, 
maar  niet  genoeg  door  allen   die  over  de  Groninger  Godge- 
leerden spraken,  was  opgemerkt.    Met  belangstelling,  zoo  niet 
met  geheele  instemming,  zal  onder  anderen  hier  gewis  worden 
gelezen   wat   door  den   Hoogleeraar   wordt  aangevoerd  in  het 
voordeel   van    de    w^ze    waarop   de  moraal   wordt  behandeld 
door   zijnen  ambtgenoot  paeeau,   dien   hij  in  de  zedekundige 
beschouwing   des    Christendoms    als    voorganger   en  leidsman 
groet.    Als  een  duidelijk  bew^s  van  de  verscheidenheid  die  er 
bij   hen  gevonden  wordt,  en  tot  eene  waarschuwing  om  toch, 
zoo  als  maar  al  te  dikwijls  is  geschied,  niet  de  zienswijze  van 
den  een  of  anderen  zoogenaamden  Groninger  aan  allen  toe  te 
dichten,  mag  hier  worden  bespeurd  het  verschil  in  de  opvat- 
ting van  zonde  bij  onzen  Schr^ver  en  zynen  collega  fake  au. 
Minder  helder  is  hier  wat  de  Hoogleeraar  zegt  over  hetgeen 
de   predik  wij  ze  van   hem   en   zyne  vrienden  onderscheidt  van 
die   van  onze  meeste  landgenooten,    van  welke  gezegd  wordt, 
dat  deze  moer  uitleggen  wat  de  Apostelen  in  hun  tijd  hebben 
gepredikt;  terwijl  de  Groningers  meer  naar  aanleiding  van  het 
woord   der  Apostelen  zouden  verkondigen  wat  zij  voor  ónzen 
tijd  gepast  en  noodig  rekenen. 


164  P.   HOFSTEDE   DE  GROOT, 

Bij  het  lezen  der  uitgegeven  leerredenen  van  de  Groningsche 
Hoogleeraren-zelven ,  in  den  laatsten  tijd  versebenen,  hadden 
wij  met  groot  genoegen  hen  op  het  spoor  der  echt  Nederland- 
sche  predikers  begroet,  terwijl  zy  met  eene  prijzenswaardige 
naaawkearigbeid  zich  aan  den  tekst  hielden,  op  geene  andere 
wijze  dan  onze  meest  beroemde  kanselredenaars,  die  gewis 
zich  nooit  tevreden  stellen  met  enkel  uit  te  leggen  wat  de 
Apostelen  in  hun  tyd  hebben  gepredikt,  met  voorbyzien  van 
hetgeen  voor  onzen  tg d  noodig  en  gepast  is.  Ook  het  gebrnik 
van  ongewijde  en  Kerkelijke  geschiedenis  is  aan  vele  anderen 
niet  minder  eigen  dan  aan  de  Groninger  Hoogleeraren  en  Pre- 
dikanten, die  hierin  op  verre  na  niet  (in  uitgegeven  preken 
althans)  het  voorbeeld  van  Prof.  de  qboot  volgen.  Uit- 
stekend daarentegen  zijn  de  bladzijden  over  de  Dogmatiek. 
Eene  kleinigheid,  die  echter  gemakkelijk  weer  door  zekere  partg 
zal  worden  opgemerkt  en  verkeerd  uitgelegd ,  is  het  wanneer  de 
Iloogleeraar  b\j  lodexstein  steun  meent  te  vinden  voor  zijne 
opvatting  van  » voldoening**,  daar  deze  Dichter  geen  der  vier 
aangehaalde  dichtregelen  schreef  (*),  maar,  integendeel,  elders 
den  Heiland  deze  woorden  in  den  mond  legt: 

tJw  schulden  heb  ik  tot  mijn  schald 
Gemaeckt  en  't  lijden  uitgedalt. 
En  met  een  bloedge  sweetedrop 
Gedroncken  't  grondig  toornensop. 

Als  het  hoo/dkarakter  van  de  eigenaardigheid  der  Groninger 
Godgeleerden  zien  wij  ons  hier  opgegeven,  dat  zij  niet  dan 
uiterst  zelden  negatief  zijn ,  en  genoegzaam  altijd  positief;  wei- 
nig afbrekende,  veel  opbouwen;  dat  zij  bespiegeling  en  beoe- 
fening steeds  vereenigen;  dat  de  den  mensch-zelven  ontwik- 
kelende methode  door  hen  wordt  gevolgd ,  en  dat  zij  leerlingen 
en  Gemeente  bovenal  tot  Godsvrucht  zoeken  op  te  leiden. 

Hierop  wordt  de  verhouding  der  rigting  van  den  Schryver 
en   zyne   vrienden   tot  andere  rigtingen  gekenmerkt,  en  in  het 


(*)  In   plaatr  van  deze  bad   lodehstein   in  z^n  lied:   „Hoog  omhoog» 
mfjn  siel  na  boven!"  geschreven,  vs.  2: 

Goud  en  silver  is  maer  slyck, 
Daer  't  costdycke   bloet, 
Wacrdig  all*  uw  leven,  lieven,  loven, 
't  Hert  boven  alles  gelden  doet. 


DE  GBON'IXGER  GODOSLEEBOEX   IX  HÜSNE  EIQE.VAARDIGHEID.    1G5 

algemeen  beschreyen  als  hierin  gelegen,  dat  z\i  mëér  dan  an- 
deren Johannelsche  Grodgeleerden  zoeken  te  zijn. 

By  het  opgeyen  yan  de  tdtkamsten  yan  hun  werk  wordt  in 
de  eerste  plaats  gewezen  op  hetgeen  hierin  hun  stof  tot  dank- 
baarheid yerleent,  en  yeryolgens  op  de  tegenwerking  door 
hen  opgewekt*  Het  zal  gewis  niemand  yerdrieten,  hier  op 
beknopte,  waardige  w\jze  zich  te  zien  yoorgesteld  of  herin- 
nerd, welke  de  beschuldigingen  en  welke  de  aanklagers  wa- 
ren, waarmede  de  mannen  uit  het  Noorden  hadden  te  strij- 
den. Ook  die  tegenstand  wordt  hier  geenszins  onder  de  on- 
gunstige uitkomsten  geteld,  en  met  ware  onpartijdigheid  wordt 
ten  slotte  het  als  een  yerbl\jdend  teeken  opgegeyen,  dat  schier 
alle  deelen  en  rigtingen  der  Eyangelische  Kerk,  waaronder 
ook  de  ultra-orthodoxen,  wed\jyeren  in  die  werken  die  de 
Heer  als  de  kenmerken  z^'ner  yolgelingen  beschouwd  wil  hebben. 

En  wat  zal  nu  de  toekomst  zijn  der  rigting  die  zulk  een 
yoorleden  had?  Zeker  yerlangen  w\j  daaroyer  den  Auteur  te 
hooren  profeteren.  Daar  deze  opyatting  des  Christendoms  te 
zeer  eeneNederlandsche,  praktische,  eenyoudige,  yoor  den  yreem- 
deling  te  natuurlgke  rigting  is,  zal  zij,  meent  hij ,  in  het  buitenland 
weinig  opmerkzaamheid  trekken,  maar  in  *t  yaderland  een  tijd 
lang  zich  handhayen,  en  medewexken,  dat  yreemde  ons  opge- 
drongen dogmen  ën  het  dogmatisme-zelf  plaats  zullen  maken 
yoor  meer  juiste,  eigene,  Eyangelische  denkbeelden,  en  yoor 
yr\jheid  yan  geest.  Maar  boyenal  zal  hare  kracht  hierin  be- 
staan, dat.  z\j  is  eene  Nederlandsch-Eyangelische  zienswijze, 
die  yooral  zal  medewerken,  dat  men  al  meer  en  meer  tot  het 
eenyoudig,  eeuwig  Eyangelie  terug  zal  keeren.  Intusschen 
houdt  h\j  zich  oyertuigd,  dat  niet  in  alle  opzigten  de  ziens- 
wijze der  zijnen  zal  duren,  maar  dat  z\j,  na  eenigen  t\jd  nut- 
tig te  hebben  gewerkt,  en  terwgl  zij  de  eeuwige  beginselen 
en  grondwaarheden,  door  haar  in  't  licht  gesteld,  het  gemeen- 
goed der  Kerk  ziet  worden,  zij-zelye  als  iets  bijzonders  yoor 
beter  zal  w\jken.  Met  ernst  en  kracht  waarschuwt  de  Hoog- 
leeraar zyne  leerlingen  om  toch  zich  nooit  naar  hunne  Leer- 
aren en  de  stad  hunner  woning  te  noemen.  H^*  wijst  op  het 
geyaar,  dat  hij  yoor  sommige  z^'ner  leerlingen  bespeurt,  om 
te  maken  dat  er  eene  Groninger  School  en  partij  ontsta,  die, 
aan  eenige  leerstukken  kenbaar ,  na  gedurende  Weinige  jaren 
eenen  over  't  geheel  schadelijken  invloed  Ie  hebben  uitgeoefend, 


166  P.   HOKSTEDE   DB   GROOT, 

weldra  verdwijnt  en  moet  verdwijnen,  zal  zij  niet  een  last  en 
hinderpaal  worden.  Tot  den  stryd,  niet  voor  drie  of  meer 
dogmen,  maar  tot  den  strijd  voor  het  Evangelie,  voor  geest 
en  leven,  voor  vrijheid  en  liefde,  die  door  duizende  andere 
Grodgeleerden  en  leeken  in  onze  dagen  gestreden  wordt,  roept 
hij  zijne  leerlingen  op,  en  draagt  dankende  en  biddende  de 
zaak  des  Evangelies  op  aan  z^nen  Heer. 

W\j  hebben  van  den  rijken  inhoud  hier  eene  zeer  korte 
schets  willen  geven,  opdat  onze  lezers,  die  met  het  werk  nog 
niet  bekend  zijn,  eenigzins  zonden  kannen  weten  wat  zij  hier  zon- 
den vinden.  Heeft  het  werk  den  naam  en  den  vorm  van  eene 
toespraak  aan  leerlingen ,  zij  zijn  het  niet  slechts  aan  wie  hier 
eene  groote  dienst  is  bewezen.  Mogen  z^  hier  niets  vinden 
dat  hnn  onbekend  was  gebleven,  de  gelegenheid  waarbij,  de 
geest  waardoor,  de  vorm  waarin  dit  geschenk  hun  gewierd, 
zal,  zonder  eenigen  tw\jfel,  het  werk  voor  hen  kostelyk  doen 
zijn  en  schoone  vrachten  verzekeren.  Maar  van  meer  belang 
misschien  nog  is  het  geschrift  voor  anderen,  die  over  een  der 
meest  belangr\jke  verschijnselen  in  onze  vaderlandsche  Kerk  onzer 
dagen  niet  slechts  het  een  of  ander  gerucht  wenschen  na  te  spre- 
ken. Stond  de  reeks  van  compendia,  dissertatiën,  verhandelingen 
in  het  T^dschrift  Waarheid  in  Liefde  den  beoefenaars  der  weten- 
schap daartoe  open,  welk  nadenkend  Christen  zal  zich  op  het 
beeld  van  eenen  kring  van  Nederlandsche  Evangelische  God- 
geleerden, zoo  als  het  hier  met  vaste  hand  helder  wordt  ge- 
teekend  ,  niet  gaarne  laten  wijzen  ?  Kan  niet  ieder  zich  met  de 
zienswijze  dier  mannen  vereenigen ,  zulks  wordt  hier  wel  door 
den  Hoogleeraar  evenmin  gevraagd  als  verwacht,  die  het  overal 
doet  uitkomen  dat  al  hun  werk  en  strijd  niet  is  voor  de  zege 
eener  eigene  opvatting,  maar  enkel  voor  het  Goddelijke  Evan- 
gelie, voor  de  heerschappy  van  den  G^est.  Van  daar  die  on* 
bewimpelde  erkenning  van  het  goede  b\j  iedere  andere,  ook 
de  hunne  het  meest  vijandige  rigting  in  onze  Kerk.  Maar  van 
daar  ook  niets  van  die  vreeze  die  w^  b\j  de  hoofden  eener 
school  aantreffen,  dat  hunne  zienswijze  door  eene  andere  zal 
worden  verdrongen;  van  daar  die  rust,  die, kracht,  die  werk- 
zaamheid, b\j  de  overtuiging,  dat  veel  van  hun  werk,  oven  als  van 
andere  vroegere  geleerden,  verouderen  zal  om  voor  iets  beters  te 
wijken ,  zoodat  de  verklaringen  van  sommigen :  dat  de  Groninger 
School  reeds  bijna  of  geheel  verouderd  en  dood  zou  zijn ,  niet  den 


DE  GROXIXGER  GODGELEBRDBN   IN  HüXïTB  EIGEXAARDIGnEID.    167 

minsten  indruk  maken  op  de  Hoogleeraren  in  de  Theologie 
ie  Groningen  en  hnnne  geestverwanten,  om  de  eenvoudige 
reden,  dat  z^  van  zulk  eene  School  volstrekt  niets  weten. 
Het  wordt  van  ons  niet  verlangd  dat  wij  ons  oordeel  over 
de  Groninger  Godgeleerden  hier  uitspreken.  Het  werk  waarby 
een  hunner  hen  schetst,  ligt  voor  ons,  en  hiervan  gelooven 
wi^  te  mogen  verklaren  dat  het,  èn  wat  vorm  èn  wat  inhoud 
betreft,  eene  allerbelangrijkste,  keurige  bijdrage  is  tot  de  ge- 
schiedenis der  Godgeleerdheid  en  der  Kerk  in  ons  Vaderland, 
die  eene  bl^vende  waarde  bezit.  Beschaafde  Christenen  mogen 
het  niet  ongelezen  laten*  Z\j  zullen  zich  door  den  duideiyken, 
levendigen  styl,  waarin  de  zaken  worden  behandeld,  voelen 
geboeid,  om  zelve  straks  beter  dan  ooit  te  beoordeelen,  wat  in 
de  veel  besproken  en  toch  weinig  gekende  rigting  al  of  niet 
met  den  Geest  des  Heeren  overeenkomt.  e. 


De  Biecht.  Door  lddovico  de  saxctis.  Schrijver  van  de  n Brie- 
ven uü  Itome\  vroeger  Biechtvader^  Pastoor  van  de  Magda^ 
lena^kerk  te  Rome^  Professor  in  de  Theologie^  Theoloog  der 
Inkwisitiej  thans  Evangeliedienaar  te  Turijn,  Naar  het  Ita- 
Uaansch.  Te  Arnhem,  bij  G.  W.  van  der  Wiel.  1855.  In 
kL  8vo.    71  bl.  ƒ  :  -  40. 

Wanneer  w\j  acht  geven  op  den  str^d  tusschen  Rome  en 
het  Protestantisme  in  onze  dagen  gevoerd,  dan  is  het  niet 
vreemd,  by  vrienden  en  vijanden  bewezen  op  te  merken  van 
onkunde 'ten  aanzien  van  de  meest  belangrijke  punten  van  ver- 
schil. Menig  nadenkend  Roomschgezinde ,  opgevoed  in  het 
midden  van  Protestanten,  heeft  deze  en  gene  leerstukken  zij- 
ner Kerk,  die  het  meeste  aanstoot  geven,  zich  zóó  zoeken  voor 
te  stellen,  dat  zy  minder  met  het  gezond  verstand  en  met  het 
Evangelie  streden,  dan  de  Hervormde  zich  had  voorgesteld. 
De  Hervormde,  zulks  bemerkende,  is  v(a:wonderd,  en  meent 
nu  al  spoedig  dat  die  zoo  schreeuwend  ongerijmde  en  verder- 
felijke, on-evangelische  leerstukken  van  Rome  niet  meer  door 
zyne  volgelingen  worden  aangenomen  in  onzen  tyd,  en  acht 
het  onverdraagzaam  en  overdreven ,  wanneer  mannen  van  ken- 
nis nog  steeds  die  oude  leeringen  der  Roomsche  Kerk  bestrij- 
den, waaraan  immers,  meenen  zij,   nu  geen  enkele  verlichte 


168  LÜDOVICO  DE  SAXCTIS, 

Katholiek  meer  gelooft.  Intnsscben  dient  het  wel  te  worden 
opgemerkt,  dat  er  b\|  de  yoorstelling  der  Roomscho  leer  nooit 
dient  gevraagd  te  worden  naar  hetgeen  deze  en  gene  leek ,  zelfs 
niet  naar  hetgeen  de  een  of  ander  priester  over  eenig  leerstuk 
oordeelt.  Daar  moet  alleen  gevraagd  worden  naar  de  Kerk-leer 
zoo  als  die  in  het  Concilie  te  Trente  is  vastgesteld,  onher- 
roepelijk vastgesteld  en  gehandhaafd;  en  wie  daaraan  niet  vast- 
houdt, moet  beschouwd  worden  als  een  ketter,  die  ongehoor- 
zaam is  aan  hetgeen  eenmaal  is  besloten ,  en  dos  —  de  vervloe- 
king waardig.  Waar  gij,  b.  v.,  dan  in  onze  dagen  door 
een  of  ander  Eoomschgezinde  de  volstrekte  noodzakelijkheid 
van  de  biecht  tot  zaligheid  ziet  ontkend,  op  grond  van 
hetgeen  een  zijner  geestelijken  daarvan  sprak, —  daar  hebt  g^ 
te  onderzoeken  of  deze  voorstelling  al  of  niet  overeenkomt 
met  hetgeen  de  Moederkerk  leert,  die  voor  de  kleinste  ver- 
andering en  afwijking  van  hetgeen  zij  heeft  geboden  te  ge- 
looven,  met  haar  dreigend  anathema  gereed  staat.  Het  is 
dus,  èn  voor  Protestanten,  èn  voor  Roomschgezinden,  die  wil- 
len nadenken,  goed,  dat  geschriften  als  het  bovenstaande 
worden  bekend  gemaakt,  en  verkrijgbaar  gesteld  voor  eenen 
zoo  goedkoopen  prys  als  de  Uitgever  van  der  wiel  in  het 
belang  van  de  zaak  der  waarheid  deed.  De  beroemde  de 
SAKCTis,  die  onder  de  mannen  der  wetenschap  in  Rome*s 
Kerk  eene  zeer  voordeelige  plaats  had  ingenomen,  en  wien 
niemand  onkunde  of  kwade  trouw  zal  kunnen  ten  laste  leg- 
gen, heeft  dan  hier  de  biecht  voorgesteld  zoo  als  de  authen- 
tieke Katechismus  der  Roorosche  Kerk  haar  leert  en  gebieijit 
aan  te  nemen.  Iiy  vergelijkt  deze  biecht  met  de  zohden-be- 
lydenis  b\|  de  Protestanten;  toont  aan  hoe  de  biecht,  door 
Trente  voorgeschreven,  niet  steunt  op  Grods  Woord,  maar, 
integendeel,  daartegen  strijdt;  hoe  z\j  door  het  gezond  ver- 
stand wordt  gewraakt;  hoe  zij  verderfelyk  is  voor  het  geloof 
en  de  zedel\jkheid ;  allen  vooruitgang  in  de  Godsdienst  onmo- 
gelijk maakt;  allerjfchadelijkst  werkt  voor  het  individu,  voor 
het  gezin,  voor  de  maatschappij,  en  als  eene  algemeene,  ge- 
organiseerde en  volmaakte  bespieding  het  ergste  despotisme 
op  den  troon  stelt.  Het  is  een  rijkdom  van  zaken,  die  hier 
in  geschikten  vorm  voor  eenige  stuivers  wordt  geschonken. 
En  werd  dit  geschrift,  even  als  vele  andere  z\jner  werken, 
reeds   voor  menig  z\}ner  landgcnooten  een  middel  om  van  de 


DE   BIECHT.  169 

doistemiB  tot  het  licht  te  komen.  W^  mogen  hopen  dat  er 
nog  onder  onze  Boomschgezinde  landgenooten  zijn  die  genoeg 
belang  stellen  in  de  waarheid,  om  dit  werkje  van  een  vroeger 
100  hoog  geplaatsten  geestel^'ke  nit  Rome  zelf,  te  lezen  en  te 
toetsen,  ten  einde  daarmede  winst  te  doen.  e. 


DêSchmJcunde  in  hetDageUjksch  Leveuy  doarj.  p.  w.  jobxston,  m.a.  , 
voor  Nederland  bewerkt  door  Dr.  j.  w.  gukning.  Eerste  Deel. 
Te  Sneeh^  h^  van  Draten  en  Bleeker.  1855.  In  kL  8vo. 
242  W.  ƒ  1  - : 

Het  is  aangenaam,  een  werk  dat  in  alle  opzigten  aan  de 
behoeften  van  onzen  tgd  voldoet,  aan  te  kondigen,  en  alzoo 
eenigzins  tot  z\jne  bekendheid  mede  te  werken.  De  schei* 
kande,  die  in  eiken  tak  der  industrie  en  ook  in  het  dage- 
l^jksch  leven  ingr^pt,  is  eene  wetenschap  die  alom  behoort 
verspreid  te  worden.  Green  fabr\jkant,  of  hy  moet  op  zyne 
wyze  een  scheikundige  z\jn ;  geen  koopman  of  h\j  moet  door 
de  scheikunde  goede  waren  van  vervalschte  kunnen  onder- 
scheiden, en  met  den  stroom  van  deze  tyden  meegaan,  die 
kennis  aanvoert,  om  door  kennis  geld  te  doen  winnen.  Dat 
kennis  in  geld  kan  worden  omgezet,  leert  ons  het  voorbeeld 
van  Engeland,  en  Nederland  moet  dat  voorbeeld  volgen,  wil 
het  in  bloei  en  welvaart  blijven  toenemen.  Doch  niet  slechts 
kooplieden  en  fabr\jkanten ,  maar  ieder  die  op  eenige  ontwik- 
keling aanspraak  wil  maken,  moet  met  de  scheikunde  van 
nhet  dagelyksch  leven"  eenigzins  vertrouwd  z^jn. 

Naarmate  eene  wetenschap  meer  ontwikkeld  is,  kan  zQ  ge* 
makkelijker  worden  gepopulariseerd.  De  scheikunde  is  zonder 
twijfel  hoog  genoeg  opgevoerd,  dat  haar  gebied  door  ieder  kan 
betreden  worden.  Z\j  is  geen  eigendom  meer  van  slechts  weinige 
geleerden;  neen,  duizenden  leven  reeds  in  en  door  haar,  en 
verschaft  z)j    voedsel   voor   ligchaam   en    geest. 

Waren  w$  van  het  gezegde  nog  niet  ten  volle  overtuigd,  het 
voor  ons  liggend  boek,  door  jobkston  voor  Engeland  geschre- 
ven, en  door  de  Heeren  adbiahi  en  oumrixa  voor  Nederland 
vertaald,  zou  er  ons  het  bewgs  van  leveren.  In  een  zeereen-< 
voodigen  stijl  z\jn  daarin  een  aantal  scheikundige  daadzaken, 
die   in   het  dageljjksch   leven   ingrypen,   helder  en   duidelijk 

BOEKBESCH.   1856.  N*".  IV.  13 


170  J.   F.   W.   JOHXSTOX,   M.A, 

uiteengezet,  en  het  beantwoordt  daardoor  in  alle  opzigtenaan 
den  titel  dien  het  voert.  Zolk  eene  w\)ze  van  behandelen 
noemen  wy  de  ëënig  goede,  om  de  wetenschap  met  al  hare 
nattigheid  door  het  volk  te  doen  kennen  en  hoogachten,  en 
volkomen  geschikt  om  liefde  voor  haar  in  te  boezemen,  en 
het  heil  dat  zig  kan  aanbrengen  te  vermenigvuldigen. 

Het  werk  begint  met  de  behandeling  van  lucht,  water  en 
grond.  De  Schr\jver  maakt  den  lezer  bekend  met  de  voor- 
naamste bestanddeelen  der  lucht  en  met  hunnen  invloed  op 
planten  en  dieren.  De  lucht  is  een  mengsel  van  vele  gas- 
soorten —  zuurstof,  stikstof,  koolzuur,  ammoniak,  enz.  — 
welke  de  scheikunde  van  elkander  kan  scheiden.  Die  grond- 
stof der  Ouden  is  voor  dieren  en  planten  eene  bron  van  voed- 
sel, welke  door  eene  eenvoudige  zamen werking  van  omstan- 
digheden, immer  dezelfde  zamenstelling  heefl*  Wat  de  plan- 
ten er  aan  onttrekken,  geven  de  dieren  er  aan  terug,  en  om- 
gekeerd; ziedaar  de  oorzaak  van  het  voortdurend  evenwigt 
tusschen  het  dieren-  en  plantenrijk.  Het  koolzuur,  voor  de 
planten  een  onmisbaar  gasvoedsel,  is  een  vergif  voor  de  die- 
ren; getuige  het  Doodendal  op  Java,  waar  honderden  dieren, 
zelfs  menschen,  hun  graf  hebben  gevonden.  Het  gasvoedsel 
voor  den  mensch,  de  zuurstof,  is  in  de  dampkringslucht  steeds 
in  genoegzame  hoeveelheid  voorhanden.  B\jkans  onbewust 
putten  w\j  daaruit  voortdurend  de  noodige  hoeveelheid  van 
dat  gas ,  en  het  zou  ons  moeijelijk  z\f n  vigf  minuten  zonder 
hetzelve  te  leven. 

De  S.  gaat  van  de  lucht  tot  het  water  over,  en  maakt  den 
lezer  met  de  scheikundige  zamenstelling  van  zuiver  water, 
-wel-,  rivier-,  bron-  en  zeewater  bekend,  en  beantwoordt  de 
vragen :  Welk  water  is  drinkbaar,  en  waardoor  is  het  drinkbaar? 

De  scheikundige  zamenstelling  der  verschillende  watersoor- 
ten, en  de  ervaring  doen  de  oorzaak  kennen  van  het  ver- 
schijnsel, dat  aan  de  éëne  watersoort  bijkans  geen  smaak  is, 
en  de  andere  tot  de  meest  smakelijke  en  veririsschende  dranken 
behoort.  De  S.  w^'st  er  op,  hoe  voorzigtig  men  met  bet  ge- 
bruik van  water  z\jn  moet,  vermits  de  bodem  niet  slechts  een 
oplossingsmiddel  is  voor  goede  stoffen,  maar  ook  voor  zulke 
die  de  gezondheid  benadeelen.  Zoo  moet  men  zich,  b.  v., 
wel  wachten  van  water  te  drinken,  hetwelk  gronden  is  door- 
getogen, in  welke  lijken  vergaan.  —   Het  artikel  water  is 


DE  SCHEIKUKDE,   ENZ,  171 

door  den  Heor  guxniko  nog  verrijkt  met  water-analysen  be- 
treffende ons  Vaderland,  waardoor  het  in  belangrijkheid  aan- 
merkelijk is  toegenomen. 

Vervolgens  handelt  de  S.  over  den  grond  dien  wij  bebou- 
wen* Op  dezelfde  belangr\jke  en  veelomvattende  wyze  be- 
antwoordt hig  de  vragen:  welke  is  de  schelkandige  zamen- 
stelling  van  de  verschillende  gronden;  —  waardoor  ontstaat 
dit  verschil;  —  welke  is  de  oorsprong  der  gronden;  —  en 
welke  is  hunne  verhonding  tot  de  planten?  Hier  wordt  de 
lezer  ook  met  des  menschen  invloed  op  het  verbeteren  van 
gronden  bekend  gemaakt. 

Voorts  worden  »de  planten  die  w\j  aankweeken**  behandeld, 
en  wie  dit  Hoofdstuk  aandachtig  leest,  zal  een  goed  denk* 
beeld  bekomen  van  de  structuur  der  plant  en  haren  groei; 
van  de  scheikundige  zamenstelling  der  plant  en  de  structuur 
van  hare  voornaamste  organen  (bladeren  en  wortel),  en  van 
de  verhouding  der  plant  tot  lucht  en  grond.  Belangr^k  is 
hier  de  behandeling  der  gist-plant;  het  eenvoudige  ë^acellige 
plantje.  De  gist  toch  is  in  naam  by  ieder  bekend,  en  grgpt 
derwyze  in  de  industrie  in,  dat  men  haar  niet  kan  wegden- 
ken, of  men  denkt  tevens  alle  geestryke  vochten  weg,  ja, 
zelft  het  brood,  zoo  als  het  door  ons  bereid  en  gebruikt  wordt. 
Tot  in  onze  keuken  is  de  gist  dikwerf  een  noodzakelijk  arti- 
keL  Dat  eencellige  plantje  verschaft  ons  de  smakelijkste  dran- 
ken, en  maakt  de  graansp\jzen  voor  ons  gemakkelijker  te  ver- 
teren, gelyk  uit  het  volgende  Hoofdstuk  bl\jkt,  waarin  »het 
brood  dat  w\j  eten"  behandeld  wordt. 

Hier  wordt  de  zamenstelling  van  een  groot  aantal  graan- 
soorten vermeld,  en  telkens  gewezen  op  die  zamenstelling  in 
verband  met  de  voeding  van  den  mensch.  Behalve  deze  be- 
handelt de  S.  insgelijks  de  boonen,  erwten,  den  sago-palm, 
den  brood  vruchtboom ,  enz. 

Van  de  gebruikelijke  meelspyzen  gaat  hg  over  tot  de 
vleeschsp\jzen,  meldt  den  lezer  derzelver  voornaamste  schei- 
kundige bestanddeelen ,  en  vergelijkt  ze,  wat  het  voedend  ver- 
mogen aangaat,  met  de  meelsp^jzen.  Bovendien  wordt  de 
scheikundige  zamenstelling  van  melk  en  andere  dierlgke  dran« 
ken  (bouillon)  behandeld;  en  vooral  op  de  melk,  als  het  model 
van  voedsel,  gewezen. 

Minder  belangr\jk  voor  de  voeding,  doch  des  te  meer  om 

13* 


172  J.   P.   W.   JOHNSTON,   M.A., 

de  waarde  die  w\j  er  aan  hechten,  is  de  behandeling  van  udc 
dranken  die  wg  bereiden**.  De  S.  noemt  de  verschillende 
soorten  van  thee,  kofBj  en  cacao,  en  deelt  de  wijzen  mede  op 
welke  z\j  ten  gebruike  worden  toebereid,  alsmede  hunne  za- 
menstelling. 

In  de  Hoofdstukken  (Vil,  Yin  en  IX)  waarin  deze  onder- 
werpen behandeld  worden,  vindt  men  eene  menigte  daadzaken 
die  van  het  meeste  belang  z\jn.  In  verband  met  de  schei- 
kundige zamenstelling  ziet  men  dat  sommige  dier  dranken 
hoofdzakemk  opwekkend  z\jn,  doch  andere  (cacao)  ook  als 
voedingsmiddelen  zgn  te  beschouwen.  Ook  de  thee  en  kofïïj 
echter,  zouden,  onder  zekere  voorwaarden,  niet  slechts  op- 
wekkings-,  maar  ook  als  voedingsmiddelen  kunnen  dienen. 

Zoo  wij  eene  aanjnerking  mogen  maken  op  't  physiologi- 
sche  gedeelte  van  dit  boek,  dan  is  het  deze:  dat  deSchr\}ver 
zich  niet  duidel^k  genoeg  verklaart  omtrent  den  invloed  welken 
de  planten-bases,  in  die  dranken  vervat,  op  ons  zenuw-systeem 
uitoefenen. 

Naar  ons  bescheiden  oordeel  hebben  deze  bases  twee  tegen- 
overgestelde uitwerkingen,  naarmate  de  dranken  in  kleinere 
of  grootere  hoeveelheid  worden  gebruikt.  In  kleine  hoeveel- 
heid gebruikt,  verhoogen  z^  het  levensgenot  (het  stoffelijk 
leven);  in  groote  hoeveelheid  aangewend,  is  hunne  uitwerking 
verdoovend,  en  bevorderen  zij  de  stofwisseling  van  het  dier- 
lijk leven  niet.  Onder  overigens  dezelfde  omstandigheden  wordt 
in  het  eerste  geval  meer  voedsel  verbruikt;  in  het  laatste  ge- 
Val  minder.  Die  veel  thee  drinkt,  behoeft  minder  te  eten, 
daar  h\j  minder  leeft;  die  weinig  thee  drinkt,  heefl  meer  voed- 
sel noodig;  want  hg  leeft  meer;  z^'ne  stofwisseling  is  sterker. 
De  bases  zelve  maken  geen  voedsel  voor  ons  organismus  uit; 
zy  prikkelen  de  zenuwen,  en  deze  bevorderen  de  stofwisse- 
ling; zyn  de  zenuwen  overprikkeld ,  dan  wyzigen  z\j  hunne 
verrigting,  en  gaan  de  stofwisseling  tegen. 

In  het  laatste  Hoofdstuk  gaat  de  Schryver  de  verschillende 
suikersoorten  na,  en  wel  voomamelyk  de  druiven-  en  riet- 
suiker. H\j  wiyst  daarb\j  op  het  nut,  dat  de  scheikunde  in 
de  industrie  kan  te  weeg  brengen:  de  suiker,  b.  v.,  is  geen 
monopolie  meer  der  keerkringsgewesten ;  in  Europa  maakt  men 
tegenwoordig  jaarlyks  millioenen  ponden  suiker  uit  beetwortelen. 

Wij  hebben  kortel^k  den  aard  en  de  strekking  vau  dit  boek 


D£   8CHEIKUKDE,    EïTZ.  173 

doen  zien,  en  hopen  dat  het  ons  gelukken  moge  daardoor  tot 
zijne  verspreiding  iets  bij  te  dragen.  De  eigenaardige  w\jze 
waarop  johnstok  de  zaken  voorstelt,  laat,  ten  aanzien  van 
dnidelijkheid  en  degel^'kheid,  niets  te  wenschen  over.  Dat  is 
ook  het  geval  in  de  vertaling,  die  alle  lof  verdient.  De  Heeren 
ADBiAKi  en  GUKKINO  hebben  Nederland  eene  dienst  bewezen 
door  die  zóó  te  leveren;  al  staan  zij  voor  sommige  meeningen 
van  den  Schr^ver  niet  geheel  en  al  in.  Wig  twijfelen  niet, 
of  ons  pnbliek  zal  het  werk,  om  de  belangr^ke  zaken  die  't 
bevat,  op  hoogen  pr^'s  stellen,  en  aldus  ook  de  zorg  vergel- 
den, die  aan  de  vertaling  is  besteed. 

Het  Tweede  Deel  zal  door  den  Heer  auNNiNG  Méén  ver- 
taald worden.  Wij  zien  dat,  en  ook  het  Derde  Deel,  waar- 
mede het  werk  compleet  zal  z\}n,  met  verlangen  te  gemoet. 


De  Scheikunde  toegepast  op  het  dageltjhsch  Leven  en  de  Nvf- 
verheid^  door  Dr.  adolf  duplos,  Buitengewoon  Hoogleeraar 
in  de  Scheikunde  aan  de  Hoogeachool  te  Breslau.  Uit  het 
Hoogdvxtsch  vertaald  door  J.  h.  oiltat.  Tweede  Deel,  Orond- 
beginselen  der  bewerktuigde  Scheikunde.  Met  17  houtsneê-Jigu* 
ren.   Te  Dordrecht,  bij  J.^Giltay.  1855.  In  8vo.  ƒ  1  -  65. 

W$  hebben  ook  dit  Tweede  Deel  met  aandacht  gelezen; 
doch  het  beantwoordt  naar.  onze  bescheiden  meening  niet  aan 
het  doel.  De  Schrijver  heeft  blijkbaar  in  een  klein  bestek  een 
groot  aantal  feiten  willen  zamenvatten;  maar  wie  de  grond-< 
beginselen  der  bewerktuigde  scheikunde  niet  magtig  is,  zal  ze 
alt  dit  boek  niet  leeren  kennen;  veeleer  zal  die  menigte  van 
feiten,  en  de  w^ze  waarop  ze  hier  gerangschikt  z\jn,  hem 
in  de  war  brengen,  en  meer  afschrikken  van,  dan  gretig  ma- 
ken naar  dit  schoonste  gedeelte  der  scheikunde.  Het  Deel 
bevat  alzoo,  naar  óns  gevoelen,  niet  wat  de  titel  belooft.  Een 
werk  over  de  grondbeginselen  eener  wetenschap  moet  een  hel- 
der beeld  dier  wetenschap  geven;  doch  daartoe  dienen  er, 
kort  en  klaar,  zoo  wij  meenen,  slechts  hoofdzaken  in  behan- 
deld te  worden ;  w^l  de  nevenzaken  het  beeld  meer  benevelen 
dan  verhelderen.  In  dit  Tweede  Deel,  over  de  grondbegin- 
jselen  der  bewerktuigde  scheikunde,  moesten  dus  óók  de  hoofd- 
zaken de  middelen  z\)n  om  het  beeld  dier  wetenschap  te  geven.; 


174  Dr.  ADOLF  DUPL08, 

en  bet  was  volstrekt  niet  noodig  daartoe  allerlei  feiten  op 
elkander  te  stapelen.  Ddt  doende  overlaadt  men  den  lezer 
met  kennis,  die  hg  niet  naar  behooren  kan  gebraiken. 

Ons  oordeel  over  het  boek  is  ook  wat  de  daidemkheid  aan- 
gaat, niet  gunstig.  Voor  een  gedeelte  echter  is  dat  aan 
den  Vertaler  toe  te  schreven.  Hoe  zal,  b.  v.,  een  eerstbegin- 
nende  (bl.  1)  de  definitie  kunnen  begrijpen,  welke  beiden  de 
Schrijver  en  de  Vertaler  geven  van  ^eenvoudige  organische  voort* 
brengselen'*.  Daar  staat:  »De  eenvoudige  organische  voort- 
brengselen zijn  scheikundige  verbindingen  van  eenige  schei- 
kundige elementen  naar  vastbepaalde,  d.  i.  nooit  eene  afw$- 
king  aanbiedende,  betrekkelijke  gewigtsverhoudingen,  waarin 
zelfs  door  het  gewapend  oog  niets  ongelijksoortigs  kan  onder- 
scheiden worden,  zoo  als  suiker  en  vet.  Het  z^n  voortbreng- 
selen van  het  organismus  zelf,  en  moeten  in  dit  opzigt  wel 
onderscheiden  worden  van  zulke  in  de  georganiseerde  ligcha- 
men  voorkomende  scheikundige  verbindingen,  die  door  hen 
reeds  volkomen  gevormd  uit  de  lucht,  het  water  of  den  grond 
zgn  opgenomen,  zoo  als  de  bestanddeelen  van  de  asch  der 
planten  en  de  beenderaarde  der  dieren.*' 

Zulk  eene  wijze  van  verklaren  is  zeker  niet  populair;  de 
eerstbeginnende  leest  dergelijke  phrasen,  zonder  er  iets  van 
te  verstaan.  —  Het  is  ons  voornemen  niet  om  al  de  aanmerkin- 
gen te  laten  drukken,  die  w\j  bij  het  lezen  hebben  gemaakt; 
maar  een  paar  er  van  mogen  hier  nog  wel  een  plaatsje  vinden. 

BI.  105  leest  men  als  begin  over  de  groep  der  hewerHtdgde 
'bases:  »In  vele  bewerktuigde  ligchamen  komen  scheikundige 
verbindingen  voor,  die,  wat  hare  elementaire  zamenstelling 
en  haar  ontstaan  betreft,  zich  aan  de  in  de  vorige  paragra- 
phen  behandelde  bewerktuigde  zuren  aansluiten".  Het  is  ech- 
ter eiken  beginnende  in  de  scheikunde  reeds  bekend,  dat  or- 
ganische bases  ten  eenenmale  verschillen  van  zuren,  èn  in 
zamenstelling,  èn  in  ontstaan. 

Maar  ook  de  Vertaler  heeft  schuld  aan  de  onnaanwkeurig- 
heden  die  in  het  Deel  voorkomen.  Zoo  lezen  wy  (bl.  108): 
ndat  het  ureum  een  wezenl\)k  bestanddeel  is  van  de  pis  der 
zoogdieren,  en  in  het  algemeen  van  hare  stikstofhoudende  af- 
scheidingen". Een  bestanddeel  van  afscheidingen?  Hier  wordt 
zeker  gemeend  het  piszuur.  Maar  is  ureum  daarvan  een  be- 
standdeel, of  een  snijdings-product? 


D£  SCHBIKUHDE,   EXZ.  175 

BI.  113  heet  bet:  idat  nsubstitutiën  nieuwe  bases  zgn" ; maar 
subatitutiën  zijn  werkingen. 

Van  meer  belang  nog  is  de  opmerking,  die  w\j  maakten, 
dat  er  zoo  vele  zaken  zijn  opgenomen,  die  met  bet  ndage- 
ligkscb  leven"  en  »de  n^verbeid"  niets  gemeens  bebben,  ja, 
de  meesten  der  bebandelde  ligcbamen  z\jn  aan  beiden  vreemd. 
Dat  beefl  ons  zeer  verwonderd,  daar  de  Scbrijver  tocb  wel 
zal  weten  wat  ndagemksch  leven"  en  nn^'verheid"  beteekenen. 
Wie  dns  bier,  in  een  anderen  vorm,  GiBABDcr's  scbeikunde, 
of  soortgelijke  boeken,  meent  te  vinden,  zal  zicb  bedrogen 
zien;  bet  boek  van  duflos  is  eene  scbets der  organiscbe  cbemie, 
en  niet  zoo  goed  als  w\j  er  velen  bebben;  er  was  aan  deze 
acbets  niet  de  minste  beboefte. 

Wy  eindigen  met  den  wenscb:  dat  de  Heer  qiltat,  zoo  b^' 
andermaal  een  werk  over  de  scbeikunde  vertaalt,  gelukkiger 
moge  zijn  in  de  keuze.  Dan  zal  b\j  z^n  t\jd  beter  besteden, 
en  meer  vrucbten  van  zynen  arbeid  inoogsten. 


De  rirrigation,  de  són  influencesurrAgriculture,etdesmoyens 
d'y  pourvoir;  avec  description  d*une  maniere  de  barrer  les 

*  eaux  courantes,  en  dëversoir  h  cbassis-dormants ,  et  d*en 
élever  Ie  niveau,  applicable  Ik,  oü  toute  antre  maniere  est 
impossible.  Par  j.  a.  kratenbrdoc  ,  Ingénieur  k  disposition 
de  M.  Ie  Directeur  des  Cultures  k  Java  (Indes  Neérlan- 
daises).  Avec  plancbes.  A  Batavia,  cbez  Lange  ei  Comp. 
En  vente  cbez  la  Veuve  D.  B,  van  Wermeakerken  ^  Tiel  en 
Gueldre-HoUande.   4».    VH  et  34  pag. 

Onder  dezen  wijdloopigen  titel  geeft  de  Ingenieur  kratbk- 
BRiXK  eenige  middelen  aan  de  band,  om  bet  stroomend  water 
der  rivieren  door  bevloeying  voor  den  landbouw  dienstbaar  te 
maken.  Hy  geeft  die  besebrij  ving  in  bet  Franscb,  omdat  de 
toepassing  dezer  beginselen  veel  meer  elders  dan  in  Nederland 
kan  plaats  hebben.  Daarbij  roept  by  een  toegevend  oordeel 
in  voor  taal  en  spelling,  hetgeen  niet  overbodig  moet  heeten, 
daar  het  boek  zóó  vol  fouten  is,  dat  het  zfier  goed  als  eene 
cacograpbie  op  de  scholen  zou  kunnen  gebruikt  worden.  Als 
voorbeelden  daarvan  noemen  wij  alleen:  p.  6:  yichacun  gwi, 
purifié  par   une  vie   de  travaü  actif  de  toute  theorie  creuee"" ; 


17G  J.  A.   KBATEKBRIITK , 

p.  8:  non  nest  paa  réculé  pour  aucune  des  mofyemT i  en  nrendre 
au  sol  les  matüres^  que  nous  en  apportons";  p.  10:  nnous 
crotfons  €Caowr\ 

Doch  wiy  mogen  niet  alleen  op  den  vorm  letten,  vooral 
waar  de  Schrijver-zelf  erkent  dat  die  gebrekkig  is. 

De  inhoud  van  het  geschrift  is  gesplitst  in  twee  deelen. 
Het  eerste,  getiteld:  »cf«  TAgricuUure  dans  ses  rapports  et  cou" 
aéquences  socialesj  et  de  tirrigaJtion  dans  ses  e  ff  ets  ^  en  rempla^ 
qant  ramendement  ariificiet\  beschouwt  den  landbouw  in  ver- 
gelgking  met  de  nijverheid,  en  de  middelen  om  den  eersten 
op  te  beuren.  K.  erkent  de  diensten  door  de  scheikunde  in 
de  laatste  t^'den  aan  den  landbouw  bewezen,  pn  het  goede 
voorbeeld  door  aanzienlijke  grondbezitters  soms  gegeven ;  maar 
h]j  acht  dit  alles  nog  niet  genoeg  om  den  landbouw  uit  den 
staat  van  achteriykheid,  waarin  hij  zich  bevindt,  op  te  hef- 
fen. nAux  grands  maux  les  grands  remèdes'\  zegt  hïj.  Men 
moet  z\jne  toevlugt  nemen  tot  groote,  krachtige  middelen,  die 
eene  geheele  landstreek  omvatten,  en  waarvan  de  menschen 
huns  ondanks  gedwongen  z\jn  te  genieten. 

Als  voorbeelden  daarvan  wijst  h^j  op  dé  ingedekte  polders; 
op  de  kanalisatie  van  Drenthe  en  Overijssel;  op  de  bevloei- 
jingen  met  het  water  der  P6  in  Lombardye;  en  de  welvaart 
hierdoor  in  die  streken  verspreid.  Evenzoo  wordt  dankbaar 
herdacht  aan  het  bevloe^jings-kanaal  van  Buitenzorg  naar 
Batavia,  onder  het  bestuur  van  den  Gouverneur-Generaal  VAH 
IMHOFF  (1742 — 1751)  ontworpen  en  uitgevoerd. 

De  weldaden  nu,  door  eene  doelmatige  bevloe^ing  der  lan- 
derijen te  weeg  gebragt,  wil  de  Schr^ver  meer  algemeen  ge- 
maakt, en  vooral  meer  in  het  groot  toegepast  zien. 

Welk  voordeel  de  bevloeying  aanbrengt,  wordt  kortel^'k 
daaruit  aangetoond,  dat  alle  grond  eindelijk  door  bebouwing 
kan  uitgeput  worden;  dat  dus  voor  alle  gronden eindel^k mest 
noodig  is;  dat  de  landbouw  in  dezelfde  mate  bloeit,  waarin 
men  de  hoeveelheid  mest  vermeerdert;  dat  ook  het  watereene 
bemestende  werking  uitoefent,  en  dat  alzoo  ook  dit  ten  nutte 
van  den  landbouw  moet  aangewend  worden. 

Hoewel  in  het  algemeen  de  juistheid  van  hetgeen  de  Schrij- 
ver aanvoert,  niet  kan  worden  ontkend,  komen  echter  in  dit 
betoog,  hier  en  daar,  stellingen  en  uitdrukkingen  voor,  die 
minder  juist  en  gewaagd  moeten  heeten.   Zoo  lezen  wy  (p.  7): 


DE  L'IBBIÖATION,   ETC.  177 

nPhommé  a  inventé  VenQraM\  hetgeen  z^n  moet:  la  nature  a 
vwenté^  enz»,  omdat  de  mensch  slechts  opgemerkt,  en  tot  z^n 
voordeel  toegepast  heeft,  wat  in  de  natuur  geschiedt.  Even- 
zoo  kunnen  w$  het  houden  van  vee  om  den  mest,  niet  met 
den  Schrijver  noemen:  nun  cercle  videux";  noch  de  fahr^ks- 
ng verheid:  nune  pente  dangerewe"  (p.  11)  achten  voor  het 
volk. 

In  het  tweede  gedeelte  wordt  gehandeld:  ndea  moyens  cftr- 
fïgation  ei  dea  mamères  éCy  parvenir^  avec  deacription  d^une 
mode  de  harrer  lea  eaux  courantea  en  déveraoir  a  chaaaia^dor^ 
mantaj  appUcdbU  Zd,  oü  toute  autre  maniere  eat  en  défatiT.  De 
bevloe\jing  wordt  verdeeld  in  natuurlijke  en  kunstmatige.  De 
eerste  is  alleen  toepasselijk  h\j  den  Nyi  en  eenige  Oostersche 
rivieren,  en  hrengt,  waar  die  overstrooming  niet  regehnatig 
geschiedt,  zulke  nadeelen  aan,  dat  onze  voorouders  liever  van 
de  bemesting  hunner  landerijen  door  het  rivierwater  hebben 
afgezien,  dan  telkens  hunne  oogsten  bedreigd  te  vinden,  om- 
dat zij  den  aan-  en  afvoer  van  het  water  niet  in  hunne  magt 
hadden. 

Dit  is  echter  wel  het  geval  b^  de  kunstmatige  bevloe\jin- 
gen,  die  op  verschillende  wijzen  kunnen  plaats  hebben,  zoo 
als  de  Schrijver  aantoont.  Zeer  juist  en  waar  z^n  de  op- 
merkingen omtrent  de  l^n  van  helling  van  het  bevloe\jing8- 
kanaal  met  betrekking  tot  die  der  rivier  (p.  15),  en  die,  om- 
trent de  naauwkeurige  kennis  van  het  terrein  (p.  16).  In 
het  algemeen  is  dit  tweede  gedeelte,  waar  de  Schrgver  meer 
en  meer  op  technisch  gebied  komt,  belangrijker  dan  het  eerste, 
hoezeer  ook  omtrent  de  wijzen  van  bevloe^ing  veel  bekends 
wordt  aangetroffen. 

Wy  zullen  het  geschrift  op  dit  gebied  niet  verder  volgen, 
maar  den  ingenieurs  ter  lezing  aanbevelen,  met  deze  opmer- 
king (welke  de  Schr^ver  vergeten  heeft):  dat  niet  alle  water- 
soorten tot  de  bevloe^ing  geschikt  z\jn,  en  dat  men  vooraf 
door  een  scheikundig  onderzoek  zich  moet  overtuigen ,  of  het 
water  al  de  stoffen ,  hetzij  in  opgelosten ,  hetz^'  in  fijn  verdeel- 
den toestand,  bevat,  welke  tot  vruchtbaarmaking  van  het  land 
noodzakel^k  z^'n. 


178  H.   G.   THOLESr, 


Handleiding  voor  Boamkweekers  en  Eigenaren  van  Bosschen^  in 
Nederland;  door  n.  g,  tbolex.  Bekroond  met  de  2*'*  gouden 
Medaille  door  de  Nederlandsche  Maatschappij  ter  Bevorde- 
ring van  Nijverheid  (JnUj  1854).  Met  eene  Voorrede  van 
H.  c.  VAK  HALL,  Hoogleeraar  te  Groningen.  Met  8  uit- 
slaande platen^  en  afbeeldingen  tusschen  den  tekst.  Te  Haar- 
lem ^  Uj  ^^  Erven  Looajes.  1855.  In  gr.  Svo.  VI  en 
267  bl.  ƒ3-: 

Voor  eenigen  ty  d  kon  met  regt  de  opmerking  gemaakt  wor- 
den, dat  van  het  groote  aantal,  meerendeels  uit  den  vreemde 
overgeplante,  geacbriften,  waarmede  onze  landbouw-litteratanr 
in  de  laatste  jaren  verrijkt  is  geworden,  nagenoeg  alle  uit- 
sluitend over  landbonw  en  veeteelt  handelen. 

De  zoo  uitgebreide  en  belangr^ke  Forstwissenschaft  werd 
vergeten,  en  Nederland  had  op  dit  gebied  slechts  enkele 
voortreffel^ke  stukken  van  vroeger  jaren,  benevens  eenige 
verhandelingen  uit  de  nVerhandelingen  der  Maatschappij  van 
Landbouw"  en  uit  het  »Tiydschrift  voor  de  Nijverheid*'  aan 
te  wijzen.  Doch  thans  schijnt  ook  de  Nederlandsche  hout- 
teelt  zich  in  eene  nieuwe  beschrijving  te  mogen  verheugen. 
Want  behalve  het  werk  dat  wij  nu  aankondigen,  is  ook  eene 
uitvoerige  Handleiding  over  de  houtteelt  van  den  Heer  th. 
UILKEXS  verschenen;  terwijl  bovendien  aan  de  lezers  van  den 
» Vriend  van  den  Landman**  is  aangekondigd,  dat  binnen  kort 
een  uitgebreid  werk  over  dit  zelfde  onderwerp  van  den  Heer 
BOER  het  licht  zal  zien* 

Nederland  zal  dus  weldra  geen  gebrek  hebben  aan  hand- 
leidingen over  houtteelt,  in  den  laatsten  tgd  geschreven.  Het 
is  slechts  de  vraag:  of  die  handleidingen  goed  z^n  en  aanbe- 
veling verdienen.  Deze  vraag  willen  wy  thans  alleen  voor 
het  werk  van  den  Heer  tbouen  beantwoorden,  en  in  het  minst 
geen  oordeel  uitspreken  over  de  beide  andere  werken.  Want 
dat  van  den  Heer  üilkbks  is  ons  niet  ter  beoordeeling  toe- 
gezonden, en  dat  van  den  Heer  boeb  is  nog  niet  verschenen, 
en  ons  dus  niet  bekend,  hoewel  wij  grond  hebben  om  daar- 
van goede  verwachtingen  te  koesteren. 

De  nHandleiding  voor  Boomkweekers**  van  den  Heer  tholbn 
is  in  het  licht  gekomen  op  eene  wijze  die  aan  den  min  kundige 


HAKDLEIDIXG  VOOB  BOOMK WfiEKEBS ,  ENZ.  179 

reeds  terstond  een  goeden  dunk  van  het  werk  moet  geven. 
Bekroond  door  eene  in  ons  Vaderland  erkende  en  geachte 
Maatschappij,  voorafgegaan  door  eene  Voorrede  van  een  Hoog- 
leeraar in  de  Ejiiidkande,  in  goeden  vorm  uitgegeven,  en  met 
platen  verrekt,  schijnt  dit  werk  den  naam  van  wetenschap- 
pel^k  te  verdienen.  £n  Bef.  moet  gul  uit  bekennen,  hïj  het 
ontvangen  van  dit  boek  sEulks  ook  geloofd  te  hebben.  Doch 
b$  nadere  kennismaking  met  den  inhoud  van  het  geschrift, 
vond  h$  zich  bitter  bedrogen.  De  Schr^ver  moge  een  erva- 
ren boomkweeker  zgn,  en  met  menige  praktische  bijzonder- 
hdld  bekend  wezen:  hij  is  ongeschikt  tot  het  schreven  van 
eene  wetenschappelijke  Handleiding,  en  niet  in  staat  om  in 
behoorlijken  st^l  zyne  gedachten  uit  te  drukken. 

Beeds  de  Inleiding  geeft  ons  de  gelegenheid  om  dit  be- 
weren te  staven.  nZiet  men  een  stuk  grond  liggen**  —  zoo 
lezen  wy  op  bl.  2  —  »dan  kan  men  met  de  meeste  juistheid 
bepalen,  welke  de  onkosten  zullen  zyn,  die  ter  ontginning  ge- 
vorderd worden.**  Iets  dat  de  meesten,  die  het  ontginnen  b^ 
ondervinding  kennen,  wel  niet  zullen  toestemmen.  Evenzoo 
toont  de  S.  onbekendheid  met  den  toestand  van  ons  land, 
waar  h^*,  eenige  regelen  later,  de  ontginningen  der  laatste  ja- 
ren zoo  gering  acht,  en  armen  uit  Noord-  en  Zuid-Holland 
naar  de  inculte  gronden  wil  overbrengen ;  als  of  ook  in  de 
zandstrek^a  niet  een  aantal  behoeftigen  worden  gevonden,  en 
als  of  ook  daar  niet  in  den  regel  het  aanbod  van  werk  groo- 
ter  is  dan  de  vraag  I 

Tot  den  inhoud  van  het  boek  overgaande,  zien  wQ  het 
I«  Hoofdstuk  gewijd  aan  de  »kennis  en  bereiding  der  ver- 
schillende grondsoorten*'. 

Na  eene  hoogst  gebrekkige  uiteenzetting  van  het  ontstaan 
der  kleigronden,  wordt  deze  grondsoort  verdeeld  in  zware, 
ligte  en  zeer  ligte  klei,  al  naar  mate  daarin  weinig  of  geen, 
of  wel  meer  zand  gevonden  wordt.  Doch  eenige  regels  later 
heet  ligte  klei  ook:  klei,  met  veenaarde  gemengd;  zoodat  de 
beginner  geen  juist  begrip  van  klei  hieruit  kan  verkrijgen. 
Wig  hadden  verwacht  dat,  bij  deze  uitvoerige  beschouwing  der 
gronden  van  ons  Vaderland,  de  kenteekenen  waarin  z\j  van 
elkander  verschillen,  en  de  bestanddeelen  waaruit  z^'  bestaan, 
naauwkeurig  zouden  z\jn  opgegeven.  Doch  niets  van  dit  alles. 
De  Schry ver  toont  duidelijk  dat  by  geene  wetenschappclyke  ken- 


180  N.   G.   THOLEir, 

nis  van  de  grondsoorten  bezit,  en  moet  zich  nu  vergenoegen 
met  de  benamingen  van  zware,  ligte,  zeer  ligte,  enz.,  waar- 
mede niets  bepaalds  wordt  aangegeven,  wanneer  niet  vooraf 
de  beteeken  is  en  de  grens  dier  woorden  genoegzaam  is  om- 
schreven. Zoo  is  ook  leem,  op  bl.  10,  ecne  b^'zonder  fijne 
en  digte  kleisoort,  zonder  eenige  zandvermenging ;  en  de  S. 
schynt  den  mergel  der  Dnitschers  niet  te  kennen. 

Op  dezelfde  wvjze  ongeveer  worden  de  andere  grondsoorten 
behandeld;  overal  missen  w\|  eene  wetenschappelijke  uiteenzetting 
van  haren  aard  en  hare  bestanddeelen;  maar  in  de  plaats  daar- 
van vinden  wij  eene  opgaaf  van  sommige  eigenschappen,  zoo  als: 
hoe  diep  zij  moeten  omgezet  worden,  en  wat  dit  werk  in  ver- 
schillende streken  kost;  terwijl  overal  gewezen  wordt  op  het 
belang,  om  verschillende  grondsoorten  zoo  veel  mogelijk  onder- 
een te  mengen.  Hierby  is  echter  nergens  de  reden  opgegeven 
wiarom  zalk  eene  grond  vermenging  in  het  algemeen  den  bosch- 
en  akkergrond  verbetert.  Welligt  was  znlks  den  Schrijver  te 
moe^jeiyk,  omdat  hij  dan  van  de  nataurknndige  eigenschappen 
der  grondsoorten  iets  had  moeten  zeggen. 

Ten  einde  aan  de  lezers  van  dit  Tiydschrift  een  denkbeeld 
te  geven  van  de  w\|ze  waarop  hier  over  de  bewerking  van 
den  grond  wordt  gehandeld,  kiezen  wij  tot  voorbeeld  het  e^oor- 
breken  van  de  oerbanken^  waarnit  tevens  blijken  kan,  hoe  vreemd 
en  onduidelijk  soms  de  st^'1  is.  De  bedoelde  plaats  (bl.  16) 
luidt  aldus:  nAlle  oerbanken  ter  diepte  van  minder  dan  10 
palmen  moeten  doorgewerkt  worden.  Het  is  waar,  dat  men 
volstaat  met  eenen  oergrond  8  jialmen  diep  te  delven,  en  er 
alzoo  nog  2  palmen  overblijven  tusschen  den  bank  en  het 
diepst  gedolvene,  doch  deze  speling  is  niet  groot  genoeg  om 
te  verhinderen  een  goed  bosch  te  telen,  want  ouder  wor- 
dende, dringen  de  boomen,  vooral  op  hooge,  drooge  gronden, 
dieper  met  hunne  wortelen  in  dan  8  palmen.  Alzoo  zonden 
zg  spoedig  op  den  vasten  oerbank  stuiten,  kw^'nen  en  einde- 
lijk langzamerhand  aftterven.  (Nu  zal  men  zeggen:  gaan  de 
wortelen  dieper  dan  8  palmen,  waarom  dan  ook  niet  dieper 
gedolven?  omdat,  wanneer  de  ondergrond  geenen t;a«^m tegen- 
stand biedt,  hij  altoos  los  genoeg  is,  voor  het  doordringen  der 
wortelen.  Die  boomen  komen  niet  voor  hun  20 —  30  jaar  zoo 
diep  en  zijn  dan  krachtig  genoeg,  eenen  kleinen  hinderpaal  te 
overwinnen )**,  enz.    Sapienli  8at. 


HANDLEIDIHa   VOOR  BOOMKWEEKERS ,   EKZ.  181 

Bij  de  beschouwing  van  den  heidegrond  komt  de  S.  in  eene 
wonderlijke  tegenspraak  met  zich-zelven.  De  §  vangt  aan 
met  de  woorden:  »Deze  grond,  alhoewel  niet  zoo  slecht  als 
de  met  oer  bezwangerde  bodem,  is  toch  ook  zonder  meerdere 
of  mindere  bewerking  ongeschikt  ter  voortbrenging  van  kout- 
gewas \  En  vier  regels  verder  wordt  dit  herhaald:  wDe  hei- 
degrond, van  natuur  onbekwaam  tot  het  voortbrengen  van  hout- 
gewas ^  bestaat",  enz.  (zie  bl.  19).  Doch  ziet,  ruim  eene  blad- 
zgde  verder,  lezen  w\j:  »Het  eene  heideveld  meer,  het  andere 
minder,  doch  alle  eijn  geschikt  om  houtgewas  voort  te  brengen 
en  door  natuurlijke  middelen  of  door  bemesting  tot  den  hoog- 
sten  trap  van  groei  te  brengen".  —  Wat  moet  hg  die  de 
Handleiding  raadpleegt,  nu  gelooven:  het  eerste  of  het  laatste? 

Hier  en  daar  zondigt  de  Schrijver  ook  tegen  eenvoudige 
praktische  zaken.  Zoo  wil  l^j  (bl.  37)  hei-  en  zandgrond  aan- 
leggen tot  boschgrond,  door  8  palm  diep  delven,  bemesten 
met  140  voer  straatvuilnis  en  tweemaal  bebouwen  met  aard-  * 
appelen.  »Dan"  —  zegt  hy  —  »z\jn  de  bovenste  2 — 3  palmen 
geheel  vette  grond"  (!) 

£n  thans  overgaande  tot  eene  kostenberekening,  schat  hg 
het  voer  straatvuilnis  uit  de  steden  op  ƒ  1. — ,  maar  wil  deze 
bemesting  van  140  voer  (het  voer  door  twee  paarden  op  een 
zandweg  vervoerd)  aanbrengen  en  overwerken  voor  de  geringe 
som  van  ƒ  20. —  I  —  Evenzoo  brengt  hg  de  poot-aardappelen 
voor  ƒ  — .75,  en  de  rogge  voor  ƒ  5  het  mud  in  rekening ,  het- 
geen in  1855,  het  jaar  van  de  uitgave  van  dit  werk,  toch 
waarlijk  wel  geen  middenprgs  mogt  heeten. 

Is  alzoo  ons  oordeel  over  het  eerste  Hoofdstuk  van  dit  boek 
ten  hoogste  ongunstig,  ook  over  de  volgende  Hoofdstukken 
kan  Ref.  geen  lof  uitspreken,  hoewel  hg  daar  niet  zoo  her- 
haaldelgk  op  fouten  stuitte  als  in  het  eerste  deel.  De  geheele 
behandeling  is  ook  hier  niet  rationeel  en  wetenschappelijk; 
men  vindt  eene  Igst  van  praktische  voorschriflen ;  voorschrif- 
ten, waarvan  wij  de  waarde  geenszins  miskennen,  maar  die 
wg  gaarne,  zoo  veel  mogelgk,  door  een  ouderlingen  band  ver- 
eenigd  en  verklaard  zagen.  Vooral  behoorde  eene  naauwkeu- 
rige  toelichting  gevonden  te  worden,  waar  in  ons  land  ver- 
keerde praktijken  plaats  hebben.  Zoo  is  het  niet  goed,  in 
eene  Handleiding  als  deze  te  schrgven:  »Het  is  ook  nadeel ig 
voor  den   vorm  eens  goeden  stams,  wanneer  de  boom  met  te 


182    N.   Q.   THOLEX,   HANDLEIDING  VOOB  BOOMKWEEKERS,   ENZ. 

veel  bout  bezet  Ib.  Dan  neemt  men  zoo  hier  en  daar  eenen 
tak  glad  aan  den  stam  weg,  en  de  overgeblevene  worden,  zoo 
zalks  noodig  is,  een  weinig  uitgednnd"  (bl.  66);  want  bier- 
door wordt  ligtelijk  voedsel  gegeven  aan  bet  slecbte  snoe^'en, 
dat  in  ons  Vaderland,  belaas!  zoo  algemeen  gesebiedt. 

In  één  woord:  de  Handleiding  van  den  Heer  tholen  moge 
een  sebat  van  praktiscbe  bijzonderbeden  bevatten,  gedeeltel^k 
uit  de  eigen  ervaring  des  Sobrg  vers  opgezameld ,  eene  weten* 
8cbappel\jk  geordende  Handleiding  is  z$  niet.  Het  zou  dus 
te  betreuren  z^n,  zoo  bet  werk,  by  velen  voor  een  grondig 
Handboek  doorgaande,  de  klasse  der  balf-weters  vergrootte, 
wier  aantal  in  Nederland  groot  genoeg  is. 

Janiiarg  1866.  B. 

Handleiding  tot  het  hweeken  en  fokken  van  Konijnen  in  de  stad 
en  op  het  land^  een  gemakkelijk  en  zeker  middel  om  zich  groot 
voordeel  te  verschaffen  met  weinig  kapitaal.  Naar  de  derde 
Fransche  uitgave^  van  l.  ravageaux,  Landhuishoudkundige 
te  Triest.  Te  Amsterdam^  bij  J.  D.  S\jbrandi.  1854.  In  kL 
Bvo.   46  bl.  f  :  -  40. 

Op  den  titel  afgaande,  zoude  men  ver wacbten  dat  dit  werkje 
niet  veel  goeds  bevatte.  Want  Bef*  kan  bet  niet  ontveinzen 
dat,  waar  op  den  titel  wordt  aangekondigd  dat  men  bier 
bet  middel  beeft,  om  met  weinig  kapitaal  groote  winsten  te 
maken,  de  inbond  bem  reeds  bij  voorbaat  verdacbt  voorkomt. 
Bg  nader  inzien,  valt  bet  boekjen  ecbter  mede.  Naar  de  derde 
oorspronkelijke  uitgave  bewerkt,  is  bet  in  *t  Nederduitscb  over- 
gebragt  in  den  t^d,  toen  elkeen  meende  dat  men  in  de  kon^nen 
bet  middel  bad  gevonden,  niet  slecbts  om  den  beboeflige  van 
goed  voedsel  te  voorzien ,  maar  ook  om  bem  die  zicb  op  .de 
teelt  daarvan  toelegde,  groote  winsten  te  verscbaffen. 

Men  vindt  hier,  na  eene  korte  levensbescbr\jving  van  bet 
kongn,  de  inrigtingen  bebandeld,  waarin  de  kon^'nen  gebni0- 
vest  moeten  worden  (konijnenwaranden  j  zoo  als  de  Schrgver 
ze  noemt);  er  wordt  over  de  bokken  gesproken;  uitvoerig 
wordt  er  stilgestaan  hlj  bet  voedsel  der  kongnen,  big  bunne 
paring,  bQ  de  jongen,  en  men  vindt  in  korte  trekken  aan- 
gewezen, waarvoor  men  te  zorgen,  waartegen  men  te  waken 
bebbe.    Ten  slotte  is  in  dit  werkjen  eene  uitgewerkte  opgave 


L.   KAYAGEAÜX,   HANDLEIDING,   ENZ.  18^ 

van  de  onkosten  eener  kony nenfokker^ ,  en  ?an  ifi  Toordeelen 
welke  zy  afwerpt.  Ref.  kan  dit  alles  hier  niet  in  bijzonder- 
heden onderzoeken ,  maar  meent  toch  eene  algemeene  aanmer- 
king niet  te  moeten  temghoaden.  Het  geheele  voordeel  der 
fokkerij  is  hier  gebouwd  op  den  verkoop  van  al  de  konynen, 
waarvoor,  naar  gelang  van  hunnen  ouderdom,  van  ƒ  1.75  tot 
ƒ  — .20  het  stuk  in  rekening  gebragt  wordt.  Deze  pr\js  is 
misschien  op  zich-zelf  niet  te  hoog  gesteld ;  maar  heeft  de  on- 
dervinding hier  te  lande  niet  bijna  overal  geleerd  dat  men 
de  gefokte  konynen  niet  gereedelyk  kan  afzetten,  dat  de  be- 
hoeftige Nederlanders  ook  van  het  kon\jnenvleesch  niet  gediend 
zyn  ?  —  Zoodra  dit  het  geval  is ,  en  de  kon\jnenhouder  langer 
dan  noodig  met  z\}ne  waar  bl^ft  zitten ,  vervalt  een  groot  ge- 
deelte van  het  voordeel,  omdat  het  onderhoud  nu  dagelijks 
geld  kost  zonder  rente  af  te  werpen,  terwiyl  men  bovendien 
aan  ziekte  en  sterfte  is  blootgesteld,  zoodra  de  dieren  te  veel 
opeengehoopt  en  niet  in  alle  opzigten  goed  verzorgd  worden. 
De  voordeelen  der  konijnenfokkerij  zijn  dus,  althans  tegen- 
woordig in  ons  land,  niet  zoo  groot  als  de  Schrijver  opgeeft; 
integendeel,  verscheiden  liefhebbers,  die  mét  ingcnomeuheid  de 
zaak  hadden  opgevat,  hebben  ze  moeten  laten  varen,  omdut 
zy  hun  niet  dan  schade  berokkende. 


De  Pligt.  Door  jüles  simon.  Uit  het  Fransch  vertaald.  Te 
Maassluis^  bij  J.  van  der  Endt.  1855.  In  8vo,  IX  en 
860  W.  ƒ  3  -  25. 

In  eenen  tijd  waarin  zoo  vele  Godsdienstige  en  stichtelyke 
geschriften  uitkomen,  is  het  opmerkelijk,  dat  er  zoo  weinige 
van  een  echt  zedelijken  inhoud  z\jn.  Wy  bedoelen  geene  ^ede- 
lyke  verhandelingen,  waarin  onze  letterkunde  voormaals  zoo 
ryk  was,  doch  die  thans  weinig  opgang  zouden  maken;  maar 
degelyke  werken,  voor  den  beschaafden  en  denkenden  lezer 
geschikt,  die  hem  kunnen  inlichten  omtrent  zyne  pligten,  en 
de  gronden  waarop  hunne  betrachting  rust.  Daar  de  zede- 
kunde  als  een  van  de  voornaamste  takken  der  wysgeerige 
wetenschap  in  de  laatste  jaren  niet  zoo  zeer  beoefend  werd, 
als  de  bespiegelende  en  natuurkundige,  was  het  ons  zeer  aan- 
genaam, het  voortreffeiyke  geschrift  van  jules  simon,  De  P^9 


184  JULES   8IM0K, 

in  onze  taal  te  zien  verschenen.  De  Schrijver  heeft  de  be* 
krooningy  die  hem  voor  dit  werk  b)j  de  Fransche  Akademie 
te  beurt  viel,  ten  volle  verdiend. 

Het  onderwerp  is  ernstig,  maar  gepast  in  onze  dagen,  nu 
er  meer  van  regten  dan  van  pUgten  gesproken  wordt,  en  de 
leer  van  de  belanglooze  dengdsbetrachting  zoo  vaak  voor  die 
van  het  eigenbelang  wordt  vergeten.    Jules  smox,  een  uit- 
stekend leerling  van  de  edectiacke  school  der  nieuwe  Fransdie 
wijsbegeerte,  die  door  boter  collakd  en  godsik  gesticht  werd, 
heeft  z\jn  onderwerp  niet  met  zoo  veel  wetenschappelijke  ge- 
strengheid behandeld  als  kant  zulks  deed  in  z\)ne  Kritik  der 
PrahUachen  Vemunft^  maar  er  den  toon  eener  bevallige,  doch 
tevens  krachtige  welsprekendheid  aan  gegeven,  die  z\jn  werk 
tot  eene  aangename  zoo  wel  als  hoogst  nuttige  lectuur  maakt. 
De  behandeling  er  van  is  eenigzins  geliyk  te  stellen  met  de 
Ethica  van  asistoteles,  en  het  boek  van  cicero  over  de  Pfig^ 
teny   die  zy   voor  hunne  zonen  nicohachus  en  mabcus  schre- 
ven;   z^    is  onderhoudend,   hoewel   z\}    kemig   blijft,   en   de 
waarde  van  het  onderwerp  immer  in  het  oog  houdt.    Volgens 
JULES  smON  zelf,  is  zijn  boek  voor  verlichte  menschen  ge- 
schikt,   die   zich   door  de  wijsbegeerte  voelen  aangetrokken, 
zonder  er  hunne  studie  van  gemaakt  te  hebben.    H\j  beklaagt 
zich  te  regt,  dat  de  wijsbegeerte  thans  niet  zeer  populair  is; 
dat  de  weérgalooze  opgang  van  het  onderwas  van  cousiK,  en 
de  edele  lessen  van  joupfrot  b\jna  geheel  vergeten  zijn.  Maar, 
merkt  14j  vervolgens  aan,  de  onderwerpen,  die  z\j  behandelen, 
bleven  alt\jd  hun  gewigt  behouden.  Is  de  wereld  eeuwig?  En 
zoo   zg   dit  niet  is,  wat  is  dan  God?   Bemoeit  God  zich  met 
gebeurtenissen  der  wereld?   Is  er  eene  Voorzienigheid,  of  een 
onveranderlijk  noodlot?    Zyn  w^  vr\j,  of  hangen  wy  van  dit 
noodlot  af?  Is^  de  wet  van  den  pligt  eene  begoocheling  of  eene 
waarheid ;  eene'  uitvinding  der  menschen ,  of  de  uitdrukking- 
zelve  van  Gods  wil?   Wat  is  de  ziel?   Is  z^  onsterfelijk?  En 
wat  is  de  dood,   waarnaar  w\j  allen  onherroepelijk  henenge- 
trokken worden  ?   Dit  zijn  vraagstukken  welke  de  wijsbegeerte 
bezig  houden,  en  die  eenmaal  zich  aan  lederen  mensch  opdrin- 
gen. Noch  ligtzinnigheid,  noch  tw^'felzucht  baten  hier;  er  komen 
in  ieders  leven  omstandigheden  voor,  waarin  zich  twee  stemmen 
doen  hooren :  die  van  het  eigenbelang,  en  die  van  den  pligt,  welke 
eischt  dat  wij  voor  hem  ons-zelven  en  ons  belang  opofferen. 


DE    PLIOT.  185 

Niemand,  seegt  verder  jules  simoh,  zoa  zich  voor  den  pligt 
opofferen,  zoo  deze  eene  menscbelgke  instelling  ware;  en  als 
hij  hier  van  pligt  spreekt,  en  zijnen  oorsprong,  aard  en  regel 
nagaat,  dan  meent  h^*,  en  te  regt,.  de  geheele  wijsbegeerte  te 
omvatten.  B^  draagt,  eindelijk,  zijn  boek  op  aan  de  oude 
eeuwige  zaak  der  waarheid  en  der  wetenschap,  waarvoor  hQ 
in  zijn  zeventien-jarig  onderw^'s  heeft  gestreden,  en  tevens 
aan  z\jne  vroegere  toehoorders  die  z^ne  lessen  bewoonden. 
Wij  wenschen  hem  na  nog  vele  lezers,  zoo  wel  by  ons  als  in 
Frankrijk,  toe. 

Het  werk  van  jcles  sixoir  is  in  vier  Afdeelingen  gesplitst. 
De  eerste  behandelt  het  gewigtige  vraagstuk  der  zedemke  Vrif- 
hêid.  Vooreerst  wordt  hier  in  het  eerste  Hoofdstak  het  bestaan 
dezer  vrijheid  betoogd,  en  de  aard  er  van  aangewezen.  In 
het  tweede  en  derde  wordt  een  onderzoek  ingesteld  over  de 
voornaamste  tegenwerpingen  die  tegen  het  aanwezen  diervrg- 
beid  in  het  midden  zijn  gebragt,  en,  eindelijk,  de  kracht  en 
de  invloed  der  gewoonte  in  het  zedelijke  aangetoond. 

De  tweede  Afdeeling  handelt  over  den  oorsprong  en  de  klas- 
sificatie  der  hartstogten,  en  in  het  bijzonder  over  de  eigen- 
liefde; tegen  deze  worden  de  menschenliefde  en  de  liefde  tot 
Grod  overgesteld.  Deze  Afdeeling  wordt  met  eene  beschouwing 
van  den  toestand  eener  door  de  hartstogten  overheerschte  ziel 
besloten. 

De  derde  Afdeeling  is  eene  diep  doordachte  verhandeling  over 
het  zedelijk  Denkbeeld  der  regtvaardigheid ,  dat  daarin  omschreven, 
in  z\jnen  aard  bepaald,  en  juist  en  krachtig  geformuleerd  wordt. 

Eindel^k  komt  men  in  de  vierde  Afdeeling  tot  de  toepassing 
van  de  zedel^ke  grondstellingen,  en  de  betrekking  van  den 
mensch  tot  God.  De  Daad  wordt  hier  in  verhouding  tot  den 
mensch,  zyne  natuurgenooten  en  het  Opperwezen  beschouwd: 
de  verdeeling  der  pligten  en  het  eigenlijke  voorwerp  van  de 
uitspraken  van  het  geweten  aangetoond,  en  verder  over  de 
verpligting  gehandeld  om  het  regt  in  zich-zelven  en  in  an- 
deren te  eerbiedigen.  In  de  laatste  twee  Hoofdstukken  wordt 
de  FUgt  in  verband  met  Grod  en  de  onsterfeiykheid  gebragt, 
en  het  regt  van  Grod  op  z\}ne  schepselen,  en  de  pligten  welke 
daaruit  voor  den  mensch  voortvloeijen ,  benevens  het  geluk- 
kige leven,  of  *smenschen  bestemming  na  den  dood,  behandeld. 

BOEKBKSCn.  1856.  N*.  IV.  14 


186  JULES   SIMON,  DE  PLI6T.    ' 

Sedert  de  welsprekende  Ihleiding  van  bexjamin  constant  ^ 
vóór  zjjtk  werk:  De  la  Beïigion^  is  er  in  Frankrijk  geen  zoo 
krachtig  betoog  voor  de  belanglooze  deagdsbetrachting  en 
voor  de  Godsdienstige  zedeleer  uitgekomen  ^  noch  heeft  zich 
eene  zoo  zegevierende  bestrijding  van  het  egoïsmns,  de  on- 
verschilligheid in  geloofszaken,  en  ook  tegen  het  by geloof,  de 
dweeperij  en  de  haichelar^',  voorgedaan.  De  Schrijver  is  een 
warm  voorstander  van  het  Christendom,  hoewel  onder  den 
vorm  van  het  Caiholicismus,  maar  dat  geheel  verwijderd  is 
van  den  slaafschen  monnikengeest,  dien  het  Jezmtismns  er 
heeft  aangesmeed.  Ieder  verlicht  Protestant  kan  zich  met  den 
geest  zijner  Godsdienstige  grondstellingen  vereenigen,  even 
als  met  hetgeen  hij  aan  het  slot  zijns  werks  over  den  dood 
zegt;  uLydt  en  sterft  dan  onze  ziel?  Neen,  maar  de  uitwen- 
dige mensch,  het  ligchaam.  Ons  eigenlek  leven  is  b\j  God. 
Er  is  geene  wezenl^ke  zelfstandige  gedachte,  dan  de  gedachte 
aan  den  Eeuwige,  er  is  geene  werkel^ke  daad,  dan  de  ver- 
vulling van  den  pligt.  De  pligt  is  alleen  waar,  het  kwaad  ia 
logen.  Mensch,  waarover  klaagt  g^?  Over  de  worsteling? 
Het  is  de  voorwaarde  der  overwinning.  Over  eene  onregt- 
vaardigheid?  Wat  beteekent  dit  voor  een  onsterfelijk  wezen? 
Over  den  dood?    H\j  is  de  bevr^dingl** 

Zoo  wel  bü  ons  als  in  Frankryk  kan  dit  voortreffel^'k  ge- 
schrift eenen  heilzamen  invloed  hebben.  Het  bevat  een  waar 
tegengif  voor  die  verkeerde  en  overdrevene  strekking,  welke 
men  in  de  handelingen,  de  wetenschappen  en  de  Grodsdiens- 
ttge  gevoelens  waarneemt;  men  ziet  te  gel\jk  de  ongevoelige 
eigenbaat,  het  koude  materialismus,  en  eene  de  Gt>dsdienst 
onteerende  femelary,  b\j  velen  heerschen,  terwijl  het  echt  Zede- 
lyk  en  Godsdienstig  beginsel  b\}  hen  sch\jnt  uitgedoofd  te  z\jn. 
Hier  zouden  zij  den  waren  weg  aangewezen  zien  om  tot  hunne 
bestemming  te  komen.  Waarom  zouden  zij  niet  naar  de  stem 
der  wijsbegeerte  luisteren,  die  zich  hier  met  eene  zoo  pleg- 
tige  waardigheid  doet  hooren?  Wy  wenschen  dus  het  boek 
vele  lezers  toe.  Moge  onze  vrees  voor  het  tegendeel  onge- 
grond zijn! 

J.    A.   B. 


A.  J.   XABBEBTON,   HAKDLEIDIKO ,   ENZ.  187 


Handleiding  tot  het  beoefenen  van  de  beginselen  der  SterreJtunde^ 
ten  gebruike  Uj  zeevaarthundig  ondenoija  en  tot  zelf-onderrigt. 
Door  A.  j,  LABBBBTON.  Te  Schoonhoven^  hij  S.  E.  van  Noo- 
ten.  1855.   In  U.  8t;a.  218  M.  ƒ  1  -  60. 

Nadat  de  Hoogleeraar  kaueb  door  z^n  allervoortrefiel\|kst 
werk:  Be  Sterrenhemel ^  aan  de  belangstelling  in  de  sterre- 
kunde  eene  impnlsie  heeft  gegeven  zoo  als  men  eenige  jaren 
te  voren  onmogelijk  zou  hebben  geacht,  zijn  door  den  specn- 
latie-geest  onderscheidene  handleidingen  tot  het  beoefenen  der 
beginselen  van  deze  schoone  wetenschap  in  het  licht  gezonden* 
De  meeste  daarvan  hebben  het  gebrek  van  oppervlakkigheid, 
gepaard  met  dat  van  achterlijkheid.  Het  eerste  hangt  voor- 
zeker af  van  het  standpunt  waarop  de  Schrgver  zich  z\Jne 
lezers  voorstelt,  en  van  dezef  z\jde  moet  worden  erkend  dat 
het  in  dit  boekje  gegeven  onderrigt  zoo  veel  bevat  als  voor 
zeelieden  kan  gezegd  worden  noodig,  maar  ook,  behoudens  ver- 
dere praktische  kundigheden,  voldoende  te  wezen.  Doch  op  de 
tegenwoordige  hoogte  der  wetenschap  is  het  niet.  De  Schri^'ver 
zegt  dat  nvoor  een  groot  deel  een  Duitsch  werkje,  dat  een 
tweeden  druk  mogt  beleven,  z\jn  gids  is  geweest'*.  Het  zal 
doB  200  wat  op  eene  vertaling  nederkomen,  en  die  » tweede 
druk**  is  welligt  zonder  verandering  van  den  eersten  in  de 
wereld  gezonden.  Althans  onderscheidene  getallen  met  betrek- 
king tot  het  zonnestelsel  z^'n  in  overeenstemming  met  vroegere 
opgaven,  nu  als  onjuist  bekend,  en  het  dooreenhaspelen  van 
oud  en  nieuw  blijkt  ook  aan  de  vermelding  der  kleine  pla- 
neten. Op  de  eene  plaats  gaan  de  opgaven  slechts  tot  ^«fra^a, 
op  de  andere  zgn  de  in  1854  ontdekte  mede  opgenomen.  De 
^beginselen  der  sterrekunde**  maken  eene  —  verreweg  de  groot- 
ste (bl.  14 — 196)  —  afdeeling.  uit,  waarop  nog  volgen:  een 
zeer  oppervlakkig  overzigt  van  de  natuurkundige  aardr^ks- 
kunde  —  een  dito  van  de  meteorologie  —  en  een  dito  van  de 
sterrekundige  werktuigen,  voornamelijk  die  bij  de  zeevaart  in 
gebruik  zyn.  Hoe  hier  de  Schrijver  op  de  hoogte  van  zijn 
tijd  en  van  z\jn  doel  is,  blijke  alleen  daaruit,  dat  genoemd 
worden:  de  teleskoop,  het  muur-quadrant  (!)  en  het  sextant 
en  octant.  Dit  alles  is  een  model  van  onbeduidende  opper- 
vlakkigheid. 


1^8  A.   J.    LABBERTOK, 

Wat  het  sterrekundige  aangaat,  zallen  wg  slechts  enkele 
opmerkingen  mededeelen.  Z\j  waren  met  vele  te  vermeer- 
deren. 

BL  121.  wVan  de  vier  kleine  planeten**  —  t,  w.  de  sedert 
het  begin  dezer  eenw  bekende  —  nis  Vesta  de  kleinste.  De 
middell\jn  is  74,58  mijlen**.  Dit  is  intosschen  eene  bepaling 
die,  jaren  geleden,  eigenlgk  op  goed  gelak  af,  door  sohböteb 
is  gegeven ;  maar  de  wetenschap,  die  toch  thans  zoo  veel  hoo- 
ger  staat,  darft  geene  meting  van  de  kleine  planeten  opgeven, 
die  eenigzins  gezag  zou  hebben. 

BI.  122.  nVolgens  Prof.  bncke  sch^nt  A^raea  tot  de  kleine 
planeten  (asteroiden)  te  behooren,  en  gel\jkt  zij,  wat  de  mid- 
delbare beweging  betreft,  die  dagel^ks  850'',47  bedraagt,  het 
meest  naar  Jum>\  Dit  scl^jnt  wel  geschreven  te  z\jn  in  *t 
laatst  van  1845,  gedurende  de  weinige  dagen  dat  encke  nog 
onzeker  was  aangaande  het  door  bencke  ontdekte  hemellicht. 
Maar  hoe  durft  men  zulke  in  1855  onbegrijpeiyke  dwaasheid 
nu  te  laten  drukken?  Enoke*s  spreken:  »het  schijnt**,  kon 
maar  zeer  kort  duren,  en  heeft  ook  maar  kort  geduurd,  want 
bad  HENCKB  de  planeet  het  eerst  gezien  den  8*^''  December 
1845  (niet  1854,  gel\jk  —  zeker  door  eene  drukfout  —  in  de 
tabel,  bl.  133,  staat),  reeds  drie  weken  daarna  had  ekckb 
haar  waargenomen  en  berekend. 

Bl.  184.  «Eenige  dezer  (op  de  planeten  en  wachters  be- 
trekkel^ke)  grootheden,  b\jv.  de  helling  der  banen,  zyn  aan 
eene  jaarl^ksche  verandering  onderworpen;  andere,  zoo  als  de 
excentriciteit,  ondergaan  eerst  in  100  jaren  eene  merkbare  ver- 
andering. De  laatste  veranderingen  noemt  men  eeuwverande« 
ringen'*.  Blijkbaar  kent  de  Schrijver  het  onderscheid  niet  tus- 
schen  de  dadel^'ke  en  seculaire  storingen.  De  laatste  heeten, 
ja ,  eeuwveranderingen ,  omdat  z\j  eerst  na  langen  t\jd  (daarom 
juist  geen  100  jaren)  merkbaar  worden.  Maar  er  z^n  hoofd- 
zakelyk  twee  soorten  van  perturbatiën :  1)  die  eene  planeet 
in  hare  plaats  ondergaat;  deze  wisselen  ieder  oogenblik  af, 
omdat  de  locale  betrekking  eener  planeet  ten  aanzien  van  de 
overige  ligchamen  des  zonnestelsels  gedurig  verandert;  2)  die 
de  baan  der  planeet  zelve  ondergaat.  Deze  worden  eerst  na 
langen  tijd  merkbaar  en  heeten  daarom  seculaire.  Dat  was 
den  Schrijver  kennelijk  niet  bekend. 


HANDLEIDING,    ENZ.  189 

BI.  159*    »Haar  licht  (van  «  Centauri)  komt  eerst  in  3  jaren 
tot  ons.    Sirius  zal  wel  niet  veel  verder  verwijderd  zijn. 

nDe  afstand  der  ster  Wega  in  de  Lier  wordt  geschat  op 
590,000  zon-afstanden  [tot  de  aarde,  wel  te  verstaan],  dos  op 
12  billioen  mijlen*'  (derhalve  een  afstand,  die  door  het  licht 
in  9  jaren  wordt  doorloopen).  Intasschen  strijdt  het  omtrent 
J^rius  gezegde  tegen  alle  waarneming.  Omdat  Sirius  oogen- 
schijnlijk  de  meest  lichtgevende  van  alle  hier  te  lande  zigt- 
bare  vaste  sterren  is,  meent  men  doorgaans,  dat  z^  ons  wel 
eene  der  naaste  moet  wezen.  Maar  de  sterrekundigen  zijn 
niet  gewoon,  op  dat  heldere  af  te  gaan;  zij  zoeken  de  paral- 
laxis  het  eerst  b^  die  sterren  welke  de  sterkste  eigene  be- 
weging hebben,  en  daaronder  behoort  iSirius  niet,  gelijk  men 
dan  ook,  zoo  ver  wg  weten,  aan  deze  ster  nog  geen  spoor 
van  parallaxis  heeft  kannen  ontdekken.  In  geen  geval  is  er 
eenige  grond  voor  de  bewering,  dat  Siritia  »niet  veel  verder 
van  ons  af  zou  z\jn  dan  et  CetUaurt*;  zoodat  die  woorden  ge- 
heel en  al  uit  de  lacht  z\jn  gegrepen,  en  eene  bijdrage  tot  de 
onbekookte  dwaasheden  die  men  in  zalke  popalaire  toeken 
vaak  over  deze  ster  opdischt.  Dat  was  goed  in  den  tijd  van 
den  onderen  hebsohel  ,  toen  men  nog  niets  van  parallaxis  van 
eenige  vaste  ster  wist,  en  deze  groote  man,  allen  maatstaf 
missende,  en  uit  de  helderheid  van  »  Can.  maj\  afleidende;  die 
zal  ons  wel  do  naaste  z\jn  —  den  afstand  der  vaste  sterren 
b\j  n^tnv^-afstanden*'  begrootte;  maar  thans  moest  men  Sirius 
laten  staan. 

BI.  160.  Vele  vaste  sterren  staan  niet  stil,  maar  vertoonen 
eene  voortgaande  beweging,  die  omstreeks  500  mijlen  in  iedere 
minaat  bedraagt".  Dit  verraadt  eene  zoo  diepe  onkunde,  dat 
er  geene  noot  op  znlken  tekst  mogeli^'k  is.  nStilstaan*'  doet 
zeker  wel  niet  ééne  ster,  en  aan  iedere  het  afleggen  van  500 
m^len  in  de  minuut  toe  te  kennen,  is  eene  stoutheid,  die... 
Zeker  is  de  snelheid  van  alle  sterren  wel  niet  dezelfde,  en  in- 
dien wij  zoo  veel  wisten  als  de  Schrijver  hier  opdischt,  zou 
de  sterrekunde  eene  gansche  hervorming  kunnen  ondergaan! 

BI.  169.  nDe  Melkweg^  die  een  mat  licht  van  zich  geeft  en 
zich  over  den  geheelen  hemel  uitstrekt."  Met  uw  verlof:  over 
den  geheelen  hemel?  Meent  men  misschien:  een  gordel,  die 
rondom  den  zigtbaren  sterrenhemel  loopt? 


190  A.  J.    LABBEBTOX,   HANDLBIDING,   ENZ. 

BI.  175.  »De  komeet  van  olbsbs  yerwQdert  zich  van  de 
zon  tot  op  710  mijlen.*'  Hier  is  het  woord  nmillioenen*'  nit- 
gevaUen* 

BL  177.  »De  komeet  van  1770  beschreef  vóór  haren  door- 
gang door  den  wachter  van  Jupiter  eene  geheel  andere  ellips.*' 
De  Sehrgver  zal  meenen:  «doorgang  tioor  het  stelsel,  of  de 
banen,  der  wachters  van  Jupiter*' • 

BI.  193*  uHet  voorjaarsnachteveningpnnt  bevindt  zich  na 
in  het  sterrebeeld  van  den  BavC\  enz.  Toch  niet:  in  het 
sterrebeeld  van  de  Visscken^  maar  in  het  teeken  van  den 
Müfiu 

Doch  genoeg.  Het  is  jammer  dat  in  een  boekje  't  welk 
zoo  veel  bruikbaars  bevat,,  zoo  veel  verkeerds,  ja,  zoo  veel 
bespottelijks,  gevonden  wordt. 


Kalender  voor  de  XIX^*  Eeuw^  door  J.  vak^dam,  th.z.,  -4m6- 
tencuxr  Uj  de  Strafgevangenis  te  Woerden,  Nagezien  door 
ۥ  B.  p.  BUTS  BALLOT,  HoogUeroor  in  de  Starrehmde  te 
Utrecht.    Te  Utrecht,  bij  J.  H.  Siddrë.  1855.  In  plano. 

Vroeger  waren  znlke  eenw-  en  eenwigdnrende  Kalenders  zeer 
in  trek;  maar  vooreerst  z^'n  z\j,  hoe  zorgvuldig  ook  opgeplakt 
en  gereed  gemaakt,  altijd  in  het  gebruik  lastig,  wegens  de 
menigvuldige  schuifstukken  of  strooken,  die  van  t\}d  tot  t^d 
moeten  verplaatst  worden;  en  bovendien  ontbreekt  het  er  al- 
t^d  aan  die  naauwkeurigheid,  op  welke  men  zich  tegenwoor- 
dig ook  in  de  Almanakken  voor  het  dagel\jksche  leven  toelegt. 
Eigenlek  z^n  die  voortdurende  Kalenders  weinig  meer  dan 
aardigheden ;  vooral  om  het  een  of  ander  te  zien  voor  eenig 
jaar,  staand  of  verleden,  waarvoor  men  nog  geen  Almanak, 
of  dien  welken  men  er  van  bezit,  niet  bij  de  hand  heefl.  — 
Aan  den  voor  ons  liggenden  echter  komt  de  lof  toe  van  vr^ 
eenvoudig  ingerigt,  goed  bewerkt,  en  netjes  uitgevoerd  te 
zyn. 


Emancipatie  der  Slaven.    Bijdrage  tot  eene  nadere  beschouwing 
van    den    tegenuooordigen    toestand    der    Kolome    Suriname. 


EMANCIPATIB  DER  SLAVBX.  «         191 

Voor  rekemng  van  den  Schrijver.    Te  Groningen^  bij  J.  Oom- 
kens.  J.zoon.  1855.   In  gr.  Bvo.   86  bL  f  :  -  40. 

In  den  aanhef  eegt  de  Schrüver:  »De  belangstelling  in  de 
Emancipatie  der  slaven  in  de  Nederlandsche  Overzeescbe  Be- 
zittingen neemt  nog  steeds  toe,  ofschoon  men  dit,  in  aanmer- 
king nemende  de  belangrijkheid  der  zaak,  nog  gering  zonde 
jonnen  noemen.  —  De  stemmen  dienaangaande  in  de  Tweede 
Eiimer  gehoord,  hebben  ook  weerklank  buiten  die  yergade- 
ling  gevonden;  veel  heeft  daartoe  medegewerkt  het  uitmun- 
tende werk  van  Dr.  w.  R«  van  HOëvsLL,  Slaven  en  Vrijen^ 
waarvan  nu  eene  tweede  en  voor  minder  pr\js  te  bekomen  uit- 
gaaf bestaat;  ook  het  Maand-blad^  uitgegeven  van  wege  de 
Nederlandsche  Maatschappij  ter  bevordering  van  de  Afschaf- 
fing der  Slavern^,  waarvan  nu  drie  Nommers  het  licht  zien, 
alsmede  eenige  brochures:  De  SUwermj  in  Suriname ^  door  den 
Heer  wolbbbs,  en  andere,  werken  gunstig  mede,  en  vooral 
ook  de  geschriften  van  hen  die  de  slaverng  willen  verdedigen 
en  handhaven;  want  z\|  mogen  eenige  bijzaken  kunnen  be- 
strijden, de  hoofdzaken  en  de  bestaande  feiten  kunnen  z\j  niet 
loochenen." 

Men  kan  hieruit  reeds  zien  dat  de  st^l  en  de  betoogtrant 
wei  wat  te  wenschen  laten,  en  dat  het  geschriftjen  ook  niet 
meer  is  dan  eene  Bijdrage.  Er  worden  eenige  adressen  aan 
den  Koning  en  aan  de  Tweede  Kamer,  betreffende  de  eman- 
cipatie, in  medegedeeld,  om  tot  navolging  van  het  voorbeeld 
hunner  onderteekenaren  op  te  wekken.  Dit  schijnt  het  hoofd- 
doel der  bijdrage  te  wezen ,  en  tot  naderen  aandrang  w\J8t  zQ 
niet  alleen  op  de  » Slaven  en  Vr^jen'^  en  eenige  brochures  ^ 
maar  inzonderheid  op  de  wederlegging  alhier  te  vinden  van 
B.  E.  c.  BBLMONTB,  Ncêrlonds  Wèst'Indië^  enz.  De  S.  bepaalt 
zich  echter  niet  tot  de  emancipatie  alleen,  maar  neemt  Suri- 
name, ook  in  eene  ruimere  beteekenis,  tot  het  voorwerp  z\jner 
beschouwing.  Daartoe  dient  een  brief,  welke  op  bl.  22  aan- 
yangt,  en,  zoo  als  het  daar  heet,  den  7^™  Maart  1855  aan  den 
Sehrgver  uit  Paramaribo  is  toegezonden.  Op  bl.  27  laat  de 
Schr^ver  van  dien  brief  zich  uit  over,  zoo  hy  zegt,  ngroote 
knoeyerijen"  die  in  de  Kolonie  in  het  finantie-wezen  plaats 
kebben.    Zoo  deelt  eene  brochure ,  zonder  naam  van  den  Schry- 


192  EMANCIPATIE   DER  SLAYE^T. 

ver,  een  brief  mede  zonder  onderteekening,  waarin  twee  Gron* 
vemears  verdacbt  WQrden  gemaakt,  als  waren  hunne  officiële 
beweringen  onwaar,  en  z\j  aan  ngroote  knoeyeryen*'  niet 
yreemdlll  —  Ook  koloniale  ambtenaren,  van  bL  27 — ^30  ge- 
noemd, worden  aan  de  kaak  gesteld,  zoodat  men  in  tw\jfel 
geraakt  over  de  beweegredenen  waaraan  het  uitgeven  dezer 
Bijdrage  is  toe  te  schrijven.  Evenwel  wordt  de  Groavemenr 
VOK  8CHMIDT  AUF  ALTEKSTADT ,  op  bL  6  geroemd,  en  van  eene 
verordening  door  hem  uitgevaardigd,  gezegd,  dat  ze  hem  »tot 
duurzame  eer  verstrekt*'.  —  Hiermede  oordeelen  w\j  genoeg 
te  hebben  gezegd  om  deze  brockure  in  haren  inhoud  te  doen 
kennen. 


Vondelingen.  Eéne  Offergave  voor  denkende  en  gevoeUge  Lezers 
en  Lezeressen ;  door  k.  f«  van  setten.  Predikant  op  het 
Eiland  Marken.  Te  ^s  Hertogenhoschy  b^  Grebroeders  Muller. 
In  kl.  Svo.    134  W,  ƒ  :  -  80. 

Onder  den  wèl  gekozen  naam  van  nVondelingen"  biedt  de 
£erw.  VAN  setten  ons  eene  verzameling  aan  van  gedachten 
en  beelden,  uit  onderscheidene  Schrijvers  ontleend,  maar  allen 
tot  het  gebied  van  Grodsdienst  en  Zedel^kheid  behoorende. 
Onvoorwaardelijk  pqjzen  we  dit  boekjen  aan,  dat  den  smaak 
en  't  oordeel  z^ns  Verzamelaars  eere  aandoet;  ook  daarom 
w\jl  het  nergens  met  een  gezond  Christendom  in  weerspraak 
is.  Het  vinde  door  z^jn  geringen  pr^js  en  rgken  inhoud  den 
weg  naar  menige  huiskamer,  en  worde  daar  in  menig  ledig 
oogenblik  opgeslagen.  Tot  eene  proeve  strekke  dit  even  waar- 
achtig als  waarschuwend  woord  (bl.  41):  «Onschuld  is  het 
feestkleed  der  ziel,  en  het  gaat  hiermede  als  met  elk  feest- 
kleed, waardoor  men  het  ligchaam  versiert.  Zoo  lang  het 
schoon  en  helder  is,  ontziet  men  het  zorgvuldig;  maar  komt 
er  een  vlekje  op,  dan  bedroeft  men  zich  en  het  wordt  op  zoo 
hoogen  pr\js  niet  meer  gesteld.  Onverschilliger  is  men  voor 
een  tweede  vlek;  een  derde  en  vierde  wordt  niet  meer  be- 
speurd, en  het  feestkleed  gaat  allengs  verloren.*' 

Van  setten  geeft  in  't  Voorberigt  hoop  op  mëér  van  dezen 
aard.   Wy  moedigen  hem  daartoe  aan.   Alleen  geven  w\j  hem 


K,    F.    VAN    SETTEK,    VOXDELINGEX.  193 

zeer  in  bedenking,  of  h\j  in  eene  tweede  verzameling  niet  wél 
zal  doen,  bet  proza  met  de  scboone  en  diepe  gedacbten  van 
zóó  menig  Dicbter  af  te  wisselen  en  te  verlevendigen.  Onder 
de  nienweren  zie  b\j,  b.  v.,  de  pantdichten  van  stabing  eens 
in.  —  Z\|ne  taal  is  over  't  gebeel  zeer  zuiver;  maar  de  >ibet-> 
zelve"'s,  die,  bl.  50,  tweemaal  in  ë^nen  volzin  voorkomen, 
moet  by  zicb  afwennen;  terwijl  bij  ook  niet  vergete  dat  bet 
tweevondige  beide  de  meervondige  n  niet  gedoogt,  en  dateene 
8  in  zelfzucht  overcompleet  is.  —  Druk  en  papier  zyn  goed. 

V.  P. 


XABOABETHA.  BLAABEB,  en  eenige  andere  bladen  uü  het  Schets- 
boek van  ELizABETH  JOHANNA  BASEBBOEK.  Te  Amsterdam, 
bij  W.  H.  Kirberger.  1855.  In  post  form*,  in  gestemp.  band. 
210  bl.  f  1-  90. 

Met  booge  eer  staat  de  Scbr^fster  van  nTe  laat^'  b\|  ons 
publiek  aangeteekend.  Of  evenwel  ieder  met  betzelfde  genoe- 
gen bare  scbriflen  leest,  zouden  w\j  niet  durven  beweren. 
Men  moet  met  baar  in  meerdere  of  mindere  mate  sympatbi- 
seren,  om  smaak  te  vinden  in  de  geestvrucbten  die  zij  aan- 
kweekt. Zy  zyn  niet  opgewassen  in  den  bloembof  eener  dar- 
tele verbeeldbg,  of  in  de  trekkassen  der  kunst,  maar  komen 
voort  uit  een  gemoed  vol  gevoel  en  beiligen  en  zwaarmoedigen 
ernst.  De  S.  denkt  na,  en  gevoelt  diep,  waar  de  meeste  lezers 
over  de  oppervlakte  zacbtel^k,  soms  gedacbteloos  benengl\j- 
den.  Zy  bescbouwt  alles  met  een  blik  die  alom  Gods  tegen- 
woordigbeid  opmerkt.  Haar  weemoedige  grondtoon  is  die  van 
eene  vrouw  welke  uit  den  kelk  der  levensbeproeving  gedron- 
ken beeft.  Wie  dit  niet  beseft,  kan  baar  voor  eene  beminne- 
lijke, misscbien  wel  voor  eene  ziekelijke  dweepster  bouden; 
docb  wie  haar  begrigpt,  kr\jgt  bare  gescbriften  lief,  en  ver- 
kwikt er  zicb  mede. 

Ook  deze  bloemlezing  zal  eene  tweez^dige  beoordeeling  niet 
ontgaan.  Bef.  beeft  bet  werkje  met  genoegen  berlezen;  im- 
mers de  meeste  stukjes  zijn  reeds  vroeger  elders  geplaatst  ge- 
weest. Wy  kennen  de  geëerde  Scbrijfster  niet  persoonlijk; 
maar  zoo  veel  meenen   wij   uit  baar  werk  te  kunnen  opma- 


191  ELIZA.BBTU  JOHANNA  HASfiBBOEK,  MABGABETHA  BLAABEB,  ENZ. 

ken,  dat  zij  daarin  ook  een  beeld  geeft  van  haar  inwendig 
gemoedsleven.  Haar  uittreksel  van  een  dagboek,  het  laatste 
stakje,  is  geen  gedeelte  van  een  zoogenaamd  dagboek  van 
goede  werken;  maar  bevat  geestvolle  opmerkingen,  beschon- 
wingen,  en  levenservaringen.  »Mabgabbtha  blaabeb'*  ver- 
plaatst in  de  dagen  der  Kerkhervorming.  Een  )>Wachtdag** 
voert  terng  naar  de  donkere  dagen  der  eerste  Christel\jke  ge- 
meente. nEen  zatardag-avond  op  het  land*'  is  een  lief  tooneel 
uit  het  werkeiyk  leven.  In  »De  t*hniskomst  der  vlugtelinge** 
wordt  de  terugkeer  van  eene  diep  gevallen,  maar  berouwvolle 
zondaresse  roerend  afgemaaid.  »Arm  en  Rgk**  zal  men  met 
genoegen  lezen.  »Werpt  uw  brood  in  het  water ,  want  gij  zult 
het  vinden  na  vele  dagen",  wordt  in  een  treffend  verhaal  toe- 
gepast. nHuGO  MNAiL*'  is  een  tafereel  uit  de  dagen  der  Her- 
vorming in  Schotland.  De  nTooneelen  uit  het  leven  van  een 
Christen  stryder*'  bevatten  een  schoonen  trek  uit  het  leven  van 
een  onvergetelgken  man,  z\jner  waardig  geschetst. 

W(j  tw^'felen  niet,  of  allen  die  een  open  oog  en  hart  hebben 
voor  hetgeen  schoon  en  goed  is,  zullen  deze  verspreide  ver- 
haaltjes, in  éënen  bundel  zamengevoegd,  met  genoegen  ontvan- 
gen, en  ook  lezen  met  vrucht. 


Ladff  LEB*s  Wêduwstaat.  Een  Baman  door  edwakd  bbdce 
HAMLET,  Kapitein  der  EngeUche  ArtiUerie.  Uit  het  Engelsch 
vertaald  door  m.  p.  lihdo.  7\vee  Deelen.  Te  Arnhem  ^  bij 
D.  A.  Thieme.  1855.    In  gr.  Svo.   633  bl.  f  B-  50. 

Men  zal  de  Engelschen  niet  ligt  overtre£Pen  in  het  schilde- 
ren van  huisely ke  karakters ,  in  het  verzinnen  en  schetsen  van 
toestanden  en  tooneelen  uit  het  leven.  Wy  kunnen  al  de  namen 
niet  noemen  dergenen  die  ons  reeds  de  geschiedenissen  ver- 
haalden van  gemoedslevens  in  beproefde  huisgezinnen.  Zoekt 
gg  naar  eene  wèl  gelakte  teekening  van  het  volksleven  in  den 
deftigen  en  minderen  stand,  neem  dan  iets  van  diokens  of 
DAVID  C0PPEBPIELD  in  handen.  WUt  g\j  eene  voorstelling  van 
het  leven  en  streven  in  den  boezem  der  aristokratie,  lees  bul- 
web's:  nMtjn  Boman\  Hamlet  beoefent  weder  eene  andere 
schilderkunst.    Hg   teekent  ons  met  de  pen  eens  volleerden 


EDWABD  BBÜCE  HAMLET,   LADT   L£B*S  WEDÜWSTAAT.       195 

meesters  menschen  die  de  wereld  dienen  in  den  vorm  van 
het  eigen  ik.  Men  wordt  dadelyk  ingeleid  in  de  gezelschaps* 
saai  van  Lady  lee,  eene  beminnelijke,  goedhartige  weduwe, 
met  veel  poëz\|  in  hoofd  en  hart.  Zy  had  nog  zeer  jong  een 
echtgenoot  verloren,  die  als  man  beneden  nul  stond;  maar  h^ 
was  een  baronet,  en  zij  was  de  dochter  van  een  predikant  in 
veraohterde  omstandigheden.  Dit  verklaart  hoe  een  meisje  gloei- 
jende  van  fiintastische  droomen  en  poëz^  met  een  uiterst  pro- 
zaïsch man  kon  verbonden  worden.  ZQ  is  in  gezelschap  met 
twee  lieve  meisjes,  «speelziek**  —  zegt  de  kamenier  van  Me- 
vrouw —  «als  jonge  katjes",  die  den  spot  drijven  met  de 
muts  der  weduwe  en  den  weduwstaat.  Lady  lee  staat  onder 
den  invloed  van  eenen  oom,  den  kolonel  baoot  lee,  die  haren 
zwakken  echtgenoot  op  zijn  sterfbed  heeft  weten  over  te  ha- 
len, om  in  z^jn  testament  te  bepalen:  dat  z\jne  gade,  in  geval 
zij  weder  een  huwel^k  sluit  zonder  z\JDe  goedkeui^ing,  het 
grootst  gedeelte  van  z^n  vermogen  aan  hem  zal  moeten  af- 
staan, benevens  de  voogd^  over  haar  eenigst  zoontje  julius. 
Die  oude  zondaar,  vyftig  jaren  oud,  was  losbandig  en  ver- 
kwistend. H\}  leefde  slechts  by  wedrennen,  speeltafels,  en  voor 
de  flesch ,  tot  dat  l^j  afgewerkt  en  bedwelmd  zijne  slaapkamer 
zocht.  H\j  zag  niet  op  tegen  een  gemeene  streek,  maar  was 
bang  voor  de  openbare  meening.  Z\jne  grondstelling  was:  doe 
wat  gg  wilt,  maar  voorkom  elk  schandaal,  dat  u  uit  de  &t- 
soenl^jke  wereld  zou  kunnen  verbannen.  Ook  daarboven  wist 
zich  z$n  vriend  seaosb  te  verheffen,  omdat  hij  in  slimheid 
en  geslepenheid  nog  kolonel  lee  overtrof.  Beide  z\jn  meestal 
nitgepat  van  geld,  doch  weten  steeds  op  eene  aardige  manier 
bet  te-kort  te  dekken.  Seageb  biedt  z^ne  hulp  aan  als  een 
trouwe  bondgenoot,  om  van  het  voordeel  dat  bagot  op  zijne 
nicht  bezit,  de  meest  mogel\jke  party  te  trekken.  De  laatste 
plukt  een  landjonker,  die  nergens  dan  bij  de  flesch  (waar 
meest  al  de  helden  van  dezen  roman  wonder  op  verzot  z\jn) 
te  huis  is,  door  hem  de  weduwe  als  zijne  bruid  voor  te  spie- 
gelen. Seaoeb  ligt  een  officier,  slopebton,  voor  duizend  pond 
op,  wien  de  kolonel  een  schrifteiyk  bewys  van  goedkeuring 
tot  het  huwelyk  met  de  weduwe  geeft.  Te  Dottington  is  een 
corps  dragonders  in  garnizoen;  vier  hunner  ofHcieren  worden 
door  BAGOT  bij   de   weduwe  ingeleid,  en  er  ontstaan  daaruit 


196       EDWARD   BRUCE   HAHLEY ,   LADY   LEES   WEDÜWSTAAT- 

verbindtenissen ,  die  over  het  lot  van  de  Jafvronwen  oyelia 
PATNE,  de  dochter  van  een  Londensch  bankier,  en  sosa  toükg, 
de  znster  van  een  predikant  te  Lanscote,  beslissen.  Maar 
SLOPEBTOy  ontdekt  niet  alleen  dat  h\j  misleid,  maar  ook  op- 
geligt  is.  Nu  wordt  de  kleine  juliüs  ontvoerd,  en  de  moeder 
in  den  waan  gebragt,  dat  het  kind  verdronken  is...  maar  de 
lezer  zie  zelf  nn  verder  *t  verhaal,  en  dit  zal  weinig  inspan- 
ning kosten;  want  de  Schryver  vertelt  zoo  gemakkeiyk,  en 
met  zoo  veel  geest  en  Inim,  dat  men  eer  men  *t  vermoedt  of 
wenscht,  aan  *t  einde  is,  en  de  vertaling  is  zóó,  dat  men  ver- 
geet eene  vertaling  in  handen  te  hebben. 

De  lezer  ziet  uit  het  vorenstaande  dat  h\j  op  Engelschen 
grond  is,  en  in  eene  wereld  vol  zinnen  weelde,  waaraan  vry  wat 
schurkerjj  wordt  dienstbaar  gemaakt.  Of  dit  fatsoenlek  En- 
gelsch  is,  laten  w\j  daar;  maar  wij  achten  het  voor  jammer, 
dat  HAifLET  ons  zoo  dikwyls  in  gezelschappen  brengt  waar 
de  grog  de  bezielende  geest  is,  die  bagot  eerst  een  deUnum 
tremens  en  later  den  dood  berokkent.  Zelfs  vronwen  laat  h\j 
de  binnenkamer  met  rum-ademen  verpesten.  W^  ontveinzen 
niet  dat  het  ons  somtijds  deed  walgen;  wat  moeten  dan  onze 
Hollandsche  dames  er  b\j  gevoelen?  Doch  hamlet  is  een 
meester  in  't  schilderen  van  de  karakters.  Daar  is  nieuw- 
heid en  frischheid  in,  en  er  is  niet  een  enkel  dat  zich  ongeluk 
wordt,  of  waarvan  men  zeggen  kan  dat  het  overdreven,  of 
niet  in  *t  leven  te  huis  is.  H^  regtvaardigt  ze  tevens  met 
w\J3geerige  opmerkingen,  die  echter  meer  toevallig,  dan  op- 
zetteiyk  zijn.  Maar  niemand  verwachte  dat  hy  door  een  ver- 
haal als  dit  tot  zedel^ke  verbetering  zal  worden  uitgelokt. 
Grodsdienstige  zin  heerscht  er  niet.  Zelfs  de  predikant  youno, 
een  groot  liefhebber  van  bloemen  en  boeken,  is  half  en  half 
een  karikatuur,  die  b^kans  medelijden  opwekt.  En  waar  over 
de  Godsdienst  gesproken  wordt,  staat  z\j  niet  in  een  voor- 
deelig  licht.  De  Schrgver  erkent  zelf:  dat  hij  geene  zedeUa 
heeft  mede  te  doelen,  en  dat  sp^t  hem  ook,  zegt  h\j,  vol- 
strekt niet.  Men  zal  zich  onder  het  lezen  vermaken ;  maar  die 
wat  hoogers  en  edelers  verlangt,  moet  andere  werken  lezen, 
die  in  overvloed  voorhanden  zyn. 


MARIA    EX   MARTIIA.  197 


Maria  en  hartba.  Lectuur  voor  Ckristen'Vrouwen  en  Moeders* 
Nieuwe  Serie.  Eerste  Deel.  Te  Schoonhoven^  bij  S.  £.  van 
Nooten.  1855.   In  gr.  Svo.   884  bl  ƒ  2  -  50. 

W\j  hebben  meermalen,  vooral  in  de  eerste  jaren  van  zgn 
bestaan ,  dit  Grodsdienstig  Maandscbrifl  voor  Vrouwen ,  met  na- 
druk aanbevolen.  Nu  er  eene  «nieuwe  Serie**  van  is  ge- 
opend,  herhalen  w^  zulks.  De  n Maria  en  Martha*  is  genoeg 
bekend;  de  smaakvolle  afwisseling  van  vertoogen,  verhalen  en 
gedichten  maakt  het  ook,  als  't  tot  ééxx  bundel  verzameld 
wordt,  een  hoogst  nuttig  en  onderhoudend  boekdeel.  W\j 
twijfelen  daarom  niet,  of  zy,  die  misschien  vroeger  van  het 
aanschaffen  werden  teruggehouden  door  de  gedachte,  dat  zg 
een  incompleet  werk  zouden  krygen ,  zullen  nu ,  bij  het  openen 
der  nieuwe  volgreeks,  voor  vrouw  of  dochter  de  bibliotheek 
er  mede  vermeerderen  en,  inderdaad,  verrijken. 


Het  Metselaars- Huisgezin  ^  of  Handwijzer  op  den  Levensweg^ 
ter  bevordering  der  huiselijke  opvoeding  en  ter  wering  van  ster'- 
ken  drank.  Te  Wildervank^  bij  T.  van  Halteren.  1855.  In 
kl.  form.    II  en  138  bl.  ƒ  :  -  40. 

Wij  bevelen  dit  leerzaam  boekje  niet  enkel  ter  lezing  aan, 
maar  wenschen  ieder  uit  te  lokken  om  *t  in  den  minderen 
stand,  waar  het  eigenlyk  te  huis  behoort,  zoo  veel  mogelyk 
te  verspreiden.  De  geëerbiedigde  Koning  en  Prins  frederik 
zijn  daarin  voorgegaan;  althans  deze  Hooge  personen  hebben 
voor  een  aantal  exemplaren  ingeteekend.  Welligt  komt  dit 
boekjen  in  handen  van  menschen  die  op  den  weg  zijn  om 
zich  aan  overmatig  gebruik  van  sterken  drank  te  verslaven, 
of  van  beklagenswaardige  huismoeders  wier  mannen  er  door 
beheerscht  worden.  Het  verhaal  van  den  ons  onbekenden 
Schrijver  is  uitermate  geschikt  om  hen  die  nog  wankelen, 
voor  vallen  te  behoeden.  Het  wijst  vrouwen  doelmatig  aan, 
hoe  zy   zich  tegenover  hunne  ongelukkige  mannen  hebben  te 


198  UBT   MBTSELAAJU9-HUI8GEZIN. 

gedragen.  Het  bevat  bovendien  een  aantal  nuttige  wenken 
en  gepaste  raadgevingen  omtrent  de  opvoeding,  die  överwaar- 
dig  z^'n  behartigd  te  worden.  Het  verhaal  is  in  den  echten 
volkstoon  geschreven.  Niemand  zal  den  Schrijver  van  over- 
drijving betichten:  zoo  als  de  arme  metselaarsvroaw  hare  kin- 
deren opvoedt,  kan  ieder  het  doen,  als  hij  maar  wil.  Een 
Grodsdienstige ,  heiligende  geest  bezielt  dit  kleine  geschrift.  Het 
behoort  in  elke  volks-bibliotheek  geplaatst  te  worden.  Zegen 
verdient  elke  poging  om  den  mensch  in  den  mensch  te  ver- 
beteren. 


ANGELUS  HERüiA,  de  Hervormer  en  Martelaar  des  geloof a. 
1530 — 1557.  Door  w-  moll,  Hoogleeraar  te  Amsterdam. 
Tweede  druk*  (Goedkoope  Uitgave.)  Te  Amsterdam  ^  bij  G.Tot^ 
tielje  en  Zoon.  1855.  In  post  form.  144  hl.  f  1-10;  hij  ge* 
tallen  van  6  ex.' f  1  - : ,  van  12  ex.  f  i'  95. 

W\|  hebben ,  drie  jaren  geleden ,  deze  uitmuntende  biographie 
aangekondigd,  en  ons  gevoelen  er  over  uitgesproken.  Het  zou 
noodeloos  zijn  dat  nu  te  herhalen.  W\j  verbergen  onze  blyd- 
schap  niet,  dat  de  Uitgever,  voldoende  aan  den  wensch  des 
waardigen  Schr^'vers,  eene  goedkoope  uitgave  van  dit  werk 
bezorgd  heeft,  die  echter  alleen  ontdaan  is  van  *t  geen  enkel 
voor  mannen  van  wetenschap  gewlgt  kan  hebben.  Wie  daar 
prijs  op  stelt,  kan  zich  de  eerste  uitgave,  die  nog  niet  uit- 
verkocht is,  aanschaffen.  Deze  goedkoopere  zal  angelus 
MEBULA,  wiens  vuurproef  van  geloof  voor  het  titelblad  staat 
iifgiiüeclJ,  tmdist  lot  het  völk  brcageii.  Wij  bevelea  dit  werk 
als  volksboük  iodor  dringend  aan ;  want  het  volk  mag  en  moet 
weien  wat  onze  vaderea  voor  do  waarheid  des  Evangelies  en 
voor  hare  beludenïi,  waarby  het  woord  blijden"  eene  sterke 
beteekenis  had,  hebben  opgeofferd,  en  wat  bare  beatrydors, 
die  menschenwerk  als  Gods  Openbaring  vereerden,  zich  ver- 
Qorbofden,  om  het  licht  op  den  kandelaar  te  dempen. 


éss^m,    Nmr  hit  IVmsch^    Boor  n.  o.  m. 


i 


H.   H.   M.   HOBST,    DE   ISRAÖLIET   OXZEB   DAG  EX.  199 

HORST,  Predikant  te  Angerlo,    Te  Doeaborgh^  ^'J.V.  Schat- 
tenkerk.  1855.  In  hl  Svo.  f  :  -  60. 

Wie  den  Jood  en  de  Joodscbe  gebruiken  en  levenswijze , 
waarvan  doorgaans  slechts  enkele  verwarde  berigten  tot  ons 
komen,  meer  naaawkenrig  wil  leeren  kennen,  neme  dit  boekje 
ter  band*  Het  bevat  daarvan  eene  vr^  uitvoerige  en  vol- 
ledige opgave,  en  voorziet  eenigermate  in  eene  bestaande  be- 
hoefte* Belangrijk  is  het,  dat  merkwaardig  volk  in  zijnen  tegen- 
woordigen  toestand  gade  te  slaan.  Men  ziet  er  uit,  door  welke 
middelen  het  z\jn  zelfstandig  aanwezen  onderhoudt,  hoe  veel 
het  den  bedendaagschen  Israëliet  kosten  moet,  om  tot  het  Chris- 
tendom over  te  gaan,  en  wat  al  hinderpalen  zijne  verlichting 
door  het  Evangelie,  in  den  weg  staan.  De  Heer  hobst  heeft 
met  de  bezorging  dezer  vertaling  een  goed  werk  verrigt*  Zy 
is  ontleend  aan  de  Bevue  Brüanmque^  van  1851,  die  dit  op- 
stel had  overgenomen  uit  het  oorspronkelijk  Engelsche  cham- 
B£R*s  Papers  for  the  people.  Wij  voor  ons  zouden  aan  eene 
regtstreeksche  vertaling  uit  het  Engelsch  de  voorkeur  hebben 
gegeven,  maar  erkennen  toch  gaarne  dat  het  Nederduitsch 
zich  vloeijend  genoeg  lezen  laat.  De  enkele  aanmerkingen  die 
wy  in  het  midden  kunnen  brengen,  houden  wy  terug.  Wil 
men  er  ëëne?  Op  bl.  1  staat,  in  den  eersten  regel,  te  lezen ^ 
dat  het  Joodsche  volk  dUtijd  de  levendige  (lees:  levende) overleven 
ring  is  geweest  van  eene  meer  zuivere  zedeleer  dan^  enz.  Wï^ 
wenschen  dit  boekjen  in  veler  handen,  ook  omdat  het  ten 
voordeele  van  het  huisgezin  eener  weduwe  is  uitgegeven;  en  ves- 
tigen er  vooral  de  aandacht  dergenen  op,  die  zich  aan  de  be- 
keering van  Israël  in  onze  dagen  laten  gelegen  liggen. 


Be  Zeven  Wonderen  der  Wereld.     Te   Amsterdam,   bij  W.  H. 
Kirberger.  1855.   In  12mo.   866  bl  ƒ  1  -  60. 

»Het  hoofddoel  des  Schrijvers  van  dit  werk  jen  is,  om  in 
verbalenden  vorm  van  de  zeven  zoogenoemde  wonderen  der 
Oudheid  den  lezer  die  bijzonderheden  aan  te  bieden,  welke  h^ 
uit  geloofwaardige  Schrijvers  van  het  tijdperk  waarin  ze  be- 
stonden, of  van  een  eenigzins  lateren  t^d,  heeft  kunnen  bijeen- 


200  DE   ZEYËX    WOXDEREK   DEB  WERELD. 

verzamelen;  —  die  getuigenissen  vervolgens  te  toetsen  aaneen 
te  bevestigen  door  de  berigten  van  hedendaagsche  reizigers, 
om  er  eindelyk  eenige  inlichtingen  b\|  te  voegen  aangaande 
de  openbare  plegtigheden,  die  er  mede  in  betrekkingstonden.** 
Bovendien  vindt  men  hier  nog  opmerkingen  over  tempels,  ar- 
chitectuur en  mythologie ;  mededeelingen  omtrent  andere  bouw- 
gewrochten  van  ouden  en  lateren  t\jd,  b.  v.:  bij  de  piramiden 
van  Egypte,  over  de  terrasvormige  piramiden  in  Mexico;  by 
den  Pharos  van  Khodus,  over  andere  vuurtorens.  In  't  kort: 
het  is  een  boekje  dat  vele  wetenswaardige  bijzonderheden  be- 
vat, en  zeer  onderhoudend  geschreven  is.  Ofschoon  het  niet 
is  uitgedrukt,  komt  het  ons  voor,  dat  het  werkjen  uit  het  En- 
gelsch  vertaald,  althans  nagevolgd  is.  Doch  of  dit  al  dan 
niet  het  geval  z\)  —  het  verdient  alle  aanbeveling;  vooral 
voor  jongelieden. 


liet  Lot  der  Armen  ^  beschouwd  in  het  lAcht  des  Evangelies,  Een 
woord  en  geschenk  aan  Behoef tigen.  Door  w.  Te  Utrecht^  bij 
C.  Bielevelt.  1855.  In  JcL  8»o.  62  bl.  ƒ  :-20,  en  Uj  12- 
tdUen^  ter  verspreiding^  ƒ  2  -  10. 

De  ons  onbekende  Schrijver  kent  de  armen,  en  spreekt  hun 
toe  uit  een  regt  warmen  en  toch  regt  gezonden  Christel^jken 
geest,  in  een  regt  populairen,  hartelgken,  overtuigenden  stgL 
Hoe  geleidelijk  en  volledig  het  veelomvattend  onderwerp,  naar 
mate  van  zyn  kort  bestek,  door  hem  afgehandeld  is,  kan  men 
reeds  met  een  oogopslag  uit  de  inhoudsopgave  zien.  In  *t  kort: 
dit  allernuttigst  geschrifljen  is  overwaardig,  dat  het,  onder  de- 
genen voor  wie  't  bestemd  is,  verspreid  worde.  Wie  daartoe 
een  weinig  gelds  kan  afzonderen,  zal  het,  dunkt  ons,  niet 
zonder  vrucht  besteden. 

v.  P. 


B0ËKBË80H0UWI1VG* 


OescMedems  der  Christelijke  Godsdienst  en  Kerk.  Door  Dr.  a. 
NEANBEB.  Uit  het  Hoogduüech  vertaald  door  w.  c.  MAOYSf 
Predikant  te  Haarlem*  Vijfde  Deel.  Te  Rotterdam^  hij  van 
der  Meer  en  Verbruggen.  1855.  In  gr*  form*  XVIII  en 
329  bU  ƒ  8  -  30. 

Herhaalde  malen  reeds  is  in  dit  Tijdschrift  de  verdienste 
▼an  dit  werk  in  het  licht  gesteld.  B\f  het  verschenen  des 
Eersten  Deels  hebben  w\j  er  een  breedvoerig  verslag  van  ge- 
geven, om  het  werk  algemeen  bekend  te  doen  worden.  W\j 
kannen  niet  over  genoegzame  roimte  beschikken,  om  op  dezelfde 
w$ze  te  blijven  voortgaan;  doch  het  is  ook  niet  meer  noodig; 
immers  w^  vertroawen  dat  het  doel,  hetwelk  wQ  ons  hebben 
voorgesteld,  reeds  lang  is  bereikt  geworden,  en  bepalen  ons 
na  tot  de  vermelding  van  den  inbond  des  Vijfden  Deels* 

Wy  treden  er  mede  in  het  derde  tijdvak,  dat  twee-honderd- 
▼ier-en-dertig  jaren  dnnrt,  beginnende  met  het  Pansschap  van 
den  Eersten  gbegoob,  en  eindigende  met  den  dood  van  kabel 
den  Oroote.  De  eerste  Afdeeling  bevat  de  betrekking  der  Chris- 
tel^ke  Kerk  tot  de  wereld.  De  vereeuwigde  gids  verplaatst 
den  lezer  onder  de  oude  Grermaansche  volkstammen,  die  in  de 
nalatenschap  van  Rome  een  erfschat  ontvingen,  welke  hen 
r^ker  maakte  dan  hunne  erflaters  geweest  waren,  toen  deze 
hanne  banieren  in  drie  werelddeelen  plantteden.  Die  schat  was 
het  Christendom,  en  w\j  zien  in  't  verhaal,  hoe  *t  tot  de  Bour- 
gondiërs en  Franken,  Engelschen  en  Duitschers  gebragtwerd. 
Als  de  lezer  deze  voorstelling  van  KEAin>EB  oplettend  nagaat, 
wordt  hem  de  latere  ontwikkeling  der  Europesche  volken  in 
de  Middeleeuwen  duidel\jk,  en  l^j  ziet  dan  reeds  hier  de  kie- 
men waaruit  de  groote  gebeurtenis  in  de  eerste  helft  der  zes- 
tiende eeuw  moest  voortkomen.  Met  eerbied  begroeten 'w^ 
de  mannen  die  hun  leven  aan  de  bewaring  en  bevestiging 
der  waarheid  hebben  toegew^d,  en  het  zal  niemand  verwon- 
deren, dat  aan  bokifacius,  te  regt  de  » Apostel  van  Duitschland** 
genoemd,  eene  ruime  plaats  wordt  aangewezen. 

BOEKBESCH.    1856.   H*.    V,  15 


202  Dr.   A.   NBANDEB, 

Het  licbt  des  Christendoms,  in  *t  Oosten  beneveld  door  de 
dampen  der  Grieksohe  w^jsgeerige  Grodgeleerdheid ,  werd  in 
vele  gewesten  geheel  nitgeblascht  door  mohamed,  en  diens 
karakter  en  werk  worden  dan  ook,  doch  maar  als  in  *t  voor- 
bygaan,  aangeroerd. 

De  tweede  Afdeeling  behandelt  de  geschiedenis  van  het  Eerk-^ 
bestnnr  en  de  betrekking  tnsschen  Kerk  en  Staat.  Datteedere 
vraagstuk  wordt  hier  niet  opgelost;  maar  men  vindt  aange- 
toond hoe  het  in  die  dagen  opgevat  en  toegepast  werd,  met 
betrekking  tot  het  bezetten  van  Kerkelijke  bedieningen,  Ker- 
kelyke  wetgeving,  vr^jstelUng  der  Kerk  van  Staatslasten,  de 
bezittingen  der  Kerk  en  hare  regtsbedeeling.  Neandbr  heeft 
over  al  die  punten  een  bevredigend  licht  verspreid,  de  sterke 
zoo  wel  als  de  zwakke  zy  de  der  Kerk  doen  uitkomen ,  en  doen 
zien  dat  de  Kerk,  hoe  ook  door  scheve  opvattingen  misleid, 
toch  aan  hare  roeping  onder  barbaarsche  volken  beantwoordde, 
^sschien  komt  dit  nergens  zoo  scherp  uit,  als  bij  hare  tns- 
schenkomst  in  de  onmenscheiyke  strafwetgeving  dier  dagen, 
en  vooral  in  haar  temperen,  en,  waar  zij  kon,  afschaffen  van 
de  slavem\j.  Den  slaven  vrienden  in  ons  Vaderland,  die  mede- 
werken om  deze  smet  van  den  Christel^jken  naam  weg  te  wis- 
schen,  zal  de  lezing  aangenaam  z^n  van  de  strafrede,  die  JO- 
HANNES  ELEëMOSTNAEius,  in  *t  bcgiu  der  zevende  eeuw  Pa- 
triarch van  Alexandrië,  tegen  zyne  medeburgers  uitsprak,  die 
hunne  slaven  hard  behandelden: 

nGrod  heeft  ons  de  dienstknechten  niet  gegeven,  opdat  z$ 
door  ons  zouden  geslagen,  maar  opdat  w\j  door  hen  zonden 
gediend  worden.  En  misschien  was  zelfs  dit  laatste  niet  eens 
z\jn  doel,  maar  wilde  hij  veeleer,  dat  z^  uit  de  middelen,  door 
hem  ons  geschonken,  hun  levensonderhoud  zouden  vinden.  Of 
segt  mijj,  wat  kan  de  mensch  er  voor  geven,  om  een  wezen 
te  koopen,  dat  naar  Gods  beeld  is  geschapen  en  zóó  door  Grod 
met  eer  wordt  gekroond?  Hebt  gy,  die  z\jn  heer  z\jt,  een  lid 
meer  aan  uw  ligchaam,  of  hebt  g\|  eene  andere  ziel?  Is  uw 
slaaf  niet  in  alles  aan  u  zelven  gel\jk?  Weet  gy  niet  dat  het 
groote  licht  der  Kerk,  de  Apostel  paulus,  zegt:  »Zoo  velen 
gy  in  CHRISTUS  gedoopt  zjjt,  hebt  gij  cbbistus  aangedaan**? 
Hier  is  dus  dienstknecht  noch  vrye;  want  gg  zyt  allen  te  za- 
men  in  chbistüs  één.  Maar  z\jn  allen  by  CHBi8TUSgel|jk,zo6 
laat  hen  het  ook  onder  elkander  wezen.  Christus  immers  heeft 


OESCmSBBNIS  DEB  CHRISTEL.   GODSDIENST  £X  KEBK.        203 

de  gestaltenis  van  een  dienstknecht  aangenomen,  om  ons  te 
leeren,  dat  w$  tegen  onze  dienstknechten  niet  hoogmoedig 
mogen  zijn,  daar  w)j  allen  denzelfden  Heer  hebben,  die  in 
den  hemel  woont  en  op  het  nederige  ziet.  Wat  toch  is  het 
goud,  dat  wij  gegeven  hebben,  om  als  slaaf  eenen  mensch  aan 
ons  te  onderwerpen,  die  niet  minder  dan  w$  door  den  Heer 
wordt  geëerd ,  niet  minder  dan  wj  door  het  bloed  des  Heeren 
is  gekocht?  Om  z\jnentwil  z\jn  hemel,  aarde 'en  zee  gescha- 
pen, met  alles  wat  daarin  is,  terw^l  het  Woord  der  waar- 
heid zegt:  dat  de  Engelen  Hem  dienen.  Om  zgnentwil  heeft 
GHBISTUS  de  voeten  zijner  dienaren  gewasschen,  om  zynentwil 
is  Hg  gekruisigd,  om  z^nentwil  heeft  Wj  al  *t  andere  ge- 
leden, en  g^  zoadt  aldos  eenen  mensch  mogen  onteeren,  wien 
Gt>d  zoo  hoog  heeft  gesteld,  gy  zoo  onbarmhartig  met  hem 
mogen  omgaan,  als  hadt  g\j  niet  dezelfde  natuur  met  hem 
gemeen  !** 

Neander  handelt  vervolgens  over  de  inwendige  verrigtin- 
gen  der  Kerk;  het  klimmend  aanzien  der  monniken;  den  stand 
en  het  beroep,  de  regten  en  pligten  der  geestel^ken;  en  de 
toenemende  magt  en  invloed  van  het  Pausdom. 

In  de  derde  Afdeeling  geeft  ons  de  Schrgver  een  diep  in- 
zigt  in  den  gang  van  het  Christeljk  leven  en  de  werking  der 
eerdienst.  W^  leeren  de  w^ze  kennen  hoe,  en  de  middelen 
door  welke  voor  het  Grodsdienstig  onderwijs  werd  gezorgd; 
welke  pogingen  een  kabel  de  Oroote  en  andere  verlichte  en 
welgezinde  mannen  daartoe  aanwendden ;  hoe  het  bggeloof  z\$ne 
veroveringen  voortzette,  door  verouderde  Heidensche  bestand- 
deelen  in  Christel^ke  vormen  te  verjongen,  door  feestgetgden 
en  gedenkdagen  der  heiligen  bijkans  tot  afgoder^  op  te  voe- 
ren, door  aan  de  viering  van  het  Avondmaal,  zoo  wel  voor 
dooden  als  levenden,  eene  too verkracht  toe  te  kennen,  en  door 
de  Kerkel^ke  tucht  te  maken  tot  een  middel  om  Grod-zelven 
ab  ware  't  het  regt  uit  de  hand  te  nemen. 

In  de  vierde  Afdeeling  wordt  de  opvatting  en  ontwikkeling 
der  Lat^nsche  en  Grieksche  Kerk  gegeven.  In  de  eerste  treedt 
ORB600R  de  Oroote  op  den  voorgrond.  Door  hem  werd  de 
vorm  der  Kerkleer,  welken  zy  in  de  Christel^'ke  Romeinsche 
wereld  aangenomen  had,  aan  de  volgende  eenwen  medege- 
deeld, zoodat  wy  in  hem  het  zeer  gewigtige  punt  van  over- 
gang  zien  tusschen   de  oude  schepping  des  Christendoms,  in 

15  * 


204    Dr.  A.  XEA.NDEB,   6ES0H,   DER  CHR.   G0D8DIEKST   EN   KERK. 

den  vorm  der  Romeinsclie  beschaving,  die  ten  ondergang  neigde, 
en  de  nienwe,  welke  onder  de  volken  van  Germaanscbe 
afkomst  zich  ontwikkelde.  De  verdiensten  van  vele  mannen , 
die  een  onvergankelijken  naam  verwierven,  en  als  lichtende 
sterren  in  den  donkeren  nacht  flonkerden,  worden  naar  waarde 
geschat.  De  leerstellige  twist  over  het  Adoptianismns  in 
Spanje  wordt  in  z^'ne  oorsprong,  aanleiding  en  werking  be* 
schreven. 

In  de  Kerk  van  het  Oosten  opent  zich  weder  als  van  onds 
een  veld  van  dwaasheden  in  de  beschouwing  en  opvatting  van 
het  schiftend  verstand.  Neakbbb  geleidt  ons  naar  de  kamp- 
plaats waarop  de  Monophjsitische  twisten  worden  gevoerd,  en 
waar  voor  ditmaal  de  kampioenen  voor  het  monothelisme  en 
duothelisme  tegenover  elkander  staan.  Van  meer  belang,  al- 
thans meer  ingr^pend  in  het  volksleven,  was  debeeldenstr^d, 
die  menig  tiental  jaren  het  Oostersch  en  het  Westersch  Keizer- 
ryk  in  onmst  hield,  en  ook  in  het  Westen  onder  de  zonen  der 
Germanen  werd  overgebragt.  Ook  hier  triomfeerde  in  *t  einde 
het  bijgeloof,  dat,  met  den  voortgang  der  Christelijke  verbas- 
tering, tot  een  bestanddeel  van  het  Christendom  werd. 

Het  Deel  wordt  besloten  met  een  Hoofdstak  over  de  be- 
strijding van  het  heerschende  leerbegrip,  door  de  secten  die 
men  later  in  't  Westen  nketters*'  noemde.  Thans  wordt  men 
vooral  met  eene  secte  bekend,  wier  oorsprong  in  *t  dnister 
ligt,  wier  leer  niet  overal  en  altijd  even  juist  is  opgevat  en 
medegedeeld ,  en  wier  zeden  het  onregt  is  aangedaan  dat  door- 
gaans de  minderheid  van  de  meerderheid  heefl  te  verwachten. 
Neandsb  doet  een  oordeelkundig  onderzoek  naar  den  oorsprong 
der  Paulicianen,  en  naar  hunne  lotgevallen,  begrippen  em 
zeden.' 

Wij  kunnen  eene  aanmerking  niet  weerhouden.  In  1848  is 
de  vertaling  reeds  begonnen:  hare  uitgave  l\jdt  dus  volstrekt 
niet  aan  overhaasting.  Als  dat  zóó  voortgaat,  zal  men  nog 
een  aantal  jaren  moeten  wachten,  eer  de  vertaling  compleet 
is.  Zoo  wordt  men  oud  eer  men  *t  werk  heeft  uitgelezen. 
Wij  verzoeken  de  Uitgevers  wat  meer  spoed  te  maken,  en 
den  Vertaler  om  een  goed  register  bg  het  werk  te  voegen. 
Daarmede  zal  *t  winnen  in  aangenaamheid  en  in  nut. 


Dr.  H.  N.  VAN  TEUTEM,  HET  GEUEENTB-LBYEN.     205 


Het  Oemeente^leven.  Aanbevolen  naar  1  Petr.  iv:  10,  11*  Door 
Br.  H.  K.  YAX  TEOTEH.  Te  Rotterdam^  hij  van  der  Meer  en 
Verbniggen.  1855,  In  gr.  8w.    20  hU  f  :- 25. 

De  Bemonatrantsclie  Broederschap,  vergaderd  om  haren  on- 
yergetel\jken  yak  der  hoeyek  een  waardigen  opvolger  te 
geven,  vestigde  hare  eerste  kenze  op  Dr.  van  teutbm,  die  se 
afwees.  De  tweede  viel  op  Dr.  tidbuah,  die  ze  aannam. 
Beider  besluit  hebben  w$  toegejoicht.  Niet,  dat  w\j  den 
Schqjver  van  den  door  ons  hoog  gewaardeerden  nLaatsten 
Nacht  des  Heeren**  in  't  minst  zonden  willen  verkleinen. 
Maar,  wat  hij-zelf  hier  schrgft:  nik  achtte  den  nu  verkoze- 
nen  in  de  eerst  noodige  wetenschappen  boven  m\j";  daarmede 
atemmen  wQ  in  zóó  verre  in  —  oftchoon  dan  ook  alleen  in 
zóó  verre  —  dat,  gelijk  beider  onderscheiden  leeflyd  van  zelf 
medebrengt:  van  tbutek  zich  meer  de  resultaten  der  nieawere 
Godgeleerde  wetenschap;  tidbhan,  daarentegen,  zich  meer  de 
wetenschap-zelve  sch^nt  te  hebben  toegeëigend.  Zoo  paste 
het  zwaarwigtig  Hoogleeraars-ambt  voegelijker  op  de  buiten- 
dien ook  jongere  schouderen  des  laatsten.  Hooge  eere  intus- 
Bchen  den  ouderen  ambtgenoot,  dat  z\jne  uitgebreide  en  veel- 
geprezen kunde  hem  de  zóó  moe^jelQke  en  schaarsche  zelfken- 
nis niet  vergeten  deed;  en  bovenal,  dat  z^ne  edelmoedige  nede- 
righeid zich  niet  weerhouden  kan  de  meerderheid  zjjns  plaats- 
vervangers openlijk  en  onbewimpeld  te  huldigen! 

Met  de  leerrede  waarin  dit  voorkomt,  verbond  van  teutbm 
sich  op  nieuw  aan  z^ne  Rotterdamsche  Gremeente.  Deze  moest 
er  natuurlek  pr$s  op  stellen,  het  woord  des  beminden  Leeraars 
tot  een  blijvend  aandenken  in  druk  te  ontvangen.  Daardoor 
wordt  de  uitgave  dan  ook  ten  volle  geregtvaardigd ,  ofschoon 
de  preek  zich  anders  b\j  al  hare  eenvoudigheid  en  hartelijk- 
heid niet  boven  *t  alledaagsche  verheft.  v.  p. 

TuHxalJtal  nagelaten  Leerredenen  van  J.  J.  w.  van  staveben, 
in  leven  Predikant  Uj  de  Hervormde  Gemeente  te  Amsterdam* 
Te  Haarlem,  hij  de  Erven  F.  Bohn.  1853.  Ingr.Svo.  XVI 
«i  814  W.  ƒ  3  -  : 

Eerst  gerutmen  t\jd  na  de  uitgave  werd  ons  dit  Twaalftal 


206  J.   J.   W.   VAN   STAVEREN, 

ter  beoordeeling  toegezonden ,  en  lang  bleef  het  op  onze  schryf^ 
tafel  liggen,  eer  wy  beslaiten  konden  om  het  in  de  hand  te 
nemen.  Zallen  w\j  opregt  zyn?  Dan  verklaren  we:  dat  wij 
een  weinig  verlegen  waren  met  de  taak  die  ons  was  opge- 
dragen. Valt  het  reeds  moeijel\jk  om  uitgegeven  leerredenen 
naar  eisch  te  beoordeelen,  die  moeyelijkheid  wordt  te  grooter 
waar  het  nagelaten  leerredenen  geldt,  en  wel,  gel^k  hier  het 
geval  is,  zulke  die  de  Steller-zelf '  niet  voor  den  druk  be- 
stemd had.  »Welligt"  —  schr^'ft  *8mans  broeder,  die  voor 
de  uitgave  zorg  droeg,  en  haar  met  een  Voorberigt  verrykt 
heeft  —  » Welligt  zou  hij  nooit  hebben  gedaan  wat  ik  thans  doe*\ 
Hierbij  komt  nog,  dat  de  Amsterdamsche  van  staveben  door- 
gaans voor  een  gansch  bijzonder  gehoor  optrad,  en  door  velen 
getrouw  gevolgd  werd,  maar  door  vele  anderen  ook  zorgvuldig 
vermeden,  van  wege  den  reuk  van  regtzinnigheid  waarin  hg 
stond.  En  eindelijk,  waartoe  onze  aankondiging?  Wie  den 
ontslapen  Prediker  lief  hadden,  hebben  zich,  blijkens  de  Lijst 
van  Inteekenaren ,  dezen  bundel  terstond  bij  de  uitgave  aan- 
geschaft, en  wie  van  hen  dat  mogten  nagelaten  hebben,  kra- 
gen welligt  onze  i^Vaderlandsche  Letteroefeningen"  niet  een* 
maal  onder  het  oog,  of  mistrouwen  hare  oordeelvellingen. 

Het  gezegde  moge  tot  verschooning  strekken  van  de  kort- 
heid die  wy  ditmaal  in  acht  nemen. 

Er  komen  in  deze  leerredenen  uitdrukkingen,  voorstellin- 
gen, passages  voor,  waarmede  w^,  op  een  meer  Evangelisch 
standpunt,  ons  niet  zouden  kunnen  vereenigen.  Onjuist  is  het, 
in  ons  oog,  als  de  Brief  van  jcdas  (bl.  29)  gezegd  wordt  on" 
getwijfeld  afkomstig  te  z^n  van  eene  Apostolische  hand,  en 
hei  geloofd  waarvan  hy  vs.  20  spreekt,  genomen  wordt  in  ob- 
jectieven zin  voor  geloofsleer  (bl.  84).  Den  xlv**«»  Psalm  kun- 
nen wij  evenmin  voor  bepaald  Messiaansch  verklaren,  gelQk 
hier  geschiedt  (bl.  56),  en,  o&choon  wij  de  Groddelijke  natuur 
van  JEZUS  niet  in  de  schaduw  geplaatst  of  ontkend  wenschen 
te  zien ,  keuren  wij  het  toch  onbewimpeld  af,  wanneer  (bl.  63) 
zonder  nadere  bepaling  beweerd  wordt:  »Christus  is  der  Chris- 
tenen Heer  als  QoéC*.  W^j  ontzeggen  zelfs  aan  den  Prediker, 
die  dat  woord  zonder  nadere  bepaling  of  omschrijving  her- 
haalt, en  de  eenstvezendheid  van  jezus  met  den  Vader  voor- 
staat als  eene  waarheid,  den  wijzen  en  verstandigen  wel  ver- 
borgen,   maar  den  kinderkens  geopenbaard  (bl.  66),  hot  rcgt 


TWAALFTAL  NAGELATEN  LEEBREDENEN.         207 

om  ie  klagen  over  het  allezins  bedroevend  yerschignBel»  ndat 
men  in  onze  ligtzinnige  en  ongeloovige  eeuw  zich  niet  ont-* 
ziet,  om  de  heiligschennende  handen  aan  den  persoon  des  Ver- 
lossers te  slaan,  terw^'1  men  Hem  op  yele  w\jsgeerige  scholen 
stelselmatig  de  kroon  van  het  hoofd  rukt,  en  (Hem)  tot  een 
bloot  schepsel  verlaagt".  Te  wijzen  op  de  voldoenende  gereg- 
tigheid  van  den  eenigen  Middelaar  (bl.  118],  komt  ons  even 
onschriftmatig  voor,  als  het  onlogisch  is:  waar  de  bronnen 
(lees:  oorzaken)  van  de  verharding  van  'smenschen  hart  tegen 
de  roepstemmen  des  hemelschen  Vaders  worden  opgegeven, 
nevens  het  diep  bederf  onzer  natnar,  nog  afzonderlek  te  spre- 
ken van  onzen  hoogmoed,  onze  eigenliefde,  onze  zinnelijkheid 
en  werelds(ch)gezindheid  (bl.  148) ,  'als  of  daarin  niet  voorna- 
melijk dat  diep  bederf  gelegen  ware.  En  wordt  er  van  den 
doopeling  gezegd  (bl.  305),  dat  hig,  »ofschoon  daarvan  onbe- 
wust, zondaar  is,  in  zonde  ontvangen  en  in  ongeregtigheid 
geboren,  in  adam  zonder  z|jn  weten  gevallen  en  ook  zonder 
z^n  weten  der  verdoemenis  in  adam  deelachtig'*,  dan  spreekt 
nit  deze  weinige  woorden,  zonder  nadere  verklaring  neerge- 
schreven ,  eene  onkunde  —  of  hoe  zullen  wij  haar  anders  noe- 
men? —  omtrent  de  leer  der  zonde,  wat  haren  aard  en  oor- 
sprong betreft:  die  voedsel  geven  moet  aan  allerlei  overdreven 
begrippen ,  in  onze  dagen  by  vernieuwing  onder  het  volk  ver- 
spreid. Van  dien  aard  zouden  w\j  nog  meer  kunnen  noemen, 
dat  w\|,  om  de  eer  der  nagedachtenis  van  van  stavesen,  ge- 
wenscht  hadden  niet  gedrukt  te  zien.  Maar  vooral  hinderde 
ons  de  wanklank,  die  bl.  128  gehoord  wordt:  nAan  de  woe- 
lingen en  vrijzinnige  denkbeelden  van  de  mannen  der  weten- 
schap, te  hoog  van  hart^  om  de  verborgene  dingen  voor  den  Heer  e 
te  laten  ^  en  die  in  de  laatste  jaren  vooral  vr^  openl^k  te  ken- 
nen hebben  gegeven,  wat  z\j  wilden  en  wat  z\j  geloofden,  heb- 
ben w\j  het  te  danken ,  dat  zoo  velen  in  hun  allerheiligst  ge- 
loof worden  geslingerd**,  enz.  Zulk  eene  hatel^ke,  ofschoon 
niet  ongewone,  insinuatie  beantwoordt  men  niet:  men  tee- 
kent  er  enkel  protest  tegen  aan. 

W$  hebben  van  dit  een  en  ander  melding  gemaakt,  omdat 
wQ,  eenmaal  geroepen  om  over  dezen  kansel-arbeid  ons  oor- 
deel te  zeggen,  niet,  door  het  te  verzwijgen,  den  schijn  wil- 
den aannemen  van  er  mede  in  te  stemmen.  Maar  het  ver- 
biedt ons,   dat  wij   overigens  met  lof  gewagen  kunnen  van 


208  J.  J.  W.  VAN  STAVEBSK,  TWAALFTAL  XAGEL.   LEEBBEOEXBIT. 

velerlei  goeds  dat  w^  hier  hebben  aangetroffen.  Doorgaans 
wordt  er  een  Evangelische  toon  aangeslagen.  Het  is  den  Pre- 
diker blikbaar  te  doen  om  het  waarachtig  welzjjn  der  Gre- 
meente.  Eij  spreekt  populair  genoeg,  om  door  allen  verstaan 
te  worden,  en  vervalt  toch  niet  in  platheden,  die  hinderl^k 
z^'n.  Boim  is  hier  het  aanbod  des  Evangelies;  ernstig  de 
stem  der  vermaning  die  gehoord  wordt;  krachtig  soms  en  aan-> 
grypend  de  nadruk  der  toepassel\jke  toespraak.  Het  bevreemdt 
ons  niet,  na  de  lezbg,  dat  VAir  staveben,  die,  zoo  w\j  mee- 
nen,  eene  zware  stem  en  goede  voordragt  had,  en  uit  het  hoofd 
sprak,  velen  vond  die  hem  gaarne  hoorden,  en  ook  hier  en 
daar  door  zijne  prediking  nut  gesticht  heefl.  Slechts  wat  min- 
der oppervlakkigheid  en  wat  meer  diepte,  wat  helderder  ont- 
wikkeling der  waarheid,  tot  verlichting  des  verstands,  en  wat 
vrger  blik  op  het  Christendom,  dat  toch  niet  identisdi  is  met 
eenzydig  Kerkgeloc^,  en  hij  zou  behoord  hebben  onderdezeer 
voortreffelyke  predikers.  Op  de  keuze  der  teksten,  op  de  wiyze 
van  behandeling,  en  wat  dies  meer  zy,  hebben  w^  geene  b^- 
zondere  aanmerkingen,  behalve  de  reeds  medegedeelde.  Er 
heerscht  genoegzame  verscheidenheid  in,  om  dezen  bundel 
eene  gepaste  nalatenschap  te  doen  z^jn  van  den  ontslapene, 
die,  na  den  raad  Grods  in  z\jnen  tgd  gediend  te  hebben,  nu 
reeds  verheven  is  boven  alle  menschelQk  oordeel,  en,  zoo  wy 
vertrouwen,  ingegaan  in  de  rost  ajuB  Heeren. 

Prehen  uitgegeven  om  Evangelisch  licht  te  verspreiden  en  ChrU'^ 
teUjk  leven  aan  te  kweeken.  Te  Koevorden^  hij  D.  H.  van 
der  Scheer.  1855.    In  gr.  %vo.  ƒ  1  -  25. 

Naar  het  ons  voorkomt  gaat  deze  onderneming  niet  vooruit. 
Beeds  werden  er  in  den  laatsten  Jaargang  twee  leerredenen 
opgenomen  van  dezelfde  hand  niet  alleen  —  maar  ook  de  on- 
derwerpen die  behandeld  worden,  lyden  aan  groote  eentoo- 
nigheid;  zoodat  de  inteekenaren  op  deze  preken  hier  weinig 
vinden  dat  zy  in  vroegere  Jaargangen  niet  reeds  even  goed 
en  beter  kunnen  lezen.  W\j  zullen  misschien  langzamerhand 
nu  nog  wel  hier  een  geheel  magazyn  van  bid-  en  dankdags- 
preken  voor  het  gewas  kragen.  De  Heeren  boon  en  swiebs 
schynen  van  dergel^ke  preken  veel  heil  te  verwachten;  de 
eerste  verschijnt  er  met  bid-  en  dankpreek,  en  de  laatste,  die 


PR£K£X,   £XZ.  209 

▼roeger  al  meer  in  dat  genre  had  geleverd,  treedt  nog  eens  met 
eene  biddagspreek  op.  Nu  moge  menigeen  het  nat  van  dergel^ke 
dagen  erkennen  —  het  lezen,  en  nog  eens,  en  nog  eens  lezen,  van 
leerredenen  hierop  gehoaden,  die  daarenboven  zoo  weinig  zich 
onderscheiden  door  degelgken  inbond  of  boeyenden  vorm,  moet 
natanrl\jk  afschrikken.  Dr*  p.  ▲•  koppics  gaf  voorts  nog  eens 
eene  preek  over  Fe.  Lxzm:  28*,  waarover  swiebs  er  eene  had 
gegeven  in  1852;  —  Dr.  o.  h.  tak  bebwerden  behandelde 
nog  eens  Joh*  xiv:  6**,  insgelijks  reeds  behandeld  door  swiebs 
in  1846;  terwijl  over  ëënen  tekst.  Joh.  xvu:  17,  waarover 
TAK  HEBWEBDKH  er  ccnc  schonk  in  1850,  door  a.  J.  bbandt 
wuSMDUiXB  nu  weer  eene  leerrede  geleverd  wordt,  welke  daar* 
enboven,  met  Tier  andere,  gesteld  moet  worden  onder  de  ge- 
legenheids-redenen ,  die  voor  het  kleinste  gedeelte  der  lezers 
slechts  b^zonder  belang  hebben.  Het  zon  ons  niet  verwonden- 
ren  dat  de  uitgave  van  Evangelische  Preken,  uitgegeven  ten 
voordeele  van  het  aigemeene  Wedwoenfonds  van  Predikanten  der 
Ned,  Herv.  Kerh^  b\j  scholtbxs  te  Groningen,  voor  een  ge- 
deelte door  vroegere  en  tegenwoordige  mede-arbeiders  aan 
TAN  obb  8GHBSB*8  Preken^  aan  deze  laatsten  geen  voordeel  doet* 
Niet  alleen  om  het  doel  dat  zich  de  Heer  soholtens  voor- 
stelt, maar  ook  om  den  inhoud,  staat  voor  ons  de  derde  Jaargang 
der  Groningsche  preken  zeer  hoog  boven  die  welke  te  Koe- 
Torden  werden  uitgegeven,  ofechoon  de  geest  dan  ook  dezelfde 
moge  wezen  y  en  de  naam  van  »stichtel\jk*'  gewis  ook  toekomt 
aan  het  werk  der  verdienstelijke  Predikanten  dat  w\j  hier 
hadden  aan  te  kondigen.  f. 

Tiental  Kinderprehen  uü  het  Oude  Testament^  door  c.  E.  tan 
koetsteld.  Te  Schoonhoven^  bij  S.  E.  van  Nooten.  1855. 
In  U.  8ro.    178  bL  f  1'  50. 

Of  het  preken  voor  kinderen  aan  te  bevelen  of  af  te  raden 
s\j;  of  het  Grodsdienstig  gevoel  en  Kerkeli[jk  leven  er  door 
worden  opgewekt,  dan  of  beide  er  door  benadeeld  worden?  — 
zgn  vragen  over  welker  beantwoording  de  gevoelens  verschil- 
len. Intusschen  heeft  men  er  meer  in  het  afgetrokkene  over 
geredeneerd,  dan  een  oordeel  er  over  geveld  op  ervaring  ge- 
grond. Waar  men  in  z\jne  afkeuring  te  regt  op  preken  wees, 
in  welke  de  mindere  bevattelgkheid  der  kleinen  uit  het  oog 


210  C.   E.   VAN  KOETSVELD,   TIENTAL  KINDEBPSEKEX. 

was  verloren,  vergat  men  vaak  dat  daarmede  toch  geensziné 
^was  uitgemaakt  dat  er  voor  kinderen  geene  goede,  bevatte- 
l^ke  leerredenen  zonden  z^n  te  leveren.  Van  het  tegendeel 
geefl  de  onvermoeid  werkzame  yan  koetsveld  hier  een  af- 
doend bewgs.  By  z\jne  veelzijdige  kennis  en  bekwaamheden, 
toont  h\j  hier  ook  zóó  veel  tact  om  kinderen  te  leeren,  dat 
ieder,  wien  't  slechts  om  waarheid,  nat  en  stichting  te  doen  is, 
door  de  voor  ons  liggende  proeven  gunstig  voor  kinderpreken 
zal  gestemd  worden,  behoudens  de  erkenning  dat  het  aankomt 
op  de  geschiktheid  des  leeraars.  Deze  preken  z\jn  korte,  be- 
vattel^ke,  Godsdienstige  vertellingen,  van  feiten  uit  de  oude 
gewyde  oirkonden,  afgewisseld  door  kinderlijke  gebeden  en 
doelmatige  verzen  uit  Grezangen  of  Psalmen.  De  keuze  der 
onderwerpen  is  over  het  algemeen  gelukkig.  In  de  meeste 
wordt  niet  alleen  tot  kinderen,  maar  ook  over  kinderen  ge- 
sproken. Immers  de  onderwerpen  zgn:  kaïn;  iSHAëL*s  doods-' 
gevaar;  mozes*  redding;  het  vijfde  Oebod;  enoedi;  mefibO- 
zbth;  adonia;  een  Koning  van  zeven  jaren;  de  dood  van  het 
kind  der  Simamitieche  vrouw  ^  en  Afscheidspreek  aan  de  kinde-^ 
ren  mijner  vorige  Oenteente.  —  Met  leedwezen  missen  w\j  den 
jeugdigen  SAMuëL.  Hoe  levendig  zon  y.  k.  dien  bedr\jvigen 
vromen  priesterknaap  hebben  geschetst!  —  In  de  derde  preek 
vindt  men  steeds  farao  als  eigennaam,  en  niet  als  algemeene 
naam  der  oude  Egyptische  Koningen.  Dit  is  het  eenige  dat 
ons  stof  gaf  tot  aanmerking.  W\j  bevelen  dit  keurige  tiental 
met  nadruk  aan  ter  voorlezing  in  huisgezinnen,  scholen  en 
kinderhuizen. 

Naar  het  beloofde  tiental  uit  het  Nieuwe  Testament  zien 
w\j  verlangend  uit. 

De  Boomsche  Kerk.  In  acht  steendrukplaten.  Met  bijschriften 
van  j,  BRAVE,  Predikant  te  Amsterdam.  Te  Tiel^  bij  G^br. 
Campagne.  1853.    In  gr.  ito.  ƒ1-: 

De  welsprekende  plaat  van  napoléoit  rocssel.  De  Eoom^ 
sche  Kerk  beoordeeld  door  het  Woord  van  God^  is  by  tiendui- 
zendtallen in  Europa  verspreid.  Hare  algemeene  bekendheid 
in  ons  land  nam  echter  in  hooge  mate  toe  in  1853,  toen  de 
Amsterdamsche  Predikant  brave  haar  in  acht  doelen  splitste, 
on  bij  elke  een  bijschrift  voegde.  —  De  platen  en  bijschriften 


DE   B00M8CHE  KEBK.  211 

Btellen  voor  wat  Rome  leert  van  de  Eeredienst^  de  Heiligen^' 
en  Maria'Vereering^  de  prediking  en  de  ondermjdng^  de  Biecht^ 
het  Sacrament  des  aUaare^  de  Misj  en  ket  Vagmmur.  —  Deze 
nieuwe,  goedkoope  uitgave  zal  de  verspreiding  van  dit  plaat- 
werk nog  aanmerkelijk  l^^vorderen.  De  platen  bevatten  zeer 
aanschouwel^ke  voorstellingen,  en  de  beknopte  tekst  is,  in  de 
mededeeling  der  Roomsche  Kerkleer  en  de  uitspraken  desB^- 
bels,  kort,  zaakr^'k,  helder  en  kracbtig. 

Moge  de  vrucht  van  zoodanige  werken  niet  z\jn  verhitte» 
ring  en  verwijdering,  maar  opwekking  om  de  waarheid  te 
zoeken  aU  het  kostbaarste  goed ;  dan  zal  b\j  velen  de  dwaling 
voor  de  waarheid  wijken! 


Geschiedma  van  den  oorsprong  en  de  lotgevallen  der  Mormonen^ 
naar  de  beste  bronnen  bewerkt  door  JDr.  e.  w.  wolff.  Te 
Amsterdam,  bij  W.  H,  Kirberger.  1855.  In  gr.  8vo.  Vlll 
en  242  bh  ƒ  2  -  25, 

De  secte  der  Mormonen,  vóór  een  vierde  van  eene  eeuw 
ontstaan,  heeft  sinds  dien  t\jd  een  opgang  en  gerucht  in  en 
buiten  Amerika  gemaakt,  dat  een  onderzoek  naar  haren  oor- 
sprong en  hare  lotgevallen  als  t^dig  mag  beschouwd  worden; 
gelijk  het  in  dit,  grootendeels  naar  de  Engelsche  werken  van 
HATHSw  en  GUHKISON  gevolgdo,  boek  geschiedt. 

De  stichter  van  het  Mormonisme  was  josbf  smith,  te  Pal- 
myra  in  den  Staat  New- York  woonachtig.  Deze  man,  die  als 
een  bedrieger  en  opligter  bekend  stond,  gaf  in  het  jaar  1830 
een  werk  in  het  licht,  onderden  titel  van:  »het  boek  Mormon*' 
of  Jide  gouden  Bgbel*',  behelzende,  volgens  zijn  zeggen,  eene 
overzetting  van  hetgeen  gegraveerd  stond  op  metalen  tafelen 
of  platen ,  die  hij  door  hemelsche  openbaring  op  zekere  plaats 
onder  den  grond  zon  ontdekt  hebben*  Deze  platen  zouden  al- 
daar begraven  z$n  door  een  Opperhoofd  der  Indiaansche  stam- 
men, die,  geiyk  door  velen  in  Amerika  geloofd  wordt,  af- 
stamden van  Israëliten,  welke,  na  het  verlaten  van  hun  land. 
Oostwaarts  getrokken,  in  Amerika*s  Noorder-gedeelte  waren 
aangeland,  en  na  verloop  van  t^d  het  gansche  land  bevolkt 
hadden.  Deze  landverhuizers,  van  welke  de  Nephiten  de  voor- 
naamste  waven,    bewaarden  onder  zich  een   afschrift  van  de 


212  Dr.  E.  w.  WOLPP, 

Boeken  van  moz£S  en  van  de  Profeten  tot  aan  jsreioa.,  in 
wiens  tyd  bnn  stamvader  het  Joodsche  Land  verlaten  had; 
welke  schriflemke,  op  metaal  gegraveerde  gedenkstukken,  uit 
het  land  hunner  vaderen  medegebragt,  gedurig  werden  byge^- 
houden  en  voortgezet  op  andere  tafelen,  waarop  hunne  W\}zen 
en  Zieners  de  lotgevallen  des  volks,  alsmede  de  gezigten,  won<* 
deren  en  openbaringen  opteekenden,  waarmede  het  door  God 
begenadigd  werd.  Ook  ohristus  verscheen  persoonlek  aan 
hen,  kort  na  Zijne  hemelvaart,  predikte  hun  het  Evangelie, 
verrigtte  wonderen,  verkoos  onder  hen  twaalf  Apostelen,  en 
maakte  hun  alle  toekomende  dingen  bekend  tot  aan  het  einde 
der  eeuwen.  Een  gedeelte  van  Z^ne  redenen  en  daden  staat 
in  het  boek  Mormon  opgeteekend.  Nadat  de  Nephiten  langer 
dan  drie-honderd  jaren  het  Evangelie  beleden  hadden ,  werden 
zij  in  een  kr^g  met  de  Lamaniten,  bewoners  van  Zuid-Ame* 
rika,  die  mede  vati  Israëlitische  afkomst  waren,  uitgeroeid,  met 
uitzondering  van  den  Profeet  mobmon  en  z\jn  zoon  moroki, 
welke  laatste  de  tafelen,  waarop  de  overleveringen  der  vaderen 
gegraveerd  waren,  op  de  door  Grod  aangewezen  plaats  begroef* 
Intusschen  ontdekten  sommigen  met  verbazing  in  het  uit- 
gegeven boek  Mormon  een  hun  wèl  bekend  werk,  z^nde  eene 
soort  van  historischen  roman  over  de  vroegere  Indiaansche 
volkstammen,hetwelk,  door  den  dood  van  zQnen  maker  ongedrukt 
gebleven,  door  eenen  sidnet  bigdok,  Predikant  b\)  de secte der 
Beformers,  in  handen  van  sioth  moet  gekomen  z\jn,  en  dat 
nu,  naar  hun  oogmerk  omgewerkt,  het  licht  zag.  Aanvan- 
kelijk schijnt  de  bedoeling  daarmede  niets  meer  dan  eene  geld- 
speculatie geweest  te  z^n.  Doch  weldra  werd,  weder,  volgens 
8MiTB*s  voorgeven,  door  tusschenkomst  van  een  hemelschen 
afgezant,  besloten  met  de  uitgave  van  den  nieuwen  Bgbel  de 
stichting  van  een  nieuw  Kerkgenootschap  te  verbinden,  dat 
in  den  beginne  slechts  uit  zes  leden  bestond,  maar  spoedig, 
door  de  medehulp  van  den  genoemden  sigdok,  en  door  de 
toetreding  van  een  ander  Predikant,  parlbt  pai.TT,  aanwies. 
Dit  Kerkgenootschap  onderscheidt  zich  van  andere  daarin,  dat  er 
al  de  ambten  in  hersteld  zyn  die  in  de  eerste  Christenkerk  be- 
staan hebben:  Apostelen,  Profeten,  Oudsten,  Evangelisten, 
Leeraars,  Diakenen,  en  bovendien  Patriarchen  en  Priesters, 
naar  de  dubbele  ordening  van  AaBON  en  mslghizedek,  van  welke 
de  laatste  de  uitstekendste  is;  —  en  dat  zijne  hoofden  roemen 


GESCHIEDENIS ,   ENZ.  213 

Op  het  bezit  van  al  de  bijzondere  geestesgaven  welke  de  eer- 
ste Christenen  bezeten  hebben:  voorspelling,  spreken  in  vreemde 
talen  f  genezing  door  handen-oplegging,  uitbanning  van  booze 
geesten;  terw^l  nieuwe  inrigtingen  en  veranderingen  van  het 
vroeger  vastgestelde  geschiedden  ten  gevolge  van  bijzondere 
openbaringen,  die  smith  aanhoudend  ontving.  Deze  openbarin- 
gen z\jn  later  verzameld  in  »het  boek  der  leerstellingen  en 
verbindtenissen'*,  hetwelk  door  z\jne  aanhangers  met  hunnen 
9gouden  B\)bel"  wordt  gel\}k  gesteld*  Zg  bedienen  den  Doop 
bi}  indompeling.  Als  kenmerkende  mag  beschouwd  worden: 
dat  ieder  lid  der  Gemeente  het  regt  heeft,  om  zich  voor  een 
z^ner  bloedverwanten  of  vrienden,  die  buiten  zyne  schuld  van 
den  wettigen  (op  der  Mormonen  w^ze  toegedienden)  Doop  is 
verstoken  geweest,  te  laten  doopen;  waardoor  den  overledene 
de  ingang  in  het  Godsrjjk  wordt  verzekerd.  Tot  verdediging 
hiervan  beroepen  zij  zich  op  1  Kor.  xy:  29. 

Het  leerstellige  der  Mormonen  bevat  veel  dat  overeenkomt 
met  het  algemeene  geloof  der  Christenheid.  Maar  behalve 
hunne  meer  bekende  en  op  den  voorgrond  geplaatste  gevoe- 
lens, hebben  z\j  er  andere,  die,  tot  verm\jding  van  aanstoot, 
alleen  aan  de  beproefden  en  ingewgden  worden  medegedeeld  (*)• 
Volgens  de  laatste  zien  zy  als  de  bron  van  hunne  leer  en  ge- 
loof aan:  het  Woord  Gods,  in  den  Bijbel,  maar  ook  in  het 
boek  Mormon,  en  in  alle  andere  goede  boeken,  terwgl  dat 
Woord  voortdurend  tot  hen  komt  in  de  openbaringen  die  z\j 
ontvangen.  God  is  hun  geen  zuivere  Geest,  maar  een  geeste- 
l$k-8toffelijk  persoon,  die  een  ligchaam  en  ligchaamsdeelen 
bezit,  in  gedaante  den  mensch  gel\jk,  en  inderdaad  niets  an-  . 
ders  dan  de  mensch  in  z^ne  hoogste  volkomenheid*  Behalve 
den  Vader  erkennen  zij  den  Zoon,  uit  de  vereeniging  van  den 
Vader  met  mabia.  geboren.  De  Heilige  Geest  is  de  overeen- 
stemmende wil  van  den  Vader  en  den  Zoon.  Dientengevolge 
nemen  zQ  geene  Drieëenheid,  maar  eene  tweeëenheid  van  per- 
sonen in  het  Goddelijk  Wezen  aan.  Evenwel  is  de  God  die 
door  het  menschdom  vereerd  wordt,  niet  de  hoogste  en  eerste 


O  Baar  die  nadere  geloofsleer  getrokken  is  uit  „het  boek  der  leerstel- 
lingen en  verbindtenissen",  en  nit  ceaige  preken  van  smith,  die  na  zij u  dood 
in  het  licht  zijn  gegeven,  zoo  begrijpen  wij  niet,  hoe  van  hare  verzwijging 
kan  gesproken   worden. 


214:  Dr,  E.  w.  WOLFP, 

God.  HQ-zelf  beeft  een  Vader,  die  wederom  een  Vader  be-> 
zit,  en  zoo  voort,  tot  aan  den  Stamyader  aller  Goden,  den 
eersten  en  oppersten  God.  Elke  God  heeft  zijn  rijksgebied. 
Dat  van  deze  aarde  is  van  den  Vader  en  Zoon,  tot  wier  ver- 
eering zicb  de  menseben  hebben  te  bepalen.  —  Van  de  Schep- 
ping gelooven  z\j:  dat  vóór  den  aanvang  aller  dingen  geest  en 
stof  de  zelfl9tandige  beginselen  zijn  van  al  wat  bestaat.  Door 
de  onveranderl\jke  wQze  van  verkonding  en  zamenwerking 
dezer  twee  beginselen ,  door  hen  de  Wet  of  ook  het  eeuwig 
Evangelie  genoemd,  is  dan  ook  de  eerste  God,  de  Stamvader 
aller  Goden  geworden,  uit  wien  andere  Groden  en  Gt>dinnen, 
Koningen  en  Koninginnen  des  hemels  z^n  voortgesproten.  Zoo 
bestaan  er  derhalve  in  den  hemel  &miliën  en  geslachten  van 
Goden  of  hemelsohe  Geesten.  Die  Greesten  bevinden  zich  ech-* 
ter  in  een  staat  van  betrekkel^'ke  onvolkomenheid,  daar  z$ 
onbekend  zijn  met  al  die  aandoeningen,  gewaarwordingen  en 
voorstellingen  die  een  stoffelijk  bewerktnigd  wezen  hebben  kan. 
Tot  wegneming  van  die  onvolkomenheid,  werd  door  den  God 
4ien  het  menschdom  eerbiedigt,  de  aarde  geschapen,  en  aan 
de  Geesten  die  onder  Hem  stonden  gelegenheid  gegeven,  om 
door  de  aanneming  van  een  menschelijk  ligchaam  zich  tot  een 
staat  van  hoogere  volkomenheid  te  verheffen.  Even  als  adAlV 
hebben  alle  menschen  een  geestelyk  voorbestaan  gehad,  of- 
schoon, b\j  de  aanneming  des  stoffel^'ken  ligchaams,  aUe  her- 
innering van  den  voormaligen  toestand  verdwijnt. 

De  zondeval  was  door  God  gewild,  en  door  abam  werd, 
met  volkomen  bewustheid  van  de  gevolgen,  van  den  boom  der 
kennisse  des  goeds  en  des  kwaads  gegeten.  Die  gevolgen  wa- 
ren van  den  eenen  kant  heilzaam,  omdat  de  mensch  de  weten- 
schap van  het  kwaad  verkreeg,  en  omdat  voortaan  sterfelijke 
ligchamen,  geschikt  om  door  Geesten  bewoond  en  bezield  te 
worden,  van  de  vrouw  konden  geboren  worden.  Van  den  an- 
deren kant  waren  die  gevolgen  schadelijk,  omdat  het  eten  van 
de  vrucht  des  verboden  booms  de  vochten  des  ligchaams  be- 
dierf, zoodat  het  voortaan  aan  den  dood  werd  onderworpen. 
Ook  bragt  de  aarde  nu  doornen  en  distelen  voort,  de  dieren 
werden  schuw  en  woest,  en  de  zonde  vermeerderde,  waardoor 
de  zondvloed  noodzakeljjk  werd.  Na  dien  tijd  verkeerde  het 
menschdom,  en  de  aarde  die  het  bewoont,  in  toenemend  ver- 
val. —  Tot  stuiting  van  de  nadeelige  werking  van  den  zondeval 


GESCHIEDENIS,   ENZ.  215 

kwam  CHBI8TU0.  Z\}ne  verlossende  werkzaamheid  heeft  zich 
hoofdzakelijk  geopenbaard  in  de  wederoprlgting  van  het  Pries- 
terschap naar  de  ordening  van  melchizedsk.  Dit  Priester- 
schap, door  de  schuld  der  menschen  spoedig  weder  verloren 
gegaan,  heeft  Grod  hersteld  door  josbf  smtthI  Door  bemid- 
deling van  dit  Priesterschap  worden  aan  den  mensch  hoogere 
krachten  medegedeeld,  waardoor  h\j  in  gemeenschap  treedt  met 
de  Geestenwereld,  en  bekwaam  gemaakt  wordt  tot  bereiking 
van  z^ne  hoogere  bestemming.  De  voltoo\jing  van  het  ver- 
lossingswerk bestaat  daarin:  dat,  bQ  de  tweede  komst  van 
CzisiSTUS,  die  ophanden  is,  de  aarde  zal  teniggebragt  worden 
tot  haren  oorspronkel^ken  staat,  en  dat  op  deze  gelouterde 
aarde  een  vernieuwd  en  heilig  menschengeslacht  wonen  zal. 
De  eerste  opstanding  heeft  plaats,  waaraan  allen  deel  hebben 
die  bestemd  z\jn  om,  gedurende  het  t\jdperk  des  duizendjari» 
gen  Bijks,  met  gbbistds  op  aarde  te  heerschen.  Na  den  af- 
loop der  duizend  jaren  heeft  er  eene  laatste  loutering  der  aarde 
en  vernieuwing  des  menschdoms  plaats.  Hemel  en  aarde  wor- 
den vereenigd,  de  scheidsmuur  tusschen  de  zigtbare  en  onzigt- 
bare  wereld  valt  weg.  De  mensch  is  Gode  gelgk  geworden, 
en  bezit  Goddelijk  scheppingsvermogen. 

Dat  zulk  een  leerstelsel,  uit  het  brein  voortgekomen  van 
een  man  die  ten  opzigte  van  waarheidsliefde  en  goede  trouw 
•  ter  kwader  naam  stond,  opgang  zou  maken,  liet  zich  niet  ver- 
wachten. Nogtans  is  dit  het  geval  geweest.  De  Mormonen 
hebben  in  verschillende  oorden  van  Noord-Amerika  aanhan- 
gers gevonden  en  Gemeenten  gesticht,  ofschoon  z\j  overal  waar 
zg  verschenen,  met  de  bestaande  gezindheden  in  botsing  kwa- 
men; vooral  ten  gevolge  van  den  aanstoot,  dien  zQ  door  hunne 
bewering  geven ,  dat  z^  als  de  heiligen  tot  de  heerschappQ  der 
wereld  bestemd  z\jn.  Van  hier  vervolgingen,  die  hen  dwongen 
naar  elders  te  w\jken,  tot  dat  zy,  in  het  ver  naar  het  Westen, 
en  van  de  overige  wereld  afgescheiden  liggende  Rotsgebergte 
Toor  het  tegenwoordige  een  ongestoord  verblyf  gevonden  heb- 
ben. Ook  in  andere  werelddeelen,  vooral  op  de  Sandwich- 
Silanden,  en  in  Engeland,  tellen  zij  hunne  aanhangers.  Tot 
die  uitbrdding  van  het  Mormonisme  werkten  onderscheidene 
oorzaken  mede :  zucht  naar  het  vreemde  en  wonderbare  die  vele 
menschen  aankleeft;  b\|  anderen  verlangen  naar  zekerheid  en 
beslissend  gezag  in  de  Gt)dsdien8t,    dat  in   de  leer  der 


216  Dr.  E.  w.  WOLFP, 

Mormonea,  die  zich  op  hemelaclie  openbaringen  beroept,  be* 
▼rediging  meent  te  vinden;  als  ook  de  Chiliastiscbe  verwach- 
tingen, die  in  Amerika  ten  t^de  van  het  ontstaan  der  nieuwe 
secte  door  velen  gevoed  werden.  Aan  smiih  ontbraken  de 
eigenschappen  niet,  die  in  den  stichter  van  een  Kerkgenoot- 
schap gevorderd  worden:  eene,  hoewel  niet  gepolijste,  wel- 
sprekendheid, geschikt  om  op  mwe  gemoederen  te  werken;  een 
geest  van  organisatie  en  beheer;  en  list  en  slnwheid  tot  het 
te  boven  komen  van  hinderpalen  die  hem  zoo  van  bniten  als 
onder  z\jne  volgelingen  gesteld  werden;  terwgl  wat  hem  aan 
kennis  en  wetenschap  ontbrak,  door  anderen  werd  aangevuld. 
Yoegt  men  hierb^':  dat  de  tegenstand  en  vervolgingen  die  de 
Mormonen  geleden  hebben,  hen,  gelgk  het  gewoonlijk  gaat, 
te  sterker  aan  hunne  meeningen  doen  hechten,  en  dat  de  ver- 
wachtingen van  tydel^ke  welvaart  door  hunne  Zendelingen 
ingeboezemd,  minvermogenden  en  behoeftigen  moeten  uitlok- 
ken, dan  behoeft  het  ons  niet  te  bevreemden,  dat,  wat  anders 
als  dwaas  en  buitensporig  zon  verworpen  zgn,  ingang  heeft 
gevonden,  en  dat  het  getal  der  Mormonen  tot  driemaal-hon- 
derd-duizend is  aangegroeid.  Aan  hunne  orde,  vl\jt  en  ar- 
beidzaamheid in  het  ontginnen  van  woeste  velden,  in  het  be- 
vorderen van  nijverheid,  en  in  het  verspreiden  van  kennis 
onder  het  opkomende  geslacht,  mag  men  den  verdienden  lof 
niet  onthouden.  Het  ontbreekt  toch  onder  hen,  welke  wereld- 
sche  ontwerpen  dan  ook  hunne  Hoofden  koesteren,  niet  aan 
velen  die  ter  goeder  trouw  z\jn,  en  door  een  Godsdienstigen 
zin  gedreven  worden.  Evenwel,  o&choon  de  Mormonen  zich 
vleyen,  dat  de  t\jden  van  eene  algemeene  verbreiding  hunner 
leer  en  van  hunne  heerschappQ  over  de  aarde  aanstaande  zjjn, 
wacht  hen  toch  waarscbyniyk  geen  ander  lot  dan  ook  andere 
naar  hen  gelijkende  secten  getroffen  heeft,  b.  v.  die  der  Weder- 
doopers:  met  welke  z\j  overeenstemmen  in  het  geloof  aan  de 
voortduring  der  Profetie,  en  van  gezigten  en  openbaringen; 
aan  een  heeriyken  Kerkstaat  op  aarde,  waarover  de  heiügen 
het  gebied  zullen  voeren;  en  ook  in  het  stuk  der  veel wy verg, 
die  in  de  laatste  jaren  onder  hen  is  opgekomen.  Veel  voor- 
spelt aan  hun  Kerkgenootschap  een  kortstondig  bestaan. 
De  verzinselen  en  onger\jmdheden  van  hun  leerstelsel,  die  in 
de  eerste  geestdrift  over  het  hoofd  gezien  of  ligt  geacht  wor- 
den, zullen  den  toets  van  het  bedaarde  onderzoek  niet  kunnen 


GESOniEDEKIS,    EXZ.  217 

doorstaan.  Het  Theokratisch  gezag,  dat  over  allen  en  alles 
gaat,  zal  op  den  daar,  vooral  voor  hen  die  zich  op  hoop  van 
voordeel  bij  hen  gevoegd  hebben,  te  drukkend  worden.  De 
mededinging  naar  het  Presidentschap,  en  naar  de  andere  hooge 
en  winstgevende  betrekkingen,  moet,  gelijk  reeds  bjj  den  dood 
van  SMITH  heeft  plaats  gehad,  na\jver  en  verdeeldheid  ver- 
wekken, die  op  schearing  en  ontbinding  zal  uitloopen*  Neemt 
men  bovendien  in  aanmerking  dat  de  veelw^'verij  den  ge- 
moedellfken  onder  hen  tegen  de  borst  moet  stuiten,  en  dat 
bovendien  ook  nog  andere  denkwijzen  en  gebruiken,  met  die 
der  overige  bewoners  van  de  Yereenigde  Staten  in  te  grooten 
strijd  zijn,  dan  mag  het  Mormonisme  bezwaarl^k  op  een  lang- 
durig bestaan  hopen. 

De  gronden  die  voor  deze  uitkomst  pleiten,  worden  op  eene 
overtuigende  wijze  in  dit  werk  uiteengezet ,  dat  van  der  Mor- 
monen ontstaan,  lotgevallen,  stellingen,  en  levenswijze  een 
beredeneerd  verslag  geeft. 


2)«  Verteringen  van  Weelde  en  het  Loon  van  Arbeid.  Uit  het 
HoogduUsch  vertaald  door  p.  k.  mulder.  Te  Amsterdam  ^  bij 
J.  H.  Gebhard  en  Comp.  1856.  In  gr.  Svo.   60  bl.  f  :-  60. 

Dit  geschrift  trekt  te  velde  tegen  de  verteringen  van  weelde, 
op  grond  vooral  van  de  stelling:  dat  hetgeen  daaraan  wordt 
besteed,  zich  onttrokken  ziet  aan  meer  nuttigen  arbeid  en  pro- 
ductieve aanwendingen  van  kapitaal,  welke  een  voortdurend 
onderhoud  moeten  verschaffen  aan  de  bevolking.  —  De  oor- 
spronkelyk  Duitsche  Schr^ver  heeft  blijkbaar  eene  bgzonder 
verderfelijke  rigting  ten  z\|nent  voor  oogen  gehad,  die  hem 
bewogen  heeft  zoo  ^verig  en  ernstig  te  waarschuwen  tegen  de 
weelde  en  tegen  eene  toeneming  der  behoeften  van  hoogere 
standen,  die  met  toenemende  armoede  gepaard  moet  gaan.  Op 
bl.  41  vinden  w^  ondubbelzinnig  daarop  gewezen. 

Twee  alles  afdoende  vragen  komen  b^j  elke  zoodanige  be- 
schouwing voor.  De  eerste  is:  wat  er  te  verstaan  z\j  door 
weelde y  in  den  verwerpelgken  zin  welke  hier  wordt  bedoeld? 
De  tweede  is:  wat  er  van  vele  klassen  van  de  maatschappij 
zal  worden,  die  nu  haar  bestaan  vinden  in  de  voortbrenging  van 
zaken  welke  meer  of  minder  onder  de  voorwerpen  van  weelde 

BOEKBBSCH.   1856.   N°.  V.  •  16 


218  DE   VBBTEBINGEN^  VAX  WEELDE 

te  TODgschikken  zijn  ?  —  Doze  vragen  sluiten  onmiddellijk  aan- 
een; want  toch,  naar  mate  de  kring  van  het  geoorloofd  ge- 
bruik (dat  geene  weelde  geheeten  wordt)  zich  enger  beperkt 
ziet,  zal  ook  veel  moeten  wegvallen  van  het  bedr\jf  dat  zich 
anders  zeer  geoorloofd  kon  achten.  Dit  alles  zal  dan  vergoe- 
ding moeten  vinden  in  voortbrenging  van  andere  zaken:  zaken 
die  aan  de  weelde  niet  dienstbaar  z\jn.  Om  volkomen  nut  te 
stichten,  zonden  die  vergoedingsmiddelen  naauwkeurig  dienen 
te  worden  aangewezen.  Of  zulke  aanw\jzing  in  dit  geschrift 
zoo  voldoende  gegeven  is,  dat  eene  genoegzame  overtuiging 
daardoor  verwekt  zal  worden  b\}  de  lezers  voor  wie  het  bestemd 
is,  durven  w\j  niet  beslissen. 

Tot  staving  van  deze  onze  bedenking,  meenen  w\j  te  kan- 
nen volstaan  met  te  wyzen  op  de  Hoofdstukken  YI  en  Vil, 
waarin  het  niet  geoorloofde  meer  opzettelgk  aangeduid  wordt. 
Wijj  vinden  daar  eerst ,  meest  eigenaardig,  den  staf  gebroken 
over  al  hetgeen  onzedelijk,  nutteloos,  of  volstrekt  schadelijk 
is;  wij  vinden  verder  ook  veroordeeld  hetgeen  met  den  naam 
van  )> ijdelheid"  bestempeld  wordt,  waartoe  de  verteringen  tot 
het  ophouden  van  een  zoogenaamd  fatsoen  worden  gebragt; 
maar  w|j  zien  daarb^  dan  ook  tevens  eischen  gedaan  die  van 
zekere  overdrevenheid  kwalijk  zyn  vry  te  pleiten.  De  Schry  ver, 
b.  V.,  wil  wel  kunst-galerijen,  die  door  den  Staat  of  door 
rijke  particulieren  worden  aangelegd,  vermeerderd  zien,  als 
zij  tot  het  gemeengoed  van  het  volk  worden  gemaakt  (bl.  44) ; 
maar  spreekt  met  zekere  gering-achting  van  hetgeen  hy  noemt 
de  in  kunstkabinetten  veranderde  woonkamers,  die  alleen  voor 
den  eigenaar  en  voor  eenige  weinigen  zyner  vrienden  geopend 
worden;  ofschoon  wg  toch  weten  hoe  de  groote  menigte  daar- 
van in  ons  land  bestaande,  tot  een  voor  het  minst  onschade- 
lijk huisemk  genot  strekt  voor  velen ,  en  dat  dit  tevens  het  brood 
geefl  aan  tal  van  kunstenaars  van  meerderen  of  minderen  rang, 
die,  als  zg  zonder  deze  hulp,  alleen  op  den  aankoop  voor 
groote,  openbare  verzamelingen  wachten  moesten,  gewis  hun 
levensonderhoud  zonden  missen.  Hg  velt  ook  zoo  onbepaald 
vonnis  over  prachtige  gebouwen,  waartoe  het  inkomen  der 
belastingschuldigen  tot  middel  moet  strekken,  dat  daarbij  de 
twgfel  kan  oprgzen  of  de  behoeften  van  het  schoonheidsgevoel 
hierbij  niet  wat  al  te  zeer  zijn  voorbg gezien.  Men  kan  allo, 
ook  de  boste  stelregelen  overdrgven.    Wanneer  er  door  alle 


EH  HET   LOOX  TAN  AKBEID.  219 

oeuwen  heen  even  zoo  over  gedacht  was,  zou  ons  reeds  met 
séhoone  monumenten  niet  te  ruim  bedeelde  vaderland  daar- 
van nog  schraler  voorzien  zyn.  Udelen  pronk  te  verkiezen 
boven  zaken  van  wezenlijk  nut,  is  hoogst  dwaas  en  verwer- 
peiyk;  maar,  even  als  in  een  wèl  geordend  huisgezin  een  goed 
huishoudelyk  overleg  en  vooruitgang  van  welvaart  zeer  wel 
met  gepaste  sierlijkheid  van  woning  en  huisraad  kan  gepaard 
gaan,  even  zoo  kan  ook  de  Staat,  die  eene  goede  economie 
behartigt,  het  schoone  aan  het  nuttige  paren,  in  de  gebouwen 
die  hy  voor  gewigtige  doeleinden  bestemmen  wil,  en  is  het 
zelfs  tot  zekere  mate  een  gebiedende  eisch  van  aesthetisch  ge- 
voel, van  goeden  smaak,  dat  een  tot  de  meest  verheven  doelein- 
den bestemd  openbaar  gebouw  zich  door  architectonische  pracht 
van  de  mindere  gebouwen  onderscheide,  en  daarmede  ook  voor 
het  uiterlijke  getuigenis  van  zijne  bestemming  geve. 

Wg  meenen  het  alleen  aan  overdreven  kortheid  van  behan- 
deling te  moeten  wyten,  dat  de  S.  deze  en  meer  dergelgke 
onderscheidingen  niet  met  die  volledigheid  heeft  uiteen  gezet, 
welke  b^  zulk  vertoog  verlangd  konde  worden.  Het  doet  ons 
te  meer  leed  dit  gebrek  op  te  merken,  naar  mate  wij  hoogst 
ingenomen  zQn  met  het  doel  van  zyn  geschrift,  waarvan  de 
algemeene  hoofdstellingen   weinig  of  geen  tegenspraak  dulden* 

Dat  voor  onze  arbeiders  over  het  algemeen  beter  loon  te 
wenschen  ware,  geldt  ongetwijfeld  hier  zoo  wel  als  in  Duitsch- 
land;  —  dat  het  beste  middel  daartoe  bestaat  in  de  schrandere 
onderneming  vaiT  productieve  werkzaamheid,  die  bestaansmid- 
delen aan  velen  moet  verschaffen,  en  te  gel^'kcr  tgd  de  kapi- 
talen moet  in  leven  houden,  welke  tot  waarborg  van  bestendig 
onderhoud  strekken,  is  evenzeer  ontegensprekeiyk  waar;  — 
dat  overdrevene  weelde,  hetzg  by  particulieren  of  bij  de  re- 
geringen, op  verderf  van  den  welstand  der  volken  uitloopen 
moet,  valt  niet  in  twyfel  te  trekken;  —  en  dat  het  onbezon- 
nen uitgeven  van  geld,  steunende  op  de  dwaling:  dat  het  ge- 
noeg is  als  het  geld  maar  onder  de  menschen  gebragt  wordt, 
tot  geen  nut  hoegenaamd  strekt  en  veeleer  louter  verlies  is, 
strookt  almede  volkomen  met  de  beste  leerbgen  der  weten- 
schap. —  Niets  hebben  w\j  op  dit  alles  aan  te  merken,  en 
danken  den  geachten  Vertaler,  dat  hg  aan  zulke,  niet  te  veel  te 
herinneren  waarheden,  door  zijnen  arbeid,  nieuwe  bevestiging 
heeft  willen  verschaffen;  maar  eene  meerdere  uitwerking  van 

IG* 


220  DE    VKBTERl>fGR2ï   VAN   WEELDE 

het  vertoog  ware  allezins  noodig  geweest,  om  daar  waar- 
lyk  heilzame  vrachten  voor  het  werkelijk  leven  van  te  kun- 
nen verwachten;  eene  meerdere  uitwerking  had  de  gelegen- 
heid kutinen  aanbieden  om  bepaaldelijk  en  duidelijk  aan  te  too- 
nen,  op  welke  productieve  wgzcn  de  Schrijver  wil  dat  de  meer- 
vermogenden  de  gelden  zullen  besteden,  waarvan  de  tegen- 
woordige aanwending  schadelyk  of  ondoelmatig  geacht  wordt, 
en  die  h\j  toch  niet  ongebruikt  wil  zien  blyven.  Niet  b^  ieder 
liggen  de  gelegenheden  tot  zoo  nuttige  geldplaatsingen  voor  de 
hand.  Om  de  zaak  smakelijk  te  maken,  en  van  den  waren 
weg  dien  men  heeft  in  te  slaan  een  goed  begrip  te  geven,  ware 
het  niet  te  veel,  als  eenige  voorbeelden  daarvan  als  met  den 
vinger  waren  aangewezen.  Het  middel:  dat  men,  niets  beters 
wetende,  zich  vergenoegen  kan  met  effecten  te  koopen,  zal 
de  Schryver  toch  wel  niet  als  een  radikaal  middel  tot  het  ver- 
'schaffen  van  beter  loon  voor  arbeid  beschouwd  willen  zien. 

Het  is  eene  zaak  van  allerhoogst  belang  en  tevens  van  geene 
geringe  moegelykheid,  de  juiste  grensl\)n  te  trekken  tusschen 
de  verbeteringen  die  ten  algemeenen  nutte  aanbevelingswaardig, 
en  dezulke  die  stellig  verwerpelijk  te  achten  zijn.  Volstrekt 
alleen  productieve  aanwending  te  willen,  zonder  ander  con- 
sumtief  verbruik  dan  tot  volstrekte  behoefte  gevorderd  wordt, 
zon  te  veel  gevorderd  z^n.  Wanneer  de  volken  van  Europa, 
over  en  weder,  tot  zoodanigen  Spartaanschen  leefregel  beslo- 
ten, zou  tevens  van  dat  wat  tegenwoordig  tot  de  goede  pro- 
ductieve geldplaatsingen  behoort,  een  groot  deel  ten  eenemale 
moeten  vervallen.  Wie  wyn  drinkt,  moest  dit  geheel  vaarwel 
zeggen ,  als  hij  bevindt  dat  h\j  het  ook  met  bier  kan  doen ;  h][j 
moest  ook  weldra  het  bier  voor  water  verwisselen,  als  hy  be- 
greep daarbij  eene  even  goede  gezondheid  te  kunnen  behouden.  De 
meervermogende,  die  zich  in  kostbare  stoffen  kleedt,  moest  die 
door  minder  kostbaar,  en  even  goed  dekkend  lynwaad  ver- 
vangen. Groote  woningen  voor  kleinere  te  verwisselen,  zou 
weldra  voor  den  strengen  eisch  niet  genoeg  z\jn.  Met  even- 
veel regt  was  te  betoogen,  dat  van  het  afschaffen  der  schilde- 
rijen ook  tot  het  afschaffen  der  vloertapijten,  fraa\|e  meubelen 
en  wat  dies  meer  z\j,  zou  dienen  te  worden  voortgegaan;  en 
de  hulp  van  in-  en  uitwonende  dienstboden,  dit  spreekt  wel 
van  zelf,  zon  dan  almede  tot  het  meest  onontbeerl^'ke  moeten 
worden  bepaald  (verg.  bl.  39).  —  Dit  alles  kan  zich  nu  zeer 


E2f  HET  LOOX  VAK  AHBÈID.  221 

gemakkelijk  laten  zeggen;  maar  niet  te  min  zal  ieder  ligtelljk 
begrepen  dat  ook  die  besparingen  hare  noodzakelijke  grens  heb- 
ben ,  en  in  het  algemeen  volkebelang  zelf  hare  grens  moeten  heb- 
ben, wijl  met  duizendvoadige  dergelijke  besparingen  zich  tevens 
al  dadelijk  een  evenredig  aantal  volksbedrijven ,  ten  gevolge 
van  minder  debiet,  zon  vernietigd  zien;  behalve  dat  ook  menig- 
een op  het  laatst  niet  meer  zon  weten  waarvoor  h\}  arbeidde 
en  zyne  inkomsten  vermeerderde,  wanneer  eene  zoo  stoïcyn- 
Bche  versmading  van  al  het  overtollige  hem  tot  hoogste  levens- 
doel werd  gesteld.  Volmaakt  waar  is  het  wat  de  Schryver 
aanmerkt:  dat  er  zeer  veel  aan  kunstmatige  behoeften  en  zaken 
van  \j delheid  wordt  verspild,  waarvan  de  inwilliging  geen  wezen- 
lek genot  verschaft,  en  dat  tot  waar  genot  een  edele  eenvoud 
verre  boven  overtollige  kostbaarheden  te  verkiezen  is;  maar 
dit  neemt  niet  weg  dat  men  den  meestvermogenden,  wier 
inkomsten  met  elk  jaar  aanwassen,  mag  dank  weten,  dat 
zij  deze  theorie  van  het  eenvoudige  voor  zich  niet  tot  het 
uiterste  drijven,  en  ieder  jaar  gaarne  een  deel  van  hunne  in- 
komsten aan  voorwerpen  besteden,  die  in  hunne  omgeving  aan 
vele  handen  werk  en  aan  vele  monden  brood  verschaffen ,  al  is 
het  dat  zulke  arbeid  niet  te  rangschikken  zy  onder  die  eigenlek 
gezegde  productieve  werkzaamheid,  waarmede  het  algemeene 
fonds  van  het  volksvermogen  vermeerderd  wordt. 

Een  deel  tot  het  een,  en  een  deel  tot  het  ander  te  bestem- 
men, dit  is  waardoor  alles  z\jne  behoorlijke  maat  houdt.  Een 
deel,  en  zelfs,  zoo  het  z^n  kan,  een  zeer  aanmerkelgk  deel 
van  onze  jaarl\jksche  inkomsten,  na  aftrek  van  noodzakelijk 
levensonderhoud,  tot  nieuwe  voordeelige  plaatsingen  in  goede 
ondernemingen  aan  te  wenden,  is  ten  hoogste  raadzaam  en 
weldadig  voor  de  maatschappij;  maar  een  deel  ook  mag  be- 
stendig gegund  bleven  aan  zaken  die  voor  het  doel  van  dade- 
lijk genot 'zijn  berekend.  Dit  is  eigenaardig,  naardien  ook  de 
beste  economist  toch  niet  gehouden  kan  worden  geacht  aU^én 
voor  de  toekomet  te  leven.  Dit  is  ook  met  de  ware  volkshuis- 
houdkunde  het  best  bestaanbaar,  wijl  zulke  handelwgs  ook  aan 
de  beoogde  vermeerdering  van  algemeene  volkswelvaart  meer 
bevorderiyk  zal  worden  bevonden ,  dan  wanneer  itien  den  geesl 
van  besparing  tot  een  uiterste  van  karigheid  dryft,  dat  bijna 
even  schadel^k  kan  werken  als  het  tegenovergesteld  uiterste 
van  zorgelooze  verspilling.  Productieve  aanwending  van  volks- 


222  DE   VEBTEKIKGEJf   VAK  WEELDE,   ENZ. 

krachten  en  kapitalen,  in  belangryke  zaken  die  bestendige 
bronnen  yan  bestaan  verschaffen,  is  het  voornaamste.  Maar 
men  mag  tevens  niet  vergeten  dat  zeer  zeker  ook  een  deel 
consumtieve  aanwendingen  indirectclijk  aan  hetzelfde  doel  be- 
vorderlijk is,  voor  zoo  ver  dit  door  verschafle  voldoeningen 
den  last  tot  werkzaamheid  en  inspanning  van  geestvermogens 
levendig  hondt,  en  tot  prikkel  voor  de  nijverheid  strekken 
kan,  die  anders  ten  deele  inslaimeren  zonde. 

Nog  moeten  wij  op  eene  tegensti^'digheid  opmerkzaam  ma-* 
ken,  die  tnsschen  den  Schr\fver  en  den  Vertaler  bestaat,  en 
almede  slechts  door  eene  meer  breedvoerige  uiteenzetting  van 
denkbeelden  kon  z\jn  weg  te  nemen.  —  De  Vertaler  zegt  in 
zijn  Voorberigt:  nGhroote  verteringen  te  maken  wordt  ook  nog 
ten  onzent  beschouwd  als  iets  verdienstel\jks ;  het  geld  onder 
de  menschen  te  brengen  is  eene  goede  zaak  dieder\jkendoen, 
zoo  meent  men.  Wie  dat  ontkent,  men  zal  immers  zQne  stel- 
ling eene  ongerijmdheid  noemen.'*  Met  dit  te  zeggen  geeft  hij 
bet  begrip  te  kennen  van  een  ingeworteld  volks  vooroordeel,  dat 
de  groote  verteringen  bijzonder  begunstigt.  Daarentegen  vin- 
den w$  op  bl.  58  van  het  vertaalde  geschrift  eene  plaats,  waar 
de  r^ken  waarschuwend  gewezen  worden  op  de  ben^ding  der 
lagere  klassen,  wegens  de  overdaad  waarin  zij  leven.  Wat 
van  beiden  is  waarheid?  Waar  ligt  de  gewigtige  volksdwa- 
ling tegen  welke  voornamelijk  te  kampen  is?  W^  voor  ons 
gelooven  dat  er  meer  waarheid  ligt  in  de  eerste  dan  in  de 
laatstgemelde  stelling;  maar  ook  dit  verschaft  ons  een  grond 
te  meer,  om  te  zeggen  dat  het  veel  beter  ware  geweest  dat 
de  Vertaler-zelf  geheel  z^n  eigen  betoog  geleverd  en  uitge- 
werkt had  naar  den  eisch  van  onzen  Nederlandschen  toestand 
en  de  in  Nederland  heerschende  volksbegrippen,  dan  zich  tot 
een  vertaalwerk  te  bepalen  dal,  hoe  goed  het  anders  ook  z^n 
moge,  de  gedachten  toch  alt\jd  meer  tot  vreemd  dan  tot  eigen 
gebied  henenvoert.  8. 


OeacJdêdenis  der  Nederlandêchê  Volfylantingen  in  Noord^Amê' 
rika^  beschouwd  uUhet  oogpunt  der  KoUmiale  PoUtiek,  Drie 
Voorlezingen^  gehouden  in  de  AfdeeKng  Koophandel  der  Maat- 
schappij  Felix  MeritiSy  te  Amsterdam,  op  8,  15  «n  22  Februarif 


Mr.  o.  VAN  BEES,  GESOH.  DER  XEDERL.  V0LKPLiLh'TIK0£!7,  ENZ.   223 

1855.    Door   Mr.  o.   vak  rees,  Advokaat  te  Utrecht.     Te 
Hel,  bij  H.  C.  A.  Campagne,  1855.  In  gr.  8i?o.  162  hl. 

Talrijk  z\jii  de  geschriften  die  sedert  eenige  jaren  in  Neder- 
land over  Noord- Amerika  z\}n  nitgegeven.  De  meesten  er  van 
zyn  vertalingen;  maar  het  telkens  verschenen  van  nieawe 
werken  doet  zien  dat  velen  onzer  landgenooten  er  belang  in 
stellen.  Sedert  de  Heer  bbodhead  hier  te  lande  in  hetByks- 
Archief  en  elders  met  y  ver  is  werkzaam  geweest  om  de  vroeg- 
ste kolonisatie  van  Nederlanders  in  Noord-Amerika  in  hare 
geschiedenis  en  gevolgen  na  te  sporen,  is  die  stadie  ook  aan 
de  andere  z\jde  van  den  Atlantischen  Oceaan  levendig  gewor- 
den, en  zelfs  nog  méér  dan  hier.  Doch  nu  treedt  met  dit 
oorspronkelijke  werk  de  Heer  Mr.  o.  vak  rees  op,  die  zich 
reeds  door  anderen  dergelijken  letter-arbeid  heeft  bekend  ge- 
maakt. Het  land  van  waar  de  eerste  Christenen  z$n  uitge- 
gaan,  die  de  grondslagen  hebben  gelegd  van  de  thans  wereld- 
beroemde handelstad  Nieuw- York  (vroeger  Nieuw- Amsterdam), 
mogt  ook  wel  eene  oorspronkelijke  geschiedenis  van  die  eerste 
landverhuizers  leveren.  Wy  danken  den  Heer  vak  rees  er 
voor,  dat  die  nationale  pligt  door  hem  is  volbragt.  Daar  ech- 
ter die  Greschiedenis  in  drie  voorlezingen  is  behandeld,  mag 
men  er  geene  grondige  of  uitvoerige  behandeling  der  stofife  in 
verwachten.  Om  hier  eenigermate  aan  te  gemoet  te  komen, 
zijn  er  bij  de  uitgave  eenige  Aanteekeningen  en  Bijlagen  ach- 
ter gevoegd. 

Wij  ontvangen  in  deze  voorlezingen  de  geschiedenis  der  Ne- 
derlandsche  volkplantingen  in  de  tegenwoordige  Staten  Nieuw- 
York  en  Nieuw-Yersey ,  vooral  langs  de  Hndsons-rivier,  des- 
tijds Mauritius-  of  ook  Noord-rivier  geheeten.  De  opperbe- 
stnarders,  woctbs  vak  twiller,  willem  kiept  en  pibter  stut- 
VESAKT,  leert  men  er  kennen,  en  van  hunne  regeringsdaden 
menige  bijzonderheid  die  zeker  niemand  als  verstandig  of 
staatkundig  zal  beschouwen.  In  onderscheidene  romans  waarin 
de  tegenwoordige  Noord- Amerikanen  hunne  Nederlandsche 
voorvaderen  doen  optreden,  worden  die  gezagvoerders  ge- 
noemd, en  niet  alt^d  om  hun  lof  toe  te  zwaaijen.  Door  veler- 
lei lotgevallen  heen  brengt  de  Heer  vak  rees  zijne  belang- 
stellende hoorders  tot  den  8**^*"  September  1664,  toen  de  Di- 
recteur-Generaal STüTVESAKT  zich  gedwongen  zag  een  verdrag 


224  Mr.  o.  van  rees,  gesch.  der  nedèrl.  volkplasctingex,  eicz. 

met  de  Engelschen  te  sluiten,  ofiichoon  z\jn  «kr^jgsmansbart 
het  denkbeeld  van  vrijwillige  overgave  niet  verdragen  kon**. 

De  Aanteekeningen  beginnen  met  de  opnoeming  van  veertien 
werken,  die  den  Heer  v.  b.  by  de  zamenstelling  zyner  voor- 
lezingen zgn  van  dienst  geweest.  De  meesten  er  van  z\jn  in 
de  laatste  jaren  uitgekomen,  doch  ook  enkele  z\jn  van  de  zeven- 
tiende eeuw  en  nu  zeldzaam. 

Uit  die  Aanteekeningen  blijkt  onder  anderen  dat  de  nieuw- 
ste Greschiedschrijvers  in  Noord-Amerika  aan  onze  voorvade- 
ren regt  laten  wedervaren,  en  dat  dit  neen  gunstigen  omkeer 
der  openbare  meening**  heeft  ten  gevolge  gehad.  Bbadfort, 
o*OALLAGHA2r  en  BRODHEAD  z\jn  het  eens,  dat  het  federatieve 
Statenstelsel  van  Noord-Amerika  aan  de  beginselen  der  Unie 
van  Utrecht  ontleend  is.  »Doch**  —  laat  er  de  Heer  vak  rees 
op  volgen  —  nterw^l  de  beide  laatsten  te  regt  aan  bradfort 
verwijten,  dat  hij,  door  onzen  invloed  alleen  op  dit  punt  te 
erkennen,  ons  een  te  karigen  lof  heeft  toegedeeld,  gaan  beide 
te  ver ,  door  het  demokratisch  element  in  de  Noord- Amerikaan- 
sche  Maatschappij  insgelgks  aan  het  voorbeeld  van  de  Repu- 
bliek der  Vereenigde  Nederlanden  toe  te  schreven.*'  —  Nog-^ 
tans  zouden  w\j  gaarne  de  regels  overnemen  waarmede  brod- 
HEAD  zyn  belangr^ken  arbeid  besluit,  als  ons  bestek  dit  ge- 
doogde. Hoe  't  z^,  w\j  bevelen  dit  goed  geschreven  werk  ter 
lezing  aan,  hetwelk  ook  door  de  zorg  des  Uitgevers  met  eene 
fraa^'e  letter  is  gedrukt  en  een  sierl^'k  uiterlijk  heeft  verkregen. 


Atlas  van  de  Nederlandackê  Bezittingen  in  OoH^Indië^  geleekend 
onder  toezigt  van  J.  pukappbl,  g.z.,  Litt.  Dr,^  Leeraar  in 
de  Taal' f  Land^  en  Volkenkunde  aan  de  KonmkUjke  Aka- 
demie  te  Delfts  en  door  hem  met  Aanteekeningen  voorzien*  Te 
^eOravenhage,  bij  E.  Fuhri.  1855.  Twee  plama  Aanteeke- 
mngen  en  9  Kaarten,  f  5-75. 

Dezen  Atlas  inziende  dachten  w^  aan  den  tijd  toen  de 
Atlas  van  den  Generaal  J.  van  bek  bosch  (nog  heden  niet 
zonder  verdienste,  vooral  de  speciaal-kaarten)  onze  eenige gids 
was.  Wilde  men  naar  wat  beters  gqjpen ,  dan  vond  men  £n- 
gelsche  kaarten,  die  fraai  uitgevoerd  waren,  doch  waarvan  de 
naauwkeurigheid ,  over  het  geheel,  de  fraaiheid  niet  evenaarde. 


J.  PXJKAPPEL,   G.Z.,    ATLAS,   WZ.  225 

Aldas  bleef  het  jaren  achtereen ,  en  men  vond  zich  vaak  ge- 
noodzaakt zijne  toevlugt  te  nemen  tot  de  kaarten  in  »Oud-  en 
Nieuw-Oost-Indië*'  van  valextün.  Zoo  ver  waren  wij  ten  achter, 
dat  in  1830  als  een  welkom  geschenk  werd  aangenomen  het 
kaartje  van  den  Indischen  Archipel,  dat  de  Graaf  van  hogek- 
dÓbp  voegde  by  zyn  Coup  éCOeü  sur  Vlle  de  Java  etUaatttrea 
Fossessions  Neêrlandcases.  Wenschte  men  nit  een  hydrogra- 
phisch  of  aanverwant  oogpunt  iets  te  weten  omtrent  het  een  of 
ander  der  eilanden  tot  onze  Oost-Indische  bezittingen  behoo- 
rende»  dan  moest  men  in  hobsbubgh's  Directory  bladeren.  In 
dien  staat  van  zaken  was  de  Handleiding  tot  de  Aardrijks- 
kunde van  Nederlands  Oost-Indische  Bezittingen,  met  een  bij- 
gevoegde Kaart  yan  den  Indischen  Archipel ,  door  de  Maat- 
schappij Tot  Nat  van  *t  Algemeen ,  ten  behoeve  van  hare  leden 
en  van  het  onderwijs,  in  het  licht  gezonden,  een  belangr^k 
geschenk,  in  weerwil  van  de  gebreken  welke  dien  arbeid  aan- 
kleefden (*). 

De  Commissie  voor  de  verbetering  der  Indische  Zeekaarten 
gaf  teekenen  van  leven,  en  verdienstemke  Zee-ofHcieren,  zoo  als 
de  Heeren  vak  de  velde,  melvill  vah  caknbee,  gbegobt, 
SMITS,  en  anderen,  verrykten  van  toen  af  de  hydrographischo 
kennis  van  de  Sunda-Eilanden ,  de  Molukken ,  enz.  met  bannen 
arbeid.  Ook  geleerden  tot  de  Natnarkundige  Commissie  be- 
hoorende,  leverden  belangrijke  bedragen  van  onderscheidene 
eilanden.  —  De  firma  van  keülen  te  Amsterdam,  die  reeds 
in  de  zeventiende  eeaw  door  knnde  en  vl^t  in  *t  aitgeven  van 
Zeekaarten  had  uitgemant,  kreeg  onder  den  Heer  jacob  swabt 
een  nieawen  Inister,  en  plaatste  zich  eerlang  op  de  hoogte  der 
wetenschap. 

Topographische  kaarten  van  een  en  ander  gedeelte  van  den 
Archipel  bleven  niet  achter,  nadat  Jhr.  de  stcebs  in  zijn 
belangqjke  Gruerre  de  tlle  de  Java  (?«  1825  a  1830  eene  fraaie 
kaart  op  groote  schaal  van  het  tooneel  van  den  oorlog  tegen 
DiEPO  KEGOBO  had  geleverd.   De  Heeren  s.  uclleb,  w.  l.  de 


(♦)  "Wg  weten  wel  dat  de  Heer  p.  p.  koorda  van  etsinoa  zflne  Aard- 
T^lubescliryyiiig  iets  vroeger  heeft  iu  het  licht  gezonden,  en  dat  gelijktijdig 
de  Beschrijving  van  het  Eiland  Java  van  den  Heer  k.  j.  l.  kussendraqeb 
is  verschenen,  doch  het  laatste  behandelt  enkel  Java,  en  het  eerste  hoofd- 
£4tkeliji  Java. 


226  J.   PIJNAPPEL,    G.Z.; 

8TUBLBB,  E.  H.  RÖTTGES,  en  andere  bekwame  mannen,  volg- 
den dat  voorbeeld  omtrent  gedeelten  van  Bomeo,  van  Snmatra, 
van  Bionw,  enz. 

Eeeds  voor  dat  de  laatste  Kaart  in  het  licht  was  versche- 
nen, was,  onder  het  toezigt  van  het  Departement  van  Kolo- 
niën, uitgegeven  de  Groote  E[aart  van  den  Indischen  Archi- 
pel, waaraan  de  Baron  vax  deb  pelden  vak  bindebstein, 
met  zoo  veel  lust  voor  de  uitbreiding  onzer  kennis,  gedurende 
onderscheidene  jaren  had  gearbeid.  In  1835  of  1836  was  die 
Kaart  aan  Zijne  Majesteit  ten  geschenke  aangeboden,  en  het 
is  te  bejammeren  dat  de  daarin  gevonden  leemten  niet  by 
de  uitgave  zyn  verbeterd.  Hoe  gemakkelijk  had  ze  op  die 
wyze  genoeg  in  bruikbaarheid  kunnen  winnen,  om  als  nog 
in  vele  opzigten  aanbevelenswaardig  te  mogen  heeten.  De 
vMémoirê  Analytiqué*\  met  eene  uitvoerige  Notke^  of  bronnen- 
opgave  verdient  nog  altijd  geraadpleegd  te  worden  (bl.  82 — 112). 

Was  deze  kaart  wat  groot  van  bestek  om,  opgehangen,  een 
gemakkelijk  overzigt  te  leveren;  de  nCarie  Générale'  van  den 
Baron  uelvill  yan  cabkbeb,  welke  in  1846  in  den  nMoni' 
teur  des  Indes'^  werd  uitgegeven,  was  welligt  daartoe  wat 
klein.  Z\j  won  het  nogtans  in  fraaiheid  van  uitvoering  van 
de  kaart  behoorende  b^  de  »Handleiding**  van  het  Nut  van 
*t  Algemeen.  Boven  deze  beveelt  zich  allezins  aan,  door 
naauwkeurigheid  en  uitvoering,  de  nAlgemeene  Kaart  van 
Nederlands  Oostindië,  in  vier  bladen,  door  de  Hoeren  w.bbi- 
JESINK,  j.  H.  BBUIK  en  j.  F.  w.  A.  ES8EB8,  kadettcu  aan  de 
Militaire  Akademie  te  Breda,  geteekend  en  op  steen  overge- 
bragt  door  f.  j.  eksinck  in  1847. 

Van  toen  af  kwamen  verschillende  Kaarten,  zoo  hjdrogra- 
phische  als  andere,  van  onderscheidene  deelen  van  den  Indi- 
schen Archipel  in  het  licht,  en  men  vernam  eerlang  dat  de 
Heer  pukappel.  Leeraar  aan  de  Delflsche  Akademie,  zich 
met  het  zamenstellen  van  eenen  » Atlas  van  Nederlandach  Indiö** 
bezig  hield.  Het  duurde  evenwel  tot  in  het  afgeloopen  jaar 
eer  die  Atlas  werd  uitgegeven.  Wy  ontvangen  er  in: 
L  Overzigtskaart ;  II.  Kaart  van  Java,  zynde  eene  physieke  en 
eene  van  de  politieke  verdeelingen;  III.  Kaart  van  Sumatra  met 
het  Schier*eiland  Malakka;  lY.  Gouvernement  van  Sumatra*s 
Westkust ;  in  twee  deelen ,  ieder  op  een  half  blad  Y.  Kaart 
van  de  Residentiën  Rionw  en  Banka;  YI.  Kaart  van  het  £i« 


ATLAS)   £XZ.  227 

land  Borneo;  VII.  Kaart  van  het  Eiland  Celebes  —  tot  ver- 
goeding voor  de  kleinte  der  schaal,  ontvangt  het  pabliek  in 
cartons  het  N.  O.  Schier-eiland  en  het  Z.  Schier-eiland;  YIII, 
Spaart  van  de  Molakken ,  op  dezelfde  schaal  als  Celebes ,  Borneo 
en  Somatra;  —  deze  iaat  den  gebruiker  vr\j  onvoldaan,  ofschoon 
cartons  van  Ternate  en  Tidor,  van  de  eigenlijk  gezegde  Am- 
boinsche  en  Banda^eiUinden ,  er  aan  te  hulp  komen;  IX.  de 
Eilanden  beoosten  Java  tot  en  met  Timor,  op  het  bovenste 
gedeelte  van  een  blad,  en  op  de  onderste  helft :  nOverzigtskaart 
voor  de  ligging  van  den  Oost-Indischen  Archipel,  met  betrek- 
king tot  Australië  en  de  naaste  kusten  van  Azia,  Afrika  en 
Amerika.'* 

In  de  Aanteekeningen,  welke  de  Kaarten  vooraf  gaan, 
spreekt  de  Heer  pijnappel  over  de  moe\jel\jkheden,  welke  h^j 
by  de  zamensteUing  heeft  ontmoet,  en  bepaaldelijk  over  het 
gebrek  aan  eenheid  in  het  gebruik  der  lettersoorten,  en  over 
de  aangebragte  kleuren;  met  opgave,  dat  de  volgorde  der 
vervaardiging  deze  is  geweest:  N^  5,  7,  8,  3,  2,  6,  9,  1  en 
4,  terwijl  de  neersten  reeds  in  December  1852  klaar  waren."  — 
Wat  het  gebruik  der  lettersoorten  aangaat,  erkennen  w\|  dat 
er  verbetering  in  N**.  4  is  op  te  merken,  alhoewel  daar  het 
getal  lettersoorten  geringer  kon  wezen  dan  op  No.  5  of  N**.  6; 
maar  toch  wQ  houden  ook  op  N<^.  4  voor  een  gebrek,  dat  de  letters 
van  Baros,  Tapanoelie  en  Natal  niet  dezelfde  z^n.  Voor  het 
overige  komt  het  ons  voor,  dat  de  letters  van  de  Algemeene 
Kaart  in  vier  bladen,  ten  voorbeelde  kunnen  dienen.  Wi|j 
achten  het  voorts  niet  onnoodig  hier  by  te  voegen,  dat  w^ 
geenszins  in  het  denkbeeld  verkeerden,  als  of  de  titel  eener 
Kaart  een  meesterstuk  van  uitvoering  behoort  te  wezen;  een 
denkbeeld  waarvan  men,  in  de  laatste  jaren,  by  de  uitgave 
van  sommige  Speciaal-kaarten,  schgnt  te  z\jn  uitgegaan.  — 
De  kleuring  laat  inderdaad,  zoo  als  de  Heer  p.  te  regt  aan- 
merkt, hier  en  daar,  vr^j  wat  te  wenschen  over. 

Door  den  Vervaardiger  van  den  Atlas  wordt  in  de  Aan- 
teekeningen gezegd  »dat  de  Atlas  een  SchooUAtlaa  is,  die  al- 
leen voor  onderw\|s  en  elementaire  studie  der  geographie  moet 
dienen;  geen  Hand- Atlas ,  waarin  men  veel  meer  mag  ver- 
wachten." —  nMaar"  —  voegt  er  p.  by  —  nde  juiste  schif- 
ting van  alle  namen,  zoodat  er  in  den  School- Atlas  geen  ge- 
vonden worde  die  er  rdet,  noch  gemist   die  er  wel  op  be- 


228  J,  PIJNAPPEL,   G.Z.; 

hoort  —  zalk  eene  schifting  gaat  mijne  kennis  verre  te  boven/' 
W^'  willen  gaarne  aannemen  dat  het  verschil  tasschen  een* 
SchooUAtlaa  en  Hand-Atlaa  daarin  bestaat,  dat  de  laatste  meer 
met  namen  van  plaatsen  behoort  te  worden  opgevuld  dan  de 
eerste,  —  doch  het  heeft  ons  in  het  algemeen  toegeschenen, 
dat  de  zamensteller  is  beheerscht  geworden  door  de  vrees  van 
te  veel  namen  op  z\jne  Kaarten  te  plaatsen,  —  althans  wij 
bekennen,  ons  meermalen  teleurgesteld  te  hebben  gevonden 
door  het  ontmoeten  van  minder  namen  dan  w\j  in  een  School- 
Atlas  der  Nederlandsche  Bezittingen  in  Indië  wenschel^k  ach- 
ten. Deze  aanmerking  leidt  ons  van  zelve  tot  de  Spaart  van 
Java.  Op  de  physieke  Kaart  missen  w^  de  aanduiding  van 
eenige  in  werking  zijnde  vulkanen,  zoo  als  ook  van  degroote 
meren  en  moerassen  (Rawa*s).  Waarom  ontbreken  op  de  Kaart 
der  politieke  verdeelingen,  de  drie  militaire  verdeelingen?  De 
scheiding  tusschen  Sunda  en  Java  is  op  geen  van  beide  Kaarten 
duidel^k,  en  waarom  of  Noessa  Kambangan,  en  de  andere 
kleine  eilanden  rondom  Java,  wel  door  de  namen  worden 
aangeduid  op  de  physieke  Kaart,  doch  geenszins  op  de  andere, 
begrijpen  wij  niet.  W\j  kunnen  ook  niet  inzien  waarom  deze 
Kaart  niet  gebruikt  behoort  te  worden  dan  nin  vereeniging 
met  die  van  den  Heer  le  clebcq  of  die  van  den  Heer  vah 
DB  VELDE.**  Dit  is  ons  in  geenen  deele  duidelijk.  Wij  bejam- 
meren het,  dat  vit  dien  hoofde  neen  groot  aantal  namen'*  zijn 
weggelaten ,  die  —  zoo  als  de  Heer  pijnappel  zelf  erkent  — 
nop  eene  elementaire  Kaart  niet  gemist  mogten  worden." 

De  zamensteller  verzekert  dat  z\}ne  »Overzigtskaart"  ge- 
volgd is  naar  de  »>Algemeene  Statistieke  Kaart  der  Neder- 
landsche Overzeesche  Bezittingen"  van  den  Heer  melvill  vak 
CAHNBEE.  Wy  willen  't  gelooven ;  doch  wQl  we  die  Kaart  niet 
b\}  de  hand  hebben,  en  daarentegen  de  nCarte  Oénéralé^*  van 
1846  van  dien  Heer  voor  ons  ligt,  doet  het  ons  leed,  dat  niet 
de  laatste  Kaart  hij  de  zamenstelling  van  N<*.  1,  van  den 
Atlas,  heeft  gediend.  In  den  Atlas  gaat  de  Yerzamelkaart  of 
N».  1,  van  IS*  Z.  B.  tot  19»  30  N.  B.  Die  van  den  Heer 
MELVILL  gaat  zoo  ver  niet;  doch  de  »Algemeene  Kxiart"  in 
vier  bladen  gaat  van  16<*  Z.  B.:  tot  16"*  N.  B.  en  wij  zonden 
met  genoegen  gezien  hebben  dat  de  afmetingen  van  deze  laat- 
ste bij  Kaart  N".  1  waren  gevolgd  geworden. 
Wij   moeten  ook  aanmerking  maken  op  de  spelling  der  na- 


ATLAS,    EHZ.  229 

men,  zoo  dikwjjls  het  struikelblok  by  de  aitgaye  van  Kaarten 
en  Atlassen.  Wel  zegt  de  zamensteller  van  den  Atlas:  »Een 
ander  gebrek  is  de  zeker  zeer  dikwijls  onjuiste  spelling.  Van 
deze  echter  mag  ik,  ofschoon  ik  er  misschien  wel  iets  aan 
had  kunnen  verbeteren,  toch  de  geheele  schald  niet  op  n^j 
nemen.  Zoo  lang  men  de  jniste  uitspraak  der  namen  niet 
-weet,  zal  men  ze  niet  zonder  fouten  kunnen  schrijven/'  Die 
laatste  verontschuldiging  hadden  w^  liever  te  dezer  plaatse 
niet  gelezen.  Wij  verbeelden  ons  dat  ten  opzigte  van  de  spel- 
ling der  eigennamen  het  gebruik  zyne  regten  behoort  te  doen 
gelden.  Men  heeft  tot  nu  toe  vrij  algemeen  geschreven  Java, 
Cheribon,  Lossarie,  Makasser  enz.;  —  daaraan  behoort  men 
zich  derhalve  te  houden,  en  omzigtig  te  wezen  met  het  invoeren 
eener  nieuwe  spelling.  Het  verdient  vooral  afkeuring  op  de 
eene  Kaart  Java,  Makasser  enz.,  maar  op  de  andere  Djawa, 
Mangkassar  enz.  te  schreven. 

Wij  hadden  gemeend  ons  b\j  deze  algemeene  aanmerkingen 
to  bepalen;  doch  N^  8  vordert  nog  dat  wij  er  een  oogenblik 
b\j  verwijlen.  In  zyne  Aanteekeningen  geeft  de  Heer  p.  veelal 
op,  welke  Kaarten  door  hem  z\jn  gevolgd,  en  dit  heeft  ééne 
aanbevelenswaardige  zigde,  dewijl  de  zamensteller,  wanneer 
hem  aanmerkingen  gemaakt  worden,  tot  verschooning  kan 
by brengen:  het  stond  al,  of  het  stond  niet,  op  de  door  mij 
gevolgde  Kaart.  Maar  het  komt  ons  voor,  dat  h^,  dien  gang 
volgende,  gebonden  is  aan  bereids  uitgegevene  Kaarten.  De 
zamensteller  van  een  Atlas  kan  niet  anders  wezen  dan  com- 
pilator; doch  door.  veelvuldige  studie  moet  h\j  kunde  en  be- 
drevenheid in  de  wetenschap  hebben  verkregen,  en  aan  z^n 
eigen  oordeel  moet  het  zyn  overgelaten  of  hg  dezen  of  genen 
zyner  voorgangers  zal  volgen,  of  van  diens  voorstelling  af- 
weken. Wy  z\jn  derhalve  geregtigd  tot  grootere  eischen,  wan- 
neer eene  Kaart  of  een  Atlas  wordt  aangeboden  als  gevolgd 
naar  de  beste  bronnen^  dan  wanneer  men  er  bg  opgeeft,  ge- 
volgd naar  die  of  die  Kaart.  Op  de  Kaart  van  Celebes,  b.  v., 
moeten  wy  tevreden  zgn  wanneer,  hetgeen  de  Heer  pijnappel 
levert,  met  de  in  zijne  Aanteekeningen  opgegevene  bronnen 
overeenkomt.  Ware  dit  niet  zoo,  en  hadden  w\j,  om  slechts 
iets  te  noemen,  de  opname  voor  ons  van  den  te  vroeg  ont- 
slapen vosaiABB,  dan  ware  het  ons  vergund  de  Yosmaersbaai 
en  Staringsbaai  (beter  dan  B'.  Yosmaer  en  £'•  Staring)  met 


230  J.    PIJNAPPEL,    G.Z.,   ATLAS,    ENZ. 

de  Kaart  N^.  7,  te  vergelyken.  —  Zoo  als  het  nu  is,  mogen 
w\j  geene  aanmerkingen  maken  omtrent  de  in  de  Aanteeke- 
ningen  genoemde  Ghoote-haai  ran  Nieuw-Gainea ,  mits  sce 
maar  zy  geplaatst  overeenkomstig  het  Schetskaartje  van  den 
Luitenant  1*  EHasse  de  bbütn  kops,  ofkchoon  wg  den  zamen-' 
steller  gaarne  zonden  verwezen  naar  de  Algemeene  Kaart, 
in  vier  bladen;  waar,  zoo  wij  ons  niet  vergissen,  de  Greel- 
vinksbaai  geheel  overeenkomstig  de  Nederlandsche  opname  van 
het  jaar  1705  voorkomt.  W^j  zyn  nog  alt\jd  van  oordeel,  dat, 
wat  de  geheele  baai  aangaat,  de  opname  van  1705  steeds  de 
de  beste  is.  Dan  ook  zonde  de  Heer  p.  zich  waarschijnlijk 
met  den  naam  Geelvinksbaai  hebben  vergenoegd  en  niet  heb» 
ben  gesteld.  nG-roote-baai,  van  Dammen-baai  of  Greelvinks- 
baai."  —  Over  de  Eilanden  van  Oranje  Nassau  ^  reeds  op  de 
Kaart  van  den  Heer  ueltill  van  1846  nedergelegd,  zollen 
w\j  niet  spreken. 

De  Atlas  van  den  Heer  pijnappel  is  met  belangstelling  door 
ons  onderzocht.  Dewijl  hij  van  oordeel,  was  dat  er  neen  Atlas 
wezen  moest**,  vleien  wij  ons,  dat  de  ondervinding  in  dezen 
by  de  zamenstelling  opgedaan,  dien  Heer  zal  aansporen  om 
by  het  geleverde  niet  stil  te  staan,  maar  tot  verbetering  van 
het  bereids  uitgegevene  zyne  krachten  te  blyven  inspannen. 
Meer  dan  -wij  zal  de  Compilator  zelf  bekend  wezen  met  de 
leemten  die  nog  in  zijn  arbeid  gevonden  worden.  Als  hij 
daarb^  tot  grondslag  aanneemt  dat  een  School- Atlas,  zonder 
behulp  van  andere  Kaarten,  voor  het  onderwijs  voldoende 
moet  wezen ,  dan  zal  b\|  eene  nieuwe  uitgave  deze  —  wij  tw\j- 
felen  daar  niet  aan  —  zoodanig  in  de  behoefte  voorzien,  dat 
de  Atlas  in  Nederland  en  in  Indië  voor  het  onderwas  alge- 
meene aanbeveling  zal  erlangen,  en  zelft  voor  huiselijk  ge- 
bruik zal  geraadpleegd  worden. 


Eene  Harzreis.  Herinneringen  —  Beelden  —  Oedachten  van 
LEO.  Te  Sneehy  hij  van  Druten  en  Bleeker.  1855.  Ingr*Zvo. 
154  hl 

Deze  humoristische  reize  zal  met  veel  genoegen  gelezen 
worden.  Als  motto  voert  de  pseudoniem  leg  de  volgende  ge- 
dachte van  LUBLINK  weddik:  » Somtijds  komt  het  Adamskind 


LKO,    EEXE  HARZREIS.  231 

in  den  vreemdsoortigen  toestand,  dat  h\j  werkelijk  hongert 
en  dorst...  naar  de  natuur:  ver,  ver  heen,  daar,  waar  God 
en  niet  de  mensch  meer  spreekt:  waar  »de  lieden'*  de  schep- 
ping nog  niet  ver-  en  om-  en  mis-bonwd  hebben;  waar  de 
nataur  de  kunst  onder  de  armen  gqjpt."  —  Zoo  jaagt  ook 
LEO  de  natuur  na  waar  zy  grootsch,  verheven  of  schoon  is, 
neemt  haar  als  in  zich  op,  en  opent  daar  z\jn  gemoed  voor 
den  lezer,  die,  zegt  h$,  met  hem  bekend  moet  wezen,  ») vooral 
ook  om  vele  los  daarheen  geworpene  gedachten  op  de  regte 
plaats  te  stellen,  en  geen  valsch  oordeel  te  vellen." 

Men  verwachte  hier  geene  eigenlijke  reisbeschr^ ving  of  reis- 
aanteekeningen,  maar  reis-in drukken ,  niet  zelden  in  &ntasti- 
sche  beelden  teruggeven. 

De  reis  gaat  van  Groningen  over  de  Bourtange  naar  Os- 
nabmck.  Bij  gelegenheid  dat  leg  op  dat  reisje  over  het 
schoone  weder  spreekt,  hooren  w^  de  liefelijke  ontboezeming: 

Blaaawe  hemel,  groene  blftrcn. 
Zacht  gekweel  der  yogelenvlngt. 
Eerste  sproit  van  korenaren, 
Frissche,  malscbe  zomerlucht, 

Dartle  golren,  vlokkig  schnim, 

H  Oog  zoo  hel,  de  borst  zoo'mim. 

Schoone,  nooit  gezongen  Meil 
Met  het  barsten  van  nw  knoppen 
Springt  een  band  en  —  't  hart  is  vrij  I 
Als  nw  weelde  in  pareldroppen 

Aan  de  jonge  bloemen  zweeft. 

Voel  ik  dat  mijn  hart  nog  leeft. 

Ja,  het  leeft  nogi    Bange  droomen 
Hielden  't  in  den  slaap  gekneld; 
Toen  is.  Mei,  nw  bod  gekomen. 
Wekkend  met  een  zoet  geweld 

Levensadem,  liefdegloed, 

Troetelbeelden  van  't  gemoed !  — 

In  Hanover  heeft  de  reiziger  een  gesprek  over  tooneel  en 
opera,  en  wig  vernemen  er  uit,  hetgeen  ons  trouwens  niet  ver« 
wondert,  dat  Groningen,  met  33000  zielen,  geen  goed  too- 
neel- en  opera-gezelschap  kan  onderhouden.  Met  de  toonkunst 
dweept  de  reiziger.  Van  zijn  humoristischen  aanleg  draagt  het 


232  LEO,    EEXE  HARZBEIS. 

boekje  vele  bewijzen.  Vooral  beviel  ons,  bl.  65,  de  verge- 
1^'king  van  Hanover  en  Brunsw^'k.  De  Broeken  worden  be- 
zocht, en  van  dat  verbeven  standpunt  het  ondergaan  der  zon 
bewonderd.  —  Een  afgelaisterd  gesprek  tasschen  eene  jonge 
Dame  en  een  gelmproviseerden  minnaar,  geeft  een  tosschenbedrgf 
tot  de  aanschouwing  van  den  zons-ondergang.  —  De  episode 
van  den  nBlinden  anton,**  opbl.  106,  is  aandoenlijk  en  vervult 
het  hart  met  weemoed  over  de  menschelyke  zwakheid. 

Doch  wij   eindigen  met  de  eenvoudige  aanbeveling  om  het 
boekje  in  de  hand  te  nemen,  en  den  inhoud  te  genieten. 


Ons  Vaderland.  Historiech^Bomantische  Schetsen  ^  uii  de  Vader" 
landsckê  OescJiiedema,  Van  de  vroegste  tijden  tot  op  heden. 
Door  o*  ENTGELBEETS  GERRITS.  Met  medewerking  van  eenige 
Vaderlandsche  Geleerden  en  Letterkundigen.  Eerste  Deel.  Met 
Vignet.  Te  Amsterdam^  bij  Allart  en  van  der  Made.  1856. 
In  gr.  8vo.  VI  en  285  bl. 

W\j  beamen  ten  volle  de  woorden  van  den  Schrijver  van 
dit  belangrijke  werk,  omtrent  het  wenschemke  eener  meer  al- 
gemeene  verspreiding  van  de  Geschiedenis  onzes  Vaderlands 
onder  alle  klassen  der  maatschappij.  De  in  deze  verkregene 
resultaten  mogen  het  eigendom  niet  blijven  van  de  onderzoe- 
kers en  beoefenaars  dier  Greschiedenis ,  noch,  behalve  dezen, 
alleen  ter  kennis  komen  van  weinigen,  wier  geestbesohaving 
hen  in  staat  stelt  om  met  vrucht  de  geleerde  Verhandelingen, 
waarin  die  resultaten  worden  aangeboden,  te  lezen.  Zal  die 
Geschiedenis  het  doel  bereiken:  om  het  algemeen  liefde  in  te 
boezemen  voor  den  geboortegrond,  en  zucht  ter  navolging  van 
de  wyze  en  groote  mannen  die  hier  woonden  en  werkten, 
dan  moet  zjj  voor  het  volk  toegankelijk  gesteld  worden.  Aan 
grootere  en  kleinere  leerboeken  der  Nederlandsche  Historie 
bestaat  voor  onze  Scholen  en  Gymnasiën  geen  gebrek.  De 
uitgebreidere  werken  van  waqestaab,  en  de  na  hem  in  het 
licht  verschenene,  hoe  onmisbaar  ook  voor  hen  die  de  lotge- 
vallen van  ons  volk  in  hunne  beginselen,  oorzaken,  zamen- 
hang,  en  gevolgen  wenschen  te  onderzoeken,  z^jn  voor  het 
publiek  niet  geschikt,  en  zullen  bezwaarl^k  de  belangstelling 
van  het  volk   trekken,  bij  hetwelk  gevoel  en  verbeelding  in 


G.   ENOELBEBTS  GEHRITS,   ONS  VADERLAND.  233 

beweging  moet  gebragt  worden,  zal  z^'ne  aandacht  geboeid, 
en  zullen  de  nuttige  lessen,  die  de  Geschiedenis  van  ons  land 
geeft,  in  zijn  verstand  en  hart  opgenomen  worden.  Bovendien 
leven  w\j  thans  in  de  eeuw  der  Romantiek,  die  voor  menig 
Historisch  verhaal  reeds  een  toegang  heeft  gebaand  waar  het 
dien  anders  niet  zou  gevonden  hebben. 

Die  toegang  —  w\j  twijfelen  er  niet  aan  -^  zal  ook  aan 
deze  Historisch-Bomantische  Schetsen  verleend  worden.  De 
levendige  en  aanschouwelyke  voorstelling  van  zaken  en  per- 
sonen, en  de  naauwkeurige  en  schilderachtige  beschr^ving  van 
natuortooneelen  en  gebeurtenissen,  maken  met  de  gepaste  af* 
wisseling  en  verscheidenheid  van  voorvallen',  en  de  schoonheid 
van  taal  en  styl,  waarin  zich  kracht  aan  sierlijkheid  paart, 
het  werk  uitlokkend  en  boeijend.  Men  vindt  zich  telkens  op 
het  tooneel  der  gebeurtenissen  geplaatst;  van  die  overoude 
tgden  af  toen  Keltische  stammen  op  onzen  bodem  rondzwier- 
ven (*),  en  de  jongere  krijgslieden  onder  hen,  door  het  ver- 
haal hunner  Oudsten  van  de  daden  hunner  Vaderen,  die  Rome 
en  Griekenland  hadden  doen  beven,  tot  nieuwe  ondernemingen 
werden  aangevuurd;  waartoe  de  Kimbrische  vloed,  waarvan 
het  berigt  ontzettend  is,  hen  weldra  drong,  en  die  aanvanke- 
lijk voorspoedig  en  door  overwinningen  verheerlijkt,  in  de 
volslagen  nederlagen  der  Kimbren  en  Teutonen  door  oajds 
XABius  eindigden. 

Op  nieuw  betreden  wij  in  het  jaar  17  n.  ghb.  dezen  bodem, 
toen  door  een  anderen  volkstam,  den  Batavischen,  ingenomen; 
die  door  den  omgang  met  de  Romeinen,  wier  vrienden  en 
bondgenooten  z^  heetten,  de  eerste  beginselen  der  beschaving 
hadden  aangenomen,  terwQl  het  land  door  het  graven  van 
kanalen,  door  het  aanleggen  van  wegen,  en  door  bebouwing 
een  beter  aanzien  had  gekregen.  Wij  vinden  ons  binnenge- 
leid in  het  huis  te  Britten,  het  Praetorium  van  geehakicüs, 
waar  tevens  eene  school  was  voor  de  Batavische  jeugd,  en 
ontmoeten  GSBHAiaGus*  gemalin,  agbippika,  met  velleda,  en 
vervolgens  met  ABMsaus*  gevangen  genomen  vrouw  in  gesprek. 


{*)  De  Schrijver  heeft  wèl  gedaan,  dat  h^j  de  nog  ondere  bewoners  die  de 
Kelten  waancbijnmk  voorafgingen,  heeft  laten  rosten,  daar  van  hen  niets 
hekend  is,  dan  dat  wij  vermoedelijk  de  Honnebedden  aan  hen  verschnldigd 
zijn. 

B0EKBE8CIÏ.    185G.   K".   V.  17 


284  o.   EHOSLBSBTS  GESBITS, 

over 'de  dappere  daden,  onlangs,  onder  aanvoering  van  beider 
eehtgenooten,  op  Germanië's  grond  bedreven,  en  waaraan  ook 
de   Batavische    hulptroepen    een  werkzaam  aandeel  genomen 
hadden.    De  overwinnaar  van  abidnius,  door  z\}nen  argwa- 
nenden  Gebieder  teruggeroepen,  verach^nt,  om  aan  zgne  spita- 
broeders  bekend  te  maken  dat  h^  hen  verlaten  moet.    W^j 
z^n  getuigen  van  de  droefheid  door  die  aankondiging  ver- 
wekt, en  van  de  volksspelen,  naar  den  smaak  van  die  tijden, 
hem  ter  eere  gehouden.    Met  «ebmanioüs  trekken  w\)  Kornet 
muren   binnen,   waar   h^'   in   eene   schitterende  zegepraal  de 
welverdiende,  van  de  z^de  des  volks  opregte,   van  die  van 
TXBEBios  en  zgne  g;un8telingen  geveinsde,  hulde  ontving.    Yflj 
vergezellen  den  held  in  het  geheiligde  boseh  van  Kolophon, 
waar  het  orakel  hem  het  lot  dat  hem  boven  het  heofd  hing 
aankondigde  (hoe  dit  zeer  natuurlyk  toeging,  vernemen  w^ 
uit  het  vervolg),  totdat  w^   hem  op  twee-en-dertig  jarigen 
leefVyd  te  Antiochië  op  z^n  doodbed  vinden,  als  het  slagtoffer 
van  den  man  die  aan  gebhaniccs*  onbaatzuchtigheid  de  kei- 
zerskroon had  te  danken,   welke  deze  voor  zich  had  kunnen 
verkrijgen    (*j.    Hoe   algemeen  de  verslagenheid  over  zQnen 
dood,  en  hoe  groot  de  eerbew^zen  waren  z\]ner  nagedachtenis 
aangedaan,  maar  hoe  ook  deze  tibebiüs  in  de  oogen  staken, 
en  het  lot  verzwaarden  van  zQne  weduwe,  die  met  twee  harer 
kinderen,  na  veeljarige  gevangenis,   onder  de  folteringen  die 
zg  leden  bezweken,    wordt  ons  ten  slotte    vermeld.  —  Yan 
Pandataria,  het  eiland  waar  agbippina.  een  smadelyk  sterfbed 
vond,  nFoert  ons  de  Schrijver  terug  naar  het  Bataaftche  strand, 
om  in  GALIGULA,   die  door  z^*n  dwaas  gedrag  zynen  hoogen 
rang  aan  vriend  en  vyand  ter  bespotting  prigs  gaf,   den  on- 
waardigen    zoon    van  zoo  waardige  ouders  te   aanschouwen, 
en  ten  laatste  van  de  wederkeering  der  met  zegeteekenen  om- 
hangen Batavieren  van  der  Britten  strand,  en  van  de  onregt- 
vaardige  gevangenneming  van  juucs  paultjs  getuigen  te  zQn.  — 
Volgt  men  den  Schrijver  gaarne  op  de  verschillende  tooneelen 
waarop  h\}  ons  plaatst:  ook  zgne  beschrijvingen  van  de  maat- 
schappelijke en  huiselijke  zeden  en  gewoonten  der  Romeinen 
en  Germanen,  van  hunne  kleeding,  spijze,  huisraad,  wapen- 


(♦)  De  Heer  ewoelbkiit»  qerrits  neemt  als  zokor  aan ,  wat  door  tacitüs 
twijfelaclitig  gosteld  wordt,  dat  germanicus  door  vergift  is  omgelcomcn. 


0K8  YélDERLAUD,  235 

tuig  en  spelen,  en  van  de  oude  Godenleer  met  hare  orakeLs, 
wigchelarQen  en  offerhanden,  zoUen  met  genoegen  geleaen  wor- 
den. Hel  werk  heeft  in  ëën  woord  f  zoo  wat  den  vorm  ak 
wat  den  inhoud  betreft,  voor  verstand  en  smaak  zoo  veel  aan- 
trekkel^'ks,  dat  w\i  het  aan  elk  die  yan  da  geschiedenis  van 
ons  land  een  onderhoudend  verhaal  verlangt,  kunnen  aanbe- 
velen. 

Evenwel  hadden  w\j  in  sommige  opzigten  het  werk  anders 
gewenscht.  Over  het  algemeen  schijnt  het  ons,  voor  het  gewone 
publiek,  te  hoog.  Het  vordert,  om  verstaan  te  worden,  voorbe- 
reidende kundigheden,  eene  geestbeschaving  ^n  oefening  doQr, 
lectuur,  die  niet  zoo  algemeen  aan^troffen  worden*  W^  wj- 
zen  op  de  vergel^king  tusscheii  Oud-  en  ^ienw-Rome  op 
bL  124 — 126,  die  w\j  vreezqn,  dat,  hoe  schoon  en  treffend 
ook,  voor  de  meeste  lezers  zal  verloren  gaan.  Hetzelfde  is 
van  toepassing  op  onderscheidene  Bomeinsche  en  Grieksche 
benamingen  en  gebruiken,  waarvan  de  opheldering  en  verkla- 
ring veeltyds,  maar  niet  overal,  waar  het  voor  den  oningewij- 
de noodig  is,  gegeven  wordt»  —  Asa  asBHAjacus'  verblijf 
hier  te  lande  is  teregt  een  belangrijk  deel  besteed.  Ook  de 
beschqjving  van  zynen  triumphalen  intogt  te  Rome  over  zigne 
overwinningen  op  Duitschen  bodem  en  in  den  omtrek  van  het 
Batavische  eiland  behaald,  staat  op  hare  plaat^.  Maar,  wanneer' 
de  Sehr^yer  nq  cubbvanicus  op  zQne  verdere  loopbaan  tot  aan 
z^fnen  dood  van  stap  tot  stap  begeleidt,  en  van  zgne  uitvaart  en 
de  eere  hem  be wensen,  als  ook  van  aobipfiita's  en  harer  zonen 
lotgevallen  een  o^istandig  verslag  geeft,  dan  w^jkt  hg  van  de 
hem  gestelde  baan  af,  en  vei^liest  het  doel  van  zgn  werk  uit 
het  OQg.  De  voorstelling  van  gesuakiccs*  en  der  z\juen  later  lot 
is  indrukwekkend.  Nien^md  zai  ze  kunnen  lezen  zonder  eer- 
bied te  gevoelen  voor  den  held,  medelijden  met  z\)n  droevig 
lot  en  dat  z\jner  betrekkingen,  en  verontwaardiging  over  do 
helsphe  listen  zyner  moordenaars.,  Ma^r  zg  behoort  tot  de 
Bomeinsche  Greschiedenis,  niet  tot  die  v%n  oqs  Vaderland.  En 
veel  te  los  is  de  draad  waardoor  z\j  er  aan  gehepht  wordt. 
Al  ware  ook  het  vertoeven  van  VHLLiaxA  eii  jüuüs  paülds  te 
Antiochië  en  op  Pandataria  gesehiedkondig  te  bewijzen:  de 
rol  door  hen  vervuld  is  te  onbeduidend,  dan  dat  hierdoor  de 
opname  van  het  daar  voorgevallene  in  eene  Nederlandsche 
Geschiedenis  zou  te  regtvaardigen  z^n.    Waar  zou  het  heen, 

17* 


236  -  G.    E!raELBBRTS   GEllRITS, 

iodien  de  bedryven  vto  eenen  kabel  mabtel,  kabel  deiT 
QROOTE  en  ALVA  Óp  onzen  grond,  aanleiding  moesten  geven  tot 
een  uitgewerkt  verslag  van  hnnne  verdere  daden  en  lotgeval- 
len in  onze  Greschiedenis?  Met  eenige  regelen  van  gebscaki-* 
cus*  latere  ontmoetingen  had  de  Schrijver  moeten  volstaan. — 
Van  den  anderen  kant  bood  het  behandelde  tijdvak  met  be- 
trekking tot  ons  land  voorvallen  aan,  van  welke  voor  deze 
Historisch-Romantische  Schetsen  meer  part\j  had  kunnen  ge- 
trokken worden.  De  herhaalde  togten  van  gebmanicus  en  z^ne 
Onderbevelhebbers  langs  onze  stroomen  en  door  ons  land ,  tegen 
ABicnnus;  de  krachtige  bijstand  dien  z\j  hierop  van  de  Ba- 
tavieren ondervonden;  de  legerplaats  der  Romeinen  in  onze 
nabgheid  te  Xanten^  agbippina*s  moedig  gedrag,  ter  opbeuring 
der  versaagde  gemoederen  bij  het  gerucht  der  door  haren  echt- 
genoot ondergane  tegenspoeden,  en  de  opstand  der  Friezen 
tegen  OLEy^rnis,  verschaflen  eene  veel  belovende  stof.  Vooral 
hadden  w^  den  heldendood  van  cabiovalda  met  zijne  man- 
schap, die  den  Romeinen  aan  den  Wezer  het  pad  ter  over- 
winning baande,  waarvan  taoitds,  naar  zgne  gewoonte,  een 
kort,  maar  der  lezing  waardig  berigt  geeft,  hier  wenschen 
aan  te  treffen. 

In  een  Historlschen  Roman  heeft  de  Schr\}ver  het  regt,  om 
wat  de  Geschiedenis  niet  heeft,  aan  te  vullen,  onder  voor- 
waarde: dat  de  b^voeging  in  den  geest  zy  der  personen  en 
zaken  die  hij  schetst,  en  de  regten  der  Geschiedenis  ongemoeid 
laat.  De  Heer  engblbebts  gbbbits  heeft,  blykens  zijne  Voor- 
rede, zelf  gevoeld  dat  hy  op  die  klip  zou  kunnen  verzeilen; 
maar  hy  verzekert  ons,  dat  hy  met  de  meeste  behoedzaamheid 
ze  heeft  trachten  te  vermyden.  Gaarne  geven  wy  hem  het 
getuigenis,  dat  hy  hierin  gewoonlyk  wel  is  geslaagd;  doch 
niet  alty  d  is  't  hem  gelukt.  Wanneer  wy  op  bl.  52  lezen : 
»de  adelaren  van  jüliüs  CiBSAB  hadden  de  bloedige  slagpennen 
over  hunne  (der  Batavieren)  welige  landouwen  uitgestrekt,  en 
zyne  Kohorten  waren  de  vertreders  geweest  van  bloeyende 
korenakkers,  vruchten  van  de  noeste  vlyt  der  bewoners.  De 
Batavische  landman  zou  er  later  den  ploeg  bot  scharen  op 
krygshelm  en  borstkuras,  of  bekkeneel  en  zwaard  uitdelven 
van  vriend  en  vijanden**  —  dan  is  het  zeker,  dat  aan  deze 
voorstelling  alle  grond  ontbreekt;  dat  het  verblyf  van  cae- 
«AB  op  onzen  bodem  onbewysbaar,   zelfs  hoogst  twyfelachtig 


0KB  VADSRLAKD.  237 

18  (*).  Met  de  Gescliiedenis  in  str^'d  is  ook  de  voorstelling 
van  den  dood  van  tbutobod.  De  Romeinen  hadden  de  bar- 
baarsche  gewoonte,  de  gevangene  Koningen  en  Bevelhebbers, 
na  ze  in  zegepraal  rondgevoerd  te  hebben,  om  te  brengen. 
Zoo  JDGUBTHA  on  TEBCiKQBTOBix.  Zonder  twijfel  heeft  dan 
ook  de  Veldheer  der  verslagen  Teatonen  in  hetzelfde  lot  ge« 
deeld,  en  is  hy  niet,  gelyk  bl«  50  voorkomt,  van  verdriet 
over  den  geleden  smaad  in  den  kerker  weggekw\jnd.  —  Nog 
minder  heeft  ons  de  w^ze  waarop  hier  yelleda  optreedt, 
willen  behagen.  Z\j  was  toch  geene  Batavische  edelUnge,  zoo 
als  zjj  bl.  61  heet,  maar  uit  den  stam  der  Bmeteren  (ta- 
dTi  Hist.  L  lY),  en  met  hare  waardigheid  van  Priesteres 
en  Wigchelares,  die  een' afgezonderd  leven  leidde,  en  op  een 
hoogen  toren  haar  verbi^'f  hield ,  vanwaar  zi[|  door  middel  van 
anderen  hare  voorspellingen  aan  h^t  volk  liet  toekomen,  schijnt 
ons  hare  betrekking  van  Kamermaagd  van  xqbxpfjsjl^  en  haar 
langdurig  verbl^'f  aan  dezer  hof  niet  overeen  te  brengen. 

Van  de  tweede  dezer  Historisch-Bomantische  Schetsen  luidt 
het  opschrift:  Ciaudius  crvius  en  z\jne  t^jdgenooten.  Maar 
aan  deze  opgave  beantwoordt  de  inhoud  der  Schets  niet.  B^ 
OLAUDius  civius  denkt  ieder  aan  den  dapperen  Batavischen 
stryder  tegen  de  Romeinen  onder  vobüla.  en  cbbu^lis,  na 
den  dood  van  mbbo.  Maar  deze  Schets,  die  v\jf  zesde  gedeel- 
ten van  dit  Eerste  Deel  uitmaakt,  gaat  van  het  l?*"  jaar  na 
chbistus  tot  aan  de  regering  van  Keizer  cla.udics.  Het  op- 
treden van  dien  claudiüs  civiys  valt  dus  in  een  later  t^d* 
perk;  terw^l  uit  het  verhaal  blykt  dat  hier  z\jn  vader,  die 
denzelfden  naam  zal  gedragen  hebben,  bedoeld  wordt.  Het 
vignet  stelt  aqbippina  door  vbllbda  vergezeld  voor,  in  aan- 
raking met  ABMiNius'  vrouw  en  kind.  De  eerste  is  goed  ge- 
teekend,  maar  het  haar  der  drie  laatsten  is  van  Italiaansche, 
niet  van  Germaansche  kleur :  hetgeen  te  meer  bevreemdt,  wan- 
neer men  in  aanmerking  neemt  de  uitweiding  op  bl.  60,  enz. 
over  het  goudgele  haar  der  Grermanen  en  Bataven. 

W\j  zien  de  volgende  Deelen  van  dit  werk  met  belangstel- 
iuig  te  gemoet. 


C)  Verg.  c.  R.  hermans:  Betoog,  dat  er  uit  de  Commentarü  van 
JUUU8  CAESAR  geen  bewijs  kan  worden  getrokken,  als  of  die  Veldheer  in. 
Noord-Nederland  oorlog  zou  hebben  gevoerd.'  ^sHcrtogenbosch,  1839. 


238  B.  fiE^nxvxK  jakssonius, 


Gedichten  van  b.  bekkctk  janssoniüs.  Te  Groningen  ^  bij  P.  van 
Zweeden*  1855.    In  gr.  Suo.   101  hl. 

De  Dichter  der  nLèiitebloemen'\  der  nJonge  Dooden'*,  der 
nLegenden  yan  hbbdbr",  en  Tan  het  » Yronwenleven ,  Zangen 
des  Gelooft  en  der  Liefde*',  is  reeds  zoo  gunstig  bg  alle  be- 
oefenaren en  Trienden  Tan  poëz^  in  ons  Vaderland  bekend , 
dat  het  hnn  Terwonderen  zon,  als  w^j  zeiden  een  gedicht  Tan 
hem  niet  met  genoegen  en  stichting  gelezen  te. hebben.  Maar 
al  wat  er  in  dichtmaat  Tan  hem  in  het  licht  Terschynt  is  ook 
óns  b^'zonder  aangenaam,  omdat  zgne  Terzen  niet  alleen  be- 
hagelQk  z^n  door  dezniTcrheid  Tan  hnnnen  bonw,  door  hunne 
zoetTloe^endheid  en  heiderheid,  in  weerwil  Tan  de  diepte  en 
rijkdom  Tan  gedachten,  die  er  Taak  in  besloten  liggen,  maar 
ook  den  lezer  tot  nadenken  stemmen,  en  zyne  liefde  Toor  't 
geen  goed  en  schoon  is,  zijn  geloof  aan  Grod  en  Diens  Heüig 
Woord,  z^jnó  hoop  op  de  onsterfbiykheid ,  en  z^ne  zucht  om 
Toor  God  en  obbistus  te  IcTen,  opwekken  en  Tcrmeerderen. 
Dat  w$  in  dit  geToelen  niet  dwalen,  hebben  ook  deze  Ge- 
dichten ons  weder  boTestigd.  Sommigen  daaraan  zgn  reeds 
Troeger  gedrukt;  dooh  men  zal  met  ons  den  Dichter  danken, 
dat  hy  die,  met  eenige  nieuwe  Gedichten  in  dezen  kleinen 
bundel  Terzameld,  en  alzoo  gewaarborgd  heeft  tegen  het  ge- 
Taar  Tan  Tergeten  te  worden;  waaraan  Tcrspreide  Gedichten 
z\fn  blootgesteld.  ^ 

De  bundel  wordt  geopend  met  het  bekende  dichterlijke  TCr- 
haal:  nSTErAKDs".  Op  andere  plaatsen  hebben  bcToegde  pen- 
nen aan  de  Teelzydige  Terdienste  Tan  dit  Bgbelsche  Historie- 
stuk reeds  regt  laten  wederTaren,  en  w\j  Tereenigen  ons  ten 
ToUe  met  al  wat  er  goeds  en  lofielQks  Tan  is  gezegd.  Alleen 
Tinden  ^  den  styl  toot  een  episch  gedicht,  inzonderheid 
TOor  een  Terhaal,  te  lyrisdi;  en  een  paar  der  beelden  komen 
ons  Toor  geen  Tolkomen  spiegels  te  z^n  Tan  de  afgebeelde 
zaken  of  handelingen;  en  ééna  (bl.  16),  waar  den  Joden  de 
gedachte  wordt  toegeëigend:  dat  zy  j^züs  hebben  vermoord^ 
heeft  de  Dichter  zich  door  zyn  subjectief,  of  licTer  Christelyk 
gCToelen  laten  TerToeren.  Men  ziet  hieruit  dat  wy  opmerk- 
zaam gelezen  hebben.  Het  stuk  is  OTcrigens  toI  gloed,  waar- 
heid en  leven,  en  strekt  zoo  wel  den  Godgeleerde  als  den 
Dichter  tot  eer. 


GEDIGHTKX.  239 

Vooral  de  dcMüeiiDBii  van  de  sabjeetiye  Ijritche  poësg,  in  al 
hare  BchakenDgen ,  z^n  die  TandenEerw.BEirMiNK  JANSSOsnuB, 
en  het  is,  naar  ons  gevoelen,  daar,  dat  alle  de  overige  hier 
aangeboden  bloemen  van  poëz$  door  hem  z\Jn  geplakt*  W\j 
beschouwen  ze,  de  Oden  uitgezonderd,  als  Hederen;  al  zijn 
niet  al  de  gedichten  in  coupletten  of  stancen  afgedeeld,  en  al 
brengt  de  leerende  strekking  van  nCalifomië**,  het  laatste  ge- 
dicht in  den  bundel,  ons  half  in  twijfel  of  dat  niet  tot  de  Di- 
dactische poëz\}  zoude  behooren.  Behalve  die  fraaie  bespie- 
geling over  de  voortreffelijkheid  van  »hemelr$kdom**  boven  de 
schatten  der  aarde,  ontvangt  men,  onder  de  titels:  nKers- 
avond;  Paaschmorgen ;  Hemelvaartsdag;  Pinkster;  Verade- 
ming; Het  Woud;  Nachten:  L  Her&tnacht;  IL  Stormige  Nacht; 
m.  Winternacht;  Verandering;  Van  Huis;  Licht  en  Duister, 
en:  Hereenen",  dertien  Grodsdienstige  en  wereldlijke  Liederen, 
en  drie  Lierzangen,  de  een,  getiteld :  nV^nieuwing.  Maart  1848**, 
en  de  twee  anderen :  nDe  Aartsbisschop  van  Par^s.  I»  24  Fe- 
bruari 1848,  n.  26  Junfl  1848*\ 

De  twee  laatstgenoemde  Oden,  de  eerste  tot  afkeuring  van 
des  Aartsbisschops  Herderlgken  brief,  en  het  daarop  gevolgde 
Te  Deum,  waarby  de  Dichter  vraagt  en  antwoordt: 

Van  waar  die  g?er  om  ées  He«'en  tempelhof 
Te  naadren,  en  in  dankbre  pfialmsn 

En  vrome  beden  'sfienwgen  lof 
ThaxïB  luid  en  krachtig  te  doen  galmen? 

Zie  't  Yolk  heeft  straks,  in  stonten  waan. 
De  hecbtste  banden  losgereten. 
En  onder  vloek  en  lasterkreten 
De  vlam  des  oproers  op  doen.  gaan; 
Het  heeft,  in  woeste  drift  ontglodd, 
Den  Jtdythroon  yernield,  van  'sEonings  achtbre  slapen 
Een  eens  geschonken  kroon  gerukt^  en  't  blinkend  wapen 
Met  kostbaar  burgerbloed  besproeid  — 

(sn  de  andere,  vier  maanden  later,  tot  eere  van  dien  prelaat, 
die  zich  onder  nieuwe  opróetlingen  begaf,  om  hen,  ware  't 
mogelijk,  door  woorden  van  vrede  en  liefde  te  bezadigen, 
maar  te  midden  zijner  pogingen  doorschoten  werd  —  zijn 
in  den  waren  toon  der  Ode,  krachfag  van  st^l,  en,  zonder 
overdr^ving  verheven  in  gevoelens  en  gedachten.  De  Diöhtcr 
roept  te  regt  den  gevallen  Aartsbisschop  toe: 


240  B.  BEXNIXK   JAXSSOXIUS, 

Maar  oTerwonnen  »gt  gQ  niet»  g)}  knecht  des  Heeren! 
Bewondrend  zal  nu  de  aard  n  eeren. 

Om  *t  ofier  dat  ge  nw  volk  kwaamt  bién; 
£n  *t  vonnia,  dat  zy  had  gesproken. 
Toen  de  oproenraan  was  opgestoken. 
Door  nwen  mond  gew\jd  ^  z\j  heeft  het  thands  herzien» 
Uw  dood  heeft  ze  nitgewischt,  de  riek  die  op  nw  leven 
Om  H  woord  b\)  'sEonings  ral  moest  kleven, 
£d  naamloos  heeriyker  dan  '*s  Btsschops  praalkleedy 
Siert  thands  de  martlaarskroon  de  slapen 
Des  Herders,  die  daar  roor  z|]n  schapen 
Zyn  leven  heeft  gesteld  als  ggl 

Minder  zjjn  wij  ingenomen  met  den  lierzang:  nVemieawing. 
Maart  1848*',  betreffende  de  maatregelen  van  Koning  willem  II, 
waaryan  de  toenmalige  Grondwetsherziening  het  gevolg  is 
geweest.  Dat  ligt  niet  aan  mindere  waarde  van  het  gedicht 
in  st\jl,  kracht,  verheffing  of  gloed;  ook  niet  aan  verschil  van 
inzigt  ten  aanzien  van  de  gebeartenis,  daar  wQ  meenen  dat 
het  oordeel  over  't  al  dan  niet  weldadige  dier  vernieawing, 
waaromtrent  de  gevoelens  zoo  ver  niteenloopen ,  eerst  aan  latere 
tyden  behoort;  maar  het  ligt  daarin,  dat  de  Dichter  in  het 
vaar  der  aitboezeming,  by  de  gewone  verhefBng  van  het  voor^ 
geslacht,  te  weinig  gedacht  heefl  aan  de  deagden  en  verdiens- 
ten z^ner  t\jdgenooten.    De  vraag: 

Waar  bleef  die  moed  en  kracht 
Waarmee  een  wakker  voorgeslacht 
De  woeste,  ontembre  zee  naar  zgn  bevel  deed  lojsteren,  — 
Slavin,  die  van  rondsom  ons  schittrende  offers  bracht P 

zou  niet  zyn  gedaan,  als  de  Dichter  gedacht  had  aan  de 
van  Nederland  onafbankel^ke  politieke  gebeurtenissen  in  de 
eerste  dertien  jaren  dezer  eeaw;  aan  de  daardoor  veranderde 
omstandigheden  ook  voor  den  handel,  en  aan  het  gebruik  dat 
van  onze  heroverde  zelfstandigheid,  met  betrekking  tot  de  zee, 
is  gemaakt:  hetzij  men  die  beschouwe  als  slavinne  van  onzen 
handel,  of  als  geboeide  vgandin  van  onze  kusten  en  gronden. 
Het  besluit  om  de  zee  in  Hotland,  door  't  droogmalen  van 
den  Haarlemmer-meer,  te  breidelen,  was  zonder  wedergade;  en 
wig  twijfelen  zeer  of  het  voorgeslacht  wel  ooit,  'gel^'k  de  tyd- 
genoot,  eene  vloot  van  twee-honderd  of  meer  Oost-Indië-vaar- 
ders  bezeten  hebbe.    De  vraag: 


GEDIGHTBTf.  241 

Waar  ü  iUe  moed  ,  die  *t  volk  nieis  dan  rijn  God  deed  vreezen  ? 

klinkt  ons  niet  minder  vreemd ,  wanneer  wQ  denken  aan  Neêr- 
lands  kryg8bedr\jven  na  1812:  aan  de  wapenfeiten  onzer  bur- 
gers in  1813  en  1814;  aan  Quatre-Bras;  aan  Waterloo;  aan 
Algiers;  aan  Palembang;  aan  Java;  aan  de  volkswapening  van' 
1830,  verheerl^kt  door  de  zelfopoffering  van  van  spetk,  en 
bekroond  met  de  lanweren  van  een  tiendaagschen  zegetogt: 
alle  tijdperken  en  feiten  van  moed^  die  w^j  beleefd  hebben, 
en  waarin  en  waarbij  w\j  gevoelden,  en  de  wereld  ook 
erkende,  dat  de  tijdgenoot  in  heldenmoed  en  gereedheid  om 
goed  en  bloed  voor  't  algemeen  belang  op  te  zetten,  z\Jne  va- 
deren evenaarde.  W^  vinden  het,  hoe  schoon  deze  Ode  ook 
z\f  in  den  vorm,  daarom  toch  jammer,  dat  z^  hier  zoo  ge- 
heel is  opgenomen. 

Niets  anders  dan  lof  en  toejuiching  hebben  we  voor  al  de 
overige  liederen.  Of  de  Dichter,  op  de  hooge  feestdagen  der 
Christenheid,  de  hoofden  van  huisgezinnen  opwekt  om  de  ge- 
boorte des  Heeren  niet  enkel  in  de  kerk,  maar  ook  in  huis 
te  vieren;  of,  op  Paaschmorgen ,  rouwdragenden  wijst  op  den 
hemelschen  glans  die  de  graven  hunner  geliefden  bestraalt; 
of,  op  Hemelvaartsdag,  uit  de  rondom  hem  bloedende  Natuur, 
met  verlangen  naar  boven ,  den  st\;genden  leeuwrik  naoogt;  of, 
op  Pinkster,  z^ne  geloovige  verwachting  uitstort,  dat  er  een 
Pinkster  aanstaande  is,  waarop  de  Heilige  Geest  óp  al  wat 
mensch  heet  zal  dalen;  of,  in  wereldlijke  liederen,  diep  ge- 
voel voor  het  grootsche  en  schootie  der  schepping,  innige  zucht 
naar  de  genoegens  van  het  stille  landleven,  blakende  gehecht- 
heid aan  het  Land  en  de  plaats  zyner  geboorte  vertolkt,  of, 
vol  mededoogen,  zwervenden  en  lyders  met  voorbede  en  ver- 
troosting gedenkt  —  altijd  en  in  alles  bl\jken  zijn  rein  gevoel, 
levendige  verbeeldingskracht,  zuivere  kunstzin  en  smaak,  warme 
menschenliefde ,  en  verlichte  Godsvrucht.  Al  de  liederen  mogen 
ook  voorbeelden  van  welluidendheid  en  zoetvloeiendheid  wor- 
den genoemd.  Z\j  bevatten  bovendien ,  zoo  vaak  de  stof  er 
aanleiding  toe  geeft,  meesterlijke  schetsen  van  Natuurtoonee- 
len ,  zoo  schilderachtig  in  de  uitgelezenste  kleuren  der  taal  ver- 
zinnel^kt,  dat  de  Dichter,  naar  óns  gevoelen,  geroepen  is  om 
vooral  uit  te  munten  als  Zanger  der  Natuur.  Tot  eene  proeve 
van   den    toon,  trant,   st^jl  en   geest  der  liederen  strekke  het 


242  B.  BE^rniXK  JANSSONIUB, 

lied  f  getiteld:  nHemelvaartsdag",  dat  w$,  verlegen  met  de 
keuze  nit  zoo  veel  schoons,  hQ  voorkeur  overnemen,  om  zyne 
betrekkelijke  kortheid: 

Hoe  blinkt  de  wedigeboraii  aard  9 

Vol  heeriykhdd  en  s^gen. 
Vernieuwd,  geiyk  een  hemelgaard, 

Den  biyden  wandlaar  tegen  1 
Hon  golfjene  spattend  yan  kristal. 

Vermelden  frissche  stroomen. 
Met  zoet  gernisch,  door  *t  bloeiend  dal: 

„Laat  elk  wie  dorst  heeft  komen I*^ 
De  dood,  die  OTer  reld  en  mar 

Zyn  harden  sobepter  swaaide. 
Let  heerschersstaf  en  r^kskroon  nedr. 

En  *8  lérens  adem  waaide: 
Zga  niet  de  aerken,  waar  ge  een  traan 

Van  weemoed  op  liet  yloeien, 
Begrayen  onder  rozeblaftn 

En  leliën  die  bloaen? 
Geen  traan  yan  ronw  wordt  hier  geweend; 

De  kenr  yan  staatsiekleeden, 
Doonaaid  met  levend  eêlgesteent. 

Ontrolt  aich  yoor  nw  sohredea; 
Heel  de  aarde  tooit  aich  als  een  Bmid, 

Die  yroiyk  haar  trezorea 
Voor  d*  aangebeden  man  ontsliüt, 

Wien  zü  zal  toebèhooren. 
Is  *t  yreemd ,  dat  hier  het  harte  spreekt 

En  yraagt  in  zoet  yerlangen: 
„Zeg,  HeerI  wat  nog  aan  de  aarde  ontbreekt. 

Om  waardig  ü  te  ontyangen? 
Is  de  aard  niet  nieaw,  yoor  ü  bereid. 

En  wilt  Ge  er  nn  niet  wonen. 
Om  hier  Uw  Byk  yan  heeriykheid 

Aan  wie  U  aoekt  te  toonenP*' 

Maar  yan  die  heeriyk  bloeiende  aalrd 

Verheft  op  ylngge  wieken. 
De  leeowrik  daar  zich  hemelwaart, 

B|}  't  blosend  nehtendkrieken* 
Zie  eiken  tak  yan  't  groenend  wond 

Een  bonten  yogel  wiegen. 
Dien  't  nestjcn,  knnstig  saamgebouwd. 

Straks  vrolijk  nit  zag  ylicgcn. 


GfiOIOBTXN.  243 

Ginds  kiest  een  teedre  nachtegaal 

Zich  genrge  bloesemtwygen, 
£n  doet  er,  in  bezielde  taal. 

Een  lied  der  schepping  stijgen. 
Een  tal  Tan  sangers  op  de  bla&n« 

Op  heestertak  en  bloemen. 
Heft  aachte  en  schelle  liedren  aan 

Om  't  schoon  der  aard  te  roemen; 
Maar,  leenwrik,  gij  ontrlncht  het  schoon 

Van  bosschen  en  Talleien, 
En  mengt  nw  lied  niet  met  den  toon 

Der  dartle  vooglenrrien; 
Deae  aarde  kan  n  niet  Toldoen» 

En,  eenzaam  opgestegen, 
Vli^  ge  OTer  berg  en  mradplantBoen , 

Den  blaauT^en  hemel  tegen; 
Uw  Tierken  worden  nimmer  moé. 

En  door  geen  aard  beluisterd. 
Zingt  gy  den  hemel  't  loflied  toe. 

Waarin  het  heimwee  floistert» 
Hoe  trilt  die  tooni   o  Wfj  Terstaan 

Uw  Tlncht  en  nw  gezangen: 
Door  't  schoon  der  aarde  niet  Toldaan, 

Op  Tlenglen  Tan  't  Tcrlangen, 
Verhefien  we  ons  naar  hooger  sfeer, 

B\)  't  klimmen  ottaer  toonen; 
Daar  is  ons  erfdeel,  daar  de  Heer, 

Daar  wil  H^  ons  doen  wonen. 
Wy  willen  dringen  in  het  licht. 

Waarin  Toor  al  de  Zijnen 
De  Heer  Zijn  Triendlijk  aangezicht 

Vol  heeriykheid  doet  schenen* 
Maar  zie...  een  wolke  aan  's  hemels  boog 

Houdt  nog  dien  glans  Terborgen  — 
Doch  Englen  floistren  Tan  omhoog 

Den  Christen  toe;  „Tot  morgen I" 

W$  achten  't  onnoodig  hier  nog  iets  hij  te  voegen;  maar 
hopen  dat  onze  letterkunde  door  den  Eerw.  beknink  janssoniüs 
met  nog  vele  bandels  van  zulke  gedichten  zal  worden  ver- 
rekt, en  wenschen  hem,  tot  dat  einde,  voor  immer  kracht  en 
lust,  om  van  den  inspaunenden  arbeid  van  z^jn  gewigtig  ambt, 
Terpoozing  te  vinden  in  de  kunst  die  bij  zoo  waardigiyk  en 
met  zoo  veel  geluk  beoefent. 


i 


24  (  CADSA.NDRIA. 


Cadsandria*  Zeeuwsch-Vlaamsch  JaarhoeJyey  voor  het  Schrik'^ 
keijaar  1856.  Verzameld  door  j.  H.  van  dale.  Te  Schoon- 
dijke,  bij A.J.BTonaw]ik.  InkLSvo.  XXXVIenlhQbl.  fi-^O. 

De  Verzamelaar  der  »Cad8andria*'  hoopt  dat  deze  derde 
Jaargang  niet  de  laatste  moge  wezen.  Wy  hopen  het  met 
hem,  omdat,  zoo  er  reden  ware  tot  vrees  voor  het  staken  der 
uitgave,  dit  zon  moeten  liggen  in  gebrek  aan  belangstelling 
bg  de  bewoners  van  Zeeuwsch-Ylaanderen.  Aan  stof  zal  het 
der  Bedactie  niet  spoedig  ontbreken;  want  het  veld  dat  zij 
zich  ter  bearbeiding  heeft  uitgekozen,  is  r\jk  en  vruchtbaar. 
Het  nvasteland  van  Zeeland"  heeft  evenzeer  zyne  geschiede- 
nis, z^ne  eigenaardigheden  en  merkwaardige  bijzonderheden 
als  andere  Gewesten;  en  zoo  wij  de  nCadsandria"  nog  niet 
op  ééne  l^n  kunnen  stellen  met  den  nGrelderschen  Volks-Al- 
manak**,  de  medewerkers  toonen  toch  allezins  voor  hunne  taak 
berekend  te  zQn.  De  historische  en  oudheidkundige  bijdragen 
in  dezen  Jaargang  z\)n  de  lezing  overwaard.  Vooral  »Jaktje 
VAK  SLUIS,  de  oudste  klokkenist  van  Vlaanderen**,  door  Mr. 
EGBERTS  BissEEüw;  de  »Nalezingen  aangaande  St«  Anna  ter 
Muiden**,  door  b.  q.  jansen;  de  nKeuren*'  en  de  »Naams-aflei- 
ding  van  Aardenburg'*,  door  j.  b.  van  dale,  en  de  nMofife- 
schans",  door  j.  van  deb  baan,  verdienen  eene  eervolle  ver- 
melding. 

Ook  het  letterkundig  gedeelte  der  nCadsandria*'  is  lofwaar- 
dig, als  men  in  aanmerking  neemt  dat  de  Redactie  slechts  bij- 
dragen plaatst  van  gewestgenooten.  Onder  hen  treffen  w^*  onzen 
B.  PH.  de  kanteb  aan,  dien  w|j  overal  zoo  gaarne  ontmoe- 
ten, en  wiens  )iVergeet-mij-niet  op  een  Kerkhof  dit  Jaar- 
boekje tot  sieraad  strekt. 

Die  verklaring  kunnen  wij  niet  afleggen  van:  »De  Winter**, 
door  j.  JOBSE ;  want  merkten  wij  daar  goede ,  zelfs  zéér  goede 
versregels  in  op,  eenigen  er  van  herinnerden  ons  oude  ken- 
nissen; en  wie  waarborgt  ons  nu  de  oorspronkelykheid  der 
overigen  ? 

Heeds  de  aanvang  van  dat  gedichtje: 

„Ho€  bar  ia  de  winter  ^  hoe  grimmig  en  guur"  ^ 
riep  ons  den  eersten  regel  van  het  schoone  en  bekende  gedicht 
van  WITI1UY8  in  't  geheugen: 


CADSANDRIA.  215 

„Hoe  bar  is  December,  hoe  grimmig  en  guur". 
Eren  zoo  lazen  wij  op  bl.  58: 

„Geen  sneeuwvlok,  die  niet  zijne  goedheid  verkondt. 
Geen  avond,  geen  opgaande  morgen." 

BiLDEBDijK  zong  in  z^'ne  heerlijke  »Rast  in  Hoop''  (zie  )iDe 
Voet  in  't  Graf): 

„Geen  grasschent,  die  niet  zijne  goedheid  verkondt. 
Geen  avond,  geen  opgaande  morgen". 

Zolke  vrijheden  mogen  in  de  toonkunst  geoorloofd  zijn,  de 
Heer  jobse  zal  niet  beweren  dat  hy  door  het  veranderen  van 
twee  woorden  die  verzen  tot  de  z^ne  heeft  gemaakt.  Het 
vierde  district  van  Zeeland  vormt  wel  eene  afgelegene  streek, 
maar  onze  vaderlandsche  Dichters  z\jn  er  niet  onbekend;  en 
de  historische  bedragen  in  de  ))Cadsandria*'  geven  dit  Jaar- 
boekje aanspraak  om  ook  buiten  de  Provincie  gelezen  te  worden* 

Mogen  de  Uitgever  en  Verzamelaar  daar,  zoo  wel  als  in  hun 
eigen  Gewest,  de  aanmoediging  ondervinden,  welke  hunne  on- 
derneming ruimschoots  verdient!  G. 

In  den  RooTc  des  Tijds,  Schetsen  uit  de  Portefeuille  van  alexander 
V.  H.  (verhuell).  Te  Amsterdam^  hij  J.  H,  Gebhard  en  Comp, 
1856.    In  Svo.  ƒ2-: 

AxEXAKDER  VERHUELL,  de  tcckeuaar  met  stifl  en  pen,  is 
eene  specialiteit  onder  onze  letterkundigen,  en  geen  wonder 
daarom,  dat  zoo  ras  er  wat  nieuws  van  hem  wordt  aange- 
kondigd, z^'n  arbeid  de  algemeene  aandacht  trekt,  en  z\jne 
geestige  schetsen  vele  koopers  en  kgkers  vinden.  Zeker  is  dit 
achttal  schetsen  reeds  in  veler  handen,  al  haasten  w\j  ons  die 
aan  te  kondigen  en  ruimschoots  aan  te  bevelen,  daar  ook  deze 
weder  in  alle  deelen  het  bew|js  leveren  van  de  objectiviteit 
des  Auteurs,  en  van  z\)n  uitmuntend  talent  om  levenstoestan- 
den af  te  Iqjken,  en  tot  in  hare  minste  details  weder  te  geven. 

Op  de  eerste  bladzyde  vindt  men  in  de  titelplaat  eene  alle- 
gorische verklaring  van  den  wel  wat  zonderlingen  titel  van 
dezen  bundel.  De  tweede  en  derde  stellen  zeer  aanschouwelijk 
de  rid  voor  nnaar  en  terug  van  eene  promotie-partij".  Deze 
êouoemrs  uit  den  studentent^d  van  den  Auteur  worden  gevolgd 
door  eene  geestige  teekening,  met  een  niet  minder  geestig  b\j- 


246  ALEXAXDER  V.   H.,   IX   DBX  ROOK   DBS  TUDS. 

schrift  9  waarait  het  doidd^k  wordt  hoe  een  jong  menschdoi* 
zend  galden  in  den  vreemde  met  reizen  kan  zoek  brengen,  en 
met  eene  dosis  wetenschappel^ke  kennis,  wël  te  verstaan  van 
vrouwen,  paarden  en  w^'nen,  kan  wederkeeren,  en  toch  die 
verkregene  wetenschap  ten  genoege  van  z\jn  papa  kan  te  lach- 
ten hangen:  alles  ten  bewijze  dat  het  spreekwoord:  »Zoo  als 
de  oaden  zongen,  zoo  piepen  de  jongen",  nog  niet  uit  de  mode 
of  uit  den  tgd  is. 

Geeft  deze  schets  een  tooneeltje  nit  het  nhigh  U/e'*  te  aan- 
sèhouwen,  de  vijfde  schets,  onder  den  titel  van:  »Eea  W^ze 
der  negentiende  eenw*',  levert  een  tafereeltje  nit  het  volksleven. 
Twee  oude  paaien  zitten  in  den  hoek  van  den  haajd  druk  te 
discooreren  over  den  goeden  oaden  t\jd  ea  dboi^spabts'*; 
maar  een  dreumes,  wien  op  de  centenschool  eene  massa  histo- 
riaohe  jaartallen  werden  ingepompt,  maakt  hen,  tot  hunne 
groote  verwondering  en  verbazing  over  z\jne  wisheid,  op  eene 
ehronologische  vergissing  opmerkzaam. 

De  zesde  plaat  is  eene  nieuwe  bijdrage  tot  de  geschiedenis 
van  nDe  Visch  en  den  Mensch*':  eene  aardige  teekeni^g,  die 
w\j  vooral  aan  opzieners  over  de  jagt  en  visdcherg  ter  be- 
peinzing  aanbevelen. 

De  zevende  schets  —  naar  ons  inzien  de  best  geslaagde  uit 
den  bundel  —  stemde  ons  weemoedig.  »Eeuwige  Vriendschap ' 
draagt  zy  tot  onderschrift,  en  stelt  een  viertal  jongelingen  voor, 
die,  onder  't  ruimschoots  offeren  aan  den  God  des  w^ns,  elkan- 
der «eene  eeuwige  vriendschap*'  toedrinken.  Maar  de  engel 
des  doods  en  de  gr^^ze  tydgeest  kgke»  om  een  ho^lije,  en  lag- 
ohen  de  vrolijke  jongens  eens  harteigk  uit.  Yoor  den  denkenden 
taesohonwer  moet  deze  plaat  veel  aantrekkel^ks  hebbeq* 

De  achtste  schets  isi  —  om  met  den  man  der  rarekiek  te 
spreken:  «een  dubbel  stik":  de  beide  pkatjes  worden  door  het 
geestige  byschrift  goed  verklaard;  reden,  waarom  de  Auteur 
zeker  het  onderschrift  weg  liet:  aan  z\jne  lezers,  overlatende 
om  het  idee  naar  hunnen  zin  te  omschi^'ven,  nConsequent!" 
souden  w^  zetten  boven  't  eerste;  ȣen  gestichte  Kerkganger" 
hoven  't  laatste. 

Onder  uitnoodiging  aan  den  Auteur  om  i^ne  belofte,  in  de 
opdragt  aan  z\jnen  vriend  gedaan,  na  te  komen,  en  met  be- 
leeld  veiBoek  ook  öns  de  volgende  schetsen  wel  tQ  ^iUen  toe- 
zenden, bevelen  wQ  deze  zijne  nieuwe  geestvruchten  onvoor- 
waardelijk aan. 


N,   XONKER,   TWEE   NEVEK.  247 


Twêe  Nevên.    Een.  Verhaal^  door  n.  dokksb.     Te  Amsterdam^ 
Uj  J.  H.  Gebhard  en  Cx)mp.  1854,  In  gr.  Svo.  814  W.  ƒ  3  -30. 

BeedA  door  xgn  eersteling:  i>Qnder  de  Menschen'^  en  eenige 
ilOTellen  in  Jaarboekjes  en  elders,  heeft  de  Sdury  ver  van  dezen 
roman  zich  doen  kennen  als  iemand,  wien,  by  eene  scherpe 
opmerUngagave, het  talent  is  toebedeeld,  om  wat  hy  aanschoawde 
en  gevoelde,  op  eene  aangename  en  degelyke  w^jze  aan  zgne 
lezers  mede  te  deelen. 

Zoo  iets  onze  belangstelling  in  dit  zyn  werk  nog  meer  kon 
opwekken,  was  't  wel  zeker  het  Voorwoord,  waarin  het  hoofd- 
denkbeeld dat  den  Schryyer  bezielde,  in  deze  weinige  woorden 
wordt  nitgedmkt:  »werkl\jk,  ernstig  is  het  leven**.  Dat  thema 
deed  ons  verlapgen  kennis  te  malden  met  4e  levensbesohoa- 
wing  welke  h\}  als  de  meest  geschikte  tot  waarachtig  levens* 
geluk  Cin  opboawipg  voor  een  hooger  leven  aan  de  hand  zon 
geven.  En  na  w^  gelezen  hebben  willen  wy,  ook  in  weinig 
wo(»rden,  aan  onze  lezers  mededeelen:  hoe  de  Hettr  doiikeb  in 
z\}ne  twee  hoofdpersonen  doet  zien,  op  welke  w\jjze  die  ernst 
soms  wordt  ontwikkeld  bg  den  een,  en  onderdrukt  bg  den 
ander;  hoe  h^  wezen  moet  om  vrachten  te  dragen;  en  wat 
het  gemis  er  van  nadeeUgs  wrocht,  zeUs  by  heli  bezit  van 
schitterende  talenten* 

De  neven  eduaiuo  sihiit  en  k^ko  vak  waixevbub0  ver* 
schillen  hemelsbreed  in  maatschappelyke  positie,  in  nei^g, 
en  in  karakter;  maar  beider  aanleg  is  nitmnntend,  en  belooft, 
wat  het  verstandelyke  betreft,  vëël  voor  de  toekomst.  Eduaxd 
is  de  oudste  zo<m  van  een  tabyk,  niet  rnim  met  tydelyke 
middelen  b^eeld  gezin;  kusto  is  de  eenige  zoon  van  schat- 
ryke  ouders,  en  een  bedorven  kind.  Beide  worden  opgevoed 
op  dezelfde  kostschool;  maar  hy  diei  weinig  bezit,  begrypt  dat) 
arbeid  en  talent  hem  een  weg  door  *t  leven  moeten  banen; 
terwyl  de  ander  de  in  hem  sluimerende  gaven  slechts  ontwik- 
kelt om  er  mede  te  schitteren,  en  zich  boven  anderen  te  ver- 
heffen. Nog  duidelyker  wordt  weiras  hunne  verschillende 
levensopvatting,  wanneer  men  eduabd  —  tegen  ayn  sin,  maar 
mt  pligtbe^f  —  op  het  kantoor  zyns  vaders  werk^aajn  vindt, 


248  5C.    DOSKER,   TWEE   XEVEX. 

in  dezelfde  stad  waar  kuxo  zich  aan  een  zor^loos  studeaten-* 
leven  overgeeft.  De  strijd  des  levens  vormt  eduajid  tot  een 
man  met  een  helder  hoofd  en  een  warm  en  edel  hart;  het 
leven  zonder  strijd  doet  kuxo  zoo  diep  vallen,  dat  er  nimmer 
aan  opheffing  uit  dien  val  mag  worden  gehoopt. 

Gaarne  gaven  wy  —  als  meer  ruimte  ons  gegund  ware  — 
eene  hreedere  schets  van  heider  ontwikkeling  en  toekomst;  doch 
nu  moeten  wy  ons  tot  de  verklaring  hepalen,  dat  w\j  de  ka- 
rakter-schildering van  deze  hoofdpersonen  uitmuntend  vinden. 
W^  voegen  echter  nog  een^  enkel  woord  hierh\j  over  de  neven- 
figuren en  de  schildering  van  sommige  toestanden. 

Zoo  zeer  als  w^  het  karakter  van  kohl  naar  de  natuur 
geteekend  vinden;  zoo  hoog  als  w\j  loopen  met  de  schildering 
der  andere  personen;  zoo  weinig  vrede  hehben  wy  met  de 
bewerking  van  altexdokp*s  karakter.  Als  de  roman  in  de 
laatste  helft  der  vorige  eeuw  te  huis  behoorde  kon  't  misschien 
mogel\jk  worden  geacht,  dat  een  half-talent  als  h^  zich  staande 
hield  op  zekere  hoogte.  In  dagen  als  de  onze  komt  ons  dat 
geheel  onwaarschgnl\jk  voor.  De  Heer  donker  is  te  zeer  op 
het  gebied  van  kunst  en  litteratuur  te  huis,  om  niet  toe  te 
stemmen  dat  iemand  als  bindt  een  te  helder  oordeel  heeft, 
om  zich  langen  tyd  door  den  geleerden  glans  ran  een  altbn- 
DORP  te  laten  verblinden. 

Deze  aanmerking  is  de  eenige  die  wQ  op  karakter-  en  situ- 
atie-schildering in  dit  wèl  geschreven  werk  te  maken  hebben. 
De  politieke  geest  die  er  in  heerscht,  kon  ons  stoffe  geven  tot 
eene  meer  omstandige  beoordeeling,  daar  w\|  op  dit  punt  nog 
al  van  den  geachten  Schr^ver  in  meening  zouden  verschillen. 
Dit  verschil  van  opinie  is  echter  geene  reden  voor  ons,  om 
iets  te  ontnemen  aan  onzen  ruimen  lof.  Het  zon  ons  leed  doen , 
wanneer  dit  boek  in  den  dagel\Skschen  stroom  van  romans 
verloren  ging.  Wi^  bevelen  *t  ieder  aan,  die  in  een  met  lezen 
doorgebragt  uur  niet  enkel  uitspanning  zoekt,  maar  ook  voed- 
sel voor  hoofd  en  hart. 


Qraaf  willem  IV  vax  den  berq.    Een  Jlaauwe  in  dagen  van 
kracht.    Door  chonia  (j.  o.  kinderiunn).    Twee  Deekn.   Te 


CHOKIA,   GRA.AP   WILLEM   FV  VAX   DEN   BEKG.  249 

^sJIertogenhoschy   bij  Gebroeders   J^aller.    1855.     In  gr.  8vo. 
617  bL  Met  gesteendrukte  titels  en  vignetten,  ƒ  6  -  60. 

£r  is  een  tijd  geweest  dat  wij  met  romans  aan  de  geschie- 
denis van  onzen  worstelstr^'d  met  Spanje  ontleend  als  over- 
stroomd werden;  romans,  die,  op  enkele  ganstige  uitzonderin- 
gen na,  *t  z\j  door  de  onhandigheid  der  Auteurs,  't  z\}  door 
het  gemis  van  geschikte  bronnen,  veel  meewerkten  tot  eene 
scheve  voorstelling  der  historie,  en  een  verminken  der  por- 
tretten van  de  groote  mannen  dier  dagen;  geschriften,  die  ge- 
heel verkeerd  op  den  volksgeest  werkten,  en  de  meening  der 
massa  her-  en  derwaarts  slingerden,  om  eindelijk  door  hunne 
valsche  voorstelling  open  ooren  en  harten  te  bereiden  voor  de 
stem  dergenen,  die  om  politieke  of  godsdienstige  redenen  er 
lust  in  zouden  gevoelen,  de  geschiedenis  dier  roemrijke  dagen 
te  reconstrueren  en  een  blaam  te  werpen  op  den  doorluchtigen 
held  en  zijne  medestanders,  aan  wien  w\j  naast  God  een  on- 
afhankelijk volksbestaan,  gegrondvest  op  het  Protestantsch 
beginsel,  hebben  te  danken  gehad. 

Maar  die  t\|d  is  voorb\|,  de  historische  roman  heeft  met 
YAN  BUBEN  SCHELE  en  KRABBEKDAM  c.  s.  uitgediend  en  voor 
den  roman  intime  plaats  gemaakt,  en  zoo  w\j  nu  en  dan  nog 
stemmen  vernemen,  die  door  hunnen  arbeid  ons  herinneren 
dat  het  veld  nog  niet  is  afgemaaid;  wiy  hooren  die  gaarne, 
omdat  nein  guter  "Klang"  ons  oor  treft,  waar  een  bosboom-tocs- 
SAIHT,  SGBIMMBL  of  OHONIA,  het  verledene  voor  hunnen  spiegel 
plaatsen,  en,  der  waarheid  getrouw,  gesteund  door  onafgebro- 
ken studie,  strikte  historische  eerl^kheid,  en  op  grond  van 
feiten,  tot  heden  niet  of  weinig  gekend,  voorgelicht  door  ge- 
schriften eerst  kortelings  ontdekt  of  alleen  voor  den  man  van 
wetenschap  toegankelijk,  ons  de  Vaderen  voorstellen  zoo  als  zij 
waren;  niet  de  geschiedenis  opofferende  aan  den  roman,  veel- 
eer —  zoo  als  in  't  werk  dat  voor  ons  ligt  —  den  roman  er 
door  heen  vlechtend,  als  een  naauw  zigtbaren,  en  daarom  van 
alle  belangrijkheid  of  gewigt  voor  't  weefsel  ontblooten  draad, 
dien  w\j  gaarne  zouden  missen,  waar  de  historie  in  zoo  ge- 
spierden styi  en  zoo  bevalligen  vorm  ter  onzer  kennisse  wordt 
gebragt* 

Volmondig  kunnen  wij  deze  verklaring  afleggen ,  dat  de  ge- 

boskbesoh.  1856.  n*".  V.  18 


250  CHOSIA, 

schiedenis  van  den  flaau^artigen  willbm  van  deh  bebq  door 
GHONIA  op  meesterlyko  wijze  is  behandeld,  want  het  is  of  wij, 
door  den  Auteur  voorgelicht,  hem  zien  leven  en  handelen,  en 
geheel  ons  verplaatsen  in  z\jn  toestand,  ja  doordringen  tot  in 
de  diepste  diepte  van  z\jn  hart,  om  op  *t  eind  met  den  Schrij- 
ver hem  te  veroordeelen ,  als  een  flaauwe,  van  wien  't  gel- 
den kon  wat  de  groote  Apostel  eenmaal  op  de  Laodiceërs 
toepaste.  Waar  w\j  hem  ontmoeten,  't  zij  als  huisvader  opz^n 
voorvaderlijk  slot  van  'sHeerenberg,  of  te  Brussel  waar  h^' 
mede  aan  het  hoofd  staat  der  verbondene  edelen;  't  z\j  w9 
hem  als  banneling  zien  te  Keulen  of  te  Bremen,  dan  wel  als 
overwinnend  veldheer  binnen  Kampen  of  Zwolle;  of  h\$  onder 
armoede  gebukt  of  in  weelde  levende  door  ons  wordt  aange- 
troffen, nu  gloeyende  van  \jver  voor  de  goede  zaak,  dan  uit 
Godvergeten  eigenbelang  transigerende  met  parma,  Spanje's 
veldheer;  hier  water  in  de  eene,  ginds  vuur  in  de  andere  hand 
aanbrengende;  hier  voor  eene  w\jle  krachtig,  daar  laf,  verra- 
derlijk en  onmannelyk;  nu  bukkende  voor  de  stem  van  z^jn 
geweten,  voor  de  inspraak  van  zyn  beter  ik;  dan,  gehoor  ge- 
vende aan  die  fluisterende  stem,  die  hem  aandrijft  om  vreemd 
en  eigen,  eer  en  goede  naam,  geloofsovertuiging  en  banden 
des  bloeds  gering  te  achten,  waar  't  financieel  belang  of  zelf- 
verheffing geldt;  om  eindelyk  zoo  diep  te  vallen  als  iemand 
viel  in  die  dagen,  gebrandmerkt  als  verrader,  veracht  door 
beide  de  partyen,  eerloos  al  was  hij  stra£fel6os,  —  overal  be- 
wast de  Auteur  dat  hg  zijn  onderwerp  ten  volle  in  alle  op- 
zigten  meester  is. 

Al  verzwijgt  hij  't,  al  bedekt  l^j  de  feilen  in  haar  karakter 
zoo  veel  mogelijk;  om  trouw  aan  de  historie  te  blijven,  mogt 
de  Auteur  ook  in  habia  van  nassau  —  des  Zwygers  zuster, 
VAN  DEN  bebg's  gade  —  niet  vergoelijken  wat  eene  vlek  werpt 
op  haren  naam.  Zy  bewees  het,  dat,  mogt  zij  de  bloedver- 
wante z^n  van  den  grooten  grondlegger  onzer  vrijheid,  zg 
daarom  zgne  geestverwante  niet  heeten  mogt.  Maar  mabia  was 
vrouw,  was  moeder,  was  de  gade  van  eenen  laffen  en  niets 
waardigen  echtgenoot;  al  had  zg  veel  willen  voorkomen,  God 
weet  't,  of  ze  iets  zou  hebben  vermogtl  —  De  teekening  van 
deze  historische  figuur  is  mede  van  den  beginne  tot  het  einde 
volgehouden;  zg  boezemt  belangstelling,  en  wat  meer  zegt  ... 


GRAAF  WILLEM  IV  VAN  DEX  BEB6.  251 

medemden  in.  choïoa  heefl  de  vrouw  weten  te  sparen,  waar 
]4j  na  en  dan  de  dochter  der  Nassau's  hard  vallen  moest. 

Ook  LODEWIJK  VAK  NASSAU,  de  held  van  Heiligerlee,  en  z^n 
broeder  johax  z\jn  met  eene  meesterhand  geschetst,  ütten- 
HAM,  PASBiA*s  gezant,  niet  minder;  bjllebbandt,  Groningens 
burgemeester,  —  al  komt  I4}  slechts  weinige  oogenblikken  ten 
tooneele  —  eveneens. 

Onze  beperkte  mimte  vergunt  ons  niet,  om  in  détails  te 
treden.  Alleen  dit:  chonia's  nGroaf  van  den  Berg**  is  eene 
éënige,  keurige,  bedrage  tot  de  geschiedenis  van  het  ontstaan, 
den  voortgang  en  de  vernietiging  van  het  Verbond  der  edelen; 
18  een  degelijk  en  doorloopend  overzigt  van  alle  de  groote  ge- 
beurtenissen der  zoo  gewigUge  jaren  1566 — 1584,  en  verdiende 
al  was  *t  daarom  allëën  reeds  algemeene  belangstelling.  Bui- 
tendien is  de  voorstelling  levendig  en  boeyend  tot  den  einde 
toe,  getuigen  onder  meer  de  moord  te  Zutphen;  van  den 
BEBG*a  hnis8el\jk  leven  te  Bremen;  zgne  onderhandelingen 
tijdens  zyn  stadhouderschap  met  pabma*s  gezant;  alles  is  met 
even  frissche  kleuren  geschetst,  ieder  tooneel  bewast  het 
dat  het  door  eene  meesterhand  werd  bearbeid. 

Zoo  zien  w^  "gaarne  de  geschiedenis  en  de  ontwikkeling 
van  ons  volksbestaan  beschreven.  Zulk  een  arbeid  heefl  bUJ- 
vende  waarde,  h^j  boeit  den  ongeletterden  en  den  wetenschap- 
pelijken  lezer  beide.  Moge  chonia  nog  veelmalen  ons  Hol- 
landsch  publiek  op  zoo  degel^'ke,  echt  Hollandsche  gesohriflen 
vergasten ! 


Algemeene  Mythologie^  geschetst  voor  Gymnasiën  en  Inrigtingen 
van  Middelbaar  Onderwijs  ^  door  Dr.  A.  w.  de  klekgk. 
Tweede  y  vermeerderde  druk.  Te  Amsterdam  y  ^' P.  EUerman, 
1856.   In  kl.  8w.  80  W.  ƒ  1  - : 

Onder  de  werkjes  die  in  de  laatste  jaren  op  het  gebied  der 
Mythologie  verschenen  zijn,  is  er  geen  dat  zich  door  beknopt- 
heid en  volledigheid  zoo  zeer  aanbeveelt  als  dit. 

Na  eene  Inleiding  over  het  Heidendom  bevat  het  een  over- 
zigt van  de  Mythologie  der  Oostersche  volken:  Chinezen,  Bak- 
triërSf   Meden  en  Persen,  Indiërs,    Babylonïërs,   Phoeniciërs 

18» 


252    Dr.  A.  W.  de  klerk,  ALGEMEEHE  MTTHOLOaiE. 

en  Karthagers,  Aegyptentfren  en  Aethiopiërs,  die  belangrijk- 
heid aan  beknoptheid  paart,  en  waarin  menige  bijzonderheid 
is  op  te  merken  tot  opheldering  en  verklaring  van  de  Mytho- 
logie der  Grieken  en  Eomeinen,  die  de  hoofdplaats  in  het 
boekje  bekleedt*  De  Mythologie  dezer  beroemde  volken,  die 
steeds  vereenigd  geleverd  werd,  is  hier  voor  ieder  volka&on- 
deriyk  behandeld.  De  Schrgver,  den  historischen  weg  volgende, 
heeft  de  Godenleer  der  Grieken  vödr  die  der  volken  van  Italië 
geleverd,  in  dier  voege,  dat  men  eerst  Griekenlands  Theogo- 
nisch  stelsel,  de  Goden  van  den  Olympos,  de  Chthonische 
Goden  en  Heroën  behandeld  vindt,  en  daarna  de  Godenstelsels 
der  Etmskers,  Latijnen  en  Sab\}nen,  met  aanwyzing  van  de 
Goden  die  door  hen  van  de  Grieken  z\jn  overgenomen,  en 
ook  van  de  Begripsgoden,  die  later  zijn  ingevoerd  toen  de 
Fhilosophie  te  Rome  begon  te  bloeijen.  Deze  wijze  van  be- 
handeling achten  wij  zeer  doelmatig;  ja  voor  eene  goede  op- 
vatting van  de  godsdienstige  denkbeelden  der  oude  volken  de 
ware  te  zijn.  Aan  het  boekje  is  bovendien  eene  korte  schets 
der  Keltische,  G^rmaansche  en  Skandinavische  Mythologie 
toegevoegd,  die  tot  heden,  zoo  wy  meenen,  bij  't  Gymnasiale 
onderwijs  niet  in  aanmerking  is  gekomen.  Hfet  aangename  van 
den  vorm  en  de  helderheid  van  den  stijl  z^n  allezins  geschikt 
om  de  leerlingen  te  boeijen  en  hunne  weetgierigheid  op  te 
wekken;  de  correctie  is  blikbaar  met  zorg  geschied;  de  drak 
en  het  papier  z\jn  fraai,  en  het  zestigtal  groepen  en  figuren, 
op  zestien  plaatjes,  die  het  werkje  versieren,  den  inhoud  ver- 
duidel^ken  en  de  lezing  veraangenamen,  is  verdienstel^'k.  Dit 
alles,  en  de  betrekkelijke  goedkoopheid  van  het  boekje  doen 
ons  eindigen  met  den  wensch,  dat  een  ruim  debiet  den  be- 
kwamen Schrijver  en  vlgtigen  Uitgever  beloonen  moge  voor 
de  zorgen  aan  df  zen  tweeden  druk  besteed.  W\j  vestigen  de 
aandacht  van  allen  die  in  de  Mythologiën  der  oude  volken 
belang  hebben  te  stellen,  op  dit  hoogst  verdienstelijke  werkje. 


B0£KB£8CH0UWING. 


AckUal  nagelaten  Leerredenen  van  l.  dibbits,  in  leven  Predi- 
kant der  Nederdttttsche  Hervormde  Gemeente  van  Utrecht. 
Met  Portret.  Te  Utrecht,  bCJ  C.  Bielevelt,  1855.  In  gr.  Bvo. 
XII  «i  156  W.  ƒ  1  -  50. 

Als  de  Gemeente  eens  ontskpen  leeraars  soo  talr^k  Is,  dat 
men  rekenen  mag  voor  eenigen  z^ner  preken  het  noodige  debiet 
onder  baar  te  zullen  vinden,  en  wanneer  de  nagelaten  leer- 
redenen niet  zöö  middelmatig,  of  beneden  't  middelmatige  z^n, 
dat  zij  de  gedachtenis  des  overledenen  geene  eer  zouden  aan- 
doen, dan  achten  wij  *t  goed  en  zelfs  pligtmatig,  dat  de  herder 
tot  z\jne  Gemeente  blijve  spreken  ook  nadat  hy  gestorven  is. 
Zg  heeft  er  eenig  regt  toe,  dat  te  verwachten.  Velen  der 
ouderen  van  jaren  zyn  doorgaans,  6f  aan  zyn  persoon,  óf  aan 
zyne  predikwyze  z<5ö  zeer  gewend  en  gehecht,  dat  de  preken 
van  een  ander  leeraar  niet  ligt  wéér  in  die  mate  den  weg  tot 
hun  verstand  en  hart  zullen  vinden.  Denzulken  is  *t  met  der 
daad  behoefte,  zich  den  ontslapen  vriend  en  voorganger  door 
't  lezen  en  herlezen  van  zyn  predikwerk  telkens  weder  in 
zyne  eigenaardigheden  te  kannen  vertegenwoordigen,  en,  als 
van  ouds,  hun  verstand  door  hem  te  laten  overtuigen ,  en  hun 
hart  door  hem  te  laten  roeren.  Na  deze  inleiding  behoeven 
wy  wel  niet  te  zeggen  dat  de  uitgave  van  dibbits'  Leerrede- 
nen onze  goedkeuring  wegdraagt. 

Zy  zyn  uit  de  voorhandene  gekozen  door  zynen  veeljarigen 
medebroeder  fbaj^ckbh,  en  worden  door  dezen  bij  't  publiek 
ingeleid  met  een  hartelyk  en  zeer  lezenswaardig  woord,  waarin 
bij  de  prediking  van  dibbits  op  eene  voor  den  homileet  be- 
langwekkende wyze  kenteekent.  Moge  de  ingenomenheid  van 
den  vriend  het  goed  wel  eens  in  uitmuntend  veranderen,  de 
leemten,  met  name  van  de  voordragt,  worden  toch  óók  niet 
verzwegen.  Dat  men  hier  vruchteloos  naar  nieuwe  beelden  of 
denkbeelden  zou  zoeken ,  geeft  franckbk  zelf  toe.  »Het  een- 
voudige" —  zegt  hy  —  wwas  by  d.  het  eigendommelyke." 
Eenvoudigheid,   in   den  zin  van  ongekunsteldheid,  kan  niet 

BOEKBESCII.    1856.   N'».    VI.  19 


254  L.   DIBBIT5, 

genoeg  geroemd  worden ;  meiar  andera  Btrandt  e^  wel  eens  op 
de  klip  van  alledaagscbheid ,  en  wij  zouden  niet  durven  be- 
weren dat  D.  die  gebeel  is  ontzeild.  Hoog,  daarentegen,  prg- 
zen  wij  de  beknoptheid  dezer  leerredenen,  en  de  zaakr^'kheid, 
waarmede  deze,  eXs  gewoonlgk,  gepaard  gaat;  boogel^jk  ook 
den  gekuiscbten  en  beschaafden,  en  daarom  toch  niet  minder 
duidel^ken  en  vloe^jenden  styl;  boog  bovenal  de  innige  ge- 
hechtheid aan  ohristus  en  Z^n  Svaogelie,  en  de  zucht  om 
haar  in  anderen  over  te  planten  en  voor  hun  leven  vrucht- 
baar te  maken,  welke  hier  allerwege  doorstraalt.  In  *t  kort, 
ofschoon  wQ  den  Utrechtschen  Prediker  op  grond  van  deze 
zijne  geestesvruchten  moeijemk  in  de  r\j  onzer  grootste  kansel- 
redenaars zouden  durven  opnemen,  onder  de  voornaamsten 
van  den  tweeden  rang  durven  w\|  hem  met  gerustheid  rang- 
fichikken* 

De  leerredenen  hier  aangeboden,  zyn  over:  L  Egêck.xxjLYJ: 
26*.  Eên  mewa  hari^  dé  beste  rdeuwfaarezegen.    Deze  leerrede 
zal   wel  aan  de  omstandigheid,  dat  zy  door  d.  juist  op  den 
nieuwjaarsmorgen  van  z^n  sterQaar  is  uitgesproken,  hare  op- 
name te  danken  hebben;  anders  komt  haar  inhoud  ons  daar- 
toe wat  al  te  gewoon  voor.    Beter  beviel  ons:  II.  1  Petr.  i: 
28 — ^25.  De  bestendigheid  van  het  Evangelie.  Wel  is  waar  heb- 
ben we  óók.  hier  een  veel  behandeld  onderwerp,  maar  eene 
keurige  bewerking  geeft  er  iets  nieuws  aan.    üit  deze  preek 
nemen   w\J,   tot  eene  proeve  van  DmniTs'  kansel-arbeid,  de 
plaats   over,   waar  l^j    het  duurzaam  bestaan  van  'sHeeren 
Woord  op  aarde  schildert.    DEeuwen  z^n  verloopen,  sinds  het 
er  was;  van  zoo  menig  geschrift,  voor  wetenschap  en  kunst 
van  belang,  betreurt  de  geleerde  wereld  het  onherstelbaar  ver- 
lies; onnoemiyk  veel  is  door  de  hand  des  tgds  vernield;  al- 
leen dit  boek,  het  boek  van  Grods  openbaring,  is  niet  ver- 
nield.  Tallooze  gevaren  hebben  het  bedreigd,  en  z\jn  er  door 
overwonnen.   Het  mogt,  als  dwaas  voor  den  Jood  en  ergerlyk 
voor  den  Heiden,  op  geene  bekendheid  kunnen  hopen.  Alleen 
langs  den  moegelijken  weg  van  gedurig  afschrijven,  of  den 
onzekeren  van  mondelinge  mededeeling,  mogt  nog  deszelfs  be- 
waring eene  onwaarschijniyke  mogelijkheid   z^jn.     Ontelbare 
horden  van  ruwe  barbaren  mogen  het  Christel\jke  Europa  over- 
stroomen ,  om  aan  alle  kennis  en  beschaving  den  doodsteek  ie 
geven.    Een  gee8tdr\}vend  profeet,  met  bedrog  in  den  mond, 


ACBTTAL  NAQSLATBN  LEBBRBDB!rEN.  255 

on  het  zwaard  in  de  hand,  mag  geheel  het  OoBten  voor  tajne 
nieuwe  leer  doen  bokken.  De  donkerste  nacht  der  middel- 
eeuwen mag  bjjkans  geheel  de  wereld  overdekken.  In  toI- 
gende,  nog  alt^d  dreigende  t^den  mag,  aan  de  é^ne  z\jde,  het 
alles  overheerschend  b^geloof  Gods  Heilig  Woord  aan  de  han- 
den des  Tolks  ontrukken,  op  de  l^'st  der  yerboden  boeken 
plaatsen,  en  door  beulshanden  doen  verbranden;  —  mag,  aan 
de  andere  zyde,  het  drieste  ongeloof  z^n  ontzagchel^jk  leger, 
onder  de  vaan  der  Rede,  verzamelen,  tot  bestrijding  en  ver- 
minking van  Gods  Openbaring.  In  weerwil  van  dat  alles  is 
het  Evangelie,  als  het  werk  van  God,  gebleven  wat  het  was. 
Op  de  eene  plaats  verdrongen,  nam  het  naar  de  andere  de 
w\jk.  Bijkans  overal  slechts  in  het  stof  der  kloosters  be- 
waard, schitterde  het  in  Fiemonts  ontoegankel^ke  valleden 
in  reinen  glans.  De  volken  die  het  bestreden,  deed  het  buk- 
ken voor  z\jn  gezag.  De  drukkunst  gaf  het  als  vleugelen,  de 
Hervorming  nieuwe  onwederstaanbare  kracht.  Ja,  zgne  ver- 
delging is  reeds  eene  onmogelijkheid  geworden.  Ieder  jaar 
verkondigt  z^ne  nieuwe  zegepralen.  Zoo  wordt  de  aarde  eens 
vol  van  de  kennis  des  Heeren.  Zoo  bljjft  het  Woord  des  Hoe- 
ren in  der  eeuwigheid.**  —  Hl.  OaL  iv:  1 — 7.  De  komst  van 
GHBISTDS,  cUs  strekkende  tot  a/schajfing  der  oude^  en  tot  invoer 
ring  eener  meuwe  en  heerlijker  Oodsdienst-inrigting.  Eenbelang- 
r^k  thema,  helder,  bondig,  en  levendig  ontwikkeld.  lY.  Luk. 
x;  21".  De  genoegens  van  jezus  op  aarde.  Aan  deze  bg  uitne- 
mendheid Bchoone  leerrede,  wier  titel  reeds  de  aandacht  uit- 
lokt, en  geen  bloote  titel  is,  zouden  w^*,  al  is  de  toepas- 
sing misschien  betrekkelijk  wat  te  schraal  uitgevallen,  den 
palm  boven  al  de  overige  toekennen.  Zy  alleen  is  den  aan- 
koop des  bundels  wel  waard.  Weinig  minder  intusschen  vol- 
deed ons  y.  Lukm  xziv:  34^.  De  versck^mng  van  den  opgesta- 
stfft  Heiland  aan  pstkus.  De  in  schijn  arme  tekst  is  onder  de 
bearbeiding  van  D.  r^'k  geworden.  VI.  Faalm  ex.  De  heer^ 
schappij  van  den  Messias,  als  priester  en  stedehouder  van  God. 
Eene  niet  kwaly k  gelukte  proeve  om  de  schoonheden  des  Bijbels 
onder  't  bereik  en  't  gevoel  des  volks  te  brengen ;  maar  die  wy 
toch  zouden  hebben  uitgemonsterd ,  omdat  z\j  gebouwd  is  —  wat 
we  anders  gaarne  aan  den  leeftyd  van  d.  toegeven  —  op  die 
verouderde  exegese,  welke  da.vid  tot  dichter,  en  den  Messias 
tot  held  van  dezen  psalm  maakt.    Dat  althans  onze  Messias 

10» 


256  L.   DIBBITSf   ACHTTAL  ITAGELA^TEK  LEESBSDE!mX. 

er  niet  beschreven  is,  heeft  d.,  te  oordeelen  naar  de  opper* 
vlakkigheid,  waarmee  h\J  de  Jcrijgsheélden  op  jezcs  overbrengt, 
welligt  onwillekeurig  zelf  gevoeld.  Vil.  Hehr.  xit  12,  13. 
Het  betamende  van  vernieuwden  ijver  na  vertraging  in  het  Chris-' 
tendoniy  en  VIII.  Hebr.  ix:  27,  28.  Het  vertroostend  lickty  waarin 
dood  en  oordeel  door  het  Evangelie  geplaatst  worden^  Deze  be- 
schouwen wg,  even  als  de  eerste,  voor  goede,  doch  gewone 
preken  over  hoog  noodige,  maar  gewone  onderwerpen;  ja,  de 
laatste  schijnt  door  p.  voomamel^k  daarom  te  zijn  gekozen, 
wijl  h\j  het  gepast  rekende  »den  bundel  met  eene  leerrede  over 
den  zaligsten  troost  des  Christens  te  sluiten*'. 

W^*  hebben  den  waardigen  d.  niet  gekend,  en  zelfó  maar 
weinig  van  hem  gehoord;  maar  achten  den  ontslapene,  om  dit 
z^n  werk,  en  wenschen  dat  de  Gemeenten  waarin  hy  heeft 
gearbeid,  dit  aandenken  eens  degelgken  Leeraars  met  belang- 
stelling mogen  ontvangen  en  in  wèl  verdiende  eere  houden! 

V.  p. 


Het  Woord  der  Waarheid.    Populaire  Inleiding  in  de  Schriften 
van  het  Nieuwe  Testament.    Naar  het  Hoogduitsch  van  J.  f* 

WUCHEBEB,   door  ALB.  VAK  TOOKENENBESGEK ,   Pred.  te  Het^ 

drik^Ido^Ambacht.  Een  Boek  voor  het  Volk.  Te  Utrecht^ 
big  Kemink  en  Zoon.  1855.  InkL^vo.  IVenldObl.  f  :-90; 
bij  de  12  ex.  ƒ  :  -  75;  bif  dtf  25  «a?.  ƒ  :  -  60;  bij  de  50  ex. 
f  :-50. 

Tot  eene  populaire  Inleiding  in  't  N.  T.  —  geene  gemak- 
kelyke  taak  voorzeker I  —  worden,  dunkt  ons,  onder  meer, 
deze  vier  vereischten  gevorderd:  !•*.  een,  zoo  ver  *t onderwerp 
toelaat,  aangename  en  bevattelijke  stijl;  2*'.  eene  beknoptheid, 
die  niet  alleen  't  overtollige,  maar  zelfb  't  minder  noodige  af- 
snijdt, ten  einde  den  niet-wetenschappelyken  lezer  niet  te  ver- 
warren of  te  vervelen ;  3^.  eene  volledigheid ,  die  den  leek  niet 
verlegen  laat,  wanneer  hy  eene  strydvraag  der  Theologen,  die 
z^ne  belangstelling  wekt,  opgehelderd,  en,  zoo  mogelyk,  op- 
gelost wil  zien;  4*.  eene  waarheidsliefde,  die  op  't  gebied  van 
kritiek  en  exegese  even  wars  is  van  behoudzucht  als  van  roeke- 
loosheid, en  by  gevolg  evenmin  de  orthodoxistische  als  libe- 
ralistische waanwijsheid,  waaraan  de  half-geleerde  leek  niet 
zelden  laboreert,  in  de  hand  werkt. 


J.  F.  WUCDEREB,  HET  WGOBD  DEB  WAABHEID.     257 

Toetsen  w\|  nu  wucbbbes's  boek  aan  deze  immers  niet 
onbillijke  vorderingen,  dan  mogen  wijj  hem  den  lof  niet  wei- 
geren, dat  z\jn  st\jl  ons  voor  *t  volk  ongemeen  geschikt  voor- 
komt. Doch  tot  het  tweede  door  ons  gestelde  vereischte  over- 
gaande, voldoet  hy  ons  reeds  minder ,  en  kunnen  we  de  bedenking 
niet  teraghouden:  of  niet  de  inhoads-opgaven  der  Nieuw^Testa- 
mentische  Schriften,  en  ook  de  chronologische  berekeningen, 
zonder  schade,  merkel^k  hadden  kannen  worden  ingekort. 

Hoofdzakelyk  echter  heeft  de  Schrijver  ons  op  't  derde  en 
vierde  punt  onbevredigd  gelaten.    Volledigheid  1 1     Men   zou 
bij   't  lezen  van  deze  Inleiding  b|jkans  vergeten  wat  verba- 
zende opschudding  en  omwenteling  de  negatieve  kritiek  gedu- 
rende  onzen   leeftyd   in   de  Bybelsche  Inleidings-wetenschap 
heeft   aangerigt!    Terwyl  aan   de  berekening  van  'sHeeren 
geboortejaar  ruim  acht  pagina's  besteed  z^n,  wordt  de  grond 
waarop  alles  rusten  moet,   de  oorsprong  der  Evangeliën,  in 
minder  dan  anderhalve  bladzijde  met  gxbselbb's  vr\}  onwaar- 
sch^nl^ke  c^i^^^^^-hypothese  afgedaan,  en  daarop  later,  zoo 
positief  mogelijk,  van  »vier  geheel  onafhankelijke  Schr^vers'* 
gesproken.  Dat  mattheüs  in  't  Hebreeuwsch  geschreven  hebbe, 
had  de  Schrijver  niet  eend  aangeroerd,   zoodat   de  Vertaler 
zich  genoopt  vond,  het  althans  met  drie  regels  aan  te  stippen. 
Of  men  de  Handelingen  met  de  Tubingers  voor  een  partg- 
èchrift  hebbe  te  houden;  of  die  —  naar  Hand.  xvi:  10  vg. 
1 — 3,  waartegen  xx:  4,5  —  geheel  of  gedeeltelök  aan  timo- 
THEüs,  of  aan  lükas,  en  al  dan  niet  eerder  aan  den  eersten 
dan   aan  den  laatsten  moet  toekennen  —  naar  zulke  vraag- 
stukken  behoeft  men  hier  niet  te  zoeken.    De  Brief  aan  de 
Efenëra  wordt  —  niet  als  onbetw\jfelbaar —  maar, tenminste 
voor  een  argeloos  lezer,  als  onbetwïjfeld  voorgesteld ,  en  voorts 
al  het  raadselachtige  van  dit  geschrift  met  de  ctrctitotV-hypo- 
these  en  de  gel^'kt\jdigheid  van  den  Brief  aan  de  Kohaaeëra 
verholpen.  Over  de  bezwaren  tegen  de  pastoraal-brieüen^  tegen 
die  van  jakobus  en  pbtbus,  geen  woord!    Over  't  verschil 
omtrent  den  Schrijver  der  Openbaring  een  enkel  z^ër  stellig, 
maar  zeer  weinig  afdoend  woord.  En  hierb\j  steekt  nu  weder 
op  't  zonderlingst  af  de  cordaatheid  en  uitvoerigheid,  waar- 
mee h\j  te  regt  den  Brief  aan  de  Hebreen  zyne  Paulinische 
afkomst  betwist. 

Beeds  op  dit  alles  kleeft  niet  allëën  de  blaam  van  onvol- 


ê 

258     J.  F.  WÜGHKSEB,  BET  WOORD  DER  WAARHEID. 

ledigheid,  maar  te  gel\}k  ook  van  die  behoudzacht,  welke  de 
waarheidsliefde  ook  van  den  welmeenendste  weet  te  verschal- 
ken. Hiervan  vinden  w^  nog  sterker  blijken,  wanneer  we  w» 
van  *t  algemeene  tot  het  bg^ondero  volgen.  Daar  vinden  w^ 
b^  Luh.  n:  2,  op  't  voetspoor  van  wibseleb  —  uit  wien  een 
groot  deel  van  wccrebbb*s  boek  voetstoots  gecompileerd  is  — 
al  wederom  de  onverdedigbare  vertaling  aanbevolen:  Deze  be^ 
schrifving  was  de  dUereeretê  en  geschiedde  voor  dat  otbenius 
stadhouder  over  Syrië  was»  "Diir  vinden  we  verder  nog  altyd 
de  tweevoudige  tempelreiniging 'beweerd,  en  de  tweede  ge- 
vangenschap van  PAULUS.  En  daar  óók  —  om  niet  mëór  te 
noemen  —  vindoti  we  JtakobüS,  den  zoon  van  alfsüs,  nog 
steeds  tot  neef  van  jezüs  verheven,  en  met  jakobus,  den 
broeder  des  Heerwi,  geïdentificeerd:  eene  combinatie  waar- 
van het  verkeerde  door  Dr.  blok  zóó  onweerlegbaar  is  be- 
wezen, dat  de  Vertaler,  wetenschappelijker  dan  z^n  Autear, 
da&rtegen  toch  niét  nalaten  kan  op  te  komen. 

Onze  slotsom  is,  dat,  hoewel  het  volk  door  dit  boek  jaist 
niet  grooteiyks  geschaad  zal  worden ,  het  er  evenwel  ook  maar 
weinig  door  gebaat  is.  De  nitnemende  vertolking,  de  naauw- 
kenrige  correctie,  de  compresse  en  toch  duidel^ke  druk  waren 
beter  aan  iets  beters  besteed.  v.  p. 


Het  EvangeUe  van  johax!7es  ,  gebragt  in  huizen  en  harten.  Een 
Godsdienstig  en  W^^nschappelijk  Dagboek  voor  beschaafde 
Christenen  y  nagelaten  door  G.  H.  van  sendbx,  in  leven  TheoL 
Doet.  f  Bidder  der  Orde  van  den  Ned*  Leeuw  ^  Lid  van  vele 
Binnen-  en  BuitenJandsche  Geleerde  Genootschappen  ^  en  Fredi-^ 
kant  te  ZwoUe.  Uitgegeven  door  G.  h.  vak  sendek,  jb.,  Pred.. 
te  Leur.  Derde  Deel.  Te  Zwolle  ^  bij  W.  E.  J.  Tjeenk 
Willink.  1855.   In  gr.  Bvo.   XVI  en  400  bl. 

Dit  Derde  Dedl  van  een  werk  waarover  w^  reeds  meer- 
malen met  aanbeveling  gesproken  hebben,  behandelt  het  ge- 
beurde in  den  avond  vóór  jbzus'  lijden.  De  geleerde  Schrgver 
doet  er  geheel  den  geest  en  het  leven  van  *sHeilands  aftcheids- 
rede  en  gebed  in  uitkomen,  en  brengt  die  met  de  hem  eigene 
warmte  en  helderheid  over  in  de  harten  der  lezers.  Vervol- 
gens beslaat  de  lydens-  en  opstandingsgeschiedenis  zelve,  zoo 


o.  n.  VAK  SE2n>EN,  HBT  EVANGELIE  VAN  JOHANKSSr  ENZ.    259 

alfl  de  Evangeliflt  die  mededeelt,  een  belangryk  gedeelte  van 
bet  boek,  en  na  moge  deze  of  gene  ^^  zoo  als  dat  in  onze 
dagen  niet  wel  anders  zijn  kan  -—  van.  den  Schrijver  in  op- 
vatting verschillen,  of  over  het  eene  of  andere  minder  vinden 
dan  l^j  er  gewenscht  of  verwacht  zonde  hebben;  -^  het  ge^ 
beel  is  zoodanig,  dat  w^  op  nieuw  het  werk  b^  ieder  Chris-" 
tel\jk  gezin  aanbevelen.  De  wetenschappelyk  gevoimde  zal 
het  niet  inzien  zonder  iets  er  nit  te  leeren;  de  eenvoudigste 
al  het  verstaan  en  begrijpen,  en  ieder  vindt  er  stichting  en 
voedsel  in  voor  zgn  gemoed.  Tot  eene  proeve  van  de  wel- 
sprekendheid des  ontslapen  waardigen  Leeraars  strekke  het 
navolgende,  dat  kort  vóór  z\}n  te  vroeg  en  onverwacht  ver- 
scheiden nit  z\jn  hart  is  gevloeid:  »Ook  voor  n  en  my  zal 
eens  het  oogenblik  komen,  waarop  met  den  laatsten  adem  ook 
de  laatste  beweging  ophoudt,  en  de  koude  van  het  \js  zich 
verspreidt  over  ons  ligchaam.  —  Spoedig,  wie  weet  hoe  spoe- 
dig, en  onverwacht,  kan  die  verandering  met  ons  plaats  heb- 
ben. Zal  dan  het  gelaat  nog  de  sporen  vertoonen  van  de 
zielrnst,  waarmede  de  Christen  sterft,  of  van  de  wroeging,  die 
het  binnenste  van  den  goddelooze  in  de  laatste  ure  verschenrt? 
Zal  er  dan  geene  andere  rouwe  z^n,  dan  die  van  het  kleed, 
dat  aan  en  uit  wordt  getrokken?  Of  zullen  er  harten  bloe- 
den en  de  oogen  van  velen  nat  worden?  Het  staat  aan  ons 
zelven.  Bepalen  zich  al  uwe  inspanningen  tot  u  zelven;  ein- 
digt uw  streven  in  eigen  genot,  eigene  eer,  dgen  voordeel, —^ 
houdt  g^  het  licht  dat  u  gegeven,  de  kracht  die  u  geschon- 
ken is,  alleen  voor  u,  —  g\j  hebt  het  u  zelven  te  wijten,  dat 
niemand  eens  om  u  treurt.  Is  uw  leven  dat  van  hem  die 
de  wereld  en  hare  begeerlykheden  volgt,  of  zelfs  dat  van  hem 
die  misdadig 'wordt  en  schuldig  staat  voor  Crod  en  menschen, 
om  uw  henengaan  zal  geen  traan  vlieten.  Het  is  vooruit  te 
zien,  men  zal  uw  aftreden  beschouwen  als  eene  verlossing  van 
een  voorbeeld  dat  kwaad  stichtte,  van  eenen  invloed  die  scha- 
delgk  was.  —  O!  wie  beeft  niet  op  de  bloote  voorstelling  er 
van,  om  zoo  de  aarde,  die  hem  gevoed,  de  maatschappy,  die 
hem  gezegend  heeft,  de  Kerk  van  obbistüs,  die  hem  kweeken 
wilde  tot  een  burger  van  het  Godsryk,  te  verlaten?  Wie 
schrikt  er  niet  voor  zóó  in  het  oordeel  van  t\}d  en  eeuwig- 
heid te  vallen?  Neen,  w$  willen  ons  kort  en  vlugtig bestaan 
nuttig  maken  tot  heil  voor  anderen,  het  zal  gewijjd  z^n  aan 


260    G.  H.   VAX  SENDE2r,   HET  BVAKGELIE  VAN  JOGAXXES,   ÈXZ. 

het  belang  van  het  ChristeDdom ;  weldaden  willen  wij  rondom 
ons  8troo\jen,  smarten  verzachten,  afgedwaalden  te  regt  bren- 
gen; voor  waarheid,  regt  en  Crodsdienst  stryden;  zelve  ons 
volmaken,  opdat  zij  onze  goede  werken  zien,  en  onzen  Vader, 
die  in  de  hemelen  is,  verheerlijken.  —  Dan  worde  ons  lig- 
chaam  een  l^k  vroeg  of  spade,  allen  die  ons  kenden,  zullen 
de  offers  brengen  van  hun  gevoel.'* 

W\i  twijfelen  niet  of  de  achting  den  waardigen  man  door 
zoo  velen  toegedragen,  zal  ook  bl\jken  in  den  aftrek  van  dit 
z^n  nagelaten  werk,  hetwelk  in  vele  handen  verdient  te  zgn. 


Bijbeïsch  Woordenboek  voor  het  ChristeUfk  Oedn.  ÜUgegeven 
door  w.  HOLL,  p.  j.  V£TH  en  f.  j.  dombla  nieuwekbuis, 
Hoogleeraren  te  Ameterdam.  Onder  medewerking  van  onder^ 
scheidene  Nederlandeche  Geleerden*  Tweede  DeeL  Lett.  I — N. 
Te  Amsterdam^  hij  F.  N.  van  Kampen.  1855*  In  gr.  Svo* 
603  bl.  ƒ8.40. 

W\j  zeggen  niet  te  veel  als  w\)  dit  werk  eene  schatkamer 
noemen,  waarin  veel  en  velerlei  kostbaars  verzameld  en  geor- 
dend ligt.  Men  zon  zich  vermoeden  als  men  't  achtereen  wilde 
nitlezen;  doch  daar  is  't  ook  niet  voor  bestemd.  Het  is  een 
Woordenboek,  om  b^j  gelegenheid  van  dienst  te  z^n.  Wie  een 
voorval  leest  uit  de  Israëlitische  geschiedenis,  en  er  méërvan 
wenscht  te  weten,  sla  de  artikelen  op  over  de  Israëliten  en 
de  Joden,  en  hj  zal  zich  bevredigd  vinden.  Hoe  dikwerf 
denkt  men  by  't  lezen  der  H.  Schriften  aan  Jerusalem  en  de 
velerlei  lotgevallen  dier  merkwaardigste  van  alle  steden:  hier 
vindt  men  een  ruim  overzigt  van  al  wat  die  stad  betreft,  de 
eenige  wier  geschiedenis  met  hare  verwoesting  niet  is  geëin- 
digd. Leest  men  iets  onvoUedigs  aangaande  Ninivë,  de  reu- 
zenstad  van  Assyrië,  of  van  het  oude  Thebe,  of  Memphis: 
hier  vindt  men  zoo  ver  mogel^'k  de  vruchten  der  jongste  ont- 
dekkingen opgegeven.  Wenscht  men  Bgbelsche  karakters  te 
zien  toegelicht :  men  heeft  het  werk  op  den  naam  van  den  be- 
doelden persoon  maar  te  openen.  Evenzoo  vindt  men  hoogst 
belangr\jke  artikelen  over  de  Bgbelsche  aardrgkskundo  en 
natuurkunde  en  do  natuurl\jke  historie  van  het  Heilige  Land. 
Vooral  is  er  veel  zorge  besteed  aan   het  bewerken  van  de 


BIJBEL8CH  yrOOBDE!mOEK  VOOB  HET  CBBISTEUJTK  GEZCT.    261 

inleiding  op  de  verschillende  Boeken  der  H.  Schrift.  Het  zon 
een  belangrijk  boekdeel  uitmaken ,  als  de  artikelen  daartoe  be- 
trekkelijk, aftondermk  wierden  uitgegeven.  De  Schrijvers  heb- 
ben, dunkt  ons,  hier  wel  eens  het  niet-wetenschappelyk  gezin 
uit  het  oog  verloren,  en  zich  meer  bepaald  lezers  van  weten- 
sohappeiyke  ontwikkeling  voorgesteld.  Wie,  b.  v.,  de  inlei- 
dingen op  de  Boeken  van  mozes  en  op  den  Profeet  jesajas 
leest,  zal  dit,  gelooven  w^,  toestemmen.  Zy  schroomen  ook 
niet  zich  op  het  gebied  der  kritiek  te  begeven,  en,  gedachtig 
aan  de  spreuk:  nDoe  wèl  en  zie  niet  om",  dragen  zy  de  resul- 
taten van  hun  onderzoek  voor,  zonder  te  vragen  wie  al  dan 
niet  van  hun  inzigt  verschille ;  maar  de  wetenschap  wint  daarby , 
zonder  schade  voor  het  redelijk  geloof.  —  B\j  de  inleidingen 
op  de  Schriften  van  het  Nieuwe  Verbond  vindt  men  derzelver 
geloofwaardigheid  tegen  de  Tubinger  School  met  waardigheid 
gehandhaafd. 

Dit  werk  behoort  gevonden  te  worden  in  de  bibliotheek  van 
eiken  Godgeleerde,  en  ook  in  ieder  Christelijk  huisgezin,  waar 
de  Bybel  geen  vergeten  boek  is,  en  men  elkander  vraagt: 
verstaat  gg  wat  g\j  leest?  —  Met  nog  ééa  Deel  zal  het  com- 
pleet zyn. 


Beknopte  Handleiding  tot  de  regte  kennis  en  waardering  der 
Heilige  Schriften*  Een  Christelijk  Leesboek  y  naar  het  Hoog^ 
dvxtsch  van  leipoldt.  Door  M.  a.  amshoff.  Predikant  te 
Orordngen*  Tweede  ^  vermeerderde  druk.  Te  Groningen^  bij 
M.  Smit.  1855.   In  kl.  Svo.    67  bl.  f  i-  40. 

Dat  er  van  deze  Beknopte  Handleiding  een  tweede  druk  is 
noodig  geweest,  bevreemdt  ons  niet,  maar  verblijdt  ons.  W^ 
hadden  zel&  wel  gewenscht  dat  de  eerste  uitgave,  die  in  1847 
verscheen,  reeds  vroeger  dan  vöór  een  paar  jaren  ware  uit- 
verkocht geworden.  Het  boekjen  is  zóó  geschreven,  dat  het 
ook  door  de  eenvoudigsten  met  vrucht  kan  gelezen  worden, 
en  op  katechisatiën  in  aller  handen  verdient  te  komen.  Bg 
eenigzins  gevorderden  wekt  het  ligt  den  lust  op,  om  mëër  te 
weten  aangaande  de  b^zonderheden  die  hier  besproken  wor- 
den, en  het  ontbreekt  niet  aan  hulpmiddelen  in  onze  dagen, 
om    daaraan    te    voldoen.     Zelfs    voor  de  behoeften   van  nog 


262  LEIPOLDT,  BEK!70PTE  HASfDLEIDIXG,  ENZ. 

méét  geoefenden  is  gezorgd;  maar  dit  neemt  niet  weg  dat 
deze  Handleiding,  hoe  beknopt  ook,  ganscb  niet  overbodig  is. 
Men  behoeft  ook  niet  te  vreezen  dat  daarin  zon  voorkomen 
wat  aan  verdere  ontwikkeling  in  den  weg  staat,  zoo  als  wel 
eens  het  geval  is  met  andere  zulke  geschriften.  Hier  en  daar 
zouden  wy  misschien  iets  méér  hebben  gewenscht.  Ook  stoot- 
ten wQ  'wel  eens  op  eene  enkele  onnaauwkeurigheid.  Onnaanw- 
keurig,  b.  v.,  is  het,  h}j  de  opgave  van  het  historisch  onU 
staan  der  H.  Schrift,  de  vier  Evangeliën  te  vermelden,  en 
eerst  daarna  van  de  Apostolische  Brieven  te  spreken  (bl.  15). 
Het  is  toch  bekend  dat  deze  laatste  geschriften  meerendeels 
ouder  zijn.  Maar  w^  willen  niet  vitten,  en  ook  niet  angstig 
onderzoeken,  met  welk  regt  deze  tweede  druk  eene  vermeer"' 
derde  genoemd  wordt.  De  Vertaler  schynt  er  nu  en  dan  iets 
b\jgevoegd  te  hebben.  Dat  zyn  plan  om  het  geheel  om  te  wer- 
ken en  aanzienlijk  uit  te  breiden,  schipbreuk  geleden  heeft  op 
ligt  verklaarbaar  t^dgebrek,  rekenen  wg  geene  schade.  Het 
boekje  kan,  juist  zoo  eenvoudig  en  beknopt  als  het  daar  ligt, 
b\}  vl^tig  gebruik,  een  uitgebreid  nut  stichten  in  de  Gremeente. 
W9  bevelen  het  daarom  hij  vernieuwing  aan. 


Wat  zegt  Ood  tot  Neêrlands  Volk  in  en  door  den  jongsten  Wet- 
tervloedt  Tweetal  Leerredenen^  over  Psalm  95  vs*  7**,  8*  en 
over  Job  5  vs.  IS;  tdtgesproken  ojp  den  IS'^*^ Maart  IS^b^  door 

▲.  LA^iBRECHTS  en  B.  VAK  BEÜKINQEK  VAK  BELSDIKGEK,  Prtf- 

dikanten  te  Lienden  en  Ommeren  ^  in  de  Neder-Betuwe.  Uit-- 
gegeven  ten  veordeele  der  Hulpbehoevenden  in  die  Gemeenten. 
Te  Tiel,  bij  de- Wed.  D.  R.  van  Wermeskerken.  1855.  In 
gr.  Svo.   56  bl.  ƒ  :  -  60. 

De  dagen  van  den  jongsten  watervloed  liggen  reeds  een  ge- 
heel jaar  achter  ons.  Dat  w\j  echter  om  die  reden  de  aan- 
kondiging dezer  leerredenen  niet  achterwege  houden,  heeft 
zgne  oorzaak  in  den  lof,  dien  vrij  aan  de  waardige  mannen, 
van  welke  z\j  afkomstig  zgn,  ook  nu  nog  wenschen  toe  te 
brengen.  ZQ  hebben  getoond  te  weten  wat  z\j  als  herders  en 
leeraars  aan  hunne  Gemeenten  schuldig  waren.  Toen  z^, 
veertien  dagen  na  het  gebeurde,  optraden,  spraken  zj}  haar 
op   hoog   ernstige   en  zeer  gepaste   w\jzo  toe,  ten  einde  een 


-WAT  ZEGT  GOD  TOT  KEÊBLANDS  VOLK,  ENZ.      2C3 

gewenschtan  invloed  uit  te  oefenen  op  aller  harten.  En  hunne 
toespraken,  ofschoon  In  haast  en  onder  drukkende  omstandig- 
heden bewerkt,  hebben  z^  niet  geaarzeld  in  het  licht  te  geven; 
deels  opdat  het  gesprokene  ook  elders  ingang  mogt  vinden, 
deels  opdat  zQ  door  de  uitgave  in  staat  mogten  geraken  om 
aan  de  noodl^'denden  eenigermate  te  hulp  te  komen.  W\j  heb- 
ben ons  verblijd  over  den  echt  Christelyken  toon,  hier  aan- 
geslagen, en  achten  de  Gremeenten  gelukkig,  waar  zóó  gepre- 
dikt wordt.  Niet  dat  deze  leerredenen  door  zeldzame  gaven 
van  welsprekendheid,  door  vernuftige  inkleeding  of  wendin- 
gen, of  in  eenig  ander  opzigt  uitmunten;  dat  zij  verre! 
Maar  zij  hebben  eene  krachtige  aanbeveling  in  hare  gepast- 
heid voor  die  ure,  en  in  haren  ernst,  geëvenredigd  aan  de 
behoeften  der  hoorders,  en  geheiligd  door  het  Christendom. 
Wat  wil  men  meer?  Van  alle  vergel^king  onthouden  w$ 
ons.  Eigenlek  gezegde  aanpr\jzing  tot  tezing  en  verspreiding 
komt  niet  meer  te  pas.  Wy  geven  alleen  eere,  aan  wie  eere 
toekomt.    En  daartoe  is  het  nooit  te  laat. 


Strijd  der  Beginselen^  of  de  Grieven  en  Beschuldigingen  van  het 
Boomsch- Katholicisme  tegen  het  Protestantisme  in  Nederland^ 
in  het  licht  gesteld  en  wederlegd  door  den  Schrijver  van: 
ifVóór  achttien  Jaren  en  nu'\  enz.  Derde ^  herziene  en  veel 
vermeerderde  druk.  Te  Tiel^  bij  H.  C.  A.  Campagne.  1855. 
In  po^  Svo.  122  bl.  ƒ  :  -  60. 

Dit  geschriftjen  is  reeds  zoo  algemeen  bekend,  dat  de  derde 
uitgave  er  van  niet  meer  dan  eene  bloote  aankondiging  kan 
behoeven.  Het  is  eene,  ja,  scherpe,  maar  volkomen  gegronde 
polemiek  tegen  den  Ultramontaanschen  geest.  Vleit  men  zich 
dat  zulke  redeneringen  de  Koomsche  broederen  zullen  over- 
tuigen, dan  vergist  men  zich;  want  aan  den  leiband  van  het 
priestergezag  mogen  noch  durven  zy  iets  lezen  dat,  in  welken 
vorm  dan  ook,  tegen  het  Jezuïtisme  geschreven  wordt.  Maar 
zulke  geschriftjes  kunnen  zeer  wel  medewerken  om  Protes- 
tanten te  versterken  in  hun  geloof,  en  te  wapenen  tegen  de 
listen  der  sluwe  vyanden  van  het  Protestantisme.  Uit  dat 
oogpunt  bevelen  wij  dezen  herdruk  aan.  Jammer  nogtans  dat 
zulk  eene  polemiek  uitgelokt  en  daardoor  noodig  wordt! 


264  J.  p.  nEijR, 


Eene  Levensvraag  voor  oogenblih  en  toekomst.  Armverzorging  en 
Armbestuur^  naar  aanleiding  der  verordening  op  de  Genees^ 
kundige  Armverzorging^  voor  de  stad  Amsterdam^  met  de  Ar^ 
menwet  hi  verband  beschouwd ^  door  J.  p.  heijb.  Te  Amster- 
dam^ bij  F.  N.  van  Kampen.  1856.  In, gr.  8vo.  67  bL  ƒ  :  -30. 

De  geschiktste  wyze  van  armverzorging  behoort  onmisken- 
baar onder  de  gewigtigste  vraagstukken  van  den  dag,  dew^l 
vele  en  velerlei  belangen  daarin  regtstreeks  of  z\jdeling8  be- 
trokken z\jn.  Moge  die  qoaestie  grootendeels  feitel^k  beslist 
z\jn  door  de  Armenwet  van  28  Jun^'  1854,  waarb\j  alle  on- 
dersteuning der  armen  aan  de  kerkelijke  en  byzondere  instel- 
lingen van  weldadigheid  wordt  overgelaten,  zoo  z^n  daar- 
mede echter  geenszms  alle  zwarigheden  en  bedenkingen,  die, 
VQ  de  toepassing  van  het  door  de  Wet  uitgesproken  beginsel, 
zich  voordoen ,  opgeheven  of  opgelost.  Integendeel  geven  de 
stedelijke  en  andere  gemeentel^ke  reglementen,  welke  ter  uit- 
voering der  genoemde  Armenwet,  herzien,  of,  zoo  er  nog  geene 
bestonden,  voor  het  eerst  moeten  vastgesteld  worden,  tot  veler- 
lei bedenkingen  aanleiding.  Dat  was  ook  het  geval  in  de  hoof- 
stad des  rijks,  waar  bepaaldelijk  de  geneeskundige  armver- 
zorging tot  verschillende  beschouwingen  aanleiding  gaf.  In 
eene  Raads-vergadering  van  18  October  1855,  werd,  namelijk, 
met  15  tegen  13  stemmen  beslist,  dat  voor  geneeskundige  hulp, 
van  stadswege  in  of  buiten  de  gasthuizen  verleend  aan  bedeel- 
den van  Kerkgenootschappen,  van  de  respectieve  Diakoniën 
eene  billijke  retributie  zou  worden  gevorderd.  Op  de  toen 
vastgestelde  verordening ,  wier  inhoud  thans  van  onze  beschou- 
wing z\j  uitgesloten,  zal  echter  nader  worden  teruggekomen, 
na  de  daartegen  ingebragte  bedenkingen  door  de  Diakoniën  der 
drie  aanzienl^'kste  Kerkgenootschappen  te  Amsterdam,  en  na 
het  door  een  Raads-lid  ingezonden  en  door  anderen  genoeg- 
zaam ondersteund  voorstel:  om  haar  in  nadere  overweging  te 
nemen.  Daar  dus  over  laatstgenoemd  vraagstuk  op  nieuw  zal 
moeten  beslist  worden;  mag  het  door  den  Heer  heub  uitge- 
geven geschrift,  dat  daarin  z\jne  aanleiding  vond,  en  thans  ter 
aankondiging  voor  ons  ligt,  als  een  t\jdig  en  belangrijk  ver- 
sch\jnsel  beschouwd  worden;  niet  slechts  voor  den  Amster- 
damschen   Gemeente-Raad,  maar  voor  allen   die  in   de  zaak 


BENE  LBVENSVRAAa  VOOB  OOGEXBLIK  EX  TOEKOMST.   265 

der  armenbedeellng  belang  stellen.   De  Schryver  beeft,  name- 
lijk, de  gronden  waarop  bet  in  de  Armenwet  uitgesproken  be- 
ginsel: kerheUjhe  armenzorg  als  regeld  burgerlijke  armenzorg  al$ 
uitzondering^  steont,  met  onmiskenbaar  talent  ontwikkeld,  en  niet 
slecbts  de  redematigheid,  maar  ook  de  wenscbel^kheid  en  aanne- 
meljjkbeid  van  dat  beginsel,  zoowel  uit  een  maatscbappeljjk  oog- 
punt, als  in  verband  met  de  belangen  der  Kerk  en  der  armen 
zelve,   tegen  de  door  velen  geopperde  bedenkingen  en  bezwa- 
ren verdedigd.    W\)   bebben  er  niets  op  af  te  dingen,  doch 
betwijfelen  niet  te  min  de  uitvoerbaarheid  van  het  door  ons 
Grouvemement  aangenomen  en  tot  Wet  verheven  stelsel,  wan- 
neer dit  in  z^ne  geheele  uitgestrektheid  en  by  strenge  con- 
sequentie moet  toegepast  worden.     Dan  toch  moet  ook  de  ge- 
neeskundige armverzorging  (benevens  het  onderhoud  van  werk- 
huizen, enz.),   öf  grootendeels,   öf  geheel  voor  rekening  der 
Diakoniën  komen,   die  reeds  nu  naauwelijks  b\j  magte  z^n, 
in  het  hoogst  noodige  te  voorzien,  en  die  voortaan  van  alle 
subsidie  uit  de  burgerlijke  gemeente-kas  zullen  verstoken  z^jn. 
Hoe  zullen  deze  zich  de  noodige  gelden  verschaffen,  als  hare 
inkomsten,  uit  de  Diakonie-fondsen  en  uit  vr\j willige  giften,  op 
verre  na  niet  toereikende  mogten  bevonden  worden?  Hoe  groot 
zullen   vooral  de  bezwaren  z^n  in  zoodanige  plaatsen  en  ge- 
meenten, waar  de  inwoners,  öf  met  het  Kerkgenootschap,  tot 
hetwelk  z^  behooren,  weinig  ophebben,  öf  waar  het  vrijwillig 
geven   tot   eene   treurige   zeldzaamheid   geworden  is?     Zullen 
welligt  de  Diakoniën  door  den  drang  der  omstandigheden  ge- 
noodzaakt worden,  een  hoofdelijken  omslag  over  de  leden  van 
haar  Kerkgenootschap  te  beproeven?     Moge  Christel^ke  en 
onbekrompen  weldadigheid  zulk  een  maatregel  noodeloos  ma- 
ken, en  er  krachtig  toe  b\jdragen  om  ons  weldra  uithetover- 
gangs-tydperk,  waarin  w\j  als  nog  verkeeren,  tot  een  staat  van 
bestendigheid,  tot  eene  duurzame  en  proefhoudende  regeling 
der  Armverzorging  te  brengen!   Moge  vooral  een  welmeenend 
overleg  tusschen  Gemeente-besturen  en  Diakoniën  tot  de  op- 
lossing leiden  van  de  velerlei  botsingen  en  conflicten,  die  tus- 
schen beide,  b^  ontbrekende  welwillendheid  en  bij  streng  vast- 
houden van  toegekende  regten,  kunnen  geboren  worden!    Dat 
zou  vooral  het   geval   kunnen    zign   ten  opzigte  der  Genees- 
kundige Arm  verzorging ,  nadat  de  Regering,  in  hare  Memorie 
van  Beantwoording,   de  gewigtige,    doch  geenszins  in  de  Wet 


266  J*  P-  HEUE,    EESTE  LEVEXSVBAAG,  SXZ. 

uitgedrnkie,  verklaring  heeft  afgelegd:  nGeneeskundige  onder* 
Btand,  waar  de  Diakonie  er  zich  niet  mede  belast,  behoort 
van  zelven  tot  hetgeen  het  burgerlijk  Bestaar  kan  yerleenen, 
dewQl  het  geven  van  geneeskundige  hnlp  in  redelgken  zin  vol- 
strekt onverm\jdeiyk  is/* 


De  Scheikunde  van  het  OnbewerUuigde  en  Bewerkttdgde  Eijk^ 
bevattelijk  voorgesteld  en  met  eenvoudige  proeven  opgehelderd. 
Derde  y  herziene  en  veel  vermeerderde  uitgave  van  stook- 
bardt's  Schnle  der  Chemie,  bewerkt  door  Dr*  J.  w«  guh- 
KING.  Te  Schoonh^en^  bij  8.  E.  van  Nooten.  1855.  In  iU. 
8vo.   660  bl.  f  4:'  20, 

In  de  scheikunde  is  ons  geen  populair  leesboek  bekend,  dat 
eenvoudiger  in  vorm,  en  duidelijker  in  de  behandeling  der 
zaken  is ,  dan  »De  Scheikunde  van  stöckhabdt**.  W\j  noemen 
dit  boek  een  model  van  populariteit*  Zoowel  de  onbewerk- 
tuigde  als  de  bewerktuigde  scheikunde  is  er  voortreffelyk  in 
behandeld.  De  daadzaken  die  de  Schrgver  gekozen  heeft  om 
den  oningew^den  lezer  met  de  onbewerktuigde  scheikunde  be- 
kend te  maken,  z\jn  meerendeels  van  dien  aard,  dat  zQ  door 
eenvoudige  proeven  kunnen  worden  opgehelderd,  en  men  slechts 
weinig  hulpmiddelen  noodig  heeft  om  deze  proeven  in  het 
werk  te  stellen. 

Mag  het  reeds  eene  zware  taak  beeten,  een  populair  lees- 
boek over  onbewerktuigde  scheikunde  te  schryven;  moegel^- 
ker  nog  is  het  in  eenvoudige  en  duidelyke  trekken  een  beeld 
te  geven  van  de  bewerktuigde  scheikunde.  In  deze  toch  zgn 
de  scheikundige  processen  zamengestelder,  en  zg  is,  om  het 
zoo  uit  te  drukken,  de  ontwikkelde  onbewerktuigde  schei- 
kunde. Maar  stöokhabdt  heeft  die  taak  gelukkiger  volbragt, 
dan  tot  nog  toe  door  iemand  gedaan  is.  Ook  ten  aanzien  van 
deze  zien  wiy  de  meest  mogelijke  eenvoudigheid  in  de  keuze 
van  daadzaken  en  proeven,  gepaard  aan  de  ongemeene  hel- 
derheid in  de  verklaring  der  verschijnselen,  die  zyne  geschrif- 
ten doorgaans  kenmerkt. 

Beeds  eenige  jaren  geleden  heeft  de  Heer  gukning  dit  voor- 
treffelyk  scheikundig  leesboek  in  onze  taal  overgebragt,  en 
daardoor   aan   Nederland   eene   groote   dienst  bewezen.    Wg 


STÖCKHABDT,   DE   SCnEJKU!7D£,   EXZ.  267 

kannen  er  b$yoegeq:  dat  Nederland  »De  Scheikande  van 
STöGKHABDX**  op  deu  waren  pr^'s  heeft  gesteld.  Geen  popu- 
lair boek  oyer  scheikunde  werd  meer  verspreid  en  gelezen  dan 
dit:  getuige  deze  derde  uitgave  er  van  in  onze  taal,  hij  welke 
het  werk  eene  uitbreiding  heeft  verkregen,  die  zyne  waarde 
nog  aamnerkelyk  verhoogt. 

W||  twQfelen  niet  of  het  publiek  zal  deze  uitgave  even 
gretig  ontvangen  als  de  beide  vorige,  en  zoo  doende,  door 
sich-zelven  kennis  te  verschaffen,  de  verspreiding  van  kennis 
bevorderen. 


Geschiedenis  der  Schepping  y  door  h.  bubveisteb.  Hoogleeraar 
aan  de  Uniüeraiteit  te  HaUe.  Naar  den  vijfden  druk  uit  het 
Hoogdidtschy  door  a.  wikkleb  pbins.  Met  eene  Voorrede 
van  Dr.  c.  H.  d.  buts  ballot.  Hoogleeraar  te  Utrecht, 
Eerste  DeeU  Te  Sneehy  hij  van  Druten  en  Bleeker.  1855. 
In  hU  8t?o.   292  hl.  f  l- 30. 

Graame  zouden  w^*  den  lezer  met  den  inhoud  en  de  strek- 
king van  de  n Geschiedenis  der  Schepping,  door  bubmeisteb'\ 
bekend  maken ,  ware  het  niet  dat  de  Hoogleeraar  buts  ballot 
deze  taak  reeds  vóör  ons  vervuld  had,  waarom  w\j  eene  aan- 
prijzing van  onze  z^'de  overbodig  achten.  Die  bevoegde  be- 
oordeelaar heeft  dit  voortreffelijk  boek  met  eene  Voorrede  ver- 
rijkt, die  alle  kenmerken  draagt  van  eene  gegronde  uitspraak, 
en  zeker  de  waardeering  van  het  werk  aanmerkelijk  kan 
bevorderen.  Daar  w\j  er  ons  volkomen  mede  vereenigen,  en 
het  boek  in  vele  handen  wenschen,  zullen  wij,  tot  bevorde- 
ring van  deszelfs  verspreiding,  die  Voorrede  hier  laten  volgen. 
oSedert  de  eerste  uitgaaf  van  bubmeist£B*8  werk"  —  zegt 
de  Hoogleeraar  -^  nz\jn  vele  jaren  verloopen;  de  derde  uitgaaf 
werd  reeds  in  1847  gedrukt;  vele  werken  z\jn  sedert  geschre- 
ven in  denzelfden  geest  en  strekking,  maar  toch  is  het  nog 
geenszins  overbodig  geworden,  zelfs  niet  door  den  Kosmos* 
Integendeel,  om  dezen  te  kunnen  genieten,  dient  men  door 
dit  of  eenig  ander  te  zijn  voorbereid.  Nog  is  geen  werk  be- 
kend, dat  met  die  beknoptheid  zoo  veel  degelijkheid  paart, 
%oo  weinig  vertoon  van  geleerdheid  maakt,  en  toch  steeds  te 
pas  komende  en  duidelijke  feiten  aanvoert,  waar  die  tot  be- 
ivQs  van  het  voorgedragene  noodig  zgn. 


268  B.   BDBMEISTER, 

nln  de  oorspronkeiyke  taal  is  hei  werk  zeer  aangenaam  ge-* 
schreven;  het  bevat  vele  schoone  taïereelen,  en  daar  de  ge- 
achte hand ,  die  de  vertaling  op  zich  nam ,  meermalen  proeven 
van  gemakkelijken  en  sierlyken  st^l  heeft  geleverd,  zoo  zal 
het  zich  zonder  tw^fel  ook  in  Hollandsch  gewaad  zeer  aan- 
bevelen. 

»In  het  eerste  Hoofdstak  wordt  men  bekend  gemaakt  met 
de  twee  hoofdgevoelens,  die  in  het  laatst  der  vorige  eeaw 
omtrent  de  ontwikkeling  der  aarde  werden  voorgedragen.  Toen 
stonden  die  scherp  tegenover  elkander,  maar  beiden  werden 
in  later  tgd  door  wederz^dsche  wr^ving  meer  afgerond,  en 
na  matigen  z\j  zich  geene  aitsluitende  heerschappij  meer  aan, 
maar  z\j  geven  elkander  wederkeerig  plaatse.  De  werkingen 
'  des  waters,  zoo  als  die  nog  op  onze  aarde  voorkomen,  wor- 
den in  de  beide  volgende  Hoofdstukken  beschreven;  in  het 
vierde  tot  het  zevende  worden  de  werkingen  des  vaars  ge- 
schilderd. Daarna  leidt  de  Schr^ver  ons  in  het  binnenste  der 
aarde,  en  schetst  hy  ons  de  nog  tegenwoordig  moest  waar- 
schgnlijke  w\jze  van  de  vorming  der  aarde,  volgens  de  groote 
gedachte  van  kant  en  la  plao^.  Om  deze  gedachte,  die  eerst 
slechts  in  onbepaalde  vormen  kon  worden  weergegeven,  te 
kunnen  laten  beoordeelen  en  meer  te  kannen  omschreven,  z\JQ 
na  de  verdere  mededeelingen  noodig  omtrent  de  verschillende 
lagen,  waarin  men  de  aardkorst  heeft  kunnen  scheiden;  om- 
trent de  wyze  waarop,  en  de  plaatsen  waar  die  voorkomen ;  haar 
mineralogisch  en  organisch  karakter.  Hier  heeft  de  Schqjver 
eene  dorre  opsomming  door  z^n  levendigen  stijl  en  omvatten- 
den  blik,  die  niet  alleen  de  boomen,  maar  ook  het  bosch  ziet, 
allergelukkigst  vermeden.  Daarb^  wordt  ons  van  het  onbe- 
werktuigde  en  bewerktuigde  rgk  der  Natuor  zoo  veel  mede- 
gedeeld als  volstrekt  noodzakelijk  is,  om  te  doen  verstaan  op 
welken  grond  en  met  welke  zekerheid  men  schetsen  kan  ont- 
werpen, van  den  toestand  der  aarde  in  zeer  verschillende  tijd- 
perken, duizenden  en  nog  eens  duizenden  van  eeuwen  van 
elkander  en  van  den  tegenwoordigen  t\jd  verwyderd.  Men 
moet,  behalve  dat  dit  reeds  op  zich  zelf  belangwekkend  is, 
ook  voor  de  beoordeeling  der  geologische  besluiten,  bet  on- 
derscheidende van  den  bouw  der  verschillende  dierklassen  en 
plantentypen  kennen,  eer  men  uit  vaak  onvQlkomen  overblijf- 
selen van  die  wezens  zich  de  toestanden  kan  voorspiegelen, 
waarin  zij  geleefd  hebben. 


OSSGHi£D£KIS  DSB  SGHEPPIKG.  269 

i»W$  ontbonden  ons  natuorlyk  van  eene  beoordeeling,  of 
«Ue  gevolgtrekkingen,  b.  v.  aangaande  den  t\}d  waarop  bet 
menschemk  geslaobt  deze  aarde  kwam  bewonen,  ens.,  als 
▼olkomen  zeker  moeten  worden  aangemerkt;  maar  ditzynook 
panten,  waaromtrent  de  wetenscbap  baar  laatste  woord  nog 
niet  beeft  gesproken,  en  waaromtrent  de  Scbrgver  zelf  dan 
ook  erkent,  dat  alleen  van  meerdere  of  mindere  waarsebgn- 
Igkbeid  sprake  is. 

nWaar  in  andere  landen  de  oppervlakte  van  den  bodem,  de 
bergen,  die  zicb  van  rondom  yerbefiPen,  de  lagen,  die  bij  bet 
doorbreken  van  tnnnela,  of  door  de  werking  des  waters  zigt- 
baar  werden,  zelven  de  gedenkpenningen  der  scbepping  r^ke- 
Ijjk  aanbieden,  en  ieders  oog  en  aandacbt  daarbeen  wordt  ge- 
trokken, knnnen  misscbien  dergelijke  werken  nog  eerder  ge- 
mist worden,  —  wie  bet  eens  als  bet  scbrift  der  gryze  ottd- 
beid  erkend  beeft,  en  vernam  wat  groote  gebeurtenissen  bet 
verkondigt,  zal  ligt  z$ne  kracbten  er  aan  wijden  om  bet  te 
verstaan;  maar  in  een  land  als  bet  onze,  dat  z^ne  bewoners 
zeker  wel,  als  z^  er  eens  opmerkzaam  op  gemaakt  zijn,  veel 
stof  tot  onderzoek  oplevert,  maar  ben  niet  daartoe  uitlokt  en 
aanspoort,  en  waar  tocb  eene  betere  stndie  der  geologie  zoo- 
zeer wenscbel^jk  was,  omdat  zij  als  wetenschap  zoo  boogen 
rang  begint  in  te  nemen,  omdat  wg,  met  meerdere  kennis 
daarvan,  zoo  veel  meer  nut  zonden  kunnen  trekken  uit  onze 
Overzeescbe  bezittingen,  omdat  w\)  met  meerdere  kennis  zoo 
veel  meer  kans  badden,  den  daar  bedolven  rijkdom  op  te  spo- 
ren, —  moet  eene  vertaling  van  burmeistbb's  Oeschichte  der 
Sch&pfung  als  een  boogst  welkom  versch^'nsel  worden  begroet.** 

Dit  oordeel  van  eene  zoo  bevoegde  pen  is  bewijs  genoeg 
dat  bet  werk  verdient  algemeen  gekend  en  gelezen  te  worden. 
Wy  willen  er  alleen  nog  bijvoegen:  dat  men  er  overal  vindt 
naauwkenrigbeid  en  duidel^kbeid  in  bet  verklaren  en  beschre- 
ven der  zaken,  gepaard  aan  keurige  eenvoudigheid  en  netheid 
van  styl;  zelfs  daar,  w^iar  een  dieper  indringen  in  de  natuur- 
verschijnselen niet  was  te  vermijden. 

£en  wetenschappelyk  boek  in  eene  andere  taal  overgebragt,  be- 
houdt alleen  dan  zijne  waarde,  wanneer  de  vertolking  met 
grondige  kennis  van  zaken  geschiedt.  Ten  aanzien  dezer  »Gre- 
scbiedenis  der  Schepping*'  is  het  ons  een  genoegen  te  kunnen 
zeggen:  dat  de  vertaling  overvloedige  bewijzen  aanbiedt,  dat 

BOEKBKSCn.  1856.  N*.  VI.  20 


270  H.  BUBaiEISTEB,   GESCniEDBNIS  DER  SCHEPPHTG. 

de  Heer  wineler  prtts  volkomen  op  de  hoogte  is  geweest. 
W)|  willen  dan  ook  deze  aankondiging  niet  eindigen,  zonder 
hem  onzen  lof  en  dank  toe  te  brengen  voor  de  verdien8tel\}ke 
w\jze  waarop  hi^j  z\jne  moeüel^ke  taak  tot  das  verre  heeft 
volbragt,  en  den  wensch  uit  te  spreken:  dat  het  Tweede  Deel 
spoedig  volgen  moge,  even  zoo  voortreffelijk  bearbeid  als  dit. 


Marxix  van  st»  aldegoni>e  en  de  WordiTig  van  het  Oemeenehest 
det    Vereemgde   Nederlanden.     Vrij    naar   het  Franach  van 

'  EDGARD  QUINET.  Met  het  fac-simUe  van  uarkix*  handschrift 
en  vele  Aanteekeningen  en  Bijlagen.  Te  Deventer,  bij  A.  ter 
Gunne.  1855,    In  gr.  Svo.    VIII  en  208  bl.  ƒ  1  -  95, 

De  Geschiedenis  van  een  land  kan,  onzes  inziens,  naar 
eisch  alleen  door  een  inboorling  beschreven  worden,  in  wien 
de  vereischten  van  een  goed  Geschiedschryver  vereenigd  zgn 
met  de  noodige  kennis  van  het  karakter  en  den  aanleg  zyns 
volks,  en  van  diens  zeden  en  gewoonten,  en  van  het  onder- 
scheid dat  er  tusschen  de  verschillende  Gre westen  bestaat,  en 
wat  dies  meer  zij.  Voor  een  vreemdeling,  die  dikw\jls  niet 
eens  de  taal  kent  van  het  volk  dat  h\j  beschouwen  wil,  gel\jk 
dat  met  Franschen,  Engelschen  en  Duitschers  ten  opzigte  van 
het  Nederduitsch  gewoonlijk  het  geval  is,  en  die  zich  met 
vertalingen  of  onvoldoende  inlichtingen  en  mededeelingen  van 
anderen  behelpen  moet,  zal  het  moeyel^k  z\jn  zich  tot  de  ge- 
vorderde hoogte  to  verheffen,  en  met  den  besten  wil  zal  h\} 
misslag  op  misslag  begaan.  De  Romeinsche  Greschiedenis  van 
uvius,  en  de  Engelsche  van  macaülat  hadden  door  vreem- 
den niet  kunnen  geschreven  worden.  Van  den  anderen  kant: 
ieder  volk  heeft  z^ne  vooroordeelen  en  ingenomenheid  met 
zich-zelven,  en  is  gewoon  aan  zekere  voorstellingen,  die  niet 
alt\|d  op  waarheid  rusten,  en  geneigd  om  de  schaduw- 
zijde van  z$ne  Geschiedenis  te  verbergen.  Hier  kan  de  on- 
bevangen blik  van  den  buitenlander  het  regte  spoor  wyzen, 
indien  h\j  door  waarheidsliefde  bezield  en  ter  goeder  trouw 
is.  Want  welk  Nederlander  zal  aan  de  oppervlakkige  en 
scheve  afbeeldingen,  door  vreemden  maar  al  te  veel  van  on- 
zen landaard  gegeven ,  eenige  waarde  hechten ,  of  z\}nen  t^d 
met  de  wederlegging  er  van  verspillen? 


EDOARD  QDIXET,  MABNIX  VAN  ST.  ALDEGONDE,  ENZ.       271 

Van  betere  gehalte  is  het  werk  dat  ons  hier  vertaald  ge- 
leverd wordt,  en  welks  waarde  reeds  onder  ons  erkend  is. 
De  Schryver  is  Franschman  en  Boomsch-KatholidL.  Maar 
sijn  verbÜjf  in  de  Zuidelgke  Nederlanden,  waar  hy  '^<^^9  ^^^ 
zgn  vaderland  gebannen,  ophield,  wekte  zijne  belangstelling 
in  de  lotgevallen  van  ons  volk.  De  grootsche  voorvallen,  die 
in  de  zestiende  eeuw  de  scheiding  der  Nederlanden,  de  vrij- 
heid van  het  Noorder-  en  de  slavem\}  van  het  Zuiderdeel  be- 
werkten, troffen  zynen  geest,  en  bewogen  hem,  om,  na  zich 
door  onderzoek  —  inzonderheid  van  de  in  onze  dagen  ont- 
sloten bronnen  —  tot  zjjne  taak  te  hebben  voorbereid,  z\jne 
denkbeelden  en  beschouwingen  aan  het  publiek  mede  te  dee- 
leif.  Hij  doet  dit  op  eene  w^jze  die  zijn  verstand  en  hart  tot 
eer  verstrekt.  De  historische  kritiek  kan  in  z\jn  werk  stof 
tot  berisping  vinden.  Er  zyn  verkeerde  opgaven  en  voor- 
stellingen in.  De  als  hooM  en  ziel  van  den  opstand  voorko- 
mende KABNix  is,  gel^'k  door  den  Vertaler  wordt  opgemerkt, 
hoewel  van  onmiskenbaar  groeten  invloed,  toch  niet  meer  dan 
een  der  hoofden.  De  lof  hem  toegezwaaid  als  krijgskundige 
en  ab  schepper  der  Nederlandsche  taal,  kan  den  toets  niet 
doorstaan.  —  Doch  de  feilen  van  het  werk,  die  uit  onze 
Schryvers  ligtel\jk  te  verhelpen  zijn,  worden  mëér  dan  ver- 
goed door  de  menigte  van  juiste  en  treffende  opmerkingen 
omtrent  het  veel  bewogen  tjjdperk  door  quinet  behandeld,  en 
de  personen  die  er  eene  rol  in  hebben  gespeeld.  Hg  maakt 
ons  bekend  met  de  afkomst  en  opvoeding  van  zQnen  held,  en 
met  zijne  lotgevallen,  in  zoo  ver  die  tot  opheldering  der  ge- 
beurtenissen strekken  kunnen.  Met  genoegen  lazen  w\j  z^ne 
beschouwingen:  over  de  regt vaardigheid  der  Greschiedenis  in 
het  onthullen  der  bedoelingen  van  fiups  H,  die  h^  voor  al- 
t^d  in  het  diepst  geheim  wilde  begraven  hebben;  over  den 
instinctmatigen  afkeer  dien  het  volk  gevoelde  van  de  door  het 
Spaansche  bewind  genomen  maatregelen,  en  over  het  onvol- 
doende van  GBAKVBLLB*8  listcn  tegen  de  steeds  meer  wortel 
schietende  vrees  voor  hetgeen  genaakte.  Aan  de  prijzens- 
waardige oogmerken  van  orakje,  ikabndc  en  hunne  mede- 
standers, aan  hunne  standvastigheid  en  beleid  in  het  ontko- 
men aan  de,  na  de  komst  van  Don  jan,  op  nieuw  tegen 
'b  volks  vrijheid  gesmede  lagen,  en  aan  het  regt  der  Hervorm- 
den om  hunne  heilige  zaak,   waarvoor  zy  zoo  veel  geleden 

20* 


272  EDaARD  QunrET, 

hadden,  tegen  de  aanslagen  der  Roomschgezinden  in  yenig-- 
heid  te  stellen,  wordt  hulde  gedaan. 

Evenwel  geeft  qüihet  aan  oba.hjb*s  onzekere  en  wanke- 
lende honding  het  verwet  van  tholouze*s  nederlaag  te  Ooster- 
weel, en  Tan  het  te  niet  loopen  van  de  overige  aanslagen  der 
verbondenen  in  den  aanvang  van  1567.  De  Heer  van  vloteh 
zoekt  in  eene  B^'lage  den  Prins  te  verschoonen*  W^  geloo- 
ven  ook:  dat  obanje*s  toenmalige,  van  eene  openlijke  worste- 
ling met  den  Spanjaard  nog  afkeerige,  beginselen  hem  niet 
toelieten  anders  te  handelen ,  en  dat  de  zaken  ook  te  ver  ver- 
loopen  waren,  om  van  z^jn  openbaar  optreden  en  verzet  tegen 
den  Koning  iets  anders  dan  verzwaring  van  het  onheil,  dat 
het  arme  volk  boven  het  hoofd  hing,  te  wachten.  Tegen  de 
achttien-daizend  door  bealshanden  omgebragt  (van  welke  ech- 
ter de  meesten  zulk  een  uiterste  niet  zullen  verwacht  heb- 
ben), en  tegen  de  honderd-duizend  ballingen  (tnsschen  het  op 
dö  vlugt  en  in  ballingschap  gaan  en  den  vyand  op  het  slag- 
veld tegen  treden  bestaat  nog  een  groot  verschil),  die,  volgen» 
QUINET,  zich  op  OBAXJK*s  Oproeping  aan  zjjne  zgde  zouden 
geschaard  hebben,  stonden  meer  dan  honderd-duizend  over: 
de  afgevallenen  van  het  verbond  der  Edelen ;  de  geheele  Roomsch- 
gezinde  part\j,  door  den  beeldstorm  verbitterd;  de  kr^jgsmagt 
onder  den  overwinnaar  van  St.  Quintin  en  Grevelingen;  en 
op  den  achtergrond  alva*s  geoefende  legermagt.  Voegt  men 
hierby :  de  tweespalt  tusschen  Lutherschen  en  Hervormden,  en 
dat  zelfs  de  laatsten  omtrent  hetgeen  te  doen  stond,  *t  niet 
ëëns  waren,  en  ook  den  Prins  niet  genoeg  vertrouwden  — 
dan  volgt  er  uit:  dat  voor  hem,  na  de  mislukte  poging  van 
TBOLOazE,  niet  anders  overschoot  dan  de  uitwijking.  Van 
den  anderen  kant  doet  de  Schr\jver  de  standvastigheid  van 
den  Prins  uitkomen  tegenover  aldeooxde*s  moedeloosheid, 
toen  hy  in  1574  den  Spanjaard  in  handen  gevallen  was.  HQ 
had  trouwens  ieder  uur  den  dood  voor  oogen,  en  was  z\jne  red« 
ding  alleen  verschuldigd  aan  orakje*s  bedreiging,  dat  men 
aan  bossü  zon  betaald  zetten,  wat  aldegonde  wierd  aange- 
daan :  eene  bedreiging  door  bilderdijk  te  regt  onregtvaardig 
genoemd ,  daar  bossd  zich  niet  dan  onder  beding  van  1^ fsbehoud 
bad  overgegeven. 

Tegen  de  beschuldigingen  als  hadde  bcarnix  Antwerpen  te 
vroeg  overgegeven,  en  niet  alles  gedaan  wat  tot  bescherming 


KABKIX  VAK  ST,  ALDEGONDE,   ENZ*  273 

der  stad  gedaan  had  kannen  worden ,  vindt  h^  in  qoinet  een 
kiacbtigen  verdediger.  Mfij  weten,  hoe  veel  er  ten  zgnen 
▼oordeele  kan  gezegd  worden:  hoe  bezwaarl^k  *t  z^n  moest, 
eene  stad,  wier  bargerij  verdeeld  was,  en  deels  door  eigen- 
baat, deels  ook  door  zacht  naar  den  Spanjaard  overhelde,  te 
beschermen  tegen  een  vijand  als  pabbca,  terwijl  de  onver- 
virachte  dood  van  willem  I,  en  de  ongelnkkige  twist  tasschen 
TBESLOKO  en  de  Staten  de  pogingen  tot  ontzet  verlamden,  of 
te  laat  deden  komen.  Intusschen  blijft  de  vraag  toch  over: 
of  ALDEO0XDE,  wicHS  ingemum,  volgens  gbotius,  pcKi  quam 
heüo  aptius  was,  tegen  de  moeyelijkheden  van  z\jnen  post  was 
opgewassen?  Ontzonk  hem,  na  het  verlies  van  Antwerpen, 
de  moed ;  h\j  stond  niet  alleen.  Der  Spanjaarden  spreekwoord: 
dat,  indien  zij  Antwerpen  wonnen,  de  Grenzen  met  hen  ter 
misse  zoaden  gaan;  maar  zoo  zg  het  beleg  moesten  opbreken, 
zy  gedwongen  zonden  zijn  de  preek  te  bezoeken  —  bew\jst:dat 
zy  het  lot  van  het  land  aan  het  lot  der  stad  verbonden  reken- 
den; en  vele  Hervormden  deelden  met  hen  in  dat  gevoelen. 
Niemand  kon  t^n,  zoo  als  quikbt zegt,  berekenen:  dat  obaxje's 
zoon  zon  opgroeijen,  om  obanjb's  werk  voort  te  zetten.  W\j 
voegen  er  hg:  dat  ook  niemand  Spanje*s  nitpatting  door  den 
ondergang  der  Armada  en  filips*  deelneming  aan  de  oorlogen 
der  Ligue^  kon  voornitzien,  waardoor,  volgens  stbada*8  op- 
merking, de  Koning  vergat  dat  de  zon  het  licht  niet  op  het 
eene  halfrond  kan  doen  scbynen,  zonder  het  andere  in  het 
daister  te  laten. 

Dat  de  vrger  beschoawingen  van  vreemden  soms  tot  een 
beter  begrip  van  zaken  kannen  leiden,  meenen  w^  op  des 
Schrijvers  voorstellingen  van  filips*  en  alva*s  beginselen  en 
inzigten  te  moeten  toepassen.  »Men  heeft*'  —  zegt  h^  —  nsiteeds 
van  alle  z^den  de  grootste  grieven  tegen  han  stelsel  ingebragt, 
en  er  z\jn  zelfs  onder  de  aanhangers  hanner  begrippen  slechts 
weinigen  die  hen  niet  van  onbekwaamheid  beschuldigen.  Men 
8ch\jnt  echter  daarb\|  het  doel  ait  het  oog  verloren  te  heb- 
ben, dat  z\j  voor  oogen  hadden,  en  dat  langs  ieder  anderen 
weg  gewis  maar  al  te  moe\}el\}k  te  bereiken  ware  geweest. 
Wat  toch  moest  er  gebenren?  —  Men  moest  de  Nederland- 
flche  Grewesten  tegen  den  nieuwen  geest  bewaren  die  er  reeds 
was  binnengedrongen,  en  de  menschelgke  rede  twee  eeuwen 
terngdringon ;  men  moest  de  begrippen  der  Hcrvormingleer  in 


274  EDGARD  QUINET, 

hnnne  klem  Yentikken ;  men  moest  het  groote  werk  der  staat»^ 
▼riiJheid,  welker  geest  in  de  Ylaamsche  Gremeenten  steeds  zoo 
krachtig  gesproken  had  en  thans  zich  op  nieaw  deed  gelden, 
stuiten;  men  moest  hen  die  eerst  de  lessen  der  vr^heid  hadden 
genoten,  tot  slavernij  terugbrengen;  de  maatschappel^ke  wer- 
king van  de  Trentsche  Kerk^slaiten  moest  men  op  dat  volk 
toepassen  di&t  er  het  minste  mede  instemde;  men  moest  dat 
volk,  dat  fonkelde  van  kracht  en  leven,  binnen  de  kerkermaren 
der  heilige  regtbank  sluiten;  de  lotgevallen  van  de levenrykste 
steden  der  Middeleeuwen  van  het  geschiedblad  mtwisschen,en, 
in  plaats  van  een  onafhankelQk  volk,  het  krachtige  Noorden 
de  rol  van  het  verdrukte  Spanje  doen  spelen.  Ziedaar  de  taak 
die  men  te  vervallen,  het  raadsel  dat  men  op  te  lossen  had. 
Daartoe  waren  echter  noch  mabgabstha*8  sluwheid,  noch 
6IIA.NVELLE*8  listlgc  berekeningen  voldoende.  Om  natuur  en 
rede  beide  te  dwingen,  had  men  het  zwaard  van  den  onver- 
biddeljken  alva  noodig.  —  Meende  men  dat  Spanje  de  voor 
drievierde  (?)  kettersche  Nederlanden  met  vertoogen  en  rede- 
neringen hadde  kunnen  beheeren?  Hoe  zou  de  Spaansche  on- 
kunde gewaagd  hebben  zich  met  mannen  te  meten  in  de  kloeke 
scholen  der  Hervorming  opgeleid  ?  Zou  men  dan  het  oog  slui- 
ten voor  de  vorderingen  door  de  nieuwigheidzoekers  gemaakt? 
Dat  ware  zich  overwonnen  te  geven  vóór  men  gestreden  had. 
Het  kwaad  nam  met  ieder  oogenblik  toe;  welk  middel  was  er 
dan  om  het  volk  op  die  verderfemke  helling  staande  te  hon- 
den ?  Zwaard ,  vuur  en  delging  alleen  zouden  dat  vermogen.'*  — 
Verder  ziet  de  Schrijver  in  de  gematigder  beginselen  die  na 
ALVA*8  vertrek  gevolgd  werden,  een  te  voren  vast  berekend 
plan;  wat  door  anderen,  meer  naar  waarheid,  wordt  toege- 
schreven aan  de  noodzakelijkheid  om  van  stelsel  te  verande- 
ren, wilde  men  niet  alles  verliezen.  Juister  is  de  volgende 
opmerking:  »De  verachtel^'ke  naam  van  Geus  aan  alle  slagt- 
offers,  onverschillig  welke,  gegeven,  al  werd  h^  met  fierheid 
en  trots  door  hen  aangenomen,  had  echter  niet  nagelaten  z^ne 
uitwerking  te  hebben.  Wanneer  men  een  geschikt  woord  heeft 
gevonden  om  de  verdrukten  te  vernederen,  is  het  ongeloofeiyk 
welk  gemak  men  met  het  menschel\jk  geweten  heeft.  Hoe  veel 
lieden  hebben  niet,  hij  het  zien  vallen  der  hoofden  van  eghond 
en  HOORinE  en  hunne  duizenden  lotgenooten,  uitgeroepen:  nu, 
het  zyn   maar   Geuzen!"   —    Gegrond   is   ook   do   volgende 


HABKIX  VAN  ST«  ALDEGONDE,   ENZ.  275 

beschouwing:  nFiups  en  alva  hielden  de  ontwikkeling  des 
menscheiyken  geests  in  Zaid-Nederland  twee  eeuwen  lang 
tegen,  en  nog  heden  zelfs  bloedt  de  wonde  die  zïj  het  land 
sloegen.  Langs  ieder  anderen  weg,  dan  z\j  kozen,  hadden 
zif  misschien  de  zeventien  Nederlandsche  Grewesten  bijeen  ge* 
houden :  maar  zij  hadden  dan  der  gewetensvrijheid  eene  breede 
plaats  moeten  inruimen;  terwijl  b\j  het  door  hen  gevolgde 
stelsel,  al  werd  ook  het  Rijk  van  eenige  deelen  beroofd,  die 
welke  behouden  bleven ,  dat  werden  zonder  eenig  toegeven  aan 
den  geest  der  Hervorming.  De  ergerende  leden  werden  afge- 
sneden en  weggeworpen,  terwijl  de,  naar  hunne  meening,  ge- 
zonde stam  vrQ  van  alle  besmetting  bewaard  bleef*.  —  Maar 
voor  welke  offers  werd  die  uitkomst  verkregen?  —  mAlva's 
gruwelen  bespaarden  Don  jan  en  pabma  de  helft  hunner  mid- 
delen van  verleiding  en  omkooping.  Toen  zij  kwamen,  von- 
den zij  de  steden  ontvolkt,  de  velden  verwoest.  Men  ploegde 
noch  zaaide  meer.  De  voorsteden  van  Gent  werden  door  wol- 
ven bezocht.  Hoe  gemakkelijk  echter  moest  het  ^n  over  die 
woestenijen  te  regeren!  Alva*s  opvolgers,  ziende  hoe  alles 
rondom  hen  bevredigd  werd  en  de  stilte  in  de  Zuidel^ke  Ge- 
westen begon  te  heerschen,  kenden  er  zich  blindelings  de  eer 
van  toe(  maar  aan  wien  lag  eigenlijk  de  verdienste?*'  Droe- 
vige verdienste! 

Overigens  ontvangen  wij  nog  belangryke  uittreksels  en  be- 
oordeelingen :  van  alde60Nde*s  schriften  tot  bestr^ding  van 
het  Roomsche  geloof:  den  Bijenkorf  der  Boomsche  Kerk,  en 
het  Tafereel  der  Godsdienst-geschillen;  eerst  na  zijnen  dood 
in  het  licht  verschenen;  van  z\jne  troost*-  en  opwekking- 
brieven  aan  de  Nederlanders;  van  de  waarde  van  het  Wil- 
helmus-Hed;  en  van  zijne  verweerschriften;  terwijl  het  geheel 
besloten  wordt  met  een  kort  verslag  van  z\jne  laatste  levens- 
dagen, en  van  z^ne  huwelijken  en  kinderen. 

Onder  de  Bijlagen  van  den  Vertaler  troflfen  wy  er  eene  aan 
betrekkelijk  de  bewegingen  te  Diest  ten  voordeele  van  den 
Prms  v«i  Oranje,  Heer  van  die  stad,  op  zynen  togtin  1568, 
die  eene  gunstige  uitzondering  maakten  op  het  gebrek  aan 
deelneming  dat  l^j  elders  in  het  land  vond;  b^'  welke  mede- 
deeling,  uit  MEKD09A  overgenomen,  gevoegd  z\jn  afschriften 
van  vonnissen  tegen  inwoners  dier  stad.  Zijn  die  Bijlagen 
met  de  Aanteekeningen  der  lezing  waardig:    het  vrij  naar  hel 


276        EDGABD  QUINBTT,   MAB>riX  VAK  ST.  ALDEOOHDE,   EXZ. 

Fransch  hadden  w\)  op  den  titel  van  liet  werk  liever  niet 
gezien.  Daardoor  heeft  het  ongetw^feld  gewonnen.  Maar 
verbeteringen  moeten,  onzes  bedunkenff,  niet  in  den  tekst 
worden  aangebragt,  die  in  z\fn  geheel  behoort  wedergegeven 
te  worden,  zal  men  niet  onzeker  wezen,  wat  van  den  Schrij- 
ver en  wat  van  den  Vertaler  zy.  De  laatste  voege  er  ove- 
rigens die  aanmerkingen  en  teregtwyzingen  by,  welke  h\f 
nuttig  oordeelt. 


Nieuwe  Hand- Atlas  der  Aarde  ^  in  haren  fegenwoordigen  toe' 
atand.  In  tner^en-twintig  Kaarten^  naar  de  beste  bronnen  wi~ 
voerig  bewerkt  door  h.  fbijlihe,  en  in  koper  gehragt  door  onze 
voornaamste  Kaartgraveurs.  Te  AijMterdamy  Uj  Hendrik 
Fr^link.  1855.  In  netten  geperst  Rnnen  band  met  sierlijk  ver^ 
gtdde  titels,  ƒ  18  -  50. 

Het  is  nog  niet  vele  jaren  geleden  dat  men  voor  schooi- 
en hnisemk  gebmik  tot  bekoming  of  nitbreiding  van  kennis, 
of  ook  om  plaatsen  of  landstreken,  welke  men  in  dagbladen 
of  geschriften  vermeld  vond,  na  te  slaan,  genoodzaakt  was 
van  bnitenlandsche  Kaarten  gebroik  te  maken.  Men  koos  dan 
niet  onnatnurl^'k  meestal  Hoogduitsche  Kaarten  of  Atlassen,  en 
van  wege  de  mindere  daurte,  en  omdat  daar  minder  afvr§- 
king  van  ons  spraak-  en  schrigfgebmik  te  vreezen  was.  Menig- 
een evenwel  was  niet  bekend  met  het  Hoogduitsch,  en  vooral 
niet  met  de  spelling  van  verschillende  plaatsnamen,  zoo  als  die 
op  Doitsche  Kaarten  voorkomen.  Dit  gaf  soms  aanleiding  tot 
een  vergeefs  zoeken,  inzonderheid  bij  jongelieden  die  de  mid- 
delbare of  Latynsche  scholen  bezochten,  zoodat  hier  door- 
gaans de  aardr^kskondige  les  te  veel  t\jds  kostte.  Met  Fran- 
sche  Kaarten  ging  het  niet  beter.  Voor  al  wie  maar  eeni- 
germate  de  beoefening  der  aardr^'ksknnde  voor  de  jengd  als 
onmisbaar  beschouwde,  was  die  toestand  alleronaangenaamst. 
Met  weemoed  zag  men  terug  naar  de  zeventiende  eeuw,  toen 
wy  hierin,  gel^k  in  vele  andere  opzigten,  de  voorgangers 
waren  der  beschaafde  natiën.  Die  toestand  heeft  langzamer- 
hand, inzonderheid  sedert  de  afscheiding  van  België,  opge- 
houden, en  w\i  komen  meer  en  dieer  in  het  bezit  van  afzon- 
derl^ke  Kaarten,  en  van  meer  oC minder  uitgebreide  Atlassen,  in 


B.  PBUU5K,  NIEUWS  BAND-ATULS  DEB  AABDE,  ENZ.      277 

grooter  of  kleiner  formaat «  op  grootere  of  kleinere  schaaL 
Onder  de  mannen  die  zich  ten  dezen  met  rusteloozen  yver 
hebben  gekweten,  en  de  blaam,  die  deswege  op  ons  kleefde, 
hebben  helpen  uitwisschen ,  behoort  ook  de  Heer  b.  fbulikk, 
*wiens  fraa^'en  Atlas  w\}  voor  ons  hebben.  Z\jn  Kleine  School^ 
AUas  is  reeds  verscheidene  jaren  zoo  algemeen  bekend,  dat 
'wy  daar  niet  van  behoeven  te  spreken.  Z^n  Handboek  der 
Acardrijkehtnde  is  in  1854  gevolgd,  en  hoe  vele  Kaarten  z\jn 
sedert  vijfjaren  door  hem  uitgegeven.  Van  dezen  z\jn  er  die 
den  tegenwoordigen  Atlas  helpen  uitmaken,  want  er  z\jn  ook 
eenige  kaarten  in  opgenomen  die  in  en  na  1850  reeds  afzon- 
derlek z\jn  verschenen.  Dit  verdient  echter  geene  afkearing, 
dewgl  het  jaartal  der  uitgave  b^  elke  Kaart  is  genoemd.  W\) 
zullen  over  de  Kaarten  van  dezen  Atlas  spreken  naar  de  volg- 
orde hunner  plaatsing,  en  daarby  het  jaarqjfer  der  uitgave 
in  het  oog  houden,  en  zoo  veel  noodig  gebruik  maken  van  de 
Aanteekeningen  en  van  de  Inleiding,  door  den  zamensteller 
Toorafgezonden. 

£ene  algemeene  aanmerking,  die  w\j  voorop  plaatsen,  betreft 
de  spellbg  der  eigennamen.  Wel  weten  w^  dat  b$  de  uit- 
gave van  Aardr\jkskundige  Hand-  of  Woordenboeken,  even- 
zeer als  by  de  uitgave  van  Kaarten,  het  overbrengen  der  spel- 
ling uit  de  verschillende  talen,  een  groot  struikelblok  is;  maar 
wijj  weten  ook  dat  het  toegeven  aan  eene  vreemde  spelling 
binnen  enge  grenzen  behoort  beperkt  te  worden.  W|j  moeten 
de  bedenkingen  van  den  Heer  f.,  over  het  geheel  genomen, 
goedkeuren,  maar  met  z\jne  toepassing  kunnen  vnj  ons  in 
geenen  deele  vereenigen.  Het  gevestigde  gebruik  weegt  daar- 
toe bij  ons  te  zwaar.  W^  z^n,  b.  v.,  evenzeer  tegen  Mefxco^ 
in  plaats  van  Mexico^  tegen  Tefas^  in  plaats  van  Texas ^  als 
tegen  Trondly'em^  in  stede  van  Drontheim^  oï  Kamsatka^  in  stede 
van  KamacJuxtha.  W\j  zien  geen  nut  in  die  nieuwe  spelling; 
want  er  zou  anders  heel  wat  z\jn  te  zeggen  over  de  spelling 
Xobeiüuwen^  en  andere  meer:  doch  waar  zou  dat  heen? 

Slechts  weinige  Kaarten  z\jn  halivels-kaarten ,  de  meeste 
beslaan  een  geheel  vel,  ja,  zelfs  zQn  er  eenige  zoo  groot  dat 
se,  zoo  als  die  van  Nederland,  Midden-Europa  en  de  Ver- 
eenigde  Staten  van  Noord-Amerika,  enz.  ingevouwen  hebben 
moeten  worden.  Men  kan  aannemen,  hier  een  v^ftigtal  half- 
vels-kaarten  te  ontvangen,  en  misschien  meer,  wanneer  men 


278  H.   PBULIKK» 

nagaat  dat  er  b^kans  niets  is  ledig  gelaten,  maar  van  schier 
elk  open  hoekje  tot  het  plaatsen  van  cartons  en  platte  gronden 
is  gebruik  gemaakt. 

Van  de  Wer^ld^J^aart  heet  het  in  deAanteekeningen:  »Men 
kan  met  een  oogopslag  zien,  wat  men  op  deze  Kaart  aan* 
treil,  namelijk  het  Westel^'k  en  Oostelijk  Halfrond  onzer  Aarde, 
met  de  Fooi-segmenten.  Hier  z^n  voorts  opgenomen  de  gren- 
zen van  het  dr\jf-\js  in  de  Noordelijke  en  Zaidel\jke  Uszee, 
de  zee-stroomingen,  en  verder  op  het  Oostelijk  Halfrond  de  gren- 
zen, waar  de  groei  van  onderscheidene  voortbrengselen  van 
het  plantenrgk  ophoadt".  Uit  die  opgave  ziet  men  hoe  veel 
op  deze  Wereldkaart  is  te  vinden.  Voor  velen  zal  het  belang- 
rijk z\}n,  de  stroomingen  in  den  Oceaan  na  te  gaan,  en  te 
ontwaren  hoe  die  met  de  wenteling  der  aarde  in  betrekking 
staan.  De  Noordel^'ke  stroomen  tusschen  Europa  en  Amerika 
hebben  echter  een  te  Oostel^'ken  loop,  waardoor  de  Zuidelijke 
stroom  op  die  Kaart  niet  heelt  kunnen  opgenomen  worden. 

De  Noordpool^Kaart  heeft  evenmin  als  de  Zuidpool-Kaari  in 
het  oorspronkelijke  plan  van  den  bewerker  gelegen.  De  ont- 
dekkingen in  de  beide  poolstreken,  in  de  latere  jaren  bewerk- 
stelligd, doen  den  beschouwer  met  genoegen  by  die  Kaarten 
verw^'len.  De  eerste  geeft,  inzonderheid  tusschen  50"*  en  öo^*, 
vele  gedeelten  van  den  aardbol  te  aanschouwen,  die,  hoezeer 
onder  dezelfde  breedte  als  Nederland  gelegen,  zich  evenwel 
niet  in  een  zoo  gunstig  klimaat  te  verheugen  hebben.  —  De 
ZuidpooUKaart  gaat  tot  45<*.  Wij  zien  daaruit  dat  de  stout- 
heid der  zeelieden  van  de  negentiende  eeuw  hen  tot  in  het 
zoogenoemde  eeuwige  ys  heeft  doen  doordringen,  en  ontwaren 
met  genoegen  dat  f.  aan  de  ontdekking  van  onzen  landgenoot 
DIBK  OEBBiTSz.  gezegd  China,  op  het  einde  der  zestiende  eeuw, 
regt  heeft  laten  wedervaren. 

De  Kaart  van  Europa  is  meer  bepaald  eene  rivierkaart,  en 
voor  het  Westen  ook  eene  aanschouwelijke  voorstelling  der 
bergen  en  bergketenen.  —  Sparde  en  Portugal  heeft  een  fraai 
carton  van  Lissabon  en  omstreken  met  de  rivier  tot  aan  het 
Fort  Juliao;  voorts  Gibraltar  tot  aan  de  Spaansche  linie,  eene 
platte  grond  van  Madrid  en  hare  omgeving,  de  baai  van  Cadix 
(hier  Cadiz)  en  de  Canarische  Eilanden.  —  Frankrijk  heeft 
als  carton:  a.  Para's  en  omstreken,  tot  en  met  Meaux  O.  en 
Mantes  W.,  en  b.  Corsica.    Nog  ontmoeten  w^  op  die  Kaart 


NIEDWB  HAND-ATLAS  DER  AARDE,   ENZ.  279 

eene  l^jst  van  de  voonnalige  Provinciën  en  de  tegenwoordige 
Departementen.  Die  opgave  is  zeer  nutfig,  doch  jammer,  dat 
men  niet  geslaagd  is  om  de  grensscheiding  der  Provinciën  en 
Gouvernementen  zoo  duidelijk  aan  te  wijzen,  dat  er  met  de 
grenzen  der  Departementen  geene  vergissing  kunne  plaats  heb* 
ben.  —  Het  Brüsche  Rijh  heeft  verscheidene  cartons,  die  de 
vaarde  dezer  Kaart  verhoogen.  Zel&  de  spoorweglijnen ,  zoo 
veelvuldig  in  Engeland  en  Schotland,  worden  niet  gemist,  en 
zgn  bggewerkt.  Den  naam  van  het  CcUedornache  Kanaal  heb- 
ben wi||  echter  niet  gevonden;  ook  missen  w^j  enkele  Lochs^ 
waarvan  er  zoo  vele  in  de  diep  ingesneden  kusten  van  Schot- 
land z^n  aan  te  wijzen.  —  Denemarken  heeft  als  cartons:  IJs- 
land, de  Far-öer-Eilanden  en  Bornholm.  —  Het  Skandinavi- 
sche  Schiereiland ,  hier  genoemd  Zweden  en  Noorwegen  y  zal  wel 
door  velen  met  belangstelling  zijn  nagegaan,  sedert  het  trac- 
taat  met  Groot-Brittanje  en  Frankrijk  gesloten,  is  bekend 
geworden.  —  Op  een  groot  bestek  treffen  w\j  de  Nederlanden 
aan,  met  Luxemburg  als  carton.  Het  geheele  Hertogdom  Lim- 
burg is  op  de  Kaart  opgenomen,  zoodat  van  België  ook 
Brussel,  Leuven,  Tienen,  enz.  er  plaats  op  vinden.  Daar  en 
op  het  veld  dat  de  Noordzee  ledig  laat,  missen  w\j  ongaarne 
cartons  van  de  omstreken  van  's Gravenhage ,  Haarlem,  enz. 
Met  genoegen  beschouwen  w$  de  Haarlemmer-meer  als  polder 
ingedeeld.  Dit  doet  ons  den  wensch  uiten  dat  de  Legmeer- 
plassen,  in  het  Oosten  aan  dien  polder  palende,  en  ook  de 
talr^ke  plassen  en  meertjes,  ten  O.  van  den  spoorweg  van 
Utrecht  naar  Amsterdam,  eerlang  mogen  worden  ingepol- 
derd. —  De  spoorwegen  van  den  Moerdijk  naar  Antwerpen, 
van  Utrecht  naar  Rotterdam,  van  Arnhem  naar  Duitschland, 
en  van  Maastricht  naar  Aken,  z\jn  op  de  Kaart  gebragt,  die 
eerst  kortelings  is  afgewerkt.  —  België^  slechts  op  een  half 
blad,  is  zeer  uitvoerig  behandeld.  Het  Nederlandsche  gedeelte 
van  Luxemburg  is  er  evenzeer  op  gebragt  als  het  Belgische.  — 
Zwitserland  is  op  een  half  blad.  Hier  vinden  w\j  in  de  Aan- 
teekeningen  opgegeven  welke  Kaart  tot  voorbeeld  heeft  ge- 
diend. —  Zou  het  niet  goed  geweest  z\jn  dat  biy  al  de  KJaarten 
te  doen?  —  ItaMë,  eene  Kaart  in  1855  afgewerkt,  heeft  als 
carton:  de  omstreken  van  Rome  en  van  Napels,  en  het  eiland 
Malta  met  het  naburige  Gozzo.  De  niet  zeer  uitgestrekte 
Italiaansche  spoor wegl\|nen  zijn  op  die  Kaart  aangeduid. 


280  B.   FRUUXK, 

Midden-Europa,  bevattende:  Oostenrgk,  PruisBen,  de  Daii« 
sche  Staten,  Zwitserland,  Polen,  enz.  Onder  dit  wenz.**  is 
ook  te  begrijpen  het  grootste  gedeelte  van  Denemarken  en  van 
Nederland,  het  Oostel^'kste  gedeelte  van  België  en  van  Frankqjk, 
geheel  Zwitserland,  een  deel  van Noordel^'k Italië,  yan  Bosnië, 
Servië  (hier  Serbië)  en  van  Wallachijë.  Als  carton  heefldeze 
Kaart:  Dalmatië,-  en  eene  Tabel  der  Staten  van  den  Dait- 
schen  Bond  met  hnnne  oppervlakte.  Wy  gevoelen  welke  moei- 
jel^kheid  de  Heer  f.  in  het  zamenstellen  van  deze  Kaart  heeft 
gehad;  doch  z^  voldoet  ons  in  geenen  deele,  en  wjj  honden 
ons  overtuigd  dat  zg,  in  1850  vervaardigd,  thans ^  hij 
het  beschouwen  van  den  geheelen  Atlas,  den  Heer  f.  even- 
min zal  voldoen.  Het  komt  ons  voor  dat  de  Zuidel^ke  deelen 
van  den  Oostenr^kschen  Staat  met  de  aangrenzende  Gre wes- 
ten, en  de  oevers  van  de  Adriatische  Zee,  hem  evenmin  als 
ons  zullen  bevredigen ,  ook  niet,  vergeleken  met  de  Kaart  van 
Italië,  en  die  van  Europeesch  Turk^'ë. 

Bfuland  in  Europa  is,  volgens  de  Aanteekeningen,  vervaar- 
digd naar  eene  £[aart  door  het  Topographisch  Bureau  b^'  het 
Ministerie  van  Oorlog  te  St.  Petersburg  in  1851  uitgegeven. 
Er  is  geen  tw^fel  aan  of  deze  Kaart  is  dan  veel  beter  dan 
eenige  andere.  Als  carton  hadden  w\j  er  gaarne  Spitsbergen 
en  Nova  Zembla  ontmoet.  In  de  Aanteekeningen  maakt  de 
samensteller  belangr^ke  bedenkingen  omtrent  de  spelling  der 
Russische  eigennamen ;  en  menigeen  zal  op  de  Kaart  eene  spel- 
ling vinden  die  hem  geheel  vreemd  is.  W^'  vragen  hier:  of 
de  Heer  f.  daarin  niet  wat  te  ver  is  gegaan?  Dat  de  voor- 
naamste Gewesten  van  dit  uitgebreide  Rgk  met  verschillende 
kleuren  z^n  aangeduid,  achten  wQ  zeer  nuttig. 

Turhiji  in  Europa^  Oriekenland  en  de  lomecke  Eilanden. 
Belangrijke  cartons  zgn:  Constantinopel  en  de  Bosphorus,  en 
Athene  en  de  Pireus ,  op  welke  laatsten  vele  aanwijzingen  van 
oudheden  worden  gevonden.  Door  c^fers  worden  de  Nomarchiën 
in  Griekenland  aangewezen.  De  Donau,  waar  die  tot  grens- 
scheiding strekt  tusschen  Oostenryk  en  Turkije,  de  delta  van 
dien  stroom,  en  de  loop  van  de  Proet  of  Prut,  zyn  fraai  ge<- 
teekend.  —  Azié^  evenzeer  als  de  vorige,  eene  heelevels-kaart, 
wordt  voorgesteld  met  inbegrip  van  den  Indischen  Archipel. 
Spitsbergen  en  Nova  Zembla  hebben  hier  plaats  gevonden.  Als 
carton  trcfl  men  aan:  Klein-Azië,deLintin-BttaimetHonkong, 


XIEÜWB   HAND- ATLAS   DEH  AARDE,    EXZ.  281 

Makao  en  Kanton,  en  Engelsch  Indië,  waarop  de  vier  Pre- 
sidentschappen,  de  beschermde  en  onafhankelijke  Aziatische 
Staten,  en  de  onbeduidende  enclaves  van  de  Portugezen  en 
Franschen  worden  gevonden*  Op  deze  en  de  vorige  Kaart  is 
de  vervaardiger  te  spaarzaam  geweest  met  het  invullen  van 
Bamen.  Uit  dien  hoofde  wordt  op  het  laatstgenoemde  carton 
Serampore  gemist*  Een  net  carton  geeft  de  haven  van  Na^ 
gasaki  met  de  eilanden  welke  de  nadering  dier  haven  bescher- 
men. Met  genoegen  zagen  wij  onder  de  Knrilische  (hierKoe^ 
rilische)  Eilanden ,  het  eiland  Oeroep  of  Compagniesland  door 
de  kleur  aangewezen  als  tot  het  Bijk  Nippon  behoorende.  Daar 
de  Franschen  en  Engelschen  zich  onlangs  van  dat  eiland  heb* 
ben  meester  gemaakt  (een  gemakkelijke  buit),  als  behoorde 
het  aan  Busland,  verkr^gt  hetzelve,  door  mabtex  oerbitsz. 
1>B  TBIES,  twee  eeuwen  geleden,  ontdekt,  zekere  vermaardheid. 

Palestina.  Deze  Kaart  zal  grootel^jks  voldoen  wie  op  een 
heel  vel  b^een  wenschen  te  hebben  wat  tot  opheldering  der 
geschiedenis  van  het  Joodsche  volk  naar  den  B^bel,  strekken 
kan.  Men  heeft  er  Jerusalem  en  omstreken;  Jerusalem  ten 
^de  der  verwoesting  door  titds;  het  tegenwoordig  Jerusa- 
lem; de  togt  der  Israëliten  uit  Egypte  naar  Kanaan,  en  de 
▼erdeeling  onder  de  12  Stammen,  en  de  Landen  der  Heilige 
Schrift  met  het  Oostelijkste  gedeelte  der  Middellandsche  Zee, 
den  Archipel,  Griekenland,  en  de  landen  bezuiden  de  Zwarte 
Zee  gelegen  tot  en  met  Assyrië. 

Nederlandsch  Oost-Indië.  Op  eene  heelevels-kaart,  is  de 
grootste  bovenhelft  toegewijd  aan  den  Indischen  Archipel,  van 
8"*  Z.  Br.  tot  11»  N.  Br.  In  het  Westen  hebben  wQ  Asjien  (hier 
Atsien),  en  in  het  Oosten  het  grootste  gedeelte  van  de  Geel- 
vinksbaai.  Men  heeft  er  als  carton:  de  Besidentie  Amboina 
en  de  Ban  da-Eilanden ,  ook  de  hoogte  van  sommige  bergen, 
op  Ji^va,  Sumatra  en  de  andere  eilanden  van  de  O.  I.  be- 
zittingen, gesteld  in  Nederlandsche  ellen,  hetgeen  wiy  zeer 
goedkeuren.  Voor  het  overige  laat  die  Kaart  wel  wat  te 
wenschen  over.  Men  zie  slechts  de  Timor-Laut-groep,  de 
Key-  en  Aroe-Eilanden ,  en  de  Z.  W.  kust  van  Nieuw-Guinea 
met  de  naburige  Eilanden-groep.  —  Op  eene  vergroote  schaal, 
geeft  het  onderste  gedeelte  der  Spaart  Java  en  Madoera,  met 
de  politieke  verdeelingen  dier  eilanden.  Als  carton  zyn  er; 
Batavia  met  omstreken,  en  de  Baai  van  Batavia. 


282  H.   PRULISTK, 

Afrika.  De  vervaardiger  maakt  het  aanschonwelijk,  boe 
Van  het  Noorden  en  het  Zuiden  uit,  de  beschaving  naar  bet 
binnenland  doordringt,  op  meer  vreedzame  wijze  van  nit  bet 
Zuiden,  ofschoon  ook  daar  van  t^d  tot  tgd  door  de  Engel- 
schen  bloedige  oorlogen  tegen  de  inlandsche  stammen  worden 
gevoerd.  De  Nederlandsche  afstammelingen  schreden  op  meer 
Vreedzame  w\jze  voorwaarts,  zoo  als  de  beide  op  de  Kaart 
neergelegde  republieken  aantoonen.  De  Oranje- vr^staat,  en 
de  Transvaalsche  Republiek  (waarom  bier  niet  de  ofïïciële  be- 
naming: Zuid-Afrikaansche  Republiek,  gebezigd?)  z\jn  met  de 
Kaap-Kolonie ,  zoogenaamd  onafhankelijk  Eaffraria  en  Natal 
(thans  binnen  veel  engere  grenzen  beperkt  dan  toen  het  Land- 
schap aan  de  Hollandsche  Boeren  behoorde),  als  cartons  op 
de  Kaart  te  vinden;  —  ook  de  Fransche  bezitting  Algerië,en 
de  Nederlandsche  Forten  ter  kust  van  Guinea*  —  De  Christen- 
staat  van  Negers,  Liberia,  doet  zich  op  de  Kaart  zeer  nede- 
rig voon 

Na  de  uitvoerige  Kaart  van  Noord-Ameriha  met  de  Fooi- 
streken, zou  men  niet  verwachten  op  eene  uitslaande  Kaart 
nog  eens  de  Vereenigde  Staten  van  Noord-Amerika,  benevens 
Mexico,  West-Indië  en  de  Vereenigde  Staten  van  Centraal 
Amerika  aan  te  treffen.  Ook  Nieuw-Grenada  en  Venezuela 
met  de  delta  der  Orinoco  worden  er  op  gevonden,  en  in  car- 
ton :  de  Atlantische  Oceaan  met  de  wederz\|dsche  kusten*  Ieder 
liefhebber  van  de  aardr^kskunde  zal  den  Heer  fbuunk  daar 
dankbaar  voor  wezen.  In  een  carton  van  deNoord-Oostel\jke 
Staten  der  Unie,  levert  14}  eene  proeve  van  eene groote Kaart 
van  de  Staten  der  Unie,  welke  zich  thans  van  den  Atlanti- 
schen  tot  den  Groeten  Oceaan  uitstrekt.  —  De  Kaart  van 
Zvid- Amerika  heeft  een  carton  van  Nederlandsch  Guyana,  en 
op  vergroot  bestek  het  Eiland  Cura^ao,  terw^'1  de  Curafao- 
sche  Eilanden  als  carton  bi|j  Noord-Amerika  voorkomen.  De 
zamensteller  heeft  zich  de  loffelgke  moeite  getroost  om  de 
meeste  Nederlandsche  bezittingen  buiten  Europa  op  vergroote 
schaal  in  den  Atlas  aan  te  bieden. 

Australië  is  op  eene  uitslaande  Kaart.  Men  vindt  er  als 
carton:  Nieuw-Zuid- Wales  (waarom  niet:  Wallis?)  met  de  20 
GraaflK^happen ;  Tasmania  of  Van  Diemensland  met  de  11  Graaf- 
schappen; Zwaan-rivier  met  de  26  Graafschappen,  alsmede 
Zuid-Australië  en  Victoria.  —   Dewgl  de  Heer  f.  op  deze 


NIEUWE  HAND- ATLAS  B£R  AARDE,   EXZ.  283 

Kaart  zóó  veel  geleverd  heeft ,  doet  het  ons  leed,  dat  niet  ook 
Nièaw-Zeeland  een  carton  tot  yergroote  voorstelling  is  waardig 
gekeurd*  Dan  zou  er  van  de  dagelyks  in  bloei  toenemende 
Kolonie  Ganterbory  op  Tarai-Poenammoe  ongetwijfeld  gewag 
xyn  gemaakt* 

Aangaande  de  Ziddpool-Kaafi  hebben  wi(j  reeds  vroeger 
eenige  woorden  gezegd*  Wy  nemen  dus  afscheid  van  dezen 
Atlas,  en  vertrouwen  dat  het  ons  niet  kwal\jk  zal  worden 
genomen,  er  zoo  lang  by  te  hebben  verw^ld*  De  belangrijk- 
heid van  de  uitvoering  heeft  er  ons  toe  verleid,  en  diene  ons 
tot  verschooning  I  —  De  sedert  eenigen  t\jd  opgewekte  lust 
voor  de  beoefening  der  Aardrijkskunde  zal  ongetw^'feld  door 
dezen  Atlas  nieuw  voedsel  ontvangen,  en  de  Heer  pbuldtk 
zal  voortaan  genoemd  worden  onder  hare  ^verigste  beoefenaren 
uit  het  nudden  der  negentiende  eeuw*  Wj  handhave  nog  lan- 
gen tyd  z$n  wèl  verdienden  roem,  door  het  uitgeven  van  ver- 
beterde Kaarten^  of  ook  door  nieuwe  Staarten ,  naar  mate  de 
wetenschap  die  als  nuttig  zal  beschouwen* 


Btuland  en  gijne  Beheerachera.  UU  hei  Engelach  van  e*  j* 
BBABAZON.  In  twee  Deelen*  Te  Amsterdam^  bij  Joh',  van 
der  Hey  en  Zoon.  1855.  Ingr.Svo.  VIII  en  b^d  bl.  f  5-50* 

Busland,  hetwelk,  nog  geene  twee  eeuwen  geleden,  b^  het 
overige  Europa  ver  ten  achter  stond,  en  in  eene  barbaarsch- 
heid  en  magteloosheid  verkeerde,  die  het  tegen  de  aanvallen 
zelfs  van  kleiner  volken  met  moeite  bestand  maakte  —  men 
denke  hierb^  aan  den  oorlog  met  Zweden  onder  kabel  XU  — 
is  sedert  in  magt  en  invloed  dermate  gestegen ,  dat  het  de  aan- 
dacht der  wereld  op  zich  vestigt.  Zich  naar  alle  zyden  uit- 
breidende, en  de  naburige  landen  aan  zich  onderwerpende ,  of 
van  zich  afhankelijk  makende,  moest  het  vroeg  of  laat  tot 
botsingen  komen  met  magtige  volken,  die  zich  in  hunne 
belangen  gekwetst  of  bedreigd  zagen.  Welke  ook  de  aanlei- 
dingen tot  den  jongsten  oorlog  mogen  z^n  geweest:  de  oor- 
zaken er  van  waren  reeds  lang  aanwezig.  De  eindel\jke  uit- 
komst van  dien  str^'d  ligt,  terwijl  wy  dit  schryven,  nog  in 
den  schoot  der  toekomst.  Maar  van  belang  is  het  met  een 
land  kennis  te  maken,  dat  zich  van  de  Oost-  en  Witte-  tot 


284  £.  J.   BBABAZO!^, 

de  Zwarte-  en  Kaspische  Zeeën,  en  van  de  PraiBsisclie  gren- 
zen tot  Kamschatka  uitstrekt,   en,  ofkchoon  eene  bevolking 

,  tellende  grooter   danl  van  eenig  ander  land  in  Europa,  echter 
nog   voor   een   groot  gedeelte  onbebouwd  en  onbewoond   is, 

maar  toch  in  zich  voldoende  middelen  bezit  voor  inspanningen 
zoo  verbazend  groot  als  die  van  de  twee  jaren  van  dezen 
oorlog  zonder  wedergade. 

In  het  bovengenoemde  werk  is  de  gelegenheid  daartoe  te 
vinden.    De  Schr^ver  verloochent  als  Engelschman  z\jne  af- 
komst niet,  doch  is  billijk  genoeg  om  van  Busland  niet  te 
vorderen  wat  van  andere  volken,  die  langer  de  voordeden  der 
beschaving  genoten  hebben,  kan  verwacht  worden.    Wj  heeft 
ook  veel  zorg  aan  het  werk  besteed,  zoo  als,  onder  anderen, 
blijkt  uit  de  reeks  van  Schryvers  die,  volgens  het  Voorberigt 
van  den  Vertaler,  geraadpleegd  z\jn.   In  eene  Inleiding  wordt 
het  oog  geslagen  op  Busland  in  het  algemeen:  zijne  grenzen, 
uitgestrektheid,  rivieren,  meren,  bosschen,  bevolking,  krygs- 
magt,  Inchtsgestel,  voortbrengselen,  op  den  aard  en  de  zeden 
des  volks,  op  Godsdienst  en  burgerl^'k  bestuur,  en  op  de  beide 
hoofdsteden  Moskou  en  Petersburg.     Hoe  uitgebreid  de  bin- 
nenlandsche  handel  is  bewijzen  de  groote  jaarmarkten,  op  de 
aanzienlijkste  waarvan,  die  van  Nischnei-Novogorod,  jaarlijks 
een   getal  van  driemaal-honderd-duizend   vreemdelingen   ver- 
schijnen. —  De  Geschiedenis  van  het  land  wordt  aangevangen 
met  de  vroegste   t^'den,  toen  Slavische  volkstammen  over  de 
uitgebreide  vlakten  van  Noord-OosteUJk  Europa   en  Noord- 
Westel^k  Azië  rondzwierven.    Van  bubik,  die  een  groot  ge- 
deelte van  Midden-Rusland  onder  z\jne  heerschapp\j  bragt,en 
de  stamvader  was  eener  reeks  van  Vorsten,  die  eeuwen  lang 
den  troon  van  Rusland  hebben  ingenomen,  begint  de  eigen- 
l^ke  Geschiedenis  van  dit  R^k.   Opmerkel\;k  is  het,  dat  reeds 
vroeg  het  oog  der  woeste  Russen  gerigt  was  naar  het  toen 
bloeijende  Grieksche  R\|k,  en  meer  dan  één  togt  door  hen 
ondernomen  werd  tegen  de  stad  van  den  gouden  hoorn.  Onder 
wLADiMiB  I,  in  het  jaar  988  na  gbb.,  moest  de  bloedige  Hd- 
densche   eerdienst  van  den  afgod  pebunb  wgken  voor  de  leer 
van  JEZUS.    Hoe  dit  met  den  groeten  hoop  toeging,  leert  ons 
hun  uitroep  b\)  het  ondergaan  van  den  op  een  bepaalden  dag 
bevolen  doop:  nHet  moet  zeker  iets  goeds  zyn  gedoopt  te  wor- 
den, want  anders  zouden  de  Vorst  en  de  Bojaren  er  zich  niet 


RUSLAXD  EX  ZIJXE  BEBEERSOHÈRS.  285 

aan  onderworpen  hebben!"  —  Evenwel  nu  het  ijs  gebroken 
was,  bleven  de  weldadige  uitwerkselen  van  het  Evangelie  niet 
achter,  o&choon  er  veel  van  de  oude  ruwheid  overbleef.  De 
misslag  der  Russische  Vorsten  om  het  Rijk  onder  hunne  zonen 
te  verdeelen,  en  de  nog  vreemder  regeling  der  opvolging  van 
broeder  tot  broeder,  met  voorbijgang  der  kinderen,  in  1084, 
gaven  onophoudelijk  voedsel  aan  ijver-  en  heersehzucht ,  en 
de  geschiedenis  der  troonsopvolging  en  van  de  regerende  Vors- 
ten van  Rusland  is  eene  geschiedenis  van  list,  geweld  en 
moord  tusschen  de  mededingers  naar  de  kroon.  Het  verdeelde 
en  verzwakte  Rijk  bezweek  onder  de  slagen  der  Tartaren, 
en  werd  gedurende  twee  eeuwen  aan  de  Gouden  Horde,  aan 
de  oevers  der  Wolga  gesticht,  schatpligtig.  Na  de  afschud- 
ding  van  het  juk  der  Tartaren,  werden  er  onder  iwah  den 
Oroatêj  wiens  gemalin  eene  dochter  was  van  den  Griekschen 
Keizer,  stappen  gedaan  tot  bevordering  van  wetenschap  en 
kunst. 

Met  de  komst  van  het  Huis  bOKanoff  op  den  troon,  in  den 
aanvang  der  zeventiende  eeuw ,  ontsloot  zich  voor  Rusland  een 
nieuw  tijdperk.  De  wetgeving  werd  verbeterd,  en  het  han- 
delsverkeer bevorderd  door  het  sluiten  van  verbonden  met 
Engeland,  Denemarken,  de  Vereenigde  Nederlanden,  en  Duitsch- 
land.  Zoo  was  de  weg  gebaand  voor  Ruslands  grooten  Her- 
vormer, PETEB  L  De  Schr^'ver  doet  de  ontzaggelijke  moeije- 
lijkheden  zien  waarmede  hij  te  worstelen  had,  maar  ook  de 
zorg  en  volharding  om  zich-zelven  te  vormen,  en  zijne  on- 
derdanen te  beschaven.  De  uitgezochte  pijnigingen  den  oproe- 
rigen  Strelitzen  aangedaan,  vervulden  ons  echter  met  afgrijzen. 
Ook  aan  kathabika  n  was  Rusland,  zoo  wat  de  inwendige 
welvaart  als  den  invloed  naar  buiten  betreft,  veel  verschul- 
digd. Maar  geene  achting  kan  men  toedragen  aan  eene  vrouw 
die,  om  zelve  de  regering  in  handen  te  krijgen,  haren  man 
▼an  den  troon  stiet  en  liet  vergiftigen;  die  zich  door  onwaar- 
dige gunstelingen  liet  beheerschen;  die  de  twisten  der  Polen 
aanstookte,  om  hen  te  zamen  ten  onder  te  brengen,  en,  of- 
schoon zy  geene  Godsdienst  had,  er  echter  den  schijn  van 
aannam ,  en  met  voor  heilig  gehouden  zaken  het  verachtelijkst 
spel  dreef.  Gunstiger  is  de  schets  van  de  inborst  en  de  han- 
delingen van  haren  kleinzoon  alexaxdeb  I.  Doch  de  lof  hem 
gegeven,  komt  ons  te  hoog  gestemd  voor.    De  vermoording 

BOEKBESCH.   1856.  N^*.   VI.  21 


286  E.  J.  BRABAZOX, 

van  z}jnen  vader  daargelaten,  dio  —  wy  willen  hei  geloo* 
ven  —  buiten  voorkennis  van  albxaitdeb,  en  misschien  tegen 
het  Qorspronkeiyk  voornemen  der  zamengezworenen  zelven, 
plaats  had:  kunnen  w\j  echter  in  sQue  onderhandelingen  en 
verbonden  met  kapolboh  tot  bevordering  van  beider  heersch- 
ssnchtige  bedoelingen,  in  de  iniyving  van  Finland,  de  ver- 
nieuwde in  bezit  neming  van  Polen,  en  het  geweld  den  Ko- 
ning van  Saksen  aangedaan,  geene  bewijzen  vinden,  dat  de 
ware  Grodsdienst  op  z^n  hart  dien  indruk  had  gemaakt,  wel- 
ken het  aangaan  van  het  heilig  verbond,  en  de  beschemung 
aan  de  Bybelgenootschappen  verleend,  deden  vermoeden.  Als 
strenger  van  aard  en  geweldiger  in  z^ne  maatregelen  wordt 
zgn  broeder,  de  onlangs  overleden  Keizer  nikoljuls,  afgebeeld. 
Ontbreekt  het  dit  werk,  blykens  den  opgegeven  hoofd- 
inhoud,  niet  aan  r\jke  stof:  de  Schrgver  heeft  het  gewigt  er 
van  verhoogd  door  het  bgvoegen  van  een  aantal  wetenswaar- 
dige zaken  I  die  tot  de  betere  kennis  leiden  van  het  land  en 
zQne  bewoners,  van  den  toestand  der  onderscheidene  standen, 
van  de  regerende  Vorsten  gedurende  verschillende  tydperken, 
van  de  Kerk  en  hare  dienaren,  en  wat  dies  meer  z^.  Hg 
laat  de  oog-  en  oorgetuigen  van  de  gebeurtenissen  die  hg  ver- 
meldt, optreden  in  de  Afgezanten  en  andere  aan  het  hof  ver- 
keerende  personen»  Ook  van  de  Krim  met  hare  havens, 
schilderachtige  bergen  en  vallei|jen,  en  van  de  omstreken  der 
Zee  van  Azof,  waar  alsxaitdibb  te  Taganrok  z^*n  sterfbed 
vond,  ontvangen  wij  belangrüke  beschr^ vingen.  Overigens, 
welke  ook  Bnslands  magtsontwikkeling,  en  hoe  lofwaardig  ook 
de  pogingen  tot  verbetering  z\jn,  door  zyne  Begenten  aange- 
wend: voor  hen  die  aan  een  gematigder  regering-stelsel,  en 
zachter  klimaat  en  zeden  gewoon  zyn,  kan  het  verblijf  in  een 
land  weinig  uitstekends  hebben,  waar  vr\jheid,  bezitting  en 
leven  van  den  wenk  van  éénexx  enkelen  mensch  afhangen;  waar 
men  op  de  zeventig  millioen  bewoners  vijftig  millioen  lyf- 
eigenen  telt,  en  waar  eene  geweldige  koude  heerscht,  die 
slechts  door .  een  korten  zomer  wordt  afgebroken.  De  zeden 
worden  als  zeer  ongunstig  afgeschilderd.  Eigenbaat,  geld-  en 
zelfzucht,  list,  bedrog,  verraad  en  wulpschheid  worden  den 
Bussen  ten  laste  gelegd,  terwijl  het  spionnen**  en  gunstelingen- 
stelsel op  eene  uitgebreide  schaal  gedreven  wordt.  Hoewel 
onder  de  hoogere  standen  de  beschaving,  door  buitenlandsch 


RUSLAXD  EN  ZÏTXE  BEBEERSCnERS.  287 

verkeer  en  den  omgang  met  vreemden^  eenigen  voortgang  ge- 
maakt beeft,  bevindt  zicb  tocb  de  letterkunde  nog  in  een  staat 
van  kindsebbeid.  Enkele  personen  ecbter,  bier  genoemd,  beb- 
ben  zicb  in  de  Gescbiedenis,  Etymologie,  en  Romantiek,  in 
proza  en  poëz\|  onderscheiden. 

Qm  iets  uit  dit  belangr^k  werk  mede  te  deelen,  kiezen  w'^ 
bet  bmk  van  Keizer  hikoulas'  groote  zucht  tot  regelmatig- 
heid, waarvoor  by  zelfb  de  Nataur  zon  hebben  willen  doen 
buigen.  Met  den  Hoogleeraar  lbdebubb  door  den  botanischen 
tuin  wandelende,  zeide  h\}:  »Al  die  bloempotten  behoorden 
gelQk  te  zgn,  Professor!**  bedoelende  dat  de  planten,  even  als 
de  soldaten  in  bet  gelid,  niet  voor  of  boven  elkander  mogten 
uitsteken.  nMaar  boe  kan  dit  z$n,  Sire!  —  vroeg  de  Pro- 
fessor —  nof  wig  moesten  ze  knotten  en  inkorten?**  —  »WeI, 
laat  ze  dan  geknot  worden**  —  hernam  de,  streng  gebiedende 
Keizer. 

Dat  het  verbluf  in  Rusland  niet  tot  de  aangenaamste  be- 
hoort, blijkt  uit  het  volgende,  waarbij  men  echter  dient  in 
het  oog  te  houden  dat  het  een  Engelscbman  is  die  schrijft: 
f» Wanneer*'  —  zoo  liet  zich  een  kastelein  te  Lübek  tegen  een 
naar  Rusland  zicb  begevend  reiziger  booren  —  «wanneer  do 
Bussen  bier  aan  wal  stappen,  om  hunne  rondreis  door  Europa 
te  beginnen,  dan  schijnen  z^  vrolyk,  luchthartig  en  tevreden; 
sy  zien  er  uit  als  vogels  die  aan  hunne  kooi  ontsnapt  zjjn; 
mans  en  vrouwen,  ouden  en  jongen  gelijken  naar  schooljon- 
gens die  vacantie  hebben  gekregen.  B\j  hunne  terugkomst 
vertoonen  diezelfde  lieden  lange,  uitgestreken,  melancholieke 
gezigten;  hunne  w\)ze  van  spreken  is  kort  en  afgebroken  ge- 
worden, en  bun  voorhoofd  is  bijna  gerimpeld  van  zorg.  Uit 
dit  verschil  heb  ik  de  gevolgtrekking  afgeleid,  dat  een  land 
hetwelk  men  met  zoo  veel  vreugde  verlaat ,  en  waarheen  men 
met  zoo  veel  leedwezen  terugkeert,  geen  heel  pleizierig  land 
moet  zyn.**  —  Het  zy  zoo;  maar  het  verschil  kan  ook  andere 
oorzaken  hebben,  al  ware  *t,  b.  v.,  maar  alleen  de  mindere 
swaarte  der  geldbeurs  b\j  de  terugkomst. 


West'Indiê.    Bijdragen   tot   de  bevordering  van  de  kenma  der 
Nederlandache   West-Indische   Kolomen.      Aflev.   2 — L      Te 

21* 


288  WEST-WDië. 

Haarleni'y   bij  A.  C.  Kruseman.   1855.    In  ro^'aal  Svo.;  van 
hl.  81— 324-  ƒ  3  -  35. 

In  het  vorige  jaar  hebben  w)j  de  uitgave  van  dit  Tijd- 
schrift toegejaicht,  en  in  deze  Afleveringen  wordt  in  ruime 
mate  bewaarheid  wat  w\}  toen  voorspelden;  namelijk,  dat  men 
er  eene  groote  verscheidenheid  van  onderwerpen  in  mogt  ver- 
wachten. Men  ontvangt  hier  onderscheidene  belangrijke  op- 
stellen, ook  van  weten8chappel\jken  aard;  en  met  een  wezen- 
lijk genoegen  zien  w\j  dat  z\j  meest  allen  betrekking  hebben 
op  den  tegen woordigen  toestand,  en  op  de  uitbreiding  van  de 
welvaart  der  Kolonie  Suriname. 

Ds.  VAK  80HAICK  levert  eene  bedrage  tcrt  het  vroegere  stuk 
over  de  Geschiedenis  der  Hervormde  Kerk  in  Suriname,  met 
name  over  de  Gemeenten  aan  de  Kommewjne,  te  Ferika  en 
Kottika,  te  Thorarika  en  aan  de  Saramakka,  of  op  Post- 
Groningen,  —  Allezins  behartigenswaardig  zijn  de  voorschrif- 
ten van  de  Heeren  c.  landré  en  f*  a.  c.  dumodtisb,  tot  be- 
waring van  de  gezondheid,  vooir  naar  Suriname  vertrekkende 
Europesche  landverhuizers.  Het  is  toch  wenschelgk  dat  de 
mislukte  proeve  van  kolonisatie,  aan  de  Saramakka,  niet  langer 
tot  een  schrikbeeld  diene  om  verdere  proeven  van  kolonisatie 
tegen  te  houden ;  daar  z\j  alleen  mislukt  is  door  het  verkeerde 
der  genomen  maatregelen  en  de  slechte  keuze  van  localiteit. — 
De  Heer  c.  a.  vak  supestbik  deelt,  uit  het  werk  van  wsiss: 
»Histoire  dea Réfttgiéa  Protestants  cf^  JVanc«**,eenige  regelen  mede, 
die  echter  grootendeels  maar  ontleend  z\jn  aan  de  Geschiedenis 
der  Fransche  Bëfugiés  in  Nederland,  van  onzen  achtenswaar- 
digen  landgenoot  Mr.  h.  j.  koekbk.  Over  den  ziektetoestand 
in  de  Kolonie,  gedurende  1853,  handelt  Dr.  es*,  lakdhb,  die 
daarbij  een  overzigt  geeft  van  de  weersgesteldheid  en  de  tem- 
peratuur in  de  eerste  zes  maanden  van  dat  jaar,  hetwelk  on- 
der de  gunstige  jaren  kan  worden  gerekend.  Uit  den  vergelij- 
kenden staat  der  geboorten  en  sterfgevallen  ziet  men ,  hetj^een 
ten  onregte  door  zoo  velen  betw^feld  wordt,  dat  de  eersten 
de  laatsten  hebben  overtroffen.  —  De  endemische  ziekten  in 
de  naburige  Fransche  Kolonie  Oajenne,  mede  in  1853,  wor- 
den door  Dr.  laubb  behandeld,  wiens  opstel  daarover  zeer 
dienstig  is  tot  vergelijking  met  dat  van  Dr.  lakdbI^. 

Belangrigk  voor  de  ny  verheid  zijn  de  mededeelingen  van  den 


VTEST-IXDlë;  289 

Heer  o;  a.  yéüh  supsstbin  over  de  Banannen-vezel,  en  verder 
over  de  Sarinaamsche  houtsoorten.  De  laatsten,  gaande  van 
bl.  161 — 190,  kannen  niet  genoeg  ter  overweging  worden  aan- 
bevolen, in  he{  belang  van  den  scheepsbonw  vooral*  N\|  ver- 
heid en  geneeskunde  beide  zullen  denkelijk  nut  en  voordeel 
kannen  trekken  uit  de  berigten  over  de  Jatropba  Curcas*  Ook 
iu  aanteekeningen ,  mededeelingen  en  berigten,  is  veel  dat  odi- 
derzoek  verdient,  en  tot  de  ontwikkeling  der  culture  en  ver- 
meerdering van  de  welvaart,  ook  van  vr^e  kolonisten  uit 
£«ropa,  strekken  kan. 

Ongemeen  vl^'tig  toont  zich  de  Heer  tan  supsstein  in  bet 
leveren  van  b\jdragen  van  verschillenden  aard.  ZQne  histo- 
rische aanteekeningen  over  verschillende  tijdperken  van  de 
Kolonie,  van  bL  197  tot  225,  en  de  tabel  van  fac-simil^s  van 
Gouverneurs  en  andere  personen,  die  in  de  Kolonie  eene  rol 
hebben  gespeeld,  of  er  mede  in  aanraking  z^jn  gekomen  in  de 
zeventiende  of  in  de  eerste  helfl  der  achttiende  eeuw,  werpen 
over  onderscheidene  gebeartenissen  m^r  licht  dan  men  tot 
nog  toe  bezat.  Moge  de  werkzame  man  lust  bleven  gevoelen 
tot  het  voortzetten  z\jner  nasporingen  in  het  Archief  te  Pa- 
ramaribo. Wij  meenen  reden  te  hebben  om  te  gelooven  dat 
de  invloed  der  Labadisten  in  guriname  grooter  zij  geweest 
dan  tot  nog  toe  aan  het  licht  is  gekomen,  ofschoon  wij  ver- 
schillende wenken  deswege  door  den  Heer  v.  s.  geboekt 
vbden. 

De  Heer  a.  oopun  levert  eene  nSchets  van  de  lotgevallen 
der  kolonisten  die  aan  de  proeve  van  Europesche  kolonisatie 
aan  de  Saramakka  hebben  deelgenomen'*.  Men  ziet  uit  die 
schets  hoe  het  gemis  van  alle  maatregelen  van  voorzorg,  welke 
door  het  Koloniaal  Grouvemement  van  Nederlandsch  Guyana 
hadden  behooren  genomen  te  worden,  in  verband  met  velerlei 
dwalingen  en  verkeerde  proefnemingen,  het  aanvankeiyk  wèl 
slagen  der  onderneming  onmogelijk  hebben  gemaakt;  doch 
ook  hoe  z^  in  1847  (?)  gunstige  vooruitzigten  opleverde.  W^f 
lezen  dienaangaande  op  hl.  249:  nNegen-en- veertig  woningen 
waren  na  door  kolonisten  ingenomen;  huwelijken  werden  ge- 
sloten; de  gezondheidstoestand  was  uitnemende.  De  nederzet- 
ting had  haar  hoogste  punt  van  welvaart  bereikt,  want  ook 
de  uitdeelingen  van  levensmiddelen  hadden  opgehouden.  Waren 
er  toen  kolonisten  b^'gekomen,  en   had  men  aan  den  arbeid 


290  WEST-IXDlë. 

van  het  volk  eene  andere  rigiing  gegeven,  dan  zou  de  proeve 
aan  de  Saramakka  naar  wensch  zijn  geslaagd."  Noch  het 
een«  nooh  het  ander  gebeurde,  en  hetgeen  vooral  noodlottig 
op  de  zedelijke  kracht  der  kolonisten  werkte  was,  dat  ze  bQ 
het  Bestuur  als  arbeiders  in  dagloon  werden  genomen,  en 
daarby  geheel  en  al  tot  traagheid  en  onverschilligheid  vervie- 
len. —  De  Schets  gaat  van  eenige  Tabellen  verzeld,  waarvan 
N^  IV  genoegzaam  doet  zien,  in  welken  toestand  zich  die  ko- 
lonisten bevinden,  welke  nab^  de  stad  zijn  gevestigd,  om  door 
eigen  landbouw  en  veeteelt  een  bestaan  te  verkregen.  De 
getal-sterkte  op  1  Mei  1855  bedroeg  78  zielen,  waarvan  de 
helft  vrouwen  en  kinderen  waren.  Te  hunnen  opzigte  leest 
men  op  bL  258  de  volgende  woorden,  welke  allezins  hoop 
geven  op  betere  uitkomsten  van  volgende  kolonisatiën ,  wan- 
neer die  met  verstand  worden  geleid:  »De  landbouw  dien 
zij  beoefenen,  heeft  geenen  sohademken  invloed  op  hunnen  ge- 
zondheidstoestand. £n  evenwel  bedraagt  hun  werk  —  zoo  als 
het  delven  van  waterleidingen,  het  voet  voor  voet  diep  om- 
spitten van  den  grond,  het  beplanten  en  bemesten,  de  ver- 
zorging van  het  vee ,  het  inoogsten  en  afzetten  der  producten , 
waarmede  soms  één  paar  handen  ajn  belast  —  meer  dan  de 
arbeid,  dien  men  op  de  plai^faadjen  door  de  Negers  ziet  ver^ 
rigten." 

Van  denzelfden  Heer  ▲.  copun  volgt  verder  een  »Flan  van 
kolonisatie  in  Suriname**,  dat  echter,  naar  ons  gevoelen,  op 
verkeerde  grondslagen  rust,  wigl  't  daartoe  eene  loterij  voor- 
stelt W\j  bevelen  het  echter  in  de  overweging  van  bekwame 
mannen  aan,  als  kunnende  dan  misschien  tot  meer  uitvoer- 
bare en  doelmatiger  ontwerpen  aanleiding  geven. 

De  opstellen  over  den  gevallen  regen  van  1847 — 1854  —  of- 
schoon de  Tabellen  en  vergelijkingen  belangryk  z^n  —  en 
over  de  vanilla-soorten  in  Suriname,  vermelden  wy  slechts  in 
het  voorbijgaan;  doch  w$  poosden  met  genoegen  by  hetgeen 
op  bl.  280—296  gezegd  wordt  over  de  »Neger-£ngélsche  Taal** 
die  in  Suriname  wordt  gesproken.  Dit  stuk,  in  bet  Hoog^ 
duitsch  opgesteld  door  den  Heer  h.  b.  WüLLSCBLaGBL,  een 
der  Zendelingen  van  de  Moravische  Broederschap  in  Suriname, 
geeft  voor  het  eerst  het  Neger-Engelsch  als  Taal  te  beschou- 
wen. Het  stok  is  zeer  belangrijk;  want  men  verneemt  er  uit 
hoe  onderscheidene   dier  Zendelingen  zich  achtervolgens  met 


WEST-IXDIÖ.  291 

de  stadie  dier  taal  bezig  gehoudeD,  en  haar  langzamerhand 
beschaafd  en  tot  eene  schrijftaal  gevormd  hebben.  Volgens 
den  Heer  w.  zelven  zou  haar  thans  de  naam  van  Neger-HoU 
landêch  beter  passen ,  doch  misschien  ware  hei  juister,  op  het 
voetspoor  der  Negers,  haar  Ningre-tongo^  NegertaaU  oi  Siiri- 
naamsche  Negertaai  te  noemen.  Voorts  vernemen  wij  er  uit 
dat  dezelfde  vl\jtige  Zendeling  eene  korte  spraakkunst  in  die 
taal  heeft  uitgegeven,  en  een  Hoogdoitsch*Neger*EDgelsch 
Woordenboek  voor  de  pers  gereed  heeft.  Het  eerstg^nelde, 
getiteld:  nKiÊrzge/aêsUOranmuiHk  der  Neger ''EnglUchen8prachè'\ 
ia  in  1854  te  Bautzen  uitgekomen,  en  de  Heer  h*  c.  pockb 
levert  er  in  de  vierde  Aflevering  van  »Wést-Indië*'  een  verslag 
van.  Jammer  dat  de  Grammatica  en  het  Woordenboek  wel 
voorzien  in  de  behoefte  van  den  Moravischen  Zendeling,  maar 
niet  in  die  van  die  ingezetenen  van  Suriname  welke  met  het 
Hoogdoitsch  niet  of  maar  weinig  bekend  zyn.  Eene  verta- 
ling, en  £00  noodig  omwerking  of  uitbreiding,  door  een  be- 
voegden Nederlander  (b.  v.  door  den  Heer  pocke,  die  reeds 
een  Neger-Engelsdi  Woordenboek  heeft  uitgegeven)  komt  ons 
zeer  gewenseht  voor;  hoewel  wi[j  alt^fd  de  groote  verpligting 
erkennen,  welke  de  Kolonie  deswege  aan  de  Moravische  Zen- 
delingen, inzonderheid  aan  den  Heer  WüLLSCHLaesL,  heeftü 

Eene  nBibliographie",  van  hedendaagsche  schriften  over  de 
Kolonie  Suriname,  sluit  dit  Eerste  Deel.  O&choon  er  ook 
werken  in  z\|n  opgenomen  die  maar  ^delings  of  in  de  verte 
betrekking  op  Sariname  hebben,  staat  men  evenwel  verwon- 
derd over  de  groote  menigte  van  groote  en  kleinere  geschrif- 
ten of  opstellen  die  kortelings  over  Nederlandsch  Guyana  zyn 
uitgekomen.  W§  wanhopen  er  daarom  geenszins  aan,  dat  die 
Kolonie  eenmaal  —  welligt  Unnen  kort  —  in  Nederland  de 
aandacht^  zal  trekken  die  vj  verdient,  en  zonder  welke  aan 
geene  opbeuring,  aan  geen  toekomenden  bloei  dier  uitge- 
strekte landstreek  —  welke  zoo  vele  bronnen  van  welvaart 
omvat  —  te  denken  valt.  Als  de  Bedaetenrs  van  dit  Tijd- 
schrift steeds  ^ver  aan  bekwaamheid  par^,  en  naar  onpart^* 
digheid  streven,  dan  zal  hetzelve  gewis  krachtdadig  behulp- 
zaam kunnen  z\jn  om  het  goede  in  Suriname  te  doen  ontlui- 
ken en  ontwikkelen. 


292  YAN  DBCTEX  £X  BL£EKEB*8 


VAN  DBUTEK  m  blebker's  goedkoope  Bibliotheek*  —  Veertig 
Jaren,  Geschiedenie  van  den  laatsten  tijd.  Vrij  bewerkt  naar 
het  Hoogdidtech  van  k.  von  rotteck,  en  anderen^  door  p. 
VAN  os.  Eerate  Deel.  Te  Sneek^  bij  van  Druten  en  Bleeker. 
1855.    In  kl.  form.    VIII  en  272  bl.  ƒ  1  -  20. 

W\j  hebben  de  onderneming  van  de  Heeren  van  druten  en 
BLEEKER  niet  te  beoordeelen,  noch  te  onderzoeken  welken  in- 
vloed z\j  op  den  boekhandel  kan  hebben;  maar  willen  niet 
ontveinzen,  met  genoegen  te  zien  dat  het  groote  publiek  in 
staat  gesteld  wordt  voor  een  matigen  pr\}8  zich  degelijke  boe- 
ken aan  te  schaiFen,  die,  meer  en  duurzamer  nut  stichten,  dan 
de  romans  en  novellen,  waarmee  de  bellettrie  onze  drukpers 
als  overstroomt. 

Voor  ons  ligt  uit  die  goedkoope  bibUotheek  het  Eerste  Deel 
van  een  belangrijk  werk,  dat  in  drie  Deelen  compleet  zal 
zijn.  De  Heer  van  os  is  bij  de  bearbeiding  zóó  te  werk  ge- 
gaan, dat  de  inhoud  grootendeels  gevolgd  is  naar  het  onlangs 
te  Brunsw\jk  in  *t  licht  verschenen  Tiende  Deel  [Ergönzungs^ 
hand)  van  k.  von  rottegk*s  Allgemeine  Gesehichte;  doch  hg 
heeft  zich  die  verschikkingen,  nadere  indeelingen,  uitlatingen 
en  b^ voegingen  veroorloofd,  welke  zijn  voorgesteld  doel  — 
het  leveren  van  een  beknopt  en  duidelijk  verhaal  der  merk- 
waardigste gebeurtenissen  sedert  nafoleon*s  val  —  hem  toe- 
scheen te  vereischen.  Hij  heeft  daarb\j  steeds  de  beste  hem 
bekende  werken,  met  name  die  van  alison,  hagen,  HERiCESt 
MENZEL,  wiLKS,  GEiSLER  CU  STEGER,  geraadpleegd;  terw^'l 
voor  het  bewerken  van  die  gedeelten  waarover  bovengenoemd 
vervolgdeel  van  von  rotteck  het  stilzwijgen  bewaart,  vooral  de 
drie  laatstgemelden  hem  van  dienst  zijn  geweest.  H^t  wordt 
daardoor  moegelijk  te  zeggen  wat  in  het  werk  aan  vON  rot- 
teck toebehoort,  of  aan  anderen  te  danken  is.  Het  werk  is 
dus  geene  autoriteit.  Het  is  waarlgk  te  betreuren  dat  w\j, 
Nederlanders,  ons  zoo  dikw\jls  met  vertalingen,  bewerkingen 
en  omwerkingen  van  vreemden  moeten  behelpen.  Zou  er  dan 
niemand  in  ons  Vaderland  z][jn  die  iets  oorspronkel\jks  kan 
leveren?  Doch  dit  z\j  zoo  *t  wil;  de  vraag  blijft  over:  of 
*t  geen  hier  geleverd  wordt,  verdient  gekocht  en  gelezen  te 
worden  ? 


GOEDKOOPE  BIBLIOTUEEK.  293 

Reeds  de  titel  trekt  de  aandacht  en  belangstelling.  Z\j 
leven  nog,  die  de  klaisters  der  Fransche  heerschappy  gedra- 
gen hebben,  die  den  wereld  veroveraar  der  negentiende  eeuw 
in  hanne  v,erbeelding  nog  zien  zoo  als  h\j  ons  Vaderland  be- 
zocht» en  in  dat  majestueus  gebouw  der  hoofdstad  vernachtte, 
waar,  vöör  twee  eeuwen,  Amstels  burgervaderen  vergader- 
den om  het  benarde  vaderland  uit  de  hand  van  eenen  ande- 
ren Franschen  overweldiger  te  redden,  dien  de  ^'delheid  ins- 
gel^ks  den  Groote  noemde. 

Meerderen  heugt  het  t^'dperk  van  1815 — 1830,  Europa's 
politiek  interim;  en  dat  van  1830 — 1848,  dat  w$  den  t^d 
van  voorbereiding  zouden  kunnen  noemen.  Welken  titel  zal 
het  tegenwoordige  dragen?  £r  is  eene  beweging  begonnen, 
wier  eindpaal  ver  buiten  *t  bereik  van  het  menschel\)k  oog 
ligt.  Niemand  zal  de  omwenteling  van  1789  niet  beschouwen 
als  een  uitvloeisel  van  de  politieke  ontwikkeling  in  *t  volks- 
leven. Het  was  de  trein  des  tijds;  maar  de  dweepers  en  for- 
tainzoekers  wierpen  hunne  belangen  op  de  raiU^  en  de  trein 
raakte  uit  het  spoor,  en  verongelukte.  Napoleon  kwam,  en 
ook  NAPOLEON  ging  voorb\j-  Maar  wat  had  zijn  val  ten  ge- 
volge? De  volksontwikkeling,  die  alom  de  harten  had  aan- 
gegrepen, werd  niet  geleid,  maar  verstikt.  £n  waar  z\j  levende 
bleef,  was  *t  heimelijk  in  *t  brein  en  de  borst  van  woelgees- 
ten,  welke  zich  eenen  Staat  dachten  die  praktisch  eene  on- 
gerijmdheid is.  Deze  toestand  wordt  in  het  eerste  Hoofdstuk 
beschreven.  De  Auteur  loopt  daar  de  geschiedenis  van  alle 
Europesche  volken  door,  steekt  over  naar  Zuid- Amerika,  en 
brengt  z^ne  lezers  tot  de  overtuiging,  dat  dit  vijftiental  jaren 
▼eilig  kan  genoemd  worden  een  tijdperk  van  tusschenstand ; 
een  interim ,  dat  niemand  behaagde ,  maar  iedereen  ongerustheid 
inboezemde. 

Het  tweede  Hoofdstuk  loopt  over  de  volgende  tien  jaren, 
en  w^  zien  volken  in  opstand,  troonen  omvergehaald,  natio- 
naliteiten vernietigd,  den  algemeenen  vrede  door  behoefte  en 
kunst  bewaard.  W^  hebben  geene  ruimte  om  het  verhaal  op 
den  voet  te  volgen,  en  den  meesten  onzer  lezers  z^n  de  ge- 
beurtenissen bekend.  Niemand  zal  den  Schrijver  of  Compi- 
lator betrappen  op  eenzijdige  en  daaruit  voortgevloeide  scheve 
Yoorstellingen.  Elke  politieke  rigting  wedervaart  haar  eigen 
Tcgt,  en  zoo  worden  w\j  verschoond   van  hatelijkheden ,  die 


294     VA!r  DRUTEX  EX  bleeker's  goedkoope  bibuotheek. 

de  geschiedenis  ontsieren,  en  waAraan  de  bezadigde  lezer  zich 
ergert. 

In  de  twee  volgende  Deelen  wachten  w^  de  beschri[)  ving  der 
gebeurtenissen  sedert  1840.  Het  werk  beveelt  zich  aan  door 
alle  kenteekenen  van  een  historisch  geweten,  dat  waarheid 
zoekt.  Het  is  beknopt,  maar  zoo  veel  men  't  eischen  mag, 
volledig.  Zoo  't  geene  historische  bron  is  voor  de  weten- 
schap, het  is  dan  een  uitvloeisel  van  grondige  wetenschap  tot 
algemeen  gebruik.  De  stijl  is  eenvoudig,  deftig  en  vloeijend. 
Als  al  de  boeken  welke  de  Uitgevers  op  dien  voet  zullen  ver- 
krijgbaar stellen,  deze  Greschiedenis  evenaren,  zal  men  voor 
weinig  geld  in  't  bezit  komen  van  eene  kostbare  bibliotheek. 


Mijne  Eeis  door  Siberië^  door  Professor  chbistopr  havsteeit, 
vertaald  door  j.  J.  A*  goevebxeub.  Te  Oromngeny  btf  J.  B. 
Wolters,  1855.    In  gr.  8vo.    IV  en  192  W.  ƒ  1  -  80. 

De  geleerde,  aan  wiens  vlijtige  nasporingen  de  wetenschap 
zoo  veel  kostbare  b\jdragen  voor  de  kennis  van  het  aard- 
magnetismus  te  danken  heeft,  is  de  Schr^'ver  van  deze  Reis, 
die,  mede  in  het  belang  dier  nasporingen,  in  1828  werd  on- 
dernomen. De  lezer  stelle  zich  echter  gerust,  want  Professor 
HANSTEEX  geeft  hier  niets  anders  dan  z§ne  reis-herinneringen 
en  ontmoetingen.  Men  vindt,  wel  is  waar,  in  het  eerste 
Hoofdstuk:  n Aanleiding  tot  het  doel  der  Reis**,  het  een  en 
ander  omtrent  de  theorie  dier  wetenschap,  maar  overigens,  in 
eenvoudigen,  onopgesmukten  trant,  een  verhaal  dat  den  stem- 
pel der  waarheid  draagt,  tot  het  einde  toe  boeijend  is,  en 
meermalen  de  fijnste  snaren  van  het  gevoel  doet  trillen.  De 
Schr^ver  had  eenige  fragmenten  uit  z^ne  reis-aanteekeningen 
in  den  Noorweegschen  Volks- Almanak  medegedeeld,  maar  van 
verschillende  kanten  ontving  h\}  uitnoodigingen  om  die  stuk- 
ken aan  te  vullen  en  tot  een  geheel  te  maken.  Ddaraan  heeft 
men  dit  reisverhaal  te  danken.  —  »Niet  een  ieder**  —  zoo 
vangt  hij  aan  —  »valt  het  lot  te  beurt  van  naar  Siberië  te 
reizen,  en  z^,  die  dat  lot  treft,  ondernemen  die  reis  zelden 
met  toestemming  van  hun  eigen  wiL  Daar  ik  nu  volgens 
eigen  begeerte  die  onderneming  volvoerd  heb,  wil  ik,  als  in- 
leiding tot  de  fragmentaire  berigten  aangaande  enkele  ont- 


Prof.  OEBISTOPH  HAX8TEE2Ï,   MIJXE   REIS  DOOR  SIBERië.      295 

moetiDgeD  op  deze  reis,  welke  ik,  ten  gevolge  der  m\|  gedane 
uitnoodiging,  hierDevens  openbaar  maak,  den  lezer  de  aanlei- 
ding tot  dezelve  mededeelen." 

Omtrent  de  streken  door  den  Deenschen  Hoogleeraar  be- 
socfaty  vernemen  wij,  ait  het  Voorberigt  van  den  Vertaler,  het 
volgende:  »Daar  de  weg  door  het  Europisch  Rasland  met 
grooten  ,  spoed  werd  afgelegd,  brengt  de  Schrijver  ons  ait  de 
residentie  des  Czaars  dadelijk  naar  Tobolsk  over.  Wy  ver- 
gezellen hem  van  hier  over  Krasnojarsk  naar  Irkntsk,  bezoe- 
ken met  hem  de  markt  te  Maimatschin  en  den  Baddhistischen 
opperpriester,  en  ondernemen,  naar  Irkntsk  teruggekeerd,  eene 
bezwaarlijke  rivierreis  naar  Torachansk,  nabij  den  poolkring. 
Nadat  een  wakkere  schipper  ons,  onder  velerlei  moeiten  en 
gevaren,  gelukkig  naar  Taruchansk  en  van  hier  terug  naar 
Jeniseisk  gebragt  heeft,  naderen  w\j  op  de  terugreis  de  Chine- 
Bche  grens,  en  trekken  over  Orenburg  door  de  Kirgisensteppe  — 
waar  w\j  in  't  paleis  van  den  Khan  onzen  intrek  nemen  — 
naar  ABtrachan,  om  van  daar  over  Moskau  naar  Petersburg 
terug  te  keeren  en  ons  hier  aan  den  thans  overleden  Keizer 
KiKOLAAS  en  zijne  gemalin  voor  te  stellen."  —  Zie  daar  in 
beknopte  trekken  opgegeven  wat  men  in  de  twaalf  Hoofd- 
stukken, waaruit  deze  Beis  bestaat,  heeft  te  wachten. 

Het  behoeft  niet  herinnerd  te  worden  dat  de  Knssische  zeden 
en  gewoonten  aan  ons,  die  het  Westen  van  Europa  bewonen, 
vreemd  z\jn,  zoo  van  wege  het  autokratische  stelsel,  dat  zich 
overal  doet  gevoelen,  en  niet  zelden  drukt  en  belemmert,  als 
ook  van  wege  den  ritus  der  Grieksche  Kerk.  Van  *t  een  en 
ander  ontmoet  men  onderscheidene  stalen.  De  naar  Siberië 
gebannen  Grooten  en  Officieren  komen  meestal  hoogst  mede» 
lijdenswaardig,  in  dit  reisverhaal,  in  verschillende  toestanden 
voon  Een  Russisch  Paaschfeeft;  een  Russisch  Kersfeest,  en 
dergel^ke;  ook  eene  Russische  bruiloft;  de  doop  eener  volwas- 
sene Jodin  in  eene  Grieksche  kerk  in  den  winter  (doop  bij 
onderdompeling),  enz.,  leveren  stoffe  tot  overweging.  Demen- 
sohen  in  hunne  betrekkingen,  en  nationaliteiten,  brengen  den 
lezer  tot  vergelijkingen,  welke  ons  het  Vaderland  en  onze 
maatschapp\j  dierbaarder  maken.  —  Maar,  men  leert  ook  een 
menschenras  kennen,  geheel  verschillend  van  het  onze,  want 
wij,  die  van  Germaanschen  stam  zijn,  zouden  onmogelijk  de 
koude  doorstaan  welke  in  Siberië,  door  de  inboorlingen,  met 


29G  Prof.   GURISTOPH  BülNSTEEK, 

gemak  ed^jnt  te  worden  verdaard.  —  Een  paar  karakteria^ 
tieke  mededeelingen  uit  het  yerbaal  zullen  onzen  lezers  gewis 
niet  mishagen. 

Aangaande  het  karakter  der  Russen  lezen  w\j  op  bL  19: 
nOver  het  geheel  verbeeldde  ik  m\j  eene  vrij  groote  overeen- 
komst tusschen  de  Russen  en  de  Franschen  op  te  merken, 
want  beide  volkeren  z^'n  zeer  levendig,  spraakzaam,  en  los 
en  luchtig  van  aard,  enz.  Niets  geschiedt  zonder  druk  ge- 
praat* Voor  het  overige  zgn  zy  weinig  te  vertrouwen,  en 
zoeken  iedereen  beet  te  nemen.  Wanneer  men  hun  een  v^fde 
van  den  gevorderden  prijs  biedt,  kan  men  in  den  regel  zeker 
wezen  dat  men  het  verlangde  krygt,  enz.  Gaat  men  over 
straat  (te  Petersburg),  dan  komen  vaak  vier,  v^f  en  meer 
koetsiers  aanrijden  en  bieden  hunne  droschken  aan.  Ieder 
roemt  de  z\jne  als  de  beste  en  de  gemakkelijkste,  en  de  een 
overschreeuwt  den  ander.  Vaak  moeten  z^  zelven  lagchen, 
terw\jl  zij  zoo  op  den  onthutsten  wandelaar  storm  loopen.  De 
koetsier  verlangt  drie  tot  vier  roebels;  men  antwoordt  kort 
af:  »te  veel«  te  veel!**  en  gaat  bedaard  een  paar  passen  verder. 
Hy  haast  zich  een  bill\jker  eisch  te  doen ;  men  herhaalt  spot- 
tend zijn:  nOtscheu  dorogo  (veel  te  duur)**,  en  stapt  zonder  om 
te  kijken  door.  Hij  r^'dt  na  en  roept  wéér,  en  zoo  gaat  het 
voort,  tot  men  tot  een  vierde  of  v^Yde  van  den  pr^s  gedaald 
is,  waarna  men  een  bepaald  bod  doet,  dat  in  den  regel  met: 
yjJSadUes  (stap  maar  in)'*  wordt  beantwoord.'* 

Ten  aanzien  van  het  verbl^'f  in  de  Siberische  dorpen,  zegt 
de  S.  (bl.  41):  » Wanneer  men  in  een  dorp  komt,  is  *t  eerste 
werk  dat  men  te  doen  heeft,  naar  den  desatnik  te  zenden, en 
van  dezen  quartier  en  eene  wacht  voor  de  wagens  te  verlan- 
gen, 't  Is  hier  namelijk  op  plaatsen,  waar  geen  besloten  bin- 
nenhof of  stal  is,  en  waar  de  ry  tuigen  dus  *s  nachts  op  straat 
staan  moeten,  algemeen  gebruik,  dat  het  gansche  dorp  er  ver- 
antwoordelijk voor  biyft,  dat  niets  wegkomt,  en  om  zeker  hier- 
van te  zijn,  zet  men  eene  wacht  uit.  De  reizende  behoeft 
dos  niet  meer  uit  zyn  wagen  te  nemen,  dan  hij  dadelyknoo- 
dig  heeft,  en  dit  is  een  groot  gemak.  Wanneer  nu  de  koude 
tusschen  de  27  en  30  graden  bedraagt,  hebben  de  drie  arme 
slokkers,  die  zamen  wacht  houden,  volgens  onze  begrippen « 
een  boozen  nacht,  en  toch  schijnen  zg  zelven  hunne  taak  niet 
zoo  bijzonder  zwaar  te  houden.    Als  de  koü  hun  te  streng 


UIJNE  REIS  DOOB   SIBESië.  297 

wordt,    Bleken   zg   een  hoop  berkenhout  in    brand   en  vlijen 
eich  met  den  baik  op  de  sneeuw  en  het  hoofd  naar  het  vuur, 
of  men  hoort  hen  *8  nachts  om  het  vuur  rondstappen ,  lagchen 
en  praten,   terwijl  de  sneeuw   onder  hunne   stevels  piept  en 
kraakt.     Men  hoort  namelijk,    wanneer  men,  b\j  30  graden 
Yorst,  op  de  sneeuw  treedt,  een  eigenaardig  piepend,  knette- 
rend geluid,   dat  veel  sterker  is,  dan  dat  *t  welk  wij  by  10 
en   12   graden  waarnemen.    Voor  zulk  een  nacht  kr\jgen  zij 
niet  eens  drinkgeld,  en  z$  z^n  uiterst  dankbaar  als  men  hun 
eene  halve  maat  brandewijn  geeft.  —  Over  het  geheel  wekt 
de  ^zervaste  gezondheid  van  de  Siberische  boeren  met  reden 
verbazing.    Over  het  hemd  en  de  dunne  linnen  broek  dragen 
z^  eene  schapenvacht ,  waarvan  de  wol  naar  het  ligchaam  toe» 
gekeerd  is.   In  deze  kleeding  trotseren  z^'  eene  koude  van  30 
tot  35  graden.     Uit  hunne  kamers,  waarin  de  hitte  die  van 
een  stook-oven  gel^*kt ,  gaan  z\j  buiten  in  de  grimmigste  vorst, 
en  omgekeerd,  zonder  daarvan  eenig  nadeel  te  bespeuren.  De 
vrouwen  gaan  in  huis,   's  winters  zoo  goed  als  zomers,  met 
het  bloote  hemd  op  het  bovendeel  des  ligchaams  en  met  naakte 
voeten.    Voor  goed  uitgaande,  trekken  zg  een  korten  pelsrok 
en   schoenen   aan,    doch   als   *t  niet  ver  is,  loopen  zij  op  de 
sneeuw  met  bloote  voeten  en  in  dezelfde  dragt  als  in  de  kamer.** 
Nog  een   paar  plaatsen,   ook   ontmoetingen  met  Russische 
bannelingen,,  met  Kalmukken,  Kirgisen  en   andere  Aziaten, 
wenschten  w\)   mede  te   deelen  —     doch   zullen    die   achter- 
wege laten,  om  den  lezer  bekend  te  maken  met  het  lyden  dat 
de   Hoogleeraar   zich   door    zijne    onderzoekingen,   gedurende 
eenen  Siberischen  zomer,  op  den  hals  haalde. 

BL  112:  »Ik  werd  onophoudel\jk  gefolterd  door  de  menigte 
muggen ,  die  door  de  vele  reten  tusschen  de  ruwe  wandplankea 
en  door  de  gebrekkig  sluitende  deur  mijner  kajuit  waren  bin- 
nengedrongen. Ik  moest  m\j  over  dag  tweemaal  in  de  rivier 
baden  om  mijne  geprikkelde  zenuwen  te  verfrisschen  en  de, 
door  de  ontelbare  muggesteken  veroorzaakte  huidkoorts  te 
keer  te  gaan.  Niemand,  die  deze  streken  niet  zelf  bezocht 
heeft,  kan  zich  voorstellen,  welk  eene  kwellende  landplaag 
deze  insecten  z\jn.  Als  men  langs  de  rivier  ging,  maar  vooral 
als  men  waagde,  de  boschstreek  op  korten  afttand  van  den 
oever  te  naderen ,  werd  men  door  zulk  een  digten  zwerm  om- 
geven, dat  men  in  een  digten  nevel  of  in  eene  rookwolk  dacht 


298      Prof.   CHBISTOPH  HANSTEEX,   HUXE  reis  DOOB  SIBERië. 

te  gaan,  en  de  maggen  drongen  bij  het  ademhalen  in  mond 
en  nensgaten  door.  Op  zulk  eene  kleine  wandeling  kwam  ik 
eens  in  gevaar  van  te  stikken,  en  moest  vol  angst,  en  zoo 
hard  ik  loopen  kon,  de  vlngt  naar  den  oever  nemen,  waar 
het  getal  muggen,  wegens  eenigen  wind  en  een  weinig  meer 
koelte,  minder  was.  Bij  zalke  gelegenheden  beschutte  ik  my 
anders  eenigermate  door  handschoenen  en  *t  mQ  door  den 
Baad  Komlewskj  vereerde  mnggenmasker ;  doch  als  ik  aan 
de  rivier  aan  het  opmeten  was,  dat  mij  iederen  dag  verschei- 
den uren  bezig  hield,  en  gedurende  de  waarnemingen  het  boek 
en  den  chronometer  in  de  linker-  en  het  potlood  in  de  regter- 
band  moest  houden,  diende  ik  ën  handschoenen,  éa  masker 
af  te  leggen,  en  alsdan  vereischte  het  groote  wilskracht  en  in- 
spanning, om  niettegenstaande  de  onophoudelijke  b^'tende  steken 
in  aangezigt  en  handen,  onbewegemk  te  blijven  staan,  en  de 
volle  opmerkzaamheid  op  het  instrument  en  de  slingerslagen 
te  rigten,  daar  de  tijd  tot  ^^^  secunde  toe,  naauwkenrig  moest 
worden  opgegeven."  —  Hoe  het,  ook  des  nadits  en  overdag, 
in  de  kajuit  weinig  beter  was,  leze  men  verder  in  »M\jne 
Beis  door  Siberië**,  die  zoo  wel  voor  aardr\|ks-  als  voor 
volkenkunde  veel  belangr^ks  behelst. 


Gellert;  het  beeld  des  opregt  vromen  Ckrietena.  Door  j.  r, 
EiLERS  KOCH,  Evang.-Luth.  Pred.  te  Nieuwe  Pekela.  Te 
Wüdervanky  bij  T.  van  Halteren.  1855.  In  gr.  Svo,  82  bl. 
f  :-25. 

Gremk  wel  allen  die  de  w^sgeerige,  zedekundige  en  Gods- 
dienstige geschriften  van  den  vromen  osllert  gelezen  heb- 
ben, zoo  was  ook  de  £erw.  eilers  koch  reeds  van  zQne  jeugd 
af  met  dien  geheel  eenigen  Schry  ver  ingenomen.  ZQne  inge- 
nomenheid werd  niet  weinig  verlevendigd  toen  hjj,  een  paar 
jaren  geleden,  Leipzig  bezocht.  Daar  rust  het  stoffelyk  over- 
schot van  dien  vromen  geleerde  op  het  Johannes-kerkhof,  en 
zgn  grafteeken  is,  als  wonderdadig,  aan  de  verwoesting  ont- 
snapt, door  welke  schier  alle  graven  op  dien  Gods-akker  ge- 
leden hebben  in  den  gedenkwaardigen  veldslskg  (VMerêMacht) 
van  16—18  Oct.  1813.  Aan  dat  graf  zag  de  Eerw.  S.  welke 
hulde  men  nog  dagelQks  aan  de  nagedachtenis  van  den  edelen 


J.  B«  EILEBS  KOGH,    GELLERT,   EXZ.  299 

man  bew^'st.  nWy  zagen  het"  —  zegt  de  Schrijver  —  »>de 
hand  yan  liefde  en  achting  had  ook  nog  weder  dienselfden 
dag,  toen  w)j  dat  graf  bezochten,  om  en  over  de  zerk  ge* 
zweefd,  Eikenloof-goirlandes  slingerden  zich  om  en  over  de 
yzeren  stavep;  rozen  en  andere  bloemen,  in  potten,  verbreidden 
bare  geuren;  en  een  fraai  gewonden  bloemkrans  dekte  het 
kleine  borstbeeld,  dat  in  den  steen  was  uitgehouwen.** 

W^'  twijfelen  er  geenszins  aan  of  deze  korte  biographie  en 
mededeeling  van  enkele  belangr^ke  opmerkingen  zal  velen 
aangenaam   z\jn. 

In  de  Aanteekening  (bl.  32),  waar  de  liederen  van  oellebt 
die  vertaald  of  gevolgd  in  het  Grezangboek  van  het  Hervormde 
Kerkgenootschap  z^n  opgenomen,  genoemd  worden,  vonden 
wij  eenig  verschil  met  de  naamlyst  van  de  Dichters  der  Evan- 
gelische Grezangen,  ten  vorigen  jare  b^  j.  brandt  en  zoon, 
te  Amsterdam,  gedrukt,  naar  het  handschrifl  van  den  Secre- 
taris der  Commissie  tot  de  verzameling.  In  die  naamlijst 
vinden  w^  dat  alleen  van  den  berg  Gezang  59,  van  den  berg 
en  RÜTGBR8  gezamenlQk  Gez.  115,  en  alleen  v.  d.  kabtbele 
Gez.  118  bewerkt  hebben. 


ZieUtunde  voor  Opvoeders  en  Onderwijzera.  Naar  het  Hoog- 
duUsch  van  Dr.  e.  a.  e.  calinich,  door  d.  van  hinloopen 
labberton,  DUtriktS'Schoolopziener*  Te  Gouda  y  Uj  G.  B. 
van  Goor.  1855.    In  12mo.   XI7  en  159  W.  ƒ  :  -  90. 

Het  ontbreekt  ons  tegenwoordig  niet  aan  werkjes  over  de 
Zielkunde ;  maar  eene  andere  vraag  is  het:  of  zQ  allen  voor  de 
wetenschap  der  Psychologie  en  de  kennis  van  *s  menschen  ziel 
even  bevorderlyk  kunnen  z^n?  W\j  hebben  er  reeds  twee  aan- 
gekondigd, waarvan  het  eene  slechts  de  vrucht  eener  onbe- 
schaamde letterdieveri(j  was,  en  het  andere  een  voortbrengsel 
van  den  weder  het  hoofd  opstekenden  reactie-geest,  die  een 
mom  van  godsdienstijver  en  vroomheid  voorhangt,  om  daar- 
door tot  z\)n  doel  te  geraken. 

De  Zielkunde  voor  Opvoeders  en  Onderwyzers  van  Dr. 
CALINICH,  waarvan  w\|  de  vertaling  voor  ons  hebben,  is  van 
eenen  anderen  stempel,  en  onderscheidt  zich  door  zekere  vol- 
ledigheid, en  eene  degelijke  paedagogische  strekking.    Het  is 


300  Dr.    E.   A.   E.   CALIXICH,   ZIELKÜKDE,   ENZ. 

eene  aanbeveling  voor  deze  vertaling  dat  zij  een  tweeden  dmk 
beeft  mogen  beleven,  zoo  als  w\j  uit  bét  Yoorberlgt  verna- 
men, daar  bet  op  den  titel  niet  staat  uitgedrukt;  misscbien 
omdat  bet  oorspronkelgk,  gebeel  omgewerkt,  als  ware  *t  een 
nieuw  gescbrift  over  betzelfde  onderwerp  geworden  is,  en  dus 
ook  deze  vertaling  als  een  ander  werkje  kan  worden  bescbouwd. 
De  Vertaler,  boezeer  by  met  bet  werkjen  ingenomen  is,  drijft 
ecbter  z\jne  goedkeuring  niet  zoo  ver,  dat  141  zoude  denken  dat 
de  onderwijzers  door  bet  lezen  en  overwegen  van  dit  gescbrift 
alleen,  werkelijk  psychologen  zouden  worden. 

Het  boekje  wil  niets  meer  zgn  dan  de  aanleiding  tot  eigen 
bedacbtzaam  onderzoek,  gepaard  met  naauwkeurig  opmerken 
en  opzettelijk  nadenken.  De  onderwijzer  en  opvoeder  moet 
de  Zielkunde  voornamelijk  by  z\jne  leerlingen  bestuderen.  Hier- 
omtrent vindt  bij  gepaste  wenken  in  bet  gescbrift  van  Dr.  ca- 
UNiCH,  en  bet  is  voomamelük  daarom,  dat  w\j  bet  gerust 
tot  een  Handboekjen  aanbevelen. 

Het  onderwas  in  de  Zielkunde  wordt  op  de  bijzondere  Scbo- 
len.  Instituten  en  Gymnasiën  nog  te  veel  verzuimd;  bet  is 
tocb  van  de  grootste  noodzakelykbeid,  om  de  zelfkennis  bg 
den  jeugdigen  menscb  te  bevorderen:  eene  kennis  die  bem  in 
staat  moet  stellen  om  eenmaal  als  zelfstandig  wezen  in  de 
maatscbapp^  op  te  treden.  Wat  baten  de  vele  ongel^'ksoor- 
tige  kundigbeden,  waarmede  men  den  geest  opvult,  indien 
deze  geene  kennis  verkrijgt  van  z^ne  vermogens,  en  bet  ge- 
bruik dat  bij  er  van  kan  maken.  De  Zielkunde  is,  in  onzen 
t\jd  vooral,  een  kracbtig  beboedmiddel  tegen  de  materialisti- 
scbe  grondstellingen,  die  de  uitsluitende  beoefening  der  na- 
tuurkundige wetenscbappen  en  bare  toepassing  op  de  n^  verbeid 
zouden  kunnen  doen  ontstaan ,  en  die  bet  geloof  aan  de  boo- 
gere  bestemming  van  *s  menseben  geest  zouden  kunnen  scbok- 
ken.  Men  doordringe  de  jeugd  met  de  overtuiging  van  den 
adel  van  ons  geslacbt,  dit  zal  voor  bet  vervolg  goede  vrucbten 
voor  Godsdienst  en  deugdsbetracbting  te  weeg  brengen. 

J.   A.   B. 


BOËKBESCHOUWme. 


Abraham  des  ahobie  vak  deb  hoevek,  herdacht  in  de  Re-- 
tnonstrantsch-Oereformeerde  OemeerUe  te  Amsterdam^  den  12'''* 
Augustus  1855,  door  A.  A.  stüabt,  Leeraar  hij  die  Oemeente. 
Ttveede  druk.  Met  eemge  Aanteekerdngen  en  eene  Bijlage.  Té 
Amsterdam  y  bij  P.  N.  van  Kampen.  1855.  In  gr.  Svo* 
U  bl.  f  :-  60. 

Abbahah  des  ahobie  vak  deb  hoevex,  beschouwd  als  een 
voorbeeld  van  Kanselwelsprehendheid  ^  door  p.  j.  domela 
NIEüwbnhüis,  bij  de  opening  gvfner  Lessen  ^  op  den  2**^  Oc^ 
tober  1855.  Te  Amsterdam  ^  bij  J.  H.  Gebhard  en  Comp. 
1855.    In  gr.  Svo.    86  bl.  ƒ  :  -  50. 

Te  verwachten  was  *t  dat  de  beroemde  vak  deb  boevek, 
ïia  gedurende  z\jn  leven  met  lof  en  eere  overladen  te  zijn ,  niet 
ten  grave  zou  dalen,  zonder  dat  er  hnlde  gebragt  wierd  aan 
zijne  nagedachtenis.  Misschien  echter  ware  het  wenschelQk 
geweest,  dat  er,  in  plaats  van  vele,  en  daaronder  ook  minder 
bevoegde  lofredenaars,  één  enkele  ware  opgestaan,  zijner  ten 
volle  waardig.  De  lofspraken,  hem  gewijd,  zonden  dan  mo-* 
gel\jk  minder  luide  geklonken  hebben,  doch  ligt  ware  het  beeld 
z^ner  persoonlijkheid  meer  waar  en  volledig,  ook  ter  dienste  van 
de  nakomelingschap,  geteekend.  Thans,  nu  de  een  na  den  ander 
de  pen  heeft  opgevat,  en  verschillenden  onderling  als  gewed-- 
\jverd  hebben ,  is  het  getal  der  uitgegeven  stukken  of  stukjes 
reeds  tot  acht,  en  misschien  zelfs  hooger,  geklommen,  zonder 
dat  nog,  naar  ons  oordeel,  het  portret  met  juistheid  getrof- 
fen is. 

Wy  betwisten  daarom  zoo  min  aan  den  Bemonstrantschen 
Leeraar,  zwager  van  den  overledene,  die  hem  gedurende  vijf* 
en-twintig  jaren  ter  z\jde  stond,  als  aan  den  Lutherschen 
Hoogleeraar,  die  onder  zijne  eerste  leerlingen  en  getrouwste 
vrienden  behoorde,  en  voor  z^ne  vorming  veel  aan  hem  te 
danken  had,  het  regt  en  de  bevoegdheid  om  over  hem  te 
spreken.    Veel  meer  verbidden   w\}   ons,  dat  z\j  het  deden, 

BOEKBESOH.    1856.   N*.    VII.  22 


ÜL.   A.   STCABT, 

elk  op  z^ne  eigene  wijze.  Zelfs  achten  vf'^  de  keuze  van  het 
versehillend  oogpunt,  waaruit  zij  hem  beschouwd  hebben,  b\| 
uitnemendheid  gepast  en  gelukkig.  De  een,  kort  na  zijne  be- 
grafenis Toor  de  Gremeente  opgetreden,  zoekt,  naar  ^am;{.xin: 
86,  aan  te  wijzen:  dat  v.  d.  h.  in  eijnen  tijd  den  raad  Ooda 
gediend  heeft  ^  door  met  alle  krachten  te  arbeiden  aan  de  ver- 
broedering der  Christenen  onderlbg.  De  ander,  het  woord 
voerende  tot  zyne  leerlingen,  toont  hun  in  hem  een  voorbeeld 
van  kaneelwelsprehendheid^  en  wekt  hen  tot  z^ne  navolging  op. 
Beide  brengen  zy  over  hem  veel  in  het  midden  dat  ons  be- 
haagde, en  waarmede  w^,  die  den  begaafden  man  mede  ge- 
kend en  gewaardeerd  hebben,  ons  gaarne  vereenigen.  Warme 
hoogachting  en  opregte  vriendschap  spreken  uit  beider  mond* 
Blijkbaar  is  het  hun  te  doen  om  hem,  dien  zy  evenzeer  be- 
wonderden als  lief  hadden ,  naar  eisch  te  huldigen.  Maar  of 
daarom  nog  hunne  geschriften  bestand  zouden  zijn  tegen  eene 
naauwlettende  kritiek;  dit  is  eene  gansch  andere  vraag,  die 
wijj  voor  ons  ontkennend  zouden  beantwoorden. 

Beeds  in  het  Voorberigt  van  stcabt  stuitten  w\j  op  den  eere- 
titel  van:  de  ohbtsostomds  dêr  negentiende  eewv^  aan  ▼.  d.  h. 
gegeven,  dien  wy  overdreven  achten.  Zyne  rede  is,  verder, 
zóó  kort  en  oppervlakkig,  en  blikbaar  zóó  vlugtig  neerge- 
schreven, dat  wjj  ons  over  de  onveranderde  uitgave  eeniger- 
mate  verwonderd  hebben.  Was  er  nu  in  waarheid  van  v.  d.  h., 
uit  dat  oogpunt  beschouwd,  niets  meer  te  zeggen?  zoo  vroe- 
gen w\j  onder  de  lezing.  En  hoe  vreemd,  dat  het  puntige 
tekstwoord  telkens  onjuist  wordt  gebezigd,  als  of  ▼.  d.h.  den 
raad  Grods  had  uifgediendl  Voegt  hierby  de  triviale  verge- 
Igking  (bl.  16),  ontleend  aan  het  hoofd  eener  groote  fabriek ^  dat 
geen  acht  nam,  wie  en  hoeveel  en  hoelang  men  op  dezen  of  genen 
post  te  arbeiden  stond;  de  grove  overdryving  (bl.  22),  dat  vo<>r 
zijne  prediking  ieder  vooroordeel  ewichUe;  velerlei  onjuistheden 
van  taal  en  stgl,  en  doorgaans  volslagen  gemis  van  eigeniyke 
redenering,  en  gij  zult  het  ons  toestemmen  dat  stuabt  wat 
beters  had  kunnen  leveren.  Daarvoor  echter  —  't  z\j  dank- 
baar erkend!  —  ontvangen  wQ  eenige  vergoeding  in  de  vrg 
uitvoerige,  doorloopende  aanteekeningen,  die  bij  deze  rede  ge- 
voegd z^'n  (bl.  37 — 51).  Ook  daarin  merkten  -wij  wel  soms 
eenige  overdrijving  op,  gelyk,  b.  v.,  waar  de  eervolle  vermelding, 
die  V.  D.  H.  als  student,  door  de  beantwoording  eener  pr^s- 


ABBABAU  DES  AMOBIE  TAN   DEB  HOEVElT,   EKZ.  303 

vraag  te  Groningen,  verwierf,  eene  openbare  zegepdlm^  door 
hem  behaald,  genoemd  wordt  (bL  89),  als  of  z\jn  stuk  met 
goad  ware  bekroond  geworden;  maar  overigens  bevatten  die 
aanteekeningen  meer  dan  ^ëne  belangrijke  bijdrage  tot  waar- 
deering zyner  verdiensten.  Slechts  gelooven  w^  niet  dat  v.  d.  h., 
hoe  ver  gevorderd  ook,  het  ideaal  van  den  Evangelieprediker 
voor  onse  dagen  met  der  daad  verwezenUjht  heeft,  gel^k  w\j 
bL  41  lesen. 

Ook  Prof.  KiEUWENHUis  komt  ons  voor,  z\}ne  taak  te  ligt 
geacht  en  daardoor  vlagtig  afgewerkt  te  hebben.  Aan  den  stijl 
en  den  gang  der  rede  is  dit  reeds  te  bemerken.  Allerlei  on- 
naauwkenrigheden  aouden  w\j  ten  bewgze  kannen  aanvoeren. 
BI.  11  wordt  nnit  volle  overtuiging  den  Eerwaardigen  stuart" 
een  woord  nagezegd  dat  by  dezen  niet,  althans  niet  letterlgk, 
gevonden  wordt.  Wat  beteeken t  het  (bl.  24),  dat  v.  o.  h.,  als 
hïl  beveelt:  houdt  de  geboden!  » tevens  diepe  wonden  slaat  in 
het  geweten**?  Wat,  dat  er  staat  (bl.  25) :  nwilt  g\j  naar  v.  d.  r. 
niet  luisteren,  h\j  dwingt  er  a  toe,  maar  laat  h^  u  los,  gy 
zult  zelven  n  niet  weder  aan  hem  vastklemmen*'?  Ook  is  het 
ons  niet  gelukt,  in  weerwil  van  herhaalde  lezing,  het  verband 
te  vatten,  waarin  die,  op  zich-zelve  niet  onaardige,  anekdote 
aangaande  v.  d.  palm,  bl.  29  medegedeeld,  staat  met  hetgeen 
voorafgaat  en  met  het  gansche  onderwerp  der  rede.  Aiaar  w\f 
hebben  hier  vooral  de  overdrijving  te  gispen ,  waartoe  xieuwbv- 
BCis  soms  in  z\jne  lo&praken  vervallen  is.  De  opstellen  van 
V.  D.  H.,  bestemd  als  z\j  waren  tot  stichting  eener  gemengde 
vergadering,  wordmi,  uit  dat  oogpunt  beschouwd,  bl.  11  ge* 
steld  nboven  alle  anderen,  al  is  het  ook,  dat  zij  soms  of  min* 
der  zaakryk,  of  minder  scherpzinnig,  of  minder  oorspronke- 
l^k  geacht,  en  gerekend  worden  zich  niet  door  trekken  van 
genie,  noch  door  r^kdom  van  phantasie  te  onderscheiden'*.  Z\j 
worden  gezegd  door  vorm  en  inhoud  »aan  het  hoofddoel,  de 
stichting,  te  meer  te  beantwoorden,  naar  mate  zij  minder 
scherpzinnigheid,  vernuft  of  geestigheid  en  genie  verraden**.  Er 
staat  (bl.  16),  nadat  ontkend  was,  dat  hy  veel  bezat,  waarin 
anderen  uitmunten:  »is  v.  d.  h.  er  als  prediker  niette  groo- 
ter  door,  dat  de  stichting  zijner  hoorders  geene  schade  kon 
lyden,  noch  door  fijne  ironie,  noch  door  onvruchtbare  bespie* 
geling,  noch  door  een  te  diep  indringen  in  de  schuilhoeken, 
waarin  de  zonde  hare  pestlucht  verspreidt?"    Daarbij  klinkt 

22* 


304  F.  J.   DOSIELA  NIECWENHUIS, 

de  lof  ▼r\}  dubbelzinnig,  hem  (bl.  22)  gegeven:  »Rijkdom  van 
phantasie  schgnt  minder  zijn  deel  geweest  te  z\jn  dan  fijnheid 
van  opmerking,  om  part\j  te  trekken  van  de  vrachten  die 
anderen  aanboden ,  getrouwheid  van  geheugen  om  hunne  gezeg- 
den te  bewaren,  en  gemakkelijkheid  om  ze  in  z^jn  eigen  ge- 
dachtengang  op  te  nemen  en  in  z\}nen  st^l  in  te  weven'*.  De 
vergel\jking  van  v.  d.  h.  met  ▼•  d.  palm  (bl.  28 — 25)  laten 
w\j  onaangeroerd ,  ofschoon  saj  ons  anders  ligt  stof  zou  geven 
tot  meer  dan  ééne  bedenking.  Wij  komen  tot  onze  gewigtig- 
ste  aanmerking,  deze  namel^k,  dat  het  eigenaardig  kenmer- 
kende, het  eigenlijk  karakteristieke  van  v.  d.  h.'s  kanselwel- 
sprekendheid  wel  niet  verzwegen  ^  maar  toch  ook  niet  krachtig 
genoeg  op  den  voorgrond  is  geplaatst*  Cohs2C  stcabt  heeft 
te  regt  zQne  wonderbaar  gelukkige  voordragt  »de  groote  kracht 
van  z^'ne  Oratorie"  genoemd.  Nieüwekhuis,  hiermede  (bl.  25) 
instemmende,  had,  onzes  inziens,  om  hem  met  juistheid  te 
schetsen,  daarvan  moeten  uitgaan,  gel^k  h^j  bl.  8  scheen  te 
willen,  en  al  het  overige,  wat  hem  eigen  was,  daarmede  ach- 
tereenvolgens in  betrekking  moeten  plaatsen,  zoodat  het  bleek, 
dat  h\) ,  waarin  h\j  ook  misschien  b^  anderen  achterstond,  te  dezen 
opzigte  te  minder  overtroflfen  werd ,  naar  mate  hlj  zijue  opstel- 
len, naar  vorm  en  inhoud  beide,  meer  in  overeenstemming 
wist  te  brengen  met  zijne  geheel  éénige  voordragt,  stemlei- 
ding,  gebaarmaking  en  meesterschap  over  houding  en  gelaat. 
In  waarheid,  hoe  meer  w$  er  over  nadenken,  des  te  vaster 
staat  onze  overtuiging,  dat  y.  d.  h.*s  voortreffelykheid  bestond 
in  de  ongemeenheid  z\jner  natuurgaven  voor  den  kansel,  die 
hij  met  groote  aorg  ontwikkeld  had,  in  z\jne  regte,  edele, 
majestueuze  gestalte,  zijne  fraaie,  welluidende,  indrukma- 
kende stem,  z^jn  ^'n  gevoel  voor  het  deftige  en  verhevene,  bg 
groote  liefde  voor  een  eenvoudigen,  sierlgken  styl,  en  eene 
goede  mate  van  poëtischen  aanleg.  Vergeet  daarb^'  niet  de 
vlugheid  van  zijnen  geest,  de  beminneiykheid  van  z\jn  ka- 
rakter, de  opregtheid  van  z\jn  Christendom,  de  vredelie- 
vende strekking  zijner  werkzaamheid,  en  wat  nog  meer  tot 
z^nen  lof  te  zeggen  ware,  en  weldra  zal  zijn  beeld  voor 
uwen  geest  verrijzen,  en  gij  zult  met  ons  den  schat  waardee- 
rea, die  der  vaderlandsche  Kerk,  en  vooral  der Remonstrant- 
sche  Broederschap,  in  hem  geschonken  was,  zonder  gevaar  te 
loopen  van  hem  door  o  verdrevene  lofspraken  boven  verdiens- 
ten, of  ook  ten  koste  van  anderen,  te  verheflTcn! 


ABRAHAM  DES  AMORIE  VAN  DEB  HOEVEN,  ENZ.     805 

In  onderscheiding  van  de  beide  stnkken,  die  wy  hier  be- 
oordeeld hebben,  moeten  wy  nog  gewag  maken  van  de  bij- 
lage, aan  stcabt's  rede  toegevoegd,  die  eene  keurige  schets 
bevat,   door   den    TheoL  Cand.  h.  c.  bogge  ontworpen,  van 

ABBAHAK  DES  AMOBIE  VAN  DEB  HOEVEN,    ols  HoogUerCUXT    VOOr 

JBtfne  studenten.    Wg  lazen  haar  vroeger  in  de  Kerkelijke  C<m- 
rant^  en  thans  by  vernieuwing,  met  onvermengd  genoegen. 

April  1856. 


Predikanten- Spiegel,  MededeeUngen  tot  het  Ambtsleven  van  Pre- 
dikanten.  Volgene  de  Evangelische  Pastoral  Theologie  in  Bei^ 
spieUn^  van  M,  j.  c.  fb.  bubk,  door  j.  busch  keiseb.  Twee 
Deelen.  Te  Groningen^  hij  A.  L«  Scholtens.  1855.  In  gr.  dvo. 
768  bl.  f  6' 25. 

De  bekwame  bewerker  van  hüfpell's  Protestantseh  Leeraar- 
ambt  heeft  een  nuttig  werk  verrigt  door  de  overbrenging  in 
onze  taal  van  bübk*s  Pastoral  Theologie  in  Beispielen^  en  heeft 
dat  verrigt  op  loffelyke  wyze. 

Het  is  bekend  dat,  o&choon  de  praktische  Godgeleerdheid 
eene  theoretische  wetenschap  is,  die  vooral  in  onze  dagen  met 
^ver  beoefend  wordt,  echter  de  man  van  praktische  ervaring 
in  hare  beoefening  verreweg  het  best  slaagt.  Zy  is  toch  als 
ware  't  uit  het  werkelyke  leven  opgegroeid,  ontleent  daaraan 
hare  stof  en  haar  belang,  en  wordt  daardoor  veelzins  opge- 
helderd. Men  kan  misschien  een  regt  bruikbaar  Predikant 
zyn,  zonder  haar  lang  wetenschappelijk  bestudeerd  te  hebben; 
maar  haar  met  vrucht  te  onderwazen,  en  door  dat  onderwys 
de  aanstaande  herders  en  leeraars  der  Gemeente  regt  te  vor- 
men voor  hunne  taak,  dat  kan  hy  alleen  die  zelf  met  lust 
en  liefde  werkzaam  is  geweest.  Deelt  hij  daarby  zyne  ont- 
moetingen en  resultaten  mede,  hy  zal  aan  zyn  onderwas  kracht 
en  gloed  en  leven  bezetten,  die  het  anders  missen  moet,  en 
naar  mate  zijne  ervaring  ryker  is,  zal,  onder  zijne  leiding, 
de  beoefening  der  praktische  Godgeleerdheid  eerst  regt  vruch- 
ten dragen,  die  der  Kerk  ten  zegen  z\jn. 

Van  deze  overtuiging  ging  de  Hoogduitsche  verzamelaar 
uit,  toen  h\},  daartoe  meer  dan  anderen  bevoegd,  een  zeer 
groot  aantal  bijzonderheden  bgeenbragt  uit  het  leven  en  wes- 


306  M.  J.   C.   FB.  BUBK, 

ken  van  Protestantache  bedienaars  des  Evangelies,  en  ze  met 
zorg  ordende  tot  één  schoon  geheel.  De  oogst  ait  eene  drie^ 
honderd-jarige  praktijk  was  overvloedig  groot,  en  misschien 
had  hij  minder  op  de  veelheid  dan  wel  op  het  gehalte  ^zijner 
mededeelingen  moeten  toezien.  W\j  prezen  het  daarom  in  den 
Vertaler,  dat  Iqj  meer  naanwkeurig  geschift  en  alleen  het 
meest  dienstige  behonden  heeft.  Zelfs  meenen  wij  dat  h^, 
daar  de  historische  stof  ook  nu  nog  bijkans  al  te  r\jk  is,  met 
de  uitgave  eener  enkele  bloemlezing  had  kunnen  volstaan. 
Veel»  dat  ons  min  belangr^k  of  ook  meer  of  minder  eenzy- 
dig  voorkomt,  had  dan  kunnen  z\jn  achterwege  gebleven;  de 
omvang  en,  in  verhouding  daarmede,  de  prys  zou  dan  menig- 
een minder  hebben  afgeschrikt,  en  het  voorgestelde  doel  ware, 
onder  Gods  zegen,  misschien  te  beter  bereikt  geworden.  Maar 
ook  thans  wenschen  w^  dat  dit  boek  allerwege  verspreid  en 
gelezen  worde,  zoo  wel  door  onze  studenten  en  predikanten, 
als  door  belangstellende  gemeente-leden.  Er  is  veel  uit  te 
leeren.  Meermalen  legden  w\j  het  gesticht  uit  de  hand;  tel- 
kens vonden  w\j  er  weder  wat  nieuws  en  wetenswaardigs  in. 
En  al  kan  deze  Predikanten^  Spiegel  in  geen  geval  de  weten- 
schappelyke  beoefening  der  praktische  Godgeleerdheid  vervan- 
gen, hy  draagt  niet  weinig  big  tot  haar  regt  verstand,  en  ver^ 
toont  de  uitwerking  harer  voorschriften  en  lessen  in  het  wer- 
kelijke leven. 

In  zes  Afdeelingen  is  het  geheel  gesplitst.  De  eerste  han- 
delt over  de  bepaling  en  de  voorbereiding  tot  het  ambt,  de 
beroeping  en  het  ontslag^;  de  tweede  over  het  ambt  van  leer- 
aar; de  derde  over  het  liturgische  en  priesterambt;  de  vierde 
over  de  zielzorg;  de  vyfde  over  het  opzienersambt;  terwyl  de 
zesde  het  by  zondere  leven  toekent.  Doorgaans  worden  de  histo- 
rische bijzonderheden  enkel  medegedeeld  zonder  b^gevoegde 
opmerkingen;  maar  nu  en  dan  treft  men  beknopte  wenken  aan, 
die  bevorderlijk  a^n  aan  het  nadenken  der  lezers.  Zy  z^n 
echter  weinige  in  getal. 

Onze  lofspraak  op  dezen  arbeid  gaat  met  de  ernstige  waar- 
schuwing, vooral  aan  eerstbeginnenden,  gepaard,  om  te  lezen 
met  het  oordeel  des  onderscheids ,  en  niet  alles  wat  hier  ver- 
meld wordt,  voetstoots  goed  te  keuren  en  in  praktik  te  bren- 
gen. Ook  hadden  wij  gewenscht  dat  de  bronnen,  waaruit 
deze  mededeelingen  geput  zijn,  waren  opgegeven,  opdat  men 


PBBDIKANTEN'SPUSQBL.  807 

Bich,  des  verkiezende,  mogt  kunnen  overtaigen  yandenaau^- 
kenrigheid  der  opgave.  En  dat  de  Vertaler  geene  fagzonder- 
heden  nit  de  geschiedenis  onzer  vaderlandsche  Kerk  en  de 
ervaring  onzer  vroegere  en  latere  Predikanten  beeft  opgenomen 
in  deze  verzameling,  dit  kannen  w$  ons  te  naauwemood 
begrepen.  Aan  voorraad  daarvan  kon  bet  hem,  bij  eigen  on- 
derzoek en  niet  geringe  ondervinding,  wel  niet  ontbreken.  En 
gaarne  hadden  w^'  daarvoor  van  de  bcdtenlandsohe  wat  gemist. 

Een  boek  als  dit  leest  men  niet  achtereen  nit*  Het  is  een 
handboek  als  't  ware,  dat  telkens  op  nie^w  moet  worden  op- 
gevat. Zóó  deden  w\j,  en  nooit  te  vergeefs.  Men  oordeele 
nit  eene  en  andere  proeve,  die  .wij  ter  aanbeveling  laten  volgen. 

»Toen  er  sprake  van  was,  dat.  er  éen  nienw  gezangboek 
ingevoerd  zonde  worden,  liet  tbghirneb,  Predikant  te  Lan- 
genöels  in  Silezië  (gest.  1784),  de  uitgave  voora%aan,  niet 
door  lange,  verdenking  wekkende  loftuitingen,  zeide  er  ook 
niets  van,  dat  het  boek  van  Berl^nkwam,  want  dat  zou  er 
reeds  tegen  ingenomen  hebben;  maar  h^  las  er  eiken  zondag 
een  lied  uit  voor  van  den  preekstoel.,  *t  welk  in  verband  was 
met  z^'n  onderwerp..  Vroegen  nu  eenige  van  z^ne  toehoor- 
jders,  na  de  leerrede:  .van  waar  h^  het  schoone  lied  had,  dan 
zeide  hjj,  dat. het  in  het  nieuwe  gezangboek  stond,  *t  welk 
by  KOBNf  in  Breslau  uitgegeven,  en  daar  voor  geringen  pr^s 
te  koop  was.  Velen  kochten  het  gezangboek,  namen  het  mede 
in  de  kerk,  en  zagen  na,  als  m  voorlas;  anderen  volgden 
na,  en  langzamerhand  zoo  velen,  dat  het  geen  bezwaar  meer 
in  had,  uit  het  nieuwe  gezangboek  te  laten  zingen.*'  Wig  her- 
inneren ons  dat  sommigen,  t^dens  de  invoering  der  Evange- 
lische gezangen  b\j  de  Hervormden,  op  soortgelijke  wijzeeven 
voorzigtig,  maar  daarom. niet  altyd  met  even  gelukkig  gevolg, 
te  werk  z^n  gegaan. 

.  »In  de  eerste  jaren,  dat  joh.  ant.  FBsruNaBAUSBir  in  de 
bediening  was,  meldde  zich  eens  een  burger  hij  hem  aan,  tot 
het  Heilig  Avondmaal,  van  wien  elk  wist  dat  hij  een  zeer 
onzedel\jk  leven  leidde.  FaEXLixaHAUSBN  .dacht,  dat  eene  scherpe 
strafpredikatie  hier  wel  te  pas  kwam,  en  aarzelde  daarom  niet, 
om  in  vrij  sterke  bewoordingen  met  den  man  te  spreken*  Een 
bejaard  vriend  van.  hem,  een  ervaren  onderwyzer,  hoorde  de 
geheele  strafrede  aan,  uit  eene  zykamer,  en  toen  de  burger 
weg  was,  zeide  hy:    »Dat  hebt  g\j  zeer  slecht  gemaakt!    G^' 


308  M.  J.   G.   FB.  BDSK,   FBEDIKA:iT£N-SPl£GEL. 

hadt  den  man  nw  medeiyden  moeten  betuigen ,  om  eerst  z\jn 
vertrouwen  te  winnen*  Dan  alleen  mogt  gij  hopen  dat  bet 
vrucht  zou  dragen!**  Deze  berisping  kwam  frbtlixqhausek 
eerst  vreemd  voor,  want  h\|  meende  dat  hij  zich  eens  dapper 
geweerd  had;  doch  b\|  verder  nadenken  en  r^pere  ervaring 
bevond  hij  dat  die  vriend  zeer  juist  oordeelde,  en  zgne  latere 
handelwijze  tegenover  zondaren,  toonde,  hoe  veel  deelnemende 
zachtmoedigheid  kan  nitrigten/* 

»De  gamisoenspredikant  moseb,  werd  eens  bQ  een  hoog 
adel\jken  heer  geroepen,  die  een  man  des  doods  was  in  twee* 
voudigen  zin;  want  deze  eerst  achtendertigjarige  man,  lag  niet 
slechts  doodziek,  en  tot  op  huid  en  beenen  na  uitgeteerd,  maar 
hem  drukte  ook^  zoo  als  men  in  het  gansche  land  wist,  de 
vloek  van  vele  door  hem  verleide  zielen,  benevens  de  vloek 
van  een  schandemk  verkwist  leven.  De  zieke  scheen  zich 
tegenover  den  overal  bekenden,  verpletterenden  ernst  van 
HOSEB  eenen  helper  te  hebben  aangeschaft,  die  de  al  te  felle 
slagen  van  den  boetprediker  afweren  of  temperen  moest.  Een 
voornaam  stafofSicier  zat,  toen  moseb  in  de  kamer  kwam,  b^ 
het  bed  van  den  zieke,  een  stafofBcier,  voor  wien  de  gami- 
soenspredikant, zoo  als  men  dacht,  wel  ontzag  zonde  hebben. 
Mos£B  stoort  zich  daar  niet  aan ,  maar  doet,  als  ware  h\j  met 
Grod  en  met  de  ziel  van  den  kranke  alleen,  vragen,  in  welke 
de  ernst  der  eeuwigheid  lag.  Toen  viel  de  voorname  staf- 
officier hem  in  de  reden  en  zeide:  dat  was  alles  maar  kwak- 
zalvery ,  met  den  <lood  was  alles  afgedaan.  —  Toen  zag  mosek 
met  zijjnen  gewonen  ernst  dezen  heer  in  het  oog,  en  vroeg 
met  eene  forsche  stem:  nWeet  gij  dat  zeker  f'  £n  ziet!  de 
krijgsman  verstomt  en  wordt  bleek,  na  eenige  minuten  staat 
h\j  op,  en  verwydert  zich  zwijgende.*' 

Uit  het  medegedeelde,  dat  w]||  op  verre  na  niet  uitgezocht 
hebben,  blijkt  dat  de  interpunctie  nog  al  iets  te  wenschen  overlaat. 


OperUfare  Brief  van  d.  cbantepie  de  la  baussaue,  Fredikatd 
te  Leyden^  aan  Ih\  J.  H.  soboltek,  Hoogleeraar  te  Leyden^ 
•naar  aanleiding  van  de  Voorrede  van  den  derden  druk  van: 
%De  Leer  der  Hervormde  Kerk*\  enz*^  door  laatstgenoemdefu 
(Overgedrukt  uU  het  Maandschrift  Ernst  en  Vrede ^   1855..) 


OPEXBABE  BBIBP   VAN  D.  CHAJTTEPIE  DB  LA  SAUSSAUE,   ENZ.  300 

Tê  Utrecht^  bij  Kemink  en  Zoon.  1855.  In  gr*  890.  104  hU 
f  1-10. 

De  steller  dezer  recensie  kan  eerlijk  betaigen  dat  h^  noch 
onder  de  orthodoxe,  noch  onder  de  rationalistische,  noch  on- 
der de  Groninger,  noch  onder  de  Leidsche  vlag  dienst  heeft 
genomen.  In  zóó  verre  zon  h\j  zich  dus  tot  dat  iionpart^dig 
publiek"  mogen  rekenen,  welks  beoordeeling  de  Heer  d.  l.  s.» 
ofschoon  het  bestaan  er  van  in  twyfel  trekkende,  voor  zich 
verlangt.  De  waarheid  echter  gebiedt  hem  tevens  te  verkla- 
ren: dat  h|]  de  drie  laatstgenoemde  Theologische  rigtingen  als 
zóó  vele  telkens  naderbQ  komende  wegbereidingen  tot  een 
nieuwen,  met  de  t\jdsbehoeflen  overeenstemmenden  ontwikke- 
lingsdag  des  Ghristendoms  beschouwt;  terw^'1  hg  met  de  or- 
thodoxe rigting  alleen  daarom  vrede  kan  hebben,  wijl  hij  hare 
reactie  als  een  onmisbaar  tegenwigt  beschouwt,  opdat  men  uit 
de  Kerk  niet  »met  de  vuilnis  ook  den  vloer  wegvage*',  en  hg 
dus  van  hare  achtingwaardige  voorstanders,  waaronder  hg  de 
redactie  van  Ernst  en  Vrede  gaarne  bovenaan  plaatst,  het 
woord  van  Biizia  nopens  hengstenbebg  en  tholcck  nazegt, 
dat  zg  met  hunne  pogingen  nthun  was  der  Uerr  sie  geheissen 
hdT.  Toch  moet  hij  het  bg  zgne  inzigten  en  verwachtingen 
beklagen,  wanneer  hij  rgke  talenten  en  kundigheden  verspild 
ziet  aan  eenen  kampstrgd,  die  hem  toeschijnt  eene  hedendaag- 
sche  parallel  te  leveren  tot  de  worsteling  der  wegstervende 
Heidenwereld  tegen  't  Christendom;  ook  daarin,  dat  de  oude 
leer  wel  eens  voor  eene  poos  den  bijval  van  grooten  en  ge- 
ringen  verwerven,  en,  misschien  door  wereldlgk  gezag  ge- 
TUgsteund,  haren  vroegeren  troonzetel  zou  kunnen  beklim- 
men, maar  —  om  des  te  zekerder  met  pagamsme  (verbanning 
naar  eenige  weinige  afgelegen  dorpen)  te  eindigen.  Over  dit 
onderwerp  kan  niet  genoeg  ter  lezing  aanbevolen  worden 
BEDEPENNma's  Voorredc  voor  gi£SELeb*s  onlangs  in  't  licht 
verschenen  DogmengeschicJUe. 

Dat  de  Hoogleeraar  scholten  tegenover  zgne  tegenstanders 
eene  scherpe  pen  voert,  en  een  hoogen  toon  aanslaat,  is 
evenmin  te  ontkennen  als  in  allen  deele  goed  te  keuren.  Dat, 
daarentegen,  de  Heer  d.  l.  s.,  na  die  scherpte  en  hoogheid 
ondervonden  te  hebben,  in  een  bezadigden  en  vredelievenden 
toon   antwoordt,  strekt   hem   tot   eere.     Wanneer  hij   echter 


310  OPEXBABE  BBIEP 

(bl.  11)  schr\jft:  nSpot  is  altijd,  in  alle  zaken,  doch  bovenal 
ia  godsdienstige,  bet  onedelste  wapen  dat  bestaat,  en  te  regt 
beeft  de  Cbristelgke  Kerk  den  spot  aan  bare  persoonlijke 
voorstelling  van  bet  booze  toegescbreven*',  dan  moet  bij,  6f 
op  dat  woord  »spot"  al  zeer  by zonder  drukken,  en  er  den  ligt* 
vaardigen  of  roekeloozen  of  bposaardigen  scbimp  onder  verstaan, 
of  wy  kannen  zyne  bewering  onmogelijk  beamen.  Zelfs  den 
personelen  spot  zonden  w^'  zóó  absoluut  niet  durven  veroordee- 
len.  —  Zou  bet,  b.  v.,  zonde  zgn,  een  bel  esprit  du  jour ^  die 
de  zedeiykbeid  ridiculiseerde,  met  gelijke  munt  te  betalen,  ea 
in  dier  voege  zgn  verderfelyken  invloed  onscbadel^jk  te  ma- 
ken? —  Maar  dat  de  ongerijmdbeid  eener  zeuik  door  bare  be- 
lagcbel\jkbeid  in  't  licbt  worde  gesteld,  daarop  altbans ,  dunkt 
ons,  kan  bet  Horatiaanscbe:  Eidendo  diceré  vertan  quis  vetatf 
gereedeligk  worden  toegepast.  Z^jn  blia's  spot  over  de  aan» 
roeping  van  basIl,  jezaja*s  spot  over  de  beeldendienst,  paulcs* 
spot  over  de  gewaande  w^jsbeid  der  Korintbiërs  laakbaar  te 
noemen?  En  de  Heer  zelf:  —  zou  men  de  door  Hem  tegen 
de  Farizeën  gebezigde  woordspeling,  'McUth*  xxni:  31  en  volgg., 
wel  met  eene  andere  benaming  dan  die  van  sarcasme  kannen 
bestempelen?  Is  ook  de  Kerk,  gelijk  j>.  l.  s.  meent,  wel  zóó 
afkeerig  van  't  wapen  der  spottern\j  geweest?  Hoe  dan  de 
Kerkvaders?  de  Hervormers?  —  W\j  voor  ons  acbten  de  iro- 
niscbe  vergelijking  van  Prof.  s.,  waartegen  d.  l.  s.  (bl.  68) 
opkomt,  met  bem  voor  min  voegzaam,  en  min  rlgtig;  maar 
die  groote  bitterbeid,  welke  bij  er  in  vindt,  konden  wQ  er 
jiiet  in  ontwaren.  Nog  minder  kunnen  wy,  die  bij  den  strijd 
de  meer  kalme  rol  van  toescbouwers  vervullen,  den  Hoogleer- 
aar, als  deze  elders  van  d.  l.  s.'s  » triomferen"  gewaagt,  bet 
oogmerk  toescbrijven  om  bem  van  »eene  duivelscbe  Schaden- 
freude'*  te  beticbten:  wy  vermeenen  dat  de  Heer  8.,  zonder 
daarb\j  tbans  op  't  gewigt  der  zaak  in  quaestie  te  becbtea, 
alleen  wilde  doen  uitkomen,  boe  d.  l.  s.  de  door  bem  ge- 
leverde bew\js voering  als  voldingend  beschouwde,  en  zich  in 
zóó  verre  de  zege  toeëigende. 

Voor  't  overige  beeft  de  Heer  d.  l.  s.,  naar  ons  oordeel, 
inderdaad  voldoende  aangetoond  dat  Prof*  s.  bem  op  vele 
punten  beeft  misverstaan:  ja,  óók,  dat  sommige  van  diens  leer- 
stellingen —  als,  b.  V.,  de  onafhankelijkheid  der  Godsdiens- 
tige waarheid  van  de  historische  wcrkeiykheid  der  feiten  waar- 


VAN  D.  CUAXTEPIE  DE  Ul  SAUSSAUE,  ENZ.       311 

in  zij  geopenbaard  is;  of  de  onafscheidbaarheid  der  werking 
van  den  verhoogden  cbbistus  van  die  Z^'ner  Kerk  —  wel 
degeiyk  dien  w\jden  zin  en  strekking  hebben,  welke  de  Hoog- 
leeraar zelf  er  nu  nog  aan  schroomt  te  geven.  Maar  of  die 
stellingen  na  daarom  geene  waarheid  behelzen ,  of  niet  jaist 
op  haar  de  geloofsbelijdenis  der  verjengdigde  Christenkerk,  die 
wij  te  gemoet  zien,  zal  gebouwd  worden  —  dat  moge  de  toe- 
komst openbaren,  de  Heer  der  toekomst  beslissen! 

Wanneer  d.  l.  s.  er  voorts  op  aandringt,  dat  men  hem  en 
^yne  geestverwanten  niet  meer  als  eene  partij  kenmerke,  dan 
verlangt  hij,  zoo  we  ons  niet  bedriegen,  het  onmogelijke.  De 
Groninger  School  heeft  met  hand  en  tand  geijverd  om  geene 
êchool  te  heeten,  en  z\j  heet  het  nog  bij  vriend  en  vijand, 
omdat  z\|  eene  school  wa8^  Eveneens  heeft  de  orthodoxe  rig- 
^g  te  dikwerf  —  ware  't  maar  alleen  door  hare  adressen  — 
als  partij  gehandeld,  dan  dat  z\j  dien  naam  van  zich  kan  af- 
werpen; en  wie  zich  na,  gel^'k  d.  l.  s«,  aan  zalk  eene  reeds 
bestaande  part\j  aansluit,  kan  niet  meer,  zoo  als  beets  het 
eens  wenschte,  »den  strijd  voor  eigen  rekening  voeren*'.  Klaagt 
3>«  L.  s.  intasschen  niet  geheel  zonder  grond,  dat  Prof.  s.  de 
leden  dier  partig  solidair  voor  elkander  aansprakelijk  wil  stel- 
len, dan  treden  wij  aan  z\)ne  z^de,  en  beweren  dat  men 
elkanders  medestanders  wezen  kan,  zonder  deswege  elkanders 
ootmoedige  dienaren  en  bewonderaars  te  worden.  Maar  daar- 
om juist  kunnen  w^  ook  niet  inzien,  hoe  d.  l.  s.  in  dat 
woord  nparty"  z66  veel  hatelyks  vindt.  Men  spreekt  immers 
-even  dikwijls  van  de  vrQ  zinnige  part\j?  en  in  de  Christenheid 
'zyn  immers  tegenpartij  en  vijand  geene  synoniemen? 

De  taal  van  den  Heer  d.  l.  s.  is  niet  geheel  vrij  van  Grer- 
manismen.  Dus,  b.  v.  (bl.  ld):  nbehalve  in  den  eenigen  paulvs 
van  Heidelberg",  voor:  nbehalve  alleen  in  paülus  van  Hei- 
delberg";  bl.  98:  wverdachtiging",  voor:  «verdenking".  Even- 
eens stuitten  wij  een  paar  maal  op  't  noodeloos  gebruik  van 
Hoogduitsche  woorden,  b.v.:  Schadenfreudey  voor:  leedvermaak. 
W|j  zonden  van  deze  kleinigheden  geene  melding  maken,  in- 
dien onze  goede  moedertaal  niet  met  der  daad  gevaar  liep  om 
bij  de  veelvuldige  Duitsche  studiën  onzer  hedendaagsche  Theo- 
logen door  hen  vergeten  en  verbasterd  te  worden. 

V.  P. 


312  Dr.  w.  E.  GHAXüiifO, 


Christelijke  Eedevoeringen  van  Dr,  w.  E.  channing.  Uit  het 
Engelsch,  door  j.  j.  swiers,  Fred.  te  Havelte.  Met  eene 
echets  van  ghaknikg's  leven  en  werkzaamheid^  door  Dr.  a.  w. 
ZUJIPT,  Hoogleeraar  te  Berlijn,  Tweede  druk.  Te  Groningen^ 
bij  J.  B.  Wolters.  1855.  In  kl.  8ro.  VI  en  338  W.  ƒ  1-50. 

Al  behoeft  goede  wijn  geen  krans  voor  wie  hem  geproefd 
heefl;  hij  mag  en  moet  toch  aanboTolen  worden  aan  wie  hem 
niet  kent.  Anders,  waarlijk,  zouden  CBANKixa*s  Bedeyoerin- 
gen  boven  alle  aanbeveling  verheven  zQn. 

Wie  ze  leest,  die  gevoelt:  channikg  hééft  de  parel  van  groote 
waarde  gevonden;  't  is  z\jn  hartewensch,  dat  ook  z^ne  mede- 
menschen  ze  vinden;  hij  w\jst  hun  den  regten  weg  daartoe 
aan;  hy  doet  dat  in  knnstelooze,  bevattelijke,  en  toch  wel- 
sprekende, boeiende  taal. 

De  gewigtvolle  onderwerpen,  die  hier,  na  eene  hoog  belang- 
ryke  levensschets  van  den  Schrijver  door  zynen  Daitschen 
Vertaler,  behandeld  worden,  zyn  de  navolgende:  I.  Bewijzen 
voor  't  Christendom.  H.  Het  karakter  van  ohbistus.  Hl.  Het 
Christendom  eene  redelijke  Godsdienst.  lY.  Het  groote  doel 
van  't  Christendom.  V.  Het  hooge  belang  der  Grodsdienst  vo(» 
de  menschel\jke  zamenleving.  VI.  Onsterfelijkheid.  VII.  De 
rampzaligheid  der  zonde.  VUL  Het  toekomende  leven.  IX.  Gre- 
l$kheid  aan  Grod.  X.  Geestelijke  vrijjheid.  XI.  De  navolg- 
baarheid  van  het  voorbeeld  van  chbistus.  XH.  Middelen  ter 
bevordering  van  het  Christendom.  XIII.  Over  Geloofsforma- 
lieren.  XIV.  Over  het  Catholicismus.  XV.  Het  stelsel  vaa 
uitsluiting  en  veroordeeling  in  het  stuk  van  Godsdienst  be- 
schouwd. XVI.  De  prediking  van  het  Evangelie  aan  de  Ar- 
men. —  Met  enkele,  maar  zeer  zaakrijjke  aanteekeningen  heefl 
de  bekwame  Vertaler  het  werk  verrekt. 

Noemen  wQ  de  tweede  uitgave  van  dit  boek  een  goed  tee- 
ken des  tyds,  de  wèl  uitgevoerde  min  kostbare  uitgave  met 
haren  keurigen  band  een  goed  werk  des  Uitgevers,  en  w\j  hopen 
van  harte  dat  er,  hoe  eer  zoo  beter,  eene  derde  uitgave  noo- 
dig  worde.  Wy  zouden  er  eene  eer  in  stellen  —  wat  beter 
is:  w^*  zouden  ons  overtuigd  houden  iets  tot  opbouw  van  het 
koningrQ k  der  hemelen  by  te  dragen ,  indien  wjj  daartoe  mog- 
tcn  medewerken;  en  met  dat  oogmerk  maken  w\j  het  aan- 


CnmSTELIJKE   SEDEVOERÜTGE^.  313 

prijzend  woord  des  Vertalers  geheel  tot  het  onze:  »Het  is, 
dunkt  ons,  onmogel^k  CHAXxma's  Redevoeringen  te  lezen,  zon- 
der dat  men  waarlijk  gesticht,  dat  is  verlicht,  geheiligd,  ge- 
sterkt en  bemoedigd  wordt.  Hy  dwingt  ons  om  te  gelooven  I  — 
I^n  alzoo  de  Christen,  die  z\jnen  Heer  lief  heeft  en  ook  an- 
deren Toor  Hem  wenscht  te  winnen  of  in  hun  geloof  te  ver- 
sterken, tot  dat  einde  iets  ten  geschenke  geven,  dat  meer 
gepast  is,  dan  deze  Bedevoeringen?*'  v.  p. 


J)ê  drie  Taaifeesten:  te  Jeruzalem^  te  Rome  en  te  Londen.  Eene 
Evangelische  Toespraak^  door  h.  dbieshan.  Evangelist  te 
Leeuwarden.  Te  Leeuwarden^  bij  G,  T,  N.  Suringar.  In 
gr.  Svo.   31  bl.  f  i"  80. 

Onder  het  vele  belangrijke  dat  gelzer  in  z(jne  Protestanti' 
sehe  MonatsbUUter  aanbiedt,  behoorde  ook  een  klein  opstel, 
waarin  h^  wQst  op  het  eerste  Pinksterfeest,  als  op  het  oor- 
spronkelijke feest  der  talen  in  de  Christenheid,  om  het  te  ver- 
geleken met  de  w\}ze  waarop  dit,  èn  door  Rome  èn  door  het 
Protestantisme  wordt  begrepen  en  nagevolgd.  Rome  viert  op 
den  Driekoningendag,  den  gedenkdag  van  de  eerste  verkon- 
diging van  den  ghsistus  aan  de  Heiden  wereld,  haar  taalfeest. 
Kweekelingen  der  Propaganda  uit  de  onderscheiden  deelen  der 
wereld  spreken,  afgewisseld  door  zang  en  mnz^k,  in  hunne 
eigen  tale  voor  de  verzamelde  schare.  De  Protestantsche  Kerk 
mag  zich  beroemen  op  haar  taalfeest,  zoo  ab  dat  te  Londen 
werd  gevierd,  toen  op  de  wereldtentoonstelling  in  1851  een 
getal  van  148  prachtig  gebonden  Bybels  aan  den  beschouwer 
voor  oogen  werd  gelegd,  die  twee  jaren  later  op  het  50jarig 
feest  van  het  Britsch  en  Buitenlandsch  Bijbelgenootschap 
Btoffe  gaven  tot  belangr^ke  opmerkingen,  mededeelingen,  en 
dankzeggingen  aan  God.  Het  was  dit  stukje  dat  door  den 
Heer  dbiesman.  Evangelist  onder  de  Roomsch-Katholieken  te 
Leeuwarden,  werd  bewerkt  tot  eene  voorlezing,  waarin  hij 
ajne  hoorders  op  duidel^ke  w\jze  aantoont:  hoe  Rome  den  geest 
van  het  eerste  taalfeest  ten  eenemale  miskent,  hoe  het  Pro- 
testantisme dien  juist  verstaat  en  helder  in  het  licht  stelt. 
Een  Hoogleeraar  bg  het  Roomsche  Seminarie  Hageveld,  mubé 
genoemd,  heeft,  in  een  dezer  dagen  uitgekomen  twistgeschrift,<5<5k 


314  II.  DRIESM&X,   DE   DBIB  TAALFEE8TEN,   E>rZ. 

zgne  bitterheid  uitgestort  tegen  de  Evangelisten,  die  in 
verwerswinkeb  en  schnren  de  Boomsche  bevolking  tot  zich 
trekken.  De  verbitterde  geestelyke  toonde  ook  in  die  aan- 
klagte,  dat  h\|  nog  volstrekt  niet  het  woord  van  den  Hei- 
land tot  de  Samaritaansche  vroaw:  »God  is  een  geest,  en  wie 
Hem  aanbidden,  moeten  Hem  aanbidden  in  geest  en  waarheid**, 
verstaat,  en  dus  zijnen  kweekelingen  ook  niet  kan  verklaren 
en  inprenten.  De  inhoud  en  de  vorm  van  de  prediking  der 
Evangelisten  —  niet  de  plaats  waar  zij  geschiedt  —  komt  bg 
den  verstandigen  Christen  in  aanmerking,  voor  wien  immers 
niet  het  kruis  van  christüs  eene  ergernis  mag  wezen.  Wij 
verblijden  ons  dat  de  Heer  driesman  eene  zyner  voorlezingen 
heeft  in  het  licht  gegeven.  De  beschaafde  Roomschgezinde, 
die  in  ons  Vaderland  toch  niet  enkel  door  de  oogen  van  den 
priester  verkiest  te  zien,  kan  uit  eene  proeve  als  deze  dui- 
delijk aanschouwen  dat  de  Evangelisten,  die  het  Protestan- 
tisme thans  uitzendt,  met  den  geest  van  gematigdheid  zyn 
bezield,  en  op  eenen  waardigen,  kalmen  en  beschaafden  toon 
de  dwalenden  zoeken  te  overtuigen  en  voor  de  waarheid  te 
winnen.  «e. 


Nagelaten  Leerredenen  van  p.  de  goeje,  in  leven  Predikant  te 
Heerenveen.  Te  Leeuwarden^  bij  G.  T.  N.  Suringar.  1855. 
In  gr.  8wo.    147  hl.  ƒ  1  -  80. 

Meer  en  meer  wordt  het  gewoonte  om  eenige  nagelaten 
leerredenen  van  overleden  Predikanten  in  het  licht  te  geven, 
*t  z^  alleen  om  aan  belangstellende  vrienden  een  blijvend  aan- 
denken aan  een  ontslapen  leeraar  aan  te  bieden,  *t  zij  om  ook 
de  belangen  te  bevorderen  van  achtergebleven  betrekkingen. 
Het  laatste  is  eene  al  zeer  sterk  geldende  reden,  en  met  het 
eerste  hebben  we  meestal  vrede;  al  ware  *t  alleen  omdat  een 
grooter  publiek  eigenlgk  zeer  weinig  regt  heeU  om  zich  te 
beklagen  over  't  geen  voor  enger  kring,  dien  van  gemeente 
en  vrienden,  bestemd  is.  Doch  zoo  niet  alt^d  door  zulke  uit- 
gaven eer  wordt  aangedaan  aan  de  nagedachtenis  van  ontslapen 
Evangeliedienaars,  —  in  geenen  deele  behoeft  daarvoor  vrees 
te  bestaan  ten  opzigte  van  het  negental  proeven  van  den 
kansel-arbeid  van  w^len  den  Eerw.  de  goejb,  dat  in  het  voor 


P.   DE  OOEJE,   NAGELATEN   LEEBBEDEXE!^.  315 

ons  liggend  bundeltje  door  's  mans  vriend  en  schoonbrocder, 
Da.  VAN  HRBWERDEN  te  Beetsterzwaag ,  wordt  aangeboden.  WQ 
lazen  ze  met  ingenomenheid  en  stichting,  't  Zijn  geene  stuk- 
ken die  jagt  maken  op  schitterende  schoonheden,  maar  een- 
voudig, helder,  warm,  zoo  als  het  behoort  voor  de  groote 
meerderheid  in  de  meeste  Gemeenten. 

UH  een  groeten  voorraad  van  predikatiën  had  de  Eerw.  bezor- 
ger der  uitgave,  naar  hij  meldt,  te  kiezen;  hij  heeft  gelet  op 
verscheidenheid  van  onderwerpen ,  die  ten  deele  —  b.  v. :  Goda 
zorg  voor  weduwen  en  weezen  (Pe,  lxviii:  6)  —  tot  de  meer  ge- 
wone behooren,  maar  zich  alle  aanbevelen  door  belangr^k- 
heid.  Men  vindt  ér  ook  eenige  gelegenheids-leerredenen  b^, 
gelijk  eene  oogst-,  eene  hervormings-  en  eene  oudejaars-preek, 
^mede  ecQC  bij  't  openen  van  een  kerkhof  (1  Oor.xv:  55b),en 
eene  kinderpreek  over  een  daartoe  zeer  moe\}el\jk  onderwerp 
(Qen.  m:  23»»). 

W\j  bevelen  dezen  bundel  aan;  niet  alleen  aan  de  vrienden 
van  den  waardigen  Opsteller,  maar  ook  in  algemeener  kring. 
Hij  bevat  gezond  voedsel  voor  verstand  en  gemoed,  dat  ook 
by  herhaalde  lezing  de  aandacht  levendig  houdt,  indien  de 
smaak  niet  overprikkeld  is. 


Vraagboekfe  over  de  kennis  der  Christelijke  Godsdienst  ten  dienste 
mijner  Leerlingen,  Derde  druk.  Te  Groningen  ^  bij  M.  Smit. 
1855.    28  bl.  f  i'  10. 

Wij  hebben  dit  Vraagboekje,  zoo  veel  wy  ons  herinneren, 
nog  nooit  onder  de  oogen  gehad,  o&choon  het  reeds  in  183G 
voor  de  eerste  maal  in  het  licht  verschenen  is.  W\j  weten 
evenmin  wie  er  de  ongenoemde  Schrijver  van  is,  die  op  den 
titel  spreekt  van  mijne  leerlingen,  en  het  Voorberigt  onder- 
teekent  met  de  letters  w.  J.  Maar  hoe  dit  z$,  wij  verklaren 
gaarne  dat  het,  zoo  als  het  zich  by  dezen  derden  druk  aan 
ons  voordoet,  een  niet  onbruikbaar  Vraagboekje  heeten  mag, 
en,  wèl  gebruikt,  nut  kan  stichten  in  de  Gemeente.  De  meest 
gewone  volgorde  wordt  hier  in  acht  genomen,  zoodat  het  han- 
delt over  God,  over  den  mensch,  over  jezüs  christcs  en  het 
heil  door  Hem  aangebragt,  en  over  de  vereischten  en  hulp- 
middelen om  dat  heil  deelachtig  te  worden.     Benig  vr^  uit- 


816  VRAAQ&OEKJB,  EKZ. 

voerig  onderrigt  aangaande  de  H.  Schriften,  beschouwd  ab 
de  zuivere  kenbron  der  Christel^ke  Grodsdienst,  gaat  vooraf* 
De  inbond  is  hoogst  eenvoudig,  maar  ook  wel  eens  wat  op- 
pervlakkig, en  de  antwoorden  z^n  soms,  naar  ons  inzien,  wat 
te  lang,  om  grif  van  buiten  geleerd  te  worden.  Ook  zouden 
w\j  een  gepast  gebruik  yan  Bijbelwoorden  gewenscht  hebben, 
dat  hier  geheel  ontbreekt.  Dit  neemt  echter  niet  weg  dat 
het  boekje  zyne  betrekkelijke  waarde  heeft,  en  boven  menig 
ander  aanbeveling  verdient.  Hiermede  gelooven  w$  aan- 
gaande dit  boekje  gezegd  te  hebben  al  wat  er  van  te  zeggen 
valt. 


JOHK  DB  WTCLIFPE,  Engelandê  Hervormer  vóór  de  Hervorming. 
Naar  het  Engelsch^  van  Dr.  bobert  viiuaHAX,  door  Dr.  a, 
w.  VAK  OAUPEK,  Predikant  te  Opperdoes.  Tweede  DeeU  Te 
Tiel,  bij  H.  A.  G.  Campagne.  1855.  In  gr.  Svo.  304  hl.  f^-  80. 

Wy  begroetten  met  vreugde  het  Tweede  Deel  van  dit  be- 
langrijke werk,  kort  na  het  Eerste  in  het  licht  verschenen, 
en  lazen  het  met  klimmende  belangstelling.  De  geleerde,  oor- 
deelkundige, voor  Evangelie  en  Frotestantismus  ingenomen 
Engelsche  Schry  ver  vervolgt  hier  zijne  beschouwing  van  wiclep 
als  bel\jder  tegen  de  dwalingen,  het  bijgeloof,  de  misbruiken, 
en  de  ongeregtigheden  zgner  eeuw,  in  zgnen  worstelkamp 
tegen  de  geestelykheid,  aan  wier  hoofd  coustket,  Bisschop 
van  Londen  en  Primaat  van  Engeland,  stond.  Hunne  pogin- 
gen, om  met  behulp  der  wereldlijke  magt  het  doorbrekend 
licht  weder  uit  te  blusschen,  den  Hervormingsgeest  ter  plaatse 
van  waar  hy  uitgegaan  was,  te  Oxford,  te  onderdrukken,  de 
vervolgingen  wiclef's  ^verigste  voorstanders  en  medewerkers 
aangedaan,  en  hunne  ontwerpen  om  hem-zelven  te  doen  val- 
len, worden  medegedeeld.  Dat  de  Hervormer  voor  de  in 
1382  te  Oxford  bijeengekomen  geestelijke  regtbank  verschenen 
is,  en  b\j  die  gelegenheid  niet,  gel\jk  z\jne  vijanden  hem  na- 
geven ,  herroepen ,  maar  by  zijjne  gevoelens  volhard  heeft,  toont 
de  Schrigver,  bepaaldelgk  door  heenw^jzing  naar  z\jne  afge- 
legde geloofsbelijdenis,  aan.  Wat  hg  loochende  waren  mee- 
ningen hem  valschelijk  toegedicht,  die  in  openbaren  str\jd 
waren  met  zjjne  begrippen   en  overtuigingen,  zoo  als,  b.  v., 


Dr.   ROBEKT   VAÜQHAX,  JOH!?  DB  WTCUPPK.  3l7 

dat  Grod  den  dniTel  zoa  moeten  gehoorzamen.  Overigens  vol- 
hardde h\|,  zonder  eenigen  schroom,  b\}  hetgeen  hij,  inzon- 
derheid omtrent  het  Avondmaal,  geleerd  had.  »De  Belader'*  — 
zegt  TAüOHAN  —  nherhaalt  de  stoutste  gezegden  die  h\j  immer 
heeft  gesproken,  en  draagt  z\jne  leer  voor  in  de  z^nen  te- 
genstanders meest  aanstootel^'ke  bewoordingen  die  hig  immer 
gebezigd  heeft,  terwijl  hg  geene  enkele  poging  aanwendt  om 
de  gunst  z^fner  regters  te  winnen  en  hen  tot  zachtere  en  ge- 
matigder gezindheden  te  stemmen.  Door  zoo  te  handelen  kon 
hg,  dunkt  ons,  vooruitzien  dat  hg,  naar  alle  waarschgnlgk- 
heid,  eenige  ondervinding  zou  verkrggen  van  de  strenge  opslui- 
ting en  andere  straffen,  waarmede,  wanneer  de  Hoofden  der  Kerk 
zulks  mogten  goedvinden,  al  zulke  leeringen  van  nu  aan  zou- 
den onderdrukt  worden."  De  reden  waarom  men  wiolef  op 
vrge  voeten,  en  rustig  naar  zijne  pastorg  terugkeeren  liet, 
moet  niet  gezocht  worden  in  eene  veranderde  overtuiging,  of 
In  een  zachtmoediger  geest  van  zgne  tegenstanders,  maar  in 
de  onmogelgkheid  om  voor  het  oogenblik  hunne  ontwerpen 
tegen  hem  ten  uitvoer  te  leggen.  Groot  was  toch  het  mis- 
noegen tegen  de  geestelgken,  die  meer  dan  de  helft  van  den 
grondeigendom  van  het  koningrgk  in  bezit  hadden,  behalve 
hunne  persoonlgke  bezittingen,  hunne  inkomsten  van  de  tien- 
den, en  van  hetgeen  zg  van  hunne  verschillende  ambtsver- 
rigtingen  trokken.  Onder  de  edelen  en  leden  van  het  Hoo- 
gerhuis,  nog  meer  onder  die  van  het  Lagerhuis,  en  onder  het 
volk,  vond  de  Hervormer  gunst  en  bescherming;  terwgl  het 
in  1378  begonnen  Fauselgk  schisma  aan  de  verbreiding  zgner 
schriften  bevorderlgk  was. 

Immers  te  Lutterworth,  waar  hij  de  laatste  jaren  zijns 
levens  sleet,  bleef  hg  niet  werkeloos.  De  man  die  in  deAka- 
demische  gehoorzalen  zgne  stem  tegen  de  Pauselgke  Hiërar- 
chie verheven  had,  betoonde  zich  ook  een  getrouw  herder 
zgner  kudde.  IJverig  kweet  hij  zich  van  het  in  die  dagen 
zoo  verwaarloosde  predikwerk,  op  eene  wijze  die,  door  zich 
te  schikken  naar  de  vatbaarheid  zgner  hoorders,  doel  moest 
treffen,  gelgk  blgkt  uit  de  talrgke  voor  den  predikstoel  be- 
stemde opstellen  die  van  zgne  hand  zgn  bewaard  gebleven. 
De  nittrekseb  die  er  ons  hier  van  gegeven  worden,  bevestigen 
het  oordeel  van  den  Schrgver:  dat  zij  hoogst  eenvoudig  zgn, 
en   op  popnlairen   toon,  en  in  populairen  trant  geschreven, 

BOEKBEScn.  1856.  isr,  VII.  23 


318  Dr.   BOBEBT  VAUGHAN, 

laet  het  doel  om  de  hoorders  te  overtuigen,  dat  hunne  Grods- 
vrucht  zal  beoordeeld  worden  niet  naar  hetgeen  door  de  pries- 
ters voor  hen   gedaan  is,  maar  naar  het  vertrouwen  dat  zg 
zullen  gevestigd  hebben  op  de  offerande  van  obbistus  tot  ver- 
geving van  zonden,  naar  de  mate  waarin  zjj  rein  van  leven 
en   vernieuwd   van   gemoed  z\|n  geworden  door  den  invloed 
van  de  waarheid  van  chbistus  en  de  genade  van  den  Heili- 
gen G^est.   Wat  wiclbf  te  Lutterworth  deed,  dat  deden  z\jne 
vrienden   en   leerlingen   elders,    die,  rondreizende,   de  groote 
waarheden  van  hunnen  vriend  en  Meester  tot  het  volk  brag- 
ten.    Waar   de   stem   niet  toereikte,  kwam  de  schrijAtift  te 
hulp.    Dezelfde  hand  die  te  Oxford  geleerde  Verhandelingen, 
als  den  Trialogus,   in  het  licht  zond,  stelde  in  z^ne  pastor^ 
eene   menigte   van   schriften   op,  die  in  den  vorm  van  trac- 
taatjes,   en   zich   door   beknoptheid  en  klaarheid  onderschei- 
dende, aan  de  waarheden  door  hem  verkondigd,  te  beter  in- 
gang b\j  het  volk  verschaften.     Grel^jk  van  wiglep*s  grootere 
werken,   heeft  vauqbah,    door   de   aanw^'zing  uit  inwendige 
kenmerken    van    den    t^jd   der   vervaardiging   z^ner  kleinere 
schriften,  zich  hoogst  verdienstelijk  gemaakt.  Daardoor  wordt 
het   gemakkel^k   de   nagedachtenis   van  den  Hervormer  van 
den  blaam  van  inconsequentie  te  zuiveren,  en  tevens  den  gang 
zijner   ontwikkeling,    vooral   in  de  laatste  jaren,  na  te  gaan. 
Want  even  als  b^  lutheb  werd  het  hem  niet  eensklaps  hel- 
der, en  sommige  dwalingen,  als  die  van  een  tusschenstaat  na 
den   dood,  en   van  de  kracht  van  der  levenden  gebeden  voor 
de  zielen  welke  zich  in  dien  staat  bevonden,  kleefden  hem  tot 
z^n   einde   aan,    ofschoon   hy   het  doen  van  missen  voor  de 
dooden  als  nietswaardig  en  uit  winstbejag  voortvloeiende  be- 
schouwde;  terwijl  hy   de  leer  der  Kerk  aangaande  de  zeven 
Sacramenten  verwierp,  en  met  het  Avondmaal  alleen  den  Doop 
in  waarde  hield,  zonder  echter  de  zaligheid  van  de  toedie- 
ning afhankelijk  te  stellen. 

Het  groote  werk  door  wiclep  te  Lutterworth  in  het  jaar 
1381  ter  hand  genomen,  was  de  overbrenging  des  B$bels  in 
de  landstaal.  Vdtfr  zijnen  t^*d  zagen  slechts  vertalingen  van 
gedeelten  der  Heilige  Schrift,  van  welke  yaughan  een  over- 
zigt  geeft,  het  licht.  Maar  wiglef  ondernam,  met  hulp  van 
anderen,  de  overzetting  van  al  de  Boeken  des  O.  en  N.  Ver- 
bonds.    Die  van  het  laatste  is  van  zyne,  die  van  het  eerste, 


JOHN   DS  WTCUPPE.  319 

voor  het  grootste  gedeelte,  van  de  hand  van  eenen  zijner  mede- 
arbeiders, waar8ch\jniyk  itichouls  bb  hbsefobd.  Wiolep  had 
het  geluk  zQn  werk,  waarvan  in  1850  te  Oxford  eene  fraaie 
uitgave  van  de  pers  is  gekomen,  nog  b^'  e^'n  leven  voltooid 
te  sien,  terwijl  vier  jaren  na  synen  dood  eene  herziene  en 
verbeterde  vertaling  het  licht  zag.  Dat  er  reeds  voor  hem 
eene  overzetting  van  de  gansche  Heilige  Schrift  bestond,  ge-* 
Ëjk  sommigen  op  gezag  van  thoicas  mobus  hebben  aangeno- 
men, wordt  door  den  Schrijver  wederlegd  uit  het  getnigenis 
van  KNiGTBOV,  tydgenoot  des  Hervormers,  en  uit  dat  van  de 
in  1408  gebonden  Engelscbe  Synode.  Maar  in  die  dagen 
kostte  het  meer  moeite  den  Bgbel  en  andere  werken  eene  al- 
gemeene  bekendheid  te  bezorgen  door  ze  aan  het  volk  in  han- 
den te  brengen,  dan  in  onze.  dagen  b$  het  genot  van  druk- 
pers, postery,  en  andere  middelen  van  gemeenschap.  Hoe  dit 
bezwaar,  althans  voor  een  goed  deel,  overwonnen  werd,  ver- 
klaart ons  VAUOHAX  in  deze  woorden:  »Wij  weten  dat  in  die 
t\|d6n  de  Schrijvers  even  zeker,  moge  het  dan  al  niet  zoo  over- 
vloedig geweest  z$n,  lezers  vonden  als  in  onzen  t|}d.  —  De 
middelen  om  afschriften  te  vermenigvuldigen  en  ze  in  omloop 
te  brengen,  bestonden*  De  plaats  der  dmkpers  werd  door  af- 
schrijvers  ingenomen,  en  de  stand  der  afi}chT\jvers  was  een 
werkzame,  knndige  stand,  die  niet  minder  talryk  waren, dan, 
naar  evenredigheid,  de  drukkers  onder  ons.  —  Die  methode 
had  nog  dit  voordeel,  dat  het  werk  kon  verrigt  worden,  zcm- 
der  afhankel^k  te  zijjn  van  zulk  èenen  omslagtigen  en  ligt  te 
ontdekken  toestel  als  de  drukpers.  —  In  sommige  plaatsen 
en  onder  sommige  omstandigheden  was  het  echter  gevaar- 
lijk, als  de  bezitter  van  zulk  eea  letterkundig  voortbrengsel 
bekend  te  z\jn.  Het  naauwgezetste  onderzoek  werd  meerma- 
len ingesteld,  om  zulke  geschrifien  te  bemagtigen  en  te  ver- 
nietigen. Doch  hoe  ^veriger  men  aan  dea  eenen  kant  zich 
betoonde  in  het  opsporen  van  den  verborgen  schat,  des  te 
omzigtiger  en  zorgvuldiger  ging  men  aan  den  anderen  kant  te 
werk,  om  al  die  nasporingen  te  veredelen  en  vruchteloos  te 
maken.  Personen  die  in  onzen  tQd  nog  tot  de  levenden  be- 
hoorden, konden  het  zich  nog  herinneren,  hoe  er,  b$  de  ver- 
timmering van  vertrekken  in  een  oud  huis  te  Lutterworthi 
verborgene  kastjes  ontdekt  zijn  geworden,  waarin  onderschei- 
den verboden  boeken   en  een  aftchrift  van  wiglbb>*s  Bjjbel 

23* 


820  Dr.   ROBEBT  VAUGEIAX, 

gevonden  waren.  In  de  meeste  halzen,  rooral  die  welke  het 
eigendom  waren  geweest  van  den  meer  gegoeden  stand,  waren 
zulke  geheime  bergplaatsen,  en  menigwerf  werden  zQ  tot  dat 
einde  gebruikt.  —  Het  is  aan  die  oorzaak  toe  te  schreven, 
dat,  hoe  talryk  de  schriften  van  wiclef  ook  waren,  er  wei- 
nige z\jn  die  niet  op  eene  of  andere  w\}ze  tot  ons  zijn  geko- 
men. Zeker  is  het,  dat  er  op  dit  tijdstip  niet  minder  dan 
honderd  en  zeventig  handschriften  van  wiclep's  B^bel,  hetzij 
in  z|jn  geheel,  hetz\|  van  gedeelten,  overig  z\jn"  (bl.  34, 131, 132). 

Na  zulk  een  werkzaam,  aan  het  heil  van  anderen  gewijd 
leven  ontsliep  wiclef  in  vrede  in  zyne  pastor^  op  den  laat- 
sten  dag  van  het  jaar  1384,  den  ouderdom  van  zestig  jaren 
bereikt  hebbende.  Met  zynen  dood  ging  de  vracht  van  zijnen 
arbeid  niet  verloren.  De  storm  der  vervolgingen  verhief  zich 
tegen  z^ne  aanhangers,  en  op  last  van  het  Concilie  vanCon- 
stans,  dat  huss  en  BiëBOxnius  van  praaq  had  doen  ter  dood 
brengen,  werden  ook  wiclef'b  beenderen  opgegraven  en  ver- 
brand, en  de  asch  in  de  Swift  geworpen.  Maar,  om  met  een 
Engelsch  Schrijver  te  spreken:  de  Swift  voerde  haar  in  de 
Severn,  de  Sevem  in  de  naastb^j  gelegen  Zee,  en  deze  in  den 
grooten  Oceaan.  En  zoo  is  de  asch  van  wiclef  het  zinne* 
beeld  van  z^ne  leer,  die  nu  over  den  ganschen  aardbol  ver- 
spreid is.  —  Met  het  berigt  van  de  pogingen  van  wiclef's 
aanhangers  tot  verbreiding  z\jner  leer,  en  van  den  tegenstand 
en  de  verdrukkingen  die  z\j  ondervonden,  wordt  het  werk  be- 
sloten. In  een  Aanhangsel  ontvangen  w$  eene  opgave  van 
z\jne  schriften,  van  hunnen  inhoud,  en  van  de  plaatsen  waar 
zich  de  onderscheidene  handschriften  bevinden,  abmede  docu- 
menten en  aanteekeningen  die  tot  opheldering  van  zijne  lot- 
gevallen en  bedreven  dienen. 

W\j  z\jn  met  het  werk  van  den  Engelschen  Schrijver  hoo- 
gel^k  ingenomen.  Wie  met  het  leven  en  den  arbeid  van  den 
grooten  voorlooper  der  Hervorming  verlangt  kennis  te  maken, 
over  zijne  stellingen  en  over  de  waarde  zijner  schriften  een 
goed  oordeel  wenscht  te  vellen,  en  te  leeren  beseffen  welk 
eene  kennis ,  bekwaamheid  en  geloofskracht  er  in  wiclef  ver- 
eischt  werden  tot  z^ne  onderneming  in  eene  eeuw  van  on- 
kunde en  barbaarschheid,  hy  zal  het  werk  niet  onvoldaan  uit 
de  hand  leggen,  en  den  Schrijver  danken  voor  de  zorg  en 
vlijt  aan  zijne  nasporingen  besteed,  en  niet  minder  voor  zgne 


JOHX  BE  WTCLIFFE.  821 

belangrijke  opmerkingen  en  weten8ghappel\jke  mededeelingen 
omtrent  de  door  hem  behandelde  ti^jden  en  gebeurtenissen.  De 
Yertaler  heeft  eene  gelukkige  kenze  gedaan  in  de  overbren- 
ging van  dit  werk,  dat  bQ  de  in  onze  dagen  vernieuwde  aan- 
vallen der  magt  die  door  wiclef  soo  moedig  werd  bestreden, 
dubbele  opmerkzaamheid  verdient,  en  dat  zioh  ook  door  ty- 
pographische  uitvoering  aanpryst. 


Dr.  J.  gottlieb's  voüedig  Handboek  der  Scheikundige  Techno^ 
hgie.  Naar  het  Uoogduxtach^  door  J.  b.  p.  nieveboeld, 
Fabrijkant  van  Teehmsch^Chemieche  Praeparaten,  te  ^sOraven- 
hoge.  Eerste  Stukfe.  Met  houtmeê-Jiguren.  Te  *8  Cfraven- 
hoge,  bij  J.  M.  van  't  Haaff.  1855.  In  H.  %vo.  98  bh  f  :  -  75. 

Wy  hebben  dit  boekje  met  groote  belangstelling  gelezen, 
daar  het  eenvoudig  en  duidelijk  is  geschreven,  en  even  zoo 
verdienstemk  in  onze  taal  overgebragt.  Het  is  een  gelukkig 
teeken  des  tyds,  dat  een  fabrikant  een  wetenschappel^k  boek 
vertaalt,  hetwelk  met  z^n  vak  in  onmiddeimke  aanraking 
komt;  maar  vooral  dat  h\j,  zulks  doende,  alle  blijken  geeft, 
volkomen  op  de  hoogte  te  z^n  van  zijlne  zaak.  Om  van  de 
i>Scheikundige  Technologie**  van  oottlieb,  een  tamelgk  vol- 
ledig populair  Handboek,  eene  vertaling  te  leveren  als  die  van 
den  Heer  kieveboeld,  moet  men  met  de  wetenschap  volko- 
men vertrouwd  zgn. 

W\j  zullen  dit  Eerste  Deel  doorloopen,  om  den  lezer  mei 
den  inhoud  bekend  te  maken.  Voegen  w§  er,  nu  en  dan,  eenige 
aanmerking  tusschen,  men  denke  daarom  niet  dat  er  vele 
te  maken  z^jn;  onze  aanmerkingen  z\jn  van  ondergeschikt  be* 
lang,  en  verminderen  de  waarde  van  het  boek  in  geenen  deele. 

De  Schrüver  vangt  aan  met  »de  brandstoffen  en  haar  ge- 
bruik**. De  brandstoffen  worden  onderscheiden  in  vaste,  vloei- 
bare en  gasvormige.  De  techniek  heeft  vooral  belang  b\|  de 
vaste  en  gasvormige,  daar  deze  het  meest  worden  aangewend, 
terwijl  de  vloeibare  bijkans  van  belang  ontbloot  z\jn. 

De  vaste  brandstoffen  bestaan  uit  kool-,  water-,  zuur-  en 
stikstof,  daarenboven  eene  kleine  hoeveelheid  onverbrandbare 
bestan ddeelen;  het  koolstof-  en  waterstof-gehalte  bepaalt  in  vele 
gevallen  de  waarde  der  brandstoffen.   nOver  het  algemeen  kan 


822  Dr.  J.  G0TTLIEB*5 

de  waarde  eener  brandstof  niet  worden  aangegeven,  of  men 
moet  het  doel  kennen,  waarvoor  zy  gebezigd  zal  worden." 
De  vaste  brandstoflfen  knnnen  in  twee  soorten  verdeeld  wor- 
den, in  natanriyke  en  kunstmatige.  Tot  de  natunrlQke  brand- 
stoffen behoort,  b.  v.,  het  hont.  Het  eigenl^ke  bestanddeel 
van  het  hont  is  de  houtvezel,  die  bestaat  nit  koolstof,  water- 
stof en  zuurstof.  Het  hout  bevat  een  grooter  koolstof-gehalte 
dan  de  hontvezel ,  dat  moet  toegeschreven  worden  aan  de  aan- 
wezigheid van  vele  andere  bewerktuigde  stoffen,  die  r\jker 
aan  koolstof  zyn. 

Het  hont  is  ryk  aan  water,  en  bevat  daaraan  gemiddeld 
20  p.  o.  B\j  het  verbranden  van  hout,  verliest  men  de  hoe- 
veelheid warmte,  die  noodig  is  om  dit  watergehalte  in  water- 
damp  te  doen  overgaan;  daarom  droogt  men  het  hout,  vddr 
men  het  ter  verbranding  aanwendt.  De  Schrijver  laat  daarop 
volgen  (bL  5) :  »De  turf  is  het  product  eener  eigenaardige  ver- 
rotting en  omflsetdng  van  planten-overblijftelen ,  die  in  gang 
veel  overeenkomst  heeft  met  het  ontstaan  der  steen-  en  bruin- 
kolen, doch  geëindigd  is  met  de  vorming  eener  zeer  veel  kool- 
stof bevattende  brandbare  zelfttandigheid/*  Waarsch^nlijk  staat 
er  in  het  oorspronkelijke:  »De'  turf  is  het  product  eener  eigen- 
aardige verrotting  en  omzetting  van  planten-overblyfselen,  dat 
betrekkel^'k  r\|k  is  aan  koolstof;  in  de  wyze  van  ontstaan 
komt  de  turf»vorming  in  vele  opzigten  overeen  met  die  der 
steen-  en  bruinkolen.** 

In  zamenstelling  nadert  de  turf  werkelijk  zeer  tot  die  van 
het  hout.  De  bruin-  en  steenkolen,  daarentegen,  w\}ken  vooral 
van  de  zamenstelling  van  het  hout  af  door  een  grooter  kool- 
stof-gehalte,  dat  afwisselt  van  56 — 59  p.  c.  Op  bl.  9  zegt 
de  Schi^ver:  «Hoe  grooter  het  zuurstof-gehalte  en  hoe  kleiner 
het  gehalte  aan  koolstof  van  kolen  is,  des  te  grooter  is  de 
vlam  b^'  de  verbranding,  daar  er  dan  vele  gassoorten  uit  ont- 
wikkelen.*' Het  tegendeel  is  waar:  hoe  grooter  het  zuurstof- 
gehalte, hoe  minder  brandbare  gassen  er  uit  kolen  worden 
ontwikkeld.  Er  had  moeten  staan:  nHoe  grooter  het  water- 
stof- en  koolstof-gehalte  is  eener  steenkolensoort,  des  te  groo- 
ter is  de.  vlam  bij  de  verbranding,  daar  er  dan  vele  gas- 
soorten uit  ontwikkelen.  Daarop  volgt:  nDe  aan  elkander 
bakkende  en  eene  goede  vlam  gevende,  zoogenaamde  vette 
kolen  bestaan  gewoonlyk  uit  80—88  p.  c.  koolstof  en  7—10  p.  c 


VOLLEDia  HANDBOEK,  ENZ.  323 

ctrarstof.**  De  Schr\|>er  (of  Vertaler)  had  reeds  op  bl.  8  (on- 
deraan) de  yerBcliillende  soorten  van  kolen  verdeeld  in:  bak- 
kende kolen,  vette  kolen  en  magere  kolen.  Thans  evenwel 
noemt  hy  de  aan  elkander  bakkende  kolen  tevens  vette  ko- 
len, en  is  daardoor  de  indeeling  in  bakkende,  vette  en  magere 
kolen,  vervallen. 

De  Schr^  ver  gaat  daarna  over  tot  de  behandeling  van  houts- 
kool, tnrfkool  en  coke,  nit  hont,  turf  en  steenkolen.  Zg  wor- 
den verkregen  door  deze  laatste  aan  eene  drooge  overhaling 
te  onderwerpen.  Het  oorspronkelijke  koolstofgehalte  van  het 
hoat,  de  turf  en  de  steenkolen,  die  aan  deze  bewerking  wor- 
den onderworpen,  wordt  daardoor  in  eene  kleinere  ruimte 
geconcentreerd;  van  daar,  dat  het  warmtegevend  vermogen 
toeneemt. 

De  tnrfkool  ziet  er  op  het  oog  zwart  nit,  en  behoudt  den 
vorm  der  turf.  Deze  kool  heeft  één  gebrek,  dat  b^  houtskool 
en  coke  niet  bestaat;  z\j  is,  namel^k,  zeer  broos,  en  daardoor 
moe^jeiyk  te  vervoeren.  Men  heeft  echter  op  sommige  plaat- 
sen in  dit  bezwaar  voorzien,  door  de  tnrfkool  fijn  te  maken, 
en  met  teer  te  vermengen;  dit  meogsel  tot  cilinders  te  vor- 
men, en  daarna  te  droegen. 

Eindel^'k' handelt  de  Schrijver  over  de  gassoorten,  die,  als 
bron  van  warmte,  in  de  techniek  eenige  toepassing  hebben 
gevonden.  Zoo  ontwykt  uit  de  schacht-inning  der  hoog-ovens 
een  gas,  dat  r\jk  is  aan  koolstof-oxyde,  en,  met  dampkrings- 
lucht  gemengd,  als  warmtebron  wordt  aangewend.  De  zoo- 
l^aamde  gas-generatoren  z\jn  toestellen,  waarin  dampkrings- 
lucht  over  gloeiende  houtskolen,  coke,  enz.  geleid  wordt; 
waardoor  men  een  brandbaar  gasmengsel  verkrijgt. 

Kort,  doch  zeer  goed,  is  het  warmte-effect  en  warmte- ver- 
mogen der  brandstoffen  behandeld.  De  wetenschap  geeft  ons 
geene  middelen  aan  de  hand,  om  naauwkeurig  hooge  tempe- 
raturen te  meten  (door  middel  van  pyrometers  namel^k),  doch 
zy  is  in  staat  ongeveer  het  warmte-effect  te  bepalen,  dat  ont- 
staat door  de  verbinding  der  koolstof  en  zuurstof.  Verbindt, 
b.  V.,  één  deel  koolstof  zich  met  zuurstof  tot  koolzuur,  4an 
komt  hierb^  eene  hoeveelheid  warmte  vr^',  die  in  staat  is, 
8000  d.  water  ëënen  graad  in  temperatuur  te  doen  stygen. 
Had  het  water  dezelfde  soortelyke  warmte  als  het  koolzuur, 
dan   zou   één   deel   koolstof  9873   d.  water  ë^oen   graad  in 


824  Dn  j.  gottueb's 

temperatnnr  kunnen  doen  e^Jgen;  doch  die  van  het  water  =1 
gesteld,  is  die  van  het  koolznor  =0,211.  Er  wordt  echter 
te  regt  aangemerkt  dat  deze  berekeningen  niet  mathematisch 
zuiver  ziyn,  maar  voor  de  praktik  eene  voldoende  uitkomst 
opleveren. 

Daarna  handelt  de  Schrijver  over  »het  gebruik  der  brand- 
stoffen*'. Dit  moet  gewijzigd  worden  naar  het  doel  dat  men 
er  mede  heeft;  nu  eens  heeft  men  eene  aanhoudende  matige 
warmte,  dan  weder  eene  hooge  temperatuur  noodlg.  Steeds 
moet  er  b\j  verbranding  eene  genoegzame  toetreding  van  lucht 
plaats  hebben.  Ten  einde  de  toetreding  der  lucht  in  de  ver- 
brandingsruimte te  vermeerderen  en  te  regelen,  dienen  be- 
paalde, eenvoudige  inrigtingen.  De  Schri[}ver  gaat  deze  laat- 
ste na,  en  is  ook  wederom  hier  in  zijne  beschrijving  en  ver- 
klaring byzonder  duidemk.  In  dit  gedeelte  behandelt  h$  (bl.  21) 
de  eigenschap  van  baiytaarde,  om  b\j  eene  matige  gloeihitte 
zuurstof  te  kunnen  opnemen,  en  in  baryum-super-oxyde  over  te 
gaan.  Hij  spreekt  hier  van  de  eigenschap  van  het  barjum,  in 
de  plaats  van  barytaarde  (baryum-oxyde).  Doch,  nadat  er  van 
de  ontdekte  eigenschap  van  het  baryum  gesproken  is,  volgt  er: 
»by  matige  gloeihitte  wordt  barytaarde-hydraat,  hetwelk,  om 
het  smelten  te  verhinderen,  met  kalk  vermengd  is,  door  de 
opname  van  zuurstof  uit  de  dampkringslucht,  in  het  hoogste 
verznursel,  baryum  super-oxyde,  omgezet**.  De  lezer  wordt 
hier  eenigzins  in  de  war  gebragt  door  de  eigenschap  van  het 
baryum  en  barytaarde-hydraat;  en  kan  zich  ook  geen  helder 
begrip  vormen  van  de  wgze  waarop  uit  barytaarde-hydraat 
[Ba O,  HO)^  gevormd  wordt  baryum  super-oxyde  {BaO^). 
Wij  gelooven  dat  het  beter  ware  geweest  de  eigenschap  van 
het  baryum-oxyde  aldus  te  verklaren:  In  het  klein  (en  insge- 
lyks  in  't  groot)  is  het  evenwel  mogelgk,  de  zuurstof  op  eene 
min  kostbare  w\jze  te  bereiden,  door  de  onlangs  ontdekte 
eigenschap  der  barytaarde.  Wordt  deze  aan  eene  matige 
gloeihitte  onderworpen,  dan  is  zy  in  staat  zuurstof  op  te  ne- 
men, en  baryum  super-oxyde  te  vormen;  z$  verliest  deze  zuur- 
stof, hetzy  by  verhooging  van  temperatuur,  hetz\}  door  met 
waterdamp  in  aanraking  te  komen.  Hetzelfde  is  het  geval, 
wanneer  barytaarde-hydraat  aan  eene  hoogere  temperatuur 
wordt  blootgesteld,  en  daarover  dampkringslucht  of  zuurstof 
geleid  wordt.  Doch  in  dat  geval  wordt  het  barytaarde-hydraat 


TOLLEDIO  HANDBOEK,   EXZ.  825 

eerst  in  barytaarde  reranderd,  en  bezit  alsdan  de  eigenschap, 
die  alleen  de  barytaarde  toekomt,  van  zuurstof  op  te  nemen, 
en  veranderd  te  worden  in  baryum  super-oxyde.  Daar  het 
barytaarde-hydraat  bij  deze  temperatuur  smelt,  zoo  vermengt 
men  het  met  kalk  (of  magnesia),  enz. 

Op  bL  82  vindt  men  eene  niet  zeer  gelukkige  definitie  van 
nscheikundige  behandelingen'*.  Er  staat:  nOnder  den  naam 
van  schdkundige  behandeling  moet  men  hier  verstaan  die  af- 
scheidingen of  veranderingen  die  de  ligchamen  ondergaan  en 
b\j  de  bewerkingen  in  het  groot,  fabrykmatig  worden  uitge- 
oefend.'*—  Onder  »scheikundige  behandelingen**  heeft  men  slechts 
de  bewerkingen  te  verstaan,  die  de  ligchamen  ondergaan  moe- 
ten; zoo  z^n  het  uitloogen,  uitdampen  van  ligchamen,  enz. 
^scheikundige  behandelingen**.  In  geenen  deele  moet  men  hier- 
onder verstaan  nde  afscheidingen  of  veranderingen  die  de  lig- 
chamen ondergaan**;  dit  laatste  behoort  tot  de  zuivere  schei- 
kunde. 

De  Schryver  spreekt  daarna  over  het  uitloogen,  uitdampen 
en  destilleren,  en  de  toestellen  waarvan  men  zich  by  deze 
bewerkingen  bedient,  en  handelt  vervolgens  over  het  subli- 
meren, waarb\j  men  de  volgende  definitie  aantreft:  nOnder 
sublimeren  of  opheffen  verstaat  men  de  vervlugtiging  van  een 
vast  ligchaam,  dat  als  zoodanig  met  andere  stoffen  is  ver- 
bonden ,  waarvan  het  afgescheiden  moet  worden ,  of  zich  ge- 
durende de  bewerking  vormt,  en  dat  ook  weder  als  vast  lig- 
chaam, na  de  sublimering,  wordt  verkregen.  Het  sublimeren 
vereischt  alt^'d  eene  hooge  temperatuur,  doch  er  behoeft  voor 
het  afkoelen  niet  veel  zorg  gedragen  te  worden.** 

De  eerste  zin  is  verre  van  vr^'  vertaald  te  z\jn,  doch  dit 
doet  tot  de  zaak  niets  af;  maar  de  lezer  weet  niet  wat  su- 
blimeren is,  al  heeft  h$  deze  definitie  gelezen.  In  plaats  van 
n verbonden*',  had  de  Vertaler  )) vermengd*'  moeten  schrijven; 
niet  »na  de  sublimatie"  wordt  het  weder  als  vast  ligchaam 
verkregen;  het  ia  pas  gesublimeerd,  nadat  het  den  vasten  staat 
verkregen  heeft.  Voorts  eischt  ook  het  sublimeren  niet  altQd 
eene  hooge  temperatuur;  zoo  sublimeert  kamfer,  b.  v.,  bg  ge- 
wone temperatuur.  De  Schryver  zegt  ook:  »er  behoeft  voor 
het  afkoelen  niet  veel  zorg  te  worden  gedragen";  maar  hoe 
hooger  de  temperatuur  is,  waarbij  een  ligchaam  gedestilleerd 
of  gesublimeerd  wordt,  des  te  meer  zorg  moet  er  voor  het 


d26  Dr.  J.  O0TTLIEB*S  YOLLEDIO  HANDBOEK,  ENZ. 

afkoelen  gedragen  worden.  Dezelfde  hoereelheid  warmte  toch, 
die  noodig  was ,  om  het  vaste  ligchaam  in  damp  te  doen  over- 
gaan, komt,  b\j  de  condensatie  van  dezen  damp  tot  het  oor- 
spronkelijke ligchaam,  vrQ. 

Daarna  gaat  de  Schr\}ver  over  tot  het  smelten,  afvloeien, 
roosteren,  en  calcineren.  Aan  het  einde  van  de  nscheikan- 
dige  bewerkingen'*  geeft  hij  verscheidene  voorschriften  van  Intum- 
soorten  op.  De  derde  Afdeeling  van  dit  Eerste  Deeltje,  han- 
delt over  de  nniet  Metaalaardige  Elementen  (Metallolden).  Zy 
vangt  aan  met  de  zwavel,  w\jl  deze  in  de  technisch-scheikun- 
dige  &br\jken  in  zoo  verbazende  hoeveelheden  verbruikt  wordt. 
Hierin  wordt  de  bereiding  van  de  zwavel,  zwaveligznnr  en 
zwavelzuur  in  't  kort  nagegaan;  vervolgens  die  van  Salpeter- 
zuur,  Zoutzuur,  Chloor,  Jodium,  Bromium,  Phosphorus,  en 
Boriumznur.  Ons  oordeel  over  dit  derde  en  laatste  gedeelte 
van  het  Eerste  Stuk  jen  is  zeer  gunstig;  alleen  moeten  wg 
èéne  aanmerking  maken.  De  n Scheikundige  Technologie"  wordt 
yieen  volledig  Handboek"  genoemd,  maar  men  moet  dit  slechts  zöö 
opvatten,  dat  het,  voor  een  populair  Handboek  (ten  minste  naar 
het  Eerste  Stukje  te  oordeelen),  vrij  volledig  is.  In  een  vol- 
ledig Handboek  had,  dunkt  ons,  de  volg-orde  eene  andere 
moeten  z\fn,  en  hadden  w\j  liever  de  Metallolden  vooraan  ge- 
plaatst gezien,  waaronder  ook  Zuurstof,  Waterstof,  en  Stik- 
stof; en  dan  de  brandstoffen  pas  by  de  behandeling  der  bewerk- 
tuigd  scheikundige  technologie. 

Onze  aanmerkingen  op  het  Eerste  Stukje  beletten  ons  niet 
een  gunstig  oordeel  over  hetzelve  uit  te  spreken,  en  het  ieder 
ter  lezing  aan  te  bevelen. 


De  ElectrO'Magnetische  Telegraaf  in  zijne  [hare]  verschillende  trap- 
pen  van  OTUmkkeling  en  tegentooordigen  toestand  voorgesteld,  Be^ 
vattende  eene  Handleiding  voor  Telegrafisten^  en  eene  duide^ 
Ujke  uiteenzetting  van  de  gronden  der  Telegrafie  voor  6tf- 
echaafde  Lezers,  Door  C.  c.  van  hall.  Ingenieur  van  de 
Derde  Klasse  in  Nederlandsch^Indië,  Opgehelderd  met  194 
figuren.  Te  UtreclU^  hij  Kemink  en  Zoon.  1855.  In  gr,  8vo. 
319  hl.  ƒ  3  -  80. 

Er  was  bü  ons  werkelyk  behoefte   aan  een  bock  over  de 


C.  C.  VAH  BALl,  DB  ELEC7BO-3IAONETI80BB  TBLB6RAAP,  BNZ.  827 

i^eetro-magnetische  telegraaf,  waarin  deze  besebreven,  en  de 
wetenBcbappel^ke  gronden  waarop  z$  rast,  bevattelijk  worden 
uiteengezet.  Zeer  aangenaam  werden  wy  das  rerrast  b^  bet 
ontvangen  van  dit  boek  van  den  Heer  van  hall,  dat,  volgens  den 
titel,  niet  sleebts  eene  Handleiding  is  voor  telegrafisten ,  maar 
tevens  eene  daidel^jke  uiteenzetting  bevat  van  de  gronden  der 
telegrafie  voor  besebaafde  lezers.  Geene  uitvinding  b\jkans  is 
mëër  in  toepassing  gebragt,  dan  die  van  de  Electro-magne- 
tiscbe  telegraaf.  Met  regt  wordt  deze  dan  ook  tot  de  eoboon- 
ste  uitvindingen  gerekend,  die  bet  genie  des  menseben  im- 
mer tot  stand  bragt.  Als  middel  tot  communicatie,  beeft  de 
telegraaf  den  boogsten  trap  van  ontwikkeling  bereikt,  zoo- 
dat elke  gedacbte  op  onmeteligken  afstand  in  een  ondeelbaar 
oogenblik  kan  worden  overgebragt.  Gebeel .  Amerika  is  als 
met  een  net  van  telegraafdraden  bespannen ;  gebeel  Europa  is 
met  telegraafdraden  doorsneden.  Ook  óns  land  beeft  zicb  deze 
Boboone  uitvinding  ten  nutte  gemaakt;  geene  provincie  of  zQ 
bezit  eenige  telegraafdraden.  -*-  Ook  in  Nederland  is  dus  de 
uitvinding  van  de  Electro-magnetiscbe  telegraaf  populair  ge- 
worden» Het  verwondert  ons  daarom  des  te  meer,  dat  men 
over  bet  algemeen  boegenaamd  geene  kennis  daaromtrent  bezit; 
men  kent  den  naam,  docb  de  zaak  niet,  en  telegrafeert,  zonder 
te  weten  wat  eene  telegraaf  is.  Een  boek  als  dit  kon  voor 
ieder  bevatten  wat  b\j  noodig  beeft  te  weten,  en  wij  sloegen 
bet  dus  gretig  open,  maar  vonden  ons  al  dadel\jk  zeer  teleur- 
gesteld. De  lezer  zal  ligtel^k  inzien  waarom,  wanneer  wQ 
bem  met  den  inboud  der  eerste  bladzijde  bekend  maken,  en 
er  onze  aanmerkingen  bijvoegen. 

De  6cbr$ver  vangt  aan  met  bet  magnetismns;  bet  eerste 
Hoofdstuk  bebandelt  de  nwerking  der  magneten  ten  opzigte 
van  elkander  en  op  magnetiscbe  ligcbamen",  even  zoo  als 
POUILLBT  zyne  voortreffelyke  Élémerda  de  Physique  experiment 
tale  met  een  eerste  Hoofdstuk  begint:  nDe  Vaction  des  aimantê 
9ur  eux-mémes  et  sur  lea  euhetances  magnéUguea''.  —  Dan  zegt 
by:  >>Onder  de  zwarte  ^zer-ertsen,  welke  bet  ijjzer  in  den 
toestand  eener  geringe  oxjdatie  bevatten,  vindt  men  stuk- 
ken die  de  eigenscbap  bezitten,  om  bet  yzer  aan  te  trekken.*' 
Maar  wat  verstaat  de  Heer  van  hall  onder  eene  geringe  oxy- 
datte?  Het  \jzer  verbindt  zicb  met  de  zuurstof  tot  eene  ver- 
binding die  tot  formule  beeft  F  e  O;  er  bestaat  eene  tweede 


328  C.  C.   VAN  HALL, 

verbinding,  waarvan  deze  is  Fe^O^^  en,  eindelgk,  de  ver- 
binding Fe^  O*,  welke  verbinding  de  S.  «eene  geringe  oxy- 
datie*'  van  het  \jzer  noemt.  Het  ware  beter  geweest,  bier  de 
procentiscbe  zamenstelling  van  den  magneetsteen  (Fe^  0^)  mede 
te  deelen.  Nóg  eene  aanmerking  vordert  het  gebmik  van  het 
woord  Moxydatie".  De  Heer  vak  hall  had  hier  slechts  te 
spreken  van  ^zer  en  znnrstof ;  nn  weet  de  lezer  uit  dezen  zin 
niet  op  te  maken,  welke  de  zamenstellende  bestanddeelen 
van  den  magneetsteen  zijn,  daar  hij  met  het  woord  noxy- 
datie**  onbekend  is.  Maar  w\j  hebben  op  dezen  zin  nog  ver- 
scheidene aanmerkingen.  De  S.  zegt,  namelijk:  wOnder  de 
zwarte  \jzer-ertsen,  vindt  men  stukken  die  de  eigenschap  be- 
zitten, om  het  ijzer  aan  te  trekken".  Daamit  volgt  das,  dat 
de  zoogenaamde  magneetsteenen  allen  zwart  van  kleur  zyn; 
maar  dat  is  volstrekt  het  geval  niet.  De  waarheid  is,  dat 
alle  \jzererts  van  de  zamenstelling  JPe'  O*  (of  tot  deze  nade- 
rende) de  eigenschap  heeft  van  \jzer  te  kunnen  aantrekken; 
men  vindt  dus  geene  n stukken  onder  de  zwarte  yzer-ertsen" 
(magneetsteenen)  die  de  genoemde  eigenschap  bezitten,  maar 
aüen  hebben  die  eigenschap. 

De  lezer  wordt  alzoo  door  het  lezen  van  deze  eerste  phrase 
niets  w\jzer,  maar,  integendeel,  beneveld  door  des  S.  duister- 
heid b\j  de  mededeeling  van  hoogst  eenvoudige  daadzaken. 
Wat  kan  daar  anders  de  reden  van  zgn,  dan  dat  de  Schry  ver 
zelf  met  die  eenvoudige  daadzaken  onbekend  is?  Dit  was  trou- 
wens ook  het  oordeel  van  den  Schrijver  zelven.  Want,  nadat 
h\}  de  eerste  phrase  had  gesteld,  nam  h\j  dadelijk  de  Été- 
ments  de  Physique  expérimerUale  van  poüillet  naast  zich,  en 
vertaalde:  »In  het  algemeen  noemt  men  ze  natuurlijke  magne- 
ten, vroeger  magneetsteenen  of  zeilsteeneui  omdat  zy  een 
steenachtig  voorkomen  hebben,  terw^l  hunne  aantrekkende 
eigenschap  met  den  naam  van  Magnetismus  bestempeld  wordt.** — 
PociLLST  zegt:  nCea  aubstanceSf  queue  que  eoit  leur  f  arme  ou 
leur  composiiion,  e'appeüent  des  cdmante  naturels  y  caUrefais  en 
les  appelaU  pierree  cCaimani^  parceqtCen  effet  eües  offrent  dans 
leur  structure  une  apparence  pierreuse  plutot  qu^une  apparence 
metalUque.**  Dan  zegt  hg  verder:  n£r  zyn  daaronder  zwakke 
magneten,  namelyk  die,  hoewel  groot  van  stuk,  slechts  eene 
geringe  aantrekkingskracht  bezitten;  daarentegen  zyn  er  an- 
dere magneten  die  zoo  sterk  zyn,  dat  zg  50  tot  100  Ned«  ^ 


DE  ELEGTBO'HAGKETISGHfi  TBLEQRAAP,   EXZ.  329 

Icnnnen  dragen.'*  —  Pouillbt  zegt:  nll  y  a  des  aimanta  trèa^ 
faibles^  eeat-è'dire  que,  sous  %m  grand  voltam ^  iU  n^eoeercent 
sur  Ie  f  er  qu*une  aUraction  peu  sejisible;  mats  il  y  a  aussi  des 
aimants  tellement  puissarUs  quHls  sorU  capahUs  de  tenir  suspendues 
des  masses  de  plus  de  dnquante  ou  mime  plus  de  cent  kilogram^ 
mes.''  —  Dan  gaat  hy  voort:  »0m  de  aantrekkende  kracht 
der  magneten  op  \}zer  aan  te  toonen,  kan  men  de  navolgende 
proeven  nemen.'*  —  Foüillbt  zegt:  nPour  morUrer  la  foree 
ixUractwe  qui  sexerce  entre  Ie  f  er  et  VaimaM ,  ou  peut  faire  les 
expériences  suivantes'*  —  Dan  zegt  h^,  altyd  voort  vertalende: 
nWanneer  men  een  magneet  met  het  eene  einde  in  ijzerv^Jlsel 
dompelt,  blijft  dit  baardvormig  aan  denzelven  hangen,  zoo- 
danig dat  elk  door  den  magneet  vastgebonden  ^zerdeeltje  weder 
een  tweede,  dit  een  derde,  enz.  aantrekt.  Dit  aan  elkander 
hangen  dezer  igzerdeelen,  alfl  ook  de  w\|ze  waarop  z\j  zich 
onderling  rangschikken,  is  hoogst  merkwaardig,  en  w^'  zullen 
daarop  uitvoeriger  terugkomen;  voor  't  oogenblik  zij  het  ons 
genoeg,  dit  als  bew^s  voor  de  aantrekkende  kracht  van  den 
magneet  te  houden."  —  Pouillet  zegt:  nSi  ton  plonge  un 
cÈaaant^  par  une  de  ses  exlrémités^  dans  de  la  UmaUle  de  fer^ 
OU  tfott  les  parcelles  de  métal  s'aUacher  &  sa  surf  ace,  et  s'atta- 
cker  les  unes  aux  autres  en  formant  une  sorte  de  chevelure  pbis 
on  moins  longue;  cette  adhérence  des  partxcules  entre  elles  et  leur 
arrangement  est  un  phénomène  digne  de  remarque ,  sur  lequel  nous 
reviendrons ;  pour  Ie  moment  nous  nous  bomons  au  fait  principal 
qm  est  une  preuve  évidente  de  Taüraction  mutueUe  du  f  er  et  de 
tamant.'' 

Ziedaar  de  eerste  bladzyde,  en  het  geheele  boek  is  daaraan 
evenredig.  Vertaalde  de  Heer  van  hall  op  sommige  plaatsen 
niet  woordeiyk  uit  poüillet,  dan  deed  h$  't  uit  andere  leer- 
boeken en  tgdschriften ;  nu  eens  is  die  vertaling  goed,  soms 
echter  vr\|  slecht.  Waar  hy  ophield  met  vertalen,  vindt  men 
een  chaos,  zonder  orde  of  regelmaat.  Zoo  durft  men  tegen- 
woordig lijvige  vertalingen  voor  eigen  werk  uitventen,  en 
zonder  eenigen  wetenschappel^ken  zin  over  wetenschap  han- 
delen. 

W\j  meenen  ons  oordeel  over  dit  boek,  in  deze  weinige 
bladzjjden,  duidelijk  genoeg  te  hebben  uitgesproken. 


830  Mr,  18,  AN.  HIJHOFF, 


Bijdragen  voor  Vadérlandscke  Geschiedenxa  en  Oudheidkunde^  ver^ 
zameld  en  uitgegeven  door  Mr.  is.  AK.  NIJHOpf,  Archivaris 
van  Gelderland.  Tiende  Deel^  Eerete  en  Tweede  Stuk.  Te 
Arnhem^  bij  Is.  An.  N^'hoff  en  Zoon.  1854  en  1855.  In  gr. 
Svo.   194  en  88  W.   Elk  Stuk  ƒ  1  -  25. 

Het  Ttende  Deel  dezer  B\|dragen  wordt  geopend  met  eene 
Verhandeling  van  Mr.  l.  ph.  c.  van  dbn  bebgh  over  nda 
Verdeeling  van  Nederland  in  het  Bomeinsche  tijdvak'*.  Met 
regt  merkt  de  Schrijver  aan:  dat  er  moed  toe  behoort,  om  de 
Greographie  van  ons  Vaderland  onder  de  Romeinen,  waarom- 
trent sedert  drie  eeuwen  zoo  verschillenda  meeningen  heer- 
Bchen,  te  behandelen.  Tot  opheldering  en  aanvulling  van  de 
verwarde  en  onvolledige  berigten  der  onde  Schr^vers  neemt 
h\j  de  toevlngt  tot  twee  hulpmiddelen:  de  kennis  van  'slands 
toestand  in  het  Frankische  tydvak,  en  de  kennis  der  onde 
taal.  Als  beginsel  wordt  aangenomen :  dat  de  namen  der  land- 
streken in  de  achtste  en  negende  eeuw  als  die  van  Batua  en 
Hamaland,  het  bewijs  leveren  dat  zij  ten  tyde  der  Romeinen 
door  de  Bataven  en  Chamaven  bewoond  werden.  Van  de 
komst  der  Romeinen  onder  julius  caesab,  57  jaren  vööroHB., 
tot  de  negende  eeuw  na  cnB.,  zullen  dus  de  namen  der  lan- 
den de  volken  aanwijzen  welke  er  in  al  dien  tijd  woonden  1 
Dat  bij  de  groote  volksverhuizingen,  die  Rome's  heerschappij 
vernietigden,  de  bewoners  dezer  landen  weggetrokken  en  door 
de  achterkomenden  vervangen  z\jn,  wordt  verworpen  op  grond: 
dat.z^  hunne  Nomadische  levensw^ze  reeds  vaarwel  gezegd 
hadden  en  hier  gezeten  waren.  Alleen  de  naar  roem  en  avon- 
turen hakende  jongelingschap,  met  de  ledigloopers  en  de  vol- 
gelingen der  Heeren  trokken  op.  Vah  den  beboh  beroept 
zich  op  de  Friezen,  die  nu  nog  wonen  waar  zg  reeds  v<S<5r 
twee-duizend  jaren  gezeteld  waren.  Daar  z\j  echter,  volgens 
de  Romeinsche  Schryvers,  het  meest  hniszittende,  het  minst 
zwerfzieke  volk  der  Germanen  waren,  kunnen  z\)  niet  als 
gewone  regel  gelden,  en  hoe  z^  zich  tot  aan  de  Sinefala,  en 
de  Saksen  tot  aan  den  Ussel  hebben  uitgebreid,  wordt  niet 
opgehelderd,  evenmin  als  waaraan  wij  de  komst  en  het  ver- 
bluf alhier  van  de  Wamen,  en  Wilten  hebben  toe  te  schreven. 


BIJDRAOE^r,    ENZ.  381 

De  Anglen  zullen,  volgens  hem,  naar  de  Deensche  kusten  moe- 
ten terngtrekken. 

Op  den  gelegden  grondslag,   en  volgens  etymologische  op- 
merkingen omtrent  de   ware  lezing  van  de  hg  de  Romeinen 
en  Grieken  voorkomende  namen  der  Daitsche  volken,  hepaalt 
▼AH  DBH  BBBGH  de   gronzon  van   de  woonplaatsen  der  ver- 
flchillende  stammen,  en   geeft  de  steden  en  gehnohten  op  die 
er  ten  t\jde  der  Romeinen  gevonden  werden •    Tot  de  Friezen 
zallen  de  Caninelaten  hehoord  hehben ,  die  niet,  zoo  als  tacitus 
heweert,  met'  de  Bataven  van  dezelfde  afkomst  waren,  daar 
nog  heden  de  taal  en  gelaatstrekken  der  landhewoners  in  Hol- 
land van  die  der  Gelderschen  veel  verschillen.    Behalve  Oos- 
tergo en  Westergo,  en  het  Castellum  Flevum,  hestonden  Sta- 
voren en  Castricnm;  terwgl  in  Rynland  de  vermoedel^ke  lig- 
ging van  het  hnis  te  Britten,  van  den  toren  van  Callo,  van 
Lugdannm  Batavomm,  van  het  Praetoriom  AGBiPPiKiS,  en  van 
het  Forum   hadbiani   wordt   aangeduid.  —   De  Marsaeii  of 
Marsati  woonden  aan  den  Maaskant,  en  omtrent  Kralingen 
hadden  de  Romeinen  een  kasteel  gehouwd,  aan  wie  ook  de 
in  1618  h$  Goeree  ontdekte  overhiy&elen  worden  toegekend.  — 
Wijk  h\j  Duurstede  was  waarschijnl^k  reeds  onder  de  latere 
Romeinsche  Keizers  als  havenplaats  hekend,  en  Utrecht  werd 
als  plaats  van  overtogt  door  twee  Romeinsche  sterkten  ge* 
dekt.  —  Drenthe  wordt  h\j  de  oude  Schrijvers  niet  vermeld, 
maar  komt  eerst  in  het  laatst  der  achtste  eeuw  onder  den 
naam  Thrianta  voor.  —  De  naam  der  Tuvanten,  die  alleen 
in  het  voorhijgaan  genoemd  worden,  w^jst  hunne  woonplaats 
aan.   Zïj  strekten  zich  ook  huiten  het  tegenwoordige  Twenthe 
over  een  gedeelte  van  het  Bentheimsche  uit.  —  Salland  treedt 
niet  vóör  het  jaar  815  onder  den  naam  van  Salahon  op.  Doch 
of  de  Salische  Franken  uit  dit  landschap  afkomstig  waren,  en 
de  identiteit  van  den   door  stbabo  genoemden  Salas  met  de 
latere  Isla,  wordt  hetwyfeld.  —  In  Hamaland,  ten  Westen  door 
den  IJssel,  ten  Zuiden   door  den  Ryn  hegrensd,  vond  men 
Hoog-Elten  met  een  nog  hestaanden  Romeinschen  put.  —  De 
Veluwe,  die  noch  h^  de  oude  Schr^vers,  noch  op  monumen- 
ten voorkomt,  maar  reeds  in   793  den  naam  van  Felona  of 
Felaona  droeg.,  wordt  onder  Hamaland  niet  gerekend.  —   De 
Batavieren   hewoonden   de  latere  gouw  Batua,  het  Ryk  van 
Nymegen,  misschien  met  de  Duffel  en  het  land  tusschenMaas 


332  Mr.  IS.  an.  nuhofp, 

en  Waal,  waar8cb\jnl\}k  ook  de  latere  gonw  TeiBterband.  Meer 
beneden  waarts  badden  Friesche  stammen  bun  yerblyf.  In  bet 
land  lagen  onderscbeidene  Bomeinscbe  door  beerbanen  verbon- 
den yestingen,  van  welke  Nijmegen  (Noviomagum)  de  boofd- 
▼esting  was.  Ook  Lear,  Kesteren,  Maarik  (Mannaritium), 
Tbiel  (Tbeole),  Bossam,  en  de  Fraast  voor  Ambem  worden 
tot  den  Romeinscben  tgd  gebragt.  —  In  bet  land  derTazan- 
dren  of  Toxandren,  die  de  latere  gonw  Taxandrië  met  dia 
van  Str\jen  en  Byen  bewoonden,  en  zicb  Westwaarts  tot  aan 
Zeeland ,  Znidwaarts  tot  digt  b\j  Maastriobt  en  Tongeren  seby- 
nen  uitgestrekt  te  bebben ,  zijn  te  Bommel  niet  ver  van  Yucbt 
de  grondslagen  van  een  kasteel  en  daarb\j  een  belangryke  wi- 
steen uit  bet  Bomeinscbe  tijdvak  ontdekt.  Voorts  bestonden 
Megen  aan  de  Maas,  de  gebacbten  Kasteren  en  Kesteren,  af 
te  leiden  van  castrnm  of  castra,  Grastel,  Grestel,  Moergestel, 
St.  Micbielsgestel,  van  castellam  verbasterd.  Zondert  (San- 
drauda)  bij  Breda,  met  een  tempel  voor  de  Godin  dier  plaats, 
en  Woensel  en  Eersel,  aan  Daitscbe  Groden  gewQd.  B\j  Deume 
is  eene  Germaanscbe  begraafplaats  ontdekt.  —  Van  de  beide 
gevoelens,  dat  in  Zeeland  van  de  Sneven  gewoond  bebben,  op 
last  van  augustus  derwaarts  overgebragt,  en  dat  Sneven  eene 
verbastering  is  van  Zeeuwen,  verkiest  vak  deh  beboh  bet 
laatste.  Buiten  Domburg  op  Walcberen,  met  eene  sterk  be- 
zocbte  baven  in  de  eeuw  der  Bomeinen,  z\jn  bem  geene  spo- 
ren van  bun  verbl\jf  op  de  overige  Zeeuwsebe  eilanden  be- 
kend. Wy  meenen  die  te  vinden  in  bet  vroeger  bloeijende, 
tbans  verdronken  Bomerswale  op  Zuidbeveland ,  in  den  Room- 
pot voor  Veere,  in  Bum-oord  tegenover  Filipsland,  in  Sta- 
venisse,  naar  den  ouden  God  stavo,  op  Tbolen,  en  in  Axel  in 
bet  tegenwoordig  vyfde  District  van  Zeeland.  —  De  Mena- 
piërs  waren  in  bet  Limburgsebe  gezeteld.  Maastricbt  was, 
naar  de  boogste  waarscb\}nlijkbeid ,  bekend,  en  Kessel  komt 
hij  PTOLEMëus,  Bleria  (Blariacum)  op  de  kaart  vanPEuriKGBB 
voor.  —  Eindelijk  slaat  de  Scbrgver  een  oog  op  de  Bipua- 
ren,  tusscben  den  beneden-B^n  en  beneden -IVIaas  en  langs  de 
beide  oevers  dier  rivieren  wonende,  met  Keulen  als  boofd- 
plaats. 

Wy  beboeven  er  ten  slotte  niet  hij  te  voegen:  dat  z^ne  op- 
belderingen  en  bepalingen  alle  aandacbt  en  onderzoek  verdie- 
nen, om  tot  eene  juistere  kennis  te  komen  van  ons  land,  en 


BUDRAGBK,   ENZ.  333 

Tan  de  woonplaatsen  der  verschillende  stammen  in  bet  door 
hem  behandelde  tijdvak* 

Niet  tot  een  geheel  Yolk,  maar  tot  eene  bijzondere  familie 
heeft  betrekking  het  daarop  volgende  opstel  van  Mr.  neder- 
MBUEB,  Bidder  van  Rozenthal,  over  »het  geslacht  van  pah- 
TBALEON  in  den  slag  b\j  Walef,  naar  een  onaitgegeven  fami- 
lie-verhaar*. Het  betreft  het  ongewone  en  treffende  voorval, 
dat  aan  dien  in  1347  geleverden  slag  door  een  vader  met  zgne 
zeven  broeders  en  veertien  zonen  is  deelgenomen,  van  welke 
de  acht  broeders  en  twee  zonen  sneuvelden,  allen  behoorende 
tot  de  fiimilie  van  vak  eok  ,  die  zich  van  Grieksche  of  Ita- 
liaansche  afkomst  rekende,  en  vroeger  onder  den  naam  van 
PANTHALSOK  te  Kealen  gevestigd  was,  doch,  door  hare  betrek- 
kingen met  Grelderlands  Vorsten  derwaarts  verhuisd,  haren 
vorigen  naam  met  dien  van  vak  eck,  naar  de  heermkheid  van 
dien  naam,  verwisselde.  De  Schr^ver  betoogt  eerst  de  mo- 
gelykheid  van  de  deelneming  aan  den  bewnsten  slag  door  zulk 
een  groot  aantal  van  stamgenooten,  vervolgens  de  waarschijn- 
lijkheid van  het  gebeurde  uit  hoofde  van  de  naanwe  vriend- 
schaps-  en  hnweli^jksbetrekkingen  tusschen  de  vabt  eok*s  en 
het  regerende  Huis,  en  deelt  omtrent  de  vroegere  en  latere 
lotgevallen  der  familie,  en  van  onderscheiden  hunner  op  het 
veld  van  eer  gevallenen,  bijzonderheden  mede,  die  van  hunne 
gehechtheid  en  trouw  aan  eed  en  pligt,  en  van  hunnen  kloe- 
ken moed  de  overtuigende  bew\)zen  leveren. 

Had  de  Heer  j.  l.  g.  gregobt,  nu  twee  jaren  geleden,  de 
aandacht  van  de  onderzoekers  der  Geschiedenis  gevestigd  op 
eenen  byna  geheel  onbekenden  Vlootvoogd,  den  Vice- Admi- 
raal WEMBERICH  VAX  BEBGHEM,  bepaaldelijk  op  diens  koene 
zelfopoffering,  door  mooicex  verheerlijkt:  aan  zyne uitnoodiging 
was  eenigermate  voldaan  door  de  omtrent  van  berohem  mede- 
gedeelde b\jzonderheden  van  j.  f.  oltuans,  die  echter  het 
groote  heldenfeit  onaangeroerd  lieten.  Door  yverige  navor- 
schingen  op  'sB\jks  Archief  daartoe  in  staat  gesteld,  open- 
baart de  Heer  gregort  nu  zijn  voornemen  om  van  den  tot 
nog  toe  in  het  duister  schuilenden  Vlootvoogd  eene,  zoo  veel 
mogelijk,  volledige  levensbeschr^ving  te  geven,  waartoe  hy 
echter  de  medewerking  van  anderen  behoeft.  Omtrent  van 
BER0HEii*8  opoffering  is  het  hem  gelukt,  een  hier  medegedeeld 
berigt  te   ontdekken,   dat  gevonden   wordt  in  het  zeldzaam 

BOEKBBSCH,   1856.  N".  VIL  24 


334  Mr.  IS.  av.  xijhopp, 

voorkomende  werk  van  xicolaes  van  wassenaer,  getiteld: 
nHifltoriscb  Verhael  alder  gedenckweerdichtste  Geschiedenis- 
sen'*, enz.,  waaruit  blykt,  dat  vah  bebchem,  met  een  jagt  tot 
den  handel  nitgerost  bij  het  eiland  Cuba  liggende,  door  den 
Spanjaard  overvallen  werd ,  en ,  na  langen  tijd  dapperen  weder- 
stand geboden  en  byna  al  zijn  volk  verloren  te  hebben,  zich, 
door  de  lont  in  het  kruid  te  steken,  liet  in  de  lucht  vliegen. 
Zwaar  gekwetst  viel  l^j  den  v^and  in  handen,  en  geraakte 
niet  dan  met  moeite,  en  na  het  doorstaan  van  vele  gevaren, 
in  vryheid.  Deze  daad,  nog  door  petbüs  de  lange  in  zQn 
nBatavischen  Bomeyn'*  vermeld,  moet  tusschen  de  jaren  1600 
en  1607  hebben  plaats  gehad.  Eenigzins  gewijzigd  komt  nj 
by  HOONEN  voor,  die  uit  eene  andere  bron  sch^nt  geput  te 
hebben.  Schijnt  het  vreemd,  dat  een  zoo  zeldzaam  en  kloek- 
moedig feit  niet,  zoo  wel  als  dat  van  cla assen,  omtrent  den- 
zelfden tijd  voorgevallen,  de  algemeene  aandacht  tot  zich  ge- 
trokken heeft:  men  zal  de  oplossing  dienen  te  zoeken  in  de 
vreemde  en  afgelegen  kust  waar  het  bedreven  werd,  en  in  de 
er  op  gevolgde  langdurige  gevangenschap  van  den  held,  die 
toen  nog  niet  in  *s  lands  dienst ,  maar  als  schipper  ter  koop- 
vaardij werkzaam  was.  Van  eene  dergel^ke  opoffering  van 
den  Majoor  mulder,  b^*  de  bestorming  van  het  kamp  Meester 
Comelis  op  Java  door  de  Engelschen,  die  aan  velen  hunner 
het  leven  kostte,  door  den  Hertog  van  saksen  weimab,  inzgn 
werk:  wVeldtogt  op  Java  in  1811",  vermeld,  wordt  ook,  zoo 
ver  wg  weten,  door  anderen  geen  gewag  gemaakt. 

Onder  de  Aankondigingen,  Berigten,  enz.  ontvangen  w\j: 
eene  aankondiging  en  verdediging  door  Mr.  h.  j.  hoordewier 
van  z\jn  werk:  nNederduitsche  Regts-Oudheden".  Voorts  een 
belangr^k  verslag,  geteekend  J.  h.  m.,  van  het  door  den  Hoog- 
leeraar MOLL  uitgegeven  boek :  »Joaxnes  brugmak,  en  het  Gods- 
dienstig leven  onzer  Vaderen  in  de  vijftiende  eeuw",  aan  welk 
werk  hooge  lof  wordt  toegezwaaid ,  als  de  verdiensten  van  een 
lang  miskend  man  op  hare  waarde  schattende,  zonder  dat  z\jne 
gebreken,  die  tevens  gebreken  van  z\jnen  tijd  waren,  worden 
verzwegen.  Welk  eenen  gezegenden  invloed  brugman's  ruste- 
looze  werkzaamheid  heeft  uitgeoefend,  zien  w\j  uit  het  vol- 
gende,  dat  van  hem  getuigd  wordt:  hooge  ernst  was  hèt  ken- 
merk van  al  wat  h\j  sprak;  verheffing  van  den  zedel\jken  toe- 
stand zijnor  medemenschen ,  wering  van  het  bederf,  dat  onder 


BUDRAGEK,   E.HZ.  335 

allerlei  gedaante  en  door  alle  rangen  en  standen  van  Kerk  en 
Maatschappy  yerwoesting  aanbragt,  was  het  eenig  doel  dat 
hij  beoogde.  Z\jne  prediking  was  bepaald  gerigt  tegen  da 
hoofdzonden  z\jner  eeuw:  speelzucht,  ontw\jding  der  heilige 
tijden  en  wraakgierigheid.  En  hoe  gunstig  zijne  redenen  werk- 
ten, kannen  wg  opmaken  uit  de  eer  die  hem  allerwege  te 
beurt  viel.  Ook  zgn  gedrag  te  Amsterdam  wordt  door  den 
Hoogleeraar  verdedigd  tegen  het  ongunstig  oordeel,  daarover, 
onder  anderen  door  bbajtdt,  geveld.  Met  eene  lezenswaardige 
beoordeeling,  door  delpbat,  van  sömeb*s  ^Geschiedkundig  Over- 
zigt  der  Kloosters  en  Abdijen  in  de  voormalige  Graafschappen 
van  Holland  en  Zeeland**  (Eerste  Afdeeling),  en  verslagen 
van  VAK  vlotek's  werk:  nLeidens  Belegering  en  Ontzet  in 
1573  en  1574,  naar  de  oorspronkelgke  stukken  en  beschei- 
den", dat  echter  weinig  nieuws  geeft,  uitgezonderd  de  hand- 
having van  Burgemeester  VAir  deb  werpf*s  grootmoedig  ge- 
drag tegen  de  verkleining  van  bildebduk,  en  de  bevestiging 
van  den  door  Professor  ttdbman  geuiten  twijfel  omtrent  het 
deel  dat  aan  magdalexa  mooxs  aan  de  ophefEng  van  het  beleg 
wordt  toegekend;  —  van  de  Geschiedenis  der  Zaanlanden,  door 
JACOB  HOXIG ;  —  en  van  den  nieuwen  Catalogus  der  Provinciale 
Bibliotheek  van  Friesland,  opmerkelijk  door  de  belangryke  en 
welligt  ë^nige  verzameling  van  werken  over  Friesland,  en  van 
Friesche  Schryvers,  wordt  het  Eerste  Stuk  dezer  Bedragen 
gesloten. 

Het  Tweede  wordt  geopend  door  den  Heer  p.  kuhofp  met 
nBijdragen  tot  de  Geschiedenis  van  het  voormalig  Hof  van 
Gelderland,  opgemaakt  uit  zijn  oud  Archief  en  andere  onuit- 
gegeven Stukken**.  Vooraf  gaat  een  verslag  van  den  oor- 
sprong en  de  lotgevallen  van  dat  Hof,  welks  instelling  ge- 
schiedde in  gevolge  het  Venlosche  verdrag,  waarb\j  Gelder- 
land en  Zutphen  onder  de  heerschappij  van  kabel  V  geraak- 
ten, en  de  onderlinge  betrekkingen  tnsschen  den  Keizer  en 
zgne  nieuwe  onderdanen  geregeld  werden.  De  aan  het  Hof 
in  1547  gegeven  ordonnantie  werd  door  de  Staten  der  Pro- 
vincie geoordeeld  in  de  meeste  harer  artikelen  het  tractaat 
van  Venlo  van  kracht  te  berooven ,  waaruit  geschillen  en  klag- 
ten  over  de  regtsmagt  van  het  Hof,  hier  vermeld,  ontston- 
den, die  echter  gewoonl^k,  vooral  wat  het  punt  van  het  on- 
derzoek en  straffen  der  ketters  betrof,  geen  gehoor  vonden,  en 

24* 


836  Mr.  IS.  ax.  nijhoff, 

die  tot  aan  den  val  der  Spaanscbe  heerschappij  voortduurden. 
De  mildere  geest  die  sinds  dien  t\jd  b\j  de  behandeling  der 
saken  voorzat,  deed  de  behoefVe  minder  gevoelen  aan  eene 
hervorming  der  E^anselar^j-ordonnantie ,  die,  niet  vóór  het  jaar 
1622  vervaardigd,  eerst  in  1651  werd  vastgesteld,  en  met  de 
in  1736  gestelde  bepalingen  ter  vereenvoudiging  der  regts- 
vordering  voor  het  Hof,  tot  de  omwenteling  in  1795  in  acht 
genomen  werd ,  toen  het  Hof  als  politiek  en  administratief  lig* 
chaam  werd  opgeheven,  en  slechts  als  Hof  van  Justitie  bleef 
bestaan.  De  hierbij  gevoegde  opgave  van  de  thans  in  orde 
gebragte  en  gerangschikte  stukken  van  het  oud  Archief  doet 
den  schat  kennen,  die  daarin  voor  de  beoefening  van  het  Ne- 
derlandsch  regt,  en  van  de  Geschiedenis  der  Provincie  in  het 
bijzonder,  en  van  het  Vaderland  in  het  algeibeen,  voorhanden 
en  toegankel^k  gesteld  is. 

Mr.  L.  s.  LBiniNG  werpt  in  eene  Verhandeling,  die  het  op- 
schrül  draagt:  nOverzigt  over  de  beweging  van  het  jaar  1787**, 
een  blik  op  een  tydvak  onzer  Geschiedenis,  waarin  hoog  ge- 
spannen verwachtingen  van  volksvrijheid  en  volksgeluk  door 
droevige  teleurstellingen  achtervolgd  werden,  die  ten  slotte 
op  het  verlies  onzer  onafhankelijkheid  uitliepen,  en  op  on- 
herstelbare rampen  te  staan  kwamen.  Geen  wonder,  dat  de 
beschouwing  van  zulk  een  tijdperk  èn  voor  den  Geschied- 
schrijver èn  voor  zi^'ne  lezers  weinig  uitlokkends 'heefl ;  dat 
de  kinderen  en  kleinkinderen  van  hen  die  in  de  bewuste  voor- 
vallen zoo  van  de  eene  als  van  de  andere  z\jde  eene  rol  ge- 
speeld hebben,  geen  behagen  kunnen  vinden  in  het  blootleg- 
gen van  de  niet  altijd  loffelyke  beginselen  en  daden  hunner 
vaderen  en  grootvaderen;  om  niet  te  spreken  van  het  beden- 
keljke  om  de  geheelde  wonden  weder  open  te  r\jten,  en  de 
vereenigde  harten  der  nakomelingen  te  scheiden.  Bovendien 
is  er  sinds  dien  tyd  zoo  veel  gebeurd:  de  Fransche  heer- 
schappQ;  het  herstel  van  Nederland;  de  Belgische  onlusten; 
en  de  bewegingen  in  Kerk  en  Staat,  —  dat  de  behoefle  aan  eene 
opzettelijke  behandeling  dier  dagen  minder  gevoeld  wordt. 
Evenwel  de  Geschiedenis  behoudt  hare  regten,  en  zal  vroeg 
of  Iaat  het  toen  voorgevallene,  en  de  mannen  die  zich  deden 
kennen,  voor  hare  vierschaar  dagen.  De  Heer  LiEin:ii70  is 
van  oordeel,  dat  de  t\jd  tot  eene  pragmatische  behandeling 
der  gebeurtenissen  van  de  belangnjke  jaren  der  laatste  heUk 


BIJDBAQEN,  ENZ.  337 

Tan  de  achttiende  eeuw  gekomen  is;  en  li\j  kondigt  ons  aan:  dat 
een  bekend  Schryver,   van  wiens  band  wy  gewoon  z\jn  keu- 
rige lettervracbten  te  ontvangen,  reeds  sinds eenigen  t^d daar- 
toe werkzaam  is.    De  bouwstof  is  rnim  voorbanden ,  behalve 
in  de  Vervolgen  op  wagenaab,  en  de  Nederlandsche  Jaar- 
boeken, in  de  Provinciale  en  Gremeente-Archiven,   en  in  de 
menigte  van  week-  en  dagbladen ,  en  kleinere  en  grootere  bro' 
ehures  van  dien  t\jd.   Eene  nienwe  bron  is  geopend  in  de  aan- 
sienlyke  verzameling  van  brieven  door  den  Franschen  Gezant 
BB  VEBA.C,  en  door  z^n  voorganger  bb  vaxjgütok  en  diens  Secre- 
taris DE  BBBENQEB  aan  ban  hof  geschreven ,  in  afschriften  op  bet 
R^'ks- Archief  voorhanden.    Uit  die  brieven ,   zoo  ver  zy  ont- 
qjièrd  zyn,  en  uit  andere  stnkken,  levert  ons  de  Heer  lektiko 
in  de  Aanteekeningen  op  zijne  Verhandeling  uittreksels,  die 
veel  licht  verspreiden  over  de  bedoelingen  van  Frankrijk,  en 
de   met   hetzelve   heulende   oppositie  hier  te  lande,  over  het 
karakter   en   de   beginselen   van  willek  V,  den  Hertog  vak 
BBUKSWUK,  den  GrüBer  faqel,   en   van  hunne  tegenstanders 
VAX  DEB  OAPELLEX  TOT  DE  POL,  DE  GIJZELAAB,  cn  de  Am- 
Sterdammer  Regenten  de  vbij  temminck  en  van  bebckel,  en 
over  de  meer  gematigde  of  tusschen  beiden  gaande  bendobp, 
VAN  ZEEBEBOH,  en  dcu  Raadpensionaris  vak  bleiswuk.    Het 
ongunstig  oordeel  over  den  laatsten  elders  geveld,  vindt  ook 
hier  zgne  bevestiging.    Schraal  is  de  lof  aan  den  Stadhouder, 
den  Hertog  van  bbunswijk,   de  ouzelaab,  en  van  bebokel 
gegeven.   Daarentegen  wordt  aan  de  bekwaamheden  en  bedoe- 
lingen van  BENDOBP  en  de  vbij  tehminck,  en  inzonderheid 
van  FAGEL  en  van  deb  capellen  tot  de  pol,  regt  gedaan. 
De  Schrijver  wil  z^'ne  Verhandeling  niet  hooger  beschouwd 
hebben   dan  eene  Voorrede  op  de  Geschiedenis,  die  h;}  vier- 
ledig beschouwt:   het  begin   van   het  verzet  der  Aristokratie 
tegen  het  Stadhouderlijk  Bestuur;  —  het  bondgenootschap  tus- 
schen de  Aristokratie  en  Demokratie ;  —  de  ontbinding  van  het 
bondgenootschap ;  —  en  de  zege  der  Stadhouderlyke  party.  — 
Wij  kunnen  hem  in  z^ne  ontwikkeling  dier  verschillende  pun- 
ten niet  volgen,  maar  willen  alleen  kortel^k  onze  gedachten 
over  de  hoofdzaken  zeggen. 

Te  regt  rekent  h^  als  eene  dwaling  de  meening  van  hen 
die  in  den  Engelschen  oorlog  den  oorsprong  der  verdeeldheden 
zoeken.    Die  oorsprong  dagteekent  reeds  van  de  grondvesting 


838  Mr.  18.  AK.  KIJHOFF, 

der  Republiek,  en  moet  gezocht  worden  in  de  verpligting  van 
WILLEM  I,  om,  wilde  h\j  zich  tegen  de  Spaansche  magt  Btaande 
houden,  meer  deelhebbers  aan  de  regering  te  roepen,  en  zelfs 
aan  de  bestuurders  van  kleine  steden  meer  invloed  op  het 
Staatsbewind  toe  te  kennen,  dan  ooit  had  moeten  geschieden. 
Die  gebreken  werden  niet  verholpen  door  de  Unie  van  Utrecht, 
by  eenen  verwarden  staat  van  zaken  opgesteld,  noch  door 
latere  pogingen,  als  die  van  slingeland,  die  schipbreuk  leden 
op  den  tegenstand  van  hen  die  het  eens  verkregene  niet  wil* 
den  loslaten.  Onzeker  en  afwisselend  was  de  magt  van  den 
Stadhouder,  en  sterk  de  invloed  door  Gewestelijke  en  Gre* 
meentelijke  Besturen,  die  elk  hun  belang  in  het  oog  hielden, 
uitgeoefend.  Wonder  zou  het  schijnen,  dat  onder  zulke  ge* 
brekkige  Staatsinstellingen  nog,  in  den  tweeden  Engelschen, 
en  in  den  Spaanschen  Successie*oorlog,  zich  eene  zoo  groote 
kracht  ontwikkelde,  indien  niet  de  bekwaamheden  van  Staats- 
mannen als  jélS  DB  wn  en  beinsius,  en  het  algemeen  belang 
met  het  tegen  de  aanvallers  opgewonden  volksgevoel,  dit  raad- 
sel verklaarden.  Met  het  w^ken  van  het  gevaar  ging  ieder 
wéér  z|jnen  weg.  De  Aristokratie,  in  1748  tot  wyken  ge- 
dwongen, was  echter  niet  uit  het  veld  geslagen,  en  putte 
nieuwe  krachten  uit  den  ont^digen  dood  van  willem  IY,  uit 
de  minderjarigheid  en  de  geringe  bekwaamheden  van  z^n  zoon, 
tot  dat  de  Noord- Amerikaansche  onlusten,  door  ^en  oorlog 
met  Engeland  gevolgd,  haar  gelegenheid  verschaften  op  te  tre- 
den. Die  oorlog  tegen  eene  magtige  Zeemogendheid  kon,  b\j 
den  vervallen  staat  onzer  zeemagt,  geenen  dan  een  ongunsti- 
gen  uitslag  hebben,  die  ten  onregte  aan  den  Stadhouder  ge- 
weten werd.  Evenwel  zie  men  hierbij  niet  voorbij  dat  de 
vredebreuk  met  Engeland  tegen  z^ne  wenschen  en  inzigten 
en  die  van  zyne  party  indruischte.  Ware  dit  anders  geweest, 
men  had  van  zynen  kant  meer  energie  mogen  verwachten.  De 
Heer  lentiho  vraagt:  wat  beoogde  de  oppositie?  Indien  men 
haar  als  een  geheel  beschouwt,  zou  het  antwoord  moeyelyk 
te  geven  zyn.  Maar  met  het  oog  op  hare  onderdeelen:  de 
Segenten,  de  kooplieden,  en  de  burgery,  kan  het  antwoord 
niet  twyfelachtig  zyn.  De  besten,  met  vak  deb  gapelleh  tot 
PB  POL  aan  het  hoofd,  verlangden  verbetering  van  de  wer- 
kelijk bestaande  gebreken.  Hadde  Willem  V,  in  plaats  van 
werkeloos  den  loop  der  gebeurtenissen*  aan  te  zien,  en  zich 


BUDEAGEX,  BKZ.  839 

in  de  beschouwing  zyner  hooge  waardigheden  te  yerlastigen 
(zoo  oordeelen  'b Prinsen  yertronwde  vrienden),  daartoe  de 
hand  geleend,  de  zaken  hadden  welligt  een  beteren  keer  ge- 
nomen. H^  had  het  althans  dienen  te  beproeven.  Want,  b$ 
zijnen  steeds  verminderenden  invloed,  en  de  van  dag  tot  dag 
hooger  st^'gende  eischen  der  tegenpartij,  was  eene  tasschen- 
komst  van  z^'ne  z\jde,  tot  wering  van  misbruiken,  en  herstel 
van  grieven,  waarby  velerlei  belangen,  en  niet  het  minst  van 
z\jne  eigen  aanhangers,  bedreigd  werden,  eene  hagchelgke  on- 
derneming. Het  toevallen  van  een  gedeelte  der  Regenten,  die 
zich  van  de  burgerij  afscheidden ,  toen  deze  in  hare  ontwerpen 
tot  hervorming  naar  hunnen  zin  te  ver  ging,  werkte  met  de 
Fmissische  wapenen  mede  om  den  Stadhouder  de  overwinning 
te  bezorgen,  maar  was  zeker  het  middel  niet  tot  bevordering 
van  's  volks  ware  belangen.  Vreemd  is  het  dat  Frankrijk, 
't  welk  zich  aan  de  verdeeldheden  zoo  veel  had  laten  gelegen 
liggen,  en  dat  met  de  Fatriotsche  party  in  naauwe  verbind- 
tenis  stond,  haar  in  de  beslissende  oogenblikken  aan  haar  lot 
overliet.  Werd  het  door  z\jne  uitgeputte  schatkist,  en  door 
vrees  voor  oorlog  met  Engeland  en  Fruissen  wederhouden?  Of 
was  de  oppositie  in  het  oog  van  lodewuk  XYI  te  ver  ge- 
gaan, en  gevoelde  h\j  een  afkeer  van  de  zich  meer  en  meer 
ontwikkelende  Demokratische  elementen?  Intnsschen  verhin- 
derde de^  teleurstelling  evenmin  als  de  vroegere,  b\j  den 
vrede  met  Engeland  ondervonden ,  de  onderliggende  party  niet 
om  van  Fiankryk  haar  heil  te  wachten.  Eerst  de  gebeurte- 
nissen na  1795  bragten  de  bittere  genezing,  zoo  wy  hopen, 
voor  altyd,  aan. 


FRAN901S  valentijn's  Oud'  en  Nieuw-Oost- Indien^  met  Aantee^ 
heningen^  volledige  Inhoudsregisters  ^  chronologische  Lijsten, 
enz.,  uit  te  geven  door  Mr.  8.  keijzer,  Doctor  in  de  Lette- 
ren en  Regten,  Leeraar  in  de  Taal,  Land-  en  Volkenkunde 
van  Nederlandsch  Indië  aan  de  Koninklijke  Akademe  te  Delft, 
AJlev.  1—5.  Te  's  Gravenhage,  bij  H.C.  Susan,  C.H.z.  1855. 
In  roijaal  8ro.,  van  hL  1 — 480.  Elke  Afiev,,  bij  inteeh, 
ƒ  :  -  90 ;  buiten  inteek.  ƒ1-: 

Beeds  meermalen  is,  sedert  een  twintigtal  jaren,  het  ont- 
werp opgevat  om  het  groote  werk  van  valenïijh  op  nieuw 


SiO  PBAK9OIS  VALSNTUX'fl 

uit  te  geven.  Men  heeft  echter  dat  voornemen  niet  volvoerd, 
wegens  gebrek  aan  genoegzame  belangstelling  b\j  het  publiek, 
of  omdat  de  onderneming  door  deskundigen  werd  ontraden. 
W\j  herinneren  ons  zelfs  hoe,  nog  naanwel\jks  twee  jaren  ge- 
leden, een  geletterd  uitgever  zich  van  dat  voornemen  heeft 
laten  terugbrengen,  dewQl  het  werk,  zoo  als  het  was,  waar- 
8cl4jnlgk  aan  de  lezers  niet  voldoen  zou,  en  om  op  de  hoogte 
van  den  t\|d  gebragt  te  worden,  eene  geheele  omwerking  zoude 
behoeven.  Hiermede  stemt  overeen  hetgeen  men  leest  in  laitts' 
QeacMedema  der  Nederlandera  in  Indi'é  (D.  II,  bL269):  nOver 
Amboina  en  over  de  Molukken,  alsmede  over  Java,  is  h|| 
(valbntijk)  het  uitvoerigst,  en  behoort  nog  steeds  geraadpleegd 
te  worden,  alzoo  al  zyne  berigten  deswege  op  eigen  onder- 
zoek steunen,  ofschoon  het  niet  te  ontkennen  valt,  dat  h^  hier 
en  daar  al  te  w^dloopig  is  en  wel  eens  van  de  geregelde  orde 
in  de  behandeling  van  z\jn  onderwerp  afwijkt.  Over  Snma- 
tra,  Malakka  en  de  West  van  Indië,  welke  deelen  hem  per- 
soonlgk  onbekend  z\jn  gebleven,  verdient  hij  niet  alt\ïd  even- 
veel vertrouwen,  of  is  hy  wel  eens  oppervlakkig,  by  gebrek 
aan  bekwame  leidslieden."  —  Wy  vereenigen  ons  geheel  met 
dit  oordeel,  en  zonden  derhalve  met  eene  nieuwe  uitgave 
van  YALENTijy,  zoo  als  die  is,  geenszins  z\jn  ingenomen. 

Thans  hebben  wy  vyf  Afleveringen  eener  nieuwe  uitgave 
voor  ons,  doch  zonder  het  minste  Voorberigt  of  Inleiding,  ge- 
schikt om  het  standpunt  te  doen  kennen,  van  waar  Mr.  & 
KEUZEE,  by  de  uitgave,  bewerking  of  hoe  men  J^et  noemen 
wil ,  kan  z\j n  uitgegaan.  Is  er  in  der  tijd  een  Prospectus  van 
verschenen?  Wy  herinneren  ons  dat  niet;  maar  wel  weten 
w\j  van  het  voornemen  tot  eene  nieuwe  uitgave  in  de  cou- 
ranten, te  hebben  gelezen.  Op  het  schutblad  van  de  eerste 
drie  Afleveringen  ontmoeten  wy  een  berigt  van  den  Heer 
SDSAH,  dat  met  de  daarachter  volgende  » Voorwaarden  van 
inteekening"  een  geheel  uitmaakt.  Uit  dat  berigt  verneemt 
men  dat  »eene  nieuwe  en  naar  de  eischen  van  onzen  tyd  in- 
gerigte  uitgave  van  viXEKTiJN*'  zal  worden  ter  perse  gelegd, 
ndaar  de  uitgave  in  folio  door  hare  uitgebreidheid  niet  alleen 
moeyelyk  te  behandelen,  maar  zelfs  zeer  schaars  te  bekomen 
en  daardoor  hoog  in  prys  is**.  W\j  bekennen  dat  deze  woor- 
den voor  ons  geene  voldoende  opheldering  bevatten.  Moet 
de  uitdrukking:   naar  de  eiachen  van  onzen  tijdy  te  kennen 


OUD-  E2r  NIEUW-OOST-IXBlëK,   ENZ.  341 

geven  dat  het  bier  ingekort,  daar  uitgebreid ,  elders  wederom  zal 
worden  omgewerkt,  ofmoet  ze ,  in  verband  met  het  volgende,  enkel 
beteekenen  dat  men  in  plaats  van  een  foliant  een  groot-octavo 
boekdeel  zal  bekomen  ?  Wij  bleven  deswege  in  het  duister.  — 
Welk  lioht  kunnen  w\)  dan  uit  de  voorwaarden  van  inteeke- 
ning  potten?  Hier  wordt  geen  gewag  gemaakt  van  platen  of 
kaarten;  derhalve  heeft  de  lezer  die  niet  te  wachten.  De 
platen,  velerlei  gebeurtenissen  voorstellende,  kan  men  gewis 
wel  missen.  Er  zijn  er  echter,  zoo  als  het  beleg  van  het 
kasteel  van  Batavia  en  dergelgke,  die  aan  menig  lezer  aan- 
genaam zouden  wezen,  en  de  beeldtenissen  van  de  Gouver- 
neurs-Generaal zullen  gewis  door  de  meeste  lezers  ongaarne 
gemist  worden.  De  kaarten  in  VALEinux  z^'n  zeker  niet  op 
de  hoogte  van  dezen  t\jd,  en  daaromtrent  moet  de  lezer  van  den 
verjongden  valextijk  zijne  toevlugt  nemen  tot  andere,  zoo  als 
tot  den  Atlas  onlangs  door  den  Heer  pijkaffel  uitgegeven. 
(Zie  deswege  de  VaderL  Zr^tt^otf/Wn^ö»,  1856,  N^V,bl•  224.) 

Uit  de  voorwaarden  van  inteekening  verneemt  men  dat  het 
werk  in  ttoee  gedeelten  zal  worden  uitgegeven:  het  eerste  in 
16  2i  20  Afleveringen,  ieder  van  6  vel  druks;  het  tweede  in 
12  k  15  gelijke  Afleveringen.  Ten  aanzien  van  het  tweede 
gedeelte  echter  wordt  er  de  voorwaarde  b^gevoegd:  »by  ge- 
noegzame deelneming".  Dit  zal,  verbeelden  wy  ons,  moeten 
beteekenqi^  dat  b\j  niet  genoegzame  deelneming  de  inteeke- 
naars  slechts  het  eerste  gedeelte  zullen  ontvangen.  Deze  om- 
standigheid maakt  het  van  te  meer  belang  om  te  weten:  wat 
in  het  eerste  gedeelte  zal  worden  opgenomen?  —  Het  is  ook 
uit  dien  hoofde  te  bejammeren ,  dat  de  Bewerker  of  Uitgever 
geene  Voorrede  of  Inleiding  b\j  de  eerste  Aflevering  heeft 
gevoegd. 

Wat  aangaat  de  «vertaling  van  magaulat'*  en  de  «bewerking 
van  bildbeth'*,  waarop  de  Heer  süsan  w^st  als  den  Heer  Mr. 
8.  KETZEB  aanbevelende,  hierin  stemmen  w\j  gaarne  toe.  Het 
laatste  werk  vooral  toont  dat  k.  niet  slaafs  vertaalt,  maar 
b^'  het  overbrengen  in  onze  taal  ook  andere  bronnen  raad- 
pleegt. Wy  willen  derhalve  wel  gelooven  dat,  ingevalle  het 
alhier  geldt  eene  gedeeltel^ke  inkorting,  en  gedeeltelyke  om- 
werking van  VALBNTUK,  w9  op  het  oordeel  van  den  Heer  k. 
kunnen  vertrouwen;  maar,  bij  de  aanvankelgke  uitgave  van 
den  arbeid  verlangt  men  bekend  te  worden  gemaakt  met  het 


342  FRAN90IS  VALEKTIJN*S 

Standpunt  waarop  de  bewerker  zich  heeft  geplaatst,  en  of  hy, 
door  eene  omvattende  kennis  der  bronnen,  op  de  hoogte  is 
om  een  deogdel^ken  arbeid  te  leveren.  Dit  ontbreekt  als  nog 
geheel,  en  het  helpt  weinig  of  op  het  schatblad  der  eerste  Af- 
leveringen te  lezen  staat  dat  het  » Voorwoord  b\$  het  einde  van 
het  Eerste  Deel"  zal  verschenen.  Wij  weten  zelfs  niet  hoe 
veel  Afleveringen  dat  Eerste  Deel  zullen  uitmaken,  en  het  is 
niet  waarsch^nl^jk  dat  met  de  tegenwoordige  v\jf  Afleverin- 
gen het  geheele  Eerste  Deel  voor  ons  ligt. 

Van  het  Eerste  Boek  van  v.  ontvangt  de  lezer  weinig  meer 
dan  eene  inhouds-opgave,  omdat,  zoo  lezen  w^  in  eene  noot, 
»h\j  die  iets  van  die  onderwerpen  wil  leeren  kennen,  nieuwere 
werken  zal  moeten  bij  der  hand  nemen".  Deze  noot  heeft  men 
derhalve  aan  den  Heer  k.  te  danken.  Is  dat  met  al  de  noten 
het  geval?  —  WQ  gelooven  ja.  Overigens  zij  hier  in  het 
voorbijgaan  gezegd,  dat  niet  al  de  noten  ons  voorkomen  juist 
of  van  pas  te  wezen. 

Behelst  het  Eerste  Boek  eene  Inleiding,  waarin  valentijit, 
op  het  voetspoor  van  onderscheidene  Schrgvers  uit  de  tweede 
helft  der  zeventiende  eeuw,  zeer  breedsprakig  is  om  te  han- 
delen over  de  scheepstogten  der  Ouden,  en  over  hunne  kennis 
aan  scheepvaart  en  handel;  —  het  Tweede  Boek  vangt  aan 
met  de  togten  der  Portugezen  naar  het  Oosten.  De  togten 
der  Enropeërs  naar  het  Noorden,  om  langs  dien  kanteen  door- 
togt  naar  het  Oosten  te  vinden,  komen  ter  sprake,  waarop 
de  vaart  der  Franschen,  der  Denen  en  der  Spanjaarden  naar 
Indië  worden  behandeld,  en  een  aanvang  gemaakt  met  de  eerste 
reizen  der  Nederlanders. 

Wanneer  wQ  vergeleken  hetgeen  in  deze  vQf  Afleveringen 
wordt  aangeboden,  met  dat  wat  door  v.  zelven  wordt  geleverd, 
en  w^  leggen  de  woorden:  naar  de  eischen  van  onzen  tijd^  op 
onze  wijze  uit,  dan  vinden  wij  ons  teleurgesteld  in  het  derde 
Hoofdstuk  van  het  Derde  Boek.  Daar  worden  de  retourvloten 
opgegeven,  met  de  opperbevelhebbers  of  commandeurs,  het  getal 
der  schepen  en  den  inkoopsprijs  sedert  1614,  met  welk  jaar 
meer  orde  in  het  administratief  beheer  der  O.  I.  Maatschappij 
valt  op  te  merken.  In  de  nieuwe  uitgave  loopt  het,  even  als 
b\j  V.,  tot  1722  en  niet  verder.  Voor  den  Heer  k.  bood  zich 
eene  schoone  gelegenheid  aan  tot  aanvulling  dier  opgave  tot 
aan  het  einde  van  het  bestaan  der  O.  !•  C.    W\j  verbeelden 


OUD-  EK  KIEUW'OOST-IirDlëN,  ENZ.  343 

ons  dat  het  niet  zeer  moe^'el^'k  zon  z^'n  geweest  die  b\jzon- 
derheden  te  yinden;  w\j  z\jn  er  bovendien  zeker  Tan,  dat  k. 
aan  zijne  lezers  dienst  zou  hebben  gedaan,  en  dat  zulks  tot 
aanbeveling  van  de  nieuwe  uitgave  van  »Oud-  en  Nienw-Oost- 
Indiën'*  zou  hebben  gestrekt. 

Daarentegen  keuren  w\j  zeer  goed  het  weglaten  van  het 
vierde  Hoofdstuk  van  het  Derde  Boek,  waarin  door  v.  zeer 
uitvoerig  wordt  opgegeven :  hoe  groot  het  aandeel  is  van  ieder 
der  Kamers  in  de  Betouren  onder  het  derde  Hoofdstuk  ver- 
meld. Dat  gedeelte  beslaat  b\j  v.  van  folio  214 — 298.  Het 
komt  ons  nogtans  voor,  dat  de  lezer  op  duidelyker  w^ze  met 
den  inhoud  van  dat  vierde  Hoofdstuk  behoorde  te  worden  be- 
kend gemaakt,  dan  te  dezer  plaatse  is  geschied.  »De  retour- 
vloten  met  de  namen  der  schepen,  zeevoogden,  en  haar  inkoop 
in  't  breede  tot  *t  jaar  1722  inkluis"  komt  ons  wat  te  schraal  voor. 

Het  vijfde  Hoofdstuk  (Derde  Boek)  heeft  in  de  nieuwe  uitgave 
slechts  drie  bladz^'den,  zoo  dat  aldaar  de  namen  der  bewind- 
hebberen  van  de  verschillende  Kameren,  en  de  namen  der  ad- 
Tokaten  van  de  O.  I.  C.  zjjn  weggelaten;  b\}  valentun  folio 
298 — 816.  Niet  alleen  had,  onzes  inziens,  die  naamlijst  moeten 
behouden  worden ,  maar  de  Heer  k.  zou  zich  verdienstel^k  heb- 
ben gemaakt  met  haar  aan  te  vullen  ten  einde  toe.  Daaruit 
zon  gebleken  £\jn  of  het  waar  is  dat  in  de  achttiende  eeuw 
de  bewindhebbers  al  dan  niet  mannen  zijn  geweest  waardig 
om  te  staan  aan  het  hoofd  eener  belangrijke  inrigting,  welke 
zoo  grooten  invloed  heefl  gehad  op  de  lotgevallen  van  Nederland. 

De  beschrijving  der  Molukken  vangt  aan  in  de  tweede  Af- 
levering op  bl.  183;  by  v.  opent  die  «Beschry  ving"  het  Tweede 
Btnk  van  het  Eerste  Deel.  Van  hier  af  volgt  de  Heer  K. 
geregeld  valentijn*s  arbeid  over  dat  belangryk  gedeelte  van 
Nederlandsch  Indië.  Het  is  bekend  dat  v.  tweemaal  Predi- 
kant te  Ambon  is  geweest,  en  hij  dienvolgens,  ondersteund 
door  z^'ne  groote  werkzaamheid,  beter  dan  een  ander  is  in 
staat  geweest,  z^'ne  berigten  uit  de  meest  zuivere  bronnen  te 
putten.  —  B\j  het  einde  van  de  vyfde  Aflevering  z^n  wij  nog 
steeds  in  de  Molukken,  en  gevorderd  tot  het  jaar  1655;  b|j 
VALBNTUK  z^n  w\j  gekomcu  tot  op  folio  816  van  het  Tweede 
Stuk  van  het  Eerste  Deel. 

Over  het  geheel  is  de  correctie  goed ,  terw^'1  het  papier  hel- 
der en  de  letter  zuiver  is.  Wij  gelooven  gaarne  de  verzekering 


344  YALEKTUN*S  OUD-  EK  NIEUW-OOST-IKDlèlT,  EKZ. 

van  den  Heer  susan,  dat  er  tweemaal  zoo  veel  op^aeblad^ 
z^de  staat,  als  op  twee  gewone  groot-octavo  bladzyden.  In 
weerwil  van  onze  aanmerkingen,  wenschen  w\j  het  getal  in- 
teekenaars  groot  genoeg  om  den  Heer  susak  met  de  uitgave 
te  doen  voortgaan.  Wij  hopen  echter  dat  Mr.  s.  keuzeb  by  de 
eerstvolgende  Aflevering  aan  de  inteekenaren  behoormke  in- 
lichting zal  geven  omtrent  de  w\jze  waarop  big  de  nieuwe 
uitgave  van  valentijic  verder  zal  bezorgen. 


Twintig  Dagen  aan  de  Oevers  van  Maas  en  Rijn.  Beisherinne^ 
ringen  tnt  België  en  Noord^Duitechland  ^  door  u.  w.  thodex 
VAN  VELZEK.  Te  Amhem^  hij  G.  W.  van  der  Wiel.  1855. 
In  kL  8vo,;  behalve  een  beknopt  nVoorwooréC*  en  Inhoudt' 
opgave^    142  W.  ƒ  1-: 

Door  de  t^dsomstandigheden  verhinderd  een  uitstapje  te  doen 
naar  Zwitserland,  bepaalde  de  Heer  thoden  van  velzen  zich, 
in  de  maand  Jan$  1849,  tot  het  bezoeken  van  eenige  streken 
aan  de  oevers  van  Maas  en  Rijn.  Met  genoegen  vergezelt  men 
hem  naar  Antwerpen,  Brussel,  Waterloo  en  Qaatrebras;  van 
daar  naar  Namen,  Dmant  en  de  Grot  van  Han  om,  naar 
Namen  teruggekeerd,  met  de  boot  naar  Hny  en  Luik  de  reis 
te  vervolgen,  en  voorts  over  Ghaudfontaine  en  Spa  naar  Aken 
te  reizen.  Het  Zevengebergte  en  Ahrthal  worden  bezocht,  en 
van  vele  overleveringen  en  Sagen  wordt  gewaagd.  Over  Bonn, 
Keulen  en  Dusseldorf  keert  de  reiziger  wéér  huiswaarts.  In 
zyne  beschrijving  van  gebouwen  en  meesterwerken  van  schil- 
derkunst toont  h\}  veel  gevoel  voor  de  beeldende  kunsten  te 
bezitten,  en  in  z^'ne  Natuurtafereelen  zien  w\j  een  bewonde- 
raar der  Natuur,  die  ons  z\jne  gewaarwordingen  aanschou- 
welijk maakt. 

De  maand  Jnn\j  was  bij  voorkeur  door  hem  tot  het  doen 
van  zyn  uitstapje  gekozen ,  en  hy  gaat  over  den  straatweg 
van  Breda  naar  Antwerpen,  waarop  h\j  zich  thans  niet  zou 
behoeven  te  laten  schokken,  wQl  hij  over  den  spoorweg  dien 
afttand  in  veel  korter  t()d  hadde  kunnen  afleggen.  Echter  zou 
hy  dan  ook  gemist  hebben  het  genoegen,  van  't  zien  der  vele 
aanbouwingen  en  ontginningen  langs  dien  weg  —  nameiyk 
wanneer  by  dien  vroeger  ware  langs  goreden.  nOnze  voerman*' — 


V.  W.  THODKN  VAN  YBLZEX,   TWINTIG  DAGBK,   IWZ.        845 

Kegt  de  Heer  t.  ▼.  v.  —  » sprak  over  den  Hollandaclien  t^d. 
H\j  roemde  het  geluk  dier  dagen  ver  boven  den  na  den  Bel- 
giBchen  opstand  gekomen  toestand.  Toen,  zeide  hy,  had  elk 
sgn  brood,  na  werd  er  veel  armoede  geleden.  Niemand  had 
b$  de  omwenteling  gewonnen  dan  dieven  en  schurken.  Maar 
zg  plakken  ook  de  wrange  vrachten.  Antwerpen  heeft  er  ont- 
zettend by  verloren.  Wy  stemden  toe,  dat  Holland  en  België 
te  zamen  een  schoon  geheel  uitmaakten,  daar  zeevaart,  hier 
fabriek  wezen ,  daar  handel,  hier  landbouw  en  myn  werken,  in 
de  gelukkigste  vereeniging.  Zoo  scheidt  verkeerde  godsdienst- 
yver  leden  van  een  en  hetzelfde  huis[gezin],  en  ondermynt 
het  maatschappelyk  geluk  van  geheel  een  volk*'  (??). 

Wie  den  hoogen  Dom  van  de  »Onze-Lieve- Vrouwe-Kerk" 
te  Antwerpen  niet  enkel  gezien,  maar  ook  beklommen  heeft, 
zal  *t  niet  verwonderen,  dat  de  reiziger  by  het  beklimmen  van 
dat  meesterstuk  van  gothische  bouworde  uitroept  (bl.  9) :  »Hoe 
verheft  zich  de  ziel  boven  het  stof.  Hoe  diep  welft  zich  het 
blaauw  des  hemels  boven  het  hoofd,  hoe  klein  is  alles  daar 
beneden!  Het  rumoer  der  wagens,  de  stemmen  der  menschen 
worden  pas  gehoord,  smelten  tot  verward  gedruisch zamen, of 
worden  door  den  wind  weggevoerd.  Flegtig  ruischt  de  adem 
des  winds  langs  de  hoog  doorluchtige,  in  zerksteen  gevatte 
boogvensters,  die  boven  alle  aardsche  voorwerpen  verre  uit- 
zien en  den  aanblik  bieden  in  duizelingwekkende  diepte,  ter- 
wyl  de  eenzame  vogel  laag  boven  de  daken  rondzweeft.  Men- 
schel\jke  kleinlieid  by  alle  menschelyke  grootheid  wordt  ons 
gepredikt  door  het  reuzengevaarte  waarop  wy  ons  bevinden. 
Terw\)l  der  menschen  werken  ais  voor  het  oog  verdwynen, 
zijn  wiy  aan  een  menschenwerk ,  door  de  kleine  menschenhand 
gewrocht,  onzen  hoogen  stand  verschuldigd.  Dit  menschen- 
werk trotseert  den  storm  van  eeuwen,  de  woede  van  zoovele 
orkanen.  Zy  hebben  by  dag  en  by  nacht  rondom  het  gryze 
hoofd  gefloten,  geloeid  en  gebulderd,  en  nog  heeft  het  zich 
niet  gebogen.  Toch  is  het  niet  onwankelbaar  als  de  grond- 
slag der  bergen.** 

De  vroegere  grootheid  en  de  val  van  Antwerpen  worden 
herinnerd,  ook  haar  kortstondige  bloei  onder  het  Neder- 
landsch  bestuur,  en,  zoo  eindigt  de  reiziger  die  beschou- 
wing, thans  is  »ze  de  zetel  van  het  domste  bygeloof,  de  plaats, 


346  U.  W.   THODES  VAN  VELZEK, 

waar  het  tooneelspel  der  Roomsche  Godsdienst-plegtigheden 
tot  walging  [liever:  walgens]  toe  wordt  opgevoerd". 

De  belangrijkste  kerken  te  Antwerpen  worden  bezocht,  en 
vele  Bchilderstukken  van  de  oude  meesters  bewonderd,  ook  de 
stukken  van  van  bree  en  bbaekelaer  daarbij  vergeleken,  en 
de  nbassins*'  of  dokken  in  oogenschonw  genomen.  Het  ver- 
wondert ons  dat  aan  het  onde  gebouw  van  de  Hanze,  hoe 
onaanzienlijk  ook,  te  dier  gelegenheid  niet  met  één  woord 
wordt  gedacht. 

Te  Brussel  is  de  eerste  gang  naar  de  Groote  Markt  en  het 
gothische  Stadhuis.  Welverdiende  hulde  wordt  aan  dit  voortref- 
felijke gebouw  gebragt,  en  ook  ten  aanzien  van  het  Broodhuis 
cene  juiste  aanmerking  gemaakt.  De  zaal  op  het  Stadhuis 
waar  karel  V,  op  v|jf-en-vijf-jarigen  leeftijd,  van  al  zyne 
grootheid  vrijwillig  afstand  deed,  doet  den  reiziger  uitroepen: 
» Ziedaar  aardsche  grootheid!*' 

Wie  zou,  voor  het  eerst  te  Brussel  komende,  geen^  Estami- 
liet  bezoeken  ?  Dit  deed  ook  t.  v.  v.,  maar  onzes  oordeels  plaatst 
fa\j  ten  onregte  het  Café  des  MiUe  Colonnes y  op  het  Muntplein, 
onder  de  Estaminets.  —  Onderscheidene  bijzonderheden  om- 
trent den  laatsten  strijd  van  het  Nederlandsche  garnizoen  in 
1830  worden  medegedeeld;  de  hoofdkerk  of  Sinte  Gudnle  — 
waarom  niet  Goede  of  Goedele,  zoo  als  de  Ylaamsche  naam  is?  — 
wordt  bezocht,  alsmede  het  Museum  en  andere  verzamelingen 
van  schilderstukken,  waaraan  Brussel  zoo  r^*k  is.  —  De 
nTemple  des  Augtistins"  wordt  op  bl.  33  genoemd.  Hoe  Ib 
het  mogeiyk  dat  de  Heer  t.  v.  v.  niet  tevens  heeft  her- 
innerd dat  »in  den  HoUandschen  tyd*'  de  Protestantsche,  of 
wil  men  de  Hervormde,  Gemeente  hare  Godsdienst-oefeningen 
in  dat  kerkgebouw  hield,  waar  vaak  de  geheele  Koninklijke 
familie,  met  de  ministers  en  vele  leden  der  beide  Kamers,  zieh 
in  den  gebede  vereenigde! 

Zeer  belangrijk  is  het  bezoek  van  de  velden  van  Waterloo 
en  Quatrebras.  Men  zie  (bl.  39)  hoe  de  reiziger  z\jnen  lezer 
naar  het  slagveld  leidt,  om  den  laatsten  strijd  van  NAPOiiBOir 
b\j  te  wonen.  Zijne  beschonwingen  deswege  worden  met  deze 
regels  besloten  (bl.  42):  »Hier  werd  het  oordeel  over  hem  ge- 
houden, die  in  zijne  eerste  verschijning  een  zegen  was  voor 
Europa,  maar  die,  door  heerschzucht  verblind,  zich  meer  dan 
een  sterveling  betaamt  aanmatigde,  en  daarom,  als  vijand  van 


TWINTIG  DAGEN,   ENZ.  347 

het  menscheliök  geslacht,  naar  een  afgelegen  eiland  werd  ver- 
bannen, om  daar  een  graf  te  vinden.  Moge  Waterloo  steeds 
aan  de  wereld  prediken:  hoe  heerschzncht  en  hoogmoed  zich 
zelve  den  diepsten  val  bereiden.'* 

Over  dien  veldslag  sprekende,  heeft  de  slordigheid  van  den 
oorrector  (bl,  38)  in« plaats  van  Hoagoamont,Planchenois,  enz., 
barbaarsche  namen  gesteld.  Ook  later  vinden  wy  in  eigen- 
namen of  konstwoorden  onderscheidene  drakfonten,  ofschoon 
overigens  het  typographisch  gedeelte  met  zorg  behandeld  is, 
en  het  klein  formaat  deze  »Reisherinneringen**  allezins  ge- 
schikt maakt  om  op  reis  naar  België  of  naar  den  B^'n  te 
worden  medegenomen. 

De  Grot  van  Han  wordt  aanschouwelijk  beschreven.  Wg 
meenen  dat  het  nu  veertig  jaren  geleden  is  dat  La  ChroUe  de 
Han  is  bekend  geworden  door  het  bezoek  van  den  Heer  ▲• 
QüÉTELET,  dest^'ds  een  bevallig  Dichter  en  verdienstelijk  Ma- 
thematicus, sedert  Directeur  van  de  Sterrewacht  te  Brussel. 
Over  Dinant,  en  de  vroegere  lotgevallen  dier  oude  stad,  hadden 
wij  méév  gewenscht. 

Te  Spa  had  de  S.  des  avonds  ter  loops  de  speelzaal  be- 
zocht; maar,  zegt  hy  (bl.  71):  »De  vroege  zondagmorgen  vond 
ons  op  een  schoone  wandeling.  Hoe  veel  beter  was  het  toch 
in  de  vrye  en  schoone  natuur  van  God,  dan  in  den  atmo- 
sfeer van  menschelyke  hartstogten,  dien  wy  den  vorigen  avond 
hadden  ingeademd.  Wy  beklommen  langs  een  zig-zag  oploo- 
pend, effen  en  breed  pad  den  schoenen,  met  bosch  begroeiden 
berg,  die  oomiddellyk  achter  Spa  wordt  gevonden,  en  naar 
menig  punt  de  heerlijkste  gezigten  doet  genieten  op  de  beneden 
liggende  stad  met  hare  tuinen  en  lanen,  of  de  daar  naast  ge- 
legen bergen.  Wy  beklommen  den  hoogsten  top,  en  ademden 
daar  eene  raimere,  hartsterkende  morgenlucht  in,  en  konden 
ons  langen  tyd  niet  loascheuren  van  het  betooverend,  idyllisch 
landschap,  dat  zich  rondom  ontplooide  en  telkens  nieuwe  schoon- 
heden liet  ontdekken.*' 

By  het  verlaten  van  België  zegt  de  reiziger  (bl.  75):  »>Wat 
wy  van  dit  land  zagen,  vervulde  ons  met  het  verlangen, 
er  nog  nader  kennis  mede  te  maken.  En  wy  durven  gerust 
aan  elk  die  lust  heeft,  schoone  gezigten  te  zien  en  eene  be- 
vallige natuur,  vooral  de  Maasstreken  aan  te  bevelen.  Nie- 
mand zal  van  daar  onvoldaan  terugkomen.   Ieder  zal  zijn  tijd 


348        U.  W.   TH0DE2Ï  VAN   VBLZEJÏ,   TWIimG  DAQEK,   EXZ. 

en  moeite  r^kelyk  beloond  vinden  in  het  Keerl^kst  natuur- 
genot, dat  de  Schepper  zijn  menschenkinderen  aanbiedt,  oni 
Hem  te  prezen  over  de  scboone  woonplaats,  die  H|j  onB  ge- 
Blacht  heeft  aangewezen.  En  dit  scboone  natuurgenot  is  niet 
ver  van  ons  te  vinden.  De  stroom,  die  onze  vaderlandsche 
oevers  besproeit,  ofschoon  in  den  vreemde  ontsprongen,  biedt 
het  ons  aan  in  de  nabijheid*  —  En  daarmede  lokt  menige 
vaderlandsche  herinnering  het  gevoelig  hart,  en  vraagt  ook 
de  menschel^jke  kunst  een  geopend  oog,  —  om  oog  en  hart 
weldadig  aan  te  doen  en  r^jkel^k  en  waar  genot  te  schenken/* 
Deze  uitspraak  maken  w\j  gaarne  tot  de  onze,  en  voorts 
bevelen  wig  ieder  die  een  uitstapje  naar  België  wil  doen,  deze 
üBeisherinneringen*'  aan. 


De  Christenen  in  de  Bonau-Vorstendommen  en  in  TurUjëy  hun 
Godsdienst ,  toestand  en  verhouding  tegenover  de  Porte  en  BuS" 
land.  De  aardeidende  oorzaak  tot  den  tegenwoordigen  Oorlog. 
Benevens  eene  alphabetische  aanwijzing  van  de  voornaamste 
plaatsen  ^  middellijk  of  onmiddellijk  betrokken  in  den  strijd  in 
het  Oosten.  Met  eene  plaat  en  een  kaartje.  Te  Dordrecht^ 
bij  H.  Lagerwey.  1855.   In  gr.  Svo.   86  bl.  f  i^  60. 

Onlangs  werd  ons  verhaald  dat  de  boeren  van  zekere  streek 
eich  ergerden  als  hunne  Predikanten  om  't  herstel  van  den 
vrede  baden,  w\)l  z\|  daar  eene  daling  der  graanpr^zen  uit 
voorzagen,  't  Is  te  hopen  dat  onze  Heeren  Uitgevers  minder 
zelfzuchtig  mogen  denken,  nu  de  gesloten  vrede  ook  het  debiet 
der  vele  door  hen  uitgegeven  ooxloff-brochures  doet  dalen,  en 
hun  de  hoop  beneemt  om  nog  anderen  daarby  toe  te  voegen. 

Intusschen  kan  het  voor  ons  liggend  boekjen  ook  na  't  ein- 
digen van  den  oorlog  nog  met  belangstelling  en  genoegen  wor- 
den gelezen,  al  schijnt  het  ons  wel  wat  éénzydig  tegen  Rus- 
land. De  st\jl  is  veel  beter  dan  die  van  den  ellenlangen  titel, 
welke  ons  van  de  moeite  eener  inhouds-opgave  verschoont. 
Ten  bewijze  van  't  een  en  ander  nemen  wy  de  volgende 
merkwaardige  bijzonderheid  over:  nOnder  de  volkeren  van  het 
Turksche  R^'k  is  er  een,  de  Moldo* Wallachen ,  bi^  wie  de 
vermenging  van  Heidensche  overleveringen  met  Christelgke 
denkbeelden  bijzonder  sterk  sprekend  is.    Nog  heden  wordt 


DE  CHBISTENEK  IN  DE  DONAU- VORSTENDOMMEN ,   ENZ.      849^ 

men  getroffen  door  de  onmiskenbare  sporen  die  de  Romein- 
sclie  Godenleer  in  de  volksbegrippen  heeft  achtergelaten:  de 
namen  van  jupiieb,  venüs  en  mercüriüs  zijn  volstrekt  niet 
vreemd  aan  den  TVallachyschen  en  Moldavischen  boer;  hij 
omringt  ze  met  een  bijgeloovig  waas,  en  viert  feesten  te  hun- 
ner eer.  In  Servië  wordt  de  heilige  elias  algemeen  gehou- 
den voor  den  Grod  die  den  donder  voert;  de  heilige  Maagd 
beschikt  over  den  bliksem;  de  heilige  pantaleon  over  de 
wolken/' 

Het  fraaie  steendrnkplaatje,  dat  de  Bassische  Keizers-fa- 
milie voorstelt,  zal  menigen  lezer  welkom  zyn. 

V.  p. 


Volka^Ahnanah  voor  NederUindsche  Protestanten^  voor  het  Jaar 
onzes  Heeren  1856,  uitgegeven  door  Mr.  J.  i.  d.  nepveü  en 
Ds.  ALB.  VAN  TOORteNENBEKaEN.  JV  CTiJrec^,  ^j?' N.  de Zwaan. 
In  12TO0.    166  hU  ƒ  :  -  70, 

Wanneer  naast  den  zoo  goedkoop  gestelden,  hoogst  voor- 
treffel\|ken  i'Evangelischen  Yolks- Almanak" ,  ook  nog  deze 
»Yolks- Almanak  voor  Protestanten"  genoegzaam  debiet  kan 
vinden,  zallen  w^  tegen  het  bestaan  van  een  tweetal  Jaar- 
boekjes, in  denzelfden  geest  geschreven,  niets  inbrengen.  De 
twee  mannen  die  zich  met  de  redactie  van  den  laatstgenoem- 
den Almanak  hebben  belast,  z^n  gewis  voor  hunne  taak  be- 
rekend,  en  indien  zy   geholpen  worden  door  Prozaschr^'vers 

als    J.  J.  VAN  VOLLENHOVE,     CARPENTIER    ALTING,     SOETBROODT 

PICCARDT,  en  door  een  zoo  begaafden  Dichter  als  ten  kate, 
dan  kan  men  zich  van  iets  goeds  reeds  vooraf  verzekerd  hon- 
den. De  versjes  van  erioa,  h.  van  bbrkum  en  carpentier 
ALTiNG  hebben  geene  de  minste  dichterl^ke  waarde,  maar  wor- 
den door  ons  toch  liever  gelezen  dan  het  proza  van  o.  cvan 
BALEN  BLANKEN,  getiteld:  »Het  verloofde  elsje,  of  eene  echt 
Protestantsche  huwelyksvoorbereiding*',  dat,  hoe  stichtelijk  het 
z^',  en  welke  nattige  wenken  het  bevatte  voor  verloofden  en 
gehuwden ,  toch  hoogst  waar8cl4|nmk  niet  voor  dezen  Almanak 
is  geschreven,  en  daar  dan  ook  niet  te  huis  behoort.  In  den 
Kalender  vinden  w\|,  behalve  den  Protestantschen  dagw\jzer, 

BOEKBESOH.   1856.  N^  VU.  25 


850  YOLKS-ALSUKAK ,  ESZ. 

die  ons  zoo  veel  mogelijk  op  gedenkdagen  voor  het  Protes- 
tantisme  opmerkzaam  maakt,  ook  een  Protestantschen  Bjjbel* 
wQser,  die  voor  eiken  dag  een  tekst  geeft,  welke  in  verband 
staat  met  de  eene  of  andere  hoofdzaak  des  zuiveren  Christen- 
doms, die  aan  bet  hoofd  van  elke  maand  opgegeven  wordt* 

Wip  gelooven  dat  zg  die  voor  het  Protestantisme  schrijven, 
niet  te  zeer  bet  denkbeeld,  dat  men  met  de  geschiedenis  der 
Hervorming  vóör  drie  eeuwen  het  volk  heeft  bekend  te  ma- 
ken, moeten  overdreven.    Men  doe  inzonderheid  zien  wat  het 
tegemaoordtge  Bome    wil;   men  late   de  geschiedenis  van  onze 
dagen   spreken,  tot  bew^'s,  dat  Rome  nog  het  eeuwige  Bome 
wil  zijn ;  —  men  stelle  in  het  licht  wat  eigenlijk  Bome*s  Kerk- 
leer wil,  en  toone  nit  de  handelingen  en  besluiten  derTrent- 
sche  Kerkvergadering  het  aan,  hoe  Bome  het  woord  der  ver- 
vloeking daar  uitspreekt  over  allo  vrijzinnigheid  by  Boomsch 
en  Protestantsch.    De  Almanak  voor  dit  jaar  moet  dan  ook 
zóó   in   waarheid  een  Almanak  voor  dit  jaar ,  voor  dezen  tijd 
zijn.   Noch  redeneringen  en  verhandelingen ,  hoe  goed  op  zich- 
zclve,  —  noch  martelaars-geschiedenissen  uiteen  vroegeren  fijd, 
zijn  in  staat  om  hen  die  nog  te  veel  onderscheid  maken  tns- 
schen  het  Middeleeuwsche  en  het  tegenwoordige  Bome,  tot 
eene  juiste  voorstelling  der  zaken  te  brengen.  Onze  tyd  levert 
bewijzen  genoeg,  dat  Bome  in   1856  en  in  1556  en  in  856 
hetzelfde  wil  en  bedoelt,   en  deze  bewezen  b\jeen  te  brengen, 
en  te  toetsen  aan  het  Evangelie:  ziedaar  wat  onzes  inziens 
behoefte  ia.    Indien  aan  den  Protestantschen  dag-  en  Bybel- 
w^'ier  meer  de  stof  ontleend  ware  van  het  mengelwerk;  in- 
dien de  Bedaetenrs  en  verschillende  medewerkers  in  hunne 
stokken  het  aantoonden  wat  de  Boomsche  en  de  Hervormde 
Kerk   z\jn  tegenover  den  Bybel  —  w^j  meenen  dat  Boomsch 
en  Protestant  hierdoor  het  best  zouden  leeren    hunnen   tyd 
regt  te  begrepen. 


Overwinning  kroont  den  Strijd,  Een  Verhaal  door  j.  b.  bist- 
STAP.  Te  Schiedam,  bij  P.  van  Katwijk,  Junior.  1855.  In 
gr.  8ro.  VIII  en  301  W.  ƒ  8  -  25. 

Men  verlangt  tegenwoordig  dat  de  roman  een  spiegel  cy 


J.  B.  RIETSTAP,  OTEBWUniIKd  KBOO^TT  DEX  STBIJD.       351 

Tan  het  werkelijk  leyen.  Dit  is  een  gnnstig  teeken  des  tyds. 
Bomans  die  de  werkelgkheid  teruggeven,  vinden  schier  on- 
verdeelden bgval.  De  Schryver  van  het  verhaal  dat  v\j  nu 
aankondigen,  heeft  dit  beide  in  plan  en  uitvoering  vrij  wel 
in  't  oog  gehouden.  Hij  toont,  in  een  tafereel  dat  werkelijk 
zóó  had  kunnen  voorvallen,  hoe  aanleg,  \jver  en  last  voor  *t 
schoone  soms  over  ongunstige  levensomstandigheden  de  zege 
kannen  behalen,  doch  hoe  onzeker  zij  is,  wanneer  niet  de 
fortuin,  of  't  geen  men  doorgaans  het  geluk  noemt,  eenig  ge wigt 
in  de  schaal  werpt. 

Naar  het  oordeel  van  Kef.  heefl  de  S.,   behoudens  de  aan- 
merkingen op  enkele  zwakke  plaatsen ,  zijne  taak  loffelyk  vol- 
bragt.     Hij   heefl  als   het  ware   zelf  doorleefd  wat  h\j  voor- 
stelt. Met  belangstelling  volgt  men  den  jongen  ferdinand,  den 
held  van  't  verhaal,  naar  het  kantoor  van  den  hardvochtigen 
PLEMKEN,  en   slaat  hem   gade  in  zijne  letterkundige  uitspan- 
ningen, onder  afmattenden,   akeligen  arbeid  aan  het  zamen- 
stellen  van  een  groot  dagblad.    Even  gaarne  vertoeft  men  op 
het  buitengoed  van  den  Heer  oldinga;  ofschoon  het  karakter 
en  gedrag  van  den  jongen  oldixoa  niet  onberispelgk  zyn.  H$ 
vraagt  z^ne  nicht  ten  huwelijk ,  maar  zij  heeft  haar  hart  reeds 
geschonken  aan  ferdixakd;  en  wat  hij  nu  doet  om  dien  jon- 
geling te  verdringen,  is,  óf  te  weinig,  öf  te  veel.   Het  vijver- 
bad  van  OBRALDixE,  die  ferdinakd,  als  hij  in  't  water  valt, 
naspringt,  wil  ons  mede  niet  behagen;   en  dan  kunnen  w^  't 
den  Schrijver  bijkans  niet  vergeven,  dat  hij,  om  tot  eeneont- 
knooping  te  komen,    eene  afgezaagde  verrassing,  die  niemand 
meer  verrast,  heefl  gebezigd.  Ferdikand,  namelyk,  moet,  om 
te  kunnen  huwen ,   een  voldoend  bestaan  of  inkomen  hebben. 
Noch   z^'n  werk,  noch  zijne  kunst-oefening  kan  hem  dit  ver- 
schaffen; maar  zie,   daar  komt  de  hem  onbekende  vader  van 
zijne  OERALBiNE,  en  brengt  hem  de  erfenis  van  een  hem  almede 
onbekenden  oom,   die  in  de  Oost  is  gestorven.    Zulke  uit- 
komsten hebben  reeds  te  dikwyls  gediend,  en  't  is  te  meer' 
jammer  dat  de  S.  geene  betere  ontknooping  heefl  kunnen  ver- 
zinnen, wyl  't  hem   anders  niet   aan  vernuft  ontbreekt:  ge- 
tuige, b.  V.,   de  beschrijving  van  het  bezoek  van  ferdinand 
hij  orondeuan;  van  een  yacht-club-feest ;  van  de  party  op 
het  buiten  van   oldinoa;  en   bovenal  van  het  den  Schrijver 

25* 


552  SCHECSEK  DEB  BEKEN-  EK  UEETKUXOE. 

ZOO  't  8cl4jnt  bekend  geworden  slavenleyen  van  eenigen  der 
bedienden  bij  de  redactiën  van  groote  dagbladen.  Maar,  ge- 
noeg! Ref.  heeft  alle  die  détails  met  belangstelling  gelezen,  en 
onverminderd  z^ne  aanmerkingen  acht  h\j  *t  werk  yerdienste- 
l\jk  genoeg  om  er  de  aandacht  v^a  de  Leesgezelschappen  op 
te  vestigen. 


Schetsen  der  Reken'  en  Meetkunde^  ter  dienste  van  wèl-onder- 
wezen  wordende  Leerlingen.  Door  c.  van  deb  heulen.  Te 
Utrecht,  bij  C.  J.  Heyl.  1855. 

I.  Gronden  der  Cijferkunst.  In  Svo.  VIIIenSObL  ƒ  :-60. 

II.  Gronden  der  Stelkunst,    In  8vo.    58  bL  f  i-  45. 

ni.  Schets  der  Meetkunde.    In  Svo.    80  bl.  ƒ  :  -  60. 

Ref.  heeft  deze  werkjes  van  den  Heer  v.  d.  m.  oplettend 
nagegaan,  en  legt  er  gaarne  de  getuigenis  van  af:  dat  het 
drietal  geene  onbelangr^'ke  bijdrage  is  tot  de  reeds  bestaande 
hulpmiddelen  ter  aanleering  van  de  wiskunde.  Zij  zullen 
vooral  welkom  z\jn  by  die  onderwijzers  welke  hunne  leer- 
lingen in  het  zelf-denken  en  zelf- werken  oefenen,  en  zich 
niet  slaafs  binden  aan  een  enkel  leerboek  met  opgaven  en 
antwoorden,  stellingen  en  oplossingen.  De  Schrijver  be- 
schouwt te  regt  het  mondelinge  onderwys  als  het  voornaam- 
ste, en  acht  zyn  werk  een  middel  te  zgn  voor  den  leerling, 
om  van  zulk  een  wèlgegeven  en  welbegrepen  onderwijs  dat 
te  kunnen  in  gedachtenis  honden  wat  anders  niet  of  niet  goed 
in  het  geheugen  zou  bleven  bewaard.  £ene  opgave  van  den 
inhoud  acht  Ref.  onnoodig.  Men  vindt  hier  in  eene  goede 
orde  verzameld  wat  de  leerling  van  de  gronden  der  Beken-, 
Stel-  en  Meetkunde  behoort  te  weten  en  te  verstaan.  Het 
werk  zal  voorts  zich-zelven  wel  aanprezen,  te  meer  dew^l 
de  Uitgever  het  debiet  bevorderd  heeft  door  eene  goede  uit- 
voering en  lagen  pru's. 

s. 


BOËKBËSGHOUWING. 


Aescbyli  Choephorae.  Cam  interpretatione'Latina  et  annota- 
tione  edidit  albebtds  ds  jonoh,  LU*  Doctor,  Fraeceptor  in 
Gymnasio  Rheno-Trajectino.  Traject!  ad  Bhenam,  apad 
Keminh  et  FUium^  typogr.   hdccglyi* 

Niets  ter  wereld  kan  zich  aan  den  invloed  van  den  tyd 
onttrekken.  Dit  geldt  ook  van  de  studie  der  oude  letteren, 
die  zich  sch^nbaar  geheel  van  den  tegen woordxgen  t^d  afzon- 
dert. De  geschiedenis  toch  vertoont  meermalen  dezelfde  ge- 
beurtenissen met  andere  namen,  of,  om  het  meer  eigenlgk  uit 
te  drukken,  de  groote  oorzaak  van  al  wat  er  op  aarde  ge- 
beurt, de  hartstogten  der  menschen,  is  steeds  dezelfde.  Naar 
mate  nu  in  verleden  tijdperken  meer  deze  of  die  hartstogt 
heerscbte,  en  in  onzen  t\jd  een  dergelijke  hartstogt  den  boven- 
toon voert,  is  ook  dit  of  dat  t^dperk  der  oude  geschiedenis 
voor  ons  meer  aantrekkelgk ,  en  z\jn  by  gevolg  oqk  de  let- 
tervruchten in  dat  t\jdvak  voortgebragt,  bijzonder  het  voor- 
werp onzer  studie.  Hieraan  is  het,  bij  voorbeeld,  toe  te  schrg- 
ven,  dat  vroeger  meer  de  Lat^jnsche,  tegenwoordig  meer  de 
Grrieksche  letterkunde  wordt  beoefend;  want  in  de  Latijnsche 
letterkunde  is  meer  eene  aristokratische  en  in  de  Grieksche 
eene  demokratische  rigting  heerschend.  Hetzelfde  geldt  van 
de  keus  tegenwoordig  in  de  Grieksche  letterkunde  gedaan. 
Vroeger  gold  meer  de  latere  Grieksche  letterkunde,  de  Alexan- 
drgnsche  school,  die  de  meeste  verwantschap  met  de  Latijn- 
sche letterkunde  vertoont;  tegenwoordig  is  het  vooral  het  At- 
tisch, het  demokratische  Grieksch  b\j  uitnemendheid,  dat  de 
aandacht  der  litteratoren  bezig  houdt.  Dit  is  niet  alleen  uit 
dit  oogpunt  merkwaardig,  maar  ook  in  andeire  opzigten.  In 
alle  vakken  zoekt  men  zich  tegenwoordig  van  de  traditie  los 
te  maken,  en  de  zaken  uit  den  grond  op  te  halen.  Dit  zelfde 
geschiedt  ook  in  de  oudj3  letteren,  en  daarom  vergenoegen  de 
litteratoren  zich  niet  meer  met  het  bestuderen  der  Latijnsche 
Schrijvers,  die  de  Alexandrgnen  hadden  nagevolgd,  en  even 
weinig  met  deze  laatsten,  die  ook  meer  navolgden  en  compileerden 

BOEKBESOH,  1856,  iT.  VIII.  2G 


354  A.LBEBTUS  DE  JOXQH, 

dan  zei  ven  uUronden;  maar  zQ  gaan  vooral  naar  Athene,  om 
daar  nit  de  bron  zelve  de  Grieksche  elegantie  te  leeren  kennen. 
Daaraan  is  het  toe  te  schrijven,  dat  uit  de  Grieksche  .wQs- 
geeren  vooral  plato  wordt  beoefend,  en  dat  onder  de  Griek- 
sche Dichters  vooral  de  Trearspeldichters,  en  wel  niet  zoo  als 
vroeger  de  derde,  eubipides,  maar  de  eerste  van  wien  wjj 
stukken  over  hebben,  aesohtlus,  de  aandacht  trekt.  Aeschtlus 
was  een  Athener  van  den  ouden  stempel,  een  der  helden,  die 
by  Marathon  had  medegestreden ,  een  dapper  voorvechter  van 
de  vr^heid  z\jn8  vaderlands,  en  in  z\jne  stnkken  een  verdedi- 
ger van  de  oude  voorvaderl\jke  regtschapenheid ,  een  tegen- 
stander van  het  de  overhand  nemende  zedenbederf.  Hy  was 
een  voorstander  van  eene  door  wijze  wetten  getemperde  de- 
mokratie;  en  in  zoo  verre  is  het  zeker  merkwaardig,  dat  juist 
h$  tegenwoordig  zoo  veel  beoefenaars  vindt.  Wij  willen  over 
den  aard  zjjner  stukken  nog  een  enkel  woord  zeggen. 

Z\jne  stukken  waren  allen  bestemd  om  op  de  feesten  van  bao- 
OHUS  in  Athene  vertoond  te  worden.  Hij  maakte  gewoonlijk 
drie  stukken,  die  eene  zoogenaamde  trilogie  vormden,  en 
daarbij  een  zoogenaamd  drama  Satjricon,  eene  soort  van  mudtf- 
viüSy  tot  besluit.  Dit  laatste  is  van  minder  gewigt.  Aeschtlus 
verstond  de  kunst  om  zyne  stukken  zoo  veel  mogelgk  ieder 
tot  emi  geheel  te  maken,  en  ze  toch  zóó  met  elkander  te  ver- 
binden, dat  zij  een  doorloopend  verhaal  vormden ,  waaraan  zich 
dan  ook  het  drama  Satyricon  aansloot.  Dit  bl\jkt  vooral  uit 
de  trilogie,  waarvan  het  middelste  stuk  voor  ons  ligt.  WQ 
willen  daarvan  e^i  kort  overzigt  geven.  Het  eerste  stuk  heet: 
nAgamemnon'*,  en  beschrijft  de  tehuiskomst  van  JLOASCEinrosr, 
en  z\jne  vermoording  door  z^jne  vrouw  klttshhestra.  en  haren 
minnaar  aegisthus.  Agahemkox  komt  daarin  als  een  aller- 
eerwaardigst  Koning  voor;  doch  niet  onduideliijk  geeft  de 
Dichter  te  kennen  dat,  hoe  afltohuwemk  ook  de  daad  van 
KLYTBMHXSTRA  was,  echtor  de  Koning  door  z\jne  groote  heersch- 
zncht,  die  zoo  velen  ongelukkig  gemaakt  had,  niet  zonder 
schuld  Was  aan  zyn  eigen  ongeluk.  Voorwaar  eene  heilzame 
les  voor  Aihene,  dat  op  zgn  voorspoed  overmoedig  begon  te 
worden  I 

Het  tweede  stuk:  »de  Choephorae*',  beschrijft  de  wraak  door 
0BB8TB8,  den  zoon  van  AOAXEMNOy,  over  het  vermoorden  z\jns 
vaders  genomen  door  het  ombrengen  zijner  moeder  en  van 


AESCHTU  CHOEPH0RA.E.  355 

haren  minnaar.  Obestes  pleegt  dit  schrikkelgke  feit  op  beyel 
Tan  APOLLO ,  doch ,  hoezeer  hy  das  zelf  eigenlijk  zonder  schuld 
18,  wordt  h\j  door  de  wraakgodinnen  beangstigd,  en  is  zelf 
onthntst  over  de  verschrikkelyke  daad  door  hem  op  Groddelgk 
bevel  volbragt. 

In  het  derde  stuk:  »de  Wraakgodinnen"  getiteld,  wordt 
OBESTES  door  deze  godinnen  vervolgd,  tot  dat  h\j  doorAPOLLO 
en  lOHEBVA  wordt  gered,  daar  z\j  hem  naar  Athene  brengen» 
hem  door  den  Areopaag  doen  vonnissen,  en  hem,  dewijl  de 
stemmen  der  regters  staken,  door  den  stemsteen  vanHiiTEBTA, 
die  in  zyn  voordeel  is,  doen  vrijspreken.  Het  doel  van  dit 
stak  is  vooral  het  vèrheerlyken  en  handhaven  van  de  regt- 
bank  van  den  Areopagns,  die  door  hare  strenge  regtvaardig- 
heid  in  geheel  Griekenland  beroemd  was. 

Het  satyrische  stuk,  dat  hierbij  behoorde,  nProtens*'  geti- 
teld, is  verloren.  Denkel^k  werd  daarin  mexelaus  bespot, 
die  in  Egypte,  b\j  den  zeegod  pbotëus,  z\jnen  t^d  verkwistte, 
en  das  te  laat  kwam  om  zijnon  broeder  te  helpen  of  te  wreken* 
'  Deze  trilogie  is  in  hare  soort  niet  minder  belangrijk  dan 
de  Ilias  en  de  Odyssea.  Jammer  maar,  dat  de  stakken  in 
znlk  een  bedorven  toestand  tot  ons  z\|n  gekomen.  De  moe\}e- 
lijkheid  van  aeschtlus  ,  die  vooral  naar  verhevenheid  streefde, 
is  denkelijk  de  oorzaak  van  de  menigte  fonten,  door  afschr^- 
vers,  die  hem  niet  begrepen,  in  de  handschriften  gemaakt. 
Daarom  is  het  te  meer  te  pr\jzen,  dat  de  letterkundigen  hun- 
nen arbeid  besteden  om  deze  trilogie  te  zuiveren  en  zoo  veel 
mogelijk  te  herstellen.  Reeds  heeft  Prof.  kabstek  den  »Aga- 
memnon"  behandeld ,  nu  is  het  tweede  stuk  door  Dr.  de  JOVf&a 
uitgegeven;  wQ  hopen  dat  ook  het  derde  onder  ons  eenen  be- 
handelaar zal  vinden. 

Het  8tr\jdt  tegen  den  aard  van  dit  Tydschrift  in  uitvoerige 
letterkundige  napluizingen  te  vervallen.  Zoo  iets  behoort  in 
de  ffMnemosyne"  of  in  de  nMiscellanea**  te  huis.  Hier  z\j  het 
genoeg  op  het  belangrijke  dezer  uitgave  te  verwezen,  die  in 
allen  gevalle  de  deelnemende  studie  onzer  litteratoren  ten  volle 
verdient,  en  waarin  zrj  zonder  twijfel  veel  goeds  en  waars 
zullen  vinden,  al  is  het  ook,  dat  hier  en  daar  aanmerkingen 
te  maken  z\jn,  en  vooral  door  de  Leidsche  school  dit  boek, 
dat  van  Utrecht  uitging,  wel  met  een  kritischen  blik  zal  on- 
derzocht worden. 

26* 


356  S-   HOEKSTBA,   B.Z. 


De  Triumf  der  Liefde  in  aüe  beproeving^  bezongen  in  het  Lied 
der  Liederen.  —  Het  Hooglied  vertaald  en  toegelicht  door 
S.  HOEKSTRA,  B.Z.,  Predikant  te  Rotterdam*  Tldvrx /^h  Kx^etpk 
To7^  icafl«po7^.  Tit.  i:  15.  Te  Utrecht,  bij  Kemxnk  en  Zoon. 
1856,    In  poet  Svo.    VIII  en  125  bU  f  :-  90. 

De  mode  a  la  renaissance ,  die  er  behagen  in  schept  de  onder- 
wetsche  vormen  in  al  hunne  onnatuarlijkheid  en  wansmaak 
terug  te  brengen,  is,  helaas!  ook  op  *t  gebied  der  Theologie 
doorgedrongen,  waar  hare  gevolgen  vr^  wat  gevaarlijker  z\jn 
dan  elders.  Aan  haar  zjjn  de  vergeestelijkende,  en  even 
daarom  allen  waarheidszin  met  voeten  tredende  verklaringen  (?) 
van  het  Hooglied  door  delitzsch  en  HENasTEHBERa  tewyten: 
aan  haar  ook  de  aanbeveling  dier  werken  hier  te  lande  in 
nu  wijlen  de  Jaarboeken  voor  wetenschappelijke  Theologie.  Ge- 
lukkig inderdaad,  dat  die  voortbrengsels  eener  ziekel\jke  ge- 
loovigheid  een  even  noodig  als  krachtig  tegengif  gevonden 
hebben ,  op  Dultschen  bodem  in  den  Kommentaar  van  HrrziOy 
en  bij  ons  in  de  meer  populaire  bewerking  van  hoekstra, 
waarvan  w^  thans  —  nadat  ze  eerst  in  diezelfde  Jaarboeken 
was  geplaatst  —  met  hooge  ingenomenheid  eene  afzonder- 
lyke  » veelzins  gewijzigde**  uitgave  begroeten. 

Wiy  hebben  HiTZia*fl  en  hoekstra's  uitleggingen  te  zamen 
gelezen,  en  zóó  doende  onderling  vergeleken.  Zij  konden 
voegzaam  en  vreedzaam  naast  elkander  gelegd  worden;  want 
belde  plaatsen  zich  op  hetzelfde  alleen-rigtige  historische  stand- 
punt, en  kennen  met  geringe  wijziging  aan  den  Dichter  het- 
zelfde denkbeeld  toe:  den  lof  der  reine  menschel\jke  liefde.  In 
de  specialiteiten,  daarentegen,  w^'ken  z^  vaak  en  aanmerke- 
lyk  van  elkander  af;  minder  nog  in  de  woordverklaring,  dan 
wel  in  de  dramatische  rollenverdeeling,  die  ongetw^feld  ook 
juist  het  groote  bezwaar  is  *t  geen  op  de  exegese  van  *t  Hoog- 
lied drukt.  Hier  zouden  w\j  ons  intusschen  nog  al  eens  aan 
de  z\jde  van  hitzig  scharen.  Zoo  vinden  wij  *t,  b.  v.,  veel 
natuurl^ker,  dat  H.  i:  4'  in  den  mond  van  eene  der  harem- 
vrouwen, dan  in  dien  van  sulahith  gelegd  wordt,  daar  de 
beschryving  welke  zy  in  vs.  5  van  zich-zelve  geeft,  kennel\jk 
bestemd  schijnt  om  den  lezer  hare  optreding  aan  te  kondigen. 
Z66  ook,  wanneer  hoekstra  H.  ui:  6 — 11  nu  zelf  niet  meer. 


BE   TBIUMP   DEB   LIEFDE,   E2fZ.  ,357 

gelijk  yroeger,  van  salomo's  bruiloft  met  sulajuth,  maar  met 
eené  andere  vrouw  verstaat,  meenen  wy  aan  hitzig*s  hand 
nog  een  Btap  verder  te  moeten  gaan,  en  aan  te  moeten  nemen 
dat  in  H.  iv:  1 — v:  1  de  schildering  dier  bruiloft  wordt  voort- 
gezet ;  vooral  naardien  de  minnaar  H.  v:  1  eene  zinnelijke  vol- 
doening z\jner  liefdezncht  erlangt,  waarvan  bij  de  ongehuwde 
en  kuische  suiaioth  geene  sprake  z\jn  kan.  Evenmin  dunkt 
het  ons  mogelyk,  dat  H,  vii:  1—10  op  haar  betrekkelyk  zy. 
Wel  is  waar,  het  bewijs,  door  hitzio  uit  de  onkiesche  lof- 
spraak VS.  2  en  volgg.  ontleend,  komt  ons  tamelijk  zwak  voor, 
gelijk  wy  over  *t  geheel,  als  h^  uit  sülakith's  min  het  zin- 
nelijk element  ganschelijk  wil  verwijderd  hebben,  hoek8tba*s 
part\|  tegen  hem  kiezen:  de  beeldtenis,  die  bulamith  zelve 
H.  v:  10 — 16  van  haren  geliefde  maalt,  is  in  den  mondeener 
jonkvrouw  naar  onze  zeden  immers  óók  de  kieschste  niet,  maar 
wij  houden  't  er  voor,  dat  men  zich  b\j  diergel\>ke  bedenkin- 
gen nog  altoos  te  weinig  in  't  Oostersch  klimaat  en  in  den 
kinderlijken  toestand  der  maatschappij  verplaatst:  men  behoeft 
dus  hier  ook  niet  eens,  met  hitzig,  aan  eene  b\j vrouw  te  den- 
ken. Maar  met  dat  al,  dat  het  eenvoudig  landmeisje,  de  nede- 
rige herdersbruid,  hier  als  ndochter  eens  edelen"  zon  worden 
betiteld,  bl^'ft  voor  ons  gevoel  zoo  onbegr^pel^k  als  smake- 
loos, en  past  veel  eigenaardiger  op  die  gemalin,  met  welke 
flALOHO  H.  ui:  6  en  volgg.  in  't  huwelyk  is  getreden.  Zóó 
wordt  het  gedicht  tevens  minder  verbrokkeld,  hetgeen  door 
HOEKSTBA.  wcl  ccus  meer  had  mogen  worden  vermeden.  Op 
twee  plaatsen  —  H.  i:  5  en  vn:  9  —  erkent  hy  dan  ook  zelf, 
althans  den  schyn  eener  te  gekunstelde  rollen  verdeeling  op  zich 
te  laden. 

Nog  een  paar  aanmerkingen  hebben  wy  op  hoekstba's  ar- 
beid: de  eerste,  dat  hy  het  Oostersch  dichtstuk  som wylen  naar 
zyne  Westersche  begrippen  van  welvoegelykheid  plooit,  gelyk, 
b.  V.,  zyne  vertaling  van  H.  vii:  2»  door  hem  1».  op  »het 
decorurn*  gegrond  wordt.  Hierby  echter  hebben  zyne  niet- 
wetenschappelyke  lezers  eer  gewonnen  dan  verloren.  Maar 
in  een  ander  opzigt  is  hun  belang  niet  genoeg  in  't  oog  ge- 
houden, byaldien  onze  tweede  aanmerking  doorgaat:  dat,  na- 
melijk, hier  en  daar  eene  enkele  ophelderende  noot  te  meer 
wenschelyk,  ja,  noodzakelijk  zou  zyn  geweest.  Zódhad,b.  v., 
op  H.  i:  5  wel  met  van  deb  palm  aan  't  zwarte  geitenhaar, 


358  8.   HOEKSTRA,   B.Z., 

waaruit  de  tenten  geweren  werden,  mogen  herinnerd  wor- 
den; en  H.  m:  8  slet  de  nachrik  in  den  nacht**  mede  naar 
eenige  toelichting  om.  —  Eindelgk  zg  ter  loops  aangestipt,  dat 
w\|,  wegens  de  eeryoUe  vermelding  der  stad  Thir^  (H.  vi:  4), 
den  t^'d  der  vervaardiging  van  *t  Hooglied  liever  met  Birzio 
toflschen  baösa's  troonsbeklimming  en  den  opbonw  van  Samaria 
door  OMRi,  dan  met  hoekbtba  onder  jebobxax  II  souden  zoeken. 

Maar  na  meene  toch  niemand  dat  deze  tegenwerpingen  door 
ons  geopperd  worden  met  een  regtstreeksch  of  z\)deling8ch  oog- 
merk om  de  waarde  van  hOekstba*s  geschrifl  iets  in  't  minste 
te  verkleinen.  Yoeleer  hopen  vrïi  op  eenen  herdruk,  en  wil- 
den juist  daarom  den  Schr$ver  *t  een  en  ander  in  nadere 
overweging  geven.  Het  Hooglied  is,  althans  uit  het  ware  ge- 
zigtspunt,  nog  te  weinig  behandeld,  dan  dat  z^ne  uitlegging 
reeds  eeue  vastheid  en  zekerheid,  als  o.  a.  die  der  Johannei- 
sche  Schriften,  zou  bereikt  hebben,  waarb\j  den  Exegeet  som- 
mige misslagen  als  onweêrsprekel^k  en  onverschoonlyk  kun- 
nen worden  verweten. 

Overigens  weten  wg  het  boek,  met  name  aan  ongeleerden, 
niet  beter  ter  lezing  aan  te  pr^'zen,  dan  dat  het  voor  zich- 
zelf si^eke.  Wy  kiezen  alzoo  eene  proeve  —  en  laat  ons  daar- 
by  onzen  lezers  de  verzekering  mogen  geven,  datwQ  ons  b\j  onze 
keuze  meest  door  de  noodzaak,  om  een  kort  en  afgerond  ge- 
heel te  nemen,  hebben  laten  leiden;  maar  dat  de  schoonheid 
en  aangenaamheid  van  bokkstba*s  proza-  en  dichtst^l  zich 
overal  gel\jk  bl\jft« 

nEerstê  IdyUê  (n:  8— 17), 

Hoe  Uef  bulamith's  Mtrmaar  haar  had. 

Hoorl...  myn  Beminde! 

Ziel  daar  komt  hy. 
Springend  op  de  bergen. 

Huppelend  op  de  heurelen. 
MQn  Beminde  is  eene  gazelle 

Of  een  hertenwelp  gelgk. 

Zie,  daar  staat  hy 

Achter  onzen  1)  munr; 
Hy  ziet  op  door  de  vensters, 
Hy  schittert  door  de  traliën. 

1)  Uit  dit  onzen  biyict  immers,  dat  zy  spreekt  van  eene  ontmoeting  met 
haren  Minnaar  terwyi  z\|  in  Aare  woning  was.  Die  woning  moet  aan- 
zieniyk  geweest  zijn  {muur,  vensters,  traliën)  en  hoog  (vs.  14). 


PK  TBIUUF   DEB   LDCFDS,    ENZ.  359 

WjA  Beminde  b«g^* 
£o  spreekt  mg  «aa: 

nSta  op  toch, 
^Myne  Lieve,  mgne  Schoonel 
^En  kom  buiten  I* 

^Want  sie,  de  winter  ie  voorby, 

„De  piasregen  orer, 

„Hy  is  orer  voor  goedl  1) 
„De  bloemen  komen  mt  op  het  reld, 

„De  tyd  Tan  het  singen  S)  genaakt, 
„En  het  kirren  van  den  tortel 

„Laat  zich  hooren  op  ons  land. 
„De  vygeboom  kleurt  syne  wintenrrachten 

„Met  roode  tinten, 
„En  de  wynstokken  Moeyen, 

„Zy  geven  geur. 

„Sta  op  toch, 
„Hyne  Lieve,  myne  Schoonet 
„En  kom  buiten. 

„Myn  Duifje  in  de  rotskloven, 

„Schuilend  in  de  steiltel 
„Laat  my  uw  aangezigt  zien, 

„Doe  uwe  stem  mSj  hooren; 
„Want  uwe  stem  is  bekoorlijk, 

„En  uw  gelaat  bevallig»** 

ScLAMiTH  had  aan  dit  verzoek  van  haren  Bfinnaar  rüür 
daan,  en  hem  eene  strofe  voorgezongen  van  zeker  welbekend 
herderslied: 

,^„  Fan^i  ons  vouen,  8) 

»i>f  Vijnberg-verwoetierB : 
„„  Want  onxe  loijnberg  èloeii.**** 


1)  Letterlek:  A(/  ging  weg  voor  zich!  d.  i.  hy  ging  geheel  en  al  been. 

Q  Vroeger  vertaalde  ik:  de  zangtijd ;  ook  goed.  Er  wordt  echter  vol- 
gens het  oonpronkelijke  niet  aan  vo^tf/^ngezang,  maar  aan  het  zbgen  der 
•MPMfilm  zelve  gedacht. 

8)  Andereu  denken  aan  jakhalzen,  kleinere  en  grootere  soorten-;  hei  was 
toen  echter  ook  het  seizoen  der  jonge  vossen;  m^ns  inziens  ia,  de  bedoeling: 

Vangt  ons  de  voBsen, 
De  onde  met  de  jongen. 
Die  wijnbeig-plagen!  enz. 


360        S.  BOEKSTBA,   B.Z.,   DE   TBIUMF  DER  LIEFDE,   ENZ. 

Het  yertellen  van  deze  ontmoeting  met  haren  Beminde  brengt 
8ULAKITH  van  zelf  tot  de  uitboezeming,  zoo  ran  bare  trouwe 
liefde,  als  van  haar  yerlangen  naar  haren  Minnaar. 

Myn  Beminde  is  mijne. 

En  ik  ben  zyne* 
Hy,  die  daar  weidt  onder  de  leliën. 

Eer  de  avondkoelte  waait,  I) 

En  de  schadowen  vlieden: 
Kom  toch,  mijn  Beminde! 

Vlug  als  eene  gazelle. 

Of  als  een  hertenwelp. 
Op  de  kloTige  bergen.  S) 

Nog  een  enkel  woord  over  de  uityoering.  De  pers  der 
Heeren  kehink  mnnt  uit  door  eene  duidelgke,  heldere, 
sieriyke  letter:  men  vindt  die  ook  bier.  Op  de  correctie  zon 
wel  iets  af  te  dingen  z\jn:  wij  stuitten  nog  al  eens  op  niet- 
opgegeven  dmkfonten,  b.  v.:  bL  81:  n Mijne  Beminde"^  voor: 
Mijn;  bl.  69:  nvemerMn*\  voor:  vefTèemen  wij;  bl.  107:  naf- 
schuwerC\  voor:  af  schaduwen;  bl.  120:  nneveldoéT^  voov:  neven- 
doel.  Inzonderheid  echter  moeten  w\j  de  Uitgevers  vriende- 
mk  verzoeken:  dat  z\}  hunnen  binder  niet  te  zeer  in  de  hand 
werken,  door  hunne  Dnitsche  broeders  in  die  wat  al  te  spoe- 
dig versleten  dunne  omslagen  na  te  volgen.  v.  p. 

1)  Eigenlek:  tot  dai  de  dag  vaait,  d.  i.  de  gewone  arondwind,  wat  nog 
zdcerder  wordt  door  het  bijgevoegde:  eêr  de  êehaduwen  vUedem.  Be  sterk 
geteekende  scbadawen  verlengen  zich  met  snelheid,  en  verdwenen  eindelijk 
by  het  ondergaan  der  zon.    Eene  geiyke  spreekwijze  Gen.  im  8. 

2)  Kan  ook  vertaald  worden:  op  de  bergen  der  êeheiding:  deze  iaatite 
vertaling  verdient  de  voorkeur,  indien  men  deze  woorden  met  hom  toch  ver- 
bindt, de  andere  indien  men  aan  de  gagetten  en  hertenwelpen  op  de  bergen 
denkt." 


Oeschxederds  der  Eoomeche  Kerk.  Naar  het  Engelech  van  Dr. 
JOHK  DOWIJNO,  door  D.  BUDDIKG.  Tweede  Deely  7*,  8*  en  9* 
Aflevering.  Te  Dordrecht,  bij  H.  R.  van  Elk.  1856.  In 
roijaal  8w.,  met  platen;  bL  289 — 447;  per  Aflevering y  bij 
inteeh,,  ƒ  :-65. 

De  pogingen  ter  hervorming  der  diep  verbasterde  Kerk  in 
hoofd  en  leden,  op  de  Conciliën  van  Pisa,  Constans  en  Bazel, 


Dr«  JOHN  DOWUXG,   GESCHIEDENIS   DER  ROOMSCUE  KERK.     861 

hadden  schlpbreak  geleden  op  den  tegenstand  der  Pausen,  die 
een  steun  vonden  b^j  allen  die  bQ  het  voortduren  der  mis- 
bruiken belang  hadden ;  hdss  en  HiëRONXMUS  van  praag  had- 
den hunnen  \jyer  met  hun  leven  moeten  boeten,  en  de  ver- 
volgzucht  bleef  woeden  tegen  hunne  aanhangers.  Toch  was 
de  eens  wakker  geworden  menschelyke  geest  niet  meer  in 
slaap  te  sussen,  terw\jl  de  nu  volgende  Pausen  weinig  deden 
ter  opbeuring  van  hun  reeds  diep  gezonken  aanzien,  maar 
veel  om  het  nog  sterker  ter  neer  te  drukken.  De  keuzen  van 
iNNOCENTiüS  Vm,  onder  wien  men  het  vreemde  schouwspel 
zag  van  Pauselyke  Prinsen,  van  alexander  VI,  die  zijn  schan- 
deiyk  leven  met  een  heilloozen  dood  besloot,en  van  juliusII, 
in  wiens  hand  het  zwaard  van  den  krygsman,  niet  de  staf  van  een 
herder  der  Gremeente  voegde,  schenen  ten  oogmerk  te  hebben 
om  de  wereld  van  de  ongeneeslijke  verdorvenheid  van  de  op- 
perhoofden der  Kerk  te  overtuigen.  Hoe  ver  het  gekomen 
was,  bleek  op  het  vijfde  Concilie  van  Lateraan,  in  hetzelfde 
jaar  waarin  lutheb  zyne  stellingen  tegen  den  aflaat  aansloeg, 
door  LBO  X  gesloten.  Niet  alleen  —  gel\jk  dowling  heeft  — 
werden  er  decreten  tegen  de  vrijheid  der  drukpers,  en  tot  het 
scherper  opsporen  en  straffen  der  ketters  en  Joden  genomen; 
maar  ook  getuigde  van  het  in  die  dagen  heerschende  ongeloof, 
de  noodzakel^kheid  om  het  geloof  aan  de  onsterfel^kheid  der 
ziel  door  een  plegtig  besluit  te  handhaven;  terw\jl  het  kleine 
getal  der  opgekomen  leden  de  uiterste  onverschilligheid  der 
geestel^ken  omtrent  hoogere  belangen  ten  toon  spreidde.  Van 
die  onverschilligheid  was  leo  X,  ofschoon  h^'  als  beschermer 
van  kunsten  en  wetenschappen  lof  verdiende,  en  van  betere 
zeden  dan  z\jne  voorgangers  was,  niet  vr\j.  Hoe  weinig  werks 
h^  van  de  Godsdienst  maakte,  mag  men  besluiten  uit  het  hem 
in  den  mond  gelegde:  »welk  een  voordeel  heeft  ons  de  fabel 
van  CHRISTUS  aangebragtT'  en  uit  de  op  nieuw  ondernomen, 
maar  thans  voor  het  Pauseli^'k  hof  zoo  ongelukkig  afgeloopen 
afiaatkramer^.  Daarvan ,  en  van  de  onbeschaamdheid  van  den 
beruchten  tstzel,  die  luther  tot  handelen  riep,  waarb\j  deze 
eene  hulp  vond  in  den  gezonden  zin  van  het  volk  omtrent  de 
nietswaardigheid  van  den  aflaat,  waarvan  hier  drie  staaltjes 
worden  medegedeeld:  van  zyne  onderhandelingen  met  caje- 
TANDS  en  KiLTiTZ,  vau  den  redetwist  met  eck  te  Leipzig,  van 
zyne  in  den  ban  verklaring,  verschijning  op  den  Rijksdag  te 


862  Dr.  JOHK  dowusïo, 

Worms,  en  verblijf  op  den  Wartburg,  "wordt  een  zaakr\jk  yer- 
Blag  gegeven.  Niet  naanwkearig  echter  is  het  zeggen  yan  den 
Schi^'Ter:  dat  de  yertaling  van  het  N.  Testament  door  hem 
op  laatstgenoemd  kasteel  is  tot  stand  gebragt.  Z\|  werd  eerst 
na  z\$ne  temgkomst  te  Wittenberg  geheel  afgewerkt. 

De  Vertaler  heeft  er  b$gevoegd:  een  berigt  van  de  voor- 
bereidende pogingen  tot  hervorming  in  Nederland,  waarby, 
behalve  de  meer  bekende  van  qsebt  gbobtb,  wsssbl  oanb- 
TOBT  en  EBA.8MU8,  de  minder  algemeen  bekende  door  jajcob 

YAH  XASBLAirr,  WILLBM  VAK  HILLIBGAEBTSBEBCH  en  JAKOBVAH 

OXSXVOBBN,  behandeld  worden;  wier  hekeldichten,  hier  mede- 
gedeeld, de  bew^'zen  leveren  van  het  groote  yerderf  dat  de 
Kerk  had  doordrongen,  maar  ook  van  de  geringe  waarde  door 
sommigen,  reeds  in  de  dertiende ,  veertiende  en  v$ftiende  eeaw, 
gesteld  op  de  biecht,  en  op  de  bedevaarten  naar  wonder- 
doende beelden,  die  op  verschillende  plaatsen  van  ons  land 
gevonden  werden.  De  uitvinding  der  boekdmkkiinst  gaf  aan- 
leiding tot  de  overzetting  van  den  Bijbel  in  hetNederdaitsch, 
waarvan  de  oudste  uitgave  in  1477  verscheen  yan  de  druk- 
pers van  den  Delftschen  Burgemeester  jakob  jakobs-bobn 
(VAH  DBB  kbbb),  die  zich  in  de  Voorrede  beklaagt  over  den 
haat  dien  hy  zich  daardoor  van  den  kant  der  geestelijkheid 
op  den  hals  laadde.  De  Pauselyke  aflaathandel,  ook  hier  ten 
zelMen  tyd  als  in  Duitschland  gedreven,  ontsloot  oor  en  hart 
voor  LUTHBB*s  rocpstcm,  en  deed  een  aantal  getuigen  der 
waarheid  optreden,  omtrent  wie,  en  omtrent  den  verderen 
voortgang  der  Hervorming  hier  te  lande,  men  de  berigten  met 
genoegen  lezen  zal* 

In  Bglagen  ontvangen  wy:  de  breedere  aanteekeningen  op 
dit  Tweede  Deel,  van  den  Schryver  en  van  den  Vertaler, 
waaronder:  omtrent  de  in  de  tiende  eeuw  heerschende  vrees 
voor  den  jongsten  dag,  uit  hosbbim;  de  vergelüking  tusschen 
LUTBBB  en  LOUOLA  door  DAHiANüS;  de  laatste  onderzoekingen 
omtrent  den  oorsprong  der  Waldenzen;  en  twyfel  omtrent  t^ 
HAAB*s  opgave  van  het  groote  getal  uitgaven  van  de  ImikUio 
Christi.  —  De  Heer  BUDDma  oppert  in  z\jne  Voorrede  voor 
dit  Deel  het  denkbeeld  tot  de  oprigting  van  Cbrietolyke  volk- 
scholen  in  steden  en  dorpen :  't  welk  de  aandacht  verdient  van 
hen  die  verlangen  dat  zoo  veel  merkwaardigs,  als  in  onze 
dagen  op  Godsdienstig  en  Kerkelyk  gebied  het  licht  ziet,  meer 


GESCHIEDENIS   DEB  ROOMSCHE  KERK.  363 

algemeen  verspreid  en  bekend  worde.  Zoo  wij  ons  niet  ver- 
gissen,  bestaan  er  in  sommige  steden  van  ons  land  dergelijke 
inrigtingen,  ofichoon  dan  niet  geheel  in  den  geest  van  den 
voorsteller. 

De  platen  bij  deze  Afleveringen  vertoonen:  Pans  juuus  als 
krijgsman;  den  Pans  als  een  God  vereerd;  den  verkoop  der 
aflaten  door  tetzsl;  de  verbranding  van  den  Bijbel;  en  den 
marteldood  van  de  bakker. 


Een  nieuw  Leerstuk  aangaande  de  Maagd  haria,  en  de  Maria- 
dienst*  Twee  Leerredenen  van  athanase  coquerel,  Predi- 
Jcant  bij  de  Hervormde  Gemeente  te  Parijs  y  uitgesproken  12 
en  26  November  1854.  [Met  bijgevoegde  Aanteekeningen,)  Ver- 
taald  door  j.  a.  sxellebraxd,  TheoL  Boet.  Te  Amsterdam  ^ 
bij  L.  F.  J.  Hassels.  1855.    In  kl.  Svo.    102  bl.  ƒ  ;  -  70. 

De  afkondiging  van  het  leerstak  der  onbevlekte  ontvangenis 
van  de  Maagd  maria  kon  ten  vorigen  jare  niet  nalaten  de  aan- 
dacht van  allen  tot  zich  te  trekken,  die  belang  stellen  in  den 
toestand  der  Christelijke  Kerk  op  aarde.  Het  bijgeloof,  in 
hare  Boomsche  Afdeeling  gehttl<Cgd  en  ten  troon  verheven, 
behaalde  daardoor,  onder  den  invloed  der  Jezniten,eene  Inister- 
volle,  maar  in  menig  opzigt  hoogst  gevaarlijke  zegepraal.  De 
XARiA-dienst,  allengs  toegenomen,  klom  er  door  ten  top.  Green 
wonder,  dat  de  verontwaardiging  der  Protestanten  zich  op  meer 
dan  ëëne  wijze  lucht  gaf,  en  dat  deze  veelbednidende  gebeur- 
tenis op  Protestantsche  kansels,  hier  en  elders,  bij  herhaling 
besproken  werd.  En  wie  nu  weten  wil,  op  welk  een  toon  de 
begaafde  ^oquerel  in  de  hoofdstad  van  het  Katholieke  Frank- 
rijk zich  uitsprak,  en  met  welke  wapenen  hij  dat  bijgeloof  en 
die  iiARiA-dienst  bestreed,  raadplege  dit  boekje,  dat  de  beide 
leerredenen  bevat,  door  hem  daarover  gehouden,  en  door  de 
zorg  van  Dr.  shellebrakd  overgebragt  in  onze  taal. 

De  eerste  leerrede  heeft  tot  tekst  Boju.  kiv;  12:  Een  ieder 
zal  voor  zich-zelven  Oode  rekenschap  geven»  Met  dit  verstaan- 
baar woord  wordt,  zonder  nadere  verklaring,  niet  zoo  zeer 
het  leerstuk  van  biiaria*s  onbevlekte  ontvangenis  bestreden,  als 
wel  de  grond  of  veronderstelling  waarop  het  rust,  de  leer 
van  de  erfzonde  in  kerkelijken  zin.  Dat  leerstuk  wordt  daardoor 
ten  toon  gesteld  als  eene  dwaling,  op  eene  dwaling  gebouwd, 


864   ATHAKASE  COQCKREL,  EEN  XIECW  LEERSTUK,  ENZ. 

en  op  hare  beurt  weder  de  moeder  van  meer  andere  bekla- 
genswaardige dwalingen.  De  greep  is  vernuftig,  maar  desniet- 
temin in  ons  oog  niet  gelukkig.  Voor  den  Protestant  die  aan 
de  kerkelijke  leer  der  erfzonde  yasthoudt,  is  het  Boomsche 
leerstuk  onaangetast  gebleven.  En  de  bestryding  dier  kerke- 
lijke leer,  ofschoon  z\j  gepaard  gaat  met  een  zedel\jken  ernst, 
dien  wij  niet  miskennen ,  en  een  levendig  besef  van  *s  men- 
schen  eigen  verantwoordelijkheid  aan  Grod,  dat  ook  het  onze 
is,  mdt  zóó  zeer  aan  oppervlakkigheid,  aan  gemis  van  dog- 
matische naauwkeurigheid ,  aan  verwarring  zelfs  in  de  vast- 
stelling van  het  begrip  der  zonde,  dat  wy  dezen  aanval,  op 
Bome  beproefd,  voor  grootendeela  mislukt  houden,  al  sluiten 
w\j  daarom  het  oog  niet  voor  zoo  veel  goeds  en  schoons  en. 
waars,  als  ons  hier  wordt  aangeboden. 

De  tweede  leerrede,  die  Hand.  iv:  12:  De  zaligheid  is  in 
geen  anderen  dan  in  jbzus,  tot  opschrift  heeft,  behaagde  ons 
ongelijk  veel  beter  onder  de  lezing.  De  MARiA-dienst,  zoo  als 
z\j  in  zwang  is  in  de  Boomsche  Kerk ,  wordt  er  in  voorgesteld 
als  strijdig  met  dat  woord  en  de  overtuiging  daarin  uitgedrukt, 
maar  *t  geschiedt  op  eene  zöó  eigenaardige  wijze  en  met  zó6 
onmiskenbare  welsprekendheid,  dat  wQ  dit  stuk  in  aller  han- 
den wenschen,  al  komen  w\|  er  ook  voor  uit,  dat  de  predik- 
trant  hier  gevolgd,  te  zeer  van  den  onzen  afwijkt,  om  alge- 
meen te  behagen»  Ook  is  de  historische  stof,  waarvan  hier 
met  oordeel  is  gebruik  gemaakt,  van  te  belangrijken  inhoud, 
om  niet  in  herinnering  gebragt  te  worden;  terw^l  deAantee- 
keningen ,  zoo  wel  door  coquerel  zelven  als  door  snellbbband 
er  aan  toegevoegd,  regt  dienstig  z\jn  om  haar  van  meer  dan 
ëëne  zijde  toe  te  lichten. 

fer  is  geen  twijfel  aan,  of  coqüebbl  is  te  Farys  op  z$ne 
plaats.  Met  zjjne  zeldzame  gaven  is  h\j  ddar  een  steun,  en, 
in  menig  opzigt,  de  roem  van  het  Protestantisme.  Moge  h\j, 
te  midden  van  den  hevigen  str\jd  onzer  dagen,  met  onver- 
zwakte kracht  het  zuiver  Evangelie  blijven  voorstaan  en  ver- 
kondigen I  En  laat  misschien  zgne  opvatting  des  Christendoms 
wel  iets  te  wenschen  over,  het  behage  den  Heer  der  Gremeente 
z\jnen  ^'ver  te  heiligen  en  te  besturen,  en,  meer  en  meer,  aan 
den  triomf  der  waarheid  over  dwaling,  logen  en  afgodisch  bij- 
geloof, dienstbaar  te  maken!  Daaraan  z\j  ook  deze  uitgave  be- 
vorderlijk onder  hoogeren  zegen! 


WILHELM  BI10£S,  £EX   WOORD  OYEB  HEBVORMIKO,   ENZ.     365 


Een  woord  over  Hervorming  der  Boomsch-Katholieke  Kerk^  eene 
Erasmiaansche.  Lectuur  zamen  voor  Boomech" Katholieken  en 
Protestanten.  Door  wilhelm  bbOes,  Emeritus  Leeraar  bij  de 
Gereformeerde  Gemeente^  laatst  te  Amsterdam.  Te  Amster- 
dam^ bij  J.  H.  en  G.  van  Heteren.  1856.  Ingr,Svo,  112  bL 
f  :-60. 

Nog  altgd  gaat  de  yoortreffelyke  broes  voort,  ook  in  z\)ne 
roste  krachtig  te  arbeiden  aan  de  bevordering  van  de  zaak 
van  het  koningrijk  des  Heeren.  In  zgn  grijzen  ouderdom 
biyft  h\j  vruchten  dragen,  en  waar  h\j  zich  noemt  Emeritus 
Leeraar  bij  de  Gereformeerde  €remeente  te  Amsterdam,  daar 
mag  h\j  wel  op  negentig-jarigen  leeiiyd  nog  als  een  getrouwe, 
^'verig  dienstdoende  arbeider  in  den  grooten  wijngaard  worden 
begroet.  Het  is  uit  den  schat  eener  r\jke  ondervinding,  dat 
by  aan  de  predikers  des  Evangelies  treffende  wenken  en  mede- 
deeUngen  verstrekt,  waarvan  de  Gremeente  ook  in  lateren  t\}d 
de  vrucht  zal  plukken*  Ook  het  jongste  geschrift  getuigt  van 
z\}b  rusteleozen  \jver  om  te  werken  aan  den  opbouw  der  Chris- 
telijke Kerk.  H^  is  —  geheel  anders  dan  de  meeste  ouden 
van  dagen ,  die  zich  allengs  vreemd  zien  worden  van  het  latere 
geslacht;  —  een  opmerkend  beschouwer  van  den  tegen woordi- 
gen  t\jd,  en,  even  verdraagzaam  als  geleerd,  heeft  hg  woorden 
van  liefde  en  van  waarheid  voor  de  mannen  van  de  meest  uit- 
eenloopende  rigting«  De  Eoomsche  Kerk  kan  dan  ook  wach- 
ten van  den  waardigen,  bezadigden  grijsaard  niet  met  heftig- 
heid te  worden  toegesproken.  H^j  is  te  Christemk,  dan  dat 
h\j  niet  de  verdeeldheid  die  in  den  tegenwoordigen  tijd  tusschen 
de  Protestanten  en  Boomschen  onder  ons  zoo  groote  scheiding 
maakt,  betreuren  zon  en  zoeken  te  genezen.  Zonder  het  oog 
te  sluiten  voor  de  Ultramontaansche  partij  en  haar  streven ,  meent 
hg  zich  toch  overtuigd  te  mogen  houden ,  dat  er  zich  eene  betere 
kern  onder  de  Boomschgezinden  in  ons  Vaderland  bevindt,  die  de 
verregaande  dwalingen  der  Moederkerk  betreurt,  en  naar  hare 
genezing  verlangt,  zonder  zich  van  de  Kerk  af  te  willen  schei- 
den. Zelfs  stelt  hg  zich  voor>  dat  het  niet  geheel  onder  ons 
zou  ontbreken  aan  den  een  'of  anderen  Evangelisch  gezinden 
priester,  die  zgne  vrgere  denkbeelden  mededeelt  en  verspreidt 
onder  zgne  Gemeente-leden ,  en  die  in  weerwil  hiervan  inzgne 


366  WILHELM  BROES, 

Kerk  wordt  geduld  (I)  Hij  verlangt  dat  die  geest  daar  worde 
aangekweekt  b\]  verlichte  priesters  en  leden,  en  deelt  daartoe 
zijne  raadgevingen  en  opmerkingen  mede.  De  vredelievende 
man  herinnert  zich  nog  met  blijkbaar  genoegen  de  verschijn- 
sels van  zalk  een  Evangelischen  geest  in  de  Kerk  van  Rome, 
die  zich  in  zgne  vroegere  dagen  hebben  geopenbaard.  Terw^l 
hy  afkeerig  is  van  eene  proselietenjagt  die  niet  door  den  reg- 
ten  geest  wordt  bestuurd,  wenscht  hg  de  verspreiding  van  den 
B^bel  onder  de  Roomschgezinden ,  en  verlangt  l^j  de  Kerkleer, 
na  BRASMüS  te  Trente  vastgesteld,  in  den  geest  van  ebasxus 
verzacht  en  gewijzigd  (? !)  Het  heeft  iets  vertroostends ,  voor  elk 
die  op  de  woelingen  der  Ultramontanen  in  onze  dagen  met 
smart  en  verontwaardiging  ziet,  zich  te  verdiepen  in  de  ge- 
dachte, dat  er  in  ons  Vaderland  hij  geestelijken  en  leeken  zulk 
een  ERASUUs-geest  niet  te  vergeefs  zou  worden  gezocht.  Hoe 
zullen  de  zoodanigen  met  leedwezen  opmerken  dat  de  geest 
van  het  Jezuitisme,  die  reeds  sedert  eene  en  een  halve  eeuw 
den  vrijeren  geest  van  het  echte  Nederlandsche  Katholicisme  als 
Jansenisme  heeft  gesmaad  en  onderdrukt,  —  in  den  laatsten  tgd 
met  kracht  zich  doet  geiden ,  en  onbeperkt  wil  heerschen.  Hoe  zul- 
len zulke  verlichte  leden  der  Roomsche  Kerk  in  ons  Vaderland,  b^ 
het  lezen  van  de  woorden  des  liefdevoUen  griysaards,  zich  beklagen 
over  den  zoo  verderfelijken,  door  hen  nog  veel  meer  dan  door  eenig 
Protestant  gekenden  geest,  die  thans  in  hunne  Kerk  alle  vrijheid 
moordt,  den  Bijbel  wegsluit,  het  onzinnigste  bijgeloof  predikt^ 
en  terstond  alle  teekenen  van  leven  er  weet  te  smoren.  Hoe  veel 
beter  zou  het  wezen  met  velen  onder  hen,  die  nu  zich  schamen, 
ergeren  en  bedroeven  over  den  achteruitgang  hunner  Kerk,  en 
die  daarom  de  hun  te  zeer  bekende  Godsdienst-oefeningen,  in 
eigen  heiligdom,  zoo  wel  als  de  hun  onbekende  en  onbeminde 
Godsdienst-oefeningen  in  een  van  kindsbeen  af  gehaat  Her- 
vormd kerkgebouw,  nalaten.  Verlichte  Katholieken  1  —  In  Ne- 
derland zijn  zij  geweest,  en  nog  worden  zij  er  gevonden;  — 
o,  zoo  zij  zich  naar  den  raad  van  onzen  broes  vereenigden 
tegen  de  magt  van  loijola.  onder  ons,  en  in  een  contra-Ul- 
tramontaansch  blad  hunnen  geest  meer  algemeen  onder  onze 
honderdduizenden  Roomschen  wisten  te  verspreiden  —  hoe 
veel  anders  zou  het  worden!  Dan  zou  de  Hervormde  Kerk, 
hare  eigen  zegeningen  dankbaar  erkennende,  met  hartelijke 
liefde   den   blik   slaan  op  de  Roomsche  Zusterkerk,   en  zich 


EEN  WOOBD  OVEB  HESYOBMING,  EXZ.         367 

in  haren  vooruitgang  verblijden*  De  booze  geest  van  oitslni* 
ting  en  a&cheiding,  waardoor  het  den  Roomschen  priester  en 
leek  nn  moeijelijk  wordt  gemaakt  met  Protestantsche  predikanten 
en  Gremeente-leden  om  te  gaan,  zon  dan  allengs  worden  ver- 
dreven* EBA.SMUS*  geest  hier  en  lutheb's  geest  daar  souden  gel§- 
kel^jk  streven  naar  hetzelfde  doel:  den  triomf  van  den  geest  des 
eenigen  Verlossers.  W\j  hebben  echter  tot  dus  ver  onder  ons  van 
verlichte  Katholieke  zijde  niet  éëne  krachtige  stem  tegen  het  UI- 
tramontanisme  in  ons  midden  hooren  opgaan.  Mogten  w\f  ze  spoe- 
dig vernemen  I  Mogt  de  Protestantsche  belangstelling  in  het  heil 
van  Bome*s  kinderen  niet  langer  worden  miskend!  Zy  spreekt  in 
dit  geschrift  van  een  der  eerwaardigste  Leeraars  in  de  Hervormde 
Kerk.  Z\j  spreekt  in  de  jeugdige  voortreffelijke  Evangelische 
maatschappij,  die  in  haar  algemeen  reglement  duidelijk  als  haar 
doel  opgaf  om,  juist  zoo  als  bboes  ook  verlangt,  de  Roomschen 
nhet  Evangelie  te  doen  kennen  en  tot  Evangelische  gezindheid 
op  te  leiden;  niet  zoo  zeer  hen  tot  eenig  Protestantsch  Kerk- 
genootschap over  te  halen**.  Dat  die  maatschappij,  welke  on- 
der Hervormden,  Lutherschen,  Remonstranten,  Doopsgezinden 
hare  leden  telt,  op  proseüetenjagt  nit  zonz\jn,  is  eene  zeer  ver- 
keerde voorstelling.  Haar  doel  zal  bereikt  worden,  zoo  zij  door 
Evangelie-verspreiding  en  Evangelie-prediking  onder  Roomschen 
waarheid  en  godzaligheid  bevordert;  het  getal  van  verlichte 
Katholieken  alzoo  helpt  vermeerderen,  en  door  en  met  dezen 
de  vaderlandsche  Roomsche  Kerk  vrijmaakt  van  het  juk,  haar 
thans  opgelegd.  Zoo  lang  Rome  op  den  thans  ingeslagen  weg 
voortgaat,  zal  het  zich-zelve  hebben  te  verwijten,  wanneer  de 
voortreffelijkste  leden  harer  Kerk  zich  straks  van  haar  afscheiden 
en  overgaan  tot  een  Protestantsch  Kerkgenootschap,  waar  z^ 
hunne  behoefte  aan  waarheid  en  geestelijke  Gods  vereering 
beter  zien  voldaan,  en  waarin  hunne  kinderen  veilig  zijn  tegen 
de  heerschzucht  eener  geestelijkheid,  die  zoo  zeer  den  geest 
van  het  waarachtige  Christendom  aanhoudend  miskent  en  be- 
droeft, f. 

Bijdragen  tot  de  kennis  van  onzen  Heer  en  Zaligmaker  jezus  chbis- 
Tus.  Door  A.  BUTGEBS  VAN  DEB  LOEFP,  TheoL  Doct.y  en  Pred.  te 
Leyden*  Tweede  druk.  Te  's  Hertogenbosch^  bij  Grebr.  Muller.  In 
kl.  Svo.  296  W.  ƒ  1 .  80- 
De  arbeid  dien  wg  hier  hebben  aan  te  kondigen,  is  reeds 


368  A.   BDTGEBS  YAN   DER  LOEFP, 

met  de  verdiende  belangstelling  door  het  Grodsdienstig  publiek 
ontvangen.  De  Leidscbe  Predikant  bad  deze  Bijdragen  in  twee 
stukken  vóór  weinige  jaren  in  bet  licbt  gegeven,  en  mogt, 
bebalve  den  lof  van  verschillende  zijden  openlijk  aan  de  dege- 
lijkheid van  z\jn  werk  gegeven,  de  voldoening  smaken,  dat 
een  tweede  druk  noodig  werd.  De  Uitgevers  deden  wèl  met 
voor  een  klein  formaat  en  geringen  pr^js  bQ  dezen  nieuwen 
druk  te  zorgen.  Immers,  de  Schr^ver  wil  dit  geschrift  ge- 
rekend hebben  onder  de  stichtel\jke  lectuur.  Wel  heeft  zich 
aan  dien  naam  van  stichtelyk  allengs  het  denkbeeld  van  een 
zoetelijk  keuvelen  b^  menigeen  verbonden,  zoodat  een  geestvol 
Schrijver  z^ne  vrees  te  kennen  gaf,  dat  men  met  al  dat  stich- 
telijk schrijven  »de  verlichting  der  kennis  van  jezus  en  Zjjn 
Evangelie  weg  zou  stichten**.  Onze  dagen  hebben  dien  stroom 
nog  merkelijk  zien  wassen.  Wat  al  werkjes  zien  w\j  ver- 
scbynen,  uit  het  Engelsch  inzonderheid  vertaald,  en  door  de 
Uitgevers  met  groeten  ophef  aangekondigd ,  die  zeer  geschikt 
zQn  door  hunne  oppervlakkigheid  het  vooroordeel  van  den 
denkenden  lezer  tegen  de  stichtelgke  lectuur  te  vermeerderen. 
De  opgang  dien  dergel^ke  tractaatbnndeltjes  hier  en  elders 
hebben  gemaakt,  is  wel  een  bew\js,  dat  een  groot  deel  van  het 
publiek  al  zeer  ligt  is  tevreden  te  stellen,  en  het  opwassen  in 
de  kennis  des  Heeren,  ofschoon  de  roeping  des  Christens, 
bl\jkbaar  voor  eene  te  moe\jel^'ke  en  te  gevaarlijke  taak 
houdt.  Een  geheel  ander  denkbeeld  hecht  de  vaderland- 
sche  Prediker  in  de  eerste  onzer  Akademie-steden  aan  het 
woord  nstichtel^k**,  ab  hjj  hier,  een  gezond  en  krachtig  voed- 
sel aanbiedende,  zich  doordrongen  toont  van  de  overtuiging, 
dat,  naar  mate  het  verstandel\jk  inzigt  verhelderd  wordt,  ook 
de  koesterende  en  vruchtbaarmakende  kracht  der  waarheid  voor 
het  hart  en  het  leven  grooter  en  duurzamer  zal  z\jn.  Dat 
dergelyke  lectuur  welkom  was  aan  velen,  geldt  ons  als  een 
schoon  bew\J8,  dat  de  ouderwetsche  voorvaderlyke  degel^'k- 
heid  nog  niet  geheel  van  ons  is  geweken,  en  dat  er  nog  zgn, 
die  het  niet  te  veel  achten,  zich  eenige  inspanning  te  getroos- 
ten om  in  de  kennis  der  waarheid  toe  te  nemen.  Allerbe- 
langrijkst is  reeds  terstond  de  verklaring  van  Jes.  Lil:  13 — Lm, 
waarin  de  Schrijver  het  naanw  en  wederkeerig  verband  tus- 
schen  de  vernedering  en  de  verhooging  van  den  Messias,  de 
oorzaak  en  de  bedoeling,  den  aard  en  wijze,  en  de  gevolgen 


BUDRAQKir,   ENZ*  SGS 

«n  nitwerkselen  ran  Zijn  l\}den  en  sterven  helder  in  het  licht 
stelt.  Heeft  deze  ^plaats  dikwijls  moeten  dienen  om  een  ker- 
kelijk begrip,  waarvoor  men  in  het  Nieuwe  Testament  geen 
voldoenden  stenn  vindt,  te  verdedigen;  w^*  twijfelen  niet  of 
de  onbevooroordeelde  zal  tot  de  overtuiging  komen,  dat  de 
getuigenis  aangaande  jezüS  die  w^  in  het  Evangelie  hebben, 
eenstemmig  is  met  de  uitspraken  van  den  geest  der  profeetsie 
in  de  voorstelling  van  den  grond,,  het  doel  en  de  vruchten 
van  den  kruisdood  des  Heeren.  Eene  opheldering  van  het 
woord  nborg*',  op  den  Heiland  toegepast,  kon  hier  wel  niet 
ongepast  worden  gehouden  b\j  het  vele  gebruik  van  dat  woord, 
by  de  scheeve  voorstellingen  die  men  zich  van  dat  woord 
maakt,  en  bij  de  verkeerde  en  schadelijke  gevolgen  die  hier- 
uit getrokken  worden.  De  ëënige  tekst  waarin  het  woord 
voorkomt  (Hêbr.  vii:  22)  wordt  hier  op  eene  duidelijke  w\jze 
verklaard,  en  de  vraag  beantwoord:  in  welken  zin  jezcs  nborg*' 
genoemd  wordt,  op  welke  gronden  Hij  daarvoor  kan  en  moet 
gehouden  worden,  en  voor  wie  H\j  dat  wezen  kan.  Vervol- 
gens wordt  ons  hier  jezus  chbistus  in  afzonderlijke  stukken 
voorgesteld,  als:  het  vleesch  geworden  "Woord,  —  de  Midde- 
laar Grods  en  der  menschen,  —  het  beeld  des  onzienl\jken 
Gods,  —  de  opstanding  en  het  leven,  —  het  toonbeeld  der 
volmaakte  menschheid;  terw\jl  eindelijk  wordt  aangetoond  hoe 
de  heerlijkheid  door  jezüs  Christus  geopenbaard,  heeft  moe- 
ten strekken  tot  heerlgkheid  Gods.  Busten  de  twee  eerst- 
genoemde by dragen  op  Apostolische  uitspraken  (Joh*  i:  1 — 5, 
14,  en  1  Tm.  u:  5,  6)  —  de  vier  volgende  staan  met  elkan- 
der in  het  allemaauwste  verband,  als  hebbende  ten  grond- 
slag de  verschillende  gedeelten  van  de  opwekkingsgeschiedenis 
van  LAZARUS  (Jok.  xi:  1—16;  —  17—27;  —  28—87;  en  38 
—44).  Bjj  den  rijkdom  dien  het  boekje  voor  het  verstand 
heeft  aan  te  bieden,  meene  men  niet  dat  de  behoeften  van 
hart  en  gemoed  zouden  zy  n  voorbijgezien.  Het  zy  n  geene  bloot 
verstandeiyke  vertoogen  in  droegen  vorm.  Neen,  evenzeer  door 
het  heldere  der  voorstelling,  waardoor  de  eenvoudige  te  gel^k 
met  den  meer  ontwikkelde  zich  zal  voelen  getrokken,  munten 
deze  bijdragen  uit  door  eene  warmte,  die  het  uitvloeisel  is 
van  een  door  de  kracht  des  Evangelies  bezield  gemoed,  en  die 
niet  kan  nalaten  zich  aan  het  binnenste  der  lezers  mede  te 
deelen.  t» 

BOEKBESCH.  1856.  sT.  VIII.  27 


fi70  B.  X.  TAK  TBÜTBMf 


Be  optrekking  van  paulus  in  het  Paradij a^  beschouwd  in  eijne  (hareT) 
betrekking  tot  zijn  leven»  Eene  verklaring  van  II  Corinth.  xi: 
80 — ^xii:  10.  Door  h,  n.  van  tedtem,  Doctor  in  de  Letteren 
en  de  Godgeleerdheid^  Predikant  bij  de  Remonstrantache  Oe- 
meente  te  Rotterdam.  Te  Rotterdam^  bij  van  der  Meer  en 
Verbruggen.  1855.   In  gr.  Svo.   46  bl.  ƒ  :  -  70. 

De  optrekking  van  paclüs  in  bet  Paradys  is  steeds  onder 
de  moe^elgkste  plaatsen  in  de  Paoliniscbe  brieven  gerekend. 
De  meest  uiteenloopende  en  daaronder  niet  weinig  Treemdsoor'» 
tige  proeven  van  verklaring  bebben  de  verscbillende  nitleg* 
gers  van  baar  gegeven.  Met  de  meeste  belangstelling  namen 
wy  dan  ook  bet  voor  ons  liggend  stukjen  in  banden,  omdat 
het  komt  van  eenen  Godgeleerde  die  vele  blijken  gegeven 
beeft,  niet  alleen  van  groote  geleerdbeid  en  een  scberpzinni- 
gen  exegetiscben  blik,  maar  ook  van  waren  eerbied  voor  do 
Scbriften;  van  eenen  man  die  er  roem  op  mag  dragen  liever 
door  de  fakkel  der  wetenscbap  den  zin  der  Bijbelwoorden  in 
het  regte  licbt  te  willen  plaatsen,  dan  door  subjectieve  con- 
jecturen en  losse  hypothesen  zyn  eigen  gevoelen  in  denBybel 
te  brengen.  De  lezing  en  herlezing  bebben  onze  verwachting 
niet  teleurgesteld.  Een  echt  wetenscbappel\jk  onderzoek  toch 
stelt  Dr.  VAN  teutem  naar  die  beroemde  plaats  in.  Eend 
korte,  dttidelyke  uiteenzetting  der  aanleiding  welke  de  Apostel 
had  om  in  zijnen  Tweeden  Brief  aan  de  Corinthers  melding 
te  maken  van  het  toen  vóór  veertien  jaren  ontvangen  gezigt 
en  openbaring,  gaat  vooraf.  Betoogd  wordt  daarin:  dat  de 
Apostel  zich  genoodzaakt  zag  alle  middelen  in  het  werk  to 
stellen  om  zyn  gezag  en  invloed  in  de  Corinthische  Gremeente 
tegenover  dwaalleeraren  te  handhaven.  Daartoe  moest  de  Apos- 
tel op  zich-zelven  wyzen  als  de  achting,  het  vertrouwen  en 
de  liefde  der  Corinthers  ten  volle  verdienende;  hij  verzwygt 
echter  den  weerzin  niet  waarmede  hij  van  zich-zelven  spreekt, 
en  betnigt  herhaaldelijk  dat  hy  niet  zijne  eer  zoekt,  maaralle 
eer  verschuldigd  is  en  geeft  aan  christüs.  —  Tot  meerdere 
staving  en  als  afdoend  bewys  van  zijne  Apostolische  roeping, 
verhaalt  hy  een  toen  vóór  veertien  jaren  ontvangen  gezigt  en 
openbaring  (welke  men  echter  wël  moet  onderscheiden  van 
die  welke  hem  b\j  Damascos  te  beurt  vielen,  en  van  de  ver- 


DS  OPTBXItKiNa  VAK  PAULUS  IX  HET  PABADUfl.  S71 


mkkiDg  van  zinnen  waarvan  wij  Hand.  xxn:  17 — 22 
waarb\|  hij  opgetrokken  werd  tot  in  het  Paradijs*  Dr.  yax 
TSUtEU  zet  daidel\}k  uiteen  dat  die  optrekking  zelve  moest 
strekken  om  paulus  te  sterken  op  zijne  Apostolische  loopbaan , 
en  hy  daartoe  zich  levendig  voorgesteld  zag  wat  h\}  zon  moe- 
ten l^den  om  het  Evangelie;  en  bevreemden  kan  het  ons  niet, 
dat  PAULUS  by  die  voorstelling  bedrukt,  benaaawd,  beangstigd 
werd,  en,  haiverig  daarvoor  terngdeinzende,  tot  driemalen  toe 
den  Heer  bad:  dat  toch  de  engel  des  satans  van  hem  wjjken 
mogt;  even  als  jbzus  in  Grethsemanë,  met  den  blik  op  het 
l^den  dat  Hem  wachtte,  ook  tot  driemalen  bad  dat  toch  de 
drinkbeker  van  Hem  mogt  voorbijgaan.  Terw^l  echter  paulus 
dat  l^den  niet  ontgaan  mogt,  werd  hem,  door  eene  korte  ver- 
plaatsing in  het  Paradijs  en  aanschouwing  van  de  heerlijk- 
heid des  Heeren,  kracht  om  dat  l^den  te  dragen,  geschonken; 
gelyk  JEZUS  op  den  berg  gesterkt  werd  tot  Zyn  lijden  door 
de  nederdaling  van  mozes  en  blia  en  de  hemelsche  heerlgkheid. 

Dr.  VAX  TBUTESf  neemt  dus,  tegen  het  gevoelen  der  meeste 
uitleggers,  aan,  dat  vs.  7 — 9  wel  degelijk  behooren  tot  het 
hemebch  gezigt  vs.  1 — 4  vermeld.  Dat  gevoelen  der  minder- 
heid z\jn  ook  w\j  reeds  vödr  lang  toegedaan;  maar  wQ  er- 
kennen gaarne  dat  het  door  Dr.  v.'  t.  in  niet  geringe  mate 
is  verlevendigd  en  versterkt.  —  En  toch  blydb  ons  b\}  die 
opvatting  nog  eene  niet  onbelangrijke  bedenking  over.  Z\j  is 
deze:  wanneer  vs.  7  betrekking  heed  op  het  door  paulus 
ondervondene  gedurende  z\jne  optrekking  in  het  Paradys,  toen 
hij  eenen  doorn  gevoelde  in  het  vleesch,  hoe  kon  er  dan  nog 
twijfel  bij  den  Apostel  bestaan,  zoo  als  wij  vs.  2  lezen,  of 
z\|n  vleesch,  z\}n  ligchaam  wel  mede  opgetrokken  geweest  zy? 
Hoe  zou  zijne  zinnelQke  natuur  zulks  zoo  gevoeld  hebben,  en 
zöó  daar  tegen  opgekomen  zyn,  wanneer  zg  er  niet  in  ge- 
deeld had? 

De  toon  die  in  dit  stukje  heerscht,  geeft  zoo  wel  getuigenis 
van  des  Schrijvers  Godsdienstig  gevoel  als  van  zijne  grondige 
geleerdheid.  Den  Schrijver  der  heerlijke  Brieven  over  De 
laaJtste  Nacht  des  Heeren  herkent  men  er  gemakkelijk  in,  zelfs 
in  den  lieven  brief  aan  zijnen  vriend  Dr.  TiDBMAy,  aan  wien 
h^  gaarne  de  hem  te  beurt  gevallen  eer  afótond  om  opvolger 
van  den  gevierden  des  ahobie  vatx  deb  hobveh  te  zyn. 

Wg   hopen   dat   deze   belangryke   exegetische  b\jdrage  die 

27* 


'678   H,  lï.  VAN  TEÜTEM,  DE  OPTREKKDCa  VAN  PAULüS,  EN2# 

belangstelling  zal  vinden  welke  zij  in  zoo  hooge  mate  ver* 
dient;  en  dat  het  llcbt  door  Dr.  van  teutem*s  verklaring  aan- 
gebragt,  voor  velen  over  die  moe^jel^ke  plaats  moge  scbynen* 


De  ff  oogtijden  des  Heer  en  ^  zoo  als  zij\  naar  hunne  orde  in 
Levü.  xxni,  den  geheelen  raad  Oods  voorbeelden^  van  aÜe 
eeuwigheid  tot  op  de  vernieuwing  en  volmaking  aller  dingen* 
'Te  Amsterdam^  hij  W.  H.  Kirberger.  1855.  In  plano,  ƒ  :-90. 

Deze  uit  het  Engelsch  vertaalde  tabellarische  voorstelling 
van  de  feesttyden  der  Israëliten,  en  de  typische  beteekenis  die 
men  er  met  veel  vernaflsspelingen  voor  Christenen  aan  heeft 
gegeven,  heeft  in  ons  oog  zeer  weinig  waarde,  omdat  w\j  den 
grond  voor  zeer  willekeurig  gekozen  honden,  op  welken  het 
gansche  stelsel  rust.  Noch  voor  de  leering,  noch  voor  de  op- 
wekking van  Christenen  achten  w\j  dergelijke  gezochte  voor- 
stellingen nuttig,  en  van  vele  zQden  nadeelig,  waarom  wij  't 
er  dan  ook  voor  houden,  dat  deze  tabel  gerust  onvertaald 
had  kunnen  bl^'ven. 

Hilversumsche  Oudheden,  Eene  bijdrage  tot  de  ontunkkelings- 
geschiedenis  der  vroegste  Europesche  volken.  Door  Dr*  l.  j.  f. 
JANSSEN,  Conservator  bij  het  Museum  van  Oudheden  teLeyden. 
Met  X  platen.  Te  Arnhem,  hij  Is.  An.  Nyhoff  en  Zoon. 
1855.    In  ito.    Vin  en  86  bl.  ƒ  2  -  50. 

Dr.  JANSSEN  geeft  in  de  Voorrede  van  deze  belangryke  Oud- 
heidkundige Verhandeling  te  kennen:  dat  hij,  in  zijne  jongste 
berigten,  op  de  Hilversumsche  heide  (OudheidL  Verhandelingen 
en  Mededeelingen,  I,  137)  de  toezegging  had  gegeven,  dat 
daarover  na  afloop  der  vergravingen  een  uitvoeriger  verslag 
zou  worden  uitgebragt.  Aan  die  toezegging  heeft  hy  thans 
voldaan,  met  zulk  eene  juistheid  en  uitvoerige  uiteenzetting  der 
bijzonderheden,  dat  men  b\jna  zeggen  kan  dat  het  onderwerp 
hiermede  is  uitgeput,  en  er  niets  meer  behoeft  by gevoegd  te 
worden.  £y  de  uitgaaf  had  hy  niet  alleen  de  vaderlandsche 
Oudheidkundigen  op  het  oog,  maar  stonden  hem  vooral  ook 
buitenlandsche  Archaeologen  voor  den  geest,  omdat  de  bouw- 
stoffen tot  de  algemeene  Oudheidkennis  der  Europesche  vöör- 


Dr.  L.  J.  F.  JAKBSESr,  mLVERSüMSCHE  ODDBEDE!^.        S79( 

Bomeinsche  volken  behooren.  Zy  wier  studiën  zich  voorna-^ 
meiyk  op  de  monamentele  Oadheden  van  Daitschland,  Skan- 
dinavië ,  Brittanje  en  Frankrijk  gerigt  hebben ,  moeten  daarin^ 
een  hoog  belang  stellen.  Reeds  is  het  aan  Dr.  jaxssek  ge- 
bleken, dat  sommige  van  deze  met  bijzondere  aandacht  kennis- 
namen van  de  voorloopfge  berigten  daaromtrent,  en  een  uit- 
voerig verslag  daarvan  te  gemoet  zagen ;  ja,  dat  enkelen  zelfs 
nn  reeds  een  bepaald  gevoelen  over  de  oorspronkelijke  be- 
stemming hebben  nïtgesproken.  Als  Inleiding  wist  Dr.  jakssei^ 
niets  gepaster  mede  te  deelen  dan  de  berigten  dezer  bniten- 
htndsche  Oudheidkundigen,  voor  zoo  ver  as^j  tot  z\jne  kennis 
gekomen  z\{d.  Het  z^n  dio  van  den  Noordschen  Oudheidvor- 
scher  wOBSACë  te  Koppenhagen ,  den  Hannoversehen  Oudheid- 
kundige G.  o.  o.  Baron  vax  estobfp,  den  mei  Nederlands 
Oudheid  zoo  zeer  bekenden,  doch  thans,  helaas I  reeds  over- 
leden j.  w*  WOLP,  maar  voornamelijk  den  geleerden  wilhelmi 
te  Sinsheim,  die  reeds  vóór  vyf-en-twintig  jaren  de  Germaan- 
sche  Oudheidkunde  door  een  voortreffelijk  geschrift  over  de 
Sinsheimsche  grafheuvels  aan  zich  verpligtte,  en  die  zgn  ge- 
voelen over  den  aard  der  ontdekte  vuurhaarden  uit  de  steen- 
periode,  die  hij  als  offerhaarden  aanziet,  uitsprak,  terw^'1  h\f 
aan  Dr.  janssen  schreef:  »dat  de  ontdekking  van  Hilversum 
tot  dus  ver  eenig  in  hare  soort  was ,  en  ten  hoogste  verdiende 
in  een  afzonderlijk  geschrift  behandeld  te  worden*'. 

De  belangstelling  van  uitstekende  mannen  op  het  gebied  der 
Germaansche  en  vóór-Grermaansche  Oudheidkunde,  hun  een- 
parig oordeel  over  de  zeldzaamheid  der  ontdekkingen,  en 
hunne  onderlinge  afw^'king  tevens  in  de  bepaling  van  de  oor- 
spronkelijke bestemming,  strekten  den  Schr^*ver  tot  spoorslag 
om  dit  uitvoeriger  geschrift  zoo  spoedig  mogel^'k,  zonder  ach- 
terstelling der  grondigheid,  te  voltoo\jen.  Men  vindt  hier  dan: 
1*.  de  geschiedenis  der  ontdekking,  en  beschrijving  der  ont- 
dekte haardsteden  met  de  daarin  gevonden  gereedschappen; 
2^  de  vergelijking  met  elders  gedane  ontdekkingen;  8**.  de 
bestemming,  bewerking,  afkomst  en  ouderdom  der  haardsteden 
en  gereedschappen ;  4^  eene  beschrijving  van  een  onderaardsch 
Bteengevaarte;  5®.  van  oude  kampen;  6^  van  ^zeren  wape- 
nen, enz.;  7\  van  graf  heuvels  en  andere  begraafplaatsen,  en 
8*.  van  eene  stookplaats  op  den  Zwarten  Berg.  De  meer  of 
minder  uitvoerige  bijlagen  bestaan  uit  de  bewijzen  voor  de  voK 


$7i        Dr.  L.  J.  W.  JAXSSSX,   HILVERflUUSCBB  OUDHEDElT. 

gende  stellingen:  1'.  geen  steenen  wapenen  b)j  de  Frankeiit 
op  den  door  westestdobp  daarvoor  aangevoerden  grond;  2** 
geen  TBOE-beeldjeB»  die  kibohnsb  daarvoor  bondt;  S*".  geen 
Tolks-identiteit  van  Kelten  en  Germanen,  door  BOLZiCAjnff  op 
nieaw  voorgestaan,  en,  eindemk,  4^  een  berigt  over  de  ont- 
dekking en  vergraving  van  een  merkwaardigen  grafbeuvel  te 
Hilversum. 

Dit  18  de  ryke  inhoud  van  een  geschrift  dat  w\|  eene  even 
groote  belangstelling  by  onze  vaderlandsche  Oadheidkondigen 
als  b\j  die  van  het  buitenland  waardig  keuren ;  het  getal  der  laat- 
sten  die  onze  taal  verstaan,  is  echter  zoo  klein,  dat  w\},  tot  meer 
bekendheid  der  zaak,  wel  gewenscht  hadden  dat  Dr.  jansssk  dit 
werk  in  het  Fransoh  had  uitgegeven;  het  had  dan  zoo  wel  in 
Frankr^'k,  Engeland,  en  elders,  als  in  Denemarken  en  Duitsch- 
land  bekend  kunnen  worden ,  hetgeen  de  zaak  zoo  ruim- 
schoots verdient.  Het  is  moeyel^jk  om  wetenschappel^ke  ge- 
schriflen  in  onze  taal  uit  te  geven;  z\)  vinden  geen  aftrek;  en 
sommige  daarvan  z^jn,  uit  hoofde  van  hunne  degel^khcid,  ech- 
ter waardig  om  naast  hoog  geprezen  vreemde  werken  over 
wetenschap  en  kunst  geplaatst  te  worden.  Het  4to.  formaat 
van  dit  zoo  voortrefifemk  geschrift  is  niet  gemakkelyk  en  be- 
vallig; het  is  misschien  gekozen  om  de  grootte  der  platen,  die, 
hoe  meesterlijk  van  behandeling,  wel  wat  kleiner  in  omvang 
hadden  kunnen  zgn.  Wij  eindigen,  even  als  de  Schryver,  met 
onze  erkenteiykheid  te  betuigen,  daar  de  uitgave  van  dit  werk 
alleen  mogel^'k  geworden  is  door  eene  gunstige  beschikking 
van  Curatoren  van  Leidens  Hoogeschool,  ter  bekostiging  van 
de  noodzakelijkste  platen:  een  voorbeeld  dat  navolging  ver- 
dient. Aan  de  Heeren  db  bijk  en  BOOiBEua,  voor  hunne  teeke- 
ning  en  lithographie,  geven  w\j  den  welverdienden  lof. 


Bukken  in  het  Leven  der  Natuur.  N"".  h  en  ^.  Te  Leettwarden^ 
*y-  G.  T.  N.  Suringar.  1855.  Inl2mo.  fct  191— 284.  ƒ :-20 
per  Nonmer» 

Ten  vervolge  van  onze  vroegere  aankondiging  der  eerste  vier 
Nommers  van  dit  Tijdschrift  (zie  VaderU  Letteroefeningen^  1855, 
bl.  629  en  volgg.),  willen  w^  nu  ook  met  een  enkel  woord 
van  de  laatste  twee  Nommers  van  het  Eerste  Deeltje  gewag 


BUKKEN  IK  HET  LEVEN  DBB  KATUCB.  875» 

9iaken«    Deze  dragen  tot  opschrift:  Het  menaehèUfk  JAgéhaamf 
en  Sp^wertering  en  Voeding. 

In  het  eerste  worden  de  beenderen,  peeaweefsel,  banden  en 
spieren,  het  hart  en  de  vaten,  de  watervaten,  het  bloed  en 
het  zenuwstelsel  afzonderlijk  behandeld.    Yeel  en  daaronder 
veel  goeds,  is  er  gewissel\jk  in  deze  bladen  gezegd.    Maar  of 
de  onkundige  lezer,  althans  dezulke  welke  de  Uitgever  zich 
in  het  Prospectus  dezer  onderneming  voorstelt,  hierdoor  eene- 
juiste  kennis  van  het  menschel{jk  ligchaam  zal  verkregen  heb- 
ben, meenen  wy  te  mogen  betwijfelen.    Bet  stukje  gaat  eeni* 
germate  aan  hetzelfde  euvel  mank  als  het  vorige,  namel\jk^ 
dat  het  in  een  klein  bestek  te  veel  wil  geven,   meer  dan  een 
ongeoefende  verdragen  kan.    Echter  moet  het  overigens  niet 
met  N"».  4  op  dezelfde  lijn  gesteld  worden,  want  hetgeen  van 
de  deelen  van  het  menschel^jk  ligchaam  gezegd  wordt,  is  over 
het  algemeen  juist,  en  slechts  eene  enkele  maal  treft  men  eeno 
onnaauwkeurigheid  aan;  zoo  als,  b.  v.,  op  bl«  198,  alwaar 
gezegd  wordt:   dat  het  vleesch  uit  fijne  roode  of  geelroode 
vezels  zamengesteld  is,  terwijl  het  integendeel  bekend  is,  dat 
de  roode  kleur  van  het  vleesch  van  ingemengd  bloed  afhan- 
kelgk  is.  —  Het  is  geenszins  ons  doel  het  geheele  stokje 
hier  te  ontleden  en  uitvoerig  te  beschouwen ;  maar  w\j  kunnen 
toch  daarvan  niet  afstappen  zooder  de  opmerking,  dat  het  over 
de  vaea  lymphatica  (minder  fraai  walervaten  genoemd)  gezegde 
verre  van  duidelyk  is,  en  dat  men,  voor  weinig  ontwikkelde 
lezers  schr^'vende,  zonder  voorafgaande  verklaring  niet  spreken 
mag  van  organische  en  inorganische  (juister:  anorganische)  he-^ 
standdeeUn  (bl.  194),  prisnuUische  gedaante  (bU  198),   hefboom 
van  den  tweeden  rang  (bl.  203),  okselhoUe  (bl.  217)  en  derge*- 
I^jke.    Evenzoo   gelooven  w^*  niet  dat  het  door  iedereen  be* 
grepen  zal  worden,  waar  de  S.  de  hoogst  duistere  quaestievan 
verband  tusschen  ziel  en  ligchaam  op  bl.  226  met  de  volgende 
woorden  toelicht:  »Want  ofschoon  ook  in  de  vruchtbaar  ge- 
maakte kiem  het  beginsel  der  ziel  verborgen  ligt,  zoo  moet 
deze  bezielde  kiem  toch  eerst  het  gansche  werktuig  der  her- 
Benen  doen  ontwikkelen,  opdat  dit  beginsel  vr^  worde  en  in  wer- 
king kome.**  Of  waar  hg  aan  het  einde  van  het  stnkje(bL  237)  zegt : 
»Men  kan  zeggen  dat  de  medelijdende  zenuw*'  (vreemde,  mis- 
schien ai  te  letterl\jke  vertaling  voor  netvus  sympathicus)  )>door 
de  hersenen  en  het  mggemerg,  als  de  bron  van  het  zenuw- 


37(>  BLIKKEN  IN  HET   LEVEN  DBB  NATUOB. 

beginsel,  als  geladen  kan  worden,  doch  dat  deze  sennw,  een-'' 
maal  geladen,  hare  lading  met  haar  zennwbeginsel  behoudt, 
en  voortgaat  met  hetzelve  volgens  hare  gewone  werkdadigheid 
te  doen  uitstroomen,  zelft  wanneer  de  verdere  lading  een  tgd 
lang  werd  uitgesteld.  Hierdoor  verklaart  men  een  gedeelte- 
der  versch^'nselen  van  den  slaap^** 

Eindeldk  betreuren  w\j  het  zeer,  dat  b^'  de  overigens  goede 
beschrijving  van  het  hart,  en  van  den  omloop  des  bloeds  geene 
figuren  gevoegd  z\jn,  waardoor  deze  veel  beter  begr\jpel\jk 
zouden  geworden  zyn. 

N«.  6,  Spijsvertering  en  Voeding^  is  in  het  algemeen  een  goed 
geschreven  stukje,  dat  w\|  met  genoegen  hebben  gelezen.  De 
beschrijving  der  wegen  welke  de  spijzen  in  het  menscheiyk 
Ugchaam  doorloopen,  en  der  veranderingen  welke  z\j  daarb\f 
ondergaan,  is  duidei\|k  en  goed,  zoodat  w\f  die  gerustel\jk 
kunnen  aanbevelen.  Hetzelfde  mag  gezegd  worden  van  de 
Ademhaling,  hoewel  w^j  daarbvj  gaarne  eenige  cyfers  hadden 
gevonden  van  de  hoeveelheid  lucht  welke  de  mensch  in  een 
bepaalden  tjjd  behoeft,  in  vergelijking  met  de  voor  andere 
zoogdieren  benoodigde  hoeveelheid. 

Van  meer  belang  nog  rekenen  w\f  het,  dat  in  een  volks- 
boek, als  het  onderwerpel^ke ,  de  verkregen  kennis  zoo  veel 
mogelffk  worde  toegepast ,  wanneer  daartoe  aanleiding  bestaat. 
En  waar  was  die  acuileiding  gemakkelijker  te  vinden  dan  hier, 
waar  onmiddellyk  van  het  gezegde  had  kunnen  gebruik  wor- 
den gemaakt,  om  het  belang  eener  goede  luchtverversching  in 
onze  woonhuizen  en  vertrekken  aan  te  toonen?  —  W\j  be- 
treuren het  daarom,  niets  van  dit  alle»  b\j  de  ademhaling  ver- 
meld te  zien ,  en  hadden  gaarne  daarvoor  het  enkel  woord  aan 
het  slot  gemist,  waarin  gewezen  wordt  op  de  planten,  al» 
zuurstof-afscheidende  werktuigen  in  de  Natuur.  Dit  woord 
toch  is  te  kort,  dan  dat  de  min  kundige  lezer  het  schoone  van 
deze  inrigting  der  schepping  behoorlek -waardeeren  zal. 

Het  overige  van  N*.  6  bevat  eene  beschouwing  der  Zt»- 
tuigen^  wederom  even  goed  en  helder  ontwikkeld  als  al  het 
overige  in  dit  Nommer.  Afzonderlek  staat  hier  de  Schr^ver 
stil  b^  het  werktuig  van  het  gehoor,  b\j  dat  van  het  gezigt, 
van  den  reuk,  van  den  smaak,  en,  eindeiyk,b\j  het  gevoel. — 
W\j  hebben  op  die  ontwikkeling  geene  aanmerkingen,  dan 
alleen  deze;  dat  het  hoogst  wenschelyk  geweest  ware,  big  de 


BUKKEN  IN  BET  LEVEN  DEB  NA.TDUB.  377 

besehoawiDg  van  bet  gehoor  en  het  gezigt  eenige  afbeeldingen 
te  geven,  zonder  welke  de  meest  volkomen  beschrijving  nog 
alt^d  gebrekkig  bl\jfl. 

Wat,  eindel^k,  de  laatste  Afdeeling,  die  der  zoogenaamde 
inwendige  Zintuigen^  betreft,  deze  heeft  ons  minder  bevallen, 
omdat  zij  ons  voor  de  nBükken'  minder  geschikt  toescheen,  vooral 
ook,  omdat  daarin  »het  gevoel  van  het  ware,  schoone  en 
goede*'  tot  de  zintuigen  gebragt,  en  met  den  lust  tot  eten, 
drinken,  enz.  op  ééne  mn  gesteld  wordt.  Dit  zullen  w\j  nim- 
mer gedoogen.  De  mensch  mag  zich  z^ne  waarde  als  zedel^k 
en  redel^k  wezen  niet  laten  ontnemen,  door  ze  met  de  dier- 
l$ke  behoeften  te  doen  gel^k  stellen.  —  De  Schi^'ver  heeft 
het,  bl^kens  z^ne  volgende  ontwikkeling,  ook  zoo  erg  niet 
gemeend;  maar  toch  moeten  wg  uitdrukkingen,  als  welke  op 
bl.  279  voorkomen,  in  een  volksboek  afkeuren,  omdat  zQ  ligt 
verkeerd  begrepen  en  daardoor  gevaarlijk  kunnen  worden. 

De  Schrijver  boude  ons  deze  aanmerkingen  ten  goede,  waar- 
mede wfj  geenszins  de  waarde  hebben  willen  verkleinen  van 
het  uitmuntende  stukje,  dat  in  de  nBUkketi*  eene  waardige 
plaats  bekleedt.  W\j  mogen,  ook  na  de  beschouwing  van  N^  5 
en  6,  onze  vroegere  betuiging  herhalen,  en  de  Blikken  in  het 
Leven  der  Natuur  onzen  lezers  gerustel^jk  aanbevelen.         b. 


Handboek  voor  den  Beoefenaar  van  den  Landbouw,  Door  £.  C. 
ENKLAAB,  door  de  Afdeeling  Nijmegen  der  Oeldereche  Maat^ 
schappij  van  Landbouw  met  den  prije  van  zee  honderd  gulden 
bekroond»  Te  Nijmegen^  bij  C.  A.  Vieweg.  1854.  In  gr.  8w. 
168  èt  ƒ  3 - :,   op  best  papier  f  3-7i. 

Landhmshoudelijk  Leesboek,  Door  e.  g.  enklaab,  door  de  Af'- 
deeling  Nijmegen  der  Oeldersche  Maatschappij  van  Landbouw 
met  den  prijs  van  zes  honderd  gulden  bekroond.  Eerste  StuJg'e. 
Te  Nijmegen ,  bij  C.  A.  Vieweg.  1854.  In  kl.  Svo.  96  bl.  f:-  30. 

Wij  voegen  in  onze  aankondiging  deze  twee  werken  b^ 
elkander,  omdat  z^  beide  volkomen  hetzelfde  bevatten.  Zg 
zyn  beide  dezelfde  bekroonde  prijsvraag,  slechts  in  ander  for- 
maat en  met  eene  andere  letter  gedrukt.  Ja  zelfs.  Bef.,  die 
zich  de  moeite  heeft  gegeven  om  ze  naauwkeurig  met  elkander 
te  vergelijken,  kan  de  verzekering  geven,  dat  zij  woordelijk  het- 


878  &.  c.  bkkUlAB, 

celfde  inhoaden,  met  dien  verstande,  dat  het  Eerste  Stnkjtf 
van  het  Landhnishoudemk  Leesboek  ongeveer  de  helft  van 
den  iohoad  van  het  Handboek  bevat. 

Echter  dragen  zg  elk  een  verschillenden  titel,  zoodat  de 
met  den  inhoud  onbekende  meenen  moet  twee  verschil* 
lende  werken  te  ontvangen,  het  eene  voor  meer  ontwik- 
kelde, het  andere  voor  meer  eenvoudige  landbouwers  bestemd. 
En  niet  alleen  dat  de  titel  verschillend  is,  ook  het  Voorberigt, 
door  het  Bestuur  der  Afdeeling  Nijmegen  van  de  Geldersche 
Maatschappij  van  Landbouw  daar  vóór  geplaatst,  en  door  de 
Heeren  g.  uos,  j.o.z*  en  a.  bloem  onderteekend,  is  naar  hel 
formaat  gewijzigd  geworden.  Terwijl  de  aanhef  dezelfde  is, 
lezen  w\j  in  het  JSonc^boek  hier:  nHet  kwam  der  Afdeeling 
doelmatig  voor,  dit  antwoord  uit  te  geven  onder  den  titel 
van  Handboek  voor  den  Beoefenaar  van  den  Landbouw^  zoo 
als  het  thans  versch\|Dt*\  enz.  En  in  het  Leeshoek  vinden 
w\j  in  de  plaats  daarvan:  » Algemeen  wordt  de  behoefte  aan 
dat  Leesboek,  vooral  voor  de  eerste  klasse  der  scholen  ten 
platten  lande,  gevoeld,  en  van  alle  kanten  uitte  men  den  wensch 
dat  het  spoedig  mogt  verschijnen.  Door  het  in  het  licht  geven 
van  het  tegenwoordig  LandhuiehoudeUjk  Leesboek  hoopt  de  Af- 
deeling Ngmegen  in  de  bestaande  behoefte  te  voorzien",  enz. 

Zulk  eene  handelw\{ze  kan  niet  anders  dan  ten  hoogste  af- 
gekeurd worden.  Zij  strekt  tot  misleiding  van  het  publiek,  dat 
na  ligtel^k  in  een  ander  formaat  ten  tweeden  male  hetzelfde  koopt. 
Of  zouden  Bestuurderen  der  Afdeeling  N^megen  meenen  dat 
het  eigenaardige  van  een  liCesboek  voor  de  scholen  alleen  in 
formaat,  letter  en  papier  bestaat?  Waarom  dan  daarvoor  den 
prys  van  f  600  uitgeloofd  en  niet  het  een  of  ander  bekend 
boek  in  dien  klassieken  (?)  vorm  overgedrukt?  —  Wy  willen 
de  redenen  dezer  handelwijze  niet  onderzoeken,  en  zullen  die 
liever  met  den  mantel  der  liefde  bedekken.  AUeeniyk  vragen 
w^ :  waarom  niet  ruiterlijk  gezegd :  dat  hetzelfde  werk  in  min- 
der kostbaren  vorm  nogmaals  is  gedrukt,  ten  einde  het  eerder 
ingang  op  de  scholen  te  geven? 

Wanneer  wij  thans  van  den  vorm  tot  den  inhoud  van  hH 
hoek  (wiy  gebruiken  hier  het  enkelvond,  omdat  ons  Hand'-  en 
Xe^tf-boek  ten  opzigte  van  den  inhoud  hetzelfde  boek  z^jn) 
overgaan,  leggen  w\j  met  genoegen  de  verklaring  af,  dat  het 
in  het  algemeen  een  goed  boek  is.    Het  behoort,  naar  ons  in- 


BAKDBO£K,   EN   LAKDHUISHODDELUK   LEEfiBOBK.  879^ 

sien,  onder  de  beste  oorspronkelijke  stukken  welke  de  Heer 
XHKX.AAB  geleverd  heeft.  Dnidel^'k  en  kort  worden  hier  de 
Toornaamste  beginselen  uiteengezet,  waarvan  men  b^  den  weten- 
flchappeiyken  landbouw  moet  uitgaan.  Eerst  wordt  er  gehan- 
deld over  de  Nederlandsche  gronden,  daarna  over  de  zamen- 
stelling  en  voeding  der  planten.  Vervolgens  komt  de  leer  der 
bemesting  ter  sprake,  terw\jl  het  eerste  deel  van  het  Hand- 
boek besloten  wordt  met  de  beschouwing  van  de  gereedschap- 
pen en  werktuigen  voor  den  landbouw;  trekvee,  enz. 

Hier  en  daar  zijn  echter  enkele  onnaauwkeurigheden,  of 
minder  juiste  voorstellingen  ingeslopen,  waarop  wy  nog  korte- 
l^k  willen  opmerkzaam  maken. 

Zoo  is  het,  b.  v.,  minder  juist,  waar  op  bl.  6  gezegd  wordt, 
dat  de  dieren  het  ijzer,  hetwelk  hun  bloed  de  kleurstof  geeft, 
in  het  algemeen  door  niets  anders  dan  door  de  planten  ont- 
vangen kunnen.  De  Schr^ver  heeft  hier  niet  gedacht  aan  het 
drinkwater,  waarin  dikw^'ls  eene  aanzienlijke  hoeveelheid  yzer 
voorkomt  (zoodat  het  water  van  \jzerhoudende  bronnen  soms 
als  geneesmiddel  gegeven  wordt,  waar  de  bleeke  kleur  van  het 
gelaat  gebrek  aan  ijzer  in  het  bloed  verraadt),  hoewel  h\j-zelf 
later  opgeeft  dat  het  ijzer ^  door  koolzuur  in  water  opgelost, 
in  de  planten  overgaat,  en  zich  uit  het  water  afzettende,  tot 
de  vorming  van  oerbanken  kan  aanleiding  geven. 

Op  bl.  11  komt  eene  phrase  voor,  welke  niet  zeer  geschikt 
is  om  den  landbouwer  achting  voor  de  wetenschap  in  te  boe- 
zemen, en  gedeeltel^'k  onwaarheid  behelst.  Sprekende  van  het 
Fluorium,  zegt  de  Schr^ver  dat  het  in  het  glazuur  der  tanden 
van  de  dieren  voorkomt,  en  door  deze  uit  de  planten  moet 
verkregen  z^'n,  welke  het  weder  uit  den  grond  moeten  opge- 
nomen hebben,  nhoewel  liet  naauwkeurig  scheikundig  onderxoth 
het  noch  in  den  grond  ^  noch  ook  in  de  aech  der  planten  heeft 
hmnen  aanmjzen*\  Dit  laatste  nu  is  onjuist,  want  de  vloei- 
spaat,  welke  voor  een  aanzienl^'k  deel  uit  Fluorium  bestaat,  ia 
een  vry  algemeen  voorkomend  mineraal.  En  wat  de  planten  aan- 
gaat, het  Fbiorium  is  in  de  asch  der  gerst  gevonden,  terw\jl 
de  onderzoekingen  van  vok  Si.LH-B0B8TMAB  geleerd  hebben 
dat  eene  geringe  hoeveelheid  Fluorccddum  in  den  grond  voor 
den  groei  der  haver  nadeelig  is.  Wel  is  waar  komt  het  JFYuo- 
rium  in  de  asch-analyses  van  planten  b\jna  nimmer  voor,  maar 
de  reden  daarvan  is  veeleer  te  zoeken  in  de  omstandigheid, 


880  E.  C.   EXKLiJLB, 

dat  men  gewoonl^k  naar  de  uiterst  geringe  hoeveelheid  Fluo^ 
ritm  niet  zoekt,  dan  wel  hierin,  dat  het  in  de  plant  bjjna 
nimmer  zon  gevonden  worden. 

Op  bl.  17  wordt  gezegd:  dat  de  hooge  veenen  gevormd  z$n 
uit  moerasplanten ,  en  de  lage  veenen  uit  overblijfselen  van 
planten  die  van  elders  door  water  daarheen  gespoeld  z\}n. 
Zoo  wel  het  eene  als  het  andere  is  onwaar,  daar  de  hooge 
veenen  hun  ontstaan  grootendeels  aan  houtgewassen  te  danken 
hebben,  terwijl  de  lage  veenen  uit  op  de  plaats,  of  althans 
in  de  kom  zelve  gegroeide  moeras-  en  waterplanten  gevormd 
zijn.  Men  zie  hierover  stabing,  in  de  EUindelingen  der  Geo* 
logische  Commbsie. 

Handelende  over  de  braak  (bl.  89),  zegt  de  Schr\]ver:  dat 
door  de  braak  de  vruchtbaarheid  van  den  kleigrond  opgewekt 
wordt,  maar  dat  het  eene  opwekking  is  die  uitputting  ten 
gevolge  heeft.  In  het  algemeen  genomen,  is  dit  grootendeels 
waar,  hoewel  men  toch  niet  vergeten  moet  dat  de  braak  thans 
nog  zeer  dikwijls  geschiedt,  om  het  onkruid  te  beteugelen,  en 
dat  men  aldaar  vry  wat  stoffen,  door  het  onkruid  uit  den 
dampkring  opgenomen,  onderploegt  en  tot  mest  maakt.  De 
Heer  ekkulab,  die  zoo  hoogel^'k  met  de  groene  bemesting  in- 
genomen is,  zal  dit  wel  niet  gering  schatten.  Maar  voor  som- 
migen onzer  kleigronden,  die  in  polders,  en  dus  lager  dan  den 
gemiddelden  waterstand  liggen,  behoeft  de  braak  niet  alt\jd 
uitputting  ten  gevolge  te  hebben,  omdat  het  infiltrerende  rivier- 
water bemestende  stoffen  bevat,  welke  b\|  de  verdamping  (die 
door  de  braak  vergroot  wordt)  in  den  grond  achterbleven. 
Deze  vermeerderen  de  vruchtbaarheid  van  den  grond,  terwgl 
er  door  den  oogst  niets  daaraan  ontnomen  wordt  gedurende  de 
braak.  —  Doch  dit  zijn  slechts  uitzonderingen,  die  grooten- 
deels alleen  voor  ons  land  gelden  (waarom  wij  die  gaarne  in 
een  Handboek  voor  Nederlandsche  Landbouwers  hadden  opge- 
nomen gezien);  in  het  algemeen  z^n  w\j  het  met  den  Schrijver 
volkomen  eens,  dat  alle  gronden  b\j  aanhoudende  bebouwing 
vroeger  of  later  mest  behoeven,  zoo  z^  niet  uitgeput  zullen 
worden.  Wij  zQn  het  volkomen  eens,  dat  de  braak  moet  af- 
geschaft worden,  vooral  thans,  nu  de  grond  en  de  producten 
daarvan  zoo  hoog  in  pr^s  z^n,  en  dus  *t  gemis  van  ëënen 
oogst  een  groot  verlies  mag  heeten. 

Het  11^  Hoofdstuk  bespreekt  de  zamenstelling  en  de  voeding 


BANDBOEK,  SN  lANDHUISHOUDELUK  LEESBOEK.  381 

iet  planten,  en  ook  hier  sajn  enkele  zaken  welke  b\|  een 
eventuëlen  herdruk  Torbetering  zonden  behoeven.  Vooreerst 
wordt  op  bl.  41  het  onderscheid  tusschen  planten  en  die- 
ren daarin  gezocht,  dat  de  laatsten  zich  willekearig  van  de 
eene  plaats  naar  de  andere  begeven  kannen,  terw\jl  de  plant 
geboeid  is  aan  de  plaats  waar  zy  toevallig  is  ontstaan.  ZaLks 
is  minder  juist,  daar  de  polypen,  welke  toch  ongetwijfeld  tot 
de  dieren  behooren,  dat  vermogen  van  vtq  willige  beweging 
evenmin  als  de  planten  bezitten. 

Even  zoo  is  het  onwaar,  ndaX  het  eerste  werktuig  (orgaan), 
hetwelk  zich  in  den  kiemenden  zaadkorrel  vormt,  is  de  cely 
een  klein  vliezig  zakje**,  enz.  De  Schrijver  bedoelt  hier  waar- 
schynl^'k  de  vorming  der  eerste  cel  in  den  embryozak,  want 
het  is  bekend,  dat  de  zaadkorrel,  in  den  regel,  behalve  het 
albumen,  een  jong  knopje  (soms,  gel^'k  bij  deO.I.  kers,  reeds 
met  meerdere  blaadjes  voorzien)  en  een  jong  worteltje,  be- 
nevens een  of  meer  zaadlobben  bevat. 

Verder  worden  op  bl.  43  de  melksapvaten  op  gelijke  Ijjn 
gesteld  met  de  overige  vaten  der  plant,  in  strijd  met  de  jongste 
leer  der  planten-physiologie ,  welke  daaraan  slechts  eene  on- 
dergeschikte rol  toekent  als  secretie-organen. 

Bat,  gel\jk  w\j  op  bl.  44  lezen,  de  opperhuid  der  planten, 
uit  ledige  cellen  bestaat,  zal  wel  even  zoo  onjuist  wezen. 

Op  bl.  53  en  volgende,  over  de  deelen  der  bloem  sprekende, 
noemt  de  Schrijver  ze  allen  eigenaardige  gevormde  bladeren. 
Doch  hoe  men  ook  over  de  metamorphosen  der  plant  denken 
moge,  iedereen  zal  het  wel  daarin  ëëns  z\jn,  dat  het  minder 
geschikt  is  om  den  onkundige  een  juist  denkbeeld  van  den 
vorm  van  etamina  en  pUtUlum  te  geven ,  door  ze  als  bladeren 
te  beschreven.  Wg  zagen  daarom  in  een  populair  Handboek 
liever  de  gewone  wyze  van  beschrijving  behouden. 

Eindelijk  maken  w^  den  Schrijver  opmerkzaam  op  eene  zin- 
storende  drukfout;  waar  bl.  58,  regel  3  van  onderen:  vrucht 
staat,  in  plaats  van  bloem. 

Wat  het  overige  gedeelte  van  het  Handboek  betreft,  zoo 
gelooft  Bef.  dat  ook  dit  over  het  algemeen  goed  behandeld  is, 
en  een  tal  van  opmerkingen  en  mededeelingen  bevat,  die 
voor  den  landbouwer  van  groot  nut  kunnen  zyn.  Doch  aan 
den  anderen  kant  mag  h\j  z\jne  meening  niet  verbergen,  dat 
in  de  leer  der  bemesting  de  onverbrandbare  stoffen  wat  al  te 


382  £•  C.   BKKtJLAB, 

veel  op  den  Toorgrond  geplaatst  z^n,  met  tengdestelllng  van 
de  organische  en  van  den  toestand  waarin  deze  zich  bevinden 
moeten.  Wel  komen  er  hier  en  daar  zinsneden  voor,  waarin 
de  Schryver  ook  de  waarde  van  deze  als  mest  erkent,  en  het 
nitdnikkel^'k  zegt  dat  zonder  zekere  hoeveelheid  organische 
stoffen  de  grond  niet  vruchtbaar  kan  zgn;  maar  in  de  ge* 
heele  behandeling  der  meststoffen  komen  toch  telkens  de  asch'* 
bestanddeelen  weder  bovenaan*  Zulks  is  ddarom  ook  eenz^dig, 
omdat  er  volstrekt  niet  gewaagd  wordt  van  de  omzetting  welke 
de  rottende  plantaardige  en  dierlijke  overblijfselen  in  den  grond 
te  voorschgn  roepen.  Zelfs  is  de  ammoniak  vorming  in  den 
bodem  uit  dé  waterstof  van  de  humusachtige  ligchamen  en  de 
stikstof  des  dampkrings  niet  eens  vermeld  geworden.  In  de 
meeste  Handboeken  over  de  leer  der  bemesting  worden  de  ver- 
schillende stoffen  welke  de  planten  tot  hare  ontwikkeling  be- 
hoeven, te  veel  afzonderlek,  en  niet  genoegzaam  in  haar  on- 
derling verband,  en  hare  werking  op  elkander  beschouwd.  Van 
dit  euvel  is  ook  ekkiaab's  Hand-  en  Leesboek  niet  geheel  vrij 
te  pleiten. 

Op  bl.  78  spreekt  de  Schr^ver  de  stelling  uit:  dat  w\j  de 
dierlijke  of  plantaardig-dierlijke  meststoffen  kunnen  ontberen, 
en,  bij  eene  goede  behandeling  der  zaak,  de  vruchtbaarheid 
van  den  grond  alleen  door  plantaardige  en  minerale  stoffen 
kunnen  onderhouden.  Deze  stelling,  in  naauw  verband  met 
des  Schrijvers  denkbeelden  omtrent  groene  bemesting,  is  echter, 
naar  ons  inzien,  niet  bewezen.  Wel  is  waar,  is  het  bekend, 
dat  de  boschgrond  allengs  verbetert  wanneer  het  loof  niet 
wordt  weggehaald,  maar,  waar  men  het  oog  heeft  op  het  voor- 
deel van  den  landbouwer,  gaat  deze  verbetering  te  langzaam. 
Het  meest  winstgevende  is,  zoo  als  de  S.  zelf  op  bl.  84  te 
regt  zegt,  eene  snelle  omzetting  van  kapitaal;  hiertoe  strekt 
ook  de  intensive  landbouw.  Voor  dezen  nu  zgn  snelwerkende 
meststoffen  onontbeerl^k,  en  daartoe  behooren  b\)  uitnemend- 
heid de  dierlijke  stoffen. 

Dat  overigens  in  de  vaste  excrementen  der  dieren,  behalve 
een  wenigje  gal  en  darmsl\jm,  geene  dieriyke  stof  voorkomt 
(bl.  80),  kan  Bef.  niet  aannemen,  tenzQ  de  Schrijver  door 
dierlfjke  stof  iets  bijzonders  versta,  hetgeen  uit  de  beschrij- 
ving echter  niet  duidelgk  is.  Even  zoo  blQkt  het  Ref.  niet, 
waarom   het   residu   eener  roggeplant  meer  dan   alle  andere 


HANDBOEK,  BX  LA.NDBCI8H0CDELUK  LEESBOEK.  S8S 

fltotfen  geschikt  is,  om  op  nieuw  eene  roggeplant  te  vormen, 
£00  als  bl.  84  beweerd  wordt. 

Doch  niettegenstaande  deze  onnaaawkeurigheden ,  mogen  wg 
de  goede  z\jde  van  het  werk  niet  miskennen.  Gernstel^k 
dorven  w^  het  den  belangstellenden  landbouwer  en  onder- 
w^zer  aanbevelen,  hoewel  het  raadzamer  is,  het  te  beschouwen 
als  Handboek  dan  wel  als  Leesboek,  waarvoor  het  nu  en  dan 
wel  eens  wat  uitvoerig  en  hoog  zal  z^'n.  Doch  h^,  die  niet 
twee  maal  hetzelfde  wil  bezitten,  late  zich  niet  misleiden, 
door  het  EUindboek  en  het  Landhuishoudelyk  Leesboek  beide 
te  koopen.  b. 


De  Boeren 'Goudmijn,  Tijdschrift  voor  den  Nederlandachen 
Landbouw  in  zijn  geheelen  omvang.  Inzonderheid  ter  dienste 
van  het  platteland.  Hoofd-Eedacteur  Dr.  l.  mulder,  Hoog- 
leeraar  te  Deventer,  AJlev.  1 — 9.  Te  Deventer,  hij  J.  de 
Lange.  1855.    In  %vo.   288  en  124  hl.  ƒ  3  -  60  per  Jaarg. 

Het  aantal  der  Nederlandsche  Landbou w-tij  dschriflen  is  in 
het  vorige  jaar  met  één  vermeerderd  geworden ,  dat  een  schoo- 
nen  titel  draagt,  waarsch\jnlyk  ontleend  aan  het  uitmuntende 
werk  van  vroeger  dagen,  serburieb*s  welbekende  Boeren- 
Ooudmijn.  Het  stelt  zich  ten  doel:  over  den  Nederland- 
Bchen  landbouw  in  zyn  geheelen  omvang  te  spreken,  en  is 
Toornameiyk  gerigt  tot  hen,  die  buiten  de  stad  (zoo  als  het 
heet,  op  het  platteland)  wonen.  Daartoe  spreekt  het  in  den 
regel  eene  eenvoudige  taal,  en  neemt  slechts  stukjes  op  die 
kort  en  zoo  veel  mogelijk  voor  een  elk  begr\jpeiyk  z^n.  Het 
geeft  uittreksels  uit  bnitenlandsche  T^'dschriften,  of  overgeno- 
men mededeelingen ,  voor  zoo  verre  die  voor  den  Nederland- 
schen  landbouwer  van  belang  kunnen  geacht  worden.  Het 
tracht  zyne  lezers  op  de  hoogte  te  houden  van  hetgeen  in 
ons  Land  over  landbouw  geschreven  wordt,  en  geeft  daartoe 
den  inhoud  der  inlandsche  T^dschriften  op,  waarin  over  land- 
bouw wordt  gesproken,  en  beoordeelt  met  een  enkel  woord 
in  Nederland  uitgekomen  boeken  over  dit  onderwerp.  Het 
neemt  verslagen  op  van  vergaderingen,  programma's  van  ten- 
toonstellingen, berigten  van  allerlei  aard,  van  vaderlandsche 
Maatschappijen,  Crenootschappen  en  Vereenigingen  van  Land- 


384  DE  R0EB^7-G0DDMUK. 

boaw;  het  geeft  bovendien  maandelyka  eene  pr^s-courant 
van  goede  en  slechte  meststoffen,  in  ons  land  verkrygbaar. — 
Behalve  dit  alles  zal  het  eene  brievenbas  en  een  vragenbord 
openen  f  waardoor  gelegenheid  is  tot  correspondentie  tasschen 
de  Redactie  en  hare  medewerkers  en  lezers,  en  tasschen  deze 
laatsten  onderling. 

Op  het  vragenbord  zullen  de  vragen,  door  de  Bedactie  ont- 
vangen of  gedaan,  worden  opgeschreven,  terw\jl  de  brievenbas 
bestemd  is  voor  de  antwoorden  hierop  ontvangen,  en  voor  de 
inlichtingen  en  teregtw^zingen  ten  opzigte  van  vroeger  in  het 
Tijdschrift  verschenen  stukken.  Eindelgk  zal'  een  b^blad 
advertentiën  bevatten  van  nieuw  uitgekomen  boeken  en  werk- 
jes, en  van  vele  andere  zaken  die  voor  den  landbouwer  van 
belang  zyn* 

Zoodanig  is,  blijkens  de  eigen  woorden  der  Redactie  (zie: 
»Een  Woord  vooraf'  in  N*»,  I),  het  plan  van  het  jeugdige 
Tydschrift:  De  Boeren- Ooudmijn;  met  dit  doel  is  het  versche- 
nen, en  wordt  het  bewerkt  door  den  vlgtigen  Dr.  l.  huldeb, 
en  ondersteund  door  een  groot  (misschien  overgroot)  aantal 
medewerkers  uit  alle  oorden  des  vaderlands. 

Het  is  de  vraag,  in  hoe  verre  het  nu  aan  het  plan  en  de 
verwachting  voldaan  heeft. 

Wanneer  w\|  tot  beantwoording  dezer  vraag  de  voor  ons 
liggende  eerste  negen  Afleveringen  doorbladeren,  dan  moeten 
wy  zeggen  dat  w^'  voor  dit  nieuwe  Tijdschrift  vrg  gunstig 
gestemd  worden.  W^*  vinden  daarin  al  de  aangekondigde 
rubrieken  behandeld,  en  ontmoeten  vooral  onder  de  oorspron- 
kel^'ke  stukken  mededeelingen  van  verschillenden  aard  door 
onderscheiden  Schrijvers  opgesteld.  Als  zoodanig  komen  in 
de  eerste  plaats  in  aanmerking  die  stukjes  welke  de  beschrij- 
ving van  in  Nederland  genomen  proeven  bevatten,  zoo  als 
de:  Aanleg  en  Behandeling  van  een  Hoptwn  onder  TweUo^  door 
o.  BiBBius;  De  Hoenderfokherij  van  den  Heer  bsiuil  te  St* 
MxchieU'Oestel^  beschreven  door  den  Hoofd-Redacteur,  Dr.  L. 
mulder;  Bemesting  met  Chili-Salpeter  ^  enz.  Verder  de  mede- 
deelingen welke  eene  opwekking  tot  proefiiemingen  behelzen, 
waaronder  wg,  om  van  geene  andere  te  spreken,  alleen  de 
zoo  belangrijke  b\jdrage  van  o.  j.  bengeveld.  Over  het  Snijden 
derKoeiJen,  eene  niewjoe  Goudmijn  voor  Landbouwers  ^zülhn  noemen. 
In  een  Land  als  het  onze,  waar  de  melk  en  de  hiervan  verkregen 


DB  BOBBKK-GOUDttlJir.  385 

handelaprodttcten ,  zalk  een  belangrijk  gedeelte  van  den  land- 
bouw uitmaken,  is  het  zeer  te  wenschen  dat  de  elders  zoo 
wèlgelakte  proeven,  om  de  koe^'en,  door  ontneming  der  ge- 
slachtsdeelen ,  het  geheele  jaar  door  te  doen  melk  geven,  mogen 
herhaald  worden,  ten  einde  men  ook  hier  de  daarvan  welligt 
te  verkrygen  voordeelen  deelachtig  worde. 

Ook  onder  de  overige  oorspronkelijke  stokken  komen  er  voor 
wier  inbond  nit  een  praktisch  oogpunt  belangryk  is,  doch  wij 
kannen  hier  alle  niet  opnoemen,  maar  moeten  den  belangstel- 
lenden lezer  naar  het  Tydschrift  zelf  verwezen.  Evenzeer 
worden  er  gewigtige  zaken  bekend  gemaakt  in  de  meesto 
der  overgenomen  mededeelingen ,  hoewel  er  enkele  zyn,  zoo 
als:  Biezen  voor  lampenpUten  (bl.  29),  Wedrennen  in  Engeland 
(bL  54);  Guamne  (bl.  86),  Drieklevarige  katten^  door  f.  o.  hek- 
UEUEB  (bL  186),  welke  niet  veel  te  beteekenen  hebben. 

Wat  de  brievenbus  aangaat,  deze  bevat  niet  zoo  veel  be- 
langrijks als  men  had  mogen  verwachten,  maar  is  grooten- 
deels ontaard  in  eene  correspondentie  van  de  Redactie  aan 
degenen  welke  stukjes  ingezonden  of  werken  ter  beoordeeling 
geschonken  hebben;  eene  correspondentie  die  voor  de  overige 
lezers  van  het  Tydschrifl  niet  van  veel  gewigt  is. 

W\j  eindigen  onze  aankondiging  met  den  wensch:  dat  het 
Tijdschrift:  De  Boeren-Qoudmijn^  steeds  aan  belangrijkheid 
moge  winnen,  en  een  ruimen  kring  van  lezers  vinden,  zoodat 
het  veel  nut  aan  den  vaderlandschen  landbouw  breno[e. 


Archief*  Vroegere  en  latere  Mededeelingen^  voornamelijk  in  be^ 
trehJdng  tot  Zeeland^  tntgegeven  door  het  Zeeuwsch  Genootschap 
der  Wetenschappen*  /.  Te  Middelburg  ^  bij  de  Gebroeders 
Abrahams.  1856.  In  gr,  ^vo.  V  en  78  bl.  Met  eene  plaai 
en  Kaart,  ƒ  1  -  50. 

De  aanleiding  tot  de  uitgave  van  de  hier  medegedeelde  stuk- 
ken is  te  zoeken :  in  het  gewoonlyk  onbeantwoord  bly  ven  van 
de  sedert  eenige  jaren  door  het  Grenootschap  der  Wetenschap- 
pen in  Zeeland  opgegeven  prysvragen;  waarvan  ook  andere 
geleerde  Grenootschappen  in  ons  Vaderland  de  ondervinding 
hebben.  Welke  is  de  oorzaak  van  dit  bedroevend  verschynsel? 
Oebrek  aan  personeel  dat  de  noodige  bekwaamheden  bezit  tot 

BO£KBKSGH.  1856.  jV".  VIU.  28 


•B86  ABCHIEP. 

het  bewerken  der  nitgeschreven  pr^sstoffen,  kan  het,  gelooven 
w^,  niet  zijn  in  een  t\jd  en  in  een  land  waarin  onderschei- 
dene vakken   der  wetenschap,   en  inzonderheid  die  der  Ge- 
schied- en  Oadheidknnde,  met  vernieuwden  y  ver  beoefend  wor- 
den.  Gemis  aan  gelegenheid  om  tot  de  ontsloten  bronnen  den 
toegang  te  verkrijgen,    kan  wel,  bij  de  groote  uitbreiding  die 
de  wetenschappen  verkregen  hebben,  hen  weerhouden  die  in 
eene  kleine  stad  of  op  een  afgelegen  dorp  tot  het  weinige  dat 
zy    zich   hebben    kunnen   aanschaffen,    beperkt  zijn,  en  met 
hunne   dik w^ Is  niet  te  ruime  middelen  moeten  te  rade  gaan: 
in  de  hoofdsteden  der  Provinciën,   vooral  in  de  Akademie- 
steden,  en  in  de  hoofd-  en  hofstad,  waar  rijke  boekverzame- 
lingen,  met  de  hulp  van  geleerde  vrienden,  den  onderzoekers 
ter  dienste  staan,  kan  die  verontschuldiging  niet  gelden.  Ook 
aan   traagheid  en   lusteloosheid,   die  het  gemakkelijker  vindt 
zich  te  verkwikken  aan  de  vruchten  door  den  arbeid  van  an- 
deren gekweekt,   dan   zelve   de  hand  aan  het  werk  te  slaan, 
mag  niet  gedacht  worden  b|j   mannen   die  overigens  big  ken 
geven  hoe  zeer  de  zaak  der  wetenschap  hun  ter  harte  gaat. 
Zal  men  dan  de  oorzaak  hebben  te  zoeken  in  den  schroom 
der  Genootschappen  om  Verhandelingen  op  te  nemen  die  niet 
in  alle  deelen   aan   de   eischen   des  tij  ds  voldoen?    Het  be- 
ginsel is  op  zich-zelf  loffelijk,  doch  mag  niet  overdreven  wor- 
den tot  afschrik  van  dezen  en  dien,  die  vreezen  oUum  et  operam 
perderey  en  tot  schade  der  wetenschap,  welke  zich  daardoor  zon 
kunnen   beroofd    zien   van  antwoorden,   die,  ofschoon  z\}   in 
sommige  opzigten  te  wenschen  laten,  nasporingen  en  ontdek- 
kingen behelzen  wel  waardig  om  het  licht  te  aanschouwen. 
Doch  welke   ook   de   oorzaak  z^:  te  wenschen  is  het,  dat  de 
klagt  over  het  onbeantwoord  bl\jven  van  zoo  menige  zel&  bij 
herhaling  uitgeschreven  prijsvraag  niet  langer  vernomen «  en 
daardoor   het   doel  van   de   oprigting  onzer  geleerde  Genoot- 
schappen   voor    een    voornaam    deel    veredeld   worde.      Het 
Zeeuwsche   heeft   intusschen    gedaan  wat  het  konde.    Bg  ge- 
mis van  bekroonde  Verhandelingen,  die  de  grondstof  der  vroe- 
ger uitgegeven  werken  uitmaakten,  is  het  te  rade  geworden, 
om  onder  den  titel   van  Archief  eene  verzameling  te  openen 
Tan   vroeger  en  later  door  zijne  Directeuren  en  leden  mede- 
gedeelde  stukken,    die,    zonder   op   hooge    wetenschappelijke 
waarde   aanspraak   te  maken,  echter   tegen   de   vergetelheid 


ARCHIEF.  387 

schenen  te  mogen  bewaard  blijven.  En  is  aan  de  leden  de 
voorwaarde  gesteld  tot  het  om  de  zes  jaren  inleveren  eener 
Verhandeling  over  eene  vrye  stof;  het  is  dan  te  hopen  dat 
de  herinnering  dier  voorwaarde  in  de  programma's  van  meer 
gevolg  zal  zijn,  dan  sinds  vele  jaren  het  geval  geweest  is. 

De  hier  geleverde  stukken  hebben  alle  betrekking  op  Zee- 
land, met  uitzondering  van  twee  die  van  eene  algemeener 
strekking  zijn.  Het  eerste,  van  wijlen  Mr.  jakob  verheuk 
VAX  ciTTERS,  handelt:  over  het  wapen  der  stad  Middelbur<r: 
een  burg,  waarvan  de  stad  haren  naam  ontleent,  en  die  ter 
beveiliging  van  de  oorspronkelijke  havenplaats  gebouwd  was; 
over  de  Keizerl^'ke  kroon,  even  als  de  dubbele  arend,  door 
Keizer  maximiliaax  I  verleend  als  een  vereerend  kenteeken, 
dat  aan  Burgemeesters  en  Schepenen  door  maximiliaax  bg 
delegatie  in  1488  de  hooge  Jurisdictie  Bewesten  Schelde  was 
opgedragen.  Hierbij  door  de  Graven  en  de  Staten  van  Zee- 
land gemaintineerd ,  heeft  de  stad  zich  met  alle  regt  op  den 
duur  van  dit  onderscheidend  teeken  mogen  bedienen,  ofschoon 
het  niet  aan  haar  als  stad  gegeven  werd,  waarom  ook  op 
geen  der  stadszegels  eene  kroon  voorkomt.  Waoenaar  heeft 
dus  in  dien  zin  gelijk ,  dat  de  eer  om  de  Roomsch-Keizerlijke 
kroon  boven  't  wapen  te  voeren,  alleen  hier  te  lande  aan  Am- 
sterdam is  toegestaan.  Bg  de  beschouwingen  van  de  stads- 
zegels zijn  vier  afbeeldingen  gevoegd:  twee  uit  de  dertiende 
of  veertiende  en  twee  uit  de  zestiende  eeuw. 

Hieraan  sluit  zich:  de  Bedrage  betrekkelijk  het  ontstaan  en 
de  trapsw^jze  uitbreiding  der  stad  Middelburg  in  vroegere 
eeuwen,  door  Jhr.  paspoort  van  grupskerke,  met  eene  kaart 
van  den  burg,  de  eerste  omwalling  rondom  den  burg  vóór 
1308,  en  de  verdere  uitleggingen,  waarvan  de  zesde  of  laatste 
in  1598  voleindigd  is.  De  oorsprong  van  Middelburg  schuilt, 
gel\jk  die  van  vele  andere  steden,  in  het  duister:  dat,  bij  de 
beginselen  waaruit  ziy  ontstonden,  niet  te  verwonderen,  maar 
zeer  natuurlijk  is.  Aan  den  burg,  vddr  of  in  de  negende 
eeuw  aan  den  oever  der  Arne,  nagenoeg  in  het  midden  van 
Walcheren,  opgerigt,  is,  volgens  den  Schrijver,  de  stad  haar 
ontstaan  verschuldigd.  Daarentegen  lezen  wiy  in  de  genoemde 
Verhandeling  van  van  citters:  » Middelburg  was  in  het  begin 
van  zijn  bestaan  enkel  een  port  of  haven  waar  de  kooplieden 
kwamen   handelen.    Tot  beveiliging  van   die  handelplaats  en 

28* 


388  ARCBIEP. 

tot  het  invorderen  der  tollen  bouwde  de  Landsheer  een  Borg, 
naar  de  manier  van  dien  t(jd*'.  Het  laatste  komt  ons  waar- 
schijnlijker voor,  daar  het  boawen  van  eene  sterkte  eerst  te 
pas  kwam  waar  er  iets  te  beschermen  viel,  tenz\j  men  wilde 
veronderstellen  dat  de  burg  gesticht  werd  tot  beveiliging  van 
het  omliggende  land  tegen  de  invallen  der  Noormannen,  wan» 
neer  hg  echter  beter  aan  het  strand  dan  in  het  midden  dea 
eilands  ware  geplaatst  geweest.  Ook  in  andere  opzigten,  en, 
soo  w^  meenen,  op  betere  gronden,  wgkt  de  Heer  pa.spoobt 
▼an  het  gevoelen  van  andere  Oudheidkundigen  af,  met  name 
over  den  vroegeren  loop  der  Arne  door  de  stad ;  over  de  groo- 
tere uitgebreidheid  van  de  eerste  uitlegging  der  stad  door  hem 
Toorgestaan;  en  over  de  vierde  uitlegging  in  de  jaren  1549 
en  1550:  van  de  laatste  groots  uitlegging  in  1595  wel  te  on- 
-derscheiden.  W^  gelooven  dat  door  deze  Bgdrage  menige  bg- 
zonderheid  omtrent  de  vroegere  gesteldheid  der  stad  opgehel- 
-derd  wordt:  dat  ook  te  verwachten  was  van  de  zorgvuldige 
nasporingen  van  een  man,  die  door  zyne  veeljarige  betrekkia- 
gen  tot  het  Stadsbestuur  en  als  Hoofd  van  dat  Bestuur  daar- 
toe boven  anderen  bevoegd  was. 

Van  Mr.  s.  de  wind  ontvangen  wy :  iets  over  de  oude  bak- 
steenen  met  verheven  beeldwerk,  voorhanden  in  het  Kabinet 
van  het  Zeeuwsch  Genootschap.  Deze  steenen,  vroeger  als 
kostbare  overblijfsels  uit  de  gr^'ze  Oudheid  aangemerkt,  e^d. 
later  gebleken  uit  de  vijfliende  en  zestiende  eeuw  afkomstig 
te  zjjn.  Van  die  welke  in  het  bezit  van  hetGrenootschapz\jn, 
waaronder  zes  de  historie  van  susanna.  voorstellende,  wordt 
hier  eene  korte  beschryving  gegeven. 

Met  genoegen  lazen  wij  de  mededeeling  van  dezelfde  hand 
over  een  man,  die,  door  zucht  om  vreemde  volken  te  leeren 
kennen  gedreven,  gedurende  den  t\jd  van  zes-en-twintig jaren 
verschillende  landen,  en  daaronder  de  toen  vooral  zoo  weinig 
bekende  van  Ferzië,  Mongolië,  Thibet,  Groot  Tartar\)d,  en 
China,  doorkruist  heeil,  om  hetwelk  veilig  te  doen,  hy  de  klee- 
ding dier  volken  moest  aannemen ,  en  die  in  de  Chinesche  taal 
het  zoo  ver  gebragt  had,  dat  men  hem  voor  een  Chinees  hield. 
Aanleiding  tot  het  hier  medegedeelde  werd  den  Heer  ds  wzvd 
gegeven  door  eene  vraag  in  den  »Navorscher**  betrekkelgk 
de  door  D*iSBAëLi  vermelde  bijzonderheid  van  eenen  door  de 
Chinezen  om  zgne  kennis  van  hunne  taal  tot  Mandarijn  ver«v 


ARCHIEP.  S89 

heven  Zeenw.  Daar  het  naauwelgks  te  veronderstellen  is,  dat 
twee  personen  uit  dezelfde  Provincie,  die  zich  beide  door  de- 
selfde  taalkundige  bekwaamheid  onderscheidden,  weinige  jaren 
na  elkander  zalke  uitgestrekte  reizen  ondernomen  hebben,  heeft 
bet  gevoelen  van  den  Heer  sis  wind,  dat  hierbij  aan  niemand 
dan  aan  den  door  hem  aangewezen  SAMüëL  vajt  db  putte  te 
denken  valt,  veel  waarsch^n^jks.  Evenwel  bestaat  er  taS'- 
sehen  z^jne  opgaven  en  de  door  D*issAëu  vermelde  bgzonder- 
heden  niet  weinig  vM'schiL  Behalve  het  onderscheid  van  naam: 
HUDDE  en  TAN  DE  PUTTE,  Stelt  D*HBAëu  den  aanvang  der  reis 
omstreeks  het  jaar  1700,  terwgl  tajt  de  putte  in  1690  ge- 
boren, en  in  1718  mi  Nederland  vertrokken  is.  Ook  was  niet 
hig,  maar  zgn  neef  hbrvan' van  de  putte  Bnrgemeester  van 
Middelburg,  en  heeft  hy,  behalve  China,  vele  andere  landen 
bezocht,  waarvan  intusschen  l^*  den  Engelschen  Schrg ver  niets 
voorkomt.  Insgelijks  bl^kt  het  niet  dat  oase  reiziger,  zoo  als 
deze  beweert,  tot  Mandar^n  verheven  is^  in  welke  waardig'- 
heid  hy  al  de  Provinciën  zal  doorgereisd  hebben ;  terwijl'  ook 
de  Heer  de  wind  bewast:  dat  van  de  putte  niet  naar 
Europa  teruggekeerd,  maar  te  Batavia  gestorven  is,  en  dat 
de  verzameling  van  z^ne  opteekeningen ,  een  werk  van  dertig 
jaren,  niet  in  de  diepte  verzonken  is,  maar  dat  zijne  schrif«> 
ten  met  voor  anderen  onleesbare  characters  opgesteld,  na  z^nen 
dood,  volgens  testamentaire  dispositie,  zgn  vernietigd.  Van 
dea  overledenen  nog  in  leven  zijnde  nabestaanden  is  het  te 
hopen,  dat  zg  uit  familie* papieren  iedere  onzekerheid  in  dezen 
zullen  doen  ophouden,  en  door  nadere  inlichtingen  de  gedach- 
tenis van  een  man  helpen  vereeren,  die  deze  hulde,  in  aan- 
merking genomen  de  ontberingen  en  gevaren,  die  hy  tot  be- 
vrediging van  zyoe  dorst  naar  kennis  zulk  eene  reeks  van 
jaren  heeft  willen  verduren,  ten  volle  verdient. 

Nog  hebben  wy  van  denzelfden  Schryver:  beschouwingen 
van  een  handschrift  uit  de  tweede  helft  der  twaalfde  eeuw, 
dat,  afkomstig  uit  de  Bibliotheek  van  het  Ministerie  der  Her- 
vormde Gremeente  van  Middelburg,  thans  op  het  Raadhuis  der 
stad  berust.  Het  bevat:  eene  vUa  karou  magni  Imperatoris 
JIU8U  FSiDEBioi  AUOU8TI  conscripta^  voor  de  Geschiedenis  van 
geringe  waarde,  als  behelzende  eene  breede  en  overdreven  lof- 
spraak op  den  grooten  Keizer,  en  overigens  uit  eginhabd  ge- 
compileerd;  de  zoogenaamde  S[ron\jk  van  tulpinus,  die  don 


390  ABCHIEP. 

grondslag  heeft  uitgemaakt  van  de  Bidder-Bomans  oit  den  t\jd 
van  KABEL  den  Oroote,  doch  als  onecht  en  als  een  samen- 
weefsel van  fabelen  ia  te  beschonwen.  Van  betere  gehalte  is  het 
mede  in  den  Codex  voorhanden  leven  van  dien  Keizer  door 
den  beroemden  BGiNHiuU)^  van  welke  Biographie  de  varianten 
met  andere  handschriften  worden  vermeld.  Verder  komt  er 
in  voor:  een  vervolg  op  beda's  Historia  Ecdeektatica  gerais 
Anglorum^  van  een  onbekenden  Schryver,  die  in  den  aanvang 
der  twaalfde  eenw  geleefd  heeft,  loopende  van  731 ,  waar bxda 
de  Greschiedenis  gelaten  had,  tot  het  jaar  1105.  Eindelijk: 
WALTHBBUS  de  vüa  KABOU  BOKi,  etc*y  behelzende  een  goed  en 
omstandig  verhaal  van  den  moord  in  1127  aan  den  Graaf  van 
Vlaanderen,  kabel  den  Ooede^  in  de  kerk  van  St.  donaes  te 
Bragge,  gepleegd,  en  van  de  daarop  gevolgde  straf  der  zaam- 
gezworenen.  De  beschr^ving  van  de  woestheid  en  wreedheid 
der  Vlaamsche  kustbewoners,  door  walthebcs  met  den  naam 
van  barbaren  bestempeld,  en  van  de  moeite  die  de  Graaf  aan- 
wendde om  ze  te  bedwingen,  leveren,  onder  meer,  een  bew^s 
hoe  het  in  de  Middeleenwen  gesteld  was. 

Ten  slotte  wordt  ons  aangeboden  het  door  den  Heer  vak 
visvLiET  medegedeelde  omtrent  een  oud  zegel  of  stempel,  on- 
langs te  Slais  onder  den  grond  gevonden,  dat,  volgens  het 
randschrift,  afkomstig  zal  zyn  nit  de  dertiende  eeuw,  en  door 
eene  associatie  van  Sluische  kooplieden,  aan  wier  hoofd  zekere 
GüiLLAüME  DIB  NOTE  stond,  zal  gebezigd  zyn  tot  het  zegelen 
hunner  brieven  van  vr\|geleide,  volgens  privilegie  van  den 
Graaf  van  Vlaanderen. 

Moge  het  Genootschap  in  belangrijke  Bijdragen  van  zgne 
leden  de  stof  vinden  tot  het  vervolgen  van  z\jn  Archief. 

De  Slavernij,  eene  miedaad  en  eene  zonde  voor  Ood*  VoordeeUn 
der  afschaffing.  Bede  van  den  Heer  l.  a.  chamebovzow, 
gehouden  te  Amsterdam^  19  JuUj  1855.  Ten  voordeele  der 
emancipatie.  Te  Amsterdam,  bij  C.  L.  Brinkman.  1855.  In 
gr.  Svo.   IV  en  33  bl.  f  i-  40. 

Er  z\jn  krachtige  stemmen  opgegaan  om  aan  te  dringen,  dat 
den  slaaf  de  vrijheid  worde  teruggegeven  waarvan  h\j  beroofd 
is.  Het  werk  door  wilbebfobob  aangevangen,  scheut  met 
rassche  schreden  zijne  voltooiing  te  naderen. 


L.   A.   CHAMEROVZOW,   DE   SLAY£RNU,   EXZ.  89 1 

Ook  in  óns  Vaderland  zy  n  onderscheidene  Tereenigingen  ont- 
staan om  de  YT^wording  der  slaven  te  bevorderen.  Zoo  is  er 
te  Amsterdam  eene  vereeniging  van  jongelingen,  en  eene  van 
jonge  dochteren  opgerigt,  die  er  met  jengdig  vuur  hanne  krach- 
ten aan  toew^den. 

De  redevoering  welke  w\j  aankondigen,  is  door  den  Schr^*- 
ver,  die  Secretaris  is  van  nThe  Briiish  and  Fm^dgn  ArUi'- 
SUxoery  Society'\  en  een  der  voornaamste  woordvoerders 
onder  de  voorstanders  van  de  afschaffing  der  slavemy  in  En- 
geland, uitgesproken  in  het  gemelde  Jongelingen-Genootschap» 
en  door  hetzelve,  overeenkomstig  zyn  verzoek»  in  het  licht 
gegeven. 

Haar  hoofcliohoad  strekt  om  te  betoogen,  dat,  en  welke  groote- 
zonde  het  is  slaven  te  honden,  en  hoe  de  instandhouding  der 
slavem\j  onbestaanbaar  is  voor  elk  volk  dat  zich  beroemt 
door  Christelyke  grondbeginselen  te  worden  geleid.  Daarb^ 
deelt  hij  voorts  mede  wat  men  in  Engeland  en  in  de  Kolo- 
niën van  dat  land  heeft  gedaan  om  het  stelsel  te  vernietigen» 
on  hoe  men  er  ten  laatste  in  geslaagd  is. 

W\j  wenschen  deze  belangr^ke  rede  eene  algemeene  ver- 
spreiding, en  het  vraagstuk  waaraan  saj  is  gewyd,  eene  spoe- 
dige, en  gelukkige  oplossing  toe. 


NaUiong.  Omntgegevene  en  verspreide  Oedickien  van  b.  tol- 
lens, C.Z.  Te  Leeuwarden  ^  bij  G.  T.  N.  Suringar.  1855. 
Jn  gr.  8vo.    162  W.,  in  caH.  /  S^QO,  geb.  f  4:- 80. 

De  wensch  door  een  onzer  Dichters  (withuts),  in  een  lied  aan 
den  Heer  tolleks,  na  het  lezen  van  diens  bundel,  getiteld:. 
nLaatste  Gedichten*',  uitgesproken : 

"  Nog  tienmaal  schrijre  uw  hand» 
Steeds  bedrogen»  „Laatste  Dichten*^ 
Op  een  later  bnndelbandl  — 

blyft  niet  gehë^  onvervuld.  De  bundel  dien  wy  aankondi- 
gen» is  reeds  de  tweede  welke  sedert  dien  tyd  is  verschenen, 
en  ook  deze  zal,  zoo  w^j  hopen,  nog  niet  de  allerlaatste  z\jn 
van  den  beminden  Volksdichter.  Zeker  zal  hïj  dat  niet  zQn, 
wanneer  hem  de  jaren  van  vokdbl  ten  deel  mogen  vallen; 
geljk  dat  in  hetzelfde  lied  is,  en  door  ieder  wordt  gewenscht. 


392  H.   TOLLEXS,   C.Z., 

Een  hoog  geklommen  leeftyd  moge  nu  of  dan  eens  merkbaar 
wezen  in  het  oordeelen  over  de  wereld,  en  de  dingen  waar 
men  in  jeugdiger  jaren  pr^ja  op  stelt ;  maar  heeft  geen  invloed 
op  de  schoonheid  van  z^ne  verzen;  want  het  hart  en  de  geest 
des  grooten  Zangers  zjjn  nog  immer  jong,  en  de  liefde  voor 
de  dichtknnst,  en  de  zacht  om  haar  te  beoefenen  zullen  hem 
wel  nimmer  verlaten. 

Al  wie  met  de  werken  van  den  uitmuntenden  Dichter  is 
ingenomen,  zal  er  hem  dankbaar  voor  z|jn,  dat  hg  den  Heer 
SDBiNGAii  heeft  vergund  om  ook  deze  zoogenaamde  ^Nalezing** 
uit  te  geven;  niet  dew^l  daardoor  —  zoo  als  in  het  anders 
fraai  gestelde  Voorberigt  des  Uitgevers  gezegd  wordt  —  z\{ne 
gezamenlijke  dichtbundels  op  een  rond  twaalftal  z^fn  gebragt; 
want  wie  zou  waarde  aan  dat  ronde  getal  hechten,  ofhjj 
moest  wenschen  dat  het  niet  overschreden  wierd:  maar  om- 
dat de  verspreide  gedichten  (immers  een  groot  gedeelte)  nu 
b\j  elkander,  en  voor  ieder  te  bekomen  zijn;  hetgeen  vroeger 
*t  geval  niet  was.  Het  vertrouwen,  door  den  Heer  sübingab 
in  zijn  Voorberigt  geuit:  dat  deze  nNalezing  niet  versmaad 
of  gering  geschat,  maar  met  graagte  en  welgevallen  ontvan- 
gen en  genoten  zal  worden**,  is  voorzeker  ook  niet  teleur- 
gesteld* 

De  Dichter-zelf  heeft  het  werk  niet  met  eene  Voorrede  ver- 
rijkt; maar  b^  z\jne  bewerking  (nberyming*'  zegt  h^*  al  te 
zedig)  van  de  klooster-legende  »Philemon",  die  hier  weder 
onverminkt  voorkomt,  een  woord  gevoegd  tot  opheldering  van 
de  geschiedenis  van  dat  gedicht.  Naauwgezette  gemoederen 
hebben  er,  toen  H  bekend  werd,  profaniteit  in  gevonden,  en 
dat  heeft  den  Dichter  toen  bewogen,  om  de  fabel  te  verplaat-, 
sen  in  de  oude  Grieksche  Godenwereld;  waar  zy  echter  vol- 
strekt niet  paste.  Ofschoon  wy,  gel^k  velen,  met  klooster- 
legenden  niet  sterk  zijn  ingenomen,  heeft  toch  die  verminking 
ons  alt\jd  leed  gedaan,  en  't  verheugt  ons,  dat  er  door  regt- 
hebbenden  tegen  is  geprotesteerd.  Daar  heeft  men  nu  't  ge- 
noegen aan  te  danken,  deze  vernuftig  gevonden , allergeestigst 
en  keurig  in  verzen  gebragte  legende  hier  op  nieuw  te  ont- 
vangen zoo  als  zg  den  Dichter  het  eerst  uit  hart  en  pen  is 
gevloeid.    Zy  staat  met  regt  aan  het  hoofd  van  den  inhoud. 

De  overige  stukken  (ten  getale  van  drie-en- veertig)  zynby- 
cengevoegd;  a.  uit  de  «Dichterlükc  Handschriften",  in  der  tijd 


NAL£z»a.  393 

door  uiLBiTBBOEK  nitgegeven.  De  gedichten  daaraan  ontleend, 
behooren,  soo  w\|  meenen,  tot  het  t\jdperk  van  *8  Dichters 
jongelingschap,  b.  Uit  een  bnndel,  getiteld:  nOnaitgegeTen 
Gedichten**,  b^  den  Heer  suBiNaAR,  zonder  jaartal  en  pagi- 
natie,  waarschijnlijk  alleen  voor  Trienden  gedrukt;  doch  van 
welken  Kef.  zoo  gelakkig  is  een  exemplaar  te  bezitten.  W^- 
ders  » vindt  men  hier  ook*'  —  zegt  de  Uitgever —  )idie  stukjes 
temg,  die  in  de  laatstverloopen  winters,  ten  voordeele  van 
de  armen,  afzonderlijk  zgn  uitgegeven;  die  in  de  honderden, 
ik  mag  zeggen  duizenden  guldens,  welke  zQ  tot  dat  weldadig 
doel  hebben  opgeleverd,  de  getuigenis  vernieuwen,  dat  de  Dich- 
ter, door  cyne  zangen,  gedurende  eene  reeks  van  jaren,  niet 
alleen  de  harten  z^ner  landgenooten  voor  al  wat  heilig  en 
goed  is,  ontgloeid  heeft;  maar  dat  z\jne  poëz\j  met  de  harten 
ook  de  beurzen  der  gegoeden  en  weigezinden  heeft  geopend; 
dat  z$  door  de  giften,  die  z§  wist  uit  te  lokken,  meermalen 
de  haardstede  des  behoeftigen  heeft  doen  vonkelen,  en  diens 
verkleumde  leden,  gedekt  of  z\jnen  honger  gestild  heeft.**  — 
Behalven  die  stukjes,  is  ook  des  Dichters  uitboezeming  big  de 
begrafenis  van  wiglen  Koning  willek  II  hier  opgenomen. 

Wy  hebben  geen  ander  oordeel  uit  te  spreken,  dan  dat 
deze  verzameling  in  alle  deelen  den  Dichter  waardig  is,  en 
dat  den  Heer  subikgab,  aan  wien  de  Heer  tollens  de  zorg 
voor  het  schikken  der  stukken ,  den  druk  en  de  correctie  heeft 
overgelaten,  lof  en  eere  toekomt  voor  de  wyze  waarop  hfl 
zich  van  zijne  taak  heeft  gekweten. 

Onze  lezers  zouden  niet  voldaan  zijn  als  wy  hun  niet  eenig 
staaltje  leverden  van  't  geen  hier  uit  de  «Dichterl^ke  Hand- 
schriften" of  de  nOnuitgegeven  Gredichten"  gevonden  wordt. 
De  keus  is  moe\jeiyk  uit  stukken  zoo  verscheiden  in  toon  en 
trant,  geest  en  strekking.  Het  liefst  kozen  wy  de  niet  ver- 
taalde komiesch-satirische  beurtspraak:  dDq  Rook-  en  Snuif- 
tabak",  of  den  glaudius  nagezongen  verheven  beurtzang :  »Het 
groote  Hallelujah",  Die  stukken  echter  z\jn  te  breed  voor 
ons  enge  bestek.  Wy  moeten  ons  vergenoegen  met  een  kleiner 
stukje,  en  kiezen  daartoe  de  vertaling  der  naive  waardeering 
van  den  boerenstand,  een  niet  ryken  «Vergenoegden  Boer", 
door  CLADDius  in  den  mond  gelegd.  W\]  weten  niet  of  er 
nog  boeren  in  ons  land  zyn  in  wier  mond  het  past;  want  de 


394  H.   TOLLEXS,   G.Z.,   NALEZING. 

bezitters  van  vee  en  lander^en  zjjn  in  de  laatste  jaren  reedd 
r\jk  geworden,  en  de  overigen  hopen,  denkelijk,  dat  óók  i» 
worden;  maar  als  gedicht  zal  *t  ieder  gelijk  ons  behagen: 

Hg,  die  een  hnt  en  handen  heeft, 

H\j  kwell*  zich  niet  om  morgen; 
Indien  't  gelak  ons  r\jkdom  geeft » 

De  rykdom  geeft  onB  zorgen. 

£n  had  ik  zakken  goud  als  graan, 

£n  stal  en  schaar  als  kerken. 
Met  al  mijn  schatten  na  te  gaan. 

Hield  ik  geen  tijd  tot  werken. 

£a  wierd  ik  ook  door  bier  en  wijn 

Een  driemaalhonderdponder , 
Wat  vetter  zon  ik  zeker  zgn. 

Maar  zeker  niet  gezonder. 

£n  ging  myn  wijf  in  't  goudgeel  zy*. 

En  't  hoofd  beploimd  met  veren. 
Misschien  verbrandde  de  avondbrij 

By  't  nitdoen  harer  kleêren. 

£n  wist  myn  zoon,  met  sporen  aan, 

In  't  za&l  te  paard  te  zitten. 
Ligt  kon  hy  niet  op  klompen  gaan 

By  't  ploegen  en  het  spitten. 

Hy,  die  een  hnt  en  handen  heeft. 

Bekreun'  zich  niet  om  morgen; 
Indien  't  geluk  oos  rykdom  geeft. 

De  rykdom  geeft  ons  zorgen. 

W\j  zouden  toonen  het  publiek  niet  te  kennen  als  w\|  dezen 
bundel  nog  aanprezen:  de  naam  van  den  Dichter  is  aanbe- 
veling genoeg.  Maar  er  zijn ,  zoo  wy  meenen ,  nog  meer  ver- 
spreide en  onuitgegeven  gedichten  van  den  Heer  tollens,  en 
w\j  kunnen  den  wensch  niet  onderdrukken,  dat  h^  ook  die 
doe  bijeenvoegen  en  uitgeven.  Hunne  kunstwaarde  moge,  naar 
zgn  gestreng  oordeel,  minder  zyn;  het  publiek  zal  gewis  too- 
nen er  anders  over  te  denken.  Dien  wensch  aan  den  beminden 
Zanger  te  kennen  gevende,  wenschen  wij  tevens  dat  het  Vader- 
land zich  nog  lang  hebbe  te  verheugen  in  zijn  bezit,  en  dat 
bestendige  gezondheid  den  avond  zyns  levens  moge  veraan- 
genamen. 


E.   W.   VAN  DAM  VAN   IS9ELT,    BEBMAN.  895 


Hbbxan.  Dkhtstuk  door  e.  w«  van  dak  van  isselt.  Naar 
aanleiding  van  drie  Platen  van  Mr.  a.  w.  m.  c.  vekhuell. 
(Met  vier  stacUgravuren,)  Te  Amsterdam ,  bij  J.  H*  Glebhard 
en  Comp.    In  gr.  Bvo.   84  W.  ƒ  2  -  40. 

Gel\jk  de  Heer  tollens  de  klooster-legende  van  Philemon 
heefl  ))berymd"(!),  zód  berijmde  de  Heer  van  dam  van  isselt 
de  Bandoenli[jke  geschiedenis  van  een  mank  en  misvormd  jon- 
geling, naar  drie  fragmenten  ait  diens  leven,    door  den  gees- 
tigen  vsbhuell  in  een  zy  ner  plaatwerken  zoo  meesterl^k  voor- 
gesteld.    Men  weet  hoe  welsprekend  de  teekenpen  is  van  den 
genialen  teekenaar,  en  boe  hg   de  kunst  verstaat  om  te  be- 
hagen en  te  treffen.    De  bentters  z^ner  werken  zullen,  even 
als  wig,  een  innig  mededoogen  gevoeld  hebben,  bij  *t  beschouwen 
dier  drie  platen  in    »Z\jn  er  zoo?",  welke  nu  ook  dit  gedicht 
versieren,  en  't  zal  hun  genoegen  doen,  dat  de  indruk  dier 
beschouwing  bg  een  ryk  begaafd  Bedenaar  en  Dichter  levendig 
genoeg  is  geweest,  om  hem  z\jne  gedachten  en  gevoelens,  over 
een   zoo   edel,   maar  deerniswaardig  voorwerp  in   verzen  te 
doen  uitstorten.     Dat   genoegen   zal  grooter  worden  wanneer 
z^   zich  bekend  maken  met  de  schoone  vrucht  dier  uitboeze- 
ming,   welke  de  kunstkeurige  Uitgevers  hun  hier  als  op  eene 
vergulde,    r\jk  versierde  schaal  te  genieten  aanbieden.    Het 
gedicht  bestaat  uit  zeven  gedeelten ,  van  welke  het  eerste  eene 
toewyding  is  aan  deNederlandsche  wSchoonen"  en  » Jongelingen". 
De  tweede  schetst  bebman  in  zijne  jeugd,  terwijl  hg,  eenzaam 
tegen  een  muur  leunende ,  van  verre  de  spelen  ziet  zgner  mede- 
scholieren.    In   de  derde   wordt  hij  voorgesteld  als  jongeling, 
zich  verliezende  in  droomen  van  levensgeluk  aan  de  zijde  van 
MARIA,  met  hem  opgevoed,  en  die  hg  bemint.    De  vierde  be- 
schrgft  zijne  zielesmart  bg    de   ontdekking  op  het  bal  in  de 
open   lucht,   dat   Maria  een  ander  bemint,  en  voor  hem,  den 
misvormde,  niet  mëër  kan  zgn  dan  eene  deelnemende  zuster;  — 
hg   besluit  te  zwggen;  maar  de  vgfde  afdeeling  vertoont  hem 
kwijnende,   en   plaatst  den   lezer   ten   slotte   aan  zgne   sterf- 
sponde,  bij  *t  afscheid  van  haar  die  hij  in  stilte  heefl  bemind. 
In  de  zesde  afdeeling  maakt  de  Dichter  ons  deelgenooten  van 
zijne   gewaarwordingen  bg  't  aanschouwen  van  de  kist  die  't 
overschot  van  berman  bevat,  zoo  als  die  is  afgebeeld,  door  de 


Ö96  E.  W.   VAK  OAX  VAK  188ELT, 

maan  beschenen,  terwijl  de  kmk,  die  hQ  noodig  bad  om  te 
kannen  gaan,  als  verder  onnoodig,  in  een  hoek  Btaat  geplaatst. 
De  zevende  afdeeling,  eene  soort  van  rei,  bevat  algemeene 
beschouwingen  over  mededoogen  en  menschenlie^e» 

W\|  hebben  dit  zangerig  en  boeiend  dichtstnk ,  dat  minder  een 
doorwrocht  werk  dan  wel  eene  gelukkige  improvisatie  is,  met 
uitstekend  veel  genoegen  gelezen.  Niemand  zal  't  te  hoog, 
en  niemand  ook  zal  't  te  laag  gestemd  achten.  De  denkbeel- 
den zQn  onder  elks  bereik,  de  geest  is  edel,  en  de  schildmng 
van  HEBMAN  en  diens  gewaarwordingen,  in  z\|ne  verschillende 
toestanden,  is  levendig  en  uit  het  hart  gevloeid.  Tot  eene 
proeve  laten  w$  't  gedeelte  volgen,  waar  hebhak  als  jonge- 
ling wordt  voorgesteld,  gloe\jende  voor  poëzjj,  zgn  gevoel 
uitende  door  't  voordragen  van  kr^gs-  en  minnezangen;  maar 
door  eene  smartelyke  herinnering  zijner  wangestalte  ontmoe- 
digd en  tot  zw\jgen  gebragt: 

De  joDgUng  heeft  met  yreugd  sgn  nieawe  baan  Betreden , 
Hy  heeft  met  vaste  hand  de  draden  saamgevat 

Van  't  grijs  voorheen  en  *t  bloeijend  heden. 
Zyn  vlagge  geest  heeft  telkens  ryker  schat 
Zich  Eaamgegaard  van  nieawe  kundigheden. 
Van  grootsche  poëzij  is  hem  de  borst  doorgloeid. 
Als  't  vaderlandsche  lied  hem  van  de  lippen  vloeit. 
Dan  trilt  zfjn  stem,  dan  fonkelen  sijne  oogen. 

En  als  des  Dichters  vloek  den  landverrader  treft. 
Die  ten  heraut  zich  maakt  van  bijgeloof  en  logen. 

Der  vaadren  eer  bezwalkt,  den  Spaanschen  beul  verheft, 
£n  wiLLEM*s  moordenaar  verdedigt; 
Dan  krygt  die  vloek  driednbble  kracht: 
Dan  hoort  men  't,  hoe  zyn  ziel  den  onverlaat  veracht. 
Die  waarheid,  regt  en  eer  zoo  schaamteloos  beleedigt. 

Als  bellaxt's  bevallig  lied. 
Dat  naar  de  beek  geiykt,  die  door  't  gebloemte  vliet. 
Op  zoeten  toon  door  hem  wordt  voorgedragen: 
Dan  nat  een  traan  der  maagden  oog: 
Ze  aanschouwen  de  Ënglenrei,  die  CRLoi  voert  omhoog. 
Zy  leeren  mede  om  daxom's  sterven  klagen; 
£n  't  harte  krimpt  van  angst  en  wee. 
Als  't  kind  des  Zeeuwschen  mans  gedragen  wordt  in  zee.  — 
Helaas,  dat  schittrend  vuur  zal  dra  zgn  glansen  dooven: 

De  hdlge  vonk  wordt  in  zyn  borst  gesmoord. 
Hem  zal  een  wreede  hand  die  gave  Gods  ontrooven. 

Die  wonderkracht  schenkt  aan  't  gesproken  woord. 


BIJMAN.  397 

Vaak  heeft  zga  oor  den  smaad  der  dwazen  opQ^er&ngen, 
Als  hQ  bg  krygs-  of  liefdezangen. 

Door  't  schoon  der  poëzy  yerrakt» 
Bij  heldenglorie  opgetogen, 
By  TToawenliefde  diep  bewogen, 
*t  GeToel  der  ziel  had  nltgednxkt. 
HQ  heeft  den  toon  gehoord  Tan  't  innig  medeleden 
Der  maagdenrei,  die  jammerde  om  zyn  lot. 
Wanneer,  by  laffis  scherts  de  krygsheld  werd  bespot. 
Die  met  zyn  krnk  'sLands  yyand  zal  bestryden. 

Het  fraaie  prachtwerk  is  door  den  Heer  tebbubll  ook 
BOg  met  eene  teekening  beschonken  ^  die  den  ontslapen  hbbmak 
voorstelt  als  door  een  Engel  ten  hemel  opgevoerd.  De  be- 
kwame D.  j.  SLCITEB  heeft  haar  uitmuntend  gegraveerd,  en 
een  afdruk  er  van  prijkt  tegenover  den  titel.  W^  kennen 
geen  ander  boekje  van  dat  bestek  zoo  fraai  uitgevoerd,  of 
më^r  geschikt  om  aan  de  nSchoonen"  en  de  » Jongelingen*', 
aan  welke  het  gedicht  is  opgedragen,  te  worden  aangeboden; 
en  danken  den  Dichter  en  de  Uitgevers  beide  voor  dit  keurig 
geschenlc* 


De  Joêomade.    Een  Eposje  door  wahba.     Te  Dordrecht^  bij 
H,  Lagerwey.    Met  vignetten.   In  12mo.   40  hL  f  i-lh, 

i)Dit  luimig  heldendicht  stelt  de  zot-  en  dwaasheden  van 
eenige  hedendaagsche  personen  in  een  ironisch-comisch  dag- 
licht'*, en  als  het,  vroeg  of  laat,  een  tweeden  druk  beleeft, 
plaatst  het  den  smaak  van  ons  lezend  publiek  in  geen  guns- 
tig licht.  —  Zoo  zeggen  wg,  nadat  wg  het  eposje  heb- 
ben gelezen,  waarin  wij  niets  dan  eene  travestie  van  ovidius* 
Metam.  (Lib.  VU)  hebben  gevonden,  die  den  dweepers  met 
onzen  »Almanak  voor  HoUandsche  Blggeestigen*^  misschien 
hoogst  aangenaam  zal  wezen.  Het  ten  tooneele  voeren  van 
de  goden  en  helden  der  Mythologie,  in  het  costuum  van  onze 
tegenwoordige  mannen,  is  sedert  storm  van  'sosavesakds 
en  OOSTERWUK  BBüTN  Uit  de  mode  geraakt.  De  poging  om 
het  genre  wéér  in  het  leven  te  roepen,  zal,  hopen  wij,  ook  niet 
gelukken.  En  al  hebben  wy  hier  aan  de  gemakkelijke  en 
losse  verzen  hulde  te  brengen,  en  al  hebben  w^  hier  niet 
nem  iiefea  Marachland  vol  8chlamin\  zoo  als  het  ergens  van 
eene  bekende  travestie  heet,  —  wij  kunnen  er  toch  ook  niet  b^- 


898  WAMBA,    DE  JA80NIADE. 

yoegen:  noïnvol  voU  Salz*\  Hnmor  en  satire  treffen  w$  bier 
niet  aan;  maar  bet  luchtige  en  kluchtige,  dat  aan  sommige 
onzer  grappige  poëten  naam  en  bijval  bezorgt,  is  b\j  den 
Heer  wamba  te  yinden,  en  kan  das  bet  lacblastig  publiek 
stof  geven  tot  blijde  yerwaobtingen. 


Oedichten  van  niGOLAas  beets.  Derde  ^  herziene  en  veel  ver» 
meerderde  druk.  Tc  Hcuirlem^  hij  de  Erven  F.  Bohn.  1855. 
236  hl.  f  1-  80. 

Een  bundel  als  deze  behoeft  geene  aanpr^zing.  Het  publiek 
heeft  de  eerste  liefde,  waarmede  het  den  Dichter  van  José 
en  Kuser  heeft  welkom  geheeten,  hem  tot  op  deze  dagen  ge- 
schonken. En  gelyk  de  Korenbloemen  v66r  kort  met  hooge 
ingenomenheid  z\jn  ontvangen,  zoo  is  ons  de  derde  druk  yan 
de  n Oedichten*  een  aangenaam  bew^'s,  dat  voor  echte  poëz^ 
ons  volk  nog  niet  zoo  onverschillig  is  geworden,  als  het,  naar 
sommige  versch^'nselen  te  oordeelen,  wel  eens  schynt.  De 
goedkoope  uitgaven  van  de  dichtbundels  onzer  voortreffelykste 
Dichters,  zijn  zeer  geschikt  om  den  smaak  voor  poëzg  op  te 
wekken  en  levendig  te  houden  b^'  bet  gedeelte  der  natie,  *t  welk 
nog  niet  op  dat  betreurenswaardig  toppunt  yan  beschaving  is 
geklommen,  van  waar  men  al  wat  Hollandsch  is  veracht,  en 
slechts  voor  *t  geen  van  den  vreemde  komt,  lof  en  bewonde- 
ring over  heeft.  Daarom  dank  aan  de  Uitgevers  van  de  werken 
van  BEETS,  die  hun  eigen  voordeel,  en  den  roem  des  Dichters, 
en  het  belang  onzer  letterkunde  te  gelijk  begrijpen  en  be- 
vorderen, ff. 


Eerstelingen.  Verspreide  Dichtstukjes  door  p.  J.  vak  deb  noordaa. 
Te  Maassluis,  bij  J.  yan  der  Endt.  1855.  90  bl,  ƒ  :-85. 

De  bijen  en  spinnen  in  den  bloemhof  der  beüetrie  hebben, 
volgens  de  Voorrede,  deze  n Eerstelingen*  reeds  geconsumeerd, 
daar  z^  reeds  in  Jaarboekjes  en  Tydschriften  waren  geplaatst. 
Z$  worden  bier  nog  eens  in  een  bandje  aangeboden,  en  zgn 
aan  Beo.  toegezonden,  die  met  den  geest  welke  in  de  dicht- 
stukjes beerscht,  zeer  is  ingenomen,  en  op  den  vorm  slechts 
weinig  beeft  aan  te  merken.  Dat  bQ  in  deze  n Eerstelingen* 
geene  sporen  heeft  gevonden   van   een  waarachtig  dichterlyk 


P.  J.  VAK  DER  KOORDAA,  EEKSTEUXGE.V.        390 

talent,  zal  hij  den  jeugdigen  Aatenr  niet  als  een  verwijt  aan- 
rekenen, die  zich  yan  allen  8ch\jn  van  aanmatiging  hondt 
yerw^derd,  en  volBtrekt  geene  bewijzen  geeft  van  zncht  om 
den  dichtelmaam  te  ontvangen,  nu  h$  deze  kleinigheden  het 
licht  doet  zien.  Behalve  verscheidene  verzen  op  de  gewone 
verheven  onderwerpen,  zoo  als  men  dat  van  eerstelingen  ge- 
woon is:  nLente,  Herfst,  Weldadigheid,  Aan  de  Sterren, 
Wiegeliedje,  Krijgslied",  vinden  wy  ook  enkele  proeven  van 
Inim,  als:  nHolloway,  Carsiaan,  Rood  haar,  Jeremiade  van 
een' roodharig  man**,  dat  aldas  eindigt: 

Ja,  liever  ware  ik  blaanw  dan  rood. 
Dan  reisde  ik  rond  door  alle  rijken , 

£n  'k  werd  bengd  door  klein  en  gp'oot. 
Daar  'k  my  voor  geld  kon  laten  kyken; 

Maar  thans,  —  niet  een,  die  meêli)  toont; 
Voor  mij  bespotting  allerwegen. 
Rood  haar!  —  ik  dank  je  voor  zoo*n  zegen. 

Wanneer  men  onder  Negers  woont. 


Ernst  en  Luim.   Bloemlezing  vit  de  Werken  van  G.  w.  babeneb. 
Te  Deventer,  bij  A.  ter  Gunne.  1855.  In  hl.  8t;o.  185  W.  ƒ  1  -  25. 

Rabeneb  hehoort,  even  als  z\jn  tijdgenoot  oellebt,  onder 
die  geestige  Schrijvers  welke  in  de  voorgaande  eeuw,  ook  ten 
onzent,  veel  opgang  maakten.  Sedert  dien  t^d  is  de  Daitsche 
litteratnar,  waarin  h^j  eene  niet  onaanzienlyke  plaats  bekleedde, 
geheel  van  aard  en  geest  veranderd ,  zoodat  men  babeneb  thans 
in  z^n  vaderland  bgkans  niet  meer  noemt,  noch  leest,  maar  hem 
en  zijne  geestige  werken  bijna  geheel  vergeten  is.  Wij  hoor- 
den ook  onder  ons  weinig  meer  van  hem  gewagen,  en  waren 
eenigzins  verwonderd,  deze  Bloemlezing  uit  zijne  geschriften 
ter  aankondiging  te  ontvangen. 

Volgens  de  Voorrede,  is  dit  werkje  gedeeltelyk  door  een 
reeds  vroegtijdig  overleden  geleerde  bewerkt,  die  door  z^fn 
opvolger  zeer  geprezen  wordt,  en,  even  als  deze,  met  de  ge- 
schriften van  BABENEB  was  ingenomen. 

Eene  aanbeveling  van  babb^^eb,  of  eene  verdediging  van 
zgn  letterkundig  genre  (satiren,  hekelschriften),  hondt  de  latere 
Vertaler  voor  geheel  onnoodig.  De  eerste  is  genoeg  bekend, 
en  het  vooroordeel  tegen  het  laatste  is,  jaist  doorhem,  genoeg- 
zaam geweken,  daar  hy  het  onderscheid  tusschen  satire  (hekel- 


400  o.  W.  BABEXEB,  SB5ST  SX  LUIK* 

schrift)  en  paskwil  of  scbimpschrift  heeft  doen  kennen.  Im- 
mers zyne  satire  betreft  den  mensch  in  het  algemeen,  en  is 
van  het  personele  geheel  vrg.  Voorts  was  rabehbb  zgne  scherts 
volkomen  meester,  en  h\j  gebmikte  haar  nimmer  om  zaken 
belagchelyk  te  maken  die  wesenl^jk  achtenswaardig  zQn.  HQ 
was  bg  nitnemendheid  een  voorstander  en  beoefenaar  van  Gods- 
dienst en  dengd.  Z\jn  stelregel  was:  ndat  hg  die  den  naam 
van  Hekelschrljver  wil  verdienen,  een  goed  hart  moet  hebben'*. 
De  keus  der  onderwerpen  waaruit  deze  Bloemlezing  bestaat, 
vonden  wy  over  het  algemeen  zeer  gelakkig  en  onderhoudend. 
W|j  gelooven  dat  het  nienwe  bezoek  hetwelk  de  geest  van 
lUBSNEB  ons  komt  brengen,  hier  goed  opgenomen  zal  worden, 
daar  toch  onze  landgenooten  over  het  algemeen  met  den  een- 
vondigen  zin,  die  in  BAAEinsB  even  als  in  gellebt  heerscht, 
meer  dan  met  hoogdravenden  humor  z\|n  ingenomen. 

Gel^'k  de  Schr\|ver  van  het  Voorwoord,  eindigen  wij  met 
den  wensch,  dat  de  lezer  de  waarheid  moge  ondervinden  van 
hetgeen  Prof.  obtlepp  voor  eene  nienwe  uitgave  van  babkheb*8 
Schriften  in  het  Duitsch  zegt:  n6\j  zult  in  hem  duizendmaal 
meer  waars,  goeds,  geestigs,  schoons  en  voor  uw  geheele  leven 
onvergetelijks  vinden ,  dan  in  menig  hoog  geprezen  voortbreng- 
sel van  den  tegenwoordigen  t\jd. 


Fantaamagorvsn  door  Mevrouw  elisb  van  calcab,  Schrijf  eter 
van:  nllermine'\  Te  Schoonhoven  ^  bij  S.  E.  van  Nooten. 
1855.  Met  op  staal  gegraveerden  titel  en  vignet.  228  bl.  f  2-  50. 

Wat  van  de  begaafde  Schr^'fster  van  n  Hermina'*  wordt 
aangekondigd,  heeft  zeker  reeds  spoedig  na  de  versch^'ning 
zijn  publiek  gevonden.  Deze  nFantasmagoriin''  zullen  dus  ook 
wel  reeds  in  veler  handen  z^*n.  't  Zou  Bef.  echter  niet  be- 
vreemden, als  de  een  er  hoog  mede  loopt,  en  de  ander  er  het 
anathema  over  uitspreekt.  Zoo  iets  mag  met  vele  boeken  het 
geval  z^jn;  dit  boven  velen,  kan  tot  zeer  verschillende  oor- 
deelvellingen aanleiding  geven.  Naar  ons  inzien  in  de  eerste 
pkats:  omdat  men  van  Mevrouw  vak  calcab  iets  in  dit  genre 
niet  verwachtte;  ten  tweede:  omdat  het  genre  op  zich-zelf  bij 
ons  nog  geen  burgerregt  heeft,  en  ook  door  velen  in  geenen 
deele  geliefd  is.    't  Is  hooge  humor  ^  diepte  en  rykdom  van 


I  ELISB  VAK  GALGAR,    FANTASldAGORlëX.  401 

gedachte,  in  eenvoadigen  vorm,  dikwerf  in  een  kleed  dat  de 
meesten  al  te  eenvondig  zullen  noemen;  denkbeelden  over  *t 
hoogste,  meest  edele,  meest  ingrijpende,  dat  in  onze  mensche- 
lijke  natnnr  ligt,  en  die  zoo  maar  vlagtig  weg  medegedeeld; 
diamanten  langs  den  weg  gestrooid,  die  zoo  maar  ieder  niet 
herkennen  kan.  Daarom  zullen  velen  ze  als  onoogel^'ke  stee- 
nen,  die  't  oprapen  niet  waard  z^'n,  verwerpen;  de  vr^'geest 
zal  't  der  Schryfster  euvel  duiden,  dat  ze  hare  regt  Chris- 
tel^ke,  gevoelvolle  en  verheven  beginselen  aanbood,  in  een 
vorm,  zoo  eenvoudig,  zoo  dagel^'ksch,  als  deed  z^'  't  om  die 
binnen  te  smokkelen  tot  in  't  hart,  zelfs  van  hen  die  haar 
boek  ter  hand  nemen  zoo  als  z^  een  » sprookjesboek"  lezen 
zouden;  de  streng  geloovige,  de  steil  regtzinnige  zal  haar 
verketteren,  omdat  zjj  de  gedachten  over  't  meest  heilige,  over 
't  hoogste,  omslu\jerde  —  al  is  de  sluyer  dan  ook  doorzigtig  — 
met  een  gewaad,  dat  niet  zou  doen  vermoeden  wat  er  achter 
schuilde.  Deze  nFatUasmagori'én*  zijn  de  vruchten  van  euse's 
verbeeldiug,  maar  tevens  ook  de  vruchten  harer  diepe  kennis, 
de  kinderen  van  haar  vroom,  en  rein,  en  nadenkend  verstand. 
Veel  in  dit  boek  herinnert  jeak  paul  ;  de  eerste  v^jf  schet- 
sen doen  aan  den  scherpen  swivt  denken;  wie  't  gegund  is 
tot  de  kern  door  te  dringen,  zal  dit  boek  lief  krijgen,  en  't 
eene  plaats  geven  in  hoofd  en  hart.  Wie  te  weinig  geestelijk 
ontwikkeld  is  om  den  vorm  van  't  wezen  te  scheiden,  zal 
jidien  schat  in  aarden  vaten"  verwerpen.  Zoo  zal  't  succes 
voor  de  Schrijfster  afhangen  van  't  individueel  gevoelen,  maar 
boven  alles  van  de  meerdere  of  mindere  ontwikkeling  harer 
lezers,  en  't  hoogere  of  lagere  standpunt  van  kennis,  waarop 
deze  zich  bevinden. 

Beferent  loopt  er  hoog  meê;  en  hoopt  van  harte,  dat  deze 
arbeid  vele  denkende  lezers  zal  vinden.  Deze  zullen  't  boek 
niet  uit  de  handen  leggen  zonder  er  goede  vruchten  van  te 
hebben  geplukt;  vruchten  die  winst  mogen  beeten  voor  hoofd 
en  hart. 

Der  begaafde  Schrgfster  z|j.  onze  dank;  de  Uitgever  zy 
geprezen  om  z\jne  keurige  en  nette  uitvoering. 

Het  degelijk  boek  vinde  z^nen  weg  door  de  wereld,  en  ga 
niet  verloren,  als  zoo  veel  goeds,  dat  door  de  middelmatigheid 
wordt  verketterd,  en  zoo  doende  spoedig  aan  de  vergetelheid 
prös  gegeven  I 

BOEKBESOH.   1856.  N*.  VJH.  29 


402  BRAXTZ   UAUEfi. 


Bra^tz  haijer;  Twintig  Jaren  uit  V  leven  van  een  Slavehhan-' 
delaar.  Uit  *t  EngeUch^  door  M.  keijzeb.  Twee  Deelen. 
Te  'êOravenhage^  bij  H.  C.  Susan,  C.H.zoon.  1856.  Met 
gesteendruhten  titel  en  vignet.    In  gr.  Svo.    589  bl.  ƒ6-: 

Om  tegenwoordig  op  de  hoogte  van  bet  diacours  van  den 
dag  te  wezen,  moet  men  ook  mede  kannen  spreken  over  sla- 
▼emQ  en  abolitie.  Wie  er  niets  van  wisten,  werden,  wat  de 
Vereenigde  Staten  betreft,  door  Mrs.  beeohbb  stowe;  en  wat 
onze  Koloniën  aangaat,  door  den  Baron  van  HOëvsLL  inge- 
licht. Doch  beide,  en  vele  anderen  met  ben,  wenschen  de  sla- 
vemy  ten  spoedigste  van  de  aarde  verdwenen  te  zien,  en 
daarin  stemmen  w\j  volkomen  met  hen  overeen.  Maar  nn 
treedt  bbaktz  uaijeb  met  zijne  inzigten  op,  die  strekken  kun- 
nen om  den  spoed  in  dezen  te  ontraden.  TVie  dus  geheel  op 
de  hoogte  der  zaak  wenscht  te  bleven,  dient  ook  dit  werk 
niet  ongelezen  te  laten. 

De  Schr^ver  deelt  mede  wat  een  manuscript  van  zekeren 
OAKOT,   een   slavenhandelaar,   hem  in  de  pen  beeft  gegeven. 
De  verhaaltrant  is  boeiend,   hier  en  daar  zelfs  met  gloed  en 
leven.    Afrika  is  het  tooneel  der  handeling,  en  wij  zien  de 
Negers  daar  in  hunne  verschillende  toestanden.  De  gewoonten 
en  gebruiken  der  binnenlanden  mjn  met  fiksche  kleuren  ge- 
teekend.   Al  mist  de  Auteur  het  talent  van  den  romandiehier, 
hy  bezit  de  gave  van  aangenaam  te  vertellen;  en  de  eenvou- 
dige ,  onopgesmukte  vorm  pleit  voor  de  waarheid  van  hetgeen 
er  wordt  voorgedragen.   Het  geheel  voldeed  ons  zeer,  hoewel 
de  strekking  van  *t  werk  eigenlijk  is  om-  der  wereld  als  toe 
te  roepen:  »Men  haaste  zich  met  de  vr^ verklaring  der  slaven 
niet  te  zeer;  de  Neger,  onverschillig,   of  h^  onder  Afrika*8 
hemelstreek  of  elders  leeft,  is  in  geesteiyke  ontwikkeling  nog 
aan  het  kind  gelQk,  voor  't  welk  de  vqjheid  niets  anders  zou 
z^n   dan  een  vr^'brief  tot  bandeloosheid."    Zie  hier  wat  de 
Schryver  zegt  ten  opzigte  van  de  Republiek  Liberia: 

»De  voorspoed,  volharding  en  invloed  van  de  Koloniën  blij- 
ven nog  vraagstukken.  Ik  zou  gaarne  *t  tweede  geslacht  van 
de  kolonisten  in  Afrika  willen  bigwonen.  Ik  zou  willen  weten 
wat  de  kracht  en  ontwikkeling  van  *t  Negerkarakter  op  zgn 
geboortegrond  zal  ztjn  ^  beschaafd,  doch  afgesneden  van  alle 


BBANTZ  HAIJEB.  408 

onderrigt,  invloed  of  gemeenschap  met  den  blanke.  Ik  soa 
jnist  willen  weten  of  de  vermogens  van  den  Neger  oorspron- 
kelijk of  nagevolgd  z\jn,  en  bij  gevolg  of  h^  geheel  onafhan- 
kelijk kan  staan.*' 

))Indien  de  nakomelingen  van  de  tegenwoordige  kolonisten, 
gedurende  vijf-en-twintig  jaren  door  eene  onmetemke  land- 
verhuizing van  alle  klassen  en  hoedanigheden  vermeerderd,  de 
jeugdige  natie  met  die  industriële  krachts-ontwikkeling  en  staat- 
kundige waardigheid  zullen  schragen,  waardoor  de  bevolking 
zich  in  onzen  tijd  onderscheidt,  dan  zullen  w^'  de  verwezen- 
lyking  met  buitengewone  vreugde  begroeten.  W^  zullen  ons 
niet  alleen  verheugen,  omdat  de  geëmancipeerde  Neger  van 
dien  t^'d  af  een  r\|k  kan  bezitten,  waarin  zijjne  regten  heilig 
sullen  wezen;  maar  omdat  de  beschaving,  waarmee  de  Kolo- 
niën *t  Afrikaansche  vasteland  moeten  omzo(o)men,  van  jaar 
tot  jaar  al  dieper  en  dieper  zal  doordringen  in  't  hartje  van 
't  binnenland,  tot  dat  barbaarschheid  en  Islamisme  voor 't  licht 
van  't  Christendom  zullen  plaats  gemaakt  hebben. 

nMaar  de  tijd  van  toets  en  beproeving  is  nog  niet  gekomen. 
De  kolonist  van  onzen  t\jd  is  eene  uitheemsche  plant  onder 
een  glas,  tot  nog  toe  vol  sap  en  groeikracht,  die  in  Amerika 
z^n  aangeboren  (?) ;  maar  met  zorg  gekweekt,  en  ten  toon  ge- 
steld als  't  éierl^jk  product  van  de  hedendaagsche  menschlie- 
vendheid.  — ^  Laat  ons  hopen  dat  de  oorspronkel^ke  maat- 
schapp^en  niet  té  spoedig  of  te  plotseling  de  goede  voogdy- 
ilchap  zullen  opgeven;  maar  dat  men  zich"  —  ndaarmed  zoo 
lang  zal  bleven  belasten,  tot  dat  de  Bepubliek  zulke  bewyzen 
van  standvastigheid  zal  gegeven  hebben,  dat  zelfs  degeen  die 
er  't  minst  van  verwacht,  zich  niet  bedrogen  zal  zien." 

Men  vindt  eenige  gezonde  opmerkingen  in  deze  n  Twintig 
Jaren^.  Dadrom  bevelen  w^j  't  boek  ruimschoots  aan.  De 
vertaling  is  vloe\{end,  behalve  waar  het  gestadig  gebruik  van 
*t  voor  hét  stoornis  geeft,  gel^k  tot  twee  malen  toe  op  den 
titel.  De  Vertaler  8chi|{nt  het  woordje  nhet*'  geheel  in  den 
ban  te  hebben  gedaan,  zelft  daar  waar  de  weglating  m^r 
dan  watiluidend  klinkt. 
De  uitvoering  is  goed,  en  de  pi\js  zeer  matig. 


MenacheUjh  Leven;  eene  Vocrlezing  door  G.  p.  kits  van  HETiriiiOEN. 

29* 


404        6.   P.   KITS  VAX  HETNI50EN,   ME^fSCHELUK   LEVE^. 

(OvergedruÜ  tdt  Theophania.)    Te  Deventer^  ^' A.  ter  Ganne* 
1856.    In  gr.  &vo.    24  bl.  ƒ  :  -  30. 

Een  goed  en  een  krachtig  woord,  den  bekwamen  Schr^ver, 
ook  bekend  door  goede  en  aan  't  praktische  leven  ontleende 
novellen,  ten  volle  waardig.  Het  onderwerp  is  co»  amore^ 
keurig  en  boeijend  bearbeid,  en  't  is  niet  te  verwonderen  dat 
men,  na  de  voordragt,  bQ  den  Spreker  om  de  uitgave  aan- 
hield. Moge  het  vele  lezers  vinden,  en  elk  die  levensbeschou- 
wing kiezen  welke  de  Eerw.  Schrijver  als  de  beste  en  meest 
gezonde  aangeeft!  Men  zou  er  voor  de  toekomst  goede  vruch- 
ten van  zien. 


Taalkundig  Handboekje^  of  Alpkabetische  lAjH  van  alle  Neder^ 
duksche  Woorden,  die  wegens  epeüing  of  taalkundig  gebndkaan 
eemge  bedenking  onderhevig  gijn.  Tweede  druk^  herjnen  door  Dr. 
▲.  DE  JAGER.  Te  Deventer,  bij  A.  ter  Gunne.  1856.  In.  12ma. 
VII  en  215  bl. 

Dit  boekje  heeft  eene  dubbele  aanbeveling,  vooreerst:  dat 
het  een  tweeden  druk  beleeft,  ën  w^'ders  dat  deze  tweede  druk 
door  Dr.  ds  jaoeb  is  nagezien.  Het  verdiende  dan  ook  zoo 
wel  het  een  als  het  ander,  want  het  was  inderdaad  zeer  bruik- 
baar. Beeds  de  eerste  druk  liet  byna  nooit  by  het  opzoeken 
verlegen,  en  deze  zal  dat  nog  minder  doen,  daar  het  aantal 
woorden  belangr^'k  vermeerderd  is;  al  is  ook,  door  een  meer 
compressen  druk,  het  aantal  bladzyden  verminderd.  Ook  geeft 
het  boekje  nog  mëër  dan  het  belooft;  want  in  het  Yoorberigt 
worden  nog  de  regels  der  geslachten  opgegeven,  hetgeen  op 
den  titel  niet  vermeld  is.  Men  vindt  in  dit  boekje  van  aUe 
minder  algemeen  bekende  woorden  de  beteekenis;  verder  het 
geslacht  der  zelfstandige  naamwoorden,  benevens  het  meer- 
voud waar  dit  twigfelachtig  is;  de  vervoeging  der  onregel- 
matige werkwoorden;  de  van  de  b^voegel^'ke  naamwoorden 
gevormde  trappen  van  vergelyking  en  b^* woorden,  enz.  Dat 
dit  alles  goed  is  opgegeven,  daarvoor  staat  ons  Dr.  de  jaobs 
borg.  Het  is  dus  in  zyne  soort  een  goed  boekje,  en  verdient 
als  zoodanig  alle  aanbeveling. 


BOËKBËSCHOUWING. 


De  Katholieke  en  [de]  Protestantsche  Natiën  onderling  vergeleken  uit 
het  drieledig  oogpunt  van  welvaren^  verlichting  en  zedelijkheid. 
Door  NAPOLéoK  BOüSSEL.  Met  eene  Voorrede  van  Prof»  P. 
HOFSTEDE  DB  OBOOT.  Twee  Deelen.  Te  Groningen  ^  bij  de 
Erven  C.  M.  van  Bolhuis  Hoitsema,  1856.  Ingr.^vo.  VIII 
en  804  hl.  fl-i 

Indien  ooit  een  werk  ter  gelegener  t^'d  in  het  licht  is  ver- 
schenen, en  in  eene  bestaande  behoefte  voorzien  heeft,  dan  is 
het  dat  hetwelk  w^  hier  aankondigen.  Het  is  de  vracht  van 
eene  V6elz\jdige  en  zorgvuldige  bearbeiding,  die  de  overbren- 
ging in  onze  taal  ten  volle  waardig  is.  Afgescheiden  van  het 
byzonder  doel  dat  de  Schryver  heeft,  is  het  werk  hoogst  be- 
langrijk voor  de  kennis  van  de  voornaamste  volken  van  Europa 
en  Amerika.  Het  bepaalde  doel  wordt  in  deze  woorden  op- 
gegeven: » Sedert  drie  eeuwen  heeft  zich  een  groote  stryd  in 
de  Christenheid  ontwikkeld.  Het  Eïitholicismus  en  de  Her- 
vorming, in  beginsels  lynregt  tegenover  elkander  staande, 
zeggen  beide  op  even  stellige  wi)ze:  Ik  ben  de  waarheid. 
Een  van  beide  moet  zich  toch  wel  bedriegen;  maar  wie?  De 
gevolgen  van  beider  leerstellingen  zullen  ons  het  antwoord 
moeten  geven.  Waar  de  zedelijkheid,  de  verlichting  en  het 
welvaren  zullen  zyn,  daar  zal  ook  de  waarheid  wezen.  Waar 
de  ellende,  de  onwetendheid  en  de  ondeugd  gevonden  worden, 
daar  zal  ook  de  dwaling  zich  ophouden.  Laat  ons  dan  ach- 
tereenvolgens de  Protestantsche  volken  van  naby  beschouwen, 
terwyi  w\j  nevens  ieder  van  hen  zijn  Katholieken  nabuur  stel- 
len; de  uitkomst  der  vergelijking  zal  ons  doen  kennen,  waar 
de  dwaling,  waar  de  waarheid  is."  —  Bodssel  erkent,  dat 
ook  andere  oorzaken,  zoo  als  wetgeving,  klimaat  en  afstam- 
ming, ten  goede  of  ten  kwade  medewerken;  maar  beweert,  dat 
die  oorzaken  zich  niet  zoo  ver  uitstrekken  als  men  wel  denkt* 
In  de  wetgeving  ziet  hy  de  vrucht  van  een  Godsdienstig  be- 
ginsel, en  klimaat  en  afstamming  kunnen  niet  in  rekening  ge- 
bragt  worden  zoodra  men  volken  vergelekt  die  onder  dezelfde 

BOKKBBSCH.   1856.  K''.  IX.  30 


406  NAPOLÉON   BOUSSEL, 

breedte  geplaatst,  uit  een  en  denzdfden  stam  gesproten,  en, 
terwjjl  het  luchtgestel  hetzelfde  is  gebleven ,  voor-  of  achter- 
nitgegaan  zgn.  Tot  vermijding  van  eiken  schgn  van  partg- 
digheid,  zal  h^'  zioh  beroepen  op  de  uitspraken  en  aange- 
haalde feiten  van  Schrijvers  die  door  een  van  het  zijne  verschil- 
lend geloof  bezield,  of  ten  minste  zonder  Godsdienst- voor^ 
ingenomenheid  zijn.  Het  zullen  Statistici,  Aardrijkskundigen, 
Naturalisten  wezen,  die,  zonder  het  zelven  te  weten,  hunne 
getuigenissen  in  deze  zaak  zullen  afleggen. 

Vooreerst  w^'st  hy  in  een  algemeen  overzigt  de  meerderheid 
der  Protestantsche  volken  boven  de  Boomsch-Katholieke  aan, 
in  nijverheid  en  handel,  en  in  den  landbouw;  niettegenstaande, 
b«  V.,  de  bodem  van  Italië  veel  beter  is  dan  die  van  Enge- 
land, en  het  Zuiden  van  Dnitschland  hierin  boven  het  Noor- 
den bedeeld  is.  —  Een  dergelyk  verschil  ten  voordeele  der 
Protestanten  levert  het  lager  onderw^'s  op,  dat  b^  hen  ge- 
middeld 1  leerling  op  10  inwoners  telt,  terwijl  onder  de 
Roomsch-Katholieken  niet  meer  dan  1  op  124  gevonden  wordt. 
Bgzpnder  in  het  oog  loopend  is  het  verschil  tussohen  Saksen 
en  Nederland,  die  1  leerling  op  6  bewoners,  en  Hongarije  en 
Spanje,  die  1  op  350  hebben.  Wanneer  in  eene  tweede  tabel 
aan  Nederland  in  1826  1  op  10  gegeven  wordt,  dan  zal  men 
hieronder  België  moeten  begrijpen,  en  zou  dit  verschil  de 
bewering  van  den  Schr^'ver  versterken.  Eene  uitzondering 
op  de  nadeelige  verhouding  der  Roomsche  landen  tegenover 
de  Protestantsche  levert  3eyeren  op,  dat  in  1825  1  leerling 
op  7  inwoners  bezat.  Als  reden  wordt  opgegeven:  »dat  dit 
Boomsch-Katholieke  volk,  te  midden  van  Protestantsche  vol- 
ken geplaatst,  de  verlichting  heeft  moeten  ontvangen,  die  het 
van  alle  z^den  omringde".  W^  zouden  er  bijvoegen:  dat 
Beijeron  voor  een  vierde  Protestantsch ,  en  dat  het  de  vraag 
is:  van  welk  een  aard  het  gegeven  onderwijs,  en  hoedanig 
de  bekwaamheid  der  onderw^'zers  z\j?  —  gel^k  de  Schqjver 
vervolgens  in  z\jne  beschouwing  van  den  tegenwoordigen  staat 
van  het  lager  onderwas  in  Nederland  en  België  die  vraag 
behandelt.  Overeenkomstig  het  grooter  aantal  van  leerlingen 
onder  de  Protestanten,  is  ook  dat  der  dagbladen  onder  hen 
veel  grooter  dan  onder  de  Boomschgezinden.  B^  de  eersten 
zyn  9  exemplaren  verspreid  tegen  1  bij  de  laatsten.  —  Niet 
minder  gunstig  is  wat  de  zeden  betreft  de  verhouding  der 


DE  KATHOUEKE  EK  PBOTESTANTSCHE  NATIÖN,   ENZ.        407 

Frotestantsche  landen,  die  1  moord  of  poging  tot  moord  tellen 
op  180,222  inwoners  tegenover  1  op  16,153  in  de  Boomsche 
landen;  in  Schotland  1  op  250,000  inwoners  tegen  1  op  750 
in  den  Kerkelyken  Staat  I  Moe\jel\jker  valt  het  onderzoek 
omtrent  de  onwettige  geboorten,  omdat  hier  ook  andere  oor* 
zaken  in  aanmerking  dienen  genomen  te  worden:  hinderpalen 
tegen  het  aangaan  van  een  hawel^k;  gewettigde  onzedelijkheid, 
die  slechts  de  onkuischheid  in  overspel  doet  overgaan  (in  Italië 
de  Cicisbeos);  de  prostitutie,  die  de  sporen  der  onwettige  ver- 
bindtenissen  nitwischt.  Niettemin  verkr^'gt  men  1  natuurlek 
kind  op  11,59  wettige  onder  de  Boomschgezinden ,  en  1  op 
16,12  onder  de  Protestanten.  Ten  laatste  worden  als  een  be- 
w^s  van  het  welvaren,  de  verlichting  en  de  zedelijkheid  van 
dezen  boven  genen  aangevoerd  de  spaarbanken:  562  in  En- 
geland, en  11  in  Oostenrijk. 

Na  een  blik  op  het  geheel  geslagen  te  hebben,  vestigt  boussel 
9^ne  aandacht  op  de  deelen,en  vergelekt  telkens  een  Protestantech 
met  een  Katholiek  volk;  in  de  eerste  plaats  de  bewoners  van 
Zoid-Amerlka  met  die  der  Vereenigde  Staten  van  het  Noor- 
den. In  Mexico,  Peru,  Chili,  enz.  vindt  hg  regeringloosheid, 
als  het  gevolg  van  onophondel^ke  omwentelingen,  die  den 
eenen  despoot  na  den  anderen  doen  opstaan;  verwarringen 
in  de  verschillende  takken  van  bestuur  en  regtsbedeeling,  ter- 
w^l  het  wel  niet  aan  wetten  en  verordeningen  ontbreekt,  n\aar 
die  ongelukkig  onuitgevoerd  bl\jven;  gebrek  aan  handel  en 
n^ verheid,  en  verwaarloozing  van  den  landbouw;  onwetend- 
heid, onzedelijkheid,  luiheid  en  armoede.  Geheel  anders  is 
het  in  de  Vereenigde  Staten,  waar  steden  en  dorpen  als  door 
een  tooverslag  verrijzen,  de  bevolking  steeds  aangroeit,  woeste 
gronden  ontgonnen  worden,  kanalen  en  spoorwegen  het  land  in 
alle  rigtingen  doorsnijden,  landbouw  en  fabryken  eene  groote 
uitbreiding  hebben  verkregen,  en  de  koophandel  dien  van  alle 
volken  der  wereld,  met  uitzondering  van  Engeland,  te  boven 
gaat.  Van  hetgeen  er  voor  het  onderwijs  gedaan  wordt,  zal 
men  een  denkbeeld  verkrijgen  uit  hetgeen  in  den  Staat  New- 
York  plaats  vindt,  waar  in  1834  van  de  543,085  kinderen 
tusschen  de  v^f  en  zestien  jaren  niet  minder  dan  541,401  de 
lagere  scholen  bezochten.  De  gezamenlyke  kosten  bedroegen 
7,000,000  francs,  ten  zelfden  tyde  dat  de  geheele  som  in  Frank- 
ryk  door  den  Staat,  de  Departementen  en  de  Gemeenten  voor 

30* 


408  KAPOUÊON  BOOSSEL, 

het  onderwijs   verstrekt,   slechts  4,000,000  francs  beliep.  — 
Aan  welke  oorzaken  zyn  de  welvaart  en  vooraitgang  van  Noor- 
delQk  boven  Zaidelyk  Amerika  toe  te  schrijven?    Hier  vindt 
men  een  helderen  hemel,  vruchtbaren  bodem,  en breede  stroo- 
men, wier  loop  in  lengte  dien  van  alle  andere  in  de  wereld 
overtreft;  daar  een  stormachtigen  hemel,   eenen  veel  minder 
vruchtbaren  grond,    en  hindernissen  van  verschillenden  aard« 
In  Mexico  en  Fera  troffen   de  Spanjaarden  b\j  hanne  aan- 
komst gevestigde  Staten,  welgevormde  maatschapp^en ,  en  be- 
bouwde velden  aan.    Een  magtig  B^'k  nam  bezit  van  land- 
streken die  door  den  Schepper  zigtbaar  meest  begunstigd  zijn; 
het  vestigde  zich  daar  met  z^'ne  Kerk,  zijn  gezag,  z^ne  legers. 
Van  den  anderen  kant  waren  het  eenige  uitgewekenen ,  die  zich 
kwamen  nederslaan  in  gewesten  die  met  digte  bosschen  bezet 
waren,   en   door  stroopende  Indianen  bewoond  werden.    Yan 
het  hout  der  hoornen  moesten  z^  eene  hut  zamenstellen ,  en 
in    de  bearbeiding  van   den  woesten,  met  struiken  bedekten 
grond  hun  onderhoud  zoeken.  Yan  waar  dat,  niettegenstaande 
al  deze  hindernissen,  het  Noorden  het  zoo  zeer  begunstigde 
Zuiden  ver  achter  zich  heeft  gelaten?    De  eenparige  getuige- 
nissen van  verschillende  Schrijvers  leeren  de  Godsdienst  die 
het  hart  heiligt  en  het  leven  doordringt,  en  de  Godsdienst  die 
zich  tot  de  vormen  bepaalt,   als  de  groote  werkende  oorzaak 
kennen  van   den  verbazenden  voortgang  aan  de  eene,  en  van 
het  diep  verval  aan  de  andere  zijde. 

In  het  onderscheid  van  Godsdienstig  geloof  ziet  de  SchrQver 
insgel^'ks  de  bron^der  beschaving  en  welvaart  van  Schotland, 
en  van  de  dierl^ke  onwetendheid,  ruwheid  en  armoede  van 
Ierland.  Het  laatste  heeft  —  zegt  men  —  zijn  ongeluk  aan 
Ëngelands  onderdrukking  te  wQten.  Roussel  ontkent  dit  wat 
onze  t^'den  aangaat,  waarin  alle  voor  Ierland  drukkende  maat- 
regelen z\jn  opgeheven,  en  Engeland  zich  voor  hetzelve  ont- 
zaggelijke offers  getroost ;  en  de  verwijtingen  van  vorige  eeuwen 
moet  men  insgelijks  tegen  het  Boomsch-£[atholieke  Engeland 
van  eertijds  rigten,  daar  het  Ierland  reeds  lang  vdör  den  tgd 
der  Hervorming  veroverd  had.  Ook  doet  de  Schryver  op- 
merken: dat  zwaardere  verdrukkingen  door  de  Protestanten 
in  Frankrijk  geleden,  dezen  niet  van  hunne  geestkracht  en 
welvaart  hebben  kunnen  berooven.  Aangenomen  dat  Schotland 
boven  Ierland  gunsten  genoten  heeft,  dan  moeten  daartegea 


DE  KATHOLIEKE  EN  PBOTESTAKTSOHE  NATlëJT,  ENZ.        409 

ia  rekening  gebragt  worden  lerlands  zachter  Inchtgestel,  yracht- 
baarder  bodem,  en  voor  den  handel  gunstiger  ligging.  Eenenit- 
aeondering  op  de  in  Ierland  overal  heerschende  onkunde  en 
ellende  maken  die  Provinciën  van  het  Noorden  waar  de  Pro- 
testanten de  meerderheid  hebben.  De  bewering,  eindel^k:  dat 
men  bij  de  Schotsche  Hooglanders  dezelfde  armoede  en  de- 
zelfde ondeugden  als  bij  de  Roomschgezinde  Ieren  aantreft, 
stemt  HODSSEL  ten  opzigte  van  het  eerste  toe,  en  vindt  de 
natuurlijke  reden  van  de  armoede  der  Hooglanders  in  de  barre 
en  onvruchtbare  oorden  die  z\j  bewonen,  in  de  langdurige  en 
strenge  winters,  en  andere  ongunstige  omstandigheden;  maar 
hij  logenstraft  met  redenen  de  laatste  aanklagt.  —  W^*  kun- 
nen den  Schryver  niet  volgen  in  z$ne  even  oordeelkundige 
vergelijkingen  van  de  Roomschgezinde  met  de  Protestantsche 
Kantons  van  Zwitserland,  en  van  Oostenrijk,  Hongarije  en 
Be^'eren  met  Pruissen,  Saksen,  enz.  De  resultaten  z$n  ook  hier 
geheel  ten  voordeele  van  de  laatsten.  Maar  w\j  moeten  een  oogen- 
blik  vertoeven  b\j  z^ne  beschouwingen  van  België  en  Nederland. 
»Na  dan  eens"  —  zegt  hg  —  Dvereenigd»  dan  weder  ge- 
scheiden te  z\jn  geweest,  kunnen  het  Katholieke  België  en 
het  Protestantsche  (*)  Nederland  niet  zoo  volkomen  van  elkan- 
der verschillen,  als  de.  landen  die  w^  reeds  vergeleken  heb- 
ben. Als  men  alleen  acht  geeft  op  de  veranderingen  die  in 
de  laatste  halve  eeuw  hebben  plaats  gegrepen,  dan  ziet  men 
dat  België  achtereenvolgens  onder  het  bestuur  van  het  onge- 
loovigeFrankryk,  het  Protestantsche  Nederland,  en  zijne  eigene 
Roomsch-Katholieke  regering  is  geweest.  De  contrasten  tus- 
schen  de  beide  landen  kunnen  dus  niet  zoo  sterk  zijn  als  el- 
ders." Desniettemin  wordt  aan  den  Nederlandschen  landbouw 
boven  den  op  vruchtbaarder  bodem  gedreven  Belgischen  de  voor- 
rang toegekend.  Het  getal  der  behoeftigen  die  onderstand  genie- 
ten, dat  vóór  de  om  wenteling,  in  Nederland  1  op  de  11  bewoners 
beliep,  bedroeg  in  België  1  op  de  7,  en  was^  twintig  jaren  later, 

(♦)  RoüssEL  spreekt  steeds  van  het  Herrormde  Nederland,  en  van  de  Pro- 
testantsche Nederlanders.  Hij  verzekert  zelÜB  in  zijne  opgaven  van  het  getal 
der  personen  die  tot  het  onderstands-domicilie  van  het  hof  van  's  Graven- 
kage  behoorden,  dat  dit  hof,  't  welk  het  tegenwoordig  Nederland  omvat, 
geheel  Frotestantsch  is.  Hij  sch^nt  das  niet  te  weten  dat  een  derde,  en 
Ba  de  toevoeging  van  Limharg  zelfs  1200,000  van  de  drie  millioen  bewo- 
ners van  Nederland  tot  de  Roomsche  Kerk  behooren. 


410  NAPOLÉON  BOüSSEL, 

tot  meer  dan  1  van  de  5  inwoners  aangegroeid.  Roussbl 
heeft  verzuimd,  of  is  niet  in  de  gelegenheid  geweest,  op  te  geven 
welk  in  onzen  tijd  het  aantal  bedeelden  in  Nederland  is.  Van 
de  zorg  door  het  Nederlandsch  Gronvemement  voor  het  on- 
derwas in  België  gedragen,  spreekt  een  der  begnnstigers  en 
bewerkers  der  omwenteling,  dücpétiadx,  met  lof.  In  de  tijds- 
mimte  van  elf  jaren,  van  1816 — 1827  —  getnigt  h§  —  zyn 
1146  scholen  en  668  woningen  voor  onderwyzers  gebonwd  of 
hersteld,  hebben  1977  onderw^zers  en  168  onderw^'zeressen 
een  brevet  verkregen.  Het  getal  scholen  en  onderwgzers  is 
na  1830  toegenomen;  maar  welke?  De  meeste  scholen  z^n 
slecht  of  middelmatig;  een  groot  aantal  onderw^zers,  die  te 
geligk  het  beroep  van  metselaar,  timmerman,  enz.  uitoefenen, 
missen  de  noodige  bekwaamheid,  bezitten  riaanwel^ks  de  eer- 
ste kundigheden,  en  honden  alleen  gedurende  drie  of  vier  win- 
termaanden school.  TerwQl  duopétiaüx  zich  beklaagt  over 
den  toestand  van  het  lager  schoolonderwys  in  België,  geven 
cousnr  en  bamoit  de  ia  saora  hunne  bewondering  te  kennen 
over  het  schoolstelsel  in  Nederland  gevolgd,  en  over  de  ge- 
lukkige uitkomsten  door  de  Wet  van  1806  verkregen  tot  be- 
vordering van  beschaving  en  zedelykheid;  en  wordt  van  de 
jongelieden  in  België,  vooral  van  die  in  de  hoogere  standen 
verzekerd:  nga^  verkeeren  in  eene  onvergefelQke  onkunde*',  van 
de  kennis  en  bekwaamheden  van  Neérlands  jongelingschap 
wordt  met  lof  gewaagd.  Maar  het  Belgische  volk  is  wezenlek 
Grodsdienstlgl  Wat  is  zgne  Godsdienst?  Een  Fransch  Schrjj- 
ver  geeft  op  de  vraag:  »Is  de  Belgische  maatschappij  met  hare 
vrome  uitermkheden ,  hare  soort  van  G^sdienstige  tucht,  haar 
rustig,  dikw^Is  zel£s  slaperig  voorkomen,  beter  dan  de  onze, 
die  zoo  weinig  Godsdienstig  is,  alles  in  zich  opneemt,  en  zoo 
dikwgls  tot  luidruchtigheid  overslaat?"  —  ten  antwoord:  nJk 
geloof  het  niet,  ten  minste  naar  alles  wat  ik  heb  kunnen  zien, 
waarnemen,  beoordeelen,  ten  aanzien  van  de  tallooze  en  ge- 
heime wegen,  die  door  de  schandelijkste,  in  den  schoot  van 
deze  maatschappg  zoo  wel  als  b$  de  monniken  verborgen  on- 
deugden worden  ingeslagen.  Ik  ben  bereid  heden  te  verkla- 
ren: dat  deze  steden  van  100  tot  80,000  zielen  ten  aanzien 
van  het  afzigtel\jke  der  misdaad  in  niets  onderdoen  voor  al- 
les wat  onze  hoofdstad  met  een  millioen  inwoners  tot  hare 
eigen   beschuldiging  voedt."  —    >»De   Vlaamsche  steden"  — 


DE  KATHOLIEKE  EN   PBOTESTANTSCHE  NATiëN,   EKZ.        411 

getuigt  een  ander  —  nz^n  vermaard  (bemcbt)  om  hare  rawe 
en  bedorven  zeden."  —  Met  eene  beoordeeling  van  de  mis- 
ffiën  der  beide  Kerken,  waarbij  de  minder  schitterende,  maar 
meer  zekere  bekeeringen  der  Protestanten  na  voorafgaand  on- 
derwijs, tegen  die  der  Re<Mnsehgezinden  overgesteld  worden, 
wie  het  voomamel^k  te  doen  is  om  het  getal  hnnner  prose- 
lieten te  vermeerderen,  maar  die  de  nieuw  bekeerden  overi- 
gens even  onkundig  als  vroeger  laten,  wordt  het  Eerste  Deel 
van  dit  werk  gesloten. 

Heeft  BOussEL  tot  heden  toe  de  Boomsch-Eatholieke  en  de 
Protestantsche  volken  der  nieuwere  t^den  met  elkander  verge- 
leken ,  thans  vergelijkt  h$  een  Protestantsch  of  Roomsch-Ka- 
tholiek  volk  met  zich-zelf.  HQ  beschouwt  het  onbeduidende 
Engeland  van  vöör  drie  eenwen,  en  het  tegenwoordige  Enge- 
land in  z\}ne  grootheid,  magt  en  luister;  en  het  contrast  dat 
het  eertijds  bloedende  Spanje  na  de  uitdr^ving  der  Mooren 
en  de  onderdrukking^  der  Hervorming  aanbiedt.  Om  alleen 
van  de  ontvolking  die  dit  ongelukkig  land  getroffen  heeft,  een 
denkbeeld  te  verkrijgen,  diene  de  opgave  der  Provinciën  en 
steden  die  de  helft,  drie  vierde  en  meer  van  hare  bevolking 
verloren  hebben.  Toledo,  dat  in  de  zestiende  eeuw  200,000 
inwonexs  bezat,  telt  thans  niet  meer  dan  2*5,000,  en  de  be- 
volkbg  van  Saragossa  is  van  d50,000  tot  10,000  gedaald. 
Wie  van  de  ontzedelijking,  vernedering  en  ellende,  waarin  het 
door  de  Inquisitie  en  door  legers  van  monniken  beheerschte 
Spanje  ter  neergestort  is,  zich  een  regt  begrip  wil  vormen, 
aanschouwe  het  schrikbarend  tafereel,  hier  uit  de  getuigenis- 
sen van  Boomsche  en  Spaansche  Schrijvers  opgehangen.  In 
Mize  dagen  worden  er  pogingen  tot  herstel  aangewend,  maar 
die  ontzaggeiyke  hinderpalen  ontmoeten.  Het  ligchaam  is  krank 
geworden  van  het  hoofd  tot  de  voetzolen.  De  heeling  van 
diep  geskgen  wonden  kost  arbeid  en  ti^d.  In  Italië,  waar  het 
Pausdom  op  den  troon  zit,  vooral  te  Rome  en  in  den  Eer- 
kelgken  Staat,  is  het  niet  beter  gesteld.  —  Maar  hoe  denkt 
de  Schr^ver  over  zgn  vaderland,  dat  zich  zoo  gaarne  als  de 
hoofdzetel  der  Europesche  beschaving  beschouwt,  en  dat  toch 
der  Koomsche  Kerk  is  getrouw  gebleven?  Boüssel  ontkent 
dat  Frankrijk  in  zgn  geheel  genomen  Boomseh  is.  »Indien"  — 
zegt  hij  —  »het  iets  is  in  de  Grodsdienst,  dan  is  het  Deïs- 
lisch.    Het  heeft  het  Soomsch-Eatholicisme  toegelaten,  maar 


412  NAFOLKON  R0XJS8EL, 

er  zich  niet  aan  gehecht.  Het  heeft  de  beginselen  der  Her'- 
vorming  niet  kannen  uitslaiten.  Duizenden  Hervormden  zQn 
verdreven^  maar  er  ziyn  er  overgebleven,  die,  niettegenstaande 
de  vernederingen  en  verdrukkingen  die  zy  geleden  hebben,  nc^ 
tot  de  vlytigste,  vermogendste,  en  meest  zedelijyke  bewoners 
behooren,  terw^'l  de  naar  Daitschland,  Zwitserland,  Neder- 
land, Engeland,  Amerika  uitgewekenen  derwaarts  hunne  be- 
kwaamheid en  vl^t  hebben  overgebragt,  en  voor  de  landen 
welke  hun  schuilplaats  en  herberg  verleenden ,  nieuwe  bronnen 
van  bestaan  en  welvaart  hebben  ontsloten»"  —  W|j  ontkennen 
niet  dat  in  de  hoofdstad  en  in  andere  steden  van  ons  land 
verschillende  takken  van  kunstvlijt  veel  aan  hen  verschuldigd 
zijn,  maar  houden  toch  het  zeggen  voor  overdreven:  nDestad 
Amsterdam  had  zich  tot  nu  toe  {vóór  de  k(»nst  der  Befugi^s) 
eenig  en  alleen  op  den  zeehandel  toegelegd,  zQ  werd  met  be- 
kwame manufacturiers  en  handwerkslieden  bevolkt."  Meer 
waar  is  wat  omtrent  Haarlem  voorkomt:  nOok  deie  stad  had 
den  aanwas  en  de  meerdere  volkomenheid  van  hare  fabriek- 
waren  aan  de  Fransche  uitgewekenen  te  danken."  Opmerke- 
lijk iB  wat  BOUSSSL  van  de  in  Frankr^k  in  1851  gehouden 
telling  schrift:  nAl  wie  niet  verklaard  heeft  Jood,  Protestant 
of  Mahomedaan  te  zyn,  is  als  Katholiek  opgeschreven.  Zoo 
men  een  omgekeerden  ^ang  volgde,  zoude  men  waarschgnl^'k 
in  Frankrijk  niet  ^n,  maar  millioenen  Protestanten  vinden."  — 
Met  eene  teregtw^zing  van  baucés  en  nicolas,  en  met  alge- 
meene  opmerkingen,  toepassingen,  en  gevolgtrekkingen  wordt 
het  werk. besloten. 

Daar  w\j  wenschten  het  in  veler  handen  te  zien,  hebben 
w\}  gemeend  z^jne  strekking  te  moeten  doen  kennen,  en  van 
z^nen  r^ken  inhoud  ten  minste  eenige  hoofdpunten  op  te  geven. 
Men  kan  in  b^zonderheden  van  den  Schr^ver  verschillen,  men 
kan  oordeelen  dat  h\j  somw^len  te  ver  gaat,  en  dat  er  hier 
en  daar  wel  iets  ontbreekt:  het  werk,  in  z\jn  geheel  beschouwd» 
is  eene  overtuigende  pleitrede  voor  de  waarde  der  Hervor- 
ming, en  tevens  eene  schoone  apologie  van  de  Christeiyke 
Godsdieust,  zoo  als  z^,  wèl  begrepen  en  beoefend,  de  wel-^ 
vaart  en  het  geluk  van  den  enkelen  mensch  en  van  gansche 
volken  bevordert.  Wel  verre  van  haastig  een  besluit  op  te 
maken,  of  zich  met  het  waarschünlgke  te  vergenoegen,  beziet 
BOUSSEL  z^jn  onderwerp  van  alle  kanten,  daalt  in  by zonderheden 


DE  KATHOLIEKB  EN  PBOTESTANTSGHE  NATiëX,   ENZ.        413 

af  f  neemt  zorgvuldig  iedere  bedenking  op,  wikt  en  weegt  de 
tegenwerpingen,  brengt  geene  meeningen,  maar  sprekende  fei- 
ten te  Toorsch^n,  haalt  eene  lange  reeks  van  getuigenissen 
aan,  doorloopt  de  verschillende  landen  en  de  onderscheidene 
standen,  vergel^'kt  tg  den  met  tijden,  en  rust  niet  voor  h\j  het 
volledig  bew\js  gevonden  heefl.  Wie  onbevooroordeeld  de  waar- 
heid zoekt,  wie  opregtelijk  verlangt  te  weten  aan  welke  zijde 
verlichting,  zedelijkheid  en  welvaart  te  vinden  z\jn,  h\j  leze 
en  herleze  dit  werk.  Green  oogenblik  zijn  w\j  bezorgd  hoe  de 
beslissing  zal  uitvallen. 


Kerhhistorisch  Archief^  verzameld  door  N-  c.  kist  en  w.  holl, 
ff  oogleeraren  y  te  Leiden  en  te  Amsterdam,  Eerste  Deel^  Eerste 
Stuk.  Te  Amsterdam^  bij  P.  N.  van  Kampen.  1855.  In^vo. 
218  bl.  ƒ2.: 

Twintig  jaren  achtereen  heeft  het  >jArchief  voor  Kerkelijke 
Greschiedenis,  inzonderheid  voor  Nederland*',  verzameld  door 
de  Hoogleeraren  kist  en  boijaabds,  zich  staande  gehouden 
en  zijnen  roem  gehandhaafd.  Gedurende  al  dien  tijd  heeft 
het  niet  weinig  toegebragt  om'  de  beoefening  der  Kerkelijke 
Greschiedenis  onder  ons  te  bevorderen.  Onschatbaar  z^n  de 
bijdragen  die  het  bevat,  en  bijkans  ontelbaar  de  bi\jzonder- 
beden  waarover  het  licht  verspreid  heeft.  Geen  wonder  dat 
de  beide  Verzamelaars  het,  in  eene  nieuwe  Serie,  wenschten 
voort  te  zetten.  Maar  naauweligks  was  het  Eerste  Deel  ver- 
schenen, of  de  \jverige  rouaabds  bezweek ,  en  aan  zynen  veel- 
jarigen vriend  bleef  slechts  het  weemoedig  genoegen  over,  om 
na  z^nen  dood  nog  slechts  een  Tweede  Deel  uit  te  geven,  en 
daarin  zgne  nagedachtenis  op  waardige  wi^jze  te  huldigen. 
Thans  echter  is  het  hem  gelukt,  met  z^n  bekwamen  leer- 
ling en  Amsterdamschen  ambtgenoot  holl,  boven  anderen  tot 
krachtdadige  medewerking  bevoegd,  eene  nieuwe  Redactie  te 
vormen,  en,  onder  veranderden  titel,  eene  nieuwe  reeks  te 
openen,  waarvan  wy  het  Eerste  Stuk  aankondigen.  Het  plan 
bestaat,  om  jaarl^ks  drie  of  vier  zulke  Stukken,  zoo  veel 
mogelgk  gel^kmatig  van  omvang,  en,  des  gevorderd,  met 
platen,  in  het  licht  te  zenden,  die  te  zamen  telkens  een  Deel 
zullen  vormen. 


414  K.   G.  KIST   EX  W.   XOLLy 

Dat  wy  deze  onderneming  'toejaichen ,  behoeft  niet  gezegd 
te  worden.  Onze  tegenwoordige  aankondiging  moge  dienea 
om  haar  bekend  te  maken  en  aan  te  beyelen. 

Een  uitvoerig  en  hoogst  belangrijk  opstel  van  Prof.  holl 
opent  dit  Stak  (bl.  1 — 134).  Het  handelt  over  den  weinig 
bekenden ,  maar  merkwaardigen  johaxhes  aitastasius  ysLUAinja 
en  nder  Leken  Wechw^ser"  en  bevat  alzoo  »eene  bijdrage  tot 
de  Geschiedenis  der  Hervorming,  inzonderheid  in  Gelderland**. 
Om  den  Gelderschen  Hervormer  in  z\|n  bedryf  regt  te  doen 
kennen,  vangt  h\j  aan  met  eene  schets  der  Hervorming  in 
Gelderland,  waaruit  blijkt,  dat  de  liefde  voor  het  vernieuwde 
Evangelie-licht  daar,  sedert  het  jaar  1523,  krachtig  ontwaakte 
en  nog  vóór  1550  alom  door  het  Hertogdom,  hij  kerkel^jken 
en  leeken,  zoo  niet  meer,  althans  evenzeer  als  in  onze  andere 
Provinciën,  verbreid  was.  Bl^'kbaar  was  dit,  by  de  duister- 
heid die  over  de  Kerkgeschiedenis  dier  Provineie,  tot  heden, 
meer  dan  over  die  van  andere,  verspreid  ligt,  eene  niet  ge- 
makkel^'ke  taak,  met  wier  vervulling,  waartoe  h\}  allerlei  bron- 
nen byeengezocht  en  geraadpleegd  heeft,  eene  niet  geringe  dienst 
bewezen  is  aan  de  wetenschap.  Daarop  laat  h^ ,  na  de 
atmospheer  te  hebben  geschetst,  waarin  de  kapellaan  van 
Garderen  optrad,  hem-zelven  ten  tooneele  verschijnen.  Al 
z\)n  de  berigten  nog  in  menig  opzigt  onvolledig,  h\j  weet  ons 
van  *smans  persoonlijkheid  en  refbrmatorischen  arbeid,  zfjn 
val  en  opstanding,  en  de  vruchtbare  gevolgen  der  laatst  vermelde 
voor  hem  en  onze  voorvaderen,  zóó  veel  te  verhalen,  dat  w^ 
met  belangstelling  in  den  man  vervuld  en  tot  deelneming  in 
zyn  moe\}el\jk  levenslot  bewogen  worden.  En  als  hiy  dan  ein- 
delijk verslag  geeft  van  des  Hervormer»  geschrift:  »der  Leken 
Wechw\jser**,  dan  biedt  hg  ons  niet  alleen  een  nieuw  bewijjB 
aan  voor  den  zelfstandigen  oorsprong,  en  het  onafhankel$k 
karakter  onzer  oudste  Hervormde  Kerk,  maar  vernieuwt  ook 
door  belangr^ke  uittreksels  de  herinnering  van  een  Godsdiens- 
tig volksboek,  dat,  volgens  de  getuigenis  van  tijdgenootisn, 
meer  dan  eenig  ander  werk  onzer  Nederlandsche  Schryvers, 
tijdens  de  beginselen  der  Reformatie  en  lang  daarna,  door 
geleerden  en  ongeleerden  met  zeldzame  belangstelling  is  ge- 
lezen geworden.  Wij  danken  den  begaafden  moll  voor  deze 
bedrage,  die  naast  zQn  » Angelus  Meruia**  en  MJohannes Brug- 
man** verdient  geplaatst  te  worden,  en   moedigen  hem  aan, 


KERKHISTOBISCH  ABGHIEF.  415 

om  uit  den  schat  z^ner  onderzoekingen  meer  soortgelijks  te 
leyeren. 

Het  overige  in  dit  Eerste  Stak  is  van  minderen  omvang  en 
belangrykheid.  Van  Ds.  delprat  ontvangen  w$,  naar  een 
nog  onuitgegeven  handschrift  van  de  Universiteits-Bibliotheek 
te  Bonn ,  eene  ))Beschr\jving  van  de  klooster-oel  van  een  werelds- 
gezinden monnik  uit  het  einde  van  de  xv*  of  het  eerste  begin 
der  xvi«  eeuw  (bl.  185 — 189),  die  ons  te  midden  van  gewoon- 
ten, ameublementen,  kleedingstukken  en  parfumeriën  verplaatst, 
waardoor  w\j  tot  de  kennis  van  de  zeden  dier  tijden  worden 
opgeleid.  Prof.  kist  deelt  uit  het  oorspronkelijke  handschrift 
een  nehrologiutn  mede  of  nmemorieboek  van  een  der  zusteren- 
conventen te  Haarlem*'  (bl.  140 — 160),  en  nvier  oorspronke- 
lijke, nog  onuitgegeven  stukken  van  de  hand  van  Keizer  kabel 
den  Vyfde"  (bl.  161 — 182),  die,  behalve  over  den  merkwaar- 
digen  man  van  wien  z\J  z\jn  uitgegaan,  ook  licht  versprei- 
den over  de  personen  aan  wie  zij  gerigt  z\fn  of  op  welke  zQ 
betrekking  hebben ;  waaraan  h$  nog  een  soortgelijk  noorspron- 
kel^k  en  onuitgegeven  stuk'*  (bl.  183 — 185),  hem  eerst  na  het 
afdrukken  der  vorigen  ter  hand  gekomen,  toevoegt.  Ook  heeft 
hy  iets  te  berigten  aangaande  »de  Gereformeerde  schipper- 
Gemeenie  voor  Keulen  op  den  Rh^'n"  (bl.  186 — 188).  Over 
»het  prediken  op  beroep  door  gevestigde  Predikanten  in  de 
Hervormde  Gremeente  te  Weesp"  deelt  Ds.  van  wuk  uit  de 
Kerkeraads-Archieven  dier  Cremeente  eenige  bijzonderheden 
mede  (bl.  189 — 200),  die  er  van  getuigen,  dat  deze  zaak,  thans 
voor  goed  in  onze  Kerk  afgeschaft,  in  vorige  dagen  veel  min- 
der ongewoon  was  dan  sommigen  welligt  meenen.  Nog  volgt 
iets  over  nde  Hervormde  Gemeente  en  Predikanten  teNoord- 
W$k  aan  Zee**  (bl.  201,  202^;  neen  Zuid-Nederlandsch  Volks- 
lied van  omstreeks  het  jaar  1577"  (bl.  203,  204);  nQueréla 
de  fide  erga  Deum  et  homines  in  mundo  f  ere  ex8tmcta*\  naar  een 
oud  handschrift  (bl.  205,  206),  en  ntwee  .aanteekeningen"  van 
Prof.  MOLL  »op  zyne  verhandeling  over  joh.  anastasius  velua- 
Kus  (bl.  207,  208). 

Er  is  geen  tw^'fel  aan,  of  dit  Eerste  Stuk  ontleent  zijne 
hoogste  belangr^kheid  van  gezegde  Verhandeling.  De  aard 
van  dit  Archief  brengt  mede,  zoo  als  ook  de  naam  reeds  leert, 
dat  daarin  veel  moet  worden  opgenomen,  enkel  om  voor  ver- 
getelheid bewaard  te  bl\jven,  en  later,  by  voorkomende  gelegen- 


416       N.   C.   KIST   £X   W.   HOLL,   KEBKBTST0RI6CH  ARCHIEP* 

heid,  te  8tade  te  komen.  De  Redactie  zie  echter  zorgvuldig 
toe,  dat  elk  nieaw  Stuk  daarmede  niet  nitsluitend  zQ  opge- 
ynld,  maar  telkens,  voor  verreweg  bet  grootste  deel,  bevatte 
wat  ook  voor  't  oogenblik  belangstelling  wekt.  Enkel  kleinere 
merkwaardigheden  uit  oude  handschriften,  vaak  alleen  merk- 
waardig omdat  z\j  oud  zijn,  maar  overigens  vrij  onbeduidend, 
zouden  het  debiet  meer  benadeelen  dan  bevorderen.  W\j  wen- 
schen  daarom  eene  algemeene  medewerking  van  de  beoefe- 
naars der  Kerkgeschiedenis  in  ons  Vaderland,  opdat  de  nieuwe 
onderneming  gelukkig  voortga,  en,  van  de  z\jde  der  Bedactie, 
eene  gestrenge  schifting  tusschen  het  meer  en  minder  belang- 
r^ke.  Bedriegen  w\j  ons  niet,  dan  is  in  de  laatste  jaren  de 
^ver  der  Grodgeleerden  in  de  beoefening  der  Kerkelijke  Ge- 
schiedenis niet  toegenomen,  en  er  is  nog  zoo  veel  te  doen! 
Moge  de  lust  by  vernieuwing  aanwakkeren,  ook  onder  de 
studerende  jongelingschap,  voor  dit  vak  van  studie I  Worde 
vooral  de  nieuwere  Kerkgeschiedenis  meer  ter  hand  genomen! 
En  ziij  het  den  beide  Hoogleeraren  gegeven,  de  taak,  die  zij 
op  zich  namen,  vele  jaren  achtereen,  met  vrucht  en  zegen 
voort  te  zetten,  waartoe  w$  hun  ty'd  en  krachten  toebidden 
van  heeler  harte! 

Yan  de  volgende  Stukken  —  het  Tweede  is,  meenen  wij, 
reeds  verschenen  —  hopen  wy,  zoodra  zij  ons  worden  toege- 
zonden, verslag  te  geven. 


ffet  Boek  en  zijne  Oeschiedems.  Een  Verhaal  voor  de  Jeugd, 
Met  Hiêroglyphen^  opgedolven  Oudheden  ^  vroegere  Lettersoor- 
ten^  merkwaardige  Gebouwen  en  Gedenkteekenen^  en  Portretten^ 
Naar  den  tweeden  druk  uit  het  Engelsch  vertaald.  Verrijkt 
met  Poêzij  van  den  Heer  Mr,  i.  da  gosta.  Bidder  der  Orde 
van  den  Nederlandschen  Leeuw,  Te  Meppel^  bij  Wilson  en 
Comp.  1855.  In  kl.,Svo,  IV  en  170  W.  ƒ  1  - 10;  in  cart,  ƒ  1  -  30. 

Het  Britsch  en  Baitenlandsch  Bijbelgenootschap  vierde  den 
7J«»  Maart  1853  zyn  vyftig-jarig  bestaan,  en  bij  die  gelegen- 
heid werd  te  Londen  een  boek  uitgegeven,  waarin,  ten  be- 
hoeve der  jeugd ,  de  meest  belangrijke  byzonderheden  zyn  op- 
geteekend  den  B\jbel  betreffende,  onder  den  titel  van:  »Het 
Boek  en  zyne  Geschiedenis**.    Het  is  in  drie  dcelen  gesplitst» 


BET  BOEK   EX  ZIJNE  GESCHIEDENIS.  417 

Het  eerste  handelt  Mover  den  Bijbel  in  de  voorgaande  eeuwen^'; 
het  tweede  nover  bet  aan  bet  Britscb  en  Buitenlandscb  Bijbel- 
genootschap toebehoorend  gebouwden  het  drukken  en  inbinden 
▼an  den  Bybel**;  het  derde,  eindelijk,  geeft  een  overzigt  nyan 
het  ontstaan  en  de  tegenwoordige  werkzaamheden  van  dit 
Crenootschap".  Wg  ontvangen  hier  de  vertaling  van  het  eerste 
gedeelte;  mogt  dit  by  een  genoegzaam  aantal  lezers  het  ver- 
langen naar  de  volgende  twee  doen  ontstaan,  dan  zullen  de 
Uitgevers  dat  verlangen  volgaarne  bevredigen. 

Dit  geschrift  geeft  zoo  wel  eene  B^belsche  Geschiedenis  als 
eene  Geschiedenis  des  Bijbels,  in  een  vromen  en  zeer  or- 
thodoxen zin.  Men  kan  er  uit  zien  dat  de  kritiek  der  ge- 
wade geschiedenis  in  Engeland  b\j  die  op  het  vasteland  zeer 
ten  achteren  is;  doch  moet  er  ook  b\j  bedenken  dat  het  werk 
geschreven  is  door  eene  vrouw. 

De  geschiedenis  van  het  boek  zelf  bevat  vele  wetenswaar- 
dige büzonderheden  omtrent  de  lotgevallen  des  Bijbels  gedu- 
rende den  loop  van  zoo  vele  eeuwen,  tot  aan  de  vestiging  van 
het  Britsche  Bijbelgenootschap;  en  omtrent  het  aantal  vertalin-' 
gen,  en  dis  lotgevallen  der  eerste  overzetters  in  de  volkstalen, 
en  der  verspreiders  van  de  H.  S.  vóór  en  ten  t\jde  der  Her- 
vorming. 

Het  werkjen  is  met  een  aantal  houtsneden  versierd,  die 
hiëroglyphen ,  oudheden,  vroegere  lettersoorten,  gebouwen  en 
gedenkteekenen ,  en  portretten  voorstellen.  De  sphinx,  die  men 
hier  aantreft,  geeft  maar  een  oppervlakkig  denkbeeld  van  de 
beroemde  der  piramiden;  juister  is  de  korte  verklaring  van 
den  aard  en  het  gebruik  der  phonetische  hiëroglyphen ,  volgens 
QLIDDON,  vroeger  Amerikaansch  Consul  in  Egypte  (bl.  7)* 
Minder  gegrond  is  hetgeen  men  verder  over  de  verschil- 
lende soorten  van  hiëroglyphen  aantreft.  Er  wordt  een  on- 
derscheid tusschen  zuivere  en  2t;n-hiëroglyphen  gemaakt;  de 
eerste  moeten  dus  die  van  de  monumenten  zyn,  de  andere 
die  welke  op  de  papyrus-rollen  voorkomen;  deze  laatste  z^n 
de  hiêrcUische  karakters,  die  eene  verkorte  of  schetsachtige 
voorstelling  der  hiëroglyphen  geven.  Volgens  de  Schrijfster 
zou  deze  laatste  soort  in  het  dagelijksche  leven  en  b\j  het 
schrijven  z)jn  gebruikt,  hetgeen  het  geval  niet  was;  het  AtS- 
raHêch  schrift  komt  alleen  op  de  heilige  papyrus-rollen  voor. 


418  HET  BOKK   EK  ZIJKE  OE80BIEDENIS. 

Men  had  in  Egypte  voor  het  dagelijksch  gebmik  eene  andere 
sohriflfloort ,  de  demotiscke  of  enckaristische  genoemd.  Die 
flchriftfloort  komt  juist  op  den  » Steen  van  Bosetta'\  waarvan 
óók  gesproken  wordt,  met  een  hiëroglyphischen  en  Griekschen 
tekst  voor.  Deze  steen  is  niet  in  1779  (zoo  als  hier  waarschgn- 
1^'k  door  eene  drukfout  staat),  maar  in  1797,  tydens de Fran- 
sche  expeditie  in  Egypte,  ontdekt. 

De  afbeeldingen  van  den  steen  van  Bosetta,  en  die  van  de 
opschriften  der  rotsen  van  SinaX,  komen  ons  minder  duidelyk 
voor  dan  de  Egyptische  (bl.  39),  betrekkelijk  de' Joodsche 
gevangenen,  door  bheshonk  (sisak)  t\jdens  z\jn  inval  in  Pa- 
lestina gemaakt,  en  die  van  den  gevleagelden  stier,  de  obe- 
lisk van  Nimrond,  en  de  voorstelling  van  den  Assyrischen 
Gh>d  NiSBOGH,  die  ons  een  goed  denkbeeld  geven  van  hetgeen 
de  nasporingen  van  botta  en  laxabd  te  Ninivë  ontdekt  heb- 
ben. Er  wordt  hier  ook  van  eene  inscriptie  in  spIjkerschriA, 
dat  piJl'SpUs-'SchTUi  genoemd  wordt ,  eene  afbeelding  en  eene 
vertaling  gegeven,  die  aldus  luidt:  »Sanhebib,  de  magtige 
Koning,  Koning  van  het  land  van  Assyrië,  zittende  op  den 
troon  des  oordeels,  vödr  (of  aan  den  ingang  van)  de  stad 
Lachis  (Lachisha) :  Ik  geef  verlof  tot  dezelver  slagting.'*  (Zie 
bl.  52,  53  en  54.) 

Men  vindt  ook  in  dit  werkjen  op  bl.  49  een  tabellarisch 
overzigt  van  de  Propheten,  aantoonende  de  ^'dperken  in  welke 
men  veronderstelt  dat  hunne  prophetiën  z\jn  uitgesproken  ge- 
worden. Tot  opluistering  dragen  b)j  de  vertalingen  van  Mr.  i. 
DA  COSTA,  van  een  gedicht  op  lona  (bl.  109),  en  van  idltoh's 
Sonnet  op  den  moord  der  Waldensen,  As  1656  (bl.  123). 

Het  aangekondigde  geschrift  bevat  zoo  vele  merkwaardige 
bijzonderheden,  dat  wy  het  als  eene  bydrage  tot  de  geschie- 
denis des  Bijbels  aanbevelen.  Op  de  Bgbelsche  G^schiedenia 
echter,  zoo  als  zij  hier  wordt  voorgesteld,  vallen  gegronde  aan- 
merkingen te  maken.  Over  't  geheel  is  de  vorm  en  4e  manier 
van  behandeling  zoo  vreemd,  eigenaardig  Engelsch-vrouwel\jk, 
dat,  onzes  inziens,  de  overbrenger,  met  het  oog  op  z\jn  doel, 
veel  beter  zou  hebben  gedaan,  zoo  h\j  het  boekje  voor  Neder- 
landers hadde  omgewerkt,  en  niet,  al  to  naauwgezet,  bloot 
vertaald. 


EEN   WONDEB  D£B  NEGENTIENDE   EEUW.  419 


Een  Wonder  der  Negentiende  Eeuw.  Naar  het  Franech.  Ten 
voordeeU  der  eehool  voor  havelooze  hinderen  te  RoUerdam.  Te 
EoiUrdamy  bij  van  der  Meer  en  Verbmggen.  1855.  In  %oo. 
89  hU  ƒ  :-80. 

Alle  partyea  in  de  Christelyke  Kerk  erkennen  in  den  Bgbel» 
ieder  van  haar  etandpont,  Gods  Woord.  Maar  te  veel  werd 
er  steeds  over  gestreden,  en  te  weinig  er  naar  geleefd.  Ook 
onze  yerlichte  eenw  kent  die  strijden,  thans  yoornameligk  ge- 
Toerd  tusschen  de  Ultramontanen  en  de  Protestanten,  en  in 
ons  Vaderland  ook  door  de  regtzinnigen  en  yr^zinnigen.  Hier 
vindt  men  bijgeloof,  dat  het  gezag  des  B\j bels  ondermijnen  wil; 
daar  heerschzncht  en  hoogmoed,  die  nevens  Gods  Woord  pogen 
te  stellen  wat  het  best  met  hunne  bedoelingen  strookt;  ginds 
waanwijsheid,  die  alles  zoekt  te  vernietigen;  elders  formoUer- 
dwang,  die  de  vryheid  des  geestes  tracht  aan  banden  te  leg- 
gen; schier  overal  is  het  hoogste  belang  der  menschheid  eene 
oorzaak  van  verdeeldheden,  en  terwyl  we  nog  zoo  verre  z^n 
van  ëéne  kudde  te  vormen  onder  éënen  Herder,  wordt  er  maar 
door  weinigen  aan  gedacht  om  naar  Gods  Woord  te  leven  en 
te  handelen. 

£n  wanneer  nu  eens  dat  Woord  van  God  van  ons  wierd 
weggenomen,  en  de  Allerhoogste  daardoor  ons  aan  ons-zelven 
overliet  f  welk  eene  verwarring,  welk  eene  diep  gevoelde  be- 
hoefte zou  er  dan  ontstaan,  en  hoe  zou  men  *t  verlies  van 
dat  Woord  betreuren! 

De  Schrgver  van  het  bovengenoemde  werkje  heefl  getracht 
de  gevolgen  van  zulk  een  verlies  er  in  voor  te  stellen,  en  er 
aanleiding  uit  genomen  tot  eene  scherpe  satire  tegen  de  men- 
scheiyke  dwaasheid.  Wij  zouden  een  groot  gedeelte  van  het 
boekje  moeten  afschrijven  om  't  goed  te  doen  kennen,  en  daar- 
toe is  ons  bestek  te  klein;  maar  het  volgende  diene  om  er 
eenig  denkbeeld  van  te  geven: 

Eensklaps  was  over  de  gansche  aarde  de  B\jbel  verdwenen; 
slechts  wit  papier  was  er  overgelaten;  zelfs  uit  alle  zoo  Grod- 
geleerde  als  andere  werken  waren  alle  B^belscheaanhalbgen, 
ja,  uitdrukkingen  weggewischt;  Kerkvaders  en  verlichte  Katho- 
lieken, Jansenistische  en  Frotestantsche  Godgeleerde  werken 


420        EEN  WONDEB  DER  XEaENTIENDB  EEUW. 

waren  onkenbaar  geworden;  alleen  de  m-folio*s  der  Jesniten 
waren  in  hun  geheel  gebleven. 

Eene  Sjnode  werd  belegd,  ten  einde  den  Bijbel  alt  het 
geheugen  te  herstellen;  alleen  de  Ultramontanen ,  die  jaichten, 
omdat  zg  meenden  dat  na  de  ketters  zonden  rerdw^neii  en 
zich  onderwerpen  aan  de  Kerk,  wilden  aan  de  yergaderingen 
geen  deel  nemen.  Alras  openbaarde  zich  bij  de  beraadslagin- 
gen het  verschil  van  gevoelen  omtrent  den  B^'beL  De  voor- 
stellen der  verschillende  rationalistische  part\jen  bleken  on- 
houdbaar te  z^n,  wanneer  ze  in  praktijk  gebragt  werden.  De 
weinige  Boomschen  en  Ultra-orthodoxen  wenschten  sommige 
hanner  geliefkoosde  leerstukken  met  meer  duidelijkheid  uitge- 
drukt en  geheel  ontwijfelbaar  terug  te  vinden.  En  toen  met 
veel  moeite  de  B\jbel  was  hersteld,  begonnen  de  partyen  met 
vernieuwden  \jver  te  klagen  over  verminking.  Slechts  een 
praktisch  vroom  man  en  eene  vrome  blinde  vrouw,  die  na 
haren  buren  uit  het  geheugen  mededeelde  wat  z^  van  den 
Bybel  wist,  hadden  geleerd  het  Heilige  Boek  op  pr^s  te  stellen. 

Hier  eindigt  de  droom,  want  het  bleek  een  droom  te  z^n, 
en  hier  ook  eindigt  het  boekje  met  het  statige  woord:  »de 
genadegiflen  Gods  zijn  onberouweiyk**. 
•  Wij  durven  het  werkje  gerust  aanbevelen.  Ook  de  schets 
der  verschillende  part\jen  is  over  *t  algemeen  juist  getee- 
kend;  en  de  vertaling  is  verdienstel^k.  Het  kome  in  veler 
handen,  en  bewege  velen  tot  een  meer  dankbaar,  meer  werk- 
dadig geloof. 


Een  paar  Bladen  tut  de  Oeschiedenis  der  Kerkhervorming  in  de 
Nederlanden.  Door  d.  buddingh.  (Overgedrukt  uit  dowling's 
Geschiedenis  der  Roomsche  Kerk*  Tweede  Deel^  &Z.  358,  enz.) 
Te  DordrecIU,  bij  H.  R.  van  Elk.  1855.    In  8vo.  ƒ  :-70. 

Het  is  eene  onloochenbare  waarheid,  dat  de  Boomsch-Ka- 
tholieke  geestel^'kheid  der  Middeleeuwen  zich  aan  de  grofkte 
zedeloosheid  en  ongebondenheid  overgaf.  Wij  behoeven  de 
getuigenis  van  geene  Protestantsche  Schrijvers  in  te  roepen, 
waar  honderden  Boomsch-Katholieken  spreken;  ja,  de  laatsten 
zulke  gloeiend  gekleurde  tafereelen  van  Godsdienst-  en  zeden- 
verval ophangen,   dat  de  eersten  —  bevreesd  eene  beschul- 


fiEN  PAAB  DLADEX,   EKZ.  421 

diging  van  overdrijving  op  zich  te  laden  —  er  naanwel^kg 
den  toeschouwer  op  durven  wijzen.  Men  doorbladere  slechts 
de  Kanons  der  Gonciliën,  door  den  Abt  miqab  uitgegeven;  de 
Statuten  der  Synode  onder  Bisschop  sohbitck  vax  tautbk- 
BDBaH  te  Utrecht  gehouden ;  de  werken  van  bebn abd  de  claib-* 
VADZ,  beb^tabd  westbbode,  qeebt  OBOETEt  om  slechts  enkelen 
te  noemen.  In  het  eerste  Hoofdstuk  van  z\}n  geschrift  laat 
BUDDixoH  twee  nieuwe  getuigen  optreden:  willek  vax  hille- 
QAEBT8BEBCH,  en  JACOB  VAK  OESTVOBEX*  De  ecrstc  schetst  de 
verdorven  zeden  der  geestelijkheid  in  een  gedicht  nVan  der 
Heiligher  Kercke",  dat  in  handschrift  op  *sByks  Archief  be- 
rust, en  door  b.  achter  zijne  fPaar  Bladen**  is  uitgegeven;  de 
laatste  in:  »De  Gilde  der  blaauwe  Schuut*';  een  gedicht  dat 
ons  het  nNarrenschiff**  van  sebastiax  bbaxdt  herinnert,  en 
waarvan  slechts  fragmenten  in  dit  geschrift  voorkomen. 

Na  deze  en  andere  Schrg  vers  over  het  zedenverval  der  maat- 
schappg  en  geestel^kheid  te  hebben  laten  spreken,  geeft  de  S. 
beknopt,  doch  naar  waarheid,  de  overige  redenen  op,  die  de 
Hervorming  noodzakelijk  maakten;  gewaagt  van  hen  die  reeds 
vroeger  er  naar  verlangden;  van  de  voorloopers  der  Her- 
vorming; de  aflaatprediking,  ook  in  ons  Vaderland;  de  Her- 
vorming-zelve, en  hare  gevolgen.  Wy  mogen  niet  ontken- 
nen dat  de  Schr\jver  z\)n  onderwerp  met  warmte  behandeld 
heeft,  doch  beweren  tevens  dat  h\j  eene  menigte  bronnen 
ongeb/uikt  liet.  Trouwens,  zyn  doel  was  slechts:  eene  korte 
schets,  geene  afgewerkte  teekening  te  geven.  Diepe  histori- 
sche studie,  en  vooral  historische  kritiek,  kan  men  hier  niet 
verwachten.  Stgl  en  taal  konden  zuiverder  z\jn.  W\j  bevelen 
de  nBladen**,  vooral  het  gedicht  van  HiLLEaAEBTSBEBCH,  ter 
lezing  aan. 

Levensschetsen  van  invloedrijke  Christenen  in  N'edértand^  tot  aan 
de  vestiging  der  Hervorming»  Door  e.  j.  diest  loboion.  Te 
Groningen, ^'H.R.Roelfsema.  1855.  In  hl  Zvo.  216  hl.  fl- 50. 

W^  hebben  veel  van  den  Grroninger  Leeraar  diest  lobgiok 
gelezen;  maar  niet  een  z\jner  talrijke  geschriften  met  meer 
genoegen  dan  deze  Levensschetsen  van  de  apostelen  van  Ne- 
derland: EUGIUS,  willebbobd,  bonifacius,  lebuixus,  ludoeb; 
van  de  voorbereiders  der  Kerkhervorming  in  Nederland:  gode- 

boekbesch.  1856.  iT.  IX.  31 


422  fi.  J.  DI£8T   LORGIO.V,   LEYEXSSCHBTBEX ,  SKZ. 

BALD,    OERABD  OBOETE,    THOMAS  k  KEMPIS,    GAHSFOBT,    ESAS^ 

HUS,  en  van  de  Nederlandsche  Kerkhervormers :  hendrik  vait 

ZUTPHEK,  JOHANXES  PISTORIUS,  ANGELUS  MERULA,  JAST  AREHT8- 
Z00!7,  HENNO  BIHOXS ,  PETRUS  BLOCOIUS ,  DUIPHUIS ,  FETRU» 
DATHENUS,     FILIPS    TA!^    HARXIX ,     FRANCISGUS    JUXIU8.       Deze 

nLevensschetsen**  zijn  zoo  vele  tafereelen,  die,  door  een  on- 
zigtbaren  draad  aaneengehecht,  een  kort  begrip  der  geschiede- 
nis van  de  invoering  van  Christendom  en  Hervorming  in  on» 
Vaderland  vormen.  Eenvondigbeid  van  stijl,  dnidelykheid  van 
voorstelling,  gemis  van  alle  noodelooze  geleerdheid,  bij  on- 
partijdigheid en  waarheidsliefde,  maken  dit  werkje  tot  een  uit- 
stekend boek  voor  het  volk,  waarvoor  het  bestemd  is.  Het 
is  eenvondig,  maar  niet  laf,  duidelijk,  maar  niet  gerekt,  zon- 
der uitstalling  van  geleerdheid,  en  toch  de  vrncht  van  ernstig 
onderzoek,  onpartijdig,  maar  verschoonend,  waarheidlievend, 
doch  in  een  liefderijken,  Christemken  geest.  Wy  bevelen  de 
lezing  en  herlezing  er  van  met  raimte  onze  landgenooten  aan* 
Het  bekleede  eene  eereplaats  in  elke  bibliotheek!  s. 


De  Mormonen.  Een  overdgt  van  het  ontstaan^  de  inrigting  en 
geloofsleer  dezer  Sekte.  Door  -  Dr.  moritz  busoh.  UU  het 
Hoogduitsch.  Te  Amsterdam^  bij  H.  W.  M007.  1856.  In 
gr.  %vo.    VIII  en  185  hl.  f  l-  50. 

Reeds  in  een  vroeger  Nommer  wordt  eene  aankondiging  van 
het  werk  van  Dr.  wolff,  over  de  Mormonen,  aangetrofPen. 
Wy  gelooven  dat  een  der  beide  werken  zonder  schade  had 
knnnen  achterwege  bleven.  In  détails  toch  mogen  de  boeken 
van  Dr.  wolff  en  Dr.  busgh  verschillen,  in  de  hoofdzaken 
komen  zg  overeen.  Zg  schijnen  echter  gel\jkt\jdig  gedrukt  te 
z\jn,  waarvan  de  uitgevers  in  hun  debiet  voorzeker  de  na- 
deelige  gevolgen  zullen  ondervinden. 

Graame  erkennen  wQ  echter  dat  ook  eene  duidelijke,  le- 
vendige en  onpartijdige  schets  der  Mormonen  hier  door  Dr. 
busgh,  die  eenigen  tijd  in  de  Vereenigde  Staten  heeft  door- 
gebragt,  gegeven  wordt;  eene  schets  die  w^  met  den  Vertaler 
gaarne  aanbevelen  als  een  afschrikwekkend  voorbeeld  van  de 
afdwalingen  waartoe  men  vervalt  wanneer  de  geest  van  ghristus 
het  hart  niet  bestuurt. 


Dr.  HORTTZ  BUSCH^   DB  MOBUOXEV.  423 

De  vertaling  in  over  het  algemeen  wèl  geslaagd.  De  scbyn-» 
baar  verkeerde  vertaling  van:  primitê  inter  pares^  in:  de  eerste 
imder  allen  (bL  25),   dat:   de  eerste  onder  geUjhen  moet  z\}n, 
Eal  wel  aan  eene  gcbryf-  of  drakfont  z\jn  te  wijten, 
t-. 


Togt  door  het  Heilige  Land,  vooral  tot  het  onderzoek  der  Jor^ 
daan  en  der  Doode  Zee.  Door  w,  f.  ltxch,  Luit.  ter  Zee, 
in  dienst  der  Vereenigde  Staten,  Naar  den  zesden  druk  uit 
het  Engelsch  vertaald  door  j.  f.  stricker,  TheoL  Doet.,  en 
Predikant  te  Amsterdam.  Twee  Deelen.  Met  platen  en  kaarten. 
Te  Dordrecht,  bij  P.  K.  Braat.  1855.  In  gr.  8vo.  XII  en 
512  H.  f  ^' 90. 

Er  18  geene  rivier  op  de  ganscbe  wereld  zoo  algemeen  be- 
kend als  de  Jordaan,  en  geene  Zee  wier  naam  Joden,  Gbris- 
tenen  en  Mohammedanen  zoo  zeer  met  eene  eerbiedige  huive- 
ring vervult  als  die  van  de  Doode  Zee.  En  juist  die  beide 
wateren  hebben  zich  het  meest  aan  het  wetenschappeiyk  on- 
derzoek onttrokken.  Den  jnisten  loop  der  Jordaan  met  al 
hare  kronkelingen  bepaalde  men,  tot  vöör  nog  weinige  jaren, 
slechts  b\j  gissing,  —  en  de  Doode  Zee  was  nog  niet  door 
menschen  bevaren.  De  diepte  en  geologische  geaardheid  van 
die  geheimzinnige  waterkom  was  tot  dus  ver  een  raadsel. 
O^er  beide  bleef  een  sluger  gespreid ,  niettegenstaande  de  be- 
wonderenswaardige pogingen  van  den  geleerden  sbetzek,  en 
den  onverschrokken  burckhardt,  die  na  elkander  in  het  be- 
gin dezer  eeuw,  onder  het  masker  van  den  Islam,  de  Jordaan- 
bronnen  opspoorden,  en  de  Doode  Zee  omtrokken.  Immers 
sedert  721  na  chr.  de  pelgrim  willibald,  Bisschop  van  Eich- 
stadt  (een  neef  van  boxifacius,  den  Apostel  der  Duitschers), 
was  slechts  eenmaal,  en  wel  door  oottfried  van  bouillon, 
den  Koning  van  Jeruzalem,  de  Jordaan  vlakte  door  eenen  Wes- 
terling doorgetrokken  van  de  Zee  af  van  Tiberias  tot  aan  de 
Doode  Zee.  De  regte  terrein-opneming  van  het  Jordaan-dal, 
en  het  onderzoek  naar  de  diepte,  breedte  en  kronkelingen  der 
rivier,  had  eerst  plaats  in  1841  door  den  Engelschen  Ingenieur 
STXONDS,  en  daarmede  was  een  begin  gemaakt  tot  verkr\jging 
eener  juiste  kennis  van   dat  gedeelte  van  Palestina.  —  Zes 

81  * 


424  Wé  F.  LVXCJHt 

jaren  later  werd  door  de  Britsche  AdmiralUeit  éene  tweede 
expeditie  ondernomen,  en  de  leiding  er  van  opgedragen  aan 
den  Luitenant  der  Koninklyke  vloot  holtneux,  die  echter  met 
de  zomerhitte,  de  ondiepte  der  Jordaan,  en  de  ruwe  roover- 
benden  te  kampen  had,  en  die,  even  als  costigan,  zyn  voor- 
ganger, in  het  onderzoek  der  Doode  Zee,  vóór  dat  het  doel 
van  den  togt  bereikt  was,  werd  weggerukt  door  zenuwkoort- 
sen, het  gevolg  van  vermoeienissen  en  klimaat.  —  Wat  ech- 
ter de  Oude  Wereld  te  vergeefs  beproefd  had,  zou  gelukken 
aan  de  Nieuwe,  —  Amerika  behaalde  de  kroon  welke  Engeland 
niet  had  kunnen  verkrijgen,  doch  waartoe  Engeland  in  z^jne 
mislukte  pogingen  den  weg  had  gewezen.  In  de  Yereenigde 
Staten  van  Noord- Amerika  toch  was,  vooral  door  den  be- 
roemden B0Bixs02f,  de  belangstelling  in  Palestina  in  zoo  hooge 
mate  gaande  gemaakt,  dat  het  verzoek  van  den  Luitenant  ter 
Zee  LTKCH,  om  de  Jordaan  en  de  Doode  Zee  naauwkeurig  te 
onderzoeken,  werd  toegestaan.  Lynch  deed  daartoe  twee  boot- 
ten bouwen:  eene  van  koper  en  eene  van  gegalvaniseerd  yzer. 
Twee  officieren  en  tien  uitgelezen  matrozen  werden  hem  toe- 
gevoegd, terw\jl  een  naamgenoot  van  het  hoofd  der  onder- 
neming belast  werd  met  het  herbarium^  en  later  in  de  Levant 
twee  Doctoren  als  vrüwiUigers  aan  de  expeditie  werden  toe- 
gevoegd. Met  de  resultaten  van  dien  allerbelangr^'ksten  togt 
werden  wi\j  reeds  vóór  zes  jaren  bekend  door  kittes  (*),  den 
beroemden  geleerde  en  vriend  van  bobinsox,  met  wien  als 
ware  *t  een  nieuw  t^dperk  in  de  geschiedenis  der  geograpbi- 
sche  wetenschappen  is  aangevangen,  getuige  z^n  reuzen  werk: 
DU  Erdhunde.  Wat  bitteb  toen  echter  kortelijk  van  dien 
togt  mededeelde,  vinden  wij  uitvoerig  in  lynch's  Narraiive  of 
ihe  United  States  expedition  to  the  river  Jardan  and  the  Deoui 
Sea^  waarvan  het  voor  ons  liggend  werk  eene  uitnemende 
vertaling  is. 

Wy  willen  *t  niet  ontveinzen,  dat  w\j  schier  geene  woordea 
hebben  om  onze  vreugde  over  den  togt  van  lykch  en  z^ne 
mededeelingen  dienaangaande  uit  te  drukken.  Iiy  toch  heeft 
den  sluger,  die  eeuwen  lang  over  de  Jordaan,  het  Jordaan- 


(•)  Der  Jordan  und  die  Betehiffung  dee  Todten  Meeres.  Sin  Vortra^ 
im  wtsensekaftUcAen  Vereine  xu  JBerlin,  von  cael  ritter.  Zum  Betten, 
der  EvamgelUchen  Sckule  in  Jeruialem,    Berlin,  1860. 


TOaT  DOOB  HET  HEIUQB  LAND,  ENZ.         425 

dal,  en  de  Doode  Zee  was  uitgegpreid,  geheel  opgeheven.  HQ 
kon  dat  ook  doen  boven  velen.  Niet  alleen  werden  op  eene 
onbekrompen  wyze  de  kosten  dier  belangrijke  onderneming 
gedragen  door  de  Yereenigde  Staten ,  maar  ltkch  was  tot  zoo- 
danigen  togt  meer  dan  anderen  berekend ;  want  h^  vereenigde 
In  zich  de  kennis  van  den  geleerde,  met  den  moed  en  het 
beleid  van  den  kr^gsman,  en  met  den  gemoedel^'ken  Gods- 
dienstzin van  den  Christen:  noodzakeliyke  vereischten  voor 
hem  die  met  vracht  wil  reizen  in  het  Heilige  Land,  nood- 
tokel\jk  bovenal  voor  het  hoofd  eener  onderneming  als  deze. 

Om  eenig  denkbeeld  van  de  moe^el^kheid  van  dien  togt  te 
geven,  behoeven  wjj  slechts  te  herinneren  dat  de  booten  van 
SU  Jean  d*Acre  naar  de  Zee  van  Galilea  over  land  moesten 
gedragen  en  getrokken  worden  door  kameelen,  terw\jl  de  on« 
gebaande  weg  vaak  over  bergen  en  rotsen  liep.  Den  4''*''  April 
werd  met  het  vervoer  der  booten  een  begin  gemaakt,  die,  na 
groote  inspanning,  den  8'^  dier  maand  in  de  blaauwe  wate- 
ren der  Galilesche  Zee  werden  nedergelaten ,  waar  sedert  byna 
achttien  eeuwen  geen  vaartuig  van  eenigen  omvang  het  water 
doorkliefd  had.     De  eenige  boot  die  te  Tiberias  was,  kocht 
LTNOH  om  bg   het  overbrengen  der  goederen  dienst  te  bewy- 
«en  en  transportkosten  te  sparen;  maar  reeds  den  derden  mor- 
^n  bevond  zïj  zich  in  eenen  zinken  den  staat.    Geen  wonder, 
want  de  Jordaan  kenmerkt  zich   door  talrijke  en  gevaarl\jke 
vallen.   »Wy  hadden*'  —  zegt  ltxgh  (I,  242)  —  wonde  kana- 
len op  te  ruimen ,  nieuwe  te  maken ,  en  soms  stortten  w\j  met 
groote   snelheid   plotseling   over   verschrikkelijke  vallen  naar 
beneden,   waarb^  w\j  geen  anderen  steun  hadden  dan  in  ons 
vertrouwen  op  de  Voorzienigheid.    Zoo  groot  waren  de  be- 
zwaren, dat  wij  den  tweeden  avond,  in  eene  regte lijn,  slechts . 
op  twaalf  myien  (vier  uren)  afstands  van  Tiberias  waren.  — . 
Geene  andere  soort  van  booten  in  de  wereld  dan  zulken  als 
wg  hebben,  die  by  stevigen  bouw  gemakkelyk  op  het  water 
drgven,  zou  zulke  stooten,  als  wy  gekregen  hebben,  hebben 
kunnen   uithouden.  —  Wy   zyn  over  zeven-en-twintig  drei- 
gende rapiden  heengekomen,  en  behalve  deze  hebben  wy  nog 
eene  menigte  van  mindere  beteekenis  ontmoet.  —   Haar  loop 
is  nog  kronkelender  dan  die  der  Missisippi.*'  —   Die  moeite- 
en  gevaarvolle  togt  werd  den  10"*^  April  des  namiddags,  toen 
zy  uit  het  meer  van  Galilea  op  de  Jordaan  kwamen,  begonnen ^ 


426  W.    F.    LYHCH, 

en  eerst  in  den  avond  van  den  l?**^  April  volbragt  b\j  Je- 
richo,  op  weinig  m^len  afstands  van  de  Doode  Zee.  Mo«> 
LTNEUz  had  vroeger  ö<5k  acht  dagen  op  de  Jordaan,  van  de 
Zee  van  Tiberlas  af  tot  Jericho,  doorgebragt.  Acht  dagen! 
voorwaar  een  lange  tijd,  wanneer  men  bedenkt  dat  de  afstand, 
in  eene  regte  Ign,  niet  meer  dan  dertig  nren  is!  —  De  be« 
langrykheid  der  Amerikaansche  expeditie  werd  nog  verhoogd 
doordien  de  Luitenant  bale,  aan  het  hoofd  eener  karavane, 
zoo  digt  mogelgk  langs  de  Jordaan  trok,  en  met  de  zgnen 
een  belangr^k  en  veelzijdig  onderzoek  naar  het  Jordaan-dal 
instelde.  Grel\jk  dus  vóór  vijftig  jaren  bestz&n  de  nieawe  ont- 
dekker der  Jordaan-bronnen  was,  zoo  is  ltxch  de  eerste  die 
eene  juiste  en  volledige  mededeeling  en  voorstelling  van  die 
geheel  eenige  rivier  geeft,  zoo  wel  wat  hare  steeds  verschil» 
lende  breedte  en  diepte  aangaat,  als  haren  kronkelenden  loop 
en  hare  afwisselende  boorden. 

Den  18**^  April  begon  de  niet  minder  merkwaardige  togt 
op  de  Doode  Zee.  In  welke  gemoedstemming  en  in  welke  ge- 
varen de  koene  reizigers  verkeerden,  bljkt  uit  het  verhaal 
van  LTNCH  (n,  bl.  4):  nVan  tyd  tot  t\jd  scheen  het,  als  of 
de  Almagtige  met  misnoegen  op  ons  nederzag,  omdat  wq  eene 
Zee  poogden  te  bevaren  die  Hy  in  Z^nen  toom  te  voorschijn 
bragt.  Onder  de  Arabieren  gelooft  men  algemeen,  dat  nie- 
mand, die  zich  op  deze  Zee  waagt,  in  het  leven  kan  blijven. 
B\j  herhaling  werd  ons  de  noodlottige  dood  van  cosTiaAzr  en 
KOLTNEUX  voorgehouden  om  ons  af  te  schrikken.  De  eerste 
bragt  eenige  weinige  dagen  op  haar  door,  de  laatste  slechts 
ongeveer  twintig  uren,  en  keerde  terug  naar  de  plaats,  waar 
h^  zich  had  ingescheept,  zonder  op  hare  kusten  te  landen. 
De  een  werd  stervend  aan  de  kust  gevonden,  en  de  andere 
stierf  in  November  laatstleden,  terstond  na  z\jne  terugkomst, 
ten  gevolge  van  koorts,  die  h\j  op  hare  wateren  gekregen  had. 
Maar  ofschoon  de  Zee  een  dreigend  voorkomen  had  aangeno- 
men, en  de  weggevreten  bergen,  steil  en  verkalkt,  aan  beide 
kanten  schrikwekkend  opdoemden ,  en  zout  en  asch  zich  meng* 
den  met  hun  zand,  en  stinkende  zwavelachtige  bronnen  door 
hunne  ravijnen  naar  beneden  vloeiden,  toch  wanhoopten  wy 
niet.  Wel  greep  een  diep  ontzag  ons  aan,  doch  wg  waren 
niet  verschrikt;  het  ergste  vreezende,  en  toch  nog  het  beste 
hopende     waren   wg  er  op  bereid   om  eenen  akeligen  nacht 


TOOT   DOOB  HET  HEIUGS   LAS^D,    SSTZ.  427 

door  te  brengen  op  de  vreeselijkste  woestenij,  die  irij  ooit 
gezien  hadden.*'  —  Twintig  dagen  heeft  ltkch  met  z\jne  voor-* 
treffelijke  togtgenooten  op  dat  geheimzinnige  meer,  welks  water 
een  walgelijk  mengsel  van  bitter  en  zout  is,  doorgebragt,  en 
in  dien  ti|jd  die  Zee  zorgvuldig  gepeild,  hare  geographische 
ligging  bepaald,  eene  naauwkeorige  topographische  schets  van 
hare  kasten  vervaardigd,  zich  stellige  opgaven  verschaft  van 
de  temperatuur,  breedte,  diepte,  snelheid  der  stroomen,  die 
zich  in  haar  ontlasten ;  zg  hebben  in  dien  t^d  exemplaren  vaa 
allerlei  aard  verzameld,  en  cuinteekentng  gehouden  van  de  win-^ 
den,  stroomen,  weérsveranderingen  en  alle  verschijnselen  die 
zich  in  den  dampkring  voordeden.  Green  wonder  dat  de  ge- 
leerde reiziger  door  dat  alles  en  door  een  getrouw  verhaal  der 
gebeurtenissen  een  juist  denkbeeld  geeft  van  die  wonderlijke 
watermassa*  —  De  belangr\jkheid  van  zulk  een  degelijk  weten- 
schappeLgk  onderzoek  is  groot;  de  meest  krachtige  bewijzen 
geeft  het  voor  de  historische  waarheid  der  Schriften  des  Ouden 
Yerbonds.  Dat  blijkt  ons  ook  uit  de  rondborstige  verklaring 
van  den  geleerden  Zee-OiBcier  (II,  115):  »Wij  kwamen  op 
deze  Zee  met  tegenstrydige  meeningen,  Éën  van  ons  gezel- 
schap was  een  twijfelaar,  en  een  ander  kwam  er,  naar  ik 
meen,  openlijk  voor  uit,  dat  hij  het  Mozaïsch  verhaal  niet 
geloofde.  Na  een  naauwkeurig  onderzoek  van  twintig  dagen 
waren  w\j,  als  ik  m\j  niet  bedrieg,  eenparig  overtuigd  van 
de  waarheid  van  het  B\jbelsche  verhaal  omtrent  de  verwoes- 
ting van  de  steden  der  vlakte/'  Hoe  treffend  komt  deze  ver- 
klaring overeen  met  die  van  onzen  vak  bbndeit,  toen  hy,  da 
Sefëla  doorkruist  hebbende,  betuigde:  »M\jnen  Bijbel  in  han- 
den, is  het  m\j,  als  of  ik  eenklaps  aan  z\jne  oorkonde  eene 
reeks  van  zegels  zie  gehecht.  Die  zegels  hebben  meer  of  min 
geleden  door  de  hand  des  t^jds;  sommige  er  van  z^n  ge- 
scheurd, van  andere  zyn  stukken  afgebroken;  beeldwerk  en 
inschrift  z\jn  gedeeltelijk  uitgewischt;  maar  de  kenmerken  van 
den  echten  stempel  dragen  alle.  —  Het  charter  der  gewijde 
geschiedenis  pr^kt  aldus  met  eigenaardige  bewezen.  Ik  schat 
ze  hooger  dan  die  ik  vond  in  andere  landen,  waar  de  gra- 
veernaald  op  platen  van  koper  of  aan  opgerigte  gedenkzuilen 
heeft  geschreven  van  feiten  der  historie;  want  hier  z\jn  na- 
tuurlijke gedenkteekenen ,  b^'  welke  niet  valt  te  denken  aan 
eenig  toeleg  of  opzet,  ten  einde  de  waarheid  te  staven.   Eene 


i2B  W.   K.   LTXGH, 

bew^skraclit,  die  de  drogrede  doet  verstommen,  die  de  lippen 
des  tw^felaars  sluit,  die  het  natnarmk  verstand  dadel^'k  en 
volkomen  overtuigt,  gaat  er  uit  van  dit  merkwaardig  ver- 
scl4|nsel/'  —  De  slotsom  van  ltnch's  naauwkeurig  onderzoek 
der  Doode  Zee  is  deze:  »De  gevolgtrekking,  uit  het  Bijbelsch 
berigt  afgeleid ,  dat  deze  gansche  kloof  eene  vlakte  is  geweest, 
die  door  den  toom  Gods  ingezonken  en  overstelpt  is,  schynt 
bevestiging  te  vinden  in  het  buitengewone  karakter  onzer  pei- 
lingen. De  bodem  dezer  Zee  bestaat  uit  twee  overstroomde 
vlakten,  eene  verhevene  en  eene  lage:  de  eerste  gemiddeld 
dertien  en  de  laatste  dertien-honderd  voet  beneden  de  opper- 
vlakte. Door  de  Noordelijke,  die  de  grootste  en  diepste  is, 
loopt  eene  rav^n ,  die  beschouwd  kan  worden  als  de  verlengde 
bedding  der  Jordaan,  en  deze  sch^'nt  weder  in  verband  te 
staan  met  de  W^dy  el  Djeib,  eene  rav^n  in  eene  ravijn,  aan 
het  Zuidel^k  einde  der  Zee.*' 

Nog  door  eene  derde  zaak  heeft  zich  de  Amerikaansche  ex-* 
peditie  byzonder  verdiensteüyk  gemaakt,  namel^k  door  de 
naauwkeurige  nivellering  van  het  terrein,  inzonderheid  van 
de  Doode  Zee  af  over  Jeruzalem  naar  Jaffa.  —  Zy  hebben 
met  hun  waterpas  eene  l|jn  gemaakt,  van  de  kom  der  Doode 
Zee  af  door  de  woestijn  van  Judea,  over  steilten  en  berg- 
ruggen, de  hoogten  af  en  dwars  door  gapende  rav$nen  heen, 
en  dat  meestal  onder  eene  verschroeiende  zon.  Menigeen  zon 
het  voor  onuitvoerlyk  gehouden  hebben.  En  toch  is  het  vol- 
bragt;  en  wel  zoo  naauwkeurig,  zegt  ltkch,  als  hg  gelooft 
dat  het  ooit  geschieden  kan. 

Door  het  naauwkeurig  onderzoek  der  Jordaan,  der  Doode 
Zee,  en  de  nivellering  van  de  Doode  tot  de  Middellandsche 
Zee,  munt  deipe  reisbeschry  ving  uit  boven  alle  andere  van  het 
Heilige  Land.  Zij  wordt  verhoogd  door  de  voortreffemke 
kaartjes  van  de  Jordaan  en  de  Doode  Zee.  In  andere  opsig- 
ten  moet  zjj  voor  vele  onderdoen,  en  ontdekt  men  spoedig 
dat  LYNCH  niet  de  doorkneede  Oudheid-  en  Geschiedkundige, 
veel  minder  de  degelijke  Godgeleerde  of  gloeiende  Dichter  is. 
De  Schrgver  erkent  zulks  meermalen  volmondig.  Het  eerste 
en  laatste  gedeelte  van  het  werk  is  dan  ook  het  minst  belangr^ke. 

Niet  elke  ziensw^ze  van  den  Schryver  zal  ook  in  Neder- 
land gedeeld  worden,  en  door  hen,  die  met  ons  eene  consti- 
tutionele monarchie  voor  den  besten  regeringsvorm  houdeo,, 


T06T  DOOB  HET  HEILIGE  lAND,  EHZ.         429 

eal  ook  geen  ja  en  amen  worden  gezegd  op  zyne  republikein- 
8che  niiboezeming  (II,  57):  nDe  tyd  komt,  ja,  het  be^  is 
nu  reeds  daar,  dat  al  de  Koningen  met  al  hunne  afstamme- 
lingen van  hunne  plaatsen  zullen  gestooten  worden,  en  hun 
deel  zullen  hebben  aan  de  moeiten  en  yerdrietemkheden  yan 
het  groote  menschengezin ,  wanneer,  niet  slechts  in  theorie, 
maar  inderdaad,  iedereen,  w\}  en  alle  menschen  burgerlyk 
gelijk  zullen  wezen;  dan  zal  de  wereld  eene  gelukkige  z\jn, 
want  yryheid,  regt  genoten,  brengt  alle  zegeningen  met  zich.** 

Van  yerdere  aanmerkingen  op  dit  belangrijke  werk  onthou- 
den wy  ons,  daar  de  hoofdzaken  zoo  yoortrefielyk  zijn  be- 
handeld, en  de  resultaten  yerkregen  z{jn  met  zoo  yeel  zorg, 
moeite  en  leyensgeyaar,  ja,  zelfs  ten  koste  yan  het  leyen  yan 
den  yoortrefieiyken  Officier  dale,  die  aan  de  geyolgen  yan 
den  togt  is  bezweken. 

Omtrent  de  yertaling  yeroorloyen  w$  ons  nog  een  enkel 
woord.  Oyer  het  algemeen  is  zy  zeer  gelukkig,  zoodat  men 
bijna  niet  bemerkt  dat  het  eene  yertaling  is,  en  menig  nalye 
zegswijze  zeer  goed  is  teruggegeyen.  —  Waar  echter  een  zoo 
degel^'k  Godgeleerde  als  onze  stbickeb  als  Vertaler  optreedt, 
yerwacht  men  mëër.  Daarom  willen  wi[}  drie  bepaalde  aan- 
merkingen niet  terughouden,  in  de  hoop  dat  een  ruim  en  wèl 
yerdiend  debiet  eenen  tweeden  druk  noodzakelijk  zal  maken, 
en  den  geleerden  Vertaler  in  de  gelegenheid  zal  stellen,  om 
er,  des  yerkiezende,  gebruik  yan  te  maken.  Vooreerst  zou 
eene  historische  schets  yan  de  pogingen  tot  onderzoek  der  Jor- 
daan  en  Doode  Zee,  door  seetzek,  bueckhardt,  stmoxds, 
COSTiOAX,  HOLTHEUX,  CU  anderen,  de  belangr^kheid  yan  het 
werk.  niet  weinig  yerhoogen;  ten  tweede:  het  gemis  yan  enkele 
historische  aanmerkingen  en  Godgeleerde  teregtwijj  zingen  is 
een  niet  gering  gebrek;  ten  derde  is  een  kaartje  yan  Pa- 
lestina b^na  onmisbaar  om  eene  juiste  yoorstelling  yan  den 
togt  te  yerkr^jgen.  Mogt  een  tweede  druk  noodig  worden, 
dan  kunnen  wg  dat  hetwelk  achter  het  boyengenoemde  werkje 
yan  ciJtL  bttteb  (Zur  ErKhUerung  der  Beachiffung  dea  Jordan 
vnd  Todten  Meeree  y  noch  Gapt.  ltnch  Expedü.  1849,  gez.  von 
H.  laxge)  zeer  aanbeyelen.  —  Bg  eenen  tweeden  druk  zal  de 
geleerde  Vertaler  ook  de  ingeslopen  fouten  wel  yerbeteren,  zoo 
als  (II,  212):  »in  het  GOO»*»  jaar  der  Hedschra,  of  nu  zoo  wat 
.800  jaar  geleden",  hetwelk  moet  zijn  600;  immers  het  eerste 


430    W.  P.  LYXCH,  TOGT  DOOB  HET  BBIUGE  LAKD,  EXZ. 

jaar  der  Hedschra  (uohaioibd's  vlagt  van  Mekka  naar  Me-» 
dlna)  was  622  jaren  na  chbistus. 

Niemand,  die  eenig  belang  stelt  in  het  Heilige  Land,  mag 
dit  werk  ongelezen  laten.  En  wie  zou  omtrent  dat  eens  zoo 
gezegende  land,  hetwelk  tegenwoordig  even  zoo  onveilig  als  on- 
vruchtbaar is,  onverschillig  zijn;  vooral  thans,  na  er  voor  Pa- 
lestina kennelijk  een  nieuw  tijdvak  aanbreekt ;  een  tijdvak  van 
langdurigen  str^d  misschien;  maar  uit  dien  stryd  zal  eindeLjjk 
toch  veiligheid  en  vruchtbaarheid,  orde  en  vrijheid  geboren 
worden.  Meer  en  meer  wordt  bewaarheid  wat  in  »Het  Hei- 
lige Land*'  door  van  sekdex  geschreven  staat  (II,  232):  nNadert 
die  blijde  dag,  waarop  Palestina  tot  eenen  wettigen  toestand 
terugkeert,  en  weder  hergeven  wordt  aan  het  Christendom, 
dat  van  daar  is  uitgegaan?  Is  de  herstelling  van  Palestina 
aanstaande?  Griekenland  is  eens  hersteld  omdat  het  Grie- 
kenland was.  Maar  heeft  Palestina  niet  alleen  wegens  zgn 
verleden,  maar  ook  om  deszelfs  heiluitzigten  niet  nog  grooter 
aanspraak  er  op?  Moeten  de  Europesche  Mogendheden  niet 
mëër  doen,  dan  z\j  gedaan  hebben,  toen  zij  in  Palestina  de 
Egyptische  regering,  die  toch  regering  was,  hebben  doen  op- 
houden, om  haar  te  laten  vervangen  door  eene  schandelijke 
willekeur  en  bandeloosheid?  De  verwezenlijking  van  dat  denk- 
beeld ontvangt  meer  en  meer  waarschynlijkheid.  De  Turken  vree<^ 
zen  het.  Men  bespeurt  het  b\j  hen,  hoe  zij  meer  en  meer  ge- 
voelen, dat  zy  dit  land  eens  aan  de  Europesche  magt  zullen 
verliezen." 

Moge  de  expeditie  tot  opsporing  der  bronnen  van  den  NgU 
aan  wier  hoofd  de  Graaf  d'escatrai  de  lautcre  staat,  mei 
eenen  uitslag  worden  bekroond  gelyk  die  van  lthoh! 


jEngelands  Australische  Koloniën  in  haar  ontstaan  en  tegenwoor» 
digen  toestand.  Naar  het  Engelsch  van  william  bqghes, 
vroeger  Professor  in  de  Aardrijkskunde  ^  enz.^  door  J.  p. 
BREDius,  Secretaris  der  Kamer  van  Koophandel  en  Fabrijken 
te  Dordrecht.  Te  Dordrecht,  hij  P.  K.  Braat.  1855.  In  kL 
8w.    XII  e«  299  W.  ƒ  1  -  90. 

Het   werelddeel,   door   Nederlanders   in   den   aanvang   der 


IfVILLIAM  BÜGH£S,  EXOEULNDS  ALSTBALISCHE  KOLONlëX,  ENZ.   431 

^yentiende  eeuw  ontdekt,  door  hunne  opgeyolgde  togten,  ge* 
durende  veertig  jaren,  nader  bekend  geworden,  op  Noord-,  op 
Weat-,  op  Zuidkust  in  bezit  genomen  en  Nieuw-'Hoüand  ge- 
noemd, is  eerst  sinds  zeventig  jaren  met  Enropeërs  bevolkt 
geworden.  Jaren  lang  heeft  men  daarna  over  dat  Nieuw- 
Holland  of  eigenlek  over  deszelis  Oostkust  gesproken  onder 
den  naam  van  Botany-hay^  om  daarmede  aan  te  duiden  de 
straf-kolonie  van  Groot-Brittanje ,  dat  verbannings-oord,  waar 
het  schuim  van  Londen,  eene  bevolking  bevattende  bijna  zoo 
groot  als  die  van  onzen  geheelen  Staat,  jaar  op  jaar  werd 
heengezonden.  De  eigenlijke  landverhuizing  daarheen  telt  naau- 
welgks  v^'f-en-dertig  jaren,  en  het  trekken  van  geldgierige 
goudgravers  is  nog  geen  vijfjaren  oud;  want  eerst  in  Mei  1851 
werd  het  in  de  Kolonie  Nieuw-Zuid-Wallis  ruchtbaar,  dat  in 
Februarïj  van  dat  jaar  habobsaves  ten  N.  W.  van  stad 
Bathurst  goud  had  gevonden.  Later  werd  ook  in  de  Kolonie 
Victoria  en  elders  goud  gevonden,  en  de  goudgraving  leverde 
aanzienlgke  uitkomsten  op.  —  Sedert  dien  tyd  vooral  is  de 
aandacht  van  Europa  op  de  Zuid-  en  Oostkust  van  Nieuw- 
Holland  gevestigd,  wier  bevolking  en  vertier  schier  dagelijks 
vermeerderen,  en  wier  belangrijkheid  op  velerlei  wgze  steeds 
,  toeneemt. 

De  Heer  bbedius,  van  die  belangrijkheid  doordrongen,  heeft 
geoordeeld  de  »Engelsch- Australische  Koloniën*'  onzen  land- 
genooten  meer  van  nabij  te  moeten  bekend  maken,  deels  voor 
hunne  handelsondernemingen,  en  anderdeels  omdat  nAustralië 
een  onmetelgk  veld  voor  de  landverhuizing  aanbiedt*'.  Met* 
reden  zegt  hg  in  't  Yoorberigt  van  het  werk  welks  titel  hier- 
boven is  opgegeven:  »Het  goud,  dat  hei^  land  oplevert,  is  niet 
z^n  grootste  schat.  Het  zal  slechts  het  middel  wezen  om  de 
overtollige  bewoners  derwaarts  te  lokken,  en  zoo  doende  eene 
bevolking  te  erlangen,  die  weldra,  het  aanlokkelijk,  doch  vaak 
bedriegelijk  goudzoeken  moede,  tot  andere  bedreven  haretoe- 
vlugt  nemen  zal,  en  hierdoor  eene  nijverheid  doen  ontstaan, 
welke  de  wezenlijke  schatten  des  lands  zal  doen  te  voorschyn 
komen."  —  Wat  de  landverhuizing  aangaat,  is  h\j  wel  van 
oordeel,  dat  öns  Vaderland  slechts  een  gering  aandeel  in  de 
bestaande  behoefte  aan  handenarbeid  zal  leveren,  maar  hg 
geeft  nogtans  ook  daaromtrent  behartigenswaardige  wenken. 
»Ons  land  is  op  de  kaart  van  zelf  aangewezen  als  de  ge«- 


432  WILLIAM  HUGHES  I 

Bchiktste  plaats,  van  waar  die  scharen  van  landverhuizers,  die 
het  Daitsche  vaderland  verlaten,  om  in  andere  werelddeelen 
meerdere  vrijheid  of  hetere  gelegenheid  tot  ontwikkeling  hun- 
ner werkkracht  te  vinden,  de  zeereis  zullen  aanvaarden,  en 
het  is  te  hopen  dat  die  landverhnizlngsstroom  weldra  zal  wor- 
den ternggehragt  in  de  natuurlijke  rigting,  welke  l^j  sch^nt 
verlaten  te  hehhen,  door  het  gemis  dier  wettel\jke  hepalin- 
gen,  welke  aan  die  vreemdelingen  eenen  waarhorg  voor  eene 
goede  hehandeling  en  voor  eene  getrouwe  nakoming  der  met 
hen  aangegane  overeenkomsten  moeten  opleveren,  —  en  mis- 
schien ook  doordien  het  bezorgen  der  landverhuizing  regt- 
streeks  naar  de  plaats  van  bestemming  b{j  ons  nog  maar  wei- 
nig behartigd  is,  en  niet  altijd  door  even  soliede  huizen  of 
personen  is  behandeld.  , 

»Het  behoeft  intnsschen  geen  betoog**  —  voegt  er  de  Heer  b. 
in  z\jne  Voorrede  b\)  —  »dat  de  vestiging  van  soliede  land- 
verhuizings-agentschappen  in  onze  voornaamste  handelsteden 
voor  deze  groote  voordeden  zoude  kunnen  opleveren,  en  aan 
een  niet  onbelangryk  gedeelte  onzer  schoone  koopvaardijvloot 
een  ruim  en  winstgevend  emplooi  zoude  kunnen  verschaffen.** 

W^'  hebben  des  te  eerder  deze  regels  aangehaald,  omdat  z^ 
het  standpunt  aanwezen,  van  waar  de  Vertaler  bij  zgnen  ar- 
beid is  uitgegaan,  en  ons  doen  zien,  om  welke  redenen  de 
Secretaris  eener  Kamer  van  Koophandel  en  Fabr\}ken,ineene 
der  voornaamste  steden  van  Zuid-Holland,  zich  met  de  ver- 
tolking van  dit  overzigt  heeft  onledig  gehouden.  Onze  han- 
delaars en  reeders  met  de  Engelsche  Koloniën  in  Australië, 
en  met  de  bevolking  dier  streken  en  hunne  voortbrengselen 
bekend  te  maken :  ziedaar  z^*n  doel.  Het  werkje  van  huohes 
kwam  hem  daartoe  geschikt  voor,  en  zoo  is  het  dat  w^*  een 
iiHandboekover  de  Australische  Koloniën**  hebben  verkregen. 

Dew\)l  het  geschrift  in  het  Engelsch  reeds  vóór  omtrent  drie 
jaren  is  verschenen,  heeft  b.,  zoo  veel  noodig,  daarop  in  den 
tekst,  of  in  eene  noot  aandachtig  gemaakt.  H^'  levert  buiten- 
dien eenige  opgaven  omtrent  in-  en  uitvoer  met  betrekking  tot 
Victoria  en  tot  Sidney  in  het  1"  kwartaal  van  1855. 

Verre  zy  het  van  ons  het  den  Vertaler  euvel  te  duiden  dat 
hij .  niet  ook  andere  gelyktydig  of  sedert  verschenen  werken 
over  de  Australische  Koloniën  heeft  geraadpleegd.  Misschien 
zouden  dan   sommige  opgaven  eenigermate  door  hem  zyn  ge-« 


ÊXGELAXDS  ACSTBAUSOHE  KOLONIÖN,   KHt.  43^ 

W\}zigd;  doch  eigenlek  is  het  odb  vr^j  onverschillig  of,  b.  v.^ 
zoo  als  HUOHBS  verzekert,  de  eerste  goud-ontdekking  van  hab- 
GHEAVES  (bL  251)  moet  gebragt  worden  tot  den  12^^  Febrnar^ 
1651,  dan  of  ze,  volgens  butleb  cabp,  eerst  van  den  S'^'^ 
April  1851  dagteekent.  ^-  Hetgeen  w^'  bepaaldel^k  over  die 
Koloniën  in  onze  taal  bezitten  —  zoo  w\j  ons  niet  vergissen 
in  n  Onze  TijéC*  —  dagteekent  reeds  van  de  eerste  maanden  na 
de  ontdekking  van  iubobeaves;  het  was  dus  wel  t\jd  onze 
litteratuur  met  latere  en  uitvoeriger  berigten  deswege  te  ver- 
reken. —  W\j  mogen  echter  niet  verzwijgen  dat  het  ons  is 
voorgekomen,  als  of  de  Vertaler  met  de  Engelsche  gewoonten 
en  gebruiken,  ook  met  ge^kte  vertolking  van  inrigtingen  en 
collegiën,  niet  genoeg  bekend  geweest.  Op  belangrijker  on- 
naauwkeurigheden  stuitten  wy  echter  ook.  Zoo  lezen  wiy,b.v., 
op  bl.  170:  nSjdney  ontvangt  een  ruimen  toevoer  van  water 
uit  eene  uitgestrekte  zwamachiige  streek  ^  de  Lachlan  Zwamp 
geheeten;  eene  soort  van  natuurl^ke  epona^  gelegen  tusschen 
de  stad  en  de  oevers  van  Botanybaai**.  Men  zal  hier  moeten 
lezen:  moeraeeige  vlakte^  de  ZacAton /Si^m/?  geheeten ;  eene  soort 
van  broehland  of  broekgrand^  enz. 

Het  werk  bevat  een-en-dertig  Hoofdstukken,  en  begint  met 
de  eerste  ontdekking  van  Australië,  de  reizen  of  togten  der 
Spaigaarden,  Hollanders  en  Engelschen  derwaarts,  en  de  ves- 
tiging der  strafkolonie  Nieuw-Zuid- Wallis,  kort  nadat  de  Oost-* 
kust  door  gook  was  bezocht,  die  daarvan  eene  schoone,  in 
waarheid  te  schoone  beschrijving  had  gegeven.  Men  wordt  be- 
kend gemaakt  met  de  bezwaren  welke  de  eerste  kolonisatie 
hebben  vergezeld,  en  met  de  verschillende  Gouverneurs  der 
strafkolonie  en  hunne  verrigtingen.  De  togten  langs  de  kus- 
ten en  in  de  binnenlanden  worden  vermeld.  De  gedaante  des 
lands,  de  bergen,  rivieren,  vlakten,  en  het  klimaat  worden 
beschreven,  alsmede  de  voortbrengselen  uit  het  planten-  en 
dierenrijk,  die  zoo  zeer  verschillen  van  hetgeen  de  Natuur- 
onderzoeker in  de  andere  werelddeelen  heeft  opgemerkt.  Ook 
met  de  inboorlingen  of  Papoe-Negers  wordt  men  bekend  ge- 
maakt, doch  de  schildering  van  bdobes  is,  naar  öns  gevoe- 
len, te  ongunstig.  Eene  bijj zondere  wyziging  ontvingen  de 
zeden  der  vr\je  kolonisten,  allen  uit  Groot-Brittanje  afkoms- 
tig, door  de  menigte  veroordeelden  of  convicts,  misdadigers 
van  de  ergste  soort,  uit  de  Engelsche  gevangenissen,  die  het 


434  ,  WILLIAM  HUGnES, 

Koloniaal  Gonvernement,  gaarne  als  arbeiders  aan  de  kolo- 
nisten schonk.  Daardoor  bestond  in  de  onüoikende  Ko- 
lonie het  gebrek  niet  aan  veehoeders,  yeld-arbeiders  of  huis- 
bedienden, dat  gewoonlijk  den  bloei  eener  eerste  kolonisatie 
tegenhoudt.  De  schadawz^de  yan  dien  toestand  kan  men  in 
het  werk  lezen,  en  yememen *welke  de  heerschende  ondeugden 
dier  bevolking  zyn  geworden.  Tegenwoordig  bestaat  een  groot 
gedeelte  der  vrije  bevolking  uit  convicts  wier  strafl\)d  ver- 
loopen  is,  of  die  afslag  van  straf  hebben  gekregen,  en  uit  kin- 
deren en  afstammelingen  van  convicts. 

Na  eene  algemeene  beschrijving  volgt  die  van  verschillende 
Koloniën,  als:  Nieuw-Zuid-Wallis,  Victoria  of  Port-Philip, 
Zuid-Australië,  West- Australië  en  Van  Diemensland.  —  Daarna 
komen  de  gouddelvingen  ter  sprake,  en  ten  slotte  wordt  gesproken 
over  kolonisatie  in  die  streken,  over  stoemgemeenschap,  over 
kolonisatie-maatschappüen ,  over  de  kansen  van  den  landver- 
huizer, en  over  de  vermoedel^ke  toekomst  van  Australië. 

Uit  de  optelling  van  de  Koloniën,  alhier  ter  sprake  gebragt, 
ziet  men  dat  de  woorden:  » Australische  Koloniën*',  niet  in  de 
eigenlgke  of  algemeene  beteekenis  moeten  worden  opgevat. 
Immers  de  Koloniën  in  Nieuw-Zeeland  behooren  mede  daartoe, 
en  had  de  Heer  bbediüs  ook  daarover  willen  handelen,  dan 
zou  *t  hem  niet  ontbroken  hebben  aan  Handboeken  en  derge- 
lijke beschrijvingen,  waarvan  sommigen  zelfs  zeer  uitvoerig 
zijn,  en  andere  van  meer  of  minder  goede  kaarten  z\jn  voor- 
zien. Naar  de  woorden,  uit  zyne  Voorrede  aangehaald,  sch\jnt 
zijn  doel  slechts  te  zQn  geweest:  den  handelstand  en  de  reede- 
r^en  opmerkzaam  te  maken  op  de  meer  nabijgelegen  kusten 
van  Nieuw-Holland,  waarheen  scheepvaart  en  landverhuizing, 
ook  uit  de  havens  van  het  vasteland  van  Europa,  meer  en 
meer  gerigt  worden.  —  Jammer  achten  wij  het  evenwel,  uit 
hoofde  van  de  weinige  bekendheid  dier  verwijderde  streken, 
dat  de  Vertaler  er  geene  kaart  van  de  Britsche  Koloniën  in 
Nieuw-Holland  en  op  Van  Diemensland  of  Tasmania  heeft 
bijgevoegd. 

Enkele  onnaauwkeurigheden  worden  hier  en  daar  aangetrof- 
fen, zoo  als,  b.  V.,  op  bl.  40,  waar  gesproken  wordt  van  de 
vroegste  Nederlandsche  ontdekking.  W\j  willen  die  echter  niet 
angstvallig  nasporen,  maar  liever  door  een  paar  opgaven  den 
lezer  eenig  denkbeeld  van  die  Koloniën  trachten  te  geven. 


fiXQELAXDS  AUSTBALISCnE  KOLOXiëX,   E!rz.  433 

BL  104.  nSedert  1840  heeft  Nieuw-Zaid- Wallis  geen  nieawen 
toevoer  yan  misdadigers  ontvangen;  uit  dien  hoofde  bedroeg 
in  1849  het  getal  veroordeelden  niet  meer  dan  8500  koppen 
op  eene  geheele  bevolking  van  246,000  zielen.  —  De  blanke 
bevolking  op  het  Australische  vasteland  bedroeg  in  1851, 
836,000  zielen,  zoodat  met  die  van  Tasmania  men  400,000 
zielen  rekenen  kon.'*  Dat  getal  was,  in  het  midden  van  1855, 
volgens  den  Vertaler,  reeds  ver  boven  een  half  millioen  ge- 
stegen, hetgeen  zich  gemakkelijk  laat  begrepen,  dewiyl  eerst 
sedert  1851  de  goudmijnen  hare  aantrekkingskracht  hebben 
doen  gevoelen.  Dat  ook  die  invloed  niet  gunstig  heeft  ge- 
werkt op  de  zeden,  waarvan  op  bl.  108  reeds  geen  uitlok- 
keiyk  tafereel  wordt  opgehangen,  laat  zich  begrepen. 

BL  141.  »De  wol-uitvoer  naar  Engeland  — '-  zoo  wi[j  ons  niet 
vergissen  gedwongen  bestemming  —  is  op  onbegrypel^'ke  wyze 
toegenomen,  en  geeft  een  denkbeeld  van  de  uitgebreidheid  der 
schapenfokkerii}.  In  1830  bedroeg  die  uitvoer  nog  geen  mil- 
lioen N.g,  in  1840  schaars  v\jf  millioen  N.gJ,  en  in  1850 
bereids  19i  mill.  N.  S.  Nieuw-Zuid- Wallis  leverde  van  de 
laatste  hoeveelheid  |,  Port-Phillip  of  Victoria  ruim  J,  en 
Zuid-Australië  het  overige.*' 

Het  ware  overbodig  over  de  belangrijkheid  van  dit  werk 
uit  te  weiden.  De  Heer  bbedics  verdient  er  dank  voor,  en 
w^  wenschen  hartelQk  dat  zijne  lofwaardige  bedoeling:  de 
êchraging  der  Nederlandeche  welvaart^  er  door  bereikt  of  al- 
thans bevorderd  moge  worden. 


De  Staatkunde  van  Nederland  in  betrekking  tot  Japan ,  door  den 
Consul  J.  c.  H.  BLET.  UU  het  HoogduUachy  met  Voorberigt 
en  Inleiding  door  H.  J.  Liox.  Te  Deventer ,  bij  A.  ter  Gunne. 
1856.   In  gr.  8ro.    ZVI  en  64  bL  f  i- 70. 

Het  wekt  reeds  belangstelling  op  wanneer  slechts  het  woord 
Japan  wordt  vernomen.  De  eilanden  toch,  in  het  verre  Oos- 
ten gelegen,  welke  onder  dien  naam  bekend  z\jn,  hebben  nog 
altijd,  hoezeer  daarover  vr^  wat  boeken  z^n  geschreven,  voor 
ons.  Westerlingen,  iets  geheimzinnigs,  iets  fabelachtigs.  Im- 
mers die  eilanden  z\jn ,  sedert  ruim  twee  eeuwen ,  gesloten  voor 
alle  vr^je  onderzoek  van  den  rusteloozen  Europeër,  wiens 
ninqtdsitive  humor*\  zoo  als  de  Engelschman  die  zucht  wel  eens 


43Ö  J«  0.  H.  BhEti 

noemt, het  anderen  wel  eens  Yr\j  lastig  kan  maken.  Wij  weten,  ékti 
sedert  de  scbeepsmagt  der  Noord- Amerikaansche  Unie  werd  uil-' 
gezonden  om  onderhandelingen  met  het  hof  van  Jedo  te  openen  f 
welke  tot  een  handelstractaat  zonden  leiden  (volgens  de  cou- 
ranten, om  dat  hof  tot  een  handelstractaat  te  dwingen),  het 
Bgk  Nippon  en  z\jne  Staatkunde  veelvuldig  is  besproken  ge« 
worden,  niet  alleen;  maar  ook  de  Staatkunde  door  Nederland 
in  betrekking  tot  Japan  gevolgd.  Nederland  is  het  eenige  der 
Westersche  Kgken  dat  tot  nu  onlangs  toegang  had  in  Japan; 
derhalve  moet  het  hof  van  *s  Gravenhage  schuld  zijn  aan  de 
voortdurende  uitsluiting  der  andere  natiën*  Zoo  wordt  in  ver- 
scheidene Rgken  door  de  Journalistiek  geoordeeld,  en  Z45ó  par- 
tijdig wordt  inzonderheid  geoordeeld  door  een  groot  gedeelte 
der  Journalen  welke  in  het  naburige  Duitschland  het  licht 
zien.  De  verwantschap  van  volk  en  taal,  zou  men  meenen, 
moest  aldaar  tot  een  milder  oordeel  leiden  —  doch,  neen,  de 
Hoogduitsche  dagbladen,  welke  in  de  nab\jheid  van  onze  gren- 
zen worden  uitgegeven,  z\jn  het  vinnigst  in  de  veroordeeling 
van  de  Nederlandsche  Staatkunde.  —  Daartegen  is  de  Heer 
BLET,  Consul  (te  Bremen  m  faüor)^  opgetreden,  en  wel  door 
de  uitgave  van  het  uitvoerig  verslag  van  den  Mbister  van 
Koloniën  pahud,  aan  Z.  M.,  van  den  12'^'"  Februar^j  1855. 
Dat  nBapport**  behelst  de  geschiedenis  van  het  gebeurde  in 
en  na  1844,  en  doet  met  klaarheid  uitkomen  welke  belange- 
looze  pogingen  door  Nederland  zyn  aangewend,  om  botsingen 
tusschen  Japan  en  andere  Staten  van  de  beschaafde  wereld 
te  voorkomen,  en  hoe  zeer  overreding  is  beproefd  om  Japan 
voor  den  wereldhandel  te  doen  openen.  De  Heer  blbt  heeft 
het  Rapport  doen  voorafgaan  en  volgen  van  bedenkingen  en 
toelichtingen,  welke  strekken  kunnen  om  onze  Duitsche  na- 
buren te  overtuigen  van  de  allezins  vrijzinnige  handelspolitiek 
door  Nederland  gevolgd.  —  Eene  Tabel  A  geeft  het  overzigt 
van  de  handelsbetrekkingen  tusschen  Nederland  en  Duitsch- 
land, van  de  jaren  1846  tot  en  met  1853,  waaruit  blijkt  dat 
de  uitvoer  van  Duitschland  naar  Nederland  jaarlgks  heeft  be- 
dragen ruim  63  mill.  gulden,  en  de  invoer  naar  Duitschland 
ruim  44  mill.  gulden,  terwyl  de  doorvoer  door  Nederland  per 
jaar  is  geweest  ruim  61i  mill.  gulden.  De  voornaamste  arü- 
kelen  van  in-  en  uitvoer  worden  mede  in  soort  en  hoeveelheid 
ieder  jaar  vermeld. 


^B  8TAATKQND1S  VAX  NEDERLA!n>,   EXZ*  437 

Deze  belangrijke  brochure  behelst  bovendien  het  verdrag  tas- 
schen  het  Japanach  Gouvernement  en  dat  van  de  Noord- Ame* 
rikaansche  Unie,  gesloten  te  Kanagawa  den  31"*"  Maart  1854, 
zoodat  alles  wat,  met  betrekking  tot  de  openstelling  van  Japan 
voor  de  beschaafde  volken,  ter  zake  kan  dienen,  in  de  bro^ 
ckure  is  byeengebragt.  Immers  wat  ook  Jhr.  ph.  f,  yon  sie- 
BOLD,  in  zyne  brochure:  »Pogingen  door  Nederland  en  Bas- 
land  gedaan  tot  openstelling  van  Japan'*,  moge  zeggen  om- 
trent de  welgeslaagde  pogingen  van  den  Kassischen  Admiraal 
PUTiATiNE  ntot  opening  van  Japan  voor  den  Zeehandel  van 
alle  natiën",  waarvan  de  uitslag  reeds  den  10^*"  Febrnarij 
1854  te  Nagasaki  zonde  zgn  bekend  geweest,  —  niets  daar- 
van is  tot  heden  wereldkundig  geworden.  Het  is  echter  niet 
onmogelijk  dat,  t^dens  het  laatste  verblijf  van  Admiraal  putia- 
TiNE  ter  reede  van  Nagasaki  van  20  tot  26  April  1854,  Bus- 
land  een  gel^ksoortig  verdrag  hebbe  verkregen,  als  eenige 
weken  te  voren  met  Noord- Amerika  is  gesloten  geworden. 

De  brochure  van  den  Consul  blet  is  door  den  Heer  h.  j.  lio^, 
op  nuitnoodiging*',  uit  het  Hoogduitsch  vertaald,  en  waar- 
schijnlijk —  dewijl  de  vertaling  zich  bepalen  moest  tot  de  wei- 
nige bladzyden  van  den  Heer  b.  zei  ven  —  heeft  de  Vertaler 
eenige  ophelderende  noten  er  bijgevoegd ,  zoo  wel  als  een  Voor- 
berigt  van  vier,  en  eene  Inleiding  van  tien  bladzijden.  Bij  eene 
afzonderlijke  uitgave  van  het  »Bapport'*  van  den  Minister  van 
Koloniën  (te  's  Gravenhage,  bijj  p.  h.  koordeitdorp,  1855)  wordt 
nog  gevonden  het  nOntwerp  van  een  Tractaat,  te  sluiten  tus- 
schen  de  Gevolmagtigden  van  Z.  M.  den  Koning  der  Neder- 
landen en  Z.  M.  den  Keizer  van  het  JapanscheR\}k",eneene 
daartoe  behoorende  »Nota  van  Toelichting".  —  Deze  stukken 
lieeft  dé  Heer  L.  niet  gevoegd  bij  »De  Staatkunde  van  Neder- 
land in  betrekking  tot  Japan",  ofschoon  zij,  onzes  inziens,  by 
de  verzameling  niet  kwal\jk  gevoegd  zouden  hebben. 

Wy  zullen  niet  onderzoeken  of,  en  inhoe  verre,  de  Vertaler, 
in  zgn  Voorberigt,  te  regt  of  te  onregt,  het  Nederlandsche 
Gronvemement  beschuldigt  den  Nederlandschen  handel  te  ver- 
waarloozen,  en  dien  van  het  ^Buitenland"  te  bevoordeelen.  In 
het  tegenwoordige  verslag  komt  zoodanig  onderzoek  in  geenen 
deele  te  pas. 

De  Inleiding  van  den  Heer  uok,  behelzende  neen  kort  over- 
^igt  van  de  betrekkingen    waarin  de  verschillende  volken  tot 

BOEKBESCH.   1856.  V^.  IX.  32 


'438     J.   C.   B.   BLEY,   DE   STiJLTKUNDE  TA!f  ITEDBBLANI^,   BNZ. 

heden  toe  met  Japan  hebben  gestaan*',  moêt  ons  eenige  oogen» 
blikken  bezig  honden,  dewijl  daarin  onnaauwkenrigheden  yoor- 
komen,  die  w\j  van  den  Vertaler  (,  zoo  wy  meenen,  een  Oud- 
Indisch  ambtenaar)  niet  hadden  verwacht. 

WaarcMBi  w\j  lezen  (bL  vm):  »Jak  hutgen  van  linschootb**, 
en  niet,  zoo  als  hQ-zelf  zQn  naam  opgeeft:  njAK hdtqhev  vah 
UNSOHOTBiv*',  begrijppen  w^  te  minder,  omdat  zijn  naam,  zoo 
veel  wy  weten,  overal  van  liksghoten  wordt  gespeld.  Ook 
de  spelling  van  nKwaekernaeck**  bevalt  ons  niet.  —  In  plaats 
van;  wJyeyas"  (bl.  xi),  lazen  wij  liever:  tTjjejasoe",  —  Van 
meer  belang  is  de  onnaauwkeurigheid  wegens  het  handels- 
paspoort,  volgens  bL  ix,  den  80'^  Augnstus  1611  door  jacquks 
8PBX  verkregen.  De  Heer  blex  zelf  noemt  het  jaar  1609  op 
bL  19,  waar  zyne  woorden,  volgens  de  vertaling  van  den 
Heer  l»,  linden:  nZonder  den  door  oongbw,  den  stamvader 
van  de  tegenwoordige  dynastie,  in  1609  aan  de  Nederlanders 
in  Japan  verleenden  handelspas  of  vr^brief,  zonden  zij  wei- 
ligt  evenzeer  sedert  lang  zyn  verdreven,  daar  elke  toelating 
van  vreemdelingen  door  de  Japansche  wetten  gestreng  ver- 
boden wordt.**  —  De  vr\jpas  is  van  25  Augustus  1609;  men 
vindt  dien  in  het  werk  van  a.  lauts:  » Japan,  in  z\|ne  staat- 
kundige en  burgerlijke  inrigtingen*',  enz.,  bL  171. 

Wy  zullen  ons  geene  verdere  aanmerkingen  veroorloven, 
maar  voegen  hier  alleen  nog  bij:  dat  de  Inleiding  van  den 
Heer  UON  zeer  geschikt  ia  om  althans  eene  oppervlakkige  be- 
kendheid te  doen  erlangen ,  met  de  betrekkingen  waarin  de  ver- 
schillende volken  tot  heden  met  Japan  hebben  ngestaan*'. 

Philoktetes.  Treurspel,  naar  het  Chiekach  van  sofokles,  ï» 
metrische  NederduUache  vereen  overgebracht  door  Mr*  s.  J.  e* 
BAC.  Te  Amsterdam,  bij  J.  de  Rui|jter.  1855.  In  12mo.  72 
bl.  ƒ  :  -  70. 

In  den  nPhiloctetes**,  dien  sophoclbs  op  zijn  vgf-en-tach- 
tigste  jaar  ten  tooneele  voerde,  had  h|j  niet  slechts  te  wed- 
averen  met  AESOHTLUS,  maar  ook  met  ecripides,  die  reeds 
vroeger  aan  de  geschiedenis  van  philoctetes,  door  groote  ver- 
anderingen en  ongehoorde  uitvindingen,  nieuwheid  had  zoeken 
te  geven,  en  onder  anderen  verdicht  had,  dat  de  Trojanen 
een  gezantschap  aan  philootbtes  gezonden  en  hem  voor  z$ne 


SOFOKLBS,    PHILOKTETES.  439 

hulp  de  heerschappij  aangeboden  hadden,  terw^l  ultbses,  als 
een  door  zyne  landgenooten  mishandelde  Griek  vermomd,  hem 
socht  over  te  halen  om  hieraan  geen  gehoor  te  geven,  maar 
liever  Troje  te  helpen  innemen.  Zulk  een  verdichtsel  gaf  ge- 
legenheid tot  groote  redevoeringen  voor  en  tegen,  gel^k  eübi- 
riDES  200  gaarne  in  z\jne  stukken  invlecht.  Sophocles  even* 
wel  heeft  zulke  hulpmiddelen  niet  noodig,  om  z^n  stuk  be- 
langwekkend te  maken.  Hg  legt  alle  gewigt  op  fijne  teeke- 
ning  en  consequent  volhouden  der  karakters ,  en  wat  van  zelf 
uit  de  eigenschappen  van  deze  volgt,  is  voor  zyn  drama  vol- 
doende. De  psychologische  ontwikkeling  evenwel,  die  hieruit 
voortvloeit,  leidt  tot  eene  geheel  andere  uitkomst,  dan  in  de 
behandelde  mythe  voorkwam,  en  sophooles  is,  om  dezen 
strijd  tusschen  zgne  kunst  en  de  mythe  op  te  lossen,  genood- 
zaakt geworden,  zich  van  een  hulpmiddel  te  bedienen,  dat  h^ 
anders  verwerpt,  en  dat  ook  eigenlek  ten  bewijze  strekt,  dat 
de  Dichter  zich,  gelijk  men  zegt,  heeft  vastgepraat.  Op  het 
einde  van  het  stuk  bezigt  h^  den  zoogenaamden  dnts  ex  ma'- 
ddna.,  om  den  onoplosbaar  geworden  knoop  door  te  hakken. 

Sophocles  toch  neemt  aan,  dat  ultsses  zich,  om  philoc- 
TSTES  of  zü'ne  wapens  naar  Troje  te  brengen,  met  achilles* 
zoon,  den  jongen  keoptolehus  verbonden  heeft,  en  verkr^'gt 
daardoor  gelegenheid  om  van  den  beginne  af  eene  zeer  be- 
langwekkende tegenstrgdigheid  van  karakter  tusschen  de  ver- 
bonden helden  te  schilderen.  Ultssbs  rekent  op  de  eerzucht 
van  KEOPTOLEXUS,  die,  volgens  het  besluit  des  noodlots,  Troje 
met  de  wapens  van  philoctetes  moet  innnemen,  en  keopto- 
LEXUS  laat  zich  werkelgk  bewegen,  om  philoctetes  te  mis- 
leiden, en  zich  als  tegen  de  Troje  belegerende  Grieken  ver- 
bitterd voor  te  doen.  Nu  hij  evenwel  op  het  punt  is  om  phi- 
loctetes, onder  den  sch^n  van  hem  naar  huis  te  brengen,  in 
de  legerplaats  der  Grieken  te  voeren,  wordt  keoptolehus 
door  de  opregte  hartelgkheid  van  philoctetes  en  zQne  on- 
beschri^'feiyke  ellende  diep  getroffen,  en  komt  daardoor  in  een 
geweldigen  tweestrijd  tusschen  zijne  eerzucht  en  z\jn  gevoel 
van  eer.  Nadat  philoctetes  hem  den  boog  te  bewaren  ge- 
geven heeft,  bekent  hy  ronduit  z^'n  plan,  om  philoctetes 
niet  naar  huis,  maar  naar  de  Grieksche  legerplaats  voor  Troje 
te  brengen,  doch  volhardt  nog,  al  is  het  met  tegenzin,  b^ 
zyn  voornemen;  maar  ziende,  in  welk  eene  wanhoop  pbiloctetks 

32* 


440  SOFOKLES, 

daardoor  gestort  wordt,  kan  neoptolemus  zijne  betere  natatir 
niet  langer  bedwingen,  komt  in  hevigen  stryd  met  gltsses, 
verklaart  geen  misbraik  van  het  vertrouwen  van  philoctetes 
te  willen  maken,  geefl  hem  den  boog  terug,  en,  daar  pm- 
LOCTETBS  zich  niet  laat  overreden,  om  goedschikfl  mede  naar 
de  Grieksche  legerplaats  te  gaan,  is  h\j  op  het  punt  om  hem, 
geiyk  hy  beloofd  had,  naar  huis  terug  te  brengen.  Op  eens 
echter  verschgnt  nu  hebcules  in  de  wolken,  verkondigt  de 
besluiten  van  het  noodlot,  en  doet  daardoor  philoctetes  en 
NEOPTOLEMUS  van  plan  veranderen. 

Het  stuk  van  sopbocles  is  dus  zeer  eenvoudig  en  geheel 
op  de  onderlinge  verhouding  van  drie  karakters  gegrond,  zoo* 
dat  het  ook  eigenlijk  slechts  uit  twee  bedreven  bestaat,  die 
door  een  lied  van  de  rei,  in  de  voor  ons  liggende  vertaling 
op  bl.  33  voorkomende,  vaneen  gescheiden  worden.  In  de 
consequente  ontwikkeling  en  diepe  beschouwing  der  karakters 
is  het  evenwel  een  der  allerkunstigste  en  meest  uitgewerkte 
stukken  van  sophoolss.  De  verschgning  van  bsrcules  is 
wel  is  waar  er  aan  toegevoegd,  om  den  loop  der  gebeurtenis- 
sen met  de  bekende  mjthe  te  doen  overeenkomen,  maar  de 
eigeniyke  knoop  en  zy ne  oplossing  liggen  in  den  tweestrijd  van 
neoptoleuus  en  zyne  terngkeering  tot  zijne  wezenlyke  begin<- 
selen,  en  deze  knoop  en  oplossing  zijn,  geheel  in  den  geest  van 
SOPHOCLES,  door  de  karakters  en  den  loop  der  handeling,  niet 
door  den  deua  ex  machina  te  weeg  gebragt. 

Dit  is  de  korte  inhoud  van  het  stuk.  Men  kan  er  uit  op- 
maken, of  het  ook  eene  vertaling  verdiende.  Of  evenwel  de 
hier  gegeven  vertaling  in  alle  opzigten  aanpr^zing  verdient, 
is  eene  andere  vraag.    Ons  oordeel  daarover  is  het  volgende. 

Om  een  werk  goed  te  beoordeelen,  dient  men  te  weten  welk 
doel  de  Schrijver  zich  voorstelt.  Dit  doel  geefl  de  Heer  rau 
in  zijn  Yoorberigt  aldus  op:  dat  h^  geenszins  een  philologisch 
werk  wilde  leveren,  maar  onze  landgenooten  met  dit  meester- 
stuk van  SOPHOCLES  wilde  bekend  maken ;  dat  h\j  zich  daarom 
aan  den  tekst  der  als  de  beste  erkende  uitgave  gehouden  heed, 
en  in  den  vorm  zoo  veel  mogelijk  het  oorspronkel\jke  heeft 
nagevolgd.  W\j  moeten  dus  hier  geene  eigenlyke  philologie 
verwachten,  die  trouwens  in  een  werk  als  dit  wel  niet  mis- 
plaatst zou  z\jn,  doch  ook  geenszins  vereischt  werd.  Ook  hier 
is  het  moderne  beginsel  van  de  verdeeling  van  den  arbeid  goed 


PHILOKTETBS.  44tt 

te  keuren.  Wanneer  sommigen  den  tekst  der  oude  Scbrg?er9 
acoeken  yast  te  stellen,  en  anderen  hnn  arbeid  door  yertalin* 
gen  zoeken  te  popnlariseren,  verrigten  beide  een  goed  werk, 
en  bet  ware  even  verkeerd  tot  depbilologen  verwijten  te  rigten, 
wanneer  z\j  by  bunne  uitgaven  geene  vertalingen  voegen,  als  de 
Vertalers  te  berispen,  omdat  zy  geene  pbilologische  b\jdragen 
leveren.  Alles  wat  men  van  eenen  Vertaler  mag  vorderen  is 
dit,  dat  bij  een  als  goed  erkenden  tekst  rolge,  en  dat  by 
die  goed  vertale.  Dit  nu  beeft  de  Heer  rau  oyer  bet  gebeel 
gedaan.  W\j  bebben  z^ne  vertaling  grootendeels  met  genoegei> 
gelezen.  Eenige  aanmerkingen  evenwel,  zoo  op  den  st\jl  yan 
de  vertaling  als  op  de  opvatting  van  den  zin  yan  het  oor- 
spronkelijke, mogen  bier  volgen. 

TS.  16 — 19.  ^-  een  grot  met  dubbïen  ingang  — 

soodanigj  dat  ze  in  't  zonlickt  tweemaal  rust  verleent  ^ 
bij  winterdagen  t  en  van  d'een  tot  d^andren  mond 
des  hols  gevaren^  't  zomerkoeUje  er  slaap  verwekt* 

Dit  is  onduidelyk.  De  zin  is :  en  *t  zomerkoeltje  van  d*  een- 
tol  d*andren  mond  des  bols  gevaren,  er  slaap  verwekt.  Der- 
gelijke constructie  vindt  men  bier  meer.  De  Scbr^ver  beeft 
zicb,  namelijk  f  soms  veroorloofd  de  volgorde  der  woorden  zóó 
ie  wijzigen,  dat  daardoor  wel  de  maat  der  verzen  uitkomt, 
inaar  de  zin  duister  wordt.  Dit  is  eene  font.  Onze  taal  toch 
is  veel  meer  aan  de  volgorde  der  woorden  gebonden  dan  d^ 
Griekscbe,  omdat  w\j  de  hulp  missen,  die  de  uitgangen  in 
het  Grieksch  verleenen. 

yfi.  58.  maar  zeg^  gy  huiswaarts  zeiU^ 

Hier  is  het  voegwoord  dat  uitgelaten.  Dit  geschiedt  in  deze 
vertaling  meer.   Het  is  evenwel  niet  goed  te  keuren. 

YB.  62.  AchiUes*  wapenrusting  u  niet  volgen  deên; 

De  hier  voorkomende  beteekenis  van  volgen  is  on-Hollandsch» 
Zij  zou  te  verdedigen  zijn,  indien  neoptolemus  op  reis  ware 
gegaan,  en  verzocht  had  dat  men  hem  die  wapenrusting  zou 
nazenden.  Van  zoo  iets  is  hier  evenwel  geen  spraak,  want 
hi|j  verhaalt  dat  h\j,  eerst  toen  men  hem  die  wapenrusting 
geweigerd  had,  is  op  reis  gegaan. 

YB.  133.  de  hoxe  Hermes. 

In  het  gebruik  der  eigennamen  blijft  de  Vertaler  zich  niet 
gelijk.    H\j  bezigt  de  Griekscbe,  niet  de  Latijnsche,  wijze  van 


442  80F0KLES, 

de  eigennamen  te  schreven,  en  spreekt  toch  weder  ran  her^ 
KULS8  en  uLTSSEfl,  niet  yan  bbrakles  en  odtsseüs.  Dit  i» 
inconsequent  en  daarom  af  te  keuren  (*)• 

T8.  159.  waar  ging  hy  wm  At«r. 

waar  moet  hier  zoo  veel  beteekenen  als  werwaarts  of  waar^ 
heen.    Dit  is  onnaauwkeurig. 

TS*  174.  zwakte  des  eteroeUngs. 

De  bedoeling  Tan  sophocles  is  hier  minder  de  zwakheid, 
dan  wel  de  moeite,  die  het  menschel^k  leyen  aankleeft,'  te 
kennen  te  geven.  De  zin  is  ongeveer  deze:  wat  moeten  de 
stervelingen  niet  al  bedenken  om  door  het  leven  heen  te 
worstelen  I 

T8.  208»  209.  —  une^e  etem  *f  herderlijk  riet 

niet  slacht  des  hoeders  in  U  veld» 

Dit  begreep  ik  niet  voor  dat  ik  het  Grieksch  had  nagesla- 
gen. De  vreemde  beteekenis  van  slacht  maakt  hier  den  zia 
ondoidemk. 

T8.  290,  291.  —  maar  den  steen  verbrijzelend  op  de  rotSj 

met  moeite,  ontstak  ik  *t  Uckt. 

Ook  hier  moest  ik  eerst  het  oorspronkelijke  raadplegen, 
voor  dat  ik  de  vertaling  begreep.  De  bedoeling  is  eenvoudig, 
dat  PHiLOCTETES  vuur  maakte  door  twee  steenen  tegen  elkan- 
der te  slaan. 

T8.  382.  of  ik  hem  betreuren  xaL 

Hier  moest  t^  weg,  of  dat  moest  voor  ik  worden  ingevoegd. 
Dan  zou  de  maat  evenwel  niet  uitkomen. 

T6.  407.  dat  kroost  van  SisyfiiSf  dat  eens  Laërtes  kocht» 
Dit  wordt  door  de  noot  nog  niet  duidelijk.  De  overleve- 
ring is  deze:  dat  de  moeder  van  ulysses,  toen  UiëKTES  haar, 
naar  de  gewoonte  dier  tgden,  voor  een  groeten  bruidschat 
kocht,  reeds  b^  sistpus  zwanger  was,  en  dat  aldus  ultssss 
de  zoon  van  lAëBTES  heette,  maar  eigenlek  sisyfus  tot  vader  had. 

Y8.  457.  den  voorwind. 

Om  te  kunnen  afzeilen  moest  h\j  een  achterwind  hebben ,  want 
als  het  schip  vó<5r  den  wind  loopt ,  dan  is  de  wind  achter  het  schip. 


(*)  Zie:  ,»Bfidngeii  tot  de  kennis  en  den  bloei  der  Nederkndsclie  GymM- 
iién,  voor  185S",  bl.  26  en  rolgg. 


PHILOKTSTES.  443 

TB.  507.  dinzelf<tm 

Deze  8oort  van  apostrof  kan  ik  niet  goedkeuren.  Waarom 
niet  geschreven :  detuelfden  ala  ge  in  *t  tpreken.  zift  —  ? 

T8.  601.  versprak. 

Dit  la  een  G^rmanismns  Toor  beloofde. 

T8.  615,  616.  —  mij  van  *l  sehip 

gevoerd  te  toonen  — 

Volgens  't  oorspronke^ke  moet  van  *t  schip  met  te  toonen 
verbonden  worden.  Gevoerd  komt  er  dan  echter  geheel  ver* 
keerd  tusschen  in. 

Y8.  €94.  ontmoeL 

Dit  deelwoord  wordt  hier  in  den  zin  van  ontmoet  hebbende 
genomen.    Dit  is  geen  Hollandsch. 

TB.  869.        Dit  echter  U  ondervinden  staat  my  thands  bereid* 
Wat?   Volgens  't  oorspronkelyke  zegt  neoptolemüs,  dat  hy 
in  verlegenheid  is,   en  niet  weet  wat,h\}  zeggen  zal.    Pm- 
LOCTETUS  wil  hem  dit  uit  het  hoofd  brengen.    H\j  antwoordt: 
ik  ben  er  reeds  in. 

T8.  907*  «,  'mijne  getuigen  f  die  U  gewoon  z^t  hier  te  z^n. 

Volgens  de  vertaling  waren  die  klippen,  enz.  gewoon  op 
Lemnos  te  z^n.  Dit  is  zeker  geen  wonder,  doch  in  't  oor- 
spronkel^ke  staat  dat  zi|}  gewoon  waren:  de  klagten  van 
FHiLOKTETES  aan  te  hooren. 

T8.  974«  hoe  ondergingt  gy* 

Dit  moet  beteekenen :  hoe  hebt  gij  mij  bedrogen*  Het  Grieksch 
moet  hier  weder  ter  verklaring  van  het  Hollandsch  dienen. 

T8.  997.  die  stierf  wat  u  betreft* 

In  't  oorspronkelijke  staat:  die  voor  «  reede  lang  dood  ben. 

Y8.  1081 9  1082.  den  afschuwlyken 

d'onzcutlgen  vloek. 

Is  de  apostrof  van  cT  voor  den  op  zich-zelve  af  te  kenren, 
zQ  is  het  zeker  vooral,  wanneer  den  er  vlak  voorgaat,  gel^k 
hier  het  geval  is. 

Y8.  1110,  1111.  myV  hand  ontbredct 

de  eerdere  macht ^  mffner  schichten  worp: 

Dit  moet  beteekenen:  m^ne  hand  is  verstoken  van  m\jne 
schichten,  waarmede  zg  vroeger  veel  vermogt. 


444  SOPOKLES,   PHILOKtETES. 

VS.  1188.  met  schande  en  U  onrecht  — 

Waarom  niet:  met  schande  en  onrecht?  Het  lidwoord  voor 
onrecht  ï&  hier  niet  te  verdedigen. 

YS.  1205*  ^k  vrees  uw  schrikken  niet. 

Voor  schrikken  ware  dreigen  beter. 

YS.  1355*  *<  heeft  f  genoeg  vermeld^  mijn  smart  geuféku 

Vermeld  staat  in  't  oorspronkelijke  niet.  't  Is  een  stoplap. 

Deze  aanmerkingen  heb  ik  onder  't  lezen  gemaakt.  De 
lezers  dezer  beoordeeling  mogen  beslissen,  of  zij  gezocht  zyn^ 
of  niet.  Zij  zonden  met  eene  menigte  anderen  kannen  ver- 
meerderd worden.  Ik  wil  evenwel  geenszins  ontveinzen,  dat 
eene  vertaling  als  deze  hare  eigenaardige  bezwaren  heeft* 
Waarom  echter  dezen  vorm  gekozen?  Ook  zoo  als  de  verta- 
ling nu  voor  ons  ligt,  strekt  z^j  ten  waarborg,  dat  de  Heer 
RAU  eene  uitmnntende  vertaling  in  goed  proza  had  kannen 
leveren.  d.  bubgeb,  jb. 


1.  De  Volksgeest  van  1830—1831  herdacht.  Een  woord  ter 
gelegenheid  van  het  eerlang  op  te  rigten  gedenkteeken:  nHet 
Metaten  Kruis".  Door  £•  B.  stpkexs,  Vrijwilliger  van  dat 
tijdperk.  Te  Amsterdam^  bij  Weytingh  en  van  der  Haart. 
1856.    In  gr.  Svo.    29  hl.  ƒ  :  - 10. 

2.  Aan  den  Heer  E.  j.  potgieter,  na  het  lezen  van  mjn  ge-- 
dicht:  nHet  Uurwerk  van  't  Metalen  Kruis''  (Nederland  1  Jomi- 
arij  1856).  Door  e.  w.  van  dam  van  isselt.  —  Ten  voor- 
deele  van  het  Fonds  van  het  Metalen  Kruis.  Te  Tiely  bij  de 
Wed.  D.  R.  van  Wermeskerken.  1856.  In  gr.  Svo.  8  bl.  f>20. 

1.  België  viert  jaarlijks  z\jne  Septemberfeesten ,  en  zal  met 
luister  den  vyf-en-twintigaten  verjaardag  vieren  van  den  Bel- 
gischen troon.  Niemand  hier  te  lande  ergert  zich  er  aan:  de 
zelfstandigheid  is  een  onwaardeerbaar  iets,  en  w^'  z\jn  bill^k 
genoeg  om  't  een  volk,  dat  meent  haar  verkregen  te  hebben, 
niet  kwalijk  te  nemen,  wanneer  't  toont  er  pr\js  op  te  stellen. 
Maar  Noord-Nederland  heeft  óók  vóór  v\jf-en-twintig  jaren 
die  zelfetandigheid  weder  verkregen,  die  't  in  1813  herwon- 
nen, maar  spoedig  weder  verloren  had  door  zyn  gedwongen 


£•   B.   SYPKENS,   DE   VOLKSGEEST,   ENZ.  44$ 

Tereeniging  met  het  Zuiden ;  en  gevaar  had  kannen  loopen  voor 
immer  te  verliezen,  als  niet  de  eendragt  en  moed  zijner  bur- 
gers paal  en  perk  gesteld  hadden  aan  den  voortgang  van  den 
gewapenden  opstand,  die  in  1880  z^ne  oude  grenzen  bedreigde. 
En  zou  nu  eenig  weldenkend  mensch  in  België  er  zich  aan 
ergeren ,  dat  wy  insgel^'ks  de  vijf-en-twintigste  verjaring  vie- 
ren, van  de  ontbinding  eener  vereeniging  door  de  Staatkunde 
van  vreemden  tot  stand  gebragt;  maar  die,  gelijk  de  meeste 
gekoppelde  huwel^ken,  eene  hulshouding  ten  gevolge  heeft  ge- 
had vol  onmin  en  tweespalt?  Onze  Belgische  naburen  hebben 
Toor  hunne  kampioenen  dadelgk  een  grootsch  gedenkteeken 
opgerigt;  —  zouden  zij  er  boos  om  worden,  dat  de  Hollanders 
nu  een  gedenkteeken  oprigten  voor  de  hunne,  die  zich  in  de 
verdediging  hunner  haardsteden  met  roem  hebben  overdekt? 
Zeker  niet.  Z\j  hebben  alle  reden  om  't  goed  te  keuren,  dat 
daar  eindel^'k  öók  eens  aan  gedacht  is;  w^'l  't  een  waar- 
borg te  meer  geeft  voor  de  duurzaamheid  dier  politieke  schei- 
ding, welke  I  beiderzyds,  uit  den  grond  des  harten  algemeen 
is  gewenscht  (behalven  misschien  door  het  egoïsme);  en  zonder 
welke  —  om  van  iets  aangenaams  te  spreken  bQ  de  treurige 
herinneringen  welke  de  gedachte  aan  die  vereeniging  opwekt  — 
door  het  str^dige  van  andere  belangen  ^  ook  de  banden  van 
genegenheid  niet  kunnen  bestaan,  die  thans  de  Hollanders  en 
Vlamingen,  als  verwante  naburen,  aan  elkander  verbinden , 
door  hunne  nu  gemeenschappel]|jke  liefde  voor  de  moedertaal. 

£r  z\jn  er  echter  in  Nederland  die  anders  over  de  zaak 
denken,  en  de  oprigting  van  het  gedenkteeken:  nhet  Metalen 
Kruis**,  afkeuren.  Dat  zou  niemand  behoeven  te  verwonde- 
ren, want  het  spreekwoord:  nVeel  hoofden,  veel  zinnen**,  geldt 
ook  hier ;  maar  de  beginselen  uit  welke  de  afkeuring  b^  eeni- 
gen  voortspruit,  die,  zegt  de  Heer  stpkens:  »tot  eene  part^f 
in  den  lande  behooren  welke  geen  vaderland  kent**,  en  »even 
als  over  onzen  wapcnroem  in  den  vr^heidskamp  tegen  Spanje, 
over  alle  onze  eervolle  handelingen  tijdens  den  Belgischen  op- 
stad  een  floers  wil  werpen**,  hebben  de  Verontwaardiging  van 
dien  wakkeren  »Yry  williger  van  dat  ty  dperk**  gaande  gemaakt, 
en  hem  de  pen  doen  opvatten.  Zijne  brochure:  » De  Volksgeest 
van  1830 — 1831  herdacht**,  is  geene  b\j  de  lamp  bewerkte  en 
gepol^'ste  redevoering,  maar  eene  improvisatie  vol  gloed  en 
leven,    die   met   genoegen    gelezen   en   herlezen   zal   worden; 


446      I  E.   W.   VAK   DAM  VAK   ISSELT, 

vooral  door  diegenen  zijner  voormalige  wapenbroeders  in  wier 
harten  bet  vnnr  nog  niet  is  verdoofd,  dat  ben  naar  de  wapens 
beeft  doen  grijpen  toen  bet  onde  Vaderbind  bedreigd  werd. 
Enkele  berbalingen  zyn  den  ScbrQver  in  bet  vaar  dat  bem 
bezielde,  ontsnapt;  of  b^j  dacbt,  misscbien:  wat  waar  en  nnt- 
tig  is,  kan  niet  te  dikw^ls  gezegd  worden. 

2.  W^'  beboeven  niet  te  vermelden  tegen  wien  of  tegen  welke 
inzigten  de  lierzang  van  den  Heer  van  dam  vak  issxlt  ge- 
rigt  is:  de  titel,  op  welken  ook  naar  bet  gedicbt  van  den  Heer 
POTGIETER,  in  bet  Tydscbrift:  »Nederland*',  wordt  verwezen, 
is  daaromtrent  daidelyk.  Ook  die  lierzang  is  eene  vracbtvan 
verontwaardiging.  H\j  is  mede  reeds  in  een  t^dscbrift  ge- 
drukt, en  de  beide  gedicbten  zQn  alzoo  bekend.  W^j  betrea- 
ren 't,  dat  z^'  bestaan;  maar  moeten  balde  doen  aan  de  waarde 
van  den  lierzang  als  dicbtstuk,  als  teregtwyzing,  enalsscbets 
van  den  volksgeest  in  1830 — 1831.  Van  den  laatsten  zegt  de 
Dicbter : 

Die  geest  was  edel,  die  was  stont. 
Die  ook  de  teeder  e  borst  der  Trouwen  wist  te  ontvonken. 

^        Toen  heeft  de  rijkdom  geld  en  gond. 
Maar  ook  de  schaamle  weeüw  haar  penningsken  geschonken. 

De  moeder  cond  haar  eenigst  kiod 
Ten  strijde  roor  *sLands  heil,  ten  strijde  voor  ^sLands  glorie; 

En  Tan  den  jongling,  dien  zg  mint. 
Vroeg  de  onTerschrokken  maagd  de  palmen  der  Tiktorie.  (*) 

Wie,  die  in  1830  geene  kinderen  waren,  erkennen  niet  uit 
de  volheid  des  harten,  dat  de  Dicbter  bier  niets  te  veel  zegt! 
Even  zoo  erkennen  wij  ook  met  balde,  dat  de  vurige  vak  dam 
in  1830,  gelijk  in  1812  de  onsterfelijke  körxer,  bet  zwaard 
aan  de  lier  beeft  gepaard,  en  zich  daardoor  grooten  roem,  en 
alle  regt  tot  spreken  beeft  verworven.  Omtrent  z\jn  vry  willig 
jagercorps  vermeldt  by,  in  eene  aanteekening,  de  b^ zonder- 
beid,  dat  de  jongste  vr^ williger  16,  de  oudste  64  jaren  oud 
was;  hetgeen  b\jkans  voldoende  zou  z^n,  om  van  den  geest 
die  allen  dreef,  een  volkomen  denkbeeld  te  geven.  £r  is  sedert 
dien  t\jd  een  geheel  nieuw  geslacht  opgekomen,  dat  niets  van 


(*)  Van  den  geest  die  toen  de  Nederlandsche  moeders  en  maagden  ver- 
Tulde,  heeft  de  Heer  withutb  een  getronw  Terhaal  geleTerd  in  sfja  aitroe" 
rig  gedicht:  „Adelheide  en  Maria". 


AXS   DEX  HEEH  E.  J.   POTGIETER,   EXZ.  447 

dit  alles  weet  dan  by  geruchte,  en  over  nogmaals  y^jf-en- 
twintig  jaren  zal  *t  » Metalen  Kruis*'  —  zoo  als  de  Dichter 
zegt  —  misschien  niet  meer  gezien  worden  op  eenige  borst. 
Wg  leven  bovendien  in  een  tijd  waarin  ieder  beschaafd  volk 
bet  woord  der  geschreven  geschiedenis ,  door  middel  van  stand- 
beelden en  monumenten  voor  merkwaardige  personen  en  ge- 
beurtenissen,  gewoon  is  te  bevestigen,  en  dat  alles  in  aan- 
merking nemende,  zal  ook  de  Heer  POTGiETEfi,  zoo  als  wQ 
hopen  en  gelooven,  wel  eindigen  met  den  Dichter  —  geügk 
ini  —  na  te  zeggen: 

Rys,  grootflche  ztiill  r\js  stont  omhoog  I 
GQ  z|]t  geen  beeld  yan  stryd,  geen  \jdle  praalrertooning, 

ITw  opschrift  blinke  in  *6  yreemdlings  oog: 
„Herinnering  aan  tronw  voor  Vaderland  on  Koning.** 

De  opbrengst   dezer  afzonderlijke  uitgave  van  den  lierzang 
zal  in  het  fonds  van  het  Metalen  Kruis  worden  gestort. 


Vrouwenleed,  Door  sophia  van  look.  Schrijfster  van:  nDe 
Strijd  der  Deugd  en  de  Magt  der  Verleiding''.  Twee  Deelen. 
Te  Amsterdam,  bij  Allart  en  van  der  Made.  1855.  In  gr, 
Svo.   518  bL    Met  gesteendrukte  titels  en  vignetten,  f  tf^: 

Hoe  veelmalen  gaf  de  Fransche  omwenteling  der  vorige  eeuw 
reeds  stoffe  tot  het  vervaardigen  van  een  historischen  roman? 
Er  behoorde  moed  toe,  om  zich  op  nieuw  daaraan  te  wagon, 
en  er  was  talent  noodig  om  het  thema  zóó  te  behandelen,  dat 
het  geschiedverhaal  niet  belangwekkender  ware  op  zich-zelven 
dan  alweder  in  den  vorm  van  een  roman.  Vooral  na  de  ver- 
schoning van  lamabtine's  nHistoire  des  Girondins**  —  helden- 
dicht en  geschiedverhaal  beide  —  moest  eene  romantische  voor- 
stelling van  dat  t^dperk:  nde  sang  et  de  boue''  zijne  hoogste 
verdienste  vinden  in  nieuwheid  en  frischheid  van  behandeling. 
Heefl  de  Schr^fster  van  den  voor  ons  liggenden  roman  aan 
dien  eisch  beantwoord;  staat  haar  arbeid  als  kunstproduct 
hoog  genoeg,  om  den  lezer  met  het  afgezaagde  thema  te  ver- 
zoenen? Bef.  gelooft  het  niet;  de  Schrijfster  moge  er  door 
bewezen  hebben  dat  z\j  goed  en  veel  over  haar  onderwerp 
gelezen  heeft;  als  romancier  streeft  zij  wie  haar  voorgingen, 
niet  op  z\jde. 


448  SOPUIA   VAX   LOOM,   VROUWENLEED. 

In  nVrouwQnleed"  wordt  het  lot  geschilderd  van  vior  vrou- 
wen die  als  slagtoffers  der  omwenteling  elks  deelneming  en 
mededoogen  in  de  hoogste  mate  opwekken:  harib  Airron^BTTs; 
Prinses  elisabeth;  de  Prinses  de  lamballe\  en  chab]:x)tte 
DE  SOMBBEUIL,  dochter  van  den  Gouverneur  van  't  hotel  der 
invaUden,  De  roman  begint  met  den  voorbereidingstijd  der  om- 
wenteling, en  eindigt  met  den  dood  der  Koningin.  De  ge- 
schiedenis van  het  halssnoer  is  er  bijgehaald ,  maar  de  Schrijf- 
ster heeft  in  de  figuren  van  Mevrouw  de  la  motte-valois, 
GAOLiOSTRO  CU  den  Kardinaal  de  rohak,  zich  zó6  trouw  aan 
haar  model  gehouden,  dat  w\$,  uitgenomen  *t  wegslepende 
der  voorstelling  van  den  Franschen  Auteur,  hier  en  daar 
meenden  dümas  in  zijn  nCoüier  de  la  Reine'  te  hooren.  Dat 
zelfde  is  het  geval  met  charlotte  de  sokbreüil,  van  welke 
SPIKDLEB  in  z^'n  nlnvalide'*  in  der  t^d  zoo  meesterlijk  partQ 
heeft  getrokken.  Yergel^k  den  optogt  naar  de  Tuileriën  op 
den  20'*™  Jun\|  1789,  zoo  als  die  hier  voorkomt ,  met  de  schets 
by  SPIKDLEB  van  dat  tooneel.  Trouw  heeft  zij  ook  gebruik 
gemaakt  van  lamartine*s  n0irondin3'\  Van  zonde  tegen  de 
historie  is  Mevrouw  vak  look  niet  te  beschuldigen ,  maar  zeer 
van  zonde  tegen  de  kunst.  Haar  werk  is  te  kronijkmatig  en 
mist  allen  gloed  van  voorstelling.  Zoo  men  de  vrgaadje  van 
de  villelume  en  charlotte  de  sombreüil  eene  tn^r^ue  noemt, 
of  als  't  romantische  weefsel  beschouwen  wil,  dan  moet  Bef. 
daar  onvoorwaardelijk  den  staf  over  breken ;  w^l  ze  benedea 
het  alledaagsche  bl^ft. 

De  uitvoering  is  goed;   doch  het  papier  had  beter  kunnen 
zijn,  en  de  correctie  laat  te  wenschen  over. 


Uit  het  Leven  ^  voor  het  Leven*  Door  eberhard.  Te  Leiden  ^ 
bij  D.  Noothoven  van  Groor.  1856.  In  hL  8i;o.  140  hl.  Met 
gesteendruJcten  titel  en  vignet,  ƒ  :  -  90. 

Een  gemoedeiyk,  doch  hier  en  daar  wat  waterig  boekje, 
waarin  de  Auteur  aan  dagelijksche  onderwerpen  denkbeelden 
vastknoopt,  die  al  te  verheven  zijn,  om  den  lachlust,  door  het 
zonderlinge  der  combinaties,  niet  nu  en  dan  op  te  wekken* 
De  oude  uitdrukking:  »het  is  er  als  met  de  haren bügesleept**, 


EBEBHABD,  ÜIT  HET  LEVEN,  VOOR  HE-f  LEVEN.     449 

is  op  de  meeste  dezer  schetsen  toepassel^k.  Men  zie,  onder 
meerderen:  ndeRekmten",  en  »*t  Station".  Sommige  menscben 
knnnen  geheel  wereldsche  zaken,  ongemeen  zonderling,  met 
hemelsche  helangen  te  zamenknntselen.  De  onderwerpen:  nZatnr- 
dag-Avond*'  en  »Verhuizen"  zijn  door  anderen  beter  behan- 
deld. Wat  de  overigen  betreft,  die  ten  titel  dragen:  »de  Hat 
der  Armen";  »de  Wieg  en  het  Sterfbed",  en  » Zorgen,  een 
zegen  voor  de  menschheid",  missen  alle  nieuwheid,  en  verhef- 
fen zich  niet  boven  het  middelmatige.  Aan  den  eisch  dien  de 
kunst  den  Auteur  van  » schetsen"  stelt,  heefl  eberhabd  niet 
kunnen  beantwoorden;  humor,  en  dat  saillante  en  ingrijpende, 
hetwelk  dit  genre  der  litteratuur  kenmerken  moet,  zoekt  men 
hier  te  vergeefs. 

Alleen  verdient  de  Auteur  lof  om  de  Godvruchtige  strekking 
en  den  gemoedelgken  toon  van  het  werkje;  ook  de  Uitgever 
heefl  er  aanspraak  op,  om  z^jne  zorg  aan  *t  boekje  besteed. 

Weten  te  Leven.  Eene  Voorlezing  door  c.  c.  boöll,  Jf(?df.  Z)oc^., 
Geneesheer  van  het  Geneeskundig  Gesticht  voor  Krankzinnigen 
te  Dordrecht,  Uitgegeven  ten  voordeele  van  behoeftige  Krank- 
zinnigen, Te  Dordrecht,  bij  P.  K.  Braat.  1856.  In  gr.  Svo. 
31  bl.  f  :-  50. 

Als  deze  geestige  en  nuttige  Voorlezing,  vol  wQze  lessen  en 
verstandige  opmerkingen,  die,  eenige  jaren  geleden,  in  dit 
Tijdschrift  is  geplaatst  (*),  doch  nu,  tot  een  hoogst  weldadig 
einde,  afzonderlijk  is  uitgegeven,  haren  menschlie venden  Schry- 
ver  heel  veel  geld  opbrengt,  zullen  wy  er  ons  hartelijk  over 
verheugen.  Wy  weten  daar  niet  beter  toe  bij  te  dragen  dan 
door  uit  de  nalve  en  treffende  Voorrede,  die  beide  zijn  ge- 
moed en  geest  vereert,  het  hoofdzakelijke  te  laten  volgen: 

))Ik  dank  u"  —  zegt  hij    —   «waarde  lezer  I  indien  ge  dit 

boekje  gekocht  hebt.    Ik  gaf  het  daartoe  uit,  omdat  ik  geld 

.  noodig  heb  voor  —  mijne  behoeftige  herstelde  Krankzinnigen. 

nNiet  zelden  gebeurt  het,  dat  de  kostwinning  van  eenen 
huisvader  verliep,  tydens  zyn  verblyf  in  het  Gesticht,  of  dat 
het  huishouden  zeer  terug  ging  door  de  afwezigheid  der  krank- 
zinnige  hulsmoeder.    Verlaten   ze   nu   gelukkig  hersteld  ons 


(•)  raderl  Letteroefeningen,  1851;  Mengclw.,  1)1.  361. 


450  G.   C.  BOëLL,   WETEN  TE   LEVBK. 

Gesticht,  dan  wacht  haD  in  hunne  woning  armoede,  kommer 
en  zorg,  die  zoo  ligt  het  gemoed  weder  ter  neder  drukt,  en 
met  huissel\jke  stoornis  ook  die  der  rede  veroorzaakt.  Bgna 
niemand  wil  eene  van  krankzinnigheid  herstelde  dienstbode 
terstond  in  z\jne  dienst  nemen.  Zij  moeten  geholpen  worden. 
Het  Gesticht  kan,  als  stedel^ke  instelling,  de  behoefligen  van 
andere  plaatsen  en  provinciën  niet  ondersteunen. 

»0m  in  deze  noodzakelijke  hulp  te  voorzien ,  bestaat  bij  zeer 
vele  Gestichten  in  het  buitenland  een  patronaat  voor  behoeftige 
herstelde  Krankzinnigen,  't  geen  toezigt  over  hen  uitoefent,  en 
hen,  althans  den  eersten  tijd,  ook  stoffelyk  helpt.  Ook  by  het 
Gesticht  dat  aan  mijne  leiding  is  toevertrouwd,  is  zulk  een 
patronaat  tot  stand  gekomen,  door  de  giften  in  eens  of  jaar- 
lyksche  bijdragen  van  meerdere  menschenvrienden.  Reeds  mogt 
ik  daaruit  aan  meerdere  behoeftige  herstelden,  b^  hun  vertrek 
en  later,  hulp  verstrekken.  Maar  ik  heb,  met  het  oog  op  de 
toekomst,  nog  meerder  geld  noodig,  zal  die  hulp  nog  meer 
afdoende  kunnen  zijn  en  bleven.  Elke  gift  blijft  mij  hoogst 
welkom,  ofschoon  ik  dankbaar  ben  voor  *t  vele  gekregene. 

nDaarom  zal  ik  ook  erkentemk  z\jn  aan  ieder  die  dit  boekje 
koopt,  *t  z\j  uit  vriendschap  voor  m\j,  of  uit  belangstelling  ia 
het  doel,  of  ook  uit  sympathie  met  den  inhoud."  — 

»Moge  myn  schryven  voor  het  brood  m^ner  mfl  lieve  her- 
stelden eenige  ondersteuning  vinden!** 

Dat  zij  zoo  1  —  W^'  hopen  dat  deze  aankondiging  velen  tot 
ondersteuning  van  het  gemelde  patronaat  moge  bewegen. 

VAN  DRüTEN  en  BLEEKER*8  goedJcoope  Bibliotheek.  —  Veertig 
Jaren»  Geachiedenia  van  den  laataten  tijd.  Vrij  bewerkt  naar 
het  Hoogduitach  van  k.  von  rotteck,  en  anderen  y  door  p. 
VAN  os.  Tweede  Deel,  Te  Sneek^  bij  van  Druten  en  Bleeker. 
1855.    In  poat  form.    VIII  en  bl.  273—544.  ƒ  1  -  20. 

Als  wQ  een  schip  de  haven  zien  uitloopen,  is  onze  eerste 
vraag:  waarheen  is  zgne  bestemming?  En  terwyl  wij  het 
over  den  breeden  waterspiegel  zien  heenglljden,  houden  wy 
ons  overtuigd,  dat  wetenschap  en  gezag,  arbeid  en  gehoor- 
zaamheid het  te  zijner  tijd  de  haven  zyner  bestemming  kun- 
nen doen  binnenloopen ;  wanneer  deze  krachten  in  overeen- 
stemming werken ,  en  door  wind  en  weder  begunstigd  worden. 


TAN  DRÜTEN   EK  BL££K£B*8  60EDK00PE   BIBLIOTHEEK.      451 

'  » Waarheen?**  is  de  vraag  van  onzen  t^d,  en  men  is  met 
het  antwoord  verlegen.  Dat  springt  in  *t  oog,  wanneer  men 
nagaat  of  Europa  in  de  laatste  veertig,  of  liever  zeventig 
jaren  op  den  goeden  weg  is  geweest;  of  het  gidsen  heeft  ge- 
had, die  ervaring  en  bekwaamheid  met  goede  trouw  paarden. 
Het  zelfbewuste  streven  der  meeste  Europesche  volken  heeft 
geen  ander  doel  dan  om  het  bezit  van  vryheid,  regt  en  magt 
aan  de  enkelen,  die  er  bezitters  van  z\jn,  te  ontnemen,  ten 
behoeve  Van  allen.  Men  wil  de  »eenheid**  in  de  nalheid'*,  en 
wil  de  eerste  door  de  laatste.  Van  *t  streven  om  dat  denk- 
beeld te  verwezenl^ken,  is  zelfs  Engeland  niet  verschoond 
gebleven,  dat  land,  met  zijne  harmonische  zamensmelting  van 
monarchale,  aristokratische  en  demokratische  bestanddeelen. 
De  wQze  echter  waarop  men  heeft  getracht  dit  denkbeeld  uit 
te  voeren,  heeft  meer  dan  ëëns  gefaald.  Misschien  zal  de 
worsteling  die  uitkomst  verkr^'gen,  dat  het  Engelsch  idee  al- 
gemeen wordt,  hetwelk  de  eenheid  met  de  alheid  vereenigt. 

De  geschiedenis,  welke  w^  nu  aankondigen,  heeft  die  over- 
tuiging in  ons  versterkt.  De  Schryver  vervolgt  het  tweede 
Hoofdstuk ,  dat  de  wereld-  en  vooral  de  Europesche  geschiede- 
nis van  1830  tot  1840  beschrijft.  Hy  beschouwt  de  politieke 
worsteling  in  z^'n  vaderland.  Als  hy  ons  de  onlusten  van 
E^assel,  de  bewegingen  in  Saksen,  den  Göttinger  opstand, het 
Hambacher  feest,  en  den  onbezonnen  aanslag  te  Frankfort  af- 
maait, wordt  het  ons  dnidelyk,  dat  de  Duitschers  niet  door 
nevelen  bedwelmd ,  maar  zich  nog  niet  bewust  waren ;  althans 
nog  niet  wisten,  wat  zij  wilden,  en  tevens  dat  de  regerende 
Magten  niets  waagden  met  de  besluiten  van  de  Weener  Con- 
ferentie uit  te  voeren  en  toe  te  passen:  evenmin  als  ebxst 
▲UGüST,  toen  hy  met  eene  krachtige  hand  door  de  Hanover- 
flche  Grondwet  van  1833  de  pen  haalde.  Gematigd  is  het 
oordeel  des  Schryvers  over  de  Keulsche  quaestie,  die  voor- 
looper  van  dat  met  nieuwe  krachten  in  't  leven  getreden 
monster  der  onverdraagzaamheid  en  hiërarchie.  Vlugtig  be- 
handelt hy  de  bewegingen  der  wysbegeerte,  ontstaan  in  de 
school  van  hegel,  wel  eens  de  grootste  van  Duitschlands  wys- 
geeren  genoemd,  misschien  omdat  hij  stervend  getuigde :  »Yan 
al  myne  leerlingen  heeft  my  slechts  één  begrepen,  en  deze 
eene  heeft  my  verkeerd  begrepen  (miswerHandeny* 


452  VAN  DBGTEX  EN  BLEEKEB  fl 

Vervolgens  geeft  de  Schrijver  een  overzigt  over  de  bewe- 
ging in  Engeland  voor  en  tegen  de  Farlements-hervor* 
ming;  de  vr^lating  der  slaven;  en  de  woelingen  in  Ier- 
land, tot  dat  Sir  robest  peel  z^n  naam  in  de  handels- 
wetgeving  met   onsterfel^'kheid   kroont* 

In  Spanje  en  Portugal  worden  w^  op  het  bloedig  tooneel 
van  den  burgerkr^jg  geroepen,  die  eindigde:  in  Portugal  met 
de  verjaging  van  Don  miguel;  in  Spanje,  na  eenen  zeven- 
jarigen met  wreedheid  gevoerden  oorlog,  met  de  uitwyking 
van  Don  cablos,  en  de  ontzetting  der  staatzuchtige  mabia 
GHRiSTiN'A  als  regentes.  De  Schr^ver  verhaalt,  maar  beoor- 
deelt minder.  Hij  ge^ft  feiten,  die  Inide  spreken  en  oordee- 
len  tevens  over  den  staat  van  ontwikkeling  op  het  P^re- 
nesche  schiereiland.  Uit  de  voorstelling  der  gebeurtenissen 
en  handelingen  van  het  volk  in  z^ne  leiders  en  regenten 
blykt  genoegzaam,  dat  Spanje  in  die  dagen  althans  —  en  w^ 
gelooven  niet  dat  het  nu  beter  is  —  nog  te  ver  verw^derd 
was  van  de  ware  vr^heid  des  geestes,  om  wezenlek  genot  te 
hebben  van  politieke  vr\jheid,  regtsbezitting,  en  magt. 

De  geschiedenis  van  Frankr^k,  sedert  de  oprigting  van  den 
Jul^'-troon,  die  voor  barikaden  instortte  gel^'k  h^  achter  ba- 
rikaden  was  geïmproviseerd,  geeft  ons  de  worsteling  te  aan- 
schouwen van  het  streven  om  vrijheid,  regt  en  magt  tot  een 
algemeen  goed  te  maken.  Jammer,  wanneer  wy  ons  daarby 
hebben  te  beklagen,  dat  de  blinde  hartstogt  het  gezond  ver- 
stand de  banier  uit  de  hand  rukt  en  haar  door  het  8l\jk  sleurt. 
Wïj  zyn  er  getuigen  van  als  te  Parys,  Ljon,  en  elders  de 
oproer  vaan  wordt  ontrold,  en  de  politieke  dweeper^  harehel- 
sche  werktuigen  tegen  het  vorstelyk  hoofd  doet  losspringen. 
En  als  dan  nog  bovendien  het  St.  Simonisme  en  het  Commu- 
nisme, zedelij  ken  onzin  tot  een  grondslag  van  een  nieuw  pa- 
radys  legt,  en  het  gezond  verstand  bespot,  met  de  belofte  dat 
het  water  der  Zee  in  limonade  zal  herschapen  worden,  zoo 
als  FOCBiER  verzekerde,  dan  is  de  vrees  niet  ongegrond,  dat  deze 
dweepery  tot  eene  krankzinnigheid  is  overgeslagen,  die  een 
despotieken  Keizer  tot  geneesmeester  noodig  heeft.  Wy  wil- 
len niet  tot  hen  gerekend  worden  die  beweren  dat  onze 
maatschappelyke  instellingen,  voor  zoo  ver  het  punt  van  eigen- 
dom  en   bezit   aangaat,   niet  voor  herziening  vatbaar  zouden 


60EDKOOPE  BIBLIOTHEEK.  458 

Eijn;  maar  wie  de  eenheid  van  het  huisgezin  aantast  en  uit 
elkander  rukt,  is  een  hervormer  die  de  menschen  tot  dieren 
maakt.  Hoe  vreemd  het  schijne,  als  men  zulke  dwazen  ijve- 
ren ziet  om  hunnen  onzin  in  het  leven  in  te  voeren,  vindt 
men  in  de  gruwelen  des  oorlogs  nog  meer  menschel^'kheid 
dan  in  den  vrede  door  die  apostelen  beraamd.  Uit  dien  poel 
van  waanzin  voert  ons  de  Schrijver  naar  de  Afrikaansche 
kust.  Wordt  daar  de  triomf  der  beschaving  gevierd?  Het 
zy  zoo;  maar  hoe  schitterend  de  krijgsbedrijven  zgn,  wy  zijn 
wars  van  't  strijden,  en  gruwen  van  lauweren  met  bloed 
bespat. 

Met  gespannen  aandacht  zal  men  het  verhaal  der  Ooster- 
sche  aangelegenheden ,  zoo  '  wel  in  Egypte  en  Syrië  als  in 
Hooger  Azië,  lezen,  waarby  de  roerselen  der  Ëuropesche  staat- 
kunde worden  opengelegd.  Wy  zouden  te  veel  ruimte  behoe- 
ven, om  den  Schryver  op  den  voet  te  volgen.  Alleen  ver- 
klaren wij  dat  hij,  hier  gelijk  overal,  zich  door  gematigd- 
heid laat  besturen.  Nergens  treedt  hy  op  als  partijman. 
De  vrucht  daarvan  is,  dat  zyne  geschiedenis  niet  lijdt  aan 
schee ve  of  eenzijdige  voorstellingen. 

Zien  wy  aan  den  eenen  kant  den  gelukkigen  voortgang 
der  Westersche  beschaving  in  Indië,  wy  hebben  niet  minder 
stof  om  de  handelwijze  van  Engeland  op  het  gebied  des  koop- 
handels af  te  keuren,  dat  China  den  oorlog  aandoet,  wyl  't 
den  invoer  te  keer  gaat  van  een  vergif  door  Eritsche  baat- 
zucht^ gekweekt.  Z<56  is  de  Brit:  hij  smokkelt  den  opium 
binnen  en  legt  er  een  Bybel  naast!  Men  zoi;  't  voor  laster 
houden ,  als  't  niet  door  feiten  gestaafd  ware.  Als  China  den 
opium  verbant,  om  de  zedelykheid  zyns  volks  te  redden,  grypt 
Albion  naar  het  zwaard! 

Aan  het  slot  van  het  tweede  Hoofdstuk  worden  de  neder- 
zetting van  BROOKE  op  Borneo,  de  lotgevallen  van  de  Kaap- 
Kolonie,  de  stryd  met  de  Kaffers,  en  de  uitwyking  en  vry- 
▼erklaring  der  Hollandsche  Boeren  verhaald. 

Het  derde  Hoofdstuk  bevat  de  geschiedenis  van  1840  tot 
het  beruchte  jaar  1848.  De  eerste  drie  paragraphen  ver- 
plaatsen ons  in  Engelsch  Amerika,  in  de  Yereenigde  Staten 
van  Noord- Amerika,  en  op  Haïti;  dat  Eldorado  van  het 
Negerbestuur.  Wij  verlangen  naar  het  vervolg,  en  bevelen 
het  werk  onzen  lezers  aan. 

BOBKBESCH.    1856.  H**.  IX.  33 


434  U«   R.   DRUCK, 


Over  de  Uitspraak^  Spelling^  Prosodie  en  Metriek  van  de  Hoog-- 
duitsche  TaaU  Door  m.  r.  bruck,  Leeraar  in  de  Hoogduits 
ache  Taal  en  Letterkunde  aan  het  Gymnasium  te  Gouda.  Te 
Gouda,  bij  B.  Yogelensank.  1854.  In  kl.Svo,  ^ibU  f  :-65. 

Chronologische  Tabelle  der  deutschen  Literatur,  Ton  H.  b. 
BRUCK,  Lehrer  am  Gymnasium  zu  Gouda.  Zn  Amsterdam, 
bei  C.  L.  Brinkman.  1855.  In  ito.  7  vellen  druka.  ƒ  1  -  20. 

De  kundige  Schr^'ver  van  de  bovengenoemde  twee  werken 
lieeft  reeds  vroeger  van  zijne  belangstelling  in  de  studie  der 
Duitsche  taal  ten  onzent  doen  bl^'ken,  door  z\jne  nMusterstücke 
Niederdeutacher  Froaa'\  en  nHoogduitacke  SpraaUeer  voor  Neder" 
lander8*\  welke  ook  in  dit  T^'dschrifl  zijn  aangekondigd.  Eef.  on- 
derstelt dat  het  eerste  der  bovengenoemde  twee  geschriflen  bestemd 
is  om  als  ware  het  eene  aanvulling  of  vervollediging  der  »Spraak- 
leer'^te  z\]n:  immers  uitspraak  en  spelling  zyn  aan  dezelfde 
wetten  onderworpen  door  welke  de  Spraakleer-zelve  wordt 
bepaald ;  en  de  Schrijver  toont  dan  ook  veelal,  dit  naauwe  ver- 
band niet  te  miskennen.  De  uitspraak  der  woorden  is  dui- 
delijk en  volledig  opgegeven.  De  regels  leiden  over  *t  alge- 
meen tot  cene  zoodanige  uitspraak  als,  b.  v.,  den  beschaafden 
Berlijner  eigen  is. 

Do  Duitsche  orthographie  beefl  sedert  het  einde  dor  vorige 
eeuw  eene  merkwaardige  geschiedenis,  die  bestudeerd  verdient 
to  worden   door  hen   die  in  de  ook  b^  ons  heerschende  on- 
cenparigheid  van  spelling  naar  een  vasten  grondregel  zoeken. 
Men  heefl  in  Duitschland  noch  door  eene  Akademie,  gel^k 
in  Frankr^'k  en  Spanje,  noch  door  eene  staatsbepaling,  gel^'k 
bij  ons,  eene  door  allen  of  de  meesten  gevolgde  spelling  kun- 
nen vaststellen.    Daartoe  z\jn  dus  door  vele  geleerden  onaf- 
hankeiyke  pogingen  aangewend.    Adelung  sprak  de  bekende 
stelling   uit:    «Schrijf  zoo  als  gij  spreekt'*.    Deze  werd  door 
anderen  tot:  nSchr^'f  zoo  als  gij  juist  spreekt**,  verbeterd:  en 
het  is   deze  grondregel  die  ook  door  den  Heer  bruck  wordt 
aangeprezen.    In   de  ontwikkeling  zyner  orthographie  wordt 
evenwel   dat   » juiste  spreken'*,   gel\jk  noodig  was,  met  hulp 
van  woord-afleiding  en  conventioneel  spraakgebruik,  nader  be- 
paald,  en   daarmede   voor  den   leerling  het  beswaar  van  on- 


OV£R   DE   UITSPBAAK,   ENZ.  455 

bepaaldheid  en  ondaidelijkheid  weggenomen,  dat,  b.y«,HBT8E 
en  anderen  aan  dezen  grondregel  ten  laste  leggen. 

Voor  de  Prosodie  worden  de  hoofdregels  door  den  Schrjjver 
met  jaistheid  opgegeven.  Doch  gaarne  hadden  ytïj  eene  alge- 
Ineene  aanwijzing  voor  den  leerling  gezien  omtrent  den  aard 
en  het  wezen  dezer  taal-eigenaardighpid.  De  Zuidelijke  en 
de  Noordsche  talen  z\jn  zeer  bepaald  van  elkander  onderschei- 
den, wat  aangaat  de  onderlinge  verhouding  tusschen  klinkers 
en  medeklinkers :  en  hiervan  hangt  het  af,  of  de  lengte  dor 
lettergrepen  van  den  toon  of  wel  van  de  zoogenaamde  positie 
afhankelijk  zij ,  en  of  de  quantiteit  of  het  accent  de  prosodi- 
sche en  metrische  hoofdregels  bepale.  Zoo  lang  de  leerling 
hiervan  geene  duidelijke  voorstelling  bezit,  moeten  prosodie 
en  metriek  hem  een  min  of  meer  vervelend  aggregaat  van 
willekeurige  regels  blijven. 

Even  zoo  zijn  in  de  Metriek  de  eigenaardige  bestemming  en 
hoofdgeschiktheid  van  elke  versmaat  niet  opgegeven,  maar 
slechts  de  onverklaarde  Grieksche  eigennamen.  Een  en  ander 
maakt  het  bij  dit  boekje,  hetwelk  w\j  overigens  gaarne  aan- 
bevelen, zeer  noodig,  dat  de  leeraar  zelf  het  ontbrekende  aan- 
vuUe  en  het  dorre  verfrissche. 

De  Uitgever  van  het  tweede  door  ons  genoemde  gesohri/t 
heefl  een  goed  werk  gedaan  met  den  Heer  bbück  voor  de 
hem  zoo  wèl  bekende  Dnitsche  litteratuur  een  dergelijkén  ar- 
beid op  te  dragen  als  reeds  voor  de  Nederlandsche,  Fransche 
en  Engelsche  litteratuur  ten  behoeve  van  ons  middelbaar  on- 
derwas geschied  was.  In  deze  chronologische  tabel  zyn,na  op* 
gave  van  der  Schrij veren  leeftijd,  hun  naam,  woonplaats  en 
stand,  vervolgens  hunne  hoofdwerken  en  bijzondere  eigen* 
schappen  naast  elkander  gevoegd,  en  met  de  merkwaardigste 
gelijktijdige  historische  gebeurtenissen  vergeleken.  De  bestem- 
ming en  aard  dezer  tabel  bracht  mede,  dat  slechts  de  waar- 
digste representanten  der  verschillende  poëtische  en  weten- 
Bchappel^ke  richtingen  konden  worden  opgenomen.  Met  recht: 
want  eene  volledigheid  gelijk,  b*  v»,  fughs  in  z\jn  nHand* 
boek  der  Litteratuurgeschiedenis*'  tracht  te  bereiken,  zou  in 
deze  tabel  meer  hinderlijk  dan  aan  de  gemakkeljkheid  van  't 
overzicht  bevorderlijk  zyn.  Verder  is  meer  de  tyd  van  het 
optreden  en  eene  zoo  systematisch  mogelijke  groepering  van 
verwante  geestprod neten ,  dan  wel  de  chronologische  orde  der 
geboortejaren  van  de  Schrijvers  in  aanmerking  genomen* 

De  inhoud  is  meestal  juist,  en  voldoende  de  hoofdzakelijke 
eigenaardigheid  der  Schryvers  opgevende.  Wij  zeggen  dit  met 
de  nevengedachte,  dat  een  werk  gelijk  dit  en  dergelijke  eigenlijk 
op  zich-zelf  niet  beoordeeld  kan  worden.  De  bruikbaar- 
heid en  doelmatigheid  van  alle  tabellarische  overzichten  (die 
op  zich-zelve  geenszins  tot  eigen  onderricht  voldoende  z\jn) 
hangt  vooral  af  van  den  onderwijzer,  die  de  verbrokkelde  feiten 
verklaart  en  aaneenschakelt,   en   alzoo  tot  één  geheel  vormt. 

33  • 


456  V.   B.  BBUCK,   CHROHOLOOISCHB   TABBLLB. 

ETenwel  hebben  wij  tegen  sommige  deelen  van  den  inbond 
dezór  tabelle  bezwaar.  De  Schrijver  heelt  voor  het  opmaken 
van  zyn  oordeel  verschillende  zegsmannen  gebruikt.  Dit  is 
op  zich-zelve  geenszins  af  te  keuren,  indien  slechts  de  eisch 
der  eenheid  van  beschouwing  wordt  in  acht  gehouden.  Hier 
echter  worden  niet  alleen  grondige  en  veilig  te  vertrouwen 
geleerden,  als  qebvinus  en  kobebstein  (ofschoon  de  eerste 
ook  zyne  luimen  en  antipathiën  heeft),  maar  ook  een  opper- 
vlakkige lasteraar  van  de  edelste  geesten,  een  joha^tnes  scHBBRt 
als  bronnen  van  het  oordeel  opgegeven.  Het  gevolg  is  dan 
ook  dat  het  oordeel  vry  ongelykmatig  is.  Dit  geldt  ook  van 
den  niterlQken  vorm:  de  uitvoerigheid  van  het  begin  staat 
met  de  beknoptheid  aan  het  einde  des  werks  in  geene  juiste 
verhouding.  Maar  vooral  bedoelen  w^j  het  inwendige,  den 
inhoud.  Deze  is  nu  eens  zeer  juist  en  volledig,  dan  weder 
zeer  mager  en  zonder  waarde.  Wanneer,  b.  v.,  een  bebthold 
AUBBBACH  b^ua  cene  geheele  bladzijde  beslaat,  moet  dan  lutheb, 
de  schepper  van  de  Dnitsche  taal,  zich  met  zes  regels  ver- 
genoegen? B\j  zoodanig  eene  compilatorische  methode  s^n 
ook  moeyel\jk  grove  wetenschappelijke  en  aesthetische  feilen 
te  vermijden.  Zoo  lezen  wy,  om  van  de  beide  soorten  slechts 
een  enkel  voorbeeld  aan  te  halen:  »dat  schleiebmacheb  be- 
proefd heeft,  de  filozofie  met  de  theologie  te  vereenigen'*;  ter- 
wyl  juist  zyne  onvergankelijke  verdienste  daarin  bestaat,  dat 
hy  alle  wijsbegeerte  met  scherpe  beslistheid  van  het  gebied 
der  haar  vreemde  positieve  Godsdienstleer  heeft  afgehouden. 
Van  JBAir  paül  lezen  wy:  »dat  uit  de  on  verzoende  tegenstel- 
lingen van  het  ideale  en  reale  bij  hem  de  eigenlijke  humor 
ontstond,  terwyl  schilleb  deze  tegenstellingen  ophief,  daar 
h\j  ze  met  elkander  versmolt'*.  Juist  het  omgekeerde  is  waar* 
De  hnmor,  meest  b\j  stebnb,  maar  ook  bg  jeax  paul,  be- 
staat juist  in  zekere  naïveteit,  waarmede  men  den  afgrond 
dier  tegenstellingen,  schijnbaar  Inchthitrtig,  maar  inderdaad 
met  den  diepsten,  weemoedigsten  ernst,  overspringt.  En  het 
iBigenaardige  van  schilleb's  poëzy  bestaat  vooral  in  de  scherpe, 
hartstochtelgke  tegenstelling  tusschen  ideaal  en  werkelykheid, 
die  hem  den  boezem  deed  zwoegen,  en  aan  zyne  lier  die  on- 
navolgbare, juist  door  deze  tegenstelling  geaccentueerde,  toonen 
ontlokte. 

Overigens  gelooven  wy  dat  deze  nTabeüe'*  in  eene  werke- 
lijk bestaande  behoefte  op  geschikte  wyze  voorziet,  en  be- 
velen ook  haar  den  vrienden  der  r\jke  Duitsche  litteratuur 
vry  moedig  aan. 

j.  B.  a. 


BOËKBËSCHOÜWINCf. 


1.  Stemmen  des  Heile.  Leerredenen  van  j.  j.  vak  oostebzeb» 

1854.  In  gr.  8vo.   365  bl.  ƒ8-: 

2.  Natuur   en  Schrift.     Tweetal  Leerredenen  van   denzelfden. 

1855.  In  gr.  8i;o.    64  hl.  f  :  -  50.   Beiden  te  Rotterdam ,  bij 
Tan  der  Meer  en  Verbruo:;jen. 

De  preken  van  Ds.  van  oosterzee  hebben  iets  geheel  eigen- 
aartigs.  Van  daar  dat  de  meeningen  er  over  zoo  ver  uiteen* 
loopen.  W\j  gelooven  dat  het  niet  goed  zonde  z\}n,  als  ieder 
even  zoo  predikte  of  trachtte  te  prediken ;  maar  wie  het  harnas 
aantrekke  tegen  zijnen  preektrant  —  ^t  houdt  dien  in  onzen  tgd 
voor  een  gelukkig  versehynsel,  en  verheugt  zich,  dat  die  poë-* 
tische  manier  een  bekwamen  verdediger  in  Dr.  de  JO^aH  ge- 
vonden heefU  Hij  stemt  geheel  er  mede  overeen,  als  deze  in 
E\)ne  uitmuntend  geschreven  Homiletische  novelle  zegt:  »Is 
niet  de  poëzij  eene  heerijke  gave  des  Hemels,  die  ook  aan  de 
heilige  zaak  der  Godsdienst  bevorderlijk  kan  zgn  ?  Is  niet  de 
Bgbel  zelf  vol  van  poëz\|?  Denk  aan  david,  jesaja,  boseAi 
HAHUX,  en  vergeet  den  Schrijver  van  het  Boek  job  niet.  — 
Bovendien.  Is  er  niet  in  de  gesprekken  van  christüs,  en  in 
Zijne  gemkenissen  menig  poëtisch  denkbeeld  te  vinden?  Nam 
H^  niet  op  meesterl^ke  wijze  beelden  uit  het  rijk  der  Natuur, 
om  dingen  van  Zyn  geestelijk  r\jk  te  verklaren  en  te  beves* 
tigen?  En  zou  dan  Zgn  dienaar  in  deze  dagen  de  poëtische 
gave,  die  in  hem  is  gelegd,  niet  mogen  aanwenden  tot  heil 
der  gemeente?  Ik  geloof  juist  dat  de  spreker  die  ze  bezit 
en  op  gepaste  wgze  gebruikt,  op  jeugdige  harten  vooral  een 
onbeschryfeiyk  goeden  indruk  maken  kan.  Kleedt  zich  niet 
de  wereld  in  een  bedriegelijk  gewaad,  wordt  niet  juist  door 
de  verleiding  op  de  verbeelding  gewerkt,  om  haar  te  ontrei- 
nigen?  En  is  het  dan  niet  een  weldadig  tegenwigt,  als  door 
de  kracht  der  verbeelding  al  het  zalige  der  deugd  wordt  voor* 
gesteld  en  gevoeld;  als  met  schoone  en  heerl^ke  kleuren  het 
heerlijke  der  Godsdienst  wordt  afgemaaid?  Zoo  wordt  dit  edel 

BOEKBKScn.  1856.  X".  X.  3i 


458  J*  J*  VAN   OOSTERZEE, 

vermogen  bjj  den  mensch  gereinigd  en  op  het  goede  gerigl. 
£n  dat  zal  voor  den  jeugdigen  mensch,  die  op  den  tweesprong 
des  levens  staat,  van  de  heilzaamste  gevolgen  kunnen  zijn* 
Het  zal  geschikt  zgn  om  zijne  ziel  voor  het  goede  en  heilige 
te  ontvonken,  als  de  deugd  en  Godsvrucht  hem  zoo  in  den 
schoonsten  glans  en  van  de  belangr^'kste  zijde  worden  voor- 
gesteld. Waarlijk!  onze  Frotestantsche  eerdienst  werkt  zoo 
weinig  op  de  zinnen,  dat  het  wel  een  zegen  is,  alservant\jd 
tot  t\jd  een  prediker  'opstaat ,  die  door  z^n  woord  niet  alleen 
tot  het  verstand  en  het  hart,  maar  ook  tot  de  verbeelding 
spreekt.  En  het  ware  te  wenschen  dat  ieder  prediker  iets 
van  die  hemelsche  gave  bezat." 

Na  die  inleiding  zal  het  den  lezer  niet  verwonderen,  als  Bef. 
zegt  de  veertien  preken,  in  de  bovengenoemde  bandels  vervat « 
met  onverdeeld  genoegen  gelezen  te  hebben,  en  die  te  be- 
schouwen als  leerredenen  van  de  schoonste  en  beste  soort. 
Van  OOSTERZEE  spant  immer  terstond  de  aandacht,  en  heeft 
de  geheele  belangstelling  zijner  hoorders  reeds  veroverd,  vóór 
hy  nog  tot  de  behandeling  z^ner  stoffen  gekomen  is.  Zijne 
inleidingen  zgn  geene  algemeenheden,  die  men  voor  elke  leer- 
rede kan  plaatsen;  ook  geene  vergezochte  vergelijkingen  of 
louter  vernuftige  toespelingen.  Integendeel,  hij  doet  alt\jd  eene 
gelukkige  greep,  6f  uit  de  geschiedenis,  óf  uit  de  gelegenheid 
des  t\jds,  óf  uit  het  gebied  des  geloofs  en  der  ervaring;  en 
z\jn  overgang  van  de  inleiding  tot  de  stof  is  ook  immer  zoo 
gemakkelijk,  als  de  toegang  naar  het  binnenste  eener  bouwing 
door  eene  geopende  deur.  De  keuze  der  teksten  is  mede  ge- 
lukkig, omdat  zij  steeds  den  grondtoon  der  rede  aangeven,  en 
het  thema  der  rede  volledig  bevatten. 

Men  weet  dat  van  OOSTerzeb  reeds  vroeger  zijne  trilogi- 
sclie  verdeelingen  heeft  laten  varen.  Z)jne  voortbrengselen 
jEonden  daarmede  't  verwgt  van  eentoonigheid,  hoe  kunstig  ze 
ook  waren  aangelegd ,  niet  zijn  ontgaan.  Hy  geeft  in  de  Voor- 
rede tot  de  » Stemmen  op  Patmos*'  daar'Yekenschap  van,  zeg- 
gende onder  anderen:  »Men  zal  het,  hoop  ik,  goedkeuren , dat 
ik  meestal  de  historische  ontwikkeling  en  praktische  overbren- 
ging van  de  woorden  des  Hoeren  op  ongedwongen  wijze  ver- 
eenigde;  dat  ik  streefde  naar  meerdere  vr\)heid  en  losheid  van 
vormen,  en  niet  onduidelgk  toonde,  daarin  eenigzins  af  te 
w^ken  van  m\jnen  vroegeren  trant."    Wie  meester  van  zijne 


LEEBBEDBKEV.  459 

Stof  is,  weet  die  ook  te  rangschikken,  en  zal  by  deketisedes 
vorms  zelden  verlegen  staan.  Maar  dat  belet  niet  dat  men 
veel  vernuft  moet  bezitten,  om  zijne  preken  zoo  treffend  in  te 
deelen,  als  v.  o.  dat  gewoonlijk  doet.  Z\jne  verdeeling  dringt 
in  *t  geheugen,  en  maakt  het  ieder  gemakkelijk  hem  te  vol- 
gen. Zjj  ligt  niet  buiten,  maar  in  den  tekst,  en,  al  zondt  gij 
zelf  haar  niet  daar  gevonden  hebben ,  toch  verwerft  zij  uwen 
bijval,  zoodra  gij  haar  hoort  uitspreken. 

W^  zouden  een  ondankbaar  werk  doen,  als  w\|  de  disposi- 
tien  van  veertien  preken  uitschreven,  en  zullen  er  maar  eene 
van  mededeelen.  In  de  vierde  leerrede  stelt  de  S.  jezüs  voor 
als  de  hemelsche  Zielenarts,  en  beschrijft  achtervolgens,  hoe 
Hü  nog  alt\)d  dezelfde  ellende  ontmoet;  dezelfde  erbarming 
betoont;  dezelfde  gezindheid  verlangt;  dezelfde  geneeswijze 
volgt;  dezelfde  herstelling  bereidt;  dezelfde  hulde  verdient» 

Zulke  schoone  vormen, 'door  een  wegslependen  st\jl  onder* 
stennd,  verwacht  men  billijk  aan  edele  stoffen  verbonden  te 
zien.  Wat  zouden  fraa\je  vormen  baten«  als  de  inhoud  er  niet 
aan  geëvenredigd  ware?  Doch  deze  teleurstelling  behoeft  men 
hier  niet  te  duchten.  Vakt  OOSXbbzee  dogmatiseert  ook  niet, 
maar  bemantelt  evenmin  z^ne  overtuiging.  Hij  ontsiert  den 
kansel  niet  met  eene  polemiek  die  andersdenkenden  kwetst; 
maar  voert  een  des  te  heviger  strijd  tegen  de  zonde.  Hij 
gr\jpt  het  gemoed  aan,  en  laat  het  niet  los:  met  het  geweten 
in  verbond,  beproeft  hij  telkens  nieuwe  wapenen. 

Misschien  zegt  men:  deze  preken  zyn  te  vol;  men  kr\jgt  te 
veel  op  eens,  om  alles  te  kunnen  bewaren;  men  voelt  zich 
overstelpt  als  door  een  bergstroom.  Dit  laatste  moge  eenig* 
zins  waar  zijn  bij  't  gehoor,  maar  kan  niet  gelden  bg  het 
lezen,  en  zelfs  —  wie  z\jn  er  die  ze  gehoord  hebben,  en  niet 
met  den  wensch  naar  huis  gingen  om  deugdzamer  en  Qpéi* 
vruchtiger  te  worden.  Evenwel  de  veelheid  en  r\jkdom  van 
stoffen  in  deze  preken  aangeboden,  heeft  ook  Ref.  de  vraag 
in  den  mond  gelegd:  of  er  niet  te  veel  wordt  gegeven,  niet 
te  hoog  werd  gesproken  voor  een  gemengd  gehoor?  Het  spreekt 
van  zelf  dat  aan  de  eigenaartige  voortreffel^kheden  van  deze 
preken  ook  eigenaartige  leemtem  zich  paren.  Maar  wie  is  er 
^nder?  Zelfs  chrysostomus  was  niet  zonder  feilen,  en  de 
ëënige  vav  dbb  palm  ook  niet;  maar  de  mildheid  en  huma* 
niteit  van  dezen  in  de  beoordeeling  van  het  werk  van  anderen , 

34* 


460  J.   J.   VAN   OOST£RZ££,    LEEBBEDEXSX. 

ofschoon  z}j  een  geheel  anderen  trant  dan  den  z\}nen  vol^ 
den,  mogt  beoordeelaren  wel  immer  voor  den  geest  staao* 
Zeker  zon  yax  deb  palm,  indien  h\j  nog  leefde,  b\j  *t  inzien 
der  preken  van  den  Rotterdamschen  Leeraar  *t  verschil  in 
preekw\jze  niet  ontgaan,  doch  evenmin  daarin  als  in  de  Leer- 
redenen van  BOBGEB,  zou  hij  het  vele  voortrefifelyke  over  *l 
hoofd  zien,  maar  integendeel  dat  pr\jzen,  en  zich  verblijden  in 
den  zegen,  dien  zy  stichten  in  het  r\jk  van  waarheid  en  deugd, 
en  de  beide  werken  in  veler  handen  wenschen,  zoo  als  ook  w\ï 
dat  doen  uit  de  volheid  des  harten. 


Feeatgave  des  geloof a  en  der  liefde*  Aan  jeugdige  Lidmaten^  op 
den  dag  zijner  vervulde  vijf-en-twintig-jarige  Evangeliebedie- 
ning aangeboden  door  h.  h.  o.  van  oostebzee,  Predikant  te 
Oirechot.  Te  * a  Hertogenboach  ^  bij  Gebr.  Maller.  1855.  In 
8w.   308  W.  ƒ  2  -  25. 

Zulke  feestgaven  voor  jeugdige  lidmaten  z\)n  er  in  de  laat- 
ste jaren  van  tgd  tot  t\jd  verschenen.  Het  is  goed  en  nut- 
tig, hun  op  den  dag  hunner  belgdenis,  b\j  wQze  van  ge- 
schenk, eenige  Christel\jke  lectuur  aan  te  bieden.  Het  hart 
is  dan  ligt  meer  geopend  dan  vroeger  voor  een  gewenschten 
indruk,  en,  zullen  zy  aan  de  keuze  die  zy  deden,  getrouw 
blijven,  dan  behoeven  z\j  gedurige  versterking  des  geloofs. 
Daar  nu  het  aantal  der  nieuwe  lidmaten,  vooral  omstreeks 
Faschen ,  telken  jare  aanzienlijk  pleegt  te  zijn ,  zoo  is  het  ook 
niet  vreemd,  dat  zulke  fcestgavcn  gereeden  aftrek  vinden.  By 
zoo  groot  verschil  van  smaak  en  denkwijze  als  er  in  het 
Grodsdienstige  heerscht,  is  verscheidenheid  verkiesel^k,  opdat 
niemand  verlegen  sta.  En  zoo  zouden  w\j  ons  reeds  verbid- 
den over  de  verschoning  van  het  geschrifl  dat  wy  thans  aan- 
kondigen, al  ware  't  ook  dat  het  zich  niet  verhief  boven  zoo 
velen  die  reeds  vroeger  met  hetzelfde  doel  werden  uitgegeven. 
Maar  onze  bl^dschap  klimt,  nu  w\j,  na  opmerkzame  lezing, 
verzekeren  kunnen  dat  ons  hier  eene,  in  hare  soort,  uitne- 
mende gave  wordt  aangeboden,  die  bij  geene  andere  in  eenig 
opzigt  behoeft  achter  te  staan.  En  de  gelegenheid  waarb^ 
de  Heer  van  oostebzee  tot  do  uitgave  besbot,  maakt  haar 
te  meer  welkom  in  onze  oogen. 


H.  M.  C.  VAN  OOSTERZEE,   PEESTGAVE  DES  GELOOPS,   ENZ.  461 

Een  Evangeliedienaar  die,  vyf-en-twintig  jaren  achtereen, 
met  last  en  \jver  werkzaam  was  in  de  Gremeente,  heeft  regt 
van  spreken.  »Dit  heh  ik"  —  zegt  hij  —  nonder  alles  wat 
mg  wedervoer  gedurende  dat  belangrijke  tijdvak  m^jns  levens, 
met  steeds  toenemende  klaarheid  opgemerkt,  en  met  steeds 
grooter  vastheid  ervaren,  dat  het  dierbaar  Evangelie  ons  alles 
is  op  deze  wereld;  dat  chbistüs  onze  eenige  kracht,  onze 
eenige  troost,  ons  waarachtig  en  eeuwig  leven  is.'*  Yan  deze 
overtuiging  diep  doordrongen,  wendt  hij  zich  nu  tot  z\jne 
jeugdige  vrienden  en  vriendinnen,  opdat  z\jne  overtuiging  ook 
de  hunne  worde.  En  in  eene  reeks  van  opstellen  geeft  hij 
hun  allerlei  nuttige  wenken,  onderwijzingen,  waarschuwingen 
en  lessen,  die  allen  in  betrekking  staan  tot  het  voorgestelde 
doel.  Die  opstellen,  meerendeels  aan  den  nEvangelie-Spieger 
ontleend,  hangen  onderling  zamen.  Een  woord  ter  inleiding 
gaat  vooraf  over  den  weg  tot  het  hart.  Daarna  wordt  de  ar- 
moede  buiten  - ,  de  rijkdom  in  Christus  geschetst.  Een  hinder» 
bezoek  geeft  aanleiding-  om  het  onderscheid  te  doen  kennen 
tusschen  Wet  en  Evangelie.  Regt  vernuftig  en  onderhoudend, 
maar  stichtelijk  tevens,  zijn  de  beelden  der  jaargetijden  ont* 
wikkeld.  En  dan  volgen,  in  historische  orde  gerangschikt, 
eenige  opstellen ,  om  den  Verlosser  te  doen  kennen  zoo  als  H\f 
beloofd  en  verwacht  was,  Zyn  voorbeeld  in  het  algemeen.  Zijne 
vervulling  en  beschouwing  der  aardsche  taaky  Zijne  zachtmoedig^ 
Aeid  en  nederige  dienstvaardigheid,  Zyn  sterven  en  herleven,  ter- 
wijl voorts  nog  op  Hem  en  Zijne  vrienden  na  Zijne  opstan^ 
ding  gewezen  wordt:  op  de  Emmausgangeren ,  op  thoMAS;  en, 
na  de  aanwijzing,  hoe  goed  het  is,  ^i  31LZü%  niet  meer  op  aarde 
is:  op  de  eerste  Christenen,  de  Christelijke  loopbaan,  de  geroe- 
penen  en  uitverkorenen  in  het  koningrijk  van  God,  en  de  ware 
regtzinnigheid. 

Strekt  reeds  deze  inhoudsopgave  tot  aanbeveling  van  dit  ge* 
echrift,  wy  kunnen  ook  van  den  vorm  en  de  wijze  van  be- 
handeling geene  andere  dan  gunstige  getuigenis  afleggen.  Er 
is  hier  eene  degelijHheid  van  opvatting,  éene  helderheid  van 
voorstelling,  een  heilige  ernst  en  eene  aangename  afwisseling  op 
te  merken ,  die  tot  hooge  aanbeveling  verstrekt  van  het  geheel. 
De  regte  toon  is  aangeslagen,  om  den  weg  te  vinden  tot  het 
hart,  om  zoowel  de  kennis  der  waarheid  te  vermeerderen,  als 


462   B.   H.   C.   YAK   OOSTBBZEE,   F££STOAVE   DES  GELOOPS,    SXZ. 

de  vastheid  des  geloofs  te  bevorderen,  en  tot  navolging  op  te 
wekken  van  den  Zoon  van  God.  Voor  's  mans  vroegere  en 
latere  leerlingen  bevat  dit  boek  een  kostbaar  geschenk,  dat 
voor  hen  dubbele  waarde  heeft;  maar  allen  diegenen  verdient 
de  lezing  aangeprezen  te  worden,  file  voedsel  verlangen  voor 
verstand  en  hart.  Men  aal  zich  den  aankoop  niet  beklagen, 
en  met  de  behartiging  der  hier  gegeven  lessen  niet  bedrogen 
nitkomen. 

En  nn  onze  aanmerkingen  ?  W$  honden  die  niet  schroom- 
vallig temg,  maar  achten  het  toch  ook  volstrekt  niet  noodig 
om  ze  breedvoerig  mede  te  deelen;  deels  omdat  deze  op* 
stellen  reeds  vroeger  het  licht  hebben  gezien ;  deels  omdat  onze 
bedenkingen  weinige  in  getal  en  ook  niet  van  overwegend 
belang  zïjn.  In  het  algemeen  hadden  w\j  gewenscht  hier  meer 
aan  te  treffen  tot  de  praktijk  des  Christendoms  betrekkelgk. 
Met  het  oog  op  de  bestemming  dezer  feestgave,  zonden  w\) 
een  en  ander  over  de  belijdenis  des  geloofs,  de  viering  des 
Avondmaals,  de  openbare  Godsdiensttoefening,  het  gebed,  het 
gebruik  der  H.  Schrift,  hier  niet  misplaatst  achten.  Ook  had 
er  nu  en  dan  een  weinig  meer  over  de  pligten  van  het  huise- 
lyk  en  maatschappelyk  leven  kunnen  z\jn  uitgeweid.  En  hoe- 
veel goeds  er  ook  gezegd  a\j  over  het  voorbeeld  van  jkzus: 
het  navolgen  van  Hem,  waarop  wordt  aangedrongen,  had  moe- 
ten verklaard  z^'n  door  de  meer  bestemde  spreekwazen:  naar 
Zijn  beeld  vernieuwd^  aan  Hem  gelijkvormig  warden.  Met  hei- 
geen  over  het  onkenbaar  z\jn  van  jezus  voor  de  Emmaus- 
gangeren  gezegd  wordt,  zouden  wij  niet  wel  kunnen  instem- 
men. De  opvatting  van  het  woord  geloofd  door  jezus  ge- 
bezigd by  Zyne  verschoning  aan  thohas,  is  misschien  niet 
volkomen  juist.  En  het  plan,  by  de  ontwikkeling  van  Hebr* 
xii:  1,  2  gevolgd:  de  ChristeUjhe  loopbaan^  kwam  ons  van 
elders  bekend  voor.  Maar  het  ware  ook  wel  vreemd,  indien 
een  Recensent  niet  iets  te  berispen  vond.  Wat  ons  be- 
treft, übi  plura  mtent^  non  ego  paucia  offendar  maculis,  en  yas 
OOSTEKZEE  is  to  bckwaam,  dan  dat  hy  onze  teregtw\jzing 
behoeven  zou.  HQ  hebbe  vreugde  van  deze  feestgave,  en 
voorspoed  op  zQne  verdere  Evangelieprediking  en  $verig  voort- 
gezette werkzaamheid  ten  nutte  der  Gemeente! 


Dr.  J.  A.  AKSPACH,   DE   GEESTELIJKE  WELSTAND,   EKZ.       463 


Dê  geestelijke  welstand  eener  Oemeente  het  geluk  van  haren  Herder 
en  Leeraar.  Oedachtemsrede  ^  uitgesproken  op  den  27"«*  Fe^ 
hruarij  1856,  door  Dr,  J.  A.  anspach,  hij  gelegenheid  zijner 
vtff^en^ttüintig-jarige  JSvangeliebediening  wi  de  Hervormde  Oe^ 
tneente  te  Deventer,  Te  Deventer  ^  bij  D.  J,  Wilterdink. 
1856.   In  gr.  8t?o.   29  bh  ƒ  :  -  25. 

Wij  deelen  niet  in  het  vooroordeel,  hetwelk  zich  hier  en 
daar,  niet  in  de  Gremeente,  maar  onder  de  Leeraars-zelven 
begint  te  vertoonen,  als  of  de  viering  eener  veeljarige  Evan- 
geliebediening op  den  kansel  onvoegzaam  ware*  W\j  weten  wel 
dat  die  viering  misbruikt  wordt,  wanneer  ^eij,  als  ondt^ds,  in 
een  vervelend  levensberigt  en  ijdele  zelfopvijzeling  ontaardt; 
maar  wy  weten  ook  dat  zulk  een  misbruik  zeldzaam  meer 
voorkomt.  En  waarom  zou  de  Leeraar  in  zijne  prediking 
nimmer  van  zich-zelven  mogen  reppen?  Behoort  de  Gemeente 
dan  in  hoegenaamd  geene  persoonlijke  betrekking  te  staan  tot 
haren  Herder?  Moet  het  haar  onverschillig  z^n,  of  z\j  eenen 
Leeraar,  die  haar  lief  geworden  is,  een  langen  tyd  hebbe  be- 
houden? Is  *t  haar  nutteloos,  dat  de  door  t^d  en  gewoonte 
minder  of  meer  verslapte  band  met  haren  voorganger  op  nieuw 
worde  toegehaald?  Werp  dan  ook  de  bevestiging,  de  in- 
trede, het  afscheid,  de  lijkrede  weg!  Doch,  neen,  herinner 
n  veeleer  dat  een  paulus  —  getuigen  zgne  brieven,  getuige 
zjjn  afscheid  van  de  Efezische  Gemeente  —  een  menscheliyker 
en  menschkundiger  weg  heefl  verkozen. 

Met  dat  al  keuren  wij  't  niet  oirbaar  dat  de  Evangelie- 
dienaar te  dikwijls  van  zich-zelven  gewag  make;  en  daarom 
lazen  wij  't  met  een  bijzonder  genoegen  dat  de  Eerw.  akspach 
zijn  eigenlek  vgf-en-twintig-jarig  jubileum  alleen  in  de  stille 
binnenkamer  heeft  gevierd,  ten  einde  naderhand,  ingeval  hij 
dat  zelfde  jarental  ook  in  zijne  Deventersche  Gkmeente  zou 
mogen  ten  einde  brengen,  hieraan  openl\jk  te  gedenken.  Het 
is  hem  vergund  geworden  zQn  voornemen  te  volvoeren,  en 
hg  heeft  dat  gedaan  op  eene  hartel^ke,  stichtel^ke  w^'ee.  Te 
regt  dan  ook  heeft  hy  geoordeeld,  z\|ne  Gredachtenisrede  ver- 
krijgbaar te  moeten  stellen  voor  de  Gemeente  aan  welke  hij 
haar  nten  blgke  van  achting  en  liefde"  kon  opdragen.  Dat 
die  Gemeente  de  geheeld  Godsdienst-oefening,  ook  de  gebeden, 


4G1    Dr.  j.  A.  A!7srACH,  de  geestelijke  welstand,  enz» 

van  hem  ontvangt,  achten  wy  hoogst  navolgenswaardig.  In- 
tusschen  werd  de  preek  niet  ten  behoeve  der  Homiletiek  uit- 
gegeven, en  wy  zullen  dan  ook  naar  geene  stoffe  tot  aanmer- 
kingen zoeken:  alleen  de  uitdrukking  op  bl.  5:  » de  Godmens 
levens  en  mijner  goedertierenheid*',  viel  ons  te  zeer  in  *t  oog 
om  haar  niet  even  aan  te  stippen.  En  hiermede  zy  der  Ge- 
meente  en   haren    Herder   heill 

V.  P. 


Eerste  kort  Begrip  der  Bijbelsche  en  Kerkelijke  Oeschiedemaeen, 
door  w.^C.  VAX  DER  ZYf KK<3t y  Predikant  te  Zuidlroek.  Tweede y 
vermeerderde  druk.  Te  Groningen  ^  bif  F.  Folkers.  1855.  Itt 
12mo.    12  bl.  ƒ  :-7». 

Het  getal  der  katechiseerboekj^s  neemt  in  onze  dagen  on- 
gemeen toe,  maar  wQ  vinden  daar  geen  bezwaar  in.  Deziens- 
en  leerwijze  der  Predikanten  loopt  te  veel  uiteen,  dan  dat 
eene  ruime  keuze  niet  uitermate  wenschelijk  zou  z\Jn.  Boven- 
dien leert  de  ondervinding  dat  eene  Gemeente  ook  aan  't  ge- 
schiktste leerboekje  te  zeer  gewoon  kan  worden.  Als,  b.  v.,  do 
uitlegging  die  de  Leeraar  omtrent  de  vragen,  met  name  om- 
trent de  dusgenaamde  blinde,  pleegt  te  geven,  in  z66  algemeene 
bekendheid  raakt,  dat  men  die  gedachteloos  en  verminkt  van 
elkander  begint  na  te  schreven  of  na  te  klappen ,  en  de  oefe- 
ning van  verstand  en  oordeel  daardoor  almede  in  geheugen- 
werk  ontaardt,  dan  wordt  het  tijd  om  eens  naar  wat  nieuw» 
te  zoeken. 

Het  boekje  van  Ds.  van  deb  zwaag  heeft,  blijkens  de 
tweede  uitgave,  z\jnen  weg  al  gevonden.  Dat  verwondert  ons 
niet;  want  het  is  begrijpel^'k ,  aangenaam,  en  tamel^k  vol- 
ledig. Wat  dit  laatste  echter  betreft,  zouden  w^*  het,  al  is 
*t  een  eerste  kort  begrip,  gaarne  een  of  twee  z\jdjes  langer 
hebben  gezien.  Dan  waren  o.  a.  de  omzwerving  in  de  woestyn, 
jozuA,  en  de  Begteren  niet  in  ééuQ  vraag  afgehandeld;  dan 
hadden  david  en  saloho  naar  billijkheid  elk  eene  afzonder- 
mke  vraag  kunnen  bekomen;  dan  waren  elia  en  euza  met 
naar  de  blinde  vragen  verwezen;  dan  had  er  van  fbtbcs  en 
JOHANKES  ten  ^linste  iets  kunnen  vermeld  worden,  en  van 
PAULUS  wat  meer,  dan  dat  hij  nbekeerd  en  een  groot  Apostel** 


W.   C.   VAX   DEB   ZWAAQ,    EEBSTE   KORT   BEGBIP ,   EXZ.      465 

werd;  dan  ook  ware  niet,  even  als  in  't  door  ons  gebruikte 
Kort  Begrip  van  meijeb,  de  yraag:  «Wanneer  en  door  wie 
werd  het  Evangelie  in  ons  Vaderland  gepredikt?"  zonder  ant- 
woord gelaten,  vermits  die  vreemde  namen  en  jaartallen  bQ 
de  landjeugd  niet  ligt  allëën  door  't  vóórzeggen  in  't  geheu- 
gen bleven,  en  z\)  niet  overal  zóó  gemakkel^k,  als  misschien 
in  des  Schrijvers  eigen  Gremeente,  tot  den  aankoop  van  z^n 
Hand-  of  Leesboekje  zal  besluiten.  Op  bL  6  merkten  wij  op: 
dat  JEZAJA  (waarom  »jezaia"?)  verkeerdelyk  onder  de  Pro- 
feten t^dens  de  ballingschap  geteld  wordt,  en  dat  bg  de  ver- 
melding der  Romeinsche  heerschappij  over  de  Joden  het  Ko- 
ningschap van  hebodes,  hoe  beperkt  dan  ook,  ten  eenenmale 
wordt  voorbijgezien.  Het  B^jbelregister  op  den  omslag  is  met 
z\jn  »!•  Kroniken"  (ie  of  y  ?),  »1*  Corinthen"  (Korinthiërs), 
»1*^  Timotheüs",  enz.,  magtig  fautief  en  smakeloos,  en  heeft 
daarb\j  nog  het  oude,  in  de  nieuwere  leerboekjes  b\jna  niet 
meer  voorkomende  gebrek,  dat  onder  de  Brieven  van  paulus 
ook  de  Brief  aan  de  Hebreen  wordt  medegerekend. 

De  steller  schryve  deze  aanmerkingen  toe  aan  onze  groote 
belangstelling  in  de  katechetiek,  en  tevens  aan  onzen  wei- 
gemeenden wensch,  dat  hy  weldra  eenen  derden  druk  van  zijn 
nuttig  werkje  hebbe  te  revideren.  v.  p. 


Gods  leidingen  met  ansgabius,  den  Apostel  van  het  Noorden; 
door  u.  p.  OOUDSCBAAL,  Pred,  te  Scheemda,  Te  Groningen^ 
Uj  F.  Folkers.  1855.    In  hl.  Svo.    83  hl  f  i-  60. 

Dit  boekje,  aan  de  Medebestuurders,  Leden  en  Begunsti- 
gers van  het  Nederlandsche  Zendelinggenootschap  opgedragen, 
in  den  volkstoon  geschreven,  en  waarin  een  echt  Christelijke 
geest  heerscht,  zal  een  welkom  geschenk  zijn  aan  hen  die  in 
de  uitbreiding  van  's  Heeren  koningrijk  op  aarde  belang  stel- 
len. Geen  Zendeling  vertrekke  zonder  een  exemplaar  van  dit 
werkje,  dat  hem  het  gewigt  van  zijne  roeping,  de  zwarig- 
heden waarmede  h\j  zal  te  kampen  hebben ,  de  pligten  die  van 
hem  geëischt  worden,  nevens  de  hoogere  hulp  en  leiding  die 
hy  niet  te  vergeefs  zal  inroepen,  in  een  heerlijk  beeld  van 
Christelijk  geloof  en  opofferende  liefde  voor  oogen  stelt.  Maar 
ook  voor  eiken  anderen  met  zyne  belijdenis  ingenomen  Christen 


466  U.   P.   GODDSCHAAL, 

18  hier  veel  te  loeren.  Wie  mag  zich  langer  beklagen  over 
de  tegenkantingen  en  beproevingen  die  hij  in  het  voorstaan 
van  waarheid  en  Godzaligheid  lijdt,  wanneer  hQ  zgn  oog  slaat 
op  eenen  axsgarius,  die  te  midden  der  woeste  Holsteiners, 
Denen  en  Zweden  het  Evangelie  verkondigt,  in  gedurig  gevaar 
van  mishandeling  en  verlies  van  zijn  leven?  Wat  beteekenen 
de  geringe  teleurstellingen  en  bezwaren  van  het  dagel^ksche 
leven,  vergeleken  met  de  ontzaggelijke  moeijelgkheden  waar- 
mede een  ansgariüs  gedurende  het  grootste  gedeelte  van  een 
meer  dan  zestig-jarig  leven  te  kampen  had?  En  wie  kan  met 
eerbied  den  man  beschouwen  —  die,  ook  wanneer  de  vrucht  van 
zynen  arbeid  verloren  scheen,  wanneer  hij  de  door  hem  op- 
gerigte  kerken  en  scholen  verbrand  en  verwoest  zag,  vlug- 
tende  en  verlaten  hooger  bleef  opzien,  en  telkens  op  nieuw 
handen  aan  het  werk  sloeg  —  zonder  zich  door  zijn  voorbeeld 
tot  een  edelen  naijver  te  voelen  ontvonken ,  om  in  zynen  kring 
CHRISTUS  door  woord  en  daad  anderen  aan  te  prijzen ,  en  men- 
schendeugd  en  menschengelnk  te  bevorderen? 

Zulk  een  voorbeeld  gaf  de  man  die,  in  den  schoot  van 
weelde  en  voorspoed  geboren,  als  de  zoon  van  een  aanzien- 
lijken leenman  van  kabel  den  Groote^  slechts  de  hand  had  uit 
te  steken  naar  eerambten  en  waardigheden,  maar  alles  ver- 
liet om  de  roepstem  des  Heeren  te  volgen,  en,  waar  anderen 
terugdeinsden,  zich  aanbood,  zonder  moeite  en  gevaren  te 
ontzien.  Gelukkige  tijden,  toen  de  zonen  van  Vorsten  en 
Edelen  er  eene  eer  in  stelden  als  boden  des  Evangeliuma 
onder  Heidensche  volken  op  te  treden!  Want  gelijk  ansqa- 
Rius,  waren  ook  willebrord,  wülfram,  bonifacius,  ludger, 
en  anderen  van  aanzienlijke  afkomst.  Daardoor,  en  door  de 
bescherming  die  zij  van  Keizers  en  Koningen  genoten,  vond 
hun  onderwijs  b^j  zinnelijke  en  onbeschaafde  menschen  een 
^g&i)g«  dien  het  anders  niet  zoo  gereedelijk  zou  gevonden  heb- 
ben. Hierb^  kwamen  gezigten  en  openbaringen,  hoedanige 
ook  ANSGARius  zal  gehad  hebben.  Het  is  moe^el^jk  te  on- 
derscheiden wat  z\j  werkelijk  ondervonden  hebben,  en  wat 
aan  hunne,  overeenkomstig  den  geest  der  t^den,  vermeende 
en  door  eene  levendige  verbeelding  en  brandenden  ijver  aan- 
gevuurde overtuiging,  of  aan  de  latere  bijvoegselen  hunner 
levensbeschrijvers  z\j  toe  te  kennen?  Ontw^felbaar  heeft  het 
in  die  dagen  algemeen  verbreide  geloof  aan  zulke  buitengewone 


GODS   LEIDIXGEK   MET   ANSGARIUS,   ENZ.  467 

tusschenkomsten  des  Hemels  de  Zendelingen  gesterkt  en  aan- 
gemoedigd, en  aan  hunne  prediking  gezag  en  invloed  ver- 
schaft. Niet  \)del  bleven  dan  ook  de  pogingen  van  axsgabiüS. 
Bremen,  Hamburg  en  hun  omtrek  en  de  hoogerop  gelegen 
Scandinavische  landen  hebben  aan  z\jnen  \jver  de  kennis  yan 
God  en  jbzus  te  danken ,  en  begroeten  hem  als  hunnen  Apos- 
tel. Maar  h^'  die  zoo  veel  gedaan  had,  gevoelde  zich  aan  den 
avond  van  z\jn  leven  ontmoedigd  dat  hij  zoo  weinig  verrigt 
had,  tot  dat  het  geloof  aan  Gods  vergevende  genade  z\jneziel 
tot  rust  bragt,  en  hem  zacht  en  kalm  deed  ontslapen.  Ge- 
zegend zy  z^ne  assche! 

Wolfgang  huscülüs  en  tijn  tijd.  Eene  bijdrage  tot  de  ge- 
achtedenis  der  Kerkhervorming,  Naar  het  Hoogduitsch  van 
LüDwiG  GBOTE,  door  V.  PRINS,  Predikant  te  Amsterdam.  Te 
Amsterdam^  bij  H.  W.  Mooy.  1856.  In  kl.  8vo.  IV  en 
111  bl.  ƒ  :  -  90. 

»De  naam  van  muscclcs**  —  zegt  grote  —  »moge  op  aarde 
minder  bekend  gebleven  z^'n,  deze  bladen  hebben  ten  doel, 
z\jne  gedachtenis  te  vernieuwen  en  in  zegenend  aandenken  te 
bewaren.**  Zy  zullen  dat  doel  wel  bereiken.  W^  voor  ons 
hopen  het  althans,  om  vele  redenen.  Vooreerst  ter  wille  van 
MDSCULUS  zelven,  wiens  krachtvolle  en  toch  zachtmoedige  Jo- 
hannesgeest,  in  belangwekkende  lots wisselingen  ontwikkeld, 
ons  bijzonder  aantrekt.  Dèn  ter  wille  van  den  Schrijver,  wiens 
arbeid  zich  onder  de  vele  monographiën  onzer  dagen  op  't  voor- 
deeligst  onderscheidt,  door  den  eenvoudigen  en  toch  boeijenden 
trant  waarop  h\j  ons  *t  leven  van  hüscülus  verhaald,  w^ 
schreven  haast:  verteld  heeft,  en  waardoor  hy  aan  de  klip 
van  geleerde  dorheid  en  omslagtigheid  ontsnapt  is,  die  menige 
monographie  slechts  voor  de  mannen  van  *t  vak  leesbaar  ma- 
ken. Verder  om  des  gr\$zen  Vertalers  wil,  die  de  dagen  z^ns 
ouderdoms  tot  zóó  nuttige  werkzaamheid  besteed,  en  z^netaak 
zóó  lofielyk  volbragt  heeft:  met  name  ook  door  *t  een  en  an- 
der, dat  Yoor  dön  Nederlander  min  belangrijk  was,  in  te  kor- 
ten. En,  eindeiyk,  ter  wille  van  onze  landgenooten,  die  een 
bew^s  van  hunnen  smaak  voor  *t  schoone  en  goede  zullen 
geven,  wanneer  de  kennismaking  met  kusculus  en  z\jne  bio- 
graphie  hun  aangenaam  blijkt  te  z\jn. 


468  LüDWIG   GROTE, 

Wy  kannen  ons  niet  onthouden  om  dit  ganstig  oordeel  met 
een  paar  proeven  te  staven.  Daar  het  boek  kMusculus  en 
zijn  tgd"  betiteld  is,  sta  hier  iets  ter  karakterisering  van 
beide. 

Uit  de  schilderingen  van  den  toenmaligen  tijd  nemen  wij  — 
ten  behoeve  van  hen  die  de  noodzakelijkheid  der  Kerkher- 
vorming nog  niet  zóó  geheel  doorzien  —  het  navolgende  over: 
»Op  het  einde  der  lÖ**'  eeuw  zag  het  er  in  Straatsburg  al- 
lertreurigst  met  de  Godsdienstigheid  uit.  In  de  Katharina- 
kapel  van  de  hoofdkerk  bragt  men  op  het  Kersfeest  vaten  vol 
wgns;  het  hoog-altaar  was  de  schenktafel  (het  buflfet),  en  als 
of  men  God  daarmede  eene  dienst  deed,  men  wedijverde, in 
het  wQndrinken.  Daarbij  werd  gezongen  en  gedanst;  allerlei 
potsen  werden  gespeeld ,  en  schaamtelooze  scherts  bleef  niet 
achter.  De  adellijken  verschenen  by  de  mis  in  de  Dom-kerk 
met  spits  uitloopende  schoenen,  waaraan  geraasmakende  din- 
gen vast  waren ;  voorts  met  jagthonden  en  valken ,  die  zij  som- 
tijds gedurende  de  Godsdienst-oefening  tot  tijdverdrijf  lieten 
vliegen.  Anderen  behandelden  onder  de  mis  hunne  tijdelyke 
zaken  met  elkander.  Om  een  omweg  te  mijden,  ging  men 
door  de  kerk  met  de  speenvarkens ,  die  men  op  de  markt  ge- 
kocht had,  zoodat  de  priester,  die  de  mis  las,  niet  zelden  door 
het  geschreeuw  belet  werd  voort  te  gaan.  Ook  was  het  niet 
ongewoon,  dat  de  Schepen  aan  de  heilige  plaats  vonnissen  uit- 
sprak. In  menige  kerk  hielden  zich  ontuchtige  vrouwen  op: 
die  van  de  Dom-kerk  werden  hare  zwaluwen  genoemd.  Op 
hooge  feesten  was  de  onbetamelijkheid  en  het  gedruisch  in  de 
ontwyde  heiligdommen  bijzonder  groot.  Op  het  Pinksterfeest 
werd  in  den  Dom  op  het  orgel  een  figuur  geplaatst,  de  roer- 
aap geheeten,  waarin  zich  dan  een  ligtzinnige  knaap  verborg, 
om  de  menigte  door  zijn  gejammer,  of  door  laffe  gekkerijen 
en  vroiyke  liedjes  te  vermaken.  Van  St.  Nicolaas  tot  op 
Onnozele  Kinderen-dag  plagt  een  knaap  in  bisschoppelijk  ge- 
waad Godsdienst-oefening  te  houden  in  den  Dom  voor  vol- 
wassenen, die  verkleed  en  gemaskerd  haar  bijwoonden.  Zoo 
nam  het  zeden  bederf  toe,  en  de  geestel^kheid  zag  het  onver- 
schillig aan,  ja  bevorderde  het  meer  dan  dat  zij  het  tegen- 

Hoezeer  steekt  nu  tegen  die  volslagen  godvergetenheid  der 
nog  onhcrvormden   de  bijzonderheid  af,  die  we  thans  uit  den 


WOLFGAXO  MÜSCULCS   EN   ZIJX   TIJD.  469 

levensloop  van  den  Hervormer-zelven  afschreven:  nBEiHHASD 
VAïï  KOTHENBüRO,  zyn  trouwe  vriend  en  beschermer,  wilde 
hem  eens  op  de  proef  stellen.  Op  zekeren  dag,  dat  mdsculus 
het  klooster  had  verlaten,  en  in  het  dorp  gegaan  was,  om 
Godsdienst- oefening  te  houden ,  verscheen  reinhabd,  vermomd 
en  vergezeld  van  eenige  insgelyks  verkleede  raiters,  voor  de 
deur  der  kerk,  en  riep  hem  met  eene  dreigende  stem  naar  buiten. 
MüSCULus  kwam  naar  buiten,  en  toen  hij  de  ruiters  zag, 
meende  h^  dat  zij  door  den  Bisschop  van  Metz  waren  afge- 
zonden om  hem  gevangen  te  nemen  en  te  dooden.  Wj  behield 
echter  zijne  tegenwoordigheid  van  geest  en  verzocht  de  vreemde 
ruiters  dat  hij  eerst  de  Godsdienst-oefening  ten  einde  mogt 
brengen,  en  dan  zou  hij  gewillig  volgen,  waarheen  men  hem 
brengen  wilde.  Toen  hem  dit  werd  toegestaan,  keerde  hQ  in 
de  kerk  terug,  en  ging  met  zyne  prediking  voort  waar  zïj 
afgebroken  was,  met  zulk  eene  kalmte,  dat  men  geen  het 
minste  spoor  van  vreeze  aan  hem  kon  ontdekken.  Aan  het 
slot  zgner  leerrede  wekte  hy  zijne  hoorders  op  tot  standvas- 
tigheid, trouw  en  volharding  in  de  bel^denis  der  waarheid, 
en  in  het  bgzonder  nog  tot  het  bidden  zoo  voor  elkander,  en 
voor  zich-zelven,  als  voor  hunnen  leeraar,  die  waarschënl^k 
in  het  volgende  oogenblik|  zou  sterven.  Nadat  h^  nu  het  ge- 
bed voor  zich-zelven  en  zijne  Gemeente  had  geëindigd,  ver- 
liet hy  de  kerk,  en  gaf  zich  over  aan  zyne  vermeende  ver- 
volgers, met  goeden  moed,  terw\jl  zijne  aanhangers  vol  angst 
en  vreeze  waren.  Toen  liet  beinhabd  vak  hothexbubg  z\jn 
masker  vallen  en  vertoonde  zich  in  zyne  ware  gedaante.  Vol 
bewondering  omarmde  h^'  den  onverschrokken  man,  die  bereid 
was  alles,  om  des  Evangelies  wil,  te  ondergaan,  en  zelfs  zich 
in  den  dood  over  te  geven.  11^  vermaande  hem  in  deze  stand- 
vastigheid en  getrouwheid  te  volharden." 

MuscuLus  was  niet  alleen  Prediker  en  Godgeleerde,  maar 
tevens  Latijnsch  en  Hoogduitsch  Dichter.  Ook  hiervan  wor- 
den ons  eenige  stalen  medegedeeld ,  inzonderheid  uit  zijne  epi- 
grammen, waaronder  er  zijn  die  in  onze  schatting  eene  plaats 
naast  salomo*s  Spreuken  zouden  verdienen;  b.  v.  dit:  »Eene 
ongewone  waarheid  veroordeelt  men  als  valsch,  maar  eene 
openlijke  dwaling  wordt  voor  regt  gehouden." 

Iets  missen  wy  hier  ongaarne,  dat  b^  eene  monographie 
eigenaartig,  ja,  wij  zouden  zeggen  onontbeerlijk  te  huis  behoort. 


470        LUDWIO  GBOTE,   VfOLf^GASQ  MD8CULÜS  BN   ZIJN   TUD. 

Wy  bedoelen  het  portret  van  husculüs.  Het  bestaat;  want 
wy  hebben  't  voor  ons  liggen.  Wij  weten  niet  regt  of  't  uit 
8LBIDA.K13S  dan  uit  8ECKE!n>0RP  afkomstig  is;  maar  het  beant« 
woordt  aan  de  op  bl.  104  gegeven  persoonsbeschryving.  Een 
goede  steendruk  ware  voldoende  geweest,  en  had  den  prys 
niet  veel  behoeven  te  verhoogen. 


De  Bevrijding  der  Slaven,  Eedevoering  gehoitden  in  openbare 
vergaderingen  van  de  Nederlandsche  Maatschappij  tot  hevorde^' 
ring  van  de  Afschaffing  der  Slavernij  ^  door  kicolaas  beets, 
lAd  derzelve  Maatschappij.  Te  Haarlem  ^  hij  de  Erven  F. 
Bohn.  1856.    In  gr.  %vo.   40  hl.  ƒ  :  -  60. 

De  man  die  deze  redevoering  uitsprak,  wijdde  daarmede 
de  edelste  gaven  van  geest  en  hart,  met  welke  hy  zóó  over- 
vloedig is  toegerust,  aan  de  edebte  zaak.  Hy  stelde  zynen 
hoorders  de  alavenbevrijding  voor  )>als  eene  zaak  door  de  Mensch- 
lievendheid  te  recht  gewensoht;  door  de  Beschaving  gevor-' 
derd;  door  den  Greest  des  Christendoms  bevolen;  en  in  alle 
deze  opzichten  metterdaad,  naar  eene  uitdrukking  door  de 
Staatscommissie  in  haar  belangrijk  verslag  gebezigd,  een  »der 
strenge  elschen  van  onzen  tyd.""  HQ  deed  dit  met  de  hem 
eigen  ware,  onopgesmukte  en  bondige  welsprekendheid,  die, 
van  verstand  en  gemoed  uitgegaan,  tot  verstand  en  gemoed 
ingaat.  Hoe  gaarne  leverden  wy  eene  enkele  proeve  1  Hetzi} 
waar  beets  —  niet  willende  »dat  de  aftchuw,  dat  het  vonnis 
van  veroordeeling,  die  aan  de  slaverny  als  zoodanig  toeko- 
men, op  hare  hetzij  dan  noodzakelyke,  hetzy  toevallige  ge- 
volgen worden  afgeleid"  —  zyner  tegenparty  zelf  het  wapen 
in  de  hand  schynt  te  geven,  door  het  schyngeluk  van  den  slaaf 
met  de  aanlokkelykste  kleuren  tegenover  het  niet  minder  sterk 
geteekende  drukkende  lot  van  den  vryen  werkman  te  schetsen, 
maar  —  om  daarna  dien  werkman  eene  ruiling  met  den  slaaf 
voor  te  slaan,  en  zich,  nzoo  die  man  een  Man,  zoo  hy  een 
Nederlander  is",  smadelyk  van  hem  afgewezen  te  zien.  Hetsy 
waar  hy  betoogt:  »Gt)d  schiep  het  Negervolk;  het  slavenvolk 
is  het  maaksel  van  den  mensch.  Het  Negervolk  niet,  maar 
het  slavenvolk  te  beschaven,  ziedaar  de  zedelyke  onmogelyk- 
heid."    Hetzy   waar  hy   den   nadeeligen  invloed  der  slavernij 


N1C0LAAS  BEET8,   DE  BEYRUDIXG  DEB  SIAVE^T.  471 

ook  op  de  blanke  slavenhonders  aanw^'st;  of  op  Christelijk 
standpant  ons  toeroept:  uHet  licht  is  over  de  gewetens  opge- 
gaan. De  tyd  der  toelating  is  voorbij".  Of,  eindelijk,  aan  't 
slot  die  heerlijke  spraakwending ,  eerst  tot  den  Koning,  daarna 
tot  den  Koning  der  Koningen. . . .  Maar  wij  willen  den  indruk 
van  het  hecht  inëëngesloten  geheel  niet  bij  den  lezer  verzwak- 
ken, door  er  hier  de  schoonste  passages  nit  over  te  nemen. 
Een  ieder  koope  en  leze  zelf!  Wien  deze  rede  niet  tot'  over- 
tuiging van  de  verfoe\jel\jkheid  der  slavernij  brengt,  en  tot 
medewerking,  zoo  veel  h^  vermag,  aan  hare  ophefHng beweegt, 
die  —  mag  op  onverzettelijkheid  bogen:  ware  't  dan  maar  in 
iets  beters!  y.  p. 


Chcndtrehhen  der  empirische  Psychologie  en  Logika  van  Dr*  jos. 
BECK,  ChrooUHert,  Oeheimhofraad.  Naar  den  vierden  y  on- 
veranderden  druh.  Uü  het  Hoogdtdisch  voor  Nederlandera 
bewerkt  door  J.  vbieki>.  Te  Kampen  ^  lij  K.  van  Hulst. 
1856.   In  gr.  8ro.    VI  en  150  hl  ƒ  1  -  40. 

Sedert  eenigen  tijd  ontbreekt  het  niet  in  onze  letterkunde 
aan  Handleidingen  en  Leerboeken  in  de  Psychologie.  W\j  heb- 
ben ook  reeds  van  verscheidene,  van  meer  of  minder  degel^k 
gehalte,  verslag  gedaan.  Het  hier  aangekondigde  werkje  van 
Dr.  JOS.  BECK  verdient  eene  eervolle  onderscheiding,  uit  hoofde 
van  zyne  beknopte  volledigheid,  waardoor  't  geschikt  is  om 
bij  de  beoefening  van  Zielkunde  en  Logica  tot  leiddraad  ge- 
bruikt te  worden. 

Het  was  eene  gegronde  keus  van  Dr.  bsck  om  de  empiri- 
sche psychologie  als  inleiding  tot  de  logica  te  doen  strekken; 
z\jnde  beide  de  hoofdbestanddeelen  eene  philosophische  pro- 
paedeutica. 

Waar  de  zielkunde  op  eene  juiste  ervaring  en  waarneming 
der  inwendige  verschijnselen  gegrond  is,  kan  z^j  op  hare  beurt 
ter  inleiding  van  de  redeneerkunde  strekken,  zonder  zich  in 
de  hoogdravende  bespiegelingen  te  verliezen,  waarin  de  nieu- 
were Duitsche  wijsbegeerte  soms  het  spoor  byster  is  geraakt. 

Dr.  BECK  erkent  zelf  »dat  het  aan  deskundigen  niet  onbe- 
kend is,   welke  zwarigheden   de  vervaardiging  van  dasdanig» 
een  werk  in  betrekking  op  stof  en  inhoud  oplevert.    Dit  ziet 


472  Dr.  jos.  beck, 

voornamelgk  op  de  verschillende  gevoelens  die  in  Daiisclildncl 
omtrent  psychologie  en  logica  heerschen.    Als  beide  specnla-» 
tief  volgens  de   Hegeliaansche  school  opgevat  worden,  komt 
men  tot  geheel  andere  resultaten,  en  tot  eene  geheel  verschil^ 
lende  methode,   dan  die  welke  de  Schrijver  gevolgd  heeft,  en 
wg  voor  de  ware  houden.     In  de  zielkunde  komt  geene  rede- 
nering a  priori  te  pas ;  zij  moet  even  als  de  natuurwetenschap* 
pen  op  de  ervaring  en  de  inductive  methode  gegrond  zijn.  De 
verschynselen  van  het  zieleleven ,  en  de  vermogens  van  's  men- 
schen  geest,  moeten  door  eene  naauwkeurige  waarneming  op- 
gemaakt worden,  en  de  logica  als  eene  geheel  vormelijke  weten- 
schap van  's  menschen  denkvermogen  worden  beschouwd.  Alle 
verwarring   met   de   bovennatnurkunde  en   de  ontologie  moet 
hierin  zorgvuldig  worden  vermeden.  Dit  alles  is  wijselyk  door 
Dr.  BECK  in  het  oog  gehouden ,  die  de  echte  empirische  methode 
in  zgne  zielkunde,  en  het  voetspoor  van  aristoteles,  die  in 
zvjn  Organen  den  grondvester  der  Logica  was,  heeft  gevolgd. 
Het  werkje  is  in  korte  §§  afgedeeld,  waarbig  soms  eenigo 
aanteekeningen  gevoegd  zijn,  die  wij  hier  en  daar  wel  wat  uit- 
voeriger voor  den  minkundige  gewenscht  hadden ;  tevens  zouden 
w\j  gaarne  de  aanhalingen  niet  zoo  bgna  uitsluitend  totcicsBO 
hebben  bepaald  gezien.  Abistoteles  en  andere  oude  en  nieuwe 
w\jsgeeren   verdienden  hier  als  bronnen  tot  een  nader  onder- 
zoek te  z\jn  aangewezen.    Voor  het  overige  komt  ons  de  om- 
werking  of  vertaling  door  J.  vrie^td  goed  geslaagd  en  duide- 
lyk  van  styl  voor.    Wat  hy  echter  met  het  «Voor  Nederlan- 
ders bewerkt**,   bedoeld  heeft,  is  ons  niet  regt  duidel\jk;  de 
zielkunde    en    de   logica   zal    voor   een   Duitscher  of  Neder- 
lander  wel   eenerlei   zyn.     Heeft  hy  misschien  sommige  aan- 
teekeningen bekort,  en  de  litteratuur,  of  aanhaling  van  hierby 
te  raadplegen   Schrijvers,  weggelaten,  waarover  wy,  als  het 
oorspronkelijke  niet  ter  hand  hebbende,  weinig  kunnen  oordee- 
len,   dan  ware  het  beter  geweest  dat  hy  ons  eene  volledige 
vertaling  van  dit  degelyk  werkje  gegeven  had. 

Wy  moeten  het  geschrift  van  Dr.  beck,  zelfs  zoo  als  het 
hier  omgewerkt  is,  aan  hen  die  de  zielkunde  en  logica  willen 
beoefenen,  boven  alle  andere  die  wy  reeds  aankondigden,  aan- 
bevelen; voornamelijk  is  het  een  voortreffelyke  leiddraad  by 
het  onderwys  in  die  vakken  van  wetenschap;  iedere  §  is  voor 
eene  verdere  uitbreiding  vatbaar;  inzonderheid  zouden  de  laatste, 


6B0NDTREKKBX,   ENZ.  473 

over  de  Sopbismen,  die  wel  het  meeste  vereischen.  Een  nit- 
yoerige  bladwijzer  van  den  inhoud  der  §  en  de  verdeeling  des 
werks  maakt  het  gebruik  van  dit  werkjen  als  Ebndboek  aseer 
gemakkel^k.  j.  a.  b. 


Handleiding  tot  de  Burgerlijke  Jlifineurkunst  ^  of  de  Mijnen  en 
hare  ontginning.  Vrij  bewerkt  naar  het  Franach  door  8.  p. 
KLUNSMA,  LuUenant'Kolonel-Ingemeur^  oud'-Kommandant  van 
het  bataülon  Mineurs  en  Sapeura.  Volks^BibUatheek  N*.  84. 
Te  Amsterdam,  bij  Weytingh  en  van  der  Haart.  1856.  In 
kL  Svo.    52  M.,    bij  inteek.  f  :-22i,    buiten  inteek.  ƒ  :-25. 

Dit  boekje  kan  den  lezer  eene  oppervlakkige  kennis  ver* 
schaffen  van  den  m^'nbouw  en  de  wijze  waarop  de  m\jnen 
ontgonnen  worden.  Het  bevat  eene  menigte  van  hoogst  be- 
langr^ke  zaken,  die  behoorlijk  zijn  gerangschikt  en  duidel^k 
uiteengezet;  doch  w$  zouden  evenwel  aarzelen  om  't  eene 
Handleiding  te  noemen.  Eene  Handleiding  moet  in  alle  doe- 
len op  de  hoogte  der  wetenschap  staan ,  en  een  uitgewerkt  boek 
zj|n,  waarin  de  voornaamste  zaken  voorkomen,  die  tot  de  be- 
handelde wetenschap  behooren.  Zijj  moet  geen  begrensd  en 
oppervlakkig,  maar  een  grondig  en  uitgebreid  overzigt  geven; 
en  niet  alleen  voor  eerstbeginnenden,  maar  ook  voor  meerge- 
vorderden moet  z\j  eene  voorraadschuur  zijn  van  kennis.  De 
lezer  vindt  hier  de  hoofdzaken  der  mineurkunst  slechts  aan- 
gestipt ;  en  overal  leemten ,  zoo  als  dat  wel  niet  anders  wezen 
kan  in  een  werkje  dat  in  52  bladzijden  deze  wetenschap  in 
haar  geheel  behandelt.  W^  merken  dit  aan,  niet  om  het 
boekje  gering  te  doen  achten,  maar  omdat  wij  het  een  nood- 
zakelijk vereischte  vinden,  dat  de  titel  van  een  boek  over- 
eenkome  met  z\jn  inhoud. 

Is  ons  gevoelen  over  dit  werkje,  vooral  wat  het  zuiver 
praktische  gedeelte  betreft,  gunstig;  in  het  wetenschappelijke 
hebben  wij  nog  al  gebreken  gevonden,  die  niet  geheel  met  stil- 
zw^'gen  mogen  worden  voorb^'gegaan.  De  bewerker  geeft  alle 
blijken  van  in  het  praktisch  gedeelte  der  mineurkunst  ervaren 
te  z\jn ;  en  juist  daarom  is  het  jammer,  dat  h^'  het  weten- 
schappelijke gedeelte  niet  door  een  deskundige  heeft  doen  na- 
zien.    De  strekking  echter  van  het  boekjen  is  meer  praktisch 

BOBKBESCH.    1856.   N°.   X.  85 


47i  8.   F.   KLUNSHA., 

dan  wetensehappelyk,  en  onze  aanmerkingen  zullen  dns  maar 
een  klein  gedeelte  er  van  betreffen. 

De  bewerker  vangt  aldus  aan:  »De  landen,  die  zich  door 
uitgestrekte  steenkolenm^nen  of  door  eenen  grooten  overvloed 
van  metaalertsen  onderscbeidep ,  zijn  ten  allen  t^e  de  wieg 
en  de  leerschool  geweest  der  aard-  en  delfstofkunde  (geologie 
en  mineralogie).  Juist  door  het  opsporen  van  nuttige  metalen 
heeft  men  hunne  eigenaardige  kenmerken  leeren  kennen,  en  de 
wetten  gevonden,  waaraan  hunne  gedaante  en  ligging  gebon- 
den z^n.  In  onze  dagen  daarentegen  leidt  de  gevestigde  weten- 
schap (de  theorie)  ons  op  den  weg  der  ontginning.*'  —  De 
woorden  nhunne  eigenaardige  kenmerken*',  en  nhnnne  gedaante 
en  ligging"  kunnen  slaan  op  metaalertsen  (en  steenkolenm\j- 
nen);  maar  dan  zou  van  de  meening  moeten  z^n  uitgegaan,, 
dat  de  wetten  betreffende  de  gedaante  en  ligging  der  metaal- 
ertsen (en  steenkolen)  bekend  z^jn,  en  das  de  wetenschappe- 
lyke  mineurkunst  in  zoo  verre  reeds  geheel  is  ontgonnen.  Slaan 
die  woorden  op  nmetalen",  dan  is  't  weder  niet  duidelijk  wat 
er  verstaan  wordt  onder  de  ngedaante"  der  metalen  en  »de 
wetten,  waaraan  deze  verbonden  is".  Waarschijnlijk  heeft  de 
bewerker  willen  zeggen :  » Juist  door  het  opsporen  van  nuttige 
metalen  heeft  men  de  eigenaardige  kenmerken  veler  metaal- 
ertsen en  andere  delfstoffen  leeren  kennen,  en  dientengevolge 
eenige   wetten,    waaraan   hun   voorkomen    gebonden   is." 

De  zin  die  dan  volgt,  is  eenigzins  in  tegenspraak  met  den 
boven  aangehaalden  en  almede  niet  regt  duidelijk:  daarin  zal 
h^  denkel\fk  bedoeld  hebben  te  zeggen :  )>Die  kennis  aangaande 
de  aard-  en  delfstofkunde,  welke  tot  op  heden  niet  ophoudt 
steeds  in  uitgebreidheid  toe  te  nemen,  deed  de  wetenschappe- 
lijke mineurknnst  geboren  worden." 

De  b.  noemt  )»de  gevestigde  wetenschap  theorie";  wy  echter 
hechten  aan  dat  woord  eene  andere  beteekenis.  In  de  praktik 
is  men  gewoon  al  wat  wetenschap  is  met  den  naam  van  theo- 
rie te  bestempelen;  maar  in  elke  natuurwetenschap  verstaat 
men  onder  theorie  niets  anders  dan  een  middel  om  een  aan- 
tal feiten  onder  één  gezigtspunt  te  brengen,  b.  v.:  atomen- 
theorie,  undulatie-theorie ,  enz. 

Daarop  volgt:  nWie  z^ch  bekend  wil  maken  met  de  toepas- 
sing der  wetenschap,  welke  alle  middelen  aanwgst  om  nut- 
tige metalen  te  zoeken  en  op  te  delven,  moet  zijne  toevlagt 


HAKDLEIDI!70 ,   ENZ.  475 

nemen  tot  de  bestaande  geschriften  oyer  de  aard-  en  delfstof- 
kunde.**  Hier  wordt  door  de  » wetenschap**  blikbaar  het 
wetenschappel^ke  gedeelte  der  minenrknnst  bedoeld. 

Op  bl.  1,  waar  eenige  nuttige  delfstofien  genoemd  worden, 
segt  de  bewerker:  nOnder  de  steensoorten  behooren  de  brand- 
bare delfstoffen,  zoo  als  de  glanskool  (anthraciet) ,  de  steen- 
kool, de  ligniet,  de  turf,  enz.*';  maar  het  klinkt  vreemd  de 
brandbare  delfstoffen  steensoorten  te  hooren  noemen.  Allen 
^Tk  producten  van  het  plantenrijk,  maar  geene  versteende 
planten.  Wg  zeggen  met  voot:  Die  fossüen  BrennmateriaUen 
bilden  ztvar  eigentKeh  keine  besonderen  Oesteine.'*  £r  had,  naar 
ons  gevoelen,  moeten  staan:  » Onder  de  nuttige  delfstoffen  be- 
hooren de  fossile  brandstoffen,  zoo  als,**  enz. 

Verder  valt  aan  te  merken,  dat  glanskool  en  anthraciet 
geene  namen  z\jn  voor  hetzelfde  mineraal.  Sommige  minera- 
logen  brengen  de  glanskool  tot  de  anthraciet;  haar  gehalte 
aan  bitumen  maakt  evenwel  dat  dit  bezwaarlijk  geschieden 
kan.  In  geen  geval  echter  is  aan  glanskool  en  anthraciet  de- 
zelfde beteekenis  te  hechten,  al  noemt  men  de  glanskool  ook 
eene  soort  van  anthraciet;  en  er  had  dus  alleen  anthraciet 
moeten  staan. 

Hiermede  verlaten  w^  de  eerste  bladz^de,  en  deelen  nog 
een  paar  aanmerkingen  mede  betreffende  het  overige;  zonder 
evenwel  eene  volledige  kritiek  te  willen  leveren. 

Op  bl.  6  zegt  de  bewerker :  »Ook  de  Juravorming  bevat  in- 
geslotene  gangen  van  roeden  of  bruinen  ^zersteen  (hematite)*'. 
Er  had  daar  moeten  staan :  »Ook  de  juravorming  bevat  inge- 
sloten gangen  van  roeden  ijzersteen  (hematite)  en  bruinen  $zer- 
steen.**  Men  kan  aan  de  beide  mineralen  niet  denzelfden  naam 
geven,  daar  hunne  scheikundige  zamenstelling  eene  andere  is. 
De  formule  van  rood  ^zersteen  is  JF'^*  O* ;  daarentegen  die  van 
bruin  ^jzersteen  ZFe^0^,2H0. 

Op  bl.  9  leest  men  de  volgende  definitie  van  de  mineur- 
kunst: »De  mineurkunst  of  de  wetenschap  der  m\|nontginning 
bestaat  dus  in  de  kennis  van  alle  middelen  om  nuttige  metalen 
van  allerlei  aard  te  vergaderen.  Z$  stelt  zich  ten  doel  om 
zich  die  metalen  te  verschaffen  langs  den  gemakkel\}kstenweg 
en  voor  de  geringste  kosten.**  W^*  hadden  hier  meer  naauw- 
keurigheid  gewenscht.    Er  wordt  alleen  gesproken  van   »nut- 

35* 


476  8.   F.  KLUNSMAf 

^ge  metalefC\  als  of  do  minearkunst  ziob  niet  de  opdelying  van 

alle   nuttige    delfstoffen   ten  doel  stelde.    De   mineur   ontgint 

immers  zoo   wel  steenkolenmijnen   als  ijzermanen.    Daar  het 

boelje  niet  vertaald,  maar  yr^j  bewerkt  is,  had  de  bewerker 

hier,  voor   de  welligt  gebrekkige  definitie  in  het  oorsproake- 

Igka,  eene  betere  in  de  plaats  moeten  stellen. 

Op  bl.  37,  waar  gehandeld  wordt  over  Inchtverversching, 

staat:    » Wanneer   men    in  eene  onderaardsche  uitholling  den 

dampkring  in  volkomen  rust  laat,  zoodat  de  verschillende  gas* 

sen,   als  die  er  voorhanden  z^n,   zich  laagsgewijze,  vdgens 

hun  soortel^k  gewigt  kunnen  afscheiden, ^dan  is  dit  gewigt  als 

volgt: 

Specifiek  gewigt. 

Koolwaterstofgas  ^grison) 0,558 

Stikstof. 0,976 

Dampkringslucht. 1.009 

KoohBuur 1,514 

Uitwasemingen  van  rattekruid  en  kwik." 

Voor  het  soortelijk  gewigt  der  dampkringslucht  geeft  de  be- 
werker het  c\jfer  1,009;  en  welke  reden  kan  er  voor  zijn,  dat 
hig  het  soortelijk  gewigt  hiervan  niet  als  eenheid  aanneemt? 
De  bewerker  is  onbekend  met  de  zamenstelling  der  damp- 
kringslucht; anders  ware  de  stikstof  niet  daarboven  geplaatst; 
want  de  dampkringslucht  is  een  mengsel  van  stikstof  en  zuur- 
stof. Battekruid  ook  kan  geen  deel  der  dampkringslucht  uit- 
maken, daar  het  niet,  gel^'k  het  kwik,  by  gewone  tempera- 
tuur vlugtig  is. 

Op  bl.  50  zegt  de  bewerker  over  het  tin:  nHet  geeft  b\j  de 
ontginning  een  eigenaardig  geluid.*'  Daar  het  tin  niet  gedegen, 
maar  als  tinsteen  (Sn  O*)  in  de  Natuur  voorkomt,  zou  men  't  er 
voor  moeten  houden  dat  die  tinsteen  bQ  de  ontginning  een  eigen- 
aardig geluid  geeft;  maar  de  bedoeling  was  zeker  om  te  zeg- 
gen: iiHet  tin  geeft  b^  buiging  een  eigenaardig  geluid." 

Op  bl.  51  leest  men:  »Het  \jzer,  een  der  oudst  bekende, 
nuttigste  en  meest  algemeen  verspreide  metalen,  vindt  men 
niet  alleen  in  het  mineraalrijk  en  in  sommige  mineraalwa* 
teren,  maar  ook  in  geringe  hoeveelheid  in  de  asch  van  ver- 
scheidene boomen  en  planten."  Het  \jzer  komt  niet  in  nver- 
scheidene  boomen  en  planten",  maar  in  alle  boomen  en  plan- 
ten voor. 


HANDLEIDING,   INZ.  477 

W$  eindigen.  Het  boekjen  is,  wat  het  praktische  gedeelte 
betreft,  ter  lezing  seer  aan  te  bevelen,  maar  het  weten- 
schappelijke gedeelte  is  niet  altgd  even  naauwkenng. 


Dt  Oahamschê  Stroom  toegepast  op  de  E,  M,  Telegrafen  en 
Uurwerken*  Door  j.  h.  vah  koten.  Te  Amsterdam^  bij  L. 
F.  J.  Hassels.  1855.  'In  gr.  8vo.  150  U.  en  4  uitslaande^ 
platen,  ƒ  2  -  50. 

Onder  de  werken  die  ons  groote  belémgstelling  inboezemen,, 
bekleeden  dezulke  eene  Toorname  plaats,  welke  bestemd  z^n 
om  de  toepassingen  der  wetenschap  op  het  maatschappelijk  leven 
toe  te  lichten. —  De  toepassing  van  den  galvanischen  stroom 
op  dat  leven  is  eene  der  nuttigste,  en  w^  achten  't  dan  ook 
lofwaardig  wanneer  een  deskundige  tracht  haar  voor  ieder  dui- 
demk  te  maken,  en  de  verkeerde  denkbeelden  welke  aangaande 
de  telegrafische  draden  bij  min  kondigen  bestaan,  door  hel- 
dere inzi'gten  te  vervangen.  —  De  Heer  van  koten  heeft  deze 
niet  gemakkelijke  taak  op  zich  genomen.  Laat  ons  zien  hoe 
h\j  haar  volbragt  heeft. 

De  Schrijjver  onderscheidt  de  Telegrafie  in: 

l^  De  Optische,  of  Gezigts-Telegrafie ;  2«.  de  Akostieke,  o£ 
Greluid-Telegrafie;  S\  de  Electrische-Telegrafie.  Op  die  verdee- 
ling valt  niets  aan  te  merken ;  maar  w\j  willen  eene  ongelijkheid 
in  de  schrgfw^ze,  die  ook  hier  al  dadel^k  bl^kt,  niet  onopge- 
merkt laten.  Men  vindt,  b.  v.:  Telegra/le  en  TelegrapUsche, 
electrifcAtf  en  AkusttV^e,  en  dergel^'ke  vermenging  meer  van 
Grieksche  en  Nederduitsche  uitspraken.  B\j  een  herdruk  zal 
het  goed  zijn  daar  eenparigheid  in  te  brengen. 

In  de  eerste  Afdeeling  wordt  gehandeld  over  de  Optische 
Telegrafie.  Na  de  vuurwachten ,  waarvan  b^  aescbtlüs  (waar- 
om AESCHTLOS?)  OU  ARiSTOTELES^  en  het  fakkclschrift  waar- 
van bg  POLTBiüS  en  plinius  gesproken  wordt ,  vermeld  te  heb- 
ben, gaat  de  S.  over  tot  robebt  hookb,  die,  even  als  amon- 
TOus,  BEBGSTRaTZER,  en  anderen,  te  vergeefs  voorsloeg  den 
verrekijker  b\j  de  toen  in  gebruik  z^nde  sein-telbgrafen  in  te 
voeren.  Éëne  l\jn  slechts  werd  volgens  het  stelsel  van  hooks 
door  EDOBWORTH  aangelegd,  zoo  als  de  S.  zegt  (bl.  7):  nVan 
af  (1)  z$n  huis  te  Londen  tot  Newmarket**.    Daarna  worden 


478  J.   H.   VAN   KOTEX, 

de  telegrafen  van  chappe  en  xubrat  vermeld  en  door  dnide- 
lyke  teekeningen  opgehelderd. 

Kort,  doch  voldoende  wordt  in  dezelfde  Afdeeling  ook  over 
de  Aknstische  Telegrafie  gesproken. 

Ter  inleiding  tot  de  kennis  van  de  thans  in  gebraik  z^nde 
telegrafie,  verklaart  de  S.  wat  men  te  verstaan ^hebbe  onder: 
Wr\|ving8-electrlciteit,  Galvanische-electriciteit,  en  magnetische 
werking  van  den  Galvanischen  stroom. 

In  een  betrekkel^k  klein  bestek  vindt  men  hier  de  leer  der 
electriciteit  zoodanig  behandeld  als  men  van  den  S.  mogt  ver- 
wachten: het  experiment  gaat  vooraf,  dan  volgt  eene  beschon- 
wing  van  de  versohynselen  die  het  experiment  vergezellen,  en 
daarop  met  groote  dnidelykheid  de  verklaring.  Aanmerkingen 
hebben  w^  er  niet  op  te  maken ;  alleen  vragen  w\| :  of  het 
niet  goed  ware  aan  de  verklaring  der  Leidsche  flesch  (bl.  27),  die 
der  Franklinsche  plaat  te  doen  voorafgaan? 

Nn  ia  de  lezer  genaderd  tot  de  eigenl^ke  telegrafie  door  mid- 
del van  den  galvanischen  stroom.  De  geleiders  van  dien  stroom 
worden  behandeld ,  en  brengen  van  zelf  tot  de  werktnigen  om 
de  opgewekte  electriciteit  aan  te  toonen.  Hierbiy  wordt  men 
bekend  gemaakt  met  verschillende  stelsels  van  telegrafie,  welke 
er  hebben  bestaan  of  beproefd  zgn  geworden. 

De  telegrafen  op  het  electro-magnetisme  gebouwd,  worden 
tot  drie  hoofdklassen  gebragt:  I.  De  Naald-Telegraaf;  EL  de 
Wyzer-Telegraaf ;  Hl.  de  Druk-Telegraaf.  —  Deze  drie  Tele- 
grafen worden  in  de  tweede  Afdeeling  behandeld ,  en  de  klaar- 
heid waarmede  hare  versdiillende  werktuigen  beschreven  wor- 
den, en  de  dnidelykheid  der  platen  vormen  een  goed  en  vol- 
komen geheeL 

Ten  slotte  vindt  men  in  de  derde  Afdeeling  de  electro- 
magnetische  uurwerken  beschreven.  Als  voorbeelden  van  de 
twee  hoofdsoorten  —  namel\jk  van  die  soort  welke  den  iSjd 
aangeeft  door  een  afgelegen  gewoon  uurwerk  aangewezen,  en 
van  die  b^  welke  het  regelmatig  sluiten  en  verbreken  van  den 
galvanischen  stroom  een  slinger  of  onrust  in  beweging  brengt  — 
worden  de  uurwerken  van  bain  en  garnibb,  en  het  slinger- 
uurwerk en  onrust-uurwerk  van  weabe  behandeld.  Niet  on- 
gepast ware  het  geweest  indien  de  S.  hier  iets  hadde  byge- 
voegd  over  de  talr\jke  toepassingen  van  deze  uurwerken  tot  eenpa- 
rige regeling  van  den  ty  d  in  steden  en  Landen ,  opObservatoria ,  enz. 


DB  GALVAKISCHS  8TB00H,  ENZ.  479 

De  aitvoering  beide  yan  tekst  en  platen  is  daidemk  en  fraai, 
«n  de  correctie  vr$  naauwkeurig.  W^  moeten  echter  den  S. 
«anraden  om  de  afleidingen  van  sommige  woorden  van  het 
Orieksch  nog  eens  goed  na  te  zien. 

Ons  vlogtig  verslag  eindigende  wensohen  w$  het  werk  een 
goeden  afbrek,  en  betnigen  dea  S.  onzen  dank  voor  zgn  nut- 
tigen arbeid. 


Vijftig  Jaren  in  de  beide  Halfrenden.  Herinneringen  wt  het 
leven  van  een  vaermaUgen  Koopman.  Naar  het  Hoogdmtach 
van  viNCEKT  NOLTB.  Twee  DeeUru  Te  Middelburg^  bif  de 
Grebroeders  Abrahams.  1856.  In  gr.  8vo.  JT//  en  646  bL 
ƒ7.80. 

Naar  den  titel  oordeelende  zon  men  het  werk  voor  eene 
verzameling  van  op  zich-zelve  staande  gevallen  kannen  hou- 
den, van  nagenoeg  geleken  aard  als  de  Fransche  Mimoiree^ 
die  de  Far^scfae  drukpers  hebben  doen  zweeten.  B^  den  aan- 
vang der  lezing  zelfs  dachten  wy  er  niet  anders  over,  want 
men  leest  van  bohaparts,  en  van  murat,  en  maakt  kennis 
met  de  leden  der  firma*s  baring  bbothebs,  hops  &  oomp.,  en 
XABOUCHSBB,  met  den  Faryschen  Bankier  oüvbabd,  en  met 
zoo  vele  andere  personen,  dat  het  eene  bonte  mengeling  schijnt 
van  figuren  welke  eene  tooverlantaam  in  snelle  beweging  doet 
voorb^gaan  en  afwisselen. 

Langzamerhand  echter  stelt  men  meer  en  meer  bdang  in 
den  persoon  zelven,  en  in  de  reusachtige  handelsondernemingen 
waarin  hy  gewikkeld  raakt,  zoodat  men  zijne  Voorrede,  of 
woord  »aan  den  goedgunstigen  lezer'*,  nog  eens  aandachtiger 
naleest.  Nu  verneemt  men  dat  de  Schrijver,  een  grösaard 
van  vier-en-zeventig  jaren,  zijne  avontuurljke  loopbaan  be- 
schröft,  en  de  personen  die  hy  heeft  ontmoet,  of  met  wie 
h\j  in  aanraking  is  gekomen,  of  tot  welke  hy  in  naauwe  be- 
trekking heeft  gestaan;  —  dat  hy  spreekt  van  menschen  die 
ten  deele  reeds  voorlang,  ten  deele  eerst  onlangs  van  het  tooneel 
der  wereld  zyn  afgetreden,  en  ook  van  menschen  die  nog  leven. 
Die  Voorrede  eindigt  als  volgt: 

»Het  oude  gezegde:  nDe  mortide  nil  mei  bene*\  waaraan  het 
nageslacht   zoo   vele   onjuiste   voorstellingen  to  danken  heeft, 


480  VINCEXT  NOITE, 

heb  ik  alleen  daar  gevolgd  waar  onberispelQke  karakters  mij 
lof  gemakkelijk,  ja  tot  pligt  maakten.  Da4r  echter  waar  de 
geschiedkandige  waarheid  haar  regt  deed  gelden,  en,  met  ter 
z\jde  stelling  yan  alle  kleingeestige  en  onwaardige  b^oogmer- 
ken,  de  stem  der  berisping  moest  worden  gehoord,  heb  ik 
getracht  die  zoo  verschoonend  en  zacht  mogelgk  te  doen  hoo- 
ien ;  terwijl  ik  aan  het  gezegde :  nDe  mortuis  vü  nisi  v&ri\  zijn 
regt  evenmin  heb  willen  ontnemen,  als  voor  m\}ne  loim  de 
speelruimte  van  een  moed  willigen,  doch  goedaardigen  humor 
willen  sluiten.** 

NoLTE  —  deze  naam  is  ook  in  Nederland  niet  vreemd  —  is 
een  te  Livomo  geboren  Duitscher,  afkomstig  van  Hamburg, 
die,  vgf-en-twintig  jaren  oud,  door  de  Heeren  laboüobbbb  & 
TBOTREAU  te  Nantcs  naar  Amsterdam  wordt  gezonden,  om  door 
het  Huis  hope  &  gomp.  —  destijds  gewis  met  dat  van  BARina 
te  Londen,  de  voornaamste  onder  de  aanzienl^kste  handels- 
huizen van  Europa  —  in  gewigtige  handelsondernemingen  ge- 
bezigd te  worden*  Een  groot  büjk  van  vertrouwen  ongetwy- 
feld  in  den  jongen  man!  Nu  wordt  de  lezer  bekend  gemaakt 
met  de  toenmalige  Chefe  van  dat  Huis:  pibbbe  cesab  labou- 
CBBBE  en  JOHK  wiLUAMS  HOPE,  ZOO  als  ook  later  met  de  Hee- 
ren   SAHUëL  PIEBBB  LABODCHEBB,    HlëEONTMUS  of  JEBOME  SIL- 

LBX,  en  onze  beide  eerst  kortelings  overleden  landgenooten 
▲DS.  VAX  DEB  HOOP  en  JOH.  B.  STOOP.  Menigeen  zal  de  oor- 
deelvellingen van  K.,  over  hunne  inborst  en  handelw^ze,  met 
belangstelling  lezen,  en  niet  weinigen  zullen  de  reusachtige 
ondernemingen  van  het  huis  hope  &  coup.  met  de  firma  babikq 
BBOTBEBS  eu  met  den  millionair  ouvbabd,  in  de  berigten  van 
KOLTE,  met  genoegen  volgen. 

De  lezer  kr^'gt  hier  een  denkbeeld  van  den  handel  in  het 
begin  dezer  eeuw  te  Amsterdam,  te  Hamburg,  in  Engeland 
en  in  Noord-Amerika ;  h^j  verneemt  waar  de  meest  solide  en 
meest  eerlijke  kooplieden  werden  gevonden,  en  hoe  er,  in  weer- 
wil van  de  afeluiting  ter  zee,  tusschen  Europa  en  Amerika 
veel  handel  gedreven  werd  —  edoch  alleen  door  bevoorregte 
handelshuizen. 

Door  't  wèlgelukken  zQner  bemoeiingen  te  Nieuw-Orleans 
verwerft  zich  noltb  de  toegenegenheid  beide  van  het  Amster- 
damsche  en  van  het  Londensche  huis ;  wordt  voor  zy  ne  Agen- 
tuur aanzienlyk  beloond,  en  geraakt  in  staat  om,  gesteund 


VIJFTIG  JARBX   IN   DE  BEIDE   HALFHONDEX.  481 

door  het  crediet  dier  beide  huizen ,  zelf  een  hais  van  negotie 
te  Nienw-Orleans  op  te  rigten.  —  Daar  wordt  hQ  in  den 
katoenhandel,  gednrende  eenigen  t^d,  de  voorname  man,  doch 
door  een  zamenloop  van  omstandigheden  moet  zgn  huis  fail- 
leren* Van  nu  af  zyn  alle  pogingen  om  zich  te  herstellen, 
vruchteloos;  h^  zinkt  dieper  en  dieper,  en  ten  laatste  zwerft 
h\j,  oud,  maar  nog  alt\jd  moedig,  door  Europa  om  —  zijn  brood 
te  zoeken.  Als  kantoorbediende  en  dagbladschrijver  ziet  men 
den  zeventig-jarigen  gr\J8aard  werkzaam,  en  slaat  een  mede- 
ladend  oog  op  den  man  die,  steeds  met  tegenspoeden  worste- 
lende, het  evenwel  niet  gewonnen  geeft,  —  Zoo  was  h$  in 
1850,  en  nu  leze  men  hoe  h$,  in  1822  van  Nieuw-Orleans 
te  Havre  aangekomen  begroet  werd  (D.  Il,  bl.  3) :  »Hier  werd 
ik  door  alle  beursbezoekers  met  de  meeste  onderscheiding,  zel& 
met  eene  soort  van  vreugdegejuich  ontvangen.  Met  al  de  eerste 
huizen  in  handelsbetrekkingen  staande,  had  ik  al  hunne  com- 
missiën  uitgevoerd;  aan  allen  had  ik  katoen  gezonden ,  en  hun 
daardoor  aanzienlijke  winsten  bezorgd*  Meer  was  ernietnoo- 
dig  geweest  om  steeds,  wanneer  ik  aan  de  beurs  verscheen, 
een  klein  hof  om  mjj  heen  te  zien,  en  met  tallooze  uitnoodi- 
gingen  tot  ndëjeuners  dinatoirs'*  en  ndiners*'  te  worden  over- 
stelpt." 

Men  verneemt  hier  vele  b^zonderheden  aangaande  kapo- 
LBOH  I,  ook  in  betrekking  tot  OUVBABD,  die,  in  weerwil  van 
z^n  doorzigt,  steeds  grootsche  plannen  en  onuitputtelgke  hulp- 
middelen, toch  het  slagtoffer  werd  van  den  werelddwinger. 
NoLTE  ontmoette^  hem  later  in  Italië,  en  daar  was  de  man  die 
eenmaal  in  de  finantiële  wereld  zoo  magtig  is  geweest,  — 
bigde  eene  schuilplaats  te  hebben  gevonden,  toen  hem  niets 
meer  scheen  te  z$n  overgebleven.  Het  is  inderdaad  opmer- 
kelijk, ouvRABD  met  z\jne  plannen  en  teleurstellingen  te  leeren 
kennen.  —  Ten  gevolge  der  dwingeland^  van  napoleok,  was 
h\j  op  het  einde  van  1807  gedrongen  zich  insolvent  te  verkla- 
ren. Hiermede  staat  ook  eene  gebeurtenis  in  betrekking  die 
w\j  gaarne  mededeelen  (D.  I,  bl.  99):  nOmtrent  de  gelden, 
wissels  en  andere  papieren,  die  zich  in  handen  bevonden  van 
de  Heeren  hope  &  comp.,  had  kapoleon  buiten  den  waard 
gerekend.  Dit  vermogende  handelshuis,  hetwelk  toen  aan  het 
hoofd  van  den  koopmansstand  van  bijna  geheel  de  wereld  stond, 
en  zich  in   Holland  niet  alleen  onafhankelijk  gevoelde,  maar 


482  VI3rCE!ÏT   NOLTE, 

zioh  om  z\|ne  finantiën  ook  geregtigd  hield  met  alle  Vorsten 
der  aarde  op  gelijken  voet  te  staan,  kon  sicb  niet  yerpligt 
achten  om  Keizerlijke  beslaiten  op  te  yolgen.  Napoleox  ech- 
ter verkeerde  in  dien  waan.  —  Aan  den  opvolger  van  den 
ontslagen  Minister  basb^-mabbois,  den  Heer  mollien,  had  h$ 
een  brief  aan  de  Heeren  hope  &  comp.  gedicteerd,  die,  op  een 
toon  gelijk  een  meester  jegens  zgn  bediende  aanneemt,  het 
volgende  bevatte:  nOy  hebt  in  de  zaak  van  Lonisiana  genoeg 
verdiend ,  zoodat  ik  niet  twijfel  of  gQ  zult  n  zonder  dralen  in 
alles  schikken  wat  ik  goed  vinden  zal  te  bepalen/*  —  Dezen 
brief  had  hy,  zonder  voorkennis  van  oüvbabd,  door  een  In- 
specteur der  Finantiën  naar  Amsterdam  afgezonden;  doch  deze 
werd  zeer  slecht  ontvangen,  en  moest  onverrigter  zake  temg- 
keeren.  Kort  daarop  achtte  napoleon  niet  ondoeltreffend  om 
den  Baron  louis  (later  de  eerste  Minister  van  finantiën  van 
LOUIS  phxlippe)  naar  Holland  te  zenden,  ten  einde  het  terrein 
te  verkennen,  en,  zoo  mogelijk,  de  hulpmiddelen  die  ouvrabd 
aldaar  mogt  bezitten,  te  ontdekken.  De  Baron  louis  kwam 
b\j  de  Heeren  bope,  en  zette  hun  den  aard  zijner  zending 
uiteen.  De  Heer  la.bouoberb,  die  hem  ontvangen  had,  gaf 
hem  dadelyk  ten  antwoord:  »0f  w^'  voor  rekening  van  den 
Heer  ouvrabd  gelden  in  handen  hebben  of  niet,  daarvan  z\jn 
w^'  u,  Mynheer  de  Baron,  volstrekt  geene  rekenschap  ver- 
schuldigd, en  het  ongepaste  van  dezen  stap  hadt  g^  zelf  be- 
hooren  in  te  zien."  Een  schoon  bew\js  van  onafhankelgkheid 
en  van  goede  trouw  voorzeker!  Maar  men  vindt  hier  nog 
meer  trekken  vermeld,  die  den  Heer  labouchebe  eere  aandoen. 
Over  de  fortuinen  van  een  dag  in  die  t^den  verzameld,  en 
evenzeer  over  standhoudende  fortuinen,  waartoe  in  die  t^den 
de  grondslagen  werden  gelegd,  of  die  toen  reeds  tot  schatten 
zich  opstapelden,  vindt  men  een  aantal  trekken  die  met  ge- 
noegen, en  ook  met  vrucht,  kunnen  gelezen  worden.  Zoo  komt 
hier  astob  van  Heidelberg  voor,  die  als  bontwerkersgezel  in 
de  Vereenigde  Staten  was  gekomen.  De  man  die  de  Kolonie 
Astoria  heeft  gesticht ,  waarvan  de  schilderachtige  beschrijving 
zoo  veel  opgang  gemaakt  heefl,  is  niet  de  eenigo  landverhuizer 
die  in  de  Unie  een  groot  vermogen  heeft  bijeenverzameld.  Z\|- 
nen  zoon  schonk  h\j  het  prachtige  h6tel  nAstorhouse*'  te  Nieuw- 
York  in  Broadway,  dat  hem  800,000  dollars  ( ƒ  2,000,000)  ge- 
kost had. 


YUFTIQ  JASEN   IX   DE  BEIDE   HALFRONDEX.  483 

De  Yankees  worden  overigens  door  noltb  niet  met  ver- 
schooning behandelde  Zoo  leest  men  (D.  I,  bl.  181):  vTe 
dier  t\jd  (1812)  heerschte  onder  de  meerendeels  rnwe  bewo- 
ners der  Westeiyke  Staten  vr\j  algemeen  het  afschuwelQk  ge- 
bruik om  de  nagels  der  vingers  zoo  lang  te  laten  groeien  tot 
dat  men  ze ,  door  sn^'den ,  den  vorm  van  eene  kleine  zeis  konde 
geven,  ten  einde  daarvan,  b\j  de  dikwyls  voorvallende  vech- 
teryen, gebmik  te  maken,  en  daardoor  aan  z^ne  tegenpartij 
de  oogen  uit  te  snijden.  Deze  barbaarsche  knnst  noemde  men 
ngouging*'.  £y  onze  reis  door  Kentucky  zag  ik  onderschei- 
dene personen  aan  welke  één.  oog  ontbrak,  en  anderen  wier 
beide  oogen  misvormd  waren."  —  Het  is  bekend  dat  de  Ken- 
tackiër  na  veertig  jaren  nog  weinig  van  zyne  toenmalige  bar- 
baarsche gewoonten  heeft  afgelegd. 

NOLTE  doet  allezins  regt  aan  den  scherpen  blik  en  de  ge- 
vatheid van  den  ingezeten  der  Unie ;  maar  hunne  goede  trouw 
en  opregtheid  in  handelszaken  als  anderzins  worden  niet  by- 
zonder  geroemd.  Ook  eenige  der  politieke  karakters  onder  de 
Yankees  worden  zoo  voorgesteld,  dat  ze  in  Europa  in  een  ge- 
heel ander  licht  zouden  voorkomen  dan  waarmee  ze  door  de 
hen  bewonderende  Noord-Amerikaansche  pers  omgeven  wor- 
den. Generaal  jackson,  b.  v.,  de  zevende  President  der  Unie, 
leert  men  (D.  I,  bl.  237  en  verder)  kennen  als  iemand  wien 
de  lof,  welke  hem  elders  zoo  ruimschoots  wordt  toegezwaaid, 
geenszins  toekomt. 

Men  ziet  er  is  hier  veel  en  velerlei  dat  met  belangstelling 
zal  worden  gelezen,  en  dat  op  de  geschiedenis  van  de  eerste 
helft  dezer  eeuw  tamelyk  veel  licht  werpt.  —  De  vertaling  is 
goed,  de  druk  duidelyk,  en  het  papier  fraai. 


BöTTiGER*8  Algemeene  Qtachiedems  voor  School  en  Huisgezin. 
Uit  het  Hoogduitach  vertaald  door  w.  c.  mauve.  Eerste  Oe- 
deeïte.  Oude  en  Mddelgeschiedenia.  Te  Utrecht,  bij  W.  F. 
Dannenfelser.  1856.  In  poat  form.  XXIV  en  237  W.  ƒ  1-30. 

Onze  t\id  onderscheidt  zich  door  eene  worsteling  tusschen 
werkelykheid  en  ^ntazie,  tusschen  waarheid  en  verdichting, 
en  b^'  het  bestaan  dier  worsteling  is  het  niet  onverschillig  hoe 
de  geschiedenis  behandeld  worde.  Dat  toonen  hare  tegenwoor- 


484  BÖTTIGER^S 

dige  Coryfeën,  een  vox  bauheb  en  macjlulat,  een  botteok 
en  TBIBRS,  te  beseffen;  terw\jl  menig  ander,  die  den  t\jdgee8t 
huldigt,  geiyk  lauabtixb,  b.  v.,  als  hg  de  stift  der  geschie- 
denis in  handen  neemt,  door  den  invloed  van  z\]ne  verbeel- 
ding en  gevoel  niet  anders  levert  dan  een  historiscben  roman. 

BöTTiaER*s  werk,  dat  wQ  nn  aankondigen,  is  eene  geschie- 
denis zoo  als  die  behoort  te  zijn,  en  de  bekwame  Vertaler 
verdient  dank  voor  hare  overzetting.  Hij  heeft  haar  zamen- 
gevoegd  uit  twee  werken  van  denzelfden  Schryver;  nlHê  aü' 
gemeine  Geschichte  für  Sektde  und  Hau8^\  en  r*Die  aügemeine 
GeschicJUe  von  1815  bis  1852.'*  Het  eerste,  waarvan  de  elfde 
uitgave  in  1849  het  licht  zag,  bevat  de  geschiedenis  der  wereld 
van  de  vroegste  tyden  tot  1848,  benevens  een  aanhangsel, 
waarin  de  gebeurtenissen  van  dat  merkwaardige  jaar  met  korte 
trekken  geschilderd  worden;  het  laatste  vermeldt,  zoo  als 
reeds  de 'titel  aanduidt,  wat  van  1815  tot  1852  op  het  wereld- 
tooneel  is  voorgevallen,  en  is  door  den  Schr\jver  bestemd  tot 
een  vervolg  op  het  eerste,  waarin  de  gebeurtenissen  dier  jaren 
meer  ontwikkeld  worden  voorgesteld. 

Het  Eerste  Deel  der  vertaling  ligt  voor  ons.  Vooraf  gaat 
een  beknopt,  doch  tamelijk  volledig  tydrekenkundig  overzigt 
der  Algemeene  Geschiedenis,  ipet  eene  aanwijzing  der  blad- 
zgde  waar  het  aangewezene  behandeld  wordt.  De  geschie- 
denis der  oude  wereld,  van  omstreeks  4000  v66r  tot  476  na 
CRBISTUS,  bevat  vier  afdeelingen,  bl.  1 — 132.  De  geschiedenis 
der  Middeleeuwen  loopt  van  den  val  van  het  Romeinsche  Rijk 
tot  de  ontdekking  van  Amerika,  of  van  476  tot  1492  na 
CBBISTDS.  Z^  heeft  drie  Afdeelingen,  en  gaat  van  bL  133  tot 
het  einde. 

Wij  hebben  dit  eerste  gedeelte  met  b^zonder  veel  genoegen 
gelezen.  Böttigbb  is  een  meester  in  de  kunst  om  de  ge- 
beurtenissen behagelijk  en  zoodanig  te  groeperen,  dat  men  het 
geheel  overziet,  zonder  dat  de  deelen  den  aanschouwer  ont- 
gaan. Zeer  aangenaam  is  het  ons,  dat  de  Schrijver  niet,  gel^k 
anderen ,  de  Hebreeuwsche  oirkonden  in  een  valsch  licht  plaatst. 
De  vorm  is  schoon,  de  stgl  deftig,  en  het  geheel  zóó  inge- 
rigt,  dat  de  onderwijzer  *t  werk  tot  een  leerboek  kan  gebrui- 
ken, maar  ook  de  huisvader  het  bestemmen  kan  tot  een  lees- 
boek in  z\jn  gezin. 

Slechts  enkele  malen  verraste  ons  eene  misstelling  of  verkeerde 


ALGSMEEXE   GESCHIEDENIS.  485 

opvatting.  Op  bl.  14  zegt  de  Scbr^ver:  dat  duvtd  tot  yeel- 
wjver^  verviel,  dewijl  hy  niet  sterk  genoeg  was  om  zinne- 
1^'ke  lasten  te  wederstaan.  —  De  veel wjjver^,  ofschoon  door  de 
Mozaïsche  Wet  niet  voorgestaan,  was  door  de  gewoonte  ge- 
wettigd; maar  bovendien  zon  in  david*s  tjjd  een  hof  zonder 
harem  een  armelyk  aanzien  hebben  gehad. 

De  Schrijver  noemt  juliaan  den  Afvallige  verdraagzaam. 
W$  vragen:  of  alleen  het  moorden  van  andersdenkenden  een 
ken  teeken  van  onverdraagzaamheid  is?  —  Een  Vorst,  die  aan 
hen  welke  in  Godsdienstige  begrippen  van  hem  verschillen,  de 
middelen  om  hunne  kinderen  eene  wetenschappelijke  en  be- 
schaafde opvoeding  te  geven,  ontneemt,  en  hen  door  nitslui- 
ting  voor  de  maatschappy  onbruikbaar  maakt,  verdient,  naar 
ons  gevoelen,  niet  verdraagzaam  te  heeten.  Jdliaajt  meende 
door  zulke  maatregelen  langzaam  doch  zeker  het  Christendom 
uit  te  roeyen;  maar  was,  dunkt  ons,  door  deze  vervolging, 
nog  hatelyker  dan  een  wreedaard  die  het  zwaard  gebruikt. 

BöTTiGEB  zegt,  gelgk  als  de  meeste  Geschiedschryvers,  dat 
de  Eerste  gregoob  zich  ten  aanzien  van  de  uitbreiding  des 
Christendoms  in  Engeland  groote  verdiensten  verworven  heeft; 
de  zaak  is,  dat  hy  het  land  aan  den  Pauselyken  Stoel  onder- 
wierp, en  den  Christenen  uit  den  ouden  stam  der  Britten 
hunne  Godsdienstige  vryheid  ontnam,  zoo  als  de  Anglen  de 
burgerlyke  hadden  vernietigd. 

De  Schrijver  schynt  met  vooroordeel  tegen  bexdbik  den 
Tweede,  Koning  van  Engeland,  ingenomen  te  zyn;  want 
zoo  als  hy  de  opstanden  en  het  oproerig  verzet  zyner  zonen 
voorstelt,  verschijnt  de  vader  in  een  zeer  ongunstig  licht. 
*t  Is  waar,  hy  leefde  in  ongeoorloofde  gemeenschap  met  de 
schoone  bosahunda  clipfobd;  maar  eleokoba.,  zyne  gemalin, 
die  het  oproer  harer  kinderen  aanstookte,  verdiende  niets 
beters  dan  gevangenschap.  Dat  had  zy  reeds  aan  Koning 
LODEWUK  den  Zevende  verdiend,  door  haar  onzedelyk  gedrag 
in  Palestina.  Indien  wy  hendbik  veroordeelden,  zou  het 
daarom  zyn,  dat  hy,  uit  verlangen  naar  haar  uitgebreid  land- 
bezit, de  hand  eener  gedivorceerde  vrouw  vroeg.  —  Stellig 
is  het  onwaar,  wat  b.  beweert,  dat  hendrik  den  Aartsbis- 
schop van  Canterbury  heeft  doen  vermoorden.  Nog  onlangs 
is  dit  uit  authentieke  bescheiden  met  klaarheid  aangetoond. 
Deze  opmerkingen  doen  zien  dat  *t  werk  niet  volmaakt  is; 


486  BÖTTIGER^S  ALGEMEEKE  GBSCHIEDEinS. 

maar  't  ligt  aan  zQne  yoortreffel\jkheid  dat  w^  er  niets  an- 
ders of  meer  in  te  wederleggen  vinden.  W^  getuigen  er  gaarne 
van  dat  het  waardig  is  in  alle  beschaafde  gezinnen  voorhan- 
den te  zgn.    Met  verlangen  zien  wg  het  vervolg  te  geiüoet. 


Overzigt  der  Algemeene  Geschiedenia.  Door  JDr.  J*  A.  wtnhb, 
Praeceptor  aan  het  Stedelijk  Gymnasium  te  Groningen.  Te 
Groningen,  bij  J.  B.  Wolters.  1856.  In  post  formaat.  228  W. 
ƒ  1-40. 

Sedert  de  Schr^ver  bQ  zgn  onderwijs  in  de  Algemeene  Gre- 
schiedenis  het  door  hem  in  1851  en  later  b^  den  Uitgever  dezes 
in  *t  licht  gegeven  nLeerboek*'  gebruikt,  heeft  hg  telkens  be- 
speurd dat   het  aantal  feiten  en  b\jzonderheden,  in  dat  Leer- 
boek byeengebragt,  eenigermate  drukkend  was  voor  die  leer- 
lingen welke  tot  nog  toe  vreemdelingen  in  de  historie  waren. 
Ook   andere  Docenten  schijnen  met  hem  iets  dergelijks  waar- 
genomen  te  hebben:  althans  h^  heeft  meermalen  aanzoek  ge- 
kregen om  een  werkje  te  vervaardigen,  dat  tot  voorlooper  voor 
het  nBeknopt  Leerboek*'  kon  strekken.  Ziedaar  de  reden  waar- 
aan dit  Overzigt  z\jn  oorsprong  te  danken  heeft.  Het  is,  naar 
de  getuigenis  van  den  Auteur,  geheel  van  hetzelfde  standpunt 
bewerkt,   van  waar  het  vroegere  was  uitgegaan.    Niet  alleen 
volgt  het  dit  op  den  voet,   maar  waar  het  eenigzins  mogel^k 
was,  is  alles,  tot  zelfs  de  orde  van  't  verhaal  en  de  uitdruk- 
king, onveranderd  gebleven.     Terwijl  het  overzigt  zich  voorts 
alleen  door  meerdere  beknoptheid  en  de  vermelding  van  een  min- 
der aantal  feiten  van  het  nLeerboek"  onderscheidt,  komt  het 
er  in  zoo  verre  mede  overeen,  dat  het  zich  tot  de  politische 
historie  beperkt ,  en  alle  bespiegelingen  en  verhalen  buitensluit. 
Aan  het  Leerboek  is  eene  gunstige  ontvangst  ten  deel  ge- 
vallen.  W^  deelen  minder  in  het  gevoelen  van  sommigen,  die 
het  den  Schrijver  bijkans  tot  een  verw^'t  deden  strekken,  dat 
het  boek  meer  overvloed  had  aan  zaken  dan  aan  woorden; 
want  behalve  dat  die  zaken  niet  zonder  woorden  konden  uitge- 
drukt worden,  z\|n  w\j  van  meening,  dat  den  knaap,  die  voor 
de  Akademie  word  bekwaamd,  nooit  te  veel  zaken  kunnen  voor- 
gedragen worden ;  feiten  moeten  aan  beschouwingen  en  redene- 
ringen voorafgaan;  waar  het  tegendeel  plaats  grypt,  wordt  het 
vooroordeel  ingeënt. 


Dr.  J.  A.  WTKNS,  OVBBZIGT  OBB  ALGEH.  6ESCHIEDEHIS.  487 

Het  kon  niet  anders,  of  de  inbond  moest  in  dit  Overzigt 
zeer  zamengeperst  worden.  W\j  honden  het,  altijd  begeleid  door 
mondeling  onderwijs,  voor  zeer  geschikt  bij  't  begin;  doch  de  be- 
handeling der  onde  geschiedenis  heeft  ons  beter  bevallen  dan 
die  der  nieuwere.  Het  Aanhangsel,  dat  een  kort  oyerzigt  over 
de  nieuwste  geschiedenis  geeil,  is  zeer  vlagtig.  *t  Geheel  zal 
met  vrncht  gebruikt  kunnen  worden,  en  bijzondere  verdienste 
mag  men  aan  de  breed  uitgewerkte  chronologische  overzigten 
toekennen.  Het  bl^'ve  den  Docent  overgelaten ,  onnaauwkeurig- 
heden  of  misstellingen  te  verbeteren.  Zoo  zal  het  op  bl.  7 
wel  eene  misstelling  zyn,  als  de  Schryver  zegt:  »De  weten- 
schappen,  die  de  Aegyptenaren  tot  eene  geringe  hoogte  be- 
oefenden, waren:  de  sterrcknnde,  de  genees-  en  meetkunst.'* 
Want  zouden  zg  het  in  de  bouwkunst  zoo  verre  gebragt  heb- 
ben als  de  overbiyfbelen  getuigen,  indien  z^  het  in  de  meet- 
kunst slechts  tot  eene  geriuge  hoogte  gebragt  hadden? 

Bl.  12  wordt  de  veldslag  dien  croesds  aan  cyrüs  leverde, 
^onbeslist"  genoemd;  maar  wat  kan  meer  beslissend  wezen,  dan 
dat  de  Koning-zelf  in  handen  zyner  vijanden  valt,  z\jne  hoofd- 
stad ingenomen,  en  het  gansche  land  vijandelijk  bezet  wordt? 

Men  heeft  geen  regt  in  een  overzigt  te  verwachten  dat  alle 
belangrijke  personen  worden  opgenomen.  Maar  toch  bevreemdde 
het  ons,  dat  wtnnb  Keizer  hendrik  den  Derde  geheel  voorbg- 
gaat.  Deze  Vorst  toch  was  een  der  krachtigste  Keizers,  die» 
«00  de  dood  hem  niet  ontó'dig  in  den  weg  ware  getreden, 
Duitschland  onder  den  Keizerlijken  r\jkstaf  tot  eenheid  zon  ge- 
bragt hebben.  Hy  was  de  laatste  der  Keizers  die  de  voogdij 
over  het  bezetten  van  den  Pausel^ken  Stoel  wist  te  hand- 
haven, en  dien  van  ellendige  Pausen,  die  hem  ergerden, 
zuiverde. 

Bl.  95  wordt  Graaf  willem  de  Vyfde  willem's  zoon  ge- 
noemd.   Ieder  weet  intnsschen  dat  h$  de  zoon  was  van  mab^ 

OABETBA  en   LODBWdK  VAK  BBUEBEK. 

Bl.  151  zegt  de  Schrijver  dat  mabia  thebesia  in  den  erf- 
opvolgings-oorlog  alleen  op  ondersteuning  van  Engeland  en 
de  Nederlanden,  alsmede  op  de  trouw  en  geestdrift  der  Hon- 
garen kon  rekenen.  Dit  nalsmede"  is  ongelukkig  geplaatst» 
De  trouw  en  geestdrift  van  de  Hongaren  was  de  hoofdsteun 
4er  fel  aangerande  Vorstin.   Wij  beweren  niet  te  veel  al»  wij 


488   Dr.  J.  A,  WTKNE,  ovbbziot  der  alqem.  asscHiKDKans. 

zeggen:  dat  zQ  haar  behoud  waren.  De  zin  had  omgekeerd 
moeten  z^n,  om  waar  te  wezen. 

Dit  Overzigt  eindigt  met  den  oorlog  die  onlangs  na  zoo  veel 
bloedvergieten  ten  einde  ia  gebragt.  Maar  aan  *t  slot  der  laat- 
ste paragraaf  lezen  w$:  dat  A,LSXAia)EB  n  niet  alleen  dien 
oorlog,  maar  ook  een  bezwaarlijken  kr^'g  tegen  de  Perzen,  die 
reeds  y<5<5r  eenigen  tijd  ontbrand  is,  erfde.  W\j  zagen  het 
voor  eene  drukfout  aan,  doch  die  meening  werd  ons  ontno- 
men, daar  de  laatste  regel  van  het  chronologisch  overzigt  de^ 
zelfde  woorden  teruggeeft.  Wijj  begrijpen  dit  niet;  althans  er 
is,  zoo  ver  w\j  weten,  niets  bekend  van  een  oorlog  tusschen 
Rusland  en  Perzië.  Circassië  kan  ook  niet  bedoeld  zgn;  want 
de  worsteling  met  dit  onversaagde  bergvolk  telt  reeds  meer 
dan  eenige  jaren. 

Zulke  fouten  moeten ,  zoodra  de  gelegenheid  er  toe  zich  aan- 
biedt, hersteld  worden. 

Wy  hopen  dat  de  Schryver  onze  opmerkingen  aanneme  als 
zoo  vele  bl\jken  van  belangstelling  in  de  Geschiedenis. 


Tijdrehenkundig  Leerboekje  der  Vaderlandsche  QeacMedefdê^  ten 
gebndke  der  Scholen*  Te  Cfromngen^  bij  F.  Folkers.  1856.  In 
Svo.   48  bl.  f  i'  15. 

De  ongenoemde  Schrgver  van  dit  boekje  verzekert  ons:  dat 
er  dus  verre  een  werkjen  ontbrak  meer  byzonder  tot  het  be- 
oefenen der  tijdrekenkunde  bestemd,  dat  zoo  wel  het  geheugen 
als  het  oordeel  bezig  houdt ,  en  het  dorre  en  drooge  der  zaken 
met  meer  aangename  oefeningen  afwisselt.  Wg  hebben  der- 
gel^'ke  verzekeringen  van  gebrek  en  behoefte  aan  eenig  werk 
mëër  gelezen,  al  ware  er  dan  ook  misschien  niemand  die  het 
gebrek  of  de  behoefte  gevoelde.  Aan  chronologische  tafels  is 
zeker  geen  gebrek.  Z\j  behooren,  onzes  inziens,  in  of  achter 
de  historische  werken  geplaatst  te  worden,  en  kunnen  eerst 
na  het  verkregen  van  eenige  kennis  der  geschiedenis  nut 
stichten.  Wat  er  van  de  afwisseling  van  het  dorre  en  drooge 
met  meer  aangename  oefeningen  alhier  zg,  blijkt  onder  ande- 
ren uit  de  wyze  waarop  eene  der  heldhaftigste  en  grootmoe- 
digste daden  waarop  de  Vaderlandsche  Geschiedenis  boogt, 
vermeld  staat:  in  1482  springt  jaü  van  schapfelaar  uit  den 


TUDREKBXKUNDIG  LKERBOSKJB  DER  VADERL.  GESGBIBDE!riS.   489 

toren  te  Barneveld.  Prozaïscher  kon  het  niet  nitgedmkt  wor- 
den. Doch,  daargelaten  of  er  al  dan  niet  aan  een  t^jdreken- 
kundig  leerboekje  behoefte  is,  zouden  w\|  er  vrede  meó 
hebben,  indien  het  slechts  bruikbaar  en  goed  ware.  Maar 
daaraan  ontbreekt  veel.  Het  munt  noch  door  orde  en  naauw- 
kenrigheid,  noch  door  volledigheid  en  beknoptheid  uit;  maar 
levert  vele  blijken  van  achteloosheid,  onkunde,  gebrek  aan 
oordeel,  en  noodelooze  herhaling.  Wij  achten  ons  verpligt 
dit  ongunstig  oordeel  te  staven. 

Het  opschrift  luidt:  Tijdrekenkundig  Leerboekje  der  Vader- 
landsche  Geschiedenis;  maar  aan  dit  opschrift  beantwoordt  de 
inhoud  niet;  want  er  wordt  alleen  over  Holland  en  Zeeland 
gehandeld.  De  overige  Provinciën  komen  er  niet  dan  ter  loops 
in  voor.  —  De  Schryver  zegt:  dat  de  Grafelijke  regering  eerst 
in  Holland  een  aanvang  nam,  zich  later  tot  Zeeland  uitbreidde, 
en  zich,  eindelijk,  tot  alle  Gewesten  van  ons  land  uitstrekte. 
Hij  schijnt  dus  niet  te  weten  dat  in  de  andere  Provinciën, 
buiten  Holland  en  Zeeland  en  een  tijd  lang  Gelderland,  geene 
Graven,  maar  Hertogen  en  Heeren  geregeerd  hebben,  welke 
titels  bleven  nadat  karel  V  die  Gewesten  met  zijne  overige 
heerschappijen  vereenigd  had. 

Over  de  verschillende  t^dvakken  waarin  de  Vaderland scho 
Geschiedenis  kan  verdeeld  worden,  wordt  ten  slotte  gezegd: 
i)Men  heeft  nog  eene  Geschiedenis  der  Middeleeuwen,  welke 
die  van  de  negende  tot  de  vijftiende  eeuw  uitmaakt.  De  nieuwe 
Geschiedenis  loopt  van  de  zestiende  tot  de  achttiende  eeuw. 
De  Geschiedenis  van  den  tegenwoordigen  tgd  bevat  die  van 
de  laatste  jaren.  Zij  is  die  van  de  menschen  welke  thans 
leven  en  werken."  —  Waar  blijven  bij  deze  verdeeling  de  150 
jaren  vóór  Christus,  en  de  daarop  volgende  negen  eeuwen  na 
CBRiSTüs'  geboorte,  door  den  Schrijver  vroeger  als  het  eerste 
tydvak  onzer  Greschiedenis  vermeld  ?  Waarom  moet  de  nieuwe 
Geschiedenis  slechts  van  de  zestiende  tot  de  achttiende  eeuw 
loopen?  Wat  is  er  zoo  b^zonders  op  het  einde  der  laatstge- 
noemde eeuw  voorgevallen,  om  haar  daarmede  te  besluiten? 
Wiy  zien  geen  het  minste  bezwaar  om  de  nieuwe  geschiedenis 
tot  onze  dagen  te  doen  voortgaan. —  Dat  150  jaren  vdör  Chris- 
tus* geboorte  de  Friezen  hier  te  lande  gekomen  zgn,  zoo  als 
de  Schr^ver  herhaaldelgk  verzekert,  is  even  zoo  min  als  de  plaats 
hunner  herkomst  bekend.   Insgelijks  is  het  niet  waarschynlijk, 

BOEKBEScn.  1856.  s**.  X.  3G 


490  TIJDBEKENKUXDIQ  LËEBBOEK^C 

dat  eg  in  de  tweede  eeuw  na  ohb.  de  zeden,  kleediiig,  ge* 
braiken  en  Godsdienst  der  Romeinen  meer  en  meer  hebben 
aangenomen ,  daar  zij  veel  minder  dan  de  Batavieren  met  deze 
overbeerschers  in  aanraking  kwamen,  en  aan  hunne  oade  ge- 
woonten en  instellingen  zeer  gehecht  warené  —  Onder  de  Evan- 
gQÜepredikeiV  in  de  zevende  eeuw  wordt  auandus,  en  onder 
do  sohilders  der  zeventiende  eeuw  bubbks  genoemd.  Doch 
beide  behooren  niet,  evenmin  als  de  uitvinding  van  het  schil- 
deren met  olie  ver  w  door  de  broeders  tak  btok,  aan  ons  Land, 
maar  aan  België.  —  Van  eene  mabia  de  JStotUê  onder  onze 
GrravinTien  hebben  wQ  nooit  gehoord,  wel  van  eenen  Graaf 
KABEL  den  Stoute,  —  Vreemd  loidt  onder  de  opgave  van  de 
helden   der   zeventiende   eeuw  de  volg*orde:   Prins  macbtts^ 

MAABTEN  TAK  BOSSDM,   OASPEB  B0BLE8.     MaABTEK  TAK  BOSSDlC 

was  reeds  jaren  vóór  de  geboorte  van  maübits  gestorven,  en 
BOBLES  was  een  Portugees*  en  ijverig  verdediger  der  Spaan- 
sohe  heerschappij,  die  dus  evenmin  als  bomebo,  pabha  en 
andere  Spaansohe  Veldoversten  onder  de  vaderlandsche  helden 
mag  gesteld  worden.  Haarlems,  Leidens,  Steenwijks  roem* 
ruchtige  beschermers:  bippebda,  tak  deb  webp,  cobkpüt 
hadden  eene  plaats  verdiend»  Even  onoordeelkundig  is  de 
plaatsing  van  akthokt  hahbboek,  die  zich  in  1663  vry  willig 
aan  den  dood  w^dde,  vóór  beikieb  claasseks,  die  zich  in 
1606  opofferde.  —  Hoe  is  het  mogelijk  op  tak  de  spiboel  als 
Baadpensionaris  tak  bippebda  te  laten  Tolgen,  daar  er  nooit 
een  Baadpensionaris  Tan  dien  naam  bestaan  heeft,  en  het  be- 
kend is  dat  er  na  tak  de  spiegel  slechts  ééa  Baadpensionaris, 
B.  J.  SCBIMHELPEKKIKOK,  gcweest  is?  De  Schrijver  heeft  van 
een  Ambassadeur  aan  het  hof  van  Madrid  een  Baadpensionaris 
gemaakt,  en  hem  bovendien  tachtig  jaren  te  laat  doen  op- 
treden. —  Welke  daden  heeft  de  wikteb  verrigt^  om  hem 
nevens  zouthak  en  tak  kiksbebqek  als  zeeheld  der  achttiende 
eeuw  te  noemen  ?  —  Ten  onregte  wordt  b.  feith  tot  de  Dich- 
ters dier  eeuw,  en  bblhebs  en  bildebdijk  tot  die  der  negen- 
tiende eeuw  gebragt.  Alle  drie  behooren  zoo  wel  tot  deze  als 
tot  de  laatst  voorgaande  eeuw.  —  Waarom  is  tnsschen  lodb- 
WUK  KAPOLEOK  en  WILLEM  den  Eerste  kapoleok  bokapabtb 
uitgelaten?  Dat  hy  ons  geregeerd,  ja,  beheerscht  heeft,  heb- 
ben wy  gevoeld.  —  Daarentegen  kon  de  opgave  van  het  jaar 
waarin  augustus  AJleenheerscher  van  het  Bomeinsche  gebied 


DEB  VADEKLAXDSCBE  GESCHIEDSKIS.  49t 

werd,  gemist  worden.  —  De  Evangelieverkondiger  willehad 
is  niet  door  de  Friezen  vermoord,  maar  na  zijne  Vlngt  nit 
Friesland  tot  Bisschop  van  Bremen  verbeven,  en  in  hoogen 
onderdom  in  zyn  Bisdom  overledene  —  Op  het  jaar  1351  staat 
aangeteekend:  scheeps8tri|}d  hij  Veere  tusschen  moeder  en  zoon. 
Doch  de  veel  hardnekkiger  en  beslissende  scheepsstrijd  van 
dat  zelfde  jaar  in  den  mond  der  Maas  geleverd,  is  vergeten.  — 
Wanneer  op  hét  jaar  1390  van  de  merkwaardige  vrouw  aleie^ 
VAN  poelgeest  wordt  gesproken,  had  met  een  woord  moeten 
gezegd  worden  waarin  zij  merhuoaardig  was.  —  Wy  bevatten 
ook  niet  waarom  van  sommige  Graven  en  Gravinnen  het  ge- 
boortejaar is  vermeld,  van  andere  niet.  —  De  beide  vol" 
zinnen:  in  1597  bemagtigt  maühits  de  steden  Grol,  Brede- 
voort  en  Oldenzaal.  Ook  verslaat  maübits  de  Spanjaarden  b\} 
Tarnhout  —  moesten  in  omgekeerde  orde  staan,  én  b\j  de  door 
hem  in  dat  jaar  bemagtigde  steden Rijnberk,Mear8, Enschede 
en  Lingen  gevoegd  worden.  —  De  afstand  der  Nederlanden 
aan  ferdinakd  (albebtüs)  en  isabella  had  niet  eerst  door 
den  dood  van  filips  II  plaats,  maar  was  reeds  bij  zgn  leven 
geschied.  —  Voor  de  woorden:  in  1680  wordt  Brazilië  ver- 
overd ,  moet  gelezen  worden :  een  gedeelte  van  Brazilië  veroverd.  — 
Niet  cOBXELis  de  wit,  maar  jakob  de  wit,  de  vader  vam  jak 
en  cOBNELis,  werd  in  1650  met  nog  vyf  andere  voorname  per- 
sonen op  last  van  den  Prins  gevangen  genomen.  —  Eindelijk 
is  het  ons  van  de  achteraan  geplaatste  cnriease  vragen  en  op- 
gaven toegeschenen:  dat  de  Schryver  er  meer  moeite  aan  be* 
steed  heefl,  dan  de  leerlingen  er  nut  van  znllen  trekken. 

Wg  kunnen  een  werk  zoo  vol  onnaauwkeurigheden  niet 
aanbevelen,  en  achten  ons  verpligi  den  Schyver  niet  aan  te 
moedigen,  om  op  dit  een  soortgelijk  boekje  te  laten  volgea 
over  de  Bijbelsche  en  Algemeene  Geschiedenis^ 

Handboek  der  Nieuwe  OescMedems  van  w.  pütz,  vertaald  en 
bewerkt  door  Dr.  E.  mehleb.  Tweede  Gedeelte.  Te  Oorin^ 
chem,  bij  J.  Noorduyn  en  Zoon.  1856.  In  gr.  8»o.  VIII  en 
839  bl.  ƒ  8-25. 

Gel\jk  het  vorige,  zoo  bevat  ook  dit  Deel  van  pütz'  Hand- 
boek veel  goeds  en  bruikbaars;  maar  méév  dan  in  *t  vorige 
is  dit  met  veel  onvolledigs  en  gebrekkigs  vermengd. 

36* 


492  w-  FüTZ, 

Van  de .  GreschiedenU  van  Frankrijk  sedert  het  aitbrekea 
der  eerste  revolatie  wordt  een  orerzigt  gegeven  dat  een  groot 
deel  yan  dit  Tweede  Stuk  beslaat.  Daarna  vindt  men  ach- 
tervolgens  iets  aangaande  de  andere  Staten  yan  Earopa,  de 
Vereenigde  Staten  van  Noord- Amerika ,  de  in  bet  yorige  Deel 
vergeten  landen  van  Noord-,  Midden-  en  Zaid- Amerika,  en 
ook  aangaande  die  van  Azië,  Afrika  en  Australië.  Schraal 
is  het  aan  Nederland  toegewezen  deel;  men  ziet  er  goed  aan 
dat  de  bewerker  geen  Hollander  is,  of  althans  dat  er  geen 
Hollandsch  hart  in  hem  klopt;  wat  er  nog  betreffende  Neder- 
land in  gezegd  wordt,  is  armzalig.  De  beschryving  van  de 
landing  der  Engelschen  in  Noord-Holland  in  1799,  is  woor- 
del^k  aan  bildebduk  ontleend.  Van  het  deel  der  Nederlan- 
ders aan  den  veldtogt  van  1815  tegen  napoleon  verneemt  men 
niets,  dan  dat  zy  onder  de  geallieerde  troepen  worden  ge- 
noemd. B^'  de  veldslagen  van  Quatre-Bras  en  Waterloo  wordt 
van  hen  en  van  den  Prins  van  Oranje  niet  eens  gewag  ge- 
maakt. Overigens  is  de  beschrijving  van  dezen  veldtogt,  op 
een  paar  regels  na,  dezelfde  die  in  de  ^Schets  der  Nieawe 
Geschiedenis  van  fütz"  gevonden  wordt.  Een  Nederlander 
zon  ook  zulk  een  part\}dig  stuk  niet  opnemen  als  dat  omtrent 
den  Belgischen  opstand,  waarin  men  de  Hollanders  voorstelt 
als  hét  heerschende  en  begunstigde  volk ,  en  de  Nederlandsche 
Regering  als  of  z^  zich  in  de  aangelegenheden  der  Roomsche 
Kerk  gemengd  en  gepoogd  had  de  openbare  meening  in  de 
Zuidelijke  gewesten  te  onderdrukken;  terwijl  België  wordt  af- 
geschilderd als  bloedende  onder  de  vr^'zinnigste  Constitutie, 
als  een  zetel  van  den  uitgebreidsten  handel,  en  als  wed\j ve- 
rende in  zijne  ny verheid  met  Engeland  en  Amerika,  zonder 
dat  met  een  enkel  woord  van  de  schaduwzijden  wordt  ge- 
sproken. Zoo  onbekend  is,  of  houdt  zich,  de  bewerker  met 
hetgeen  onder  onze  oogen  is  voorgevallen,  dat  h\j  niet  Prins 
FBEDERIK,  maar  den  Prins  van  Oranje^  na  een  vierdaagsch 
bloedig  gevecht  binnen  Brussel  (23—27  Sept.),  naar  Antwer- 
pen laat  terugtrekken. 

Doch  men  kan  onverschillig  z\jn  voor  de  eer  van  het  land 
welks  bescherming  en  gunsten  men  geniet,  en  toch  ervaren 
z\jn  in  de  Geschiedenis  van  andere  landen.  Is  dat  het  geval 
met  Dr.  mehlbr?  Om  het  voldingend  uit  te  wyzen,  zou  men 
het  Hoogduitsche  werk  met  dat  van  hem  moeten  vergelijken. 


/ 

HAXBBOEK   DEB  NIEUWE  OESCBIEDENIS.  493 

Maar  ook  zonder  dat  zal  men  van  zijne  knapheid  geene  hooge 
gedachten  opvatten  als  men  leest,  bl.  85:  dat  schil  bij  Straal- 
snnd  met  het  grootste  gedeelte  z\|ner  manschappen  sneavelde  — 
terwQl  het  bekend  is ,  dat  deze ,  na  de  bestorming  en  inneming 
der  stad  door  de  Hollanders  en  Deenen,  in  de  straten  str^'- 
dende  yiel;  —  bL  93:  dat  napoleon  het  leger  in  Rusland  ver- 
liet en  naar  Para's  ^Ide  tot  onderdrukking  der  zamenzwering 
van  malet;  terwijl  deze  met  z\}ne  medepligtigen  reeds  zeven 
weken  v66r  de  komst  van  napoleon  te  Far\js  ter  dood  gebragt 
was;  —  bL  108:  dat  het  opvatten  der  wapenen  door  udbat 
in  1815  de  voorname  oorzaak  is  geweest  van  't  afslaan  van 
napoleon's  voorstellen  door  het  Weener  hof,  terwijl  mubat 
eerst  na  den  intogt  van  napoleon  binnen  Parijs  eene  v\)an- 
delijke  houding  tegen  Oostenrijk  heeft  aangenomen.  Hoe  kon 
MUSAT  of  iemand  anders  een  voor  napoleon  ongunstigen  in- 
vloed uitoefenen  op  het  Weener  hof,  dat  met  de  andere  Mo- 
gendheden napoleon  op  den  13**''''  Maart  in  den  ban  gedaan 
had,  toen  men  te  Weenen  van  zijne  landing  kennis  droeg, 
zonder  de  gevolgen  zyner  onderneming  te  kunnen  berekenen? 
Napoleon  zocht,  na  het  welslagen  daarvan,  niet  alleen  met 
Oostenrijk  en  Rusland  onderhandelingen  aan  te  knoopen  (bl.  107), 
maar  trachtte  ook,  ofschoon  even  vruchteloos,  naar  eene  ver- 
zoening met  Engeland  door  de  toezegging  van  den  slavenhan- 
del af  te  schaffen.  —  In  verband  met  de  enkele  gevechten  die 
sinds  den  beslissenden  slag  van  Waterloo  tusschen  de  Fran- 
schen  en  Pruissen  geleverd  werden,  en  die  niet  allen  ten  voor- 
deele  der  laatsten  uitvielen,  kan  men  bezwaarlijk  zeggen  dat 
de  laatsten,  ovenvinning  op  overwinning  behalende,  tot  Par\)s 
voorttrokken  (bl.  110).  —  De  val  van  het  Ministerie  tallet- 
RAND  werd  niet  door  den  invloed  der  met  den  Koning  terug- 
gekeerde hofpart^' ,  aan  wier  hoofd  de  Graaf  van  abtois  stond 
(bL  112),  maar  door  dien  van  Rusland  bewerkt.  —  Geheel 
verkeerd  is  de  voorstelling  van  canning's  bedoelingen  omtrent 
Portugal  en  Griekenland.  Wie  inziet  wat  daaromtrent  door 
Mr.  8.  p.  LIPMAN  in  z^'ne  »Geschiedenis  van  de  Staatkunde 
der  voornaamste  Mogendheden  van  Europa",  op  overtuigende 
gronden  wordt  gezegd,  zal  zeker  niet  aannemen  dat  CANNiNa 
vooral  op  het  behoud  der  Constitutie  in  Portugal  bedacht  was, 
en  nog  veel  minder,  dat  de  verlossing  van  Griekenland  uit  de 
magt  der  Turken  z^'n  geliefkoosd  plan  uitmaakte  (bl.  133).  Wat 


494  w.  püTZ, 

bïj  Toor  beide  deed,  geschiedde  uit  eigenbatige  staatkunde,  en 
ten  aanzien  van  Griekenland  bovendien  uit  yrees  voor  Bos- 
land.  Was  voor  deze  Mogendheid  de  aanval  op  en  de  ver- 
nietiging der  Tnrksche  vloot  bü  Navarino  eene  gewenachte 
gebeurtenis,  z^  lag  zoo  geheel  buiten  de  berekeningen  van  het 
Engelsch  Ministerie,  dat  de  Koning,  in  z\|ne  aanspraak  by 
de  opening  van  het  Parlement,  in  der  tyd  van  dien  slag  on- 
der den  naam  van  verdrietig  voorval  gewaagde.  —  Denemarken 
mogt  zich  niet,  gel\jk  op  bl.  187  staat,  van  1808 — 18d9  in 
een  onafgebroken  vrede  en  groote  welvaart  verheugen.  De  oor- 
log van  1813,  in  verbindtenis  met  kapoleon  gevoerd,  waarin 
Holstein  door  Pruissen  en  Russen  overstroomd  en  verwoest 
werd,  en  Noorwegen  aan  Zweden  verloren  ging,  was  toch 
voor  dat  land  geen  tyd  van  vrede  en  welvaart.  —  Verward 
is  soms  de  voorstelling  van  personen  en  zaken.  Uit  hetgeen 
omtrent  de  verschillende  partijen  in  de  Fransche  Constituerende 
en  Wetgevende  Vergadering  voorkomt,  kan  de  lezer  bezwaar- 
lijk w^s  worden.  Petion  wordt  beurtelings  onder  de  aan- 
hangers der  Girondgnen  en  Jakob\jnen  genoemd.  Volgens 
bl.  21  bestond  de  Bergpart\j  uit  de  verwoede  Cordeliers  en 
de  Jakobynen,  die  met  de  Girond\)nen  een  stryd  op  leven  en 
dood  aangingen.  Wie  heefl  men  hier  door  de  Jakob\jnen  te 
verstaan?  £n  hoe  komt  deze  opgave  overeen  met  hetgeen 
men  bl.  15  en  16  leest?  Van  den  veldtogt  van  1793  en  1794 
in  de  Oostenr^ksche  Nederlanden  en  in  Fransch  Vlaanderen, 
na  de  vlngt  van  dumodbiez,  waarin  zoo  lang  en  hardnekkig 
gestreden  werd,  en  die,  ten  gevolge  van  de  verovering  van 
België  en  Holland  door  de  Franschen,  zoo  verbazend  in  uit- 
komsten was,  had  waarlijk  wel  meer  gezegd  mogen  worden 
dan  men  vindt  in  de  eenvoudige  vermelding  der  twee  door 
Oostenryk  geleden  nederlagen  by  Wattignies  en  Fleurus  (bl.  31). 
De  Geschiedenis  der  ontwikkeling  van  de  beschaving  sedert 
de  Hervorming,  en  die  der  Duitsche  letterkunde  afzonderlek, 
nemen  eene  ruime  plaats  van  dit  Deel  in.  In  die  der  laatst 
genoemde  wordt  van  de  schriHen  en  verdiensten  van  klop- 
stock, WIELA.KD,  LESSING,  CU  HEBDEB,  inzonderheid  Van  OOETBE 

en  SCHILLER,  een  lezenswaardig  verslag  gegeven.  Daarentegen 
is  in  de  eerstgenoemde  het  artikel  over  de  Godsdienst  hoogst 
onbeduidend,  en  geeft  dat  over  de  Theologie  weinig  meer  dan 
de  namen  van  eenige  vermaarde  Godgeleerden,  waarbg  echter 


BAKDBOEK   DER  NIEUWE   QESCHIEDENIS.  495 

de  tijdsorde  zoo  geheel  is  verwaarloosd ,  dat  op  coccejus  en 
BA8KAOB  sociKüS  Tolgt,  op  dezen  gbotius,  wetstein  en  yobstius, 
terwyi  verder  tasschen  griesbagh  en  hebmes  saubin  gesteld 
wordt.  —  Van  de  in  Daitscbland  ontstane  Innere  Mission  wordt 
gezegd  dat  zg  de  ongeloavigen  tracht  te  bekeeren.  Wi[j  meen- 
den dat  z^  zich  tot  taak  heeft  gesteld  het  onderwys,  de  op- 
wekking en  de  teregtbrenging  van  onkundigen,  onverschilli- 
gen ,  verwaarloosden  en  verdoolden.  —  Onder  de  Greschiedenis 
der  Nederdaitsche  letterkunde  zgn,  ofschoon  het  opschrift  van 
§  72  (71)  luidt:  «Ontwikkeling  der  beschaving  sedert  de  Her- 
vorming", de  Schrgvers  en  Dichters  der  dertiende  en  veer- 
tiende eeuw  sedert  jakob  tan  haebland,  en  de  werkzaam- 
heden der  Reder\|kers  tot  handhaving  der  volkstaal,  en  tot 
voorbereiding  van  den  bloeit^d  der  Hollandsche  letterkunde, 
opgenomen.  —  Hoewel  hulde  doende  aan  de  groote  verdiensten 
van  KicoLAAS  wiTSEN,  zouden  wij  hem  echter  niet  onder  de 
voornaamste  Prozaschryvers  met  hoopt,  bbandt  en  heems- 
kerk op  ééne  l^jn  plaatsen  (bl.  250).  —  Dat  de  beroemde 
BUBEHS  die  (bl.  247)  ten  onregte  onder  de  beroemde  mannen 
van  Nederland  geteld  wordt,  niet  te  Keulen  (bl.  260)  het 
levenslicht  aanschouwd  heeft,  mag  thans  als  zeker  gesteld  wor- 
den. Naar  de  hoogste  waarschgn^kheid  was  Siegcn  zijne 
geboorteplaats.  —  Onder  de  Fransche  Redenaars  en  Schry  vers 
uit  de  luisterr^ke  eeuw  van  lodewijk  XIV  ontbreekt  o.  a. 

PEHELON. 

Den  st\jl  had  de  bewerker  door  iemand  met  onze  taal  be- 
kend kunnen  doen  nazien.  De  herhaling  van  dezelfde  woor- 
den, b.  V.  op  bl.  79  en  233,  en  woordvoegingen  als  op  bl.  192: 
nbeide  partijen  staan  echter  elka&r  niet  altijd  even  scherp  tegen-- 
over*;  op  bl.  161:  »die  pogingen  hadden  hem  den  haat  zijner 
onderdanen  toegetrokken" ;  op  bl.  170 :  «hunne  vloot  rukte  naar 
het  Oosten  der  Middellandsche  Zee*';  op  bl.  207:  »het  ratio- 
nalisme waaraan  een  groot  gedeelte  der  beschaafde  bevolking 
huldigde",  zyn  hinderlijk;  terwyl  de  Noordelijke  kust  van  het 
continent  (bl.  194),  eacploiteeren  (bl.  195),  den  geest  der  Oud- 
heid reproduceren  (bl.  233),  en  Beijereny  voor:  Beijerschen,  in 
een  Hollandsch  werk  niet  moesten  voorkomen.  Op  bl.  104 
lezen  wg:  Oostenr^k  trachtte  zich  daarvoor  in  het  Oosten  uit 
te  breiden.    Waarvoor?    Er  wordt  onmiddellijk  te  voren  van 


496  W.   PUTZ,   HANDLEIDING,    ENZ, 

napoleon's  terugkomst  gesproken,   die  de  langdurige  beraad- 
slagingen van  het  Ween  er  Congres  bespoedigde. 

Ofschoon  sommige  gedeelten  van  dit  Tweede  Deel  zeer  bruik- 
baar zijn ,  is  het  in  andere  gedeelten  —  blijkens  de  stalen  die 
wij  er  van  geleverd  hebben  —  zoo  onnaauwkeurig,  en  ten 
opzigte  van  de  geschiedenis  van  óns  Vaderland  zoo  weinig 
nationaal,  dat  wij  het  in  gemoede  niet  kunnen  aanprezen,  en 
hun  die  er  gebruik  van  zullen  maken,  alle  bedachtzaamheid 
aanbevelen. 


Verslagen  en  Mededeelingen  der  KoninhUjhe  Ahademie  van  Weten- 
schappen.  Tweede  en  Derde  Deel.  In  gr.  Svo.  XVI  en  852  hl.  f  7-20, 

Verslagen  en  Mededeelingen  der  Koninklijke  Akademie  van  Weten" 
schappen.  Af  deeling  Letterkunde.  Eerste  Deel.  In  gr.  Svo. 
VI  en  312  bl.  ƒ  3  -  60. 

Te  Amsterdam^  bij  C.  G.  van  der  Post.  1854  en  1855. 

Bij  het  aankondigen  van  dit  werk,  denken  -mj  onwillekeurig 
aan  de  lotgevallen  van  het  voormalig  Koninklijke  Nederland- 
sche  Instituut,  dat  nu  door  de  Akademie  van  Wetenschappen 
vervangen  is.  Het  Nederlandsche  Instituut,  door  Koning  lo- 
DEWUK,  in  navolging  van  het  Fransche  opgerigt,  werd  een 
slagtoffer  van  de  zucht  tot  bezuinigen ,  die  buiten  tw^'fel  nood- 
zakel^k  is  om  'slands  financiën  en  crediet  staande  te  houden, 
maar  wel  eens  in  kleine  uitgaven  een  gemoedsbezwaar  vindt, 
doch  veel  grootere  over  het  hoofd  ziet;  of,  geheel  in  stoffelijke 
belangen  verdiept,  de  hoogere  belangen  van  verstandelijke  en 
wetenschappelijke  ontwikkeling  gering  schat  of  vergeet.  De 
ontbinding  van  het  Instituut  heeft,  niet  zonder  reden,  op  velen 
van  hen  die  belang  in  kunsten  en  wetenschappen  stellen, 
een  indruk  gemaakt,  die  nog  niet  is  uitgewischt.  De  be- 
schuldiging, dat  het  voor  de  wetenschap  en  kunst  niets  uit- 
rigtte,  verviel  voor  den  niet  party digen  onderzoeker,  als  hy 
het  tydschrift  inzag  dat  het  heeft  uitgegeven.  Of  zy  op 
sommigen  der  leden  toepasselyk  was,  is  eene  andere  vraag; 
doch  waar  is  de  Instelling  aan  welke  men  niemand  verbonden 
ziet,  wien  het  enkel  om  den  titel  te  doen  is?  Het  vader- 
landsch  gevoel  echter  leed  vooral  by  de  gedachte  aan  den  in- 
druk der  ontbinding  op  de   buitenlandsche  leden  en  corrcs- 


VEBSLAGEN   £X  MEDBDEELIXQEK ,   EKZ.  497 

pondenten,  die  zeker  yreemd  hebben  opgezien  b\j  het  vernemen 
d^t  en  waarom  het  voornaamste  wetenschappelijke  ligchaam 
in  Nederland  was  opgeheven.  Grelnkkigl\)k  werd,  onder  den 
naam  van  Koninklijke  Akademie  van  Wetenschappen,  de  eerste 
klasse  van  het  Instituut  dadelyk  hersteld.  Dit  gaf  het  laatst 
afgetreden  Ministerie  aanleiding  om  er  eene  tweede  Afdee- 
ling,  voor  de  Letterkande,  b\|  te  voegen,  die  de  tweede  en 
derde  klasse  vertegenwoordigt.  Als  er  nu  ook  eene  Afdeeling 
voor  de  Schoone  Kansten  aan  verbonden  wordt,  zal  de  indruk 
van  het  gebeurde  wel  niet  geheel  z\jn  weggenomen ,  maar  toch 
het  oude  Instituut,  wat  het  wezen  der  zaak  betreft,  weder 
geheel  in  het  leven  zyn  geroepen.  Wij  hopen ,  in  het  belang 
der  schoone  kunsten,  dat  met  het  daarstellen  dier  derde  Af- 
deeling niet  lang  meer  worde  gewacht. 

De  Verslagen  en  Mededeelingen  der  Koninkl^'ke  Akademie 
van  Wetenschappen  geven  een  getrouw  overzigt  van  de  maan- 
del^ksche  werkzaamheden  der  beide  Afdeelingen.  Men  ziet 
er  uit  dat  hare  leden,  even  als  vroeger  zoo  velen  van  het 
ontbonden  Instituut,  zich  be^' veren  om  door  zaakr^ke  en  door- 
wrochte mededeelingen  en  verhandelingen  aan  de  vergaderin- 
gen waarde  te  geven. 

De  drie  Deelen  welke  w$  aankondigen  (het  Eerste  Deel  van 
de  Afdeeling  Wetenschappen  is,  b^'  vergissing  waarsch^'nl\jk, 
niet  ingezonden),  maken  den  lezer  met  eenigen  dier  stukken 
bekend.  Daar  het  buiten  ons  bestek  ligt,  hen  aan  eene  bg- 
zondere  beoordeeling  te  onderwerpen,  zullen  w^  alleen  op  die 
welke  ons  het  belangrijkst  zgn  voorgekomen,  opmerkzaam 
maken,  tot  opwekking  niet  enkel  van  de  geleerden,  maar  ook 
van  de  letterkundig  beschaafden,  om  zich  deze  werken  aan  te 
schaffen,  die  hunne  kennis  zullen  vermeerderen,  en  wèl  ge- 
schikt zijn  om  het  vooroordeel  te  logenstraffen,  dat  tegen  In- 
stituten en  Akademiën  b\j  velen  bestaat,  als  of  zg  weinig  ge- 
schikt waren  om  de  wetenschappen  en  kunsten  vooruit  te  hel- 
pen. Men  vindt  hier,  onder  anderen:  in  het  Tweede  Deel  der 
Afdeeling  Wetenschappen:  een  verslag  van  Prof.  f.  kaiseb, 
betreffende  de  werkzaamheden  volbragt  op  het  Observatorium 
der  Hoogeschool  te  Leiden  in  het  jaar  1853.  —  Eene  ver- 
handeling van  Prof.  h.  o.  vak  hall,  over  de  gedaanteverwis- 
seling als  een  der  hoofdgrondslagen  van  de  natuurlijke  rang- 
schikking  in   het   plantenr^'k.  —   Twee  leven sberigten  door 


498  TEKSLA.OE.V  EX   M£DED£ELI!7GEN,    ENZ« 

Prof.  w.  YROLIK,  het  eene  yan  den  beroemden  sterrekandig^ 
ABAGO;  het  andere  van  onzen  verdienstelyken  j.  c«  buk. 

In  het  Derde  Deel  der  zelfde  Afdeeling,  voorlezingen:  van 
w.  c.  H.  STARING,  over  het  dalen  van  den  bodem  in  Neder- 
land; —  van  Prof.  f.  kaiser,  over  de  stelling  van  otto 
8TBT7VE,  omtrent  het  broeder  worden  van  den  ring  van  Sa^ 
tumua;  —  van  H.  scblegel,  over  eenige  nieuwe  soorten  van 
vergiftige  slangen  aan  de  Goudkust;  —  van  Prof.  w.  VROiis: 
een  levensberigt  van  wilbelk  de  haak;  en  voorts  verhande- 
lingen over  verschillende  onderwerpen  van  Natuar-,  Wis-  en 
Werktuigkonde. 

Het  Eerste  Deel  der  Afdeeling  Letterkande  bevat  zeer  be- 
langrijke verslagen  aangaande  eene  Greschiedenis  van  den  Ne- 
derlandschen  Waterstaat,  en  omtrent  het  voorstel  van  den 
Heer  o.  g.  coeet  over  de  toelating  tot  de  Akademische  les- 
sen ,  en  het  verleenen  van  eenen  wetenschappelgken  titel*  Ver- 
der vindt  men  er  zaakr\jke  verhandelingen  van  Prof.  t.  boobda». 
over  het  onderscheid  tusschen  de  spreektaal  en  schr^'ftaal,  in- 
zonderheid in  onze  moedertaal;  —  van  Prof.  a«  butgebs,  over 
de  Tabulae  Eugubinae ;  —  van  Mr.  l.  ph.  c.  van  den  bebgh» 
over  de  Celten  en  Germanen;  en  van  Prof.  j.  baks,  over  de^ 
stadie  der  Grieksche  Inscriptiën,  en  over  het  Staats-Examen. 
Men  ziet  dat  deze  Deelen  een  waren  rjjkdom  van  wetens- 
waardige stokken  bevatten,  en  daarin  ook  bewezen  leveren» 
dat  de  Akademie  eene  voor  de  wetenschappen  en  letterkunde 
nnttige  instelling  is,  die  ook  in  hare  maandel^jksche  vergade- 
ringen toont  aan  hare  bestemming  te  kunnen  en  te  willen 
beantwoorden. 


Dr.  UABTIK  LDTHEB,  dê  Hervormer.  Historische  Schetsen  van 
HEINBIOH  GELZBB.  Met  48  stoolploJten.  Uit  het  Hoogdwisek 
door  Mevrouw  buze  vaw  oalcab,  Schrijfster  van:  nHer- 
mne*\  nEene  Star  in  den  Nackt'\  enz.  Te  Amsterdam  ^  Uj 
AUart  en  van  der  Made.  1854.  Uitgave  in  veertiendaagsché 
Afleveringen  &  30  cents.    Van  Aflev.  1 — 86. 

Gaarne  had  Ref.  dit  prachtwerk  reeds  vroeger  aangekon- 
digd, maar  omstandigheden,  van  zijnen  wil  niet  afhankel^k^ 
hebbon   hem   dat  onmogelijk  gemaakt.     Met  genoegen  ontving 


HBIHRICH  OELZXfi,   Dr.   MARTIN   LOTHER,   DX  HEBYORMEB.    499 

14j  de  eerste  Afleveringen  (thans  z\)n  er  reeds  ze8*en*dertig) 
Tan  een  werk  dat  zQn  bestaan  dankt  aan  een  kunstenaar  en 
een  geleerde  die  beide  met  roem  bekend  z^n;  en  dubbel  wel- 
kom was  't  hem  dat  werk  in  *t  Nederduitsch  te  zien  overge- 
bragt  door  de  yerdienstelijke  elize  (Mevrouw  vak  calcab). 
De  gunstige  indruk  dien  de  eerste  Afleveringen  op  hem  heb- 
ben gemaakt,  is  door  alle  de  volgende  bevestigd  en  versterkt 
geworden. 

Wat  den  beroemden  Prof.  heixbich  gelzer,  genoeg  bekend 
door  z\jne  » Frotestantsche  Brieven  over  Zuid-Frankr\jk  en 
Italië**,  bewogen  heefl  dit  werk  in  het  licht  te  zenden,  maakt 
l^j  in  de  Voorrede  bekend. 

»Y6<5r  eenige  jaren  reeds  werden  de  teeken ingen  van  den 
Heer  köxio  in  Munchen,  voorstellende  de  belangrijkste  oogen-* 
blikken  uit  lüther*s  leven,  in  vele  kringen  zoo  goedgunstig 
ontvangen,  dat  alom  de  wensch  werd  uitgesproken,  die  afbeel- 
dingen vermeerderd  en  met  beschrijvingen  verrykt  te  zien.*' 
Door  die  beschr^ vingen  te  vervaardigen,  heeft  h\}  getracht  den 
algemeenen  wensch  te  bevredigen,  en  niet  minder  dan  de  tee- 
kenaar heeft  h\j  zich  uitmuntend  gekweten  van  de  voorge- 
stelde taak. 

Vier  schetsen  maken  het  eigenlijke  werk  van  den  Schry  ver 
uit.  De  eerste,  nVoorbereiding  en  toelichting**  getiteld,  stelt 
ons  de  Hervorming  vóór  en  in  luther  voor  oogen.  Het  ver- 
val der  Kerk  in  de  veertiende  en  vyfliende  eeuw;  de  pogin- 
gen ter  hervorming,  zoo  wel  der  Conciiiën  als  van  bijzon- 
dere personen:   wicklepf,  huss,  HiëRONXMOS  vak  praag,  jo- 

BAK    VAK   wezel,    SAVOKAROLA,  AQRICOLA,  RBUCBLIK,  ERASMDB, 

en  anderen,  worden  in  het  eerste  gedeelte  dier  schets  met 
fiksche  trekken  gemaald.  In  bet  tweede  gedeelte  worden  lu- 
ther's  ouderlijk  huis,  school,  intrede  in  het  klooster,  en 
't  geen  hem  verder  voorbereidt  om  te  worden  wat  hij  op  den 
3Xitan  October  1517  getoond  heeft  te  zyn,  medegedeeld.  B\j 
dit  gedeelte  bebooren  vyftien  platen  met  bijschriften,  van 
welke  de  eerste  ons  een  blik  in  de  kraamkamer  van  luther's 
moeder  doet  werpen,  waar  de  vader  het  pas  geboren  wicht 
aan  zijnen  Heer  en  Schepper  opdraagt  in  het  gebed.  Op  de 
tweede  ziet  men  den  kleinen  maartek  door  z\jn  vader  ter 
school  gebragt.  De  derde  brengt  ons  voor  en  in  de  woning 
van   vrouw  cotta.    De  vierde  op  de  bibliotheek  te  Erfurt, 


500    H£INRICH   GELZBB,    Dr.   MARTIN    LUTHfiR,   DE   HERVOBMBRé 

waar  luthbr  den  B^bel  vindt.  De  y^jfde  stelt  den  dood  Tan 
▲LEXis  voor.  De  zesde  lcther's  intrede  in  het  klooster.  De 
zevende  zyne  priesterwgding.  De  achtste  zijne  zelfkwellin- 
gen. De  negende  hoe  lcther,  in  onmagt  liggende,  in  zyne 
cel  met  den  Bijbel  in  de  hand  wordt  gevonden,  en  door  eenige 
vrienden  weder  tot  bewastzijn  gebragt.  De  tiende  hoe  hij 
wordt  gesterkt  door  de  troostrijke  toespraak  van  een  oud 
kloosterling.  De  elfde  hoe  hy  als  baccalaareus  voorlezingen 
hondt  in  Philosophie  en  Theologie.  De  twaalfde  zyne  preek 
in  de  kloosterkerk  voor  Staupitz.  De  dertiende  luther's  reis 
naar  Rome.  De  veertiende  zijne  promotie  door  karlstadt  tot 
Doctor  der  Heilige  Schrift;  en  de  vyftiende  hoe  hij  als  Gene- 
raal-Yicaris  der  Augustyner  Orde  werkzaam  is. 

De  tweede  schets,  getiteld:  »Stryd  en  breuk  met  Rome**,  be- 
staat mede  uit  twee  gedeelten,  van  welke  het  eerste  den  «^'d 
en  het  tweede  de  breuk  betreft.  Beide  omvatten  hetgeen  er 
geschied  is  tusschen  het  aanplakken  der  vyf-en -negen tig  stel- 
lingen en  LUTHBR*s  verblyf  op  den  Wartburg.  De  platen  met 
byschriflen  stellen  voor:  luther  zyne  stellingen  aan  de  slot- 
kerk van  Wittenberg  hechtende,  —  voor  oajetancs  te  Augs- 
burg,  —  disputerende  met  egk  te  Leipzig,  —  de  Fauselyke 
bul  verbrandende  buiten  de  Elsterpoort,  —  zyne  komst  te 
Worms,  —  LUTHER  en  6.  frundsbero  voor  den  ingang  der 
Rykszaal,  —  zyne  ontvoering,  —  zyn  beginnen  aan  de  By bel- 
vertaling op  den  Wartburg. 

De  derde  schets  is  genaamd :  «Hervorming  en  Omwenteling**. 
Het  eerste  gedeelte  handelt  over  de  bestrijding  der  Grodsdiens* 
tige  Revolutie,  en  het  tweede  over  de  bestry ding  der  Politieke 
en  Maatschappelijke  Revolutie.  —  De  platen  hierby  behoo- 
rende,  beginnen  met  luther's  vertrek  van  den  Wartburg,  en 
eindigen  met  de  voorlezing  des  Bijbels  door  ldther  aan  den 
Keurvorst  johak  den  Standvastige.  —  Aan  het  einde  der  zes- 
en-dertigste  Aflevering  begint  de  vierde  schets:  «De  Hervor- 
mer en  zijn  werk"  getiteld.  Zoo  geregeld  als  de  uitgave  voort- 
gaat, zal  ook  deze  schets  eerlang  geheel  zyn  voltooid.  Wy 
verlangen  er  naar,  het  werk  in  zyn  geheel  te  bezitten,  en 
zullen  dan  nader  terugkomen  beide  op  den  oorspronkelyken 
tekst  en  op  de  overzetting. 

Voorloopig  danken  wy  voor  de  zorg  waarmede  het  werk 
is  behandeld.  De  taak  was  niet  gemakkelyk.  Moge  men 
eere  inoogsten  van  den  arbeid,  en  een  voldoend  debiet  de 
Uitgevers  tegen  schade  beveiligen  I  Wy  wenschen  —  het  werk 
zoo  als  *t  daar  voor  ons  ligt,  verdient  zulks  in  alle  opzigten  — 
dat  het  lezend  publiek  hun  toonen  moge  dat  de  vertaling  door 
Prof.  DE  GROOT  van  de  tweede  Afdeeling  in  het  licht  gezon- 
den, dit  werk  in  zyn  geheel  niet  overbodig  heeft  gemaakt. 

X. 


B0EKBESCH0UWIN6. 


Oeloofsversterhing.  Stichtelijke  Overdenkingen  van  J.  ?•  de 
KET8EB)  Lid  van  de  Nederlandsche  Maatschappij  van  Let" 
terkunde^  Predikant  te  Arnliem,  1854.  In  gr.  Svo.  188  hU 
1855—1856.  Afiev.  1—3.  96  bl.  Te  Arnhem,  hij  G.  W. 
van  der  Wiel.  ƒ  1  -  50  per  Jaargang. 

Als  een  periodiek  Hnisboek  —  zoo  als,  b.  y.,  het  nChris- 
telijk  Album"  —  nit  bijdragen  van  vele  Schrijvers  is  zairn- 
gesteld,  kan  het  eene  behagelijke  verscheidenheid  aanbieden, 
welke  in  den  arbeid  van  ëënen  enkelen  Schrijver  —  die  zyne 
individaaliteit  niet  verloochenen  kan  of  mag  —  nooit  alzöö 
gevonden  wordt.  Wanneer  echter  die  individaaliteit  —  gelijk 
van  BBETS  in  zijne  nStichtelijke  Uren**,  of  van  de  ketseb  in 
deze  nGeloofsversterking'*  —  niet  alledaagsch,  maar  geniaal 
en  indrukmakend  is,  dan  heeft  de  lezer  *t  voorregt  van  den 
leerling,  die,  door  ëënen  uitstekenden  leermeester  geleid,  edele 
en  heilige  gedachten  en  gezindheden  van  hem  overneemt,  veel 
ligter  dan  hy  't  doen  zal  wanneer  hij  telkens  aan  de  voeten 
van  anderen  nederzit,  die  hem  soms  door  onderlinge  dishar- 
monie verwarren,  en  waaronder  er  ook  zyn  met  welke  h^j 
niet  regt  vertrouwd  en  eigen  kan  worden. 

Met  dat  al  liggen  hier  lastige  klippen  onder  water,  die 
moe\jeiyk  gezien,  en  bezwaarlijk  vermeden  kunnen  worden. 
Eenvormigheid  van  stijl  —  maar  durven  w\j  die  er  wel  onder 
rangschikken?  Is  zij  niet  veeleer  nooddwang,  daar  immers  de 
regel  doorgaat:  Ie  styU  c^eat  Chommef  Toch  wist  va2T  deb 
FALM ,  weet  BEETS  vau  st^  1  te  wisselen :  hunne  eigenaardigheid 
straalt  in  alles  door,  en  toch  gieten  z\}  niet  alles  in  denzelf- 
den vorm.  Niet  zóó  de  ketseb.  Overal  dat  piquante,  dat 
abrupte,  dat  antithetische,  waarin  h\}  buiten  twijfel  een  meester 
heeten  mag;  't  geen  ook,  evenzeer  door  Natuur  als  Kunst 
verkregen,  by  hem  maar  zeer  zelden  tot  gezochtheid  of  ge- 
wrongenheid ontaardt,  maar  dat  echter,  altijd  en  immer 
wederkeerende ,  op  den  duur  wel  eens...  vermoeit. 

Meer  evenwel  —  maar  staat  misschien  ook  het  een  met  het 

BOEKBESGH.   1856.  IST.  XI.  37 


502  J*  P*   DS  KKYS£B, 

ander  in  verband  ?  —  hebben  w^  tegen  sekere  Mnvormig- 
heid  van  zaken  ^  die  w^  hier  meenen  aan  te  treffen.  Nage- 
noeg al  deze  overdenkingen  loopen  over  ééne  ivèl  groote» 
vrèl  onwaardeerbare,  maar  toch  Blechts  enkele  schijf:  de  hei-- 
ligende  genade  Gods.  Wig  zyn  het  met  d.  k.  ten  volle  éëns, 
wanneer  hij  omtrent  het  doel  van  obbistus*  dood  waarschuwt: 
M Stilling  van  *t  ontrast  geweten  kan  toch  maar  het  eerste  doel, 
kan  toch  maar  de  weg  tot  het  einddoel  z\jn**;  wij  hebben  *t 
met  hem  reeds  voor  lang  ingezien,  en  in  praktijk  gebragt,  dat 
dit  doel ,  uit  aanmerking  van  *s  menschen  condenlust,  niet  dan 
met  omzigtigheid  mag  verkondigd  worden;  maar  het  ia  dan 
toch  een  doel,  en  het  moet  óók  verkondigd  worden,  wil  men 
niet  tot  zedeiyk  rigorisme  vervallen,  en  de  sterkste  drijfveer 
tot  een  goeddoen  uit  dankbare  wederliefde  ongebruikt  laten: 
en  hier  vinden  we  aan  de  vergevende  genade  Gods  geene  en- 
kele der  vele  overdenkingen  opzettel^'k  toegewijd.  Eveneens 
weten  w^  wel  dat  de  Godsverheerli^king  uit  de  Natuur  voor 
contrabande  doorgaat  by  onze  hedendaagsche  ascetische  Schrij- 
vers ,  voor  wie  nCBBiSTCS  de  Heer  zelf  niet  Christelijk  genoeg  is**; 
maar  wij  hoopten  dat  een  db  ketseb  te  hoog  stond,  om  zich 
niet  boven  zulk  een  onhoudbaar  vooroordeel  te  verheffen,  en 
dat  zgn  penseel  ons  hier  bg  wijlen  zou  wedergegeven  heb- 
ben, hoe  Arnhems  heerlijke  landouwe  zQne  ziel  tot  den  Al- 
Bchepper  verhief. 

Nog  moeten  w\j  aanstippen:  een  weinig  overhaasting,  waar- 
door KAJAPAS  (I,  bL  14)  »de  Farizeër  der  Farizeën**  wordt, 
terw\jl  van  zyn  Farizeisme  nergens  eenig  spoor  voorkomt,  en 
hj,  integendeel,  naar  Handé  iv:  1,  6,  ▼:  17,  hoogst  waar- 
schynljjk  tot  de  Sadduceën  behoorde;  —  een  weinig  zucht, 
om  het  ware  soms  te  overdreven  dat  het  onwaar  wordt,  waar- 
door by  »do  magt  der  ChristelQke  persoonlijkheid**  de  invloed 
der  boeken  zóó  zeer  verkleind  is,  als  of  z\j  niet  een  deel  der 
persoonl^kheid  uitmaakten ,  en  —  gelgk  lüthkb*s  schriften  — 
de  magt  van  deze  deden  doordringen  óók  tot  daar  waarheen 
zij  anders  niet  reiken  kon:  —  hier  heeft  d.  k.  zich  tevens 
door  den  \jver  voor  z^ne  paradoxe  stelling  laten  vervoeren, 
om  de  onhistorische  herinneringen  neder  te  schreven:  «Het 
belangr^kste  dat  de  eerste  verkondigers  des .  Evangelies  te 
zeggen  hebben,  vertrouwen  z\j  niet  toe  aan  een  brief**:  »De 
zonde  vei brandde  wel  boeken,  nutar  cUleen  wanneer  de  Schrijvers 


GELOOrSVfiRSTEBKING.  503 

buiten  haar  bereik  waren**,  welk  laatste  reeds  in  't  nog  wel 
aangevoerde  voorbeeld  van  huss  zijne  wederlegging  vindt;  -^ 
eindel^k,  en  menigvnldiger,  eene  neiging,  om  uit  het  een- 
voudig Schriftwoord  mëër  te  putten  dan  er  werkelijk  in  ligt, 
gelijk  wanneer  (I,  bL  35)  de  nederigheid  van  maria.  daaruit 
bewezen  wordt,  dat  ze  in  het:  nUw  vader  en  ik**,  hare  meer- 
derheid boven  jozep  zal  verloochend  hebben ;  terw\jl  het  toch 
wel  nooit  uit  te  maken  zal  zijn ,  of  zy  zich  letterlek  zóó  en 
niet  anders  heeft  uitgedrukt,  en  zij  dit  dan  nog  ra  allen  ge- 
valle hoogst  toevallig  en  uit  louter  gewoonte  kan  gedaan 
hebben. 

IVIaar  zóó  mogen  en  willen  wij  niet  voortgaan.  Men  kon 
er  uit  opmaken  dat  wij  in  d.  k.'s  werk  meer  te  laken  dan 
te  pryzen  hadden  gevonden:  en  't  omgekeerde  is  juist  het 
geval.  *t  Was  ons  slechts  te  doen  om  den  Schrijver  b\j  de 
voortzetting  van  zijnen  arbeid  eenige,  zoo  wy  geloofden,  niet 
geheel  overtollige  wenken  te  geven.  Maar  overigens  hebben 
wij  bewonderd  —  en  w^  achten  dat  ieder  onpartijdig  lezer 
dit  met  ons  doen  zal  — .den  taalschat  dien  d.  k.  te  zijner 
beschikking  heeft;  het  vernuft  dat  bijkans  in  eiken  volzin 
tintelt;  den  scherpen  blik  die  tot  in  *smenschen  binnenste 
Bchuilhoeken  doordringt;  de  magtige  en  vaste  hand  die  den 
zondaar  in  *t  hart  gr^'pt;  den  heiligen  zin  en  ^'ver  die  de 
pen  niet  alleen  bezielt,  maar  z6o  voortdrijft,  dat  elke  over- 
denking als  uit  één  stuk  is  gegoten.  Zóó  afgerond  en  geslo- 
ten is  ieder  geheel,  dat  wg  met  moeite  ergens  een  gedeelte 
kunnen  uitligten,  om  tot  proeve  te  verstrekken.  Na  lang 
zoekens  bepalen  we  ons  tot  het  volgende: 

n Jongste  dagl  't  Is  nog  eerst  de  morgen  van  dien  dag:  de 
achttien  eenwen  sedert  het  eerste  Christen-Pinkster  z\jn  naauw 
meer  dan  achttien  minuten  van  den  langsten  dag  der  wereld- 
geschiedenis: er  moet  nog  veel  stryds  gestreden  en  nog  veel 
leeds  geleden  worden;  nog  uit  menigen  schuilhoek  moet  de 
zonde  verdreven  worden,  nog  in  menig  gebied  moet  de  Geest 
des  Heeren  doorbreken;  in  nog  menige  rotskloof  en  spelonk, 
waar  de  adders  schuifelen,  moet  het  licht  doordringen.  Er 
zullen  nog  teekenen  aan  den  hemel  en  op  de  aarde  gezien 
worden,  die  duizenden  doen  sidderen:  bloedstroomen  en  vuur- 
zeeën en  rookpilaren  zullen  den  8tr\jd  kenmerken  van  de  twee 

87* 


504  J.   P.   DE   KEYSEB, 

magten  der  zedclljko  wereld,  en  het  pad  aanwijzen,  waar 
langs  de  Heer  die  de  Geest  is,  henengaat. 

»)Maar  als  die  dag  ook  ten  einde  is,  dan  breekt  er  geen 
nieuwe  aan  over  deze  huishoading.  Dan  heeft  het  Christen- 
dom zgne  bestemming  vervuld;  want  het  is  geroepen,  de  klove 
te  dempen  tasschen  God  en  de  menschheid,  en  het  is  be- 
stemd, de  zonde  te  vernietigen  —  en  de  kr^g  is  ten  einde, 
als  er  geen  vgand  meer  is*  Dan  heeft  God  Zgne  bedoeling 
bereikt;  want,  dat  de  zedel^ke  schepping  vol  van  Hem  zou 
zgn,  en  in  die  volheid  zon  jubelen,  is  het  doel  van  de  Eeuwige 
Liefde;  dan  heeft  het  menschdom  z\jne  bestemming  bereikt; 
opgevoed  te  worden  voor  hooger  werkkring,  r^p  gemaakt  te 
worden  voor  hooger  openbaringen  van  den  Oneindige,  dat 
toch  is  de  bestemming  van  ons  geslacht* 

»Als  dan  het  oordeel  is  volbragt  en  de  zonde  vernietigd, 
als  allen  den  naam  des  Heeren  aanroepen,  en  de  Geest  is 
uitgestort  over  alle  vleesch,  en  wanneer  alle  zonen  en  alle 
dochteren  zullen  profeteren,  en  alle  ouden  droomen  droomen, 
en  alle  jongelingen  gezigten  zien,. en  over  de  dienstknechten 
en  dienstmaagden  Gods  Geest  is  uitgegoten,  dan  is  het  einde 
van  den  laatsten  dag;  dan,  wanneer  de  Geest  zal  te  niet  ge- 
daan hebben  alle  heerschappij,  en  alle  magt  en  kracht,  dan 
zal  de  GBBiSTüS,  die  als  Koning  heerschte,  tot  dat  H\j  al  de 
vyanden  onder  Z\jne  voeten  gelegd  had,  het  koningrijk  aan 
Grod  en  den  Vader  overgeven. 

nDan  zal  men  niet  meer  bg  dagen  tellen,  omdat  er  geen 
nacht  meer  zal  z^'n* 

))Dan  is  het  eeuwig  morgen. 

i)Dan,  de  zonde  niets.  God  alles,  alles  in  u  en  alles  in  mij. 

i)Hoe  hijgt  ons  hart  naar  den  avond  van  den  jongsten  dag! 

»Bep  uwe  vleugelen,  Geest  van  God,  dat  de  avondkoelte 
weldra  ons  *t  brandend  voorhoofd  kusse 

ïi Wanneer?   Ach,  wanneer?" 

Over  de  uitvoering  kunnen  w\j  kort  zijn.  Zij  is  geheel  de- 
zelfde die  men  van  den  Heer  van  deb  wiel  in  de  nMaande- 
lijksche  Leerredenen",  en  andere  producten  z\jner  pers,  ge- 
woon is:  hetzelfde  papier,  hetzelfde  formaat,  dezelfde  letter, 
nagenoeg  dezelfde  omslag.  Alles  is  goed  en  degel^'k:  de  druk- 
feilen, gejyk  I,  bl.  49:  naanspreek",  voor :  cumspraakj  zijn  weinig 


GELOOPSVERSTERKIXG.  -  505 

in  getal.  Mogt  ecbter  het  niterlijke  van  een  werk  als  dit  niet 
wel  wat  sierl^ker  zijn? 

De  keyser  wete,  als  beets,  de  vaardige  pen  te  regter  tijd 
het  Hora!  toe  te  roepen,  dan  zal  de  nGreloofsversterking" 
voor  zijne  geestverwanten  wezen  wat  de  »Stichtel^*ke  Uren", 
voor  die  van  beets  zyn!  v.  p. 


Het  Evangelie  en  de  Litteratuur^  door  j.  h.  oüniïixq,  jr.  Eene 
Voorlezing^  gehouden  in  het  Leesmuseum  te  Utrecht,  den  ^^^ 
December  1855,  met  inleidende  Voorrede  en  Aanteeheningen. 
Te  Utrecht,  bij  Kemink  en  Zoon.  1856.  In  gr.  8ro.  70  hL 
f  :-75. 

Het  is  geene  ligte  zaak,  over  den  inhoud  en  de  strekking 
dezer  Voorlezing  een  juist  oordeel  te  vellen.  Er  ligt  eene 
uitgebreide  en  grondige  kennis  der  litteratuur  by  ten  grond- 
slag, en  de  Schrijver  toont  te  dezen  opzigte  eene  belezenheid, 
die  hem  het  onbetwistbaar  regt  geeft,  om  mede  te  spreken. 
Wij  beroepen  ons  o.  a.,  ten  bewijze  hiervan,  op  bl.  89,  waar 
hij  in  korte  en  krachtige  trekken  de  algemeene  beginselen  op- 
geeft, die  als  poëtische  idealen  of  als  hoofdrigtingen  des 
levens  in  de  ziel  der  volkeren,  bl\jken8  hunne  litteratuur, ge- 
leefd hebben.  Ook  is  er  wel  geen  tw^fel  aan ,  of  het  is  hem 
met  de  zaak  des  Christendoms  volkomen  ernst.  Haar  te  be- 
vorderen en  haren  invloed,  ook  op  het  gebied  van  weten- 
schap en  kunst,  met  kracht  te  handhaven,  schijnt  h^  zich  tot 
de  schoone  taak  zyns  levens  gekozen  te  hebben.  Wy  juichen 
deze  keuze  van  heeler  harte  toe,  en  verbl^'den  ons,  dat  hij, 
met  zoo  grondige  litterarische  kennis  toegerust,  ten  voordeele 
dier  heilige  zaak  zijne  stem  verheft*  Maar  als  hij  nu  in  deze 
Voorlezing  de  vraag  zich  ter  beantwoording  voorstelt:  »Heeft 
de  litteratuurwetenschap  eenige  betrekking  tot  het  Christelyk 
geloof?  Moet  de  Christen  zijne  geloofsovertuiging  invloed  laten 
uitoefenen  op  zyne  beschouwing  van  dit  gedeelte  van  de  ge- 
schiedenis der  menschheid  ?"  dan  aarzelen  wij  wel  niet,  om  die 
vraag  met  hem  toestemmend  te  beantwoorden,  maar  meenen 
toch  dat  dit  antwoord,  om  regt  overtuigend  te  zijn,  eerst 
zal  kunnen  gegeven  worden,  wanneer  de  vraag  zelve  naauw- 
keuriger  zal  z\jn  geformuleerd.     Zoo  als  zij  thans  luidt,    lijdt 


606  J.  H,  GüNXiyO,  JK., 

zij  aan  daisterbeid  en  voort  tot  begripeverwarring.  Het  «Cbris- 
telyk  geloof"  wordt  hier  blijkbaar  verwisseld  met  »de  geloofs^ 
overtuiging  van  den  Christen",  en  op  den  titel  was  van  het 
«Evangelie"  gesproken.    Nu  eens  wordt  er  gezegd   (bl.  21): 
nHet  Christelijk  geloof  is  een  geloof  niet  aan  begrippen ,  maar 
aan  historische  feiten,   die,  in  het  hart  opgenomen,  daar  tot 
beginselen   worden   ontvouwd".     Dan   eens  wordt  er  (bl.  24) 
uitsluitend  gesproken  van  het  feitelgk  bestaan  van  nhetGods- 
ryk"  op  aarde.    Later  wordt  het  Christendom  (bl.  32)  terug- 
gebragt  tot  de  historische  werkelijkheid  van   Hem,    dien  de 
Kerk   met   eene    stoute,   maar   gelukkige  poging  den   »6od- 
mensch"  heeft  genoemd,     nik  8tr\jd  met  niemand"  —  lezen 
wg  bl.  12  —  «over  de  wijze,  waarop  hg  de  vereeniging  van 
het  Goddelijke  en  menschelgke  in  Christus  of  het  Christen- 
dom zich  denkt  of  wil  uitdrukken ,  zoo  slechts  de  taak  erkend 
worde  niet  alleen  in  hare  waarheid  op  zich-zelve,  maar  ook 
in   de   noodzakelijkheid   harer  alz\jdige  toepassing  op  weten- 
schap en   leven."    Elders   weder  zijn  het  de  inwendig-sub- 
jectieve  «beginselen"  van  den  Christen,  die  op  den  voorgrond 
worden  geplaatst,    en  op  bl.  9  worden  de  grondbestanddeelen 
van   «ons  Christelijk  geloof,   dat  wij   als  een  feu  niet  bewy- 
zen,  maar  slechts  verkondigen",   in  dezer  voege  opgegeven: 
«Door  onderwerping  aan  het  gezag  van  Gods  "Woord  de  hoog- 
ste vqjheid  des  geestes.    Door  getrouwe  aanvaarding  van  de 
dwaasheid   des  krnises  de  hoogste  wijsheid.    Door  zelfveroor- 
deeling  en  ontkenning  van  alle  eigen  verdienste  de  rechtvaar- 
diging en  heiligmaking.   Door  wedergeboorte  de  ingang  in  het 
koningrijk  Gods :  door  str\jd  de  vrede ,  door  den  dood  het  leven 
en  de  heerl^kheid".    Daarby  wordt  met  vollen  ernst  afstand 
gedaan  (bl.  11)  van  alle  aanspraak  op  «wetenschappelijkheid", 
en  zelfs,  onvoorzigtig  genoeg,  verklaard:  «wat  voor  de  weten- 
schap eene  onbewezen  onderstelling  is,  dat  is  voor  ons  geloof 
de  hoogste   zekerheid".     Wij   zouden   meer  van  dien  aard  uit 
deze  Voorlezing  kunnen  aanvoeren,  o.  a.  betrekkelijk  het  ge- 
zag van  de  H.  Schrift  of  de  oorkonden  des  geloofs,  terw^l 
toch  (bl.  43)  het  streven  «zoo  wel  ongodsdienstig  als  onweten- 
schappelijk" wordt  genoemd,  om  «het  verheven  boek  der  Gods* 
dienst  tot  een  ongeroepen  rechter  over  allerlei  met  haar  niet 
onmiddellyk   zamenhangende   wetenschap  te   verlagen".     Zie, 
waar  de  voorgestelde  vraag  tot  zöö  verschillende  opvattingen 


HET   EVA>fGELlE  K»  DB   LITTERATüüB.  507 

gereede  aanleiding  geeft,  daar  bl\}kt  zij  te  onbepaald  te  zijn, 
om  voetstoots  beantwoord  te  kannen  worden.  En  waar  bij, 
die  antwoordt,  in  plaats  van  vóór  alle  dingen  scherp  te  on- 
derscheiden, zóó  verschillende  opvattingeiv  doorë^nmengt,  en 
na  eens  het  historisch  Christendom,  dan  eens  het  objectieve 
Christelyk  geloof,  dan  weder  eigen  sabjeotieve  geloofsmeenin- 
gen  onderling  verwart,  zonder  zich  duidelgk  rekenschap  te 
geven  van  hetgeen  hy  eigenlek  wil;  daar  mist  zijn  antwoord, 
hoe  veel  goeds  het  ook  bevatten  moge,  uit  den  aard  der  zaak 
de  vereischte  overtuigende  kracht*  Wat  ons  betreft,  wQ  ach- 
ten de  opgeworpen  vraag,  vooral  ook  in  onze  dagen,  hoogst 
belangrijk,  maar  meenen  tevens,  dat  hare  beantwoording  niet 
zóó  moe^'el^jk  is  als  z^  den  Schr\}ver  dezer  Voorlezing  toe- 
schijnt, mits  men  slechts  uitga  van  eene  scherpe  onderschei- 
ding van  hetgeen  het  Christendom  eigenlek  is,  en  er  bovenal 
op  aandringe,  dat  de  beoefenaar  der  litteratuar-wetenschap 
zelf  naar  geest  en  gemoed  een  Christen  zQ  in  de  ware  be- 
teekenis  van  het  woord.  Wg  moedigen  den  Heer  ou!7KtKa 
aan,  om,  zoo  mogel^k,  aan  zyne  uitgebreide  en  grondige  lit- 
terarische  kennis  de  wetenschappel^'ke  beoefening  der  Grodge- 
leerdheid,  die  alleen  tot  eene  even  veelzydige  en  grondige 
kennis  van  het  Christendom  leiden  kan,  toe  te  voegen,  en 
achten  hem,  als  h\f  deze  zal  verkregen  hebben,  boven  ande- 
ren uitnemend  berekend  voor  de  —  wg  herhalen  *t  —  schoone 
taak,  die  h\{  misschien  een  weinig  voorbarig  heeft  aanvaard. 


Leerredenen  van  h.  stsexbsrg.  Predikant  te  Amsterdam,  Met 
portret.  Te  Schiedam^  bij  H.  A.  M.  Roelants.  1855.  In  gr. 
Qvo.    239  W.  ƒ  8  . : 

Niet  ongewoon  is  het  dat  een  Predikant,  zijne  Gemeente 
rerlatende  om  de  Evangelie-bediening  elders  voort  te  zetten, 
wordt  aangezocht,  om  haar  een  bundel  leerredenen  ter  ge- 
dachtenis achter  te  laten.  Indien  aan  al  dergelijke  aanzoeken 
wierd  gehoor  gegeven,  waar  zon  het  einde  zyn?  Grewoonl^k 
worden  zy  dan  ook  afgeslagen.  De  Heer  STEEKBEsa  echter, 
na  een  kort  verbluf,  te  Schiedam  naar  Amsterdam  vertrek- 
kende, maakto  eene  uitzondering  op  den  gewonen  regel.  En 
na  den  handel,  een  tiental  leerredenen  bevattende ,  met  opmerk- 


508  B.   STEKNBEBO, 

zaamheld  en  belangstelling  te  hebben  gelezen ,  daiden  w\j  bem 
dat  in  geenen  deele  ten  kwade. 

Letten  wg  op  den  inhoud ,  dan  hebben  wij  niets  dan  lof  toot 
de  keuze  der  onderwerpen ,  die,   zonder  alledaagsch  te  zijn^ 
tot  de.  niet  ongewone  behooren ,  met  den  hoofdinhoud  des  Evan- 
gelies in  naanwe  betrekking  staan,  en  genoegzame  yerschei- 
denheid  opleveren.    Evangeliesch  is  de  opvatting  der  Christe- 
lijke waarheid,  die  hier  gevonden  wordt,  getuigenis  dragende 
van   grondige   kennis   en   heldere   denkw^ze.    Ernstig  is  de 
toon  die  hier  wordt  aangeslagen,  zonder  overspannen  te  zyn; 
en  blijkbaar  is  het  den  Prediker  te  doen,  om  z\)ne  hoorders 
b\j   hen-zelven  te  bepalen  en  tot  chbistüs  te  brengen,  of  in 
Hem   te '  doen   opwassen.    Vooral  wordt  de   praktische  z\jde 
des  Christendoms.  op  den   voorgrond  geplaatst,  en  op  de  be- 
oefening aangedrongen.    Wij   vermelden  dit  met  goedkeuring; 
maar  desniettemin:  eene  of  andere  leerrede,  meer  opzettel^k 
aan   de   voorstelling  en   verklaring   der  waarheid  toegew^d, 
overeenkomstig  de  behoeflen  der  Cremeente  in  onze  dagen ,  ware 
hier,  onzes  oordeels,  niet  misplaatst  geweest.    Ook  betreuren 
w^  het,  dat  hier  geene  enkele  leerrede  gevonden  wordt  ont- 
leend aan  het  O.  T.    Het  zou  echter  onbescheiden  z^'n,  om 
van  ëënen  bundel  alles  te  vergen,   en  een  tiental  plaatsen  is, 
bij  eenigen  voorraad  van  keuze,  spoedig  gevuld.    De  intrede. 
Col.  m:  4^,  nCHBiSTCs  ons  leven*',  opent,  en  het  afscheid  over 
Joh.  xu:  27,  28*  sluit  de  r^\    Voorts  treft  men  hier  aan  uit 
de  Evangeliën  Matth.  xiii:  30*,  »de  vermenging  van  goeden 
en  boozen  in  de  Gemeente**,  MaUh.  xni:  38*,  »het  veld  der 
B^belverspreiding*' ,   Matth.  xm:  45,  46,    »de  gelijkenis  van 
de  kostelgke  parel**.  Luk.  xxrv:  13 — 24,  njszus,  de  reisgezel 
op  onzen  levensweg**,  en  Joh.  ix:  35 ,  ngelooft  gij  in  den  Zone 
Gods?*'  en  uit  de  Apostolische  Brieven  Eom.  vu:   19*,   »de 
very deling  onzer  goede  voornemens*',  1  iTor.  rv:20,  «het  wezen 
des  Christendoms",  en  1  Joh.  v:  4*",  nhet  geloof,  dat  de  wereld 
overwint**.     Zonderling,   dat  niet  ëëne  leerrede  eenig  grooter 
gedeelte  der  Schrift  in  opzettelijke  behandeling  neemt.    Wy 
vreezen  dat  dit  over  *t  algemeen  veel  te  weinig  geschiedt. 

Ook  aan  den  vorm  kunnen  wi^  in  meer  dan  ëën  opzigt  onze 
goedkeuring  geven.  De  plannen  zyn  doorgaans  eenvoudig, 
soms  vernuftig,  altijd  tot  bereiking  van  het  voorgestelde  doel 
gepast,   en   naar  den  aard  van  het  onderwerp,  dat  in  behan- 


LEERREDEXE!Ï.  509 

deling   18,   berekend.     De    ontwikkeling    gaat   meestal  regel- 
matig en  geleidelijk  voort,  zonder  sprongen,  maar  ook  zonder 
verrassende   wendingen  of  grepen.     Vrij  van  alle  gezochtheid, 
maakt  de  stijl  geen  jagt  op  overbodig  sieraad,  zonder  daarom 
vreemd  te   zyn  aan  alle  verheffing  en  nataurlijke  afwisseling. 
Er  is  hier  ware  populariteit,  en  de  zucht  om  voor  allen  ver- 
staanbaar en  nuttig  te  zijn,  straalt  in  elke  leerrede  door.    In 
één  woord:  het  bevreemdt  ons  niet,  dat  steexberg  te  Schie- 
dam  gaarne   gehoord,  en   te  Amsterdam  begeerd  werd.     Zoo 
wel  de  vorm  als  de  inhoud  zyner  leerredenen  regtvaardigt  de 
uitgave,   b\)   eene   gelegenheid   als  hem   daartoe   werd  aange- 
boden.    En  harteiyk  wenschen  wij  dat  zijne  Evangelie-predi- 
king  in   de  hoofdstad   door  velen  naar  eisch  gewaardeerd  en 
gezocht  worde,  en  dienstbaar  zij  aan  den  opbouw  der  Gemeente. 
"Wij   moeten  echter  opregt  zijn,  en  ook  onze  aanmerkingen 
onbewimpeld  mededeelen,  zonder  daarom  iets  af  te  dingen  op 
den  gegeven  lof.    Hoe  veel  er  ook  in  deze  leerredenen  moge 
voorkomen    dat    ons    navolgenswaardig    toeschijnt,   modellen 
z\jn  z\j   niet.    Veeleer  hebben   zij  iets  zeer  gewoons  en  mid- 
delmatigs,  en  onderscheiden  zij  zich  te  weinig  door  diepte  van 
opvatting  en  ontwikkeling,  door  keurigheid  en  puntigheid  van 
vormen,  door  verheffing  van  toon  en  kracht  van  welsprekend- 
heid,  zoo  als   elders  wordt  aangetroffen.    Ook  zijn  sommige 
plannen   in   ons  oog  meer  of  minder  berispel\jk.    Of  de  ryke 
inhoud  der  vraag:  «gelooft  gij  in  den  Zone  Gods?"  wordt  te- 
ruggegeven  door   hare   oplossing  in  deze  vragen:  »wat  denkt 
gy  van-,  wat  doet  gij  voor-,  wat  verwacht  g\j  van  den  Zone 
Gods?"  betwijfelen  wy  zeer.  Ongeoorloofd  achten  wij  het,  uit 
een  homiletisch  oogpunt  beschouwd,  bij   de  behandeling  van 
de    «gelykenis   van   de   kostelyke  parel",  ten  einde   »de  uit- 
nemende waarde  van  het  Godsryk"  te  doen  kennen,  ook  te 
spreken   van   »de  vreugde,  welke  het  verschaft",   waartoe  die 
gelijkenis,  volgens  de  eigen  bekentenis  van  den  Prediker,  geene 
regtstreeksche  aanleiding  geeft.     Het  » onvermijdelijke  van  de 
vermenging    van    boozen    en    goeden    op  aarde"  kan,  zoo  wij 
wèl   zien,   niet  bewezen  worden  uit  »de  onvolkomenheid  van 
het  aardsche",   zonder   de   fout  te  begaan  eener  redenering  in 
circulo.     nllet  hooge  belang",  niet  van  die  vermenging  zelve, 
maar  van  hare  opmerkzame  overweging ,  valt  eenigermate  zamcn 
met   haren    wweldadigen   invloed".     Zoo  breed   »de  aard  van 


510  n.   STEEXBERG, 

het  Christendom*',  ten  bewijze  dat  het  uniet  in  woorden  ge« 
legen  is ,  maar  in  kracht",  besproken  wordt ,  zoo  vlugtig  wordt 
de  strekking  in  het  licht  gesteld ,  waarover  eigenlijk  ook  wei- 
nig meer  te  zeggen  viel.  Is  het  plan  vernnflig,  waarbij  nhet 
veld  der  Bijbelverspreiding"  beschouwd  wordt  als  »een  wyd 
uitgestrekt,  pas  ontgonnen,  veel  belovend  en  zeer  dankbaar 
veld",  het  valt  in  het  oog,  dat  de  tekst  slechts  regt  gaf  om 
te  spreken  over  de  eerste  bijzonderheid,  en  het  klinkt  vreemd 
te  hooren  zeggen,  dat  ))het  pas  ontgonnen  veld  nu  reeds  onze 
bewondering  verdient",  daar  het  veeleer  eene  beschamende  ge- 
tuigenis aflegt  van  den  tragen  ijver  der  Christenheid.  Han- 
delende over  »de  overwinning  der  wereld  door  het  geloof*, 
komt  STEENBERa  ons  voor,  niet  geroepen  te  zyn,  om  ook  »de 
kroon  der  overwinning'*  te  schetsen,  die  den  edelen  strijder 
op  de  slapen  wordt  gedrukt,  en  minder  nog,  om  van  eene 
ndistelkroon**  bij  de  wereld,  van  eene  neerekroon"  bij  jezus, 
en  van  eene  nkroon  der  volkomene  vergelding**  te  spreken* 
Zou  niet  de  overwinning  zelve  de  kroon  zgn,  die  de  strijder 
behaalt,  en  zou  hQ  nog  eene  andere  behoeven,  begeeren  of 
verwachten  kunnen?  Ook  willen  wy  de  bescheidene  vraag 
niet  terughouden:  oï  Joh.  xii:  27,  28*  wel  een  gepaste  tekst' 
voor  eene  afscheidsrede  kan  heeten,  en  of  het  wel  voegzaam 
is,  b\j  zulk  eene  gelegenheid  te  spreken  over  nde  stemming 
van  den  Evangeliedienaar  in  die  ure".  Wij  mogen  toch  ons- 
zelven  niet  prediken,  en  moeten  daarvan  ook  zelfs  den  schijn 
zoeken  te  vermeden.  Nog  iets.  De  derde  leerrede,  over  I^ib. 
xxiv:  13 — 24,  achten  wy  verreweg  de  minst  gelukkig  ge- 
slaagde in  den  ganschen  bundel.  Hoe  veel  goeds  en  beharti- 
genswaardigs  zij  ook  bevatten  moge,  het  hoofddenkbeeld,  dat 
er  in  ontwikkeld  is,  ligt  volstrekt  niet  in  den  tekst,  en  kan 
daaruit  slechts  door  middel  eener  vergeestelijkende  schriftver- 
klaring worden  afgeleid.  Men  vergeet  bovendien  onder  de 
lozing,  dat  hier  eene  leerrede  voor  ons  ligt,  oorspronkelijk 
bestemd  om  op  het  Paaschfeest  te  worden  voorgedragen,  en 
de  Paasch vreugde  der  Christenheid  te  leiden  en  te  heiligen. 
En  was  de  Prediker  in  zyne  Gemeente  door  het  bestaande 
gebruik  misschien  verpligt  om  zich  bij  de  eerste  held  van 
het  belangwekkend  verhaal  te  blyven  bepalen,  er  was  echter, 
£00  veel  wij  weten,  volstrekt  niets,  dat  hem  drong,  om  juist 


LEERBEDEXEX.  511 

de26  leerrede  door  den  druk  gemeen  te  maken.    Navolging 
verdient  zij  althans  zeker  niet* 

W\j  zonden,  na  deze  algemeene  opmerkingen,  nog  tot  bet 
bespreken  van  onderscbeidene  bijzonderbeden  kannen  afdalen, 
maar  weèrbouden  ons  daarvan;  deels  omdat  deze  bundel  zijnen 
weg  wel  reeds  gemaakt  zal  bebben ;  deels  omdat  w\j  den  scb\jn 
vreezen,  als  of  wij  slecbts  te  luider  geprezen  badden,  om  na 
zoo  veel  te  scherper  te  kunnen  laken.  Genoeg  echter  is  er  in 
het  midden  gebragt,  om  STEEifBEBQ  opmerkzaam  te  maken  ook 
op  de  leemten  van  zijnen  kanselarbeid,  en  hem  op  te  wekken, 
dat  h\j  voortga  in  zijnen  belangrijken  werkkring  zich  te  oefe- 
nen en  te  bekwamen.  Van  zijnen  ijver  verwachten  wij,  dat, 
indien  hij  nog  eens  wéér  met  zulk  een  bundel  mogt  te  voor- 
schijn treden,  het  bew^'s  niet  ontbreken  zal  van  meerdere 
r\)pheid  van  ontwikkeling  en  diepere  inzigten  in  het  Evan- 
gelie onzer  behoudenis.  Maar  tot  welke  hoogte  hij  ook  moge 
opklimmen,  nimmer  zal  h\j  zich,  vertrouwen  wij,  dit  tiental 
behoeven  te  schamen ,  dat  te  Schiedam  en  elders  blijve  spreken 
ook  nadat  hij  vertrokken  is. 


Hoe  de  etschen  der  Bisschoppen  van  OostenrijJc  s  Lomhar  dij  e  ^ 
door  Keizer  leopOLD  II,  in  1791  werden  beantwoord;  vol- 
gens een  staatsstuk  nog  voor  onzen  tijd  behartiging  waardig. 
Naar  den  Italiaanschen  tekst,  en  de  Aanmerkingen  van  den 
Hoogduitschen  Vertaler.  Met  een  woord  vooraf  y  naar  aan- 
leiding  van  het  Oostenrijks  Concordaat ,  door  ö.  E.  w.  db 
WIJS,  Predikant  te  Schoonhoven.  Te  Schoonhoven ,  bij  S.  E. 
van  Nooten.    In  gr.  8vo.   XXYl  en  32  bl  f  :-  60. 

De  beroemde  Leidsche  Hoogleeraar  kist,  die  een  even  ijverig 
Protestant  als  gelukkig  beoefenaar  der  Kerkgeschiedenis  is, 
maakte  den  Eerw.  de  wijs  opmerkzaam  op  een  geschrift  uit 
de  laatste  helft  der  vorige  eeuw,  getiteld:  n Seiner  Majestüt 
des  Kaisers  leopolds  des  Zweiten,  K'ónigs  von  Hungarn  und 
B'óhmen^  Erzherzogs  von  Oestreich,  und  Herzogs  von  Mailand, 
tt.  5.  w,  Abfertigung  der  Forderungen  des  Erzbisschofs  und  der 
Bisschxfe  der  '&streichischen  Lombar  die.  Italienisch  und  Deutsch, 
mU  Anmerkungen  begleüet  von  vebehund.     Frankfurt  am  Main, 


512      HOE   DE  EISCnEN   DER   BISSCHOPPEN  VAN   OOSTENRIJKS 

bei  PRIEDRICH  ESZLIXGER,  1791.  96  bl.  S\  (*).  Daarin  wor- 
den de  bedenkingen,  verzoeken,  klagten  en  eischen  van  ver- 
schillende Bisschoppen ,  nadat  leopold  II  de  Kerk  binnen  hare 
wettige  grenzen  had  ternggebragt ,  beantwoord,  op  eene  wijze 
den  Vorst  waardig,  die  zich  z\)ner  roeping  en  magt  bewust 
is.  Te  regt  rekende  Prof.  kist,  vooral  in  deze  dagen,  eene 
meerdere  bekendmaking  van  dat  Eeizermke  stak  van  groot 
belang,  en  wekte  hij  den  arbeidzamen  de  wijs  op  om  het  in 
onze  taal  over  te  brengen.  Met  dat  stuk  in  handen,  en  het 
oog  op  den  tegen wpordigen  toestand  van  Oostenr^k,  geboren 
uit  het  ten  vorigen  jare  met  Rome  gesloten  Concordaat,  zegt 
de  Eerw.  de  wus:  »De  lezer  zal  met  ons  verbaasd  staan  over 
de  onbeschaamdheid  van  vele  eischen  der  Bisschoppen,  welke 
dit  staatstuk  ons  doet  kennen ,  en  wanneer  h\)  inziet,  hoe  het 
meeste  dat  toen  geëischt  werd ,  maar  wijselyk  geweigerd,  thans 
is  ingewilligd  geworden;  hy  zal  zich  nog  te  meer  moeten  ver- 
wonderen over  de  wijze  waarop  zoo  groote  gunsten  worden 
genoten,  en,  terwijl  hij  over  Rome*s  aanmatigenden  geest  zich 
ergert,  wenschen,  dat  iedere  regering  dien  naar  het  voorbeeld 
van  LEOPOLD  mogt  weten  te  waarderen,  en  daar  tegen  op  hare 
hoede  te  zijn."  —  Het  voorbeeld  der  beide  voortreffelyke  zonen 
van  de  beroemde  maria  theresia  schijnt  thans  voor  Oosten- 
rijk verloren  te  zijn  gegaan.  De  zelfstandigheid  toch  en  het 
regte  inzigt  van  het  welzijn  van  eiken  Staat  in  het  algemeen, 
en  van  Oostenrijk  in  het  bijjzonder,  die  de  elkander  opvolgende 
broeders,  de  Keizers  joseph  II  en  leopold  II,  in  zoo  hooge 
mate  eigen  waren,  mist  de  tegenwoordige  jonge  Keizer  frans 
joseph  L  Het  ten  vorigen  jare  gesloten  Concordaat  strekt 
daarvan  ten  bew\jze.  Immers  dat  Concordaat  berooft  den 
Vorst  van  z\jn  regt,  en  doet  een  status  in  statu ^  een  imperium 
in  imperio  ontstaan ;  maar  daarom  is  het  ook  niet  wel  mogel^k 
dat  dit  Concordaat  in  de  tweede  helft  der  negentiende  eeuw 
van  langen  duur  kunne  zijn. 

Ook   in   ons  land   bevelen   w^   de  lezing  van  dit  stuk  zeer 


(*)  De  Itali&ansche  titel  van  het  Staatsstak  is:  Dispaccio  di  S,  M,  firn- 
peratore  leopoloo  II,  B^  éTHungaria  e  di  Boemia,  Arciduca  d*Atuiria, 
e  Buea  di  Milano,  ete,  etc.  in  riposia  alle  domande  degïi  Arcivescovo  e 
Vetcovi  delta  Lombardia  Auitriaca, 


LOMBARDUE,   EXZ.   IN    1791    ^YERDEN  BEAKTWOORD.         513 

aan,  inzonderheid  aan  hen  die  by  den  ook  in  Nederland  kHm- 
menden  overmoed  der  Koomsche  Hiërarchie  regt  willen  weten 
waar  de  grenzen  z\jn  tusschen  Kerk  en  Staat. 

De  algemeene,  hier  en  daar  wel  eens  wat  langwijlige,  be- 
schouwingen  van  den  Heer  de  wus,  die  tot  Inleiding  strek- 
ken, en   de  Aanteekeningen   van  den  Hoogduitschen  Vertaler 
verhoogen  niet  weinig  de  belangrykheid  van  dit  geschrift, 
t. 


Godsdienst  in  het  dagelijhsche  leven*  Leerrede  door  den  WeU 
Eerw»  Heer  johx  gaird,  Predikant  te  ErroL  Gedrukt  op 
bevel  van  Hare  Majesteit  de  Koningin  van  Engeland,  Uu  het 
Engelsch.  Te  Arnhem^  hij  J.  W.  Swaan.  185 6,  In  gr,  8i;ö. 
81  hl  f  :-  80. 

Eene  leerrede  uitgegeven  op  last  eener  Koningin,  b\j  dui- 
zendtallen in  Engeland  verspreid,  en  zelfs,  na  voorafgaande 
aankondiging,  door  den  Eerw.  makspield  te  Londen  uitgespro- 
ken, om  ook  mingegoeden  met  haar  bekend  te  maken,  wekt 
onwillekeurig  het  verlangen  op  om  haar  te  lezen.  Daarenbo- 
ven heefl  het  onderwerp  iets  dat  schier  allen  belang  inboezemt. 
Hoe  velen  er  toch  van  doordrongen  zijn  dat  de  Godsdienst 
zich  in  het  dagelijksche  leven  openbaren  moet,  slechts  weinigen 
zijn  er  die  eenigzins  grondig  weten  op  welke  wyze  dat  moet 
geschieden.  Dat  de  Evangelische  beginselen  het  leven  moeten 
doortrekken  als  de  zuurdeesem  het  deeg;  dat  het  zijn  moet, 
zoo  als  PAüLüS  schreef  (I  Kor.  x:  31);  «Hetzij  dan  dat  gij  eet, 
hetzg  gij  drinkt,  hetzy  gy  iets  anders  doet,  doet  het  al  ter 
eere  Gods"  —  wordt  te  weinig  door  de  Christenen  bedacht. 
Men  zondert  uren  en  dagen  af  voor  opzettel^ke  Gods  vereering, 
gelijk  men  andere  wijdt  aan  beroepsbezigheden  en  uitspannin- 
gen. Tegen  die  dwaze,  niet  Evangelische,  vooral  in  Engeland 
heerschende  begrippen,  komt  de  Eerw.  caird  met  kracht  op 
in  eene  regt  praktische  leerrede  over  Eom.  xii:  11:  «Zijt  niet 
traag  in  het  benaarstigen ;  zijt  vurig  van  geest;  dient  den  Heer.'* 
Caird  betoogt:  dat  de  Godsdienst  met  den  arbeid  van  het 
dagelijksche  leven  bestaanbaar  is;  dat  men  om  in  de  nabij- 
heid Gods  te  leven,  zich  niet  aan  de  wereld  en  hare  bedrijven 
behoeft  te  onttrekken ;  dat  de  arbeid  in  het  groote  wereldplan 
is  opgenomen,  en  voor  de  menschen  in  elk  geval  pligt,  in  de 


514  JOBX   CAIRD, 

meeste  gevallen  noodzakel^'kbeid  is.  —  Het  £\j  yerre,  dat  wg 
de  vertaling  zouden  wenschen  van  vele  Engelsche  leerredenen; 
de  homiletiek  toch  staat  in  Nederland  veel  hooger  dan  in  En- 
geland, en  wij  zouden  beter  aan  Albion,  dan  Albion  aan  ons, 
veelsoortige  modellen  van  echte  kanselwelsprekendheid  kunnen 
leveren;  —  maar  toch  over  de  vertaling  van  deze  leerrede 
verblijden  wij  ons*  Hoe  naauw  de  band  tusschen  de  Godsdienst 
en  het  dagelijksche  leven  moet  en  kan  wezen,  stelt  de  Eerw. 
CAiBD  ten  duidelijkste  in  het  licht. 

Hoe  goed  en  heilzaam  zou  't  kunnen  zijn,  als  deze  voor- 
treffelijke rede  in  de  handen  mogt  komen  van  de  duizenden 
die  zeggen  geenen  tgd  voor  Godsdienst  te  hebben;  als  z^  door- 
dringen mogt  tot  in  de  binnenkamers  der  vrome  dweepers,  en 
ook  in  de  eenzame  cellen  der  kloosters  mogt  bekend  en  be- 
grepen worden.  Wij  zeggen  het  caibd  na:  «kimmer  zal  hy 
in  den  verheven  en  heiligen  zin  van  het  woord  Godsdienstig 
worden,  tenzy  h\j  het  tot  die  mate  van  dagelijksche  verloo- 
chening van  zich-zelyen,  weerstand  aan  verzoeking,  vriende- 
lijkheid, zachtheid,  ootmoed,  medeleden,  weldadigheid  heefl 
gebragt,  welke  slechts  in  de  dagel^ksche  aanraking  met  de 
wereld  verkregen  wordt.  Zeg  dus  niet  dat  de  arbeider,  koop- 
man of  daglooner  weinig  of  geen  tijd  heeH;  zich  aan  de  Gods- 
dienst te  wijden.  Met  niet  minder  regt  kunt  gy  beweren  dat 
de  zeeman,  te  midden  van  stormwind  en  golfslag,  geen  tijd 
heefl  de  wetten  der  zeevaart  in  acht  te  nemen ;  of  de  aan- 
voerder in  den  kr\jg  geen  tijd  voor  de  krijgskunst.  Zoo  het 
niet  hier  is;  waar  zal  het  dan  zgn?  Godsdienst  is  niet  het 
onafgebroken  lezen  van  goede  boeken ;  Godsdienst  is  zelfs  niet 
een  gebed,  lofzang,  heilige  instellingen:  deze  zijn  noodzakelyk 
om  Godsdienstig  te  zijn  —  niemand  is  zonder  deze  Gods- 
dienstig. Doch  Godsdienst,  ik  herhaal  het,  bestaat  voorna- 
melijk en  hoofdzakelijk  in  fiet  verheerlijken  van  Grod  te  mid- 
den van  de  pligten  en  beproevingen  des  levens  —  het  rigteu 
van  onzen  koers  door  de  tegenwinden  en  de  stroomen  der 
verzoeking  henen,  b^  het  starrenlicht  van  pligt  en  geweten, 
en  den  zeilsteen  der  Goddelijke  waarheid  —  mannel^k,  ver- 
standig en  moedig  te  stryden  voor  de  eer  van  Christus,  onzen 
oversten  Leidsman.  Weg  dan  met  het  denkbeeld  dat  Leeraars 
en  Heiligen  Godsdienstig  kunnen  zijn,  maar  dat  het  onmoge- 
lijk is  Godvruchtig  te  leven  in  deze  ruwe  bedrijvige  wereld! 


QODSOIENST  IX  HET  DAG£LXJKSGH£  LEYEK.  515 

Wat  zeg  ik ,  hier  is  het  tooneel ,  hier  het  eigenaardig  en  waar 
gebied  der  Godsdienst  —  de  plaats  waar  het  blyken  moet,  dat 
Godsrrucht  niet  het  droombeeld  is  van  zondagen  of  stille  uren 
▼an  afzondering,  dat  zij  bet  heldere  daglicht  dragen,  en  de 
stormen  en  botsingen,  in  hare  aanraking  met  de  wereld  door- 
staan kan  —  de  plaats,  in  één.  woord,  om  het  bewijs  te  leveren, 
dat  het  niemand  onmogeiyk  is  ter  zelfder  t^d  niet  traag  in  het 
benaarstigen,  vurig  van  geest  te  z\jn,  en  den  Heer  te  dienen.** 
t. 


Woordenboek  van  dé  Geschiedenis  der  Christelijke  Kerk.  Boor 
den  Schrijver  van:  n  Tabel  van  de  Geschiedenis  der  Christe- 
lijke  Kerk'\  Te  Kampen^  bij  K.  van  Hulst.  1856.  In  gr, 
Svo.   236  W.  ƒ  2  -  25. 

W\j  leven  in  eenen  t^'d  van  algemeene  en  b^zondere,  oor- 
spronkelijke en  vertaalde  Woordenboeken ,  omdat  ieder  in  onze 
dagen  gaarne  goedkoop,  spoedig  en  gemakkelijk  van  alles  wat 
weten  wil.  Jammer  maar,  dat  zij  bij  velen  de  lezing  van 
degelijke  boeken  vervangen,  en  daar  allemadeeligst  werken; 
want  de  oppervlakkige  woordenboekenwijsheid  is  gelijk  aan 
een  boom  zonder  wortelen. 

In  het  algemeen  keuren  wy  het  gebruik  van  Woordenboeken 
af;  maar  willen  toch  niet  ontkennen  dat  z^j,  met  oordeel  ge- 
bruikt, groot  nut  kunnen  hebben,  door  het  geheugen  te  gemoet 
te  komen.  —  Als  w\j  aannemen  dat  een  historisch  Woorden- 
boek der  Christelijke  Kerk  de  beoefening  der  Kerkgeschiedenis 
zelve  niet  zal  doen  verminderen,  zouden  we  hun  die  er  be- 
hoefde aan  kunnen  hebben ,  met  de  verschoning  van  een  Woor- 
denboek, dat  in  de  volledigheid  en  de  behandeling  der  arti- 
kels aan  de  vereischten  voldoet,  geluk  wenschen;  maar  dat  is, 
naar  ons  gevoelen,  het  geval  niet  met  het  werk  dat  voor  ons 
ligt.  Het  boek  doorbladerende  misten  w\j  eene  menigte  arti- 
kels, zelfs  een  over  jezcs  cbsistds,  den  Stichter  der  Kerk, 
die  er  toch  waarlijk  niet  in  ontbreken  mag.  Van  de  overige 
ontbrekende  willen  wg  er  maar  eenigen  noemen.  Zoo  misten 
wy  artikelen  over:  Adbiaxüs  VI,  Altaar,  Antinomianen,  An- 
tiochië;  Ban,  Biecht,  Boerenkrijg;  CALiXTü8,Calixtönen,  Ca- 
pito,    Christenen;    Doceten;   Apocryphe  Evangeliën;   Fichte; 


516  WOORDENBOEK,   EKZ, 

Pacificatie  te  Gend;  vax  Heüsde,  Huwelyk;  Jagobi;  Kerk- 
bouw, Kerkeiyk  regt,  Ketters,  Kr  ais,  Kwakers  ;LA.MPE,Lam- 
peanen,  Liturgie;  Materialisme;  Neologen,  Newton,  Nomi- 
nalisten;  Laatste  Oliesel,  Osiaxder;  Pausen ,  Pius  V,  PiusIX, 
Praedestinatie,  Puriteinen,  Puseïsme;  Reliquiën;  Saladin, 
Schelling,  Schleiermachee,  Schwenkfeld,  Sixtüs  V, Smal- 
kaldische  Verbond,  Spangenberö,  Swedenborö,  Symboli- 
sche boeken;  Vasten,  Vervolgingen,  Voetianen,  Vormsel; 
Wilberforce,  Willebrord. 

De  bewerking  van  sommige  artikelen  is  vry  goed,  maar 
vele  zijn,  vooral  door  hunne  kortheid,  van  te  weinig  belang. 
Wij  staven  dit  met  een  paar  voorbeelden: 

»CoLONNA.  Aanzienlijk  geslacht  in  Italië,  welks  leden  dikwijls 
op  den  gang  der  Kerkelijke  zaken  veel  invloed  hebben  uitge- 
oefend." 

^Orgels  vi  de  kerken.  Kwamen  omstreeks  de  7*  eeuw  oit 
Griekenland  naar  Italië,  van  waar  zg  verder  werden  ver- 
spreid." 

»  Sacramenten.  Uit  de  heilige  gebruiken  zijn  allengs  de 
Sacramenten  ontstaan,  welker  begrip  als  teeken  en  uitdeeling 
der  Goddel^'ke  genade,  en  welker  zevental,  als  de  gewigtigste 
oogenblikken  des  levens  heiligende,  voornamelijk  door  petrus 
LOMBARDUS  CU  GRATiANUS  werden  vastgesteld.** 

De  slotsom  onzer  beoordeeling  is,  dat  de  Schr^'ver  ontegen- 
zeggelijk tact  hcefl  om  kortelij  k  historische  by zonderheden 
zamen  te  vatten;  maar  h\j  schynt  zich  geen  ander  doel  te 
hebben  voorgesteld,  dan  om  in  den  kortst  mogel^ken  t\jd  een 
Kerkel^k  Woordenboek  te  compileren:  blijken  van  weinig  on- 
derzoek en  veel  overhaasting  vindt  men  er  in  menigte.  Mogt 
de  S.  eens  besluiten  om  een  volledig,  en  met  zorg  behandeld 
Woordenboek  te  leveren,  dan  zouden  wij  hem  onder  anderen 
ten  gcbruike  ook  aanbevelen:  rheinwald.  Die  kirchlicke  Ar- 
chaeologie;  gieseler,  Lehrbuch  der  Kirchengeschichte ;  winer, 
Bibl,  Realmrterbuch ;  het  Woordenboek  voor  het  Christelijk  Gezin ; 
VAN  SENDEN,  Geachiedenis  der  Bij  belbeatrij  ding  en  Bij  belver  dedi^ 
ging;  moll,  Het  Kerkelijk  Leven  der  Chriatenen,  en  de  laatste 
uitgave  van  het  Converaationa  Lexicon. 


t. 


GEXEESKÜXDB  EN  ABTSENUUENGKÜXDE.  517 


Oeneeahmde  en  Artsemjmenghunde.  (VolksbibUotheeh^  N^.  26.) 
T€  Amsterdam^  bij  Weytingb  en  van  der  Haart.  1855.  — 
Oêgondheidêlêer  voor  het  Volk^  door  p.  habttenroth,  Med. 
Doet.  te  Amsterdam.  (Volksbibliotheek ,  N'.  28.)  Te  Ameter- 
damy  bij  Wejtingh  en  van  der  Haart.  In  M,  8vo.  (zonder 
paginatuur).  Per  N\^  bij  vOeeh.^  f:  -  22i,  buiten  inteek.  ƒ :  -  25. 

Beide,  onder  bovenstaande  titels  uitgegeyen  stokjes  zgn, 
wat  onderwerp  en  yorm  betreft,  naanw  aan  elkander  yerwant, 
en  werden  aan  steller  dezes  gemkt\}dig  ter  aankondiging  toe* 
gezonden.  De  ongenoemde  Schrijver  van  bet  werkjen  over 
de  nGreneesknnde  en  Artsengmengkande**  zegt,  dat  b^  zlcb 
als  doel  beeft  voorgesteld:  »Het  bekend  maken  aan  ben,  die 
zich  met  andere  vakken  bezig  boaden,  van  naaawkearige  be- 
grippen omtrent  bet  onderwerp  dier  wetenschap,  baar  doel, 
bare  maatschappelijke  behoefte,  en  in  welk  opzigt  z\j  van  an- 
dere vakken  van  wetenschap  afgescheiden  is.  Wg  willen  das 
alleenl^'k  algemeene  en  beknopte  denkbeelden  mededeelen  over 
geneeskunde,  haar  doel,  hare  diensten  behandelen,  die  z\j  der 
maatschappy  bew\|8t,  over  de  talrijke  kundigkeden  spreken, 
die  den  geneesheer  onmisbaar  z\jn ,  en  eindelQk  over  de  wijjze 
waarop  deze  z\jne  verkregene  kennis  moet  in  praktik  bren- 
gen.** Aan  dit  voornemen  en  aan  dezp  door  bem-zelven  ge- 
stelde eischen  is  de  Schrijver,  zoo  veel  mogelijk,  getrouw  ge- 
bleven. Dat  echter  bet  popalariseren  eener  wetenschap  hoogst 
moejelyk  is,  blgkt  weder  op  nieaw,  als  wy  den  inhoud  van 
zijn  gesohriftje  naauwkeuriger  nagaan.  Bij  de  behandeling, 
b.  V.,  der  vergiftige  stoffen,  die  onder  de  eigensoortige  (speci- 
fieke) ziekte-oorzaken  eene  voorname  plaats  bekleeden,  wordt 
te  regt  onderscheid  gemaakt  tusschen  vergift^  venijn  en  emet-^ 
etof^  maar  de  bescbr\jving  van  die  drie  soorten  laat,  wat  de 
duidelijkheid  betreft',  het  een  en  ander  te  wenschen  over. 
»Het  vengn"  —  zegt  de  Schryver  —  is  een  natuurlijk  voort- 
brengsel, dat  gewoonl^'k  door  afzonderl^ke  daartoe  bestemde 
werktuigen  wordt  afgescheiden,  welke  afÏKsheiding,  even  als 
alle  andere  verrigtingen  van  bet  dier,  steeds  plaats  heeft.  De 
werking  van  het  ven\jn  is  zeer  snel,  en  bovenal  bl\jft  bet  zich 
bepalen  tot  het  voorwerp  hetwelk  daardoor  is  aangetast,  die 
bet  niet  weder  verder  kan  mededeeleo.  Dit  laatste  is  duidelijk 

BOEKBSSCH.  1856.  ^.  XI,  38 


518  F.   HA.HTTEKBOTH, 

omdat  de  invoering  van  het  venijn  geenszins  de(n)  noodzake- 
lijke(n)  toestel  ter  vorming  van  hetzelve  kan  voortbrengen.*^ 
In  die  woorden  toch  wordt  aan  de  afscheiding  en  andere  ver- 
rigtingen  van  het  dierlyk  ligchaam  eene  eigenschap  toege- 
kend, die  voor  eene  phjsiologische  onwaarheid  gehouden  moet 
worden,  terwijl  de  aanduiding  der  reden,  waarom  een  venijn 
zich  niet  op  andere  personen  voortplant,  voor  den  leek  geheel 
en  al  onverstaanbaar  is.  Evenzeer  ware  het  b\j  de  behande- 
ling der  smetstoffen  noodig  geweest,  het  onderscheid  tusschen 
vlugtxge^  zich  door  de  lucht  voortplantende,  en  vaste ^  onmid- 
dell^ke  aanraking  of  invoering  in  het  bloed  vorderende,  smet- 
stoffen te  vermelden  en  door  geschikte  voorbeelden  op  te  hel- 
deren. 

In  de  door  Dr.  habttenrotr  ontworpen   nGrezondheidsleer 
voor  het  Volk"   worden   achtereenvolgens   »de   voeding;    de 
dranken;  de  lucht;  de  temperatuur;  de  kleeding  en  de  zinde- 
lijkheid"  behandeld.    Aan   die   rubrieken  had  nog  eene  be- 
schouwing der  beroepsbezigheden  en  de  zoogenaamde  genees- 
kundige zielsbestiering  (regeling  der  verstands-oefeningen  en 
beheersching  der  gemoedsbewegingen  en  der  hartstogten)  moe- 
ten toegevoegd  worden,  dewijl  de  door  den  Schrijver  opge- 
noemde en  ontwikkelde  b^zonderheden  geenszins  een  volledig 
overzigt  geven  van  hetgeen  tot  het  dierlijke  en  bewuste  leven 
van  den  mensch  behoort.    Overigens  komt  in  de  opmerkingen 
en  raadgevingen  van  den  Schrijver  somtijds  al  te  zeer  eene 
geheel  subjectieve  zienswijze  uit.    Van  dien  aard  is,  b.  v., 
het  denkbeeld,  dat  verdunde  koemelk  met  suiker,  tot  voeding 
van  jonge  kinderen,  dikwijls  boven  de  moedermelk  te  verkiezen 
is;  dat  ezelinnenmelk,  tot  dat  einde,  by  koemelk  achterstaat, 
en  dat  kunstmatige  ezelinnenmelk,  uit  afgeroomde  koemelk  en 
melksuiker  bereid,  boven  de  natuurlijke  te  verkiezen  is.  Aan 
de  daarvoor  door  den  Schrijver  aangevoerde  reden  toch  zal 
meer  oorspronkelijkheid,  dan  waarjieid,  moeten  toegekend  wor- 
den.   »De  menschen  van  dezen  tyd  z\|n  te  veel  van  de  oor- 
spronkeiyke  type  afgeweken  door  gewoonten,  misbruiken  als 
anderzins,  en  in  die  afw\jking  heeft  ook  de  moedermelk  moe- 
ten deelen.    Ik  verzeker  u,  dat  het  een  groot  verschil  zonde 
opleveren,   als  men   de   vrouwenmelk  van  nu,  en  van  v6<Sr 
eeuwen  kon  vergelijken."    Evenmin  kan  toegestemd  worden» 
dat  pap  uit  brood  met  melk  en  water  gekookt,  beter  zou  z\jn 


OEZ037DHEIBSL£KB  VOOR  HET  VOLK.  519 

dan  beschaitpap,  of  dat  slechts  in  den  bast  der  granen  be- 
standdeelen  van  het  vleesch^  geUJk  de  Schrijver  zich  uitdrukt, 
dat  is,  eiwitaardige  stoffen  zouden  bevat  zijn*  Verder  is  de 
magerheid  der  hazewindhonden  een  slecht  bewfjs  voor  de 
noodzakel^'kheid  om  de  sp\jzen  behoorlijk  te  kaauwen.  Dat 
de  thee  eene  bedarende  werking  op  het  hart  en  de  bloedvaten 
zou  uitoefenen,  is  eene  onbewezen  stelling,  en  die  werking 
zal  wel  hoofdzakelijk  aan  het  water,  dat  tot  voertuig  ver- 
strekt, moeten  toegekend  worden.  De  definitie  van  den  al- 
cohol, als  eene  vloeistof,  welke  door  gisting  uit  suiker  ont- 
staat, is  zeer  onvolkomen,  dewijl  van  de  w^ze  waarop  dit 
geestr^k  beginsel  wordt  afgescheiden,  van  de  destillatie,  geener- 
lei  melding  gemaakt  wordt.  Het  voorschrift,  eindelijk,  waar- 
mede de  beschouwing  der  dranken  besloten  wordt,  komt  ons 
minder  doordacht  en  menschkundig  voor,  omdat,  bl^kens  de 
ervaring,  gebruik  en  misbruik  van  geestryke  dranken  naauw 
aan  elkander  grenzen.  De  door  ons  bedoelde  woorden  zyn  de 
volgende:  nMenschen  die  veel  koude  en  vochtigheid  moeten 
doorstaan,  mogen  gerust  een  borrel  gebruiken,  daar  in  deze 
omstandigheden  die  stoffen  zoo  goed  als  zonder  schade  worden 
verdragen.  Koetsiers  en  zeelieden  zouden  u  kunnen  vertel- 
len, dat,  met  hevige  koude  en  nat  weder,  de  borrel  eene  aan- 
gename warmte  geeft  en  minder  dronkenmakend  werkt.  Daar- 
om ook  kunnen  bewoners  van  koude  luchtstreken  meer  sterken 
drank,  en  met  minder  nadeel  dan  anderen  uit  warmer  gewes- 
ten, verdragen." 


Bethesda.  Wederlegging  der  redenering  van  den  Heer  schih- 
MELPENKINCK  VAK  DEB  OUB,  en  van  het  daarop  gevolgde  ant-^ 
woord  van  den  Minister  van  Binnenlandsche  Zaken  y  S.  S.  T.  T., 
in  de  zitting  van  de  Tweede  Kamer  der  Staten^Oeneraal  van 
22  November  1855.  Te  Amsterdam  ^  bij  J.  C.  Loman,  Jr.; 
te  Arnhem^  bij  H.  A.  Tjeenk  Willink.  1856.  In  roijaal  8iw. 
80  bl.  ƒ  :  -  50. 

In  de  laatstelgk  gehouden  najaars-zitting  kwamen  de  adres- 
sen ter  sprake,  reeds  bij  herhaling  aan  de  Tweede  Kamer  der 
Staten-Generaal  ingediend  door  het  Curatorium  eener  inrig- 
ting  voor  watergeneeskunde ,  onder  den  naam  Bethesda  y   te 

88* 


520  BETHESDA. 

Soeren  naby  Dieren  gevestigd.  De  bestunrders  dier  inrigtinj 
verlangden  haar  namelyk  voor  lyders  van  alle  standen  open 
te  stellen,  zonder  verpligt  te  zjjn,  de  behandeling  en  het  toe- 
zigt  daarover  aan  een  gepromoveerden  Medicinae  Doctor  op 
te  dragen.  De  Regering  heeft  geweigerd  aan  dat  verlangen 
ie  voldoen,  dew\jl  de  bestaande  wetten  en  verordeningen  ver- 
bieden, dat  de  geneeskunst  door  onbevoegden  wordt  uitge- 
oefend. Grel\jk  dit  door  den  Minister  van  Binnenlandsche 
Zaken  betoogd  werd,  zoo  meende  ook  een  der  leden  van  de 
Tweede  Kamer,  wiens  naam  op  den  titel  van  bovenstaiande 
brochure  genoemd  wordt,  in  die  zelfde  zienswijze  te  moeten 
doelen.  Laatstgenoemde  gaf  daardoor  aanleiding  tot  de  uit- 
gaaf van  tachtig  bladzijden  druks,  wier  Schrijver,  op  bl.  29, 
JUT  VAK  BBEUKELEBWAABD  genocmd,  niet  zonder  grooten  om- 
slag van  woorden  en  gedurige  herhaling  derzelfde  denkbeel- 
den ,  tracht  aan  te  wijzen ,  dat  geenerlei  Wet  of  Eoninkiyk 
Besluit,  op  de  gewone  of  allopathische  geneeskunst  betrek- 
kelijk, ook  op  de  water-  of  natuur-geneeskunst,  waarvoor 
Bethesda  bestemd  is,  kan  worden  toegepast.  Intusschen  vraagt 
bet  gezond  verstand:  of  de  waterkuur  voor  alle  soorten  en 
graden  van  ziekten  en  kwalen  dezelfde  is?  en,  zoo  neen,  hoe 
dan  iemand,  zonder  de  minste  wetenschappelijke  geneeskun- 
dige opleiding,  den  aard  en  den  graad  van  elke  ziekte  of 
kwaal  zal  kunnen  kennen  en  beoordeelen?  De  Schrijver  is 
echter  juist  van  een  tegenovergesteld  gevoelen,  dew^l  elk 
Medicinae  Doctor,  die  op  eene  Hoogeschool  gestudeerd  heeft, 
volgens  hem  een  man  met  vooroordeelen ,  en  daarom  voor  de 
leiding  eener  waterkuur  ongeschikt  is.  Van  die  eenzijdige 
oordeelvelling  zal  de  Heer  jdt  noch  door  ons,  noch  door 
iemand  ter  wereld,  vreezen  wy,  afgebragt  worden,  en  ver- 
moedelijk zon  het  even  vruchteloos  zijn  hem  aan  te  wjjzen, 
dat  men  b\j  eene  geneeskundige  behandeling  van  laders  even- 
zeer door  verzuim,  als  op  werkdadige  w\jze,  door  toediening 
van  hulpmiddelen,  schaden  kan.  Ware  de  Schrijver  met  die 
peccata  omssionis  meer  bekend,  dan  zou  hy  inzien  dat  wette- 
lyke  bepalingen  evenmin  voor  de  hjdrotherapie ,  als  voor  elke 
andere  geneeskundige  bdiandeling,  onnoodig  en  overbodig  zyn. 
Moge  de  Schrijver  ook  in  het  vervolg  —  liefet  echter  hebben 
wij  dat  hy  niet  weder  als  zoodanig  optrede  —  zich  ont- 
houden van  de  talrijke  en  veelsoortige  scheldwoorden,  waar- 


BETBESDA.  521 

mede  de  gewone  geneeskunst  en  geneesknnst-oefenaars  door 
hem  bestempeld  worden,  vermits  bij  zoo  doende  zgne  belan- 
gen, en  de  zaak  die  bg  voorstaat,  meer  benadeelen  dan  bc- 
voordeelen  zal. 


De  Zaak  der  Afechaffing  van  den  Sterken  Brank(;)  eene  zaak, 
die  aanspraak  heeft  op  aller  belangstelling  en  medewerking. 
Voorlezing^  gehouden  in  de  November-Vergadering  van  het 
Departement  MedembUk  der  Maatschappij  Tot  Nut  van  7  Al- 
gemeen^ door  A.  w*  VAN  CAMPEK,  Theol,  Doet.,  en  Predikant 
te  Opperdoes,  Ten  voordeele  der  Armen^Bewaarschool  te  Medem- 
blik.  Te  Tiel,  bij  H.  C.  A.  Campagne.  1856.  In  gr.  Svo. 
16  bl.  fi'  15. 

Een  met  warmte  en  overtuiging  geschreven  en  uitgesproken 
woord,  tot  welks  uitgave  de  Eerwaarde  Schrijver  besloot,  om 
den  inhoud  zijner  Voorlezing,  waartegen  in  het  openbaar  harde 
beschuldigingen  ingebragt  waren,  aan  het  oordeel  van  een 
grooter  publiek  te  onderwerpen,  en  om  tevens  de  opbrengst 
er  van  te  doen  strekken  ten  voordeele  der  Armen-Bewaar- 
school te  Medemblik.  Zoo  wel  wegens  inhoud  als  vorm  zal 
die  Voorlezing,  gel^k  wy  vertrouwen,  met  belangstelling  aan- 
gehoord zijn,  en  met  geene  mindere  goedkeuring  zal  zij  ook 
nu,  na  nzonder  eenige  verandering  te  zijn  uitgegeven**,  door 
allen  die  in  de  zaak  der  afschaffing  belang  stellen,  gelezen  en 
overdacht  worden.  Tot  die  belangstelling  en  medewerking 
werden  de  hoorders  opgewekt  »als  leden  der  Maatschappij 
Tot  Nut  van  't  Algemeen;  als  behoorende  tot  de  grootere 
maatschappij  der  menschheid;  als  Christenen'*,  üit  die  drie 
verschillende  oogpunten  wordt  de  zaak  der  afschaffing  bepleit, 
en  de  groote  verantwoordel\jkheid  aangewezen,  die  ten  dien 
opzigte,  op  elk  onzer,  als  mensch  en  als  Christen,  rust.  Zelfs 
de  vrouwen  mogen  niet  zeggen:  »Wat  gaat  ons  de  sterke 
drank  aan?  Dat  is  eene  zaak  die  de  Heeren  maar  moeten 
afmaken".  Op  zoodanige  bedenking,  welke  welligt  by  deze 
en  gene  hoorderes  of  lezeres  zal  zijn  opgekomen,  antwoordt 
de  Schrijver  met  de  volgende  allezins  behartigenswaardige 
woorden:  »Wat  gaat  ons  die  sterke  drank  aan?  Dat  zegt  gij 
toch  niet,   Dames!   want  waarlyk,  hij  gaat  u  meer  aan  dan 


522      A.   W.   VAN  GAMPEX,   DE   ZAAK   DEB  AFSCHAFFIXa,  £!7Z* 

ons.  Het  is  uw  geslacht,  dat  van  dien  geesel  duizendwerf 
meer  lijdt  dan  het  onze.  Ziet,  die  vrouwen,  die  daar  neder- 
zitten  in  kommer  en  druk,  en  weder  met  beven  en  sidderen 
den  naderenden  winter  te  gemoet  zien,  omdat  hare  mannen 
dronkaards  zijn,  of  althans  een  groot  gedeelte  van  hunne  ver- 
diensten aan  den  drank  verspillen,  zy  zijn  uwe  zusters.  Ziet, 
die  moeders,  die  dubbel  honger  Igden,  omdat  hare  kinderen 
geen  brood  hebben,  die  dubbel  koude  lijden,  omdat  zg  haar 
kroost  niet  kunnen  dekken  tegen  het  gure  weder,  daar  hare 
echtgenooten  den  drank  liever  hebben,  dan  vrouw  en  kroost, 
vj  z\jn  uwe  zusters.  Ziet,  die  jonge  dochters,  die  daar  ge- 
reed staan,  om  hare  hand  te  geven  aan  mannen,  die  hunne 
hand  reeds  hebben  gegeven  of  op  het  punt  zijn,  om  haar  te 
geven  aan  den  drank;  die  jonge  dochters,  die  binnen  weinige 
jaren  tot  den  bedelstaf  zullen  gebragt  zyn,  z\j  z\jn  vu7«  zusters* 
£n  g\j  zoudt  vragen:  wat  gaat  die  sterke  drank  ons  aan?  — 
Neen,  dat  vraagt  gy  niet.  Gy  vraagt:  nWat  kunnen  wij  doen 
om  aan  die  ellende  een  einde  te  maken ,  of  haar  zoo  veel 
mogelijk  voor  te  komen?**  Wat  g\j  doen  kunt?  G\j  kunt 
uwe  mannen,  uwe  broeders,  uwe  vaders  aansporen,  dat  zij 
niet  langer  met  trage  handen  en  slappe  knieën  blyven  neder- 
zitten;  hen  aansporen  dat  zij  ons  helpen,  om  dien  gruwel  te 
bestrijden  en  te  verwinnen.  6(}  kunt  weigeren,  dien  drank 
te  schenken  en  aan  te  bieden." 


Het  Begtsmiddel  van  Cassatie^  in  verband  met  BegterUjhe  Orga' 
nisatie  en  Burgerlijke  Begtsvordering^  beschouwd  door  Mr.  J* 
w»  TTDEMAK,  Advocoat  te  Amsterdam.  Te  Amsterdam^  bij 
P.N.  van  Kampen,  1856.  Ingr.Svo.  VIII  en  99  W.  ƒ  1-20. 

In  geruimen  tijd  verscheen  er  geen  twistschrift  van  zoo 
belangrijke  strekking,  zoo  diep  doordacht,  en  zoo  fiks  be- 
werkt, als  het  aangekondigde.  Een  twistschrift^  zeggen  wy; 
want  de  vraag,  of  de  Hooge  Baad,  al  dan  niet,  b^j  eene  nieuwe 
regterlijke  organisatie,  door  de  Grrondwet  van  1848  beoogd , 
zou  blijven  een  Hof  van  Cassatie ^  dan  wel,  of  deze  zou  wor- 
den een  Hof  van  Appèl ^  kwam  meermalen,  inzonderheid  van 
de  zyde  der  Haagsche  balie,  ter  sprake,  en  werd  meermalen 
veelzijdig    besproken.     Het    jongste   ontwerp,    door   den   nu 


Mr.  J.  W.  TYDEMAJÏ,  HET  REGTSMIDDEL  VAN  CASSATIE,  ENZ.   523 

afgetreden  Minister  yan  Justitie  ingediend,  stelde  den  Hoogen 
Kaad  voor  als  Hof  yan  Appèl  in  burgerlijke  zaken ,  en  stelde 
niet  voor  het  hooger  beroep  in  strafzaken.  Deze  beide  hoofd- 
punten (voornamelijk  het  eerste)  leveren  de  stof  op  voor  de 
onderwerpel\jke  brochure.  De  Minister  die  de  voordragt  deed 
trad  af;  welke  voordragt  door  z\Jnen  opvolger  zal  gedaan  wor- 
den, is  onzeker.  Als  bestrgding  van  een  aanhangig  Ontwerp 
van  Wet,  heeft  alzoo  deze  brochure^  wel  is  waar,  het  belang- 
rijke van  het  oogenblik  niet  meer;  zij  zal  echter  een  blgvend 
gedenkteeken  zijn  van  den  veelomvattenden  arbeid  daaraan 
door  den  begaafden  Schrijver  besteed,  en  van  den  scherpen 
blik  door  hem  en  z^'ne  vrienden,  lipman,  de  lanoe,  molsteb 
en  8.  MULDEB,  op  het  zoo  belangrijke  onderwerp  gewor- 
pen; ' —  eene  voorraadschuur  van  hetgeen  kennis  en  ervaring, 
voor  de  beide  genoemde  vraagstukken,  aangeven. 

De  rykdom  van  zaken  en  de  beknoptheid  van  behandeling 
maken  het,  vooral  in  een  Tijdschrift  voor  een  gemengd  pu- 
bliek, moe\}elijk,  zoo  niet  ten  eenenmale  doelloos,  het  boek, 
èf  zoo  te  ontleden ,  dat  het  niet  meer  behoeft  gelezen  te  wor- 
den, 6f  daaromtrent  in  eene  polemiek  te  vervallen,  waaruit 
al  ligt  een  opstel  zou  geboren  worden,  grooter  in  omvang 
dan  het  boek  zelf.  Eene  enkele  aankondiging,  eene  beknopte 
schets  zij  dus  genoeg. 

Het  eerste  Hoofdstuk  behandelt  het  middel  van  cassatie  hier 
te  lande,  zuiver  historisch,  en  wijst  op  het  ministerieel  ver- 
slag van  13  November  1848,  als  voor  de  eerste  maal  het 
denkbeeld  aangevende  om  het  middel  van  cassatie  in  majeure 
civiele  zaken,  door  appèl  bij  den  Hoogen  Raad,  te  vervangen. 

Het  tweede  Hoofdstuk  bevat  een  beknopt  kritisch  overzigt 
van  de  door  den  nu  afgetreden  Minister  gedane  voorstellen, 
voor  zoo  ver  die  met  de  afschaffing  of  besnoeijing  van  het 
regtsmiddel  van  cassatie  meer  b^zonder  in  verband  staan.  Er 
bestaat  geene  volstrekte  behoefte  aan  eene  zoo  gewigtige  her- 
vorming; in  de  gebreken  van  het  bestaande  kan,  met  be- 
houd van  het  stelsel,  voorzien  worden;  door  den  aard  der 
voorgestelde  hervorming  worden  niet  opgewogen  de  bedenke- 
lijke gevolgen,  daaruit  te  voorzien. 

Plet  derde  Hoofdstuk  bevat  de  gronden  voor  en  tegen  de 
voorgestelde  afschaffing  van  het  regtsmiddel  van  cassatie  in 
majeure  burgerlijke  zaken.    De  Schryver  stelt:   1".  de  voor- 


524  Mr*  j.  vr,  ttdemait, 

gestelde  afechaffing  is  ongrondwettig»  mmmer  is  in  de  Orond* 
wet  iets  anders  bedoeld  of  gelezen,  dan  de  regeling  Tan  des 
werkkring  van  den  Hoogen  Baad,  als  Hof  v(m  CcusaUe*  2". 
De  Toorgestelde  afschaffing  is  niet  wenschel\jk:  a.  met  het  oog 
op  het  staatsbelang,  omdat  de  invloed  van  één  eenig,  opper- 
magtigv  onafhankelyk  ligchaam,  de  facto  et  jvre  regtsprekende 
over  het  geheele  land,  veel  te  overwegend  zon  zjjn  te  ach- 
ten, en  niet  in  verhouding  zon  staan,  in  eenen  constitutio- 
nelen  Staat,  tot  de  plaats  welke  het  wetgevend  en  uitvoerend 
gezag  aldaar  moeten  innemen,  h.  B^  eene  regtspraak  door 
den  Hoogen  Raad  de  facto  et  jure  zon  die  eenheid  en  zeker- 
heid in  de  regtsbedeeling  verloren  gaan,  die  alleen  eene  zat- 
vere  en  onvermengde  beoordeeling  van  het  regtepwU  dooreene 
Cour  régukUrice^  kan  schenken,  c.  Spoed  en  onkostbaarheid  zullen 
door  de  afschaffing  van  het  cassatie-stelsel  niet  worden  bereikt; 
ophooping  van  zaken,  in  haren  geheelen  omvang,  in  al  haren 
omslag,  onafscheidelgk  van  het  regtspreken  over  feiten,  zal 
het  gevolg  zyn.  d.  De  ondervinding  pleit  niet  voor  de  voor- 
gedragen afschaffing  van  het  cassatie-stelsel. 

Het  vierde  Hoofdstuk  is  voorzeker,  vooral  met  het  oog  op 
eene  toekomstige  voldoening  aan  den  wil  der  Grondwet  in 
Art.  5  der  additionele  artikelen,  van  hoog  belang.  Het  ves- 
tigt het  oog  op  de  gebreken  die  thans  de  regeling  en  toepas- 
sing van  het  regtsmiddel  van  cassatie  in  burgerl\jke  zaken 
aankleven,  en   op   de   middelen   om   daarin  te  voorzien. 

I.  Wordt  gewezen  op  den  bg  de  tegenwoordige  Wetgeving  41 
te  beperkten  werkkring  van  den  Hoogen  Baad,  als  Hof  van 
Cassatie.  1».  Wijst  de  Schryver  op  de  behoefte  aan  bepa- 
lingen voor  burgerlyke  zaken,  zoo  als  de  Artt.  206  en  211 
Wetboek  van  Strafvordering  voor  strafzaken  bevatten :  beraad- 
slaging afzonderlek  over  het  bewezene  of  niet  bewezene  der 
daadzaken,  —  over  de  qualificatie,  —  over  de  schuld,  —  over 
de  toepassing  der  Wetsbepaling  op  het  zich  voordoend  ge- 
val; —  2\  op  de  wenschelgkheid  om  de  regterlgke  uitspra- 
ken te  kunnen  vernietigen  wegens  schending  der  vormen,  ook 
dan  wanneer  die  vormen  wel  niet  op  straf  van  nietigheid  zyn 
voorgeschreven,  maar,  door  hunne  schending,  aan  het  regt 
der  verdediging  of  aan  het  belang  der  openbare  orde  is  te  kort 
gedaan;  —  3\  op  de  noodzakelijkheid  om  ook  cassatie  toe  te  la- 
ten by  schending,  niet  alleen  van  Wete-artikelen^  maar  9ok 


BET  BEOTSMIDDEL  VAN  CASSATIE,   E27Z.  525 

refftsbeginaeUn;  —  4«.  op  de  toepassing,  ook  bij  regtspraak  in 
cassatie,  yan  het  beginsel,  in  Art.  48  Wetboek  van  Barger- 
l\jke  BegtSYordering  yervat,  dat  de  regter  by  z^jne  beraad- 
slaging van  ambtswege  de  regtsgronden  zal  aanvallen,  welke 
niet  door  partyen  mogten  z\jn  aangevoerd. 

n.  Bestrijdt  de  Schrijver  de  schorsende  kracht  van  het  mid* 
del  van  cassatie,  als  werkelgk  dit  middel  tot  eene  toevlugt 
tot  uitstel  van  executie,  en  tot  eene  derde  instantie  makende. 

m.  Als  gebreken  der  tegenwoordige  regtspleging  in  cas- 
satie zjjn  aangeduid:  de  boete  van  cassatie,  als  niet  van  dit 
regtsmiddél  terughoudende,  en  ongel\}k  werkende;  —  de  me- 
moriën  van  grieven  en  antwoord,  als  geheel  onnoodig,  t^d- 
roovend  en  kostbaar. 

Na,  met  een  woord  gesproken  te  hebben  over  de  regtsple- 
ging in  cassatie  in  geval  van  verstek,  over  het  incidenteel 
beroep  in  cassatie  in  burgerlijke  zaken,  over  de  cassatie  van 
dispositiën  op  request,  gaat  de  Schrijver  over,  in  het  v^'fde 
en  laatste  Hoofdstuk,  tot  de  behandeling  van  eenige  bijzondere 
punten,  als:  V,  de  criminele  appèllen;  hij  acht  het,  na  de 
afschaffing  der  regtspleging  door  gezworenen,  eene  volstrekte 
behoefte,  en  de  bezwaren  daartegen  ingebragt,  opgelost  door 
de  ondervinding  omtrent  de  correctionele  appèllen.  2®.  De 
conclusiën  van  het  Openbaar  Ministerie  moeten  in  burger- 
lyke  zaken  op  den  tegenwoordigen  voet  behouden  blyven. 
De  Schrijver  beroept  zich  hier  hoofdzakelijk  op  het  gevoelen 
van  den  groeten  meueb.  3".  Ook  in  cassatie  kan  de  bestand 
van  den  Procureur  niet  worden  gemist.  4".  Alleen  de  kosten 
van  den  verpUgten  regtsb\J8tand  tot  waarneming  der  vormen 
en  de  instructie  der  zaak  ter  rolle  —  die  van  den  Procu- 
reur —  moeten  komen  ten  laste  der  verliezende  part\j;  de 
kosten  van  den  advocaat,  als  geheel  toe  te  schr\}ven  aan  de 
verkiezing  der  wederpartij,  blyven  ten  eigen  laste. 

Een  kort  overzigt  besluit  het  geheel.  Als  Aanhangsel  vinden 
wy  overgedrukt  het  bekende  adres  van  leden  der  Amsterdam- 
sche  Balie,  in  1843  aan  de  Tweede  Kamer  ingediend,  betref- 
fende het  tarief  der  honorariën  van  de  Advocaten;  —  een  stuk, 
overwaardig  om  b^  deze  gelegenheid  in  herinnering  te  worden 
gebragt. 

Hebben  wy,  door  deze  vlugtige  schets,  de  aandacht  op  een 
zoo   belangrijk  geschrift, '  over  zulk  een  gewigtig  onderwerp, 


526  Mr.  j.  w.  ttdemak,  het  eegtsmiddel  van  cassatie,  enz. 

op  nieuw  kannen  vestigen  of  rerlevendigen ,  en  het  boek  van 
den  kundigen  Schryver  als  van  bl\jyende  waarde  kannen  aan- 
bevelen, wij  zullen  de  moeite  daaraan  besteed,  rijkelijk  be- 
loond acliten. 


JAN  STEEN.  Étude  sur  VArt  en  Hollander  par  t.  van  webt- 
BHEENE,  w.z.  La  Haye  ^  chez  Martinus  Nijhoff.  1856.  In 
roijaal  8i;o.  VI  ^«191  hl.  Met  ge'étst  portret  van  jan  steen. 
ƒ  3-: 

Sedert  eenige  jaren  is  men  begonnen  de  geschiedenis  der 
kunst  meer  oordeelkundig  en  aesthetisch,  d.  i.:  meer  wijsgee- 
rig  te  behandelen.  Men  heeft,  eindel^k,  ingezien,  dat  z^  een 
belangrijk  gedeelte  van  die  der  beschaving  nitmaakt.  Is  de 
letterkunde  de  uitdrukking  van  den  intellectuelen  toestand  der 
volken,  in  de  verschillende  tijdvakken  hunner  ontwikkeling;  de 
kunst  is  dat  evenzeer.  Men  is  daarom  in  Duitschland  sedert 
lang  gewoon  de  geschiedenis  der  onderscheidene  kunsten  van 
dit  hooge  en  ruime  standpunt  te  beschouwen,  en  heeft  in 
Frankrijk  dit  voorbeeld  gevolgd.  Bij  ons  is  men  nog  schaars 
van  de  gewone  wyze  van  beschouwing  en  behandeling  der 
kunstgeschiedenis  afgeweken  en  tot  een  dieperen  en  meer 
omvattenden  blik  overgegaan.  Eene  eigenlijke  geschiedenis  der 
Ncderlandsche  kunst  bestaat  in  onze  taal  niet,  want  de  wer- 
ken  van   VAN  EYNDE  CU  VAN  DEB  WILLIGEN,  en  van  mHERZEEL, 

»Over  het  Leven  der  Schilders*',  kunnen  dat  evenmin  genoemd 
worden  als  die  van  van  ma^ndeb,  boubbaken,  camfo  weijer- 
HAN  en  VAN  GOOL.  Die  werken  bevatten  meestal  niet  anders 
dan,  minder  of  meer  uitvoerig,  de  levens  der  kunstenaars; en 
meer  onderhoudende  atiekdoten  over  hun  b\|zonder  gedrag,  dan 
wel  juiste  bcoordeelingen  van  hunne  kunstverdienste.  Zoo 
leveren  zij  dan  nog  slechts  bouwstoffen  voor  eene  geschiedenis 
onzer  schilderkunst,  die  gewenschte  vrucht  van  eene  nog  on- 
vervulde taak,  voor  welke,  in  den  vreemde,  piobillo,  kuglek, 
bahtgebeb  en  noTHO  ons  voorbeelden  gegeven  hebben.  De 
ware  aesthetische  geest  schijnt  echter  eindelijk  by  ons  te  ont- 
waken, en  het  is  in  monographiën  over  beroemde  Ncderlandsche 
schilders  dat  zij  zich  vertoont.  De  Verhandelingen  van  immeb- 
ZEEL  en  scheltema  over  bembbandt  waren  geene  onverdions- 
telyke  eerstelingen  in  dit  vak,  en  thans  ontvangen  wy  er  eene 


T.   VA.N  WESTRHEEKE,   W.Z. ,    JAN   STEEN.  527 

van  den  Heer  van  westbheknb  over  jan  steen,  die  in  vele 
opzigten  aan  de  vereischten  der  kunstkritiek  voldoet.  Het  is 
eene  belangrijke  bijdrage  tot  de  kennis  en  waardeering  van 
onze  beroemde  schilderschool  in  de  zeventiende  eeuw. 

Het  zon  een  hoogst  gewigtig  onderwerp  voor  den  kritiscben 
Geschiedschrijver  der  kunst  uitmaken ,  den  oorsprong,  den  geest 
en  de  kunstwaarde  dier  school  in  dat  roemri|jk  tijdvak  aan  te 
wyzen.  Wy  vinden  hier  juiste  aanduidingen  van  in  het  ge- 
schriA  hetwelk  wij  nu  aankondigen,  en  dat  wïj  om  die  reden 
ook  als  een  welkom  verschynsel  in  onze  literatuur  begroeten* 
Mogt  dit  ons  tot  de  beoefening  van  eene  stadie  aansporen,  die 
in  een  zoo  naauw  verband  met  de  kunstbeoefening  staat.  Tot 
nog  toe  wordt  dat  door  onze  kunstenaars  niet  genoeg  inge- 
zien, en  wij  raden  hen  daarom  de  lezing  dezer  doorwrochte 
Verhandeling  dringend  aan;  te  meer  omdat  doorgaans  de 
kunstenaars  wel  het  minst  werken  lezen  die  over  hun  bijzon- 
der kunstvak  handelen. 

Om  tot  het  ware  begrip  van  het  karakter  onzer  schilder- 
school te  komen,  moet  men  tot  het  onderscheid  tusschen  de 
antieke  en  moderne  kunst  opklimmen.  Men  kan  de  eerste 
realistisch  y  de  andere  idealistisch  noemen.  Doch  de  Grieksche 
kunst  had  echter  een  hoog  ideaal  bestanddeel,  omdat  zij  den 
zinnel^'ken  vorm  als  ware  het  vergoddel\jkte.  Daarentegen 
was  de  moderne  kunst,  die  men  ook  de  Christelijke  noemen 
kan,  meer  spiritueel,  en  legde  zich  meer  op  de  uitdrukking 
van  gevoel  en  hartstogt,  dan  op  de  schoonheid  van  den  vorm 
toe;  zij  beoogde  meer  de  voorstelling  van  zeker  ideaal,  dan 
dat  der  schoone  Natuur.  De  oude  Christemke  kunst  nam  de 
reeds  verbasterde  vormen  der  antieke  kunst  over,  en  werd 
daarin  hoe  langer  zoo  meer  conventioneel:  deze  vormen  wer- 
den, om  zoo  te  zeggen,  in  den  Bjzant^jnschen  stijl  versteend. 
Die  stijl  oefende  in  de  eerste  Middeleeuwen  een  overwegen- 
den  invloed  uit.  Het  was  in  Italië,  dat  cimabue  en  giotto 
het  eerst  het  juk  er  van  afwierpen,  en  naar  eene  vrijere  voor- 
stelling streefden;  het  Godsdienstig  gevoel  bewoog  zich  in  na- 
tuurlijker vormen  bij  een  fra  anqelo  en  perugino,  doch  de 
hoofdrigting  bleef  meer  spiritueel,  conventioneel  en  idealisch 
dan  realistisch;  dit  karakter  verkreeg  zij  meer  toen  michel 
ANGELO  en  RAPHAëL  er  de  schoone  vormen,  aan  de  Natuur  en 
de  studie  der  antieken  ontleend,  met  een  zoo  schitterend  gevolg 


628  T.  VAX  WESTRHEEïfË,  W.2., 

mede  verbonden.  Door  hen  bereikte  de  moderne  knnst  b\jna 
haar  toppant,  en  toch  was  z\J  eenzijdig,  omdat  z\)  de  andere 
bestanddeelen  daarvan,  het  nataarl\jke  en  tüusie  verwekken  de « 
niet  genoegzaam  ontwikkelde.  Zij  verwezenlijkten  hunne  ideën 
altijd  op  eene  eenigzins  conventionele  wijs.  De  andere  Enro- 
pesche  natiën,  vooral  de  Noordelijke,  zijn  in  hanne  kunst- 
opvatting meer  realistisch  dan  de  Italianen  geworden;  zij 
hebben  meer  de  Natuur  voor  hunne  vormen  te  baat  geno- 
men, zoo  als  de  Dultsche  en  Vlaamsche  kunstscholen  bewij- 
zen. Albbbt  dureb,  holbein,  en  vooral  bubbns  en  van  duck, 
zjjn  daarin  veel  verder  gegaan  dan  de  Venetiaansche  school 
onder  ttiiaan  en  paol  veboxese.  Maar  dit  realisme  moest 
z\]n  hoogsten  trap  in  dé  Noord-Nederlandsche  school  berei- 
ken; vooral  omdat  hier,  door  de  Hervorming,  de  laatste  spo- 
ren van  het  conventionele  der  Christelyke  kunst  werden  uit- 
gewischt,  en  de  Natuur,  in  hare  hoogste  illusie  voorgesteld , 
het  hoogste  doel  der  kunst  werd  geacht.  De  Nederlandsche 
kunstenaars  waren  daardoor  geëmancipeerd,  en  ieder  van  hen 
kon  zijnen  eigen  zelfstandigen  weg  gaan,  en  daar  zg,  naar 
den  aard  van  het  volkskarakter ,  eene  idealistische  rigting  mis- 
ten, vonden  zg  het  doel  hunner  kunst  in  eene  eigenaardige 
getrouwe  en  geestige  opvatting  der  Natuur  die  hen  omringde, 
welke  zij  dan  ook  met  eene  bedrlegelijkheld  van  kleur  en 
fijnheid  van  toets  voorstelden,  die  hun  onsterfeiy ken  roem  ver- 
wierven. Daarin  bestaat  hunne  idealiteit,  zonder  dat  zij  met 
bewustheid  er  naar  streefden,  en  ligt  ook,  naar  ons  gevoe- 
len ,  het  algemeen  karakter  van  de  Noord-Nederlandsche  school 
in  de  zeventiende  eeuw.  Hoe  individueel,  vry,  en  van  elkan- 
der  verschillend   bembbakdt,  ]>ou,  mbtzu,  mieris,  ostade, 

POTTEB,   BEBGBEII,   VAN  DE  VELDE,   OU  VOOral  JAN   STEEN  mOgO 

geweest  zijn,  hierin  komen  zy  allen  overeen,  dat  i^  realisten 
waren ,  die  hetgeen  zy  in  de  Natuur  aantroffen ,  op  de  krach- 
tigste, aangenaamste  en  geestigste  w^'ze  voorstelden. 

De  Schr^'ver  zet  deze  eigenschappen  van  onze  oude  schil- 
derschool  juist  en  scherpzinnig  uiteen,  en  doet  den  invloed 
van  het  burgerlijke  leven,  van  de  zeden  en  instellingen  onzer 
voorvaderen,  op  de  kunstenaars  duidelijk  uitkomen.  Ieder 
eenigzins  welgesteld  burger  wilde  zijne  woning  met  de  werken 
van  hun  penseel  versieren ;  dit  gaf  gelegenheid  tot  het  schil- 
deren van  portretten ,  binnenhuizen ,  landschappen ,  zeegczigten 


JAN   STEEX.  529 

en  gevechten.  Groote  blstorlële  composltiën  waren  om  die 
reden  hier  zeldzaam;  nog  zeldzamer  kerkelyke  tafereelen,  die 
door  het  Protestantismas  niet  werden  gevraagd. 

Na  BEKBBANDT  is  voorzeker  jan  steen  een  der  origineelste 
kunstenaars  onzer  schilderschool  van  de  zeventiende  eeaw,  en 
in  alle  deelen  waardig  het  onderwerp  te  z^'n  eener  uitvoerige 
monographie.  Dat  de  Schrijver  met  hem  ingenomen  is,  ver- 
dient h\j  ten  volle  door  zi[)ne  onuitputtelijke  geestigheid,  z\ji^e 
vlugge  werkzaamheid,  z\jne  humoristische  opvatting  der  toen- 
malige zeden  in  sommige  standen  der  maatschappij ,  zy  ne  soms 
heldere  en  delicate  penseelshehandeling  en  karakteristieke  tee- 
kening.  Maar  het  kwam  ons  overdreven  voor,  hem  met  ra- 
PHAëL  te  willen  vergelijken,  of  in  de  veronderstelling  zich  te 
verdiepen,  wat  van  hem  geworden  zoude  zijn,  indien  hij  in 
Italië  geboren  ware,  en  in  de  school  van  een  michel  angelo  zich 
ontwikkeld  had.  Men  vergelijkt  geen  anakbeon  of  mabtialis 
met  een  homebus  of  viBaiLius,  Indien  onze  Nederlandsche 
humoristische  kunstenaar  in  Italië  geboren  ware,  en  onder 
MICHEL  ANGELO  gestudeerd  had,  zou  h\j  immers  een  Floren- 
tjjnsch  schilder  en  geen  jan  steen  geworden  z^'n. 

Vervolgens  karakteriseert  de  Schrijver  de  schilderwijs  van 
JAN  STEEN  zeer  gelukkig  als  humoristisch;  want  zeker  was 
er  geen  kunstenaar  in  de  zeventiende  eeuw,  die  het  volks- 
leven in  sommige  z\jner  eigenaardigheden  zoo  geestig,  komisch 
en  satyrisch  wist  voor  te  stellen,  en  aan  zijne  figuren  meer 
leven  en  uitdrukking  wist  te  geven.  Verder  geeft  hjj  zich 
veel  moeite  om  het  bijzondere  leven  van  jan  steen  in  een 
voordeeliger  licht  te  plaatsen,  dan  het  bij  hoübbaken  en  oampo 
WEUEBMAN  voorkomt.  Wy  zyn  met  den  Heer  van  west- 
bheenb  van  gevoelen,  dat  onze  kunstenaar,  hoezeer  tot  de 
vroiyke  bent  behoorende,  geenszins  die  losbol  en  drinkebroer 
is  geweest  waarvoor  hi^j  in  de  overlevering  doorgaat;  en  dat 
vele  anekdoten,  die  men  van  hem  b^'  de  genoemde  Schrijvers 
aantreft,  verzonnen,  maar  om  hunne  levensberigten  belang- 
wekkend en  onderhoudend  te  maken,  gretig  door  hen  opge- 
nomen en  welligt  met  eenige  bg zonderheden  nog  versierd  z\jn. 
's  Mans  menigvuldige  kunstvoortbrengselen,  waaronder  vele 
die  tyd  en  studie  gevorderd  hebben,  bewijzen  da^  hij  niet  zoo 
veelvuldig  zijnen  tyd  in  de  kroeg  of  bjj  drinkgelagen  kan  heb- 
ben gesleten. 


530  T.   VAN  WE3TRHEENE,   W.Z, , 

Belangryk  is  hetgeen  de  Schryver  omtrent  het  technische 
gedeelte  van  jan  stees's  schilderwerken,  en  ziJAen  stijl,  in  ver- 
band met  dien  van  zijne  t^dgenooten,  opmerkt.  Sommigen,  als 
OSTADE  en  MiEBis,  mogen  krachtiger  en  gloeijendcr  van  koloriet; 
anderen,  als  metzü  en  dou,  mogen  fijnder  van  toon  en  uitvoe- 
riger genoemd  kannen  worden ,  niemand  overtrof  of  evenaarde 
hem  in  aangenaamheid  van  klenr,  in  geestigheid  van  teeke- 
ning  en  penseelsbehandeling,  en  vooral  in  de  uitdrukking  der 
karakters,  gemoedsbewegingen  en  hartstogten  zijner  figuren, 
die  bg  hem  altijd  de  hoofdzaak  blijven;  ofschoon  hij  in  zijne 
meer  uitvoerige  stukken  de  accessoires  niet  veronachtzaamt. 
Het  is  echter  opmerkelijk  dat  de  schilderden  van  jan  steen, 
niettegenstaande  hare  verdiensten  en  het  aantrekkelijke  van 
de  onderwerpen,  hem  bij  zyn  leven  zoo  weinig  hebben  opge- 
bragt,  en  nog  naderhand,  tot  in  het  midden  der  achttiende 
eeuw,  op  zoo  lagen  prijs  gesteld  werden.  Misscliien  was  het 
groot  aantal  zijner  stukken  hier  eene  oorzaak  van.  Sedert  is 
daarin,  zoo  als  by  het  werk  van  andere  onzer  schilders  der 
zeventiende  eeuw,  als:  hobbeua,  berghem  en  wouwerman, 
dermate  verandering  gekomen,  dat  jaarlijks  hunne  kunstpro- 
ducten in  waarde  r^'zen,  en  ook  voor  de  schilderijen  van 
JAN  STEEN  groote  sommen  worden  besteed. 

Eindelijk  behandelt  de  Schrijver  de  leven sby zonderheden 
van  den  schilder,  waartoe  hy  zich  veel  moeite  van  nasporing 
getroost  heeft.  De  oude  levensberigten  van  houbraken  en 
CA3IP0  weuerman  zijn  zeer  onvolledig  en  onjuist;  zelfs  om- 
trent het  geboorte-  en  sterfjaar  van  den  kunstenaar.  Zij  zeg- 
gen dat  hg  geboren  is  in  1636,  en  gestorven  in  1689,  maar 
de  Ueer  van  westrheene  toont  aan  dat  jan  steen,  naar  den 
ouderdom  van  drie-en-vyftig  jaren,  dien  campo  weijerman 
hem  laat  bereiken,  in  1626  moet  z\jn  geboren,  en  gestorven 
in  1678. 

Wy  vinden  dus  hier  de  drie  volgende  onderwerpen  ver- 
eenigd:  beschouwing  van  de  Noord-Nederland^che  kunstschool 
van  de  zeventiende  eeuw;  —  de  beschouwing  van  den  schil- 
der zelven  in  zyne  waarde  als  mensch  en  kunstenaar;  en  de 
kritische  beschouwing  van  zyne  kunstvoortbrengselen  in  hun- 
nen geest  en  technische  uitvoering.  Als  Aanhangsel  komen 
biographische  bijzonderheden  achteraan,  die  beter  op  hare 
plaats   zonden  geweest   zyn   wanneer  zg   in  de  laatste  twee 


JAN   STEEN.  531 

gedeelten  waren  ingevlochten.   Daar  zouden  dan  ook  sommige 
herhalingen  door  z\jn  vermeden. 

Doch  V7ij  moeten  voornamelyk  hulde  doen  aan  de  onver- 
moeide vlyt  van  den  Schryver,  die,  terw^l  de  geschreven  oor- 
konden over  JAN  STEEN  zoo  schaarsch  en  onvolledig  zi[jn,  zich 
vooral  ten  doel  heefl  gesteld  om  van  alles  vsrat  z\jn  penseel 
heefl  gewrocht,  eene  getrouwe  en  beredeneerde  opgave  te  leve- 
ren. Z\j  bestaat  uit  eene  lijst  van  482  schilder^'en,  behalve 
nog  eenige  teekeningen  en  etsen*  Nevens  de  beschrijving  der 
onderwerpen  vindt  men  hier  de  prijzen  die  er  voor  zyn  be- 
steed, en  de  kabinetten  waarin  z\j  zich  bevinden.  Wij  ver- 
krijgen daardoor  een  overzigt  van  de  buitengewone  werkzaam- 
heid van  dien  meester,  en  vinden  hier  iets  dat  nog  niet  voor 
de  werken  van  eenig  kunstenaar  met  die  volledigheid  ge- 
leverd werd. 

Jan  steen,  zoo  als  wij  hem  hier  uit  z\jne  werken  leeren 
kennen,  was  een  der  laatste  vertegenwoordigers  van  de  echte 
Nederlandsche  kunstschool.  Na  hem  kwamen  er  vreemde  be- 
standdeelen  in,  en  werd  de  invloed  van  het  conventionele  van 
den  Franschen  styl  der  eeuw  van  lodewijk  XIV  zigtbaar  in 
de  werken  van  kabel  de  moor,  lairesse  en  van  dei^  werf. 
Weldra,  in  den  aanvang  der  achttiende  eeuw,  begon  de  kunst 
in  Nederland  merkbaar  achteruit  te  gaan;  verloor  zy  allengs,  even 
als  onze  letterkunde  in  dien  t\jd,  alle  oorspronkelijkheid,  en 
kwam,  eindelijk,  tot  een  diep  verval,  waaruit  zij  zich  echter 
in  de  negentiende  eeuw  weder  met  glans  heeft  verheven. 

De  Heer  van  westsheene  schreef  zijne  Verhandeling  in 
het  Fransch,  om  de  verdienste,  werkzaamheid  en  lo  vensbij - 
zonderheden  van  een  der  beroemdsten  en  zoo  vaak  verkeerd 
beoordeelden  onzer  oude  kunstenaars  meer  algemeen  bekend 
te  doen  worden.  Wy  kunnen  niet  te  dringend  het  werk  bij 
alle  onze  schilders  en  kunstvoorstanders  aanbevelen;  de  lezing 
er  van  zal  b\j  ieder  de  kritische  en  historische  kennis  ver- 
meerderen, die,  waartoe  zouden  wy  het  ontveinzen,  bij  velen 
nog  op  een  zoo  lagen  trap  staat. 

Wij  zien  met  verlangen  meer  zulke  degelijke  monographiën 
van  den  bekwamen  Schryver  te  gemoet,  en  moedigen  hem  aan 
om  zijne  krachten  aan  eene  Geschiedenis  van  de  Nederland- 
sche Schilderkunst  te  beproeven* 

J.   A.   B* 


K.  V.  M. , 


Nieuw  bêhnopt  en  volledig  Muziekaal  Woordenboek^  benevens  een 
Overzigt  ven  de  Grondbeginselen  der  Toonkunst^  bewerkt  door 
K.  Y.  K.  Te  Amsterdam^  bij  W*  H.  Eirbergen  1855.  In 
eakfwrmaai.   228  W.  ƒ  2-40;   geh.  ƒ  2-80. 

Dit  b\j  c.  A.  SPix  EN  ZOON  gedrukt,  by  f.  l*  l.  japih  ge- 
bonden ,  in  alle  opzigten  fraai  en  keurig  uitgevoerd  Muziekaal 
Woordenboek y  onderscheidt  zich  ook  hierdoor,  dat  de  inhoud 
door  zeven  der  voornaamste  Componisten,  Mnziek-onderwyzers 
en   Dilettanten  te  Amsterdam,    de  Heeren  j.  b.  yan  bbbe, 

W»  SMITS,  B.  KOCH,  J.  J,  YIOTTA,  G.  H.  BBOEKBXnZEN,  B.  KOXINO 

en  J.  BASTIAANS,  en  ook  door  den  Heer  j*  h«  lubeck,  Direc* 
teur  van  de  Eoninklyke  Muziekschool  te  *s  Gravenhage ,  is 
onderzocht  en  goedgekeurd,  eer  het  werk  aan  *t  publiek  werd 
aangeboden»  In  plaats  van  eene  Voorrede,  of  Inleiding,  vindt 
men  hier  van  elk  hunner  eene  onderteekende  beoordeeling  en 
aanbeveling,  die  alle  verdere  beoordeeling  en  aanpi^zing  over- 
bodig maakt;  zoodat  w\|  onze  taak  als  volbragt  kunnen  be- 
schouwen, wanneer  wy  den  veelomvattenden  inhoud  van  dit 
nuttige  boek  zullen  hebben  omschreven. 

Het  Woordenboek  bevat,  in  alphabetische  orde,  opgaaf  en 
verklaring  van  alle,  zoo  wel  de  verouderde  als  heden  in  ge- 
bruik zgnde,  Grieksche,  Latynsche,  Italiaansche,  Fransche, 
Hoogdnitsche,  Engelsche  en  Spaansche  kunsttermen:  benamin- 
gen van  de  toonen;  toonschalen;  toonsoorten;  muziekstukken; 
tempo*s;  versierselen;  schakeringen;  muziek*instrumenten  (met 
omschrijving  b\}  dezen  van  hunnen  oorsprong,  aard,  karak- 
ter, enz.);  metrums;  voeten  van  den  poëtischen  versbouw,  en 
al  wat  dies  meer  zg.  Tot  eene  proeve  dier  verklaringen  laten 
wy  er  hier  enkele  volgen: 

Altviool,  ned.  Viola  alta^  of  di  bracdo  it.  Viole^  Aüo  of 
Qidnle  fr«  Braische  hgd. ,  eene  soort  van  groote  viool  of  kleine 
violoncel,  reeds  ten  tyde  van  kabel  den  Groote  bekend; thans 
onder  de  stryk-instrumenten  de  tweede  ten  opzigte  van  toon- 
hoogte; hare  vier  snaren  worden  gestemd  van  onderen  naar 
boven:  c,  ^,  d,  a. 

Jambisch  (naar  het  gr.  mannelijk  beteekenende)  noemt  men 
de  insnede  van  eenen  volzin,  wanneer  het  einde  der  melodi- 
sche phrase  met  het  einde  der  harmonie  gelgktydig  is,  en 


KIEUW  BEK!rOPT  E^  TOLLCIHa  UUEIEKAAL  WOOBDENBOEK.    533 

er  niet  over  heenloopt.     Trochaeïach  (vronwolyk)  wanneer  dit 
geschiedt.  >, 

nMrsTÈRES  fr.  geheimen,  verborgenheden  in  de  godsdienst, 
zekere  uit  de  gewyde  geschiedenis  getrokken  gebeurtenissen, 
welke  declamatorisch',  dramatisch  of  pantomimisch,  metmnziek, 
op  eene  soort  van  tooneel  in  kloosters  en  kerken  in  de  mid- 
deleeuwen uitgevoerd  werden,  en  aan  welke  vermoedelijk  de 
opera,  het  oratorium,  enz.  den  oorsprong,  en  het  treurspel 
s\jne  herleving  te  danken  hebben. 

nSiïTFOXiE  en  Symphome  fr.,  hgd.  Symphania  gr«  (afkomstig 
van  syn  en  phone  gr.  vereeniging  van  toonen)  beteekende  bjj 
de  oude  Grieken  zamenklank,  zamenstemming,  consonans  der 
toonen,  in  de  octaven;  later,  in  de  middeleeuwen,  na  de  uit- 
vinding der  harmonie,  ook  in  de  andere  intervallen.  Vervol- 
gens noemde  men  symphonies  de  melodiën  en  zangen,  die  door 
een  of  meer  instrumenten  geaccompagneerd  werden ;  daarna  de 
nit  zangstukken  gearrangeerde  instrumentaal-stukken,  en  ook 
de  ritomels  van  deze;  later  uitsluitend  de  meerstemmige  in- 
strumentaal-stukken, die  intusschen  nog  maar  voor  weinig 
instrumenten  en  van  een  geringen  omvang  waren.  Van  het 
begin  der  18***  eeuw  af  namen  intusschen  het  getal  der  instru- 
menten en  de  omvang  der  symphonie  gedurig  toe,  tot  dat  zij 
door  JOSEPH  HATDN  (geb.  1732  en  overl.  1809)  haren  tegen- 
woordigen  vorm  en  karakter  verkreeg,  en  door  hem,  benevens 
w.  ▲•  HOZABT  (geb.  1756  en  overl.  1791),  en  l.  vak  beet- 
hoven (geb.  1770  en  overl.  1827)  tot  hare  tegenwoordige 
hoogte  gebragt  werd.  De  sinfonie  bestaat,  zoo  als  de  klavier- 
sonE^tes  en  str\jk-quartetten ,  gewoonlyk  uit  1.  een  krachtig, 
vurig  AUegro^  soms  met  eene  langzame,  plegtige  inleiding 
(Largo).  2.  een  teeder,  liefelijk  of  weemoedig  Adagio*  3.  een 
schertsende  Menuetto^  en  4.  een  vrolyk  Rondo  finale^  en  is 
meestal  geschreven  voor  een  vol  orkest,  bestaande  uit  1"*  viool, 
2'***  viool,  altviool,  cello  en  bas,  2  fluiten,  2  oboëen,  2  kla- 
rinetten, 2  fagotten,  2  horens,  2  trompetten,  2  pauken,  enz. 
De  sin/ome  bekleedt  onder  de  instrumentaal-stukken  de  plaats 
die  het  Oratorium  onder  de  zangstukken  inneemt,  en  beiden 
komen  in  geest  en  strekking  overeen,    z.  O.  IX.". 

De  verkortingen  z.  O  beteekenen:  zie  Overzigt;  en  verwe- 
zen naar  de  §  van  dat  uitvoerige  stuk,  achter  het  Woorden- 
boek, waarin  nader  over  het  onderwerp  is  gehandeld.    Aau 

BOEKBBSCH.    1856.   N'.   XI.  39 


584  K.  V.  K. , 

het  Blot  van  't  Art.  Sin/ome  schijnt  eene  verkeerde  §  te  zyn 
aangewezen.    Wj^  meenen  dat  het  zijn  moet  Vin. 

Dat  wèl  geschreven  Overzigt  antwoordt  op  de  vragen:  wat 
is  geluid?  klank?  toon?  Hoe  worden  zij  gevormd?  Welke 
zijn  de  toongevende  ligchamen?  Wat  is  toonklenr?  —  Voort» 
beschrijfl  het  in  eene  beknopte  geschiedenis  van  de  toonkunst: 
de  eerste  beginselen  der  kunst  bij  de  Egyptenaren,  Hebreeuwen, 
Grieken  en  Romeinen ;  het  Grieksche  toonstelsel  en  zijne  gron- 
den; het  stelsel  van  ambrosius;  dat  van  Paus  obegoriüs  I; 
het  Gregoriaansche  kerkgezang;  het  Gnidonische  stelsel  (van 
GUIDO  VA.N  ASEZZO);  de  uitvinding  van  het  contrapunt,  de 
harmonie,  en  den  gefigureerden  «t^l ;  de  ontwikkeling  der 
wereldsche  muziek  uit  de  geestelyke;  het  lied;  de  cantate; het 
oratorium;  de  opera;  de  Italiaansche  zangkunst;  de  uitvinding 
en  volmaking  van  de  muziek  en  de  instrumenten ;  de  virtuosi- 
teit; de  voornaamste  componisten,  theoretici,  contrapuntisten, 
zangers,  virtuozen,  en  anderen  die  de  ontwikkeling  en  den 
bloei  der  kunst  bevorderd  hebben.  Aan  het  slot  der  geschie- 
denis vindt  men  eene  beschouwing  van  den  tegenwoordigen 
toestand  der  toonkunst,  met  wenken  en  raadgevingen  aan  hare 
beoefenaren ,  waaruit  w\j  ons  niet  weerhouden  kunnen  het  vol- 
gende over  te  nemen: 

»Naar  het  schijnt,  zQn  én  de  theorie  én  de  practijk  uitge- 
put, en  is  ons  muziekaal  stelsel  voor  geene  verbetering,  voor 
geene  hoogere  volmaking  vatbaar;  heeft  mede  de  virtuositeit 
haar  toppunt  bereikt,  en  is  alleen  nog  op  het  veld  der  com- 
positie veel  te  ontginnen  en  aan  te  kweeken. 

»)De  tegenwoordige  muziekale  wereld  bevindt  zich  op  een 
standpunt,  van  waar  zij  een  uitgestrekt  leerrijk  verleden  kan 
overzien,  beoordeelen,  en  zich  ten  nutte  maken;  maar  doet 
z\j    dit  ? 

wGelyk  door  overdrijving  de  deugden  tot  ondeugden  over- 
slaan, worden  ook  de  schoonheden  in  de  kunst  door  eene  al 
te  hooge  opvoering  tot  gebreken  misvormd.  De  naïveteit  van 
het  volksgezang  ontaardt  in  platheid,  de  eenvoudigheid  in 
waterigheid,  de  gratie  in  koketterie  en  affectatie,  de  teeder- 
heid  der  liefde  en  vriendschap  in  sentimenteel  gezucht,  de 
dramatische  uitdrukking  van  toorn,  woede  ep  wanhoop  in  een 
uitzinnig  geraas,  de  kracht  van  het  bravourgezang  in  geschreeuw 
en  woest  geweld»  de  coloratuurzang  in  halsbrekende  koord- 


^nEXJW  BEKKOPT  EX  VOLLEDIG  MÜZIEKAAL  WOOKDEimOBK.    535 

^anser^j,   de  losheid  en  vlugheid  in  een  onbesuiBd  hollen  en 
jagen;  van   de  fioritnren  en  agrementen  wordt  zoo  zeer  mis* 
"bruik  gemaakt,  dat  alle  melodie  verloren  gaat;  de  contrapun- 
tische  zamen vlechtingen  brengen  door  de  ophooping  van  stem- 
men  eene   volslagen   duisternis  in  de  compositie;  de  instra- 
mentale  volheid  en.  kracht  wordt  tot  een  oorverdoovend  geraas 
opgevoerd,  zoodat  de  zangers  hunne  toevlugt  tot  schreeuwen 
moeten   nemen,   en   hunne   stemmen  ^bederven,   en   mede  de 
schoone  zangkunst  verloren  gaat;  de  zucht  tot  verscheidenheid 
lost  alle  verband  op,  en  maakt  zelfs  de  gewigtigste,  ernstig- 
ste en  deftigste  kunstgewrochten  tot  potpourris;  de  zucht  om 
nieuwe  modulatiën  en  harmoniën  te  vinden ,  doet  oorverscheu- 
rende  dissonancen  scheppen ;  de  zucht  om  nieuwe  effecten  voort 
te  brengen  verleidt  tot  bizarre  trekken;  en  het  zoeken  naar 
lokaal-toonen  maakt  soms  den  zang  barok  en  het  accompagne- 
ment belagchelijk.    Men  vergeet  dat  de  middelweg  de  beste 
is,  en  laat  zich  door  de  zucht  om  nieuw  en  uitstekend  te  zijn 
tot  dwalingen  en  dwaasheden  wegsiepen.     Ziedaar  den  tegen- 
woordigen  toestand  der  muziek  in  Europa!    De  volkeren  zou- 
den de  ware  schoonheden  der  toonkunst  in  derzelver  volheid, 
reinheid   en   oneindige  verscheidenheid  kunnen   genieten,  zoo 
niet  de  componisten  door  overdreven  roemzucht,  de  virtuozen, 
om  door  blinkende  talenten  te  schitteren,  de  bestuurders  van 
openbare  en  particuliere  muziekale  instellingen  uit  bejag  naar 
voordeel,   en  de  muziek-onderwyzers   door  dwaze  toegevend- 
heid, en  eigen  willige  onwetendheid  verleid,  aan   den  smaak 
eene  verkeerde  rigting  gaven." 

Op  deze  allezins  belangryke  geschiedenis  der  toonkunst  volgt 
eene  beknopte,  duidelyke  verklaring  van  ons  tegenwoordige 
toonstelsel,  bevattende:  toonhoogte;  zamenklank;  toonduur; 
toonsterkte;  melodie;  harmonie;  vorm;  styl;  smaak;  toon- 
schepping;  uitvoering,  in  eene  logische  volgorde,  zoodat  zij 
gevoegelijk  tot  leiddraad  b\j  een  stelselmatig  muziekaal  onder- 
w^'s  kan  dienen. 

Het  werk  wordt  besloten  met  vier  muziektafelen  in  steen- 
druk, bevattende  92  fragmenten  of  voorbeelden,  die  tot  ophel- 
dering strekken:  a.  van  het  Grieksche  toonstelsel  (van  N*».  1 
tot  10) ;  h.  van  het  muziekschrift  der  eerste  Christelyke  kerk- 
zangen ,  en  de  trapsgewijze  ontwikkeling  er  van  tot  ons  tegen- 
woordig schrift  (van  N°.  li  tot  16);  c.  van  het  Guidonische 

39* 


536  K.  V.  M.,   KISUW  BEKX.  EX  VOLL.  MUZIEKAAL  WOOBDEXBOEK. 

ft 

notenstelsel  (van  N^  17  tot  28);  d.  van  bet  notenstelsel  tot 
hetwelk  zicli  van  lieverlee  het  Gnidonische  ontwikkeld  heeft, 
en  zoo  als  dit  thans  bestaat;  b.  y.:  de  notenbalk;  de  noten- 
slentels;  de  diapason;  de  algeheele  toonomvang;  de  verdeeling 
in  octaven;  de  Verhooging  en  verlaging  der  toonen;  de  toon- 
schalen;  de  toonsoorten;  de  intervallen  (van  N^  29  tot  40); 
de  zamenklank  en  akkoorden  (van  N».  41  tot  53);  de  waarde 
der  noten;  de  toonduar;  de  panzen;  de  accentuatie,  enz.  (van 
N»,  54  tot  67);  de  versierselen  en  bekortingen  (van  N"".  68 
tot  78);  het  rhythmus;  de  modulatie;  de  generale  basbeqjfe- 
ring  en  akkoordenbreking  (van  N^  79  tot  92), 

Zoo  goed  als  ons,  naar  bekwaamheid  en  bestek,  mogelijk 
is,  hebben  w^  de  grondteekening  van  den  inhoud  nageschetst. 
Hoe  gebrekkig  de  opgave  z\j,  men  kan  er  eenigermate  uit 
zien,  welk  een  rijjkdom  van  wetenschappelyke  kennis  in  dit 
werk  wordt  aangeboden.  Wij  zeggen:  werk;  want  hoewel  't 
in  duodecimo  gedrukt,  en  zoo  beknopt  is,  dat  men  't  in  een 
vestzak  kan  steken,  bevat  het  toch  niet  minder  dan  twee 
kapitale  deelen  in  octavo.  Op  elke  bladzijde  staan  zes-en- 
vijftig  regels  coUonel;  die  lettersoort  is  klein,  maar  de  tot  dit 
werk  gebruikte  is  zoo  zuiver  en  scherp,  dat  men  geene  zeer 
jonge  of  sterke  oogen  noodig  heeft,  om  den  tekst  zelfs  by  de 
lamp  met  gemak  te  kunnen  lezen.  Het  boekjen  is  in  allo  op- 
zigten  fraai,  en  de  inhoud  is  de  zorg  aan  het  uitwendige  be- 
steed, o  verwaardig. 

Ten  slotte  merken  w\j  aan,  dat  de  bekwame  bewerker  hier 
en  daar  zelfs  mëër  geeft  dan  de  titel  belooft.  Zoo  stapt  hy, 
b.  V.  op  bl.  218,  sprekende  over  den  muziekalen  vorm  van 
het  lied,  op  het  gebied  over  van  de  theorie  der  dichtkunst  en 
omschr^'ft  ook  de  algemeene  vereischten  van  het  lied  als  ge- 
dicht* Doch  wij  eindigen,  ónze  aanbeveling  van  het  werk 
voegende  b\|  die  van  de  bekwame  mannen  die  er  't  zegel 
hunner  goedkeuring  aan  hebben  vastgehecht.  Naar  fouten  heb- 
ben we  niet  gezocht,  en  zinstorends  is  ons  niet  voorgekomen. 
Enkele  Grcrmanismen  slechts  vonden  we  in  den  bondigen ,  helde- 
ren, dikwyis  fraaijen  st^'1.  Daarop  alleen  wijzen  w^  den  niet 
genoemden  verdienstelijken  bewerker,  wien  wij  lof  en  dank 
toebrengen  voor  het  bearbeiden  en  algemeen  maken  van  deze 
schoone  vrucht  van  riy'pe  kunstkennis  en  ingespannen  arbeid. 
Moge  zijne  voldoening  groot  z\}n,  en  een  ruim  debiet  de  kos- 
ten en  zorgen  van  den  wèlbeiudcn  Uitgever  vergoeden! 


L.  VAN  DE!f  BROEK,  DICHTERLIJK   MOZAÏEK.  537 


Dichterlijk  Mozaielc^  door  L.  VAX  dex  broek.  Te  Alkmaar^ 
bij  H.  J.  van  Vloten.  1856.  In  post  8vo.  VIII  en  112  IL 
ƒ  :-90. 

De  verzen  van  dezen  Zanger  zyn  algemeen  bekend.  Wg 
hebben  niet  noodig  over  bunne  verdienste  een  oordeel  uit  te 
spreken ;  want  bet  publiek-zelf  heef);  ze  reeds  menigwerf  be- 
oordeeld, en  in  ruime  mate  van  zijne  goedkeuring  doen  blij- 
ken. De  Heer  yx>f  de>ï  broek  is,  zonder  zijn  eigen  aanleg 
aan  den  toon,  trant  en  geest  van  den  grooten  meester  geheel 
te  onderwerpen ,  een  der  beste  navolgers  van  onzen  beroemden 
Volkszanger,  zijnen  stadgenoot;  en  dingt,  niet  zonder  kans, 
naar  de  kroone  van  populariteit.  Als  ook  zijne  verzen  geen 
goeden  aflrek  hadden,  zou  dat  niet  aan  het  werk,  of  aan  het 
publiek,  maar  aan  de  Uitgevers  liggen.  Onder  de  ruim  dertig 
niet  uitvoerige  dichtstukken  in  dezen  kleinen  bundel,  zyn  er 
maar  enkelen  te  hoog  voor  het  volk,  tegenover  verschillende 
anderen  die  geschikt  en  waardig  zyn  om  door  elk  in  het  ge- 
heugen te  worden  opgenomen.  Meest  alle  de  stoffen  zijn  aan 
Godsdienst,  deugd,  de  Natuur,  en  het  huiselijk  leven  ont- 
leend, en  behooren  tot  de  domeinen  van  het  schoone  en  ge- 
voelige. Onder  de  huiselijke  stukjes  zijn:  nGroot moeders-  en 
Groot  vaders- Verjaardag",  keurige  schilderijtjes,  in  den  naiven 
trant  van  den  geestigen  va:^  zeggele:^.  Dat  hy  ook  voor  een 
hooger  greep  en  stijl  gevoelig  is,  bewyst  de  keus  zyner  ver- 
talingen   uit    IJBLAXD,  LEXAU,  OEIBEL,  RÜCKERT  eu  HEBEL,  en 

in  eene  overzetting  van  »De  Nachtrid  van  den  Leeuw",  van 
FREILIGRATH,  toont  hij  dat  ook  het  verschrikkelyk- verhevene 
hem  aantrekt  en  beweegt.  In  het  lyrische  genre  onderscheidt 
zich  »)De  Verovering  van  Jeruzalem,  1099";  eene  heroïsche 
cantate,  van  welke  de  Maatschappy  van  Toonkunst  wel  ken- 
nis mag  nemen,  indien  zy  *t  niet  reeds  gedaan  heeft.  Als 
Volkszanger  gaat  vaï  de:ï  broek  het  openbare  volksleven  en 
de  volksbelangen  niet  zwygend  voorbij :  in  » Anti-Communisme" 
wyst  hij  den  communist  op  het  nut  van  de  ongelijkheid  der 
standen ;  in  »De  Duitscher  in  Amerika"  toont  hij  den  verhuis- 
lustige  hoe  raadzaam  't  is  om  in  het  vaderland  te  blijven;  in 
nDe  Boekdrukkunst"  waarschuwt  hy  tegen  't  misbruik  der 
drukpers ;  in  den  »Haarlemmenneer-Zang"  looft  hij  den  onder- 


B38  L.  B.  VAN  DEX  BROEK, 

nemingsgeest.  Als  wij  er  nog  b^voegen  dat  we  den  geheelen 
inbond  met  even  veel  genoegen  als  belangstelling  gelezen  beb- 
ben,  dan  gelooven  w^j,  is  aan  den  Zanger,  en  dezen  bundel, 
regt  wedervaren,  en  onze  taak  volbragt.  W^j  zullen  de  titeb 
der  twee-en-dertig  gedichten  niet  noemen,  wijl  't  vergeefscbe 
moeite  zou  zijn  voor  de  niet- vrienden  van  poëzij,  en  overbodige 
moeite  voor  de  liefhebbers,  die  zich  het  bundeltje  wel  zullen 
aanschaffen.  Indien  *t,  hier  of  daar,  nog  aanbeveling  noodig 
heefl,  bevele  't  zich-zelven  aan,  door  den  nHaarlemmermeer- 
Zang",  dien  ieder  belanghebbende  gaarne  zal  willen  bezitten, 
en  waarvan  wij  een  gedeelte  laten  volgen: 

Hoezeel  de  zege  kroont  den  strijd; 

De  meerwolf  is  zïja  tanden  kwijt; 

Wij  schenren,  om  zijn  stoot  bedryf,  ' 

Hem  na  den  rnigcn  rok  van  't  ]\jf, 

£n  dekken  ons  met  koestrend  bont; 

De  schatten,  dio  hij  eens  verslond. 

Geeft  hij  ons  na  met  woeker  wéér: 

De  meerwolf  heefs  geen  tanden  meer. 

De  palingfoiken  zijn  verbrand. 
De  visscher  heeft  het  drijvend  want» 
Waarmee  hy  op  de  baarzen  joeg. 
Na  ingeruild  voor  spade  en  ploeg; 
Waar  't  vroeger  rijk  aan  bunnen  was. 
Staan  schaar  en  schelf,  en  barg  en  tas; 
Het  haasjen  aast  op  knol  en  kool. 
Waar  vroeger  zich  de  snoek  verschool. 

Waar  over  't  onafzienbaar  ruim. 
Door  donker  nat  en  sneeuwwit  schaim. 
Een  kraak,  of  praam,  of  sprietschip  voer. 
Drijft  nu  een  ijvervolle  boer 
Het  blinkend  kouter  door  de  klont 
Van  klei-  of  veen-  of  derriegrond, 
£n  zaait  er  graan,  of  zaad,  of  vlas. 
Of  jaagt  de  rundren  in  het  gras. 

Zie  gindsche  wagens  r\jk  bela&n 
Met  zware  schoven  korlig  graan; 
Haast  hooren  wy  hier,  nacht  en  dag. 
Het  fluiten  van  den  zwengelslag; 


BICHTEBLUK  MOZAÏEK.  539 

Ligt  dat  men  nog  een  baksel  eet. 
Dat»  om  zijn  deagdcn,  meerJmek  heet; 
Zoo  erft  dan  de  overfijne  bloem 
Van  d*  onden  meerbaars  d'  onden  roem. 

Haast  zal  de  gnidcn  torenliaan 
Zyn  blikken  bly  in  't  ronde  slaan. 
En  Meerdorp  wordt  bekend  alom 
Als  't  nienwe  Lisso  of  Ilillegom; 
Of  mooglijk  groeit  er  wel  een  stad 
Die  heel  wat  bunders  grond  omvat: 
Haar  naam  word*  dan,  uit  dankbaarheid. 
Als  Willem*s  stad  alom  verbreid. 

o,  Rensl  die  de  ijzrcn  armen  rept, 
£n  heel  de  Meer  hebt  Icég  geschept, 
Zijt  gij  nn  van  deez*  arbeid  moê? 
Ei  wandel  naar  den  Bic^bosch  toe. 
En  jaag  daar  langs  het  Bergsche  veld 
Den  vyaod  naar  de  brcedc  Scheld*, 
Dan  prijken  daar,  gelijk  weleer. 
De  tienmaal  zeven  dorpen  wcêr. 

En  z\jt  g\}  dan  nog  niet  tcvreê,' 
Wy  hebben  nog  een  Zuiderzee, 
Die  menigmaal  ons  zoet  vergalt. 
En  daar  wat  aan  te  scheppen  valt; 
Wy  hebben  plassen,  klein  en  groot. 
Die  schatten  bergen  in  hnn  schoot; 
Er  is  geen  veenman,  die  n  stolt, 
Hy  bengelt  er  sledits  armoft  nit. 

Zoo  wordt,  daar  giJ  het  kwaad  verbant. 
De  Wate&staat  een  Staat  van  land;... 

Doch  w\j  eindigen;  de  lezer  zie  het  verdere  in  den  handel. 
Hij  18  opgedragen  aan  Mr.  bogaebs,  en  de  aandacht  van 
dien  Meesterzanger  overwaardig*  Alleen  de  uitvoering  is  wat 
zéér  eenvoudig;  het  werk  had  heter  dan  menig  ander  r$k- 
gedost  prodnct,  een  geïllustreerden  titel  en  fraaijen  band  ver- 
diend. Intusschen  ziet  het  boekjen  er  toch  goed  uit,  en  de 
dmk  is  uitmuntend. 


hiO  A.  KADTA, 


ELIZABETH  EDMOXDS,  of  de  Bedding  der  lersche  Protestanten* 
Eene  Episode  uit  de  regering  van  haria  tüdob.  Door  II. 
KAUTA,  Schrijver  van:  nDon  Jxian\  nEmilia  van  Na8satC\ 
nDe  Bloem  der  U8Cochen\  enz.  Twee  Beelen.  Te  Amster- 
dam ^  hij  Allart  en  van  der  Made.  1855.  In  gr.  8vo.  //  en 
510  bl.  f  5-: 

Dit  verhaal  plaatst  ons  terng  in  de  sombere  dagen  van 
UAHiA.  TUDOBi  de  Waardige  gemalin  van  filips  !!•  Het  is 
eene  episode  uit  het  tydperk  der  vervolging  van  de  Protes- 
tanten, zamengeweven  met  de  lotgevallen  van  een  tweetal 
regtsehapen  huisgezinnen.  Het  historische  gedeelte  is  goed. 
De  redenen  die  het  somber  gemoed  der  Ëngelsche  Vorstin 
tot  vervolging  stemden,  z^xa  zoodanig  in  't  licht  geplaatst, 
dat  men  evenzeer  medelijden  voor  uasia  gevoelt,  als  de 
uitwerking  van  haren  haat  tegen  hare  Frotestantsche  on- 
derdanen verfoeit.  Zeer  getrouw  is  het  gematigd  karakter 
van  POLE  geteekend.  Men  leert  den  wreeden  boxxeb  en  den 
sluwen  PETTO  verachten.  De  grootsprekende  lafaard.  Dr.  cole, 
die  in  Ierland,  toenmaals  voor  de  vervolgden  een  toevlugts- 
oord,  geloofsregter  wordt,  is  bijkans  eene  karikatuur.  Zgne 
verschijning  voor  den  Raad  op  het  kasteel  te  Dublin,  is  goed 
beschreven,  en  wél  uitgevoerd  op  het  titelvignet.  Alleen  is 
*t  verkeerd,  dat  de  geloofsregter  en  de  Mayor  van  Chester 
over  eene  zaak  die  stipte  geheimhouding  eischt,  in  tegen- 
woordigheid van  het  meisje  dat  hen  bedient,  blijven  spreken; 
dat  hulpmiddel  van  den  S.,  om  haar  aan  Dr.  cole  een  trek 
te  kunnen  doen  spelen,  is  zwak.  Als  't  echter,  dat  wij  niet 
denken,  historisch  ware,  dan  had  de  S.  wèl  gedaan  met  dat 
te   vermelden. 

Het  geheel  is  een  beeld  van  de  werking  dier  Hoogere  be- 
scherming en  £org,  welke  niet  zelden  grootsche  uitkomstea 
van  kleinigheden  afhankelyk  stelt.  Een  meisje  bedenkt  eene 
list,  om  tot  redding  van  hare  geloofsgenooten  tijd  te  winnen^ 
en  ziet^  eer  de  geloofsregter  bekomt  van  den  trek,  die  hem 
gespeeld  is,  en  hem  belagchel\jk  maakt,  en  beschaamt,  roept  de 
Almagt  de  verderfengel  op  ter  verantwoording  van  het  door 
haar  vergoten  bloed. 


ELIZABETH  EDHONDS,   ENZ.  541 

De  historische  voorstelling  hangt  zamen  met  de  lotgevallen 
van  een  paar  Protestantsche  gezinnen.  Men  leert  hier  het 
leven  kennen  van  Engelsche  kustbewoners,  die  in  de  vis- 
Bchery  hun  bestaan  zoeken ,  en  kr^'gt  inzigt  in  een  gedeelte  van 
het  lersche  volksleven.  Met  verbazing  lezen  w\j  er,  dat  Dr. 
COLE  in  z\jn  logement  in  Ierland  Champagne  drinkt. 

De  romantische  behandeling  achten  wjj  veel  minder  goed 
geslaagd  dan  de  historische.  Soms  konden  wij  ons  bezwaar- 
lyk  voorstellen  dat  het  werk  geheel  van  ééae  pen  is.  Er  z^jn 
gelukkige  grepen  en  boeyende  plaatsen  in,  maar  andere  ge- 
deelten z\jn  vreeselyk  gerekt  en  langdradig,  tot  vervelens  toe. 
Door  een  derde,  zoo  niet  meer,  had  de  pen  gehaald  kunnen 
worden.  Intusschen  gelooven  w^  dat  het  verhaal,  in  weer- 
wil van  dit  gebrek,  aan  gewone  romanlezers  zal  behagen; 
want  de  st\jl  is  vr\j  vloeijend,  en  houdt  hen  bezig,  zonder  dat 
zij}  noodig  hebben  zich  in  te  spannen. 


Tweederlei  Boeping  ^  of  de  werkende  Liefde  in  den  huiaeUjhen 
hing*  Vrij  vertaald  uit  het  EngeUch^  door  elizabeth  jo- 
BANXA  HASEBBOEK.  Te  Amsterdam  y  bij  W.  H.  Kirberger. 
1855.   In  hl.  8vo.    VIII  en  242  W.  ƒ  1  -  90. 

Wierd  er  in  dezen  roman  geen  schoons  en  goeds  gevonden, 
dan  zou  M^  hasebboek  hem  niet  vertaald  hebben.  Ware  er 
echter  niet  tevens  eene  orthodoxe  mystieke  tint  over  ver- 
spreid, dan,  vrezen  wij,  zou  z\j  het  evenmin  hebben  gedaan. 
Maar  wierd  de  eigenaardige  hardheid  of  fiaauwheid  dier  tint 
niet  door  verstands-  en  gemoedsbeschaving  getemperd,  dan 
zou  zij  die  uitheemsche  lettervrucht  haren  landgenooten  toch 
óök  niet  hebben  opgedischt. 

Zóó  waren  onze  gedachten,  toen  wij  het  boek  opnamen:  en 
de  inzage  heeft  ons  vooroordeel,  als  men  die  gedachten  zoo 
noemen  wil,  noch  beschaamd,  noch  teleurgesteld.  Ofschoon 
op  een  vr\j  wat  verschillend  Godsdienstig  standpunt  staande, 
durven  wij  ieder  wel  aanraden  dit  verhaal  te  lezen,  mits  men 
het  doe  met  een  zelfdenkend  oordeel  des  onderscheids,  en  met 
de  spreuk  van  faulcjs  voor  oogen:  Beproeft  alle  dingen  y  be- 
houdt het  goede*    Stoot  men  zich  hier  en  daar  aan  een  ver- 


542  TWEEDEBLEI  BOEFIXG,  EXZ. 

keerd  begrip  of  ziekelijke  orerdr^jying;  menigvQldiger  zalmen 
zich  yerkwikken  aan  hartemke  en  werkdadige  vroomheid,  waar 
geen  schyn  of  schadaw  van  huichelarij  op  kleeft.  Het  is 
eene  stille,  geleidelijke  fiimiliegeschiedenis ,  in  een  keorigen 
en  schilderachtigen  Bt^'l  geschreven,  wèl  zonder  vele  de  aan- 
dacht spannende  knoopen  of  verrassende  ontknoopingen,  maar 
evenwel  boeijend  en  onderhondend  in  hooge  mate. 

Dit  boekdeel,  hoewel  op  zich-zelven  compleet,  maakt  te 
gelyk  het  derde  Nommer  uit  van  eene  door  den  Uitgever 
KiBBEBOES  ondctnomcn  Bibliotheek  voor  Dames.  Dit  geeft  ons 
eene  vraag  in  de  pen.  Zal  in  die  Bibliotheek  de  vr^zinnige 
Godsdienstrigting  —  hier  te  lande  in  den  beschaafden  stand 
nog  altyd  de  meest  algemeene  —  in  't  vervolg  mede  worden 
vertegenwoordigd;  of  zal  deze,  gelijk  't  wel  schijnt,  als  con- 
trabande nitgesloten  bl^'ven?  Als  dit  laatste  het  geval  ware, 
geven  we  hier  rondborstig  onzen  wensch  te  kenne^ :  dat  eenig 
ander  Uitgever  naast  die  Bibliotheek  eene  tweede  Bibliotheek 
oprigte,  en  daarmede  in  de  behoefte  aan  lectuur  óók  van 
zulke  Dames  voorzie,  die  in  de  Godsdienstige  wetenschap 
eene  meer  verlichte,  en  in  de  praktijk  eene  minder  excen- 
trieke ziensw^'ze  volgen.  v.  p. 


Viertal  Verhalen  uit  het  Duitache  Rijnland.  Naar  het  Hoog- 
duitech  van  w.  A.  V03f  bob!7.  Door  J.  J.  a.  goeyebneür. 
Met  4  platen*  Te  Sneehy  bij  van  Druten  en  Bleeker.  1856. 
In  gr.  Sw.   251  W.  ƒ  2  -  80. 

Wie  geen  vreemdeling  is  in  de  novellen-litteratuur,  kent 
ongetwi[jreld  den  Schrijver  als  een  boeiend  en  behagelijk  ver- 
teller. Hij  weet  de  aandacht  zóó  bezig  te  houden,  dat  men 
er  schier  spijt  van  heeft,  als  hy  eindigt.  De  vier  verhalen 
welke  de  Heer  goevebkeub  van  hem  vertaald  heeft,  zijn: 
de  geschiedenis  van  twee  molenaarskinderen;  —  fragmenten 
uit  het  leven  van  twee  arme  duivels;  —  de  deserteur,  eeno 
dorpsgeschiedenis  uit  den  Hnndsrucken;  en:  uit  de  smidse, 
eene  Rijnlandsche  dorpsgeschiedenis. 

De  bewerking  dezer  verhalen  is  zoo  als  men  die  van  VOH 
HOBX  verwacht.   Zóó  getrouw  schildert  h^  het  Duitsche  volks- 


W.  A.  VOH  BOBN,  VIARTAL  VEBHALEX,  EXZ.  543 

leven  op  bet  land,  dat  men  soms  wanen  zon  zich  daar  wer- 
kelijk te  bevinden.  En  wat  vertelt  by  ?  Dit  vrage  men  niet. 
Indien  wij  *t  zeiden^  zonden  wy  er  toch  geen  dank  mede  be- 
balen  bij  ben  die  zicb  bet  boek  aanschaffen,  en  wie  dat  niet 
doen,  zouden  aan  onze  gebrekkige  mededeeling  tocb  niets  heb- 
ben. Er  zyn  vertellingen  die  niet  goed  kunnen  worden  na- 
verteld. Daarom  raden  w$  ieder  veel  liever  aan:  lees  bet 
zelf.  Het  werk  is  ten  volle  waardig  alle  leesgezelscbapp^i 
door  te  wandelen;  daarna  zal  bet  dèn  weg  van  alle  vertellin- 
gen 'op  papier  gaan;  maar  dit  kunnen  w\|  verzekeren,  dat 
niemand  de  uren  van  rust  die  hij  aan  't  lezen  van  deze  ver- 
tellingen besteedt,  als  verloren  zal  beschouwen. 


Algemeene  GescUedems  voor  de  Scholen;  door  j.  c.  neuman. 
Schrijver  van  het  nNieuwe  Schoolboeh  over  de  Geechiedems 
van  ons  VaderUzncT»  In  Drie  Deelen,  Tweede  Deel.  Mid- 
deleeuwen. Te  'aChavenhagey  bij  J.  M.  van  't  Haaff.  In 
gr.  Umo.   250  hl  f  1-10. 

In  dit  tweede  Deel  worden  de  Middeleeuwen  behandeld. 
De  geschiedenis  dier  eeuwen  is  van  hoog  gewigt,  want  zy 
bevat  de  ontwikkeling  der  Europesche  volken  tot  de  hoogte 
die  zij  nu  innemen,  terwyl  zij  tevens  de  kwijning  van  hei 
Oostersche' gedeelte  der  Bomeinsche  heerschappij,  en  de  op- 
komst en  bloei  van  vroeger  onbekende  Aziatische  volkstam- 
men doet  kennen.  Wij  mogten  verwachten  dat  de  onder- 
wijjzer  eene  heldere  omschr^ving  van  dit  tydperk  zou  geven  ^ 
jom  den  leerling  duidelijk  te  maken,  waarom 't  met  dezen  naam 
bestempeld  wordt;  maar  in  plaats  daarvan  leest  men  op  bl.  2: 
»Door  de  geschiedenis  der  Middeleeuwen  verstaat  men  dat 
tiental  eeuwen  hetwelk  gelegen  is  tusschen  bet  einde  der  Oude 
en  het  begin  der  Nieuwe  Geschiedenis;  bevattende  alzoo  een 
tijdperk  van  anim  duizend  jaren ,  't  welk  een  aanvang  neemt 
met  den  ondergang  van  het  Bomeinsche  Bgk  in  bet  Westen^ 
en  eindigt  met  de  ontdekking  der  Nieuwe  Wereld;  van  het 
jaar  476  tot  omtrent  1500  na  het  begin  der  Christelijke  jaar- 
telling." Naar  ons  gevoelen  zal  de  leerling  daar  niet  w^zer 
uit  worden. 


544     J.  G.  KEüMAK,  ALGBH.  GESCHIEDENIS  VOOR  DE  SOBOLEX. 

De  hoofdgebeurtenissen  volgende,  verdeelt  de  Schr^' ver  deze 
geschiedenis  in  drie  tijdvakken: 

nV.  Van  den  ondergang  van  het  Romeinsche  Rijk  in  het 
Westen  tot  kabel  den  Groote.   476— '800  na  chr. 

»2°«  Van  KAREL  den  Groote  tot  aan  het  begin  der  kruis- 
togten,   800—1100. 

»3^.  Van  het  begin  der  kraistogten  tot  aan  de  ontdekking 
van  Amerika.    1100—1500." 

Hij  heefl  den  ethnographischen  vorm  gekozen,  maar  dit 
heeft  hem  verleid  tot  eene  menigte  herhalingen,  die  alles  be- 
halve aangenaam  zQn,  en  ook  geen  zeer  gunstige  getuigenis 
geven  van  z\]n  oordeel  en  goeden  smaak. 

Het  innerlgk  volksleven  heeft  keühax  niet  aangeroerd,  en 
w\j  konden  onze  oogen  niet  gelooven ,  toen  w\j  de  paragraaf 
over  de  kunsten  en  wetenschappen  ten  einde  waren.  Zij 
wordt  in  ruim  zes  bladzyden  afgehandeld.  De  Schr^ver  is 
meestal  de  Algemeene  Wereldgeschiedenis  van  becker  gevolgd. 
Soms  merkten  wQ  zelfs  op,  dat  hy  die  bijkans  woordelgk 
teruggeeft;  doch  h^  heeft  zijne  bron  nergens  genoemd;  mis- 
schien hield  hij  zich  overtuigd,  dat  ieder  haar  van  zelf  wel 
zoude  herkennen. 

Achter  elke  reeks  van  Afdeelingen  vindt  men  eene  verza- 
meling van  losse  vragen,  waarop  het  antwoord  uit  het  voor- 
gaande moet  gezocht  worden.  Nuttig  achten  w\|  't  dat  achter 
elk  gedeelte  een  chronologisch  overzigt  wordt  geplaatst,  alleen 
van  de  gebeurtenissen.  Dit  geeft  den  leerling  aanleiding  om 
de  jaartallen  waarin  ze  zyn  voorgevallen,  te  zoeken  en  in  te 
vullen. 

Vraagt  men  ons:  of  dit  Leerboek  eene  aanwinst  is  voor  het 
onderwijs?  W\}  gelooven  het  niet;  maar  de  leerling  zal  er 
ook  niet  door  bedorven  worden:  daartoe  heeft  de  Schryver, 
z\j  *t  ook  minder  oordeelkundig  dan  men  van  hem  eischen 
mogt,  eene  te  goede  bron  gebruikt. 


BOËKBËSCHOUWINO. 


Qêhof  en  Leven  des  Christens^  eenvoudige  en  duidelijke  voor-' 
stelling  van  de  hoofdtvaarheden  der  Christelijke  Godsdienst^ 
door  8.  HOEKSTRA,  B.Z.,  Predikant  te  Rotterdam.  Tioeede^ 
geJieel  op  nieuw  bewerkte  uitgave.  Te  Sneeky  Uj  van  Druten 
en  Bleeker.  1855.   In  U.  Svo.  XXIV  en  320  hl.  ƒ  2  -  25. 

In  hoekstba's  Geloof  en  Leven  des  Christens^  dat  wij  thans 
aankondigen,  ontmoeten  wij  een  ouden  bekende,  die  vóörvier 
jaren  tot  ons  kwam  en  toen  hartel\jk  welkom  was.  De  gunstige  be- 
oordeellngen  die  toen  het  werk  ^an  den  Akkramschen  Leeraar 
ten  deel  vielen,  zallen  voorzeker  dat  van  den  Rotterdamschen 
niet  worden  onthouden.  De  Eerw.  hoekstra  toch  heeft  voor* 
waar  in  dien  t\jd  ook  niet  stil  gezeten:  getuigen  daarvan  de 
vele  kleinere  en  grootere  stukken  die  sedert  van  hem  het  licht 
zagen;  getuige  daarvan  ook  het  voor  ons  liggende  werk.  Ge- 
heel omgewerkt  verschijnt  het,  met  vele  en  duidelijke  blijken , 
dat  de  Schrijver  t\jd  noch  moeite  aan  de  nieuwe  uitgave  ge- 
spaard heeft.  Het  is  daarom  dat  wij  gaarne  de  aandacht 
der  Christenen,  die  willen  weten  wat  zij  gelooven,  en  waar 
om  z\j  gelooven  moeten,  opzettelijk  op  dit  reeds  bekende 
werk  vestigen.  Immers  het  voorziet  in  eene  wezenlijke  be- 
hoefte: aan  die  van  eene  populaire  Bijbelsche  dogmatiek.  Het 
omvat  de  dogmatiek  geheel.  Eeo  rijkdom  van  zaken  heeft  de 
geleerde  Prediker  er  in  neergelegd,  op  eene  even  duidelijke 
als  beknopte  w^jze.  Men  ziet  in  elke  Afdeeling  dat  men  het 
werk  van  een  degel\jken  Godgeleerde  in  handen  heeft,  die  de 
resultaten  van  naanwkeurig  en  langdurig  onderzoek  gemakke- 
lijk mededeelt,  omdat  hem-zelven  alles  helder  is  en  de  zaken 
regt  ter  harte  gaan.  —  Sommigen  hebben  b\}  de  eerste  uit- 
gave gezegd  dat  het  meer  een  studie-  dan  wel  een  stichtelijk 
boek  was.  Die  toen  niet  ongegronde  aanmerking  heeft  b\j  de 
tweede  uitgave  veel  van  hare  kracht  verloren;  vooral  door 
zeer  gepaste  aanhaling  van  coupletten  uit  Godsdienstige  Ge- 
zangen.   Door  zoodanig  werk  moeten  de  jonge  lezers  niet  al- 

BOEKBESGH.   1856.  üT.  XII.  40 


546      S.  HOEKSTRA,  B.Z.,   GELOOF  EX   LEVEX  DES   CHRISTEX9» 

leen  door  hun  verstand,  maar  ook  door  hun  bart,  ook  door 
hun  Godsdienstig  gevoel  tot  chbistus  getrokken  worden.  — 
Vraagt  men  ons:  of  wy  niets  dan  lof  hebben?  wy  antwoorden 
gaarne :  ubi  plura  mtent  paucis  vüiis  non  offendimur*  Daaren- 
boven, het  werk  heeft  reeds  algemeene  bekendheid  verkregen, 
terwijl  de  aanmerkingen  die  wijj  zouden  maken,  grootendeels 
zonden  voortkomen  uit  het  verschillend  standpunt  waarop 
HOEKSTRA,  als  Doopsgezinde  en  Referent  als  Hervormde  staan. 
Wig  bevelen  deze  nieuwe  uitgave  met  den  meesten  aandrang 
allen  denkenden  Christenen  aan,  om  er  wys  uit  te  worden  tot 
zaligheid;  inzonderheid  beschaafde  en  ontwikkelde  jongelieden 
die  zich  voorbereiden  tot  het  doen  van  belijdenis.  Tot  ver- 
meerdering van  Ghristeiyke  kennis  en  opbonwing  in  Christe- 
lijk leven  is  dit  voortreffemke  en  goedkoope  boek  b^  uit- 
nemendheid geschikt. 


De  Mensch  gaat  heen,  vmar  Jdj  eeuwig  blijft.  Leerrede  over 
Prediker  xn  vs.  5*»,  gehouden  op  den  laatsten  avond  des  jaars 
1855  in  de  Evang.  Luth.  Oemeente  te  Breda*  Door  f.  c. 
BüHRUAKV,  Predikant  bij  bovengenoemde  Gemeente.  Te  Am- 
sterdam^  bij  F.  C.  Bührmann.  1856.  In  gr,  Svo»  f  :-25. 

De  woorden  des  Predikers,  die  in  onze  Staten-overzetting 
en  ook  door  van  der  palm  vertaald  z\jn :  de  mensch  gaat  naar 
zijn  eeuwig  huis,  worden  door  lüther  overgezet:  de  mensch 
gaat  heen  waar  hij  eeuwig  blijfU  Die  woorden  werden  door 
den  Lutherschen  Predikant  bUhrmanh  tot  grondslag  gelegd  van 
z^ne  oudejaarsavond^rede.  Deze  rede  moge  weinig  aanspraak 
op  vernuft,  bloemr\jkheid  en  schitterenden  stijl  maken,  zij 
heeft  toch  het  karakteristieke  van  eene  goede  leerrede.  Im- 
mers op  eene  eenvoudige  w\jze  en  in  Evangelischen  zin  wordt 
ontwikkeld:  hoe  de  regte  beschouwing  van  het  leven ,  als  eene 
reize  naar  de  eeuwigheid,  moet  stemmen  tot  dankbaarheid 
voor  de  ondervonden  liefderyke  zorg  en  zegeningen  van  Gt>d; 
hoe  zy  moed  en  gelatenheid  schenkt  onder  de  moeyeli|jkhedea 
en  bezwaren  des  levens;  hoe  z\|  vertroost  by  verliezen,  en  op- 
wekt om  den  korten  levenstijd  nuttig  te  besteden.  Wij  twijfelen 
er  niet  aan  of  het  hartelijke  Evangelische  woord  van  dien  gemoe- 


F.  c«  bUhbmann,  leerrede.  547 

deiyken  Leeraar  zal  niet  zonder  indruk  en  zegen  z\jn  aange- 
hoord; ook  de  aandachtige  lezer  zal  er  nat  en  stichting  van 
hebben.  Moge  dadrom  onze  aanbeveling  tot  rerspreiding  dezer 
leerrede  beyordermk  z\jn. 


Zêdéhunde^  door  Dr.  p.  j.  dombla  nibuwenhuis,  HoogUeraar 
te  AniHerdam.  (VolkslnbUotheek^  N"*  48.)  Te  Amsterciamy 
bij  Weytingh  en  van  der  Haart.  1855.  In  kl.  8oo.  32  bl, 
bij  iiUeek.  ƒ  :  -  22^,  bmten  inteek.  ƒ  :  -  25. 

Het  verdient  goedkearing  en  lof,  dat  de  Bedactie  der  Voüts" 
bibUotheeh^  die  sedert  eenige  jaren  b\j  wettinoh  en  yjln  der 
BAAST  in  het  licht  verschijnt,  en  eerst  in  roim  honderd  Nom* 
mers  compleet  zal  z^n,   Godsdienst  en  Zedekunde  mede  heeft 
opgenomen  onder  de  onderwerpen  die  behandeld  moeten  wor- 
den voor  het  volk.    Beeds  hebben  w\|,  betrekkelijk  deze  m- 
briek,  de  Geschiedenis  van  den  Bijbel  ontvangen  van  de  hand 
van  Dr.  j.  j.  priks,  en  thans  schenkt  Prof.  NiBUWE!fHUis  ons 
het  opstel  over  de  Zedekunde^   dat  wïj  geroepen  zijn  aan  te 
kondigen.   W^  hebben  het  met  belangstelling  gelezen,  en  mee- 
nen   dat  het  uitnemend  aan  zyn  oogmerk  beantwoordt,  en  in 
een  kort  overzigt  alles  bevat  wat  hier  vermeld  moest  wor- 
den*   Daarbij  komt,  dat  het  in  eene  goede  orde,  wèl  zamen- 
hangend,  geschreven  is,  en,  zonder  oppervlakkig  te  z^n,  de 
bevatting  van  den  gewonen  lezer  niet  te  boven  gaat*  Na  eene 
Inleiding,  die  o.  a«  den  oorsprong  der  zedekunde  vry  uitvoe- 
rig opgeeft  volgens  de  geschiedenis,  wordt  eerst  de  vraag  be- 
antwoord: ukU  is  zedelijk  en  zedelijkheid  f   en  daarna:  tooor- 
door  wordt  men  zedel^kf  terwijl  verder  hgt  zedelijk  leven  op 
zieh'Zelf^  in  het  hviagezin^  in  den  Staat  en  in  de  Kerk  beschre- 
ven wordt.    Het  geheel  is  zoodanig  als  men  van  een  Hoog- 
leeraar verwachten  mogt,  die  gewoon  is  het  vak  der  zede- 
kunde met  zijne  studenten  te  behandelen.    Hier  en  daar  ech- 
ter zouden  w\j  nog  wei  eenige  meerdere  helderheid  en  juist- 
heid van  uitdrukking  hebben  gewenscht.    En  jammer  is  het, 
dat  er  nog  al  eenige  drukfouten  z\jn  ingeslopen,  gel^k  reeds 
bl.  1,  reg.  8:  nveranderde^\  voor:  verouderde* 

Wy   wachten  nu  nog  de  B^behche  en  de  Kerkgeschiedenis^ 

40* 


548  Dr.    F.   J.   DOMELA   NIBUWENHÜIS,    ZEDEKCXDE. 

en  voorts,  volgens  de  inhoudsopgave,  Zedehmdige  gedachten 
en  grondregels^  Volhevooroordeelen,  en  de  Keuze  van  een  beroep^ 
en  zullen  ons  verblijden,  wanneer  deze  stukken,  in  overeen- 
stemming met  de  reeds  verschenene,  bevorderlijk  mogen  zyn 
aan  de  verlichting  en  Grodsdienstige  beschaving  des  volks. 


De  Diahme  en  de  Armenwet,  Open  Brief  aan  Jhr.  Mr.  J.  de 
WITTE  VAN  CITTERS,  door  J.  p.  HEUB.  Te  Amsterdam  ^  bij 
P.  N.  van  Kampen.  1856.  Ingr.Svo.  IV  en  95  bl.  ƒ  :-30. 

Onlangs  werd  in  dit  Tijdschrift  (bl.  264  en  volgg.)  —  of- 
schoon niet  door  ons  —  eene  vroegere  brochure  van  Dr.  heus 
(Levensvraag  voor  oogenblih  en  toekomst)  beoordeeld,  waarin  de 
bekwame  Schry ver,  als  Lid  van  den  Amsterdamschen  Gemeen- 
teraad, het  bekende  besluit  van  dezen,  om  voor  de  genees- 
kundige verzorging  der  kerkelyk  bedeelden  eenige  retributie 
van  de  Kerkgenootschappen  te  vorderen,  ^verig  verdedigt. 
Dat  geschrift  werd  met  warmte  bestreden  door  een  van  de 
Hervormde  Predikanten  der  hoofdstad,  Dr.  o.  a.  van  LiacBUsa 
bboüweb;  en  tegen  diens  Opmerkingen  wordt  nu  hier  weder 
door  HEUB  dupliek  ingelegd. 

Wij  scharen  ons  aan  zgne  zijde,  wanneer  hy  de  stelling: 
Kerkelijke  armenzorg  regeld  burgerlijke  armenzorg  uitzondering 
als  grondbeginsel  en  bedoeling  der  Staats-armenwet  aanneemt* 
Wel  beweert  v.  l.  b.  daartegen:  nDe  Staat  heeft  de  armen- 
zorg slechts  aan  de  Kerk  overgelaten,  en  overlaten  is  geen 
bevelen".  Maar  een  eigenlek  bevel  liet  zich  hier  ook  onmo- 
gel^k  geven;  want,  behalve  andere  bezwaren,  gold  het  hier 
in  nadruk:  uUra  posse  nemo  obligatur»  Zóó  ver  echter  dat 
posse  reikte,  toonde  de  Staat  wel  degelyk  op  de  uitsluitende 
zorg  der  Kerk  te  rekenen;  en  voorwaar,  dat  men  aldus  op 
hare  liefde  en  wijsheid  bouwde,  was  haar  tot  eere:  dat  men 
aldus  ten  langen  leste  hare  zelfstandigheid  erkende,  was  haar 
tot  baat. 

Van  waar  dan  nu  nog  botsingen  tusschen  Staat  en  Kerk? 
Het  schijnbaar  raadsel  wordt  volkomen  opgelost  door  Mr.  j. 
HEEMSKERK,  A.Z.,  aangehaald  bij  Dr.  heije  (bl.  68):  »Uit  de 
wryving  en  wrevel,  die  de  natuuriyke  vruchten  waren  van 
het  restitutiestelsel  der  Wet  van  1818,  en  van  den  strijd  over 


J.   P.   HEUE,    BE  DIAKO!?IE   EN  DE   ARMENWET.  549 

onderworpenheid  of  onafhankelijkheid  der  Diakoniën  gestre- 
den , is  een  zeker  mistrouwen  en  antagonisme  tegen  het 

burgerlijk  bestnnr  blijven  hangen  en  zweven  in  de  consistorie- 
kamers, dat  er  nog  niet  zoo  spoedig  zal  zijn  nitgebluscht.  De 
volkomen  overwinning,  b\j  de  Wetgeving  van  1854  behaald, 
heeft  by  de  vele  Kerkelgke  besturen  een  meer  levendig  gevoel 
van  hunne  regten,  dan  van  hunne  pligten  overgelaten.*'  — 
£n,  in  waarheid,  de  Diakoniën  hebben  in  der  t\jd  van  den 
kant  der  burgerij ke  besturen  genoeg  verdrietel^jks  ondervon- 
den, dan  dat  men  *t  haar  al  te  euvel  duiden  zou,  zoo  zg 
voor  *8 hands  nog  den  verderzienden  ulocoön  nazeggen:  Timêo 
Danaoa  et  dana  ferentes.  Was  het  van  den  Amsterdamschen 
Raad  met  rijpen  rade  gehandeld  —  ook  heehskerk  erkende: 
»het  oogenblik  is  niet  gunstig**  —  dat  men  eene  Wet,  die 
eerst  ten  vorigen  jare  was  ingevoerd,  en  die  den  buitendien 
reeds  zwaren  last  der  Diakoniën  zoo  aanzienlijk  ging  ver- 
meerderen, onmiddellijk  op  de  geneeskundige  hulp  toepaste, 
waarvoor  juist  door  een  Ministerieel  woord  exceptie  in  den 
mond  was  gegeven?  *t  Is  waar,  ér  werd  nu  slechts  de  nzeer 
kleine  tegemoetkoming**  van  20  cents  voor  lederen  verpleegdag 
van  de  Kerkgenootschappen  verlangd;  maar  had  —  dit  eens 
ingewilligd  z\jnde  —  een  nieuw  raadsbesluit  niet  de  volle  on- 
kosten van  80  cents  daags  kunnen  vorderen?  Welk  terrein 
van  weigering  ware  er  dèn  in  reserve  gebleven?  En  geeft 
niet  HEiJB  zelf  (bL  89  en  volgg.)  aan  v.  l.  b.  toe ,  dat  er  bui- 
tendien nog  nveel**  zal  moeten  wegvallen  van  het  vroeger  koste- 
loos door  de  burgerl\jke  Gemeente  aan  Kerkelijke  Armen  ver- 
leende ? 

Zou  hierdoor  intusschen  de  bewering  van  v.  L.  b«:  dat  de 
Kerk  uit  een  geldelijk  oogpunt  niet  bij  magte  is  de  algemeene 
armverzorging  op  zich  te  nemen,  nog  meer  schans  erlangen, 
BEiJB  is  op  middelen  bedacht  om  hierin  te  voorzien.  Voor- 
eerst, eene  veranderde  Orgi^pisatie  der  Armenzorg,  overeen- 
komstig hare  nieuwelings  gevonden  wetenschap  en  Wetten... 
Maar  als  wfl  daaronder  de  nijzeren  Wet*'  van  Mr.  j.  t.  buts: 
»de  stand  van  de  bedeelden  z\j  de  ellendigste  stand  in  de 
maatschappij**,  door  beue  beaamd  zien ,  dan  is  zulk  eene  over- 
harde  wijsheid  onmogelijk  overeen  te  brengen  met  den  barm- 
hartigheidsgeest  des  Christendoms ,  en  ze  is  onuitvoerlijk  daar- 
bij, w^l  de  Natuur  —   die,  gelijk  de  Heer,  b^  't  zien  eens 


550  J.  P.  HEUE, 

ODgelakkigen  met  innerlijke  ontferming  bewogen  wordt  — 
steeds  boven  de  leer  zal  gaan.  Ten  tweede,  subsidie.  ••  Maar — 
om  nu  te  zwijgen  van  de  openbaarmaking,  waarin  w\|  thans 
met  HEIJB  zoo  veel  bezwaar  niet  meer  zien ,  of  van  't  nadeel 
voor  't  kerkelijk  leven ,  door  hem-zelven  aangevoerd  —  hij  er- 
kent dat  de  Staat  alsdan  welligt  de  Kerk  zon  nopen  tot  de 
aanneming  dier  straks  genoemde  wetenschap  en  Wetten,  welke 
a$  als  ChristeUfke  Kerk  niet  aannemen  mag.  Das  ten  derde, 
zoo  geene  subsidie,  dan  verandering  der  reglementen  ter  in- 
krimping van  den  kring  der  liefdadigheid,  ten  einde  de  tot 
geven  onwillige  lidmaten  te  besehamen. ••  Maar,  indien  h. 
er  (bl.  28  en  volgg.)  hardheid  in  vindt  om  aan  hen  die  ver- 
zuimd hebben  lidmaten  te  worden  —  geen  gering  verznim, 
waarl^k!  —  de  bedeeling  te  ontzeggen,  *t  zon  cnregt  z\jn  om 
eenig  onbesproken  en  wezenlek  hulpbehoevend  lidmaat  van 
z^jn  billijk  deel  aan  de  liefdegaven  der  Gemeente  te  versteken, 
en  hem  aan  den  karigen  bestand  van  den  Staat  over  te  la- 
t^n  —  bg  w\jze  van  proefneming,  en  ter  vasthouding  eener 
theorie  I 

Toch  zijn  wij  't  met  h.  in  den  grond  ëëns,  dat  de  geheele 
Arm  verzorging  op  de  Kerk  kan  en  moet  worden  overgebragt. 
Maar  dat  is  niet  op  eenmaal,  dat  is  slechts  van  lieverlede 
mogel\|k.  De  Kerk  heeft  tijd  noodig,  om  hare  lidmaten  aan 
het,  z\|  't  dan  ook  in  sch^n,  mëër  geven  te  gewennen. 
In  geen  geval  mag  zy ,  die,  tegenover  de  Wet  des  Ouden  Ver- 
bonds,  op  vrije  liefde  gebouwd  is,  ooit  of  immer  hare  leden 
tot  geven  willen  dwingen^  of  elke  harer  weldaden  met  den 
passer  der  Wet  afmeten.  Daarom  behoort  de  Staat  —  dank- 
baar voor  't*  geen  de  Kerk  in  eene  zóó  onafzienbare  en  on- 
waardeerbare taak,  als  de  armenzorg  is,  reeds  gedaan  heeft  — 
en  nog  verder  doen  wil  —  niet  als  met  de  deur  in  't  huis  te 
vallen,  en  alles  in  ééns  van  zich  af  en  op  haar  te  werpen, 
maar  veeleer  geduld  te  nemen  ^n  te  gemoet  te  komen  en  in 
te  schikken  zoo  veel  h\j  immer  kan.  De  mildste  toepassing 
der  Wet  van  1854  is,  voorloopig  althans,  hare  beste.  Vooral 
zoeke  men  aan  de  Kerk  geene  raadgevingen  op  te  dringen, 
die  soms  al  zeer  weinig  vertrouwdheid  met  den  geest  van  het 
gros  harer  lidmaten  verraden;  geiyk,  wanneer  h.  het  door 
v.  L.  B.  hypothetisch  geopperde,  maar  teruggenomen  denk- 
beeld, ndat  de  eene  Gemeente  do  andere  zou  kunnen  helpen", 


DE  DIAKOKIB  EH  DE  ARMBITWET.  551 

vt)or  zeer  praktisch  verklaart,  en  das  niet  beseft  dat  daar- 
mede de  groote  drijfveer,  die,  met  name  op  de  dorpen,  de 
meerderheid  tot  geven  dringt  —  de  zelfaanschauivde  nood  van 
bekende  armen  —  onbedacht  zon  worden  verlamd. 

Yoor  't  overige,  men  kan  van  Dr.  heijb  verschillen,  men 
kan  tegen  zijn  gevoelen  opkomen,  zonder  daarom,  zelfs  in  de 
verte,  te  willen  deel  nemen  aan  de  «miskenning",  waarover 
hig  aan  't  slot  dezer  brochure  klaagt.  W\j  z^jn  er  van  over- 
tuigd, dat  hy  fizjjn  leven  onvermoeid  besteedt  aan  het  voor- 
staan van  Waarheid,  Begt  en  Deugd;  aan  het  wekken  tot 
Volksveredeling;  aan  het  bevorderen  van  Volksheil  en  Volks- 
welvaart": raimschoots  zijn  de  proeven  voorhanden,  dat  h^ 
»het  beste  in  alle  opzigten  wü^  en,  zoo  veel  dat  een  Mensch 
gegeven  is,  het  goede  doeC\  Ook  deze  brief,  al  konden  w\j 
er  niet  overal  mede  instemmen,  b^at  zoo  vele  behartigens*^ 
waardige  wenken  omtrent  het  armwezen,  vreemde  en  eigene, 
dat  niemand  de  aankoop  berouwen  zal.  Ten  bewijze  willen 
w\j  hier  nog  een  plaatsje  gunnen  aan  de  woorden  van  den 
Heer  buts,  waarin  w\j,  die  sedert  lang  in  de  Landverhumng 
het  ëënige  afdoende  en  tevens  humctne  middel  tot  stuiting  van 
het  Pauperisme  zagen,  ons  denkbeeld  zóó  krachtig  bevestigd 
vonden,  dat  w\j  den  lust  niet  kunnen  weerstaan,  om  ze  ook 
door  dit  Tijdschrift  onder  ieders  aandacht  te  brengen :  »Waar- 
lyk  ik  blijf  verre  beneden  de  werkelijkheid,  wanneer  ik  be- 
weer, dat  het  kleine  Nederland  Hen  müUoen  van  zyne  jaarl^k- 
sche  inkomsten  afzondert  tot  leniging  van  de  armoede...  en 

tot  hare  voortplanting,  helaas  I Zou  het  onmogelgk 

z\in  eens  eenige  jaren  een  twintigste  deel  van  die  tien  millioen 
af  te  zonderen  tot  een  fonds  ter  bevordering  va^  de  landver- 
huizing, —  niet  onder  de  bedeelden,  want  deze  z^jn  meestal 
tot  werken  reeds  geheel  ongeschikt"  [z\jn  aj  dat  overal?  en 
dan  ook  hunne  kinderen?],  —  nmaar  ook  onder  diegehen,die 
op  het  punt  z\jn  van  mede  bedolven  te  worden  in  dien  af- 
grond, uit  welken  geen  herrijzen  b\)na  mogelijjk  is?  Zie,  de 
Nederlander  is  bQ  uitnemendheid  een  wereldburger:  de  ligging 
van  zijjn  grond,  het  hoofdbedriyf  dat  daarop  wordt  uitgeoefend, 
brengen  zulks  mede;  nergens  is  de  Nederlandsche  vlag  geheel 
vreemdeling,  en  onder  critieke  omstandigheden  in  vorige  dagen  is 
meermalen  het  denkbeeld  opgerezen  van  eene  landverhuizing  in 
massa.  Zullen  w\j  de  beginselen  van  vr^en  handel  eindel^k  ook 
eens  op  het  artikel  arbeid  toepassen?",  v.  p. 


552  Dr.  JOUN  dowlixg, 


QeacMederda  der  Eoomsche  Kerk.  Naar  het  EngeUch  van  Dr. 
JOHK  DOWLiKö,  door  D.  BUDDIKG.  Derde  en  laatste  Deel^ 
V  en  2*  Aftevering,  Te  Dordrecht,  bij  H.  R.  van  Elk.  1855, 
1856.  In  roijaal  8t;o.,  met  platen;  per  Aflevering ,  bij  inteek.^ 
f  :-65. 

Wie  de  leer  der  Boomsche  Kerk  grondig  wil  kennen,  moet 
ze  uit  de  door  haar  als  echt  erkende  bronnen  opsporen.  In 
haar  midden  zyn  er  opgestaan  die  meer  met  het  Evangelie 
overeenkomende,  aan  die  der  Protestanten  gelijkvormige,  leer- 
stellingen hebben  voorgedragen.  Maar  men  zou  zich  vergis- 
sen, indien  men  uit  de  veranderde  gevoelens  van  sommigen 
harer  leden  het  besluit  trok,  dat  ook  die  Kerk  van  gevoelen 
veranderd  is.  Het  z\jn  niet  meer  dan  de  meeningen  van  bij- 
zondere personen,  voor  welke  zich  de  Kerk  in  geenen  deele 
aansprakelijk  stelt.  Andere  Boomschgezinde  Schr\jvers  heb- 
ben, met  oogmerk  om  de  Protestanten  te  lokken,  aan  de  leer 
hunner  Kerk  eene  betere  kleur  gegeven,  waarvan  de  ver- 
maarde BOSSUET  ten  voorbeelde  verstrekt.  Doch  de  geloofs- 
belijdenis en  leerstellingen  der  Boomsche  Kerk  z\jn  vervat  in 
de  regels  en  besluiten  der  algemeene  Conciliën.  Het  laatst 
gehoudene,  welks  bepalingen  tot  op  den  huidigen  dag  geldend 
gezag  hebben,  was  dat  van  Trente,  op  aandrang  van  Keizer 
KABEL  Y  door  den  Paus  in  1545  bijeengeroepen,  en,  na  twee- 
malen afgebroken  te  zgn,  in  1563  ten  einde  gebragt;  maar 
met  een  anderen  uitslag  dan  de  Christenheid  gehoopt  had* 
Geene  maatregelen  werden  genomen  tot  heeling  der  ontstane 
scheuring,  geepe  pogingen  aangewend  tot  herstel  van  den  ge- 
stoorden vrede  der  Kerk.  Daarentegen  werd  door  het  plegtig 
bekrachtigen  van  de  voor  de  Protestanten  meest  aanstootel\jke 
leerstellingen,  als  die  omtrent  de  opperhoofdigheid  en  onfeil- 
baarheid van  den  Paus,  de  waardy  der  Overlevering,  het  gezag 
der  Vulgata,  het  belemmeren  der  Bijbellezing,  de  verdienste- 
lijkheid der  goede  werken,  de  leer  der  Sacramenten,  de  Trans- 
substantiatie,  de  Mis,  het  Vagevuur,  de  Aflaten,  de  voor- 
spraak der  Heiligen,  en  de  vereering  hunner  overblyfsels,  en 
van  de  beelden  —  met  verwerping  van  het  gevoelen  van  die 
leden  der  vergadering,  welke  omtrent  het  gezag  der  H.  Schrift 
als  kcnbron  des  geloofs,  en  omtrent  het  leerstuk  van  de  regt- 


GSSCBIEDEXia  DEH  BOOMSCHE  KERK.  553 

vaardiging  door  het  geloof,  beter  dachten ,  en  er  op  aandrongen ,  dat 
aan  de  leeken  de  kelk  bg  het  Avondmaal,  en  aan  de  Priesters 
het  huwelijk  toegestaan  wierd ;  —  door  gehoor  te  weigeren  aan 
de  billijke  verlangens  der  tot  het  Concilie  afgevaardigde  Pro- 
testantsche  Godgeleerden,  en  door  het  uitspreken  van  het 
anathema  over  alle  ketters  —  de  bestaande  klove  nog  v\jder 
gemaakt.  —  Van  den  anderen  kant  heeft  het  Concilie,  door 
het  omschr^'ven  en  bepalen  van  hetgeen  als  leer  der  Room- 
Bche  Kerk  moet  beschouwd  worden,  aan  die  Kerk  meer  een- 
heid en  vastheid  b\jgezet,  en  door  de  afschaffing  van  sommige 
misbruiken,  en  het  voorschryven  van  regelen  van  bestuur  en 
tucht,  eenig  nut  gedaan. 

DowuNG  spreekt  alleen  van  de  te  Trente  in  25  zittingen 
bepaalde  leerstellingen,  en  w^st  telkens  hare  strijdigheid 
aan  met  de  uitspraken  van  jezcs  en  Zijne  Apostelen.  H\| 
heefl  zich  daarbg  bediend,  behalve  van  de  bekende  »Kerkver- 
gadering  van  Trente**  van  sarpi  en  palulvicini,  van  het  uit 
de  oorspronkel^ke  bronnen  geputte  werk  van  cbamp;  terwijl 
de  Vertaler  bovendien  gebruik  gemaakt  heeft  van  de  te  Ant- 
werpen in  1565  uitgegeven  nOrdonnanciën  en  Decreten  van 
den  heyligen  Conciliën-Generaal  gehouden  tot  Trenten**.  Door 
de  mededoeling  van  de  belangrijkste  Kanona  is  de  lezer  in  de 
gelegenheid  gesteld  zelf  te  oordeelen. 

Illnderlyk  is  in  deze  beide  Afleveringen  het  herhaalde  voor- 
komen van  den  vierden  voor  den  eersten  naamval;  eenige 
malen  troffen  wij  ook  nzelf\  voor:  xelve  aan.  —  nNicex"  (bl.  7), 
voor:  Nicea,  en  »LAiNEa"  (bl.  76),  voor:  laixez,  den  beruch- 
ten  Generaal  der  Jezuiten,  zullen  drukfouten  zgn. 


Algemeene  Scheikunde^  door  J.  gibabdin;  voor  Nederland  be^ 
werkt  door  p.  h.  van  moorsel.  Assistent  aan  het  JScheikundig 
Laboratorium  te  Amsterdam.  Te  Amsterdam  y  bij  Weytingh 
en  van  der  Haart.  1854.    In  kl.  Qvo.   86  bl.  f  :  -  75. 

In  deze  weinige  bladz^den  heeft  de  bewerker  getracht  de 
scheikunde  in  eenige  hoofdtrekken  te  schetsen,  en  op  die  w\jze 
den  lezer  met  de  strekking  dezer  wetenschap  bekend  te 
maken.  De  taak  die  14}  op  zich  nam,  was  niet  gemakke- 
lijk,  want  volgens  het  doel  waarmede  dit  boekje  geschreven 


554  '  J.  OIRARDW, 

19,  moest  het  gedeeltelijk  de  resaltaten  eener  wetenschap  he* 
vatten,   wier  omvang  in   de  laatste  dertig  jaren  zoo  zeer  is 
toegenomen ,  dat  zij  slechts  door  weinige  scheikundigen  in  haar 
geheel  beoefend  kan   worden.    Wy  behoeven  het  naanweiyks 
te  zeggen,  dat  dit  boekjen  eenige  voorname  daadzaken  bevat, 
die  tot  het  gebied  der  scheikunde  behooren;  zonder  aanspraak 
te    kunnen    maken    op    hare   wetenschappelijke   behandeling. 
En   toch  heefl  de  Schrijver,  naar  ons  gevoelen,  zjjn  arbeid 
goed  volbragt;  want  het  moest,  eenvoudig  geschreven,  slechts 
die  zaken  bevatten ,  welke  voor  ieder  toegankelijk  kunnen  zijn. 
Elke  bladzijde  levert  het  bew^'s,  dat  het  boekje  met  naanw* 
gezetheid  bewerkt,  en  de  scheikunde  werkelijk  in  enkele  hoofd- 
trekken   met  kennis  van   zaken   teruggegeven   is.    In  *t  kort 
wenschen  w\j   het  te   doorloopen,   om  den  lezer  te  doen  zien 
dat   de  keuze  der  onderwerpen   in  alle  opzigten  geschikt  is 
om  hem  zoo  wel  met  de  scheikunde,  als  met  de  toepassingen 
die  men  van  haar  gemaakt  heeft,  eenigzins  vertrouwd  te  makerw 
De  bewerker  vangt  aan  met  den  lezer  de  phases  te  leeren 
kennen,   die  de  scheikunde  moest  ondergaan,   voor  zQ   eene 
wetenschap  werd.   Geene  wetenschap  b^'kans  die  meer  tegen- 
stand ondervonden  heeft  dan  de  scheikunde.    Met  talrijke  be- 
zwaren had  zij   te  kampen,  eer  z\j  op  den  weg  der  ervaring 
trad,   en   zich,  in  plaats  van  in  bespiegelingen,  in  daadzaken 
ontwikkelde.    Botlb  was  de  eerste  die  aan  de  alchemistische 
rigting  eene  geheel  andere  wending  gaf,   en  door  proefnemin- 
gen   de   alchemie   tot   eene  wetenschap  trachtte  te  verheffen. 
Doch  het  gelukte  eerst  aan   lavoisieb,   om  deze  empirische 
rigting  ingang  te   doen   vinden,   en   met  hem  opent  zich  een 
nieuw  t^'dvak  in   de  scheikunde,  waarin  ook  wg  nog  leven. 
Daarna   gaat   de  bewerker  over  tot  de  grondbeginselen  der 
scheikunde.   Leert  de  ondervinding  ons  dat  elk  ligchaam  voor 
verdeeling  vatbaar  is;  de  Natuur-  en  Scheikundigen  nemen 
op  wetenschappelijke  gronden  aan:  dat  nboven  zekeren  graad, 
de  stof  ondeelbaar  is**.    » Volgens  hem  zijn  de  ligchamen  eene 
zamen voeging  of  ophooping  van  Molekulen  of  Atomen**;  terwijl 
de   som    dezer   laatsten   de  massa  der  eersten  uitmaakt.     De 
atomen  bevinden  zich  in  de  verschillende  ligchamen  op  eenen 
ongelijken   afstand  van   elkander;   van  daar  ook,  dat  z\j  zich 
onder  drieërlei  vorm  aan  ons  voordoen:  als  vast  ligchaam, als 
vloeistof,   en  als  gas.    Men  geeft  den  naam  van  moleculaire 


ALGEMEEXE  SCHEIKUXDE.  555 

aantrekkingskracht  of  cohesie  aan  de  kracht  die  de  (gelyk- 
soortige)  atomen  onderling  vereenigd  houdt.  »De  cohesie*'  — 
zegt  hij  op  bl.  4  —  nis  das  eigenlijk  de  kracht  die  de  mole- 
knlen  der  stof  vereenigt ,  en  die  kracht  is  altijd  evenredig  aan 
de  benoodigde  kracht  om  haar  te  scheiden.  Hare  werking  kan 
door  geene  werktuigelijke  middelen  vernietigd  worden "  De 
cohesie  kan  echter  b\j  het  ë^ne  ligchaam  wel  moeijelijker  dan 
b\}  het  andere,  doch  b$  allen  door  werktuigelijke  middelen 
worden  verbroken.  Het  breken  van  een  stuk  ijzer,  b.  v.,  is 
niet  anders  dan  het  vernietigen  der  cohesie  op  die  plaats  waar 
het  \jzer  breekt.  Welligt  heeft  de  bewerker  willen  zeggen: 
dat  een  ligchaam  door  geene  werkuigelijke  kracht  in  z^ne 
atomen  gescheiden  kan  worden.  W^ders  laat  hQ  daarop  vol- 
gen: »De  mate  der  cohesie  in  de  vaste  ligchamen  is  zeer  ver- 
schillend, hunne  hard-  en  weekheid,  elasticiteit,  enz.  zQn 
daarvan  afhankelijk.  In  de  vaste  ligchamen  is  die  cohesie 
groot,  in  de  vloeistoffen  zeer  gering,  in  de  gassen  is  zy  niet 
aanwezig."  »De  oorzaak,  die  in  de  verschillende  ligchamen 
de  cohesie  tegenwerkt,  is  de  warmte.  De  toestand  der  lig- 
chamen hangt  af  van  den  altijddurenden  strijd,  tusschen  de 
cohesie,  die  de  moleculen  tracht  te  vereenigen,  en  de  warmte 
die  hen  van  elkander  tracht  te  verwijderen.  Als  de  warmte 
de  overhand  heeft,  dan  zijn  de  ligchamen  gasvormig;  zij  zijn 
vast  in  het  tegenovergestelde  geval,  en  vloeibaar  wanneer  de 
beide  krachten  in  evenwigt  zyn." 

Alle  ligchamen  die  in  de  Natuur  voorkomen,  zijn  enkelvou- 
dig of  zamengesteld ;  de  eersten  worden  grondstoffen  genoemd, 
en  z\jn  thans  61  in  getal;  dat  der  zamengestelde,  daaren- 
tegen, sch\)nt  ons  toe  oneindig  te  z\)n.  Door  analyse  zyn  w^ 
in  staat  de  zamengestelde  ligchamen  tot  de  hen  eamenstellende 
terug  te  brengen;  door  synthese,  daarentegen,  de  grondstoffen 
onderling  tot  zamengestelde  ligchamen  te  doen  vereenigen. 
Daarna  maakt  de  bewerker  den  lezer  bekend  met  hetgeen 
men  te  verstaan  heeft  onder  eene  scheikundige  verbinding  en 
verwantschap.  H\j  leert  het  verschil  kennen  van  de  cohesie 
die  tusschen  gelijksoortige  deeltjes  plaats  grijpt,  en  de  ver- 
wantschap die  ongel^ksoortige  deeltjes  onderling  vereenigt. 
Vervolgens  geeft  hij  een  oppervlakkig  inzigt  in  de  scheikun- 
dige nomenclatuur,  die  door  gcttow  uobveaü  aangevangen, 
door  hem,  in  gemeenschap  met  lavoisieb,  verder  ontwikkeld  is. 


556  J.   GIRARDÜT, 

De  basis  waarop  hunne  nomenclatuar  is  gegrondvest,  wordt 
ook  thans  nog  gevolgd ,  al  is  zij  dan  ook  later  »in  belangrijke 
pnnten  gewyzigd". 

Na  dit  algemeen  overzigt  van  het  theoretisch  gedeelte  der 
scheiknnde  en  hare  nomenclatuur,  vangt  de  bewerker  aan  met 
de  behandeling  der  damphringalucht.  Het  zon  overbodig  z^n, 
om  zelfs  in  korte  trekken  den  inhoud  hiervan  terug  te  geven; 
wat  wij  mededeelden  strekt  slechts  om  den  lezer  eenigzins  met 
het  boek  jen  in  kennis  te  brengen.  Genoeg  zij  het  wanneer 
wg,  de  verzekering  geven,  dat  de  lucht ^  zoo  wel  als  het  vol- 
gende onderwerp,  het  water ^  in  alle  opzigten  goed  bewerkt  is. 
Met  de  lucht  en  het  water  z\jn  tevens  de  zuur-,  water-  en 
stikstof  behandeld;  daarna  de  andere  niet-metalen.  Kleine 
onnaauwkeurigheden  daargelaten,  geldt  ons  gezegde  ook  ten 
aanzien  van  dit  gedeelte.  W\j  lezen,  b.  v.  op  bl.  45:  »Mea 
moet  de  isomere  ligchamen  niet  met  de  polymorphe,  of  de 
isomerie  met  het  polymorphismus  verwarren.  Bij  de  eersten 
verschilt  alles,  physische  en  chemische  eigenschappen;  b\j  de 
laatsten  is  de  uiterlijke  vorm  alleen  gewgzigd.*'  —  Ook  de 
polymorphe  ligchamen  verschillen  niet  alleen  in  uiterlgken 
vorm,  maar  ook  in  scheikundige  eigenschappen  van  elkander* 
Zoo  verbrandt  de  roode  phosphorus  b\j  eene  andere  tempera- 
tuur, dan  onze  gewone  phosphorus.  Er  had  moeten  staan: 
Polymorphismus  (in  den  zin  van  allotropie)  is  alleen  tusschen 
enkelvoudige;  isomerie  tusschen  zamengestelde  ligchamen  be- 
staanbaar: b\j  beide  heeft  er  zoo  wel  verschil  in  physische 
als  scheikundige  eigenschappen  plaats.  WQ  keuren  het  ook 
minder  goed,  dat  de  bewerker  (bl.  42)  polymorphe  ligchamen 
op  gelijke  l\jn  stelt  met  allotropische ;  dimorphismus  en  polj- 
morphismus  hebben  niets  gemeen  met  allotropie.  Volgens  de 
definitie,  die  h\j  geeft  van  isomerie,  valt  polymorphismus  en 
deze  te  zamen. 

De  metalen  zijn  op  eene  uitmuntende  wgze  behandeld.  Men 
zou  bezwaarlyk  in  zoo  weinige  bladzgden  méér  belangryke 
daadzaken  kunnen  zamenvatten,  of,  met  andere  woorden:  die 
zoo  goed  kunnen  behandelen  als  *t  hier  is  geschied.  Doch 
ook  in  dit  gedeelte  zijn  kleine  onjuistheden  ingeslopen,  zoo, 
b.  V.  op  bl.  68,  waar  men  leest:  »Door  het  roode  kwik- 
oxyde  in  gesloten  vaten  te  verhitten ,  hebben  baten,  peibstlkt 
en  LAYOISIEB  de  zuurstof  ontdekt".  Daargelaten,  dat  de  weten- 


ALG£ME£X£   SCHEIKUXDE.  557 

schap,  voor  zoo  verre  ons  ten  minste  bekend  is,  geene  voor- 
beelden oplevert,  dat  ëëne  ontdekking  door  drie  menschen  is 
gedaan,  zoo  is  het  priestlet  wien  deze  ontdekking  met  regt 
alléén  toekomt.  De  bewerker  gaat  vervolgens  over  tot  »do 
wetten  volgens  welke  de  ligchamen  zich  verbinden".  Niets 
is  mo6\jel|jker  b^  de  populaire  behandeling  eener  Natnar- 
wetenschap,  dan  een  duidelijk  inzigt  te  geven  in  de  wetten 
die  tot  haar  grondgebied  behooren.  Van  dit  gedeelte  moeten 
wy  dan  ook  bekennen  dat  het  mislukt  is;  doch  wy  voegen 
er  b\j:  dat  ons  geen  scheikundig  populair  leerboek  bekend  is, 
waarin  de  Schrijver  ten  dien  opzigte  slaagde.  Evenwel,  en 
dit  had  voorkomen  kunnen  worden,  treffen  w^'  hier  vele  on- 
naauwkeurigheden  aan,  b.  v.  op  bl.  75:  »Het  scheikundig 
aequivalent  van  een  ligchaam  is  de  hoeveelheid  in  gewigt  van 
dat  ligchaam,  die  zich  met  100  zuurstof  vereenigende,  den 
eersten  graad  van  oxydatie  voortbrengt".  —  Op  bl.  73  staat: 
ndat  de  wet  van  bebzeuüs  een  gevolg  is  van  die  der  veel- 
vouden (van  dalton)":  z^'  is  het  gevolg  van  die  der  aequiva- 
lenten  en  veelvouden  gezamenlijk. 

Het  boekjen  eindigt  met  de  mededeeling  van  het  een  en 
ander  over  de  bewerktuigde  stoffen;  maar  dit  gedeelte  is  te 
kort,  om  eenige  algemeene  grondbeginselen  te  kunnen  be- 
vatten. 

De  indruk  evenwel,  dien  w^  hyj  het  lezen  ontvingen,  is 
allergunstigst.  Komen  hier  en  daar  kleine  gebreken  voor,  z^ 
worden  ruimschoots  vergoed  door  de  w\jze  van  behandeling 
der  zaken,  die  den  bewerker  tot  eere  strekt. 


Specimen  Historico-Litterarium  exhibens  vitam  pbilippi  Ma- 
cedonis,  Amjntae  fil.,  quod  —  publico  ac  solemni  examini 
submittet  a.  rometn.  Gorichemi,  apud  J.  Noorduyn  et  fil*", 
MDCCCXLVi.   In  Svo.  XIV  en  142  bl. 

Dikw\jls  is  het  schryven  van  Dissertaties  gehekeld.  Zoo  las 
men  eens  in  de  bladvulling  van  den  Leidschen  Studenten-Al- 
manak  op  het  woord  Disaertaüe  het  versje: 

Wie  man  Geld  und  Zeit  verihan 
Zeifft  das  Büehlein  lustig  on. 

De  verpligtbg  tot  het  leveren  van  zulk  een  werk  is  dan 


558  A.  BoaiETK, 

ook  voor  de  Jaristen  afgeschaft;  de  Theologanten  kannen  öók 
zonder  dit  te  doen,  vooruitkomen;  en  ook  in  de  letteren  zyn 
er  betrekkingen  genoeg  waarvoor  de  graad  van  Candidaat 
voldoende  ifl.  Dit  is  in  ons  oog  ten  hoogste  te  betreuren. 
Het  denkbeeld:  dat  Dissertatie-schrijven  een  overbodig  werk 
is,  steunt  op  eene  geheel  verkeerde  beschouwing.  Men  gaat 
van  het  begrip  uit,  dat  een  nieuw  boek  nieuwe  denkbeelden 
moet  in  de  wereld  brengen ,  of  anders  overbodig  is.  Dit  geldt 
althans  van  Dissertaties  in  't  geheel  niet.  Het  doel  waar- 
mede zy  vervaardigd  worden,  is  tweeledig.  Vooreerst  geefl  het 
den  student  eene  aanleiding  om  als  ware  't  de  slotsom  zyner 
studie  op  te  maken,  en  hetgeen  hy  heefl  opgenomen  tot  ééa 
geheel  te  verwerken,  dat  h\j  niet  in  zich-zel ven  besloten  houdt, 
maar  te  voorsch^n  brengt.  Eerst  hierdoor  wordt  zyne  studie 
geheel  het  eigendom  van  zgnen  geest.  Zoo  lang  wy  de  door 
ons  opgenomen  denkbeelden  niet  kunnen  uitspreken,  denken 
w\j  ze  zelf  niet  helder.  Het  andere  voordeel  dat  het  schre- 
ven eener  Dissertatie  oplevert,  is  dit,  dat  daardoor  het  ge- 
leerde publiek  buiden  de  Hoogeschool  gelegenheid  bekomt,  om 
over  de  bekwaamheid  van  den  jongen  Doctor,  en  over  de  rig- 
ting  die  hj  gevolgd  is,  een  oordeel  te  vellen.  Dat  dit  van 
belang  is,  behoefl  geen  betoog;  daar  immers  b^jna  niemand 
alleen  voor  zyn  eigen  vermaak  studeert,  maar  verreweg  de 
meesten  na  hunne  promotie  eene  betrekking  zoeken,  waarin 
BQ  het  aan  de  Hoogeschool  geleerde  willen  toepassen.  Daarom 
is  het  te  wenschen,  dat  bg  eene  eventuele  regeling  van  het 
hooger  onderwas  het  Dissertatie-schreven  niet  afgeschaft,  maar 
integendeel  de  verpligting  daartoe  algemeen  gemaakt  worde. 
Dat  het  aanleiding  tot  knoe\jerë  geeft,  is  geen  afdoend  argu- 
ment; want  het  behoeft  dit  in  't  geheel  niet  te  doen,  wanneer 
de  Professoren  maar  hun  pligt  vervullen  en  zorgen  dat  de 
promotie  geen  wassen  neus  worde.  Op  denzelfden  grond  zoa 
men  de  geheele  Hoogeschool  wel  kunnen  afschaffen,  omdat  er 
ook  wel  Professoren  z^n  die  niet  goed  doceren,  en  studenten 
die  slecht  studeren. 

Tot  deze  laatste  soort  heeft  de  Heer  rohetn  niet  behoord, 
gelgk  uit  z\jne  voor  ons  liggende  Dissertatie  blijkt. 

De  Schr^ver  geefl  eerst  in  zyn  Voorberigt  zyn  onderwerp 
en  de  door  hem  gebruikte  bronnen  op,  waarna  h^  z^jne  leer- 
meesters en  vrienden  hartelijk  toespreekt.     Vervolgens  zegt 


SPECmSK  HISTORIGO-LITTEBABIUtf.  559 

h\j  in  de  Inleiding:  dat  Macedonië  vóór  philippds  weinig  te 
beduiden  had ,  en  h\j  dns  terstond  met  philippgs  zal  beginnen. 
Nu  volgt  eene  levensbeschrijving  van  philippus.  Daarna  komen 
vier  excursnssen  over  enkele  punten  uit  het  leven  van  phi- 
lippus, namelijk:  over  den  toestand  van  Griekenland  toen 
hQ  Koning  werd;  over  eene  door  philippus  belegde  vergade- 
ring der  Amphictyonen ;  over  een  collegie  van  tienmannen, 
dat  PHILIPPUS  met  het  bestuur  van  Thessalië  zon  belast  heb- 
ben ;  over  de  vraag :  of  philippus  na  het  opbreken  der  belette- 
ring van  Byzantium  een  vredes-tractaat  met  Athene  gesloten 
heefl?  Eindelijk  wordt  het  boek  besloten  door  xuv  theses, 
meest  van  literarischen  inhoud. 

Wat  nu  ons  oordeel  over  deze  Dissertatie  betreft,  zoo  is 
dit  over  het  geheel  gunstig.  Dat  de  Schr^'ver  zich  niet  tot 
het  geven  van  Grammaticale  opmerkingen  bepaald  heeft,  maar 
toont  te  beseffen  dat  de  Grammatica  slechts  het  onmisbare 
fondament  is,  waarop  een  litterator  moet  voortbouwen,  is  zeer 
te  prijzen.  Ook  is  de  keus  van  z\jn  onderwerp  goed.  Hij 
heeft  eene  allerbelangrijkste  episode  uit  de  geschiedenis  ter 
behandeling  genomen.  Hij  heeft  daarbij  zoo  wel  de  bronnen, 
alB  den  arbeid  der  laatste  Schrijvers  over  dit  onderwerp  vlijtig 
gebruikt.  Ook  taal  en  stijl  zijn  vr\j  goed,  en  toonen  dat  de 
Schrijver  het  geenszins  geoorloofd  beschouwt,  dat  een  litte- 
rator slecht  Lat^n  schrgft. 

Éëne  aanmerking  evenwel  mogen  w^  niet  terughouden.  Zij 
betreft  de  orde.  Buffok  zegt  in  zyue  beroemde  redevoering,, 
waarmede  hij  zitting  nam  in  de  Fransche  Akademie,  dat  men  ^ 
om  goed  te  schrijven,  eerst  een  geregeld  plan  moet  maken, 
en  zich  daaraan  houden;  opdat  alles  behoorlijk  afloope,  en 
het  een  uit  het  andere  van  zelf  voortvloeije.  Dit  heeft  de 
Schrijver  verzuimd.  Daardoor  heeft  hij  dingen  die  in  de  In- 
leiding te  huis  behoorden,  in  het  Voorberigt  gezegd,  en  ver- 
scheidene punten  die  in  het  leven  van  philippus  behoorden 
ingevlochten  te  wezen,  in  exoursussen  behandeld;  even  als  of 
14j  ze  vergeten  had.  Vooral  de  eerste  excursus  is  geheel 
misplaatst,  want  wat  daar  gezegd  is  behoorde  in  de  Inleiding. 
W\j  meenen  den  Schrijver  wel  op  het  hart  te  moeten  druk- 
ken, om  vóór  dat  hg  wéér  iets  schr\jft,  die  redevoering  van 
BUFFON  eens  met  opmerkzaamheid  over  te  lezen.  Zij  is  onder 
anderen  te  vinden  in  de  Le^ns  FruTigaises  de  LiUérature  et  de^ 


560  A.   ROMEIN,  SPECIXEK  HISTORICO-LITTERAEJUM. 

Moralêy  par  M.M.  NOëL  et  de   laplace,  en  aldaar  getiteld: 
ShjUa  de  VArt  cCÉcrire. 

Deze  aanmerking  betreft  den  vorm.  Zy  Ie  de  eenige  die  wij 
gemaakt  hebben.  Oyerigens  beantwoordt  de  Dissertatie  geheel 
aan  hetgeen  men  van  zulk  een  stuk  met  regt  verwachten  kan. 
Wij  eindigen  das  deze  aankondiging  met  den  wensch:  dat  de 
Heer  bometn  op  zyne  verdere  loopbaan  de  vrachten  van  zijn 
goed  besteden  Akademie-tgd  moge  inoogsten.  y. 


Het  Leven  van  oobthe,  door  joh.  wilh.  schaepeb.  UU  het 
Hoogdwiech  vertaald  door  Mr.  c.  M.  van  bees*  Met  eens 
Voorrede  van  Mr.  c.  w.  opzoomer.  Eerste  Deel.  Te  Utrecht^ 
bCJ  W.  F.  Dannenfelser.  1856.  In  hl.  8vo.  XXIV  en  415  bL 
f  3-: 

nWanneer  het  genie  op  den  hoogsten  trap  zyner  ontwikke- 
ling voor  ons  staat,  vervalt  ons  de  aanblik  van  dit  afgewerkte 
beeld  met  eerbied  en  heilige  vrees.  Met  zalk  een  gevoel  zien 
w\j  op  tot  een  sophokles,  een  plato;  zij  gelgken  den  vol- 
tooiden gestalten  der  beeldende  kanst.  Van  het  langzaam 
werken  en  vormen,  van  de  proeven  en  stoornissen,  welke  zy 
doorworstelden  om  tot  die  grootheid  en  volkomenheid  te  komen, 
waarin  z\j  voor  ons  staan,  bezitten  wy  geene  of  slechts  ge- 
ringe narigten. 

nNiet  zoo  ganstig  is  de  betrekking  waarin  grootere  mannen 
van  lateren  tyd  tot  de  nakomelingschap  staan,  maar  daarvoor 
geniet  deze  een  helderer  inzigt  in  de  oefenschool  en  werkplaats 
van  bannen  geest;  zy  kan  de  opwekkingen  en  de  hulpmid- 
delen der  ontwikkeling,  die  het  individu  van  voorgeslacht  en 
tydgenoot,  zoo  wel  van  de  naaste  omgeving,  als  van  ver  ver- 
wijderde invloeden,  ontvangen  heeft,  in  rekening  brengen,  zij 
stelt  de  onvolkomene  pogingen  naast  de  volmaakte  gewrochten 
van  zynen  geest,  om  het  eene  uit  het  andere  op  te  helderen, 
en  in  alles  den  trapsgewijzen  voortgang,  de  wendingen  en 
rigtingen  zyner  geesteswerkzaamheid  na  te  gaan. 

»Het  is  waar,  zoo  doen  wij  het  genie  in  den  kring  der  met 
ons  werkende  en  strevende  tydgenooten  afdalen,  maar, terwyl 
het  die  daizelingwekkende  hoogte  verlaat,  waarop  het  voor  ons 
zou  staan,  als   wij   de  sporten  van  den  ladder  niet  konden 


TOH.   WILH,   SCHAE^ER,   HET   LEVEX  VA>f  GOSTHE.         561 

onderscheiden,  ontvangen  w\|  een  indruk  van  het  geheel,  die 
een  inniger  gevoel  van  vereering  in  ons  opwekt:  voor  onze 
blikken  ontrolt  zich  de  geheele  rijkdom  van  een  schoon  men- 
8chel\jk  leven,  van  do  droomen  der  jeagd  af  tot  aan  de  voU 
heid  en  vastheid  der  rype  mannelijke  geestkracht.  Zalk  een 
r^k  en  edel  menschel^k  bestaan  stelt  ons  goethb*s  levensbe- 
schrijving voor  oogen.  Op  eiken  trap  van  ontwikkeling  ver- 
toont het  ons  een  eigenaardigen  bloei,  die  zel&  aan  de  jaren 
der  grysheid  niet  ontbreekt. 

»Het  leven  van  vele  uitstekende  mannen  beweegt  zich  met 
den  krachtvoUep  tred  van  het  drama;  hun  genie  breekt  zich 
eene  baan  door  alle  beletselen,  die  zich  in  den  weg  stellen,  en 
dringt  voort  tot  het  doel,  z^  het  ook  vaak  tot  eene  tragische 
ontknooping.  6oetb£*s  leven  heeft  meer  den  rustigen  gang 
van  het  Epos,  waarin  het  geheel  wint,  zelfs  bij  een  tusschen- 
beiden  komend  oponthoud.  —  Wel  ging  dat  leven  niet  zonder 
8tr\jd  voorbij;  het  heeft  niet  den  ligten  gang  eener  Idylle; 
maar  het  heeft  toch  evenmin  den  geweldigen  vaart  van  den 
stortvloed ,  en  stormt  niet  in  bruiscAende  drift  met  wilde  spron- 
gen voort.  Het  wordt  als  door  de  rigting  van  gobthe*s  eigen 
karakter  van  zgne  vroegste  ontwikkeling  af  aan  geleid,  en  zoo 
gunstig  bejegende  hem  het  lot,  dat  hij  met  regt  op  zich-zelven 
de  woorden  kon  toepassen:  nwat  in  de  jeugd  wensch is,  wordt 
in  den  ouderdom  vervulling."" 

Ziedaar  ons  door  schaeper  zelven  het  oogpunt  waaruit,  en 
het  doel  waarmede  goeth£*s  levensloop  door  hem  geschilderd 
is,  gekenschetst.  Nemen  wQ  deze  inleidingnu  tevens  tot  proeve 
van  den  st\|l,  en  voegen  wij  er  de  getuigenis  van  Prof.  op- 
zooher  bg:  dat  »scHAsrER*s  levensbeschrijving,  die  waar  en 
onopgesmukt  is,  zonder  laffe  vlegerij,  onze  landgenooten  vor- 
men en  voorbereiden  kan  voor  een  ^'verige  studie  van  goethe*s 
werken",  dan  bekomen  w^'  een  zuiver  en  volledig  denkbeeld 
van  het  plan  en  het  nut  van  dit  werk,  en  van  de  aangename 
en   rigtige  w\jze  waarop  de  Auteur  z\jne  taak  volbragt  heeft. 

Het  ontwikkelingsproces  van  een  zoo  magtigen  en  r^ken 
geest,  als  die  van  goethe,  moet  niet  alleen  voor  den  letter- 
kundige, maar  evenzeer  voor  den  menschenkenner  in  de  volste 
mate  belangwekkend  z\jn.  Alleen  zal  in  menig  Christenlezer 
schier  hQ  elke  bladzyde  de  onwillekeurige  klagt  opryzen,  dat 
die  hoogheorlijke  w\jding  des  Christendoms,  welke  een  herder 

boekbesgh.  1856.  ir.  XII.  41 


562         JOn.  WILH.  SCHAEPER,   HET  LEVEN  VAN  GOETHE. 

en  KLOPSTOCK  ontvangen  badden,  zoo  wel  aan  G0£TH£*s  leven 
als  aan  zijne  schriften  ontbreekt.  Maar  —  ook  dit  is  leerzaam* 

In  *t  Professoraal  voorportaal,  dat  n  tot  bet  doorwandelen 
yan  bet  scboon  geboaw  wil  uitnoodigen,  kan  wie  er  smaak 
in  vindt,  eene  regt  ex  cathedrd  gedeclameerde  FhiUppiea  tegen 
alle  verzenmakers,  toonknnstbedervers  en  dogmen-slaven  aan<- 
trefifen.  Ook  vindt  ge  er  shakespease  —  niet  den  grootsten 
Dicbter,  maar  —  nden  grootsten  man  der  Gbristenbeid**  ge- 
noemd, 't  Klinkt  vreemd  voor  wie  zicb  b^j  den  Cbristennaam 
PAULUS  of  LUTHEB  vertegenwoordigt. 

De  uitvoering  is  goed;  dat  den  Vertaler  enkele  scbr\)ffi)nten 
tegen  't  Nederdaitscbe  taaieigen  ontglipt  z\jn,  bebben  w^j  in 
de  boven  gegeven  proeve  reeds  aangestipt.   Méér  ecbter  moe- 
ten w\j  bem  —  daar  w\j  bem  b\j  verdere  oefening  allezins  de 
tot  eene  goede  vertolking  vereiscbte  bekwaamheid  toekennen  — 
op  de  vele  Germanismen  opmerkzaam  maken,  die  na  nog  zyn 
werk  ontsieren.    Wij   teekenen  er  bier  eenigen  aan:  bl,  28: 
iihan^\  voor:  boekdeel;  bl.  31:  nop  duchtige  injze*\  voor:  dege^ 
lijke;   bl.  92:    nhevangefC\   voor:   verlegen;   bl.  94:    nemarteri^ 
yoot:  pijnen;  bl.161:  nhezonnefC\  voor:  bezadigd;  bl.179:  »v^- 
eckert8(\  voor:  wegschertst;  bl.  245:  nzamen  te  fiikkefi\  voor: 
zomen  ie  lappen;  bl.  303:  n^eyT,  voor:  koord;  bl.  347:  nde  rij 
langs",  voor:  op  de  rif  af;  bl.  359:  y*karfonkeV\  voor:  karbon- 
kel;  bl.  360:   nparentaHe*\  voor:  lijkcUenet;   bl.  409:  ngeheim' 
nissen",  voor:  geheimenissen;  bL  412:  naf stompende",  voor:  ver- 
stompende,  —  Indien  de  overbrenging  der  dichtregels  mede  van 
den  Vertaler  is,  dan  is  deze  bem  over  't  geheel  goed  gelukt. 
Dit  Eerste  Deel  loopt  tot  aan  ooethe's  reis  naar  Italië  in 
1786.    De  kennismaking  en  verbindtenis  met  schiller  dag- 
teekenen  van  later.  Wi||  zien  er  verlangend  naar  uit,  die  in  bet 
Tweede  Deel  geschetst  te  vinden.  v.  p. 

Het  Jaar  1566.  Eene  Historische  Proeve  uU  den  Nederland'^ 
schen  Vrij  heidS' Oorlog,  Meerendeels  naar  onuitgegeven  be^ 
scheiden  bewerkt  door  H.  l.  van  Deventer.  Met  een  Voor^ 
woord  van  Dr.  b.  c.  bakhuizen  van  den  brink.  Te  '*  Gra-- 
venhage,  bij  Martinus  Nyboff.  1856.  In  gr,  Svo.  XIV  en 
80  bL  ƒ  1  -  50. 

Zou  er  een  tijdperk  in  de   Geschiedenis  z\|n,  dat  zoo  zeer 


U.  L.  VA.N  DEVEITTEB,  HST  JAAR  1566.        563 

de  algemeene  aandacht  tot  zicb  getrokken  heeft  als  dat  van 
den  worstelstrijd  der  Nederlanders  tegen  Spanje?  De  grootere 
en  kleinere  werken  over  dat  tijdvak,  nit  de  pen  van  in-  en 
aitheemschen ,  vrienden  en  vijanden  gevloeid,  zonden  eene  be- 
langrijke bibliotheek  uitmaken,  en  met  de  doorlezing,  zelfs  maar 
van  de  voornaamste,  zouden  jaren  gemoeid  z\jn.  Wat  ook  in  de 
drie  eenwen,  sinds  verloopen,  is  voorgevallen,  nog  biy  ft  de  be- 
langstelling onverzwakt  in  gebeurtenissen,  waarvan  het  tref- 
fende en  afwisselende  door  het  onevenredige  der  middelen  en 
het  verbazende  der  uitkomsten   wordt  opgewogen,  en  die  er 
op  ingerigt  schenen  te  z^n,  om  beurtelings  de  schoonste  hoop 
en  de  zorgelykste  vrees  te  beschamen.    De  over  willeh  I  en 
FILIPS  II  in  onze  dagen  ontsloten  bronnen  hebben  die  belang- 
stelling vernieuwd.   Dat  de  vreemde  litteratuur  boven  de  onze 
er  zich  van  bediend  heeft,  tot  het  in  't  licht  brengen  van  wer- 
ken als  van  bobgnet  en  justb,  is  minder  te  verwonderen, 
daar  ons  volk  reeds  van  ouds  in  het  bezit  was  van  Historie- 
schr^'vers  als  vak  iCBTEBsy,  bob,  betdt,  en  hooft,  die  door 
vele  na  hen  uitgegeven  belangr^ke  werken  en  bijdragen  ge- 
volgd zijn.   Wat  echter  door  vroegere  Schrijvers  in  de  schaduw 
geplaatst,  maar  door  quiket  en  koblet  gevoeld  en  begrepen 
werd:  het  groote  deel  dat  het  volk  aan  de  beweging  had,  en 
de  kracht  die  de  opstand  daaruit  putte  tot  volharding,  toen 
het  Verbond  der  Edelen  verbroken  lag  —  dit  wordt  in  deze 
historische  proeve  ten  aanzien  van  het  jaar  1566  beschouwd. 
Tot  eene  regte  beoordeeling  van  het  in  dat  jaar  voorgeval- 
lene werpt  de  Schr^'ver  een  blik  op  *t  geen  voorafging.    De 
beteekenis  wordt  opgegeven  van  de  instelling  der  nieuwe  Bis- 
schoppen: steunsel  van  het  Staatkundig  en  Kerkelyk  despo- 
tismus,   en,   volgens  obanje,   zoo  mopige  beul  om  de  arme 
Christenen  te  verbranden;  en  over  obanvelle  een  gevoelen 
geuit  veel  verschillende  van  dat  van  hen  die  zgne  zachtheid 
roemen ,  en  van  oordeel  zijn  dat  het  met  den  wederstand  tegen 
qbakvelle  eigenlijk  op  den  Koning  gemunt  was.    Zachtheid 
bezigde  l^j  alleen  wanneer  hQ  daardoor  beter  dan  door  gruw- 
zame middelen,  die  hij  overigenls  niet  schroomde,  zijne  tegen- 
strevers tot  onderwerping  hoopte  te  brengen  aan  zijn  gezag;  dat  h\j 
meer  dan  het  gezag  zijns  Konings  zocht,  en  tot  welks  beves- 
tiging hy   —  zoo  als  hier  wordt  aangetoond  —  de  welvaart 
en   rust  des  lands  pr^'s  gaf,  door  met  opzet,  ten  einde  zich- 

41* 


564  M.    L.   VAV   DEVEXTER, 

zei  ven  noodzakelijk  te  maken,  de  zaken  in  de  war  te  laten 
loopen.  Met  de  verwijdering  van  obakvelle  zouden  de  edelen 
en  het  volk  zich  tevreden  gehouden  hebben,  zonder  aan  eene 
•omwenteling  te  denken ,  als  niet  de  yervolgingen  om  de  Gods- 
dienst, en  de  wreede,  ieders  bezittingen  en  leven  bedreigende 
plakaten  hen  in  het  harnas  gejaagd  hadden  tegen  filips,  b^ 
wien  het  behoud  van  den  Nederlandschen  Staat,  in  vergel^- 
king  met  het  behoud  van  de  Boomsche  Godsdienst,  niets  woog. 
»De  onverbiddelijkheid  van  zyn  stelsel"  —  luidt  het  op  bl.  14 
en  15  —  » waarom  sommigen  filips  ten  yoorbeeld  nemen,  hem 
als  historisch  persoon  lief  hebben,  leidde  hem  immer  terug  tot 
het  punt  waarvan  hg  uitging,  de  zegepraal  van  zijn  geloof. 
Binnen  dien  kring  was  de  Koning  sterk  door  consequentie, 
de  wereld  daarbuiten  was  de  zijne  niet.  H\{  was  de  type  van 
de  middeneeuwsche  Beschermers  der  Boomsche  Kerk,  maar 
overgebragt  op  een  terrein  waar  de  beginselen  van  onder- 
werping en  onderdanenpligt  krachtiger  werden  gehandhaafd. 
Tegen  dat  stelsel  was  de  Hervorming  weerloos;  zy  had  geen 
Paus  om  daartegen  over  te  stellen,  geene  Hiërarchie  die  haar 
beschermde,  geene  orden  die  haar  uitbreidden.  Ik  kan  het 
m^  voorstellen  hoe  klein  z\j  in  filips*  oogen  zal  hebben  ge- 
schenen, tegenover  dat  sehoone  gebouw  van  Trente.  De  vrij- 
making van  den  menschelijken  geest,  het  werk  der  eeuwen, 
moest  hem,  die  in  het  rijk  der  vormen  leefde,  een  raadsel  z^'n. 
Hoe  kon  hg  gelooven  aan  den  invloed  van  ketteryen  die 
sedert  lang  waren  onderdrukt  geworden,  van  wgsgeerige  be- 
spiegelingen die  met  die  ketteryen  eene  zelfde  rigting  gevolgd 
hadden,  aan  den  invloed  van  het  onderwas!  Maar  de  op- 
stand der  Hervorming  tegen  het  absoluut  gezag  der  Kerk  was 
hem  een  gruwel.  Van  die  zyde  begreep  fiups  de  Hervor- 
ming; daar  tastte  hg  haar  aan.  Hg  zag  in  het  oproerig  Ne- 
derland, ja  de  uitwerking  van  kettersche  leeringen,  maar 
bovenal  den  opstand  tegen  het  absoluut  gezag.** 

*sKonings  onverzettelgkheid  bragt  het  Verbond  der  Edelen 
voort,  dat  van  den  aanvang  af  een  groeten  steun  vond  in 
zgne  verbindtenis  met  de  Hervormde  Conststoriën,  en  in  het 
Compromis  der  kooplieden,  in  Bglage  hier  medegedeeld.  Maar 
hoogst  moegelgk  was  de  betrekking  tusschen  het  Verbond  der 
Edelen  en  de  Provinciale  Stadhouders,  met  de  Bidders  der 
Vlies-orde  geroepen   tot  het  voorstaan  van  'sKonings  gezag, 


HET  JAAR   1566.  565 

maar  vaa  z\jne  Btrengheid  ia  Godsdienst-zaken  afleerig.  Zegt 
OROEJï  VA3f  PRisrsTEREB:  dat  het  ruchtbaar  worden  van  het 
Verbond  der  Edelen,  in  de  maand  IVIaart,  aan  den  voorslag 
van  den  Prins  vax  orakje  te  Hoogstraten:  dat  de  Stadhou- 
ders en  Yliesridders  zelven  maatregelen  tot  het  behoud  van 
den  Staat  zonden  beramen,  alle  kans  van  welslagen  ontnam, 
dat  het  dadelyk  gevolg  van  de  overijlde  stappen  der  Bondge- 
nooten  was,  magtige  medehelpers  tot  de  tegenpartij  te  bren- 
gen —  VAK  DEVENTER  beweert:  dat  het  bestaan  en  de  strek- 
king van  het  Verbond  reeds  vroeger  aan  de  daar  vergaderden 
niet  onbekend  kunnen  gebleven  z^'n.  De  voorslag  van  den  Prins 
leed  schipbreuk  op  den  tegenstand  van  egmokd  en  meohen, 
die  de  verantwoordel^kheid  van  het  voorgeslagen  middel  niet 
op  zich  wilden  nemen;  maar  in  beginsel  waren  ook  z\j  het 
met  de  Verbondenen  eens,  daar  z\j  zich  evenmin  tot  de  van 
hen  gevorderde  handhaving  der  Inquisitie  wilden  verpligten; 
en  om  haar  afgeschaf);  en  de  Algemeene  Staten  bijeengeroepen 
te  zien,  de  zending  van  bergen  en  hontiont  hielpen  door- 
drijven. —  Doch  het  Verbond  der  Edelen  droeg  de  kiemen 
zijner  ontbinding  reeds  in  zich  van  het  oogenblik  der  toe- 
treding van  de  Boomsche  leden,  die  niet  verder  gaan  wilden 
dan  tot  het,  bij  het  in  April  ingeleverde  smeekschrül  verlangde: 
ophefüng  der  plakaten;  terwijl  de  Hervormden  op  volkcxnen 
godsdienstvrijheid  aandrongen.  Met  de  door  de  Landvoogdes 
den  Verbondelingen  toegestane  moderatie  was  het  haar  even- 
min als  met  de  zending  van  bergen  en  montignt  gemeend. 
Van  de  eerste  wordt  gezegd:  het  was  hare  bedoeling  niet  zoo 
zeer  eenige  verandering  in  de  bestaande  plakaten  te  brengen, 
als  wel  door  de  wijziging  van  woorden  de  zaak  zelve  in  haar 
geheel  te  laten.  Door  de  aanneming  van  het  moderatie-pla- 
kaat  de  Gewestelijke  Staten  tot  de  verklaring  uit  te  lokken 
van  het  oude  Katholieke  geloof  onveranderd  te  zullen  bewa- 
ren, was  haar  doel.  Van  de  laatste:  het  was  hier  als  bij 
EGM0Ni>*s  zending:  de  Landvoogdes  liet  door  Nederlandsche 
Heeren  vragen,  wat  z\j  wist  dat  te  Madrid  zou  geweigerd 
worden. 

Wat  echter  van  hooger  hand  niet  te  verkrijgen  was,  kwam 
uit  het  volk.  De  openbare  preek  nam  een  aanvang,  in  den 
beginne  rustig  en  vreedzaam,  ook  volgens  Boomsche  getuige- 
nissen.   Onjuist  is  de  meening,  als  of  de  ondersteuning  dec^ 


566  H.   L.   VAN  DUVENTERf 

Edelen  alleen  de  Hervormden  tot  het  aanvangen  der  vr^e 
preek  moed  schonk.  Z^  vloeide  voort,  èn  nit  het  langdarig 
en  \jverig  aankweeken  der  nienwe  leeringen,  èn  nit  de  geva- 
ren waarmede  de  sobere  moderatie  de  nieuwe  Gemeenten  be- 
dreigde. Onderscheidene  Edelen  verzetteden  er  zich  tegen. 
Ook  OBANJB,  de  man  van  orde,  was  er  niet  mede  ingenomen. 
Intusschen,  de  weerstand  tegen  de  maatregelen  der  Begering 
groeide  aan.  Te  St.  Tmijen  was  men  op  middelen  van  verzet 
bedacht,  en  werd  tevens  de  vr^e  Godsdienst-oefening  verzekerd 
aan  lutbeb^s  en  calVun^s  aanhangers  beide,  tot  zoo  lang 
daarin  door  den  Koning,  met  goedvinden  der  Staten-Grene- 
raal,  zon  voorzien  z\jn.  Het  overwigt  der  Calvinisten  werd 
steeds  grooter.  De  gemoederen  raakten  meer  opgewonden,  de 
volksvergaderingen  werden  onstuimiger,  's  Koning  concessiën: 
de  opheffing  der  Pauselijke  Inquisitie  (de  Bisschoppelyke  bleef), 
de  herziening  der  plakaten,  en  eene  algemeene  vergiffenis, 
kwamen  te  laat.  Hoe  weinig  gemeend  zij  waren,  hebben  zijne 
nArchives  de  Simanchas**  aan  het  licht  gebragt.  De  beeld- 
storm noodzaakte  de  Landvoogdes  de  vr\}e  prediking,  waar  zy 
bestond,  toe  te  staan.  Die  vergunning,  ofschoon  haar  afge- 
perst —  het  stukje  papier  waarop  zg  geschreven  werd,  be- 
wees hoe  zij  haar  tegen  de  borst  stiet  —  bragt  niettemin  rust 
aan.  De  vr\je  Godsdienst-oefening  scheen  gewaarborgd,  het 
Verbond  der  Edelen  z^n  doel  bereikt  te  hebben.  Anders  dacht 
er  BBEDERODB  over:  hij  voorzag  de  nieuwe  worsteling,  geboren 
uit  MARGABBTBA.*s  ongczindheid  om  zich  aan  het  gemaakte  ver- 
drag te  houden;  uit  de  moeijelykheden  den  Henrormden  in  de 
uitoefening  hunner  Godsdienst  in  den  weg  gelegd;  uit  de  ver- 
wydering  tusschen  Roomschen  en  Onroomschen  door  de  beeld- 
breking ontstaan;  en  uit  de  tweespalt  onder  de  Edelen. 

De  kooplieden  en  consistoriën  namen  de  taak  van  het  op* 
geloste  Verbond  der  Edelen  over.  Het  aristokratisch  element 
van  den  opstand,  dat  in  de  eerste  maanden  bovendreef,  deed 
onder  voor  dat  des  volks;  voortaan  de  groote  steun  der  be- 
weging.  In  eene  b\}eenkom8t  te  Amsterdam  werd  het  regt 
van  verzet  door  de  wapenen,  tegen  eene  Overheid  die  de  pri- 
vilegiën aantastte  en  openljjk  geweld  pleegde,  uitgesproken, 
en  aan  den  Prins  vjlit  obikje  in  de  eerste  plaats  de  leiding 
van  den  opstand  aangeboden;  onder  voorwaarde  van  de  open- 
bare oefening  der  Hervormde  Godsdienst  volgens  de  beiydenis 


HET  JAAR   1566.  567 

der  Nederlandflche  Kerken  te  moeten  handhaven,  terwijl  men 
uit  Dnitschland  alleen  de  troepen  van  den  CalvinistiBchen 
Faltzgraaf  in  dienst  wilde  nemen.  Maar  obanjs  hield  zich 
verzekerd,  dat  op  afdoende  Dnitsche  hulp  slechts  te  rekenen 
viel  by  aanneming  der  Angsbnrgsche  Confessie.  Noch  h\j ,  noch 
zgn  Lathersche  broeder  lodbwuk,  maar  de  populaire,  on- 
dernemende BBSDEBODE  wcrd  do  man  op  wien  de  Hervorm- 
den hnn  gansch  vertrouwen  stelden.  Van  de  vruchtelooze 
pogingen  om  meer  eenstemmigheid  te  weeg  te  brengen,  en  eg- 
hond  te  winnen;  van  de  onzekere  houding  van  oranje,  en 
van  de  ondernemingen  van  brbdsrodb  en  z\jne  aanhangers, 
die,  na  den  mislukten  aanslag  van  tholouze  op  Walcheren, 
en  zyne  nederlaag  te  Oosterweel,  de  onderdrukking  van  den 
opstand  na  zich  sleepte,  en  de  gevangenneming  of  ontwyking 
van  z\jne  voorstanders  ten  gevolge  had,  wordt  ten  slotte  een 
beredeneerd  overzigt  gegeven. 

Wat  in  deze  ))Froeve"  bovenal  de  aandacht  trekt,  is:  het 
groote  deel  den  kooplieden  en  consistoriën  aan  het  Verbond 
der  Edelen  toegeschreven,  en  hun  voornemen  om  te  volharden 
toen  dezen  aarzelden  of  terugweken.  *t  Geen  elders  den  sch\)n 
heeft  van  de  magtelooze  pogingen  eener  overwonnene  en  tot 
radeloosheid  gebragte  part\j,  van  de  laatste  stuiptrekkingen 
eens  zieltogenden,  dat  komt  hier  voor  als  het  uitwerksel  van 
een  wèl  overlegd  plan;  terwyl  de  meening  duidelyk  doorstraalt, 
dat  bij  meerdere  eensgezindheid  der  Verbondenen,  en  vooral 
b\j  meerdere  vastberadenheid  van  willek  I,  uit  de  erkentenis 
geboren  van  het  vermogen  der  partij  van  wie  alleen  behoud 
te  wachten  was,  de  kans  van  welslagen  bestaan  had.  De 
Heer  b.  van  den  brink  is  het  met  den  Schriijver  eens.  »Ik 
deel"  —  zegt  hy  in  zyn  Voorwoord  —  »in  zgne  beschouwin- 
gen, waar  hijj  willem  van  oranje  het  verwet  schynt  te  wU- 
len  doen,  dat  hg  in  1566  de  kracht  van  den  volkswil  mis- 
kend heeft,  en  te  veel  gerekend  op  staatkundige  plannen  en 
verbindtenissen  met  de  Vorsten  van  Duitschland."  Hunne 
w^ze  van  beschouwing,  ofschoon  min  gewoon,  is  toch  niet 
geheel  vreemd.  Immers  had,  volgens  bOR  en  hooft,  de  Prins 
zelfs  op  het  aanzoek  van  de  gemagtigden  der  Kerken  om  zynen 
bijstand  bij  het  nijpen  van  den  nood,  geantwoord:  dat  er  nog 
uitkomst  voorhanden  scheen,  zoo  in  der  haast  zekere  som 
gelds  werd  opgebragt.    Hun  eisch  om  het  geheim  van  zijn 


568  M.   L.   \A^  DEVEKTEB, 

Yoornemen  te  weten,  bevestigt  het  den  Hervormden  ten  laste 
gelegde  wantrouwen,  of  liever  halve  vertrouwen  in  hem:  'sgra^- 
VRZXSD^  in  zyne  »Tweehonderdjarige  gedachtenis  der  Synode 
van  Weser\  verzekert  op  bL  66,  dat:  indien  de  toeleg  van 
BBEDEBODE  op  Utrecht  en  Amsterdam,  en  die  van  tbolouzb 
op  Walcheren  gelukt  ware,  en  obanjb  tevens  Antwerpen  in 
z^'ne  magt  gehad  hadde,  de  Edelen  zich  meester  van  't  werk 
zouden  gezien  hebben;  terw^'1  w^  tevens  uit  zyne  aanteeke- 
ning  zien  dat  tholouzb  en  haack  op  eenen  niet  onbelang- 
r^ken  bijstand  van  binnen  konden  rekenen  (*),  die  hun  ook 
wel  zou  geworden  zgn»  indien  niet  de  Magistraten,  't  z\j  uit 


(*)  0]ider8clieide&  ingezetenen  van  Middelburg  hadden  kennis  Tan  en  de^ 
£d  da  onderneming.  ZQ  ?erzorgden  uaack  niet  alleen  van  ]|ftogt,  maar 
hadden  ook  schikkingen  gemaakt  om  volk  te  yerzamelen  tot  holp  der  aan- 
yallers  tegen  de  krijgslieden  der  Landvoogdes.  Volgens  tak  iperen  in  zgn 
„200-jarig  Jnbelfecst  der  Nederl.  Vrpeid",  verliet  tholouze  zich  op  yer- 
scheiden  TOomame  aanhangers  en  begnnstigers  die  hij  in  *t  eiland  had.  Wan- 
neer hQ  er  b^voegt:  dat  haack  reedls  op  het  einde  van  1566  een  toeleg 
gemaakt  had  om  Waleheren  in  handen  van  tholouzs  te  leveren,  en  dat  er 
zelfs  sprake  was  van  800  in  het  eiland  voor  hem  geworven  mannen,  das 
volgt  er  nit  dat  de  onderneming  zeeda  lang  beraamd  waa.  Intaasehen  ligt 
de  ware  gesteldheid  van  den  aanslag  zelve  in  een  daister,  dat  uit  de  nood- 
zakelijkheid om  djen,  zon  h^  gelukken,  in  het  geheim  te  beidden,  nit  het 
kort  daarop  gevolgde  omkomen  van  de  uitvoerders,  en  uit  het  stilzwijgen, 
na  de  mislukking  door  de  mcêwustigen  in  acht  genomen,  te  verklaren,  wel 
nimmer  naar  behooren  zal  opgeklaard  worden.  Van  wie  ging  de  toeleg  uit? 
Wie  namen  er  deel  aan  P  Behalve  de  beide  aanvoerders  z^n  van  hunne  mede- 
pligtigen  uit  Middelburg  alleen  haack's  schoonzoon  jtakob  jansz.  van  der 
MEXR8CH,  AMTHONY  wxLLXMSxiv,  geestelijke  van  de  abd(j  dier  stad,  en 
GELEiN  JOLIJT,  evcn  als  TAN  DER  MEBJiscH  lid  van  den  stedeiyken  Baad, 
bekend.  Was  oranje  er  al  of  niet  in  gemengdV  Wat  is  er  in  den  nacht 
van  thoi.ouze'8  en  haace's  aankomst  voor  Ylissingen  (tnsschen  2  en  5  Maaxt> 
voorgevallen P  ZQn  z\|  van  daar  en  vervolgens  van  Rammekens  en  Ame- 
muiden,  zoodra  z\j  bemerkten  dat  men  op  z{jne  hoede  was,  teruggezeild,  of 
hebben  zfj  door  eenige  poging  tot  hun  oogmerk  zoeken  te  komen?  Waarom 
heeft  men  niet  op  het  berigt  van  den  Baljuw  van  Middelburg,  die  zich  eerst 
op  de  Schelde  bQ  hen  voegde,  van  den  tegenstand  dien  men  te  wachten  had , 
terstond  van  de  onderneming  afgezien,  en  zich  den  spfjt  en  nadeeligen  in- 
druk der  afwijzing  bespaard  P  enz.  Of  er  uit  de  oude  stadspapieren  van  Mid- 
delbnrg  (die  van  Ylissingen  zullen  met  het  stadhuis  in  1809  verbrand  zfjn), 
of  nit  het  Frovineiale  Archief  licht  te  scheppen  is,  ware  het  onderzoek 
waard. 


BET  JAAR   1566.  569 

Trees  voor  de  verantwoording  die  zij  op  zich  zouden  nemen  ^ 
't  zij  uit  zorg  voor  overlast  van  tholouze*s  ongeregelde  ben- 
den, of  om  beide  redenen  zamen,  de  poorten  gesloten  en  de 
noodige  schikkingen  tot  tegenweer  gemaakt  hadden,  waardoor 
de  onderneming  faalde.  Nog  sterker  spreekt  qcinet.  Zegt 
de  Schr^'ver:  ))b\j  een  weinig  meer  beleid  van  de  z^jde  der 
Edelen,  by  eene  openlijke  verklaring  van  den  Prins,  ware  alva 
maanden  te  laat  gekomen,  had  hij,  gelijk  oeanjb  in  1568,  de 
poorten  der  steden  voor  zich  gesloten  gevonden**  —  in  over- 
eenstemming hiermede  heeft  het,  volgens  quiket,  te  dien  tijde 
slechts  van  orakjb  afgehangen,  z\jne  part\j  de  overwinning  te 
bezorgen.  «De  anderhalfjaar,  die  tusschen  de  inlevering  van 
het  smeekschrift  der  Edelen  en  de  komst  van  alva  verliep, 
had,  wèl  aangewend,  vele  lange  en  bange  jaren  kunnen  uit- 
winnen. Antwerpen  ingenomen,  en  tot  wapen  plaats  gebruikt, 
Holland  verzekerd;  het  bewind  in  handen  eener  vrouw  die 
b\jna  om  genade  smeekte;  de  inlandsche  troepen  onder  het  be- 
stuur van  velen  harer  voornaamste  tegenstanders;  de  helfl 
van  het  volk  voor  de  Hervorming,  en  de  andere  tot  verande- 
ring geneigd ;  alle  steden  in  opstand  of  slechts  het  sein  wach- 
tende om  op  te  staan ;  in  de  Noordelijke  Gewesten  bovenal  eene 
bevolking  die  slechts  als  met  ëënen  geest  bezield  scheen;  van 
verre  eindelijk  Spanje,  verrast  en  ontsteld,  met  zijne  strijd- 
krachten in  twee  werelddeelen  verspreid,  en  aan  zgn  hoofd 
de  weifelendste  Vorst,  de  meest  onzekere  mensch  —  welk 
een  tijdstip  om  aanvallenderwijze  te  werk  gaan!  Het  minste 
voordeel  nog  van  zulk  eene  gesteldheid  was,  dat  zy  alle  par- 
tyen onherroepeiyk  van  Spanje  vervreemde,  dewyl  zij  in  de- 
zelfde hoop  en  haat  vereenigd  waren.  Wanneer  dan  de  Hertog 
van  ALVA  met  zijne  tien- duizend  Spaansche  krijgsknechten  en 
hun  zwaren  nasleep  uit  Italië  kwam,  hij  had  de  omwenteling 
alom  bevestigd,  de  steden  gesloten,  de  dijken  doorgestoken, 
den  toegang  versperd  en  verboden,  en  geheel  het  volk  op  de 
been  en  gewapend  gevonden  achter  zijne  wallen  en  dyken, 
z^jne  wateren  en  duinen.  Zonder  toevlugtsoord  of  loopplaats, 
en  zonder  middelen ,  waren  de  Spaansche  soldaten  in  het  een- 
zame veld  vergaan;  de  honger  hadde  hen  tot  stilzwijgen  en 
ten  onder  gebragt.** 

Wat  heeft  den  Prins  belet  de  hand  uit  te  steken  naar  den 
pr\js,  dien  h^  in  1568  te  vergeefs  bejaagde,  en  wien  te  bekomen 


570  M.    L.   YA.X   DEYEXTERf 

het  grooie  doel  zgns  levens  werd?  Het  hagchelgke  der  onder- 
neming? Want  dat  bet  niet  zoo  gemakkelijk  zon  gegaan  zgn 
als  QUINET  zich  Toorstelt,  heeft  ook  b.  yax  dest  bbdtk  elders 
erkend:  » tegenover  den  Prins  zou,  behalve  meqhen  en  ande- 
ren, zelfs  EOU0!n>  gestaan  hebben,  en  alle  beproefde  kr^'gs- 
lieden  zouden  liever  den  overwinnaar  van  St.  Quintin  dan  den 
in  den  oorlog  ten  minste  nog  gnbeproefden  ohakjb  gevolgd 
hebben.  Het  gold  niet  slechts  de  steden  te  krijgen,  maar  ook 
die  te  bewaren'*.  En  dit  moest  geschieden  niet  alleen  tegen 
xokond's  troepen,  en  die  welke  ieder  oogenblik  uit  Spanje, 
Italië  en  Duitschland  te  wachten  waren,  die  in  geval  van 
nadrukkelijken  wederstand  meer  spoed  dan  alya's  legermagt 
zouden  gemaakt  hebben,  maar  ook  tegen  de  door  den  beeld- 
storm vervreemde  Roomschgezinden ,  die,  zoo  zg  al  niet  der 
tegenpartij  de  hand  geboden  hadden,  toch  alt^d  in  het  oog 
moesten  gehouden  worden.  Waarom  echter  orajtjb  niet  z\jne 
kracht  zocht,  waar  die  alleen  te  vinden  was,  bg  de  talryke 
en  ^' vervolle  Gereformeerden,  is,  behalve  uit  zyn  trachten  naar 
Duitsche  hulp,  te  verklaren  uit  z^n  afkeer  van  Grodsdienstige 
partijschappen:  die  hi^'  gaarne  tegenover  Rome  tot  éénheid  van 
geloofebel^'denis  had  willen  brengen;  uit  zyn  weerzin  van  on- 
rustige bewegingen  en  het  opvatten  der  wapenen;  en  uit  z\jn 
gering  vertrouwen  in  de  duurzame  kracht  van  's  volks  ^ver: 
een  stroovuur  zoo  h\j  meende.  H^  zocht  de  Hervorming  niet 
langs  den  weg  van  geweld,  maar  door  eenheid  van  wilskracht, 
en  door  algemeene  stappen  van  de  Staten.  Dat  die  hem  niet, 
ook  b\j  de  meest  eenstemmige  verklaringen,  tot  zyn  doel  zou- 
den geleid  hebben,  had  hij  toch  kunnen  weten.  De  hajces 
en  BBEOEEODE  warcu  hem  hier  ver  vooruit.  Wat  er  van  den 
opstand  zou  gekomen  z^n ,  indien  willek  de  banier  van  1568 
op  het  einde  van  1566  had  ontrold;  indien  lodewuk  yak 
XASSAU  niet  door  zgne  Luthersche  regtzinnigheid  de  party 
der  beweging  gefnuikt;  en  indien  de  bevolking,  naderhand 
gesterkt  door  de  legers  uit  het  beleg  van  Gotha  aange- 
worven, pal  gestaan  had  tegen  de  benden  die  a.lva  over  de 
Alpen  voerde?  —  ziet  daar  vragen,  van  wier  beantwoording 
door  hem  aan  wien  zy  gerigt  worden ,  of  door  den  Voorsteller 
zelven  w\j  veel  verwachten. 

Bbederooe  treedt  over  het  geheel  in  een  gunstig  licht  op. 
De   man   wien   ieder  politiek   doorzigt  ontzegd  wordt,  hield 


BET  JAAB   1566.  571 

sichy  toen  volen  zich  bjj  het  met  de  Landvoogdes  gemaakte 
verdrag  ter  mste  vlijden,    overtuigd,   dat  alleen  de  dood  de 
Edelen  van  hanne  verbindtenis  kon  losmaken,  en  dat  z\j ,  niet- 
tegenstaande de  amnestie,  toch  van  het  aanstoken  der  ongeregeld- 
heden de  schuld  zonden  moeten  dragen.  H\|  bleef  tot  het  laatste 
toe  vol  ^ver,  en  ook  in  Duitschland  voor  de  goede  zaak  werk- 
zaam.   Nogtans  wordt  erkend  dat  hij,  hoe  goed  zijn  wil  en 
hoe  deugdelijk  z\jne  bedoelingen  ook  waren,  van  roekeloosheid 
niet  is  vrQ  te  spreken,  en  dat  hy  in  het  algemeen  voor  het 
groote  werk  dat  h\j  aanvaard  had,  niet  opgewassen  was.  Naar 
waarheid  is,  onzes  inziens,  de  volgende  oordeelvelling:  »Bbbde- 
BODB  had  (voor  de  zaak  der  Godsdienstige  en  burgerl^ke  vrij- 
heid) z^n  geluk,  zQne  bezittingen  opgeofferd,  en  wij  z\jn  de 
eerste  om  die  aanspraken  te  laten  gelden.    De  taak  echter  die 
h\j  op  zich  genomen  had,  vorderde  meer  zedelijk  overwigt, 
meer   staatkundig  beleid  dan  waarop  hy  zich  mogt  beroemen. 
Het  was  niet  genoeg,   dat  van  de  kansels  eene  tegenstelling 
tusschen  hem  en   den  Prins  verkondigd  werd,   die  onder  de 
bestaande   omstandigheden   voor    den   laatste  weinig  vle^jend 
moest  zyn.    Het  gold  eenheid  te  brengen  in  een  gewapenden 
opstand,  waar  degenen  die  het  geld,   de  zenuw   der  onder- 
neming, leverden,  ook  op  het  beleid  aanspraak  maakten;  het 
gold  de  regtstitels  der  omwenteling  ingang  te  doen  vinden  by 
de   weifelenden,   erkenning  te  verschaffen  b\j  vreemden;  ten 
einde  zich  hier  van  eene  welwillende  onzydigheid,  daar  van 
eene  krachtige  medewerking  te  verzekeren,  hare  vanen  te  doen 
zegevieren  over  die  der  reactie.   Het  gold,  eindel^k,  eene  per- 
sooniykheid  te  toonen  die,    nevens  het  vertrouwen  op  z\jne 
bedoelingen ,   genoegzame  waarborgen  gaf  voor  de  leiding  der 
gebeurtenissen,  voor  de  vestiging  van  een  nieuw  Staatsgebouw, 
dat  in  de  regten  van  den  Christen  en  den  burger  z\jne  eerste 
grondslagen  moest  vinden.  In  dat  alles  schoot  bbedebodb  wéér 
te  kort.    Maar  wanneer  wy  al  de  bezwaren  wegen,  met  dien 
toestand  onafscheidel\jk  verbonden,   dan  verklaren  w^  ons,  te 
geiyk  met  bbedebode's  onvermogen,  de  weifeling  vanOBAXJE, 
die  het  allerminst  door  zelfvertrouwen  zich  leiden  liet,  eene 
weifeling,  die  in  de  naaste  gevolgen  zoo  noodlottig  bleek  voor 
het  Vaderland*',  maar  die,   zouden   wij   zeggen,  in  de  na  de 
Grendsche  Bevrediging,  in   weerwil  van  de  hardste  lessen  der 
ervaring,  ontstane  tweespalt  en  traagheid  der  Bondgenooten 


572         M.  L.  VAX  DEVEXTEB,  BET  JAAR  1566. 

voor  een  goed  deel  hare  regtvaardiging  vindt.  —  Ongunstig 
iB  ook  hier  het  oordeel  over  eomoxd,  wien  vrees  voor  het  ver* 
lies  van  'sKonings  gunst,  en  zucht  om  de  zaak  des  volks  te 
behartigen,  in  eeuwigen  tweestrijd  met  zich-zelven  bragten; 
terwyl  het  vertrouwen  dat  hij  op  zyne  bewezen  diensten  stelde, 
hem  verhinderde  te  zien  dat  hij  te  ver  gegaan  was  om  b^ 
een  Vorst  als  pilips  in  genade  aangenomen  te  worden. 

De  lezing  dezer  Proeve  wordt  veraangenaamd  door  mede» 
deelingen,  ook  in  korte  aanteekeningen ,  b.  v.  over  de  betrek- 
kelgke  toegevendheid-  van  kabel  Y  jegens  de  OnroomscheDf 
vooral  die  van  hoogeren  stand,  in  Nederland,  en  z\jne  ver- 
gunning aan  z^ne  Luthersche  krygslieden  van  Yeldpredikers, 
en  van  het  eten  van  vleesch  in  de  vaste;  over  de  groote 
eigendommen  der  geestelijkheid  in  Braband,  wie  van  de  9000 
bunders  land  7300  toebehoorden,  terwijl  zy  van  de  overige 
tienden  trok;  over  de  overeenkomst  en  het  verschil  van  het 
Verbond  der  Edelen  en  dat  der  Kooplieden ;  en  over  het  aan- 
bod van  3  millioen  aan  den  Koning  voor  de  gunst  van  vrye 
Godsdienst-oefening,  waartoe  het  verzoekschrift  door  den  be- 
roemden COOBNHBBT  in  het  Nederduitsch  gesteld  was:  hier  aan- 
gevoerd ter  wederlegging  van  het  beweren,  als  hadde  niet  de 
Godsdienst  die  den  Nederlanders  weinig  ter  harte  ging,  maar 
alleen  de  tiende  penning  hen  op  nieuw  in  1572  tot  den  op- 
stand gedreven.  Het  over  gilus  le  olebcq  en  zyne  onver- 
moeiden  igver  en  verdiensten  jegens  de  volkszaak  in  den  tekst 
voorkomende,  wordt  in  eene  Bglage  nader  opgehelderd,  en  in 
eene  andere  de  vermeende  Frotestantschgezindheid  van  maxi- 
MiUAAN  II  besproken. 

Een  kernige  sty  1  vereenigt  zich  met  het .  gewigt  van  den 
inhoud,  om  aan  deze  historische  Proeve  eene  waarde  b\j  te 
zetten,  die  w\j  vertrouwen  dat  door  elk  zal  erkend  worden 
die  tot  een  regt  inzien  van  het  in  het  veel  besproken  jaar  ge- 
beurde wenscht  te  geraken. 

Bijdragen  voor  Vaderlandache  Oeêchiedenia  en  Oudheidkunde^ 
verzameld  en  uitgegeven  door  Mr.  is.  ax.  nuhopp,  Archivaris 
van  Gelderland.  Tiende  Deel,  Derde  JStuk.  Te  Arnhem,  bij 
Is.An.Nyhoff.1855.  Ingr.8vo.  W.195— 284, ^n 39—74./ 1-25. 

Onder  het  opschrifl:  nHet  strafgeding  tegen  johan  van  Xkssbx 


Mr.   IS.   AH.   yUBOFF,   BIJDKAGEX,   ENZ.  578 

«n  DiBK  VAN  bütven",  ontvangen  wy  hier,  van  de  hand  van 
Mr.  NEDEEHBiJEB  VAK  BOZBNTBAL,  de  uitkomst  van  zyn  on- 
derzoek omtrent  een  pant  onzer  Geschiedenis  dat  nog  niet  vol- 
doende opgehelderd  is;  t.  w.  de  acte  van  uitsluiting  des  Prin- 
sen TAN  ORANJE  vau  dc  hooge  waardigheden  zijner  vooroude- 
ren, b\j  den  vrede  in  1654  met  Engeland,  door  cbohwsl  van 
de  Provincie  Holland   bedongen,   tegen  den   zin   der  andere 
Provinciën.   Verwekte  deze  acte,  zoodra  zij  bekend  werd,  Vq 
die  Gewesten,  inzonderheid  b\j  Friesland,  en  bij  al  de  aan- 
hangers van  het  Huis  van  osanjb  groot  misnoegen:  zy  is  tot 
op  onzen  tyd  een  punt  van  aanklagt  gebleven  tegen  de  witt 
en  zijne  tot  de  vredehandeling  afgevaardigde  vrienden  beveb- 
NINQH  en  NiEUWPOOBT.    Er  had   zich  zelfs  een  gerucht  ver- 
breid,  dat  de  eisch   der  uitsluiting  niet  van  cbomwbl  uitge- 
gaan, maar  hem  door  de  beide  Ambassadeurs  ingegeven  was, 
met  oogmerk  om  voor  de  toenmalige  stadhonderlooze  regering 
in  den  Protector  zelven  een  steun  te  vinden.    Dit   gerucht 
scheen  bevestiging  te  vinden  in  het  gebeurde  met  johan  van 
HESSEN,  eersten  klerk  van  den  Raadpensionaris,  enzynmede- 
pligtige  DiBK  VAN  BUTVEN,  die  gevat  en  met  bannissement  ge- 
straft werden,  over  misdadige  mededeeling  van  geheime  Staats- 
stukken.    Uit  die  stukken,  bestaande  uit  briefwisselingen  met 
de  Afgezanten  tot  de  vredes-onderhandeling,  en  uit  de  met  DZ 
WITT*S  eigen  hand  genotuleerde  geheime  besluiten  der  Staten 
van  Holland  en  der  Staten-G^neraal,   door  van  hessen  aan 
VAN  BDYVEN  ter  hand  gesteld,  en  door  dezen  afgeschreven  en 
aan  anderen  openbaar  gemaakt,  zou  niet  alleen  de  herkomst 
der  genoemde  acte  van  de  witt  c.  s.  gebleken  zyn,  maar  ook 
dat  z]j   den  Protector  hadden   zoeken  te  bewegen,  om,  door 
het   zenden   eener   vloot  op  de  Zeeuwsche  kust,  Zeeland  te 
dwingen  om  Holland  in  het  stuk  der  uitsluiting  by  te  vallen, 
en  zelfs  in  Holland  Engelsch  krijgsvolk  te  brengen,  met  meer 
andere  laakbare  en  strafbare  handelingen.  —   Intusschen  de 
stukken  van  het  proces  waren  nimmer  uitgegeven.    l^Iaar  uit 
de  thans  door  den  Schr^ver,  zoo  ver  z\j  voorhanden  z\jn,  open- 
baar gemaakte,  bl^'kt  de  valschheid  dier  beschuldigingen.    Zg 
doen  zien   dat  van  butven  de  hem  toevertrouwde  bescheiden 
niet  naar  waarheid  aan  zijne  lastgevers  overgebragt,  maar  door 
veranderingen,  byvoegselen  en  aflatingen  verminkt  heeft;  brie* 
ven  die  nooit  geschreven  waren  heeft  verdicht,  en  andere  als 


574  Mr.  IS.  an.  nijhofp, 

dien  van  BsvEBHixaH  en  nieüwpoobt  yan  15  April  16S4, -waar- 
uit hunne  goede  meening  en  onschuld  hleken,  heeft  achterge- 
houden.  Tevens  hewijzen  z\j  het  ongegronde  van  bildbbdijk's 
beweren,   ais   hadde  verontwaardiging   over  de  verraderlyke 
handelingen  die  hij  zijnen  meester  zag  plegen,  tak  messsh  tot 
het  schenden  van  eed  en  pligt  bewogen,     n Dusdanig  een  ge- 
voel" —  zegt  de  Schrijver  —  uzou  tot  openbaring  aan  de  wet- 
tige Overheid,  niet  tot  mededeeling  aan  een  baurman  hebben 
moeten  leiden  die  zich  in  zyn  vertrouwen  had  weten  te  drin- 
gen.**  Gekrenkte  eigenliefde  over  beleedigende  of  minachtende 
bejegeningen  van  de  witt  jegens  hem  hadden  van  mbssbst  tot 
het  nemen  van  wraak  aangevuurd.    Voor  bilderduk's  ver- 
moeden, dat  de  betrekkelijk  zachte  straf  aan  van  kessek  en 
zijn  medepligtige  opgelegd,  zy  toe  te  kennen  aan  des  regters 
zedelijke  overtuiging  der  schuld  van  db  wm,  bestaat  dan  ook 
geen  grond.     Wanneer  echter  de  Schrijver  de  oorzaak  van 
die  zachtheid  meent  te  vinden  in  eene  edelmoedige  zucht,  om 
aan  de  min  edele  rol  die  de  Stadhouder  van  Friesland  in  dit 
bedrijf  speelde,   zoo  weinig  mogel^'k  ruchtbaarheid  te  geven, 
dan  rijzen  de  volgende  vragen  op:   Kwam  die  edelmoedigheid 
jegens  een  man  die  zulke  verachtel\jke  wezens  aangemoedigd 
en  bezoldigd  had,  te  pas  by  een  Bestuur  op  welks  val  het 
daarmede  gemunt  was?    Ëischte  de  eer  der  aangevallen  per- 
sonen, en  de  hooge  betrekkingen  die  zy  bekleedden,  niet  dat  zy 
van  den  op  hen  geworpen  blaam  voor  het  publiek  gezuiverd 
werden:  dat  overtuigend  kon  geschieden  door   de  openbaar- 
making van  VAK  BurvEN's  bekentenissen?    Daar  het  den  Be- 
genten   dier  dagen  geenszins  aan  den  moed  ontbrak,  om  de 
uitsluiting  van  den  Prins  yjlix  obakjb,  voor  zoo  verre  z\j  die 
in  de  toenmalige  omstandigheden  nuttig  rekenden,  openlijk  uit 
te  spreken  en  met  redenen  te  bekleeden,  hoe  konden  zy  aar- 
zelen om  zich  tegen  de  beschuldiging  te  verdedigen,  dat  zg 
die  uitsluiting  door  de  slechtste  middelen,  ten  koste  van 'slands 
waardigheid  en  welzyn,  hadden  zoeken  te  verkregen?    Moest 
han   belang  en  dat  hunner  party  hen  niet  dringen,  om,  door 
dit  hoe  eer  zoo  beter  te  doen,    gelyk  zij  in  hunne  magt  had- 
den, het  verloren  vertrouwen  te  herwinnen?    Dat  het  ontzag 
voor  wiLLSH  FBEDBBIK  hen  weerhouden  hebbe,  valt  moeijelyk 
te  gelooven,  daar  dit  ontzag  niet  sterk  genoeg  was  om  hem  in 
andere  gevallen  eenigzins  te  sparen.    Waarom  zouden  zy  dit 


BIJDRAGEN,   ENZ.  575 

dan  hebben  willen  doen  in  een  geval  waarin  hunne  eer  en 
goede  naam  zoo  naanw  betrokken  waren,  door  het  verduiste- 
ren van  zaken  wier  openbaarmaking  hun  eene  streelende  vol- 
doening moest  geven  tegenover  hunne  wederpartij  ?  Wij  weten 
op  deze  vragen  niet  te  antwoorden,  al  houden  wg  ons  ook 
na  het  door  den  Schr^ver  aan  het  licht  gebragte  van  de  on- 
schuld der  betigten  overtuigd.  Ten  slotte:  ofschoon  wij  ge- 
looven  dat  cbomwel,  overeenkomstig  zijn  wèl  begrepen^  be- 
lang, uit  eigen  beweging,  althans  zonder  van  deze  z\jde  op 
dit  denkbeeld  gebragt  te  zyn,  op  de  uitsluiting  van  den  Prins 
VAK  OBAKJB  heeft  aangedrongen,  zoo  behoeft  men  het  er  echter 
niet  voor  te  houden,  dat  zyne  vordering  aan  de  witt,  wien 
het:  nGredenk  aan  Loevestein**,  van  zijnen  vader  gedurig  in 
de  ooren  klonk,  onaangenaam  zal  zijn  geweest.  De  Protector 
zou  waarsch^nl\jk  den  eisch  niet  gedaan  hebben,  zoo  niet  ziyne 
kennis  van  do  met  de  zijne  overeenstemmende  gezindheid  van 
DE  wrrT  en  diens  vrienden  omtrent  het  Huis  van  obakjb  hem 
op  de  inwilliging  had  doen  hopen. 

Mr.  j.  T.  BODEL  KUEKHUis  deelt  omtrent  den  Amsterdam- 
schen  Burgemeester  nicolaas  cornz.  witsek  eenige  verspreide 
b\j zonderheden  mede,  die  den  lust  opwekken  naar  eene  Ie vens- 
beschr^'ving  van  dien  beroemden  man,  waartoe,  b\{  het  be- 
staan van  een  door  witsen  zelven ,  op  zeventig-jarigen  leeftijd 
opgesteld,  vrij  uitvoerig  berigt  van  zgn  leven,  en  van  z^ne 
uitgebreide  briefwisseling,  dertig  jaren  met  z^nen  Deventer- 
sohen  vriend  cüpebüs  gevoerd,  de  hoop  niet  is  afgesneden. 
Uit  het  hier  vermelde  leert  men  belangryke  bijzonderheden 
kennen  van  witsen*s  afkomst,  opvoeding,  reizen,  en  de  be- 
trekkingen die  hij  sinds  het  jaar  1671  tot  aan  zyn  dood  in 
1717  bekleedde.  Groot  waren  zijne  verdiensten,  zoo  jegens 
zgne  geboortestad,  tot  wier  bestuur  h\}  in  1671  geroepen  werd; 
inzonderheid  in  den  hagchelijken  toestand  waarin  de  stad  in 
het  volgende  jaar  verkeerde  (*),  als  jegens  het  geheele  land, 


(*)  Wagenaar  doet  in  zfjne  „YaderL  Historie"  op  dat  jaar  de  atand- 
vastige  houding  der  Amsterdammers  uitkomen ,  tegen  de  moedeloosheid  die  de 
meeste  andere  steden  hy  den  ongeloofelük  snellen  voortgang  des  v|jands  aan- 
greep; stelt  bepaaldelijk  van  BEumNoEN  als  den  man  voor  wiens  redenen  tot 
het  afwijzen  der  schandelijke  voorwaarden,  door  Frankrijk  gesteld,  en  tot  het  af- 
breken der  onderhandelingen  hebben  bewogen,  en  kent  aan  gekard  Hasselaar, 
iiENBiK  uoorr,    en  jan  van  de  pol  de  eer  toe  van  de  versterking  en  be- 


576  Mr.  IS.  ax.  nühopp, 

vooral  bij  den  logt  van  willeh  III  naar  Engeland  in  1688, 
tot  welks  gelukkigen  uitslag  hg  met  al  zjjn  vermogen  mede-* 
werkte,  terwijl  hij  als  Gedeputeerde  te  velde,  zelfs  nog  op 
ver  gevorderden  leeflyd,  aan  zijn  vaderland  dienst  bewees. 
Stond  hij  bij  Engelands  Vorst,  en  by  Raslands  Heerscher 
Czaar  petbb  I,  in  gunst  en  achting :  h\|-zelf  besteedde  zijn  in- 
vloed en  vermogen  tot  bescherming  van  de  om  de  Godsdienst 
uit  Frankrijk  gevlugten,  en  tot  aanmoediging  van  kunstenaars 
en  jeugdige  talenten.  De  eerste  stappen  tot  de  aankweeking 
van  de  thans  zulk  eene  winst  gevende  koffij  op  Java,  en  ver- 
volgens in  Suriname,  gingen  van  hem  uit.  Natuur-,  wis-  en 
aardrijkskunde,  die  van  den  scheepsbouw,  handel  en  water- 
staat, en  andere  wetenschappen,  vonden  in  hem  een  ijverig 
beoefenaar  en  voorstander,  terwyi  z^jne  kennis  en  bekwaam- 
heden versierd  werden  door  ongemaakte  Godsvrucht.  Zulk  een 
man,  aan  wlen  zijne  tijdgenooten  zoo  veel  verschuldigd  waren ^ 
verdient  ook  bij  het  nageslacht  in  zegenend  aandenken  ie 
blijven. 

Is  sinds  de  laatste  jaren  de  aandacht  gevallen  op  de  lotge- 
vallen hier  te  lande  van  de  zoogenoemde  Heidens  of  Egypte- 
naren ,  van  welk  zonderling  volk  de  herkomst  nog  in  het  duis- 
ter schuilt:  Mr.  J.  dibks  levert  voor  de  kennis  van  hun  ver- 
blijf op  onzen  bodem  nieuwe  bouwstoffen,  getrokken  uit  een 
in  *sltgks  Archief  berustenden  bundel,  gemerkt:  Crimineele 
papieren  1725,  uit  welke  wij  zien  op  welken  lagen  trap  van 
zedelykheid  deze  menschen  stonden,  die  als  de  wilde  dieren 
in  bosschen  en  holen  hun  verblijf  houdende,  en  van  het  eene 
naar  het  andere  oord  zwervende,  door  roof,  inbraak  en  moord 
zich  berucht,  en  vooral  het  platteland  hoogst  onveilig  maak- 
ten, gelijk  de  dorpen  der  Langestraat  omtrent  dien  tijd  daar- 
van de  ondervinding  hadden.  Nog  tot  over  de  helft  der  vorige 
eeuw  bevonden  zich  Heidens  te  Charlois  tegenover  Rotterdam. 
De  bedrage  van  den  Heer  dieks  moge  met  het  door  anderen 
geleverde  tot  eene  volledige  beschrijving  der  G^chiedenis  van 
dezen  volkstam  onder  ons  leiden. 

Ten  slotte  volgen  de  Aankondigingen  en  Berigten  van:  den 
Historischen  Boman,  HLODWia  en  ghlotildis,  door  bexdrik 


scherming  der  stad.  Maar  van  wit8EN*8  politieke  verrigtingen  in  dat  jaar 
heiben  w\j  by  wagenjlar,  zoo  ala  nogtans  do  Schrijver  zegt,  niets  aange- 
troffen, ofschoon  wij  de  zaak  zelve  niet  ontkennen. 


BIJDBAGEX^    EKZ*  577 

C0X8CIBNCB,  met  aan wy zing  van  de  misslagen  tegen  de  Ge- 
Bchiedenis  daarin ;  de  Monten  der  yoonnalige  Heeren  en  Steden 
van  Over^ssel  van  de  vroegste  t\jden  tot  aan  de  Pacificatie 
van  Gend,  door  p.  o.  van  deb  ghus;  Overzigt  van  het  Neder- 
landscb  Bgks-Archief,  uitgegeven  op  last  van  Z.  £xc.  den 
Minister  van  Binnenlandsche  zaken,  eerste  Stak;  het  Ne- 
crologiam,  en  het  T^jnsboek  van  het  Adellijk  Jafferen-Stift 
te  Hoog-Elten,  medegedeeld  nit  het  onuitgegeven  oorspron- 
kelgk  handschrift,  benevens  eene  Greschiedenis  der  Abdg  (met 
afbeeldingen),  door  v*  o.  kist;  en  het  tydrekenkundig  Regis- 
ter van  Oorkonden,  berustende  in  het  Oad- Archief  der  Gre- 
meente  Hattem,  opgemaakt  volgens  besluit  der  Gedeputeerde 
Staten  van  Grelderiand,  door  f,  vijhoff. 


Ons  Vaderland.  Historiach-Romantischê  Schetsen  uit  de  Vader* 
kmdscke  Oeschiedenis.  Van  de  vroegste  tijden  tot  op  heden* 
Door  G.  ENGXi:LBEBTS  GEBRiTS.  Met  medewerking  van  eemge 
Vaderlandsche  Geleerden  en  Letterkundigen*  Tweede  DeeU 
Met  vignet*  Te  Amsterdam^  bij  Allart  en  van  der  Made* 
1856,  In  gr.  ^vo.  296  U.  ƒ  2-  50;  bij  inieek.,  voor  het  ge* 
heele  werk^  f  1-80. 

Onze  goede  verwachting  door  het  Eerste  Deel  van  dit  werk 
opgewekt,  is  by  dit  Tweede  niet  verminderd.  Een  schoone 
stijl  en  schilderachtige  voordragt  paart  zich  ook  hier  aan  het 
gewigt  van  den  inhoud.  De  Schrijver  toovert  de  gebeurte- 
nissen van  den  eersten  vryheidskamp  der  Batavieren,  waarop 
zoo  vele  andere  gevolgd  zijn,  door  hunne  nakomelingen  tegen 
verschillende  dwingelanden  gevoerd,  voor  oogen.  —  Voor  af- 
wisseling is  gezorgd  van  proza  met  poëzQ ,  van  de  stille  huise- 
lijke tooneelen  met  de  woelige  van  het  openbare  leven,  van 
die  der  heilige  wonden,  waaruit  ieder  oningew^'de  geweerd 
werd,  met  die  van  het  bloedig  oorlogsveld  en  Bome*s  pracht 
en  schouwspelen.  W\j  z\)n  getuigen  van  het  losbreken  des 
lang  bedwongen  misnoegens,  dat  een  onbeschaafd,  maar  dapper 
volk  naar  de  wapenen  deed  gr\jpen,  om  zich  aan  de  boorden 
van  den  B\jn,  vooral  te  Xanten,  aan  z^ne  verdrukkers  ge- 
ducht te  maken.  —  De  karakters  z\jn  goed  volgehouden:  vel- 
LSOA,  wier  orakelzangen  onwillekeurig  het  oor  boe\|en,  zoo 
als  de  Geschiedenis  haar  teekent;  bsinio  en  civius   als  de 

BOBKBESGH.  1856.  iC'.  XU.  42 


578  6.   EXGELBEBTS  GKBRITS, 

moedige  handhavers  en  wrekers  van  hnnne  geschonden  eer 
en  van  de  vertrapte  regten  huns  volks*  In  den  tolk  van 
AVACREOK  ziet  men  den  Bomeinschen  saletjonker,  wiens  plaats 
te  Bajae,  niet  onder  de  forsche  Friezen,  Kanine&ten  en  Ba- 
tavieren was ;  in  ulbbo,  die  ten  slotte  loon  naar  werken  ont- 
ving, de  type  van  de  diep  gezonken  zeden  dier  dagen.  Maar 
LUPBBCUS  en  gebialis,  ofschoon  niet  vry  van  de  gebreken 
huns  t\|ds  toonen,  dat  de  heldenaard  van  oad  Bome  van  zyne 
zonen  nog  niet  was  geweken,  en  ltso  en  de  ongelukkige  ons- 
jus, dat  ook  onder  nero  de  deugd  niet  was  uitgestorven.  De 
onzinnigheden  en  wreedheden  van  dien  broeder-,  gade-  en 
moedermoorder,  en  de  verkwistende  weelde  van  zijne  hoofd- 
en hofstad  staan  op  hare  plaats ,  door  de  gevangenis  van  clau- 
DiüS  GiviLis,  van  den  grazen  Bard  UDO,  en  het  verblgf  der 
beide  Friesche  opperhoofden  te  Rome,  aangewezen.  Grelukkig 
achten  wg  de  greep  van  abminius*  zoon  te  doen  optreden  als 
wreker  zyns  vaders,  en  van  Germanje  op  de  overigens  ver- 
raderlijk overvallen  en  vermoorde  keurbenden.  Doch  vooral 
voor  jeugdige  lezers  van  zijn  werk  is  des  Schrgvers  aanmer- 
king gepast,  omtrent  de  door  de  Grermanen  als  eene  deugd  ver- 
eerde, maar  door  obbistus*  leer  gebrandmerkte  wraakgierig- 
heid. —  Vermoeid  van  de  bedrijven  van  list  en  woeste  wreed- 
heid, rust  het  oog  met  welgevallen  op  de  liefelijke  verscho- 
ningen van  BBiTA,  des  gedooden  jüuus  paulcs*  weduwe,  en 
hare  dochter  gida;  en  verlustigt  zich  in  de  schilderingen  van 
het  natuurschoon  van  Batavië*s  toen  nog  weinig  bebouwden 
grond,  en  vangt  het  oor  gretig  de  toonen  op  der  vaderland- 
sche  lier;  terw^l  men  zich  op  het  einde  verheugt,  dat  na 
verwoede  strijden,  de  vrededronk,  met  erkentenis  van  Bata- 
vië*s  onafhankelijkheid,  werd  aanvaard. 

Veel  zorg  is  in  deze  Schetsen  besteed  aan  al  wat  tot  de 
Grodsdienstige,  huisel^ke  en  maatschappelijke  gebruiken  der 
hier  optredende  volkstammen  betrekking  heeft.  De  lezer  be- 
komt naauwkeurige  denkbeelden  van  hunne  spijzen,  dranken 
en  maalt^den  (onder  den  smakel^ken  (?)  jagtbuit  worden  evers 
en  wolven  geteld),  van  hunne  offeranden  en  wigchelar^en,  en 
van  hunne  kleediog,  wapenrusting,  en  kr^gvoering.  Kleine 
opmerkingen,  als  over  de  gebruiken  van  het  Juni-  of  Zonne- 
feest,  op  het  latere  Kersfeest  overgegaan,  en  over  den  oor- 
sprong van  het  hoepelen  der  jeugd,  verhoogen  de  belangstelling. 


ONS   VADERLAND.  579 

Doch  vr^er  bewegen  zich  de  Schetsen  in  het  voorstellen  der 
gebenrteniflsen ,   en  yan  de  personen  die  ze  uitvoerden,  en  in 
de  opgave  van  de  ligging  der  plaatsen  waar  zy  voorvielen. 
In   dezen  bevatten  z\j   eene  mengeling  van  waarheid  en  ver- 
dichting, van  het  zekere  en  onzekere,  waaromtrent  de  Schrij- 
ver slechts  een  enkelen  keer  — •  omtrent  eene  overlevering  in 
het  huis  der  wassbnaabs,  die  zich  van  cüvilis  afkomstig  ach- 
ten —  gemeend  heefl  zy  nen  lezers  rekenschap  te  moeten  geven. 
Wij  keuren  in  romantische  verhalen  niet  af  het  gebruik  maken 
van   de  overlevering  tot  opluistering  der  gebeurtenissen,  tot 
opvoering  van  personen  die  denkelijk  nooit  geweest  zyn  waar 
men  ze  brengt,   en  tot  plaatsbepalingen  die  misschien  geheel 
anders  waren.     Maar  wy  hadden  gewenscht,  wel  niet  onder 
de  beschryving,  waardoor  de  illusie  zou  verdwenen  zyn,maar 
achter  ieder  Deel  met  een  woord  aangeduid  te  zien,  wat  histo- 
risch waar,  en  wat  twyfelachtig  of  onwaar  is.    Het  verwek- 
ken van   verkeerde  begrippen  zou  er  door  vermeden  zyn,  en 
deskundigen  zouden  de   Schetsen  met  meer  genoegen  gelezen 
hebben.    Op  die  aanduiding  geefl  het  bygevoegde   historisch 
regt,  en  engelbkrts  geerits  belooft  zelf  zorgvuldig  te  zullen 
waken,   dat  de  Geschiedenis  niet  aan  den  Roman  worde  op- 
geofferd.   Wy  behoeven  hem  niet  te  zeggen,  dat  de  identiteit 
van  Grinnes  met  Gorinchem,  van  Vada  met  Wageningen,van 
Arenacum  met  Aart,  van  het  Sacrum  nemus  met  het  Haag- 
ache  bosch,  en  van  Nabalia  met  een  tak  van  den  Ussel  — 
het  steedje  Navalia  zullen  wij  daar  laten  —  evenmin  te  be- 
wijzen is,  als  de  stichting  van  het  Valkhof  door  jülius  cabsab 
op  het  gezag  van  karel  den  Stoute^  voor  wiens  onversaagd- 
heid wy  allen  eerbied  hebben,  zonder  van  zyne  antiquarische 
en  historische  bekwaamheid  te  hebben  gehoord;   terwyl  het 
eiland   der  Batavieren  eerst  na  caesab^s  tyd  de  wapenplaats 
der  Romeinen  werd;    dat  ook  het  in  brand  steken  van  Rome 
op  last  des  Keizers  vermoedelyk,  maar  niet  zeker  is.     Zelft 
jegens   een   nero  is  men  regtvaardigheid  verschuldigd.  —  De 
Eceschuimer  oaknascüs  zou  vreemd  opzien   over  de  rol  die 
men   hem  te  Gastra  Vetera  laat  spelen;  en  dat  de  steeds  als 
eene  Batavische  voorgestelde  Alrnne  op  het  laatst,  in  een  oogen- 
blik  van  den  toren  van  cauqula  naar  den  omtrek  derLippe 
verplaatst,  eene  Brncterische  wordt,  komt  er  wonderlyk  ach- 
teraan.    Velleda  heet  beurtelings  Priesteres,  Wigchelares  en 

42* 


680  a.   EHGELBEBTS  GERRITS,  0!fS  VAOEBLAITD. 

Drtüldes,  en  Barden  en  Druïden  komen  als  synoniem  voor* 
Maar  de  Crermanen  hadden  Priesteressen,  die  tevens,  gelijk 
de  Priesters,  het  ambt  van  wigchelary  en  vooreegging  waar- 
namen, en  Barden,  heldenzangers,  maar  geene  Druïden,  die 
in  Galliö  te  huis  behoorden.  —  Indrukwekkend  was  de  aan- 
blik van  Eome*s  Baad,  door  ptbshds*  Afgezant  meteene  ver- 
gadering van  Koningen  vergeleken,  in  de  dagen  van  fabri- 
cius  en  ouBTOS.  Ten  t\jde  van  acqustus  was,  hoewel  hei 
onder  z\}ne  opvolgers  tibebiüS,  caugdla  en  hebo  nog  veel 
verergerde,  de  strenge  voorvaderlijke  deugd  reeds  te  zeer  ver- 
basterd, niettegenstaande  den  luister  waarmede  de  uitstekend- 
ste  Geschiedschrijvers  en  Dichters  zijne  eeuw  bestraalden. 

Onze  aanmerkingen  mogen  ten  bewijze  verstrekken  van  het 
belang  dat  w\j  in  deze  Historisch-Romantische  Schetsen  stel- 
len, -en  van  onze  zucht  om  iets  bg  te  dragen  tot  verhooging 
van  de  waarde  des  werks,  dat  ook  keurig  is  uitgevoerd.  — 
Tien  portretten  van  de  obanje- Vorsten,  vervaardigd  in  groot 
colombier,  zullen  als  premie  voor  de  In  teekenaren  worden  ge- 
geven, en  daarbij  voor  hen  die  het  verlangen,  zullen  levens- 
beschry  vingen  der  afgebeelde  Vorsten  worden  gevoegd  k  50  cents 
het  stuk.  —  In  dagen  waarin  de  eer  van  Neérlands  volk  van 
onderscheidene  z\jden  bezwalkt  wordt,  doet  het  goed,  een  man 
die  het  derde  eener  eeuw  zijne  pen  aan  de  Vaderlandsche 
Geschiedenis  gew\jd  heeft,  zoo  krachtig  z^ne  stem  te  hooren 
verheffen  voor  de  verdiensten  van  het  voorgeslacht.  H\$  vinde 
vele  navolgers»  en  z\jn  werk  tal  van  lezers! 


Foetarum  Latinorum  carmina  selecta,  in  tironum  usum  col- 
legit  et  describi  curavit  Dr.  j.  j.  de  geldeb.  Lugduni- 
Batavorum,  apud  de  Breuk  et  Smüe.  cioioccolvi.  In  Sva. 
76  W.  ƒ  :  -  80. 

Het  ligt  in  den  aard  der  zaak,  dat  de  deugd  of  ondeugd 
van  een  schoolboek,  dat  met  een  praktisch  doel  geschreven 
is,  het  best  door  de  praktijk  kan  gekend  worden.  Daar  Ref. 
hier  nog  geene  gelegenheid  toe  gehad  heeft,  moet  hy  zich  be- 
palen, om  den  lezer  bekend  te  maken,  wat  hem  hier  wordt 
aangeboden. 

W\j  vinden  hier  in  drie  Hoofdstukkon; 


Dr.  J.  J.  DE  OISLDEB,   POET.   LAT.   CABU.   8EL.  58t 

I.  Dactyllsche  verzen,  namelijk:  1.  A(zonderl\jke  Hexa- 
meters.   2.   Hexameters  met  Pentameters  verbonden. 

IL  Zesvoetige  Jamben  en  Epigrammata,  en  wel:  1.  Af- 
Konderl^ke  'Jamben.    2.  Fabnlae  Aesopicae.    8.  Epigrammata 

van  HARTIAIJS. 

UI.  Uitvoerige  stukken  uit  ovidius,  oatullcs,  xmuLius 
en  viHOiLics. 

Voor  L  1,  2,  en  n«  1  vindt  men  eene  korte  uiteenzetting  van 
den  aard  der  Hexameters,  Pentameters  en  der  zesvoetige  Jamben. 

Prof.  GOBET  heeft  den  Schr\jver  geholpen,  om  den  tekst  te 
zuiveren.  Hg  heeft  zich  minder  op  diplomatische  trouw  in  de 
keus  zgner  lezingen  dan  wel  op  volkomen  duidelijkheid  toe- 
gelegd. 

Nu  weet  de  lezer  wat  h^j  hier  te  wachten  heeft.  Hierop 
kan  hij  des  verkiezende  zQne  aanmerkingen  maken.  W^  wil- 
len er  nog  het  volgende  van  zeggen. 

Dat  Prof.  GOBET  zich  met  schoolboeken  afgeeft,  is  eene  deugd. 
De  Litteratoren  zien  wel  eens  op  het  onderwijs  uit  de  hoogte 
neder,  en  toch  is  dit  hun  ambacht,  om  de  zaak  nu  eens  b\| 
haren  naam  te  noemen.  Daarom  is  het  uitmuntend,  dat  de 
Professoren  hierin  een  beter  voorbeeld  geven. 

Dat  Dr.  de  oeldeb  zich  bij  de  keus  der  lezingen  vooral 
op  duidel^'kheid  heeft  toegelegd,  is  óók  goed;  doch  dat  hij 
zich  weinig  om  de  handschriften  bekommerd  heeft,  is  zulks 
minder;  daar  nu  ligtel^k  plaatsen  verkeerd  in  de  hersenen  der 
leerlingen  blijven  hangen,  hetgeen  naderhand  tot  verkeerde 
aanhalingen,  enz.  aanleiding  kan  geven. 

Het  prosodisch  gedeelte  van  dit  werkje  geeft  te  veel  of  te 
weinig.  De  Schrijver  had,  of  de  geheele  Prosodie  maar  aan 
de  Grammatica  moeten  overlaten,  bf  ook  regels  voor  de  quan- 
titeit  geven.  Nu  hebben  de  leerlingen,  om  te  kunnen  scan- 
deren, nog  eene  andere  Prosodie  noodig,  waarin  zij  alles  nog 
eens  vinden  wat  hun  hier  geboden  wordt. 

Eindelijk  is  er  nog  eene  aanmerking  op  den  titel.  Dr.  J.  j. 
DE  OELDEB  is  gecu  Lat\jn.  Het  moest  zijn:  j.  j.  de  geldeb, 
Lit.  Hum.  Doet. 

Het  boekje  is  goed  uitgevoerd,  en  niet  duur,  zoodat  het  in 
dit  opzigt  niemand  behoeft  af  te  schrikken. 


582  W.   J.   VAK   ZE6QELCX, 


Costerliedjes,  Souvenir  aan  Haarlems  Juïtff eesten,  in  1856* 
Door  w.  J.  VAX  ZEGGELE!^.  Te  Haarlem^  bij  A.  C.  Kruse- 
man.  1856.    In  zakformaat.    56  bL  f  :  -  60« 

Eene  geestige  vrouw  schreef  ons:  «De  letterkunde  is  by  de 
Costersfeesten  vergeten;  het  mechanisme  is  gehuldigd,  en  de 
bezielende  kracht  voorbijgezien;  het  is  een  feest  geweest  voor 
»den  baa8'\  niet  voor  den  genius.**  Dat  is  in  een  figuurlijken 
sin  volkomen  waar;  want  de  zetters  en  drukkers,  maar  niet 
de  Schrijvers,  z^'n  tot  de  feesten  genoodigd;  maar  als  men  't 
woord  nbaas**  in  den  eigenlijken  zin  neemt,  wordt  de  zaak 
nog  vreemder:  want  de  knechts  der  drukkerijen  zyn  tot  de 
feesten  genoodigd;  maar  de  nbazen**  zijn,  even  als  de  Schrij- 
vers, te  huis  gelaten:  althans  zoo  is  't  door  velen  opgevat; 
niet  zonder  spijt,  wijl  tot  de  fondsen  voor  het  beeld  minder 
door '  de  knechts  dan  door  de  nbazen**  is  bijgedragen ,  en  de 
kunst  beter  vertegenwoordigd  wordt  door  den  meester  dan 
door  zyn  knecht  of  leerling.  Ook  b\j  de  onthulling  waren  de 
mannen  van  't  vak  op  den  achtergrond  geplaatst;  hetgeen  den 
Dichter  der  nCosterliedjes",  die  meestal  den  uitvinder  der 
drukkunst  sprekende  invoert,  gosteb  doet  zeggen  (bL  36): 

Maar  wat  mij  yreemd  in  de  oogen  viel. 
Ja,  wat  m!j  zeer  deed  in  de  ziel  — 
Was  dat  mijn  jongens  niet  vooraan» 
Maar  achter  't  schuthek  moesten  staan. 

t  Is  goed,  het  waait  van  daag  heel  straf. 
De  booze  bui  waait  van  mij  af. 
Zoo,  kindren,  dooft  ook  gy  't  Ten^n, 
En  denkt:  dat  ze  niet  wijzer  zijn! 

Blykens  het  liedje:  wFeestdinë  en  Typographenhonger*',  is 
ook,  toen  't  op  toasten,  bekeren,  en  versterken  van  den  lig- 
chamel\jken  mensch  aankwam,  zonder  complimenten  op  hen 
het  Noord- Amerikaansche  i>Help  u-zelf!"  toegepast;  terwijl 
Haarlem  een  honderdtal  autoriteiten  en  aanzienleken  op  't 
Paviljoen  vergastte  aan  een  duié  van  niet  minder  dan  vifJHen 
gulden  't  couvert.  De  grappig  knorrige  Zanger,  die  mede  aan 
't  hoofd  eener  kapitale  drukkerij  staat,  behandelt  dat  contrast, 
en  de  opinie  er  over  van  hem-zelvcn  en  de  confrères ,  in  eeno 


GOSTEELIEDJ£S.  583 

hier  voor  een  gedeelte  volgende  apostrophe^  op  de  w\js  van: 
Four  dot  ma  femme  a  cinq  sous  : 

Heeren  van  het  Pavilloen 
Magen  die  zich  feestlijk  valden, 
A  raimm-Ytin  vgftien  gulden 
Kan  men  fijne  beeten  doen. 
Eet  braaf,  drinkt  braaf,  enis. 
Beter  dan  de  tjpograaph. 

Ginder  laat  een  denne  kok 
't  Schrale  maatje  scherp  gevoelen 
Aan  die  vogels  in  den  Doelen, 

Hnnkrend  naar  een  fermen  brok; 
Denkt  dat  ze  in  den  vroegen  morgen  uitgevlogen  zQn  van  stok. 

Heeren,  die  daar  jubileert, 
U  vermeldt  in  costss's  glorie. 
Die,  ter  eeuwige  memorie. 
Daar  op  Haarlems  gaven  teert; 
Eet  braaf»  drinkt  braaf,  enz. 
Beter  dan  de  typograaph. 

Ginds  ook  viert  men  costeb's  eer; 
Maar  bij  al  die  zwoegcrijen 
Valt  de  honger  zwaar  te  lijên; 
Van  den  morgen  in  de  weer. 
Gaf  het  raadhuis  wel  een  broodje,  maar  de  typograaph  lust  meer. 


Eet  braaf,  drinkt  braaf. 
Beter  dan  de  tjpograaph  I 

Komt  eens  costb&'s  feest  weerom. 
Dan  zult  gy  dien  krimp  niet  dulden. 
Denkt:  het  kost  per  man  twee  gulden, 
't  Is  voor  hen  een  heele  som! 
Mooglijk  leggen  de  arme  zwoegers  voor  dat  feestmaal  weken  krom! 

De  Commissie  voor  het  feest  heeft  b\j  hare  schikkingen  en 
maatregelen,  zoo  *t  sch\jnt,  het  minst  gedacht  aan  hen  die 
reden  hadden  om  te  denken  dat  sdj  't  meest  in  aanmerking 
souden  komen.  Dat  is  door  sommigen  op  emstigen  toon  ge* 
gispt,  door  anderen  op  luimigen  toon  gehekeld.  Het  Farme- 
render weekblaadje,  dat  —  in  't  voorbijgaan  gezegd  —  door 
eene  soort  van  van  effen  schijnt  geschreven  te  worden,  en 
daarom  wel  waardig  is  algemeen  te  worden  gelezen,  heeft  er  een 


hSk  W.  J.  VAN   ZEQOELE.V,   COSTERLIBDJES. 

paar  anergeestigsie  artikelen  orer  geleverd  in  proza.  £n  wat 
eene  geestige  hekelpen  er  over  te  seggen  yond  in  poës$,  is  *è 
publiek  aangeboden  in  dit  eenvoudig,  maar  sierlyk  uitgevoerd 
bundeltje.  Het  bevat  een  nVoorzang"  en  nNazang*',  en  dertien 
liedjes,  over  even  zoo  vele  momenten  van  het  feest;  van  de 
acmataUen  af  tot  het  vuurwerk  toe,  waarbg  een  timmerman « 
dien  de  Purmerender  tot  ridder  wil  hebben  benoemd,  dnijDend 
vronwen  deed  vallen*  Wie  een  regt  aangenaam  sawêmr  van 
de  feesten  wil  hebben ;  wie  eens  wil  lagchen  over  't  geen  hem 
daar  niet  bevallen  heeft;  wie  netjes  met  anderen  bijeengevoegd 
de  liedjes  bezitten  wil,  die  hem  aan  't  schrale  drukkers-dtiitf 
hebben  opgevrolijkt,  koope  dit  boekje;  hetwelk  ook  weder  ge- 
tuigt van  de  vruchtbaarheid  der  Muze  van  onzen  luimigen 

VAK  ZEGOELEK. 

\ 

Vaderlandachê  Zangen.  Verzameld  door  Mr.  o.  groek  tax 
PRIXSTEREE.  Tweede  druk.  Te  Utrecht  ^  ^'KeminkenZoon. 
1856.   In  kl.  8vo.   168  fcl.  ƒ  ;  -  75. 

Het  was  eene  goede  gedachte  van  den  Schryver  van  het 
«Kort  Overzigt  van  de  Geschiedenis  des  Vaderlands",  eene 
verzameling  te  geven  van  verzen  uit  vroegeren  en  lateren 
tgd,  waarin  voorname  gebeurtenissen  of  personen  op  indruk- 
makende w\jze  worden  vermeld.  Langs  dezen  weg  kan  de 
kennis  onzer  vaderlandsche  letterkunde  meer  bevorderd  en 
vruchtbaar  gemaakt  worden  tot  aankweeking  van  die  gezind- 
heden welke  de  Schqjver  noodig  wenscht.  Het  is  eene  Bloem- 
lezing uit  HARKIX  TAK  8T.  ALDBOOKBB,  VOKDEL,  CATS,  HUT- 
OEKS,  BOOFT,  BUGO  DE  GROOT,  AKTOKIDES,  G.  BRAKDT,  TOL- 
LEKHOVEK,  de  VAK  BAREK'S,  VAK  ALPBEK,  W*  CU  K.  W.  BIL- 
DERDUK,  DA  COSTA,  M.  O.  VAK  BALL,  LOOTS,  RAU,  k.  LOOS- 
JES,    de    VAK  LEKKEP'S,     SIH0K8,    KEUPER,    TOLLEKS,    KOBKBK» 

wiTBUTS,  en  anderen,  die  —  al  zou  het  den  kenner  onzer 
vroegere  en  latere  Dichters  weinig  moeite  kosten,  haar  nog 
aan  te  vullen  —  de  kenmerken  draagt  van  met  byzondere 
zorg  en  smaak  te  z^'n  zamengesteld.  De  tweede  druk  is  slechts 
met  een  tweetal  stukjes  vermeerderd. 


BLOBME!?.  585 


Bloemen,  Keur  van  Nederlandsche  Po<èdj\  Eerste  VerzameUng, 
Tweede  druk.  In  post  Bvo.  VIII  en  224  bl.  ƒ  :  -  70 ;  in 
linnen^  met  staalplaten ^  ƒ  1  -  80.  —  Tweede  VerzameUng. 
In  post  dvo.  VIII  en  232  bl.  ƒ  :-70;  in  linnen,  met  staal- 
platen,  ƒ  1-80.  Te  Amsterdam,  bij  AUart  en  ran  der 
Made.  1856. 

Dat  de  eerste  yerzameling  yan  deze  nBIoemen"  by  ons 
publiek  welkom  is  geweest ,  blijkt  nit  den  zoo  spoedig  geyolg- 
den  herdruk  f  en  nit  eene  tweede  yerzameling  waarin  w\j  nog 
stukken  yinden  yan  yerscbeidene  onzer  yerdienstel^jkste  Dich- 
ters, wier  namen  in  eene  Bloemlezing  niet  mogen  ontbreken. 
W\j  hadden  wel  gewenscht  dat  de  Verzamelaar,  de  Heer 
BiLUAN,  ons  in  de  Voorrede  eenigzins  had  bekend  gemaakt 
met  het  beginsel  waardoor  hg  zich  bij  het  bijeenbrengen  yan 
deze  Bloemlezing  heefl  laten  leiden.  Het  yalt  ons  uiterst  moe^e- 
mk  dit  hierin  op  te  merken.  Als  de  tweede  yerzameling  be- 
gint met  ))KA8SANDRiL*s  yoorspelling,  door  A.  w.  engelen*', 
i)Abraham*s  kindschheid,  door  a.  des  amorie  yANDERHOEyEN*', 
nMakasser  door  de  Nederlanders  yeroyerd ,  door  A.  f.  siffué", 
enz.,  dan  is  het  ons  niet  doenlijk  om  den  draad  te  yinden,  die 
zulke  stukken  aan  elkander  yerbindt,  en  als  wig,  zoo  yoort- 
gaande,  yerzen  aantreffen,  die  noch  door  gelijkheid  yan  genre, 
noch  yan  t^d,  noch  yan  talent,  bij  elkander  schijnen  te 
behooren,  dan  yoelen  wij  den  wensch  opkomen,  dat  zij,  die 
zich  opgewekt  yoelen  tot  het  uitgeyen  yan  Bloemlezingen,  zich 
eerst  bekend  maken  met  de  eischen  die  aan  hen  gedaan  wor- 
den. De  Heer  hilman  geeft  op:  dat  hy  stukken  gaf  die  yan 
algemeen  belang  en  yoor  de  declamatie  geschikt  zijn;  maar 
deze  uitdrukking  is  zeker  al  te  onbepaald,  en  zulk  een  doel 
sluit  gewis  eene  meerdere  orde  niet  uit.  By  een  herdruk,  dien 
wij  —  ook  mede  door  den  goedkoopen  prijs,  waaryoor  men 
een  groot  aantal  yan  gedichten,  en  yan  zeer  yele  meester- 
stukjes bijeenvindt  —  yan  deze  twee  yerzamelingen  yerwach- 
ten,  zoude  hierop,  meenen  wy,  nog  door  den  Verzamelaar 
kunnen  worden  gelet,  opdat  zyn  arbeid  nog  meer  dienstbaar 
worde  aan  de  beyordering  yan  de  kennis  yan,  en  den  smaak 
yoor  de  yaderlandsche  poëzy,  die  hy  liefheeft. 


586  F.   X.   DIKEMA, 


Één  uit  velen.  Een  Verhaal  uit  het  Volksleven.  Door  f«  U. 
DiKEHA.  Te  Groningen  t  hij  J.  B.  Wolters.  1856.  Ingr.^vo, 
U  hl.  ƒ  :  -  30. 

Slaat  de  titel  op  de  strekking  of  op  do  fabel  Van  dit  rijm- 
stnkje?  Beschouwt  de  Heer  dikema  zijn  vers  als  eene  der 
vele  pogingen  om  het  AfschafBngs-Genootschap  te  helpen ;  of 
wil  hij  zeggen:  dat  er.  vele  zulke  dtrkejt  en  mina's  worden 
gevonden  als  hier  worden,  voorgesteld?  In  het  eerste  geval  ziet 
hij  juist;  maar  in  het  laatste  getuigt  de  titel  van  de  overdry- 
ving  van  welke  de  voorstanders  zelfs  der  beste  zaken  zich 
niet  weten  vrij  te  houden. 

Dirk  en  mixa  zijn  welgestelde  landlieden,  maar  worden  in 
een  paar  jaren  tijds  geheel  verdierlijkte  wezens,  doordien  z^ 
des  zondags  avonds  neenig  geestrijk  vocht**  laten  halen,  en 
dat  met  vrienden  gebruiken,  hetgeen  hen  aan  den  drank  brengt* 

Voor  een  proza- verhaal,  in  populairen  trant,  moge  die  stof 
geschikt  zijn,  voor  een  gedicht  is  zij  magerv.  De  Schrijver 
geeft  dan  ook  mëër,  ja,  zelfs  yéél  meer  dan  noodig  is,  In 
het  eerste  gedeelte:  de  beschrijving  van  eene  huwel^jks-in- 
zegening,  zonder  eenige  handeling  of  idee,  en  die  niets  ter 
zake  doet,  dan  dat  zij  de  ontknooping  nog  onwaarschij nikker 
maakt.  In  het  tweede  gedeelte:  de  beschryving  van  het  ge- 
lukkige der  eerste  huwelijksjaren  van  een  echtpaar  dat  alle 
goede  eigenschappen  in  zich  vereenigt,  godsdienstig,  mensch- 
lievend,  arbeidzaam,  opgeruimd,  tevreden,  gastvry  is;  maar 
twee  jaren  later  in  eene  ellendige  stulp,  ligt  de  man 

een  dronken  Ifjk  <I  2) 
in  de  armen  van  den  doodj  — 

hij   is  gestorven  aan   de  cholera,    maar   niemand   heeft   van 
zyn  liyden  gehoord;  want 

De  drankroes  boeit  s^n  yronw 
nog  steeds  in  \jzren  (?)  banden. 

Z\j  zit  neergehurkt  b\|  eene  doodkist. 

Wat  of  dat  kistje  boudt?.... 

het  lykje  yan  baar  kind 

Een  prooi  van  nood  en  koü» 
het  Tv'icbt  eens  zoo  bemind ! . . . . 


ÉÉX   UIT   VELEN.  587 

Zal  dit  verbaal  een  dronkaard  bekeeren ,  of  een  wankelende 
voor  vallen  beboeden?  Wi[j  twijfelen  er  aan,  en  als  dicbterl^jk 
voortbrengsel  mist  bet  alle  waarde*  Men  ontvangt  bier  plat 
proza  op  rijm  f  naar  maat  en  rijm  soms  akelig  verwrongen, 
en  zonder  bet  minste  straaltje  van  poëtiscb  vuur,  inzigt,  of 
verbeiïïng;  tenzij  men  als  zoodanig  de  stippen  of  punten  wil 
aanmerken,  die  aan  bet  slot  en  tasseben  de  regels  zijn  ge- 
zaaid. Er  z\jn  zelfs  vier  gebeele  acbtereenvolgende  regels  enkel 
met  punten  gedrukt*  Als  die  punten  iets  beteekenen,  ware 
't  beter  de  beteekenis  in  woorden  te  geven;  en  beduiden  z^ 
niets,  waartoe  staan  z^j  er  dan? 

Tot  regtvaardiglng  van  ons  oordeel  z\jn  de  enkele  aange- 
baalde  versregels  voldoende;  wQ  beboeven  er  geene  meer  bij 
te  voegen. 


De  Stêdingers.  Een  Volkstafereel  uit  de  Middeneeuwen.  Door 
B.  vOJï  GUSECK.  Naar  het  Hoogduitsch.  Te  Leeuwarden ^  bij 
H.  Kuipers.  1856.   In  gr.  Svo.   IV  en  218  hl.  ƒ  2  -  80. 

Wie  berinnert  bet  zicb  niet  reeds  uit  de  cbronologiscbe 
tafelen  zyner  schooljaren,  dat  in  1234  Paus  qbegobius  IX 
een  kruistogt  deed  prediken  tegen  de  Stadingers,  een  Frie- 
seben volkstam  in  bet  tegenwoordig  Groot-Hertogdom  Olden- 
burg,  die  van  Albigensiscbe  kettery  werd  beschuldigd,  maar 
wiens  boofdmisdaad  daarin  bestond,  dat  hij  zicb  niet  door  den 
adel  verdrukken  liet,  en  aan  de  geestelijkheid  de  betaling  der 
tienden  weigerde.  Dit  feit,  en  hetgeen  er  aan  voorafging  en 
aanleiding  toe  gaf,  behandelt  de  Heer  voh  guseok  in  dit  werk, 
bet  welk  door  den  Vertaler  eene  schets,  maar  door  bem-zel  ven 
een  volkstafereel  wordt  genoemd:  niet  als  of 't  een  tafereel  ware 
uit  en  voor  bet  volk ;  maar  omdat  b^  in  zijn  verbaal  aan  een 
geheel  volk  de  hoofdrol  heefl  opgedragen,  die  door  een  enkel 
persoon  bad  kunnen  worden  vervuld.  Maar  daardoor  beeft 
bij  zicb  eene  taak  opgeladen,  naar  ons  gevoelen,  voor  z\jne 
krachten  eenigermate  te  zwaar.  Een  geheel  volk  te  schetsen, 
vordert  in  den  Schrijver  niet  slechts  eene  lange,  ernstige  voor- 
bereiding, om  goed  en  grondig  met  de  geschiedenis,  zeden, 
gewoonten,  gebruiken,  en  bovenal  met  bet  karakter  des  volks 


588  B.  VON  GUSECK, 

in   den  igd  der  handeling,   bekend  te  worden;  maar  ook  iit 
hooge  mate  de  gaaf,  om  zijne  subjectiyiteit  geheel  af  te  leggen. 
Zonder  voorbereiding  zal  von  gcseck  zeker  niet  aan  het  werk 
z\jn  begonnen;  maar  't  zij  geene  voldoende  bronnen  voor  hem 
z{jn  geopend  geweest,  of  dat  hem  de  gave  der  objectiviteit  in 
te  geringe  mate  ia  toegedeeld,   zeker  is  het,  dat  w\j  nit  het 
werk  geene  volkomen  bekendheid  met  de  Stedingers  van  de 
dertiende  eeaw  hebben  verkregen*    Aan  de  geschiedenis  is  de 
Schr^ver  getroaw  gebleven;  maar  w\}  missen  de  détaüs  die 
haar  verklaren*    Zoo  spreekt  hg  van  het  streven  des  Graven 
van  Oldenbnrg  om  den  Stedingers  hanne  vr^heid  te  ontnemen; 
maar  verzwijgt  ons,  waamit  dat  blijkt*  Hy  gewaagt  van  ver- 
drukking; maar  maakt  haar  niet  aanschouwelijk*  Dat  het  volk 
de   tienden  aan  de  geestelijkheid  weigert,  zegt  h\j;  maar  men 
ziet  het  niet*    Het  volk  verlaat  z\jne  Godsdienst,  doch  men 
leest   dat   maar  in  eenige  volzinnen.    Nu  eens  laat  h^  den 
eenigen  waren  God  aanroepen,  dan  weder  kraist  zich  de  menigte 
bg   de  woorden  van   een  dweeper;  maar  hoe  't  eigenlyk  met 
Godsdienst  en  Kerk  in  't  algemeen   gesteld  is,  blijft  duister* 
Men  leest  ook  wel  dat  er  str\jd  geleverd  wordt,  of  op  handen 
is;   maar   wat   er   aan   voorafgaat:   de  zamenstelling  van  het 
leger,   de  wapening,    de  verkiezing  der  krijgshoofden ,  en  alle 
verdere  bijzonderheden,  waaruit  men  het  volk  en  dent\|dkan 
leeren  kennen,   worden  schier  voorbijgegaan.    Ook  het  huise- 
lyk   leven  der  Stedingers  blijft  onvermeld.    Leidt  de  S*  ons 
eene  woning  binnen,    dan  wijst  hg  op  de  zwarte  haren  eener 
heldin,    of  op   de   forsche  gestalte  van  een  held.     De  eenige 
bijzonderheid   die   wij    vernemen   is   deze:   dat  het  licht  der 
vensters  in   die  dagen  niet  door  glas,  maar  door  hoorn  vieL 
Door  zulk  hoorn  vertoont  hij  ook  de  volksvergaderingen:  men 
ziet  vlekken,  maar  geene  omtrekken*    Nog  minder  aanschou* 
welyk  is  het  kloosterleven   voorgesteld*    Van  de  verhouding 
tusschen  de  edelen  en   niet  adellyken  wordt  gezwegen;  zelft 
wordt  niet  gemeld  wat  de  eersten  deden,  toen  de  laatsten  wei- 
gerden hunne  oude  voorregten  te  blijven  erkennen*    Daaren- 
tegen is  al  wat  voor  een   groot  meester  bijwerk  zoude  zijn, 
in  dit  volkstafereel  hoofdzaak* 

De  romantische  draad,   door   de  magere  historische  schets 
heengevlochten,  blinkt  mede  niet  uit  door  vinding;  geen  enkele 


DE   STEDINGEKS.  589 

der  personen  boezemde  ons  de  minste  belangstelling  in.  De 
rol  van  islb,  de  Stedinger  maagd «  is  reeds  op  bladzijde  17 
ten  einde.  Thammo  is  alt^'d  dapper  en  sterk,  en  grootmoe- 
dig, maar  hartstogt  kent  h\j  niet.  Kubt  yan  LAtrENBUBa  doet 
niets  dan  anderen  gelegenheid  geven  om  iets  te  doen.  Een 
ridder  als  ha^s  von  habpstbdt  kan  men  zich  moeyel^'k  voor- 
stellen, en  de  heks,  die  hier,  gelijk  in  eiken  Middeleeawschen 
roman,  voorkomt,  is  van  al  de  romanheksen  zeker  de  minst 
beduidende.  De  personen  spreken  overigens  niets  meer  dan 
noodig  is  om  den  lezer  op  de  hoogte  der  geschiedenis  te  hon- 
den. Een  paar  alledaagsche  liefdesverklaringen  maken  daar 
eene  uitzondering  op ;  maar  het  geheele  boek  bevat  geen  enkel 
tooneel  dat  het  hart  aandoet,  of  het  gemoed  verwarmt.  Als 
de  roman  iets  meer  en  beter  moet  z^n  dan  een  tgdverdr\jf  in 
ledige  oogenblikken ,  dan  is,  ook  uit  dit  oogpunt,  de  S.  ver 
beneden  z^ne  roeping  gebleven. 

Waarom  dan  deze  Stedinger?  vertaald?  De  Vertaler  zegt:  het 
werk  te  hebben  overgezet  tot  eigen  oefening  en  genoegen.  Dat 
z\j  zoo.    Maar  waarom  het  dan  uitgegeven? 

Op  de  overzetting  hebben  w\}  alleen  aan  te  merken  dat  zQ 
hier  en  daar  te  schoolsch  en  st\jf  is.  »Het  overwigt  der  Kerk- 
vorsten**, —  »de  ziel  des  wilden*\  vinden  w\j  stootend,  maar 
meer  nog  gezegden  als:  »wat  schort  der  zieke**;  —  nui&en 
woorden  zal  ik  indachtig  z^jn**:  —  *t  is  mijnen  ouden  oogen 
daar  te  donker"  (dit  zegt  de  heks!);  —  nzy  wbls eener onmsLgt 
nabij**,  enz.  Voor  Germanismen  houden  w\j,  onder  anderen, 
het  nontdrijven  van  eene  plank*',  —  het  deelachtig  worden  naan 
een  zwaren  vloek**.  Ook  meenen  wij  dat  men  in  eene  vrifê 
overzetting  den  S.  niet  behoeft  te  volgen  als  hij  spreekt  van 
nden  tjekorat  der  verharding^*  \  —  »den  kouden  dood  onder  het 
5s*';  —  neene  opene  ziel  die  in  vertrouwelijkheid  overvloeit*';  — 
Moene  ziel  voor  eiken  wekelijken  indruk  verhard**.  —  Overi- 
gens is  de  taal  goed,  en  de  stijl  duidelijk.  De  tjpographi- 
sche  uitvoering  en  het  titelvignet  verdienen  lof. 


Sebastopol;  geschiedkundige  Roman  vit  den  tegenwoordigen  tijd. 
Door  Sir  johx  retcliffe.  AJlev,  1 — 6.  Compleet  in  24  Af- 
leveringen^  met  gesteendrukte  titels  en  vignetten.  Te  Oromngen^ 


590  Sir  J0H2f   RETCLIFFE, 

bij   H.  R.   Roelfsema.    1856.    In  gr.  8vo.  ƒ  :  -  50  per  Af'- 
levering. 

Het  wa9  voor  dezen  in  vele  opzigten  verdienstelijken  roman 
niet  gelukkig,  dat  de  vesting  eindelQk  genomen ,  en  hare  verovering 
de  grondslag  werd  van  onderhandelingen,  en  van  den  daarop 
zoo  onverwacht  gevolgden  vrede.  Was,  een  jaar  geleden,  de 
naam  der  stad,  die  een  der  sleutelen  van  het  Russische  Bgk 
mogt  genoemd  worden,  alleen  genoegzaam  om  ieders  belang- 
stelling op  te  wekken,  thans  behoort  hare  geschiedenis  alreeds 
tot  het  verledene,  en  slechts  zelden  komen  het  merkwaardige 
beleg  en  de  krachtige  en  roemvolle  verdediging  nog  ter  sprake. 
Yan  daar  welligt  dat  ook  dit  boek  minder  bekend  is  dan  het 
verdient;  het  mist  nu:  nU  mérite  de  ta-propoa**;  ware  men  een 
jaar  vroeger  met  de  uitgave  begonnen,  dan  had  het  welligt 
behoord  onder  de  meest  geroemde  geschriften  van  den  dag. 
Hoe  *t  zij,  wg  zouden  het  jammer  vinden  als>  door  gebrek 
aan  debiet,  de  oorspronkelijke  uitgave,  of  de  Hollandsche  ver- 
taling moest  worden  gestaakt,  en  het  is  daarom,  dat  wy  er 
de  aandacht  op  vestigen,  hoewel  er  nog  maar  een  zestal  Af- 
leveringen van  z\jn  verschenen. 

De  Schr^ver  is,  naar  het  schijnt,  iemand  die  den  weg  weet 
in  de  doolhoven  der  diplomatie,  en  zeer  goed  bekend  is  mei 
de  vergaderingen  der  demokraten  van  Frankrijk  en  Duitsch- 
land,  en  met  het  hof  van  napoleos^,  en  met  het  inwendige 
van  het  Serail. 

Eerst  leidt  hij  den  lezer  in  de  kerk  der  Invaliden  te  Parijs, 
waar  het  kluwen  gesponnen  wordt  dat  later  over  een  groot  deel 
der  aarde  zal  worden  ontrold,  en  verplaatst  hem  dan  in  eene 
vergadering  van  Marrianisten,  om  getuige  te  z\jn  van  de  woe- 
lingen der  hedendaagsche  Jacobijnen.  Te  Smirna  treffen  w\|, 
in  een  volgend  Hoofdstuk,  eenige  oude  kennissen  aan,  on 
wordt  onze  aandacht  gespannen  door  historische  episoden,  als: 
de  gevangenneming  van  den  Hongaar  oosta,  den  moord  aan 
den  Oostenr\jkschen  zee-officier  Baron  vok  HACKELBERa  ge- 
pleegd, en  eenige  feiten  van  den  beruchten  condottière  sah 
KATABOBi.  Van  daar  treden  w\j  de  aalona  der  Vorstin  d« 
LIEVEN  binnen,  om  het  leven  van  den  hoogen  Bussischen  adel 
te  Parijs  te  leeren  kennen ,  en  al  zijn  de  ten  tooneele  gevoerde 


8EBA6T0P0L.  591 

personen  in  hunne  handelingen  aanmerkelijk  verschillend  van 
die  welke  wy  hier  ontmoeteden ,  niet  minder  gaarne  voltyen 
wij  van  daar  den  Anteur  onder  de  Montenegrijnen,  wiereigen- 
aardige  levenswijze  en  gewoonten  hy  op  eene  wegslepende 
wgze  .verhaalt.  Scutari,  en  dan  alweder  Parys,  Smima,  Ber- 
lijn, Weenen,  en,  eindelyk,  Constantinopel,  het  Serail  en  de 
Divan,  zyn  de  plaatsen  waar  de  helden  der  geschiedenis  en 
van  den  roman  zich  bewegen  en  handelen,  in  betrekking  tot 
het  grootsche  drama  dat  in  het  Oosten  werd  opgevoerd. 

Het  plan  van  dit  werk  is  stout;  de  verhaaltrant  levendig, 
de  schildering  van  natnurtafereelen ,  plaatsbeschrijving,  zeden 
en  gewoonten,  boeijend,  soms  zelfs  meesterlijk.  De  Schryver 
werpt  een  diepen  blik  in  de  politieke  vraagstukken  van  den 
dag,  en  zijn  werk  getuigt  van  een  onbevangen,  onpartijdig 
en  gescherpt  oordeel.  Wy  durven  ketclippe's  »Sebastopor' 
gerustelyk  naast  belstabb's  » 1812"  plaatsen.  De  by val  waar- 
mede die  roman  in  der  tijd  ontvangen  werd,  mag  aan  ret- 
glippe's  geschrift  niet  worden  onthouden. 

Wy  zien  verlangend  uit  naar  de  volgende  Afleveringen. 
Moge  onze  korte  aankondiging  strekken  om  het  publiek  tot 
de  lezing,  en  den  Uitgever  tot  de  verdere  uitgave  aan  te 
moedigen  I 


De  Goudmakers  en  het  dorp  Goudendal;  een  Verhaal  van  H. 
ZSCBOKKE,  Schrijver  van:  nAlamontade*\  enz.  Naar  den 
zevenden  druk,  uit  het  Hoogduitsch,  Te  Sneeh^  hij  van  Druten 
en  Bleeker.  1856.    In  hU  8vo.    150  hl  ƒ  :  -  75. 

Er  wordt  tegenwoordig  veel  voor  en  in  het  belang  van  hei 
volk  geschreven.  Wy  achten  dit  prijzenswaardig,  vooral  wan- 
neer men  dit  sohryven  als  middel  gebruikt  om  kennis  en 
wetenschap  onder  de  mindere  klassen  te  brengen.  In  dat 
opzigt  komt  aan  Duitschland*  de  eer  toe,  dat  het  de  beste 
Schrijvers  voor  het  volk  heeft  opgeleverd.  Nevens  bitzius, 
VON  HORjf,  AüERBACH,  en  anderen,  verdient  ook  zschokke 
met  onderscheiding  genoemd  te  worden.  Onder  het  vele 
goede  dat  hy  schreef,  komt  zijn  «dorp  Goudendal"  eene  eerste 
plaats   toe.    Praktische,   onomstootelijke  waarheid,  en  nuttige 


592    H.  ZSCQOKKE,  DE  QOODMAKEBS  E!ï  HET  DOHP  QOüDEKDAL* 

kennis  worden  hier,  in  bebagelijken  vorm,  op  eene  dnidel\jke 
en  boe\jende  w$ze  medegedeeld. 

OswALD  verlaat  als  jongman  bet  dorp  waar  hg  geboren 
werd,  op  een  oogenblik  dat  zedenbederf,  nevens  onkunde  en 
armoede,  hand  over  hand  toenemen.  HQ  maakt  de  oorlogen 
van  het  Keizerr^k  mede,  en  brengt  een  goeden  stuiver  gelds 
en  veel  ondervinding,  nevens  een  helder  hoofd  en  een  voor 
de  algemeene  belangen  warm  kloppend  hart,  te  huis.  Yan 
dien  oogenblik  af  vangt  zijne  taak  aan,  die  edel  in  haar  be- 
ginsel, niet  minder  moe\jelijk  in  hare  uitvoering  is:  name- 
lijk de  hervorming  van  het  oord  z\jner  geboorte,  en  de  poging 
tot  opheffing  der  vernietigde  welvaart.  Hoe  hy  arbeidt,  en 
hoe  h\)  slaagt,  behoort  tot  de  intrigue  van  dit  boekje.  Hei 
zy  ieder  die  *t  wèl  met  het  volk  meent,  ruimschoots  aange- 
prezen. Wij  gaven  't  gaarne  den  titel  van:  Handleiding  voor 
philanthropen. 

By  deze  ruime  aanbeveling  z\|  ons  echter  eene  opmerking 
gegund.  W\j  vernemen  dat  twaalf  jaren  geleden  eene  eerste 
Hollandsche  vertaling  van  zsohokke*s  boekje  het  licht  zag. 
Dit  schijnt  onder  de  Uitgevers  een  str\jd  te  hebben  veroor- 
zaakt, die  aanleiding  gaf  tot  eene  vergelijking  van  de  twee 
vertalingen.  Wy  voor  ons  laten  de  editiën  bbinkmax  en 
BLEEKEB  beide  in  hare  waarde,  en  bepalen  ons  tot  de  ver- 
klaring, dat  die  van  de  laatstgenoemde  firma  zeer  goed  is. 
Toch  hadden  wij  't  van  de  wakkere  Sneeksche  Uitgevers 
gaarne  gezien,  dat  zij  zich  de  kosten  hadden  getroost  om  dit 
volksgeschrifl  te  doen  omwerken,  en  het  verhaal  te  doen  over- 
brengen op  Hollandschen  grond.  Het  is  nu  wat  erg  Duitsch. 
Wil  men  tot  het  gemoed  van  ons  volk  spreken,  dan  spreke 
men  over  Hollandsche  toestanden,  Hollandsche  karakters,  Hol- 
landsche belangen,  en  geve  men  tafereelen  niet  van  vreemde, 
maar  van  Hollandsche  zeden  en  gewoonten.  De  tweede  uit- 
gave zou  daardoor  de  eerste  verre  in  waarde  hebben  over- 
troffen. 

De  druk  en  uitvoering  zijn  fraai  en  goedkoop,  zoo  als  men 
dat  van  de  Heeren  vak  dbuten  en  bleekeb  gewoon  is. 


B0ËKBË8CH0UW1NG. 


OBRisTDS  JEZUS,  de  eemge  Middelaar  Qoda  en  der  menachen. 
Feeetrede  over  1  jTm.  2;  5b,  gehouden  in  den  plegtigen  dank- 
stond ter  gedachtenis  der  Kerkhervorming,  op  den  81"*"  Octo- 
her  1855,  door  j.  c.  zaalbebg,  pz.,  TheoU  Doct.^  en  Pred. 
te  'eOraoenhage.  Te  'aOrcmenhage^  bij  M.  J.  Visser.  1855. 
In  gr.  Svo.    32  bl,  ƒ  :  -  30. 

Twee  Brieven  aan  mijne  Roomsch- Katholieke  Medechristenen^ 
tevens  ter  beantwoording  van  Pater  ▲.  pbektbop  ön  Profeaaor 
j.  c.  H.  Mt7BÉ.  Woorden  van  Waarheid  en  Liefde^  door 
J.  o.  ZAALBEi^o,  pz.,  TheoU  Doct.^  en  Pred.  te  *aOravenhage. 
Te  'aOravenhuge,  bij  M.  J.  Visser.  1855.  In  gr.  8vo.22ibL 
ƒ  1-75. 

Wanneer  dit  Nommer  verschijnt,  is  de  maand  reeds  aan- 
gebroken, die  met  den  gedenkdag  der  Kerkhervorming  wordt 
gesloten.  Geljjk  telken  jare,  zoo  zal  ook  nu' weder  die  feest- 
dag worden  gevierd,  en  waarsch\jnl\jk  zal  ook  weder  de  pers  iets 
aan  het  licht  brengen  van  't  geen  in  Protestantsche  heiligdom- 
men gesproken  zal  worden.  Of  er  echter  wei  iets  zal  worden 
uitgegeven,  dat  zoo  de  algemeene  belangstelling  trekken  zal,  als 
de  hierboven  vermelde  rede?  —  w\j  weten  het  niet.  B\j  de  lezing 
van  de  preek  van  Dr.  zaalbebq  liet  het  zich  niet  verwach- 
ten, dat  er  zooveel  over  te  doen  zou  komen,  als  nu  het  geval 
is  geweest.  Wel  kunnen  w^*  b\j  het  lezen  ons  voorstellen 
dat  de  preek  met  ingenomenheid  door  eene  Hervormde 
gemeente  werd  vernomen;  —  er  is  gloed  in  en  leven,  die  zich 
moet  mededeelen  aan  hen  wie  dankbaarheid  in  de  voorregten 
door  de  Hervorming  aangebragt,  naar  het  heiligdom  dreef. 
Maar  dat  een  Roomsch  Priester  den  kansel  beklommen  heeft 
om  openl\jk  voor  de  gemeente  de  leerrede  van  den  Hervorm- 
den Predikant  te  wederleggen,  —  is  dat  niet  een  geheel  bui* 
tengewoon  verschijnsel?  Was  het  niet  veel  meer  in  het  belang 
van  Rome  om  te  zwijgen  tegenover  de  Protestanten,  hunne 
schriften  te  ignoreren   en  de  lezing  er  van  te  verbieden?   De 

BOEKBESOH.  1856.  lr^  XIIL  43 


594  J.    C.   ZAALBERG,   PZ., 

heer  j.  zwijsbn,  het  hoofd  der  Ultraxnontaansche  gee8tel\jkheid 
onder  ons,  Tegt  het  toch  aan  zijne  «onderhoorige  geloofsge- 
nooten,"  waaronder  niet  alleen  de  onkundigen  behooren,  maar 
ook  mannen  van  wetenschap  en  talent,  verre  boven  hem  ver- 
heven, dat  ))de  helsche  slang  door  boeken  en  schriften  haren 
zwadder  voornamelijk  verspreidt,"  en  dat  daarom  de  H.  Kerk 
n  verbiedt  zulke  boeken  in  te  zien."  Dat  is  het  ware.  Hadden 
al  de  leden  zijner  Kerk  zoowel  als  de  geestelijken  vöör  een 
jaar  dit  begrepen  —  de  Jezuïtische  Pater  had  niet  zich  ge- 
noodzaakt gezien  aan  de  wederlegging  van  den  Hervormden 
Predikant  z^ne  krachten  te  beproeven.  Immers  de  heer  a.  frsn- 
TBOP  verklaarde  dat  hy  met  zekerheid  wist  dat  de  feestrede  van 
Dr.  z«  ))in  de  handen  was  gevallen  van  verscheidene  Katho- 
lieken,*' en  dat,  omdat  »alle  Katholieken  niet  even  ontwikkeld 
z^n,"  het  hem,  »zoo  niet  noodzakelijk,  toch  allernuttigst  is 
toegeschenen  om  die  feestrede  te  beantwoorden."  Dat  die 
onderhoorigen  van  den  heer  zwubek  de  hervonningspreek  van 
een  Predikant  hadden  » ingezien"  en  gelezen,  heeft  dus  aan 
een  Jeznïtischen  Pater,  een  Professor  en  eenen  Aartsbisschop 
ndoor  de  gratie"  enz»,  in  den  laatsten  iajd  moe\jel\jkheden  ge* 
baard,  die  voorgekomen  zullen  worden,  wanneer  er  aan  het 
inzien  van  die  helsche  boeken  en  schriften  eens  voor  goed 
een  einde  gemaakt  wordt.  De  zaak  ligt  er  echter  toe.  Indien 
de  smaak  voor  Protestantsche  boeken  en  geschriften  nn  maar 
door  de  lezing  van  Dr.  zaalbebq's  feestrede  niet  is  opge- 
wekt; —  indien  nu  maar  de  allen  menschen  eigene  trek  naar 
het  verbodene  geen  van  de  onderhoorigen  van  den  Heer 
j.  ZWUSEN  dringt,  om  eens  eënig  Protestantsch  geschrift  in  te 
zien!  Het  zou  mogelijk  wezen.  Indien  van  Protestantsche 
z\)de  ook  al  aanvankelgk  aanmerkingen  werden  gemaakt  op  de 
w\jze,  waarop  de  Spreker,  die  de  woensdag*avondbeurt  op  den 
32«ieo  0^;^^  moest  vervullen,  van  zijne  verpligting  zich  gekwe- 
ten had:  —  bij  het  zien  op  de  gevolgen,  is  er  voor  den  vriend 
van  waarheid  alle  reden  tot  bl^dschap  en  dank.  Niet  alaof 
het  inzien  en  lezen  van  de  leerrede  des  Hervormden  Predi- 
kants  reeds  zoovele  Boomschgezinden  tot  het  Protestantlame 
terstond  had  doen  overgaan  —  een  dwaas  wie  zich  dat  voor- 
stelde —  maar  dat  ninzien,"  dat  door  de  hoogste  geestelijk- 
heid onder  ons  als  schandelijke  zonde  wordt  verboden «  is  reeds 
een  teeken,  dat  de  leeken  niet  meer  zóó  waraoh  z$n  van  o&- 


OHRTSTÜB  JKZÜ9,    EVZ.  595 

derzoek  als  hnnne  Priesters  dat  eischen.  Dat  lezen  van  eene 
Protestantsche  leerrede  blijkt  reeds  onder  vele  Katholieken 
zulk  eenen  invloed  te  hebben  uitgeoefend,  dat  een  Jezuïtische 
Priester  op  eene  ongewone  wijze  dien  meende  te  moeten  wegne- 
men. En  voelde  de  voorzigtige  Pater  zich  zelfs  gedrongen  om  voor 
zgne  gemeente  eenige  verdienste  in  de  Uervormingsrede  te 
erkennen  —  die  lof,  zoowel  als  de  grofheden  waarmede  de 
heer  j.  c.  h.  huré,  Professor  aan  het  Seminarie  Hageveld, 
niet  slechts  de  rede,  maar  ook  den  persoon  des  Protestant- 
schen  feestredenaars  verguisde,  waren  voor  den  scberpzienden 
opmerker  de  bew^'zen,  dat  het  woord  in  een  Hervormd  kerk- 
gebouw uitgesproken,  onder  de  Roomschgezinden  eenen  diepe- 
ren indruk  had  gemaakt  dan  de  geestemken  hadden  gewenscht. 
De  geschriften  ter  wederlegging  van  de  leerrede  uitgegeven, 
hebben  zeker  hun  belang,  als  blijken  van  den  geest  die  in  het 
Roomsche  kerkgenootschap  in  ons  vaderland  wordt  voortge- 
plant in  onze  dagen.  Wat  daar  in  de  stilte  der  Seminariën 
den  aanstaanden  geestelijke  wordt  ingeprent,  is  nu  eenigzins 
aan  den  dag  gekomen  op  eene,  helaas,  niet  zeer  verbiedende 
w^ze.  Het  is  de  vraag  nu  maar:  of  eene  dergelijke  bestrijding 
voldoende  is  geacht  en  goedkeuring  heeft  kunnen  vinden  bij 
het  verlicht  en  gemoedelè'k  gedeelte  der  Roomschgezinden, 
die  zoo  gaarne  de  eer  hunner  Kerk  op  waardige  wê'ze  zouden 
hebben  zien  gehandhaafd.  Wij  zouden  meenen  —  en  w^'  hebben 
hiervoor  eenigen  grond  —  dat  de  wonde,  die  door  den  Pro- 
test^ntschen  Prediker  was  geslagen,  niet  b^  allen  geheeld  is 
geworden  door  de  mannen  van  wie  men  den  balsem  wachtte. 
En  het  komt  ons  niet  zoo  vreemd  voor,  dat  hier  en  daar  — 
en  niet  b\j  de  slechtsten  —  de  wederlegging  meer  dan  de 
bestrijding  tot  zeer  ernstige  gedachten  heeft  kunnen  leiden. 
W\j  hebben  daarom  niet  zoo  vele  redenen  tot  bezorgdheid 
gevonden  in  de  uitgave  der  feestpreek,  die  niet  aan  den  geest 
der  bitterheid  het  leven  heeft  gegeven;  maar  die  bloot  dien 
geest,  tot  dusver  in  het  verborgen  werkende,  voor  aUen  he^ft 
aan  het  licht  gebragt:  allen  wien  het  om  waarheid  te  doen  is, 
onder  Roomschen  en  Onroomschen,  tot  leering  en  waarschuwing. 
En  nu,  nu  daar,  ten  gevolge  van  dit  alles,  een  tweetal 
Brieven  aan  zyne  R.  K.  Medechristenen  z\jn  uitgegeven  door 
den  Haagseben  Predikant,  nu  zegenen  w\j  de  aanleiding  die 
ZEw.  tot  de  uitgave  van  dit  werk  heeft  gedrongen.    Toen  de 

48* 


596  J.  C.  ZAALBERG,  PZ., 

eerste  Brief  verscheen,  hebben  wij  ons  reeds  by  het  leeen  van 
den  titel  en  de  eerste  bladzijden  verheugd.  Wij  vonden  geen 
str\|dschrift,  zoo  als  er  vele  zgn,  waarbij  de  heilige  kamp 
voor  de  zaak  der  waarheid  in  eene  schermutseling  voor  eigen 
personen  ontaardt,  waarin  misschien  een  groot  gedeelte  zich 
verlastigen  kan,  doch  waardoor  aan  het  echte  Christendom 
meer  schade  dan  voordeel  wordt  toegebragt.  In  plaats  van 
zich  bepaald  te  rigten  tot  z^jne  beide  tegensprekers,  in  plaats 
van  de  persoonlgke  beleedigingen  des  Professors  met  gel^ke 
munt  te  betalen,  rigt  h\j  zich  tot  eenen  veel  grooteren  kring: 
tot  de  R.  Katholieken,  en  geeft  terstond  de  bewijzen,  dat  h\j, 
de  dwalingen  der  Roomsche  Kerk  bestrijdende,  hare  leden 
met  liefde  en  achting  wenscht  te  behandelen,  als  z^ne  -Mede- 
christenen, als  broeders  en  zusters.  Voor  dezen  was  h^j  aan- 
geklaagd door  een  tweetal  geestelijken.  Voor  dezen  toont  l^J 
het  aan,  in  een  toon  dien  menigeen  niet  van  den  vnrigen 
aanvaller  zoo  verwacht  hebben,  wat  er  tegen  de  aanklagte 
door  hem  is  in  te  brengen.  Wel  is  er  eene  scherpe  ironie  te 
bespeuren,  als  h^  b.  v.  de  weeklagt  van  Pater  fbbntbop  be- 
handelt, maar  ziy  rust  op  de  liefde  voor  de  waarheid;  en  als 
hier  en  daar  het  hart  warm  wordt,  dan  is  het  omdat  hij 
zich  ergert  over  de  leugentaal  waarmede  de  gedachtenis  van 
groote,  godvruchtige  mannen  wordt  bezwadderd.  Zoo  is  Prof. 
MUBÉ  schaamteloos  genoeg,  om  te  verklaren,  in  een  openl\jk 
uitgegeven  geschrift,  dat  lutheb  zijn  werk  begon  met  hoog- 
moedige zucht  naar  meer  dan  heiligheid,  en  zeer  natuurlek, 
toen  14j  dat  toppunt  niet  kon  bereiken,  ntoi  wanhoop  verviel 
aan  *sroenschen  heiliging,"  en  dat  de  groote  Hervormer  geleerd 
had,  dat  het,  daar  de  mensch  niet  waarlijk  heilig  worden  kon, 
eene  dwaasheid  is  zich  op  heiliging  toe  te  leggen  en  zich 
moede  te  maken  met  het  najagen  eener  hersenschim.  Hierop 
spreekt  zaalberg:  »Dit  is  schandelijke  leugentaal.  Ik  eisch 
van  den  Prof.,  dat  hij  die  aanklagt  openl\jk,  duidel^k  en  uit 
LUTHBB*s  eigene  schriften  bewQze,  of  verklaar  hem,  voor  God 
en  voor  menschen,  voor  eenen  schaamteloozen  leugenaar  en 
lasteraar,  wiens  vergiftige  tong  zelfs  eenen  edelen  doode  be- 
zwadderen  durftl'*  Zulk  eene  edele  verontwaardiging  cal 
gewis  door  den  Protestant  niet  alleen,  maar  door  iedereen 
die  eenig  gevoel  voor  waarheid  heeft,  den  Predikant  tot  eer 
worden    gerekend.    En    evenzeer    zal    zulks    de  rondborstige 


TWEE  BRIEVEN,   EKZ.  597 

w)jze  waarop  h^'  z^ne  overtuiging  uitspreekt.  De  bestr^ders 
hadden  gemeend  de  prediking  van  Dr.  z.  van  kracht  te  kun- 
nen berooven,  wanneer  zQ  nog  eens  hier  te  pas  bragten  de 
grieven,  die  door  een  paar  honderd  Hagenaars  tegen  de  regt- 
zinnigheid  des  Leeraars  waren  aangevoerd.  Maar  hoe  listig 
en  sluw  dit  plan  ook  mogt  wezen,  het  kon  slechts  dienen  om 
aan  iemand  als  oapadosb  de  gelegenheid  te  geven  tot  de 
verklaring,  dat  h\j  zich  meer  kon  vereenigen  met  den  Jezuïti- 
schen  Priester  dan  met  den  Evangelischen  Prediker.  —  Dat 
wapen  wordt  den  Priesters  hier  uit  do  hand  geslagen,  als  z. 
het  onchristelijke  van  de  aantijging,  het  dwaze  der  veronder- 
stelling, het  zonderlinge  van  het  betoog,  het  onedele  van  de 
kr^gslist,  het  niets  beteekenende  van  het  wapen,  en  het  nietige 
van  de  uitvlugt,  waarvan  de  aanklagt  tegen  z/s  regtzinnigheid 
getuigt,  overtuigend  aantoont.  Was  het  wel  vreemd,  dat  die 
eerste  Brief  met  gretigheid  werd  gelezen,  en  dat  het  verlangen 
naar  den  tweeden  daardoor  krachtig  werd  opgewekt  en  zich 
luide  openbaarde?  Men  zou  zoo  gaarne  de  behandeling  heb- 
ben gezien  van  de  groote  hoofdvraag,  en  niet  alt\jd  begreep 
ieder  dat  tot  het  geven  van  een  gepast  antwoord  ernstig  na- 
denken en  studie  vereischt  werd.  B\j  het  lezen  van  den  twee- 
den Brief  is  by  de  lezers  de  overtuiging  algemeen,  dat 
de  t^d,  die  tusschen  den  eersten  en  den  tweeden  Brief  verloopen 
is,  wèl  is  besteed  geworden,  om  de  zegepraal  van  de  zaak  der 
waarheid  des  te  heerlijker  te  maken.  Hier  wordt  over  de 
Priester-  Heiligen-  en  Maria  vereering  der  R.  E.,  tegenover 
GHEISTUS  JEZUS,  den  eenigen  Middelaar  Gods  en  der  menschen , 
gehandeld.  Eerst  wordt  er  gesproken  over  Volksgeloof  en  Kerk- 
leer. Wordt  er  van  de  z\jde  van  Rome  dikw^ls  geklaagd,  dat  de 
str^d  door  de  Protestanten  tegen  haar  gevoerd,  meer  de  be- 
grippen van  het  niet  ontwikkeld  volk,  dan  de  eigenlijke 
Kerkleer  betreft;  z.  kent  de  moe^jel^kheden  die  er  bestaan 
voor  eene  bestrijding  van  de  Kerkleer,  maar  heeft  zich  daarom 
bekend  gemaakt  met  die  leer,  en  wil  zich  vooral  op  datgene 
beroepen  wat  wel  en  deugdelijjk  als  gezaghebbend  niet  enkel 
door  de  leeken,  maar  door  Paus  en  G-eesteiykheid  wordt 
erkend.  En  nu  worden  w\j  gewezen  op  de  leerregelen  van 
het  Trentsche  Concilie,  de  groote  en  meestberoemde  leerboe- 
ken, de  geschriften  van  Kerkvaders,  Grodgeleerden ,  Heiligen, 
die    ons  de  volkomene  zekerheid   geven,   dat  de   Hervormde 


598  J.   o.    ZAALB£BO,   PZ.,    TWEE   BRIEVEN,    EKZ. 

Predikant  niets  in  zijne  feestrede  gesproken  had  dat  met  de 
waarheid  streed,  en  dat  wat  hiervan  door  zijne  tegensprekers 
is  gezegd,  voor  de  vierschaar  der  geregtigheid  niet  kan 
bestaan.  Hoe  bl\jkt  het  hier  op  eene  droevige  wijze,  niet 
slechts  hoe  een  muré  —  wiens  ruwheid  en  oppervlakkigheid 
reeds  terstond  ook  bij  Ropmschgezinden  was  veroordeeld  — 
waagt  te  lasteren;  maar  ook  hoe  een  kbentrop,  wien  men  om 
z^'ne  bedaardere  en  slimmere  redeneringen  voor  een  meer  ver- 
licht en  vrijzinnig  zoon  der  Kerk  had  gehouden,  met  meer 
listigheid  en  sluwheid  de  zaken  heeft  voorgesteld.  AU  men 
b.  V.  hier  verneemt  dat  van  den  laatste,  die  schreef:  »Wy 
Katholieken  aanbidden  God  en  God  alleen,"  —  gezangen 
bestaan,  waarin  uabia  wordt  gebeden  om  de  redster  van  zyne 
ziel  te  wezen;  dan  beklagen  w^  eene  Kerk  die  zulke  helpers 
duldt,  die  ze  niet  openlijk  verloochent,  maar  van  hen  heil  ver- 
wacht in  den  strijd.  Of  er  ook  redenen  bestaan  voor  vrees, 
wanneer  dit  geschrift  in  handen  komt  van  denkende  kinderen 
der  Kerk!  Daar  ligt  nu  hier  al  te  duidelijk  de  Kerkleer  van 
Rome  voor  elks  oogen.  Wie  wil,  kan  het  hier  zien,  hoe  daar 
in  waarheid  de  zaken  zijn  gesteld;  wat  men  wil  en  wat  men 
al  durft,  om  de  eer  der  Kerk  te  verdedigen.  De  heer  zaal- 
berg zal  zeker  met  dank  op  het  verloopen  jaar  terugzien,  en 
menigeen,  die,  hetzy  Protestant,  hetz\j  Roomsch,  niet  slechts 
den  triomf  zijner  leer,  maar  bovenal  dien  der  waarheid  be- 
geert, zal  den  bekwamen,  krach tigen  Gt>dgeleerde  huldigen, 
die  hem  eene  schrede  heeft  nader  gebragt  tot  den  Eenigen 
Middelaar,  die  de  Weg,  de  Waarheid  en  het  Leven  is.     f. 


Herderlijk  Onderrigt  vcui  den  Aartsbisschop  van  utrecht  en  de 
Bisschoppen  van  Haarlem  en  Deventer^  over  de  onbevlekte 
ontvangenis  der  H,  Maagd  maria.  Te  Utrecht  y  bij  J.  A.  van 
Woestenberg.   1856.  In  gr,  Svo.  36  bl.  f  :  -  35. 

Als  een  zeci'  opmerkelijk  teeken  van  onzen  t^d  beschouwen 
wy  dit  "Herderlijk  Onderrigt"  van  een  drietal  zeer  hoogge- 
plaatste Uoomsch-Katholieke  Geestelijken  in  ons  Vaderland, 
en  voelen  ons  geroepen  er  de  aandacht  onzer  Protestantsche 
en  Rooroschgezinde  lezers  op  te  vestigen.  Het  geschiedt  nu 
en  dan,  dat  er,  bij  eene  bijzondere  aanleiding,  een  herderlijke 


o 


HSRDEBLIJK   OiTDEB^K^T,   ENZ,  699 

brief  aitgaat  yan  de  mannen  die  het  op  den  titel  genoemde 
drietal  aloude  Bisschoppeiyke  zetels  in  ons  Vaderland  beklee- 
den,  en  zich,  door  hun  vr^en,  vaderlandschen  Christelijken 
zin,  de  achting  van  alle  weidenkenden  hebben  waardig  ge- 
maakt. Maar  de  onderrigtingen  door  hen  in  het  licht  gegeven, 
werden  gewoonlijk  alleen  gebragt  in  handen  van  dat  kleine 
gedeelte  Boomschgezinden  van  echt  Nederlandschen  oor- 
sprong, dat  prys  stelt  op  z^ne  herinneringen,  en  zich  door 
geen  Jezaïtischen  invloed,  hoe  magtig  ook,  van  het  spoor  der 
vaderen  heeft  laten  brengen.  Het  herderlijk  schrijven  had 
dan  ook  meest  ten  doel  om  tegen  de  aanvallen  der  sterke 
Ultramontaansche  partij,  waaraan  het  jeerwaardig  overbm&el 
der  oude  vaderiandsche  Boomsche  Kerk  was  blootgesteld,  de 
getrouwe  kudde  te  sterken  en  op  haar  standpunt  te  bevesti- 
gen. Wel  waren  deze  brieven  gerigt  aan  alle  Katholieken  in 
Nederland;  maar  het  viel  der  Jeznïtischgezinde  geestemkheid , 
die  langzamerhand  de  heerschappy  hier  had  weten  te  beko- 
men, niet  moe^'el\jk,  dergelijk  schryven  als  de  vrucht  eener 
dwaze  aanmatiging  te  doen  voorkomen,  en  hiertegen,  als  ware 
het  eene  pest,  te  waarschuwen.  De  onkundigen,  de  onnooze- 
Len  en  de  onverschilligen  begeerden  zich  met  de  zaak  niet 
dieper  in  te  laten,  en  lieten  zich  door  den  onregtvaardigen 
scheldnaam  » Jansenisten**  lii  den  waan  brengen,  dat  men  hier 
roet  de  gevaarlykste  scheurmakers  te  doen  had.  In  den  laat- 
sten  t\jd,  bij  de  invoering  der  Pauselijke  Bisschoppen  in  Noord- 
Nederland,  is  de  aandacht,  ook  van  Protestanten ,  meer  geves- 
tigd op  de  Oud-Koomschen,  die  krachtig  optraden  om  hunne 
regten  te  doen  gelden.  Belangrijk  waren  de  bewiyzen  van 
een  vrij  eren  geest  die  van  deze  zyde  werden  gegeven*  Maar 
boven  deze  meenen  wy  het  officiële  stuk,  dat  wij  voor  ons 
hebben,  te  moeten  aanmerken  als  een  ernstig  verzet  tegen  den 
Jezuïtiflchen  geest,  die  het  nieuwe  leerstuk  van  de  onbe- 
vlekte ontvangenis  van  aiabia  in  het  leven  riep.  Het  blykt 
hieruit  hoe  er  ook  mannen  van  Grodgeleerde  wetenschap  zyn, 
verdedigers  der  Roomschc  Kerkleer,  die,  van  hun  standpunt, 
het  nieuwe  leerstuk  met  geen  minder  kracht  dan  de  Protes- 
tant bestreden.  Worden  de  H.  Schrifturen,  de  eerbiedwaar- 
dige overlevering,  het  voortdurend  gevoelen  der  H.  Kerk, 
de  wonderlijke  eenstemmigheid  der  Katholyke  herders  en  ge- 
loovigen,  en  de  schitterende  akten  en  konstitutiën  der  Pausen , 


600  HBBDERUJK   ONDERRIOT,   ENZ. 

zijne  voorgangers,  door  Fans  Pius  IX  genoemd  als  de  gronden 
waarop  zQne  beslissing  aangaande  de  H.  Maagd  l)erast;  — 
het  »Herderl\jk  Onderigt**  toont  overtuigend  dat  het  tegendeel 
blijkt,  en  dat  de  Apostolische  brief  van  den  8"***  December 
1855,  uitgevaardigd  op  naam  van  den  tegen woordigen  Fans, 
een  zamenweefsel  is  van  onwaarheden,  waarb^  het  geloof,  dat 
allen  Katholieken  dierbaar  is,  wordt  geschonden.  DitnOnder- 
rigt*'  heeft  eene  niet  gewone  beteekenis,  en  zal  door  den  Gre- 
schiedschr\jver  van  de  Roomsche  Kerk  in  onze  eenw  moeten 
worden  vermeld,  naast  de  luide  en  krachtige  getuigenissen  die 
uit  de  Roomsche  Kerk  zelve,  in  verschillende  landen,  tegen 
het  nieuwe  leerstuk  z\jn  opgegaan.  W^'  vertrouwen  dat  dit 
zoo  belangrijke  stuk,  hetwelk  aan  alle  Katholieken  in  ons 
Vaderland  gerigt  is,  ook  in  handen  zal  komen  van  velen 
die  tot  de  grootste  afdeeling  der  R.  K.  Kerk  in  ons  Vader- 
land behooren,  maar  wien  het  om  waarheid  is  te  doen.  Wat 
hier  gesproken  is,  zal  door  menig  Friester  en  leek  onder  hen, 
al  is  het  zwijgende,  worden  toegestemd.  f. 


De  Overlevering.  Door  ludovico  di  sanctis.  Schrijver  vcm  de 
Brieven  uk  Rome^  vroeger  Biechtvader^  Pastoor  van  de  Mag- 
dalenakerk  te  Rome^  Profeasor  in  de  Theologie,  Theoloog  der 
Inquiaitie.  Thafis  Evangeliedienaar  te  Turijn.  Naar  het 
ItaUaanach.  Te  Arnhem,  bij  6.  W.  v.  d.  Wiel.  1856.  In 
kl.  Svo.  66  W.  ƒ  :  -  40. 

De  geschriften  van  den  vroegeren  dienaar  van  Rome,  die 
thans  den  schat  z\jner  wetenschap  en  ervaring  dienstbaar 
maakt  aan  de  verkondiging  van  het  reine  Evangelie,  hebben, 
ook  onder  ons,  reeds  hunnen  weg  gevonden.  Is  het  door  de 
vele  bogten,  waarin  de  verdedigers  van  Rome  onder  ons  zich 
weten  te  wringen,  moeöelyk  voor  den  Frotestant,  die  niet  in 
de  geheimen  der  Ultramontaansche  party  is  ingewgd,  de  ver- 
regaande afwykingen  van  het  Evangelie,  die  zij  zich  veroor- 
looft, te  doorgronden;  —  de  lezing  en  verspreiding  van  ge- 
schriften als  van  di  sahotis  is  hoogst  geschikt  om  het  valsche 
en  on-,  ja  tegen-Christelyke  van  Rome*s  leer  en  praktik  te 
doen  kennen.  Ook  de  verlichten  onder  de  Roomschgezinden, 
wien   het  om    waarheid   te   doen   is,   en  die  zich  het  regt  tot 


LUDOVICO    Dl    SANCTI8,     DE   OVERLEVERING.  601 

onderzoek  door  niemand  laten  betwisten,  zullen  wèl  doen  met 
deze  bladen  te  bestaderen,  geschreven  door  een  degel^ken  en 
aehtingwaardigen  geleerde;  wien  geene  onbekendheid  met  de 
leer  der  Kerk,  waarin  h\j  werd  opgevoed,  kan  worden  ver- 
weten. Men  vindt  hier  eerst  eene  verklaring  en  jniste  om* 
schr^ ving  van  hetgeen  onder  »De  Overlevering"  wordt  verstaan. 
Vervolgens  wordt  aangetoond:  hoe  Rome  met  het  vasthouden 
hieraan  in  strijd  is  met  Oud  en  Nieuw  Testament,  en  met 
zich-zelve.  Uit  de  aanhalingen  wordt  daarop  overtuigend  be- 
wezen: dat  de  overleveringen  der  Kerk  in  de  geschriften  der 
Kerkvaders  niet  gevonden  niet  alleen,  maar  zelfs  bestreden 
worden.  De  Conciliën  zullen  misschien  ons  beter  overtuigen? 
Maar  het  bl^'kt,  uit  de  getuigenis  van  Kardinalen  en  groote 
Godgeleerden  der  R.  K.,  dat  de  handelingen  der  Kerkvergade- 
deringen  vol  verminkingen  en  vervalschingen  z\jn,  en  gedeel- 
ten hebben  die  duister  z\jn,  of  bl\jkbaar  in  tegenspraak  met 
elkander  en  met  het  Woord  van  God.  De  bullen  en  decreta- 
len  der  Pausen  worden  vervolgens  behandeld  als  bronnen 
eener  even  verdachte,  bedorvene  en  zich-zelve  tegensprekende 
overlevering.  En  het  zal  voor  allen,  die  niet  tot  de  onkun- 
digen, onnoozelen  of  onverschilligen  behooren,  blijken,  hoe  de 
overlevering  is  eene  goddeloosheid,  die  den  Bybel  als  een 
schadelijk  boek  verbiedt;  Gods  geboden  krachteloos  maakt;  en 
de  volken  doet  bukken  ondor  het  ergste  juk.  Van  dergelijke 
werkjes,  die  van  Evangelische  kennis  en  Christelgken  zin 
overal  de  bewyzeu  opleveren,  vei*wachten  w\j  voor  de  zaak 
van  het  Protestantisme  veel  goeds,  en  als  di  sanotis  er  nog 
meer  schrift  in  dien  geest,  hopen  w\j  dat  de  vertalingen  daar- 
van aan  ons  niet  worden  onthouden.  f. 


Beproeft  de  Geesten!  Preek  over  1  Joh*  4;  !•,  ter  Inleiding 
tot  de  Catechismus-' Prediking y  door  J.  i.  doedeb,  Theol.  Doet,, 
en  Pred.  te  Rotterdam,  Tweede  Druk.  Te  Utrecht,  bij 
Kemink  en  Zoon.   1856.  In  gr.  Svo.  24  bl.  f  :- 20. 

Na  een  vlugtig  overzigt  der  geschiedenis  van  den  E[atechis- 
mus,  en  der  door  hem  gekozene  tekstvermaning,  wekt  de 
Eerw.  doedes  —  zich  ten  doel  stellende,  om  ter  inleiding 
van  den  Katechismus  diens  waarde  in  *t  licht  te  plaatsen  — 
zyne  hoorders  op  tot  een  nbedachtzaam  beproeven  der  geesten.'* 


602         J.  I.  D0EDE8,  BEPROEFT  DE  GEBSTBN! 

Hiervan   zegt  h^j  tot  hen:   1.  »Gy  hebt  er  regt  op*';  2.  »Gy 
zjjt  er  in  staat  toe";  3.  G\j  hebt  er  belang  bQ". 

Deze  wèl  geyonden  punten  zijn  in  den  kernig-korten  en 
juisten,  en  toch  niet  stroeven  stijl,  welke  aan  d.  zóó  by- 
Konder  eigen  is,  uitgewerkt.  De  preek  zal  voor  ieder  ver- 
staanbaar z^n  geweest,  en  ieder  geboeid  hebben:  twee  groote 
vereischten.  Wie  echter  niet  op  het  orthodoxe  standpunt  van 
D.  staat,  zal  zich  met  veel  van  *t  geen  hier  voorkomt,  niet 
kunnen  vereenigen.  Ons  stuitte  vooral  de  tirade :  » De  Duivel  — 
g\j  gelooft  immers  nog  aan  z\jn  bestaan,  m^ne  Hoorders?  — 
de  Duivel  zaait  wantrouwen*',  enz.  Niet  om  het  leerstuk-zelf, 
maar  omdat  het  ons  beneden  de  waardigheid  van  den  kansel, 
en  ook  beneden  de  bekwaamheid  van  d.  dunkt  te  z^jn,  met 
zoodanige  niets  afdoende  magtspreuk  (die  er  hier  bovendien 
als  b\jgesleept  wordt)  den  verstandige  een  glimlach  te  ont* 
lokken,  en  den  eenvoudige  te  overbluffen. 

W\j  gelooven  voorts  gaarne  dat  de  Heer  d.  zich  naar  z^ne 
ziensw^ze  in  gemoede  verpligt  rekende,  om  eenen  tekst  die 
tegen  de  verleiding  van  dwaalleeraars  waarschuwt,  ter  inlei- 
ding eener  hedendaagsche  Katechismus-prediking  te  bezigen: 
ook  doen  w\j  allezins  hulde  aan  zijne  ronde  erkentenis,  en  dui- 
delijke ontwikkeling,  dat  de  beproeving  dor  geesten  ook  op 
den  Eatechismus  mag  en  moet  toegepast  worden;  maar  toch 
zouden  w\j,  die  den  weg  der  zaligheid  niet  met  d.  en  zijne 
geestverwanten  van  de  tegenwoordig  in  quaestie  staande  leer- 
stellingen afhankelijk  maken,  in  eene  Gemeente  als  de  Boi- 
terdamsche ,  voor  welke  de  Katechismus  door  Predikanten  van 
de  meest  uitëénloopende  rigtingen  behandeld  wordt,  ons  — 
opdat  de  broederlijke  liefde  bliyve  —  liever  bepaald  hebben 
by  de  waarde  die  de  Katechismus-prediking,  van  welke  rig- 
ting  zij  ook  uitga,  en  juist  mede  door  de  ei  gendom  mel^jke 
verdienste  van  elke  rigting,  voor  den  waarlijk  leergierigen  en 
heilbegeerigen  Christen  behoudt.  v*  p« 


De  Stem  eens  Christens  uit  den  vreemde^  over  vragen  van  den 
tegenwoordigen  tijd.  Uit  het  Engelsch  van  Dr.  w.  E.  chan- 
NiKG,  door  j.  j.  swieks,  Predikant  te  HaveUe.  Tweede  Stuh. 
Te  Groningen,  hij  J.  B.  Wolters.  1856.  In  hl.  Svo.  214  W. 
ƒ    1-40. 

Het  eerste   Stuk   van  dit  werk   is  ons  niet  geworden;  wij 


Dr.  w.  E.  CHAKirmo,  de  stem  ebhs  chbistbns,  enz,     603 

geven  daarom  alleen  van  het  tweede  verslag.  Dat  tweede  Stuk 
behelst  antwoorden  op  de  zes  navolgende  belangrijke  vragen: 
over  de  eischen  van  den  tegenwoordigen  t\jd  aan  den  Evan- 
gelie-prediker; over  de  bewijzen  voor  de  geopenbaarde  Gods- 
dienst; over  de  opvoeding;  over  het  CHBiSTUS-prediken ;  over 
den  oorlog;  en  over  de  vrijstelling  der  slaven.  —  Den  regt- 
matigen  lof,  dje  aan  channing's  Redevoeringen  (mede  door  den 
Eerwaarden  swiehs  vertaald)  is  toegezwaaid,  mogen  w\j  ook 
aan  dit  gedeelte  van  nDe  Stem  eens  Ckriatena  vit  den  vreemde* 
niet  onthouden.  Die  nStem"  doet  ons  de  taal  hooren  van  een 
man  met  een  helder  hoofd,  warm  hart,  en  Christelijk  gemoed. 
Schier  op  elke  bladzijde  vindt  men  den  weerklank  van  chan- 
nin6*s  verklaring  (bl.  158):  »Mijne  hoop  berast  niet  op  eenige 
party,  maar  alleen  op  onze  wijze  van  opvoeding  en  op  zede- 
Igke  en  godsdienstige  beginselen"  —  eene  verklaring  waarop 
ieder  onbevooroordeeld  verstand  en  wèl  geplaatst  hart  »ja" 
en  »amen"  moeten  zeggen.  —  Vooral  de  laatste  twee  stok- 
ken, over  den  oorlog  en  de  emancipatie,  z\jn  vol  geest  en 
leven;  het  is  blijkbaar  dat  zij  geschreven  werden  toon  de  oor- 
log woedde,  en  Mrs.  beeoheb  stowe  door  haren  Uncle  Tom's 
Cabin  alle  oogen  en  harten  voor  het  lot  der  slaven  had  ge- 
opend. —  De  vorm  van  leerredenen  wilde  ons  in  1.  en  IV. 
niet  bevallen;  dezelfde  zaken  zouden  in  een  ander  gewaad 
beter  voldoen. 

W\j  twijfelen  niet  of  gelijk  andere  geschriften  van  Dr.  chak- 
NiHG  zal  ook  dit  werkje  begeerige  lezers  vinden,  te  meer  om- 
dat de  vertaling  uitnemend  goed  is. 


De  jarige  Christen.  Lessen  en  Wenken  voor  Jongelieden  over  de 
Christelijke  PHgten^  door  j.  abbott.  Op  meuw  tdt  het  En- 
gelsch  vertaald^  door  j.  ouduk  van  putten.  Te  Rotterdam^ 
bij  Van  der  Meer  en  Verbruggen.  1855.  In  gr.  %vo.  386  bl. 
ƒ  2-90. 

Het  voor  ons  liggend  werk  is  een  oude  bekende  in  een 
nieuw  gewaad.  »De  jonge  Christen**  van  abbott  was  reeds 
vöör  ettelijke  jaren  door  Ds.  adbianus  van  dbinse  op  onzen 
bodem  over^bragt,  en  had  een  buitengewoon  gunstig  onthaal 
gevonden.     Wij    verblyden   ons   echter   over  deze  nieuwe  uit- 


604  J.   ABBOTT,   DE  JONGE  0HBI8TEN. 

gaaf.  Dit  werk  toch  van  den  geleerden  en  godsdienstigen 
Amerikaan  heeft  iets  geheel  eigenaardigs,  waardoor  het  zich 
van  andere  zoodanige  godsdienstige  schriften  onderscheidt.  De 
lessen  en  wenken  over  de  Christelijke  pligteo  z\jn  doorweven 
met  vele  ongezochte,  duideiyke,  en  sterk  sprekende  voorbeel- 
den, die  iets  zeer  levendigs,  onderhoadends  en  indmkwek- 
kends  hebben;  zoodat  wie  eenmaal  met  het  lezen  van  een 
Hoofdstuk  begonnen  is,  niet  eindigen  kan  voordat  het  nit  ia. 
Door  die  voorbeelden  worden  uit  des  menschen  aardsche  be* 
trekkingen  zyne  hoogere  betrekkingen  tot  Cod,  tot  Christus 
en  het  eeuwig  leven  opgehelderd,  en  daarmede  allerbelang- 
rijkste wenken  voor  ouders  en  opvoeders  verbonden. 

De  vertaling  is  zoo  als  wy  die  van  oudijk  van  putten  ge- 
woon zijn;  men  bemerkt  bi[jna  niet  dat  het  eene  vertaling  is. 
Min  gebruikelijke  uitdrukkingen,  als,  b.  v.:  ffhoevenaar' (bl.  48), 
voor:  landbouwer^  vindt  men  slechts  weinige. 


Het  Ongeloof^  de  grootste  krankheid  van  onzen  tijd^  in  zijnen 
oorsprong  en  [zijne]  genezing ^  door  david  nelson.  Naar  V 
Amerikaatisch.  Te  Amsterdam,  bij  W.  H.  Kirberger.  1855. 
In  zakformaat.    486  bl.  ƒ  1  -  60. 

Dit  werk  van  david  nelson  is  eene  populaire  apologie  van 
den  Bybel  en  het  Christelijk  geloof.  Voor  Godgeleerden  en 
geleerden  zal  het  minder  belangrijk  zyn;  maar  als  populair 
geschrift  heeft  het  groote  waarde.  Vele  zeer  gewone  beden- 
kingen tegen  de  Schriften  des  O.  en  N.  T.,  en  tegen  de  Evan- 
gelische waarheden,  worden  op  eene  zeer  levendige  w\jze, 
meestal  in  voorbeelden ,  of  korte  zamenspraken ,  te  berde  ge- 
bragt  en  wederlegd.  En  al  kunnen  w^  ons  niet  overal  met 
de  bew^svoering  vereenigen;  al  deelen  w^  menige  opvatting 
van  sommige  profetiën  en  gezigten  niet;  al  hadden  w^  ook 
nog  menige  andere  zaak  willen  behandeld  hebben,  —  er  is  zoo 
vëël  degelijks  en  voor  tw^felaars  en  ongeloovigen  zoo  vëël 
overtuigends  in,  dat  w\j  dit  werkje  gaarne  in  vele  handen 
zouden  zien,  en  het  daartoe  de  vrienden  der  waarheid  aan- 
bevelen. 


Dr.  J.  J.   VA!7  OOSTEHZER,   KINEYEH   EN   DE  H.   SCHBIFT.      605 


Nineveh  en  de  HeiUge  Schrift.  Eene  Voorlezing  door  Dr*  J.  j. 
VAN  OOSTEBZEE.  Tweede  druk.  Te  Rotterdam^  bij  van  der 
Meer  en  Verbruggen.  1856.    In  Sw.   64  hh  ƒ  :  -  60. 

Er  is  geene  oudheidkundige  ontdekking  welke  in  onzen  tijd 
meer  belangstelling  opgewekt  heeft,  dan  die  van  de  overblyf- 
selen  van  het  oude  Nineveh.  Van  Babyion  waren  eenige 
puinhoopen  van  tigchelsteen  en  brokstukken  van  terrasvormige 
gebouwen  overgebleven;  maar  van  Nineveh  scheen  niets  meer 
te  bestaan  dan  de  naam ,  die  nu  en  dan  voorkomt  in  de  histo- 
rische boeken  des  Behels ,  en  in  de  berigten  van  hebodotus, 
OTESIAS  en  BEBOSUS;  en  toch  is  die  stad  de  verblijfplaats  ge- 
weest van  Vorsten  die  v\jfhonderd-twintig  jaren  lang  opper- 
magtig  over  Westel^k  Azië  hébben  geheerscht.  Naauwel^ks 
wist  men  de  plaats  aan  te  wQzen  waar  z^  met  een  omtrek 
van  480  stadiën  gelegen  had,  toen  in  1845  de  Fransche  Con- 
sul te  Mossoul,  BOTTA,  te  Khorsabad  een  uitgestrekt  paleis 
ontdekte,  dat  in  z\jne  talr\jke  zalen  de  merkwaardigste  over- 
blijfsels van  kolossale  stier-  en  leeuw-sphynxen ,  bas-reUefs 
met  opschriften,  en  andere  kleinere,  doch  niet  minder  merk- 
waardige Oudheden  bevatte.  Deze  ontdekking  werd  door  an- 
dere ontdekkingen  gevolgd.  Layabd,  het  voetspoor  van  botta 
drukkende,  vond  te  Nimroud,  onder  het  puin  van  de  heuvelen 
aldaar,  vier  paleizen,  en  deed  ze  door  onvermoeide  ontgra- 
vingen, na  b\jna  drie-duizend  jaren  te  zijn  verborgen  geweest, 
weder  te  voorsch^n  komen.  Z)jne  nasporingen  werden  door 
HOBMUSD  BASSAM,  BAWLiNSON  en  L0FTU8  voortgczet;  terwijl 
PLAOE,  de  opvolger  van  botta  te  Mossoul,  \jverig  werkzaam 
was  om  de  mijn  te  ontginnen  die  door  z^nen  voorganger  was 
geopend.  Door  al  deze  nasporingen  en  ontgravingen  heeft 
men  voor  de  kennis  van  de  geschiedenis,  zeden,  gewoonten  en 
Grodsdienst  der  oude  Assyriërs  nieuwe  bronnen  geopend,  en 
een  krachtigen  stoot  gegeven  aan  de  pogingen  tot  ontc^fering 
van  het  spijkerschrift;  welke,  even  als  die  tot  ontc^fering  van 
de  hiëroglyphen,  den  wetenschappel^ken  roem  der  negentiende 
eeuw  aanmerkelijk  hebben  vermeerderd,  en  de  namen  van 
OBOXBPKND,  BUBNOUP,  BAWLINSON  CU  HiNOKB  naast  die  van 
CHAMPOLUON  CU  SETFFABTH  docu  Schitteren. 

De  ontdekking  van   Nineveh  moest  wei  de   aandacht  der 


606  .  Dr.   J.   J.   VAN   OOSTRRZEE, 

Godgeleerden  trekken,  en  hen  aansporen  om  te  onderzoeken, 
in  hoe  ver  z\j  tot  bevestiging  kan  dienen  van  de  gebeurtenis- 
sen die  in  de  historische  boeken  des  B\jbels  worden  verhaald, 
en  van  de  vervulling  der  profetiën  die  op  Assyrië  betrek- 
king hebben. 

De  geleerde  wiens  belangrijke  Voorlezing  w\}  nu  aankon- 
digen, zegt  dan  ook,  in  de  Inleiding,  dat  sedert  geruimen  tiyd 
de  ontdekkingen  te  Nineveh  z\jne  opmerkzaamheid  hebben  ge- 
boeid, en  hij  zich  vervolgens  opgewekt  heeft  gevoeld  om  zijne 
aanteekeningen  daaromtrent  tot  één  geheel  te  verwerken  en 
aan  een  gemengden  kring  voor  te  dragen.  H^  verlangt  met 
reden,  dat  men  zyne  Voorlezing  slechts  houde  voor  eene  kleine 
bedrage  tot  het  bespreken  van  de  historische  vraagstukken, 
daar  h\j  het  streng- wetenschappelijk  onderzoek  gaarne  aan 
anderen  overlaat.  Toen  h^  met  die  verwerking  b\jkan8  ge- 
reed was,  ontving  h\j  het  pas  verschenen  opstel  van  o.  btbadss, 
getiteld:  nNineveh  und  das  Wort  Qottes^  Berlin  1855",  waaruit 
hem  bleek  dat  deze  geleerde  tot  hetzelfde  doel  de  genoemde 
ontdekkingen  in  Duitschland  had  ter  sprake  gebragt.  Ten 
slotte  zegt  hij,  dat,  zonder  zich  in  den  strijd  over  betwistbare 
punten  te  verdiepen,  h\j  getracht  heeft  uit  verschillende  ge- 
voelens het  beste  te  kiezen,  en  de  geschriften  van  latabp, 
volgens  de  vertaling  van  Dr.  ueiszneb  en  zenker,  gebruikt 
heeft.  Van  het  werk  van  .t.  brandis:  nUeber  den  historischen 
Oewinn  ans  der  Entcifferung  der  Aasyriache  Inachriften\  heeft 
h\|  niet  dan  den  titel  kunnen  zien.  Zoo  de  verdere  loop  en 
het  klimmend  resultaat  der  ontdekkingen  hem  aanleiding  mog- 
ten  geven  om  op  de  zaak  terug  te  komen,  hoopt  hij  de  ge- 
legenheid daartoe  niet  te  verzuimen. 

))De  beschouwing  van  de  nieuwste  Ninevitische  ontdekkin- 
gen in  verband  met  de  oude  B\jbelsche  oorkonden**  maakt  het 
hoofd-onderwerp  van  de  Voorlezing  uit,  en  wordt  in  drieërlei 
opzigten  behandeld;  namel^k:  in  betrekking  tot  de  beschrij- 
vingen, de  geschiedverhalen,  en  de  voorspellingen.  AJlea 
wordt  zeer  onderhoudend  voorgedragen,  zoodat  het  gemeogd 
auditorium,  waarvoor  de  Redenaar  sprak,  zeker  genoeg  op  de 
hoogte  zal  z^n  gebragt,  om  overtuigd  te  wecen  van  de  be- 
langr^kbeid  der  Assyrische  ontdekkingen,  ais  getuigenissen 
voor  het  gezag   der  historische  oorkonden   en  voorspellingen 


SIXETKH   EN   DE  HEILIGE   SCHRIFT.  607 

van  het  O.  T.,  betreffende  de  magt  en  den  ondergang  van 
het  Ninevitische  rijk,  en  het  lot  van  z\jne  hoofdstad. 

Wy  behoeven  deze  Voorlezing,  die  reeds  haren  tweeden 
druk  beleeft,  niet  aan  te  bevelen;  maar  het  zij  ons  vergund 
eenige  aanmerkingen  in  het  midden  te  brengen,  en  van  de 
gelegenheid  gebruik  te  maken,  om  nog  iets  naders  over  de 
uitkomsten  der  laatste  ontdekkingen  in  Assyrië  mede  te  deelen. 

De  Eerw.  Schrijver  maakt  melding  van  het  ptjl-  of  spijker- 
schrift,  dat  aan  de  Assyriërs,  Babyloniërs,  Meders  en  Perzen 
met  eenige  w^'zigingen  gemeen  was.  Ofechoon  hy,  even  als 
RAWLiKSON,  de  moe^jelijkheid  der  ontcijfering  niet  ontveinst, 
maakt  hij  toch  gebruik  van  diens  verklaringen.  Maar  kunnen 
w\j  wel  zoo  gereedelyk  op  die  ontc\jferingen  afgaan  ?  Is  men 
reeds  in  staat  om  zulke  uitgebreide  teksten  te  kunnen  verkla- 
ren, als  BAWLiNSON  en  hincks  opgeven?  W\j  gelooven,  na 
hetgeen  bwald  en  brandis  in  het  midden  gebragt  hebben, 
daaraan  te  moeten  tw^'felen.  De  laatste  Schrijver  heeft  eene 
bijzondere  studie  van  het  sp\)ker8chrift  gemaakt,  en  de  ver- 
klaringen van  BAWUNSON  en  hincks  aan  een  kritisch  onder- 
zoek onderworpen ;  voornamelijk  de^  inscriptie  op  de  beroemde 
obelisk  van  Nimroud;  maar  als  men  het  resultaat  beschouwt  — 
waarvan  wij  eene  proeve  leveren  —  zien  w\j  dat  de  ontcyfe- 
ringen  nog  zeer  twijfelachtig^  z\jn.  Wij  zullen  hetgeen  on- 
zeker is,  met  een    ?   aanduiden. 

De  oorkonde  begint  met  eene  optelling  der  AssyrischeGroden, 
van  welke  men  de  namen  assae,  anu  met  zekerheid,  en  de 
namen  el,  beltis  met  groote  waarsch^jnlykheid  lezen  kan. 

Hierop  volgt  de  naam  des  Konings,  zoon  van  assab-doit- 
PAL,  en  die  van  zijnen  vader  en  grootvader;  dan  begint  de 
Alleenheerscher  de  gebeurtenissen  zyner  31-jarige  regering  te 
verhalen.  Na  eene  voor  ons  nog  onverstaanbare  Inleiding, 
vangt  ]i\j  dus  aan  : 

»In  rn^jn  eerste  jaar,  als  ik  over  de  rivier  Enphraat  ge- 
trokken was,  ging  ik  tot  de  Stam....?  die  aan  de  God....? 
gehoorzaamt;....?  ik  breidde  m\jne  Groden •••.?,  naar  het 
land  Chaniani  ging  ik,  de  magt  m^jns  koningrijks  werd  aldaar 
bevestigd.'* 

»In  mign  tweede  jaar  trok  (?)  ik  tegen  de  stad  ....barrib,  de 
steden  van  Achouni.  De  zoon  van  abxi  nam  (?)  ik ,  in  z\jne 
stad  sloot  ik  hem  in ;  als  ik  over  de  rivier  Euphraat  getrokken 


608  Dr.  J.  J.   VAN  OOSTERZBE, 

was  (?),  nam  ik  de  Btad  Dabigon,  de  stad  Birat  van  het  volk, 
of  het  land  van  Pati,  benevens  de  steden  (die  daaraan  ge- 
hoorsamen)'*  ? 

Zoo  vervolgt  de  Koning  de  beschr^'ving  der  gebeartenissen 
zQner  no  volgende  regeringsjaren,  waaraan  w^'  bemerken  dat 
het  meeste  nog  zeer  onzeker  is,  en  dat  de  namen  van  volken 
en  steden  groote  duisterheden  opleveren. 

Wij  zien  dus  dat  de  ontcyfering  van  het  spijkerschrift  nog 
op  verre  na  niet  zoo  zeker  is  als  die  van  de  hiëroglyphen, 
en  zich  met  zekerheid  nog  niet  eens  op  de  namen  van  per- 
sonen ,  landen  en  rivieren  laat  toepassen.  —  Rawunson  en  hdioks 
hebben  de  wereld  ook  nog  niet  met  de  grondslagen  hunner 
verklaringen  bekend  gemaakt,  zoodat  men  zich  van  hnnne 
ontc\jferings*methode  nog  geen  juist  begrip  kan  vormen.  Men 
moet  hierin  door  vergeiyking  met  de  teksten  der  Achemeni- 
dische  opschriften  voortgaan  met  omzigtigheid ,  om  geen  gevaar 
te  loopen  van  tot  resultaten  te  komen,  die  de  vruchten  der 
Ninevitische  ontdekkingen  nog  lang  onr\jp  zouden  doen  bleven. 
De  pogingen  van  bawunson  en  hinoks,  hoe  verdienstelijk  ook, 
verdienen  nog  geen  onvoorwaardelijk  geloof. 

Als  w\j  eene  gissing  mogen  wagen,  dan  gelooven  w$  dat 
de  historische  boeken  des  Bgbels,  die  zoo  zeer  in  naanwkeu- 
righeid  en  historische  voorstellyig  der  gebeurtenissen  boven 
de  Oostersche  overleveringen  uitmunten,  de  verklaarders  der 
sp^ker-opschriften  op  den  weg  hebben  gebragt,  om  in  die  op- 
schriften de  namen  te  onderscheiden  der  Vorsten  van  de  dy- 
nastiën  van  pitol,  salhakassar  en  assab-haddO!Y,  welke  ner- 
gens anders  dan  in  de  Jaarboeken  der  Israëliten  worden 
genoemd. 

Pbalukha  is,  bg  rawuiïsoiï  en  hinoks,  pül  of  phül;  sab- 

GON,  SALMANASSAR;  AflSAR-DON-PAL,  A8SAR-HADD0K ;  ASSDR-BAKI- 
PAL,   SARDAHAPALDS;   SAUMURAMFT,   SEHIRAMIS.   Somtgds  komcn 

de  namen  in  zeer  verschillende  vormen  voor;  zoo  wordt,  b.  v., 
die  van  saroox  dan  eens  in  saroana,  of  sardu,  en  soms  wel 
eens  in  uihdou  veranderd. 

Als  wy  hetgeen  de  ontc^fering  der  Assyrische  opschriften 
voor  de  meerdere  en  juistere  kennis  der  geschiedenis  van  het 
Assyrisohe  r\$k  heeft  opgeleverd,  te  zamen  trekken,  vladen  wy 
de  navolgende  historische  uitkomsten. 


NIXEVEH   KN    DE   HEILIGE   SCHRIFT.  609 

Lang  vóór  het  midden  der  achtste  eeuw  v<$6r  chbistus, 
heerschte  te  Nineveh  een  magtig  Koning,  a.8SAR-don-pa.l, 
aan  wien  Armenië,  de  landen  aan  gene  zijde  der  Zab, 
Syrië,  Fhenicië,  en  de  zeekusten  tot  aan  Egypte  meer  of 
minder  onderworpen  en  schatpligtig  waren.  Na  hem  werd  de 
troon  bestegen  door  zijn  zoon,  een  niet  minder  kr^jgshaftigen 
Vorst,  die  in  zijne  31-jarige  regering  door  onafgebroken  veld- 
togten  naar  Medië,  Armenië,  Sinear,  Fhenicië,  Hamat  en 
andere  rijken  en  steden  in  Syrië ,  zgne  magt  bevestigde  en 
uitbreidde.  Na  deze  twee  groote  Alleenheerschers  van  Aasy- 
rië  kwamen  opvolgers  aangaande  welke  de  opschriften  en  mo- 
numenten weinig  of  niets  vermelden.  Men  ontmoet  echter  een 
berigt  van  het  ontvangen  der  schatting  die  de  Israëlitische 
Koning  menahem  aan  den  Assyrischen  AUeenheerscher  beta- 
len moest. 

In  de  achtste  eeuw  besteeg  eene  nieuwe  dynastie  den  troon 
van  Nineveh.  Sabgox,  haar  hoofd,  deed  zich  een  paleis  bou- 
wen aan  den  Noord-Oosthoek  der  stad ;  zg  ne  voorgangers  had- 
den hunne  paleizen  aan  den  Zuid-Westel^ken  kant  gebouwd. 
H\j  is  de  beheerscher  beide  van  Nineveh  en  Barbylon,  maar 
ook  Medië  en  Elam  moesten  hem  schatting  betalen ;  Sama- 
ria,  Hamat  en  Asdod  werden  veroverd.  ^Sabook  ondernam 
zelfs  een  ^eetogt  naar  Cyprus.  Over  het  algemeen  geven  de 
menigvuldige  krijgstogten ,  die  bij  herhaling  in  de  verder  af- 
gelegen provinciën  des  rijks  moesten  plaats  hebben,  zoo  wel 
in  de  oude  als  nieuwe  periode  te  kennen  dat  de  schattingen 
niet  geregeld  werden  opgebragt,  maar  slechts  dan  als  zy  door 
de  wapenen  werden  ingevorderd.  Zelfó  de  onderdanigheid  van 
het  Babylonische  gebied  moest  in  saroon's  tgd,  en  onder  de 
regering  van  z\jnen  zoon  sanhebib,  door  de  wapenen  worden 
gehandhaafd.  Onder  de  regering  van  saboon  hield,  in  het 
Zuidel^'k  gedeelte  van  Babylonië  aan  den  Perzischen  zeeboe- 
zem,  een  Koning,  mebodac-baladan,  zich  onafbankeli^jk  staande, 
die  waarschijnlyk  op  den  titel  van  Koning  van  Babyion  even- 
veel aanspraak  had  als  de  AUeenheerscher  van  Assyri^.  San-, 
herib  overwon  later  een  Koning  die  óók  mrrodac-baladan 
heette,  en  stelde  belid  als  Koning  van  Babyion  aan. 

Andere  z^ner  kr\)gstogten ,  waarvan  de  opschriften  inelding 
maken,  waren  tegen  de  Mediërs,  en  vervolgens  tegen  Palestina. 
Sanhebib  koos  den   oever  van   den  Tigris  voor  zyn  verblijf; 

boekbesch.  1856.  n".  XIII.  44 


610  Dr.  J.   J.   VAK   008TERZEB, 

z^n  paleis  ]igt  tegenover  het  hedendaagsche  Mossottl  te 
Koyoundsjtk;  maar  zijn  zoon  assabdon^nassar  (AflSAR-HAJ)DO!r) 
gaf  weder  de  voorkeur  aan  den  Zaid-We8teli[jken  uithoek, 
waar  de  Zab  in  den  Tigris  valt,  en  bouwde  een  nieuw  pa- 
leis nevens  de  paleizen  zijner  voorgangers,  waarvan  voor  een 
gedeelte  de  bouwstoffen  tot  het  zg'ne  werden  genomen;  het 
ligt  onder  den  heuvel  van  het  dorp  Nimroud. 

Het  tijdvak  der  regering  van  sabgox,  sanherib  en  assab- 
HADDON  onderscheidt  zich  yein  het  vroegere  door  menigen 
vooruitgang  in  beschaving  en  industrie.  De  kunst  toont  een 
hoogeren  graad  van  ontwikkeling.  Maar  na  assar-haddox 
zonk  Nineveh  snel  van  de  hoogte  waarop  het  stond.  Op  hem 
volgden  zijne  twee  zonen,  waarvan  de  tweede  den  naam  draagt 
van  den  stichter  van  het  oude  Noord- Westel\{k  paleis  te  Nim- 
roud, AJSSAB-DON-PAL  (assub-baki-pal.  Sabdana-pa.l).  De 
schriftelijke  gedenkstukken  van  Nineveh  maken  nog  van  een 
anderen  Koning  gewag.  Deze  bouwde  een  paleis  op  hetzelfde 
terras  waarop  de  oude  Koningsyerbl^'ven  van  assajs-don-pal 
en  van  diens  zoon,  en  van  assab-baddon  stonden.  Hobhusd 
BA88AM  heeft'  dit  paleis  in  1854  ontdekt. 

Ab  wg  deze  uitkomsten  vergelijken  met  de  feiten  der  histo- 
rische overievering,  zien  w\j  dat  z^  elkander  bevestigen  en 
vollediger  maken.  In  de  ruimte  tusschen  het  jaar  1278  en  het 
midden  der  achtste  eeuw  vóór  ohb.,  die  men  slechts  in  het 
algemeen  als  het  t\jdvak  van  de  grootste  magt  der  Assyrische 
heerschappij  kon  aanduiden,  treden  twee  groote  Koninge- 
gestalten te  voorschijn:  assab-don-pal  en  zgn  zoon,  wier 
bouwwerken  van  den  glans  hunner  regeringen  getuigen,  en 
de  waarheid  van  de  bcrigten  der  oude  Schrijvers  over  dezen 
tgd  bewijzen. 

Het  volgende  tijdvak  biedt  meer  punten  van  vergelijking 
aan.  Van  het  midden  der  achtste  eeuw  tot  het  jaar  606  v. 
CHB.,  toen  Nineveh  verwoest  werd,  worden  meer  gebeurte- 
nissen bevestigd.  De  zamenvoeging  der  oude  berigten  met 
de  uitkomsten  van  de  ontcijfering  der  opschriften,  doet  zien 
dat  dit  tijdvak  door  eene  rQ  van  zes  Koningen  ingenomen 
wordt,  die  in  eene  regte  l\jn  afstammen  van  sabook,  den 
stichter  eener  nieuwe  dynastie.  Saboo»  is  gebleken  dezelfde 
persoon  te  z\jn  geweest  met  salkanassaB.  H^  volbragt  de 
inneming  van  Uamat,  den  zeetogt  naar  Cyprus,  en  den  oorlog 


NINEVEH   RN   DE   HEILIGE   8CHRIM?. '  611 

met  de  Phenicische  steden,  in  het  byzonder  met  Tyms,  de 
verwoesting  van  Sumaria,  de  verovering  van  Asdod,  en  den 
veldtogt  naar  Egypte.  De  optelling  zyner  kr\jg8bedr\jven 
wordt  nog,  vermeerderd  door  narigten  van  oorlogen  door  hem 
gevoerd  tegen  Chaldea,  Armenië  en  Elam;  van  welke  de  ge- 
hengenis  was  verloren  geraakt.  Ook  de  daisteruie  die  over 
de  regering  van  sanhebib  heerscht,  wordt  door  deze  oorspron- 
kelijke oorkonden  veel  opgehelderd;  onder  anderen  zien  wij 
de  berigten  uit  bebosus,  over  de  verhouding  van  Nineveh  en 
Babjlon,  er  door  bevestigd  en  uitgebreid.  Het  is  door  ver» 
gel\jking  der  opschriften  met  de  historische  bronnen  misschien 
gelukt,  den  chronologischen  datum  van  het  eerste  jaar  der  re- 
gering van  3A.KHEBIB,  en  hiermede  een  vast  punt  van  de  t^d- 
rekening  der  gelykt^dige  geschiedenis  te  vinden.  In  de  retiefs 
van  ASSAB-BADDON  vludt  men  diens  krygsbedrijven ,  en  in  de 
opschriften  de  opvolging  der  laatste  drie  Koningen,  met  den 
naam  van  den  voorlaatsten  assajs-don-pal. 

Zoo  worden  de  berigten  van  het  O.  T.,  van  bbbosüs  en 
HSRODOTUS  in  menige  by zonderheid  aangevuld,  en  wordt  een  zegel 
op  hunne  getuigenissen  gezet.  Doch  hoe  verhouden  zich  de 
berigten  van  ctksias  tot  deze  nieuwe  uitkomsten?  Het  mis- 
trouwen daartegen  wordt  voorzeker  niet  verminderd  door  de 
overeenstemming  der  opschriften  met  de  overige  bronnen;  doch 
ook  het  vermoeden  wordt  versterkt,  dat  niet  alles'  bij  hem 
verzonnen  en  versierd  Is,  maar  dat  alleen  de  t^drekenkundige 
lijst  waarin  hij  z\jne  geschiedenissen  plaatst,  onhistorisch  is 
en  geen  geloof  verdient. 

Er  schiet  ons  over  nog  van  een  feit  te  spreken,  dat  óók 
tot  de  ontcijfering  van  het  spijkerschrift  behoort.  Het  is  de 
opheldering  van  de  betrekking  waarin  Assjrië  en  Babyion  tot 
elkander  stonden.  In  de  beide  r\jken  vinden  wy,  met  zeer 
kleine  afwijkingen,  hetzelfde  schrift,  dezelfde  taal,  dezelfde 
Goden. 

2^0  komen  de  Assyriërs  geheel  en  al  in  den  kring  der  Se- 
mitische volken  van  Voor- Azië,  en  zonderen  zich  scherp  af 
van  de  Arische  volkstammen  van  het  hoogland  van  Opper- 
Azië.  2k>o  hebben  zich  dan  de  zuiver  Semitische  volken 
meer  dan  zeventien  eeuwen,  van  het  jaar  22^4  vöör  crb. 
(waarin  men  eene  meer  dan  twee^honderd-jarige  heersehapp^ 
der   Meders   over   Babyion   moet   mederekenen)   tot  aan   het 

44» 


612    Dr.  J.  J.  VAN  OOSTEBZEE,  NINEVEH   EN  DE  H.  SOHBIPT. 

jaar  538,  byna  onafgebroken  gehandhaafd.  Eerst  b\j  de  in- 
neming van  Babyion  door  oybus  werd  de  kracht  van  den 
Semitischen  volkstam  gebroken;  de  Arische  verving  hem  toen 
ruim  twee  eeuwen  in  Azië*s  opperheerschappg. 

Hiermede  zullen  w\j  eindigen. 

Aangaande  de  Voorlezing  van  Dr.  j.  j.  van  oosterzee  kun* 
nen  w\}  verzekeren  dat  zy  waardig  is  algemeen  te  worden 
gelezen,  en  eene  eervolle  plaats  verdient  naast  de  vele  be- 
langrQke  werken  die  over  de  opdelvingen  van  Assyrische 
Oudheden  zgn  uitgegeven.  j.  a.  b. 


Schets  der  Oude  OeschiedenU.  Naar  het  HoogduUsch  van  tu. 
DiEUTZ.  Door  Dr,  c.  van  osenbbuoqen,  Fraeceptor  aan 
het  Stedelijk  Oymnasium  te  ' 8  Qravenhage,  Te  Leyden^  bij 
H.  R.  de  Breuk.  1853.    In  gr.  8vo.    68  hl  ƒ  :  -  90. 

Dit  boekje  is  ons  eerst  nu  ter  recensie  toegezonden.  Het 
is  zeker  niet  vroeg,  doch  dit  schaadt  niet.  Op  het  veld  der 
wetenschap  toch  voert  de  mode  niet  zulk  eene  onbeperkte 
heerschappij  als  op  dat  der  dames-toiletten;  en  vooral  op  het 
veld  der  Oude  Greschiedenis  kon  hetzelfde  boek  lang  goed  blij- 
ven, daar  hier  niet  zoo  veel  ontdekkingen  van  brieven  en 
staatspapieren  gedaan  worden  als  in  de  Nieuwe  Geschiedenis 
het  geval  is.  Wel  zijn  Herculanum  en  Pompeji  wedergevonden, 
wel  z^n  de  paleizen  van  sardanapalcs  en  salmanasseb  op- 
gedolven,  wel  worden  tegenwoordig  de  hiëroglyphen  gelezen; 
maar,  het  woord  moet  er  uit:  die  belangr^ke  ontdekkingen  zyn 
in  dat  opzigt  tegengevallen,  en  gaven  nog  weinig  vermeerde- 
ring van  kennis,  al  valt  er  veel  merkwaardigs  over  te  schry- 
ven,  en  ai  leveren  z\)  stof  genoeg  op,  om  een  paar  kamers  in 
Sydenham-palace  te  vullen. 

Dan  ter  zake.  Dr.  osenbbuogen  heefl  het  boekje  van  dik- 
LiTZ  goedgekeurd,  omdat  het  veel  geeft  in  weinig  woorden, 
en  heeft  het,  of  liever  het  eerste  gedeelte  daarvan,  in  hetHol- 
landsch  vertaald;  vooreerst  als  handleiding  bg  zjjn  eigen  on- 
der w^'s;  ten  tweede  ten  behoeve  van  anderen,  die  het  mogten 
willen  gebruiken.  Ref.  moet  toestemmen  dat  het  boekje  voor 
dit  doel  zeer  geschikt  is,  al  vindt  hij  het  niet  zoo  bijzonder 
vourtreffelyk,  dat  hy  het  b\}  de  eerste  kennismaking  dadel^k 


TH.   DIEUTZ,   SCHETS   DER   OUDE  GESCHIEDENIS,  613 

op  z^'ne  school  zou  invoeren.  Het  bevat  wat  in  zulk  een 
boekje  moet  voorkomen :  eene  korte  opgaaf  van  de  voornaam- 
ste gebeurtenissen  van  adah  tot  odoaceb,  benevens  eene  geo- 
graphische  Inleiding,  wanneer  tot  de  geschiedenis  van  een 
nieuw  volk  wordt  overgegaan.  Dit  is,  exceptis  excipiendis^ 
heel  goed  en  bruikbaar.  Alleen  is  het  maar  jammer,  nu  het 
boekje  eens  vertaald  is,  dat  de  Middeleeuwen  en  de  Nieuwe 
Geschiedenis  niet  vertaald  zijn;  daar  het  voor  iemand  die  de 
gebeele  Geschiedenis  onderwazen  moet,  toch  verreweg  het 
gemakkel\jk9te  is,  wanneer  l^j  voor  de  drie  groote  Deelen  ëën 
Handboek  gebruiken  kan. 

Hoezeer  w^j  nu  het  boekje  over  het  geheel  goedkeuren,  vin- 
den wij  wel  eenige  aanmerkingen,  die  w^  willen  mededeelen. 

BI.  3.  Ferzié  wordt  hier  beschouwd  als  bevattende  de  land^ 
schappen:  Gedrosia^  Caramaniay  Perste ,  Susiana,  Farthia^Bac- 
triaf  Sogdiana.  Dit  is  te  veel,  of  te  weinig.  Vóór  ctbus  be- 
vatte Perzië  slechts  Persis;  na  ctbus  al  het  land  van  den 
Hellespont  tot  den  Indus. 

BI.  5.  De  Hebreeuwsche  verhalen  wijzen  op  de  gebergten  van 
Cachemir  als  op  de  plaats  van  den  oorsprong  van  het  menschelijk 
geslacht.  Dit  is  onjuist.  De  Hebreeuwsche  verhalen  wijzen 
op  Mesopotamia;  de  gebergten  van  Cachemir  z\jn  op  climato- 
logische  gronden  daarvoor  gehouden. 

BI.  10.  Salomo  werd  in  zifn  ouderdom  afgodendienaar.  Sa- 
lomo liet  de  afgodendienst  toe,  maar  te  zeggen  dat  h^*  zelf 
heefl  meegedaan,  is  al  te  sterk. 

BI.  12.  MOERJS,  de  ontwerper  van  het  groote  meer.  Moebis 
heeft  het  meer  niet  gemaakt,  maar  een  door  de  Natuur  ge- 
vormd dal  in  een  vergaderbak  voor  het  N\jl water  veran- 
derd. 

BI.  14.  Loeris  (een  gedeelte  lag  aan  de  zee'éngte  Euripus). 
Het  andere,  hier  vergeten,  gedeelte  lag  aan  den Gorinthischen 
zeeboezem. 

BI.  19.  De  Doriërs^  die  alleen  het  burgerregt  bezaten.  Hier 
worden  Ëlis,  Messenië,  Sparta  en  Argos  over  ëënen  kam  ge- 
schoren. Dit  is  onjuist.  De  Spartanen  alleen  schijnen  de 
overwonnenen  zoo  streng  behandeld  te  hebben. 

BI.  23.  PisiSTBATUS  bevestigde  door  zijne  zachte  en  regtvaar- 
dige  regering  de  staatsinrigting  van  SOLOK.  Voor  een  »tyran"  was 
PISISTBATUS  vqj  goed ,  maar  een  tyran  was  toch  alty  d  de  tegen- 


614  TB.  DiBLrrs, 

voeter  van  een  r^vaardig  Vorst,  en  kon  beBwaarlijjk  eene 
republikeinscbe  staatainrigting  bevestigen. 

BI.  25.  -^  streden  de  vloten  lij  Artemieium  op  Euboea.  Hier 
moest  b^ :  zonder  dat  de  Perzen  voordeel  behaalden.  Dit  toch 
was  voor  hen  reeds  eene  nederlaag. 

BI.  29.  De  overmrmmg  van  aoesilaus  b0'  Coronea  verzekerde 
aan  dè  Spartanen  het  overvngt  te  land*  De  diplomatieke  be- 
kwaamheid van  ANTALCiDAS  heeft  bun  hier  veel  meer  voor- 
deel gedaan  dan  al  de  dapperheid  van  aoesilaus. 

BI.  80.  Philippus  verwoestte  kunne  stad  (der  Phooensers). 
Dit  moet  zijn:  hunne  steden. 

BI.  38.  Daar  ....  verdeelden  zich  de  veldheeren  in  ds  Pro- 
vindein*    Dit  ia  een  Grermanismus. 

BI.  85.  In  167  werden  duizend  aanzienlijke  Achaeërs  als 
gevangenen  naar  Rome  gevoerd*  Dit  is  niet  volkomen  joist.  Z\j 
werden  derwaarts  opgeroepen  om  zich  te  verantwoorden. 

BI.  37  en  volgg.  Albalonga  wordt  steeds  als  ééü  woord  ge- 
schreven.    Dit  is,  meen  ik,  verkeerd. 

BI.  88 — 41.  De  Schrijver  heeft  de  Oude  Geschiedenis  van 
Rome  maar  op  de  gewone  w\js  verhaald.  Dit  is,  m.  i.,  het 
beste,  mits  er  b\j  gezegd  worde,  dat  het  overlevering  is,  en 
geene  geschiedenis.  De  resultaten  der  kritiek  z\jn  nog  niet 
zeker  genoeg,  en  zullen  het  wel  nooit  worden. 

Op  bl.  41  staat:  na  een  ackttier^rigen  strijd  verkregen  de 
Plebejers  ook  aandeel  aan  het  Consulaat.  Hier  moest  een  jaar- 
tal bijstaan.  Nu  moet  een  leerling  denken  dat  dit  in  427  ge- 
beurd is;  want  het  laatst  genoemde  jaartal  is  445.  Ondertus- 
schen  is  op  bl.  42  het  jaar  ZUJ  opgegeven.  *t  Is  dus  meer 
eene  fout  van  redactie  dan  van  Tydrekenkunde. 

Bl.  45.  De  Mamertijnen  riepen  de  Carthagers  en  de  Romei:- 
nen  te  kuip.  Hieruit  kon  moe^'el^k  een  oorlog  tusschen  Rome 
en  Carthago  komen.  De  Mamert\jnen  riepen  echter  de  Car- 
thagers niet  te  hulp,  maar  werden  door  dezen  aangevallen, 
en  riepen  alleen  de  Romeinen  te  hulp. 

Bl.  48.  Ceterum  censeo*  Voeg  er  b\j:  Carthaginem  esse  de- 
lendam. 

Bl.  49.  Griekenland  werd  eene  provincie  onder  den  naam  van 
Achqja*  Immers  niet  geheel  Griekenland.  Athene  heette  nog 
lang  een  vrye  Staat. 

Bl.  50.     De  rijke  en  aanzienlijke  burgers ,  wier  famiUën  aUe 


SCHETS  DEB  OUDE  aSBCHlBDSHIS.  615 

toi  hooge  overheidêafnUen  en  in  den  Senaat  konden  kamen.  Dit 
is  maar  half  jaist.  Door  perBooniyken  invloed  hielden  de 
nobiles  zich  staande,  doch  zonder  erkend  privilegie.  Zie  bl.  51 
en  OAJüS  MASius  een  homo  novus* 

BI.  55.  PoMPEJUS  werd  met  een  leger  tegen  hem  gezonden* 
Dit  klinkt  als  of  poupejus  aanvaller  was.  Het  tegendeel  had 
echter  plaats. 

BI.  57.  AoiUPPA,  dên  veldheer  van  ootaviakgs.  Liever: 
den  vlootvoogd^  enz. 

BI.  64.  Dat  COKSTAKTUH  zich  eeret  kort  voor  g^'nen  dood  liet 
doopen  was  geen  bew\js  dat  h\j  nog  niet  tot  het  Christendom 
was  overgegaan,  daar  h^j  tot  de  klasse  der  Catechumenen 
werd  gerekend,  hetgeen  in  dien  tg d  meer  gebeurde.  Hetsch^nt 
dat  velen  den  doop  zoo  lang  mogelijk  uitstelden,  omkortvcSör 
hunnen  dood  in  ëéns  al  hunne  zonden  af  te  wasschen. 

BI.  65.  De  vervolgingen  onder  trajanus  schenen  niet  b^- 
zonder  zwaar  geweest  te  z^n ,  zoo  als  uit  zjjne  correspondentie 
met  puxius  biykt. 

Deze  aanmerkingen  heeft  Bef.  onder  het  lezen  gemaakt.  H^ 
kan  dus  het  boekje  niet  onvoorwaardelijk  aanprijzen.  Daar 
het  evenwel,  gelijk  reeds  gezegd  is,  zich  door  beknoptheid  en 
zaakrykheid  aanbeveelt,  en  geen  menschenwerk  zonder  ge- 
breken is,  kan  hij  het  evenmin  afraden,  maar  gelooft  dat  het 
in  handen  van  een  Docent,  die  de  fouten  laat  verbeteren,  eene 
bruikbare  Handleiding  kan  wezen.  d.  bubgbr,  JB. 


Bijdragen  tot  de  Oudheidkunde  en  Oeechiedeniej  inzonderheid 
van  Zeeuwech^Vlaanderen^  verzameld  door  H.  Q.  jahsbev  en 
j.  H.  VAN  DALE.  Eerste  DeeU  /.  Te  Middelburg^  bij  J*  C.  en 
W.  Altorflfer.  1856.   In  gr.  Svo.    108  W.  ƒ  1  - : 

Wij  juichen  het  plan  der  Heeren  Janssen  en  van  dalb  van 
ganscher  harte  toe,  om  door  een  driemaandel\jksch  Tgdschrift 
het  publiek  met  de  Greschiedenis  en  Oudheden  van  een  ge- 
deelte van  ons  Vaderland  bekend  te  maken,  welks  Archieven 
tot  nog  toe  niet  onderzocht  werden,  en  waarvan  dus  zeer  weinig 
bekend  is.  De  hier  geleverde  Bedragen  zyn  zóó  belangryk, 
dat  wij  met  verlangen  het  volgende  Stuk  te  gemoet  zien. 

Met  veel  kennis  van   zaken  en  smaak  is  de  door  janssen 


616      H.   Q,   JANSSEN   EN  J.   H.   VAN   DALE,   BIJDBAOEN,   ENZ, 

bewerkte  Geschiedenis  van  het  Observanten  Klooster  te  Shus. 
Hij  maakt  ons  met  een  uitstekend  man,  joh.  de  GApistrano, 
bekend ,  en  valt  eene  gaping  in  het  leven  van  johannes  brugman 
aan.  Van  dale  vergast  het  pabliek  op  een  Onuitgegeven  Rijm-- 
werk  uit  de  eerste  helft  der  XIV  eeuwy  en  licht  het  door  be- 
langrijke aanteekeningen  toe.  Beide  mannen  toonen  goed  voor 
de.  opgenomen  taak  berekend  te  zijn,  en  beloven  ons  in  de 
toekomst  veel,  dat  niet  alleen  licht  over  de  Greschiedenis  van 
Zeenwsch-.Vlaanderen ,  maar  over  die  van  geheel  ons  Vader- 
land zal  verspreiden.  Ook  de  kleinere  Bijdragen  zijn  zeer 
belangryk.  W^j  bevelen  de  lezing  van  dit  Tijdschrift  alle 
Geschied-  en  Ondheidkundigen  met  ruimte  aan. 

T.  s. 


Beknopt  Leerboek  voor  de  Algemeene  Geschiedenis^  door  Dr,  j.  a. 
WYNNE,  Praeceptor  aan  het  Stedelijk  Gymnasium  te  Chronin- 
gen.  Eerste  Stuk.  Oude  Geschiedenis,  Tweede^  geheel  omge^ 
werkte  en  veel  vermeerderde  druk.  Te  Groningen^  bij  J.  B. 
Wolters.  1856.    In  kl.  8t;o.    VIII  en  171  bl.  ƒ  1  - 10. 

Van  iemand  die  zich,  gelijk  de  Schrijver  dezes,  bly ken sz^n 
Voorwoord,  van  de  taak  die  hij  aanvaardt,  zoo  goed  reken- 
schap weet  te  geven,  mag  men  iets  meer  dan  gewoon  ver- 
wachten. In  die  verwachting  wordt  men  by  de  lezing  niet 
bedrogen.  Z^n  werk  is  geen  uittreksel  uit  eenig  Handboek, 
of  eene  van  verschillende  zgden,  zoo  goed  en  kwaad  als  het 
kan,  zamengeflanste  compilatie.  Dr.  wtnnb  heeft  zich,  eer 
h\j  aan  het  schrijven  ging,  door  gezette  studie  voorbereid,  en 
is  kennelijk  ki  de  door  hem  behandelde  onderwerpen  te  huis. 
Van  de  gebezigde  bronnen  wordt,  met  hot  oog  op  hen  voor 
wie  hij  zijn  Leerboek  bestemde,  een  oordeelkundig  gebruik 
gemaakt,  en  in  een  kort  bestek  een  rijkdom  van  zaken  op- 
gehoopt, zonder  dat  iets  belangrijks,  voor  zoo  ver  wy  hebben 
ontdekt,  is  overgeslagen;  terwijl  aan  het  meer  en  minder  ge- 
wigtige  eene  grooto  en  kleinere  plaats  is  ingeruimd.  De  S. 
overziet  met  een  onbevangen  blik  de  gebeurtenissen,  en  kiest 
er  uit  wat  hem  voor  het  onderwas  der  jeugd  op  de  Gymna- 
siën  aanvankeiyk  het  meest  wetenswaardig  voorkomt.  Ge- 
gronde aanmerkingen  van  anderen,  en  eigen  ondervinding  van 
leemten    in    de    eerste    uitgave,    hebben    hem   geleid   tot   eene 


Dr.   J.    A.    WTN!TE,   BEKNOPT   LEERBOEK,   ENZ.  617 

geheele  omwerking  en  vernieuwing  van  deze.  Zoo  behoort  het* 
Bij  voortgezette  stadie  zal  een  Schr\)ver  noodwendig  in  een 
vroeger  uitgegeven  werk  gebreken  ontdekken,  en  zich  op  be- 
schaving en  verbetering  toeleggen,  waardoor  het  goede  beter, 
misschien  voortreffelijk  kan  worden.  Aan  dit  Leerboek  is  die 
zorg  niet  vruchteloos  besteed.  Het  munt  boven  vele  andere  uit. 

Gelyk  echte  bekwaamheid  zich  doorgaans  aan  nederigheid 
paart,  zoo  erkent  de  kundige  en  bescheiden  Praeceptor  dat 
hij  by  deze  uitgaaf  met  de  werken  van  anderen  z\jn  voordeel 
gedaan  heeft.  Hij  onderscheidt  zich  door  deze  erkentenis,  die 
hem  in  het  oog  van  verstandigen  slechts  vereeren  kan,  gunstig 
van  hen  die,  door  al  te  gedienstige  vrienden  hoog  opgev^zeld, 
en  in  den  waan  van  een  chef  d*oeuvre  geleverd  te  hebbén, 
iedere  aanmerking  afwijzen.  Daar  Dr.  wtnke  zich  niet  in 
zulk  een  nimbus  van  ongenaakbaarheid  hult,  mogen  w\j  ge- 
nist een  paar  bedenkingen,  die  ons  voorkwamen,  aan  z^n  oor- 
deel onderwerpen. 

Tegen  de  op  bl.  3  en  4  opgegeven  tgdvakken  der  Geschie- 
nis  hebben  wij  op  zich-zelve  niets.  Op  iedere  verdeeling  kan 
men  aanmerkingen  maken,  omdat  de  gebeurtenissen,  zonder 
zich  aan  eenig  tijdperk  te  storen,  haren  loop  vervolgen;  en 
de  hier  gevolgde  komt  ons  zeer  gepast  voor.  Ook  de  ethno- 
graphische  wijze  van  behandeling  voor  de  oude,  en  de  S3m- 
chronistische  voor  de  middeleenwsche  en  nieuwe  Geschiedenis 
moeten  wy  goedkeuren.  Inconsequentie  is  hier  beter,  dan  door 
een  consequent  vasthouden  van  eene  manier  het  werk  minder 
bruikbaar  te  maken.  Doch  w\j  bevatten  niet,  waarom  onder - 
het  opschrift  van  het  eerste  tijdvak:  nde  Geschiedenis  der 
oudste  Aziatische  R\|ken  van  Aegypte,  Medië,  Perzië  en 
Carthago'*,  niet  mede  opgenomen  z\}n  de  daarop  vermelde  en 
behandelde  R^ken  van  China,  Indië,  Assyrië,  Babylonië, 
de  Israëlieten  en  Phoeniciërs.  China  en  Indië  waren  toch 
zelfstandige  R\jken,  die,  gelyk  Assyrië  en  Babylonië,  ook 
onder  het  hoofdopschrift  eene  plaats  verdiend  hadden;  insge- 
l^ks  de  Israëlieten  en  Pheniciërs;  ter¥r$l  Aegypte  en  Car- 
thago  OF) der  de  Aziatische  Rjjken  niet  behooren,  al  hadden  z\j 
ook  aan  volkplantingen  uit  Azië  hun  aanwezen  te  danken; 
dat  even  zoo  met  Grieken  en  Romeinen  en  andere  volken 
het  geval  was.  Zij  hadden  afzonderlijk  moeten  behandeld 
worden.     In    de  verdeeling  der  oude  Geschiedenis  wordt  vol- 


618  Dr.  j.  ▲.  wTinrE, 

gens  de  synchronigtische  manier  ieder  tydvak  door  ëën  jaartal 
begrensd.  Daarentegen  vinden  wy  in  die  der  Middeleeuwen 
en  der  nieuwe  Geachiedenis  eene  dubbele  t^dsbepaling:  1.  van 
den  val  van  *t  WeBtersche  Rgk  in  476  na  obb.  ,  tot  den  dood 
van  Kalif  hasün  aJu  &iscuid  in  809  na  chb.  ,  en  van  Keiier 
KARKL  den  Oroote  in  814  na  chb.;  2.  van  daar  totORBaORiüS 
VII  (1073—1083)  en  tot  het  begin  der  Kruiatogten,  enz. 

Waartoe  die  dubbele  opgaaf?  en  waaraan  hebben  de  leerlin- 
gen adch  nu  te  houden?  De  dood  van  kabel  den  Oroote^ 
welke  vermaarde  man  in  den  verwarden  toestand  der  onge- 
vormde maatscbapp^en  van  zynen  t^d  orde  gebragt  bad,  geeft 
een  goed  rustpunt.  Dier  yan  habun  al  rabghid  gaat  ons  veel 
mibder  aan.  .Ook  tussohen  obeoobids  VII  en  het  begin  der 
Kruistogten,  tusdchon  het  einde  derzelve  en  do  aanstelling  van 
BUDOLF  VAX  HAB8BUBO  als  Boomsch  Koniug,  kon  eene  keuze 
gedaan  zijn.  De  vrede  van  Munster,  niet  die  van  Koppen- 
hagen  en  Oliva  in  1660,  was  van  een  algemeen  Europeesch 
belang,  en  de  aanvang  der  Fransche  omwenteling  in  1789  had 
veel  grooter  gevolgen  dan  de  beslissing  van  den  Noord-Ame- 
rikaanschen  vryheidskamp  in  1783;  ofschoon  dan  ook  de  laatste 
op  de  eerste  invloed  uitoefende.  Van  de  opgave  z^ner  bron- 
nen heeft  de  heer  wtnne  zich  met  regt  verschoond.  Soms 
zouden  wQ  ze  echter  gewenscht  hebben;  b.  v.  waar  h^  het 
onzeker  noemt,  of  de  Pheniciërs  het  tin  en  den  barnsteen  met 
hunne  schepen  uit  Engeland  en  de  Oostzee  haalden,  of  over 
land  kregen,  bl.  20,  21.  De  vroegste  Greschiedenis  van  een 
volk  IS  gewoonlijk  in  nevelen  gehuld:  eene  mengeling  van 
waarheid  en  dwaling,  die  niet  altyd  te  schiften  is.  Waar  nu 
de  overlevenng  de  merkteekenen  van  verdichting  draagt, 
worde  zy  verworpen,  oftchoon  er  ook  waarheid  ten  grondslag 
kan  liggen.  Maar  waar  eene  gebeurtenis  met  de  zeden  van 
vorige  dagen  overeenstemt,  mag  z\j  omdat  z^j  met  de  onze  in 
Str^d  is,  niet  verworpen  worden.  De  geschiedenis  der  hora- 
TiëBB  en  cuBiATiëBB,  door  gezaghebbende  Schrgvers  geboekt, 
bevat  niets  ongeloofel^ks.  Tweestrijden,  waarvan  het  lot  van 
geheele  volken  afhankeiyk  gesteld  werd,  waren  —  men  denke 
aan  die  tusschou  AiENELADS  en  pabis,  david  en  goliath  — 
oudt^ds  niet  ongewoon;  dat  h\j  gevoerd  werd  tusschen  twe^ 
paar  drielingen  is  vreemd,  maar  niet  onmogeiyk,  terwyl  de 
uitslag  van  den  kamp,  en  de  ontmoeting  van  den  overwinnaar 


B£K!fOPT    tBEKBOBK,    ENZ.  619 

mot  zyne  zuster  nicto  oplevert  dat  niet  heeft  kunnen  geschie- 
den. Daarom  bevreemdde  het  ons,  deze  gebeartétiis  op  bl.  71 
een  verdichtsel  te  zien  noemen.  —  Zoo  houden  w\>  ook  de 
regtspleging  van  brutus  over  zgne  zonen  voor  niet  minder 
waar,  dan  het  sterven  van  vibginia  door  de  hand  haars  vaders, 
en  van  den  zoon  van  manlius  torquatüs,  op  zQn  bevel  om 
de  overtreding  der  kr\jgswet  met  den  dood  gestraft.  Hard  was 
het  lot  van  den  ongelukkigen  brut  os,  gedwongen  zelf  z^jne 
volwassen  zonen  aan  den  dood  te  w\jden;  maar  eerbied  ver- 
vult ons  voor  den  man  die  het  meest  schokkend  gevoel  het 
zwijgen  wist  op  te  leggen,  waar  't  het  heil  des  lands  gold. 
Ook  in  latere  tyden  treffen  w^j  een  voorbeeld  aan  van  znlk 
eene  heldhaftige  opoffering  van  het  vaderlijk  gevoel  in  iIAMes 
LTNCH,  Maire  van  Galmy,  in  de  vijftiende  eeuw  onzer  jaar* 
telling^  die  roet  eigen  hand  aan  zyn  ter  dood  veroordeelden 
zoon  het  vonnis  voltrok.  —  Eindelijk  hadden  w\j  in  een  werk 
voor  de  studerende  jeugd  de  zinsnede  op  bl.  1  omtrent  het 
verschil  tusschen  den  Hebreeuwschen  en  den  Samaritaansehen 
Codex  willen  missen. 

Nog  lang  stichte  de  Schr^ver   op  zjjn    post  en  door  zyne 
werken  nut! 


Dé  Cawxmsehe  Landen  en  Armemë,  in  ReiêtafereeUn  van  OUR- 
ZON,  K.  KOCM,  MAO-ixTOSH,  SPENOBs  en  wiLBRAHAif,  uitge- 
geven door  Prof.  Dr.  karl  koch,  vertaald  door  J.  J.  a. 
GOEVERNBUu.  Te  Gromngen,  tij  de  Erven  C.  M.  van  Bolhuis 
HoiUema.  1856.     In  gr.  bvo.  VIII  <w  836  W.  ƒ  3  -  20. 

Ofschoon  de  Caucasische  Landen  thans  niet  meer  tooneelen 
zgn  van  een  hoogst  bloedigen  oorlog,  z^n  ze  toch  de  alge- 
meene  belangstelling  overwaardig.  Uit  het  hier  geleverde  kan 
men  den  toestand  dier  landen  vo^Sr  den  verwoestenden  kr^jg 
leeren  kennen,  en  wordt  bovendien  niet  onbekend  gelaten  met 
den  vroegeren  toestand,  en  de  overleveringen  wegens  overoude 
tyden,  welke  hier  en  daar  zelfs  tot  noach  opklimmen.  Het  geldt 
derhalve  het  land  tusschen  Azië  en  Europa,  dat  wel  eens  de 
navel  der  aarde  genoemd  is,  van  waar,  zoo  men  meent,  de 
beschaving  over  het  wereldrond  is  uitgegaan.  Penkt  men  aan 
een  pas  beslechten  moorddadigen  twist  tusschen  den  kolossus 


620  DE   GAUCASISCHE    LANDEN 

van  het  Oosten  en  de  beide  volken  die  in  het  Westen  aan  het 
hoofd  der  beschaving  beweren  te  staan,  —  of  ook  aan  de 
vroegere  geschiedenis  van  het  menschdom,  —  in  het  een  zoo 
wei  ais  het  ander  geval  zijn  nde  Caucasische  Landen  en 
Armenië"  een  werk  dat  de  aandacht  van  den  beschaafden 
lezer  zal  boeyen. 

Professor  kooh  bood  in  dezen  arbeid  het  Hoogdaitsche 
publiek  een  zestal  reistafereelen  aan,  waarvan  de  volgende 
uit  het  EngelscK  zün  overgenomen: 

I.  Reis  langs  de  kust  van  Tscherkessië,  Abchasië  en  Min- 
grelië,  door  edmdnd  spenceb. 

in.  Reis  van  Trebisond  naar  Erserum ,  door  bobebt  cobzon. 

IV.  Reis  van  Erserum  naar  het  meer  Wan  en  Tauris,  door 

BICHABD  WILBBAHAH. 

V.  Reis    van   Erserum   door  N.  Oostelyk   Armenië,   door 

A.   F.   MAG-INTOSCH. 

Van  den  Uitgever  kogh  zelven  is: 

II.  Reis  van  Redut-Kaleh  naar  Trebisond  (Colchis  en  het 
land  der  Lasen). 

VI.  Een  togtje  naar  het  tooneel  van  den  oorlog  (namelijk 
van  den  onlangs  geëindigden  oorlog). 

Het  spreekt  van  zelf  dat  de  arbeid  van  verschillende  Schr^- 
vers  ook  verschillende  waarde  heeft.  Over  het  algemeen  heb- 
ben deEngelschen  sedert  de  laatste  vyf-en-twintig^  dertig  jaren 
getracht  door  te  dringen  in  de  landen  welke  ten  Oosten  van 
de  Zwarte  Zee  z\jn  gelegen  en  daaraan  'palen.  Zucht  tot  uit- 
breiding van  hunnen  handel,  en  naijver  jegens  Rusland  heb- 
ben hen  daarbij  gelijkelijk  bestierd.  Wijjl  z\|  zochten  het 
Britsch  Gouvernement  aan  te  sporen  hunne  ondernemingen  te 
beschermen  of  gewapender  hand  te  ondersteunen,  moesten  de 
Caucasische  stammen  in  een  schoon  licht  worden  geplaatst, 
en  alles  wat  door  Rusland  of  de  Russen  werd  verrigt,  met 
de  zwartste  kleuren  worden  voorgesteld.  De  berigten  alzoo 
die  w$  hier  van  Engelsche  reizigers  ontmoeten,  zijn  geenszins 
onpartijdig.  In  dit  opzigt  wordt  vooral  gezondigd  door  spen- 
CEK,  zonder  dat  overal  door  Prof.  koch  de  vaak  verregaande 
partijdigheid  wordt  aangewezen. 

Zoo  lezen  wij  b.  v.  op  bl.  13  by  spenceb  een  grootelyka 
overdreven  verhaal  van  het  lijden  van  den  Russischen  soldaat, 
tgdens  Prins  wobonzofp  Gouverneur  van  Caucasië  was;  of- 
schoon die  Vorst  in  zyne  behandeling  van  den  soldaat,  even- 


RH  ARHElfië.  621 

zeer  als  in  andere  opzigten,  hoogen  lof  verdient.  Niet  onjuist 
is  echter  de  opmerking  door  welke  b\j  spencbb  de  bedoelde 
zinsnede  gevolgd  wordt.  »Men  moet  niet  denken  dat  deze 
energie  der  Russische  Regering  zich  alleen  tot  de  Tscherkessi- 
sche  kust  der  Zwarte  Zee  en  tot  de  Krim  bepaalt;  wig  vinden 
die  zelfde,  door  niets  te  verzetten  wilskracht,  even  goed  in 
Siberië  en  Eamschatka  als  aan  de  Newa  en  aan  de  kasten 
der  Oostzee. 

Over  den  Rassischen  soldaat  sprekende,  vergeet  de  Eogel- 
sohe  reiziger  in  aanmerking  te  nemen,  hoe  de  Ras  vermoe^je- 
nissen  en  plotselinge  afwisselingen  van  koade  en  hitte  kan 
verduren,  waaronder  zelfs  een  gehard  Engelschman  bezwijken 
zou.  Gegrond  is  de  lof  dien  hij  den  Rassischen  soldaat  bl.  81 
toezwaait.  »Hij  is  b|j  ontberingen  standvastig,  z^nen  meerde- 
ren gehoorzaam,  aan  de  strengste  tucht  gewend;  geene  slechte 
behandeling,  geen  gevaar  kan  hem  afechrikken,  om  z\jnen 
Czaar  en  zijn  Vaderland  te  dienen.  Hy  is  eene  machine  die 
tot  alles  te  gebruiken  is,  «ód  ontoegankelijk  voor  vrees,  dat 
als  een  schildwacht,  door  een  Tscherkessischen  kogel  getroffen, 
voor  z^ne  voeten  nederstort,  h\j  oogenblikkelgk  met  de  stipt- 
heid van  een  uurwerk  diens  plaats  inneemt. 

Op  bl.  42  vinden  w\$  eene  belangrijke  teregtw^zing  van 
KOGH,  die  de  Caucasische  landen  onderscheidene  malen  zelf 
heeft  bezocht.  H\j  verhaalt  namelyk  hoe,  nwaar  nog  de  oor- 
spronkelijke vorsten  zich  in  Transcaucasië  hebben  staande 
gehouden"  (zoo  als  in  Mingrelië  en  Abchasië)  »de  toestand 
van  het  volk  oneindig  slechter  is,  dan  waar  dit  dadelgk  onder 
Russische  heerschappij  staat."  —  Eene  andere  teregtw^'zing, 
op  bl.  50,  betreft  den  naam  der  Tscherkessen  en  Circassiërs 
als  z^nde  die  van  een  en  denzelfden  oorsprong. 

Over  het  verblijf  te  Trapezunt  of  Trebisond,  over  dat  te 
Erserum,  alsmede  over  de  Armeniërs  en  hun  treurig  lot  in  de 
Provinciën  van  het  Turksche  R\jk,  kan  men  menige  bijzon- 
derheid bij  CCRZON  vinden.  Uit  den  Byzant^'nschen  tyd  is  in 
eerstgemelde  stad  nog  heel  wat  merkwaardigs  overig,  vooral  in 
de  kerken  » portretten  van  Byzantynsche  Keizers  en  Prinsen 
in  hunne  prachtgewaden."  —  nHet  mausoleum  van  salomo, 
een  zoon  van  david,  Koning  van  Greorgië  en  Tmerië,  dat  ik 
op  het  binnenplein  van  eene  Gneksche  kerk  vond"  —  verhaalt 
CDBzox  —  nwas  een  zonderling  gebouw*  Het  staat  onder  eene 


622  DB  CADCA8T8CHE   LANDEN 

soort  van  steendn  baldakyn.  In  twee  andere  kerken  liet  men 
ons  zilteren  en  2Waar  vergalde  kroonen  nit  den  ouden  tgd 
Kten"  [hier  trorden  kerkkroonen  of  lichtkroonen  bedoeld].  nZij 
hadden  acht  tot  tien  voet  in  doorsnede «  en  waren  ontegenzeg- 
gelijk de  kostbaarste  metalen  sieraden  welke  ik  ooit  uit  vroe- 
geren  tyd  gezien  heb,  en  die  ik  wel  wenschte  te  bezitten. 
Beide  waren  met  inschriften,  en  buitendien  met  afbeeldingen 
van  heiligen  en  cherubijnen,  deze  laatsten  van  een  bevreemdend 
grimmig  uitzien,  versierd.  —  Ik  heb  lang  niet  geweten,  van 
waar  eigenlyk  in  Engeland  het  gebruik  afkomstig  is,  om  in 
kerken  van  jonger  dagteekening,  maar  in  den  ouden  styi  ge^ 
bouwd,  kroonen  op  te  hangen.  In  Roomsch^Katholieke,  uit* 
genomen  te  Aken,  ziet  men  die  nooit.  Z^  behooren  echter, 
gelgk  ikm$  thans  overtuigd  heb,  wezenlijk  tot  den  Griekschen 
ritus,  en  z\jn  dus  denkel\jk  uit  het  Oosten  tot  ons  overgeko- 
men (bl.  ;20)." 

Ook  in  de  reize  van  wilbbaham  treft  men  belangrgke  m- 
zonderheden  aan  omtrent  Armenië  en  de  Armeniërs.  Van  hen 
heet  het  bl.  178:  oDe  Armeniërs  z|jn  een  interessant  volk; 
*t  is  zeer  te  betreuren,  dat  hunne  oudere  geschiedenis  zoo 
geheel  in  donkerheid  gehuld  is.  Even  als  de  Joden  e\jn  z\j 
over  den  ganschen  aardbodem  verstrooid,  en  hebben  midden 
onder  vreemde  volken  hunne  godsdienst  en  taal,  benevens 
vele  eigenaardigheden  in  zeden  en  gebruiken  behouden.  Door 
hufine  industrie  en  ondernemingsgeest  hebben  z\j  langzamer- 
hand alle  handel  en  verkeer  in  het  Oosten  aan  zich  weten  te. 
brengen,  en  zgn  derhalve  het  gegoedste  gedeelte  der  bevolking 
van  Perzië,  zoowel  als  van  Turk\je.  Vooral  in  dit  laatst- 
genoemde r\jk  hebben  zy  al  wat  slechts  handel  heeten  mag, 
in  hunne  hand^sn,  want  de  trage  Turken  achten  het  beneden 
hunne  waardigheid  zich  op  het  draven  van  koopmanschap  toe 
te  leggen.  De  Armeniër  heeft  het  toppunt  zijner  wenschen 
bereikt,  wanneer  hy  bankier  van  een  of  anderen  Pacha  wor- 
den kan,  daar  deze  post  hem  in  de  gelegenheid  stelt  om  de 
inkomsten  eener  Provincie,  tot  in  de  geringste  by zonderheden , 
te  leeren  kennen,   en  hem  buitendien  r\jke  winsten  oplevert." 

1} Wanneer  men  bedenkt  hoe  dikwyls  Armenië  door  de  niwe 
benden  van  een  Toghrul-bei  of  Timur,  even  als  door  de  &na- 
tïeke  legers  der  Kalifen  en  der  Perzische  Koningen,  geteisterd 
werd;  hoe,   eeuw  in  eeuw  uit,  bg  herhaling  duizende  inwo- 


EN  ARMttJnÖ.  623 

tiers  weggeyoerd  werden;  wanneer  men  verder  bedenkt,  hoe 
velen,  om  de  onderdrukking  in  hun  vaderland  te  ontgaan ,  vrij- 
willig naar  verre  landen  «yn  getrokken,  om  daar  veiliger 
woonstee  te  vinden,  —  dan  moet  men  fsich  verwonderen,  dat 
nog  «oo  velen  in  het  land  hunner  vaderen  zgn  overgebleven," 

Bij  gelegenheid  dat  de  reiibiger,  aan  wien  wy  de  bovenstaande 
regels  ontleenen,  te  Urm^ah  eenige  Amerikaanschó  Zendelin- 
gen ontmoet,  ssegt  h\j  over  de  Zendelingen  in  het  algemeen 
(bl.  188):  nGedurende  mijn  verblijf  in  het  Oosten  heb  ik  Zen- 
delingen van  alle  natiën  [?]  ontmoet;  doch  ik  ben  van  oor- 
deel, dat  de  Amerikanen  boven  alle  anderen  geschikt  zijn  om 
de  groote  bezwaren  en  ongemakken  door  te  staan,  welke  hunne 
roeping  medebrengt.  Zij  z\jn  niet  alleen,  b^na  zonder  uitzon- 
dering, mannen  van  kunde  en  een  gezond  oordeel,  en  hebben 
in  den  regel  een  sterk  ligohaam,  twee  volstrekt  onmisbare 
eigenschappen,  om>  onder  Aziaten  te  leven;  maar  zij  bezitten 
ook  doorgaans,  zoo  niet  altyd  eene  fijne  beschaving,  dan  toch 
veel  praktische  levensw^sheid  en  eene  uitgebreide  meuschen- 
kennis.  Daarby  komt  nog  een  onvermoeide  ^'ver  voor  wat 
z\j  als  de  taak  huns  levens  beschouwen,  en  eene  .volhai^ding 
en  standvastigheid  die  nergens  voor  terugdeinst." 

De  lezer  verneemt  uit  het  reisverhaal  van  mao-intOsh  on- 
derscheidene zaken  omtrent  de  Bagratiden,  die  reeds  in  885 
met  de  kroon  van  Armenië  begiftigd  werden.  Op  andere 
plaatsen  van  dit  boekdeel,  vooral  bij  koch,  is  meer  over  dat 
geslacht,  dat  thans  nog  bestaat,  en  in  Russische  kr^'gsdienst 
hooge  betrekkingen  bekleedt.  Als  Koningen  van  Grusië  re- 
geerden z\j  tot  op  het  begin  dezer  eeuw,  toen  ook  dat  E\jk 
by  Rusland  werd  ingelijfd.  —  Hoe  veel  stof  tot  nadenken ! 

Uit  onze  aanhalingen  blijkt  hoe  belangrqk  »De  Caucasische 
Landen  en  Armenië'*  voor  den  beschaafden  lezer  zijn;  en  nog 
hebben  wij  geen  woord  gerept  van  de  beide  togten  van  Prof. 
KOOH,  welke,  door  de  juistheid  en  scherpzinnigheid  van  be- 
sdionwing,  en  de  onpartydigheid ,  die  doorgaans  b\}  hem 
worden  aangetroiSen ,  zich  zeer  aanbevelen. 

Wij  zullen  slechts  een  paar  dier  trekken  welke  den  Oosterling 
van  den  Westerling  zoo  scherp  onderscheiden ,  van  kooh  over- 
nemen. Bl.  69:  dIu  het  beschaafde  Europa  kannen  w)j  de 
weldaad  onzer  herbergen  wezenlek  niet  hoog  g<enoeg  óp  pr\|8 
stellen.     Wanneer   het   weder    in    *t  Oosten   niet    toelaat    om 


624  DB  GAUOASISCHE   LANDEN 

onder  den  vrijen  hemel  te  overnachten ,  of  als  men  geen  geld 
heeft  om  zich  van  eene  kostbare  tent  te  bedienen,  is  men  wel 
gedwongen  zjjn  heil  in  eene  zoogenaamde  karavanserai  te 
zoeken,  waar  men  te  gelijk  de  eer  van  het  gezelschap  van 
allerlei  vee  geniet.  Dit  trouwens  zou  men  zich  nog  getroos- 
ten kunnen,  indien  niet  de  bekende  Oostersche  morsigheid 
hier  haar  toppunt  bereikte,  en  ongedierte  van  allerlei  aard  al 
't  mogelijke  deed,  om  u  uit  zulk  eene  plaats  weg  te  jagen, 
en  aan  *t  overnachten  onder  den  blooten  hemel,  zelfs  b\j  regen 
en  onweder,  de  voorkeur  te  doen  geven.  De  huid  van  den 
Oosterling  is  niet  zoo  gevoelig  als  die  van  den  Westerling, 
die  zich  minder  aan  den  invloed  van  wind  en  weder  bloot- 
stelt, en  daarom  ook  tegen  de  steken  en  beten  van  —  men 
vergunne  ons  de  dingen  bij  hun  regten  naam  te  noemen  — 
van  vloojjen ,  luizen  en  wandluizen  minder  gehard  is.  Ons  was 
*t  ook  op  onze  verdere  reis  voortdurend  onbegr^jpelyk,  hoe 
de  Aziaat,  aan  de  aanvallen  van  al  deze  pynigers  even  goed 
als  w\j  blootgesteld,  den  nacht  in  ongestoorden  slaap  kon 
doorbrengen.*' 

BI.  291:  »De  Oosterling  verkeert  in  het  algemeen  in  zulk 
eene  grenzenlooze  armoede,  dat  zelfs  de  bewoners  van  het 
Ertsgebergte  of  Opper-Silezië  zich  in  een  veel  aangenamer 
toestand  bevinden  zouden,  als  zy  niet  iets  beters  gezien  had- 
den en  nog  steeds  moesten  zien.  De  honger  kan  vaak  bg  ons 
nijpen;  doch  in  het  Oosten  gaan  onafgebroken  scharen  van 
roenschen,  ten  gevolge  van  allerlei  nood  en  ontbering,  te  gronde. 
Hoe  ware  het  wel  anders  mogelyk  dat  de  bevolking  in  hel 
Oosten  voortdurend  aan  het  afnemen  is  [men  vergete  niet  dat 
Prof.  KOOH  door  Oosten  verstaat  de  landen  beoosten  de  Zwarte 
Zee,  tot  en  met  inbegrip  van  Perzië]?  Onze  ongelukkigen, 
die  in  den  winter  naauwel\jks  een  stukje  brood  hebben  [in 
Ierland  sterven  in  den  winter  niet  zelden  honderden  den  hon- 
gerdood], zouden  zich  nog  minder  met  het  weinigje  gierste- 
of  maïs-meel,  of  met  de  zure  melk,  die  daar  het  maal  voor 
den  ganschen  dag  is,  vergenoegen  kunnen. 

»2Selfs  de  gegoede  in  het  Oosten  leeft,  naar  onze  behoeften 
gerekend,  armzalig;  een  weinig  brood  en  pillau  is  het  beste 
dat  hg  geniet.  Van  een  behoorlijken  maaltyd,  als  by  ons, 
komt  in  Azië  slechts  by  w\jze  van  uitzondering  eens  iets 
voor.     In   den   vastentijd   behelpt   de   Christelijke  Aziaat   zich 


EN  ABMBTfië.  625 

met  wat  ingemaakte   boonen,  wortelen,  groenten  en  soortge- 
lijke,  en  bl\jft  daarby  toch  frisch,  vrol\jk  en  gezond." 

W\|  hebben  voorzeker  genoeg  gezegd  om  hen  die  het  werk 
nog  niet  bezitten,  en  hunne  kennis  aan  land-  en  volkenkunde 
wenschen  te  vermeerderen,  tot  den  aankoop  uit  te  lokken.  — 
De  vertaling  is  zoo  als  die  van  den  Heer  goevebkeur  kan 
verwacht  worden ,  en  de  Uitgevers  hebben  voor  zuiver  papier 
en  eene  heldere,  duidelijke  letter  zorg  gedragen. 


De  Kunatkromjk,  Uitgegeven  ter  aanmoediging  en  bevordering 
der  Schoone  Kunsten.  Achttiende  Jaargang.  Afiev.  1 — 14.  Te 
Leiden^  bij  A.  W.  S\jthoff,  Directeur  der  HouJtgraveerachool. 
24  4/2.,  tekat  en  steendrukpkUen*    ƒ  10-: 

Reeds  te  lang  heeft  Referent  verzuimd  zich  te  kw^'ten  van 
een  pligt,  die  hem  toch  elke  maand  werd  herinnerd  b^*  de 
ontvangst  van  eene  nieuwe  Aflevering  der  »Eunstkron\jk*\ 
Die  pligt  was:  de  aandacht  van  de  lezers  onzer  Letteroefe- 
ningen, en  van  geheel  het  publiek,  te  vestigen  op  het  nieuwe 
en  verjongde  leven ,  hetwelk  de  Kunstkron\jk  met  haren  acht- 
tienden Jaargang,  en  door  de  verandering  van  Redactie  en  Uit- 
gever, is  ingetreden.  De  Kunstkrongk,  wij  kunnen  het  niet 
ontkennen,  was  allengs  uit  het  t\jdperk  van  leven  en  emu- 
latie, hetwelk  hare  eerste  Jaargangen  kenmerkte,  in  zekeren 
deun  vervallen,  die  nadeelig  werkte  op  het  litterair  zoo  wel 
als  op  het  artistiek  gedeelte ,  terw\)l  bovendien  door  het  wijden 
van  een  geheelen  Jaargang  aan  het  Rotterdamsche  Muziek- 
feest in  1854,  en  van  een  groot  gedeelte  van  den  volgenden 
aan  de  Wereldtentoonstelling  te  Parys,  het  oorspronkelijk  doel 
en  het  eigenaardig  terrein  van  het  werk  te  veel  uit  het  oog 
werd  verloren. 

De  Heer  t.  van  westbheene,  w.z.  als  Redacteur,  en  de 
Heer  a.  w.  sijthopf,  te  Leiden,  als  Uitgever,  stelden  zich by 
hun  optreden  als  zoodanig,  blykens  hun  programma,  voor:  de 
Kunstkronyk  terug  te  voeren  tot  hetgeen  zy  altijd  moet  blg- 
ven,  wil  z\j  hare  geschiedenis  en  haar  doel  niet  verlooche- 
nen —  het  orgaan  te  zyn  van  de  kunst  in  Nederland;  de  uit- 
drukking van  hetgeen  zg  beoogt  en  in  het  leven  roept;  het  middel 
om  den  kunstzin  en  de  kunstkennis  by  het  publiek  te  leiden 
en    te    ontwikkelen.      De   Maatschappy    Arti   et    Amicitiae   te 

BOXKBSSOH.  1856.  N"*.  XHL  45 


626  DE   KUNSTKBQlfUK. 

Amsterdam,  maakte  ook  van  haro  s$d6  dè  Knnatkroii^k  tot 
haar  orgaan,  en  het  nationale  element  werd  Tooral  op  den 
voorgrond  gesteld. 

De  tot  hiertoe  verschenen  Afleveringen  der  Kunsikronljk 
getuigen  dat  het  der  Redactie  en  den  Uitgever  ernst  is  met  ket 
nakomen  van  han  programma.  Beeds  het  oiterlgk  va&  het 
werk  heeft  gewonnen  aan  aierligkheid  en  degel^kheid;  papier 
en  drak  z^n  zeer  goed.  De  lithographiën,  die  in  de  laatoto 
jaren  schier  deden  wanhopen  of  deze  tak  der  kunst  in  Neder- 
land ooit  tot  eenige  ontwikkeling  zou  komen ,  z\jn  vooral  aan- 
merkel^k  verbeterd.  Wel  zyn  alle  de  platen  nog  niet  even 
gelukkig,  en  bl\jft  er  veel  te  doen  over;  maar  w\j  meenen 
toch  gerost  te  mogen  verzekeren  dat  men  den  goeden  weg 
heeft  ingeslagen.  Men  ziet  het,  er  is  streven  naar  naauw- 
keurigheid,  naar  kracht,  zuiverheid  en  effect  in  de  lithogra- 
phiën* Vooral  bg  die  naar  de  oude  meesters,  uit  de  keurige 
verzameling  van  den  Baron  sternoiught  van  008TBBJUjn>, 
ontmoeten  wy  reeds  enkele  platen,  die  getuigen  wat  men  door 
naauwlettende  zorg  en  zamenwerking  van  verschillende  krach- 
ten kan  tot  stand  brengen.  De  lithographiën  naar  j>uJiLSDur, 
MBTJCU,  DE  vois,  EüTSDAEL  en  BBOUWEE  kunncn  reeds  eene 
vergelyking  met  de  lithographische  pers  in  het  buitenland 
doorstaan.  Het  is  hier  eene  quaestie  van  tgd  en  geld,  en  wy 
twijfelen  geen  oogenblik,  of,  b\)  de  beginselen  wdke  thans  aan 
de  uitgave  der  Kunstkrongk  ten  grondsUg  zQn  gelegd,  zal 
eene  uitbreiding  van  het  debiet,  eene  meer  en  meer algemeeoe 
deelneming  eerlang  tot  resultaten  leiden,  die  w\|  ten  opzigte 
van  de  lithographie  in  Nederland  tot  vóór  eenigent^jd  niet 
durfden  verwachten.  Ook  de  platen  naar  of  door  hedendaag- 
sche  meesters,  bew\jzen  dat  het  den  Heer  mibuhq  ernst  i» 
met  den  vooruitgang  en  de  verbetering  z\jner  lithographische 
voortbrengselen. 

De  tekst  heeft  mede  eene  eenigzins  andere  rigtbg  aange« 
nomen.  De  bezoeken  in  ateUêrs;  het  binnen-  en  bnitenland- 
sche  kunstnieuws,  en  de  korte  artikelen  aan  de  omschep* ving 
der  platen  gewQd,  zQn  geheel  in  den  geest  van  het  oorspron- 
kelgk  doel  der  Kunstkron^k.  Voor  het  overige  dragen  de 
hoofdartikelen  het  kenmerk  van  een  gelukkig  streven,  om  het 
publiek  in  een  aangenamen  en  boekenden  vorm  bekend  te  maken 
met  het  leven  en   de  werkzaamheid  van   vroegere  en  latere 


DS  KCKSTKJmriJK.  6S7 

kiuiAtenaars»  en  met  de  ewste  begixuiekn  en  waarhedoi  welke 
aan  alle  konstbeoefening  ten  gfpndelag  moeten  liggen.  De 
bedragen  yan  den  Redacteur;  van  den  keurigen  stiUst  Dr.  l. 
B.  bbtnsh;  vcm  £i4as;  de  beachoawingen  over  de  Botterdam- 
ache  tentoooetelling;  de  gedichten  van  s«  j.  vak  ojbn  bkbbu^ 
BiOHiJU>  en  DOBeJSCK,  bieden  eene  r^jke  afwiaeeling  aan. 

Wanneer  w^'  bedenken  dat  de  Kanstkron^k  aan  hare  in« 
teekenaars,  nevens  het  bovengenoemde,  nog  een  lot  aanbiedt 
in  eene  verloting  van  kunstwerken,  die  ditmaal  syn  gekoeen 
met  een  hoogst  gelukkigen  smaak,  en  zuiver  begrip  van 
goede  kunst,  dan  kunnen  w\j  het  schier  overbodig  rekenen 
hier  een  woord  by  te  voegen  om  tot  ondersteuning  en  deel- 
neming op  te  wekken.  Wy  volstaan  met  onse  ieaers  aan  te 
sporen,  om  kennis  te  maken  met  het  vernieuwde  leven  der 
Kunstkronyk:  dat  doende  zullen  zg  van  zelf  gedrongen  wor^ 
den  tot  ondersteuning  van  deze  nationale  onderneming,  op 
welke  w\j  ons  voorstellen  nader  terug  te  komen* 


Nagelaten  OediclUen  van  gobnelis  loots  ,  Bidder  der  Orde  van 
den  Nederlandschen  Leeuw  ^  en  Lid  van  het  KomnhUjk  In^ 
stittnA.  Twee  Deelen.  Te  Amsterdam  y  bij  Allart  en  van  der 
Made.  1855.    Tn  gr.  Svo,    583  bl.  ƒ5.: 

Wie  er  nog  aan  twijfelen  mogt,  of  de  in  1834  ontsiapeB 
Dichter  loots  tot  die  Zangers  behoort  op  welke  Nederland 
reden  heeft  zich  te  verhoo vaardigen,  behoeft,  indien  hy  waarde 
hecht  aan  de  uitspraak  van  bevoegde  beoordeelaren ,  het  twee- 
ledige Voorberigt  slechts  te  lezen^  dat  tot  Inleiding  strekt  van 
het  Eerste  Deel.  De  Heeren  Mr.  maubits  oobnsus  van  ball 
en  H.  TOLLENS,  c»z«,  Neèrlands  ho&atxus  en  Neèrlands  olau- 
Dius,  van  wie  het  gerucht  wilde  dat  z\j  de  zorg  voor  de  uit- 
gave van  de  dichterlyke  nalatenschap  des  vereeuwigden  Zan- 
gers hadden  aanvaard,  hebben  wel,  zoo  als  uit  het  Voorbe- 
rigt blykt,  die  zorg  aan  een  ander  ovecgelaxen,  maar  toeh 
beide  het  werk  met  eene  aanbeveUog  verrekt,  die  ten  aan- 
zien van  zyne  hooge  waarde  geen  twyfel  overlaat,  en  volko- 
men het  oordeel  bevestigt,  dat  immer  door  onpartijdige  des- 
kundigen over  de  gedichten  en  verzen  van  loots  ïs  uitge- 
sproken. »Ik  herinner  m^*'  —  zegt  de  Heer  tollens  •—  »dat 
de  Uitgever  van  z\jne  vroegste  gedichten,  de  kundige  en  keurige 

45* 


628  GOBKBLIS  LOOTS, 

CTLSITBROSK ,  aan  wiens  inlichting^  en  teregtwijzingen  ik  zelf, 
even  als  onze  loots,  zoo  veel  verpligting  schaldig  ben,  hem, 
in  een  bijschrift,  onder  eene  z^ner  afbeeldingen  geplaatst,  een 
tweeden  vondel  genoemd  heeft.  Evenzeer  herinner  ik  m\f 
dat  BILDEBDIJK  in  een  b^schrift  op  vondel  dezen  een  ruwen 
diamant  heeft  genoemd.  Beide  deze  uitspraken  eameatrek* 
kende,  zou  men  alzoo  ook  onzen  loots  een  ruwen  diamant 
mogen  heeten ;  een  eeretitel  die  eene  zeer  wezenlijke  en  in- 
nerl^ke  waarde  aanduidt,  en  dien  ik  met  volle  overtuiging 
m\jnen  veeljarigen  kunstvriend  onbetwistbaar  waardig  acht.'*  — 
De  Heer  van  hall  herinnert  ons  hoe  de  beroemde  Volks- 
zanger z\jnen  vriend  »in  het  voortreffemk  dichtstnk  ter  zijner 
uitvaart"  heeft  a%eschilderd ,  ond^r  anderen  hem  noemende: 

De  Dichter  van  zijn  eigen  zangen; 

H\j,  die  van  vreemdling  noch  gehaur 
De  toonen  borgde,  die  hy  slaakte; 

Maar  onverflaauwd  van  eigen  yuur, 
Van  ingeschapen  geestdrift  blaakte, 
£n  breidel,  wet  en  les  verzaakte 

Gehoorzaam  slechts  aan  u,  natanr,  — 

en  daarmede  instemmende,  en  wijzende  op  hetgeen  haakican, 
H.  H.  KLUN,  en  de  in  kunstkennis  bedreven  kinkeb  en  jebo- 
nimo  de  vbies  van  hem  getuigd  hebben,  herhaalt  h^  de  regelen 
in  1834  door  hem  gemaakt,  zoo  't  schijnt  om  toen  by  het 
graf  van  loots  te  worden  uitgesproken : 

Ja,  gij  hebt  hem  gevormd,  alscheppende  natuar  ! 

Van  n  ontleende  hij  dat  krachtgevoel,  dat  vunr. 
Waarmee  hij  zich  zoo  stout  verhief  op  aadlaarswieken , 
£q  gidsen  zocht  noch  by  Romeinen,  noch  by  Grieken; 

Maar  't  zy  hy  hoog  of  laag  't  oibrspronkiyk  speeltuig  sloeg. 

Uit  eigen  bron  gevoed,  en  aan  zich  zelv'  genoeg, 
Geiyk  de  nachtegaal  door  knnstlooze  orgelslagen, 
In  zgnen  wildzang  zelfs  den  kenn'ren  bleef  behagen. 

Dergelijke  getuigenissen  van  zulke  pennen  maken  eiken  an- 
deren lof  voor  den  Zanger,  elke  andere  aanprgzing  van  z\}ne 
») Nagelaten  Gredichten"  schier  geheel  overbodig;  te  meer  nog 
daar  men  hierbij  kan  voegen:  dat  ook  bilderduk,  de  on- 
sterfelijke  vader  onzer  moderne  dichtkunst,  de  zeldzame,  wezen- 
lijke verdienste  van  loots  insgelyks,  en  op  niet  minder  ver- 
eerende  w^ze,  heeft  erkend  én  gestaafd. 


yAaSU.TBN  «BDICHTEW.  629 

Bef.,  die  het  voorregt  niet  gehad  heeft  lootb  van  nab$  te 
kennen,  maar  meermalen  zich  onder  diens  gehoor  heeft  be- 
vonden, en  den  indrak  dien  z\jne  gespierde  verzen ,  met  kracht 
en  gloed  voorgedragen,  op  hem  gemaakt  hebben,  nimmer  ver- 
geten zal,  denkt,  dit  schryvende,  niet  zonder  weemoed,  aan 
de  geringe  voldoening  welke  de  kunst,  in  het  openbare  leven, 
voor  dezen  met  regt  beroemden  Zanger  heeft  opgeleverd.  Het 
was  zeker  veel  dat  een  Mr.  Metselaar  (dat  was  h\j;  doch  van 
de  deftigste  soort)  zich,  om  z$ne  verdienste  op  *t  gebied  van 
taal-  en  dichtkanst,  tot  Bidder,  en  Lid  van  het  Institaat  zag 
verheven;  het  moet  hem  gestreeld  hebben,  dat  de  Letterkun- 
dige Genootschappen  in  den  Lande  hem,  als  om  str^d,  in 
hun  lidmaatschap  van  eer,  bewijzen  gaven  van  onderscheiding 
en  hoogachting,  en  niet  zelden,  big  voorkeur,  h^m  uitnoodig- 
den  om  b^  plegtstatige  gelegenheden  de  rijen  voor  te  gaan, 
en  ooren  en  harten  te  streelen  met  een  feestel^k  gedicht;  hg 
zal  niet  zonder  genoegen,  zoo  dikwijjls  en  waar  h\j  optrad, 
het  talrijk  gehoor  hebben  opgemerkt,  dat  hem  volgde,  en  aan 
z\jne  lippen  hing,  en,  zoo  dikwerf,  zelfs  in  het  midden  zijner 
voordragt,  met  toejuiching  huldigde;  —  maar  het groote  voor- 
regt des  Dichters:  zyne  verzen  te  zien  opgenomen  in  het  hart 
en  geheugen  des  volks;  z^'ne  werken  te  zien  gezocht  niet  al- 
leen voor  de  boeker^en  van  beoefenaren  en  liefhebbers  van 
poëz\j;  maar  ook  gevraagd  en  met  gretigheid  gekocht  door  de 
menigte,  om  er  wijsheid  en  troost  uit  te  putten,  en  het  genot 
en  genoegen  des  levens  er  door  te  vermeerderen  en  te  ver- 
hoogen  —  die  streelendste  van  alle  voldoeningen  is  hem  nimmer 
te  beurt  gevallen,  en  in  den  avond  z^'ns  levens  had  h^  zelfs 
de  smart  te  verduren,  de  belangstelling  in  de  vruchten  z\jner 
kunstoefening  zoodanig  te  zien  afgenomen,  dat  tot  het  uit- 
geven van  een  z^ner  gedichten  eene  inteekening  moest  wor- 
den beproefd,  en  de  deelneming  niet  voldoende  was  om  hare 
kosten  te  dekken.  De  dikwerf  hoog  gevierde  Zanger  onder- 
vond daarin  de  wisselvalligheid  van  den  roem;  aan  welke  *t 
ook  te  w\}ten  is  als  nog  geen  kenteeken-  de  plaats  onder- 
scheidt waar  z\jn  stöiFel^k  overschot  is  ter  ruste  gelegd.  Op 
den  IS***"  October  1834  trad  Bef.  het  kerkgebouw,  waar  die 
treurige  handeling  zou  plaats  hebben,  met  aandoening  binnen, 
niet  anders  verwachtende  dan  dat  het  vol  zou  z\}n,  en  dat 
eene  talrigke  schaar  van  vrienden  en  vereerders  den  Igkstoet 


630  dOBMBtilS  LOOTB, 

daar  zcnxée  vergroóteti ;  tnaar  b\|  yond  er  niemand.  Van  liever* 
lede  kwamen  er  nog  enkele  dilettanten  gelQk  b^,  maar  boe 
klom  htmne  verbasing,  toen,  op  bet  bepaalde  nnr,  de  l^kkist 
aankwam,  en  door  de  geboorde  dragers  naar  de  groeye  ge- 
dragen werd  zonder  eenig  gevolg  van  vrienden;  bebalve  van 
eene  Commissie  van  vier  leden  nit  bet  Koninkiyk  Institant. 
De  ledigbeid  rondom  bet  graf  van  den  Meestersanger,  om 
wien  te  booren  men  zicb  weleer  verdrongen  bad,  deed  alle 
barten  pgnlqk  aan,  en  toen  eenige  minnten  later  de  bande- 
ling  voTbragt  en  de  Commissie  vertrokken  was,  stonden  de 
tien  of  twaalf  kunstminnende  toescbonwers  eene  w|Jl  sprake- 
loos by  de  groeve,  tot  een  bunner  met  smart  uitriep:  »2S66 
begraaft  Holland  zijne  groote  mannen!**  —  De  aanwesigen 
verbonden  zicb  toen  om  b\j  te  dragen  tot  de  kosten  van  eenen 
steen,  boven  bet  graf  in  den  muur  te  metselen,  waarop  een 
bekranste  mk-um  zonde  staan  met  den  naam  van  loots  in 
gouden  letteren  er  onder;  docb  bij  onderzoek  bleken  de Icosten 
zoo  aanzienlek  en  de  zucbt  tot  deelneming  zoo  gering  te  zQn, 
dat'  bet  plan  moest  worden  opgegeven.  Ref.  weet  niet,  dat 
van  eene  andere  zijde  eenig  kenteeken  op  bet  graf  van  loots 
is  gekomen,  en  kan  den  wenscb  niet  onderdrukken,  dat  er 
dit  alsnog  op  worde  geplaatst. 

De  reden  dier  onversobilligheid  lag,  voor  een  aanzienlek 
gedeelte ,  in  den  afkeer  van  gedicbten  in  bet  algemeen ,  die 
bet  publiek  tgdel\jk  bad  ingenomen,  nadat  al  wie  de  pen  kon 
voeren  en  rijmklanken  vinden,  z^ne  indrukken  van,  en  ge- 
dacbten  over  den  opstand  van  1830  aan  den  volke  op  q|m 
bad  voorgedeund,  en  de  met  prullaria  overstroomde  wereld, 
die  den  meester  van  den  prol  niet  weet  te  onderscbeiden,  van 
geene  poëten  meer  gediend  wilde  z\jn,  en  alleen  maar  bet 
goede  geld  beklaagde,  dat  zij  voor  slecbte  verzen  bad  uitge- 
geven. Maar  t^  lag  ook  daarin,  dat  loots  die  popolariteit 
miste,  welke  den  kunstenaar,  onder  alle  omwentelingen  in 
den  volkssmaak,  tegen  geringscbatting  en  vergetelheid  bevei- 
ligt. Dat  gemis  was  een  gevolg  van  zgnen  aanl^  meer  voor 
bet  verbevene  en  vernuftige,  dan  voor  het  schoone  en  gevoe- 
lige; van  de  dicbtsoorten,  die  b\j  doorgaans  beoefende,  en  van 
de  versmaat,  die  hjj  b\|  voorkeur  gebruikte.  Het  lierdiebt  en 
leerdicht  waren  zgne  meest  geliel^e  genres;  maar  de  liertang 
is    voor   bet  volk  te  boog,   en   *t  beeft  te  weinig  tyd  voor 


onifpannng  <mii  behagen  te  vinden  in  leerdfchten  t«n  langen 
aden;  getchreren  in  doorwerkte,  roor  gewone  lezers  te  diep- 
sinnige  Alexandrgnen.  In  meer  populaire  versmaten  heeft 
fa^  wel  een  aantal  stukken  gedicht;  men  vindt  er  seUs  vele 
in  dese  bundels,  en  daaronder  meesterstukjes  van  vinding  en 
uitvoering,  maar  de  stoffen  zQn  niet  populair.  Lo<yrs  was  te 
weinig  objectief  om  Volksdichter  te  z\|n.  Zyne  verzen  spraken 
meer  tot  de  verbeelding  dan  tot  het  gevoel ;  meer  tot  den  geest 
dan  tot  het  hart.  HQ  was  hierin  van  zynen  vriend  tOllbhs, 
ofechoon  met  dezen  dikwerf  in  éénen  adem  genoemd,  ten  eenen- 
male  onderscheiden,  en  zoo  veel  minder  by  het  volk  bekend, 
dat  er  (want  anders  ware  zQ  verschenen)  van  eene  goedkoope 
uitgaaf  zgner  werken  —  terwijl  die  van  tolleito'  werken  tien- 
duizend koopers  vond  —  geene  winst  kon  worden  verwacht, 
en  de  uitgevers,  eindelijk,  huiverig  waren,  om  nieuwe  verzen 
van  hem  voor  hunne  rekening  ter  perse  te  leggen. 

Aan  dat  gemis  van  populariteit  ligt  het  dan  ook,  dat  zoo 
vele  uitmuntende  gedichten  als  er  zQn  onder  de  ruim  honderd- 
en-vQftig  stuks,  van  verschillenden  omvang,  die  in  deze  twee 
Deelen  worden  aangeboden ,  eerst  twintig  jaren  na  den  dood 
van  LOOTS  in  het  licht  verschijnen.  Zóó  lang  heeft  het  ge- 
duurd eer  het  gelukken  mogt  een  huis  van  boekhandel  te  vin- 
den, ondernemend  genoeg  om  de  uitgave  te  doen,  zoo  als  die 
geschied  is  onder  de  bescherming  en  aanbeveling  van  de  twee 
beroemdsten  onzer  Meesterzangers.  De  Boekhandelaars  alla.rt 
EN  VAN  DRB  MADE  hebben  door  die  uitgave  aan  de  vader- 
landsche  Letteren  eene  groote  dienst  bewezen,  en  aanspraak 
verworven  op  dank  en  ondersteuning  by  alle  beoefenaren  en 
vrienden  van  Nederduitsche  dichtkunst.  Maar  inzonderheid 
heeft  zich  daarb^  verdienstetgk  gemaakt  de  Heer  hiuian,  die 
vele  jaren  lang  heeft  getracht  een  middel  te  vinden  om  de 
dichterlijke  nalatenschap  van  loots  aan  de  vergetelheid ,  waar- 
aan ^  was  overgegeven,  te  onttrekken,  en,  toen  nu  de  ge- 
legenheid daartoe  gekomen  was,  ook  —  zoo  w^  meenen  — 
het  werkzame  en  gansch  niet  aangename  toezigt  over  den 
druk  en  de  correctie,  en  de  uitvoering  dezer  véëlbevattende 
bundels  met  liefde  en  ^ver  heeft  aanvaard  en  volbragt. 

De  éérste  lezing,  vooral  van  het  Eerste  Deel,  laat  geen 
aangenamen  totaal-indruk  na;  ten  minsten  zoo  was  *t  bQ  ons: 
doordien  het  stukken  bevat  uit  al  de  levensperken  des  Dichters, 


632  OORKtiUS  LOOTS, 

die  in  gehalto  en  Bchocmheid  zeer  van  elkander  TdrBohillen, 
ten  deele  zelfs  geene  andere  verdienste  hebben,  dan  dat  ze 
vloe\jend  z\jn  geversifiëerd ,  en  de  Verzamelaar,  die  blijkbaar 
dlles  geplaatst  beeft  wat  hem  door  's  Dichters  erven  gegeven 
is,  de  stukken,  zonder  eenige*chronologieohe  6rde  in  aoht  te 
nemen,  door  elkander  heeft  geplaatst:  zoodat  de.  verzen  ntt 
*s  Dichters  besten  t\jd  hier  dikw^ls  gevolgd  worden  door  an- 
dere die  h\j-zelf,  buiten  twijfel,  ten  vure  zou  hebben  verwezen. 
Wel  is  waar,  dat  de  -stukken  geene  datums  dragen,  en  de 
ouderdom  der  meesten  slechts  naar  gissing  te  bepalen  is;  doch 
de  titels  van  eenigen  geven  hunne  jaren  aan,  en  *t  zal  wel 
een  raadsel  blijven  waarom  de  rijmstukken  van  1792,  1795, 
1798  en  1799  niet  vooraan  zyn  geplaatst,  maar  na  en  tns- 
schen  gedichten  van  1816,  1818,  1826,  1832  en  1833;  waar- 
mede z\j  —  vermits  loots  een  levendig  aandeel  heeft  geno- 
men in  de  politieke  gebeurtenissen  van  het  laatst  der  vorige 
eeuw;  doch,  van  de  vrijheidsziekte  dier  dagen  door  de  zure 
vruchten  der  Fransche  gelijkheid  en  broederschap  genezen,  na 
1813  zich  een  warm  vriend  van  ons  Vorstenhuis  heeft  be- 
toond —  wat  de  uitgedrukte  gevoelens  betreft,  gansch  niet 
overeenstemmen.  Zoo  vindt  men,  b,  v.,  op  bl.  65  en  volgg., 
den  keurig  fraa^en  lierzang  by  den  doop  van  w\jlen  den 
vierden  zoon  van  den  Prins  vak  oranje  in  1822,  met  den 
hartelijken  uitroep: 

Ja,  heil  a,  onzer  Vorsten  sprnitf 
Hoe  hebt  ge  nw  wortlen  yastgeschoten 

o  Boom!  geen  onweer  roeit  n  uit* 
Of  Neérland  moet  met  u  verzinken  — 

en  op  bl.  193,  den  nog  fraa\jeren  lierzang:  ))Nederland*\  van 
1826,  in  welken  met  waardige  onafhankelijkheid  de  innigste 
gevoelens  van  achting  voor,  en  gehechtheid  aan  orakje  wor- 
den uitgesproken;  maar  wij  zagen  er  v'reemd  van  op,  toen 
we  voortlezende,  daarna  (bU  225)  de  gezwollen  Ode  vonden: 
wAan  mijn  Vaderland,  by  de  krygsverrigtingen  der  Nederlan- 
ders op  de  Noordzee  in  Augustus  1795",  waarin  de  gevoelens 
van  de  heethoofden  dier  ongelukkige  dagen  van  tweedragt 
en  haat  zich  afspiegelen,  en  de  opgewonden,  toen  nog  jonge 
Dichter  uitroept: 


NAOELATBK  OKDICBTEN.  633 

Klonk  dwinglandij ,  klonk  helseh  verraad. 
Door  list  9  Qw  ysren  arm  in  boeQen; 
't  Heeft  uit  met  al  dit  vloekgespan! 
Het  sehnldig  hart  yan  nw  tiran 
Dreef  hem»  door  Treeü  benard*  wanhopend  ran  nw  stranden I 
Zijn  ringt  geeft  n  de  yryheid  weer  — 

Dergel^ke  schrille  nagalmen  ait  een  afgesloten  t^drak  van  ver- 
bastering, waaraan  naaawelykB  meer  gedacht  wordt,  zelfs  niet 
door  hen  wier  verwanten  er  de  slagtofPers  van  z^n  geworden, 
hadden  ten  minsten  op  hunne  plaats  moeten  staan;  ofschoon 
*t  beter  ware  geweest  ze  geheel  weg  te  laten ,  of  ze  b^  elkan- 
der te  voegen,  in  een  aanhangsel,  als  toegift,  voor  de  lief- 
hebbers. Wij  willen  er  den  Heer  hilman  niet  zéér  hard  over 
vallen ,  want  zonder  h^m  zon ,  mèt  het  onbeduidende ,  ook  het 
vele  schoone  dat  de  bnndels  bevatten,  zijn  verloren  gegaan; 
maar  vnj  kunnen  toch  niet  ontveinzen  te  betreuren,  dat  onze 
waardige  tollens,  die  betuigt  jaren  lang  door  innige  vriend- 
schap verbonden  te  zyn  geweest  met  loots,  zich,  al  is  't  dan 
ook  door  nmé^r  dan  ééne  reden",  heeft  laten  weerhouden  om 
de  dichteriyke  nalatenschap  van  zgn  ontslapen  vriend  te  schif- 
ten; of  maar,  indien  de  taak  hem-zelven  in  z\|n  geklommen 
leeit^d  te  lastig  ware,  niet  gewaakt  heeft  dat  z\j  door  een  ander 
ervaren,  met  het  publiek  en  met  de  kunst  vertrouwd  man, 
met  of  voor  den  verzamelaar  wierde  volbragt.  —  Zoo  als 
de  tutee  Deelen  daar  voor  ons  liggen,  bevatten  z^  nagenoeg 
den  inhoud  van  vier  gewone  versbundels  in  8vo.  De  kooper 
betaalt  maar  voor  twee,  en  verliest  er  dus  niet  b\j,  al  ware 
ook  (hetgeen  *t  geval  niet  is)  de  helft  van  den  inhoud  niet 
waard  onder  den  naam  van  loots  te  verschenen;  maar  het 
ware  toch  beter  geweest  als  men  er  niet  in  opgenomen  vond 
wat  LOOTS -zelf  niet  zou  hebben  laten  drukken ,  en  daar  had- 
den ervaren  vrienden  voor  kunnen  zorgen;  —  tenzg ,  misschien, 
des  Dichters  in  kunst  en  smaak  minder  bedreven  erven  alles 
voor  heilig  hebben  gehouden,  wat  ooit  in  dichtmaat  doorhem 
is  geschreven. 

De  partgstukken  en  die  gelegenheidsstukken  welke  wij  ten 
vnre  zouden  hebben  veroordeeld,  beslaan  in  het  Eerste  Deel 
ruim  50  bladzijden.  De  overige  270  compres  gedrukte  blad- 
zijden bevatten  niets,  dat  den  Dichter,  als  mensch  en  als 
kunstenaar,   niet  tot  eere  strekt,  en  niet  beschouwd  verdiend 


684  OOBVSUS  liOOTS, 

te  worden  als  eene  winst  voor  de  vaderlandscbe  dichtkunst. 
Wat  w\j  op  al  dat  yoortreilfel\jke  in  het  Eervte  Doel  hebben 
aan  te  merken,  bepaalt  zich  tot  de  aUocuÜê  aan  vokdbl,  die 
w\j,  hoe  schoon  *t  gedicht  als  zoodanig  z§,  misplaatst  achten. 
De  geest  en  strekking  van  dat  fraaie,  komvolle  gedicht  is  op 
te  maken  uit  de  volgende  aanroeping: 

o  VomdblI  *k  roep  a  aan!  ja,  schoon  gij  zijt  ontslapen* 
Kweek,  kweek  toch  atonen  aan,  geheel  nlt  a  geschapen!  — 

Ja,  dichters I  broeders!  ja,  meer  dan  m  «enige  eenw. 
Voegt  ons  een  moed,  die  tart  der  dweepren  oproenehreew. 
Of  die  de  jammeraars  om  inkwis itievnren , 
Door  scherts,  die  byt,  's  volks  spot  doen  pgneiyk  verdiirenl 
De  tyd  eischt  aorg,  eer  ons  de  sluwe  list  betrapp* 
Ën  steke  ons,  eer  men  't  weet,  in  eene  monnikskap! 

Dat  dichtstak  op  't  weefgetouw  zettende,  heeft  loots  er 
niet  aan  gedacht,  dat  vONDSL-zelf,  't  zq  al  of  niet  door  Hsluwe 
list  betrapt",  zich  van  de  Protestantsche  Kerk  heeft  a%e- 
scheiden,  en  tot  de  Roomsch-Kathol^'ke  is  overgegaan. 

Om  den  lezer  met  het  mannel^k  karakter,  en  den  liberalen 
geest»  en  de  beurtelings  forsche  en  liefelijke  gezangen  van  loots 
bekend  te  maken,  kunnen  we  niet  beter  dan  uit  dat  Iraage 
gedicht  een  paar  passages  overnemen,  'k  Wil  —  zegt  de  Dich- 
ter tot  VOKDEL  — 

'k  Wil  met  aw  vrijen  geest,  ofschoon  niet  met  ow  swier. 
Bespelen  naar  mijn  Inst  de  mij  geschonken  lier. 
T7w  afkeer  van  't  geweld,  die  opstormde  ait  nw  snaren. 
Is  my  ook  van  der  jengd  in  de  aderen  gevaren ; 

'k  Betaalde  ook  liefst,  als  g\j ,  rantsoengeld  voor  mtjn  sang. 

Der  vr\jheid  toegewyd,  dan  dat  ik,  by  den  dwang  * 

Als  dichter  welkom,  maar  als  mensch  te  laag  gekropen. 
Vond  voor  een  vleiend  lied,  hof,  rang  en  schatten  open. 

Ik  heb ,  zoo  erg  als  gij ,  een  innerlQken  wrok 

Aan  eenen  Fariseenw  In  een  vermaakten  rok; 
Ja,  liever  nog  met  n  beboet,  verbannen,  schnldig. 
Dan  dat  ik ,  tegen  dank ,  den  god  des  tyds  ooit  huldig. 

Doch  neen,  thans  dwingt  ons  niets  't  meineedig  oier  afl 
Men  zingt  naar  H  vrQe  hart,  niet  naar  des  meesters  staf. 
Niet  in  een  gulden  kooi  gevoederd  en  besloten. 
Noch  kennel^k  gewend  aan  't  lied  ons  Toorgeflateo. 


IfAGELATKlf  OEDICHTSST.  685 

Geen  winterroé  dreigt  meer ,  noch  pent  door  scherpen  dwang 
De  keel  tof  eclior  getehreenw,  in  eteé  mn  ronden  ittig. 
Neen*  neen,  o  sangeres!  schep  adem  in  de  horen: 
De  winter  if  TOorbQ,  die  wolken  s\jn  verflchoren; 
De  minnelQke  Mei  vlecht  Uoemen  tot  een  hnif » 
En  mengelt  genr  en  kleur;  'k  hoor  wéér  de  tortelduif» 
Die,  bang  voor  haWk,  ralk,  griffoenen,  raven,  wouwen. 
Staatkundig  roofgebroed,  stch  nergens  dorst  vertrouweo. 
Men  hoort  de  vreugde  in  't  veld;  men  hoort  in  hooger  lucht 
Den  leeuwrik,  die  zijn  lied  weer  afmeet  naar  sQn  vlogt. 
Terwijl  in  *t  jengdig  hout  s|)eelxieke  nachtegalen 
Met  schelle  keel  de  lieftle  en  lente  op  sang  onthalen. 
Men  ziet  de  rappe  jeugd ,  die  met  een  vrengdgeschrei 
Ontbonden  uit  de  stad,  wéér  strengelt  rei  aan  rei. 
En  't  jaargetij  tot  lof,  met  onbedwongen  zwieren 
Op  maatklank  der  Natuur,  de  blijdschap  bot  gaat  vieren. 

Dees  sdiiklering?  —  Z{j  mag  den  suffer  niet  behagen* 
Die  in  een  ouden  boom  zoo  gaarn  den  uil  hoort  klagen, 
Kn  wenscht  het  veld  eer  graauw,  en  dat  geen  kruidje  tiert, 
Dan  dat  men  dartelend  er  't  zondig  jaarfeest  viert. 

Dit  beeld  is  dat  des  tijds,  dien  we  ons  Ó4$k  zien  beloven. 
De  vryheld  des  gemoeds  gaat  alle  gaaf  te  boven; 

Sn  of  een  kerknil  gromt,  en  of  een  dichter  flnit. 

Munt  hy  't  op  myn  geloof,  'k  lach  beider  maataaag  uit. 
't  is  't  beeld  van  onzen  tgd.    Ja,  zonder  vreesbetooning 
Zing  ik  m\jn  vr\jen  zang  voor  de  ooren  van  myn  Koning. 

Hy  reikte  van  zijn  troon  ons  zelf  den  vrybrief  toe. 

Ontworpen  in  zyn  ziel,  bezworen  blij  te  moè, 
Met  heel  zgn  wil  en  hart.    Hij  zal  dien  eed  niet  breken, 
Al  poogt  een  logenmond  die  schennis  goed  te  spreken : 

Hy  weet,  dat  als  de  trouw  verloren  ging  op  aard* 

Zij  in  des  Konings  borst  het  laatst  moest  sQn  bewaard. 
Hy  wil  geen  slavendienst,  hy  gaf  de  slof  der  aangen. 
Die  nog  de  vryheid  zingt  en  duurzaam  wil  vervangen. 

Hy  dscht  niet,  dat  met  hem,  als  waar  't  een  heilig  werk 

Men  41  te  zamen  dring  in  ééne  zelfde  kerk: 
Hy  dryft  niet,  dat  men  God  geen  eer  Hem  waard  kan  geven, 
Dan  naar  een  leerwet,  voor  een  eeuwenpaar  beschreven; 

Neen,  onder  't  vrye  dak  van  zyn  verdraagzaam  hof. 

Klinkt  meer  dan  ééne  wys  by  's  Allerhoogsten  lof. 

Dit  is  het.  ja,  een  volk  mtt  vaderhand  regeren! 
In  zulk  een  Vorst  wil  ik  Gods  stedehouder  eeren: 


(Ïd6  C0BKBLI8   LOOTS,  H4aiBI,A:TBH  CffiDIOHTEIf. 

Hy  toch,  die  Hem  Terbeeldt  wiens  naam  men  liefde  noemt , 
Verplet  ons  dpor  geen  blik,  die  grimmigiyk  ▼erdoemt. 

Geen  Koningsblik  dale  af,  om  ooit  de  rol  te  lesen 
Van  sekten ,  hoog  gevierd  of  diep  ter  hel  verwesen 

Door  't  menschlgk  brein,  dat  scheidt  en  deelt,  in  rot  bg  rot. 

Wat  opgeteekend  staat  als  één  geheel  bg  God. 

Het  smart  ons,  dat  w\j  de  bladzyden  23 — 28  niet  geheel 
kunnen  overnemen;  maar  het  aangehaalde  is  voldoende  om 
LOOTS  te  doen  kennen  —  en  zoo  vertoont  hij  zich  in  alles  — 
als  een  Dichter  van  ongemeen  groote  verdienste,  en  als  een 
man  wiens  karakter  en  vr^zinnigheid  aan  echte  Grodsvrucht 
gepaard,  hem  ieders  hoogachting  waardig  maken,  al  is  't  ook 
dat  men  in  gevoelens  van  hem  verschilt. 
(Het  vervolg  hiema.) 


GTDEON  PLORENSZ.  Historisch-RomafUieche  épisode  uit  het  laatste 
tijdperk  van  leycester's  '  é^^iuwr  in  Nederland.  Door  Mevr, 
A.  L.  G.  BOSBOOM-TOüSSAiNT.  Vier  Deelen,  Vijf  Stukken.  Te 
Amsterdam ,  Idj  Gebr.  Kraai.  1855.  In  gr.  Svo.  1561  bl.f  15  -  75. 

Ahdersek  heeft  ergens  gezegd,  dat  Recensenten  de  boeken 
nitkaaawen  om  te  onderzoeken  of  er  ook  steentjes  in  het  deeg 
zijn.  Laat  Referent  deze  soort  van  onderzoek  altijd  volgaarne 
aan  de  liefhebbers  over,  bg  een  geregt  als  Mevr.  bosboom- 
TOUSSAINT  ons  wederom  geboden  heeft  in  haren  wGideon  Flo- 
rensz"  vergeet  men  het  steentjeszoeken  ten  eenenmale ;  althans 
zoo  men,  als  wy,  getroffen  wordt  door  zoo  veel  schoons  als  zich 
in  deze  boeken  naar  verstand  en  hart  ontvouwt.  Voor  anderen 
dan  het  vermaak  van  te  zoeken  naar  de  steentjes ;  aan  ons  het 
genoegen  het  lezend  publiek  op  de  schoonheden  van  dit  be- 
langr^k  werk  te  wQzen. 

Met  dezen  roman  voltooide  de  geachte  Sohryfster  de  reeks 
van  LEicESTBB-romans,  waaraan  z\]  nu  reeds  zoovele  levens- 
jaren gewyd  heeft,  en  die  van  eene  veelomvattende  studie  en 
eene  zeldzame  volharding,  b\|  een  uit  den  aard  der  zake  ver- 
moedend en  weinig  aantrekkelyk  onderzoek ,  de  bew\jzen  leve- 
ren. Met  meesterhand  heeft  zjj  de  stroeve  bouwstof  omvat  en 
verwerkt  tot  schoone ,  boegeude  tafereelen ,  waarin  zy  ons  zoo  ' 
geheel  weet  te  verplaatsen;  zoodat  wij  daarin  leven.  Thans 
aan  het  einde  gekomen,  overzien  w))  den  weg  dien  w\j  met 
LEiGESTEB    en    zyne   wederpart\jders   en   voorstanders  hebben 


A.   L.  G.  B08BOOM*TOU88AIKT,  OIDEOK  PLOBENSZ.  687 

afgelegd;  wg  herdenken  de  uren,  die  w\j  met  hem  hebben 
doorleefd,  en  wij  danken  der  waardige  Schr{jföter  niet  enkel 
een  rein  en  edel  genot:  maar  ook  heilige  aandoeningen,  diepe 
indrukken;  indrukken  zoo  als  de  roman  maar  zelden  zal  ver- 
wekken, omdat  die  schier  nooit  met  zoo  veel  consciëntie,  met 
zoo  veel  hart,  met  zoo  veel  Christenzin  wordt  geschreven. 

Hebben  wij  in  alle  LsroBSTSB-romans  bewonderd  dien  adel 
van  opvatting,  die  kloekheid  van  greep,  die  geestigheid  van 
teeken  ing,  die  magt  in  de  beheersching  en  leiding  van  het 
ontwerp,  bij  zoo  groote  diepte  van  gevoel  en  stoutheid  van 
blik:  in  nGideon  Florensz**  trof  ons  boven  alles  de  ontleding 
van  het  zielenleven  in  de  ontwikkeling  van  een  hooger  levens- 
beginsel, tegenover  de  zwakheden  des  vleesches  en  den  storm 
der  liartstogten.  Van  zulk  eene  ontplooiing  der  diepste  diepte 
des  harten ,  van  zulk  een  opdekken  van  de  fijnste  roerselen  des  ge- 
moeds,  is  ons  de  wederga  niet  bekend  in  de  romantiek,  en  wy  staan 
verbaasd  over  onze  landgenooten,  dat  een  boekwerk  van  zulke 
waardij  reeds  een  jaar  lang  kan  z\jn  gelezen ,  zonder  die  mate  van 
bewondering  op  te  wekken,  zonder  zoo  krachtig  in  de  harten  in 
te  grigpen  als  het  volgens  zgne  hooge  verdiensten  had  moeten  doen. 

Hoe  dit  komen  mag?  —  W\j  zullen  dat  hier  niet  onderzoe- 
ken. Wy  weten  al  te  goed,  dat  niet  allen  evenzeer  op  die 
diepere  kennis  van  het  menschenhart  gesteld  zijn  —  dat  het 
voor  allen  niet  even  aantrekkelijk  is,  zich  het  leven  met  God 
en  het  leven  buiten  God  geschetst  te  zien;  z^  het  ook  zoo 
treffend  geteekend  als  in  de  belangwekkende  beelden  van  dit 
kunstwerk.  Vinde  dit  werk  dan  misschien  niet  zoo  snel  z\jne 
lezers  als  menig  onbeduidend  boek,  dat  het  groot  publiek 
door  allerlei  kunstenar^'  wordt  opgedrongen:  —  wanneer  een 
wCourantenjongen"  en  een  nLantarenopsteker"  lang  vergeten 
zullen  zyn  met  de  menigte  van  ons  uit  den  vreemde  hoog  aangepre- 
zene  alledaagsheden  — ^  dan  heeft  »Gideon  Florensz"  zich  on- 
vergeetbaar  vereenigd  met  menig  hart,  dat  voor  alt^d  zich 
aan  hem  verpligt  zal  voelen.  In  de  LETOESTEB-romans,  aller- 
meest in  nGideon  Florensz,"  liggen  onverderfelyke  zaden,  die 
nooit  meer  verloren  kunnen  gaan  —  z\j  kiemen  een  eeuwigen 
bloeitgd  tegen,  -r-  Hierom  prjjzen  wij  de  Schr^fster  gelukkig, 
die  w\j  anders  van  harte  te  beklagen  zouden  hebben,  om  het 
ondankbare  van  haar  reuzenarbeid  —  om  het  luttele  loon  op 
zoo  vele  jaren  van  volhardende  inspanning,  die  de  beste  levens- 
krachten sloopen  en  de  gezondheid  ondermijnen;  want  zie,  ook 


6d8  A.  U  a.  BOfiBOOM-TODSfiAIMT, 

z«lfe  het  zwakke  wierookgeurtje  van  dan  lof  —  wat  U  het 
waard  in  onase  letterkandige  wereld,  waar  men  voor  een  arm - 
ssalig  prol  dezelfde  hulde  veil  heeft,  als  voor  de  schoone  schep- 
ping van  eoDe  zeldzame  genialiteit;  —  waar  men  niet  schroomt 
een  togssaikt  met  Mevr.  vak  meebtsn  c  s.  in  éënen  adem 
ons  te  noemen?  •  •  •  wat  is  de  lof  waar  alles  wordt  geprezen?  — 
Letterroem  kan  hier  te  lande  niet  bestaan  vóór  de  kritiek 
zal  ophouden  eene  handlangster  van  den  boekhandel  te  zgn; 
YÓét  z\)  zich  losmaakt  van  eene  ellendige cameraderie,  dioden 
suikerstrooyer  over  r^p  en  groen  gemkelyk  blQft  zwaayen, 
of  met  vinnige  gebetenheid  alles  afwyst  wat  niet  van  de 
vrienden  is. 

De  eer  en  de  lof  z^n  dus  wel  mager,  die  aan  zoo  verdien- 
stelvjken  arbeid  gewordt,  ook  al  stort  men  er  alle  Becensenten- 
loftuitingen  over  uit;  omdat  men  die  al  te  mild  ook  voor  het 
allermiddelmatigste  overheeft* 

Maar  eene  vrouw  die  zoo  diep  in  het  wezen  des  Christeo- 
doms  is  doorgedrongen  —  die  met  zoo  juiste  weegsehaü  het 
tijdeiyke  en  eeuwige  weet  te  wegen,  z\J  zal  op  hooger  goed 
haar  betrouwen  vestigen,  dan  op  de  voorbysnellende  vonken  van 
dat  verblindende  vuurwerk,  diat  w^  gewoon  z^n  »roem**  te 
heeten.  —  Toch  hebbe  zg  alle  eere  die  ons  aan  te  bieden  staal 
in  een  openlijk  getuigenis  van  hooge  waardeering  voor  hare 
zeldzame  geestesgaven,  en  het  uitnemend  aanwenden  van  die, 
tot  een  zoo  ^wigtigen  en  moeyel\jken  arbeid  als  het  onderzoek 
onzer  historie.  —  In  een  doolhof  van  str^dige  bescheidea, 
door  een  doornbosch  van  netelige  geschillen,  dubbelzinnige 
uitspraken  en  partijdige  berigten,  moest  de  Schryfeter  zich 
eene  eigen  baan  breken,  een  zelfstandig  oogpunt  kiezen,  niet 
naar  willekeur,  maar  naar  de  volste  zedelijke  overtuiging. 
Niemand  kan  zich  het  regte  denkbeeld  vormen  van  den  af- 
mattenden  arbeid,  dien  eene  dergelijke  dorre  nasporing  noodza- 
kel^k  maakt,  die  het  niet  uit  ervaring  weet;  en  geen  novelUst 
van  den  dagelijkschen  stempel,  die  gewoon  is  zgne  luchtge- 
stalte  naar  l^lieven  te  fatsoeneren,  waardeert  al  de  kunst  die 
er  steekt  in  den  bouw  en  de  schikking  van  eene  zoo  onbuig- 
zame stof  als  hier  te  behandelen  viel;  want  waar  is  taager 
deeg  te  kneden  dan  dit  tydperk,  waarin  party  zucht  in  alle 
zaken  voorzat,  en  kleinzieiige  bekrompenheid  elk  oogenbiik 
den  weg  versperde  met  de  neteligste  quaestiën?  —  waarin  zoo 
weinig  ons  te  voren  komt,  dat  grootsch  en  schitterend  is  van 
nature?  waarin  geen  gestalte  hervoortreedt ,  die  waarUjk 
heroïek  mag  heeten?  lbycbstsb  toch  is  er  verre  af  de  h<dd 
eener  tragedie  te  kunnen  zyn.  Hg  is  meer  martelaar  dan 
worstelaar  —  en  dan  nog  martelaar  van  de  onzalige  politiek 
onzer  vaderen ;  en  zgne  folteringen  è  petit  feu  mogen  zoo  be- 
klagenswaardig zgn  als  noodlottig  in  de  gevolgen,  maar  z^ 
hdoSien  geen  verheven  karakter  op  zioh-zelve. 

Het  genie  der  Schryftter  weet  echter  over  dat  alles  te  aege* 
pralen;  z\j  onderwerpt  zich  hare  stof  volkomen,  en  waar  sy 
haar  tooverstaf  zwaait  daar  verrQst  eene  nieuwe  wereld  voor 
ons  oog  met  een  geheel  eenig  strgdperk,   waarop  zg  ons  eene 


OlDEOH  PX.0ISEK82*  689 

heroïeke  worsteling  te  aanschonwen  geeft,  zoo  fel  ak  ooit  een 
laenscbenhart  te  streden  had.  Zy  laat  onB  analen  in  de  diepste 
schnilhoeken  van  het  hart;  29  geefl  ons  den  slentei  tot  de 
geheimste  roerselen  Tan  het  gemoed  —  en  de  eenvoudige 
Leeraar  wordt  een  held  in  den  verhevensten  zin  des  woords. 
Terwijl  alles  om  hem  jaagt  naar  het  aardsche,  zien  w$  hem 
ijveren  voor  den  hemel;  terwijl  allen  worden  gedreven  door 
onreine  en  onedele  beginselen,  worstelt  Iqj  om  zielen  te  win- 
nen voor  het  Godsr^k.  Zoo  zien  w$  hem,  op  de  wallen  van 
het  ongelukkige  Sluis,  het  verscheurde  hart  van  den  woesten 
oosifo  beheerschen  en  heelen  door  de  kracht  des  Evangelies  — 
zoo  zien  wij  hem  later  het  zwakke  en  verdwaalde  gemoed 
van  LBTGB8TEB  bewerken.  Onovertrefbaar  schoon  is  de  karak- 
terontwikkeling van  deze  drie  figuren:  oiobon  tegenover  COSMO 
en  LBTOB8TBR,  en  die  beide  laatsten  in  betrekkin?  tot  elkan- 
der* Schitterend  is  de  tegenstelling  van  deze  beide  gemoede- 
ren, die  zich  beide  even  hartstogte^jk  aan  qidbon  aansluiten, 
«a  2nch  geheel,  maar  op  zoo  verschillende  w\|ae,  mlu  zgne 
zielzorg  overgeven.  Hoe  geheel  anders  werkt  het  woord  der 
waarheid  in  den  diepgeschokten  en  wanhopenden  Italiaan,  dan 
in  het  wereldsch  harte  van  letobstbb:  hoe  moegelijk  dit  ver- 
blind gemoed  te  openen  voor  het  licht  der  zelfkennis,  hoe 
bezwaarl^k  hem  te  doen  uitroepen:  »ik  ben  die  man!**  —  En 
dan  die  beide  in  hun  terugval  in  zonde,  hun  bezweken  in  de 
eigenaardige  verzoekingen,  die  elk  hunner  bestormen.  Let- 
OBStBB  alt\jd  zeUanchtig,  ook  in  z\jne  hooge  vriendschap  voor 
aiDBON  —  GOSMo,  in  z^nc  vergoding  van  het  schepsel  dat 
hem  de  zielewond  heelde,  tot  wreedheid  ja  haat  ontstoken 
uit  na^ver  op  dien  vriend  —  maar  toch  in  z^n  terugkeer 
zoo  oneindig  hooger  en  grootscher  dan  lbtobster  in  z|fne 
grootwereldsche  vriendschap  —  eene  vriendschap  die  hoe  vurig 
ook,  toch  den  vriend  niet  spaarde  en  altijd  het  eigene  op  den 
voorgrond  stelde.  Bewonderenswaardig  is  hier  de  karakter- 
opvatting,  en  de  uitvoering  getuigt  in  eiken  trek  van  eene 
zeldzame  kennis  van  het  menschemke  hart;  van  een  onge- 
woon hooff  ontwikkeld  gevoelsleven  evenzeer  als  van  eene 
scherpzinnige  opsporing  van  de  verborsenste  drijfveren  des 
harten,  die  in  de  fijnste  schakeringen  nier  z\jn  geteekend, 
met  eene  juistheid  en  waarheid,  die  elk  treffen  moet,  die  het 
wel  meent  met  zich-zelven,  en  die  hier  de  oplossing  vinden 
kan  van  menig  raadsel  in  eigen  boezem.  Het  Christelijk  leven 
is  hier  in  alle  stadiën  aanschouwel^k  gemaakt,  en  in  zeer  ver- 
schillende gehalte  ons  voor  oogen  gesteld  —  zoo  als  het  b$  den 
een  met  dit,  b\j  den  ander  met  een  ander  toevoegsel  is  ge-  . 
mengd,  naar  aanleiding  en  toestand.  Ook  de  achtbare  wgsgeer 
LEONINUS  in  zQne  koenheid  en  kalmte,  is  een  belangwekkend 
beeld  vol  eigenaardigheid,  en  de  ontleding  van  z^jn  gemoeds» 
leven  niet  minder  karakteristiek  dan  die  van  s||n  nobelen 
zoon  BXJAS,  ook  in  de  voorbeeldiffo  betrekking  tot  dien  vader. 
Ook  trof  ons  de  waarheid  en  de  verscheidenheid  in  de  be- 
schrijving van  vele  andere  karakters.  Wat  is  die  neèrslagtig- 
heid  van  kathabina,  de  manmoedige  amazone  van  Sluis,  na* 


640  ▲•  L.  Q.  B0SB001I-T0US8A.INT ,  OIDEOH  PLOBENSZ. 

tuorl^jk ,  als  zg ,  na  de  woeling  van  den  kr\jg ,  sich  niet  te  vindea 
weet  in  het  rustige  leven.  —  Wat  is  ook  huibebt  bbbck  met 
meesterlijke  hand  geschetst,  in  dien  korzelen  moedwil  en  norschen 
overmoed  die  zoo  diep  verholen  grond  had.  En,  eindel^k,  als 
het  Leycestersche  treurspel  tot  zgn  bloedig  einde  komt,  hoe 
wonderschoon  is  het  tafereel  dat  ons  de  sombere  kerker  heeft 
te  bieden.  De  woeste  Piemontees  heeft  de  ruste  gevonden. 
Uy  kan  aiDBOH  loslaten;  h\j  heeft  de  volle  zege  behaald;  14j 
staat  in  de  vrijheid;  —  h^  ziet  niets  meer  dan  den  Heer 
alleen:  —  zoo  kan  hij  moedig  sterven.  Hoe  armel^k  staat 
DE  M4ULDE  daartegenover:  in  het  aangezigt  van  den  dood 
wordt  het  dartele  kind  der  wereld  klein.  Roerend  is  het 
aischeid  van  de  getrouwe  KATHABiNAenoosiiO,  en  het  doet  den 
lezer  goed,  als  li\j  gideon,  verlaten  van  z\jne  beide  belang- 
wekkende vrienden,  in  het  harte  van  zgne  nu  eerst  gekende 
en  gewaardeerde  jacoba,  eene  zoo  ruime  vergoeding  bereid 
weet  voor  heel  zgn  verder  leven. 

Graarne  hadden  w^  ons  verledigd  meer,  stap  voor  stap,  b^ 
de  bijzondere  schoonheden  van  dit  voortreffelijk  werk  stil  te  staan; 
maar  w\j  zouden  dan  een  boekdeel  hebben  te  schreven,  zoo 
w\j  der  Schr\j&ter  regt  wilden  doen.  W^  z^jh  verpligt  ons 
tot  deze  vlugtige  aanstipping  te  bepalen,  om  niet  al  te  veel 
ruimte  in  te  nemen  met  ons  vertoog;  waarmede  wijj  allen  die 
nog  geen  kennis  maakten  met  »Gideon  Florensz*'  wenschen 
op  te  wekken,  een  boek  ter  hand  te  nemen,  dat  zoo  r^jk  is 
van  inhoud  als  edel  van  strekking.  —  £n  heeft  »Gideon  Flo- 
rensz"  op  het  gebied  van  het  innerlyk  leven  zQne  hoogste 
waard^ ,  het  bevat  ook  menig  nutte  wenk  uit  dat  leerr^ke  ver- 
leden, voor  ons  burgerlijk  leven;  —  het  fnuikt  een  overmoe- 
digen  roem  op  onze  vaderen,  en  maalt  met  levendige  verwen 
al  het  hatelijke  van  part\jgeest  en  bekrompenheid,  al  het  ge- 
vaarlijke van  die  onedele  dubbelhartigheid  bg  de  regeling  der 
» publieke  zaken'*,  en  dat  onuitstaanbaar  »8ammelen"  waar 
moest  worden  gehandeld.  De  taal  aan  den  verstoorden  hopman 
in  den  mond  gelegd  (DU  I,  bl.  185),  past  maar  al  te  zeer  op 
onze  dagen ,  om  niet  hier  of  daar  eene  pynl^jke  neep  te  geven : 

» Ziedaar  den  geest  van  dit  botte  volk**  —  sprak  de  kr^gsman , 
met  een  on  willigen  blik  —  »*t  gemeen  belang  zegt  hen  niets, 
en  daarvoor  laten  z\j  violen  zorgen;  niet  eer  Kreten  z\j  alarm 
dan  als  *t  gemeen  bederf  eigen  welvaart  komt  te  mineren.'* 

De  omschrijving  der  npublieke  zaken*'  hadden  w\j  soms  wel 
gaarne,  ter  wille  van  het  groot  publiek,  in  beknopter  bestek 
zien  zaamgedrongen.  Het  zou  aan  den  roman  als  kunstproduct 
geen  schade  hebben  gedaan,  zoo  de  Schrijfster  het  stof  der 
folianten  van  bob  en  hoopt,  enz.  enz.  onbeschroomder  van  de 
wieken  had  geslagen.  W\j  wenschen  van  harte,  dat  zQ  haar 
voornemen  niet  ten  uitvoer  legge,  om  ons  »in  lang  niets  meer 
van  haar  te  laten  lezen.**  Hoe  belangr^k  zou  het  niet  s\jn, 
zoo  w\j  van  dezelfde  hand  eens  Oldbhbabnbvbld's  verdere 
baan  mogten  geschetst  zien,  vooral  in  betrekking  tot  xaubxts 
en  in  het  droevig  uiteinde  dat  de  groote  staatsman  zich  be- 
reid heeft.  E. 


B0EKBESCH0UWIN6. 


1.  De  Chrondwaarheden  der  Christelijke  Oodadienst.  Een  HtuS' 
boek  voor  den  beschaafden  stand*  Naar  het  HoogduUsch^  van 
HEBMANK  POMPPEB.  Met  eene  Voorrede  van  d.  CHAyTEPns 
DE  LA  SAüSSATE,  Predikant  te  Lei/den.  Te  Leyden^  hij  de 
Break  en  Smita.  1855.  In  kLSvo.  X7I  en  240  bl.  f  2-25. 

2.  FaradijS'Beelden.  Naar  het  Engelsch^  van  james  hakiltok, 
Schrijver  van:  n Ernstig  Leven'\  nDe  OUjfberg*\  enz.  Te 
Leyden,  bij  de  Breuk  en  Smits.  1856.  In  kU  Sw.  108  bl.  f:-  90. 

N®.  1.  By  de  beoordeeling  van  dit  werk  achten  w\j  't  raad* 
zaam,  om,  op  eene  kleine  uitzondering  na,  de  orthodoxe  rig- 
ting  en  belijdenis,  die  hier  bepaald  worden  voorgestaan ,  buiten 
de  kritiek  te  houden ,  daar  wQ  gewis  in  nog  sterker  zin  dan 
de  Yoorredenaar  gevaar  zouden  loopen,  dat,  »zoo  wij  overal 
onze  beschouwingen  naast  die  des  Schrijvers  wilden  plaatsen, 
er  een  boekdeel  naast  het  zy  ne  zou  ontstaan'*.  En  w^l  pohppeb 
buitendien  onder  de  vrijzinnigen  toch  z\jne  meeste  lezers  niet 
vinden  zal,  zal  *t  ook  wel  nuttiger  zQn,  dat  wg  alleen  op- 
geven, hoe  z\jn  geschrift,  op  of  behoudens  't  orthodoxe  stand- 
punt, ons  voorkomt. 

Welnu,  dan  loopen  w^'  al  aanstonds  reeds  daarom  er  niet 
hoog  mede,  omdat  het  —  zoo  als  de  Yoorredenaar  erkent  — 
niet  orthodox-Grereformeerd ,  maar  orthodox-Luthersch  is,  en 
het  verschil  tusschen  de  beide  partijen,  met  name  ten  opzigte 
der  Sacramenten,  snydend  genoeg  uitkomt,  o.  a.  op  bl.  198, 
waar  p.,  na  betoogd  te  hebben:  »dat  chbistüs  zelf  Z^jn  waar- 
achtig ligchaam  en  bloed  ons  in  het  Heilig  Avondmaal  te  eten 
en  te  drinken  geeft",  daarop  laat  volgen:  »wie  zich  onder  dese 
[dit]  mysterie  niet  in  het  geloof  nederbuigt,  die  kan  ook  aan 
OHBiSTüS  met  zgn  ligchaam  en  ziel  niet  toebehooren".  Te 
regt  heeft  d.  l.  s.  dit,  in  eene  aanteekening,  nzeer  sterk**  ge- 
noemd. Intusschen  kunnen  w^,  hier  voor  een  oogenblik  bui- 
ten de  perken  van  ons  bestek  tredende,  ons  niet  weerhouden 
tot  de  orthodox-Gereformeerden  de  vraag  te  rigten:  indien  glj 

BOEKBESOH.   1856.  N"".  XIV,  46 


642  BEBHANX   POMPPXB, 

het  natnnrlijkerw^ze  in  den  Luthersman  afkeurt,  dat  hij,  ter 
wille  zijner  Avondmaableer ,  den  Gereformeerde  b^'kans  de 
zaligheid  ontzegt;  —  op  welken  grond  matigt  g^  n  dan  het 
regt  aan,  om  wegens  uwe  Drieëenheids-  of  voldoeningsleer  uwen 
mede-Hervormde  te  verketteren?  Beroept  g\}  u  daartoe  op 
't  Schriftgezag,  de  Luthersche  immers  niet  minder.  En  gij 
zijt  toch  in  de  exegetiek  niet  onfeilbaarder  dan  h^? 

Wij  willen  niet  tegenspreken,  dat  er  voor  den  Grodgeleer- 
den  denker  en  onderzoeker,  hier  en  daar,  uit  p.'s  boek  nog 
wel  iets  te  putten  valt  —  hoewel  de  zoodanige  *t  geen  hier 
voorhanden  is,  meerendeels  ook  elders  vinden  kan  — ;  maar  tot 
een  » Huisboek  voor  den  beschaafden  stand*'  is  het,  naar  ons  in- 
zien, niet  bruikbaar.  Het  is  daartoe,  èn  te  hoog,  èn  te  droogt 
èn  te  duister.  Moge  in  't  philosophische  Duitschiand  de  be- 
schaafde stand  misschien  ver  genoeg  ontwikkeld  z\jn,  om  de 
abstracte  redeneringen,  die,  b.  v.,  in  de  paragrafen  over  het 
onchristelijk  en  Christelgk  Grodsbegrip  voorkomen,  te  kunnen 
volgen,  ten  onzent  is  dit  zekerlijk  niet  het  geval.  Ja,  de  Voor- 
redenaar-zelf  erkent:  »dat  de  stjjl  van  p.  niet  uitmunt  door 
helderheid,  en  dat,  door  zgne  soms  buitengewoon  lange  vol- 
zinnen, en  het  in  elkander  vloe\jen  der  gedachten,  die  ge- 
dachten vaak  nevelachtig  schenen,  waar  zy  het  niet  zijn":  de 
Vertaler  heeft  geene  kans  gezien,  om  eenige  zinsneden  van  p.'s 
ontwikkeling  van  de  persoonlijkheid  des  H.  Geestes  in  onze 
taal  verstaanbaar  weder  te  geven;  en  ofschoon  nu  de  Voor- 
redenaar dit  voor  hem  op  zich  heeft  genomen,  op  bl.  171 
hooren  w\j  dezen  weder  eerljjk  verklaren:  dat  de  bedoeling 
eener  aldaar  door  p.  gebruikte  uitdrukking  hem  duister  bl^ft. 
Genoeg,  wat  onverteerbare  nDuitsche  paardenbonen",  om  met 
BiLDSRDiJK  te  spreken ,  hier  opgedischt  worden ,  beoordeele  de 
lezer  zelf  uit  deze  kleine  proeve;  ëëne  uit  de  vele  die  wy 
aanstipten  (bl.  158  en  volgg.):  »De  verheerlijking  des  Vaders 
door  den  Zoon  is  voleindigd,  wanneer  de  schepping  in  het 
r\jk  des  Zoons  ingegaan  is,  wanneer  diens  leven  in  de  wereld 
na  Zijne  terugkeering  volkomen  overeenkomt  met  Zijn  leven 
bij  God;  wanneer  er  geen  onderscheid  meer  plaats  vindt  tns- 
sche  het  Christelijk  leven  in  de  wereld  en  het  leven  van  den 
verhoogden  orbistus;  wanneer  ook  het  angstig  wachten  door 
het  schepsel  van  de  paring  en  openbaring  voldaan  zal  z\jn; 
wanneer  ook  dit  vrQ  zal  z\jn  geworden  en  het  r\jk  der  zinnelyke 


DB  GBONDWAABBBDElf  DER  GBBISTELIJKE  GODSDIENST.     643 

wereld,  alle  sohepping  in  geschiedeDis  en  natuar  met  de  ver- 
heerlgking  van  christüs  zullen  doordrongen  z^n.** 

Eindelijk,  hoe  meer  w^  de  orthodoxie  voorstonden,  hoe 
minder  eene  verdediging  van  haar,  zoo  als  p.  die  levert,  ons 
welkom  zoude  zljn.  Ons  dunkt  haar  tuighuis  in  allen  gevalle 
nog  te  goed  voorzien,  dan  dat  z\j  tot  de  zwakkeen  bedriegel\jke 
wapens,  waarmee  p.  niet  zelden  schermt,  de  toevlugt  zou  be- 
hoeven te  nemen.  Hieronder  rekenen  wg  den  hoogen,  beslis- 
senden  toon,  die  hem  doorgaans  eigen  is,  en  waardoor  h\j  zich 
soms  in  't  oog  eener  kundige  tegenpartij  inderdaad  belagchelQk 
maakt,  b.  v.  wanneer  h\j  (bL  183)  schrijft,  dat  de  kinder- 
doop (n.b.1)  nzonder  twyfel  reeds  ten  tg  de  der  Apostelen  ge- 
schied^p'^  Niet  minder  stuit  ons  die  valsche,  in  de  soldij 
der  dogmatiek  staande  exegese,  die  (bl.  189 — 191)  Joh.  vi  op 
*t  Avondmaal  overbrengt;  of  (bl.  212)  in  Lak.  xvi:  81  wil 
lezen:  »dat,  waar  het  Woord  van  Grod  zonder  uitwerking 
bl^ft,  door  geen  ander  middel,  noch  door  de  natuur  in  den 
mensch,  de  wijsbegeerte,  noch  door  die  buiten  hem,  de  na- 
tuurbeschouwing, het  heil  kan  worden  toegeëigend";  of  wel 
(bl.  239)  de  eeuwigheid  der  straffen  zoekt  vast  te  houden, 
door  in  1  Kor.  xv:  28  niets  meer  te  willen  zien,  dan  dat  de 
zaligheid  aan  allen  is  aangeboden.  (De  orthodoxie  kan  zich  beter 
handhaven,  wanneer  z^  met  van  hengbl  aanneemt  dat  er 
in  dezen  tekst  enkel  van  alle  geloovige  OHBiSTUS-bel^ders  sprake 
z\j.)  In  de  laatste,  doch  niet  de  minst  gewigtige  plaats,  heb- 
ben w^  gedurig  onlogische,  vaak  inconsequente  redeneringen 
en  stellingen  ontmoet;  gelijk  het,  b.  v.  (bl.  90),  eene  »dwa- 
ling'*  heet,  »dat  kinderen,  welke  spoedig  na  de  geboorte  ge- 
storven zijn,  ook  ongedoopt  zalig  zouden  z^n'*,  terw^l,  daar- 
entegen, bl.  183  gezegd  wordt:  «wanneer  de  kinderen  buiten 
de  schuld  der  ouders  ongedoopt  z^n  gestorven,  zoo  kan  God 
hun  evenwel  genadig  zyn,  daar  niet  het  gemis,  maar  het  op«- 
zettelgk  weigeren  van  den  doop  der  veroordeeling  deelachtig 
doet  worden*'.  Deze  laatste  argumentatie  is  immers  op  aüe 
vroeg  gestorven  kinderen ,  't  z\j  ze  met  of  hmien  de  schuld  der 
ouders  ongedoopt  zyn  gebleven ,  toepasselyk  I  Het  ergste  staal 
echter  van  begripsverwarring  kwam  ons  voor  op  bl.  10:  »Dat 
God  onmiddellyk  op  de  ziel  des  menschcn  kan  werken,  en 
daarin  nieuwe  denkbeelden  kan  doen  ontstaan,  blykt  reeds 
daaruit,  dat  Hy  als  Schepper  der  geesten  hun  wezen  volkomen 

46* 


€44         HEBMAN2T  POMFPEB,  DE  GBONDWAABHEDEN ,  ENZ. 

kent,  derhalve  weet,  hoe  [dit  moet  dan  toch  bedaiden:  door 
welke  middelen]  H\j  op  hen  werken  kan,  en  als  Almagtige 
het  vermogen  hebben  moet,  om  op  hen  te  werken;  ware  het 
anders,  dan  zon  Hij  nog  veel  minder  op  de  zinnelijke  wereld 
onmiddellijk  werken  kunnen  [maar  dat  Hij  dit  ook  nog  na 
de  schepping  doet,  had  eerst  bewezen  moeten  worden],  niet 
de  Schepper  en  Begeerder  van  het  zigtbare  en  onzigtbare  z^n , 
en  das  voor  ons  niet  bestaan.  Ook  komt  het  met  de  heilig- 
heid en  wisheid  Gods  overeen,  om  elk  middel  [hier  wordt  das 
de  onmiddemkheid-zelve  een  middel]  aan  te  wenden,  waar- 
door Hg  de  menschheid  tot  hare  oorspronkelijke  zalige  be- 
trekking tot  Hem  kan  terugbrengen**,  enz. 

Op  grond  van  *t  een  en  ander  zouden  wij  de  regtzinnigen 
onder  onze  lezers  in  goeden  gemoede  darven  raden:  dat  zQ, 
zoo  lang  niet  een  doedes,  of  eenig  ander  bevoegde  uit  hun 
midden,  hen  van  een  beter  Huisboek  over  de  Geloofsleer  in 
hunnen  geest  voorziet,  vader  Ea£LiNO*s  wWeg  der  Zaligheid** 
voor  *s  hands  nog  niet  op  zijde  leggen ,  of  althans  niet  tegen 
dit  zoogenaamde  Huisboek  van  pomppeb  verruilen.  Zij  er  ook 
al  in  EGELiKa  hier  en  daar  iets,  dat  niet  orthodox-Grerefor- 
meerd  riekt,  tegenover  den  streng-Lutherschen  pohppeb  mag 
hem  dit  niet  benadeelen;  en  in  elk  geval  zal  de  lezing  van 
den  eersten  voor  hun  verstand  en  hart  vruchtbaarder  zyn  dan 
die  van  den  laatsten. 

N®.  2.  Of  dit  boekjen  ook  in  orthodoxisme  en  mysticisme 
bevangen  zQ,  behoeft  niet  meer  gevraagd  te  worden,  als  men 
bl.  12  het  volgende  gelezen  heeft:  ȣr  is  eene  teedere  plant, 
verachtten  gesmaad  door  de  menschen,  maar  bekend  b^  God 
en  in  het  Evangelie  bekend  gemaakt,  die  in  staat  is  u  te  ge- 
nezen. Het  is  de  balsem  van  Gilead  —  het  volbragte  werk 
van  den  niMANUëL ,  de  wedergeboorte  des  zondaars ,  en  de  vol- 
doening der  Goddelijke  regtvaardigheid  door  Gods  gelieftien 
Zoon.  Ten  einde  zgn  heelend  sap  te  verkrijgen,  wordt  de 
Balsemboom  gewond ;  en  zoo  is  voor  onze  genezing  de  Heiland 
gewond  geworden.  Ten  einde  de  verdiensten  van  Zijn  leven 
door  eene  beslissende  en  algenoegzame  daad  pr§s  te  geven « 
was  Hij  gehoorzaam  tot  den  dood  toe,  en  stelde  H\j  Zyne 
ziel  tot  eene  offerande  voor  de  zonden.  In  den  heeten  8tr\jd 
van  Gethsemanë  werd  )>het  groene  hout**  ontstoken  en  niet 
verteerd;   maar  in  die  ure   van  bange  droefheid,  toen  Zyn 


JAHES  HAMILTOX,    PABADUS-BEBLDEN.  645 

eweet  als  groote  droppelen  bloeds  op  den  grond  viel,  kwamen 
de  eerste  droppelen  dier  hemelsch^  balsem  te  voorschijn ,  en  toen 
op  Calvarië  Z\jne  zyde  werd  doorstoken,  volgde  de  volle  stroom. 
Toen  werd  het  bloed  gestort  ter  voldoening  van  dien  grond- 
regel in  de  Hemelsche  wetgeving:  » zonder  het  vergieten  van 
bloed  is  er  geene  vrigspraak",  en  by  trapsgewyze  opklimming 
van  het  plaatsvervangend  1^'den  van  den  Goddel^jken  Verlosser 
wordt  er  dikwijls  van  gesproken  als  of  het  de  volkomene  los- 
prijs geweest  is,  en  wordt  alt^d  gebruikt  als  eensluidend  met 
de  voldoenende  offerande  van  den  iHMA.NUëL.'* 

Grelukkig  evenwel  is  *t  geen  dood  orthodoxisme,  geen  mde- 
l\jk  of  fanatisch  mysticisme,  dat  hier  gepredikt  wordt.  In- 
tegendeel, wij  ontmoetten  er  ook  menig  gulden  levenswoord, 
en  gaarne  geven  wij  daar  eene  proeve  van  uitbl.  66en  volgg.: 
iiMisschien  gevoelt  gy  dat  uwe  woonplaats  niet  gunstig  is  om 
persoonl^'ke  vroomheid  aan  te  kweeken.  G\j  woont  niet  in 
eene  hut,  waar  de  kalmte  van  den  landel^jken  Sabbath  u 
beidt,  waar  het  gewelfde  azuur  des  hemels  of  de  eenzaamheid 
des  wouds  u  als  in  Eden  tot  gemeenschaps-oefening  met  Grod 
uitnoodigt.  Uw  deel  is  voor  u  niet  weggelegd  onder  den  be- 
Bchermenden  schaduw  van  een  huiselijk  heiligdom,  of  te  mid- 
den van  die  w\}kplaats  der  onschuld  en  opwekkingen  tot  deugd, 
die  een  heilig  en  godvruchtig  huisgezin  aanbieden.  GQ  leeft  in 
eene  stad,  waarin  de  drukte  der  zaken  u  den  geheelen  week 
voortdrijft,  en  het  geraas  van  werkzaamheden  zelfs  den  rust- 
dag verstoort.  Gij  z^t  geplaatst  in  een  eenzaam  verbl\jf  of 
eene  huishouding,  waar  het  gebed  verwaarloosd  wordt;  en 
zoo  uwe  ziel  toch  wil  opwassen,  dan  moet  z\j  leeren  op  te 
groeijen  te  midden  van  vreemdelingen  en  spotternij.  Gij  moet 
een  man  van  beginsel  blijven  te  midden  van  losbandigheid,  en 
een  man  van  geloof  te  midden  der  grootste  ontrouw.  »Gy, 
o  God !  ziet  mij  I"  moet  geschreven  staan  in  het  sombere  kan- 
toorvertrek ,  en  moet  in  schitterende  letteren  u  voor  oogen  z\jn 
te  midden  van  het  prachtige  gaslicht  in  den  winkel.  Gij  moet 
de  voorschriften  van  den  Bijbel  toepassen  in  de  schouwplaat- 
sen  van  bedrog  en  misleiding,  en  niet  toestaan  dat  listige  men- 
schen  u  in  uwen  eenvoud  bedriegen ,  of  schurkachtige  wezens 
n  van  uwe  gel^kmoedigheid  berooven.  Gij  moet  leeren  heilig 
en  rein  te  blijven,  hoewel  gij  in  dagelyksche  aanraking  komt 
met  valschheid  en  boosheid;  gij  moet  een  £XOGH*s  leven  trachten 


646  JAMES   BAMILTOX, 

te  leiden;  want  zoo  enogh  nu  leefde,  zou  h$  met  God  wan- 
delen in  de  straten  der  groote  steden/* 

Twee  dingen  kannen  onze  Taderlandsche  ascetische  Schrij- 
vers van  HABOLTOK  afzien,  die  hnn  vaak  ontbreken,  namelgk: 
levendigheid  en  kemigheid.  Z\jne  8ti6htel\jke  taal  is  niet  zoo 
dor  en  vervelend,  niet  zoo  waterig  en  zoetsappig:  alles  is  hQ 
hem  gekruid  met  beelden,  anekdoten,  en  gezegden:  de  klip  van 
*t  rigorisme  vermydende,  durft  hy  niettemin  vr\)moedig  waar- 
heden uit  te  spreken,  die  hard  z\jn  voor  *t  vleesch.  —  Uit 
het  eerst  b\|gebragte  staal  echter  is  't,  onzes  inziens,  blik- 
baar, dat  deze  lectuur  alleen  onschadelijk  en  nuttig  wezen 
kan  voor  hen  die  met  een  oordeel  des  onderscheids  lezen. 

N^  1  en  2  hebben  w\j  inzonderheid  daarom  bijeengevoegd, 
wyi  w\j  over  de  uitvoering  van  beide  door  de  Heeren  db 
BREUK  SN  SMITS,  een  paar  woorden  in  *t  midden  wilden  bren- 
gen, en  herhalingen  wenschten  te  vermijden.  Druk,  papier, 
en  omslag  roemen  w)j  zeer;  maar  —  't  zij  de  schuld  aan  den 
Vertaler,  of  aan  den  Corrector,  of  aan  beide  ligge  —  talryke, 
in  N^.  1  schier  ontelbare,  malen  wordt  er  tegen  de  taalkun- 
dige, in  N».  2  ook  tegen  de  historiële  spelling  gezondigd.  Om 
te  toonen  dat  w\j  niet  te  veel  zeggen,  laten  we  hier  eene 
kleine  distellezing  volgen.  In  N®.  1  —  om  nu  maar  van  zin- 
storende  drukfeilen,  als,  bL  181:  ndaar'\  voor:  door;  bl.  183: 
nbehoorde*\  voor:  behooren^  te  zwegen  —  geAlcte;  beiden;  vol- 
maaibste;  wezenrïyk;  middenpnnt;  te  verkrggen^;  ronddoolen; 
nogt/^ans;  onbeperibste ;  ten  duidel^kste»;  niet  te  loochent;  ge- 
grondere; meest  duidel^kste;  door  de  heilige  doop;  eenigzinfs; 
voet  des  krui^;  'smen^cA  zin;  lAngzamelijke ;  den  gehuwden 
zuster;  w^'feling;  opschor^^ing ;  verzoendag;  doeleinden^ ;  zuur- 
deezem;  Trent^e;  kruis^iging;  te  volbrengen^;  eenensfber,enz. 
In  N^  2:  eenen  proef;  gew\jddfd;  zuiderwind  en  zuidenwind; 
noordenwind ;  begeerten^ ;  geëntto ;  vrezen ;  gezegden» ;  ten  laatste 
dage;  de  winter  begon  te  strengen^  enz.;  nde  EshoaT^  voor: 
het  dal  Eehol;  nde  Sibmah*\  voor:  de  stad  Sibma  of  Sibmah; 
nA8zar*\  voor:  Aseur;  »Pön.ip(I)  de  EvangehsT ;  nCoelozyfdf^ 
voor:  Coeloeyrii;  nTryphera*\  voor:  Tryphena;  n eutopieche**^ 
voor:  litopieche.  Inderdaad,  de  Heeren  db  breuk  Elf  SMirs 
kunnen  't  niet  onredelijk  vinden,  dat  wy  hen  verzoeken,  om 
in  't  vervolg  beter  toezigt  op  de  vruchten  hunner  pers  te 
doen   houden.      Ook   begrijpen    w^   maar   niet,   waarom   de 


PARADIJS-BEELDEK.  647 

bladz^den    der    Inleiding  van   N®.    1    niet  genommerd  z\jn; 
H  geen  voor  wie  er  uit  citeren  wilde  nog  al  lastig  zou  wezen. 

V.  p. 


Dê  stichtelijke  meting  dea  Avondmaals,  Een  geschenk  voor  oude 
en  nieuwe  Leden  der  Christelijke  Oemeente.  Vrij  bewerkt  naar 
de  derde  Hoogduitsche  uitgave  van  Br.  L*  8.  jaspis,  door 
H.  VAN  BEEKUU,  Predikant  te  Stiens.  Tweede  druk*  Ooed- 
koope  Volks-vitgave.  Te  Sneek,  bij  Van  Druten  en  Bleeker. 
1856.  In  postformaat.    VIII  en  208  bl.  f  x-  60. 

In  ons  Vaderland  vinden  geene  boeken  een  zoo  gunstig  ont- 
haal als  de  Grodsdienstige ,  en  dat  bewast  ons  hoe  zeer  de 
Godsdienst  er  op  hoogen  prgs  wordt  gesteld.  »De  stichtelyke 
viering  des  Avondmaals'*  van  Dr.  jaspis,  door  den  werkza- 
men  vak  bebkuh  voor  Nederlanders  bewerkt,  geefl  daar  een 
nieuw  getuigenis  van.  Binnen  vijfjaren  moest  er  een  tweede 
druk  van  verschynen ,  niettegenstaande  zoo  veel  anders  al  over 
dat  onderwerp  bestaat;  onder  anderen  vooral  het  voortreffelgke 
nEvangeliesch  Avondmaalsboekje  voor  Frotestantsche  Chris- 
tenen**, van  BEBNABDDS  YEBWBT,  dat  duizeudon  kennen  en 
waardeeren.  Wy  verboden  er  ons  te  meer  over  omdat  de 
strekking  van  het  werkje  zoo  uitnemend  bevorderd  wordt  door 
den  regt  Evangelischen  toon  en  geest  die  er  in  heerschen.  — 
Van  de  weinige  aanmerkingen  die  w\j  onder  het  lezen  maak- 
ten, willen  wö  echter  ëëne,  namelyk  over  het  vierde  kruis- 
woord,  niet  terughouden.  Van  dit  woord  wordt  te  regt  ge- 
zegd dat  JEZUS  nElil  EUl  Lama  Sabachianir  uitriep  met 
Psalm  xxn  voor  den  geest,  ten  teeken  niet  van  wantrouw 
op  den  Vader,  maar  van  het  diepste  smartgevoel,  en  verlan- 
gen naar  verlossing  uit  dien  nood.  Intusschen  wordt  ook  door 
den  Schrijver,  gelgk  door  vele  anderen,  niet  aangemerkt  dat 
JEZUS,  als  de  Joden  Hem  niet  hadden  toegeroepen:  nHoud  op, 
laat  ons  zien  of  buas  komtT  waarschynlijk  ook  het  verdere 
gedeelte  van  dien  Psalm,  die  met  een  klaagtoon  begint,  maar 
met  lof  en  uitboezeming  van  vertrouwen  eindigt,  zou  hebben 
uitgesproken.  Dit  verspreidt  een  treffend  licht  over  de  ge- 
moedsgesteldheid van  den  gekruisten  Heer. 

Wij  vestigen  b\j  vernieuwing  de  aandacht  onzer  geloofsge- 
nooten  op  dit  stichtel^ke  boekje,  hetwelk,  door  de  goedkoopheid 


648  Dr.  L.  JASPIS,  de  stightsl.  viebing  des  avokdmaals. 

der  uitgave,  voor  ieder  verkrijgbaar  is.  Dat  het  tot  een  ge- 
schenk bg  de  eerste  Avondmaalsviering  geschikt  is,  zal  wel 
niet  herinnerd  behoeven  te  worden. 

Mogt  dit  werkje  eens  ten  derden  male  worden  gedrakt,  dan 
zon  er  niet  oneigenaardig  aan  toegevoegd  kunhen  worden  eene 
beknopte  populaire  geschiedenis  van  de  verschillende  w$zen 
waarop  het  H.  Avondmaal  in  den  loop  der  eenwen  is  gevierd* 
Z(j  zou  het  stichtelijke  der  Avondmaalsviering,  zoo  als  die 
tegenwoordig  plaats  heeft,  te  duidelijker  doen  uitkomen.  — 
Den  geleerden  van  bebkum  achten  wg  om  haar  te  leveren, 
boven  velen  geschikt* 

Feestwoord  ter  Gedachtemsüiering  zijner  viff -en- twirUtg^ jarige 
Evangeliedienst;  uitgesproken  te  Hoogezand,  den  b''*^  Augu^us 
1855.  Naar  aanleiding  van  2  Kor.  iv:  1.  Door  J.  sixmNGHB 
DAMSTé,  P.Z.,  Predikant  te  Hoogezand.  Uitgegeven  ten  voor^ 
deele  eener  op  te  rigten  Bewaarschool  te  Hoogezand.  Te  Oro^ 
mngen^  bij  M.  Smit.  1855.    In  gr.  8vo.    27  bl.  ƒ  :-30. 

Dat  z^  die  van  de  feestviering  van  hunnen  Herder  en  Leeraar 
getuigen  zijn  geweest,  het  toen  door  hem  gesprokene  gaarne 
nog  eens  zouden  lezen,  ligt  in  den  aard  der  zaak.  Immers 
de  Leeraar  heeft  de  baan  die  achter  hem  ligt,  en  waarop  hy 
een  terugblik  werpt,  niet  Alleen,  maar  gezamenlijk  met  de 
Gremeente  bewandeld.  Z\jne  gedachtenisviering  is,  in  zekeren 
zin,  zelüai  gedachtenisviering  voor  alle  de  Gemeenten  in  wier 
midden  hij  't  Evangelie  gepredikt  heeft.  Voor  anderen  echter 
hebben  zulke  gedachtenis-redenen  weinig  of  geene  waarde. 
Zy  worden  door  anderen  dan  de  leden  van  zulke  Gemeenten 
zelden  gekocht,  en  dit  ontslaat  ons  ook  van  de  taak  om  over 
dit  nFeestwoord*'  breedvoerig  te  handelen.  W\j  mogen  echter 
den  lof  er  niet  aan  onthouden,  dat  het  getuigt  van  een  echt 
Christel\jken  zin ,  van  hooge  ingenomenheid  met  de  Evangelie- 
bediening, en  van  een  zelfstandig  ernstig  onderzoek. 

Het  Huis  des  Vaders.  Door  thomas  wallage.  Uit  het  En- 
gelsch.  Te  Amsterdam^  bij  W.  H.  Eirberger.  1855.  Inl2mo. 
U  bl.  f  :^ 30. 

Boven  vele  grooto  en  kleinere  piëtistische  schriften  »uit  hot 


THOUAS  WALLAGE,    BET  BUIS  DES  VADEBS.  649 

Engelsch*\  mant  het  voor  ons  liggende  nit.  Het  mystieke  en 
exclusieve,  dat  zoo  zeer  strydt  tegen  de  duidelijke  en  gezonde 
leer  des  Evangelies,  wordt  hier  niet  gevonden.  De  Schrijver 
zegt:  dat  h^j  niet  een  kleingeestig,  partijdig,  of  uitsluitend  ge- 
voelen voorstaat;  maar  zich  verheffen  wil  boven  een  onschrift- 
matigen  geest,  een  geest,  zoo  geheel  in  tegenspraak  met  het 
Christendom,  —  en  hg  toont  zich  aan  die  belijdenis  getrouw. 
W\j  hebben  dit  gemoedelijk,  regt  stichteligk  boekje  met  veel 
genoegen  gelezen,  en  bevelen  het,  als  een  goede  wegw^'zer 
naar  het  Huis  des  Vaders,  met  ingenomenheid  aan. 

Oescktedenis  der  Boomache  Kerk.  Naar  het  EngeUch  van  Dr. 
JOBK  DOWLING,  door  D.  BUDDiNG.  Berde  en  laaiate  JDeel^ 
3'  en  4'  Aflevering.  Te  Dordrecht,  hij  H.  B.  van  Elk.  1856. 
In  roijaaX  8ro.,  met  platen;  per  Aflevering,  bij  inteeh,  f  ;-65. 

Deze  beide  Afleveringen,  behelzende  het  achtste  Boek,  met  het 
opschrift:  nHet  Pausdom  dronken  van  het  bloed  der  Heiligen", 
en  een  gedeelte  van  het  negende  Boek,  over:  »Het  Pausdom 
in  zynen  suffenden  ouderdom**,  vertoonen  ons  Bome  in  woede 
oprijzende  tegen  den  afval  van  hare  leer  en  instellingen  die 
zich  vóör  en  inzonderheid  nk  lutbeb  openbaarde,  en  vuur  en 
zwaard  aanwendende  tot  verdelging  harer  tegenstanders. 
DowLma  bew^'st  eerst  met  uittreksels  uit  de  decreten  der  al- 
gemeene  Concillën ,  en  nit  de  geschriften  van  tbomas  aquinas, 
bellabhsojs,  en  andere  in  de  Boomsche  Kerk  gezag  hebbende 
Grodgeleerden ,  dat  de  vervolging  om  het  geloof  niet  partieel, 
noch  uit  den  draag  der  omstandigheden  geboren,  maar  een 
leerstelsel  dier  Kerk  is;  en  beschouwt  vervolgens  het  lijden 
der  Protestanten  in  Engeland  onder  de  bloeddorstige  haria: 
den  marteldood  van  den  tachtigjarigen  latimer,  van  ridley, 
wiens  sterven  langdurig  en  afgrijsel^k  was,  en  van  cranmer, 
die  zijne  vroegere  zwakheid  door  het  hartgrondigst  berouw  en 
den  heldhaftigsten  moed  op  den  brandstapel  vergoedde.  Hierop 
treedt  de  Spaansche  Inquisitie  met  hare  duistere  en  verpes- 
tende kerkerholen,  helsche  p^nbanken,  en  wreedeauto-da-fé's 
te  voorschijjn.  Welsprekend  is  de  invoering  van  eene  jonge 
dochter,  uit  de  armen  harer  ouders  gerukt,  in  het  akelig  hol 
geknield  liggende,  voor  de  regtbank  harer  beulen  gevoerd,  en, 
na  het  ondergaan   van   de   gruwzaamste  folteringen,  in   de 


650  Dr.  JOHS  DOWLING^ 

gevangenis  teraggealeept,  om  daar,  van  allen  verlaten ^  te  be- 
zw\jken.  Vervullen  de  onmenschelijke  slagtingen  onder  de 
Waldenzen  in  Calabrië  en  Piemont  aangerigt,  de  Bartholomeüs- 
nacht  en  de  dragonnades  in  Frankrijk  de  ziel  met  verontwaar- 
diging en  droefheid  tevens;  met  welgevallen  rust  het  oog  op 
de  werkdadige  deelneming  in  Protestantsche  landen  aan  de 
slagtoffers  der  vervolging  bewezen;  op  de  geldelijke  bijdragen  hun 
toegezonden,  en  op  de  gastvrije  ontvangst  den  vlugtelingen 
ook  in  Nederland  te  beurt  gevallen. 

Het  negende  Boek  beschouwt  de  grondbeginselen  en  werk- 
zaamheden der  Jezaïten,  en  de  voortdurende  verdrukkingen 
der  Protestanten  in  Frankrijk,  die  eerst  met  de  verdrijving 
der  Jezuïten  een  einde  namen ,  hoewel  de  zucht  tot  vervol- 
ging in  de  Eoomsche  geestel^'kheid  niet  was  uitgedoofd,  bl^*- 
kens  hare  nog  in  1770  en  1772  tegen  de  zamenkomsten  der 
Hervormden  ingeleverde  adressen. 

Gaat  het  onzen  lezers,  gel\jk  het  ons  ging  b\j  het  verhaal 
van  die  uitgezochte  barbaarschheden,  door  menschen  aan  hunne 
natuurgenooten ,  door  Christenen  aan  hunne  mede-Christenen 
uitgeoefend,  dan  wordt  hun  het  vertrek  waarin  z$  zitten,  soms 
te  eng,  en  zoeken  z^*  daar  buiten  in  de  vrye  lucht  verade- 
ming, en  r^'st,  nog  meer  dan  over  de  vervolgingen-zelve,  een 
gloed  van  heiligen  toorn  in  hen  op  over  de  jammerlijke  drog- 
redenen, waarmede  de  zich  alleen  zaligmakend  noemende  Kerk, 
met  verdraaiing  van  de  klare  uitspraken  van  het  Evangelie, 
hare  kannibalenwoede  tegen  onschuldigen  en  weerloozen  tracht 
te  verdedigen.  Maar  de  tgden  zijn  veranderd  I  De  eeuw  der 
vervolging  is  voorbij!  —  Ja,  wel!  adres  aan  de  madiai's  on 
CACCHETTi's,  cn  aan  de  nog  te  Rome  bestaande,  hoewel  in 
het  verborgen  uitgeoefende  Inquisitie  (ciocoi  en  di  saxciis 
weten,  er  van  te  spreken).  In  andere  landen  is  het  geloo&- 
onderzoek  aan  de  Pauselijke  Prelaten  opgedragen;  terw\jl  het 
werk  van  dexs,  waarin  het  kettermoorden  verdedigd  wordt, 
nog  het  Handboek  der  seminaristen  is. 

Wat  is  hiertegen  te  doen?  Waakzaamheid,  nimmer  slui- 
merende waakzaamheid  (Rome  sluimert  nooit)  ter  handhaving 
van  onze  Godsdienstige  voorregten,  en  vurige  gebeden  gepaard 
aan  onvermoeide  pogingen  om,  vooral  door  de  verspreiding 
der  H.  Schrift,  licht  te  ontsteken  in  de  donkerheid.  Zullen 
deze  middelen  doel  treffen  ?   Wy  hopen  en  vertrouwen  dat  de 


OE8CBIBDENIS  DEB  ROOMSCBB   KEBK.  651 

t^d  eenmaal  —  moge  het  spoedig  z^'n!  —  zal  komen,  waarin 
Inquisitie  en  geloofsdwang  tot  de  geschiedenis  znllen  behooren, 
en  de  vroegere  verdrukkers,  van  den  geest  des  waren  Evan- 
geliums  doordrongen,  met  smart  op  de  verloopen  dagen  terug- 
ziende, znllen  zeggen:  konden  onze  tranen  die  bloedvlekken 
onzer  Kerk  nitwisschenl 


Verslagen  en  MededeeUngen  der  KomnkUjhe  Akademie  van  Weten- 
schappen* Afdeeling  Natuurkunde.  Vierde  DeeL  Jaargang 
1856.  Met  platen*  Te  Amsterdam^  hij  C.  G.  van  der  Post. 
In  8w.   416  W.  ƒ  8  -  60. 

De  Koninkl^ke  Akademie  van  Wetenschappen  zet  hare  werk- 
zaamheden geregeld  voort,  en  maakt  die,  gel^k  bekend  is, 
wereldkundig  door  het  uitgeven  van  deze  nVerslagen  en  Mede- 
deelingen*'.  De  stukken  in  dit  Vierde  Deel  geplaatst,  betreffen 
de  Afdeeling  «Natuurkunde",  en  zijn  meest  allei^  van  zuiver 
wetenschappelijken  aard.  Aan  het  beoordeelen  van  een  werk 
zoo  rijk  en  verscheiden  van  stoffen  mogen  wij  niet  denken;  — 
wij  kunnen  niet  anders  doen,  dan  onze  lezers  opmerkzaam 
maken  op  den  belangr^ken  inhoud  ook  van  dit  Vierde  Deel; 
die  voldoende  gestaafd  is,  wanneer  wij  de  namen  opgeven  der 
Leden  die  er  toe  hebben  bijgedragen. 

Men  vindt  hier,  na  de  processen-verbaal  der  gewone  Ver- 
gaderingen van  den  80»««  JunQ  1855  tot  den  29»*«  Maart 
1856,  een  uitvoerig  verslag  van  de  Heeren  j.  a.  c.  oudemans 
en  F.  j.  STAMKABT  Omtrent  een  voorstel  van  den  Heer  J. 
kerkhoven:  nOver  de  Tijdregeling  in  de  verschillende  plaat- 
sen van  Nederland'*,  en  wijders  Verhandelingen  van  de  Heeren 

W.  B.  de  VBIESE,  J.  bosscha,  6.  H.  DE  VBIESE,  O.  M.  VAN  DEB 
8ANDE  LAGOSTE,  B.  LOBATTO,  H.  J.  HALBEBTSMA,  B.  S.  H.  VAN 
DEB    WILU6EN,    D.    HIEBENS    DB    HAAN,     en    J.  BADON  6HTBEN, 

over  verschillende  wis-  en  natuurkundige  onderwerpen;  als- 
mede een  brief  van  den  Heer  hasskabl  aan  den  Secretaris 
van  de  Afdeeling  Natuurkunde,  van  botanischén  aard.  De 
uitvoerige  opgave  der  boekgeschenken  en  ingekomen  boekwer- 
ken is  zeer  belangrijk;  ook  uit  een  letterkundig  oogpunt.  De 
uitvoering  is  net  en  zorgvuldig.  W^  hopen  en  wenschen  dat 
dit  en  de  overige   werken   der  Koninklijke  Akademie   onder 


652  VSBSLA.aEN  EN  MEDEDEELINGEN ,  ENZ. 

ons  wetenscbappel^'k  publiek  vele  lezers  mogen  vinden,  opdat 
de  stukken  welke  z\j  openbaar  maakt,  al  bet  nut  mogen 
stichten  dat  zij  met  bunne  uitgave  beoogt. 


De  Orde  der  Advocaten  in  Nederland  ^  hare  regten  en  pUgten^ 
naar  aanleiding  van  het  BegUment  van  orde  en  diedpUne^  ge^ 
echetat  door  Mr,  w.  f.  otten,  Advocaai  en  Plaatsvervangend 
Kanionregter  te  Amsterdam.  Te  uim^^^dom,  ^' J.H.  Grebbard 
en  Comp.  1855.  In  hl.  Qvo.  VIII  en  88  bl.  f  i-  75. 

Het  Reglement  van  orde  en  discipline  voor  de  Advocaten 
is  eigenlijk  een  aanbangsel  der  Wet  op  de  Begteriyke  Orga- 
nisatie. Gelyk  de  leden  der  Regterlijke  Magt  niet  opbouden 
door  bunne  betrekking  als  zoodanig  tot  den  stand  der  Advo- 
caten te  bebooren,  zoo  maakt  in  zekeren  zin  de  Orde  der 
Advocaten  een  deel  uit  van  de  Begterl^ke  Magt.  In  de  za- 
menstelling  van  zoodanig  Reglement,  b^j  de  invoering  der 
nieuwe  Wetgeving,  is  men  bier  te  lande  niet  zeer  gelukkig 
geweest.  Het  Reglement  van  14  September  1838  werd  reeds 
b$  Koninklijk  Besluit  van  5  December  1844  gewyzigd;  en, 
ofiicboon  veel  minder  gebrekkig  dan  bet  vroegere,  laat  bet 
tocb  nog  veel  te  wenscben  over.  Het  is  niet  waarscb^jnlgk  dat 
bet  Reglement  zal  berzien  worden  vóór  dat  de  te  verwacbten 
nieuwe  Regterl^'ke  Organisatie  zal  z\jn  tot  stand  gekomen  —  en 
wanneer  zal  dit  gescbieden  ? !  —  docb  daarna  mag  de  berziening 
ook  niet  acbterblyven. 

De  gebreken  van  bet  bestaande  Reglement  z^n  reeds  Ineer- 
malen  aangewezen,  soms  zelfs  met  groote  overdrQving,  en 
ëëne  der  verdiensten  van  bet  bier  aangekondigde  boekjen  is: 
dat  de  Scbryver  niet  aarzelt  *t  voor  bet  Reglement  op  te 
nemen,  waar  bet,  zgns  inziens,  ten  onregte  werd  gegispt. 

Het  doel  des  S.  was  ecbter  niet  boofdzakel\jk,  bet  Regle- 
ment te  beoordeelen:  veeleer  wilde  by  bescbouwingen  geven 
omtrent  de  regten  en  pligten  der  Advocaten,  de  vereiscbten 
om  als  zoodanig  te  worden  toegelaten,  de  beëediging,  enz. 
By  ieder  onderdeel  van  zijn  onderwerp  brengt  bg  intusscben  bet 
Reglement  te  berde,  onderzoekt  bet  bestaande,  en  deelt  mede 
wat,  naar  z^n  oordeel,  in  zoodanig  stuk  beboorde  te  worden 
opgenomea  of  acbterwege  gelaten.    Hy  gaat  daarbij  ook  met 


Mr.  W.   F.  OTTE27,  DE  OXU)B  DEB  ADVOCATEK,    EXZ.        653 

de  geschiedenis  en  met  de  litteratnnr  van  het  onderwerp  ge- 
trouw te  rade. 

Men  zal,  ook  dan  waar  men  soms  van  den  S.  mogt  ver- 
schillen, het  boekje  met  genoegen  doorlezen:  het  bevat  menig 
behartigenswaardigen  wenk;  maar,  om  volledig  te  zyn,  zou  er 
nog  veel  aan  ontbreken. 

Enkele  taalfouten  willen  w\j  lieftt  aan  gebrekkige  correctie 
toeschrijven. 


Het  Ontwerp  van  Wet  tot  regeling  van  de  zamensteUing  der  Beg^ 
terUjke  Magt  en  het  beleid  der  Justitie^  uit  een  praktisch  oog^ 
punt  beschouwd  door  den  bril  van  een  Kantonregter,  Te  Am^ 
sterdam^  bij  J.  H.  Grebhard  en  Comp.  1856.  In  gr.  8vo. 
36  bl.  ƒ  :  -  40. 

De  Kantonregter  heeft  zich  niet  gemengd  in  de  groote  strijd- 
vragen die  het  ontwerp  van  den  afgetreden  Minister  DomcBB 
GUBTiüS  heeft  uitgelokt,  maar  h\j  heeft  eenvoudig  die  bepalin- 
gen uit  het  ontwerp  uitgekipt,  welke  de  kantongeregten  be- 
treffen, heeft  die  door  z\jn  bril  naauwkeurig  bekeken,  en 
daarop  enkele  praktische  aanmerkingen  medegedeeld.  De  S.  is 
(het  laat  zich  gereedemk  bevroeden)  een  voorstander  van  het 
beginsel:  dat  de  Kantonregters  niet  voor  viyf  jaren,  maar  voor 
het  leven  moesten  z\jn  aangesteld.  Wij  zouden  den  wensch 
allezins  billeken,  indien  het  getal,  de  aanstelling,  werkkring 
en  bezoldiging  alle  noodige  waarborgen  opleverden,  dat  alleen 
zeer  verdienstelUke  regtsgeleerden ,  tevens  regtschapen  man- 
nen, tot  die  gewigtige  en  nog  voor  groote  uitbreiding  van 
bevoegdheid  vatbare  betrekking  werden  geroepen.  Zoo  als 
de  zaken  nu  staan,  ware  *t  misschien  veel  eerder  wensche- 
lyk,  dat  de  v^jQarige  censuur  wat  strenger  wierd  toegepast. 

Indien  de  Begterl^ke  Organisatie  eens  weder  aan  de  orde 
komt,  zal  men  echter  dit  vlugschrift  in  menig  opzigt  met 
vrucht  kunnen  raadplegen. 

De  Belastingen  in  Nederland*  Te  Deventer  ^  bij  A.  ter  Gunne. 
1855.   In  gr.  Svo.    VIII  en  121  hL  f  l- 25. 

Wie  in  een  Icort  bestek  eene  tamelijk  grondige  en  genoeg- 


654  BE   BELASTIXGBN 

zaam  volledige  beoordeeling  lezen  wil  van  ong  gebeele  Rijks- 
belastingstelsel,  neme  gerust  dit  boekje  ter  ha&d,  en  b\j  zal 
het  niet  onvoldaan  ter  zyde  leggen.  Wat  mëër  is:  h^j  zal, 
bovendien,  menig  nuttige  en  toch  eenvoudige  les  in  de  staats- 
huishoudkunde en  het  belastingstelsel  hebben  opgedaan,  en  is 
misschien  nog  in  z\jne  goede  meening  omtrent  eene  inkomsten- 
belasting bevestigd,  of  heeft  een  stap  gedaan  om  er  mede  te 
worden  verzoend. 

De  Schr^ver  heeft  gemeend  z\}n  naam  te  moeten  verzwe- 
gen, maar  heeft  juist  daarom  zich  verpligt  gerekend,  bronnen 
en  autoriteiten  by  te  brengen  voor  hetgeen  hy  zegt,  en  in 
dien  geest  is  anonymiteit  welligt  eene  dubbele  verdienste.  H|j 
kenmerkt  zich  overigens  als  een  liberaal  man,  maar  daarom 
toch  geen  vriend  of  volgeling  van  bousseaü  en  voltaieb,  van 
Socialisten,  Communisten,  of  andere  leel^ke  ieten. 

In  eene  Inleiding  bespreekt  h|ï  de  regtmatigheid  van, 
en  de  staatszorg  voor  den  eigendom.  Als  de  twee  voor- 
naamste grondslagen  voor  een  goed  belastingstelsel  noemt  hg: 
1\  dat  gelet  zy  op  de  eischen  der  billgkheid;  en  2<^.  dat  zg 
't  minst  de  algemeene  welvaart  benadeelen.  In  beide  opzigten 
laat,  volgens  den  S.  (met  wien  Referent  hierin  gaarne  instemt), 
het  Nederlandsch  belastingstelsel  veel  te  wenschen  over.  Er 
is  hier  te  lande  geene  genoegzame  evenredigheid  bij  *t  opleg- 
gen van  belasting  in  acht  genomen:  sommigen  z^n  buitenspo- 
rig hoog,  anderen  te  weinig  belast;  groote  huisgezinnen  beta- 
len, b\|  gelijke  inkomsten,  veel  meer  belasting  dan  kleinere. 
Bovendien'  brengen  onderscheidene  belastingen  nadeelige  be- 
lemmering te  weeg  in  de  vrijheid  van  arbeid  en  vrye  rui- 
Ung  (bl.  18,  21). 

De  S.  gaat  daarop  alle  de  b^  zondere  soorten  van  belasting 
na:  noemt  de  voordeden,  maar  ook  de  nadeelen  op;  keurt  ze, 
gew^zigd  of  ongewijzigd,  in  beginsel  of  toepassing  goed  of 
af,  en  gaat  bij  alles  met  de  beste  meesters  te  rade.  Wy 
zullen  hem  geenszins  op  den  voet  volgen,  maar  sporen  liever 
tot  de  lezing  en  overweging  van  het  behandelde  aan.  Enkele 
aanmerkingen  mogen  w\)  niet  achterhouden.  Zoo  missen  wij, 
b.  V.,  een  krachtigen  aandrang  op  de  herziening  van  het  ka- 
daster en  de  berekening  van  het  kadastraal  inkomen,  inzon- 
derheid als  maatstaf  voor  de  personele  belasting.  £g  de  be- 
trekkelgke  goedkeuring  van  acc\jns-hefHng  op  andere  dan  eerste 


IX   XBDEBLAXD.  G55 

levensbehoeilen,. missen  w\)  de  opgave  der  voorwerpen  waarop 
die  accynsen  zouden  knnnen  worden  gevestigd,  met  aanwij- 
zing van  de  uitvoerbaarheid  hier  te  lande.  In  verband  met 
de  aanpr^zing  eener  verhoogde  belasting  op  wQn  en  gediste- 
leerd,  moest  over  kunstw^n  gesproken  zijn.  Onze  meening 
omtrent  accijnsen  op  zeep,  bier  en  az\jn  zou  min  gnnstig  z^n 
dan  die  van  den  S.  BQ  den  steenkolen-accijns  heeft  de  S.  de 
groote  verlokking  tot  fraudes  uit  het  oog  verloren.  Ten  op- 
zigte  van  de  registratie-regten  hadden  wg  de  beoordeeling 
wenschen  te  vinden  van  het  stelsel  van  eenvormig  registratie- 
regt  als  middel  ter  bevordering  der  zekerheid  van  dagteeke- 
ning.  B\j  den  lof  aan  het  successie-regt  toegezwaaid,  vergeet 
de  S.  de  onnatuurlijke  verhooging  der  buitenlandsche  effecten. 
Eindel^k,  wat  de  staats-loterQ  betreft,  is  h^'  blgkbaar  niet 
op  de  hoogte  van  hetgeen  daarover  in  de  laatste  jaren  is 
verhandeld. 

Deze  aanmerkingen  echter  zijjn  gering,  b\j  vergelijking  van 
het  vele  goede  dat  w$  in  de  beschouwingen  en  oordeelvellin- 
gen des  Schr^vers  mogten  aantreffen.  De  afschafïïng  der  tonne- 
gelden  en  van  den  B|jks-gemaaUaccgns  bevestigen  reeds  de 
juistheid  van  zyne  opmerkingen  omtrent  de  gebreken  van  die 
hefEngen. 

Nadat  de  S.  zijne  kritiek  van  het  belasting-stelsel  tot  op 
bl.  82  heeft  voortgezet,  en  de  noodzakelijkheid  eener  stelsel- 
matige verandering  heeft  betoogd,  gaat  h\j  (bl.  88)  over  om 
eene  inkomsten-belasting  te  bespreken,  als,  naar  z^'n  gevoe- 
len, het  beste  middel  om  de  meest  nadeelige  belasting-soorten 
in  massa  te  vervangen.  Beeds  op  bl.  vu  en  19  had  hij  zich 
als  voorstander  van  die  belasting  doen  kennen.  Nu  w\jst  h^j 
aan:  dat  z\j  in  beginsel  het  best  beantwoordt  aan  de  regel» 
voor  belasting-hefBng  door  adam  smith  voorgesteld;  h\j  be- 
roept zich  op  het  voorbeeld  van  Frankfort  a/M.  en  van  En- 
geland voor  de  uitvoerbaarheid  van  zulk  eene  belasting;  h^ 
tracht  verschillende  bezwaren  tegen  die  belasting  geopperd  op 
te  lossen,  als  daar  z^n:  de  vrees  voor  oneerlijke  opgaven,  be- 
kendheid van  ieders  fortuin,  ongenoegzame  opbrengst,  enz.; 
hij  behandelt  de  vraag  omtrent  proportionele  en  tevens  pro- 
gressieve hefïïng:  geeft  een  tarief  voor  zoodanige  hefïïng  op, 
waarbg  ook  de  grootte  der  huisgezinnen  is  in  acht  genomen; 
en  verwacht  van   zoodanige  nieuwe   Rijks-belasting,   waarop 


656  DE  BELASTINGEN  IK  HEDEBULND. 

de  gemeenten  opcenten  zouden  kannen  heffen,  de  beste  vnicb- 
ten  (bl.  116). 

O&cboon  Bef.  geneigd  is  met  den  S.  in  te  stemmen  omtrent 
het  wenschel^'ke  eener  inkomsten-belasting,  ter  venranging 
van  andere  algemeene  opbrengsten,  meent  hg  echter  dat  nog 
niet  alle  bezwaren  door  den  S.  zyn  opgelost.  Zoo  moet,  b.  v., 
bepaald  worden  wat  als  inkomen  moet  worden  aangemerkt, 
welke  lasten  mogen  worden  afgetrokken  om  het  netto-  yan  het 
brato-inkomen  te  onderscheiden,  enz.  Bef.  kan  niet  toegeven 
dat  men  alle  soorten  yan  inkomsten,  hetzy  die  als  rente  yan 
kapitaal,  of  a  fond  perdu  genoten  worden,  voor  de  belasting 
gelyk  zon  moeten  stellen.  Ook  meent  hy  dat  het  beter  ware 
de  belasting  op  eene  kleine  schaal,  voor  een  gering  bedrag, 
in  te  voeren,  om  eerst  later,  wanneer  de  ondervinding  en  de 
gewoonte  eenen  gnnstigen  invloed  hadden  te  weeg  gebragt,  de 
heffing,  ter  vervanging  van  meerdere  schadelyke  belastingen, 
uit  te  breiden.  Eindel^'k  meent  Bef.  dat  het  beroep  op  ge* 
achte  Schr^'vers  of  andere  voorstanders  van  inkomsten-belas- 
ting, op  bl.  111  gedaan,  nog  voor  aanzienlijke  nitbreiding 
vatbaar  is;  gel^k  trouwens  het  onderwerp  door  den  S.  vol- 
strekt niet  is  uitgeput,  maar  alleen  in  de  hoofdtrekken  is 
geschetst. 

Mogten  de  Begering  en  de  Staten-Greneraal  eerlang  de  her- 
ziening van  het  belasting-stelsel  eens  ter  hand  nemen,  z\j  zul- 
len dan  met  vrucht  dit  werkjen  en  de  daarin  aangehaalde 
Schrijvers  kunnen  raadplegen. 


Nieuw  Belaeiing-Ontwerp  voor  de  Gemeente  Amsterdam^  in  he- 
trekking  tot  het  werlje:  Met  Aequivalent,  enz.  Door  Mr.  o. 
j.  A.  FABEB,  Advocaat  te  Amsterdam,  Ten  voordeele  van  de 
Amsterdamsche  Spaarbank,  Te  Amsterdam^  bij  J.  H.  Gebhard 
en  Comp.  1856.   In  gr.  Bvo.   24  M.  ƒ  :  -  40. 

In  dit  geschrift  vinden  w\j  eenige  wenken  over  belasting- 
stelsel en  belasting-heffing,  inzonderheid  voor  de  gemeenten* 
Ofischoon  dan  ook  het  hoofddoel,  de  beoordeeling  van  het  ont- 
werp eener  plaatselgke  belasting  voor  Amsterdam ,  dit  geschrift 
onder  de  voorbijgaande,  ephemerische  litteratuur  moge  doen 
rangschikken,  willen  wij  ons  aan  het  verzoek  om  aankondiging 


Mr.  G.  J.  a:  FABEB,  XIEüW  BELASTIKCT^OKTWEBP,  exz.     657 

in  dit  T^'dschrift  niet  onttrekken,  maar  vestigen  er  de  aan- 
dacht op  van  de  gemeente-raden  in  het  algemeen.  W|]  moeten 
er  echter  b^'voegen:  dat  w|]  in  den  regel  niet  met  den  S.  in- 
stemmen, en  aan  de  juistheid  zijner  berekeningen  voor  Am- 
sterdam meenen  te  mogen  twyfelen.  Men  beschoawe  dos  deze 
aankondiging  niet  jnist  als  eene  aanbeveling. 


Het  Idiotisme  en  de  Idioten- SeJiooU  Eene  eerste  proeve  op  een 
fdeuw  veld  van  Geneeskundige  Opvoeding  en  Christelijke  Phi" 
lanthropie,  door  c.  B.  van  koetsveld.  Eerste  Stuk.  Het 
Idiotisme.  Te  Schoonhoven^  bij  S.  E.  van  Nooten.  1856.  In 
gr.  8vo.   IV  en  80  bl.  ƒ  :  -  90. 

Hoewel  men  ten  allen  tyde,  vooral  in  sommige  valleijen  der 
Zwitsersche  Alpen ,  voorbeelden  van  kinderen ,  of  ook  tot  rij- 
peren leeftijd  gekomen  menschen,  heeft  aangetroffen,  die,  ten 
gevolge  van   eene  aangeboren,  of  in   den  allereersten  leeft^d 
plaats  gehad  hebbende,  gebrekkige  ontwikkeling  der  organen « 
aan  baitengewone  stompheid  en  onvatbaarheid  van  den  geest 
onderhevig,    en    daardoor   van   het  maatschappelijk  leven  als 
uitgesloten    waren,    zoo   zijn    er   echter  naauwel^jks   zeventig 
jaren  verloopen  sedert  aan  die  ongelukkige  voorwerpen  eenige 
wetenschappelijke   belangstelling  is   te  beurt  gevallen.    Deze 
dagteekent,   namel^'k,   van  het  jaar  1784,   toen  de  beroemde 
Zwitsersche  Natuuronderzoeker  hobace  benedict  de  saüssübe 
zijne  Voyages  dans  les  Alpes^   en    zijne   daarin  medegedeelde 
berigten    over   het  Cretinisme   en  Idiotisme  heeft   uitgegeven. 
Belangrijk  vooral  waren  de  uitkomsten,  waartoe  de  genoemde 
Natuurkundige  van  Genève  door  zijn  onderzoek  gebragt  werd, 
aangaande  het  verband,  waarin  het  zeldzamer  of  veelvuldiger 
voorkomen  van   zoodanige  ongelukkigen  staat  met  de  elevatie 
van  den  grond ,  dat  is :  met  de  meerdere  of  mindere  hoogte  van 
het  tot  woonplaats  verstrekkend  terrein  boven  de  oppervlakte 
der  zee.    Nadat  een  groot  man  op  die  w^jze  den  eersten  aan- 
stoot gegeven  had,   bleek  het  weldra,  dat  dit  onderwerp,  uit 
een  wetenschappel\jk,  physiologisch  en  w^jsgeerig  oogpunt  be- 
schouwd, nog  voor  velerlei  onderzoek  vatbaar  was.     Hieraan 
heeft  het  dan  ook,  op  het  einde  der  vorige,  en  sedert  het  be- 
gin der  tegenwoordige  eeuw  geenszins  ontbroken,  en  de  nieuwere 
bobkbbsch.  1856.  n".  XIV.  47 


658  C.   E.   VAN  K03TSVELD, 

litteratanr  is  r\jk  aan  monograpbieën  die  zoo  wel  het  Idiotisme 
ah  het  zoogenaamd  Cretinisme  tot  onderwerp  hebben.    Grel^k 
dit  niemand  bevreemden  kan,  daar  de  menscb,  ook  in  z\jnen 
meest  gebrekkigen  en  verbasterden  toestand ,  een  waardig  voor- 
werp van  onderzoek  en  nataurstndie  blyfl,  zoo  wordt  onae 
bewondering  vooral   opgewekt   door  de  gelukkige  oitkomsten 
die  men  verkregen  heeft,   sedert  het  onderwerp  ook  nit  een 
philanthropisch ,  paedagogisch  en  praktisch-geneeskandig  oog- 
punt is  beschouwd  en  bearbeid  geworden.  Naauwelijks  zgn  er, 
namelijk,  zestien   k  achttien  jaren  verloopen,  sints  men  voor 
het  eerst  ontdekte  dat  die  ongelukkigen ,  van  zich«zelven  on- 
bewuste, stompzinnige  en  voor  alle  uitwendige,  op  het  ver- 
Btandemk  en  zedelyk  leven  inwerkende,  invloeden  ontoegan- 
kelijk schijnende  wezens  niettemin  dikwijls  voor  ontwikkeling, 
opvoeding  en  verstandel^'ke  vorming  vatbaar  z\jn.    Die  ge- 
wigtige  ontdekking,  waarvan  natuurl^kerw^jze  een  nieuw  t^d- 
vak   in  de  geschiedenis  van  het  Idiotisme  dagteekent,  moet 
aan  seoüin  in  Frankrijk  en  Doctor  ougoe^tbübl  in  Zwitser- 
land toegekend  worden.   Eerstgenoemde  Geneesheer,  die  onder 
rrABD*s  en   bsqüibol's  leiding,  de  studie  der  krankzinnigheid 
als  eene  specialiteit  beoefend,  en  zich  de  behandeling  der  daar» 
aan  onderhevige  lijders  tot  zijnen  bepaalden  werkkring  ge- 
kozen had,  beproefde  in  het  jaar   1638,   om  een  van  de  in 
Bicètre  geplaatste  idiote  kinderen  in  afeonderl^ke  behandeling 
te  nemen,  ten  einde  niet  alleen  den  physieken  toestand  van 
dat  kind  te  verbeteren,  maar  ook,  zoo  mogelgk,zijn  verstands- 
en  gemoedsleven  te  doen  ontwaken.  De  uitkomst  overtrof  ajne 
verwachting,  en  de  gunstige  door  hem  verkregen  resultaten 
werden,   wat  dit  b\j zondere  geval  betrof,  door  esquirol  en 
6 DERSENT,   als   éersto  Greneesheeren  van   genoemd  krankzin- 
nigen-gesticht, en  later,  aangaande  vele  andere  door  hem  be- 
handelde gevallen,  door  obfila.  en  andere  bevoegde  beoordee- 
laars bevestigd.    Zoo  verklaarde,  b.  v.,  eene  tot  onderzoek 
van  SEOüiN*s  methode  benoemde  Commissie,  waarvan  obfiul 
rapporteur  was,  in  1841,  aan  den  Raad  van  Bestuur  der  Pa- 
r^sche  hospitalen,   dat  het  dezen  man  gelukt  was  b^  idiote 
kinderen  gevoel  voor  orde  en  regelmaat  op  te  wekken,  hen 
aan  tucht  en  arbeid  te  gewennen,   hen  in  lezen,  schrijven  en 
rekenen  te  oefenen,  door  ligchaams-oefeningen  hunne  gezond- 
heid  te   verbeteren,   en   door   eene  gepaste  en  naar  hunnen 
bijzonderen   toestand  berekende  opvoeding,  de  vermogens  van 


HET  IDIOTISME  EN  DE  IDIOTE!?- SCHOOL.  G59 

hunnen  geest  te  ontwikkelen.  Even  vleijend  was  het  verslag 
van  SEBBE8,  FLOUBSNS  en  PABISET,  hij  de  Fransche  Akademie 
van  Wetenschappen,  in  Decemher  1843  nitgehragt,  over  eene 
door  SEGUIH  over  z\jnc  leerwijze  ingeleverd^  Verhandeling. 
Terwijl  dit  in  Frankr^ks  hoofdstad  geschiedde,  werden  geene 
minder  \jverige  pogingen  tot  verbetering  van  het  ongelukkig 
lot  der  idioten  door  Doctor  GUGGEimüHL  aangewend,  wien 
het  gelukken  mogt  om,  geholpen  door  geldel^ke  ook  uit  het 
buitenland  verkregen  ondersteuning,  op  den,  ter  hoogte  van 
drie-duizend  voet  gelegen  Abendberg  b\)  Interlaken,  in  het 
Kanton  Bern,  eene  stichting  in  het  leven  te  roepen,  opzette- 
lyk  voor  de  verpleging  en  opvoeding  van  idioten  bestemd. 
Die  twee  luisterryke  door  SEGüHff  en  güggekbühl  gegeven 
voorbeelden  hebben  later  ook  elders  tot  navolging  opgewekt, 
vooral  nadat  het  gebleken  was,  dat  de  ongelukkigen,  waar- 
over hier  sprake  is,  niet  in  eenige  Kantons  van  Zwitserland 
te  huis  behooren,  maar  in  alle  landen  van  Europa  worden 
aangetroffen.  Nadat  dus  de  uitvoerbaarheid  eener  opvoeding 
van  idioten  gebleken  was,  werd  z\j  door  cbommeldtck  in  Bel- 
gië, en  door  saegbbt  te  Berlijn  ingevoerd,  terwi^'1  ook  En- 
geland geenszins  is  achtergebleven,  maar  reeds  twee  tot  dat 
zelfde  doel  bestemde  inrigtingen  bezit.  Vermoedelijk  zijn  er 
thans  reeds,  in  de  verschillende  Europesche  Staten,  meer  in- 
rigtingen van  dien  aard  tot  stand  gekomen,  en  bovenal  vér- 
heugen  w\|  ons,  dat  ook  ons  Vaderland  in  de,  sedert  14  Mei 
1855  te  's  Gravenhage  opgerigte  Idioten-school  een  opvoedings- 
gesticht bezit,  dat  onder  de  philanthropische  inrigtingen  eene 
eervolle  plaats  bekleedt.  Aan  de  bevordering  van  het  doel  dezer 
inrigting,  hetwelk  niets  minder  is,  dan  om  kinderen,  die,  door 
hoogst  beperkte  en  gebrekkig  ontwikkelde  geestvermogens,  voor 
het  gewone,  zelfb  lagere  onderwas  ongeschikt  zyn ,  op  te  voeden 
en  te  onderwazen,  is  het  bovenstaande  geschrift  van  den  be- 
gaafden VAic  KOETSVELD  gew\jd,  CU  w$  hopcu  daarop  nader 
terug  te  komen,  zoodra  wij,  behalve  het  thans  voor  ons  lig- 
gende eerste  Stuk,  ook  de  volgende  zullen  ontvangen  hebben. 
Voorloopig  betuigen  wg  den  Eerwaarden  Schrijver,  aan  wien 
de  'sGravenhaagsche  Idioten-school  voomamel\jk  haar  bestaan 
verschuldigd  is,  onzen  warmen  dank,  ook  voor  deze  zijne  \|verige 
en  welgemeende  pogingen,  waaraan  een  rijke  zegen  moge  te  beurt 
vallen ! 

47* 


660  W.  A.  ELBEBSt 


Wegmjzer  hij  het  Onderwij a  der  Algemeene  Geschiedenis  ^  ten 
behoeve  van  diegenen^  welke  zich  tot  eenig  examen  willen  voor^ 
bereiden^  door  w.  a.  elbers,  Onderwijzer  te  Leyden.  Te 
Letfden,  bij  P.  Engelfl.  1854.  In  hl  8w.  111  W.  ƒ  :-75. 

Wie  verlost  odb  onderwijs,  onzen  boekhandel  metëën,  van 
noodelooze  en  van  gebrekkige  vertalingen  ?  E^j  zal  ons  school- 
wezen dienst  doen,  onze  intellectuele  kracht  versterken,  en 
der  nijverheid  voordeel  aanbrengen. 

Vóór  v^flig,  zestig  jaren  was  er,  in  onze  taal,  volslagen 
gebrek  aan  eene  Algemeene  Geschiedenis  voor  de  scholen. 
Toen  was  't  een  verdienstelyk  werk,  zoo  ons  wèl  voorstaat, 
van  de  Maatschapp^ :  Tot  Nut  van  *t  Algemeen ,  *t  Kort  Begrip 
van  GüRAS  en  sghböokh  uit  het  Hoogduitsch  te  doen  over- 
brengen. Maar  thans?  Wy  hebben  zelve  een  aantal  leerboe- 
ken en  leerboekjes  der  Geschiedenis;  er  zijn  er  onder,  die  met 
studie  en  zorg  zgn  bewerkt.  Waartoe  dan  nu  dat  rusteloos 
vertalen?  Hierb^  komt  dit.  Dat  de  wetenschap  algemeen  is, 
boven  den  invloed  van  ieder  bijzonder  volk  en  land,  is  niet 
onbepaald  waar;  vooral  is  *t  zeker,  dat  iedere  landaard  z\jn 
opkomend  geslacht  *t  best  naar  eigene  voorstelling  en  onder 
eigene  leiding  de  beginsels  leert.  Voor  *t  onderwas  zelf  ia 
ook  de  eerste  behoefte  niet,  dat  er  een  groote  voorraad  van 
leerboeken  wordt  gevonden,  maar  dat  er  goede  z\jn,  en  de 
onderwyzer  geheel  te  huis  is  in  die  welke  h\j  gebruikt.  Wat 
den  boekhandel  betreft,  hij  heeft  meer  voordeel  van  ëëne  goede 
kopy,  dan  van  tien  die  niet,  of  zeer  traag,  van  de  hand 
gaan.  De  schrale  daghuur,  die  de  bewerkers  of  om  werkers  aan 
onze  tallooze  vertalingen  verdienen,  kan  tegen  genoemde  na» 
deelen  niet  opwegen.  Verschijnt  er  buiten  'slands  iets  wezen- 
l\jk  voortrefiel^jks ,  niemand ,  in  weerwil  der  aangevoerde  gron- 
den, zal  't  afkeuren,  dat  wy,  door  eene  zorgvuldige  verta- 
ling, er  ons  mede  verrijken.  De  vruchten  des  aardrgks  zijn 
voor  allen:  de  voortreffelijke  werken  van  'smenschen  geest 
nog  veel  meer ;  wat  land  of  taal  ze  moge  voortbrengen* 

Ook  't  aangekondigde  werkje  is  eene  vertaling,  doch  eene 
vermomde,  eene  zoogenaamde  navolging:  de  nLeiifaden^  van 
Dr.  stUve  is  meerendeels  tot  rigtsnoer  genomen.  Vertaling  of  na- 
volging, dezen  »  Wegwijzer"  moest  men  in  zijn  land  hebben  gelaten. 


WXGWUZEB,   ENZ.  661 

Reeds  de  titel  geeft  stof  tot  gegronde  bedenkingen.  nWegwijzer 
lij  het  onderwijs:  *i  boekje  is  dusvoormeesters,  voor  docenten, 
geschreven?  Neen,  er  volgt:  «ten  behoeve  van  hen,  die  zich 
tot  eenig  examen  willen  voorbereiden*',  't  Is  alzoo  voor  leerlingen, 
't  Eerste  wederspreekt  het  tweede.  En  dan :  »  die  zich  tot  eenig 
examen  willen  voorbereiden":  om  toegelaten  te  worden,  öf  tot 
een  gymnasium,  6f  als  onderwijzer  van  den  laagsten  tot  den 
hoogsten  rang,  aan  de  school  te  Breda,  te  Delft,  öf  als  can- 
didaat,  öf  als  doctor  in  de  letteren?  't  Werkje  is  derhalve  eene 
soort  van  revaUnta  op  't  gebied  der  kennis,  berekend  voor  a2^ 
behoeften?!  Dan,  wij  willen  ons  tot  het  werkje  zelf  bepalen, 
en:  moeten  't  afkeuren.  Voor  de  gronden  dezer  afkeuring 
geven  we  de  volgende  plaatsen  tot  eene  proeve.  Ze  zijn  niet 
genomen  zóó  als  't  boekje  open  viel:  maar  't  is  een  gedeelte 
van  't  geen ,  b\j  een  aandachtig  doorbladeren,  öf  om  de  histo- 
rie, öf,  vooral,  om  de  taal,  onze  aandacht  trok.  Wordt  de 
l\jst  van  verkeerdheden  en  misslagen  wat  lang  naar  den  om- 
vang van  't  stukje:  niet  tusschen  de  kleinte  van  't  geschrift 
en  de  breedte  dier  lijst,  maar  tusschen  deze  en  degrootezaak 
van  't  onderwijs  moet  men  de  evenredigheid  zoeken.  Wat 
baten  de  beste  wetten  voor  't  schoolwezen,  zoo  men  geene 
zorg  aan  de  leerboeken  besteedt? 

iHLEiDixa.  »De  Mahometanen  [lees :  Mahomedanen]  rekenen 
af  van  de  Hedschra*\  enz. 

Wij  rekenen  af,  de  Mahomedanen  rekenen  af,  wil  zeggen: 
w|j,  zij,  vereffenen  onze  rekeningen.  De  bedoeling  is:  de  M. 
rekenen  van  de  Hedschra  af.  Beter:  beginnen  hunne  jaartel- 
ling met,  enz. 

BI.  8.  «Kunsten  en  ny verheid.  De  catacomben,  pyramiden, 
obelisken,  tempels,  kanalen,  enz.  —  Het  volk  ingedeeld  in 
kasten:  priesters,  krggslieden,  landbouwers,  handwerkslieden, 
herders.  —  De  priesters  waren  de  grondleggers  van  Egypte's 
beschaving  en  nijverheid:  Hiërogli/phenschrift'* 

In  deze  geheele  afdeeling  van  kunsten  en  nif verheid  ^  komt 
geen  enkel  vak  van  nijverheid  voor.  —  Aan  de  catacomben 
de  eerste  plaats  onder  Aegypte's  merkwaardigheden  toe  te 
wijzen,  hiervoor  is  geen  redel\jke  grond.  —  't  Green  men  in 
een  overzigt  als  dit  vindt,  moet  stellig  en  bepaald  wezen:  over 
't  getal  der  casten  zijn  de  Ouden  't  niet  eens:  vyf,  maar  ook 
drie,  zes  en  zeven. 


€62  W.   A.   ELBEBS, 

De  kanst  van  't  balsemen  der  l^ken  —  en  dit  was  inder- 
daad een  tak  van  ny  verheid  in  Aegjpte  —  honne  momiën, 
hanne  weverijen,  enz.  z\jn  vergeten. 

Aid.  nog  eens  «Kunsten  en  Wetenscliappen.  Dê  MeethunA 
door  de  overstroomingen  van  den  Nijl  veroorzaakt.  Bêhemng 
van  het  zonnejaar.   Sterrehunde.    SterretvigchelanJ.*' 

))De  meetkunst,  veroorzaakt  door  overstrooming",  is  geene 
redelijke  taal.  Bekening  van  't  zonnejaar  is  dit  evenmin.  Be- 
rekening  van  't  zonnejaar,  of  ^^'d^rekening  volgens  't  zonne- 
jaar, schijnt  bedoeld.  Sterrewigchelary  is  ouder  dan  de  sterre- 
kunde:  de  orde  moet  dus  omgekeerd  worden. 

BI.  4.  nLater  trachten  de  Egyptenaren  herhaalde  malen  het 
Perzische  juk  af  te  schudden :  doch  vruchteloos." 

Vruchteloos?  Ik  neem  't  eerste  't  beste  dat  m^  onder  de 
hand  komt,  het  boekje  van  pütz,  en  lees:  nOnder  dabius 
NOTHUS,  wist  AMTBTABUS  de  heerschappij  te  bemagtigen,  en 
de  Aegyptenaren  bleven  vier  en  zestig  jaar,  onder  eigene  Ko- 
ningen, onafhankelijk." 

Aid.  »Zy  [de  Phoeniciërs]  zeilen  Afrika  om"  [om  Aiiika], 
»en  ontdekken  Madera  en  de  Kanarische  eilanden.'* 

Dat  de  Phoeniciërs  die  eilanden  ontdekt  hebben ,  is  niet  be- 
wysbaar ;  dat  de  Carthagers  ze  kenden ,  nog  maar  waarschyn- 
lyk.  In  de  Oude  Geschiedenis  behooren,  daarenboven,  deze 
namen  niet,  maar:  lunonia,  Insulae  Fortunataey  enz. 

BI.  7.  nDeze  [asttages]  had  zijn  kleinzoon  [oybus],  in- 
dien men  de  overlevering  gelooven  mag,  te  vondeling  gelegd, 
doch  het  kind  was  door  een  herder  gevoed  en  opgekweekt."  — 
Zoo  is  de  overlevering  niet:  hebodotus,  I,  108,  enz.  — 
»Door  een  herder  gevoed",  is  eene  zeldzame  wijze  van  spreken. 
BI.  10.  »Verdeeling  der  burgers  [van  Athene]  naar  hun 
vermogen  in  vier  klassen,  waarvan  de  drie  eerste  slechts  deel 
hebben  aan  de  staatsambten."  —  Lees:  waarvan  slechis  de 
eerste  drie  tot  staatsambten  verkiesbaar  zijn. 

Slechts  de  drie  eerste  beteekent:  de  vierde  niet;  »de  drie 
eerste  slechts  deel  hebben",  beteekent,  dat  ze  dit  alleen  had- 
den, en  van  andere 'voorregten  waren  uitgesloten. 
BI.  17.  nOnder  ptolekaeus  dioxtsids  werd  pompejüs  onthoofd". 
Zóó  uitgedrukt,  is  de  zin:  dat  pompejüs,  by  vonnis  ver- 
oordeeld, werd  ter  dood  gebragt.  't  Is  bekend  dat  hy  op 
zijne  vlugt,  toen  hij  in   Aegypte  landde,  op  'sKonings  last, 


WEaWUZ£B,   ENZ.  663 

verraderlijk   werd  overvallen,  en  met  dolksteken  afgemaakt. 

BI.  80.  ndeze  [vitelliüs]  wordt  door  vbspasianus  vermoord.'* 

In  een  oploop  kwam  vitelliüs  te  Bome  om:  tac.  JUst.^  3, 
85;  VESFASiANUS  was  toen  in  't  Oosten. 

BI.  31.  dHadbiaxus  • . .  versiert  Bome  met  tallooze  [?]  ge- 
bonwen,  waaronder  den  [de]  Engelsburg." 

Keizer  hadbianus  en  engelen  behooren  niet  b\j  elkander; 
't  is  verwarring  van  tyden  en  begrippen.  Deze  Keizer  liet 
zich  een  praalgraf  bouwen  van  een  ontzettenden  omvang,  al- 
gemeen onder  den  naam  van  Moles  Hadriam  bekend.  In  de 
Middeleeuwen  werd  het,  gedeeltelijk  verwoest,  toteene  sterkte 
gemaakt,  en  is  nog  heden  't  kasteel  van  Bome.  In  overeen- 
stemming met  de  overlevering  der  Kerk,  plaatste  bekbdio- 
Tcs  XIY  't  standbeeld  er  op  van  den  aartsengel  MicHAëL;  en, 
öf  om  het  beeld,  öf  om  de  overlevering,  heet  het:  Coiteüo  di 
JS.  Angeh:  in  't  Neèrduitsch:  Engelenburg*  Of  de  Moles  Ha-- 
driani  in  een  beknopt  overzigt  der  Algemeene  Gresehiedenis 
behoort,  is  mëër  dan  twijfelachtig:  maar  hadbiahüS  stichtte 
den  Engelenburg  niet. 

BI.  40.     »Mahouets  leer  ...  de  prtiedesHnatie" 

In  onze  taal  behoort  dit  woord  tot  de  Christel^'ke  Godge- 
leerdheid; 't  is  de  voorbeschikking,  de  eeuwige  verkiezing  of 
verwerping.  Voor  't  geloof  der  Mahomedanen,  dat  alles,  wat 
er  ook  gebeure,  van  eeuwigheid  is  vastgesteld,  is  't  niet  in 
gebruik,  al  heeft  in  't  Fransch  prédestination  de  beide  betee- 
kenissen. 

Even  oneigen  is,  bl«  18,  nlegende^\  voor:  volksoverlevering^ 
van  Oud-Bome;  nprofetes8e*\  elders,  voor:  de  maagd  van  Or- 
leans.  Ook:  ^stadhouder  van  Spanje",  voor:  landvoogd,  pro-* 
consul,  is  vreemd,  't  is  Hoogduitsche  manier.  Bg  ons  heeft 
stadhouder^  sedert  twee,  drie  eeuwen,  eene  eigene  en  eenige 
beteekenis,  waarom  ook  de  Franschen,  Engelschen,  Denen, 
't  woord  onvertaald  overgenomen  hebben.  Onze  Staten-over- 
zetting  heeft  't  woord  misschien  vijftig  maal  in  den  zin  waar 
deze  nWegwijzer"  't  in  gebruikt:  maar  de  taal  staat  niet  stil. 

BI.  60.  »In  Zweden  wordt  door  olav  Schoszkoning,  1008,. •. 
...  het  Christendom  gesticht  [!]. 

Volgens  de  Zweedsche  Geschiedenis  van  oeusb,  had  die 
Koning  al  V(5dr  1000  't  Christendom  aangenomen:  hoe  komt 
Dr.  STüvK  aan  't  bepaalde  jaartal  1008  voor  de  invoering  van 


664  W.  A.   ELBEBS, 

*t  Christendom  in  Zweden,  of  voor  z^jne  aanneming  totGrods- 
dienst  van  Staat?  De  bedoeling  is  onzeker:  want  het  ChriS' 
tendom  in  Zweden  stichten^  is  onzin.  Eenmaal  en  op  éëne  plaats 
is  't  Christendom  gesticht,  't  Kan  even  zoo  min  nog  eens,  en 
op  eene  tweede  plaats,  gesticht  worden,  als  één  en  *t  zelfde 
gebouw  tweemalen,  en  op  meer  dan  ëëne  plaats,  opgetrok- 
ken, of  dezelfde  mensch,  eens  geboren  z\jnde,  ten  tweeden- 
male  geboren  kan  worden.  —  't  Is  onverklaarbaar,  hoe  men 
zulk  Hollandsch  kan  laten  drukken. 

Verder.  »Olav  ^cAowkoning" :  dit  is  geene  taal.  't  Zweedsch 
is:  ahSteVonxmg^  «c^oof koning :  nog  een  kind  zQnde,  dat  op 
schoot  zat,  werd  hg  reeds  gehuldigd. 

BI.  74.  nWestfaaUche  vrede.  De  onderhandelingen  beginnen 
te  Osnabruck  en  Munster  in  1643,  en  komen  in  1648  ten  einde." 
Lang,  te  lang,  voor  eene  aanstipping  van  punten,  en  nog  on- 
volledig.   Lees : 

Westfaalsche  Vrede,  1648.  Onder  dien  naam  verstaat  men 
den  Vrede  te  Osnabruck,  of  't  einde  van  den  dertigjarigen 
oorlog,  en  den  Vrede  te  Munster,  of  't  einde  van  den  tachtig- 
jarigen oorlog.  Deze  vredesverdragen  blijven,  nagenoeg,  de 
grondslag  voor  de  betrekkingen  tusschen  de  Staten  van  West- 
£uropa  tot  de  groote  Fransche  Staatsomwenteling. 

Aid.  )>De  Nederlanden"  —  lees:  de  zeven  Vereenigde  Ne- 
derlanden —  »en  Zwitserland  worden  [bg  den  Vrede  van  Munster] 

ONAPHAKKELÜK  VERKLAARD  VAK  HET  DüITSCHE  RUK." 

Hier  is  een  gedeelte  der  overgenomene  zinsnede  met  klein- 
kapitaal  gedrukt,  om,  zoo  al  niet  de  verwringing,  ten  minste  dan 
toch  de  geheel  verkeerde  voorstelling  van  een  hoofdpunt  onzer  ge- 
schiedenis in  't  oog  te  doen  vallen ;  eene  verwringing ,  die  in  Duitsch- 
land  zeer  gewoon  is,  niet  van  ëën,maar  van  vele  feiten  onzer  historie. 

Heebek,  von  baumeb,  zeker  ook  anderen,  vermelden,  ge- 
l^k  onze  »Wegw\jzer",  de  onafhankelijkverklaring  der  Ver- 
eenigde Nederlanden,  by  den  Vrede  van  Munster,  van 't  Duit- 
sche  E^k.  Sedert  lang  heb  ik,  in  de  stukken  van  dien  t\}d, 
deze  verklaring  gezocht,  maar  nooit  gevonden;  een />ro^e^ van 
den  Bourgondischen  Kreits  tegen  den  Koning  van  Spanje,  is 
alles  wat  ik  omtrent  deze  zaak  heb  aangetroffen.  Neemt  men 
ook  aan  dat  de  verklaring  inderdaad  heeft  plaats  gehad:  de 
slotsom ,  die  hier  van  den  Munsterschen  Vrede  opgegeven  wordt, 
verbetert  er  niet  door.  Feitel^'k  bestond  de  afscheiding  van 
't  magtelooze  Boomsche  Jlyk  al  yoorUug*    Niet  om  deze  bet 


WEOWUZEB,   EKZ.  665 

Testigd  te  zien,  was  de  tachtigjarige  oorlog  gevoerd,  er  is 
nooit  aan  gedacht;  maar  om  onafhankelijk  te  worden  van 
Spanje*a  Koning,  en  van  Bome*s  priesterheerschappij.  De 
onafhankelijkheid  van  den  Staat,  de  afstand  van  't  geen  men 
had  veroverd  in  Oost  en  West,  *t  sluiten  der  Schelde,  moes- 
ten de  hoofdpunten  geweest  z\jn  in  de  opgaaf  van  *t  geen  de 
Munstersche  Vrede  ons  aanbragt. 

BI.  87.  »De  geschriflen  der  Encyclopedisten  (mohtesqttieu, 
TOLTAJRB,  BOUSSRAU,  DiDEBOT,  en  anderen)/' 

Is  *t  zeker,  dat  hontbsqüieu  tot  de  encyclopedisten  be- 
hoorde? H$  stierf  reeds  in  1755:  van  1751  tot  1772  danrde 
de  uitgaaf  der  Enofchpédie.  In  allen  gevalle,  had  didbbot 
het  eerst  moeten  genoemd  worden,  en  d'aleubebt  niet  ver- 
geten. Dr.  STÜVE,  schijnt  het,  heeft  maar  zoo  wat  heen  ge- 
schreven. Of  in^*t  kort  bestek  van  een  Overzigt  de  geheele 
vermelding  plaats  verdiende,  laten  we  daar. 

BI.  92.  nVrede  van  Amiena^  1802,  tusschen  Engeland,  Frank- 
ryk  en  de  Bataafsche  Bepubliek"  —  voeg  er  in,  achter  Frank- 
r^k:  Spanje  —  nveU  van  de  koloniën  der  laatste,  onder  andere 
Ceilon,  blijven  in  handen  van  de  Engelschen." 

Dat  een  Duitsch  geleerde  zoo  iets  schrijft,  is  berispel^jk, 
maar  dat  een  Nederlander  't  gaaf  weg  overneemt,  is  moeyel\)k 
te  vergeven.  De  Bepubliek  kreeg  dl  hare  volkplantingen  te- 
rug, behalve  die  op  Ceilon. 

In  't  nChronologisch  Overzicht":  »1600.  Prins  haubits  in  de 
Nederlanden.    Slag  bij  Nieuwpoort." 

Indien  men  in  een  Overzigt  leest ,  b.  v. :  oustaaf  adolf  in 
Duitschland;  buokapabte  in  Aegypte,  enz.,  is  't  eigenaardig: 
de  eene  behoorde  in  Zweden,  de  andere  in  Frankrijk  te  huis. 
Maar:  nPrins  maübits  in  de  Nederlanden"?  Waar  zon  h\j 
dan  anders  geweest  zijn? 

Voor  den  Hoogduüschen  Schqjver,  intusschen,  strekt  het  tot 
lof,  dit  punt  te  hebben  opgenomen.  H\j  toont  te  weten  dat 
Nederland  reeds  eene  plaats  in  de  wereldgeschiedenis  bekleedde, 
toen  de  groote  Keurvorst  nog  niet  geboren,  en  Pruissen  een 
land  was  zonder  naam.  Hij  maakt  het  beter  dan  w\jlen  de 
geleerde  Professor  NiEMETteB,  die  ons,  in  een  van  zQne  wer- 
ken, de  beschaving  eerst  door  de  Pruissische  troepen  onder 
BBUNSwiJK,  1787,  laat  brengen. 

Zooveel  van  dezen  wWegwyzer",  by  wien  u  McUth.  xv:  li 
voor  den  geest  moet  komen. 


666  J.    KRAMESS,   J.Z., 


Noayeau  Dictionnalre  Fran9ais-Hollandais ,  par  j.  kramisbs,  j.z. 
Aflev.  1—9.  Te  Gouda,  bij  G.  B.  van  Goor.  1855—1856. 
In  gr.  Svo.  f  i-^A^b  per  Aflev.  van  96  bL 

Er  is  ons  nog  geen  Dictxonnaire  onder  de  oogen  gekomen, 
die,  te  oordeelen  naar  de  eerste  negen  Afleveringen ,  meer  dan 
deze  biyken  draagt  van  degelijkheid  en  grondige  studie.  Als 
h|j  geheel  wordt  afgewerkt,  zoo  als  het  gedeelte  dat  er  van 
verschenen  is,  dan  zal  men  er  een  Woordenboek  in  bezitten, 
inderdaad  naar  den  vollen  eisch  der  wetenschap  ontworpen 
en   voltooid. 

Wij  bewonderen  het  taai  geduld  en  den  onverdroten  ö^^r 
van  den  hoogst  verdienstelijken  kiumebs,  die  reeds  door  zoo 
vele  andere  nuttige  werken  den  dank  zijner  landgenooten  heeft 
verdiend,  en  nu  door  de  zamenstelling  van  dezen  Dictionnavre 
voldingend  bewijst  dat  onze  Nederlandsche  geleerden  op  het 
gebied  der  lexicographie  voor  geene  vreemden  behoeven  te 
w\jken.  Wel  wordt  de  veelomvattende  taak  des  Schrijvers 
verligt  door  de  voortrefifeiyke  werken  waarmede  kapoléoh 
LANDAis,  BESCHEHELLE  en  poiTEVix  in  de  laatsto  jaren  de 
Fransche  letterkunde  hebben  verr^'kt ;  maar  er  wordt  niettemin 
eene  buitengewone  geschiktheid,  bijzondere  kunde,  en  stalen 
vlyt  toe  gevorderd,  om  uit  vele  verschillende,  soms  tegenstr^- 
d^g^  gevoelens  dier  geleerden  een  geheel  te  vormen,  of  eene 
keuze  te  doen,  die  de  behoefte  bevredigt,  welke  door  den 
tegenwoordigen  stand  der  Fransche  litteratuur  is  ontstaan* 

De  beloften  door  Schrijver  en  Uitgever  in  het  Prospectus 
gedaan,  z^'n  tot  nog  toe  in  alle  opzigten  vervuld.  Het  werk 
des  Schrijvers  is  met  groot  talent  en  oordeel  verrigt;  de  uit- 
gave is  allerkeurigst,  en  de  prijs  ongemeen  laag.  W^  aar- 
zelen dan  ook  niet  om  dit  Woordenboek  met  den  meesten 
nadruk  aan  te  bevelen. 

Enkele  opmerkingen  willen  w^  niet  achterhouden. 

Anévrisme  wordt  vertaald  door  elagadergejswel  ^  slagader'- 
breuk.  —  De  Franschen  verstaan  tegenwoordig  ook  nog  door 
anévrisme  die  ongesteldheid  welke  w\j  met  het  woord  Aar^ntfi^e 
uitdrukken,  b.  v.:  nOuiüaume  II  est  mort  dun  anévrismé'\ 

Wat  de  Schrijver  van  auditrice  zegt  is  waar.  —  De  wel- 
opgevoede Franschman  echter   drgft  met  dit  woord  den  spot, 


NOUVEAU   DICTIONNAIBE   FJRAN^AIS-HOLLAXDAIS.  667 

en  bezigt  voor  beide  geslacbten  auditeur,  zoo  als  bij  ook  altijd 
auteur  en  nooit  autrice  scbryft. 

Buvette  wordt  vertaald  door  eene  ververscbingplaats*  —  Acb- 
ter  dit  laatste  kan  gevoegd  worden:  inzonderbeid  aan  de  stations 
der  spoorwegen  in  Prankryk;  eene  gelagkamer,  waar  betroo- 
ken  is  veroorloofd. 

Bij  Caban  bad  ook  nog  moeten  staan:  ngroote  manteljas". 

CcUoUe  vertaalt  de  S.  door:  slag  met  de  vlakke  band.  — 
Daar  bg  acbter  dit  Franscbe  woord  fam.  beeft  gezet,  bad  bg 
b\j  bet  Hollandscb  ook  kunnen  voegen:  nklap,  mep  {gemeen^ 
zaamy\  Wat  onze  Hollandscbe  jongens  op  de  Gymnasiën  door 
een  mep  verstaan,  is  volmaakt  betzelfde  wat  de  Par^'sebe  col- 
légiem  met  calotte  te  kennen  geven. 

Wg  zien  verlangend  naar  de  volgende  Afleveringen  uit,  die, 
zoo  als  w\j  tot  ons  genoegen  vernomen  bebben,  met  kortere 
tusscbenpoozen  dan  tot  biertoe  zullen  uitgegeven  worden. 
Vooral  in  bet  belang  der  lexicograpbiscbe  wetenscbap  is  bet 
zaak,  dat  de  uitgave  niet  te  lang  aanboude;  men  zou  anders 
ook  gevaar  loopen,  dat  by  bet  verscb^'nen  der  laatste  Afleve- 
ring de  eerste  reeds  weder  incompleet  zoude  zijn,  metbetrek^ 
.  king  tot  de  nieuwe  woorden ,  wier  vermenigvuldiging  gelijken 
tred  boudt  met  de  snelle  vlugt  der  industrie  en  de  vorderin- 
gen der  bescbaving. 


Aanteelcemngen  betreffende  eene  Beia  door  de  Molukken,  van 
Zijne  Excellentie  den  Gouvemeur-Oeneraal  Mr,  A.  J.  düyhaeb 
VAN  rrwiST,  in  de  maanden  September  en  October  1855.  Te 
'sGravenhage,  bij  Martinus  Nyboff.  1856,  In  gr,  8vo.  VIII 
en  157  W.  ƒ  1  -  60. 

Wie  deze  Aanteekeningen  met  kennis  van  zaken  leest,  zal, 
verbeelden  wig  ons,  met  een  weemoedig  gevoel  een  blik  werpen 
op  den  armoedigen  staat  van  den  Sultan  van  Temate,  wiens 
voorzaat,  toen  de  Spanjaarden  in  diens  gebied  aanlandden, 
den  titel  voerde  van  Mabaradja  (Vorst  der  Vorsten);  en  op 
de  armoede  der  bevolking  van  dat  weidscb  gebied,  betwelk 
in  bet  Westen  zicb  over  een  deel  van  Celebes  uitstrekte,  in 
het  Zuiden  zicb  op  de  Noordkust  van  Ceram  deed  eerbiedi- 
gen, en  in  het  Oosten  zich  op  het  weinig  bekende  Nieuw- 


668  AASrtEEKEHINGEK 

GniDea,  nog  yreemd  aan  alle  beschaving,  deed  gehoorzamen « 
en  van  daar  jaarlijks  inkomsten  trok.  Waar  is  al  die  groot- 
heid gebleven?  En  welke  welvaart  en  geluk  heeft  de  invloed 
der  Europeanen  aldaar  gedurende  vier  eeuwen  gesticht ?... 

De  Schryver  der  nAanteekeningen**  is  ons  niet  bekend.  Hij 
deelt  mede,  tot  het  gevolg  van  den  Gouverneur-Generaal 
DurMAEB  VAN  TWIST  te  hebben  behoord,  en  dat  hem  is  ver- 
gund geworden  van  de  statistieke  opgaven,  aan  den  algemee- 
nen  Landvoogd  dest^'ds  verstrekt,  gebruik  te  maken.  Zijne 
reis-ontmoetingen  hebben  voor  ons  meerdere  waarde,  omdat 
h\j  hier. en  daar  herinnert  aan  een  vroeger  bezoek  in  die  streken 
afgelegd.  Men  leest  de  Aanteekeningen  ook  met  genoegen,  om 
den  toon  van  welwillendheid  die  er  in  heerscht.  Zonder  dat 
z\}  de  keerz^de  van  den  penning  verbergen,  w^zen  z\j  met 
reden  een  vroeger  Schry  ver  wegens  zyne  aantijgingen  (op  bl.  51) 
te  regt,  daar  toch  sedert  diens  bezoek  in  1850  de  zeden  in 
de  Manahasse  niet  zoo  veranderd  konden  wezen,  als  het  meer 
gunstig  tafereel  van  den  Aanteekening-Schr^jver  die  doet  voor- 
komen. Te  regt  ook  lezen  w\i  daar:  » Indien  toch  w\j, 
die  in  een  beschaafd  Christenland  z\jn  geboren  en  opgevoed, 
nog  dikwijls  zoo  slecht  de  voorschriften  nakomen,  die  ons  de 
Godsdienst  geeft,  z\jn  wij  dan  wel  geregtigd  den  eerstensteen 
te  werpen  op  eene  bevolking,  die  nog  gedeeltel^k  in  haren 
natuurstaat  leeft,  en  waar  voorzeker  tegen  dat  gebod  minder 
gezondigd  wordt  dan  bij  ons,  zoogenaamde  beschaafde  Chris- 
tenen?" 

Wy  stuiten  meermalen  in  dit  belangrijke  werkjen  op  eene 
gebrekkige  of  verkeerde  spelling.  Zoo  vinden  we:  nBolang, 
Mongondo**,  voor:  Bolang-Mogonda ;  »Bintauna",  voor:  Binta- 
woene;  wKaydipang",  voor:  Kaudipang;  «Borool",  voor:  Boc- 
wool.  »Toly-Toly"  zal  denkelijk  moeten  wezen:  Tontoli.  Op 
verschillende  plaatsen  staat:  »Tomori'*,  in  plaats  van  Tomini, 
enz.  Elders  lezen  wy:  »di£MIB**,  waar  de  Gouverneur-Gene- 
raal VAN  DiEMEX  bedoeld  wordt. 

De  » Aanteekeningen"  zyn  verdeeld  in  VIII  Hoofdstukken, 
handelende  over:  de  reis  met  de  stoomboot  naar  Menado;een 
landtogt  door  de  Manahasse — alhier  Minahassa — ;  de  zeereis  naar 
Temate;  een  bezoek  op  Tidore  en  Batsjan  —  alhier  Batjan — ; 
op  Boero  in  de  Kajeli-baai;  en  de  aankomst  op  Amboina.  Op 
Saparoea  wordt  aangelegd;   voorts  worden  de  Banda-eilanden 


BETREFFENDE  EENE  BEIS  BOOR  DE  HOLÜKKEST.  669 

bezocht,  en  Batavia,  dat  men  op  den  l**"  September  had  ver- 
laten, op  den  26»*«»  October  1855  weder  bereikt. 

Volgens  het  ofBciëel  verslag  over  het  beheer  van  Nederlandsch 
Indië,  van  den  Minister  van  Koloniën  over  het  jaar  1853, 
heefl  de  bevolking  der  Molnkken,  op  het  einde  van  dat  jaar, 
bedragen:  van  Menado  of  de  Manahasse  99,588;  van  Ternate 
93,145;  van  Amboina  131,862;  en  van  Banda  6,150.  Verge- 
lijken w\j  die  opgaven  met  de  cijfers  voorkomende  in  de  » Aan- 
teekeningen"  op  bl.  20,  bl.  65,  bl.  96  en  bh  135,  dan  zouden 
wij  tot  eene  groote  vermindering  van  de  bevolking  in  den  loop 
van  het  jaar  1854  moeten  besluiten.  De  Schrijver  geeft  geene 
opheldering  omtrent  die  vermindering,  behalve  voor  Amboina, 
nwaar  de  pokken  zeer  hevig  heerschten,  en  dagelgks  verschei- 
dene slagtofiers  wegrukten",  en  voor  de  omstreken  van  Me- 
nado, »waar  de  zeeroovers  op  nieuw  de  grootste  gruwelen 
hadden  gepleegd,  en  honderde  kustbewoners  weggeroofd".  Dit 
laatste  echter  kan  geenszins  eene  vermindering  verklaren  van 
99,588  tot  92,546  zielen.  Van  de  vermindering  der  bevolking 
van  Ternate  met  8000,  en  van  Banda  met  600  zielen,  wordt 
geene  reden  gegeven ;  zoodat  men  deswege  in  het  duister  blijft. 

Omtrent  den  togt  zelven  en  de  aanleiding  er  toe,  zegt  de  S.: 
»Het  was  geen  pleiziertogtje,  hetwelk  de  Opperlandvoogd  ging 
maken,  —  verre  van  dien  —  het  was  de  innige  overtuiging 
van  de  noodzakeiykheid,  dat  nu  en  dan  een  Opperlandvoogd 
die  ver  verw^derde  gewesten  moet  bezoeken,  en  daardoor  een 
indruk  te  weeg  brengen,  die  van  beter  en  langer  duur  kan 
zijn  dan  het  uitvaardigen  van  verschillende  besluiten  en  be- 
palingen in  het  belang  der  inwoners  genomen.  De  bewoners 
zien  daaruit  dat,  hoe  verre  verwijderd  z\j  ook  leven  van  de 
woonplaats  van  den  Opperlandvoogd,  z\}  toch  niet  vergeten 
worden,  en  vooral  b\j  zoodanige  gelegenheid  in  de  mogelijk- 
heid worden  gesteld  hunne  bezwaren  of  klagten,  die  dikwijls 
reeds  van  jaren  dagteekenen,  voor  zijne  voeten  te  kunnen 
brengen.**  W\j  z^n  het  met  den  S.  deswege  volkomen  eens, 
en  betreuren  't  dat  zoo  weinig  dienovereenkomstig  wordt  ge- 
handeld. 

Al  spoedig  vindt  de  reiziger  aanleiding  te  klagen  over  de 
traagheid  of  onverschilligheid  onzer  landgenooten ,  daar  h^j  in 
Straat  Makassar  een  Amerikaanschen  walvischvaarder  ont- 
moet.   «Het  is  te  betreuren"  —  zegt  hij  —  »dat  deze  tak  van 


670  AAKTEEKEKINaEN' 

njjjverheid  in  de  wateren  der  Nederlandsche  Koloniën  alleen 
door  vreemdelingen  wordt  uitgeoefend,  en  dat  de  herhaalde 
pogingen  van  een  zeer  ondernemend  ingezeten  van  Ternate, 
die  eene  Hollandsche  Maatschappij  wenschie  op  te  rigten  om 
deze  vischvangst  eenigzins  op  eene  groote  schaal  aan  te  van- 
gen, steeds  mislukt  z\jn.  Om  eenige  zekerheid  te  hebhen  van 
een  goeden  uitslag,  moet  eene  dergelijke  onderneming  in  hei 
groot  geschieden,  en  zou  men  minstens  zes  of  acht  groote 
schepen,  van  al  het  noodige  voorzien,  hiervoor benoodigd heb- 
ben, enz*  Het  is  te  betreuren  dat  w$  die  schatten  der  zee 
voor  onze  oogen  zien  weghalen,  zonder  daardoor  te  worden 
opgewekt  om  in  de  voordeelen  daarvan  te  deelen.*'  —  De 
Schrijver  had  hier  kunnen  b^voegen :  dat  wij  de  matrozen  voor 
de  walvischvangst  in  onze  eigene  bezittingen  hebben,  dew^l 
den  Solorezen,  van  der  jeugd  af,  de  lust  daartoe  wordt  inge- 
boezemd. Drieërlei  soort  van  walvisschen  worden  in  de  In- 
dische Zeeën  gevonden,  en  naar  mate  van  het  saizoen  moeten, 
andere  streken  worden  bezocht. 

Onder  de  nieuwste  cultures  behoort  die  van  de  Icoffo.  De 
vezelstof,  welke  daarvan  met  weinig  moeite  verkregen  wordt, 
is  zeer  geschikt  zoo  wel  voor  linnenweverij  als  voor  touw- 
werk. Beeds  eenigen  tigd  geleden  is  op  het  hoffo-vlaa  de  al- 
gemeene  aandacht  gevestigd,  en  zoo  als  men  hier  (bl.  12  en  18) 
verneemt,  wordt  de  bewerking  in  het  gebied  van  Menado  door 
het  N.  L  Gouvernement  aangemoedigd.  £r  waren  daar  op 
het  einde  van  1853:  24,461  planten  of  struiken,  en  in  1854 
werden  ruim  88,000  struiken  van  die  pisang-soort  b\jgeplant. 

Op  bl.  21,  en  ook  later,  wordt  vermeld  hoe  dibpo  kbgoro 
en  andere  oproerige  groeten  van  Java  en  elders,  öf  naar  de 
Besidentie  Menado,  öf  naar  Ternate,  öf  wel  naar  Amboina, 
z\jn  gebannen,  en  hun  toegestaan  werd  een  sleep  van  volge- 
lingen mede  te  nemen.  De  gematigdheid  van  het  Neder- 
landsch  Bewind  verzekert  hun  eene  zachte  behandeling.  Voor- 
heen werden  zulke  roervinken  niet  zelden  naar  Cejion,  of 
naar  de  Kaap  de  Goede  Hoop  gezonden. 

Waar  de  Gouverneur-Generaal  in  de  Manahasse  een  vlek 
of  dorp  (negory)  bezocht,  werd  h^j  ingehaald  door  de  school- 
kinderen en  de  kabesarans.  De  eersten  vertegenwoordigen  den 
nieuwen  tgd,  of  beschaving  en  Christendom;  de  laatsten  den 
vervlogen  t\jd ,  of  het  blinde  Heidendom.    De  kabesarans  zijn 


BETEEFFEXDE  S&XB  BEIS  IX)OS  DE  MOLUKEEK.  671 

voorvechters,  met  ongewonen  opschik  belagchel^'k,  of  afzigtig  nit- 
gedoscht,  die  b\j  plegtigheden ,  personen  welke  men  eere  wil 
aandoen,  met  hunne  dansen  en  spiegelgevechten  vermaken,  maar 
in  den  kryg,  b\j  't  ontmoeten  van  den  vgand,  hem  met  ter- 
gende gebaren  en  allerlei  scheldnamen  tot  daden  uittarten. 
Meermalen  worden  de  wederzydsche  voorvechters  handgemeen, 
en  dan  wordt  hun  8tr\jd  van  beide  kanten  met  belangstelling 
aangezien. 

Een  bezoek  b\j  het  Meer  Lino  (de  kom  van  een  uitgebran- 
den  krater)  willen  wQ  met  de  eigen  woorden  des  Schrijvers, 
ook  tot  eene  proeve,  mededeelen.  ^Eensklaps*'  —  zegt  h\J,  op 
bl.  87  —  Dvertoonde  zich  het  geheele  meer  voor  ons.  Dit 
gezigt  was  verrakkelgk!  Aan  den  ganschen  omtrek  zag  men 
de  welig  begroeide  kraterwanden ,  en  evenmin  hieraan,  als 
aan  het  kalme  water  van  het  meer,  kan  men  zien,  dat  hevige 
uitbarstingen  uit  die  zelfde  kom,  in  vroegere  jaren,  dik- 
wijls schrik  en  verwoesting  zullen  verspreid  hebben.  De  vul- 
kanische aard  van  den  bodem  was  echter  nog  maar  al  te  dui- 
delijk zigtbaar  aan  de  dampen,  welke  op  verscheidene  plaat- 
sen, in  den  omtrek  van  het  meer,  uit  den  bodem  opstegen,  en 
de  plaatsen  aantoonden  waar  solfatara*s  of  kokende  modder- 
wellen  zich  bevonden.  Een  paar  kleine  vaartuigjes  lagen  voor 
ons  gereed  om  daarmede  een  toertje  over  het  meer  te  maken, 
en  nog  beter  de  schoone  oevers,  met  fraai  hoog  geboomte  en 
allerlei  kruipende  gewassen  begroeid,  meer  van  nabQ  te  kun- 
nen zien.  Op  verscheidene  plaatsen  had  het  water  eene  melk- 
witte kleur,  veroorzaakt  door  de  menigte  zwavel,  die  zich 
daarmede  vermengd  had;  en  hoezeer  w\j  wolken  van  zwavel- 
dampen langs  den  oever  op  verscheidene  plaatsen  zagen  op- 
stijgen, zoo  scheen  zulks  evenwel  geen  invloed  uit  te  oefenen 
op  de  temperatuur  van  het  water,  enz.  Aan  den  overkant 
gekomen,  stapten  w\j  aan  wal,  ten  einde  de  plaats  te  zien 
alwaar  de  Graaf  db  vidüa  in  1832  gedeeltelijk  in  eene  sol- 
fatara  wegzonk,  waardoor  h$  zijn  been  en  heup  deerlijk  brandde, 
ten  gevolge  waarvan  h\j  kort  daarna  overleed.  Bij  dergel^ke 
gelegenheden  is  het  raadzaam  de  aanw^zingen  der  gidsen  te 
volgen;  had  de  vidua  dit  ook  gedaan,  dan  voorzeker  zou  hem 
dit  ongeluk  niet  hebben  getroffen." 

Met  genoegen  zal  men  (bl.  48)  het  volgende  gunstige  getui- 
geniB   omtrent   de  Zendelingen  in  de  Manahasse  lezen.     nBij 


G72  AANTÈE&ENING  EK 

de  bevolking  staan  de  Zendelingen  in  zeer  booge  acbting;  meit 
stelt  bet  grootste  vertrouwen  in  ben,  en  door  den  grooten  in- 
vloed, welken  deze  leeraars  onder  de  Alfoeren  bebben  weten 
te  verkrijgen,  zijn  zij  bet  bestnur  bijzonder  bebnlpzaam  om 
de  orde  te  bandbaven,  of  misdaden  voor  te  komen,  waarvan 
bier  dan  ook  zeldzaam  geboord  wordt*  Het  is  ook  geenszins 
bet  streven  der  Zendelingen  om,  quand-meme,  zoo  yeélmogel^k, 
Alfoeren  te  doopen  en  tot  lidmaten  aan  te  nemen;  bet  tegen- 
deel van  dien  beeft  plaats.  Z\j  moeten  eerst  gedarende  eeni- 
gen  tijd  in  de  boofdwaarbeden  der  Godsdienst  onderwas  ont- 
vangen ,  en  minstens  gedarende  een  jaar  ty  ds  onbesproken  van 
gedrag  zgn  geweest,  zoodat  zij  bet  als  eene  eer  en  onder- 
scbeiding  moeten  aanmerken,  wanneer  zij  tot  lidmaten  worden 
aangenomen.** 

»In  vroegere  jaren**  —  leest  men  op  bl.  60  —  »bestond  op 
Nienw-Gninea   bet  fortje   Dubas   in  bet  Landscbap  Merkas- 
Oord.    De   sterkte  werd  opgebeven  als  bezuinigingsmaatregel, 
en  ook  uit  boofde  van  de  ongczondbeid  dier  streek.*'  —   Uier 
bad  by   kunnen   b^ voegen:    dat  de  ongezondheid,  altbans  ten 
deele,  veroorzaakt  werd,   door  de  bekrompene  wjjze  waarop, 
van   wege   den  Commissaris-Generaal  dübüs,  die  sterkte  in 
1827  was  aangelegd.  —    »Ten  gevolge  van  correspondentiën 
met   bet  opperbestuur  in  Nederland,    werd  in  bet  jaar  1854 
de  nuttigbeid  overwogen  om  op  Nieuw-Guinea  eene  nederzet- 
ting te  bebben,  en  een  geregeld  bestuur  aldaar  in  te  voeren. 
Dat  zoodanige  nederzetting,  vooral  voor  de  bevolking,  bij  den 
staat  van  onderdrukking  waarin  z\j  verkeert,  als  ook  voor  de 
bescberming  der  bandelaren  van  elders,  wenscbelyk  en  nood- 
zakelijk is,  beboeft  voorzeker  geen  betoog.*'  —   Bij  eene  ves- 
tiging aldaar,   beboort  men   niet  uit  bet  oog  te  verliezen  dat 
de  Papoes  er  op  een  lagen  trap  van  ontwikkeling  staan,  naar 
bet  scb\jnt  zelfs  minder  dan  die  van  de  bevolking  welke  aan 
en  ten  Oosten  van  de  Geelvinks-baai  gevonden  worden.   Men 
zal   derbalve   wèl   doen   b\j    zoodanige  vestiging  zeker  aantal 
buisgezinnen  Javanen,   of  gelijksoortige  inlanders,   derwaarts 
over  te  brengen,  ten  einde  eenige  groenten  en  vrucbten  aan 
te  kweeken,  pluimvee,  viscb,  enz.  aan  de  bezetting  te  kannen 
verscbaffen  en  kleine  diensten  te  doen. 

Over  de  Residentie  Temate,  of  de  Bijken  van  Temate  en 
Tidore,  kan  men  op  bl.  60  en  volgg.  menige  belangrijke  wenk 


BETBEFPENDE  EEXE  BEIS   DOOR   DE  MOLUKKEN.  673 

vinden.  Met  leedwezen  zien  w$,  op  bl.  61,  hoe  de  adsistent- 
Resident  bosscheb,  in  de  Tomini-  of  Grorontalo-baai,  zonder 
de  vereischte  troepen  is  gelaten  om  het  Nederlandsch  gezag 
in  die  streken  te  doen  eerbiedigen.  Men  denke,  bg  een  schijn- 
baar weinig  beduidend  verzet  van  een  nietigen  Radja,  aan  de 
vallende  sneeuwkluit  der  Alpen,  aanvankelyk  klein,  maar 
snel  aangreep)  ende,  en  al  vernielend  by  de  nederstorting!  — 
Wie  lost  had  om  over  verzuim,  onverschilligheid,  of  traag- 
heid uit  te  weiden,  zou  er,  dankt  ons,  in  dit  geval,  en  het 
vermelde  op  bl.  64,  geschikte  aanleiding  toe  kannen  vinden. 

De  schoone  en  verrakkeiyke  natuurtooneelen ,  grootsche  en 
prachtige  gezigten  welke  de  Manahasse  aanbiedt,  en  die  met 
zoo  veel  gevoel  voor  het  ware  schoon  door  den  S.  zQn  ge- 
schetst, moeten  w^  zw^gend  voorbijgaan;  maar  w\j  willen 
toch  de  gelegenheid  niet  laten  ontsnappen  om  den  lezer  eeni- 
germate  bekend  te  maken  met  het  tegenwoordig  zoo  zelden 
besproken,  en  nog  minder  gekende  eiland  Makjan,  in  de  rij 
der  Ternataansche  eilanden  tegenover  Almaheira  gelegen.  Bl.  83: 
nDuideiyk  bespeart  men"  —  zegt  de  S.  —  »dat  dit  eiland  in 
vroegere  jaren*'  —  w\|  gelooven  dat  die  omwenteling  in  1646 
heeft  plaats  gehad  —  »hevige  omwentelingen  heeft  ondergaan, 
en  de  meest  grootsche  en  verwoestende  nataurtooneelen  hier 
hebben  plaats  gevonden.  Men  ziet  twee  bergtoppen,  waar  ze 
beiden  met  hooge  steile  wanden  naar  elkander  schijnen  over 
te  hellen,  en  zeer  gemakkelijk  kan  men  in  z\jne  gedachten 
de  l\}n  trekken,  langs  welke  deze  bergen  voormaals  eene  en- 
kele piek  vormden,  die,  gedeeltelijk  opgeworpen  en  gedeelte- 
mk  in  den  schoot  der  aarde  weggezonken,  als  't  ware  twee 
z\jden  heeft  doen  overblijven ,  welke  als  grootsche  monumenten 
daar  staan  ter  herinnering  aan  die  groote  katastrophe.  Tas- 
schen  hooge  kanarieboomen  en  eene  menigte  andere  gewas- 
sen ,  ziet  men  nu  en  dan  eene  vreedzaam  liggende  negory,  wier 
inwoners  zelden  in  aanraking  komen  met  andere  menschen, 
en  een  uiterst  kalm  leven  schijnen  te  genieten,  zich  generende 
met  de  opbrengst  hunner  vischvangst,  of  met  hetgeen  de  vracht- 
bare bodem  bigna  zonder  moeite  oplevert.** 

De  belangrijkheid  der  bezochte  streken,  zoo  rijk  aan  her- 
inneringen, inzonderheid  uit  de  zeventiende  eeuw,  en  zoo  zeer 
de  weldadige  hand  behoevende  van  den  Nederlander,  die  er 
vroeger  eer,  roem  en  rijkdom  verwierf,   lokt  ons  zeer  uit  om 

BOEKBESCH.    1856.   N**.   XIV.  48 


674  AANTE£KENINGE?r,   ENZ. 

deze  wèl  geschrevene  en  belangrijke  nAanteekeningen",  voor 
welke  wQ  den  bekwamen  S.  onzen  dank  betuigen,  en  wier 
lezing  w\j  ieder  aanbevelen,  nader  ter  sprake  te  brengen,  op 
eene  w^ze  die  meer  ruimte  aanbiedt  dan  voor  eene  aankon- 
diging kan  worden  afgestaan.  —  De  Uitgever  K.  nuhopp  ver- 
dient voor  de  fraaie  uitvoering  van  het  werk  alle  goedkeuring 
en  lof. 


Nagelaten  Oedichten  van  cobkelis  loots,  Bidder  der  Orde  van 
den  Nederlandachen  Leeuw  ^  en  Lid  van  het  KordnhUjk  In^ 
atituut*  Tvoee  Deelen*  Te  Amsterdam^  bij  Allart  en  van  der 
Made,  1855.   In  gr.  Svo.   583  bl.  f  h-^i 

(Vervolg  van  bl.  •636.) 

Boeken  zonder  drukfouten  z^n  alleen  van  lieverlede  door  de 
stereotypie  te  verkrijgen  (*);  't  is  dus  niet  vreemd,  dat  er  druk- 
fouten  zTjn   in   deze  bundels  van  loots.    Evenwel  zijn  er  te 
veel  in,  wanneer  men  bedenkt  dat  onze  correcte  tollens  in 
z\jn  Yoorberigt  zegt:  dat  h^  nde  laatste  drukproeven  naauw- 
keurig  heeft  gelezen*'.    Wij  zullen  maar  niet  verder  gaan  dan 
het  Eerste  Deel.   Daar  vindt  men,  bl.  13:  reijen^  voor:  rtjen; 
bl.  34:  sloeg,   voor:  sloegt,   en:  zoo^  voor:  zou;  bl.  38:  brak^ 
voor:  Honk;   bl.  40:   '^,   voor:  Ikj  daarentegen   bl.  281:  Ik^ 
voor:  *k  —  zoodat  den  lezer  niet  te  kort  is  gedaan;  bl.  56 
zoo,  voor:  nu,  en  tweemaal:  der,  voor:  van;  bl.  G4:^«^,  voor 
een;  bl.  81:  uitgetrokken,  voor:  electrieke;  bl.83:  dé  algemeens 
voor:  cC algemeenen ;  bl.  117:  schroomte,  voor:  schroom;  bl.  119 
vonnis,  voor:  vonnist;   bl.   201:   zich  roeren,   voor:   ontroeren 
bl.  202:  ontvangt,  voor:  ontvang;  bl.  211:  zij  zulk,  voor:  tuUt 
bl.   237:    hen  me^   voor:   wie;    bl.  240:   tuigt  *^,    voor:   tuigt 
bl.  241:  weigeren,  voor:  weigert;  bl.  286:  zijn,  voor:  den,  en 
zijn,  voor:  mijn;  bl.  287:  al,  voor:  als;  bl.  311:  op,  voor:  aan»  — 
Eenigen  dier  fouten  storen  de  maat;   sommigen  zelfs  den  zin. 
Misschien   zgn   ze   ten   deele   schrijffouten    geweest   van    den 
Dichter;  maar  de  Heer  tollens  zegt  in  het  Yoorberigt:  dat 


(*)  In  het  eerste  gedeelte  dezer  aankondiging»  bl.  684,  regel  21,  ▼.  o., 
is,  achter  de  woorden  niet  beier,  het  woordje  doen  uitgelaten,  en  op  de- 
zelfde bladzyde,  regel  8,  ▼.  b.,  leest  men:  nllocufie ,  in  jüwiAa  wi  apoiiropM^, 

Bef. 


COBNEUS  L00T8,  NAO£LAT£!ï  GEDICHTEN.  675 

Yuj  wat  kennemk  eene  sclir\|ffont  bevatte,  veranderd  of  ver- 
plaatst heeft.  Die  correctie  is  das  niet  of  zeer  achteloos  op 
het  lood  overgebragt,  en  door  den  Heer  h.  slecht  nagezien. 

Doch  er  z\jn  hier  ook  fonten  die  geene  drtiHonten  z\jn; 
want  niemand  heeft  de  hand  geleend  tot  verbetering  of  be- 
schaving, ook  als  die,  niet  aan  geheele  plaatsen,  maar  slechts 
aan  een  enkelen  versregel;  niet  aan  de  gedachten  of  beelden, 
maar  slechts  aan  de  uitdrukking  van  een  deel  eener  gedachte 
of  van  een  beeld  noodig  was.  Er  is  geen  dichter  ter  wereld 
in*  wiens  gedichten  niet  eenige  verzen  (regels)  zyn,  waar  de 
laatste  hand  nog  aan  gelegd  moet  worden,  eer  ze  ter  perse  kunnen 
gaan ;  —  dat  er  ook  zulke  regels  zijn  onder  de  tien-  of  twaalf- 
duizend in  deze  bundels,  getuigt  dus  nog  niet  van  slordigheid 
of  gebrek  aan  bekwaamheid  of  versificatie.  Integendeel,  als 
men  ze  telt,  staat  men  verwonderd  over  hun  klein  getal,  en 
komt  b^na  in  verzoeking  om  loots  niet  meer  voor  een  onge- 
siepen, maar  voor  een  goed  geslepen  diamant  te  houden.  Even- 
wel, zulke  regels  z\jn  hier,  en  hadden  er  niet  in  behoeven  te 
blijven.  Zoo  lang  h\j  leeft  is  voorzeker  alleen  de  kunste- 
naar-zelf tot  hot  beschaven  van  zijnen  arbeid  bevoegd;  maar 
de  dood  heeft  loots  de  magt  er  toe  benomen,  en  nu  in  zijne 
plaats  te  doen  wat  hij-zelf  gedaan  zou  hebben,  ware  geene 
aanmatiging  geweest,  maar  dienst.  Bij  voorbeeld  I  —  Op  bl.  63 
in  de  kleine  Ode:   »6ods  onbegr^jpeiykheid",  staan  de  regels : 

Hoe  ver  *t  Ternoft  ook  zoeke  ea  dool. 
Al  zwerft  het  rond  van  pool  tot  pool. 

Tot  nooit  gekende  starren, 
AI  meet  het  heel  de  zonnebaan  — 

in  welke  de  woordenkeus  en  de  klimming  (dmax)  niet  goed 
zijn.  Daar  zou  men,  naar  ons  gevoelen,  eene  dienst  bewezen 
hebben,  door  te  doen  drukken: 

Hoe  ver  't  yernnft  ook  zoeke  en  dool, 
AI  stygt  het  op,  van  pool  tot  pool. 

Naar  nooit  gekende  starren, 
AI  meet  het  elke  zonnebaan  — 

Zulke  door  kleine  veranderingen  ligt  te  verbeteren  en  te 
verduidelyken  regels  spelen  ons  hier  voor  den  geest.  Wg 
zouden  gaarne  gelezen  hebben,  op  bl.  8,  voor:  «Dagschuwers, 
die  het  met"'  —  Dagschuwere»  die  't  met;  op  bl.  16:  »En  door 

48» 


676  COBNEUS   L00T8, 

dien  weemoed  schijnt  een  yreagdetraan  te  blinken";  op  bh  19 « 
voor:  nzeegejsag"  —  zeebewind;  op  bl*  84,  voor:  »de  Yecht 
met  pracht  van  lastver^/y/  omzoomd"  —  de  Vecht  met  pracht 
van  hoven  als  omzoomd;  op  bl.  37,  voor:  }imet  tal  van  zeil 
wéér  oversneeuwen**  —  met  tal  van  zei^  oversneeuwen;  op 
bl.  39,  voor:  »waar  de  outers"  -t-  waar  outers;  op  bl.  40, 
voor:  wdas  had  een  wakker  hart  en  stappen"  —  dus  hadd^ 
wakkerheid  en  stappen;  bl.  116,  voor:  y^hei  bUJJÏ gespaarcT  — 
het  wordt  heatemd;  op  bL  288,  voor:  ndan  wierd  mgn  ovrig 
leven  lAugen*  —  *k  Sleet  hëël  mijn  leven  dan  in  zangen.  -— 
Dit  weinige  zal  wel  genoeg  z\jn  om  onze  bedoeling  duidelijk 
te  maken.  Door  zulke  geringe  veranderingen  zou  hier  oene 
duisterheid,  elders  eene  onnaauwkeurigheid  zQn  weggenomen, 
zonder  het  minste  nadeel  voor  de  overeenstemming  van  *8  Dich- 
ters taal  en  uitdrukking  met  z\jn  eigen  gevoel  en  verbeelding. 
Alleen  da&r  kon  die  overeenstemming  schade  lijden,  waar  de 
verbetering  zich  moest  uitstrekken  over  de  gedachten  of  beel- 
den-zelve,  of  over  derzelver  geheele  voordragt  in  eene  uitge- 
werkte plaats,  of  mogelijk  over  een  geheel  gedicht;  zoo  als 
het  eeuwvers  van  1833  (bl.  121),  waarover  w\j  een  woord 
zullen  zeggen. 

Aan  het  hoofd  des  Eersten  Deels  staat  een  uitmuntend  dicht- 
stuk  in  Alexandrijnen,  dat  blikbaar  uit  den  grond  des  harten 
is  opgekomen.  wHet  is  getiteld:  »De  Christenleeraar**,  en  be- 
gint met  v\jf  vragen,  die  de  bestemming  doen  kennen,  welke 
L00T8  zou  gekozen  hebben,  als  de  keuze  aan  hëm  hadde  ge- 
staan, en  die  ons  een  blik  doen  werpen  op  z\jn  verborgen 
leven;  hetwelk  niet  gelukkiger  kan  zyn  geweest  dan  dat  van 
elk  ander  in  wiens  hart  en  hoofd  onbeminde  pligten  eene  ge- 
liefde neiging  verdrukken ,  en  die  de  inspraak  van  z\jnen  geest 
soms  volgt,  doch  er  schade  door  l^dt  in  z\jne  stoffeiyke  be- 
langen.   Hg  roept  uit: 

Waarom  de  vroegste  vlagt  van  mynen  geest  beklemd? 

De  smeekstem  mijner  ziel  soo  schreeaweod  overstemd? 
De  bloesems  myner  hoop  vódr  't  opengaan  vertreden? 
Het  dragend  takje  zelfs  meêdoogloos  afgesneden? 

Waarom  een  andre  vrucht  geënt  op  eenen  stam. 

Die  niet  dan  tegen  wil  die  spruit  ter  kweeking  nam? 

W^'  gelooven  dat  loots  inderdaad  een  uitmuntend  kerk- 
leeraar zou   zijn  geworden,   als  *t  lot,   dat  te  zelden  met  do 


KAGELATEN  GEDICHTEN.  677 

natnnr  raadpleegt»  hem  niet  een  anderen  stand  had  aange- 
wezen. De  bewezen  liggen,  dunkt  ons,  in  z\jne  poëz\j,  die 
voor  een  goed  gedeelte  oratorische-poëzij  mag  heeten.  In  velen 
z^ner  gedichten  is  hij  nóg  mëër  redenaar  dan  poëet,  en  het 
ligt,  misschien,  aan  dien  aanleg  voor  de  oratorie,  dat  hij,  of- 
schoon rijk  aan  beelden  of  vergelijkingen,  en  meester  in  *t 
gebruik  van  *t  poëtische  gedeelte  der  taal,  evenwel  in  de 
eigenl^'ke  beeldspraak  niet  uitmunt.  Het  afdoendst  bl\jk  daar- 
van is  het  genoemde  vers  op  het  twee-honderd-jarig  bestaan  der 
Onde-Luthersche-kerk  in  de  hoofdstad  (bl.  121);  hetwelk  een 
paar  feiten  en  een  drietal  wenschen  bevat  in  metaphoren,die, 
verre  van  spiegels  te  zijn  der  zaken  en  bedoelingen,  allen 
evenzeer  buiten  de  grenzen  der  waarheid  en  mogelijkheid  lig- 
gen. De  Dichter  fabriceert  daar  één  star,  die  schijnt  het 
geheele  Biarrenbêeld  obion  te  wezen,  en  een  starrenhemel 
waaraan  te  gel^k  de  zon  en  de  maan  staan  (!).  De  zon  wil 
aan  dien  hemel  een  kerkgebouw  stichten  (I);  maar  dat  belet 
haar  de  maan  (I).  Zóó  schildert  loots  in  onmogel^'ke  figuren 
het  gebeurde  met  de  Lutherschen  te  Amsterdam  v6dr  1633: 
de  star  is  luther;  de  zon  is  de  Luthersch^  gemeente  te  Am- 
terdam  (als  of  de  zon  haar  licht  van  eene  star  kreeg  I);  de 
kleinere  maan  (als  of  de  maan  ooit  over  de  zon  de  meester 
konde  spelen  I)  is  het  toen  heerschende  Gereformeerde  kerkge- 
nootsekap*  Op  die  te  hoogdravende  introductie  volgen  gezwollen 
coupletten  over  den  bouw,  de  inwijding,  en  het  gebruik  van 
het  kerkgebouw,  volgens  welke,  o.  a.,  de  liefelyke  boodschap: 
nVrede  op  de  oardeT  daar  twee  eeuwen  lang  geklonken  heeft 
op  bazuifUoon;  en  daarna  komt  de  drieledige  wensch,  zonder 
de  minste  kans  op  vervulling:  dat  de  muren  van  't  kerkge- 
bouw gaaf  mogen  blijven ,  als  hunne  grondvesten  kraken ;  dat 
de  zwanen  (werkelijk  de  vogels  van  dien  naam),  »die  graag 
in  vrije  wateren  spelen",  het  oude  kerkgebouw  (u.b.I)  mogen 
houden  voor  de  zuivere  spruit  der  Gods-rtvieb  (?);  en,  einde- 
lyk,  dat  de  schim  (niet  de  geest,  maar  de  schim)  van  lutheb 
daar  moge  juichen.  —  Die  welluidende,  maar  holle  klinkklank 
en  onzin  zouden  wij  ongedrukt  hebben  gelaten,  zoo  wel  als 
zyne  rijmproducten  van  de  vorige  eeuw.  De  eeuwzang  is  van 
's  Dichters  laatsten  t\jd,  doch  ook  uit  zijn  besten  tQd  vindt 
men  iets  dergelgks  in  den  slotzang  der  Hulde  aan  vondel,  in 
1818  op  het  Amsterdamsche  tooneel  uitgevoerd  en  voorgedragen. 


€78  C0RKELI8  LOOTS, 

De  eerste  drie  coupletten,  mede  eene  apostrcphe  aan  voin>EL« 
bevatten  eene  legende  of  sproke  van  diens  verplaatsing  uil 
Keulen  naar  Amsterdam.  Volgens  die  sproke  bragt  Keulen 
den  groeten  Dichter  voort  aan  den  boord  des  Rijns;  blanke 
zwanen  kwamen  om  zijn  wiegje  spelen,  zongen  z^ne  moeder 
in  slaap,  zwommen,  terwijl  z^'  sliep,  met  de  wieg  naar  Ne- 
derland, en  vlochten,  uit  heur  blanke  pluimen,  vlerken  aan 
de  leden  (\)  van  *t  kind.  De  verzen  waarin  dat  te  lezen  staat, 
z\jn  wel  heel  liefelijk  en  aardig  voor  't  gehoor  en  de  verbeel- 
ding, maar  inderdaad  wordtnoch  de  geschiedenis,  noch  *s Dich- 
ters groot  talent  in  dat  allegorisch  vertelsel  afgespiegeld.  Yondki* 
is  niet  aan  z^ne  moeder  ontvoerd;  ook  niet  zoo  jong  naar 
Nederland  gebragt,  en  z^ne  poëtische  vlugt  is  te  hoog  voor 
logge  zwanenvlerken.  Misschien  heeft  de  gedachte  aan  bil- 
DERDUK*s  nElma**  den  Dichter  deze  fabel  ingegeven*  —  Wy 
merken  ook  nog  aan:  dat  eene  verdichting  zoo  dithjrambisch 
als  deze,  niet  te  verbinden  is  met  onverbloemde  waarheid,  zoo 
als  die  in  de  laatste  twee  coupletten  van  den  slotzang  voor- 
komt. De  &bel  of  sproke  moest,  naar  ons  begrip,  op  zich- 
zelve  staan  als  soix);  alleen  de  twee  daarop  volgende  beza- 
digde coupletten  zgn  gescldkt,  en  zyn  ook  voldoende  voor 
het  KOOB. 

Maar  hoe  zouden  we,  daarentegen,  al  het  verhevene,  schoone, 
en  behagelijke  kunnen  vermelden,  dat  hier  gevonden  wordt. 
De  inhoud  beslaat  vier  bladz^'den  druks.  Wij  kunnen  niet 
anders  doen  dan  opgeven  —  met  bekorting  nog  van  sommige 
te  breede  titels  —  wat  ons  het  verhevenst  en  schoonste  voor- 
komt. Als  zoodanig  noemen  w\j:  de  Nachtbespiegelingen  aan 
den  oever  der  Zee;  Op  *t  Eeuwfeest  van  van  bbantz  HoQe; 
De  Rynstroom;  Najaars  Buiten  vermaak ;  BQ  het  Graf  vaa 
p.  j.  utlbnbboek  (*s  Dichters  leermeester);  B\j  *t  vierde  Eeuw- 
feest der  Boekdrukkunst;  Bg  de  Begrafenis  van  i.  j.a.  oogel 
(den  beroemden  burgerleken  Minister  van  Financiën,  *s  Dich- 
ters neef);  Nederland  in  1826;  Hulde  aan  vgitdel,  en:  By  't 
Vyftig-jarig  bestaan  van  FeUx  Meritis.  Allen  dichtstukken 
in  welke  de  zeldzame  gaven  van  loots  op  't  heerl^kst  uitblin- 
ken, en  waaruit  wy  gaarne  nog  iets  zouden  mededeelen,  wan- 
neer de  ruimte,  over  welke  wy  te  beschikken  hebben,  dat 
veroorloofde.  Doch  w\j  hebben  de  gestelde  perken  reedaover- 


KAQEUlTEN  GBDICHTEir.  679 

schreden,  en  leggen  de  pen  neder;  doch  sullen  haar  nog  een- 
maal weder  opvatten  om  te  spreken  over  *8  Dichters  luimige 
poëz\j ,  van  welke  een  aantal  proeven  in  de  heide  Doelen  voor- 
komen. 

(Vervolg  en  slot  hiertia.) 


Nieuwe  Oedkhien  van  s.  J.  van  dek  bebgb.    Te  Schiedam  ^  bij 
H.  A.  M.  Boelants.  1856.   In  Svo.   204  bl.  ƒ  2  -  50. 

De  Heer  van  dbn  bbrgh,  wiens  rQke  dicht-ader  en  stalen 
vl\jt  bestendig  nieuwe  poëtische  bloemen  en  vruchten  voort- 
brengen, geurende  van  vaderlands-  en  volksmin,  en  voor  geest 
en  gemoed  liefelijk  door  uit-  en  inwendige  verscheidenheid  en 
waarde,  heeft  zich  opgewekt  gevoeld,  om  weder,  gelijk  in 
1852,  eenigen  z^ner  gedichten  tot  eenen  bundel  te  verzame- 
len, na  die  alvorens  nog  eens  aan  den  toets  zyns  oordeels  en 
goeden  smaaks  onderworpen,  en  zorgvuldig  van  onvolkomen- 
heden gezuiverd  te  hebben.  W\j  feliciteren  den  Dichter  wegens 
het  opvolgen  van  dien  ontwaakten  lust;  h\j  heeft  er  zgne 
vrienden,  en  allen  die  z^jne  gedichten  waardeeren,  dienst  door 
bewezen ;  daar  zij  nu  wat  in  Tydschriften  en  Almanakken  ver- 
spreid, en  soms  moeijelijk  voor  hen  te  vinden  was,  hïj  elkan- 
der bezitten,  en  dat  zóó  afgewerkt,  dat  h^  er,  in  het  Voor- 
berigt,  van  heeft  kunnen  zeggen:  nzich  bewust  te  ajn  aan  de 
hier  voorkomende  vaerzen  al  de  zorg  te  hebben  besteed,  die 
hij  in  staat  is  er  aan  te  wijden".  —  Alleen  onverbiddelijke 
verhinderingen  hebben  ons  belet  dezen  bundel  vroeger  aan  te 
kondigen,  die  te  regt  verschenen  is  in  een  rijken  band,  en 
opgeluisterd  met  een  titel  en  vignet,  in  staal  gegraveerd  door 
j.  HEiCELEEB,  naar  eene  teekening  van  den  genialen  bochussen. 

Eer  w$  van  den  poëtischen  inhoud  spreken,  moeten  we  ons 
een  paar  aanmerkingen  veroorloven,  over  even  zoo  vele  woor- 
den in  het  Voorberigt.  Niêmant,  voor:  tdemand^  zal  denkelyk 
eene  drukfout  zjjn.  Maar  de  Dichter  schr\jft:va^jc^,  in  plaats 
van  verzen;  doch  vaere  in  de  beteekenis  van  gedicht  of  dicht- 
regel vinden  we  niet  b^  siegenbeek,  en  ook  niet  b^  bildeb- 
duk:  de  eerste  heeft  vera^  en  de  tweede  vaare  o£  vers,  Vaerzen 
zouden  w$  houden  voor  *t  meervoud  van  vaerze;  dat  heel  wat 
anders  is.  In  gewesten  waar  de  Vlaamsche  tak  onzer  taal  te 
huis  behoort,  moge  't,  misschien,  bij  de  meesten  nog  gebrul- 


680  S.  J.    VAN   DEN   BEKOH, 

kel\jk  zijn  in  plaats  van  vera^  vaers  te  schreven;  doch  er  is 
wel  geene  reden  om  hen  hierin  na  te  volgen.  W^j  meenen  dat 
het  woord  vaers ^  in  dien  zin,  in  het  Hollandsch,  ónze  boe- 
kentaal,  niet  behoort;  en  dat  vers  boven  vaara  is  te  verkie- 
zen, omdat  het  woord  vera  van  *t  Lat^nsche  versua  komt,  en 
met  geen  ander  woord  kan  worden  verward.  —  Onze  tweede 
aanmerking  betreft  de  w\jze  van  afbreking  van  *t  woord  elkander^ 
aan  het  einde  eens  drakregels.  De  afbreking  is  geschied  b^ 
elk:  eik-ander.  Dat  is  naar  den  regel  verkeerd.  De  afbreking 
moet  geschieden  bij  el:  el-kander;  »omdat  het  in  ónze  taal, 
gelijk  in  alle  beschaafde  talen  (met  uitzondering  van  de  £n- 
gelsche)  regel  is,  dat  wanneer,  in  een  woord,  eene lettergreep, 
die  met  eene  klinkletter  begint,  op  eene  lettergreep  volgt,  die 
met  een  medeklinker  eindigt,  alsdan  die  medeklinker  tot  de 
volgende  lettergreep  overgaat".  Sommigen  verduisteren  of  ver- 
waarloozen  dien  regel,  en  daardoor  hebben  we  elders  derge- 
l^ke,  maar  stuitender  afbrekingen  gezien,  b.  v.:  vrouw^en^  in 
plaats  van  vrou-wen;  brood-eriy  in  plaats  van  broo-den;  amart^en^ 
in  plaats  van  amar-ten  —  maar  niet  alle  veranderingen  zgn 
verbeteringen;  niet  alles  is  goed,  wat  nieuw  is,  en  het  zou 
jammer  z\jn  als  een  populair  Dichter  zulke  averegtsche  nieuwig- 
heden navolgde. 

Aan  de  gedichten  weten  w\j  geen  hoogeren  lof  te  geven, 
dan  dat  ze  allen  gevloeid  zyn  uit  een  echt  Hollandsch  hart 
De  Heer  van  den  bbbgh  is  een  Nederlander  zoo  als  wi|j  de 
Nederlanders  allen  zouden  wenschen,  indien  we  niet  wisten 
dat  die  wensch  tot  de  pia  vota  behoort.  H\j  bemint  z^n  land 
en  voorgeslacht,  en  is  er  trotsch  op,  omdat  het  eerste  de  wieg 
en  bakermat  is  geweest  van  politieke  en  godsdienstige  vr^- 
heid,  door  der  verlichte  vaderen  en  moederen  opstand  en  vol- 
gehouden strijd  tegen  tiranny  en  gewetensdwang.  H\j  bemint 
de  geschiedenis  z\}ns  lands,  en  kroont  persoonlijke  bedreven 
van  burgerdeugd  en  heldenmoed  met  de  lauweren  ziQns  lieds. 
Hij  bemint  z\jne  landgenooten,  en  vraagt  hen  niet,  hoofd  voor 
hoofd ,  of  zij  de  banier  volgen  van  Genève ,  van  Augsburg,  of 
van  Bome,  als  z\j -zelve  niet  wapens  omgorden  en  leuzen  aan- 
heffen tot  bestrijding  van  licht  en  vryheid.  Hy  bemint  zQn 
huis  en  gezin,  en  jaagt  geene  ijdele  vermaken  na,  maar  voelt 
zich  gelukkig  aan  de  z\]de  eener  trouwe  gade  en  van  dierbare 
kinderen.     Zoo  vcrtoonen  deze  gedichten  den  meester  die  hun 


KIEÜWE  GEDICHTEX,  681 

*t  aanz^n  gaf,  en  die  echt  HoUandsclie  geest  zal  hun  eene 
krachtdadige  aanbeveling  z\jn  b\j  allen  die  óók  pr^js  stellen 
op  ▼ooroaderlgke  veroveringen  en  deugden:  licht,  godsvrucht, 
vrijheid,  verdraagzaamheid,  zedelykheid,  huiselijkheid. 

Zoo  behagel\}k  als  die  geest  ons  is,  zoo  aangenaam  is  in  deze 
verzameling  de  verscheidenheid  der  stoffen.  De  bundel  begint  met 
eën  lierzang:  nBij  de  Zee*\  in  zeven  afdeelingen  —  bedreven 
hadden  we  bykans  geschreven;  want,  niet  zonder  grond  zingt 
de  Dichter:  »de  zee  is  poëz\j'*;  maar  dan  is  ze  dramatische 
poëz;}.  De  zee  is  werkelyk  niet,  zoo  als  men  bij  'tzienharer 
oppervlakte  zou  kunnen  denken ,  slechts  een  schouwtooneel  van 
handelingen  en  gebeurtenissen,  maar  zelve  de  hoofdpersone  in 
een  onafgebroken  drama  vol  hartstogt  en  worsteling,  waarin  de 
overige  spelers  bestendig  afwisselen,  en  waarvan  slechts  enkele 
tooneelen  bekend  worden.  —  Dan  volgen,  van  bl.  16 — 47,  zes 
geestige  en  trouwe  schetsen  van  momenten  uit  het  leven  on- 
zer visschers  in  de  zeedorpen,  inzonderheid  te  Scheveningen* 
W\j  noemen  *t  eene  gelukkige  gedachte,  zulke  schetsen  van 
tegenwoordige  volks-toestanden ,  gebruiken  en  gesprekken  te 
maken:  dezen  z\}n  niet  slechts  aardig  voor  den  tijdgenoot,  om 
't  even  of  h§  met  onze  kustbewoners  al  dan  niet  bekend  is, 
maar  zullen  immer  (even  als  in  andere  opzigten  hutgens* 
nHofw^k")  dienen  kunnen  tot  handleiding  b$  der  liefheb- 
beren controle  over  't  stereotype  wezen  en  doen  dier  dorpe- 
lingen, half  visch  en  half  mensch.  —  Bl.  48 — 108  bevatten 
romancen  en  verhalen,  meestal  betreffende  wakkere  feiten,  of 
merkwaardige  personen  uit  de  Yaderlandsche  Geschiedenis. 
Daarop  volgen,  bl.  109 — 150,  indrukken  en  gedachten  op  reize 
binnen  en  buiten  'slands.  Voorts,  van  bl.  151 — 173,  gedich- 
ten aan  het  huiselijke  leven  ontleend,  en,  eindelijk,  vanbl.  174 
— 192,  bespiegelingen  over  verschillende  onderwerpen.  De 
stoffen  z^n  vol  leven  en  afwisseling,  en  het  boek  wordt  be- 
sloten met  eene  opgave  van  den  inhoud,  met  toelichtingen,  die 
wel  niet  allen  volstrekt  noodig  z^'n  voor  het  tegenwoordige, 
maar  toch  met  genoegen  zullen  gelezen  worden,  en  ten  deele 
zeer  nuttig  kunnen  z^n  voor  de  lezers,  in  lateren  tgd. 

Over  den  vorm  dezer  gedichten  behoeven  we  naauwelijks  iets 
te  zeggen.  De  ervaren  Zanger  bemint  verscheidenheid  van 
zangerige  maten.    Hij  spreekt  eene  taal  die  voor  elk  verstaan- 


682  S.   J.   VAN   DEN   BEBGH, 

baar  is.  Zgo  8t\|l  is  levendig,  beeld-  en  bloemrijk,  meestal 
zonder  overlading.  Z\jne  versificatie  is  glad  en  vloe^fend. 
Doch  wien  is  dit  alles  niet  reeds  bekend?  Dat  we  uit  dezen 
bundel  iets  mededeelen,  is  minder  om  een  staal  van  den  in- 
houd te  geven,  dan  om  onze  aankondiging  te  illostreren,  en 
de  lezers  te  vergasten.  Wy  kiezen  daartoe  een  dichtstnkje 
dat  den  Zanger  eenigermato  karakteriseert,  en  tot  den  nWwter"^ 
is  gerigt,  die  ook  nu  weer  nabg  is. 

Ai  gierde  ook  om  myn  wieg  de  snerpende  Oostewind» 
Al  joeg  ook  om  het  hoofd  van  't  afgebeden  kind, 

V<5<5r  zes-en-dertig  jaar,  de  sneenwrlok  warlend  henen; 
Al  was  ook  de  eerste  bloem,  die  't  oog  getrokken  heeft 
Een  die  de  konde  op  't  glas  nit  waterdraden  weeft. 

Al  wilde  een  mnsch  het  eerst  zyn  droeven  zang  my  leenen  — 

Toch  mint  myn  hart  n  niet,  o  wlnterl  want  ik  haat 
Al  wat  natuur  en  mensch  in  looden  boeyen  slaat; 

Ik  heb  de  yrybeid  lief,  waar  maar  henr  adem  wappert; 

'k  Begroet  haar  in  de  beek,  die  't  klnistrend  zand  ontylncht. 
Ik  hoor  ze  in  'sleeuwriks  lied,  dat  schatert  door  de  lacht. 

Ik  zie  ze  in  't  koeltjen,  dat  door  't  bottend  lover  klappert. 

Maar  gy,  haar  yyand,  gg  yertreedt  haar:  uw  geweld 
Verjaagt  haar  deernisloos  nit  bosch,  nit  vliet,  uit  veld; 

De  bangste  dwinglandy,  die  't  aardryk  kent,  is  nwer. 

^Gen&  voor  schoon  noch  doschl    Men  eer'  myn  macht  alleen!" 
Ziedaar  uw  lenze,  uw  wet:  de  hebzucht  leidt  uw  schreên. 

En  zelfs  uw  volste  lach  maakt  'sveldlings  hope  schuwer. 

'k  Heb  dus  voor  n  geen  hart;  want  ook  myn  hart  is  vryi 
't  Is,  sints  myn  jonkheid,  wars  van  dwang  en  slavemy. 

En  voelt  zich  't  rykst  aan  zang  als  't  knopt  in  wond  en  gaarde; 
Niet  als,  geiyk  dees  stond,  natuur  't  van  rouw  besterft. 
De  lucht  een  Ujkkleed  schynt,  nu  't  veld  het  leren  derft. 

En  wat  een  zangtoon  heeft  ontvloden  schynt  aan  de  aarde. 

Sla  mist  en  yzel  u  dan  ook  een  diadeem. 
Die  vonkelt  als  juweel,  om  't  gryze  hoofd,  en  neem' 
Een  zanger  u  ter  eer  de  dichtluit  in  de  handen  — 
Ik  heb  voor  u  geen  lied:  't  ware  als  de  raaf  zoo*  kond. 
Die  krast  om  voedsel  in  't  door  u  geplonderd  woud 
En  de  arme,  dien  gy  by  zyn  haard  doet  klappertanden. 


NIEUWE  GEDICHTEN.  688 

Die  schilderachtig  schoone  coapletten  geven  ons  toch  nog 
eene  aanmerking  in  de  pen  omtrent  de  spelling.  In  het  twaalfde 
vers  staat:  nik  zie  in  *t  JcoeÜjen^  dat^\  enz.  De  verkleinende 
uitgang  je  is  een  der  zoetvloeigendste  in  onze  taal,  en  wordt 
totaal  bedorven  door  de  aanhechting  der  k.  Wg  z\jn  *t  daar- 
omtrent eens  met  den  Hoogleeraar  lulofs  (zie  z^n  nitmon- 
tend  werk  over  de  Declamatie,  bL  166).  Den  Dichter  daarop 
aandachtig  te  maken,  is  voor  ons  oogmerk  genoeg. 

Terwgl  wfl  dit  schreven,  ontvangen  wy  het  grievend  be- 
rigt  van  het  ontslapen  van  den  beminden  tollens,  onzen 
Volksdichter  zonder  wedergade,  die,  door  zoo  velen  zyner 
onsterfelijke  gedichten,  gewerkt  heeft  op  den  geest  der  Natie, 
ten  beste  van  den  Staat  en  van  den  Troon;  en  invloed  gehad 
heeft  op  de  gelakkige  ontwikkeling  van  zoo  menig  roemr^k 
beoefenaar  onzer  dichtkunst  en  taal;  en,  wat  méév  zegt,  door 
gedichten  vol  overtuigende  waarheid  en  levenswijsheid,  wier 
verzen  als  van  zelve  in  de  geheugens  en  harten  overgaan, 
weldadig  gewerkt  heeft,  en  zal  blijven  werken,  op  zoo  veler 
leveusrigting  en  lot.  Moge  de  smart  over  zgn  gemis  leni- 
ging zoeken  in  bewijzen  van  dankbaarheid  en  liefde  aan 
zign  stoffeiyk  overschot,  op  de  plaats  waar  z\jn  o  verdierbaar 
gebeente  in  den  moederschoot  der  aarde  zal  rusten,  en  die 
waardig  is  een  gedenkteeken  te  dragen  zoo  schoon  en  grootsch 
als  alleen  de  dankbaarheid  en  liefde  eens  geheelen  volks  aan 
zulk  eenen  Dichter,  tolk  des  Allerhoogsten,  en  vriend  en  wel- 
doener der  menschheid,  vermogen  toe  te  wydenl  —  Mogen 
allen  zich  met  ons  vereenigen  tot  het  daarstellen  van  een  zoo- 
danig den  Zanger  en  het  volk  waardig  monument! 

Maar,  ofschoon  het  verlies  onherstelbaar  is,  door  de  eigen- 
aardige talenten  met  welke  de  ontslapene  was  toegerust,  heb- 
ben wij  toch  reden  om  Gode  te  danken,  dat  zyn  geest  voort- 
leeft in  eenigen  onzer  Zangers.  Tot  dezen  behoort  ook  van 
DEN  BEBGH,  wicus  vaderlands-  en  volkslicfde,  en  zucht  om 
met  het  volk  vertrouwd,  en  voor  het  volk  nuttig  te  worden, 
niet  kunnen  worden  miskend.  Moge  14j  trachten  den  groeten 
Meester  daarin  na  te  volgen,  en  nader  en  nader  te  komen, 
en  moge  daartoe  ook  hëm  de  oplettendheid  en  genegenheid  zij- 
ner landgenooten ,  tot  aanmoediging  en  loon,  ten  deele  worden  I  — 


684  S.   J.   VAN   DEN  BERGH,   NIEUWE  OEDICBTEN* 

Met  die  wenschen  scheiden  we  van  dezen  bnndel,  die,  naar 
ons  gevoelen,  geene  opzettel^ke  aanprijzing  behoeft,  daar  we 
met  vader  bildebduk  gelooven,  dat  ieder  boek  zijn  eigen  lot 
maakt. 

'sHage,  21  Oct.  1856.  C-  G.  W. 

JüLiëN,  of  het  einde  eener  Eeuw.  UU  liet  Fransck  van  feldc 
BUNGENEB,  Schrijver  van:  nEene  Preek  onder  lodeis^tjk  XIV*\ 
nDrie  Preken  onder  lodewijk  XV",  enjs.  Vier  DeeUn.  Te 
Amsterdam^  bij  P.  N,  van  Kampen.  1854,  1855.  lngr,%oo. 
1172  hl.  ƒ  9  -  90. 

Eenige  jaren  geleden,  hebben  w\j  uitvoerig  verslag  gedaan 
van  des  Schrijvers  wDrie  Preken  onder  lodewuk  den  Vijftiende", 
en  er  de  verdiende  hulde  aan  toegezwaaid.  Dat  verhaal  be- 
vatte de  geschiedenis  van  Frankrijk  in  't  midden  der  acht- 
tiende eeuw,  en  het  einde  dier  eeuw  bragt  ten  uitvoer  wat 
in  haar  midden  was  voorbereid.  Gaf  het  boek  der  drie  preken 
de  voorbereiding  der  omwenteling,  het  verhaal  dat  voor  ons 
ligt,  schetst  die  omwenteling-zelve  met  hare  weeën. 

Het  werk  zal  wel  reeds  aan  onze  lezers  bekend  zijn;  waar- 
toe dan  zouden  we  den  inhoud  er  van  trachten  te  beschrijven? 
Men  kan  van  bungeneb's  werken  moe\jel$k  eene  schets  geven. 
Genoeg  z^j  *t  te  melden:  dat  wij  het  werk  bewonderen  als 
een  meesterstuk  van  vinding,  schikking,  en  bewerking.  Men 
kan  het  bijkans  niet  een  roman  noemen;  maar  zou  eer  zeg- 
gen dat  de  geschiedenis-zelve  een  roman  is.  Inderdaad,  de 
omwenteling  der  vorige  eeuw  ging  alle  verbeelding  te  boven; 
zy  liet  alle  voorspellingen ,  die  haar  vooraf  waren  gegaan ,  verre 
beneden  zich.  Er  behoort  eene  groote  mate  van  geestkracht 
toe,  om  het  gebeurde  weder  te  geven  zoo  als  het  zich  ge- 
openbaard heeft.  En  bukgeneb  bepaalt  zich  niet  bloot  tot  de 
feiten,  maar  toont  de  bronnen  waaruit  zij  opwelden.  Wg  be- 
oordeelen  de  omwenteling  van  Frankrijk  'niet;  maar  in  de 
geschiedenis  leest  men  haar  vonnis,  en  bcngeneb  heeft  er  eené 
getrouwe  kopij  van  gegeven.  Wy  hooren  hem  het  «schuldig*' 
uitspreken  tegen  allen  die  haar  hebben  uitgelokt,  bevorderd, 
of  niet  tegengegaan.  Wij  ervaren  door  hem  vooral,  wat  zoo 
vele  eeuwen  vruchteloos  getuigd  hebben,  dat  wie  wind  zaait, 
storm  zal  inoo^^sten. 


FELIX   BUXGESER,   JCUëN,   ENZ.  685 

BoNOENEB  toont  ons  den  zaai-  en  oogsttgd.  Wij  zien  de 
zaaiers y  de  een  na  den  ander,  van  het  veld  aftreden,  Vol- 
TAIBE  sterft;  hy,  die  de  geschiedenis  van  het  voorledene  had 
bespot,  en  gehoopt  had  het  Christendom  te  zullen  begraven* 
BOUSSBA.U  valt,  zoo  men  meent,  door  eigen  hand;  hy,  die 
z^n  masker  voor  z\jn  waar  gelaat  hield,  de  dwerg  op  stelten, 
die  lessen  over  de  opvoeding  gaf,  en  z^'ne  eigen  kinderen  te 
vondeling  legde.  Hem  komt  de  schande  toe  van  de  vader  te 
zijn  van  al  de  dwaasheid  en  boosheid,  door  welke  de  om- 
wenteling zich  onderscheiden  heeft.  Danton  en  bobespibbbe 
waren  de  kinderen  van  zijnen  geest.  Hij  heeft  meer  kwaad 
gesticht  dan  de  spotter  van  Ferney.  De  mannen  der  Eiicy' 
chpédie  waren  meest  allen  reeds  gestorven  toen  de  oogst  der 
achttiende  eeuw  onder  een  bloed-regen  werd  binnengehaald; 
maar  hunne  kweekelingen  voltooiden  wat  zij  begonnen  hadden. 
Deze  begeerden  een  tempel  te  stichten  die  hunne  namen  zou 
vereeuwigen,  maar  toen  die  tempel  onder  dak  was,  hebben 
z\|  de  ontucht  gemaakt  tot  godesse  der  rede,  de  guillottine 
tot  altaar,  den  beul  tot  priester,  en  de  onschuld  tot  slagtoffer. 

Bdnqesteb's  werk  gelijkt  naar  eene  tentoonstelling  van  schil- 
derijen; wij  vinden  er  tafereelen  uit  de  tijden  van  1778  tot 
aan  den  val  van  het  schrikbewind.  De  schilder  stelt  eiken 
bezoeker  in  staat  om  de  personen  te  beoordeelen,  die  de  om- 
wenteling begeerden  of  vreesden ,  bewerkten  of  bestreden.  En 
aan  het  einde  der  beeldengaler^'  is  men  overtuigd,  dat  zwak- 
heid, onbedachtzaamheid,  ligtzinnigheid ,  nietigheid  en  ellende 
geheerscht  hebben,  waar  men  vroeger  kracht,  overleg,  ernst, 
deugd,  grootheid  en  de  bron  van  volksgeluk  meende  te  aan- 
schouwen. 

Inderdaad,  w$  zien  hier  in  al  de  kleur  der  waarheid  de 
geschiedenis  van  den  mensch  zonder  God,  hoewel  toch  niet 
bidten  God.  Dat  laatste  heeft  de  Schrijver  uitmuntend  doen 
uitkomen  in  het  karakter,  de  vorming  en  ontwikkeling  van 
JUUë^r.  Dit  gedachtenbeeld  loopt  door  de  gansche  geschiede- 
nis als  een  lichtstraal  van  het  Godsbestuur.  H^  is  voorge- 
steld tot  een  type,  hoe  het  Christendom,  geworpen  in  den 
chaos  der  twijfeling  en  des  ongeloofs,  zich  daaruit  weet  te 
redden  en  te  handhaven,  zoodat  het  eindigt  met  nieuwe  triomfen 
te  behalen. 

Bij  al  die  schitterende  groepen,  spijt  het  ons,  datBUKGENEB 


686  FELIX  BU!fGEN£B,  JCLlëN,   ENZ. 

niet  nog  ëëne  geplaatst  heeft  uit  de  laatste  dagen  van  dèn 
ongelukkigen  lodewuk.  Heeft  hg  hem  in  z^ne  zwakheid 
en  nietigheid  als  Koning  zoo  getrouw  teruggegeven,  hoe  gaarne 
hadden  wij  ook  by  een  tafereel  verpoosd  van  z^n  Christen- 
dom toen  hij  ter  dood  ging.  Daar  de  Schrijver  zgn  werk 
noemt:  »het  einde  eener  eeuw",  breekt  het  slot  vó<5r  de  ont- 
knooping  af*  De  val  van  robespibebe  mogt  niet  gemist  wor- 
den, omdat  die  het  zegel  drukte  op  het  vonnis  van  Gods  ge- 
regtigheid*  Het  einde  der  eeuw  brengt  de  ontwaking  aan  uit 
den  droom  van  vrijheid,  gel\jkheid  en  broederschap;  terwQl 
de  Republiek  begraven  wordt  door  het  militaire  Dictatorschap 

van  NAPOLEOX  BÜONAPARTB. 

Indien  er  nog  leesgezelschappen  zijn  op  wier  boekenlgsten 
dit  werk  niet  gevonden  wordt,  zullen  z^  wèl  doen  het  zich 
aan  te  schaffen.  Daartoe  strekke  dit  woord  van  hulde  aaa 
den  Schrijver,  maar  ook  aan  den  Vertaler,  die  zich  verdienste- 
lijk heeft  gekweten  van  zijne  taak. 


Cleve  hall.  Door  de  Schrijfster  van:  nGeertrmda'\  nBkmche 
EveUjn\  nDe Beproevingen  des  Leven8'\  en  nKatharina  AsfUon*. 
Uit  het  Engelach.  Twee  Deelen.  Te  Amsterdam^  bij  P.  N. 
van  Kampen.  1856.   In  gr.  ^vo.   699  bh  ƒ  6-90. 

Wy  hebben  al  de  werken  gelezen,  die  van  deze  Schrijfster 
in  onze  taal  z^jn  overgebragt,  en  getuigen  er  gaarne  van:  dat 
wy  den  t\jd  er  aan  besteed,  niet  beklagen.  Dit  verhaal 'heeft 
dezelfde  verdienste  en  hetzelfde  gebrek  dat  ook  de  vroegere 
verhalen  hebben:  het  is  het  gebrek  van  Iangw\jligheid.  Maar 
als  men  bedenkt  dat  de  Schrgfster  zich  steeds  in  *t  huiseiyke 
leven  plaatst;  dat  z^*  rondom  zich  kinderen  ziet  opvoeden  en 
opwassen;  en  dat  zQ  al  wat  men  kleinigheden  zou  kunnen 
noemen,  opmerkt  —  dan  wordt  het  natuurlyk,  dat  de  be- 
schr^'ving  van  het  leven,  hetwelk  z\j  teruggeeft  zoo  als  z\j 
het  in  zich  opnam,  niet  anders  dan  breedvoerig  kan  z$n. 
Daarby  wordt  echter  dit  gewonnen,  dat  men  de  karakters  in 
hunne  beginselen  en  ontwikkeling  geheel  leert  kennen.  Het 
is  zeer  mogelijk,  dat  wie  maar  leest  om  boeken  ten  einde  te 
brengen,  eenige  bladzyden  zal  overslaan;  maar  wie  het  in 
handen  heeft  met  betere  bedoelingen ,  zal  bet  lezen  ten  einde  toe. 


CLEVE   HALL.  687 

Deze  roman  is  eene  karakter-studie,  en  de  Schryfster  beeft 
er  al  haar  talent  aan  ten  koste  gelegd.  Zy  beschr^ft  de  ge- 
schiedenis van  viviAN,  die  in  't  geheim  hnwt  met  eene  Jnf- 
vrouw  CAMPBELL,  door  z\jn  vader  onterfd  wordt,  en  naar 
Amerika  trekt.  Z\jne  vrouw  sterft,  en  z^'ne  kinderen  worden 
b\j  hunne  grootmoeder  oampbell  opgevoed.  De  twee  fiimiliën 
leven  natuurl^'k  in  onmin.  In  derzelver  nabijheid  woont  een 
ander  bloedverwant,  jobk  viviak,  die  de  geheime  oorzaak  is 
geweest  van  het  ongeluk  van  z^'nen  neef.  Wj  rekende  op  het 
hart  en  de  hand  van  de  schoone  bosa  oakpbell,  toen  h^ 
ontdekte  dat  ze  z\jnen  neef  bduabd  beminde.  Door  wraak 
gedreven,  berokkent  hg  eerst  zijnen  vijand  den  vloek  van 
diens  vader,  en  besluit  daarna  ook  clemens,  den  zoon  van 
EDUABD,  in  't  verderf  te  voeren.  Hoe  hy  daarb\j  te  werk 
gaat,  leze  men  in  't  verbaal-zelf.  Als  beschermer  van  den 
verongelukten  zoon,  treedt  de  prediker  van  de  plaats  op;  als 
redder  van  den  belaagden  knaap,  de  eigen  zoon  van  dien 
JOHN  viviAN.  De  gang  van  het  verhaal,  vol  fijne  en  verras- 
sende wendingen,  is  boe\jend,  en  de  uitkomst  bevredigend 
voor  het  gevoel.  'W^  durven  geene  plaats  vragen  om  eenig 
karakter  van  het  personeel  te  schetsen ,  maar  raden  onze  lezers 
en  vooral  de  leesgezelschappen  aan,  om  het  werk  te  koopen^ 
en  met  die  belangstelling  te  lezen  waarop  het  aanspraak  heeft; 
juist  omdat  de  Schrijfster  zoo  uitvoerig  is.  Wat  hare  werken 
bovendien  aanbeveelt,  is  dit:  dat  de  lezing  niet  de  verbeel- 
ding bedwelmt,  maar  het  gemoed  heiligt. 


HiM  en  Hart.  Wenken  voor  mijne  Broedere  en  Zusters.  Met 
eene  Voorrede  van  de  Vertaalster  van:  n Neemt  dü  ter  harte T 
Door  de  Schrijfster  van:  n Kleinigheden*.  Te  Leyden^  Uf 
de  Breuk  en  Smits.  1856.  In  U.  Svo.   96  A/.  ƒ  :  -  80. 

Niemand  zal  wel  door  dezen  omslagtigen  en  duisteren  titel 
op  het  denkbeeld  komen,  dat  hij  hier  eenvoudig  op  een  uit- 
treksel uit  de  werkjes  van  Mevrouw  a.  ockebse,  wed.  kleyk» 
onthaald  wordt.  En  toch  is  het  boekje,  welks  titelblad  met 
de  namen  van  twee  Engelsche  geschrifljes  is  beladen,  een 
HoUandsch   kind.     Waartoe    diende   die   omzwachteling?   — 


688  BDIS   EH   HAHT. 

De  Voorrede,  op  den  titel  vermeld,  dient  dan  ook  bloot  om 
het  duister  gewarrel  op  den  titel  op  te  lossen,  en  was  over* 
bodig  geweest  zoo  de  be werkster  haar  arbeid,  kort  en  goed: 
Bloemlezing  uit  de  werken  van  Mevr.  o.  k.  ,  had  genoemd.  — 
De  Bloemlezing  is  intusschen  nog  » omgewerkt"  —  of  de  idëëa 
van  de  oorspronkelgke  Schr\|f8ter  daarbij  gewonnen  of  ver* 
loren  hebben,  kunnen  wij  niet  beoordeelen,  daar  ons  het  ori- 
gineel niet  ter  hand  staat  —  maar  zulke  omwerkingen  vin- 
den wg  alt\jd  een  zeer  gewaagd  en  ondankbaar  werk«  Z^ 
die  aldus  arbeiden,  moeten  ten  laatste  naauwel^jks  meer  te 
scheiden  weten  wat  van  hun  eigen  brouwsel  is,  en  wat  aan 
anderen  behoord  heeft.  Het  komt  ons  voor,  dat  men  daar- 
mede de  oorspronkelijke  Auteurs  een  groot  ongeluk  doet;  ja, 
dat  men  geen  regt  heeft  zulks  te  doen.  Men  stelle  zich  in 
de  plaats  des  Auteurs.  Is  hetgeen  hij  gezegd  heeft  goed; 
welnu:  laat  het  zoo  bl\jven  —  is  het  niet  goed:  laat  het  dan 
weg;  maar  zeg  niet  op  rekening  van  iemand,  die  niet  meer 
is,  hetgeen  hij  nooit  gesproken  heeft,  of  althans  gezegd  heeft 
op  geheel  andere  w\}ze.  Wat  het  geschriftje-zelf  aangaat, 
zoo  als  het  dan  nu  is:  een  weinig  van  Mevr.  o.  k.,  en  een 
weinig  van  j.  m.  h.,  Vertaalster  van :  »Neemt  dit  ter  harte!**  — 
zoo  als  het  dan  nu  is,  is  het  een  boekje  waarin  vele  nuttige 
wenken  voor  het  dagel^jksche  leven  z\jn  vervat,  die  echter  zich 
in  niets  boven  het  peil  der  meest  gewone  alledaagschheid  verhef- 
fen ,  en  dat  waarheden  leert  zoo  als  wij  gelooven  dat  elke  brave 
huismoeder  wel  in  staat  is  te  verkondigen.  Maar,  daar  niet 
alle  jongelieden  het  geluk  hebben  zulke  degelyke  moeders  te 
bezitten,  zoo  kan  dit  boekje  voor  menigeen  eene  leerzame 
te  gemoetkoming  zyn.  Letterkundige  waarde  heeft  het  ove- 
rigens in  het  geheel  niet:  de  st^jl  verheft  zich  niet  boven  een 
koffij -praatje  —  wèl  te  verstaan  met  eene  goede,  lieve,  oude 
vrouw,  die  vr^  wat  heeft  opgemerkt  in  de  wereld,  en  daaruit 
welmeenenden  raad  put  voor  de  onbedreven  jeugd.  Als  zoo- 
danig bevelen  w\i  het  eenvoudige  boekje  gaarne  aan,  en  kan 
het  ook  b\j  velen  nut  stichten. 


BOËKBËSCHOUWING. 


Geachiederda  der  Amsterdamache  Lutherache  Gemeente j  door  f.  j. 
DOMELA.  NiEUWEKHUis,  HoogUeraar  te  Amaterdam,  Eerste  en 
Tweede  Afdeeling.  Te  Amsterdam^  Uj  J.  H.  Gebhard  en 
Comp,  1856.    In  gr.  Svo.   284  W.  ƒ  :  -  90. 

Het  is  een  in  ons  oog  verdienstel^'k  werk,   dat  de  Heer 
NiEüWENHüis  ondernomen  heeft,   om  de  Geachiedema  der  Am- 
aterdamache  LtUheraehe  Gemeente  te  beschreven.    Wat  blaupot 
TEN  GATE  voor  de  Doopsgezinden,  en  tideman  voor  de  Re- 
monstranten  verrigt   heeft,    dat   doet   h\$    daarmede  voor  de 
Latberscho  Kerk,   die  in  ons  Vaderland  de  beide  genoemden, 
vooral  de  laatst  vermelden,  in  aantal  van  leden  ver  te  boven 
gaat.    Beeds  heeft  h^  /vroeger,  in  vereeniging  met  den  ^v^^^* 
gen  SCHULTZ  jaoobi,   belangrijke  bedragen  verzameld  en  ge- 
leverd, en,  terwijl  deze  aan  de  geschiedenis  arbeidt  der  Bot- 
terdamsche  Gremeente,  onlangs  die  der  *s  Gravenhaagsche  vol- 
tooid.   Maar  zoo  lang  de  Amsterdamsche,  die  eene  der  aller- 
oadste  en  verreweg  de  grootste  in  ons  Vaderland  is,  en  ook 
van  wege  de  scheuring,   die  er,   tegen  het  einde  der  vorige 
eeuw,  in  haar  midden  heeft  plaats  gegrepen,  de  aandacht  bij 
voorkeur  verdient,   niet  historisch  behandeld  was,  bleef  men 
over  menig  pnnt  in  het  onzekere.   In  de  lotgevallen  dier  Ge-' 
meente  spiegelt  zich  tot  op  zekere  hoogte  de  gansche  geschie- 
denis der  Lnthersche  Kerk  in   ons  Vaderland  af.    Zy   is  de 
moeder  geweest  van  vele  anderen ;  de  stean ,  in  tijden  van  nood 
en  gevaar,  van  de  overigen;  het  middelpunt  als *t  ware,  waar- 
om  zij   zich  schaarden;  en  nog  handhaaft  zy  in  menig  opzigt 
hare  meerderheid.    En  dat  de  Hoogleeraar,  zelf  te  Amster- 
dam  woonachtig  en  werkzaam,  den  toegang  had  tot  alle  ar- 
chieven en  bescheiden,  die  hem  konden  ter  dienste  staan,   dit 
valt  wel  niet  te  betw\|felen.    Hg  was  bovendien  —  waartoe 
het  verzwegen?  —  voor  dezen  arbeid,  waarb^  teedere  snaren 
moesten  aangeroerd  worden,   boven  menig  ander  dabbel  ge- 
schikt, door  de  onbekrompenheid  van  geest  en  lofwaardige  on- 
partgdigheid ,  die  hem  sedert  lang  kenmerken.  Van  hem  mogt 
BOEKBESCH.  1856.  x°.  XV.  49 


690  F.  J.   DOHEUL  KIEUWEimUIS, 

men  verwachten  dat  zijne  voorliefde  voor  zqd  eigen  Kerkge- 
nootschap hem  met  zou  verleiden  tot  onbillijke  veroordeeling 
van  andersdenkenden,  en  dat  h\),  ook  waar  het  tydperk  der 
Bchearing  ter  sprake  komen  moest,  niet  vergeten  zon  het 
Iliacos  intra  muros  pecccOur  et  extra*  W^  namen  dan  met  blijd- 
schap deze  Oeschiedema  ter  hand,  en  staan  gereed  om  van 
hare  beide  eerste  Afdeelingen  een  gunstig  verslag  nit  te  brengen. 
De  Inleiding  (bL  1 — 12)  w\jst  aan,  hoe  nLntherany",  bg  het 
eerste  doorbreken  der  Hervorming  in  ons  Vaderland,  de  al- 
gemeene  naam  was,  aan  hen  gegeven  die  afweken  van  de 
Boomsche  Kerk,  zonder  dat  daarmede  nog  gedacht  werd  aan 
eene  leer  tegenover  die  der  Zwitsersche  Hervormers.  Zel6 
zonden,  daar  men  den  schyn  aannam  van  getrouwheid  aan 
de  Augsburgflche  Greloofebelijdenis ,  de  Lutherschen  welligt  lang- 
zamerhand onder  de  Hervormden  versmolten  zijn,  gelijk  er 
bij  de  zegepraal  der  Hervonning  in  1578  geen  spoor  van  hnn 
afzonderlgk  bestaan  voorkomt,  indien  er  zich  niet  te  Antwer- 
pen, onder  den  invloed  van  hatthias  fljlgius,  eene  streng- 
Lnthersche  Gremeente  tot  hoogen  bloei  ontwikkeld  had.  £n 
deze  Gremeente,  sedert  1585  verstoord  en  nitéëngedreven,  her- 
leefde te  Amsterdam  en  elders,  werwaarts  zich  de  Ylaamsche 
vlugtelingen  begaven,  die  van  geene  vereeniging  met  de  Her- 
vormden weten  wilden,  en  later,  door  den  gestadigen  toevloed 
van  Lutherschen  uit  Duitschland,  Zweden  en  Denemarken, 
gedurig  toenamen  in  aantal  en  vermogen. 

Er  laten  zich  drie  tijdperken  in  het  bestaan  dezer  Amster- 
damsche  Gemeente  onderscheiden. 

Het  eerste  (bl.  13 — 76)  is  dat  van  de  opkomst  der  Gre» 
meen  te  onder  de  vervolging  der  Gereformeerde  regering,  van 
1588  tot  1634.  Bedroevend  is  het  verhaal  van  de  onafgebro- 
ken moeyel^'kheden,  die  haar  van  de  zyde  der  regering,  meestal 
op  aanstoken  van  de  Hervormde  Predikanten,  werden  aange- 
daan. Beeds  den  9^*^  January  1588  werden  hare  zamen- 
komsten  verboden.  Op  hnn  verzoekschrift,  daartegen  inge- 
leverd, ontvingen  z\j  een  hard  en  beleedigend  antwoord,  en 
toen  z\j  zich  tot  de  Staten  wendden,  vonden  z^  geen  gehoor* 
Desniettemin  vestigden  zij  zich,  met  kbsschkb  en  joost  yjlik 
DEK  POPULiEBB  als  Iccraars  aan  het  hoofd.  Deze  yas  dkh 
POPDUEBB  echter,  een  onwetend  man,  en,  betrekkel\jk  de  erf- 
zonde,  de  overdreven  gevoelens  van  piagius  toegedaan,  was 


QESCBIBBEHIS  DEB  AMSTEBDAMSCBE  LUTHEBSOnE  GEMEENTE.   G91 

oorzaak  van  eene  t^jdel^ke  schenring,  die  tot  1611  de  Gre- 
meente  verdeelde.  Inmiddels  was  in  1597  eene  Kerkelijke 
ordonnanüe  j  overeenkomstig  de  vroegere  Antwerpsehe,  inge- 
voerd geworden,  die  hier  in  eene  uitvoerige  Bijlage  is  mede- 
gedeeld. Men  bleef  in  het  geheim  vergaderen,  na  in  het  eene 
dan  in  het  andere  hnis,  en  stond  met  moed  en  geloofskracht 
de  eene  vervolging  na  de  andere  door.  In  1608  bedroeg  het 
getal  der  doopelingen  reeds  honderd.  Vooral  werden  zQ  in  1604 
zeer  sterk  bemoe^jelljkt ,  nadat  pbtbus  plakgius  op  Hemel- 
vaartsdag in  de  Oade  Kerk  hevig  tegen  hen  was  uitgevaren 
op  den  predikstoel.  Green  wonder,  dat  zij  buiten  'slands  de 
voorspraak  inriepen  van  de  Keurvorsten  van  Saksen  en  Bran- 
denburg, den  Hertog  van  Brunswijk,  en  zelfs  van  den  Koning 
van  Denemarken.  Maar  reeds  was  het  ergste  doorgestaan, 
en,  ofschoon  hun  de  regtstreeksche  vergunning  der  regering 
bleef  ontbreken,  het  prediken  kon  wéér  hervat  worden,  en 
de  ontwikkeling  der  Gremeente  ging  zóó  spoedig  voort,  dat  het 
nkerkhuis"  in  1609  moest  vergroot  worden,  en  op  den  25»*'»* 
December  1633  de  Oude  Kerk,  op  het  Spui,  door  cjlspabus 
PPEIFFEB  plegtig  werd  ingewijd.  Van  lieverlede  had  zich  ook 
dê  Fratermteit  of  Broederschap  der  verschillende  Gemeenten  on- 
derling gevormd,  en  was  er  in  1614  eene  vergadering  gehou- 
den, niet  alleen  uit  Predikanten,  maar  uit  afgevaardigden  der 
Gemeenten  zelve  bestaande ,  die  eigenlgk  de  eerste  Synode  der 
Nederlandsche  Kerk  was,  en  den  grondslag  legde  tot  de  in- 
voering van  een  wettig  Kerkelijk  bestuur ,  het  Algemeen  Con- 
sistorium  genoemd,  welks  werkzaamheden  echter  spoedig  ten 
deele,  en  na  1644  geheel,  in  die  van  den  Amsterdamschen 
Kerkeraad  overgingen. 

Het  tweede  t^dperk  (bl.  77 — 172)  beschrijd  den  toenemenden 
bloei  der  Gremeente  bi|  velerlei  twisten,  tot  de  aanleiding  der 
scheuring  van  1791.  Merkwaardig  is  het  na  te  gaan,  hoezeer 
zy  van  1633  tot  1664  zich  allengs  uitbreidde.  Eoept  het  be- 
klag, door  den  voorzanger  caspab  caspabi,  in  1646  bQ  den 
Kerkeraad  ingediend,  een  glimlach  op  het  gelaat;  met  weerzin 
merkt  men  de  hevigheid  op,  waarmede  de  Predikanten  gewoon 
waren  op  den  kansel  uit  te  varen  tegen  andersdenkenden: 
waarmede  de  S3modale  verordening  van  dat  zelfde  jaar  in  ver- 
band staat,  om  jaarlijks  de  artikelen  van  de  Augsburgsehe 
Confessie  voor  de  Gemeente  te  behandelen.  De  moeijelijkheden 

49* 


692  F.  J.   DOHELA   NIEOWBXHUIS, 

met  de  Deensche  Gemeente,  die,  van  1662  af,  onder  voorgang 
van  ABEL,  zich  a&onderl^'k  vestigde,  sch\jnen,  toen  die  €re- 
meente  zich  allengs  in  de  bestaande  begon  op  te  lossen ,  spoe- 
dig een  einde  te  hebben  genomen.  Van  goekbaad  hoppe,  een 
leerling  van  den  vryzinnigen  calixtüS,  die  sedert  1652  zich 
aan  de  opleiding  van  jongelingen  tot  de  Evangeliebediening 
had  toegewijd,  ontstond  de  Hollandsche  rigting,  in  onderschei- 
ding van  de  meer  gestrenge  Wittenbergsche ,  die  bg  de  be- 
roeping van  visscHEB  en  veltbn  tot  allerlei  twisten  aanlei- 
ding gaf,  waarb\j  z\|  echter  zegevierde;  ofschoon  yisscheb,  door 
zyne  Schriftverklaring,  ook  later  groote  ergernis  verwekte,  en 
voor  een  Sociniaan  en  ketter  werd  uitgemaakt.  De  boaw  der 
Nieuwe  Kerk,  die  in  1671  werd  ingewijd,  en  de  stichting  zoo 
wel  van  het  Konijnen-hoQe  als  van  het  Weeshuis,  getuigen 
van  den  hoogen  trap  van  bloei,  dien  de  Gemeente  bereikt  had. 
Maar  van  1679  tot  1696  was  de  Duivel  in  de  Kerk,  en  wer- 
den er  hevige  twisten,  gevoerd  over  het  regt  van  verkiezing, 
tusschen  Diakenen  en  het  Consistorie,  een  aantal  Gemeente- 
leden en  den  Kerkeraad,  de  Predikanten  onder  elkander  en 
met  Ouderlingen,  ja,  zelfs  in  de  Synoden  en  tusschen  ver- 
schillende Gemeenten.  Zij  zijn  te  vele  en  te  ingewikkeld,  om 
hier  vermeld  te  worden ;  maar  het  verhaal  daarvan  is  regt 
leerzaam,  ook  voor  onze  dagen,  en  doet  zien,  tot  welke  uiter- 
sten eene  streng  gedreven  kerkelijke  regtztnnigheid  onfeilbaar 
leiden  moet.  Een  negentig-j arige  vrede  volgde  daarop  van 
1696  tot  1786,  slechts  nu  en  dan  afgebroken  door  voorbij- 
gaande oneenigheden ,  en  voorts  gekenmerkt,  behalve  door  ge- 
durige afwisseling  van  Predifanten,  ook  door  de  oprigting  van 
het  UefdefondSy  dat  bestemd  was  tot  de  opleiding  van  jonge- 
lingen voor  het  leeraarsambt ;  de  ondersteuning  van  Predikanta- 
weduwen  en  kleine  Gemeenten;  ja,  zelfs,  zoo  mogelijk,  ten 
behoeve  van  oude  «m^n^t-Predikanten ,  en  door  het  stichten 
van  het  Diahomehuia  ^  dat  niet  minder  dan  ƒ  213.883.20  ge- 
kost heeft.  Tegen  het  einde  van  dit  tydvak  echter  begonnen 
zich  de  onweerswolken  reeds  te  vertoonen ,  die  een  weinig  later 
over.  de  Gemeente  zijn  losgebarsten.  Van  de  zes  Predikanten 
was  in  1767  de  jongste  vier-en-zestig  jaren  oud.  Toen  z\j 
meerendeels  vervangen  waren,  ontstond  er  een  nieuw  leven 
in  de  Gemeente:  maar  hunne  opvolgers  waren  ook  mannen 
van  gevorderden  leeftijd,  die  den  gang  der  Godgeleerde  weten- 


GESCHIÉDEXIS  DEB  AUSTEHDAMBCBE  LÜTBEBSCnB  GEMEENTE.   693 

schappen  niet  van  nabg  gevolgd  waren.  Zoo  moest  dan,  tegen- 
over een  johannes  bamelau,  die  zich  plagt  te  noemen  »een 
beroerder  des  volks  in  navolging  van  jezüs  gbristus",  het 
optreden  van  mützenbegbeb  ,  bauu  en  stebe,  die  de  vrg zin- 
nige rigting,  in  Daitschland  door  ssmleb  voorgestaan,  van 
harte  waren  toegedaan,  ergernis  verwekken,  en  eene  scheu- 
ring der  Gemeente  veroorzaken,  die  nog  niet  geheeld  is. 

De  geschiedenis  dier  scheuring,  waardoor  het  derde  tydvak 
dat  van  den  achteruitgang  der  Gremeente  geworden  is,  tot  de 
invoering  van  het  Synodaal  Bestuur  in  1819 ,  zal  ons  in  de  ' 
laatste  Afdeeling  van  dit  geschrift  geleverd  worden.  Zoodra 
z\)  zal  verschenen  en  ons  in  handen  gekomen  zijn,  zullen  wg 
daarvan  verslag  doen  aan  onze  lezers*  Maar  nu  reeds  bren- 
gen w\j  den  bekwamen  Hoogleeraar  onzen  dank  toe  voor  de 
uitnemende  w\|ze  waarop  h\j  zich  van  z^ne  niet  gemakkelijke 
taak  gekweten  heeft,  met  den  wensch:  dat  zyn  arbeid  door 
onze  vaderlandsche  Greleerden  gewaardeerd,  en  door  de  leden 
vooral  van  z\)n  Kerkgenootschap  met  vrucht  moge  gelezen  en 
behartigd  worden. 


Oeschiedenis  der  ChristeUjhe  Godsdienst  en  Kerk.  Door  Dr*  A. 
KEAKDEB.  Uü  het  HoogduUsch  vertaald  door  w.  G.  haüve. 
Predikant  te  Haarlem,  Zesde  DeeL  Te  Botterdam,  bij  Van 
der  Meer  en  Verbruggen.  1856.  In  gr.  formaat.  XIX  en 
421  hl.  ƒ  4  -  20. 

Met  genoegen  hebben  w^j  opgemerkt  dat  de  vertaling  van 
dit  klassieke  werk  met  meer  spoed  dan  vroeger  wordt  voort- 
gezet. Zoo  wij  wèl  onderrigt  zijn,  zal  het  geheel  nu  binnen 
een  paar  jaren  z|jn  voltooid.  Dit  Deel  geeft  het  vierde  tijd- 
vak, loopende  van  den  dood  van  Keizer  kabel  den  Oroote  tot 
Paus  GBEGOBius  Vn,  of  vau  het  jaar  814  tot  1073,  en  bevat 
vier  Afdeelingen. 

In  de  eerste  (bl.  1 — 92)  wordt  de  betrekking  der  Christe- 
lijke Kerk  tot  de  wereld  voorgesteld.  Men  vindt  er  de  in- 
voering en  uitbreiding  van  het  Christendom  in  Denemarken 
en  Zweden,  in  Noorwegen  en  IJsland,  op  de  Orkaden  en 
Faroër-eilanden,  in  Groenland,  in  Bulgarië  en  in  de  Krim, 
onder  de  Moraviërs,  Bohemers  en  Wenden,  in  Rusland,  Polen 


694  Dr.   A.   NEAXDEB, 

en  Hongarië;  men  leert  er  de  volken  tot  welke  het  Evan- 
gelie gebragt  werd,  in  hunne  eigenaardigheden  nit  kennen. 
De  vryz/e  waarop  de  Zendelingen  het  Christendom  bekend 
maakten,  de  middelen  die  zij  daarbij  aanwendden ,  de  omstan- 
digheden die  hen  begunstigden,  of  tegenwerkten,  worden  200 
juist  en  duidelijk  opgegeven,  dat  zich  ook  de  niet- weten- 
Bchappel^'ke  lezer  in  staat  ziet  gesteld  om  over  hetgeen  de 
Zendelingen  hebben  verrigt,  te  oordeelen,  en  den  boom  te  her- 
kennen, die  uit  het  zaad,  dat  z^j  aan  den  grond  toevertrouw- 
den, is  opgewassen.  Onder  die  getrouwe  arbeiders  muntten 
AsrscBAB,  METHODius  en  OTBiLLUS  uit.  Het  slot  dezer  Afdeeling 
vermeldt  de  beperking  der  Christel^ke  Kerk  in  Spanje  door 
de  Moslim,  en  overtuigt  ons,  dat  de  Christenen  die  hier 
vervolging  uitlokten,  stamvaders  konden  zijn  van  een  ge- 
slacht, dat  later,  door  gelijke  dweeper\j  opgewonden,  voor 
anderen  de  hontm\jt  deed  ontsteken. 

De  tweede  Afdeeling  (bl.  92 — 192)  bevat  de  geschiedenis 
van  het  bestuur  der  Christelijke  Kerk.  Eerst  wordt  de  ont- 
wikkeling van  het  Pausdom  en  der  Pausen,  in  betrekking  tot 
Kerk  en  Staat,  behandeld.  Op  den  voorgrond  staat  de  be- 
schouwing en  kritiek  van  de,  langen  t\jd  zoo  veel  gerucht  ge- 
maakt hebbende  valsche  Isidorische  decretalen:  eene  bron  den 
stroom  waardig,  die  er  uit  is  voortgevloeid.  Neakdeb  ver- 
spreidt wel  geen  nieuw  licht  hierover,  maar  ontwikkelt,  in 
z\}n  uitmuntenden  trant,  den  gang  dien  zy  genomen  hebben ^ 
en  het  gebruik  dat  er  van  gemaakt  is. 

Voor  de  geschiedenis  van  het  bestuur  der  Kerk  in  dit  tyd- 
vak,  en  in  de  Middeleeuwen  in  't  algemeen,  is  *t  van  zeer 
groot  belang,  dat  niet  voorbijgezien  wordt,  wat  van  t$d  tot 
t^d  werd  gedaan  tot  verwezenlijking  van  het  stelsel  derKer- 
kel^'ke  theokratie ;  naar  welks  voltooiing  de  Kerk,  op  het  stand- 
punt eenmaal  door  haar  ingenomen,  streven  moest.  Deze 
verwezenlijking  hing  echter  geheel  af  van  die  der  beschou- 
wing van  de  Kerk  als  één  zamenhangend  geheel,  onder  ééa 
zigtbaar  hoofd,  of  van  de  volledige  ontwikkeling  van  het  Paus- 
dom. Eerst  dan  kon  de  Kerk  er  in  slagen,  zich  van  den  in- 
vloed der  wereldlijke  Magt  onafhankelgk  te  maken,  en  te  doen 
gelden  als  het  middel  in  Grods  hand,  om  alle  menschelljke  be- 
trekkingen  te   veranderen   en   te   vormen,    wanneer  zij   zich 


GESCHIEDEinS  DEB  GHB.   GODSDIENST  EN  KERK.  695 

ontwikkelde  onder  de  leiding  yan  eenen  Monarch,  die,  onaf- 
hankeligk  van  het  gezag  der  afzonderl^'ke  Vorsten,  alle  ver- 
strooide leden  van  het  groot  geheel  kon  vereenigen  en  te 
zamen  houden. 

De  geschiedenis  der  Pausen  is  de  ontwikkeling  van  het 
Pausdom ,  dat  met  den  t\jd  elke  magt  boven  het  hoofd  groeide* 
Dit  verschijnsel  heeft  duizenden  verbaasd;  ons  evenwel  nooit 
verwonderd.  Terwijl  alle  instellingen  en  magten  in  het  Westen 
aan  afwisseling  of  omkeering  blootstonden,  was  de  Hiërarchie 
te  Rome  reeds  onwrikbaar  gevestigd,  en  als  zoodanig  door  de 
openbare  meening  erkend.  Zij  had  met  geene  mededinging  te 
kampen;  haar  konden  geene  provinciën  ontnomen  worden.  Zy 
stond  boven  de  kansen  van  uitsterven  of  verwisselen  van  dy- 
nastie, en  liep  evenmin  gevaar  van  ineensmelting  met  vreemde 
magt.  Zij  was  het  verheven  middelpunt  der  Kerk,  boven  den 
Staat;  één  en  ondeelbaar:  alleen  behoefde  z\j  meerdere  ont- 
wikkeling. Deze  liet  zich  niet  wachten,  allerminst  toen  hil- 
BEBBAND  haar  bezielende  en  leidende  geest  werd,  en,  bij  veler- 
lei strgd,  niet  als  raadgevend  bemiddelaar  maar  als  beslis- 
send gezagvoerder  optrad,  en  den  Pauselijken  Stoel  op  de 
plaats  zette,  welke  vroegere  tijden  voor  hem  bestemd  hadden. 
Wj  was  een  hervormer:  maar  een  storm  zonder  licht.  H\} 
wierp  omver,  en  verpletterde  wat  hem  in  den  weg  stond,  met 
reuzenkracht,  maar  *t  ontbrak  hem  te  zeer  aan  liefde,  om  in 
den  boezem  der  Kerk  geestelijk  leven  te  scheppen.  In  een 
volgend  t^dvak  zullen  w\j  dien  stalen  man  uit  de  \jzeren  eeuw 
op  den  Hoogepriesterligken  Stoel  ontmoeten.  Vooruit  zouden 
wij  den  Priesters  en  Koningen  schier  willen  toeroepen:  »bergt  ui** 
De  geschiedenis  van  de  betrekking  tusschen  Kerk  en  Staat: 
hoe  de  laatste  kerkelijke  bedieningen  begaf,  en  invloed  er  op 
uitoefende ;  tot  welke  misbruiken  het  regt  van  Investituur  aan- 
leiding gaf;  en  hoe  schaamteloos  de  Simonie  openbaar  gedreven 
werd,  overtuigt  ons  van  de  behoefte  aan  eene  dieper  ingrij- 
pende hervorming,  dan  die  welke  hildebraxd  en  z\jne  geest- 
verwanten zochten  door  te  draven:  te  meer  nog,  daar  de  in- 
wendige rigting  der  Kerk  met  hare  uitwendige  verbastering 
een  gelijken  tred  hield.  Was  het  wonder,  dat  ook  het  klooster- 
leven in  de  algemeene  besmetting  deelde?  N£A.]fDBB  wijst  ons 
op  eenige  uitstekende  mannen,  als:  bebko,  odo,  en  anderen, 
die  door  hunne  hervormende  maatregelen  zich  verdienstel^k 


696  Dr.   A.   NEAKDEB, 

gemaakt  hebben;  terw^l  h^'  tevens  de  keerzijde  van  het  ver- 
derf, en  het  aiterste,  waartoe  teugellooze  geestdr\jver$  over- 
sloeg, laat  zien. 

In  de  derde  Afdeeling  (bl.  193—231)  wordt  de  geschiedenis 
van  het  Christelyk  leven  en  de  Christel^ke  eerdienst  ter  sprake 
gebragt.  Veelzijdig  is  deze  wijsgeerig-historische  beschouwing. 
De  overwegende  invloed  van  de  liturgie  bij  de  Godsdienst- 
oefening wordt  aangewezen.  Maar  wy  hooren  ook  tolken  van 
echte  Christeligke  hervorming,  die  het  Christendom  in  geest 
en  waarheid  opvatteden,  en  wier  vlaggevoerder  zonder  twijfel 
CLAUDE  van  Toryn  verdient  genoemd  te  worden.  Met  wel- 
gevallen doet  KEAXDES  ons  luisteren  naar  eenen  batbeziüs  van 
Yerona,  die  zoo  welluidend  zich  tegen  de  meer  enmeerheer- 
schende  neiging  tot  zinnelijke  opvatting  der  Godsdienst  deed 
hooren.  Dit  troost  ons,  b\j  den  in  vallenden  nacht  der  Middel- 
eeuwsche  duisternis.  Neandeb  weet,  als  ervaren  gids,  er  ons 
rond  te  leiden,  en  w\j  herkennen  de  voorwerpen  die  er  zicli 
in  bewegen,  als:  de  reliquiên,  Gods-oordeelen ,  de  kerkelijke 
boeten,  de  aflaat,  en  meer  ander  dat  alleen  in  donker  leeft 
en   woelt. 

De  vierde  Afdeeling  behelst  de  geschiedenis  der  opvatting 
en  ontwikkeling  van  de  leer  des  Christendoms  (bl.  232 — 421), 
eerst  in  de  Westersche,  daarna  in  de  Oostersche  Kerk.  Met 
breede  trekken  beeldt  de  Schrijver  de  praktikale  en  B^belsch- 
kerkelijke,  de  w^jsgeerig-bespiegelende  rigtingen  der  Grodge- 
leerden  af,  en  doet  ons  zien,  hoe  eene  nieuwe  geestelijke  schep- 
ping zich  op  haar  gebied  ontwikkelde.  Wij  treden  eene  beel- 
dengaler\j  binnen,  die  onze  belangstelling  wekt. 

De  geschiedenis  der  Godgeleerde  geschillen  houden  neanbsb 
lang  bezig,  b\j  name  over  de  Voorbeschikking,  en  de  brood- 
verandering in  het  H.  Avondmaal.  *tls  een  veld  waarop  men- 
schel\jke  vermetelheid  en  dwaasheid  doornen  en  distelen  heb- 
ben gezaaid.  H\j  heeft  met  trouw  en  naauwgezetheid  de  stof, 
welke  de  geschiedenis  hem  in  de  handen  gaf,  bearbeid.  Met 
kalmte  en  voorzigtigheid  zoekt  en  vindt  l^j  een  weg  door  ver- 
ward kreupelhout,  waar  niemand,  die  onbedachtzaam  er  zich 
in  waagt,  zonder  kwetsuren  door  henen  komt.  En  toch  denken 
w^  er  met  zekere  tevredenheid  aan ,  want  er  is  een  woud  voor 
in  de  plaats  gekomen  met  opgaand  hout,  door  *t  welk  later 


GE80HIEDEXIS  DEK  CHK.   GODSDIENST  EN  KERK.  697 

geoefende  handen  een  weg  hebben  kannen  banen  naar  den  tempel 
van  waarheid  en  licht,  door  CBRiSTUs-zelf  opgetrokken. 

Nadat  de  Grieksche  Kerk,  door  wysgeerige  twisten  over 
hetgeen  menschel^'k  begrip  te  boven  gaat,  was  afgemat,  stond 
men  op  om  over  de  vereering  der  stof  in  beelden- vorm  te 
strijden,  en  de  kamp  was  bloedig  genoeg.  De  geschiedenis  er 
van  wordt  in  dit  tijdperk  voortgezet,  en  toont  dat  hetgeeste- 
1^'k  leven  in  de  Grieksche  Kerk  was  afgestorven. 

Ook  de  betrekking  tnsschen  de  Grieksche  en  Lat^'nsche 
Kerken  onderling,  en  de  twisten  die  tnsschen  deze  gevoerd 
werden,  vormen  geen  aanvallig  beeld  van  de  eerste;  en  zoo 
men  niet  wist  dat  de  grond  van  verschil  dieper  lag,  dan  de 
str^'d  op  zich-zelf  doet  vermoeden,  zou  men  tot  de  erkentenis 
komen:  dat  de  scheuring  tusschen  die  twee  groote  ligchamen 
bloot  een  beuzelspel  is  geweest.  Zeker  geefl  de  geschiedenis, 
die  NEANDER  ZOO  duidcligk  uiteenzet,  ons  geene  groote  gedachte 
van  den  Chris tel^'ken  zin  der  Grieken. 

Wat  intasschen  aan  deze  ^Geschiedenis"  in  haar  geheel  zoo 
groote  waarde  geeft,  is  de  beschrijving  van  hen  die  als  toon- 
gevers in  de  Westersche  en  Oostersche  Kerk  optraden.  Zoo 
worden  rabaxcs  maürus,  johannes  scotüs  erigena,  dünstan 
van  Canterbuzy,  berengarius  van  Tours,  lanfrank,  qott- 

SCHALK,   HINGlfAR,  RATRAMNU8,   PAS0HASIU8  RADBERTÜS,    CU   in 

de  Oostersche  Kerk  photius,   oegomenics,   leo  de  Armeniër, 

THEODORUS  STUDITA  Cn   THEODORUS   GASSITERAS,    CU  Keizer  MI- 

GHAëL  de  Tweede,  in  hun  leven  en  karakter,  in  hun  leer- 
begrip en  strijden  even  naauwgezet  als  onpartijdig  beoordeeld. 
Niemand  zal  den  man,  die  de  geschiedenis  der  Christel^'ke 
Kerk  niet  slechts  grondig  bestudeerd ,  maar  ook  als  een  eigen- 
dom in  zijn  geest  en  gemoed  opgenomen  had,  de  bevoegdheid 
of  de  geschiktheid  daartoe  betwisten. 

Dit  Deel  wordt  besloten  met  eene  voorstelling  van  den  str\}d 
der  secten  in  de  beide  groote  afdeelingen  der  Christenheid; 
wij  merken  in  het  Oosten  eene  dalende,  in  't  Westen  eene 
klimmende  rigting  op,  die  weldra  zich  krachtiger  zal  doen 
gelden  tegen  de  gevestigde  Hiërarchie,  en  de  vermenging  van 
Joodsche  met  Christelijke  elementen. 

W\j  behoeven  dit  werk  niet  te  prijzen.  Wie  het  leest,  wordt 
met  dankbaarheid  jegens  den  vereeuwigden  Schrijver  vervuld, 
die  zelfs  dorre  Godsdiensttwisten  zoo  aanschouwel^'k  voorstelt, 


698      Dr.   A.  XEAKDEB,  GESCH.  DEB  CBB.  OODSD.  EK  KEBK. 

dat  men  met  toenemende  belangstelling  voortleest.  W^  wijzen 
alleen  op  den  voortgang  van  den  beeldenstr^d ,  die,  anders  be- 
schreven, walging  in  plaats  van  aandacht  zou  te  weeg  bren- 
gen. Het  werk  is  den  man  eene  eereznil,  en  w^  leggen  er  een 
krans  van  aiFodillen  op. 


De  Bergrede  des  Heereuy  in  hare  toepassing  op  het  CkristeUjk 
leven  y  verklaard  door  Dr.  l.  pboes,  Predikant  te  Leeuwar- 
den*  Te  Leeuwarden^  bij  G.  T.  N.  Saringar.  1856.  In  gr. 
Bro.   XII  en  812  W.  ƒ  8  -  25. 

Wat  men  ook  over  den  t^d  wanneer,  en  de  w^ze  waarop 
de  Bergrede  des  Heeren  gehouden  is,  denke;  aan  welke  op- 
vatting, in  de  verschillende  Levens  van  jbzus  te  vinden «  men 
ook  z\}n  zegel  hechte  —  dit  is  zeker,  dat  de  Bergrede  ge- 
lijk is  aan  een  snoer  parelen  die  onderling  wedijveren  in 
waarde  en  schoonheid.  Zonder  een  afgerond  geheel  te  z\jn, 
vindt  men  daarin  de  hoofdvoorschriflen  der  Christelyke  zede- 
leer, omtrent  des  Christens  in-  en  oitwendig  leven:  omtrent 
z\jn  gedrag  jegens  God,  den  naasten,  en  zich-zelven.  Het 
mag  bevreemding  wekken,  dat  in  dezen  t\jd  van  hoogen 
bloei  der  homiletiek  die  Bergrede  niet  zoo  menigvuldig,  niet 
zoo  uitvoerig,  niet  zoo  aaneengeschakeld  behandeld  is  en  wordt» 
als  z\j  boven  vele  andere  afdeelingen  der  Heilige  Schriften 
verdient.  Welligt  moet  de  oorzaak  daarvan  gezocht  worden 
in  de  vrees,  b\|  predikers  en  hoorders,  van  op  nieuw  te  ver- 
vallen in  koude  moraalpreken ,  op  welker  klippen  zoo  vele 
predikers  in  de  vorige  eeuw  gestrand  zyn.  Het  verheugde 
ons  dus  reeds  daarom,  dat  Dr.  pboes  opzettel^k  de  Bergrede 
ontwikkeld  en  in  een  helder  licht  gesteld  had;  niet  alleen  voor 
de  Gemeente  te  Leeuwarden,  maar  ook  voor  het  grooter  pu- 
bliek door  den  druk,  na  het  opstel  vooraf  van  het  kansel- 
gewaad ontdaan  te  hebben.  Kan  dus  Dr.  pboes  gezegd  wor- 
den eene  leemte  te  hebben  aangevuld,  l^j  heeft  dat  ook  op 
eene  voortreffeiyke  wyze  gedaan.  Het  was  toch  ons  b\j  het 
lezen  als  of  eene  prachtige  bloem  zich  voor  ons  ontplooide,  en 
ons  meer  en  meer  hare  innerl^ke  schoonheid  ten  toon  spreidde, 
en  met  hare  geuren  verkwikte.  Immers  eene  heldere  ver- 
klaring geeft  de  Schrijver  van  de  woorden  des  Heilands,  en 


Dr.  L.  PROES,  D£  BEBGBEDE  DES  BEEBEK.       699 

terwijl  hy  ze  gemakkelijk  maakt  voor  de  bevatting  ook  der 
eenvoudigen ,  grift  hijj  ze  in  het  hart,  en  maakt  het  geneigd 
om  's  Heeren  lessen  en  vermaningen  op  te  volgen.  Dat  doende 
voert  de  Schr^ver  ook  geheel  ongezocht  eene  polemiek  tegen 
de  zoo  ongerijmde  opvattingen  en  on-Evangelische  verklarin- 
gen van  gezegden  des  Heeren,  die  de  bestrijders  van  het  Chris- 
tendom steeds  gretig  aanvatten,  om  te  bewijzen  hoe  zeer  het 
Christendom  in  str\jd  zoude  z\jn  met  het  gezond  verstand :  hoe 
onpraktisch,  hoe  dwaas,  ja,  hoe  gevaarlek  indezamenleving! 
Wie  nog  meer  of  minder  in  dat  gevoelen  deelt,  leze  de  ver- 
klaring der  gezegden  van  jezüs  in  deze  Bergrede  door  pboes; 
leze  inzonderheid  de  verklaring  van  Matth.  v:  38 — 48  (bl.  156 — 
183),  waar  zoo  klaar  en  helder  de  zoo  vaak  misbruikte  en 
kwalijk  begrepen  leer  van  jezcs  omtrent  de  l^dzaamheid  en 
de  liefde  tot  den  naaste  wordt  uiteengezet.  Waar  zoo  de  zin 
en  bedoeling  van  *s  Heeren  voorschriften  worden  begrepen, 
zeggen  verstand  en  gevoel  beide  »ja"  en  namen"  op  jezus* 
woorden. 

De  aanmerkingen  die  wij  zouden  kunnen  maken,  dat  wij 
de  Inleiding  belangrijker  verwacht  hadden,  en  dat  niet 
alle  verklaringen  even  schoon  zijn,  willen  ons  moeijel\jk  uit 
de  pen,  daar  het  geheel  zoo  voortreffelijk  is.  Wy  meenen 
dan  ook  dat  het  geenszins  de  roeping  is  van  den  Recensent 
om  steeds  naar  steentjes  te  zoeken,  of  op  de  schaduwzijde  te 
w^'zen;  wie  zulks  ook  doe,  niet  w$:  ubi  plura  nkent  pauds 
vüiis  non  offendimur* 

Dit  zoo  belangrijk  en  degelijk  wetenschappel^k  en  Gods- 
dienstig werk  worde  ontvangen  zoo  als  het  verdient;  daartoe 
hadden  wij  echter  den  pr\js  gaarne  lager  gezien.  Overigens 
is  de  uitvoering  net,  en  doet  het  vignet  de  lithographie  van 
HiELiNa  eere  aan. 


De  feestvierende  Christen.   Liederen  en  Overdenkingen  van  U.  A. 

AMSHOFP,  8.  J.  VAN  DEX  BEBGH,  CHOXIA,  S.  HOEKSTBA,  B.Z., 
A.  H.  VAN  DEB  HOEVE,  J.  nOOTKAAS  HBBDEBSCHEE,  B.  BBK- 
NINK  JANSS0NIU8,  J.  P.  DE  KEYSEB,  J.  A.  KBAMEB,  Jl*  L. 
LESTUBGEON,  K.  X.  MEPPEN,  J.  HEBHAN  DE  BIDDEB,  U.  W. 
THODEN  VAN  VELZEN,  W.  H.  WARNSINCK,  B.Z. ,  J.  C.  ZAALBERG,  P.Z., 


700  BE   FEESTYIERBKDE   CHBI6TEH. 

en  anderen.     Te  Arnhem^   bij  G.  W.  van  der  Wiel.   In  hL 

8ro.    247  hl.  ƒ  1  -  80, 

Indien  er  bij  den  aanblik  der  Christelgke  wereld  in  onze  dagen 
redenen  z\jn  tot  klagen;  bet  toeb  ook  zon  hoogst  ondankbaar 
zyn,  wanneer  w\j  niet  de  sporen  wilden  opmerken  van  voor- 
uitgang onder  de  beladers  van  den  Heiland  der  wereld.  £r 
wordt  gestreden  door  de  Ultramontaanscbe  bladen  met  eene 
Bcbier  wanhopige  krachtsinspanning  tegen  het  Protestantisme  — 
en  wie  het  zien  wil,  in  welken  geest  dit  geschiedt,  behoeft 
niet  slechts  de  Roomsche  dagbladen  te  lezen,  maar  ook  kennis 
te  nemen  van  hetgeen  mannen  als  mubé  en  fbentbop  (vooral 
in  hunne  laatste  hrochurea)  hebben  geschreven.  Er  worden  ia 
de  Frotestantsche  Kerkgenootschappen  nog  nu  en  dan  oorloga- 
kreten  vernomen  tegen  de  leden  van  hetzelfde  huisgezin;  en 
zoo  dikwijls  wij  ons  de  Artikelen  des  Christelyken  Geloofs 
herinneren,  en  genaderd  zijn  tot  de  belijdenis:  »Ik  geloof  aan 
eene  Heilige  Algemeene  Christelijke  Kerk",  dan  beklagen  wy 
ons,  dat  dit  geloof  nog  niet  in  aanschouwen  is  verwis- 
seld, en  de  tijd  der  eenheid  nog  zoo  verre  schynt.  Toch 
hebben  w^  ons  te  verblyden  bij  het  zien  van  de  teekenen 
welke  dien  tijd  aankondigen.  Rome  moge  noodig  keuren  de 
dienst  van  God  en  den  christcs  op  den  achtergrond  te  stel- 
len, en  van  de  dienst  van  karia  nieuw  leven  te  verwachten  — 
in  al  de  Frotestantsche  Kerkgenootschappen  wordt  met  nadruk 
de  eenige  voortreffelijkheid  van  den  persoon  van  den  chbistus 
in  het  licht  gesteld,  en  de  waardg  van  Z\jne  verschijning  voor 
het  heil  der  wereld  erkend.  Worden  er  dan  ook  proeven  ge- 
nomen om  aan  de  openbare  Godsdienst-oefeningen,  op  de  ge- 
wade dagen,  meer  het  karakter  van  feestvieringen  te  geven, 
zoo  als  dat  voor  de  Christel^'ke  Gremeente  behoefte  is  —  de 
behoefte  aan  geschikte  lectuur  tot  bevordering  van  de  ver- 
eischte  feeststemming  wordt  daarbij  steeds  levendiger  gevoeld* 
En  aan  middelen  om  deze  te  bevredigen,  ontbreekt  het  niet* 
Het  voor  ons  liggend  boekje  heeft  zeker  niet  enkel  in  den 
geringen  pr^s  z\jne  aanbeveling.  Veel  meer  vindt  het  deze 
in  de  r^ke  verscheidenheid  en  afwisseling  van  vorm,  waarin 
de  onderwerpen  worden  behandeld.  Mannen  die  als  weten- 
schappemke,  gemoedelijke,  levendige,  puntige,  en  vernuftige 
Schrijvers  bekend  zijn,  worden  op  den  titel  genoemd,  en  hunne 


DE  FEESTVIERENDE  CHBISTEK.  701 

opstellen  beantwoorden  aan  de  verwachting  die  hunne  namen 
doen  opvatten.     Overdenking,  gesprek,  rede,  gebed,  tafereel, 
brief,  staan  hier  naast  elkander.     En  treffen  w\j  hier  dichterl- 
ijke bedragen  aan,  ook  in  dezen  is  alle  eentoonigheid  vermeden. 
Onder  den   titel:   nHet  Lied  der  Verlossing"^  vinden  wy  hier 
in  drie  afdeelingen:  Het  Lied  des  Profeets^  De  Zang  der  En- 
gelen^  en  Stemmen  uit  de  Gemeente;   bestaande  in  de  vertalin- 
gen van  Grieksche,  Lat\jnsche,  Spaansche,  Engelsche,  Fran- 
Bche   en   Hoogdaitsche   Kersliederen.    Zoo  hebben   w$   in  de 
Stemmen  op  het  Pinksterfeest  navolgingen  van  Liederen  op  die 
dagen,  uit  de  Roomsche,  Anglicaansche ,  Hemhuttersche,  Af- 
gescheiden   Gereformeerde,    Evangelische  en   Hervormde   Ge- 
meenten uit  verschillende  landen,   door  een  Koning,  een  on- 
bekende, een  timmerman,  een  Predikant,  een  jong  meisje,  en 
eene  gehuwde  vrouw  —   ten   bew^zo   dat   het   Christendom 
geen   onderscheid   van   volk,   stand,  rang,  kunne  kent,  maar 
dat   in  ghristüs  jezcs  allen   zgn   vereenigd.     En    wat   ons 
hier  aldus  gepredikt  wordt,  wordt  ook  niet  minder  in  een  ver- 
blijdend licht  gesteld,  wanneer  w^  zien  dat  de  Schrijvers  en 
Dichters,   die  zich   hier   vereenigden  tot   de  uitgave  van  het 
feestboekje,  behooren  tot  de  Hervormde,  Luthersche,  Remon- 
strantsche  en  Doopsgezinde  Gremeenten;  en  met  belangstelling 
lazen  w\j ,  dat  zelfs  een  Roomsch-Katholiek  geestelijke  alleen  door 
ziekte  werd  verhinderd,  deel  te  nemen  aan  den  kring  waaraan 
w^    dit  schoone  feestboekje  danken»    Wanneer  wij  ten  slotte 
getuigen:  dat  bij  zoo  veel  verscheidenheid  de  geest  des  geloofs 
en  der  liefde  tot  ohbistüs  gel^'kel|jk  in  alle  stukken  heerscht, 
dan  rekenen  w\j  dat  allen  die  de  komst  der  ëëne  Christelijke 
(niet  Boomsch-,  maar  Evangelisch-)  Katholieke  Kerk  verlan- 
gen,   dit  feestboekje  ter  versterking  van  hun  geloof  daaraan, 
en  tot  hunne  vertroosting  bQ  den  elders  gevoerden  str^d,  met 
bl\jde  ingenomenheid  zullen  ter  hand  nemen.  f- 

De  Teehenen  des  Tijds*  Brieven  aan  Vrienden  over  Gewetens^ 
vrijheid  en  het  Regt  der  Christelijke  Gemeenten.  Naar  het 
Hoogduitsch  van  c.  C.  J.  bunsex.  Met  eene  aanbevelende  In- 
leiding door  s.  HOEKSTRA,  B.Z.,  Predikant  te  Rotterdam. 
Eerste  Deel,  Te  Rotterdam^  bij  Altmann  en  van  der  Palm. 
In  post  8vo.    VIII  en  202  bl.  f  1-  50. 

De   tijd  dien  wij  beleven  is  in  vele  opzigten  hoogst  merk- 


702  C.   C.   J.  BUNSEK, 

waardig;  men  zou  b^'  eene  oppervlakkige  beschouwiDg  ge- 
neigd zijn  om  hem  eene  teruggaande  rigting  toe  te  scbr^ven. 
Sedert  1848  beeft  de  geest  van  reactie  niet  stil  gezeten,  en 
op  bet  godsdienstig  en  politiek  terrein  is  menige  terugkeer  tot 
bet  oude  priester-  en  kerkelijk  gezag,  en  tot  bet  onbeperkte 
staatsbestuur  der  regeringen,  bepxToefd  en  gelukt. 

Men  is  van  vele  bersenscbimmige  denkbeelden  aangaande 
de  inrigting  der  maatschappij,  en  van  de  beillooze  afdwalin* 
gen  van  bet  ongeloof  teruggekomen ,  en  levendig  overtuigd  ge- 
worden, dat  zonder  orde  in  den  Staat,  en  zonder  Grodsdienst 
in  bet  gemoed,  bet  menscbdom  bet  geluk  der  toenemende yer- 
licbting  en  beschaving  niet  deelachtig  kan  worden,  noch  zich 
beveiligen  kan  tegen  de  Socialistische  theoriën,  en  de  omwen- 
telingen, en  ongodsdienstige  beginselen  en  zedeloosheid,  die  er 
uit  voortspruiten.  Maar  is  de  reactie,  die  bovenal  in  Duitsch- 
land  en  Frankrijk  werkt,  een  geschikt  middel  ter  behoudenis? 
Zal  zy  de  geheime  kwaal,  aan  welke  de  maatschappg  lijdende 
is,  kunnen  vernietigen  en  uitroeijen?  Wij  gelooven  *t  niet. 
Moet  men,  omdat  de  vrijheid  is  misbruikt,  het  geneesmiddel 
in  de  onbeperkte  heerschappy  zoeken?  Kan  de  priesterbeer- 
schapp\j ,  de  aanmoediging  van  het  bijgeloof,  of  het  voorstaan 
van  oude  formulieren  en  geloofsbel^denissen,  het  materialis- 
tisch ongeloof  bestrijden,  en  het  zuivere  Christendom  meer  in- 
vloed doen  verkrijgen?  De  vijand  van  de  rust  der  Europe- 
sche  Staten  is  niet  werkeloos;  bQ  woelt  immer  voort,  en  zijn 
vuur  blaakt  verborgen,  als  in  het  binnenste  van  vulkanen. 
Krachtige  regeringen,  maar  die  op  vr^'heid  en  orde  gegrond 
z^n,  kunnen  alleen  op  den  duur  de  maatschapp\j  tegen  dien 
vijand  beschermen.  Verlichte  en  opregt  godsdienstige  gevoe- 
lens z\jn  de  eenige  ware  middelen  om  Christel^ke  deugden  aan 
te  kweeken. 

Vele  geschriften  hebben  reeds  de  verkeerde  strekking  van 
den  geest  des  t^ds  aangewezen,  maar  geen  ander  doet  bet  zoo 
duidel\jk  en  voldingend  als  dit  van  den  beroemden  buxseh,  den 
leerling  van  nibbühr,  die  door  z^jn  langdurig  verblijf  in  Bome 
en  Engeland,  in  de  gelegenheid  is  geweest,  om,  b\j  zyne  ge- 
leerdheid, ook  menschenkennis  en  wereldkennis  op  te  doen* 
)iDe  Teekenen  des  T\jds*'  die,  in  brieven  aan  eenen  ouden  vriend, 
den  godsdienstigen  en  politieken  toestand  van  Duitschland  met 
levendige  kleuren  schilderen,  hebben  spoedig  verscheidene  uit- 


DE  TEEKEKEN  DES  TIJDS.  703 

gaven  beleefd,  ten  gevolge  van  de  belangstelling  die  z\j  hebben 
opgewekt,  en  in  alle  opzigten  verdienen.  Mannen  van  eene 
óver-orthodoxe  rigting  hebben  ze  met  kracht  en  felheid  be- 
streden, maar  joist  daardoor  hunnen  invloed  nog  verhoogd 
en  vermeerderd.  Ook  het  str^dschrift  door  stahl  tegen  dit 
werk,  onder  den  korten,  maar  botenden  titel:  » Tegen  bunsen", 
in  het  licht  gegeven  —  een  voortbrengsel  van  sophistische 
advocaten-dialectiek  —  was  een  bew^s  te  meer  voor  de  juist- 
heid van  BUK8EN*s  beschonwingen. 

De  Schrijver,  reeds  met  roem  bekend  door  zijne  geleerde 
schriften  over  nEgypte's  plaats  in  de  Wereldgeschiedenis'*,  en 
over  nHiPPOLTTUS  en  z\jnen  t\jd'*,  bestrijdt  op  een  politiek 
gebied  den  reeds  genoemden  Hoogleeraar  stahl,  en  op  een 
godsdienstig  terrein  den  bekenden  HENasTSNBEBG ,  die  den 
menschelijken  geest  weder  drie  eeuwen  zon  willen  terugzetten. 
Deze  brieven,  alleen  van  dadelijke  toepassing  voor  Duitsch- 
land,  zijn  aan  arndt,  den  gr\)zen  verdediger  van  deszelfs  een- 
heid en  vryheid,  geschreven;  maar  w\j  kunnen  ze  ook  als  zijde- 
lings aan  ons  gerigt  beschouwen.  Hoewel  wij  voor  aanmati- 
gingen, als  die  waarvan  Rome  bg  den  bemchten  Badenschen 
kerkstrgd  in  1853  en  1854  schier  ongeloofemke  voorbeelden 
heeft  geleverd,  nog  niet  hebben  te  vreezen,  zijn  zy  echter 
ook  ter  onzer  waarschuwing  opgeteekend,  even  als  hetgeen 
hier  over  het  lot  der  madiai*s,  cecchetti*s  en  boboztkski's 
te  lezen  is.  Men  leere  er  uit:  dat  de  ware  verdraagzaam- 
heid, die  zoo  zeer  door  den  toestand,  de  verlichting  en  be- 
schaving van  onze  eeuw  gevorderd  wordt,  aan  de  Katholieke 
Kerk  geheel  vreemd  is,  en  uit  den  aard  van  hare  eischen  en 
inrigting  geheel  vreemd  moet  blijven. 

Wij  z\jn  het  met  Dr.  hoekstra,  volkomen  eens:  »dat  de 
Protestant  zich  aan  grootere  zonde  dan  Bome  schuldig  maakt, 
die  in  onverdraagzaamheid  (uit  heerschzucht  hier ,  uit  wanhoop 
tegenover  de  negatieve  resultaten  der  wetenschap  daar,  geboren) 
Bome  nastreeft".  Maar  hoezeer  wg  ons  met  hem  verblijden, 
dat  de  ëënz^digen  in  Nederland  in  de  verte  niet  te  vergele- 
ken z\}n  met  de  Hengstenbergianen ,  veel  minder  nog  met  de 
neo-Lutheranen  in  Duitschland,  die  zoo  ver  gekomen  z\jnvan 
zich  meer  geestverwant  met  de  Roomsch-E[atholieken,danmet 
de  liberale  Protestanten  te  verklaren,  is  echter  de  strekking 


704  DE   TEEKEXEN   DES  TUDS. 

van  ook  hunne  gevoelens  naar  een  dergelyk  besluit  gerigt,  en 
uit  dien  hoofde  de  lezing  dezer  ))Brieven'*  ook  ons  aan  te  be- 
velen. Bcnsen's  werk  bevat  een  levendig  tafereel  van  de  al- 
gemeene  rigting  van  den  t^dgeest,  en  kan  ook  b^  ons  velen 
de  oogen  doen  opengaan.  Bovendien  zyn  de  nBrieven**  met 
zulk  een  onmiskenbaar  talent  geschreven,  dat  ze  geen  voor- 
bijgaand geschrift  uitmaken,  maar  een  werk  vormen  van  blij- 
vende waarde,  dat  gezigtspunten  aanwijst  en  gevoelens  uit- 
spreekt die  voor  alle  tyden  en  landen  van  één  zelfde  aanbe- 
lang zQn.  W\j  bevelen  daarom  het  werk  met  nadruk  ter  lezing 
en  overweging  aan. 

De  overzetting  en  uitvoering  strekken  den  Vertaler  en  de 
Uitgevers  tot  eer. 


Lüttenberg's  Chronologische  Verzameling  der  Watten  en  Be- 
sluiten  betrehhelijh  het  Openbaar  Bestuur  in  de  Nederlanden  ^ 
sedert  de  herstelde  orde  van  zaken  in  1813;  voortgezet  door 
L.  N.  SCHUURMAN,  Secretaris  der  stad  Zwolle.  Te  Zwolle^ 
bij  W.  E.  J.  Tjeenk  WilUnk.  Jaar  1836:  X  en  102;  1837: 
JT  «i  174;  1838:  X  en  195;  1854:  XX  en  252  W. 

De  geachte  Verzamelaar  gaat  nog  altijd  onverdroten  voort 
met  het  b^ëëng^ren  der  Wetten,  Besluiten,  Circulaires,  Aan- 
schrijvingen, en  wat  dies  meer  z\j,  betrekkelijk  het  Openbaar 
Bestuur.  Na  onze  laatste  aankondiging  (VaderL  Letter  oef e^ 
mngeny  1855,  bl.  628)  z\jn  weder  de  bovenstaande  boekdeelen 
in  het  licht  verschenen;  waarvan  de  eerste  drie  behooren  tot 
het  eigenlijk  gezegde  vervolg- werk,  het  laatste  tot  de  met 
1853  begonnen  nieuwe  voortzetting  van  dezelfde  verzameling. 

Omtrent  het  doel  en  de  strekking,  den  aard  en  de  uitvoe- 
ring, het  nut  en  gemak  van  het  werk  kunnen^  wy  gevoegelijk 
naar  onze  vroegere  aankondigingen  verwezen. 


De  Tolquestie  van  het  Zwolsche  Diep,  ten  vijfdemaU  toegelicht 
door  de  Biimenschipperij  van  Zwolle^  Hasselt^  Zwartsluis ,  de 
Dedemsvaart  y  Meppely  Hoogeveen  en  de  Smilde;  ncuxr  aan" 
leiding  en  ter  wederlegging  van  het  geschrift  van  den  Heer 
B.  w.  A.  E.  8L0ET  TOT  OLDHüis:    ^^Bet   Zwolsche  Diep'\   ook 


DE  TOLQUESTIE  VAX   HET   ZWOLSCHB  DIEP,   ENZ.  705 

opgenomen  in  het  Tijdschrift  voor  SlaathmshoudJcunde  en  Sta*» 
tiatiek^  door  Mr.  b,  w.  a,  e.  sloet  tot  oldhüis,  2).  XI  11^ 
Stuk  I9  hladz.  21.  Vervolg  op  de  Toelichtingen  der  TolquesHe 
in  184a,  in  1849,  in  1852  en  in  18&5  uitgegeven.  Te  Assen^ 
ter  Provinciale  Drenteche  en  Aaser-Courantdrukkerij.  1856. 
In  gr.  8vo.   88  bL 

Met  bet  afschreven  des  ellenlangen  titels  meenen  w^  te  kun- 
nen volstaan :  1<*.  omdat  het  boekje  slechts  eene  kantteekening 
18  op  het  geschrift  van  den  Heer  sloet;  2''.  omdat  de  zaak 
van  het  Zwolsche  Diep  na  geheel  aan  het  licht  staat  gebragt 
te  v7orden,  door  het  te  wachten  (*)  verslag  der  Commissie  van 
leden  der  Tweede  Kamer  van  de  Staten-Greneraal;  benoemd 
ten  gevolge  van  het  voorstel  tot  enquête.  Dat  voorstel  was 
reeds  ingekomen  toen  de  Heer  sloet  z^ne  pen  scherpte,  en 
de  vrees  voor  den  invloed  van  z^n  schreven  op  de  beslissing 
der  Kamer  lokte  dit  tegenschrifl  uit.  W\j  hebben  met  groot 
genoegen  de  aanneming  van  het  voorstel  tot  enquête  gezien; 
omdat  wij  daarvan  veel  licht  verwachten  voor  deze  netelige 
zaak. 


Opmerkingen  op  [over  f]  den  invloed  der  Wetgeving  van  vóór 
1795,  op  het  Jagtregt  in  de  Provincie  Groningen)  voorgelezen 
in  het  Genootschap  Pro  Excolendo  Jure  Patrio,  door  Mr. 
j.  j.  CREHEBS.  Te  Groningen^  bij  K.  de  Waard.  1856.  In 
gr.  Svo.   VIII  en  ^d  hl.  f  :- 80. 

In  het  » Voorwoord*'  vermeldt  de  S.:  dat  neen  gezelschap- 
pelyke  pligt'*  de  aanleidende  oorzaak  eener  voorlezing,  en  >ide 
toespraak  van  eenige  hoorders"  de  naaste  oorzaak  dezer  nit-^ 
gave  was.  W\j  hebben  dus  te  letten  op  het  verschil  hetwelk 
oorspronkeiyk  tosschen  de  gehouden  redevoering  en  de  latere 
uitgave  moet  hebben  bestaan.  In  het  nVoorwoord**  komen 
daaromtrent  ook  nog  eenige  inlichtingen  voor.  Desniettemin 
kannen  w^  ons  best  voorstellen  dat  de  hoorders  der  rede- 
voering ze  liever  ook  nog  eens  wilden  lezen;  want,  waarlijk, 
het   onderwerp  en  de  wijze  van  behandeling  schynen  beter 


O  Dit  1)elaiigryk  verslag  is  onlangs  bekend  geworden:  zie  „'B\}\iisid''\ JSij-^ 
offên,  bl.  103  en  Yolgg. 
BOEKBESCII.   1856.  N".  XV.  50 


706  Mr.  J.  J.   CKEMERS,   OPMERKIXQEN,   EXZ. 

voor  aandachtige,  gezette  lectnnr,  dan  voor  eene  genootschap- 
pelijke  yoorlesing  geschikt* 

Eene  overgangsbepaling,  Art.  54  der  Wet  van  6  Maart 
1852  (StacUsblad,  N^  47),  waarb\j  over  het  jagtregt  der  be- 
klemde meiers,  en  over  hunne  bevoegdheid  tot  afkoop  van  het 
jagtregt  van  anderen  gehandeld  wordt,  gaf  den  S.  aanleiding 
tot  een  geschied-  en  regtskundig  onderzoek  naar  het  voorma- 
lig jagtregt  in  de  Provincie  Groningen,  en  de  regten  die  daar- 
nit  heden  ten  dage  nog  mogten  kunnen  voortvloeien,  bijzon- 
der roet  betrekking  tot  de  zoogenaamde  jurisdictie-houders  in 
de  Ommelanden. 

Liefhebbers  van  historische  nasporingen ,  zoo  wel  als  zij  die 
tot  de  behandeling  van  geschillen  over  de  uitoefening  van  jagt- 
regt in  Groningen  geroepen  worden,  zullen  bij  den  Redenaar 
en  S.  te  gast  kunnen  gaan. 


Oesckiedenis  van  de  vestiging  y  uitbreiding  ^  bloei  en  verval  van  de 
magt  der  Nederlanders  in  Indiê^  door  den  Hoogleeraar  o, 
LAUTS.  Eerste  en  Tweede  Deel.  Te  Groningen  ^  bij  W.  van 
Boekeren.  1852-— 1856.  In  gr,  8i?o.  XII  en  601  W.  ƒ6-: 

Deze  ^Geschiedenis**,  van  welke  w^  ook  het  Eerste  Deel 
eerst  nu  ontvangen  hebben,  loopt  van  het  begin  der  vaart 
van  onze  landgenooten  beoosten  de  Kaap  de  Groede  Hoop,  tot 
het  verval  van  hunne  magt  in  Indië.  De  S.  schijnt  met  dit 
laatste  te  bedoelen:  tot  de  overgave  van  Java  en  onderhoo- 
righeden  aan  de  Engelschen  in  1811.  Wij  maken  dat  op  uit 
zyn  Voorberigt,  voor  het  Eerste  Deel  geplaatst. 

De  Heer  lauts  heeft  zich,  geiyk  men  weet,  sedert  een  aan* 
tal  jaren,  met  de  geschiedenis  en  aardrijkskunde  der  Koloniën , 
en  met  al  wat  op  onze  koloniale  belangen  invloed  kan  uitoefe- 
nen, of  daarmede  in  betrekking  staat,  bezig  gehouden.  Hy  is 
dus  niet  onvoorbereid  opgetreden,  en  wij  geloo ven  hem  gaarne» 
als  h\j  zegt:  dat  z\jn  werk  vollediger  zal  zyn  dan  dat  z\}ner 
voorgangers.  Dat  blykt  ook  by  vergelyking  van  het  werk 
met  VAX  KAMPEN*s  n  Geschiedenis  der  Nederlanders  boiten 
Europa*',  waarin  de  lezer  niet  alleen  onverhoeds  van  Java 
naar  Suriname ,  of  van  de  Molukko*s  naar  de  kust  van  Grainea 
wordt  verplaatst,   maar   ook   meermalen   onpartijdigheid    vai\ 


'     a.   LAUTS,  OSSGBIEDENIS,   EXZ.  707 

beachonwing  mist,  en  yele  ponten  onaangeroerd  ziet  gelaten, 
die  in  de  Greschiedenis  van  l.  behandeld  worden. 

De  Inleiding  en  de  aanvang  van  het  eerste  Hoofdstak,  over 
den  eersten  handel  der  Nederlanders,  en  den  vooruitgang  van 
hunne  scheepvaart  in  Indië,  z\jn  zeer  belangrijk.  Ook  een 
gedeelte  van  het  vierde  H.,  waar  de  S*  spreekt  over  den 
grondslag  der  eerste  voorregten  die  de  O.-I.  Compagnie  in 
Indië,  ten  sp\}t  van  de  Spanjaarden  en  Portugezen,  verwierf, 
en  zegt:  i>Het  was  Nederland,  het  waren  de  Nederlandsche 
handelaren,  het  was  de  Nederlandsche  Compagnie,  waardoor 
Europa  verlost  werd  van  een  overwigt,  dat  zoo  drukkend 
dreigde  te  worden,  toen  het  geheele  schiereiland,  en  al  de 
veroveringen  in  de  andere  werelddeelen ,  door  Spanje  en  Por* 
tugal  gemaakt,  de  bevelen  van  ééa  Vorst  gehoorzaamden.**  — 
In  H.  y  komt  veel  nieuws  voor.  Opmerkingen  als  op  bl.  109 
ontmoet  men  met  genoegen,  w\}l  z^  den  lezer  een  blik  doen 
werpen  op  den  invloed  dien  de  Indische  handel  gehad  heeft 
op  de  ontwikkeling  der  nijverheid  in  't  moederland.  Herin- 
nerende dat  de  in  1602  nitgezeilde  vloot  meer  dan  2000  cen- 
tenaars ruwe  Chinesche  zQde,  op  de  Portugezen  buitgemaakt, 
binnenbragt,  w\jst  de  S.  op  een  ingezeten  van  Amsterdam, 
die  een  weefgetouw  uitvond  om  de  Chinesche  z\jde  te  spinnen 
ofte  twernen,  en  allerlei  soort  van  zoogenaamde  z\jden-lakenen 
te  vervaardigen.  —  Het  gezegde  over  wrrcBBT,  op  bl.  186, 
zon,  dunkt  ons,  in  een  vroeger  tgdperk  beter  op  z\jne  plaats 
staan.  —  Wat  in  H.  VII  gezegd  wordt  over  de  van  oudsher 
b\j  de  Engelsche  regering  bestaande  hebzucht  en  hare  wan- 
gunstige  beginselen  tegen  de  Nederlanders,  is,  zoo  w^  mee- 
nen,  nergens  anders  te  vinden.  —  In  H.  IX  wordt  het  stran- 
den van  p.  VAN  DEK  BBOEOKB,  .niet  verre  van  Damaun,  en 
diens  togt  derwaarts  door  het  schiereiland  heen,  om  de  kust 
van  Koromandel  te  bereiken;  en  s^jne  aankomst,  na  talloos 
vele  gevaren  en  eindelooze  vermoeienissen,  op  Java,  met  ge- 
voel en  zaakkennis  verhaald.  Ook  diens  gevangenschap  met 
honderd  landgenboten ,  en  de  anekdote  over  de  vogelkooi  van 
den  Sultan  van  Bantam  wekt  belangstelling. 

Met  genoegen  lazen  wig  wat  de  S.  zegt  aangaande  hetgeen 
VAN  DiBiCEN  voor  ouderwijjs  en  godsdienst  gedaan  heeft.  Bfet 
betrekking  tot  deze  zegt  de  S.  ten  slotte:  i>De  groote  zaal  op 
het  kasteel,   alwaar   des   morgens  en  des  avonds  het  gebed 

50» 


708  G.  LAüTa, 

werd  gedaan  t  dat  door  de  op  bet  kasteel  aanwezige  ambte- 
naren en  militairen  moest  worden  bijgewoond,  en  waar  ook 
de  Godsdienst-oefening  voor  die  allen  werd  gebonden,  was 
niet  langer  voldoende  sedert  bet  getal  vr\je  burgers  in  de  stad 
zelve  toenam.  Van  diemen  voorzag  in  dat  gebrek,  dewijl  bij 
in  de  stad  eene  fraaye  kruiskerk  deed  bouwen,  uitkomende 
eenerz^jds  aan  de  groote  rivier,  aan  de  andere  zgde  aan  een 
ruim  plein.  Die  kerk  werd  opgetrokken  van  koraalsteen,  in- 
wendig fraai  versierd  en  beseboten  met  ebben-  en  jattri-bout; 
v^jf  koperen  lusters  of  kroonen  werden  er  opgebangen.  Naauwe- 
lijks  was  de  kerk  in  1641,  wat  het  inwendige  aangaat,  ge- 
reed, en  was  men  met  de  uit-  en  inwendige  verfraaijingen 
bezig,  of  de  Landvoogd  begreep  dat  er  ook  een  kerkgebouw 
voor  de  hooge  regering  noodig  was.  Daar  al  de  leden  der 
regering  op  bet  kasteel  bun  verblijf  badden ,  moest  die  kerk 
op  bet  kasteel  komen  te  staan.  Dewijl  ecbter  tot  den  opbouw 
der  kruiskerk  al  de  beambten  van  Batavia  hadden  bygedra- 
gen ,  door  eene  maand  soldy  daarvoor  af  te  zonderen ,  kon  zoo 
kort  daarna  kwaljjk  eene  nieuwe  opoffering  van  ben  gevor- 
derd worden.  Axrojao  van  diemkjt  besloot  die  kosten  zelf  te 
dragen,  en  bestemde  tot  dat  doel  de  aanzienlijke  som  van 
40,000  Rx.,  of  p.  m.  120,000  gulden." 

Zeer  belangrijk  is  bet  geschrevene  (bl.  188)  over  het  ver- 
drag met  de  Engelsche  O.-I.  Compagnie  van  17  van  Hooi- 
maand  1619,  en  hoe  de  daaruit  gevolgde  uni^  wederzyds  werd 
nageleefd;  en  over  de  gebeurtenissen  op  Amboina  in  1623,  en 
de  gevolgen  daarvan ,  waarbij  (bl.  197)  de  ligtvaardigbeid  van 
VAK  KAMPEN,  niet  zonder  reden,  gegispt  wordt.  Men  vindt 
by  WAGENAAB,  D.  XI,  bl.  25,  bet  gevoelen  vermeld  van  den 
Groot-Tbesauner  van  Engeland,  dat  in  alle  deelen  gunstig 
was  ten  opzigte  der  bandelwgze  door  de  Nederlanders  in  den 
zoogenaamden  Ambonseben  moord  gehouden. 

Om  niet  te  breedvoerig  te  worden,  verlaten  w^j  het  Eerste 
Deel,  dat  met  het  overlijden  van  van  diehen  in  1645  ein- 
digt;'doch  willen,  onze  lezeren  ten  gevalle,  nog  overnemen, 
wat  L.  (bl.  265)  zegt  aangaande  de  eenige  koets  of  »karosse** 
die  destyds  te  Batavia  gevonden  werd:  »Als  een  biyk  van  de 
zeden  van  dien  tyd,  zal  het  niet  te  onpas  wezen  te  vernemen, 
hoe  in  dat  zelfde  Batavia,  waar  tegenwoordig  ieder  fatsoenl^'k 
man  een  of  meer  rijtuigen  heeft,  men  ten  tyde  van  van  dieici::! 


GESCHIEDENIS,   EXZ.  709 

2ich  met  een  enkel  r^taig  mooBt  vergenoegen.  Zelfs  was  wei- 
nige jaren  geleden,  het  gebruik  der  koets  door  heeren  meesters 
afgekeurd,  toen  in  den  generalen  brief  van  de  hooge  regering 
van  den  9"^"  van  Wintermaand  1637,  aan  de  Kamer  van  Zeven- 
tienen werd  geschreven :  »0m  onze  parturen  of  beminde  ge- 
zellinnen in  dit  melancholieke  klimaat  —  alwaar  z\j  de  ge- 
zelligheid van  hare  ouders  en  bloed  vrienden  hoogst  ongaarne 
moeten  missen ,  en  alwaar  de  bezigheden  van  's  Compagnies 
dienst  vaak  hare  mannen  niet  veroorloven  H.  E.  eenige  tijd- 
korting te  verschaffen  —  eenig  genoegen  te  geven,  en  H,  E. 
eenige  recreatie  en  verlustiging  te  vergunnen,  alsmede  om 
H.  E.  des  donderdags,  wanneer  zy  gewoon  z\jn  in  de  stad  ter 
kerke  te  gaan,  niet  aan  den  ondragelyken  heeten  zonneschijn 
bloot  te  stellen  —  hebben  wij  goedgevonden  den  koetswagen  of 
karosse,  die  nu  eenige  jaren  genist  heeft,  weder  in  te  spannen, 
en  ter  dienste  van  de  jufvrouwen  te  laten  rollen,"  " 

Het  Tweede  Deel  vangt  aan  met  het  optreden  van  den  Gou- 
verneur-Generaal VAN  DEE  LUN,  en  eindigt  by  den  dood  van 
VAN  CLOON  in  1735.  Men  vindt  er  ook  nog  een  paar  woor- 
den over  het  voorbQgaan  van  valkenieb  en  de  verkiezing 
van  ABRAHAM  PATBAS,  ccu  Vreemdeling,  als  soldaat  in  Indië 
gekomen,  en  die,  ofschoon  nog  geene  drie  jaren  buitengewoon 
Raad  van  Indië,  tot  algemeen  Landvoogd  werd  benoemd.  H]|j 
overleed  twee  jaren  daarna,  en  werd  toen  door  valkenieb 
opgevolgd. 

Ook  in  dit  Deel  vindt  men  een  aantal  zaken  in  be- 
trekking tot  de  O.-I.  Compagnie,  doch  waarvan  vroegere 
Schriïjvers  geene  melding  hebben  gemaakt.  Zoo  is  H.  XIV 
zeer  belangrijk  over  de  vernieuwing  van  het  octrooi  in  het 
midden  der  zeventiende  eeuw,  over  de  verantwoording  b\|  vier- 
jarige rekening,  en  hoe  het  voorschrift  daaromtrent,  dat  tot 
eene  goede  verantwoording  leidde ,  in  de  achttiende  eeuw  werd 
ontdoken. 

Over  de  bemoeijelijking  van  Mohammedanen  en  Heidenen, 
en  over  de  pogingen  om  de  Heidenen  te  bekeeren,  vindt  men 
(bl.  47  en  volg.)  wetenswaardige  b^'zonderheden. 

Hoofdstuk  XVni,  van  bl.  108—124,  zal  voor  de  meeste 
lezers  wel  nieuw,  en  zeker  ook  hoogst  welkom  z^n.  W{j  laten 
de  opgave  van  den  belangrijken  inhoud  hier  volgen:  DÜorlog 
tegen  Engeland  in  1665,  en  ondersteuning  in  schepen  door  de 


710  o.    LAUTS, 

O.-L  Maatscbappy,  tegenover  eene  vernieuwing  van  het  oetrooi 
tot  het  einde  van  1700.  Anticipatie-penningen  in  1668.  1672. 
De  O.-I.  Maatschappij  onderstennt  Holland  en  Zeeland.  Het 
maatschappel^k  kapitaal.  Vernieuwing  van  bet  octrooi  tot 
1740  voor  8  mill.  galden  in  1696.  Toestand  der  0.-I.  Maat- 
schappij op  het  einde  der  zeventiende  eenw.  Uitdeelingen  in 
obligatiën,  rentende  4^/o*  Vergelijking  der  uitdeelingen.  Schul- 
denlast van  ongeveer  110  ton  gouds.  Oorzaken  van  verval  in 
Indië:  de  vrede  met  Spanje;  het  monopolio  in  kruidnagelen, 
muskaatnoten,  foelie  en  kaneel;  veelvuldige  gezantschappen; 
meer  nog  de  geringe  bezoldigingen,  en  daardoor  veroorzaakte 
stille  winsten;  particuliere  handel,  ontrouw  en  knevelarg. 
Voorbeelden  van  ontrouw." 

Op  bl.  189  en  volgg.  leest  men  over  den  oorlog  tusschen 
den  ouden  en  den  jongen  Sultan  van  Bantam  een  verhaal,  dat 
niet  geheel  overeenstemt  met  hetgeen  deswege  elders  geboekt 
is;  maar  door  aanhalingen  uit  gel^ktydige  Schr\j vers  voldoende 
wordt  gestaafd. 

De  mannen  die  in  de  tweede  helft  der  zeventiende  eeuw  en 
later,  door  hunne  wetenschappelijke  onderzoekingen  en  be- 
schrijvingen, tot  de  uitbreiding  der  kennis  van  Indië  hebben 
b^'gedragen,  worden  ter  sprake  gebragt.  Zoo  verneemt  men, 
onder  anderen,  van  den  vl^jtigen  buhphiüs,  van  Ds.  leidbk- 
XEB,  Ds.  VALBNTUH,  Ds.  WERNDLET,  eu  andere  geleerden ;  ook 
van  JOHAKNES  GAUPHUI8,  die  ongemeen  werkzaam  was,  en 
wiens  geschriften,  naar  ons  inzien,  wel  zouden  verdienen  bg- 
eenverzameld  en  afzonderlijk  uitgegeven  te  worden. 

Het  XXV^*  Hoofdstuk  behelst  mede  veel  over  den  toestand 
der  O.-I.  Maat8chapp\j  b\j  den  aanvang  der  achttiende  eeuw, 
dat  men  elders  te  vergeefs  zoude  zoeken.  Weinig  bemoedi- 
gend is  de  aanhef:  wBereids  is  aangetoond  hoe  bewindhebberen, 
slechts  op  het  genot  van  het  oogenblik  bedacht,  de  toekomst 
met  schulden  bezwaarden  of  bezwaard  lieten ,  en  hoe  de  acht- 
tiende eeuw  met  een  belangqjken  schuldlast  werd  aangevangen. 
De  vierjarige  rekeningen,  opgenomen  door  hoofdpartioipanten» 
ten  overstaan  van  eene  Staats-Commissie,  uit  den  boezem  der 
Algemeene  Staten  gekozen,  vermogten  daartegen  niets;  want 
zonder  de  uitgaven  der  kasrekening  zelve  te  beoordeelen,  wer- 
den ze  slechts,  wat  het  beloop  aanging,  tegen  de  ontvangsten 
vergeleken,   waarna   de   restanten   van   de   vorige   vierjarige 


GESCHIËD£2(IS,  EXZ.  711 

rekening  met  de  aangebragte  goederen  werden  nagegaan,  en 
daar  afgetrokken  de  toegestane  nspillage*'  of  te-kort  —  van 
peper  en  andere  specerijen  meestal  15  ten  honderd  beloo- 
pende  —  en  de,  ingevolge  verkoop,  afgeleverde  goederen, 
waardoor  men  tot  de  slotsom  kwam,  van  de  voorhanden 
restanten  en  de  in  kassa  zijnde  penningen  op  de  nieuwe  reke- 
ning over  te  brengen.  —  Het  beloop  der  gedane  of  te  doene 
uitdeelingen,  en  de  boegrootheid  daarvan,  kwam  hij  die  vier- 
jarige rekeningen  in  het  geheel  niet  ter  sprake,- en  voor  *slands 
kas  was  het  niet  ten  eenenmale  onverschillig,  of  de  aitdeeling 
10  dan  wel  30  ten  honderd  van  de  hoofdsom  bedroeg,  dew\jl 
het  ngemeeneland**  daarvan  vier  ten  honderd  trok.** 

Ook  in  het  volgende  Hoofdstak  komen  onderscheidene  trek- 
ken voor,  waaruit  het  besluit  kan  worden  opgemaakt  dat  een 
algemeen  bederf  aanwezig  was,  en  het  geheele  ligchaam  ver- 
pestte. »Maar  waarom**  —  zoo  lezen  w\j  bl.  320  —  nzou  het 
verderf  niet  algemeen  in  Indië  heerschen,  waar  sedert  zoo 
lange  jaren  velen  slechts  heengingen  om,  onverschillig  hoe, 
r^kdommen  te  verzamelen  —  wanneer  b$  de  natie  zucht  tot 
gemak  en  weelde  met  lederen  dag  meer  algemeen  werd,  en 
wanneer  in  Nederland  zel&ndit  een  ieder  beheerschte,  en  de 
geldgod  door  allen  aangebeden  werdT* 

W\j  eindigen  ons  vlugtig  overzigt  met  lof  aan  den  Schrijver, 
die  in  het  betrekkelyk  klein  bestek  van  600  bladzgden  al  het 
wetenswaardige  uit  de  gebeurtenissen,  die  in  het  verloop  van 
anderhalve  eeuw  in  Neèrlands  Oost-Indië  z\jn  voorgevallen, 
beeft  zamengevoegd,  en  met  zoo  vele  bewgzen  van  den  \jver 
en  het  geluk  waarmede  h\j  nieuwe  bronnen  opspoort  en  ont- 
gint, heeft  doorvlochten.  Met  belangstelling  zien  wy  het  Derde 
Deel  van  zyn  werk  te  gemoet. 


Handboek  voor  BoomkweeJcers  en  TmnÜeden;  bevaUende  eene  uif- 
voertge  beschr^'mng  omtrent  het  snoe^'en  en  enten  van  VrudU- 
hoornen.  Naar  het  Frcmsch  van  j.  ▲.  bakdt,  Ridder  van 
het  Legioen  van  Eer^  eerste  Tuinman  van  de  twnen  van  den 
Senaat  op  het  Luxemburg^  Lid  van  de  KeieerUfke  en  Cen^ 
traU  Maatschappif  van  Landbouw^  en  corresponderend  Lid 
van  vele  Genootschappen  voor  Tmnbouno^  enz*  Met  honderd  en 
veertien  afbeeldingen  op  staal»     Te  Deventer^  Uj  A.  J.  van 


712  J.  A.   HARDT, 

den  Sigtenhorst.   1856.   In  gr.  Svo.    VIII  en  208  M.^  ea 
12  platen,  ƒ  3  -  25. 

Het  gebeurt  oiet  dikwiglB  dat  een  kundig  prakticuB  in  dea 
avond, van  z\)n  leven  den  schat  ssyner  ervaring  aan  bet  publiek 
ten  beBte  geeft,  door  bet  schreven  en  uitgeven  van  een  werk 
over  bet  bedr^f  door  bem  uitgeoefend.  Althans  voor  de  kwee- 
kers en  tuinlieden  is  zulks  geheel  ongewoon.  Men  vindt  daar- 
onder, ook  in  ons  Vaderland,  zeer  bekwame  mannen,  die  een 
groeten  voorraad  van  praktische  kennis  bezitten ,  en  nog  dage* 
l\jks  hunne  kennis  uitbreiden  door  den  juisten  blik,  geworpen 
op  de  verschgnselen  welke  zich  bij  hun  bedryf  aanbieden. 
Maar  deze  zelfde  mannen  trachten  niet,  anderen  van  nut  te 
z\jn,  door  aan  jongeren  van  jaren  hunne' ondervinding  bekend 
te  maken;  integendeel,  zy  rekenen  het  hun  grootste  ver- 
dienste, om  de  verkregen  kennis  zoo  veel  mogelyk  te  bewa- 
ren en  geheim  te  houden.  Velen  hunner  zullen  liever  hunne 
met  groote  zorg  gekweekte  voorwerpen  met  eigen  hand  ver- 
woesten, dan  dat  z{j  dulden  zouden  dat  het  geheim  dier  kwee- 
king door  hun  buunnan  ontdekt  werd.  Deze  rigüng  is  in 
stryd  met  de  algemeene  zucht  tot  openbaarheid,  welke  oneen 
t\jd  kenmerkt,  en  zal  vroeger  of  later  moeten  verlaten  worden* 
Maar  terwijl  z\i  nog  maar  al  te  veel  gehuldigd  wordt  onder 
de  praktische  boomkweekers  en  tuinlieden,  is  het  te  meer  te 
waardeeren ,  als  sommige  mannen  van  ervaring  daarvan  willen 
afwyken,  en  anderen  bekend  maken  met  hetgeen  z\j  van  de 
Natuur  hebben  afgeluisterd.  De  mededeeling  dier  ondervin- 
ding bevat  dan  de  uitkomst  eener  reeks  van  proeven,  die  niet 
alleen  voor  den  tuinman-zelven ,  maar  ook  voor  den  natuur- 
kundige van  gewigt  z\)n.  Dit  laatste  geldt  van  alle  gedeelten 
van  land-  en  tuinbouw,  wai;it  elk  goed  waargenomen  en  naar 
waarheid  beschreven  versch^'nsel  is  eene  aanwinst  voor  de 
wetenschap*.  Maar  vooral  is  zulks  van  toepassing,  waar  tot 
nog  toe  theorie  en  prakt^*k  niet  hand  aan  hand  zyn  gegaan, 
en  elkander  hebben  toegelicht,  waar  men  den  man  van  weten- 
schap niet  de  gelegenheid  heeft  gegeven  om  bekend  te  worden 
met  de  ondervinding  der  praktici,  deze  te  ordenen  en  te  ver- 
klaren, en  daaruit  besluiten  af  te  leiden,  die  tot  nieuwe  on- 
derzoekingen aanleiding  kunnen  geven.  Op  zulk  een  gebied 
is  het  verschijnen  van  een  boek  >waarin  de  praktische  voor- 


HANDBOEK,    EXZ.  713 

Bcbriften  duidelijk  en  naar  waarheid  uiteengezet  worden,  eene 
belangrijke  aanwinst,  zoo  wel  voor  den  praktiens  als  voor  den 
natuurkundige. 

Onder  de  gedeelten  van  den  tuinbouw,  waarover  de  weten- 
scbap  nog  veel  te  weinig  baar  licht  beeft  verspreid,  behoort 
voorzeker:  de  kweeking  en  behandeling  der  vruchtboomen. 
Veel  van  de  hiertoe  noodige  kennis  wordt  alleen  bij  den  er- 
varen kweeker  gevonden.  De  meesten  hunner  hebben  die  kennis 
grootendeels  uit  eigen  waarneming  geput.  Onbekend  veelal  met 
hetgeen  in  naburige  streken  is  opgemerkt,  kunnen  zij  voor  zich 
geen  voordeel  doen  met  de  ondervinding  van  anderen,  gel\|k 
z\j  ook  hunne  ondervinding  niet  aan  anderen  mededeelen.  Van 
daar  dat  men  op  z^jne  navraag  van  den  een  geheel  andere 
regelen  verneemt,  dan  van  den  ander;  van  daar  die  doolhof 
van  'Voorschriften,  waarin  men  geen  weg  weet  te  vinden,  zoo 
men  niet  door  eigen  ervaring  en  wetenschappel\|ke  kennis  beide 
daartoe  den  sleutel  beeft.  Van  daar,  eindelijk,  de  wanbe- 
grippen, die  men  dikw^ls  b$  anders  kundige  kweekers  aan- 
reft,  als  een  gevolg  hunner  eenzijdige  ontwikkeling. 

Dit  na  kan,  naar  ons  oordeel,  alleen  verbeterd  worden  door 
eene  naauwere  aaneensluiting  van  wetenschap  en  praktik,  en 
door  eene  onderlinge  controle  en  teregtw\jzing  der  kweekers* 
Een  der  eerste  middelen  daartoe,  is  het  bekend  maken  van 
de  ondervinding  van  kundige  tuinlieden,  ten  einde  anderen  ze 
aan  de  hunne  kannen  toetsen  en  daaruit  aanvullen;  ten  einde 
de  kruidkundige  die  ervaring  uit  de  kepnis  van  het  leven  der 
planten  toelichte,  en  wederkeerig  zijne  kennis  in  enkele  bij- 
zonderheden verr^jke  door  de  opmerkingen  der  praktici.  Zie- 
daar, waarom  w\j  aan  het  aangekondigde  boek  als  eene  eerste 
schrede  op  dezen  «weg  groote  waarde  hechten,  en  de  overbren- 
ging daarvan  in  onze  moedertaal  hartelijk  toejuichen. 

De  inhoud  van  het  boek  splitst  zich  in  vijf  Adeelingen. 

De  eerste  Afd.  bevat  eene  Inleiding  tot  het  enoeifen  van 
vruektbocmen,  verdeeld  in  twee  Hoofdstukken:  over  de  ont- 
wikkeling der  boomen,  en  over  de  planting. 

De  tweede  Afdeeling  (van  bl.  20 — 150)  handelt  over  het 
enoeijen  der  vruchiboomen.  Vooraf  gaan  de  grondregels  voor 
het  snoeijen;  daarop  volgen:  de  handelingen  ter  aanvulling 
van  het  snoeijen,  waarna  de  wijzen  waarop  men  boomen  die 
men  voor  piramiden  wil  opleiden,  moet  snoeijen;  het  snoeijen 


71i  J.   A.   IIARDY, 

der  leideboomen ;  het  kweeken  van  den  wijngaard  in  de  tui- 
nen; en  de  snoeging  op  struiken  en  op  stam,  in  even  zoo 
vele  Hoofdstukken  afgehandeld  worden. 

De  derde  Afdeeling  is  gewijd  aan  het  enten.  Ka  de  alge* 
meene  beginselen  Tan  het  enten  ontwikkeld  te  hebben,  onder- 
scheidt de  SehrQver  drie  klassen  van  enten;  het  gewone  en 
kroonsw^jse  enten,  het  enten  door  zuiging  of  nadering,  en  het 
oculeren.    Elke  dezer  klassen  wordt  uitvoerig  beschreven. 

De  vierde  Afdeeling  beschouwt  de  inzameling  en  bewaring 
der  vruchten;  de  vyfde,  eindelijk,  de  ziekten  waaraan  de 
vruchtboomen  onderhevig  z\jn,  de  voor  die  hoornen  sehadel^ke 
gedierten,  en  het  bemesten  der  vruchtboomen. 

üit  deze  korte  inhouds-opgave  bl^'kt  genoegzaam  welk  een 
schat  van  geordende  ervaring  in  dit  boek  is  weggelegd. 
Daarb\i  mogen  de  uitmuntende  platen  niet  onvermeld  bleven, 
welke  door  de  goedheid  van  den  Schryver  aan  den  Vertaler 
zyn  geschonken,  zoodat  het  mogeljjk  was,  het  boek  voor  een 
betrekkelijk  geringen  prijs  in  het  licht  te  geven. 

Over  het  geheel  verdient  het  boek  in  groote  mate  aanbe- 
veling b\j  boomkweekers  en  tuinlieden.  Z\)  zullen  daarin  eene 
menigte  van  voorschrifben  aantreffen,  die  z\j  met  de  hoop  op 
een  gunstig  gevolg  kunnen  ten  uitvoer  brengen.  Het  minst 
heeft  ons  het  eerste  gedeelte:  over  de  vorming  van  een  boom, 
bevallen.  Hier  is  de  Schrijver  niet  op  z$ne  plaats,  en  hy 
geeft  meerdere  verouderde,  soms  geheel  onjuiste  denkbeelden 
over  plantenleven  en  plantenvoeding.  Het  ware  daarom  wei- 
ligt  beter  geweest,  dit  deel  geheel  weg  te  laten,  daar  hierover 
veel  betere  geschriften  bestaan,  en  wy  moeten  by  de  aanbe- 
veling van  het  boek  de  waarschuwing  voegen:  om  geen  on- 
bepaald geloof  te  slaan  aan  hetgeen  op  de  eerste  zes  bladz^den 
gevonden  wordt.  De  lezer  handelt  misschien  het  best  door 
deze  geheel  over  te  slaan. 

Doch  het  zoude  onbillijk  z\jn  hierb\j  langer  stil  te  staan. 
Hoezeer  het  ook  te  wenschen  ware,  dat  zuiver  wetenschap- 
peiyke  kennis  met  de  praktgk  gepaard  ging,  het  voor  ons 
liggende  boek  ontleent  z\jne  waarde  niet  aan  het  theoretisch, 
maar  aan  het  praktisch  gedeelte.  Als  zoodanig  verdient  het 
aanbeveling  en  aanmoediging. 

Het  zoude  hoogst  nuttig  z!yn,  wanneer  de  mannen  van  het 
vak  in  den  lande,  en  wol  de  goede  praktici,  dit  boek  kochten , 


HANDBOEK,   £XZ.  715 

en  door  een  algemeen  geleasen  Tijdschrift,  b.  t.  de  nLandbonw- 
Courant'*,  elkander  bekend  maakten,  wat  zg  van  het  in  dit 
boek  gezegde  bewaarheid  gevonden  hadden,  wat  niet;  en 
waar  zg  ï^ts  by  te  voegen  of  te  veranderen  hadden.  —  Van 
zulk  eene  schriftelijke  zamenkomst  der  boomkweekers  en  tnin- 
lieden  mag  men  veel  goeds  verwachten.    . 


De  DoUard^  of  OeacMed^^  Aardrijke^  en  Natvurhundige  Be^ 
schrijving  van  den  Boezem  der  Eems;  door  o.  a.  stbatingh, 
Medic,  et  Fhiloaoph.  Natur.  Doet,,  en  o.  a.  venkma,  Lid 
der  Prornne.  Staten  ^  Burgemeester^  en  Arrondiseementa^IJker 
te  Winschoten.  Te  Groningen^  hij  J.  Oomkens,  J.zoon,  en  B. 
J.  Schierbeek.  1855.  In  gr.  Svo.  XVI  en  383  bL;  met  een 
vignet  en  drie  uUalaande  kaarten,  ƒ4-: 

Dit  werk  is  in  hooge  mate  belangrijk.  Het  beschrijft  naanw- 
gezet  en  juist  den  boezem  des  Dollards,  de  vroeger  en  later 
ingedekte  gronden,  en  wat  die  gronden  kort  na  de  droogma- 
king en  later  hebben  voortgebragt.  De  uitkomsten  worden  ver- 
geleken, en  daaruit  gevolgtrekkingen  opgemaakt,  die  aller  aan- 
dacht verdienen. 

Het  moge  waar  z\jn,  dat  geen  gedeelte  van  onzen  bodem 
zoo  zeer  uit  oude  bescheiden,  oorkonden  en  kron^jken  kunne 
toegelicht  worden  —  toch  is  het  verdienstel^k,  die  toelichtin- 
gen op  te  sporen,  te  schiften,  b^een  te  plaatsen,  en  te  ver- 
gelijken. De  Schrijvers  hebben  dit  alles  met  groote  vl^jt  ge- 
daan, en  de  feiten  hebben  hen  tot  eene  theerie  geleid,  die  ook 
anderen  tot  leiddraad  kan  strekken. 

De  Heeren  STRATiHaH  en  veitbma  kennen  den  DoUard;  z\j 
kennen  z\jne  voortbrengselen,  zyne  bewoners,  z^ne  bezoekers, 
z^ne  verschgnselen  —  en  uit  dien  hoofde  is  hun  arbeid  van 
groote,  b\jna  zouden  w\j  zeggen:  van  onschatbare  waarde.  Of 
heeft  niet  ons  Land  meer  gedeelten  door  de  wateren  overwel- 
digd ,  waar  latere  aanslibbing  of  ophooging  van  den  bodem  de 
inpoldering  heeft  mogelijk  gemaakt?  En  heeft  men  overal, 
gel\jk  in  den  Dollard,  de  omstandigheden  ten  voordeele  aan- 
gewend, en  het  aangewonnen  land  in  vruchtbare  graanvelden 
herschapen ,  en  in  zijne  meerdere  of  mindere  opbrengsten  na- 
gegaan ?  —  Uit  deze  natuurkundige  beschrijving  z^'n  lessen  te 


716  o.   A.   STfiATlNGH   EX  G.   A.  VENEUA, 

trekken  voor  alle  andere  stroken  gronds,  door  indijking,  aan 
de  wateren  onttogen.  Het  werk  kan  das  b^  alle  landwinning 
met  Tracht  worden  geraadpleegd. 

Het  doel  der  Schrijvers  was,  volgens  het  Voorberigt,  niet 
alleen  om  een  gedenkboek  zamen  te  stellen  van  het  ontstaan 
van  den  Dollard;  maar  z^  wenschten:  »dat  water  en  land, 
zoo  als  beiden  na  bestaan,  in  by zonderheden  te  doen  kennen; 
zóó^  dat  de  beschrijving  daarvan  niet  slechts  dienstig  mogte 
z^n  voor  den  bewoner  dier  streek,  maar  ook  meer  algemeen 
voor  de  kennis  van  onzen  vaderlandschen  bodem,  en  de  ver- 
anderingen welke  deze  heeft  ondergaan  of  nog  ondergaat**. 
En  uit  de  hoofd  verdeelingen,  die  wQ  hier  laten  volgen,  ziet 
men  het  best  welk  eene  soort  van  arbeid  de  Schrgvers  hier 
leveren  : 

Eerste  Afdeeling:  De  voormalige  staat  en  geschiedenis  van 
den  Dollard.  Schets  van  de  in  den  Dollard  vergane  land- 
streek en  van  den  loop  der  rivieren  door  dezelve.  —  Beschry- 
ving  van  de  plaatsen  in  den  Dollard  vergaan.  Het  ontstaan 
en  de  vorming  van  den  Dollard.  Geschiedenis  van  de  indij}- 
kingen  en  van  den  weder  aanwas  van  land  van  den  Dollard, 
in  verband  tevens  beschonwd  met  de  veranderingen  welke  de 
waterstaat  der  omstreken  daardoor  heeft  ondergaan.  Over  den 
gang  der  aansl^jking,  bepaaldel^'k  over  den  jaarlykschen  aan- 
was van  den  aangewonnen  Dollardgrond,  nit  deszelfis  bedijking 
afgeleid. 

Tweede  Afdeeling:  De  tegenwoordige  staat  en  natnurlyke 
historie  van  den  Dollard.  Grootte  van  den  Dollard.  Over  de 
waterloopen  in  en  de  waterwerken  langs  den  Dollard.  Grond- 
gesteldhcid  van  den  Dollard.  Aanwas  en  ophooging  der  stuk- 
gronden. Het  bevorderen  van  den  aanwas.  Voortbrengselen 
van  het  plantenrank.  Dieren  [namelijk:  viervoetige  dieren, 
vogels  en  visschen].  De  DoUardpolders  nog  iets  nader  be- 
schouwd. 

Hierop  volgen  negen  Bglagen  of  Aanteekeningen ,  en  drie 
kaarten:  a.  van  het  verdronken  land,  op  eene  groote  schaal 
aangewezen;  b,  van  het  begin  eens  polders,  afgebakend  in 
April  1796;  c.  van  den  Dollard  en  zyne  omstreken  by  laag 
water. 

Merkwaardig  is  hetgeen  op  bl.  156  en  volgg.  wordt  gelezen 
over  den  jaarlij kschcn  en  gemiddelden  aanwas  van  den  kwelder- 


DE   DOLLAKD.  717 

grond,  waaruit  blykt:  dat  van  1545  tot  1845  de  kwelder- 
grond  jaarUjhs  gemiddeld  20,50  el  is  vooroitgeschreden.  Ook 
wat  men  leest  over  de  planten  (bl.  234),  die  door  de  altijd 
werkzame  Natuur  op  de  sl^'kgronden  worden  ontwikkeld:  eerst 
de  Hanevoet ,  elders  ook  Krdbhestruih  of  Krabbehruid  en  Krabbe-' 
hwaad  genoemd,  dat  is  het  geleedde  Zeehraal  (Salicorma  herbacea); 
dan  de  Stdte ,  elders  ook  het  JStarrehruid  geheeten ,  of  de  zout-- 
water  Aster  (Aster  tripoUum)-,  deze  eene  schoone  krachtige, 
gene  eene  kleine  sappige  plant.  Van  de  eerstgenoemde  plant 
zeggen 'de  Schrijvers  (bl.  239)  onder  anderen:  nZg  wordt  in 
andere  deelen  van  ons  rgk,  in  Zweden,  in  Engeland,  Spanje, 
Frankrijk  en  Italië,  tot  verscheidene  doeleinden  gebezigd.  Aan 
de  Zeeuwsche  stranden  is  zg  zeer  overvloedig.  Daar,  zoo  wel 
als  in  Engeland,  wordt  die  sappige  plant  gestoofd,  zoo  als 
andere  groenten,  of  als  salade,  met  olie,  azi^'n  en  peper  ge- 
geten. Soms  legt  men  haar  met  az\jn  in ,  of  zoo  als  men  por- 
selein, zuring,  sn^jboonen,  of  kool  inlegt.  Overigens  wordt 
z\j  geacht  een  goed  middel  tegen  de  scorbut  te  z\jn."  —  De 
lezer  verneemt  echter  niet  waarom  dan  de  Hanevoet  of  Zee- 
kraal  der  Dollard-sl\jken  niet  ook  voor  menscheljjk  voedsel,  en 
andere  nuttige  einden  gebruikt  wordt. 

Over  de  diersoorten,  ook  de  mikroskopische  schaaldieren, 
en  hunne  huishouding,  en  over  de  botvangst  geven  de  Schrij- 
vers veel  wetens waardigs.  Even  zoo  over  de  ^^hraUe\  eene 
slede,  waarmede  de  visscher  over  de  slijken  vliegt.  Z\j  zeggen 
daaromtrent  (bl.  270):  »Met  niet  veel  inspanning  vordert  hg 
in  ^  uur,  1  'uur  afstand,  en  een  zonderling  en  vreemd  gezigt 
is  het  voor  hem  die  voor  het  eerst  deze  sl^'kgronden  bezoekt, 
als  daar  een  regt  opstaand  man,  met  de  snelheid  van  den 
wind,  hem  nadert  of  voorbij  vliegt.''  —  Uit  een  staat  van 
de  visscher^  op  den  Dollard  blijkt  dat  z\j  zeer  aan  het  af- 
nemen, en,  ofschoon  nog  niet  onbelangrijk,  evenwel  te  gering 
van  opbrengst  is  voor  hen  die  er  van  moeten  leven. 

Dit  werk  is  eene  bedrage  tot  de  kennis  van  onzen  bodem 
en  zyne  wording,  die  door  allen,  welke  daar  eenigen  prys 
op  stellen,  hoog  zal  worden  gewaardeerd.  —  De  Uitgevers 
hebben  voor  eene  fraaije  uitvoering  gezorgdf  Moge  het  in 
veler  handen  komen,  en  met  nut  gebruikt  worden! 


"18  TnOHAS  BABIKGTON   MA.CACLA.Y, 


0£3chiedenis  van  Engeland,  sedert  de  troonsbestijging  van  jako* 
BUS  n,  door  THOHAS  BABiKOTOïï  MACAULAY.  Naar  het  En-- 
geUch,  met  Aanteeheningen.  Vierde  DeeL  Te  ^sOravenhage, 
bCj  H.  C.  Susan,  C.H.z.  1856.  In  gr.  form.  478  W.  ƒ  4-60. 
Deel  I'-IVy  f  18  -  60. 

Er  z^Q  drie  jaren  yerloopen,  sinds  wij  het  Derde  Deel  heb- 
ben aangekondigd.  Bronnenstadie  vertraagde  de  voortzetting, 
en  zal  het  werk  bl\jvende  waarde  erlangen,  dan  mag  over- 
haasting wel  allerminst  tot  onze  eischen  behooren«  De  S.  zelf 
is  ook  te  zeer  van  het  gewigt  van  zijnen  arbeid  doordrongen, 
om  zich  door  dien  eisch  te  laten  jagen.  Menig  onzer  zal  de 
oogen  gesloten  hebben,  eer  het  laatste  Deel  versch^nt,  ook 
indien  *t  voor  uagaülat  is  weggelegd  z^'n  werk  te  voltooien. 
In  alle  gevallen,  de  geschiedenis-zelve  wordt  nimmer  voltooid. 
Maar  wij  zijn  dankbaar  voor  hetgeen  wy  ontvangen,  wetende 
dat  boeken  als  deze,  mensohen  en  een  wen  overleven* 

Dit  Deel  bevat  slechts  de  geschiedenis  van  twee  jaren;  maar 
welk  een  inbond!  Hg  is  uitvoerig,  zonder  w\}dloopigheid: 
eene  schilderij  vol  beelden,  zonder  overlading,  en  die  beelden 
zgn  geene  schetsen,  of  losse  omtrekken,  maar  allen  uitvoerig 
geteekend.  Macaulat  doet  ons  de  Engelschen,  Schotten  en 
Ieren  door  en  door  kennen;  de  landschappen,  die  h^  bescbqjft* 
dnidel^'k  zien,  en  de  handelingen  der  werkende  personen  be- 
grijpen, ook  als  zij  zwijgen. 

Het  vorige  Deel  bragt  ons  tot  de  zegepraal  der  onvergete- 
Igke  revolutie,  en  in  dit  zien  w|j  hare  uitwerking.  Geen  volk 
waar  de  mensch  in  den  ihensch  zoo  op  den  voorgrond  treedt 
als  in  Engeland.  Nergens  was,  zoo  als  daar,  het  Godsdienstig 
beginsel  zamengevlochtén  met  Staatsinstellingen ,  nationale  denk- 
w\jze  en  volkszin,  en  daarom  waren  de  prelaten  ook  in  het 
Parlement  steeds  op  hunne  plaats.  Engeland  was  geene  wereld- 
Igke  theokratie,  maar  eene  theokratische  wereld.  Partgschap- 
pen  hielden  er  het  evenwigt  staande,  in  weerwil  van  soms 
hevige  botsingen.  Krachtig  werkten  zg  in  de  twee  jaren  die 
hier  behandeld  worden.  Willek  en  mabia  bekleedden  den  troon, 
dien  hun  vader  vlugtend  verlaten  had;  maar  zelft  z\)  die  om 
hunne  belgdenis  door  jakobus  vervolgd  waren,  aarzelden  of 
weigerden,  uit  Godsdienstig  bezwaar,  hunnen  Verlosser  als  Koning 


GESOHIEDENIS  VA.N   EKOELAND.  719 

te  erkennen;- hoewel  z^  wisten  dat  de  wreedaard,. indien  hQ 
den  troon  heroverde,  zonder  genade  of  erbarming  wraak  zonde 
nemen. 

Macauulit  vlecht  eene  kroon  om  de  slapen  van  den  edelen 
WILLEM.  H\j  schetst  de  wigsheid  waarmede  h^  de  hooge  staats- 
posten  begaf,  en  het  volk  deed  zien,  dat  hi|j  niet  gekomen 
was  om  een  partijhoofd  te  wezen;  maar  om  Koning  te  zijn 
desi  geheelen  volks;  en  dat  alleen  -dengd  en  bekwaamheid 
onderscheiding  en  vertrouwen  behaalden.  Dat  vereerde  zijn 
beleid,  hoewel  't  niet  voldeed  aan  hen  die  gevoelden  dat  zij 
tot  de  bovendryvende  partg  behoorden,  en  daar  han  voordeel 
meé  dachten  te  doen. 

Elke  omwenteling  brengt  verwarring  mede,  zoo  niet  aan 
personen  alsdan  aan  omstandigheden  te  wyten.  Willeh  was 
aan  vormen  gebonden,  die  hij  in  eere  moest  houden.  Er 
waren  in  het  Staatsbestuur ,  dat  h\j  herstellen ,  maar  niet  slopen 
moest,  gebreken,  die  h\|  onschadelijk  moest  maken,  al  miste 
h\j  de  magt  en  het  regt  om  ze  weg  te  nemen.  Zoo  wel  wat 
hg  deed,  als  wat  h\}  laten  moest,  werd  hem ,  den  vreemdeling, 
euvel  geduid.  Meesterl^k  wordt  dit  door  macaulay  ontwik- 
keld, en  afgewisseld  met  de  tooneelen  van  het  krooningsfeest» 
en  van  het  oorlogsvuur  aan  de  boorden  van  den  Rgn. 

Van  daar  voert  ons^  macaulay  naar  Ierland;  dat  land,  wel- 
eer "de  kweekschool  van  mannen  die  het  uitzond  om  in  Ger- 
manië  bosschen  op  te  ruimen ,  poelen  te  dempen ,  woeste  gron- 
den te  ontginnen,  en  in  hoofden  en  harten  licht  te  ontsteken; 
doch  nu  een  moeras  van  verwildering:  het  Eldorado  des  bg- 
geloofb.  W\j  beklagen  de  Ieren,  die  uit  wraaklust  de  Pro- 
testanten vervolgden,  en  den  Koning,  dien  zg  als  Engelsch- 
man  haatteden,  met  opene  armen  ontvingen,  en  als  werk- 
tuig van  hunnen  Godsdiensthaat  toejuichten.  De  achting  voor 
JAKOBUS  zinkt  nog  lager,  als  hij  zich  daartoe  verlaagt,  en  den 
weg  tot  zyne  herstelling  afsngdt.  Daarbij  speelt  de  Fransche 
Gezant  d'avaux,  die  jakobus  uit  Frankrijk  naar  Dublin  ver- 
gezelde, eene  verraderlijke  rol,  voor  zynen  meester  onnut,  en 
voor  zgnen  beschermeling  verderfelijk.  Bewonderenswaardig 
is  de  moed  en  volharding  der  Protestanten  in  Enniskillen  en 
te  Londonderry.  De  Schrijver  heeft  aan  het  schilderen  der 
belegering  van  Londonderry  al  zgn  talent  ten  koste  gelegd. 

Een  ander  Hoofdstuk  is  aan  de  Schotsche  omwenteling  gewgd.. 


720  THOMAS   BABIXOTOX   MACAULAY, 

Hier  bestonden  niet  alleen  grieven  tegen  den  Koning,  maar 
ook  tegen  de  Wet,  welke  de  Schotten  aan  eenen  kerkvorm 
kluisterde,  dien  zij  verfoeiden.  Het  prelatisme  was  den  Puri- 
teinschen  kweekeling  van  johx  knox  opgedrongen,  en  met 
duimscliroef  en  strop  ingeprent.  Jakobus,  meer  slaaf  van  Rome 
dan  Koning  van  z\jn  volk,  had  gerekend  dat  verdeeldheid  de 
Protestanten  zou  afmatten,  en  in  den  schoot  zijner  Kerk  te- 
ragvoeren,  of  dat  zy  te  zwak  zouden  zijn  tot  tegenstand,  als 
h\j  z\)ne  priesters  zond  om  hen  tot  den  overgang  te  nood*' 
zaken.  Hij-zelf,  wreed  en  lafhartig,  werd  verzwolgen  door 
den  draaikolk,  dien  h\j  door  twee  stroomen  tegen  elkander  in 
te  stuwen,  deed  ontstaan.  Schotland  was  na  vr\j,  en  zyne 
vrijheid  had  nog  hoogere  beteekenis  dan  die  der  Engelschen. 

Macaulat  verheft  ook  hier  den  lof  van  Koning  willex, 
die  met  zijn  schrander  beleid  het  netelig  vraagstuk  in  dier 
voege  oploste:  dat  het  regt  in  Schotland  zegevierde,  zonder 
dat  het  Engelsche  volk  er  door  beleedigd  werd.  H\j  deed  niet 
anders  dan  *t  geen  hij  als  eerlek  man  verpligt  was  te  doen, 
maar  de  wijze  hoe  hij  *t  deed,  verdient  bewondering. 

Dit  Hoofdstuk  mag  wel  onder  de  belangr^kste  geteld  wor- 
den, inzonderheid  om  de  voorstelling  der  Bergschotten  en 
hunner  hooglanden;  en  van  het  karakter  en  leven  dier  man* 
nen,  die  in  vr^heid  de  frissche  berglucht  inademden,  en,  zoo 
vaak  hun  dat  gelukte,  als  arenden  in  de  laagte  neerstreken 
en  daar  buit  haalden.  Schilderachtig  is  de  voorstelling  van 
mackat's  veldtogt,  en  de  wyze  van  kriQgvoeren  der  Hoog- 
landers. 

Men  moet  het  genie  en  talent  van  macaulat  bezitten,  om 
zulk  een  juist  en  helder  overzigt  te  geven  van  den  staat  der 
part^'en,  die  zich  in  dit  tijdperk  in  Engeland  tegenover  elkan- 
der bewogen.  Omwentelingen,  zoo  als  wy  reeds  zeiden, bren- 
gen immer  verwarring  mede,  en  dat  moest  vooral  in  Enge- 
land het  geval  z^n,  waar  Tory  en  Wigh,  hoog-  en  laag- 
kerkelljk,  elkander  zoo  vijandig  waren,  en  zoo  veel  bitters  te 
verwijten  hadden,  terwijl  het  Openbaar  Bestuur  schier  alles 
te  wenschen  liet.  W|j  kunnen  den  Schryver  niet  op  den  voet 
volgen;  doch  waartoe  zou  dat  ook  baten?  Voor  hen  die  het 
werk  lezen,  zou  het  te  veel,  en  voor  die  't  nog  niet  kennen, 
zou  't  te  weinig  zyn.  Men  moet  zelf  den  S.  volgen,  als  hg 
de  doolhoven   van  den  Parlementstryd  doorloopt,  en  zamen- 


GESCHIEDENIS  VAK  ENGELAND.  721 

gesworenen,  of  verraders  beluisterd,  of  Koning  willek  be- 
spiedt, wanneer  dese  smachtend  haakt  naar  een  geschikt  oogen- 
blik  om  zijne  vergnlde  ketenen  en  doornenkroon  af  te  wer- 
pen, en  s4jn  jagtslot  in  Gelderland  we6r  te  betrekken;  of  de 
Engelsche  natie  beschrgft,  die  eene  nederlaag  behoeft  om  niet 
partgman,  maar  vaderlander  te  z\jn.  Er  is  in  *t  boek  ^^n 
Engelander,  die  geheel  vergeet  Engelschman  te  z\jn,  en  *t  in 
Ierland  door  z^n  gedrag  bewyst.  Hoe  schittert  tegenover  hem 
de  overwinnaar  aan  de  boorden  van  de  Boyne. 

Willem  III  was  edelmoedig  voor  overwonnenen,  en  regt- 
vaardig  voor  verdrukten,  en  wist  de  reactie  te  braveren.  Dit 
bleek  b^j  de  regeling  der  kerkelijke  zaken  in  Schotland,  welks 
godsdienstigen  toestand  —  dit  willen  wg  aanmerken  —  uao- 
AULAT  beter  heeft  begrepen  dan  gevoeld.  Meble  d^aübigné 
gevoelde  dien  beter. 

W\j  hopen  dat  het  vervolg  zich  niet  lang  moge  doen 
wachten ! 


The  Rise  of  the  Dntch  Repablic.  A  History  by  john  lothkop 
MOTHLEY.    In  three  Volumes.    New- York.  1856. 

{De  Opkomst  van  H  Oemeenehest  der  Vereenigde  Nederlanden, 
Eene  Oeschiedems^  door  john  lothrop  mothlet.  In  drie 
Deelen).  Te  Amsterdam^  Uj  Y.  Muller.  In  zeer  gr.  8w., 
in  geslagen  en  verguld  cartonnen  banden,  ƒ  19  - : 

»'t  Glemeenebest  der  Vereenigde  Nederlanden,  zjjne  opkomst 
en  bestaan,  heeft  zich,  in  de  wereld-historie,  als  eene  dier 
hoofdgebeurtenissen  afgedrukt,  door  welke  de  loop  der  latere 
tyden  is  bepaald.  Was  't  niet  ontstaan,  vele  verschijnsels 
der  zestiende  eeaw  en  volgende  tijden  zouden  zich  dan  niet 
vertoond  hebben,  of  anders  z\jn  gew^zigd.  Het  Gemeenebest 
zelf  was  een  levendige  getuige,  een  krachtig  verzet  tegen  de 
dwingelandij  van  't  Pausdom  en  ëëne  algemeene  wereldheer- 
schappij; daarenboven,  in  menig  gevaarlijk  tijdsgewricht,  hield 
't  met  w\fs  beleid  de  schaal  van  Europa's  evenwigt."  —  «De 
glansrijke  heerschappij  van  kabel  V  was  op  't  graf  gebouwd 
van  de  vryheid  en  onafhankelijkheid  der  volken."  —  nVoor 
hen,   die   gelooven   aan   eene   voortgaande   ontwikkeling   der 

BOBKBESCH.   1856.  N*.  XV.  51 


722  JOHX   LOTBROP   MOTIILEY, 

menschheid,  is  het  opbeurend,  te  zien,  hoe,  onder  de  regering 
ziijns  opvolgers,  *8  menscben  geest,  sedert  zoo  lang  onder- 
drukt, zich  langzaam,  maar  zegevierend  verhefl.  In  't  mid- 
den der  moerassen,  op  eenen  uithoek  van  pbixjps* uitgestrekte 
Staten,  verrees  een  achtbaar  Gremeenebest."  —  »0p  eene  hand- 
breed gronds,  de  Provincie  Holland  genoemd,  verheft  eene 
magt  het  hoofd,  die  met  het  aanzienlijkste  rigk  des  aardbo- 
dems een  tachtigjarigen  strijd  waagt,  en,  midden  en  onder 
oorlog  en  verwoesting,  tot  een  veelvermogenden  Staat  aan- 
wast. Hij,  die  Staat,  omgeeft  't  beperkte  ligchaam  van  eigen 
grondgebied  met  een  r\jken  gordel  van  volkplantingen  en  Over- 
zeesche  bezittingen,  die  van  den  Noordpool  reikt  tot  onder 
den  Evenaar;  h\j  stelt  ten  laatste  aan  kabel's  heerschappy  zelve 
de  wet." 

))Zoo  waar  is  't,  dat  iedere  bijzondere  Staat  maar  een  deel 
is  van  't  groote  wereldgemeenebest  der  volken;  zoo  naauw 
zyn  de  betrekkingen  tnsschen  't  geslacht  der  menschen  onder- 
ling, dat  een  volk,  ook  dan  wanneer  't  voor  zich  zelf  kampt, 
dit  niet  doen  kan,  zonder  heil  aan  te  brengen  voor  geheel  *i 
menschdom.  Dat  de  kleine  Provinciën  Holland  en  2^land 
in  de  zestiende  eeuw  hunne  regten  handhaafden;  dat  de  Be- 
publiek  det  Yereenigde  Nederlanden  lodewuk  XIV  't  ho<^d 
bood,  en  de  Staten  van  Noord- Amerika  hunne  regten  tegen 
't  Britsch  Parlement  deden  gelden,  dit  alles  is  maar  één  en 
't  zelfde  hoofdstuk  uit  het  groot  levensboek  der  volken;  Neder- 
lands verzet  tegen  Spanje,  Engelands  omwenteling  met  Wil- 
lem in,  en  de  onafhankeiykheid  van  Amerika  z\|n  schakels 
van  dezelfde  keten." 

»De  werkdadige  kennis  van  't  Staten-evenwigt,  't  geen  be- 
langrijker moet  worden  in  dezelfde  verhouding,  als  de  ver- 
schillende Staten  der  beschaafde  wereld  digter  op  elkander 
dringen,  en  de  str\jd  om  den  voorrang  koortsiger  wordt,  dit 
is  de  wereld  veel  meer  aan  't  Nederlandsche  Gremeenebest ,  dan 
aan  Florence,  in  een  vroeger  tijdperk,  verschuldigd.  Moed, 
bedrevenheid  en  staats-  en  oorlogsberekeningen  maakten  't  Wil- 
lem den  Zwijger  mogelijk,  om  den  magtigsten  Vorst  van  zynen 
t\jd  te  wederstaan.  Erfelgke  koenheid  en  een  vruchtbaar  genie 
stelden  Europa's  lot  in  de  hand  van  zgn  groeten  kleinzoon 
wiLLEit  UI;  ze  waren  de  middelen  waardoor  hiij  uit  zeer  ver- 


TtHE   RISE  OP   THK   DÜTCH  REPüBLIC.  723 

flcbillende  bestanddeelen,  tegen  de  wassende  oyermagt  van 
LODEWUK  XIV  één  on  winbaren  dam  wist  op  te  werpen,  En^ 
even  gelijk  de  handelingen  der  Inquisitie  en  de  dwingeland^ 
van  PHiups  in  de  zestiende  eeuw  de  Republiek  deden  geboren 
worden,  even  zoo  werd  lodewuk  XIV's  inval  in  de  Neder- 
landen in  1672  en  de  herroeping  van  't  Edict  van  Nantes  ge- 
wroken door  de  verheffing  van  willsx  III  op  den  troon  van 
Frankr^'ks  vasallen,  de  stuabts*'* 

nEene  groote  zeemogendheid,  een  handeldrijvend  gemeene- 
best,  tot  eene  smalle  strook  lands  in  Europa  beperkt,  maar 
voor  *t  welk  de  ondernemende  geest  zijner  bijzondere  handel* 
maatschappyen  een  onmetelijk  gebied  veroverde,  en  in  alle 
gewesten  der  wereld  bezittingen  verwieif ;  dat  in  Brazilië  en 
Guiana  de  wet  gaf,  New- York  eerst  stichtte,  de  Kaap  de 
Groede  Doop  tot  eene  ververschingplaats  en  noodhaven  maakte 
voor  zijne  Indische  vloten,  aan  Zuid- Afrika  njjvere  en  kloeke 
volkpanters  schonk,  nog  voortlevende  in  een  krachtig  men- 
schenras,  Nederlandsch  van  zin  en  taal;  dat  heerschte op Cei- 
lon,  op  Java  en  de  Molukken  —  zulk  een  G^emeenebest  moet 
de  aandacht  van  den  Engelschman  tot  zich  trekken:  maar 
voor  Noord-Amerika  heefi  't  schouwspel  eene  hoogere  be- 
teekenis.  üit  den  str^d  van  's  menschen  ingeschapen  ge* 
voel  voor  waarheid  en  regt,  tegen  kerkdwang  en  priester- 
vonden,  overheersching  en  geweld,  werd  't  Nederlandsch  Gre- 
meenebest  geboren  door  den  moedigen  wederstand  eener  vrij- 
heid, die  in  de  wetten  en  geschiedenis  steun  vond.  Noch  die 
Tryheid,  noch  de  onze  was  een  kind  van  woest  geweld  en 
teageloosheid:  handhaven  \je  maintiendrai]^  niet  omverwerpen, 
was  de  zinspreuk  van  willem  I,  den  washingtok  der  zes- 
tiende eeuw,  gel^k  ze  dit  was  van  onzen  eigen  volksheld  en 
sijne  gropte  t^dgenooten." 

Dit  zyn  losse  trekken,  aan  des  Schrijvers  Voorrede  vrQ 
ontleend ,  ten  einde  den  geest  te  doen  kennen ,  die  in  zïjn  werk 
ademt. 

Mothlet's  beeldspraak,  z\jne  vergelijkingen  zyn  soms  wat 
vreemd,  min  of  meer  gezocht.  Er  worden  beelden  b\jeeng»- 
bragt,  die  't  voor  den  lezer  onmogelijk  is,  in  z^ne  voor- 
stelling, tot  ëëne  groep  te  verbinden,  en  zóö  't  gelezene, 
verzinneiykt  in  edele  vormen,   als  een  bezield  tafereel  yoor 

51* 


724  JOHX  LOTHROP  MOTHLEY, 

't  oog  zyner  verbeelding  te  laten  voorbygaan.  B.  v.:  Neither 
that  Uberty  nor  ours  was  hom  of  the  doud-embraces  of  a  falsê 
DivinUtf  unth  a  Humardty  of  impoasible  beauty.  Tegen  dit  gebrek, 
dat  zich  miBSchien  hoofdzakelijk  tot  de  Voorrede  bepaalt,  Btaan 
groote  verdiensten  over.  De  Schrijver  ziet  de  oude  Republiek 
voor  zich,  in  haar  verband  met  de  wereldgeschiedenis,  en 
heeft  de  plaats  herkend,  die  ze  hier  naar  waarheid  moet  in- 
nemen. Vreemden  of  inboorlingen ,  weinigen  hebben  zich  tot 
dit  standpunt  weten  te  verheffen.  Dat  de  oude  Republiek  en 
de  grootheid  van  't  Huis  van  obakje  één  grondslag  hebben: 
de  Hervorming ;  dat  beide ,  de  Nederlandsche  Staat  en  oba9JE*s 
grootheid ,  op  dien  zelfden  grondslag,  en  *t  grondwettig  Koning- 
r\jk  der  Nederlanden,  vereend  voortduren;  en  in  een  onbe- 
krompen, helderen  Protestantschen  geest  hun  levensbeginsel 
moeten  bewaren,  is  eene  overtuiging,  die  in  't  aangehaalde 
ligt  opgesloten,  en  die  mothlet  deelt,  op  grond  der  geschie- 
denis, met  ALPHONSE  ESQUiROS,  en  met  elk,  die  de  vrijheid 
van  eigen  oordeel  aan  de  bekrompene  partijzucht  van  't  oogen- 
blik  niet  heeft  verpand. 

't  Green  de  goede  verwachting  van  de  waarde  dezer  Ge- 
schiedenis versterkt ,  is  de  rfjkdom  aan  bronnen.  De  voornaam- 
ste Nederlandsche,  Vlaamsche,  Fransche,  Italiaansche,  Spaan- 
sche,  Hoogduitsche  Schrijvers,  zoo  wel  van  vroegeren  als  la- 
teren  t\jd,  stonden  den  Schrijver  ter  dienst.  Bob  en  hooft, 
maar  ook  KLurr  en  bakbutzeit  van  dek  bbixk;  vak  hetebeü 
en  wAasKAAB,  maar  ook  van  deb  vthckt  en  banke;  ubk- 
DOSA  en  B£2{TivooLio,  komon  voor  op  de  breede  lijst  der  ge- 
raadpleegde schriften.  By  die  schriften  heeft  motblet  't  niet 
laten  berusten:  in  den  Haag,  te  Brussel,  te  Dresden,  heeft 
lüj  de  archiven  onderzocht;  de  hulp  van  bakbcyzen  vak  dbx 
bbink,  gachabd,  en  anderen,  genoten. 

Deze  drie  Deelen,  na  eene  Inleiding  van  94  bladzgden, 
brengen  de  Geschiedenis  van  den  afstand  van  kabel  V  tot 
den  dood  van  willeh  I.  Dit  is  maar  een  gedeelte  van  de 
taak  die  de  Schr\jver  zich  voorstelt  af  te  werken.  Ook  den 
bloei^d  van  't  Gemeenebest  wil  hg  schilderen,  maar  in  vlug- 
tige  trekken;  haar  zamenstel  van  regering,  handel  en  volk- 
plantingen, haren  invloed  op  't  evenwigt  van  Europa  in  *i 
licht  zetten :  another  eeries  [of  volumes]  wUh  Uss  aUention  to 


THE  SISE  OF  THE  DÜTGB  BEPUBUC.  725 

nunuie  details^  and  carrying  the  story  through  a  longer  range  of 
years,  wiU  paint  the  progresa  of  the  RepübUe  in  üe  paimy  daya^ 
and  narrate  the  estahUahment  of  its  externe  eystem  of  depen- 
dendes  and  its  interior  conUnnations  for  aelf'-govenuneiU  and 
European  corUerpoise. 

Bit  gedeelte  van  des  SchrüVers  werk  is  oneindig  moegeUj- 
ker:  voor  *t  afgehandelde  t\}dperk  is  veel  gedaan,  van  alle 
zijden  is  *t  opgehelderd,  en  z^'n  er  oorkonden  en  bronnen  by- 
eengebragt.  Met  *t  geen  te  behandelen  staat,  is  't  geheel  an- 
ders; er  is,  betrekkeiyk,  zeer  weinig  voor  gewerkt,  't  In- 
wendig raderwerk  der  regering  van  de  onde  Republiek,  zoo 
zamengesteld ,  en  zoo  verschillend  gewyzigd  hier  en  ginds,  is 
nergens  volledig  en  in  zijnen  zamenhang  beschreven.  Onder 
de  nog  levenden,  hebben  maar  weinigen  er  eenige  hengenis 
van.  En  de  stadie  hier  te  lande?  Z9  zon  omtrent  de  re- 
geringsvorm en  staatsgesteldheid  van  Oad-Bome  of  Athene 
voldoende  inlichtingen  knnuen  geven,  maar  omtrent  die  van 
de  Bepnbliek  der  Yereenigde  Nederlanden  't  stilzwegen  moe- 
ten bewaren. 

Een  boek  als  dit,  verdient,  vooral  b\j  ons,  een  breedvoerig 
en  oordeelkundig  verslag:  doch  dit  kan  alleen  't  werk  wezen 
van  een  langdurig  en  gezet  onderzoek,  niet  van  't  oogenblik. 
Eene  voorloopige  aankondiging  echter  in  de  nVaderlandsche 
Letteroefeningen"  scheen  gepast. 

't  Geen  m\)  by  dit  werk  van  uothlet  voor  den  geest  kwam , 
is  dit.  W\j  bezitten  in  die  der  voormalige  Republiek  der  Yer- 
eenigde Nederlanden,  eene  grootsche  en  r^ke  geschiedenis, 
vol  leven  en  handeling,  overvloedig  in  leering  en  toepassing 
ook  voor  dezen  tQd,  zelfs  voor  't  oogenblik.  W\j  hebben  on- 
der ons  uitmuntende  Greschiedenis-onderzoekers ,  zoo  scherp- 
zinnig als  geleerd;  waarom  hebben  we  geen  Historieschrij- 
vers in  de  hoogere  beteekenis  van  't  woord?  Waarom 
zelfs  geen  bruikbaar  Handboek,  geene  Vaderlandsche  Histo- 
rie voor  den  beschaafden  man,  niet  voor  kinderen,  in  een 
edelen  en  bezielden  stgl,  op  de  hoogte  van  de  tegenwoordige 
wetenschap  en  behoeften,  verheven  boven  de  oude  partg- 
schappen ,  vooral  geene  pleitrede  voor  deze  of  gene  eenzydige 
Staatkundige  of  Eerkel^ke  rigting  onzer  t^dgenooten? 


726  WILHELM   VON  HUMBOLDT. 


Wilhelm  vok  humboldt.  —  Lichtstralen  uü  zijne  Brieven  aan 
eene  Vriendin^  aan  Vrouwe  von  wolzogeh,  aan  schiller, 
o.  POBfiTEB  en  p.  A.  WOLF,  Met  eene  Schets  van  YOix  hüm- 
boldt's  Leven  ^  door  euza  meueb.  Te  Crroningen^  Uj  J.  B* 
Wolters.  1856-   In  U.  8t;o.    VI  en  195  hl,  ƒ  1  -  90. 

Men  vindt  hier  het  leren  en  werken  en  denken  Tan  een 
dier  » weinige  edelen*"  <»izes  geslachts,  wier  namen  —  geliyk 
VAN  PBB  PALM  het  eens  zoo  onnavolgbaar  schoon,  ten  opzigCe 
van  zgnen  leermeester  bohültens,  uitdrukte  —  i»de  mensche- 
l\jkheid,  in  haren  hoogsten  adel,  als  de  haren  zich  toeeigent**. 
£n  nu  zult  ge,  ook  zonder  dat  we  breed  daarover  uitweiden, 
of  vele  proeven  daarvan  bijbrengen ,  zelven  uwe  rekening  kun* 
nen  maken  —  eene  rekening  die  niet  verkeerd  zal  uitkomen  — 
dat  ge  als  denkend  en  beoefenend  Christen  —  want  voh  bcfm- 
BOLDT  was  wel  waarlijk,  en  in  den  hoogen  zin  des  woords. 
Christen  —  in  zulk  een  leven  en  werken  en  denken  honderd- 
maal meer,  honderdmaal  gezonder,  honderdmaal  krachtiger 
geestesvoedsel  zult  vinden,  dan  in  een  ganschen  stapel  van 
opzettel^'k-stichtel^ke  geschriflen.  Inderdaad,  ware  de  geest 
onzer  beschaafde  standen  echt  beschaafd,  dan  zou  het  meeren- 
deel  dier  geschriften  alras  aan  eenvoudiger  kringen,  waar  zy 
eigenlek  alleen  te  huis  behooren,  worden  overgelaten,  en  plaats 
maken  voor  eene  lectuur  als  deze,  die  tot  hooger  ontwikke- 
ling opleidt. 

Het  rationalisme  is  er  tegenwoordig  aan  gewoon,  om  by 
elke  gevonden  of  gezochte  gelegenheid,  even  als  wijlen  de 
stervende  leeuw,  met  duchtige  ezelsschoppen  te  worden  be- 
groet. *t  Is  de  mode  zoo,  en  *t  staat  zoo  voornaam.  Wan- 
neer men  nu  echter  eens  onpart^dig  opmerkt,  hoe,  nevens 
zoo  vele  andere  groeten  en  goeden,  ook  een  wilhelm  voh 
HüMBOLiyr,  en  z\jn  nog  uitstekender  broeder  alexaitdeb,  die 
den  bekenden  campb  tot  hun  eersten  leermeester  hadden,  in 
de  rationalistische  school  zyn  gevormd,  dan  wordt  men  —  met 
name  zoo  men  daarbij  die  oude  rationalisten  ook  wat  nader 
dan  van  hooren  zeggen  kent  —  trots  alle  autoriteiten,  geneigd 
eenigzins  minder  verachtend  over  hen  te  denken.  Waar  is 
het  zeker,  dat  vok  hümboldt  de  uitersten  van  *t  rationalisme, 
die   in   oppervlakkigheid,    dorheid,   waanwijsheid,   overmoed 


WILHELM  VOX  HüUBOLDT.  727 

uitloopen,  zorgvuldig  vermeed;  maar  waar  is  het  toch  even- 
seer, dat  de  kern  van  dat  zelfde  rationalisme  —  eene  vrij- 
heids- en  waarheidszacht,  die  geene  dwingelandij  van  ver- 
jaarde vooroordeelen  duldt;  eene  verdraagzaamheid,  die  in 
staat  is  met  den  meest  andersdenkende  vriendschap  te  slui- 
ten; eene  zedelijkheid,  die,  altoos  met  het  oog  op  God  (wat 
menig  paeudo-rsktionalisi  voorb^zag,  en  zoo  doende  z^ner  school 
eene  onverdiende  klad  aanwreef)  zich  op  geen  niet  kunnen  be- 
roept —  hem  steeds  is  bijgebleven,  in  woord  en  daad  overal 
hïj  hem  doorstraalt ,  en  hem  hoogst  waarschy  nl\jk  tot  den  man 
heefl  gemaakt  die  hij  geweest  is. 

Wat  man  h^*  dan  geweest  z\j?  Gun  m$,  lezer!  dat  ik  u 
z\jne  kenschets  aanbiede  in  zyne  eigen  verzen,  die  hjj  aan 
een  te  verwachten  kind  toezong ^  en  die  —  als  geheel  de  kleine, 
maar  kostelijke  bloemlezing  z^ner  dichten,  welke  hier  voor- 
komt —  door  HSUE*s  meesterlijke  hand  in  onze  taal  zijn 
overgegoten : 

Zwaar  is  de  tgd,  en  moeitevol»  myn  kind  f 
Nu  ieder  dag  E\jn  eisch  tot  kracht  en  moed» 
In  dabble  strengheid,  aan  den  stervling  doet;  — 
En  elke  morgen,  bjj  diens  eersten  gloed» 
Des  levens  strijd  met  nieuwen  ernst  begint, 
£n  roept:  slechts  wie  met  God  strijdt,  overwint r 

o.  Hoor  des  Vaders  en  des  Regters  stemi 
Merk  op,  hoe  se  in  uw  borst  een  weerklank  vindtt 
Want  niet  in  stormgedroisch  of  lentewind, 

Ncenl  in  nw  harte  troont  ze,  als  bo6  van  Hem  l 

Met  kreet  om  vrijheid  —  vr|f  van  iedren  band  — 
Wrong  zich  de  mensch  nit  de  armen  der  nataur. 

Uit  d'  arm  der  wet  van  vroomheid  en  verstand , 
£n  zocht  zich  zelf  een  baan,  ter  kwader  nar!  — 

Thans  dry  ft  hf)  op  de  wilde  levenszee 
Met  wrak  geslagen  boot  vertwijflend  rond... 
Waar  is  de  lichtbaak  nu,  die  hulp  verkondt? 
*       Waar  is  de  ster,  die  weg  wijst  naar  de  reè? 


Neen!  niet  genoeg  is  't  logen,  list  en  waan 
Te  ontwort'len.  —  TTit  der  aarde  donkren  nacht 
Moet  ook  de  waarheid  aan  het  licht  gebragt. 


728  WILHELM  VON  HüMBOLDT- 

Verheerlükti^  voor  het  oog  des  denkers  staan  -— 
£n  in  uw  ziel  en  wezen  overgaan , 
Tot  dat  zy  worde  uws  levens  daad  en  kracht. 

Wilt  gy  een  vasten  grondslag  voor  uw*  geest. 
Wanneer  hy,  vrQ  en  zeker,  in  't  heelal 
Der  Almagt  liefde  en  wyshdd  peilen  zalP  — 

o.  Zoek  dien  in  aw  eigen  boezem  't  meest; 
Daal  neder  in  a  zelven  —  in  de  schacht 

Vol  gond  en  zilvers,  die  Gods  milde  hand 

In  n,  als  in  der  bergen  ingewand. 
Verborgen  heeft  —  opdat  door  eigen  kracht 
Wat  Hy  n  schonk  ten  dage  zy  gebragt... 

Dring  in  nw  binnenste,  dring  dieper,  delf, 
Oryp  aan,  verzamel,  orden,  voeg  byeen 
Wat  in  n  is,  wat  warrelt  om  u  heen,  — 

Maar  zoek  den  grond  en  bodem  in  u  zdv*? 

Zie!  —  dry  ft  de  wereldbol,  aan  't  Inchtgewelf, 
Niet  enkel  op  zyn  eigen  zwaarte  en  wet? 
Verbreekt  er  een  den  regel  hem  gezet? ... 

Keenl  al  die  wereld-sferen,  onverstoord, 

zy  wandlen  in  harmonische  orde  voort. 

Zoo  doe  ook  gy  —  in  mstige  evenmaat, 
Bewnst  van  wat  gy  moogt  en  kunt  en  moet  -— 
Betrede  steeds  uw  nooit  vermoeide  voet 

Den  weg  die  tot  het  hoogste  en  reinste  gaat, 

Den  w%,  die  in  uw  eigen  hart  begint 
En  in  den  hemel  eerst  zyn  mstpnnt  vindt. 

Betreed  die  baan  met  biyden  moed,  myn  kind  f 
Wees  sterk  in  handlen,  vatbaar  voor  genot. 
Getrouw  in  liefde  —  't  verd're  laat  aan  Godl  — 
Sfaar  neem  bedachtzaam  iedre  gnnst  van  't  lot. 

Versmaad  geen  bloesem  —  vorm  a  en  geniet 

Door  alles  wat  natuur  en  geest  u  biedt: 
Want  hy  alleen  put  uit  des  levens  bron 

Het  koelste,  reinste,  klaarste,  lavendst  nat» 
Die  't^  diepste  punt,  wat  hy  bereiken  kon,  * 

Maar  tevens  't  hoogste  in  stouten  greep  omvat. 

Terwijl  we  nog  met  genoegen  vermelden,  dat  de  vertaling 
der  poëz\|  niet  alleen ,  maar  eveneens  van  't  proza  wèl  gelakt, 


WILHELM  YON  HUMBOLDT.  729 

de  uitvoering  keurig,  de  correctie  naanwkeurig  verdient  te 
beeten,  eindigen  we  ons  verslag  met  den  schoenen  wensch 
van  ELiZA  MBUEB,  dien  we  geheel  tot  den  onzen  maken:  »En 
zoo  mogen  dan  deze  »Lichtstralen*'  uitgaan  om  menigen  don- 
keren nacht  te  verhelderen*  Zoo  zullen  zij  tevens  als  eene 
blinkende  star  zyn ,  of  als  een  steeds  nieuwe  knoppen  voort- 
brengende bloemenstruik  op  't  graf  van  wilhelm  von  hümboldt.** 

V.  p. 


Onuitgegeven  en  verspreide  Gedichten  van  A.  p.  vak  gbohingek. 
Met  het  portret  van  den  Auteur^  en  vignetten  op  staal  gegra* 
veerd  door  d.  j.  slditeb,  naar  paul  tétab  vak  elvek.  In 
twee  Deelen.  Te  Leyden^  hij  de  Breuk  en  Smits.  1855.  In 
Svo.    528  hL,   in  prachtband^  ƒ  8  -  50. 

De  Dichter  wiens  verzen  hier  worden  aangeboden,  behoort 
niet  tot  hen  die  het  publiek  met  hunne  geestesvruchten  hebben 
overladen.  Slechts  nu  en  dan  verscheen  het  een  en  ander 
van  zijne  hand  in  onze  Jaarboekjes ,  en  meer  door  zgne  dege- 
lijke historische  werken,  dan  door  zijne  poëtische  voortbreng- 
selen, heefl  de  Eerw.  van  gbokingek  den  naam  verkregen 
dien  hij  onder  ons  bezit.  Z\jne  jongelingschap  is  reeds  lang 
voorbijgegaan,  en  de  tyd  ook  reeds  daar  geweest  waarop  h\j 
zijn  laatste  lied  heefl  gezongen.  Maar  bij  het  nederleggen  van 
de  cither,  voelde  h\)  zich  opgewekt  om  z^ne  gedichten  b^een 
te  verzamelen,  en  h^  had  het  genoegen  te  zien,  dat  de  Uit- 
gevers die  op  eene  kostbare  w\jze  in  het  licht  deden  versche- 
nen. Bij  het  lezen  werden  w^  getroffen  door  den  schoenen 
vorm 'waarin  de  Auteur  z^ne  godsdienstige  en  vaderlandsche 
gedachten  heeft  uitgedrukt,  en  meenden  dat,  wanneer  deze 
bundels  reeds  voor  het  vierde  eener  eeuw  aldus  waren  uit- 
gegeven, dit  zeker  z^jn  roem  zoude  vermeerderd  hebben.  De 
statige,  fiks  gebouwde  Alexandrijnen,  waarin  onderwerpen 
als:  i)De  Poëzë*';  »Het  ware  schoon";  »De Sterrenhemel*', enz. 
behandeld,  en  belangrëke  gebeurtenissen  uit  de  Bëbelsche  en 
Vaderlandsche  Geschiedenis  beschreven  worden,  vinden  in 
onze  dagen  niet  zoo  veel  bijval,  als  in  den  t^'d  waarin  man- 
nen als  HELMEBS,  KLUK,  LOOTS,  CU  andere  beroemde  Zangers, 
voor  stukken  in  die  maat  en  in  dat  genre ,  hoogen  lof  hebben 


730  A.   P.  VAN   GBOXINGESr, 

ingeoogst.  Zoo  w\j  uit  belangstelling-  in  den  roem  der  Dichters 
nu  en  dan  wenscben,  dat  de  kritiek  den  meesier  het  woord 
»te  vroeg r*  moge  toeroepen;  wy  gelooven  ook,  dat  zij  een  en- 
kelen keer  het  woord:  nniet  vroeg  genoeg!**  mag  uitspreken. 
De  geest  die  ons  hier  te  gemoet  ademt,  is  voortreffemk.  De 
Dichter  heeft;  zich  voorgesteld,  hier  en  daar  wat  goeds  te 
stichten,  den  geest  op  te  wekken,  hoop  en  moed  aan  te  kwee- 
ken, het  godsdienstig  en  vaderlandsch  gevoel  weldadig  aan 
te  doen  —  en  wel  mag  hg  met  vr\)moedigheid  het  hoofd  op- 
heffen by  het  aanbieden  zgner  vruchten.  Terw\jl  elders  be- 
wijzen worden  gevonden,  dat  grootere  talenten  worden  toe- 
ge  w\|d  aan  de  verheerl^king  van  ongeloof  en  zedeloosheid , 
heeft  de  vrome  Diqhter  dezer  poëz^  geen  enkel  vers  geschre- 
ven, dat  den  Prediker  van  het  Evangelie  onwaardig  zoude  z\in. 
Met  den  toon  van  dank  sluit  hg'  zgne  dichtermke  loopbaan, 
waarop  hg  geene  \jdele  lauweren  met  drift  heeft  gezocht, 
maar  zeker  heilige  verkwikking  en  troost  meermalen  heeft 
gevonden: 

Bank,  o  Vader,  die  gezorgd  hebt,  lang  gedragen.  Teel  gered. 
God  des  aanziens,  des  ontfermens,  groote  Hoorder  ran  't  gebed, 
*k  Mag  Uw  liefde  en  trouw  rerkonden  aan  een  afgedwaald  geslacht, 
£n  mijn  medezondaar  wijzen  op  Uw  heil  hem  aangebracht, 
'k  Mag  in  zegeningen  roemen,  talloos  als  het  zand  der  zee, 
Aan  het  hart  der  teedre  gade  zingen  Tan  Uw  gnnst  en  Tree. 
Leid  mij,  na  mijn  haren  graaawen,  leid  mij  tot  den  grafknilrand. 
God  mijns  leTens,  sterk  mijn  krachten  tot  de  reis  naar  't  Vaderland! 
Styg,  mijn  ziele,  stijg  ten  hoogen  op  de  Tlenglen  Tan  mgn  lied! 
'k  Heb  u  lief,  o  heerlijke  aardel  maar  als  eeuwge  woning  niet. 
't  Dankend  lied  is  Godes  gaTC,  't  hijgt  naar  zynen  oorsprong  weer. 
Zinden  dan  m'yn  vTeufrdeltchten  ^  ook  de  kommer  zinkt  ter  neer. 
Kwijn  dan  Try  mijn  stcrgevonkel ,  't  is  Toor  d' uchtendzonnegloor. 
Als  de  Godsbazninen  schallen,  breekt  op  eens  mijn  morgen  door. 
Eenmaal  zal  der  Snglen  cither  zalig  trillen  in  mijn  hand. 
Bij  den  rei  der  nitTerkoornen  Tan  het  hemelsch  Vaderland! 

De  dichtstukken  z\jn  meestal  uitgebreid,  zoo  als  reeds  blijkt 
uit  de  inhouds-opgave.  Deel  I:  »Poëzy;  Babel's  val;  Pella,  of 
de  tocht  uit  Jeruzalem;  Het  Labarum;  julianus ;alabik; Hen- 
drik Tuo&iASz,;  LAXCBLOT  VAK  BBED£BOD£;  De  Watergeuzen; 
siMON  scnoOREL;  1648  en  1848;  liet  ware  schoon;  Afscheid.'* 
Doel   II:    »>Delila;    martiia;   jezaja;    Broederliefde;   Uit  r. 


OXUrrOEGEVEN  £X   VEBSPSEIDE  GEDICUTEK.  731 

POLLOCK*s  CouTBê  of  Tmê;  De  Sterrenhemel;  Grezangen  voor 
de  openbare  Godsdienst;  bbutus;  qcstaap  adolp;  De  Abdy 
van  Bgnsbarg;  De  Grenzen  te  Enkhuizen;  pmo  babda;  wil- 
lek UI;  De  derde  October  1830;  Zeeland;  Schipbreuk  van 
de  Wassenaar  en  Waterloo  in  1827;  Koning  willem*s  Jaar- 
feest, 24  Aag.  1831;  Oranje  Boven*';  vier  gelegenheidsgedich- 
ten, en  }ides  Dichters  Vaderland".  Beeds  de  titels  beloven 
dat  het  iets  degel^ks  is  wat  hier  wordt  aangeboden,  en  de 
inhoud  der  stukken  draagt  alle  bewijzen,  dat  de  Dichter  een 
man  is  van  grondige  studie,  helder  oordeel  en  gekuischten 
smaak,  die  niet  de  goedkeuring  van  flaauwe  en  oppervlak- 
kige lezers  wil  verwerven ,  maar  ook  b^  de  verstandigen  onder 
ons  publiek  den  lof  zal  inoogsten,  dat  hij  in  het  dichterlek 
kleed  schoone  waarheden  op  voortreflfelyke  wijze  heeft  ge- 
huld. W\j  danken  den  begaafden,  wetenschappelëken  grgs- 
aard  voor  z\jn  aangeboden  geschenk,  en  hopen  dat  de  schoone 
voldoening,  die  h^)  b^  de  uitgave  wenschte,  hem  niet  moge 
ontgaan.  t- 


Kinderlijke  Dichtstükjea  van  b.  tollens,  c.z.  Uitgegeven  ten 
voordeeU  der  Bewaarschool  te  Rijswijk.  Te  'a  Gravenluige^ 
bij  P.  H.  Noordendorp.  1856*    In  Svo.   U  bL  f  1-: 

Dit  is  niet  het  laatste^werk  van  den  grooten  Volksdichter, 
want  de  twintig  dichtstukjes ,  hier  aangeboden,  z^n  vroeger 
geplaatst  nin  een  uitgebreid  werk  voor  de  jeugd",  en  in  Augus- 
tus 1.1.  daaruit  » bijeengeraapt";  maar  het  is,  helaas!  de  laatste 
bundel  van  zijn  werk  voor  welks  uitgave  h^'-zelf  heeft  kun- 
nen zorgen.  Menschlievende  Dames  verzochten  hem,  »om  een 
toepasselijk  dichtstokje  op  te  stellen",  en  ten  voordeele  van 
Byswijk's  bewaarschool  in  *t  licht  te  geven;  aan  dat  verzoek 
kon  hë  niet  voldoen,  want  nhet  verzenmaken"  was  hem  neen 
pynlyke  inspanning  geworden"  —  maar  hij  deed  mëër:  hy 
bestemde  alle  deze  dichtstukjes  tot  het  gewenschte  doel,  en 
eindigde  dus  zyne  dichterlëke  loopbaan  met  eene  weldaad. 
£n  die  weldaad  kan  voor  de  begiftigde  school  van  groot  be- 
lang worden;  want  wie,  al  had  hy  de  werken  van  tollexs 
niet,    zou   dit   boekje  willen   missen,  die  kinderen  heeft,  en 


732  B.   TOLLEHS,   G.Z.,   KIXDEBLIJKE  DICBT8TUKJKS. 

hipr  gelegenheid  vindt  om  hun  w^ze  lessen  te  geven,  in  vor- 
men die  zich  van  zelve  in  *t  hoofd  prenten.  Als  iemand ,  die 
maar  eenig  geheugen  heeft,  twee-  of  drie  malen  leest  van 
«Gods  geboden": 

Neen,  overtreedt  ce  tot  geen  prijB 
Be  wetten  ons  van  God  gegeven: 
Wat  is  hy  dwaas,  die  wil  weerstreven, 

Wat  is  hy',  die  gehoorzaamt,  wQsl  — 

dan  vergeet  h\}  't  niet  weder.  Het  is  ëëne  der  onderschei- 
dende hoedanigheden  van  tollens*  verzen,  en  h\j  moet  daar 
veel  genoegen  van  hebben  gehad,  dat  men  die  zoo  gemakke- 
lyk  van  buiten  kan  leeren;  het  ligt  voor  een  goed  gedeelte 
daaraan,  dat  ze  drok  in  de  Bederijkerskamers  worden  voor- 
gedragen; maar  die  algemeene  hoedanigheid  maakte  dan  ook 
wat  TOLLENS  nog  bgzonder  voor  kinderen  bestemde,  onge- 
meen voor  kinderen  geschikt.  Mëër  zullen  we  van  dit  lieve 
bundeltje  niet  zeggen,  dat  geene  aanprijzing  noodig  heeft.  — 
Doch,  ja,  nog  ietsl  W\j  wenschen  alle  onze  huisvaders  en 
huismoeders  zoo  echt  Christeiyk  gezind,  dat  elk  hunner  het 
boekje  zgnen  kinderen  in  de  hand  geve,  opengeslagen  by 
bl.  25,  om  het  allereerst  van  buiten  te  leeren,  wat  daar  staat, 
om  jeugdige  geesten  te  bekwamen  tot  nVerdraagzaamheid**  in 
rypere  jaren: 

Vermeet  n  niet  dengeen  te  doemen 
Die  anders  denkt  dan  gy. 
Wie  cyn  wy,  blinde  schepslen,  wy. 
Die  op  onfeilbre  kennis  roemen  P 

Wie  anders  bidt  dan  ons  behaagt, 
£n  anders  leert  dan  wy  begeeren  — 
Wie  dnrft  het  wagen,  hem  te  weren. 
Als  celfs  hem  God  verdraagt!? 

Wat  leer  eens  anders  Kerk  verkonde. 
Er  is  maar  één  gebod: 
Bemint  uw  naasten,  vreest  nw  God, 
Betracht  de  dengd  en  vliedt  de  zonde. 

Wie  dat  belydt,  en  niets  dan  dit. 
Die  dient  voorwaar  geen  valsche  goden; 
Die  doet  wat'cHauTUS  heeft  geboden. 
Voor  welk  altaar  hy  bidt. 


HOLLAND.  733 


Holland.  Almanak  voor  1857.  Uitgegeven  door  Mr.  j.  van 
LENNEP.  Te  Amsterdam^  Uj  Grebroeders  Kraaj.  1856.  In 
kU  8w.   247  bl.  fS' 90. 

Bg  bet  ter  perse  leggen  van  dit  blad  ontvangen  vnj  dit  Jaar- 
boekje, nog  tgdig  genoeg  om  z\jne  verschoning  aan  te  kondi- 
gen; doch  te  laat  om  *t  te  doorlezen,  en  van  den  inhoud  ver- 
slag te  doen.    Op  de  l\JBt  er  van  zien  wy  de  namen  van  j. 

TER  60ÜW,  S.  J.  VAN  DEN  BEROH,  Onz.,  H.  TOLLENS,  O.Z.,  QEBABD 
KELLEB,  FBED.  WLTSMAN,  Mr.  L.  J.  A.  TOLLENS,  P.  A.  VAN  DEN 
BEBOH,  Dr.  H.  A.  SELS,  A.  J.  DE  BULL,  NICOLAAS  BEBTS,  P.  A. 
DE  QÉNESTET,    N.  DONKEB,  W.  J.   VAN   ZEGGELEN,   H.  J.   SOHIU- 

MEL,  j.  j.  L.  TEN  KATE.  BebaWe  door  deze,  op  slechts  enkele 
uitzonderingen  na,  met  grooten  lof  bekende,  of  beroemde  Dich- 
ters en  Schr^vers,  is  Mr.  J.  van  lennsp,  die  zelf  meer  dan 
tachtig  bladzyden  draks  tot  den  inhoud  heeft  b^ gedragen,  b^- 
gestaan  door  didthus,  en  ook  weder  door  den  schoolmeester, 
van  wien  de  liefhebbers  van  diens  kluchtig  genre  twee  stuk- 
ken ontvangen:  »Het  Paard"  en  een  »Kort  begrip  van  de 
Bomeinsche  Historie'*,  wèl  geschikt  om  ieder  te  doen  lagchen. 
Ernst  en  luim  wisselen  elkander  af  in  dezen  Jaargang,  gelijk 
in  eiken  vroegeren.  De  platen  en  de  band  z|jn  fraai,  en  het 
boekjen  is  dus  b^zonder  geschikt  om  tot  een  geschenk  te  die- 
nen, niet  alleen  op  Nieuwejaarsdag,  maar  reeds  op  het  vro- 
lyke  St.  Nikolaasfeest.  Daartoe  zg  *t  voorloopig  hier  aanbevolen. 

Algemeene  Kunstwoordentolk^  bevattende  de  vertaUng  en  verkla- 
ring van  alle  vreemde  woorden  en  zegswijzen^  die  in  geachrif" 
ten  van  allerlei  aardy  in  de  taal  der  zamenleving^  in  handel^ 
bedrijf  enz»  voorkomen.  Door  j.  kbamebs,  j.z.  Tweede^  ver- 
beterde  en  vermeerderde  druk.  Te  Oouda,  bij  G.  B.  van  GoorZ 
1855.   In  roijaal  8vo.    1032  bl.  ƒ  9-90,  geb.  f  10-40. 

Dat  van  dit  veelomvattend  Handboek  een  tweede  druk  is 
noodig  geworden,  getuigt  van  de  gunst  die  deze  tolk  by  het 
publiek  reeds  verworven  heeft.  W\j  hadden  er  nog  geen  ken- 
nis mede  gemaakt  toen  't  werk  ons  ter  beoordeeling  werd  ge- 
zonden, en  daarom  hebben  w\j  met  de  aankondiging  gewacht, 
tot  ons  uit  eigen  ervaring  zou  zijn  gebleken,  in  hoe  ver  de 


734  J.   KBA.MERS,   J.Z. 

inhoad  aan  den  titel  beantwoordt.  Dat  geefl  ons  nu  het  vooT^ 
deel,  een  gevoelen  er  over  te  kannen  uitspreken  op  de  erva- 
ring gegrond.  Sedert  vele  maanden,  namelgk,  heeft  dese  Tolk 
dagelyks  naast  ons  gelegen,  en  zoo  dikwijls  ons  een  uitheemsch 
woord  onder  de  oogen  of  voor  de  pen  kwam,  stelden  w^  hem 
op  de  proef.  Wy  hebben  hem  alzoo  honderdenmalen  openge- 
slagen en  ondervraagd;  doch  h\j  heeft  die  proef  glansrijk  door- 
gestaan. Wij  kregen,  maar  op  zéér  enkele  uitzonderingen  na^ 
altijd  een  goed,  bondig,  duidelijk  en  volledig  antwoord,  en 
niet  zelden  nog  eene  wetenschappelijke,  historische,  of  andere 
bijzonderheid  als  op  den  koop  toe.  Nu  gevoelen  onze  lezers 
van  zelf,  hoe  noodig  en  nuttig,  ja  schier  onmisbaar  zulk  eea 
Handboek  kan  z^n  op  de  kantoren  van  handelaren  en  Indus- 
triëlen, maar  ook  in  elke  huiskamer  waar  gelezen  wordt; 
want  het  is  waar,  wat  de  Heer  kba.mbrs  zegt  in  zijne  Eerste 
Voorrede:  nleder  toch  weet,  hoe  de  gesprokene  taal  van  het 
dagelijksche  leven  en  den  gezelligen  omgang,  hoe  de  geschre- 
ven taal  in  boeken  en  geschriften  van  allerlei  aard,  in  dag- 
bladen, maandwerken,  aankondigingen  enz.,  hoe  de  taal  vaa 
handel,  kunst,  wetenschap,  overvloeit  van  vreemde  woorden, 
die  men  vaak  niet  in  hunne  volle  beteekenis  en  afkomst  ver- 
staat, en  verkeerdelyk  aanwendt  of  uitspreekt.*' 

Het  is  in  onze  oogen  ook  eene  groote  verdienste  van  dit  boek, 
dat  het  den  uitheemschen  term  niet  alleen  omschrijft,  maar 
in  verre  de  meeste  gevallen  een  goed  gevormd  Nederduitsch 
woord  er  voor  aangeeft,  en  overal  waar  het  te  verklaren  woord 
twee  of  meer  beteekenissen  heeft,  de  eigenlijke  en  letterkun- 
dige zin  (blijkbaar  uit  den  bijgevoegden  etjmologischen  oor- 
sprong) voorop  plaatst.  De  Kunstwoordentolk  is  daardoor  uit- 
muntend geschikt  niet  slechts  om  vreemde  woorden,  waar  zij 
voorkomen,  in  hunne  eigenlijke  beteekenis  en  waarde  te  doen 
verstaan,  maar  ook  om  het  onnoodig  en  afkeurenswaardig 
gebruik  van  vreemde  woorden  van  lieverlede  te  doen  ophou- 
den. Het  is  ook  tot  dat  einde  inzonderheid,  dat  w\j  dit  boek 
in  de  handen  wenschen  van  allen  die  onze  rijke  en  schoone 
moedertaal  nog  met  allerlei  poespas  van  vreemde  woorden 
ontsieren. 

B\j  vergelijking  met  den  eersten  druk,  waarvan  wy 't  geluk 
hebben  gehad  een  exemplaar  in  handen  te  kragen,  is  ons 
gebleken,  dat  de  tweede  zich  in  vele  opzigten  gunstig  daar- 


ALGEMEFA'E  KDXSTWOOBDEXTOLK.  733 

van  onderscheidt.  Vele  artikelen  zijn  geheel  omgewerkt,  eneene 
menigte  woorden,  die  overbodig  waren,  zijn  weggelaten;  daar* 
entegen  is  de  tweede  druk  met  een  groot  aantal  woorden  ver- 
rijkt, die  den  zamensteller  vroeger  waren  ontsnapt,  of  eerst 
sedert  de  uitgave  van  den  eersten  druk  in  gebroik  zijn  geko- 
men. Bij  de  woorden  aan  het  Grieksch  ontleend,  die  veelal 
op  de  C  voorkwamen,  heeft  h\j  na  —  naar  ons  gevoelen  te 
regt  —  de  K  gebruikt;  dat  heeft  eene  aanmerkelgke  verschik- 
king  veroorzaakt,  maar  is  ook  werkel^k  eene  verbetering. 
Zoo  heeft  ook  de  aanduiding  en  afbeelding  der  uitspraak  vele 
wijzigingen  ondergaan,  die  even  zoo  vele  verbeteringen  zijn; 
doch  die  aanduidingen  zullen,  uit  den  aard  der  zaak,  in  vele 
gevallen  wel  immer  onvolkomen  blijven. 

Dat  zulk  een  boek  geheel  zonder  fouten  of  miBStellingen 
zoude  zgn,  laat  zich  niet  denken.  Nu  en  dan  vonden  w^j  ook 
het  eene  en  andere,  dat  in  volgende  drukken  nog  wéér  ver- 
beterd kan  worden.  Wij  zochten,  b.  v.,  te  vergeeft  naar 
OHAHBBB  OBSCUBE.  Bij  uazoekcu  vonden  w\j  dien  naam  onder 
OAMEBA  obsouba;  doch  eene  verwijzing  daarheen  zal  niet 
overbodig  zijn.  Coveren  is  van  zijne  plaats  gedwaald,  onder 
CAVILLÉBEK.  By  claib-votant  staat:  met  geopende  oogen, 
dat  kennelijk  zyn  moet:  met  gesloten  oogen.  Onder  paütb 
misten  wy  FavHef.  Of  pavecb  nog  behoefl  vertolkt  te  worden, 
weten  wij  niet;  maar  't  staat  onder  pautob,  en  daar  zullen 
de  gebruikers  van  het  boek  *t  wel  zeker  niet  zoeken.  Zoo 
vonden  we  eenige  kleine  onvolkomenheden,  die  echter  de 
waarde  van  het  werk  in  niets  verminderen,  en  ook  niet  noe- 
menswaardig zijn,  als  w\j  bedenken,  dat  onze  proef  vele  maan- 
den lang  heeft  geduurd.  W\j  verheugen  ons  het  werk  te  be- 
zitten, dat  onze  schryftafel  niet  weer  verlaten  zal,  en  brengen 
den  geleerden,  volijverigen  Zamensteller  dank  en  hulde  er 
voor  toe;  terw^l  w^  *t  gebruik  van  dit  z\}n  Handboek,  om 
de  bovengemelde  redenen,  ieder  aanbevelen  die  gaarne  goed 
wil  verstaan  wat  h\j  leest,  en,  schrijvende,  onze  rijke  moe- 
dertaal ongaarne  met  vreemde  woorden  ontsiert. 

De  typographische  uitvoering  is  ongemeen  correct  en  fraai. 
De  letter  en  het  papier  zijn  zoo  helder,  dat  men  het  zëër 
compresse  van  den  druk  naauwelijks  opmerkt.  Het  boek  be- 
vat nagenoeg  den  inhoud  van  tien  kapitale  deelen  in  gr.  8vo. 
en  is  toch  voor  ieder  zeer  handelbaar.  Het  geheel  strekt 
beide  den  Zamensteller  en  den  Uitgever  tot  groote  eere. 


736  Dr.  j.  A.  WYNKE,  beknopt  leerboek,  ekz. 


Beknopt  Leerboek  voor  de  Algemeene  Geschiedenis,  door  Dr. 
j.  A.  WTNNE,  Praeceptor  aan  het  Stedelijk  Oymnammi  te 
Groningen,  Tweede  Stuk.  Middeleeuwen.  Tweede,  geheel  om-- 
gewerkte  en  veel  vermeerderde  druk.  Te  Groningen,  bij  J.  B. 
Wolters.  1856.  In  post  Svo.  VIII  en  222  hl.  fl- 40. 

Van  den  lof  aan  het  Eerste  Stuk  van  dit  Leerboek  gege- 
ven» behoeven  wig  b$  de  aankondiging  van  dit  Tweede  niets 
terug  te  nemen.  Greene  mindere  zorg  dan  aan  de  Oude  ia  aan 
de  Geschiedenis  der  duistere  Middeleen  wen  besteed,  en  ineen 
kort  bestek  is  veel  geleverd.  Dat  in  deze  uitgave  ook  aan  de 
lotgevallen  van  ons  land  eene  plaats  is  ingeruimd,  achten  wy 
eene  verbetering.  Er  bestond  geene  voldoende  reden  om  ze 
achter  te  laten. 

Slechts  een  paar  aanmerkingen  zgn  ons  voorgekomen.  In 
de  Inleiding  wordt  gezegd:  dat  het  Pausdom  inzonderheid 
door  do  Kruistogten  ten  toppunt  zjjner  magt  verheven  werd. 
W\}  kunnen  dit  niet  onbepaald  toegeven.  Het  voordeel  dat 
het  Pauselijk  gezag  uit  de  Kruistogten  trok,  werd  meer  dan 
opgewogen  door  het  nadeel  dat  het  leed  ten  gevolge  van  den 
ongelukkigen,  met  der  Pausen  belollen  in  str^d  zanden,  af- 
loop van  die  togten,  en  van  den  uitgebreiden  gezigtskring 
die  zich  voor  Europa's  volken  ontsloot,  bij  het  bezoeken  van 
vreemde  landen  en  het  bekend  raken  met  andere  zeden  en 
gewoonten.  Insgelijks  moeten  wij  betwijfelen,  of,  gelijk  op 
bl.  96  staat,  de  invloed  der  Kruistogten  op  de  zedel^kheid 
bepaald  ongunstig  geweest  is?  Wij  gelooven  eer  het  tegen- 
deel, en  dat  onze  hedendaagsche  beschaving  veel  aan  hen 
verschuldigd  is.  —  Onjuist  wordt  op  bl.  22  de  benoeming 
van  wiLLEBBOBD  tot  Blsschop  van  Utrecht  aan  kabel  martel 
toegeschreven.  Deze  kon  ze  voorstaan  en  bevorderen,  de  be- 
noeming zelve  geschiedde  door  den  Paus.  —  BL  32  heet 
KABEL  DE  OBOOTB  in  z^'uo  levcnswyze  matig.  Volgens  het 
berigt  van  een  tijdgenoot  nuttigde  hy  voor  z\)n  gewoon  mid- 
digmaal  een  vierde  van  een  schaap,  of  een  paauw,  of  eene 
kraan,  of  een  gans,  of  een  haas,  behalve  de  bijkomende  ge- 
regten,  en  was  h\j  ook  in  het  gebruik  van  den  wyn  geens- 
zins spaarzaam. 


BOEKBESCHOUWINO. 


jOAmns  TiDSMAir,  PhiL  Theor.  Mag.  Litt.  Ham.  Doet.,  Oratio 
de  Theologiae  in  Remonstrantinm  Reformatorom  Seminario 
Professione,  qnam  habait,  qaniu,  die  xxxi  m.  Martii  anni 
X1K30CLVI,  in  Illastris  Athenaei  Amstelodamensis  Aaditorio 
majori,  Professionem  illam  pablice  auBpicaretur.  Amstelo- 
dami,  apud  P.  N.  van  Kampen.  In  gr.  Bvo.  82  bl.  ƒ  :  -  50. 

Deze  Inwüdings-rede  onderscheidt  zich  van  andere  soort- 
gelgke  gelegenheids-redenen,  zoo  wel  door  het  onderwerp  dat 
daarin  behandeld  is,  als  door  de  w\jze  van  behandeling  zelve, 
hier  gevolgd.    De  gewoonte  brengt  mede  dat  de  Hoogleeraar, 
die  z\jn  ambt  aanvaardt,   z\jne  gedachten  en  inzigten  mede- 
deelt, met  opzigt  tot  de  wetenschap  die  hg  onderwijzen  zal, 
en  zich  verklaart  omtrent  den  weg  dien  14j  daarb\j  meent  te 
moeten  inslaan  en  bewandelen.    Zoo  blykt  het  dan  wat  men 
van  hem  verwachten  mag,  en  met  welk  regt  aan  hem  de  leer- 
stoel is  opgedragen,  van  waar  hy  voortaan  de  studerende  jon- 
gelingschap leiden  zal.    Dat  nu  de  Heer  tidsman,  na  meer 
dan    v\jf-en*twintig-jarige   Evangeliedienst,   tot  opvolger  van 
zijjnen  leermeester  abb.  des  amobib  van  dbb  hoeven  benoemd, 
zich  een  onderwerp  kiezen  zon,   nit  het  midden  der  Godge* 
leerde   wetenschap,   naar  haar  tegenwoordig  standpunt,  geno- 
men, ware  welligt  te  veel  gevergd,  al  acht  men  er  hem  ook 
volkomen   toe  in  staat.    Maar  zeker  heeft  niemand,  ook  zelfs 
de  scherpzinnigste  niet,  vooruitgezien,  wat  geschied  is,  t.  w.: 
dat  h^'   over  het  Hoogleeraarambt  zelf,   dat  h\|  aanvaardde, 
het  woord  zou  voeren.    De  keuze  moet  zgne  hoorders  hebben 
verrast.     Toch  was  het  niet  de  geschiedenis  van  dat  ambt, 
die  h\j   behandeld  heeft,  zoo  als  men  misschien  op  het  eerste 
hooren  vermoedde.    Na  de  feest-rede  van  z\jnen  voorganger, 
bij   het  twee-honderd-jarig  bestaan   van  het  Seminarium  der 
Remonstranten  gehouden,  en  de  uitgave  van  het  Gredenkboek 
daarvan,  viel  hierover  wel  niets  nieuws  of  belangrijks  meer 
te  zeggen.   Maar  het  is  over  dat  ambt  zelf,  dat  Prof.  tidbuan 
gesproken  heeft,  ter  beantwoording  van  de  drievoudige  vraag: 

BOEKBESCH.    1856.   K*.   XVI.  52 


738  JOANXIS   TIDEMA3Ï, 

Quis  miki  munus  tribuüf  Quma  in  finemf  Qua  lege?  Ën  daarbij 
vond  hij  gereede  aanleiding  om  z\jne  benoeming,  die  van  wege 
de  Kerk  geschied  is,  als  een  bew^s  te  doen  kennen  van  het 
belang  dat  de  Kerk  heeft  by  de  Godgeleerde  wetenschap,  en 
als  een  navolgenswaardig  voorbeeld  voor  andere  Kerkgenoot- 
schappen in  onze  dagen;  om  het  oogmerk  zjjner  benoeming, 
de  opleiding  van  toekomstige  Evangeliedienaren,  in  het  ver- 
eischte  licht  te  plaatsen;  en  het  voorregt  te  roemen,  dat  hem 
de  vervulling  zyner  taak  is  opgedragen  zonder  dat  h^*  gebon- 
den is  aan  Kerkelijke  formulieren:  doctrinam  tantum  et  piita- 
tem  requirit  SocUtas* 

W^   achten   deze   keuze    des   onderwerps   niet  ongelukkig, 
overtuigd,  als  w$  z\jn,  dat  de  betrekking  door  Prof.  tidemah 
aanvaard,  veel  eigenaardigs  bezit,  waardoor  zij  zich  van  die 
der  Hoogleeraren  aan  onze  Hoogescholen  onderscheidt.    Haar 
dat  onderscheid  is  toch,  zoo  wy  meeneu,  in  de  drie  byzos- 
derheden,  hier  behandeld,  zeer  onvolledig  uitgedrukt.  Wg  er- 
kennen: de  overige  Hoogleeraren,  die  der  Doopsgezinden  alleen 
uitgezonderd,  ontvangen  hunne  aanstelling  niet  van  de  Kerk, 
maar  van  den  Staat,  die  hen  bezoldigt.    Hieruit  volgt  echter 
geenszins,  dat  z\|  tot  de  Kerk  in  geenerlei  betrekking  zouden 
staan,  of  zich  om  haar  niet  te  bekommeren  hebben.  Bekend  isliet, 
dat  de  Hervormde  Kerk  van  de  haar  door  den  Staat  verstrekte 
gelegenheid  tot  opleiding  van  hare  aanstaande  dienaren  vrg- 
willig  blijft   gebruik  maken,   en  niet  slechts  de  voorlichting 
'der  Hoogleeraren  in  hare  hoogste  Kerkel^ke  vergadering  zich 
ten  nutte  maakt,  maar  ook  pr^js  stelt  op  hunne  Evangelie- 
prediking   in   de  Gemeente.    £n  waartoe  z\jn  zg  anders  ge- 
roepen dan  om,  even  als  tidbmak,  de  jongelingschap,  die  zich 
voor  de  gewyde  bediening  voorbereidt,  door  middel  der  weten- 
schap te  vormen?    En  wie  heeft  gehoord  van  eenige  verbind- 
tenis  aan  Kerkeiyke  formulieren,  waardoor  zy  in  hunne  be- 
oefening der  Godgeleerdheid  zouden  belemmerd  z\jn?  Wi}  zien 
dus  volstrekt   niet  in,  dat  hierin  zou  gelegen  z$n  de  eigen- 
aardigheid van  het  Hoogleeraarambt  door  Prof.  TiDBMAir  be- 
kleed, en  achten  in  zoo  verre  de  ontwikkeling  even  als  de 
keuze  van  z\|n  onderwerp  min  gelukkig.    Ook  komt  het  ons 
voor,   dat  hg   het  minder   gekozen  heeft  om  daarover  eene 
volledige,   wèl   doordachte,  afgeronde  Oratio  te  houden,  dan 
wel  om,  naar  aanleiding  daarvan,  allerlei  in  het  midden  te 


ORATIO,    ETO.  739 

brengen,  wat  zich  bQ  zulk  eene  gelegenheid  gevoegelyk  zeg- 
gen laat*    Z\{ne  Bedevoering  is  meer  eene  toespraak  gewor- 
den dan  de  gewoonte,  b\j  eene  plegtigheid  als  de  aanvaarding 
van  eenig  Hoogleeraarambt,  medebrengt.     De  toon  is  meer 
gemeenzaam  dan  daarbij  elders  gemeenlyk  wordt  aangeslagen. 
£n  de  aanspraak  tot  de  staden  ten  gerigt,  gaat  aan  die  waar- 
mede  de   Curatoren   en   Hoogleeraren    worden   toegesproken, 
een  weinig  zonderling  vooraf.    Desniettemin  zal  de  indruk,  b\j 
het  hooren,    zoo  wij  vermoeden,   niet  ongunstig  zQn  geweest, 
en  heeft  ons  de  lezing  aangenaam  bezig  gehouden.    Er  komt 
velerlei  in  voor,  dat  van   bekwaamheid,  heldere  inzigten  en 
heiligen  ernst  voordeelig  getuigt.  Ook  het  Lat\jn ,  ofschoon  min- 
der klassiek  in  vormen  dan  misschien  wenschelgk  ware,  en  door- 
gaans door  de  etyle  ewupé^  dien  het  niet  verdraagt,  ontsierd,  is 
blijkbaar  gemakkelyk  uit  de  pen  gevloeid.    Ja,  w$  twQfelen 
geen  oogenblik,  of  de  man,  die,  door  pUgtbesef  genoopt,  op 
E\jnen  leeft^d  zich  bereid  verklaarde,  om  de  taak  van  z\jnen 
hooggeroemden  leermeester  op  te  vatten,   zal,  onder  hoogeren 
zegen,  volkomen  in  staat  z\jn,  om  het  door  de  Broederschap 
geleden  verlies  te  vergoeden,  al  ontbreekt  hem  ook  die  zeld- 
zame  gave   van   oiterlgke    kansel  welsprekendheid,   waardoor 
VABT  DEB  H0£VXN  heeft  oitgemuut. 

Nog  een  paar  vragen.  W\j  dingen  niets  af  op  den  roem 
zyner  voorgangers  in  het  Hoogleeraarambt;  maar  van  waar 
toch,  dat,  zoo  dikwgls  h^'  hunne  namen  noemt,  de  voorganger 
van  VAK  BEB  HOEVEN,  KONUNB!fBUBe,  vorzwcgen  wordt?  Het 
heeft  er  iets  van,  daar  ook  vak  i>eb  hoevsk  van  hëm  plagt 
te  zwygen,  als  of  men  zich  schaamt  hem  in  de  achtbare  rQ 
te  plaatsen,  en  z^jne  gedachtenis  wil  uitwisschen  uit  het  ge- 
trouw geheugen  der  menschen.  En  als  er  (p.  lé)  gezegd 
wordt:  dat  er  in  onze  dagen  verschillende  rigtingen  gevonden 
worden  onder  de  Grodgeleerden,  en  deze  beschreven  worden 
als  een  dofftnatismua  cr^ico^diaiecUeuê  y  een  dogmatismua  polUicO' 
eedesiasHcuê  en  een  spirUualMmuê  poeUeo-phüosophieua  ^  hebben 
wiü  daarin  dan  eene  beknopte  karakteristiek  te  zien  van  het- 
geen de  drie  Godgeleerde  Faculteiten  in  ons  Vaderland,  te 
Leiden,  Utrecht  en  Groningen,  kenmerkend  onderscheidt?  In 
dat  geval  teekenen  w$  tegen  deze,  in  menig  opzigt,  onjuiste 
qualificatie  protest  aan,  vooral  wanneer,  daartegenover,  ge- 
roemd wordt  de  Theohgia  rcUionalUy  BibUoO''EtMngelicaj  practica ^ 

52* 


740  JOAXNIS  TIDEHAK,   OBATIO,   ETC. 

quae  Bemonstranüum  pUrvmque  f  uit.  Of  is,  zoo  men  wil,  dd 
Leidsche  Theologie  niet  raiionaUs,  de  Utrechtsche  niet  £»- 
hlicO'EvangeUca^  de  Groningsche  niet  practieaf  In  allen  ge- 
valle zal  de  Dogmatiek  die  aan  het  Remonstrantsch  Semina- 
rium onderwezen  wordt,  niet  vreemd  kannen  bl\|ven  aan  de 
ontwikkeling  van  onze  dagen ,  of  z^  zou  onbruikbaar  zgn. 

Dê  Hoogleeraar  abiu^ham  des  amobib  vak  deb  hoeven  her» 
dacht  door  zijnen  leerling  en  opvolger  joannbs  tidexan,  ty 
de  opening  van  diens  Onderwiga  in  de  Godgeleerdheid  aan  de 
Kweekschool  der  Remonstranten  te  Amsterdam,  Te  Amsterdam^ 
hij  P.  N.  van  Kampen.  1856,   In  gr.  8vo.    74  W.  ƒ  :  -  80. 

Dat  de  dankbare  leerling,  z\jnen  leermeester  opgevolgd,  bg 
de  opening  z\jner  lessen  de  gedachtenis  van  zQnen  voorganger 
huldigt,  en  uitweidt  over  diens  lof,  niets  natcrarl^ker  in  ons 
oog  dan  dit.  Te  eerder  werd  Prof.  tissxan  door  z\jn  gemoed 
gedrongen  om  uitvoerig  over  sbs  amobib  van  deb  hoeveh  te 
spreken,  omdat  h\},  in  het  bezit  gesteld  van  's  mans  schrifte- 
l^ke  nalatenschap,  zich  had  voorgenomen  zgn  leven  te  be- 
schrgven,  maar  door  -de  aanvaarding  eener  nieuwe  levens- 
taak daarvan,  zijns  ondanks,  had  moeten  afzien.  £n  met 
moeite  had  l^j  zich  weerhouden,  om  niet  reeds  by  gelegen- 
heid der  Inwijdings-rede  zyne  beeldtenis  te  schetsen.  nDe 
optimo  praeceptore  dkerê"*  —  zegt  h\j  —  ncupiêbat  amimus.  Utmm 
me  retinuU.  MetuSj  ne  hoe  agens  ^  cum  Patris  (h\j  spreekt  tot 
Prof.  X.  DES  AUOBIB  VAN  DEB  BOEVEN)  munus  susciperem^  Patris 
vicarius  videri  veüem**'  Daarom  heeft  h\j,  terstond  daarop,  ge- 
durende drie  achtereenvolgende  dagen,  telkens  een  geheel  uur 
toegewijd  aan  het  spreken  over  hem.  En  wat  h\j  tot  zijne 
leerlingen  sprak,  dat  geeft  h\j  thans,  aan  allen  die  er  belang 
in  stellen,  te  lezen. 

Het  valt  moe^elyk  om  van  deze  drievoudige  toespraak  naauw- 
keurig  verslag  te  geven.  Er  komt  niet  weinig  goeds  en  be- 
hartigenswaardigs  in  voor;  maar  de  luddus  ordo  laat,  zoo  w(j 
meenen,  iets  te  wenschen  over,  en  de  eenheid  ontbreekt. 
Eerst  wordt  in  het  breede  geroemd  de  waarheid  van  geheel  z^n 
wezen  ^  die  ook  een  der  schoone  kenmerken  was  van  zgne 
wetenschap  en  z\jn  onderwijs  ^  en  waaruit  zich  tevens  verklaren 
laten    de  aard  en   omvang  zijner  letterkundige  werkzaamheid* 


J.  TIDEMAN,  D£  HOOOL.  A.  DES  AMOBIB  V.  D.  BOEVEN  HEBDAOBT.  741 

Daarna  wordt  h{j  geroemd  als  een  die  ziek  zelven  kende  zoo 
als  weinigen,  en  zyne  gave  met  ernstige  zorg  arUmkkelde.  En, 
eindel^k,  wordt  nog  de  aandacht  bepaald  b\j  zijne  regte  «raar- 
deering  van  den  vorm,  het  praktiech  doel  van  zijne  wetenschap 
en  z\jn  onderwies,  z\}ne  heilige  Kef  de  voor  de  EvangeUebedie- 
tdng^  en  zijne  belangstelling  in  z^ne  leerlingen.  Men  ziet  dat 
bet  hier  niet  aan  verscheidenheid  van  stof  ontbreekt.  Ook 
klinkt  de  toon  van  gemeenzaam  onderhoud,  die  hier  wordt 
aangeslagen,  b\j  znlk  een  onderwerp  en  voor  dat  gehoor  niet 
onaangenaam,  al  had,  onzes  inziens,  de  vermelding  van  den 
hesUasenden  stap^  die  tidemaü's  leven  aan  het  meisje  zijner  keuze 
verbinden  zou  (bl.  70),  zonder  schade  kannen  z^n  gemist.  En 
wie  is  er,  die  hem  z\jne  dankbare  vereering  van  een  geliefden 
leermeester,  die  ait  elk  zjjner  woorden  spreekt,  zou  willen 
ten  kwade  dolden  in  eenig  opzigt?  BCaar  daaruit  volgt  nog 
niet  dat  het  gesprokene  juist  door  den  druk  moest  worden 
gemeen  gemaakt.  Uitbundige  loflspraak  wekt  ligtelgk  tegen- 
spraak op.  Er  was  ook  over  den  gevierden  man  reeds  zoo 
veel  gezegd  en  geschreven ,  dat  het  publiek  geacht  kon  worden , 
genoegzaam  aangaande  z^ne  verdiensten  te  z\}n  ingelicht.  En 
hei  is  geene  ligte  taak,  om,  sprekende  over  een  ontslapene, 
volkomen  waar  te  zijn.  Zullen  w\}  opregt  z^jn?  Dan  betuigen 
w^  onbewimpeld:  dat  w\j  gewenscht  zouden  hebben  de  uit- 
gave dezer  bladz^den  te  kunnen  verhinderen.  Na  onlangs  in 
deze  nLetteroefeningen*'  ons  oordeel  over  den  hooggeroemden 
Kanselredenaar,  tegenover  de  overdrijving  van  Prof.  doubla 
MiEUWENBUis ,  met  bescheidenheid  te  hebben  uitgesproken,  lust 
het  ons  niet,  andermaal  in  by zonderheden  aan  te  wijzen,  bin- 
nen welke  grenzen  de  lofrede  moest  beperkt  zijn  gebleven. 
Dit  is  ook  onnoodig,  nadat  de  nGodgeleerde  Bedragen**  daar- 
over, in  overeenstemming  met  het  door  ons  gezegde,  maar  uit- 
voeriger nog,  veel  waars  in  het  midden  hebben  gebragt.  W$ 
althans  zouden  de  verdediging  van  tidbman*s  drievoudige  toe- 
spraak tegenover  de  gemaakte  aanmerkingen  in  geen  geval  op 
ons  durven  nemen.  En  waartoe  hier  sommige  bijzonderheden 
vermeld,  die,  om  de  eer  der  nagedachtenis  van  vaü  deb  boe- 
VBH,  beter  verzwegen  waren,  vooral  voor  studenten?  Van 
dien  aard  is  o.  a.:  dat  h\j  »kennel\jk  veel  waarde  hechtte  aan 
de  goedkeuring  en  ingenomenheid  der  menschen*'  (bl.  7);  dat 
Mhem  bg  z\jne  vele  groote  en  zeldzame  gaven  niet  die  van  een 


742  J.  TIDEMAK,  DE  HOOGL.  A.  DES  AMORIE  V.  D.  BOEVEN  HEHDACBT. 

wetenscbappemk  genie,  van  een  scherp  dialectisch  hoofd,  van 
een  diepen  philosophischen  geest  geschonken  waren"  (bl.  9);  dat 
b\|  neens  selfs  veiligheidshalve,  om  niet  in  de  armen  derNeo* 
logie  te  vallen,  het  kerkelijk  leerstuk  der  Drieëenheid  wilde 
aannemen*'  (bl.  14) ;  dat  hy  »onder  zijne  voornemens  tegen  den 
tijd  dat  h\j  Predikant  soa  zyn,  zich  de  verpligting  voorschreef : 
9om  altj}d  wat  nieuws  te  geven'*  en  i»zich  boven  het  gros  der 
Leeraars  te  verheffen"  (bl.  42);  dat  »het  in  hem  niet  vallen 
kon,  aan  abstractiën  z\jnen  t\)d  en  z\jne  gaven  te  wijden" 
(bl.  55);  dat  nh^  zich  re^ds  vroeg  z^ne  roeping  bewast  was, 
om  —  gelijk  hij  het  nederschreef  —  als  hervormer  op  te  treden 
in  de  broederschap  (bl.  58);  dat  h$  voor  zich-zelven  veel  be- 
hoefte had  aan  gezellig  verkeer  en  zich  gaarne  onder  de  men- 
schen  bewoog,  en  wat  dies  meer  zij.  Dit  alles  had  kunnen 
en  moeten  verzwegen  z\}n,  zonder  dat  daarom  de  waarheid 
der  voorstelling  er  onder  had  behoeven  te  lijden.  Vooral 
voor  studenten  had  het  moeten  verzwegen  z\|n,  omdat  zg, 
in  de  jaren  hunner  ontwikkeling,  zich  juist  op  zulke  trek- 
ken, of  liever  zwakheden  van  den  beroemden  Hoogleeraar 
kunnen  beroepen,  om  daarmede  de  hunne,  die  veeleer  ernstig 
moeten  bestreden  worden,  te  verontschuldigen.  En  beroept 
TiDEMAH  er  zich  op,  om  de  onpartijdigheid  zijner  lofopraak  te 
staven,  w\j  beweren:  dat  hg  daardoor  eenigermate  ontrouw 
is  geworden  aan  zgn  voornemen,  aan  den  ingang  blootgelegd. 
Daar  heet  het:  »Wat  ik  anders  by  de  opening  mgner  lessen 
voor  u  en  voor  mg  zelven  zou  hebben  op  te  merken  van  de 
eischen  onzer  wetenschappelgke  oefeningen,  daarvan  zal  hg 
ons  het  voornaamste  herinneren"  (bl.  5).  Bovengenoemde  bg* 
zonderheden  nu,  benevens  vele  andere,  die  mede  aangeroerd 
of  vermeld  worden,  kunnen  wel  niet  gerekend  worden  bevor- 
derlQk  te  zijn  aan  de  bereiking  van  dat  oogmerk. 

Wg  eindigen  met  den  wensch:  dat  het  den  Heer  TiDXiiAir 
moge  vergund  zgn,  om  zQnen  voorganger  in  hetgeen  deze 
voortre£felgks  bezat,  op  zgde  te  streven,  zonder  hem  juist 
onbepaald  en  in  alles  te  wiUen  volgen,  en  dat  Grods  vader- 
Igke  zegen  in  ruime  mate  rusten  moge  op  het  onderwgs  in 
de  Grodgeleerdheid,  dat  hem  aan  de  Kweekschool  der  Kemon* 
stranten  te  Amsterdam  is  opgedragen.  Aan  bekwaamheid, 
veelzgdige  ervaring  en  heiligen  ijver  ontbreekt  het  hem  daax^ 
toe  wel  allerminst. 


J.  POST,  G.Z.,  HST  W£Z£X  DEB  GODGELEEBDREID,   E2CZ.     743 


2£êt  Wezen  der  Oodgeleerdheid  en  hcarê  beteekemê  voor  Weten- 
schap en  Leven;  hei  groote  Vraagetuk  van  onzen  Tijd.  Door 
j.  POST,  O.Z.,  Predikant  te  Aaeh.  Eerste  AfdeeUng.  Het 
Wezen  der  Godgeleerdheid^  Te  Purmerende^  bij  L.  6.  Poet. 
1856.   In  gr.  Svo.    VI  en  99  bL  f  1  -  25. 

Greeft  de  S.  zyne  hoop  te  kennen:  wdat  syne  voorstelling 
eene  scherpe  kritiek  sal  nitlokken,  wrijving  doen  ontstaan, 
en  aldus  de  ideën  op  het  door  hem  behandelde  punt  verhel- 
deren*' —  w\j  willen  gaarne  aan  zgnen  wensch  voldoen,  door, 
na  herhaalde  lesing,  een  geregeld  verslag  van  zgn  geschrift  te 
geven,  en  het,  zoo  veel  w^  vermogen,  aan  eene  naauwlet- 
tonde  toetsing  te  onderwerpen. 

Al  aanstonds  dan  in  't  Voorberigt  stoiten  wy  op  ajne  ver- 
klaring, dat  hij  met  de  nitgave  mede  beoogd  heeft,  voorzich- 
zelven  te  leeren,  of  de  weg,  door  hem  betreden,  de  ware 
wezen  kan",  daar  toch  nde  man,  die  een  verkeerden  weg  tot 
zelfontwikkeling  bljjft  betreden,  zich-zelven  vermoordt,  en  tot 
niets  meer  nnt  is".  Biy  de  in  'smenschen  beperktheid  ge- 
gronde betrekkelijkheid  van  het  ware,  door  p.  op  hl.  35  en 
volgg.  voorgestaan,  en  ook  door  ons  aangenomen,  zonden  w\j 
meenen  dat  er  meer  dan  ëën,  ja,  misschien  zeer  vele  sab- 
jectief-ware  wegen  tot  zelf-ontwikkeling  kunnen  bestaan,  en 
het  dos  met  de  zelfvermoording  zoo  ligt  geen  nood  heeft. 

Inleiding.  Eerste  Hoofdstak.  Doel  van  dk  geechi/L  Beide 
in  dit  en  in  't  volgende  Hoofdstak  bespeoren  w$,  hoe  de 
paradoxe  bewering  van  sommigen,  die  de  Godgeleerdheid  nit 
de  rg  der  Wetenschappen,  waarin  zg  weleer  bovenaan  stond, 
ganscheiyk  willen  wegvagen,  den  Heer  p.  tot  schrgven  heeft 
genoopt.  Oftchoon  hjj  geene  namen  noemt,  denkt  men  hierbg 
als  van  zélven,  onder  de  Dnitschers  aan  eenen  8T&A.US8  en 
FBDEBBACB,  en  ten  onzent  aan  de  Hoogleeraren  opzoomek  en 
VAK  vlotbk:  de  laatste  desniettemin  by  voortduring  op  zgn 
Doctoraat  in  de  Grodgeleerdheid  bogende*  W\j  voor  ons  zou- 
den op  hunne  stelling  met  tamélgke  gerustheid  het  opimomun 
commenta  deUt  dies  toepassen :  de  Godgeleerde  werken  van  eenen 
SOHOLTBK,  b.  V.,  zicu  cr  ons  nog  al  wetenscbappelgk  ait;  en 
althans  hebben  we  naar  geen  nieuw  verdedigings-materiaal 
omgezien   smts  de  kearige  en  onweèrlegd  gebleven  brochure 


744  J.  POST,  G.Z., 

van  Prof.  vak  hbkoel:  nOver  de  Oodgeleerdheid  in  het  alge^ 
gemeen  en  hare  betrekhing  tot  het  andertaije  op  'e  Lande  Hooge^ 
scholen  in  het  bijzonder;  waarvan  dan  ook  door  p.  veelzins  ge- 
bruik 18  gemaakt.  Met  dat  al,  van  alle  polemiek  afgezien, 
bl^fl  het  op  zich-zelven  een  hoogst  belangrijk  pogen,  het  wél 
gefhndeerde  regt  der  Godgeleerdheid  op  den  naam  van  weten- 
schap opzettelijker  en  uit  meer  oogpunten  uiteen  te  zet- 
ten, dan  dit  door  y.  h.  behoudens  z^'n  b^zonder  oogmerk  ge- 
schieden kon.  In  *t  voor  ons  liggend  Hoofdstuk  wordt  die 
belangrijkheid  geschetst,  met  het  oog  op  de  thans  heerschende 
partijen  der  Ultramontanen ,  Ultra-orthodoxen,  Ultra-liberalen 
en  Gematigden.  Wordt  er  van  de  eerste  drie  aangetoond, 
welke  waardij  de  Godgeleerdheid  voor  hen-zelven  of  voor 
hunne  beoordeeling  heeft,  de  laatsten,  die  er  —  een  merk- 
waardig teeken  des  tijds!  —  *t  slechtst  afkomen,  krijgen  al- 
leen eene  bez^den  't  spoor  rakende  Philippica  te  hooren;  waar- 
in z\j,  onder  meer,  van  lafhartigheid  en  onverschilligheid  be- 
ticht worden,  alsmede  dat  z^,  met  de  oude  eclectische  wgs- 
geeren ,  »geen  bepaald  beginsel  volgen ,  maar  hier  en  daar  wat 
overnemen,  naar  mate  het  in  hunne  kraam  te  pas  komt". 
Zeker,  de  arme  Eclectici  hebben  het  tegenwoordig  zwaar  te 
verantwoorden.  Wanneer  nu  echter,  b.  v.,  eens  iemand  hun- 
ner de  voorstellingen  van  de  Heeren  scbolteh  en  pabbau, 
als  deze  Grods  Vaderliefde  en  gene  Gods  Souvereiniteit  wat 
eenzijdig  op  den  voorgrond  stelt,  tot  eengeheel  verbond,  door, 
met  herinnering  aan  de  Oostersche  Herdersvorsten ,  van  Gods 
Yaderiyke  Souvereiniteit  te  spreken ,  zou  dan  de  zoodanige  — 
om  nu  van  de  lafhartigheid  en  onverschilligheid  te  zw$gen  — 
den  naam  van  beginselloos  verdienen?    Inderdaad? 

De  Heer  p.  erkent  zelf,  en  onze  lezers  hebben  't  ook  reeds 
kunnen  opmerken ,  dat  het  Tweede  Hoofdstuk  zijner  Inleiding: 
Belangrijkheid  van  het  onderwerpt  eenigzins  met  het  eerste  in- 
ëënloopt.  Zich,  om  later  op  te  geven  redenen,  tot  de  Chris- 
teiyke  Grodgeleerdheid  bepalende,  levert  hy  ons  hier  eene  be- 
knopte historische  ontwikkeling  van  de  subjectieve  waard^ 
dier  Godgeleerdheid  door  alle  eeuwen  heen.  Met  z\j^^9  '^^ 
hier  als  naderhand  (bl.  88)  verdedigde,  stelling,  dat,  terw$l 
onder  vorige  Godsdiensten  de  menschen  slechts  naar  hunne 
betrekking  tot  het  algemeen ,  tot  staat  of  volk ,  geschat  wer- 
den,  door  het  Christendom,  daarentegen,  de  individu  op  den 


BET  WEZEN  DEB  GODGELEERDHEID,   EKZ.  745 

voorgrond  trad,  souden  we  grootendeels  vrede  hebben,  b^al- 
dien  niet  het  overdrevene:  » volgens  de  leer  van  het  Nienwe 
Testament  is  de  individu  alles*\  de  waarheid-zelve  tot  onwaar- 
heid maakte.  Daargelaten  na  eens  de  verhouding  van  't  Chris- 
tendom tot  de  vaderlandsliefde,  welke  ons  ten  minste  geene 
v^andige,  zelfs  geene  onverschillige  toeschijnt;  maar  hoe  is  *t 
mogel^k,  dat  de  S.  ook  in  de  verte  niet  aan  de  Kerk  bl\jkt 
gedacht  te  hebben,  binnen  wier  kring  het  individuele  leven 
der  Christenen  toch  altoos  min  of  meer  in  het  gemeentel^ke 
wordt  opgelost? 

Het  Derde  Hoofdstak:  Ontvang  en  Plan  van  het  Onderzoek^ 
behelst,  volgens  belofte,  de  redenen,  weswege  p.  zijn  onderzoek 
niet  verder  dan  tot  de  Christeiyke  Godgeleerdheid  uitstrekt. 
Hy  betoogt,  namelijk:  dat  noch  de  Heidensche,  noch  de  Jood- 
sche,  noch  de  Mohammedaansche ,  maar  uitsluitend  de  Chris- 
tel^ke  Godsdienst  eene  wetenschappelijke  ontwikkeling  van  het 
Godsbegrip  toelaat.  W\j  vergeleken  hier  de  korte  schets,  die 
v.  B.,  t.  a.  p.,  hl.  9  en  volgg.,  van  de  geschiedenis  der  God- 
geleerdheid geeft;  doch,  by  de  schijnbare  zamenstemming,  bleven 
we  op  *t  niet  geringe  verschil  hechten,  dat  v.  h.,  ofschoon 
ook  h\j  verklaart:  »Met  glemens  van  alexandbiö  heeft  de 
Godgeleerdheid  als  wetenschap  eigenlijk  een  aanvang  geno- 
men" —  waarbij  men  *t  woordje  »eigenl|jk*'  niet  als  onge- 
schreven beschouwe  —  nogtans  de  kiemen  dier  wetenschap  in 
Heiden  en  Jood  niet  voorbijziet,  terw\jl  p.,  daarentegen,  de 
geheele  Godgeleerdheid  eerst  met  het  Christendom  laat  geboren 
worden:  eene  soort  van  tooverslag,  die,  onzes  inziens  —  daar 
de  gang  der  wereldgeschiedenis  niet  mechanisch  is  —  op  geen 
enkel  historisch  versch^'nsel  past.  —  Zie  hier  voorts  het  plan 
des  S.:  ))De  titel  van  het  geschrift  wijst  den  weg,  dien  ik  bij 
m^n  onderzoek  betreden  moet.  In  de  eerste  plaats  behoor  ik 
te  ontvouwen  wat  men  onder  Grodgeleerdheid  hebbe  te  ver- 
staan. Ik  wil  dat  beproeven  op  wetenschappelijk,  geschied- 
kandig,  stelselmatig  (dogmatisch),  wijsgeerig  en  menschkundig 
(antropologisch)  terrein.'*  [Tot  dus  verre  worden  we  in  dit 
eerste  stuk  gebragt.]  »In  de  tweede  plaats  moet  ik  de  be- 
teekenis  pogen  aan  te  wijzen,  welke  de  Godgeleerdheid  heeft 
voor  de  wetenschap  in  het  algemeen  en  de  wetenschappen  in 
het  bijzonder.  Eindelijk  vereischt  mijn  onderwerp,  dat  ik  den 
invloed  gadesla,  dien  Godgeleerdheid  op  Godsdienst,  zedelijkheid 


746  J.  POST,  Q,z., 

en  eeredienst,  als  ook  op  het  by zondere ,  hiiisel$ke  en 
achappelQke  leven  nitoefent/* 

Eerste  Afdeeling.  Het  Wezen  der  OodgeiUerdheiéL  Eerste 
Hoofdstuk.  OodgéUerdkeid  op  wetefMchappéUjk  terrein.  Na  aan- 
gewezen te  hebben  f  dat  noch  de  kennis  der  zinnen  met  hare 
mechanische  —  noch  die  van  het  oorzakelyk  verband  met  hare 
chemische  —  maar  alleen  die  van  grond  en  gevolg  met  haro 
organische  eenheid  den  naam  van  wetenschap  mag  dragen:  na 
mitsdien  de  wetenschap  van  hare  subjectieve  zgde  gedefini- 
eerd te  hebben  als  veene  reeks  van  stellingen,  zoo  verbonden 
door  grond  en  gevolg,  dat  haar  laatste  grond  ligt  in  eene  on- 
middellijke uitspraak  van  het  zelfbewusti^n*',  van  hareobjeo- 
tieve  als  »de  vorm  van  het  menschelijk  denken*',  en  van  beide 
zijden  te  zamen  als  »de  wet  waarnaar,  of  de  voorwaarde  waar- 
onder zich  het  menscheiyke  denken  aan  zich  zelf  en  aan  an- 
deren openbaart*',  —  worden  aan  de€rodgdeerdheid,zalzg  op 
den  rang  van  wetenschap  aanspraak  maken,  deze  eisdien  ge- 
daan: »Het  voorwerp  der  Grodgeleerdheid  is  Gk>d,  of,  liever 
nog,  Zgne  verhouding  tot  de  dingen;  want  ZQn  wezen  kunnen 
w\j  evenmin  als  dat  van  eenig  zinnelijk  voorwerp  doorgron- 
den. Het  begrip  dat  w^j  ons  naar  de  Godgeleerdheid  van  Hem 
vormen,  mag  geen  resultaat  wezen,  maar  moet  een  aanvangs- 
punt z\jn,  want  het  maakt  het  wezen  der  Grodgeleerdheid  uit. 
Verder  moet  het  eenen  inhoud  omvatten,  uit  wdken  alle  be- 
grippen. God  en  Zgne  betrekking  tot  de  dingen  bepalende, 
kunnen  worden  afgeleid,  zonder  ooit  te  worden  uitgeput.  En, 
eindel\|k,  moet  dit  grondbegrip  zich  kunnen  niet  alleen,  maar 
ook  van  zelf  onderwerpen  aan  de  voorwaarde  van  het  men- 
schemke  denken,  dat  is  aan  de  wet  der  voortgaande  ontwik- 
keling.'* — *  De  ttoeede  dezer  eischen  rust,  even  als  de  definitie 
der  subjectief  beschouwde  wetenschap,  en  later  een  gedeelte 
yan  het  derde  Hoofdstuk  (bL  58  en  volgg.)f  op  de  hypothese: 
»w$  vinden  voor  iedere  wetenschap  eene  eerste,  eene  grond- 
waarheid,  waaruit  alle  stellingen  in  haar  voorkomende  worden 
afgeleid**.  Die  zelfde  hypothese  wordt  kennelijk  ook  door  y.h. 
gevolgd;  en  toch  —  na  lang  weifelen,  wagen  w\j  de  quaestie 
te  opperen:  gaat  elke  wetenschap  niet  eerder  uit  van  eene 
grondvraA^  dan  van  eene  grondeteUingf  Begint, alles  weldoor- 
dacht, de  Begtsgeleerdheid  niet  met  de  vraag:  is  er  een  regt? 
do  Wgsbegeerte  met  de  vraag:  ie  er  waarheid?  en  dus  ook  de 


HET  WEZEN  DEB  GODOBLEBRDHEID,   ENZ.  747 

Qodgeleerdheid  met  de  viaag:  U  er  een  God?  W$  zouden 
diensvolgens  niet  zoo  gereedel^'k  als  p.,  en  ten  deele  ook  y.Hm 
fum  aUe  Pantheïsme,  Atheïsme,  Materialisme  en  Idealisme  den 
naam  van  Grodgeleerdheid  ontzeggen,  en  het  tegendeel  met  p. 
▼oor  ongerijmd  verklaren ;  of  is  er  niet  zoo  wel  eene  negatieve 
als  potitiere  wetenschap?  Ja,  maar  die  negatieve  resultaten 
honden  op  Grodgeleerdheid  te  s^'n:  ze  gaan  op  *t  gebied  der 
wijsbegeerte  over.  Doch  hoe,  indien  nu  die  w^sbegeerte zelve 
eens  tot  de  slotsom  kwame:  er  is  geheel  geene  waarheid  —  zou 
z|j,  die  op  geen  ander  gebied  meer  overgaan  kan,  alsdan  vol- 
gens dien  eigensien  regel  zich-zelve,  en  alle  andere  weten- 
schappen met  zich,  ten  eenenmale  hebben  vernietigd?  Immers 
neen;  er  moest  altoos  —  om  de  definitie  van  p.  te  bezigen  — 
een  nvorm  van  het  menschel^jke  denken"  bleven,  leverde  h$ 
van  nu  voortaan  dan  ook  louter  ontkennende  uitkomsten. 

Tweede  Hoofdstuk.  Chdgeleerdheid  op  gêêchiedkundig  terrein» 
Op  eene  beschouwing  van  Grodsdienst,  zedelgkheid ,  en  eere- 
dienst,  als  takken  van  denzelfden  boom,  het  Grodsbegrip  na- 
melijk, laat  de  S.  met  een  niet  zeer  geleidel^ken  overgang  een 
onderzoek  volgen  naar  den  historischen  oorsprong  der  bestaande 
Grodsdtensten.  Uit  de  eenstemmige  overlevering,  die  hij  in 
dezen  aantreft,  worden  nu  voor  het  wezen  der  Grodgeleerdheid 
twee  kenmerken  door  hem  afgeleid,  die  van  eene  oomiddel- 
l\jke  openbaring  en  van  het  persoonlijk  bestaan  des  Allerhoog- 
sten;  en  de  vereeniging  dezer  beide  doet  hem  de  Godgeleerd- 
heid bepalen  als  nde  wetenschap  van  de  betrekking  waarin 
God  sieh-selven  tot  de  dingen,  of  in  meer  beperkten  zin,  tot 
de  menschen  plaatste".  Zich  grondende  op  't  historisch  spraak- 
gebruik —  welks  regtmatigheid  intusschen,  waarvoor  p.  *t  be- 
w$8  schuldig  biyft,  hier  alleen  iets  zou  kunnen  afdoen  —  be- 
weert h|j  verder:  dat  de  Grodgeleerde  ngebonden  z\j  aaneenen 
bepaalden  inhoud,  welke  hem  door  zyne  gewijde  boeken  in  het 
algemeen,  en  door  z||n  Kerkgenootschap  in  het  büzonder  ge- 
geven wordt".  Zoo  doende  komt  h^  in  eonfiict  met  v.  h., 
daar  deze  de  Godgeleerdheid  in  geenen  deele  tot  eene  «die- 
nares van  de  Kerk"  wil  verlaagd  hebben.  Onvoorwaardelijk 
scharen  we  ons  in  dezen  aan  de  zQde  des  Hoogleeraars,  naar- 
dien de  dun  gezaaide  argumenten,  door  p.  aangevoerd,  ons  in 
*t  minst  niet  hebben  kunnen  overtuigen.  Wil  hg  v.  b.*s  on- 
weèrsprekelyke  stelling:  dat  »het  onderzoek  der  waarheid  nog 


748  J.  POST,  G.Z., 

niet  gesloten  is'*,  met  z\|n  gevoelen  orereenbrengen ,  door  60 
opmerking,  dat  immers  nook  de  Kerk  zich  nog  in  het  tijdperk 
van  hare  ontwikkeling  bevindt  en  er  steeds  in  blijven  zal'*: 
wij  meenen  hem  te  mogen  vragen:  maar  hoe,  indien,  b.  ▼«, 
een  Boomschgezind  Godgeleerde  het  door  u  ter  sprake  gebragte 
nieawe  leerstuk  aangaande  de  onbevlekte  ontvangenis  van  de 
H.  Maagd  verwerpt,  zonder  er  eene  kern  van  over  te  laten; 
indien  h^  derhalve  de  leer  zQner  Kerk  niet  ontwikkelt,  maar 
bepaaldelijk  afbreekt,  hondt  hy  dan  daarom  in  uwe  oogen  op 
een  Godgeleerde  te  z\jn?  Misschien  brengt  ge  hiertegen  in: 
dat  h\}  tot  de  Protestantsche  Kerk  kan  overgaan,  en  zgne 
Grodgeleerdheid  aan  deze  dienstbaar  maken;  maar  hoe,  nog 
eens,  indien  h\|,  met  uitzondering  van  dat  ëëne,  aan  al  de 
overige  leerstukken  van  Rome  getrouw  bl^ft,  en  by  gevolg 
in  geen  Kerkgenootschap  ter  wereld  kan  worden  opgenomen, 
heeft  h\j  dan  zijn  radikaal  van  Theoloog  onherroepelgk  ver- 
loren? Geeft  y.  h.  later  toe,  dat  men  zich  in  de  werkelijk- 
heid de  Godgeleerdheid  niet  buiten  de  Kerk  kan  voorstellen, 
w\j  gelooven  deze  inconsequentie  enkel  aan  de  bijzondere  strek- 
king van  's  mans  geschrift  te  moeten  w\jten ;  en  wanneer  p. 
nu  aanmerkt,  dat,  zoo  de  G^geleerdheid  geene  dienares  der 
Kerk  ware,  men  »geen  acht  behoorde  te  slaan  op  de  geloei 
belijdenis  der  Hoogleeraren  in  de  Grodgeleerdheid,  ten  einde 
het  onderwerp  van  verschillende  z\jden  beschouwd  worden  en 
alzoo  tot  volmaaktheid  komen  kon",  dan  moge  hi[j  hiermede 
y*  H.  een  weinig  schaak  zetten,  maar  niet  ons,  aan  wie  zulk 
een  maatregel,  in  geval  er  zich  geene  onoverkomel^ke  finan- 
tiële  of  regtskundige  bezwaren  tegen  opdeden,  allerwensche- 
lykst  zou  voorkomen. 

Derde  Hoofdstuk.  Godgeleerdheid  op  eteUeïmatig  terrein.  Wij 
twQfelen  zeer,  of  wel  iemand  b\j  't  lezen  van  dit  opschrift  op 
't  vermoeden  zal  komen,  dat  h^  hier  niets  anders  en  niets 
meer  te  zoeken  hebbe,  dan  eene  opgave  van  't  yerachil  tns- 
schen  de  Gt>dgeleerdheid  en  de  Wijsbegeerte.  Onzes  inziens 
had  dit  onevenredig  kleine  Hoofdstuk  geheel  met  het  volgende 
kunnen  en  moeten  worden  zaèmgesmolten*  —  Het  verschü 
wordt  overigens  daarin  gevonden,  dat  de  Wijsbegeerte  haren 
laatsten  grond  zoekt  in  de  menschel^jke  rede;  de  Godgeleerd- 
heid daarentegen  —  nademaal  het  Godsbegrip  noch  eene 
idea  innata^  noch  het  vaste  eind-resultaat  van  alle  wjjsgeerig 


BET   WEZEN  DBB  GODOBLEEBDHKID ,   EKZ.  719 

onderzoek  wezen  kan  —  op  't  grondgebied  der  overlevering. 
Ten  deele  verwezende  naar  't  geen  we  reeds  op  't  eerste  HooM- 
stnk  hebben  aangeteekend ,  komen  w\j  met  nadmk  tegen  deze 
stelling  op.    Naar  onze  gedachte  is  het  onderscheid  tnsschen 
Wijsbegeerte  en  Grodgeleerdheid  enkel  daarin  gelegen :  materia-' 
Utêr^  dat  de  eerste  in  het  algemeen  vraagt:  wat  is  waarheid? 
de  laatste  in  't  bijzonder:  wat  is  waarheid  omtrent  God?  en 
/armaUter^  dat  de  eerste  by  nitslaiting  de  rede;  de  laatste  rede 
en  overlevering  beide  voor  hare  bron  erkent.    Zóó  herstellen 
wy  de  Natoormke  Godgeleerdheid  in  haren  zelfttandigen  rang 
van  eerste  d^r  Theologische  wetenschappen,   terwijl  ae,  vol- 
gens p«,  óf  in  de  wijjsbegeerte,  óf  in  de  positieve  Godgeleerd- 
heid geabsorbeerd  wordt.   En,  zullen  we  na  verder  werkelijk « 
krachtens  ons.  eclecticisme,  evenzeer  op  't  w^jsgeerig  als  op  't 
ook  door  ons  hoog  gewaardeerd  historisch  terrein  een  stevigen 
bodem  voor  't  gebonw  der  Grodgeleerdheid  opsporen,  dan  die- 
nen we  te  dien  einde  met  brbtsohkeides  (Oodsd.  O^loofsleer^ 
D.  I«  bl.  85  en  volgg.)  vast  te  honden,  dat,  gelgk  onze  aan- 
schouwingen van  de  zinnelijke  wereld,  ofschoon  hare  waarheid 
voor  geen  bewijs  vatbaar  z\j,  nogtans  voor  ons  bewustzijn  on- 
middeUyke  zekerheid  hebben,  het  alzoo  ook  gelegen  zQ  met 
onze  inwendige  aanschouwingen  van  het  volmaakte;  d.  i.  met 
onze  denkbeelden,  en  dus  ook  met  het  hoogste  aller  denkbeel- 
den :  dat  der  Godheid.   Zou  dit  denkbeeld  intusschen  juist  om 
zigne  verhevenheid  slechts  zeer  langzaam,   en  dan  nog  maar 
voor  enkele  met  eene  groote  mate  van  denkkracht  begaafden, 
regt  duidelijk  z\jn  geworden ,  hierin  heefl  de  genade  Gods  door 
veelsoortige,  en  daaronder  met  name  ook  door  de  historische 
openbaring  voorzien.   Of  we  wiyders  als  eerste  van  alle  open- 
baringen een  den  mensch  ingeschapen  onmiddell^k  Godsbewust- 
zgn  hebben  aan  te  nemen,  gjeH^kBBXJCn  (De  Idéé  van  Ood^e^nz*^ 
bL  86  en  volgg.)   beweert,  durven  w^j  nog  niet  beamen,  om- 
dat we,  naar  't  ons  voorkomt,  alsdan  eveneens  een  grondbe- 
wnstz^jn  van  alle  denkbeelden  (b.  v.  van  een  volmaakt  geluk) 
zouden  moeten  veronderstellen. 

Vierde  Hoofdstuk.  Godgeleerdheid  op  wijsgeerig  terrein*  Door 
de  geschiedenis  naar  eene  positieve  openbaring  heengewezen, 
doen  zich  den  S.  hierbQ  aanstonds  twee  vragen  voor:  »is  het 
waar,  dat  God  Z\jnen  raad  aan  de  menschen  onmiddellijk  heeft 
bekend  gemaakt?   En  ten  anderen i  ondersteld  al  eens,  dat  dit 


760  J.  POST,  G.Z., 

werkeiyk  is  geschied,  welk  eene  waarde  moet  aan  Z^fne  uit- 
spraken worden  toegekend,  eene  sab-  of  objectiTe?'*  De  laat- 
ste vraag  intasschen  wordt  voor  een  volgend  Hoofdstak  be-- 
spaard.    Wat   dos   de   eerste  betreft:   de  partg  die  zieh  tot 
staving  der  positieve  openbaring  op  de  historie  en  de  histori- 
sche kritiek  beroept,  wordt,  nadat  hare  gronden  gewogen  en 
te  ligt   bevonden   zQn,  ter  zijde  geschoven:   en,  zeker,  ook 
naar  ons  gevoelen  dient  zij  zich  althans  met  eene  tweede  sUm. 
te   vergenoegen.    Daarop   komt   de  beurt  aan  de  w^sgeerige 
party.    Haar  wordt  geconcedeerd :  dat  »de  menschel^ke  rede, 
beschouwd  naar  hare  wetten  en  voorschriften,  met  regt  het 
bestaan  eener  positieve  openbaring  verwerpt,  die  slechts  stelt, 
maar  niet  bewijst,  en  een  voor  waar  houden  vordert  op  grond 
van  gezag,  en  geenszins  op  grond  eener  slotsom ,  waartoe  ideëa 
noodzakelijk   voeren'*.    Hiermede   stemmen   w[{  wederom  in; 
doch  daarom  juist  is  H  ons  steeds  voorgekomen,  dat  de  poai- 
tieve  openbaring  de  basis  der  Natnurl^ke  Godgeleerdheid,  die 
hare  eigene  warme  voorstanders  tegenwoordig  zdd  ^verig  onder 
haar  weggraven,  onmogel^k  missen  kan.    De  Heer  p.  echter 
wil  de  leemte  langs  een  anderen  weg  verhelpen,  en  oppert 
daartoe  de  vraag:  hoe  komt  de  mensch  tot  de  idee  van  self- 
bewustzijn  en  zelfbestemming?    ^Slechts  drie  wegen**  —  xegt 
hij  —   )fz\jn  hier  mogelijk.    De  mensch  komt  tot  die  idéé  uit 
en  door  zich-zelven;   z^  wordt  noodzakelijk  in  hem  opgewekt 
door  den  indruk,  dien  de  hem  omringende  dingen  op  zQne  nn« 
tuigen  maken;  of  z§  is  hem  in  den  loop  zgner  ontwikkeling 
door  onderwas  onmiddellijk  medegedeeld**.  Onverbeterl^ke  edlec- 
tici  als   we  z\jn,   zouden  w^j  alweder  geene  zwarigheid  zien, 
alle  deze  drie  wegen  zamen  te  vatten ;  en  w|j  houden  *t  er 
zelft  voor ,  dat  zoo  wel  de  herinnering  aan  onze  eigene  kindsdi- 
heid  als  de  oplettende  beschouwing  van  onze  of  andere  kin- 
deren  deze   combinatie  luide  bekrachtigen.    F»,  daarentegen, 
verwerpt  onvoorwaardelijk  de  beide  eerste  wegen ,  neemt  alleen 
den  derden   voor  rigtig  aan,  en  leidt  nu  hieruit  het  bestaan 
van  God  en  van  eene  Goddelijke  openbaring  zegevierend  af; 
waarb\j  hem  dan  de  slotsom  van  z^jn  historisch  onderzoek  — 
neens,  ten  minste  eens  in  den  grijzen  voortgd,  den  tgd  van 
fabelen  en  legenden,  heeft  Gt>d  zich  aan  den  mensch  geopen* 
baard,  en  de  idee  van  zelfbewustzijn  en  zelfbestemming  in 
zijnen  boezem  gestort**  —  zeer  te  stade  komt.    Ons  niettemin 


HET  WEZEN  DBR  GODGELEERDHEID,  ENZ.        751 

heeft  z^ne  bewijjsYoering  onvoldaan  gelaten.  Om  onennBlechts 
tot  z^ne  bestrgding  van  den  eersten  weg  te  bepalen,  deze 
grondt  zich  op  de  veronderstellingen:  dat  het  zelfbewostzyn 
niet  als  een  instinct,  vermogen,  kracht,  eigenschap  des  men- 
schen  of  iets  dergelijks,  kan  worden  opgevat;  dat  het  immers 
voor  geene  ontwikkeling  vatbaar  is,  zich  niet  reeds  by  de 
geboorte,  of  by  verderen  wasdom  des  ligchaams,  van  liever^ 
lede  vertoont,  maar  eensklaps,  en  alsdan  geheel  voltooid,  te 
voorsoh^n  treedt;  dat  w|j  ons  niet  knnnen  voorstellen,  het 
zelfbewustzijn  vroeger  gehad  te  hebben,  enz.  In  ernst,  we 
begrijpen  niet,  hoe  p.  tot  zulke  onhoudbare  hypothesen,  die 
tegen  alle  ervaring  aandruischen ,  vervallen  z\j.  Zelfbewust» 
z\jn,  b*  V*,  zon  voor  geene  ontwikkeling  vatbaar  zyn?  Is 
dos  de  man  niet  më^r  zich-zelven  bewust  dan  het  kind?  de 
ingespannen  denker  niet  méér  dan  de  botte  daglooner?  de 
vrome  Christen  niet  mëër  dan  de  zonde-slaaf?  Of  z\jn  nu 
weder  dat  kind,  die  daglooner,  die  zonde-slaaf  van  aüe  zelf- 
bewustzgn  ontbloot?  —  Ten  bewijze,  dat  we  in  ons  protest 
niet  allëén  staan,  citeren  we  tegenover  p.  den  Hoogleeraar 
BOOBDi.,  die  in  zgne  Zielkunde^  bl.  63,  102  en  volgg.,  de 
zelfbewustheid  wel  degelijk  als  een  vermogen  (een  onderdeel 
van  *t  gewaarwordingsvermogen),  en  tevens  als  een  zich  ofd- 
wikkelend  vermogmi,  heeft  beschreven.  En  niet  minder  vindt 
men  dit  door  bbuoh,  t«  a.  p.,  bl.  39,  erkend. 

£r  bleef  den  S.  nu  nog  over,  om  zgne  straks  vermelde  tweede 
vraag,  nopens  de  sub-  of  objectiviteit  der  positieve  openbaring 
als  onderwerp  der  Gk>dgeleerdheid,  in  't  klare  te  brengen. 
Hebben  w^  —  wat  ons  nog  al  moe\jeiyk  viel  —  den  draad 
van  z^'n  betoog  wèl  gevat,  dan  beproeft  hg  dit  in  zgn  Y^fde 
Hoofdstuk:  Godgeleerdheid  op  menschhundig  terrein*  »Het  on- 
derwerp der  Godgeleerdheid"  —  zegt  l^j  daar  —  » schoon 
voor  objectief  gehouden ,  moest  in  den  loop  der  eeuwen  nood- 
wendig subjectief  worden  opgevat.  De  red«  hiervan  ligt,  èn 
in  de  voortgaande  ontwikkeling  der  menschel\jke  rede,  èn  in 
de  eerste  predikers  van  het  Grodsbegrip,  en,  eindelijk,  in  hen, 
tot  wie  de  prediking  was  gerigt.^'  By  het  tweede  .dezer  pun- 
ten'trok  het  onze  aandacht,  den  Heer  p.  te  hooren  staande 
houden:  dat  w$  »bj|  het  lezen  van  een  Schr^ver  der  Oud- 
beid,  ook  met  den  besten  en  meest  vasten  wil,  onze  hoogte 
van  ontwikkeling  niet  kunnen  afleggen*',  en  alzoo  » door  verband 


752  J.  POST,  g.Zm 

en  taaieigen  al  spoedig  naar  een  diepen  en  verborgen  zin  zoe* 
ken,  welken  de  schrijver  misschien  nimmer  bedoelen  kon*'. 
Ging  deze  stelling  door,  dan  zeker  ware  *t  gedaan  met  alle 
echte  nitlegkonde,  zoo  gewijde  als  ongewijde,  ja,  eigenijk 
evenzeer  met  alle  echte  historiekennis,  't  Liep  dan  alles  op 
een  jdel  zelfbedrog  oit,  't  geen  de  vljt,  er  aan  besteed,  waar- 
lijk niet  beloonen  zon.  Maar  wel  verre  van  daar,  houden  w\j 
ons  vastelyk  overtuigd,  dat,  met  behulp  van  onderzoek  ea 
verbeeldingskracht,  de  nakomeling  zich  werkelijk  in  de  denk- 
w^ze,  zoo  wel  als  in  de  omstandigheden,  zgner  voorvaderen 
te  verplaatsen  vermag,  en  dat  hieraan  juist  de  groote  exege- 
tische en  historische  vorderingen,  welke  onze  meer  vorauMet- 
zungaha  naar  waarheid  vorschende  leeftijd  boven  vroeger  dagen 
vooruit  heefl,  z\jn  toe  te  schrijven*  —  Tot  het  derde  punt  ge- 
naderd, waarin  de  subjectiviteit  van  het  Grodsbegrip  aan  hen, 
voor  wie  het  bestemd  was,  getoetst  wordt,  gaat  p.  uit  van 
het  in  den  mensch  aanwezige  afhankelijkheidsgevoel,  en  schetst 
nu  achtervolgens  de  Grodgeleerdheid  —  op  't  standpunt  des  lage- 
ren  Heidendoms,  als  »de  wetenschap  van  Grods  volstrekte  op- 
perheerschappij, of  absolute  souvereiniteit  over  het  mensch- 
dom";  op  dat  van  't  hoogere  Heidendom  en  van  't  Moham- 
medanisme, als  »de  wetenschap  van  Grods  gebondenheid  aan, 
en  vr\jmagtige  beschikking  over  het  bestaande;  of,  de  weten- 
schap der  vormen,  welke  door  den  Allerhoogste  aan  de  stof 
worden  toegekend";  op  dat  der  Israëlieten,  als  »de  regtskunde 
in  eene  constitutionele  monarchie,  of  liever,  de  wetenschap 
van  de  verbondsregten  Grods  en  die  der  menschen";  en,  ein- 
delijk, op  't  hoogere  standpunt  des  Christendoms,  als  »de 
wetenschap  van  's  menschen  opvoeding  tot  eenswillendheid  met 
God  door  Christus  jezus";  waarbg  h\j  alsdan  doet  opmerken, 
hoe  CHRISTUS  —  geheel  anders  dan  mozes  in  't  Mozaïsme,  of 
MOHAMMED  in  het  Mohammedanisme ,  of  ook  de  Apostelen  in 
't  Christendom  zelf  —  »eene  big  ven  de  plaats  in  het  Christe- 
lyke  Grodsbewustz^jn  beslaat."  Ten  aanzien  van  't  Jodendom 
komt  p.  op  tegen  srdmajtk,  die  deze  Godsdienst  »eene  Gods- 
dienst der  vrees'^  had  genoemd.  W\j  gelooven  stellig,  dat  s* 
gelyk  heeft,  daar  o.  a.  paulus  en  de  Schrijver  aan  de  Hebreen, 
beide  Joden  van  afkomst,  uit  eigen  ondervinding  hunne  voor- 
malige Grodsdienst  even  zoo  beschouwden,  Bom,yiii\l^^Hebr. 
xii:  18 — 21;  maar  p.,  die  zelf  immers  ook  vanisraëls  » vreezen 


BET  WEZEN   DEB  GODOELEEBDHEID     EXZ.  753 

voor  Gods  toorn"  gewaagt,  heeft  over  't  hoofd  gezien,  dat 
E.*s  bepaling  eene  Godsdienst,  en  de  zgne  eene  Godgeleerdheid 
geldt. 

Hieimede  ia  de  eerste  Afdeeling  i^an  dit  werk  ten  einde. 
De  daarachter  geplaatste  Aanteekeningen  is  het,  dunkt  ons, 
wel  een  weinig  aan  te  zien,  dat  de  S.  zich  meer  op  de  w\js- 
geerige,  dan  op  de  exegetische  en  historische  Theologie  heeft 
toegelegd.  Omtrent  de  laatstgenoemde  ten  minste  vonden  we 
nog  al  eens  aangeteekend  en  geciteerd,  waar  voor  lezers  van 
eenige  stadie  —  en  op  anderen  zal  p.  toch  niet  gerekend  heb- 
ben ?  —  geene  aanteekening  of  citaat  noodig  was ;  en  omtrent 
beide  zyn  de  geciteerde  Schrijvers  bijkans  allen  van  ouderen 
datum.  Ook  zouden  we,  onder  meer,  de  zoogenaamde  ketterij 
van  NESTOBios  niet  formuleren:  noverüABiA.,  de  moeder  Grods**; 
want  de  verwerping  dezer  uitdrukking  door  nestobius  was  niet 
meer  dan  de  aanleiding  tot  eenen  str^'d,  welks  wezen  de 
menschheid  van  ghbistus  betrof. 

Na  zóó  vele  woorden  over  den  inhoud^  brengen  wQ  ook 
nog  een  paar  over  den  vorm  in  't  midden.  Wg  hebben  reeds 
hier  en  daar  doen  uitkomen,  dat  de  schifting,  rangschikking, 
en  verbinding  der  denkbeelden  bij  den  Heer  p.  niet  zelden  iets 
te  wenschen  overlaten.  Hierdoor  benadeelt  hij  met  der  daad 
zich-zelven;  want  waar  't  aan  helderheid  hapert,  daar  wordt 
veeltijds  de  meening  niet  volkomen  verstaan,  de  redenering 
niet  volkomen  gevolgd.  Periodenbouw  en  taal  zyn  anders  over 
't  geheel  goed.  —  Ook  de  uitvoering  en  correctie  verdienen  lof. 
De  Heer  p.  heeft,  om  't  belang  der  zaak,  eene  scherpe  kri> 
tiek  gevraagd;  en  om  dezelfde  reden  hebben  w\j  getracht  die 
te  geven.  Voor  ons  —  wy  ontveinzen  het  niet  —  heeft  hij 
op  vele  kardinale  punten  z\jn  pleit  niet  voldongen.  Maar  nu 
meene  hij,  noch  iemand,  dat  wg  deswege  aan  zynen  arbeid 
weinig  waarde  hechten.  Reeds  daarvoor,  dat  hy  een  zoo  ge- 
wigtvol  onderwerp  ter  sprake  brengt,  verdient  h\j  dank.  Reeds 
daarvoor,  dat  hij  de  baan  der  wysbegeerte  —  onder  onze 
vaderlandsche  Theologen  voorwaar  geene  via  trita  —  onder- 
neemt te  betreden ,  verdient  hy  lof.  Die  lof  wordt  verhoogd 
door  onderscheidene  gedeelten  van  zyn  geschrift,  die  wèl  ge- 
slaagd mogen  heeten.  Hy  voltooije  alzoo  een  werk,  't  welk 
klaarblijkelijk  de  vrucht  is  van  een  ingespannen  en  gemoedelijk 
BOEKBESCH.  1856.  K'.  XVT.  53 


7bi      J.   POST,   G.Z.,  HET   WEZE^r   DEB  OODOELEEBDnEID,   EXZ. 

nadenken,  met  onverflaaawden  last,  en  beschouwe  de  tegen* 
spraak  zeWe,  die  h\j  ontmoet,  als  het  beste  bewijs  van  de 
belangstelling,  welke  hg  gaande  heefl  gemaakt.  v«  p. 


De  drie  gelijkvormige  EvangeUën:  Mattheüs,  Markus  en  Luhas^ 
in  hunne  overeenkomst  aangewezen.  Door  h.  yan  voosst. 
Predikant  te  Almelo.  Tweede  Deeltje.  Het  Evangelie  van 
Markus.  Te  Almelo^  bij  A.  van  den  Sigtenhorst,  A^.zn. 
1856.   In  kl.  Svo.    52  bl.  f  :  -  50. 

*t  Is  ondoenl^k  —  gel\jk  aan  iedereen  b\)  de  oppervlakkig- 
ste inzage  van  dit  werkje  blaken  kan  —  eenig  verslag  of  be* 
oordeeliug  daarvan  te  geven,  wanneer  men  met  het  Eerste 
Deeltje  niet  bekend  is.  Dit  echter  is  ons  nog  niet  ter  recensie 
toegezonden.  W\j  moeten  't  dos  voorloopig  by  de  bloote  titel- 
opgave  laten  berasten,  't  geen  ons  spQt,  w|jl  wy  in  alles  wai 
tot  opheldering  der  Evangeliegeschiedenis  dienen  kan,  groot 
belang  stellen»  v.  p. 

De  Geschiedenis  van  een  Zak-Btjbel.  Naar  het  Engelschy  door 
ELIZABETH  J0HAK27A.  HASEBBOEK.  Ts  Amsterdam^  bij  W«  H. 
Kirberger.  1856.  In  post  formaaty  met  gestempelden  band^ 
VIII  en  224  bl.  f  1  ^  90. 

Deze  «Geschiedenis*'  verdient  algemeen  gelezen  te  worden. 
Het  is  waar,  in  menig  gezin  is  de  B\jbel  een  huisvriend,  die 
licht,  kracht  en  troost  brengt;  maar  in  veel  meer  andere  ge- 
zinnen is  h\j  een  gast  met  wien  men  leeft  als  of  l^j  er  niet 
ware.  Er  z\jn  er  die  beweren:  dat  de  Bybel  alleen  in  de 
kerk  behoort,  en  geene  stem  in  't  gezin  heeft  uit  te  brengen. 
By  honderdduizendtallen  heeft  het  Bybelgenootschap  exempla- 
ren van  de  Heilige  Schrift  verspreid;  doch  het  Woord  Gods 
spreekt  er  niet  luider  of  algemeener  door  in  de  binnenkamers. 
Toen  de  Bybel  veel  geld  kostte,  was  h\j  een  hoog  geacht  ue- 
raad,  en  't  was  toen  een  genoegel^k  oogenblik  als  hy  op 
tafel  werd  gelegd  en  de  huisvader  hem  opensloeg.  Tegen- 
woordig schynt  de  waarde  van  dat  boek  met  zijn  geldelyktn 
pqjs  in  gel^ke  verhouding  te  z\jn  gedaald.  Ligt  dat  aan  hoo- 
gere verlichting  door  de  wy sbegeerte  ?  Of  wordt  de  con  der 
waarheid  verduisterd  door  den  schitterenden  glans  onzer  nieuwere 


DE  6ESGBIEDEXIS  VAN   EEN   ZAK-BUBEL.  755 

flraaije  letteren?  Hoe  *t  z^:  de  BQbel  is  bg  velen  niet  wat 
hy  er  kan  en  behoort  te  z\jn.  Daarom  is  het  nuttig  te  lesen 
wat  hier  in  een  behagelijken  vorm  wordt  geleerd;  namel^k: 
wat  de  Bybel  vermag  op  het  hart  van  den  wereidling;  dat 
hg  den  mensch  tot  God  brengt,  en  kracht  verleent  om  ramp 
en  leed  te  dragen,  en  het  by geloof  en  de  werkheiligheid 
bestrydt. 

De  begaafde  vrouw,  die  dit  wèl  geschreven  werk  zoo  vloei- 
jend  in  onze  taal  overbragt,  heeft  daardoor  op  nieuw  aan- 
spraak verworven  op  den  dank  harer  landgenooten. 

BOGEB  MiLLEB.  Leven  en  Werken  vcm  een  Stade» Zendeling  in 
Londen.  Met  een  Voorberigt  van  ?•  hofstede  de  groot. 
Hoogleeraar  te  Groningen*  Te  Arnhem^  bij  G.  W.  van  der 
Wiel.  1856.   In  U.  8ro.    VIII  en  Ui  hl.  f  i-  60, 

Al  heeft  de  stoffelijke  en  zedeljjke  verbastering  der  mindere 
klassen  ten  onzent  nog  niet  zulk  eene  yzingbarende  hoogte,  of 
liever  diepte  bereikt  als  in  *t  onmetelijke  Londen;  —  al  staan 
ook  de  middelen  tot  herstel  nog  niet  in  zulk  eene  volslagen 
onevenredigheid  tot  de  grootte  der  bevolking:  —  toch  behoeft 
men  onze  steden,  en  zelfs  het  grootste  gedeelte  van  *t  platte- 
land, slechts  een  weinig  meer  dan  bij  name  te  leeren  kennen, 
om  overtuigd  te  wezen,  dat  ook  in  Nederland  de  hulp  der 
inwendige  zending  hoe  langer  zoo  meer  begint  vereischt  te 
worden.  Te  regt  zegt  b.  de  o.  in  zyn  Voorberigt:  »Hoe  veel 
goeds  onze  Predikanten,  Diakenen, Bybelvereenigingen, Evan- 
gelische Maatschappyen ,  Yrouwenvereenigingen  en  dergelijke 
inrigtingen  mogen  doen,  en  hoe  wenschelijk  hun  aller  arbeid 
bliyve  (ook  uilleb  kon  dien  niet  ontberen);  er  moeten  Ge- 
meente-Zendelingen zgn,  om  de  vele  geheel  verlorenen  al 
weder  en  weder  in  hunne  huizen  en  holen  op  te  zoeken,  en 
onder  het  bereik  van  dien  nu  reeds  bestaanden  arbeid  der  liefde 
te  brengen.  En  hun  werk  moet  geregeld,  stelselmatig,  al 
weder  herhaald  voortgaan.** 

Om  eens  stil  te  staan  bij  de  Predikanten,  op  wier  verplig-* 
tingen  in  dezen  men  zich,  ten  bewijze  van  de  overtolligheid 
der  inwendige  zending,  zeker  wel  het  ligtst  beroepen  zal:  hoe 
ter  wereld  zou  't  mogel^k  zgn,  dat,  b.  v.  te  Amsterdam, 
waar   de   115300  Hervormden  door  27  Predikanten  bediend 

53* 


756  ROQEB  MILLER, 

worden,  of  te  Veendam,  waar  over  4300  zielen  één  Predi- 
kant gesteld  is,  dezen  zich  met  zulk  een  aanhoudend  hnia- 
bezoek,  als  waarop  h.  x>e  g.  met  reden  aandringt,  belastten? 
Ja,  zoo  't  uitvoerlijk  ware,  zou  het  wenschelijk  zijn?  Zoa 
men  hen  alsdan  niet  dwingen,  om  de  overige  niet  minder  ge- 
wigtige  deelen  hunner  veelzijdige  bediening  uiterst  gebrekkig 
of  lusteloos  af  te  roffelen?  Zouden  niet,  bij  den  onvermijde- 
lyken  achteruitgang  hunner  wetenschappelijke  ontwikkeling, 
hunne  leerredenen ,  gesprekken ,  bemoeyingen  voor  de  beschaaf- 
dere standen  onvruchtbaar  worden,  en  alzoo  hier  verlorea 
gaan  wat  ginds  gewonnen  werd?  Nog  meer:  —  enkele  uit- 
zonderingen natuurlijk  daargelaten  —  zouden  z\j,  in  deze  be- 
schaafdere standen  zelven  geboren  en  getogen,  ook  by  den 
besten  wil  dien  geheel  eigenaardigen  lust  en  tact  kunnm  aan- 
wennen, die  er  tot  een  gestadig  en  invloedrijk  verkeer  met 
onbeschaafden  en  onkundigen  niet  alleen,  maar  menigmaal  met 
verwilderden  en  verdierly kten ,  gevorderd  wordt? 

Neen,  wy  zijn  het  met  H.  de  g.  ten  volle  éëns,  dat  er, wil 
men  in  den  »nood  onzer  tgden**  voorzien,  opzettelyke  Gre- 
meente-Zendelingen  moeten  worden  aangesteld,  maar  dan  ook  — 
want  de  arbeider,  en  met  name  zulk  een  arbeider,  die  zich 
de  hitte  des  daags  noch  de  koude  des  nachts  mag  sparen,  i» 
zyn  loon  dubbel  waardig  —  door  de  Gemeenten  behoorlijk 
bezoldigd.  Op  deze  klip  zal  veel  ijverig  pogen  stuiten;  maar 
de  ryke,  die  z\jne  hand  gesloten  wil  houden,  bedenke  zich 
vooraf  eens,  of  ,*t  hem  niet  zelfs  in  zyn  eigen  wereldsch  be- 
lang geraden  is,  om  het  ontkiemend  communisme  van  een 
breidelloos  gepeupel  nog  b\j  tij  ds  door  het  tegengif  der  Chria- 
tel\jke  heiliging  te  keer  te  gaan.  Daarbij,  de  bezoldiging  mag 
niet  eens  overdreven  hoog  zyn,  wijl  de  zendeling  immers,  om 
wèl  te  slagen,  even  als  milleb,  uit  denzelfden  stand,  dien  h^ 
te  verbeteren  heeft,  behoort  genomen  te  worden  en  eenigèr- 
mate  daarin  te  big  ven.  Evenmin  behoeft  hij  geleerdheid  te 
bezitten:  ze  zou  hem  veeleer  schadelijk  zyn,  wyl  de  lust  tot 
wetenschap  hem  te  veel  in  huis  zou  houden:  *t  is  genoeg,  zoo 
h\j  een  kleinen  voorraad  gezonde  en  heldere  Godsdienstige 
kennis  heeft  opgezameld ;  maar  des  te  ryker  dient  hij  te  wezen 
aan  echte  levenswijsheid,  gepaard  met  warm  geloof,  meèdoo- 
gende,  doch  ernstige  liefde,  en  stalen  wilskracht.  Bovenal 
worde  er  bij  de  keuze  der  zendelingen  gezien  —  wij  zouden 


LEVEN  EN  WEKKEN  VAN  EEN  STA  DS- ZENDELING,  ENZ.      757 

bijkans  wenschen,  dat  ze  in  ons  kleine  land  uitsluitend  van 
ëëne  enkele  yereeniging  uitgingen ,  en  wel  bepaald  van  de  Utrecbt- 
Bche  Unie  —  niet  naar  ortbodox  of  heterodox,  maar,  uit  beide 
partyen,  naar  zulke  mannen,  die  hun  bijzonder  leerbegrip  niet 
zóó  onvoorwaardelijk  voor  den  éémgen  weg  ter  zaligheid  hou- 
den, dat  zy,  door  de  gemeentenaren  regtstreeks  of  zijdelings 
tegen  hunne  Predikanten  op  te  zetten,  het  reeds  al  te  jam- 
merlyk  geknakte  en  toch,  althans  op  de  dorpen,  voor  de  ar- 
men zoo  heilzame  gemeen tele ven  nog  verder  helpeft  verwoesten. 

Wie  dan  nu  de  beeldtenis  van  een  regt  degelgken  Gemeente- 
Zendeling  in  een  historischen  spiegel  begeert  te  aanschouwen, 
die  koope  milleb's  Leven  en  Werken.  Zeer  zouden  we  ons 
bedriegen,  als  hy  er  zich  niet  door  vond  aangespoord  om  de 
zaak  der  inwendige  zending  met  ingenomenheid  te  begunstigen 
en  te  behartigen.  Wy  voor  ons  ten  minste  hebben  hel  on- 
derhoudend geschreven  en  goed  vertaalde  boek  met  onverdeeld 
genoegen  en  byval  gelezen;  te  meer,  w\jl  de  Methodistische 
geest,  die  ons  anders  in  de  meeste  Godsdienstige  geschriften 
onzer  Engelsche  naburen  pleegt  te  hinderen,  hier  maar  weinig 
of  niet  doorschemert.  Met  wat  ijver,  en  tevens  met  wat  zegen 
killeb  z\jne  roeping  vervuld  had,  kan  het  verslag  van  zyne 
begrafenis  bewyzen  —  de  eerst  negen-en-dertig-jarige  was,  den 
5*«°  Junij  1847,  bg  eene  spoorwegramp  omgekomen  -7-  waar- 
van wy  uit  dien  hoofde  een  gedeelte  willen  overnemen: 

wBy  de  begrafenis  op  den  lO'**^  Junij  bleek  het,  dat  ook  de 
armen  en  verachten  des  volks,  voor  wie  h\j  geleefd  en  gear- 
beid had,  niet  ongevoelig  waren  voor  *t  geen  ze  door  zynen 
dood  hadden  verloren.  Eene  ontelbare  volksmenigte,  uit  alle 
hoeken  der  buurt,  volgde  zyn  lyk,  en  legde  eene  diepe  treu- 
righeid aan  den  dag.  Een  Predikant,  die  daar  digt  b\j 
woonde,  betuigt,  dat  hij  nog  lang  daarna  de  aanhoudende 
klagten  der  armen,  over  zijn  gemis,  heeft  gehoord.  En  niet 
alleen  vrome  lieden,  of  dezulken,  die  bij  zyne  bezoeken  voor- 
deel gehad  hadden,  maar  zelfs  de  slechten  en  goddeloozen 
gevoelden  dat  zij  een  vriend  hadden  verloren.  Op  den  dag 
der  begrafenis  waren  vele  winkels  in  Broadwall  gedeeltelyk 
gesloten.  Aan  de  kleine  huizen,  waar  men  den  armen  men- 
schen  talhout,  kattevleesch ,  enz.  verkoopt,  waren  een  of  meer 
luiken    gesloten,   en   in   de  meeste  andere  huizen  hingen  de 


758  BOGBB  HILLEB,   LEVEN   JLS  >^EBKEN,   EXZ. 

gordynen  neer.  Het  armste  volk  zag  men  in  groepen  op  de 
hoeken  der  straten  staan,  en  met  elkander  spreken  over  hun 
yerlies,  waarb\j  vele  tranen  vergoten  werden. 

nDe  volgende  omstandigheid  stelt  welligt  de  genegenheid 
van  het  arme  volk  voor  hem  in  het  helderste  licht.  De  l^k* 
stoet  ging  toevallig  over  de  Waterloo-bmg,  waar  ieder  voet* 
ganger  tol  moet  betalen.  Zoo  groot  was  de  armoede  van  den 
ontelbaren  lykstoet,  dat  geheele  scharen  moesten  terngkeeren, 
omdat  ze  niet  betalen  konden.  Daarb\|  zag  men  hen  weenen 
en  hoorde  hen  weeklagen.  Ook  bij  de  lykpredikatie,  die  de 
Eerwaarde  jambs  shbbmah  den  volgenden  Zondag  in  de  Sor- 
rey-kerk  hield,  verdrong  men  elkander,  om  nog  voor  *t  laatst 
een  woord  over  hunnen  besten  vriend  te  hooren. 

»In  het  armhnis  van  St.  Savionr,  't  welk  hg  zoo  troaw 
bezocht  had,  was  de  verslagenheid  groot.  Een  arme  num 
riep  met  diep  gevoel  uit,  dat  van  al  z\jne  droefenissen  en 
verliezen,  en  hij  had  er  vele  gehad,  dit  het  zwaarste  was. 
Eene  arme  vrouw,  in  de  zieken-afdeeling,  zeide  op  de  ver- 
maning, dat  zulk  eene  hevige  smart  eenen  Christen  niet  be- 
taamde: nAiChf  ffj  weet  ook  niet  wat  w\|  verloren  hebben, 
Mynheer!  Wanneer  eene  gemeente  haren  herder  verliest  -— 
en  dat  is  een  zwaar  verlies  <—  kan  z§  naar  eenen  anderen 
gaan.  Maar  ik  kan  immers  naauwel\}ks  van  m^jn  bed  op- 
staan, en  Mynheer  xilleb  kwam  bg  <mêl  Hoe  rekenden  wg 
den  t|jd  uit,  tot  dat  h\j  terag  moest  komen  1  Bid  voor  mg, 
dat  ik  ook  dit  onder  de  dingen  leere  tellen ,  die  ons  moeten 
medewerken  ten  goede". 

»Op  een  plaatsje  der  wgk,  waar  de  meervermelde  geeste- 
lyke  een  bezoek  wilde  afleggen,  vond  hg  de  mensdien  twis- 
tende en  handgemeen.  »Dat  gaat  hier  immers  treurig  toe,** 
zeide  hg.  —  »Ja,"  zeide  een  uit  den  hoop,  nwg  moesten 
Mgnheer  uilleb  hier  maar  wéér  hebben;  die  wist  voor  den 
vrede  te  spreken/* 

Beeldengalerij  van  belangrijke  Christenen  vóór  de  Kerkhervomung. 
Door  p.  DUTS.  Twee  Stukjes.  Te  Kampen  y  bij  K.  van  Hulst. 
1856.    In  post  Svo.   XII  en  314  bl  ƒ  1  -  80. 

Er  worden  hier  levensschetsen  aangeboden  van  xqnatius. 


P.   OCrS,  BEELDENGALEBIJ,   BNZ.  759 

FOLTGABPÜS,  PEBPETÜA,  JU8TINÜS  do  Martelaar,  ORIGEXES, 
CTPBULNÜS,  ANTONICB,  OONSTAVTIJN  den  CrTOOte^  BASILIGS  den 
Orootey    AMBB08IÜ8,    AUBELIU8  AUGüSTIKÜS,    B0NIFACIU8,  KABEL 

den  Orocte^  akschabiü8,  bbbkhabd  vaholaibyacx,  slisabbth 
Gravin  van  Thuringen,  oebabd  gbobte,  flobbntids  rade- 

WIJN8,   TH0HA8  VAK  KEtfPEK,  JOHAHNES  HILLBN,  MATTBIAS  TAN 

JAX0W«  Vfjj  houden  ons  overtaigd,  dat  het  hoog  tgd  werd 
voor  de  Protestantsche  Kerk,  om  wat  meer  acht  te  geven  op 
de  voortreffel^ken,  die  in  hun  leven  hebben  getoond  wat  het 
geloof  in  Christus  is,  en  hoeveel  het  vermag.  Terw^'l  er  tot 
dasverre  maar  al  te  dikw^ls  gedacht  werd,  dat  de  Gemeente 
noodig  had  in  de  spitsvondigheden  der  Godgeleerde  wetenschap 
te  worden  ingewijd,  en  aan  den  anderen  kant  het  publiek 
gestadig  wordt  overstroomd  met  preken  en  traktaatjes,  wier 
grootste  verdienste  in  de  opeenstapeling  van  duizendmalen  her- 
haalde meditatiën  en  exclamatiën  bestaat  —  hebben  wij  in 
den  laatsten  tijd  het  boek  der  Geschiedenis  zien  opengeslagen, 
en  hebben  wy  der  Gemeente  in  schoone  beelden  zien  aangetoond: 
hoe  het  Christendom  geene  leer,  maar  leven  is.  Hoe  dikwijls 
18  het  niet  reeds  erkend,  dat  eene  dergel^ke  lectuur  krachtig 
heeft  bijgedragen  om  Ghristel^k  leven  op  te  wekken  en  te 
versterken  I  Men  doe  zien  wat  menschen,  van  gelijke  be- 
wegingen als  w\|,  hebben  uitgewerkt;  —  men  toone  wat  hun, 
onder  omstandigheden  die  niet  zooveel  van  de  onze  verschil- 
len, kracht  gaf  tot  het  brengen  van  de  zwaarste  offers,  tot 
het  verrigten  van  daden  waarop  hemeliogen  met  bewondering 
nederzien.  Menig  jongeling  en  maagd,  die  b\j  de  lectuur  van 
vertalingen  der  wie  weet  hoe  vele  malen  in  Engeland  reeds 
herdrukte  werkjes  insluimerde,  —  maar  ook  menig  oudere, 
die  door  zijnen  maatschappelijken  en  huiselijken  arbeid  ver- 
hinderd wordt  om  zich  te  verdiepen  in  vrome  geschriften, 
die  hem  zoo  weinig  opleveren  voor  zijn  leven  —  zal  in  eene 
weldadige  sfeer  beginnen  te  ademen,  waar  hy  met  de  edelsten 
van  ons  geslacht  als  het  ware  den  meest  vertrouwelyken  om- 
gang houdt,  door  in  te  dringen  in  het  binnenste  heiligdom 
hunner  door  Gods  geest  bezielde  harten.  De  Heer  duts  ver- 
dient voor  zijn  arbeid  lof.  Waarom  evenwel  liever  eene  schets 
van  AKTOKius  dan  van  den  groeten  ghbtsostoiIUS  ons  door 
den  Heer  dcts  wordt  gegeven;  waarom  er  nog  andere,  b.  v. 
GBEGOBius  NAZiANZENüS  cnz.  woidcu  gcmist,  hebbcu  w$  niet 


760  P.    DUYS,   BEELDEXGALEBIJ ,   ENZ. 

te  onderzoeken.  Wy  hebben  slechts  te  vragen,  of  de  voorstel- 
ling getronw,  en  of  zij  levendig  en  populair  is,  en  alzoo  aan 
het  doel  des  schrijvers  beantwoordt.  En  als  w\j  merken  dat 
de  Heer  puts  uit  böhbixgeb  en  enkele  andere  Bchr\j  vers  heeft 
geput,  en  op  eenvoudigheid  en  duidel^'kheid  bij  het  teekenen 
z\jner  beelden  zich  heeft  toegelegd,  dan  gelooven  w^  hier  niets 
bg  te  moeten  voegen  dan  den  wensch,  dat  de  verdienstelijke 
Schr^ver  al  dat  loon  vinde  op  z\jn  werk,  waarop  h\}  in  waar- 
heid aanspraak  heeft.  ft* 


Wenken  en  Voorschriften  omtrent  de  verpleging  van  jonge  Kinde^ 
renj  voor  moeders  en  aÜen^  die  in  hunne  goede  verzorging  naar 
Ugchaam^  ziel  en  geest ^  belang  stellen.  Door  o.  B.  zielles* 
Naar  de  derde  HoogduiJtsche  uitgave.  Te  Amsterdam^  l^ 
W.  H.  Kirberger.  1856.    In  gr.  12mo.  94  blf:-  60. 

Aan  het  boekje  onder  bovenstaanden  titel  in  het  licht  ver- 
schenen, is  niet  alleen  een  bekwame,  hoewel  ongenoemde 
Vertaler  te  beurt  gevaUen,  maar  ook  de  Uitgever  heeft  voor 
een  netten  en  belangrijken  vorm  gezorgd;  zoodat  het  hierom 
welligt  reeds  vele  koopers  en  lezers  gevonden  zal  hebben.  Dat 
het  echter  vooral  voor  lezeressen  en  moeders  bestemd  is,  en 
voor  allen,  aan  wie  de  verpleging  en  opvoeding  van  jonge 
kinderen  is  aanbevolen,  volgt  uit  den  aard  der  zaak.  Of  het 
boeksken  evenwel,  b\j  het  volbrengen  dier  gewigtige  taak,  tot 
een  veiligen  gids  verstrekken  kunne,  mag  naar  ons  inzien  be- 
twijfeld worden.  De  voorschriften,  die,  in  het  eerste  hoofdstuk^ 
aangaande  de  verpleging  der  jonge  kinderen  naar  het  ligchaam 
gegeven  worden,  zijn  veel  te  onvolledig  om  aan  het  doel  te 
kunnen  beantwoorden.  Om  zich  hiervan  te  overtuigen «  leze 
men  b.  v.  wat  er  in  §  8  en  II  over  het  zogen  der  kinderen, 
over  het  vervangen  der  moedermelk  door  ander  voedsel,  en 
over  de  voeding  der  kinderen  gedurende  en  na  het  spenen^ 
gezegd  wordt.  Zoo  zal  men  ook  veel  moeten  afdingen  op  de 
doelmatigheid  van  het  in  §  18  gegeven  voorschrift:  »Van  den 
eersten  1dag  af,  moet  het  kind  dagelijks  eenmaal  een  bad  heb- 
ben. Dit  geschiedt  in  de  eerste  drie  maanden  in  matig  warm 
water,  daarna  wekelgks  drie  of  vier  maal  in  laauw,  eindelgk 
in  koud  water."  Grel\jk  dit  voorschrift  veel  te  onbepaald  is, 
en  op  geene  toereikende  wijze  in  de  bijzonderheden  nader  om^ 


o.  n.   ZIELLEB,   WENKEK   £N   VOORSCUBIFTEK ,   EXZ.       761 

schreven  wordt,  zoo  geldt  hetzelfde  van  de  meeste  andere  tot 
de  zorg  voor  het  ligchaam  betrekkelijke  raadgevingen.  Verre- 
weg het  grootste  deel  van  het  boekje  is  daarentegen  toegew^d 
aan  »de  verpleging  der  jonge  kinderen  naar  de  ziel/*  en  aan 
hunne  nverzorging  naar  den  geest/*  hetgeen  ons  minder  eigen- 
aardig voorkomt,  dewijl  de  zorg  voor  het  ligchaam  by  j(mge 
kinderen  wel  steeds  hoofdzaak  zal  moeten  blgven.  Daaren- 
boven komt  het  ons  voor,  nit  hetgeen  over  onderwijs  en  ver* 
mamng^  over  afschrikking  en  bestraffing^  en  over  sommige  andere 
onderwerpen  gezegd  wordt,  dat  de  Schryver  niet  altgd  slechts 
jonge  kinderen  op  het  oog  had.  Ook  zon  de  gewone  onder- 
scheiding tasschen  de  verstandelgke  en  zedelyke  vorming  der 
kinderen  boven  de  door  den  Schr^ver  gevolgde  verdeeling  de 
voorkeur  verdiend  hebben,  dew^l  slechts  weinige  lezeressen 
de  door  den  Auteur  in  §  64  gegeven  karakteristiek  van  de 
ziel  en  den  geest  behoorlijk  zullen  verstaan.  Die  zaak  is  even- 
wel van  ondergeschikt  belang  en  zouopzichzelfde  waarde  van 
het  boekje  niet  verminderen,  zoo  slechts  het  geheele  geschrift  een 
minder  mystieken  geest  ademde.  Om  de  gegrondheid  dezer  aan- 
merking te  doen  blyken,  zouden  w\)  ons  op  de  keuze  der  Bijbeltek- 
sten, waarmede  het  geheele  boekje  als  doorweven  is,  beroepen  kun- 
nen, doch  willen  liever,  tot  staving  van  ons  oordeel,  enkele  plaat- 
sen in  haar  geheel  mededeelen.  Meenende  dat  deze  geene  nadere 
toelichting  behoeven  zullen,  willen  w\j  daarmede  tevens  onze 
aankondiging,  die  w\j  wenschten  dat  gunstiger  had  kunnen  z\jn , 
besluiten.  »De  aantrekkelijkste  voorwerpen  der  opmerkzaam- 
heid zgn  de  levenden,  —  menschen  en  dieren.  Die  brenge  men  voor 
de  oogen  der  kinderen ,  gel^'k  dit  God  zelf  b\{  adam  deed  in 
het  Parad^'s,  en  leere  hen  van  deze  de  eerste  beginselen  der 
spraak  (bl.54).**  —  » Men  make  van  iedere  geschikte  gelegenheid 
gebruik  om  de  kinderen  in  de  nab^heid  van  en  in  persoonlgke 
gemeenschap  met  een  wedergeboren  mensch  of  kind  van  God  te 
brengen,  b.  v.  dat  hij  voor  hen  bidde,  hen  zegene  enz.  (bl.76).*'  — 
»Een  kind  kan  niet  verbeterd  worden,  aleer  God,  de  Heer, 
het  z^jne  zonden  ontdekt  en  vergeeft.  Daarom  is  het  dwaling 
en  misleiding,  als  men  tot  een  kind  zegt:  Beloof  mg  dat  gij  u 
zult  verbeteren!  E[an  een  kind,  dat  in  het  water  is  gevallen, 
zich  er  zelf  uittrekken?  (bl.  90).**  — »Ook  vermaningen  hebben 
de  kinderen  nopdig.  Maar  —  het  vermanen  leert  men  slechts 
door  de  werking  van  den  goeden  Geest  Gods.  —  Ook  moet  men 


7G2        C.   H.   ZIELLEB,   WEXKE!?  E!7  VOOBSGHBIPTEX,   EXZ. 

wachten,  tot  dat  men  rustig  en  kalm  kan  sproken;  want  hot 
is  nog  steeds  zoo  als  eenmaal  op  Horeb,  waar  de  Heer  niet  in 
liet  onweer,  niet  in  den  storm,  niet  in  het  vaar,  maar  in  het 
zachte  en  stille  ruischen  der  koelte  Toorb^jging  (bl.  102).*'  — 
)>Zoodra  het  werk  dea  Heiligen  (?^tf^tftf  in  het  kinderhart  begint, 
zoodra  het  kind  meer  en  meer  in  den  genadestaat  wast,  en 
meer  een  hoeekeUng  ran  den  Heiligen  Geest  wordt,  des  te 
minder  heeft  het  uitwendige  en  tijdel^ke  belooningen  noodig 
enz.  (bl.  121).*'  —  nHoe  minder  ifwendige  bestraffing,  hoe  minder 
bestraffing  door  den  Heiligen  Geest,  een  kind  ondervindt  en 
daarvoor  vatbaar  is,  des  te  meer  behoefte  heeft  het  aan  uthoeii- 
dige  bestraffing*  Hoe  meer  een  kind  door  het  vleesóh  wordt 
beheerscht,  des  te  meer  zkineUjke  straf  heeft  het  noodig,  ene. 
(bl.  129)." 

Chronologisch  Handboek  btf  de  beoefening  der  Nederlandsche 
Oeachiedeme^  ten  dienste  van  het  Lager  en  Middelbaar  Onder^ 
wijs.  Door  H.  p.  DEWALD.  Te  ^sGravenhage^  bij  H.C.Sosan, 
C.H.Z.  1856.  IV  en  212  6^.  ƒ  2-40. 

Volgens  den  Heer  dewald  bestaat  er  voor  Onderw^sers, 
Gymnasiën  en  meergevorderde  leerlingen,  die  zich  eene  meer 
volledige,  en  alle  Gewesten  van  ons  Vaderland  omvattende 
Geschiedenis  moeten  eigen  maken,  behoefte  aan  een  Handboek, 
dat  de  feiten  zoo  volledig  en  nitgebreid  mogel^k  in  hun  on- 
derling verband  aangeeft;  ten  einde  het  beoefenen  der  Geschie* 
denis  op  groote  schaal  gemakkelijk  te  maken. 

Tot  vervalling  van  die  behoefte  komen  ons  zoo  de  inbond 
als  de  vorm  van  dit  werk  zeer  gepast  voor.  Het  bevat  een 
rijkdom  van  zaken;  ook  over  kansten  en  wetenschappen  en 
hare  beoefenaars,  en  over  uitvindingen  en  ontdekkingen  van 
vreemde  landen.  De  zoo  belangrijke  Oost-  en  West»Indische 
bezittingen  z\jn  niet  vergeten,  evenmin  als  het  baiten  *slanda 
voorgevallene;  in  zoo  ver  het  op  ons  land  invloed  had.  Do 
verschillende  kolommen,  afwisselende  naar  de  plaats  hebbende 
veranderingen  van  Bestuur,  komen  ons  gelukkig  gekozen  voor, 
terwijl  wat  op  meer  dan  een  volk  betrekking  heeft,  doorloo- 
pend gesteld  wordt.  Niet  altijd  echter  hebben  wij  de  redenen 
kunnen  bevroeden,  waarom  sommige  gebeurtenissen  in  öëne, 
andere   in   twee  kolommen  staan;  b.  v.  waarom  de  gcheele 


B.  P.  DEWALD,  CimOXOLOQLSCn  HANDBOEK,   ENZ.        763 

opstand  onder  oiyilis  tot  ons  land,  en  alleen  het reralaan  van 
HOBD0NIU8  FLAOGCS  b^'  Bon  door  acht  van  Bome  teruggekeerde 
Cohorten;  tot  ons  land  en  tot  het  Bomeinache  Kijk  te  zamen 
gebragt  wordt.  De  nederlaag  der  Romeinen  in  het  Teatobnr- 
ger  wond  wordt  onder  de  gebeurtenissen  van  ons  land;  daar- 
entegen de  overwinning  van  qbbxanicus  op  abminius,  aan  den 
Wezer,  onder  die  van  het  Bomeinsche  R^k  geplaatst.  De  orde 
had  hier  eer  omgekeerd  moeten  s\jn.  Want  onder  asBMAsnocs 
streden  de  Batavieren  met  kariovalda  aan  hun  hoofd. 

De  SchrQver  erkent:  dat  b$  een  werk  van  dezen  aard  fei- 
len en  misstelUngen  nooit  geheel  te  vermyden  z^jn,  en  zal  voor 
een  mogeiyken  tweeden  drak  van  alle  gegronde  aanmerkingen 
en  teregtw\|zingen  dankbaar  gebruik  maken.  Met  voorbygaan 
van  't  geen  meer  betwist,  althans  niet  volledig  beslist  is,  wil- 
len w\j  aan  z^'n  verlangen  voldoen,  door  opgave  van  de  fou- 
ten die  ons  onder  de  lezing  in  het  oog  vielen.  Zy  z\jn,  in 
vergelijking  van  *t  vele  hier  te  vinden,  weinig. 

Van  de  ïïelvetiërs,  door  gaesab  verslagen,  wordt  gezegd:  dat 
taj  door  de  Germanen  naar  Gallië  verdreven  waren.  Het  was 
eene  volksverhuizing  tot  het  innemen  van  nieuwe  landen.  — 
Al  neemt  men  ook  aan:  dat  de  Eauchen  ook  ten  Westen  van 
de  £ems  (hunne  grens,  volgens  ptolemeüs)  tot  aan  de  uit- 
monding  van  den  Noordelijken  Rgn-arm  (het  Flie)  gewoond 
hebben,  dan  kunnen  zjj  echter  geene  Noard^HoUanders ^  Ken-' 
nemers^  en  OooUanderê  geweest  zgn. —  Wjllebboeo,  door  Paus 
SBRQius  tot  Aartshertog  (Bisschop)  van  Friesland  aangesteld, 
heeft  het  Evangelie  gepredikt,  behalve  in  Ketmemerland^  Utrecht 
en  Gelderland,  ook  in  Zeeland,  Noord-Braband,hetLimburg- 
sohe  en  Tiiersche,  later  in  Noord-Holland,  het  eigenlyke  Fries- 
land, en  op  Fositenland  (Helgoland).  De  Apostelen  van  Ov^- 
ifêsel  waren  ibbuinus  en  maboellinus.  —  Jakoba  van  beue- 
BXN  sterft  óp  het  slot  Soêsenheim  bij  Teylingen;  lees:  op  het  slot 
Teyliagen  bQ  Sassenheim.  —  Fkans  I  was  niet  de  zowi^  maar 
de  schoonzoon  van  lodewuk  XII.  —  Dat  kabel  V  in  het 
klooster  St.  Just  niet  zoo  afgezonderd  leefde,  is  thans  open- 
baar geworden.  —  Onder  de  Hollandsche  steden  die  in  Juny 
1572  ALVA  af  en  den  Prins  van  oranje  toevielen,  is  Leiden 
vergeten.  —  Na  de  overgave  van  Bergen  wordt  gezegd:  Meche- 
len  en  andere  steden  worden  door  alva  heroverd  en  vreeseiyk 
uitgemoord.   In  Mechelen  alleen  had  een  grootc  moord  plaats. 


764  n.   P.   DEWALD, 

Daar  de  moord  door  Don  fbeberik  téZatphen,eD  doorROKERO 
te  Naarden »  volgen ,  kunnen  deze  niet  bedoeld  z\jn«  —  Niet  op 
de  Zuiderzee^  maar  op  het  Haarlemmer-meer  sloeg  bossu  den 
25*t«n  Maart  (28  Mei)  de  vloot  der  Grenzen  onder  batenburo 
en  BRAND.  —   In  den  slag  bij  Boemerswaal  sneuvelde  van  de 
Spaansche   zijde   gliues;   romero  redde  zgn  leven  door  aan 
land  te  zwemmen.   —   De  poging  van  boisot  om  Leiden  met 
eene   vloot  te  naderen,  mislukte  niet.     Zy  bragt,  integendeel, 
door  bet  gelukkig  keeren  van  den  wind,  die  de  baren  der  zee 
ten  lande  instuwde,  het  vurig  gewenschte  ontzet  aan.  —  De 
eer,  van  Antwerpen,  in  1576,  zoo  lang  hem  mogelyk  was,  tegen 
de  Spaansche  bezetting  van  het  kasteel  verdedigd  te  hebben, 
komt   aan   qranvellb*s   broeder,    chakpagnet,  toe.  —  Ver- 
keerdelijk staat  op  1579:   Maastrichi  geeft  zich  over^    De  stad 
werd  stormenderhand  veroverd,  daarop  leeggeplunderd  en  ge- 
moord, en  bleef  eenige  jaren  verwoest  en  zonder  inwoners. — 
Insgelijks  deugt  de  aanteekening  op  het  jaar  1580  niet:  maar- 
ten sghene:  van  Nideghem,   Groningen  pogende  té  ontzetten» 
wordt  door  hohenlo   b^'  Hardenberg  geslagen^  17  Juny.    De 
laatste   kreeg   de   nederlaag.    De   Schrijver  had  zgn  misslag 
kunnen  bemerken  uit  hetgeen  l^j  laat  volgen:  Koevorden  valt 
SOBENK  in  handen,  20  Jun\j.    Groningen  bezet  door  schene:, 
die  de  Ommelanden  plundert,  en  Delfz^l  verovert.  —  De  ver- 
overing van  het  land  van  Kadzand,  van  IJzendifke  en  Aar- 
denburg  ging  het  beleg  en  de  inneming  van  SUm  door  uaurits, 
vooraf.    Op  het  jaar  1606  is  de  mislukte  overrompeling  van 
laatstgenoemde  stad  door  pu  tbrrail,  vergeten.  —   De^troot 
Ie  Maxre  werd  door  schodten  en  le  uaire  gevonden,  voordat 
zy  de  daarachter  liggende  eilanden  ^  naar  barneveld  geheeten,  en 
Kaap  Hoorn  ontdekken  konden.  —   Balthazar  bekker  had 
vroeger  dan  zyn  beroemd  werk :  De  Betooverde  Wereld  ^  een  boek 
over  de  Kometen  uitgegeven.  —   In  1644  veroverde  frederik 
BENDRiK   Sas  van  G«nt;  Hulst  werd  eerst  in  1645  door  hem 
ingenomen,  gelyk  beter  op  dat  jaar  wordt  opgegeven.  —   De 
zeeslagen    bg   Nieuwpoort   en  Duinkerken,    12  (en  13)  Jun^, 
waren  nadeeUger  dan  die  van  10  Aug.  bij  Ter  Heide,  waarin 
TROUP  sneuvelde.  —   De  Bisschop  van  Munster  plunderde  in 
1665  den  omtrek  van  Doesburg^  Zutphen  en  Deventer;  niet  de 
steden,  welke  hem  niet  in  handen  vielen.  —  Ophet jaar  1705 
wordt  gemeld:  vijandschap  tusschcn  MARLBOROUGn en slangek- 


CHRONOLOGISCH   HAXDBOEK,   ENZ.  765 

BCRGH  verhindert  den  eeraten  den  Franschen  slag  te  leveren 
by  D\jle ;  spoedig  in  vriendschap  hersteld.  Hier  z^n  twee  mis* 
slagen :  Dijle  is  geene  stad  of  dorp ,  maar  eene  rivier ;    en  de 
verbroken  vriendschap  werd  zoo  weinig  hersteld^  dat  siangen- 
BUBGH  z\jn  ontslag  nam.  —  Hoe  kan  op  het  daarop  volgende 
jaar  gezegd  worden :  de  Spaanache  Gezant  wil  namens  kabbl  III 
't  besttiur  in  België  regelen?   Want  België  was  op  de  Span- 
jaarden en  Franschen',  door  de  Engelschen  en  Hollanders,  KABEL 
VAN  oostbnbuk's  Bondgcnootcn  tegen  z^n  mededinger  naar  de 
Spaansche  kroon,  nlips  V,  veroverd,  —  De  in  1774  geboren 
Prins  WILLEM  pbederik  geoboe,  tweede  zoon  van  den  Stad- 
houder WILLEM  V,  is  in  1799  niet  gesneuveld^  maar  aan  eene 
ziekte  te  Padaa  gestorven.  —  Van  een  v^rWoa»  van  BULANins 
vloot  in   1779  kan   geene  spraak  z^'n.    H\f  bukte  voor  piel- 
oiNG*s  overmagt,  nadttt  er  voor  de  leus  een  paar  schoten  ge- 
wisseld waren.  —   De  opening  der  Schelde  door  jozep  II  in 
1784  kon   den  handel  in  België  niet  doen  herleven.    Ons  Gou- 
vernement belette  de  doorvaart  met  geweld,  en  bij  den  met 
'den   Keizer   gesloten    vrede   stond   deze   van   z^ne  eischen  af 
tegen  betaling  van  9^  millioen.  —  Voor  suwabow  was  in  1799 
de  kans  om  de  Franschen  uit  Zwitserland  te  verdrijven,  ver- 
vlogen.   De  daar  zynde  Russen  en  Oostenrijkers  waren  reeds 
vd6r  z'^ne  komst  door  massena  verslagen,   zoodat  hem  niets 
dan  de  aftogt  overschoot.  —  De  Engelsche  Admiraal  (Lord  — 
Admiraal  der  vloot  was  stopford)  minto  behoefde  in  1811  het 
buiten  staat  van   verdediging  zijnde  Batavia  niet  te  belegeren: 
de  stad  gaf  zich  terstond  over.    De  beslissende  slag  aan  jans- 
sens  toegebragt,  was  niet  b^'  JSamarang^   maar  door  het  stor- 
menderhand vermeesteren  van  het    kamp    Meester  GorneliSy 
waar  de  Hollanders  hunne  magt  bijeen  hadden.  —  1812.  Ne- 
derlaag der  Franschen^  lees :  der  Bussen,  bij  Borodino,  7  Sept.  — 
J.  VAN  dbb  boest  is  niet  in  »1812",  maar  in  1814,  en  cob- 
NELis  FBANSEN  VAN  NECK  (éck)  niet  lu  »1831*',  maar  in  1830 
gestorven. 

Gankuskus  (bl.  9);  silla  (bl.  135);  de  broeders  cbabbth 
omtrent  het  jaar  1504  levende;  bob  in  1535,  en  joh.  vak 
HEEMSKEBK  in  1556  overleden,  zullen  drukfouten  zijn. 


766  F.   C.   BBUGSUA 


Atlas  van  het  Koningrijk  der  Nederlanden,  zijne  Overzeeschê 
Bezittingen  en  het  Groot- Hertogdom  Luxemburg^  met  StcUisti" 
schey  AardrijkS'  en  Geschiedkundige  Overzigten,  door  p.  c* 
BBUGSHA.  Te  Groningen^  bij  J.  B.  Wolters.  1856.  Met  ge^ 
kleurden  titel  en  afgezette  kaarten*   In  breed  4to.  ƒ  2  -  40. 

Dese  beknopte  Atlas,  uit  hoofde  van  z\fa  kleinen  omTaag 
en  goedkoopen  pr^s  b^sonder  geschikt  tot  Hand* Atlas,  ook 
voor  den  burgerstand,  heeil  een  geklearden  titel,  versierd  met 
*8  Konings  wapen ,  en  de  wapens  der  elf  Provinciën  en  vsa 
Luxembarg,  allen  in  de  eigenaardige  heraldieke  kleoren;  maar, 
door  de  kleinte  der  wapenschilden,  is  de  kleuring  hier  en  daar 
minder  fraai. 

De  Atlas  begint  met  eene  Kaart  van  het  Koningrijk  der 
Nederlanden ,  die  echter  niet  veel  meer  is  dan  eene  verzamel- 
kaart ;  wQl  er,  om  slechts  een  paar  plaatsen  te  noemen ,  Medem- 
blik,  Enkhuizen,  De  Lemmer  en  YoUenhoven  niet  op  z^jn  aan- 
geduid. —  Daarop  volgen  eene  Kaart  van  Groningen,  van 
Friesland,  van  Drenthe,  van  Overijssel,  van  Grelderland,  van 
Utrecht,  van  Noord-Holland,  van  Zuid-Holland,  van  Zee- 
land, van  Noord-Braband ,  van  Limburg,  en  van  Luxem- 
burg. 

Bij  de  E[aart  der  Nederlanden  is  een  statistisch  Overzigt,  van 
den  Heer  brcgsiul,  dat  veel  goeds  behelst  omtrent  de  gronds- 
en  luchtsgesteldheid ,  en  de  bezigheden  en  middelen  van  be- 
staan der  ingezetenen.  Vooral  dient  tot  beter  begrip,  dat  bg 
de  bevolking,  en  by  den  in-  en  uitvoer,  het  jaartal  der  op- 
gave staat.  —  Aanmerkingen  zgn  er  natuurlek  te  maken  bg 
een  arbeid  als  dezen,  waar  men  zich  op  beknoptheid  heeft 
moeten  toeleggen.  —  Onder  de  koopsteden  worden  steden  op- 
genoemd die  wij  er  niet  onder  zouden  rangschikken.  By  de 
visschery  verdiende  ook  de  botvangst  in  de  Zuiderzee,  op  de 
Dollard  en  de  Wadden  genoemd  te  worden.  —  Op  de  verdee- 
ling naar  het  kerkelijke  hebben  wy  een  gewigtiger  aanm«r- 
king.  W\j  hebben  alleen  vermeld  gevonden  de  Hervormde  Kerk 
en  de  Boomseh^KathoUeke  Kerk,  Zijn  er  dan  geene  andere 
Kerkgenootschappen?  Ook  gelooven  wy  dat  het  onnaauwkeu- 
rig  is,  den  datum  der  Pauselyke  Allocutie  van  den  7"^  Maart 
1853  op  te   geven   als   de   dagteekening   van   do   organisatie 


ATLAS,    EXZ.  767 

der  R.*E.  Hiërarchie.  —  Onder  de  nGreschiedkandige  bijzon- 
derheden" hier  voorkomende,  had  iets  meer  over  de  Stadhou- 
ders gezegd,  en  ook  opgegeven  moeten  worden,  dat  op  het 
einde  van  1813,  toen  Nederland  » weder  in  z\jne  vrg'heid  en 
onafhankelijkheid  werd  hersteld*',  willem  van  Oranje-Nassaa 
Sonverein  Vorst  van  den  nieuwen  Staat  is  geworden. 

Op  de  Kaarten  der  verschillende  Provinciën  en  Grewesten 
vindt  men  aangeduid  de  hoofdplaatsen  der  Provinciën,  Ar- 
rondissementen, Kantons,  Gremeenten,  Kiesdistricten  en  Mili- 
tie-Kantons; Dorpen,  Vestingen,  Kanalen,  Djjken,  Kunst- 
wegen,  gewone  Wegen,  E^jks-Grenzen ,  Provincie-Grenzen, 
Arrondissements-Grenzen  en  Kantons-Grenzen.  Op  die  w^ze 
wordt  aan  ieder  billijk  verlangen  te  gemoet  gekomen,  maar 
door  de  veelvuldige  1^'nen  van  vaarten,  kanalen,  rivieren  en 
gewone  wegen,  ontstaat  wel  eens  verwarring.  D^ken,  grind- 
en andere  wegen  zgn  hier  veel  vollediger  aangeduid  dan  op 
sommige  kaarten  van  grooter  bestek;  hetgeen  de  waarde  van 
dezen  Atlas  verhoogt.  —  Eene  bladzijde,  van  de  grootte  der 
kaarten,  behelst  statistieke,  aardr^'ks-  en  geschiedkundige  bQ- 
zonderheden,  doch  laat  door  de  beperktheid  hier  en  daar  te 
wenschen  over.  In  die  Overzigten  wordt  gehandeld  over  Gren- 
zen, Grootte,  Golven,  Grondsgesteldheid,  Luchtsgesteldheid,  Ri- 
vieren, Meren,  Eilanden,  Voortbrengselen,  Bevolking,  Bezig- 
heden, Verdeeling,  Steden  en  andere  belangryke  plaatsen,  of 
wel  belangqjke  vlekken  en  dorpen,  middelen  van  communi- 
catie, en  historische  b^zonderheden.  Die  Overzigten  strekken 
zeker  enkel  tot  vlugtige  herinnering.  W^j  zullen  alleen  aan- 
merken, dat  b\j  Groningen  de  inwijding  van  het  sedert  zoo 
korte  jaren  bestaande  Akademia-gebouw  wel  had  mogen  op- 
gegeven worden.  —  By  Zeeland  missen  wy  de  lotgevallen  van 
eenige  gedeelten  der  Provincie  sedert  1795.  —  Gaarne  zouden 
w\j  daar  ook,  in  plaats  van:  » Thans  bloeit  het  door  landbouw**, 
gelezen  hebben:  »vroeger  bloeiden  deze  eilanden  evenzeer  door 
visschery,  scheepvaart  en  handel,  als  door  landbouw;  thans 
maken  de  laatste  en  de  vischvangst  genoegzaam  de  eenige 
middelen  van  bestaan  uit. 

By  een  Overzigt  van  de  Overzeesche  bezittingen,  waarin 
niet  alleen  onze  Oost-Indische  bezittingen  vermeld  worden, 
maar  ook:  nDecima  in  Japan,  Bezittingen  in  Afrika,  Bezit- 
tingen in  Amerika,  en  Bezittingen  in  Australië**,   is  eene  uit- 


768  P.   C.   BRUQ8MA, 

slaande  kaart  van  die  Besfittingen.  De  bronnen  der  in  het  O  ver'» 
zigt  geleverde  cyfers  —  bet  Ministerieel  verslag  over  1858 « 
en  de  opgaven  van  den  Baron  mslvill  tak  oabnbbb  —  zyn 
genoemd  en  met  getrouwheid  overgenomen. 

De  kleuring  der  kaart  voldoet  niet:  de  Nederlandsche  en 
Ens:elsche  bezittinoren  kunnen  niet  van  elkander  onderscheiden 
worden.  Men  zie,  b.  v.,  Bintang  en  Singapore*  Naardeklea* 
ring  behoort  Sara  wak ,  op  de  Westkust  van  Borneo ,  aan  eene 
dier  beide  natiën.  Dat  is  niet  juist;  want  de  Engelschman 
BROOKB  is  er  geen  onafhankelijk  Radja  ^  maar  JRac^a  moedie i 
plaatsvervanger  van  den  Sultan  van  Broenie,  die  over  de 
N.-W.-kust  van  Borneo  heerscht.  —  De  gele  kleur  is  niet 
opgegeven,  maar  men  zal  het  daarvoor  moeten  houden,  dat 
de  onafhankelijke  inlandsche  Staten  daardoor  aangeduid  wor^ 
den.  —  Wij  begr^'pen  niet  waarom  onder  Java  met  cyfers  de 
£[adoe,  Bagelen  en  Krawang  worden  opgegeven.  Waarom  niet 
zoodanige  opgave  van  al  de  Residentiën  en  Afdeelingen?  Bij 
vergissing  is  Djokjokarta  evenzeer  door  1.  aangeduid  als  Ka- 
doe.  —  Somn^ge  woorden  staan  niet  op  hunne  plaats.  Dit  is 
inzonderheid  het  gevat  met  ^Gouvernement  der  Molukken^^ 
welke  woorden  de  Golf  v&n  Tomini  vullen  en  tot  aan  de  Xulla- 
Eiianden  zich  uitstrekken.  Met  der  daad  echter  omvat  dat 
Gouvernement  de  Residentiën  Temate,  Amboina  en  Banda 
zoo  wel  als  de  Residentie  Menado,  zoodat  er  de  eilanden  ten 
Oosten  van  Celebes  tot  en  met  Nienw-Guinea  toe  behooren. 

Het  is  een  gelukkig  denkbeeld  van  den  Uitgever  geweest, 
om  in  een  hoekje  dier  kaart  Nederland  te  plaatsen ;  opdat  men 
kunne  oordeelen  over  de  betrekkelijke  uitgestrektheid  van  het 
land  waaraan  die  groote  eilandzee,  met  hare  millioenen  in- 
woners, is  onderworpen. 

Als  een  toegift  krijgt  men  den  groeten  en  fraayen  » Afstands- 
wyzer  der  voornaamste  plaatsen  van  het  Koningrijk  der  Ne- 
derlanden, en  van  onderscheidene  steden  in  Europa''.  Behalve 
den  alphabetischen  Afstandswyzer  van  eene  menigte  plaatsen  in 
de  Nederlanden  —  waarop  echter  Utrecht  is  vergeten  —  vindt 
men  er  de  voornaamste  steden  van  Europa,  met  opgave  der 
bevolking,  en  van  de  uren  afstands  van  Amsterdam. 

Als  men  den  prys  van  den  Atlas  in  aanmerking  neemt,  is 
het  b\jkans  onbegrypelök ,  hoe  zoo  veel  voor  zoo  weinig  geld 
kan  geleverd  worden.   De  aanmerkingen,  er  op  te  maken,  zijn 


ATLA.8,  ENZ.  769 

niet  van  overwegend  belang;  derhalve  verdient  het  werk  ook 
nit  dien  hoofde  het  mim  debiet,  dat  er,  om  de  doelmatigheid 
voor  huisel^k  gebruik,  door  den  verslaggever  aan  wordt  toe- 
gewenscht. 


HICHABD  HILDBBTH,  ESQ«,  C^schtedems  von  de  Verêenigde  Staten 
van  Noords  Amerika^  sedert  de  ontdekking  van  colcubüs.  Uit 
het  EngeUch^  met  Aanteekemngen^  door  u.  keuzes.  Tweede 
Deel  Te  'sGravenhage,  bij  H.  C.  Susan,  C.H.z.  1855.  II 
en  436  bl. 

Van  het  Eerste  Deel  hebben  w^  uitvoerig  verslag  gedaan. 
Het  Tweede  begint  met  de  geschiedenis  van  Garolina;  geeft 
verder  die  van  de  verschillende  koloniën  en  nederzettingen 
onder  jakobus  II;  vermeldt  den  invloed  der  troonsbestijging 
van  Koning  willek  m  op  die  afgelegene  gewesten,  en  be- 
handelt de  oneenigheden  en  oorlogen  tusschen  de  Engelsche, 
Spaansche  en  Fransche  koloniën.  Van  Hoofdstuk  XVI  gaat 
het  tot  Hoofdstuk  XXIX,  in  hetwelk  ook  gesproken  wordt 
over  den  oorsprong  van  eenige  Secten,  als  b.  v.  die  van  de 
Shakers,  door  «moeder  ahita  leb"  gesticht,  van  de  Universa* 
listen,  Hopkinsianen  en  anderen.  Zoo  brengt  het  den  lezer 
tot  omstreeks  1770,  toen  zich  reeds  kiemen  ontwikkelden, 
waaruit,  na  weinige  jaren,  een  stryd  tusschen  het  moederland 
en  z^ne  koloniën  zon  ontstaan,  die  voor  het  eerste  eene  ty- 
del^ke  verzwakking  en  voor  de  laatsten  eene  groote  langdu- 
rige ontwikkeling  ten  gevolge  zou  hebben,  welke  thans  door 
de  beschaafde  wereld  met  verbazing  wordt  aangestaard. 

Op  bl.  28  vermeldt  hildreth  hoe  in  .  1665  aan  de  stad 
Nieuw- York,  —  nog  kortelings  Nieuw- Amsterdam  geheeten  — 
een  plaatselQk  Bestuur  werd  gegeven,  bestaande  uit  neen 
major,  v^f  aldermen  en  een  sheriff."  —  BQ  de  opgave  van 
de  vroegere  beteekenis  dier  woorden,  had  de  Vertaler  kunnen 
voegen,  dat  deze  titels  in  1665  te  Nieuw- York  hetzelfde  be- 
teekenden  als  toen  hier  te  lande  die  van  Burgemeester  en 
Scïiepens  en  Schout  of  Bailluw. 

Op  bl.  199  wordt  van  de  Bayhmry  gesproken,  eene  plant 
die  in  de  omstreken  van  den  MLssissippi  te  huis  behoort.    De 

BOEKBBSOH.  1856.  TX^.  XVL  54 


770  BICHABD  HILDBETH,  ESQ., 

Vertaler  zegt  er  geen  nHollandschen  naam"  voor  te  kennen. 
Daar  saj  Was  voortbrengt^  8cl4jnt  zij  gel\jkBoortig  te  wexen 
met  de  Was^hêgie  van  Zuid-AMka. 

Waar  de  S.  onnaanwkearigheden  heefl  begaan,  wordt  h^ 
veelal  door  den  Vertaler  teregt  gewezen.  Zoo  wordt  b.  v.,  op 
bl.  210,  de  uitgifte  van  klein-  papieren-  of  kaartengeld,  stok- 
ken van  ëën,  twee  of  drie  Btoivers,  door  hildbeth  tot  het 
jaar  1720  gebragt.  De  Heer  keuzbb  toont  aan,  dat  zg  eerst 
een  wettig  bestaan  hebben  gekregen  big  verordening  van  den 
26*^  Jan\j  1722.  Het  getuigt  van  groote  zorg,  wanneer  een 
Vertaler  het  werk  van  z^n  Auteur  steeds  met  andere  wer- 
ken vergelijkt,  om  mogelyke  dwalingen  te  verbeteren. 

Op  verschillende  plaatsen  vindt  men  het  een  en  ander  aan- 
gaande de  slaven  en  de  slavem^;  de  pogingen,  om  de  rassen 
onvermengd  te  bewaren,  en  ook  de  straffen  hun  opgelegd.. 
Men  ziet  daaruit  dat  de  dood  van  een  slaaf,  door  't  straffim 
veroorzaakt,  niet  als  moord  werd  beschouwd;  tenz^  een  wettig 
en  geloofbaar  getuige  onder  eede  bewees,  dat  de  slaaf  moed- 
willig en  uit  boosaardigheid  was  omgebragt. 

W\j  lezen  verder  op  bl.  806:  i>De  negers,  die  van  de  Afici- 
kaansche  kust  werden  ingevoerd,  en  wier  nakomelingen  thans 
een  zesde  deel  van  de  bevolking  der  Vereenigde  Staten  uit- 
maken, waren  in  geenen  deele  van  ééne  natie,  taal  of  ge- 
slacht. In  één  schip  werd  eene  groote  verscheidenheid  van 
talen  en  gewoonten  aangevoerd;  eene  verzameling  van  onder* 
ling  oDgeliikkige  vreemdelingen,  of  welligt  erfelyke  vijanden, 
die  door  geen  anderen  band  dan  door  dien  van  dienstbaar- 
heid waren  vereenigd,"  enz. 

nln  de  Anglo-Noord-Amerikaansche  koloniën  was  de  natuur- 
lijke vermeerdering  van  de  slavenbevolking  groot,  't  geen  in 
West-Indië  lang  niet  't  geval  was.  De  vrouwen  werden  er 
zelden  met  den  zwaarderen  veldarbeid  belast.  De  lange  win- 
ter waarborgde  aan  beide  kunnen  een  jaargetijde  van  rust,  die 
langer  duurde  dan  in  West-Indië.  De  overvloed  van  levens- 
middelen was  zoo  groot,  dat  't  goedkooper  was  sUven  aan  te 
telen  dan  ze  te  koopen.  Zg  die  in  Amerika  geboren  en  op  de 
plantagiën  opgevoed  waren,  overtroffen  de  ingevoerde  Afinka- 
nen  klaarblijkelijk,  zoowel  physiek  als  intellectueel." 

BL  310:  )}Het  gemengd  huwel\jk  met  dat  mindere  ras  (de 


GESCniEDEXIS  VA3Ï  DE  TBSBSX.  8TATEN  VAN  N.-AUEBIKA.  771 

negers)  't  zy  *t  tot  slayeniiQ  gedoemd  of  yrQ  was,  werd  door 
de  godsdienst  als  zonde,  in  de  pnblieke  opinie  alsschande,  en 
by  de  wet  als  misdaad  verboden.  Maar  noch  de  wet,  noch 
't  Evangelie,  noch  de  publieke  opinie,  elk  in  't  bijzonder,  kon 
de  vermenging  voorkomen,  die,  de  ondervinding  heeft  het  steeds 
geleerd,  onvermydel\jk  en  rnimschoots  plaats  heeft,  wanneer 
twee  menschenrassen  zoo  naaaw  met  elkander  in  aanraking 
komen,  als  een  noodzakelyk  gevolg  van  huisselyke  slavèrng 
[medebrengt]."  —  »De  HollandschOf  Fransche,  Spaansche  en 
Portngesche  kolonisten,  die  minder  trotsch  op  hun  geslacht 
en  niet  zoo  streng  en  aanmatigend  in  hun  godsdienstig  leven 
waren,  beschouwden  't  laag  en  wreed  van  den  blanke,  die 
niet  zoo  veel  mogelijk  zorg  droeg  voor  de  emancipatie  en  't 
tydelgk  welzyn  van  zgne  kinderen  van  gekruist  ras.  In  eenige 
van  die  koloniën  werden  zelfii  wetten  noodzakelijk  geacht,  om 
de  zoogenoemde  overtollige  onderiyke  teederheid  te  beteuge- 
len. —  In  de  Anglo-Amerikaansche  koloniën  waren  de  kleur- 
lingen weinig  minder  talrijk;  maar  eene  overeengekomene 
welvoegelijkheid,  die  krachUger  was  dan  de  wet,  verbood,  dat 
de  vader  een  van  die  kinderen  erkende.  Zy  volgden  den  stand 
van  de  moeder.  Z\j  waren  als  slaven  geboren  en  bleven  het. 
Europeesch  bloed  bleef  aldus  in  de  aderen  van  slaven  Yloe^en." 

Uit  het  een  en  ander  bl\)kt  dnidel\jk,  dat  de  denkbeelden 
omtrent  slaven  en  slavemy  in  de  Noord- Amerikaansche  Unie 
in  het  midden  der  negentiende  eeuw  nog  nagenoeg  dezelfde 
z\jn  als  in  het  midden  der  vorige  eeuw.  —  Dat  de  heer- 
schende  denkbeelden  destij  da  zoodanig  waren,  laat  zich  be- 
grijpen, als  men  van  bildreth  verneemt  dat  toen  nog,  even 
als  in  de  zeventiende  eeuw,  blanken  werden  ingevoerd;  slaven 
minstens  voor  zeven  jaren,  die  ten  aanzien  der  straffen 
nmeestal  op  eene  lijn  werden  gesteld  met  de  slaven"  (negers). 

Men  ziet  hieruit  dat  het  werk  van  bildbbth,  behalve  de 
eigenlijke  geschiedenis,  belangrijke  wenken  bevat  omtrent  de 
vroegere  zeden  der  Anglo- Amerikanen,  waaruit  de  eigenheden 
der  zeden  van  de  tegenwoordige  Yankees  z\jn  te  verklaren.  — 
Ook  daarom  verdient  dit  werk  alle  aanbeveling. 


HEDLET  viOABS,  Kapitein  in  Engelsche  dienet^  gesneuveld  voer 
Sebaetopol;  of  de  Christen  als  Krygsman.  Naar  het  EngeUch 

64* 


772  HSDLET  YICARS. 

door  Jhr.  Mr.  A.  H.  c.  vak  asch  van  wuck.  Te  Utrecht, 
bij  Kemink  en  Zoon.  1856.  In  post  form.  IX  en  285  bL 
ƒ  1  -  60. 

Dit  werk  levert  een  treffend  bew\js,  hoe  een  leven  gegrond 
op  het  geloof  en  de  bewustheid  »ghristü8  is  m^'n  leven,** 
zelfs  onder  kr^gsgevaren  en  oorlogsgedraisch  kan  worden  geleid, 
en  volkomen  kan  worden.  De  Schr^ver  geeft  de  geschiedenis 
.van  zulk  eene  levensontwikkeling,  grootendeels  in  brieven  van 
HEDLET  TICABS  aan  diens  geliefde  betrekkingen.  Daar  hij  alles 
heeft  opgenomen,  is  het  verhaal  niet  vr\j  van  langwijligheid 
en  zekere  eentoonigheid;  maar  het  geheel  draagt  den  stempel 
der  waarheid:  want  w\j  ontmoeten  yicabs  slechts  waar  hg 
aan  zyn  gemoed  vertrouweiyk  lacht  geeft,  zonder  te  denken, 
of  te  vermoeden,  dat  z\}n  schriyven  in  andere  handen  zou  ko- 
men dan  die  z\jner  geliefden. 

De  Uitgever  hoopt  met  dit  werk  nnttig  voor  anderen  te 
zyn.  —  «Indien  er  —  zegt  hij  —  »zich  onder  m\jne  lezers  mog- 
ten  bevinden,  die  het  brood  des  levens  op  de  mstelooze  wa- 
teren van  menig  teedergeliefd  ai^dwaald  hart  gestrooid  heb- 
ben, maar  b^na  wanhopen  dit  zaad,  al  is  het  na  vele  dagen, 
temg  te  zullen  vinden,  laat  hen  dan  in  het  voorbeeld  van 
dien  jeugdigen  krggsman  troost  en  aanmoediging  zoeken  en 
vinden:  laat  hen  niet  ophouden  voor  hunne  geliefde  panden 
te  bidden,  vernemende  hoe  treffend,  en  zeker  boven  alle  men- 
schel\jke  verwachting,  de  bede  eens  stervenden  vaders  door 
een  genadig  God  verhoord  werd,  die  van  bedlet  viCABSzulk 
een  krijgsknecht  van  jezus  Christus  maakte,  ter  verheerl^'king 
van  Zynen  gezegenden  naam.** 

W\j  gelooven  óók  dat  dit  boek  nut  zal  kunnen  stichten,  en 
wenschen  het  in  de  handen  van  onze  beschaafde  officieren  en 
militairen  van  minderen  rang.  Z^  kunnen  er  uit  leeren  dat 
de  edelste  Christen  ook  de  beste  krygsman  kan  ajn.  Mis- 
schien acht  deze  of  gene  den  gemoedstoestand  van  hedlet 
YiOABS  overspannen;  maar  eer  hy  veroordeelt,  onderzoeke 
h\j  den  warmtegraad  z^ns  geloofs  en  z\|ner  liefde;  want  wie 
koud  is,  houdt  matige  warmte  reeds  voor  hitte. 


ERRATA. 

BI.  721  en  Tolgg.  staat:  „xothlet*'.  lees:  xotlst,  en  U. 728,r^.  15» 
V.  b.:  „Kaap  de  Goede  Doop*',  lees:  de  Goede  Hoop. 


REGISTER 


▼  AM     DS 


BOEKBESCHOUWING- 


A. 


Abbott  (/.),  De  Jonge  Christen.  Nienwe  Vertaling.      BI.  603 
Agnes  (Zuster) ,  of  bet  Slagtoffer  van  Priesterlist.  149 
Almanak.    Zie:  Holland. 
—  (Mazen-).    Zie;  Yergeet-xny-niet. 

voor  het  Schoone  en  Goede.  1856.  40 

(Ev.  Luth.  Volks-).  Een  vaste  Burg,  enz.  1856.  45 

(Christel-  Volks-)  voor  1856.  47 

(Evang.  Volks-)  voor  1856.  47 

voor  Holl.  Blijgeestigen.  1856.  50 

(Geldersche  Volks-).  1856.  51 

(Nederlandsche  Volks-).  1856.  99 

(Volks-)  voor  Nederl.  Protestanten,  voor  1856,  door 

Mr.  J.  7.  jD.  Nepveu  en  Ds.  Alb*  van  Toorenenbergen.    849 

Alphen  (Anthologie  uit  de  Gedichten  van  Mr.  H.  van).  98 
Amshoff  {M.  A.)   en  W*  Muurling,  Bgdragen  tot  bevordering 

van  bet  Christel.  Leven.   1855.   1"  Stukje.  1 

Anspach  (Dr.  /.  ^.),  De  geestel\jke  welstand  eener  Gemeente, 

enz.    Gedachtenis-rede,  enz.  463 

Archief.   Vroegere  en  latere  mededeelingen ,  voomamel^k  in 

betrekking  tot  Zeeland.   Uitgegeven  door  het  Zeeuwsch  Gre- 

nootschap  der  Wetenschappen.    I.  385 

Armen  (Het  Lot  der)  beschouwd  in  het  licht  des  Evangelies.  200 
Amdt  (Fr.)  f  De  Huiskerk.   Handboek  voor  Christenen.   Door 

S.  van  DisseL  59 

BOEKBKSCH.   1856.  N**.  XVI.  55 


REGISTER. 


B. 


Beek  (Dr.  J.),   Grondtrekken  der  empirische  Psychologie  en 

Logika.  BL  471 

Beets  [N.),  Gedichten.   8*  dmk.  398 

De  Bevr^ding  der  Slayen.    Redeyoering,  470 

Belastingen  in  Nederland.  (De)  653 

Benmnh  Janssoniua  (J?.),  Gedichten.  238 

Bergh  (S,  J.  van  den)y  Nieuwe  Gredichten.  679 

Berghuis  (L.),  Wilde  Rozen.  146 

Bethesda.  Wederlegging,  enz.  (door  Jut  van  BreuhelerwaardL)  519 
Beumngen  van  Helsdingen.    Zie:  Lambrechts. 

Bley  («7*.  C.  H.),  De  Staatkunde  yan  Nederland  in  betrekking 
töt  Japan.   Uit  het  Hoogd.  door  H.  J.  lAon.  435 

Blikken  in  het  Leven  der  Nataur.   N^".  5  en  6.  374 

Bloemen.   Keur  van  Nederl.  Poëzij.  (Yerz.  door  Hümaxu)    97 
Bloemlezing  uit  Dichtwerken.   (Yerz.  door  Zeegers,)  97 

Bloemen.   Keur  van  Ned.   Poëzij.   (Zie  bl.  97.)   1"  Verzame- 
ling, 2*  drak,  en  2°  Verzameling.  585 
Boek  (Het)  en  z\jne  Geschiedenis,  enz.                                416 
Boot^  Ljsn*  ((?•  W^)^  De  Stereoskoop.  80 
BötUgers  Algemeene  Geschiedenis  voor  School  en  Huisgezin. 
Uit  het  Hoogd.  door  W»  G.  Mauve,                                   483 
Bonman  {K.  H.)^  Herfstvruchten.   Gedichten  en  R^men.     146 
Brabazon  (E.  J,)^  Rusland  en  zijne  Beheerschers.  Twee  DIn.  283 
Brave.  —  De  Roomsche  Kerk.   In  acht  steendrukplaten.  Met 
Bijschriften  van  —                                                                 210 
Brester  (/.),  L'Oncle  et  Ie  Neveu;  promenade,  etc.  26 
Broelc  (Dr.  ƒ.  H»  van  den)^  De  Natuur  beschreven  in  Tafêree- 
len,  enz.  78 
Broek  (L.  van  den)^  Dichterlijk  Mozaïek.                               537 
Broes  (TT.)»  Een  Woord  over  Hervorming  der  R.-K.  Kerk,  eene 
Erasmiaansche,  enz.                                                              365 
Brovwenaar.  —  (Dichterlijke  Nalatenschap  van  J.  F,),  Uitge- 
geven door  J".  J.  L,  ten  Kate.                                             144 
Bruck  {M.  R.),   Over   de   Uitspraak,    Spelling,   Prosodie   en 
Metriek  der  Hoogduitsche  Taal.                                          454 

Chronologische  Tabolle  der  deatschen  Litc- 

ratur.  454 


REGISTER, 

Brugsma  (F.  (7.),  Atlas  van  het  Eoningr^'k  der  Nederlan- 
den, enz.  BL  766 

Buddingh  (i).)«    Zie:  Bowling. 

Een  paar  Bladen  uit  de  Geschiedenis  der  Kerk- 
hervorming in  de  Nederlanden.  420 

BHhrmann  (F.  C.)^  Ondejaars-avondpreek,  over  Pred.  xn:  5^.  546 

Bungener  [F,)y  Jaliën,  of  het  einde  eener  Eeuw.  YierDln.  684 

Bunsen  (C.  C.  «/*.),  De  Teekenen  des  Tyds.   Eerste  Deel.   701 

Burg  (P.  van  der)^  Schets  der  Natanrkunde,  ten  dienste  der 
Scholen.   2«  drnk.  79 

Burh  {M.  «7*.  C.  i^.),  Predikanten-Spiegel.  Mededeelingen  uit 
het  Ambtsleven.  305 

BurmeUtert  Greschiedenis  der  Schepping.  Door  WinUer  Prins. 
Eerste  Deel.  267 

Busch  (Dr.  Maritz),  De  Mormonen.    Een  overzigt,  enz.     422 


C. 


Cadsandria.  Zeeuwsch-Vlaamsch  Jaarboekje,  voor  1856.  Ver- 
zameld door  J.  H,  van  Dole*  244 
Caird  («7*.),  Godsdienst  in  het  dagel^ksche  Leven.               513 
Calcar  (Mw.  EUse  van)y  Fantasmagoriën.                               400 
CaUmch  (Dr.  E.  A*  E.)^  Zielkunde  voor  Opvoeders  en  Onder- 
wijzers.                                                                                299 
Campen  (Dr.  A.  W^  van)^  De  Zaak  der  Afschaffing  van  den 
Sterken  Drank.                                                                      521 

Zie:  Vaughan* 

Chamerovtow  (L.  AJ)^  De  Slavernij,  eene  misdaad  en  eene 
zonde  voor  God.   Redevoering.  890 

Chanrdng  (Dr.  W*  E.) ,  Christelijke  Redevoeringen  (door  Suners). 
2«  druk.  312 

De  Stem  eens  Christens,  over  Vragen 

van  den  tegenwoordigen  Tyd.   Tweede  Stuk.  602 

Chantepiê  de  la  Saussaije  (D.),  Openbare  Brief  aan  Prof.  J.  H. 

SchoUen.  308 

Ckonia  (J.  C.  Kvndermann)^  Graaf  Willem  IV  van  den  Berg. 

Een  flaauwe  in  dagen  van  kracht.   Tv\ree  Deelen.  248 

55* 


EEGISTEB. 

Ohoutani's  Handboek  der  b^'zondere  Ziektekande  en  Genezing^ 
leer  van  den  Mensch.   Op  nieuw  bewerkt  door  Prof.  Dr.  S. 
E.  Bichter.  Vert.  door  Dr.  L.  AUCohen.  Tweede  DeeL  BI.  130 
Christen.    Zie:  Feestvierende. 

Christenen  (De)  in  de  Donaa-Vorstendomm.en  inTurkyë.enx.  M8 
Cleve  Hall.    Twee  Deelen.  686 

Coquerel  (Ath*)^  Een  nieuw  Leerstuk  aang.  de  Maagd  Maria, 
enz.   Twee  Leerredenen.  d63 

Corner  (Miss),  -China.  S5 

Cremera  (Mr.  J.  •/"•),  Opmerkingen  over  den  invloed  der  Weifc- 
geving  van  vóór  1795  op  het  Jagtregt  in  de  Prov.  Gro- 
ningen. 703 


». 


Dale  (Van),    Zie:  Cadsandria. 
DaU  (/.  H.  van).    Zie:  Janssen. 

Dam  f  Th,z.  (J.  van),  Kalender  voor  de  XIX«  Eeuw.  190 

Dam  van  laseU  (E.  W-  van)^  Herman.  Dichtstuk.  Naar  aan- 
leiding van  8  Platen  van  Mr.  A.  W-  M.  C,  Verhueü.     395 

—  Aan  den  'ELQ&t  E.  J. Potgieter  ^enz.  444 

Deventer  (M.  L.  van)^  Het  Jaar  1566.  Eene  Hist.  Proeve,  enz.  562 
Dewald  (H.  P.),  Chronol.  Handb.  bij  de  beoefening  der  NedeiL 
Geschiedenis.  763 

Dibbits  (L.),  Achttal  nagelaten  Leerredenen.  253 

Dictionnaire.     Zie:  Kramers,. 

Dielitz  (TA.),  Schets  der  Oude  Geschiedenis.  612 
Diest  Lorgion  (Dr.  E.  /.),  Geschiedk.  Beschr.  der  Stad  Gro- 
ningen.   12''  Aüev.  33 
Gesch.  der  Kerkherv.  in  ons  Va- 
derland, enz.                                                                        109 

Levensschetsen    van    invloedi^ke 


Christenen  in  Nederl.  tot  aan  de  vestiging  der  Hervorming.  421 
Dikema  (F.  M.) ,  Één  uit  velen.  Verhaal  uit  het  Volksleven.  586 
Dissel  (S.  van),  Bybelsche  Zonen  en  Dochteren.  5 

— Zie:  Amdt. 

Doedes  (J.  /.),  Beproeft  de  Geesten!   Preek  over  1 /<?A.iv:l% 

ter  Inleiding  van  de  Catechismus-prediking.  601 

Donker  (N,),  Twee  Neven.  Een  Verhaal.  247 


REGISTER. 

JDowUng  (Dr.  J.) ,  Geschiedenis  der  Roomscbe  Kerk.  Door  JDr 

BudcUng.     Tweede  Deel.  Mev.  7—9.  BL  860 

Derde  Deel.  Aflev.  1  en  2.  552 

Derde  Deel.  Mev.  3  en  4.  649 

Driesman  (J?.),  De  drie  Taaifeesten,  te  Jemzalem,  Rome  en 

Londen.  815 

Duflos  (Dr.  A.)^  De  Scheikunde  toegepast  op  het  Dagel^jksche 

lieven  en  de  Ny  verheid.  Door  J.  TT.  öt&oy.  Tweede  Deel.  173 
IH^maer  van  Twist.    Zie:  Molakken. 
Ih^a  (P.),  Beeldengaler\j  van  belangrijke  Christenen  vódr  de 

Kerkhervorming.   2  Stokjes.  768 

Duparc  (Dr.  H.  if.),  Het  Leven  van  den  Mensch.  10 


E. 


Eberhard.   Uit  het  Leven,  voor  het  Leven.  448 

Eilers  Koch  (J.  jB.)»   Gellert,   het   Beeld   des  opregt  vromen 

Christens.  298 

Eibers  (W*  A.) ,  Wegwyzer  by  het  Onderwy s  der  Alg.  Gesch.  660 
Elianthe^  Een  EHaverblad.   Losse  Schetsen,  enz.  103 

Emancipatie  der  Slaven.  Bgdrage ,  enz.  der  Kolonie  Suriname.  190 
Engeïberts  Oerrils  (&.),    Ons  Vaderland.    Historisch-Romanti- 

sche  Schetsen,  enz.   Eerste  Deel.  232 

Tweede  Deel.  677 

Enklaar  {E,  C.)^   Handboek    voor   den  Beoefenaar   van   den 

Landbouw.  377 
Landhuishoudelük  Leesboek.  Eerste  Stukje.  377 


F. 


Faber  (Mr.  6.  J.  -4.),  Nieuw  Belasting-Ontwerp  voor  de  Ge- 
meente Amsterdam.  656 

Feestvierende  Christen  (De).  Liederen  en  Overdenkingen.  (Van 
diverse  Auteurs.)   Te  Arnhem,  b^  van  der  Wi^l»  699 

FrijUnh  (H.)j  Hand- Atlas  der  Aarde.   In  24  Kaarten.       276 


O. 


Oelder  (Dr.  J.  J.  de)^  Wetensch.  Grondbeginselen  der  Theo- 
retische en  Historische  Faedagogie.   Tweede  Stuk.  123 


REGISTER. 

Gelder  (Dr.  J.  J.  de)y  Poetónim  Latinomm  Carmina  Selecte, 
etc.  BL  580 

Gelzer  (jET.),  Dr.  Martin  Luther,  de  Hervormer.  HlstoriBche 
Schetsen,  enz.   Aflev.  1 — 36.  498 

Geneeskunde  en  Artsenymengkunde.   (Yolksbibliotbeek.)     517 

Geschiedenis  (Beknopte)  der  R.-E.  Kerk,  na  de  Henrorming. 
Bij  C  X.  Brinhman.  6 

OiÜa^  (J.  H.).    Zie:  JDufloa. 

Oirardin  (/.),  Algemeene  Scheikande,  voor  Nederland  bewerkt 
door  F.  H.  van  MooraeU  553 

Ooeje  (P.  de)y  Nagelaten  Leerredenen  van  —  314 

Ooevemeur.    Zie:  Oostersche  Vertellingen. 

OoüUeb'a  (Dr.  J.)  Volledig  Handboek  der  Scheikundige  Techno- 
logie.   Door  J.  B.  F.  Nievergeld.   Eerste  Stukje.  821 

Ooudschaal  (U.  P.),  Gods  leidingen  met  Ansgarius,  enz.   465 

Chroen  van  Prinaterer  (Mr.  6.),  Vaderlandsche  Zangen.  Ver- 
zameld door  —    2*  druk.  584 

Chomngen  (A.  P.  van)y  Onuitgegeven  en  verspreide  Gedichten. 
Twee  Deelen.  729 

Orote  (L.),  Wolfgang  Musculus  en  zyn  tyd.  467 

Gunning^  Jr.  (Dr.  J.  JET.),  Het  Evangelie  en  de  Litteratuur.  Eene 
Voorlezing.  505 

{junning  (Dr.  J.  Tf.).    Zie:  Johnaton. 

Ouaeck  (B.  von)^  De  Stedingers.  Een  Volkstafereel  uit  de 
Middeleeuwen.  587 


Haagsch  Genootschap  tot  verded.  van  de  Chr.  Godsd.  (Werken 
van  het).   Vierde  Reeks.  Eerste  Deel.   (Dr.  Lechner.)       53 
lldhn.    Zie:  Bozenkranz. 

Hall  (C.  C.  van) ,  De  Electro-Magnetische  Telegraaf,  enz.  826 
IlamiUon  (/.),  Paradijsbeelden.  641 

HamUy  (E.  Bruce) ,  Lady  Lee*s  Weduwstaat.   Twee  Dbi.  194 
Hanateen  (Prof.  C),  Mgne  Reis  door  Siberië.  294 

HardermjJcy  Bz.  («7*.  tKzn),  Het  Bezoek,   of  de  Wigsheid  van 
Vader  Philander.  89 

Hardy  (J.  A.) ,  Handb.  voor  Boomkweekers  en  Tuinlieden  ,enz.  71 1 
HarUenroth  (Dr.  P.),  Gezondheidsleer  voor  het  Volk.         517 
Haae  (Dr.  iT.),  De  Ontwikkeling  van  het  Protestantisme.  Akad. 
Redevoering.  62 


REGISTER. 

Haaebroeh  (EUe.  Johama),  Tweederlei  Roeping,  enz.  Vry  uit 
het  EngelBcb,  door  —  BI.  541 

Margaretha  Blaarer,  en  eenige  an- 
dere Bladen  uit  het  Schetsboek  van  —  193 

Heije  (Dr.  J.  P.)»  ^^^  Levensvraag  voor  Oogenblik  en  Toe- 
komst.  Arm  verzorging,  enz.  264 

•    De  Diakonie  en  de  Armenwet.    Open  Brief 

aan  Jhr.  Mr.  J.  de  Witte  van  CiUers.  548 

Herderlyk  Onderrigt  van  den  Aartsbisschop  van  Utrecht,  enz.» 
over  de  onbevlekte  Ontvangenis  der  H.  Maagd  Maria.    698 

HiWrö^A(^.),Gesch.vandeV.S.vanN.-Amerika.  EersteDl.  85 

Tweede  DL  769 

Hoekstra,  Bz.  (&),  De  Leer  des  Evangelies  in  hare  eenheid 
en  haren  zamenhang,  enz.   Tweede  Deel.  155 

~ De  Triumf  der  Liefde  in  alle  beproeving. 

Het  Hooglied  vertaald,  enz.  356 

Geloof  en  Leven  des  Christens.    Tweede 


Uitgave.  545 

Hofstede  de  Groot  (Prof.  P.),  De  Groninger  Godgeleerden  in 

hunne  eigenaardigheid.   Toespraak,  enz.  160 

Zie:  Boussél. 

Holland.  Almanak  voor  1856.  Uitgeg.  door  Mr.t/^i  van L6Ané;p.  40 

1857.       »         »      »  »)  733 

Hoofman  (Huisel^'k  Leven  en  Lotgevallen  van  EUsabeth).  147 
Hoogt^'den  des  Heeren  (De),  zoo  als  z^,  enz.  372 

Hom  (TT.  A.  von),  Viertal  Verhalen  uit  het  Duitsche  I^jnland.  542 
Horst  (H.  H.M.),  De  Liraëliet  onzer  Dagen.  Naar  *t  Fransch.  198 
Hughes  (TT*)*  Engelands  Australische  Koloniën.  430 

Huifl  en  Hart.   Wenken,  enz.  687 


Ising  (^.),  De  Markiezin  de  Solange.   Hist.  Novelle.  102 

J. 

Jager  (Dr.  A.  de).    Zie:  Taalkundig  Handboekje. 

Janssen  [H*  Q.),  Afscheids-rede  te  Vrouwepolder,  en  Intreé- 
rede  te  St.  Anna  ter  Muiden.  3 

en  J.  H.  van  BaU,  By dragen  tot  de  Oudheidk. 

en  Gesch.,  inzonderheid  van  Zeeuwsch- Vlaanderen.  Eerste 
Deel,  1«  Stuk.   (Tijdschrift.)  615 


REGISTER. 

Janssen  (Dr.  L.  J.  F.)^  HilyersamBcIie  Oadheden.  Eene  be- 
drage, enz.  BI.  872 

Jaspis  (Dr.  L.  S,)^  De  Btichteiyke  viering  des  AvondxiiaalB. 
Door  H.  van  Berhum   2*  dmk.  6^7 

Johnston  (J.  F.  W*)j  De  Scheikunde  in  het  Dagel^jksch  Leren. 
Voor  Ned,  bewerkt  door  Dr.  J.  W*  Gunning*  Eerste  Deel.  169 

Jangh  (Dr.  Alb.de)  ^  Aeschyli  Choephorae.  Com  interpret.  Lat., 
etc.  353 

Jui  van  Breuhelenoaard.    Zie:  Bethesda. 


K. 


Kalender  voor  de  Protestanten  in  Nederl.,  onder  de  leiding 
van  Prof.  IF.  Moll  47 

Kantonregter.    Zie:  Ontwerp  van  Wet.       ^ 

Kate  {Ten).    Zie:  Brouivenaar. 

Keyser  (J.  P.  de)^  Gelooft  versterking.  Stlchtel^'ke  Overdenkin- 
gen. 1854,  1855.  501 

Keijzer  (Mr.  S,).    Zie:  Valentijn. 

Keijzer  (itf*.),  Handboek  van  de  Eng.  Nation.  Letterkunde. 
(Select  Specimens,  etc.)   l"*  Aflev.  140 

Keüner  (X.),  De  Opvoedkonde  der  Lagere  School,  in  Apho- 
rismen.  52 

Kindermann.    Zie:  Choma. 

Kist  (Prof.  N.  C),  Leerrede  by  't  afsterven  van  A.  Niermeijer.  4 

en  Prof.   W-  MoUy  Kerkhistorisch  Archief. 

Eerste  Deel,  1«  Stak.  413 

KUs  van  Eeyningen  (ff.  P.),  Eene  Preek  op  Mettray.  62 

^ MenschelijkLeven.  Eene  Voorles.  403 

Kkrch  (Dr.  A.  W*  dé)^  Algemeene  Mythologie.  2«  druk.  251 
KUjnsma  (S.  F.)^  Handleid.  tot  de  Bargerl.  Minenrkonst,  of 

de  Mijjnen  en  hare  ontginning.  Yr^  naar  't  Fransch.  473 
Koch  (Dr.^.)  c.  s.,  De  Cancasische  Landen,  en  Armenië.  Reis- 

tafereelen.  619 
Koetsveld  (CE.  van)  ^  Verspreide  Elnderverhalen.  152 
Tiental  Kinderpreken  nit  het  O.  T.    209 

Hetldiotisme  en  de  Idiotenschool.  l^St.  657 

Koten  (J.  JI.  van).  De  Gralvanische  Stroom  toegepast  op  de 

E.-M.  Telegrafen  en  Uurwerken.  477 

Krofnerej  J.z»  (/.),  Nouv.  Diction.  Fran9.-Holl,  Afl.  1  -9.  666 


REGISTER. 

Kr€mer8fJjs.(J.)^Alg^mwsieKjmstw(}OTienio]k.  2^irük.  BI. 733 
Krc^ehbrink  (J*  A.)^  De  Tlrrigation,  etc.  175 

KonstkroD^'k  (De).   18«  Jaarg.   Mey«  1—14.  625 


li. 


Ldbberton  (A.  «T.),  Handleiding  tot  bet  beoefenen  van  de  be- 
ginselen der  Sterrekunde,  enz.  187 

Lambrechts  (A*)  en  E,  van  Bewüngen  van  Helsdingen  ^  Wat  zegt  God 
tot  Neêrlands  Volk,  enz.   Twee  Leerredenen.  262 

Landbouw.  —  Verslag  van  de  Kon.  Ned.  Tentoonstelling  van  — 
te  Ambem,  nitgebragt,  enz.  134 

Laurent  (F.)^  Études  sur  THistoire  de  THumanitë.  LeCbristia- 
nisme.  132 

LatUs  {(?.),  Gescb.  van  de  vestiging,  enz.  —  der  Nederlanders 
in  Indië.    Eerste  en  Tweede  Deel.  706 

Lechner  (Dr.  G.  F.)»  Gescb.  der  Presbyterial-  und  Synodal- 
verfassung  seit  der  Reformation.  (Haagscb  Genootscbap.)  53 

Leipoldty  Bekn.  Handleid.  tot  de  regte  kennis  —  der  H.  S., 
door  Amshoff.   2«  druk.  261 

Lemhea  (H.  J^.),  Het  onafscbeidelyk  verband  van  Onderwys 
en  Opvoeding.  123 

Lermep  (Mr.  J.  van).    Zie:  Holland. 

LeOy  Eene  Harzreis.   Herinneringen,  enz.  230 

Lindo  (Dr.  M.  P.),  Readings  in  Englisb  Poetry.  140 

Lion,    Zie:  BUy. 

Loon  [Sophxa  vaw),  Vrouwenleed.    Twee  Deelen.  447 

Loota  (C),  Nagelaten  Gedichten.    Twee  Deelen.     627  en  674 

iMtenherga  Cbronol.  Verzameling  van  wetten  en  Besluiten,  enz.; 
voortgezet  door  JL.  N*  Schuurman,  Jaar  1836 ,  37, 38  en  54.    704 

Lynch  (Tf.  ^.)»  Togt  door  bet  H.  Land,  vooral  tot  bet  onder- 
zoek der  Jordaan  en  der  Doode  Zee.  Uit  bet  Eng.  door  Ds.  J. 
Stricher.   Twee  Deelen.  423 


Macaulai/  (T.  J?,),  Grescbiedenis  van  Engeland,  sedert  de  troons- 

bestyging  van  Jakobus  II.   Vierde  Deel.  718 

Magfdn  (J*  S.)^  Overzigt  der  Kerkel.  G^cb.  van  Drentbe.    112 

Maijer  (Brantz)^  Twintig  Jaren  uit  't  Leven  van  een  Slaven- 

bandclaar.   Twee  Deelen.  402 


REGISTER. 

Maria  en  Martha.  Nieuwe  Serie.  Eerste  DeeL  1855.   BL  197 

Marorder  (J*  H.)^  De  Eerste  Brief  van  den  Apostel  Joannes. 
Eene  Bgbel-stadie.  105 

Mauve*    Zie:  Neander. 

MeUer  (Dr.  E.).    Zie:  PiUz. 

Meijer  {E.) »  Wilhelm  yon  Humboldt.  —  Licbtstraleii  uit  i^ne 
Brieven,  enz.  726 

Metselaars-Huisgezin  (Het),  of  Handw^'zer ,  enz.  197 

Meulen  (C.  van  der)^  Schetsen  der  Reken-  en  Meetkunde.  Drie 
Stukjes.  352 

MoUCProf.  TT.)»  Gesch.  van  het  Kerkel.  Leven  der  Christ.  gedu- 
rende de  zes  eerste  Eeuwen.   2"  druk.   Eerste  Deel.       119 

Angelus  Meruia,  enz.  2^  druk  (goedk.  Uitg.).  198 

Zie:  Kalender. 

Zie:  Eist. 

MoU,  Veth  en  Domela  Nieuwenhtds  (Professoren) ,  B^belsch  Woor- 
denboek voor  het  Christelijk  Gezin.   Tweede  Deel.         260 

Molukken  (Aanteek.  betreff.  eene  Reis  door  de),  van  Z.  Exc. 
den  Gouv.-Gren.  Mr.  A.  J.  Duymaer  van  Twiat*  667 

Motkley  (J.  i.),  The  Rise  of  the  Dutch  Republic.  3  Vol.  721 

Mulder  (P.  N.),  De  Verteringen  van  Weelde  en  het  Loon  van 
Arbeid.   Uit  het  Hoogd.  217 

Mulder  (Dr.  L.),  De  Boeren-Goudm\}n.  (Tijdschr.  onder  Re- 
dactie van  — ).   Aflev.  1—9.  883 

Muurling.    Zie:  Amehoff, 


X. 


Natda  (A),  Hoe  Willem  Dl  Stadhouder  werd.  Episode,  enz.  31 
Elizabeth  Edmonds,   of  de  Redding  der  lersche 

Protestanten.   Twee  Deelen.  540 

Neander  (Dr.  ^.),  Gesch.  der  Chr.  Godsd.  en  Kerk.  Door  Mauve. 

Vijfde  Deel.      201 

Zesde  Deel.      693 

Neleon  (D.),    Het  Ongeloof,  de  grootste  Krankheid  van  onzen 

Tijd,  enz,  604 

Neuman  (/.  6^.),  Alg.  G^sch.  voor  de  Scholen.  Tweede  Deel.  543 
Nlevergéld.     Zie:  OoUUeb. 
Nieuwenhuis  (Prof.  F.  J.  Domela),  Geschied,  der  Amst.  Luth. 

Gremcentc.   Eerste  en  Tweede  Afdeeling.  689 


REGISTER. 

Nijhoff  (Mr.  J.  A.)^  Bedragen  voor  VaderL  Geschied,  en  Oad- 

heidkunde.   Tiende  Deel.    1«  en  2"  Stuk.  BL  380 

Tiende  Deel.   8«  Stnk.  572 

NoUe  (F.),  y\jftig  Jaren  in  de  beide  Halfronden.  Herinne- 
ringen, enz.   Twee  Deelen.  479 

Noordaa  (P.  «7*.  van  der)^  Eerstelingen.  Verspreide  Dichtstnk- 
jes.  398 


O. 


Ockerae,  geb.  Kle^n  (Vrouwe  -4.),  Mengelingen  in  Proza  en 
Poözg.   Nieuwe  Uitg.   Twee  Deelen.  98 

Ontwerp  van  Wet  (Het)  tot  regel,  van  de  Regt.  Magt,  enz., 
beschouwd  door  den  Bril  van  een  Kantonregter.  653 

Oorlog  (De  gang  van  den  Oosterscben),  en  de  togt  naar  deKrim.  92 

Oosterscbe  Vertellingen  uit  de  nlOOl  Nacbt**,  uitgegeven  voor 
de  Jeugd ,  door  Ooevemeur^  naar  *t  Hoogd.  van  Claudius»    104 

Oosterzee  (H.  M.  C.  van) ,  Feestgave  des  Geloofs  en  der  Liefde. 
Aan  jeugdige  Lidmaten,  enz.  460 

Oosterzee  (Dr.  «7.  «7*.  van)^  Stemmen  des  Heils.  Leerredenen.  457 

•    Natuur  en  Schrift.  Tweet.  Leerr.  457 

— Nineveh  en  de  Heilige  Schrift.  Voor- 
lezing.  2''  druk.  605 

Oe  (P.  van),  Veertig  Jaren.  Grescb.  van  den  laatsten  T\id.  Naar 

van  Botteck  en   anderen.   (Van  JDruten  en  Bleeker's^  Goedk. 

Bibliotheek.)    Eerste  Deel.  292 

Tweede  Deel.  450 

Otten  (TT*  F,)^  De  Orde  der  Advocaten  in  Nederland,  enz.   652 


F. 


PoêSff  (/f.)»  Waarom  is  Jan  r\|k  en  Piet  arm?  enz.  96 

Perponcher  (Anthologie  uit  de  Prozaschriften  van  W^  E.  de),  98 
PAo<opAi/tw,Photographie  op  Papier  en  Glas.  Handleid.,  enz.  81 
Piereon   (Dr.  ^.),   Bespiegeling,   Gezag  en  Ervaring.    Eene 
W$sg.-6e8chiedk.  Proeve.  63 

Pijnappel^  0.z.  («7.),  Atlas  van  de  Ned.  Bezitt.  in  Oost-Indië.  224 
Pompper  (H.)^  De   Grondwaarheden   der  Christelyke  Gods- 
dienst. 641 


REGISTER. 

Post^  O  JU.  (J.)i  ^^^  wezen  der  Grodgeleerdheid,  enz.   Eerste 

Afdeeling.  BI.  743 

Preken,  uitgegeven  om  Evang.  Liclit  te  verspreiden,  enz.   Te 

Eoev.,  by  v<m  der  Scheer.  1855.  208 

Proea  (Dr.  L.),  De  Bergrede  des  Heeren,  in  hare  toepassing 

op  het  Christel\jk  Leven.  698 

Patz  (TT*))  Handboek  der  Nieuwe  Geschiedenis,  door  Dr.  E. 

MehUr.   Tweede  Gedeelte.  491 


Qumet  (E.)^  Mamix  van  St.  Aldegonde  en  de  wording  van 
het  Gemeenebest  der  Nederlanden  (door  Prof.  van  Vloten).  270 


Bahener,  Ernst  en  Luim.  Bloemlezing  uit  de  Werken  van 
G.  TF.  —  899 

Bau  (Mr.  S*  J.  E,)^  Philoktetes.  Treurspel ,  naar  het  Grieksch 
van  SofoUeSf  enz.  438 

Bavageaux  (X.),  Handl.  tot  het  kweeken  en  fokken  van  Ko- 
nijnen, enz.      /  182 

Bees  (Mr.  O.  van) ,  Gesch.  der  Nederl.  Volkplant.  in  N.- Amerika, 
uit  het  oogpunt  der  Koloniale  Politiek.  Drie  Voorlez.    222 

Betcliffe(SirJ,),  Sebastopol.  Geschiedk.  Roman.  Afl.  1— 6.  689 

Bichter.    Zie:  Choülant. 

Bietstap  (J.  J3.),  Overwinning  kroont  den  Strgd.  Een  Ver- 
haal. 850 

BoëU  (Dr.  C.  C.)y  Weten  te  Leven.   Eene  Voorlezing.        449 

Roeping  (Tweederlei).    Zie:  Hasebroeh  (E.  J.). 

Bomeyn  (A.)^  Specimen  Hist.-Litter.  557 

Bouaael  (iV.),  De  Katholieke  en  Protestantsche  Natiën  onder- 
ling vergeleken,  enz.,  met  Voorrede  van  Prof.  JSofetede  de 
Oroot.   Twee  Deelen.  405 

Boeenhranz  (Dr.  iT.),  DePaedagogik  als  Systeem.  Eene  Schets. 
Uit  het  Hoogd.  door  Dr.  J.  F.  Hdhn.  123 

BuUenechUd  (A.  B.)^  Specimen  Theol.  Inaug.  153 


REGISTER. 

Butgera  van  derLoeff  (Dr.  A,)^  Bijdragen  tot  de  kennis  van  — 
J,  C,   2-  druk.  BL  867 


S. 


^anctia  (L.  di).    De  Biecht.  167 

De  Overlevering.  600 

Schaaf  er  (J.  TTOi  Het  Leven  van  Goethe.  Eerste  Deel.  560 
JSchrader  (A.)^  De  Bruid  van  Louisiana.  Twee  Deelen.  150 
Sebastopol  (Vier  Maanden  der  belegering  van).  93 

Senden  (G.  H.  van)^  Het  E  vang.   van  Johannes,    gebragt  in 
huizen  en  harten.   Derde  Deel.  258 

Sepp   (C.)^   Leerrede   ter   nagedachtenis  van  den  Hoogleeraar 
M.  Siegenbeek.  61 

Setten  (K.  F,  van)^  Vondelingen.  Eene  offergave,  enz.  192 
Sypkena  (E.  R.),  De  Volksgeest  van  1830—31  herdacht.  444 
Simon  (Jtdea),  De  Pligt.  183 

Sinmnghe  Damatéy  Fjs.  (/.),  Feestwoord,  enz.  648 

Slaven.         Zie:  Emancipatie. 
Suriname.       »>  » 

Staveren  (J.  J*  W'  van)^  Twaalftal  nagelaten  Leerredenen.  205 
Steenberg  (H.),  Leerredenen.  507 

Stöckkardt,  De  Scheikunde  van  het  Onbewerktuigde  en  Be- 
werktuigde  Rijk.  Derde  Uitg.,  door  Dr.  J.  W*  Gunning.  266 
Stratingh  (ö.  A.)  en  G.  A.  Venema^  DeDollard,of  Geschiedk. 
Beschrijving  van  den  Boezem  der  Eems.  715 

Stricker,    Zie:  Lynch. 

Str^d  der  Beginselen,  enz.  3*  druk.  263 

Stftart  (A.  A.)^  Abraham  des  Amorie  van  der  Hoeven  her- 
dacht. 301 
Suringar  (Prof.  G.  C.  jB.),  De  Opvoeding  der  Zintuigen.       12 


T. 


Taalkundig  Handboekje.  2*  druk.  Herzien  door  Dr.  A.  de 
Jager.  404 

Teutem  (Dr.  H.  N.  van),  Het  Gremeente-Leven.  Aanbevolen 
naar  1  Fetr.  iv:  10,  11.    Leerr.  205 


REGISTER. 

Teutem  (Dr.  H.  N.  tfcm).  De  Optrekking  yan  Panlns  in  het 
Paradijs,  enz.  BI.  370 

Thiersch  (H.  W*  J.),  Het  ChristeUjk  Huiselyk  Leven.        106 

Tholen  (N.  6.),  Handleiding  voor  Boomkweekere ,  enz.      178 

Tideman  (Prof.  ƒ.),  Oratio  Inaaguralis,  de  Theologiae  in  Re- 
monstrantinm  Reformatornm  Seminario  Professione*         737 

De  Hoogleeraar  Abraham  'des  Amorie  van 

der  Hoeven  herdacht,  enz.  740 

Tijdrekenkondig  Leesboekje  der  Yaderl.  Greschiedenifl.       488 

ToUenSy  Cjs.  (H,)^  Nalezing.  Onnitgegeven  en  verspreide  Ge- 
dichten. 391 

Kinderlijke  Dichtstakjes.  Uitgegeven  ten  voor- 

deele  der  Bewaarschool  te  Rgsw\jk.  731 

Tolqnestie  (De)  van  het  Zwolsche  Diep  —  ten  v^fdenmale 
toegelicht,  enz.  704 

Toorenenbergen*    Zie:  Wwsherer. 

Tauêsaint  (Mevr.  A*  L.  &•  Boahoom')^  Gideon  Florensz.  ^er 
Deelen,  in  5  Stukken.  636 

Tydeman  (Mr.  J*  W-)y  Het  Regtsmiddel  van  Cassatie,  in  ver- 
band met  Regterl^'ke  Organisatie  en  Burgerlijke  Regtsvor- 
dering.  522 


V. 


Valentijna  (Franqois)  Oud-  en  Nieuw-Oost-Indiën.  Nieuwe 
Uitgave,  door  Mr.  ^S^.  Keijzer.   Aflev.  1 — 5.  339 

Vaugkan  (Dr.  JS.),  John  de  Wycliffe,  Engelands  Hervormer  vöór 
de  Hervorming.  Door  Dr.  A.  TT*  van  Campen.  Eerste  Deel.     7 

Tweede  Deel.  316 

Velzen  (U.  W»  Thoden  t;a»),  Twintig  Dagen  aan  de  Oevers 
van  Maas  en  Rijn.  344 

Venema,    Zie:  StraJtingh. 

Vergeet-my-niet  (Muzen-Almanak)  voor  1856.  40 

F.  (VerhueU)  Alexander^  In  den  Rook  des T^'ds.  Schetsen,  enz.  245 

Verhueü  (Mr.  A.  W.  M.  C).  Zie:  Dam  van  laseU  (E.  W*  van). 

Verslagen  en  Mededeelingen  der  KoninkL  Akad.  van  Weten- 
schappen.  Tweede  en  Derde  Deel.  496 

■ Afd.  Letterkunde.  Eerste  DeeL  496 

Afd.  Natuurkunde.  Vierde  Deel.  651