This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves bef ore it was carefully scanned by Google as part of a project
to make the world's books discoverable online.
It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that 's often difficult to discover.
Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the
publisher to a library and finally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for
personal, non-commercial purposes.
+ Refrainfrom automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attribution The Google "watermark" you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
any where in the world. Copyright infringement liability can be quite severe.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's Information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web
at|http : //books . google . com/
Over dit boek
Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.
Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteur srechttermijn is verlopen. Het kan per land
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.
Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.
Richtlijnen voor gebruik
Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op
automatisch zoeken.
Verder vragen we u het volgende:
+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden.
+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe-
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien
hiermee van dienst zijn.
+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.
+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is
voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.
Informatie over Zoeken naar boeken met Google
Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken
op het web via http: //books .google . com
J. H. KBELAGE.
B OEKBESCHO UWING,
TOOB
1856.
VADERLANDSCHE
LETTEROEFENINGEN,
OP
TIJDSCHRIFT
VAN
iKttn9t«n en W[^tt$nBtkv^ffent
WAARIX DE
BOEKEN EN SCHRIFTEN ,
DIE DAGELIJKS IN ONS VADERLAND EN ELDERS UITKOMEN. ^
OORDEELKUNDIG TEVENS EN VRIJMOEDIG VERHANDELD
WORDEN.
BENEYENS
MENGELWERK,
TOT FRAAI JE LETTEREN, KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN
BETREKKELIJK.
EERSTE STUK.
▼OOR
18i>6.
BOEKBESCHOUfVING.
TE AMSTERDAM, bij
P. E L L E R M A N.
1856.
BOËKBËSCHOUWING.
Bijdragen M bevordering van het Christelijk leven. Verzameld
door M. A. AMSHOFF en w. MUUBLIKO. Ten voordeele van
armen en verwaarloosden. Jaargang 1855. Eerste Stukje.
Te Groningen, bij M. Smit. 1855. InkL^vo. 60 bl. ƒ :-40.
Bef. en velen met hem ontmoeten de zoogenaamde Gronin-
gers liever op hun pragmatisch dan op hun dogmatisch stand-
punt. Overal waar zg in hunne schriften tot Christelyk leven
opwekken, of in hunne vele philanthropische bemoe\jingen
daarm voorgaan, wordt men onwillekeurig gedwongen niet
alleen om hen hoog te achten , maar ook hen lief te hebben.
Immers op de prakt^'k, op de beoefening van het Evangelie
komt het aan. Wierd dat in het oog gehouden, hoe zou men
dan aan de <])hristenen kunnen zien dat z^ van kindsbeen af
zijn toegeheiligd aan Hem die het land doorging ngoeddoende**;
hoe Teel beter zon het dan zijn op deze wereld I — Van die
opwekking tot, en de beoefening van dat Christelijk leven geven
deze regt Evangelische Bijdragen weder eene schoone getui-
genis. Het tweeledig doel der uitgave kan bereikt worden
wanneer aan deze Bijdragen het onthaal te beurt valt dat zij
verdienen. De lezing er van zal ongetw^'feld opwekken tot
een Christelijk leven, waardoor alleen de mensch het hoogst
bereikbare geluk op aarde verkrijgen kan; en het geldelijk
voordeel zal de menschlievende Schr\jvers in hunne pogingen
voor armen en verwaarloosden ondersteunen. De zorg voor de
belangrijkheid en verscheidenheid is bij het zamenstellen dezer
Bijdragen niet uit het oog verloren. Ds. J. w. lieftixck
leverde: Hoe de ware Christen sterft; Ds. ahshoff: Iets over
wuleu sluiter; Ds. o. o. voget: Hoort Hem, en De gave
Oods; Prof. lluüRLiNa: Welke waarde heeft een godvruchtig ge-
moedsbestaan voor den Mensch? Ds. u. f. goudschaal: Wat is
een redeUfk vertrouwen op Óodf Uit de Arch. du Christianisme
werd Eene Nalatenschap van lavatrb overgenomen, terwijl
meteene Natuurbeschouwing, door jak luiken, dit Eerste Stukje
wordt besloten. — Zonder de waarde der andere opstellen
BOEKBESOH. 1856. iT. L 1
2 M. ▲• AJ£8H0Fff £H W. MUUBUXO, BUDBAGEK, ENZ.
daardoor té willen yerkleinen, maken wQ op de kearige bio-
grapbie van willem slüiteb opmerkzaam, (nadat Ds. ahsboff,
door het nederig opschrift, zijne lezers eene aangename ver-
rassing heeft bereid*
Dat deze Bijdragen ons welkom z\jn, behoeven wy niet te
herhalen ; evenmin zal het noodig z\jn die aan te bevelen by
allen die gaarne in kleine stukjes voedsel voor verstand en
hart ontvangen. W\j hebben ze met een uitstekend genoegen
gelezen en verlangen naar meer.
Over het doen van BeUJdêmsf ter heanhvoordtng der drie^voudige
vraag: Waarom doet men BeUj derde dee Oeloofef om welke
redenen wordt ztdke door anderen nagelaten? en welke voor^
deelen kan men daardoor verwerven? Door c. E. w. de wijs,
Predikant te Schoonhoven. Te Amsterdam ^ hij H. W. Mooy.
1856. In gr. Svo. VI en 146 W. ƒ 1 - 25.
De Eerw. de wus, die, vooral door zyne yoortreffelgke
monographie over joannbs den Dooper, zich reeds een zoo gunsti-
gen naam heeft verworven, geeft hier opmerkingen en wen-
ken, die in de eerste plaats bestemd zg'n voor dezulken die
nog geene bel^'denis hebben gedaan, maar ook nuttige herin-
neringen bevatten voor de leden der Gemeente. De drie-
voudige vraag, op den titel uitgedrukt, wordt beantwoord in
drie hoofd-afdeelingen, waarin: a. de verpligting tot het doen
van belgdeniB wordt in het licht gesteld; b, de voornaamste
bezwaren tegen haar beoordeeld en wederlegd worden; en c*
de voordeelen uit de bel^denis des geloofs voortspruitende,
worden opgesomd. — Ontegenzeggelijk is dit in eenen echt
Evangelischen zin geschreven werkje zeer geschikt om tot het
doen van bel^'denis op te wekken, en haar te bevestigen en
levendig te houden b\j hen die reeds ledematen zgn. — De
w^ze van behandeling echter hadden wij wat beknopter ge-
wenscht. De volledigheid en duidelijkheid behoefden er geene
schade door te l\jden, als het werk aanmerkelyk wierde be-
kort; vooral de tweede afdeeling is niet van breedvoerigheid vr$
te pleiten. Ook zou het klein Svo. formaat voor zulk een
werlye de voorkeur verdienen boven het groot 8vo. Een der
weinige aanmerkingen die wy onder het lezen hebben gemaakti
C. £• W. BB WU3, OVEB HET DOBK TAK BElUO£KIS. 3
willen w9 overigens niet teraghonden. Z\| ^betreft de Traag
yan jszus aan Zgne Jongeren (Joh. ti: 67): nWiU gtj lieden
Mk mei weggaan f* De Heer de wus zegt (bL 18): dat de
Heer hen daardoor wilde beproeven. Naar dnSs gevoelen is
die voorstelling niet overeen te brengen met de hoogere weten-
icbap Tan jezus. Hy — die zeggen kon (vs. 64): nDaar zijn
tommtgen van ulieden die met gelooven'\ en die, zooals johaxxes
er bijvoegt: nvan den beginne met me sij waren die met ge~
loofden^ en wie Juj was die Hem verraden zou'* — behoefde
Zgne Jongeren niet op de proef te stellen. Yeleer gaven o. i.
de woorden van jezus een vast vertrouwen op de gehecht-
heid Zgner Jongeren aan Hem te kennen, zoodat de vraag
nit bonnen mond eene verzekering uitlokt, die Hem aange-
naam moest zgn, in een oogenblik toen de groote menigte, die
zich niet door naauwe banden met jezus vereenigd gevoelde,
Hem had verlaten.
Wij wenschen den verdienstelijken Schr^ver dat zjjn echt
Evangelisch woord r^jke vruchten moge dragen.
AfsekeidS'Bede te Vrovwepoldery en Intreé-Bede te St» Anna
ter Muiden j gehouden 25 Maart en 1 April 1855, door h.
Q. jA.2rssEy. Uitgegeven ten voordeele der Diaconie te Vrouwe»
polder. Te Middelburg ^ bij van Benthem en Jutting. In gr.
8w. 44 W. ƒ :-40.
Volgens de nederige betuiging van den Eerwaarden Schrij-
ver, werden deze leerredenen geenszins door hem voor de pers
bestemd, en maken zïj ook op geenerlei kunstwaarde aan-
spraak, maar zijn alleen uitstortingen van een vol gemoed.
Boeh zoodanig een hartelijk, algemeen bevattelijk en regt stich-
telijk woord was juist gepast, zoo wel b\j het afscheid te
Vrouwepolder, als b^ de intrede te Sint Anna ter Muiden.
Te Vrouwepolder toch had een meer dan gewoon gevoel van
imiige betrekking den Leeraar en de Gremeente acht jaren lang
▼erbonden, met eenen band die door vele beproevingen was
versterkt en geheiligd geworden; te Sint Anna ter Muiden,
Bgne geboorteplaats, was de Leeraar met algemeene stemmen
beroepen, en trad hg op als opvolger van zynen overleden
▼ader, die daar veertig jaren het Evangelie verkondigd had,
1*
4 H. Q. JANSSEK, AFSOHEIDS-REDE , EN INTBEÊ-BEDE.
Dat beide die leerredenen met een uitstekend genoegen en
onder heilige aandoeningen zijn aangehoord lijdt geenen twij-
fel, en het bevreemdt ons niet dat de uitgave er van zoo
dringend werd verzocht.
Eene enkele aanmerking veroorloven wij ons op eene overi*
gens schoone plaats. Op bl. 26 lezen w\j: »Kunt g\j *t n
voorstellen, hoe de Godsman (pj^visVs) zQn' eeTuame kerkermuren
te Bome, waar hij gevangen was, deed weergalmen van z^'n'
zuchten en gebed, en hoe hij de gevangenis herschiep in een
heiligdom, waaruit hy met mond en pen voor de hem dier-
bare gemeente bad en predikte, toen zijn levend woord haar
niet bereiken kon ?" — Die neenzame kerkermuren*' geven den
hoorders eene verkeerde voorstelling van paülüs' toestand te
Rome, zoodat zij zich den Apostel denken als daar opgesloten
in eene gevangenis. Uitdrukkel^'k echter wordt door lukas,
in het laatste Hoofdstuk z^*ner Handelingen, vs. 16, berigt,
dat ))aan paültjs werd toegelaten, op zich-zelven te wonen
met den krijgsknecht die hem bewaarde*'; van die vrijheid
werd door paulus, blykens hetzelfde Hoofdstuk, vs. 23 en 30,
gebruik gemaakt; zoodat h^, ofschoon geketend, in z\$ne eigene
woning verbleef. Verzuimd is ook de tekstwoorden boven de
tweede leerrede, zoo als boven de eerste, te drukken.
W^* bevelen deze leerredenen ter lezing aan; z^' doen den
£erw. JANSBEN kennen als een voortreffelijk Evangeliepredi-
ker, en zullen b\j ieder aangename, regt godsdienstige in-
drukken nalaten.
De Heer heeft meer dan dU om u te geven* Leerrede over
2 Chron. xxv: 9**, gehouden in de Pieterskerk te Leiden den
22"^ April 1855, na het afsterven van den Hoogleeraar
ANTONiE NIEBMEIJEK, door N. G. KIST. Te Leiden, bij D. J.
CouVëe. 1855^ In gr. 8vo. 28 hl.
Wy durven niet beslissen wien deze leerrede meer vereert,
den nog jeugdigen Hoogleeraar die er in herdacht wordt, of
wel zijnen meer bejaarden ambtgenoot, die met zóó groote
ingenomenheid en achting en op zóó gepaste w\jze over hem,
en met zóó diepe droefheid over z\jn aandoenl^'k en algemeen
betreurd aftterven spreekt. Niet ligt kon aan den waardigen
X. o. KIST, LEEBBEDE. 5
KIEBMEUEB eeno meer betamel^ke halde, in het midden der
Gemeente, gebragt worden dan door dezel^'k-of lofrede, waar-
in het hart waarheid spreekt zonder overdrgying, en de mensch
geprezen wordt, zonder dat de hooge Grod, die gaf en nam,
wordt Toorb\jgezien. Wat zeg ik? Juist daartoe is geheel de
toespraak ingerigt, om de Gremeente, die niebmeijeb gaarne
hoorde , en allen die hem lief hadden en waardeerden en in het
heil der Kerk en der Hoogeschool belang stellen, tot stille,
dankbare berusting in Grods ondoorgrondel^'ken wil te stem-
men en, bij zóó smartelijk verlies, met goede hoop voor de
toekomst te yervullen. Dat doel, hopen w^*, zal door de
▼oordragt en daarop gevolgde uitgave, onder Gods zegen, reeds
bereikt z$n bg velen. Maar opdat niemand buiten z^ne schuld
onkundig bl^ve van den schat dien Leiden in niebheueb be-
zeten en verloren heeft, bevelen wy de verspreiding dezer
leerrede aan; van wier verkoop mede de bereiking afhangt
van een bi|}zonder, door den Hoogleeraar niet genoemd, maar
ligtel^k te gissen doel.
BijhéUche Zonen en Dochteren. Door s. van disbel, F. 2). M.
Te Amsterdam^ hij Joh\ van der Hey en Zoon. 1855. In
U. 8vo. 192 bL f : - 90; op beat papier in verg. Unnen band
ƒ 1-80.
't Is geen wonder dat in eenen ^d waarin nieuwe be-
werkingen van Bijbelsche Mannen, Vrouwen en Kinderen het
licht zien, ook een werkjen over Bijbelsche Zonen en Doch-
teren verschijnt. Daarenboven ligt er iets eigenaardigs in het
plan van den Schrijver: h\j wilde de betrekking schetsen waar-
in kinderen tot hunne ouders in den Bybel voorkomen. — In
vele opzigten geeft h^* .daarin blijken, van bekwaamheid en
godsdienstigen zin. Immers de voornaamste personen, die in
den B^bel in betrekking tot hunne ouders verschijnen, wor-
den kort, maar zaakrijk, in het Evangelisch licht behandeld,
onder b^voeging meestal van juiste en ten deele zeer treffende
opmerkingen. — Het verwonderde ons echter en deed ons
zelfs leed, in een werk, dat, op den titel af, door vele on-
ervarenen in de H. Schrift, zal gelezen worden, hier en daar
de historische trouw der oude oirkonde te zien in twijfel getrokken.
6 S. VAX DISSEL, BUBELSCHS ZOXEN E!^ DOOHTEBEK.
Zoo, b. Vm schrijft vak dissel (bl. 25): »Wij meenen grond
te hebben om te stellen, dat abraham het bevel, om izaëk
te offeren, niet van God zal hebben ontvangen, maar het hem
voorkwam, als of hij het ontvangen had.'* — Ook bevreemdt
het ons dat de Schrijver niet ten minsten eenige bladzijden
aan jeZüs en Diens betrekking tot jozef en haria, maar
vooral tot mabia gewijd heeft. Hij die zich ook als den eenig
volmaakten Menschenzoon heeft doen kennen, had^ onder de
B^jbelsche Zonen niet mogen en, wegens vele berigten in de
EvangeÜën (o. a. MeUth. xn: 46—50, Luk, n:42 — 52; Joh.Jt:
3 — 5 en xnc: 25 — 27), niet behoeven te ontbreken. — Voor
een te Westerschen tint bij Oostersche verhalen moet de Schrij-
ver zich mede wachten; had van dissel dat gedaan, dan zou-
den wij op bl. 116, waar van buth op den akker van boas
gesproken wordt, niet lezen: dat »eene fatsoenlijke vrouw zich
misschien wel blootstelt aan den spot en de versmading van
meiden en Jmechts, en om de laffe aardigheden van den min-
deren stand te moeten aanhooren".
In weerwil echter van de aangeduide gebreken en leemten,
dwingt het werk ons de betuiging af, dat beide t)uder8 en
kinderen er veel uit kunnen leeren.
Beknopte Oeachxedema der Boomsck'KathoUeke Kerk^ na de Her"
vorming^ van het Protestantsche standpunt beschouwd. Een
Leeshoekfe voor Protestantsche Huisgezinnen ^ Catechisatiên en
Zondagsscholen. Te Amsterdam^ bij C. L. Brinkman. 1855.
In kl. 8vo. 175 W. ƒ :-40; Uj ^htallen ƒ8-:
Uit het Yoorberigt vernemen wQ dat dit werkjen uit het
Hoogduitsch is overgezet; hetgeen op den titel niet staat uitge-
drukt. Het heeft ten doel: de Protestanten met de Geschie-
denis der Roomsche Kerk bekend te maken, om hen daardoor
van den eenen kant tot waakzaamheid en bedachtzaamheid,
en van den anderen kant tot billijkheid en regtvaardigheid te
stemmen. In vier Afdeelingen wordt eene schets gegeven: vaa
de Pausen; de monniken-orden; de twisten in de Roomsche
Kerk; en hare uitbreiding zoo door den arbeid der Zendelin-
gen als door vervolgingen, van de zestiende eeuw tot op onze
dagen; waarbij door den Vertaler in een Aanhangsel gevoegd
BEKXOPTS GE8GH. DSB BOOUSCB*KATHOLISKB KEBK. 7
ia: een, grootendeels aan olasius ontleend, overzigt van de
Geschiedenis der Roomscbe Kerk in Noord*Nederland.
Het boekjen is met groote on party digbeid gesdhreven, en
Terscbaft den Protestant niet alleen wapenen tot verdediging
Tan sgn geloof, maar ook nuttige lessen en voorbeelden ter
navolging. Van de eene zijde vertoont het de donkere scha-
duw van de Boomsche Eerk: in hare heerschzucht, hardheid
ea wreedheid jegens andersdenkenden; in de Jansenistische,
Constitutie- en Quiëtistische verdeeldheden, die haar, niettegen-
staande hare hoog geroemde eenheid, beroerden; en in hare
werktoigelykheid, en dweepzucht, die den hoogsten trap be-
reikte in de onmenschel^'ke orde van La Trappe; terw^l het
oordeel over de JezuTten zeer ongunstig luidt. Van de andere
sjjde verzw^gt het 't goede niet door sommige hoogere en
lagere geestelijken en leeken, en door de Orden der TheatQ-
Den, Visitat^nen, enz. gesticht. Fiuppüs van neri, fraks
TAN SALES, CU ANGELA VAN BBE80IA ontvangeu den lof die hun
toekomt. BossuëT en fékélon worden in hunne betrekking
tot elkander, in hun verschil van aanleg, in hunnen twee-
spalt, en in hunne onderscheidene verdiensten voorgesteld.
Met uitstekend genoegen hebben wij de bladz^den gelezen aan
TcrcBHTics DE PAüLA gew^d, die met zelfopoflferende liefde voor
CHRISTUS en z^ne lijdende broederen leefde, en de Roomscbe
Kerk tot veel hooger sieraad strekt dan eene menigte van
hare beuzelende Heiligen. Vond de edele man onder Protes-
tanten en Roomschgezinden vele echte navolgers, hoe spoedig
zou dan de klove die de Christenheid scheidt, gedempt zijn,
en de ë^ne heilige algemeene Christelijke Eerk met de ge-
meenschap der heiligen niet enkel met de lippen, maar ook
met hart en daden beleden worden!
De Uitgever heefb voor goed papier en een goeden druk ge-
asorgd, en nevens den Vertaler, wiens gekuischte taal en styl
aan geene overzetting doen denken, eer van z\jn werk. W^'
kunnen het wél geschreven en nette boekjen aanprezen.
JOBN DE WTCLIPFB, Efigêlondi Hervormer vóór de Hervorming*
Naar het Engelsch, van Dr. eobert vaüohaiï, door Dr. a.
w. VAN GAMPBK, Predihxnt te Opperdoes. In Twee DeeUn.
8 Dr. BOBXBT YAUGHAir,
Eer&tê DeeL Met vignet. Te TiW, bij H. C. A. Campagne.
1855. In gr. 8vo. IV en 235 hU
De titel van dit boek, en de Voorrede van den Vertaler
deden het ons met vooringenomenheid in handen nemen, en
"w^ vonden ons bg de lezing in onze verwachting niet bedro-
gen. De naam van wiclef — wtcliffe, of de wycupfe
naar z^'ne geboorteplaats, volgens onzen Schrijver — is als
een der voorloopers en wegbereiders der Hervormers wèl be-
kend, maar minder z^'n het z^'ne stellingen, de oorsprong en
ontwikkeling zijner denkbeelden, z^'ne afkomst, lotgevallen,
en werkzaamheden, terwijl z\jne eerste vorming, en de ge-
beurtenissen zgner kindschheid en jongelingsjaren in het duis-
ter schuilen. Niet vreemd zal ons het laatste van zulk een
man voorkomen, b^ de overweging, dat wiclef*s adellijke fa-
milie zich, door de hervorminggezin de ondernemingen van hun-
nen voor een ketter verklaarden nabestaande, veeleer onteerd
dan vereerd rekende, en, met de voor een groot deel tot op
den huldigen dag Boomsch gebleven bevolking van het kleine
vlek waar hQ naar de hoogste waarschijnlijkheid het levens-
licht zag, de betrekking die z^' op hem had zocht te ver-
bergen.
Mëër weten w^ van zyn verblijf te Oxford, bepaaldelyk
uit den t\jd toen h\j aldaar z^ne w\jsgeerige en godgeleerde
voorlezingen hield, waarin h\j z\jnen Christelijken, tegen de
heerschende Kerk gekanten zin aan den dag legde, dien hQ
door z^'ne uitgegeven schriften in ruimer kring zocht te ver-
breiden. De duizenden studenten door welke die akademie-
Btad toen bezocht werd — in 1348, vóór de groote pest, re-
kende men zelfs op een getal van dertig-duizend — en de
toegenegenheid waarmede wiclef gehoord werd, deden, bg
de groote zucht tot verbetering van de misbruiken in Kerk
en Staat, die zich toen in Engeland openbaarde, z\Jne gevoe-
lens meer ingang vinden, dan men anders had mogen ver-
wachten in eene eeuw waarin de boekdrukkunst nog niet uit-
gevonden was, en het ongebaande en onveilige der openbare
wegen, en de slechte vervoermiddelen het onderling verkeer
zeer belemmerden. Sporen van de duistere en spitsvondige
scolastiek der Middeleeuwen z\jn ook in wiolef*s schriften
te vinden. Maar moedig trad hy op tegen de alles overwel-
JOHK DE WTCLIFFE. 9
digende Hiërarchie , bestreed de ongeregeldheden der bedel-
monniken, verdedigde de regten der Kroon tegen de heersch-
en flchraapzucht van het Pausel^ke hof, en waagde het zelfs —
een groot bestaan op z^jn standpunt van Hoogleeraar en Pries-
ter — het geldende leerstelsel aan te randen. Met de Heilige
Schrift in de hand, die l^j voor den grooten regel van geloof
en wandel hield, verwierp h\j de transsubstantiatie-leer, en
deelde omtrent het geloof en de Christel^ke liefde, omtrent da-
gel^kache en doodzonden, en omtrent de aflaten en vereering der
Heiligen, begrippen mede, die hem den naam van ^Patriarch
der Protestanten" waardig maken* Was zijn invloed op ge-
leerden en op velen uit het volk groot, ook onder de aanzien-
lijken vond hij magtige beschermers, die z^ne diensten inrie-
pen in de toen gevoerd wordende onderhandelingen met het
Pauselijke hof van Avignon. Maar groot was ook de tegen-
, stand der hooge geestelijkheid, waardoor h^ zich echter niet
liet afschrikken van het volharden in z\jne pogingen tot ver-
betering z^ner t^dgenooten.
De Schryver heeft geene moeite ontzien, om door het ver-
zamelen van de noodige bouwstofièn, en door de ijverige be-
studering van de talrijke handschriften van wiclef*s schriften,
die te Oxford en elders aanwezig z^n, aan zijn werk eene
blgvende waarde b\j te zetten. Ter afwering der beschuldi-
ging van inconsequentie, door wiolep*s vijanden tegen dezen
ingebragt, bevlijtigt h^ zich, den tijd der uitgave van z^'ne
verschillende schriften uit inwendige ken teekenen op te sporen,
en doet ons zien, hoe veel meer ontwikkeld zijne latere denk-
beelden boven de vroegere waren. Het boek, voor den ge-
leerden stand in de eerste plaats bestemd, zal echter ook door
iederen beschaafden lezer met vrucht kunnen gebruikt wor-
den. De S. bepaalt zich toch niet tot wiclef, dien h\j spre-
kende en handelende laat optreden, maar maakt ons ook be-
kend met den maatschappelgken en zedel^'ken toestand des
volks, met de gesteldheid van het platteland, van Londen
en andere steden, en met de eigenaardige gewoonten en le-
venswijze van dien tijd, en deelt z\jne opmerkingen mede
over ROGBB BACON en andere beroemde mannen. Met genoe-
gen lazen wy zyne beschrijving van schoone natunrtooneelen,
van Oxfords vroegeren bouwtrant, collegiën, en van het stu-
dentenleven aldaar.
10 Dr. BOBERT YAUGHAK, JOHH DB WTCLIFFE.
Het portret van den Hervormer, naar het origineel « dat in
de pastorij te Wjcliffe bewaard wordt, versiert dit DeeL
Het Tweede of laatste zien w\j met verlangen te gemoet.
Hét Leven van den Menaeh. Wenken en Baadgevingen tot he^
h<md der gezondheid en ter voorbehoeding van ziekte^ door h.
M. DUPARC, Doctor in de GeneeS" en Verloskunde^ Lid van
onderscheidene Binnen' en BvUenlandsche geleerde Oenootschap^
pen, Praktiserend Geneesheer te Amsterdam. Te Amsterdtm^
bij Allart en van der Made. 1855. In kL Bvo. 167 bL / l'i
Sedert BUFELA.2n>*fl Kunst om het menscheUjk leven te verleg'
gen, waarmede een nieaw tijdperk in de Makrobiotiek begon-
nen is, voor het eerst werd nitgegeven, z\jn omstreeks zestig
jaren verloopen, en gedurende dat lange, meer daneene halve
eeuw omvattende tydvak, heeft op het g^hied dw Gezondheids'
leer evenmin als op dat der overige geneeskundige wetenschap»
pen, stilstand plaats gehad. Integendeel heeft die hoogst ge-
"v^igtige en met de belangen der maatschappy op het naauwst
verbonden tak van wetenschap, vooral in den laatsten tjjd,
niet alleen aanmerkelijke uitbreiding gekregen, maar tevens
Typere en betere vruchten opgeleverd. Zelfs zou men te i^gt
kunnen beweren dat de gezondheidsleer op haar tegenwoordig
standpunt, in vergelyking van vroegeren t^d, geheel van ge-
daante veranderd is, en vooral een meer stellig en minder sub-
jectief karakter heeft aangenomen. Daartoe hebben het meest
by gedragen de aanwending en toepassing van vele in de on-
derscheidene Natuurwetenschappen gemaakte ontdekkingen; het
zorgvuldig gebruik, dat men van vele, door de beoefening der
statistiek aan het licht gebragte, waarnemingen of feiten ge-
maakt heeft; en, eindelyk, het naauwer verband, waarin de
gezondheidsleer met het tegenwoordig standpunt der Physio-
logie gebragt is. In laatstgenoemd opzigt mag men bovenal
aan de bekende werken van jonathan pebbira, jjlqob molb-
8CB0T en den Hoogleeraar dondebs groote verdiensten toeken-
nen. Wilden wy deze tot maatstaf nemen, om er de waarde
van het bovenstaand werkje van den Heer dupabc naar af
te meten, dan zonden wy welligt geacht worden hieraan te
hooge eischen te stellen, daar een populair, voor lezers uit
H. H. BUPABC, HET LEVEN VAN DEH MEK8CH. 11
alle standen bestemd geschrift allezins aan z\jne bestemming
beantwoorden kan, zonder op streng-wetenscbappelyke ver-
diensten aanspraak te kannen maken. W\j willen daarom de
nWenken en Baadgevingen tot behoud der gezondheid en ter voor^
lehoeding van ziekte** alleen van bet standpunt beschouwen, dat
ons door hare strekking wordt aangewezen, doch meenen dat
ook hQ het bezigen van dezen maatstaf ons oordeel niet
gonstig zijn kan. De Inleiding begint met de woorden van
göthb: nSüaeea LehefC\ etoz., die reeds hufelakd als motto voor
zgn vroeger aangehaald werk geplaatst heeft* Uit dat gezegde
wordt aanleiding genomen om de waarde van, en de liefde tot
het leren, gel\jk deze laatste den mensch is ingeschapen, aan
te w^sen en te betoogen. nNiet slechts*' — zoo laat de
Schrijver zich hooren -— nden zoogenaamden gelukkige, den
magtige, den r\jke, den geachte vervult dat verlangen, maar
het 18 niet minder levendig in den arme, den onderdrukte,
den verbannene, den vervolgde, den in een donkeren kerker
flmachtende, den op het ziekbed uitgestrekte, den b\j het graf
zgner geliefden treurende*', enz. — nMaar het is tevens en niet
minder eén der heiligste pligten van den mensch, die heerl^ke
gave des Scheppers te waardeeren , niet roekeloos in de waag-
schaal te stellen ofte verspillen, dat is: voor het behoud van
ziyn leven te zorgen, en elk middel aan te grepen, het zoo
veel mogel$k uit te rekken, om aan het doel van z^'h aan-
wezen op dit ondermaansche al meer en meer te Voldoen en
de som Van zijn geluk op aarde, en vandatdermaatschappg,
waarin hg leeft, te vermeerderen." Doch wy mogen niet
meer afechqjven, dewgl wgi bg het verlangen om den lezör-
zelven te laten oordeelen , ons aan te groote uitvoerigheid zon-
den schuldig maken. Naar ons inzien, is de st\jl van den
Schrijver veel te overladen, en ontbreekt het tevens te dik-
wgls aan juiste redenering, om tot overtuiging van den lezer
te kunnen leiden, of dezen voor het door hem behandeld on-
derwerp in te nemen. Ook de verdere inhoud der Inleiding
18 weinig geschikt om die belangstelling op te wekken. Om,
namelijk, het vooroordeel en de onkunde der menschen als de
twee voornaamste bronnen te doen kennen, waaruit hunne
verkeerde handelingen en valsche begrippen ten opzigte der
gezondheid voortspruiten, wordt gewezen op het nte laat in-
roepen van geneeskundige hulp; het loepen naar den een of
12 H. M. DUPASC,
ander apotheker of befaamden kwakzalver; het gebruik van
levens-elixers , goadtioctaren , wonder-essensen , astralische zou-
ten, tooverringen , amuletten, talismails, van den steen der
wijzen, en zoo vele andere gedrochtel^jke voortbrengselen van
bijgeloof en onkunde ; op de handwaarzegkunde en raadpleging
van afgestorvene geesten; het raadplegen van wonderdoctoren
en het gebruik van geheime middelen*** Om nu deze en an-
dere misbruiken te doen ophouden, daartoe werden, zoo als
de Schr^ver zegt: »in eenige gemoedelijke vr\je oogenblikken,
de volgende dieet- en gezondheids-regelen voor het niet-ge-
neeskundig publiek te boek gesteld**.
Het werkje zelf is, zonder verdere rustpunten aan te bie-
den, in twee Afdeelingen gesplitst, waarvan de eerste (van
bl. 5 — 118): LeefregeU tot het bewaren der gezondheid^ ^Qi^r^eA,^
(bL 114 — 167): Leefregelen tot voorbehoeding van ziekte bevat.
In de eerste Afdeeling leest men (bL 17) de volgende waar-
schuwing tegen het gebruik der corsetten : »Green van alle lief-
hebbers van de beeldende kunsten, die de Yenus di Medici
van het Vaticaan te Bome vereeren, hebben het voor hunne
kunstgenooten kunnen verantwoorden, om ten huwelijk te vra-
gen eene vrouw even als eene wesp in twee stukken gedeeld;
en zullen veel liever aan de Turksche vrouwen met hare on-
gedwongene kleederen en dien ten gevolge breedere schouders
en ruimere borstholten de voorkeur geven. In stede dat de
onderste ribben naar behooren tot het ademhalen kunnen mede-
werken, immers om b^ het inademen de uitzetting der borst
gemakkelijk te maken, oefenen zoo wel keurslijven als kor-
setten eene nadeelige drukking op deze beenderen, de maag
en de onderbuiks-ingewanden uit, dringen en verplaatsen ze
uit hare natuurlijke en voor de gezondheid noodzakel\jke lig-
ging, vernaauwen de ruimte der borst, belemmeren de bewe-
ging van het middelrif en inzonderheid der beide longen, twee
voor de instandhouding van het leven hoogst belangryke en
edele ingewanden, waarin het bloed met de zuivere damp-
kringslucht, dat algemeene Ie vens voedsel , vermengd wordt, ten
einde aldus gezuiverd, op nieuw geschikt te zyn, om door het
ligchaam rondgevoerd te worden; voorts doet het snoeren van
het korset kanker in de borst, tering (75 procent van alle
teringlijders in groote steden is het slagtoffer daarvan), bleek-
zucht en de vreeseljjkste misvormingen en de wanstaltigheden
BET LSVXK TAK I>BH MEKSCH. 13
ontstaan**, enz. Ter loops moeten wij aanmerken dat het
bloed in de longen niet met de lacht vermengd wordt, en dat
de Schryyer, hij de opgaaf der prooentische verhouding tns-
schen de longtering en het dragen van corsetten, de natuur-
lijke evenredigheid der beide seksen voorbijgezien heeft.
In de tweede Afdeeling wordt gehandeld nover de groote
sterfte üer kinderen in de eerste levensjaren; over vermage-
xing zonder ziekte; de inenting der koepokken; het tanden-
krijgen; de nadeelen der kunstmatige middelen om de kinde-
ren te leeren loopen; over de aandoeningen en ziekten van
het hoofd; over borstl\jden; slechte sp^svertering; en over den
aanleg tot kromming of verbuiging der ruggegraat*'* Op bl. 131
gaat de Schqjver over tot het bespreken der ziekten die aan
den leeftgd van zeven tot veertien jaren eigen z^'n. Als zoo-
danige worden genoemd: nl) de bekende St« Vitusdans; 2) de
epilepsie; 3) oog-ontstekingen; 4) verkrommingen der rugge-
graat". Vervolgens wordt de ker~inBrUing of herhaling der
koepok-inenting ter sprake gebragt, en daarop worden weder,
SEonder by gevoegde nommers, nbloedingen, huidziekten, hart-
ziekten , bleekzucht*', enz. afgehandeld. — Doch reeds meer dan
genoeg om te doen blijken, dat het werkje van den Heer dupabo,
zoo wel naar inhoud als vorm, te ver beneden het middel-
matige gebleven is, om eenigermate aan het doel, dat hij zich
jnet de bewerking en uitgave voorstelde, te kunnen beant-
woorden. Mogt de Schr^'ver verlangen met de eischen, waar-
aan een zoodanig geschrift voldoen moet, nader bekend ge-
maakt en tevens op een uitstekend voorbeeld gewezen te wor-
den, h$ leze en herleze: nDe humt om lang te leven en wel te
tterven^'y enz., van w^len den Hoogleeraar jacob vosmaer,
een boekje, dat, hoewel reeds in 1815 bewerkt en in 1827,
na den dood des Schryvers, uitgegeven, ^nog geenszins ver-
ouderd is, naar alsnog de grootste aanbeveling verdient. Daar-
uit zal de Heer düpabc de ware taal van gezond verstand en
levensw^sheid het best leeren kennen.
De Opvoeding der 2^ntuigen. Eene bijdrage tot de leer van het
ondervTïfe, inzonderheid van de Natuur- en Oeneeahundige
Wetenschappen^ door a. c. b. suiongab. Doctor in de Genees- ^
HeeU en Verloskunde^ Hoogleeraar bij de Geneeskundige Fa-
14 6. C. Bé SUBINGAB,
cuUêU té Leydên. Te Amsterdam^ bij J. H. Gebhaid en
Comp. 1855. In gr. 8vo. IV en 890 bl.
Bg de menigvnldige Tertalingen die in ons Vaderland het
licht zien, was ons de nitgave van dit oorspronkelgk Neder-
landsch werk een aangenaam Tersch^jnsel. Gaarne sollen onze
lezers ons gewissel\jk volgen, wanneer wQ in korte trekken
den hoofcLinhoad van dit boekwerk voor hen trachten af te
schetsen.
't Green de Schrijver door ^opvoeding der zintuigen*' ver-
staat, wordt ons al dadelgk b\j de Inleiding dnidel^jker, hoe-
zeer w\j het reeds door de op den titel nit sodsseaü overge-
nomen woorden eenigermate konden gissen: nLes premières
faeuMe^ qui se formeni et se per/ectionnent en nous, sant les
sens. Ce sont done Us premüres quil faudrait cuüiver; ce sont
les seules qu'on oiibUe, ou celles qu'on négligé U plus.** Het is,
namelijk, de oefening der gintuigen, de behoorlijke leiding der
zinhngelifke waarneming, en men zou zich dos te leur gesteld
vinden als men hier diaetetische voorschriften voor het ver-
zorgen van de zintuigen, of, met andere woorden: raadgevin-
gen voor het behoud van gezigt en gehoor, enz. verwachtte.
Trouwens dan zouden w^ ook reeds op den titel anders moe-
ten lezen, gezondheidsleer, b. v., (en niet, ffl\^\s,iiXk, opvoeding)
der zintuigen. De Schqjver heeft, w^ herhalen het, vooral
op het oefenen en scherpen der zintuigen het oog gehad. In
z\jne Inleiding ontwikkelt hg het doel van de opvoeding als
eene gel^kmatige en natunrlyke ontwikkeling van den gehee-
len mensch, waarbij alle eenzydigheid moet vermeden wor-
den. H\j vermeent dat b\j de ligchamel\jke opvoeding wel
door de gymnastiek in de ontwikkeling der bewegings-organen
voorzien wordt, maar dat men daarentegen in de ontwikke-
ling en oefening der zintuigen veetal nalatig blQft.
In de behandeling nu van dit tot nog toe dikwerf verwaar-
loosde onderwerp, rigt h^ eerst de aandacht zQner lezers op
de waarde der zintuigen. Door hunne tusschenkomst staat de
mensch in verband met de wereld buiten hem, en de voort*
during van alle verrigtingen die uit de bewerktuiging der
dieren voortvloeien, is zonder de zintuigen ondenkbaar. Voor
den mensch openen daarenboven de zintuigen de bronnen van
veelsoortige genietingen , en worden z\j do middelen van veredelde
DB OPVOSDIHO BEB ZIKTÜIGSir. 15
aandoeningen en hoogere Tatlmarheden voor het Bchoone en
ware. Z$ leveren de eerste stof waaniit de hespiegeling hare
afgetrokkene begrippen en algemeene stellingen genomen heeft.
Daarmede wU echter de Schrijver de oorspronkelgke vermo-
gens van den geest, den zedel^ken aanleg van den mensch
nïel ontkennen; h\j noemt het eene onmiskenbare waarheid,
die iifiBtfiTZ uitsprak, toen h^j hïj de woorden: nNihü esse in
itiMeehi^ quod non priua fuerit in 8en8u\ toevoegde: ntdsi tn-
Uüechis ipaê\
De Schr^ver gaat vervolgens over tot de beschoawing van
den eigen werkkring die aan elk der zintuigen is aangeweasen*
Door het gevoel, 't welk eene zoo uitgestrekte werkplaats heeft,
maar waarvan de meest ontwikkelde werktuigen de vinger-
spitsen z\jn, worden wij omtrent tastbare eigenschappen on-
derrigt, meer bepaaldel^k omtrent uitgebreidheid, vorm en
plaats, maar ook omtrent temperatuur en gewigt der aan ons
onderzoek aangebodene voorwerpen. De indrukken die reuk-
en smaakzin in ons opwekken, z^n deels in naauwer verband
met het vegetatieve leven, deels van meer subjectieven aard,
maar kannen echter, bij behoorlijke oefening en vergel^king,
uitstekende diensten bewezen om ons oordeel b^ het onder-
scheiden van verschillende stoffen te geleiden, zoo als by schei-
kondige onderzoekingen biykt. Vooral echter hebben oog en
oor, die beiden zulke kleine werkplaatsen van zintuigelijke
waarneming z^jn, eenen zeer uitgebreiden werkkring. Het oog
mag by uitnemendheid het zintuig voor de natuurkennis wor-
den genoemd. Het gehoorwerktuig verkrijgt vooral eene hoo-
gere beteekenis door het verband met de meest gewone teekens
onzer denkbeelden, de hoorbare woorden der menschel(jke taaL
Hoedanige zekerheid mag aan het waarnemen met de zin-
tuigen worden toegekend? B^ de beantwoording dezer vraag
staat de Schryver eenigzins langer stil, en geeft onseenover-
sigt van de w\jsgeerige gevoelens dienaangaande van epicubcs
en KAVT, en haalt daarop eenige by zonderheden aan omtrent
de ervarings-methode , zoo als die door hsbschsl, whewxll
en eoBLXiDmf wordt begrepen. Hy komt tot de slotsom: dat
ervaring (waarneming en proefneming) de eenige oorsprong is
van Natttur-wetenschap. Hebschel onderscheidt de exacte
wetenschappen, de noodzakelgke wa^arheden van mathemati-
■chen aard van de Natuurkundige wetenschappen, die op inductie
16 a. o. B. SURDTOARf
beroBten ; stüart ioll (met wiens System of Logic Beferent
door de aanhaling des Schr^yers aanleiding vond nadere ken-
nis te maken) wil ook de mathematische waarheden uit er-
varing aflq^den. Dit twistpunt heeft onze Schryver niet aan-
geroerd. Maar in 't algemeen komt het ons voor dat b\f de
behandeling der bovengestelde vraag eigenlek eene meer naanw-
keurige scheiding en ontbinding van verschillende vragen, die
daarin vervat zgn, noodzakelijk was, en dat door de a£Eon-
derl\jke onderzoeking dier vraagstukken dit gedeelte van het
werk yeel had kunnen winnen. De .zinnen bedriegen niet,
daarin komen bpicubus en kant overeen; het z^n alleen
onze oordeelvellingen die onjuist z\jn, door voorstellingen met
de onmiddellyke indrukken der zintuigen te verwarren en
daarvoor in plaats te stellen. Doch hoedanig is nu de evi-
dentie, de overtuigende indruk van bl^kbaarheid die eene
zintuigelijke waarneming heeft? Hoedanig die van de eene
in vergel^king met eene andere? Hoedanig is deze evidentie
in 't algemeen in vergelijking met hetgeen men mathematische
evidentie noemt ? Deze en dergel^ke vragen hadden w^ gaarne
gewenscht dat meer byzonder door den geleerden Schrijver
onderzocht waren.
De S. beschouwt vervolgens den invloed der zintuigen op
ons zelfbewustz\jn en ons zedelgk gevoel. Het is met beiden
alzoo gelegen dat z^ uit een sluimerenden toestand door de
zintuigen tot eenen werkdadiger worden opgewekt; 't geen als
vermogen aanwezig was, wordt door de werking der zintuigen
tot eene levende kracht.
Door al het gezegde is nu de weg gebaand tot de meer
bepaalde behandeling van het onderwerp. Dat de zintuigen
behoefte hebben aan oefening en ontwikkeling wordt door den
Schrijver op eene beknopte en overtuigende wQze aangetoond.
De kunst om de zintuigen te gebruiken moet worden aange-
leerd. Niettegenstaande het verschil, dat er tusschen de die-
ren door hun onbedriegelQk instinct, en tusschen den, voor
ontwikkeling bestemden mensch bestaat, is er ook b\j de die-
ren eene oefening der zintuigen waar te nemen, die echter
binnen veel enger grenzen beperkt bl\jft.
Dat de zintuigen door oefening volmaakt kunnen worden,
bl\jkt reeds vooraf uit de algemeene phjsiologische wet: dat
elke kracht, elk vermogen toeneemt door werkzaamheid. Onge-
DE OPVOEDING DER ZIXTUIGEK. 17
braikte spieren worden verzwakt, .verwaarloosde beweging
brengt eindel^k onvermogen tot beweging te voor8cb\)nf en
van inspanning en oefening zijn daarentegen vermeerderde
kraobt en vrijer en zelfstandiger gebruik de niet acbterbl\j-
vende vracbten. Belangstelling, aandacht en inspanning scherpen
ook de indrukken die w^ door de zinnen ontvangen. En dat
er werkelijk znlk eene oefening der zintuigen bestaat, toont
de Schrüver uit eenige voorbeelden aan, niet slechts ontleend
aan de berigten der reizigers omtrent onbeschaafde volkstam-
men, wier gehoor, gezigt en reuk somt^ds op eene bijkans
ongelooflijke w^ze scherp ^ijn, maar vooral ook aan de be-
oefenaars der schoone kunsten en van onderscheidene bedrijven.
Hoe ver reikt de blik der zeelieden! Hoe kunnen z\j dik-
werf reeds de soort van een schip bepalen, waar de stedeling
te naauwemood een zwarte stip op het vlak der zee onder-
scheidt. Ook het gemis van een der zintuigen is dikwijls
aanleiding tot eenen ongemeenen trap van ontwikkeling van
een der andere; gel\jk, b. v., blindheid dikw^ls met een zeer
veriioogd gevoel, doofheid met naauwkeuriger gezigtswaar-
neming verbonden is. Hier worden ook de waarnemingen
vermeld, die men by kinderen die te gel^k doof en blind
waren, gemaakt heeft, en b^' welken het soms gelukt is door
den tastzin en gedeeltelijk door middel van den reuk en smaak
het sluimerend psychisch vermogen op te wekken, en het men-
schelyke in den mensch, verstand en gemoed beiden aan te
kweeken en te veredelen. Wie denkt hier niet aan lauba
BBiDGMAK, Omtrent welke in dit Tijdschrift (*) vroeger een
uitvoerig berigt werd medegedeeld?
Maar, zoo zal voorzeker elk nadenkend lezer vragen, wat
wordt er eigenlijk geoefend en door deze oefening tot meerdere
volkomenheid gebragt? De Schryver werpt zelf die vraag op
en tracht haar in eenige bladzijden te behandelen (bl. 106 — 118).
De bedenking moet oprijzen, of het wel zoo zeer de zintuigen
zrfn, die geoefend en veredeld worden, en of de oefening niet
veeleer op den geest van opmerken, op de aandacht werkt.
Het viel den Schr^ver niet moegelijk de door gütudths,
welke deze meening voorstaat, gebezigde vergel^king der zin-
(*) Door den WdEerw. ZeerOel. Heer k. swbrandi, Vaderlandsche Lei-
iêrotfaiingen, Toor 1844, Mcngelwerlc, W. 18v-27, 67—77.
BOEKBKSCH. 1856. JT**. I. 2
18 o. C. B. SURCrOAR,
tuigen met instrumenten, die door het gebruik wel slechter,
maar nooit yolkomener worden, te wederleggen; ja, deze ver-
geljjking is zelfs misschien daarom ook zonder bewgs, dew\|l
het niet van alle instrumenten waar is, dat zij door het ge-
bruik slechter worden. Maar al geven wij den Schryver
gaarne toe, dat de zintuigen door oefening sterker worden,
dat z\j toenemen in vaardige werking, w\j kunnen niet ont-
kennen dat de bedenking niet voor ons is opgelost. Mogeliyk
ligt eene geheele oplossing ook buiten de grenzen onzer ver-
standeiyke voorstelling; want het is in allen gevalle zeker
hoogst bezwaarlijk af te scheiden wat aan den geest en wat
aan het ligchamel\jk werktuig moet worden toegeschreven.
Gelukkig evenwel heef^ deze moeijel\jkheid geenen invloed op
de praktische nuttigheid der aangeprezene oefening van de
zintuigen. De vrucht dier oefening blijft dezelfde, hetzy men
die aan de zintuigen zelven, hetzy men die aan de gescherpte
opmerkzaamheid van den geest toeschrijve; en eenzijdig is het
in allen gevalle, wanneer men de werking van eene dezer twee
oorzaken wilde voorbijzien om alles slechts aan eene van beide
toe te schrijven.
De Schryver onderzoekt vervolgens hoe b\j den mensch het
vermogen der zintuigen ontwaakt, en van hoedanigen aard
de eerste daardoor verkregen indrukken zijn. In den beginne
z^n zeker de indrukken zonder invloed op het bewastzgn; de
aandoeningen z\jn onbepaald en duister, nimmers niet de or-
ganen zelve, hoe voortreffelijk en kunstig ook hun raderwerk
zyn moge, hebben het vermogen om te zien en te hooren,
maar door de organen ziet en hoort de geest** (bl. 120). W\ï
halen deze woorden des Schr^vers te eerder aan, omdat zg
nader in het licht stellen *t geen wg kort te voren bQ de
vraag: »wat wordt er dan toch eigenlijk geoefend?" in het
midden bragten (*). Het blgkt derhalve, dat de Schrgver ver
{*) \yy denken hierig aan eene bekende plaats uit de Tuseulanae Quae-
tiionet (Lib. I, e. 30): „iVb<v ne nune quidem oculis eemimus êa, qttae
videmu8, neque enim ullus est sensua in eorpore, ted ut non solum phy
iiei docent, verum etiam medici, qui itia aperia et patrfacta viderunt,
viae quasi quacdam tnnt ad oculos, ad aura, ad nares a tede animi per^
foraiae; itaque taepe aut eogitaiionc aut vi morH impediti, aperiis aique
itUegris et oculie et auriiui nee videmus, nee audimui; ut f actie inielUgi
postit animum et videre ei audire, non eas pariet quae quasi fenesirae sunt
animi t quibus tarnen ieniire nihil queai mens nisi id agat ei adsit,"
BB OPVOBDINO DER ZTKTUIGKy. 19
u van aan de oefening der zintuigen zelve nitsluitend bet ver-
sterkte vraamemings vermogen toe te schrijven. Onmerkbaar
en trapsgewijze beefl de overgang van lijdelgke indrukken tot
bewuste gewaarwording plaats, en de moeder of voedster, die
met bet kind speelt, oefent te dien einde, zonder bet zelf te
vermoeden, z\jne zintuigen. De Scbr\jver volgt nu verder bet
kind bij zyne ontwikkeling. Een nieuw tgdperk begint, na-
dat bet kind geleerd beeft allëën te loopen en zicb door vr jer
beweging naar willekeur kan verplaatsen. Van groeten in-
vloed is insgelijks bet eerste begin der spraak. Zoodra bet
kind spreken kan, is voor de ontwikkeling der zintuigen eene
allergunstigste gelegenheid tot oefening geopend. De trek tot
gezelligheid ontwaakt. W\j zouden echter te wijdloopig wor-
den wanneer wij den Schryver bier op den voet wilden vol-
gen in zijn tafereel van deze ontwikkelingsgeschiedenis, en in
zyne beschouwing van de ouderlijke woning als oefenscbool
der zintuigen.
De afhankelijkheid, die een onmiskenbare trek is der men-
scbelyke natuur, leert ons dat de zintuigel^ke vermogens be-
hoefte hebben aan opleiding, oefening en teregtwijzing. De
hoedanigheid der zintuigelyke indrukken moet aan den leef-
tijd beantwoorden. *t Geen diepen en bl^j venden indruk zal
maken, moet herbaalde malen en van alle zyden aan bet oog
vertoond worden. Ziekelijke afw^kingen der zintuigel^ke ge-
voeligheid moeten door verstandige opvoeding bestreden wor-
den; behoorlyke rust moet de vermoeide organen tot nieuwe
werkzaamheid bekwamen. Om den geest in staat te stellen,
nit de zintuigelijke indrukken juiste voorstellingen af te lei-
den, moeten zij niet te snel op elkander volgen en rustig wor-
den opgenomen. Om, eindel^k, den mensch in waarheid op
te voeden en te veredelen, moet by de zintuigelyke oefening
alle eenzgdigbeid en overdrijving vermeden worden*
De stelselmatige. oefening en opleiding der zintuigen kan en
moet vroeger beginnen dan eenig ander onderwijs. Wy wor-
den bier aan de reeds in den aanvang aangeliaalde woorden
van KOUSSI1A.U herinnerd: wanneer alle onderwys, zal het
vruchten dragen, in zynen aard geëvenredigd moet z\}n aan
de natuurlyke volgorde, waarin zich de vermogens ontwikke-
len, dan wyst ons de natuur zelve aan, dat bet kind meer
behoefte beeft aan oefeningen in bet zien en booren dan in
2*
20 o. C. B. SÜBWGAR,
het denken. De Schr\JTer doorloopt na achtereenrolgens de
verscliillende leerscholen (in het voorbijgaan zij de aanmer-
king vergund, dat h\j bij de kinderbewaarscholen het een en
ander ter sprake brengt, 't geen naar de meening van den
Verslaggever eer tot de daaropvolgende lagere scholen behoort),
en deelt daarbij eene menigte opvoedkundige opmerkingen mede,
die alle behartiging verdienen. Dat bij het schoolonderw^s
het aanschouwelijke nog dikwerf te veel verzuimd wordt, kan
geen onpartijdig beoordeelaar ontkennen. W\j kunnen ons
niet weerhouden hier den Schr^ver zei ven te laten spreken:
nTot onzen t^d toe z^n de boeken te veel als de eenige hulp-
middelen voor het onderwijs op de lagere en middelbare scho-
len beschouwd geworden. Daaruit heeft men doorgaans zelfs
datgene willen leeren en onderwazen, wat door onmiddeliyke
waarneming veel beter en vollediger kan gekend worden.
Daarom ontbreekt het jonge lieden zoo dikwijls aan naauw-
keurige en aanschouwelijke kennis. In bijzonderheden onder-
vraagd wordende, zullen zy naauwel\jks eene heldere en uit-
voerige beschryving van het een of ander voorwerp, dat, naar
men meenen zou, door dagel^kschen omgang hun bekend was,
geven kunnen, en nog minder in staat zyn de kenmerkende
eigenschappen op te noemen, waardoor het van eenig ander
voorwerp verschilt** (bl. 206). Het is inderdaad merkwaar-
dig, hoe oppervlakkig de kennia der meeste menschen is, om-
trent dingen die zij dagelijks voor oogen hebben! Ik zal niet
vragea hoe veel pooten eene spin heeft, omdat ik weet dat
velen uit gewoonte met weerzin van dit dier hunne oogen af-
wenden. Maar vraag eens aan tien of twintig leerlingen van
een Gymnasium, hoe veel pooten eene vlieg heeft, en moge-
l^k, ja waar^ch\jnl\jk , zullen meerderen het niet weten, die
echter kunnen verhalen dat caesab door drie-en-twintig dolk-
steken is vermoord ! Men gelooft niet hoe veel droomerige op-
pervlakkigheid dikwerf met de uitgebreidste boekenkennis ver-
eenigd is. Waar men tevreden is met een teeken, een woord,
gewent men zich over teekens en woorden zonder wakkere
en frissche helderheid van begrippen te redeneren, en wordt
door allerlei wind van leering medegesleept, zonder ooit uit
eigen oogen te zien.
Doch ook het onderwas aangaande zaken en gebeurtenis-
sen, door tyd en plaats van ons verwijderd, of omtrent onder-
DE OPVOEDlNa DBB ZINTUIGEN. 2t
werpen tot het gebied der afgetrokkene denkbeelden behoo-*
rende, kan aanschoawel^k worden genoemd, wanneer het den
kerling een doidelyk, helder en zelfstandig begrip dier zaken
mededeelt. De Schr^jyer toont aan, hoe dit geschieden kan, be-
paaldemk in de voornaamste leervakken van het lager en mid-
delbaar onderwijs, in taalkennis, geschiedenis en wiskunde.
Vervolgens onderzoekt h\j, of er ook in verband met z\jn on-
derwerp uitbreiding van het middelbaar noodig is, en wil dat
men meer tot waarneming der natuur zal opwekken en daarnaar
ook de behandeling der leervakken zal w\jzigen« Met regt
spreekt hij hier van de aardrijkskunde, die veelal op de scho-
len zonder eenig verband met de natuurkunde wordt voorge-
dragen, en waarvan het onderwijs zich vaak tot eene dorre
optelling van politieke grenzen der landen, van namen van
steden en rivieren bepaalt. Ook de gymnastiek kan aan de
ontwikkeling der zintuigen, bepaaldelijk aan de ontwikkeling
van h^t gezigtsvermogen , dienstbaar wezen. Maar vooral dient
hiertoe de teekenkunst. Wenschel\jk zoude het zijn, dat men
daaraan eene plaats inruimde onder de vakken van algemeen
onderwijs. Maar dan moet het teekenen naar werkel^'ke voor-
werpen op den voorgrond staan. Het teekenen, zoo als men
het veelal leert, levert weinig vruchten op, daar het beperkt
is tot het nabootsen van voorbeelden. Sommige jonge lieden,
vooral meisjes, brengen het somtijds daarin tot eene groote
volkomenheid; maar het heeft geene hoogere waarde, dan die
van eenigen anderen arbeid der kunstvaardige handen, bor-
duren, b. V., en wanneer het eenvoudigste voorwerp naar de
natuur, zoo als men het noemt, moet worden afgeteekend, staan
onze jeugdige kunstenaars verlegen. Daarom spreekt de Schr^-
ver ook te regt met eenige uitvoerigheid over de teeken-me-
thode der gebroeders düpuis, die geheel geschikt is om van
de aangeleerde oefening later nut te trekken in het werkelyke
leven. Ook de toonkunst wordt niet vergeten, wier beoefe-
ning op zintuigelQke waarneming niet alleen, maar ook op
dén smaak voor het schoone , voor maat en harmonie zoo wel-
dadig werken kan.
De Schry ver gaat vervolgens over om te onderzoeken of de
natuurkundige wetenschappen een bestanddeel van het GjiQua-
siaal onderwies moeten uitmaken. De Latijnsche scholen, vroe-
ger uitsluitend voor de studie der klassieke talen bestemd,
22 G. C. B. SüBINGAR,
hebben zich langzamerhand tot eenen grooteren kring van leer-
Takken uitgebreid. Dat onder die leervakken Natuurlijke €re-
schiedenis, Natuur- en Scheikunde niet mogen ontbreken, toont
de Schr^ver overtuigend aan, door den belangrijken en wel-
dadigen invloed, dien zoodanig natuurkundig onderw^'s ook op
volgende studiën van meest verschillenden aard noodzakelgk
hebben moet. De reaalscholen — eene inrigting van lateren
oorsprong — en al die instellingen van onderwijs, welke tot
den handel en de n^* verheid betrekking hebben, kunnen zon-
der natuurkundig onderrigt nooit aan het voorgestelde doel
beantwoorden.
Welke verbetering heefl het akademisch onderwijs ten aan-
zien der natuur- en geneeskundige wetenschappen in den laat-
sten tijd ondergaan? De Schrijver spreekt hier over de leer-
wi[jze, die meer aanschouwelijk geworden is, over de eigene
oefeningen der studenten in de kunst van waarnemen, en in
het verrigten van proefondervindelijk onderzoek, waarb^ na-
tuurlek de phjsiologische instituten, die in den laatsten t^d
in Duitschland bij vele Hoogescholen z^jn opgerigt, niet on-
vermeld gebleven zijn.
»Grelgk de opvoeding van den mensch, ook wat zijne zin-
nelijke natuur betreft, reeds vroeg beginnen moet, zoo moet
zy ook gedurende het geheelc leven worden voortgezet." Met
deze woorden gaat de Schryver (bl. 277) tot het laatste ge-
deelte van zijn werk over, waarin hg het maatschappelijk
leven in betrekking tot de opvoeding der zintuigen beschouwt.
In welken stand en werkkring de mensch ook geplaatst moge
zijn , de dagelyksche ervaring zal hem leeren , dat in het leven
niet slechts veel gedaan, maar ook veel gezien moet worden,
vermits er veel is, dat zonder eigene aanschouwing noch ge-
kend, noch ten uitvoer gelegd kan worden.
In het algemeen echter raakt de Schryver dit onderwerp:
ytHet bedrijvig leven als opvoeding 8middeV\ slechts in het voor-
bijgaan aan. Hij wyst op ëënen algemeenen karaktertrek, waar-
door zich de laatste leercursus van alle de vroegere onder-
scheidt. Deze is de enger beperkte uitgestrektheid van 't g^^n
belangstelling opwekt; wat hierdoor aan het extensieve ver-
loren gaat, moet door intenaUeii worden opgewogen. Daardoor
ontstaah de velerlei epecialiteUs'Studiën, gedurige oefeningen in
cenen beperk teren kring, waardoor men alleen het meesterschap
BB OPVOEDING DEB ZIXTCIGEK. 23
in eenig bedr^f of maatschappeljjk beroep erlangen kan. Hierna
gaat de Schrijver over om nog in bet bijzonder de beeldende
ea scboone kunsten, den bandel, de ny verbeid, denlandbonw,
onder dit oogpunt van oefening van bet waamemingsvermo*
gen, te besebouwen* Met eene meer uitvoerige bebandeling
der natuur* en geneeskundige wetenscbappen wordt dit werk
besloten. Onder de eersten worden de astronomie, physica,
chemie, geologie en^ mineralogie, botanie, zoölogie en anibro-
pologie uit dit bepaalde oogpunt bescbouwd, in welke bescbou-
wing de Scbr\jver vele leerzame wenken geeft, die ook van
groote belezenbeid getuigen. B^ de geneeskundige wetenscbap-
pen doet Yüi gevoelen dat b\j van eene vereeniging dezer weten-
scbappen met de natuurkundige niet afkeerig is, maar dat b^
aiecbts door de misduiding, als of de verscbynsels der onbe-
werktuigde natuur allëën in staat waren om deze wetenscbap-
pen op te belderen; als of gif Méén den grondslag van de
kennis van bet leven in den gezonden en zieken toestand uit-
maakten , van die vereeniging werd teruggebouden. Onder deze
geneeskundige wetenscbappen rangschikt de Scbrgver bier in
de eerste plaats de ontleedkunde, en toont bet naauw verband
tnsschen dezen grondslag van alle geneeskunde en tusschen de
teekenkunst aan. Kunstenaars en geleerden moesten bier elkan-
der de band reiken, of de ontleedkundige beoefende zelve de
teekenkunst en vervaardigde de afbeeldingen, die zyne ont-
dekkingen aan tijdgenoot en nageslacht moesten doen kennen.
De algemeene en mikroskopische ontleedkunde wordt bierbij
ook nog bijzonder vermeld, alseen veld van onderzoek, waarbij
de kennis der feiten eene groote oefening der zinnelijke aan-
schouwing vereiscbt. Over de pbysiologie sprekende, staat de
Schrijver stil b^ de groote ontdekking van hakvet, b^' de in
onze eeuw gevonden verklaring van de afzonderlijke gevoels-
en beweegkracht der zenuwen (het leerstuk van charlbs bell),
bg de nieuwere naporingen omtrent voeding en stofwisseling,
en by de uitkomsten der latere onderzoekingen omtrent em-
bryologie en ontwikkelingsgeschiedenis. W\j ontbonden ons,
om ons verslag niet te zeer te rekken, van eenige mededee-
ling, omtrent hetgeen de Schrijver vervolgens over Pathologie,
'Pbarmacologie en Therapie in bet midden brengt.
Het is ons steeds voorgekomen dat de eerste vereischte van
eene boekbeschouwing wezen moest: een zoo veel mogeljjk
24 o. C. B. BURIKOABf DB OPVOBDIXG DEB ZIXTUIGEX.
getrouw denkbeeld van het boek zelf te geven. Daartoe mee«'
nen w\j dat een verslag van den inhoud in de meeste geval-
len onmisbaar en somtyds voldoende is. W$ hebben getracht
thans zulk een verslag van dit werk van den verdienstelyken
Hoogleeraar te geven. Onzen lezers zullen nu zelven kunnen
oordeelen, voor wien het boek het meest nuttig wezen kan;
wien w\j het bovenal ter lezing en behartiging aanbevelen*
Is ons verslag, namelijk, niet geheel onvolledig, dan zal men
er uit gezien hebben, dat het onderwerp op eene w\jze behan-
deld is , die voor lezers van zeer verschillende studie en betrek-
king leerzaam kan z^n, maar dat zulks echter in het b^zonder
het geval moet z^n met opvoeders der jeugd en beoefenaars
der geneeskundige studie. W^' houden ons overtuigd, dat deze
vooral het boek met vrucht zullen raadplegen, en ons dank
zullen toebrengen, zoo w\j er hen eenigzins toe mogten hebben
opgewekt. Hoewel w^ voor ons niet geheel overtuigd z^n,
dat al de hier behandelde zaken eigenmk tot de opvoeding
der ginhdgen in betrekking staan, en dat niet tevens — wq
hebben het reeds vroeger doen gevoelen — aan het opwekken
en versterked van de aandacht, aan het scherpen van het
waarnemingsvermogen misschien evenzeer moet worden ge-
dacht, zoo ontneemt deze bedenking niets aan de nuttige op-
voedkundige strekking van dit werk, *t geen overal bl^'ken
draagt van veelvuldige kennis en van een bescheiden en ge-
matigd oordeel. j. ▼. ». h.
Open Brief aan Mr. c. w. opzoomkb, HaogUeraar te Utrecht^
over het doel en de waarde der bespiegelende Wijsbegeerte ^
door Dr. A. j. vitbinga. Te Arnhem ^ Hj D. A. Thieme.
1855. In gr. 8w. 48 W. ƒ : - 60.
Dr. viTBiKOA las met niet geringe bevreemding in het Oc-
tober-Nommer van »De Cfida'* van 1854 de recensie van
de eerste Aflevering van zyn werk: nDe Wijsbegeerte voorge^
steld in hare ontwikkeling'' — ten deele om den niet aangenamen
toon dier kritiek; maar vooral om het standpunt waaruit de
Hoogleeraar opzoohbb de w$sbegeerte beschouwt. Het ver-
wonderde hem, namelijk, in onzen tgd en in ons Vaderland
een wysgeer aan te tte£fen« die ona wil terugvoeren tot de
Dr. A. J. TTTBI^rOA, OPEX BRIBF, ENZ. 25
aesUende eeaw, tot het standpnnt Tan baooh van Verulam ^ die
int de wijsbegeerte den geest, en al *t geestelijke wil, verban*
aen, om, ten koste daarvan de stof op den troon te plaatsen;
die bet Spiritnalisme wil opofferen aan de gemakkelijke, maar
grove be8chonwingsw\jze van bet Sensualisme.
Dr. VTTBINGA schreef dus den nOpen Brief '\ dien w]|] hier aan-
kondigen, niet om zich tegen de scherpe kritiek van den Hoog-
leeraar te verdedigen, maar om het doel en de waarde der
bespiegelende wijsbegeerte tegen de w\jze van beschouwing en
het standpunt van Mr. opzoomeb te handhaven. Hoezeer w\f
sijne poging moeten toejuichen, en erkennen dat hij hierin,
naar ons gevoelen, meestal geslaagd is, hadden w^ toch wel
gewenscht dat hij er tevens eene verdediging van z\jne w^ze
van behandeling mede verbonden had, die ook een belangr^k
deel van de kritiek uitmaakt, van welker toon h\j natuurlek
eenen onaangenamen indruk moest ontvangen. Die toon heeft
ons méër bevreemd dan het standpunt van Mr. opzoomeb; w\j
. honden dien voor eene wetenschappemke kritiek minder ge-
past, dan sommige aanmerkingen, die hg op het werk van
Dr. VTTBINGA heeft gemaakt, vooral die, welke op de duide-
mkheid en populariteit der behandeling betrekking hebben.
Hierin moeten wy den Hoogleeraar gel\jk geven, en w\j heb-
ben, ofsdioon op zachter en gematigder w^ze, in de beschou-
wing van het werk van Dr. vitbinga dezelfde aanmerkingen
gemaakt.
Wat het standpunt van Mr. opzoomeb aanbelangt, is het
bekend dat h^j sedert eenige jaren van gevoelen omtrent het
doel en den aard der wijsbegeerte geheel veranderd is, en
daarin van speculatief^ positie/ is geworden. Deze verande-
ring, die aan Dr. vitbinga niet onbekend kan zijn gebleven,
moest op de beoordeeling van zgn geschrift, dat geheel in den
Dnitschen speculatieven geest is geschreven, nadeelig werken,
en de geheele afkeuring er van ten gevolge hebben* Ofschoon
w$ 't ook met het speculatieve standpunt van Dr. vttbinga
niet geheel eens z|jn, kunnen w|) ons nog minder met dat
van Mr. opzoomeb vereenigen, die zich b\jna geheel met gomtb
in z\jne Fkiloêophie poeiliue^ en met de £ngelsche sensualisti-
sebe denkwijze van een whbwell, mill, en maoadlat op
ééme l$n plaatst.
Het heeft ons dus genoegen gedaan, Dr. vrrsniGA de ver-
26 Dr. A. J. YITBIKOA, OP£N BBIEF, Eirz«
dedigiDg der bespiegelende philosophie op zich te zien nemen*
Hy heed zich van die taak goed gekweten, en met ernst en
gematigdheid de regten gehandhaafd der wijsbegeerte, die,
na oppermagtig geheerscht . te hebben , en daardoor zich aan
grove afwijkingen, by sommige harer beoefenaars, te hebben
schuldig gemaakt, nu door velen met wantrouwen en minach-
ting beschouwd wordt. Z^n »Open Brief* heeft daardoor eene
meer algemeene waarde gekregen, dan die gehad zou hebben,
wanneer hy zich tot eene bloote antikritiek van de recensie
van Mr. opzoomkb hadde bepaald. W\j kunnen dezen Brief
dus aan alle beminnaren der bespiegelende wijsbegeerte aan-
bevelen, zoo wel als aan hen die het werk zelf van Dr. vi-
TRQïQA gelezen of zich aangeschaft hebben ; terwijl wg tevens
deze gelegenheid waarnemen om dien Schr^ver tot de voort-
zetting van zgne n Geschiedenis der Filosofie** aan te moedigen,
echter met inachtneming van die aanmerkingen, welke daarop^
zelfs ook door Mr. opzooilbb, z^jn gemaakt, en op den een-
voudigen meer geschiedkundigen dan wel systematischen gang,
en de duideljlkó en populaire w^ze van voorstelling betrekking
hebben. Z\jn arbeid kan hierb\j niet dan winnen en zal daar-
door meer geschikt worden om de kennis van de Geschiede-
nis der Wijsbegeerte bij ons meer algemeen te maken, dan
anders wel het geval zal zijn. j. a. b.
L'Oncle et Ie Neveu; promenade dans les environs de la Haye;
onvrage k V usage de la jeunesse Hollandaise, par J. Brester,
Pasteur ëmërite des Remonstrants, k la Haye, auteur de
Marie et Caroline. Avec 2 planches, prësentant dl figures.
A Amsterdam, chez J, G, Loman^ Junior. 1855. In post-
formaat, 828 bl.
Dit boekje werd bestemd om knapen van dertiep tot vijftien
jaren, in de Fransche taal, eene lectuur aan te bieden , die den
stempel draagt van onze zeden, gebruiken, instellingen, ge-
schiedenis en grond — in één woord: den Nederlandschen
stempel. Ofschoon de uitdrukking nle cachet HoUandais** vry
onbepaald is, moeten w^ echter al aanstonds zeggen dat er
niet veel van onze zeden, enz. inkomt. De hoofdstrekking
van het werkjen is veeleer om eene populaire sterrekunde
J. BEESTER, l'ONCLE ET LE NEVEÜ. 27
Toor de jeagd te geven, of, eigenlijk om in onderhondenden
▼orm eeaige bijzonderheden mede te deelen, die gezonde denk-
beelden over bet wereldstelsel in het algemeen en ons zonne-
stelsel in bet bijzonder, bij aankomende jongelingen knnnen
bevorderen. En biertoe is bet in *t algemeen zeer geschikt,
gedeeltelijk ook omdat bet de weetgierigheid meer opwekt
dan bevredigt; doch bierdoor wordt ook de inkleeding dik-
wgis vry onnatnnrl^k, en de wel wat wild denkende, maar
toch niet onopmerkzame knaap , die met z^n oom eene wande-
ling nit 'sGravenbage naar Scbeveningen doet, berust meer-
malen in hetgeen bij boort, waar niets natuurlijker zon zijn,
dan dat men hem nadere opheldering boorde vragen. Zoo
laat CBAR1E8 't zonder eenige nadere vraag zich aanleunen,
dat bet licht in 8 minuten (ni plua m moins, pag. 51 — bet-
geen niet volkomen juist is, daar bet op den gemiddelden
zonsafstand moet zijn: 8' 18") van de zon tot de aarde komt.
£n wanneer na de afstand van een paar sterren , wier paral-
laxiB bekend is, insgel^ks wordt uitgedrukt door den tijd
dien bet licht behoeft om van bare oppervlakte onze aarde
te bereiken, is bet bijna onmogelijk, dat een knaap niet zou
vragen: hoe men dat weet. Maar zeker, de lust tot die vra-
gen moet bet neefje wel vergaan, wanneer, b. v. oom, na
hem verteld te hebben van de libratie der maan, de vraag
boort: «Vanwaar ontstaan die wankelingen?** en die beant-
woordt met een: nTu veux donc devenir en unjour un Salomonf
Etudity jmme homrne, étudie et tu Ie sauras plus iard^ Char-
les laat zich hier, en elders ook, met een soortgelijken bluf
afzetten; maar bier is juist verreweg de zwakste zijde van
bet boekje, gelijk dat over het geheel wel de scbaduwz^de
is van de meeste zich noemende populaire astronomiën. In
baar wezen is de sterrekunde, ook zelfs de voorstelling van
hare voornaamste resultaten in populairen vorm, eigenlgk
geene zaak om de hoofden van jongens van dertien , veertien
jaar meé op te vullen: *t leidt in den regel tot niets dan om
voedsel te geven aan dien oppervlakkigheidsgeest, waarover onze
voortreffelijke Hoogleeraar kaiser zich zoo ernstig beklaagde,
en dien bij tevens zoo uitstekend bestreed, toen hij zijnen
Sterrenhemel in bet licht zond. Maar zoo men er de jongens
iets van loeren wil, dan brenge men onder hun oog, onder
bonne bevatting: boo^men er aan komt, dit en dat te weten.
28 J. BSE8TEB,
Dat genetische leidt tot heldere denkbeelden* Het gesond
verstand van den gemeenen man w$st hier zelf een weg, die
te weinig wordt opgemerkt. Als men aan ongeoefenden het
een of ander zegt van 't geen de sterrekunde heeft ontdekt —
wat is dan doorgaans het antwoord ? »Niemand is er ooit ge-
weest I*' Men behoort te beginnen met knapen op dit veld
te brengen. Dan zullen z^' wezenlijke kundigheden kragen
en zich onthouden van eene \jdele praler^ met vermeende.
Wy houden *ter voor — om b\j de snelheid van het licht te
bleven — dat het geene de minste waarde heeft, of de jeugd
wete dat het licht der zon eerst na een uur of vier de pla-
neet Néptunaa bereikt. Maar leg haar uit: hoe men te weten
is gekomen, dat het licht ongeveer 42,000 m\jlen in eene se-
conde doorloopt. Kaiser*s Sterrenhemel levert daartoe aan-
leiding genoeg. Wil men nog nader weten wat w\j bedoelen?
Brajtdss, wiens Vorlesungen über die Aetranomie in dit opzigt
een schat van opmerkingen behelzen, stelt een voetganger
voor, wiens afstand af- en toeneemt van een stuk geschut, dat
na bepaalde tussohenpoozen wordt afgeschoten, en die de schoten
niet na gel^ke tussohenpoozen hoort, maar later of vroeger^
naarmate hg zich van het kanon verwijdert of er toe nadert.
Na deze zeer vatbare voorstelling zegt hg: hetgeen die scho-
ten zgn voor het oor van den wandelaar, dat zgn de ver-
duisteringen der wachters van JupUer voor het oog van ons,
bewoners der aarde, die niet alt^d op gelijken afstand syn
van die planeet. Evenzoo de verklaring der aberratie van
het licht door het vallen van regendroppels eerst op het dwars-
beschot in eene varende schuit, daarna in eene buis. En
wg behoeven niet te zeggen, hoe uitnemend zich gemeenzame
gesprekken tot zulke ophelderingen leenen. Het: »zoo is het,**
ndat hemelligchaam is zoo groot" enz. bevredigt leergierige
knapen niet, omdat het slechts iets geeft voor hun geheugen,
niet voor hun oordeel.
Wat voorts het astronomische aangaat: het zal wel eenige
nadere bepaling Igden, dat men de oppervlakte der maan
bgna beter kent, dan het binnenste van Afrika. Waar men
het eene zoo weinig .kent alB het andere is eigenlgk geen
sprake van vergelgking. Maar men moet zich geene verkeerde
voorstelling vormen van onze kennis der maans-oppervlakte.
Slechts over de oppervlakte van eenige vierkante graden op
l'okcle et le seveu. 29
liet midden der naar ons toegekeerde z\jde van de maan kan
men haar met eenige naauwkeorigheid in bare hoofdgedaante
leeren kennen; verder naar den rand belet ons de kromming
Tan een kogel vormig ligcbaam, zoo veel kleiner dbn de aarde,
om anders dan zeer schuins op bare oppervlakte neder te zien.
Blads. 62 zegt de schrijver, dat, als men un morceau de
êokU éCun Küo neemt en puis vn morceau de terre du hêms
TOLUXE, men zal zien que *le morceau de terre pèse qucUre
MUos. Ondaideiyk is hier de uitdrukking: morceau de terre.
Het moet z^n: een stuk van die zelfstandigheid, waaruit de
aardbol zou bestaan , indien zij overal dezelfde digtheid hadde,
b. V. graniet. Maar zeer onjuist is de uitdrukking: du même
vohune; want voUtme beteekent in dezen zin niet omvang^ maar
vaste slof* Het moet dus z$n, dat, wanneer men twee even
groote maten vullen kon, de eene met de stof waaruit de
n>n bestaat en de andere met die waaruit de aardbol be-
staat — beide gemiddeld — de tweede viermaal zoo veel zou
wegen als de eerste.
BL 72 staat eene grove misstelling, dat men op de maan
ringgebergten vindt van 70 tot 90 Ned. ellen middell^n,
waarop de vraag volgt; i^iiest énorme ^ fi est ce pasf' Doch
niet alleen heeft, b. v», de Archimedee eene middell\jn van
11 €reogr. m^len, maar middellonen van 70 — 90 ellen laten
flich op de maan noch onderscheiden noch meten. Apropos —
hoe men weet dat op de maan lucht, noch vuur noch water
is, zullen opmerkzame jongens ook eer vragen, dan het aan-
nemen op een eenvoudig: nEa^tu plua aage qué ton onclef"
of: ntu dois y eroire sur ma parole" zoo als het bl. 101 heet
bg de verklaring der oorzaak van de watergetijden; waar oom
geen kans ziet z^n neefje te doen begrepen, waarom niet
alleen aan de naar de maan toegekeerde, maar ook aan de
tegenovergestelde z\jde der aarde eene verheffing van het wa-
ter ontstaat. Dat is echter zoo moe\)elijk niet, en *t is be-
paald onwaar, dat bi^ de kwartierstanden der maan de in-
vloeden van de zon en de maan vtae neutraUaetd'* (bl. 103).
De verklaring van de werking in de zoogenoemde doode
t^den, zoo ver zg de tegenovergestelde z\jde betreft, is ins-
gelijks dood gemakkelijk, en oom hadde er zich met geen bluf
behoeven af te maken.
Ook de voorstelling der eclipsen laat vry wat te wenschen
30 J. BB£STER,
over. De auteur heeft zich blijkbaar geen charlss voorge«
steld, zoo als hg hem overigens doet voorkomen, wanneer
deze op de vraag: nSupposons que la ïune visU se placer entre
Ie eoleil et la terre: que verrions-nous alora de twtre acUeUitef*
{s,B. het woord satelHte was nog niet eens verklaard.) —
antwoordt: nBien^, Il va sane dire^ que Ie soleil ne peut éclai-
rer a la fois quun des deux hémisphères de la lune , et comme
ceüe-d se trouve entre Ie soleil et la terre ^ eüe toume vers nous
Vhémisphkre qui nest point édmréy de sorte que nous ne pouvona
pas voir notre sateUUe,** Greleerd genoeg, maar een naden-
kende knaap zal, zich de maan entre Ie soleil et la terre den-
kende , terstond opmerken dat de maan dan ook de zon aan ons
gezigt moet onttrekken; met andere woorden: eene totale zon-
eclips veroorzaken. Men Iet er in die soort van spiegel-ge^
sprekken zelden genoeg op, de antwoorden natuurlek te doen
zyn — z\j zyn meestal, en ook veelal in dit boekje, zoo
als de auteur het noodig vindt voor het plan van zgn werk.
Doch wij kunnen niet alle misstellingen opnoemen, en ver«
genoegen óns dus met nog aan te teekenen: dat bl. 126 aan
Uranus negen wachters worden toegeschreven, hetwelk bl. 152
wordt gereduceerd, door te zeggen dat hei^sghel er zes heeft
waargenomen, maar dat er waarschijnlijk negen zijn — dat
bl. 137 nevens m.>fD en de gasparis, ook hbnoke wel had
mogen genoemd z^'n als jager op kleine planeten — dat de oom,
bl. 149, na verbazend veel omhaals als zijne hypothese ten
aanzien van den ring van Saturnus^ eindelijk gezegd krijgt: nces
anneaux sont impar/aites ;** om nu niet meer te vermelden.
Van den vorm zeiden we reeds het een en ander. Doch dit
moeten we er nog bijvoegen , dat oom op sommige plaatsen eene
eenigzins belagchelijke figuur maakt. Zoo zet — niet onnatuur-
lijk — CHARLES in het duin een kon\jn na, dat opschiet; oom be-
rispt hem deswege, charles vraagt vergiffenis, en nu zegt oom:
nje suis trop bon, Charles; vraiment^je suis trop bon.
f^Sans douie, mon onde, vous êtes on ne peut meilleur, tout
Ie monde Ie dit; maman Ie répète chaque jour, et les domesti*
ques eux-memes . . .'*
!Ën daarop geeft oom het snuggere antwoord:
nAhl tu veux me fiatter, petU serpent, Tu erois me prendre
par mon faible; mats tu te trompes*.* Quel bon avocat tu seras
un jour f . . .**
l'osïcle et le neveu. 81
Kog iets fraaijer is het bL 170, waar oom, die voorgesteld
ivordt lid van het provinciaal geregtshof in Drenthe te zijn,
aanmerkt, dat hif in dingen, die ne sont pas de aa compétencey
zich aan de meerderheid van bevoegden houdt; mats hraqu^ü
s'agü du droit^ de la polüique, de la litérature^ alors... Enfin^
CHAELBS, «i tu viena & Aaaen^ consuUe mea colÜguea^ et tu auras
de mes noweüea." Dat klinkt bespottelijk. — Hoe is het moge-
lijk dat iemand van zoo rijp oordeel zoo iets kan leggen in
den mond van een 53jarig man, die z\|nen neef onderwijst? —
Een jongen van de jaren van neef zon ook de vraag: nA
quaUe profeaaion ton papa te destine-t-üf* wel niet beant-
woorden met het groote-menschen-achtige: nA celle du barreau.'*
De trant en stijl zijn overigens behagelljk, en de afbeel-
dingen zijn vrij goed, doch die van de komeet en van de
nevelvlekken «jn te hard. Nergens in het werkje wordt er
naar verwezen. Dit had gemakkelijk kunnen geschieden. W$
herhalen ten slotte dat, in 't algemeen, het werkje wèl ge*
schikt is, om aangaande het wereld- en ons zonne-stelsel ge-
zonde denkbeelden b\j de jeugd te bevorderen.
Hoe WILLEM m Stadhouder werd. Eene Episode uit de Oe^
aehiedems van Dordrecht. Door A. nauta, Schrijver van:
nEauLiA VAN NASSAU**, nde Bloem der üscochkn", enz. Met
Vignet. Te Amsterdam^ bij J. M. E. Meyer. 1855. In gr,
Svo. 334 5Z. ƒ 3 - 40.
De zaken in dit werk behandeïd zijn niet nieuw. Aan
welk Nederlander kan het noodjaar van 1672, toen, eer men
het vermoedde, een magtige v^'and tot in het hart des lands
was doorgedrongen, maar de verheffing van willem III en
andere zamenloopende omstandigheden den dreigenden onder-
gang afkeerden, onbekend zijn? Minder dan de hoofdgebeur-
tenissen zijn de omstandigheden bekend, die den val der de
wrrTEN en de aanstelling van den Prins in de voorouderlijke
waardigheden hadden voorbereid.
Aan de beschouwing en ontwikkeling ] daarvan heeft de
Schrijver zijne krachten beproefd. H\j plaatst ons op bet
regte standpunt, te Dordrecht, reeds vóór en inzonderheid
32 A. XACTA,
na den Mansterschen Vrede de zetel der aristokratie, van
waar de tegenstand tegen het Huis van obakje aitging, en
dat, na den dood van willem II, in johak de wit den krach-
tigen steun voor de Stadhouderlooze regering leverde. De
verdiensten van den Baadpensionaris worden niet over het
hoofd gezien. En wie mag zich ook de groote verpligtingen
ontveinzen, welke het land had aan den staatsman, die de
stormen van zijn negentienjarig hewind moedig het hoofd bood,
die aan de zeemagt eene buitengewone ontwikkeling gaf, onder
wien de gelukkig gevoerde oorlog tegen Zweden, en de tweede
tegen Engeland, door den luisterr^'ken togt naar Chatham be-
kroond, plaats had? Was het met de landmagt niet gunstig
gesteld, het zou de vraag zi^jn: of de ongelukkige Souvereini-
teit der Provinciën en van iedere %tad op zich-zelve, die de
beste maatregelen voor het algemeene welz^'n verlamde; en
de noodzakelijkheid aan bb wit opgelegd om, wilde h\j zich
staande honden , de Regenten in hunne aanzoeken om officiers-
plaatsen voor hunne zonen of neven te vriende te houden,
niet zoo wel of nog meer dan achteloosheid en verzuim , en
het al te beperkte gezag aan den Prins opgedragen, tot den
rampspoedigen uitslag van den veldtogt van genoemd jaar
hebben geleid? Hoe het zy, met vervallen vestingen, onbe-
kwame aanvoerders (jOAir maubits tast xassau en paulus
VHRTS maakten eene gunstige uitzondering), en een handvol
ongeoefend volk was men tegen de Fransche legerscharen,
onder tubekhe, coxdé en Luxemburg, niet bestand; en dat-
zelfde volk, *t welk onder maubits zi^'ne standers in Nieuw-
poorts duin geplant, en onder pbedebik hekdbik het sterke
*s Hertogenbosch en Maastricht in het gezigt der v^jandeiyke
legers had doen bukken, zag nu met een verbazenden spoed
do eene stad voor de andere na vallen, en den v^'and voor
de poorten van Amsterdam, en op weinige uren afstands van
Leiden en den Haag genaderd. Op het berigt daarvan barstte
het smeulend misnoegen, nog aangevuurd door den argwaan
over de onderhandelingen met Frankryk opgevat, in lichter-
laaije vlam uit. In Holland gaf Dordrecht het sein. Oogen-
8ch\jnmk zonderling, maar inderdaad hoogst natuurlijk, bg het
drukkende der magistraten-dictatuur, die zich aldaar het meest
ontwikkeld had, was het, dat van deze stad, de geboortestad
van DE wit, waar zgne bloedverwanten en vrienden het roer
BOE WILLEM UI STADnOUDEB WERD. 33
ia handen hadden, de reactie nitging, die zijnen val en de
verheffing van z^nen tegenstander ten gevolge had.
De gesteldheid der gemoederen te Dordrecht is hier naar
het leven geteekend. In van beveben en hallinq ziet men
den aristokratischen trots die zich, ook tegen hetgeen niet
meer te keeren was, bleef verzetten ; bosschert en de wel-
meenende maar rnwe yxv bürex treden op als vertegenwoor-
digers van den burger- en minderen stand, die met den Yoe^
tiaanschen Ds. dibbets alleen van oranje redding voor Land
en Kerk verwachten; terwgl gorkelis de wit bewees, hoe
diep het «gedenk aan Loevenstein**, van zyn vader, in z\jn hart
geprent was. De karakters z\jn goed volgQhoaden, en de ge-
beurtenissen getrouw medegedeeld. De romantische vorm van
het werk maakt het ook aantrekkelgk voor lezers en leze-
ressen die in historische beschouwingen minder smaak vin-
den. — Niet zoo goed is de Schrijver geslaagd in z\Jne voor-
stelling van zeden en gewoonten. Waar hg spreekt van eenige
geledigd wordende etnmertjes Schiedammer, van een glaasje
bitter, van een sneeuwballetje, en van het koffijdrinken, daar
vergeet hij, dat in 1672 het gebruik van jenever en kof&j
eerst aan het opkomen, en bier en mede de gewone drank
was. Hoogdravende en geleerde toespraken, als die op bl. 8
en 4 voorkomen, klinken vreemd uit den mond van kledren-
makersgezellen.
Het werk pr\jkt met een fraai vignet, waarop het nogtans
onzeker is, wien men voor willeh Dl te honden hebbe.
Geachiedhmdxge beschrijving der stad Groningen , door E. J. diest
LOROIOH, TheoL JDoct.^ en Predikant te Groningen ^ Corres-
pondent van de Tweede Klasse van het Koninklijk Neder-
landêch InstittnU, en Lid van de Maatschappij van Neder-
landêche Letterkunde te Leiden* Met platen en kaarten. 12' Af-
levering. Te Groningen^ bij H. R. Roelfsema. 1855. In gr»
dvo. bl. 257—820.
Deze Aflevering loopt van de omwenteling in 1787 tot op
onze dagen. Z^ bevat eerst: de van de stads-regering uit-
gegane bekendmakingen tot het aanvankelijk vergunde, daarna
verzochte, eindelgk dringend aanbevolen dragen van de Oranje-
BOSKBESOH. 1856. H"*. I. 3
34 E. J. DIEST LORGION,
klearen; het sluiten der Patriotscho Sociëteit; het voorgeval-
lene met den Predikant vlajj en den Hoogleeraar ghkyallieb:
't welk alles echter niet beletten kon dat de onderliggende
partij, door de gebeurtenissen in Frankrijk bemoedigd, het
hoofd ophief. De komst der Franschen bezorgde haar de over-
winning. Maar ras verkoelde de geestdrift waarmede men hen
ingehaald had, en zonk eindeli[jk zoo diep, dat de voorzittende
Burgemeester in 1806, bij gelegenheid der eerste vergadering
van den Baad in het nieuwe Stadhuis, niet schroomde van
den door de omwenteling van 1795 geheel verloren luister der
stad te spreken. Nog onbehagelïjker waren de verandering van
de "Republiek onder napoleox's broeder, en de inlyving van
ons Land in het Fransche Eyk. De val der vreemde heer-
schappy, waarvan men zich te Groningen nog vroeger dan in
de andere Provinciën verlost zag, verwekte dan ook groote
vreugde. De gewapende burgerij nam een werkzaam deel aan
de belegering van het nog door den v\jand bezette, en eerst
na den afstand van vapoleox ontruimde Delfzijl. Daarentegen
vond de oproeping tot het vry willig opvatten der wapenen na
z^ne terugkomst van Elba geen gehoor. Slechts ze ven-en -
twintig — voor eene stad als Groningen een klein getal —
boden zich aan. Algemeener deelneming ter bescherming van
den vaderlandschen grond openbaarde zich bij de Belgische
omwenteling in 1830. Behalve het studen ten-corps, floten zich
niet minder dan twee-honderd-twee-en-vyflig vry willigers aan
het bataillon der uittrekkende schutterij aan. Met een verslag
van de oproerige bewegingen in Zomermaand van 1847, wier
beteugeling niet zonder bloedstorting afliep, eindigt de Afle-
vering.
De Schry ver heeft hoofdzakelijk gebruik gemaakt van raads-
besluiten, publicatiën en andere openbare stukken, waaruit
wij moeten opmaken dat het hem aan b^zondere, meer ter
zake doende, bescheiden heeft ontbroken. Echter zouden w\}
aan een doorloopend verhaal van dit ook voor Groningen zoo
gewigtig tydvak de voorkeur gegeven hebben, boven de mede-
deeling van dagbladen-artikelen, waarop niet altyd staat te
maken is , en van opgesmukte of uit partijschap geboren af-
kondigingen en aanspraken, on ook boven de beschrijvingen van
door hooger hand bevolen iUuminatiën en .feestvieringen, en
van programma's van optogten, die, voor het tijdstip waarop zy
GESCraEDKÜJÏDlQE BES0HBIJVI3ÏG DER STAD GRONINGEN'. 35
pkats hadden en voor hen die er in betrokken waren, hnnne
waarde hadden, maar voor de nakomeling^hap van weinig
beteekenis z^'n*
Eene plaat: het planten van den vr^heidabeom op de groote
markt te Groniagcai, den 14<^" Febniarg 1795, voorstellende,
naar eene destijds vervaardigde sohildery, op het stedel$k Ar-
chief bciraatende, versiert dese Aflevering,
Cidna* SchUéUraehtigê en Oesehiedhundige Beachrijving van het
land^ de zeden, gewoonten en bijzondere gebruiken des volhs, enz.
Naar het EngeUeh van Misê gobneb, dopr j. liese. Ver^
nerd met eemge hotUsneê-vignetten. Te Utrecht ^ hif J. G.
Andriessen en Comp. 1854. In gr. Bvo. XII en 324 H. f2' 75.
Dat het niet onbelangrijk is een land te kennen, waarvan
de bevolking, naar het laagst opgegevMi qff^r, zoo groot is
als het halve zielen tal van Ënropa, zal wel ieder toestemmen;
en als men bedenkt dat de opgaven over die bevolking zoo
ver uiteenloopen, dat het laagste c\jfer is 170, en het hoogste
qjfer 400 millioen, dan beseft men terstond dat aan de naanw-
keorige bekendheid met dat land nog zeer veel ontbreekt* Er
is ongetwijfeld nog veel te vernemen over China, dat, van
het Oosten naar het Westen, zich over mim 80, en van het
Noorden naar het Zuiden over nagenoeg 80 graden uitstrekt.
Als men nagaat dat, volgens de officiële telling van dertig
jaren geleden, ia de achttien Grewesten, met eene oppervlakte
van omtrent twee-en-zestig-dnizend vierkante geogr. mijlen,
eene bevolking leefde van mim 867 millioen zielen, en hoe
die menigte van mensehen, ofechoon z\j onder denzelfden schep-
ter leven, in geaardheid, gewoonten en gebruiken van elkan-
der verschillen moeten, dan wordt m«Q begeerig het rader-
werk te leeren kennen van eenen Staat, die, in weerwil van
de gebreken welke zijne regering aankleven, en in weerwil van
i^ine eenwen heugende contrasten en tegenstrijdigheden, nogtans
z^ne eenheid weet te behouden en te handhaven.
De Vertaler van dit werk schijnt de taak der overzetting
te hebben opgevat onder den indruk van den opstand die China
beroert, en waarvan niet weinigen veel goeds hebben ver-
wacht voor de uitbreiding van het Christendom. H\j zal ech-
3*
36 Miss CORKER,
ter thans waarschijnlijk wel van de verwachting z^n terog*
gekomen dat nwelligt, binnen een niet zeer lang tijdsbestek,
de leer van onzen gezegenden Verlosser en Zaligmaker zich
algemeen over dat land verspreiden" zal* Eensdeels toch is
sedert gebleken dat geene » Christelijke beginselen*' by de op-
standelingen worden gevonden, en anderdeels schQnt de zon
van hunnen voorspoed merkel^k aan het tanen te zgn. Wei-
ligt zal er van den opstand in het volgende jaar weinig
meer over wezen dan de verwoesting die zQn spoor heeft ge-
kenmerkt, en *t geheugen van barbaarsche teregtstellingen op
zijn tegenspoed gevolgd.
De Heer liesr geeft, zoo als w\| nit de Voorrede verne-
men, eene vrye vertaling van een werk over China, vóór
eenige jaren verschenen , dat zich door belangr^kheid van in-
houd, een boe^jenden stijl, een geregelden gang, en eene aan-
gename afwisseling van geschiedenis, plaatsbeschrijving, na-
tuurtooneelen , voortbrengselen, zeden en gewoonten, burger-
lek en huiseiyk leven, onderscheidt. In Engeland werd er
een herdruk ^an noodig, en alstoen is het voortgezet tot in
1851, toen Keizer taou-kwang na eene regering van ruim
dertig jaren overleed, en door zijnen zoon HiEN-FOKa werd
opgevolgd.
Het verwondert ons dat in die Voorrede de Vertaler vol-
strekt geen gewag maakt van de laatste werken welke in Ne-
derland over de Geschiedenis van China zijn uitgegeven; te
meer -wijl Miss cobkes meermalen spreekt van den arbeid van
DAVis en van oützlajf, en plaatsen nit beide die Schrijvers
aanhaalt. Zelfe wordt op bl. 105 gezegd: dat davis )>de beste
Engelsche Schr^ver over China*' is. De Vertaler had in de
Inleiding van het werk van davis met eene vr^ goede litte-
ratuur of nboekenl^st", zoo als wi^' daar lezen, kunnen kennis
maken, hoewel er onder anderen de werken van dappeb uit
de zeventiende eeuw, van de ouigi^s uit de vijftiende eeuw,
en van onderscheidene Schr^vers nit de tegenwoordige eeuw
in ontbreken. In allen gevalle verbeelden w^ ons dat de Ver-
taler niet onbekend had behooren te zijn met hetgeen in de
laatste jaren ten onzent over China het licht heeft gezien , als daar
z\jn: w. H. MEDHUB8T, China. Toestand en vooruiUifften van dal
Rijk; vertaald door Ds. tan dsivse. Rotterdam, 1839; — J. f.
DAVIS, China en de Chineeen; vertaald door Mr. c.j.zweestSw
CBÜTA. 37
Amsterdam, 1841, en gützlaff's OejBcUedema van het Chine^
9chê Eijk^ van de oudHê tijden tot op den Vrede van Nanking;
▼ertaald door Ds. k. k. meppen. 'sGravenbage, 1852.
Wanneer van bekendheid, vooral met de laatste twee wer-
ken, in zQne Voorrede ware gebleken, dan bad men ook daar-
uit kunnen vernemen, op welke gronden de Heer liese de
vertaling van het werk van Miss cobkeb beeft nuttig geoor-
deeld, en daaraan den lof geeft, dien b\j er aan toez waait.
Thans verneemt men alleen, dat de Heer l. b\} de vertaling
pzoo veel mogelijk heeft getracht, datgene weg te laten, of,
nmder aan de waarheid te kort te doen, om te werken, wat
meer bjzonder voor Engelscbe lezers bestemd was**. Toch
vinden w\j op bl. 14 en 15 van het eiland Formosa, ten
Oosten, en van het eiland Hanau, ten Zuiden van China,
gewag gemaakt op eene w^jze waaruit de begeerte der Engel-
schen blykt, om ook die eilanden aan hunnen schepter onder-
worpen te zien. Hanau, aan de Golf van Tonkin gelegen, is
niet zoo gunstig uit het oogpunt van handel en voortbrengse-
len als Formosa, tegenover de kust van Fokim ; maar aan het
laatste eiland ontbreken havens. — Is het ook uit nag ver, die
zoo vaak b\j de Engelscben wordt opgemerkt, dat Miss corneb
geheel er van zw^'gt dat de Nederlanders een veertigtal jaren
in het bezit van Formosa zijn geweest, en dat bet Christen-
dom er gedurende dat t\jdvak verbazende vorderingen had
gemaakt? In den loop der Geschiedenis wordt wel gesproken
van de vestiging der Nederlanders op de Peyhou- of Vis-
schers-Eilanden, en voorts op Formosa (bl. 155 en 156), doch
het daar vermelde is onnaauwkeurig. Het is ver bez^den de
waarheid, dat de Nederlanders, nvreezende de Japanezen t»
beleedigen, het weldadige werk — de zedelijke en geestelijke
belangen der inboorlingen door het bouwen van kerken en
scholen te bevorderen — beperkten, en de verdere bekeering
der inwoners vau Formosa tegenhielden'*. Ook de verovering
van Formosa door kqxdtga is (bl. 171) met groote onnaauw-
kenrigbeid vermeld.
Doch wig dwalen af. De Greschiedenis van China is door
Miss GORXEB minder grondig behandeld dan door dayis of
oüTZLAiTF. Zy is in tydvakken verdeeld en loopt, zoo als w^
xeeds zeiden, tot 1851. Daarna wordt gehandeld over den
tegenwoordigen toestand van China, en de zeden en gewoon^
38 Miss CORNER,
ten der Chinezen, met opgave ran vele by zonderbeden aso-
gaande het betal^i der schalden, het koopen der vrouwen, het
geven van bezoeken, enz., en vervolgens over de kunsten en
wetenschappen, landboaw, ny verheid en kunstvaardigheid der
Chinezen. Over het geheel willen wy gaaruB toestemmen dat
het boek in een onderhoudenden styl is geschreven en de letfer
't niet onvoldaan uit de handen zal leggen. Maar gelijk Miss
OOBNBR aan de Nederlanders geen tegt heeft gedaan, zoo ia
zy ook partijdig waar het hare eigene landgenooten geldt; het-
geen, b. V., blykt aan de moeite die zij zich geeft, om hen
in de opiam-quaestie van den welverdienden blaam vry ta
pleiten. Toch is het onbetwistbaar zeker, dat de Engelsche
ojj^um-'schep^ {CUppera genoemd) gewapenderhand de ligchaam
en ziel verpestende droogerij aan land geforagt, en, hij weer*
stand, de Chinesche troepen beschoten hebben. Toen het ver-
bod van den invoer met strengheid werd gehandhaafd, vingen
de Engelschen een oorlog aan, alleen om den Keizer te dwin-
gen, den handel in opium toe te laten.
Over den staat van beschaving inChina, leestmenopbl. 56:
»Na den val van het Bomeinsche Byk, en toen geheel Europa
in de duisternis der Middeleeuwen gedompeld lag, kon men
China beschouwen ais het grootste en beschaafdste Rjjk op
aarde. Maar een voor een ontwaakten de landen in het
Westen tot een nieuwen dageraad, en ziyn sedert altijd vry
gereg^d met de verbetering voortgegaan , terwyl China juist
gebleven is waar het was, of, zoo het zich bewogen heeft,
is het achterwaarts geweest. Er bestaat thans geen enkel
Europeesch ryk, dat niet veel verder gegaan is dan het punt
waar het Chinesche ophield, ais de grens der volmaaktheid.
Het eigenaardige en de overgroote moeyelijkheid hrfnner ge-
sdireven taal, die byna de studie van een menschenleven vor-
dert, om ze volkomen magtig te worden — de geographische
Ugging van hun land — de daadzaak, dat, gedurende ver-
scheidene eeuwen, hunne naburen en het eenige volk, waar-
mede zy veelvuldigen omgang hadden, ruwe barbaren waren,
die tot geene verbeteringen aansporen konden, en eene verge-
lyking met welke zeer vleyend voor de Chinezen was, en ge-
schikt om hen volkomen tevreden te maken met den uitmun-
tenden staat van burgerlyk bestuur, kunsten en letterkunde,
waartoe zy gekomen waren: — al desse en andere oorzaken
CHINA. 39
werkten ongetwijfeld met het stelsel van gonfügius mede, om
hen dweepachtig gehecht te maken aan den bestaanden toe-
stand, en om de Chinezen tot de grootste en meest zeLflievende
tipen [lees: tifpen] van stilstand ter wereld te vormen."
De schildering van de zeden zal wel eens wat overdreven
z^'n, zoo als, b. v., op bl. 249, waar men leest: »Men kan
zeggen dat de Chinezen met de zweep en den bamboes gere-
geerd worden, en dat de bamboes het grootste aandeel in het
bestuur heeft. De Onderkoning slaat de Mandarijnen, de Man-
darijnen slaan de mindere ambtenaren, en deze, op hnnne beurt,
slaan het gemeene volk; de man slaat z^'ne vrouw, de vader
^n zoon, zelfs wanneer deze op r^peren leeftijd is. Een der
oudste reizigers zegt: »Er is voorzeker geen land, waar de
stok zoo zeer heerscht als in Cathay! Hier slaan de men*-
schen altgd, of zij worden geslagen." — Intusschen zyn vele
belangrijke bijzonderheden over het Chinesche volk door ge-
heel het werk verspreid. Er zijn zelfs bewezen in dat de
Schrijfster goede werken heeft geraadpleegd, zoo als dat van
den botanist r. fobtche, wiens Three yeara wanderings in China
algemeen bekendheid hebben verkregen. Op bl. 304 wordt
het verhaal van een maalt^d in eene Chinesche herberg van
hem overgenomen.
De letterdruk is zuiver, en de houtsneê-figuren zijn allezins
voldoende om, een juist denkbeeld te geven van hetgeen z^
moeten voorstellen.
HH Bezoek y of de wijsheid van Vader philandeb, medegedeeld
door CHBISTIAKUS. Uitgegeven door jr. van habdsbwuk, b.z.
{Met een woord vooraf van Da, D. t. huöt.) Te BoUerdam,
bij Mensing en de Koning. In %vo» 27 U.
Dece zedelijke levensspreuken verdienen ten volle de aan-
beveling met welke de Eerw. hüöt hare uitgave heeft doen
vergezeld gaan. Z\j paren kortheid aan gepastheid, en ade-
men Christelijke w^'sheid voor verschillende levensbetrekkin-
gen. Als het boekje de helft kleiner ware in formaat, zou 't
er niet te minder om wezen: het is bestemd tot een vade^
méér dan tot achtereenvolgende lectuur.
40 JAARBOEKJES,
1. HoUand. Almanak vaar 1856. Uitgegeven door Mr, j. VA5
LENNEP. Te Amsterdam^ bij Gébrs. Eraay. 255 en 30 bL f 8-90»
2. Almanak voor het Schoone en Goede» 1856. Te Amsterdam^
bij A. Jager, 195 bl f 2-10.
3. Vergeet-miJ-met (Muzen- Almanak)^ voor 1856. Te AmOer'*
dam, bij J. H. Laarman. 268 bl. f 3-90.
Dat ook in het afgeloopen jaar de oogst op de akkers van
dicht- en letterkunde overvloedig geweest is, blgkt aan deze
prachtwerken, die, te zamen met de «Aurora" (waarover later) ,
nog daizend bladzijden gedichten en novellen bevatten, na zoo
veel als er van gelijken aard reeds in afzonderlijke bundels,
tgdschriilen en jaarboekjes van allerlei soort is nedergelegd.,
Die menigte van voortbrengselen getuigt van de vlijt onzer
kunst- en letteroefenaars, en evenzeer is de voortrefifelgke
schoonheid van menig werk een onloochenbaar bewijs van het
genie waarmede eenigen, en de bekwaamheid waarmede, be-
trekkelijk, zoo velen in ons kleine Land de lier of de pen, of
beiden behandelen. Ook bij het doorlezen, of zelfs maar door-
bladeren van de bovengenoemde Jaarboekjes krijgt de onpar-
tijdige beoordcelaar telkens aanleiding om dit met genoegen te
erkennen. Kef. heeft dat ondervonden en beveelt hen daarom
met genoegen aan. Zij zullen, als deze aankondiging verschijnt,
wel reeds in alle handen zijn; dit mag hem echter niet weer-
houden er van te spreken, en h\j zal er dus, hoewel maar
vlugtig, eenen blik op werpen.
N<*. 1 onderscheidt zich weder, als Almanak, boven de an-
dere Jaarboekjes, door een uitvoerigen Kalender van den Heer
STAMKART. Ook de Satirieke Korte Kron^k, door den Redac-
teur samengesteld, geefl er weder iets eigenaardigs aan. De
inhoud echter is ook nu weer niet zoo luimig als vroeger,
doordien de zoogenaamde schoolmeester niet heefl b\jgedragen;
maar niettemin wisselen ernst en luim elkander af. In proza
leverden hofdijk. Mr. j. yax lenxep en vak der bilt la
hotte; de eerste, bij eene gravure van steeukk, naar ro-
chüssen: eene schets van het tijdvak van karbl den OrooU^
fiksch van styi, belangrijk in zaken, maar voor lezeressen
VOOR 1856. 41
Beker minder beliagel^jk; — de tweede: nFragmenten nit
sQn dagboek op eene reize naar Zwitserland.** Wy behoeven
niet te verzekeren dat deze met genoegen door ieder zullen
gelezen worden, want de losse en geestige verhaaltrant des
S. z^n algemeen bekend* Die fragmenten zjjn met poëtische
invallen en schilderingen doorvlochten, in welke de dichter-
l^ke reiziger de verheven indmkken der grootsche Natnnr die
hem omringde heefl uitgestort, en met een bezield penseel de
onmagt der pen is te gemoet gekomen. W^ zonden er gaarne
iets van overnemen, als ons bestek *t niet verbood. — De
derde gaf in »de laatste Jonkvrouw van den Develstein** eene
historische vertelling, met talent en gevoel bewerkt, en die
een nieuw bewijs geeft dat men romantische stoffen niet enkel
op 't gebied der verdichting heeft te zoeken. In gebonden
Btyl droegen bij de Heeren bbester, vak dek bebgh (p. a.)»
DE BULL, BIXGES, DIDTMUS, ENGELEKBEBO, GEBEL, TEK KATE,
TOLLEKS (M'. L. J. A.), VERHEUL, WUSMAK, TATUM ZÜBU, en
nog een paar ongenoemden. Van den gr^'zen Volksdichter
TOLLEKS vindt men, onder anderen, in «de gevoelvolle Vrouw'*
een hekeldicht, dat tot de beste stukken der verzameling
behoort, doch waaronder wy met deernis lazen: geene fictie.
Misschien draagt de niet vle^jende afbeelding der bedoelde
onbekende iets bij tot hare verbetering. Wij kunnen omtrent
zoo vele uiteen loopende gedichten niet in b^'zonderheden ko-
men. De bekende namen zyn waarborgen voor de verdienste
der stukken, en die welke aan minder bekende dichtoefenaren
behooren, dragen bl^'ken van goeden aanleg. De burlesque
verzen »aan t." komen ons echter voor, hier gansch niet op
hunne plaats te z^n; ook de daarbij behoorende plaat voegde
gewis beter in den «Almanak voor Bl\jgeestigen." — Dat
zoo vele invloedr\jke schr^'vers en dichters, in alle gevallen,
achter de verkleinende uitgangen je^ tje^ pje de n voegen,
zien wij, om der welluidendheid wille met leedwezen: de an-
derzins zangerige korte verzen van bikger, «het MuggetjeK**
en «de MinnebriefjeNs", die nu geen enkel slepend r\jm be-
vatten waarin de n niet wordt gehoord, worden er, naar óna
gevoelen, werkel^k door ontsierd. — De overige gravuren
zyn fraai. Behalven de twee gemelde z\jn er twee van slut-
xxB, naar j. vettek, en chb. leigkebt, waarvan inzender-
42 JAARBOEKJES,
heid »het Wintertjen" (*) ons aantrdtt. — Ook de band Is
kearig, te meer doordien de smaakvolle binder ook den ach-
terspiegel met een gouden stempel heeft versierd; *t geen wg
wenschen dat algemeen navolging moge vinden.
N*. 2. De iiAlmanak voor het Sohoone en Groede** bevat
weder, zoo w\j meenen, alleen Nederlandsche kunst. De vyf
verdienstelijke staalgra vuren, die het boekje versieren, zgn
allen van slütteb, naar teekeningen van db bbaekblbbb,
KOBLMAK, SCHHIDT en SGHBLFHOUT. De st^etteu van twee der
platen: sgqhidt's deftige binnenkamer met den peinzenden
CATS, en DB BBABKBLBEB*s geestige compositie van een buur-
snuifje, trokken bijzonder onze cMtndacht. Bg de eerste heeft
de kunstkenrige db kaxteb een lied in den toon en trant van
Vader cats gevoegd, dat dien god vruchtigen Volksdichter, en
evenzeer hem-zelven tot eer strekt; bg de tweede schreef de
geestige yan zeggexjck eene verklaring, mede in dichtmaat,
en met de kluchtige venstergroep in volmaakte overeenstem-
ming. Ook met betrekking tot letterkundige waarde houdt
deze Almanak zijn reeds ouden roem met eere staande, hoe-
wel de begaafde Bedactrice (M7 a. l. g. bosboom toussaint)
naar het schünt niet te roemen heeft op de bereidvaardigheid
onzer Dichters en Novellisten, om haar met geschikte b\)dra*
gen te ondersteunen. Behalve de twee reeds genoemden heb-
ben alleen de Heer f. wusman en didtuus en de jeugdige
B8TELLA HERTZVELD haar loffelijk bijgestaan. De geschied-
kundige beschryving van het slot Loevestein, hoewel ver-
dienstelijk door den Heer oohbn stuart bewerkt, is in dit
boekje weinig op hare plaats, en nog minder schenen ons daar
te voegen staatkundige stukken als de opgenomen half-fabel
nDe Opposant y Quand*même\ enz., van den Heer van dbvbx-
TBR. — Andere medewerking scheut de begaafde vrouw niet
te hebben ontmoet, zoodat z\j het grootste gedeelte der be-
noodigde stoffen zelve heeft moeten leveren in vruchten van
hare eigen vernuftige, degelijke, pen. Men vindt hier twee
Novellen: »De Onbekende", en iiEene Familie-legende" — de
(*) Bef. sebryft de verkleinende uitgangen zonder ti; maar voegt er
om de wellaidendheid een n achter, wanneer, geiyk hier, 't volgende woord
mei oeue klinklettcr begint.
VOOR 1856. 43
laatrtgemelde door dè Sedactriee, en de eerste met S. getee-
iend, maar die wy seer geneigd eonden s\jn beiden aan haar
toe te schreven. Die twee stokken maken drie vierde ge«
deelten van den inhoud ait; doch zoo nu verscheidenheid er
eenigermate ontbreekt « de belangrgkheid heeft er niet onder
geleden« Beide die historische Novellen houden de aandacht
tot het einde geboeid. Vernuftiger Eal nog wel geene plaats
uit BOB zyn toegelicht, dan in de «Familie-legende** die, welke
er den grondslag van uitmaakt: »In desen tydt*', enz. (hl. 140).
Ook het eerste verhaal is vernuftig; doch wy hadden gaarne
de bronnen vermeld gezien waaruit de wetenschap geput is,
dat de uitgeweken Prins van condé (1608 — 1610) te Leiden
gewerkt heeft als timmermansknecht« — Menig lezer zal, met
ons, ook wel verlangend blyven te weten: of ciaes dibksz uit
de BFamilie-legende" (1588), neen maü vol des geloofs en des
geestes*' (bL 130), al of niet dezelfde oiaes dibks is, die voor-
komt in nde Onbekende** (1610) als een groote schavuit? —
Hoe dit zy, behoudens de weinige door ons gemaakte aan-
merkingen, vinden wy beide die Novellen hoogst verdienste-
lyk, en geheel het boekje een firaai en welbehagelyk geschenk.
N^ 3. Ruim dertig Dichters en Dicht-oefenaars hebben den
lYergeet-my-niet*' met bijdragen in gebonden styl beschon-
ken. Wy zullen onze lezers niet met de optelling van zoo
vele namen vermoeyen. Grenoeg zij *t hun, te weten dat hier
van de meesten onzer Dichters van naam , en ook van eenigen
onzer Meesterzangers iets gevonden wordt, en dat dit Jaar-
boekje de overigen in verscheidenheid van stuiken overtreft.
Wy hebben reeds meermalen doen opmerken, dat, gelyk *t ten
deele Hollandsche, ten deele buitenlandsche gravuren bevat,
ook zyn letter-inhoud ten deele Nederlandsch, ten deele Ylaamsch
is, en zyn geest niet enkel Genève, maar ook Bome verte-
genwoordigt. De Vergeet-my-niet is steeds, minder of meer,
een spiegel van de verbroedering der Taai-Congressen. Men
vindt hier van dutse en dbets, wusmak en DAOTZSNBERa,
S9IEDER8 en XOENEK. £n die vereeniging heeft hare voordee-
leo. Wy hebben er hier de kennismaking weder aan te dan-
ken met YA3X DUTSE*s »De eerste Mei*'; met badtzekbebg's
nAan myn Kind**; met sniedbbs n Vergeet den Arme niet":
Ueve stukjes, waarby men gevoelt dat wij met de Vlaamsche
44 JAARBOEKJES,
broederen één syn niet enkel in de taal — als maar andere
scheidsmuren er niet waren I — Wanneer het aantal mede-ar-
beiders 200 groot is, moet er noodwendig ook een groot ver-
schil z\jn in de waarde der stukken; dat kan niet anders. De
Bedacteur^ schynt zich het oordeel daarover niet meer aan te
matigen, en zoo staan hier dan zelfii tegenovergestelde uiter-
sten zoo vertronwel^'k b\jeen, als of ze te zamen waren op-
gewassen. By stalen van onderwetsche verhevenheid als deze
(bL 76):
Ik wil 't gespannen speeltuig dwingen.
Ik wil het feit van helden zingen;
Van laawren op hun hoofd gegaard.
Die beider glorie hen bereidde;
Ja, wie hun grootheid ook benQdde,
Zy blÜTen groot in *t oog der aard*
vindt men proeven van geheel nieuwe verhevenheid als de
volgende (bL 89):
Edens lusthof scheen herboren:
Bloesemreine geestenschal,
Aethemachtegalen-chooren ,
Faradys-fonteinenTal ,
Bovenaardsche psalmodyë,
OrgelhTmnen-poëzyë ,
Uit gewyder heiligdom,
Baadselachtge toonenmachten
Wiegden 't hart op fenizschachten
In een beetre wereld om.
Tusschen die te lage en te hooge kunst eener verleden en
eener misschien aanstaande dichtschool, vindt men poëz^ van
allerlei stoffen, graden en soorten* Hoe gaarne zouden wQ
van het niütve, schoone, en luimige daarin aangeboden, iets
mededeelen, doch ons bestek laat dit niet toe* W\j moeten
ons bepalen tot de vermelding dat de poëzg in het fraaie
boekjen als gewoonmk door proza wordt afgewisseld* De
Heer dokkbbsloot gaf in »Groot en Klein'* eene belangrijke
zede- en menschkundige bespiegeling. Uit de nalatenschap van
WQlen den te vroeg gestorven Hoogleeraar hibbhbijbb ont-
vangt men een paar bladz^'den nGredachten en Beelden*** lir.
BCBOVrvH TOT OAHSOUSK Icvcrde in: »Het ongelijke Huwelgk**
eene zeer aardige novelle, en vak peb bilt ia mottx heeft
TOOR 1856. 4d
in «Een half talent*' een nityoerig verhaal bijgedragen ran de
rampen eens beklagenswaardigen « die, door onverstand over
het paard geüld, zich met maar halven aanleg aan het tooneel
en de letteren w^dt. Het boekjen is versierd met v^f fraaie
gravuren f waarvan twee van en naar bnitenlaodsche mees»
ters, en de overigen door tausel, steeuke en xolbnaab,
naar phiuppeau, vak ds laab en vodioel, en bevat boven-
dien een sprekend gelijkend portret van den Dichter A. tait
BEB HOOP, JRS.Z., door TAUBEL, naar L. KOOPHAK.
Wg eindigen dit vlügtig verslag met de betuiging dat, naar
ons gevoelen, de dichterlijke en letterkundige nalatenschap van
1855 r\jk mag heeten; dat er ook veel en velerlei schoons is
onder de menigte van bloemen met welke de vaderlandsche
knnst het nieuwe Jaar verwelkomt; en dat deze prachtwer-
ken, door de zorg der Uitgevers en den \jv6r hunner Bedac-
tien, dien naam weder met eere dragen. Moge goedkeuring
naar verdienste, en een ruim debiet er aan ten deel vallen I
Een vaste Burg is onze Ood* Evang,'Luthersche Volks^Alma^
fia£, voor het eckrikkeljaar 1856. Onder Bedactie van Ds.w.
F. BABBIEBS. Derde Jaargang. Te Amsterdam^ bij Allart en
van der Made. ƒ : - 80; tn cartan geb. ƒ 1 - :; tn linnen met
vergulde stempels f 1-40.
Bef. kan *t den Heer babbiebs niet nazeggen dat hQ v6dr
een tweetal jaren zich verheugde in de verschoning van den
ffliUtherschen Yolks-Almanak**. Z^ne versch^jniog was hem
toen veeleer een blijk van een anti-Lutherschen geest. Die
geest was echt Evangelisch , en LUTHEB-zelf, indien h\j er over
had kunnen geraadpleegd worden, zou, naar Befs. oordeel»
gesegd hebben: bg den toenemenden zin der Protestanten in
Nederland voor zuivere Evangelische waarheid had dit boekje
wel achterwege kunnen bleven. — Meer en meer toch wordt
door de Protestanten aan lu^heb de eer gegeven die hem
toekomt, en de verschijning van den Evangelischen Volks-
Almanak is een bew\)s te meer, dat een E vang. Luthersche
Almanak niet vereischt werd om Evangelisch licht te ver-
Sfweiden. Doch hoe dit zy: het boekjen is er, en Bef. aal
*t kort en onpartgdig beoordeelen.
4B JAARBOEKJES,
Het eerste stokje, in proza, is van den Eerw. sonstbal,
en getiteld: »1555 en 1855, of de eerste en dertiende zilveren
krans om het hoofd (?) der Augshurgsche Greloofshelijdenis".
Het is in twee afdeelingen eenvoudig en onderhoudend geschre-
ven, en bevat een historisohen terugblik op de overgave der
Augsbargsche Confessie in 1580, en op den Aag»barg6chen Grods-
dienstvrede in 1555. Voorts wisselen proza en poëzy elkan-
der af. Tot het eerste behoort nog: »Het Evang.-Luthersch
Zendingslmis te Leipzig**, door l. ; »Luth£R*s Begrafenis**,
door Mc. J. BAKKER korpf; sEen woord over philip xelak-
THOx". Een stukje dat ons den te vroeg ontslapen p, j. v.
DU8SEAU kort en eenvoudig schetst, wordt gevolgd door een
dichtstukje van des overledenen hand: nDe Pelgrim in het
Bosch** getiteld. Beide zijn den herdachten waardig. nLuTHEB
treedt in het klooster**, door l«, dat door een plaatje wordt ver-
gezeld; »Li}TB£B*s verklaring te Worms, 18 April 1521 (naar
gelzer)**; en ten laatste: )>Paulus en luther*', door Ds* o.
H. SESBRUGGER. De lezer ziet hieruit dat de Almanak niet
zonder reden zijnen Luthersohen naam draagt. — In poëzij
vinden wy het eerst een gedicht «By het Graf van den Wol-
Eerwaarden ZeerGel. Heer g. n. g. lagers, 27 December
1854, door N. N." Wy zouden wel gewenscht hebben hierbij
ook het naamvers op denzelfden, mede aan z\jn graf voorge-
lezen, en het gedicht van des afgestorvenen vriend den Pred.
KRAKER te vinden: dat eene en andere zou zeker geheel
hebben uitgemaakt.
' Fred. wusmax, theophilüs, barbiers, ohristiaah V. E.,
o. D., SESBRUGGER, VIEHOFF, JOHANKES HILHAK, A. J. G. Sm
LUBLINK WEDDIK, MEPPEN, GERDES, DEOKER ZIMMERHAK, WIT-
HUTS, en J. hebben ditmaal bijdragen in poëzij geleverd,
waaronder de »Engelen-hoede'*, van withuts, wat den vorm
betreft, eene eerste plaats bekleedt. Ook de »Hiskia*', van
WEDDIK, en de »Zegenr\jkste vond", door meppen (de Bij-
bel door LUTHER gevonden); »De schoolknaap** (dat luther,
al zingende zijn brood bedelende, ons voorstelt); wijsman*8
n Weduwe in den tempel**, en anderen zijn hunne plaats waar-
dig. Ook de » Winterbloemen** van barbiers. »Éën ding is
noodig**, door a. j. g. 8., is een gemoedelijk stukje. »Aan
LUTHER**, door G. H. SESBRUGGER, op den 31»*«" Octobcr, geeft
een kort overzigt van *t geen wij aan luther*s verschyning
en werk hebben te danken. Joh. hilman heeft in z}in wBgbel
en «Natuur** getoond dat h\j den hoofdregel der poëz\j — de
schoonste denkbeelden in den edelsten vorm te hullen — niet
altijd volgt. Decker zimmermak had niets te geven dan z^n
»yriendschapsbede en groet"; ^at is wel weinig, maar toch
uit een goed hart. Schimsheimer geeft »Eene herinnering aan
MAARTEN LUTHER, op den Hervormingsdag, 81 October 1855**,
waarin nden man van eenvoud en van Kracht**, zoo als hij
LUTHER te regt noemt, welverdiende hulde wordt gebragt.
Het nOnze Vader!*', naar luther, door barbiers; nHierna-
maals**, door gerdes, en «Beden**, door o. d., besluiten het
boekje.
, VOOR 1856. 47
Vóór het Mengelwerk vindt men, behalven 't geen men
in gewone Almanakken aantreft, een Evangeliscb-Lntber-
achen Kalender, door Ds. t. c. c. bvebts vervaardigd, waarin
eene chronologie van gebeurteniBsen , zaken en personen, die
den vervaardiger nog al moeite zal hebben gekost. Voor bet
overige vereenigen wij ons met een wensch van den Redacteur,
en hopen dat zyn leedwezen over bet gemis der medewerking
▼an sommigen, in het volgende jaar, moge vervangen worden
door de bl^dschap, dat alle die leden der Lntberscbe Gremeente
wier namen op 't gebied van dicht- en letterkunde met
eere worden genoemd, hier broederlijk vereenigd mogen op-
treden, en dat ook daardoor de inbond met elk jaar in be-
langqjkheid moge winnen. V. V.
1. Christelijke Volken Almanak^ voor 1856. Nieuwe Serie. Eer^
ste Jaargang. Verzameld door p. a. de génestet en c. ^.
TiELE. Te Amsterdam y Uj F. N. van Kampen. In kU 8t;o.
160 hl f i-eo.
2. Evangelische Volks- Almanak^ uitgegeven door de Evangeli-*
sche Maatschappij, Jaargang 1856. Te Arnhem y Uj G. W.
van der Wiel. In kl. Svo. 164 bl. f : - 30.
3. Kalender voor de Protestanten in Nederland, Uitgegeven
door de Vereemging tot beoefening van de Geschiedenis der
Christelijke Kerk in Nederland^ onder leiding van w. moll,
Hoogleeraar te Amsterdam, Eerste Jaargang, 1856. Te Am-
sterdam^ Uj H. W. Mooy. 218 bl, ƒ : - 90.
W$ hebben daar een drietal Jaarboekjes voor ons liggen ^
die zeker door ons Christelijk publiek met belangstelling z\jn
begroet. Het eerstgenoemde draagt eenen naam die reeds
gunstig onder ons is bekend geworden. De Predikant b$ de
Bemonstrantsche Gremeente te Utrecht, de Heer j. j, vAif
VOLLENHOVE, had als Redacteur reeds twaalf Jaargangen in
het licht gezonden en mogt de voldoening smaken dat zijne
zorg en moeite er aan besteed, door een groot debiet werden
belu'oond. Aan twee jeugdige ambtsbroeders liet h\j de taak
over, die h^ zoo vele jaren had op zich genomen. En eene
naauwkeurioe lezing toont het, dat het Jaarboekje onder de
nieuwe Bedactie zoo al niet beter dan zijne voorgangers ge-
worden, toch ook wat den inhoud, geest en vorm der stuk-
ken betreft, niet verloren beeft. De vroegere Redacteur bleef
z|}ne hulp verleenen, ofschoon* wij de mededeeling aangaande
nOuden koen", een dronkaard die zich bekeerde en wederom viel,
niet onder de beste tellen, die wij ons van zyne hand zagen
geschonken. Een ongenoemde gaf »Twee Arbeiders in den Wy n-
gaard, eene Schets uit het herderlijk leven", waaraan wij
geene verdienste kunnen ontzeggen, al meenen wij dat voor
het Christelijke volk vruchtbaarder onderwerpen kunnen be-
handeld worden dan dit, waarin een verdienstelijk Dorps-
46 JAARBOEKJES,
predikant, die zyn leven stelt voor z^ne schapen, zoo hoog
verheven wordt boven den gevierden ambtsbroeder in eene
stad, die, bij veel meerder roem, veel minder stadie, troaw,
yver en werkzaamheid ten toon spreidt. Zoo z\|n er zeker,
maar wat zal het erkennen hiervan door het Christel^ke volk
den vromen Dorpsleeraar baten, die toch in zgnen troowen
arbeid en in de liefde der Gemeente en in 't geloof aan z^nen
Zender veel hoogere voldoening heeft dan menschenroem hem
geven kan? Of zal het der stads-gemeente misschien nuttig
zyn, geleid te worden tet de gedachte dat die Leeraar, die
grooter opgang maakt door zijne redenen, die haar stichten,
misschien b\j nadere kennismaking een Ijdel en wereldsch
mensch zal zyn? De Heer piebson schreef een klein ver-
toogje, getiteld )? Piëtisme en Piëteit,'* waarin hg het eerste
eenigzins in bescherming neemt door aan 't woord eene betee-
kenis te geven die het, met het oog op de gewone bedaidenis
van den uitgang isme^ niet heeft. £r zyn echter fijne opmer-
kingen in, die men met genoegen leest, even als de »Weg
des heils voor 't Vaderland", door de vries van hetst. Het
beste stuk is zeker hansje en leeïtije, uü hei Dagboek
van een Burgermjegeer\ door thrastbulus; dat naar het
Fransch is bewerkt, maar zoo gemakkelyk en los, zoo ver-
hollandscht, dat de lezer het voor een oorspronkelyk kunst-
stak zoa houden. Aan verzen ontbreekt het ook hier niet*
Het schynt dat het volk, waarvoor de Almanak is bestemd,
op berymde bijdragen prys stelt. De vorige Jaargangen wa-
ren er onzes inziens te ruim mede bedeeld. Mogen de hier
aangebodene geene aanspraak maken op hooge dichterlyke
waarde, — er is niet één vers in, dat het boeksken ontsiert.
Zulks liet zich trouwens van den smaak van den eerstge-
noemden der Redacteuren verwachten. Zoo hy zelf dezen
Jaargang wat milder met echte poëzy van eigen hand be-
schonken had, zou hij nog meer dan nu den dank der lezers
hebben verworven. Wy hopen dat een volgende Jaargang
niet minder dan deze de blyken drage van den toeleg der
nieuwe Redactie om den » Chris telij ken Volks- Almanak" te
doen blyven, wat hij onder eene vroegere was.
N*^. 2 is de *) Evangelische Volks- Almanak",, die zyn nut-
tig bestaan te danken heeft aan den wensch der Evangelische
Maatschappij, om een Jaarboekje te leveren dat algemeen bevor-
derlyk kan wezen aan de verspreiding van het Evangelie, *t welk,
wel door menschen verduisterd, maar door Gods geest ge-
handhaafd, eene kracht Grods is tot zaligheid voor een iege-
lijk die gelooft. Dit boekje zou vooral wyzen op den stryd
en het IQden voor de handhaving des Evangelies, en de ver-
breiding van zyn zegen over Rome's kinderen. Uitgegeven
met dat doel, verzekerd van een buitengewoon debiet, kon
deze Almanak voor weinig geld verkrygbaar worden gesteld,
en by het zien van 't boekje zal gewis ieder met ons verwon-
derd zyn over den ongehoord geringen prys. Voor het publiek
30 cents, voor de Leden der Evang. Maatschappy slechts
VOOB 1856. 49
15 cents. Behalven de Kalender, die met de uiterate zorg is
bewerkt, en ander Voorwerk dat in een Almanak te hais be-
hoort, vinden w\j hier op beknopte duidelijke wijze de Ge-
schiedenis van de voorname Frotestantscho Genootschappen
ons medegedeeld; zoodat èn Protestant èn Hoomschgezinde,
hier in een kort overzigt, zoo als nog nergens elders, met den
aard, bet streven, en den geest dier onderscheidene, zoo veel be-
sprokene, dikwijls nog niet genoeg bekende Maatschapp\jen wordt
bekend gemaakt. Maar behalven dit vinden wy, onder de on-
derscheiden rubrieken: » Evangelisatie onder R. K.; Voorloo-
pers der Hervorming; Historische Schetsen uit het tijdvak der
Hervorming; Belangr^ke verschijnsels op het gebied der B.
en Prot. Kerk; Opmerkingen en Wenken ter bevordering der
Eyangelisatie ; Poëzij, en Snippers — eenen zeer ryken Inhoud.
Is dit wel vreemd waar mannen als Prof. hofstede de oboot,
Prof. TER EÜLAR, Dr. L. S. P. MEYBOOM, Dr. A. W. VAK OAM-
PEX, Dr. S. K. TBODEK VAK VELZEK, W. P. R. BOüMAX, D. FU-
ZSL, J. H. DE RIDDER, Dr. BEKKIKK JAKSSOKIDS, WARKSÜ7GK,
MEPPEK en A. L. LESTURQEOK als medewerkers optreden! Wij
behoeven niet eene nadere opgave te doen van de verschil*
lende stukken die hier voorkomen. Het boekjen is reeds ia
daizende Landen en zal gewis meer dan vele andere Alma-
Bokken strekken tot vermeerdering van kennis en van inge-
nomenheid met het Protestantisme. Bij dit alles heerscht er
een echt Christelijke geest in, die gaarne openlijk het goede
in de Roomsche Kerk, ook van onze dagen, wil erkennen;
xoodat door den bezadigden Roomschgezinde de Evang. Volks-
Almanak niet zal gesteld worden onder de geschriften en bla-
den die in ons Vaderland onrust en verdeeldheid zaaijen.
N*». 3. Het derde Jaarboekje dat wij hebben aan te kon-
digen is óók het werk van eene Yereeniging , grooter dan die
den eersten , kleiner dan die den tweeden der ^noemde Alma-
nakken heeft uitgegeven. Deze Yereeniging , die den Kalender
voor de Frotestanten in Nederland uitgaf, bestaat uit eenige
meer gevorderde studenten des Athenaeums en der verschil-
lende Theologische scholen te Amsterdam, die, onder de lei-
ding van hun begaafden Leermeester , Prof. moll , de Yaderland-
sche Kerkgeschiedenis met buitengewonen lust en \jver be-
oefenen. De voor ons liggende bundel is mede ecnigermato
eene navolging van den Evangelischen Kalender die door den
Berlijnschen Hoogleeraar piper wordt uitgegeven. — De po-
ging ^om aan de Protestanten in Nederland een Kalender te
geven , die aan lederen dag des jaars eene nuttige herinnering
verbindt van gewigtige personen of gebeurtenissen , verdient
lof. Wij zien hier eene reeks van drie-honderd-vyf-en-zestig
namen opgegeven, die getuigen van de naauwgezette zorg der
bewerkers, en hoogst geschikt is om de kennis der Algemeene
en Yaderlandsche Kerkelijke Geschiedenis bij de Gemeente
te bevorderen; vooral daar van al de genoemde mannen
eener korte levensbeschrijving wordt beloofd en gegeven. Wij
BOKKBKSCII. 1856. K**. I. ^
50 JAARBOEKJES,
▼inden in de opgave blyken van sselfstandigheid en oorspronke-
lijkheid. Terwijl de Kalender in den Evang. Yolks-Almanak
naar dien van Prof. pipeb ia zamengesteld , z\jn de Studenten
onder de leiding van Prof. holl uitgegaan van het doel om
de namen te leveren van hen die voor de Geschiedenis der
Christelijke Kerk in het algemeen, en voor die der Christe-
lijke Kerk in Nederland in het bijzonder, belangrijk zyn in
leer, leven of sterven. Onzes inziens verdient deze Kalender
de voorkeur boven die welke w\j in andere Jaarboekjes aan-
treffen. Wy wenschen daarom dat algemeen in de verschil-
lende Protestantsche Volks- Almanakken, als daar z\jn : de » Woor-
den uit den B^bel, Christelyke, Evangelische, Protestantsche,
Luthersche Volks- Almanakken*', enz. , de Kalender van Prof. moll
in het vervolg worde opgenomen. Den verschillende Redac-
teurs geven wQ dit in ernstige overweging. Op ^zulk eene
wQze sou de geheele Evangelische Kerk in ons Vaderland in
het bezit niet slechts kunnen geraken van één Kalender — dat
w|j reeds als een teeken van al naauwere vereen iging en ala
een geschikt middel om deze te bevorderen wenschelyk ach-
ten — maar te gelyk zoude het doel van zulk een Kalender
ook worden bereikt door de bygevoegde korte levensschetsen.
Heeft men nog niets anders dan een naam van den een of
ander voortreffelijken belijder opgenomen, het volk heefl hieraan
weinig, zoo het niet tevens op geschikte wijze den toegang tot
de kennis van hun leven zich gemakkelijk ziet gemaakt. De
hier medegedeelde Levensgeschiedenissen van een achttal voor-
treffelijke mannen zijn ons ten waarborg, dat de stellers ge-
schikt zijn tot de taak die zg op zich namen. Wij stellen
in dit gedeelte het hoogste belang. De overige stukken, onder
den titel: » Kerkelijke Oudheidkunde en Stichtelijke Litteratuur
van het voorgeslacht", mogen hun belang hebben, — voor
dat gedeelte des volks waarvoor wg de Levensbeschrijvingen
bestemd achten, heefl het minder aantrekkelijkheid. In do
plaats daarvan zouden w\j het getal der Levensschetsen liever
vermeerderd zien. Gaat het toch op deze wgze voort, be-
helst iedere Jaargang slechts acht , dan zullen er zes-en-veertig
jaren moeten verloopen eer de drie-honderd-vyf-en-zestig ge-
loofshelden zullen beschreven zijn. En dat is waarlijk toch
wat al te veel van het geduld gevergd. Ook de plaatjes, be-
hoorende by de rubriek Kerkelyke Oudheidkunde, die den
pr\J9 van het boekje natuurlek verhoogen, zouden kunnen weg-
vallen; naar wij meenen, niet tot nadeel van de zaak die
de Kalender in de eerste plaats beoogt.
Almanak voor Jlollandsche BUjgeeatigen voor het Schrikkeljaar
1856. Nieuwe Serie, Tiende Jaargang, Met platen. Schoon-
hoven, S. E. van Nooten. 1855. In 12too. bl. 196. ƒ : - 60.
Deze Almanak schgnt nog al in den smaak van ons Hol-
landsch publiek te vallen. Wat vreemdelingen ook mogen
zeggen van het stgve en ernstige der Nederlanders, — de
VOOB 1856. 51
Irandeltjes die ten titel voeren: ))Laim]ge poëzjj*' kannen steeds
boven ernstige gedichten op debiet reken en« De grappige Rede-
naars en Dichters op onze Nuts vergaderingen worden met
daverend applaudissement aangehoord. Wy merken bij het
doorbladeren dat w\} thans in het bezit zijn van een groot
getal bl^jgeestige poëten, die aan deze behoefte van ons
volk weten te voldoen. Voor zoo ver z\j niet den kieschen
smaak beleedigen , willen w\j van hnnne bijdragen geen kwaad
spreken. De Hollandsche bl^geestigen zallen, hopen w$,
steeds afkeerig zijn van stukken waarin zij zijdelingsche of
regtstreekscfae aanvallen op Godsdienst en Zedel^kheid aantreffen.
Dat er uit meer dan een zoogenaamd bl^jgeestig dichtstnk ons
een Hoogduitsche geest tegenkomt, behoeft ons niet te ver-
wonderen. Wat by onze naburen vóór vele jaren stof tot
lagchen gaf, en daar nu reeds is vergeten, kan misschien na
nog Hollandsche blijgeestigen amuseren. En daarom, wie in
vroegere jaren dezen Almanak tot zQne aangename uitspan-
ningslectuur koos, koope en leze ook dezen Jaargang. Wy
gelooven te mogen verzekeren, dat h\j by geen vroegeren
achterstaat.
Geldersche Volka^ Almanak^ voor het jaar 1856. 22^*' Jaargang.
Te ArrJiem^ bij Is. An. Nyhoff en Zoon. 1856. In 12mo.
232 bl. ƒ : - 90.
Zonder nu voor of tegen onze Provinciale Volks- Almanakken
het harnas aan te trekken, verklaren wij dat de verschyning
van den Gelderschen ons gewoonlijk zeer welkom was. En
dat anderen met ons dat gevoelen deelden, kan hieruit blij-
ken, dat het oudste dier gewestelijke Jaarboekjes de meesten
die in dat genre verschenen zijn, overleeft. Er is kost in voor
allerlei monden. Wanneer breedvoerige oudheidkundige ver-
handelingen, zoo als elders, d^n volke tot lectuur worden
aangeboden, verwonderen wij ons niet dat deze ongelezen
blijven. Maar wanneer iemand als NiJHOPir den blik vestigt
op de marktplaats en het St. Walburgsplein te Arnhem, zoo
als hij het hier doet, dan begr\jpen wij dat niet alleen de
bewoner, maar ook de bezoeker dier stad en harer bekoorlijke
omstreken, gaarne met hem wandelt en luistert naar hetgeen
hij van die markt met hare openbare gebouwen uit vroegere
dagen heeft mede te deelen. Zoo heeft de Heer g. haasloop
WEBKBR z^ne wandelingen en omzwervingen door de Ge-
meente Epe hier ook medegedeeld, in eenen vorm die den
lezer zal boeijen. Op zulke stukjes neemt men al ligt deze
en gene legende in rym of onrijm , zoo als er reeds honderden
Kr}n, toe. De liefhebberij voor dat genre sch^'nt echter meer
by sommigen onzer Auteurs te bestaan, dan by het publiek,
dat die verhalen, welke met de liefde van ridders en jonk-
vrouwen en nonnekijns beginnen, en met moord en doodslag ein-
digen, nog al vervelend vindt. Dat publiek heeft meer smaak
52 JAARBOEKJES, VOOB 1856.
in bijdragen zoo als liet van den geestlgen oaden Heer SMITS
gewoon is te ontvangen, en zal in zgno Satire op de ook in
dorpen doordringende valsche beschaving, onder den titel: ȣen
gelukkig dorpje'*, maar al te veel vraarheid ontdekken. Aan-
genamer dan op die zoo donkere zgde te zien, is liet ons op
lichtzoden in het Geldersche volksleven te staren. Zulk eene
lichtzode wordt ons door den lieer j. j. crbmer te aanschon-
wen gegeven, waar hij in »Deine-meu" ons eene eenvoudige
boerin schetst, die, vreemd van kwezelary en niterlyk ver-
toon, ryk is in werken van waarachtige liefde. Dit stukje,
dat voor het gix)otste gedeelte in den Betuwschen tongval is
geschreven, onderscheidt zich door losheid en natuurlijk ge^
voel, die gi*ond geven om van den jeugdigen Schrijver, indien
h\j in dit genre zich wil oefenen, in het vervolg veel goeds
te verwachten. «Vrgheid en Verdnikking" , eene schets uit
het Graafschap, van arnold de Y, dat, deels in het daar ge-
sproken dialect is geschreven, is noch wat vorm, noch wat
inhoud betrefl, met de novelle van cremer te vergemken*
Intusschen verdient ook dit stuk, zoowel als wEn redenoasie
oaver de beUstink op 't gemoal" (Hoogveluwsche tongval),
waarin over de algemeene bedilzucht onzes tg ds op niet on-
geestige wgze wordt geklaagd, en, eene belasting op dat ge-
maal als een probaat middel wordt voorgesteld, waarvan in
écn gepast voorbeeld uit vroeger tjjd de kracht wordt bewezen*
Zg die belang stellen in onze Nederduitsche taal, zullen der-
gelijke stukjes, waartoe ook » Schepen Herman" behoort, met
genoegen lezen. En van die zgde zijn Provinciale Volks-
Almanakken, waarin dergelgke proeven voorkomen, zeker niet
te verwerpen.
Wat voor 't overige do verzon betreft die hier voorko-
men — deze behooren tot het zwakste gedeelte van den
Gelderschen Volks- Almanak , maar hoe het mogelyk is dat
zoutelooze rgroen als die van t. c. s. hier eene plaats kannen
vinden, bekennen wij niet te begrijpen.
De Opvoedkunde der lagere School^ in Aphorismen; door L.
KELLNER. Naw de vierde Hoogduitache Uügave^ door B.
PRAXGB. Opgedragen aan Schoolopzieners^ Opvoeders en Ouders*
Te Groningen, Uj J. B. Wolters. 1854. In hl. 8vo. VIII
en 156 bl. f : - 90.
De meesten dezer Aphorismen dragen het kenmerk van be-
kendheid met hetgeen er op de scholen voorvalt, en zgn gron-
dig gedacht, en duidelyk en goed voorgedragen. Slechts en-
kelen er van behooren op de Ncderlandsche scholen niet te
huis, en maar weinigen zonden w^ afkeuren. In 't algemeen
gelooven w^ daarom dat de Heer pranoe een nuttig werkje
vertaald heefl. Moge 't b\j velen den lust opwekken, om ernstig
na te denken over wat voor datgene de opvoeding van het
opkomend geslacht belangrijk en noodzakelyk is.
B0EKBËSCH0UWIN6.
Werken van het Haagsche Oenootschap tot Verdediging van de
Christelijke Godsdienst. Vierde reeks. Eerste Deel^ bevat^
tende: Qeschichte der Presbytertal" und SynodaUverfassung
aeii der Beformation; von G. v. lechler, PhiL Dr,^ und
Dekan zu KniUlingen, Te Leiden ^ bij D, NoothoFen van
Goor. 1854. in gr. Svo. 297 bL ƒ 2 - 90.
O&cboon de Kerkhervorming der zestiende eeuw is uitge-
gaan van de regtvaardiging des zondaars voor God uit vrije
genade, als materieel-» en van het vr^je onderzoek des God-
del|jken Woords, als formeel beginsel, is het nogtans eene een-
zijdige en onvolledige voorstelling van hare weldadige strek-
king, wanneer men haar alleen of hoofdzakelgk voorstelt als
een zuiverings-proces , gerigt tegen leerstellingen welke buiten
of tegen den B^'bel in de Christelijke Kerk waren ingeslopen.
't Was de Hiërarchie, in haren ganscten omvang en in al
bare gevolgen, die door de Hervorming werd aangetast, en
naar ons inzien zou dit oogpunt in de Protestantsche Kerk
minder zijn voorbijgezien, indien men de misvatting niet hadde
begaan van door eeuwfeesten en gedenkdagen haar aanvangs«>
punt te tellen van het aanplakken der 95 stellingen door lutheb
op den SI"*** October 1517. Zij dagteekent, naar w\j meenen,
eigenlijk van den lO''^ December 1520, den dag waarop de
groote Kerkhervormer, door het verbranden der Pauselijke ver-
* oordeelings-bul , aan den zich noemenden Stedehouder van
CHBISTDS de gehoorzaamheid opzeide, en daardoor het beginsel
uitsprak: dat de Hiërarchie geen gezag heefl over de Kerk.
Het protest der Hervorming, ingediend niet tegen de leerstel-
lingen als zoodanig, maar tegen de magt die zich het bepalen
der Evangelie- waarheid had aangematigd, had dus het eigen-
aardig gevolg, dat aan de Gemeente werd teruggegeven wat
haar door het EUërarchisch beginsel was ontnomen; en had
de Heer met diepe wijsheid den vorm van bestuur in Zijne
Gemeente onbepaald en aan de behoefte van tijden en men-
Bchen overgelaten, 't lag in den aard der zaak, deels dat men
BOSKBSfiCH. 1856. 2{<'. II. 5
54 WERKEX
zich vormde naar 't geen als de oorspronkel^'ke vorm der
Apostolische Kerk werd aangemerkt, deels dat het bestaan en
de ontwikkeling van denkbeelden ten opzigte van het staat-
kundige en burgerl^ke leven grooten invloed hadden op de
vroegere en latere inrlgting van het Kerkbestuur in de Pro-
testantsche Kerken. Aan het eene en het andere, maar ook
ten deele aan den gang der Hervorming zelve, heeft het zoo-
genaamde Presbyteriaansche stelsel zijn oorsprong en zijne ont-
wikkeling te danken: een stelsel, dat vooral in de Hervormde
Kerk is aangenomen; t^rwyl de Luthersche van den aanvang
af het Consistoriale huldigde. Terwijl het laatste de bestu-
ring der Kerk te naauw en te onmiddellijk aan de leeraars-
bediening verbindt, draagt het eerste dat bestuur over deGre-
meenten afzonderlijk , en over de Kerk als concreet geheel, ook
voor een belangrijk deel op aan eenigen van hare voornaam-
ste en beste leden, onder den naam van Ouderlingen. De Ne-
derlandsche Hervormde Kerk, verrezen in een land dat de
bakermat en vroeger en later de toevlugt vaak der vrijheid
was, strekte de toepassing van dit beginsel in hare oudste
Kerk-orden vrij verre uit; doch toen de val der Nederland-
sche Republiek dien van hare Staatskerk onvermijdel\}k met
zich bragt, lag het in den aard der zaak, dat het oprigten
eener Constitutionele Monarchie ook invloed uitoefende op de
beginselen en het wezen der Kerk-orde die in 1816 werd in-
gevoerd. Bg deze werd wel het Presbyteriaal-stelsel niet af-
geschaft ; zelfs ten aanzien van de afzonderlijke Gremeenten —
in de Kerkeraden — in den vroegeren omvang gehandhaafd;
maar in het bestuur over meer Gremeenten te zamen — in
de Classikale en Provinciale Besturen — alsmede in dat over
al de Gemeenten als één geheel — de Synode — kwam, naar
de uitdrukking van eenen schranderen Beoordeelaar van ons
Kerkregt (*), »eene treurige reliquie van het Oude, op aUe
Kerkelgke vergaderingen wel vertegenwoordigde en yverig
medewerkende Ouderlingschap". Eene menigte, hier niet te
vermelden omstandigheden droegen er toe by, om deze in-
rigting, zoo niet onbesproken, dan althans onaangetast te la-
ten; een voorstel ter Synode, door een der leden, van heus-
DEJï, Predikant te Uil varenbeek, ingediend, gaf aanleiding tot
(♦) IIoouER, Kerkelijke Weiten hij de Uervormden, cnx., W. 29.
VAN HET HAAGSCHE GEKOOTSCHAP, ENZ. 55
eene afwQzende beschikking, tot welke de Hooge Kerk verga-
deriDg geleid — althans geraden — was door een zeer scherp-
zinnig, maar ook zeer scherp, eenigzins spotachtig rapport van
een der adviserende leden, den Hoogleeraar nERiXGA. Alzoo
bleef de zaak eenige jaren rusten. Intasschen bleek de Kerk-
orde van 1816 wijzigingen te behoeven, zou zij in overeen-
stemming worden gebragt met de ontwikkeling der Kerk en
de behoeften des t^jds. Voorbereidende maatregelen waren
daartoe genomen, toen de schok der gebeurtenissen van 1848
zich ook in het Kerkelijke deed gevoelen, en de betrekking
van den Staat tot de Nederlandsche Hervormde Kerk dermate
werd gew^'zigd, dat daaruit voor de laatste onderscheidene
belangrijke veranderingen noodwendig voortvloeiden. De de-
mokratische begrippen, door de staatkundige verschijnselen van
het laatstgenoemde jaar op nieuw in het leven geroepen, sche-
nen ook eene andere zamenstelling van de vergaderingen van
Kerkelijk bestuur, en daarmede van de verhouding tusschen het
aantal Predikanten en Ouderlingen in deze, te vorderen, en het
Piesbyteriaal stelsel trad meer op den voorgrond, echter niet in
die mate als voldaan zou hebben aan de wenschen van hen
die — misschien uitgaande, althans ten deele, van het ver-
keerde begrip als stonden de Predikanten buiten, zoo niet
tegenover >»de Gremeente** — het aantal Ouderlingen in alle
bestaurs-collegiën aan dat der eersten wilden hebben gelijk
gesteld.
Wij moesten dit een en ander vlugtig herinneren, omdat van
uit de verschillende denkbeelden ten opzigte van dit gewigtig
beginsel in het Kerkbestuur de vraag moet worden beoor-
deeld, door het Haagsche Genootschap uitgeschreven in Oc-
tober 1851, kort nadat de Synode der Nederlandsche Her-
vonnde Kerk een nieuw Algemeen Reglement voor haar be-
staur had vastgesteld en, ingevolge het toen vigerende, aan
Z. M. den Koning ter sanctie aangeboden. Die vraag luidde
aldus: nEen historisch onderzoek naar den aard en den oor-
sprong van het Presbyteriale stelsel in de Hervormde Kerk;
naar de uitbreiding, beperking, of wijziging, daaraan in de
verschillende landen te beurt gevallen; en naar den invloed,
welken het ten onzen tjjde in de Protestantschc Kerken heefl."
Indien men niet vraagt, in hoe ver het uitschrijven van
pr^sstof op den weg ligge van een Grenootschap »>ter
56 WEHKEX
Verdediging van de Christelgke Godsdienst" — kan niemand
aan deze vraag den lof onthouden van booge belangrijkheid,
ledigheid en gepastheid. De zaak hield de aandacht bezig
van allen die opzettelijk hun werk maakten van de beoefe-
ning van het Kerkregt; ook anderen, min diep doorgedrongen
in de beschouwing van het onderwerp, spraken en schreven
er over. *t Scheen dus eer te verwachten dat het Genoot-,
schap een afkeurend oordeel óver eenige onvoldoende op-
stellen zou hebben uit te spreken, dan — gelijk het geval
bleek te zijn — slechts één antwoord ontvangen. Het kwam
uit Duitschland, en- beantwoordde, volgens het oordeel van
Bestuurders, de vraag niet regtstreeks, maar verwierf toch
den uitgeloofden prys, nals bevattende eene belangrijke ge-
schiedenis van het Presbjteriale stelsel in de Protestantsche
Kerk, zoo als die nog nergens voorkomt; en bovendien daar-
toe kunnende leiden, om dat stelsel in Nederland en andere
gewesten, tot welke de Schr^'ver met zijn onderzoek is door-
gedrongen, opzettelyk na te gaan*\ 't Is die Verhandeling
welke voor ons ligt, en de vierde volgreeks der Werken van
het Genootschap opent.
De aangehaalde uitspraak doet vr\j duidelijk de waarde van
het stuk uitkomen, en geefl eenigermate wenken aangaande
zyne gebreken. Ook w\j achten het een zeer belangrijk histo-
risch overzigt, dat van uitgebreide studie getuigt; maar houden
't er tevens voor, dat het noch volledig is als zoodanig, noch
ook een eigenlijk antwoord op de vraag. Een breedvoerig ver-
slag van de zaakryke Verhandeling wordt door onze beschikbare
ruimte niet toegelaten; doch, by de ontwaakte belangstelling in
het Kerkelyke leven en bij de aandacht, waarmede de stry d der
partyen in de Nederlandsche Hervormde Kerk, ook op dit veld,
wordt gadegeslagen, meenen we toch iets meer er van te mo-
gen zeggen dan een eenvoudig woord van aankondiging.
De Schry ver verdeelt zgn onderzoek in vier deelen. In het
eerste beschouwt hy het Presbjteriale stelsel in zyne eerste
vestiging, beginnende met den aanvang der Hervorming, tot
het jaar 1541, toen calvijn zyn ontwerp eener Kerk-orde
aan den grooten Raad van G^nève indiende, die het met eenige
wijzigingen aannam. Ily vestigt daartoe de aandacht zoo
wel op de grondstellingen van luthxr en de overige Saksi-
sche Hervormers, als op de Kerk-orden van bbbxz, laxbsrt.
YA!f BET HAAGSCHB OKXOOTSCHAP, EXZ. 57
Kwcrou, OECOLAKPADrcs en CAPITO, doch vooral en afzonder*
lijk op CALVUN, den eigenleken stichter der Hervormde Kerk,
en diens reeds genoemde artikelen; beslaitende met aanwijzing
van de algemeene kenmerken die het zich vormende stelsel
in dat tijdperk droeg. — Het tweede gedeelte beschouwt het
stelsel in z\jne ontwikkeling, ook tot een Synodaal stelsel,
d. i. in opklimming van het bestnnr over de afzon derl^ke Ge-
meenten tot een dat de gezamenlyke, b^ elkander behoorende
Kerken omvatte. Uitgaande van Grenève en van hetgeen parel
in Nenenbarg en vibet in het Waadland hebben gepoogd tot
stand te brengen, wendt hij den blik naar a lasco en de
Moedergemeente te Londen, voorts naar Frankr\jk, Schotland,
Engeland, de Rgnlanden, Nederland, Polen, Bohemen en
Hongarije. Dit tijdvak eindigt met het einde der XVP eeuw,
toen de Hervorming, of liever de Hervormde Kerk zich had
gevestigd en in den vorm van haar bestuur een algemeen ka-
rakter aangenomen. — Het derde boek schetst de lotgevallen
van het Pfesbyteriale en Synodale stelsel in de twee volgende
eeuwen, zoo in Zwitserland en Frankryk, als in Engeland,
Schotland, Ierland, Noord- Amerika, de Nederlanden, Duitsch-
land. Polen en by de Waldenzen ; — terwijl het vierde aanvangt
met de eerste Fransche omwenteling en doorloopt tot onzen
tyd. De schok, van Frankr\|k uitgegaan, geeh aan dat land
hier de eerste plaats; vervolgens herinnert de Schryver de
verschynselen in Groot-Brittannië en Ierland, waarby de ves-
tiging der wvrye Schotsche Kerk" en de jongste bewegingen
in de Anglikaansche Kerk in aanmerking komen; Noord- Ame-
rika; de Nederlanden, zoo met de Kerk-orde van 1816 als
met die van 1851; en, eindelyk, Duitschland en Zwitserland.
Veel belangryks behelst dit overzigt; het geheel is — wij
zeggen dat de Bestuurders van het Haagsche Genootschap na —
eene belangryke geschiedenis van het Presbyteriale stelsel in
de Protestantsche Kerk, zoo als die nog nergens voorkomt.
't Is waar, de Schryver heeft niet overal de bronnen zelve
geraadpleegd, en de grondstof tot zijne voorstelling ten aan-
zien van sommige landen meer geput uit de Schrijvers over
het Kerkregt en de Kerkgeschiedenis, dan uit oorspronkelijke
stukken. Maar 't is evenzeer waar, dat de laatste niet alge-
meen toegankelyk zijn, en dat het van ëënen navorscher in
redelijkheid niet te vorderen is, dat hij zyn onderzoek overal
58 WERKBX
tot do eigenlijke bronnen — Kerk-ordeningen, bepalingen, acta
van vergaderingen — bebbe kunnen of moeten uitstrekken.
Met dat al heeft hij zulks te weinig gedaai). Zoo wij slechts
in oogenschouw nemen wat hy over ons Vaderland schrgfi,
dan vinden we bbandt*s Historie der Reformatie^ de Oeschiê"
deniê der Nederlandsche Hervormde Kerk van tpet en der-
MOüT, het Archief van kist en botaabds, enz. aangehaald.
Wij z\jn de laatsten om iets af te dingen op de juistheid van
't geen leghleb daar heeft gevonden; maar de tekst der ver-
schillende Kerk-orden zelf kon hem voor ver het grootste ge-
deelte bekend zijn, zoo hij de moeite hadde genomen om met
deze bronnen zich bekend te maken; en 't vermoeden wordt
gewekt van misvattingen waar de bronnen ons niet ter hand
zyn, wanneer men hem op zoodanige betrapt waar z\j bin-
nen ons bereik waren. *t Is hier de plaats niet om 'zulks met
de stukken in de hand in by zonderheden aan te wyzen; ge-
noeg zij het te zeggen, dat lecbleb niet eens ons nieuwe Ker-
kelijke Algemeen Reglement goed heeft gekend; anders hadde
hij niet geschreven : »7n jeder Preving beatehJt eine Provinzial-
behörde (Provindaal Kerkbestuur) von so vielen Predigem^ als
die Kirchenprovim Klaseen zdhü, wozu noch ein Prediger kommt
als Schriftführer^ üherdies aus einem AeUesten auf xwey^^ (bl. 265).
Art. 48 van het AIq. RegL voor de Herv. Kerk in Nederland bepaalt:
»Elke classe benoemt daartoe (tot het Provinciaal Kerkbestuur)
een predikant uit haar midden, en, wanneer het Provinciaal
Kerkbestuur zulks verlangt, by beurtwisseling nog één daar-
boven uit het Provinciaal ressort"; terwyl Art. 49 zegt: »den
Secretaris kunnen zy (de leden van het Provinciaal Kerkbe-
stuur) uit de predikanten in hun midden kiezen, of ook daar
buiten; maar in het laatste geval heeft hg slechts eene advi-
serende stem'*. Een Provinciaal Kerkbestuur kan dus even zoo
vele leden predikanten tellen als zyn ressort dassen heeft, maar
ook één meer, en van dezen behoeft niet een met het secretariaat
belast te zyn: de secretaris kan ook buiten de leden gekozen
worden, Jioewel hij in dit geval geen stemhebbend lid is.
Doch hoe lezenswaardig de Verhandeling van Dr. leghleb
ook zij als historisch overzigt — eene beantwoording der vraag
is zg niet, want z\j neemt alleen haar eerste en tweede lid in
oogenschouw, maar gaat haar derde: uden invloed, welken het
Presbytcriale stelsel te onzen tgde in de Protestantsche Kerken
VAN HET BAAGSCnE GENOOTSCHAP, EKZ. 50
heeft", geheel en al voorbö. 't Was duidelijk 's Genootschaps
bedoeling, niet: het oordeel yan den Schrijver van het ant-
woord te vernemen over de vereischte toepassing van het Pres-
byteriale stelsel in de Hervormde Kerk — want het begreep
dat die toepassing niet voor alle gedeelten der Hervormde Kerk
dezelfde kon zijn. Maar klaarblljkel\jk wilde men de uit-
spraak der geschiedenis raadplegen over de vraag: wat het
stelsel heeft bögedragen tot de ontwikkeling der Protestant-
sche Kerken op haar tegenwoordig standpunt; van hoedanigen
aard die werking is geweest en nog is; in hoe ver de Pro-
testantsche Kerken te onzen tijde zijn wat zij z^n, ten ge-
volge van het Presbyteriale stelsel, zoo als het, in de Her-
vormde Kerk geboren, later is uitgebreid, beperkt of gewij-
zigd? Daarvan komen in de Verhandeling wel hier en daar
wenken voor, maar de historisch-pragmatische ontwikkeling,
als een sluitend geheel, ontbreekt. Dit onderwerp met vrijen
blik uit de geschiedenis in het licht te stellen, en alzoo tot
onbevangen beoordeeling van het stelsel zelf in z\jn aard en
zyne werking te leiden, blijft dus nog altijd aan het onder-
zoek der beoefenaars van het Kerkregt aanbevolen. Leghleb's
Verhandeling bevat daartoe eene uitstekende verzameling van
bouwstoffen, hoewel nog vele andere moeten worden onder-
zocht door hem die zich de hoogst belangrijke taak oplegt,
om de zaak bepaald met betrekking tot de Nederlandsche
Hervormde Kerk in het licht te stellen. il.
Dé HvMherh* Een Handboek voor Christelijke FamUën^ tot
huiselijke Godsdienst^oefening op eiken dag nan het jaar , door
FR. ARKDT, Predikant te Berlijn. Naar de vijfde uitgave^
vrij vertaald door s. van dissel, Rustend Predikant^ te Leiden^
Te Leiden^ lij D. Noothoven van Goor. 1854. In gr* 8üo.
374 W. ƒ3. 60.
Het is te betreuren dat do zegenrijke gewoonte onzer voor-
vaderen om in de huisgezinnen met gemeenschappelijk gebed
en Godsdienstige overdenkingen den dag te beginnen, bij zoo
Telen in onbruik is geraakt. Niet alleen toch is zoodanige
morgen-Godsdienst-oefening pligtmatig voor den Christen , maar
zy oefent ook eenen heilzamen invloed uit op de gemoed-
60 PR. ABNDT, DE HUISKERK*
Btemming gedurende den ganschen dag. Zij geeft Inst tot den
dagel^jkschen arbeid, sterkte in verzoeking en lyden, en wekt
met nadruk op, om met eiken dag winste te doen voor de
eeuwigheid.
Vraagt men ons: van welk boek men zich daartoe by voor-
keur bedienen moet? vrij antwoorden onvoorwaardelijk: van
den Bijbel. Niet om dien werktuigeligk van Genesis tot de
Openbaring achtereenvolgend te lezen, maar om hem met ver-
stand te gebruiken, en afdeelingen er uit te kiezen die het
gemakkelijkst te begrijpen zjjn en het meest kunnen stichten.
Dat daartoe in de eerste ^aats de Evangeliën en de Hande-
lingen der Apostelen behooren, behoeven w\j wel niet te her-
inneren. — Intusschen kunnen zij die om de eene of andere
reden voor korter of langer iets anders wenschen te lezen,
zich ook met vrucht van Godsdienstige dagboeken bedienen,
zoo als er ook vele z\jn die daarvoor alle aanbeveling waardig
zijn. Maar aanbeveling boven vele verdient de voor ons lig-
gende Hmaherh^ die, naar aanleiding van eenig Bijbelwoord,
voor eiken dag des jaars een kort Godsdienstig vertoog behelst.
Dr. ABNDT werpt een diepen blik in het maatschappelijk
leven en menschel^k hart. De vrome Geleerde vlecht daaren-
boven in die overdenkingen gulden spreuken en opmerkingen
van uitnemende en beroemde Christenen van vroegeren en la-
teren tijd, ab: HiëROXTMUS, augustinus, tbomas k kempis,
LüTBER, FÉxÉLOX, NEWTOX, CU anderen. — Met de meeste
vry moedigheid bevelen wy dit echt Christelgk Handboek aan,
inzonderheid om door en voor meer ontwikkelden gelezen te
worden, daar wy het over het algemeen voor kinderen en
dienstboden niet eenvoudig genoeg rekenen. — De toevoeging
van het »Grebed des Heeren, de Twaalf Artikelen desGeloofs,
de Wet*', en morgengebeden voor eiken dag der week, kan niet
anders dan goed en aangenaam z\jn. Bg die gebeden hadden
echter zeer gepast nog eenige voor de Christelgke feesten en
andere gedenkdagen gevoegd kunnen worden.
De vrije vertaling is den werkzamen van dissel goed ge-
lukt, en toch is er eene Duitsche tint nog oneigenaardig in den
Hollandschen tekst overgebleven.
Druk en vignet z^'n goed; de prys is buitengemeen
laag.
CBBISTIAAK 8SPP, LEEBKEDE, ENZ. 61
Leerrede ter rtagedachtems van den Hoogleeraar matthijs sie-
GEHBEEK, Uitgesproken door christiaax sepp, Predikant bij
de Doopsgezinde Gemeente te Leyden, Uitgegeven geheel ten
voordeele eener op te rigten Bewaarschool voor arme en have^
ïooze Kinderen. Te Leyden^ hij P. H. vlin den Heavell.
1855. In gr. Svo. 24 bl. ƒ : - 30.
Eene openlijke bnlde mogt den ontslapen Hoogleeraar ]£AT-
TEOJS SIEGENBEEK wel gebragt worden in de stad waar h^
eene lange reeks van jaren zoo waardiglijk het Hoogleeraar-
ambt bekleed heeft; in het midden der kleine Gemeente welke
het eene eere mogt rekenen dien Godsdienstigen Geleerde on-
der hare leden te tellen; en van den leerstoel van welken hij
ontelbare malen en steeds met zoo groote opgewektheid het
Kvangelie verkondigd heeft. Die wèl verdiende hnlde is hem
dan ook gebragt door den geleerden sepp in de voor ons lig-
gende leerrede. Zij heeft tot tekst: Joh. xv: 8: » Hierin ia
mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt, en gij
zult m\ine Discipelen zijn**. Naar aanleiding dier uitspraak
dea Heeren, schetst de Leeraar eerst het beeld van den waren
discipel, en w^st daarna de gronden aan waarom deze eene
eere des Vaders is. Het is een kort en eenvoudig, maar hel-
der en regt Evangelisch woord. Eene bijzondere verdienste
van deze leerrede is de wijze waarop van den waardigen over-
ledene wordt gesproken. Immers, hoe diep de hoogachting ook
zy, die Ds. sepp voor den geleerden siegenbeek gevoelt, hoe
naanw de vriendschapsband ook wezen moge, die ZEerw. aan
den achtcnswaardiQ:en zoon des Hooo^leeraars verbindt —
de lof den overledene geschonken, is niet overdreven, maar
eer te gering, dan te groot. Die gematigdheid in lof aan den
overledene is hier eene voortreffelijkheid, die te veel in l^k-
ndenen gemist wordt. — Niet alleen hoogschatters van den
grooten Taalkundige en vromen Christen, maar ook anderen
zullen deze voortreffelijke lijkrede met genoegen en stichting
lezen. — Wij betreuren het echter dat de Eerwaarde sepp
er geene biographische aanteekeningen aan heeft toegevoegd.
Veel belangrijks had hij van den zoon des overledenen kun-
nen vernemen, waarvan de mededeeling voor een groot aan-
62 CHBISTIAAN SEPP, LBSRBBDE, £2ÏZ.
tal lezers hoogst aangenaam zoa zgn geweest, de verspreiding
van het werk niet weinig bevorderd, en de op te rigten zoo
nuttige bewaarschool daardoor in geene geringe mate bevoor-
deeld zoude hebben.
Eene Freek op Mettray^ 16 September 1855. Boor a. p. kits
VAN BETNJKOEN, Predikant te Deventer. Te 'e Oravenhage^
bij J. M, van 't Haaff. In gr. Svo. 86 bL ƒ : - 40.
De inrigting die onder den naam van })Nederlandsch Mettray"
bekend is, verdient de hoogste belangstelling van eiken men-
Bchen vriend. Van die zijde verdient het » bezoek op M.", dat
aan de preek voorafgaat, aandacht en aanbeveling. En wat
de npreek*' zelve betreft, onze schrandere philanthroop Sü-
BinaAB, bevoegd in zulke soort van zaken boven velen,
sprak een goedkeurend oordeel over haar uit. Maar als alle
preken eens wierden uitgegeven, die in hare soort, voor haar
publiek doelmatig z\)nj ... De heer kits van hbtningbh mogo
zelf dit aanvullen. Hoe het zQ , w^ vinden hier eene niet ge-
lukkige zamenvoeging: de preek is voor de jongens, die de
beschrijving van Mettraj niet behoeven, en het publiek heeft
wel wat aan de beschr\jving, maar weinig aan de preek.
De Ontwikkeling van het Protestantisme. Akademische Bedevoe-
ring van Dr, kabl base. Uit het HoogduitscL Te Kampen^
Uj I. M. J. van Nes. 1855. In gr, %oo. 88 bl, f : - 50.
De Jenasche Hoogleeraar hase, ook ten onzent gunstig be-
kend als scherpzinnig, helderdenkend en liberaal Grodgeleerde,
hield deze redevoering deji 8*** Februar\j des vorigen jaars,ter
aanvaarding van het Rectoraat der Akademie. Haar doel is
aan te toonen, dat de ontwikkeling van het Protestantisme
daarin moet bestaan: dat het de gronddenkbeelden — het ge-
zag der H. Schrift, en de regtvaardiging door het geloof al-
leen — vasthoudt in de veranderde beteekenis die beiden
in onze dagen hebben verkregen. Met de vastheid eener ge-
gronde overtuiging en de kloekheid eener zuivere waarheids-
Dr. KABL HA8E , DE 0!rPWIItKKLIXQ VAK HET PROTESTANTISME. 63
lieOe openbaart do bekwame man z^n gevoelen, eren ver-
wyderd van bet ortbodoxisme, 't welk zicb op leven en dood
aan de ndoor de vaderen overgeleverde leer'* vastklemt, als
van bet troostelooze en CBBiSTCS-looze pbilosopbisme, dat van
Diets dan afbreken weet. De Overzetter beeft wèl gedaan met
dexe kemacbtige redevoering te vertalen; bij beeft zgne taak
goed volbragt, boewei bet in den aard der zaak ligt, dat
eenige uitdrukkingen slecbts kunnen begrepen worden als men
geen vreemdeling is in de terminologie der Duitscbe Tbeologie
en Pbilosopbie* Het «begeleidend woord*' waarvan b\j de
overzetting doet voorafgaan, toont dat bij een juist inzigt
heeft in den stand der part\}en in ons Vaderland. Wij be-
velen dus deze brochure zeer aan, maar vreezen dat z\j, gelijk
het met zulke soort van geschriften veelal gaat, bet minst
komen zal in die banden waarin zij eigenlijk zou bebooren.
Bespiegeling^ Gezag en Ervaring. Eene wijsgeerige geschied^
kundige Proeve^ door Dr. A. fiebsoit. Te Utrecht, bij Kemink
en Zoon. 1855. In gr. Svo. XII en 213 bl. ƒ2-:
nlian musz witsen, loo man tieht und
vohin die Anderen wollen,^*
GOTHE.
£r is in langen t\jd geen geschrift in onze taal verschenen,
dat zoo zeer als dit, door r^kdom van zaken en dooi^ eene
b^zondere wijze van beschouwing, zich onderscheidt, en tevens
zoo veel stof oplevert tot belangrijke en uiteenloopende op-
merkingen.
«Wanneer wij een blik werpen op de rigtingen die de men*
schelyke geest op het gebied van wetenschap, kunst, zede-
l^kbeid en godsdienst genomen heeft, wordt het ons weldra
duidelijk dat zij zich in drie verschillende laten onderschei-
den. De eerste rigting is die waardoor de mensch in z$n
denken, gevoelen, willen^of handelen geheel toillekeurig meent
te werk te kunnen gaan. De tweede rigting is die, waar-
door alle willekeur gebreideld en onbeperkte dwang uitge-
oefend wordt. Door de derde rigting wordt willekeur zoo wel
vermeden als dwang, en ontstaat zelfstandigheid" Zoo vangt
de Schrgver zijne Inleiding aan. Hij stelt zicb ten doel: om
op het fMugewezen vierderlei gebied deze rigtingen historisch
64 Dr. A. piEBSON,
en wijsgeerig na te gaan, terwijl h^ tevens verklaart dat het
b\j dit onderzoek blijken zal: dat willekear de grootste on-
veiligheid baart; dat de dwang, bestemd om die willekear op
te heffen, niets mëër dan veiligheid kan opleveren; maar dat
de derde rigting, die ware zelfstandigheid doet ontstaan,
ook ware zekerheid aanbiedt. Hiermede is het plan van deze
Verhandeling aangegeven, en de gang aangeduid dien het on-
derzoek nemen moet. Het splitst zich in drie Afdeelingen of
Hoofdstukken, die tot titel voeren: Onveiligheid, Vbiliq-
HEiDSHAATREOELEK en de Weo TOT ZEKERHEID, die dus over-
eenkomen met Bespieqelixo, Gezag en Ebvarikg.
Wg zullen vooreerst den inhoud der drie Hoofdstukken op-
geven, en er onze aanmerkingen invlechten, terwijl wij aan
het slot onzer aankondiging die algemeene bedenkingen zullen
maken, welke wij in het belang des onder werps zullen mee-
nen dienstig te z\jn.
De eerste § van het Hoofdstuk dat Onveiligheid ten op-
schrift heeft, behandelt het gebied der Wetenschap. Zy schetst
het gevoel van zelfstandigheid in den mensch, en toont aan
hoe dit ontstaat en hoe dit zich als willekeur kan vertoonen,
en tevens wat die willekeur is op het gebied der wetenschap.
Verder wordt hier beweerd : dat pi^to het realisme en begel
het nominalisme (?) in de wijsbegeerte zouden vertegenwoordi-
gen, en dat deze laatste wysgeer echter met albertds magnus
en THOMAS AQUiNAS eenigermatc zoude overeenstemmen. Vervol-
gens wordt de gang der Natuur-studie in de nieuwere Duit-
sche philosophie aangewezen, en van het Communisme en So-
cialisme melding gemaakt; fichte's leer van het Ik en Niet--
Ik als het gevolg van eene eenzydige en willekeurige bespie-
geling aangetoond, en de verhouding van fichtb tot kakt
aangewezen, alsmede de onderlinge verhouding van fichte,
SCHELLING CU HEGEL. Ten slottc wordt de speculatieve Theo-
logie behandeld, en worden de gevoelens van fichtb den jon-
gere, ROTHB en SCHLEIEBMACHER beSQhoUwd.
Indien men de wetenschap met vrucht wil beoefenen, moet
men een zelfstandigen en onafhankelyken geest bezitten, en
nergens is dat zoo noodig als in de studie der wysbegeerte,
die de hoogste vraagstukken, waarin de mensch belang kan
stellen, poogt op te lossen. De geschiedenis der philosophie, die
ons met den gang der bespiegeling in onzen tgd heeft bekend
BESPrRGELcra, gszaq eh ebvarixo. 65
gemaakt, toont ons dat deze meestal tot willekenrige en onbond-
bare stellingen zou z\jn overgegaan. Dit zon bet gevolg z^'n van
het gevoel eener volkomen onafbankelijkbeid ; wie zicb bier-
mede vervuld waant, onderzoekt niet, maar stelt vast. Want
van bet oogenblik dat de menscb zijn denkvermogen is be-
ginnen te ontwikkelen, bebben er in de wijsbegeerte twee
koofdrigtingen bestaan, die w^ de empirische en speciMievs
noemen , met andere woorden : er wordt sedert lang eene wijs-
begeerte der waarneming en eene der bespiegeling gevonden.
Met de laatste bebben w^* bier alleen te doen. De voor-
naamste vertegenwoordigers dezer rigting, in de Oudbeid, in
de Middeleeuwen, en in den lateren tijd, zgn plato, de Rea-
listen onder de Scbolastieken , en de bedendaagscbe w\jsgeer
H£6EL: zg brengen ons de gebeele wijsbegeerte van bet be-
spiegelend denken voor den geest. Voorzeker is er geen wijs-
geer onder de Grieken die in onzen tijd van meer invloed is
geweest dan plato, bet realisme der Middeleeuwen is ook door
de strekking z\jner leer gevormd, en men kan de » filosofie"
van BEGEL als bet boogste en volmaaktste der bespiegelende
rigting bescbouwen, en z^'n stelsel aanmerken als dat waarin
de speculatieve wijsbegeerte baar laatste woord beefl uitge-
sproken.
De wysbegeerte van beoel beeft in onze dagen, vooral in
Daitscbland, eenen diep ingr\jpenden invloed op de weten-
schap en de wereldbescbouwing gebad, en men kan door de
gevolgen die z\jne leer' gebad beeft opmaken , of de bespiege-
ling heilzaam of nadeelig op bet gebied der wetenschap beeft
gewerkt.
Het hoofdkenmerk van beoel*s wysbegeerte is: »dat er
niets bestaat, dan wat logiscb z\jn bestaan regtvaardigen kan*\
Het is een gevolg van zgne wereldbescbouwing. Door hem
wordt het heelal voorgesteld als een groot denkproces, d. i.
als eene regelmatig zicb ontwikkelende reeks van gedachten.
Deze reeks of keten bestaat alleen uit logische gedacbtenvor-
men. Dit gevoelen beeft, volgens onzen Scbr\jver, wel eenige
overeenkomst met dat van albbbtus magxus en thomas aqui-
5AS, waarin God als bet volmaakte wezen, vöör alle dingen,
als het boogste denken bestaat. Maar dit denken is bier con-
creet als een wezen, en niet abstract als hei, zuivere denken^
zoo als b\j HEGEL, beschouwd. Het standpunt van bsgel kan
C6 Dr. A.. piBBSOX,
das, in tegenstelling van deze realistische Scholastieken, als
nominalistisch aangemerkt worden, omdat b^j hem de mensch,
als geheel onafhankelijk wezen, tot de wetenschap in het al-
gemeen en derzelver deelen staat als het voorwerp waarin
het Goddelijke denken tot zelfbewnstz\|n komt. Maar wat
zyn na, volgens onzen Schryver, de gevolgen dezer leer? nWat
zal zQ, b. V., nitwerken met betrekking tot de natnurstndie?
ScHELUHO^s wnatuarfilosofie". Wat met betrekking tot de re-
geling der maatschappij ? Den revolutiegeest, in zoo verre hg
zich openbaart als een ontkennen van alle regt van bestaan;
tenzij het zich met denknoodzakelykheid knnne regt vaardigen.
ifDeze denknoodzakelijkheid eischt in de maatschappij ge-
l^kheid; geen rijkdom, geene armoede: — alzoo Communisme.
»In de onderlinge verhouding der verschillende standen geen
heer en dienstknecht, geen meester en slaaf: — alzoo Socia-
lisme.
»In de zamenleving der menschen geen schadelijken invloed ,
geen dwaalleeraar, geene staatkundig verderfelijke gevoelens,
geen enkele wiens beginselen met het vermeende algemeene
welzyn in strijd zyn: — alzoo de guillotine.
»De Godsdienst der menschen zal, volgens deze a-prioris-
tische denknoodzakel\jkheid , niet langer bezoedeld worden door
verschillende twisten, waarvan de meeste voortspruiten uit het
aannemen van verschillende positieve feiten; alzoo geen po-
sitief feit, geen dogma: de Godsdienst der rede wordt wen-
8chel\jk.**
Zouden dit de gevolgen zyn van de waarachtige stelling : dat
er niets bestaat, dan wat logisch zyn bestaan regtvaardigen
kan? Zonder dat kan er immers niets bestaan, want hetgeen
met de denkwetten in strijd is, is onmogelyk en dus onbe-
staanbaar. Het kwade, het gebrekkige kan zyn bestaan
even zoo goed logisch regtvaardigen, als het goede en vol-
maakte. Maar iets anders is het als de mensch door zyn
egoïsmus zich het doel en middelpunt van het heelal wil ma-
ken. Het is door dit hoogmoedig egoïsmus, en geenszins door
de wetenschappelgke bespiegeling, dat het Communisme en
Socialisme ontstaan zyn, en er gedurig door gevoed worden.
Het zoude ons te ver leiden, den maatschappelijken en staat-
kundigen oorsprong er van historisch aan te toonen; voor hen
die de gebeurtenissen van onzen tijd oplettend hebben nagegaan,
BESPIEOELCra, OEZAO BK EBVABIXG. 67
is dit ook onnoodig. Even zoo min is de goillotino een ge-
wrocht van de specnlatieve philosopbie , die echter, dit er-
kennen wij gaarne, soms te eenzijdig geredeneerd heeft, en de
ervaring te veel heeft veronachtzaamd ; maar is dit het gevolg
van eenen laakbaren hoogmoed, die dadelijk gestreefd heeft den
menach op den troon Gods te plaatsen? Of was dit het ge-
volg van de rigting van den menschelQken geest, om alles nit
één beginsel te verklaren, en het dualisme te overwinnen, dat
de eindige menschel^ke rede aankleeft? De geschiedenis der
Daitsche wijsbegeerte sedert kant is een bewijs voor deze
stelling. FiCHTE, schellinc^ en bbgel mogen in sommige op-
slgten gedwaald en te ver gegaan zijn, zi) zochten de
waarheid met goede bedoelingen, want op hunne zedelijkheid
is geene verdenking te werpen. Zij zonden voor het Commu-
nisme zijn teruggedeinsd en tegen het Socialisme hunne stem heb-
ben verheven, zoo als zij de uitspattingen der Fransche re-
volutie hebben veroordeeld, ofschoon zij hare beginselen goed-
keurden.
Is HEGEL zelf niet beschuldigd van anti-liberale en absoluut-
monarchale gevoelens? Voorzeker zou h\j de afwijkingen der
Jong-Hegeliaansche school met kracht hebben bestreden, en
hij zou met verontwaardiging alle gemeenschap met de heden-
daagsche speculanten, die zich naar hem durven noemen, heb-
ben ontkend.
In twee punten echter heeft onze Schrijver gelijk. De Schel-
Ungsche » filosofie" der Natuur, en het rationalistische stand-
punt in de Godsdienst, z\jn de onvermijdelyke gevolgen van
het bespiegelend standpunt dat de Duitsche wijsbegeerte na
KA5T heeft aangenomen. Maar zoo de wijsgeerigo natuurleer
van SCHELLING meer poëz^ en constructie a priori, dan wel
eene juiste ervarings- wetenschap is; kan men toch niet loo-
chenen dat het rationalistisch gevoelen hoe langer zoo meer
bijj de denkenden veld wint, terwijl het aantal van ^positieve
feiten*" en udogmaV hoe langer zoo meer vermindert, omdat
vele daarvan, volgens hun gevoelen, geene historische »fei-
ten'* zijn , en sommige leerstukken weinig of niets tot 's men-
schen zedelijken opbouw kunnen toebrengen, ja, zelfs daar-
mede strgdig z\jn* De wijsgeerige bespiegeling moge in som-
mige opzigten te ver z^ n gegaan , z^' heeft evenwel tevens groote
waarheden aan het licht gebragt, en de regten van den
68 Dr. A. piERSoy,
laenschel^ken geest op de krachtigste w^ze gehandbaa(<i.
Hetgeen hier over de verhouding van pighte, scbblliüg en
EBGEL tot KAïrr voorkomt, verdient eene nadere opmerking.
dKant zou in zijn streven om de subjectieve denknoodzake-
l^jkheid tot iets objectiefs te verheffen, toch nog eenen zekeren
dwang, een gezag 'buiten zich hebben overgelaten. Dat waren
de denkvormen, de categoriën, gel\jk hij ze noemde. In deze
vormen moet de mensch denken; hy kan zich daarvan niet
losmaken. Ejlnt^s moreel bewijs voor (het bestaan van) Grod
is het helderste voorbeeld dat men hier bij kan brengen (?).
In eene hoogere wereld zal de verstoorde zedelijke wereld-
orde — immers deze draagt b^ kant den naam van Grod —
geheel hersteld zijn."
Dit is eene voorstelling van het doel der wijsbegeerte van kant
die alleen op de subjectieve opvatting van den Schrijver rust.
Kant wilde eene kritiek van *smenschen kenvermogen geven;
hierdoor kwam hij tot het aannemen van de vormen der zin-
nelijkheid, ruimte en tijd, en tot de denkvormen, categoriën,
en dus tot het besluit: dat w\j de dingen buiten ons, slechts
als phenomenen kennen, en dat hun noumenaal bestaan, dat
hg niet ontkende, voor ons verborgen blijft. Z\jn moreel be-
wys voor het bestaan van God is een betoog voor het be-
staan van een Opperwezen, Wetgever, en Handhaver der zede-
lijke orde, die een noodzakelijk uitvloeisel zyner volmaakte
Natuur is. Kant geloofde dus aan het werkelijk bestaan van
God en de Natuur buiten ons, ofschoon hy stelde dat wij
daarvan niet dan eene subjectieve kennis kunnen verkrijgen.
Fichte streefde, daarentegen, naar eene objectieve absolute
kennis; daarom ging hy uitsluitend van het zelfbewustzgn,
van het tl*, uit; God en de Natuur moeten daaruit worden af-
geleid, omdat h|] het dualisme, dat den menschelyken geest
aankleeft, wilde opheffen. Grod wordt dus voor hem' de zede-
Igke wereld-orde, die het ik zich denkt, en de Natuur de
grenzen, die het ik zich-zelven stelt. Dat het idealisme van
FICHTE eene reactie moest veroorzaken, was onvermydelyk ;
SCHELLING en HEGEL warcn er de hoofdleiders van. De leer
der absolute identiteit en die van het absolute denkeuy streef-
den om de objectiviteit te herstellen, echter zoodanig dat de
eenheid van bet beginsel werd behouden; subject en object
moesten door de onmiddellyke aanschouwing van schelling
BBSPIEGELIXG, GEZAG EN ÏIRVAIUXG. G9
en ia bei absolute denkproces van begbl ineen vallen. In zoo
verre kan men met den Scbr^ver zeggen, dat z\j in eene ))il-
lasie** bebben verkeerd, toen z^ vermeenden dat zij fichtb
bad den wederlegd. Nocb kant, nocb fichte, schelling of
HE6EL bebben Grod willen loocbenen, maar zi^' bebben Hem op
eene eenzijdige wiyze verklaard: bet zedel^k beginsel stond
by ben op den voorgrond. Voor pichtb werd God later bet
oneindige Iky terwijl H\j voor schelling bet oneindige Zijn
18, dat zicb als subject-object in immer afwisselende vormen
openbaart.
Wat vloeit er onmiddell^k nit de leer van pichtb voort,
volgens bet gevoelen van onzen Scbr^jver? »Eene noodzake-
Igke goedwilligbeid tegenover anderen, aUeen om zijn zelfs unl:
dos bet absolute egoïsme.
iiDe gevolgtrekkingen die in bet staatkundige daaruit kun-
nen worden afgeleid, zijn: I. Alle regt grondt zicb op verdrag.
a. De Staat berust op een maatscbappelyk verdrag, b. De Fran-
Bcbe, gel^k iedere, revolutie is onbepaald goed te keuren. II.
Slecbts bet al of niet beleedigd worden van bet vrge ik is de
maatstaf van bet regt. a. Geen buwelijksregt erkend, of liever
geene ecbtbreuk verboden, b. Straf geene vergelding. HL Het
regt kan iets veroorloven^ maar in den eigenl^'ken zin geen
wetten geven.
»Het eigenaardig en noodlottig verloop der Franscbe revo-
lutie en de daaruit voortgesproten alleenbeerscbappij van na-
polbon is de duidelijke Commentaar van de door ons besebre-
ven rigting."
De eerlgke en boogst zedelijke fichte zou zeer verwonderd
gestaan bebben, indien men tegen bem zulke consequentiën
uit zyne leer bad afgeleid. Hy, die naar de verwezenlgking van
eene volkomene zedelijke wereld-orde streefde, die de over-
drg vingen der Franscbe revolutie betreurde, en bare misdaden
verfoeide, die Duitscbland tegen bet dwangjuk van napoleon
opwond, en zelfs bet zwaard voor deszelfs bevrijding aangorddel
De Franscbe revolutie, en bet verkeerde maatscbappelgk en staat-
kundig regt, bad andere oorzaken dan de overdreven bespiegeling
Tan sommige Duitscbe w^sgeeren, wier abstracte tbeoriën, door
hunne leerlingen naauwel^'ks of kwal\jk begrepen, voor bet pu-
bliek gebeel onverstaanbaar en altbans in Frankrijk zonder eeni-
gen invloed waren. Het waren slecbts de Jong-Hegelianen vai^L
BOBKBESCH. 1856. N*". II. 6
70 Dr. A. PIERSOK,
onze dagen : een bbuxo baubr, abnold buge, die onder de lei*
ding van een feuebbach en max stibneb, tot een grof mate-
rialistisch pantheïsme vervielen en gemeene zaak met de Fran-
Bche Communisten pboudbox, oabet en poubieb en de Socia-
listen LOUIS BLAKO en LEDBU R0LLC7 maakten. De oorzaken
van de Fransche revolutie zijn reeds in de regering van lo-
DEWIJK XIV te zoeken, en in de rigting die de beschaving,
de letterkunde en de wijsbegeerte sedert het begin der acht-
tiende eeuw in Frankryk genomen hebben. De Duitsche wijs-
begeerte van KANT, FiGHTE, SCHELLING en BEGEL kan men eer
als eene bestrijding van den geest dezer eeuw aanzien, dan als
de oorzaak van deszelfs gevolgen.
» Slaan w^ nu nog het oog op een onderdeel der algemeene
wetenschap, op de Grodgeleerdheid.
})De mensch, in het boven omschreven gevoel van onafhan-
kelijkheid tegenover de Grodgeleerde wetenschap geplaatst, om-
helst hetgeen w^ noemen met den welbekenden naam van ra-
Honalisme,**
Er is een plat en een verheven rationalisme: het eerste is
een gevolg van de zoogenaamde verlichting^ die in Duitschland
vóór KANT zoo vele aanhangers had, waarvan semleb en
BAHBDT de voornaamste aanvoerders waren, en paulüs van Hei-
delberg een der grootste voorstanders was; het had de strek-
king om de H. S. volgons de uitspraken van het gezond ver-
stand te verklaren. Dit rationalisme is bijna verdwenen,
sedert de beruchte strauss, door zijn Lêben JeaUy het eenen
doodelyken slag heeft toegebragt. Het verhevene , daarentegen ,
wint meer en meer veld, en mannen als bothe en schleieb-
HACBEB hebben zich omtrent den Godsdienstzin verdienstelijk
gemaakt, door dien uit het zelfbewustzijn en het afhanke-
l^ksgevoel af te leiden. W^ kunnen met den Schrijver niet
instemmen dat hierdoor aan het Godsdienstig gevoel iets te
kort zoude gedaan z^n , of dat de bespiegeling hierin ook eenen
eenzgdigen invloed zoude uitgeoefend hebben, en dat hier al-
les ook aan de ^uitspraken van den individuëlen mensch** zoude
onderworpen zijn. Wy zouden dit alles, wat de Schrijver over
de Godgeleerdheid zegt, beter onder § 4: » Het gebied der Gods-
dienst**, op z\jne plaats gevonden hebben ; doch het wordt t^d
om de slotsom van de eerste § op te maken. nWg hebben tot
uitkomst verkregen" — zegt de Schryver — »het individueel
BESPIEGELING, GEZAG E!ï ERVARIN'G. 71
karakter des menschen is op de beoefening der wetenschap
van den meest beslissenden invloed geweest. Het heeft de
wetenschap tot zijne gehoorzame slavin gemaakt en over haar
op de meest willekeurige wyze geheerscht. Zg. is gedwee ge-
volgd. Zg heeft blijkbaar eene harde dienst gehad. Althans
vertoont zij ons eene armzalige gestalte. Wij zagen wat onder
dien invloed werd van de stadie der natuur, van het regt, en
van de godgeleerdheid. Aan fightjbs, schellixg, hegel, sohlbieb*
MAGHEH en BOTBE herinnerd te hebben, zg hier voldoende."
IVg kunnen niet zien dat de bespiegeling, die »uit het in:di-
viduëel karakter van den mensch**, of liever uit het zelfbe»
WQStzgn uitgegaan is, behoudens eenige uitzonderingen en af-
wijkingen, dien heilloozen invloed op het gebied der weten-
schap gehad heeft. Zg is geenszins daardoor tot eene slavin
gemaakt ; integendeel is zg tot eene oppergebiedster in het rijk
der kennis verheven. De wetenschap in Dnitschland, sedert de
laatste vgftig jaren, had voorwaar geene ^armzalige gestalte**.
De Jong-Hegelianen en het Socialisme en Commanisme heb-
ben met de wetenschap niets gemeens , en zgn slechts de vrucht
van een grof zinnelgk egoïsme en eenen verstandelijken waan-
zin. Wij hebben ons, om het gewigt der zaak, zoo lang met
deze eerste § bezig gehouden. Bg de overige kunnen wg kor-
ter zgn.
Hetgeen in de tweede §: ouer het gebied der Kunst ^ aan-
gaande de beide schlegels, goethe, jean paul, novalis,
piECK, STSPFENS, en anderen voorkomt, toont eene groote be-
lezenheid in de nieuwere Duitsche letterkunde aan. De in-
vloed der romantiek wordt er duidelgk en juist in aangewe-
zen, alsmede de toepassing er van op het Staatsregt.
Even belangrgk is de derde §, die over het gebied der
Redelijkheid handelt, waarin de zelfzucht in hare ontaar-
ding^ als haat en wellust beschreven wordt, als zijnde bg velen
gegrond in weerzin tegen de werkelgkheid. Het is gelukkig
dat deze zelfzucht in onzen tgd niet zoo algemeen is, als men
al ligt uit des Schrgvers voorstelling zoude kunnen opmaken.
De invloed der geschriften van eenen helvetius wordt voor-
zeker door die van de wijsgeeren en zedeleeraars van onzen tgd
ruimschoots opgewogen. Sedert kant is men immers op het
spoor gebragt x>m de zedekunde op den hechtsten en zuiver-
sten grondslag te vestigen.
C*
72 Dr. A. PiERSOSf,
In de vierde §, het gebied der Godsdienst betreffende, wordt
het Mysticisme, dat zich door de verbeelding eenen Grod schept,
tegenover het positief karakter des Christendoms gesteld, en
de rigting van den geest des t^ds tot een Mystisch pantheïsme
aangewezen. Alles zeer waar en gepast voor velen onzer tij d-
genooten; doch is nu toch ook niet het woord Pantheïsme eene
beschuldiging waarmede men even mild was als vroeger met
het Naturalisme en Atheïsme? Wat hiervan zij, het Pan-
theïsme heeft toch ook iets goeds te weeg gebragt. Het
heeft de begrippen van God van een bekrompen anthropo-
morphisme gezuiverd, en de bloot mechanische voorstelling der
Natuur doen ophouden. De echte Godsdienstzin heeft iets
pantheïstisch, en men moet de immanentie van God in de
schepping wel aannemen, wil men niet in een koud en afge-
trokken Deïsmus vervallen*
De Schrijver resumeert op het einde van het eerste Hoofd-
stak op de volgende w\jze : de alleen zich-zelf zoekende wille-
keurige rigting van onze eeuw werkt uit, op:
Weteruchappelifk gebied, de logisch-speculatieve Wijsbegeerte,
JEsthetisch gebied, de Romantiek,
Zedelijk gebied, het Egoïsme,
Godsdienstig gebied, het Mystisch-pantheïsme.
Dus op het eerste gebied de heerschappij van het Verstand^
op het tweede dat der Fantaisie^ op het derde dat van den
Wil f en, eindel^'k, op het vierde dat van het Gevoel.
Het tweede Hoofdstuk: De Yeiligheidsmajltregele^t,, is
xnet een vr\jen en meer onpartydigen en omvattenden blik
bewerkt. De eerste §: Het gebied der Wetenschap ^ bevat: eene
voorstelling van het Christendom, als den eersten grondslag
der vr\jheid, de beteekenis van het nominalisme, en de tra-
ditie waardoor de R.-K. Kerk de wetenschap heeft beheerscht;
het lot en den invloed van mannen als telesio, campanelia,
OXOBDANO BBüKo, OALiLEi en BACO*, de heerschappjj des Bij-
bels over de natuurwetenschap bij de Protestantsche Kerk-
genootschappen; de heerschappij der geschiedenis, en den
invloed der historische school; de conservatieve rigting en
de leer van de Souvereiniteit Gods op de wetenschap toege-
past; de vraag beantwoord, in hoe verre er slechts twee
rigUngen bestaan, of zij die de revolutie veroordeelt, öf z\f
die haar bill\jkt; de leer der vereeniging van Kerk en Staat;
BESPIEGEUXO, aSZAG EN EBYA.BIXG. 73
en, eindelijk, de verhouding van hobbss tot fiohtb en tot
AI/>EBNON 8IDKEY.
Alles is hier krachtig en daidelijk uiteengezet, om de onge-
noegzaamheid van de veiligheidsmaatregelen aan te toönen, die
bet gezag der B.-E. Kerk, en het Protestantismus, door dat
des BQbels, aangewend hebhen, om den voortgang der weten->
schappen en der w^'sbegeerte te stuiten. Éëne zaak is ons hi^ïn
echter niet helder, namel^k de beteekenis die de Schr^ver aan
bet nomincüisme geeft, dat het namel^k voordeelig voor het gezag
der IL-K. Kerk zoude geweest zyn; w\f , integendeel, zouden van
gevoelen z\jn, dat dit juist het realisme was. Het nominalisme ^
dat in de algemeene denkbeelden en begrippen sledits namen
en geene realiteiten zag, en dat in willbm van okkah nten
eenenmale de mogelgkheid ontkende om tot zekerheid te ge-
raken'*, moest, alff tot het scepticisme overhellende, het gezag
der Kerk v^andig zijn ; dat Willem van okkak zich uit voor-
zigtigheid daaraan » volkomen onderwierp**, bew^'st niet dat het
nominalisme zulks volgens z^'nen aard doen moest. De Kerk
en de grootste scolastieken der Middeleeuwen: ansklkds, al-,
BEBTUS MAONU8 CU THOMAS AQUINAS warcn immers het rea^
Usme toegedaan.
De tweede § w\jst aan: dat op het gebied der Kunsi^ noch
de slaa&che navolging van een bepaald genie, noch de uitslui-
tende navolging der antieken, een genoegzamen breidel voor
de willekeur der nfantaisie** kunnen opleveren, en allëën ge-
schikt z^n om de kunst weder op den koninkl^'ken weg van den
wezenlijken vooruitgang te brengen. Vervolgens wordt de ver-
houding der Middeleeuwen tot de klassieken, voomamel\jk tot
ABISTOTSLBS, aangetoond, en tevens de eerste gevolgen van de
herleving der letteren. Er wordt, eindelijk, een blik geslagen
op het tijdvak van abiosto en BAPHAëL; op de herstelling der
IL-K. Kerk na den schok dien z^' door de Hervorming ver-
kregen had; op tasso, z\)n gedicht en zgn l\jden. Ten slotte
wordt de navolging der antieken in Frankrijk en in Daitsch-
land nagegaan, en die navolging uit een paedagogisch oogpunt
beschouwd^ in tegenoverstelling met de navolging der Natuur,
en met het oordeel van lessing daarover.
De derde §, die over het gebied der Zedelijkheid ha,ndéltfhe'
schouwt vooreerst het gevoelen hetwelk ontkent dat de zede-
lykheid haren grondslag in de natuur van den mensch zelf
7i Dr. A. PiERSOX,
zoude hebben, en het Ultramontanisme en Mysticisme als eenig-
ste consequentiën daarvan. Het verband tusschen beide. Het
Jeznïtisme, de inrigting der Orde van loyola, de volstrekte
gehoorzaamheid door haar geëischt. Dit Jezuïtisme, dat hier
krachtig, als de ziel zedel^k doodende, wordt voorgesteld, is
het natQurlijk gevolg van het Ultramontaansch mysticisme.
Het oordeel van vin£t wordt hier tot bevestiging aangehaald.
Eindelijk geeft de vierde §, op het gebied der Godadienet^ het
gevoelen der R.-K. Kerk aangaande den grond der Godsdienst
op, en de poging van möhleb, in zijne Symboliek, om dit te
ontkennen. Verder wordt het Socianismas gekarakteriseerd,
en deszelfs deistische strekking, even als die der R.-K. Kerk,
aangetoond. Het karakter van het gezag des B\jbels wordt
vervolgens aangegeven en het misverstand desaangaande aan-
gewezen. Eindelijk wordt de stelling: de Godsdienst is het
wezen van den mensch, gewaardeerd, en het gevoelen in ^lad.
DE STAëL*s uitspraak vervat hier tegenovergesteld.
Het tabellarisch overzigt van het tweede Hoofdstuk komt
hierop neder:
De veiligheidsmaatregelen tegenover den opperroagtigen in-
vloed van des menschen onafliankelijkheidsgevoel hebben:
a. De wetenschap gebragt onder de heerschappij: 1. van de
Kerk (Catholicisme) , 2. van de traditie (historische of bloot-
empirische school), 8. van den Bijbel (leer der Souvereiniteit
Gods)?
b. Hebben de kunst gebragt onder de heerschappij': 1. van
een overwegend genie, 2. van de klassieken, 8. van de natuur;
c. Hebben de zedel^kheid afhankelijk gemaakt: 1. van de,
geboden Gods, 2. van den Roomschen Paus, 8. van den Je-
zuïtischen Generaal;
d* Hebben de Godsdienst gebragt onder de magt: 1. van
de Kerk (Catholicisme), 2. van de traditie (Socianisme) , 8.
van een dusgenaamd w«zen van den mensch (Mysticisme)»
Daardoor heeft de Schrg ver op ieder gebied de geheele mag-
teloosheid getoond om het individu van zijne onwettige over-
magt te berooven, zonder hem te gelyk zyne zel&tandigheid
te ontnemen.
Het derde Hooföstuk: Db Weo tot Zekerheid, begint met
eene Inleiding, die vooreerst het begrip van zekerheid uiteen-
zet, en aantoont dat de mathematisch» zekerheid alleen ver-
BESPIEGEUNG, QEZAG £N EBVABIKG. 75
krjjgbaar is door redenering uit absolute beginselen, terwijl
tevens eene proeve van eene zoodanige redenering gegeven wordt.
Het is derhalve hier, dat men de oplossing van het vraag-
stuk moet verkrijgen, hoe de uitersten der bespiegeling, waar-
tegen het misbruik van het gezag onvermogend was, moeten
vermeden, en, dat de zekerheid, in zoo ver die voor den mensch
mogemk is, kan bereikt worden.
Dit wordt, volgens den Schr^ver, door de methode der er-
varing, op het gebied der Wetenschap^ bereikbaar, gel^'kh^j, in
§ 1, door het voorbeeld van macaulat in hare toepassing
op de staatkundige wetenschappen poogt aan te toonen. Men
treft hier verder iets aan over: de wederzi^'dsche verhouding
der verschillende leerbegrippen aangaande den laatsten grond
van het gezag op Katholieken en Protestantschen bodem, histo-
risch ontwikkeld; eene kritiek der leer van de Souvereiniteit
Grods op de wetenschap toegepast ; en de vrijheid der weten- '
schap ook op het gebied der Theologie.
Hoe veel waars en grondigs deze § ook moge bevatten, heeft
die ons het minste voldaan, omdat de methode der ervaring
hierin niet duidelijk bepaald, en op de bespiegelende zoo min
ais op de natuurkundige wetenschappen algemeen en duidel^k
is toegepast. Het voorbeeld van macaulat, betrekkel^k de
praktische staatkunde, wijst de toepassing dezer methode niet
genoegzaam op de staatkundige, en nog veel minder op da
overige wetenschappen aan. De methode der ervaring, wel
eens te veel veronachtzaamd, thans weder als de eenig
geldende, tegenover die a-priorij aangeprezen, is z\j in alle
wetenschappen, zoo wel zedelijke als natuurkundige, even vol-
doende? De ervaring leert ons de feiten kennen, die de bouw-
stoffen der wetenschap uitmaken; maar de redenering, de be-
spiegeling, in één woord, moet er het gebouw der kennisvan
oprigten.
Beter beviel ons wat in de tweede §, betreffende het gebied
der Knmt^ gezegd wordt, over de verhouding der kunstenaars
tot het werkel^ke en ideale, en over de eischen en grenzen der
aesthetica. Voorts over de naauwgezette toepassing van de me-
thode der ervaring door gobthe, benevens de waardeering van
lkssdig's en schiller*8 oordeel aangaande het doel der kunst;
«ver de navolging der antieken en baren invloed op de zeden«
76 Dr. A. i'iEBSON*,
Dit alles is met kennis van zaken en een fijn aesthetisch oor-
deel behandeld.
Het gebied der Zedelijkheid wordt in de derde § behandeld,
en de liefde aangewezen als haar eenig grondbeginsel, zich
in de hawel^ksliefde zigtbaar vertoonende. Eene voortdurende
zelfverloochening is in den grond met den eisch der liefde on-
bestaanbaar, zoo als blijkt aan het verband der algemeene men-
schenliefde en de zelfliefde. Verder wordt er in aangetoond
waarom de zedelijkheid zich niet grondt op de Geboden Gods;
en een regtmatige afkeer van de casuïstiek betuigd, als een
geheel verkeerd hulpmiddel tot ware zedelykheid. W\j zou-
den hier de liefde, die w\j wel als een voornaam bestand-
deel der zedelijkheid, maar geenszins als haar ëënig beginsel
beschouwen, meer bepaald hebben willen zien: is het de al-
gemeene menschenliefde , de liefde tot God, de onbaatzuchtige
liefde tot het goede? Dit alles kan zQ z^'n in tegenoverstel-
ling van het egoismus, dat, door zich-zelf alleen te beminnen,
in wellust en haat kan ontaarden. De vergelgking met de
huwelijksliefde kwam ons niet gelukkig voor, en zou aanlei-
ding tot eene te zinneljjke opvatting kunnen geven.
Eindelijk w^jst de vierde §, op het gebied der Godadiensty de
twee gevaren aan die hier te ontwijken zyn: het Pantheïsme,
eigenwillige Godsdienst, en het autoriteitsgeloof. Het Pan-
theïsme is echter niet alt^d eene eigenwillige Godsdienst, maar
kan ook uit eene innige overtuiging voortspruiten, van God
ook in het Heelal, als Zgiie openbaring, te moeten zoeken en
Hem daarin te vinden. Het autoriteitsgeloof zal wel nog
eeuwen het eenige voor de groote menigte blyven. De zelf-
standigheid en afhankelgkheid des menschen, en de oplossing
van beide in de nederige erkenning van een Hooger Wezen,
wordt vervolgens duidelijk aangetoond, zoo wel als de grenzen
en invloed der Godsdienst, en hare verhouding tot alle andere
vermogens in den mensch. Eindelijk : wat wg te denken heb-
ben van de wgsgeerige eenheid door sommigen tusschen de ver-
schillende vermogens in den mensch tot stand gebragt; de
waarde van het Christendom; en de ontwikkeling der Gods-
dienst in eenè Godsdienstleer. De graad van zekerheid, be-
reikbaar op dit gebied, en de beschrijving der geloofszeker-
heid worden aan het slot dezer § behandeld. Het geschrift
wordt met een Overzigt besloten, dat het veelzijdige van den
BESPIEGELING, GEZAG EN ERVAKING. 77
inhoad noodzakelijk maakte, en het ia aan den Utrechtschen
Hoogleeraar yinke opgedragen.
Om bet belangri^'ke van de onderwerpen die er in behandeld
worden, hebben w\j gemeend een meer uitvoerig verslag van
deze w^sgeerige en hifltorische Verhandeling te moeten geven,
waaraan onze letterkunde niet r\jk is, en die daarom te meer
de aandacht van denkende lezers verdient. W^ hechten veel
waarde aan dit geschrift; te meer omdat het een voortbreng-
sel is van een jeugdig Schryver, die veel voor de toekomst
belooft. Wy besluiten onze aankondiging met eene algemeena
aanmerking, die w\j niet zoo gepast in het begin daarvan kon-
den maken, omdat z^j voortvloeit uit de bedenkingen, die w^
in den loop onzer analyse vermeenden te moeten in het mid-
den brengen. Zg betreft de beteekenis der woorden: Beapiê"
geltng^ Gezag en Ervaring • W\} hebben hiervan in den loop
des geschrifts te vergeefs eene juiste en strenge bepaling ge-
zocht. Wat is bespiegeling (^ecukUie)? Is het woord niet
van eene afspiegeling der ervaring in den geest afkomstig,
waarin deze zich-zelven aanschouwt, en daardoor tot alge-
meene beginselen door het verstand en de rede poogt op te
klimmen? De bespiegeling is dus niet alleen de hoogste werk-
zaamheid van *smenschen geest, maar z\j is onverm\jdelijk,
zelfs voor hen die in het wetenschappelijke haar wantrouwen:
ieder bespiegelt op zgne wgze. Is het gezag altgd iets uit-
wendigs, bestaat er geen onveranderl^k en onontbeerlijk gezag
van de rede- waarheden en zedelijke beginselen, waarop een
regtmatig Godsdienst- en Staatsgezag rusten ? Wat verstaat de
Schryver door ervaring? Is het de ondervinding van het zoo-
genaamd gezond verstand, of de ervarings-methode der tn-
ductie door abistoteles het eerst aangewend, en door baco
in het helderste licht geplaatst ? Voorzeker wel de laatste. Maar
is die methode, zoo vruchtbaar in de beoefening der Natuur-,
Geschied- en Staatkundige wetenschappen, van eene zoo alge-
meene toepassing, dat zjj ook uitsluitend op de zedelgke en
logische kan worden aangewend? Wg gelooven zulks niet,
hoezeer men in dezen tgd dit door het Positivismus zoude wil-
len doordrijven. De methode der ervaring is voornamelyk
dienstig om de feiten zuiver te doen opvatten; maar de be-
spiegelmg, welke zich op die feiten vestigt, en niet op wille-
78 Dr. A. PIERSOK, BESPIEGELING, GEZAG EX EEVABIXG.
keurig aangenomen grondstellingen voortredeneert, is even
noodzakelijk in het gebied der wetenschappen.
De Schr^ ver heeft het misbruik der bespiegeling en van het
gezag op eene voortreffelijke wijze aangewezen, en de methode
der ervaring in wetenschap, kunst, zedelijkheid en godsdienst
pogen aan te toonen; hg kon hierin zoo goed niet slagen, om-
dat die methode daarvoor niet genoegzaam is, maar de ware
en voorzigtige bespiegeling en het gezag der rede moeten mede-
werken om op den weg der zekerheid te geraken.
J. A. B.
De Natuur beschreven in tafereelen^ tot zelfonderrigt^ versprei"
ding en bevordering van Natuurkennis ^ door Dr, j. h. vak
DEN BROEK, Leeraar in deNatuur^ en Scheikunde aan *sBtJk3
Kweekschool voor Militaire Geneeskunde te Utrecht, Naar het
Hoogduitsch, Te Leiden y bij D. Noothoven van Goor. In
gr, Svo. 418 bl. f 4:- 60.
Men ontvangt hier eene bloemlezing betreffende verschil-
lende natuur- wetenschappel^ke onderwerpen, uit de geschrif-
ten van A. V. HUMBOLDT, H. J. SCHLEIDEN, FB. KÖRNEB, T. V.
T80HUDI, en anderen. Zy maken geen geheel uit, maar z^n
op zich-zelve staande tafereelen. De namen die w\j genoemd
hebben, zijn reeds genoegzaam om te doen zien dat de Ver-
taler goede Schrijvers gekozen heefl. £lk tafereel is waardig
met belangstelling gelezen te worden.
In vele stukken, b. v. in »de onderzeesche landschappen**,
van KÖRNEB, en wde vuurspuwende bergen*\ van v.bumboldt,
vindt men de Natuur in al hare kleuren, kracht en majesteit
voorgesteld. Zij bevestigen de waarheid: dat de Natuur niet
alleen waarde bezit door den schat van kennis dien men uit haar
kan putten; maar dat zjj ook, van hare aesthetische z\jde op-
gevat, eene wereld vol poëzij is.
Het werk is ieder, maar inzonderheid hun aan te bevelen,
die nog maar weinig aan natuurwetenschappen gedaan heb-
ben; zij kunnen er veel natuurkennis van verschillenden aard
uit opdoen, en wij gelooven dat zi^', dit gedaan hebbende, den
lust niet zullen kunnen wederstaan, om nog naar meerkennis
«angaande de Natuur uit te zien. Dat de behandeling der
Dr. J. H. VAN DEN BROEK, DE NATCUB, ENZ. 79
onderwerpen niets te wenschen overlaat, waarborgen de hamen
der Schrijvers aan wier werken de tafereelen zijn ontleend,
en op den st^l hebben wij niet ééne aanmerking te maken,
zoo uitmuntend is de vertaling. Het boek is te groot, om er
den inhoud van op te geven ; en w^ zouden daardoor ook aan
de waarde te kort doen, wijl ieder stak op zich-zelven een
schoon geheel uitmaakt. Om evenwel den lezer eenigzins met
de keuze der onderwerpen bekend te maken, vermelden wy
de volgende: »De grootte der Sterrenwereld'*, door fb. köbneb;
wDe Zon, Planeten", door o. h. v. schubebt; »De vallende
Sterren, Vuurballen en Meteoorsteenen**, door A. v.bumboldt;
»Het Weder", door M. j. schleiden; »Het Klimaat", door
kbibgk; »De Ëdelsteenen", door f« y. kobell; nOnderzeesche
Landschappen", door fb. köbneb; nPhysiognomie der Plan-
ten vormen", door A. V. humboldt; »Het verschil der Zintui-
gen", door D. F. ESGHBICHT, CUZ.
Wij eindigen met onzen dank te betuigen aan den Vertaler
van dit in alle opzigten voortreffelijk werk. Dergelijke ge-
schriften in onze taal aldus over te brengen, is een verdiens-
tel^ke arbeid, die ze voor den oningew^de in duidelijkheid
doet winnen*
W\j voegen er ten slotte bij: dat ons in den laatsten t^d
geen boek van dien aard is voorgekomen hetwelk, naar onze
meening, méër dan dit verdient gelezen te worden.
Schets der NatiBurkunde^ ten dienste der Scholen. Door p. van
DBB BUBG. Tweede ^ verbeterde en vermeerderde druk. Met
221 tusschen den tekst geplaatste hautsneê-figuren. Te Gouda ^
bij G. B. van Goor. 1855. In hl. 8vo. 380 W. ƒ 1 - 45.
Dit werkje geeft een duidelijk overzigt van de eerste grond-
beginselen der Natuurkunde, en is, onder de leiding van kun-
dige onderwijzers, voorzeker b\j uitstek geschikt om op de
scholen gebruikt te worden. Reeds bij het verkrijgen van lager
onderwijs, is eenige kennis der Natuur nuttig, zoo niet noodzake-
lijk. De verdienstel^ke van deb bübg heeft door dit en zijn an-
der werk over Natuurkunde genoegzaam getoond, dat men deze
wetenschap toegankel^'k kan maken voor het jeugdig verstand ;
en hoo jonger men dan aanvangt haar te beoefenen hoe beter.
80 P. VAN DEB BCRG, SCHETS DEB XATUUBKUNDE, ENZ.
Wierd die beoefening algemeen op de lagere scholen inge*
voerd, zg zon blijken een heerli^'k middel te z\jn ter ontwik*
keling; want niets prikkelt bet jeugdige verstand meer, dan
bet aanscboawelijke; niets boeit de aandacht van het kind lan->
ger, dan hetgeen 't met eigene oogen gezien heeft.
Het is om die redenen, dat de SchryVer zijne beste krach-
ten heeft besteed, om het natuurkandig onderwas op de scho-
len in te voeren, en zgn naam is deswege dan ook overal in
ons Land bekend en geacht.
Wij zonden gaarne, als 't bestek dat toeliet, eenige proe-
ven geven van de bewerking, maar zouden met de kenze ver-
legen staan, daar elk artikel door iets goeds wordt geken-
merkt. Vooral vinden w\} opmerkel^k des S. beknoptheid, die
toch zoo naauwkeurig is, en de hoofdzaken aangeeft, zonder,
door het weglaten van dingen van minder belang, aan de waar-
heid of daideiykheid te schaden; eene fout waarin menigeen
vervalt, die voor de jeagd de pen opneemt. Wie onder eene
goede leiding vak der bdrg's nSchets der NcOwirkunde" be-
studeert, wordt met de hoofdtrekken der wetenschap bekend,
en zal zich opgewekt gevoelen om de Natuur dieper te be-
Moge de » Schets" naar waarde geschat en meer en meer
verspreid worden!
De Stereoshoop, Door o. w. boot, l.zn. Te Wag^ngeny hij
G. H. van Hattum. 1855. In gr. $vo. 3S bl. f :- 60.
In deze weinige bladzijden tracht de Schr\jver den lezer
bekend te maken met de zamenstelling van den Spiegel* en
Frisma-Stereoskoop, en met het grondbeginsel waarop beide
berusten. Daarenboven spreekt hg over de handelwgze om
stereoskopische teekeningen van regelmatige ligchamen te ver-
vaardigen; om Fhotographieën voor den Stereoskoop te ma-
ken, en over de zamenstelling der kleuren in den Stereoskoop.
Ofschoon wg meenen dat deze bladzijden voor den oningewijde
in de Natuurkunde, die eenige kennis aangaande den Stereo-
skoop wenscht te verkregen, wel hier en daar iets goeds be-
vatten, is echter, het onderwerp te uitgebreid opgevat om in
zoo weinig bladzijden volledig behandeld te kunnen worden.
o. W. BOOT, L.ZX., DE STEEEOSKOOP. 81
Het 18 werkelijk niet gemakkel^k, om eene daidelyke, popn-
laire verklaring van eenen Stereoskoop te geven; en wi^* had-
den daarom gewenscht: 6f mëër volledigheid in het behan-
delde, 6f dat de Schr^ver zich bepaald hadde b^ d<en Stereo-
skoop in het algemeen, en dien van wheatstoste of brew-
8TEB in het bijzonder, B\j *t populair behandelen van eenig
wetenschappeiyk onderwerp, moet men er zóó lang bij blijven
stilstaan, tot men overtuigd is, *t in alle deelen duidelijk en
klaar te hebben voorgesteld* Men kan iemand die met de
wetten der reflectie en refractie van het licht en met de za-
menstelling van ons oog bekend is, in weinige bladz^'den mis-
schien een duidelQk begrip geven van de Stereoskopen van
WHEATSTOXB CU BBBWSTSB; maar 't geen genoeg is voor dezen,
is op verre na niet voldoende voor geheel oningewQden.
Ofschoon wy overigens den Heer boot niet bepaald op we-
tenschappelyke fouten moeten wjjzen, kunnen vrij toch ook
niet zeggen dat zijn geschrift als wetenschappeiyk opstel ge-
heel aan den eisch voldoet. — De Stereoskoop kan eigenlijk
alleen door hem mot goed gevolg behandeld worden, die een
groot gedeelte van z\jn leven aan Natuurkunde heeft gewigd.
Het ia tegenwoordig de algemeene strekking, de natuurwe-
tenschappen te populariseren, en wij prijzen die rigting; want
wat is beter dan verspreiding van Natuurkennis? Maar dit
keuren w^ af, dat het gedaan wordt door dezulken die in
de natuurwetenschappen niet verder gegaan z^n dan men van
dilettanten kan verwachten. — De wetenschappeiyke man al*
leen kan eene wetenschap populair opvatten, omdat hg de
bezwaren kent die er aan verbonden zyn, en die bezwaren
weet te ontwijken of te overwinnen.
Hiermede hebben w\j ons oordeel over dit boekjen uitge-
sproken. Er zgn, zoo ver wy gezien hebben, geene weten-
sehappel^ke fouten in, maar het bevat de groote fout, dat
het niet onderhoudend is geschreven, en, wat de behandeling
van het onderwerp betreft, veel te wenschen overlaat.
PhUographie op Papier en Gku. Handleiding voor allen die^
onbekend met de schilderhinaty in weinige oogenblikken een por^
iret of landschap op papier of glas vnllen vervaardigen. Be--
schreven naar de beste en nieuwste handelwijzen van romas,
82 PHOTOPIIILL-S,
GüVELIER, DUPOUR, LABOBDE, GHEVALIBB, F AU, Ofl Onderen.
Door PHOTOPHiLUS. Te Breda ^ bij Broese en Comp. 1855.
In kL 8vo. 86 W. ƒ : - 80.
De aanleiding tot bet schryven van dit werkje rond pbo«
TOPHiLUS (PHOTOGBAPBiLUS?) in de omstandigheid dat in ons
Vaderland tot dus verre »nog geen boek, althans geen goed
werk oyer de photograpbie is yersebenen'*, en bet is zjjn doel
ndie gaping aan te vallen en zoo beknopt mogel^'k deze scboone
[uit] vinding te beschrijven, met opgave der ol/érlaatste en beste
verbeteringen aan haar toegebragt". Inderdaad, terw\jl in
naburige landen een aantal van goede geschriften bestaat, die
voor het meerendeel den photograaph in de uitoefening van
z\jne kunst tot vr\| zekeren gids kunnen dienen,ja, terwijl er in
Duitschland en Engeland zel& geregeld uitkomende weekbla-
den bestaan, geheel aan de vorderingen dezer scboone kunat
gewgd, is tot nog toe alles wat over haar in ons Vaderland
het licht heeft gezien, bepaald gebleven tot een paar vrg on-
beduidende brochureey welke buitendien thans niet meer op de
hoogte van den tijd z^jn, en tot eenige losse stukken van het
groote geheel, hier en daar in natuurkundige en andere T\jd-
schriften verspreid.
Met de steeds toenemende belangstelling welke der photo-
grapbie ook hier te lande wordt geschonken, moet zich de
behoefte aan een degelijk werk over dit onderwerp sterker
doen gevoelen, zoodat zulk een werk voorzeker eene gunstige
ontvangst zoude mogen verwachten.
De lezing van het tegenwoordige geschrift, echter, heeft ons,
tot onze spijt, overtuigd dat het niet in die behoefte kan
voorzien. Het komt ons voor, weinig meer verdienste te be-
zitten dan hetgeen hier reeds vroeger over deze kunst is uit-
gegeven, en gewis zal de Noderlandsche Photograaph, die hier
denkt te vinden wat hy lang gemist en gezocht heeft, het
oven als wQ onvoldaan en teleurgesteld weder ter z)jde
leggen.
Het zal tot staving van ons afkeurend oordeel niet noodig
z^n het boek in z^n geheel te doorloopen; het aantoonen van
een zijner voornaamste gebreken zal wel voldoende zjjn. Het
hoofdgebrek, door ons bedoeld, is onvolledigheid^ en *t isbQ deze
zijde van het werkje dat we een weinig zullen stilstaan.
PHOTOORAPDIE OP PAPIER EH GLAS. 83
Het wetoDBchappel^'k gedeelte is zeer mager behandeld, en
bevat niet meer dan eene korte en oppervlakkige beschrijving
van de optische en chemische werking des lichts in de don-
kere kamer* Onze overtuiging is: dat het voor aanvangende
j^otographen veel te weinig bevat, terwijl het reeds voor half
ingewijden overbodig is. Over het onderscheid tosschen het
optisch en photogenisch brandpunt, de verandering van de ge-
voelige laag door de lichts-inwerking, het verschil in werking
tosschen Bromium- en Jodium^preparaten , de veranderingen,
welke de stoffen, öf tot ontwikkeling, óf tot fixering van het
beeld voortbrengen, en vele andere belangryke wetenswaar-
digheden meer, wordt niet, of zeer onbepaald gesproken. De
redenen van deze oppervlakkigheid z\jn, althans wat het schei-
kundig gedeelte aangaat, welligt hierin te zoeken, dat de Schr\j-
ver, ofschoon zelf photograaph , geene kennis van dit gedeelte
van zijn vak bezit; anders toch had h\j o. a. de Joduretum
fotasm niet herhaaldelijk ]o^iVLmzure potasch genoemd. Laatst-
genoemd preparaat (Ka O, J05) heeft eene l^jnregt tegenover-
gestelde werking van de Jod,'pota88ium (Ka J.), welke hier be-
dgeld wordt, en is in de photographie niet te gebruiken. Op
andere plaatsen noemt h\j de Jod.-poU ook wel jodium-potcisch*
Even zoo z\}n b\j hem Joduretum ammoniae en Joduretum ar^
gemti jodium^ure verbindingen.
Iets ruimer, en, wij voegen er gaarne bij, ook iets beter, is
het praktische gedeelte uitgewerkt. Er z\jn zelfs Hoofdstuk-
ken — namelijk die, waarin over de behandeling van het pa-
pier en het glas wordt gesproken, of over sommige punten die
bij de expositie moeten in acht genomen worden — welke
onzen bijval zouden wegdragen, zoo niet, oogensch\jnlijk op-
zettelijk, de beschrijving der toestellen en der veelsoortige
manipulaüën met dezelve waren achterwege gelaten, waar-
door alles voor den eerstbeginnende toch ^ weer onbruikbaar
wordt. Ook over het retoucheren, hetwelk bij beelden op pa-?
pier bijna nimmer kan worden gemist, wordt niet gesproken.
De voorschriften, gegeven ter vervaardiging van veduten en
portretten, zijn te weinig in getal, en hebben het nadeel dat
ze 1°. zeer omslagtig en zamengesteld zijn (de Schrijver houdt
zeker de bekende Boerhavische spreuk, op bl. 35 aangehaald,
voor nog al rekkelijk), en 2''. veelal langzaam werken.
Reeds uit het opgenoemde kan worden opgemaakt, in hoe
84 PHOTOPÏIILUS,
rerre de Schrijver z\jne belofte (bi. 2) omtrent het opgeven
der allerlaatste en beste verbeteringen heeft gehouden. H$-
zelf, evenwel, schijnt op het eind van z\jnen arbeid nog al vol-
doening te hebben gesmaakt, daar hij, bl^kens bl. 76, in den
waan verkeert, niets te hebben overgeslagen wat op deze
kanst betrekking heeft. W\j zullen daarom en ter z\jner her-
innering nog eenige zaken opnoemen die alle, niettegenstaande
haar groot belang, gemist worden.
Eene der heerl^'kste vorderingen in de photographie, en die
tevens zeer gemakkelgk in praktyk is te brengen, is de ver-
grooting van het lichtbeeld; — portretten, b. v., van eenige
duimen tot op levensgrootte. Reeds in het begin des vorigen jaars
is deze bewerking door onderscheidene photographen, zoo als
MATALL, SKOPALL en HEiLMANN, bekend gemaakt, en het daar-
toe dienstige apparaat is sedert dien tgd b\j sommige Duit-
sche Optici verkrijgbaar. In dit voorjaar gaf Dr. schhaüss
te Jena in IHngl Journal^ Bd. CXXXV, Heft 4, een zeer een-
voudigen toestel, welke men met uitstekend gevolg tot dit
einde kan gebruiken, en b\jna zonder kosten doen vervaardi-
gen. Fhotophilus maakt van 't een noch van *t ander
gewag. Wat hy op bl. 72 zegt van eene dergelijke vergroo-
ting der portretten door middel van den zonmikroskoop, is
zeer onpraktisch, en kan alleen betrekking hebben op de op-
vanging van het tot zekere mate vergroote beeld van uiterst
kleine voorwerpen, infusie-dieren , plantendeeltjes , enz. Ge-
steld al, dat men het portret met behoud van al z^'ne fijne
détaüa tot eene zoodanige kleinte kon de brengen, om in z(}n
geheel door de objectieflens van een zonmikroskoop te worden
opgenomen (de zekerheid van welke operatie w\j sterk be-
twijfelen), dan zoude toch de diadan enorme vergrooting steeds
eene flaauwe afbeelding voortbrengen, bovendien met al de
naar dienzelfden maatstaf vergroote gebreken, welke in den
verkleinden vorm aan het gezigt ontsnapt waren.
Verder :
Wat vóör dezen de vervaardiging van lichtbeelden op col-
lodion zeer in den weg stond, was de lastige omstandigheid,
dat de bereide plaat, onmiddellijk na de sensibilisering in
het Zilverbad, moest worden gebruikt, daar anders door de
snelle verdamping van den aether de gevoeligheid van het col-
lodion voor het licht afneemt. De uitvinding van een middel.
PHOTOGBilPHlE OP PAPIEB BN GLAS. 85
del, waardoor dit bezwaar wordt weggenomen, en de kunste-
naar sijne platen dagen, ja, weken te voren geheel kan ge-
reed maken, en bewaren, is voorzeker als eene der belang-
xgkste vorderingen in de photographie op glas aan te merken.
Qftchoon na werkelgk zolke ngeanHeipêerde** collodions reeds
in Aagnstos 1854 door spillbb en bbookbs, en later door
SBAOBOLT zQn aan de hand gegeven, vindt men daarvan b^
PHOTOPHiLUS met geen enkel woord melding gemaakt*
Zoo gewaagt hg ook niet van photographie op glas met
media van eiwit (eiwit-gom, eiwit-honig) , st\j&el, arrowroot,
lym, gelatine, gatta percha-coUodion , schietpapier-coUodion ;
van photographie op andere stoffen als: porselein, lithogra-
phintensteen, enz*; van Energiatypie, Chromatypie en derge-
iyke typieën meer, en de verbeteringen welke hierin in den
kteren tgd gemaakt zgn.
£indeiyk:
Van de menigte glassl^jperyen, welke in het leveren van
deugdzame objectiefglazen voor de camera obscara uitmunten,
wordt alleen die van den Heer ohbvalieb te Parijs genoemd.
Na z\jn de goede eigenschappen der Fransche glazen niet te
miskennen; doch algemeen — en dit moest ook onze Schr^ver
weten — wordt aan de objectiven van de Heeren voigt-
LANDXB SN ZOON te Weencu boven alle anderen de voorrang
gegeven. De aanprijzing van al hetgeen van den Heer cbb-
VAUBB komt, is in dit boek waarlgk zóó eenzydig, dat het by
ons een aoortgelyken indruk heeft te weeg gebragt, als de lezing
van een paar Duitsche werkjes over dit onderwerp, welke
allen schgn hebben, meer tot aanbeveling van eene fabrgk
dan ten nutte van het publiek te z\jn geschreven. Het is
echter te betw^felen of de Heer ohbvaliss met deze aanpr^-
zing op den duur wel s^r gediend zal z\jn.
Wy zyn dan nog altgd op een goed boek over Photographie
wachtende. b. h. s.
bichabd hildbeth, esq., Geechiedems van de Vereerdgde Sta"
ten van Noord' Amerika^ sedert de ontdekking van oolumbus.
üü het Engelsch^ met Aanteekeningen door h. ketzbb. Eerste
Deel. Te 'sGravenhage^ bij H. C. Susan, C.H.z. 1854. In
. gr. 8w. VI en 519 bl. ƒ 5 - 50.
Sedert eenige jaren hebben w\j in onze taal Beschouwingen
BOEKUKSCH. 185G. N". IL 7
86 BICBABD niLDHRTH, E8Q.,
en 07erzigten van den toestand der Yereenigde Staten, van'
verschillenden aard, nn meer dan minder uitvoerig, ontvan-
gen , van personen die, öf na een langdurig, öf na een maar
kort verblijf in de Unie, bnnne bevinding en inzigten hebben
medegedeeld. Aan eene Greschiedenis van de Yereenigde Sta«
ten begmnende met den onafhankdijkheids-oorlog , ontbrak
het evenmin. Maar eene Greschiedenis aanvangende met de
eerste bevolking door Earopeërs was nog niet geleverd, en
ontbrak zelfs in Noord- Amerika. In de laatste jaren even-
wel is men in de Unie aangevangen veelvuldige nasporingen
te doen, omtrent de vroegste bewoners en de eerste Europe-
sche kolonisten. Daaraan heefi de wereld te danken: hbgkb-
WELBEB, History^ Marmer» and Custams of thê Indian Nations^
en 80B00LGBAFT, Htstoryy Candüian and Frospecta of the Indian
Tribes of the UnUed States^ alsmede de werken van o*oal-
LAGHAN, History of New-Netherland^ en bbodhead, History
of the State of New^Tork^ welke beide laatste op ons Vader-
land betrekking hebben, terw\jl vooral de laatstgenoemde
Schrigver vlijtige onderzoekingen in ons Vaderland heeft be-
werkstelligd. Zoo naderde men meer en meer eene grondige
kennis van dat belangr^ke gedeelte van Noord- Amerika, dat,
vöör omtrent het drie-vierde gedeelte eeaer eeuw, van eene
Britsche Kolonie een onafhankel\fke en magtige Vrijstaat is
geworden. Bancboft gaf z^'ne History of the United States y en
BiCHABD hildbbth trad op om de Geschiedenis dier Staten te
behandelen sedert de ontdekking van coldxbüs ittot en met
1820**. H^, die de vertolking, of liever de bearbeiding dier
Geschiedenis in onze taal heeft ondernomen te leveren, de
Heer m. ketzeb, hoopt die Geschiedenis tot het jaar 1854
voort te zetten, en zegt er van: dat men door miDBETH*s ar-
beid }>kr\}gt een jaist begrip van de zeden, gewoonten, re-^
geringswigze, staats-instellingen, verschillende godsdienst-denk-
wijzen, vroegere uitstekende mannen, handel, nQ verheid, land-
bouw, en al *t geen op Amerika betrekking heeft'*.
Al vergeten w^ voor een oogenblik de betrekking die Ne-
derland op de Vereenigde Staten van Noord-Amerika heeft,
dew^'1 *t tot de aanvankelijke beschaving veel heeft toegebragt,
daar Nieuw-Tork, de aanzienlijkste en bloeijendste hunner
steden, vroeger den naam van Nieuw- Amsterdam heeft ge-
dragen — ook dan nog verdient een Staat die zoo groot en
GESCn. VAN DE VEBEEK. STATEN VAN NOORD- AMERIKA. 87
utAgtig geworden is , onze bijzondere belangstelling en opmerk-
xasmheid, en is hij wel waardig dat men zijne geschiedenis,
van de aanvankelijke gronding en ontwikkeling af, naga en
onderzoeke.. Kiek ten onregte is er onlangs van gezegd: »Het
oog der Oade Wereld, reeds met zoo verschillende uitdrak-
kiog op de Nieuwe Wereld, sedert oolumbus, gevestigd, rigt
zich in onze dagen meer dan ooit derwaarts ; na eens om er
de geheimen af te zien, wier toepassing haar een nieuw of
verhoogd leven en werkzaamheid meedeelt; dan weer als op
het land der hope, waar menige wond geheeld, menige on-
voldane'behoefte bevredigd wordt, menig hoofd opgerigt.*' Ook
omdat zoo velen het oude Earopa verlaten om in die Staten
een nieaw vaderland te zoeken, verdient dat land onze aan-
dacht, en zQne geschiedenis onie beoefening.
Da Heer ketzsb doet er daa wèl aan het werk van hil-
DBETH voor zgne landgenooten toegankelijk te maken. H{j
heeft zich niet bepaald tot eene woordelijke vertaling, maar,
soo als hy in nEen woord aan den Lezer" zegt, de breedvoerig-
heid vaa den Schrijver in de vermelding van de vestiging en
vroegste lotgevallen der verschillende Koloniën , wat ingekort, en ,
daarentegen, aan de Geschiedenis van Niea w-Nederland, waar-
aan ffde Schrijver slechts een v^ftigtal bladz^'den wQdde*', »bij
de overplanting op onzen bodem*' eenige meerdere uitbreiding
gegeven. De Heer k» zegt, dat op bl. 280 in de aanteekening
zijn opgegeven de verschillende werken door hem bij die ge-
legenheid geraadpleegd; — deze aanteekening is aldaar te ver-
geefs door ons gezocht. Waarsch$nl\jk is het eene drukfout,
en zal bL 286 bedoeld wezen. Daar althans lezen wij: »Hil-
DRSiH heeft al *t geen op de geschiedenis van Nieuw-Neder-
land, onder de Hollanders, betrekking heeft, wat stiefinoeder-
l^k behandeld. Wij maken derhalve van de bronnen, die ons
ter dienste staan, gebruik, om onze Koloniën regt te laten
wedervaren. B^ de uitbreiding van den tekst z^n onze hoofd-
bronnen 0*CALLAOHAir, BBODHEAD OU BANCBOFT". — Het iff
geen wonder dat de Heer kbtzbb daarbij nu en dan wel wat
zóér uitvoerig wordt, als men bedenkt dat die Schrijvers allen
aan breedvoerigheid in het ontwikkelen van allerlei min be-
duidende voorvallen mank gaan. — Welmeenenden dank ech-
ter verdienen z\jnG pogingen.
Ia dit compres gedrukte Eerste Deel ontvangt de lezer de
j
88 niCHABD niLDRETn, ESQ.,
ontdekkingstogten, sedert golchbüs, in 1492, het nieuwe we-
relddeel aan Europa bekend maakte. Weldra treden de Ko-
loniën op: Carolina, St. Augnst^n, Nieuw-Mexico , Yirginië,
Acadië, Nieuw-Frankrijk, Nieuw-Nederland, Nieuw-Enge-
land, Nienw-Plymouth, Laconië, Massacbusetts-Baai, Nieuw-
Ham psbire, Ligonië, Pemaquid, Maryland, Connecticut, Pro-
vidence, Bbode-Island , enz., en men yerneemt de lotgevallen
van de meeste bunner tot onder de regering van Koning ja-
COBUS n van Engeland.
Verder wordt men bekend met den ouderlingen naijver en
8tr\jd tusscben die verscbillende Koloniën, de oneenigbeden
tusscben de kolonisten en bunne Gouverneurs, en boe de laat-
sten onbepaald meester zoeken te blyven, docb de zetelaars
langzamerhand eenige regten als burgers en ingezetenen ver-
kregen. Het treurigste gedeelte van bet tafereel is de strijd
tusscben de blanke indringers en de oorspronkelijke bevolking
of Roodbuiden. Meestentijds zyn bet de eersten die door roof
en doodslag aanleiding geven tot de bloedige vete tusscben
hen en de eigenlijke ingezetenen , en geen wonder dat zij , door
de meerdere voortreffelijkheid bunner wapenen, en hunne groo-
tere vorderingen in de kunsten der beschaving, op den duur
de overwinning behalen. Dat de eerste kennismaking meestal
op zoo vyandige w\jze geschiedde, betreurt men te meer, wan-
neer men verneemt welke scboone en zelfs voortreffelyke hoe-
danigheden bij de oorspronkelijke volkstammen worden ge-
vonden. Men boore (bl. 29 in de Noot): » De gehechtheid van
den vader aan z^ne kinderen gaat zoo ver, dat er zich ge-
vallen hebben voorgedaan, waarin hij zich voor zi[jne zonen
opofferde. Een zoodanig meldenswaardig voorbeeld vindt men
in de geschiedenis van den kryg, in de zeventiende eeuw tus-
scben de Cbippewas en de Vossen, nadat de laatsten zich in
't Westen met de Sioux badden verbonden. In dien kr\jg
namen de Vossen den zoon van een vermaard en oud opper-
hoofd van de Cbippewas gevangen. De oude man hoorde,
toen by in de hut kwam, bet hartverscheurend nieuws, en *t
lot van z\jn zoon kennende, volgde b\j, alleen, bet spoor van
den vijand en bereikte 't Vosdorp, terwyl men er bezig was
met 't ontsteken van 't vuur, waarop by levend zou verbrand
worden. H\j stapte stoutmoedig in den kring en bood aan
zyn zoon te vervangen. Het voorstel werd aangenomen en
GESCH. VAX DB VEREEX. STATEN VAN NOORD-AMERIKA. 89
de oude, zonder dat hy zich verwaardigde eenen zucht te loo-
zen, werd levend aan den staak verbrand. — Wanneer *t voed-
sel schaars wordt, bespaart de moeder doorgaans wat om aan
hanne behoeften (der kinderen) te voldoen, en weinig is voor
hen genoeg. Indien in zulke gevallen het gezin 's avonds zon-
der eten ter ruste gegaan is, staan de vader en de zoons *s mor-
gens vroeg op om wild op te sporen. Gelukt het een nu iets,
al is het maar een patrijs of eekhorentje, te vAgen, dan wordt
het dier onmiddeliyk naar de tent gebragt, gekookt en in zoo
vele deelen gesneden als er leden in het gezin z\jn. Somtijds
achten de oudere leden 't verdienstel\jk om ten behoeve van
vrouwen en kinderen afstand van hun deel te doen.**
Over de huishouding dier oorspronkelijke bewoners, lezen
w\j (bl. 18), dat zij de menschemke zamenleving onder hare
eenvoudigste en ongekunsteldste vormen vertegenwoordigden.
»Zy waren in eene menigte kleine stammen verdeeld, die in
dorpjes te zamen woonden, in hutten, welke van boomtakken
gemaakt en met kunstig geweven matten bedekt werden. Men
omringde die dorpen Wel eens, om ze tegen den vijand te beter
te kunnen verdedigen, met ruw palisaadwerk van boomen of
struiken, of legde ze aan op een eilandje, dat in het midden
van een moeras lag. Men bouwde ze ook dikwerf, ten ge-
makke voor de vlsscher^ , aan inhammen van de zee of op
plaatsen waar eene rivier in eene andere viel. Elk dorp had
zgn eigen opperhoofd, wiens waardigheid dikwerf erfelijk was."—
Op bL 23: nledere Indiaan had een algemeen erkend regt in
de hut welke hy gebouwd, in het te veld staand koom dat
hy gezaaid, het wüd dat h\j gedood had, en op alle roerende
goederen die de vrucht van z^ne nijverheid of bekwaamheid
waren. Doch het denkbeeld van het verzamelen van goederen
kende men te naauwernood. — De Indianen waren mild, om-
dat zfj gedachteloos en onbezorgd voor de toekomst waren.
Zy die voedsel hadden, waren alt\jd bereid 't met den hon-
gerige te deelen." Men leze verder daar ter plaatse wat er
van het karakter dier volkstammen gezegd wordt, tijdens z\j
met de Europeërs bekend werden.
Wjj zullen ons niet ophouden met het nagaan van de lot-
gevallen der Koloniën, door Spanjaarden, Engelschen, Fran-
scheni Zweden en Nederlanders gesticht, noch ondernemen de
90 RICn^RO HILDRETB, ESQ. ,
juistheid der verBcbillende opgav^i te toetsen; maar wij zullen
hier en daar even stilstaan bg bijzonderheden welke de Ne-
derlandsche volkplantingen betreffen, en dat te meer omdat
de opschriften der Hoofdstakken, naar ons oordeel, wel wai
al te beknopt zijn.
Van BUDSON, en dos van den aanvang der togten door of
voor rekening van Nederlanders gedaan, wordt gewag gemaakt
op bl. 57, en omtrent diens togt lezen w\j op bl. 62: » Aldus
was de HoUandsche vlag, door de ontdekking van hubsov^
de voorbode van de beschaving langs de oevers van de groote
rivier van New-Tork (w\j begrypen niet waarom de Heer tu
alhier en elders niet Niewo schrijft), die, voor zoo ver bekend
is, sedert vebkazaiti, door geen Europeër bezocht werd. Al-
hoewel het hoofddoel van de reis der Halve-Maan mislukt was,
had &DDS02? echter den grondslag gelegd voor een toekomsti'-
gen, magtigen Staat. (De Staat Nieuw-Tork telde in 1850
ruim drie millioen inwoners.) De aanlokkel^ke streek, waar-
heen het Amsterdamsche jagt door het toeval was gevoerd,
werd weldra eene Kolonie voor de Hollanders, die er de
leerstellingen van de Hervormde godsdienst overplantten , en
aan de regtspleging hunner voorvaders gehoorzaamden. De
Hollanders maakten, onder den naam van Nieuw-Nederland,
aanspraak op de Noord-Amerikaansche kust van de South-Bay
(waarom niet Zuid-Baai?) af, welke de Ëngelschen de Dela-
ware noemden, tot Oostwaarts aan Cape God.**
Op bl. 341 vindt men : »Den toestand van de Kolonie kan
men, daar statistieke bronnen ontbreken, *t best leeren ken-
nen uit de betoogen van de gemeente aan *t moederland, en
de maatregelen welke dien ten gevolge genomen werden. Beeds
in 1628 maakten slaven een deel van de bevolking uit. De
invoering van die menschen werd vergemakkel^kt door de
neèrzettingen die de Hollanders in Brazilië en ter kuste van
Gninea bezaten, en door 't nemen van Spaansche en Portu-
gesche schepen. Men moest groote kosten maken om handen
uit Europa te krijgen, en de aanvoer voldeed geenszins aan
de behoefte. De boerenknechts, die uit *t moederland kwa-
men, werden weldra door de voordeden van den pelterij-
handel uitgelokt den landbouw vaarwel te zeggen. Men was
derhalve genoodzaakt Negers te nemen, en de slavenarbeid
GE8CH. VAX DE VHBEEK. STATEN VAX NOORD- AMERIKA. 91
werd aldus, èn door de noodzakelijkheid, èn door goedkoop-
heid, eene hoofdbron van de landstreek." — W^ hebben deze
zinsnede geenszins aangehaald om het aanwezen van slaven
en de w\jze hoe zij in Nieuw-Nederland gekomen z\jn , 6f toe
te stemmen, öf tegen te spreken, maar enkel om aan te toonen
dat het verschil tusschen de Hollandsche en Ëngelsche boe-
renknechts in Noord- Amerika zeer groot was. De eersten
waren aan hunne broodhéeren verbonden in maniere als thans
nog in Nederland gébruikel^k is, de laatstèn waren in eene
tijdelgke slavernij, en mogten voor zeker aantal jaren (mfaUor
zeven jaren) hunnen meester evenmin verlaten als de slaaf
zulks vermag. Uit dien hoofde waren de Engelsohen veel
zekerder vaii hunne knechts dan de Nederlandsche meesters
of patroons.
Ten aanzien van de wederregtel^ke vermeesteiing van
Nieuw-Nededand door de Engelschen, lezen w^* (bl. 426): >iDe
Ëngelsche vlag werd eindel^k zegepralend ontrold, waar die
van Holland gedurende eene halve eeuw mét *t volste regt had
gewapperd, en de Koning van Groot-Brittannië werd van Yir-
ginië tot Canada als souverein erkend. -^ Wat daarvan ook
de gevolgen mogen geweest z\|n, deze verraderlyke en schan-
deiyke in bezitname van *t grondgebied en de bezittingen van
een bondgenoot die niets kwaads vermoedde, was daarom niet
te minder eene schending van regt en openbaar vertrouwen.
Men kan inderdaad met grond zeggen, dat van alle handelin^
gen van baatzuchtige trouweloosheid, die kabel II beraamde
«n ten uitvoer bragt, geene zoo karakteristiek en zoo laag was
als deze.** De Heer k. voegt er in eene noot bi[j: »Dit zgn
de eigene woorden van brodhbad, den onparti^digen geschied-
schrijver van den Staat New- York.*' Ook wordt in de voorgaande
noot gezegd: dat na bbodhead, o'oallaghak als onpartijdig
moet worden beschouwd. Van bancroft en hildbbth heet
J&et: ndat zij nu en dan vr\j onpartydig zijn.*'
Doch w^ moeten afscheid nemen van dit Eerste Deel, na
den wensch te hebben uitgedrukt: dat de Heer keyzeb woord
zal kunnen houden en de Greschiedenis der Yereenigde Staten
tot den tegenwoordigen tyd zal voortzetten. — De Uitgever
heefi voor helder papier en eene zuivere, duidelijke letter, bg
4Xiiapressen druk, zorg gedragen.
1)2 I)K (JAN'G VAN DEN OOSTERSCHEN OORLOG
De gang van den Oosterschen (?) Oorlog^ en de togt naar de Krinu
Opgedragen aan het Keizerlijk Bewind van Z. M, napoleox UT.
Door een Opperbevelhebber van het leger aldaar. Naar het
Franach. Te yianen^ bij G. S. A. Staart. 1855. In gr, Bvo.
hl bL f :- 50.
Hoewel, sedert den val van Sebastopol, de belangstelling
in, en de geestdrift voor den oorlog in 't Oosten aanmerkelijk
is yerflaauwd, zal toch dit werkje nog met genoegen gelezea
worden. Na eene bescbonwing van de aanleidende oorzaken
des oorlogs en de daarmede in verband staande diplomatieke
handelingen , volgt in beknopte en algemeene trekken een ver*
haal van den gang der zaken, sedert den aanvang der expe-
ditie tot 6 November 1854, en eindigend met de uiting van
het gevoelen: »dat de togt naar de Krim eene dwaasheid is*\
en ndat het hoog tijd is voor de geallieerden tot den temg-
togt over te gaan*'. Ofschoon die meening door de gebeurte-
nissen is gelogenstraft, kan men haar wel toegeven aan den
Schrijver, die in al de wederwaardigheden, ontberingen en
gevaren dezer expeditie schijnt te hebben gedeeld. Maar dat
die Schr^ver neen Opperbevelhebber" van het Krim-leger wordt
genoemd, is hoogst waarsch^nlyk eene bluf of eene vertaal-
fout; hy zal een hoofdofficier (officier supérieur) of onderbevel-
hebber z\}n , vermoedelijk van nog jeugdigen leeftyd. Dit laat-
ste is merkbaar aan z^ne oordeelvellingen over de opperbe-
velhebbers en ondergeschikte generaals, die h\} nog al over
den hekel haalt; en vooral daaraan, dat Lord baglak, naar
eijne meening, veel te oud was om een goed hoofdbevelhebber
te kunnen z\jn. Jongelieden gispen gaarne , en vallen by voor-
keur aan wat boven hen is en hunne vooruitzigten in den weg
staat, en inzonderheid wat oud is. Hoe dit zg, het boekjen
is lezenswaard. Het is, hoewel slordig, vr\j vlot vertaald;
sommige zinsneden en benamingen evenwel doen zien dat de
Vertaler geen kenner is van kr\jg8zaken, en enkele der met
verschillende spelling meermalen voorkomende namen van be-
velhebbers getuigen dat h^ ook niet vertrouwd is met die
namen, of achteloos gewerkt heeft. £ene zorgvuldige verta-
ling is het geenszins: b. v. nOostersche oorlog" en »West-
mogendhoden" zijn oneigenaardige en inconsequente vreemd-
E2Ï DE TOOT !ÏAAR DE KRIM. 93
heden; immers de oorlog is niet Oosterschj en de verbonden
mogendheden, daarentegen, zijn wel degelijk W^Bterach.
Een paar staaltjes mogen van den inhoud — die bij nitstek
^roiMcAgezind, doch weinig Napoleontisch is — eenig denk*
beeld geven. BI. 47: »Het magtwoord van canbobebt is: »m«i
han tMt aüea te geUjk doen\ Daarmede eindigt hy gewoonlijk
zijne weigering. In het veld moet men alles te gel^k doen, en
dat strijdt geheel en al met den bekrompen en tragen aard van
den generaal." — BI. 48: wWij zallen alle uitwy(«)ding ver-
mijden die op de Engelsche generaals betrekking heeft; en al-
leen zeggen, dat wij het bejammeren dat dappere en moedige
officieren als browx, cathoabt, lao-evans (elders: laot, evans)
en zelfs de jeugdige hertog va^ cambbidge(?I), niet een be-
kwamer, vlugger opperhoofd hebben, dat niet zoo oud is.*' —
BI. 50: nDaarna zagen w^ met verbazing en ontzetting de
Engelsche kavallerie als de bliksem op de vijandeiyke drom-
men inrennen. Zij brak door de Russische gelederen heen en
kwam bij hun achterste eskadrons niet dan ten koste van menig
leven. Maar toen zag z^j zich van alle z\jden ingesloten, en
in een mn8ket(-) (geweer-) en schrootvuur, dat, van zeer nab^* (,)
alles wegmaaide als een maaijer op een korenveld. — Bos-
qgbt ijlde naar de opper-generaals (lees: opperbevelhebbers)
om bevel te vragen een aanval te doen, of ten minste die on*
vertsaagde ruiterij te hulpe te snellen. Cakrobebt antwoordde
dat dit te vergeefsch en te laat was. Lord baolak verroerde
zich niet; met schijnbare onverschilligheid zag h\j de vernie-
ling zijner ligte kavallerie aan", enz.
Dit z\j genoeg om te doen zien dat het werkjen in een le-
ven<Ugen st^jl en trant is geschreven.
Vier Maanden der Belegering van SebastopoL Uit het Hoog'
duitach. Met een gezigt op Sebastopol^ benevens de portretten
van MEKTSCHiKOFF, BA6LAX sn CANBOBERT. Te Amhem^ bij
D. A. Thieme. 1855. In gr. 8vo. ƒ 1 - 25.
De Schrijver van dit werk, dat uit de Leipeiger lüustrirten
Zeihmg is bijeenverzameld, zegt in het Voorberigt: »zich zoo
veel mogelijk van partijdigheid verwyderd te hebben gehou-
den, en, zonder het verwijt van grootspraak te vreezen, te
94 VIKB UAA5DEK
dnrven lieweren, dat er tot dus verre niets in het liclit is ver-
schenen, waarin met meer getrouwheid de landing van het ver-
bondene leger, de gevechten aan de Alma en bij Inkerman,
de vestingwerken Van Sebaetopol en het leven in de leger-
fdaatsen en loopgraven worden beschreven, dan in de vol-
gende bladzüden." Dit belooft veel; en, hoewel men begint
hierop, met boilea.17, te zeggen:
„ , . . Ses éerits toni seulê doivent parier pour litV* —
Blemt men al lezende meer en meer toe, dat er iets waars in
dit t) beweren*' is* Het werk is met zaakkennis geschreven, in
óen onderhondenden st))l, en op een aangenamen, doorgaans
bezadigden en waardigen toon, die volmaakt strookt met den
^mst van het onderwerp. Alleen is het — doch zonder par-
tijdige voorliefde — een weinig eenzijdig Engelsch; waardoor
het blikbaar wordt, dat de berigtgever zijne nVièr Maanden'*
(Sept. 1854 — Jan. 1855) grootendeels in het Engelsche leger
voor Sebastopol zal hebben doorgebragt. Die eenzijdigheid
neemt niets weg van den takt, de orde en de klaarheid van
het verhaal, hetwelk zoo veel wetenswaardigs bevat, dat het
den lezer zeker niet onbevredigd zal laten. De geschiedenis
der expeditie naar de Krim en der belegering van Sebastopol
zal eerst na jaren onderzoeks en schiflens kunnen beschreven
worden, maar elke goede bydrage daartoe verdient alreeds
belangstelling éls deel van het eenmaal te vormen geheel.
De vertaling is bykans onverbeterly k ; enkele foutjes in het
technische z\jn een oningewijde niet kwalijk te nemen, en hin-
deren ook slechts den man van het vak. Zoo leest men:
bl. 10: kondechappendê schepen^ voor: adviêsachepen : jagten;
bl. 15: contre^admiraal ^ voor: achout-Uj-nacM ; bl. 107: opper^
veldheer f voor: opperbevelhebber; bl. 115 en 128: roUenvuur^
voor: twee-gétederën-vuur: bl. 122: toacht buUenf voor: v?achty
herattaJ — W\jders: vuur van hei kleine geweer , voor: klein-'
geweer^vuur^ en enkele dergelijke.
Volgens bl. 48 z\jn er 1762, en volgens bl. 51 meer dan 4000
Russen in den slag aan de Alma gesneuveld: dat verschil is
wat dl te groot!
Op bl. 57 staat: nEen eigendommelijke trek van den elag*' ;
dit Grermanisme ware door het gebruik van 't HoUandsche
I) eigenaardig" te vermeden geweest.
Op bl. 124 en 125 is één regel geheel misdrukt.
DER BELEGERIXG VA.V BEBASTOPOL. 95
De apelling yan «enige basterdwoorden ziet er regt bar-
baarscb uit. Zoo vindt men: pahkcufje^ hagazjey v&erazje^ sfaal,
enz. JBg uitzondering misschien, vindt men echter: mar(8)€heren
en ^feniê. Waarom spelt de Heer b. die dan ook niet: mar"
êjeeren en zjemei
Ten slotte geve het volgende kleine uittreksel een maatstaf
om over het geheel te kunnen oordeelen (bL 158): nZoodanig
is het lot van den oorlog, «n de Engelsche dagbladen, welko
daarover de alarmtrom zoo geweldig roerden, moesten bedacht
hebben, dat zg van de officieren, van welke zg klagten over
deze onaangenaamheden ontvingen, geen zeer gunstig getuige-
nis gaven, inzonderheid, daar zich de Fransohen stilzwijgend
naar htet onvermydel^ke echikten en niet ieder van hunne
korporaals lange brieven over de onbekwaamheid van oanbo-
BEBT naar huis liet echr^'ven, wanneer men tegenover den
v^and niet zoo genoegel^k kon leven als in de kazerne zyner
gamizoeneplaate*
9 Men kan zich niets akeligere roorstellen, dan de land-
streek, waarin de legerplaats werd uitgestoken. Hoewel t^
eene hoog gelegene vlakte is, strekt z\j zich echter zoo ver
uit, dat het op den beschouwer den indruk eener vallei maakt.
De hooge bergen in het Zuiden en het Oosten schenen op dia
wljze kleiner. De zee wordt door het r^zen van het terrein
naar het Westen verborgen. Het hoogste punt van -het plateau
ligt in het Noorden, en het leger begint omstreeks 400 schreden
van den kant der hoogte, welke van de bijj Sebastopol in ha-
vens nitloopende kloven doorsneden wordt. De kleur der land-
streek is eenvoudig genoeg — een donker grQsbruin Het
gras is op de hoogten schraal en thans geel. Boomen zyn
nergens te zien; doch hier en daar vertoont zich eenig kreu-
pelhout, dat uit lage struikachtige eiken bestaat. Over 't al-
gemeen ontdekt het oog niets dan de bruine aarde, welke met
grijze rotsstukken bezaaid en hier en daar met verdorde dis-
telen begroeid is. Door deze afschnwel^ke woestyn loopt ge-
lyk eene witachtig graauwe streep van het Oosten naar het
Westen de Britsehe legerplaats heen. Zrj is anderhalf uur
lang en strekt zich, gel^k boven werd aangemerkt, tot aan
den rand der groote kloof uit, van waar de Fransche liniën
de keten tot aan de Zee voortzetten.**
Papier en druk zijn goed; w\j achten het werk een ruim debiet
waardig, en bevelen het inzonderheid voor leesgezelschappen aan.
96 HYPPOLYIE PASSr,
Waarom ia Ji^ rijk en piet arm? of waarom is het vermogen
zoo ongelijk verdeeld? Uit het Franach ran htppoltte passt
vertaald door Mr. j. J« bleekeb. Te Groningen, bij J. B.
Wolters. 1855. In Svo. 62 bl. f : - 50,
Dit kleine geschrift , waarvan het oorspronkel^ke in Frank-
rijk werd uitgegeTen met het oog op den politieken toe-
stand van 1848, is bestemd tot bestrijding van de boitenspo-
righeden der Socialisten, die de maatschappij naar een ideaal
van hunne fantaisie hervormd wilden zien. Er wordt in be-
toogd dat de maatschappelijke orde geen uitvloeisel van bloot
kunstmatige verbindingen, maar veeleer op vaste natuurwet-
ten gegrond is, en de ongel\jke verdeeling der rijkdommen
daaronder een eersten rang bekleedt; dat ongelijkheid bestaat
in de bedeeling met physieke en moreele krachten, en even
zoo ook in de toestanden die van het geluk afhankelijk zyn,
w^l het lotgeval den een gunstig den ander ongunstig is; dat
alzoo alles leidt tot de onvermijdelijke uitkomst van eene on-
eindige ongelijkheid in veimogen ; en dat wie over dit alles mort,
tegen den Schepper mort, die ons zulk eene aardsche verbli^jf-
plaats heeft gegeven. Eene aanwijzing volgt hierop van het
nut dat ook in die ongelijkheid is gelegen, als prikkel tot
werkzaamheid en vooruitgang, en van het groot voordeel der
vorming van kapitalen, die van dienst zijn om de algemeens
n^verheid in leven te houden, met bestrijding vooral van de
dwaalleer die eigendom van den arbeid als nuttig, doch eigen-
dom van den grond als onwettig beschouwde, en den erfelQ-
ken overgang van eigendommen wilde zien opgeheven.
Alles loopt uit op de slotsom, dat vooruitgang van maat-
schappelijke welvaart onafscheidelijk zamenhangt met de vrye
verdeeling van den rijkdom , zoowel als met den eerbied welke
aan den eigendom behoort te worden betoond.
Gaarne getuigen wij dat het gezegde bondig, duidelijk en
bevattel^'k is, en uit dit oogpunt eene lo^el^*ke vermelding
verdient. Of er echter, na al het reeds geschrevene over dit on-
derwerp, nu nog wel eene wezenlijke behoefte bestond aan deze
overbrenging in de Hollandsche taal, is eene andere vraag.
W^', Nederlanders, zyn van Socialistische buitensporigheden
nu eenmaal genoegzaam afkeerig; en voor zoo ver ook hier
WAABOM 18 JAN RUK EX PIET ABM? 97
te lande b\j sommigen daartoe overhelling mogt hebben be-
staan, kunnen wg toch van die kwaal thans weinig sporen
meer ontdekken , die eene vernieuwde betoogvoering daartegen
voor ons bijzonder nattig of noodzakelijk zouden maken. Ofechoon
eenige verstandigl^'k aangebragte noten, van den Vertaler, de
belangrijkheid hebben verhoogd, kan dit toch niet verhinderen
dat zgn arbeid nu eenigzins Ie mérüe de tapropoa schjjnt te
missen*
Bloemen* Keur van Nederlandache Poëzij. Te Amsterdam^ bij
Allart en van der Made. 1855. In kU Svo. 232 hl. f i- 70.
Bloemlezing uit Dichtwerken, 4» druk. Te Amsterdam^ bij Wey-
tingh en van der Haart. 1855. In kl. Svo. ƒ : - 25.
De smaak des publieks schQnt bijzonder te vallen op Bloem-
lezingen. Behalve eene nieuwe uitgave van de Schoonheden
fdt Nederlandache Dichtere^ zagen wQ: Onze Muze^ door s. J.
VAN DEN bebgh; Bloemen^ door j. bilhan; Bloemlezing^ door
w. ZEEGEBB ; en het Klaaaiek Letterkundig Pantheon bij boelants
verschijnen. Met minder ophef dan ÖTize Muze worden ons
de twee bovengenoemde aangeboden; maar de naauwkeurige
vriend en kenner der Nederlandsche letterkunde zal gewis
daarom niet op een lageren rang willen plaatsen de boekjes
die eenvoudig en bescheiden voor den dag komen. Terw\jl de
Uitgever van Onze Muze zelf verklaart dat h\j nniet te naauw-
gezet behoefde te z\jn in het toetsen der gehalte van welken
Zanger ook (?), te meer daar hij van ieder hunner (?) slechts
één dichtstukje kon opnemen, hoewel nog niet alt\jdjuistda^-
genej hetwelk (?) h\j zich had uitgekozen'* — zien w\j in de
bovenvermelde veel meer eene strekking die w^ kunnen roe-
men. Bloemlezingen moeten aan de jeugd in handen gegeven
worden, opdat er smaak en liefde voor onze vaderlandsche
letterkunde worde geboren. Het komt er niet op aan, dat er
van ieder Hollandschen en Belgischen Dichter, die verzen uit-
gaf in afzonderlijke bundels, Tijdschriften of Jaarboekjes, iets
worde opgenomen, als er maar van meer of min bekenden
zulke stukjes worden geplaatst, die iwet met het door ons ge-
noemde doel in str\jd zijn. Zonder te verklaren dat w\j hier
niet anders dan keurige en echte juweeltjes vinden, gelooven
98 BLOEMEy, E>f BLOEMLEZIN'O ÜIT DICHTWERKEN'.
wij die keuzen der Heeren bilhait en zxxobbs over het geheel
te mogen prezen. Er heerscht verscheidenheid in, en zoo er
enkele middelmatige' verzen in aangetroffen worden — geen
van beide die rijmelary gaf waar hy gedichten beloofde*
De Bloemlezing van den Heer zeegebs heefl reeds haren weg
gevonden. Het is de vierde dmk dien wy hier ontvangen. Dat
hij den overleden Heer b. h. van sohbbek )> Meester in de
Begten*' heeft betiteld, is verkeerd. H^ had eene blaanwsel^
fabrijk. — WQ twgfelen niet of de met drie staalplaten geïl-
lustreerde uitgave der verzameling van den Heer hilmax, die,
op best papier en met gestempelden band en gond, ook naar
het uiterlijk er keurig uitziet, zal als een aangenaam geschenk
worden beschouwd en aangenomen; terwijl de bloot gecarton-
neerde uitgave k 70 ets. ter algemeene verspreiding geschikt is.
Mengelingen in Proza en Poëzij door Vrouwe ▲•qckebsb, Tr«<7«
KLfiXK. Nieuwe uitgave. Twee Deekn* Te Leyden^ bij H.
B. de Breuk. In Svo. 471 bL f S-:
Anthologie uit de Gedichten van Mr* hiebohtucs van alprbh.
Te Utrecht, Uj L. E. Bosch en Zoon. 1855. In hl, Svo. 86
bl. ƒ : - 70.
Anthologie uit de Prozaschriften van willek emmest dk peb-
POXCHEB. Te Utrecht, bij L. E. Bosch en Zoon. 185d. In
8i;o. 108 bl. ƒ : - 70.
Wy hebben het meer dan éétïB betreurd, dat er zoo menig
geschrift van blyvende waarde, dat by zijn eerste verschy-
nen met groote, welverdiende ingenomenheid werd begroet,
op den stroom des tyds wegdryft, om aldra geheel en al in de
vergetelheid te geraken. De namen van Mevr. kletx-ockebsb,
VAir ALPHEN, en DB PBBPONCHEB worden in de geschiedenis
onzer letterkunde met roem vermeld, maar hoe weinigen on-
der ons die hunne werken lezen. In de plaats van hunne
degeiyke boekwerken zien w^ nu nieuwe ver8ch\|nen, die ge-
kocht en gelezen worden ofschoon zij op verre na niet de
vergel^king met de oudere kunnen doorstaan. Daarom jui-
chen w^ de pogingen van de Uitgevers db bbeuk en boscr
luide toe. Wij z\jn verre van hen aan te klagen over het
nopwarmen van oude kost**, waar die zoo goed, zoo smakel^k
MBKOEUNGEX, ENZ. 99
en zoo krachtig is. Een vonniB ter Yeroordeeling hebben w$
alleen voor znlke Uitgevers die een gelukkig vergeten werk van
vroegeren t^d met een nieuwen titel, waarop dan het woord:
nNieuwe Uitgave*' prijkt, voorzien, en nogmaals de wereld
inzenden; maar gaarne aden w|j dat mensehen van smaak en
kennis het tegenwoordig publiek in staat stellen tot het genie-
ten van de gezonde vruchten, die in den hof onzer vaderland-
8che litteratuur gegroeid zijn in een vroeger tijdperk. Zorge
men slechts dat de prijs matig worde gesteld, en het voor-
deel zal voor publiek en Uitgever des te grooter z\jn.
Nederlandache Volks- Almanak ^ voor 1856. Uitgegeven door H. J.
scnimiEL. Te Amsterdam^ bij H. J. van Kesteren. 199 en
16 hl. ƒ : - 90.
Dit volksboekje prijkt met vier platen, naar teekeningen
van B00HC88EN, en anderen, en het wordt geopend met een
Kalender, waaraan men dadelijk ziet dat het doel méér is een
behagel^k leesboek dan een goeden Almanak te leveren. On-
gelukkig zijn ditmaal eenigen der spreuken, die *t voornaamste
bestanddeel er van uitmaken, zeer oppervlakkig en onjuist. Het
boekje viel b^ Februar^ open, en daar lazen we: nWaar één
man den Staat redden kan, is de Staat naanwelüks de redding
waard**. Dat is niet vereerend voor onze vaderen, van 1672
b. V.; maar wie durft beweren dat het Gemeenebest de red-
ding toen niet waard is geweest? — Nog zonderlinger staat
daar: ^Wj leven in een tgd die daden noch woorden heeft***
Krijgt het volk dan in *t Byblad en in honderd-vijftig cou-
ranten nog geene woorden genoeg? En wat noemt de S. daden,
als hij VAN SPETK vergeet, wiens zelfopoffering op den 5^**
dier maand pas vijf-en-twintig jaren zal zyn geleden? Zulke
onbekookte spreuken doen zien dat het water (bl. 191) niet al-
tyd op de Dichters alleen geheime tooverkracht uitoefent. Over
die kracht levert de Heer beeloo, in s^n «Watersnood'*, een
half ernstig, half knorrig opstel, om *t volk af te schrikken
van verzen die voor slagtoffers van watervloeden worden uit-
gevent, w\jl die, zegt h\}, zoo waterig zijn. Nuttiger zal
men vinden de leerzame bijdrage van een ongenoemde: over
de »Yoedingsmiddelen'*. In dichtmaat roept debgksen voor-
ziening in voor *t lot der weduwen en weezen van behoeftige
100 NEDERLA!7D5CUE VOLKS-ALMAKAK , VOOR 1S56.
schoolmeesters; tracht de yisseb in zjjne nPolderjongens** den
lezer te bewegen om liever aan de beschaving en bekeering
van inlandsche dan van buitenlandsche heidenen te werken,
en dringt vax bbbrs — door de nieuwe berijming van eene
onde anekdote — de kinderen tot eene waardige behandeling
en verzorging hunner behoeftige ouders. Ook van de novellen
schynen een paar opzettelijk voor het volk te zyn geschreven.
Dr. SELS raadt in zy ne : »Eene heel orthodoxe Grondwet'*, ieder
aan om zich buiten politieke clubs te houden; en in: »Zal het
dan altijd zoo bl^'ven?" beproeft donker het vooroordeel des
werkvolks te bestrijden tegen ongelukkigen die eene onteerende
straf hebben ondergaan. Ook nog een paar andere stukjes,
b. V. het: ))Bid en Werk**, en *t fraai »6elukkig Ongeluk**, van
DiDTUUS, z^n zeer geschikt om het volk op z^'n belang te wij-
zen. nHet Liedeken van den Brand'*, van binger, is aardig:
als maar niemand ook dit als een raad of recept beschouwt.
Bovendien vindt men in nog twaalf bedragen in proza en poëz\j
verscheidenheid van ontspanningslectuur, en daaronder een
kluchtigen brief van den ouden Heer smtts; nog iets bijzonder
liefs van didtmus, in zgn »Doove Kwarteltjens" ; iets gansch
niet waterigs, maar vol gloeds, van bierman, jr., in »Yan
Heemstra"; iets heel schilderachtigs in den nOoster- Avond",
van Mr. tollens, te Batavia; en twee stukken van den Be-
dacteur: »De Greuzen-Sabbath'*, in poëzg zoo als men die van
hem, in losse stukken, gewoon is, en: nLgden en Strijden",
een verhaal uit het dorpsleven, zóó objectief, zóó vol waar«
heid, eenvoudigheid, schilderachtige opmerkingen, vernuft en
gevoel, dat w^ er, als *t eene bekrooning gold, den lauwer
aan zouden toekennen, en *t welk alleen den prgs van *t boekje
wel waard is.
Levensrichting ^ FandUe-Roman door t. van westhreene, w.zn.
Twee DeeUn. Te Utrecht^ Hj N. de Zwaan. 1855. In gr. 8va.
670 W. ƒ 6 - :
Onder de Romanschrgvers van dezen tijd verdient de Heer
VAN wssTRHEENE met Onderscheiding genoemd te worden. Bg
het talent der vinding bezit hij niet alleen een helderen blik,
maar ook een warm hart en een diep gevoel. Zoo veroenigt hy
T. VA3Ï WESTBHEENE, W.ZX., LEYEXSRICHTIXO. 101
veel in zich dat hem eene schoone toekomst als letterkundige
kan verzekeren. Het welgeyallen waarmede dan ook eenige
vrachten van zijnen geest by het meer beschaafde publiek zijn
ontvangen geworden, kan onze meening bevestigen, en gelijk
reeds z^n eersteling in vele opzigten lof verdiende, zoo is deze
nLeüensrichting*' allezins waardig met nadruk te worden aan-
bevolen.
Het werk getaigt — en dit is voor ons bovenal de grootste
verdienste van dezen arbeid — van eene grondige kennis en
levendige opvatting van het £unilie-leven in de middenklasse
onzer zamenleving, met z\jne bekrompen begrippen dikwerf,
maar ook met al het goede dat dezen stand nog immer de
kern van onze maatschapp\j doet wezen. Waar hij behoefle
gevoelde om eenigerlei kwaal aan te w\jzen, heeft de S. niet
geaarzeld de wonde te peilen, en zelfs het ontleedmes te ge-
bruiken; ware *t mogelijk velen ter genezing. Eenzijdigheid te
bestrijden, de ware » levensrichting'*, uit levenswijsheid voort-
spruitende, aan te bevelen — ziedaar zijn doel. En de mid-
delen, die hij bezigt, zijn gelukkig gekozen; kaeel DAHSTEEen
DOBiw scBUURLura met hunne heldere begrippen en warme har-
ten tegenover de stgye denkbeelden en bekrompen opvoeding
der familie va5 der wiel te plaatsen, is eene gelukkige ge-
dachte, en getuigt voor de naauwgezetheid waarmede de S.
z)jn onderwerp heeft bepeinsd. Het werk verdient aandachtig
gelezen te worden; want wie het opvoedings-sjsteem dat w.
aangeeft, opvolgen, kunnen niet anders dan goede vruchten
daarvan plukken: zedelijke en verstandelyke ontwikkeling, als
hand aan hand voortgaande, moet, dunkt ons, daarvan het
gevolg wezen.
De karakters zijn go^d volgehouden. De vak deb wiel's
(vader en zoon) en boba en kabel damstee zijn meesterlijk
geschetst. Onder de schoone détails munten: dora^'s ziekbed
en de schets van gebbit*s positie uit, die eene belangstelling
inboezemen, welke vooral aan de zorg waarmede de Auteur
zgne tafereelen bewerkt heeft, is toe te schrijven.
Wij bevelen de nLevenmchting'^ aan als een goed en dege-
lijk werk, hoewel misschien wat te degelijk voor hen die lezen
alleen om zich te ontspannen , of om nu en dan ledigen t^'d
aangenaam te dooden. Ter wille van dezen, die zeker 't groote
gedeelte des publieks uitmaken, mogt de Auteur zich wel wat
BOEKBESGH. 1856. N^. H. 8
102 T. TAN WESTBHEENE, W.ZK., LEYENSBICHTCïGk
hebben bekort in z^ne beschoawingen over abstracte onder-
werpen, die, wy mogen 't niet verhelen, hier en daar lang*
w^jlig z\jn. Dit ig eene grieve die wij tegen den Autenr heb-
ben. B\) wat meer kortheid, wat minder gedecideerde in zynea
toon, en wat minder uitweidingen over een thema, dikwerf
geheel vreemd aan de intriguêy vooral waar de Schr^ver zich
op zijn stokpaardje »de konst*' zet, zou h\j gewis ook dat ge-
deelte van *t publiek herwinnen, 't welk voor het lezen van
z^jne romans is teruggedeinsd. Hg begrijpt niet genoeg dat
14j niet alleen voor geheel ontwikkelde en gaarne bespiege-
lende lezers schrift, maar dat velen, misschien wel de meesten
alleen door de intrigijie^ en 't boeyende van contrasterende,
levendig geschilderde situatiën en karakters te behagen zyn. B\j
meer gloed, levendigheid en losheid in den stgl, b\j een min-
der positief doordrijven en op den voorgrond stellen van eigen
meeningen, zou de Schr^ver oneindig veel winnen, en de be-
schuldiging logenstraffen, van welke wij hem zuiver achten,
maar niet een groot gedeelte van 't publiek, dat hem be-
schouwt als gedreven door starre ingenomenheid met zekere
denkbeelden, en steeds belust om daarover uit te weiden.
Een groot talent is den Heer w. aanvertrouwd, enwy wen-
schen dat h^ er winste meè doe, ten nutte en genoegen van
geheel ons publiek. H\j heeft er de kracht toe in ruime mate,
indien I^j eenigermate toe wil geven in 't geen men van hem
wenscht.
De uitvoering is goed, allëën is er wat veel wit papier; de
druk is zuiver, maar had compresser kunnen z\jn. Het lieve
vignet wordt ontsierd door de houterige figuur van kabel
DAMSTEE , die meer op een boerenknaap dan op een student gelakt.
Hiermede z^ het werk aanbevolen.
De Markiezin DB solakoe. Historische Novelle uü de jaren
1642 en 1643. Door a. ising. Te Schoonhoven^ bij S. E.
van Nooten. 1854. In gr* Svo* f 2 '2b.
De kritiek heeft meerendeels gemeend over deze novelle den
staf te moeten breken. Dat sp^t ons voor den Auteur^ die
veelmalen getoond heeft verdienstelyk werk te kunnen leve-
ren. Ook kunnen w^ van haar niet spreken zonder hulde te
A. ISCCa, DE MABKIEZI>{ DB BOLAKGE. 103
doen aan het vele goede dat z^ bevat. Dat goede ligt vooral
in het historische gedeelte. De Heer ising heeft eene flinke
greep gedaan in de geschiedenis van ons Vaderland tijdens
de jaren 1642 en 1643; onze verhouding tegenover Engeland
doet l^j goed uitkomen, en de schetsen aan het hofleven van
onsen groeten fredbrik behdbik ontleend, z\]n met juiste en
krachtige trekken geteekend.
Even als anderen heeft het romantische gedeelte ons minder
bevallen. De Markiezin de solakge is eene roman-figuur, aan
de Fransche school van duhas ontleend, die, vooral omdat zy
alleen staat en haar schaduwbeeld door niet ëën lichtbeeld
wordt verhelderd, den lezer zich met onwil van haar doet af-
wenden. Toch moet het ter eere van den Schryver gezegd
worden, dat het karakter goed is volgehouden, beter dan dat
van den Jonker van beekvliet, die, voor een HoUandsch edel-
man van die dagen, een al te weifelend en weekhartig per-
soon is.
Intnsschen laat deze novelle zich aangenaam lezen, en heeft
cQ zel& veel boeiends, doordien zij de nieuwsgierigheid leven-
di^houdt. Zy is dus voor leesgezelschappen welkom.
Wij hopen den Heer isixG spoedig weder te ontmoeten,
maar dan geheel met het goede dat hij in staat is te leveren.
Druk en uitvoering zjjn goed; het vignet vooral is ver-
dienstelyk.
Een Klaverblad. Loêse Schetsen uU het dagelijkache leven. Boor
ELIAKTHE. Te Amsterdam^ bij J. M. E. Meyer. 1855. In
gr. 8i;o. 315 bL ƒ 3-20.
Met beminnelyke zedigheid biedt »eene jeugdige, vrouwe-
lijke hand" dit drietal verhalen aan. De Schrijfster erkent
met dankbaarheid de hulp haar geschonken door een man op
wiens oordeel z\j hoogen prijs stelt; en die maecenas verdient
den dank van het publiek, dat hij eene zoo veel belovende
Schrijfster heeft aangemoedigd tot het in *t licht zenden van
deze lettervruchten, 't Zyn romantische verhalen, geschreven
om den lezer »een oogwenk te verpoozen**. Doch 't is een
magtig schrale lof, als men van zulk een boek niets beter to
zeggen heeft, dan dat het daartoe geschikt, met andere woorden :
dat het niet vervelend is. hElianthe" heeft dan ook zeker
een hooger doel beoogd, althans zij heeft het bereikt; onge-
zocht en zonder vertoogjes of preekjes laat ieder van hare
verhalen eenen zedelijken indruk na: Het rendez-vous dien, dat
de ware Christelijke belangstelling in anderen zich niet laat
ontmoedigen door miskenning of mislukking ; en dat het zeer
verkeerd is, zoo de aanzienlijke met minachting nederziet op
minderen, omdat dezen hem vaak juist door hun maatschap-
pemk standpunt de belangrijkste diensten kunnen bewezen —
Een logen dien van de wegen langs welken de ervaren boos-
heid in staat is, een jeugdig gemoed tot allerlei zedel\jke diep-
8*
104 EUANTHE, EEN KLAVERBLAD.
ten te doen zinken, vooral wanneer de hartatogt voor het spel
is opgewekt — De kamer van den houtvester dien, dat zachte
liefde tot het geluk, stolcijnsche hardheid en onhaigzaamheid
tot het ongeluk der huisgezinnen leidt. »Elianthe" schrijft
zeer onderhoudend en *t is haren st\jl aan te zien, dat z\j nog
niet bedorven is door dat ellendige schrijven »per blad*\ 't welk
jonge menschen, die zich ten onzent op het fabr^kmatig ver-
vaardigen van nnovellen*' toeleggen, in den grond bederft.
Éën raad neme de Schrijfster, wier gunstige aanleg aan-
moediging verdient, van ons aan >— zij zoeke niet op effect
te schilderen. Bij aanhoudende oefening en gestrenge eischen
aan zich-zelve kan zij veel worden, maar deele niet in den
waan van hen die meenen 't aireede verkregen te hebben, zoo
als een Apostel zegt. En daarom bidden w^ haar, dat zy zich
niet vergoo\je in dat ellendig schilderen van afschuwelQk-
heden; in dat schrille en ijselijke, waardoor sommige lezers
in eene koortsige overspanning kunnen gebragt worden,
maar waarover de verstandige meesmuilt, en eene kritiek, die
de ware belangen der letterkunde op 't oog heeft — des noods
onbarmharti": — den staf breekt.
Oostersche Vertellingen uit de duizend-en-een Nacht. Naar de
Hoogduitsche bewerking van M. glaudics; voor de Nederland"
ache Jeugd uitgegeven door j. j. a. goevebneub. Te GrO"
ningen, bij J. B. Wolters. 1855. In Svo. 281 W. ƒ 1-50;
geb. ƒ 1 - 90.
Toen door antoixe gallaxd, in het begin der achttiende
eeuw, de bekende Oostersche Vertellingen het eerst in Europa
verschenen , volgden er weldra vele vertalingen van zijne Fran-
sche overzetting van het toen nog onvolledige handschrift,
en de nDuizend-en-een Nacht" werd een zeer geliefd volks-
boek ook in het Westen. Van tijd tot tijd zagen nieuwe uit-
gaven het licht, zoo van het nu vollediger geworden werk in
zyn geheel, ald van verschillende bloemlezingen. Dat ook thans
do tijd van de wDuizend-en-een Nacht" nog niet voorb\j is,
zien wij onder anderen uit de voor ons liggende verzameling.
En inderdaad, de vertellingen bezitten juist door het vreemde
en fabelachtige, dat ze kenmerkt, zoo veel dat de verbeelding
prikkelt, de aandacht boeit, en de in het kind liggende nei-
ging tot het geheimzinnige bevredigt, dat we ons wel verkla-
ren kunnen, hoe de jeugd met de levendigste belangstelling ver-
toeft in het paleis van hakoeh-al-raschid, b\j den Prins van
KARISME, en menige vertelling met gretigheid verslindt.
Wy legden naast deze uitgave eene andere, vóór èen paar
jaren insgelyks voor de jeugd verschenen; maar nu wij plaat-
jes, druk, papier en prachtbanden vergeleken, moesten w\j
erkennen: dat de typographische nitvoering en het binders-
werk der uitgave van den Heer woltebs verreweg de fraai-
sten zyn.
B0£KB£8CH0UWING.
De Eerste Brief van den Apostel joannes. Eene Evangelie-
studie door j. H. MABONiEBf Pred* bij de Bemonstrantsch"
Gereformeerde Oemeeftte te Leiden, Te Arnhem, bij Is, An.
Nyhoff en Zoon. 1855. In gr. 8t;o. VIII en 276 bLfZ-i
Door zijnen vriend tan teitteu aangemoedigd, biedt ons de
Heer mabonieb een pendant aan tot diens Laatste Nacht des
Heeren. Het door hen beide gekozen genre stelt zich ten doel:
de resultaten der nieuwere exegese aan 't lezend publiek be-
kend en smakelijk te maken. Een zoo nuttigen arbeid jui-
chen wij toe. Wel duchten w^ dat dergelijke geschriften in
den regel meer gekocht dan gelezen worden; dat ze door menig
godsdienstlievende, of die althans daarvoor wil doorgaan , gretig
aangeschaft, maar bQ inzage toch wat te hoog en te droog
geacht worden, zoodat de keurige bandjes verder onbe-
schadigd op 't boekenplankje paraderen; maar wat nood, in-
dien ze door zulke koopers maar debiet genoeg bekomen om
in *t licht te verschijnen, en de echte beminnaars van solide
lectuur, wier smaak nog door geen overprikkeling is bedor-
ven , met een gezond en krachtig geestesvoedsel te kunnen ver-
kwikken. Bovendien, al vindt de Theoloog van professie naar
den aard der zake hier niet zoo veel nieuws, er zijn vele ver-
dienstelijke Predikanten, die, deels wegens hun bekrompen
finantiëel, deels w\jl zQ zich meer aan de praktijk van hun
ambt gewijd hebben, geene Theologen van professie zijn, en
voor wie hier dan wel degelyk een nieuw licht over den waren
zin en de rjjke toepassing der gewade Schriften opgaat.
Zoo veel over de populaire B^'bel-studiën in 't algemeen: die
van XABONiBB, welke thans tér beoordeeling voor ons ligt, is»
onzes inziens, wèl geslaagd. Terwijl de nette uitvoering en
naauwkeurige correctie de gunstig bekende ürmk van mjBOVP
EK ZOON nieuwe eere aandoen, z\jn de hoogst gekuischte stijl
en taal daarmede in aangename overeenstemming. Kwam de
eerste ons in 't begin wat abrupt voor, later hebben w|j daar
weinig meer op gestooten. W^j hebben den Schryver bewonderd,
BOEKBESCH. 1856. N'. III. 9
106 J. H. MABOKIEB, DE EERSTE BBIEF YAJX DEX APOSTEL JOAKN'ES.
ZOO in de levendigheid en frischheid, welke hem ook bij do
minder schitterende partyen z\jner taak steeds b^'blijven, als
in de eenvoudigheid en daidel^kheid waarmede hij b\j moege-
lijke plaatsen de verschillende meeningen mededeelt en z\jne
eigene uiteenzet. In *t uitlegkundige moge men zich hier en
daar niet met hem kunnen vereenigen — gelijk wijj, b, v», even-
min als de Bec. in de Godgeleerde Bijdragen durven aanne-
men dat JOHANNES, H. n: 1, zou bedoeld hebben dat chbistus
in ons een voorspraak b\j God zij — ; maar eene on&albare
exegese is er nog niet uitgevonden, en *t moet dus den Be-
oordeelaar genoeg zijn, dat mabonier ten volle toont op de
hoogte van z^n t^d te staan. Éëne aanmerking, die w|j op
bl. 12 maakten, zal hij ons mogelQk zelf wel willen toegeven:
dat, namelijk, do latere voorstelling aangaande de armoede
der Apostelen niet, gelijk daar geschiedt, moet afgeleid wor-
den uit de zucht om hunnen rijkdom aan hemelsche schatten
des te meer te doen uitkomen, maar veeleer uit de toen in
de Kerk ontkiemende neiging tot eigendunkel^ke kloosterhei-
ligheid. — Wat, eindelijk, het praktikale betreft, gelijk in
den Brief van johakxes zelven, zoo zal men ook in deze ont-
wikkeling er van zeer veel vinden, dat waarachtig is, en rein,
en liefelijk; dat voor verstand en hart beide wèl luidt. Alleen
konden we onder 't lezen den wensch niet onderdrukken, dat
er nog meer zulke boeijende episoden mogten doorheen z\jn
gevlochten, als de gedachten van plato over de liefde (bL82 —
87); de anekdote nopens chbtsostohds (hl. 91); het dichtstuk
van VAX DEB HOEVEK, JB. (bl. 160), en enkele andere. Waar
echter zoo vëël gegeven is, zou *t onbillijk zyn alles te vergen.
V. P.
Het Christelijk Iluisselijk Leven, Naar de tweede Hoogduits
sche Uitgave van n. w. J. thiebsoh. Te Amsterdam^ bij H.
W. Mooy. 1855. In hl. 8ro. VIII en 196 hl. f l- 25.
Terwijl de ^ederduitsche titel van dit boek — de Hoog-
duitsche: Uebeb ChriatUehes FandUenleben ^ wijst de strekking
beter aan — ons aan ascetische vermaningen deed denken,
werden wij aangenaam verrast, toen wij in stede daarvan
zedekundige beschouwingen vonden. Voor stichtelijke lectuur
II. W. J. THIERSGH, HET 0HRI8TELUK RUISSEUJK LEVEX. 107
zorgen onze Predikanten in ruime mate: de geloofsleer brengt
de hoofden en harten onzer Theologen in ijveryolle beweging;
joaar de Christel^'ke zedekunde moet er, helaas! op den kansel
en in de studeercel voor boeten, dat z\j zich yóót ongeveer
v^'ftig jaren — zekerlyk dan ook wel ten onregte — in Gods-
dienst en Grodgeleerdheid het primaat wilde aanmatigen. Hoe
groot ten onzent de afkeer van eene opzettel\jke zedepredi-
king geworden z\j — zoodat de Groninger School tegen die reeds
zoo zelden meer voorkomende nog altoos niet genoeg meent te
kunnen waarschuwen, en ter andere z^'de een van oostebzee
eene Zwitsersche kerk verliet, zoodra hij den Prediker hoorde
aankondigen: leh tuiU euch gegen die Umufriedenheit toarnen
(waarbij hem zeker iavates's onwaardeerbare preek over
JOXA iv niet te binnen schoot) — w\j bleven met steenmeueb
van gevoelen: »dat de prediking der Evangelische zedeleer voor
de prakt\jk des Christelyken levens hare over-over-overgroote
nuttigheid heefl**; en hoe weinig de óók op Theologisch ge-
bied tiranniz^rende mode de bewerking van morele vraag-
stukken begunstige, w\j achten dat er hier, zoo wel als in
de dogmatiek, moegelijke en hoogwigtige voorkomen , waaraan
de Theologen een deel hunner vlgt en krachten wèl mogten
toewijden. Van 't een en ander levert het geschrift van
THiEBSGH overtuigende bewezen op; en wg verhengen ons uit
dien hoofde grootelgks over de ons aangeboden vertolking, in-
zonderheid wyl *t origineel wel door de meesten kan gelezen
worden, maar daarom nog niet gelezen wordt.
Zyn wij het alzoo met de beweringen van thiessch in
allen deelo ëëns? Verre van daar. Terw\jl wij, b. v., met de
verdediging van een vrijwillig coelibaat in enkele gevallen
gaarne instemmen, stuiten w\j nogtans op de zeer inconse-
quente verheffing van het coelibaat in *t afgetrokkene be-
schouwd; en terwgl ook wy geene huwelijken tusschen naaste
bloedverwanten goedkeuren, hindert het ons echter zeer, dat
daaronder (onzeker of door Schrijver dan Vertaler) ook het
huwelijk met de zuster der overledene vrouw begrepen wordt:
't geen — bijzonder met het oog op de voorkinderen — blij-
kens de algemeene ervaring, doorgaans van alle tweede huwe-
lijken het beste is; maar waar bovendien de verwantschap
toch eigenlek zuiver denkbeeldig is, en de verbindtenis even-
min (gelijk by eene schoonmoeder) tegen het decorum strydt.
0-^
108 H. W. J. THIERSCR,
(Zelfs in LevUicua xvni, door den Vertaler aangehaald, wordt
in YS. 18 alleen een gelijktijdige echt met twee zusters verbo-
den.) Verder blijven ons eene vooringenomenheid, als die des
Schrijvers, tegen het geheele tweede huwelijk, en zijne on-
voorwaardelijke afkeuring daarvan bij echtscheiding, zelfs waar
echtbreuk de scheiding heeft veroorzaakt, voor de onschuldige
partij, almede zeer problematiek. Tegen z^jne even scherpe
veroordeeling der Godsdienstige romans kan *t reeds volstaan
den Lantaarnopsteker te noemen: om nu niet te zeggen dat de
Godsdienst, als des menschen levens-element, eigenlek nooit
uit den roman, van welk genre die ook zg, mag wegblijven.
Eveneens zouden wij hem, waar hij het fdet veel^ maar velerlei
leeren van onze dagen bestr^dt, in bedenking geven, of wij
inderdaad voor *t regte gebruik des levens met een terugkeer
tot de oude folianten-geieerdheid zouden gediend zyn. Zóó
konden w\j nog veel meer opsommen, maar zouden toch —
hoezeer een minder beslissende toon den Schr^ver zeker geene
oneere zou hebben aangedaan — niets van onze aanbeveling
terugnemen. Immers, op dit boek mag worden toegepast wat
MENSiNOA eens omtrent de Pastoraal van claus harms schreef:
»Het is dikwijls stout, paradox, het tart u tot tegenspraak,...
het noodzaakt u om er over na te denken en er u op te spit-
sen, — het is dus een boek dat tot zelfdenken opwekt*'. —
Waarschuwen moeten wQ evenwel, dat, ofschoon thiebsoh
menigmaal, en krachtig, tegen orthodoxisme en mystieker^ te
velde trekt, h^ nu en dan zelf door zigne Duitsche opgewon-
denheid in deze door hem aan de kaak gestelde kwalen ver-
valt. Dus, b. V., houdt h\j 't — gelijk trouwens de exegese
zijn fort niet schynt te zyn — nog wel degelgk met de oude
vergeestelykende verklaring of liever verdraaiing van 't Hoog^
Uedy en vermeldt hi^ met zekeren ophef de schwürmerische be-
tuiging van zinzekdobf: »dat in de harten der gedoopten de
voorstelling van de liefde van cbristcs en zijn lijden eene
werking ten gevolge heeft, die zich b\j on gedoopten niet open-
baart".
De Vertaler wijst hier en daar zijnen Auteur te regt, maar
voegt, daarentegen, óók een paar malen aan onverdedigbare
paradoxen nog andere van eigen uitvinding toe; geljjk wan-
neer hij uit de vóórliefde van thiebsoh voor de oude talen
boven de moderne gelegenheid neemt, om zijne eigene voorliefde
HET OHBISTELUK HUISSELIJK LEYEK. 109
voor de oude en veronderde Lat^nsche Scholen boven de heden -
daagsche Gyinnasiën te doen uitkomen • Overigens is z^ne over-
brenging vloeiend en vrij van Germanismen; maar op de cor-
rectie valt niet te roemen. Behalve toch dat (gemk wij boven
reeds aandaidden) de aanteekeningen van Schr^'ver en Ver-
taler niet altiijd behoormk nitëën zyn gebonden — zie o. a.
bl. 24, waar de gansche aanteekening door den Vertaler is
onderteekend, en nogtans slechts de 2« alinea van zgne hand
Bch^nt te wezen — zoo willen w\} tot proeve van de doorgaan-
de slordigheid hier alleen maar de taal- en drukfouten van
de bl. 138 en 139 aanstippen: een zoodanige gebndk; stvigende;
vandaar; in de Cateehiemua; dat zijn aesthetisch spel van gods-
dienst^ enz», in plaats van: voob godsdienst; db «rn«f (4' naam-
val); onder een dah^ in plaats van: één; dezB <a^ (4« naamval);
opium Jdsten; deK ernst; eenes overlevering; grondstellingen ix
verordeningen 9 in plaats van: en; meer als^ voor: meer dan.
Dat is, dankt ons, wèl, voor twee klein-octavo bladz^den!
V, P.
Gesehxedems der Kerkhervorming in ons Vaderland. Voor Chris-
tenen die belang stellen in de tvaarheid. Door Dr, e. j. diest
LOBGION, Predikant te Oroningen. Met vignet. Te TieU m
a C. A, Campagne. 1855. In gr. 8vo. VU en 291 bl. f B- 10.
Aan eene nieuwe Greschiedenis der Kerkhervorming in Ne-
derland, waarover reeds zoo veel geschreven is, schynt geen e
behoefte. Zg kan echter hare nuttigheid hebben, wanneer zy,
gelyk deze van den werkzamen Schrijver, voor het volk is in-
gerigt, om *t tot de regte waardeering van de merkwaardige ge-
beurtenissen welke by de invoering en vestiging der Hervor-
ming onder ons plaats grepen, en tot prijsstelling op de door
haar verkregen groote voorregten op te leiden. Nieuws mag
men in zulk een werk niet verwachten. Op een goed gebrnik
der bronnen; op geest en strekking; op vorm en keuze komt
het aan. En hierin is de Schryver niet ongelukkig geslaagd.
Hy heefl zich bediend zoo van hetgeen elders voorkomt, als
van hetgeen h^-zelf over de Kerkhervorming in Friesland,
en over duifhuis geleverd had. Z^ne bedoeling is: dat men
CHBI8TUS en zyn Evangelie als de eenig geldende magt en
110 Dr. E. J. DIEST LOKGIO?f,
regel volge, met verwerping van alle mensclieljjke bepalin-
gen en den band van menschelyke schriften. Volgens hem
zal dit ook de oorspronkelyke bedoeling van de Nederland-
Bche Hervormden geweest z^n. W^ gelooven dat dit slechts
van sommigen, niet van de meesten kan gezegd worden, die
weldra de noodzakelijkheid inzagen, om zich door Geloofsbe-
l^denissen te verbinden; blijkens de gereede onderwerping van
de groote meerderheid aan die Belijdenissen. Meer z^n w^j
het met den Schry ver eens in zyn streven om alle overdreven
waardeering van hetgeen in de zestiende eeuw plaats had, ten
koste van hetgeen in onze dagen te vinden is, tegen te gaan.
Wj verzwijgt de gebreken en verkeerdheden niet, die de in-
voering der Hervorming vergezelden; doch is tevens bill\jk
genoeg, om in de tijdsomstandigheden de reden te vinden van
sommige naar onverdraagzaamheid zweemende maatregelen der
Gereformeerden tegen hanne vorige onderdrukkers. Hetwreede
dier verdrukkingen, de bloedige vervolgingen onder alva, en
de bigotterie en onverzettelijkheid van filifs worden niet ver-
geten. Of de laatste altijd naar overtuiging te werk ging,
gelijk men gewoonlijk stelt, zouden w^ betwijfelen. Filips
moge nog zoo vast aan de Roomsche Kerk verkleefd geweest
zijn: hij had toch een geweten, en eenig begrip van de ver-
hevene waarheden en de heilige voorschriften van het Evan-
gelie; en wat de wetten van mensch- en zedelijkheid van hem
vorderden, was hem — zyne brieven bew^'zen het — niet vreemd.
Maar hoe zal men daarmede overeenbrengen zijne grove af-
dwalingen in het zedelijke? Hoe vallen voor de regtbank van
geweten en godsdienst te verdedigen z^n heerschende argwaan
jegens zijne trouwste, gel^k hij Boomschgezinde, dienaren,
waarvan Don jan en de Prins van pabi£a de slagtoffers wer-
den; z\jn gedrag omtrent zijne naaste betrekkingen; de verra-
derlijke handelwijze waarmede hg beroen en MOimoxT, eq-
MOND en HOOSXE in de val lokte, en zijne van goedertieren-
heid en barmhartigheid overvloe^'ende betuigingen jegens de
Nederlanders, terwijl hg vuur en zwaard voor hen gereed
hield? Toegegeven, gelijk op bl. 144 gezegd wordt, dat hg
het welzQn der Nederlanders naar zijne imigten zocht te be-
vorderen: zoo bl\jft het ons duister, hoe dat welzgn volgens
die inzigten — het verkregen van een absolutistisch bestuur,
on de vestiging der Inquisitie — kon bevorderd worden? En
GESCHIEDENIS DER KERKnSSVOBMING IN ONS VADERLAND. 111
niet naar z\jne inzigteo, of die van zijnen Spaanschen Raad,
maar yolgens de door hem plegtig bezworen privilegiëD, yr\j-
heden en gewoonten had h^ het volk te regeren. Wat er van
Nederland zou geworden z\jn, indien de Koning onbelemmerd
zii|n gang had kannen gaan, leeren ons het gebeurde met Ar-
ragon, en geheel Spanje. Wiy hebben gemeend deze aanmer-
kingen te moeten maken, èn voor den bekwamen Schrijver,
èn ter bestrgding van ongegronde gevolgen, die door ande-
ren kunnen getrokken worden uit z^ne gezegden omtrent een
Vorst, den opstand tegen wiens geweld wg als volkomen wettig
beschouwen.
De oorzaken van dien opstand zoekt diest loroion, over-
eenkomstig het door requesens geuite, op bl. 255 aange-
haalde gevoelen, in de nieuwe belastingen en de losbandig-
heid van het kr^gsvolk. Maar alva, die, na een zesjarig be-
wind, beter dan z\jn pas aangekomen opvolger, wist wat er
omging, schreef aan den Koning: dat oranje zich door de
steden die hem erkenden, meer dan vier malen den tienden
penning had laten betalen , en zag in der Nederlanderen zucht
tot gewetensvrijheid, om welke te verkrygen zy gaarne den
tienden en vjjfden penning zouden geven, de hoofdoorzaak van
den opstand. Wy gelooven dat alva hierin gelyk had. Do
nieuwe belasting deed den beker van bitterheid, die door de
veelvuldige verdrukkingen en teregtstellingen tot den rand too
was vol geworden, overloopen; niet alleen om de zwaarte en
bet voor den handel belemmerende der belasting, maar ook,
en nog meer, omdat zy den Koning van de verpligting ont-
hief zich om geldelyken onderstand tot de Gewestelyke Staten
te wenden, en dezen beroofde van het laatste hun overgeble-
ven middel om het onbeperkte dwangjuk te ontgaan. Maar do
ware oorzaak der onlusten was: de Godsdienst, die de Her-
vormden de worsteling deed volhouden, ook toen de overige
redenen van klagen waren weggenomen , en waarop de vredes-
onderhandelingen te Breda en te Keulen, en de pogingen tot
bemiddeling door Don jak aangewend, schipbreuk leden, om-
dat de Koning geene vryheid van Godsdienst wilde toestaan.
De Greschiedenis wordt tafereelsgewijze, en in eenen naar
den aard der onderwerpen afwisselenden styl behandeld. Zon-
der de tijdsorde te veronachtzamen, houdt de Schryver zich
echter niet met alle by zonderheden op, maar doet eene keuze
112 Dr. E. J,DIESTLOHGIO?f, GESGT1. DER KEBKnEBVORMiyO, EXZ.
van personen die als de vertegenwoordigers van hunne eeuw
kunnen aangemerkt worden; behandelt die gebeurtenissen welke
den meesten invloed uitoefenden; en deelt die stukken mede
welke verdienen gekend en aan de vergetelheid ontrukt te wor-
den. Dat h\j PiSTOBiDS, wiens belangwekkend gelaat voor het
werk afgebeeld is, en andere getuigen der waarheid zelven laat
spreken, moeten w$ zeer goedkeuren. Hunne naïve en fris-
sche geloofstaal geeft een beter denkbeeld van *t geen in hun
hart omging, en velen hunner t\jdgenooten met hen gevoelden,
dan eene naauwkeurige beschrijving zou vermogen. Welk eene
afbreuk het Pausel^'k gezag, slechts zes jaren na het optreden
van LCTHEB, hier te lande reeds geleden had, vernemen w\|
uit den redetwist te Groningen gehouden tusschen de Domi-
nikaner monniken en de pastoors der Martini-kerk.
W\| kunnen dit werk aan Protestanten, en ook aan Roomsch-
gezinden die de waarheid zoeken, aanbevelen.
Overzigt der KerheUjke Oeschiedenia van Drenthe. Door J. 8.
aCA.GKiN, Provinciaal Archivaris van Drenthe^ Commies bij het
Bestuur van dat Gewest^ Lid van Binnen- en Bintenlandsche
geleerde Oenootschappen. Te Groningen^ bij H. Geertsema, Jr.
1855. In gr. Svo. 520 bl. f h-i
W^ vonden in dit werk méév dan wg volgens het opschrift
verwachten konden. Het bevat gewigtige bijdragen en ryke
bouwstoffen voor de Kerkel^'ke Greschiedenis van een Grewest,
welks snelle aanwas in bevolking en bebouwing de hoop in-
boezemt, dat het weldra de andere Provinciën van ons Land
op z^de zal streven; dat reeds in de negende eeuw onder den
naam dien het nog draagt bekend stond; en dat inzonderheid
merkwaardig is door de vele overbl^'fsels uit de Oudheid, vooral
door de reusachtige Hunnebedden die op z\jnen bodem gevon-
den worden. Minder dan die der overige Provinciën is de
Geschiedenis der Kerk van Drenthe beoefend, dat ten t^*de
der Republiek als een afzonderlek landschap bestuurd werd,
zonder deel te hebben aan het algemeen bewind. Zy verdient
echter gekend te worden, niet zoo zeer omdat z\} zich onder-
scheidt door afwisselende lotgevallen en opmerkelè'ke gebeur-
tenissen — gewoonl^k traden de Drenthenaren in het voetspoor
J. 8. MA6KIX, OVERZIGT DER KERKEL. GESCH. VAK DRE^TTHE. 113
hunner naburen, de Groningers en Friezen — als omdat zich
daarbij de eigenaardige karaktertrek des volks openbaarde: ge-
hechtheid aan oude denkbeelden, vasthouden aan het bestaande,
dat zy niet dan met moeite pr\js gaven, om zich weldra met
denzelfden ^ver aan het in de plaats verkregene aan te slui-
ten. Bij de invoering van het Christendom, bij het door-
breken der Hervorming, en ook in latere tijden kwam die
volkstrek telkens uit. Uit de schaarsche, verspreid en afge-
zonderd wonende bevolking, en haar weinigen omgang met de
bewoners van andere Grewesten, door 't gemis van handel en
nijverheid in vroegere dagen, meenen wij dit behoudend, van
al wat nieuw en vreemd was afkeerig beginsel te moeten
verklaren.
Wie de eerste bewoners van Drenthe geweest z^n is on-
bekend; maar dat zy b\j de komst der Romeinen hier te
lande tot de Friezen behoorden, achten wy met den Schrijver
waarschynlyker dan het gevoelen van hen die ze tot de Kau-
chen brengen. Met hunne naburen hadden z\j dezelfde afgo-
dische, door eene wèl ingerigte Priesterschap geregelde eer-
dienst, die zij in hunne geheiligde wouden, onder de schaduw
der hooge eiken, en later in tempels, uitoefenden. Doch ook tot
Drenthe*s digte bosschen drongen de stralen door van het licht,
dat door willebrord, bonifaoius, en hunne medehelpers reeds
in de Zuidelijker Gewesten ontstoken was (*). Volgens Dren-
the*s oudsten Kronykschry ver zouden de beide met willebrord
overgekomen ewalds, tegen het einde der zevende eeuw, te
Koevorden met vrucht het Evangelie verkondigd hebben. Te
(*) Als benoemd Aarts-Bisseliop der Friezen hield willebbord te Utreeht
z$n Terbmf wanneer hem dit vergund was. BjJ den verwarden staat van
zaken, die Ctrecht beoitelings in de handen der Heidensche Friezen en der
Christelijke Franken bragt, kon hem een vaste zetel moejjeljjk aangewezen
worden. Doch dat BONirACius aan willebrord op den Aarts-Bisschoppe-
lijken Stoel van Utrecht is opgevolgd, gelijk de Schrijver zegt, rnst op
een misverstand. Bonifacius was niet bepaald tot de Friezen, maar tot de
Germaansche volken in het algemeen gezonden , en het meest in Zuid-Dnitsch-
land werkzaam; gelijk hji ook, tot belooning van z|jnen aldaar betoonden
fver, tot Aarts-Bisschop van Mentz verheven werd. Slechts driemalen ver-
scheen h{j in Friesland: b\i zijne eerste overkomst nit Engeland — na den
dood van radboud, toen hQ er drie jaren met vrucht arbeidde — en aan
den avond zyns levens.
114 J. S. MAGNDT,
Oldenzaal in Twenthe, te Dokknm en in z\jne omstreken, en
dos ook wel in het tosschen beiden gelegen Drenthe was mab-
OELLüS of MABCELLINUS gedurende vele jaren werkzaam. Met
zekerheid kennen w$ als eersten Christen-Zendeling van dat
Grewest den naderhand tot Bisschop van Bremen verheven
-wiLLKBM}; die, volgens de overlevering, gewoonlijk z\jn ver-
bl^'f hield te Vries, waar de eerste aan den waren God en
z\jnen Zoon gewijde tempel in Drenthe door hem gesticht werd.
Zgn arbeid werd voortgezet door lüdgbb; niet, gelijk de an-
deren, Engelschman, maar Fries van geboorte en van aan-
zienl^ke afkomst, gelijk de Christen-Zendelingen van die dagen
meestal van adellijke geboorte, dikw^'ls zelfs van Yorstel^ken
bloede .waren. Daardoor, en niet minder doordien z\j zich tot een
eenvoadig onderwys bepaalden , en zich vergenoegden wanneer
de Heidensche bewoners de dwaasheid en nietigheid hunner
afgodische plegtigheden inzagen en die lieten varen, maakte
het Christendom groote voortgangen. Wat aan de overtuiging
ontbrak, werd door beloften en begunstigingen van den eenen,
en door bedreigingen en geweld van den anderen kant aan-
gevuld, en door het zwaard van kabel den Groote voltooid.
In den aanvang der negende eeuw was Drenthe van een
Heidensch in een Christenland herschapen.
De nu gevestigde Kerk behoorde tot het geestelijke bewind,
waarmede, sinds het jaar 1046, het wereldlijke (*) verbonden
was, van den Bisschop van Utrecht, die z\jn bestuur uit-
oefende volgens de instellingen van het in de Friesche taal
geschreven Zeend- of Synodale regt — waarvan, ten jare 1847,
in het II« Deel 1" Stuk der oude Friesche Wetten, door het
Friesche Grenootschap van Greschied-, Oudheid- en Taalkunde
eene verbeterde uitgave werd bezorgd, die hier in Bijlage is
afgedrukt, — en door een Deken die op naam van* den Bis-
schop het geestel^k gebied bezat, dat echter niet onbeperkt
was. Onder hen die, volgens de in 1451 en 1454 — zestig
a zeventig jaren vóór den aanvang der Hervorming — be-
schrevene 2^endregten, welke den Deken tot rigtsnoer dienden,
(*) Hoe kan de naam Drenthe — Brie- of Dre-enthe, het Berde einde —
ontleend zijn van de yerdceling van het Bovcnsticht, wat het wereldlyk ge-
bied van den Bisschop betreft, in drieën: Salland, Twenthe en Brenthe^
daar dte naam reeds voorkomt drie-honderd jaar vöór dat dit gebied over
Drenthe een aanvang nam?
OVERZIGT DEB KERKELIJKE GESCHIEDENIS VAX DBEKTBE. 115
bij xQue jaarlijksche teregtzittingen beboet werden, vonden wij
Wederdoopers genoemd nevens Wigcbelaars en Too venaars:
eene niet ongewone kunstgreep dier dagen om den baat der
menigte tegen de zoogenaamde ketters aan te varen. De Dren-
tbenaren bezaten bovendien, in kerkelijke aangelegenbeden, bet
jus de non evocando^ dat verbood ben buiten bun landscbap
voor eenigen geestelijken regter te dagen, en dat bun, in ge-
val van verongelijking door den Deken , bet booger beroep ver-
gunde op *s£isscbops QfHciaal, op den Aarts-Bisscbop van
Keulen, en zelfs op den Paus. Mild waren de scbenkingen
aan den Bisscbop, en groot z^ne inkomsten. Van de geeste-
lijke en kerkelijke sticbtingen, bunne goederen en inkomsten,
zoo als zij bestonden bQ bet doordringen der Kerkbervorming
in 1597 en 1598, deelt de Scbrijver eene opgave mede, in
alpbabetiscbe orde, naar de plaatsen waar z\j gevonden werden.
Daar Drentbe aan Oost-Friesland, waar de leer van lttther
reeds zeer vroeg aangenomen werd, en aan Groningen paalde,
waar zicb insgelijks een geest van verzet tegen Rome open-
baarde, is bet niet te verwonderen dat de stellingen van den
Hervormer aldaar weldra bekend werden, en ingang vonden,
blijkens de klagten van de Abdis en de kloosterlingen te As-
sen. Grooten opgang scl^jnt de Hervorming ecbter niet ge-
maakt to bobben. Altbans bij den elders woedenden beeld-
storm bleven die van Drentbe rustig; o&cboon z\j met den
nieuw benoemden Bisscbop van Groningen, tot wiens dioecese
ook Drentbe beboorde, in boog loopende gescbillen geraakten
over bunne regten. Zoo lang Groningen , Koevorden en Steen-
wijk in Spaanscbe banden waren, was de deur voor de in-
voering der Hervorming in Drentbe gesloten. Eerst na bet
berwinnen van die steden in 1592 en 1594, kon de Stadhou-
der WILLEM LODEWiJK, daartoo door de Algemeene Staten ge-
volmagtigd, met vrucbt werkzaam zijn, waarbij bij den be-
roemden, in bet landscbap geboren menso alting in den arm
nam. Hoewel niet dan met moeite, eensdeels door den tegen-
stand der Boomscbe Priesters en bunne begunstigers, ander-
deels uit hoofde van bet bezwaarlijke om de noodige en vooral
om bekwame Predikanten te vinden, kreeg de Hervorming
de overhand; waartoe de Stadhouder onafgebroken zijne zorg
aanwendde door verschiUende verordeningen, die echter niet
altijd medewerking vonden. Zijn ontwerp om do Drentbscbc
116 J. S. KAGNIX,
klassen aan de Provinciale Synode van Groningen te onder-
werpen, leed op den afkeer dier Klassen — gel\jk dat om het
opperste bewind over de Drenthsche Kerk te behouden op
den tegenstand van het landschapsbestnnr — schipbreuk. Door
dat bestunr werden de in de B^'lagen opgenomen Kerken>-orden
van 1638 en 1730 bekrachtigd en ingevoerd. Eenige b^zon-
derheden uit die Kerken-orden die onze aandacht trokken,
willen wij tot kenschetsing van den geest van vorige dagen
mededeelen. In die van 1638 wordt in Art. 82 gezegd: nMen
zal geene schoolmeesters , handwerkslieden , of anderen die niet
gestudeerd hebben, tot het Predik-ambt toelaten, tenz\j men
verzekerd is van hunne singuliere (hier opgenoemde) gaven** —
met deze b^ voeging: » wanneer zich zoodanige personen tot de
dienst presenteren , zal de Klassis ze — indien de Synode het
goedvindt — eerst examineren, en naardat z^j in *t examen
bevonden worden, hen een tgd lang in *t privë laten propo-
neren, om voorts met hen te handelen als z\} oordeelen stich-
teiyk te z^*n*'. — Nog grooter zorgvuldigheid werd omtrent
nieuwelingen, mispriesters en monniken aanbevolen, en hoe
noodig dit was blgkt uit het in dit werk vroeger vermelde.
Maar in de Kerken-orde van 1730 wordt dit Art* niet ge-
vonden; evenmin als de volgens Art. 83 verleende vr^'heid,
om, nevens de 150 Psalmen met de daarachter geplaatste Ge-
zangen, sommige geestel^ke Grezangen, die in sommige kerken
op de feestdagen aangeheven werden, al of niet te gebruiken.
De laatstgenoemde Kerken-orde bepaalde: dat het Avondmaal
viermaal *sjaars, en tot meerdere stichting der Gemeente op
ieder van die vier tyden tweemaal na elkander zou gehouden
worden. De woorden b\) de uitdeeling: het brood dat wg
breken, enz., moesten niet interrogative, maar positivo worden
uitgesproken. In Friesland schgnt het Avondmaal zeldzamer
gevierd te z\jn. Den Predikanten was alleen voorgeschreven
het ten minste een- of tweemaal *s jaars te bedienen. Op het
houden van lykpredikatiën bleef men zeer gezet; doch met af-
keuring' van het al te zeer zalig spreken of verdoemen der
overledenen, en met bedreiging van kerkel^ke censuur over
alle superstitiën omtrent gestorvene ligchamen en op begra-
fenissen.
In de geschillen die de Hervormde Kerk in den aanvang
der zeventiende eeuw beroerden, hield Drenthe de z^'do der
OTEBZIGT DEB KERKELUKfi GESCHIEDE!nS YAX DREXTRE. 117
Contra-Remonstranten. Slechts twee Predikanten werden be-
Bchnldigd van Arminianisme , waarvan zich nog een hnnner
wist te zuiveren. De vermeerdering der bevolking, vooral ten
gevolge van de ontginning der veenen, heeft, inzonderheid in
de laatste jaren, het getal der Gemeenten en Predikanten
doen aangroeijen.
Behalve de Hervormde Kerk, waartoe zeven achtsten der in-
gezetenen behooren, zijn er twee Protestantsche Gemeenten in
de Koloniën van Veenhuizen en Frederiksoord. — Door de
woelingen van den afgezetten Predikant de cock, waarvan
hier een vr\} uitgebreid verslag wordt gegeven, ontstonden te
Smilde, te Assen, en op andere plaatsen afgescheidene Gemeen-
ten. — Niet vóór het jaar 1786 werd aan de Boomschgezin-
den te Koevorden vergunning verleend tot het uitoefenen hun-
ner eerdienst. Thans bestaan er zes R.-K. Gremeenten in het
landschap. — Alleen te Hoogeveen en te Meppel waren vroe-
ger Joodsche Synagogen , die na de omwenteling van 1795 met
andere vermeerderd z^'n. — Daarentegen is de Gemeente der
Fransche Eefugiés te Dwingelo in die der Hervormden ver-
smolten, en heeft zich de Evangelisch-Luthersche te Meppel
in 1826 met de Hervormde vereenigd. — Liet het bestaan van
onderscheidene Doopsgezinde Gemeenten in Friesland, Gro-
ningerland, en Twenthe verwachten, dat zij zich ook in Dren-
the zouden vestigen; aan de gezetheid der Drenthsche Gere-
formeerden op eene spoedige doopsbediening der kinderen, en
aan de door hen aangewende pogingen om de Mennoniten
daartoe te noodzaken, wordt toegeschreven dat dit het geval
niet is. Hoe sterk die gezetheid was blijkt uit de bepalingen
zoo van het burgerlijk als van het kerkelijk bestuur: dat de
kinderen zoodra mogelijk, immers binnen de veertien dagen,
op verbeurte van tien goudguldens, moesten gedoopt worden.
Aan onechten zou de Doop bediend worden, ook wanneer de
ouders hardnekkig weigerden, met belijdenis van zonden en
belofte van verbetering, hun kind ten Doop aan te bieden. In
1730 werd aan den Schout der plaats opgelegd: om de moeder
van zulk een gedoopt onecht kind, welke na hare herstelling
bleef weigeren om tot het doen van die belydenis en belofle
in de kerk te komen, door twee landschapssoldaten met ge-
weld daarheen te brengen. — Wij moeten evenwel aanmerken;
dat de gezetheid op eene spoedige doopsbediening denDrenthschen
118 J* S. MA6XIX,
Hervormden niet bepaald eigen was. De handelingen der Sy-
node van Emden in 1571, Dordrecht in 1574 en 1578, Mid-
delburg in 1581, 'sGrayenhage in 1586, en Dordrecht in 1618
en 1619, en de Kerken-orden van andere Provinciën bewy-
zen, hoe men onder de Hervormden daarop gesteld was; of-
schoon w^' er geen gewag in gemaakt vinden van boeten den
nalatigen opgelegd , of van de toediening des Doops aan kin-
deren tegen den wil en dank hunner ouderen.
Behalve de reeds genoemde, ontvangen w\| nog verschillende
bijdragen tot opheldering en staving van het in *t werk voor-
komende. Wij hebben van den r^'ken inhoud slechts eenige
hoofdpunten aangehaald, die een denkbeeld mogen geven van
den gang en de ontwikkeling der kerkelyke aangelegenheden
in Drenthe, en van het getal en den toestand der onderschei-
dene kerken. Het geleverde heeft wel in de eerste plaats be-
trekking op haren uitwendigen staat en regeling, maar behelst
toch ook veel dat ons van hare inwendige gesteltenis en van
het Grodsdienstig leven harer leden onderrigt geeft. Dat er,
wat het laatste betreft, minder voorkomt omtrent de Boomsche
Kerk der Middeleeuwen, zal geene verwondering baren, daar
het hier een nog weinig bebouwden akker gold. De Schr^'ver
heeft, volgens het Yoorberigt, in dit werk, als van zuiver
historischen aard en inhoud, het geven van aanstoot aan
iemand, van welke Godsdienstige gezindheid ook, vermeden.
Voorwaar, geene gemakkelgke taak in een boek van zulk een
omvang, en waarin zoo vele en velerlei zaken behandeld wor-
den I Allen zullen dan ook met z\jne beschouwingen wel niet
instemmen. Maar de regtmatige lof kan hem niet ontgaan, van
in dit werk de overtuigendste bewezen geleverd te hebben van
z\jne kennis der Kerkelijke G^chiedenis van ons Land, en
van Drenthe in het b^'zonder; van z^ne bekwaamheid om die
in het licht te stellen; van z\jne ijverige zorg in het onder-
zoeken; en van z\jne naauwkeurigheid in de opgave van het-
geen onder zgn bereik was. W^* stellen op zijnen arbeid hoo-
gen pr^'s, en tw^felen geen oogenblik, of ieder Drenthenaar,
die verlangt de wijze en goedertierene leidingen der Godheid
ter ontwikkeling van de zedelijke en godsdienstige beschaving
der bewoners van zijn Gewest te kennen, zal zich dit werk
aanschaffen; dat ook eene plaats verdient in de boeker^ van
ieder die in Nederland belang stelt in de Greschiedenis der
OYEBZIGT DER KECKELTJKE OESCHIEDENIS VAN DREKTHE. 119
Christelijke Kerk onder ons, — Den Scbryver zy gezond-
heid, laat en kracht toegebeden in z^'ne verdere nasporingen
omtrent de door hem zoo gelukkig behandelde en daarmede
verbondene onderwerpen!
GescMedems van het Kerkelijke Leven der Christenen gedurende
de zes eerste eeuwen, door w. moll, Hoogleeraar te Amsterdam.
Eerste Deel. De Kerkelijke Maatscfuzppij. Tweede , verbeterde
druk. Te Leyden, hij D. Noothoven van Goor. 1855. In gr.
8w. 825 W. ƒ 8 - 60.
Het verdient voorzeker met blijdschap te worden opgemerkt,
hoe onze dagen in schier alle wetenschappen — onder den in-
vloed zoo wel der Natuur-studie als der hoog ernstige wereld-
gebeurtenissen welke wij beleven — een streven aan den dag
leggen om de sfeer der afgetrokken bespiegeling te verlaten,
en tot den veiligen bodem der historische en geestelijke feiten
terug te keeren. Dit streven is inzonderheid ook in de God-
geleerdheid van groeten invloed geweest. In onderscheidene
harer vakken heeft men deze feiten , die vroeger minder of meer
planloos naast elkander werden gelegd, en wier zamen voeging
dus altijd in dezelfde mate toevallig scheen, tot een zamen-
hangend geheel, tot eene uit op elkander volgende toestan-
den zich geregeld ontwikkelende Geschiedenis verheven. Wij
wijzen tot voorbeeld op de zoogenaamde Inleiding in de ge-
schrülen des Bijbels, en op hetgeen reuss en guerigke voor
haar hebben gedaan; op de Bijbelsche Dogmatiek^ onlangs door
den eerstgenoemde als eene Geschiedenis van het Apostolische
ttfduak beschreven; ja, ook op de Dogmatiek zelve, aan welke
schleiermacher's vruchtbare, ofschoon in vele opzichten be-
denkelijk eenzijdige behandeling een geheel historisch karakter
heeft gegeven.
Iets dergelijks wordt voor ons Vaderland omtrent de weten-
schap van het kerkelijk leven door Prof. moll gedaan in het
aangekondigde werk. Deze wetenschap, vroeger algemeen Zi^-
kelijke Archaeologie genoemd, miste tot nog toe, bij allen zalUn-
gehoopten r^'kdom van stof, eene voldoende genetische ont-
wikkeling van de veelvoudige verschijnselen des kerkelgken
levens. Men stelde zich, door den naam Archaeologie verleid.
120 W. MOLL,
willekearige grenspunten in den tgd; in plaats van het ker-
keliyk leven, gelyk zalks met de kerkelyke dogmata geschiedt,
door alle eeuwen heen, tot aan z\jne hedendaagsche ontwikke-
ling toe, in z\jne geschiedenis te beschouwen. Zulk eene ge-
schiedenis nu levert voor haar eerste tijdperk Prof. moll; haar
bepalende als: »eene wetenschappel^ke voorstelling van de aan-
vankelijke ontwikkeling des kerkel^jken levens in al z^ne deelen,
en van de menigvuldige veranderingen die het onderging in ver-
schillende tgden en onder den invloed van verschillende oorzaken*'.
Een der Beoordeelaars van den eersten druk dezes werks heeft
opgemerkt: dat de S. wel die ontwikkeling des kerkel^jken
levens in al zijne deelen had geschetst, maar niet genoeg die
ontwikkeling als een geheel in organisohen zamenhang; ofschoon
h\j erkent dat de zaak-orde aan welke de S. zich gebonden
had geacht, hem het voldoen aan dezen eisch hoogst bezwaar-
lijk maakte. W\j meenen op deze laatste reden grooten nadruk
te moeten leggen , en voegen er b^ : dat elke in de Kerkgeschie-
nis in het algemeen niet onkundige lezer door dit werk uit-
nemend zal geholpen worden, om zich zonder moeite de be-
doelde, voorzeker noodzakelijke voorstelling van het geheel
des kerkel^jken levens te maken. Het is hier, met gewijzigde
toepassing, de oude str^'d die ook op het gebied der algemeene
geschiedenis over de ethnograpkieche en de aynchronistieche me-
thode wordt gevoerd; en de bemiddeling volgens welke op dat
gebied veelal beide methoden haren eisch verkrijgen door eene
ethnographische, maar tevens periodische behandeling, ware
voor dit werk al te zeer versnipperend geweest. Daarenboven,
geiyk de Schrgver van de door ons met dankbaarheid her-
dachte n Angelus Merxiki^ en njohannes Brugman^* met keandeb
en ULUlANN de kunst verstaat, om enkele personen, als mid-
delpunten, op hun geheelen t\jd en omgeving een duidelijk licht
te doen werpen, zoo blijkt h\j ook gedurig in dit werk, tot
dat zelfde by de voorstelling van enkele zaken en omstandig^
heden van het kerkel^k leven uitstekend bevoegd te zijn.
Onder kerkel^k leven verstaat de S. »een leven dat door
de gemeenschap aan de kerk bepaald wordt, en onder den in-
vloed dier gemeenschap eene zekere ontwikkeling ondergaat en
zoodanige vormen aanneemt als het buiten haar niet kennen
zou'*. Hij ontwikkelt verder hoe de wetenschap van dit ker-
kelyk leven eerst aan de Hervorming eigenlek haar aanwezen
GESCHIEDEKIS VAK HET KERKEL. LEVEX DER CHRISTENEN. 121
dankt, daar de beido groote afdeelingen der Christel^'ke Kerk
sedert de behoefte gevoelden om hare leerstellingen en kerk-
vormen uit den oorspronkelijken toestand der Christelijke Kerk
te rechtvaardigen. Na een beoordeelend overzicht harer be-
handeling tot heden toe, en van de bronnen uit welke hare
kennis gepot wordt, geeft hij hare perioden-indeeling op. De
eerste periode dezer geschiedenis — die van de aanvankelijke
ontwikkeling en vestiging van het kerkelijk leven onder den
invloed des nieuwen Christendoms en der oude volksbescha-
ving — strekt zich uit van de Apostolische dagen tot den aan-
vang der zevende eeuw. De tweede vertoont ons de verdere
ontwikkeling, en vervreemding des Christel\jken levens van
vroeger beginselen, onder den invloed van een kwal^k begre-
pen Christendom en de nationaliteit van jongere volken, van
de zevende tot de zestiende eeuw. Van daar tot heden zien
w$ in de derde periode de vernieuwing en reiniging des ker-
kelijken levens, onder den invloed van een beter begrepen
Christendom en herlevende volksbeschaving. De stof der eerste
periode laat zich weder onderscheiden in drie groepen: de ker-
keiyke maatschappy, de openbare eeredienst, en de kerkelijke
zeden der Christenen. De vereischten tot eene juiste behan-
deling, en haar veelzijdig nut worden daarna aangewezen. In
het werk-zelf z^n tekst en aanteekeningen van den eersten
druk verrekt en hier en daar gewijzigd ; doch het geheel heeft
den boe\jenden vorm, de aangename populariteit en de duide-
lykheid behouden, die dit werk sedert elf jaren een sieraad
der vaderlandsche letterkunde en een schoon bewys doen zijn
hoe men veelzijdige, grondige geleerdheid in algemeen ver-
staanbaren vorm, ten nutte der geleerden niet alleen, maar ook
der beschaafde Gremeente kan inkleeden. Inzonderheid noemen
w^ voor dit laatste doel belangrijk de Hoofdstukken 1 — 6:
over de namen der Christenen , hun algemeen priesterschap^ ge^
doopten en ongedoopten^ asceten ^ monniken en priesters; 17 en
19: over de ouderlingen en diakenen; 28 — 30: over de rechten
en verplichtingen der geestelijken; 82 en 35: over onderhoud
der armen en kerkelijke tucht.
Moge het ons gelukken, op nieuw de aandacht van vele be-
schaafden op dit voortreffelijk werk te richten. Welk nut hun
geloof en Christelijk leven, nevens hunne beschaving en ontwik-
keling, daaruit kunnen ontleenen, willen wy met des S. eigen
BOEKBESCH. 1856. ^. III. 10
122 W. MOLL,
iroorden uitdrukken, ook tot proeve van den 8t\jl, en vooral
van het levend geloof dat het geheel bezielt :
»Het nat, het groote heil dat de kennis van de geschiede-
nis des kerkel^jken levens aanbrengt, is de verlevendiging en
verhooging onzer bewustheid aangaande het wezen van ana
kerkelijk leven zelf. De natuur, de waarde, de zin en betee-
kenis van de kerkel^ke maatschappij, den cultus en de ker-
kel^'ke zeden (mzw dagen kunnen niet wel verstaan en ge-
waardeerd worden met het vuur der liefde die z\j verdienen,
zonder de klare kennis van hunne oorzaken en wording, daar
ook hier het tegenwoordige slechts nadere ontwikkeling van
het verledene is. Eerst dan, als w^* door de hand der ge-
schiedenis tot een helder begrip z\|n gevoerd van het kerkel^'k
leven zoo als het nu is, kunnen wy het beminnen, en eerst
dan ook kunnen w^ bewaard worden voor eenzijdigheid, zoo-
wel in het waarderen als geringschatten der verschillende
godsdienst-gebruiken, die eigen z\jn aan de verschillende kerk-
genootschappen. Maar nog meer; omdat de geschiedenis het
kerkelyk leven der voorgeslachten verklaart en daardoor ook
het onze, zoo wekt en sterkt z\} de overtuiging aangaande de
gemeenschap der leden van de Christelgke gemeente van vroe-
ger en later tgden, het geloof aan de gemeenschap der heili-
gen, zoowel die nu z^jn, als ook die voormacds hier beneden
in de zichtbare kerk op aarde vertoefden. W^ aanschouwen
het met gew\jde vreugde dat dezelfde beginselen die nog heden
in ons en, gedeeltelijk onder andere vormen, in de leden van
andere kerkgenootschappen werken, ook in hen werkten. De
stroom der eeuwen, die ons vaneen scheidt, krimpt weg: de
muur der afscheiding, die ook heden nog Christenen van Chris-
tenen afgezonderd houdt, verliest althans veel van z\jnevrees-
sel^ke hoogte; w\i gevoelen ons aangedreven om elkander de
broederband te reiken, en erkennen de hemelsche waarheid
klaarder, dat wij ééae groote kudde z\jn van ëënen goeden
Herder. Die Herder was met de z\jnen en is nog heden met
de z\jnen. Grel^k H\j in z^'ne vroegere Gemeente leefde, zoo
leeft H\} nog in haar. Het kerkelyk leven der Christenen,
voor zooverre het in cbbistus zelven beginsel vindt , door zyn
Evangelie en Greest werd en wordt, bepaald en bestuurd is,
getuigt van den Christus, gel$k het schepsel altyd getuigt
van z^nen Schepper: de geschiedenis dus van dit leven —
OESCHIEDSyiS VAK HBT KEBKEL. LEVEN DER CHBISTENE!^. 123
dit is de schoonste vracht welke zij draagt — brengt ons
mede tot de kennis van den ghbistus zelven, tot de aan-
schouwing van sijn wezen en zijne heerlijkheid , en , wat het-
zelfde is, tot de liefde en aanbidding van zijn heiligen naam.**
Wy zien verlangend uit naar het Tweede Deel dezer Gre-
schiedenis, en blijven vurigl^'k wenschen, dat den Hoogleeraar
XOLL t\jd en kracht geschonken worden om, mocht het z^n,
ook de laatste twee perioden van de Greschiedenis van het
kerkel^k leven zoo grondig, boei^end en stichtelijk voor ons
volk te bewerken als hg de eerste en belangrijkste gedaan heeft.
W^^nschappelijhê Orondbeginselen der Theoretische en HUtoriache
Paedagogie^ door Dr* J. J. de oeldeb. Txveede Stuk* Histo-
rische Paedagogie. Te Deventer^ hij A. J. van den Slgten-
horst. 1855. In gr. Svo. 220 bl. ƒ2-:
De Faedagogih als Systeem. Eene Schets van ^J)r. kasl bosek-
KBANZ. Uit het Hoogduiiseh^ door Dr. J« f. babx. Met een
Voorwoord van J. de bosoh kexpeb , Hoogleeraar in de Regts-
geleerdheid te Amêterdam. Uitgegeven ten voordeele der In*
rigting: De Vriend van Armen en Bvfken. Te Amsterdam y bij
E. S. Witkamp. 1855. In gr. Svo. 191 M. ƒ 1 - 90.
Het onafscheidelijk verband van Onderwijs en Opvoeding^ door
H. J. LEMKES. Te Utrecht y bij Kemink en Zoon. 1855. In
gr. Svo. 60 W. ƒ : - 60.
De opvoedkunde deelt met sommige andere wetenschappen
wier toepassing meer onmiddellijk het praktische leven raakt,
het lot van meestal als eene overtollige zamenvoeging van
waarnemingen te worden besehouwd. Hetgeen zij leert (zoo
meent men) kan even goed, ja, veel beter, uit de ondervin-
ding, die beste leermeesteres, worden verkregen, en men be-
hoeft om vaardigheid in het opvoeden te verkrijgen, de om-
siachtige redeneringen en bespiegelingen der paedagogen niet
te volgen. Voorzeker is tot deze beschouwing maar al te veel
aanleiding in vroegere en latere tijden gegeven. »Greene litte-
ratuur bevat zoo veel oppervlakkigs als die der Paedagogie;
kortzichtigheid en aanmatiging, volslagen gebrek aan kritiek
10*
124 Dr. J. J. DE GELDEH,
ei^ decIamatoriBcbe pronk zgn in deze litteratunr meer dan in
eenige andere aan te treffen.*' Daarom begroeten w\j des te meer
met yreagde de vemieawde belangstelling in de opvoedkunde
en de leer van bet onderwijs welke, nadat deze wetenscbap
door eene vroegere overdr^'ving in diskrediet was gevallen, in
onze dagen weder bl^'kt nit de voortreffelijke gescbriflen van,
b. V., een palmeb, thiebsch, viket, von baumeb, en vele
anderen. Met groote ingenomenheid kondigen w^* dan ook de
drie bovengenoemde in onze taal versebenen geschriften aan,
o&cboon de beide eerste niet met onverdeelde instemming. ZQ
bebben elk bunne eigenaardige roeping en verdienste. Wy
bebben ze met opzet in die orde onder elkander geplaatst
waarin wiy zonden wenscben dat ze gelezen werden door elk
die in de opvoedkunde naar hare wetenschappel^ke beginse-
len belang stelt. Alle drie bevelen w\j ze als hoogst ver-
dienstelijke, maar met oordeel des onderscheids te gebruiken
werken aan.
Het werk van Dr. de geldeb volgt als tweede stak op de
nTheoretiachê beginselen'* door hem in het eerste ontwikkeld,
doch kan ook onafhankeiyk daarvan met veel vracht als eene
schets van de geschiedenis der paedagogie worden gebezigd.
De verdienstelijke Auteur deelt niet alleen de vrachten van
wetenschappel^k onderzoek, maar ook, wat zQn boek vooral
belangrijk maakt, van eigen, zich over eenige jaren uitstrek-
kende ervaring mede. De Paedagogie (over het onderscheid
tusschen paedagogie en paedagogiek weiden wy hier niet uit)
is hem neene wetenschap welke uit ééae eigenschap die den
mensch alleen eigen is, een bepaalden kring van kundigheden
afleidt, die allen tot één en hetzelfde beginsel teruggebracht,
onmisbaar zyn om den mensch boven de natuur der dieren te
verheffen". Deze nwetenschappeiyke grondbeginselen" z\jn in
twee hoofd-afdeelingen gesplitst. De eerste bevat de ontwik-
keling der beerschende paedagogische voorstellingen vóór john
locke, wiens denkbeelden, om hunne groote belangr^kbeid
voor de na hem volgende tgden, met broedere uitvoerigheid
door den S. worden medegedeeld. De tweede stelt het ont-
staan van onafhankelijke (??) paedagogische beginselen en stel-
sels tot op onzen t^d voor. Na dit en eenige andere b^zon-
derheden van zgn behandelingsplan in de Inleiding te hebben
medegedeeld, geefl de S. eene belangrijke Igst van bronnen over
WETENSCB. GBOKDBEG. DER THEOB. EK BISTOR. PAEDAOOGIB. 125
de Greschiedenis der paedagogie, in vijftien bladz^den ; b\} welke
het echter jammer is dat niet, ten behoeve van belangstel-
lende minkandigen, de beste of merkwaardigste dier geschrif-
ten door eene korte kritiek of des noods alleen door een *,
gelijk dat in andere leerboeken, vooral Hoogduitsche, ge-
bruikel^'k is, worden onderscheiden. Daarop vindt men in
de eerste Afdeeling achtereenvolgens behandeld de losse frag-
menten van opvoedingsbegrippen nit het Oosten; de w^'sgee-
rige denkbeelden over de opvoeding bij de Grieken; de op-
voedingsbegrippen onder de Komeinen; in de MiddeZeenwen (ge-
lijk overal in plaats van het juistere Middeneeuwen gespeld wordt);
en van de Hervorming tot aan den Vrede van Munster. De
tweede Afdeeüng beschouwt eerst, om bovengenoemde reden,
uitvoeriger de denkbeelden van johx lockb; daarna de latere
en tot in onzen t\jd elkander afwisselende paedagogische be-
ginselen en stelsels over paedagogie in *t algemeen; de phj-
sieke opvoeding, en de Methode. Men ziet dat een rgke in-
houd in de betrekkelyk weinige bladzijden is zamengebracht.
Ofschoon de S. te recht vooraf verklaart dat men geen recht
heeft , van z^'ne beknopte voorstelling uitvoerige byzonderheden
te eischen, weet h\} echter doorgaans aan z\jn verhaal, ook
door aanhaling van proeven uit de geschriften der verschil-
lende paedagogen, eene boeiende aanschouwelijkheid te geven;
zoodat het geheele werk eene zeer aangename lectuur oplevert.
Wat de S. echter aanmerkt en zelf toepast omtrent het mis-
plaatst zjjn van levensberichten in eene schildering van den
voortgang der wetenschap, houden wy alleen voor juist in
het bepaalde geval dat men zich reeds meer gevorderde lezers
voorstelt, en niet meer dezulken die in de hoofdzaken der te
behandelen wetenschap nog moeten worden ingeleid. Hoe zul-
len deze laatsten, b. v., pestalozzi*s leerw^'ze ten volle ver-
staan, zonder al de levensbijzonderheden en op hem werkende
omgevingen te kennen , wier invloed zoo duidelgk in zyne leer-
wö^e spreekt? Met voorbijgaan van kleinere bijzonderheden,
moeten wij evenwel opkomen tegen de wijze waarop de S.
(bl. 45 en volgg.) aan ptthagoras en z\jne school alle paeda-
gogische beteekenis ontzegt. Wjj meenen, niet op gezag van
latere onbetrouwbare Schrijvers, maar op dat der geschiedenis
vooral van de omwentelingen die de Fy thagoristen in verschil-
lende Staten van Groot-Griekenland trachtten tot stand te
126 Dr. KARL BOSENKKAXZ,
brengen « dat het onderw\ja van dezen geheünzinnigen w^sgeer
eene allergewichtigste aristokratiscli-Bapranaturalifltisehe strek-
king heeft gehad , scherp afstekende tegen het rationalisme van
de Sokratische school. De st\jl van den S. is doorgaans niet
deftig, hier en daar achteloos; doch voor het werk als geheel
beschouwd zyn w\} hem grooten dank schuldig.
Kan dit laatste ook van het tweede der boven aangekon-
digde geschriften worden gezegd? Een werk van den diep-
zinnigen en geestvollen rosenkrakz heeft aanspraak op on-
derscheiding; te meer wanneer een man als db bosch ksmpeb
het inleidt. Maar, onafhankelijk nog van den inhoud van het
boek, moeten w\j verklaren, nog nimmer eene zoodanige ver-
taling te hebben gelezen. Zij is letterlyk van den beginne
tot het einde niet anders dan Hoogduitsch met Nederdoitsche
taalvormen en uitgangen; en het is ons onmogelijk daarover
een even verschoonend oordeel te vellen als de Hoogleeraar;
die overigens zelf ons (om met bbets te spreken) ndoor *t oor
boort met dat afgr^'s*l^k »Voorwoord**. Het boek is alleen
verstaanbaar voor hen die kennis genoeg van de Hoogduitsche
taal bezitten om zelve uit des Vertalers woorden die van
bosenkrAlKZ te kunnen opmaken. Trouwens, ook dezulken
alleen zullen in staat zijn den inhoud op zich-zelf af te zon-
deren van de aan begel*8 school ontleende rangschikkingen
der begrippen en uitdrukkingen; waarom w\j het betreuren
dat sommige zinsneden uit de toelichtingen der ^ z\jn weg-
gelaten. Dat deze toch nvoor het Nederlandsch publiek , zon-
der nadere toelichting, geheel onverstaanbaar of niet genoeg-
zaam duidelijk waren**, is een bezwaar dat wel ophetgeheele
werk zal toepasseiy k z^'n , en dat overigens had moeten leiden
tot in plaats stelling van Nederlandsche voorbeelden in plaats
van de Hoogduitsche, in de op zich-zelve hoogst belangrijke,
maar voor het Nederlandsch publiek, in *t algemeen genomen,
onverstaanbare toelichtingen.
De Hoogleeraar geeft verder eene korte schets van bosex*
KBA.NZ* leven en voornaamste werken, en daarop eene be-
schouwing van z^jne hoofddenkbeelden, die wy , om hare een-
voudige juistheid, ter toelichting van het boek en den Schry-
ver, hier overnemen:
»Het gewichtig bezwaar tegen de filosofie van BBGEL,alsof
de geest [eerst] in do geschiedenis tot bewustheid komt en
DK PAEDAOOGIK ALS STSTEEM. 127
geene onveranderlyke volkomenheid in zich zelf bezit, ia wel
niet toepasBelijk op de wijsbegeerte van BOSSirKBANZ, maar er
is toch, naar m\jn inzien, te veel van dat znurdeesem in z\jn
stelsel overgebleven. De ware wereldbeschonwing, die het Evan-
gelie leert, is, dat God regeert: dat de eenheid van God en
mensch in jezus chbistus volkomen werd verwezenlijkt: dat
de Geest des levens, dien de Heiland zond als plaatsvervan-
ger, de menschel^ke maatschapp^' opvoert tot steeds hoogere
volmaking. Het Christendom is hierdoor de godsdienst der
vrijheid en der zelfstandigheid. De toepassing van deze waar-
heid op de wereldgeschiedenis vordert, dat men erkent dat G^d
aan elk z^ne eigene bestemming schenkt, om in z^nentjjdhet
geesteiyk leven te doen zegevieren over het heidensche of zin-
nelijke element, dat den mensch eigen is voor dat hij tot het
geestelijk leven wordt opgewekt. B\} deze Evangelische wereld-
beschouwing wordt de vrijheid van God en de vrijheid van
den mensch veel meer geëerbiedigd dan b\j het processuaUsme
van den wereldgeest, dat uit de w^'sbegeerte van heqel, naar
mijn inzien , nog te veel in het werk van bosenkbanz heerscht.
Dit bezwaar neemt echter niet weg, dat de Hegeliaansche we-'
reldbeschouwing, en nog veel meer de gezuiverde van bosbk-
KBAKZ, zeer vele opmerkeiyke waarheden aan den dag brengt,
die echter eerst haar volle licht ontvangen wanneer men ze
aanneemt ab bewijzen, met welk eene orde de vr^e God in
de vr^je menschen het Bgk der liefde en waarheid werkt.*'
Na een hoogst belangrijk Voorbericht van den Schr\jver-
zelven, waarin h\j onder den indruk der revolutie-stormen van
1848 het plan, den b^zonderen aard, en de actualiteit van dit
zijn werk beschrijft, behandelt hij de Paedagogiek als weten-
schap in drie deelen. Het eerste ontwikkelt het algemeen be-
grip van opvoeding. Het tweede w\jst de b^zondere momenten
aan in welke het algemeene werk der opvoeding zich beweegt.
Het derde geeft de verschillende stelsels op, door welke het
algemeen begrip naar z^'ne bijzondere elementen in een be-
paalden t\jd kan of zal verwezenlijkt worden. Niemand late
zich van de lezing van dit werk afschrikken door het afge-
trokkene van deze indeeling. Men zal het niet kunnen door-
lezen zonder getroffen te worden door den rijkdom van prak-
tische wenken en voorbeelden dien men gaandeweg in deze
bladzgden ontmoet, en vooral van denkbeelden die zich in ons
128 H. J. LEMKESi
onwillekeurig als verdere toepassingen van liet door den S.
aangeduide ontwikkelen. Ten slotte zij nog de inrichting: nDe
Vriend van Armen en Rijhen\ ten wier behoeve dit werk is
uitgegeven, en ook haar met den aanvang van dit jaar ver*
schenen nVoïkahlaéC\ aan de warme belangstelling van alle
menschenvrienden aanbevolen.
Klein in omvang, maar r^k in ware en schoone gedach-
ten is het derde der hier boven genoemde geschriften. Het
maakt niet op gelyke w\jze als de beide voorgenoemde, op
wetenschappelijkheid aanspraak. En toch beweren w^ gems-
teiyk dat de Christen die van *t paedagogisch belang zgner ge-
loofsovertuiging niet onkundig is, in de beide vorige boeken met
ons slechts hoogst nuttige en belangvolle detaiU en gewichtige
voorbereidingen zal kunnen erkennen, terwijl de bezielende
adem des Christel^jken geloofs eerst aan alle vraagstukken hare
ware oplossing en slotsom geven kan. De aanleiding tot het
ontstaan van dit voortreffelijk geschrift was de uitnoodiging,
door eene vereeniging van Predikanten in 1852 aan den Ne-
derlandschen onderw\jzersstand gedaan tot het inzenden van
een geschrift: » daartoe strekkende, om met eenvoudigheid, maar
op degel^'ke w^ze, zoo wel op algemeen zielkundige als op
paedagogische en Christelijke gronden, de volstrekte onafschei-
delijkheid te betoogen van onderwas en opvoeding".
De uitkomst van deze oproeping en het oordeel over de in-
gekomen antwoorden z\jn in 1853 en 1854 door de dagbladen
en het T\jd8chrift Erjist en Vrede openbaar gemaakt. De Heer
LEUKES, onderw^'zer te Aarlanderveen , was de steller van het
bestgekeurde antwoord. Wij vereenigen ons volkomen met
z\jne grondstellingen en resultaten. Wanneer L. de opvoeding
als een »tot God brengen" omschrijft, en daarentegen Yerklsi&ri
dat i)die opvoeding welker ideaal is het menschel\jke in den
mensch te ontwikkelen , eigenl^'k niet meer doet dan het booze
te vervormen zdö, dat het goed schijnt" — zoo is wel onze
meening dat van eene tegenstelling tusschen deze beide geene
sprake is voor wie gelooft dat de mensch, naar Gtids beeld
geschapen, dat beeld ook door de zonde niet verloren, maar
misvormd en als ware *t naar eene verkeerde z\jde toegewend
heeft; doch w\j meenen dat hieromtrent tusschen ons slechts
een woorden-verschil bestaat. De S. heeft de slotsom van zy n
onderzoek op de beide laatste bladzyden in een doidelyk over-
HET OXAPSCHEIDELIJK VEBBA!TD VAK ONDERWIJS EK OPVOEDING. 129
Eicht zamengetrokken. Wil men die slotsom kennen, men
hoore hem (bl. 26) de niet-Christelijke opvoeding van de Chris-
telijke onderscheiden. Dat onderscheid wordt niet daarin ge-
steld dat de laatste verder gaat of spoediger het doel bereikt;
maar het Christendom moet het begin, het midden en het
einde van alle opvoedingswerkzaamheden uitmaken. Het Chris-
tendom is n^et de verste ontwikkeling van liet bestaande, maar
daarstelling van het niet bestaande, opdat het bestaande in
waarheid zou kunnen bligven bestaan. Bl. 30: Het onderwijs
een van de vele vormen daarstellende onder welke de opvoe-
ding te voorschyn treedt, zoo zal de loochening van het ver-
band tusschen opvoeding en onderwys gelijk staan met de be-
wering dat een persoon die eet, niet meer dezelfde persoon is
als hij drinkt. Het onderwijs zelf is opvoeding, al is het de
opvoeding niet. Onderwijzen is: opvoeden door onderwijs.
Ook wordt de opvoedende strekking van al het bgzonder on-
derwas door den S. aangewezen, en elke soort van tot de
opvoeding vereischte kundigheden in hare waarde toegelicht.
Om eene bekende verdenking te voorkomen welke zeer alge-
meen op des S. godsdienstige richting kleefl, kunnen wij niet
nalaten, de wijjze te vermelden op welke hij (bl. 33, 34) den
waren onderwgzer, benevens met alle andere noodige boeken,
ook met de H. Schrift werkzaam ziet. Zulk een onderwijzer
heefl, indien er maar veel liefde tot God en den naaste in
het hart is, juist daarom weinig voorschriften noodig hoe h\ï
dat boek aanwenden moet. H\j zal het niet gebruiken om
sectehaat en liefdeloosheid aan te kweeken; want hij weet dat
het Woord juist daartoe strekt om door de Liefde te hereeni-
gen wat door het verzaken der Liefde gescheiden is. En
daarom wenscht hij dat zijne leerlingen eenmaal zullen bely-
den: »Wij hebben Hem lief, omdat H^ ons eerst lief gehad
heefl**. Hij zal het niet gebruiken om waarheden zoogenaamd
leerstellig, of liever als een stel van leerstukken, in hun hoofd
op te tassen; want hij weet dat alle leerstukken niet anders
zijn dan de moraal der geschiedenis, zoodat hij het leerstuk
der verzoening van de wereld met God aan zyne leerlin-
gen verkondigt door hun mede te deelen de geschiedenis van
den kruisdood onzes gezegenden Verlossers. Hij zal het niet
gebruiken om, in zwartgallige wraakzucht tegen de wereld,
uit te varen tegen al wat zij oplevert; maar h\j bewast door
130 H. J. LBMKES, HET 0N/LF8GHEIDELUK VEBRAXD, EXZ.
het verhaal van de overgave des Zoons van God dat, om ons
heil tot stand te brengen, al de werelden te zamen niet toe-
reikend zyn; dat men daarom eerst moet trachten naar het-
geen het gewichtigste is, namelijk het koningr^k (xods,endat
daarna en daarmede alle dingen ons toegeworpen worden» Ih«>
tegendeel, h\j sal dat boek gebruiken om de kinderen te plaat-
sen in de rechte verhouding tot God boven hen, opdat z\j
daardoor komen mogen op hun waar standpunt met betrek-
king tot hetgeen naast en beneden hen is, namel\jk even-
mensch en natuur; h\j zal als een recht wetenschappelük on-
derw^zer dat boek aanwenden, opdat z^jne leerlingen tot dii
wetenschapsbeginsel geraken mogen, dat dj den Heer vreezen.
Wy bevelen de drie besprokene boeken met aandrang aan
ieders belangstelling aan. Men leere uit het eerste, hoe vele ver-
schillende denkbeelden over opvoeding en opvoedkunde elkan-
der in vroegere en latere t^'den en b\j de onderscheidene vol-
ken hebben afgewisseld. Men zie in het tweede, hoe alle
denkbeelden over de opvoeding tot een schoenen zamenhang
en ordelijke rangschikking kunnen worden gebracht. Men be-
gr\jpe, naar de beginselen van het derde, uit de ervaring en
het leven, van w&ar op al deze denkbeelden en stelsels het
rechte licht valt, dat ze niet alleen met zich-zelve, maar met
'smenschen ware, naar Gods Woord gekende natuur en be-
stemming doet zamenhangen. j. h. g.
Choüla.nt's Handboek der bijzondere ZUhtekunde en Oenezinge-
leer van den Menech* Naar den vijfden druk nogmaals op
nieittv bewerkt door Prof, Dr, H. e. richter, in het Neder*
dttUsch overgebragt door Dr* L. AU gohen. Tweede DeeU
Te Groningen^ bij J. B. Wolters. 1855. In gr, 8vo, IV en
673 W.
Van den lof, aan het Eerste Deel toegekend (December 1854,
bl. 697), behoeft de berigtgever, b\j de aankondiging van dit
Tweede en laatste Deel, niets terug te nemen. Integendeel is
de inhoud er van even belangr\jk, en bl\)kt aan de onderwerpen,
die er den inhoud van uitmaken , dezelfde vl^t en zorgvuldigheid
besteed te z\jn« Nadat, namel\)k, de ziekten van het vaat-
en zenuwstelsel (de Angto-pathieén en Neuro^athieën) in het
Dr. L. ALI 00HE!7, CHOULAJTT*S HANDBOEK, ENZ. 131
Eerste Deel waren afgehandeld, bleyen voor dit Tweede de
Splanckno^patkieën ter behandeling over. Deze laatste worden
alB ziekten ran het hnid- en slijmvlies-stelflel omschreven,
dewijl de nitdrukking ingewanda^giehten ligt tot misverstand had
kunnen leiden en ook te beperkt zou geweest z\jn« Daar, na-
melijk, alle in de borst^, bnik- en bekken-holte besloten or-
ganen als zoo vele verlengsels en uitstnlpingen der sl^mvlies-
plaat beschouwd worden, zoo omvat de eerste Afdeeling der
SplanchnO''patkUën bijna alle ziekten die aan het slijmvlies-
stelsel in het algemeen (als Katarrhenf Croupen en Aphthen)^
of in het by zonder aan het ademkaUnga^stelsel^ aan dat der
êpifsvertering en aan het Helsêl der piê^afacheidende en der ge^
dachtaorganen eigen z\jn. Zoo bl\jkt derhalve, dat de bena-
ming eiehten wm het aI£ftnvUea''atelael in de allermimste betee-
kenis wordt opgevat, en dat dien ten gevolge onder de ziek-
ten der ademhalings-organen niet slechts de bronchitia^ de Aoe-
marrhagia ptdmonum en andere ziekten van het slijmvlies, maar
ook de pneumonie f de pleuritia en de pleurüiache exaudcUenwoT"
den afgehandeld. Of het echter wel consequent z\j, dat de
Schryver tot die zelfde Afdeeling ook den kramp der aiem-
apleet^ den kinkhoeat en het aathma^ en tot het slijmvlies-stelsel
der spysverterings-organen de oardialgie gebragt heeft, moeten
w^ betw^'felen, daar het ons voorkomt, dat het redematiger
geweest zoude zyn, die laatstgenoemde ziekten onder de J^Tduro-
pathieên te rangschikken, zoo als insgelgks de longtering onder
de dyakraaieën eene meer natuurlijke plaats zou gevonden heb-
ben. Een noodzakel\ik gevolg toch van de tegenwoordige
oekonomie van het boek is, dat de Schr^ver meer dan ëëns
op hetzelfde onderwerp moet terugkomen en zich somt^dsaan
herhalingen schuldig maken. Zoo worden, b. v., onder de
dgakraaieën^ die den inhoud van het vierde Hoofdstuk der
eerste Afdeeling (over de Angio-patkiedn) uitmaken, zoo wel
de tuberkel en skrofelziekten als de teringen in het alge-
meen behandeld, terwijl de longtering, gel\jk wij zoo even
opmerkten, onder de ziekten van het ademhalings-stelsel be-
sproken wordt. Hieruit blijkt op nieuw de groote moeijelijk-
heid die in het ontwerpen van eene geschikte nosologische
rangschikking gelegen is. Ook de Tweede Onderaf deeUng^ die
bet uitgestrekt gebied der huidziekten omvat, kan daarvoor ten
bewgze dienen. De v\jf groepen toch, waaronder al de huid-
132 Dr. L. AU coHEx, choulant's handboek, enz.
ziekten gerangschikt worden, steunen op zeer verschillende
grondslagen, en kunnen daarom niet wel voor streng syste-
matisch gehouden worden. Reeds de benamingen dier groepen
(nmiliaria-achtige huidziekten, roosachtige huidziekten, be-
smettel^'ke uitslagkoortsen, herpes-achtige huidziekten , ziekten
van het behaarde gedeelte van het hoofd") toonen aan, dat
de Schry ver beurtelings den vorm en het algemeene voorko-
men, de natuur of geaardheid, de wyze van uitbreiding of
verspreiding over de oppervlakte en de zitplaats op een be-
paald ligchaamsdeel, tot den grondslag z\|ner verdeeling ge-
maakt heeft. Een noodzakel^k gevolg dier handelw^'ze was,
dat, b. V., tot de derde groep uitslagkoortsen van den meest
verschillenden vorm gebragt worden, en dat onder deze (be-
smettelijke, met koorts gepaard gaande huidziekten) ook de
varicellen of valsche pokken gerangschikt worden. B\j deze
en andere aanmerkingen, die op het verdienstemk werk van
den Hoogleeraar b. gemaakt kunnen worden, moet men ech-
ter in het oog houden dat de Schr^ver er steeds naar ge-
streefd heeft, om het overzigt over den r\jken inhoud der
»B\jzondere Ziektekunde en Grenezingsleer van den Mensch*'
zoo gemakkeiyk mogelgk te maken, en dat hy gaarne van
de streng logische consequentie het een en ander heelt willen
opofferen, als dit, b\j de behandeling van z\jn onderwerp, voor
eene duidelijke en geleidelijke ontwikkeling z^ner denkbeelden
gevorderd werd.
Études sur THIstoire de THumanitë, par p. laürent, Frofes-
seur k TUniversitë de Gand. Le Christianisme. A Gand
et Paris, chez H* Hoste et A. Durand. 1855. In gr. Svo.
548 W.
Dit boek is slechts een vierde Deel van des S. Histovre du
drtnt des gens et des relations intemationales y 1850. Daar hjj
zich eigenlijk niet had voorgesteld, eene geschiedenis van het
Volkenrecht te schrijven, maar van de Menschheid, beschouwd
als voortgaande en zich ontwikkelende tot »de Eenheid** —
zoo heeft hij een algemeener titel gekozen. In de eerste drie
Deelen, over het Oosten y Orxehetdandy ea Rome^ heeft hQ
de oude wereld als eene voorbereiding tot het Christendom
P. LAURENT, ÉTUDES SUR L*HISTOIBE DE L^HüMAXITlS. 133
beschouwd. Dit vierde bescLoawt bet Christendom slechts
tot aan de T^'fde eeuw. In de volgende Deelen zal gehan-
deld worden over de Barbaren en het Katholicisme , over het
Pauadwi en het Keuerrif k^ over het Leenstelsel en de Kerk* Des
Schr^vers inzichten z\jn over de gewichtigste punten de volgende:
nDe IUddeneeuwen zgn beurtelings door de woest-revolatio-
nure filosofen der 18* eeuw te laag, en door de reactionairen
van onzen t\jd te boog geschat. Het verleden is evenmin bet
absolute kwaad als het ideaal. Het ideaal is nooit achter ons,
maar vóór ons gelegen. Wat onze hedendaagsche beschaving
betreft, z\j dankt haren oorsprong zoo wel aan het Germaansch
en Bomaansch Heidendom als aan bet Christendom. Dit laat-
ste toch heeft zich politisch-onvermogend betoond, daar het
noch behoefte aan, noch gevoel voor burgerlijke vr\jheid heeft*
Het aanvaardt slavemy en tyrannie, daar het uitsluitend den
inwendigen toestand des menschen behartigt. Het begrijpt
niet dat de godsdienstige vrijheid en gel\jkbeid onvolledig en
onvruchtbaar blijven zoo lang de ketenen van den slaaf niet
gebroken zgn en de menschelijke waardigheid niet geëerbie-
digd en gewaarborgd is* De Germanen nu hadden dit krach-
^^g gevoel van persoonlijkheid, van vrijheid en eer, dat aan
de Ouden en aan het Christendom ontbrak. Alzoo hebben onze
politieke instellingen hare bakermat in de bosschen van Ger-
manië. Het Christendom heeft de eenheid van Grod en Mensch,
die het doel der toekomst is, niet kunnen bewerken, maar
steeds het eene van deze twee bestanddeelen der Eenheid voor
het andere verminkt. Evenmin de eenheid tusschen Men-
schen en Menschen, daar het denkbeeld van de Openbaring
altgd eene grenslijn tusschen den geloovige en den niet-geloo-
vende heeft getrokken. Noch ook de eenheid tusschen de
broederen zelve, daar de Christen z^'ne broederen slechts om
Grods wille, niet om hunner zelfs wille lief heeft. Toch heeft
de Voorzienigheid aan het Christendom, in weerwil van zijne
kxachteloosheld op zichzelve, een groot aandeel in den voort-
gang des menschdoms naar de ware Eenheid opgedragen.**
De Schrijver toont groote belezenheid in de oude Kerk-
vaders en latere Geschiedschryvers, ofschoon h\j ook gedurig
het Leven van Jexus^ van stbAlUSS, en piebbb lebodx als his-
torische autoriteiten aanhaalt. Als de beste gedeelten van het
boek onderscheiden wij de aanwijzing hoe het Volkenrecht in
134 P. LAUREJÏT, ÉTUDES SDR L'HISTOIEE DK L^HUJUTOTÉ.
zjjne alomvattende hedendaagsche beteekenia eerst met en door
het Cbristendom ontstaan is (p. 169 — 187); die van den in-
vloed des Ghristendbms op de Bomeinsclie wereld (p. 289 — 359);
de ontwikkeling van de wijsbegeerte van obigsnes en augus-
TIKUS; de belangwekkende te zamenstelling van de denkbeel-
den der onde Kerkvaders omtrent de wereldgeschiedenis in
hare betrekking tot den voortgang van het Godsrijk, en de
ontwikkeling (p. 395 — 407) hoe de leer der IncamcOie, of-
schoon door den S. zelven verworpen, echter ten allen tQde
door de Kerk te recht als haar levensbeginsel , met hetwelk
z\{ staat of vallen moet, verdedigd is. Het geheel van dit
werk echter is een leerr^k bewijs, hoe ook uitgebreide kun-
digheden het ongeloof niet tegen oppervlakkigheid en de zon-
derlingste mbvattingen vry waren; en tevens voor de Chris-
tenheid, zoo zij het wil aannemen, eene aanleiding tot diepe
beschaming en zelfverwijt. Zoo gedrochtelijk toch als door
dezen overigens zoo geleerden Schrijver en zoo vele anderen,
kon de Christelijke waarheid niet worden misverstaan, indien
de Christel^ke Kerk niet, door hare verheven Groddelijke be-
stemming zoo gebrekkig te verwerkel^ken , dergel^ken laster
had mogelijk gemaakt. Ook by den aanblik van deze J^^^tM^
de tHUtoire is onze indruk eene diep beschaamde herdenking
aan hetgeen kixosley in z^ne nHypatia'' den vromen abt
PHUJiiCMOX in den mond legt: nlndien de Christelijke Kerk
ook slechts ëtfnen dag zich vertoonde gel\jk z\j naar hare be-
stemming wezen moest, de geheele wereld zou terstond tot
haar bekeerd z\jn". o.
Verslag van de Koninklijke Nederlandeche TentoonsteVJing van
Landbouw te Arnhem^ uitgebragt aan Zijne Majesteit den Ko^'
mng door de Centrale Commissie. Te Zwolle^ hij W. E, J.
Tjeenk Willink. 1855. In roijaal %vo. VIII en 148 W. ƒ 8 - 60.
In Maart 1854 verscheen het Programma der Tentoonstel-
ling van » Voortbrengselen van - en Werktuigen voor den Land-
bouw uit het geheele Eyk en z\jne Overzeesche bezittingen",
welke volgens het besluit des Koniogs in October van datzelföe
jaar te Arnhem moest plaats hebben. In dat Programma
werden allen, die in Nederland of zyne Koloniën woonachtig
YBB8LA.G, EXZ. 135
z^'n, aiigenoodigd om voorwerpen, tot den Landbouw betrek-
kelijk, in te zenden, terw^'1 Z. M. de Koning goedgunstig Me-
dAÜies en Gretaigschrifien beschikbaar gesteld had voor de best
gekeurde der ingezonden voorwerpen. De regeling der Ten-
toonstelling was opgedragen aan eene Centrale Commissie, be-
staande uit de Heeren: w. a. Baron scmioiBLPEimircK van
BRB OUB, te Voorst, als Voorzitter, Mr. j. j« a. a. Baron
VAX PALLAITDT TAK WBSTEBVOOBT, en O. H* ANDBSS, als Bar-
gemeester en Wethouder der stad Arnhem, Jhr. Mr. i>. b.
osvEBS BETVOOT, te Botterdam, w. J. woltesbeek, te *s Grra-
venhage, en Dr. j. wttewaall, te Voorst, als Secretarissen,
en 8. D. wucKBBHELD BiSDOK,'te Amhem, als Penningmeester.
Doch behalve deze Centrale Commissie waren uit elke Pro-
vincie van het B\jk eenige invloedr\jke mannen door Z. M.
benoemd tot leden der Algemeene Hoofd-Commissie, ten einde
de Tentoonstelling in alle oorden van het Land ondersteuning
en medewerking mogt ondervinden, en de inzenders alom de
noodige inlichtingen konden verkrijgen. Het liet zich ver-
wachten dat dergel^'ke Algemeene Tentoonstelling, uitgegaan
van het Doorluchtig Hoofd der Begering, aangemoedigd door
aanzienlijken uit alle oorden des Bgks, in vele opzigten Inister-
rgk zou E^n. En werkelijk heeft ook de uitkomst allezins aan
de verwachting beantwoord, niettegenstaande de lage water-
stand onzer rivieren, en de vertraagde aankomst der Oost-
Indische producten de Tentoonstelling deden verstoken bleven
van vele voorwerpen die haar gewis zouden opgeluisterd hebben.
Wie die Tentoonstelling bezocht heeft, zal zeker met ons opgeto-
gen zgn geweest, niet alleen over de talrijke en schoone voort-
brengselen van Landbouw, welke het groote gebouw Musis
Saarum (byna 4 bunder oppervlakte) nog te klein deden ajn
voor het ingezondene, maar ook over den keurigen smaak
waarmede alles gerangschikt was, en de zorg waardoor zoo
veel mogel\jk aan elk voorwerp eene voordeelige plaats was
gegeven. Z. M. de Koiging heeft dan ook b\j een herhaald
bezoek dezer Tentoonstelling, Hoogstdeszelfs tevredenheid daar-
over aan de Commissie betuigd, en men mag met regt ver-
wachten, dat deze Tentoonstelling nuttig is geweest voor de
ontwikkeling van den vaderlandschen Landbouw; dat de zaden,
hier uitgestrooid, welig mogen ontkiemen en r\|kel^k vruchten
voortbrengen.
13G VERSLAO
Het is ons een genoegen hiervan te kannen melding maken
bQ de aankondiging van bet ons toegezonden Verslag van deze
Koninkl^'ke Nederlandscbe Tentoonstelling van Landbouw, nit-
gebragt aan Z\jne Majesteit den Koning door de Centrale Com-
missie. Dit Verslag I door de bekwame band van Dr. J. wtte-
WAALL bewerkt — een boekdeel van 148 bl. royaal 8vo.|
kearig uitgevoerd en met 157 meerendeels uitmuntende afbeel-
dingen versierd, hetgeen den Uitgever w. e. j. tjeenk willink
te Zwolle allezins eer aandoet — is in alle opzigten der Ten-
toonstelling waardig. W\j begroeten het als eene belangr^ke
aanwinst voor onze Landbouw-litteratuur, en wenschen het
in handen, niet alleen van eiken wetenschappel^ken Landbou-
wer, maar ook van allen die in dezen tak van volksbestaan
belang stellen! W\j meenen dan ook de lezers van dit Tijd-
schrift geene ondienst te doen door eene korte vermelding van
den inhoud van dit Verslag, terw^'1 w\j ieder, die nader
met dit onderwerp wil bekend worden, ten sterkste moeten
aanraden het Verslag zelf te koopen.
Het Verslag wordt geopend met eene opdragt aan Z. M.
den Koning, waarin de Commissie te kennen geeft dat zg deze
eerste proeve eener Algemeene Tentoonstelling van Landbouw
naar wensch geslaagd acht. Het blijkt daaruit tevens, dat de
ingezonden voorwerpen worden opgenoemd en beschreven, slechts
voor zoo veel z^j der vermelding waardig werden gekeurd. Men
vindt hier dus alleen hetgeen goed en deugdelijk is, aange-
wezen, en behoeft niet, gel\jk in vele andere werken, het
goede uit een overvloed van onnutte zaken uit te zoeken. De
Commissie heeft bovendien — hetgeen de waarde van het werk
zeer verhoogt — op vele plaatsen haar oordeel over de inge-
zonden voorwerpen uitgesproken, en hier en daar wenken ge-
geven, die voor den landbouwer van nut kunnen z^jn. — In
de keuze der afbeeldingen heerscht in het algemeen eene goede
spaarzaamheid, te gelijk met eene behoorlijke uitvoerigheid,
waar zulks noodig of nuttig is. Als regelen, die de Com-
missie daarb\j geleid hebben , worden door haar in de opdragt
de volgende opgegeven: »By de graansoorten geschiedde zulks
by die verscheidenheden welke onder verkeerde namen z\jn
ingezonden, of waar van eene nieuwe of weinig bekende
verscheidenheid sprake was. By de wortel- en knolgewassen
vond het plaats, om b\j de groote hoeveelheid van verschei-
YAN DB KOH. KED. TESTTOOXSTELL. VAN LANDBOUW TE ARNHEM. 137
den meestal voor ons land nog nieuw of weinig bekend, een
beter overzigt te leveren ; terwijl zulks b\j de werktuigen nood-
sakel^k werd geacht, om de beschrijving daardoor duidel\jker
te maken of te bekorten*'.
Voorafgegaan door het Proces- Verbaal van den uitslag der
beoordeeling, splitst zich. nu het Verslag in even zoo vele Af-
deelingen als waarin de TentoonsteUing zelve verdeeld was,
volgens het Programma.
De eerste dezer Afdeelingen bevat de Voortbrengselen van Ak»
herbawo^ welke in het algemeen goed vertegenwoordigd waren
op de Tentoonstelling. Zoo vond men van de Wintertarwe
alleen 64 monsters, die allen door schoonheid van gewas zich
onderscheidden* Men zag aldaar hoe de Zeeuwsche tarwe in
vele opzigten haren aiouden roem handhaaft, terwijl er tevens
door herhaalde kweeking vele verscheidenheden van deze soort
geboren waren, die, in meer of mindere mate met andere tarwe-
soorten overeenkomende , dikw^ls met verkeerde namen z\|n
aangeduid. Zoo waren verscheiden monsters Zeeuwsche tarwe
onder de namen van Kubanka- en Tangarock-tarwe ingezon-
den. Men is den Heer wttbwaall dank verschuldigd voor de
juiste onderscheiding der vele verscheidenheden van tarwe, en
voor de goede afbeeldingen (telkens van twee kanten der aar
genomen), waardoor de landbouwers in de gelegenheid gesteld
zijn, om vele misvattingen te voorkomen.
Bg de beschr^ving der vele ingezonden tarwe-^soorten vindt
men nog iets dat voor den Nederlandschen landbouwer van
groot belang moet geacht worden. Het is eene korte opgaaf
der ervaringen van den Heer van ingen te Arnhem, betref-
fende de verscheidenheden van tarwe welke voor ons land aan-
beveling verdienen; en van diegene welke, hoezeer een schoon
gewas opleverende, voor de cultuur in het groot niet voor-
deelig zijn. nHet tal van jaren, dat deze proefneming duurt'* —
zegt het Verslag — »en dikwerf vr\j in het groot gedreven,
doet ons meerder gewigt aan deze opgaven hechten.** — Het
ware te wenschen dat men, even als hier, naauwkeurige op-
gaven had van de verscheidenheden der landbouw-gewassen
die 'in ons Vaderland beproefd zijn, en van de daarbij ver-
kregen uitkomsten. Men behoefde dan niet nogmaals de on-
voordeeligen te beproeven, en men leerde tevens kennen, in
welke rigting de bij ons gebruikelijke graansoorten veredeld
BOEKBKSCH. 1856. N". III. 11
188 VBR8LAO
knnnen worden, ten einde de opbrengst onzer akkers in hoe-
yeelheid en hoedanigheid zoo voordeelig mogel^k te maken.
Gelijk de tarwe, vindt men na ook de oyerige graansoor-
ten , naar ingezonden monsters meer of minder uitvoerig be-
schreven en afgebeeld. Vooral van de Engelsehe haversoorten
zijn er vele vermeld, doch de meesten schynen voor den ver-
boaw op onze landerijen minder voordeelig te z\jn. Daaren-
tegen wordt de naakte haver aanbevolen, als een goed en
tevens smakelijk voedsel aanbiedende voor den minderen stand.
Wat de overige landbouwgewassen betreft, zoo moet de tabak
vermeld worden, waarvan niet minder dan 114 inlandsche en
21 buitenlandsche monsters aanwezig waren (waarschynl^'k ge-
deeltel^k omdat de tabak nog eenige dagen na de opening
der Tentoonstelling kon ingezonden worden). Onder al deze
soorten waren er echter slechts weinige die in alle opzigten
voortreffeiyk konden genoemd worden; deels ten gevolge van
den minder gunstigen uitslag van het gewas in 1854, deels
ook ten gevolge van minder zorgvuldige behandeling ^ waarom-
trent het Verslag zeer nuttige raadgevingen mededeelt.
Niet minder belangrgk is hetgeen het Verslag omtrent de
meekrap opgeeft, naar aanleiding van het geschrift van j. a.
j. VAJ7 DEK BOSOH, ovcr de teelt dezer plant. Terw^l de Ne-
derlandsche meekrap vroeger de beste en meest gezochte der
wereld was, is z\} langzamerhand door de Fransche verdron-
gen, die, zorgvuldiger gekweekt en beter bereid, den voor-
rang boven haar verkreeg. In den laatsten tijd echter is die
teelt in Zeeland weder aanzienlek vooruitgegaan , en wQ staan
op het punt om ons oude standpunt als meekrap-telers te her-
nemen. Men is daarvoor dank verschuldigd aan de bemoei-
jingen der 2ieeuwsche Commissie van Landbouw en aan den
Heer vak dek bosch, die zelf dezen tak van uQ verheid in
FrankrQk onderzocht, aan zijne landgenooten zijne bevindin-
gen medegedeeld, en bovendien de beste meekrap op de Ten-
toonstelling ingezonden heeft.
Na een kort woord over de Aardappelen, is het overige
van deze Afdeeling (niet minder dan 15 bl.) grootendeels ge-
w^d aan de wortel- en knolgewassen. Dit gedeelte maakt
een der belangrijkste van het Verslag uit. Men kan duidelijk
bespeuren dat de kundige Steller hier een z\jner lievelings-
onderwerpen met buitengewone zorg heeft behandeld. Het is
VA!? DE KON. KED. TENTOONSTELL. VAN LANDBOUW TE ARNHEM. 139
eene soort van monographie over deze nuttige voedergewas-
sen, door een tal van afbeeldingen opgehelderd; waarin de
aandachtige lezer bekend gemaakt wordt met het groote aan-
tal verscheidenheden der Engelsche Turnips, meerendeels hier
te lande nog weinig gewaardeerd.
De tweede Afdeeling bevat de Voortbrengselen van vee en
euwelbereicUng, Hier was de voorraad van ingezonden voor-
werpen op verre na zoo groot niet, zoodat deze tak van den
landboaw niet gel^'k de vorige vertegenwoordigd was. Het
verslag hierover is dan ook slechts kort. Het bepaalt zich
hoQ^izakelgk tot eenige soorten van wol, en tot de boter en
kaas, terwijl b\j de laatste vooral op het gebrekkig persen
gewezen is, dat hier en daar in ons Vaderland de kaas min-
der goed maakt.
De volgende vier Afdeelingen, Voortbrengselen van houtteeüy
riet en biezen; van vruchtenteeU ^ moezerij, en bloemisterij^ zyn te
samen genomen, en even zoo kort behandeld.
De natunrlijke aanleiding daartoe was de betrekkelgk ge-
ringe inzending in deze Afdeelingen; maar toch valt het niet
te ontkennen dat deze Afdeelingen, en vooral die der vrnch-
tenteelt en moezer\|, in het Verslag eenigzins stiefmoederlijk
behandeld zijn. Welligt echter heeft de geachte Steller er
bezwaar in gezien, om hier even uitvoerig te zijn als b\j de
graansoorten, omdat het juist bepalen van al de verscheiden-
heden der vruchten, en het aantoonen van al de verwarringen
en verkeerde benamingen, die hierbij voorkomen, groote be-
achri} vingen en kostbare platen zou vorderen; — want op het
wenschelgke van zulk een Fomologisch handboek wordt in
het Verslag met nadruk gewezen.
Na eene aanwijzing van de Voortbrengselen van Landbouw uit
de Ned, Koloniën (de zevende Afd.), waaronder vooral suiker,
koffij, thee en rameh, of Oost-Indische hennep, uitmuntten,
wordt in de achtste Afdeeling eene uitvoerige beschrijving ge-
geven van het groot aantal 'Lsoidiboxi'Tr'Werktuigen^ gereedschap^
peny voertuigen^ enz. op de Tentoonstelling ingezonden.
Deze beschrijving, welke ongeveer de helft van het Verslag
inneemt, en door meer dan 100 goede afbeeldingen opgehel-
derd is, mag allerbelangr^'kst genoemd worden. Hierdoor, en
4oor de beschrijving der graansoorten vooral, heeft het Ver-
slag, ook afgescheiden van de Tentoonstelling, eene bl^vende
11»
140 VERSLA^a, ENZ*
waarde. Ieder landbouwer, welke met de landbouw-werktui'
gen uit onzen t\jd bekend wU worden, Tindt daartoe in dit
gedeelte van het Verslag eene uitmuntende handleiding. W\|
kunnen in deze aankondiging de behandelde werktuigen niet
a£Eonderl\jk opgeven, maar moeten den belangstellenden lezer
naar het werk-zelf verwijzen.
W^ eindigen onze korte inhouds-opgave met de vermelding
van de negende Afdeeling: Meat en Grondsoorten, waarin de
inzendingen niet alleen gering in aantal, maar ook grooten-
deels gebrekkig waren. Men is in ons Vaderland nog te wei-
nig van het nut der kennis van de hulpmeststoffen en grond-
soorten overtuigd, 4an dat zich hiervoor eene algemeene mede-
werking liet verwachten. Het gebruik van kunstmest is in
ons Vaderland ook langen t\jd beperkt gebleven, omdat men
afgeschrikt is geworden door het bedrog dat daarmede elders
gepleegd is. Het is te hopen dat het groot aantal geschriflen
over den mest, in de laatste tijden verschenen, daaromtrent
meer heldere begrippen moge verspreiden.
Mogt de wensch der Centrale Commissie verwezenlijkt wor-
den, en het Z. M. den Koning behagen in 1858 of 1859
weder eene Algemeene Tentoonstelling van Landbouw te doen
plaats hebben, dan zullen welligt ook die voorwerpen beter
vertegenwoordigd worden, waarvan de inzending op de ge-
houden Tentoonstelling niet beantwoordde aan de uitgebreid-
heid hunner teelt in ons Vaderland. Hartelijk wenschen w\|
dat dan van die Tentoonstelling een even belangrijk Verslag
moge gegeven worden, door eene even kundige hand bewerkt
en even goed uitgevoerd, als het Verslag hetwelk w^* aange-
kondigd hebben.
Bec. 1865. B.
Handboek van de EngeUche Nationale Letterkunde. (Select
Specimens of the National Literature of England, from
LAWREKCE MixOT to the prcsent time. Poetry and Prose;
with glossaries, explaDatorjr notes, biographies, etc, by m.
KEYZEB. Te 'ellage, hij H. C. Susan. 1855. 1* AJlev. In
gr. Svo. 280 bl. ƒ 2 - 70.
Beadings in Engllsh Poetry. Selected from the best writers,
with ezplanatory notes, by K. p. lixdo, Phil. Theor. Mag.
HANDBOEK VAK DE EXGELSCHE NATIONALE LETTERKUNDE. 141
Litt. Ham* Doet., of the Royal Naval and Military Academy.
TV Arnkem, bij D.A.Thieme. 1855. In%oo. 211 U, f 1-80.
Het in 't licht ver8ch\)nen van twee chrestomathiën voor
de Engelsehe letterkunde in hetzelfde jaar, beide doormannen
van erkende bevoegdheid tot deze taak, kan niet anders dan
een verbiedend teeken des tgds genoemd worden. Bef. behoort
tot dienen die met vreugde de grootere ingenomenheid waar-
nemen, met welke thans de Engelsehe taal, ook als opvoe-
dingsmiddel voor onze beschaafde standen, nevens, ja, dik-
werf boven de Fransche , wordt gebezigd. Zij het dan ook op >
dit gebied, gelijk op zoo vele andere, voor een goed deel de
fnodê die b^ de wisseling der keuze voorzit; w^j verheugen
ons dat z^ ons jong geslacht tot eene bron voert waaruit zoo
veel kemige, mannelijke kracht, en tevens diep en innig
leven des gemoeds is te putten. Of na evenwel , uit aanmer-
king van de reeds bestaande hulpmiddelen, b. v. èe Specimens^
door Prof. p. j. vbth in 't licht gegeven, deze twee derge-
l^ke werken waren noodig geweest, is eene andere vraag.
£r behoort een streng onderscheid gemaakt te worden tus-
achen eene wetenschappelgke Anthologie \ — welke het geheele lit-
terarisch leven eener of verscheidener natiën in groote, uit dat
leven-zelf ontleende trekken zamenvat, — en eene tot paeda-
gogische doeleinden zamengestelde Chrestomathie, De eerste,
wier naam gewoonlijk ten onrechte tot de poëz^ alleen be-
perkt wordt, is wederom onderscheiden naar de mate van
litteratuur-historische kennis die zy bij den lezer onderstelt;
met andere woorden: naar mate zij zich slechts ten doel stelt
het gemis eener volledige bibliotheek van al de opgeno-
men Schr^vers te vergoeden: gelijk de Bildersaal der WeÜ-
Utteratur van johannes schebb, in 1848 te Stuttgart uitgeko-
men (die echter ook de proza-litteratuur uitsluit) ; 6f wel — ge-
lijk de meeste Anthologiën der Oostersche volken, die uit den
boezem van die volken-zelf opgekomen zyn — door bijgevoegde
biografiën en inleidingen een volledig overzicht ook voor den
beginnenden onderzoeker wil leveren. Eene Chrestomathie ^
daarentegen, heeft een geheel ander doel. Z\j moet aan eischen
voldoen om welke zich eene wetenschappemke Anthologie iu
den regel niet behoeft te bekommeren: b. v. verstaanbaarheid
van- taal en kieschheid van inhoud; terwijl zij* daarentegen,
142 HANDBOEK VAN DF. £NG£L8CHE NATIONALE LETTEBKUNDE*
geene andere Tolledigbeid behoeft te bezitten dan ten opzichte
der opgenomen Scbryvers, nit welke namel^'k zoodanige stuk-
ken en op zulk eene wijze moeten medegedeeld zijn, dat de
leerling zoo Teel mogelijk dien Schrijver nit hem-zelven be-
gr^pe. Intnsschen rust dan de voomaamste taak <^ den leer-
meester, die al deze rerschillende beelden en tafereelen in de
mst van hun tQd en hunner omgeving in levendige aanschou-
welijkheid voor de oogen des leerlings plaatsen moet; en de
groote vraag bijj beoordeeling van de bruikbaarheid, d. i. de
waarde, van chrestomathiën is niet zoo zeer: hoe is z\j zamen-
gesteld? als wel: hoe en door wien wordt zy gebruikt? Slechts
dan l^dt deze regel eene uitzondering, wanneer, gemk, b. v.«
in de Chrestomathie de Vage mér^ van viNXT, de inleidende en
uitleggende beschouwingen zóó volledig, zóó boeyend, zóó per-
soonlijk aanschouwemk zyn, dat men als ware 't gevoelt, het
boek niet allóón, maar aan de hand van een leermeester te
lezen, die z^jne individualiteit in al hare eigenaardigheid tel-
kens doet opmerken en invloed oefenen.
De beide boven aangekondigde werken nu behooren tot de
hoogste soort der chrestomathiën. Zoo ver zich, naar onze
zoo even gemaakte opmerking, naar den inhoud laat oordee-
len, zyn beide zeer tot haar doel geschikt en aanbevelens-
waardig. De Heer keyzeb toont overal in dit werk dat hy
het gezegde van johnson niet te vergeefs tot motto heeft ge-
nomen : nOnder veel goeds het beste te kiezen is eene van de
meest gewaagde ondernemingen des kritischen oordeels*'. Dit
bl\jkt niet alleen uit de vóór het werk gevoegde opgave der
bronnen, maar ook uit de stukken zelve, de bijgevoegde (zeer
duideljik en volledig) ophelderende aanteekeningen, en de levens-
beschrijvingen. Uit het geheel blijkt dat het werk met groote
zorgvuldigheid is zamengesteld. De Schryver verdeelt het
gansche veld, dat hy te doorloopen heeft, in vyf vry algemeen
gebruikel^ke perioden. Indien vóór elke eene korte Inleiding
en karakteristiek dier periode ware geplaatst, zou de grond
der indeeling nog beter zijn gebleken. De eerste omvat ohauoeb
en zijn t\jd, doch begint, in de stukken-zelven , nog vóór dien
bekenden nvader der Engelsche poëzy, met lawrence minot,
wiens ridderlijke geest zich met dien van onzen ouden jak
VAK HELU laat vergeleken, met williah iangiaitd en johh
GOWER. Ook de merkwaardige balladen der oude grensbewoners
HANDBOEK, Elf RKADINGS IN ENQLISB POETBT. 143
[bordêrers] tusschen Engeland en Schotland, en de eigenaar-
dige poëzg van dit laatste land wordt niet vergeten, en de
proza met den avontunrlijken haxdbyil begonnen. De tweede
periode heeft haar naam van elizabbth. Ofschoon hierin
SHAKESPEASB met gcwenschte uitvoerigheid is behandeld, ware
toch, de vermoedelijke lezers in aanmerking genomen, eenige
opheldering aan het hoofd van elk z\jner geëxcerpeerde mees-
terstukken welkom geweest. Het derde t\jdvak is met den naam
van nOvergangs-periode** niet ten volle dnidel^'k gekenschetst.
Het vierde loopt van de regering van Koningin anna tot het
jaar 1780; het v^'fde zal dus van daar tot aan onze dagen
sieh uitstrekken. Het tweede gedeelte van dit werk is echter
nog niet verschenen.
Wat het werk van Dr. lihdo aangaat, zoo ver wi^ in staat
zQn geweest te vergelijken, beweert hij niet ten onrechte dat
het vollediger is dan eenige dergelijke tot nog toe in ons Va-
derland verschenen bloemlezing. Het doel des S. is tweeledig:
vooreerst wil h^ een vervolg leveren op z\jne ten vorigen jare
uitgekomen nEeadings in Fro3è'\ en ten andere eene bruikbare
gedichtenverzameling aanbieden aan die talrijke vrienden der
Ëngelsche litteratuur wier bibliotheken aan dichtwerken ge-
brek hebben. In chronologische orde z\jn de Dichters van
c&AüGBB tot onzen t\jd toe gerangschikt — »zoo weinig mogelijk
fragmentarisch**, hoopt de S.; doch, naar ons oordeel, is het ook
hem uit den aard der zaak niet gelukt, deze noodzakelijke erf-
fout van alle chrestomathiën zonder verklarende inleidingen
geheel te vermyden. Intusschen levert ook dit boek eene aan-
gename en, met behulp eener goede litteratuurgeschiedenis of
mondeling onderricht, ongetwijfeld nuttige lectuur. Inzon-
derheid heeft de S. wél gedaan met ook eenige proeven van
Amerikaansche Dichters op te nemen, waarbjj w\j van loxo-
VEixow gaarne nog ieis meer hadden gezien.
Den Schrijver voor dit werk een gelyken b\jval toewen-
sdiende als z\jne overige wetenschappelijke geschriften hebben
ingeoogst, besluiten w$ met de vraag aan beide Schryvers
wier werken w\j aankondigden: waartoe toch die algemeene
gewoonte van de Aanteekeningen niet in de moedertaal, maar
in het Engelsch te schreven? W\j achten dit doelloos, en aan
de paedagogische bruikbaarheid van leerboeken niet bevor-
derlijk. J* H. G.
144 JAN PRAN9OIS BHOUWEXAAR,
Dichterlijke Nalatenschap van jan fban^ois bbouwrnaab, ge-
boren 18 JuH 1815, gestorven 24 Sept. 1849. J(f«< een Voor-
bericht van J. J. L. ten kate. Te Middelburg^ bij Grebr.
Abrahams. 1855. In 12mo. 88 bl, ƒ 1 - 25.
De dichterlvjke nalatenschap die door den Middelbargschen
Prediker ten kate aan het vaderlandsch publiek wordt aan-
geboden , heeft zeker niet minder aanspraak op algemeene be-
langstelling dan die van Mej. albebtine kehseb, ons vroe-
ger door dezelfde hand geschonken. Werd deze Dichteres in
den bloeitgd haars levens aan de aarde ontrakt, de Zeeuw-
sche Dichter, wiens poëz\j w^ hier ontvangen, had te naauwer-
nood zich de schitterendste toekomst zien ontsloten, of h\| viel
als het slagtofifer van de aanhoudende kunstötndiën , waar-
aan hij zich had toegewijd. Bhouw£Naab« van wien ons hier
eene korte biographie door den Heer tek kate wordt aange-
boden, was een man uit den geringeren burgerstand uit
de stad Vlissingen, die, opgenomen onder de leiding van
den Koninklijken Brusselschen beeldhouwer willeu oeefs,
op den gekozen weg reuzenschreden maakte, maar, op het
punt van naar Italië te reizen, waartoe hem de bekrooning
van zQn stuk voor de Akademie van Beeldende Kunsten in
Btaat stelde , ten gevolge van te sterke inspanning, in vier-en-
dertig-jarigen leeftijd bezweek. De naam van brouwenaab,
die gewis, indien hem een langer leven gegund ware, ons
Vaderland tot eene hooge eere zou zyn geweest, dient in ach-
ting te z\jn b\j ons volk. Het was eene goede zaak die de
Heer ten kate verrigtte, toen hg de snippers en strookjes
papier, door den t\jd verbruind en gekreukt, b^'eenverzamelde
en aan dé pers overgaf. Naast de namen van bellaut en
VAN der woobdt, mag de naam van bboüwenaab voortaan
worden genoemd onder de sieraden die de stad Vlissingen
heeft voortgebragt. W\) vinden hier poëzg in den echten zin
des woords; uitstortingen eener dichterlijke ziel; bloesems die
de heerl^kste vruchten beloofden. Het zal ons weinig moeite
kosten hiervoor de bewijzen te leveren. Vaderland en Kunst,
Liefde, God en cbbistüs — ziedaar de onderwerpen die de Dichter
bezingt. £n het z\jn inderdaad geene alledaagsche gemeen-
plaatsen die w\j aantreffen. Van de opregtheid z\jner begeerte:
DICHTEBLUKB NALATBKSCBAP. 145
Dat nooit één toon mijn zangrig hart ontschiet.
Die op *t gelaat een schaamteblos doet blaken.
Geen enkle klank waarvan de erinneriog
Den 2aDger op z\jn sterfbed moog beronwen —
18 bet bundeltje dat vrij bier voor ons bebben, wel een spre-
kend bewijs. De toon Tan Christelijke Godsvmcbt, door bem
▼an vrome lippen vroeg opgevangen en diep in bet barte be-
waard, klinkt ons daar tegen, waar b\j *s menseben lot en be-
stemming met een Christelijk oog en een warm gemoed be-
zingt; betz\} l^j tot den 8tr\jd des levens roept, of met zQn
geest Bweeft in de onzigtbare hoogere sferen, waar b$ de
schoonste droomen vervuld hoopte te zien. En opmerkel^k
is bet boe rijk en zuiver de vorm is dien b^ zieb in berijmde
en T\|melooze verzen beeft weten te kiezen: krachtig en stout,
of teeder en zacht, zoodat men bier den geoefènden Zanger
ontdekt, die zonder eenigen tw\ffel eene waardige plaats on-
der onze Dichters zou bebben ingenomen. Tot proeve bet
kleine dichtstukje: Vooruit:
Yoornit is de lenze van 't leven.
Wie keert, wie vertoeft, vindt den dood.
Yoornit I volg de Hchtwolk in H zweven.
Al droeg ziJ d* orkaan in den schoot.
Vaart henen, rooskleurige droomen»
Gesponnen om 't ziekelijk brein 1
Elke ader moet tintien en stroomen
De blik z^j biymoedig en rein.
Door liefde ter waarheid geprikkeld.
Door liefde ter schoonheid getemd.
De krachten des geestes ontwikkeld.
Het zwaard en de veder omklemd. ^
De man is tot strijden geschapen:
Hij vorm' zich de baan waar hy treedt;
De krans, die eens bloeit om zgn slapen,
Groeit op nit zyn bloed en z^n zweet.
Die vmchtbaar wil werken en streven.
Hond' biddend den hemel in 't oog.
Yoornit I is de lenze van 't leven:
Vooruit gaat de weg naar omhoog I
146 K. H. BOUUAN, BERFSTYBUOHTEN.
Herfstvruchten. Oedkhten en Rijmen van k. h. bOümak* Te
Groningen, hij J. B. Woltera. 1855. In U. 8ro. 116 6Z. ƒ 1 - 25.
De man van wien de bier aangeboden verzen z\)n, beeft
reeds in vroegere jaren zicb door enkele kleine bandeltjes
niet ongunstig bekend gemaakt. In eenen geringen stand op-
gebragt, bad bouuax bet genoegen, dat mannen van letterkun-
dige bekwaambeid z^jne verzen met voldoening lazen, bem
met bunnen raad ter dienste stonden en z\jnen smaak vormden.
Het nu uitgegeven bundeltje zal dan ook, met bet oog op de
omstandigbeden van den Auteur, niet zonder belangstelling
worden ter band genomen. De verdienste der verzen zit wel
vooral in den vorm, die wezenlijk opmerking verdient. W$
deelen uit Qoeden nacht bet eerste couplet mede:
De drnkke dag vlood henen.
De wereld wordt soo zacht
Weer door de maan beschenen.
Als Eong zij „Goeden nacht".
H Is of door zilvren glansen
Ons van de sterretransen
De heilwensch wordt gebragt:
Slaapt allen gernst;
Door hemelsche liefde
Gedekt en gelrast.
Slaapt allen gerust I
Dat de eenvoudige man in bet gewest z^'ner woning op
prgs gesteld wordt, mag blijken uit de L\jst van Inteekenaren,
waarop vele bonderden namen worden gevonden. — Even ge-
lukkig was een ander uit dezelfde Provincie, van wien wi[j
ontvangen?
Wilde Bozen. Door lammebt berghuis. Te Oroningen^ bij K.
de Waard. 1855. In hl. 8ro. 152 hl ƒ 1 - 25.
De Auteur van deze verzen bad vóór drie jaren reeds eene
verzameling van dicbtstukjes in bet licbt gegeven. Het voor-
deel dat die uitgave bad opgeleverd, bad bem aangespoord
met eene tweede verzameling voor den dag te komen, die,
voorafgegaan door eene buitengewoon breede L\JBt van Intee*
kenaren, bem geene redenen tot berouw kan bebben opgeleverd.
LAMHERT BERGHUIS, WILDE ROZEN. 147
De Auteur schrift dat hi^, in den geringen burgerstand op-
gevoed , vroeger als bakker en herbergier, en thans als beeld*
snijder werkzaam, door de zorg voor zyn huisgezin werd ver-
liinderd de vereischte opleiding te ontvangen* Toch vinden
w^ hier en daar enkele sporen dat het hem aan een poë-
tischen aanleg niet ontbreekt. Een opgeruimde geest, een
eenvoudige naive toon, eene groote gemakkeUjkheid in het
werktnigelijke kenmerkt deze gedichten. Men hoore de eerste
verzen uit het boekje:
Keen, Ik ben niet nitverkoven
Voor het goede en schoon der aard:
'k Ben gering en klein geboren,
't Wiegje was geen kransje waard.
De aarde mag met gonden aaien.
Met kristallen tempels pralen,
Rome en Babel zie ik niet:
God heeft mij een yeld omschreven.
Waar wij klein, eenyondig leren,
£n 't belang de ziel gebiedt.
Droomende echter durfde ik 't wagen.
Moedig door een wilden gloed.
Naar een zoeter teug te Tragen,
Dan mijn kring mg smaken doet.
'k Zag het schoone, 'k zag 't verheyen,
't Veld, waarin de hoogren leven,
'k Smaakte een ongekend genot.
En ik keerde wijzer weder.
Daalde rgker, zaalger neder,
£n ik dankte IJ, goede God!
HmêeUjh Leven en Lotgevallen van elisabeth eoofili.n. Te
Dordrecht, Uj H. Lagerwey. 1855. In kL 8vo. 81 hl. fl- 25.
In een ongedwongen styl en aardigen verhaaltrant ontvangt
xnen hier acht Hoofdstakken of Tooneelen: »Een veelbelovend
Bond; De gevierde Bruid; De bezorgde Huisvrouw; De verkwis-
tende Echtgenoot; Kommervolle Lotverwisseling ; Redding uit
den Nood; Ontwaakte Zanglust; en De treurende Weduwe".
Wy zeggen tooneelen, omdat men door den Schryver in de
geschetste tyden en voorvallen als verplaatst wordt, door eene
regt levendige voorstelling, b|j groote naauwkeurigheid; zoodat
148 BUISRLUK LEYEir EK LOTGEVALLEN VAK
het werkje, hoe klein ook, eene belangrijke bijdrage lAag hee-
ten tot de kennis van het hniselyke leven in de gelukkige
dagen onzer geschiedenis van het einde der zeventiende en 't
begin der achttiende eeuw. Men wandelt als met den Schqj-
ver in dien t\jd door Haarlems straten; men ziet het doop-
maal, later het bruiloflsfeest der verdienstelijke Dichteres eli-
8ABETH hoopmak; en overtuigt zich van de oud-Hollandsche
netheid, pracht en staatsie in kleeding en opschik. En daar-
van , waarde lezer I maar vooral, lezeresse I moogt gij u verze-
kerd houden: geen strikje, geen enkel sieraad is er uit de
verbeelding bijgevoegd; alles is met historische getrouwheid
medegedeeld, en daartoe met volhardende vl\jt in langdurig
onderzoek van allerwege büeenverzameld. Men zwerft ook
met dezen gids door de lusthoven van Haarlems omstreken,
en leert de aanzienlijke kooplieden dier dagen, en hunne ge-
noegens, door dichtkunst veredeld, kennen en hoogachten, en
ontmoet overal kortere of langere proeven van dichtkunst, niet
alleen van de hoofdpersoon, maar van vele Dichters van dien t\jd.
Tot nadere kennismaking met den st\jl laten w\j eene kleine
proeve volgen uit het Hoofdstuk: De gevierde Brtdd: n Hoezeel
Trouwen en bruiloft houden 1 Ja, ja! Bruiloft honden! riep
de geestige jak tek hovek, een echt Haarlemmer buisje, vro-
l$k uit, toen h^, als de laatst aangekomene, in den kring
der gelnkwenschers z\jne plaats nam, en onder vele strykaad-
jes het r\jk gezegend paar naderde, om de gelukkigen te be-
groeten met een luimig klinkdicht; waarna hij met een effen
gelaat en deftige gebaren de aanwezenden verzekerde:
Daar l» in langen tyd geen Man en Wyf gepaard.
Van £00 gelijken slag, van eoo gelyken aard."
Aangaande den staatsie-vollen togt van het jonge paar, van
de kerk naar huis, gevolgd door eenen prachtigen sledestoet,
leest men: nOnder de strooijonkers uit de achterbuurt, die
met den groeten hoop van nieuwsgierigen voor het huis van
de bruid b^een waren, om den stoet en de statie van alle
kanten te beEijken, was ook een zekere pieteb lakgekdijk,
nit de Gierstraat. Deze een snuggere knaap van ruim 10
jaren, die als een suhek kon r^meUfZeide toen b\j zich zelven^
terwyl hjj rondglurende z\jno handen wreef:
EUSABSTH HOOFXAK. 149
Wat zien wQ hier al prachtsl wat rot men hier al t^saam
Met sleedjes. — Dat*8 een zwier 1 wat strekt men met de voeten I
Hoe aardig weet die Heer dat Juffertje te groeten!
Hoe geestig leidt h'y haar de trappen op in hnis
Hier moeten wy eens in. Men zal door al 't gedmis
En overrloed van volk, ons mogelyk niet bemerken."
Al ligt konden w\j belangrijker proeyen bijbrengen, Tooral Tan
het nitmontend dlcbterl^k talent der hoofdpersoon; doch wy
achten het bovenstaande genoeg, om menig lezer tot kennisma-
king met dit lieve boekjen op te wekken; dat ook om a^jn
bevallig uiterlijke de opdragt aan nHaarlems schoon geslacht*'
ten volle waardig is.
Zuster AGiCBS, of het Slagtoffer van PriesterUst. Een op daad-
zaken gegrond tafereel uit het Kloosterleven* UU het Engelsch.
Met 5 platen. Te Tiely hij H. C. A. Campagne. 1855. In
gr. 8w. Vin en 257 hL f \- 30.
Dit verhaal is een ware schandkron^k, die afkeer, neen, af-
schuw van het kloosterleven inboezemt. Nergens ook is de afwij-
king en ontaarding der Kerk van Bome zigtbaarder dan in het
kloosterwezen , dat misgewas op den Christel^jken akker; die
Bchroomeljjke en rampzalige miskenning van het ideaal der
heiligheid en zedelijke volmaking. Zyne stichters waren man-
nen die het Christelijk leven buiten het menschel^'k leven
plaatsten; daarom was afzondering hunne eerste behoefte.
Wy zeggen niet dat uit de kloosters niets goeds is ontsproten;
wie dit beweert verwijzen wij naar Monte Cassino, Fulda,
Hirschau, en St. Gallen; doch het nut dat z\j konden stich-
ten, was slechts tgdel^jk; het kwaad dat z\j moesten voort-
brengen, van bl^' venden aard: het eerste was toevallig, het
laatste noodzakelijk. Dit kwade ontwikkelde zich, toen de
kloostermenschen zich in de kerk drongen, en in de maat-
schappij wierpen ; en het naderde z\jne voltooijing, toen de Hië-
rarchie hen in dienst stelde, als lijfwachten en keurbenden tegen
allen die aan 't misbruik van gezag en de dwtiling poogden
te ontworstelen. Men moge hen in onze dagen achteloos zien
voorbijgaan, toch zyn z\j *t vooral die het erfgoed onzer va-
deren, de vr^heid des gewetens belagen. Maar nog erger te
duchten zijn z\i die onherkend als hnis-onderwijzers in Pro-
150 ZUSTER AOHE8, OP HET SLAGTOPFEB TAK PSIESTBRUST.
testantscbe gezinnen dringen en de jeugd bederyen. Engeland
heeft daar menig Toorbeeld van aan te wijzen. De Heer jaices
BBGO beeft dat in z\jn werk: nBome veroordeeldC\ met feiten
aangetoond; en eene ons niet bekende Schr\jf8ter schildert bier
de lotgevallen van meer dan ëëne jonge dochter, die, door mis-
leiding en bedrog opgewonden, binnen kloostermuren werd
gelokt; daar eene hel in plaats van den hemel vond; en na
een leven vol jammer en ellende krankzinnig werd, of in
wanhoop haren dood verhaastte, of b^ verzet — door den dood
des gewelds tot zwegen werd gebragt. De hoofdpersoon van
dit verhaal is de jeugdige dochter eens weduwnaars. De vader
is een man van groot vermogen, doch onverschillig op het
stuk van Grodsdienst; zijne dochter is een fimtastisch meisje,
dat in eene bloemenwereld dweept en zich zalig droomt. On-
gelukkig valt z\j in de handen eens Jezuïts en van eene ver-
momde zuster, die voor gouvernante speelt, en het overspan-
nen kind verleidt om het ouderlijk geloof te verzaken, haren
vader te ontvlieden, en parad\J8genuchten in een klooster te
zoeken. Het onervaren slagtoffer vindt teleurstelling, verdriet,
lyden, wanhoop, en den dood des gewelds op het oogenblik
waarin z\j redding verwacht.
De Schr^fster heeft haar tafbreel sterk gekleurd. Bijzondere
omstandigheden deden haar het kloosterleven kennen, over
welks jammeren en gruwelen anderen met opzet of onbedacht
den rozenkleurigen sluijer der verdichting werpen, en hebben
een levendig gevoel van mededoogen voor de slagtoffers b\j
haar opgewekt.
De aanmerking die w\j op dit, gelijk op al zoodanige ver-
halen hebben, is deze: dat zulke gruwelen, naar ons gevoe-
len, niet verdicht mogen worden; en dat zoo *t verhaal waar-
heid behelst, de namen der boosdoeners die ze gepleegd heb-
ben, openiyk genoemd behooren worden. Zonder dat zegt de
Protestant: zoo veel boosheid is niet mogeljjk; en de Boom-
sche zegt: nlasterl'*
De Bruid van LouUiana^ of de blanke Slavin. Naar den twee^
den druk f uit het Hoogduitsch van A. sghrader, door A. vax
DER VELDE, A.z. Twee Deelen* Te Amsterdam^ hij J. M.
E. Meyer. 1855. In gr. %vo. 482 hl. f h-i
Al had nDe Negerhut'' veel geringer letterkundige waarde
A, SCHBADER, DE BRUID VAK LOUISIANA. 151
gehad dan die wereldvermaarde roman ontegenzeggel^k be-
zit, zou hij nog eenen groeten opgang hebben gemaakt; want
hij sprak een grootsch, alle aandacht verdienend en ook de
aandacht van alle menschen vrienden wekkend denkbeeld uit:
de ellende der slaven, hun lot en hun leven, onteeren de
menschheid en het Christendom. Gelijk het echter doorgaans
gaat, zoo ging het ook met de zaak der slavemg: door een
veel gelezen boek ter sprake gebragt, vond z^ deelneming
(sympathie^ is het mode- woord) en wekte eene soort van geest-
dnfl, maar — deze verflaaawde, verdrongen door andere in-
drukken; misschien ook verflaauwd doordien men er zoo ge-
meenzaam mede was geworden, ten gevolge van de gedienstig-
heid eener menigte Romanschrijvers, die geene aandacht trek-
kende stappen kunnen zien doen, of zij springen aanstonds op
stelten, om na te stappen. Omdat Mrs. beecheb stovve een roman
uit het slavenleven schreef die groeten opgang maakte, meende
de winzucht er eene goede speculatie in te zien, om personen
die nu of dan iets in de romantiek hadden gedaan, aan te
moedigen tot het schr^'ven van iets waaraan zy nimmer zon-
den gedacht hebben , en dat hun dan ook vreemd van de hand
ging. Maar — *t beloofde ruimer belooning, dan andere ar-
beid kon opbrengen, en zoo zijn ontelbare prullen in de we-
reld gekomen, die — voor zoo ver 't nagalmen waren van
het ter sprake brengen van een groot denkbeeld — aan het
doel der oorspronkelijke conceptie meer nadeel dan voordeel
hebben gedaan, omdat z^j de sympathie hebben verlamd.
£n dat is ook inderdaad de uitwerking van de vele slaven-
romans, die in Amerika aan de orde van den dag zijn. Niet
weinige z|jn daaronder, die, de les van schiller vergetende:
das hlo88 abscheuUche hot nichta unterrichtendes für den Leser^
den smaak van het publiek hebben overprikkeld door yseLyke
schilderingen van \jselijke mishandelingen. Reeds van deze
z\)de beveelt zich nDe Bruid van Loumana* gunstig aan, daar
de tooneelen, hier uit de slavenwereld geschetst, in den regel
z^n genomen uit hun leven onder menschelijke gebieders, vooral
onder de beminnelijke jenn7. Deze is de hoofdpersoon van
het boek. Als roman is er de hoofdgedachte van: dat men
dikwigis, door den schijn misleid, zyne ware vrienden mis-
kent. Dit is aanschouwelijk gemaakt in den edelen jacksox,
152 C. E. VAX KOETSVELD, KIKDERVERHALEX.
eene vriendel^ke figaar tegenover de afschnwelijke van biack-
STO!^, en den ligtzinnigen abthur, en dezedelooze ababella;
wier portret, naar de verzekering van den Schry ver, niet ver-
dicht, maar gekopieerd is. Als » sla ven-roman** levert het
boek het beeld van het ongeluk, waartoe de geboorte nit eene
slavin eene hoogst beminnel\jke vrouw veroordeelen kan, ter-
wijl de Schr\jver den schyn van navolging ontgaat door de
opmerking, dat de eerste druk van het oorspronkeiyke het licht
zag lang vóór men van Unde Tom^a Cdbin gehoord had.
Onderhoudend geschreven, soed vertaald, en netjes gedrukt,
verdient deze roman aanbeveling boven vele van z\jne soort.
Verspreide Kinderverhalen van C. e. van koetsveld. Met plaatjes.
Te Schoonhoven^ 6y S. E. van Nooten. 1855. In ld. %vo.
152 W. ƒ 1 - 50.
Heeft de als Schrijver te regt zoo gevierde van koetsveld in
z^n humoristisch Mastland^ in z\|ne onderhoudende Novellen^
in z^nen stichtel^ken Vriend der Kranken getoond eenen diepen
blik te werpen in de wereld der volwassenen — h\j geeft in
het voor ons liggend stukje bl\jken dat hij ook in de kinder-
wereld regt te huis is. Daar beweegt hij zich zoo gemakke-
lijk in, en weet zoo zich in den kinderlijken toestand te ver-
plaatsen, en daardoor zoo naar de vatbaarheid der kinderen
te spreken , dat het ons bg* het lezen was als of w^ dien kin-
dervriend te midden dier kleinen zagen en hoorden vertellen.
En zijne vertellingen hebben zoo iets naïfs, en daarbij zoo veel
leerzaams, dat z^ noodwendig ieder moeten boeijen. Daaren-
boven, wie maar eenig gevoel heefl, kan die vertellingen niet
zonder gemengde aandoeningen lezen: elk verhaal perst hem
onweerstaanbaar een traan, of een lach, of beiden af, en laat
een nutten indruk achter. W\j z\jn dan ook met dit bundeltje
zoo zeer ingenomen, dat wij *t aan alle ouders en leermeesters
voor hunne kinderen of leerlingen aanbevelen. Door z^n sier-
lijk gewaad en keurige plaatjes is het ook uitnemend geschikt
om tot prijs of geschenk te dienen. — Om 't echter van nog
uitgebreider nut in de kinderwereld te doen z^n, is er, dunkt
ons, eene goedkoope school-uitgave noodig. In 't verschenen
van eene zd5danige editie zouden zeker velen, die in het
kleine volkje belang stellen, zich zeer verheugen.
Moge de Eerwaarde van koetsveld zyn beerlek talent om
ook voor kinderen te schrijven op woeker stellen 1 Wy wen-
schen hem daartoe bestendige opwekking, lust en kracht*
BOËKBESCHOUWING.
Specimen Theologicum Inaugurale, de Literarum Sacrarum
exemplo, ad illud quod prodest accommodate docendi, per
saeculornm decursnm saepius neglecto, tarnen snmmopere
observando; quod, etc. pro gradu Doctor. Theol. publ. ex.
snbm. A. B. suiTENSOHiLD, Zutphaniensis. Lugd.-Batav., apnd
D. Noothoven van Qoor, In gr. 8t?o. 76 hL
Na de verdediging van deze Dissertatie heeft de Heer a. s.
RUITENSCHILD, zoou vau den 's Gravenbaagscben Predikant en
Hofprediker, Dn g. büitenschild , aan de Leidscbe Hooge-
scbool den doctoralen graad in de Godgeleerdheid verkregen.
Aanleiding tot de keuze van zijn onderwerp gaf hem de op-
merking van THOMAS AQuiXAS (*) , dat wij God niet op zich-
zelven kennen, maar in* betrekking tot ons. Het is trouwens
eene schijnbaar hoogst eenvoudige, bijna door een kind te
maken opmerking, dat het doel der Christelijke Godsdienst,
of, om het ook meer algemeen te zeggen: van Gods openba-
ring aan den mensch, niet is om hem eene reeks van wijs-
geerige waarheden te leeren, maar om hem tot Godsvrucht
en z^ne bestemming op te leiden; en zoo ver hem in de hei-
lige oorkonden kennis aangaande God en Goddelijke zaken
-wordt medegedeeld, heeft deze geene bloot theoretische, maar
eene praktische strekking. Men heeft den B^'bel slechts te
lezen om zulks te ontwaren. En toch is dat oogpunt van
ouds her te zeer verwaarloosd. Van daar die onafzienbare
reeks van dorre hairklover\}en door de Godgeleerden, scho-
lasticisme, dogmatisme, en wat er uit voortvloeit: verkette-
ring en vervolging om afgetrokken geloofspunten, ten koste
doorgaans van het leven des geloof? in de liefde.
In den tegen woordigen tijd begint helderder in het licht te
treden, dat het Christelijk geloof geheel iets anders is dan
eene gevestigde overtuiging aangaande de opvatting der ver-
schillende bestanddeelen van de Christelijke waarheid — dat
(•) TflOM. AQ., Summ. Theol. , 12, 12.
BOEKBESCH. 1856. N°. IV. 12
Ihl A. R. BUITEHSCniLD,
de Christel\jke Godsdienst wel hare leer heeft ^ maar dat zij
niet in eeno leer bestaat — dat het kenmerk van den waren
Christen niet gelegen is in zijne verstan ds- overtuiging, maar
in zijn gemoedsleven. Ware dat ten allen t\}de zoo begrepen,
hoe veel bloed en tranen zouden aan de menschheid — hoe
veel treurige en mensch-onteerende bladzyden aan de geschie-
denis zijn gespaard! Begreep men het nog maar zoo, hoe
veel minder verwijdering onder de Christenen, hoe veel min-
der liefdeloosheid zou er worden gevonden! En alles, ook
het onderzoek der wetenschap , wat die verkeerde beschouwing
van het Christendom bestrydt, verdient opmerking en aanbe-
veling; te grootere, naar mate de geest van het speculative
dogmatisme te dieper is ingedrongen.
Gepast voor onze dagen achten we daarom het onderwerp,
door BUITENSGHILD gckozen. Die keuze toont dat hij de be-
hoeften der Kerk kent, en de taak die aan de wetenschap ten
behoeve dier Kerk is aangewezen. Uij stelde zich ten doel:
aan te w\jzen dat het in de H. Schri/l niet zoo zeer te doen
is om afgetrokken beschonwings- waarheden te leeren en spits-
vondige w^'sgeerige vraagstukken te beslissen, dan wel veel
meer om de vraag te beantwoorden: wat den mensch tot
wezenlek nut verstrekt. Eerst ontwikkelt hg: dat de H. Schrift,
zoo in vorm als inhoud, er op is ingerigt om het opgegeven
doel te bevorderen; daarna werpt hij eenen blik in de ge-
schiedenis der Kerk, om te ontvouwen, hoe, zoo wel in de
oude Kerk, als in de Middeleeuwen, en na de Hervorming,
de Christelijke Godgeleerdheid (*) dat doel des Bijbols te zeer
heeft voorbijgezien, waartoe, wat het laatstgenoemde tydperk
aangaat, gewezen wordt op het dogmatiseren over de schepping,
(*) Daar de Schrijver niet spreekt van óJkt gedeelte des B\)bcl9 H welk
bepaaldelijk aU oorkonde der Christclyke Godsdienst is aan te merken « maar
van den Bijbel in het algemeen, ook van het O. Y.» zoo had h(j zich ook
kunnen beroepen op het Rabbinisme en Talmudismo, waardoor den prakti-
Bclien geest van het Mozaïsme, ook van ecu wen her, onregt is aangedaan.
In het N. V. treffen wij onderscheidene blaken aan, dat die geest van
Joodsch dogmatisme in den tijd des Ileilands diep was ingedrongen en treu-
rige vracliten droeg. Hierop mogt, dunkt ons, wel gelet zijn, omdat het
eene zeer belangrijke vraag is, in hoe ver het dogmatiseren van de Jood-
sche Theologie invloed gehad heeft op de ontwikkeling van het dogmatiseren
in de Christelijke Kerk. R£C.
SPECIMEN THEOLOGICUM IXAÜGURA.LE. 155
den persoon van chbistus, het Avondmaal, do praedestlnatie,
en *s menschen regtvaardiging voor God ; eindel^k worden
eenige wenken gegeven, ten betooge: dat zoo wel de aard der
menschel^'ke kennis als de aard van het Evangelie vorderen,
dat men in dit opzigt den Bijbel tot voorbeeld neme, als
waardoor veel zegen voor de Christelyke Kerk zal worden te
weeg gebragt en veel onheil van haar afgeweerd.
De jonge Doctor geeft in dit proefschrift blyk van een hel-
der oordeel en eene niet gewone belezenheid in de schriften
der Kerkvaders en der MIddeleeawsche scholastici; de theses,
uit de verschillende gedeelten der theologische wetenschap ge-
nomen, gaven aanleiding genoeg tot redewisseling, en daar-
door aan den Steller om te toonen dat h^ als een waardig,
wél toegerust Grodgeleerde de Akademie verliet. W\j wen-
Bchen hem in zyne loopbaan don besten zegen.
De Leer des EvangeUea in hare eenheid en haren zamenhang^
voor bescJiaafde en nadenkende Christenen beknopt ontwikkeld
door s. HOEKSTRA, BZ., Pred, te Rotterdam. Tweede DeeL
Te Sneeky bij van Druten en Bleeker. 1855. In kL Svo.
hl. 353—809. ƒ 3 - :
By de aankondiging van het Eerste Deel, hetwelk' in 1854
verschenen was, hebben w\j den aard, den inhoud en de
strekking vanuit ibelangryk werk uitvoerig genoeg blootge-
legd, om derwaarts thans te kunnen verwijzen (VaderU Letteroef. ^
Boekbesch., 1855, bl. 273—279). Het verblgdt ons, dat het
den bekwamen en werkzamen Schr^'ver heeft mogen gelukken,
om dit Tweede Deel reeds ten vorigen jare daarop te doen
volgen en z\jnen arbeid daarmede te voleindigen. HQ heeft
het, in weerwil van dien spoed, gedaan op eene w\jze die
beantwoordt aan de verwachting welke w\j er van hadden
opgevat, en hem aanspraak geeft op goedkeuring en lof. Wijj
herhalen onze vroegere aanprijzing, vestigen bij vernieuwing
de aandacht op dit geschrift, datvallerwege verdient verspreid
en gelezen te worden, en vergenoegen ons voorts met de ver-
melding van de meest belangrijke gedeelten er van.
Men zal zich herinneren dat hoekstra, na eene zeer uit-
12*
156 8. HOEKSTRA, BZ.,
voerige Inleiding, gehandeld beeft over het oorspronkeli[jke eii
het gestoorde Godsrijk. Het herstelde Godsrijk moest nu in
dit Tweede Deel ter sprake komen. Achtereenvolgens behan-
delt hij den genaderaad Gods tot herstelling van het Grods-
r\jk, en diens aanvankelijke ontwikkeling — de stichting van
het Godsryk door jezus Christus — onze toebrenging tot en
gemeenschap met Christus en zyn Ryk — en, eindelijk, de
voltooijing van het Godsrijk. Uit deze inhoudsopgave bemerkt
elk, die der zake kundig is, welk een rijkdom van zaken,
volgens dit plan, hier nog moest besproken worden. Wij stip-
pen daarvan het een en ander aan.
Het Oude Verbond wyst ons op de aanvankelijke ontwik-
keling van Gods genadeplan tot behoud der wereld. Verbond,
Wet en Profetie z\jn de drie hoofdzaken, waarop hier gelet
moet worden. Met bedachtzaamheid bepaalt hoekstra, in
welken zin daarbij de benaming: opvoeding des menschdoms
door Oodf kan gebezigd worden, en waarschuwt tegen de een-
zijdigheid. dergenen die daardoor Gods leidingen met het
menschdom volkomen juist achten uitgedrukt. In hetgeen wij
opvoeding noemen, zegt hij (bl. 889), is voor wedergeboorte
geene plaats, en dit is het toch wat Christus zoo wel in de
wereld, als in elk afzonderleken mensch werkt. Met juist-
heid w\jst h\j aan (bl. 405): dat de hoogste ontwikkeling die
de mensch onder de Wet bereiken kon, geene andere is dan
die de Apostel faulus, Bom. tii, beschr^fl, en geeft h\j later
(bl. 412) de redenen op, waarom geen Israëliet ooit tot die
ontwikkeling van zonde- en schuldgevoel gekomen is. In keu-
rige trekken be8chr\jft h\j (bl. 415) den aard der profetie, die
dienen moest om de twee tegenstrijdige beginselen, die in het
O. Verbond tegen elkander over stonden,* en allen str^d op
het gebied des zedelljken levens te verzoenen, en doorloopt
voorts de reeks der Messiaansche voorspellingen, waarb\} van
Jes. Lin eene nieuwe vertaling en duidel^ke verklaring gege-
ven wordt, die zeer bevredigend is (bl. 428). » Welke waarde
men ook hechte" — zoo schryft hij (bl. 429) — «aan te voren
verkondigde b\j zonderheden nopens den ciïrïstus of het Chris-
tendom, dit is de ware en groote profetie op den Christus,
dat het gcheele Oude Verbond van het begin tot het einde
van Evangelie doortrokken is, en dat het overal henen wijst
DE LEER DES EVANGELIES, ENZ. 157
naar de toekomstige zegepraal van het Evangelie over de Wet."
Voor zoo veel bet de stichting van het Godsr\)k aangaat,
wordt JEZUS CHRISTUS hier voorgesteld als de mensch bij uit*
nemen dheid, de volkomen zondelooze, de Zoon van God, Gods
en *s menschen Zoon , het Licht der wereld , onze verzoening
met God, de Stichter des levens en de Heer en Koning. Wij
missen in deze voorstelling die eenheid, die te midden der
verscheidenheid wenschelyk ware, maar vonden hier overi-
gens veel voor.treffelijks. De menschel^jke volmaaktheid van
JEZUS wordt zeer schoon en naar waarheid beschreven, zoo*
dat men leert daarin een diepen blik te slaan (bl. 461 — 470).
»In Hem" — zegt h. o. a. — »zgn de schynbaar in den
mensch onverecnigbare volmaaktheden in zuivere en heerlijke
harmonie. Majesteit met eenvoud; gevoel van eigenwaarde
met onovertroffen nederigheid; waar Hij zich neerbuigt, is
Hij groot en eerbiedwekkend; waar Hy z^ne grootheid open-
baart, is Hij beminnelijk en trekt H^ ons aan; waar H\j
spreekt op den toon van hoogen ernst, ook daar ademt z^ne
taal eene innemende zachtheid; en waar Hij zacht en vrien-
delijk is, is er in zijne vriendel^kheid iets onbeschrijfelijk
hoogs en heiligs" (bl. 463). Ook de poging, hier gewaagd,
om *8Heeren zondeloosheid , in weerwil van z\jne verzoekin-
gen, wèl te doen verstaan, getuigt van diep wij sgeerig naden-
ken (bl. 473 — 483). Daarentegen acht hoekstra het, ook bij
het diepzinnigst Schriilonderzoek , onmogelijk, om zich van de
Goddelijke natuur van jezus en de verwantschap des Zoons
met den Vader eene juiste voorstelling te vormen. Z\jn resul-
taat is: nZoo wij Hem in w^'sgeerige beteekenis geenszins God
noemen, omdat God alleen den grond en de oorzaak zijns be-
staans in zich-zelven heeft, naar het gewone spraakgebruik
des B\jbels draagt Hij met regt dien naam, omdat de Vader
Hem met de volheid dier Groddemke eigenschappen en met
die Goddelijke heerlijkheid heeft bekleed, die H\j aan de
wereld wilde openbaren" (bl. 489). Dat hier de leer der zoo-
genaamde voldoening, die eerst na anselmus heerschende is
geworden, zon worden afgewezen, liet zich met srond ver-
wachten; maar de w^ze waarop dit hier geschiedt (bl. 519 —
521), is zóó overtuigend als men slechts wenschen kan. »De
dood van Gt)ds Zoon" — wordt er gezegd — «is en staat voor
eiken geloovige daar als die genadedaad Gods, waarin Hij
158 S. HOEKSTRA, BZ.,
werkelyk de zonden der wereld vergeeft** (bl. 522). nDaar id
niets ter wereld, waarin Grod beide, het ellendige en doem-
waardige der zonde, en zijne vlekkelooze heiligheid of z\jnen
onverzoenl^'ken afkeer van al het kwade alzoo geopenbaard
en betoond heeft, als juist in die daad, waarin H\j de wereld
heeft begenadigd*' (bl. 526). nHet Igden en sterven is plaats-
beJdeedend alleen voor hen die gemeenschap met Hem heb-
ben; zy sterven met Hem der zonde af* (bl. 528). Zoo uit-
voerig HOKKSTBA echtor dit alles bespreekt ^ zoo kort en op-
pervlakkig is hy in zijne voorstelling van jbzüs als den Heer
en Koning (bl. 543 — 548). Waaraan dit mag zijn toe te
schrijven, weten w^ niet; maar wij komen er voor nit, dat
de behandeling van dit gedeelte, dat van zóó hoog gewigt is,
ons ten eenemale onbevredigd gelaten heeft.
Een excurs over de Drieënheidsleer (bl. 552 — 557), waarin
veel merkwaardigs voorkomt, maar die in sommige opzigten
misschien gaat boven de bevatting zijner meeste lezers, leidt
tot de beschouwing op van den H. Geest , welks persoanUjk
bestaan wel ontkend, maar welks wezen en kracht, desniet-
temin, zoo duidelijk mogelijk beschreven worden (bl. 557 — 574).
Ook over geloof en wedergeboorte uit den H. Geest komt hier
veel goeds voor, dat tot regt verstand der waarheid en tot
zelfbeproeving opleidt. » Ongerustheid over zich-zelven, ge-
voel van ellende, zeker welbehagen in God en^ verlangen
naar zijne gemeenschap, de ervaring van eigen onvermogen
om door een rein leven Gods welgevallen te verdienen, meer
en meer ontkiemend geloof, eindelgk een zich volkomen in de
armen werpen van Gods genade, ziedaar het begin, de door-
gangspunten en het einde van den bekeeringsweg, zonder dat
daarom alleen h\| wedergeboren zon zijn die met bewustheid
al deze zieletoestanden doorgeloopen heeft'* (bl. 605). Als
HOEKSTRA ovcr de Gemeente handelt, verklaart hij onbewim-
peld dat eene overdrevene en eenzijdige beschouwing van de
Gemeente, als eene Gemeente van volmaakten, één der ken-
merken was van de vroegere Doopsgezinden (bl. 666). Niet
het geloof-zelf, maar de geloofs^^^ schoven zij naar den ach-
tergrond, om op het zedelijke leven den meesten nadruk te
leggen. Van daar hun barij door welks overdrevene toepas-
sing zij allerlei kleingeestige werkheilighcid in de handwerk-
ten. Uit die zelfde beginselen laten zich, volgens hoekstra
BE L££B DES EYAJSfOELIES , EKZ. 159
(bl. 668), hunne overige kenmerken gemakkelijk afleiden. On*
partijdigheid brengt hem zelfs tot de erkenning, dat het vol-
strekt ongeoorloofde van het eedzweren zich niet laat aflei-
den uit het dadel^'ke verbod van jezus, Matih, v: 33 — 37.
Dat de Doopsgezinden regt hadden met hanne verwerping van
den geestelijken stand, en dat men dwaalt, als men de zoo-
genaamde ambten instellingen van Christus noemt (bl. 674),
zullen wij niet tegenspreken. Groote lof van onpartijdigheid,
die men althans van een Doopsgezinde wel niet sterker ver-
langen kan , komt foe aan de behandeling van den kinderdoop
(bl. 705 en volgg.). Wat zich tot verdediging daarvan zeg-
gen laat, wordt niet verzwegen of in de schaduw geplaatst.
De Schrift, wordt hier gezegd, maakt het verschilpunt: be^
jaarden-- of kinderdoop^ niet met' besliste zekerheid uit. Dat
verschilpunt wordt zelfs weinig beteekenend genoemd, omdat,
bij verschil in den vorm, de Doopsgezinden en overige Pro-
testanten, vooral die eene meer liberale rigting zyn toege-
daan, eenstemmig denken over het wezen der zaak (bl. 719).
En niet zonder dubbelzinnigheid is de verklaring: nik acht
het van hoog belang, dat de Doopsgezinden, ook waar zij
overigens mogten toestemmen , dat het verschil naauwelgks der
moeite waard is, om een afzonderlijk genootschap te blijven
vormen, met gestrenge consequentie aan den bejaarden-doop
vasthouden, zoo lang zich nog gedurig zulke meteoren, als de
Martenserschê voorstelling des kinderdoops, aan den Protes-
tantsch-Eerkelijken hemel vertoonen" (bl. 722).
Wij spoeden ons tot het laatste gedeelte, de voltooijing van
het Godsryk, waarby de Eschatologie behandeld wordt, maar
vonden ons hier teleurgesteld. Wel hadden wy niet verwacht
dat HOEKSTBA., bij zoo groote onzekerheid als daaromtrent in
onze dagen heerscht, antwoord zou hebben weten te geven op
alle vragen; maar wy hadden toch gehoopt dat hij het verder
gebragt zou hebben met de overeenbrenging der tegenstrijdige
Toorstellingen des N. T. betrekkelijk dit punt. Zelfs verklaart
hij openlijk (bl. 784): ?;dat menig punt voor hem-zelven nog
niet tot die helderheid gekomen is, waarnaar hij streeft, en
dat hij het alzoo hoogst waarschijnlijk acht, dat zijne denk-
beelden omtrent dit onderwerp gedurig wyzigingen zullen on-
dergaan'*. »Ik durf zelfk niet eens zeggen" — lezen wij —
vdat ik reeds midden in het onderzoek sta; want, al was de
160 S. HOEKSTBA, BZ., D£ LEER DES EYAKGEUES, EKZ.
leer der toekomstige dingen meermalen een onderwerp mijner
overdenkingen, toch had z^ alt\jd voor my veel minder aan-
trekkelijks; en zeker zon ik m\j niet vermeten, over deze m\J
zelven nog duistere zaak m\jne meening uit te spreken, in*
dien zulks niet door den aard van mijn onderwerp gebiedend
werd gevorderd." Hoe openhartig deze belijdenis ook zij, dat
er b\j zulk een staat van zaken weinig zekere en afdoende
resultaten te verwachten zijn, behoeft te naauwemood gezegd
te worden.
Andere aanmerkingen, die w^, behalve de reeds medege-
deelde, nog hebben mogten, houden wy terug. Z\j dingen
niets af op de waarde van een werk, dat zeker nog voor ver-
betering in menig opzigt vatbaar is, maar overigens zóó veel
goeds bevat, van zóó ernstig en naauwgezet onderzoek der
waarheid, va» zóó heldere inzigten en diepe opvatting des
Evangelies getuigt, dat het den Schr^ver tot hooge eer ver-
strekt en, by verstandig gebruik, niet kan nalaten, de belan-
gen van Gods koningrijk op aarde, vooral bij beschaafde en
nadenkende Christenen, te bevorderen. De inteekeninglyst,
die vóóraan geplaatst is, bevat, zoo wij meenen, de namen
van meer dan 600 inteekenaren. Moge het getal der koopers
tot meer dan het dubbel daarvan stggen!
De Oraninger Godgeleerden in hunne eigenaardigheid. Toespraak
aan zijne vroegere en tegemwordige leerlingen ^ na vervulde
vij/^en^twiniig-Jarige Hoogleeraarahedierdng van f. hofstede
DE GBOOT. Te Groningen ^ bij A. L. Scholtens. 1855. In
gr. 8vo. 256 bl. ƒ 2 - 50.
Wat is er sedert verscheidene jaren door bevoegden en on-
bevoegden al gesproken en geschreven over de Groninger Schoolt
Een werk als het bovengenoemde heeft dan ook gewis aan-
spraak op algemeene belangstelling, daar het ons door een
man wordt aangeboden, die zonder den minsten twijfel onder
de Groninger Godgeleerden de allereerste plaats heeft inge-
nomen. De Hoogleeraar hofstede de gboot voelde zich ge-
drongen op den 8'^'"' Mei 1855 eene toespraak te rigten tot
zgne discipelen, die dien dag, waarop hun geliefde leermeester
vijf-en-twintig jaren z^ne bediening had vervuld, als een feestdag
P. HOFSTEDE DE GROOT, DS OBOXINGER GODGELEERDEN, ENZ. 161
begroetten. Naar eene uitvoerige scliets sprak hy tot dezen
over hetgeen hem op zulk een dag het meest vervalde. Maar
daar waren oudere leerlingen, tot wie hij evenzeer verlangde
te spreken. Het scheen daarenboven hem niet onnut om an-
deren bekend te maken met het eigenaardige van eene zoo veel
besproken rigting, ten einde dezen in te lichten of met hunne
aanmerkingen winst te doen voor de zaak. Inzonderheid heb-
ben wy dit geschenk te beschouwen als een protest tegen hen
die meenen dat de Groninger Godgeleerden eene school of
party zouden zijn, die er naar streeft een juist afgebakend
stelsel te bouwen. En voorzeker wanneer wij — niet enkel bij
de verklaarde aanhangers der orthodoxie, maar ook b^ libe-
rale Godgeleerden in onzen tyd — de voorstelling aantreffen
als of de Groninger School niets anders had gewild dan strijd
voeren voor sommige dogmatische meeningen, dan mogt het
wel eene taak heeten, den Hoogleeraar db groot waardig,
eenigzins breedvoeriger aan te toonen wat hiervan al of niet
waarheid z\j.
Het eerste gedeelte der Toespraak handelt over den oor^
sprong van de zienswijze der G^roninger Godgeleerden. De in-
vloed dien de beroemde Utrechtsche Hoogleeraar van heusde
op hen gehad heeft, wordt hier in den lossen, levendigen ver-
haaltrant, waarin de Schrijver een meester is, voor oogen ge-
steld. Gij ziet u hier overgebragt in den kring van studen-
ten te Utrecht, straks in dien te Groningen, en voelt n ge-
boeid door de mededeelingen aangaande de wijze waarop zij
zich daar hebben ontwikkeld, tot dat een tweetal der Utrecht-
sche studenten, als Hoogleeraren te Groningen geplaatst, op
jeugdigen leeftyd in eene naauwe betrekking kwamen met de
voortreffelykste leerlingen van müntinghe, die in de stad en
provincie Groningen aan de gemeente en de wetenschap hunne
krachten wydden. De rigting van dezen wordt genoemd eene Ne-
derlandsch-Evangelische ; doch daarbij wordt tevens met dank
gewag gemaakt van enkele der Hoogduitsche Godgeleerden, aan
wie z\j zich verpligt gevoelden, onder welke echter aan schleier-
MACHER niet de eerste plaats mag worden toegekend, zoo als
dit trouwens door hen die niet gewoon zijn oppervlakkig te
oordeelen, gemakkelijk kan worden bespeurd.
Hierop komt de eenheid der rigting ter sprake. Dat er een-
heid bestaat in beginselen, methode en bedoelingen b\j de
162 P. HOFSTEDE DE OBOOT,
Groninger Godgeleerden, wordt erkend; maar dat men hierom
aan dezen den naam van Groninger Scbool mag geven, in den sin
waarin zulks gewoonlijk geschiedt, wordt hier met kracht als
eene onware en verderfelijke stelling kenbaar gemaakt. De eenheid
onder hen gevonden , wordt immers niet gezocht in het vasthouden
van hetzelfde bepaalde leerstelsel, maar heeflt haren grond in
het gemeenschappel^'k streven naar waarheid; hare kracht in
de liefde tot den Heer bij allen; hare vreugde in de trouwe,'
eenvoudige, dikwijls uit liefde gestrenge vriendschap; terw\jl
hare voldoening bestaat in Vordering op den weg der kennis,
zelfverloochening en liefde. Bij zulk eene eenheid is eene groote
verscheidenheid niet slechts denkbaar , maar ook voor ieder, die de
geschriften van de verschillende Theologanten kent, welke men tot
de Groninger School rekent, merkbaar geworden. W^ dachten
hier onder anderen aan de veelbesproken, allerongelukkigste
opvatting van de verheerlijking op den berg, door metboou,
die wij door niemand zjjner geestverwanten "^ zagen gedeeld,
maar met nadruk door meer dan ëën hunner vonden bestreden.
Het groote gronddenkbeeld dat, volgens den Hoogleeraar,
alles beheerscht, en b^ allen wordt aangetroffen, is dit: dat
God is in jezus Christus , of dat in het Christendom het voor*
naamste is: de openbaring en opleiding die door God in jezus
CHRISTUS ons is gegeven. Wie bekend zijn met de opvatting
van c. L. NITZSCH, zullen de overeenstemming van de Gronin-
gers met dezen opmerken , maar toch wel niet in dien zin , dat
men het eigenaardige in de ontwikkeling, voorstelling en toe-
passing van dit gronddenkbeeld op alle vakken der Godge-
leerdheid zou kunnen voorbijzien.
Na deze mededeeling van het materieel principe van den
Hoogleeraar en zijne geestverwanten, w\jst hij op het formeel
principe waardoor z\j zich laten leiden, en spreekt over de
rijting y welke hier wordt geschetst als eene historisch- wysgee-
rige, waaronder l^j te kennen geefl hoe zij Gods openbaring
en opleiding in jezus cbristus opvatten als eene gebeurde en
voortgaande zaak, die zij exegetisch, historisch, speculatief,
mjstisch en praktisch meer en meer trachten te begr^'pen,uit
te leggen, en ten nutte der menschheid aan te wenden. De
namen van verdienstelijke Hoogduitsche en Yaderlandsche God-
geleerden, die Prof. de oroot en zijnen vrienden tot leids-
licden en voorgangers zyn geweest, worden hier met edelo
DE GROMIKOEK GODGELEEBDEX ly HUNNE EIGENAARDIGnEID. 1G3
nederigheid en dankbaarheid geprezen, en gaarne lezen wij
hier dat onze Schrijver vele andere, die in verschillende dee-
len der Theologische wetenschap uitmunten, uitnemen der acht
dan zich-zelven , terwijl hij erkent, hoe zonder dezen hij en de
zynen niet op den weg zouden z^n gekomen, waar z^ nu z\jn.
In eene vijfde afdeeling wordt de wetenschappelijke orderdng
der Godgeleerdheid bij de Groninger Hoogleeraren opgegeven.
Maar het meest belangryke deel van het geheele werk zal wel
zijn de hierop volgende afdeeling, waarin eenige gewigtige
b^zonderheden in de wetenschappelijke behandeling der Chris-
telyke Grodgeleerdheid worden behandeld. Met groote zorg en
liefde, en met eene uitvoerigheid, die hier gewis zeer mag wor-
den op prijs gesteld , wijdt de Schrijver méét dan de helfl van
z$n geschriil aan het in 't licht stellen van hetgeen in hunne
voorstelling van den Bijbel, de Kerkgeschiedenis, de Ghriste-
1^'ke moraal, de praktische, de natuurlijke Godgeleerdheid, de
Christel^'ke dogmatiek en de apologetiek meer of minder merk-
waardig is te noemen. Het is hier dat w\] worden aandach-
tig gemaakt op menig gewigtig punt, dat in compendia of
in verhandelingen meer of minder uitvoerig was opgegeven,
maar niet genoeg door allen die over de Groninger Godge-
leerden spraken, was opgemerkt. Met belangstelling, zoo niet
met geheele instemming, zal onder anderen hier gewis worden
gelezen wat door den Hoogleeraar wordt aangevoerd in het
voordeel van de w^ze waarop de moraal wordt behandeld
door zijnen ambtgenoot paeeau, dien hij in de zedekundige
beschouwing des Christendoms als voorganger en leidsman
groet. Als een duidelijk bew^s van de verscheidenheid die er
bij hen gevonden wordt, en tot eene waarschuwing om toch,
zoo als maar al te dikwijls is geschied, niet de zienswijze van
den een of anderen zoogenaamden Groninger aan allen toe te
dichten, mag hier worden bespeurd het verschil in de opvat-
ting van zonde bij onzen Schr^ver en zynen collega fake au.
Minder helder is hier wat de Hoogleeraar zegt over hetgeen
de predik wij ze van hem en zyne vrienden onderscheidt van
die van onze meeste landgenooten, van welke gezegd wordt,
dat deze moer uitleggen wat de Apostelen in hun tijd hebben
gepredikt; terwijl de Groningers meer naar aanleiding van het
woord der Apostelen zouden verkondigen wat zij voor ónzen
tijd gepast en noodig rekenen.
164 P. HOFSTEDE DE GROOT,
Bij het lezen der uitgegeven leerredenen van de Groningsche
Hoogleeraren-zelven , in den laatsten tijd versebenen, hadden
wij met groot genoegen hen op het spoor der echt Nederland-
sche predikers begroet, terwijl zy met eene prijzenswaardige
naaawkearigbeid zich aan den tekst hielden, op geene andere
wijze dan onze meest beroemde kanselredenaars, die gewis
zich nooit tevreden stellen met enkel uit te leggen wat de
Apostelen in hun tyd hebben gepredikt, met voorbyzien van
hetgeen voor onzen tg d noodig en gepast is. Ook het gebrnik
van ongewijde en Kerkelijke geschiedenis is aan vele anderen
niet minder eigen dan aan de Groninger Hoogleeraren en Pre-
dikanten, die hierin op verre na niet (in uitgegeven preken
althans) het voorbeeld van Prof. de qboot volgen. Uit-
stekend daarentegen zijn de bladzijden over de Dogmatiek.
Eene kleinigheid, die echter gemakkelijk weer door zekere partg
zal worden opgemerkt en verkeerd uitgelegd , is het wanneer de
Iloogleeraar b\j lodexstein steun meent te vinden voor zijne
opvatting van » voldoening**, daar deze Dichter geen der vier
aangehaalde dichtregelen schreef (*), maar, integendeel, elders
den Heiland deze woorden in den mond legt:
tJw schulden heb ik tot mijn schald
Gemaeckt en 't lijden uitgedalt.
En met een bloedge sweetedrop
Gedroncken 't grondig toornensop.
Als het hoo/dkarakter van de eigenaardigheid der Groninger
Godgeleerden zien wij ons hier opgegeven, dat zij niet dan
uiterst zelden negatief zijn , en genoegzaam altijd positief; wei-
nig afbrekende, veel opbouwen; dat zij bespiegeling en beoe-
fening steeds vereenigen; dat de den mensch-zelven ontwik-
kelende methode door hen wordt gevolgd , en dat zij leerlingen
en Gemeente bovenal tot Godsvrucht zoeken op te leiden.
Hierop wordt de verhouding der rigting van den Schryver
en zyne vrienden tot andere rigtingen gekenmerkt, en in het
(*) In plaatr van deze bad lodehstein in z^n lied: „Hoog omhoog»
mfjn siel na boven!" geschreven, vs. 2:
Goud en silver is maer slyck,
Daer 't costdycke bloet,
Wacrdig all* uw leven, lieven, loven,
't Hert boven alles gelden doet.
DE GBON'IXGER GODOSLEEBOEX IX HÜSNE EIQE.VAARDIGHEID. 1G5
algemeen beschreyen als hierin gelegen, dat z\i mëér dan an-
deren Johannelsche Grodgeleerden zoeken te zijn.
By het opgeyen yan de tdtkamsten yan hun werk wordt in
de eerste plaats gewezen op hetgeen hierin hun stof tot dank-
baarheid yerleent, en yeryolgens op de tegenwerking door
hen opgewekt* Het zal gewis niemand yerdrieten, hier op
beknopte, waardige w\jze zich te zien yoorgesteld of herin-
nerd, welke de beschuldigingen en welke de aanklagers wa-
ren, waarmede de mannen uit het Noorden hadden te strij-
den. Ook die tegenstand wordt hier geenszins onder de on-
gunstige uitkomsten geteld, en met ware onpartijdigheid wordt
ten slotte het als een yerbl\jdend teeken opgegeyen, dat schier
alle deelen en rigtingen der Eyangelische Kerk, waaronder
ook de ultra-orthodoxen, wed\jyeren in die werken die de
Heer als de kenmerken z^'ner yolgelingen beschouwd wil hebben.
En wat zal nu de toekomst zijn der rigting die zulk een
yoorleden had? Zeker yerlangen w\j daaroyer den Auteur te
hooren profeteren. Daar deze opyatting des Christendoms te
zeer eeneNederlandsche, praktische, eenyoudige, yoor den yreem-
deling te natuurlgke rigting is, zal zij, meent hij , in het buitenland
weinig opmerkzaamheid trekken, maar in *t yaderland een tijd
lang zich handhayen, en medewexken, dat yreemde ons opge-
drongen dogmen ën het dogmatisme-zelf plaats zullen maken
yoor meer juiste, eigene, Eyangelische denkbeelden, en yoor
yr\jheid yan geest. Maar boyenal zal hare kracht hierin be-
staan, dat. z\j is eene Nederlandsch-Eyangelische zienswijze,
die yooral zal medewerken, dat men al meer en meer tot het
eenyoudig, eeuwig Eyangelie terug zal keeren. Intusschen
houdt h\j zich oyertuigd, dat niet in alle opzigten de ziens-
wijze der zijnen zal duren, maar dat z\j, na eenigen t\jd nut-
tig te hebben gewerkt, en terwgl zij de eeuwige beginselen
en grondwaarheden, door haar in 't licht gesteld, het gemeen-
goed der Kerk ziet worden, zij-zelye als iets bijzonders yoor
beter zal w\jken. Met ernst en kracht waarschuwt de Hoog-
leeraar zyne leerlingen om toch zich nooit naar hunne Leer-
aren en de stad hunner woning te noemen. H^* wijst op het
geyaar, dat hij yoor sommige z^'ner leerlingen bespeurt, om
te maken dat er eene Groninger School en partij ontsta, die,
aan eenige leerstukken kenbaar , na gedurende Weinige jaren
eenen over 't geheel schadelijken invloed Ie hebben uitgeoefend,
166 P. HOKSTEDE DB GROOT,
weldra verdwijnt en moet verdwijnen, zal zij niet een last en
hinderpaal worden. Tot den stryd, niet voor drie of meer
dogmen, maar tot den strijd voor het Evangelie, voor geest
en leven, voor vrijheid en liefde, die door duizende andere
Grodgeleerden en leeken in onze dagen gestreden wordt, roept
hij zijne leerlingen op, en draagt dankende en biddende de
zaak des Evangelies op aan z^nen Heer.
W\j hebben van den rijken inhoud hier eene zeer korte
schets willen geven, opdat onze lezers, die met het werk nog
niet bekend zijn, eenigzins zonden kannen weten wat zij hier zon-
den vinden. Heeft het werk den naam en den vorm van eene
toespraak aan leerlingen , zij zijn het niet slechts aan wie hier
eene groote dienst is bewezen. Mogen z^ hier niets vinden
dat hnn onbekend was gebleven, de gelegenheid waarbij, de
geest waardoor, de vorm waarin dit geschenk hun gewierd,
zal, zonder eenigen tw\jfel, het werk voor hen kostelyk doen
zijn en schoone vrachten verzekeren. Maar van meer belang
misschien nog is het geschrift voor anderen, die over een der
meest belangr\jke verschijnselen in onze vaderlandsche Kerk onzer
dagen niet slechts het een of ander gerucht wenschen na te spre-
ken. Stond de reeks van compendia, dissertatiën, verhandelingen
in het T^dschrift Waarheid in Liefde den beoefenaars der weten-
schap daartoe open, welk nadenkend Christen zal zich op het
beeld van eenen kring van Nederlandsche Evangelische God-
geleerden, zoo als het hier met vaste hand helder wordt ge-
teekend , niet gaarne laten wijzen ? Kan niet ieder zich met de
zienswijze dier mannen vereenigen , zulks wordt hier wel door
den Hoogleeraar evenmin gevraagd als verwacht, die het overal
doet uitkomen dat al hun werk en strijd niet is voor de zege
eener eigene opvatting, maar enkel voor het Goddelijke Evan-
gelie, voor de heerschappy van den G^est. Van daar die on*
bewimpelde erkenning van het goede b\j iedere andere, ook
de hunne het meest vijandige rigting in onze Kerk. Maar van
daar ook niets van die vreeze die w^ b\j de hoofden eener
school aantreffen, dat hunne zienswijze door eene andere zal
worden verdrongen; van daar die rust, die, kracht, die werk-
zaamheid, b\j de overtuiging, dat veel van hun werk, oven als van
andere vroegere geleerden, verouderen zal om voor iets beters te
wijken , zoodat de verklaringen van sommigen : dat de Groninger
School reeds bijna of geheel verouderd en dood zou zijn , niet den
DE GROXIXGER GODGELEBRDBN IN HüXïTB EIGEXAARDIGnEID. 167
minsten indruk maken op de Hoogleeraren in de Theologie
ie Groningen en hnnne geestverwanten, om de eenvoudige
reden, dat z^ van zulk eene School volstrekt niets weten.
Het wordt van ons niet verlangd dat wij ons oordeel over
de Groninger Godgeleerden hier uitspreken. Het werk waarby
een hunner hen schetst, ligt voor ons, en hiervan gelooven
wi^ te mogen verklaren dat het, èn wat vorm èn wat inhoud
betreft, eene allerbelangrijkste, keurige bijdrage is tot de ge-
schiedenis der Godgeleerdheid en der Kerk in ons Vaderland,
die eene bl^vende waarde bezit. Beschaafde Christenen mogen
het niet ongelezen laten* Z\j zullen zich door den duideiyken,
levendigen styl, waarin de zaken worden behandeld, voelen
geboeid, om zelve straks beter dan ooit te beoordeelen, wat in
de veel besproken en toch weinig gekende rigting al of niet
met den Geest des Heeren overeenkomt. e.
De Biecht. Door lddovico de saxctis. Schrijver van de n Brie-
ven uü Itome\ vroeger Biechtvader^ Pastoor van de Magda^
lena^kerk te Rome^ Professor in de Theologie^ Theoloog der
Inkwisitiej thans Evangeliedienaar te Turijn, Naar het Ita-
Uaansch. Te Arnhem, bij G. W. van der Wiel. 1855. In
kL 8vo. 71 bl. ƒ : - 40.
Wanneer w\j acht geven op den str^d tusschen Rome en
het Protestantisme in onze dagen gevoerd, dan is het niet
vreemd, by vrienden en vijanden bewezen op te merken van
onkunde 'ten aanzien van de meest belangrijke punten van ver-
schil. Menig nadenkend Roomschgezinde , opgevoed in het
midden van Protestanten, heeft deze en gene leerstukken zij-
ner Kerk, die het meeste aanstoot geven, zich zóó zoeken voor
te stellen, dat zy minder met het gezond verstand en met het
Evangelie streden, dan de Hervormde zich had voorgesteld.
De Hervormde, zulks bemerkende, is v(a:wonderd, en meent
nu al spoedig dat die zoo schreeuwend ongerijmde en verder-
felijke, on-evangelische leerstukken van Rome niet meer door
zyne volgelingen worden aangenomen in onzen tyd, en acht
het onverdraagzaam en overdreven , wanneer mannen van ken-
nis nog steeds die oude leeringen der Roomsche Kerk bestrij-
den, waaraan immers, meenen zij, nu geen enkele verlichte
168 LÜDOVICO DE SAXCTIS,
Katholiek meer gelooft. Intnsscben dient het wel te worden
opgemerkt, dat er b\| de yoorstelling der Roomscho leer nooit
dient gevraagd te worden naar hetgeen deze en gene leek , zelfs
niet naar hetgeen de een of ander priester over eenig leerstuk
oordeelt. Daar moet alleen gevraagd worden naar de Kerk-leer
zoo als die in het Concilie te Trente is vastgesteld, onher-
roepelijk vastgesteld en gehandhaafd; en wie daaraan niet vast-
houdt, moet beschouwd worden als een ketter, die ongehoor-
zaam is aan hetgeen eenmaal is besloten , en dos — de vervloe-
king waardig. Waar gij, b. v., dan in onze dagen door
een of ander Eoomschgezinde de volstrekte noodzakelijkheid
van de biecht tot zaligheid ziet ontkend, op grond van
hetgeen een zijner geestelijken daarvan sprak, — daar hebt g^
te onderzoeken of deze voorstelling al of niet overeenkomt
met hetgeen de Moederkerk leert, die voor de kleinste ver-
andering en afwijking van hetgeen zij heeft geboden te ge-
looven, met haar dreigend anathema gereed staat. Het is
dus, èn voor Protestanten, èn voor Roomschgezinden, die wil-
len nadenken, goed, dat geschriften als het bovenstaande
worden bekend gemaakt, en verkrijgbaar gesteld voor eenen
zoo goedkoopen prys als de Uitgever van der wiel in het
belang van de zaak der waarheid deed. De beroemde de
SAKCTis, die onder de mannen der wetenschap in Rome*s
Kerk eene zeer voordeelige plaats had ingenomen, en wien
niemand onkunde of kwade trouw zal kunnen ten laste leg-
gen, heeft dan hier de biecht voorgesteld zoo als de authen-
tieke Katechismus der Roorosche Kerk haar leert en gebieijit
aan te nemen. Iiy vergelijkt deze biecht met de zohden-be-
lydenis b\| de Protestanten; toont aan hoe de biecht, door
Trente voorgeschreven, niet steunt op Grods Woord, maar,
integendeel, daartegen strijdt; hoe z\j door het gezond ver-
stand wordt gewraakt; hoe zij verderfelyk is voor het geloof
en de zedel\jkheid ; allen vooruitgang in de Godsdienst onmo-
gelijk maakt; allerjfchadelijkst werkt voor het individu, voor
het gezin, voor de maatschappij, en als eene algemeene, ge-
organiseerde en volmaakte bespieding het ergste despotisme
op den troon stelt. Het is een rijkdom van zaken, die hier
in geschikten vorm voor eenige stuivers wordt geschonken.
En werd dit geschrift, even als vele andere z\jner werken,
reeds voor menig z\}ner landgcnooten een middel om van de
DE BIECHT. 169
doistemiB tot het licht te komen. W^ mogen hopen dat er
nog onder onze Boomschgezinde landgenooten zijn die genoeg
belang stellen in de waarheid, om dit werkje van een vroeger
100 hoog geplaatsten geestel^'ke nit Rome zelf, te lezen en te
toetsen, ten einde daarmede winst te doen. e.
DêSchmJcunde in hetDageUjksch Leveuy doarj. p. w. jobxston, m.a. ,
voor Nederland bewerkt door Dr. j. w. gukning. Eerste Deel.
Te Sneeh^ h^ van Draten en Bleeker. 1855. In kL 8vo.
242 W. ƒ 1 - :
Het is aangenaam, een werk dat in alle opzigten aan de
behoeften van onzen tgd voldoet, aan te kondigen, en alzoo
eenigzins tot z\jne bekendheid mede te werken. De schei*
kande, die in eiken tak der industrie en ook in het dage-
l^jksch leven ingr^pt, is eene wetenschap die alom behoort
verspreid te worden. Green fabr\jkant, of hy moet op zyne
wyze een scheikundige z\jn ; geen koopman of h\j moet door
de scheikunde goede waren van vervalschte kunnen onder-
scheiden, en met den stroom van deze tyden meegaan, die
kennis aanvoert, om door kennis geld te doen winnen. Dat
kennis in geld kan worden omgezet, leert ons het voorbeeld
van Engeland, en Nederland moet dat voorbeeld volgen, wil
het in bloei en welvaart blijven toenemen. Doch niet slechts
kooplieden en fabr\jkanten , maar ieder die op eenige ontwik-
keling aanspraak wil maken, moet met de scheikunde van
nhet dagelyksch leven" eenigzins vertrouwd z^jn.
Naarmate eene wetenschap meer ontwikkeld is, kan zQ ge*
makkelijker worden gepopulariseerd. De scheikunde is zonder
twijfel hoog genoeg opgevoerd, dat haar gebied door ieder kan
betreden worden. Z\j is geen eigendom meer van slechts weinige
geleerden; neen, duizenden leven reeds in en door haar, en
verschaft z)j voedsel voor ligchaam en geest.
Waren w$ van het gezegde nog niet ten volle overtuigd, het
voor ons liggend boek, door jobkston voor Engeland geschre-
ven, en door de Heeren adbiahi en oumrixa voor Nederland
vertaald, zou er ons het bewgs van leveren. In een zeereen-<
voodigen stijl z\jn daarin een aantal scheikundige daadzaken,
die in het dageljjksch leven ingrypen, helder en duidelijk
BOEKBESCH. 1856. N*". IV. 13
170 J. F. W. JOHXSTOX, M.A,
uiteengezet, en het beantwoordt daardoor in alle opzigtenaan
den titel dien het voert. Zolk eene w\)ze van behandelen
noemen wy de ëënig goede, om de wetenschap met al hare
nattigheid door het volk te doen kennen en hoogachten, en
volkomen geschikt om liefde voor haar in te boezemen, en
het heil dat zig kan aanbrengen te vermenigvuldigen.
Het werk begint met de behandeling van lucht, water en
grond. De Schr\jver maakt den lezer bekend met de voor-
naamste bestanddeelen der lucht en met hunnen invloed op
planten en dieren. De lucht is een mengsel van vele gas-
soorten — zuurstof, stikstof, koolzuur, ammoniak, enz. —
welke de scheikunde van elkander kan scheiden. Die grond-
stof der Ouden is voor dieren en planten eene bron van voed-
sel, welke door eene eenvoudige zamen werking van omstan-
digheden, immer dezelfde zamenstelling heefl* Wat de plan-
ten er aan onttrekken, geven de dieren er aan terug, en om-
gekeerd; ziedaar de oorzaak van het voortdurend evenwigt
tusschen het dieren- en plantenrijk. Het koolzuur, voor de
planten een onmisbaar gasvoedsel, is een vergif voor de die-
ren; getuige het Doodendal op Java, waar honderden dieren,
zelfs menschen, hun graf hebben gevonden. Het gasvoedsel
voor den mensch, de zuurstof, is in de dampkringslucht steeds
in genoegzame hoeveelheid voorhanden. B\jkans onbewust
putten w\j daaruit voortdurend de noodige hoeveelheid van
dat gas , en het zou ons moeijelijk z\f n vigf minuten zonder
hetzelve te leven.
De S. gaat van de lucht tot het water over, en maakt den
lezer met de scheikundige zamenstelling van zuiver water,
-wel-, rivier-, bron- en zeewater bekend, en beantwoordt de
vragen : Welk water is drinkbaar, en waardoor is het drinkbaar?
De scheikundige zamenstelling der verschillende watersoor-
ten, en de ervaring doen de oorzaak kennen van het ver-
schijnsel, dat aan de éëne watersoort bijkans geen smaak is,
en de andere tot de meest smakelijke en veririsschende dranken
behoort. De S. w^'st er op, hoe voorzigtig men met bet ge-
bruik van water z\jn moet, vermits de bodem niet slechts een
oplossingsmiddel is voor goede stoffen, maar ook voor zulke
die de gezondheid benadeelen. Zoo moet men zich, b. v.,
wel wachten van water te drinken, hetwelk gronden is door-
getogen, in welke lijken vergaan. — Het artikel water is
DE SCHEIKUKDE, ENZ, 171
door den Heor guxniko nog verrijkt met water-analysen be-
treffende ons Vaderland, waardoor het in belangrijkheid aan-
merkelijk is toegenomen.
Vervolgens handelt de S. over den grond dien wij bebou-
wen* Op dezelfde belangr\jke en veelomvattende wyze be-
antwoordt hig de vragen: welke is de schelkandige zamen-
stelling van de verschillende gronden; — waardoor ontstaat
dit verschil; — welke is de oorsprong der gronden; — en
welke is hunne verhonding tot de planten? Hier wordt de
lezer ook met des menschen invloed op het verbeteren van
gronden bekend gemaakt.
Voorts worden »de planten die w\j aankweeken** behandeld,
en wie dit Hoofdstuk aandachtig leest, zal een goed denk*
beeld bekomen van de structuur der plant en haren groei;
van de scheikundige zamenstelling der plant en de structuur
van hare voornaamste organen (bladeren en wortel), en van
de verhouding der plant tot lucht en grond. Belangr^k is
hier de behandeling der gist-plant; het eenvoudige ë^acellige
plantje. De gist toch is in naam by ieder bekend, en grgpt
derwyze in de industrie in, dat men haar niet kan wegden-
ken, of men denkt tevens alle geestryke vochten weg, ja,
zelft het brood, zoo als het door ons bereid en gebruikt wordt.
Tot in onze keuken is de gist dikwerf een noodzakelijk arti-
keL Dat eencellige plantje verschaft ons de smakelijkste dran-
ken, en maakt de graansp\jzen voor ons gemakkelijker te ver-
teren, gelyk uit het volgende Hoofdstuk bl\jkt, waarin »het
brood dat w\j eten" behandeld wordt.
Hier wordt de zamenstelling van een groot aantal graan-
soorten vermeld, en telkens gewezen op die zamenstelling in
verband met de voeding van den mensch. Behalve deze be-
handelt de S. insgelijks de boonen, erwten, den sago-palm,
den brood vruchtboom , enz.
Van de gebruikelijke meelspyzen gaat hg over tot de
vleeschsp\jzen, meldt den lezer derzelver voornaamste schei-
kundige bestanddeelen , en vergelijkt ze, wat het voedend ver-
mogen aangaat, met de meelsp^jzen. Bovendien wordt de
scheikundige zamenstelling van melk en andere dierlgke dran«
ken (bouillon) behandeld; en vooral op de melk, als het model
van voedsel, gewezen.
Minder belangr\jk voor de voeding, doch des te meer om
13*
172 J. P. W. JOHNSTON, M.A.,
de waarde die w\j er aan hechten, is de behandeling van udc
dranken die wg bereiden**. De S. noemt de verschillende
soorten van thee, kofBj en cacao, en deelt de wijzen mede op
welke z\j ten gebruike worden toebereid, alsmede hunne za-
menstelling.
In de Hoofdstukken (Vil, Yin en IX) waarin deze onder-
werpen behandeld worden, vindt men eene menigte daadzaken
die van het meeste belang z\jn. In verband met de schei-
kundige zamenstelling ziet men dat sommige dier dranken
hoofdzakemk opwekkend z\jn, doch andere (cacao) ook als
voedingsmiddelen zgn te beschouwen. Ook de thee en kofïïj
echter, zouden, onder zekere voorwaarden, niet slechts op-
wekkings-, maar ook als voedingsmiddelen kunnen dienen.
Zoo wij eene aanjnerking mogen maken op 't physiologi-
sche gedeelte van dit boek, dan is het deze: dat deSchr\}ver
zich niet duidel^k genoeg verklaart omtrent den invloed welken
de planten-bases, in die dranken vervat, op ons zenuw-systeem
uitoefenen.
Naar ons bescheiden oordeel hebben deze bases twee tegen-
overgestelde uitwerkingen, naarmate de dranken in kleinere
of grootere hoeveelheid worden gebruikt. In kleine hoeveel-
heid gebruikt, verhoogen z^ het levensgenot (het stoffelijk
leven); in groote hoeveelheid aangewend, is hunne uitwerking
verdoovend, en bevorderen zij de stofwisseling van het dier-
lijk leven niet. Onder overigens dezelfde omstandigheden wordt
in het eerste geval meer voedsel verbruikt; in het laatste ge-
Val minder. Die veel thee drinkt, behoeft minder te eten,
daar h\j minder leeft; die weinig thee drinkt, heefl meer voed-
sel noodig; want hg leeft meer; z^'ne stofwisseling is sterker.
De bases zelve maken geen voedsel voor ons organismus uit;
zy prikkelen de zenuwen, en deze bevorderen de stofwisse-
ling; zyn de zenuwen overprikkeld , dan wyzigen z\j hunne
verrigting, en gaan de stofwisseling tegen.
In het laatste Hoofdstuk gaat de Schryver de verschillende
suikersoorten na, en wel voomamelyk de druiven- en riet-
suiker. H\j wiyst daarb\j op het nut, dat de scheikunde in
de industrie kan te weeg brengen: de suiker, b. v., is geen
monopolie meer der keerkringsgewesten ; in Europa maakt men
tegenwoordig jaarlyks millioenen ponden suiker uit beetwortelen.
Wij hebben kortel^k den aard en de strekking vau dit boek
D£ 8CHEIKUKDE, EïTZ. 173
doen zien, en hopen dat het ons gelukken moge daardoor tot
zijne verspreiding iets bij te dragen. De eigenaardige w\jze
waarop johnstok de zaken voorstelt, laat, ten aanzien van
dnidelijkheid en degel^'kheid, niets te wenschen over. Dat is
ook het geval in de vertaling, die alle lof verdient. De Heeren
ADBiAKi en GUKKINO hebben Nederland eene dienst bewezen
door die zóó te leveren; al staan zij voor sommige meeningen
van den Schr^ver niet geheel en al in. Wig twijfelen niet,
of ons pnbliek zal het werk, om de belangr^ke zaken die 't
bevat, op hoogen pr^'s stellen, en aldus ook de zorg vergel-
den, die aan de vertaling is besteed.
Het Tweede Deel zal door den Heer auNNiNG Méén ver-
taald worden. Wij zien dat, en ook het Derde Deel, waar-
mede het werk compleet zal z\}n, met verlangen te gemoet.
De Scheikunde toegepast op het dageltjhsch Leven en de Nvf-
verheid^ door Dr. adolf duplos, Buitengewoon Hoogleeraar
in de Scheikunde aan de Hoogeachool te Breslau. Uit het
Hoogdvxtsch vertaald door J. h. oiltat. Tweede Deel, Orond-
beginselen der bewerktuigde Scheikunde. Met 17 houtsneê-Jigu*
ren. Te Dordrecht, bij J.^Giltay. 1855. In 8vo. ƒ 1 - 65.
W$ hebben ook dit Tweede Deel met aandacht gelezen;
doch het beantwoordt naar. onze bescheiden meening niet aan
het doel. De Schrijver heeft blijkbaar in een klein bestek een
groot aantal feiten willen zamenvatten; maar wie de grond-<
beginselen der bewerktuigde scheikunde niet magtig is, zal ze
alt dit boek niet leeren kennen; veeleer zal die menigte van
feiten, en de w^ze waarop ze hier gerangschikt z\jn, hem
in de war brengen, en meer afschrikken van, dan gretig ma-
ken naar dit schoonste gedeelte der scheikunde. Het Deel
bevat alzoo, naar óns gevoelen, niet wat de titel belooft. Een
werk over de grondbeginselen eener wetenschap moet een hel-
der beeld dier wetenschap geven; doch daartoe dienen er,
kort en klaar, zoo wij meenen, slechts hoofdzaken in behan-
deld te worden ; w^l de nevenzaken het beeld meer benevelen
dan verhelderen. In dit Tweede Deel, over de grondbegin-
jselen der bewerktuigde scheikunde, moesten dus óók de hoofd-
zaken de middelen z\)n om het beeld dier wetenschap te geven.;
174 Dr. ADOLF DUPL08,
en bet was volstrekt niet noodig daartoe allerlei feiten op
elkander te stapelen. Ddt doende overlaadt men den lezer
met kennis, die hg niet naar behooren kan gebraiken.
Ons oordeel over het boek is ook wat de daidemkheid aan-
gaat, niet gunstig. Voor een gedeelte echter is dat aan
den Vertaler toe te schreven. Hoe zal, b. v., een eerstbegin-
nende (bl. 1) de definitie kunnen begrijpen, welke beiden de
Schrijver en de Vertaler geven van ^eenvoudige organische voort*
brengselen'*. Daar staat: »De eenvoudige organische voort-
brengselen zijn scheikundige verbindingen van eenige schei-
kundige elementen naar vastbepaalde, d. i. nooit eene afw$-
king aanbiedende, betrekkelijke gewigtsverhoudingen, waarin
zelfs door het gewapend oog niets ongelijksoortigs kan onder-
scheiden worden, zoo als suiker en vet. Het z^n voortbreng-
selen van het organismus zelf, en moeten in dit opzigt wel
onderscheiden worden van zulke in de georganiseerde ligcha-
men voorkomende scheikundige verbindingen, die door hen
reeds volkomen gevormd uit de lucht, het water of den grond
zgn opgenomen, zoo als de bestanddeelen van de asch der
planten en de beenderaarde der dieren.*'
Zulk eene wijze van verklaren is zeker niet populair; de
eerstbeginnende leest dergelijke phrasen, zonder er iets van
te verstaan. — Het is ons voornemen niet om al de aanmerkin-
gen te laten drukken, die w\j bij het lezen hebben gemaakt;
maar een paar er van mogen hier nog wel een plaatsje vinden.
BI. 105 leest men als begin over de groep der hewerHtdgde
'bases: »In vele bewerktuigde ligchamen komen scheikundige
verbindingen voor, die, wat hare elementaire zamenstelling
en haar ontstaan betreft, zich aan de in de vorige paragra-
phen behandelde bewerktuigde zuren aansluiten". Het is ech-
ter eiken beginnende in de scheikunde reeds bekend, dat or-
ganische bases ten eenenmale verschillen van zuren, èn in
zamenstelling, èn in ontstaan.
Maar ook de Vertaler heeft schuld aan de onnaanwkeurig-
heden die in het Deel voorkomen. Zoo lezen wy (bl. 108):
ndat het ureum een wezenl\)k bestanddeel is van de pis der
zoogdieren, en in het algemeen van hare stikstofhoudende af-
scheidingen". Een bestanddeel van afscheidingen? Hier wordt
zeker gemeend het piszuur. Maar is ureum daarvan een be-
standdeel, of een snijdings-product?
D£ SCHBIKUHDE, EXZ. 175
BI. 113 heet bet: idat nsubstitutiën nieuwe bases zgn" ; maar
subatitutiën zijn werkingen.
Van meer belang nog is de opmerking, die w\j maakten,
dat er zoo vele zaken zijn opgenomen, die met bet ndage-
ligkscb leven" en »de n^verbeid" niets gemeens bebben, ja,
de meesten der bebandelde ligcbamen z\jn aan beiden vreemd.
Dat beefl ons zeer verwonderd, daar de Scbrijver tocb wel
zal weten wat ndagemksch leven" en nn^'verheid" beteekenen.
Wie dns bier, in een anderen vorm, GiBABDcr's scbeikunde,
of soortgelijke boeken, meent te vinden, zal zicb bedrogen
zien; bet boek van duflos is eene scbets der organiscbe cbemie,
en niet zoo goed als w\j er velen bebben; er was aan deze
acbets niet de minste beboefte.
Wy eindigen met den wenscb: dat de Heer qiltat, zoo b^'
andermaal een werk over de scbeikunde vertaalt, gelukkiger
moge zijn in de keuze. Dan zal b\j z^n t\jd beter besteden,
en meer vrucbten van zynen arbeid inoogsten.
De rirrigation, de són influencesurrAgriculture,etdesmoyens
d'y pourvoir; avec description d*une maniere de barrer les
* eaux courantes, en dëversoir h cbassis-dormants , et d*en
élever Ie niveau, applicable Ik, oü toute antre maniere est
impossible. Par j. a. kratenbrdoc , Ingénieur k disposition
de M. Ie Directeur des Cultures k Java (Indes Neérlan-
daises). Avec plancbes. A Batavia, cbez Lange ei Comp.
En vente cbez la Veuve D. B, van Wermeakerken ^ Tiel en
Gueldre-HoUande. 4». VH et 34 pag.
Onder dezen wijdloopigen titel geeft de Ingenieur kratbk-
BRiXK eenige middelen aan de band, om bet stroomend water
der rivieren door bevloeying voor den landbouw dienstbaar te
maken. Hy geeft die besebrij ving in bet Franscb, omdat de
toepassing dezer beginselen veel meer elders dan in Nederland
kan plaats hebben. Daarbij roept by een toegevend oordeel
in voor taal en spelling, hetgeen niet overbodig moet heeten,
daar het boek zóó vol fouten is, dat het zfier goed als eene
cacograpbie op de scholen zou kunnen gebruikt worden. Als
voorbeelden daarvan noemen wij alleen: p. 6: yichacun gwi,
purifié par une vie de travaü actif de toute theorie creuee"" ;
17G J. A. KBATEKBRIITK ,
p. 8: non nest paa réculé pour aucune des mofyemT i en nrendre
au sol les matüres^ que nous en apportons"; p. 10: nnous
crotfons €Caowr\
Doch wiy mogen niet alleen op den vorm letten, vooral
waar de Schrijver-zelf erkent dat die gebrekkig is.
De inhoud van het geschrift is gesplitst in twee deelen.
Het eerste, getiteld: »cf« TAgricuUure dans ses rapports et cou"
aéquences socialesj et de tirrigaJtion dans ses e ff ets ^ en rempla^
qant ramendement ariificiet\ beschouwt den landbouw in ver-
gelgking met de nijverheid, en de middelen om den eersten
op te beuren. K. erkent de diensten door de scheikunde in
de laatste t^'den aan den landbouw bewezen, pn het goede
voorbeeld door aanzienlijke grondbezitters soms gegeven ; maar
h]j acht dit alles nog niet genoeg om den landbouw uit den
staat van achteriykheid, waarin hij zich bevindt, op te hef-
fen. nAux grands maux les grands remèdes'\ zegt hïj. Men
moet z\jne toevlugt nemen tot groote, krachtige middelen, die
eene geheele landstreek omvatten, en waarvan de menschen
huns ondanks gedwongen z\jn te genieten.
Als voorbeelden daarvan wijst h^j op dé ingedekte polders;
op de kanalisatie van Drenthe en Overijssel; op de bevloei-
jingen met het water der P6 in Lombardye; en de welvaart
hierdoor in die streken verspreid. Evenzoo wordt dankbaar
herdacht aan het bevloe^jings-kanaal van Buitenzorg naar
Batavia, onder het bestuur van den Gouverneur-Generaal VAH
IMHOFF (1742 — 1751) ontworpen en uitgevoerd.
De weldaden nu, door eene doelmatige bevloe^ing der lan-
derijen te weeg gebragt, wil de Schr^ver meer algemeen ge-
maakt, en vooral meer in het groot toegepast zien.
Welk voordeel de bevloeying aanbrengt, wordt kortel^'k
daaruit aangetoond, dat alle grond eindelijk door bebouwing
kan uitgeput worden; dat dus voor alle gronden eindel^k mest
noodig is; dat de landbouw in dezelfde mate bloeit, waarin
men de hoeveelheid mest vermeerdert; dat ook het watereene
bemestende werking uitoefent, en dat alzoo ook dit ten nutte
van den landbouw moet aangewend worden.
Hoewel in het algemeen de juistheid van hetgeen de Schrij-
ver aanvoert, niet kan worden ontkend, komen echter in dit
betoog, hier en daar, stellingen en uitdrukkingen voor, die
minder juist en gewaagd moeten heeten. Zoo lezen wy (p. 7):
DE L'IBBIÖATION, ETC. 177
nPhommé a inventé VenQraM\ hetgeen z^n moet: la nature a
vwenté^ enz», omdat de mensch slechts opgemerkt, en tot z^n
voordeel toegepast heeft, wat in de natuur geschiedt. Even-
zoo kunnen w$ het houden van vee om den mest, niet met
den Schrijver noemen: nun cercle videux"; noch de fahr^ks-
ng verheid: nune pente dangerewe" (p. 11) achten voor het
volk.
In het tweede gedeelte wordt gehandeld: ndea moyens cftr-
fïgation ei dea mamères éCy parvenir^ avec deacription d^une
mode de harrer lea eaux courantea en déveraoir a chaaaia^dor^
mantaj appUcdbU Zd, oü toute autre maniere eat en défatiT. De
bevloe\jing wordt verdeeld in natuurlijke en kunstmatige. De
eerste is alleen toepasselijk h\j den Nyi en eenige Oostersche
rivieren, en hrengt, waar die overstrooming niet regehnatig
geschiedt, zulke nadeelen aan, dat onze voorouders liever van
de bemesting hunner landerijen door het rivierwater hebben
afgezien, dan telkens hunne oogsten bedreigd te vinden, om-
dat zij den aan- en afvoer van het water niet in hunne magt
hadden.
Dit is echter wel het geval b^ de kunstmatige bevloe\jin-
gen, die op verschillende wijzen kunnen plaats hebben, zoo
als de Schrijver aantoont. Zeer juist en waar z^n de op-
merkingen omtrent de l^n van helling van het bevloe\jing8-
kanaal met betrekking tot die der rivier (p. 15), en die, om-
trent de naauwkeurige kennis van het terrein (p. 16). In
het algemeen is dit tweede gedeelte, waar de Schrgver meer
en meer op technisch gebied komt, belangrijker dan het eerste,
hoezeer ook omtrent de wijzen van bevloe^ing veel bekends
wordt aangetroffen.
Wy zullen het geschrift op dit gebied niet verder volgen,
maar den ingenieurs ter lezing aanbevelen, met deze opmer-
king (welke de Schr^ver vergeten heeft): dat niet alle water-
soorten tot de bevloe^ing geschikt z\jn, en dat men vooraf
door een scheikundig onderzoek zich moet overtuigen , of het
water al de stoffen , hetzij in opgelosten , hetz^' in fijn verdeel-
den toestand, bevat, welke tot vruchtbaarmaking van het land
noodzakel^k z^'n.
178 H. G. THOLESr,
Handleiding voor Boamkweekers en Eigenaren van Bosschen^ in
Nederland; door n. g, tbolex. Bekroond met de 2*'* gouden
Medaille door de Nederlandsche Maatschappij ter Bevorde-
ring van Nijverheid (JnUj 1854). Met eene Voorrede van
H. c. VAK HALL, Hoogleeraar te Groningen. Met 8 uit-
slaande platen^ en afbeeldingen tusschen den tekst. Te Haar-
lem ^ Uj ^^ Erven Looajes. 1855. In gr. Svo. VI en
267 bl. ƒ3-:
Voor eenigen ty d kon met regt de opmerking gemaakt wor-
den, dat van het groote aantal, meerendeels uit den vreemde
overgeplante, geacbriften, waarmede onze landbouw-litteratanr
in de laatste jaren verrijkt is geworden, nagenoeg alle uit-
sluitend over landbonw en veeteelt handelen.
De zoo uitgebreide en belangr^ke Forstwissenschaft werd
vergeten, en Nederland had op dit gebied slechts enkele
voortreffel^ke stukken van vroeger jaren, benevens eenige
verhandelingen uit de nVerhandelingen der Maatschappij van
Landbouw" en uit het »Tiydschrift voor de Nijverheid*' aan
te wijzen. Doch thans schijnt ook de Nederlandsche hout-
teelt zich in eene nieuwe beschrijving te mogen verheugen.
Want behalve het werk dat wij nu aankondigen, is ook eene
uitvoerige Handleiding over de houtteelt van den Heer th.
UILKEXS verschenen; terwijl bovendien aan de lezers van den
» Vriend van den Landman** is aangekondigd, dat binnen kort
een uitgebreid werk over dit zelfde onderwerp van den Heer
BOER het licht zal zien*
Nederland zal dus weldra geen gebrek hebben aan hand-
leidingen over houtteelt, in den laatsten tgd geschreven. Het
is slechts de vraag: of die handleidingen goed z^n en aanbe-
veling verdienen. Deze vraag willen wy thans alleen voor
het werk van den Heer tbouen beantwoorden, en in het minst
geen oordeel uitspreken over de beide andere werken. Want
dat van den Heer üilkbks is ons niet ter beoordeeling toe-
gezonden, en dat van den Heer boeb is nog niet verschenen,
en ons dus niet bekend, hoewel wij grond hebben om daar-
van goede verwachtingen te koesteren.
De nHandleiding voor Boomkweekers** van den Heer tholbn
is in het licht gekomen op eene wijze die aan den min kundige
HAKDLEIDIXG VOOB BOOMK WfiEKEBS , ENZ. 179
reeds terstond een goeden dunk van het werk moet geven.
Bekroond door eene in ons Vaderland erkende en geachte
Maatschappij, voorafgegaan door eene Voorrede van een Hoog-
leeraar in de Ejiiidkande, in goeden vorm uitgegeven, en met
platen verrekt, schijnt dit werk den naam van wetenschap-
pel^k te verdienen. £n Bef. moet gul uit bekennen, hïj het
ontvangen van dit boek sEulks ook geloofd te hebben. Doch
b$ nadere kennismaking met den inhoud van het geschrift,
vond h$ zich bitter bedrogen. De Schr^ver moge een erva-
ren boomkweeker zgn, en met menige praktische bijzonder-
hdld bekend wezen: hij is ongeschikt tot het schreven van
eene wetenschappelijke Handleiding, en niet in staat om in
behoorlijken st^l zyne gedachten uit te drukken.
Beeds de Inleiding geeft ons de gelegenheid om dit be-
weren te staven. nZiet men een stuk grond liggen** — zoo
lezen wy op bl. 2 — »dan kan men met de meeste juistheid
bepalen, welke de onkosten zullen zyn, die ter ontginning ge-
vorderd worden.** Iets dat de meesten, die het ontginnen b^
ondervinding kennen, wel niet zullen toestemmen. Evenzoo
toont de S. onbekendheid met den toestand van ons land,
waar h^*, eenige regelen later, de ontginningen der laatste ja-
ren zoo gering acht, en armen uit Noord- en Zuid-Holland
naar de inculte gronden wil overbrengen ; als of ook in de
zandstrek^a niet een aantal behoeftigen worden gevonden, en
als of ook daar niet in den regel het aanbod van werk groo-
ter is dan de vraag I
Tot den inhoud van het boek overgaande, zien wQ het
I« Hoofdstuk gewijd aan de »kennis en bereiding der ver-
schillende grondsoorten*'.
Na eene hoogst gebrekkige uiteenzetting van het ontstaan
der kleigronden, wordt deze grondsoort verdeeld in zware,
ligte en zeer ligte klei, al naar mate daarin weinig of geen,
of wel meer zand gevonden wordt. Doch eenige regels later
heet ligte klei ook: klei, met veenaarde gemengd; zoodat de
beginner geen juist begrip van klei hieruit kan verkrijgen.
Wig hadden verwacht dat, bij deze uitvoerige beschouwing der
gronden van ons Vaderland, de kenteekenen waarin z\j van
elkander verschillen, en de bestanddeelen waaruit z^' bestaan,
naauwkeurig zouden z\jn opgegeven. Doch niets van dit alles.
De Schry ver toont duidelijk dat by geene wetenschappclyke ken-
180 N. G. THOLEir,
nis van de grondsoorten bezit, en moet zich nu vergenoegen
met de benamingen van zware, ligte, zeer ligte, enz., waar-
mede niets bepaalds wordt aangegeven, wanneer niet vooraf
de beteeken is en de grens dier woorden genoegzaam is om-
schreven. Zoo is ook leem, op bl. 10, ecne b^'zonder fijne
en digte kleisoort, zonder eenige zandvermenging ; en de S.
schynt den mergel der Dnitschers niet te kennen.
Op dezelfde wvjze ongeveer worden de andere grondsoorten
behandeld; overal missen w\| eene wetenschappelijke uiteenzetting
van haren aard en hare bestanddeelen; maar in de plaats daar-
van vinden wij eene opgaaf van sommige eigenschappen, zoo als:
hoe diep zij moeten omgezet worden, en wat dit werk in ver-
schillende streken kost; terwijl overal gewezen wordt op het
belang, om verschillende grondsoorten zoo veel mogelijk onder-
een te mengen. Hierby is echter nergens de reden opgegeven
wiarom zalk eene grond vermenging in het algemeen den bosch-
en akkergrond verbetert. Welligt was znlks den Schrijver te
moe^jeiyk, omdat hij dan van de nataurknndige eigenschappen
der grondsoorten iets had moeten zeggen.
Ten einde aan de lezers van dit Tiydschrift een denkbeeld
te geven van de w\|ze waarop hier over de bewerking van
den grond wordt gehandeld, kiezen wij tot voorbeeld het e^oor-
breken van de oerbanken^ waarnit tevens blijken kan, hoe vreemd
en onduidelijk soms de st^'1 is. De bedoelde plaats (bl. 16)
luidt aldus: nAlle oerbanken ter diepte van minder dan 10
palmen moeten doorgewerkt worden. Het is waar, dat men
volstaat met eenen oergrond 8 jialmen diep te delven, en er
alzoo nog 2 palmen overblijven tusschen den bank en het
diepst gedolvene, doch deze speling is niet groot genoeg om
te verhinderen een goed bosch te telen, want ouder wor-
dende, dringen de boomen, vooral op hooge, drooge gronden,
dieper met hunne wortelen in dan 8 palmen. Alzoo zonden
zg spoedig op den vasten oerbank stuiten, kw^'nen en einde-
lijk langzamerhand aftterven. (Nu zal men zeggen: gaan de
wortelen dieper dan 8 palmen, waarom dan ook niet dieper
gedolven? omdat, wanneer de ondergrond geenen t;a«^m tegen-
stand biedt, hij altoos los genoeg is, voor het doordringen der
wortelen. Die boomen komen niet voor hun 20 — 30 jaar zoo
diep en zijn dan krachtig genoeg, eenen kleinen hinderpaal te
overwinnen )**, enz. Sapienli 8at.
HANDLEIDIHa VOOR BOOMKWEEKERS , EKZ. 181
Bij de beschouwing van den heidegrond komt de S. in eene
wonderlijke tegenspraak met zich-zelven. De § vangt aan
met de woorden: »Deze grond, alhoewel niet zoo slecht als
de met oer bezwangerde bodem, is toch ook zonder meerdere
of mindere bewerking ongeschikt ter voortbrenging van kout-
gewas \ En vier regels verder wordt dit herhaald: wDe hei-
degrond, van natuur onbekwaam tot het voortbrengen van hout-
gewas ^ bestaat", enz. (zie bl. 19). Doch ziet, ruim eene blad-
zgde verder, lezen w\j: »Het eene heideveld meer, het andere
minder, doch alle eijn geschikt om houtgewas voort te brengen
en door natuurlijke middelen of door bemesting tot den hoog-
sten trap van groei te brengen". — Wat moet hg die de
Handleiding raadpleegt, nu gelooven: het eerste of het laatste?
Hier en daar zondigt de Schrijver ook tegen eenvoudige
praktische zaken. Zoo wil l^j (bl. 37) hei- en zandgrond aan-
leggen tot boschgrond, door 8 palm diep delven, bemesten
met 140 voer straatvuilnis en tweemaal bebouwen met aard- *
appelen. »Dan" — zegt hy — »z\jn de bovenste 2 — 3 palmen
geheel vette grond" (!)
£n thans overgaande tot eene kostenberekening, schat hg
het voer straatvuilnis uit de steden op ƒ 1. — , maar wil deze
bemesting van 140 voer (het voer door twee paarden op een
zandweg vervoerd) aanbrengen en overwerken voor de geringe
som van ƒ 20. — I — Evenzoo brengt hg de poot-aardappelen
voor ƒ — .75, en de rogge voor ƒ 5 het mud in rekening , het-
geen in 1855, het jaar van de uitgave van dit werk, toch
waarlijk wel geen middenprgs mogt heeten.
Is alzoo ons oordeel over het eerste Hoofdstuk van dit boek
ten hoogste ongunstig, ook over de volgende Hoofdstukken
kan Ref. geen lof uitspreken, hoewel hg daar niet zoo her-
haaldelgk op fouten stuitte als in het eerste deel. De geheele
behandeling is ook hier niet rationeel en wetenschappelijk;
men vindt eene Igst van praktische voorschriflen ; voorschrif-
ten, waarvan wij de waarde geenszins miskennen, maar die
wg gaarne, zoo veel mogelgk, door een ouderlingen band ver-
eenigd en verklaard zagen. Vooral behoorde eene naauwkeu-
rige toelichting gevonden te worden, waar in ons land ver-
keerde praktijken plaats hebben. Zoo is het niet goed, in
eene Handleiding als deze te schrgven: »Het is ook nadeel ig
voor den vorm eens goeden stams, wanneer de boom met te
182 N. Q. THOLEX, HANDLEIDING VOOB BOOMKWEEKERS, ENZ.
veel bout bezet Ib. Dan neemt men zoo hier en daar eenen
tak glad aan den stam weg, en de overgeblevene worden, zoo
zalks noodig is, een weinig uitgednnd" (bl. 66); want bier-
door wordt ligtelijk voedsel gegeven aan bet slecbte snoe^'en,
dat in ons Vaderland, belaas! zoo algemeen gesebiedt.
In één woord: de Handleiding van den Heer tholen moge
een sebat van praktiscbe bijzonderbeden bevatten, gedeeltel^k
uit de eigen ervaring des Sobrg vers opgezameld , eene weten*
8cbappel\jk geordende Handleiding is z$ niet. Het zou dus
te betreuren z^n, zoo bet werk, by velen voor een grondig
Handboek doorgaande, de klasse der balf-weters vergrootte,
wier aantal in Nederland groot genoeg is.
Janiiarg 1866. B.
Handleiding tot het hweeken en fokken van Konijnen in de stad
en op het land^ een gemakkelijk en zeker middel om zich groot
voordeel te verschaffen met weinig kapitaal. Naar de derde
Fransche uitgave^ van l. ravageaux, Landhuishoudkundige
te Triest. Te Amsterdam^ bij J. D. S\jbrandi. 1854. In kL
Bvo. 46 bl. f : - 40.
Op den titel afgaande, zoude men ver wacbten dat dit werkje
niet veel goeds bevatte. Want Bef* kan bet niet ontveinzen
dat, waar op den titel wordt aangekondigd dat men bier
bet middel beeft, om met weinig kapitaal groote winsten te
maken, de inbond bem reeds bij voorbaat verdacbt voorkomt.
Bg nader inzien, valt bet boekjen ecbter mede. Naar de derde
oorspronkelijke uitgave bewerkt, is bet in *t Nederduitscb over-
gebragt in den t^d, toen elkeen meende dat men in de kon^nen
bet middel bad gevonden, niet slecbts om den beboeflige van
goed voedsel te voorzien , maar ook om bem die zicb op .de
teelt daarvan toelegde, groote winsten te verscbaffen.
Men vindt hier, na eene korte levensbescbr\jving van bet
kongn, de inrigtingen bebandeld, waarin de kon^'nen gebni0-
vest moeten worden (konijnenwaranden j zoo als de Schrgver
ze noemt); er wordt over de bokken gesproken; uitvoerig
wordt er stilgestaan hlj bet voedsel der kongnen, big bunne
paring, bQ de jongen, en men vindt in korte trekken aan-
gewezen, waarvoor men te zorgen, waartegen men te waken
bebbe. Ten slotte is in dit werkjen eene uitgewerkte opgave
L. KAYAGEAÜX, HANDLEIDING, ENZ. 18^
van de onkosten eener kony nenfokker^ , en ?an ifi Toordeelen
welke zy afwerpt. Ref. kan dit alles hier niet in bijzonder-
heden onderzoeken , maar meent toch eene algemeene aanmer-
king niet te moeten temghoaden. Het geheele voordeel der
fokkerij is hier gebouwd op den verkoop van al de konynen,
waarvoor, naar gelang van hunnen ouderdom, van ƒ 1.75 tot
ƒ — .20 het stuk in rekening gebragt wordt. Deze pr\js is
misschien op zich-zelf niet te hoog gesteld ; maar heeft de on-
dervinding hier te lande niet bijna overal geleerd dat men
de gefokte konynen niet gereedelyk kan afzetten, dat de be-
hoeftige Nederlanders ook van het kon\jnenvleesch niet gediend
zyn ? — Zoodra dit het geval is , en de kon\jnenhouder langer
dan noodig met z\}ne waar bl^ft zitten , vervalt een groot ge-
deelte van het voordeel, omdat het onderhoud nu dagelijks
geld kost zonder rente af te werpen, terwiyl men bovendien
aan ziekte en sterfte is blootgesteld, zoodra de dieren te veel
opeengehoopt en niet in alle opzigten goed verzorgd worden.
De voordeelen der konijnenfokkerij zijn dus, althans tegen-
woordig in ons land, niet zoo groot als de Schrijver opgeeft;
integendeel, verscheiden liefhebbers, die mét ingcnomeuheid de
zaak hadden opgevat, hebben ze moeten laten varen, omdut
zy hun niet dan schade berokkende.
De Pligt. Door jüles simon. Uit het Fransch vertaald. Te
Maassluis^ bij J. van der Endt. 1855. In 8vo, IX en
860 W. ƒ 3 - 25.
In eenen tijd waarin zoo vele Godsdienstige en stichtelyke
geschriften uitkomen, is het opmerkelijk, dat er zoo weinige
van een echt zedelijken inhoud z\jn. Wy bedoelen geene ^ede-
lyke verhandelingen, waarin onze letterkunde voormaals zoo
ryk was, doch die thans weinig opgang zouden maken; maar
degelyke werken, voor den beschaafden en denkenden lezer
geschikt, die hem kunnen inlichten omtrent zyne pligten, en
de gronden waarop hunne betrachting rust. Daar de zede-
kunde als een van de voornaamste takken der wysgeerige
wetenschap in de laatste jaren niet zoo zeer beoefend werd,
als de bespiegelende en natuurkundige, was het ons zeer aan-
genaam, het voortreffeiyke geschrift van jules simon, De P^9
184 JULES 8IM0K,
in onze taal te zien verschenen. De Schrijver heeft de be*
krooningy die hem voor dit werk b)j de Fransche Akademie
te beurt viel, ten volle verdiend.
Het onderwerp is ernstig, maar gepast in onze dagen, nu
er meer van regten dan van pUgten gesproken wordt, en de
leer van de belanglooze dengdsbetrachting zoo vaak voor die
van het eigenbelang wordt vergeten. Jules smox, een uit-
stekend leerling van de edectiacke school der nieuwe Fransdie
wijsbegeerte, die door boter collakd en godsik gesticht werd,
heeft z\jn onderwerp niet met zoo veel wetenschappelijke ge-
strengheid behandeld als kant zulks deed in z\)ne Kritik der
PrahUachen Vemunft^ maar er den toon eener bevallige, doch
tevens krachtige welsprekendheid aan gegeven, die z\jn werk
tot eene aangename zoo wel als hoogst nuttige lectuur maakt.
De behandeling er van is eenigzins geliyk te stellen met de
Ethica van asistoteles, en het boek van cicero over de Pfig^
teny die zy voor hunne zonen nicohachus en mabcus schre-
ven; z^ is onderhoudend, hoewel z\} kemig blijft, en de
waarde van het onderwerp immer in het oog houdt. Volgens
JULES smON zelf, is zijn boek voor verlichte menschen ge-
schikt, die zich door de wijsbegeerte voelen aangetrokken,
zonder er hunne studie van gemaakt te hebben. H\j beklaagt
zich te regt, dat de wijsbegeerte thans niet zeer populair is;
dat de weérgalooze opgang van het onderwas van cousiK, en
de edele lessen van joupfrot b\jna geheel vergeten zijn. Maar,
merkt 14j vervolgens aan, de onderwerpen, die z\j behandelen,
bleven alt\jd hun gewigt behouden. Is de wereld eeuwig? En
zoo zg dit niet is, wat is dan God? Bemoeit God zich met
gebeurtenissen der wereld? Is er eene Voorzienigheid, of een
onveranderlijk noodlot? Zyn w^ vr\j, of hangen wy van dit
noodlot af? Is^ de wet van den pligt eene begoocheling of eene
waarheid ; eene' uitvinding der menschen , of de uitdrukking-
zelve van Gods wil? Wat is de ziel? Is z^ onsterfelijk? En
wat is de dood, waarnaar w\j allen onherroepelijk henenge-
trokken worden ? Dit zijn vraagstukken welke de wijsbegeerte
bezig houden, en die eenmaal zich aan lederen mensch opdrin-
gen. Noch ligtzinnigheid, noch tw^'felzucht baten hier; er komen
in ieders leven omstandigheden voor, waarin zich twee stemmen
doen hooren : die van het eigenbelang, en die van den pligt, welke
eischt dat wij voor hem ons-zelven en ons belang opofferen.
DE PLIOT. 185
Niemand, seegt verder jules simoh, zoa zich voor den pligt
opofferen, zoo deze eene menscbelgke instelling ware; en als
hij hier van pligt spreekt, en zijnen oorsprong, aard en regel
nagaat, dan meent h^*, en te regt,. de geheele wijsbegeerte te
omvatten. B^ draagt, eindelijk, zijn boek op aan de oude
eeuwige zaak der waarheid en der wetenschap, waarvoor hQ
in zijn zeventien-jarig onderw^'s heeft gestreden, en tevens
aan z\jne vroegere toehoorders die z^ne lessen bewoonden.
Wij wenschen hem na nog vele lezers, zoo wel by ons als in
Frankrijk, toe.
Het werk van jcles sixoir is in vier Afdeelingen gesplitst.
De eerste behandelt het gewigtige vraagstuk der zedemke Vrif-
hêid. Vooreerst wordt hier in het eerste Hoofdstak het bestaan
dezer vrijheid betoogd, en de aard er van aangewezen. In
het tweede en derde wordt een onderzoek ingesteld over de
voornaamste tegenwerpingen die tegen het aanwezen diervrg-
beid in het midden zijn gebragt, en, eindelijk, de kracht en
de invloed der gewoonte in het zedelijke aangetoond.
De tweede Afdeeling handelt over den oorsprong en de klas-
sificatie der hartstogten, en in het bijzonder over de eigen-
liefde; tegen deze worden de menschenliefde en de liefde tot
Grod overgesteld. Deze Afdeeling wordt met eene beschouwing
van den toestand eener door de hartstogten overheerschte ziel
besloten.
De derde Afdeeling is eene diep doordachte verhandeling over
het zedelijk Denkbeeld der regtvaardigheid , dat daarin omschreven,
in z\jnen aard bepaald, en juist en krachtig geformuleerd wordt.
Eindel^k komt men in de vierde Afdeeling tot de toepassing
van de zedel^ke grondstellingen, en de betrekking van den
mensch tot God. De Daad wordt hier in verhouding tot den
mensch, zyne natuurgenooten en het Opperwezen beschouwd:
de verdeeling der pligten en het eigenlijke voorwerp van de
uitspraken van het geweten aangetoond, en verder over de
verpligting gehandeld om het regt in zich-zelven en in an-
deren te eerbiedigen. In de laatste twee Hoofdstukken wordt
de FUgt in verband met Grod en de onsterfeiykheid gebragt,
en het regt van Grod op z\}ne schepselen, en de pligten welke
daaruit voor den mensch voortvloeijen , benevens het geluk-
kige leven, of *smenschen bestemming na den dood, behandeld.
BOEKBKSCn. 1856. N*. IV. 14
186 JULES SIMON, DE PLI6T. '
Sedert de welsprekende Ihleiding van bexjamin constant ^
vóór zjjtk werk: De la Beïigion^ is er in Frankrijk geen zoo
krachtig betoog voor de belanglooze deagdsbetrachting en
voor de Godsdienstige zedeleer uitgekomen ^ noch heeft zich
eene zoo zegevierende bestrijding van het egoïsmns, de on-
verschilligheid in geloofszaken, en ook tegen het by geloof, de
dweeperij en de haichelar^', voorgedaan. De Schrijver is een
warm voorstander van het Christendom, hoewel onder den
vorm van het Caiholicismus, maar dat geheel verwijderd is
van den slaafschen monnikengeest, dien het Jezmtismns er
heeft aangesmeed. Ieder verlicht Protestant kan zich met den
geest zijner Godsdienstige grondstellingen vereenigen, even
als met hetgeen hij aan het slot zijns werks over den dood
zegt; uLydt en sterft dan onze ziel? Neen, maar de uitwen-
dige mensch, het ligchaam. Ons eigenlek leven is b\j God.
Er is geene wezenl^ke zelfstandige gedachte, dan de gedachte
aan den Eeuwige, er is geene werkel^ke daad, dan de ver-
vulling van den pligt. De pligt is alleen waar, het kwaad ia
logen. Mensch, waarover klaagt g^? Over de worsteling?
Het is de voorwaarde der overwinning. Over eene onregt-
vaardigheid? Wat beteekent dit voor een onsterfelijk wezen?
Over den dood? H\j is de bevr^dingl**
Zoo wel bü ons als in Frankryk kan dit voortreffel^'k ge-
schrift eenen heilzamen invloed hebben. Het bevat een waar
tegengif voor die verkeerde en overdrevene strekking, welke
men in de handelingen, de wetenschappen en de Grodsdiens-
ttge gevoelens waarneemt; men ziet te gel\jk de ongevoelige
eigenbaat, het koude materialismus, en eene de Gt>dsdienst
onteerende femelary, b\j velen heerschen, terwijl het echt Zede-
lyk en Godsdienstig beginsel b\} hen sch\jnt uitgedoofd te z\jn.
Hier zouden zij den waren weg aangewezen zien om tot hunne
bestemming te komen. Waarom zouden zij niet naar de stem
der wijsbegeerte luisteren, die zich hier met eene zoo pleg-
tige waardigheid doet hooren? Wy wenschen dus het boek
vele lezers toe. Moge onze vrees voor het tegendeel onge-
grond zijn!
J. A. B.
A. J. XABBEBTON, HAKDLEIDIKO , ENZ. 187
Handleiding tot het beoefenen van de beginselen der SterreJtunde^
ten gebruike Uj zeevaarthundig ondenoija en tot zelf-onderrigt.
Door A. j, LABBBBTON. Te Schoonhoven^ hij S. E. van Noo-
ten. 1855. In U. 8t;a. 218 M. ƒ 1 - 60.
Nadat de Hoogleeraar kaueb door z^n allervoortrefiel\|kst
werk: Be Sterrenhemel ^ aan de belangstelling in de sterre-
kunde eene impnlsie heeft gegeven zoo als men eenige jaren
te voren onmogelijk zou hebben geacht, zijn door den specn-
latie-geest onderscheidene handleidingen tot het beoefenen der
beginselen van deze schoone wetenschap in het licht gezonden*
De meeste daarvan hebben het gebrek van oppervlakkigheid,
gepaard met dat van achterlijkheid. Het eerste hangt voor-
zeker af van het standpunt waarop de Schrgver zich z\Jne
lezers voorstelt, en van dezef z\jde moet worden erkend dat
het in dit boekje gegeven onderrigt zoo veel bevat als voor
zeelieden kan gezegd worden noodig, maar ook, behoudens ver-
dere praktische kundigheden, voldoende te wezen. Doch op de
tegenwoordige hoogte der wetenschap is het niet. De Schri^'ver
zegt dat nvoor een groot deel een Duitsch werkje, dat een
tweeden druk mogt beleven, z\jn gids is geweest'*. Het zal
doB 200 wat op eene vertaling nederkomen, en die » tweede
druk** is welligt zonder verandering van den eersten in de
wereld gezonden. Althans onderscheidene getallen met betrek-
king tot het zonnestelsel z^'n in overeenstemming met vroegere
opgaven, nu als onjuist bekend, en het dooreenhaspelen van
oud en nieuw blijkt ook aan de vermelding der kleine pla-
neten. Op de eene plaats gaan de opgaven slechts tot ^«fra^a,
op de andere zgn de in 1854 ontdekte mede opgenomen. De
^beginselen der sterrekunde** maken eene — verreweg de groot-
ste (bl. 14 — 196) — afdeeling. uit, waarop nog volgen: een
zeer oppervlakkig overzigt van de natuurkundige aardr^ks-
kunde — een dito van de meteorologie — en een dito van de
sterrekundige werktuigen, voornamelijk die bij de zeevaart in
gebruik zyn. Hoe hier de Schrijver op de hoogte van zijn
tijd en van z\jn doel is, blijke alleen daaruit, dat genoemd
worden: de teleskoop, het muur-quadrant (!) en het sextant
en octant. Dit alles is een model van onbeduidende opper-
vlakkigheid.
1^8 A. J. LABBERTOK,
Wat het sterrekundige aangaat, zallen wg slechts enkele
opmerkingen mededeelen. Z\j waren met vele te vermeer-
deren.
BL 121. wVan de vier kleine planeten** — t, w. de sedert
het begin dezer eenw bekende — nis Vesta de kleinste. De
middell\jn is 74,58 mijlen**. Dit is intosschen eene bepaling
die, jaren geleden, eigenlgk op goed gelak af, door sohböteb
is gegeven ; maar de wetenschap, die toch thans zoo veel hoo-
ger staat, darft geene meting van de kleine planeten opgeven,
die eenigzins gezag zou hebben.
BI. 122. nVolgens Prof. bncke sch^nt A^raea tot de kleine
planeten (asteroiden) te behooren, en gel\jkt zij, wat de mid-
delbare beweging betreft, die dagel^ks 850'',47 bedraagt, het
meest naar Jum>\ Dit scl^jnt wel geschreven te z\jn in *t
laatst van 1845, gedurende de weinige dagen dat encke nog
onzeker was aangaande het door bencke ontdekte hemellicht.
Maar hoe durft men zulke in 1855 onbegrijpeiyke dwaasheid
nu te laten drukken? Enoke*s spreken: »het schijnt**, kon
maar zeer kort duren, en heeft ook maar kort geduurd, want
bad HENCKB de planeet het eerst gezien den 8*^'' December
1845 (niet 1854, gel\jk — zeker door eene drukfout — in de
tabel, bl. 133, staat), reeds drie weken daarna had ekckb
haar waargenomen en berekend.
Bl. 184. «Eenige dezer (op de planeten en wachters be-
trekkel^ke) grootheden, b\jv. de helling der banen, zyn aan
eene jaarl^ksche verandering onderworpen; andere, zoo als de
excentriciteit, ondergaan eerst in 100 jaren eene merkbare ver-
andering. De laatste veranderingen noemt men eeuwverande«
ringen'*. Blijkbaar kent de Schrijver het onderscheid niet tus-
schen de dadel^'ke en seculaire storingen. De laatste heeten,
ja , eeuwveranderingen , omdat z\j eerst na langen t\jd (daarom
juist geen 100 jaren) merkbaar worden. Maar er z^n hoofd-
zakelyk twee soorten van perturbatiën : 1) die eene planeet
in hare plaats ondergaat; deze wisselen ieder oogenblik af,
omdat de locale betrekking eener planeet ten aanzien van de
overige ligchamen des zonnestelsels gedurig verandert; 2) die
de baan der planeet zelve ondergaat. Deze worden eerst na
langen tijd merkbaar en heeten daarom seculaire. Dat was
den Schrijver kennelijk niet bekend.
HANDLEIDING, ENZ. 189
BI. 159* »Haar licht (van « Centauri) komt eerst in 3 jaren
tot ons. Sirius zal wel niet veel verder verwijderd zijn.
nDe afstand der ster Wega in de Lier wordt geschat op
590,000 zon-afstanden [tot de aarde, wel te verstaan], dos op
12 billioen mijlen*' (derhalve een afstand, die door het licht
in 9 jaren wordt doorloopen). Intasschen strijdt het omtrent
J^rius gezegde tegen alle waarneming. Omdat Sirius oogen-
schijnlijk de meest lichtgevende van alle hier te lande zigt-
bare vaste sterren is, meent men doorgaans, dat z^ ons wel
eene der naaste moet wezen. Maar de sterrekundigen zijn
niet gewoon, op dat heldere af te gaan; zij zoeken de paral-
laxis het eerst b^ die sterren welke de sterkste eigene be-
weging hebben, en daaronder behoort iSirius niet, gelijk men
dan ook, zoo ver wg weten, aan deze ster nog geen spoor
van parallaxis heeft kannen ontdekken. In geen geval is er
eenige grond voor de bewering, dat Siritia »niet veel verder
van ons af zou z\jn dan et CetUaurt*; zoodat die woorden ge-
heel en al uit de lacht z\jn gegrepen, en eene bijdrage tot de
onbekookte dwaasheden die men in zalke popalaire toeken
vaak over deze ster opdischt. Dat was goed in den tijd van
den onderen hebsohel , toen men nog niets van parallaxis van
eenige vaste ster wist, en deze groote man, allen maatstaf
missende, en uit de helderheid van » Can. maj\ afleidende; die
zal ons wel do naaste z\jn — den afstand der vaste sterren
b\j n^tnv^-afstanden*' begrootte; maar thans moest men Sirius
laten staan.
BI. 160. Vele vaste sterren staan niet stil, maar vertoonen
eene voortgaande beweging, die omstreeks 500 mijlen in iedere
minaat bedraagt". Dit verraadt eene zoo diepe onkunde, dat
er geene noot op znlken tekst mogeli^'k is. nStilstaan*' doet
zeker wel niet ééne ster, en aan iedere het afleggen van 500
m^len in de minuut toe te kennen, is eene stoutheid, die...
Zeker is de snelheid van alle sterren wel niet dezelfde, en in-
dien wij zoo veel wisten als de Schrijver hier opdischt, zou
de sterrekunde eene gansche hervorming kunnen ondergaan!
BI. 169. nDe Melkweg^ die een mat licht van zich geeft en
zich over den geheelen hemel uitstrekt." Met uw verlof: over
den geheelen hemel? Meent men misschien: een gordel, die
rondom den zigtbaren sterrenhemel loopt?
190 A. J. LABBEBTOX, HANDLBIDING, ENZ.
BI. 175. »De komeet van olbsbs yerwQdert zich van de
zon tot op 710 mijlen.*' Hier is het woord nmillioenen*' nit-
gevaUen*
BL 177. »De komeet van 1770 beschreef vóór haren door-
gang door den wachter van Jupiter eene geheel andere ellips.*'
De Sehrgver zal meenen: «doorgang tioor het stelsel, of de
banen, der wachters van Jupiter*' •
BI. 193* uHet voorjaarsnachteveningpnnt bevindt zich na
in het sterrebeeld van den BavC\ enz. Toch niet: in het
sterrebeeld van de Visscken^ maar in het teeken van den
Müfiu
Doch genoeg. Het is jammer dat in een boekje 't welk
zoo veel bruikbaars bevat,, zoo veel verkeerds, ja, zoo veel
bespottelijks, gevonden wordt.
Kalender voor de XIX^* Eeuw^ door J. vak^dam, th.z., -4m6-
tencuxr Uj de Strafgevangenis te Woerden, Nagezien door
ۥ B. p. BUTS BALLOT, HoogUeroor in de Starrehmde te
Utrecht. Te Utrecht, bij J. H. Siddrë. 1855. In plano.
Vroeger waren znlke eenw- en eenwigdnrende Kalenders zeer
in trek; maar vooreerst z^'n z\j, hoe zorgvuldig ook opgeplakt
en gereed gemaakt, altijd in het gebruik lastig, wegens de
menigvuldige schuifstukken of strooken, die van t\}d tot t^d
moeten verplaatst worden; en bovendien ontbreekt het er al-
t^d aan die naauwkeurigheid, op welke men zich tegenwoor-
dig ook in de Almanakken voor het dagel\jksche leven toelegt.
Eigenlek z^n die voortdurende Kalenders weinig meer dan
aardigheden ; vooral om het een of ander te zien voor eenig
jaar, staand of verleden, waarvoor men nog geen Almanak,
of dien welken men er van bezit, niet bij de hand heefl. —
Aan den voor ons liggenden echter komt de lof toe van vr^
eenvoudig ingerigt, goed bewerkt, en netjes uitgevoerd te
zyn.
Emancipatie der Slaven. Bijdrage tot eene nadere beschouwing
van den tegenuooordigen toestand der Kolome Suriname.
EMANCIPATIB DER SLAVBX. « 191
Voor rekemng van den Schrijver. Te Groningen^ bij J. Oom-
kens. J.zoon. 1855. In gr. Bvo. 86 bL f : - 40.
In den aanhef eegt de Schrüver: »De belangstelling in de
Emancipatie der slaven in de Nederlandsche Overzeescbe Be-
zittingen neemt nog steeds toe, ofschoon men dit, in aanmer-
king nemende de belangrijkheid der zaak, nog gering zonde
jonnen noemen. — De stemmen dienaangaande in de Tweede
Eiimer gehoord, hebben ook weerklank buiten die yergade-
ling gevonden; veel heeft daartoe medegewerkt het uitmun-
tende werk van Dr. w. R« van HOëvsLL, Slaven en Vrijen^
waarvan nu eene tweede en voor minder pr\js te bekomen uit-
gaaf bestaat; ook het Maand-blad^ uitgegeven van wege de
Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van de Afschaf-
fing der Slavern^, waarvan nu drie Nommers het licht zien,
alsmede eenige brochures: De SUwermj in Suriname ^ door den
Heer wolbbbs, en andere, werken gunstig mede, en vooral
ook de geschriften van hen die de slaverng willen verdedigen
en handhaven; want z\| mogen eenige bijzaken kunnen be-
strijden, de hoofdzaken en de bestaande feiten kunnen z\j niet
loochenen."
Men kan hieruit reeds zien dat de st^l en de betoogtrant
wei wat te wenschen laten, en dat het geschriftjen ook niet
meer is dan eene Bijdrage. Er worden eenige adressen aan
den Koning en aan de Tweede Kamer, betreffende de eman-
cipatie, in medegedeeld, om tot navolging van het voorbeeld
hunner onderteekenaren op te wekken. Dit schijnt het hoofd-
doel der bijdrage te wezen , en tot naderen aandrang w\J8t zQ
niet alleen op de » Slaven en Vr^jen'^ en eenige brochures ^
maar inzonderheid op de wederlegging alhier te vinden van
B. E. c. BBLMONTB, Ncêrlonds Wèst'Indië^ enz. De S. bepaalt
zich echter niet tot de emancipatie alleen, maar neemt Suri-
name, ook in eene ruimere beteekenis, tot het voorwerp z\jner
beschouwing. Daartoe dient een brief, welke op bl. 22 aan-
yangt, en, zoo als het daar heet, den 7^™ Maart 1855 aan den
Sehrgver uit Paramaribo is toegezonden. Op bl. 27 laat de
Schr^ver van dien brief zich uit over, zoo hy zegt, ngroote
knoeyerijen" die in de Kolonie in het finantie-wezen plaats
kebben. Zoo deelt eene brochure , zonder naam van den Schry-
192 EMANCIPATIE DER SLAYE^T.
ver, een brief mede zonder onderteekening, waarin twee Gron*
vemears verdacbt WQrden gemaakt, als waren hunne officiële
beweringen onwaar, en z\j aan ngroote knoeyeryen*' niet
yreemdlll — Ook koloniale ambtenaren, van bL 27 — ^30 ge-
noemd, worden aan de kaak gesteld, zoodat men in tw\jfel
geraakt over de beweegredenen waaraan het uitgeven dezer
Bijdrage is toe te schrijven. Evenwel wordt de Groavemenr
VOK 8CHMIDT AUF ALTEKSTADT , op bL 6 geroemd, en van eene
verordening door hem uitgevaardigd, gezegd, dat ze hem »tot
duurzame eer verstrekt*'. — Hiermede oordeelen w\j genoeg
te hebben gezegd om deze brockure in haren inhoud te doen
kennen.
Vondelingen. Eéne Offergave voor denkende en gevoeUge Lezers
en Lezeressen ; door k. f« van setten. Predikant op het
Eiland Marken. Te ^s Hertogenhoschy b^ Grebroeders Muller.
In kl. Svo. 134 W, ƒ : - 80.
Onder den wèl gekozen naam van nVondelingen" biedt de
£erw. VAN setten ons eene verzameling aan van gedachten
en beelden, uit onderscheidene Schrijvers ontleend, maar allen
tot het gebied van Grodsdienst en Zedel^kheid behoorende.
Onvoorwaardelijk pqjzen we dit boekjen aan, dat den smaak
en 't oordeel z^ns Verzamelaars eere aandoet; ook daarom
w\jl het nergens met een gezond Christendom in weerspraak
is. Het vinde door z^jn geringen pr^js en rgken inhoud den
weg naar menige huiskamer, en worde daar in menig ledig
oogenblik opgeslagen. Tot eene proeve strekke dit even waar-
achtig als waarschuwend woord (bl. 41): «Onschuld is het
feestkleed der ziel, en het gaat hiermede als met elk feest-
kleed, waardoor men het ligchaam versiert. Zoo lang het
schoon en helder is, ontziet men het zorgvuldig; maar komt
er een vlekje op, dan bedroeft men zich en het wordt op zoo
hoogen pr\js niet meer gesteld. Onverschilliger is men voor
een tweede vlek; een derde en vierde wordt niet meer be-
speurd, en het feestkleed gaat allengs verloren.*'
Van setten geeft in 't Voorberigt hoop op mëér van dezen
aard. Wy moedigen hem daartoe aan. Alleen geven w\j hem
K, F. VAN SETTEK, VOXDELINGEX. 193
zeer in bedenking, of h\j in eene tweede verzameling niet wél
zal doen, bet proza met de scboone en diepe gedacbten van
zóó menig Dicbter af te wisselen en te verlevendigen. Onder
de nienweren zie b\j, b. v., de pantdichten van stabing eens
in. — Z\|ne taal is over 't gebeel zeer zuiver; maar de >ibet->
zelve"'s, die, bl. 50, tweemaal in ë^nen volzin voorkomen,
moet by zicb afwennen; terwijl bij ook niet vergete dat bet
tweevondige beide de meervondige n niet gedoogt, en dateene
8 in zelfzucht overcompleet is. — Druk en papier zyn goed.
V. P.
XABOABETHA. BLAABEB, en eenige andere bladen uü het Schets-
boek van ELizABETH JOHANNA BASEBBOEK. Te Amsterdam,
bij W. H. Kirberger. 1855. In post form*, in gestemp. band.
210 bl. f 1- 90.
Met booge eer staat de Scbr^fster van nTe laat^' b\| ons
publiek aangeteekend. Of evenwel ieder met betzelfde genoe-
gen bare scbriflen leest, zouden w\j niet durven beweren.
Men moet met baar in meerdere of mindere mate sympatbi-
seren, om smaak te vinden in de geestvrucbten die zij aan-
kweekt. Zy zyn niet opgewassen in den bloembof eener dar-
tele verbeeldbg, of in de trekkassen der kunst, maar komen
voort uit een gemoed vol gevoel en beiligen en zwaarmoedigen
ernst. De S. denkt na, en gevoelt diep, waar de meeste lezers
over de oppervlakte zacbtel^k, soms gedacbteloos benengl\j-
den. Zy bescbouwt alles met een blik die alom Gods tegen-
woordigbeid opmerkt. Haar weemoedige grondtoon is die van
eene vrouw welke uit den kelk der levensbeproeving gedron-
ken beeft. Wie dit niet beseft, kan baar voor eene beminne-
lijke, misscbien wel voor eene ziekelijke dweepster bouden;
docb wie haar begrigpt, kr\jgt bare gescbriften lief, en ver-
kwikt er zicb mede.
Ook deze bloemlezing zal eene tweez^dige beoordeeling niet
ontgaan. Bef. beeft bet werkje met genoegen berlezen; im-
mers de meeste stukjes zijn reeds vroeger elders geplaatst ge-
weest. Wy kennen de geëerde Scbrijfster niet persoonlijk;
maar zoo veel meenen wij uit baar werk te kunnen opma-
191 ELIZA.BBTU JOHANNA HASfiBBOEK, MABGABETHA BLAABEB, ENZ.
ken, dat zij daarin ook een beeld geeft van haar inwendig
gemoedsleven. Haar uittreksel van een dagboek, het laatste
stakje, is geen gedeelte van een zoogenaamd dagboek van
goede werken; maar bevat geestvolle opmerkingen, beschon-
wingen, en levenservaringen. »Mabgabbtha blaabeb'* ver-
plaatst in de dagen der Kerkhervorming. Een )>Wachtdag**
voert terng naar de donkere dagen der eerste Christel\jke ge-
meente. nEen zatardag-avond op het land*' is een lief tooneel
uit het werkeiyk leven. In »De t*hniskomst der vlugtelinge**
wordt de terugkeer van eene diep gevallen, maar berouwvolle
zondaresse roerend afgemaaid. »Arm en Rgk** zal men met
genoegen lezen. »Werpt uw brood in het water , want gij zult
het vinden na vele dagen", wordt in een treffend verhaal toe-
gepast. nHuGO MNAiL*' is een tafereel uit de dagen der Her-
vorming in Schotland. De nTooneelen uit het leven van een
Christen stryder*' bevatten een schoonen trek uit het leven van
een onvergetelgken man, z\jner waardig geschetst.
W(j tw^'felen niet, of allen die een open oog en hart hebben
voor hetgeen schoon en goed is, zullen deze verspreide ver-
haaltjes, in éënen bundel zamengevoegd, met genoegen ontvan-
gen, en ook lezen met vrucht.
Ladff LEB*s Wêduwstaat. Een Baman door edwakd bbdce
HAMLET, Kapitein der EngeUche ArtiUerie. Uit het Engelsch
vertaald door m. p. lihdo. 7\vee Deelen. Te Arnhem ^ bij
D. A. Thieme. 1855. In gr. Svo. 633 bl. f B- 50.
Men zal de Engelschen niet ligt overtre£Pen in het schilde-
ren van huisely ke karakters , in het verzinnen en schetsen van
toestanden en tooneelen uit het leven. Wy kunnen al de namen
niet noemen dergenen die ons reeds de geschiedenissen ver-
haalden van gemoedslevens in beproefde huisgezinnen. Zoekt
gg naar eene wèl gelakte teekening van het volksleven in den
deftigen en minderen stand, neem dan iets van diokens of
DAVID C0PPEBPIELD in handen. WUt g\j eene voorstelling van
het leven en streven in den boezem der aristokratie, lees bul-
web's: nMtjn Boman\ Hamlet beoefent weder eene andere
schilderkunst. Hg teekent ons met de pen eens volleerden
EDWABD BBÜCE HAMLET, LADT L£B*S WEDÜWSTAAT. 195
meesters menschen die de wereld dienen in den vorm van
het eigen ik. Men wordt dadelyk ingeleid in de gezelschaps*
saai van Lady lee, eene beminnelijke, goedhartige weduwe,
met veel poëz\| in hoofd en hart. Zy had nog zeer jong een
echtgenoot verloren, die als man beneden nul stond; maar h^
was een baronet, en zij was de dochter van een predikant in
veraohterde omstandigheden. Dit verklaart hoe een meisje gloei-
jende van fiintastische droomen en poëz^ met een uiterst pro-
zaïsch man kon verbonden worden. ZQ is in gezelschap met
twee lieve meisjes, «speelziek** — zegt de kamenier van Me-
vrouw — «als jonge katjes", die den spot drijven met de
muts der weduwe en den weduwstaat. Lady lee staat onder
den invloed van eenen oom, den kolonel baoot lee, die haren
zwakken echtgenoot op zijn sterfbed heeft weten over te ha-
len, om in z^jn testament te bepalen: dat z\jne gade, in geval
zij weder een huwel^k sluit zonder z\JDe goedkeui^ing, het
grootst gedeelte van z^n vermogen aan hem zal moeten af-
staan, benevens de voogd^ over haar eenigst zoontje julius.
Die oude zondaar, vyftig jaren oud, was losbandig en ver-
kwistend. H\} leefde slechts by wedrennen, speeltafels, en voor
de flesch , tot dat l^j afgewerkt en bedwelmd zijne slaapkamer
zocht. H\j zag niet op tegen een gemeene streek, maar was
bang voor de openbare meening. Z\jne grondstelling was: doe
wat gg wilt, maar voorkom elk schandaal, dat u uit de &t-
soenl^jke wereld zou kunnen verbannen. Ook daarboven wist
zich z$n vriend seaosb te verheffen, omdat hij in slimheid
en geslepenheid nog kolonel lee overtrof. Beide z\jn meestal
nitgepat van geld, doch weten steeds op eene aardige manier
bet te-kort te dekken. Seageb biedt z^ne hulp aan als een
trouwe bondgenoot, om van het voordeel dat bagot op zijne
nicht bezit, de meest mogel\jke party te trekken. De laatste
plukt een landjonker, die nergens dan bij de flesch (waar
meest al de helden van dezen roman wonder op verzot z\jn)
te huis is, door hem de weduwe als zijne bruid voor te spie-
gelen. Seaoeb ligt een officier, slopebton, voor duizend pond
op, wien de kolonel een schrifteiyk bewys van goedkeuring
tot het huwelyk met de weduwe geeft. Te Dottington is een
corps dragonders in garnizoen; vier hunner ofHcieren worden
door BAGOT bij de weduwe ingeleid, en er ontstaan daaruit
196 EDWARD BRUCE HAHLEY , LADY LEES WEDÜWSTAAT-
verbindtenissen , die over het lot van de Jafvronwen oyelia
PATNE, de dochter van een Londensch bankier, en sosa toükg,
de znster van een predikant te Lanscote, beslissen. Maar
SLOPEBTOy ontdekt niet alleen dat h\j misleid, maar ook op-
geligt is. Nu wordt de kleine juliüs ontvoerd, en de moeder
in den waan gebragt, dat het kind verdronken is... maar de
lezer zie zelf nn verder *t verhaal, en dit zal weinig inspan-
ning kosten; want de Schryver vertelt zoo gemakkeiyk, en
met zoo veel geest en Inim, dat men eer men *t vermoedt of
wenscht, aan *t einde is, en de vertaling is zóó, dat men ver-
geet eene vertaling in handen te hebben.
De lezer ziet uit het vorenstaande dat h\j op Engelschen
grond is, en in eene wereld vol zinnen weelde, waaraan vry wat
schurkerjj wordt dienstbaar gemaakt. Of dit fatsoenlek En-
gelsch is, laten w\j daar; maar wij achten het voor jammer,
dat HAifLET ons zoo dikwyls in gezelschappen brengt waar
de grog de bezielende geest is, die bagot eerst een deUnum
tremens en later den dood berokkent. Zelfs vronwen laat h\j
de binnenkamer met rum-ademen verpesten. W^ ontveinzen
niet dat het ons somtijds deed walgen; wat moeten dan onze
Hollandsche dames er b\j gevoelen? Doch hamlet is een
meester in 't schilderen van de karakters. Daar is nieuw-
heid en frischheid in, en er is niet een enkel dat zich ongeluk
wordt, of waarvan men zeggen kan dat het overdreven, of
niet in *t leven te huis is. H^ regtvaardigt ze tevens met
w\J3geerige opmerkingen, die echter meer toevallig, dan op-
zetteiyk zijn. Maar niemand verwachte dat hy door een ver-
haal als dit tot zedel^ke verbetering zal worden uitgelokt.
Grodsdienstige zin heerscht er niet. Zelfs de predikant youno,
een groot liefhebber van bloemen en boeken, is half en half
een karikatuur, die b^kans medelijden opwekt. En waar over
de Godsdienst gesproken wordt, staat z\j niet in een voor-
deelig licht. De Schrgver erkent zelf: dat hij geene zedeUa
heeft mede te doelen, en dat sp^t hem ook, zegt h\j, vol-
strekt niet. Men zal zich onder het lezen vermaken ; maar die
wat hoogers en edelers verlangt, moet andere werken lezen,
die in overvloed voorhanden zyn.
MARIA EX MARTIIA. 197
Maria en hartba. Lectuur voor Ckristen'Vrouwen en Moeders*
Nieuwe Serie. Eerste Deel. Te Schoonhoven^ bij S. £. van
Nooten. 1855. In gr. Svo. 884 bl ƒ 2 - 50.
W\j hebben meermalen, vooral in de eerste jaren van zgn
bestaan , dit Grodsdienstig Maandscbrifl voor Vrouwen , met na-
druk aanbevolen. Nu er eene «nieuwe Serie** van is ge-
opend, herhalen w^ zulks. De n Maria en Martha* is genoeg
bekend; de smaakvolle afwisseling van vertoogen, verhalen en
gedichten maakt het ook, als 't tot ééxx bundel verzameld
wordt, een hoogst nuttig en onderhoudend boekdeel. W\j
twijfelen daarom niet, of zy, die misschien vroeger van het
aanschaffen werden teruggehouden door de gedachte, dat zg
een incompleet werk zouden krygen , zullen nu , bij het openen
der nieuwe volgreeks, voor vrouw of dochter de bibliotheek
er mede vermeerderen en, inderdaad, verrijken.
Het Metselaars- Huisgezin ^ of Handwijzer op den Levensweg^
ter bevordering der huiselijke opvoeding en ter wering van ster'-
ken drank. Te Wildervank^ bij T. van Halteren. 1855. In
kl. form. II en 138 bl. ƒ : - 40.
Wij bevelen dit leerzaam boekje niet enkel ter lezing aan,
maar wenschen ieder uit te lokken om *t in den minderen
stand, waar het eigenlyk te huis behoort, zoo veel mogelyk
te verspreiden. De geëerbiedigde Koning en Prins frederik
zijn daarin voorgegaan; althans deze Hooge personen hebben
voor een aantal exemplaren ingeteekend. Welligt komt dit
boekjen in handen van menschen die op den weg zijn om
zich aan overmatig gebruik van sterken drank te verslaven,
of van beklagenswaardige huismoeders wier mannen er door
beheerscht worden. Het verhaal van den ons onbekenden
Schrijver is uitermate geschikt om hen die nog wankelen,
voor vallen te behoeden. Het wijst vrouwen doelmatig aan,
hoe zy zich tegenover hunne ongelukkige mannen hebben te
198 UBT MBTSELAAJU9-HUI8GEZIN.
gedragen. Het bevat bovendien een aantal nuttige wenken
en gepaste raadgevingen omtrent de opvoeding, die överwaar-
dig z^'n behartigd te worden. Het verhaal is in den echten
volkstoon geschreven. Niemand zal den Schrijver van over-
drijving betichten: zoo als de arme metselaarsvroaw hare kin-
deren opvoedt, kan ieder het doen, als hij maar wil. Een
Grodsdienstige , heiligende geest bezielt dit kleine geschrift. Het
behoort in elke volks-bibliotheek geplaatst te worden. Zegen
verdient elke poging om den mensch in den mensch te ver-
beteren.
ANGELUS HERüiA, de Hervormer en Martelaar des geloof a.
1530 — 1557. Door w- moll, Hoogleeraar te Amsterdam.
Tweede druk* (Goedkoope Uitgave.) Te Amsterdam ^ bij G.Tot^
tielje en Zoon. 1855. In post form. 144 hl. f 1-10; hij ge*
tallen van 6 ex.' f 1 - : , van 12 ex. f i' 95.
W\| hebben , drie jaren geleden , deze uitmuntende biographie
aangekondigd, en ons gevoelen er over uitgesproken. Het zou
noodeloos zijn dat nu te herhalen. W\j verbergen onze blyd-
schap niet, dat de Uitgever, voldoende aan den wensch des
waardigen Schr^'vers, eene goedkoope uitgave van dit werk
bezorgd heeft, die echter alleen ontdaan is van *t geen enkel
voor mannen van wetenschap gewlgt kan hebben. Wie daar
prijs op stelt, kan zich de eerste uitgave, die nog niet uit-
verkocht is, aanschaffen. Deze goedkoopere zal angelus
MEBULA, wiens vuurproef van geloof voor het titelblad staat
iifgiiüeclJ, tmdist lot het völk brcageii. Wij bevelea dit werk
als volksboük iodor dringend aan ; want het volk mag en moet
weien wat onze vaderea voor do waarheid des Evangelies en
voor hare beludenïi, waarby het woord blijden" eene sterke
beteekenis had, hebben opgeofferd, en wat bare beatrydors,
die menschenwerk als Gods Openbaring vereerden, zich ver-
Qorbofden, om het licht op den kandelaar te dempen.
éss^m, Nmr hit IVmsch^ Boor n. o. m.
i
H. H. M. HOBST, DE ISRAÖLIET OXZEB DAG EX. 199
HORST, Predikant te Angerlo, Te Doeaborgh^ ^'J.V. Schat-
tenkerk. 1855. In hl Svo. f : - 60.
Wie den Jood en de Joodscbe gebruiken en levenswijze ,
waarvan doorgaans slechts enkele verwarde berigten tot ons
komen, meer naaawkenrig wil leeren kennen, neme dit boekje
ter band* Het bevat daarvan eene vr^ uitvoerige en vol-
ledige opgave, en voorziet eenigermate in eene bestaande be-
hoefte* Belangrijk is het, dat merkwaardig volk in zijnen tegen-
woordigen toestand gade te slaan. Men ziet er uit, door welke
middelen het z\jn zelfstandig aanwezen onderhoudt, hoe veel
het den bedendaagschen Israëliet kosten moet, om tot het Chris-
tendom over te gaan, en wat al hinderpalen zijne verlichting
door het Evangelie, in den weg staan. De Heer hobst heeft
met de bezorging dezer vertaling een goed werk verrigt* Zy
is ontleend aan de Bevue Brüanmque^ van 1851, die dit op-
stel had overgenomen uit het oorspronkelijk Engelsche cham-
B£R*s Papers for the people. Wij voor ons zouden aan eene
regtstreeksche vertaling uit het Engelsch de voorkeur hebben
gegeven, maar erkennen toch gaarne dat het Nederduitsch
zich vloeijend genoeg lezen laat. De enkele aanmerkingen die
wy in het midden kunnen brengen, houden wy terug. Wil
men er ëëne? Op bl. 1 staat, in den eersten regel, te lezen ^
dat het Joodsche volk dUtijd de levendige (lees: levende) overleven
ring is geweest van eene meer zuivere zedeleer dan^ enz. Wï^
wenschen dit boekjen in veler handen, ook omdat het ten
voordeele van het huisgezin eener weduwe is uitgegeven; en ves-
tigen er vooral de aandacht dergenen op, die zich aan de be-
keering van Israël in onze dagen laten gelegen liggen.
Be Zeven Wonderen der Wereld. Te Amsterdam, bij W. H.
Kirberger. 1855. In 12mo. 866 bl ƒ 1 - 60.
»Het hoofddoel des Schrijvers van dit werk jen is, om in
verbalenden vorm van de zeven zoogenoemde wonderen der
Oudheid den lezer die bijzonderheden aan te bieden, welke h^
uit geloofwaardige Schrijvers van het tijdperk waarin ze be-
stonden, of van een eenigzins lateren t^d, heeft kunnen bijeen-
200 DE ZEYËX WOXDEREK DEB WERELD.
verzamelen; — die getuigenissen vervolgens te toetsen aaneen
te bevestigen door de berigten van hedendaagsche reizigers,
om er eindelyk eenige inlichtingen b\| te voegen aangaande
de openbare plegtigheden, die er mede in betrekkingstonden.**
Bovendien vindt men hier nog opmerkingen over tempels, ar-
chitectuur en mythologie ; mededeelingen omtrent andere bouw-
gewrochten van ouden en lateren t\jd, b. v.: bij de piramiden
van Egypte, over de terrasvormige piramiden in Mexico; by
den Pharos van Khodus, over andere vuurtorens. In 't kort:
het is een boekje dat vele wetenswaardige bijzonderheden be-
vat, en zeer onderhoudend geschreven is. Ofschoon het niet
is uitgedrukt, komt het ons voor, dat het werkjen uit het En-
gelsch vertaald, althans nagevolgd is. Doch of dit al dan
niet het geval z\) — het verdient alle aanbeveling; vooral
voor jongelieden.
liet Lot der Armen ^ beschouwd in het lAcht des Evangelies, Een
woord en geschenk aan Behoef tigen. Door w. Te Utrecht^ bij
C. Bielevelt. 1855. In JcL 8»o. 62 bl. ƒ :-20, en Uj 12-
tdUen^ ter verspreiding^ ƒ 2 - 10.
De ons onbekende Schrijver kent de armen, en spreekt hun
toe uit een regt warmen en toch regt gezonden Christel^jken
geest, in een regt populairen, hartelgken, overtuigenden stgL
Hoe geleidelijk en volledig het veelomvattend onderwerp, naar
mate van zyn kort bestek, door hem afgehandeld is, kan men
reeds met een oogopslag uit de inhoudsopgave zien. In *t kort:
dit allernuttigst geschrifljen is overwaardig, dat het, onder de-
genen voor wie 't bestemd is, verspreid worde. Wie daartoe
een weinig gelds kan afzonderen, zal het, dunkt ons, niet
zonder vrucht besteden.
v. P.
B0ËKBË80H0UWI1VG*
OescMedems der Christelijke Godsdienst en Kerk. Door Dr. a.
NEANBEB. Uit het Hoogduüech vertaald door w. c. MAOYSf
Predikant te Haarlem* Vijfde Deel. Te Rotterdam^ hij van
der Meer en Verbruggen. 1855. In gr* form* XVIII en
329 bU ƒ 8 - 30.
Herhaalde malen reeds is in dit Tijdschrift de verdienste
▼an dit werk in het licht gesteld. B\f het verschenen des
Eersten Deels hebben w\j er een breedvoerig verslag van ge-
geven, om het werk algemeen bekend te doen worden. W\j
kannen niet over genoegzame roimte beschikken, om op dezelfde
w$ze te blijven voortgaan; doch het is ook niet meer noodig;
immers w^ vertroawen dat het doel, hetwelk wQ ons hebben
voorgesteld, reeds lang is bereikt geworden, en bepalen ons
na tot de vermelding van den inbond des Vijfden Deels*
Wy treden er mede in het derde tijdvak, dat twee-honderd-
▼ier-en-dertig jaren dnnrt, beginnende met het Pansschap van
den Eersten gbegoob, en eindigende met den dood van kabel
den Oroote. De eerste Afdeeling bevat de betrekking der Chris-
tel^ke Kerk tot de wereld. De vereeuwigde gids verplaatst
den lezer onder de oude Grermaansche volkstammen, die in de
nalatenschap van Rome een erfschat ontvingen, welke hen
r^ker maakte dan hunne erflaters geweest waren, toen deze
hanne banieren in drie werelddeelen plantteden. Die schat was
het Christendom, en w\j zien in 't verhaal, hoe *t tot de Bour-
gondiërs en Franken, Engelschen en Duitschers gebragtwerd.
Als de lezer deze voorstelling van KEAin>EB oplettend nagaat,
wordt hem de latere ontwikkeling der Europesche volken in
de Middeleeuwen duidel\jk, en l^j ziet dan reeds hier de kie-
men waaruit de groote gebeurtenis in de eerste helft der zes-
tiende eeuw moest voortkomen. Met eerbied begroeten 'w^
de mannen die hun leven aan de bewaring en bevestiging
der waarheid hebben toegew^d, en het zal niemand verwon-
deren, dat aan bokifacius, te regt de » Apostel van Duitschland**
genoemd, eene ruime plaats wordt aangewezen.
BOEKBESCH. 1856. H*. V, 15
202 Dr. A. NBANDEB,
Het licbt des Christendoms, in *t Oosten beneveld door de
dampen der Grieksohe w^jsgeerige Grodgeleerdheid , werd in
vele gewesten geheel nitgeblascht door mohamed, en diens
karakter en werk worden dan ook, doch maar als in *t voor-
bygaan, aangeroerd.
De tweede Afdeeling behandelt de geschiedenis van het Eerk-^
bestnnr en de betrekking tnsschen Kerk en Staat. Datteedere
vraagstuk wordt hier niet opgelost; maar men vindt aange-
toond hoe het in die dagen opgevat en toegepast werd, met
betrekking tot het bezetten van Kerkelijke bedieningen, Ker-
kelyke wetgeving, vr^jstelUng der Kerk van Staatslasten, de
bezittingen der Kerk en hare regtsbedeeling. Neandbr heeft
over al die punten een bevredigend licht verspreid, de sterke
zoo wel als de zwakke zy de der Kerk doen uitkomen , en doen
zien dat de Kerk, hoe ook door scheve opvattingen misleid,
toch aan hare roeping onder barbaarsche volken beantwoordde,
^sschien komt dit nergens zoo scherp uit, als bij hare tns-
schenkomst in de onmenscheiyke strafwetgeving dier dagen,
en vooral in haar temperen, en, waar zij kon, afschaffen van
de slavem\j. Den slaven vrienden in ons Vaderland, die mede-
werken om deze smet van den Christel^jken naam weg te wis-
schen, zal de lezing aangenaam z^n van de strafrede, die JO-
HANNES ELEëMOSTNAEius, in *t bcgiu der zevende eeuw Pa-
triarch van Alexandrië, tegen zyne medeburgers uitsprak, die
hunne slaven hard behandelden:
nGrod heeft ons de dienstknechten niet gegeven, opdat z$
door ons zouden geslagen, maar opdat w\j door hen zonden
gediend worden. En misschien was zelfs dit laatste niet eens
z\jn doel, maar wilde hij veeleer, dat z^ uit de middelen, door
hem ons geschonken, hun levensonderhoud zouden vinden. Of
segt mijj, wat kan de mensch er voor geven, om een wezen
te koopen, dat naar Gods beeld is geschapen en zóó door Grod
met eer wordt gekroond? Hebt gy, die z\jn heer z\jt, een lid
meer aan uw ligchaam, of hebt g\| eene andere ziel? Is uw
slaaf niet in alles aan u zelven gel\jk? Weet gy niet dat het
groote licht der Kerk, de Apostel paulus, zegt: »Zoo velen
gy in CHRISTUS gedoopt zjjt, hebt gij cbbistus aangedaan**?
Hier is dus dienstknecht noch vrye; want gg zyt allen te za-
men in chbistüs één. Maar z\jn allen by CHBi8TUSgel|jk,zo6
laat hen het ook onder elkander wezen. Christus immers heeft
OESCmSBBNIS DEB CHRISTEL. GODSDIENST £X KEBK. 203
de gestaltenis van een dienstknecht aangenomen, om ons te
leeren, dat w$ tegen onze dienstknechten niet hoogmoedig
mogen zijn, daar w)j allen denzelfden Heer hebben, die in
den hemel woont en op het nederige ziet. Wat toch is het
goud, dat wij gegeven hebben, om als slaaf eenen mensch aan
ons te onderwerpen, die niet minder dan w$ door den Heer
wordt geëerd , niet minder dan wj door het bloed des Heeren
is gekocht? Om z\jnentwil z\jn hemel, aarde 'en zee gescha-
pen, met alles wat daarin is, terw^l het Woord der waar-
heid zegt: dat de Engelen Hem dienen. Om zgnentwil heeft
GHBISTUS de voeten zijner dienaren gewasschen, om zynentwil
is Hg gekruisigd, om z^nentwil heeft Wj al *t andere ge-
leden, en g^ zoadt aldos eenen mensch mogen onteeren, wien
Gt>d zoo hoog heeft gesteld, gy zoo onbarmhartig met hem
mogen omgaan, als hadt g\j niet dezelfde natuur met hem
gemeen !**
Neander handelt vervolgens over de inwendige verrigtin-
gen der Kerk; het klimmend aanzien der monniken; den stand
en het beroep, de regten en pligten der geestel^ken; en de
toenemende magt en invloed van het Pausdom.
In de derde Afdeeling geeft ons de Schrgver een diep in-
zigt in den gang van het Christeljk leven en de werking der
eerdienst. W^ leeren de w^ze kennen hoe, en de middelen
door welke voor het Grodsdienstig onderwijs werd gezorgd;
welke pogingen een kabel de Oroote en andere verlichte en
welgezinde mannen daartoe aanwendden ; hoe het bggeloof z\$ne
veroveringen voortzette, door verouderde Heidensche bestand-
deelen in Christel^ke vormen te verjongen, door feestgetgden
en gedenkdagen der heiligen bijkans tot afgoder^ op te voe-
ren, door aan de viering van het Avondmaal, zoo wel voor
dooden als levenden, eene too verkracht toe te kennen, en door
de Kerkel^ke tucht te maken tot een middel om Grod-zelven
ab ware 't het regt uit de hand te nemen.
In de vierde Afdeeling wordt de opvatting en ontwikkeling
der Lat^nsche en Grieksche Kerk gegeven. In de eerste treedt
ORB600R de Oroote op den voorgrond. Door hem werd de
vorm der Kerkleer, welken zy in de Christel^'ke Romeinsche
wereld aangenomen had, aan de volgende eenwen medege-
deeld, zoodat wy in hem het zeer gewigtige punt van over-
gang zien tusschen de oude schepping des Christendoms, in
15 *
204 Dr. A. XEA.NDEB, 6ES0H, DER CHR. G0D8DIEKST EN KERK.
den vorm der Romeinsclie beschaving, die ten ondergang neigde,
en de nienwe, welke onder de volken van Germaanscbe
afkomst zich ontwikkelde. De verdiensten van vele mannen ,
die een onvergankelijken naam verwierven, en als lichtende
sterren in den donkeren nacht flonkerden, worden naar waarde
geschat. De leerstellige twist over het Adoptianismns in
Spanje wordt in z^'ne oorsprong, aanleiding en werking be*
schreven.
In de Kerk van het Oosten opent zich weder als van onds
een veld van dwaasheden in de beschouwing en opvatting van
het schiftend verstand. Neakbbb geleidt ons naar de kamp-
plaats waarop de Monophjsitische twisten worden gevoerd, en
waar voor ditmaal de kampioenen voor het monothelisme en
duothelisme tegenover elkander staan. Van meer belang, al-
thans meer ingr^pend in het volksleven, was debeeldenstr^d,
die menig tiental jaren het Oostersch en het Westersch Keizer-
ryk in onmst hield, en ook in het Westen onder de zonen der
Germanen werd overgebragt. Ook hier triomfeerde in *t einde
het bijgeloof, dat, met den voortgang der Christelijke verbas-
tering, tot een bestanddeel van het Christendom werd.
Het Deel wordt besloten met een Hoofdstak over de be-
strijding van het heerschende leerbegrip, door de secten die
men later in 't Westen nketters*' noemde. Thans wordt men
vooral met eene secte bekend, wier oorsprong in *t dnister
ligt, wier leer niet overal en altijd even juist is opgevat en
medegedeeld , en wier zeden het onregt is aangedaan dat door-
gaans de minderheid van de meerderheid heefl te verwachten.
Neandsb doet een oordeelkundig onderzoek naar den oorsprong
der Paulicianen, en naar hunne lotgevallen, begrippen em
zeden.'
Wij kunnen eene aanmerking niet weerhouden. In 1848 is
de vertaling reeds begonnen: hare uitgave l\jdt dus volstrekt
niet aan overhaasting. Als dat zóó voortgaat, zal men nog
een aantal jaren moeten wachten, eer de vertaling compleet
is. Zoo wordt men oud eer men *t werk heeft uitgelezen.
Wij verzoeken de Uitgevers wat meer spoed te maken, en
den Vertaler om een goed register bg het werk te voegen.
Daarmede zal *t winnen in aangenaamheid en in nut.
Dr. H. N. VAN TEUTEM, HET GEUEENTB-LBYEN. 205
Het Oemeente^leven. Aanbevolen naar 1 Petr. iv: 10, 11* Door
Br. H. K. YAX TEOTEH. Te Rotterdam^ hij van der Meer en
Verbniggen. 1855, In gr. 8w. 20 hU f :- 25.
De Bemonatrantsclie Broederschap, vergaderd om haren on-
yergetel\jken yak der hoeyek een waardigen opvolger te
geven, vestigde hare eerste kenze op Dr. van teutbm, die se
afwees. De tweede viel op Dr. tidbuah, die ze aannam.
Beider besluit hebben w$ toegejoicht. Niet, dat w\j den
Schqjver van den door ons hoog gewaardeerden nLaatsten
Nacht des Heeren** in 't minst zonden willen verkleinen.
Maar, wat hij-zelf hier schrgft: nik achtte den nu verkoze-
nen in de eerst noodige wetenschappen boven m\j"; daarmede
atemmen wQ in zóó verre in — oftchoon dan ook alleen in
zóó verre — dat, gelijk beider onderscheiden leeflyd van zelf
medebrengt: van tbutek zich meer de resultaten der nieawere
Godgeleerde wetenschap; tidbhan, daarentegen, zich meer de
wetenschap-zelve sch^nt te hebben toegeëigend. Zoo paste
het zwaarwigtig Hoogleeraars-ambt voegelijker op de buiten-
dien ook jongere schouderen des laatsten. Hooge eere intus-
Bchen den ouderen ambtgenoot, dat z\jne uitgebreide en veel-
geprezen kunde hem de zóó moe^jelQke en schaarsche zelfken-
nis niet vergeten deed; en bovenal, dat z^ne edelmoedige nede-
righeid zich niet weerhouden kan de meerderheid zjjns plaats-
vervangers openlijk en onbewimpeld te huldigen!
Met de leerrede waarin dit voorkomt, verbond van teutbm
sich op nieuw aan z^ne Rotterdamsche Gremeente. Deze moest
er natuurlek pr$s op stellen, het woord des beminden Leeraars
tot een blijvend aandenken in druk te ontvangen. Daardoor
wordt de uitgave dan ook ten volle geregtvaardigd , ofschoon
de preek zich anders b\j al hare eenvoudigheid en hartelijk-
heid niet boven *t alledaagsche verheft. v. p.
TuHxalJtal nagelaten Leerredenen van J. J. w. van staveben,
in leven Predikant Uj de Hervormde Gemeente te Amsterdam*
Te Haarlem, hij de Erven F. Bohn. 1853. Ingr.Svo. XVI
«i 814 W. ƒ 3 - :
Eerst gerutmen t\jd na de uitgave werd ons dit Twaalftal
206 J. J. W. VAN STAVEREN,
ter beoordeeling toegezonden , en lang bleef het op onze schryf^
tafel liggen, eer wy beslaiten konden om het in de hand te
nemen. Zallen w\j opregt zyn? Dan verklaren we: dat wij
een weinig verlegen waren met de taak die ons was opge-
dragen. Valt het reeds moeijel\jk om uitgegeven leerredenen
naar eisch te beoordeelen, die moeyelijkheid wordt te grooter
waar het nagelaten leerredenen geldt, en wel, gel^k hier het
geval is, zulke die de Steller-zelf ' niet voor den druk be-
stemd had. »Welligt" — schr^'ft *8mans broeder, die voor
de uitgave zorg droeg, en haar met een Voorberigt verrykt
heeft — » Welligt zou hij nooit hebben gedaan wat ik thans doe*\
Hierbij komt nog, dat de Amsterdamsche van staveben door-
gaans voor een gansch bijzonder gehoor optrad, en door velen
getrouw gevolgd werd, maar door vele anderen ook zorgvuldig
vermeden, van wege den reuk van regtzinnigheid waarin hg
stond. En eindelijk, waartoe onze aankondiging? Wie den
ontslapen Prediker lief hadden, hebben zich, blijkens de Lijst
van Inteekenaren , dezen bundel terstond bij de uitgave aan-
geschaft, en wie van hen dat mogten nagelaten hebben, kra-
gen welligt onze i^Vaderlandsche Letteroefeningen" niet een*
maal onder het oog, of mistrouwen hare oordeelvellingen.
Het gezegde moge tot verschooning strekken van de kort-
heid die wy ditmaal in acht nemen.
Er komen in deze leerredenen uitdrukkingen, voorstellin-
gen, passages voor, waarmede w^, op een meer Evangelisch
standpunt, ons niet zouden kunnen vereenigen. Onjuist is het,
in ons oog, als de Brief van jcdas (bl. 29) gezegd wordt on"
getwijfeld afkomstig te z^n van eene Apostolische hand, en
hei geloofd waarvan hy vs. 20 spreekt, genomen wordt in ob-
jectieven zin voor geloofsleer (bl. 84). Den xlv**«» Psalm kun-
nen wij evenmin voor bepaald Messiaansch verklaren, gelQk
hier geschiedt (bl. 56), en, o&choon wij de Groddelijke natuur
van JEZUS niet in de schaduw geplaatst of ontkend wenschen
te zien , keuren wij het toch onbewimpeld af, wanneer (bl. 63)
zonder nadere bepaling beweerd wordt: »Christus is der Chris-
tenen Heer als QoéC*. W^j ontzeggen zelfs aan den Prediker,
die dat woord zonder nadere bepaling of omschrijving her-
haalt, en de eenstvezendheid van jezus met den Vader voor-
staat als eene waarheid, den wijzen en verstandigen wel ver-
borgen, maar den kinderkens geopenbaard (bl. 66), hot rcgt
TWAALFTAL NAGELATEN LEEBREDENEN. 207
om ie klagen over het allezins bedroevend yerschignBel» ndat
men in onze ligtzinnige en ongeloovige eeuw zich niet ont-*
ziet, om de heiligschennende handen aan den persoon des Ver-
lossers te slaan, terw^'1 men Hem op yele w\jsgeerige scholen
stelselmatig de kroon van het hoofd rukt, en (Hem) tot een
bloot schepsel verlaagt". Te wijzen op de voldoenende gereg-
tigheid van den eenigen Middelaar (bl. 118], komt ons even
onschriftmatig voor, als het onlogisch is: waar de bronnen
(lees: oorzaken) van de verharding van 'smenschen hart tegen
de roepstemmen des hemelschen Vaders worden opgegeven,
nevens het diep bederf onzer natnar, nog afzonderlek te spre-
ken van onzen hoogmoed, onze eigenliefde, onze zinnelijkheid
en werelds(ch)gezindheid (bl. 148) , 'als of daarin niet voorna-
melijk dat diep bederf gelegen ware. En wordt er van den
doopeling gezegd (bl. 305), dat hig, »ofschoon daarvan onbe-
wust, zondaar is, in zonde ontvangen en in ongeregtigheid
geboren, in adam zonder z|jn weten gevallen en ook zonder
z^n weten der verdoemenis in adam deelachtig'*, dan spreekt
nit deze weinige woorden, zonder nadere verklaring neerge-
schreven , eene onkunde — of hoe zullen wij haar anders noe-
men? — omtrent de leer der zonde, wat haren aard en oor-
sprong betreft: die voedsel geven moet aan allerlei overdreven
begrippen , in onze dagen by vernieuwing onder het volk ver-
spreid. Van dien aard zouden w\j nog meer kunnen noemen,
dat w\|, om de eer der nagedachtenis van van stavesen, ge-
wenscht hadden niet gedrukt te zien. Maar vooral hinderde
ons de wanklank, die bl. 128 gehoord wordt: nAan de woe-
lingen en vrijzinnige denkbeelden van de mannen der weten-
schap, te hoog van hart^ om de verborgene dingen voor den Heer e
te laten ^ en die in de laatste jaren vooral vr^ openl^k te ken-
nen hebben gegeven, wat z\j wilden en wat z\j geloofden, heb-
ben w\j het te danken , dat zoo velen in hun allerheiligst ge-
loof worden geslingerd**, enz. Zulk eene hatel^ke, ofschoon
niet ongewone, insinuatie beantwoordt men niet: men tee-
kent er enkel protest tegen aan.
W$ hebben van dit een en ander melding gemaakt, omdat
wQ, eenmaal geroepen om over dezen kansel-arbeid ons oor-
deel te zeggen, niet, door het te verzwijgen, den schijn wil-
den aannemen van er mede in te stemmen. Maar het ver-
biedt ons, dat wij overigens met lof gewagen kunnen van
208 J. J. W. VAN STAVEBSK, TWAALFTAL XAGEL. LEEBBEOEXBIT.
velerlei goeds dat w^ hier hebben aangetroffen. Doorgaans
wordt er een Evangelische toon aangeslagen. Het is den Pre-
diker blikbaar te doen om het waarachtig welzjjn der Gre-
meente. Eij spreekt populair genoeg, om door allen verstaan
te worden, en vervalt toch niet in platheden, die hinderl^k
z^'n. Boim is hier het aanbod des Evangelies; ernstig de
stem der vermaning die gehoord wordt; krachtig soms en aan->
grypend de nadruk der toepassel\jke toespraak. Het bevreemdt
ons niet, na de lezbg, dat VAir staveben, die, zoo w\j mee-
nen, eene zware stem en goede voordragt had, en uit het hoofd
sprak, velen vond die hem gaarne hoorden, en ook hier en
daar door zijne prediking nut gesticht heefl. Slechts wat min-
der oppervlakkigheid en wat meer diepte, wat helderder ont-
wikkeling der waarheid, tot verlichting des verstands, en wat
vrger blik op het Christendom, dat toch niet identisdi is met
eenzydig Kerkgeloc^, en hij zou behoord hebben onderdezeer
voortreffelyke predikers. Op de keuze der teksten, op de wiyze
van behandeling, en wat dies meer zy, hebben w^ geene b^-
zondere aanmerkingen, behalve de reeds medegedeelde. Er
heerscht genoegzame verscheidenheid in, om dezen bundel
eene gepaste nalatenschap te doen z^jn van den ontslapene,
die, na den raad Grods in z\jnen tgd gediend te hebben, nu
reeds verheven is boven alle menschelQk oordeel, en, zoo wy
vertrouwen, ingegaan in de rost ajuB Heeren.
Prehen uitgegeven om Evangelisch licht te verspreiden en ChrU'^
teUjk leven aan te kweeken. Te Koevorden^ hij D. H. van
der Scheer. 1855. In gr. %vo. ƒ 1 - 25.
Naar het ons voorkomt gaat deze onderneming niet vooruit.
Beeds werden er in den laatsten Jaargang twee leerredenen
opgenomen van dezelfde hand niet alleen — maar ook de on-
derwerpen die behandeld worden, lyden aan groote eentoo-
nigheid; zoodat de inteekenaren op deze preken hier weinig
vinden dat zy in vroegere Jaargangen niet reeds even goed
en beter kunnen lezen. W\j zullen misschien langzamerhand
nu nog wel hier een geheel magazyn van bid- en dankdags-
preken voor het gewas kragen. De Heeren boon en swiebs
schynen van dergel^ke preken veel heil te verwachten; de
eerste verschijnt er met bid- en dankpreek, en de laatste, die
PR£K£X, £XZ. 209
▼roeger al meer in dat genre had geleverd, treedt nog eens met
eene biddagspreek op. Nu moge menigeen het nat van dergel^ke
dagen erkennen — het lezen, en nog eens, en nog eens lezen, van
leerredenen hierop gehoaden, die daarenboven zoo weinig zich
onderscheiden door degelgken inbond of boeyenden vorm, moet
natanrl\jk afschrikken. Dr* p. ▲• koppics gaf voorts nog eens
eene preek over Fe. Lxzm: 28*, waarover swiebs er eene had
gegeven in 1852; — Dr. o. h. tak bebwerden behandelde
nog eens Joh* xiv: 6**, insgelijks reeds behandeld door swiebs
in 1846; terwijl over ëënen tekst. Joh. xvu: 17, waarover
TAK HEBWEBDKH er ccnc schonk in 1850, door a. J. bbandt
wuSMDUiXB nu weer eene leerrede geleverd wordt, welke daar*
enboven, met Tier andere, gesteld moet worden onder de ge-
legenheids-redenen , die voor het kleinste gedeelte der lezers
slechts b^zonder belang hebben. Het zon ons niet verwonden-
ren dat de uitgave van Evangelische Preken, uitgegeven ten
voordeele van het aigemeene Wedwoenfonds van Predikanten der
Ned, Herv. Kerh^ b\j scholtbxs te Groningen, voor een ge-
deelte door vroegere en tegenwoordige mede-arbeiders aan
TAN obb 8GHBSB*8 Preken^ aan deze laatsten geen voordeel doet*
Niet alleen om het doel dat zich de Heer soholtens voor-
stelt, maar ook om den inhoud, staat voor ons de derde Jaargang
der Groningsche preken zeer hoog boven die welke te Koe-
Torden werden uitgegeven, ofechoon de geest dan ook dezelfde
moge wezen y en de naam van »stichtel\jk*' gewis ook toekomt
aan het werk der verdienstelijke Predikanten dat w\j hier
hadden aan te kondigen. f.
Tiental Kinderprehen uü het Oude Testament^ door c. E. tan
koetsteld. Te Schoonhoven^ bij S. E. van Nooten. 1855.
In U. 8ro. 178 bL f 1' 50.
Of het preken voor kinderen aan te bevelen of af te raden
s\j; of het Grodsdienstig gevoel en Kerkeli[jk leven er door
worden opgewekt, dan of beide er door benadeeld worden? —
zgn vragen over welker beantwoording de gevoelens verschil-
len. Intusschen heeft men er meer in het afgetrokkene over
geredeneerd, dan een oordeel er over geveld op ervaring ge-
grond. Waar men in z\jne afkeuring te regt op preken wees,
in welke de mindere bevattelgkheid der kleinen uit het oog
210 C. E. VAN KOETSVELD, TIENTAL KINDEBPSEKEX.
was verloren, vergat men vaak dat daarmede toch geensziné
^was uitgemaakt dat er voor kinderen geene goede, bevatte-
l^ke leerredenen zonden z^n te leveren. Van het tegendeel
geefl de onvermoeid werkzame yan koetsveld hier een af-
doend bewgs. By z\jne veelzijdige kennis en bekwaamheden,
toont h\j hier ook zóó veel tact om kinderen te leeren, dat
ieder, wien 't slechts om waarheid, nat en stichting te doen is,
door de voor ons liggende proeven gunstig voor kinderpreken
zal gestemd worden, behoudens de erkenning dat het aankomt
op de geschiktheid des leeraars. Deze preken z\jn korte, be-
vattel^ke, Godsdienstige vertellingen, van feiten uit de oude
gewyde oirkonden, afgewisseld door kinderlijke gebeden en
doelmatige verzen uit Grezangen of Psalmen. De keuze der
onderwerpen is over het algemeen gelukkig. In de meeste
wordt niet alleen tot kinderen, maar ook over kinderen ge-
sproken. Immers de onderwerpen zgn: kaïn; iSHAëL*s doods-'
gevaar; mozes* redding; het vijfde Oebod; enoedi; mefibO-
zbth; adonia; een Koning van zeven jaren; de dood van het
kind der Simamitieche vrouw ^ en Afscheidspreek aan de kinde-^
ren mijner vorige Oenteente. — Met leedwezen missen w\j den
jeugdigen SAMuëL. Hoe levendig zon y. k. dien bedr\jvigen
vromen priesterknaap hebben geschetst! — In de derde preek
vindt men steeds farao als eigennaam, en niet als algemeene
naam der oude Egyptische Koningen. Dit is het eenige dat
ons stof gaf tot aanmerking. W\j bevelen dit keurige tiental
met nadruk aan ter voorlezing in huisgezinnen, scholen en
kinderhuizen.
Naar het beloofde tiental uit het Nieuwe Testament zien
w\j verlangend uit.
De Boomsche Kerk. In acht steendrukplaten. Met bijschriften
van j, BRAVE, Predikant te Amsterdam. Te Tiel^ bij G^br.
Campagne. 1853. In gr. ito. ƒ1-:
De welsprekende plaat van napoléoit rocssel. De Eoom^
sche Kerk beoordeeld door het Woord van God^ is by tiendui-
zendtallen in Europa verspreid. Hare algemeene bekendheid
in ons land nam echter in hooge mate toe in 1853, toen de
Amsterdamsche Predikant brave haar in acht doelen splitste,
on bij elke een bijschrift voegde. — De platen en bijschriften
DE B00M8CHE KEBK. 211
Btellen voor wat Rome leert van de Eeredienst^ de Heiligen^'
en Maria'Vereering^ de prediking en de ondermjdng^ de Biecht^
het Sacrament des aUaare^ de Misj en ket Vagmmur. — Deze
nieuwe, goedkoope uitgave zal de verspreiding van dit plaat-
werk nog aanmerkelijk l^^vorderen. De platen bevatten zeer
aanschouwel^ke voorstellingen, en de beknopte tekst is, in de
mededeeling der Roomsche Kerkleer en de uitspraken desB^-
bels, kort, zaakr^'k, helder en kracbtig.
Moge de vrucht van zoodanige werken niet z\jn verhitte»
ring en verwijdering, maar opwekking om de waarheid te
zoeken aU het kostbaarste goed ; dan zal b\j velen de dwaling
voor de waarheid wijken!
Geschiedma van den oorsprong en de lotgevallen der Mormonen^
naar de beste bronnen bewerkt door JDr. e. w. wolff. Te
Amsterdam, bij W. H, Kirberger. 1855. In gr. 8vo. Vlll
en 242 bh ƒ 2 - 25,
De secte der Mormonen, vóór een vierde van eene eeuw
ontstaan, heeft sinds dien t\jd een opgang en gerucht in en
buiten Amerika gemaakt, dat een onderzoek naar haren oor-
sprong en hare lotgevallen als t^dig mag beschouwd worden;
gelijk het in dit, grootendeels naar de Engelsche werken van
HATHSw en GUHKISON gevolgdo, boek geschiedt.
De stichter van het Mormonisme was josbf smith, te Pal-
myra in den Staat New- York woonachtig. Deze man, die als
een bedrieger en opligter bekend stond, gaf in het jaar 1830
een werk in het licht, onderden titel van: »het boek Mormon*'
of Jide gouden Bgbel*', behelzende, volgens zijn zeggen, eene
overzetting van hetgeen gegraveerd stond op metalen tafelen
of platen , die hij door hemelsche openbaring op zekere plaats
onder den grond zon ontdekt hebben* Deze platen zouden al-
daar begraven z$n door een Opperhoofd der Indiaansche stam-
men, die, geiyk door velen in Amerika geloofd wordt, af-
stamden van Israëliten, welke, na het verlaten van hun land.
Oostwaarts getrokken, in Amerika*s Noorder-gedeelte waren
aangeland, en na verloop van t^d het gansche land bevolkt
hadden. Deze landverhuizers, van welke de Nephiten de voor-
naamste waven, bewaarden onder zich een afschrift van de
212 Dr. E. w. WOLPP,
Boeken van moz£S en van de Profeten tot aan jsreioa., in
wiens tyd bnn stamvader het Joodsche Land verlaten had;
welke schriflemke, op metaal gegraveerde gedenkstukken, uit
het land hunner vaderen medegebragt, gedurig werden byge^-
houden en voortgezet op andere tafelen, waarop hunne W\}zen
en Zieners de lotgevallen des volks, alsmede de gezigten, won<*
deren en openbaringen opteekenden, waarmede het door God
begenadigd werd. Ook ohristus verscheen persoonlek aan
hen, kort na Zijne hemelvaart, predikte hun het Evangelie,
verrigtte wonderen, verkoos onder hen twaalf Apostelen, en
maakte hun alle toekomende dingen bekend tot aan het einde
der eeuwen. Een gedeelte van Z^ne redenen en daden staat
in het boek Mormon opgeteekend. Nadat de Nephiten langer
dan drie-honderd jaren het Evangelie beleden hadden , werden
zij in een kr^g met de Lamaniten, bewoners van Zuid-Ame*
rika, die mede vati Israëlitische afkomst waren, uitgeroeid, met
uitzondering van den Profeet mobmon en z\jn zoon moroki,
welke laatste de tafelen, waarop de overleveringen der vaderen
gegraveerd waren, op de door Grod aangewezen plaats begroef*
Intusschen ontdekten sommigen met verbazing in het uit-
gegeven boek Mormon een hun wèl bekend werk, z^nde eene
soort van historischen roman over de vroegere Indiaansche
volkstammen,hetwelk, door den dood van zQnen maker ongedrukt
gebleven, door eenen sidnet bigdok, Predikant b\) de secte der
Beformers, in handen van sioth moet gekomen z\jn, en dat
nu, naar hun oogmerk omgewerkt, het licht zag. Aanvan-
kelijk schijnt de bedoeling daarmede niets meer dan eene geld-
speculatie geweest te z^n. Doch weldra werd, weder, volgens
8MiTB*s voorgeven, door tusschenkomst van een hemelschen
afgezant, besloten met de uitgave van den nieuwen Bgbel de
stichting van een nieuw Kerkgenootschap te verbinden, dat
in den beginne slechts uit zes leden bestond, maar spoedig,
door de medehulp van den genoemden sigdok, en door de
toetreding van een ander Predikant, parlbt pai.TT, aanwies.
Dit Kerkgenootschap onderscheidt zich van andere daarin, dat er
al de ambten in hersteld zyn die in de eerste Christenkerk be-
staan hebben: Apostelen, Profeten, Oudsten, Evangelisten,
Leeraars, Diakenen, en bovendien Patriarchen en Priesters,
naar de dubbele ordening van AaBON en mslghizedek, van welke
de laatste de uitstekendste is; — en dat zijne hoofden roemen
GESCHIEDENIS , ENZ. 213
Op het bezit van al de bijzondere geestesgaven welke de eer-
ste Christenen bezeten hebben: voorspelling, spreken in vreemde
talen f genezing door handen-oplegging, uitbanning van booze
geesten; terw^l nieuwe inrigtingen en veranderingen van het
vroeger vastgestelde geschiedden ten gevolge van bijzondere
openbaringen, die smith aanhoudend ontving. Deze openbarin-
gen z\jn later verzameld in »het boek der leerstellingen en
verbindtenissen'*, hetwelk door z\jne aanhangers met hunnen
9gouden B\)bel" wordt gel\}k gesteld* Zg bedienen den Doop
bi} indompeling. Als kenmerkende mag beschouwd worden:
dat ieder lid der Gemeente het regt heeft, om zich voor een
z^ner bloedverwanten of vrienden, die buiten zyne schuld van
den wettigen (op der Mormonen w^ze toegedienden) Doop is
verstoken geweest, te laten doopen; waardoor den overledene
de ingang in het Godsrjjk wordt verzekerd. Tot verdediging
hiervan beroepen zij zich op 1 Kor. xy: 29.
Het leerstellige der Mormonen bevat veel dat overeenkomt
met het algemeene geloof der Christenheid. Maar behalve
hunne meer bekende en op den voorgrond geplaatste gevoe-
lens, hebben z\j er andere, die, tot verm\jding van aanstoot,
alleen aan de beproefden en ingewgden worden medegedeeld (*)•
Volgens de laatste zien zy als de bron van hunne leer en ge-
loof aan: het Woord Gods, in den Bijbel, maar ook in het
boek Mormon, en in alle andere goede boeken, terwgl dat
Woord voortdurend tot hen komt in de openbaringen die z\j
ontvangen. God is hun geen zuivere Geest, maar een geeste-
l$k-8toffelijk persoon, die een ligchaam en ligchaamsdeelen
bezit, in gedaante den mensch gel\jk, en inderdaad niets an- .
ders dan de mensch in z^ne hoogste volkomenheid* Behalve
den Vader erkennen zij den Zoon, uit de vereeniging van den
Vader met mabia. geboren. De Heilige Geest is de overeen-
stemmende wil van den Vader en den Zoon. Dientengevolge
nemen zQ geene Drieëenheid, maar eene tweeëenheid van per-
sonen in het Goddelijk Wezen aan. Evenwel is de God die
door het menschdom vereerd wordt, niet de hoogste en eerste
O Baar die nadere geloofsleer getrokken is uit „het boek der leerstel-
lingen en verbindtenissen", en nit ceaige preken van smith, die na zij u dood
in het licht zijn gegeven, zoo begrijpen wij niet, hoe van hare verzwijging
kan gesproken worden.
214: Dr, E. w. WOLFP,
God. HQ-zelf beeft een Vader, die wederom een Vader be->
zit, en zoo voort, tot aan den Stamyader aller Goden, den
eersten en oppersten God. Elke God heeft zijn rijksgebied.
Dat van deze aarde is van den Vader en Zoon, tot wier ver-
eering zicb de menseben hebben te bepalen. — Van de Schep-
ping gelooven z\j: dat vóór den aanvang aller dingen geest en
stof de zelfl9tandige beginselen zijn van al wat bestaat. Door
de onveranderl\jke wQze van verkonding en zamenwerking
dezer twee beginselen , door hen de Wet of ook het eeuwig
Evangelie genoemd, is dan ook de eerste God, de Stamvader
aller Goden geworden, uit wien andere Groden en Gt>dinnen,
Koningen en Koninginnen des hemels z^n voortgesproten. Zoo
bestaan er derhalve in den hemel &miliën en geslachten van
Goden of hemelsohe Geesten. Die Greesten bevinden zich ech-*
ter in een staat van betrekkel^'ke onvolkomenheid, daar z$
onbekend zijn met al die aandoeningen, gewaarwordingen en
voorstellingen die een stoffelijk bewerktnigd wezen hebben kan.
Tot wegneming van die onvolkomenheid, werd door den God
4ien het menschdom eerbiedigt, de aarde geschapen, en aan
de Geesten die onder Hem stonden gelegenheid gegeven, om
door de aanneming van een menschelijk ligchaam zich tot een
staat van hoogere volkomenheid te verheffen. Even als adAlV
hebben alle menschen een geestelyk voorbestaan gehad, of-
schoon, b\j de aanneming des stoffel^'ken ligchaams, aUe her-
innering van den voormaligen toestand verdwijnt.
De zondeval was door God gewild, en door abam werd,
met volkomen bewustheid van de gevolgen, van den boom der
kennisse des goeds en des kwaads gegeten. Die gevolgen wa-
ren van den eenen kant heilzaam, omdat de mensch de weten-
schap van het kwaad verkreeg, en omdat voortaan sterfelijke
ligchamen, geschikt om door Geesten bewoond en bezield te
worden, van de vrouw konden geboren worden. Van den an-
deren kant waren die gevolgen schadelijk, omdat het eten van
de vrucht des verboden booms de vochten des ligchaams be-
dierf, zoodat het voortaan aan den dood werd onderworpen.
Ook bragt de aarde nu doornen en distelen voort, de dieren
werden schuw en woest, en de zonde vermeerderde, waardoor
de zondvloed noodzakeljjk werd. Na dien tijd verkeerde het
menschdom, en de aarde die het bewoont, in toenemend ver-
val. — Tot stuiting van de nadeelige werking van den zondeval
GESCHIEDENIS, ENZ. 215
kwam CHBI8TU0. Z\}ne verlossende werkzaamheid heeft zich
hoofdzakelijk geopenbaard in de wederoprlgting van het Pries-
terschap naar de ordening van melchizedsk. Dit Priester-
schap, door de schuld der menschen spoedig weder verloren
gegaan, heeft Grod hersteld door josbf smtthI Door bemid-
deling van dit Priesterschap worden aan den mensch hoogere
krachten medegedeeld, waardoor h\j in gemeenschap treedt met
de Geestenwereld, en bekwaam gemaakt wordt tot bereiking
van z^ne hoogere bestemming. De voltoo\jing van het ver-
lossingswerk bestaat daarin: dat, bQ de tweede komst van
CzisiSTUS, die ophanden is, de aarde zal teniggebragt worden
tot haren oorspronkel^ken staat, en dat op deze gelouterde
aarde een vernieuwd en heilig menschengeslacht wonen zal.
De eerste opstanding heeft plaats, waaraan allen deel hebben
die bestemd z\jn om, gedurende het t\jdperk des duizendjari»
gen Bijks, met gbbistds op aarde te heerschen. Na den af-
loop der duizend jaren heeft er eene laatste loutering der aarde
en vernieuwing des menschdoms plaats. Hemel en aarde wor-
den vereenigd, de scheidsmuur tusschen de zigtbare en onzigt-
bare wereld valt weg. De mensch is Gode gelgk geworden,
en bezit Goddelijk scheppingsvermogen.
Dat zulk een leerstelsel, uit het brein voortgekomen van
een man die ten opzigte van waarheidsliefde en goede trouw
• ter kwader naam stond, opgang zou maken, liet zich niet ver-
wachten. Nogtans is dit het geval geweest. De Mormonen
hebben in verschillende oorden van Noord-Amerika aanhan-
gers gevonden en Gemeenten gesticht, ofschoon z\j overal waar
zg verschenen, met de bestaande gezindheden in botsing kwa-
men; vooral ten gevolge van den aanstoot, dien zQ door hunne
bewering geven , dat z^ als de heiligen tot de heerschappQ der
wereld bestemd z\jn. Van hier vervolgingen, die hen dwongen
naar elders te w\jken, tot dat zy, in het ver naar het Westen,
en van de overige wereld afgescheiden liggende Rotsgebergte
Toor het tegenwoordige een ongestoord verblyf gevonden heb-
ben. Ook in andere werelddeelen, vooral op de Sandwich-
Silanden, en in Engeland, tellen zij hunne aanhangers. Tot
die uitbrdding van het Mormonisme werkten onderscheidene
oorzaken mede : zucht naar het vreemde en wonderbare die vele
menschen aankleeft; b\| anderen verlangen naar zekerheid en
beslissend gezag in de Gt)dsdien8t, dat in de leer der
216 Dr. E. w. WOLFP,
Mormonea, die zich op hemelaclie openbaringen beroept, be*
▼rediging meent te vinden; als ook de Chiliastiscbe verwach-
tingen, die in Amerika ten t^de van het ontstaan der nieuwe
secte door velen gevoed werden. Aan smiih ontbraken de
eigenschappen niet, die in den stichter van een Kerkgenoot-
schap gevorderd worden: eene, hoewel niet gepolijste, wel-
sprekendheid, geschikt om op mwe gemoederen te werken; een
geest van organisatie en beheer; en list en slnwheid tot het
te boven komen van hinderpalen die hem zoo van bniten als
onder z\jne volgelingen gesteld werden; terwgl wat hem aan
kennis en wetenschap ontbrak, door anderen werd aangevuld.
Yoegt men hierb^': dat de tegenstand en vervolgingen die de
Mormonen geleden hebben, hen, gelgk het gewoonlijk gaat,
te sterker aan hunne meeningen doen hechten, en dat de ver-
wachtingen van tydel^ke welvaart door hunne Zendelingen
ingeboezemd, minvermogenden en behoeftigen moeten uitlok-
ken, dan behoeft het ons niet te bevreemden, dat, wat anders
als dwaas en buitensporig zon verworpen zgn, ingang heeft
gevonden, en dat het getal der Mormonen tot driemaal-hon-
derd-duizend is aangegroeid. Aan hunne orde, vl\jt en ar-
beidzaamheid in het ontginnen van woeste velden, in het be-
vorderen van nijverheid, en in het verspreiden van kennis
onder het opkomende geslacht, mag men den verdienden lof
niet onthouden. Het ontbreekt toch onder hen, welke wereld-
sche ontwerpen dan ook hunne Hoofden koesteren, niet aan
velen die ter goeder trouw z\jn, en door een Godsdienstigen
zin gedreven worden. Evenwel, o&choon de Mormonen zich
vleyen, dat de t\jden van eene algemeene verbreiding hunner
leer en van hunne heerschappQ over de aarde aanstaande zjjn,
wacht hen toch waarscbyniyk geen ander lot dan ook andere
naar hen gelijkende secten getroffen heeft, b. v. die der Weder-
doopers: met welke z\j overeenstemmen in het geloof aan de
voortduring der Profetie, en van gezigten en openbaringen;
aan een heeriyken Kerkstaat op aarde, waarover de heiügen
het gebied zullen voeren; en ook in het stuk der veel wy verg,
die in de laatste jaren onder hen is opgekomen. Veel voor-
spelt aan hun Kerkgenootschap een kortstondig bestaan.
De verzinselen en onger\jmdheden van hun leerstelsel, die in
de eerste geestdrift over het hoofd gezien of ligt geacht wor-
den, zullen den toets van het bedaarde onderzoek niet kunnen
GESOniEDEKIS, EXZ. 217
doorstaan. Het Theokratisch gezag, dat over allen en alles
gaat, zal op den daar, vooral voor hen die zich op hoop van
voordeel bij hen gevoegd hebben, te drukkend worden. De
mededinging naar het Presidentschap, en naar de andere hooge
en winstgevende betrekkingen, moet, gelijk reeds bjj den dood
van SMITH heeft plaats gehad, na\jver en verdeeldheid ver-
wekken, die op schearing en ontbinding zal uitloopen* Neemt
men bovendien in aanmerking dat de veelw^'verij den ge-
moedellfken onder hen tegen de borst moet stuiten, en dat
bovendien ook nog andere denkwijzen en gebruiken, met die
der overige bewoners van de Yereenigde Staten in te grooten
strijd zijn, dan mag het Mormonisme bezwaarl^k op een lang-
durig bestaan hopen.
De gronden die voor deze uitkomst pleiten, worden op eene
overtuigende wijze in dit werk uiteengezet , dat van der Mor-
monen ontstaan, lotgevallen, stellingen, en levenswijze een
beredeneerd verslag geeft.
2)« Verteringen van Weelde en het Loon van Arbeid. Uit het
HoogduUsch vertaald door p. k. mulder. Te Amsterdam ^ bij
J. H. Gebhard en Comp. 1856. In gr. Svo. 60 bl. f :- 60.
Dit geschrift trekt te velde tegen de verteringen van weelde,
op grond vooral van de stelling: dat hetgeen daaraan wordt
besteed, zich onttrokken ziet aan meer nuttigen arbeid en pro-
ductieve aanwendingen van kapitaal, welke een voortdurend
onderhoud moeten verschaffen aan de bevolking. — De oor-
spronkelyk Duitsche Schr^ver heeft blijkbaar eene bgzonder
verderfelijke rigting ten z\|nent voor oogen gehad, die hem
bewogen heeft zoo ^verig en ernstig te waarschuwen tegen de
weelde en tegen eene toeneming der behoeften van hoogere
standen, die met toenemende armoede gepaard moet gaan. Op
bl. 41 vinden w^ ondubbelzinnig daarop gewezen.
Twee alles afdoende vragen komen b^j elke zoodanige be-
schouwing voor. De eerste is: wat er te verstaan z\j door
weelde y in den verwerpelgken zin welke hier wordt bedoeld?
De tweede is: wat er van vele klassen van de maatschappij
zal worden, die nu haar bestaan vinden in de voortbrenging van
zaken welke meer of minder onder de voorwerpen van weelde
BOEKBBSCH. 1856. N°. V. • 16
218 DE VBBTEBINGEN^ VAX WEELDE
te TODgschikken zijn ? — Doze vragen sluiten onmiddellijk aan-
een; want toch, naar mate de kring van het geoorloofd ge-
bruik (dat geene weelde geheeten wordt) zich enger beperkt
ziet, zal ook veel moeten wegvallen van het bedr\jf dat zich
anders zeer geoorloofd kon achten. Dit alles zal dan vergoe-
ding moeten vinden in voortbrenging van andere zaken: zaken
die aan de weelde niet dienstbaar z\jn. Om volkomen nut te
stichten, zonden die vergoedingsmiddelen naauwkeurig dienen
te worden aangewezen. Of zulke aanw\jzing in dit geschrift
zoo voldoende gegeven is, dat eene genoegzame overtuiging
daardoor verwekt zal worden b\} de lezers voor wie het bestemd
is, durven w\j niet beslissen.
Tot staving van deze onze bedenking, meenen w\j te kan-
nen volstaan met te wyzen op de Hoofdstukken YI en Vil,
waarin het niet geoorloofde meer opzettelgk aangeduid wordt.
Wijj vinden daar eerst , meest eigenaardig, den staf gebroken
over al hetgeen onzedelijk, nutteloos, of volstrekt schadelijk
is; wij vinden verder ook veroordeeld hetgeen met den naam
van )> ijdelheid" bestempeld wordt, waartoe de verteringen tot
het ophouden van een zoogenaamd fatsoen worden gebragt;
maar w|j zien daarb^ dan ook tevens eischen gedaan die van
zekere overdrevenheid kwalijk zyn vry te pleiten. De Schry ver,
b. V., wil wel kunst-galerijen, die door den Staat of door
rijke particulieren worden aangelegd, vermeerderd zien, als
zij tot het gemeengoed van het volk worden gemaakt (bl. 44) ;
maar spreekt met zekere gering-achting van hetgeen hy noemt
de in kunstkabinetten veranderde woonkamers, die alleen voor
den eigenaar en voor eenige weinigen zyner vrienden geopend
worden; ofschoon wg toch weten hoe de groote menigte daar-
van in ons land bestaande, tot een voor het minst onschade-
lijk huisemk genot strekt voor velen , en dat dit tevens het brood
geefl aan tal van kunstenaars van meerderen of minderen rang,
die, als zg zonder deze hulp, alleen op den aankoop voor
groote, openbare verzamelingen wachten moesten, gewis hun
levensonderhoud zonden missen. Hg velt ook zoo onbepaald
vonnis over prachtige gebouwen, waartoe het inkomen der
belastingschuldigen tot middel moet strekken, dat daarbij de
twgfel kan oprgzen of de behoeften van het schoonheidsgevoel
hierbij niet wat al te zeer zijn voorbg gezien. Men kan allo,
ook de boste stelregelen overdrgven. Wanneer er door alle
EH HET LOOX TAN AKBEID. 219
oeuwen heen even zoo over gedacht was, zou ons reeds met
séhoone monumenten niet te ruim bedeelde vaderland daar-
van nog schraler voorzien zyn. Udelen pronk te verkiezen
boven zaken van wezenlijk nut, is hoogst dwaas en verwer-
peiyk; maar, even als in een wèl geordend huisgezin een goed
huishoudelyk overleg en vooruitgang van welvaart zeer wel
met gepaste sierlijkheid van woning en huisraad kan gepaard
gaan, even zoo kan ook de Staat, die eene goede economie
behartigt, het schoone aan het nuttige paren, in de gebouwen
die hy voor gewigtige doeleinden bestemmen wil, en is het
zelfs tot zekere mate een gebiedende eisch van aesthetisch ge-
voel, van goeden smaak, dat een tot de meest verheven doelein-
den bestemd openbaar gebouw zich door architectonische pracht
van de mindere gebouwen onderscheide, en daarmede ook voor
het uiterlijke getuigenis van zijne bestemming geve.
Wg meenen het alleen aan overdreven kortheid van behan-
deling te moeten wyten, dat de S. deze en meer dergelgke
onderscheidingen niet met die volledigheid heeft uiteen gezet,
welke b^ zulk vertoog verlangd konde worden. Het doet ons
te meer leed dit gebrek op te merken, naar mate wij hoogst
ingenomen zQn met het doel van zyn geschrift, waarvan de
algemeene hoofdstellingen weinig of geen tegenspraak dulden*
Dat voor onze arbeiders over het algemeen beter loon te
wenschen ware, geldt ongetwijfeld hier zoo wel als in Duitsch-
land; — dat het beste middel daartoe bestaat in de schrandere
onderneming vaiT productieve werkzaamheid, die bestaansmid-
delen aan velen moet verschaffen, en te gel^'kcr tgd de kapi-
talen moet in leven houden, welke tot waarborg van bestendig
onderhoud strekken, is evenzeer ontegensprekeiyk waar; —
dat overdrevene weelde, hetzg by particulieren of bij de re-
geringen, op verderf van den welstand der volken uitloopen
moet, valt niet in twyfel te trekken; — en dat het onbezon-
nen uitgeven van geld, steunende op de dwaling: dat het ge-
noeg is als het geld maar onder de menschen gebragt wordt,
tot geen nut hoegenaamd strekt en veeleer louter verlies is,
strookt almede volkomen met de beste leerbgen der weten-
schap. — Niets hebben w\j op dit alles aan te merken, en
danken den geachten Vertaler, dat hg aan zulke, niet te veel te
herinneren waarheden, door zijnen arbeid, nieuwe bevestiging
heeft willen verschaffen; maar eene meerdere uitwerking van
IG*
220 DE VKBTERl>fGR2ï VAN WEELDE
het vertoog ware allezins noodig geweest, om daar waar-
lyk heilzame vrachten voor het werkelijk leven van te kun-
nen verwachten; eene meerdere uitwerking had de gelegen-
heid kutinen aanbieden om bepaaldelijk en duidelijk aan te too-
nen, op welke productieve wgzcn de Schrijver wil dat de meer-
vermogenden de gelden zullen besteden, waarvan de tegen-
woordige aanwending schadelyk of ondoelmatig geacht wordt,
en die h\j toch niet ongebruikt wil zien blyven. Niet b^ ieder
liggen de gelegenheden tot zoo nuttige geldplaatsingen voor de
hand. Om de zaak smakelijk te maken, en van den waren
weg dien men heeft in te slaan een goed begrip te geven, ware
het niet te veel, als eenige voorbeelden daarvan als met den
vinger waren aangewezen. Het middel: dat men, niets beters
wetende, zich vergenoegen kan met effecten te koopen, zal
de Schryver toch wel niet als een radikaal middel tot het ver-
'schaffen van beter loon voor arbeid beschouwd willen zien.
Het is eene zaak van allerhoogst belang en tevens van geene
geringe moegelykheid, de juiste grensl\)n te trekken tusschen
de verbeteringen die ten algemeenen nutte aanbevelingswaardig,
en dezulke die stellig verwerpelijk te achten zijn. Volstrekt
alleen productieve aanwending te willen, zonder ander con-
sumtief verbruik dan tot volstrekte behoefte gevorderd wordt,
zon te veel gevorderd z^n. Wanneer de volken van Europa,
over en weder, tot zoodanigen Spartaanschen leefregel beslo-
ten, zou tevens van dat wat tegenwoordig tot de goede pro-
ductieve geldplaatsingen behoort, een groot deel ten eenemale
moeten vervallen. Wie wyn drinkt, moest dit geheel vaarwel
zeggen , als hij bevindt dat h\j het ook met bier kan doen ; h][j
moest ook weldra het bier voor water verwisselen, als hy be-
greep daarbij eene even goede gezondheid te kunnen behouden. De
meervermogende, die zich in kostbare stoffen kleedt, moest die
door minder kostbaar, en even goed dekkend lynwaad ver-
vangen. Groote woningen voor kleinere te verwisselen, zou
weldra voor den strengen eisch niet genoeg z\jn. Met even-
veel regt was te betoogen, dat van het afschaffen der schilde-
rijen ook tot het afschaffen der vloertapijten, fraa\|e meubelen
en wat dies meer z\j, zou dienen te worden voortgegaan; en
de hulp van in- en uitwonende dienstboden, dit spreekt wel
van zelf, zon dan almede tot het meest onontbeerl^'ke moeten
worden bepaald (verg. bl. 39). — Dit alles kan zich nu zeer
E2f HET LOOX VAK AHBÈID. 221
gemakkelijk laten zeggen; maar niet te min zal ieder ligtelljk
begrepen dat ook die besparingen hare noodzakelijke grens heb-
ben , en in het algemeen volkebelang zelf hare grens moeten heb-
ben, wijl met duizendvoadige dergelijke besparingen zich tevens
al dadelijk een evenredig aantal volksbedrijven , ten gevolge
van minder debiet, zon vernietigd zien; behalve dat ook menig-
een op het laatst niet meer zon weten waarvoor h\} arbeidde
en zyne inkomsten vermeerderde, wanneer eene zoo stoïcyn-
Bche versmading van al het overtollige hem tot hoogste levens-
doel werd gesteld. Volmaakt waar is het wat de Schryver
aanmerkt: dat er zeer veel aan kunstmatige behoeften en zaken
van \j delheid wordt verspild, waarvan de inwilliging geen wezen-
lek genot verschaft, en dat tot waar genot een edele eenvoud
verre boven overtollige kostbaarheden te verkiezen is; maar
dit neemt niet weg dat men den meestvermogenden, wier
inkomsten met elk jaar aanwassen, mag dank weten, dat
zij deze theorie van het eenvoudige voor zich niet tot het
uiterste drijven, en ieder jaar gaarne een deel van hunne in-
komsten aan voorwerpen besteden, die in hunne omgeving aan
vele handen werk en aan vele monden brood verschaffen , al is
het dat zulke arbeid niet te rangschikken zy onder die eigenlek
gezegde productieve werkzaamheid, waarmede het algemeene
fonds van het volksvermogen vermeerderd wordt.
Een deel tot het een, en een deel tot het ander te bestem-
men, dit is waardoor alles z\jne behoorlijke maat houdt. Een
deel, en zelfs, zoo het z^n kan, een zeer aanmerkelgk deel
van onze jaarl\jksche inkomsten, na aftrek van noodzakelijk
levensonderhoud, tot nieuwe voordeelige plaatsingen in goede
ondernemingen aan te wenden, is ten hoogste raadzaam en
weldadig voor de maatschappij; maar een deel ook mag be-
stendig gegund bleven aan zaken die voor het doel van dade-
lijk genot 'zijn berekend. Dit is eigenaardig, naardien ook de
beste economist toch niet gehouden kan worden geacht aU^én
voor de toekomet te leven. Dit is ook met de ware volkshuis-
houdkunde het best bestaanbaar, wijl zulke handelwgs ook aan
de beoogde vermeerdering van algemeene volkswelvaart meer
bevorderiyk zal worden bevonden , dan wanneer itien den geesl
van besparing tot een uiterste van karigheid dryft, dat bijna
even schadel^k kan werken als het tegenovergesteld uiterste
van zorgelooze verspilling. Productieve aanwending van volks-
222 DE VEBTEKIKGEJf VAK WEELDE, ENZ.
krachten en kapitalen, in belangryke zaken die bestendige
bronnen yan bestaan verschaffen, is het voornaamste. Maar
men mag tevens niet vergeten dat zeer zeker ook een deel
consumtieve aanwendingen indirectclijk aan hetzelfde doel be-
vorderlijk is, voor zoo ver dit door verschafle voldoeningen
den last tot werkzaamheid en inspanning van geestvermogens
levendig hondt, en tot prikkel voor de nijverheid strekken
kan, die anders ten deele inslaimeren zonde.
Nog moeten wij op eene tegensti^'digheid opmerkzaam ma-*
ken, die tnsschen den Schr\fver en den Vertaler bestaat, en
almede slechts door eene meer breedvoerige uiteenzetting van
denkbeelden kon z\jn weg te nemen. — De Vertaler zegt in
zijn Voorberigt: nGhroote verteringen te maken wordt ook nog
ten onzent beschouwd als iets verdienstel\jks ; het geld onder
de menschen te brengen is eene goede zaak dieder\jkendoen,
zoo meent men. Wie dat ontkent, men zal immers zQne stel-
ling eene ongerijmdheid noemen.'* Met dit te zeggen geeft hij
bet begrip te kennen van een ingeworteld volks vooroordeel, dat
de groote verteringen bijzonder begunstigt. Daarentegen vin-
den w$ op bl. 58 van het vertaalde geschrift eene plaats, waar
de r^ken waarschuwend gewezen worden op de ben^ding der
lagere klassen, wegens de overdaad waarin zij leven. Wat
van beiden is waarheid? Waar ligt de gewigtige volksdwa-
ling tegen welke voornamelijk te kampen is? W^ voor ons
gelooven dat er meer waarheid ligt in de eerste dan in de
laatstgemelde stelling; maar ook dit verschaft ons een grond
te meer, om te zeggen dat het veel beter ware geweest dat
de Vertaler-zelf geheel z^n eigen betoog geleverd en uitge-
werkt had naar den eisch van onzen Nederlandschen toestand
en de in Nederland heerschende volksbegrippen, dan zich tot
een vertaalwerk te bepalen dal, hoe goed het anders ook z^n
moge, de gedachten toch alt\jd meer tot vreemd dan tot eigen
gebied henenvoert. 8.
OeacJdêdenis der Nederlandêchê Volfylantingen in Noord^Amê'
rika^ beschouwd uUhet oogpunt der KoUmiale PoUtiek, Drie
Voorlezingen^ gehouden in de AfdeeKng Koophandel der Maat-
schappij Felix MeritiSy te Amsterdam, op 8, 15 «n 22 Februarif
Mr. o. VAN BEES, GESOH. DER XEDERL. V0LKPLiLh'TIK0£!7, ENZ. 223
1855. Door Mr. o. vak rees, Advokaat te Utrecht. Te
Hel, bij H. C. A. Campagne, 1855. In gr. 8i?o. 162 hl.
Talrijk z\jii de geschriften die sedert eenige jaren in Neder-
land over Noord- Amerika z\}n nitgegeven. De meesten er van
zyn vertalingen; maar het telkens verschenen van nieawe
werken doet zien dat velen onzer landgenooten er belang in
stellen. Sedert de Heer bbodhead hier te lande in hetByks-
Archief en elders met y ver is werkzaam geweest om de vroeg-
ste kolonisatie van Nederlanders in Noord-Amerika in hare
geschiedenis en gevolgen na te sporen, is die stadie ook aan
de andere z\jde van den Atlantischen Oceaan levendig gewor-
den, en zelfs nog méér dan hier. Doch nu treedt met dit
oorspronkelijke werk de Heer Mr. o. vak rees op, die zich
reeds door anderen dergelijken letter-arbeid heeft bekend ge-
maakt. Het land van waar de eerste Christenen z$n uitge-
gaan, die de grondslagen hebben gelegd van de thans wereld-
beroemde handelstad Nieuw- York (vroeger Nieuw- Amsterdam),
mogt ook wel eene oorspronkelijke geschiedenis van die eerste
landverhuizers leveren. Wy danken den Heer vak rees er
voor, dat die nationale pligt door hem is volbragt. Daar ech-
ter die Greschiedenis in drie voorlezingen is behandeld, mag
men er geene grondige of uitvoerige behandeling der stofife in
verwachten. Om hier eenigermate aan te gemoet te komen,
zijn er bij de uitgave eenige Aanteekeningen en Bijlagen ach-
ter gevoegd.
Wij ontvangen in deze voorlezingen de geschiedenis der Ne-
derlandsche volkplantingen in de tegenwoordige Staten Nieuw-
York en Nieuw-Yersey , vooral langs de Hndsons-rivier, des-
tijds Mauritius- of ook Noord-rivier geheeten. De opperbe-
stnarders, woctbs vak twiller, willem kiept en pibter stut-
VESAKT, leert men er kennen, en van hunne regeringsdaden
menige bijzonderheid die zeker niemand als verstandig of
staatkundig zal beschouwen. In onderscheidene romans waarin
de tegenwoordige Noord- Amerikanen hunne Nederlandsche
voorvaderen doen optreden, worden die gezagvoerders ge-
noemd, en niet alt^d om hun lof toe te zwaaijen. Door veler-
lei lotgevallen heen brengt de Heer vak rees zijne belang-
stellende hoorders tot den 8**^*" September 1664, toen de Di-
recteur-Generaal STüTVESAKT zich gedwongen zag een verdrag
224 Mr. o. van rees, gesch. der nedèrl. volkplasctingex, eicz.
met de Engelschen te sluiten, ofiichoon z\jn «kr^jgsmansbart
het denkbeeld van vrijwillige overgave niet verdragen kon**.
De Aanteekeningen beginnen met de opnoeming van veertien
werken, die den Heer v. b. by de zamenstelling zyner voor-
lezingen zgn van dienst geweest. De meesten er van z\jn in
de laatste jaren uitgekomen, doch ook enkele z\jn van de zeven-
tiende eeuw en nu zeldzaam.
Uit die Aanteekeningen blijkt onder anderen dat de nieuw-
ste Greschiedschrijvers in Noord-Amerika aan onze voorvade-
ren regt laten wedervaren, en dat dit neen gunstigen omkeer
der openbare meening** heeft ten gevolge gehad. Bbadfort,
o*OALLAGHA2r en BRODHEAD z\jn het eens, dat het federatieve
Statenstelsel van Noord-Amerika aan de beginselen der Unie
van Utrecht ontleend is. »Doch** — laat er de Heer vak rees
op volgen — nterw^l de beide laatsten te regt aan bradfort
verwijten, dat hij, door onzen invloed alleen op dit punt te
erkennen, ons een te karigen lof heeft toegedeeld, gaan beide
te ver , door het demokratisch element in de Noord- Amerikaan-
sche Maatschappij insgelgks aan het voorbeeld van de Repu-
bliek der Vereenigde Nederlanden toe te schreven.*' — Nog-^
tans zouden w\j gaarne de regels overnemen waarmede brod-
HEAD zyn belangr^ken arbeid besluit, als ons bestek dit ge-
doogde. Hoe 't z^, w\j bevelen dit goed geschreven werk ter
lezing aan, hetwelk ook door de zorg des Uitgevers met eene
fraa^'e letter is gedrukt en een sierl^'k uiterlijk heeft verkregen.
Atlas van de Nederlandackê Bezittingen in OoH^Indië^ geleekend
onder toezigt van J. pukappbl, g.z., Litt. Dr,^ Leeraar in
de Taal' f Land^ en Volkenkunde aan de KonmkUjke Aka-
demie te Delfts en door hem met Aanteekeningen voorzien* Te
^eOravenhage, bij E. Fuhri. 1855. Twee plama Aanteeke-
mngen en 9 Kaarten, f 5-75.
Dezen Atlas inziende dachten w^ aan den tijd toen de
Atlas van den Generaal J. van bek bosch (nog heden niet
zonder verdienste, vooral de speciaal-kaarten) onze eenige gids
was. Wilde men naar wat beters gqjpen , dan vond men £n-
gelsche kaarten, die fraai uitgevoerd waren, doch waarvan de
naauwkeurigheid , over het geheel, de fraaiheid niet evenaarde.
J. PXJKAPPEL, G.Z., ATLAS, WZ. 225
Aldas bleef het jaren achtereen , en men vond zich vaak ge-
noodzaakt zijne toevlugt te nemen tot de kaarten in »Oud- en
Nieuw-Oost-Indië*' van valextün. Zoo ver waren wij ten achter,
dat in 1830 als een welkom geschenk werd aangenomen het
kaartje van den Indischen Archipel, dat de Graaf van hogek-
dÓbp voegde by zyn Coup éCOeü sur Vlle de Java etUaatttrea
Fossessions Neêrlandcases. Wenschte men nit een hydrogra-
phisch of aanverwant oogpunt iets te weten omtrent het een of
ander der eilanden tot onze Oost-Indische bezittingen behoo-
rende» dan moest men in hobsbubgh's Directory bladeren. In
dien staat van zaken was de Handleiding tot de Aardrijks-
kunde van Nederlands Oost-Indische Bezittingen, met een bij-
gevoegde Kaart yan den Indischen Archipel , door de Maat-
schappij Tot Nat van *t Algemeen , ten behoeve van hare leden
en van het onderwijs, in het licht gezonden, een belangr^k
geschenk, in weerwil van de gebreken welke dien arbeid aan-
kleefden (*).
De Commissie voor de verbetering der Indische Zeekaarten
gaf teekenen van leven, en verdienstemke Zee-ofHcieren, zoo als
de Heeren vak de velde, melvill vah caknbee, gbegobt,
SMITS, en anderen, verrykten van toen af de hydrographischo
kennis van de Sunda-Eilanden , de Molukken , enz. met bannen
arbeid. Ook geleerden tot de Natnarkundige Commissie be-
hoorende, leverden belangrijke bedragen van onderscheidene
eilanden. — De firma van keülen te Amsterdam, die reeds
in de zeventiende eeaw door knnde en vl^t in *t aitgeven van
Zeekaarten had uitgemant, kreeg onder den Heer jacob swabt
een nieawen Inister, en plaatste zich eerlang op de hoogte der
wetenschap.
Topographische kaarten van een en ander gedeelte van den
Archipel bleven niet achter, nadat Jhr. de stcebs in zijn
belangqjke Gruerre de tlle de Java (?« 1825 a 1830 eene fraaie
kaart op groote schaal van het tooneel van den oorlog tegen
DiEPO KEGOBO had geleverd. De Heeren s. uclleb, w. l. de
(♦) "Wg weten wel dat de Heer p. p. koorda van etsinoa zflne Aard-
T^lubescliryyiiig iets vroeger heeft iu het licht gezonden, en dat gelijktijdig
de Beschrijving van het Eiland Java van den Heer k. j. l. kussendraqeb
is verschenen, doch het laatste behandelt enkel Java, en het eerste hoofd-
£4tkeliji Java.
226 J. PIJNAPPEL, G.Z.;
8TUBLBB, E. H. RÖTTGES, en andere bekwame mannen, volg-
den dat voorbeeld omtrent gedeelten van Bomeo, van Snmatra,
van Bionw, enz.
Eeeds voor dat de laatste Kaart in het licht was versche-
nen, was, onder het toezigt van het Departement van Kolo-
niën, uitgegeven de Groote E[aart van den Indischen Archi-
pel, waaraan de Baron vax deb pelden vak bindebstein,
met zoo veel lust voor de uitbreiding onzer kennis, gedurende
onderscheidene jaren had gearbeid. In 1835 of 1836 was die
Kaart aan Zijne Majesteit ten geschenke aangeboden, en het
is te bejammeren dat de daarin gevonden leemten niet by
de uitgave zyn verbeterd. Hoe gemakkelijk had ze op die
wyze genoeg in bruikbaarheid kunnen winnen, om als nog
in vele opzigten aanbevelenswaardig te mogen heeten. De
vMémoirê Analytiqué*\ met eene uitvoerige Notke^ of bronnen-
opgave verdient nog altijd geraadpleegd te worden (bl. 82 — 112).
Was deze kaart wat groot van bestek om, opgehangen, een
gemakkelijk overzigt te leveren; de nCarie Générale' van den
Baron uelvill yan cabkbeb, welke in 1846 in den nMoni'
teur des Indes'^ werd uitgegeven, was welligt daartoe wat
klein. Z\j won het nogtans in fraaiheid van uitvoering van
de kaart behoorende b^ de »Handleiding** van het Nut van
*t Algemeen. Boven deze beveelt zich allezins aan, door
naauwkeurigheid en uitvoering, de nAlgemeene Kaart van
Nederlands Oostindië, in vier bladen, door de Hoeren w.bbi-
JESINK, j. H. BBUIK en j. F. w. A. ES8EB8, kadettcu aan de
Militaire Akademie te Breda, geteekend en op steen overge-
bragt door f. j. eksinck in 1847.
Van toen af kwamen verschillende Kaarten, zoo hjdrogra-
phische als andere, van onderscheidene deelen van den Indi-
schen Archipel in het licht, en men vernam eerlang dat de
Heer pukappel. Leeraar aan de Delflsche Akademie, zich
met het zamenstellen van eenen » Atlas van Nederlandach Indiö**
bezig hield. Het duurde evenwel tot in het afgeloopen jaar
eer die Atlas werd uitgegeven. Wy ontvangen er in:
L Overzigtskaart ; II. Kaart van Java, zynde eene physieke en
eene van de politieke verdeelingen; III. Kaart van Sumatra met
het Schier*eiland Malakka; lY. Gouvernement van Sumatra*s
Westkust ; in twee deelen , ieder op een half blad Y. Kaart
van de Residentiën Rionw en Banka; YI. Kaart van het £i«
ATLAS) £XZ. 227
land Borneo; VII. Kaart van het Eiland Celebes — tot ver-
goeding voor de kleinte der schaal, ontvangt het pabliek in
cartons het N. O. Schier-eiland en het Z. Schier-eiland; YIII,
Spaart van de Molakken , op dezelfde schaal als Celebes , Borneo
en Somatra; — deze iaat den gebruiker vr\j onvoldaan, ofschoon
cartons van Ternate en Tidor, van de eigenlijk gezegde Am-
boinsche en Banda^eiUinden , er aan te hulp komen; IX. de
Eilanden beoosten Java tot en met Timor, op het bovenste
gedeelte van een blad, en op de onderste helft : nOverzigtskaart
voor de ligging van den Oost-Indischen Archipel, met betrek-
king tot Australië en de naaste kusten van Azia, Afrika en
Amerika.'*
In de Aanteekeningen, welke de Kaarten vooraf gaan,
spreekt de Heer pijnappel over de moe\jel\jkheden, welke h^j
by de zamensteUing heeft ontmoet, en bepaaldelijk over het
gebrek aan eenheid in het gebruik der lettersoorten, en over
de aangebragte kleuren; met opgave, dat de volgorde der
vervaardiging deze is geweest: N^ 5, 7, 8, 3, 2, 6, 9, 1 en
4, terwijl de neersten reeds in December 1852 klaar waren." —
Wat het gebruik der lettersoorten aangaat, erkennen w\| dat
er verbetering in N**. 4 is op te merken, alhoewel daar het
getal lettersoorten geringer kon wezen dan op No. 5 of N**. 6;
maar toch wQ houden ook op N<^. 4 voor een gebrek, dat de letters
van Baros, Tapanoelie en Natal niet dezelfde z^n. Voor het
overige komt het ons voor, dat de letters van de Algemeene
Kaart in vier bladen, ten voorbeelde kunnen dienen. Wi|j
achten het voorts niet onnoodig hier by te voegen, dat w^
geenszins in het denkbeeld verkeerden, als of de titel eener
Kaart een meesterstuk van uitvoering behoort te wezen; een
denkbeeld waarvan men, in de laatste jaren, by de uitgave
van sommige Speciaal-kaarten, schgnt te z\jn uitgegaan. —
De kleuring laat inderdaad, zoo als de Heer p. te regt aan-
merkt, hier en daar, vr^j wat te wenschen over.
Door den Vervaardiger van den Atlas wordt in de Aan-
teekeningen gezegd »dat de Atlas een SchooUAtlaa is, die al-
leen voor onderw\|s en elementaire studie der geographie moet
dienen; geen Hand- Atlas , waarin men veel meer mag ver-
wachten." — nMaar" — voegt er p. by — nde juiste schif-
ting van alle namen, zoodat er in den School- Atlas geen ge-
vonden worde die er rdet, noch gemist die er wel op be-
228 J, PIJNAPPEL, G.Z.;
hoort — zalk eene schifting gaat mijne kennis verre te boven/'
W^' willen gaarne aannemen dat het verschil tasschen een*
SchooUAtlaa en Hand-Atlaa daarin bestaat, dat de laatste meer
met namen van plaatsen behoort te worden opgevuld dan de
eerste, — doch het heeft ons in het algemeen toegeschenen,
dat de zamensteller is beheerscht geworden door de vrees van
te veel namen op z\jne Kaarten te plaatsen, — althans wij
bekennen, ons meermalen teleurgesteld te hebben gevonden
door het ontmoeten van minder namen dan w\j in een School-
Atlas der Nederlandsche Bezittingen in Indië wenschel^k ach-
ten. Deze aanmerking leidt ons van zelve tot de Spaart van
Java. Op de physieke Kaart missen w^ de aanduiding van
eenige in werking zijnde vulkanen, zoo als ook van degroote
meren en moerassen (Rawa*s). Waarom ontbreken op de Kaart
der politieke verdeelingen, de drie militaire verdeelingen? De
scheiding tusschen Sunda en Java is op geen van beide Kaarten
duidel^k, en waarom of Noessa Kambangan, en de andere
kleine eilanden rondom Java, wel door de namen worden
aangeduid op de physieke Kaart, doch geenszins op de andere,
begrijpen wij niet. W\j kunnen ook niet inzien waarom deze
Kaart niet gebruikt behoort te worden dan nin vereeniging
met die van den Heer le clebcq of die van den Heer vah
DB VELDE.** Dit is ons in geenen deele duidelijk. Wij bejam-
meren het, dat vit dien hoofde neen groot aantal namen'* zijn
weggelaten , die — zoo als de Heer pijnappel zelf erkent —
nop eene elementaire Kaart niet gemist mogten worden."
De zamensteller verzekert dat z\}ne »Overzigtskaart" ge-
volgd is naar de »>Algemeene Statistieke Kaart der Neder-
landsche Overzeesche Bezittingen" van den Heer melvill vak
CAHNBEE. Wy willen 't gelooven ; doch wQl we die Kaart niet
b\} de hand hebben, en daarentegen de nCarte Oénéralé^* van
1846 van dien Heer voor ons ligt, doet het ons leed, dat niet
de laatste Kaart hij de zamenstelling van N<*. 1, van den
Atlas, heeft gediend. In den Atlas gaat de Yerzamelkaart of
N». 1, van IS* Z. B. tot 19» 30 N. B. Die van den Heer
MELVILL gaat zoo ver niet; doch de »Algemeene Kxiart" in
vier bladen gaat van 16<* Z. B.: tot 16"* N. B. en wij zonden
met genoegen gezien hebben dat de afmetingen van deze laat-
ste bij Kaart N". 1 waren gevolgd geworden.
Wij moeten ook aanmerking maken op de spelling der na-
ATLAS, EHZ. 229
men, zoo dikwjjls het struikelblok by de aitgaye van Kaarten
en Atlassen. Wel zegt de zamensteller van den Atlas: »Een
ander gebrek is de zeker zeer dikwijls onjuiste spelling. Van
deze echter mag ik, ofschoon ik er misschien wel iets aan
had kunnen verbeteren, toch de geheele schald niet op n^j
nemen. Zoo lang men de jniste uitspraak der namen niet
-weet, zal men ze niet zonder fouten kunnen schrijven/' Die
laatste verontschuldiging hadden w^ liever te dezer plaatse
niet gelezen. Wij verbeelden ons dat ten opzigte van de spel-
ling der eigennamen het gebruik zyne regten behoort te doen
gelden. Men heeft tot nu toe vrij algemeen geschreven Java,
Cheribon, Lossarie, Makasser enz.; — daaraan behoort men
zich derhalve te houden, en omzigtig te wezen met het invoeren
eener nieuwe spelling. Het verdient vooral afkeuring op de
eene Kaart Java, Makasser enz., maar op de andere Djawa,
Mangkassar enz. te schreven.
Wij hadden gemeend ons b\j deze algemeene aanmerkingen
to bepalen; doch N^ 8 vordert nog dat wij er een oogenblik
b\j verwijlen. In zyne Aanteekeningen geeft de Heer p. veelal
op, welke Kaarten door hem z\jn gevolgd, en dit heeft ééne
aanbevelenswaardige zigde, dewijl de zamensteller, wanneer
hem aanmerkingen gemaakt worden, tot verschooning kan
by brengen: het stond al, of het stond niet, op de door mij
gevolgde Kaart. Maar het komt ons voor, dat h^, dien gang
volgende, gebonden is aan bereids uitgegevene Kaarten. De
zamensteller van een Atlas kan niet anders wezen dan com-
pilator; doch door. veelvuldige studie moet h\j kunde en be-
drevenheid in de wetenschap hebben verkregen, en aan z^n
eigen oordeel moet het zyn overgelaten of hg dezen of genen
zyner voorgangers zal volgen, of van diens voorstelling af-
weken. Wy z\jn derhalve geregtigd tot grootere eischen, wan-
neer eene Kaart of een Atlas wordt aangeboden als gevolgd
naar de beste bronnen^ dan wanneer men er bg opgeeft, ge-
volgd naar die of die Kaart. Op de Kaart van Celebes, b. v.,
moeten wy tevreden zgn wanneer, hetgeen de Heer pijnappel
levert, met de in zijne Aanteekeningen opgegevene bronnen
overeenkomt. Ware dit niet zoo, en hadden w\j, om slechts
iets te noemen, de opname voor ons van den te vroeg ont-
slapen vosaiABB, dan ware het ons vergund de Yosmaersbaai
en Staringsbaai (beter dan B'. Yosmaer en £'• Staring) met
230 J. PIJNAPPEL, G.Z., ATLAS, ENZ.
de Kaart N^. 7, te vergelyken. — Zoo als het nu is, mogen
w\j geene aanmerkingen maken omtrent de in de Aanteeke-
ningen genoemde Ghoote-haai ran Nieuw-Gainea , mits sce
maar zy geplaatst overeenkomstig het Schetskaartje van den
Luitenant 1* EHasse de bbütn kops, ofkchoon wg den zamen-'
steller gaarne zonden verwezen naar de Algemeene Kaart,
in vier bladen; waar, zoo wij ons niet vergissen, de Greel-
vinksbaai geheel overeenkomstig de Nederlandsche opname van
het jaar 1705 voorkomt. W^j zyn nog alt\jd van oordeel, dat,
wat de geheele baai aangaat, de opname van 1705 steeds de
de beste is. Dan ook zonde de Heer p. zich waarschijnlijk
met den naam Geelvinksbaai hebben vergenoegd en niet heb»
ben gesteld. nG-roote-baai, van Dammen-baai of Greelvinks-
baai." — Over de Eilanden van Oranje Nassau ^ reeds op de
Kaart van den Heer ueltill van 1846 nedergelegd, zollen
w\j niet spreken.
De Atlas van den Heer pijnappel is met belangstelling door
ons onderzocht. Dewijl hij van oordeel, was dat er neen Atlas
wezen moest**, vleien wij ons, dat de ondervinding in dezen
by de zamenstelling opgedaan, dien Heer zal aansporen om
by het geleverde niet stil te staan, maar tot verbetering van
het bereids uitgegevene zyne krachten te blyven inspannen.
Meer dan -wij zal de Compilator zelf bekend wezen met de
leemten die nog in zijn arbeid gevonden worden. Als hij
daarb^ tot grondslag aanneemt dat een School- Atlas, zonder
behulp van andere Kaarten, voor het onderwijs voldoende
moet wezen , dan zal b\| eene nieuwe uitgave deze — wij tw\j-
felen daar niet aan — zoodanig in de behoefte voorzien, dat
de Atlas in Nederland en in Indië voor het onderwas alge-
meene aanbeveling zal erlangen, en zelft voor huiselijk ge-
bruik zal geraadpleegd worden.
Eene Harzreis. Herinneringen — Beelden — Oedachten van
LEO. Te Sneehy hij van Druten en Bleeker. 1855. Ingr*Zvo.
154 hl
Deze humoristische reize zal met veel genoegen gelezen
worden. Als motto voert de pseudoniem leg de volgende ge-
dachte van LUBLINK weddik: » Somtijds komt het Adamskind
LKO, EEXE HARZREIS. 231
in den vreemdsoortigen toestand, dat h\j werkelijk hongert
en dorst... naar de natuur: ver, ver heen, daar, waar God
en niet de mensch meer spreekt: waar »de lieden'* de schep-
ping nog niet ver- en om- en mis-bonwd hebben; waar de
nataur de kunst onder de armen gqjpt." — Zoo jaagt ook
LEO de natuur na waar zy grootsch, verheven of schoon is,
neemt haar als in zich op, en opent daar z\jn gemoed voor
den lezer, die, zegt h$, met hem bekend moet wezen, ») vooral
ook om vele los daarheen geworpene gedachten op de regte
plaats te stellen, en geen valsch oordeel te vellen."
Men verwachte hier geene eigenlijke reisbeschr^ ving of reis-
aanteekeningen, maar reis-in drukken , niet zelden in &ntasti-
sche beelden teruggeven.
De reis gaat van Groningen over de Bourtange naar Os-
nabmck. Bij gelegenheid dat leg op dat reisje over het
schoone weder spreekt, hooren w^ de liefelijke ontboezeming:
Blaaawe hemel, groene blftrcn.
Zacht gekweel der yogelenvlngt.
Eerste sproit van korenaren,
Frissche, malscbe zomerlucht,
Dartle golren, vlokkig schnim,
H Oog zoo hel, de borst zoo'mim.
Schoone, nooit gezongen Meil
Met het barsten van nw knoppen
Springt een band en — 't hart is vrij I
Als nw weelde in pareldroppen
Aan de jonge bloemen zweeft.
Voel ik dat mijn hart nog leeft.
Ja, het leeft nogi Bange droomen
Hielden 't in den slaap gekneld;
Toen is. Mei, nw bod gekomen.
Wekkend met een zoet geweld
Levensadem, liefdegloed,
Troetelbeelden van 't gemoed ! —
In Hanover heeft de reiziger een gesprek over tooneel en
opera, en wig vernemen er uit, hetgeen ons trouwens niet ver«
wondert, dat Groningen, met 33000 zielen, geen goed too-
neel- en opera-gezelschap kan onderhouden. Met de toonkunst
dweept de reiziger. Van zijn humoristischen aanleg draagt het
232 LEO, EEXE HARZBEIS.
boekje vele bewijzen. Vooral beviel ons, bl. 65, de verge-
1^'king van Hanover en Brunsw^'k. De Broeken worden be-
zocht, en van dat verbeven standpunt het ondergaan der zon
bewonderd. — Een afgelaisterd gesprek tasschen eene jonge
Dame en een gelmproviseerden minnaar, geeft een tosschenbedrgf
tot de aanschouwing van den zons-ondergang. — De episode
van den nBlinden anton,** opbl. 106, is aandoenlijk en vervult
het hart met weemoed over de menschelyke zwakheid.
Doch wij eindigen met de eenvoudige aanbeveling om het
boekje in de hand te nemen, en den inhoud te genieten.
Ons Vaderland. Historiech^Bomantische Schetsen ^ uii de Vader"
landsckê OescJiiedema, Van de vroegste tijden tot op heden.
Door o* ENTGELBEETS GERRITS. Met medewerking van eenige
Vaderlandsche Geleerden en Letterkundigen. Eerste Deel. Met
Vignet. Te Amsterdam^ bij Allart en van der Made. 1856.
In gr. 8vo. VI en 285 bl.
W\j beamen ten volle de woorden van den Schrijver van
dit belangrijke werk, omtrent het wenschemke eener meer al-
gemeene verspreiding van de Geschiedenis onzes Vaderlands
onder alle klassen der maatschappij. De in deze verkregene
resultaten mogen het eigendom niet blijven van de onderzoe-
kers en beoefenaars dier Greschiedenis , noch, behalve dezen,
alleen ter kennis komen van weinigen, wier geestbesohaving
hen in staat stelt om met vrucht de geleerde Verhandelingen,
waarin die resultaten worden aangeboden, te lezen. Zal die
Geschiedenis het doel bereiken: om het algemeen liefde in te
boezemen voor den geboortegrond, en zucht ter navolging van
de wyze en groote mannen die hier woonden en werkten,
dan moet zjj voor het volk toegankelijk gesteld worden. Aan
grootere en kleinere leerboeken der Nederlandsche Historie
bestaat voor onze Scholen en Gymnasiën geen gebrek. De
uitgebreidere werken van waqestaab, en de na hem in het
licht verschenene, hoe onmisbaar ook voor hen die de lotge-
vallen van ons volk in hunne beginselen, oorzaken, zamen-
hang, en gevolgen wenschen te onderzoeken, z^jn voor het
publiek niet geschikt, en zullen bezwaarl^k de belangstelling
van het volk trekken, bij hetwelk gevoel en verbeelding in
G. ENOELBEBTS GEHRITS, ONS VADERLAND. 233
beweging moet gebragt worden, zal z^'ne aandacht geboeid,
en zullen de nuttige lessen, die de Geschiedenis van ons land
geeft, in zijn verstand en hart opgenomen worden. Bovendien
leven w\j thans in de eeuw der Romantiek, die voor menig
Historisch verhaal reeds een toegang heeft gebaand waar het
dien anders niet zou gevonden hebben.
Die toegang — w\j twijfelen er niet aan -^ zal ook aan
deze Historisch-Bomantische Schetsen verleend worden. De
levendige en aanschouwelyke voorstelling van zaken en per-
sonen, en de naauwkeurige en schilderachtige beschr^ving van
natuortooneelen en gebeurtenissen, maken met de gepaste af*
wisseling en verscheidenheid van voorvallen', en de schoonheid
van taal en styl, waarin zich kracht aan sierlijkheid paart,
het werk uitlokkend en boeijend. Men vindt zich telkens op
het tooneel der gebeurtenissen geplaatst; van die overoude
tgden af toen Keltische stammen op onzen bodem rondzwier-
ven (*), en de jongere krijgslieden onder hen, door het ver-
haal hunner Oudsten van de daden hunner Vaderen, die Rome
en Griekenland hadden doen beven, tot nieuwe ondernemingen
werden aangevuurd; waartoe de Kimbrische vloed, waarvan
het berigt ontzettend is, hen weldra drong, en die aanvanke-
lijk voorspoedig en door overwinningen verheerlijkt, in de
volslagen nederlagen der Kimbren en Teutonen door oajds
XABius eindigden.
Op nieuw betreden wij in het jaar 17 n. ghb. dezen bodem,
toen door een anderen volkstam, den Batavischen, ingenomen;
die door den omgang met de Romeinen, wier vrienden en
bondgenooten z^ heetten, de eerste beginselen der beschaving
hadden aangenomen, terwQl het land door het graven van
kanalen, door het aanleggen van wegen, en door bebouwing
een beter aanzien had gekregen. Wij vinden ons binnenge-
leid in het huis te Britten, het Praetorium van geehakicüs,
waar tevens eene school was voor de Batavische jeugd, en
ontmoeten GSBHAiaGus* gemalin, agbippika, met velleda, en
vervolgens met ABMsaus* gevangen genomen vrouw in gesprek.
{*) De Schrijver heeft wèl gedaan, dat h^j de nog ondere bewoners die de
Kelten waancbijnmk voorafgingen, heeft laten rosten, daar van hen niets
hekend is, dan dat wij vermoedelijk de Honnebedden aan hen verschnldigd
zijn.
B0EKBE8CIÏ. 185G. K". V. 17
284 o. EHOSLBSBTS GESBITS,
over 'de dappere daden, onlangs, onder aanvoering van beider
eehtgenooten, op Germanië's grond bedreven, en waaraan ook
de Batavische hulptroepen een werkzaam aandeel genomen
hadden. De overwinnaar van abidnius, door z\}nen argwa-
nenden Gebieder teruggeroepen, verach^nt, om aan zgne spita-
broeders bekend te maken dat h^ hen verlaten moet. W^j
z^n getuigen van de droefheid door die aankondiging ver-
wekt, en van de volksspelen, naar den smaak van die tijden,
hem ter eere gehouden. Met «ebmanioüs trekken w\) Kornet
muren binnen, waar h^' in eene schitterende zegepraal de
welverdiende, van de z^de des volks opregte, van die van
TXBEBios en zgne g;un8telingen geveinsde, hulde ontving. Yflj
vergezellen den held in het geheiligde boseh van Kolophon,
waar het orakel hem het lot dat hem boven het heofd hing
aankondigde (hoe dit zeer natuurlyk toeging, vernemen w^
uit het vervolg), totdat w^ hem op twee-en-dertig jarigen
leefVyd te Antiochië op z^n doodbed vinden, als het slagtoffer
van den man die aan gebhaniccs* onbaatzuchtigheid de kei-
zerskroon had te danken, welke deze voor zich had kunnen
verkrijgen (*j. Hoe algemeen de verslagenheid over zQnen
dood, en hoe groot de eerbew^zen waren z\]ner nagedachtenis
aangedaan, maar hoe ook deze tibebiüs in de oogen staken,
en het lot verzwaarden van zQne weduwe, die met twee harer
kinderen, na veeljarige gevangenis, onder de folteringen die
zg leden bezweken, wordt ons ten slotte vermeld. — Yan
Pandataria, het eiland waar agbippina. een smadelyk sterfbed
vond, nFoert ons de Schrijver terug naar het Bataaftche strand,
om in GALIGULA, die door z^*n dwaas gedrag zynen hoogen
rang aan vriend en vyand ter bespotting prigs gaf, den on-
waardigen zoon van zoo waardige ouders te aanschouwen,
en ten laatste van de wederkeering der met zegeteekenen om-
hangen Batavieren van der Britten strand, en van de onregt-
vaardige gevangenneming van juucs paultjs getuigen te zQn. —
Volgt men den Schrijver gaarne op de verschillende tooneelen
waarop h\} ons plaatst: ook zgne beschrijvingen van de maat-
schappelijke en huiselijke zeden en gewoonten der Romeinen
en Germanen, van hunne kleeding, spijze, huisraad, wapen-
(♦) De Heer ewoelbkiit» qerrits neemt als zokor aan , wat door tacitüs
twijfelaclitig gosteld wordt, dat germanicus door vergift is omgelcomcn.
0K8 YélDERLAUD, 235
tuig en spelen, en van de oude Godenleer met hare orakeLs,
wigchelarQen en offerhanden, zoUen met genoegen geleaen wor-
den. Hel werk heeft in ëën woord f zoo wat den vorm ak
wat den inhoud betreft, voor verstand en smaak zoo veel aan-
trekkel^'ks, dat w\i het aan elk die yan da geschiedenis van
ons land een onderhoudend verhaal verlangt, kunnen aanbe-
velen.
Evenwel hadden w\j in sommige opzigten het werk anders
gewenscht. Over het algemeen schijnt het ons, voor het gewone
publiek, te hoog. Het vordert, om verstaan te worden, voorbe-
reidende kundigheden, eene geestbeschaving ^n oefening doQr,
lectuur, die niet zoo algemeen aan^troffen worden* W^ wj-
zen op de vergel^king tusscheii Oud- en ^ienw-Rome op
bL 124 — 126, die w\j vreezqn, dat, hoe schoon en treffend
ook, voor de meeste lezers zal verloren gaan. Hetzelfde is
van toepassing op onderscheidene Bomeinsche en Grieksche
benamingen en gebruiken, waarvan de opheldering en verkla-
ring veeltyds, maar niet overal, waar het voor den oningewij-
de noodig is, gegeven wordt» — Asa asBHAjacus' verblijf
hier te lande is teregt een belangrijk deel besteed. Ook de
beschqjving van zynen triumphalen intogt te Rome over zigne
overwinningen op Duitschen bodem en in den omtrek van het
Batavische eiland behaald, staat op hare plaat^. Maar, wanneer'
de Sehr^yer nq cubbvanicus op zQne verdere loopbaan tot aan
z^fnen dood van stap tot stap begeleidt, en van zgne uitvaart en
de eere hem be wensen, als ook van aobipfiita's en harer zonen
lotgevallen een o^istandig verslag geeft, dan w^jkt hg van de
hem gestelde baan af, en vei^liest het doel van zgn werk uit
het OQg. De voorstelling van gesuakiccs* en der z\juen later lot
is indrukwekkend. Nien^md zai ze kunnen lezen zonder eer-
bied te gevoelen voor den held, medelijden met z\)n droevig
lot en dat z\jner betrekkingen, en verontwaardiging over do
helsphe listen zyner moordenaars., Ma^r zg behoort tot de
Bomeinsche Greschiedenis, niet tot die v%n oqs Vaderland. En
veel te los is de draad waardoor z\j er aan gehepht wordt.
Al ware ook het vertoeven van VHLLiaxA eii jüuüs paülds te
Antiochië en op Pandataria gesehiedkondig te bewijzen: de
rol door hen vervuld is te onbeduidend, dan dat hierdoor de
opname van het daar voorgevallene in eene Nederlandsche
Geschiedenis zou te regtvaardigen z^n. Waar zou het heen,
17*
236 - G. E!raELBBRTS GEllRITS,
iodien de bedryven vto eenen kabel mabtel, kabel deiT
QROOTE en ALVA Óp onzen grond, aanleiding moesten geven tot
een uitgewerkt verslag van hnnne verdere daden en lotgeval-
len in onze Greschiedenis? Met eenige regelen van gebscaki-*
cus* latere ontmoetingen had de Schrijver moeten volstaan. —
Van den anderen kant bood het behandelde tijdvak met be-
trekking tot ons land voorvallen aan, van welke voor deze
Historisch-Romantische Schetsen meer part\j had kunnen ge-
trokken worden. De herhaalde togten van gebmanicus en z^ne
Onderbevelhebbers langs onze stroomen en door ons land , tegen
ABicnnus; de krachtige bijstand dien z\j hierop van de Ba-
tavieren ondervonden; de legerplaats der Romeinen in onze
nabgheid te Xanten^ agbippina*s moedig gedrag, ter opbeuring
der versaagde gemoederen bij het gerucht der door haren echt-
genoot ondergane tegenspoeden, en de opstand der Friezen
tegen OLEy^rnis, verschaflen eene veel belovende stof. Vooral
hadden w^ den heldendood van cabiovalda met zijne man-
schap, die den Romeinen aan den Wezer het pad ter over-
winning baande, waarvan taoitds, naar zgne gewoonte, een
kort, maar der lezing waardig berigt geeft, hier wenschen
aan te treffen.
In een Historlschen Roman heeft de Schr\}ver het regt, om
wat de Geschiedenis niet heeft, aan te vullen, onder voor-
waarde: dat de b^voeging in den geest zy der personen en
zaken die hij schetst, en de regten der Geschiedenis ongemoeid
laat. De Heer engblbebts gbbbits heeft, blykens zijne Voor-
rede, zelf gevoeld dat hy op die klip zou kunnen verzeilen;
maar hy verzekert ons, dat hy met de meeste behoedzaamheid
ze heeft trachten te vermyden. Gaarne geven wy hem het
getuigenis, dat hy hierin gewoonlyk wel is geslaagd; doch
niet alty d is 't hem gelukt. Wanneer wy op bl. 52 lezen :
»de adelaren van jüliüs CiBSAB hadden de bloedige slagpennen
over hunne (der Batavieren) welige landouwen uitgestrekt, en
zyne Kohorten waren de vertreders geweest van bloeyende
korenakkers, vruchten van de noeste vlyt der bewoners. De
Batavische landman zou er later den ploeg bot scharen op
krygshelm en borstkuras, of bekkeneel en zwaard uitdelven
van vriend en vijanden** — dan is het zeker, dat aan deze
voorstelling alle grond ontbreekt; dat het verblyf van cae-
«AB op onzen bodem onbewysbaar, zelfs hoogst twyfelachtig
0KB VADSRLAKD. 237
18 (*). Met de Gescliiedenis in str^'d is ook de voorstelling
van den dood van tbutobod. De Romeinen hadden de bar-
baarsche gewoonte, de gevangene Koningen en Bevelhebbers,
na ze in zegepraal rondgevoerd te hebben, om te brengen.
Zoo JDGUBTHA on TEBCiKQBTOBix. Zonder twijfel heeft dan
ook de Veldheer der verslagen Teatonen in hetzelfde lot ge«
deeld, en is hy niet, gelyk bl« 50 voorkomt, van verdriet
over den geleden smaad in den kerker weggekw\jnd. — Nog
minder heeft ons de w^ze waarop hier yelleda optreedt,
willen behagen. Z\j was toch geene Batavische edelUnge, zoo
als zjj bl. 61 heet, maar uit den stam der Bmeteren (ta-
dTi Hist. L lY), en met hare waardigheid van Priesteres
en Wigchelares, die een' afgezonderd leven leidde, en op een
hoogen toren haar verbi^'f hield , vanwaar zi[| door middel van
anderen hare voorspellingen aan h^t volk liet toekomen, schijnt
ons hare betrekking van Kamermaagd van xqbxpfjsjl^ en haar
langdurig verbl^'f aan dezer hof niet overeen te brengen.
Van de tweede dezer Historisch-Bomantische Schetsen luidt
het opschrift: Ciaudius crvius en z\jne t^jdgenooten. Maar
aan deze opgave beantwoordt de inhoud der Schets niet. B^
OLAUDius civius denkt ieder aan den dapperen Batavischen
stryder tegen de Romeinen onder vobüla. en cbbu^lis, na
den dood van mbbo. Maar deze Schets, die v\jf zesde gedeel-
ten van dit Eerste Deel uitmaakt, gaat van het l?*" jaar na
chbistus tot aan de regering van Keizer cla.udics. Het op-
treden van dien claudiüs civiys valt dus in een later t^d*
perk; terw^l uit het verhaal blykt dat hier z\jn vader, die
denzelfden naam zal gedragen hebben, bedoeld wordt. Het
vignet stelt aqbippina door vbllbda vergezeld voor, in aan-
raking met ABMiNius' vrouw en kind. De eerste is goed ge-
teekend, maar het haar der drie laatsten is van Italiaansche,
niet van Germaansche kleur : hetgeen te meer bevreemdt, wan-
neer men in aanmerking neemt de uitweiding op bl. 60, enz.
over het goudgele haar der Grermanen en Bataven.
W\j zien de volgende Deelen van dit werk met belangstel-
iuig te gemoet.
C) Verg. c. R. hermans: Betoog, dat er uit de Commentarü van
JUUU8 CAESAR geen bewijs kan worden getrokken, als of die Veldheer in.
Noord-Nederland oorlog zou hebben gevoerd.' ^sHcrtogenbosch, 1839.
238 B. fiE^nxvxK jakssonius,
Gedichten van b. bekkctk janssoniüs. Te Groningen ^ bij P. van
Zweeden* 1855. In gr. Suo. 101 hl.
De Dichter der nLèiitebloemen'\ der nJonge Dooden'*, der
nLegenden yan hbbdbr", en Tan het » Yronwenleven , Zangen
des Gelooft en der Liefde*', is reeds zoo gunstig bg alle be-
oefenaren en Trienden Tan poëz^ in ons Vaderland bekend ,
dat het hnn Terwonderen zon, als w^j zeiden een gedicht Tan
hem niet met genoegen en stichting gelezen te. hebben. Maar
al wat er in dichtmaat Tan hem in het licht Terschynt is ook
óns b^'zonder aangenaam, omdat zgne Terzen niet alleen be-
hagelQk z^n door dezniTcrheid Tan hnnnen bonw, door hunne
zoetTloe^endheid en heiderheid, in weerwil Tan de diepte en
rijkdom Tan gedachten, die er Taak in besloten liggen, maar
ook den lezer tot nadenken stemmen, en zyne liefde Toor 't
geen goed en schoon is, zijn geloof aan Grod en Diens Heüig
Woord, z^jnó hoop op de onsterfbiykheid , en z^ne zucht om
Toor God en obbistus te IcTen, opwekken en Tcrmeerderen.
Dat w$ in dit geToelen niet dwalen, hebben ook deze Ge-
dichten ons weder boTestigd. Sommigen daaraan zgn reeds
Troeger gedrukt; dooh men zal met ons den Dichter danken,
dat hy die, met eenige nieuwe Gedichten in dezen kleinen
bundel Terzameld, en alzoo gewaarborgd heeft tegen het ge-
Taar Tan Tergeten te worden; waaraan Tcrspreide Gedichten
z\fn blootgesteld. ^
De bundel wordt geopend met het bekende dichterlijke TCr-
haal: nSTErAKDs". Op andere plaatsen hebben bcToegde pen-
nen aan de Teelzydige Terdienste Tan dit Bgbelsche Historie-
stuk reeds regt laten wederTaren, en w\j Tereenigen ons ten
ToUe met al wat er goeds en lofielQks Tan is gezegd. Alleen
Tinden ^ den styl toot een episch gedicht, inzonderheid
TOor een Terhaal, te lyrisdi; en een paar der beelden komen
ons Toor geen Tolkomen spiegels te z^n Tan de afgebeelde
zaken of handelingen; en ééna (bl. 16), waar den Joden de
gedachte wordt toegeëigend: dat zy j^züs hebben vermoord^
heeft de Dichter zich door zyn subjectief, of licTer Christelyk
gCToelen laten TerToeren. Men ziet hieruit dat wy opmerk-
zaam gelezen hebben. Het stuk is OTcrigens toI gloed, waar-
heid en leven, en strekt zoo wel den Godgeleerde als den
Dichter tot eer.
GEDIGHTKX. 239
Vooral de dcMüeiiDBii van de sabjeetiye Ijritche poësg, in al
hare BchakenDgen , z^n die TandenEerw.BEirMiNK JANSSOsnuB,
en het is, naar ons gevoelen, daar, dat alle de overige hier
aangeboden bloemen van poëz$ door hem z\Jn geplakt* W\j
beschouwen ze, de Oden uitgezonderd, als Hederen; al zijn
niet al de gedichten in coupletten of stancen afgedeeld, en al
brengt de leerende strekking van nCalifomië**, het laatste ge-
dicht in den bundel, ons half in twijfel of dat niet tot de Di-
dactische poëz\} zoude behooren. Behalve die fraaie bespie-
geling over de voortreffelijkheid van »hemelr$kdom** boven de
schatten der aarde, ontvangt men, onder de titels: nKers-
avond; Paaschmorgen ; Hemelvaartsdag; Pinkster; Verade-
ming; Het Woud; Nachten: L Her&tnacht; IL Stormige Nacht;
m. Winternacht; Verandering; Van Huis; Licht en Duister,
en: Hereenen", dertien Grodsdienstige en wereldlijke Liederen,
en drie Lierzangen, de een, getiteld : nV^nieuwing. Maart 1848**,
en de twee anderen : nDe Aartsbisschop van Par^s. I» 24 Fe-
bruari 1848, n. 26 Junfl 1848*\
De twee laatstgenoemde Oden, de eerste tot afkeuring van
des Aartsbisschops Herderlgken brief, en het daarop gevolgde
Te Deum, waarby de Dichter vraagt en antwoordt:
Van waar die g?er om ées He«'en tempelhof
Te naadren, en in dankbre pfialmsn
En vrome beden 'sfienwgen lof
ThaxïB luid en krachtig te doen galmen?
Zie 't Yolk heeft straks, in stonten waan.
De hecbtste banden losgereten.
En onder vloek en lasterkreten
De vlam des oproers op doen. gaan;
Het heeft, in woeste drift ontglodd,
Den Jtdythroon yernield, van 'sEonings achtbre slapen
Een eens geschonken kroon gerukt^ en 't blinkend wapen
Met kostbaar burgerbloed besproeid —
(sn de andere, vier maanden later, tot eere van dien prelaat,
die zich onder nieuwe opróetlingen begaf, om hen, ware 't
mogelijk, door woorden van vrede en liefde te bezadigen,
maar te midden zijner pogingen doorschoten werd — zijn
in den waren toon der Ode, krachfag van st^l, en, zonder
overdr^ving verheven in gevoelens en gedachten. De Diöhtcr
roept te regt den gevallen Aartsbisschop toe:
240 B. BEXNIXK JAXSSOXIUS,
Maar oTerwonnen »gt gQ niet» g)} knecht des Heeren!
Bewondrend zal nu de aard n eeren.
Om *t ofier dat ge nw volk kwaamt bién;
£n *t vonnia, dat zy had gesproken.
Toen de oproenraan was opgestoken.
Door nwen mond gew\jd ^ z\j heeft het thands herzien»
Uw dood heeft ze nitgewischt, de riek die op nw leven
Om H woord b\) 'sEonings ral moest kleven,
£d naamloos heeriyker dan '*s Btsschops praalkleedy
Siert thands de martlaarskroon de slapen
Des Herders, die daar roor z|]n schapen
Zyn leven heeft gesteld als ggl
Minder zjjn wij ingenomen met den lierzang: nVemieawing.
Maart 1848*', betreffende de maatregelen van Koning willem II,
waaryan de toenmalige Grondwetsherziening het gevolg is
geweest. Dat ligt niet aan mindere waarde van het gedicht
in st\jl, kracht, verheffing of gloed; ook niet aan verschil van
inzigt ten aanzien van de gebeartenis, daar wQ meenen dat
het oordeel over 't al dan niet weldadige dier vernieawing,
waaromtrent de gevoelens zoo ver niteenloopen , eerst aan latere
tyden behoort; maar het ligt daarin, dat de Dichter in het
vaar der aitboezeming, by de gewone verhefBng van het voor^
geslacht, te weinig gedacht heefl aan de deagden en verdiens-
ten z^ner t\jdgenooten. De vraag:
Waar bleef die moed en kracht
Waarmee een wakker voorgeslacht
De woeste, ontembre zee naar zgn bevel deed lojsteren, —
Slavin, die van rondsom ons schittrende offers bracht P
zou niet zyn gedaan, als de Dichter gedacht had aan de
van Nederland onafbankel^ke politieke gebeurtenissen in de
eerste dertien jaren dezer eeaw; aan de daardoor veranderde
omstandigheden ook voor den handel, en aan het gebruik dat
van onze heroverde zelfstandigheid, met betrekking tot de zee,
is gemaakt: hetzij men die beschouwe als slavinne van onzen
handel, of als geboeide vgandin van onze kusten en gronden.
Het besluit om de zee in Hotland, door 't droogmalen van
den Haarlemmer-meer, te breidelen, was zonder wedergade; en
wig twijfelen zeer of het voorgeslacht wel ooit, 'gel^'k de tyd-
genoot, eene vloot van twee-honderd of meer Oost-Indië-vaar-
ders bezeten hebbe. De vraag:
GEDIGHTBTf. 241
Waar ü iUe moed , die *t volk nieis dan rijn God deed vreezen ?
klinkt ons niet minder vreemd , wanneer wQ denken aan Neêr-
lands kryg8bedr\jven na 1812: aan de wapenfeiten onzer bur-
gers in 1813 en 1814; aan Quatre-Bras; aan Waterloo; aan
Algiers; aan Palembang; aan Java; aan de volkswapening van'
1830, verheerl^kt door de zelfopoffering van van spetk, en
bekroond met de lanweren van een tiendaagschen zegetogt:
alle tijdperken en feiten van moed^ die w^j beleefd hebben,
en waarin en waarbij w\j gevoelden, en de wereld ook
erkende, dat de tijdgenoot in heldenmoed en gereedheid om
goed en bloed voor 't algemeen belang op te zetten, z\Jne va-
deren evenaarde. W^ vinden het, hoe schoon deze Ode ook
z\f in den vorm, daarom toch jammer, dat z^ hier zoo ge-
heel is opgenomen.
Niets anders dan lof en toejuiching hebben we voor al de
overige liederen. Of de Dichter, op de hooge feestdagen der
Christenheid, de hoofden van huisgezinnen opwekt om de ge-
boorte des Heeren niet enkel in de kerk, maar ook in huis
te vieren; of, op Paaschmorgen , rouwdragenden wijst op den
hemelschen glans die de graven hunner geliefden bestraalt;
of, op Hemelvaartsdag, uit de rondom hem bloedende Natuur,
met verlangen naar boven , den st\;genden leeuwrik naoogt; of,
op Pinkster, z^ne geloovige verwachting uitstort, dat er een
Pinkster aanstaande is, waarop de Heilige Geest óp al wat
mensch heet zal dalen; of, in wereldlijke liederen, diep ge-
voel voor het grootsche en schootie der schepping, innige zucht
naar de genoegens van het stille landleven, blakende gehecht-
heid aan het Land en de plaats zyner geboorte vertolkt, of,
vol mededoogen, zwervenden en lyders met voorbede en ver-
troosting gedenkt — altijd en in alles bl\jken zijn rein gevoel,
levendige verbeeldingskracht, zuivere kunstzin en smaak, warme
menschenliefde , en verlichte Godsvrucht. Al de liederen mogen
ook voorbeelden van welluidendheid en zoetvloeiendheid wor-
den genoemd. Z\j bevatten bovendien , zoo vaak de stof er
aanleiding toe geeft, meesterlijke schetsen van Natuurtoonee-
len , zoo schilderachtig in de uitgelezenste kleuren der taal ver-
zinnel^kt, dat de Dichter, naar óns gevoelen, geroepen is om
vooral uit te munten als Zanger der Natuur. Tot eene proeve
van den toon, trant, st^jl en geest der liederen strekke het
242 B. BE^rniXK JANSSONIUB,
lied f getiteld: nHemelvaartsdag", dat w$, verlegen met de
keuze nit zoo veel schoons, hQ voorkeur overnemen, om zyne
betrekkelijke kortheid:
Hoe blinkt de wedigeboraii aard 9
Vol heeriykhdd en s^gen.
Vernieuwd, geiyk een hemelgaard,
Den biyden wandlaar tegen 1
Hon golfjene spattend yan kristal.
Vermelden frissche stroomen.
Met zoet gernisch, door *t bloeiend dal:
„Laat elk wie dorst heeft komen I*^
De dood, die OTer reld en mar
Zyn harden sobepter swaaide.
Let heerschersstaf en r^kskroon nedr.
En *8 lérens adem waaide:
Zga niet de aerken, waar ge een traan
Van weemoed op liet yloeien,
Begrayen onder rozeblaftn
En leliën die bloaen?
Geen traan yan ronw wordt hier geweend;
De kenr yan staatsiekleeden,
Doonaaid met levend eêlgesteent.
Ontrolt aich yoor nw sohredea;
Heel de aarde tooit aich als een Bmid,
Die yroiyk haar trezorea
Voor d* aangebeden man ontsliüt,
Wien zü zal toebèhooren.
Is *t yreemd , dat hier het harte spreekt
En yraagt in zoet yerlangen:
„Zeg, HeerI wat nog aan de aarde ontbreekt.
Om waardig ü te ontyangen?
Is de aard niet nieaw, yoor ü bereid.
En wilt Ge er nn niet wonen.
Om hier Uw Byk yan heeriykheid
Aan wie U aoekt te toonenP*'
Maar yan die heeriyk bloeiende aalrd
Verheft op ylngge wieken.
De leeowrik daar zich hemelwaart,
B|} 't blosend nehtendkrieken*
Zie eiken tak yan 't groenend wond
Een bonten yogel wiegen.
Dien 't nestjcn, knnstig saamgebouwd.
Straks vrolijk nit zag ylicgcn.
GfiOIOBTXN. 243
Ginds kiest een teedre nachtegaal
Zich genrge bloesemtwygen,
£n doet er, in bezielde taal.
Een lied der schepping stijgen.
Een tal Tan sangers op de bla&n«
Op heestertak en bloemen.
Heft aachte en schelle liedren aan
Om 't schoon der aard te roemen;
Maar, leenwrik, gij ontrlncht het schoon
Van bosschen en Talleien,
En mengt nw lied niet met den toon
Der dartle vooglenrrien;
Deae aarde kan n niet Toldoen»
En, eenzaam opgestegen,
Vli^ ge OTer berg en mradplantBoen ,
Den blaauT^en hemel tegen;
Uw Tierken worden nimmer moé.
En door geen aard beluisterd.
Zingt gy den hemel 't loflied toe.
Waarin het heimwee floistert»
Hoe trilt die tooni o Wfj Terstaan
Uw Tlncht en nw gezangen:
Door 't schoon der aarde niet Toldaan,
Op Tlenglen Tan 't Tcrlangen,
Verhefien we ons naar hooger sfeer,
B\) 't klimmen ottaer toonen;
Daar is ons erfdeel, daar de Heer,
Daar wil H^ ons doen wonen.
Wy willen dringen in het licht.
Waarin Toor al de Zijnen
De Heer Zijn Triendlijk aangezicht
Vol heeriykheid doet schenen*
Maar zie... een wolke aan 's hemels boog
Houdt nog dien glans Terborgen —
Doch Englen floistren Tan omhoog
Den Christen toe; „Tot morgen I"
W$ achten 't onnoodig hier nog iets hij te voegen; maar
hopen dat onze letterkunde door den Eerw. beknink janssoniüs
met nog vele bandels van zulke gedichten zal worden ver-
rekt, en wenschen hem, tot dat einde, voor immer kracht en
lust, om van den inspaunenden arbeid van z^jn gewigtig ambt,
Terpoozing te vinden in de kunst die bij zoo waardigiyk en
met zoo veel geluk beoefent.
i
24 ( CADSA.NDRIA.
Cadsandria* Zeeuwsch-Vlaamsch JaarhoeJyey voor het Schrik'^
keijaar 1856. Verzameld door j. H. van dale. Te Schoon-
dijke, bij A.J.BTonaw]ik. InkLSvo. XXXVIenlhQbl. fi-^O.
De Verzamelaar der »Cad8andria*' hoopt dat deze derde
Jaargang niet de laatste moge wezen. Wy hopen het met
hem, omdat, zoo er reden ware tot vrees voor het staken der
uitgave, dit zon moeten liggen in gebrek aan belangstelling
bg de bewoners van Zeeuwsch-Ylaanderen. Aan stof zal het
der Bedactie niet spoedig ontbreken; want het veld dat zij
zich ter bearbeiding heeft uitgekozen, is r\jk en vruchtbaar.
Het nvasteland van Zeeland" heeft evenzeer zyne geschiede-
nis, z^ne eigenaardigheden en merkwaardige bijzonderheden
als andere Gewesten; en zoo wij de nCadsandria" nog niet
op ééne l^n kunnen stellen met den nGrelderschen Volks-Al-
manak**, de medewerkers toonen toch allezins voor hunne taak
berekend te zQn. De historische en oudheidkundige bijdragen
in dezen Jaargang z\)n de lezing overwaard. Vooral »Jaktje
VAK SLUIS, de oudste klokkenist van Vlaanderen**, door Mr.
EGBERTS BissEEüw; de »Nalezingen aangaande St« Anna ter
Muiden**, door b. q. jansen; de nKeuren*' en de »Naams-aflei-
ding van Aardenburg'*, door j. b. van dale, en de nMofife-
schans", door j. van deb baan, verdienen eene eervolle ver-
melding.
Ook het letterkundig gedeelte der nCadsandria*' is lofwaar-
dig, als men in aanmerking neemt dat de Redactie slechts bij-
dragen plaatst van gewestgenooten. Onder hen treffen w^* onzen
B. PH. de kanteb aan, dien w|j overal zoo gaarne ontmoe-
ten, en wiens )iVergeet-mij-niet op een Kerkhof dit Jaar-
boekje tot sieraad strekt.
Die verklaring kunnen wij niet afleggen van: »De Winter**,
door j. JOBSE ; want merkten wij daar goede , zelfs zéér goede
versregels in op, eenigen er van herinnerden ons oude ken-
nissen; en wie waarborgt ons nu de oorspronkelykheid der
overigen ?
Heeds de aanvang van dat gedichtje:
„Ho€ bar ia de winter ^ hoe grimmig en guur" ^
riep ons den eersten regel van het schoone en bekende gedicht
van WITI1UY8 in 't geheugen:
CADSANDRIA. 215
„Hoe bar is December, hoe grimmig en guur".
Eren zoo lazen wij op bl. 58:
„Geen sneeuwvlok, die niet zijne goedheid verkondt.
Geen avond, geen opgaande morgen."
BiLDEBDijK zong in z^'ne heerlijke »Rast in Hoop'' (zie )iDe
Voet in 't Graf):
„Geen grasschent, die niet zijne goedheid verkondt.
Geen avond, geen opgaande morgen".
Zolke vrijheden mogen in de toonkunst geoorloofd zijn, de
Heer jobse zal niet beweren dat hy door het veranderen van
twee woorden die verzen tot de z^ne heeft gemaakt. Het
vierde district van Zeeland vormt wel eene afgelegene streek,
maar onze vaderlandsche Dichters z\jn er niet onbekend; en
de historische bedragen in de ))Cadsandria*' geven dit Jaar-
boekje aanspraak om ook buiten de Provincie gelezen te worden*
Mogen de Uitgever en Verzamelaar daar, zoo wel als in hun
eigen Gewest, de aanmoediging ondervinden, welke hunne on-
derneming ruimschoots verdient! G.
In den RooTc des Tijds, Schetsen uit de Portefeuille van alexander
V. H. (verhuell). Te Amsterdam^ hij J. H, Gebhard en Comp,
1856. In Svo. ƒ2-:
AxEXAKDER VERHUELL, de tcckeuaar met stifl en pen, is
eene specialiteit onder onze letterkundigen, en geen wonder
daarom, dat zoo ras er wat nieuws van hem wordt aange-
kondigd, z^'n arbeid de algemeene aandacht trekt, en z\jne
geestige schetsen vele koopers en kgkers vinden. Zeker is dit
achttal schetsen reeds in veler handen, al haasten w\j ons die
aan te kondigen en ruimschoots aan te bevelen, daar ook deze
weder in alle deelen het bew|js leveren van de objectiviteit
des Auteurs, en van z\)n uitmuntend talent om levenstoestan-
den af te Iqjken, en tot in hare minste details weder te geven.
Op de eerste bladzyde vindt men in de titelplaat eene alle-
gorische verklaring van den wel wat zonderlingen titel van
dezen bundel. De tweede en derde stellen zeer aanschouwelijk
de rid voor nnaar en terug van eene promotie-partij". Deze
êouoemrs uit den studentent^d van den Auteur worden gevolgd
door eene geestige teekening, met een niet minder geestig b\j-
246 ALEXAXDER V. H., IX DBX ROOK DBS TUDS.
schrift 9 waarait het doidd^k wordt hoe een jong menschdoi*
zend galden in den vreemde met reizen kan zoek brengen, en
met eene dosis wetenschappel^ke kennis, wël te verstaan van
vrouwen, paarden en w^'nen, kan wederkeeren, en toch die
verkregene wetenschap ten genoege van z\jn papa kan te lach-
ten hangen: alles ten bewijze dat het spreekwoord: »Zoo als
de oaden zongen, zoo piepen de jongen", nog niet uit de mode
of uit den tgd is.
Geeft deze schets een tooneeltje nit het nhigh U/e'* te aan-
sèhouwen, de vijfde schets, onder den titel van: »Eea W^ze
der negentiende eenw*', levert een tafereeltje nit het volksleven.
Twee oude paaien zitten in den hoek van den haajd druk te
discooreren over den goeden oaden t\jd ea dboi^spabts'*;
maar een dreumes, wien op de centenschool eene massa histo-
riaohe jaartallen werden ingepompt, maakt hen, tot hunne
groote verwondering en verbazing over z\jne wisheid, op eene
ehronologische vergissing opmerkzaam.
De zesde plaat is eene nieuwe bijdrage tot de geschiedenis
van nDe Visch en den Mensch*': eene aardige teekeni^g, die
w\j vooral aan opzieners over de jagt en visdcherg ter be-
peinzing aanbevelen.
De zevende schets — naar ons inzien de best geslaagde uit
den bundel — stemde ons weemoedig. »Eeuwige Vriendschap '
draagt zy tot onderschrift, en stelt een viertal jongelingen voor,
die, onder 't ruimschoots offeren aan den God des w^ns, elkan-
der «eene eeuwige vriendschap*' toedrinken. Maar de engel
des doods en de gr^^ze tydgeest kgke» om een ho^lije, en lag-
ohen de vrolijke jongens eens harteigk uit. Yoor den denkenden
taesohonwer moet deze plaat veel aantrekkel^ks hebbeq*
De achtste schets isi — om met den man der rarekiek te
spreken: «een dubbel stik": de beide pkatjes worden door het
geestige byschrift goed verklaard; reden, waarom de Auteur
zeker het onderschrift weg liet: aan z\jne lezers, overlatende
om het idee naar hunnen zin te omschi^'ven, nConsequent!"
souden w^ zetten boven 't eerste; ȣen gestichte Kerkganger"
hoven 't laatste.
Onder uitnoodiging aan den Auteur om i^ne belofte, in de
opdragt aan z\jnen vriend gedaan, na te komen, en met be-
leeld veiBoek ook öns de volgende schetsen wel tQ ^iUen toe-
zenden, bevelen wQ deze zijne nieuwe geestvruchten onvoor-
waardelijk aan.
N, XONKER, TWEE NEVEK. 247
Twêe Nevên. Een. Verhaal^ door n. dokksb. Te Amsterdam^
Uj J. H. Gebhard en Cx)mp. 1854, In gr. Svo. 814 W. ƒ 3 -30.
BeedA door xgn eersteling: i>Qnder de Menschen'^ en eenige
ilOTellen in Jaarboekjes en elders, heeft de Sdury ver van dezen
roman zich doen kennen als iemand, wien, by eene scherpe
opmerUngagave, het talent is toebedeeld, om wat hy aanschoawde
en gevoelde, op eene aangename en degelyke w^jze aan zgne
lezers mede te deelen.
Zoo iets onze belangstelling in dit zyn werk nog meer kon
opwekken, was 't wel zeker het Voorwoord, waarin het hoofd-
denkbeeld dat den Schryyer bezielde, in deze weinige woorden
wordt nitgedmkt: »werkl\jk, ernstig is het leven**. Dat thema
deed ons verlapgen kennis te malden met 4e levensbesohoa-
wing welke h\} als de meest geschikte tot waarachtig levens*
geluk Cin opboawipg voor een hooger leven aan de hand zon
geven. En na w^ gelezen hebben willen wy, ook in weinig
wo(»rden, aan onze lezers mededeelen: hoe de Hettr doiikeb in
z\}ne twee hoofdpersonen doet zien, op welke w\jjze die ernst
soms wordt ontwikkeld bg den een, en onderdrukt bg den
ander; hoe h^ wezen moet om vrachten te dragen; en wat
het gemis er van nadeeUgs wrocht, zeUs by heli bezit van
schitterende talenten*
De neven eduaiuo sihiit en k^ko vak waixevbub0 ver*
schillen hemelsbreed in maatschappelyke positie, in nei^g,
en in karakter; maar beider aanleg is nitmnntend, en belooft,
wat het verstandelyke betreft, vëël voor de toekomst. Eduaxd
is de oudste zo<m van een tabyk, niet rnim met tydelyke
middelen b^eeld gezin; kusto is de eenige zoon van schat-
ryke ouders, en een bedorven kind. Beide worden opgevoed
op dezelfde kostschool; maar hy diei weinig bezit, begrypt dat)
arbeid en talent hem een weg door *t leven moeten banen;
terwyl de ander de in hem sluimerende gaven slechts ontwik-
kelt om er mede te schitteren, en zich boven anderen te ver-
heffen. Nog duidelyker wordt weiras hunne verschillende
levensopvatting, wanneer men eduabd — tegen ayn sin, maar
mt pligtbe^f — op het kantoor zyns vaders werk^aajn vindt,
248 5C. DOSKER, TWEE XEVEX.
in dezelfde stad waar kuxo zich aan een zor^loos studeaten-*
leven overgeeft. De strijd des levens vormt eduajid tot een
man met een helder hoofd en een warm en edel hart; het
leven zonder strijd doet kuxo zoo diep vallen, dat er nimmer
aan opheffing uit dien val mag worden gehoopt.
Gaarne gaven wy — als meer ruimte ons gegund ware —
eene hreedere schets van heider ontwikkeling en toekomst; doch
nu moeten wy ons tot de verklaring hepalen, dat w\j de ka-
rakter-schildering van deze hoofdpersonen uitmuntend vinden.
W^ voegen echter nog een^ enkel woord hierh\j over de neven-
figuren en de schildering van sommige toestanden.
Zoo zeer als w^ het karakter van kohl naar de natuur
geteekend vinden; zoo hoog als w\j loopen met de schildering
der andere personen; zoo weinig vrede hehben wy met de
bewerking van altexdokp*s karakter. Als de roman in de
laatste helft der vorige eeuw te huis behoorde kon 't misschien
mogel\jk worden geacht, dat een half-talent als h^ zich staande
hield op zekere hoogte. In dagen als de onze komt ons dat
geheel onwaarschgnl\jk voor. De Heer donker is te zeer op
het gebied van kunst en litteratuur te huis, om niet toe te
stemmen dat iemand als bindt een te helder oordeel heeft,
om zich langen tyd door den geleerden glans ran een altbn-
DORP te laten verblinden.
Deze aanmerking is de eenige die wQ op karakter- en situ-
atie-schildering in dit wèl geschreven werk te maken hebben.
De politieke geest die er in heerscht, kon ons stoffe geven tot
eene meer omstandige beoordeeling, daar w\| op dit punt nog
al van den geachten Schr^ver in meening zouden verschillen.
Dit verschil van opinie is echter geene reden voor ons, om
iets te ontnemen aan onzen ruimen lof. Het zon ons leed doen ,
wanneer dit boek in den dagel\Skschen stroom van romans
verloren ging. Wi^ bevelen *t ieder aan, die in een met lezen
doorgebragt uur niet enkel uitspanning zoekt, maar ook voed-
sel voor hoofd en hart.
Qraaf willem IV vax den berq. Een Jlaauwe in dagen van
kracht. Door chonia (j. o. kinderiunn). Twee Deekn. Te
CHOKIA, GRA.AP WILLEM FV VAX DEN BEKG. 249
^sJIertogenhoschy bij Gebroeders J^aller. 1855. In gr. 8vo.
617 bL Met gesteendrukte titels en vignetten, ƒ 6 - 60.
£r is een tijd geweest dat wij met romans aan de geschie-
denis van onzen worstelstr^'d met Spanje ontleend als over-
stroomd werden; romans, die, op enkele ganstige uitzonderin-
gen na, *t z\j door de onhandigheid der Auteurs, 't z\} door
het gemis van geschikte bronnen, veel meewerkten tot eene
scheve voorstelling der historie, en een verminken der por-
tretten van de groote mannen dier dagen; geschriften, die ge-
heel verkeerd op den volksgeest werkten, en de meening der
massa her- en derwaarts slingerden, om eindelijk door hunne
valsche voorstelling open ooren en harten te bereiden voor de
stem dergenen, die om politieke of godsdienstige redenen er
lust in zouden gevoelen, de geschiedenis dier roemrijke dagen
te reconstrueren en een blaam te werpen op den doorluchtigen
held en zijne medestanders, aan wien w\j naast God een on-
afhankelijk volksbestaan, gegrondvest op het Protestantsch
beginsel, hebben te danken gehad.
Maar die t\|d is voorb\|, de historische roman heeft met
YAN BUBEN SCHELE en KRABBEKDAM c. s. uitgediend en voor
den roman intime plaats gemaakt, en zoo w\j nu en dan nog
stemmen vernemen, die door hunnen arbeid ons herinneren
dat het veld nog niet is afgemaaid; wiy hooren die gaarne,
omdat nein guter "Klang" ons oor treft, waar een bosboom-tocs-
SAIHT, SGBIMMBL of OHONIA, het verledene voor hunnen spiegel
plaatsen, en, der waarheid getrouw, gesteund door onafgebro-
ken studie, strikte historische eerl^kheid, en op grond van
feiten, tot heden niet of weinig gekend, voorgelicht door ge-
schriften eerst kortelings ontdekt of alleen voor den man van
wetenschap toegankelijk, ons de Vaderen voorstellen zoo als zij
waren; niet de geschiedenis opofferende aan den roman, veel-
eer — zoo als in 't werk dat voor ons ligt — den roman er
door heen vlechtend, als een naauw zigtbaren, en daarom van
alle belangrijkheid of gewigt voor 't weefsel ontblooten draad,
dien w\j gaarne zouden missen, waar de historie in zoo ge-
spierden styi en zoo bevalligen vorm ter onzer kennisse wordt
gebragt*
Volmondig kunnen wij deze verklaring afleggen , dat de ge-
boskbesoh. 1856. n*". V. 18
250 CHOSIA,
schiedenis van den flaau^artigen willbm van deh bebq door
GHONIA op meesterlyko wijze is behandeld, want het is of wij,
door den Auteur voorgelicht, hem zien leven en handelen, en
geheel ons verplaatsen in z\jn toestand, ja doordringen tot in
de diepste diepte van z\jn hart, om op *t eind met den Schrij-
ver hem te veroordeelen , als een flaauwe, van wien 't gel-
den kon wat de groote Apostel eenmaal op de Laodiceërs
toepaste. Waar w\j hem ontmoeten, 't zij als huisvader opz^n
voorvaderlijk slot van 'sHeerenberg, of te Brussel waar h^'
mede aan het hoofd staat der verbondene edelen; 't z\j w9
hem als banneling zien te Keulen of te Bremen, dan wel als
overwinnend veldheer binnen Kampen of Zwolle; of h\$ onder
armoede gebukt of in weelde levende door ons wordt aange-
troffen, nu gloeyende van \jver voor de goede zaak, dan uit
Godvergeten eigenbelang transigerende met parma, Spanje's
veldheer; hier water in de eene, ginds vuur in de andere hand
aanbrengende; hier voor eene w\jle krachtig, daar laf, verra-
derlijk en onmannelyk; nu bukkende voor de stem van z^jn
geweten, voor de inspraak van zyn beter ik; dan, gehoor ge-
vende aan die fluisterende stem, die hem aandrijft om vreemd
en eigen, eer en goede naam, geloofsovertuiging en banden
des bloeds gering te achten, waar 't financieel belang of zelf-
verheffing geldt; om eindelyk zoo diep te vallen als iemand
viel in die dagen, gebrandmerkt als verrader, veracht door
beide de partyen, eerloos al was hij stra£fel6os, — overal be-
wast de Auteur dat hg zijn onderwerp ten volle in alle op-
zigten meester is.
Al verzwijgt hij 't, al bedekt l^j de feilen in haar karakter
zoo veel mogelijk; om trouw aan de historie te blijven, mogt
de Auteur ook in habia van nassau — des Zwygers zuster,
VAN DEN bebg's gade — niet vergoelijken wat eene vlek werpt
op haren naam. Zy bewees het, dat, mogt zij de bloedver-
wante z^n van den grooten grondlegger onzer vrijheid, zg
daarom zgne geestverwante niet heeten mogt. Maar mabia was
vrouw, was moeder, was de gade van eenen laffen en niets
waardigen echtgenoot; al had zg veel willen voorkomen, God
weet 't, of ze iets zou hebben vermogtl — De teekening van
deze historische figuur is mede van den beginne tot het einde
volgehouden; zg boezemt belangstelling, en wat meer zegt ...
GRAAF WILLEM IV VAN DEX BEB6. 251
medemden in. choïoa heefl de vrouw weten te sparen, waar
]4j na en dan de dochter der Nassau's hard vallen moest.
Ook LODEWIJK VAK NASSAU, de held van Heiligerlee, en z^n
broeder johax z\jn met eene meesterhand geschetst, ütten-
HAM, PASBiA*s gezant, niet minder; bjllebbandt, Groningens
burgemeester, — al komt I4} slechts weinige oogenblikken ten
tooneele — eveneens.
Onze beperkte mimte vergunt ons niet, om in détails te
treden. Alleen dit: chonia's nGroaf van den Berg** is eene
éënige, keurige, bedrage tot de geschiedenis van het ontstaan,
den voortgang en de vernietiging van het Verbond der edelen;
18 een degelijk en doorloopend overzigt van alle de groote ge-
beurtenissen der zoo gewigUge jaren 1566 — 1584, en verdiende
al was *t daarom allëën reeds algemeene belangstelling. Bui-
tendien is de voorstelling levendig en boeyend tot den einde
toe, getuigen onder meer de moord te Zutphen; van den
BEBG*a hnis8el\jk leven te Bremen; zgne onderhandelingen
tijdens zyn stadhouderschap met pabma*s gezant; alles is met
even frissche kleuren geschetst, ieder tooneel bewast het
dat het door eene meesterhand werd bearbeid.
Zoo zien w^ "gaarne de geschiedenis en de ontwikkeling
van ons volksbestaan beschreven. Zulk een arbeid heefl bUJ-
vende waarde, h^j boeit den ongeletterden en den wetenschap-
pelijken lezer beide. Moge chonia nog veelmalen ons Hol-
landsch publiek op zoo degel^'ke, echt Hollandsche gesohriflen
vergasten !
Algemeene Mythologie^ geschetst voor Gymnasiën en Inrigtingen
van Middelbaar Onderwijs ^ door Dr. A. w. de klekgk.
Tweede y vermeerderde druk. Te Amsterdam y ^' P. EUerman,
1856. In kl. 8w. 80 W. ƒ 1 - :
Onder de werkjes die in de laatste jaren op het gebied der
Mythologie verschenen zijn, is er geen dat zich door beknopt-
heid en volledigheid zoo zeer aanbeveelt als dit.
Na eene Inleiding over het Heidendom bevat het een over-
zigt van de Mythologie der Oostersche volken: Chinezen, Bak-
triërSf Meden en Persen, Indiërs, Babylonïërs, Phoeniciërs
18»
252 Dr. A. W. de klerk, ALGEMEEHE MTTHOLOaiE.
en Karthagers, Aegyptentfren en Aethiopiërs, die belangrijk-
heid aan beknoptheid paart, en waarin menige bijzonderheid
is op te merken tot opheldering en verklaring van de Mytho-
logie der Grieken en Eomeinen, die de hoofdplaats in het
boekje bekleedt* De Mythologie dezer beroemde volken, die
steeds vereenigd geleverd werd, is hier voor ieder volka&on-
deriyk behandeld. De Schrgver, den historischen weg volgende,
heeft de Godenleer der Grieken vödr die der volken van Italië
geleverd, in dier voege, dat men eerst Griekenlands Theogo-
nisch stelsel, de Goden van den Olympos, de Chthonische
Goden en Heroën behandeld vindt, en daarna de Godenstelsels
der Etmskers, Latijnen en Sab\}nen, met aanwyzing van de
Goden die door hen van de Grieken z\jn overgenomen, en
ook van de Begripsgoden, die later zijn ingevoerd toen de
Fhilosophie te Rome begon te bloeijen. Deze wijze van be-
handeling achten wij zeer doelmatig; ja voor eene goede op-
vatting van de godsdienstige denkbeelden der oude volken de
ware te zijn. Aan het boekje is bovendien eene korte schets
der Keltische, G^rmaansche en Skandinavische Mythologie
toegevoegd, die tot heden, zoo wy meenen, bij 't Gymnasiale
onderwijs niet in aanmerking is gekomen. Hfet aangename van
den vorm en de helderheid van den stijl z^n allezins geschikt
om de leerlingen te boeijen en hunne weetgierigheid op te
wekken; de correctie is blikbaar met zorg geschied; de drak
en het papier z\jn fraai, en het zestigtal groepen en figuren,
op zestien plaatjes, die het werkje versieren, den inhoud ver-
duidel^ken en de lezing veraangenamen, is verdienstel^'k. Dit
alles, en de betrekkelijke goedkoopheid van het boekje doen
ons eindigen met den wensch, dat een ruim debiet den be-
kwamen Schrijver en vlgtigen Uitgever beloonen moge voor
de zorgen aan df zen tweeden druk besteed. W\j vestigen de
aandacht van allen die in de Mythologiën der oude volken
belang hebben te stellen, op dit hoogst verdienstelijke werkje.
B0£KB£8CH0UWING.
AckUal nagelaten Leerredenen van l. dibbits, in leven Predi-
kant der Nederdttttsche Hervormde Gemeente van Utrecht.
Met Portret. Te Utrecht, bCJ C. Bielevelt, 1855. In gr. Bvo.
XII «i 156 W. ƒ 1 - 50.
Als de Gemeente eens ontskpen leeraars soo talr^k Is, dat
men rekenen mag voor eenigen z^ner preken het noodige debiet
onder baar te zullen vinden, en wanneer de nagelaten leer-
redenen niet zöö middelmatig, of beneden 't middelmatige z^n,
dat zij de gedachtenis des overledenen geene eer zouden aan-
doen, dan achten wij *t goed en zelfs pligtmatig, dat de herder
tot z\jne Gemeente blijve spreken ook nadat hy gestorven is.
Zg heeft er eenig regt toe, dat te verwachten. Velen der
ouderen van jaren zyn doorgaans, 6f aan zyn persoon, óf aan
zyne predikwyze z<5ö zeer gewend en gehecht, dat de preken
van een ander leeraar niet ligt wéér in die mate den weg tot
hun verstand en hart zullen vinden. Denzulken is *t met der
daad behoefte, zich den ontslapen vriend en voorganger door
't lezen en herlezen van zyn predikwerk telkens weder in
zyne eigenaardigheden te kannen vertegenwoordigen, en, als
van ouds, hun verstand door hem te laten overtuigen , en hun
hart door hem te laten roeren. Na deze inleiding behoeven
wy wel niet te zeggen dat de uitgave van dibbits' Leerrede-
nen onze goedkeuring wegdraagt.
Zy zyn uit de voorhandene gekozen door zynen veeljarigen
medebroeder fbaj^ckbh, en worden door dezen bij 't publiek
ingeleid met een hartelyk en zeer lezenswaardig woord, waarin
bij de prediking van dibbits op eene voor den homileet be-
langwekkende wyze kenteekent. Moge de ingenomenheid van
den vriend het goed wel eens in uitmuntend veranderen, de
leemten, met name van de voordragt, worden toch óók niet
verzwegen. Dat men hier vruchteloos naar nieuwe beelden of
denkbeelden zou zoeken , geeft franckbk zelf toe. »Het een-
voudige" — zegt hy — wwas by d. het eigendommelyke."
Eenvoudigheid, in den zin van ongekunsteldheid, kan niet
BOEKBESCII. 1856. N'». VI. 19
254 L. DIBBIT5,
genoeg geroemd worden ; meiar andera Btrandt e^ wel eens op
de klip van alledaagscbheid , en wij zouden niet durven be-
weren dat D. die gebeel is ontzeild. Hoog, daarentegen, prg-
zen wij de beknoptheid dezer leerredenen, en de zaakr^'kheid,
waarmede deze, eXs gewoonlgk, gepaard gaat; boogel^jk ook
den gekuiscbten en beschaafden, en daarom toch niet minder
duidel^ken en vloe^jenden styl; boog bovenal de innige ge-
hechtheid aan ohristus en Z^n Svaogelie, en de zucht om
haar in anderen over te planten en voor hun leven vrucht-
baar te maken, welke hier allerwege doorstraalt. In *t kort,
ofschoon wQ den Utrechtschen Prediker op grond van deze
zijne geestesvruchten moeijemk in de r\j onzer grootste kansel-
redenaars zouden durven opnemen, onder de voornaamsten
van den tweeden rang durven w\| hem met gerustheid rang-
fichikken*
De leerredenen hier aangeboden, zyn over: L Egêck.xxjLYJ:
26*. Eên mewa hari^ dé beste rdeuwfaarezegen. Deze leerrede
zal wel aan de omstandigheid, dat zy door d. juist op den
nieuwjaarsmorgen van z^n sterQaar is uitgesproken, hare op-
name te danken hebben; anders komt haar inhoud ons daar-
toe wat al te gewoon voor. Beter beviel ons: II. 1 Petr. i:
28 — ^25. De bestendigheid van het Evangelie. Wel is waar heb-
ben we óók. hier een veel behandeld onderwerp, maar eene
keurige bewerking geeft er iets nieuws aan. üit deze preek
nemen w\J, tot eene proeve van DmniTs' kansel-arbeid, de
plaats over, waar l^j het duurzaam bestaan van 'sHeeren
Woord op aarde schildert. DEeuwen z^n verloopen, sinds het
er was; van zoo menig geschrift, voor wetenschap en kunst
van belang, betreurt de geleerde wereld het onherstelbaar ver-
lies; onnoemiyk veel is door de hand des tgds vernield; al-
leen dit boek, het boek van Grods openbaring, is niet ver-
nield. Tallooze gevaren hebben het bedreigd, en z\jn er door
overwonnen. Het mogt, als dwaas voor den Jood en ergerlyk
voor den Heiden, op geene bekendheid kunnen hopen. Alleen
langs den moegelijken weg van gedurig afschrijven, of den
onzekeren van mondelinge mededeeling, mogt nog deszelfs be-
waring eene onwaarschijniyke mogelijkheid z^jn. Ontelbare
horden van ruwe barbaren mogen het Christel\jke Europa over-
stroomen , om aan alle kennis en beschaving den doodsteek ie
geven. Een gee8tdr\}vend profeet, met bedrog in den mond,
ACBTTAL NAQSLATBN LEBBRBDB!rEN. 255
on het zwaard in de hand, mag geheel het OoBten voor tajne
nieuwe leer doen bokken. De donkerste nacht der middel-
eeuwen mag bjjkans geheel de wereld overdekken. In toI-
gende, nog alt^d dreigende t^den mag, aan de é^ne z\jde, het
alles overheerschend b^geloof Gods Heilig Woord aan de han-
den des Tolks ontrukken, op de l^'st der yerboden boeken
plaatsen, en door beulshanden doen verbranden; — mag, aan
de andere zyde, het drieste ongeloof z^n ontzagchel^jk leger,
onder de vaan der Rede, verzamelen, tot bestrijding en ver-
minking van Gods Openbaring. In weerwil van dat alles is
het Evangelie, als het werk van God, gebleven wat het was.
Op de eene plaats verdrongen, nam het naar de andere de
w\jk. Bijkans overal slechts in het stof der kloosters be-
waard, schitterde het in Fiemonts ontoegankel^ke valleden
in reinen glans. De volken die het bestreden, deed het buk-
ken voor z\jn gezag. De drukkunst gaf het als vleugelen, de
Hervorming nieuwe onwederstaanbare kracht. Ja, zgne ver-
delging is reeds eene onmogelijkheid geworden. Ieder jaar
verkondigt z^ne nieuwe zegepralen. Zoo wordt de aarde eens
vol van de kennis des Heeren. Zoo bljjft het Woord des Hoe-
ren in der eeuwigheid.** — Hl. OaL iv: 1 — 7. De komst van
GHBISTDS, cUs strekkende tot a/schajfing der oude^ en tot invoer
ring eener meuwe en heerlijker Oodsdienst-inrigting. Eenbelang-
r^k thema, helder, bondig, en levendig ontwikkeld. lY. Luk.
x; 21". De genoegens van jezus op aarde. Aan deze bg uitne-
mendheid Bchoone leerrede, wier titel reeds de aandacht uit-
lokt, en geen bloote titel is, zouden w^*, al is de toepas-
sing misschien betrekkelijk wat te schraal uitgevallen, den
palm boven al de overige toekennen. Zy alleen is den aan-
koop des bundels wel waard. Weinig minder intusschen vol-
deed ons y. Lukm xziv: 34^. De versck^mng van den opgesta-
stfft Heiland aan pstkus. De in schijn arme tekst is onder de
bearbeiding van D. r^'k geworden. VI. Faalm ex. De heer^
schappij van den Messias, als priester en stedehouder van God.
Eene niet kwaly k gelukte proeve om de schoonheden des Bijbels
onder 't bereik en 't gevoel des volks te brengen ; maar die wy
toch zouden hebben uitgemonsterd , omdat z\j gebouwd is — wat
we anders gaarne aan den leeftyd van d. toegeven — op die
verouderde exegese, welke da.vid tot dichter, en den Messias
tot held van dezen psalm maakt. Dat althans onze Messias
10»
256 L. DIBBITSf ACHTTAL ITAGELA^TEK LEESBSDE!mX.
er niet beschreven is, heeft d., te oordeelen naar de opper*
vlakkigheid, waarmee h\J de Jcrijgsheélden op jezcs overbrengt,
welligt onwillekeurig zelf gevoeld. Vil. Hehr. xit 12, 13.
Het betamende van vernieuwden ijver na vertraging in het Chris-'
tendoniy en VIII. Hebr. ix: 27, 28. Het vertroostend lickty waarin
dood en oordeel door het Evangelie geplaatst worden^ Deze be-
schouwen wg, even als de eerste, voor goede, doch gewone
preken over hoog noodige, maar gewone onderwerpen; ja, de
laatste schijnt door p. voomamel^k daarom te zijn gekozen,
wijl h\j het gepast rekende »den bundel met eene leerrede over
den zaligsten troost des Christens te sluiten*'.
W^* hebben den waardigen d. niet gekend, en zelfó maar
weinig van hem gehoord; maar achten den ontslapene, om dit
z^n werk, en wenschen dat de Gemeenten waarin hy heeft
gearbeid, dit aandenken eens degelgken Leeraars met belang-
stelling mogen ontvangen en in wèl verdiende eere houden!
V. p.
Het Woord der Waarheid. Populaire Inleiding in de Schriften
van het Nieuwe Testament. Naar het Hoogduitsch van J. f*
WUCHEBEB, door ALB. VAK TOOKENENBESGEK , Pred. te Het^
drik^Ido^Ambacht. Een Boek voor het Volk. Te Utrecht^
big Kemink en Zoon. 1855. InkL^vo. IVenldObl. f :-90;
bij de 12 ex. ƒ : - 75; bif dtf 25 «a?. ƒ : - 60; bij de 50 ex.
f :-50.
Tot eene populaire Inleiding in 't N. T. — geene gemak-
kelyke taak voorzeker I — worden, dunkt ons, onder meer,
deze vier vereischten gevorderd: !•*. een, zoo ver *t onderwerp
toelaat, aangename en bevattelijke stijl; 2*'. eene beknoptheid,
die niet alleen 't overtollige, maar zelfb 't minder noodige af-
snijdt, ten einde den niet-wetenschappelyken lezer niet te ver-
warren of te vervelen ; 3^. eene volledigheid , die den leek niet
verlegen laat, wanneer hy eene strydvraag der Theologen, die
z^ne belangstelling wekt, opgehelderd, en, zoo mogelyk, op-
gelost wil zien; 4*. eene waarheidsliefde, die op 't gebied van
kritiek en exegese even wars is van behoudzucht als van roeke-
loosheid, en by gevolg evenmin de orthodoxistische als libe-
ralistische waanwijsheid, waaraan de half-geleerde leek niet
zelden laboreert, in de hand werkt.
J. F. WUCDEREB, HET WGOBD DEB WAABHEID. 257
Toetsen w\| nu wucbbbes's boek aan deze immers niet
onbillijke vorderingen, dan mogen wijj hem den lof niet wei-
geren, dat z\jn st\jl ons voor *t volk ongemeen geschikt voor-
komt. Doch tot het tweede door ons gestelde vereischte over-
gaande, voldoet hy ons reeds minder , en kunnen we de bedenking
niet teraghouden: of niet de inhoads-opgaven der Nieuw^Testa-
mentische Schriften, en ook de chronologische berekeningen,
zonder schade, merkel^k hadden kannen worden ingekort.
Hoofdzakelyk echter heeft de Schrijver ons op 't derde en
vierde punt onbevredigd gelaten. Volledigheid 1 1 Men zou
bij 't lezen van deze Inleiding b|jkans vergeten wat verba-
zende opschudding en omwenteling de negatieve kritiek gedu-
rende onzen leeftyd in de Bybelsche Inleidings-wetenschap
heeft aangerigt! Terwyl aan de berekening van 'sHeeren
geboortejaar ruim acht pagina's besteed z^n, wordt de grond
waarop alles rusten moet, de oorsprong der Evangeliën, in
minder dan anderhalve bladzijde met gxbselbb's vr\} onwaar-
sch^nl^ke c^i^^^^^-hypothese afgedaan, en daarop later, zoo
positief mogelijk, van »vier geheel onafhankelijke Schr^vers'*
gesproken. Dat mattheüs in 't Hebreeuwsch geschreven hebbe,
had de Schrijver niet eend aangeroerd, zoodat de Vertaler
zich genoopt vond, het althans met drie regels aan te stippen.
Of men de Handelingen met de Tubingers voor een partg-
èchrift hebbe te houden; of die — naar Hand. xvi: 10 vg.
1 — 3, waartegen xx: 4,5 — geheel of gedeeltelök aan timo-
THEüs, of aan lükas, en al dan niet eerder aan den eersten
dan aan den laatsten moet toekennen — naar zulke vraag-
stukken behoeft men hier niet te zoeken. De Brief aan de
Efenëra wordt — niet als onbetw\jfelbaar — maar, tenminste
voor een argeloos lezer, als onbetwïjfeld voorgesteld , en voorts
al het raadselachtige van dit geschrift met de ctrctitotV-hypo-
these en de gel^'kt\jdigheid van den Brief aan de Kohaaeëra
verholpen. Over de bezwaren tegen de pastoraal-brieüen^ tegen
die van jakobus en pbtbus, geen woord! Over 't verschil
omtrent den Schrijver der Openbaring een enkel z^ër stellig,
maar zeer weinig afdoend woord. En hierb\j steekt nu weder
op 't zonderlingst af de cordaatheid en uitvoerigheid, waar-
mee h\j te regt den Brief aan de Hebreen zyne Paulinische
afkomst betwist.
Beeds op dit alles kleeft niet allëën de blaam van onvol-
ê
258 J. F. WÜGHKSEB, BET WOORD DER WAARHEID.
ledigheid, maar te gel\}k ook van die behoudzacht, welke de
waarheidsliefde ook van den welmeenendste weet te verschal-
ken. Hiervan vinden w^ nog sterker blijken, wanneer we w»
van *t algemeene tot het bg^ondero volgen. Daar vinden w^
b^ Luh. n: 2, op 't voetspoor van wibseleb — uit wien een
groot deel van wccrebbb*s boek voetstoots gecompileerd is —
al wederom de onverdedigbare vertaling aanbevolen: Deze be^
schrifving was de dUereeretê en geschiedde voor dat otbenius
stadhouder over Syrië was» "Diir vinden we verder nog altyd
de tweevoudige tempelreiniging 'beweerd, en de tweede ge-
vangenschap van PAULUS. En daar óók — om niet mëór te
noemen — vindoti we JtakobüS, den zoon van alfsüs, nog
steeds tot neef van jezüs verheven, en met jakobus, den
broeder des Heerwi, geïdentificeerd: eene combinatie waar-
van het verkeerde door Dr. blok zóó onweerlegbaar is be-
wezen, dat de Vertaler, wetenschappelijker dan z^n Autear,
da&rtegen toch niét nalaten kan op te komen.
Onze slotsom is, dat, hoewel het volk door dit boek jaist
niet grooteiyks geschaad zal worden , het er evenwel ook maar
weinig door gebaat is. De nitnemende vertolking, de naauw-
kenrige correctie, de compresse en toch duidel^ke druk waren
beter aan iets beters besteed. v. p.
Het EvangeUe van johax!7es , gebragt in huizen en harten. Een
Godsdienstig en W^^nschappelijk Dagboek voor beschaafde
Christenen y nagelaten door G. H. van sendbx, in leven TheoL
Doet. f Bidder der Orde van den Ned* Leeuw ^ Lid van vele
Binnen- en BuitenJandsche Geleerde Genootschappen ^ en Fredi-^
kant te ZwoUe. Uitgegeven door G. h. vak sendek, jb., Pred..
te Leur. Derde Deel. Te Zwolle ^ bij W. E. J. Tjeenk
Willink. 1855. In gr. Bvo. XVI en 400 bl.
Dit Derde Dedl van een werk waarover w^ reeds meer-
malen met aanbeveling gesproken hebben, behandelt het ge-
beurde in den avond vóór jbzus' lijden. De geleerde Schrgver
doet er geheel den geest en het leven van *sHeilands aftcheids-
rede en gebed in uitkomen, en brengt die met de hem eigene
warmte en helderheid over in de harten der lezers. Vervol-
gens beslaat de lydens- en opstandingsgeschiedenis zelve, zoo
o. n. VAK SE2n>EN, HBT EVANGELIE VAN JOHANKSSr ENZ. 259
alfl de Evangeliflt die mededeelt, een belangryk gedeelte van
bet boek, en na moge deze of gene ^^ zoo als dat in onze
dagen niet wel anders zijn kan -— van. den Schrijver in op-
vatting verschillen, of over het eene of andere minder vinden
dan l^j er gewenscht of verwacht zonde hebben; -^ het ge^
beel is zoodanig, dat w^ op nieuw het werk b^ ieder Chris-"
tel\jk gezin aanbevelen. De wetenschappelyk gevoimde zal
het niet inzien zonder iets er nit te leeren; de eenvoudigste
al het verstaan en begrijpen, en ieder vindt er stichting en
voedsel in voor zgn gemoed. Tot eene proeve van de wel-
sprekendheid des ontslapen waardigen Leeraars strekke het
navolgende, dat kort vóór z\}n te vroeg en onverwacht ver-
scheiden nit z\jn hart is gevloeid: »Ook voor n en my zal
eens het oogenblik komen, waarop met den laatsten adem ook
de laatste beweging ophoudt, en de koude van het \js zich
verspreidt over ons ligchaam. — Spoedig, wie weet hoe spoe-
dig, en onverwacht, kan die verandering met ons plaats heb-
ben. Zal dan het gelaat nog de sporen vertoonen van de
zielrnst, waarmede de Christen sterft, of van de wroeging, die
het binnenste van den goddelooze in de laatste ure verschenrt?
Zal er dan geene andere rouwe z^n, dan die van het kleed,
dat aan en uit wordt getrokken? Of zullen er harten bloe-
den en de oogen van velen nat worden? Het staat aan ons
zelven. Bepalen zich al uwe inspanningen tot u zelven; ein-
digt uw streven in eigen genot, eigene eer, dgen voordeel, —^
houdt g^ het licht dat u gegeven, de kracht die u geschon-
ken is, alleen voor u, — g\j hebt het u zelven te wijten, dat
niemand eens om u treurt. Is uw leven dat van hem die
de wereld en hare begeerlykheden volgt, of zelfs dat van hem
die misdadig 'wordt en schuldig staat voor Crod en menschen,
om uw henengaan zal geen traan vlieten. Het is vooruit te
zien, men zal uw aftreden beschouwen als eene verlossing van
een voorbeeld dat kwaad stichtte, van eenen invloed die scha-
delgk was. — O! wie beeft niet op de bloote voorstelling er
van, om zoo de aarde, die hem gevoed, de maatschappy, die
hem gezegend heeft, de Kerk van obbistüs, die hem kweeken
wilde tot een burger van het Godsryk, te verlaten? Wie
schrikt er niet voor zóó in het oordeel van t\}d en eeuwig-
heid te vallen? Neen, w$ willen ons kort en vlugtig bestaan
nuttig maken tot heil voor anderen, het zal gewijjd z^n aan
260 G. H. VAX SENDE2r, HET BVAKGELIE VAN JOGAXXES, ÈXZ.
het belang van het ChristeDdom ; weldaden willen wij rondom
ons 8troo\jen, smarten verzachten, afgedwaalden te regt bren-
gen; voor waarheid, regt en Crodsdienst stryden; zelve ons
volmaken, opdat zij onze goede werken zien, en onzen Vader,
die in de hemelen is, verheerlijken. — Dan worde ons lig-
chaam een l^k vroeg of spade, allen die ons kenden, zullen
de offers brengen van hun gevoel.'*
W\i twijfelen niet of de achting den waardigen man door
zoo velen toegedragen, zal ook bl\jken in den aftrek van dit
z^n nagelaten werk, hetwelk in vele handen verdient te zgn.
Bijbeïsch Woordenboek voor het ChristeUfk Oedn. ÜUgegeven
door w. HOLL, p. j. V£TH en f. j. dombla nieuwekbuis,
Hoogleeraren te Ameterdam. Onder medewerking van onder^
scheidene Nederlandeche Geleerden* Tweede DeeL Lett. I — N.
Te Amsterdam^ hij F. N. van Kampen. 1855* In gr. Svo*
603 bl. ƒ8.40.
W\j zeggen niet te veel als w\) dit werk eene schatkamer
noemen, waarin veel en velerlei kostbaars verzameld en geor-
dend ligt. Men zon zich vermoeden als men 't achtereen wilde
nitlezen; doch daar is 't ook niet voor bestemd. Het is een
Woordenboek, om b^j gelegenheid van dienst te z^n. Wie een
voorval leest uit de Israëlitische geschiedenis, en er méërvan
wenscht te weten, sla de artikelen op over de Israëliten en
de Joden, en hj zal zich bevredigd vinden. Hoe dikwerf
denkt men by 't lezen der H. Schriften aan Jerusalem en de
velerlei lotgevallen dier merkwaardigste van alle steden: hier
vindt men een ruim overzigt van al wat die stad betreft, de
eenige wier geschiedenis met hare verwoesting niet is geëin-
digd. Leest men iets onvoUedigs aangaande Ninivë, de reu-
zenstad van Assyrië, of van het oude Thebe, of Memphis:
hier vindt men zoo ver mogel^'k de vruchten der jongste ont-
dekkingen opgegeven. Wenscht men Bgbelsche karakters te
zien toegelicht : men heeft het werk op den naam van den be-
doelden persoon maar te openen. Evenzoo vindt men hoogst
belangr\jke artikelen over de Bgbelsche aardrgkskundo en
natuurkunde en do natuurl\jke historie van het Heilige Land.
Vooral is er veel zorge besteed aan het bewerken van de
BIJBEL8CH yrOOBDE!mOEK VOOB HET CBBISTEUJTK GEZCT. 261
inleiding op de verschillende Boeken der H. Schrift. Het zon
een belangrijk boekdeel uitmaken , als de artikelen daartoe be-
trekkelijk, aftondermk wierden uitgegeven. De Schrijvers heb-
ben, dunkt ons, hier wel eens het niet-wetenschappelyk gezin
uit het oog verloren, en zich meer bepaald lezers van weten-
sohappeiyke ontwikkeling voorgesteld. Wie, b. v., de inlei-
dingen op de Boeken van mozes en op den Profeet jesajas
leest, zal dit, gelooven w^, toestemmen. Zy schroomen ook
niet zich op het gebied der kritiek te begeven, en, gedachtig
aan de spreuk: nDoe wèl en zie niet om", dragen zy de resul-
taten van hun onderzoek voor, zonder te vragen wie al dan
niet van hun inzigt verschille ; maar de wetenschap wint daarby ,
zonder schade voor het redelijk geloof. — B\j de inleidingen
op de Schriften van het Nieuwe Verbond vindt men derzelver
geloofwaardigheid tegen de Tubinger School met waardigheid
gehandhaafd.
Dit werk behoort gevonden te worden in de bibliotheek van
eiken Godgeleerde, en ook in ieder Christelijk huisgezin, waar
de Bybel geen vergeten boek is, en men elkander vraagt:
verstaat gg wat g\j leest? — Met nog ééa Deel zal het com-
pleet zyn.
Beknopte Handleiding tot de regte kennis en waardering der
Heilige Schriften* Een Christelijk Leesboek y naar het Hoog^
dvxtsch van leipoldt. Door M. a. amshoff. Predikant te
Orordngen* Tweede ^ vermeerderde druk. Te Groningen^ bij
M. Smit. 1855. In kl. Svo. 67 bl. f i- 40.
Dat er van deze Beknopte Handleiding een tweede druk is
noodig geweest, bevreemdt ons niet, maar verblijdt ons. W^
hadden zel& wel gewenscht dat de eerste uitgave, die in 1847
verscheen, reeds vroeger dan vöór een paar jaren ware uit-
verkocht geworden. Het boekjen is zóó geschreven, dat het
ook door de eenvoudigsten met vrucht kan gelezen worden,
en op katechisatiën in aller handen verdient te komen. Bg
eenigzins gevorderden wekt het ligt den lust op, om mëër te
weten aangaande de b^zonderheden die hier besproken wor-
den, en het ontbreekt niet aan hulpmiddelen in onze dagen,
om daaraan te voldoen. Zelfs voor de behoeften van nog
262 LEIPOLDT, BEK!70PTE HASfDLEIDIXG, ENZ.
méét geoefenden is gezorgd; maar dit neemt niet weg dat
deze Handleiding, hoe beknopt ook, ganscb niet overbodig is.
Men behoeft ook niet te vreezen dat daarin zon voorkomen
wat aan verdere ontwikkeling in den weg staat, zoo als wel
eens het geval is met andere zulke geschriften. Hier en daar
zouden wy misschien iets méér hebben gewenscht. Ook stoot-
ten wQ 'wel eens op eene enkele onnaauwkeurigheid. Onnaanw-
keurig, b. v., is het, h}j de opgave van het historisch onU
staan der H. Schrift, de vier Evangeliën te vermelden, en
eerst daarna van de Apostolische Brieven te spreken (bl. 15).
Het is toch bekend dat deze laatste geschriften meerendeels
ouder zijn. Maar w^ willen niet vitten, en ook niet angstig
onderzoeken, met welk regt deze tweede druk eene vermeer"'
derde genoemd wordt. De Vertaler schynt er nu en dan iets
b\jgevoegd te hebben. Dat zyn plan om het geheel om te wer-
ken en aanzienlijk uit te breiden, schipbreuk geleden heeft op
ligt verklaarbaar t^dgebrek, rekenen wg geene schade. Het
boekje kan, juist zoo eenvoudig en beknopt als het daar ligt,
b\} vl^tig gebruik, een uitgebreid nut stichten in de Gremeente.
W9 bevelen het daarom hij vernieuwing aan.
Wat zegt Ood tot Neêrlands Volk in en door den jongsten Wet-
tervloedt Tweetal Leerredenen^ over Psalm 95 vs* 7**, 8* en
over Job 5 vs. IS; tdtgesproken ojp den IS'^*^ Maart IS^b^ door
▲. LA^iBRECHTS en B. VAK BEÜKINQEK VAK BELSDIKGEK, Prtf-
dikanten te Lienden en Ommeren ^ in de Neder-Betuwe. Uit--
gegeven ten veordeele der Hulpbehoevenden in die Gemeenten.
Te Tiel, bij de- Wed. D. R. van Wermeskerken. 1855. In
gr. Svo. 56 bl. ƒ : - 60.
De dagen van den jongsten watervloed liggen reeds een ge-
heel jaar achter ons. Dat w\j echter om die reden de aan-
kondiging dezer leerredenen niet achterwege houden, heeft
zgne oorzaak in den lof, dien vrij aan de waardige mannen,
van welke z\j afkomstig zgn, ook nu nog wenschen toe te
brengen. ZQ hebben getoond te weten wat z\j als herders en
leeraars aan hunne Gemeenten schuldig waren. Toen z^,
veertien dagen na het gebeurde, optraden, spraken zj} haar
op hoog ernstige en zeer gepaste w\jzo toe, ten einde een
-WAT ZEGT GOD TOT KEÊBLANDS VOLK, ENZ. 2C3
gewenschtan invloed uit te oefenen op aller harten. En hunne
toespraken, ofschoon In haast en onder drukkende omstandig-
heden bewerkt, hebben z^ niet geaarzeld in het licht te geven;
deels opdat het gesprokene ook elders ingang mogt vinden,
deels opdat zQ door de uitgave in staat mogten geraken om
aan de noodl^'denden eenigermate te hulp te komen. W\j heb-
ben ons verblijd over den echt Christelyken toon, hier aan-
geslagen, en achten de Gremeenten gelukkig, waar zóó gepre-
dikt wordt. Niet dat deze leerredenen door zeldzame gaven
van welsprekendheid, door vernuftige inkleeding of wendin-
gen, of in eenig ander opzigt uitmunten; dat zij verre!
Maar zij hebben eene krachtige aanbeveling in hare gepast-
heid voor die ure, en in haren ernst, geëvenredigd aan de
behoeften der hoorders, en geheiligd door het Christendom.
Wat wil men meer? Van alle vergel^king onthouden w$
ons. Eigenlek gezegde aanpr\jzing tot tezing en verspreiding
komt niet meer te pas. Wy geven alleen eere, aan wie eere
toekomt. En daartoe is het nooit te laat.
Strijd der Beginselen^ of de Grieven en Beschuldigingen van het
Boomsch- Katholicisme tegen het Protestantisme in Nederland^
in het licht gesteld en wederlegd door den Schrijver van:
ifVóór achttien Jaren en nu'\ enz. Derde ^ herziene en veel
vermeerderde druk. Te Tiel^ bij H. C. A. Campagne. 1855.
In po^ Svo. 122 bl. ƒ : - 60.
Dit geschriftjen is reeds zoo algemeen bekend, dat de derde
uitgave er van niet meer dan eene bloote aankondiging kan
behoeven. Het is eene, ja, scherpe, maar volkomen gegronde
polemiek tegen den Ultramontaanschen geest. Vleit men zich
dat zulke redeneringen de Koomsche broederen zullen over-
tuigen, dan vergist men zich; want aan den leiband van het
priestergezag mogen noch durven zy iets lezen dat, in welken
vorm dan ook, tegen het Jezuïtisme geschreven wordt. Maar
zulke geschriftjes kunnen zeer wel medewerken om Protes-
tanten te versterken in hun geloof, en te wapenen tegen de
listen der sluwe vyanden van het Protestantisme. Uit dat
oogpunt bevelen wij dezen herdruk aan. Jammer nogtans dat
zulk eene polemiek uitgelokt en daardoor noodig wordt!
264 J. p. nEijR,
Eene Levensvraag voor oogenblih en toekomst. Armverzorging en
Armbestuur^ naar aanleiding der verordening op de Genees^
kundige Armverzorging^ voor de stad Amsterdam^ met de Ar^
menwet hi verband beschouwd ^ door J. p. heijb. Te Amster-
dam^ bij F. N. van Kampen. 1856. In, gr. 8vo. 67 bL ƒ : -30.
De geschiktste wyze van armverzorging behoort onmisken-
baar onder de gewigtigste vraagstukken van den dag, dew^l
vele en velerlei belangen daarin regtstreeks of z\jdeling8 be-
trokken z\jn. Moge die qoaestie grootendeels feitel^k beslist
z\jn door de Armenwet van 28 Jun^' 1854, waarb\j alle on-
dersteuning der armen aan de kerkelijke en byzondere instel-
lingen van weldadigheid wordt overgelaten, zoo z^n daar-
mede echter geenszms alle zwarigheden en bedenkingen, die,
VQ de toepassing van het door de Wet uitgesproken beginsel,
zich voordoen , opgeheven of opgelost. Integendeel geven de
stedelijke en andere gemeentel^ke reglementen, welke ter uit-
voering der genoemde Armenwet, herzien, of, zoo er nog geene
bestonden, voor het eerst moeten vastgesteld worden, tot veler-
lei bedenkingen aanleiding. Dat was ook het geval in de hoof-
stad des rijks, waar bepaaldelijk de geneeskundige armver-
zorging tot verschillende beschouwingen aanleiding gaf. In
eene Raads-vergadering van 18 October 1855, werd, namelijk,
met 15 tegen 13 stemmen beslist, dat voor geneeskundige hulp,
van stadswege in of buiten de gasthuizen verleend aan bedeel-
den van Kerkgenootschappen, van de respectieve Diakoniën
eene billijke retributie zou worden gevorderd. Op de toen
vastgestelde verordening , wier inhoud thans van onze beschou-
wing z\j uitgesloten, zal echter nader worden teruggekomen,
na de daartegen ingebragte bedenkingen door de Diakoniën der
drie aanzienl^'kste Kerkgenootschappen te Amsterdam, en na
het door een Raads-lid ingezonden en door anderen genoeg-
zaam ondersteund voorstel: om haar in nadere overweging te
nemen. Daar dus over laatstgenoemd vraagstuk op nieuw zal
moeten beslist worden; mag het door den Heer heub uitge-
geven geschrift, dat daarin z\jne aanleiding vond, en thans ter
aankondiging voor ons ligt, als een t\jdig en belangrijk ver-
sch\jnsel beschouwd worden; niet slechts voor den Amster-
damschen Gemeente-Raad, maar voor allen die in de zaak
BENE LBVENSVRAAa VOOB OOGEXBLIK EX TOEKOMST. 265
der armenbedeellng belang stellen. De Schryver beeft, name-
lijk, de gronden waarop bet in de Armenwet uitgesproken be-
ginsel: kerheUjhe armenzorg als regeld burgerlijke armenzorg al$
uitzondering^ steont, met onmiskenbaar talent ontwikkeld, en niet
slecbts de redematigheid, maar ook de wenscbel^kheid en aanne-
meljjkbeid van dat beginsel, zoowel uit een maatscbappeljjk oog-
punt, als in verband met de belangen der Kerk en der armen
zelve, tegen de door velen geopperde bedenkingen en bezwa-
ren verdedigd. W\) bebben er niets op af te dingen, doch
betwijfelen niet te min de uitvoerbaarheid van het door ons
Grouvemement aangenomen en tot Wet verheven stelsel, wan-
neer dit in z^ne geheele uitgestrektheid en by strenge con-
sequentie moet toegepast worden. Dan toch moet ook de ge-
neeskundige armverzorging (benevens het onderhoud van werk-
huizen, enz.), öf grootendeels, öf geheel voor rekening der
Diakoniën komen, die reeds nu naauwelijks b\j magte z^n,
in het hoogst noodige te voorzien, en die voortaan van alle
subsidie uit de burgerlijke gemeente-kas zullen verstoken z^jn.
Hoe zullen deze zich de noodige gelden verschaffen, als hare
inkomsten, uit de Diakonie-fondsen en uit vr\j willige giften, op
verre na niet toereikende mogten bevonden worden? Hoe groot
zullen vooral de bezwaren z^n in zoodanige plaatsen en ge-
meenten, waar de inwoners, öf met het Kerkgenootschap, tot
hetwelk z^ behooren, weinig ophebben, öf waar het vrijwillig
geven tot eene treurige zeldzaamheid geworden is? Zullen
welligt de Diakoniën door den drang der omstandigheden ge-
noodzaakt worden, een hoofdelijken omslag over de leden van
haar Kerkgenootschap te beproeven? Moge Christel^ke en
onbekrompen weldadigheid zulk een maatregel noodeloos ma-
ken, en er krachtig toe b\jdragen om ons weldra uithetover-
gangs-tydperk, waarin w\j als nog verkeeren, tot een staat van
bestendigheid, tot eene duurzame en proefhoudende regeling
der Armverzorging te brengen! Moge vooral een welmeenend
overleg tusschen Gemeente-besturen en Diakoniën tot de op-
lossing leiden van de velerlei botsingen en conflicten, die tus-
schen beide, b^ ontbrekende welwillendheid en bij streng vast-
houden van toegekende regten, kunnen geboren worden! Dat
zou vooral het geval kunnen zign ten opzigte der Genees-
kundige Arm verzorging , nadat de Regering, in hare Memorie
van Beantwoording, de gewigtige, doch geenszins in de Wet
266 J* P- HEUE, EESTE LEVEXSVBAAG, SXZ.
uitgedrnkie, verklaring heeft afgelegd: nGeneeskundige onder*
Btand, waar de Diakonie er zich niet mede belast, behoort
van zelven tot hetgeen het burgerlijk Bestaar kan yerleenen,
dewQl het geven van geneeskundige hnlp in redelgken zin vol-
strekt onverm\jdeiyk is/*
De Scheikunde van het OnbewerUuigde en Bewerkttdgde Eijk^
bevattelijk voorgesteld en met eenvoudige proeven opgehelderd.
Derde y herziene en veel vermeerderde uitgave van stook-
bardt's Schnle der Chemie, bewerkt door Dr* J. w« guh-
KING. Te Schoonh^en^ bij 8. E. van Nooten. 1855. In iU.
8vo. 660 bl. f 4:' 20,
In de scheikunde is ons geen populair leesboek bekend, dat
eenvoudiger in vorm, en duidelijker in de behandeling der
zaken is , dan »De Scheikunde van stöckhabdt**. W\j noemen
dit boek een model van populariteit* Zoowel de onbewerk-
tuigde als de bewerktuigde scheikunde is er voortreffelyk in
behandeld. De daadzaken die de Schrgver gekozen heeft om
den oningew^den lezer met de onbewerktuigde scheikunde be-
kend te maken, z\jn meerendeels van dien aard, dat zQ door
eenvoudige proeven kunnen worden opgehelderd, en men slechts
weinig hulpmiddelen noodig heeft om deze proeven in het
werk te stellen.
Mag het reeds eene zware taak beeten, een populair lees-
boek over onbewerktuigde scheikunde te schryven; moegel^-
ker nog is het in eenvoudige en duidelyke trekken een beeld
te geven van de bewerktuigde scheikunde. In deze toch zgn
de scheikundige processen zamengestelder, en zg is, om het
zoo uit te drukken, de ontwikkelde onbewerktuigde schei-
kunde. Maar stöokhabdt heeft die taak gelukkiger volbragt,
dan tot nog toe door iemand gedaan is. Ook ten aanzien van
deze zien wiy de meest mogelijke eenvoudigheid in de keuze
van daadzaken en proeven, gepaard aan de ongemeene hel-
derheid in de verklaring der verschijnselen, die zyne geschrif-
ten doorgaans kenmerkt.
Beeds eenige jaren geleden heeft de Heer gukning dit voor-
treffelyk scheikundig leesboek in onze taal overgebragt, en
daardoor aan Nederland eene groote dienst bewezen. Wg
STÖCKHABDT, DE SCnEJKU!7D£, EXZ. 267
kannen er b$yoegeq: dat Nederland »De Scheikande van
STöGKHABDX** op deu waren pr^'s heeft gesteld. Geen popu-
lair boek oyer scheikunde werd meer verspreid en gelezen dan
dit: getuige deze derde uitgave er van in onze taal, hij welke
het werk eene uitbreiding heeft verkregen, die zyne waarde
nog aamnerkelyk verhoogt.
W|| twQfelen niet of het publiek zal deze uitgave even
gretig ontvangen als de beide vorige, en zoo doende, door
sich-zelven kennis te verschaffen, de verspreiding van kennis
bevorderen.
Geschiedenis der Schepping y door h. bubveisteb. Hoogleeraar
aan de Uniüeraiteit te HaUe. Naar den vijfden druk uit het
Hoogdidtschy door a. wikkleb pbins. Met eene Voorrede
van Dr. c. H. d. buts ballot. Hoogleeraar te Utrecht,
Eerste DeeU Te Sneehy hij van Druten en Bleeker. 1855.
In hU 8t?o. 292 hl. f l- 30.
Graame zouden w^* den lezer met den inhoud en de strek-
king van de n Geschiedenis der Schepping, door bubmeisteb'\
bekend maken , ware het niet dat de Hoogleeraar buts ballot
deze taak reeds vóör ons vervuld had, waarom w\j eene aan-
prijzing van onze z^'de overbodig achten. Die bevoegde be-
oordeelaar heeft dit voortreffelijk boek met eene Voorrede ver-
rijkt, die alle kenmerken draagt van eene gegronde uitspraak,
en zeker de waardeering van het werk aanmerkelijk kan
bevorderen. Daar w\j er ons volkomen mede vereenigen, en
het boek in vele handen wenschen, zullen wij, tot bevorde-
ring van deszelfs verspreiding, die Voorrede hier laten volgen.
oSedert de eerste uitgaaf van bubmeist£B*8 werk" — zegt
de Hoogleeraar -^ nz\jn vele jaren verloopen; de derde uitgaaf
werd reeds in 1847 gedrukt; vele werken z\jn sedert geschre-
ven in denzelfden geest en strekking, maar toch is het nog
geenszins overbodig geworden, zelfs niet door den Kosmos*
Integendeel, om dezen te kunnen genieten, dient men door
dit of eenig ander te zijn voorbereid. Nog is geen werk be-
kend, dat met die beknoptheid zoo veel degelijkheid paart,
%oo weinig vertoon van geleerdheid maakt, en toch steeds te
pas komende en duidelijke feiten aanvoert, waar die tot be-
ivQs van het voorgedragene noodig zgn.
268 B. BDBMEISTER,
nln de oorspronkeiyke taal is hei werk zeer aangenaam ge-*
schreven; het bevat vele schoone taïereelen, en daar de ge-
achte hand , die de vertaling op zich nam , meermalen proeven
van gemakkelijken en sierlyken st^l heeft geleverd, zoo zal
het zich zonder tw^fel ook in Hollandsch gewaad zeer aan-
bevelen.
»In het eerste Hoofdstak wordt men bekend gemaakt met
de twee hoofdgevoelens, die in het laatst der vorige eeaw
omtrent de ontwikkeling der aarde werden voorgedragen. Toen
stonden die scherp tegenover elkander, maar beiden werden
in later tgd door wederz^dsche wr^ving meer afgerond, en
na matigen z\j zich geene aitsluitende heerschappij meer aan,
maar z\j geven elkander wederkeerig plaatse. De werkingen
' des waters, zoo als die nog op onze aarde voorkomen, wor-
den in de beide volgende Hoofdstukken beschreven; in het
vierde tot het zevende worden de werkingen des vaars ge-
schilderd. Daarna leidt de Schr^ver ons in het binnenste der
aarde, en schetst hy ons de nog tegenwoordig moest waar-
schgnlijke w\jze van de vorming der aarde, volgens de groote
gedachte van kant en la plao^. Om deze gedachte, die eerst
slechts in onbepaalde vormen kon worden weergegeven, te
kunnen laten beoordeelen en meer te kannen omschreven, z\JQ
na de verdere mededeelingen noodig omtrent de verschillende
lagen, waarin men de aardkorst heeft kunnen scheiden; om-
trent de wyze waarop, en de plaatsen waar die voorkomen ; haar
mineralogisch en organisch karakter. Hier heeft de Schqjver
eene dorre opsomming door z^n levendigen stijl en omvatten-
den blik, die niet alleen de boomen, maar ook het bosch ziet,
allergelukkigst vermeden. Daarb^ wordt ons van het onbe-
werktuigde en bewerktuigde rgk der Natuor zoo veel mede-
gedeeld als volstrekt noodzakelijk is, om te doen verstaan op
welken grond en met welke zekerheid men schetsen kan ont-
werpen, van den toestand der aarde in zeer verschillende tijd-
perken, duizenden en nog eens duizenden van eeuwen van
elkander en van den tegenwoordigen t\jd verwyderd. Men
moet, behalve dat dit reeds op zich zelf belangwekkend is,
ook voor de beoordeeling der geologische besluiten, bet on-
derscheidende van den bouw der verschillende dierklassen en
plantentypen kennen, eer men uit vaak onvQlkomen overblijf-
selen van die wezens zich de toestanden kan voorspiegelen,
waarin zij geleefd hebben.
OSSGHi£D£KIS DSB SGHEPPIKG. 269
i»W$ ontbonden ons natuorlyk van eene beoordeeling, of
«Ue gevolgtrekkingen, b. v. aangaande den t\}d waarop bet
menschemk geslaobt deze aarde kwam bewonen, ens., als
▼olkomen zeker moeten worden aangemerkt; maar ditzynook
panten, waaromtrent de wetenscbap baar laatste woord nog
niet beeft gesproken, en waaromtrent de Scbrgver zelf dan
ook erkent, dat alleen van meerdere of mindere waarsebgn-
Igkbeid sprake is.
nWaar in andere landen de oppervlakte van den bodem, de
bergen, die zicb van rondom yerbefiPen, de lagen, die bij bet
doorbreken van tnnnela, of door de werking des waters zigt-
baar werden, zelven de gedenkpenningen der scbepping r^ke-
Ijjk aanbieden, en ieders oog en aandacbt daarbeen wordt ge-
trokken, knnnen misscbien dergelijke werken nog eerder ge-
mist worden, — wie bet eens als bet scbrift der gryze ottd-
beid erkend beeft, en vernam wat groote gebeurtenissen bet
verkondigt, zal ligt z$ne kracbten er aan wijden om bet te
verstaan; maar in een land als bet onze, dat z^ne bewoners
zeker wel, als z^ er eens opmerkzaam op gemaakt zijn, veel
stof tot onderzoek oplevert, maar ben niet daartoe uitlokt en
aanspoort, en waar tocb eene betere stndie der geologie zoo-
zeer wenscbel^jk was, omdat zij als wetenschap zoo boogen
rang begint in te nemen, omdat wg, met meerdere kennis
daarvan, zoo veel meer nut zonden kunnen trekken uit onze
Overzeescbe bezittingen, omdat w\) met meerdere kennis zoo
veel meer kans badden, den daar bedolven rijkdom op te spo-
ren, — moet eene vertaling van burmeistbb's Oeschichte der
Sch&pfung als een boogst welkom versch^'nsel worden begroet.**
Dit oordeel van eene zoo bevoegde pen is bewijs genoeg
dat bet werk verdient algemeen gekend en gelezen te worden.
Wy willen er alleen nog bijvoegen: dat men er overal vindt
naauwkenrigbeid en duidel^kbeid in bet verklaren en beschre-
ven der zaken, gepaard aan keurige eenvoudigheid en netheid
van styl; zelfs daar, w^iar een dieper indringen in de natuur-
verschijnselen niet was te vermijden.
£en wetenschappelyk boek in eene andere taal overgebragt, be-
houdt alleen dan zijne waarde, wanneer de vertolking met
grondige kennis van zaken geschiedt. Ten aanzien dezer »Gre-
scbiedenis der Schepping*' is het ons een genoegen te kunnen
zeggen: dat de vertaling overvloedige bewijzen aanbiedt, dat
BOEKBKSCn. 1856. N*. VI. 20
270 H. BUBaiEISTEB, GESCniEDBNIS DER SCHEPPHTG.
de Heer wineler prtts volkomen op de hoogte is geweest.
W)| willen dan ook deze aankondiging niet eindigen, zonder
hem onzen lof en dank toe te brengen voor de verdien8tel\}ke
w\jze waarop hi^j z\jne moeüel^ke taak tot das verre heeft
volbragt, en den wensch uit te spreken: dat het Tweede Deel
spoedig volgen moge, even zoo voortreffelijk bearbeid als dit.
Marxix van st» aldegoni>e en de WordiTig van het Oemeenehest
det Vereemgde Nederlanden. Vrij naar het Franach van
' EDGARD QUINET. Met het fac-simUe van uarkix* handschrift
en vele Aanteekeningen en Bijlagen. Te Deventer, bij A. ter
Gunne. 1855, In gr. Svo. VIII en 208 bl. ƒ 1 - 95,
De Geschiedenis van een land kan, onzes inziens, naar
eisch alleen door een inboorling beschreven worden, in wien
de vereischten van een goed Geschiedschryver vereenigd zgn
met de noodige kennis van het karakter en den aanleg zyns
volks, en van diens zeden en gewoonten, en van het onder-
scheid dat er tusschen de verschillende Gre westen bestaat, en
wat dies meer zij. Voor een vreemdeling, die dikw\jls niet
eens de taal kent van het volk dat h\j beschouwen wil, gel\jk
dat met Franschen, Engelschen en Duitschers ten opzigte van
het Nederduitsch gewoonlijk het geval is, en die zich met
vertalingen of onvoldoende inlichtingen en mededeelingen van
anderen behelpen moet, zal het moeyel^k z\jn zich tot de ge-
vorderde hoogte to verheffen, en met den besten wil zal h\}
misslag op misslag begaan. De Romeinsche Greschiedenis van
uvius, en de Engelsche van macaülat hadden door vreem-
den niet kunnen geschreven worden. Van den anderen kant:
ieder volk heeft z^ne vooroordeelen en ingenomenheid met
zich-zelven, en is gewoon aan zekere voorstellingen, die niet
alt\|d op waarheid rusten, en geneigd om de schaduw-
zijde van z$ne Geschiedenis te verbergen. Hier kan de on-
bevangen blik van den buitenlander het regte spoor wyzen,
indien h\j door waarheidsliefde bezield en ter goeder trouw
is. Want welk Nederlander zal aan de oppervlakkige en
scheve afbeeldingen, door vreemden maar al te veel van on-
zen landaard gegeven , eenige waarde hechten , of z\}nen t^d
met de wederlegging er van verspillen?
EDOARD QDIXET, MABNIX VAN ST. ALDEGONDE, ENZ. 271
Van betere gehalte is het werk dat ons hier vertaald ge-
leverd wordt, en welks waarde reeds onder ons erkend is.
De Schryver is Franschman en Boomsch-KatholidL. Maar
sijn verbÜjf in de Zuidelgke Nederlanden, waar hy '^<^^9 ^^^
zgn vaderland gebannen, ophield, wekte zijne belangstelling
in de lotgevallen van ons volk. De grootsche voorvallen, die
in de zestiende eeuw de scheiding der Nederlanden, de vrij-
heid van het Noorder- en de slavem\} van het Zuiderdeel be-
werkten, troffen zynen geest, en bewogen hem, om, na zich
door onderzoek — inzonderheid van de in onze dagen ont-
sloten bronnen — tot zjjne taak te hebben voorbereid, z\jne
denkbeelden en beschouwingen aan het publiek mede te dee-
leif. Hij doet dit op eene w^jze die zijn verstand en hart tot
eer verstrekt. De historische kritiek kan in z\jn werk stof
tot berisping vinden. Er zyn verkeerde opgaven en voor-
stellingen in. De als hooM en ziel van den opstand voorko-
mende KABNix is, gel^'k door den Vertaler wordt opgemerkt,
hoewel van onmiskenbaar groeten invloed, toch niet meer dan
een der hoofden. De lof hem toegezwaaid als krijgskundige
en ab schepper der Nederlandsche taal, kan den toets niet
doorstaan. — Doch de feilen van het werk, die uit onze
Schryvers ligtel\jk te verhelpen zijn, worden mëér dan ver-
goed door de menigte van juiste en treffende opmerkingen
omtrent het veel bewogen tjjdperk door quinet behandeld, en
de personen die er eene rol in hebben gespeeld. Hg maakt
ons bekend met de afkomst en opvoeding van zQnen held, en
met zijne lotgevallen, in zoo ver die tot opheldering der ge-
beurtenissen strekken kunnen. Met genoegen lazen w\j z^ne
beschouwingen: over de regt vaardigheid der Greschiedenis in
het onthullen der bedoelingen van fiups H, die h^ voor al-
t^d in het diepst geheim wilde begraven hebben; over den
instinctmatigen afkeer dien het volk gevoelde van de door het
Spaansche bewind genomen maatregelen, en over het onvol-
doende van GBAKVBLLB*8 listcn tegen de steeds meer wortel
schietende vrees voor hetgeen genaakte. Aan de prijzens-
waardige oogmerken van orakje, ikabndc en hunne mede-
standers, aan hunne standvastigheid en beleid in het ontko-
men aan de, na de komst van Don jan, op nieuw tegen
'b volks vrijheid gesmede lagen, en aan het regt der Hervorm-
den om hunne heilige zaak, waarvoor zy zoo veel geleden
20*
272 EDaARD QunrET,
hadden, tegen de aanslagen der Roomschgezinden in yenig--
heid te stellen, wordt hulde gedaan.
Evenwel geeft qüihet aan oba.hjb*s onzekere en wanke-
lende honding het verwet van tholouze*s nederlaag te Ooster-
weel, en Tan het te niet loopen van de overige aanslagen der
verbondenen in den aanvang van 1567. De Heer van vloteh
zoekt in eene B^'lage den Prins te verschoonen* W^ geloo-
ven ook: dat obanje*s toenmalige, van eene openlijke worste-
ling met den Spanjaard nog afkeerige, beginselen hem niet
toelieten anders te handelen , en dat de zaken ook te ver ver-
loopen waren, om van z^jn openbaar optreden en verzet tegen
den Koning iets anders dan verzwaring van het onheil, dat
het arme volk boven het hoofd hing, te wachten. Tegen de
achttien-daizend door bealshanden omgebragt (van welke ech-
ter de meesten zulk een uiterste niet zullen verwacht heb-
ben), en tegen de honderd-duizend ballingen (tnsschen het op
dö vlugt en in ballingschap gaan en den vyand op het slag-
veld tegen treden bestaat nog een groot verschil), die, volgen»
QUINET, zich op OBAXJK*s Oproeping aan zjjne zgde zouden
geschaard hebben, stonden meer dan honderd-duizend over:
de afgevallenen van het verbond der Edelen ; de geheele Roomsch-
gezinde part\j, door den beeldstorm verbitterd; de kr^jgsmagt
onder den overwinnaar van St. Quintin en Grevelingen; en
op den achtergrond alva*s geoefende legermagt. Voegt men
hierby : de tweespalt tusschen Lutherschen en Hervormden, en
dat zelfs de laatsten omtrent hetgeen te doen stond, *t niet
ëëns waren, en ook den Prins niet genoeg vertrouwden —
dan volgt er uit: dat voor hem, na de mislukte poging van
TBOLOazE, niet anders overschoot dan de uitwijking. Van
den anderen kant doet de Schr\jver de standvastigheid van
den Prins uitkomen tegenover aldeooxde*s moedeloosheid,
toen hy in 1574 den Spanjaard in handen gevallen was. HQ
had trouwens ieder uur den dood voor oogen, en was z\jne red«
ding alleen verschuldigd aan orakje*s bedreiging, dat men
aan bossü zon betaald zetten, wat aldegonde wierd aange-
daan : eene bedreiging door bilderdijk te regt onregtvaardig
genoemd , daar bossd zich niet dan onder beding van 1^ fsbehoud
bad overgegeven.
Tegen de beschuldigingen als hadde bcarnix Antwerpen te
vroeg overgegeven, en niet alles gedaan wat tot bescherming
KABKIX VAK ST, ALDEGONDE, ENZ* 273
der stad gedaan had kannen worden , vindt h^ in qoinet een
kiacbtigen verdediger. Mfij weten, hoe veel er ten zgnen
▼oordeele kan gezegd worden: hoe bezwaarl^k *t z^n moest,
eene stad, wier bargerij verdeeld was, en deels door eigen-
baat, deels ook door zacht naar den Spanjaard overhelde, te
beschermen tegen een vijand als pabbca, terwijl de onver-
virachte dood van willem I, en de ongelnkkige twist tasschen
TBESLOKO en de Staten de pogingen tot ontzet verlamden, of
te laat deden komen. Intusschen blijft de vraag toch over:
of ALDEO0XDE, wicHS ingemum, volgens gbotius, pcKi quam
heüo aptius was, tegen de moeyelijkheden van z\jnen post was
opgewassen? Ontzonk hem, na het verlies van Antwerpen,
de moed ; h\j stond niet alleen. Der Spanjaarden spreekwoord:
dat, indien zij Antwerpen wonnen, de Grenzen met hen ter
misse zoaden gaan; maar zoo zg het beleg moesten opbreken,
zy gedwongen zonden zijn de preek te bezoeken — bew\jst:dat
zy het lot van het land aan het lot der stad verbonden reken-
den; en vele Hervormden deelden met hen in dat gevoelen.
Niemand kon t^n, zoo als quikbt zegt, berekenen: dat obaxje's
zoon zon opgroeijen, om obanjb's werk voort te zetten. W\j
voegen er hg: dat ook niemand Spanje*s nitpatting door den
ondergang der Armada en filips* deelneming aan de oorlogen
der Ligue^ kon voornitzien, waardoor, volgens stbada*8 op-
merking, de Koning vergat dat de zon het licht niet op het
eene halfrond kan doen scbynen, zonder het andere in het
daister te laten.
Dat de vrger beschoawingen van vreemden soms tot een
beter begrip van zaken kannen leiden, meenen w^ op des
Schrijvers voorstellingen van filips* en alva*s beginselen en
inzigten te moeten toepassen. »Men heeft*' — zegt h^ — nsiteeds
van alle z^den de grootste grieven tegen han stelsel ingebragt,
en er z\jn zelfs onder de aanhangers hanner begrippen slechts
weinigen die hen niet van onbekwaamheid beschuldigen. Men
8ch\jnt echter daarb\| het doel ait het oog verloren te heb-
ben, dat z\j voor oogen hadden, en dat langs ieder anderen
weg gewis maar al te moe\}el\}k te bereiken ware geweest.
Wat toch moest er gebenren? — Men moest de Nederland-
flche Grewesten tegen den nieuwen geest bewaren die er reeds
was binnengedrongen, en de menschelgke rede twee eeuwen
terngdringon ; men moest de begrippen der Hcrvormingleer in
274 EDGARD QUINET,
hnnne klem Yentikken ; men moest het groote werk der staat»^
▼riiJheid, welker geest in de Ylaamsche Gremeenten steeds zoo
krachtig gesproken had en thans zich op nieaw deed gelden,
stuiten; men moest hen die eerst de lessen der vr^heid hadden
genoten, tot slavernij terugbrengen; de maatschappel^ke wer-
king van de Trentsche Kerk^slaiten moest men op dat volk
toepassen di&t er het minste mede instemde; men moest dat
volk, dat fonkelde van kracht en leven, binnen de kerkermaren
der heilige regtbank sluiten; de lotgevallen van de levenrykste
steden der Middeleeuwen van het geschiedblad mtwisschen,en,
in plaats van een onafhankelQk volk, het krachtige Noorden
de rol van het verdrukte Spanje doen spelen. Ziedaar de taak
die men te vervallen, het raadsel dat men op te lossen had.
Daartoe waren echter noch mabgabstha*8 sluwheid, noch
6IIA.NVELLE*8 listlgc berekeningen voldoende. Om natuur en
rede beide te dwingen, had men het zwaard van den onver-
biddeljken alva noodig. — Meende men dat Spanje de voor
drievierde (?) kettersche Nederlanden met vertoogen en rede-
neringen hadde kunnen beheeren? Hoe zou de Spaansche on-
kunde gewaagd hebben zich met mannen te meten in de kloeke
scholen der Hervorming opgeleid ? Zou men dan het oog slui-
ten voor de vorderingen door de nieuwigheidzoekers gemaakt?
Dat ware zich overwonnen te geven vóór men gestreden had.
Het kwaad nam met ieder oogenblik toe; welk middel was er
dan om het volk op die verderfemke helling staande te hon-
den ? Zwaard , vuur en delging alleen zouden dat vermogen.'* —
Verder ziet de Schrijver in de gematigder beginselen die na
ALVA*8 vertrek gevolgd werden, een te voren vast berekend
plan; wat door anderen, meer naar waarheid, wordt toege-
schreven aan de noodzakelijkheid om van stelsel te verande-
ren, wilde men niet alles verliezen. Juister is de volgende
opmerking: »De verachtel^'ke naam van Geus aan alle slagt-
offers, onverschillig welke, gegeven, al werd h^ met fierheid
en trots door hen aangenomen, had echter niet nagelaten z^ne
uitwerking te hebben. Wanneer men een geschikt woord heeft
gevonden om de verdrukten te vernederen, is het ongeloofeiyk
welk gemak men met het menschel\jk geweten heeft. Hoe veel
lieden hebben niet, hij het zien vallen der hoofden van eghond
en HOORinE en hunne duizenden lotgenooten, uitgeroepen: nu,
het zyn maar Geuzen!" — Gegrond is ook do volgende
HABKIX VAN ST« ALDEGONDE, ENZ. 275
beschouwing: nFiups en alva hielden de ontwikkeling des
menscheiyken geests in Zaid-Nederland twee eeuwen lang
tegen, en nog heden zelfs bloedt de wonde die zïj het land
sloegen. Langs ieder anderen weg, dan z\j kozen, hadden
zif misschien de zeventien Nederlandsche Grewesten bijeen ge*
houden : maar zij hadden dan der gewetensvrijheid eene breede
plaats moeten inruimen; terwijl b\j het door hen gevolgde
stelsel, al werd ook het Rijk van eenige deelen beroofd, die
welke behouden bleven , dat werden zonder eenig toegeven aan
den geest der Hervorming. De ergerende leden werden afge-
sneden en weggeworpen, terwijl de, naar hunne meening, ge-
zonde stam vrQ van alle besmetting bewaard bleef*. — Maar
voor welke offers werd die uitkomst verkregen? — mAlva's
gruwelen bespaarden Don jan en pabma de helft hunner mid-
delen van verleiding en omkooping. Toen zij kwamen, von-
den zij de steden ontvolkt, de velden verwoest. Men ploegde
noch zaaide meer. De voorsteden van Gent werden door wol-
ven bezocht. Hoe gemakkelijk echter moest het ^n over die
woestenijen te regeren! Alva*s opvolgers, ziende hoe alles
rondom hen bevredigd werd en de stilte in de Zuidel^ke Ge-
westen begon te heerschen, kenden er zich blindelings de eer
van toe( maar aan wien lag eigenlijk de verdienste?*' Droe-
vige verdienste!
Overigens ontvangen wij nog belangryke uittreksels en be-
oordeelingen : van alde60Nde*s schriften tot bestr^ding van
het Roomsche geloof: den Bijenkorf der Boomsche Kerk, en
het Tafereel der Godsdienst-geschillen; eerst na zijnen dood
in het licht verschenen; van z\jne troost*- en opwekking-
brieven aan de Nederlanders; van de waarde van het Wil-
helmus-Hed; en van zijne verweerschriften; terwijl het geheel
besloten wordt met een kort verslag van z\jne laatste levens-
dagen, en van z^ne huwelijken en kinderen.
Onder de Bijlagen van den Vertaler troflfen wy er eene aan
betrekkelijk de bewegingen te Diest ten voordeele van den
Prms v«i Oranje, Heer van die stad, op zynen togtin 1568,
die eene gunstige uitzondering maakten op het gebrek aan
deelneming dat l^j elders in het land vond; b^' welke mede-
deeling, uit MEKD09A overgenomen, gevoegd z\jn afschriften
van vonnissen tegen inwoners dier stad. Zijn die Bijlagen
met de Aanteekeningen der lezing waardig: het vrij naar hel
276 EDGABD QUINBTT, MAB>riX VAK ST. ALDEOOHDE, EXZ.
Fransch hadden w\) op den titel van liet werk liever niet
gezien. Daardoor heeft het ongetw^feld gewonnen. Maar
verbeteringen moeten, onzes bedunkenff, niet in den tekst
worden aangebragt, die in z\fn geheel behoort wedergegeven
te worden, zal men niet onzeker wezen, wat van den Schrij-
ver en wat van den Vertaler zy. De laatste voege er ove-
rigens die aanmerkingen en teregtwyzingen by, welke h\f
nuttig oordeelt.
Nieuwe Hand- Atlas der Aarde ^ in haren fegenwoordigen toe'
atand. In tner^en-twintig Kaarten^ naar de beste bronnen wi~
voerig bewerkt door h. fbijlihe, en in koper gehragt door onze
voornaamste Kaartgraveurs. Te AijMterdamy Uj Hendrik
Fr^link. 1855. In netten geperst Rnnen band met sierlijk ver^
gtdde titels, ƒ 18 - 50.
Het is nog niet vele jaren geleden dat men voor schooi-
en hnisemk gebmik tot bekoming of nitbreiding van kennis,
of ook om plaatsen of landstreken, welke men in dagbladen
of geschriften vermeld vond, na te slaan, genoodzaakt was
van bnitenlandsche Kaarten gebroik te maken. Men koos dan
niet onnatnurl^'k meestal Hoogduitsche Kaarten of Atlassen, en
van wege de mindere daurte, en omdat daar minder afvr§-
king van ons spraak- en schrigfgebmik te vreezen was. Menig-
een evenwel was niet bekend met het Hoogduitsch, en vooral
niet met de spelling van verschillende plaatsnamen, zoo als die
op Doitsche Kaarten voorkomen. Dit gaf soms aanleiding tot
een vergeefs zoeken, inzonderheid bij jongelieden die de mid-
delbare of Latynsche scholen bezochten, zoodat hier door-
gaans de aardr^kskondige les te veel t\jds kostte. Met Fran-
sche Kaarten ging het niet beter. Voor al wie maar eeni-
germate de beoefening der aardr^'ksknnde voor de jengd als
onmisbaar beschouwde, was die toestand alleronaangenaamst.
Met weemoed zag men terug naar de zeventiende eeuw, toen
wy hierin, gel^k in vele andere opzigten, de voorgangers
waren der beschaafde natiën. Die toestand heeft langzamer-
hand, inzonderheid sedert de afscheiding van België, opge-
houden, en w\i komen meer en dieer in het bezit van afzon-
derl^ke Kaarten, en van meer oC minder uitgebreide Atlassen, in
B. PBUU5K, NIEUWS BAND-ATULS DEB AABDE, ENZ. 277
grooter of kleiner formaat « op grootere of kleinere schaaL
Onder de mannen die zich ten dezen met rusteloozen yver
hebben gekweten, en de blaam, die deswege op ons kleefde,
hebben helpen uitwisschen , behoort ook de Heer b. fbulikk,
*wiens fraa^'en Atlas w\} voor ons hebben. Z\jn Kleine School^
AUas is reeds verscheidene jaren zoo algemeen bekend, dat
'wy daar niet van behoeven te spreken. Z^n Handboek der
Acardrijkehtnde is in 1854 gevolgd, en hoe vele Kaarten z\jn
sedert vijfjaren door hem uitgegeven. Van dezen z\jn er die
den tegenwoordigen Atlas helpen uitmaken, want er z\jn ook
eenige kaarten in opgenomen die in en na 1850 reeds afzon-
derlek z\jn verschenen. Dit verdient echter geene afkearing,
dewgl het jaartal der uitgave b^ elke Kaart is genoemd. W\)
zullen over de Kaarten van dezen Atlas spreken naar de volg-
orde hunner plaatsing, en daarby het jaarqjfer der uitgave
in het oog houden, en zoo veel noodig gebruik maken van de
Aanteekeningen en van de Inleiding, door den zamensteller
Toorafgezonden.
£ene algemeene aanmerking, die w\j voorop plaatsen, betreft
de spellbg der eigennamen. Wel weten w^ dat b$ de uit-
gave van Aardr\jkskundige Hand- of Woordenboeken, even-
zeer als by de uitgave van Kaarten, het overbrengen der spel-
ling uit de verschillende talen, een groot struikelblok is; maar
wijj weten ook dat het toegeven aan eene vreemde spelling
binnen enge grenzen behoort beperkt te worden. W|j moeten
de bedenkingen van den Heer f., over het geheel genomen,
goedkeuren, maar met z\jne toepassing kunnen vnj ons in
geenen deele vereenigen. Het gevestigde gebruik weegt daar-
toe bij ons te zwaar. W^ z^n, b. v., evenzeer tegen Mefxco^
in plaats van Mexico^ tegen Tefas^ in plaats van Texas ^ als
tegen Trondly'em^ in stede van Drontheim^ oï Kamsatka^ in stede
van KamacJuxtha. W\j zien geen nut in die nieuwe spelling;
want er zou anders heel wat z\jn te zeggen over de spelling
Xobeiüuwen^ en andere meer: doch waar zou dat heen?
Slechts weinige Kaarten z\jn halivels-kaarten , de meeste
beslaan een geheel vel, ja, zelfs zQn er eenige zoo groot dat
se, zoo als die van Nederland, Midden-Europa en de Ver-
eenigde Staten van Noord-Amerika, enz. ingevouwen hebben
moeten worden. Men kan aannemen, hier een v^ftigtal half-
vels-kaarten te ontvangen, en misschien meer, wanneer men
278 H. PBULIKK»
nagaat dat er b^kans niets is ledig gelaten, maar van schier
elk open hoekje tot het plaatsen van cartons en platte gronden
is gebruik gemaakt.
Van de Wer^ld^J^aart heet het in deAanteekeningen: »Men
kan met een oogopslag zien, wat men op deze Kaart aan*
treil, namelijk het Westel^'k en Oostelijk Halfrond onzer Aarde,
met de Fooi-segmenten. Hier z^n voorts opgenomen de gren-
zen van het dr\jf-\js in de Noordelijke en Zaidel\jke Uszee,
de zee-stroomingen, en verder op het Oostelijk Halfrond de gren-
zen, waar de groei van onderscheidene voortbrengselen van
het plantenrgk ophoadt". Uit die opgave ziet men hoe veel
op deze Wereldkaart is te vinden. Voor velen zal het belang-
rijk z\}n, de stroomingen in den Oceaan na te gaan, en te
ontwaren hoe die met de wenteling der aarde in betrekking
staan. De Noordel^'ke stroomen tusschen Europa en Amerika
hebben echter een te Oostel^'ken loop, waardoor de Zuidelijke
stroom op die Kaart niet heelt kunnen opgenomen worden.
De Noordpool^Kaart heeft evenmin als de Zuidpool-Kaari in
het oorspronkelijke plan van den bewerker gelegen. De ont-
dekkingen in de beide poolstreken, in de latere jaren bewerk-
stelligd, doen den beschouwer met genoegen by die Kaarten
verw^'len. De eerste geeft, inzonderheid tusschen 50"* en öo^*,
vele gedeelten van den aardbol te aanschouwen, die, hoezeer
onder dezelfde breedte als Nederland gelegen, zich evenwel
niet in een zoo gunstig klimaat te verheugen hebben. — De
ZuidpooUKaart gaat tot 45<*. Wij zien daaruit dat de stout-
heid der zeelieden van de negentiende eeuw hen tot in het
zoogenoemde eeuwige ys heeft doen doordringen, en ontwaren
met genoegen dat f. aan de ontdekking van onzen landgenoot
DIBK OEBBiTSz. gezegd China, op het einde der zestiende eeuw,
regt heeft laten wedervaren.
De Kaart van Europa is meer bepaald eene rivierkaart, en
voor het Westen ook eene aanschouwelijke voorstelling der
bergen en bergketenen. — Sparde en Portugal heeft een fraai
carton van Lissabon en omstreken met de rivier tot aan het
Fort Juliao; voorts Gibraltar tot aan de Spaansche linie, eene
platte grond van Madrid en hare omgeving, de baai van Cadix
(hier Cadiz) en de Canarische Eilanden. — Frankrijk heeft
als carton: a. Para's en omstreken, tot en met Meaux O. en
Mantes W., en b. Corsica. Nog ontmoeten w^ op die Kaart
NIEDWB HAND-ATLAS DER AARDE, ENZ. 279
eene l^jst van de voonnalige Provinciën en de tegenwoordige
Departementen. Die opgave is zeer nutfig, doch jammer, dat
men niet geslaagd is om de grensscheiding der Provinciën en
Gouvernementen zoo duidelijk aan te wijzen, dat er met de
grenzen der Departementen geene vergissing kunne plaats heb*
ben. — Het Brüsche Rijh heeft verscheidene cartons, die de
vaarde dezer Kaart verhoogen. Zel& de spoorweglijnen , zoo
veelvuldig in Engeland en Schotland, worden niet gemist, en
zgn bggewerkt. Den naam van het CcUedornache Kanaal heb-
ben wi|| echter niet gevonden; ook missen w^j enkele Lochs^
waarvan er zoo vele in de diep ingesneden kusten van Schot-
land z^n aan te wijzen. — Denemarken heeft als cartons: IJs-
land, de Far-öer-Eilanden en Bornholm. — Het Skandinavi-
sche Schiereiland , hier genoemd Zweden en Noorwegen y zal wel
door velen met belangstelling zijn nagegaan, sedert het trac-
taat met Groot-Brittanje en Frankrijk gesloten, is bekend
geworden. — Op een groot bestek treffen w\j de Nederlanden
aan, met Luxemburg als carton. Het geheele Hertogdom Lim-
burg is op de Kaart opgenomen, zoodat van België ook
Brussel, Leuven, Tienen, enz. er plaats op vinden. Daar en
op het veld dat de Noordzee ledig laat, missen w\j ongaarne
cartons van de omstreken van 's Gravenhage , Haarlem, enz.
Met genoegen beschouwen w$ de Haarlemmer-meer als polder
ingedeeld. Dit doet ons den wensch uiten dat de Legmeer-
plassen, in het Oosten aan dien polder palende, en ook de
talr^ke plassen en meertjes, ten O. van den spoorweg van
Utrecht naar Amsterdam, eerlang mogen worden ingepol-
derd. — De spoorwegen van den Moerdijk naar Antwerpen,
van Utrecht naar Rotterdam, van Arnhem naar Duitschland,
en van Maastricht naar Aken, z\jn op de Kaart gebragt, die
eerst kortelings is afgewerkt. — België^ slechts op een half
blad, is zeer uitvoerig behandeld. Het Nederlandsche gedeelte
van Luxemburg is er evenzeer op gebragt als het Belgische. —
Zwitserland is op een half blad. Hier vinden w\j in de Aan-
teekeningen opgegeven welke Kaart tot voorbeeld heeft ge-
diend. — Zou het niet goed geweest z\jn dat biy al de KJaarten
te doen? — ItaMë, eene Kaart in 1855 afgewerkt, heeft als
carton: de omstreken van Rome en van Napels, en het eiland
Malta met het naburige Gozzo. De niet zeer uitgestrekte
Italiaansche spoor wegl\|nen zijn op die Kaart aangeduid.
280 B. FRUUXK,
Midden-Europa, bevattende: Oostenrgk, PruisBen, de Daii«
sche Staten, Zwitserland, Polen, enz. Onder dit wenz.** is
ook te begrijpen het grootste gedeelte van Denemarken en van
Nederland, het Oostel^'kste gedeelte van België en van Frankqjk,
geheel Zwitserland, een deel van Noordel^'k Italië, yan Bosnië,
Servië (hier Serbië) en van Wallachijë. Als carton heefldeze
Kaart: Dalmatië,- en eene Tabel der Staten van den Dait-
schen Bond met hnnne oppervlakte. Wy gevoelen welke moei-
jel^kheid de Heer f. in het zamenstellen van deze Kaart heeft
gehad; doch z^ voldoet ons in geenen deele, en wjj honden
ons overtuigd dat zg, in 1850 vervaardigd, thans ^ hij
het beschouwen van den geheelen Atlas, den Heer f. even-
min zal voldoen. Het komt ons voor dat de Zuidel^ke deelen
van den Oostenr^kschen Staat met de aangrenzende Gre wes-
ten, en de oevers van de Adriatische Zee, hem evenmin als
ons zullen bevredigen , ook niet, vergeleken met de Kaart van
Italië, en die van Europeesch Turk^'ë.
Bfuland in Europa is, volgens de Aanteekeningen, vervaar-
digd naar eene £[aart door het Topographisch Bureau b^' het
Ministerie van Oorlog te St. Petersburg in 1851 uitgegeven.
Er is geen tw^fel aan of deze Kaart is dan veel beter dan
eenige andere. Als carton hadden w\j er gaarne Spitsbergen
en Nova Zembla ontmoet. In de Aanteekeningen maakt de
samensteller belangr^ke bedenkingen omtrent de spelling der
Russische eigennamen ; en menigeen zal op de Kaart eene spel-
ling vinden die hem geheel vreemd is. W^' vragen hier: of
de Heer f. daarin niet wat te ver is gegaan? Dat de voor-
naamste Gewesten van dit uitgebreide Rgk met verschillende
kleuren z^n aangeduid, achten wQ zeer nuttig.
Turhiji in Europa^ Oriekenland en de lomecke Eilanden.
Belangrijke cartons zgn: Constantinopel en de Bosphorus, en
Athene en de Pireus , op welke laatsten vele aanwijzingen van
oudheden worden gevonden. Door c^fers worden de Nomarchiën
in Griekenland aangewezen. De Donau, waar die tot grens-
scheiding strekt tusschen Oostenryk en Turkije, de delta van
dien stroom, en de loop van de Proet of Prut, zyn fraai ge<-
teekend. — Azié^ evenzeer als de vorige, eene heelevels-kaart,
wordt voorgesteld met inbegrip van den Indischen Archipel.
Spitsbergen en Nova Zembla hebben hier plaats gevonden. Als
carton trcfl men aan: Klein-Azië,deLintin-BttaimetHonkong,
XIEÜWB HAND- ATLAS DEH AARDE, EXZ. 281
Makao en Kanton, en Engelsch Indië, waarop de vier Pre-
sidentschappen, de beschermde en onafhankelijke Aziatische
Staten, en de onbeduidende enclaves van de Portugezen en
Franschen worden gevonden* Op deze en de vorige Kaart is
de vervaardiger te spaarzaam geweest met het invullen van
Bamen. Uit dien hoofde wordt op het laatstgenoemde carton
Serampore gemist* Een net carton geeft de haven van Na^
gasaki met de eilanden welke de nadering dier haven bescher-
men. Met genoegen zagen wij onder de Knrilische (hierKoe^
rilische) Eilanden , het eiland Oeroep of Compagniesland door
de kleur aangewezen als tot het Bijk Nippon behoorende. Daar
de Franschen en Engelschen zich onlangs van dat eiland heb*
ben meester gemaakt (een gemakkelijke buit), als behoorde
het aan Busland, verkr^gt hetzelve, door mabtex oerbitsz.
1>B TBIES, twee eeuwen geleden, ontdekt, zekere vermaardheid.
Palestina. Deze Kaart zal grootel^jks voldoen wie op een
heel vel b^een wenschen te hebben wat tot opheldering der
geschiedenis van het Joodsche volk naar den B^bel, strekken
kan. Men heeft er Jerusalem en omstreken; Jerusalem ten
^de der verwoesting door titds; het tegenwoordig Jerusa-
lem; de togt der Israëliten uit Egypte naar Kanaan, en de
▼erdeeling onder de 12 Stammen, en de Landen der Heilige
Schrift met het Oostelijkste gedeelte der Middellandsche Zee,
den Archipel, Griekenland, en de landen bezuiden de Zwarte
Zee gelegen tot en met Assyrië.
Nederlandsch Oost-Indië. Op eene heelevels-kaart, is de
grootste bovenhelft toegewijd aan den Indischen Archipel, van
8"* Z. Br. tot 11» N. Br. In het Westen hebben wQ Asjien (hier
Atsien), en in het Oosten het grootste gedeelte van de Geel-
vinksbaai. Men heeft er als carton: de Besidentie Amboina
en de Ban da-Eilanden , ook de hoogte van sommige bergen,
op Ji^va, Sumatra en de andere eilanden van de O. I. be-
zittingen, gesteld in Nederlandsche ellen, hetgeen wiy zeer
goedkeuren. Voor het overige laat die Kaart wel wat te
wenschen over. Men zie slechts de Timor-Laut-groep, de
Key- en Aroe-Eilanden , en de Z. W. kust van Nieuw-Guinea
met de naburige Eilanden-groep. — Op eene vergroote schaal,
geeft het onderste gedeelte der Spaart Java en Madoera, met
de politieke verdeelingen dier eilanden. Als carton zyn er;
Batavia met omstreken, en de Baai van Batavia.
282 H. PRULISTK,
Afrika. De vervaardiger maakt het aanschonwelijk, boe
Van het Noorden en het Zuiden uit, de beschaving naar bet
binnenland doordringt, op meer vreedzame wijze van nit bet
Zuiden, ofschoon ook daar van t^d tot tgd door de Engel-
schen bloedige oorlogen tegen de inlandsche stammen worden
gevoerd. De Nederlandsche afstammelingen schreden op meer
Vreedzame w\jze voorwaarts, zoo als de beide op de Kaart
neergelegde republieken aantoonen. De Oranje- vr^staat, en
de Transvaalsche Republiek (waarom bier niet de ofïïciële be-
naming: Zuid-Afrikaansche Republiek, gebezigd?) z\jn met de
Kaap-Kolonie , zoogenaamd onafhankelijk Eaffraria en Natal
(thans binnen veel engere grenzen beperkt dan toen het Land-
schap aan de Hollandsche Boeren behoorde), als cartons op
de Kaart te vinden; — ook de Fransche bezitting Algerië,en
de Nederlandsche Forten ter kust van Guinea* — De Christen-
staat van Negers, Liberia, doet zich op de Kaart zeer nede-
rig voon
Na de uitvoerige Kaart van Noord-Ameriha met de Fooi-
streken, zou men niet verwachten op eene uitslaande Kaart
nog eens de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, benevens
Mexico, West-Indië en de Vereenigde Staten van Centraal
Amerika aan te treffen. Ook Nieuw-Grenada en Venezuela
met de delta der Orinoco worden er op gevonden, en in car-
ton : de Atlantische Oceaan met de wederz\|dsche kusten* Ieder
liefhebber van de aardr^kskunde zal den Heer fbuunk daar
dankbaar voor wezen. In een carton van deNoord-Oostel\jke
Staten der Unie, levert 14} eene proeve van eene groote Kaart
van de Staten der Unie, welke zich thans van den Atlanti-
schen tot den Groeten Oceaan uitstrekt. — De Kaart van
Zvid- Amerika heeft een carton van Nederlandsch Guyana, en
op vergroot bestek het Eiland Cura^ao, terw^'1 de Curafao-
sche Eilanden als carton bi|j Noord-Amerika voorkomen. De
zamensteller heeft zich de loffelgke moeite getroost om de
meeste Nederlandsche bezittingen buiten Europa op vergroote
schaal in den Atlas aan te bieden.
Australië is op eene uitslaande Kaart. Men vindt er als
carton: Nieuw-Zuid- Wales (waarom niet: Wallis?) met de 20
GraaflK^happen ; Tasmania of Van Diemensland met de 11 Graaf-
schappen; Zwaan-rivier met de 26 Graafschappen, alsmede
Zuid-Australië en Victoria. — Dewgl de Heer f. op deze
NIEUWE HAND- ATLAS B£R AARDE, EXZ. 283
Kaart zóó veel geleverd heeft , doet het ons leed, dat niet ook
Nièaw-Zeeland een carton tot yergroote voorstelling is waardig
gekeurd* Dan zou er van de dagelyks in bloei toenemende
Kolonie Ganterbory op Tarai-Poenammoe ongetwijfeld gewag
xyn gemaakt*
Aangaande de Ziddpool-Kaafi hebben wi(j reeds vroeger
eenige woorden gezegd* Wy nemen dus afscheid van dezen
Atlas, en vertrouwen dat het ons niet kwal\jk zal worden
genomen, er zoo lang by te hebben verw^ld* De belangrijk-
heid van de uitvoering heeft er ons toe verleid, en diene ons
tot verschooning I — De sedert eenigen t\jd opgewekte lust
voor de beoefening der Aardrijkskunde zal ongetw^'feld door
dezen Atlas nieuw voedsel ontvangen, en de Heer pbuldtk
zal voortaan genoemd worden onder hare ^verigste beoefenaren
uit het nudden der negentiende eeuw* Wj handhave nog lan-
gen tyd z$n wèl verdienden roem, door het uitgeven van ver-
beterde Kaarten^ of ook door nieuwe Staarten , naar mate de
wetenschap die als nuttig zal beschouwen*
Btuland en gijne Beheerachera. UU hei Engelach van e* j*
BBABAZON. In twee Deelen* Te Amsterdam^ bij Joh', van
der Hey en Zoon. 1855. Ingr.Svo. VIII en b^d bl. f 5-50*
Busland, hetwelk, nog geene twee eeuwen geleden, b^ het
overige Europa ver ten achter stond, en in eene barbaarsch-
heid en magteloosheid verkeerde, die het tegen de aanvallen
zelfs van kleiner volken met moeite bestand maakte — men
denke hierb^ aan den oorlog met Zweden onder kabel XU —
is sedert in magt en invloed dermate gestegen , dat het de aan-
dacht der wereld op zich vestigt. Zich naar alle zyden uit-
breidende, en de naburige landen aan zich onderwerpende , of
van zich afhankelijk makende, moest het vroeg of laat tot
botsingen komen met magtige volken, die zich in hunne
belangen gekwetst of bedreigd zagen. Welke ook de aanlei-
dingen tot den jongsten oorlog mogen z^n geweest: de oor-
zaken er van waren reeds lang aanwezig. De eindel\jke uit-
komst van dien str^'d ligt, terwijl wy dit schryven, nog in
den schoot der toekomst. Maar van belang is het met een
land kennis te maken, dat zich van de Oost- en Witte- tot
284 £. J. BBABAZO!^,
de Zwarte- en Kaspische Zeeën, en van de PraiBsisclie gren-
zen tot Kamschatka uitstrekt, en, ofkchoon eene bevolking
, tellende grooter danl van eenig ander land in Europa, echter
nog voor een groot gedeelte onbebouwd en onbewoond is,
maar toch in zich voldoende middelen bezit voor inspanningen
zoo verbazend groot als die van de twee jaren van dezen
oorlog zonder wedergade.
In het bovengenoemde werk is de gelegenheid daartoe te
vinden. De Schr^ver verloochent als Engelschman z\jne af-
komst niet, doch is billijk genoeg om van Busland niet te
vorderen wat van andere volken, die langer de voordeden der
beschaving genoten hebben, kan verwacht worden. Wj heeft
ook veel zorg aan het werk besteed, zoo als, onder anderen,
blijkt uit de reeks van Schryvers die, volgens het Voorberigt
van den Vertaler, geraadpleegd z\jn. In eene Inleiding wordt
het oog geslagen op Busland in het algemeen: zijne grenzen,
uitgestrektheid, rivieren, meren, bosschen, bevolking, krygs-
magt, Inchtsgestel, voortbrengselen, op den aard en de zeden
des volks, op Godsdienst en burgerl^'k bestuur, en op de beide
hoofdsteden Moskou en Petersburg. Hoe uitgebreid de bin-
nenlandsche handel is bewijzen de groote jaarmarkten, op de
aanzienlijkste waarvan, die van Nischnei-Novogorod, jaarlijks
een getal van driemaal-honderd-duizend vreemdelingen ver-
schijnen. — De Geschiedenis van het land wordt aangevangen
met de vroegste t^'den, toen Slavische volkstammen over de
uitgebreide vlakten van Noord-OosteUJk Europa en Noord-
Westel^k Azië rondzwierven. Van bubik, die een groot ge-
deelte van Midden-Rusland onder z\jne heerschapp\j bragt,en
de stamvader was eener reeks van Vorsten, die eeuwen lang
den troon van Rusland hebben ingenomen, begint de eigen-
l^ke Geschiedenis van dit R^k. Opmerkel\;k is het, dat reeds
vroeg het oog der woeste Russen gerigt was naar het toen
bloeijende Grieksche R\|k, en meer dan één togt door hen
ondernomen werd tegen de stad van den gouden hoorn. Onder
wLADiMiB I, in het jaar 988 na gbb., moest de bloedige Hd-
densche eerdienst van den afgod pebunb wgken voor de leer
van JEZUS. Hoe dit met den groeten hoop toeging, leert ons
hun uitroep b\) het ondergaan van den op een bepaalden dag
bevolen doop: nHet moet zeker iets goeds zyn gedoopt te wor-
den, want anders zouden de Vorst en de Bojaren er zich niet
RUSLAXD EX ZIJXE BEBEERSOHÈRS. 285
aan onderworpen hebben!" — Evenwel nu het ijs gebroken
was, bleven de weldadige uitwerkselen van het Evangelie niet
achter, o&choon er veel van de oude ruwheid overbleef. De
misslag der Russische Vorsten om het Rijk onder hunne zonen
te verdeelen, en de nog vreemder regeling der opvolging van
broeder tot broeder, met voorbijgang der kinderen, in 1084,
gaven onophoudelijk voedsel aan ijver- en heersehzucht , en
de geschiedenis der troonsopvolging en van de regerende Vors-
ten van Rusland is eene geschiedenis van list, geweld en
moord tusschen de mededingers naar de kroon. Het verdeelde
en verzwakte Rijk bezweek onder de slagen der Tartaren,
en werd gedurende twee eeuwen aan de Gouden Horde, aan
de oevers der Wolga gesticht, schatpligtig. Na de afschud-
ding van het juk der Tartaren, werden er onder iwah den
Oroatêj wiens gemalin eene dochter was van den Griekschen
Keizer, stappen gedaan tot bevordering van wetenschap en
kunst.
Met de komst van het Huis bOKanoff op den troon, in den
aanvang der zeventiende eeuw , ontsloot zich voor Rusland een
nieuw tijdperk. De wetgeving werd verbeterd, en het han-
delsverkeer bevorderd door het sluiten van verbonden met
Engeland, Denemarken, de Vereenigde Nederlanden, en Duitsch-
land. Zoo was de weg gebaand voor Ruslands grooten Her-
vormer, PETEB L De Schr^'ver doet de ontzaggelijke moeije-
lijkheden zien waarmede hij te worstelen had, maar ook de
zorg en volharding om zich-zelven te vormen, en zijne on-
derdanen te beschaven. De uitgezochte pijnigingen den oproe-
rigen Strelitzen aangedaan, vervulden ons echter met afgrijzen.
Ook aan kathabika n was Rusland, zoo wat de inwendige
welvaart als den invloed naar buiten betreft, veel verschul-
digd. Maar geene achting kan men toedragen aan eene vrouw
die, om zelve de regering in handen te krijgen, haren man
▼an den troon stiet en liet vergiftigen; die zich door onwaar-
dige gunstelingen liet beheerschen; die de twisten der Polen
aanstookte, om hen te zamen ten onder te brengen, en, of-
schoon zy geene Godsdienst had, er echter den schijn van
aannam , en met voor heilig gehouden zaken het verachtelijkst
spel dreef. Gunstiger is de schets van de inborst en de han-
delingen van haren kleinzoon alexaxdeb I. Doch de lof hem
gegeven, komt ons te hoog gestemd voor. De vermoording
BOEKBESCH. 1856. N^*. VI. 21
286 E. J. BRABAZOX,
van z}jnen vader daargelaten, dio — wy willen hei geloo*
ven — buiten voorkennis van albxaitdeb, en misschien tegen
het Qorspronkeiyk voornemen der zamengezworenen zelven,
plaats had: kunnen w\j echter in sQue onderhandelingen en
verbonden met kapolboh tot bevordering van beider heersch-
ssnchtige bedoelingen, in de iniyving van Finland, de ver-
nieuwde in bezit neming van Polen, en het geweld den Ko-
ning van Saksen aangedaan, geene bewijzen vinden, dat de
ware Grodsdienst op z^n hart dien indruk had gemaakt, wel-
ken het aangaan van het heilig verbond, en de beschemung
aan de Bybelgenootschappen verleend, deden vermoeden. Als
strenger van aard en geweldiger in z^ne maatregelen wordt
zgn broeder, de onlangs overleden Keizer nikoljuls, afgebeeld.
Ontbreekt het dit werk, blykens den opgegeven hoofd-
inhoud, niet aan r\jke stof: de Schrgver heeft het gewigt er
van verhoogd door het bgvoegen van een aantal wetenswaar-
dige zaken I die tot de betere kennis leiden van het land en
zQne bewoners, van den toestand der onderscheidene standen,
van de regerende Vorsten gedurende verschillende tydperken,
van de Kerk en hare dienaren, en wat dies meer z^. Hg
laat de oog- en oorgetuigen van de gebeurtenissen die hg ver-
meldt, optreden in de Afgezanten en andere aan het hof ver-
keerende personen» Ook van de Krim met hare havens,
schilderachtige bergen en vallei|jen, en van de omstreken der
Zee van Azof, waar alsxaitdibb te Taganrok z^*n sterfbed
vond, ontvangen wij belangrüke beschr^ vingen. Overigens,
welke ook Bnslands magtsontwikkeling, en hoe lofwaardig ook
de pogingen tot verbetering z\jn, door zyne Begenten aange-
wend: voor hen die aan een gematigder regering-stelsel, en
zachter klimaat en zeden gewoon zyn, kan het verblijf in een
land weinig uitstekends hebben, waar vr\jheid, bezitting en
leven van den wenk van éénexx enkelen mensch afhangen; waar
men op de zeventig millioen bewoners vijftig millioen lyf-
eigenen telt, en waar eene geweldige koude heerscht, die
slechts door . een korten zomer wordt afgebroken. De zeden
worden als zeer ongunstig afgeschilderd. Eigenbaat, geld- en
zelfzucht, list, bedrog, verraad en wulpschheid worden den
Bussen ten laste gelegd, terwijl het spionnen** en gunstelingen-
stelsel op eene uitgebreide schaal gedreven wordt. Hoewel
onder de hoogere standen de beschaving, door buitenlandsch
RUSLAXD EN ZÏTXE BEBEERSCnERS. 287
verkeer en den omgang met vreemden^ eenigen voortgang ge-
maakt beeft, bevindt zicb tocb de letterkunde nog in een staat
van kindsebbeid. Enkele personen ecbter, bier genoemd, beb-
ben zicb in de Gescbiedenis, Etymologie, en Romantiek, in
proza en poëz\| onderscheiden.
Qm iets uit dit belangr^k werk mede te deelen, kiezen w'^
bet bmk van Keizer hikoulas' groote zucht tot regelmatig-
heid, waarvoor by zelfb de Nataur zon hebben willen doen
buigen. Met den Hoogleeraar lbdebubb door den botanischen
tuin wandelende, zeide h\}: »Al die bloempotten behoorden
gelQk te zgn, Professor!** bedoelende dat de planten, even als
de soldaten in bet gelid, niet voor of boven elkander mogten
uitsteken. nMaar boe kan dit z$n, Sire! — vroeg de Pro-
fessor — nof wig moesten ze knotten en inkorten?** — »WeI,
laat ze dan geknot worden** — hernam de, streng gebiedende
Keizer.
Dat het verbluf in Rusland niet tot de aangenaamste be-
hoort, blijkt uit het volgende, waarbij men echter dient in
het oog te houden dat het een Engelscbman is die schrijft:
f» Wanneer*' — zoo liet zich een kastelein te Lübek tegen een
naar Rusland zicb begevend reiziger booren — «wanneer do
Bussen bier aan wal stappen, om hunne rondreis door Europa
te beginnen, dan schijnen z^ vrolyk, luchthartig en tevreden;
sy zien er uit als vogels die aan hunne kooi ontsnapt zjjn;
mans en vrouwen, ouden en jongen gelijken naar schooljon-
gens die vacantie hebben gekregen. B\j hunne terugkomst
vertoonen diezelfde lieden lange, uitgestreken, melancholieke
gezigten; hunne w\)ze van spreken is kort en afgebroken ge-
worden, en bun voorhoofd is bijna gerimpeld van zorg. Uit
dit verschil heb ik de gevolgtrekking afgeleid, dat een land
hetwelk men met zoo veel vreugde verlaat , en waarheen men
met zoo veel leedwezen terugkeert, geen heel pleizierig land
moet zyn.** — Het zy zoo; maar het verschil kan ook andere
oorzaken hebben, al ware *t, b. v., maar alleen de mindere
swaarte der geldbeurs b\j de terugkomst.
West'Indiê. Bijdragen tot de bevordering van de kenma der
Nederlandache West-Indische Kolomen. Aflev. 2 — L Te
21*
288 WEST-WDië.
Haarleni'y bij A. C. Kruseman. 1855. In ro^'aal Svo.; van
hl. 81— 324- ƒ 3 - 35.
In het vorige jaar hebben w)j de uitgave van dit Tijd-
schrift toegejaicht, en in deze Afleveringen wordt in ruime
mate bewaarheid wat w\} toen voorspelden; namelijk, dat men
er eene groote verscheidenheid van onderwerpen in mogt ver-
wachten. Men ontvangt hier onderscheidene belangrijke op-
stellen, ook van weten8chappel\jken aard; en met een wezen-
lijk genoegen zien w\j dat z\j meest allen betrekking hebben
op den tegen woordigen toestand, en op de uitbreiding van de
welvaart der Kolonie Suriname.
Ds. VAK 80HAICK levert eene bedrage tcrt het vroegere stuk
over de Geschiedenis der Hervormde Kerk in Suriname, met
name over de Gemeenten aan de Kommewjne, te Ferika en
Kottika, te Thorarika en aan de Saramakka, of op Post-
Groningen, — Allezins behartigenswaardig zijn de voorschrif-
ten van de Heeren c. landré en f* a. c. dumodtisb, tot be-
waring van de gezondheid, vooir naar Suriname vertrekkende
Europesche landverhuizers. Het is toch wenschelgk dat de
mislukte proeve van kolonisatie, aan de Saramakka, niet langer
tot een schrikbeeld diene om verdere proeven van kolonisatie
tegen te houden ; daar z\j alleen mislukt is door het verkeerde
der genomen maatregelen en de slechte keuze van localiteit. —
De Heer c. a. vak supestbik deelt, uit het werk van wsiss:
»Histoire dea Réfttgiéa Protestants cf^ JVanc«**,eenige regelen mede,
die echter grootendeels maar ontleend z\jn aan de Geschiedenis
der Fransche Bëfugiés in Nederland, van onzen achtenswaar-
digen landgenoot Mr. h. j. koekbk. Over den ziektetoestand
in de Kolonie, gedurende 1853, handelt Dr. es*, lakdhb, die
daarbij een overzigt geeft van de weersgesteldheid en de tem-
peratuur in de eerste zes maanden van dat jaar, hetwelk on-
der de gunstige jaren kan worden gerekend. Uit den vergelij-
kenden staat der geboorten en sterfgevallen ziet men , hetj^een
ten onregte door zoo velen betw^feld wordt, dat de eersten
de laatsten hebben overtroffen. — De endemische ziekten in
de naburige Fransche Kolonie Oajenne, mede in 1853, wor-
den door Dr. laubb behandeld, wiens opstel daarover zeer
dienstig is tot vergelijking met dat van Dr. lakdbI^.
Belangrigk voor de ny verheid zijn de mededeelingen van den
VTEST-IXDlë; 289
Heer o; a. yéüh supsstbin over de Banannen-vezel, en verder
over de Sarinaamsche houtsoorten. De laatsten, gaande van
bl. 161 — 190, kannen niet genoeg ter overweging worden aan-
bevolen, in he{ belang van den scheepsbonw vooral* N\| ver-
heid en geneeskunde beide zullen denkelijk nut en voordeel
kannen trekken uit de berigten over de Jatropba Curcas* Ook
iu aanteekeningen , mededeelingen en berigten, is veel dat odi-
derzoek verdient, en tot de ontwikkeling der culture en ver-
meerdering van de welvaart, ook van vr^e kolonisten uit
£«ropa, strekken kan.
Ongemeen vl^'tig toont zich de Heer tan supsstein in bet
leveren van b\jdragen van verschillenden aard. ZQne histo-
rische aanteekeningen over verschillende tijdperken van de
Kolonie, van bL 197 tot 225, en de tabel van fac-simil^s van
Gouverneurs en andere personen, die in de Kolonie eene rol
hebben gespeeld, of er mede in aanraking z^jn gekomen in de
zeventiende of in de eerste helfl der achttiende eeuw, werpen
over onderscheidene gebeartenissen m^r licht dan men tot
nog toe bezat. Moge de werkzame man lust bleven gevoelen
tot het voortzetten z\jner nasporingen in het Archief te Pa-
ramaribo. Wij meenen reden te hebben om te gelooven dat
de invloed der Labadisten in guriname grooter zij geweest
dan tot nog toe aan het licht is gekomen, ofschoon wij ver-
schillende wenken deswege door den Heer v. s. geboekt
vbden.
De Heer a. oopun levert eene nSchets van de lotgevallen
der kolonisten die aan de proeve van Europesche kolonisatie
aan de Saramakka hebben deelgenomen'*. Men ziet uit die
schets hoe het gemis van alle maatregelen van voorzorg, welke
door het Koloniaal Grouvemement van Nederlandsch Guyana
hadden behooren genomen te worden, in verband met velerlei
dwalingen en verkeerde proefnemingen, het aanvankeiyk wèl
slagen der onderneming onmogelijk hebben gemaakt; doch
ook hoe z^ in 1847 (?) gunstige vooruitzigten opleverde. W^f
lezen dienaangaande op hl. 249: nNegen-en- veertig woningen
waren na door kolonisten ingenomen; huwelijken werden ge-
sloten; de gezondheidstoestand was uitnemende. De nederzet-
ting had haar hoogste punt van welvaart bereikt, want ook
de uitdeelingen van levensmiddelen hadden opgehouden. Waren
er toen kolonisten b^'gekomen, en had men aan den arbeid
290 WEST-IXDlë.
van het volk eene andere rigiing gegeven, dan zou de proeve
aan de Saramakka naar wensch zijn geslaagd." Noch het
een« nooh het ander gebeurde, en hetgeen vooral noodlottig
op de zedelijke kracht der kolonisten werkte was, dat ze bQ
het Bestuur als arbeiders in dagloon werden genomen, en
daarby geheel en al tot traagheid en onverschilligheid vervie-
len. — De Schets gaat van eenige Tabellen verzeld, waarvan
N^ IV genoegzaam doet zien, in welken toestand zich die ko-
lonisten bevinden, welke nab^ de stad zijn gevestigd, om door
eigen landbouw en veeteelt een bestaan te verkregen. De
getal-sterkte op 1 Mei 1855 bedroeg 78 zielen, waarvan de
helft vrouwen en kinderen waren. Te hunnen opzigte leest
men op bL 258 de volgende woorden, welke allezins hoop
geven op betere uitkomsten van volgende kolonisatiën , wan-
neer die met verstand worden geleid: »De landbouw dien
zij beoefenen, heeft geenen sohademken invloed op hunnen ge-
zondheidstoestand. £n evenwel bedraagt hun werk — zoo als
het delven van waterleidingen, het voet voor voet diep om-
spitten van den grond, het beplanten en bemesten, de ver-
zorging van het vee , het inoogsten en afzetten der producten ,
waarmede soms één paar handen ajn belast — meer dan de
arbeid, dien men op de plai^faadjen door de Negers ziet ver^
rigten."
Van denzelfden Heer ▲. copun volgt verder een »Flan van
kolonisatie in Suriname**, dat echter, naar ons gevoelen, op
verkeerde grondslagen rust, wigl 't daartoe eene loterij voor-
stelt W\j bevelen het echter in de overweging van bekwame
mannen aan, als kunnende dan misschien tot meer uitvoer-
bare en doelmatiger ontwerpen aanleiding geven.
De opstellen over den gevallen regen van 1847 — 1854 — of-
schoon de Tabellen en vergelijkingen belangryk z^n — en
over de vanilla-soorten in Suriname, vermelden wy slechts in
het voorbijgaan; doch w$ poosden met genoegen by hetgeen
op bl. 280—296 gezegd wordt over de »Neger-£ngélsche Taal**
die in Suriname wordt gesproken. Dit stuk, in bet Hoog^
duitsch opgesteld door den Heer h. b. WüLLSCBLaGBL, een
der Zendelingen van de Moravische Broederschap in Suriname,
geeft voor het eerst het Neger-Engelsch als Taal te beschou-
wen. Het stok is zeer belangrijk; want men verneemt er uit
hoe onderscheidene dier Zendelingen zich achtervolgens met
WEST-IXDIÖ. 291
de stadie dier taal bezig gehoudeD, en haar langzamerhand
beschaafd en tot eene schrijftaal gevormd hebben. Volgens
den Heer w. zelven zou haar thans de naam van Neger-HoU
landêch beter passen , doch misschien ware hei juister, op het
voetspoor der Negers, haar Ningre-tongo^ NegertaaU oi Siiri-
naamsche Negertaai te noemen. Voorts vernemen wij er uit
dat dezelfde vl\jtige Zendeling eene korte spraakkunst in die
taal heeft uitgegeven, en een Hoogdoitsch*Neger*EDgelsch
Woordenboek voor de pers gereed heeft. Het eerstg^nelde,
getiteld: nKiÊrzge/aêsUOranmuiHk der Neger ''EnglUchen8prachè'\
ia in 1854 te Bautzen uitgekomen, en de Heer h* c. pockb
levert er in de vierde Aflevering van »Wést-Indië*' een verslag
van. Jammer dat de Grammatica en het Woordenboek wel
voorzien in de behoefte van den Moravischen Zendeling, maar
niet in die van die ingezetenen van Suriname welke met het
Hoogdoitsch niet of maar weinig bekend zyn. Eene verta-
ling, en £00 noodig omwerking of uitbreiding, door een be-
voegden Nederlander (b. v. door den Heer pocke, die reeds
een Neger-Engelsdi Woordenboek heeft uitgegeven) komt ons
zeer gewenseht voor; hoewel wi[j alt^fd de groote verpligting
erkennen, welke de Kolonie deswege aan de Moravische Zen-
delingen, inzonderheid aan den Heer WüLLSCHLaesL, heeftü
Eene nBibliographie", van hedendaagsche schriften over de
Kolonie Suriname, sluit dit Eerste Deel. O&choon er ook
werken in z\|n opgenomen die maar ^delings of in de verte
betrekking op Sariname hebben, staat men evenwel verwon-
derd over de groote menigte van groote en kleinere geschrif-
ten of opstellen die kortelings over Nederlandsch Guyana zyn
uitgekomen. W§ wanhopen er daarom geenszins aan, dat die
Kolonie eenmaal — welligt Unnen kort — in Nederland de
aandacht^ zal trekken die vj verdient, en zonder welke aan
geene opbeuring, aan geen toekomenden bloei dier uitge-
strekte landstreek — welke zoo vele bronnen van welvaart
omvat — te denken valt. Als de Bedaetenrs van dit Tijd-
schrift steeds ^ver aan bekwaamheid par^, en naar onpart^*
digheid streven, dan zal hetzelve gewis krachtdadig behulp-
zaam kunnen z\jn om het goede in Suriname te doen ontlui-
ken en ontwikkelen.
292 YAN DBCTEX £X BL£EKEB*8
VAN DBUTEK m blebker's goedkoope Bibliotheek* — Veertig
Jaren, Geschiedenie van den laatsten tijd. Vrij bewerkt naar
het Hoogdidtech van k. von rotteck, en anderen^ door p.
VAN os. Eerate Deel. Te Sneek^ bij van Druten en Bleeker.
1855. In kl. form. VIII en 272 bl. ƒ 1 - 20.
W\j hebben de onderneming van de Heeren van druten en
BLEEKER niet te beoordeelen, noch te onderzoeken welken in-
vloed z\j op den boekhandel kan hebben; maar willen niet
ontveinzen, met genoegen te zien dat het groote publiek in
staat gesteld wordt voor een matigen pr\}8 zich degelijke boe-
ken aan te schaiFen, die, meer en duurzamer nut stichten, dan
de romans en novellen, waarmee de bellettrie onze drukpers
als overstroomt.
Voor ons ligt uit die goedkoope bibUotheek het Eerste Deel
van een belangrijk werk, dat in drie Deelen compleet zal
zijn. De Heer van os is bij de bearbeiding zóó te werk ge-
gaan, dat de inhoud grootendeels gevolgd is naar het onlangs
te Brunsw\jk in *t licht verschenen Tiende Deel [Ergönzungs^
hand) van k. von rottegk*s Allgemeine Gesehichte; doch hg
heeft zich die verschikkingen, nadere indeelingen, uitlatingen
en b^ voegingen veroorloofd, welke zijn voorgesteld doel —
het leveren van een beknopt en duidelijk verhaal der merk-
waardigste gebeurtenissen sedert nafoleon*s val — hem toe-
scheen te vereischen. Hij heeft daarb\j steeds de beste hem
bekende werken, met name die van alison, hagen, HERiCESt
MENZEL, wiLKS, GEiSLER CU STEGER, geraadpleegd; terw^'l
voor het bewerken van die gedeelten waarover bovengenoemd
vervolgdeel van von rotteck het stilzwijgen bewaart, vooral de
drie laatstgemelden hem van dienst zijn geweest. H^t wordt
daardoor moegelijk te zeggen wat in het werk aan vON rot-
teck toebehoort, of aan anderen te danken is. Het werk is
dus geene autoriteit. Het is waarlgk te betreuren dat w\j,
Nederlanders, ons zoo dikw\jls met vertalingen, bewerkingen
en omwerkingen van vreemden moeten behelpen. Zou er dan
niemand in ons Vaderland z][jn die iets oorspronkel\jks kan
leveren? Doch dit z\j zoo *t wil; de vraag blijft over: of
*t geen hier geleverd wordt, verdient gekocht en gelezen te
worden ?
GOEDKOOPE BIBLIOTUEEK. 293
Reeds de titel trekt de aandacht en belangstelling. Z\j
leven nog, die de klaisters der Fransche heerschappy gedra-
gen hebben, die den wereld veroveraar der negentiende eeuw
in hanne v,erbeelding nog zien zoo als h\j ons Vaderland be-
zocht» en in dat majestueus gebouw der hoofdstad vernachtte,
waar, vöör twee eeuwen, Amstels burgervaderen vergader-
den om het benarde vaderland uit de hand van eenen ande-
ren Franschen overweldiger te redden, dien de ^'delheid ins-
gel^ks den Groote noemde.
Meerderen heugt het t^'dperk van 1815 — 1830, Europa's
politiek interim; en dat van 1830 — 1848, dat w$ den t^d
van voorbereiding zouden kunnen noemen. Welken titel zal
het tegenwoordige dragen? £r is eene beweging begonnen,
wier eindpaal ver buiten *t bereik van het menschel\)k oog
ligt. Niemand zal de omwenteling van 1789 niet beschouwen
als een uitvloeisel van de politieke ontwikkeling in *t volks-
leven. Het was de trein des tijds; maar de dweepers en for-
tainzoekers wierpen hunne belangen op de raiU^ en de trein
raakte uit het spoor, en verongelukte. Napoleon kwam, en
ook NAPOLEON ging voorb\j- Maar wat had zijn val ten ge-
volge? De volksontwikkeling, die alom de harten had aan-
gegrepen, werd niet geleid, maar verstikt. £n waar z\j levende
bleef, was *t heimelijk in *t brein en de borst van woelgees-
ten, welke zich eenen Staat dachten die praktisch eene on-
gerijmdheid is. Deze toestand wordt in het eerste Hoofdstuk
beschreven. De Auteur loopt daar de geschiedenis van alle
Europesche volken door, steekt over naar Zuid- Amerika, en
brengt z^ne lezers tot de overtuiging, dat dit vijftiental jaren
▼eilig kan genoemd worden een tijdperk van tusschenstand ;
een interim , dat niemand behaagde , maar iedereen ongerustheid
inboezemde.
Het tweede Hoofdstuk loopt over de volgende tien jaren,
en w^ zien volken in opstand, troonen omvergehaald, natio-
naliteiten vernietigd, den algemeenen vrede door behoefte en
kunst bewaard. W^ hebben geene ruimte om het verhaal op
den voet te volgen, en den meesten onzer lezers z^n de ge-
beurtenissen bekend. Niemand zal den Schrijver of Compi-
lator betrappen op eenzijdige en daaruit voortgevloeide scheve
Yoorstellingen. Elke politieke rigting wedervaart haar eigen
Tcgt, en zoo worden w\j verschoond van hatelijkheden , die
294 VA!r DRUTEX EX bleeker's goedkoope bibuotheek.
de geschiedenis ontsieren, en waAraan de bezadigde lezer zich
ergert.
In de twee volgende Deelen wachten w^ de beschri[) ving der
gebeurtenissen sedert 1840. Het werk beveelt zich aan door
alle kenteekenen van een historisch geweten, dat waarheid
zoekt. Het is beknopt, maar zoo veel men 't eischen mag,
volledig. Zoo 't geene historische bron is voor de weten-
schap, het is dan een uitvloeisel van grondige wetenschap tot
algemeen gebruik. De stijl is eenvoudig, deftig en vloeijend.
Als al de boeken welke de Uitgevers op dien voet zullen ver-
krijgbaar stellen, deze Greschiedenis evenaren, zal men voor
weinig geld in 't bezit komen van eene kostbare bibliotheek.
Mijne Eeis door Siberië^ door Professor chbistopr havsteeit,
vertaald door j. J. A* goevebxeub. Te Oromngeny btf J. B.
Wolters, 1855. In gr. 8vo. IV en 192 W. ƒ 1 - 80.
De geleerde, aan wiens vlijtige nasporingen de wetenschap
zoo veel kostbare b\jdragen voor de kennis van het aard-
magnetismus te danken heeft, is de Schr^'ver van deze Reis,
die, mede in het belang dier nasporingen, in 1828 werd on-
dernomen. De lezer stelle zich echter gerust, want Professor
HANSTEEX geeft hier niets anders dan z§ne reis-herinneringen
en ontmoetingen. Men vindt, wel is waar, in het eerste
Hoofdstuk: n Aanleiding tot het doel der Reis**, het een en
ander omtrent de theorie dier wetenschap, maar overigens, in
eenvoudigen, onopgesmukten trant, een verhaal dat den stem-
pel der waarheid draagt, tot het einde toe boeijend is, en
meermalen de fijnste snaren van het gevoel doet trillen. De
Schr^ver had eenige fragmenten uit z^ne reis-aanteekeningen
in den Noorweegschen Volks- Almanak medegedeeld, maar van
verschillende kanten ontving h\} uitnoodigingen om die stuk-
ken aan te vullen en tot een geheel te maken. Ddaraan heeft
men dit reisverhaal te danken. — »Niet een ieder** — zoo
vangt hij aan — »valt het lot te beurt van naar Siberië te
reizen, en z^, die dat lot treft, ondernemen die reis zelden
met toestemming van hun eigen wiL Daar ik nu volgens
eigen begeerte die onderneming volvoerd heb, wil ik, als in-
leiding tot de fragmentaire berigten aangaande enkele ont-
Prof. OEBISTOPH HAX8TEE2Ï, MIJXE REIS DOOR SIBERië. 295
moetiDgeD op deze reis, welke ik, ten gevolge der m\| gedane
uitnoodiging, hierDevens openbaar maak, den lezer de aanlei-
ding tot dezelve mededeelen."
Omtrent de streken door den Deenschen Hoogleeraar be-
socfaty vernemen wij, ait het Voorberigt van den Vertaler, het
volgende: »Daar de weg door het Europisch Rasland met
grooten , spoed werd afgelegd, brengt de Schrijver ons ait de
residentie des Czaars dadelijk naar Tobolsk over. Wy ver-
gezellen hem van hier over Krasnojarsk naar Irkntsk, bezoe-
ken met hem de markt te Maimatschin en den Baddhistischen
opperpriester, en ondernemen, naar Irkntsk teruggekeerd, eene
bezwaarlijke rivierreis naar Torachansk, nabij den poolkring.
Nadat een wakkere schipper ons, onder velerlei moeiten en
gevaren, gelukkig naar Taruchansk en van hier terug naar
Jeniseisk gebragt heeft, naderen w\j op de terugreis de Chine-
Bche grens, en trekken over Orenburg door de Kirgisensteppe —
waar w\j in 't paleis van den Khan onzen intrek nemen —
naar ABtrachan, om van daar over Moskau naar Petersburg
terug te keeren en ons hier aan den thans overleden Keizer
KiKOLAAS en zijne gemalin voor te stellen." — Zie daar in
beknopte trekken opgegeven wat men in de twaalf Hoofd-
stukken, waaruit deze Beis bestaat, heeft te wachten.
Het behoeft niet herinnerd te worden dat de Knssische zeden
en gewoonten aan ons, die het Westen van Europa bewonen,
vreemd z\jn, zoo van wege het autokratische stelsel, dat zich
overal doet gevoelen, en niet zelden drukt en belemmert, als
ook van wege den ritus der Grieksche Kerk. Van *t een en
ander ontmoet men onderscheidene stalen. De naar Siberië
gebannen Grooten en Officieren komen meestal hoogst mede»
lijdenswaardig, in dit reisverhaal, in verschillende toestanden
voon Een Russisch Paaschfeeft; een Russisch Kersfeest, en
dergel^ke; ook eene Russische bruiloft; de doop eener volwas-
sene Jodin in eene Grieksche kerk in den winter (doop bij
onderdompeling), enz., leveren stoffe tot overweging. Demen-
sohen in hunne betrekkingen, en nationaliteiten, brengen den
lezer tot vergelijkingen, welke ons het Vaderland en onze
maatschapp\j dierbaarder maken. — Maar, men leert ook een
menschenras kennen, geheel verschillend van het onze, want
wij, die van Germaanschen stam zijn, zouden onmogelijk de
koude doorstaan welke in Siberië, door de inboorlingen, met
29G Prof. GURISTOPH BülNSTEEK,
gemak ed^jnt te worden verdaard. — Een paar karakteria^
tieke mededeelingen uit het yerbaal zullen onzen lezers gewis
niet mishagen.
Aangaande het karakter der Russen lezen w\j op bL 19:
nOver het geheel verbeeldde ik m\j eene vrij groote overeen-
komst tusschen de Russen en de Franschen op te merken,
want beide volkeren z^'n zeer levendig, spraakzaam, en los
en luchtig van aard, enz. Niets geschiedt zonder druk ge-
praat* Voor het overige zgn zy weinig te vertrouwen, en
zoeken iedereen beet te nemen. Wanneer men hun een v^fde
van den gevorderden prijs biedt, kan men in den regel zeker
wezen dat men het verlangde krygt, enz. Gaat men over
straat (te Petersburg), dan komen vaak vier, v^f en meer
koetsiers aanrijden en bieden hunne droschken aan. Ieder
roemt de z\jne als de beste en de gemakkelijkste, en de een
overschreeuwt den ander. Vaak moeten z^ zelven lagchen,
terw\jl zij zoo op den onthutsten wandelaar storm loopen. De
koetsier verlangt drie tot vier roebels; men antwoordt kort
af: »te veel« te veel!** en gaat bedaard een paar passen verder.
Hy haast zich een bill\jker eisch te doen ; men herhaalt spot-
tend zijn: nOtscheu dorogo (veel te duur)**, en stapt zonder om
te kijken door. Hij r^'dt na en roept wéér, en zoo gaat het
voort, tot men tot een vierde of v^Yde van den pr^s gedaald
is, waarna men een bepaald bod doet, dat in den regel met:
yjJSadUes (stap maar in)'* wordt beantwoord.'*
Ten aanzien van het verbl^'f in de Siberische dorpen, zegt
de S. (bl. 41): » Wanneer men in een dorp komt, is *t eerste
werk dat men te doen heeft, naar den desatnik te zenden, en
van dezen quartier en eene wacht voor de wagens te verlan-
gen, 't Is hier namelijk op plaatsen, waar geen besloten bin-
nenhof of stal is, en waar de ry tuigen dus *s nachts op straat
staan moeten, algemeen gebruik, dat het gansche dorp er ver-
antwoordelijk voor biyft, dat niets wegkomt, en om zeker hier-
van te zijn, zet men eene wacht uit. De reizende behoeft
dos niet meer uit zyn wagen te nemen, dan hij dadelyknoo-
dig heeft, en dit is een groot gemak. Wanneer nu de koude
tusschen de 27 en 30 graden bedraagt, hebben de drie arme
slokkers, die zamen wacht houden, volgens onze begrippen «
een boozen nacht, en toch schijnen zg zelven hunne taak niet
zoo bijzonder zwaar te houden. Als de koü hun te streng
UIJNE REIS DOOB SIBESië. 297
wordt, Bleken zg een hoop berkenhout in brand en vlijen
eich met den baik op de sneeuw en het hoofd naar het vuur,
of men hoort hen *8 nachts om het vuur rondstappen , lagchen
en praten, terwijl de sneeuw onder hunne stevels piept en
kraakt. Men hoort namelijk, wanneer men, b\j 30 graden
Yorst, op de sneeuw treedt, een eigenaardig piepend, knette-
rend geluid, dat veel sterker is, dan dat *t welk wij by 10
en 12 graden waarnemen. Voor zulk een nacht kr\jgen zij
niet eens drinkgeld, en z$ z^n uiterst dankbaar als men hun
eene halve maat brandewijn geeft. — Over het geheel wekt
de ^zervaste gezondheid van de Siberische boeren met reden
verbazing. Over het hemd en de dunne linnen broek dragen
z^ eene schapenvacht , waarvan de wol naar het ligchaam toe»
gekeerd is. In deze kleeding trotseren z^' eene koude van 30
tot 35 graden. Uit hunne kamers, waarin de hitte die van
een stook-oven gel^*kt , gaan z\j buiten in de grimmigste vorst,
en omgekeerd, zonder daarvan eenig nadeel te bespeuren. De
vrouwen gaan in huis, 's winters zoo goed als zomers, met
het bloote hemd op het bovendeel des ligchaams en met naakte
voeten. Voor goed uitgaande, trekken zg een korten pelsrok
en schoenen aan, doch als *t niet ver is, loopen zij op de
sneeuw met bloote voeten en in dezelfde dragt als in de kamer.**
Nog een paar plaatsen, ook ontmoetingen met Russische
bannelingen,, met Kalmukken, Kirgisen en andere Aziaten,
wenschten w\) mede te deelen — doch zullen die achter-
wege laten, om den lezer bekend te maken met het lyden dat
de Hoogleeraar zich door zijne onderzoekingen, gedurende
eenen Siberischen zomer, op den hals haalde.
BL 112: »Ik werd onophoudel\jk gefolterd door de menigte
muggen , die door de vele reten tusschen de ruwe wandplankea
en door de gebrekkig sluitende deur mijner kajuit waren bin-
nengedrongen. Ik moest m\j over dag tweemaal in de rivier
baden om mijne geprikkelde zenuwen te verfrisschen en de,
door de ontelbare muggesteken veroorzaakte huidkoorts te
keer te gaan. Niemand, die deze streken niet zelf bezocht
heeft, kan zich voorstellen, welk eene kwellende landplaag
deze insecten z\jn. Als men langs de rivier ging, maar vooral
als men waagde, de boschstreek op korten afttand van den
oever te naderen , werd men door zulk een digten zwerm om-
geven, dat men in een digten nevel of in eene rookwolk dacht
298 Prof. CHBISTOPH HANSTEEX, HUXE reis DOOB SIBERië.
te gaan, en de maggen drongen bij het ademhalen in mond
en nensgaten door. Op zulk eene kleine wandeling kwam ik
eens in gevaar van te stikken, en moest vol angst, en zoo
hard ik loopen kon, de vlngt naar den oever nemen, waar
het getal muggen, wegens eenigen wind en een weinig meer
koelte, minder was. Bij zalke gelegenheden beschutte ik my
anders eenigermate door handschoenen en *t mQ door den
Baad Komlewskj vereerde mnggenmasker ; doch als ik aan
de rivier aan het opmeten was, dat mij iederen dag verschei-
den uren bezig hield, en gedurende de waarnemingen het boek
en den chronometer in de linker- en het potlood in de regter-
band moest houden, diende ik ën handschoenen, éa masker
af te leggen, en alsdan vereischte het groote wilskracht en in-
spanning, om niettegenstaande de onophoudelijke b^'tende steken
in aangezigt en handen, onbewegemk te blijven staan, en de
volle opmerkzaamheid op het instrument en de slingerslagen
te rigten, daar de tijd tot ^^^ secunde toe, naauwkenrig moest
worden opgegeven." — Hoe het, ook des nadits en overdag,
in de kajuit weinig beter was, leze men verder in »M\jne
Beis door Siberië**, die zoo wel voor aardr\|ks- als voor
volkenkunde veel belangr^ks behelst.
Gellert; het beeld des opregt vromen Ckrietena. Door j. r,
EiLERS KOCH, Evang.-Luth. Pred. te Nieuwe Pekela. Te
Wüdervanky bij T. van Halteren. 1855. In gr. Svo, 82 bl.
f :-25.
Gremk wel allen die de w^sgeerige, zedekundige en Gods-
dienstige geschriften van den vromen osllert gelezen heb-
ben, zoo was ook de £erw. eilers koch reeds van zQne jeugd
af met dien geheel eenigen Schry ver ingenomen. ZQne inge-
nomenheid werd niet weinig verlevendigd toen hjj, een paar
jaren geleden, Leipzig bezocht. Daar rust het stoffelyk over-
schot van dien vromen geleerde op het Johannes-kerkhof, en
zgn grafteeken is, als wonderdadig, aan de verwoesting ont-
snapt, door welke schier alle graven op dien Gods-akker ge-
leden hebben in den gedenkwaardigen veldslskg (VMerêMacht)
van 16—18 Oct. 1813. Aan dat graf zag de Eerw. S. welke
hulde men nog dagelQks aan de nagedachtenis van den edelen
J. B« EILEBS KOGH, GELLERT, EXZ. 299
man bew^'st. nWy zagen het" — zegt de Schrijver — »>de
hand yan liefde en achting had ook nog weder dienselfden
dag, toen w)j dat graf bezochten, om en over de zerk ge*
zweefd, Eikenloof-goirlandes slingerden zich om en over de
yzeren stavep; rozen en andere bloemen, in potten, verbreidden
bare geuren; en een fraai gewonden bloemkrans dekte het
kleine borstbeeld, dat in den steen was uitgehouwen.**
W^' twijfelen er geenszins aan of deze korte biographie en
mededeeling van enkele belangr^ke opmerkingen zal velen
aangenaam z\jn.
In de Aanteekening (bl. 32), waar de liederen van oellebt
die vertaald of gevolgd in het Grezangboek van het Hervormde
Kerkgenootschap z^n opgenomen, genoemd worden, vonden
wij eenig verschil met de naamlyst van de Dichters der Evan-
gelische Grezangen, ten vorigen jare b^ j. brandt en zoon,
te Amsterdam, gedrukt, naar het handschrifl van den Secre-
taris der Commissie tot de verzameling. In die naamlijst
vinden w^ dat alleen van den berg Gezang 59, van den berg
en RÜTGBR8 gezamenlQk Gez. 115, en alleen v. d. kabtbele
Gez. 118 bewerkt hebben.
ZieUtunde voor Opvoeders en Onderwijzera. Naar het Hoog-
duUsch van Dr. e. a. e. calinich, door d. van hinloopen
labberton, DUtriktS'Schoolopziener* Te Gouda y Uj G. B.
van Goor. 1855. In 12mo. XI7 en 159 W. ƒ : - 90.
Het ontbreekt ons tegenwoordig niet aan werkjes over de
Zielkunde ; maar eene andere vraag is het: of zQ allen voor de
wetenschap der Psychologie en de kennis van *s menschen ziel
even bevorderlyk kunnen z^n? W\j hebben er reeds twee aan-
gekondigd, waarvan het eene slechts de vrucht eener onbe-
schaamde letterdieveri(j was, en het andere een voortbrengsel
van den weder het hoofd opstekenden reactie-geest, die een
mom van godsdienstijver en vroomheid voorhangt, om daar-
door tot z\)n doel te geraken.
De Zielkunde voor Opvoeders en Onderwyzers van Dr.
CALINICH, waarvan w\| de vertaling voor ons hebben, is van
eenen anderen stempel, en onderscheidt zich door zekere vol-
ledigheid, en eene degelijke paedagogische strekking. Het is
300 Dr. E. A. E. CALIXICH, ZIELKÜKDE, ENZ.
eene aanbeveling voor deze vertaling dat zij een tweeden dmk
beeft mogen beleven, zoo als w\j uit bét Yoorberlgt verna-
men, daar bet op den titel niet staat uitgedrukt; misscbien
omdat bet oorspronkelgk, gebeel omgewerkt, als ware *t een
nieuw gescbrift over betzelfde onderwerp geworden is, en dus
ook deze vertaling als een ander werkje kan worden bescbouwd.
De Vertaler, boezeer by met bet werkjen ingenomen is, drijft
ecbter z\jne goedkeuring niet zoo ver, dat 141 zoude denken dat
de onderwijzers door bet lezen en overwegen van dit gescbrift
alleen, werkelijk psychologen zouden worden.
Het boekje wil niets meer zgn dan de aanleiding tot eigen
bedacbtzaam onderzoek, gepaard met naauwkeurig opmerken
en opzettelijk nadenken. De onderwijzer en opvoeder moet
de Zielkunde voornamelijk by z\jne leerlingen bestuderen. Hier-
omtrent vindt bij gepaste wenken in bet gescbrift van Dr. ca-
UNiCH, en bet is voomamelük daarom, dat w\j bet gerust
tot een Handboekjen aanbevelen.
Het onderwas in de Zielkunde wordt op de bijzondere Scbo-
len. Instituten en Gymnasiën nog te veel verzuimd; bet is
tocb van de grootste noodzakelykbeid, om de zelfkennis bg
den jeugdigen menscb te bevorderen: eene kennis die bem in
staat moet stellen om eenmaal als zelfstandig wezen in de
maatscbapp^ op te treden. Wat baten de vele ongel^'ksoor-
tige kundigbeden, waarmede men den geest opvult, indien
deze geene kennis verkrijgt van z^ne vermogens, en bet ge-
bruik dat bij er van kan maken. De Zielkunde is, in onzen
t\jd vooral, een kracbtig beboedmiddel tegen de materialisti-
scbe grondstellingen, die de uitsluitende beoefening der na-
tuurkundige wetenscbappen en bare toepassing op de n^ verbeid
zouden kunnen doen ontstaan , en die bet geloof aan de boo-
gere bestemming van *s menseben geest zouden kunnen scbok-
ken. Men doordringe de jeugd met de overtuiging van den
adel van ons geslacbt, dit zal voor bet vervolg goede vrucbten
voor Godsdienst en deugdsbetracbting te weeg brengen.
J. A. B.
BOËKBESCHOUWme.
Abraham des ahobie vak deb hoevek, herdacht in de Re--
tnonstrantsch-Oereformeerde OemeerUe te Amsterdam^ den 12'''*
Augustus 1855, door A. A. stüabt, Leeraar hij die Oemeente.
Ttveede druk. Met eemge Aanteekerdngen en eene Bijlage. Té
Amsterdam y bij P. N. van Kampen. 1855. In gr. Svo*
U bl. f :- 60.
Abbahah des ahobie vak deb hoevex, beschouwd als een
voorbeeld van Kanselwelsprehendheid ^ door p. j. domela
NIEüwbnhüis, bij de opening gvfner Lessen ^ op den 2**^ Oc^
tober 1855. Te Amsterdam ^ bij J. H. Gebhard en Comp.
1855. In gr. Svo. 86 bl. ƒ : - 50.
Te verwachten was *t dat de beroemde vak deb boevek,
ïia gedurende z\jn leven met lof en eere overladen te zijn , niet
ten grave zou dalen, zonder dat er hnlde gebragt wierd aan
zijne nagedachtenis. Misschien echter ware het wenschelQk
geweest, dat er, in plaats van vele, en daaronder ook minder
bevoegde lofredenaars, één enkele ware opgestaan, zijner ten
volle waardig. De lofspraken, hem gewijd, zonden dan mo-*
gel\jk minder luide geklonken hebben, doch ligt ware het beeld
z^ner persoonlijkheid meer waar en volledig, ook ter dienste van
de nakomelingschap, geteekend. Thans, nu de een na den ander
de pen heeft opgevat, en verschillenden onderling als gewed--
\jverd hebben , is het getal der uitgegeven stukken of stukjes
reeds tot acht, en misschien zelfs hooger, geklommen, zonder
dat nog, naar ons oordeel, het portret met juistheid getrof-
fen is.
Wy betwisten daarom zoo min aan den Bemonstrantschen
Leeraar, zwager van den overledene, die hem gedurende vijf*
en-twintig jaren ter z\jde stond, als aan den Lutherschen
Hoogleeraar, die onder zijne eerste leerlingen en getrouwste
vrienden behoorde, en voor z^ne vorming veel aan hem te
danken had, het regt en de bevoegdheid om over hem te
spreken. Veel meer verbidden w\} ons, dat z\j het deden,
BOEKBESOH. 1856. N*. VII. 22
ÜL. A. STCABT,
elk op z^ne eigene wijze. Zelfs achten vf'^ de keuze van het
versehillend oogpunt, waaruit zij hem beschouwd hebben, b\|
uitnemendheid gepast en gelukkig. De een, kort na zijne be-
grafenis Toor de Gremeente opgetreden, zoekt, naar ^am;{.xin:
86, aan te wijzen: dat v. d. h. in eijnen tijd den raad Ooda
gediend heeft ^ door met alle krachten te arbeiden aan de ver-
broedering der Christenen onderlbg. De ander, het woord
voerende tot zyne leerlingen, toont hun in hem een voorbeeld
van kaneelwelsprehendheid^ en wekt hen tot z^ne navolging op.
Beide brengen zy over hem veel in het midden dat ons be-
haagde, en waarmede w^, die den begaafden man mede ge-
kend en gewaardeerd hebben, ons gaarne vereenigen. Warme
hoogachting en opregte vriendschap spreken uit beider mond*
Blijkbaar is het hun te doen om hem, dien zy evenzeer be-
wonderden als lief hadden , naar eisch te huldigen. Maar of
daarom nog hunne geschriften bestand zouden zijn tegen eene
naauwlettende kritiek; dit is eene gansch andere vraag, die
wijj voor ons ontkennend zouden beantwoorden.
Beeds in het Voorberigt van stcabt stuitten w\j op den eere-
titel van: de ohbtsostomds dêr negentiende eewv^ aan ▼. d. h.
gegeven, dien wy overdreven achten. Zyne rede is, verder,
zóó kort en oppervlakkig, en blikbaar zóó vlugtig neerge-
schreven, dat wjj ons over de onveranderde uitgave eeniger-
mate verwonderd hebben. Was er nu in waarheid van v. d. h.,
uit dat oogpunt beschouwd, niets meer te zeggen? zoo vroe-
gen w\j onder de lezing. En hoe vreemd, dat het puntige
tekstwoord telkens onjuist wordt gebezigd, als of ▼. d.h. den
raad Grods had uifgediendl Voegt hierby de triviale verge-
Igking (bl. 16), ontleend aan het hoofd eener groote fabriek ^ dat
geen acht nam, wie en hoeveel en hoelang men op dezen of genen
post te arbeiden stond; de grove overdryving (bl. 22), dat vo<>r
zijne prediking ieder vooroordeel ewichUe; velerlei onjuistheden
van taal en stgl, en doorgaans volslagen gemis van eigeniyke
redenering, en gij zult het ons toestemmen dat stuabt wat
beters had kunnen leveren. Daarvoor echter — 't z\j dank-
baar erkend! — ontvangen wQ eenige vergoeding in de vrg
uitvoerige, doorloopende aanteekeningen, die bij deze rede ge-
voegd z^'n (bl. 37 — 51). Ook daarin merkten -wij wel soms
eenige overdrijving op, gelyk, b. v., waar de eervolle vermelding,
die V. D. H. als student, door de beantwoording eener pr^s-
ABBABAU DES AMOBIE TAN DEB HOEVElT, EKZ. 303
vraag te Groningen, verwierf, eene openbare zegepdlm^ door
hem behaald, genoemd wordt (bL 89), als of z\jn stuk met
goad ware bekroond geworden; maar overigens bevatten die
aanteekeningen meer dan ^ëne belangrijke bijdrage tot waar-
deering zyner verdiensten. Slechts gelooven w^ niet dat v. d. h.,
hoe ver gevorderd ook, het ideaal van den Evangelieprediker
voor onse dagen met der daad verwezenUjht heeft, gel^k w\j
bL 41 lesen.
Ook Prof. KiEUWENHUis komt ons voor, z\}ne taak te ligt
geacht en daardoor vlagtig afgewerkt te hebben. Aan den stijl
en den gang der rede is dit reeds te bemerken. Allerlei on-
naauwkenrigheden aouden w\j ten bewgze kannen aanvoeren.
BI. 11 wordt nnit volle overtuiging den Eerwaardigen stuart"
een woord nagezegd dat by dezen niet, althans niet letterlgk,
gevonden wordt. Wat beteeken t het (bl. 24), dat v. o. h., als
hïl beveelt: houdt de geboden! » tevens diepe wonden slaat in
het geweten**? Wat, dat er staat (bl. 25) : nwilt g\j naar v. d. r.
niet luisteren, h\j dwingt er a toe, maar laat h^ u los, gy
zult zelven n niet weder aan hem vastklemmen*'? Ook is het
ons niet gelukt, in weerwil van herhaalde lezing, het verband
te vatten, waarin die, op zich-zelve niet onaardige, anekdote
aangaande v. d. palm, bl. 29 medegedeeld, staat met hetgeen
voorafgaat en met het gansche onderwerp der rede. Aiaar w\f
hebben hier vooral de overdrijving te gispen , waartoe xieuwbv-
BCis soms in z\jne lo&praken vervallen is. De opstellen van
V. D. H., bestemd als z\j waren tot stichting eener gemengde
vergadering, wordmi, uit dat oogpunt beschouwd, bl. 11 ge*
steld nboven alle anderen, al is het ook, dat zij soms of min*
der zaakryk, of minder scherpzinnig, of minder oorspronke-
l^k geacht, en gerekend worden zich niet door trekken van
genie, noch door r^kdom van phantasie te onderscheiden'*. Z\j
worden gezegd door vorm en inhoud »aan het hoofddoel, de
stichting, te meer te beantwoorden, naar mate zij minder
scherpzinnigheid, vernuft of geestigheid en genie verraden**. Er
staat (bl. 16), nadat ontkend was, dat hy veel bezat, waarin
anderen uitmunten: »is v. d. h. er als prediker niette groo-
ter door, dat de stichting zijner hoorders geene schade kon
lyden, noch door fijne ironie, noch door onvruchtbare bespie*
geling, noch door een te diep indringen in de schuilhoeken,
waarin de zonde hare pestlucht verspreidt?" Daarbij klinkt
22*
304 F. J. DOSIELA NIECWENHUIS,
de lof ▼r\} dubbelzinnig, hem (bl. 22) gegeven: »Rijkdom van
phantasie schgnt minder zijn deel geweest te z\jn dan fijnheid
van opmerking, om part\j te trekken van de vrachten die
anderen aanboden , getrouwheid van geheugen om hunne gezeg-
den te bewaren, en gemakkelijkheid om ze in z^jn eigen ge-
dachtengang op te nemen en in z\}nen st^l in te weven'*. De
vergel\jking van v. d. h. met ▼• d. palm (bl. 28 — 25) laten
w\j onaangeroerd , ofschoon saj ons anders ligt stof zou geven
tot meer dan ééne bedenking. Wij komen tot onze gewigtig-
ste aanmerking, deze namel^k, dat het eigenaardig kenmer-
kende, het eigenlijk karakteristieke van v. d. h.'s kanselwel-
sprekendheid wel niet verzwegen ^ maar toch ook niet krachtig
genoeg op den voorgrond is geplaatst* Cohs2C stcabt heeft
te regt zQne wonderbaar gelukkige voordragt »de groote kracht
van z^'ne Oratorie" genoemd. Nieüwekhuis, hiermede (bl. 25)
instemmende, had, onzes inziens, om hem met juistheid te
schetsen, daarvan moeten uitgaan, gel^k h^j bl. 8 scheen te
willen, en al het overige, wat hem eigen was, daarmede ach-
tereenvolgens in betrekking moeten plaatsen, zoodat het bleek,
dat h\) , waarin h\j ook misschien b^ anderen achterstond, te dezen
opzigte te minder overtroflfen werd , naar mate hlj zijue opstel-
len, naar vorm en inhoud beide, meer in overeenstemming
wist te brengen met zijne geheel éénige voordragt, stemlei-
ding, gebaarmaking en meesterschap over houding en gelaat.
In waarheid, hoe meer w$ er over nadenken, des te vaster
staat onze overtuiging, dat y. d. h.*s voortreffelykheid bestond
in de ongemeenheid z\jner natuurgaven voor den kansel, die
hij met groote aorg ontwikkeld had, in z\jne regte, edele,
majestueuze gestalte, zijne fraaie, welluidende, indrukma-
kende stem, z^jn ^'n gevoel voor het deftige en verhevene, bg
groote liefde voor een eenvoudigen, sierlgken styl, en eene
goede mate van poëtischen aanleg. Vergeet daarb^' niet de
vlugheid van zijnen geest, de beminneiykheid van z\jn ka-
rakter, de opregtheid van z\jn Christendom, de vredelie-
vende strekking zijner werkzaamheid, en wat nog meer tot
z^nen lof te zeggen ware, en weldra zal zijn beeld voor
uwen geest verrijzen, en gij zult met ons den schat waardee-
rea, die der vaderlandsche Kerk, en vooral der Remonstrant-
sche Broederschap, in hem geschonken was, zonder gevaar te
loopen van hem door o verdrevene lofspraken boven verdiens-
ten, of ook ten koste van anderen, te verheflTcn!
ABRAHAM DES AMORIE VAN DEB HOEVEN, ENZ. 805
In onderscheiding van de beide stnkken, die wy hier be-
oordeeld hebben, moeten wy nog gewag maken van de bij-
lage, aan stcabt's rede toegevoegd, die eene keurige schets
bevat, door den TheoL Cand. h. c. bogge ontworpen, van
ABBAHAK DES AMOBIE VAN DEB HOEVEN, ols HoogUerCUXT VOOr
JBtfne studenten. Wg lazen haar vroeger in de Kerkelijke C<m-
rant^ en thans by vernieuwing, met onvermengd genoegen.
April 1856.
Predikanten- Spiegel, MededeeUngen tot het Ambtsleven van Pre-
dikanten. Volgene de Evangelische Pastoral Theologie in Bei^
spieUn^ van M, j. c. fb. bubk, door j. busch keiseb. Twee
Deelen. Te Groningen^ hij A. L« Scholtens. 1855. In gr. dvo.
768 bl. f 6' 25.
De bekwame bewerker van hüfpell's Protestantseh Leeraar-
ambt heeft een nuttig werk verrigt door de overbrenging in
onze taal van bübk*s Pastoral Theologie in Beispielen^ en heeft
dat verrigt op loffelyke wyze.
Het is bekend dat, o&choon de praktische Godgeleerdheid
eene theoretische wetenschap is, die vooral in onze dagen met
^ver beoefend wordt, echter de man van praktische ervaring
in hare beoefening verreweg het best slaagt. Zy is toch als
ware 't uit het werkelyke leven opgegroeid, ontleent daaraan
hare stof en haar belang, en wordt daardoor veelzins opge-
helderd. Men kan misschien een regt bruikbaar Predikant
zyn, zonder haar lang wetenschappelijk bestudeerd te hebben;
maar haar met vrucht te onderwazen, en door dat onderwys
de aanstaande herders en leeraars der Gemeente regt te vor-
men voor hunne taak, dat kan hy alleen die zelf met lust
en liefde werkzaam is geweest. Deelt hij daarby zyne ont-
moetingen en resultaten mede, hy zal aan zyn onderwas kracht
en gloed en leven bezetten, die het anders missen moet, en
naar mate zijne ervaring ryker is, zal, onder zijne leiding,
de beoefening der praktische Godgeleerdheid eerst regt vruch-
ten dragen, die der Kerk ten zegen z\jn.
Van deze overtuiging ging de Hoogduitsche verzamelaar
uit, toen h\}, daartoe meer dan anderen bevoegd, een zeer
groot aantal bijzonderheden bgeenbragt uit het leven en wes-
306 M. J. C. FB. BUBK,
ken van Protestantache bedienaars des Evangelies, en ze met
zorg ordende tot één schoon geheel. De oogst ait eene drie^
honderd-jarige praktijk was overvloedig groot, en misschien
had hij minder op de veelheid dan wel op het gehalte ^zijner
mededeelingen moeten toezien. W\j prezen het daarom in den
Vertaler, dat Iqj meer naanwkeurig geschift en alleen het
meest dienstige behonden heeft. Zelfs meenen wij dat h^,
daar de historische stof ook nu nog bijkans al te r\jk is, met
de uitgave eener enkele bloemlezing had kunnen volstaan.
Veel» dat ons min belangr^k of ook meer of minder eenzy-
dig voorkomt, had dan kunnen z\jn achterwege gebleven; de
omvang en, in verhouding daarmede, de prys zou dan menig-
een minder hebben afgeschrikt, en het voorgestelde doel ware,
onder Gods zegen, misschien te beter bereikt geworden. Maar
ook thans wenschen w^ dat dit boek allerwege verspreid en
gelezen worde, zoo wel door onze studenten en predikanten,
als door belangstellende gemeente-leden. Er is veel uit te
leeren. Meermalen legden w\j het gesticht uit de hand; tel-
kens vonden w\j er weder wat nieuws en wetenswaardigs in.
En al kan deze Predikanten^ Spiegel in geen geval de weten-
schappelyke beoefening der praktische Godgeleerdheid vervan-
gen, hy draagt niet weinig big tot haar regt verstand, en ver^
toont de uitwerking harer voorschriften en lessen in het wer-
kelijke leven.
In zes Afdeelingen is het geheel gesplitst. De eerste han-
delt over de bepaling en de voorbereiding tot het ambt, de
beroeping en het ontslag^; de tweede over het ambt van leer-
aar; de derde over het liturgische en priesterambt; de vierde
over de zielzorg; de vyfde over het opzienersambt; terwyl de
zesde het by zondere leven toekent. Doorgaans worden de histo-
rische bijzonderheden enkel medegedeeld zonder b^gevoegde
opmerkingen; maar nu en dan treft men beknopte wenken aan,
die bevorderlijk a^n aan het nadenken der lezers. Zy z^n
echter weinige in getal.
Onze lofspraak op dezen arbeid gaat met de ernstige waar-
schuwing, vooral aan eerstbeginnenden, gepaard, om te lezen
met het oordeel des onderscheids , en niet alles wat hier ver-
meld wordt, voetstoots goed te keuren en in praktik te bren-
gen. Ook hadden wij gewenscht dat de bronnen, waaruit
deze mededeelingen geput zijn, waren opgegeven, opdat men
PBBDIKANTEN'SPUSQBL. 807
Bich, des verkiezende, mogt kunnen overtaigen yandenaau^-
kenrigheid der opgave. En dat de Vertaler geene fagzonder-
heden nit de geschiedenis onzer vaderlandsche Kerk en de
ervaring onzer vroegere en latere Predikanten beeft opgenomen
in deze verzameling, dit kannen w$ ons te naauwemood
begrepen. Aan voorraad daarvan kon bet hem, bij eigen on-
derzoek en niet geringe ondervinding, wel niet ontbreken. En
gaarne hadden w^' daarvoor van de bcdtenlandsohe wat gemist.
Een boek als dit leest men niet achtereen nit* Het is een
handboek als 't ware, dat telkens op nie^w moet worden op-
gevat. Zóó deden w\j, en nooit te vergeefs. Men oordeele
nit eene en andere proeve, die .wij ter aanbeveling laten volgen.
»Toen er sprake van was, dat. er éen nienw gezangboek
ingevoerd zonde worden, liet tbghirneb, Predikant te Lan-
genöels in Silezië (gest. 1784), de uitgave voora%aan, niet
door lange, verdenking wekkende loftuitingen, zeide er ook
niets van, dat het boek van Berl^nkwam, want dat zou er
reeds tegen ingenomen hebben; maar h^ las er eiken zondag
een lied uit voor van den preekstoel., *t welk in verband was
met z^'n onderwerp.. Vroegen nu eenige van z^ne toehoor-
jders, na de leerrede: .van waar h^ het schoone lied had, dan
zeide hjj, dat. het in het nieuwe gezangboek stond, *t welk
by KOBNf in Breslau uitgegeven, en daar voor geringen pr^s
te koop was. Velen kochten het gezangboek, namen het mede
in de kerk, en zagen na, als m voorlas; anderen volgden
na, en langzamerhand zoo velen, dat het geen bezwaar meer
in had, uit het nieuwe gezangboek te laten zingen.*' Wig her-
inneren ons dat sommigen, t^dens de invoering der Evange-
lische gezangen b\j de Hervormden, op soortgelijke wijzeeven
voorzigtig, maar daarom. niet altyd met even gelukkig gevolg,
te werk z^n gegaan.
. »In de eerste jaren, dat joh. ant. FBsruNaBAUSBir in de
bediening was, meldde zich eens een burger hij hem aan, tot
het Heilig Avondmaal, van wien elk wist dat hij een zeer
onzedel\jk leven leidde. FaEXLixaHAUSBN .dacht, dat eene scherpe
strafpredikatie hier wel te pas kwam, en aarzelde daarom niet,
om in vrij sterke bewoordingen met den man te spreken* Een
bejaard vriend van. hem, een ervaren onderwyzer, hoorde de
geheele strafrede aan, uit eene zykamer, en toen de burger
weg was, zeide hy: »Dat hebt g\j zeer slecht gemaakt! G^'
308 M. J. G. FB. BDSK, FBEDIKA:iT£N-SPl£GEL.
hadt den man nw medeiyden moeten betuigen , om eerst z\jn
vertrouwen te winnen* Dan alleen mogt gij hopen dat bet
vrucht zou dragen!** Deze berisping kwam frbtlixqhausek
eerst vreemd voor, want h\| meende dat hij zich eens dapper
geweerd had; doch b\| verder nadenken en r^pere ervaring
bevond hij dat die vriend zeer juist oordeelde, en zgne latere
handelwijze tegenover zondaren, toonde, hoe veel deelnemende
zachtmoedigheid kan nitrigten/*
»De gamisoenspredikant moseb, werd eens bQ een hoog
adel\jken heer geroepen, die een man des doods was in twee*
voudigen zin; want deze eerst achtendertigjarige man, lag niet
slechts doodziek, en tot op huid en beenen na uitgeteerd, maar
hem drukte ook^ zoo als men in het gansche land wist, de
vloek van vele door hem verleide zielen, benevens de vloek
van een schandemk verkwist leven. De zieke scheen zich
tegenover den overal bekenden, verpletterenden ernst van
HOSEB eenen helper te hebben aangeschaft, die de al te felle
slagen van den boetprediker afweren of temperen moest. Een
voornaam stafofSicier zat, toen moseb in de kamer kwam, b^
het bed van den zieke, een stafofBcier, voor wien de gami-
soenspredikant, zoo als men dacht, wel ontzag zonde hebben.
Mos£B stoort zich daar niet aan , maar doet, als ware h\j met
Grod en met de ziel van den kranke alleen, vragen, in welke
de ernst der eeuwigheid lag. Toen viel de voorname staf-
officier hem in de reden en zeide: dat was alles maar kwak-
zalvery , met den <lood was alles afgedaan. — Toen zag mosek
met zijjnen gewonen ernst dezen heer in het oog, en vroeg
met eene forsche stem: nWeet gij dat zeker f' £n ziet! de
krijgsman verstomt en wordt bleek, na eenige minuten staat
h\j op, en verwydert zich zwijgende.*'
Uit het medegedeelde, dat w]|| op verre na niet uitgezocht
hebben, blijkt dat de interpunctie nog al iets te wenschen overlaat.
OperUfare Brief van d. cbantepie de la baussaue, Fredikatd
te Leyden^ aan Ih\ J. H. soboltek, Hoogleeraar te Leyden^
•naar aanleiding van de Voorrede van den derden druk van:
%De Leer der Hervormde Kerk*\ enz*^ door laatstgenoemdefu
(Overgedrukt uU het Maandschrift Ernst en Vrede ^ 1855..)
OPEXBABE BBIBP VAN D. CHAJTTEPIE DB LA SAUSSAUE, ENZ. 300
Tê Utrecht^ bij Kemink en Zoon. 1855. In gr* 890. 104 hU
f 1-10.
De steller dezer recensie kan eerlijk betaigen dat h^ noch
onder de orthodoxe, noch onder de rationalistische, noch on-
der de Groninger, noch onder de Leidsche vlag dienst heeft
genomen. In zóó verre zon h\j zich dus tot dat iionpart^dig
publiek" mogen rekenen, welks beoordeeling de Heer d. l. s.»
ofschoon het bestaan er van in twyfel trekkende, voor zich
verlangt. De waarheid echter gebiedt hem tevens te verkla-
ren: dat h|] de drie laatstgenoemde Theologische rigtingen als
zóó vele telkens naderbQ komende wegbereidingen tot een
nieuwen, met de t\jdsbehoeflen overeenstemmenden ontwikke-
lingsdag des Ghristendoms beschouwt; terw^'1 hg met de or-
thodoxe rigting alleen daarom vrede kan hebben, wijl hij hare
reactie als een onmisbaar tegenwigt beschouwt, opdat men uit
de Kerk niet »met de vuilnis ook den vloer wegvage*', en hg
dus van hare achtingwaardige voorstanders, waaronder hg de
redactie van Ernst en Vrede gaarne bovenaan plaatst, het
woord van Biizia nopens hengstenbebg en tholcck nazegt,
dat zg met hunne pogingen nthun was der Uerr sie geheissen
hdT. Toch moet hij het bg zgne inzigten en verwachtingen
beklagen, wanneer hij rgke talenten en kundigheden verspild
ziet aan eenen kampstrgd, die hem toeschijnt eene hedendaag-
sche parallel te leveren tot de worsteling der wegstervende
Heidenwereld tegen 't Christendom; ook daarin, dat de oude
leer wel eens voor eene poos den bijval van grooten en ge-
ringen verwerven, en, misschien door wereldlgk gezag ge-
TUgsteund, haren vroegeren troonzetel zou kunnen beklim-
men, maar — om des te zekerder met pagamsme (verbanning
naar eenige weinige afgelegen dorpen) te eindigen. Over dit
onderwerp kan niet genoeg ter lezing aanbevolen worden
BEDEPENNma's Voorredc voor gi£SELeb*s onlangs in 't licht
verschenen DogmengeschicJUe.
Dat de Hoogleeraar scholten tegenover zgne tegenstanders
eene scherpe pen voert, en een hoogen toon aanslaat, is
evenmin te ontkennen als in allen deele goed te keuren. Dat,
daarentegen, de Heer d. l. s., na die scherpte en hoogheid
ondervonden te hebben, in een bezadigden en vredelievenden
toon antwoordt, strekt hem tot eere. Wanneer hij echter
310 OPEXBABE BBIEP
(bl. 11) schr\jft: nSpot is altijd, in alle zaken, doch bovenal
ia godsdienstige, bet onedelste wapen dat bestaat, en te regt
beeft de Cbristelgke Kerk den spot aan bare persoonlijke
voorstelling van bet booze toegescbreven*', dan moet bij, 6f
op dat woord »spot" al zeer by zonder drukken, en er den ligt*
vaardigen of roekeloozen of bposaardigen scbimp onder verstaan,
of wy kannen zyne bewering onmogelijk beamen. Zelfs den
personelen spot zonden w^' zóó absoluut niet durven veroordee-
len. — Zou bet, b. v., zonde zgn, een bel esprit du jour ^ die
de zedeiykbeid ridiculiseerde, met gelijke munt te betalen, ea
in dier voege zgn verderfelyken invloed onscbadel^jk te ma-
ken? — Maar dat de ongerijmdbeid eener zeuik door bare be-
lagcbel\jkbeid in 't licbt worde gesteld, daarop altbans , dunkt
ons, kan bet Horatiaanscbe: Eidendo diceré vertan quis vetatf
gereedeligk worden toegepast. Z^jn blia's spot over de aan»
roeping van basIl, jezaja*s spot over de beeldendienst, paulcs*
spot over de gewaande w^jsbeid der Korintbiërs laakbaar te
noemen? En de Heer zelf: — zou men de door Hem tegen
de Farizeën gebezigde woordspeling, 'McUth* xxni: 31 en volgg.,
wel met eene andere benaming dan die van sarcasme kannen
bestempelen? Is ook de Kerk, gelijk j>. l. s. meent, wel zóó
afkeerig van 't wapen der spottern\j geweest? Hoe dan de
Kerkvaders? de Hervormers? — W\j voor ons acbten de iro-
niscbe vergelijking van Prof. s., waartegen d. l. s. (bl. 68)
opkomt, met bem voor min voegzaam, en min rlgtig; maar
die groote bitterbeid, welke bij er in vindt, konden wQ er
jiiet in ontwaren. Nog minder kunnen wy, die bij den strijd
de meer kalme rol van toescbouwers vervullen, den Hoogleer-
aar, als deze elders van d. l. s.'s » triomferen" gewaagt, bet
oogmerk toescbrijven om bem van »eene duivelscbe Schaden-
freude'* te beticbten: wy vermeenen dat de Heer 8., zonder
daarb\j tbans op 't gewigt der zaak in quaestie te becbtea,
alleen wilde doen uitkomen, boe d. l. s. de door bem ge-
leverde bew\js voering als voldingend beschouwde, en zich in
zóó verre de zege toeëigende.
Voor 't overige beeft de Heer d. l. s., naar ons oordeel,
inderdaad voldoende aangetoond dat Prof* s. bem op vele
punten beeft misverstaan: ja, óók, dat sommige van diens leer-
stellingen — als, b. V., de onafhankelijkheid der Godsdiens-
tige waarheid van de historische wcrkeiykheid der feiten waar-
VAN D. CUAXTEPIE DE Ul SAUSSAUE, ENZ. 311
in zij geopenbaard is; of de onafscheidbaarheid der werking
van den verhoogden cbbistus van die Z^'ner Kerk — wel
degeiyk dien w\jden zin en strekking hebben, welke de Hoog-
leeraar zelf er nu nog aan schroomt te geven. Maar of die
stellingen na daarom geene waarheid behelzen , of niet jaist
op haar de geloofsbelijdenis der verjengdigde Christenkerk, die
wij te gemoet zien, zal gebouwd worden — dat moge de toe-
komst openbaren, de Heer der toekomst beslissen!
Wanneer d. l. s. er voorts op aandringt, dat men hem en
^yne geestverwanten niet meer als eene partij kenmerke, dan
verlangt hij, zoo we ons niet bedriegen, het onmogelijke. De
Groninger School heeft met hand en tand geijverd om geene
êchool te heeten, en z\j heet het nog bij vriend en vijand,
omdat z\| eene school wa8^ Eveneens heeft de orthodoxe rig-
^g te dikwerf — ware 't maar alleen door hare adressen —
als partij gehandeld, dan dat z\j dien naam van zich kan af-
werpen; en wie zich na, gel^'k d. l. s«, aan zalk eene reeds
bestaande part\j aansluit, kan niet meer, zoo als beets het
eens wenschte, »den strijd voor eigen rekening voeren*'. Klaagt
3>« L. s. intasschen niet geheel zonder grond, dat Prof. s. de
leden dier partig solidair voor elkander aansprakelijk wil stel-
len, dan treden wij aan z\)ne z^de, en beweren dat men
elkanders medestanders wezen kan, zonder deswege elkanders
ootmoedige dienaren en bewonderaars te worden. Maar daar-
om juist kunnen w^ ook niet inzien, hoe d. l. s. in dat
woord nparty" z66 veel hatelyks vindt. Men spreekt immers
-even dikwijls van de vrQ zinnige part\j? en in de Christenheid
'zyn immers tegenpartij en vijand geene synoniemen?
De taal van den Heer d. l. s. is niet geheel vrij van Grer-
manismen. Dus, b. v. (bl. ld): nbehalve in den eenigen paulvs
van Heidelberg", voor: nbehalve alleen in paülus van Hei-
delberg"; bl. 98: wverdachtiging", voor: «verdenking". Even-
eens stuitten wij een paar maal op 't noodeloos gebruik van
Hoogduitsche woorden, b.v.: Schadenfreudey voor: leedvermaak.
W|j zonden van deze kleinigheden geene melding maken, in-
dien onze goede moedertaal niet met der daad gevaar liep om
bij de veelvuldige Duitsche studiën onzer hedendaagsche Theo-
logen door hen vergeten en verbasterd te worden.
V. P.
312 Dr. w. E. GHAXüiifO,
Christelijke Eedevoeringen van Dr, w. E. channing. Uit het
Engelsch, door j. j. swiers, Fred. te Havelte. Met eene
echets van ghaknikg's leven en werkzaamheid^ door Dr. a. w.
ZUJIPT, Hoogleeraar te Berlijn, Tweede druk. Te Groningen^
bij J. B. Wolters. 1855. In kl. 8ro. VI en 338 W. ƒ 1-50.
Al behoeft goede wijn geen krans voor wie hem geproefd
heefl; hij mag en moet toch aanboTolen worden aan wie hem
niet kent. Anders, waarlijk, zouden CBANKixa*s Bedeyoerin-
gen boven alle aanbeveling verheven zQn.
Wie ze leest, die gevoelt: channikg hééft de parel van groote
waarde gevonden; 't is z\jn hartewensch, dat ook z^ne mede-
menschen ze vinden; hij w\jst hun den regten weg daartoe
aan; hy doet dat in knnstelooze, bevattelijke, en toch wel-
sprekende, boeiende taal.
De gewigtvolle onderwerpen, die hier, na eene hoog belang-
ryke levensschets van den Schrijver door zynen Daitschen
Vertaler, behandeld worden, zyn de navolgende: I. Bewijzen
voor 't Christendom. H. Het karakter van ohbistus. Hl. Het
Christendom eene redelijke Godsdienst. lY. Het groote doel
van 't Christendom. V. Het hooge belang der Grodsdienst vo(»
de menschel\jke zamenleving. VI. Onsterfelijkheid. VII. De
rampzaligheid der zonde. VUL Het toekomende leven. IX. Gre-
l$kheid aan Grod. X. Geestelijke vrijjheid. XI. De navolg-
baarheid van het voorbeeld van chbistus. XH. Middelen ter
bevordering van het Christendom. XIII. Over Geloofsforma-
lieren. XIV. Over het Catholicismus. XV. Het stelsel vaa
uitsluiting en veroordeeling in het stuk van Godsdienst be-
schouwd. XVI. De prediking van het Evangelie aan de Ar-
men. — Met enkele, maar zeer zaakrijjke aanteekeningen heefl
de bekwame Vertaler het werk verrekt.
Noemen wQ de tweede uitgave van dit boek een goed tee-
ken des tyds, de wèl uitgevoerde min kostbare uitgave met
haren keurigen band een goed werk des Uitgevers, en w\j hopen
van harte dat er, hoe eer zoo beter, eene derde uitgave noo-
dig worde. Wy zouden er eene eer in stellen — wat beter
is: w^* zouden ons overtuigd houden iets tot opbouw van het
koningrQ k der hemelen by te dragen , indien wjj daartoe mog-
tcn medewerken; en met dat oogmerk maken w\j het aan-
CnmSTELIJKE SEDEVOERÜTGE^. 313
prijzend woord des Vertalers geheel tot het onze: »Het is,
dunkt ons, onmogel^k CHAXxma's Redevoeringen te lezen, zon-
der dat men waarlijk gesticht, dat is verlicht, geheiligd, ge-
sterkt en bemoedigd wordt. Hy dwingt ons om te gelooven I —
I^n alzoo de Christen, die z\jnen Heer lief heeft en ook an-
deren Toor Hem wenscht te winnen of in hun geloof te ver-
sterken, tot dat einde iets ten geschenke geven, dat meer
gepast is, dan deze Bedevoeringen?*' v. p.
J)ê drie Taaifeesten: te Jeruzalem^ te Rome en te Londen. Eene
Evangelische Toespraak^ door h. dbieshan. Evangelist te
Leeuwarden. Te Leeuwarden^ bij G, T, N. Suringar. In
gr. Svo. 31 bl. f i" 80.
Onder het vele belangrijke dat gelzer in z(jne Protestanti'
sehe MonatsbUUter aanbiedt, behoorde ook een klein opstel,
waarin h^ wQst op het eerste Pinksterfeest, als op het oor-
spronkelijke feest der talen in de Christenheid, om het te ver-
geleken met de w\}ze waarop dit, èn door Rome èn door het
Protestantisme wordt begrepen en nagevolgd. Rome viert op
den Driekoningendag, den gedenkdag van de eerste verkon-
diging van den ghsistus aan de Heiden wereld, haar taalfeest.
Kweekelingen der Propaganda uit de onderscheiden deelen der
wereld spreken, afgewisseld door zang en mnz^k, in hunne
eigen tale voor de verzamelde schare. De Protestantsche Kerk
mag zich beroemen op haar taalfeest, zoo ab dat te Londen
werd gevierd, toen op de wereldtentoonstelling in 1851 een
getal van 148 prachtig gebonden Bybels aan den beschouwer
voor oogen werd gelegd, die twee jaren later op het 50jarig
feest van het Britsch en Buitenlandsch Bijbelgenootschap
Btoffe gaven tot belangr^ke opmerkingen, mededeelingen, en
dankzeggingen aan God. Het was dit stukje dat door den
Heer dbiesman. Evangelist onder de Roomsch-Katholieken te
Leeuwarden, werd bewerkt tot eene voorlezing, waarin hij
ajne hoorders op duidel^ke w\jze aantoont: hoe Rome den geest
van het eerste taalfeest ten eenemale miskent, hoe het Pro-
testantisme dien juist verstaat en helder in het licht stelt.
Een Hoogleeraar bg het Roomsche Seminarie Hageveld, mubé
genoemd, heeft, in een dezer dagen uitgekomen twistgeschrift,<5<5k
314 II. DRIESM&X, DE DBIB TAALFEE8TEN, E>rZ.
zgne bitterheid uitgestort tegen de Evangelisten, die in
verwerswinkeb en schnren de Boomsche bevolking tot zich
trekken. De verbitterde geestelyke toonde ook in die aan-
klagte, dat h\| nog volstrekt niet het woord van den Hei-
land tot de Samaritaansche vroaw: »God is een geest, en wie
Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid**,
verstaat, en dus zijnen kweekelingen ook niet kan verklaren
en inprenten. De inhoud en de vorm van de prediking der
Evangelisten — niet de plaats waar zij geschiedt — komt bg
den verstandigen Christen in aanmerking, voor wien immers
niet het kruis van christüs eene ergernis mag wezen. Wij
verblijden ons dat de Heer driesman eene zyner voorlezingen
heeft in het licht gegeven. De beschaafde Roomschgezinde,
die in ons Vaderland toch niet enkel door de oogen van den
priester verkiest te zien, kan uit eene proeve als deze dui-
delijk aanschouwen dat de Evangelisten, die het Protestan-
tisme thans uitzendt, met den geest van gematigdheid zyn
bezield, en op eenen waardigen, kalmen en beschaafden toon
de dwalenden zoeken te overtuigen en voor de waarheid te
winnen. «e.
Nagelaten Leerredenen van p. de goeje, in leven Predikant te
Heerenveen. Te Leeuwarden^ bij G. T. N. Suringar. 1855.
In gr. 8wo. 147 hl. ƒ 1 - 80.
Meer en meer wordt het gewoonte om eenige nagelaten
leerredenen van overleden Predikanten in het licht te geven,
*t z^ alleen om aan belangstellende vrienden een blijvend aan-
denken aan een ontslapen leeraar aan te bieden, *t zij om ook
de belangen te bevorderen van achtergebleven betrekkingen.
Het laatste is eene al zeer sterk geldende reden, en met het
eerste hebben we meestal vrede; al ware *t alleen omdat een
grooter publiek eigenlgk zeer weinig regt heeU om zich te
beklagen over 't geen voor enger kring, dien van gemeente
en vrienden, bestemd is. Doch zoo niet alt^d door zulke uit-
gaven eer wordt aangedaan aan de nagedachtenis van ontslapen
Evangeliedienaars, — in geenen deele behoeft daarvoor vrees
te bestaan ten opzigte van het negental proeven van den
kansel-arbeid van w^len den Eerw. de goejb, dat in het voor
P. DE OOEJE, NAGELATEN LEEBBEDEXE!^. 315
ons liggend bundeltje door 's mans vriend en schoonbrocder,
Da. VAN HRBWERDEN te Beetsterzwaag , wordt aangeboden. WQ
lazen ze met ingenomenheid en stichting, 't Zijn geene stuk-
ken die jagt maken op schitterende schoonheden, maar een-
voudig, helder, warm, zoo als het behoort voor de groote
meerderheid in de meeste Gemeenten.
UH een groeten voorraad van predikatiën had de Eerw. bezor-
ger der uitgave, naar hij meldt, te kiezen; hij heeft gelet op
verscheidenheid van onderwerpen , die ten deele — b. v. : Goda
zorg voor weduwen en weezen (Pe, lxviii: 6) — tot de meer ge-
wone behooren, maar zich alle aanbevelen door belangr^k-
heid. Men vindt ér ook eenige gelegenheids-leerredenen b^,
gelijk eene oogst-, eene hervormings- en eene oudejaars-preek,
^mede ecQC bij 't openen van een kerkhof (1 Oor.xv: 55b),en
eene kinderpreek over een daartoe zeer moe\}el\jk onderwerp
(Qen. m: 23»»).
W\j bevelen dezen bundel aan; niet alleen aan de vrienden
van den waardigen Opsteller, maar ook in algemeener kring.
Hij bevat gezond voedsel voor verstand en gemoed, dat ook
by herhaalde lezing de aandacht levendig houdt, indien de
smaak niet overprikkeld is.
Vraagboekfe over de kennis der Christelijke Godsdienst ten dienste
mijner Leerlingen, Derde druk. Te Groningen ^ bij M. Smit.
1855. 28 bl. f i' 10.
Wij hebben dit Vraagboekje, zoo veel wy ons herinneren,
nog nooit onder de oogen gehad, o&choon het reeds in 183G
voor de eerste maal in het licht verschenen is. W\j weten
evenmin wie er de ongenoemde Schrijver van is, die op den
titel spreekt van mijne leerlingen, en het Voorberigt onder-
teekent met de letters w. J. Maar hoe dit z$, wij verklaren
gaarne dat het, zoo als het zich by dezen derden druk aan
ons voordoet, een niet onbruikbaar Vraagboekje heeten mag,
en, wèl gebruikt, nut kan stichten in de Gemeente. De meest
gewone volgorde wordt hier in acht genomen, zoodat het han-
delt over God, over den mensch, over jezüs christcs en het
heil door Hem aangebragt, en over de vereischten en hulp-
middelen om dat heil deelachtig te worden. Benig vr^ uit-
816 VRAAQ&OEKJB, EKZ.
voerig onderrigt aangaande de H. Schriften, beschouwd ab
de zuivere kenbron der Christel^ke Grodsdienst, gaat vooraf*
De inbond is hoogst eenvoudig, maar ook wel eens wat op-
pervlakkig, en de antwoorden z^n soms, naar ons inzien, wat
te lang, om grif van buiten geleerd te worden. Ook zouden
w\j een gepast gebruik yan Bijbelwoorden gewenscht hebben,
dat hier geheel ontbreekt. Dit neemt echter niet weg dat
het boekje zyne betrekkelijke waarde heeft, en boven menig
ander aanbeveling verdient. Hiermede gelooven w$ aan-
gaande dit boekje gezegd te hebben al wat er van te zeggen
valt.
JOHK DB WTCLIFPE, Engelandê Hervormer vóór de Hervorming.
Naar het Engelsch^ van Dr. bobert viiuaHAX, door Dr. a,
w. VAK OAUPEK, Predikant te Opperdoes. Tweede DeeU Te
Tiel, bij H. A. G. Campagne. 1855. In gr. Svo. 304 hl. f^- 80.
Wy begroetten met vreugde het Tweede Deel van dit be-
langrijke werk, kort na het Eerste in het licht verschenen,
en lazen het met klimmende belangstelling. De geleerde, oor-
deelkundige, voor Evangelie en Frotestantismus ingenomen
Engelsche Schry ver vervolgt hier zijne beschouwing van wiclep
als bel\jder tegen de dwalingen, het bijgeloof, de misbruiken,
en de ongeregtigheden zgner eeuw, in zgnen worstelkamp
tegen de geestelykheid, aan wier hoofd coustket, Bisschop
van Londen en Primaat van Engeland, stond. Hunne pogin-
gen, om met behulp der wereldlijke magt het doorbrekend
licht weder uit te blusschen, den Hervormingsgeest ter plaatse
van waar hy uitgegaan was, te Oxford, te onderdrukken, de
vervolgingen wiclef's ^verigste voorstanders en medewerkers
aangedaan, en hunne ontwerpen om hem-zelven te doen val-
len, worden medegedeeld. Dat de Hervormer voor de in
1382 te Oxford bijeengekomen geestelijke regtbank verschenen
is, en b\j die gelegenheid niet, gel\jk z\jne vijanden hem na-
geven , herroepen , maar by zijjne gevoelens volhard heeft, toont
de Schrigver, bepaaldelgk door heenw^jzing naar z\jne afge-
legde geloofsbelijdenis, aan. Wat hg loochende waren mee-
ningen hem valschelijk toegedicht, die in openbaren str\jd
waren met zjjne begrippen en overtuigingen, zoo als, b. v.,
Dr. ROBEKT VAÜQHAX, JOH!? DB WTCUPPK. 3l7
dat Grod den dniTel zoa moeten gehoorzamen. Overigens vol-
hardde h\|, zonder eenigen schroom, b\} hetgeen hij, inzon-
derheid omtrent het Avondmaal, geleerd had. »De Belader'* —
zegt TAüOHAN — nherhaalt de stoutste gezegden die h\j immer
heeft gesproken, en draagt z\jne leer voor in de z^nen te-
genstanders meest aanstootel^'ke bewoordingen die hig immer
gebezigd heeft, terwijl hg geene enkele poging aanwendt om
de gunst z^fner regters te winnen en hen tot zachtere en ge-
matigder gezindheden te stemmen. Door zoo te handelen kon
hg, dunkt ons, vooruitzien dat hg, naar alle waarschgnlgk-
heid, eenige ondervinding zou verkrggen van de strenge opslui-
ting en andere straffen, waarmede, wanneer de Hoofden der Kerk
zulks mogten goedvinden, al zulke leeringen van nu aan zou-
den onderdrukt worden." De reden waarom men wiolef op
vrge voeten, en rustig naar zijne pastorg terugkeeren liet,
moet niet gezocht worden in eene veranderde overtuiging, of
In een zachtmoediger geest van zgne tegenstanders, maar in
de onmogelgkheid om voor het oogenblik hunne ontwerpen
tegen hem ten uitvoer te leggen. Groot was toch het mis-
noegen tegen de geestelgken, die meer dan de helft van den
grondeigendom van het koningrgk in bezit hadden, behalve
hunne persoonlgke bezittingen, hunne inkomsten van de tien-
den, en van hetgeen zg van hunne verschillende ambtsver-
rigtingen trokken. Onder de edelen en leden van het Hoo-
gerhuis, nog meer onder die van het Lagerhuis, en onder het
volk, vond de Hervormer gunst en bescherming; terwgl het
in 1378 begonnen Fauselgk schisma aan de verbreiding zgner
schriften bevorderlgk was.
Immers te Lutterworth, waar hij de laatste jaren zijns
levens sleet, bleef hg niet werkeloos. De man die in deAka-
demische gehoorzalen zgne stem tegen de Pauselgke Hiërar-
chie verheven had, betoonde zich ook een getrouw herder
zgner kudde. IJverig kweet hij zich van het in die dagen
zoo verwaarloosde predikwerk, op eene wijze die, door zich
te schikken naar de vatbaarheid zgner hoorders, doel moest
treffen, gelgk blgkt uit de talrgke voor den predikstoel be-
stemde opstellen die van zgne hand zgn bewaard gebleven.
De nittrekseb die er ons hier van gegeven worden, bevestigen
het oordeel van den Schrgver: dat zij hoogst eenvoudig zgn,
en op popnlairen toon, en in populairen trant geschreven,
BOEKBEScn. 1856. isr, VII. 23
318 Dr. BOBEBT VAUGHAN,
laet het doel om de hoorders te overtuigen, dat hunne Grods-
vrucht zal beoordeeld worden niet naar hetgeen door de pries-
ters voor hen gedaan is, maar naar het vertrouwen dat zg
zullen gevestigd hebben op de offerande van obbistus tot ver-
geving van zonden, naar de mate waarin zjj rein van leven
en vernieuwd van gemoed z\|n geworden door den invloed
van de waarheid van chbistus en de genade van den Heili-
gen G^est. Wat wiclbf te Lutterworth deed, dat deden z\jne
vrienden en leerlingen elders, die, rondreizende, de groote
waarheden van hunnen vriend en Meester tot het volk brag-
ten. Waar de stem niet toereikte, kwam de schrijAtift te
hulp. Dezelfde hand die te Oxford geleerde Verhandelingen,
als den Trialogus, in het licht zond, stelde in z^ne pastor^
eene menigte van schriften op, die in den vorm van trac-
taatjes, en zich door beknoptheid en klaarheid onderschei-
dende, aan de waarheden door hem verkondigd, te beter in-
gang b\j het volk verschaften. Grel^jk van wiglep*s grootere
werken, heeft vauqbah, door de aanw^'zing uit inwendige
kenmerken van den t^jd der vervaardiging z^ner kleinere
schriften, zich hoogst verdienstelijk gemaakt. Daardoor wordt
het gemakkel^k de nagedachtenis van den Hervormer van
den blaam van inconsequentie te zuiveren, en tevens den gang
zijner ontwikkeling, vooral in de laatste jaren, na te gaan.
Want even als b^ lutheb werd het hem niet eensklaps hel-
der, en sommige dwalingen, als die van een tusschenstaat na
den dood, en van de kracht van der levenden gebeden voor
de zielen welke zich in dien staat bevonden, kleefden hem tot
z^n einde aan, ofschoon hy het doen van missen voor de
dooden als nietswaardig en uit winstbejag voortvloeiende be-
schouwde; terwijl hy de leer der Kerk aangaande de zeven
Sacramenten verwierp, en met het Avondmaal alleen den Doop
in waarde hield, zonder echter de zaligheid van de toedie-
ning afhankelijk te stellen.
Het groote werk door wiclep te Lutterworth in het jaar
1381 ter hand genomen, was de overbrenging des B$bels in
de landstaal. Vdtfr zijnen t^*d zagen slechts vertalingen van
gedeelten der Heilige Schrift, van welke yaughan een over-
zigt geeft, het licht. Maar wiglef ondernam, met hulp van
anderen, de overzetting van al de Boeken des O. en N. Ver-
bonds. Die van het laatste is van zyne, die van het eerste,
JOHN DS WTCUPPE. 319
voor het grootste gedeelte, van de hand van eenen zijner mede-
arbeiders, waar8ch\jniyk itichouls bb hbsefobd. Wiolep had
het geluk zQn werk, waarvan in 1850 te Oxford eene fraaie
uitgave van de pers is gekomen, nog b^' e^'n leven voltooid
te sien, terwijl vier jaren na synen dood eene herziene en
verbeterde vertaling het licht zag. Dat er reeds voor hem
eene overzetting van de gansche Heilige Schrift bestond, ge-*
Ëjk sommigen op gezag van thoicas mobus hebben aangeno-
men, wordt door den Schrijver wederlegd uit het getnigenis
van KNiGTBOV, tydgenoot des Hervormers, en uit dat van de
in 1408 gebonden Engelscbe Synode. Maar in die dagen
kostte het meer moeite den Bgbel en andere werken eene al-
gemeene bekendheid te bezorgen door ze aan het volk in han-
den te brengen, dan in onze. dagen b$ het genot van druk-
pers, postery, en andere middelen van gemeenschap. Hoe dit
bezwaar, althans voor een goed deel, overwonnen werd, ver-
klaart ons VAUOHAX in deze woorden: »Wij weten dat in die
t\|d6n de Schrijvers even zeker, moge het dan al niet zoo over-
vloedig geweest z$n, lezers vonden als in onzen t|}d. — De
middelen om afschriften te vermenigvuldigen en ze in omloop
te brengen, bestonden* De plaats der dmkpers werd door af-
schrijvers ingenomen, en de stand der afi}chT\jvers was een
werkzame, knndige stand, die niet minder talryk waren, dan,
naar evenredigheid, de drukkers onder ons. — Die methode
had nog dit voordeel, dat het werk kon verrigt worden, zcm-
der afhankel^k te zijjn van zulk èenen omslagtigen en ligt te
ontdekken toestel als de drukpers. — In sommige plaatsen
en onder sommige omstandigheden was het echter gevaar-
lijk, als de bezitter van zulk eea letterkundig voortbrengsel
bekend te z\jn. Het naauwgezetste onderzoek werd meerma-
len ingesteld, om zulke geschrifien te bemagtigen en te ver-
nietigen. Doch hoe ^veriger men aan dea eenen kant zich
betoonde in het opsporen van den verborgen schat, des te
omzigtiger en zorgvuldiger ging men aan den anderen kant te
werk, om al die nasporingen te veredelen en vruchteloos te
maken. Personen die in onzen tQd nog tot de levenden be-
hoorden, konden het zich nog herinneren, hoe er, b$ de ver-
timmering van vertrekken in een oud huis te Lutterworthi
verborgene kastjes ontdekt zijn geworden, waarin onderschei-
den verboden boeken en een aftchrift van wiglbb>*s Bjjbel
23*
820 Dr. ROBEBT VAUGEIAX,
gevonden waren. In de meeste halzen, rooral die welke het
eigendom waren geweest van den meer gegoeden stand, waren
zulke geheime bergplaatsen, en menigwerf werden zQ tot dat
einde gebruikt. — Het is aan die oorzaak toe te schreven,
dat, hoe talryk de schriften van wiclef ook waren, er wei-
nige z\jn die niet op eene of andere w\}ze tot ons zijn geko-
men. Zeker is het, dat er op dit tijdstip niet minder dan
honderd en zeventig handschriften van wiclep's B^bel, hetzij
in z|jn geheel, hetz\| van gedeelten, overig z\jn" (bl. 34, 131, 132).
Na zulk een werkzaam, aan het heil van anderen gewijd
leven ontsliep wiclef in vrede in zyne pastor^ op den laat-
sten dag van het jaar 1384, den ouderdom van zestig jaren
bereikt hebbende. Met zynen dood ging de vracht van zijnen
arbeid niet verloren. De storm der vervolgingen verhief zich
tegen z^ne aanhangers, en op last van het Concilie vanCon-
stans, dat huss en BiëBOxnius van praaq had doen ter dood
brengen, werden ook wiclef'b beenderen opgegraven en ver-
brand, en de asch in de Swift geworpen. Maar, om met een
Engelsch Schrijver te spreken: de Swift voerde haar in de
Severn, de Sevem in de naastb^j gelegen Zee, en deze in den
grooten Oceaan. En zoo is de asch van wiclef het zinne*
beeld van z^ne leer, die nu over den ganschen aardbol ver-
spreid is. — Met het berigt van de pogingen van wiclef's
aanhangers tot verbreiding z\jner leer, en van den tegenstand
en de verdrukkingen die z\j ondervonden, wordt het werk be-
sloten. In een Aanhangsel ontvangen w$ eene opgave van
z\jne schriften, van hunnen inhoud, en van de plaatsen waar
zich de onderscheidene handschriften bevinden, abmede docu-
menten en aanteekeningen die tot opheldering van zijne lot-
gevallen en bedreven dienen.
W\j z\jn met het werk van den Engelschen Schrijver hoo-
gel^k ingenomen. Wie met het leven en den arbeid van den
grooten voorlooper der Hervorming verlangt kennis te maken,
over zijne stellingen en over de waarde zijner schriften een
goed oordeel wenscht te vellen, en te leeren beseffen welk
eene kennis , bekwaamheid en geloofskracht er in wiclef ver-
eischt werden tot z^ne onderneming in eene eeuw van on-
kunde en barbaarschheid, hy zal het werk niet onvoldaan uit
de hand leggen, en den Schrijver danken voor de zorg en
vlijt aan zijne nasporingen besteed, en niet minder voor zgne
JOHX BE WTCLIFFE. 821
belangrijke opmerkingen en weten8ghappel\jke mededeelingen
omtrent de door hem behandelde ti^jden en gebeurtenissen. De
Yertaler heeft eene gelukkige kenze gedaan in de overbren-
ging van dit werk, dat bQ de in onze dagen vernieuwde aan-
vallen der magt die door wiclef soo moedig werd bestreden,
dubbele opmerkzaamheid verdient, en dat zioh ook door ty-
pographische uitvoering aanpryst.
Dr. J. gottlieb's voüedig Handboek der Scheikundige Techno^
hgie. Naar het Uoogduxtach^ door J. b. p. nieveboeld,
Fabrijkant van Teehmsch^Chemieche Praeparaten, te ^sOraven-
hoge. Eerste Stukfe. Met houtmeê-Jiguren. Te *8 Cfraven-
hoge, bij J. M. van 't Haaff. 1855. In H. %vo. 98 bh f : - 75.
Wy hebben dit boekje met groote belangstelling gelezen,
daar het eenvoudig en duidelijk is geschreven, en even zoo
verdienstemk in onze taal overgebragt. Het is een gelukkig
teeken des tyds, dat een fabrikant een wetenschappel^k boek
vertaalt, hetwelk met z^n vak in onmiddeimke aanraking
komt; maar vooral dat h\j, zulks doende, alle blijken geeft,
volkomen op de hoogte te z^n van zijlne zaak. Om van de
i>Scheikundige Technologie** van oottlieb, een tamelgk vol-
ledig populair Handboek, eene vertaling te leveren als die van
den Heer kieveboeld, moet men met de wetenschap volko-
men vertrouwd zgn.
W\j zullen dit Eerste Deel doorloopen, om den lezer mei
den inhoud bekend te maken. Voegen w§ er, nu en dan, eenige
aanmerking tusschen, men denke daarom niet dat er vele
te maken z^jn; onze aanmerkingen z\jn van ondergeschikt be*
lang, en verminderen de waarde van het boek in geenen deele.
De Schrüver vangt aan met »de brandstoffen en haar ge-
bruik**. De brandstoffen worden onderscheiden in vaste, vloei-
bare en gasvormige. De techniek heeft vooral belang b\| de
vaste en gasvormige, daar deze het meest worden aangewend,
terwijl de vloeibare bijkans van belang ontbloot z\jn.
De vaste brandstoffen bestaan uit kool-, water-, zuur- en
stikstof, daarenboven eene kleine hoeveelheid onverbrandbare
bestan ddeelen; het koolstof- en waterstof-gehalte bepaalt in vele
gevallen de waarde der brandstoffen. nOver het algemeen kan
822 Dr. J. G0TTLIEB*5
de waarde eener brandstof niet worden aangegeven, of men
moet het doel kennen, waarvoor zy gebezigd zal worden."
De vaste brandstoflfen knnnen in twee soorten verdeeld wor-
den, in natanriyke en kunstmatige. Tot de natunrlQke brand-
stoffen behoort, b. v., het hont. Het eigenl^ke bestanddeel
van het hont is de houtvezel, die bestaat nit koolstof, water-
stof en zuurstof. Het hout bevat een grooter koolstof-gehalte
dan de hontvezel , dat moet toegeschreven worden aan de aan-
wezigheid van vele andere bewerktuigde stoffen, die r\jker
aan koolstof zyn.
Het hont is ryk aan water, en bevat daaraan gemiddeld
20 p. o. B\j het verbranden van hout, verliest men de hoe-
veelheid warmte, die noodig is om dit watergehalte in water-
damp te doen overgaan; daarom droogt men het hout, vddr
men het ter verbranding aanwendt. De Schrijver laat daarop
volgen (bL 5) : »De turf is het product eener eigenaardige ver-
rotting en omflsetdng van planten-overblijftelen , die in gang
veel overeenkomst heeft met het ontstaan der steen- en bruin-
kolen, doch geëindigd is met de vorming eener zeer veel kool-
stof bevattende brandbare zelfttandigheid/* Waarsch^nlijk staat
er in het oorspronkelijke: »De' turf is het product eener eigen-
aardige verrotting en omzetting van planten-overblyfselen, dat
betrekkel^'k r\|k is aan koolstof; in de wyze van ontstaan
komt de turf»vorming in vele opzigten overeen met die der
steen- en bruinkolen.**
In zamenstelling nadert de turf werkelijk zeer tot die van
het hout. De bruin- en steenkolen, daarentegen, w\}ken vooral
van de zamenstelling van het hout af door een grooter kool-
stof-gehalte, dat afwisselt van 56 — 59 p. c. Op bl. 9 zegt
de Schi^ver: «Hoe grooter het zuurstof-gehalte en hoe kleiner
het gehalte aan koolstof van kolen is, des te grooter is de
vlam b^' de verbranding, daar er dan vele gassoorten uit ont-
wikkelen.*' Het tegendeel is waar: hoe grooter het zuurstof-
gehalte, hoe minder brandbare gassen er uit kolen worden
ontwikkeld. Er had moeten staan: nHoe grooter het water-
stof- en koolstof-gehalte is eener steenkolensoort, des te groo-
ter is de. vlam bij de verbranding, daar er dan vele gas-
soorten uit ontwikkelen. Daarop volgt: nDe aan elkander
bakkende en eene goede vlam gevende, zoogenaamde vette
kolen bestaan gewoonlyk uit 80—88 p. c. koolstof en 7—10 p. c
VOLLEDia HANDBOEK, ENZ. 323
ctrarstof.** De Schr\|>er (of Vertaler) had reeds op bl. 8 (on-
deraan) de yerBcliillende soorten van kolen verdeeld in: bak-
kende kolen, vette kolen en magere kolen. Thans evenwel
noemt hy de aan elkander bakkende kolen tevens vette ko-
len, en is daardoor de indeeling in bakkende, vette en magere
kolen, vervallen.
De Schr^ ver gaat daarna over tot de behandeling van houts-
kool, tnrfkool en coke, nit hont, turf en steenkolen. Zg wor-
den verkregen door deze laatste aan eene drooge overhaling
te onderwerpen. Het oorspronkelijke koolstofgehalte van het
hoat, de turf en de steenkolen, die aan deze bewerking wor-
den onderworpen, wordt daardoor in eene kleinere ruimte
geconcentreerd; van daar, dat het warmtegevend vermogen
toeneemt.
De tnrfkool ziet er op het oog zwart nit, en behoudt den
vorm der turf. Deze kool heeft één gebrek, dat b^ houtskool
en coke niet bestaat; z\j is, namel^k, zeer broos, en daardoor
moe^jeiyk te vervoeren. Men heeft echter op sommige plaat-
sen in dit bezwaar voorzien, door de tnrfkool fijn te maken,
en met teer te vermengen; dit meogsel tot cilinders te vor-
men, en daarna te droegen.
Eindel^'k' handelt de Schrijver over de gassoorten, die, als
bron van warmte, in de techniek eenige toepassing hebben
gevonden. Zoo ontwykt uit de schacht-inning der hoog-ovens
een gas, dat r\jk is aan koolstof-oxyde, en, met dampkrings-
lucht gemengd, als warmtebron wordt aangewend. De zoo-
l^aamde gas-generatoren z\jn toestellen, waarin dampkrings-
lucht over gloeiende houtskolen, coke, enz. geleid wordt;
waardoor men een brandbaar gasmengsel verkrijgt.
Kort, doch zeer goed, is het warmte-effect en warmte- ver-
mogen der brandstoffen behandeld. De wetenschap geeft ons
geene middelen aan de hand, om naauwkeurig hooge tempe-
raturen te meten (door middel van pyrometers namel^k), doch
zy is in staat ongeveer het warmte-effect te bepalen, dat ont-
staat door de verbinding der koolstof en zuurstof. Verbindt,
b. V., één deel koolstof zich met zuurstof tot koolzuur, 4an
komt hierb^ eene hoeveelheid warmte vr^', die in staat is,
8000 d. water ëënen graad in temperatuur te doen stygen.
Had het water dezelfde soortelyke warmte als het koolzuur,
dan zou één deel koolstof 9873 d. water ë^oen graad in
824 Dn j. gottueb's
temperatnnr kunnen doen e^Jgen; doch die van het water =1
gesteld, is die van het koolznor =0,211. Er wordt echter
te regt aangemerkt dat deze berekeningen niet mathematisch
zuiver ziyn, maar voor de praktik eene voldoende uitkomst
opleveren.
Daarna handelt de Schrijver over »het gebruik der brand-
stoffen*'. Dit moet gewijzigd worden naar het doel dat men
er mede heeft; nu eens heeft men eene aanhoudende matige
warmte, dan weder eene hooge temperatuur noodlg. Steeds
moet er b\j verbranding eene genoegzame toetreding van lucht
plaats hebben. Ten einde de toetreding der lucht in de ver-
brandingsruimte te vermeerderen en te regelen, dienen be-
paalde, eenvoudige inrigtingen. De Schri[}ver gaat deze laat-
ste na, en is ook wederom hier in zijne beschrijving en ver-
klaring byzonder duidemk. In dit gedeelte behandelt h$ (bl. 21)
de eigenschap van baiytaarde, om b\j eene matige gloeihitte
zuurstof te kunnen opnemen, en in baryum-super-oxyde over te
gaan. Hij spreekt hier van de eigenschap van het barjum, in
de plaats van barytaarde (baryum-oxyde). Doch, nadat er van
de ontdekte eigenschap van het baryum gesproken is, volgt er:
»by matige gloeihitte wordt barytaarde-hydraat, hetwelk, om
het smelten te verhinderen, met kalk vermengd is, door de
opname van zuurstof uit de dampkringslucht, in het hoogste
verznursel, baryum super-oxyde, omgezet**. De lezer wordt
hier eenigzins in de war gebragt door de eigenschap van het
baryum en barytaarde-hydraat; en kan zich ook geen helder
begrip vormen van de wgze waarop uit barytaarde-hydraat
[Ba O, HO)^ gevormd wordt baryum super-oxyde {BaO^).
Wij gelooven dat het beter ware geweest de eigenschap van
het baryum-oxyde aldus te verklaren: In het klein (en insge-
lyks in 't groot) is het evenwel mogelgk, de zuurstof op eene
min kostbare w\jze te bereiden, door de onlangs ontdekte
eigenschap der barytaarde. Wordt deze aan eene matige
gloeihitte onderworpen, dan is zy in staat zuurstof op te ne-
men, en baryum super-oxyde te vormen; z$ verliest deze zuur-
stof, hetzy by verhooging van temperatuur, hetz\} door met
waterdamp in aanraking te komen. Hetzelfde is het geval,
wanneer barytaarde-hydraat aan eene hoogere temperatuur
wordt blootgesteld, en daarover dampkringslucht of zuurstof
geleid wordt. Doch in dat geval wordt het barytaarde-hydraat
TOLLEDIO HANDBOEK, EXZ. 825
eerst in barytaarde reranderd, en bezit alsdan de eigenschap,
die alleen de barytaarde toekomt, van zuurstof op te nemen,
en veranderd te worden in baryum super-oxyde. Daar het
barytaarde-hydraat bij deze temperatuur smelt, zoo vermengt
men het met kalk (of magnesia), enz.
Op bL 82 vindt men eene niet zeer gelukkige definitie van
nscheikundige behandelingen'*. Er staat: nOnder den naam
van schdkundige behandeling moet men hier verstaan die af-
scheidingen of veranderingen die de ligchamen ondergaan en
b\j de bewerkingen in het groot, fabrykmatig worden uitge-
oefend.'*— Onder »scheikundige behandelingen** heeft men slechts
de bewerkingen te verstaan, die de ligchamen ondergaan moe-
ten; zoo z^n het uitloogen, uitdampen van ligchamen, enz.
^scheikundige behandelingen**. In geenen deele moet men hier-
onder verstaan nde afscheidingen of veranderingen die de lig-
chamen ondergaan**; dit laatste behoort tot de zuivere schei-
kunde.
De Schryver spreekt daarna over het uitloogen, uitdampen
en destilleren, en de toestellen waarvan men zich by deze
bewerkingen bedient, en handelt vervolgens over het subli-
meren, waarb\j men de volgende definitie aantreft: nOnder
sublimeren of opheffen verstaat men de vervlugtiging van een
vast ligchaam, dat als zoodanig met andere stoffen is ver-
bonden , waarvan het afgescheiden moet worden , of zich ge-
durende de bewerking vormt, en dat ook weder als vast lig-
chaam, na de sublimering, wordt verkregen. Het sublimeren
vereischt alt^'d eene hooge temperatuur, doch er behoeft voor
het afkoelen niet veel zorg gedragen te worden.**
De eerste zin is verre van vr^' vertaald te z\jn, doch dit
doet tot de zaak niets af; maar de lezer weet niet wat su-
blimeren is, al heeft h$ deze definitie gelezen. In plaats van
n verbonden*', had de Vertaler )) vermengd*' moeten schrijven;
niet »na de sublimatie" wordt het weder als vast ligchaam
verkregen; het ia pas gesublimeerd, nadat het den vasten staat
verkregen heeft. Voorts eischt ook het sublimeren niet altQd
eene hooge temperatuur; zoo sublimeert kamfer, b. v., bg ge-
wone temperatuur. De Schryver zegt ook: »er behoeft voor
het afkoelen niet veel zorg te worden gedragen"; maar hoe
hooger de temperatuur is, waarbij een ligchaam gedestilleerd
of gesublimeerd wordt, des te meer zorg moet er voor het
d26 Dr. J. O0TTLIEB*S YOLLEDIO HANDBOEK, ENZ.
afkoelen gedragen worden. Dezelfde hoereelheid warmte toch,
die noodig was , om het vaste ligchaam in damp te doen over-
gaan, komt, b\j de condensatie van dezen damp tot het oor-
spronkelijke ligchaam, vrQ.
Daarna gaat de Schr\}ver over tot het smelten, afvloeien,
roosteren, en calcineren. Aan het einde van de nscheikan-
dige bewerkingen'* geeft hij verscheidene voorschriften van Intum-
soorten op. De derde Afdeeling van dit Eerste Deeltje, han-
delt over de nniet Metaalaardige Elementen (Metallolden). Zy
vangt aan met de zwavel, w\jl deze in de technisch-scheikun-
dige &br\jken in zoo verbazende hoeveelheden verbruikt wordt.
Hierin wordt de bereiding van de zwavel, zwaveligznnr en
zwavelzuur in 't kort nagegaan; vervolgens die van Salpeter-
zuur, Zoutzuur, Chloor, Jodium, Bromium, Phosphorus, en
Boriumznur. Ons oordeel over dit derde en laatste gedeelte
van het Eerste Stuk jen is zeer gunstig; alleen moeten wg
èéne aanmerking maken. De n Scheikundige Technologie" wordt
yieen volledig Handboek" genoemd, maar men moet dit slechts zöö
opvatten, dat het, voor een populair Handboek (ten minste naar
het Eerste Stukje te oordeelen), vrij volledig is. In een vol-
ledig Handboek had, dunkt ons, de volg-orde eene andere
moeten z\fn, en hadden w\j liever de Metallolden vooraan ge-
plaatst gezien, waaronder ook Zuurstof, Waterstof, en Stik-
stof; en dan de brandstoffen pas by de behandeling der bewerk-
tuigd scheikundige technologie.
Onze aanmerkingen op het Eerste Stukje beletten ons niet
een gunstig oordeel over hetzelve uit te spreken, en het ieder
ter lezing aan te bevelen.
De ElectrO'Magnetische Telegraaf in zijne [hare] verschillende trap-
pen van OTUmkkeling en tegentooordigen toestand voorgesteld, Be^
vattende eene Handleiding voor Telegrafisten^ en eene duide^
Ujke uiteenzetting van de gronden der Telegrafie voor 6tf-
echaafde Lezers, Door C. c. van hall. Ingenieur van de
Derde Klasse in Nederlandsch^Indië, Opgehelderd met 194
figuren. Te UtreclU^ hij Kemink en Zoon. 1855. In gr, 8vo.
319 hl. ƒ 3 - 80.
Er was bü ons werkelyk behoefte aan een bock over de
C. C. VAH BALl, DB ELEC7BO-3IAONETI80BB TBLB6RAAP, BNZ. 827
i^eetro-magnetische telegraaf, waarin deze besebreven, en de
wetenBcbappel^ke gronden waarop z$ rast, bevattelijk worden
uiteengezet. Zeer aangenaam werden wy das rerrast b^ bet
ontvangen van dit boek van den Heer van hall, dat, volgens den
titel, niet sleebts eene Handleiding is voor telegrafisten , maar
tevens eene daidel^jke uiteenzetting bevat van de gronden der
telegrafie voor besebaafde lezers. Geene uitvinding b\jkans is
mëër in toepassing gebragt, dan die van de Electro-magne-
tiscbe telegraaf. Met regt wordt deze dan ook tot de eoboon-
ste uitvindingen gerekend, die bet genie des menseben im-
mer tot stand bragt. Als middel tot communicatie, beeft de
telegraaf den boogsten trap van ontwikkeling bereikt, zoo-
dat elke gedacbte op onmeteligken afstand in een ondeelbaar
oogenblik kan worden overgebragt. Gebeel . Amerika is als
met een net van telegraafdraden bespannen ; gebeel Europa is
met telegraafdraden doorsneden. Ook óns land beeft zicb deze
Boboone uitvinding ten nutte gemaakt; geene provincie of zQ
bezit eenige telegraafdraden. -*- Ook in Nederland is dus de
uitvinding van de Electro-magnetiscbe telegraaf populair ge-
worden» Het verwondert ons daarom des te meer, dat men
over bet algemeen boegenaamd geene kennis daaromtrent bezit;
men kent den naam, docb de zaak niet, en telegrafeert, zonder
te weten wat eene telegraaf is. Een boek als dit kon voor
ieder bevatten wat b\j noodig beeft te weten, en wij sloegen
bet dus gretig open, maar vonden ons al dadel\jk zeer teleur-
gesteld. De lezer zal ligtel^k inzien waarom, wanneer wQ
bem met den inboud der eerste bladzijde bekend maken, en
er onze aanmerkingen bijvoegen.
De 6cbr$ver vangt aan met bet magnetismns; bet eerste
Hoofdstuk bebandelt de nwerking der magneten ten opzigte
van elkander en op magnetiscbe ligcbamen", even zoo als
POUILLBT zyne voortreffelyke Élémerda de Physique experiment
tale met een eerste Hoofdstuk begint: nDe Vaction des aimantê
9ur eux-mémes et sur lea euhetances magnéUguea''. — Dan zegt
by: >>Onder de zwarte ^zer-ertsen, welke bet ijjzer in den
toestand eener geringe oxjdatie bevatten, vindt men stuk-
ken die de eigenscbap bezitten, om bet yzer aan te trekken.*'
Maar wat verstaat de Heer van hall onder eene geringe oxy-
datte? Het \jzer verbindt zicb met de zuurstof tot eene ver-
binding die tot formule beeft F e O; er bestaat eene tweede
328 C. C. VAN HALL,
verbinding, waarvan deze is Fe^O^^ en, eindelgk, de ver-
binding Fe^ O*, welke verbinding de S. «eene geringe oxy-
datie*' van het \jzer noemt. Het ware beter geweest, bier de
procentiscbe zamenstelling van den magneetsteen (Fe^ 0^) mede
te deelen. Nóg eene aanmerking vordert het gebmik van het
woord Moxydatie". De Heer vak hall had hier slechts te
spreken van ^zer en znnrstof ; nn weet de lezer uit dezen zin
niet op te maken, welke de zamenstellende bestanddeelen
van den magneetsteen zijn, daar hij met het woord noxy-
datie** onbekend is. Maar w\j hebben op dezen zin nog ver-
scheidene aanmerkingen. De S. zegt, namelijk: wOnder de
zwarte \jzer-ertsen, vindt men stukken die de eigenschap be-
zitten, om het ijzer aan te trekken". Daamit volgt das, dat
de zoogenaamde magneetsteenen allen zwart van kleur zyn;
maar dat is volstrekt het geval niet. De waarheid is, dat
alle \jzererts van de zamenstelling JPe' O* (of tot deze nade-
rende) de eigenschap heeft van \jzer te kunnen aantrekken;
men vindt dus geene n stukken onder de zwarte yzer-ertsen"
(magneetsteenen) die de genoemde eigenschap bezitten, maar
aüen hebben die eigenschap.
De lezer wordt alzoo door het lezen van deze eerste phrase
niets w\jzer, maar, integendeel, beneveld door des S. duister-
heid b\j de mededeeling van hoogst eenvoudige daadzaken.
Wat kan daar anders de reden van zgn, dan dat de Schry ver
zelf met die eenvoudige daadzaken onbekend is? Dit was trou-
wens ook het oordeel van den Schrijver zelven. Want, nadat
h\} de eerste phrase had gesteld, nam h\j dadelijk de Été-
ments de Physique expérimerUale van poüillet naast zich, en
vertaalde: »In het algemeen noemt men ze natuurlijke magne-
ten, vroeger magneetsteenen of zeilsteeneui omdat zy een
steenachtig voorkomen hebben, terw^l hunne aantrekkende
eigenschap met den naam van Magnetismus bestempeld wordt.** —
PociLLST zegt: nCea aubstanceSf queue que eoit leur f arme ou
leur composiiion, e'appeüent des cdmante naturels y caUrefais en
les appelaU pierree cCaimani^ parceqtCen effet eües offrent dans
leur structure une apparence pierreuse plutot qu^une apparence
metalUque.** Dan zegt hg verder: n£r zyn daaronder zwakke
magneten, namelyk die, hoewel groot van stuk, slechts eene
geringe aantrekkingskracht bezitten; daarentegen zyn er an-
dere magneten die zoo sterk zyn, dat zg 50 tot 100 Ned« ^
DE ELEGTBO'HAGKETISGHfi TBLEQRAAP, EXZ. 329
Icnnnen dragen.'* — Pouillbt zegt: nll y a des aimanta trèa^
faibles^ eeat-è'dire que, sous %m grand voltam ^ iU n^eoeercent
sur Ie f er qu*une aUraction peu sejisible; mats il y a aussi des
aimants tellement puissarUs quHls sorU capahUs de tenir suspendues
des masses de plus de dnquante ou mime plus de cent kilogram^
mes.'' — Dan gaat hy voort: »0m de aantrekkende kracht
der magneten op \}zer aan te toonen, kan men de navolgende
proeven nemen.'* — Foüillbt zegt: nPour morUrer la foree
ixUractwe qui sexerce entre Ie f er et VaimaM , ou peut faire les
expériences suivantes'* — Dan zegt h^, altyd voort vertalende:
nWanneer men een magneet met het eene einde in ijzerv^Jlsel
dompelt, blijft dit baardvormig aan denzelven hangen, zoo-
danig dat elk door den magneet vastgebonden ^zerdeeltje weder
een tweede, dit een derde, enz. aantrekt. Dit aan elkander
hangen dezer igzerdeelen, alfl ook de w\|ze waarop z\j zich
onderling rangschikken, is hoogst merkwaardig, en w^' zullen
daarop uitvoeriger terugkomen; voor 't oogenblik zij het ons
genoeg, dit als bew^s voor de aantrekkende kracht van den
magneet te houden." — Pouillet zegt: nSi ton plonge un
cÈaaant^ par une de ses exlrémités^ dans de la UmaUle de fer^
OU tfott les parcelles de métal s'aUacher & sa surf ace, et s'atta-
cker les unes aux autres en formant une sorte de chevelure pbis
on moins longue; cette adhérence des partxcules entre elles et leur
arrangement est un phénomène digne de remarque , sur lequel nous
reviendrons ; pour Ie moment nous nous bomons au fait principal
qm est une preuve évidente de Taüraction mutueUe du f er et de
tamant.''
Ziedaar de eerste bladzyde, en het geheele boek is daaraan
evenredig. Vertaalde de Heer van hall op sommige plaatsen
niet woordeiyk uit poüillet, dan deed h$ 't uit andere leer-
boeken en tgdschriften ; nu eens is die vertaling goed, soms
echter vr\| slecht. Waar hy ophield met vertalen, vindt men
een chaos, zonder orde of regelmaat. Zoo durft men tegen-
woordig lijvige vertalingen voor eigen werk uitventen, en
zonder eenigen wetenschappel^ken zin over wetenschap han-
delen.
W\j meenen ons oordeel over dit boek, in deze weinige
bladzjjden, duidelijk genoeg te hebben uitgesproken.
830 Mr, 18, AN. HIJHOFF,
Bijdragen voor Vadérlandscke Geschiedenxa en Oudheidkunde^ ver^
zameld en uitgegeven door Mr. is. AK. NIJHOpf, Archivaris
van Gelderland. Tiende Deel^ Eerete en Tweede Stuk. Te
Arnhem^ bij Is. An. N^'hoff en Zoon. 1854 en 1855. In gr.
Svo. 194 en 88 W. Elk Stuk ƒ 1 - 25.
Het Ttende Deel dezer B\|dragen wordt geopend met eene
Verhandeling van Mr. l. ph. c. van dbn bebgh over nda
Verdeeling van Nederland in het Bomeinsche tijdvak'*. Met
regt merkt de Schrijver aan: dat er moed toe behoort, om de
Greographie van ons Vaderland onder de Romeinen, waarom-
trent sedert drie eeuwen zoo verschillenda meeningen heer-
Bchen, te behandelen. Tot opheldering en aanvulling van de
verwarde en onvolledige berigten der onde Schr^vers neemt
h\j de toevlngt tot twee hulpmiddelen: de kennis van 'slands
toestand in het Frankische tydvak, en de kennis der onde
taal. Als beginsel wordt aangenomen : dat de namen der land-
streken in de achtste en negende eeuw als die van Batua en
Hamaland, het bewijs leveren dat zij ten tyde der Romeinen
door de Bataven en Chamaven bewoond werden. Van de
komst der Romeinen onder julius caesab, 57 jaren vööroHB.,
tot de negende eeuw na cnB., zullen dus de namen der lan-
den de volken aanwijzen welke er in al dien tijd woonden 1
Dat bij de groote volksverhuizingen, die Rome's heerschappij
vernietigden, de bewoners dezer landen weggetrokken en door
de achterkomenden vervangen z\jn, wordt verworpen op grond:
dat.z^ hunne Nomadische levensw^ze reeds vaarwel gezegd
hadden en hier gezeten waren. Alleen de naar roem en avon-
turen hakende jongelingschap, met de ledigloopers en de vol-
gelingen der Heeren trokken op. Vah den beboh beroept
zich op de Friezen, die nu nog wonen waar zg reeds v<S<5r
twee-duizend jaren gezeteld waren. Daar z\j echter, volgens
de Romeinsche Schryvers, het meest hniszittende, het minst
zwerfzieke volk der Germanen waren, kunnen z\) niet als
gewone regel gelden, en hoe z^ zich tot aan de Sinefala, en
de Saksen tot aan den Ussel hebben uitgebreid, wordt niet
opgehelderd, evenmin als waaraan wij de komst en het ver-
bluf alhier van de Wamen, en Wilten hebben toe te schreven.
BIJDRAOE^r, ENZ. 381
De Anglen zullen, volgens hem, naar de Deensche kusten moe-
ten terngtrekken.
Op den gelegden grondslag, en volgens etymologische op-
merkingen omtrent de ware lezing van de hg de Romeinen
en Grieken voorkomende namen der Daitsche volken, hepaalt
▼AH DBH BBBGH de gronzon van de woonplaatsen der ver-
flchillende stammen, en geeft de steden en gehnohten op die
er ten t\jde der Romeinen gevonden werden • Tot de Friezen
zallen de Caninelaten hehoord hehben , die niet, zoo als tacitus
heweert, met' de Bataven van dezelfde afkomst waren, daar
nog heden de taal en gelaatstrekken der landhewoners in Hol-
land van die der Gelderschen veel verschillen. Behalve Oos-
tergo en Westergo, en het Castellum Flevum, hestonden Sta-
voren en Castricnm; terwgl in Rynland de vermoedel^ke lig-
ging van het hnis te Britten, van den toren van Callo, van
Lugdannm Batavomm, van het Praetoriom AGBiPPiKiS, en van
het Forum hadbiani wordt aangeduid. — De Marsaeii of
Marsati woonden aan den Maaskant, en omtrent Kralingen
hadden de Romeinen een kasteel gehouwd, aan wie ook de
in 1618 h$ Goeree ontdekte overhiy&elen worden toegekend. —
Wijk h\j Duurstede was waarschijnl^k reeds onder de latere
Romeinsche Keizers als havenplaats hekend, en Utrecht werd
als plaats van overtogt door twee Romeinsche sterkten ge*
dekt. — Drenthe wordt h\j de oude Schrijvers niet vermeld,
maar komt eerst in het laatst der achtste eeuw onder den
naam Thrianta voor. — De naam der Tuvanten, die alleen
in het voorhijgaan genoemd worden, w^jst hunne woonplaats
aan. Zïj strekten zich ook huiten het tegenwoordige Twenthe
over een gedeelte van het Bentheimsche uit. — Salland treedt
niet vóör het jaar 815 onder den naam van Salahon op. Doch
of de Salische Franken uit dit landschap afkomstig waren, en
de identiteit van den door stbabo genoemden Salas met de
latere Isla, wordt hetwyfeld. — In Hamaland, ten Westen door
den IJssel, ten Zuiden door den Ryn hegrensd, vond men
Hoog-Elten met een nog hestaanden Romeinschen put. — De
Veluwe, die noch h^ de oude Schr^vers, noch op monumen-
ten voorkomt, maar reeds in 793 den naam van Felona of
Felaona droeg., wordt onder Hamaland niet gerekend. — De
Batavieren hewoonden de latere gouw Batua, het Ryk van
Nymegen, misschien met de Duffel en het land tusschenMaas
332 Mr. IS. an. nuhofp,
en Waal, waar8cb\jnl\}k ook de latere gonw TeiBterband. Meer
beneden waarts badden Friesche stammen bun yerblyf. In bet
land lagen onderscbeidene Bomeinscbe door beerbanen verbon-
den yestingen, van welke Nijmegen (Noviomagum) de boofd-
▼esting was. Ook Lear, Kesteren, Maarik (Mannaritium),
Tbiel (Tbeole), Bossam, en de Fraast voor Ambem worden
tot den Romeinscben tgd gebragt. — In bet land derTazan-
dren of Toxandren, die de latere gonw Taxandrië met dia
van Str\jen en Byen bewoonden, en zicb Westwaarts tot aan
Zeeland , Znidwaarts tot digt b\j Maastriobt en Tongeren seby-
nen uitgestrekt te bebben , zijn te Bommel niet ver van Yucbt
de grondslagen van een kasteel en daarb\j een belangryke wi-
steen uit bet Bomeinscbe tijdvak ontdekt. Voorts bestonden
Megen aan de Maas, de gebacbten Kasteren en Kesteren, af
te leiden van castrnm of castra, Grastel, Grestel, Moergestel,
St. Micbielsgestel, van castellam verbasterd. Zondert (San-
drauda) bij Breda, met een tempel voor de Godin dier plaats,
en Woensel en Eersel, aan Daitscbe Groden gewQd. B\j Deume
is eene Germaanscbe begraafplaats ontdekt. — Van de beide
gevoelens, dat in Zeeland van de Sneven gewoond bebben, op
last van augustus derwaarts overgebragt, en dat Sneven eene
verbastering is van Zeeuwen, verkiest vak deh beboh bet
laatste. Buiten Domburg op Walcberen, met eene sterk be-
zocbte baven in de eeuw der Bomeinen, z\jn bem geene spo-
ren van bun verbl\jf op de overige Zeeuwsebe eilanden be-
kend. Wy meenen die te vinden in bet vroeger bloeijende,
tbans verdronken Bomerswale op Zuidbeveland , in den Room-
pot voor Veere, in Bum-oord tegenover Filipsland, in Sta-
venisse, naar den ouden God stavo, op Tbolen, en in Axel in
bet tegenwoordig vyfde District van Zeeland. — De Mena-
piërs waren in bet Limburgsebe gezeteld. Maastricbt was,
naar de boogste waarscb\}nlijkbeid , bekend, en Kessel komt
hij PTOLEMëus, Bleria (Blariacum) op de kaart vanPEuriKGBB
voor. — Eindelijk slaat de Scbrgver een oog op de Bipua-
ren, tusscben den beneden-B^n en beneden -IVIaas en langs de
beide oevers dier rivieren wonende, met Keulen als boofd-
plaats.
Wy beboeven er ten slotte niet hij te voegen: dat z^ne op-
belderingen en bepalingen alle aandacbt en onderzoek verdie-
nen, om tot eene juistere kennis te komen van ons land, en
BUDRAGBK, ENZ. 333
Tan de woonplaatsen der verschillende stammen in bet door
hem behandelde tijdvak*
Niet tot een geheel Yolk, maar tot eene bijzondere familie
heeft betrekking het daarop volgende opstel van Mr. neder-
MBUEB, Bidder van Rozenthal, over »het geslacht van pah-
TBALEON in den slag b\j Walef, naar een onaitgegeven fami-
lie-verhaar*. Het betreft het ongewone en treffende voorval,
dat aan dien in 1347 geleverden slag door een vader met zgne
zeven broeders en veertien zonen is deelgenomen, van welke
de acht broeders en twee zonen sneuvelden, allen behoorende
tot de fiimilie van vak eok , die zich van Grieksche of Ita-
liaansche afkomst rekende, en vroeger onder den naam van
PANTHALSOK te Kealen gevestigd was, doch, door hare betrek-
kingen met Grelderlands Vorsten derwaarts verhuisd, haren
vorigen naam met dien van vak eck, naar de heermkheid van
dien naam, verwisselde. De Schr^ver betoogt eerst de mo-
gelykheid van de deelneming aan den bewnsten slag door zulk
een groot aantal van stamgenooten, vervolgens de waarschijn-
lijkheid van het gebeurde uit hoofde van de naanwe vriend-
schaps- en hnweli^jksbetrekkingen tusschen de vabt eok*s en
het regerende Huis, en deelt omtrent de vroegere en latere
lotgevallen der familie, en van onderscheiden hunner op het
veld van eer gevallenen, bijzonderheden mede, die van hunne
gehechtheid en trouw aan eed en pligt, en van hunnen kloe-
ken moed de overtuigende bew\)zen leveren.
Had de Heer j. l. g. gregobt, nu twee jaren geleden, de
aandacht van de onderzoekers der Geschiedenis gevestigd op
eenen byna geheel onbekenden Vlootvoogd, den Vice- Admi-
raal WEMBERICH VAX BEBGHEM, bepaaldelijk op diens koene
zelfopoffering, door mooicex verheerlijkt: aan zyne uitnoodiging
was eenigermate voldaan door de omtrent van berohem mede-
gedeelde b\jzonderheden van j. f. oltuans, die echter het
groote heldenfeit onaangeroerd lieten. Door yverige navor-
schingen op 'sB\jks Archief daartoe in staat gesteld, open-
baart de Heer gregort nu zijn voornemen om van den tot
nog toe in het duister schuilenden Vlootvoogd eene, zoo veel
mogelijk, volledige levensbeschr^ving te geven, waartoe hy
echter de medewerking van anderen behoeft. Omtrent van
BER0HEii*8 opoffering is het hem gelukt, een hier medegedeeld
berigt te ontdekken, dat gevonden wordt in het zeldzaam
BOEKBBSCH, 1856. N". VIL 24
334 Mr. IS. av. xijhopp,
voorkomende werk van xicolaes van wassenaer, getiteld:
nHifltoriscb Verhael alder gedenckweerdichtste Geschiedenis-
sen'*, enz., waaruit blykt, dat vah bebchem, met een jagt tot
den handel nitgerost bij het eiland Cuba liggende, door den
Spanjaard overvallen werd , en , na langen tijd dapperen weder-
stand geboden en byna al zijn volk verloren te hebben, zich,
door de lont in het kruid te steken, liet in de lucht vliegen.
Zwaar gekwetst viel l^j den v^and in handen, en geraakte
niet dan met moeite, en na het doorstaan van vele gevaren,
in vryheid. Deze daad, nog door petbüs de lange in zQn
nBatavischen Bomeyn'* vermeld, moet tusschen de jaren 1600
en 1607 hebben plaats gehad. Eenigzins gewijzigd komt nj
by HOONEN voor, die uit eene andere bron sch^nt geput te
hebben. Schijnt het vreemd, dat een zoo zeldzaam en kloek-
moedig feit niet, zoo wel als dat van cla assen, omtrent den-
zelfden tijd voorgevallen, de algemeene aandacht tot zich ge-
trokken heeft: men zal de oplossing dienen te zoeken in de
vreemde en afgelegen kust waar het bedreven werd, en in de
er op gevolgde langdurige gevangenschap van den held, die
toen nog niet in *s lands dienst , maar als schipper ter koop-
vaardij werkzaam was. Van eene dergel^ke opoffering van
den Majoor mulder, b^* de bestorming van het kamp Meester
Comelis op Java door de Engelschen, die aan velen hunner
het leven kostte, door den Hertog van saksen weimab, inzgn
werk: wVeldtogt op Java in 1811", vermeld, wordt ook, zoo
ver wg weten, door anderen geen gewag gemaakt.
Onder de Aankondigingen, Berigten, enz. ontvangen w\j:
eene aankondiging en verdediging door Mr. h. j. hoordewier
van z\jn werk: nNederduitsche Regts-Oudheden". Voorts een
belangr^k verslag, geteekend J. h. m., van het door den Hoog-
leeraar MOLL uitgegeven boek : »Joaxnes brugmak, en het Gods-
dienstig leven onzer Vaderen in de vijftiende eeuw", aan welk
werk hooge lof wordt toegezwaaid , als de verdiensten van een
lang miskend man op hare waarde schattende, zonder dat z\jne
gebreken, die tevens gebreken van z\jnen tijd waren, worden
verzwegen. Welk eenen gezegenden invloed brugman's ruste-
looze werkzaamheid heeft uitgeoefend, zien w\j uit het vol-
gende, dat van hem getuigd wordt: hooge ernst was hèt ken-
merk van al wat h\j sprak; verheffing van den zedel\jken toe-
stand zijnor medemenschen , wering van het bederf, dat onder
BUDRAGEK, E.HZ. 335
allerlei gedaante en door alle rangen en standen van Kerk en
Maatschappy yerwoesting aanbragt, was het eenig doel dat
hij beoogde. Z\jne prediking was bepaald gerigt tegen da
hoofdzonden z\jner eeuw: speelzucht, ontw\jding der heilige
tijden en wraakgierigheid. En hoe gunstig zijne redenen werk-
ten, kannen wg opmaken uit de eer die hem allerwege te
beurt viel. Ook zgn gedrag te Amsterdam wordt door den
Hoogleeraar verdedigd tegen het ongunstig oordeel, daarover,
onder anderen door bbajtdt, geveld. Met eene lezenswaardige
beoordeeling, door delpbat, van sömeb*s ^Geschiedkundig Over-
zigt der Kloosters en Abdijen in de voormalige Graafschappen
van Holland en Zeeland** (Eerste Afdeeling), en verslagen
van VAK vlotek's werk: nLeidens Belegering en Ontzet in
1573 en 1574, naar de oorspronkelgke stukken en beschei-
den", dat echter weinig nieuws geeft, uitgezonderd de hand-
having van Burgemeester VAir deb werpf*s grootmoedig ge-
drag tegen de verkleining van bildebduk, en de bevestiging
van den door Professor ttdbman geuiten twijfel omtrent het
deel dat aan magdalexa mooxs aan de ophefEng van het beleg
wordt toegekend; — van de Geschiedenis der Zaanlanden, door
JACOB HOXIG ; — en van den nieuwen Catalogus der Provinciale
Bibliotheek van Friesland, opmerkelijk door de belangryke en
welligt ë^nige verzameling van werken over Friesland, en van
Friesche Schryvers, wordt het Eerste Stuk dezer Bedragen
gesloten.
Het Tweede wordt geopend door den Heer p. kuhofp met
nBijdragen tot de Geschiedenis van het voormalig Hof van
Gelderland, opgemaakt uit zijn oud Archief en andere onuit-
gegeven Stukken**. Vooraf gaat een verslag van den oor-
sprong en de lotgevallen van dat Hof, welks instelling ge-
schiedde in gevolge het Venlosche verdrag, waarb\j Gelder-
land en Zutphen onder de heerschappij van kabel V geraak-
ten, en de onderlinge betrekkingen tnsschen den Keizer en
zgne nieuwe onderdanen geregeld werden. De aan het Hof
in 1547 gegeven ordonnantie werd door de Staten der Pro-
vincie geoordeeld in de meeste harer artikelen het tractaat
van Venlo van kracht te berooven , waaruit geschillen en klag-
ten over de regtsmagt van het Hof, hier vermeld, ontston-
den, die echter gewoonl^k, vooral wat het punt van het on-
derzoek en straffen der ketters betrof, geen gehoor vonden, en
24*
836 Mr. IS. ax. nijhoff,
die tot aan den val der Spaanscbe heerschappij voortduurden.
De mildere geest die sinds dien t\jd b\j de behandeling der
saken voorzat, deed de behoefVe minder gevoelen aan eene
hervorming der E^anselar^j-ordonnantie , die, niet vóór het jaar
1622 vervaardigd, eerst in 1651 werd vastgesteld, en met de
in 1736 gestelde bepalingen ter vereenvoudiging der regts-
vordering voor het Hof, tot de omwenteling in 1795 in acht
genomen werd , toen het Hof als politiek en administratief lig*
chaam werd opgeheven, en slechts als Hof van Justitie bleef
bestaan. De hierbij gevoegde opgave van de thans in orde
gebragte en gerangschikte stukken van het oud Archief doet
den schat kennen, die daarin voor de beoefening van het Ne-
derlandsch regt, en van de Geschiedenis der Provincie in het
bijzonder, en van het Vaderland in het algeibeen, voorhanden
en toegankel^k gesteld is.
Mr. L. s. LBiniNG werpt in eene Verhandeling, die het op-
schrül draagt: nOverzigt over de beweging van het jaar 1787**,
een blik op een tydvak onzer Geschiedenis, waarin hoog ge-
spannen verwachtingen van volksvrijheid en volksgeluk door
droevige teleurstellingen achtervolgd werden, die ten slotte
op het verlies onzer onafhankelijkheid uitliepen, en op on-
herstelbare rampen te staan kwamen. Geen wonder, dat de
beschouwing van zulk een tijdperk èn voor den Geschied-
schrijver èn voor zi^'ne lezers weinig uitlokkends 'heefl ; dat
de kinderen en kleinkinderen van hen die in de bewuste voor-
vallen zoo van de eene als van de andere z\jde eene rol ge-
speeld hebben, geen behagen kunnen vinden in het blootleg-
gen van de niet altijd loffelyke beginselen en daden hunner
vaderen en grootvaderen; om niet te spreken van het beden-
keljke om de geheelde wonden weder open te r\jten, en de
vereenigde harten der nakomelingen te scheiden. Bovendien
is er sinds dien tyd zoo veel gebeurd: de Fransche heer-
schappQ; het herstel van Nederland; de Belgische onlusten;
en de bewegingen in Kerk en Staat, — dat de behoefle aan eene
opzettelijke behandeling dier dagen minder gevoeld wordt.
Evenwel de Geschiedenis behoudt hare regten, en zal vroeg
of Iaat het toen voorgevallene, en de mannen die zich deden
kennen, voor hare vierschaar dagen. De Heer LiEin:ii70 is
van oordeel, dat de t\jd tot eene pragmatische behandeling
der gebeurtenissen van de belangnjke jaren der laatste heUk
BIJDBAQEN, ENZ. 337
Tan de achttiende eeuw gekomen is; en li\j kondigt ons aan: dat
een bekend Schryver, van wiens band wy gewoon z\jn keu-
rige lettervracbten te ontvangen, reeds sinds eenigen t^d daar-
toe werkzaam is. De bouwstof is rnim voorbanden , behalve
in de Vervolgen op wagenaab, en de Nederlandsche Jaar-
boeken, in de Provinciale en Gremeente-Archiven, en in de
menigte van week- en dagbladen , en kleinere en grootere bro'
ehures van dien t\jd. Eene nienwe bron is geopend in de aan-
sienlyke verzameling van brieven door den Franschen Gezant
BB VEBA.C, en door z^n voorganger bb vaxjgütok en diens Secre-
taris DE BBBENQEB aan ban hof geschreven , in afschriften op bet
R^'ks- Archief voorhanden. Uit die brieven , zoo ver zy ont-
qjièrd zyn, en uit andere stnkken, levert ons de Heer lektiko
in de Aanteekeningen op zijne Verhandeling uittreksels, die
veel licht verspreiden over de bedoelingen van Frankrijk, en
de met hetzelve heulende oppositie hier te lande, over het
karakter en de beginselen van willek V, den Hertog vak
BBUKSWUK, den GrüBer faqel, en van hunne tegenstanders
VAX DEB OAPELLEX TOT DE POL, DE GIJZELAAB, cn de Am-
Sterdammer Regenten de vbij temminck en van bebckel, en
over de meer gematigde of tusschen beiden gaande bendobp,
VAN ZEEBEBOH, en dcu Raadpensionaris vak bleiswuk. Het
ongunstig oordeel over den laatsten elders geveld, vindt ook
hier zgne bevestiging. Schraal is de lof aan den Stadhouder,
den Hertog van bbunswijk, de ouzelaab, en van bebokel
gegeven. Daarentegen wordt aan de bekwaamheden en bedoe-
lingen van BENDOBP en de vbij tehminck, en inzonderheid
van FAGEL en van deb capellen tot de pol, regt gedaan.
De Schrijver wil z^'ne Verhandeling niet hooger beschouwd
hebben dan eene Voorrede op de Geschiedenis, die h;} vier-
ledig beschouwt: het begin van het verzet der Aristokratie
tegen het Stadhouderlijk Bestuur; — het bondgenootschap tus-
schen de Aristokratie en Demokratie ; — de ontbinding van het
bondgenootschap ; — en de zege der Stadhouderlyke party. —
Wij kunnen hem in z^ne ontwikkeling dier verschillende pun-
ten niet volgen, maar willen alleen kortel^k onze gedachten
over de hoofdzaken zeggen.
Te regt rekent h^ als eene dwaling de meening van hen
die in den Engelschen oorlog den oorsprong der verdeeldheden
zoeken. Die oorsprong dagteekent reeds van de grondvesting
838 Mr. 18. AK. KIJHOFF,
der Republiek, en moet gezocht worden in de verpligting van
WILLEM I, om, wilde h\j zich tegen de Spaansche magt Btaande
houden, meer deelhebbers aan de regering te roepen, en zelfs
aan de bestuurders van kleine steden meer invloed op het
Staatsbewind toe te kennen, dan ooit had moeten geschieden.
Die gebreken werden niet verholpen door de Unie van Utrecht,
by eenen verwarden staat van zaken opgesteld, noch door
latere pogingen, als die van slingeland, die schipbreuk leden
op den tegenstand van hen die het eens verkregene niet wil*
den loslaten. Onzeker en afwisselend was de magt van den
Stadhouder, en sterk de invloed door Gewestelijke en Gre*
meentelijke Besturen, die elk hun belang in het oog hielden,
uitgeoefend. Wonder zou het schijnen, dat onder zulke ge*
brekkige Staatsinstellingen nog, in den tweeden Engelschen,
en in den Spaanschen Successie*oorlog, zich eene zoo groote
kracht ontwikkelde, indien niet de bekwaamheden van Staats-
mannen als jélS DB wn en beinsius, en het algemeen belang
met het tegen de aanvallers opgewonden volksgevoel, dit raad-
sel verklaarden. Met het w^ken van het gevaar ging ieder
wéér z|jnen weg. De Aristokratie, in 1748 tot wyken ge-
dwongen, was echter niet uit het veld geslagen, en putte
nieuwe krachten uit den ont^digen dood van willem IY, uit
de minderjarigheid en de geringe bekwaamheden van z^n zoon,
tot dat de Noord- Amerikaansche onlusten, door ^en oorlog
met Engeland gevolgd, haar gelegenheid verschaften op te tre-
den. Die oorlog tegen eene magtige Zeemogendheid kon, b\j
den vervallen staat onzer zeemagt, geenen dan een ongunsti-
gen uitslag hebben, die ten onregte aan den Stadhouder ge-
weten werd. Evenwel zie men hierbij niet voorbij dat de
vredebreuk met Engeland tegen z^ne wenschen en inzigten
en die van zyne party indruischte. Ware dit anders geweest,
men had van zynen kant meer energie mogen verwachten. De
Heer lentiho vraagt: wat beoogde de oppositie? Indien men
haar als een geheel beschouwt, zou het antwoord moeyelyk
te geven zyn. Maar met het oog op hare onderdeelen: de
Segenten, de kooplieden, en de burgery, kan het antwoord
niet twyfelachtig zyn. De besten, met vak deb gapelleh tot
PB POL aan het hoofd, verlangden verbetering van de wer-
kelijk bestaande gebreken. Hadde Willem V, in plaats van
werkeloos den loop der gebeurtenissen* aan te zien, en zich
BUDEAGEX, BKZ. 839
in de beschouwing zyner hooge waardigheden te yerlastigen
(zoo oordeelen 'b Prinsen yertronwde vrienden), daartoe de
hand geleend, de zaken hadden welligt een beteren keer ge-
nomen. H^ had het althans dienen te beproeven. Want, b$
zijnen steeds verminderenden invloed, en de van dag tot dag
hooger st^'gende eischen der tegenpartij, was eene tasschen-
komst van z^'ne z\jde, tot wering van misbruiken, en herstel
van grieven, waarby velerlei belangen, en niet het minst van
z\jne eigen aanhangers, bedreigd werden, eene hagchelgke on-
derneming. Het toevallen van een gedeelte der Regenten, die
zich van de burgerij afscheidden , toen deze in hare ontwerpen
tot hervorming naar hunnen zin te ver ging, werkte met de
Fmissische wapenen mede om den Stadhouder de overwinning
te bezorgen, maar was zeker het middel niet tot bevordering
van 's volks ware belangen. Vreemd is het dat Frankrijk,
't welk zich aan de verdeeldheden zoo veel had laten gelegen
liggen, en dat met de Fatriotsche party in naauwe verbind-
tenis stond, haar in de beslissende oogenblikken aan haar lot
overliet. Werd het door z\jne uitgeputte schatkist, en door
vrees voor oorlog met Engeland en Fruissen wederhouden? Of
was de oppositie in het oog van lodewuk XYI te ver ge-
gaan, en gevoelde h\j een afkeer van de zich meer en meer
ontwikkelende Demokratische elementen? Intnsschen verhin-
derde de^ teleurstelling evenmin als de vroegere, b\j den
vrede met Engeland ondervonden , de onderliggende party niet
om van Fiankryk haar heil te wachten. Eerst de gebeurte-
nissen na 1795 bragten de bittere genezing, zoo wy hopen,
voor altyd, aan.
FRAN901S valentijn's Oud' en Nieuw-Oost- Indien^ met Aantee^
heningen^ volledige Inhoudsregisters ^ chronologische Lijsten,
enz., uit te geven door Mr. 8. keijzer, Doctor in de Lette-
ren en Regten, Leeraar in de Taal, Land- en Volkenkunde
van Nederlandsch Indië aan de Koninklijke Akademe te Delft,
AJlev. 1—5. Te 's Gravenhage, bij H.C. Susan, C.H.z. 1855.
In roijaal 8ro., van hL 1 — 480. Elke Afiev,, bij inteeh,
ƒ : - 90 ; buiten inteek. ƒ1-:
Beeds meermalen is, sedert een twintigtal jaren, het ont-
werp opgevat om het groote werk van valenïijh op nieuw
SiO PBAK9OIS VALSNTUX'fl
uit te geven. Men heeft echter dat voornemen niet volvoerd,
wegens gebrek aan genoegzame belangstelling b\j het publiek,
of omdat de onderneming door deskundigen werd ontraden.
W\j herinneren ons zelfs hoe, nog naanwel\jks twee jaren ge-
leden, een geletterd uitgever zich van dat voornemen heeft
laten terugbrengen, dewQl het werk, zoo als het was, waar-
8cl4jnlgk aan de lezers niet voldoen zou, en om op de hoogte
van den t\|d gebragt te worden, eene geheele omwerking zoude
behoeven. Hiermede stemt overeen hetgeen men leest in laitts'
QeacMedema der Nederlandera in Indi'é (D. II, bL269): nOver
Amboina en over de Molukken, alsmede over Java, is h||
(valbntijk) het uitvoerigst, en behoort nog steeds geraadpleegd
te worden, alzoo al zyne berigten deswege op eigen onder-
zoek steunen, ofschoon het niet te ontkennen valt, dat h^ hier
en daar al te w^dloopig is en wel eens van de geregelde orde
in de behandeling van z\jn onderwerp afwijkt. Over Snma-
tra, Malakka en de West van Indië, welke deelen hem per-
soonlgk onbekend z\jn gebleven, verdient hij niet alt\ïd even-
veel vertrouwen, of is hy wel eens oppervlakkig, by gebrek
aan bekwame leidslieden." — Wy vereenigen ons geheel met
dit oordeel, en zonden derhalve met eene nieuwe uitgave
van YALENTijy, zoo als die is, geenszins z\jn ingenomen.
Thans hebben wy vyf Afleveringen eener nieuwe uitgave
voor ons, doch zonder het minste Voorberigt of Inleiding, ge-
schikt om het standpunt te doen kennen, van waar Mr. &
KEUZEE, by de uitgave, bewerking of hoe men J^et noemen
wil , kan z\j n uitgegaan. Is er in der tijd een Prospectus van
verschenen? Wy herinneren ons dat niet; maar wel weten
w\j van het voornemen tot eene nieuwe uitgave in de cou-
ranten, te hebben gelezen. Op het schutblad van de eerste
drie Afleveringen ontmoeten wy een berigt van den Heer
SDSAH, dat met de daarachter volgende » Voorwaarden van
inteekening" een geheel uitmaakt. Uit dat berigt verneemt
men dat »eene nieuwe en naar de eischen van onzen tyd in-
gerigte uitgave van viXEKTiJN*' zal worden ter perse gelegd,
ndaar de uitgave in folio door hare uitgebreidheid niet alleen
moeyelyk te behandelen, maar zelfs zeer schaars te bekomen
en daardoor hoog in prys is**. W\j bekennen dat deze woor-
den voor ons geene voldoende opheldering bevatten. Moet
de uitdrukking: naar de eiachen van onzen tijdy te kennen
OUD- E2r NIEUW-OOST-IXBlëK, ENZ. 341
geven dat het bier ingekort, daar uitgebreid , elders wederom zal
worden omgewerkt, ofmoet ze , in verband met het volgende, enkel
beteekenen dat men in plaats van een foliant een groot-octavo
boekdeel zal bekomen ? Wij bleven deswege in het duister. —
Welk lioht kunnen w\) dan uit de voorwaarden van inteeke-
ning potten? Hier wordt geen gewag gemaakt van platen of
kaarten; derhalve heeft de lezer die niet te wachten. De
platen, velerlei gebeurtenissen voorstellende, kan men gewis
wel missen. Er zijn er echter, zoo als het beleg van het
kasteel van Batavia en dergelgke, die aan menig lezer aan-
genaam zouden wezen, en de beeldtenissen van de Gouver-
neurs-Generaal zullen gewis door de meeste lezers ongaarne
gemist worden. De kaarten in VALEinux z^'n zeker niet op
de hoogte van dezen t\jd, en daaromtrent moet de lezer van den
verjongden valextijk zijne toevlugt nemen tot andere, zoo als
tot den Atlas onlangs door den Heer pijkaffel uitgegeven.
(Zie deswege de VaderL Zr^tt^otf/Wn^ö», 1856, N^V,bl• 224.)
Uit de voorwaarden van inteekening verneemt men dat het
werk in ttoee gedeelten zal worden uitgegeven: het eerste in
16 2i 20 Afleveringen, ieder van 6 vel druks; het tweede in
12 k 15 gelijke Afleveringen. Ten aanzien van het tweede
gedeelte echter wordt er de voorwaarde b^gevoegd: »by ge-
noegzame deelneming". Dit zal, verbeelden wy ons, moeten
beteekenqi^ dat b\j niet genoegzame deelneming de inteeke-
naars slechts het eerste gedeelte zullen ontvangen. Deze om-
standigheid maakt het van te meer belang om te weten: wat
in het eerste gedeelte zal worden opgenomen? — Het is ook
uit dien hoofde te bejammeren , dat de Bewerker of Uitgever
geene Voorrede of Inleiding b\j de eerste Aflevering heeft
gevoegd.
Wat aangaat de «vertaling van magaulat'* en de «bewerking
van bildbeth'*, waarop de Heer süsan w^st als den Heer Mr.
8. KETZEB aanbevelende, hierin stemmen w\j gaarne toe. Het
laatste werk vooral toont dat k. niet slaafs vertaalt, maar
b^' het overbrengen in onze taal ook andere bronnen raad-
pleegt. Wy willen derhalve wel gelooven dat, ingevalle het
alhier geldt eene gedeeltel^ke inkorting, en gedeeltelyke om-
werking van VALBNTUK, w9 op het oordeel van den Heer k.
kunnen vertrouwen; maar, bij de aanvankelgke uitgave van
den arbeid verlangt men bekend te worden gemaakt met het
342 FRAN90IS VALEKTIJN*S
Standpunt waarop de bewerker zich heeft geplaatst, en of hy,
door eene omvattende kennis der bronnen, op de hoogte is
om een deogdel^ken arbeid te leveren. Dit ontbreekt als nog
geheel, en het helpt weinig of op het schatblad der eerste Af-
leveringen te lezen staat dat het » Voorwoord b\$ het einde van
het Eerste Deel" zal verschenen. Wij weten zelfs niet hoe
veel Afleveringen dat Eerste Deel zullen uitmaken, en het is
niet waarsch^nl^jk dat met de tegenwoordige v\jf Afleverin-
gen het geheele Eerste Deel voor ons ligt.
Van het Eerste Boek van v. ontvangt de lezer weinig meer
dan eene inhouds-opgave, omdat, zoo lezen w^ in eene noot,
»h\j die iets van die onderwerpen wil leeren kennen, nieuwere
werken zal moeten bij der hand nemen". Deze noot heeft men
derhalve aan den Heer k. te danken. Is dat met al de noten
het geval? — WQ gelooven ja. Overigens zij hier in het
voorbijgaan gezegd, dat niet al de noten ons voorkomen juist
of van pas te wezen.
Behelst het Eerste Boek eene Inleiding, waarin valentijit,
op het voetspoor van onderscheidene Schrgvers uit de tweede
helft der zeventiende eeuw, zeer breedsprakig is om te han-
delen over de scheepstogten der Ouden, en over hunne kennis
aan scheepvaart en handel; — het Tweede Boek vangt aan
met de togten der Portugezen naar het Oosten. De togten
der Enropeërs naar het Noorden, om langs dien kanteen door-
togt naar het Oosten te vinden, komen ter sprake, waarop
de vaart der Franschen, der Denen en der Spanjaarden naar
Indië worden behandeld, en een aanvang gemaakt met de eerste
reizen der Nederlanders.
Wanneer wQ vergeleken hetgeen in deze vQf Afleveringen
wordt aangeboden, met dat wat door v. zelven wordt geleverd,
en w^ leggen de woorden: naar de eischen van onzen tijd^ op
onze wijze uit, dan vinden wij ons teleurgesteld in het derde
Hoofdstuk van het Derde Boek. Daar worden de retourvloten
opgegeven, met de opperbevelhebbers of commandeurs, het getal
der schepen en den inkoopsprijs sedert 1614, met welk jaar
meer orde in het administratief beheer der O. I. Maatschappij
valt op te merken. In de nieuwe uitgave loopt het, even als
b\j V., tot 1722 en niet verder. Voor den Heer k. bood zich
eene schoone gelegenheid aan tot aanvulling dier opgave tot
aan het einde van het bestaan der O. !• C. W\j verbeelden
OUD- EK KIEUW'OOST-IirDlëN, ENZ. 343
ons dat het niet zeer moe^'el^'k zon z^'n geweest die b\jzon-
derheden te yinden; w\j z\jn er bovendien zeker Tan, dat k.
aan zijne lezers dienst zou hebben gedaan, en dat zulks tot
aanbeveling van de nieuwe uitgave van »Oud- en Nienw-Oost-
Indiën'* zou hebben gestrekt.
Daarentegen keuren w\j zeer goed het weglaten van het
vierde Hoofdstuk van het Derde Boek, waarin door v. zeer
uitvoerig wordt opgegeven : hoe groot het aandeel is van ieder
der Kamers in de Betouren onder het derde Hoofdstuk ver-
meld. Dat gedeelte beslaat b\j v. van folio 214 — 298. Het
komt ons nogtans voor, dat de lezer op duidelyker w^ze met
den inhoud van dat vierde Hoofdstuk behoorde te worden be-
kend gemaakt, dan te dezer plaatse is geschied. »De retour-
vloten met de namen der schepen, zeevoogden, en haar inkoop
in 't breede tot *t jaar 1722 inkluis" komt ons wat te schraal voor.
Het vijfde Hoofdstuk (Derde Boek) heeft in de nieuwe uitgave
slechts drie bladz^'den, zoo dat aldaar de namen der bewind-
hebberen van de verschillende Kameren, en de namen der ad-
Tokaten van de O. I. C. zjjn weggelaten; b\} valentun folio
298 — 816. Niet alleen had, onzes inziens, die naamlijst moeten
behouden worden , maar de Heer k. zou zich verdienstel^k heb-
ben gemaakt met haar aan te vullen ten einde toe. Daaruit
zon gebleken £\jn of het waar is dat in de achttiende eeuw
de bewindhebbers al dan niet mannen zijn geweest waardig
om te staan aan het hoofd eener belangrijke inrigting, welke
zoo grooten invloed heefl gehad op de lotgevallen van Nederland.
De beschrijving der Molukken vangt aan in de tweede Af-
levering op bl. 183; by v. opent die «Beschry ving" het Tweede
Btnk van het Eerste Deel. Van hier af volgt de Heer K.
geregeld valentijn*s arbeid over dat belangryk gedeelte van
Nederlandsch Indië. Het is bekend dat v. tweemaal Predi-
kant te Ambon is geweest, en hij dienvolgens, ondersteund
door z^'ne groote werkzaamheid, beter dan een ander is in
staat geweest, z^'ne berigten uit de meest zuivere bronnen te
putten. — B\j het einde van de vyfde Aflevering z^n wij nog
steeds in de Molukken, en gevorderd tot het jaar 1655; b|j
VALBNTUK z^n w\j gekomcu tot op folio 816 van het Tweede
Stuk van het Eerste Deel.
Over het geheel is de correctie goed , terw^'1 het papier hel-
der en de letter zuiver is. Wij gelooven gaarne de verzekering
344 YALEKTUN*S OUD- EK NIEUW-OOST-IKDlèlT, EKZ.
van den Heer susan, dat er tweemaal zoo veel op^aeblad^
z^de staat, als op twee gewone groot-octavo bladzyden. In
weerwil van onze aanmerkingen, wenschen w\j het getal in-
teekenaars groot genoeg om den Heer susak met de uitgave
te doen voortgaan. Wij hopen echter dat Mr. s. keuzeb by de
eerstvolgende Aflevering aan de inteekenaren behoormke in-
lichting zal geven omtrent de w\jze waarop big de nieuwe
uitgave van valentijic verder zal bezorgen.
Twintig Dagen aan de Oevers van Maas en Rijn. Beisherinne^
ringen tnt België en Noord^Duitechland ^ door u. w. thodex
VAN VELZEK. Te Amhem^ hij G. W. van der Wiel. 1855.
In kL 8vo,; behalve een beknopt nVoorwooréC* en Inhoudt'
opgave^ 142 W. ƒ 1-:
Door de t^dsomstandigheden verhinderd een uitstapje te doen
naar Zwitserland, bepaalde de Heer thoden van velzen zich,
in de maand Jan$ 1849, tot het bezoeken van eenige streken
aan de oevers van Maas en Rijn. Met genoegen vergezelt men
hem naar Antwerpen, Brussel, Waterloo en Qaatrebras; van
daar naar Namen, Dmant en de Grot van Han om, naar
Namen teruggekeerd, met de boot naar Hny en Luik de reis
te vervolgen, en voorts over Ghaudfontaine en Spa naar Aken
te reizen. Het Zevengebergte en Ahrthal worden bezocht, en
van vele overleveringen en Sagen wordt gewaagd. Over Bonn,
Keulen en Dusseldorf keert de reiziger wéér huiswaarts. In
zyne beschrijving van gebouwen en meesterwerken van schil-
derkunst toont h\} veel gevoel voor de beeldende kunsten te
bezitten, en in z^'ne Natuurtafereelen zien w\j een bewonde-
raar der Natuur, die ons z\jne gewaarwordingen aanschou-
welijk maakt.
De maand Jnn\j was bij voorkeur door hem tot het doen
van zyn uitstapje gekozen , en hy gaat over den straatweg
van Breda naar Antwerpen, waarop h\j zich thans niet zou
behoeven te laten schokken, wQl hij over den spoorweg dien
afttand in veel korter t()d hadde kunnen afleggen. Echter zou
hy dan ook gemist hebben het genoegen, van 't zien der vele
aanbouwingen en ontginningen langs dien weg — nameiyk
wanneer by dien vroeger ware langs goreden. nOnze voerman*' —
V. W. THODKN VAN YBLZEX, TWINTIG DAGBK, IWZ. 845
Kegt de Heer t. ▼. v. — » sprak over den Hollandaclien t^d.
H\j roemde het geluk dier dagen ver boven den na den Bel-
giBchen opstand gekomen toestand. Toen, zeide hy, had elk
sgn brood, na werd er veel armoede geleden. Niemand had
b$ de omwenteling gewonnen dan dieven en schurken. Maar
zg plakken ook de wrange vrachten. Antwerpen heeft er ont-
zettend by verloren. Wy stemden toe, dat Holland en België
te zamen een schoon geheel uitmaakten, daar zeevaart, hier
fabriek wezen , daar handel, hier landbouw en myn werken, in
de gelukkigste vereeniging. Zoo scheidt verkeerde godsdienst-
yver leden van een en hetzelfde huis[gezin], en ondermynt
het maatschappelyk geluk van geheel een volk*' (??).
Wie den hoogen Dom van de »Onze-Lieve- Vrouwe-Kerk"
te Antwerpen niet enkel gezien, maar ook beklommen heeft,
zal *t niet verwonderen, dat de reiziger by het beklimmen van
dat meesterstuk van gothische bouworde uitroept (bl. 9) : »Hoe
verheft zich de ziel boven het stof. Hoe diep welft zich het
blaauw des hemels boven het hoofd, hoe klein is alles daar
beneden! Het rumoer der wagens, de stemmen der menschen
worden pas gehoord, smelten tot verward gedruisch zamen, of
worden door den wind weggevoerd. Flegtig ruischt de adem
des winds langs de hoog doorluchtige, in zerksteen gevatte
boogvensters, die boven alle aardsche voorwerpen verre uit-
zien en den aanblik bieden in duizelingwekkende diepte, ter-
wyl de eenzame vogel laag boven de daken rondzweeft. Men-
schel\jke kleinlieid by alle menschelyke grootheid wordt ons
gepredikt door het reuzengevaarte waarop wy ons bevinden.
Terw\)l der menschen werken ais voor het oog verdwynen,
zijn wiy aan een menschenwerk , door de kleine menschenhand
gewrocht, onzen hoogen stand verschuldigd. Dit menschen-
werk trotseert den storm van eeuwen, de woede van zoovele
orkanen. Zy hebben by dag en by nacht rondom het gryze
hoofd gefloten, geloeid en gebulderd, en nog heeft het zich
niet gebogen. Toch is het niet onwankelbaar als de grond-
slag der bergen.**
De vroegere grootheid en de val van Antwerpen worden
herinnerd, ook haar kortstondige bloei onder het Neder-
landsch bestuur, en, zoo eindigt de reiziger die beschou-
wing, thans is »ze de zetel van het domste bygeloof, de plaats,
346 U. W. THODES VAN VELZEK,
waar het tooneelspel der Roomsche Godsdienst-plegtigheden
tot walging [liever: walgens] toe wordt opgevoerd".
De belangrijkste kerken te Antwerpen worden bezocht, en
vele Bchilderstukken van de oude meesters bewonderd, ook de
stukken van van bree en bbaekelaer daarbij vergeleken, en
de nbassins*' of dokken in oogenschonw genomen. Het ver-
wondert ons dat aan het onde gebouw van de Hanze, hoe
onaanzienlijk ook, te dier gelegenheid niet met één woord
wordt gedacht.
Te Brussel is de eerste gang naar de Groote Markt en het
gothische Stadhuis. Welverdiende hulde wordt aan dit voortref-
felijke gebouw gebragt, en ook ten aanzien van het Broodhuis
cene juiste aanmerking gemaakt. De zaal op het Stadhuis
waar karel V, op v|jf-en-vijf-jarigen leeftijd, van al zyne
grootheid vrijwillig afstand deed, doet den reiziger uitroepen:
» Ziedaar aardsche grootheid!*'
Wie zou, voor het eerst te Brussel komende, geen^ Estami-
liet bezoeken ? Dit deed ook t. v. v., maar onzes oordeels plaatst
fa\j ten onregte het Café des MiUe Colonnes y op het Muntplein,
onder de Estaminets. — Onderscheidene bijzonderheden om-
trent den laatsten strijd van het Nederlandsche garnizoen in
1830 worden medegedeeld; de hoofdkerk of Sinte Gudnle —
waarom niet Goede of Goedele, zoo als de Ylaamsche naam is? —
wordt bezocht, alsmede het Museum en andere verzamelingen
van schilderstukken, waaraan Brussel zoo r^*k is. — De
nTemple des Augtistins" wordt op bl. 33 genoemd. Hoe Ib
het mogeiyk dat de Heer t. v. v. niet tevens heeft her-
innerd dat »in den HoUandschen tyd*' de Protestantsche, of
wil men de Hervormde, Gemeente hare Godsdienst-oefeningen
in dat kerkgebouw hield, waar vaak de geheele Koninklijke
familie, met de ministers en vele leden der beide Kamers, zieh
in den gebede vereenigde!
Zeer belangrijk is het bezoek van de velden van Waterloo
en Quatrebras. Men zie (bl. 39) hoe de reiziger z\jnen lezer
naar het slagveld leidt, om den laatsten strijd van NAPOiiBOir
b\j te wonen. Zijne beschonwingen deswege worden met deze
regels besloten (bl. 42): »Hier werd het oordeel over hem ge-
houden, die in zijne eerste verschijning een zegen was voor
Europa, maar die, door heerschzucht verblind, zich meer dan
een sterveling betaamt aanmatigde, en daarom, als vijand van
TWINTIG DAGEN, ENZ. 347
het menscheliök geslacht, naar een afgelegen eiland werd ver-
bannen, om daar een graf te vinden. Moge Waterloo steeds
aan de wereld prediken: hoe heerschzncht en hoogmoed zich
zelve den diepsten val bereiden.'*
Over dien veldslag sprekende, heeft de slordigheid van den
oorrector (bl, 38) in« plaats van Hoagoamont,Planchenois, enz.,
barbaarsche namen gesteld. Ook later vinden wy in eigen-
namen of konstwoorden onderscheidene drakfonten, ofschoon
overigens het typographisch gedeelte met zorg behandeld is,
en het klein formaat deze »Reisherinneringen** allezins ge-
schikt maakt om op reis naar België of naar den B^'n te
worden medegenomen.
De Grot van Han wordt aanschouwelijk beschreven. Wg
meenen dat het nu veertig jaren geleden is dat La ChroUe de
Han is bekend geworden door het bezoek van den Heer ▲•
QüÉTELET, dest^'ds een bevallig Dichter en verdienstelijk Ma-
thematicus, sedert Directeur van de Sterrewacht te Brussel.
Over Dinant, en de vroegere lotgevallen dier oude stad, hadden
wij méév gewenscht.
Te Spa had de S. des avonds ter loops de speelzaal be-
zocht; maar, zegt hy (bl. 71): »De vroege zondagmorgen vond
ons op een schoone wandeling. Hoe veel beter was het toch
in de vrye en schoone natuur van God, dan in den atmo-
sfeer van menschelyke hartstogten, dien wy den vorigen avond
hadden ingeademd. Wy beklommen langs een zig-zag oploo-
pend, effen en breed pad den schoenen, met bosch begroeiden
berg, die oomiddellyk achter Spa wordt gevonden, en naar
menig punt de heerlijkste gezigten doet genieten op de beneden
liggende stad met hare tuinen en lanen, of de daar naast ge-
legen bergen. Wy beklommen den hoogsten top, en ademden
daar eene raimere, hartsterkende morgenlucht in, en konden
ons langen tyd niet loascheuren van het betooverend, idyllisch
landschap, dat zich rondom ontplooide en telkens nieuwe schoon-
heden liet ontdekken.*'
By het verlaten van België zegt de reiziger (bl. 75): »>Wat
wy van dit land zagen, vervulde ons met het verlangen,
er nog nader kennis mede te maken. En wy durven gerust
aan elk die lust heeft, schoone gezigten te zien en eene be-
vallige natuur, vooral de Maasstreken aan te bevelen. Nie-
mand zal van daar onvoldaan terugkomen. Ieder zal zijn tijd
348 U. W. TH0DE2Ï VAN VBLZEJÏ, TWIimG DAQEK, EXZ.
en moeite r^kelyk beloond vinden in het Keerl^kst natuur-
genot, dat de Schepper zijn menschenkinderen aanbiedt, oni
Hem te prezen over de scboone woonplaats, die H|j onB ge-
Blacht heeft aangewezen. En dit scboone natuurgenot is niet
ver van ons te vinden. De stroom, die onze vaderlandsche
oevers besproeit, ofschoon in den vreemde ontsprongen, biedt
het ons aan in de nabijheid* — En daarmede lokt menige
vaderlandsche herinnering het gevoelig hart, en vraagt ook
de menschel^jke kunst een geopend oog, — om oog en hart
weldadig aan te doen en r^jkel^k en waar genot te schenken/*
Deze uitspraak maken w\j gaarne tot de onze, en voorts
bevelen wig ieder die een uitstapje naar België wil doen, deze
üBeisherinneringen*' aan.
De Christenen in de Bonau-Vorstendommen en in TurUjëy hun
Godsdienst , toestand en verhouding tegenover de Porte en BuS"
land. De aardeidende oorzaak tot den tegenwoordigen Oorlog.
Benevens eene alphabetische aanwijzing van de voornaamste
plaatsen ^ middellijk of onmiddellijk betrokken in den strijd in
het Oosten. Met eene plaat en een kaartje. Te Dordrecht^
bij H. Lagerwey. 1855. In gr. Svo. 86 bl. f i^ 60.
Onlangs werd ons verhaald dat de boeren van zekere streek
eich ergerden als hunne Predikanten om 't herstel van den
vrede baden, w\)l z\| daar eene daling der graanpr^zen uit
voorzagen, 't Is te hopen dat onze Heeren Uitgevers minder
zelfzuchtig mogen denken, nu de gesloten vrede ook het debiet
der vele door hen uitgegeven ooxloff-brochures doet dalen, en
hun de hoop beneemt om nog anderen daarby toe te voegen.
Intusschen kan het voor ons liggend boekjen ook na 't ein-
digen van den oorlog nog met belangstelling en genoegen wor-
den gelezen, al schijnt het ons wel wat éénzydig tegen Rus-
land. De st\jl is veel beter dan die van den ellenlangen titel,
welke ons van de moeite eener inhouds-opgave verschoont.
Ten bewijze van 't een en ander nemen wy de volgende
merkwaardige bijzonderheid over: nOnder de volkeren van het
Turksche R^'k is er een, de Moldo* Wallachen , bi^ wie de
vermenging van Heidensche overleveringen met Christelgke
denkbeelden bijzonder sterk sprekend is. Nog heden wordt
DE CHBISTENEK IN DE DONAU- VORSTENDOMMEN , ENZ. 849^
men getroffen door de onmiskenbare sporen die de Romein-
sclie Godenleer in de volksbegrippen heeft achtergelaten: de
namen van jupiieb, venüs en mercüriüs zijn volstrekt niet
vreemd aan den TVallachyschen en Moldavischen boer; hij
omringt ze met een bijgeloovig waas, en viert feesten te hun-
ner eer. In Servië wordt de heilige elias algemeen gehou-
den voor den Grod die den donder voert; de heilige Maagd
beschikt over den bliksem; de heilige pantaleon over de
wolken/'
Het fraaie steendrnkplaatje, dat de Bassische Keizers-fa-
milie voorstelt, zal menigen lezer welkom zyn.
V. p.
Volka^Ahnanah voor NederUindsche Protestanten^ voor het Jaar
onzes Heeren 1856, uitgegeven door Mr. J. i. d. nepveü en
Ds. ALB. VAN TOORteNENBEKaEN. JV CTiJrec^, ^j?' N. de Zwaan.
In 12TO0. 166 hU ƒ : - 70,
Wanneer naast den zoo goedkoop gestelden, hoogst voor-
treffel\|ken i'Evangelischen Yolks- Almanak" , ook nog deze
»Yolks- Almanak voor Protestanten" genoegzaam debiet kan
vinden, zallen w^ tegen het bestaan van een tweetal Jaar-
boekjes, in denzelfden geest geschreven, niets inbrengen. De
twee mannen die zich met de redactie van den laatstgenoem-
den Almanak hebben belast, z^n gewis voor hunne taak be-
rekend, en indien zy geholpen worden door Prozaschr^'vers
als J. J. VAN VOLLENHOVE, CARPENTIER ALTING, SOETBROODT
PICCARDT, en door een zoo begaafden Dichter als ten kate,
dan kan men zich van iets goeds reeds vooraf verzekerd hon-
den. De versjes van erioa, h. van bbrkum en carpentier
ALTiNG hebben geene de minste dichterl^ke waarde, maar wor-
den door ons toch liever gelezen dan het proza van o. cvan
BALEN BLANKEN, getiteld: »Het verloofde elsje, of eene echt
Protestantsche huwelyksvoorbereiding*', dat, hoe stichtelijk het
z^', en welke nattige wenken het bevatte voor verloofden en
gehuwden , toch hoogst waar8cl4|nmk niet voor dezen Almanak
is geschreven, en daar dan ook niet te huis behoort. In den
Kalender vinden w\|, behalve den Protestantschen dagw\jzer,
BOEKBESOH. 1856. N^ VU. 25
850 YOLKS-ALSUKAK , ESZ.
die ons zoo veel mogelijk op gedenkdagen voor het Protes-
tantisme opmerkzaam maakt, ook een Protestantschen Bjjbel*
wQser, die voor eiken dag een tekst geeft, welke in verband
staat met de eene of andere hoofdzaak des zuiveren Christen-
doms, die aan bet hoofd van elke maand opgegeven wordt*
Wip gelooven dat zg die voor het Protestantisme schrijven,
niet te zeer bet denkbeeld, dat men met de geschiedenis der
Hervorming vóör drie eeuwen het volk heeft bekend te ma-
ken, moeten overdreven. Men doe inzonderheid zien wat het
tegemaoordtge Bome wil; men late de geschiedenis van onze
dagen spreken, tot bew^'s, dat Rome nog het eeuwige Bome
wil zijn ; — men stelle in het licht wat eigenlijk Bome*s Kerk-
leer wil, en toone nit de handelingen en besluiten derTrent-
sche Kerkvergadering het aan, hoe Bome het woord der ver-
vloeking daar uitspreekt over allo vrijzinnigheid by Boomsch
en Protestantsch. De Almanak voor dit jaar moet dan ook
zóó in waarheid een Almanak voor dit jaar , voor dezen tijd
zijn. Noch redeneringen en verhandelingen , hoe goed op zich-
zclve, — noch martelaars-geschiedenissen uiteen vroegeren fijd,
zijn in staat om hen die nog te veel onderscheid maken tns-
schen het Middeleeuwsche en het tegenwoordige Bome, tot
eene juiste voorstelling der zaken te brengen. Onze tyd levert
bewijzen genoeg, dat Bome in 1856 en in 1556 en in 856
hetzelfde wil en bedoelt, en deze bewezen b\jeen te brengen,
en te toetsen aan het Evangelie: ziedaar wat onzes inziens
behoefte ia. Indien aan den Protestantschen dag- en Bybel-
w^'ier meer de stof ontleend ware van het mengelwerk; in-
dien de Bedaetenrs en verschillende medewerkers in hunne
stokken het aantoonden wat de Boomsche en de Hervormde
Kerk z\jn tegenover den Bybel — w^j meenen dat Boomsch
en Protestant hierdoor het best zouden leeren hunnen tyd
regt te begrepen.
Overwinning kroont den Strijd, Een Verhaal door j. b. bist-
STAP. Te Schiedam, bij P. van Katwijk, Junior. 1855. In
gr. 8ro. VIII en 301 W. ƒ 8 - 25.
Men verlangt tegenwoordig dat de roman een spiegel cy
J. B. RIETSTAP, OTEBWUniIKd KBOO^TT DEX STBIJD. 351
Tan het werkelijk leyen. Dit is een gnnstig teeken des tyds.
Bomans die de werkelgkheid teruggeven, vinden schier on-
verdeelden bgval. De Schryver van het verhaal dat v\j nu
aankondigen, heeft dit beide in plan en uitvoering vrij wel
in 't oog gehouden. Hij toont, in een tafereel dat werkelijk
zóó had kunnen voorvallen, hoe aanleg, \jver en last voor *t
schoone soms over ongunstige levensomstandigheden de zege
kannen behalen, doch hoe onzeker zij is, wanneer niet de
fortuin, of 't geen men doorgaans het geluk noemt, eenig ge wigt
in de schaal werpt.
Naar het oordeel van Kef. heefl de S., behoudens de aan-
merkingen op enkele zwakke plaatsen , zijne taak loffelyk vol-
bragt. Hij heefl als het ware zelf doorleefd wat h\j voor-
stelt. Met belangstelling volgt men den jongen ferdinand, den
held van 't verhaal, naar het kantoor van den hardvochtigen
PLEMKEN, en slaat hem gade in zijne letterkundige uitspan-
ningen, onder afmattenden, akeligen arbeid aan het zamen-
stellen van een groot dagblad. Even gaarne vertoeft men op
het buitengoed van den Heer oldinga; ofschoon het karakter
en gedrag van den jongen oldixoa niet onberispelgk zyn. H$
vraagt z^ne nicht ten huwelijk , maar zij heeft haar hart reeds
geschonken aan ferdixakd; en wat hij nu doet om dien jon-
geling te verdringen, is, óf te weinig, öf te veel. Het vijver-
bad van OBRALDixE, die ferdinakd, als hij in 't water valt,
naspringt, wil ons mede niet behagen; en dan kunnen w^ 't
den Schrijver bijkans niet vergeven, dat hij, om tot eeneont-
knooping te komen, eene afgezaagde verrassing, die niemand
meer verrast, heefl gebezigd. Ferdikand, namelyk, moet, om
te kunnen huwen , een voldoend bestaan of inkomen hebben.
Noch z^'n werk, noch zijne kunst-oefening kan hem dit ver-
schaffen; maar zie, daar komt de hem onbekende vader van
zijne OERALBiNE, en brengt hem de erfenis van een hem almede
onbekenden oom, die in de Oost is gestorven. Zulke uit-
komsten hebben reeds te dikwyls gediend, en 't is te meer'
jammer dat de S. geene betere ontknooping heefl kunnen ver-
zinnen, wyl 't hem anders niet aan vernuft ontbreekt: ge-
tuige, b. V., de beschrijving van het bezoek van ferdinand
hij orondeuan; van een yacht-club-feest ; van de party op
het buiten van oldinoa; en bovenal van het den Schrijver
25*
552 SCHECSEK DEB BEKEN- EK UEETKUXOE.
ZOO 't 8cl4jnt bekend geworden slavenleyen van eenigen der
bedienden bij de redactiën van groote dagbladen. Maar, ge-
noeg! Ref. heeft alle die détails met belangstelling gelezen, en
onverminderd z^ne aanmerkingen acht h\j *t werk yerdienste-
l\jk genoeg om er de aandacht v^a de Leesgezelschappen op
te vestigen.
Schetsen der Reken' en Meetkunde^ ter dienste van wèl-onder-
wezen wordende Leerlingen. Door c. van deb heulen. Te
Utrecht, bij C. J. Heyl. 1855.
I. Gronden der Cijferkunst. In Svo. VIIIenSObL ƒ :-60.
II. Gronden der Stelkunst, In 8vo. 58 bL f i- 45.
ni. Schets der Meetkunde. In Svo. 80 bl. ƒ : - 60.
Ref. heeft deze werkjes van den Heer v. d. m. oplettend
nagegaan, en legt er gaarne de getuigenis van af: dat het
drietal geene onbelangr^'ke bijdrage is tot de reeds bestaande
hulpmiddelen ter aanleering van de wiskunde. Zij zullen
vooral welkom z\jn by die onderwijzers welke hunne leer-
lingen in het zelf-denken en zelf- werken oefenen, en zich
niet slaafs binden aan een enkel leerboek met opgaven en
antwoorden, stellingen en oplossingen. De Schrijver be-
schouwt te regt het mondelinge onderwys als het voornaam-
ste, en acht zyn werk een middel te zgn voor den leerling,
om van zulk een wèlgegeven en welbegrepen onderwijs dat
te kunnen in gedachtenis honden wat anders niet of niet goed
in het geheugen zou bleven bewaard. £ene opgave van den
inhoud acht Ref. onnoodig. Men vindt hier in eene goede
orde verzameld wat de leerling van de gronden der Beken-,
Stel- en Meetkunde behoort te weten en te verstaan. Het
werk zal voorts zich-zelven wel aanprezen, te meer dew^l
de Uitgever het debiet bevorderd heeft door eene goede uit-
voering en lagen pru's.
s.
BOËKBËSGHOUWING.
Aescbyli Choephorae. Cam interpretatione'Latina et annota-
tione edidit albebtds ds jonoh, LU* Doctor, Fraeceptor in
Gymnasio Rheno-Trajectino. Traject! ad Bhenam, apad
Keminh et FUium^ typogr. hdccglyi*
Niets ter wereld kan zich aan den invloed van den tyd
onttrekken. Dit geldt ook van de studie der oude letteren,
die zich sch^nbaar geheel van den tegen woordxgen t^d afzon-
dert. De geschiedenis toch vertoont meermalen dezelfde ge-
beurtenissen met andere namen, of, om het meer eigenlgk uit
te drukken, de groote oorzaak van al wat er op aarde ge-
beurt, de hartstogten der menschen, is steeds dezelfde. Naar
mate nu in verleden tijdperken meer deze of die hartstogt
heerscbte, en in onzen t\jd een dergelijke hartstogt den boven-
toon voert, is ook dit of dat t^dperk der oude geschiedenis
voor ons meer aantrekkelgk , en z\jn by gevolg oqk de let-
tervruchten in dat t\jdvak voortgebragt, bijzonder het voor-
werp onzer studie. Hieraan is het, bij voorbeeld, toe te schrg-
ven, dat vroeger meer de Lat^jnsche, tegenwoordig meer de
Grrieksche letterkunde wordt beoefend; want in de Latijnsche
letterkunde is meer eene aristokratische en in de Grieksche
eene demokratische rigting heerschend. Hetzelfde geldt van
de keus tegenwoordig in de Grieksche letterkunde gedaan.
Vroeger gold meer de latere Grieksche letterkunde, de Alexan-
drgnsche school, die de meeste verwantschap met de Latijn-
sche letterkunde vertoont; tegenwoordig is het vooral het At-
tisch, het demokratische Grieksch b\j uitnemendheid, dat de
aandacht der litteratoren bezig houdt. Dit is niet alleen uit
dit oogpunt merkwaardig, maar ook in andeire opzigten. In
alle vakken zoekt men zich tegenwoordig van de traditie los
te maken, en de zaken uit den grond op te halen. Dit zelfde
geschiedt ook in de oudj3 letteren, en daarom vergenoegen de
litteratoren zich niet meer met het bestuderen der Latijnsche
Schrijvers, die de Alexandrgnen hadden nagevolgd, en even
weinig met deze laatsten, die ook meer navolgden en compileerden
BOEKBESOH, 1856, iT. VIII. 2G
354 A.LBEBTUS DE JOXQH,
dan zei ven uUronden; maar zQ gaan vooral naar Athene, om
daar nit de bron zelve de Grieksche elegantie te leeren kennen.
Daaraan is het toe te schrijven, dat uit de Grieksche .wQs-
geeren vooral plato wordt beoefend, en dat onder de Griek-
sche Dichters vooral de Trearspeldichters, en wel niet zoo als
vroeger de derde, eubipides, maar de eerste van wien wjj
stukken over hebben, aesohtlus, de aandacht trekt. Aeschtlus
was een Athener van den ouden stempel, een der helden, die
by Marathon had medegestreden , een dapper voorvechter van
de vr^heid z\jn8 vaderlands, en in z\jne stnkken een verdedi-
ger van de oude voorvaderl\jke regtschapenheid , een tegen-
stander van het de overhand nemende zedenbederf. Hy was
een voorstander van eene door wijze wetten getemperde de-
mokratie; en in zoo verre is het zeker merkwaardig, dat juist
h$ tegenwoordig zoo veel beoefenaars vindt. Wij willen over
den aard zjjner stukken nog een enkel woord zeggen.
Z\jne stukken waren allen bestemd om op de feesten van bao-
OHUS in Athene vertoond te worden. Hij maakte gewoonlijk
drie stukken, die eene zoogenaamde trilogie vormden, en
daarbij een zoogenaamd drama Satjricon, eene soort van mudtf-
viüSy tot besluit. Dit laatste is van minder gewigt. Aeschtlus
verstond de kunst om zyne stukken zoo veel mogelgk ieder
tot emi geheel te maken, en ze toch zóó met elkander te ver-
binden, dat zij een doorloopend verhaal vormden , waaraan zich
dan ook het drama Satyricon aansloot. Dit bl\jkt vooral uit
de trilogie, waarvan het middelste stuk voor ons ligt. WQ
willen daarvan e^i kort overzigt geven. Het eerste stuk heet:
nAgamemnon'*, en beschrijft de tehuiskomst van JLOASCEinrosr,
en z\jne vermoording door z^jne vrouw klttshhestra. en haren
minnaar aegisthus. Agahemkox komt daarin als een aller-
eerwaardigst Koning voor; doch niet onduideliijk geeft de
Dichter te kennen dat, hoe afltohuwemk ook de daad van
KLYTBMHXSTRA was, echtor de Koning door z\jne groote heersch-
zncht, die zoo velen ongelukkig gemaakt had, niet zonder
schuld Was aan zyn eigen ongeluk. Voorwaar eene heilzame
les voor Aihene, dat op zgn voorspoed overmoedig begon te
worden I
Het tweede stuk: »de Choephorae*', beschrijft de wraak door
0BB8TB8, den zoon van AOAXEMNOy, over het vermoorden z\jns
vaders genomen door het ombrengen zijner moeder en van
AESCHTU CHOEPH0RA.E. 355
haren minnaar. Obestes pleegt dit schrikkelgke feit op beyel
Tan APOLLO , doch , hoezeer hy das zelf eigenlijk zonder schuld
18, wordt h\j door de wraakgodinnen beangstigd, en is zelf
onthntst over de verschrikkelyke daad door hem op Groddelgk
bevel volbragt.
In het derde stuk: »de Wraakgodinnen" getiteld, wordt
OBESTES door deze godinnen vervolgd, tot dat h\j doorAPOLLO
en lOHEBVA wordt gered, daar z\j hem naar Athene brengen»
hem door den Areopaag doen vonnissen, en hem, dewijl de
stemmen der regters staken, door den stemsteen vanHiiTEBTA,
die in zyn voordeel is, doen vrijspreken. Het doel van dit
stak is vooral het vèrheerlyken en handhaven van de regt-
bank van den Areopagns, die door hare strenge regtvaardig-
heid in geheel Griekenland beroemd was.
Het satyrische stuk, dat hierbij behoorde, nProtens*' geti-
teld, is verloren. Denkel^k werd daarin mexelaus bespot,
die in Egypte, b\j den zeegod pbotëus, z\jnen t^d verkwistte,
en das te laat kwam om zijnon broeder te helpen of te wreken*
' Deze trilogie is in hare soort niet minder belangrijk dan
de Ilias en de Odyssea. Jammer maar, dat de stakken in
znlk een bedorven toestand tot ons z\|n gekomen. De moe\}e-
lijkheid van aeschtlus , die vooral naar verhevenheid streefde,
is denkelijk de oorzaak van de menigte fonten, door afschr^-
vers, die hem niet begrepen, in de handschriften gemaakt.
Daarom is het te meer te pr\jzen, dat de letterkundigen hun-
nen arbeid besteden om deze trilogie te zuiveren en zoo veel
mogelijk te herstellen. Reeds heeft Prof. kabstek den »Aga-
memnon" behandeld , nu is het tweede stuk door Dr. de JOVf&a
uitgegeven; wQ hopen dat ook het derde onder ons eenen be-
handelaar zal vinden.
Het 8tr\jdt tegen den aard van dit Tydschrift in uitvoerige
letterkundige napluizingen te vervallen. Zoo iets behoort in
de ffMnemosyne" of in de nMiscellanea** te huis. Hier z\j het
genoeg op het belangrijke dezer uitgave te verwezen, die in
allen gevalle de deelnemende studie onzer litteratoren ten volle
verdient, en waarin zrj zonder twijfel veel goeds en waars
zullen vinden, al is het ook, dat hier en daar aanmerkingen
te maken z\jn, en vooral door de Leidsche school dit boek,
dat van Utrecht uitging, wel met een kritischen blik zal on-
derzocht worden.
26*
356 S- HOEKSTBA, B.Z.
De Triumf der Liefde in aüe beproeving^ bezongen in het Lied
der Liederen. — Het Hooglied vertaald en toegelicht door
S. HOEKSTRA, B.Z., Predikant te Rotterdam* Tldvrx /^h Kx^etpk
To7^ icafl«po7^. Tit. i: 15. Te Utrecht, bij Kemxnk en Zoon.
1856, In poet Svo. VIII en 125 bU f :- 90.
De mode a la renaissance , die er behagen in schept de onder-
wetsche vormen in al hunne onnatuarlijkheid en wansmaak
terug te brengen, is, helaas! ook op *t gebied der Theologie
doorgedrongen, waar hare gevolgen vr^ wat gevaarlijker z\jn
dan elders. Aan haar zjjn de vergeestelijkende, en even
daarom allen waarheidszin met voeten tredende verklaringen (?)
van het Hooglied door delitzsch en HENasTEHBERa tewyten:
aan haar ook de aanbeveling dier werken hier te lande in
nu wijlen de Jaarboeken voor wetenschappelijke Theologie. Ge-
lukkig inderdaad, dat die voortbrengsels eener ziekel\jke ge-
loovigheid een even noodig als krachtig tegengif gevonden
hebben , op Dultschen bodem in den Kommentaar van HrrziOy
en bij ons in de meer populaire bewerking van hoekstra,
waarvan w^ thans — nadat ze eerst in diezelfde Jaarboeken
was geplaatst — met hooge ingenomenheid eene afzonder-
lyke » veelzins gewijzigde** uitgave begroeten.
Wiy hebben HiTZia*fl en hoekstra's uitleggingen te zamen
gelezen, en zóó doende onderling vergeleken. Zij konden
voegzaam en vreedzaam naast elkander gelegd worden; want
belde plaatsen zich op hetzelfde alleen-rigtige historische stand-
punt, en kennen met geringe wijziging aan den Dichter het-
zelfde denkbeeld toe: den lof der reine menschel\jke liefde. In
de specialiteiten, daarentegen, w^'ken z^ vaak en aanmerke-
lyk van elkander af; minder nog in de woordverklaring, dan
wel in de dramatische rollenverdeeling, die ongetw^feld ook
juist het groote bezwaar is *t geen op de exegese van *t Hoog-
lied drukt. Hier zouden w\j ons intusschen nog al eens aan
de z\jde van hitzig scharen. Zoo vinden wij *t, b. v., veel
natuurl^ker, dat H. i: 4' in den mond van eene der harem-
vrouwen, dan in dien van sulahith gelegd wordt, daar de
beschryving welke zy in vs. 5 van zich-zelve geeft, kennel\jk
bestemd schijnt om den lezer hare optreding aan te kondigen.
Z66 ook, wanneer hoekstra H. ui: 6 — 11 nu zelf niet meer.
BE TBIUMP DEB LIEFDE, E2fZ. ,357
gelijk yroeger, van salomo's bruiloft met sulajuth, maar met
eené andere vrouw verstaat, meenen wy aan hitzig*s hand
nog een Btap verder te moeten gaan, en aan te moeten nemen
dat in H. iv: 1 — v: 1 de schildering dier bruiloft wordt voort-
gezet ; vooral naardien de minnaar H. v: 1 eene zinnelijke vol-
doening z\jner liefdezncht erlangt, waarvan bij de ongehuwde
en kuische suiaioth geene sprake z\jn kan. Evenmin dunkt
het ons mogelyk, dat H, vii: 1—10 op haar betrekkelyk zy.
Wel is waar, het bewijs, door hitzio uit de onkiesche lof-
spraak VS. 2 en volgg. ontleend, komt ons tamelijk zwak voor,
gelijk wy over *t geheel, als h^ uit sülakith's min het zin-
nelijk element ganschelijk wil verwijderd hebben, hoek8tba*s
part\| tegen hem kiezen: de beeldtenis, die bulamith zelve
H. v: 10 — 16 van haren geliefde maalt, is in den mondeener
jonkvrouw naar onze zeden immers óók de kieschste niet, maar
wij houden 't er voor, dat men zich b\j diergel\>ke bedenkin-
gen nog altoos te weinig in 't Oostersch klimaat en in den
kinderlijken toestand der maatschappij verplaatst: men behoeft
dus hier ook niet eens, met hitzig, aan eene b\j vrouw te den-
ken. Maar met dat al, dat het eenvoudig landmeisje, de nede-
rige herdersbruid, hier als ndochter eens edelen" zon worden
betiteld, bl^'ft voor ons gevoel zoo onbegr^pel^k als smake-
loos, en past veel eigenaardiger op die gemalin, met welke
flALOHO H. ui: 6 en volgg. in 't huwelyk is getreden. Zóó
wordt het gedicht tevens minder verbrokkeld, hetgeen door
HOEKSTBA. wcl ccus meer had mogen worden vermeden. Op
twee plaatsen — H. i: 5 en vn: 9 — erkent hy dan ook zelf,
althans den schyn eener te gekunstelde rollen verdeeling op zich
te laden.
Nog een paar aanmerkingen hebben wy op hoekstba's ar-
beid: de eerste, dat hy het Oostersch dichtstuk som wylen naar
zyne Westersche begrippen van welvoegelykheid plooit, gelyk,
b. V., zyne vertaling van H. vii: 2» door hem 1». op »het
decorurn* gegrond wordt. Hierby echter hebben zyne niet-
wetenschappelyke lezers eer gewonnen dan verloren. Maar
in een ander opzigt is hun belang niet genoeg in 't oog ge-
houden, byaldien onze tweede aanmerking doorgaat: dat, na-
melijk, hier en daar eene enkele ophelderende noot te meer
wenschelyk, ja, noodzakelijk zou zyn geweest. Zódhad,b. v.,
op H. i: 5 wel met van deb palm aan 't zwarte geitenhaar,
358 8. HOEKSTRA, B.Z.,
waaruit de tenten geweren werden, mogen herinnerd wor-
den; en H. m: 8 slet de nachrik in den nacht** mede naar
eenige toelichting om. — Eindelgk zg ter loops aangestipt, dat
w\|, wegens de eeryoUe vermelding der stad Thir^ (H. vi: 4),
den t^'d der vervaardiging van *t Hooglied liever met Birzio
toflschen baösa's troonsbeklimming en den opbonw van Samaria
door OMRi, dan met hoekbtba onder jebobxax II souden zoeken.
Maar na meene toch niemand dat deze tegenwerpingen door
ons geopperd worden met een regtstreeksch of z\)deling8ch oog-
merk om de waarde van hOekstba*s geschrifl iets in 't minste
te verkleinen. Yoeleer hopen vrïi op eenen herdruk, en wil-
den juist daarom den Schr$ver *t een en ander in nadere
overweging geven. Het Hooglied is, althans uit het ware ge-
zigtspunt, nog te weinig behandeld, dan dat z^ne uitlegging
reeds eeue vastheid en zekerheid, als o. a. die der Johannei-
sche Schriften, zou bereikt hebben, waarb\j den Exegeet som-
mige misslagen als onweêrsprekel^k en onverschoonlyk kun-
nen worden verweten.
Overigens weten wg het boek, met name aan ongeleerden,
niet beter ter lezing aan te pr^'zen, dan dat het voor zich-
zelf si^eke. Wy kiezen alzoo eene proeve — en laat ons daar-
by onzen lezers de verzekering mogen geven, datwQ ons b\j onze
keuze meest door de noodzaak, om een kort en afgerond ge-
heel te nemen, hebben laten leiden; maar dat de schoonheid
en aangenaamheid van bokkstba*s proza- en dichtst^l zich
overal gel\jk bl\jft«
nEerstê IdyUê (n: 8— 17),
Hoe Uef bulamith's Mtrmaar haar had.
Hoorl... myn Beminde!
Ziel daar komt hy.
Springend op de bergen.
Huppelend op de heurelen.
MQn Beminde is eene gazelle
Of een hertenwelp gelgk.
Zie, daar staat hy
Achter onzen 1) munr;
Hy ziet op door de vensters,
Hy schittert door de traliën.
1) Uit dit onzen biyict immers, dat zy spreekt van eene ontmoeting met
haren Minnaar terwyi z\| in Aare woning was. Die woning moet aan-
zieniyk geweest zijn {muur, vensters, traliën) en hoog (vs. 14).
PK TBIUUF DEB LDCFDS, ENZ. 359
WjA Beminde b«g^*
£o spreekt mg «aa:
nSta op toch,
^Myne Lieve, mgne Schoonel
^En kom buiten I*
^Want sie, de winter ie voorby,
„De piasregen orer,
„Hy is orer voor goedl 1)
„De bloemen komen mt op het reld,
„De tyd Tan het singen S) genaakt,
„En het kirren van den tortel
„Laat zich hooren op ons land.
„De vygeboom kleurt syne wintenrrachten
„Met roode tinten,
„En de wynstokken Moeyen,
„Zy geven geur.
„Sta op toch,
„Hyne Lieve, myne Schoonet
„En kom buiten.
„Myn Duifje in de rotskloven,
„Schuilend in de steiltel
„Laat my uw aangezigt zien,
„Doe uwe stem mSj hooren;
„Want uwe stem is bekoorlijk,
„En uw gelaat bevallig»**
ScLAMiTH had aan dit verzoek van haren Bfinnaar rüür
daan, en hem eene strofe voorgezongen van zeker welbekend
herderslied:
,^„ Fan^i ons vouen, 8)
»i>f Vijnberg-verwoetierB :
„„ Want onxe loijnberg èloeii.****
1) Letterlek: A(/ ging weg voor zich! d. i. hy ging geheel en al been.
Q Vroeger vertaalde ik: de zangtijd ; ook goed. Er wordt echter vol-
gens het oonpronkelijke niet aan vo^tf/^ngezang, maar aan het zbgen der
•MPMfilm zelve gedacht.
8) Andereu denken aan jakhalzen, kleinere en grootere soorten-; hei was
toen echter ook het seizoen der jonge vossen; m^ns inziens ia, de bedoeling:
Vangt ons de voBsen,
De onde met de jongen.
Die wijnbeig-plagen! enz.
360 S. BOEKSTBA, B.Z., DE TBIUMF DER LIEFDE, ENZ.
Het yertellen van deze ontmoeting met haren Beminde brengt
8ULAKITH van zelf tot de uitboezeming, zoo ran bare trouwe
liefde, als van haar yerlangen naar haren Minnaar.
Myn Beminde is mijne.
En ik ben zyne*
Hy, die daar weidt onder de leliën.
Eer de avondkoelte waait, I)
En de schadowen vlieden:
Kom toch, mijn Beminde!
Vlug als eene gazelle.
Of als een hertenwelp.
Op de kloTige bergen. S)
Nog een enkel woord over de uityoering. De pers der
Heeren kehink mnnt uit door eene duidelgke, heldere,
sieriyke letter: men vindt die ook bier. Op de correctie zon
wel iets af te dingen z\jn: wij stuitten nog al eens op niet-
opgegeven dmkfonten, b. v.: bL 81: n Mijne Beminde"^ voor:
Mijn; bl. 69: nvemerMn*\ voor: vefTèemen wij; bl. 107: naf-
schuwerC\ voor: af schaduwen; bl. 120: nneveldoéT^ voov: neven-
doel. Inzonderheid echter moeten w\j de Uitgevers vriende-
mk verzoeken: dat z\} hunnen binder niet te zeer in de hand
werken, door hunne Dnitsche broeders in die wat al te spoe-
dig versleten dunne omslagen na te volgen. v. p.
1) Eigenlek: tot dai de dag vaait, d. i. de gewone arondwind, wat nog
zdcerder wordt door het bijgevoegde: eêr de êehaduwen vUedem. Be sterk
geteekende scbadawen verlengen zich met snelheid, en verdwenen eindelijk
by het ondergaan der zon. Eene geiyke spreekwijze Gen. im 8.
2) Kan ook vertaald worden: op de bergen der êeheiding: deze iaatite
vertaling verdient de voorkeur, indien men deze woorden met hom toch ver-
bindt, de andere indien men aan de gagetten en hertenwelpen op de bergen
denkt."
Oeschxederds der Eoomeche Kerk. Naar het Engelech van Dr.
JOHK DOWIJNO, door D. BUDDIKG. Tweede Deely 7*, 8* en 9*
Aflevering. Te Dordrecht, bij H. R. van Elk. 1856. In
roijaal 8w., met platen; bL 289 — 447; per Aflevering y bij
inteeh,, ƒ :-65.
De pogingen ter hervorming der diep verbasterde Kerk in
hoofd en leden, op de Conciliën van Pisa, Constans en Bazel,
Dr« JOHN DOWUXG, GESCHIEDENIS DER ROOMSCUE KERK. 861
hadden schlpbreak geleden op den tegenstand der Pausen, die
een steun vonden b^j allen die bQ het voortduren der mis-
bruiken belang hadden ; hdss en HiëRONXMUS van praag had-
den hunnen \jyer met hun leven moeten boeten, en de ver-
volgzucht bleef woeden tegen hunne aanhangers. Toch was
de eens wakker geworden menschelyke geest niet meer in
slaap te sussen, terw\jl de nu volgende Pausen weinig deden
ter opbeuring van hun reeds diep gezonken aanzien, maar
veel om het nog sterker ter neer te drukken. De keuzen van
iNNOCENTiüS Vm, onder wien men het vreemde schouwspel
zag van Pauselyke Prinsen, van alexander VI, die zijn schan-
deiyk leven met een heilloozen dood besloot,en van juliusII,
in wiens hand het zwaard van den krygsman, niet de staf van een
herder der Gremeente voegde, schenen ten oogmerk te hebben
om de wereld van de ongeneeslijke verdorvenheid van de op-
perhoofden der Kerk te overtuigen. Hoe ver het gekomen
was, bleek op het vijfde Concilie van Lateraan, in hetzelfde
jaar waarin lutheb zyne stellingen tegen den aflaat aansloeg,
door LBO X gesloten. Niet alleen — gel\jk dowling heeft —
werden er decreten tegen de vrijheid der drukpers, en tot het
scherper opsporen en straffen der ketters en Joden genomen;
maar ook getuigde van het in die dagen heerschende ongeloof,
de noodzakel^kheid om het geloof aan de onsterfel^kheid der
ziel door een plegtig besluit te handhaven; terw\jl het kleine
getal der opgekomen leden de uiterste onverschilligheid der
geestel^ken omtrent hoogere belangen ten toon spreidde. Van
die onverschilligheid was leo X, ofschoon h^' als beschermer
van kunsten en wetenschappen lof verdiende, en van betere
zeden dan z\jne voorgangers was, niet vr\j. Hoe weinig werks
h^ van de Godsdienst maakte, mag men besluiten uit het hem
in den mond gelegde: »welk een voordeel heeft ons de fabel
van CHRISTUS aangebragtT' en uit de op nieuw ondernomen,
maar thans voor het Pauseli^'k hof zoo ongelukkig afgeloopen
afiaatkramer^. Daarvan , en van de onbeschaamdheid van den
beruchten tstzel, die luther tot handelen riep, waarb\j deze
eene hulp vond in den gezonden zin van het volk omtrent de
nietswaardigheid van den aflaat, waarvan hier drie staaltjes
worden medegedeeld: van zyne onderhandelingen met caje-
TANDS en KiLTiTZ, vau den redetwist met eck te Leipzig, van
zyne in den ban verklaring, verschijning op den Rijksdag te
862 Dr. JOHK dowusïo,
Worms, en verblijf op den Wartburg, "wordt een zaakr\jk yer-
Blag gegeven. Niet naanwkearig echter is het zeggen yan den
Schi^'Ter: dat de yertaling van het N. Testament door hem
op laatstgenoemd kasteel is tot stand gebragt. Z\| werd eerst
na z\$ne temgkomst te Wittenberg geheel afgewerkt.
De Vertaler heeft er b$gevoegd: een berigt van de voor-
bereidende pogingen tot hervorming in Nederland, waarby,
behalve de meer bekende van qsebt gbobtb, wsssbl oanb-
TOBT en EBA.8MU8, de minder algemeen bekende door jajcob
YAH XASBLAirr, WILLBM VAK HILLIBGAEBTSBEBCH en JAKOBVAH
OXSXVOBBN, behandeld worden; wier hekeldichten, hier mede-
gedeeld, de bew^'zen leveren van het groote yerderf dat de
Kerk had doordrongen, maar ook van de geringe waarde door
sommigen, reeds in de dertiende , veertiende en v$ftiende eeaw,
gesteld op de biecht, en op de bedevaarten naar wonder-
doende beelden, die op verschillende plaatsen van ons land
gevonden werden. De uitvinding der boekdmkkiinst gaf aan-
leiding tot de overzetting van den Bijbel in hetNederdaitsch,
waarvan de oudste uitgave in 1477 verscheen yan de druk-
pers van den Delftschen Burgemeester jakob jakobs-bobn
(VAH DBB kbbb), die zich in de Voorrede beklaagt over den
haat dien hy zich daardoor van den kant der geestelijkheid
op den hals laadde. De Pauselyke aflaathandel, ook hier ten
zelMen tyd als in Duitschland gedreven, ontsloot oor en hart
voor LUTHBB*s rocpstcm, en deed een aantal getuigen der
waarheid optreden, omtrent wie, en omtrent den verderen
voortgang der Hervorming hier te lande, men de berigten met
genoegen lezen zal*
In Bglagen ontvangen wy: de breedere aanteekeningen op
dit Tweede Deel, van den Schryver en van den Vertaler,
waaronder: omtrent de in de tiende eeuw heerschende vrees
voor den jongsten dag, uit hosbbim; de vergelüking tusschen
LUTBBB en LOUOLA door DAHiANüS; de laatste onderzoekingen
omtrent den oorsprong der Waldenzen; en twyfel omtrent t^
HAAB*s opgave van het groote getal uitgaven van de ImikUio
Christi. — De Heer BUDDma oppert in z\jne Voorrede voor
dit Deel het denkbeeld tot de oprigting van Cbrietolyke volk-
scholen in steden en dorpen : 't welk de aandacht verdient van
hen die verlangen dat zoo veel merkwaardigs, als in onze
dagen op Godsdienstig en Kerkelyk gebied het licht ziet, meer
GESCHIEDENIS DEB ROOMSCHE KERK. 363
algemeen verspreid en bekend worde. Zoo wij ons niet ver-
gissen, bestaan er in sommige steden van ons land dergelijke
inrigtingen, ofichoon dan niet geheel in den geest van den
voorsteller.
De platen bij deze Afleveringen vertoonen: Pans juuus als
krijgsman; den Pans als een God vereerd; den verkoop der
aflaten door tetzsl; de verbranding van den Bijbel; en den
marteldood van de bakker.
Een nieuw Leerstuk aangaande de Maagd haria, en de Maria-
dienst* Twee Leerredenen van athanase coquerel, Predi-
Jcant bij de Hervormde Gemeente te Parijs y uitgesproken 12
en 26 November 1854. [Met bijgevoegde Aanteekeningen,) Ver-
taald door j. a. sxellebraxd, TheoL Boet. Te Amsterdam ^
bij L. F. J. Hassels. 1855. In kl. Svo. 102 bl. ƒ ; - 70.
De afkondiging van het leerstak der onbevlekte ontvangenis
van de Maagd maria kon ten vorigen jare niet nalaten de aan-
dacht van allen tot zich te trekken, die belang stellen in den
toestand der Christelijke Kerk op aarde. Het bijgeloof, in
hare Boomsche Afdeeling gehttl<Cgd en ten troon verheven,
behaalde daardoor, onder den invloed der Jezniten,eene Inister-
volle, maar in menig opzigt hoogst gevaarlijke zegepraal. De
XARiA-dienst, allengs toegenomen, klom er door ten top. Green
wonder, dat de verontwaardiging der Protestanten zich op meer
dan ëëne wijze lucht gaf, en dat deze veelbednidende gebeur-
tenis op Protestantsche kansels, hier en elders, bij herhaling
besproken werd. En wie nu weten wil, op welk een toon de
begaafde ^oquerel in de hoofdstad van het Katholieke Frank-
rijk zich uitsprak, en met welke wapenen hij dat bijgeloof en
die iiARiA-dienst bestreed, raadplege dit boekje, dat de beide
leerredenen bevat, door hem daarover gehouden, en door de
zorg van Dr. shellebrakd overgebragt in onze taal.
De eerste leerrede heeft tot tekst Boju. kiv; 12: Een ieder
zal voor zich-zelven Oode rekenschap geven» Met dit verstaan-
baar woord wordt, zonder nadere verklaring, niet zoo zeer
het leerstuk van biiaria*s onbevlekte ontvangenis bestreden, als
wel de grond of veronderstelling waarop het rust, de leer
van de erfzonde in kerkelijken zin. Dat leerstuk wordt daardoor
ten toon gesteld als eene dwaling, op eene dwaling gebouwd,
864 ATHAKASE COQCKREL, EEN XIECW LEERSTUK, ENZ.
en op hare beurt weder de moeder van meer andere bekla-
genswaardige dwalingen. De greep is vernuftig, maar desniet-
temin in ons oog niet gelukkig. Voor den Protestant die aan
de kerkelijke leer der erfzonde yasthoudt, is het Boomsche
leerstuk onaangetast gebleven. En de bestryding dier kerke-
lijke leer, ofschoon z\j gepaard gaat met een zedel\jken ernst,
dien wij niet miskennen , en een levendig besef van *s men-
schen eigen verantwoordelijkheid aan Grod, dat ook het onze
is, mdt zóó zeer aan oppervlakkigheid, aan gemis van dog-
matische naauwkeurigheid , aan verwarring zelfs in de vast-
stelling van het begrip der zonde, dat wy dezen aanval, op
Bome beproefd, voor grootendeela mislukt houden, al sluiten
w\j daarom het oog niet voor zoo veel goeds en schoons en.
waars, als ons hier wordt aangeboden.
De tweede leerrede, die Hand. iv: 12: De zaligheid is in
geen anderen dan in jbzus, tot opschrift heeft, behaagde ons
ongelijk veel beter onder de lezing. De MARiA-dienst, zoo als
z\j in zwang is in de Boomsche Kerk , wordt er in voorgesteld
als strijdig met dat woord en de overtuiging daarin uitgedrukt,
maar *t geschiedt op eene zöó eigenaardige wijze en met zó6
onmiskenbare welsprekendheid, dat wQ dit stuk in aller han-
den wenschen, al komen w\| er ook voor uit, dat de predik-
trant hier gevolgd, te zeer van den onzen afwijkt, om alge-
meen te behagen» Ook is de historische stof, waarvan hier
met oordeel is gebruik gemaakt, van te belangrijken inhoud,
om niet in herinnering gebragt te worden; terw^l deAantee-
keningen , zoo wel door coquerel zelven als door snellbbband
er aan toegevoegd, regt dienstig z\jn om haar van meer dan
ëëne zijde toe te lichten.
fer is geen twijfel aan, of coqüebbl is te Farys op z$ne
plaats. Met zjjne zeldzame gaven is h\j ddar een steun, en,
in menig opzigt, de roem van het Protestantisme. Moge h\j,
te midden van den hevigen str\jd onzer dagen, met onver-
zwakte kracht het zuiver Evangelie blijven voorstaan en ver-
kondigen I En laat misschien zgne opvatting des Christendoms
wel iets te wenschen over, het behage den Heer der Gremeente
z\jnen ^'ver te heiligen en te besturen, en, meer en meer, aan
den triomf der waarheid over dwaling, logen en afgodisch bij-
geloof, dienstbaar te maken! Daaraan z\j ook deze uitgave be-
vorderlijk onder hoogeren zegen!
WILHELM BI10£S, £EX WOORD OYEB HEBVORMIKO, ENZ. 365
Een woord over Hervorming der Boomsch-Katholieke Kerk^ eene
Erasmiaansche. Lectuur zamen voor Boomech" Katholieken en
Protestanten. Door wilhelm bbOes, Emeritus Leeraar bij de
Gereformeerde Gemeente^ laatst te Amsterdam. Te Amster-
dam^ bij J. H. en G. van Heteren. 1856. Ingr,Svo, 112 bL
f :-60.
Nog altgd gaat de yoortreffelyke broes voort, ook in z\)ne
roste krachtig te arbeiden aan de bevordering van de zaak
van het koningrijk des Heeren. In zgn grijzen ouderdom
biyft h\j vruchten dragen, en waar h\j zich noemt Emeritus
Leeraar bij de Gereformeerde €remeente te Amsterdam, daar
mag h\j wel op negentig-jarigen leeiiyd nog als een getrouwe,
^'verig dienstdoende arbeider in den grooten wijngaard worden
begroet. Het is uit den schat eener r\jke ondervinding, dat
by aan de predikers des Evangelies treffende wenken en mede-
deeUngen verstrekt, waarvan de Gremeente ook in lateren t\}d
de vrucht zal plukken* Ook het jongste geschrift getuigt van
z\}b rusteleozen \jver om te werken aan den opbouw der Chris-
telijke Kerk. H^ is — geheel anders dan de meeste ouden
van dagen , die zich allengs vreemd zien worden van het latere
geslacht; — een opmerkend beschouwer van den tegen woordi-
gen t\jd, en, even verdraagzaam als geleerd, heeft hg woorden
van liefde en van waarheid voor de mannen van de meest uit-
eenloopende rigting« De Eoomsche Kerk kan dan ook wach-
ten van den waardigen, bezadigden grijsaard niet met heftig-
heid te worden toegesproken. H^j is te Christemk, dan dat
h\j niet de verdeeldheid die in den tegenwoordigen tijd tusschen
de Protestanten en Boomschen onder ons zoo groote scheiding
maakt, betreuren zon en zoeken te genezen. Zonder het oog
te sluiten voor de Ultramontaansche partij en haar streven , meent
hg zich toch overtuigd te mogen houden , dat er zich eene betere
kern onder de Boomschgezinden in ons Vaderland bevindt, die de
verregaande dwalingen der Moederkerk betreurt, en naar hare
genezing verlangt, zonder zich van de Kerk af te willen schei-
den. Zelfs stelt hg zich voor> dat het niet geheel onder ons
zou ontbreken aan den een 'of anderen Evangelisch gezinden
priester, die zgne vrgere denkbeelden mededeelt en verspreidt
onder zgne Gemeente-leden , en die in weerwil hiervan inzgne
366 WILHELM BROES,
Kerk wordt geduld (I) Hij verlangt dat die geest daar worde
aangekweekt b\] verlichte priesters en leden, en deelt daartoe
zijne raadgevingen en opmerkingen mede. De vredelievende
man herinnert zich nog met blijkbaar genoegen de verschijn-
sels van zalk een Evangelischen geest in de Kerk van Rome,
die zich in zgne vroegere dagen hebben geopenbaard. Terw^l
hy afkeerig is van eene proselietenjagt die niet door den reg-
ten geest wordt bestuurd, wenscht hg de verspreiding van den
B^bel onder de Roomschgezinden , en verlangt l^j de Kerkleer,
na BRASMüS te Trente vastgesteld, in den geest van ebasxus
verzacht en gewijzigd (? !) Het heeft iets vertroostends , voor elk
die op de woelingen der Ultramontanen in onze dagen met
smart en verontwaardiging ziet, zich te verdiepen in de ge-
dachte, dat er in ons Vaderland hij geestelijken en leeken zulk
een ERASUUs-geest niet te vergeefs zou worden gezocht. Hoe
zullen de zoodanigen met leedwezen opmerken dat de geest
van het Jezuitisme, die reeds sedert eene en een halve eeuw
den vrijeren geest van het echte Nederlandsche Katholicisme als
Jansenisme heeft gesmaad en onderdrukt, — in den laatsten tgd
met kracht zich doet geiden , en onbeperkt wil heerschen. Hoe zul-
len zulke verlichte leden der Roomsche Kerk in ons Vaderland, b^
het lezen van de woorden des liefdevoUen griysaards, zich beklagen
over den zoo verderfelijken, door hen nog veel meer dan door eenig
Protestant gekenden geest, die thans in hunne Kerk alle vrijheid
moordt, den Bijbel wegsluit, het onzinnigste bijgeloof predikt^
en terstond alle teekenen van leven er weet te smoren. Hoe veel
beter zou het wezen met velen onder hen, die nu zich schamen,
ergeren en bedroeven over den achteruitgang hunner Kerk, en
die daarom de hun te zeer bekende Godsdienst-oefeningen, in
eigen heiligdom, zoo wel als de hun onbekende en onbeminde
Godsdienst-oefeningen in een van kindsbeen af gehaat Her-
vormd kerkgebouw, nalaten. Verlichte Katholieken 1 — In Ne-
derland zijn zij geweest, en nog worden zij er gevonden; —
o, zoo zij zich naar den raad van onzen broes vereenigden
tegen de magt van loijola. onder ons, en in een contra-Ul-
tramontaansch blad hunnen geest meer algemeen onder onze
honderdduizenden Roomschen wisten te verspreiden — hoe
veel anders zou het worden! Dan zou de Hervormde Kerk,
hare eigen zegeningen dankbaar erkennende, met hartelijke
liefde den blik slaan op de Roomsche Zusterkerk, en zich
EEN WOOBD OVEB HESYOBMING, EXZ. 367
in haren vooruitgang verblijden* De booze geest van oitslni*
ting en a&cheiding, waardoor het den Roomschen priester en
leek nn moeijelijk wordt gemaakt met Protestantsche predikanten
en Gremeente-leden om te gaan, zon dan allengs worden ver-
dreven* EBA.SMUS* geest hier en lutheb's geest daar souden gel§-
kel^jk streven naar hetzelfde doel: den triomf van den geest des
eenigen Verlossers. W\j hebben echter tot dus ver onder ons van
verlichte Katholieke zijde niet éëne krachtige stem tegen het UI-
tramontanisme in ons midden hooren opgaan. Mogten w\f ze spoe-
dig vernemen I Mogt de Protestantsche belangstelling in het heil
van Bome*s kinderen niet langer worden miskend! Zy spreekt in
dit geschrift van een der eerwaardigste Leeraars in de Hervormde
Kerk. Z\j spreekt in de jeugdige voortreffelijke Evangelische
maatschappij, die in haar algemeen reglement duidelijk als haar
doel opgaf om, juist zoo als bboes ook verlangt, de Roomschen
nhet Evangelie te doen kennen en tot Evangelische gezindheid
op te leiden; niet zoo zeer hen tot eenig Protestantsch Kerk-
genootschap over te halen**. Dat die maatschappij, welke on-
der Hervormden, Lutherschen, Remonstranten, Doopsgezinden
hare leden telt, op proseüetenjagt nit zonz\jn, is eene zeer ver-
keerde voorstelling. Haar doel zal bereikt worden, zoo zij door
Evangelie-verspreiding en Evangelie-prediking onder Roomschen
waarheid en godzaligheid bevordert; het getal van verlichte
Katholieken alzoo helpt vermeerderen, en door en met dezen
de vaderlandsche Roomsche Kerk vrijmaakt van het juk, haar
thans opgelegd. Zoo lang Rome op den thans ingeslagen weg
voortgaat, zal het zich-zelve hebben te verwijten, wanneer de
voortreffelijkste leden harer Kerk zich straks van haar afscheiden
en overgaan tot een Protestantsch Kerkgenootschap, waar z^
hunne behoefte aan waarheid en geestelijke Gods vereering
beter zien voldaan, en waarin hunne kinderen veilig zijn tegen
de heerschzucht eener geestelijkheid, die zoo zeer den geest
van het waarachtige Christendom aanhoudend miskent en be-
droeft, f.
Bijdragen tot de kennis van onzen Heer en Zaligmaker jezus chbis-
Tus. Door A. BUTGEBS VAN DEB LOEFP, TheoL Doct.y en Pred. te
Leyden* Tweede druk. Te 's Hertogenbosch^ bij Grebr. Muller. In
kl. Svo. 296 W. ƒ 1 . 80-
De arbeid dien wg hier hebben aan te kondigen, is reeds
368 A. BDTGEBS YAN DER LOEFP,
met de verdiende belangstelling door het Grodsdienstig publiek
ontvangen. De Leidscbe Predikant bad deze Bijdragen in twee
stukken vóór weinige jaren in bet licbt gegeven, en mogt,
bebalve den lof van verschillende zijden openlijk aan de dege-
lijkheid van z\jn werk gegeven, de voldoening smaken, dat
een tweede druk noodig werd. De Uitgevers deden wèl met
voor een klein formaat en geringen pr^js bQ dezen nieuwen
druk te zorgen. Immers, de Schr^ver wil dit geschrift ge-
rekend hebben onder de stichtel\jke lectuur. Wel heeft zich
aan dien naam van stichtelyk allengs het denkbeeld van een
zoetelijk keuvelen b^ menigeen verbonden, zoodat een geestvol
Schrijver z^ne vrees te kennen gaf, dat men met al dat stich-
telijk schrijven »de verlichting der kennis van jezus en Zjjn
Evangelie weg zou stichten**. Onze dagen hebben dien stroom
nog merkelijk zien wassen. Wat al werkjes zien w\j ver-
scbynen, uit het Engelsch inzonderheid vertaald, en door de
Uitgevers met groeten ophef aangekondigd , die zeer geschikt
zQn door hunne oppervlakkigheid het vooroordeel van den
denkenden lezer tegen de stichtelgke lectuur te vermeerderen.
De opgang dien dergel^ke tractaatbnndeltjes hier en elders
hebben gemaakt, is wel een bew\js, dat een groot deel van het
publiek al zeer ligt is tevreden te stellen, en het opwassen in
de kennis des Heeren, ofschoon de roeping des Christens,
bl\jkbaar voor eene te moe\jel^'ke en te gevaarlijke taak
houdt. Een geheel ander denkbeeld hecht de vaderland-
sche Prediker in de eerste onzer Akademie-steden aan het
woord nstichtel^k**, ab hjj hier, een gezond en krachtig voed-
sel aanbiedende, zich doordrongen toont van de overtuiging,
dat, naar mate het verstandel\jk inzigt verhelderd wordt, ook
de koesterende en vruchtbaarmakende kracht der waarheid voor
het hart en het leven grooter en duurzamer zal z\jn. Dat
dergelyke lectuur welkom was aan velen, geldt ons als een
schoon bew\J8, dat de ouderwetsche voorvaderlyke degel^'k-
heid nog niet geheel van ons is geweken, en dat er nog zgn,
die het niet te veel achten, zich eenige inspanning te getroos-
ten om in de kennis der waarheid toe te nemen. Allerbe-
langrijkst is reeds terstond de verklaring van Jes. Lil: 13 — Lm,
waarin de Schrijver het naanw en wederkeerig verband tus-
schen de vernedering en de verhooging van den Messias, de
oorzaak en de bedoeling, den aard en wijze, en de gevolgen
BUDRAQKir, ENZ* SGS
«n nitwerkselen ran Zijn l\}den en sterven helder in het licht
stelt. Heeft deze ^plaats dikwijls moeten dienen om een ker-
kelijk begrip, waarvoor men in het Nieuwe Testament geen
voldoenden stenn vindt, te verdedigen; w^* twijfelen niet of
de onbevooroordeelde zal tot de overtuiging komen, dat de
getuigenis aangaande jezüS die w^ in het Evangelie hebben,
eenstemmig is met de uitspraken van den geest der profeetsie
in de voorstelling van den grond,, het doel en de vruchten
van den kruisdood des Heeren. Eene opheldering van het
woord nborg*', op den Heiland toegepast, kon hier wel niet
ongepast worden gehouden b\j het vele gebruik van dat woord,
by de scheeve voorstellingen die men zich van dat woord
maakt, en bij de verkeerde en schadelijke gevolgen die hier-
uit getrokken worden. De ëënige tekst waarin het woord
voorkomt (Hêbr. vii: 22) wordt hier op eene duidelijke w\jze
verklaard, en de vraag beantwoord: in welken zin jezcs nborg*'
genoemd wordt, op welke gronden Hij daarvoor kan en moet
gehouden worden, en voor wie H\j dat wezen kan. Vervol-
gens wordt ons hier jezus chbistus in afzonderlijke stukken
voorgesteld, als: het vleesch geworden "Woord, — de Midde-
laar Grods en der menschen, — het beeld des onzienl\jken
Gods, — de opstanding en het leven, — het toonbeeld der
volmaakte menschheid; terw\jl eindelijk wordt aangetoond hoe
de heerlijkheid door jezüs Christus geopenbaard, heeft moe-
ten strekken tot heerlgkheid Gods. Busten de twee eerst-
genoemde by dragen op Apostolische uitspraken (Joh* i: 1 — 5,
14, en 1 Tm. u: 5, 6) — de vier volgende staan met elkan-
der in het allemaauwste verband, als hebbende ten grond-
slag de verschillende gedeelten van de opwekkingsgeschiedenis
van LAZARUS (Jok. xi: 1—16; — 17—27; — 28—87; en 38
—44). Bjj den rijkdom dien het boekje voor het verstand
heeft aan te bieden, meene men niet dat de behoeften van
hart en gemoed zouden zy n voorbijgezien. Het zy n geene bloot
verstandeiyke vertoogen in droegen vorm. Neen, evenzeer door
het heldere der voorstelling, waardoor de eenvoudige te gel^k
met den meer ontwikkelde zich zal voelen getrokken, munten
deze bijdragen uit door eene warmte, die het uitvloeisel is
van een door de kracht des Evangelies bezield gemoed, en die
niet kan nalaten zich aan het binnenste der lezers mede te
deelen. t»
BOEKBESCH. 1856. sT. VIII. 27
fi70 B. X. TAK TBÜTBMf
Be optrekking van paulus in het Paradij a^ beschouwd in eijne (hareT)
betrekking tot zijn leven» Eene verklaring van II Corinth. xi:
80 — ^xii: 10. Door h, n. van tedtem, Doctor in de Letteren
en de Godgeleerdheid^ Predikant bij de Remonstrantache Oe-
meente te Rotterdam. Te Rotterdam^ bij van der Meer en
Verbruggen. 1855. In gr. Svo. 46 bl. ƒ : - 70.
De optrekking van paclüs in bet Paradys is steeds onder
de moe^elgkste plaatsen in de Paoliniscbe brieven gerekend.
De meest uiteenloopende en daaronder niet weinig Treemdsoor'»
tige proeven van verklaring bebben de verscbillende nitleg*
gers van baar gegeven. Met de meeste belangstelling namen
wy dan ook bet voor ons liggend stukjen in banden, omdat
het komt van eenen Godgeleerde die vele blijken gegeven
beeft, niet alleen van groote geleerdbeid en een scberpzinni-
gen exegetiscben blik, maar ook van waren eerbied voor do
Scbriften; van eenen man die er roem op mag dragen liever
door de fakkel der wetenscbap den zin der Bijbelwoorden in
het regte licbt te willen plaatsen, dan door subjectieve con-
jecturen en losse hypothesen zyn eigen gevoelen in denBybel
te brengen. De lezing en herlezing bebben onze verwachting
niet teleurgesteld. Een echt wetenscbappel\jk onderzoek toch
stelt Dr. VAN teutem naar die beroemde plaats in. Eend
korte, dttidelyke uiteenzetting der aanleiding welke de Apostel
had om in zijnen Tweeden Brief aan de Corinthers melding
te maken van het toen vóór veertien jaren ontvangen gezigt
en openbaring, gaat vooraf. Betoogd wordt daarin: dat de
Apostel zich genoodzaakt zag alle middelen in het werk to
stellen om zyn gezag en invloed in de Corinthische Gremeente
tegenover dwaalleeraren te handhaven. Daartoe moest de Apos-
tel op zich-zelven wyzen als de achting, het vertrouwen en
de liefde der Corinthers ten volle verdienende; hij verzwygt
echter den weerzin niet waarmede hij van zich-zelven spreekt,
en betnigt herhaaldelijk dat hy niet zijne eer zoekt, maaralle
eer verschuldigd is en geeft aan christüs. — Tot meerdere
staving en als afdoend bewys van zijne Apostolische roeping,
verhaalt hy een toen vóór veertien jaren ontvangen gezigt en
openbaring (welke men echter wël moet onderscheiden van
die welke hem b\j Damascos te beurt vielen, en van de ver-
DS OPTBXItKiNa VAK PAULUS IX HET PABADUfl. S71
mkkiDg van zinnen waarvan wij Hand. xxn: 17 — 22
waarb\| hij opgetrokken werd tot in het Paradijs* Dr. yax
TSUtEU zet daidel\}k uiteen dat die optrekking zelve moest
strekken om paulus te sterken op zijne Apostolische loopbaan ,
en hy daartoe zich levendig voorgesteld zag wat h\} zon moe-
ten l^den om het Evangelie; en bevreemden kan het ons niet,
dat PAULUS by die voorstelling bedrukt, benaaawd, beangstigd
werd, en, haiverig daarvoor terngdeinzende, tot driemalen toe
den Heer bad: dat toch de engel des satans van hem wjjken
mogt; even als jbzus in Grethsemanë, met den blik op het
l^den dat Hem wachtte, ook tot driemalen bad dat toch de
drinkbeker van Hem mogt voorbijgaan. Terw^l echter paulus
dat l^den niet ontgaan mogt, werd hem, door eene korte ver-
plaatsing in het Paradijs en aanschouwing van de heerlijk-
heid des Heeren, kracht om dat l^den te dragen, geschonken;
gelyk JEZUS op den berg gesterkt werd tot Zyn lijden door
de nederdaling van mozes en blia en de hemelsche heerlgkheid.
Dr. VAX TBUTESf neemt dus, tegen het gevoelen der meeste
uitleggers, aan, dat vs. 7 — 9 wel degelijk behooren tot het
hemebch gezigt vs. 1 — 4 vermeld. Dat gevoelen der minder-
heid z\jn ook w\j reeds vödr lang toegedaan; maar wQ er-
kennen gaarne dat het door Dr. v.' t. in niet geringe mate
is verlevendigd en versterkt. — En toch blydb ons b\} die
opvatting nog eene niet onbelangrijke bedenking over. Z\j is
deze: wanneer vs. 7 betrekking heed op het door paulus
ondervondene gedurende z\jne optrekking in het Paradys, toen
hij eenen doorn gevoelde in het vleesch, hoe kon er dan nog
twijfel bij den Apostel bestaan, zoo als wij vs. 2 lezen, of
z\|n vleesch, z\}n ligchaam wel mede opgetrokken geweest zy?
Hoe zou zijne zinnelQke natuur zulks zoo gevoeld hebben, en
zöó daar tegen opgekomen zyn, wanneer zg er niet in ge-
deeld had?
De toon die in dit stukje heerscht, geeft zoo wel getuigenis
van des Schrijvers Godsdienstig gevoel als van zijne grondige
geleerdheid. Den Schrijver der heerlijke Brieven over De
laaJtste Nacht des Heeren herkent men er gemakkelijk in, zelfs
in den lieven brief aan zijnen vriend Dr. TiDBMAy, aan wien
h^ gaarne de hem te beurt gevallen eer afótond om opvolger
van den gevierden des ahobie vatx deb hobveh te zyn.
Wg hopen dat deze belangryke exegetische b\jdrage die
27*
'678 H, lï. VAN TEÜTEM, DE OPTREKKDCa VAN PAULüS, EN2#
belangstelling zal vinden welke zij in zoo hooge mate ver*
dient; en dat het llcbt door Dr. van teutem*s verklaring aan-
gebragt, voor velen over die moe^jel^ke plaats moge scbynen*
De ff oogtijden des Heer en ^ zoo als zij\ naar hunne orde in
Levü. xxni, den geheelen raad Oods voorbeelden^ van aÜe
eeuwigheid tot op de vernieuwing en volmaking aller dingen*
'Te Amsterdam^ hij W. H. Kirberger. 1855. In plano, ƒ :-90.
Deze uit het Engelsch vertaalde tabellarische voorstelling
van de feesttyden der Israëliten, en de typische beteekenis die
men er met veel vernaflsspelingen voor Christenen aan heeft
gegeven, heeft in ons oog zeer weinig waarde, omdat w\j den
grond voor zeer willekeurig gekozen honden, op welken het
gansche stelsel rust. Noch voor de leering, noch voor de op-
wekking van Christenen achten w\j dergelijke gezochte voor-
stellingen nuttig, en van vele zQden nadeelig, waarom wij 't
er dan ook voor houden, dat deze tabel gerust onvertaald
had kunnen bl^'ven.
Hilversumsche Oudheden, Eene bijdrage tot de ontunkkelings-
geschiedenis der vroegste Europesche volken. Door Dr* l. j. f.
JANSSEN, Conservator bij het Museum van Oudheden teLeyden.
Met X platen. Te Arnhem, hij Is. An. Nyhoff en Zoon.
1855. In ito. Vin en 86 bl. ƒ 2 - 50.
Dr. JANSSEN geeft in de Voorrede van deze belangryke Oud-
heidkundige Verhandeling te kennen: dat hij, in zijne jongste
berigten, op de Hilversumsche heide (OudheidL Verhandelingen
en Mededeelingen, I, 137) de toezegging had gegeven, dat
daarover na afloop der vergravingen een uitvoeriger verslag
zou worden uitgebragt. Aan die toezegging heeft hy thans
voldaan, met zulk eene juistheid en uitvoerige uiteenzetting der
bijzonderheden, dat men b\jna zeggen kan dat het onderwerp
hiermede is uitgeput, en er niets meer behoeft by gevoegd te
worden. £y de uitgaaf had hy niet alleen de vaderlandsche
Oudheidkundigen op het oog, maar stonden hem vooral ook
buitenlandsche Archaeologen voor den geest, omdat de bouw-
stoffen tot de algemeene Oudheidkennis der Europesche vöör-
Dr. L. J. F. JAKBSESr, mLVERSüMSCHE ODDBEDE!^. S79(
Bomeinsche volken behooren. Zy wier studiën zich voorna-^
meiyk op de monamentele Oadheden van Daitschland, Skan-
dinavië , Brittanje en Frankrijk gerigt hebben , moeten daarin^
een hoog belang stellen. Reeds is het aan Dr. jaxssek ge-
bleken, dat sommige van deze met bijzondere aandacht kennis-
namen van de voorloopfge berigten daaromtrent, en een uit-
voerig verslag daarvan te gemoet zagen ; ja, dat enkelen zelfs
nn reeds een bepaald gevoelen over de oorspronkelijke be-
stemming hebben nïtgesproken. Als Inleiding wist Dr. jakssei^
niets gepaster mede te deelen dan de berigten dezer bniten-
htndsche Oudheidkundigen, voor zoo ver as^j tot z\jne kennis
gekomen z\{d. Het z^n dio van den Noordschen Oudheidvor-
scher wOBSACë te Koppenhagen , den Hannoversehen Oudheid-
kundige G. o. o. Baron vax estobfp, den mei Nederlands
Oudheid zoo zeer bekenden, doch thans, helaas I reeds over-
leden j. w* WOLP, maar voornamelijk den geleerden wilhelmi
te Sinsheim, die reeds vóór vyf-en-twintig jaren de Germaan-
sche Oudheidkunde door een voortreffelijk geschrift over de
Sinsheimsche grafheuvels aan zich verpligtte, en die zgn ge-
voelen over den aard der ontdekte vuurhaarden uit de steen-
periode, die hij als offerhaarden aanziet, uitsprak, terw^'1 h\f
aan Dr. janssen schreef: »dat de ontdekking van Hilversum
tot dus ver eenig in hare soort was , en ten hoogste verdiende
in een afzonderlijk geschrift behandeld te worden*'.
De belangstelling van uitstekende mannen op het gebied der
Germaansche en vóór-Grermaansche Oudheidkunde, hun een-
parig oordeel over de zeldzaamheid der ontdekkingen, en
hunne onderlinge afw^'king tevens in de bepaling van de oor-
spronkelijke bestemming, strekten den Schr^*ver tot spoorslag
om dit uitvoeriger geschrift zoo spoedig mogel^'k, zonder ach-
terstelling der grondigheid, te voltoo\jen. Men vindt hier dan:
1*. de geschiedenis der ontdekking, en beschrijving der ont-
dekte haardsteden met de daarin gevonden gereedschappen;
2^ de vergelijking met elders gedane ontdekkingen; 8**. de
bestemming, bewerking, afkomst en ouderdom der haardsteden
en gereedschappen ; 4^ eene beschrijving van een onderaardsch
Bteengevaarte; 5®. van oude kampen; 6^ van ^zeren wape-
nen, enz.; 7\ van graf heuvels en andere begraafplaatsen, en
8*. van eene stookplaats op den Zwarten Berg. De meer of
minder uitvoerige bijlagen bestaan uit de bewijzen voor de voK
$7i Dr. L. J. W. JAXSSSX, HILVERflUUSCBB OUDHEDElT.
gende stellingen: 1'. geen steenen wapenen b)j de Frankeiit
op den door westestdobp daarvoor aangevoerden grond; 2**
geen TBOE-beeldjeB» die kibohnsb daarvoor bondt; S*". geen
Tolks-identiteit van Kelten en Germanen, door BOLZiCAjnff op
nieaw voorgestaan, en, eindemk, 4^ een berigt over de ont-
dekking en vergraving van een merkwaardigen grafbeuvel te
Hilversum.
Dit 18 de ryke inhoud van een geschrift dat w\| eene even
groote belangstelling by onze vaderlandsche Oadheidkondigen
als b\j die van het buitenland waardig keuren ; het getal der laat-
sten die onze taal verstaan, is echter zoo klein, dat w\}, tot meer
bekendheid der zaak, wel gewenscht hadden dat Dr. jansssk dit
werk in het Fransoh had uitgegeven; het had dan zoo wel in
Frankr^'k, Engeland, en elders, als in Denemarken en Duitsch-
land bekend kunnen worden , hetgeen de zaak zoo ruim-
schoots verdient. Het is moeyel^jk om wetenschappel^ke ge-
schriflen in onze taal uit te geven; z\) vinden geen aftrek; en
sommige daarvan z^jn, uit hoofde van hunne degel^khcid, ech-
ter waardig om naast hoog geprezen vreemde werken over
wetenschap en kunst geplaatst te worden. Het 4to. formaat
van dit zoo voortrefifemk geschrift is niet gemakkelyk en be-
vallig; het is misschien gekozen om de grootte der platen, die,
hoe meesterlijk van behandeling, wel wat kleiner in omvang
hadden kunnen zgn. Wij eindigen, even als de Schryver, met
onze erkenteiykheid te betuigen, daar de uitgave van dit werk
alleen mogel^'k geworden is door eene gunstige beschikking
van Curatoren van Leidens Hoogeschool, ter bekostiging van
de noodzakelijkste platen: een voorbeeld dat navolging ver-
dient. Aan de Heeren db bijk en BOOiBEua, voor hunne teeke-
ning en lithographie, geven w\j den welverdienden lof.
Bukken in het Leven der Natuur. N"". h en ^. Te Leettwarden^
*y- G. T. N. Suringar. 1855. Inl2mo. fct 191— 284. ƒ :-20
per Nonmer»
Ten vervolge van onze vroegere aankondiging der eerste vier
Nommers van dit Tijdschrift (zie VaderU Letteroefeningen^ 1855,
bl. 629 en volgg.), willen w^ nu ook met een enkel woord
van de laatste twee Nommers van het Eerste Deeltje gewag
BUKKEN IK HET LEVEN DBB KATUCB. 875»
9iaken« Deze dragen tot opschrift: Het menaehèUfk JAgéhaamf
en Sp^wertering en Voeding.
In het eerste worden de beenderen, peeaweefsel, banden en
spieren, het hart en de vaten, de watervaten, het bloed en
het zenuwstelsel afzonderlijk behandeld. Yeel en daaronder
veel goeds, is er gewissel\jk in deze bladen gezegd. Maar of
de onkundige lezer, althans dezulke welke de Uitgever zich
in het Prospectus dezer onderneming voorstelt, hierdoor eene-
juiste kennis van het menschel{jk ligchaam zal verkregen heb-
ben, meenen wy te mogen betwijfelen. Bet stukje gaat eeni*
germate aan hetzelfde euvel mank als het vorige, namel\jk^
dat het in een klein bestek te veel wil geven, meer dan een
ongeoefende verdragen kan. Echter moet het overigens niet
met N"». 4 op dezelfde lijn gesteld worden, want hetgeen van
de deelen van het menschel^jk ligchaam gezegd wordt, is over
het algemeen juist, en slechts eene enkele maal treft men eeno
onnaauwkeurigheid aan; zoo als, b. v., op bl« 198, alwaar
gezegd wordt: dat het vleesch uit fijne roode of geelroode
vezels zamengesteld is, terwijl het integendeel bekend is, dat
de roode kleur van het vleesch van ingemengd bloed afhan-
kelgk is. — Het is geenszins ons doel het geheele stokje
hier te ontleden en uitvoerig te beschouwen ; maar w\j kunnen
toch daarvan niet afstappen zooder de opmerking, dat het over
de vaea lymphatica (minder fraai walervaten genoemd) gezegde
verre van duidelyk is, en dat men, voor weinig ontwikkelde
lezers schr^'vende, zonder voorafgaande verklaring niet spreken
mag van organische en inorganische (juister: anorganische) he-^
standdeeUn (bl. 194), prisnuUische gedaante (bU 198), hefboom
van den tweeden rang (bl. 203), okselhoUe (bl. 217) en derge*-
I^jke. Evenzoo gelooven w^* niet dat het door iedereen be*
grepen zal worden, waar de S. de hoogst duistere quaestievan
verband tusschen ziel en ligchaam op bl. 226 met de volgende
woorden toelicht: »Want ofschoon ook in de vruchtbaar ge-
maakte kiem het beginsel der ziel verborgen ligt, zoo moet
deze bezielde kiem toch eerst het gansche werktuig der her-
Benen doen ontwikkelen, opdat dit beginsel vr^ worde en in wer-
king kome.** Of waar hg aan het einde van het stnkje(bL 237) zegt :
»Men kan zeggen dat de medelijdende zenuw*' (vreemde, mis-
schien ai te letterl\jke vertaling voor netvus sympathicus) )>door
de hersenen en het mggemerg, als de bron van het zenuw-
37(> BLIKKEN IN HET LEVEN DBB NATUOB.
beginsel, als geladen kan worden, doch dat deze sennw, een-''
maal geladen, hare lading met haar zennwbeginsel behoudt,
en voortgaat met hetzelve volgens hare gewone werkdadigheid
te doen uitstroomen, zelft wanneer de verdere lading een tgd
lang werd uitgesteld. Hierdoor verklaart men een gedeelte-
der versch^'nselen van den slaap^**
Eindeldk betreuren w\j het zeer, dat b^' de overigens goede
beschrijving van het hart, en van den omloop des bloeds geene
figuren gevoegd z\jn, waardoor deze veel beter begr\jpel\jk
zouden geworden zyn.
N«. 6, Spijsvertering en Voeding^ is in het algemeen een goed
geschreven stukje, dat w\| met genoegen hebben gelezen. De
beschrijving der wegen welke de spijzen in het menscheiyk
Ugchaam doorloopen, en der veranderingen welke z\j daarb\f
ondergaan, is duidei\|k en goed, zoodat w\f die gerustel\jk
kunnen aanbevelen. Hetzelfde mag gezegd worden van de
Ademhaling, hoewel w^j daarbvj gaarne eenige cyfers hadden
gevonden van de hoeveelheid lucht welke de mensch in een
bepaalden tjjd behoeft, in vergelijking met de voor andere
zoogdieren benoodigde hoeveelheid.
Van meer belang nog rekenen w\f het, dat in een volks-
boek, als het onderwerpel^ke , de verkregen kennis zoo veel
mogelffk worde toegepast , wanneer daartoe aanleiding bestaat.
En waar was die acuileiding gemakkelijker te vinden dan hier,
waar onmiddellyk van het gezegde had kunnen gebruik wor-
den gemaakt, om het belang eener goede luchtverversching in
onze woonhuizen en vertrekken aan te toonen? — W\j be-
treuren het daarom, niets van dit alle» b\j de ademhaling ver-
meld te zien , en hadden gaarne daarvoor het enkel woord aan
het slot gemist, waarin gewezen wordt op de planten, al»
zuurstof-afscheidende werktuigen in de Natuur. Dit woord
toch is te kort, dan dat de min kundige lezer het schoone van
deze inrigting der schepping behoorlek -waardeeren zal.
Het overige van N*. 6 bevat eene beschouwing der Zt»-
tuigen^ wederom even goed en helder ontwikkeld als al het
overige in dit Nommer. Afzonderlek staat hier de Schr^ver
stil b^ het werktuig van het gehoor, b\j dat van het gezigt,
van den reuk, van den smaak, en, eindeiyk,b\j het gevoel. —
W\j hebben op die ontwikkeling geene aanmerkingen, dan
alleen deze; dat het hoogst wenschelyk geweest ware, big de
BUKKEN IN BET LEVEN DEB NA.TDUB. 377
besehoawiDg van bet gehoor en het gezigt eenige afbeeldingen
te geven, zonder welke de meest volkomen beschrijving nog
alt^d gebrekkig bl\jfl.
Wat, eindel^k, de laatste Afdeeling, die der zoogenaamde
inwendige Zintuigen^ betreft, deze heeft ons minder bevallen,
omdat zij ons voor de nBükken' minder geschikt toescheen, vooral
ook, omdat daarin »het gevoel van het ware, schoone en
goede*' tot de zintuigen gebragt, en met den lust tot eten,
drinken, enz. op ééne mn gesteld wordt. Dit zullen w\j nim-
mer gedoogen. De mensch mag zich z^ne waarde als zedel^k
en redel^k wezen niet laten ontnemen, door ze met de dier-
l$ke behoeften te doen gel^k stellen. — De Schi^'ver heeft
het, bl^kens z^ne volgende ontwikkeling, ook zoo erg niet
gemeend; maar toch moeten wg uitdrukkingen, als welke op
bl. 279 voorkomen, in een volksboek afkeuren, omdat zQ ligt
verkeerd begrepen en daardoor gevaarlijk kunnen worden.
De Schrijver boude ons deze aanmerkingen ten goede, waar-
mede wfj geenszins de waarde hebben willen verkleinen van
het uitmuntende stukje, dat in de nBUkketi* eene waardige
plaats bekleedt. W\j mogen, ook na de beschouwing van N^ 5
en 6, onze vroegere betuiging herhalen, en de Blikken in het
Leven der Natuur onzen lezers gerustel^jk aanbevelen. b.
Handboek voor den Beoefenaar van den Landbouw, Door £. C.
ENKLAAB, door de Afdeeling Nijmegen der Oeldereche Maat^
schappij van Landbouw met den prije van zee honderd gulden
bekroond» Te Nijmegen^ bij C. A. Vieweg. 1854. In gr. 8w.
168 èt ƒ 3 - :, op best papier f 3-7i.
Landhmshoudelijk Leesboek, Door e. g. enklaab, door de Af'-
deeling Nijmegen der Oeldersche Maatschappij van Landbouw
met den prijs van zes honderd gulden bekroond. Eerste StuJg'e.
Te Nijmegen , bij C. A. Vieweg. 1854. In kl. Svo. 96 bl. f:- 30.
Wij voegen in onze aankondiging deze twee werken b^
elkander, omdat z^ beide volkomen hetzelfde bevatten. Zg
zyn beide dezelfde bekroonde prijsvraag, slechts in ander for-
maat en met eene andere letter gedrukt. Ja zelfs. Bef., die
zich de moeite heeft gegeven om ze naauwkeurig met elkander
te vergelijken, kan de verzekering geven, dat zij woordelijk het-
878 &. c. bkkUlAB,
celfde inhoaden, met dien verstande, dat het Eerste Stnkjtf
van het Landhnishoudemk Leesboek ongeveer de helft van
den iohoad van het Handboek bevat.
Echter dragen zg elk een verschillenden titel, zoodat de
met den inhoud onbekende meenen moet twee verschil*
lende werken te ontvangen, het eene voor meer ontwik-
kelde, het andere voor meer eenvoudige landbouwers bestemd.
En niet alleen dat de titel verschillend is, ook het Voorberigt,
door het Bestuur der Afdeeling Nijmegen van de Geldersche
Maatschappij van Landbouw daar vóór geplaatst, en door de
Heeren g. uos, j.o.z* en a. bloem onderteekend, is naar hel
formaat gewijzigd geworden. Terwijl de aanhef dezelfde is,
lezen w\j in het JSonc^boek hier: nHet kwam der Afdeeling
doelmatig voor, dit antwoord uit te geven onder den titel
van Handboek voor den Beoefenaar van den Landbouw^ zoo
als het thans versch\|Dt*\ enz. En in het Leeshoek vinden
w\j in de plaats daarvan: » Algemeen wordt de behoefte aan
dat Leesboek, vooral voor de eerste klasse der scholen ten
platten lande, gevoeld, en van alle kanten uitte men den wensch
dat het spoedig mogt verschijnen. Door het in het licht geven
van het tegenwoordig LandhuiehoudeUjk Leesboek hoopt de Af-
deeling Ngmegen in de bestaande behoefte te voorzien", enz.
Zulk eene handelw\{ze kan niet anders dan ten hoogste af-
gekeurd worden. Zij strekt tot misleiding van het publiek, dat
na ligtel^k in een ander formaat ten tweeden male hetzelfde koopt.
Of zouden Bestuurderen der Afdeeling N^megen meenen dat
het eigenaardige van een liCesboek voor de scholen alleen in
formaat, letter en papier bestaat? Waarom dan daarvoor den
prys van f 600 uitgeloofd en niet het een of ander bekend
boek in dien klassieken (?) vorm overgedrukt? — Wy willen
de redenen dezer handelwijze niet onderzoeken, en zullen die
liever met den mantel der liefde bedekken. AUeeniyk vragen
w^ : waarom niet ruiterlijk gezegd : dat hetzelfde werk in min-
der kostbaren vorm nogmaals is gedrukt, ten einde het eerder
ingang op de scholen te geven?
Wanneer wij thans van den vorm tot den inhoud van hH
hoek (wiy gebruiken hier het enkelvond, omdat ons Hand'- en
Xe^tf-boek ten opzigte van den inhoud hetzelfde boek z^jn)
overgaan, leggen w\j met genoegen de verklaring af, dat het
in het algemeen een goed boek is. Het behoort, naar ons in-
BAKDBO£K, EN LAKDHUISHODDELUK LEEfiBOBK. 879^
sien, onder de beste oorspronkelijke stukken welke de Heer
XHKX.AAB geleverd heeft. Dnidel^'k en kort worden hier de
Toornaamste beginselen uiteengezet, waarvan men b^ den weten-
flchappeiyken landbouw moet uitgaan. Eerst wordt er gehan-
deld over de Nederlandsche gronden, daarna over de zamen-
stelling en voeding der planten. Vervolgens komt de leer der
bemesting ter sprake, terw\jl het eerste deel van het Hand-
boek besloten wordt met de beschouwing van de gereedschap-
pen en werktuigen voor den landbouw; trekvee, enz.
Hier en daar zijn echter enkele onnaauwkeurigheden, of
minder juiste voorstellingen ingeslopen, waarop wy nog korte-
l^k willen opmerkzaam maken.
Zoo is het, b. v., minder juist, waar op bl. 6 gezegd wordt,
dat de dieren het ijzer, hetwelk hun bloed de kleurstof geeft,
in het algemeen door niets anders dan door de planten ont-
vangen kunnen. De Schr^ver heeft hier niet gedacht aan het
drinkwater, waarin dikw^'ls eene aanzienlijke hoeveelheid yzer
voorkomt (zoodat het water van \jzerhoudende bronnen soms
als geneesmiddel gegeven wordt, waar de bleeke kleur van het
gelaat gebrek aan ijzer in het bloed verraadt), hoewel h\j-zelf
later opgeeft dat het ijzer ^ door koolzuur in water opgelost,
in de planten overgaat, en zich uit het water afzettende, tot
de vorming van oerbanken kan aanleiding geven.
Op bl. 11 komt eene phrase voor, welke niet zeer geschikt
is om den landbouwer achting voor de wetenschap in te boe-
zemen, en gedeeltel^'k onwaarheid behelst. Sprekende van het
Fluorium, zegt de Schr^ver dat het in het glazuur der tanden
van de dieren voorkomt, en door deze uit de planten moet
verkregen z^'n, welke het weder uit den grond moeten opge-
nomen hebben, nhoewel liet naauwkeurig scheikundig onderxoth
het noch in den grond ^ noch ook in de aech der planten heeft
hmnen aanmjzen*\ Dit laatste nu is onjuist, want de vloei-
spaat, welke voor een aanzienl^'k deel uit Fluorium bestaat, ia
een vry algemeen voorkomend mineraal. En wat de planten aan-
gaat, het Fbiorium is in de asch der gerst gevonden, terw\jl
de onderzoekingen van vok Si.LH-B0B8TMAB geleerd hebben
dat eene geringe hoeveelheid Fluorccddum in den grond voor
den groei der haver nadeelig is. Wel is waar komt het JFYuo-
rium in de asch-analyses van planten b\jna nimmer voor, maar
de reden daarvan is veeleer te zoeken in de omstandigheid,
880 E. C. EXKLiJLB,
dat men gewoonl^k naar de uiterst geringe hoeveelheid Fluo^
ritm niet zoekt, dan wel hierin, dat het in de plant bjjna
nimmer zon gevonden worden.
Op bl. 17 wordt gezegd: dat de hooge veenen gevormd z$n
uit moerasplanten , en de lage veenen uit overblijfselen van
planten die van elders door water daarheen gespoeld z\}n.
Zoo wel het eene als het andere is onwaar, daar de hooge
veenen hun ontstaan grootendeels aan houtgewassen te danken
hebben, terwijl de lage veenen uit op de plaats, of althans
in de kom zelve gegroeide moeras- en waterplanten gevormd
zijn. Men zie hierover stabing, in de EUindelingen der Geo*
logische Commbsie.
Handelende over de braak (bl. 89), zegt de Schr\]ver: dat
door de braak de vruchtbaarheid van den kleigrond opgewekt
wordt, maar dat het eene opwekking is die uitputting ten
gevolge heeft. In het algemeen genomen, is dit grootendeels
waar, hoewel men toch niet vergeten moet dat de braak thans
nog zeer dikwijls geschiedt, om het onkruid te beteugelen, en
dat men aldaar vry wat stoffen, door het onkruid uit den
dampkring opgenomen, onderploegt en tot mest maakt. De
Heer ekkulab, die zoo hoogel^'k met de groene bemesting in-
genomen is, zal dit wel niet gering schatten. Maar voor som-
migen onzer kleigronden, die in polders, en dus lager dan den
gemiddelden waterstand liggen, behoeft de braak niet alt\jd
uitputting ten gevolge te hebben, omdat het infiltrerende rivier-
water bemestende stoffen bevat, welke b\| de verdamping (die
door de braak vergroot wordt) in den grond achterbleven.
Deze vermeerderen de vruchtbaarheid van den grond, terwgl
er door den oogst niets daaraan ontnomen wordt gedurende de
braak. — Doch dit zijn slechts uitzonderingen, die grooten-
deels alleen voor ons land gelden (waarom wij die gaarne in
een Handboek voor Nederlandsche Landbouwers hadden opge-
nomen gezien); in het algemeen z^n w\j het met den Schrijver
volkomen eens, dat alle gronden b\j aanhoudende bebouwing
vroeger of later mest behoeven, zoo z^ niet uitgeput zullen
worden. Wij zQn het volkomen eens, dat de braak moet af-
geschaft worden, vooral thans, nu de grond en de producten
daarvan zoo hoog in pr^s z^n, en dus *t gemis van ëënen
oogst een groot verlies mag heeten.
Het 11^ Hoofdstuk bespreekt de zamenstelling en de voeding
BANDBOEK, SN lANDHUISHOUDELUK LEESBOEK. 381
iet planten, en ook hier sajn enkele zaken welke b\| een
eventuëlen herdruk Torbetering zonden behoeven. Vooreerst
wordt op bl. 41 het onderscheid tusschen planten en die-
ren daarin gezocht, dat de laatsten zich willekearig van de
eene plaats naar de andere begeven kannen, terw\jl de plant
geboeid is aan de plaats waar zy toevallig is ontstaan. ZaLks
is minder juist, daar de polypen, welke toch ongetwijfeld tot
de dieren behooren, dat vermogen van vtq willige beweging
evenmin als de planten bezitten.
Even zoo is het onwaar, ndaX het eerste werktuig (orgaan),
hetwelk zich in den kiemenden zaadkorrel vormt, is de cely
een klein vliezig zakje**, enz. De Schrijver bedoelt hier waar-
schynl^'k de vorming der eerste cel in den embryozak, want
het is bekend, dat de zaadkorrel, in den regel, behalve het
albumen, een jong knopje (soms, gel^'k bij deO.I. kers, reeds
met meerdere blaadjes voorzien) en een jong worteltje, be-
nevens een of meer zaadlobben bevat.
Verder worden op bl. 43 de melksapvaten op gelijke Ijjn
gesteld met de overige vaten der plant, in strijd met de jongste
leer der planten-physiologie , welke daaraan slechts eene on-
dergeschikte rol toekent als secretie-organen.
Bat, gel\jk w\j op bl. 44 lezen, de opperhuid der planten,
uit ledige cellen bestaat, zal wel even zoo onjuist wezen.
Op bl. 53 en volgende, over de deelen der bloem sprekende,
noemt de Schrijver ze allen eigenaardige gevormde bladeren.
Doch hoe men ook over de metamorphosen der plant denken
moge, iedereen zal het wel daarin ëëns z\jn, dat het minder
geschikt is om den onkundige een juist denkbeeld van den
vorm van etamina en pUtUlum te geven , door ze als bladeren
te beschreven. Wg zagen daarom in een populair Handboek
liever de gewone wyze van beschrijving behouden.
Eindelijk maken w^ den Schrijver opmerkzaam op eene zin-
storende drukfout; waar bl. 58, regel 3 van onderen: vrucht
staat, in plaats van bloem.
Wat het overige gedeelte van het Handboek betreft, zoo
gelooft Bef. dat ook dit over het algemeen goed behandeld is,
en een tal van opmerkingen en mededeelingen bevat, die
voor den landbouwer van groot nut kunnen zyn. Doch aan
den anderen kant mag h\j z\jne meening niet verbergen, dat
in de leer der bemesting de onverbrandbare stoffen wat al te
382 £• C. BKKtJLAB,
veel op den Toorgrond geplaatst z^n, met tengdestelllng van
de organische en van den toestand waarin deze zich bevinden
moeten. Wel komen er hier en daar zinsneden voor, waarin
de Schryver ook de waarde van deze als mest erkent, en het
nitdnikkel^'k zegt dat zonder zekere hoeveelheid organische
stoffen de grond niet vruchtbaar kan zgn; maar in de ge*
heele behandeling der meststoffen komen toch telkens de asch'*
bestanddeelen weder bovenaan* Zulks is ddarom ook eenz^dig,
omdat er volstrekt niet gewaagd wordt van de omzetting welke
de rottende plantaardige en dierlijke overblijfselen in den grond
te voorschgn roepen. Zelfs is de ammoniak vorming in den
bodem uit dé waterstof van de humusachtige ligchamen en de
stikstof des dampkrings niet eens vermeld geworden. In de
meeste Handboeken over de leer der bemesting worden de ver-
schillende stoffen welke de planten tot hare ontwikkeling be-
hoeven, te veel afzonderlek, en niet genoegzaam in haar on-
derling verband, en hare werking op elkander beschouwd. Van
dit euvel is ook ekkiaab's Hand- en Leesboek niet geheel vrij
te pleiten.
Op bl. 78 spreekt de Schr^ver de stelling uit: dat w\j de
dierlijke of plantaardig-dierlijke meststoffen kunnen ontberen,
en, bij eene goede behandeling der zaak, de vruchtbaarheid
van den grond alleen door plantaardige en minerale stoffen
kunnen onderhouden. Deze stelling, in naauw verband met
des Schrijvers denkbeelden omtrent groene bemesting, is echter,
naar ons inzien, niet bewezen. Wel is waar, is het bekend,
dat de boschgrond allengs verbetert wanneer het loof niet
wordt weggehaald, maar, waar men het oog heeft op het voor-
deel van den landbouwer, gaat deze verbetering te langzaam.
Het meest winstgevende is, zoo als de S. zelf op bl. 84 te
regt zegt, eene snelle omzetting van kapitaal; hiertoe strekt
ook de intensive landbouw. Voor dezen nu zgn snelwerkende
meststoffen onontbeerl^k, en daartoe behooren b\) uitnemend-
heid de dierlijke stoffen.
Dat overigens in de vaste excrementen der dieren, behalve
een wenigje gal en darmsl\jm, geene dieriyke stof voorkomt
(bl. 80), kan Bef. niet aannemen, tenzQ de Schrijver door
dierlfjke stof iets bijzonders versta, hetgeen uit de beschrij-
ving echter niet duidelgk is. Even zoo blQkt het Ref. niet,
waarom het residu eener roggeplant meer dan alle andere
HANDBOEK, BX LA.NDBCI8H0CDELUK LEESBOEK. S8S
fltotfen geschikt is, om op nieuw eene roggeplant te vormen,
£00 als bl. 84 beweerd wordt.
Doch niettegenstaande deze onnaaawkeurigheden , mogen wg
de goede z\jde van het werk niet miskennen. Gernstel^k
dorven w^ het den belangstellenden landbouwer en onder-
w^zer aanbevelen, hoewel het raadzamer is, het te beschouwen
als Handboek dan wel als Leesboek, waarvoor het nu en dan
wel eens wat uitvoerig en hoog zal z^'n. Doch h^, die niet
twee maal hetzelfde wil bezitten, late zich niet misleiden,
door het EUindboek en het Landhuishoudelyk Leesboek beide
te koopen. b.
De Boeren 'Goudmijn, Tijdschrift voor den Nederlandachen
Landbouw in zijn geheelen omvang. Inzonderheid ter dienste
van het platteland. Hoofd-Eedacteur Dr. l. mulder, Hoog-
leeraar te Deventer, AJlev. 1 — 9. Te Deventer, hij J. de
Lange. 1855. In %vo. 288 en 124 hl. ƒ 3 - 60 per Jaarg.
Het aantal der Nederlandsche Landbou w-tij dschriflen is in
het vorige jaar met één vermeerderd geworden , dat een schoo-
nen titel draagt, waarsch\jnlyk ontleend aan het uitmuntende
werk van vroeger dagen, serburieb*s welbekende Boeren-
Ooudmijn. Het stelt zich ten doel: over den Nederland-
Bchen landbouw in zyn geheelen omvang te spreken, en is
Toornameiyk gerigt tot hen, die buiten de stad (zoo als het
heet, op het platteland) wonen. Daartoe spreekt het in den
regel eene eenvoudige taal, en neemt slechts stukjes op die
kort en zoo veel mogelijk voor een elk begr\jpeiyk z^n. Het
geeft uittreksels uit bnitenlandsche T^'dschriften, of overgeno-
men mededeelingen , voor zoo verre die voor den Nederland-
schen landbouwer van belang kunnen geacht worden. Het
tracht zyne lezers op de hoogte te houden van hetgeen in
ons Land over landbouw geschreven wordt, en geeft daartoe
den inhoud der inlandsche T^dschriften op, waarin over land-
bouw wordt gesproken, en beoordeelt met een enkel woord
in Nederland uitgekomen boeken over dit onderwerp. Het
neemt verslagen op van vergaderingen, programma's van ten-
toonstellingen, berigten van allerlei aard, van vaderlandsche
Maatschappijen, Crenootschappen en Vereenigingen van Land-
384 DE R0EB^7-G0DDMUK.
boaw; het geeft bovendien maandelyka eene pr^s-courant
van goede en slechte meststoffen, in ons land verkrygbaar. —
Behalve dit alles zal het eene brievenbas en een vragenbord
openen f waardoor gelegenheid is tot correspondentie tasschen
de Redactie en hare medewerkers en lezers, en tasschen deze
laatsten onderling.
Op het vragenbord zullen de vragen, door de Bedactie ont-
vangen of gedaan, worden opgeschreven, terw\jl de brievenbas
bestemd is voor de antwoorden hierop ontvangen, en voor de
inlichtingen en teregtw^zingen ten opzigte van vroeger in het
Tijdschrift verschenen stukken. Eindelgk zal' een b^blad
advertentiën bevatten van nieuw uitgekomen boeken en werk-
jes, en van vele andere zaken die voor den landbouwer van
belang zyn*
Zoodanig is, blijkens de eigen woorden der Redactie (zie:
»Een Woord vooraf' in N*», I), het plan van het jeugdige
Tydschrift: De Boeren- Ooudmijn; met dit doel is het versche-
nen, en wordt het bewerkt door den vlgtigen Dr. l. huldeb,
en ondersteund door een groot (misschien overgroot) aantal
medewerkers uit alle oorden des vaderlands.
Het is de vraag, in hoe verre het nu aan het plan en de
verwachting voldaan heeft.
Wanneer w\| tot beantwoording dezer vraag de voor ons
liggende eerste negen Afleveringen doorbladeren, dan moeten
wy zeggen dat w^' voor dit nieuwe Tijdschrift vrg gunstig
gestemd worden. W^* vinden daarin al de aangekondigde
rubrieken behandeld, en ontmoeten vooral onder de oorspron-
kel^'ke stukken mededeelingen van verschillenden aard door
onderscheiden Schrijvers opgesteld. Als zoodanig komen in
de eerste plaats in aanmerking die stukjes welke de beschrij-
ving van in Nederland genomen proeven bevatten, zoo als
de: Aanleg en Behandeling van een Hoptwn onder TweUo^ door
o. BiBBius; De Hoenderfokherij van den Heer bsiuil te St*
MxchieU'Oestel^ beschreven door den Hoofd-Redacteur, Dr. L.
mulder; Bemesting met Chili-Salpeter ^ enz. Verder de mede-
deelingen welke eene opwekking tot proefiiemingen behelzen,
waaronder wg, om van geene andere te spreken, alleen de
zoo belangrijke b\jdrage van o. j. bengeveld. Over het Snijden
derKoeiJen, eene niewjoe Goudmijn voor Landbouwers ^zülhn noemen.
In een Land als het onze, waar de melk en de hiervan verkregen
DB BOBBKK-GOUDttlJir. 385
handelaprodttcten , zalk een belangrijk gedeelte van den land-
bouw uitmaken, is het zeer te wenschen dat de elders zoo
wèlgelakte proeven, om de koe^'en, door ontneming der ge-
slachtsdeelen , het geheele jaar door te doen melk geven, mogen
herhaald worden, ten einde men ook hier de daarvan welligt
te verkrygen voordeelen deelachtig worde.
Ook onder de overige oorspronkelijke stokken komen er voor
wier inbond nit een praktisch oogpunt belangryk is, doch wij
kannen hier alle niet opnoemen, maar moeten den belangstel-
lenden lezer naar het Tydschrift zelf verwezen. Evenzeer
worden er gewigtige zaken bekend gemaakt in de meesto
der overgenomen mededeelingen , hoewel er enkele zyn, zoo
als: Biezen voor lampenpUten (bl. 29), Wedrennen in Engeland
(bL 54); Guamne (bl. 86), Drieklevarige katten^ door f. o. hek-
UEUEB (bL 186), welke niet veel te beteekenen hebben.
Wat de brievenbus aangaat, deze bevat niet zoo veel be-
langrijks als men had mogen verwachten, maar is grooten-
deels ontaard in eene correspondentie van de Redactie aan
degenen welke stukjes ingezonden of werken ter beoordeeling
geschonken hebben; eene correspondentie die voor de overige
lezers van het Tydschrifl niet van veel gewigt is.
W\j eindigen onze aankondiging met den wensch: dat het
Tijdschrift: De Boeren-Qoudmijn^ steeds aan belangrijkheid
moge winnen, en een ruimen kring van lezers vinden, zoodat
het veel nut aan den vaderlandschen landbouw breno[e.
Archief* Vroegere en latere Mededeelingen^ voornamelijk in be^
trehJdng tot Zeeland^ tntgegeven door het Zeeuwsch Genootschap
der Wetenschappen* /. Te Middelburg ^ bij de Gebroeders
Abrahams. 1856. In gr, ^vo. V en 78 bl. Met eene plaai
en Kaart, ƒ 1 - 50.
De aanleiding tot de uitgave van de hier medegedeelde stuk-
ken is te zoeken : in het gewoonlyk onbeantwoord bly ven van
de sedert eenige jaren door het Grenootschap der Wetenschap-
pen in Zeeland opgegeven prysvragen; waarvan ook andere
geleerde Grenootschappen in ons Vaderland de ondervinding
hebben. Welke is de oorzaak van dit bedroevend verschynsel?
Oebrek aan personeel dat de noodige bekwaamheden bezit tot
BO£KBKSGH. 1856. jV". VIU. 28
•B86 ABCHIEP.
het bewerken der nitgeschreven pr^sstoffen, kan het, gelooven
w^, niet zijn in een t\jd en in een land waarin onderschei-
dene vakken der wetenschap, en inzonderheid die der Ge-
schied- en Oadheidknnde, met vernieuwden y ver beoefend wor-
den. Gemis aan gelegenheid om tot de ontsloten bronnen den
toegang te verkrijgen, kan wel, bij de groote uitbreiding die
de wetenschappen verkregen hebben, hen weerhouden die in
eene kleine stad of op een afgelegen dorp tot het weinige dat
zy zich hebben kunnen aanschaffen, beperkt zijn, en met
hunne dik w^ Is niet te ruime middelen moeten te rade gaan:
in de hoofdsteden der Provinciën, vooral in de Akademie-
steden, en in de hoofd- en hofstad, waar rijke boekverzame-
lingen, met de hulp van geleerde vrienden, den onderzoekers
ter dienste staan, kan die verontschuldiging niet gelden. Ook
aan traagheid en lusteloosheid, die het gemakkelijker vindt
zich te verkwikken aan de vruchten door den arbeid van an-
deren gekweekt, dan zelve de hand aan het werk te slaan,
mag niet gedacht worden b|j mannen die overigens big ken
geven hoe zeer de zaak der wetenschap hun ter harte gaat.
Zal men dan de oorzaak hebben te zoeken in den schroom
der Genootschappen om Verhandelingen op te nemen die niet
in alle deelen aan de eischen des tij ds voldoen? Het be-
ginsel is op zich-zelf loffelijk, doch mag niet overdreven wor-
den tot afschrik van dezen en dien, die vreezen oUum et operam
perderey en tot schade der wetenschap, welke zich daardoor zon
kunnen beroofd zien van antwoorden, die, ofschoon z\} in
sommige opzigten te wenschen laten, nasporingen en ontdek-
kingen behelzen wel waardig om het licht te aanschouwen.
Doch welke ook de oorzaak z^: te wenschen is het, dat de
klagt over het onbeantwoord bl\jven van zoo menige zel& bij
herhaling uitgeschreven prijsvraag niet langer vernomen « en
daardoor het doel van de oprigting onzer geleerde Genoot-
schappen voor een voornaam deel veredeld worde. Het
Zeeuwsche heeft intusschen gedaan wat het konde. Bg ge-
mis van bekroonde Verhandelingen, die de grondstof der vroe-
ger uitgegeven werken uitmaakten, is het te rade geworden,
om onder den titel van Archief eene verzameling te openen
Tan vroeger en later door zijne Directeuren en leden mede-
gedeelde stukken, die, zonder op hooge wetenschappelijke
waarde aanspraak te maken, echter tegen de vergetelheid
ARCHIEF. 387
schenen te mogen bewaard blijven. En is aan de leden de
voorwaarde gesteld tot het om de zes jaren inleveren eener
Verhandeling over eene vrye stof; het is dan te hopen dat
de herinnering dier voorwaarde in de programma's van meer
gevolg zal zijn, dan sinds vele jaren het geval geweest is.
De hier geleverde stukken hebben alle betrekking op Zee-
land, met uitzondering van twee die van eene algemeener
strekking zijn. Het eerste, van wijlen Mr. jakob verheuk
VAX ciTTERS, handelt: over het wapen der stad Middelbur<r:
een burg, waarvan de stad haren naam ontleent, en die ter
beveiliging van de oorspronkelijke havenplaats gebouwd was;
over de Keizerl^'ke kroon, even als de dubbele arend, door
Keizer maximiliaax I verleend als een vereerend kenteeken,
dat aan Burgemeesters en Schepenen door maximiliaax bg
delegatie in 1488 de hooge Jurisdictie Bewesten Schelde was
opgedragen. Hierbij door de Graven en de Staten van Zee-
land gemaintineerd , heeft de stad zich met alle regt op den
duur van dit onderscheidend teeken mogen bedienen, ofschoon
het niet aan haar als stad gegeven werd, waarom ook op
geen der stadszegels eene kroon voorkomt. Waoenaar heeft
dus in dien zin gelijk , dat de eer om de Roomsch-Keizerlijke
kroon boven 't wapen te voeren, alleen hier te lande aan Am-
sterdam is toegestaan. Bg de beschouwingen van de stads-
zegels zijn vier afbeeldingen gevoegd: twee uit de dertiende
of veertiende en twee uit de zestiende eeuw.
Hieraan sluit zich: de Bedrage betrekkelijk het ontstaan en
de trapsw^jze uitbreiding der stad Middelburg in vroegere
eeuwen, door Jhr. paspoort van grupskerke, met eene kaart
van den burg, de eerste omwalling rondom den burg vóór
1308, en de verdere uitleggingen, waarvan de zesde of laatste
in 1598 voleindigd is. De oorsprong van Middelburg schuilt,
gel\jk die van vele andere steden, in het duister: dat, bij de
beginselen waaruit ziy ontstonden, niet te verwonderen, maar
zeer natuurlijk is. Aan den burg, vddr of in de negende
eeuw aan den oever der Arne, nagenoeg in het midden van
Walcheren, opgerigt, is, volgens den Schrijver, de stad haar
ontstaan verschuldigd. Daarentegen lezen wiy in de genoemde
Verhandeling van van citters: » Middelburg was in het begin
van zijn bestaan enkel een port of haven waar de kooplieden
kwamen handelen. Tot beveiliging van die handelplaats en
28*
388 ARCBIEP.
tot het invorderen der tollen bouwde de Landsheer een Borg,
naar de manier van dien t(jd*'. Het laatste komt ons waar-
schijnlijker voor, daar het boawen van eene sterkte eerst te
pas kwam waar er iets te beschermen viel, tenz\j men wilde
veronderstellen dat de burg gesticht werd tot beveiliging van
het omliggende land tegen de invallen der Noormannen, wan»
neer hg echter beter aan het strand dan in het midden dea
eilands ware geplaatst geweest. Ook in andere opzigten, en,
soo w^ meenen, op betere gronden, wgkt de Heer pa.spoobt
▼an het gevoelen van andere Oudheidkundigen af, met name
over den vroegeren loop der Arne door de stad ; over de groo-
tere uitgebreidheid van de eerste uitlegging der stad door hem
Toorgestaan; en over de vierde uitlegging in de jaren 1549
en 1550: van de laatste groots uitlegging in 1595 wel te on-
-derscheiden. W^ gelooven dat door deze Bgdrage menige bg-
zonderheid omtrent de vroegere gesteldheid der stad opgehel-
-derd wordt: dat ook te verwachten was van de zorgvuldige
nasporingen van een man, die door zyne veeljarige betrekkia-
gen tot het Stadsbestuur en als Hoofd van dat Bestuur daar-
toe boven anderen bevoegd was.
Van Mr. s. de wind ontvangen wy : iets over de oude bak-
steenen met verheven beeldwerk, voorhanden in het Kabinet
van het Zeeuwsch Genootschap. Deze steenen, vroeger als
kostbare overblijfsels uit de gr^'ze Oudheid aangemerkt, e^d.
later gebleken uit de vijfliende en zestiende eeuw afkomstig
te zjjn. Van die welke in het bezit van hetGrenootschapz\jn,
waaronder zes de historie van susanna. voorstellende, wordt
hier eene korte beschryving gegeven.
Met genoegen lazen wij de mededeeling van dezelfde hand
over een man, die, door zucht om vreemde volken te leeren
kennen gedreven, gedurende den t\jd van zes-en-twintig jaren
verschillende landen, en daaronder de toen vooral zoo weinig
bekende van Ferzië, Mongolië, Thibet, Groot Tartar\)d, en
China, doorkruist heeil, om hetwelk veilig te doen, hy de klee-
ding dier volken moest aannemen , en die in de Chinesche taal
het zoo ver gebragt had, dat men hem voor een Chinees hield.
Aanleiding tot het hier medegedeelde werd den Heer ds wzvd
gegeven door eene vraag in den »Navorscher** betrekkelgk
de door D*iSBAëLi vermelde bijzonderheid van eenen door de
Chinezen om zgne kennis van hunne taal tot Mandarijn ver«v
ARCHIEP. S89
heven Zeenw. Daar het naauwelgks te veronderstellen is, dat
twee personen uit dezelfde Provincie, die zich beide door de-
selfde taalkundige bekwaamheid onderscheidden, weinige jaren
na elkander zalke uitgestrekte reizen ondernomen hebben, heeft
bet gevoelen van den Heer sis wind, dat hierbij aan niemand
dan aan den door hem aangewezen SAMüëL vajt db putte te
denken valt, veel waarsch^n^jks. Evenwel bestaat er taS'-
sehen z^jne opgaven en de door D*issAëu vermelde bgzonder-
heden niet weinig vM'schiL Behalve het onderscheid van naam:
HUDDE en TAN DE PUTTE, Stelt D*HBAëu den aanvang der reis
omstreeks het jaar 1700, terwgl tajt de putte in 1690 ge-
boren, en in 1718 mi Nederland vertrokken is. Ook was niet
hig, maar zgn neef hbrvan' van de putte Bnrgemeester van
Middelburg, en heeft hy, behalve China, vele andere landen
bezocht, waarvan intusschen l^* den Engelschen Schrg ver niets
voorkomt. Insgelijks bl^kt het niet dat oase reiziger, zoo als
deze beweert, tot Mandar^n verheven is^ in welke waardig'-
heid hy al de Provinciën zal doorgereisd hebben ; terwijl' ook
de Heer de wind bewast: dat van de putte niet naar
Europa teruggekeerd, maar te Batavia gestorven is, en dat
de verzameling van z^ne opteekeningen , een werk van dertig
jaren, niet in de diepte verzonken is, maar dat zijne schrif«>
ten met voor anderen onleesbare characters opgesteld, na z^nen
dood, volgens testamentaire dispositie, zgn vernietigd. Van
dea overledenen nog in leven zijnde nabestaanden is het te
hopen, dat zg uit familie* papieren iedere onzekerheid in dezen
zullen doen ophouden, en door nadere inlichtingen de gedach-
tenis van een man helpen vereeren, die deze hulde, in aan-
merking genomen de ontberingen en gevaren, die hy tot be-
vrediging van zyoe dorst naar kennis zulk eene reeks van
jaren heeft willen verduren, ten volle verdient.
Nog hebben wy van denzelfden Schryver: beschouwingen
van een handschrift uit de tweede helft der twaalfde eeuw,
dat, afkomstig uit de Bibliotheek van het Ministerie der Her-
vormde Gremeente van Middelburg, thans op het Raadhuis der
stad berust. Het bevat: eene vUa karou magni Imperatoris
JIU8U FSiDEBioi AUOU8TI conscripta^ voor de Geschiedenis van
geringe waarde, als behelzende eene breede en overdreven lof-
spraak op den grooten Keizer, en overigens uit eginhabd ge-
compileerd; de zoogenaamde S[ron\jk van tulpinus, die don
390 ABCHIEP.
grondslag heeft uitgemaakt van de Bidder-Bomans oit den t\jd
van KABEL den Oroote, doch als onecht en als een samen-
weefsel van fabelen ia te beschonwen. Van betere gehalte is het
mede in den Codex voorhanden leven van dien Keizer door
den beroemden BGiNHiuU)^ van welke Biographie de varianten
met andere handschriften worden vermeld. Verder komt er
in voor: een vervolg op beda's Historia Ecdeektatica gerais
Anglorum^ van een onbekenden Schryver, die in den aanvang
der twaalfde eenw geleefd heeft, loopende van 731 , waar bxda
de Greschiedenis gelaten had, tot het jaar 1105. Eindelijk:
WALTHBBUS de vüa KABOU BOKi, etc*y behelzende een goed en
omstandig verhaal van den moord in 1127 aan den Graaf van
Vlaanderen, kabel den Ooede^ in de kerk van St. donaes te
Bragge, gepleegd, en van de daarop gevolgde straf der zaam-
gezworenen. De beschr^ving van de woestheid en wreedheid
der Vlaamsche kustbewoners, door walthebcs met den naam
van barbaren bestempeld, en van de moeite die de Graaf aan-
wendde om ze te bedwingen, leveren, onder meer, een bew^s
hoe het in de Middeleenwen gesteld was.
Ten slotte wordt ons aangeboden het door den Heer vak
visvLiET medegedeelde omtrent een oud zegel of stempel, on-
langs te Slais onder den grond gevonden, dat, volgens het
randschrift, afkomstig zal zyn nit de dertiende eeuw, en door
eene associatie van Sluische kooplieden, aan wier hoofd zekere
GüiLLAüME DIB NOTE stond, zal gebezigd zyn tot het zegelen
hunner brieven van vr\|geleide, volgens privilegie van den
Graaf van Vlaanderen.
Moge het Genootschap in belangrijke Bijdragen van zgne
leden de stof vinden tot het vervolgen van z\jn Archief.
De Slavernij, eene miedaad en eene zonde voor Ood* VoordeeUn
der afschaffing. Bede van den Heer l. a. chamebovzow,
gehouden te Amsterdam^ 19 JuUj 1855. Ten voordeele der
emancipatie. Te Amsterdam, bij C. L. Brinkman. 1855. In
gr. Svo. IV en 33 bl. f i- 40.
Er z\jn krachtige stemmen opgegaan om aan te dringen, dat
den slaaf de vrijheid worde teruggegeven waarvan h\j beroofd
is. Het werk door wilbebfobob aangevangen, scheut met
rassche schreden zijne voltooiing te naderen.
L. A. CHAMEROVZOW, DE SLAY£RNU, EXZ. 89 1
Ook in óns Vaderland zy n onderscheidene Tereenigingen ont-
staan om de YT^wording der slaven te bevorderen. Zoo is er
te Amsterdam eene vereeniging van jongelingen, en eene van
jonge dochteren opgerigt, die er met jengdig vuur hanne krach-
ten aan toew^den.
De redevoering welke w\j aankondigen, is door den Schr^*-
ver, die Secretaris is van nThe Briiish and Fm^dgn ArUi'-
SUxoery Society'\ en een der voornaamste woordvoerders
onder de voorstanders van de afschaffing der slavemy in En-
geland, uitgesproken in het gemelde Jongelingen-Genootschap»
en door hetzelve, overeenkomstig zyn verzoek» in het licht
gegeven.
Haar hoofcliohoad strekt om te betoogen, dat, en welke groote-
zonde het is slaven te honden, en hoe de instandhouding der
slavem\j onbestaanbaar is voor elk volk dat zich beroemt
door Christelyke grondbeginselen te worden geleid. Daarb^
deelt hij voorts mede wat men in Engeland en in de Kolo-
niën van dat land heeft gedaan om het stelsel te vernietigen»
on hoe men er ten laatste in geslaagd is.
W\j wenschen deze belangr^ke rede eene algemeene ver-
spreiding, en het vraagstuk waaraan saj is gewyd, eene spoe-
dige, en gelukkige oplossing toe.
NaUiong. Omntgegevene en verspreide Oedickien van b. tol-
lens, C.Z. Te Leeuwarden ^ bij G. T. N. Suringar. 1855.
Jn gr. 8vo. 162 W., in caH. / S^QO, geb. f 4:- 80.
De wensch door een onzer Dichters (withuts), in een lied aan
den Heer tolleks, na het lezen van diens bundel, getiteld:.
nLaatste Gedichten*', uitgesproken :
" Nog tienmaal schrijre uw hand»
Steeds bedrogen» „Laatste Dichten*^
Op een later bnndelbandl —
blyft niet gehë^ onvervuld. De bundel dien wy aankondi-
gen» is reeds de tweede welke sedert dien tyd is verschenen,
en ook deze zal, zoo w^j hopen, nog niet de allerlaatste z\jn
van den beminden Volksdichter. Zeker zal hïj dat niet zQn,
wanneer hem de jaren van vokdbl ten deel mogen vallen;
geljk dat in hetzelfde lied is, en door ieder wordt gewenscht.
392 H. TOLLEXS, C.Z.,
Een hoog geklommen leeftyd moge nu of dan eens merkbaar
wezen in het oordeelen over de wereld, en de dingen waar
men in jeugdiger jaren pr^ja op stelt ; maar heeft geen invloed
op de schoonheid van z^ne verzen; want het hart en de geest
des grooten Zangers zjjn nog immer jong, en de liefde voor
de dichtknnst, en de zacht om haar te beoefenen zullen hem
wel nimmer verlaten.
Al wie met de werken van den uitmuntenden Dichter is
ingenomen, zal er hem dankbaar voor z|jn, dat hg den Heer
SDBiNGAii heeft vergund om ook deze zoogenaamde ^Nalezing**
uit te geven; niet dew^l daardoor — zoo als in het anders
fraai gestelde Voorberigt des Uitgevers gezegd wordt — z\{ne
gezamenlijke dichtbundels op een rond twaalftal z^fn gebragt;
want wie zou waarde aan dat ronde getal hechten, ofhjj
moest wenschen dat het niet overschreden wierd: maar om-
dat de verspreide gedichten (immers een groot gedeelte) nu
b\j elkander, en voor ieder te bekomen zijn; hetgeen vroeger
*t geval niet was. Het vertrouwen, door den Heer sübingab
in zijn Voorberigt geuit: dat deze nNalezing niet versmaad
of gering geschat, maar met graagte en welgevallen ontvan-
gen en genoten zal worden**, is voorzeker ook niet teleur-
gesteld*
De Dichter-zelf heeft het werk niet met eene Voorrede ver-
rijkt; maar b^ z\jne bewerking (nberyming*' zegt h^* al te
zedig) van de klooster-legende »Philemon", die hier weder
onverminkt voorkomt, een woord gevoegd tot opheldering van
de geschiedenis van dat gedicht. Naauwgezette gemoederen
hebben er, toen H bekend werd, profaniteit in gevonden, en
dat heeft den Dichter toen bewogen, om de fabel te verplaat-,
sen in de oude Grieksche Godenwereld; waar zy echter vol-
strekt niet paste. Ofschoon wy, gel^k velen, met klooster-
legenden niet sterk zijn ingenomen, heeft toch die verminking
ons alt\jd leed gedaan, en 't verheugt ons, dat er door regt-
hebbenden tegen is geprotesteerd. Daar heeft men nu 't ge-
noegen aan te danken, deze vernuftig gevonden , allergeestigst
en keurig in verzen gebragte legende hier op nieuw te ont-
vangen zoo als zg den Dichter het eerst uit hart en pen is
gevloeid. Zy staat met regt aan het hoofd van den inhoud.
De overige stukken (ten getale van drie-en- veertig) zynby-
cengevoegd; a. uit de «Dichterlükc Handschriften", in der tijd
NAL£z»a. 393
door uiLBiTBBOEK nitgegeven. De gedichten daaraan ontleend,
behooren, soo w\| meenen, tot het t\jdperk van *8 Dichters
jongelingschap, b. Uit een bnndel, getiteld: nOnaitgegeTen
Gedichten**, b^ den Heer suBiNaAR, zonder jaartal en pagi-
natie, waarschijnlijk alleen voor Trienden gedrukt; doch van
welken Kef. zoo gelakkig is een exemplaar te bezitten. W^-
ders » vindt men hier ook*' — zegt de Uitgever — )idie stukjes
temg, die in de laatstverloopen winters, ten voordeele van
de armen, afzonderlijk zgn uitgegeven; die in de honderden,
ik mag zeggen duizenden guldens, welke zQ tot dat weldadig
doel hebben opgeleverd, de getuigenis vernieuwen, dat de Dich-
ter, door cyne zangen, gedurende eene reeks van jaren, niet
alleen de harten z^ner landgenooten voor al wat heilig en
goed is, ontgloeid heeft; maar dat z\jne poëz\j met de harten
ook de beurzen der gegoeden en weigezinden heeft geopend;
dat z$ door de giften, die z§ wist uit te lokken, meermalen
de haardstede des behoeftigen heeft doen vonkelen, en diens
verkleumde leden, gedekt of z\jnen honger gestild heeft.** —
Behalven die stukjes, is ook des Dichters uitboezeming big de
begrafenis van wiglen Koning willek II hier opgenomen.
Wy hebben geen ander oordeel uit te spreken, dan dat
deze verzameling in alle deelen den Dichter waardig is, en
dat den Heer subikgab, aan wien de Heer tollens de zorg
voor het schikken der stukken , den druk en de correctie heeft
overgelaten, lof en eere toekomt voor de wyze waarop hfl
zich van zijne taak heeft gekweten.
Onze lezers zouden niet voldaan zijn als wy hun niet eenig
staaltje leverden van 't geen hier uit de «Dichterl^ke Hand-
schriften" of de nOnuitgegeven Gredichten" gevonden wordt.
De keus is moe\jeiyk uit stukken zoo verscheiden in toon en
trant, geest en strekking. Het liefst kozen wy de niet ver-
taalde komiesch-satirische beurtspraak: dDq Rook- en Snuif-
tabak", of den glaudius nagezongen verheven beurtzang : »Het
groote Hallelujah", Die stukken echter z\jn te breed voor
ons enge bestek. Wy moeten ons vergenoegen met een kleiner
stukje, en kiezen daartoe de vertaling der naive waardeering
van den boerenstand, een niet ryken «Vergenoegden Boer",
door CLADDius in den mond gelegd. W\] weten niet of er
nog boeren in ons land zyn in wier mond het past; want de
394 H. TOLLEXS, G.Z., NALEZING.
bezitters van vee en lander^en zjjn in de laatste jaren reedd
r\jk geworden, en de overigen hopen, denkelijk, dat óók i»
worden; maar als gedicht zal *t ieder gelijk ons behagen:
Hg, die een hnt en handen heeft,
H\j kwell* zich niet om morgen;
Indien 't gelak ons r\jkdom geeft »
De rykdom geeft onB zorgen.
£n had ik zakken goud als graan,
£n stal en schaar als kerken.
Met al mijn schatten na te gaan.
Hield ik geen tijd tot werken.
£a wierd ik ook door bier en wijn
Een driemaalhonderdponder ,
Wat vetter zon ik zeker zgn.
Maar zeker niet gezonder.
£n ging myn wijf in 't goudgeel zy*.
En 't hoofd beploimd met veren.
Misschien verbrandde de avondbrij
By 't nitdoen harer kleêren.
£n wist myn zoon, met sporen aan,
In 't za&l te paard te zitten.
Ligt kon hy niet op klompen gaan
By 't ploegen en het spitten.
Hy, die een hnt en handen heeft.
Bekreun' zich niet om morgen;
Indien 't geluk oos rykdom geeft.
De rykdom geeft ons zorgen.
W\j zouden toonen het publiek niet te kennen als w\| dezen
bundel nog aanprezen: de naam van den Dichter is aanbe-
veling genoeg. Maar er zijn , zoo wy meenen , nog meer ver-
spreide en onuitgegeven gedichten van den Heer tollens, en
w\j kunnen den wensch niet onderdrukken, dat h^ ook die
doe bijeenvoegen en uitgeven. Hunne kunstwaarde moge, naar
zgn gestreng oordeel, minder zyn; het publiek zal gewis too-
nen er anders over te denken. Dien wensch aan den beminden
Zanger te kennen gevende, wenschen wij tevens dat het Vader-
land zich nog lang hebbe te verheugen in zijn bezit, en dat
bestendige gezondheid den avond zyns levens moge veraan-
genamen.
E. W. VAN DAM VAN IS9ELT, BEBMAN. 895
Hbbxan. Dkhtstuk door e. w« van dak van isselt. Naar
aanleiding van drie Platen van Mr. a. w. m. c. vekhuell.
(Met vier stacUgravuren,) Te Amsterdam , bij J. H* Glebhard
en Comp. In gr. Bvo. 84 W. ƒ 2 - 40.
Gel\jk de Heer tollens de klooster-legende van Philemon
heefl ))berymd"(!), zód berijmde de Heer van dam van isselt
de Bandoenli[jke geschiedenis van een mank en misvormd jon-
geling, naar drie fragmenten ait diens leven, door den gees-
tigen vsbhuell in een zy ner plaatwerken zoo meesterl^k voor-
gesteld. Men weet hoe welsprekend de teekenpen is van den
genialen teekenaar, en boe hg de kunst verstaat om te be-
hagen en te treffen. De bentters z^ner werken zullen, even
als wig, een innig mededoogen gevoeld hebben, bij *t beschouwen
dier drie platen in »Z\jn er zoo?", welke nu ook dit gedicht
versieren, en 't zal hun genoegen doen, dat de indruk dier
beschouwing bg een ryk begaafd Bedenaar en Dichter levendig
genoeg is geweest, om hem z\jne gedachten en gevoelens, over
een zoo edel, maar deerniswaardig voorwerp in verzen te
doen uitstorten. Dat genoegen zal grooter worden wanneer
z^ zich bekend maken met de schoone vrucht dier uitboeze-
ming, welke de kunstkeurige Uitgevers hun hier als op eene
vergulde, r\jk versierde schaal te genieten aanbieden. Het
gedicht bestaat uit zeven gedeelten , van welke het eerste eene
toewyding is aan deNederlandsche wSchoonen" en » Jongelingen".
De tweede schetst bebman in zijne jeugd, terwijl hg, eenzaam
tegen een muur leunende , van verre de spelen ziet zgner mede-
scholieren. In de derde wordt hij voorgesteld als jongeling,
zich verliezende in droomen van levensgeluk aan de zijde van
MARIA, met hem opgevoed, en die hg bemint. De vierde be-
schrgft zijne zielesmart bg de ontdekking op het bal in de
open lucht, dat Maria een ander bemint, en voor hem, den
misvormde, niet mëër kan zgn dan eene deelnemende zuster; —
hg besluit te zwggen; maar de vgfde afdeeling vertoont hem
kwijnende, en plaatst den lezer ten slotte aan zgne sterf-
sponde, bij *t afscheid van haar die hij in stilte heefl bemind.
In de zesde afdeeling maakt de Dichter ons deelgenooten van
zijne gewaarwordingen bg 't aanschouwen van de kist die 't
overschot van berman bevat, zoo als die is afgebeeld, door de
Ö96 E. W. VAK OAX VAK 188ELT,
maan beschenen, terwijl de kmk, die hQ noodig bad om te
kannen gaan, als verder onnoodig, in een hoek Btaat geplaatst.
De zevende afdeeling, eene soort van rei, bevat algemeene
beschouwingen over mededoogen en menschenlie^e»
W\| hebben dit zangerig en boeiend dichtstnk , dat minder een
doorwrocht werk dan wel eene gelukkige improvisatie is, met
uitstekend veel genoegen gelezen. Niemand zal 't te hoog,
en niemand ook zal 't te laag gestemd achten. De denkbeel-
den zQn onder elks bereik, de geest is edel, en de schildmng
van HEBMAN en diens gewaarwordingen, in z\|ne verschillende
toestanden, is levendig en uit het hart gevloeid. Tot eene
proeve laten w$ 't gedeelte volgen, waar hebhak als jonge-
ling wordt voorgesteld, gloe\jende voor poëzjj, zgn gevoel
uitende door 't voordragen van kr^gs- en minnezangen; maar
door eene smartelyke herinnering zijner wangestalte ontmoe-
digd en tot zw\jgen gebragt:
De joDgUng heeft met yreugd sgn nieawe baan Betreden ,
Hy heeft met vaste hand de draden saamgevat
Van 't grijs voorheen en *t bloeijend heden.
Zyn vlagge geest heeft telkens ryker schat
Zich Eaamgegaard van nieawe kundigheden.
Van grootsche poëzij is hem de borst doorgloeid.
Als 't vaderlandsche lied hem van de lippen vloeit.
Dan trilt zfjn stem, dan fonkelen sijne oogen.
En als des Dichters vloek den landverrader treft.
Die ten heraut zich maakt van bijgeloof en logen.
Der vaadren eer bezwalkt, den Spaanschen beul verheft,
£n wiLLEM*s moordenaar verdedigt;
Dan krygt die vloek driednbble kracht:
Dan hoort men 't, hoe zyn ziel den onverlaat veracht.
Die waarheid, regt en eer zoo schaamteloos beleedigt.
Als bellaxt's bevallig lied.
Dat naar de beek geiykt, die door 't gebloemte vliet.
Op zoeten toon door hem wordt voorgedragen:
Dan nat een traan der maagden oog:
Ze aanschouwen de Ënglenrei, die CRLoi voert omhoog.
Zy leeren mede om daxom's sterven klagen;
£n 't harte krimpt van angst en wee.
Als 't kind des Zeeuwschen mans gedragen wordt in zee. —
Helaas, dat schittrend vuur zal dra zgn glansen dooven:
De hdlge vonk wordt in zyn borst gesmoord.
Hem zal een wreede hand die gave Gods ontrooven.
Die wonderkracht schenkt aan 't gesproken woord.
BIJMAN. 397
Vaak heeft zga oor den smaad der dwazen opQ^er&ngen,
Als hQ bg krygs- of liefdezangen.
Door 't schoon der poëzy yerrakt»
Bij heldenglorie opgetogen,
By TToawenliefde diep bewogen,
*t GeToel der ziel had nltgednxkt.
HQ heeft den toon gehoord Tan 't innig medeleden
Der maagdenrei, die jammerde om zyn lot.
Wanneer, by laffis scherts de krygsheld werd bespot.
Die met zyn krnk 'sLands yyand zal bestryden.
Het fraaie prachtwerk is door den Heer tebbubll ook
BOg met eene teekening beschonken ^ die den ontslapen hbbmak
voorstelt als door een Engel ten hemel opgevoerd. De be-
kwame D. j. SLCITEB heeft haar uitmuntend gegraveerd, en
een afdruk er van prijkt tegenover den titel. W^ kennen
geen ander boekje van dat bestek zoo fraai uitgevoerd, of
më^r geschikt om aan de nSchoonen" en de » Jongelingen*',
aan welke het gedicht is opgedragen, te worden aangeboden;
en danken den Dichter en de Uitgevers beide voor dit keurig
geschenlc*
De Joêomade. Een Eposje door wahba. Te Dordrecht^ bij
H, Lagerwey. Met vignetten. In 12mo. 40 hL f i-lh,
i)Dit luimig heldendicht stelt de zot- en dwaasheden van
eenige hedendaagsche personen in een ironisch-comisch dag-
licht'*, en als het, vroeg of laat, een tweeden druk beleeft,
plaatst het den smaak van ons lezend publiek in geen guns-
tig licht. — Zoo zeggen wg, nadat wg het eposje heb-
ben gelezen, waarin wij niets dan eene travestie van ovidius*
Metam. (Lib. VU) hebben gevonden, die den dweepers met
onzen »Almanak voor HoUandsche Blggeestigen*^ misschien
hoogst aangenaam zal wezen. Het ten tooneele voeren van
de goden en helden der Mythologie, in het costuum van onze
tegenwoordige mannen, is sedert storm van 'sosavesakds
en OOSTERWUK BBüTN Uit de mode geraakt. De poging om
het genre wéér in het leven te roepen, zal, hopen wij, ook niet
gelukken. En al hebben wy hier aan de gemakkelijke en
losse verzen hulde te brengen, en al hebben w^ hier niet
nem iiefea Marachland vol 8chlamin\ zoo als het ergens van
eene bekende travestie heet, — wij kunnen er toch ook niet b^-
898 WAMBA, DE JA80NIADE.
yoegen: noïnvol voU Salz*\ Hnmor en satire treffen w$ bier
niet aan; maar bet luchtige en kluchtige, dat aan sommige
onzer grappige poëten naam en bijval bezorgt, is b\j den
Heer wamba te yinden, en kan das bet lacblastig publiek
stof geven tot blijde yerwaobtingen.
Oedichten van niGOLAas beets. Derde ^ herziene en veel ver»
meerderde druk. Tc Hcuirlem^ hij de Erven F. Bohn. 1855.
236 hl. f 1- 80.
Een bundel als deze behoeft geene aanpr^zing. Het publiek
heeft de eerste liefde, waarmede het den Dichter van José
en Kuser heeft welkom geheeten, hem tot op deze dagen ge-
schonken. En gelyk de Korenbloemen v66r kort met hooge
ingenomenheid z\jn ontvangen, zoo is ons de derde druk yan
de n Oedichten* een aangenaam bew^'s, dat voor echte poëz^
ons volk nog niet zoo onverschillig is geworden, als het, naar
sommige versch^'nselen te oordeelen, wel eens schynt. De
goedkoope uitgaven van de dichtbundels onzer voortreffelykste
Dichters, zijn zeer geschikt om den smaak voor poëzg op te
wekken en levendig te houden b^' bet gedeelte der natie, *t welk
nog niet op dat betreurenswaardig toppunt yan beschaving is
geklommen, van waar men al wat Hollandsch is veracht, en
slechts voor *t geen van den vreemde komt, lof en bewonde-
ring over heeft. Daarom dank aan de Uitgevers van de werken
van BEETS, die hun eigen voordeel, en den roem des Dichters,
en het belang onzer letterkunde te gelijk begrijpen en be-
vorderen, ff.
Eerstelingen. Verspreide Dichtstukjes door p. J. vak deb noordaa.
Te Maassluis, bij J. yan der Endt. 1855. 90 bl, ƒ :-85.
De bijen en spinnen in den bloemhof der beüetrie hebben,
volgens de Voorrede, deze n Eerstelingen* reeds geconsumeerd,
daar z^ reeds in Jaarboekjes en Tydschriften waren geplaatst.
Z$ worden bier nog eens in een bandje aangeboden, en zgn
aan Beo. toegezonden, die met den geest welke in de dicht-
stukjes beerscht, zeer is ingenomen, en op den vorm slechts
weinig beeft aan te merken. Dat bQ in deze n Eerstelingen*
geene sporen heeft gevonden van een waarachtig dichterlyk
P. J. VAK DER KOORDAA, EEKSTEUXGE.V. 390
talent, zal hij den jeugdigen Aatenr niet als een verwijt aan-
rekenen, die zich yan allen 8ch\jn van aanmatiging hondt
yerw^derd, en volBtrekt geene bewijzen geeft van zncht om
den dichtelmaam te ontvangen, nu h$ deze kleinigheden het
licht doet zien. Behalve verscheidene verzen op de gewone
verheven onderwerpen, zoo als men dat van eerstelingen ge-
woon is: nLente, Herfst, Weldadigheid, Aan de Sterren,
Wiegeliedje, Krijgslied", vinden wy ook enkele proeven van
Inim, als: nHolloway, Carsiaan, Rood haar, Jeremiade van
een' roodharig man**, dat aldas eindigt:
Ja, liever ware ik blaanw dan rood.
Dan reisde ik rond door alle rijken ,
£n 'k werd bengd door klein en gp'oot.
Daar 'k my voor geld kon laten kyken;
Maar thans, — niet een, die meêli) toont;
Voor mij bespotting allerwegen.
Rood haar! — ik dank je voor zoo*n zegen.
Wanneer men onder Negers woont.
Ernst en Luim. Bloemlezing vit de Werken van G. w. babeneb.
Te Deventer, bij A. ter Gunne. 1855. In hl. 8t;o. 185 W. ƒ 1 - 25.
Rabeneb hehoort, even als z\jn tijdgenoot oellebt, onder
die geestige Schrijvers welke in de voorgaande eeuw, ook ten
onzent, veel opgang maakten. Sedert dien t^d is de Daitsche
litteratnar, waarin h^j eene niet onaanzienlyke plaats bekleedde,
geheel van aard en geest veranderd , zoodat men babeneb thans
in z^n vaderland bgkans niet meer noemt, noch leest, maar hem
en zijne geestige werken bijna geheel vergeten is. Wij hoor-
den ook onder ons weinig meer van hem gewagen, en waren
eenigzins verwonderd, deze Bloemlezing uit zijne geschriften
ter aankondiging te ontvangen.
Volgens de Voorrede, is dit werkje gedeeltelyk door een
reeds vroegtijdig overleden geleerde bewerkt, die door z^fn
opvolger zeer geprezen wordt, en, even als deze, met de ge-
schriften van BABENEB was ingenomen.
Eene aanbeveling van babb^^eb, of eene verdediging van
zgn letterkundig genre (satiren, hekelschriften), hondt de latere
Vertaler voor geheel onnoodig. De eerste is genoeg bekend,
en het vooroordeel tegen het laatste is, jaist doorhem, genoeg-
zaam geweken, daar hy het onderscheid tusschen satire (hekel-
400 o. W. BABEXEB, SB5ST SX LUIK*
schrift) en paskwil of scbimpschrift heeft doen kennen. Im-
mers zyne satire betreft den mensch in het algemeen, en is
van het personele geheel vrg. Voorts was rabehbb zgne scherts
volkomen meester, en h\j gebmikte haar nimmer om zaken
belagchelyk te maken die wesenl^jk achtenswaardig zQn. HQ
was bg nitnemendheid een voorstander en beoefenaar van Gods-
dienst en dengd. Z\jn stelregel was: ndat hg die den naam
van Hekelschrljver wil verdienen, een goed hart moet hebben'*.
De keus der onderwerpen waaruit deze Bloemlezing bestaat,
vonden wy over het algemeen zeer gelakkig en onderhoudend.
W|j gelooven dat het nienwe bezoek hetwelk de geest van
lUBSNEB ons komt brengen, hier goed opgenomen zal worden,
daar toch onze landgenooten over het algemeen met den een-
vondigen zin, die in BAAEinsB even als in gellebt heerscht,
meer dan met hoogdravenden humor z\|n ingenomen.
Gel^'k de Schr\|ver van het Voorwoord, eindigen wij met
den wensch, dat de lezer de waarheid moge ondervinden van
hetgeen Prof. obtlepp voor eene nienwe uitgave van babkheb*8
Schriften in het Duitsch zegt: n6\j zult in hem duizendmaal
meer waars, goeds, geestigs, schoons en voor uw geheele leven
onvergetelijks vinden , dan in menig hoog geprezen voortbreng-
sel van den tegenwoordigen t\jd.
Fantaamagorvsn door Mevrouw elisb van calcab, Schrijf eter
van: nllermine'\ Te Schoonhoven ^ bij S. E. van Nooten.
1855. Met op staal gegraveerden titel en vignet. 228 bl. f 2- 50.
Wat van de begaafde Schr^'fster van n Hermina'* wordt
aangekondigd, heeft zeker reeds spoedig na de versch^'ning
zijn publiek gevonden. Deze nFantasmagoriin'' zullen dus ook
wel reeds in veler handen z^*n. 't Zou Bef. echter niet be-
vreemden, als de een er hoog mede loopt, en de ander er het
anathema over uitspreekt. Zoo iets mag met vele boeken het
geval z^jn; dit boven velen, kan tot zeer verschillende oor-
deelvellingen aanleiding geven. Naar ons inzien in de eerste
pkats: omdat men van Mevrouw vak calcab iets in dit genre
niet verwachtte; ten tweede: omdat het genre op zich-zelf bij
ons nog geen burgerregt heeft, en ook door velen in geenen
deele geliefd is. 't Is hooge humor ^ diepte en rykdom van
I ELISB VAK GALGAR, FANTASldAGORlëX. 401
gedachte, in eenvoadigen vorm, dikwerf in een kleed dat de
meesten al te eenvondig zullen noemen; denkbeelden over *t
hoogste, meest edele, meest ingrijpende, dat in onze mensche-
lijke natnnr ligt, en die zoo maar vlagtig weg medegedeeld;
diamanten langs den weg gestrooid, die zoo maar ieder niet
herkennen kan. Daarom zullen velen ze als onoogel^'ke stee-
nen, die 't oprapen niet waard z^'n, verwerpen; de vr^'geest
zal 't der Schryfster euvel duiden, dat ze hare regt Chris-
tel^ke, gevoelvolle en verheven beginselen aanbood, in een
vorm, zoo eenvoudig, zoo dagel^'ksch, als deed z^' 't om die
binnen te smokkelen tot in 't hart, zelfs van hen die haar
boek ter hand nemen zoo als z^ een » sprookjesboek" lezen
zouden; de streng geloovige, de steil regtzinnige zal haar
verketteren, omdat zjj de gedachten over 't meest heilige, over
't hoogste, omslu\jerde — al is de sluyer dan ook doorzigtig —
met een gewaad, dat niet zou doen vermoeden wat er achter
schuilde. Deze nFatUasmagori'én* zijn de vruchten van euse's
verbeeldiug, maar tevens ook de vruchten harer diepe kennis,
de kinderen van haar vroom, en rein, en nadenkend verstand.
Veel in dit boek herinnert jeak paul ; de eerste v^jf schet-
sen doen aan den scherpen swivt denken; wie 't gegund is
tot de kern door te dringen, zal dit boek lief krijgen, en 't
eene plaats geven in hoofd en hart. Wie te weinig geestelijk
ontwikkeld is om den vorm van 't wezen te scheiden, zal
jidien schat in aarden vaten" verwerpen. Zoo zal 't succes
voor de Schrijfster afhangen van 't individueel gevoelen, maar
boven alles van de meerdere of mindere ontwikkeling harer
lezers, en 't hoogere of lagere standpunt van kennis, waarop
deze zich bevinden.
Beferent loopt er hoog meê; en hoopt van harte, dat deze
arbeid vele denkende lezers zal vinden. Deze zullen 't boek
niet uit de handen leggen zonder er goede vruchten van te
hebben geplukt; vruchten die winst mogen beeten voor hoofd
en hart.
Der begaafde Schrgfster z|j. onze dank; de Uitgever zy
geprezen om z\jne keurige en nette uitvoering.
Het degelijk boek vinde z^nen weg door de wereld, en ga
niet verloren, als zoo veel goeds, dat door de middelmatigheid
wordt verketterd, en zoo doende spoedig aan de vergetelheid
prös gegeven I
BOEKBESOH. 1856. N*. VJH. 29
402 BRAXTZ UAUEfi.
Bra^tz haijer; Twintig Jaren uit V leven van een Slavehhan-'
delaar. Uit *t EngeUch^ door M. keijzeb. Twee Deelen.
Te 'êOravenhage^ bij H. C. Susan, C.H.zoon. 1856. Met
gesteendruhten titel en vignet. In gr. Svo. 589 bl. ƒ6-:
Om tegenwoordig op de hoogte van bet diacours van den
dag te wezen, moet men ook mede kannen spreken over sla-
▼emQ en abolitie. Wie er niets van wisten, werden, wat de
Vereenigde Staten betreft, door Mrs. beeohbb stowe; en wat
onze Koloniën aangaat, door den Baron van HOëvsLL inge-
licht. Doch beide, en vele anderen met ben, wenschen de sla-
vemy ten spoedigste van de aarde verdwenen te zien, en
daarin stemmen w\j volkomen met hen overeen. Maar nn
treedt bbaktz uaijeb met zijne inzigten op, die strekken kun-
nen om den spoed in dezen te ontraden. TVie dus geheel op
de hoogte der zaak wenscht te bleven, dient ook dit werk
niet ongelezen te laten.
De Schr^ver deelt mede wat een manuscript van zekeren
OAKOT, een slavenhandelaar, hem in de pen beeft gegeven.
De verhaaltrant is boeiend, hier en daar zelfs met gloed en
leven. Afrika is het tooneel der handeling, en wij zien de
Negers daar in hunne verschillende toestanden. De gewoonten
en gebruiken der binnenlanden mjn met fiksche kleuren ge-
teekend. Al mist de Auteur het talent van den romandiehier,
hy bezit de gave van aangenaam te vertellen; en de eenvou-
dige , onopgesmukte vorm pleit voor de waarheid van hetgeen
er wordt voorgedragen. Het geheel voldeed ons zeer, hoewel
de strekking van *t werk eigenlijk is om- der wereld als toe
te roepen: »Men haaste zich met de vr^ verklaring der slaven
niet te zeer; de Neger, onverschillig, of h^ onder Afrika*8
hemelstreek of elders leeft, is in geesteiyke ontwikkeling nog
aan het kind gelQk, voor 't welk de vqjheid niets anders zou
z^n dan een vr^'brief tot bandeloosheid." Zie hier wat de
Schryver zegt ten opzigte van de Republiek Liberia:
»De voorspoed, volharding en invloed van de Koloniën blij-
ven nog vraagstukken. Ik zou gaarne *t tweede geslacht van
de kolonisten in Afrika willen bigwonen. Ik zou willen weten
wat de kracht en ontwikkeling van *t Negerkarakter op zgn
geboortegrond zal ztjn ^ beschaafd, doch afgesneden van alle
BBANTZ HAIJEB. 408
onderrigt, invloed of gemeenschap met den blanke. Ik soa
jnist willen weten of de vermogens van den Neger oorspron-
kelijk of nagevolgd z\jn, en bij gevolg of h^ geheel onafhan-
kelijk kan staan.*'
))Indien de nakomelingen van de tegenwoordige kolonisten,
gedurende vijf-en-twintig jaren door eene onmetemke land-
verhuizing van alle klassen en hoedanigheden vermeerderd, de
jeugdige natie met die industriële krachts-ontwikkeling en staat-
kundige waardigheid zullen schragen, waardoor de bevolking
zich in onzen tijd onderscheidt, dan zullen w^' de verwezen-
lyking met buitengewone vreugde begroeten. W^ zullen ons
niet alleen verheugen, omdat de geëmancipeerde Neger van
dien t^'d af een r\|k kan bezitten, waarin zijjne regten heilig
sullen wezen; maar omdat de beschaving, waarmee de Kolo-
niën *t Afrikaansche vasteland moeten omzo(o)men, van jaar
tot jaar al dieper en dieper zal doordringen in 't hartje van
't binnenland, tot dat barbaarschheid en Islamisme voor 't licht
van 't Christendom zullen plaats gemaakt hebben.
nMaar de tijd van toets en beproeving is nog niet gekomen.
De kolonist van onzen t\jd is eene uitheemsche plant onder
een glas, tot nog toe vol sap en groeikracht, die in Amerika
z^n aangeboren (?) ; maar met zorg gekweekt, en ten toon ge-
steld als 't éierl^jk product van de hedendaagsche menschlie-
vendheid. — ^ Laat ons hopen dat de oorspronkel^ke maat-
schapp^en niet té spoedig of te plotseling de goede voogdy-
ilchap zullen opgeven; maar dat men zich" — ndaarmed zoo
lang zal bleven belasten, tot dat de Bepubliek zulke bewyzen
van standvastigheid zal gegeven hebben, dat zelfs degeen die
er 't minst van verwacht, zich niet bedrogen zal zien."
Men vindt eenige gezonde opmerkingen in deze n Twintig
Jaren^. Dadrom bevelen w^j 't boek ruimschoots aan. De
vertaling is vloe\{end, behalve waar het gestadig gebruik van
*t voor hét stoornis geeft, gel^k tot twee malen toe op den
titel. De Vertaler 8chi|{nt het woordje nhet*' geheel in den
ban te hebben gedaan, zelft daar waar de weglating m^r
dan watiluidend klinkt.
De uitvoering is goed, en de pi\js zeer matig.
MenacheUjh Leven; eene Vocrlezing door G. p. kits van HETiriiiOEN.
29*
404 6. P. KITS VAX HETNI50EN, ME^fSCHELUK LEVE^.
(OvergedruÜ tdt Theophania.) Te Deventer^ ^' A. ter Ganne*
1856. In gr. &vo. 24 bl. ƒ : - 30.
Een goed en een krachtig woord, den bekwamen Schr^ver,
ook bekend door goede en aan 't praktische leven ontleende
novellen, ten volle waardig. Het onderwerp is co» amore^
keurig en boeijend bearbeid, en 't is niet te verwonderen dat
men, na de voordragt, bQ den Spreker om de uitgave aan-
hield. Moge het vele lezers vinden, en elk die levensbeschou-
wing kiezen welke de Eerw. Schrijver als de beste en meest
gezonde aangeeft! Men zou er voor de toekomst goede vruch-
ten van zien.
Taalkundig Handboekje^ of Alpkabetische lAjH van alle Neder^
duksche Woorden, die wegens epeüing of taalkundig gebndkaan
eemge bedenking onderhevig gijn. Tweede druk^ herjnen door Dr.
▲. DE JAGER. Te Deventer, bij A. ter Gunne. 1856. In. 12ma.
VII en 215 bl.
Dit boekje heeft eene dubbele aanbeveling, vooreerst: dat
het een tweeden druk beleeft, ën w^'ders dat deze tweede druk
door Dr. ds jaoeb is nagezien. Het verdiende dan ook zoo
wel het een als het ander, want het was inderdaad zeer bruik-
baar. Beeds de eerste druk liet byna nooit by het opzoeken
verlegen, en deze zal dat nog minder doen, daar het aantal
woorden belangr^'k vermeerderd is; al is ook, door een meer
compressen druk, het aantal bladzyden verminderd. Ook geeft
het boekje nog mëër dan het belooft; want in het Yoorberigt
worden nog de regels der geslachten opgegeven, hetgeen op
den titel niet vermeld is. Men vindt in dit boekje van aUe
minder algemeen bekende woorden de beteekenis; verder het
geslacht der zelfstandige naamwoorden, benevens het meer-
voud waar dit twigfelachtig is; de vervoeging der onregel-
matige werkwoorden; de van de b^voegel^'ke naamwoorden
gevormde trappen van vergelyking en b^* woorden, enz. Dat
dit alles goed is opgegeven, daarvoor staat ons Dr. de jaobs
borg. Het is dus in zyne soort een goed boekje, en verdient
als zoodanig alle aanbeveling.
BOËKBËSCHOUWING.
De Katholieke en [de] Protestantsche Natiën onderling vergeleken uit
het drieledig oogpunt van welvaren^ verlichting en zedelijkheid.
Door NAPOLéoK BOüSSEL. Met eene Voorrede van Prof» P.
HOFSTEDE DB OBOOT. Twee Deelen. Te Groningen ^ bij de
Erven C. M. van Bolhuis Hoitsema, 1856. Ingr.^vo. VIII
en 804 hl. fl-i
Indien ooit een werk ter gelegener t^'d in het licht is ver-
schenen, en in eene bestaande behoefte voorzien heeft, dan is
het dat hetwelk w^ hier aankondigen. Het is de vracht van
eene V6elz\jdige en zorgvuldige bearbeiding, die de overbren-
ging in onze taal ten volle waardig is. Afgescheiden van het
byzonder doel dat de Schryver heeft, is het werk hoogst be-
langrijk voor de kennis van de voornaamste volken van Europa
en Amerika. Het bepaalde doel wordt in deze woorden op-
gegeven: » Sedert drie eeuwen heeft zich een groote stryd in
de Christenheid ontwikkeld. Het Eïitholicismus en de Her-
vorming, in beginsels lynregt tegenover elkander staande,
zeggen beide op even stellige wi)ze: Ik ben de waarheid.
Een van beide moet zich toch wel bedriegen; maar wie? De
gevolgen van beider leerstellingen zullen ons het antwoord
moeten geven. Waar de zedelijkheid, de verlichting en het
welvaren zullen zyn, daar zal ook de waarheid wezen. Waar
de ellende, de onwetendheid en de ondeugd gevonden worden,
daar zal ook de dwaling zich ophouden. Laat ons dan ach-
tereenvolgens de Protestantsche volken van naby beschouwen,
terwyi w\j nevens ieder van hen zijn Katholieken nabuur stel-
len; de uitkomst der vergelijking zal ons doen kennen, waar
de dwaling, waar de waarheid is." — Bodssel erkent, dat
ook andere oorzaken, zoo als wetgeving, klimaat en afstam-
ming, ten goede of ten kwade medewerken; maar beweert, dat
die oorzaken zich niet zoo ver uitstrekken als men wel denkt*
In de wetgeving ziet hy de vrucht van een Godsdienstig be-
ginsel, en klimaat en afstamming kunnen niet in rekening ge-
bragt worden zoodra men volken vergelekt die onder dezelfde
BOKKBBSCH. 1856. K''. IX. 30
406 NAPOLÉON BOUSSEL,
breedte geplaatst, uit een en denzdfden stam gesproten, en,
terwjjl het luchtgestel hetzelfde is gebleven , voor- of achter-
nitgegaan zgn. Tot vermijding van eiken schgn van partg-
digheid, zal h^' zioh beroepen op de uitspraken en aange-
haalde feiten van Schrijvers die door een van het zijne verschil-
lend geloof bezield, of ten minste zonder Godsdienst- voor^
ingenomenheid zijn. Het zullen Statistici, Aardrijkskundigen,
Naturalisten wezen, die, zonder het zelven te weten, hunne
getuigenissen in deze zaak zullen afleggen.
Vooreerst w^'st hy in een algemeen overzigt de meerderheid
der Protestantsche volken boven de Boomsch-Katholieke aan,
in nijverheid en handel, en in den landbouw; niettegenstaande,
b« V., de bodem van Italië veel beter is dan die van Enge-
land, en het Zuiden van Dnitschland hierin boven het Noor-
den bedeeld is. — Een dergelyk verschil ten voordeele der
Protestanten levert het lager onderw^'s op, dat b^ hen ge-
middeld 1 leerling op 10 inwoners telt, terwijl onder de
Roomsch-Katholieken niet meer dan 1 op 124 gevonden wordt.
Bgzpnder in het oog loopend is het verschil tussohen Saksen
en Nederland, die 1 leerling op 6 bewoners, en Hongarije en
Spanje, die 1 op 350 hebben. Wanneer in eene tweede tabel
aan Nederland in 1826 1 op 10 gegeven wordt, dan zal men
hieronder België moeten begrijpen, en zou dit verschil de
bewering van den Schr^'ver versterken. Eene uitzondering
op de nadeelige verhouding der Roomsche landen tegenover
de Protestantsche levert 3eyeren op, dat in 1825 1 leerling
op 7 inwoners bezat. Als reden wordt opgegeven: »dat dit
Boomsch-Katholieke volk, te midden van Protestantsche vol-
ken geplaatst, de verlichting heeft moeten ontvangen, die het
van alle z^den omringde". W^ zouden er bijvoegen: dat
Beijeron voor een vierde Protestantsch , en dat het de vraag
is: van welk een aard het gegeven onderwijs, en hoedanig
de bekwaamheid der onderw^'zers z\j? — gel^k de Schqjver
vervolgens in z\jne beschouwing van den tegenwoordigen staat
van het lager onderwas in Nederland en België die vraag
behandelt. Overeenkomstig het grooter aantal van leerlingen
onder de Protestanten, is ook dat der dagbladen onder hen
veel grooter dan onder de Boomschgezinden. B^ de eersten
zyn 9 exemplaren verspreid tegen 1 bij de laatsten. — Niet
minder gunstig is wat de zeden betreft de verhouding der
DE KATHOUEKE EK PBOTESTANTSCHE NATIÖN, ENZ. 407
Frotestantsche landen, die 1 moord of poging tot moord tellen
op 180,222 inwoners tegenover 1 op 16,153 in de Boomsche
landen; in Schotland 1 op 250,000 inwoners tegen 1 op 750
in den Kerkelyken Staat I Moe\jel\jker valt het onderzoek
omtrent de onwettige geboorten, omdat hier ook andere oor*
zaken in aanmerking dienen genomen te worden: hinderpalen
tegen het aangaan van een hawel^k; gewettigde onzedelijkheid,
die slechts de onkuischheid in overspel doet overgaan (in Italië
de Cicisbeos); de prostitutie, die de sporen der onwettige ver-
bindtenissen nitwischt. Niettemin verkr^'gt men 1 natuurlek
kind op 11,59 wettige onder de Boomschgezinden , en 1 op
16,12 onder de Protestanten. Ten laatste worden als een be-
w^s van het welvaren, de verlichting en de zedelijkheid van
dezen boven genen aangevoerd de spaarbanken: 562 in En-
geland, en 11 in Oostenrijk.
Na een blik op het geheel geslagen te hebben, vestigt boussel
9^ne aandacht op de deelen,en vergelekt telkens een Protestantech
met een Katholiek volk; in de eerste plaats de bewoners van
Zoid-Amerlka met die der Vereenigde Staten van het Noor-
den. In Mexico, Peru, Chili, enz. vindt hg regeringloosheid,
als het gevolg van onophondel^ke omwentelingen, die den
eenen despoot na den anderen doen opstaan; verwarringen
in de verschillende takken van bestuur en regtsbedeeling, ter-
w^l het wel niet aan wetten en verordeningen ontbreekt, n\aar
die ongelukkig onuitgevoerd bl\jven; gebrek aan handel en
n^ verheid, en verwaarloozing van den landbouw; onwetend-
heid, onzedelijkheid, luiheid en armoede. Geheel anders is
het in de Vereenigde Staten, waar steden en dorpen als door
een tooverslag verrijzen, de bevolking steeds aangroeit, woeste
gronden ontgonnen worden, kanalen en spoorwegen het land in
alle rigtingen doorsnijden, landbouw en fabryken eene groote
uitbreiding hebben verkregen, en de koophandel dien van alle
volken der wereld, met uitzondering van Engeland, te boven
gaat. Van hetgeen er voor het onderwijs gedaan wordt, zal
men een denkbeeld verkrijgen uit hetgeen in den Staat New-
York plaats vindt, waar in 1834 van de 543,085 kinderen
tusschen de v^f en zestien jaren niet minder dan 541,401 de
lagere scholen bezochten. De gezamenlyke kosten bedroegen
7,000,000 francs, ten zelfden tyde dat de geheele som in Frank-
ryk door den Staat, de Departementen en de Gemeenten voor
30*
408 KAPOUÊON BOOSSEL,
het onderwijs verstrekt, slechts 4,000,000 francs beliep. —
Aan welke oorzaken zyn de welvaart en vooraitgang van Noor-
delQk boven Zaidelyk Amerika toe te schrijven? Hier vindt
men een helderen hemel, vruchtbaren bodem, en breede stroo-
men, wier loop in lengte dien van alle andere in de wereld
overtreft; daar een stormachtigen hemel, eenen veel minder
vruchtbaren grond, en hindernissen van verschillenden aard«
In Mexico en Fera troffen de Spanjaarden b\j hanne aan-
komst gevestigde Staten, welgevormde maatschapp^en , en be-
bouwde velden aan. Een magtig B^'k nam bezit van land-
streken die door den Schepper zigtbaar meest begunstigd zijn;
het vestigde zich daar met z^'ne Kerk, zijn gezag, z^ne legers.
Van den anderen kant waren het eenige uitgewekenen , die zich
kwamen nederslaan in gewesten die met digte bosschen bezet
waren, en door stroopende Indianen bewoond werden. Yan
het hout der hoornen moesten z^ eene hut zamenstellen , en
in de bearbeiding van den woesten, met struiken bedekten
grond hun onderhoud zoeken. Yan waar dat, niettegenstaande
al deze hindernissen, het Noorden het zoo zeer begunstigde
Zuiden ver achter zich heeft gelaten? De eenparige getuige-
nissen van verschillende Schrijvers leeren de Godsdienst die
het hart heiligt en het leven doordringt, en de Godsdienst die
zich tot de vormen bepaalt, als de groote werkende oorzaak
kennen van den verbazenden voortgang aan de eene, en van
het diep verval aan de andere zijde.
In het onderscheid van Godsdienstig geloof ziet de SchrQver
insgel^'ks de bron^der beschaving en welvaart van Schotland,
en van de dierl^ke onwetendheid, ruwheid en armoede van
Ierland. Het laatste heeft — zegt men — zijn ongeluk aan
Ëngelands onderdrukking te wQten. Roussel ontkent dit wat
onze t^'den aangaat, waarin alle voor Ierland drukkende maat-
regelen z\jn opgeheven, en Engeland zich voor hetzelve ont-
zaggelijke offers getroost ; en de verwijtingen van vorige eeuwen
moet men insgelijks tegen het Boomsch-£[atholieke Engeland
van eertijds rigten, daar het Ierland reeds lang vdör den tgd
der Hervorming veroverd had. Ook doet de Schryver op-
merken: dat zwaardere verdrukkingen door de Protestanten
in Frankrijk geleden, dezen niet van hunne geestkracht en
welvaart hebben kunnen berooven. Aangenomen dat Schotland
boven Ierland gunsten genoten heeft, dan moeten daartegea
DE KATHOLIEKE EN PBOTESTAKTSOHE NATlëJT, ENZ. 409
ia rekening gebragt worden lerlands zachter Inchtgestel, yracht-
baarder bodem, en voor den handel gunstiger ligging. Eenenit-
aeondering op de in Ierland overal heerschende onkunde en
ellende maken die Provinciën van het Noorden waar de Pro-
testanten de meerderheid hebben. De bewering, eindel^k: dat
men bij de Schotsche Hooglanders dezelfde armoede en de-
zelfde ondeugden als bij de Roomschgezinde Ieren aantreft,
stemt HODSSEL ten opzigte van het eerste toe, en vindt de
natuurlijke reden van de armoede der Hooglanders in de barre
en onvruchtbare oorden die z\j bewonen, in de langdurige en
strenge winters, en andere ongunstige omstandigheden; maar
hij logenstraft met redenen de laatste aanklagt. — W^* kun-
nen den Schryver niet volgen in z$ne even oordeelkundige
vergelijkingen van de Roomschgezinde met de Protestantsche
Kantons van Zwitserland, en van Oostenrijk, Hongarije en
Be^'eren met Pruissen, Saksen, enz. De resultaten z$n ook hier
geheel ten voordeele van de laatsten. Maar w\j moeten een oogen-
blik vertoeven b\j z^ne beschouwingen van België en Nederland.
»Na dan eens" — zegt hg — Dvereenigd» dan weder ge-
scheiden te z\jn geweest, kunnen het Katholieke België en
het Protestantsche (*) Nederland niet zoo volkomen van elkan-
der verschillen, als de. landen die w^ reeds vergeleken heb-
ben. Als men alleen acht geeft op de veranderingen die in
de laatste halve eeuw hebben plaats gegrepen, dan ziet men
dat België achtereenvolgens onder het bestuur van het onge-
loovigeFrankryk, het Protestantsche Nederland, en zijne eigene
Roomsch-Katholieke regering is geweest. De contrasten tus-
schen de beide landen kunnen dus niet zoo sterk zijn als el-
ders." Desniettemin wordt aan den Nederlandschen landbouw
boven den op vruchtbaarder bodem gedreven Belgischen de voor-
rang toegekend. Het getal der behoeftigen die onderstand genie-
ten, dat vóór de om wenteling, in Nederland 1 op de 11 bewoners
beliep, bedroeg in België 1 op de 7, en was^ twintig jaren later,
(♦) RoüssEL spreekt steeds van het Herrormde Nederland, en van de Pro-
testantsche Nederlanders. Hij verzekert zelÜB in zijne opgaven van het getal
der personen die tot het onderstands-domicilie van het hof van 's Graven-
kage behoorden, dat dit hof, 't welk het tegenwoordig Nederland omvat,
geheel Frotestantsch is. Hij sch^nt das niet te weten dat een derde, en
Ba de toevoeging van Limharg zelfs 1200,000 van de drie millioen bewo-
ners van Nederland tot de Roomsche Kerk behooren.
410 NAPOLÉON BOüSSEL,
tot meer dan 1 van de 5 inwoners aangegroeid. Roussbl
heeft verzuimd, of is niet in de gelegenheid geweest, op te geven
welk in onzen tijd het aantal bedeelden in Nederland is. Van
de zorg door het Nederlandsch Gronvemement voor het on-
derwas in België gedragen, spreekt een der begnnstigers en
bewerkers der omwenteling, dücpétiadx, met lof. In de tijds-
mimte van elf jaren, van 1816 — 1827 — getnigt h§ — zyn
1146 scholen en 668 woningen voor onderwyzers gebonwd of
hersteld, hebben 1977 onderw^zers en 168 onderw^'zeressen
een brevet verkregen. Het getal scholen en onderwgzers is
na 1830 toegenomen; maar welke? De meeste scholen z^n
slecht of middelmatig; een groot aantal onderw^zers, die te
geligk het beroep van metselaar, timmerman, enz. uitoefenen,
missen de noodige bekwaamheid, bezitten riaanwel^ks de eer-
ste kundigheden, en honden alleen gedurende drie of vier win-
termaanden school. TerwQl duopétiaüx zich beklaagt over
den toestand van het lager schoolonderwys in België, geven
cousnr en bamoit de ia saora hunne bewondering te kennen
over het schoolstelsel in Nederland gevolgd, en over de ge-
lukkige uitkomsten door de Wet van 1806 verkregen tot be-
vordering van beschaving en zedelykheid; en wordt van de
jongelieden in België, vooral van die in de hoogere standen
verzekerd: nga^ verkeeren in eene onvergefelQke onkunde*', van
de kennis en bekwaamheden van Neérlands jongelingschap
wordt met lof gewaagd. Maar het Belgische volk is wezenlek
Grodsdienstlgl Wat is zgne Godsdienst? Een Fransch Schrjj-
ver geeft op de vraag: »Is de Belgische maatschappij met hare
vrome uitermkheden , hare soort van G^sdienstige tucht, haar
rustig, dikw^Is zel£s slaperig voorkomen, beter dan de onze,
die zoo weinig Godsdienstig is, alles in zich opneemt, en zoo
dikwgls tot luidruchtigheid overslaat?" — ten antwoord: nJk
geloof het niet, ten minste naar alles wat ik heb kunnen zien,
waarnemen, beoordeelen, ten aanzien van de tallooze en ge-
heime wegen, die door de schandelijkste, in den schoot van
deze maatschappg zoo wel als b$ de monniken verborgen on-
deugden worden ingeslagen. Ik ben bereid heden te verkla-
ren: dat deze steden van 100 tot 80,000 zielen ten aanzien
van het afzigtel\jke der misdaad in niets onderdoen voor al-
les wat onze hoofdstad met een millioen inwoners tot hare
eigen beschuldiging voedt." — >»De Vlaamsche steden" —
DE KATHOLIEKE EN PBOTESTANTSCHE NATiëN, EKZ. 411
getuigt een ander — nz^n vermaard (bemcbt) om hare rawe
en bedorven zeden." — Met eene beoordeeling van de mis-
ffiën der beide Kerken, waarbij de minder schitterende, maar
meer zekere bekeeringen der Protestanten na voorafgaand on-
derwijs, tegen die der Re<Mnsehgezinden overgesteld worden,
wie het voomamel^k te doen is om het getal hnnner prose-
lieten te vermeerderen, maar die de nieuw bekeerden overi-
gens even onkundig als vroeger laten, wordt het Eerste Deel
van dit werk gesloten.
Heeft BOussEL tot heden toe de Boomsch-Eatholieke en de
Protestantsche volken der nieuwere t^den met elkander verge-
leken , thans vergelijkt h$ een Protestantsch of Roomsch-Ka-
tholiek volk met zich-zelf. HQ beschouwt het onbeduidende
Engeland van vöör drie eenwen, en het tegenwoordige Enge-
land in z\}ne grootheid, magt en luister; en het contrast dat
het eertijds bloedende Spanje na de uitdr^ving der Mooren
en de onderdrukking^ der Hervorming aanbiedt. Om alleen
van de ontvolking die dit ongelukkig land getroffen heeft, een
denkbeeld te verkrijgen, diene de opgave der Provinciën en
steden die de helft, drie vierde en meer van hare bevolking
verloren hebben. Toledo, dat in de zestiende eeuw 200,000
inwonexs bezat, telt thans niet meer dan 2*5,000, en de be-
volkbg van Saragossa is van d50,000 tot 10,000 gedaald.
Wie van de ontzedelijking, vernedering en ellende, waarin het
door de Inquisitie en door legers van monniken beheerschte
Spanje ter neergestort is, zich een regt begrip wil vormen,
aanschouwe het schrikbarend tafereel, hier uit de getuigenis-
sen van Boomsche en Spaansche Schrijvers opgehangen. In
Mize dagen worden er pogingen tot herstel aangewend, maar
die ontzaggeiyke hinderpalen ontmoeten. Het ligchaam is krank
geworden van het hoofd tot de voetzolen. De heeling van
diep geskgen wonden kost arbeid en ti^d. In Italië, waar het
Pausdom op den troon zit, vooral te Rome en in den Eer-
kelgken Staat, is het niet beter gesteld. — Maar hoe denkt
de Schr^ver over zgn vaderland, dat zich zoo gaarne als de
hoofdzetel der Europesche beschaving beschouwt, en dat toch
der Koomsche Kerk is getrouw gebleven? Boüssel ontkent
dat Frankrijk in zgn geheel genomen Boomseh is. »Indien" —
zegt hij — »het iets is in de Grodsdienst, dan is het Deïs-
lisch. Het heeft het Soomsch-Eatholicisme toegelaten, maar
412 NAFOLKON R0XJS8EL,
er zich niet aan gehecht. Het heeft de beginselen der Her'-
vorming niet kannen uitslaiten. Duizenden Hervormden zQn
verdreven^ maar er ziyn er overgebleven, die, niettegenstaande
de vernederingen en verdrukkingen die zy geleden hebben, nc^
tot de vlytigste, vermogendste, en meest zedelijyke bewoners
behooren, terw^'l de naar Daitschland, Zwitserland, Neder-
land, Engeland, Amerika uitgewekenen derwaarts hunne be-
kwaamheid en vl^t hebben overgebragt, en voor de landen
welke hun schuilplaats en herberg verleenden , nieuwe bronnen
van bestaan en welvaart hebben ontsloten»" — W|j ontkennen
niet dat in de hoofdstad en in andere steden van ons land
verschillende takken van kunstvlijt veel aan hen verschuldigd
zijn, maar houden toch het zeggen voor overdreven: nDestad
Amsterdam had zich tot nu toe {vóór de k(»nst der Befugi^s)
eenig en alleen op den zeehandel toegelegd, zQ werd met be-
kwame manufacturiers en handwerkslieden bevolkt." Meer
waar is wat omtrent Haarlem voorkomt: nOok deie stad had
den aanwas en de meerdere volkomenheid van hare fabriek-
waren aan de Fransche uitgewekenen te danken." Opmerke-
lijk iB wat BOUSSSL van de in Frankr^k in 1851 gehouden
telling schrift: nAl wie niet verklaard heeft Jood, Protestant
of Mahomedaan te zyn, is als Katholiek opgeschreven. Zoo
men een omgekeerden ^ang volgde, zoude men waarschgnl^'k
in Frankrijk niet ^n, maar millioenen Protestanten vinden." —
Met eene teregtw^zing van baucés en nicolas, en met alge-
meene opmerkingen, toepassingen, en gevolgtrekkingen wordt
het werk. besloten.
Daar w\j wenschten het in veler handen te zien, hebben
w\} gemeend z^jne strekking te moeten doen kennen, en van
z^nen r^ken inhoud ten minste eenige hoofdpunten op te geven.
Men kan in b^zonderheden van den Schr^ver verschillen, men
kan oordeelen dat h\j somw^len te ver gaat, en dat er hier
en daar wel iets ontbreekt: het werk, in z\jn geheel beschouwd»
is eene overtuigende pleitrede voor de waarde der Hervor-
ming, en tevens eene schoone apologie van de Christeiyke
Godsdieust, zoo als z^, wèl begrepen en beoefend, de wel-^
vaart en het geluk van den enkelen mensch en van gansche
volken bevordert. Wel verre van haastig een besluit op te
maken, of zich met het waarschünlgke te vergenoegen, beziet
BOUSSEL z^jn onderwerp van alle kanten, daalt in by zonderheden
DE KATHOLIEKB EN PBOTESTANTSGHE NATiëX, ENZ. 413
af f neemt zorgvuldig iedere bedenking op, wikt en weegt de
tegenwerpingen, brengt geene meeningen, maar sprekende fei-
ten te Toorsch^n, haalt eene lange reeks van getuigenissen
aan, doorloopt de verschillende landen en de onderscheidene
standen, vergel^'kt tg den met tijden, en rust niet voor h\j het
volledig bew\js gevonden heefl. Wie onbevooroordeeld de waar-
heid zoekt, wie opregtelijk verlangt te weten aan welke zijde
verlichting, zedelijkheid en welvaart te vinden z\jn, h\j leze
en herleze dit werk. Green oogenblik zijn w\j bezorgd hoe de
beslissing zal uitvallen.
Kerhhistorisch Archief^ verzameld door N- c. kist en w. holl,
ff oogleeraren y te Leiden en te Amsterdam, Eerste Deel^ Eerste
Stuk. Te Amsterdam^ bij P. N. van Kampen. 1855. In^vo.
218 bl. ƒ2.:
Twintig jaren achtereen heeft het >jArchief voor Kerkelijke
Greschiedenis, inzonderheid voor Nederland*', verzameld door
de Hoogleeraren kist en boijaabds, zich staande gehouden
en zijnen roem gehandhaafd. Gedurende al dien tijd heeft
het niet weinig toegebragt om' de beoefening der Kerkelijke
Greschiedenis onder ons te bevorderen. Onschatbaar z^n de
bijdragen die het bevat, en bijkans ontelbaar de bi\jzonder-
beden waarover het licht verspreid heeft. Geen wonder dat
de beide Verzamelaars het, in eene nieuwe Serie, wenschten
voort te zetten. Maar naauweligks was het Eerste Deel ver-
schenen, of de \jverige rouaabds bezweek , en aan zynen veel-
jarigen vriend bleef slechts het weemoedig genoegen over, om
na z^nen dood nog slechts een Tweede Deel uit te geven, en
daarin zgne nagedachtenis op waardige wi^jze te huldigen.
Thans echter is het hem gelukt, met z^n bekwamen leer-
ling en Amsterdamschen ambtgenoot holl, boven anderen tot
krachtdadige medewerking bevoegd, eene nieuwe Redactie te
vormen, en, onder veranderden titel, eene nieuwe reeks te
openen, waarvan wy het Eerste Stuk aankondigen. Het plan
bestaat, om jaarl^ks drie of vier zulke Stukken, zoo veel
mogelgk gel^kmatig van omvang, en, des gevorderd, met
platen, in het licht te zenden, die te zamen telkens een Deel
zullen vormen.
414 K. G. KIST EX W. XOLLy
Dat wy deze onderneming 'toejaichen , behoeft niet gezegd
te worden. Onze tegenwoordige aankondiging moge dienea
om haar bekend te maken en aan te beyelen.
Een uitvoerig en hoogst belangrijk opstel van Prof. holl
opent dit Stak (bl. 1 — 134). Het handelt over den weinig
bekenden , maar merkwaardigen johaxhes aitastasius ysLUAinja
en nder Leken Wechw^ser" en bevat alzoo »eene bijdrage tot
de Geschiedenis der Hervorming, inzonderheid in Gelderland**.
Om den Gelderschen Hervormer in z\|n bedryf regt te doen
kennen, vangt h\j aan met eene schets der Hervorming in
Gelderland, waaruit blijkt, dat de liefde voor het vernieuwde
Evangelie-licht daar, sedert het jaar 1523, krachtig ontwaakte
en nog vóór 1550 alom door het Hertogdom, hij kerkel^jken
en leeken, zoo niet meer, althans evenzeer als in onze andere
Provinciën, verbreid was. Bl^'kbaar was dit, by de duister-
heid die over de Kerkgeschiedenis dier Provineie, tot heden,
meer dan over die van andere, verspreid ligt, eene niet ge-
makkel^'ke taak, met wier vervulling, waartoe h\} allerlei bron-
nen byeengezocht en geraadpleegd heeft, eene niet geringe dienst
bewezen is aan de wetenschap. Daarop laat h^ , na de
atmospheer te hebben geschetst, waarin de kapellaan van
Garderen optrad, hem-zelven ten tooneele verschijnen. Al
z\)n de berigten nog in menig opzigt onvolledig, h\j weet ons
van *smans persoonlijkheid en refbrmatorischen arbeid, zfjn
val en opstanding, en de vruchtbare gevolgen der laatst vermelde
voor hem en onze voorvaderen, zóó veel te verhalen, dat w^
met belangstelling in den man vervuld en tot deelneming in
zyn moe\}el\jk levenslot bewogen worden. En als hiy dan ein-
delijk verslag geeft van des Hervormer» geschrift: »der Leken
Wechw\jser**, dan biedt hg ons niet alleen een nieuw bewijjB
aan voor den zelfstandigen oorsprong, en het onafhankel$k
karakter onzer oudste Hervormde Kerk, maar vernieuwt ook
door belangr^ke uittreksels de herinnering van een Godsdiens-
tig volksboek, dat, volgens de getuigenis van tijdgenootisn,
meer dan eenig ander werk onzer Nederlandsche Schryvers,
tijdens de beginselen der Reformatie en lang daarna, door
geleerden en ongeleerden met zeldzame belangstelling is ge-
lezen geworden. Wij danken den begaafden moll voor deze
bedrage, die naast zQn » Angelus Meruia** en MJohannes Brug-
man** verdient geplaatst te worden, en moedigen hem aan,
KERKHISTOBISCH ABGHIEF. 415
om uit den schat z^ner onderzoekingen meer soortgelijks te
leyeren.
Het overige in dit Eerste Stak is van minderen omvang en
belangrykheid. Van Ds. delprat ontvangen w$, naar een
nog onuitgegeven handschrift van de Universiteits-Bibliotheek
te Bonn , eene ))Beschr\jving van de klooster-oel van een werelds-
gezinden monnik uit het einde van de xv* of het eerste begin
der xvi« eeuw (bl. 185 — 189), die ons te midden van gewoon-
ten, ameublementen, kleedingstukken en parfumeriën verplaatst,
waardoor w\j tot de kennis van de zeden dier tijden worden
opgeleid. Prof. kist deelt uit het oorspronkelijke handschrift
een nehrologiutn mede of nmemorieboek van een der zusteren-
conventen te Haarlem*' (bl. 140 — 160), en nvier oorspronke-
lijke, nog onuitgegeven stukken van de hand van Keizer kabel
den Vyfde" (bl. 161 — 182), die, behalve over den merkwaar-
digen man van wien z\J z\jn uitgegaan, ook licht versprei-
den over de personen aan wie zij gerigt z\fn of op welke zQ
betrekking hebben ; waaraan h$ nog een soortgelijk noorspron-
kel^k en onuitgegeven stuk'* (bl. 183 — 185), hem eerst na het
afdrukken der vorigen ter hand gekomen, toevoegt. Ook heeft
hy iets te berigten aangaande »de Gereformeerde schipper-
Gemeenie voor Keulen op den Rh^'n" (bl. 186 — 188). Over
»het prediken op beroep door gevestigde Predikanten in de
Hervormde Gremeente te Weesp" deelt Ds. van wuk uit de
Kerkeraads-Archieven dier Cremeente eenige bijzonderheden
mede (bl. 189 — 200), die er van getuigen, dat deze zaak, thans
voor goed in onze Kerk afgeschaft, in vorige dagen veel min-
der ongewoon was dan sommigen welligt meenen. Nog volgt
iets over nde Hervormde Gemeente en Predikanten teNoord-
W$k aan Zee** (bl. 201, 202^; neen Zuid-Nederlandsch Volks-
lied van omstreeks het jaar 1577" (bl. 203, 204); nQueréla
de fide erga Deum et homines in mundo f ere ex8tmcta*\ naar een
oud handschrift (bl. 205, 206), en ntwee .aanteekeningen" van
Prof. MOLL »op zyne verhandeling over joh. anastasius velua-
Kus (bl. 207, 208).
Er is geen tw^'fel aan, of dit Eerste Stuk ontleent zijne
hoogste belangr^kheid van gezegde Verhandeling. De aard
van dit Archief brengt mede, zoo als ook de naam reeds leert,
dat daarin veel moet worden opgenomen, enkel om voor ver-
getelheid bewaard te bl\jven, en later, by voorkomende gelegen-
416 N. C. KIST £X W. HOLL, KEBKBTST0RI6CH ARCHIEP*
heid, te 8tade te komen. De Redactie zie echter zorgvuldig
toe, dat elk nieaw Stuk daarmede niet nitsluitend zQ opge-
ynld, maar telkens, voor verreweg bet grootste deel, bevatte
wat ook voor 't oogenblik belangstelling wekt. Enkel kleinere
merkwaardigheden uit oude handschriften, vaak alleen merk-
waardig omdat z\j oud zijn, maar overigens vrij onbeduidend,
zouden het debiet meer benadeelen dan bevorderen. W\j wen-
schen daarom eene algemeene medewerking van de beoefe-
naars der Kerkgeschiedenis in ons Vaderland, opdat de nieuwe
onderneming gelukkig voortga, en, van de z\jde der Bedactie,
eene gestrenge schifting tusschen het meer en minder belang-
r^ke. Bedriegen w\j ons niet, dan is in de laatste jaren de
^ver der Grodgeleerden in de beoefening der Kerkelijke Ge-
schiedenis niet toegenomen, en er is nog zoo veel te doen!
Moge de lust by vernieuwing aanwakkeren, ook onder de
studerende jongelingschap, voor dit vak van studie I Worde
vooral de nieuwere Kerkgeschiedenis meer ter hand genomen!
En ziij het den beide Hoogleeraren gegeven, de taak, die zij
op zich namen, vele jaren achtereen, met vrucht en zegen
voort te zetten, waartoe w$ hun ty'd en krachten toebidden
van heeler harte!
Yan de volgende Stukken — het Tweede is, meenen wij,
reeds verschenen — hopen wy, zoodra zij ons worden toege-
zonden, verslag te geven.
ffet Boek en zijne Oeschiedems. Een Verhaal voor de Jeugd,
Met Hiêroglyphen^ opgedolven Oudheden ^ vroegere Lettersoor-
ten^ merkwaardige Gebouwen en Gedenkteekenen^ en Portretten^
Naar den tweeden druk uit het Engelsch vertaald. Verrijkt
met Poêzij van den Heer Mr, i. da gosta. Bidder der Orde
van den Nederlandschen Leeuw, Te Meppel^ bij Wilson en
Comp. 1855. In kl.,Svo, IV en 170 W. ƒ 1 - 10; in cart, ƒ 1 - 30.
Het Britsch en Baitenlandsch Bijbelgenootschap vierde den
7J«» Maart 1853 zyn vyftig-jarig bestaan, en bij die gelegen-
heid werd te Londen een boek uitgegeven, waarin, ten be-
hoeve der jeugd , de meest belangrijke byzonderheden zyn op-
geteekend den B\jbel betreffende, onder den titel van: »Het
Boek en zyne Geschiedenis**. Het is in drie dcelen gesplitst»
BET BOEK EX ZIJNE GESCHIEDENIS. 417
Het eerste handelt Mover den Bijbel in de voorgaande eeuwen^';
het tweede nover bet aan bet Britscb en Buitenlandscb Bijbel-
genootschap toebehoorend gebouwden het drukken en inbinden
▼an den Bybel**; het derde, eindelijk, geeft een overzigt nyan
het ontstaan en de tegenwoordige werkzaamheden van dit
Crenootschap". Wg ontvangen hier de vertaling van het eerste
gedeelte; mogt dit by een genoegzaam aantal lezers het ver-
langen naar de volgende twee doen ontstaan, dan zullen de
Uitgevers dat verlangen volgaarne bevredigen.
Dit geschrift geeft zoo wel eene B^belsche Geschiedenis als
eene Geschiedenis des Bijbels, in een vromen en zeer or-
thodoxen zin. Men kan er uit zien dat de kritiek der ge-
wade geschiedenis in Engeland b\j die op het vasteland zeer
ten achteren is; doch moet er ook b\j bedenken dat het werk
geschreven is door eene vrouw.
De geschiedenis van het boek zelf bevat vele wetenswaar-
dige büzonderheden omtrent de lotgevallen des Bijbels gedu-
rende den loop van zoo vele eeuwen, tot aan de vestiging van
het Britsche Bijbelgenootschap; en omtrent het aantal vertalin-'
gen, en dis lotgevallen der eerste overzetters in de volkstalen,
en der verspreiders van de H. S. vóór en ten t\jde der Her-
vorming.
Het werkjen is met een aantal houtsneden versierd, die
hiëroglyphen , oudheden, vroegere lettersoorten, gebouwen en
gedenkteekenen , en portretten voorstellen. De sphinx, die men
hier aantreft, geeft maar een oppervlakkig denkbeeld van de
beroemde der piramiden; juister is de korte verklaring van
den aard en het gebruik der phonetische hiëroglyphen , volgens
QLIDDON, vroeger Amerikaansch Consul in Egypte (bl. 7)*
Minder gegrond is hetgeen men verder over de verschil-
lende soorten van hiëroglyphen aantreft. Er wordt een on-
derscheid tusschen zuivere en 2t;n-hiëroglyphen gemaakt; de
eerste moeten dus die van de monumenten zyn, de andere
die welke op de papyrus-rollen voorkomen; deze laatste z^n
de hiêrcUische karakters, die eene verkorte of schetsachtige
voorstelling der hiëroglyphen geven. Volgens de Schrijfster
zou deze laatste soort in het dagelijksche leven en b\j het
schrijven z)jn gebruikt, hetgeen het geval niet was; het AtS-
raHêch schrift komt alleen op de heilige papyrus-rollen voor.
418 HET BOKK EK ZIJKE OE80BIEDENIS.
Men had in Egypte voor het dagelijksch gebmik eene andere
sohriflfloort , de demotiscke of enckaristische genoemd. Die
flchriftfloort komt juist op den » Steen van Bosetta'\ waarvan
óók gesproken wordt, met een hiëroglyphischen en Griekschen
tekst voor. Deze steen is niet in 1779 (zoo als hier waarschgn-
1^'k door eene drukfout staat), maar in 1797, tydens de Fran-
sche expeditie in Egypte, ontdekt.
De afbeeldingen van den steen van Bosetta, en die van de
opschriften der rotsen van SinaX, komen ons minder duidelyk
voor dan de Egyptische (bl. 39), betrekkelijk de' Joodsche
gevangenen, door bheshonk (sisak) t\jdens z\jn inval in Pa-
lestina gemaakt, en die van den gevleagelden stier, de obe-
lisk van Nimrond, en de voorstelling van den Assyrischen
Gh>d NiSBOGH, die ons een goed denkbeeld geven van hetgeen
de nasporingen van botta en laxabd te Ninivë ontdekt heb-
ben. Er wordt hier ook van eene inscriptie in spIjkerschriA,
dat piJl'SpUs-'SchTUi genoemd wordt , eene afbeelding en eene
vertaling gegeven, die aldus luidt: »Sanhebib, de magtige
Koning, Koning van het land van Assyrië, zittende op den
troon des oordeels, vödr (of aan den ingang van) de stad
Lachis (Lachisha) : Ik geef verlof tot dezelver slagting.'* (Zie
bl. 52, 53 en 54.)
Men vindt ook in dit werkjen op bl. 49 een tabellarisch
overzigt van de Propheten, aantoonende de ^'dperken in welke
men veronderstelt dat hunne prophetiën z\jn uitgesproken ge-
worden. Tot opluistering dragen b)j de vertalingen van Mr. i.
DA COSTA, van een gedicht op lona (bl. 109), en van idltoh's
Sonnet op den moord der Waldensen, As 1656 (bl. 123).
Het aangekondigde geschrift bevat zoo vele merkwaardige
bijzonderheden, dat wy het als eene bydrage tot de geschie-
denis des Bijbels aanbevelen. Op de Bgbelsche G^schiedenia
echter, zoo als zij hier wordt voorgesteld, vallen gegronde aan-
merkingen te maken. Over 't geheel is de vorm en 4e manier
van behandeling zoo vreemd, eigenaardig Engelsch-vrouwel\jk,
dat, onzes inziens, de overbrenger, met het oog op z\jn doel,
veel beter zou hebben gedaan, zoo h\j het boekje voor Neder-
landers hadde omgewerkt, en niet, al to naauwgezet, bloot
vertaald.
EEN WONDEB D£B NEGENTIENDE EEUW. 419
Een Wonder der Negentiende Eeuw. Naar het Franech. Ten
voordeeU der eehool voor havelooze hinderen te RoUerdam. Te
EoiUrdamy bij van der Meer en Verbmggen. 1855. In %oo.
89 hU ƒ :-80.
Alle partyea in de Christelyke Kerk erkennen in den Bgbel»
ieder van haar etandpont, Gods Woord. Maar te veel werd
er steeds over gestreden, en te weinig er naar geleefd. Ook
onze yerlichte eenw kent die strijden, thans yoornameligk ge-
Toerd tusschen de Ultramontanen en de Protestanten, en in
ons Vaderland ook door de regtzinnigen en yr^zinnigen. Hier
vindt men bijgeloof, dat het gezag des B\j bels ondermijnen wil;
daar heerschzncht en hoogmoed, die nevens Gods Woord pogen
te stellen wat het best met hunne bedoelingen strookt; ginds
waanwijsheid, die alles zoekt te vernietigen; elders formoUer-
dwang, die de vryheid des geestes tracht aan banden te leg-
gen; schier overal is het hoogste belang der menschheid eene
oorzaak van verdeeldheden, en terwyl we nog zoo verre z^n
van ëéne kudde te vormen onder éënen Herder, wordt er maar
door weinigen aan gedacht om naar Gods Woord te leven en
te handelen.
£n wanneer nu eens dat Woord van God van ons wierd
weggenomen, en de Allerhoogste daardoor ons aan ons-zelven
overliet f welk eene verwarring, welk eene diep gevoelde be-
hoefte zou er dan ontstaan, en hoe zou men *t verlies van
dat Woord betreuren!
De Schrgver van het bovengenoemde werkje heefl getracht
de gevolgen van zulk een verlies er in voor te stellen, en er
aanleiding uit genomen tot eene scherpe satire tegen de men-
scheiyke dwaasheid. Wij zouden een groot gedeelte van het
boekje moeten afschrijven om 't goed te doen kennen, en daar-
toe is ons bestek te klein; maar het volgende diene om er
eenig denkbeeld van te geven:
Eensklaps was over de gansche aarde de B\jbel verdwenen;
slechts wit papier was er overgelaten; zelfs uit alle zoo Grod-
geleerde als andere werken waren alle B^belscheaanhalbgen,
ja, uitdrukkingen weggewischt; Kerkvaders en verlichte Katho-
lieken, Jansenistische en Frotestantsche Godgeleerde werken
420 EEN WONDEB DER XEaENTIENDB EEUW.
waren onkenbaar geworden; alleen de m-folio*s der Jesniten
waren in hun geheel gebleven.
Eene Sjnode werd belegd, ten einde den Bijbel alt het
geheugen te herstellen; alleen de Ultramontanen , die jaichten,
omdat zg meenden dat na de ketters zonden rerdw^neii en
zich onderwerpen aan de Kerk, wilden aan de yergaderingen
geen deel nemen. Alras openbaarde zich bij de beraadslagin-
gen het verschil van gevoelen omtrent den B^'beL De voor-
stellen der verschillende rationalistische part\jen bleken on-
houdbaar te z^n, wanneer ze in praktijk gebragt werden. De
weinige Boomschen en Ultra-orthodoxen wenschten sommige
hanner geliefkoosde leerstukken met meer duidelijkheid uitge-
drukt en geheel ontwijfelbaar terug te vinden. En toen met
veel moeite de B\jbel was hersteld, begonnen de partyen met
vernieuwden \jver te klagen over verminking. Slechts een
praktisch vroom man en eene vrome blinde vrouw, die na
haren buren uit het geheugen mededeelde wat z^ van den
Bybel wist, hadden geleerd het Heilige Boek op pr^s te stellen.
Hier eindigt de droom, want het bleek een droom te z^n,
en hier ook eindigt het boekje met het statige woord: »de
genadegiflen Gods zijn onberouweiyk**.
• Wij durven het werkje gerust aanbevelen. Ook de schets
der verschillende part\jen is over *t algemeen juist getee-
kend; en de vertaling is verdienstel^k. Het kome in veler
handen, en bewege velen tot een meer dankbaar, meer werk-
dadig geloof.
Een paar Bladen tut de Oeschiedenis der Kerkhervorming in de
Nederlanden. Door d. buddingh. (Overgedrukt uit dowling's
Geschiedenis der Roomsche Kerk* Tweede Deel^ &Z. 358, enz.)
Te DordrecIU, bij H. R. van Elk. 1855. In 8vo. ƒ :-70.
Het is eene onloochenbare waarheid, dat de Boomsch-Ka-
tholieke geestel^'kheid der Middeleeuwen zich aan de grofkte
zedeloosheid en ongebondenheid overgaf. Wij behoeven de
getuigenis van geene Protestantsche Schrijvers in te roepen,
waar honderden Boomsch-Katholieken spreken; ja, de laatsten
zulke gloeiend gekleurde tafereelen van Godsdienst- en zeden-
verval ophangen, dat de eersten — bevreesd eene beschul-
fiEN PAAB DLADEX, EKZ. 421
diging van overdrijving op zich te laden — er naanwel^kg
den toeschouwer op durven wijzen. Men doorbladere slechts
de Kanons der Gonciliën, door den Abt miqab uitgegeven; de
Statuten der Synode onder Bisschop sohbitck vax tautbk-
BDBaH te Utrecht gehouden ; de werken van bebn abd de claib-*
VADZ, beb^tabd westbbode, qeebt OBOETEt om slechts enkelen
te noemen. In het eerste Hoofdstuk van z\}n geschrift laat
BUDDixoH twee nieuwe getuigen optreden: willek vax hille-
QAEBT8BEBCH, en JACOB VAK OESTVOBEX* De ecrstc schetst de
verdorven zeden der geestelijkheid in een gedicht nVan der
Heiligher Kercke", dat in handschrift op *sByks Archief be-
rust, en door b. achter zijne fPaar Bladen** is uitgegeven; de
laatste in: »De Gilde der blaauwe Schuut*'; een gedicht dat
ons het nNarrenschiff** van sebastiax bbaxdt herinnert, en
waarvan slechts fragmenten in dit geschrift voorkomen.
Na deze en andere Schrg vers over het zedenverval der maat-
schappg en geestel^kheid te hebben laten spreken, geeft de S.
beknopt, doch naar waarheid, de overige redenen op, die de
Hervorming noodzakelijk maakten; gewaagt van hen die reeds
vroeger er naar verlangden; van de voorloopers der Her-
vorming; de aflaatprediking, ook in ons Vaderland; de Her-
vorming-zelve, en hare gevolgen. Wy mogen niet ontken-
nen dat de Schr\jver z\)n onderwerp met warmte behandeld
heeft, doch beweren tevens dat h\j eene menigte bronnen
ongeb/uikt liet. Trouwens, zyn doel was slechts: eene korte
schets, geene afgewerkte teekening te geven. Diepe histori-
sche studie, en vooral historische kritiek, kan men hier niet
verwachten. Stgl en taal konden zuiverder z\jn. W\j bevelen
de nBladen**, vooral het gedicht van HiLLEaAEBTSBEBCH, ter
lezing aan.
Levensschetsen van invloedrijke Christenen in N'edértand^ tot aan
de vestiging der Hervorming» Door e. j. diest loboion. Te
Groningen, ^'H.R.Roelfsema. 1855. In hl Zvo. 216 hl. fl- 50.
W^ hebben veel van den Grroninger Leeraar diest lobgiok
gelezen; maar niet een z\jner talrijke geschriften met meer
genoegen dan deze Levensschetsen van de apostelen van Ne-
derland: EUGIUS, willebbobd, bonifacius, lebuixus, ludoeb;
van de voorbereiders der Kerkhervorming in Nederland: gode-
boekbesch. 1856. iT. IX. 31
422 fi. J. DI£8T LORGIO.V, LEYEXSSCHBTBEX , SKZ.
BALD, OERABD OBOETE, THOMAS k KEMPIS, GAHSFOBT, ESAS^
HUS, en van de Nederlandsche Kerkhervormers : hendrik vait
ZUTPHEK, JOHANXES PISTORIUS, ANGELUS MERULA, JAST AREHT8-
Z00!7, HENNO BIHOXS , PETRUS BLOCOIUS , DUIPHUIS , FETRU»
DATHENUS, FILIPS TA!^ HARXIX , FRANCISGUS JUXIU8. Deze
nLevensschetsen** zijn zoo vele tafereelen, die, door een on-
zigtbaren draad aaneengehecht, een kort begrip der geschiede-
nis van de invoering van Christendom en Hervorming in on»
Vaderland vormen. Eenvondigbeid van stijl, dnidelykheid van
voorstelling, gemis van alle noodelooze geleerdheid, bij on-
partijdigheid en waarheidsliefde, maken dit werkje tot een uit-
stekend boek voor het volk, waarvoor het bestemd is. Het
is eenvondig, maar niet laf, duidelijk, maar niet gerekt, zon-
der uitstalling van geleerdheid, en toch de vrncht van ernstig
onderzoek, onpartijdig, maar verschoonend, waarheidlievend,
doch in een liefderijken, Christemken geest. Wy bevelen de
lezing en herlezing er van met raimte onze landgenooten aan*
Het bekleede eene eereplaats in elke bibliotheek! s.
De Mormonen. Een overdgt van het ontstaan^ de inrigting en
geloofsleer dezer Sekte. Door - Dr. moritz busoh. UU het
Hoogduitsch. Te Amsterdam^ bij H. W. M007. 1856. In
gr. %vo. VIII en 185 hl. f l- 50.
Reeds in een vroeger Nommer wordt eene aankondiging van
het werk van Dr. wolff, over de Mormonen, aangetrofPen.
Wy gelooven dat een der beide werken zonder schade had
knnnen achterwege bleven. In détails toch mogen de boeken
van Dr. wolff en Dr. busgh verschillen, in de hoofdzaken
komen zg overeen. Zg schijnen echter gel\jkt\jdig gedrukt te
z\jn, waarvan de uitgevers in hun debiet voorzeker de na-
deelige gevolgen zullen ondervinden.
Graame erkennen wQ echter dat ook eene duidelijke, le-
vendige en onpartijdige schets der Mormonen hier door Dr.
busgh, die eenigen tijd in de Vereenigde Staten heeft door-
gebragt, gegeven wordt; eene schets die w^ met den Vertaler
gaarne aanbevelen als een afschrikwekkend voorbeeld van de
afdwalingen waartoe men vervalt wanneer de geest van ghristus
het hart niet bestuurt.
Dr. HORTTZ BUSCH^ DB MOBUOXEV. 423
De vertaling in over het algemeen wèl geslaagd. De scbyn-»
baar verkeerde vertaling van: primitê inter pares^ in: de eerste
imder allen (bL 25), dat: de eerste onder geUjhen moet z\}n,
Eal wel aan eene gcbryf- of drakfont z\jn te wijten,
t-.
Togt door het Heilige Land, vooral tot het onderzoek der Jor^
daan en der Doode Zee. Door w, f. ltxch, Luit. ter Zee,
in dienst der Vereenigde Staten, Naar den zesden druk uit
het Engelsch vertaald door j. f. stricker, TheoL Doet., en
Predikant te Amsterdam. Twee Deelen. Met platen en kaarten.
Te Dordrecht, bij P. K. Braat. 1855. In gr. 8vo. XII en
512 H. f ^' 90.
Er 18 geene rivier op de ganscbe wereld zoo algemeen be-
kend als de Jordaan, en geene Zee wier naam Joden, Gbris-
tenen en Mohammedanen zoo zeer met eene eerbiedige huive-
ring vervult als die van de Doode Zee. En juist die beide
wateren hebben zich het meest aan het wetenschappeiyk on-
derzoek onttrokken. Den jnisten loop der Jordaan met al
hare kronkelingen bepaalde men, tot vöör nog weinige jaren,
slechts b\j gissing, — en de Doode Zee was nog niet door
menschen bevaren. De diepte en geologische geaardheid van
die geheimzinnige waterkom was tot dus ver een raadsel.
O^er beide bleef een sluger gespreid , niettegenstaande de be-
wonderenswaardige pogingen van den geleerden sbetzek, en
den onverschrokken burckhardt, die na elkander in het be-
gin dezer eeuw, onder het masker van den Islam, de Jordaan-
bronnen opspoorden, en de Doode Zee omtrokken. Immers
sedert 721 na chr. de pelgrim willibald, Bisschop van Eich-
stadt (een neef van boxifacius, den Apostel der Duitschers),
was slechts eenmaal, en wel door oottfried van bouillon,
den Koning van Jeruzalem, de Jordaan vlakte door eenen Wes-
terling doorgetrokken van de Zee af van Tiberias tot aan de
Doode Zee. De regte terrein-opneming van het Jordaan-dal,
en het onderzoek naar de diepte, breedte en kronkelingen der
rivier, had eerst plaats in 1841 door den Engelschen Ingenieur
STXONDS, en daarmede was een begin gemaakt tot verkr\jging
eener juiste kennis van dat gedeelte van Palestina. — Zes
81 *
424 Wé F. LVXCJHt
jaren later werd door de Britsche AdmiralUeit éene tweede
expeditie ondernomen, en de leiding er van opgedragen aan
den Luitenant der Koninklyke vloot holtneux, die echter met
de zomerhitte, de ondiepte der Jordaan, en de ruwe roover-
benden te kampen had, en die, even als costigan, zyn voor-
ganger, in het onderzoek der Doode Zee, vóór dat het doel
van den togt bereikt was, werd weggerukt door zenuwkoort-
sen, het gevolg van vermoeienissen en klimaat. — Wat ech-
ter de Oude Wereld te vergeefs beproefd had, zou gelukken
aan de Nieuwe, — Amerika behaalde de kroon welke Engeland
niet had kunnen verkrijgen, doch waartoe Engeland in z^jne
mislukte pogingen den weg had gewezen. In de Yereenigde
Staten van Noord- Amerika toch was, vooral door den be-
roemden B0Bixs02f, de belangstelling in Palestina in zoo hooge
mate gaande gemaakt, dat het verzoek van den Luitenant ter
Zee LTKCH, om de Jordaan en de Doode Zee naauwkeurig te
onderzoeken, werd toegestaan. Lynch deed daartoe twee boot-
ten bouwen: eene van koper en eene van gegalvaniseerd yzer.
Twee officieren en tien uitgelezen matrozen werden hem toe-
gevoegd, terw\jl een naamgenoot van het hoofd der onder-
neming belast werd met het herbarium^ en later in de Levant
twee Doctoren als vrüwiUigers aan de expeditie werden toe-
gevoegd. Met de resultaten van dien allerbelangr^'ksten togt
werden wi\j reeds vóór zes jaren bekend door kittes (*), den
beroemden geleerde en vriend van bobinsox, met wien als
ware *t een nieuw t^dperk in de geschiedenis der geograpbi-
sche wetenschappen is aangevangen, getuige z^n reuzen werk:
DU Erdhunde. Wat bitteb toen echter kortelijk van dien
togt mededeelde, vinden wij uitvoerig in lynch's Narraiive of
ihe United States expedition to the river Jardan and the Deoui
Sea^ waarvan het voor ons liggend werk eene uitnemende
vertaling is.
Wy willen *t niet ontveinzen, dat w\j schier geene woordea
hebben om onze vreugde over den togt van lykch en z^ne
mededeelingen dienaangaande uit te drukken. Iiy toch heeft
den sluger, die eeuwen lang over de Jordaan, het Jordaan-
(•) Der Jordan und die Betehiffung dee Todten Meeres. Sin Vortra^
im wtsensekaftUcAen Vereine xu JBerlin, von cael ritter. Zum Betten,
der EvamgelUchen Sckule in Jeruialem, Berlin, 1860.
TOaT DOOB HET HEIUQB LAND, ENZ. 425
dal, en de Doode Zee was uitgegpreid, geheel opgeheven. HQ
kon dat ook doen boven velen. Niet alleen werden op eene
onbekrompen wyze de kosten dier belangrijke onderneming
gedragen door de Yereenigde Staten , maar ltkch was tot zoo-
danigen togt meer dan anderen berekend ; want h^ vereenigde
In zich de kennis van den geleerde, met den moed en het
beleid van den kr^gsman, en met den gemoedel^'ken Gods-
dienstzin van den Christen: noodzakeliyke vereischten voor
hem die met vracht wil reizen in het Heilige Land, nood-
tokel\jk bovenal voor het hoofd eener onderneming als deze.
Om eenig denkbeeld van de moe^el^kheid van dien togt te
geven, behoeven wjj slechts te herinneren dat de booten van
SU Jean d*Acre naar de Zee van Galilea over land moesten
gedragen en getrokken worden door kameelen, terw\jl de on«
gebaande weg vaak over bergen en rotsen liep. Den 4''*'' April
werd met het vervoer der booten een begin gemaakt, die, na
groote inspanning, den 8'^ dier maand in de blaauwe wate-
ren der Galilesche Zee werden nedergelaten , waar sedert byna
achttien eeuwen geen vaartuig van eenigen omvang het water
doorkliefd had. De eenige boot die te Tiberias was, kocht
LTNOH om bg het overbrengen der goederen dienst te bewy-
«en en transportkosten te sparen; maar reeds den derden mor-
^n bevond zïj zich in eenen zinken den staat. Geen wonder,
want de Jordaan kenmerkt zich door talrijke en gevaarl\jke
vallen. »Wy hadden*' — zegt ltxgh (I, 242) — wonde kana-
len op te ruimen , nieuwe te maken , en soms stortten w\j met
groote snelheid plotseling over verschrikkelijke vallen naar
beneden, waarb^ w\j geen anderen steun hadden dan in ons
vertrouwen op de Voorzienigheid. Zoo groot waren de be-
zwaren, dat wij den tweeden avond, in eene regte lijn, slechts .
op twaalf myien (vier uren) afstands van Tiberias waren. — .
Geene andere soort van booten in de wereld dan zulken als
wg hebben, die by stevigen bouw gemakkelyk op het water
drgven, zou zulke stooten, als wy gekregen hebben, hebben
kunnen uithouden. — Wy zyn over zeven-en-twintig drei-
gende rapiden heengekomen, en behalve deze hebben wy nog
eene menigte van mindere beteekenis ontmoet. — Haar loop
is nog kronkelender dan die der Missisippi.*' — Die moeite-
en gevaarvolle togt werd den 10"*^ April des namiddags, toen
zy uit het meer van Galilea op de Jordaan kwamen, begonnen ^
426 W. F. LYHCH,
en eerst in den avond van den l?**^ April volbragt b\j Je-
richo, op weinig m^len afstands van de Doode Zee. Mo«>
LTNEUz had vroeger ö<5k acht dagen op de Jordaan, van de
Zee van Tiberlas af tot Jericho, doorgebragt. Acht dagen!
voorwaar een lange tijd, wanneer men bedenkt dat de afstand,
in eene regte Ign, niet meer dan dertig nren is! — De be«
langrykheid der Amerikaansche expeditie werd nog verhoogd
doordien de Luitenant bale, aan het hoofd eener karavane,
zoo digt mogelgk langs de Jordaan trok, en met de zgnen
een belangr^k en veelzijdig onderzoek naar het Jordaan-dal
instelde. Grel\jk dus vóór vijftig jaren bestz&n de nieawe ont-
dekker der Jordaan-bronnen was, zoo is ltxch de eerste die
eene juiste en volledige mededeeling en voorstelling van die
geheel eenige rivier geeft, zoo wel wat hare steeds verschil»
lende breedte en diepte aangaat, als haren kronkelenden loop
en hare afwisselende boorden.
Den 18**^ April begon de niet minder merkwaardige togt
op de Doode Zee. In welke gemoedstemming en in welke ge-
varen de koene reizigers verkeerden, bljkt uit het verhaal
van LTNCH (n, bl. 4): nVan tyd tot t\jd scheen het, als of
de Almagtige met misnoegen op ons nederzag, omdat wq eene
Zee poogden te bevaren die Hy in Z^nen toom te voorschijn
bragt. Onder de Arabieren gelooft men algemeen, dat nie-
mand, die zich op deze Zee waagt, in het leven kan blijven.
B\j herhaling werd ons de noodlottige dood van cosTiaAzr en
KOLTNEUX voorgehouden om ons af te schrikken. De eerste
bragt eenige weinige dagen op haar door, de laatste slechts
ongeveer twintig uren, en keerde terug naar de plaats, waar
h^ zich had ingescheept, zonder op hare kusten te landen.
De een werd stervend aan de kust gevonden, en de andere
stierf in November laatstleden, terstond na z\jne terugkomst,
ten gevolge van koorts, die h\j op hare wateren gekregen had.
Maar ofschoon de Zee een dreigend voorkomen had aangeno-
men, en de weggevreten bergen, steil en verkalkt, aan beide
kanten schrikwekkend opdoemden , en zout en asch zich meng*
den met hun zand, en stinkende zwavelachtige bronnen door
hunne ravijnen naar beneden vloeiden, toch wanhoopten wy
niet. Wel greep een diep ontzag ons aan, doch wg waren
niet verschrikt; het ergste vreezende, en toch nog het beste
hopende waren wg er op bereid om eenen akeligen nacht
TOOT DOOB HET HEIUGS LAS^D, SSTZ. 427
door te brengen op de vreeselijkste woestenij, die irij ooit
gezien hadden.*' — Twintig dagen heeft ltkch met z\jne voor-*
treffelijke togtgenooten op dat geheimzinnige meer, welks water
een walgelijk mengsel van bitter en zout is, doorgebragt, en
in dien ti|jd die Zee zorgvuldig gepeild, hare geographische
ligging bepaald, eene naauwkeorige topographische schets van
hare kasten vervaardigd, zich stellige opgaven verschaft van
de temperatuur, breedte, diepte, snelheid der stroomen, die
zich in haar ontlasten ; zg hebben in dien t^d exemplaren vaa
allerlei aard verzameld, en cuinteekentng gehouden van de win-^
den, stroomen, weérsveranderingen en alle verschijnselen die
zich in den dampkring voordeden. Green wonder dat de ge-
leerde reiziger door dat alles en door een getrouw verhaal der
gebeurtenissen een juist denkbeeld geeft van die wonderlijke
watermassa* — De belangr\jkheid van zulk een degelijk weten-
schappeLgk onderzoek is groot; de meest krachtige bewijzen
geeft het voor de historische waarheid der Schriften des Ouden
Yerbonds. Dat blijkt ons ook uit de rondborstige verklaring
van den geleerden Zee-OiBcier (II, 115): »Wij kwamen op
deze Zee met tegenstrydige meeningen, Éën van ons gezel-
schap was een twijfelaar, en een ander kwam er, naar ik
meen, openlijk voor uit, dat hij het Mozaïsch verhaal niet
geloofde. Na een naauwkeurig onderzoek van twintig dagen
waren w\j, als ik m\j niet bedrieg, eenparig overtuigd van
de waarheid van het B\jbelsche verhaal omtrent de verwoes-
ting van de steden der vlakte/' Hoe treffend komt deze ver-
klaring overeen met die van onzen vak bbndeit, toen hy, da
Sefëla doorkruist hebbende, betuigde: »M\jnen Bijbel in han-
den, is het m\j, als of ik eenklaps aan z\jne oorkonde eene
reeks van zegels zie gehecht. Die zegels hebben meer of min
geleden door de hand des t^jds; sommige er van z^n ge-
scheurd, van andere zyn stukken afgebroken; beeldwerk en
inschrift z\jn gedeeltelijk uitgewischt; maar de kenmerken van
den echten stempel dragen alle. — Het charter der gewijde
geschiedenis pr^kt aldus met eigenaardige bewezen. Ik schat
ze hooger dan die ik vond in andere landen, waar de gra-
veernaald op platen van koper of aan opgerigte gedenkzuilen
heeft geschreven van feiten der historie; want hier z\jn na-
tuurlijke gedenkteekenen , b^' welke niet valt te denken aan
eenig toeleg of opzet, ten einde de waarheid te staven. Eene
i2B W. K. LTXGH,
bew^skraclit, die de drogrede doet verstommen, die de lippen
des tw^felaars sluit, die het natnarmk verstand dadel^'k en
volkomen overtuigt, gaat er uit van dit merkwaardig ver-
scl4|nsel/' — De slotsom van ltnch's naauwkeurig onderzoek
der Doode Zee is deze: »De gevolgtrekking, uit het Bijbelsch
berigt afgeleid , dat deze gansche kloof eene vlakte is geweest,
die door den toom Gods ingezonken en overstelpt is, schynt
bevestiging te vinden in het buitengewone karakter onzer pei-
lingen. De bodem dezer Zee bestaat uit twee overstroomde
vlakten, eene verhevene en eene lage: de eerste gemiddeld
dertien en de laatste dertien-honderd voet beneden de opper-
vlakte. Door de Noordelijke, die de grootste en diepste is,
loopt eene rav^n , die beschouwd kan worden als de verlengde
bedding der Jordaan, en deze sch^'nt weder in verband te
staan met de W^dy el Djeib, eene rav^n in eene ravijn, aan
het Zuidel^k einde der Zee.*'
Nog door eene derde zaak heeft zich de Amerikaansche ex-*
peditie byzonder verdiensteüyk gemaakt, namel^k door de
naauwkeurige nivellering van het terrein, inzonderheid van
de Doode Zee af over Jeruzalem naar Jaffa. — Zy hebben
met hun waterpas eene l|jn gemaakt, van de kom der Doode
Zee af door de woestijn van Judea, over steilten en berg-
ruggen, de hoogten af en dwars door gapende rav$nen heen,
en dat meestal onder eene verschroeiende zon. Menigeen zon
het voor onuitvoerlyk gehouden hebben. En toch is het vol-
bragt; en wel zoo naauwkeurig, zegt ltkch, als hg gelooft
dat het ooit geschieden kan.
Door het naauwkeurig onderzoek der Jordaan, der Doode
Zee, en de nivellering van de Doode tot de Middellandsche
Zee, munt deipe reisbeschry ving uit boven alle andere van het
Heilige Land. Zij wordt verhoogd door de voortreffemke
kaartjes van de Jordaan en de Doode Zee. In andere opsig-
ten moet zjj voor vele onderdoen, en ontdekt men spoedig
dat LYNCH niet de doorkneede Oudheid- en Geschiedkundige,
veel minder de degelijke Godgeleerde of gloeiende Dichter is.
De Schrgver erkent zulks meermalen volmondig. Het eerste
en laatste gedeelte van het werk is dan ook het minst belangr^ke.
Niet elke ziensw^ze van den Schryver zal ook in Neder-
land gedeeld worden, en door hen, die met ons eene consti-
tutionele monarchie voor den besten regeringsvorm houdeo,,
T06T DOOB HET HEILIGE lAND, EHZ. 429
eal ook geen ja en amen worden gezegd op zyne republikein-
8che niiboezeming (II, 57): nDe tyd komt, ja, het be^ is
nu reeds daar, dat al de Koningen met al hunne afstamme-
lingen van hunne plaatsen zullen gestooten worden, en hun
deel zullen hebben aan de moeiten en yerdrietemkheden yan
het groote menschengezin , wanneer, niet slechts in theorie,
maar inderdaad, iedereen, w\} en alle menschen burgerlyk
gelijk zullen wezen; dan zal de wereld eene gelukkige z\jn,
want yryheid, regt genoten, brengt alle zegeningen met zich.**
Van yerdere aanmerkingen op dit belangrijke werk onthou-
den wy ons, daar de hoofdzaken zoo yoortrefielyk zijn be-
handeld, en de resultaten yerkregen z{jn met zoo yeel zorg,
moeite en leyensgeyaar, ja, zelfs ten koste yan het leyen yan
den yoortrefieiyken Officier dale, die aan de geyolgen yan
den togt is bezweken.
Omtrent de yertaling yeroorloyen w$ ons nog een enkel
woord. Oyer het algemeen is zy zeer gelukkig, zoodat men
bijna niet bemerkt dat het eene yertaling is, en menig nalye
zegswijze zeer goed is teruggegeyen. — Waar echter een zoo
degel^'k Godgeleerde als onze stbickeb als Vertaler optreedt,
yerwacht men mëër. Daarom willen wi[} drie bepaalde aan-
merkingen niet terughouden, in de hoop dat een ruim en wèl
yerdiend debiet eenen tweeden druk noodzakelijk zal maken,
en den geleerden Vertaler in de gelegenheid zal stellen, om
er, des yerkiezende, gebruik yan te maken. Vooreerst zou
eene historische schets yan de pogingen tot onderzoek der Jor-
daan en Doode Zee, door seetzek, bueckhardt, stmoxds,
COSTiOAX, HOLTHEUX, CU anderen, de belangr^kheid yan het
werk. niet weinig yerhoogen; ten tweede: het gemis yan enkele
historische aanmerkingen en Godgeleerde teregtwijj zingen is
een niet gering gebrek; ten derde is een kaartje yan Pa-
lestina b^na onmisbaar om eene juiste yoorstelling yan den
togt te yerkr^jgen. Mogt een tweede druk noodig worden,
dan kunnen wg dat hetwelk achter het boyengenoemde werkje
yan ciJtL bttteb (Zur ErKhUerung der Beachiffung dea Jordan
vnd Todten Meeree y noch Gapt. ltnch Expedü. 1849, gez. von
H. laxge) zeer aanbeyelen. — Bg eenen tweeden druk zal de
geleerde Vertaler ook de ingeslopen fouten wel yerbeteren, zoo
als (II, 212): »in het GOO»*» jaar der Hedschra, of nu zoo wat
.800 jaar geleden", hetwelk moet zijn 600; immers het eerste
430 W. P. LYXCH, TOGT DOOB HET BBIUGE LAKD, EXZ.
jaar der Hedschra (uohaioibd's vlagt van Mekka naar Me-»
dlna) was 622 jaren na chbistus.
Niemand, die eenig belang stelt in het Heilige Land, mag
dit werk ongelezen laten. En wie zou omtrent dat eens zoo
gezegende land, hetwelk tegenwoordig even zoo onveilig als on-
vruchtbaar is, onverschillig zijn; vooral thans, na er voor Pa-
lestina kennelijk een nieuw tijdvak aanbreekt ; een tijdvak van
langdurigen str^d misschien; maar uit dien stryd zal eindeLjjk
toch veiligheid en vruchtbaarheid, orde en vrijheid geboren
worden. Meer en meer wordt bewaarheid wat in »Het Hei-
lige Land*' door van sekdex geschreven staat (II, 232): nNadert
die blijde dag, waarop Palestina tot eenen wettigen toestand
terugkeert, en weder hergeven wordt aan het Christendom,
dat van daar is uitgegaan? Is de herstelling van Palestina
aanstaande? Griekenland is eens hersteld omdat het Grie-
kenland was. Maar heeft Palestina niet alleen wegens zgn
verleden, maar ook om deszelfs heiluitzigten niet nog grooter
aanspraak er op? Moeten de Europesche Mogendheden niet
mëër doen, dan z\j gedaan hebben, toen zij in Palestina de
Egyptische regering, die toch regering was, hebben doen op-
houden, om haar te laten vervangen door eene schandelijke
willekeur en bandeloosheid? De verwezenlijking van dat denk-
beeld ontvangt meer en meer waarschynlijkheid. De Turken vree<^
zen het. Men bespeurt het b\j hen, hoe zij meer en meer ge-
voelen, dat zy dit land eens aan de Europesche magt zullen
verliezen."
Moge de expeditie tot opsporing der bronnen van den NgU
aan wier hoofd de Graaf d'escatrai de lautcre staat, mei
eenen uitslag worden bekroond gelyk die van lthoh!
jEngelands Australische Koloniën in haar ontstaan en tegenwoor»
digen toestand. Naar het Engelsch van william bqghes,
vroeger Professor in de Aardrijkskunde ^ enz.^ door J. p.
BREDius, Secretaris der Kamer van Koophandel en Fabrijken
te Dordrecht. Te Dordrecht, hij P. K. Braat. 1855. In kL
8w. XII e« 299 W. ƒ 1 - 90.
Het werelddeel, door Nederlanders in den aanvang der
IfVILLIAM BÜGH£S, EXOEULNDS ALSTBALISCHE KOLONlëX, ENZ. 431
^yentiende eeuw ontdekt, door hunne opgeyolgde togten, ge*
durende veertig jaren, nader bekend geworden, op Noord-, op
Weat-, op Zuidkust in bezit genomen en Nieuw-'Hoüand ge-
noemd, is eerst sinds zeventig jaren met Enropeërs bevolkt
geworden. Jaren lang heeft men daarna over dat Nieuw-
Holland of eigenlek over deszelis Oostkust gesproken onder
den naam van Botany-hay^ om daarmede aan te duiden de
straf-kolonie van Groot-Brittanje , dat verbannings-oord, waar
het schuim van Londen, eene bevolking bevattende bijna zoo
groot als die van onzen geheelen Staat, jaar op jaar werd
heengezonden. De eigenlijke landverhuizing daarheen telt naau-
welgks v^'f-en-dertig jaren, en het trekken van geldgierige
goudgravers is nog geen vijfjaren oud; want eerst in Mei 1851
werd het in de Kolonie Nieuw-Zuid-Wallis ruchtbaar, dat in
Februarïj van dat jaar habobsaves ten N. W. van stad
Bathurst goud had gevonden. Later werd ook in de Kolonie
Victoria en elders goud gevonden, en de goudgraving leverde
aanzienlgke uitkomsten op. — Sedert dien tyd vooral is de
aandacht van Europa op de Zuid- en Oostkust van Nieuw-
Holland gevestigd, wier bevolking en vertier schier dagelijks
vermeerderen, en wier belangrijkheid op velerlei wgze steeds
, toeneemt.
De Heer bbedius, van die belangrijkheid doordrongen, heeft
geoordeeld de »Engelsch- Australische Koloniën*' onzen land-
genooten meer van nabij te moeten bekend maken, deels voor
hunne handelsondernemingen, en anderdeels omdat nAustralië
een onmetelgk veld voor de landverhuizing aanbiedt*'. Met*
reden zegt hg in 't Yoorberigt van het werk welks titel hier-
boven is opgegeven: »Het goud, dat hei^ land oplevert, is niet
z^n grootste schat. Het zal slechts het middel wezen om de
overtollige bewoners derwaarts te lokken, en zoo doende eene
bevolking te erlangen, die weldra, het aanlokkelijk, doch vaak
bedriegelijk goudzoeken moede, tot andere bedreven haretoe-
vlugt nemen zal, en hierdoor eene nijverheid doen ontstaan,
welke de wezenlijke schatten des lands zal doen te voorschyn
komen." — Wat de landverhuizing aangaat, is h\j wel van
oordeel, dat öns Vaderland slechts een gering aandeel in de
bestaande behoefte aan handenarbeid zal leveren, maar hg
geeft nogtans ook daaromtrent behartigenswaardige wenken.
»Ons land is op de kaart van zelf aangewezen als de ge«-
432 WILLIAM HUGHES I
Bchiktste plaats, van waar die scharen van landverhuizers, die
het Daitsche vaderland verlaten, om in andere werelddeelen
meerdere vrijheid of hetere gelegenheid tot ontwikkeling hun-
ner werkkracht te vinden, de zeereis zullen aanvaarden, en
het is te hopen dat die landverhnizlngsstroom weldra zal wor-
den ternggehragt in de natuurlijke rigting, welke l^j sch^nt
verlaten te hehhen, door het gemis dier wettel\jke hepalin-
gen, welke aan die vreemdelingen eenen waarhorg voor eene
goede hehandeling en voor eene getrouwe nakoming der met
hen aangegane overeenkomsten moeten opleveren, — en mis-
schien ook doordien het bezorgen der landverhuizing regt-
streeks naar de plaats van bestemming b{j ons nog maar wei-
nig behartigd is, en niet altijd door even soliede huizen of
personen is behandeld. ,
»Het behoeft intnsschen geen betoog** — voegt er de Heer b.
in z\jne Voorrede b\) — »dat de vestiging van soliede land-
verhuizings-agentschappen in onze voornaamste handelsteden
voor deze groote voordeden zoude kunnen opleveren, en aan
een niet onbelangryk gedeelte onzer schoone koopvaardijvloot
een ruim en winstgevend emplooi zoude kunnen verschaffen.**
W^' hebben des te eerder deze regels aangehaald, omdat z^
het standpunt aanwezen, van waar de Vertaler bij zgnen ar-
beid is uitgegaan, en ons doen zien, om welke redenen de
Secretaris eener Kamer van Koophandel en Fabr\}ken,ineene
der voornaamste steden van Zuid-Holland, zich met de ver-
tolking van dit overzigt heeft onledig gehouden. Onze han-
delaars en reeders met de Engelsche Koloniën in Australië,
en met de bevolking dier streken en hunne voortbrengselen
bekend te maken : ziedaar z^*n doel. Het werkje van huohes
kwam hem daartoe geschikt voor, en zoo is het dat w^* een
iiHandboekover de Australische Koloniën** hebben verkregen.
Dew\)l het geschrift in het Engelsch reeds vóór omtrent drie
jaren is verschenen, heeft b., zoo veel noodig, daarop in den
tekst, of in eene noot aandachtig gemaakt. H^' levert buiten-
dien eenige opgaven omtrent in- en uitvoer met betrekking tot
Victoria en tot Sidney in het 1" kwartaal van 1855.
Verre zy het van ons het den Vertaler euvel te duiden dat
hij . niet ook andere gelyktydig of sedert verschenen werken
over de Australische Koloniën heeft geraadpleegd. Misschien
zouden dan sommige opgaven eenigermate door hem zyn ge-«
ÊXGELAXDS ACSTBAUSOHE KOLONIÖN, KHt. 43^
W\}zigd; doch eigenlek is het odb vr^j onverschillig of, b. v.^
zoo als HUOHBS verzekert, de eerste goud-ontdekking van hab-
GHEAVES (bL 251) moet gebragt worden tot den 12^^ Febrnar^
1651, dan of ze, volgens butleb cabp, eerst van den S'^'^
April 1851 dagteekent. ^- Hetgeen w^' bepaaldel^k over die
Koloniën in onze taal bezitten — zoo w\j ons niet vergissen
in n Onze TijéC* — dagteekent reeds van de eerste maanden na
de ontdekking van iubobeaves; het was dus wel t\jd onze
litteratuur met latere en uitvoeriger berigten deswege te ver-
reken. — W\j mogen echter niet verzwijgen dat het ons is
voorgekomen, als of de Vertaler met de Engelsche gewoonten
en gebruiken, ook met ge^kte vertolking van inrigtingen en
collegiën, niet genoeg bekend geweest. Op belangrijker on-
naauwkeurigheden stuitten wy echter ook. Zoo lezen wiy,b.v.,
op bl. 170: nSjdney ontvangt een ruimen toevoer van water
uit eene uitgestrekte zwamachiige streek ^ de Lachlan Zwamp
geheeten; eene soort van natuurl^ke epona^ gelegen tusschen
de stad en de oevers van Botanybaai**. Men zal hier moeten
lezen: moeraeeige vlakte^ de ZacAton /Si^m/? geheeten ; eene soort
van broehland of broekgrand^ enz.
Het werk bevat een-en-dertig Hoofdstukken, en begint met
de eerste ontdekking van Australië, de reizen of togten der
Spaigaarden, Hollanders en Engelschen derwaarts, en de ves-
tiging der strafkolonie Nieuw-Zuid- Wallis, kort nadat de Oost-*
kust door gook was bezocht, die daarvan eene schoone, in
waarheid te schoone beschrijving had gegeven. Men wordt be-
kend gemaakt met de bezwaren welke de eerste kolonisatie
hebben vergezeld, en met de verschillende Gouverneurs der
strafkolonie en hunne verrigtingen. De togten langs de kus-
ten en in de binnenlanden worden vermeld. De gedaante des
lands, de bergen, rivieren, vlakten, en het klimaat worden
beschreven, alsmede de voortbrengselen uit het planten- en
dierenrijk, die zoo zeer verschillen van hetgeen de Natuur-
onderzoeker in de andere werelddeelen heeft opgemerkt. Ook
met de inboorlingen of Papoe-Negers wordt men bekend ge-
maakt, doch de schildering van bdobes is, naar öns gevoe-
len, te ongunstig. Eene bijj zondere wyziging ontvingen de
zeden der vr\je kolonisten, allen uit Groot-Brittanje afkoms-
tig, door de menigte veroordeelden of convicts, misdadigers
van de ergste soort, uit de Engelsche gevangenissen, die het
434 , WILLIAM HUGnES,
Koloniaal Gonvernement, gaarne als arbeiders aan de kolo-
nisten schonk. Daardoor bestond in de onüoikende Ko-
lonie het gebrek niet aan veehoeders, yeld-arbeiders of huis-
bedienden, dat gewoonlijk den bloei eener eerste kolonisatie
tegenhoudt. De schadawz^de yan dien toestand kan men in
het werk lezen, en yememen *welke de heerschende ondeugden
dier bevolking zyn geworden. Tegenwoordig bestaat een groot
gedeelte der vrije bevolking uit convicts wier strafl\)d ver-
loopen is, of die afslag van straf hebben gekregen, en uit kin-
deren en afstammelingen van convicts.
Na eene algemeene beschrijving volgt die van verschillende
Koloniën, als: Nieuw-Zuid-Wallis, Victoria of Port-Philip,
Zuid-Australië, West- Australië en Van Diemensland. — Daarna
komen de gouddelvingen ter sprake, en ten slotte wordt gesproken
over kolonisatie in die streken, over stoemgemeenschap, over
kolonisatie-maatschappüen , over de kansen van den landver-
huizer, en over de vermoedel^ke toekomst van Australië.
Uit de optelling van de Koloniën, alhier ter sprake gebragt,
ziet men dat de woorden: » Australische Koloniën*', niet in de
eigenlgke of algemeene beteekenis moeten worden opgevat.
Immers de Koloniën in Nieuw-Zeeland behooren mede daartoe,
en had de Heer bbediüs ook daarover willen handelen, dan
zou *t hem niet ontbroken hebben aan Handboeken en derge-
lijke beschrijvingen, waarvan sommigen zelfs zeer uitvoerig
zijn, en andere van meer of minder goede kaarten z\jn voor-
zien. Naar de woorden, uit zyne Voorrede aangehaald, sch\jnt
zijn doel slechts te zQn geweest: den handelstand en de reede-
r^en opmerkzaam te maken op de meer nabijgelegen kusten
van Nieuw-Holland, waarheen scheepvaart en landverhuizing,
ook uit de havens van het vasteland van Europa, meer en
meer gerigt worden. — Jammer achten wij het evenwel, uit
hoofde van de weinige bekendheid dier verwijderde streken,
dat de Vertaler er geene kaart van de Britsche Koloniën in
Nieuw-Holland en op Van Diemensland of Tasmania heeft
bijgevoegd.
Enkele onnaauwkeurigheden worden hier en daar aangetrof-
fen, zoo als, b. V., op bl. 40, waar gesproken wordt van de
vroegste Nederlandsche ontdekking. W\j willen die echter niet
angstvallig nasporen, maar liever door een paar opgaven den
lezer eenig denkbeeld van die Koloniën trachten te geven.
fiXQELAXDS AUSTBALISCnE KOLOXiëX, E!rz. 433
BL 104. nSedert 1840 heeft Nieuw-Zaid- Wallis geen nieawen
toevoer yan misdadigers ontvangen; uit dien hoofde bedroeg
in 1849 het getal veroordeelden niet meer dan 8500 koppen
op eene geheele bevolking van 246,000 zielen. — De blanke
bevolking op het Australische vasteland bedroeg in 1851,
836,000 zielen, zoodat met die van Tasmania men 400,000
zielen rekenen kon.'* Dat getal was, in het midden van 1855,
volgens den Vertaler, reeds ver boven een half millioen ge-
stegen, hetgeen zich gemakkelijk laat begrepen, dewiyl eerst
sedert 1851 de goudmijnen hare aantrekkingskracht hebben
doen gevoelen. Dat ook die invloed niet gunstig heeft ge-
werkt op de zeden, waarvan op bl. 108 reeds geen uitlok-
keiyk tafereel wordt opgehangen, laat zich begrepen.
BL 141. »De wol-uitvoer naar Engeland — '- zoo wi[j ons niet
vergissen gedwongen bestemming — is op onbegrypel^'ke wyze
toegenomen, en geeft een denkbeeld van de uitgebreidheid der
schapenfokkerii}. In 1830 bedroeg die uitvoer nog geen mil-
lioen N.g, in 1840 schaars v\jf millioen N.gJ, en in 1850
bereids 19i mill. N. S. Nieuw-Zuid- Wallis leverde van de
laatste hoeveelheid |, Port-Phillip of Victoria ruim J, en
Zuid-Australië het overige.*'
Het ware overbodig over de belangrijkheid van dit werk
uit te weiden. De Heer bbedics verdient er dank voor, en
w^ wenschen hartelQk dat zijne lofwaardige bedoeling: de
êchraging der Nederlandeche welvaart^ er door bereikt of al-
thans bevorderd moge worden.
De Staatkunde van Nederland in betrekking tot Japan , door den
Consul J. c. H. BLET. UU het HoogduUachy met Voorberigt
en Inleiding door H. J. Liox. Te Deventer , bij A. ter Gunne.
1856. In gr. 8ro. ZVI en 64 bL f i- 70.
Het wekt reeds belangstelling op wanneer slechts het woord
Japan wordt vernomen. De eilanden toch, in het verre Oos-
ten gelegen, welke onder dien naam bekend z\jn, hebben nog
altijd, hoezeer daarover vr^ wat boeken z^n geschreven, voor
ons. Westerlingen, iets geheimzinnigs, iets fabelachtigs. Im-
mers die eilanden z\jn , sedert ruim twee eeuwen , gesloten voor
alle vr^je onderzoek van den rusteloozen Europeër, wiens
ninqtdsitive humor*\ zoo als de Engelschman die zucht wel eens
43Ö J« 0. H. BhEti
noemt, het anderen wel eens Yr\j lastig kan maken. Wij weten, ékti
sedert de scbeepsmagt der Noord- Amerikaansche Unie werd uil-'
gezonden om onderhandelingen met het hof van Jedo te openen f
welke tot een handelstractaat zonden leiden (volgens de cou-
ranten, om dat hof tot een handelstractaat te dwingen), het
Bgk Nippon en z\jne Staatkunde veelvuldig is besproken ge«
worden, niet alleen; maar ook de Staatkunde door Nederland
in betrekking tot Japan gevolgd. Nederland is het eenige der
Westersche Kgken dat tot nu onlangs toegang had in Japan;
derhalve moet het hof van *s Gravenhage schuld zijn aan de
voortdurende uitsluiting der andere natiën* Zoo wordt in ver-
scheidene Rgken door de Journalistiek geoordeeld, en Z45ó par-
tijdig wordt inzonderheid geoordeeld door een groot gedeelte
der Journalen welke in het naburige Duitschland het licht
zien. De verwantschap van volk en taal, zou men meenen,
moest aldaar tot een milder oordeel leiden — doch, neen, de
Hoogduitsche dagbladen, welke in de nab\jheid van onze gren-
zen worden uitgegeven, z\jn het vinnigst in de veroordeeling
van de Nederlandsche Staatkunde. — Daartegen is de Heer
BLET, Consul (te Bremen m faüor)^ opgetreden, en wel door
de uitgave van het uitvoerig verslag van den Mbister van
Koloniën pahud, aan Z. M., van den 12'^'" Februar^j 1855.
Dat nBapport** behelst de geschiedenis van het gebeurde in
en na 1844, en doet met klaarheid uitkomen welke belange-
looze pogingen door Nederland zyn aangewend, om botsingen
tusschen Japan en andere Staten van de beschaafde wereld
te voorkomen, en hoe zeer overreding is beproefd om Japan
voor den wereldhandel te doen openen. De Heer blbt heeft
het Rapport doen voorafgaan en volgen van bedenkingen en
toelichtingen, welke strekken kunnen om onze Duitsche na-
buren te overtuigen van de allezins vrijzinnige handelspolitiek
door Nederland gevolgd. — Eene Tabel A geeft het overzigt
van de handelsbetrekkingen tusschen Nederland en Duitsch-
land, van de jaren 1846 tot en met 1853, waaruit blijkt dat
de uitvoer van Duitschland naar Nederland jaarlgks heeft be-
dragen ruim 63 mill. gulden, en de invoer naar Duitschland
ruim 44 mill. gulden, terwyl de doorvoer door Nederland per
jaar is geweest ruim 61i mill. gulden. De voornaamste arü-
kelen van in- en uitvoer worden mede in soort en hoeveelheid
ieder jaar vermeld.
^B 8TAATKQND1S VAX NEDERLA!n>, EXZ* 437
Deze belangrijke brochure behelst bovendien het verdrag tas-
schen het Japanach Gouvernement en dat van de Noord- Ame*
rikaansche Unie, gesloten te Kanagawa den 31"*" Maart 1854,
zoodat alles wat, met betrekking tot de openstelling van Japan
voor de beschaafde volken, ter zake kan dienen, in de bro^
ckure is byeengebragt. Immers wat ook Jhr. ph. f, yon sie-
BOLD, in zyne brochure: »Pogingen door Nederland en Bas-
land gedaan tot openstelling van Japan'*, moge zeggen om-
trent de welgeslaagde pogingen van den Kassischen Admiraal
PUTiATiNE ntot opening van Japan voor den Zeehandel van
alle natiën", waarvan de uitslag reeds den 10^*" Febrnarij
1854 te Nagasaki zonde zgn bekend geweest, — niets daar-
van is tot heden wereldkundig geworden. Het is echter niet
onmogelijk dat, t^dens het laatste verblijf van Admiraal putia-
TiNE ter reede van Nagasaki van 20 tot 26 April 1854, Bus-
land een gel^ksoortig verdrag hebbe verkregen, als eenige
weken te voren met Noord- Amerika is gesloten geworden.
De brochure van den Consul blet is door den Heer h. j. lio^,
op nuitnoodiging*', uit het Hoogduitsch vertaald, en waar-
schijnlijk — dewijl de vertaling zich bepalen moest tot de wei-
nige bladzyden van den Heer b. zei ven — heeft de Vertaler
eenige ophelderende noten er bijgevoegd , zoo wel als een Voor-
berigt van vier, en eene Inleiding van tien bladzijden. Bij eene
afzonderlijke uitgave van het »Bapport'* van den Minister van
Koloniën (te 's Gravenhage, bijj p. h. koordeitdorp, 1855) wordt
nog gevonden het nOntwerp van een Tractaat, te sluiten tus-
schen de Gevolmagtigden van Z. M. den Koning der Neder-
landen en Z. M. den Keizer van het JapanscheR\}k",eneene
daartoe behoorende »Nota van Toelichting". — Deze stukken
lieeft dé Heer L. niet gevoegd bij »De Staatkunde van Neder-
land in betrekking tot Japan", ofschoon zij, onzes inziens, by
de verzameling niet kwal\jk gevoegd zouden hebben.
Wy zullen niet onderzoeken of, en inhoe verre, de Vertaler,
in zgn Voorberigt, te regt of te onregt, het Nederlandsche
Gronvemement beschuldigt den Nederlandschen handel te ver-
waarloozen, en dien van het ^Buitenland" te bevoordeelen. In
het tegenwoordige verslag komt zoodanig onderzoek in geenen
deele te pas.
De Inleiding van den Heer uok, behelzende neen kort over-
^igt van de betrekkingen waarin de verschillende volken tot
BOEKBESCH. 1856. V^. IX. 32
'438 J. C. B. BLEY, DE STiJLTKUNDE TA!f ITEDBBLANI^, BNZ.
heden toe met Japan hebben gestaan*', moêt ons eenige oogen»
blikken bezig honden, dewijl daarin onnaauwkenrigheden yoor-
komen, die w\j van den Vertaler (, zoo wy meenen, een Oud-
Indisch ambtenaar) niet hadden verwacht.
WaarcMBi w\j lezen (bL vm): »Jak hutgen van linschootb**,
en niet, zoo als hQ-zelf zQn naam opgeeft: njAK hdtqhev vah
UNSOHOTBiv*', begrijppen w^ te minder, omdat zijn naam, zoo
veel wy weten, overal van liksghoten wordt gespeld. Ook
de spelling van nKwaekernaeck** bevalt ons niet. — In plaats
van; wJyeyas" (bl. xi), lazen wij liever: tTjjejasoe", — Van
meer belang is de onnaauwkeurigheid wegens het handels-
paspoort, volgens bL ix, den 80'^ Augnstus 1611 door jacquks
8PBX verkregen. De Heer blex zelf noemt het jaar 1609 op
bL 19, waar zyne woorden, volgens de vertaling van den
Heer l», linden: nZonder den door oongbw, den stamvader
van de tegenwoordige dynastie, in 1609 aan de Nederlanders
in Japan verleenden handelspas of vr^brief, zonden zij wei-
ligt evenzeer sedert lang zyn verdreven, daar elke toelating
van vreemdelingen door de Japansche wetten gestreng ver-
boden wordt.** — De vr\jpas is van 25 Augustus 1609; men
vindt dien in het werk van a. lauts: » Japan, in z\|ne staat-
kundige en burgerlijke inrigtingen*', enz., bL 171.
Wy zullen ons geene verdere aanmerkingen veroorloven,
maar voegen hier alleen nog bij: dat de Inleiding van den
Heer UON zeer geschikt ia om althans eene oppervlakkige be-
kendheid te doen erlangen , met de betrekkingen waarin de ver-
schillende volken tot heden met Japan hebben ngestaan*'.
Philoktetes. Treurspel, naar het Chiekach van sofokles, ï»
metrische NederduUache vereen overgebracht door Mr* s. J. e*
BAC. Te Amsterdam, bij J. de Rui|jter. 1855. In 12mo. 72
bl. ƒ : - 70.
In den nPhiloctetes**, dien sophoclbs op zijn vgf-en-tach-
tigste jaar ten tooneele voerde, had h|j niet slechts te wed-
averen met AESOHTLUS, maar ook met ecripides, die reeds
vroeger aan de geschiedenis van philoctetes, door groote ver-
anderingen en ongehoorde uitvindingen, nieuwheid had zoeken
te geven, en onder anderen verdicht had, dat de Trojanen
een gezantschap aan philootbtes gezonden en hem voor z$ne
SOFOKLBS, PHILOKTETES. 439
hulp de heerschappij aangeboden hadden, terw^l ultbses, als
een door zyne landgenooten mishandelde Griek vermomd, hem
socht over te halen om hieraan geen gehoor te geven, maar
liever Troje te helpen innemen. Zulk een verdichtsel gaf ge-
legenheid tot groote redevoeringen voor en tegen, gel^k eübi-
riDES 200 gaarne in z\jne stukken invlecht. Sophocles even*
wel heeft zulke hulpmiddelen niet noodig, om z^n stuk be-
langwekkend te maken. Hg legt alle gewigt op fijne teeke-
ning en consequent volhouden der karakters , en wat van zelf
uit de eigenschappen van deze volgt, is voor zyn drama vol-
doende. De psychologische ontwikkeling evenwel, die hieruit
voortvloeit, leidt tot eene geheel andere uitkomst, dan in de
behandelde mythe voorkwam, en sophooles is, om dezen
strijd tusschen zgne kunst en de mythe op te lossen, genood-
zaakt geworden, zich van een hulpmiddel te bedienen, dat h^
anders verwerpt, en dat ook eigenlek ten bewijze strekt, dat
de Dichter zich, gelijk men zegt, heeft vastgepraat. Op het
einde van het stuk bezigt h^ den zoogenaamden dnts ex ma'-
ddna., om den onoplosbaar geworden knoop door te hakken.
Sophocles toch neemt aan, dat ultsses zich, om philoc-
TSTES of zü'ne wapens naar Troje te brengen, met achilles*
zoon, den jongen keoptolehus verbonden heeft, en verkr^'gt
daardoor gelegenheid om van den beginne af eene zeer be-
langwekkende tegenstrgdigheid van karakter tusschen de ver-
bonden helden te schilderen. Ultssbs rekent op de eerzucht
van KEOPTOLEXUS, die, volgens het besluit des noodlots, Troje
met de wapens van philoctetes moet innnemen, en keopto-
LEXUS laat zich werkelgk bewegen, om philoctetes te mis-
leiden, en zich als tegen de Troje belegerende Grieken ver-
bitterd voor te doen. Nu hij evenwel op het punt is om phi-
loctetes, onder den sch^n van hem naar huis te brengen, in
de legerplaats der Grieken te voeren, wordt keoptolehus
door de opregte hartelgkheid van philoctetes en zQne on-
beschri^'feiyke ellende diep getroffen, en komt daardoor in een
geweldigen tweestrijd tusschen zijne eerzucht en z\jn gevoel
van eer. Nadat philoctetes hem den boog te bewaren ge-
geven heeft, bekent hy ronduit z^'n plan, om philoctetes
niet naar huis, maar naar de Grieksche legerplaats voor Troje
te brengen, doch volhardt nog, al is het met tegenzin, b^
zyn voornemen; maar ziende, in welk eene wanhoop pbiloctetks
32*
440 SOFOKLES,
daardoor gestort wordt, kan neoptolemus zijne betere natatir
niet langer bedwingen, komt in hevigen stryd met gltsses,
verklaart geen misbraik van het vertrouwen van philoctetes
te willen maken, geefl hem den boog terug, en, daar pm-
LOCTETBS zich niet laat overreden, om goedschikfl mede naar
de Grieksche legerplaats te gaan, is h\j op het punt om hem,
geiyk hy beloofd had, naar huis terug te brengen. Op eens
echter verschgnt nu hebcules in de wolken, verkondigt de
besluiten van het noodlot, en doet daardoor philoctetes en
NEOPTOLEMUS van plan veranderen.
Het stuk van sopbocles is dus zeer eenvoudig en geheel
op de onderlinge verhouding van drie karakters gegrond, zoo*
dat het ook eigenlijk slechts uit twee bedreven bestaat, die
door een lied van de rei, in de voor ons liggende vertaling
op bl. 33 voorkomende, vaneen gescheiden worden. In de
consequente ontwikkeling en diepe beschouwing der karakters
is het evenwel een der allerkunstigste en meest uitgewerkte
stukken van sophoolss. De verschgning van bsrcules is
wel is waar er aan toegevoegd, om den loop der gebeurtenis-
sen met de bekende mjthe te doen overeenkomen, maar de
eigeniyke knoop en zy ne oplossing liggen in den tweestrijd van
neoptoleuus en zyne terngkeering tot zijne wezenlyke begin<-
selen, en deze knoop en oplossing zijn, geheel in den geest van
SOPHOCLES, door de karakters en den loop der handeling, niet
door den deua ex machina te weeg gebragt.
Dit is de korte inhoud van het stuk. Men kan er uit op-
maken, of het ook eene vertaling verdiende. Of evenwel de
hier gegeven vertaling in alle opzigten aanpr^zing verdient,
is eene andere vraag. Ons oordeel daarover is het volgende.
Om een werk goed te beoordeelen, dient men te weten welk
doel de Schrijver zich voorstelt. Dit doel geefl de Heer rau
in zijn Yoorberigt aldus op: dat h^ geenszins een philologisch
werk wilde leveren, maar onze landgenooten met dit meester-
stuk van SOPHOCLES wilde bekend maken ; dat h\j zich daarom
aan den tekst der als de beste erkende uitgave gehouden heed,
en in den vorm zoo veel mogelijk het oorspronkel\jke heeft
nagevolgd. W\j moeten dus hier geene eigenlyke philologie
verwachten, die trouwens in een werk als dit wel niet mis-
plaatst zou z\jn, doch ook geenszins vereischt werd. Ook hier
is het moderne beginsel van de verdeeling van den arbeid goed
PHILOKTETBS. 44tt
te keuren. Wanneer sommigen den tekst der oude Scbrg?er9
acoeken yast te stellen, en anderen hnn arbeid door yertalin*
gen zoeken te popnlariseren, verrigten beide een goed werk,
en bet ware even verkeerd tot depbilologen verwijten te rigten,
wanneer z\j by bunne uitgaven geene vertalingen voegen, als de
Vertalers te berispen, omdat zy geene pbilologische b\jdragen
leveren. Alles wat men van eenen Vertaler mag vorderen is
dit, dat bij een als goed erkenden tekst rolge, en dat by
die goed vertale. Dit nu beeft de Heer rau oyer bet gebeel
gedaan. W\j bebben z^ne vertaling grootendeels met genoegei>
gelezen. Eenige aanmerkingen evenwel, zoo op den st\jl yan
de vertaling als op de opvatting van den zin yan het oor-
spronkelijke, mogen bier volgen.
TS. 16 — 19. ^- een grot met dubbïen ingang —
soodanigj dat ze in 't zonlickt tweemaal rust verleent ^
bij winterdagen t en van d'een tot d^andren mond
des hols gevaren^ 't zomerkoeUje er slaap verwekt*
Dit is onduidelyk. De zin is : en *t zomerkoeltje van d* een-
tol d*andren mond des bols gevaren, er slaap verwekt. Der-
gelijke constructie vindt men bier meer. De Scbr^ver beeft
zicb, namelijk f soms veroorloofd de volgorde der woorden zóó
ie wijzigen, dat daardoor wel de maat der verzen uitkomt,
inaar de zin duister wordt. Dit is eene font. Onze taal toch
is veel meer aan de volgorde der woorden gebonden dan d^
Griekscbe, omdat w\j de hulp missen, die de uitgangen in
het Grieksch verleenen.
yfi. 58. maar zeg^ gy huiswaarts zeiU^
Hier is het voegwoord dat uitgelaten. Dit geschiedt in deze
vertaling meer. Het is evenwel niet goed te keuren.
YB. 62. AchiUes* wapenrusting u niet volgen deên;
De hier voorkomende beteekenis van volgen is on-Hollandsch»
Zij zou te verdedigen zijn, indien neoptolemus op reis ware
gegaan, en verzocht had dat men hem die wapenrusting zou
nazenden. Van zoo iets is hier evenwel geen spraak, want
hi|j verhaalt dat h\j, eerst toen men hem die wapenrusting
geweigerd had, is op reis gegaan.
YB. 133. de hoxe Hermes.
In het gebruik der eigennamen blijft de Vertaler zich niet
gelijk. H\j bezigt de Griekscbe, niet de Latijnsche, wijze van
442 80F0KLES,
de eigennamen te schreven, en spreekt toch weder ran her^
KULS8 en uLTSSEfl, niet yan bbrakles en odtsseüs. Dit i»
inconsequent en daarom af te keuren (*)•
T8. 159. waar ging hy wm At«r.
waar moet hier zoo veel beteekenen als werwaarts of waar^
heen. Dit is onnaauwkeurig.
TS* 174. zwakte des eteroeUngs.
De bedoeling Tan sophocles is hier minder de zwakheid,
dan wel de moeite, die het menschel^k leyen aankleeft,' te
kennen te geven. De zin is ongeveer deze: wat moeten de
stervelingen niet al bedenken om door het leven heen te
worstelen I
T8. 208» 209. — une^e etem *f herderlijk riet
niet slacht des hoeders in U veld»
Dit begreep ik niet voor dat ik het Grieksch had nagesla-
gen. De vreemde beteekenis van slacht maakt hier den zia
ondoidemk.
T8. 290, 291. — maar den steen verbrijzelend op de rotSj
met moeite, ontstak ik *t Uckt.
Ook hier moest ik eerst het oorspronkelijke raadplegen,
voor dat ik de vertaling begreep. De bedoeling is eenvoudig,
dat PHiLOCTETES vuur maakte door twee steenen tegen elkan-
der te slaan.
T8. 382. of ik hem betreuren xaL
Hier moest t^ weg, of dat moest voor ik worden ingevoegd.
Dan zou de maat evenwel niet uitkomen.
T6. 407. dat kroost van SisyfiiSf dat eens Laërtes kocht»
Dit wordt door de noot nog niet duidelijk. De overleve-
ring is deze: dat de moeder van ulysses, toen UiëKTES haar,
naar de gewoonte dier tgden, voor een groeten bruidschat
kocht, reeds b^ sistpus zwanger was, en dat aldus ultssss
de zoon van lAëBTES heette, maar eigenlek sisyfus tot vader had.
Y8. 457. den voorwind.
Om te kunnen afzeilen moest h\j een achterwind hebben , want
als het schip vó<5r den wind loopt , dan is de wind achter het schip.
(*) Zie: ,»Bfidngeii tot de kennis en den bloei der Nederkndsclie GymM-
iién, voor 185S", bl. 26 en rolgg.
PHILOKTSTES. 443
TB. 507. dinzelf<tm
Deze 8oort van apostrof kan ik niet goedkeuren. Waarom
niet geschreven : detuelfden ala ge in *t tpreken. zift — ?
T8. 601. versprak.
Dit la een G^rmanismns Toor beloofde.
T8. 615, 616. — mij van *l sehip
gevoerd te toonen —
Volgens 't oorspronke^ke moet van *t schip met te toonen
verbonden worden. Gevoerd komt er dan echter geheel ver*
keerd tusschen in.
Y8. €94. ontmoeL
Dit deelwoord wordt hier in den zin van ontmoet hebbende
genomen. Dit is geen Hollandsch.
TB. 869. Dit echter U ondervinden staat my thands bereid*
Wat? Volgens 't oorspronkelyke zegt neoptolemüs, dat hy
in verlegenheid is, en niet weet wat,h\} zeggen zal. Pm-
LOCTETUS wil hem dit uit het hoofd brengen. H\j antwoordt:
ik ben er reeds in.
T8. 907* «, 'mijne getuigen f die U gewoon z^t hier te z^n.
Volgens de vertaling waren die klippen, enz. gewoon op
Lemnos te z^n. Dit is zeker geen wonder, doch in 't oor-
spronkel^ke staat dat zi|} gewoon waren: de klagten van
FHiLOKTETES aan te hooren.
T8. 974« hoe ondergingt gy*
Dit moet beteekenen : hoe hebt gij mij bedrogen* Het Grieksch
moet hier weder ter verklaring van het Hollandsch dienen.
T8. 997. die stierf wat u betreft*
In 't oorspronkelijke staat: die voor « reede lang dood ben.
Y8. 1081 9 1082. den afschuwlyken
d'onzcutlgen vloek.
Is de apostrof van cT voor den op zich-zelve af te kenren,
zQ is het zeker vooral, wanneer den er vlak voorgaat, gel^k
hier het geval is.
Y8. 1110, 1111. myV hand ontbredct
de eerdere macht ^ mffner schichten worp:
Dit moet beteekenen: m^ne hand is verstoken van m\jne
schichten, waarmede zg vroeger veel vermogt.
444 SOPOKLES, PHILOKtETES.
VS. 1188. met schande en U onrecht —
Waarom niet: met schande en onrecht? Het lidwoord voor
onrecht ï& hier niet te verdedigen.
YS. 1205* ^k vrees uw schrikken niet.
Voor schrikken ware dreigen beter.
YS. 1355* *< heeft f genoeg vermeld^ mijn smart geuféku
Vermeld staat in 't oorspronkelijke niet. 't Is een stoplap.
Deze aanmerkingen heb ik onder 't lezen gemaakt. De
lezers dezer beoordeeling mogen beslissen, of zij gezocht zyn^
of niet. Zij zonden met eene menigte anderen kannen ver-
meerderd worden. Ik wil evenwel geenszins ontveinzen, dat
eene vertaling als deze hare eigenaardige bezwaren heeft*
Waarom echter dezen vorm gekozen? Ook zoo als de verta-
ling nu voor ons ligt, strekt z^j ten waarborg, dat de Heer
RAU eene uitmnntende vertaling in goed proza had kannen
leveren. d. bubgeb, jb.
1. De Volksgeest van 1830—1831 herdacht. Een woord ter
gelegenheid van het eerlang op te rigten gedenkteeken: nHet
Metaten Kruis". Door £• B. stpkexs, Vrijwilliger van dat
tijdperk. Te Amsterdam^ bij Weytingh en van der Haart.
1856. In gr. Svo. 29 hl. ƒ : - 10.
2. Aan den Heer E. j. potgieter, na het lezen van mjn ge--
dicht: nHet Uurwerk van 't Metalen Kruis'' (Nederland 1 Jomi-
arij 1856). Door e. w. van dam van isselt. — Ten voor-
deele van het Fonds van het Metalen Kruis. Te Tiely bij de
Wed. D. R. van Wermeskerken. 1856. In gr. Svo. 8 bl. f>20.
1. België viert jaarlijks z\jne Septemberfeesten , en zal met
luister den vyf-en-twintigaten verjaardag vieren van den Bel-
gischen troon. Niemand hier te lande ergert zich er aan: de
zelfstandigheid is een onwaardeerbaar iets, en w^' z\jn bill^k
genoeg om 't een volk, dat meent haar verkregen te hebben,
niet kwalijk te nemen, wanneer 't toont er pr\js op te stellen.
Maar Noord-Nederland heeft óók vóór v\jf-en-twintig jaren
die zelfetandigheid weder verkregen, die 't in 1813 herwon-
nen, maar spoedig weder verloren had door zyn gedwongen
£• B. SYPKENS, DE VOLKSGEEST, ENZ. 44$
Tereeniging met het Zuiden ; en gevaar had kannen loopen voor
immer te verliezen, als niet de eendragt en moed zijner bur-
gers paal en perk gesteld hadden aan den voortgang van den
gewapenden opstand, die in 1880 z^ne oude grenzen bedreigde.
En zou nu eenig weldenkend mensch in België er zich aan
ergeren , dat wy insgel^'ks de vijf-en-twintigste verjaring vie-
ren, van de ontbinding eener vereeniging door de Staatkunde
van vreemden tot stand gebragt; maar die, gelijk de meeste
gekoppelde huwel^ken, eene hulshouding ten gevolge heeft ge-
had vol onmin en tweespalt? Onze Belgische naburen hebben
Toor hunne kampioenen dadelgk een grootsch gedenkteeken
opgerigt; — zouden zij er boos om worden, dat de Hollanders
nu een gedenkteeken oprigten voor de hunne, die zich in de
verdediging hunner haardsteden met roem hebben overdekt?
Zeker niet. Z\j hebben alle reden om 't goed te keuren, dat
daar eindel^'k öók eens aan gedacht is; w^'l 't een waar-
borg te meer geeft voor de duurzaamheid dier politieke schei-
ding, welke I beiderzyds, uit den grond des harten algemeen
is gewenscht (behalven misschien door het egoïsme); en zonder
welke — om van iets aangenaams te spreken bQ de treurige
herinneringen welke de gedachte aan die vereeniging opwekt —
door het str^dige van andere belangen ^ ook de banden van
genegenheid niet kunnen bestaan, die thans de Hollanders en
Vlamingen, als verwante naburen, aan elkander verbinden ,
door hunne nu gemeenschappel]|jke liefde voor de moedertaal.
£r z\jn er echter in Nederland die anders over de zaak
denken, en de oprigting van het gedenkteeken: nhet Metalen
Kruis**, afkeuren. Dat zou niemand behoeven te verwonde-
ren, want het spreekwoord: nVeel hoofden, veel zinnen**, geldt
ook hier ; maar de beginselen uit welke de afkeuring b^ eeni-
gen voortspruit, die, zegt de Heer stpkens: »tot eene part^f
in den lande behooren welke geen vaderland kent**, en »even
als over onzen wapcnroem in den vr^heidskamp tegen Spanje,
over alle onze eervolle handelingen tijdens den Belgischen op-
stad een floers wil werpen**, hebben de Verontwaardiging van
dien wakkeren »Yry williger van dat ty dperk** gaande gemaakt,
en hem de pen doen opvatten. Zijne brochure: » De Volksgeest
van 1830 — 1831 herdacht**, is geene b\j de lamp bewerkte en
gepol^'ste redevoering, maar eene improvisatie vol gloed en
leven, die met genoegen gelezen en herlezen zal worden;
446 I E. W. VAK DAM VAK ISSELT,
vooral door diegenen zijner voormalige wapenbroeders in wier
harten bet vnnr nog niet is verdoofd, dat ben naar de wapens
beeft doen grijpen toen bet onde Vaderbind bedreigd werd.
Enkele berbalingen zyn den ScbrQver in bet vaar dat bem
bezielde, ontsnapt; of b^j dacbt, misscbien: wat waar en nnt-
tig is, kan niet te dikw^ls gezegd worden.
2. W^' beboeven niet te vermelden tegen wien of tegen welke
inzigten de lierzang van den Heer van dam vak issxlt ge-
rigt is: de titel, op welken ook naar bet gedicbt van den Heer
POTGIETER, in bet Tydscbrift: »Nederland*', wordt verwezen,
is daaromtrent daidelyk. Ook die lierzang is eene vracbtvan
verontwaardiging. H\j is mede reeds in een t^dscbrift ge-
drukt, en de beide gedicbten zQn alzoo bekend. W^j betrea-
ren 't, dat z^' bestaan; maar moeten balde doen aan de waarde
van den lierzang als dicbtstuk, als teregtwyzing, enalsscbets
van den volksgeest in 1830 — 1831. Van den laatsten zegt de
Dicbter :
Die geest was edel, die was stont.
Die ook de teeder e borst der Trouwen wist te ontvonken.
^ Toen heeft de rijkdom geld en gond.
Maar ook de schaamle weeüw haar penningsken geschonken.
De moeder cond haar eenigst kiod
Ten strijde roor *sLands heil, ten strijde voor ^sLands glorie;
En Tan den jongling, dien zg mint.
Vroeg de onTerschrokken maagd de palmen der Tiktorie. (*)
Wie, die in 1830 geene kinderen waren, erkennen niet uit
de volheid des harten, dat de Dicbter bier niets te veel zegt!
Even zoo erkennen wij ook met balde, dat de vurige vak dam
in 1830, gelijk in 1812 de onsterfelijke körxer, bet zwaard
aan de lier beeft gepaard, en zich daardoor grooten roem, en
alle regt tot spreken beeft verworven. Omtrent z\jn vry willig
jagercorps vermeldt by, in eene aanteekening, de b^ zonder-
beid, dat de jongste vr^ williger 16, de oudste 64 jaren oud
was; hetgeen b\jkans voldoende zou z^n, om van den geest
die allen dreef, een volkomen denkbeeld te geven. £r is sedert
dien t\jd een geheel nieuw geslacht opgekomen, dat niets van
(*) Van den geest die toen de Nederlandsche moeders en maagden ver-
Tulde, heeft de Heer withutb een getronw Terhaal geleTerd in sfja aitroe"
rig gedicht: „Adelheide en Maria".
AXS DEX HEEH E. J. POTGIETER, EXZ. 447
dit alles weet dan by geruchte, en over nogmaals y^jf-en-
twintig jaren zal *t » Metalen Kruis*' — zoo als de Dichter
zegt — misschien niet meer gezien worden op eenige borst.
Wg leven bovendien in een tijd waarin ieder beschaafd volk
bet woord der geschreven geschiedenis , door middel van stand-
beelden en monumenten voor merkwaardige personen en ge-
beurtenissen, gewoon is te bevestigen, en dat alles in aan-
merking nemende, zal ook de Heer POTGiETEfi, zoo als wQ
hopen en gelooven, wel eindigen met den Dichter — geügk
ini — na te zeggen:
Rys, grootflche ztiill r\js stont omhoog I
GQ z|]t geen beeld yan stryd, geen \jdle praalrertooning,
ITw opschrift blinke in *6 yreemdlings oog:
„Herinnering aan tronw voor Vaderland on Koning.**
De opbrengst dezer afzonderlijke uitgave van den lierzang
zal in het fonds van het Metalen Kruis worden gestort.
Vrouwenleed, Door sophia van look. Schrijfster van: nDe
Strijd der Deugd en de Magt der Verleiding''. Twee Deelen.
Te Amsterdam, bij Allart en van der Made. 1855. In gr,
Svo. 518 bL Met gesteendrukte titels en vignetten, f tf^:
Hoe veelmalen gaf de Fransche omwenteling der vorige eeuw
reeds stoffe tot het vervaardigen van een historischen roman?
Er behoorde moed toe, om zich op nieuw daaraan te wagon,
en er was talent noodig om het thema zóó te behandelen, dat
het geschiedverhaal niet belangwekkender ware op zich-zelven
dan alweder in den vorm van een roman. Vooral na de ver-
schoning van lamabtine's nHistoire des Girondins** — helden-
dicht en geschiedverhaal beide — moest eene romantische voor-
stelling van dat t^dperk: nde sang et de boue'' zijne hoogste
verdienste vinden in nieuwheid en frischheid van behandeling.
Heefl de Schr^fster van den voor ons liggenden roman aan
dien eisch beantwoord; staat haar arbeid als kunstproduct
hoog genoeg, om den lezer met het afgezaagde thema te ver-
zoenen? Bef. gelooft het niet; de Schrijfster moge er door
bewezen hebben dat z\j goed en veel over haar onderwerp
gelezen heeft; als romancier streeft zij wie haar voorgingen,
niet op z\jde.
448 SOPUIA VAX LOOM, VROUWENLEED.
In nVrouwQnleed" wordt het lot geschilderd van vior vrou-
wen die als slagtoffers der omwenteling elks deelneming en
mededoogen in de hoogste mate opwekken: harib Airron^BTTs;
Prinses elisabeth; de Prinses de lamballe\ en chab]:x)tte
DE SOMBBEUIL, dochter van den Gouverneur van 't hotel der
invaUden, De roman begint met den voorbereidingstijd der om-
wenteling, en eindigt met den dood der Koningin. De ge-
schiedenis van het halssnoer is er bijgehaald , maar de Schrijf-
ster heeft in de figuren van Mevrouw de la motte-valois,
GAOLiOSTRO CU den Kardinaal de rohak, zich zó6 trouw aan
haar model gehouden, dat w\$, uitgenomen *t wegslepende
der voorstelling van den Franschen Auteur, hier en daar
meenden dümas in zijn nCoüier de la Reine' te hooren. Dat
zelfde is het geval met charlotte de sokbreüil, van welke
SPIKDLEB in z^'n nlnvalide'* in der t^d zoo meesterlijk partQ
heeft getrokken. Yergel^k den optogt naar de Tuileriën op
den 20'*™ Jun\| 1789, zoo als die hier voorkomt , met de schets
by SPIKDLEB van dat tooneel. Trouw heeft zij ook gebruik
gemaakt van lamartine*s n0irondin3'\ Van zonde tegen de
historie is Mevrouw vak look niet te beschuldigen , maar zeer
van zonde tegen de kunst. Haar werk is te kronijkmatig en
mist allen gloed van voorstelling. Zoo men de vrgaadje van
de villelume en charlotte de sombreüil eene tn^r^ue noemt,
of als 't romantische weefsel beschouwen wil, dan moet Bef.
daar onvoorwaardelijk den staf over breken ; w^l ze benedea
het alledaagsche bl^ft.
De uitvoering is goed; doch het papier had beter kunnen
zijn, en de correctie laat te wenschen over.
Uit het Leven ^ voor het Leven* Door eberhard. Te Leiden ^
bij D. Noothoven van Groor. 1856. In hL 8i;o. 140 hl. Met
gesteendruJcten titel en vignet, ƒ : - 90.
Een gemoedeiyk, doch hier en daar wat waterig boekje,
waarin de Auteur aan dagelijksche onderwerpen denkbeelden
vastknoopt, die al te verheven zijn, om den lachlust, door het
zonderlinge der combinaties, niet nu en dan op te wekken*
De oude uitdrukking: »het is er als met de haren bügesleept**,
EBEBHABD, ÜIT HET LEVEN, VOOR HE-f LEVEN. 449
is op de meeste dezer schetsen toepassel^k. Men zie, onder
meerderen: ndeRekmten", en »*t Station". Sommige menscben
knnnen geheel wereldsche zaken, ongemeen zonderling, met
hemelsche helangen te zamenknntselen. De onderwerpen: nZatnr-
dag-Avond*' en »Verhuizen" zijn door anderen beter behan-
deld. Wat de overigen betreft, die ten titel dragen: »de Hat
der Armen"; »de Wieg en het Sterfbed", en » Zorgen, een
zegen voor de menschheid", missen alle nieuwheid, en verhef-
fen zich niet boven het middelmatige. Aan den eisch dien de
kunst den Auteur van » schetsen" stelt, heefl eberhabd niet
kunnen beantwoorden; humor, en dat saillante en ingrijpende,
hetwelk dit genre der litteratuur kenmerken moet, zoekt men
hier te vergeefs.
Alleen verdient de Auteur lof om de Godvruchtige strekking
en den gemoedelgken toon van het werkje; ook de Uitgever
heefl er aanspraak op, om z^jne zorg aan *t boekje besteed.
Weten te Leven. Eene Voorlezing door c. c. boöll, Jf(?df. Z)oc^.,
Geneesheer van het Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen
te Dordrecht, Uitgegeven ten voordeele van behoeftige Krank-
zinnigen, Te Dordrecht, bij P. K. Braat. 1856. In gr. Svo.
31 bl. f :- 50.
Als deze geestige en nuttige Voorlezing, vol wQze lessen en
verstandige opmerkingen, die, eenige jaren geleden, in dit
Tijdschrift is geplaatst (*), doch nu, tot een hoogst weldadig
einde, afzonderlijk is uitgegeven, haren menschlie venden Schry-
ver heel veel geld opbrengt, zullen wy er ons hartelijk over
verheugen. Wy weten daar niet beter toe bij te dragen dan
door uit de nalve en treffende Voorrede, die beide zijn ge-
moed en geest vereert, het hoofdzakelijke te laten volgen:
))Ik dank u" — zegt hij — «waarde lezer I indien ge dit
boekje gekocht hebt. Ik gaf het daartoe uit, omdat ik geld
. noodig heb voor — mijne behoeftige herstelde Krankzinnigen.
nNiet zelden gebeurt het, dat de kostwinning van eenen
huisvader verliep, tydens zyn verblyf in het Gesticht, of dat
het huishouden zeer terug ging door de afwezigheid der krank-
zinnige hulsmoeder. Verlaten ze nu gelukkig hersteld ons
(•) raderl Letteroefeningen, 1851; Mengclw., 1)1. 361.
450 G. C. BOëLL, WETEN TE LEVBK.
Gesticht, dan wacht haD in hunne woning armoede, kommer
en zorg, die zoo ligt het gemoed weder ter neder drukt, en
met huissel\jke stoornis ook die der rede veroorzaakt. Bgna
niemand wil eene van krankzinnigheid herstelde dienstbode
terstond in z\jne dienst nemen. Zij moeten geholpen worden.
Het Gesticht kan, als stedel^ke instelling, de behoefligen van
andere plaatsen en provinciën niet ondersteunen.
»0m in deze noodzakelijke hulp te voorzien , bestaat bij zeer
vele Gestichten in het buitenland een patronaat voor behoeftige
herstelde Krankzinnigen, 't geen toezigt over hen uitoefent, en
hen, althans den eersten tijd, ook stoffelyk helpt. Ook by het
Gesticht dat aan mijne leiding is toevertrouwd, is zulk een
patronaat tot stand gekomen, door de giften in eens of jaar-
lyksche bijdragen van meerdere menschenvrienden. Reeds mogt
ik daaruit aan meerdere behoeftige herstelden, b^ hun vertrek
en later, hulp verstrekken. Maar ik heb, met het oog op de
toekomst, nog meerder geld noodig, zal die hulp nog meer
afdoende kunnen zijn en bleven. Elke gift blijft mij hoogst
welkom, ofschoon ik dankbaar ben voor *t vele gekregene.
nDaarom zal ik ook erkentemk z\jn aan ieder die dit boekje
koopt, *t z\j uit vriendschap voor m\j, of uit belangstelling ia
het doel, of ook uit sympathie met den inhoud." —
»Moge myn schryven voor het brood m^ner mfl lieve her-
stelden eenige ondersteuning vinden!**
Dat zij zoo 1 — W^' hopen dat deze aankondiging velen tot
ondersteuning van het gemelde patronaat moge bewegen.
VAN DRüTEN en BLEEKER*8 goedJcoope Bibliotheek. — Veertig
Jaren» Geachiedenia van den laataten tijd. Vrij bewerkt naar
het Hoogduitach van k. von rotteck, en anderen y door p.
VAN os. Tweede Deel, Te Sneek^ bij van Druten en Bleeker.
1855. In poat form. VIII en bl. 273—544. ƒ 1 - 20.
Als wQ een schip de haven zien uitloopen, is onze eerste
vraag: waarheen is zgne bestemming? En terwyl wij het
over den breeden waterspiegel zien heenglljden, houden wy
ons overtuigd, dat wetenschap en gezag, arbeid en gehoor-
zaamheid het te zijner tijd de haven zyner bestemming kun-
nen doen binnenloopen ; wanneer deze krachten in overeen-
stemming werken , en door wind en weder begunstigd worden.
TAN DRÜTEN EK BL££K£B*8 60EDK00PE BIBLIOTHEEK. 451
' » Waarheen?** is de vraag van onzen t^d, en men is met
het antwoord verlegen. Dat springt in *t oog, wanneer men
nagaat of Europa in de laatste veertig, of liever zeventig
jaren op den goeden weg is geweest; of het gidsen heeft ge-
had, die ervaring en bekwaamheid met goede trouw paarden.
Het zelfbewuste streven der meeste Europesche volken heeft
geen ander doel dan om het bezit van vryheid, regt en magt
aan de enkelen, die er bezitters van z\jn, te ontnemen, ten
behoeve Van allen. Men wil de »eenheid** in de nalheid'*, en
wil de eerste door de laatste. Van *t streven om dat denk-
beeld te verwezenl^ken, is zelfs Engeland niet verschoond
gebleven, dat land, met zijne harmonische zamensmelting van
monarchale, aristokratische en demokratische bestanddeelen.
De wQze echter waarop men heeft getracht dit denkbeeld uit
te voeren, heeft meer dan ëëns gefaald. Misschien zal de
worsteling die uitkomst verkr^'gen, dat het Engelsch idee al-
gemeen wordt, hetwelk de eenheid met de alheid vereenigt.
De geschiedenis, welke w^ nu aankondigen, heeft die over-
tuiging in ons versterkt. De Schryver vervolgt het tweede
Hoofdstuk , dat de wereld- en vooral de Europesche geschiede-
nis van 1830 tot 1840 beschrijft. Hy beschouwt de politieke
worsteling in z^'n vaderland. Als hy ons de onlusten van
E^assel, de bewegingen in Saksen, den Göttinger opstand, het
Hambacher feest, en den onbezonnen aanslag te Frankfort af-
maait, wordt het ons dnidelyk, dat de Duitschers niet door
nevelen bedwelmd , maar zich nog niet bewust waren ; althans
nog niet wisten, wat zij wilden, en tevens dat de regerende
Magten niets waagden met de besluiten van de Weener Con-
ferentie uit te voeren en toe te passen: evenmin als ebxst
▲UGüST, toen hy met eene krachtige hand door de Hanover-
flche Grondwet van 1833 de pen haalde. Gematigd is het
oordeel des Schryvers over de Keulsche quaestie, die voor-
looper van dat met nieuwe krachten in 't leven getreden
monster der onverdraagzaamheid en hiërarchie. Vlugtig be-
handelt hy de bewegingen der wysbegeerte, ontstaan in de
school van hegel, wel eens de grootste van Duitschlands wys-
geeren genoemd, misschien omdat hij stervend getuigde : »Yan
al myne leerlingen heeft my slechts één begrepen, en deze
eene heeft my verkeerd begrepen (miswerHandeny*
452 VAN DBGTEX EN BLEEKEB fl
Vervolgens geeft de Schrijver een overzigt over de bewe-
ging in Engeland voor en tegen de Farlements-hervor*
ming; de vr^lating der slaven; en de woelingen in Ier-
land, tot dat Sir robest peel z^n naam in de handels-
wetgeving met onsterfel^'kheid kroont*
In Spanje en Portugal worden w^ op het bloedig tooneel
van den burgerkr^jg geroepen, die eindigde: in Portugal met
de verjaging van Don miguel; in Spanje, na eenen zeven-
jarigen met wreedheid gevoerden oorlog, met de uitwyking
van Don cablos, en de ontzetting der staatzuchtige mabia
GHRiSTiN'A als regentes. De Schr^ver verhaalt, maar beoor-
deelt minder. Hij ge^ft feiten, die Inide spreken en oordee-
len tevens over den staat van ontwikkeling op het P^re-
nesche schiereiland. Uit de voorstelling der gebeurtenissen
en handelingen van het volk in z^ne leiders en regenten
blykt genoegzaam, dat Spanje in die dagen althans — en w^
gelooven niet dat het nu beter is — nog te ver verw^derd
was van de ware vr^heid des geestes, om wezenlek genot te
hebben van politieke vr\jheid, regtsbezitting, en magt.
De geschiedenis van Frankr^k, sedert de oprigting van den
Jul^'-troon, die voor barikaden instortte gel^'k h^ achter ba-
rikaden was geïmproviseerd, geeft ons de worsteling te aan-
schouwen van het streven om vrijheid, regt en magt tot een
algemeen goed te maken. Jammer, wanneer wy ons daarby
hebben te beklagen, dat de blinde hartstogt het gezond ver-
stand de banier uit de hand rukt en haar door het 8l\jk sleurt.
Wïj zyn er getuigen van als te Parys, Ljon, en elders de
oproer vaan wordt ontrold, en de politieke dweeper^ harehel-
sche werktuigen tegen het vorstelyk hoofd doet losspringen.
En als dan nog bovendien het St. Simonisme en het Commu-
nisme, zedelij ken onzin tot een grondslag van een nieuw pa-
radys legt, en het gezond verstand bespot, met de belofte dat
het water der Zee in limonade zal herschapen worden, zoo
als FOCBiER verzekerde, dan is de vrees niet ongegrond, dat deze
dweepery tot eene krankzinnigheid is overgeslagen, die een
despotieken Keizer tot geneesmeester noodig heeft. Wy wil-
len niet tot hen gerekend worden die beweren dat onze
maatschappelyke instellingen, voor zoo ver het punt van eigen-
dom en bezit aangaat, niet voor herziening vatbaar zouden
60EDKOOPE BIBLIOTHEEK. 458
Eijn; maar wie de eenheid van het huisgezin aantast en uit
elkander rukt, is een hervormer die de menschen tot dieren
maakt. Hoe vreemd het schijne, als men zulke dwazen ijve-
ren ziet om hunnen onzin in het leven in te voeren, vindt
men in de gruwelen des oorlogs nog meer menschel^'kheid
dan in den vrede door die apostelen beraamd. Uit dien poel
van waanzin voert ons de Schrijver naar de Afrikaansche
kust. Wordt daar de triomf der beschaving gevierd? Het
zy zoo; maar hoe schitterend de krijgsbedrijven zgn, wy zijn
wars van 't strijden, en gruwen van lauweren met bloed
bespat.
Met gespannen aandacht zal men het verhaal der Ooster-
sche aangelegenheden , zoo ' wel in Egypte en Syrië als in
Hooger Azië, lezen, waarby de roerselen der Ëuropesche staat-
kunde worden opengelegd. Wy zouden te veel ruimte behoe-
ven, om den Schryver op den voet te volgen. Alleen ver-
klaren wij dat hij, hier gelijk overal, zich door gematigd-
heid laat besturen. Nergens treedt hy op als partijman.
De vrucht daarvan is, dat zyne geschiedenis niet lijdt aan
schee ve of eenzijdige voorstellingen.
Zien wy aan den eenen kant den gelukkigen voortgang
der Westersche beschaving in Indië, wy hebben niet minder
stof om de handelwijze van Engeland op het gebied des koop-
handels af te keuren, dat China den oorlog aandoet, wyl 't
den invoer te keer gaat van een vergif door Eritsche baat-
zucht^ gekweekt. Z<56 is de Brit: hij smokkelt den opium
binnen en legt er een Bybel naast! Men zoi; 't voor laster
houden , als 't niet door feiten gestaafd ware. Als China den
opium verbant, om de zedelykheid zyns volks te redden, grypt
Albion naar het zwaard!
Aan het slot van het tweede Hoofdstuk worden de neder-
zetting van BROOKE op Borneo, de lotgevallen van de Kaap-
Kolonie, de stryd met de Kaffers, en de uitwyking en vry-
▼erklaring der Hollandsche Boeren verhaald.
Het derde Hoofdstuk bevat de geschiedenis van 1840 tot
het beruchte jaar 1848. De eerste drie paragraphen ver-
plaatsen ons in Engelsch Amerika, in de Yereenigde Staten
van Noord- Amerika, en op Haïti; dat Eldorado van het
Negerbestuur. Wij verlangen naar het vervolg, en bevelen
het werk onzen lezers aan.
BOBKBESCH. 1856. H**. IX. 33
434 U« R. DRUCK,
Over de Uitspraak^ Spelling^ Prosodie en Metriek van de Hoog--
duitsche TaaU Door m. r. bruck, Leeraar in de Hoogduits
ache Taal en Letterkunde aan het Gymnasium te Gouda. Te
Gouda, bij B. Yogelensank. 1854. In kl.Svo, ^ibU f :-65.
Chronologische Tabelle der deutschen Literatur, Ton H. b.
BRUCK, Lehrer am Gymnasium zu Gouda. Zn Amsterdam,
bei C. L. Brinkman. 1855. In ito. 7 vellen druka. ƒ 1 - 20.
De kundige Schr^'ver van de bovengenoemde twee werken
lieeft reeds vroeger van zijne belangstelling in de studie der
Duitsche taal ten onzent doen bl^'ken, door z\jne nMusterstücke
Niederdeutacher Froaa'\ en nHoogduitacke SpraaUeer voor Neder"
lander8*\ welke ook in dit T^'dschrifl zijn aangekondigd. Eef. on-
derstelt dat het eerste der bovengenoemde twee geschriflen bestemd
is om als ware het eene aanvulling of vervollediging der »Spraak-
leer'^te z\]n: immers uitspraak en spelling zyn aan dezelfde
wetten onderworpen door welke de Spraakleer-zelve wordt
bepaald ; en de Schrijver toont dan ook veelal, dit naauwe ver-
band niet te miskennen. De uitspraak der woorden is dui-
delijk en volledig opgegeven. De regels leiden over *t alge-
meen tot cene zoodanige uitspraak als, b. v., den beschaafden
Berlijner eigen is.
Do Duitsche orthographie beefl sedert het einde dor vorige
eeuw eene merkwaardige geschiedenis, die bestudeerd verdient
to worden door hen die in de ook b^ ons heerschende on-
cenparigheid van spelling naar een vasten grondregel zoeken.
Men heefl in Duitschland noch door eene Akademie, gel^k
in Frankr^'k en Spanje, noch door eene staatsbepaling, gel^'k
bij ons, eene door allen of de meesten gevolgde spelling kun-
nen vaststellen. Daartoe z\jn dus door vele geleerden onaf-
hankeiyke pogingen aangewend. Adelung sprak de bekende
stelling uit: «Schrijf zoo als gij spreekt'*. Deze werd door
anderen tot: nSchr^'f zoo als gij juist spreekt**, verbeterd: en
het is deze grondregel die ook door den Heer bruck wordt
aangeprezen. In de ontwikkeling zyner orthographie wordt
evenwel dat » juiste spreken'*, gel\jk noodig was, met hulp
van woord-afleiding en conventioneel spraakgebruik, nader be-
paald, en daarmede voor den leerling het beswaar van on-
OV£R DE UITSPBAAK, ENZ. 455
bepaaldheid en ondaidelijkheid weggenomen, dat, b.y«,HBT8E
en anderen aan dezen grondregel ten laste leggen.
Voor de Prosodie worden de hoofdregels door den Schrjjver
met jaistheid opgegeven. Doch gaarne hadden ytïj eene alge-
Ineene aanwijzing voor den leerling gezien omtrent den aard
en het wezen dezer taal-eigenaardighpid. De Zuidelijke en
de Noordsche talen z\jn zeer bepaald van elkander onderschei-
den, wat aangaat de onderlinge verhouding tusschen klinkers
en medeklinkers : en hiervan hangt het af, of de lengte dor
lettergrepen van den toon of wel van de zoogenaamde positie
afhankelijk zij , en of de quantiteit of het accent de prosodi-
sche en metrische hoofdregels bepale. Zoo lang de leerling
hiervan geene duidelijke voorstelling bezit, moeten prosodie
en metriek hem een min of meer vervelend aggregaat van
willekeurige regels blijven.
Even zoo zijn in de Metriek de eigenaardige bestemming en
hoofdgeschiktheid van elke versmaat niet opgegeven, maar
slechts de onverklaarde Grieksche eigennamen. Een en ander
maakt het bij dit boekje, hetwelk w\j overigens gaarne aan-
bevelen, zeer noodig, dat de leeraar zelf het ontbrekende aan-
vuUe en het dorre verfrissche.
De Uitgever van het tweede door ons genoemde gesohri/t
heefl een goed werk gedaan met den Heer bbück voor de
hem zoo wèl bekende Dnitsche litteratuur een dergelijkén ar-
beid op te dragen als reeds voor de Nederlandsche, Fransche
en Engelsche litteratuur ten behoeve van ons middelbaar on-
derwas geschied was. In deze chronologische tabel zyn,na op*
gave van der Schrij veren leeftijd, hun naam, woonplaats en
stand, vervolgens hunne hoofdwerken en bijzondere eigen*
schappen naast elkander gevoegd, en met de merkwaardigste
gelijktijdige historische gebeurtenissen vergeleken. De bestem-
ming en aard dezer tabel bracht mede, dat slechts de waar-
digste representanten der verschillende poëtische en weten-
Bchappel^ke richtingen konden worden opgenomen. Met recht:
want eene volledigheid gelijk, b* v», fughs in z\jn nHand*
boek der Litteratuurgeschiedenis*' tracht te bereiken, zou in
deze tabel meer hinderlijk dan aan de gemakkeljkheid van 't
overzicht bevorderlijk zyn. Verder is meer de tyd van het
optreden en eene zoo systematisch mogelijke groepering van
verwante geestprod neten , dan wel de chronologische orde der
geboortejaren van de Schrijvers in aanmerking genomen*
De inhoud is meestal juist, en voldoende de hoofdzakelijke
eigenaardigheid der Schryvers opgevende. Wij zeggen dit met
de nevengedachte, dat een werk gelijk dit en dergelijke eigenlijk
op zich-zelf niet beoordeeld kan worden. De bruikbaar-
heid en doelmatigheid van alle tabellarische overzichten (die
op zich-zelve geenszins tot eigen onderricht voldoende z\jn)
hangt vooral af van den onderwijzer, die de verbrokkelde feiten
verklaart en aaneenschakelt, en alzoo tot één geheel vormt.
33 •
456 V. B. BBUCK, CHROHOLOOISCHB TABBLLB.
ETenwel hebben wij tegen sommige deelen van den inbond
dezór tabelle bezwaar. De Schrijver heelt voor het opmaken
van zyn oordeel verschillende zegsmannen gebruikt. Dit is
op zich-zelve geenszins af te keuren, indien slechts de eisch
der eenheid van beschouwing wordt in acht gehouden. Hier
echter worden niet alleen grondige en veilig te vertrouwen
geleerden, als qebvinus en kobebstein (ofschoon de eerste
ook zyne luimen en antipathiën heeft), maar ook een opper-
vlakkige lasteraar van de edelste geesten, een joha^tnes scHBBRt
als bronnen van het oordeel opgegeven. Het gevolg is dan
ook dat het oordeel vry ongelykmatig is. Dit geldt ook van
den niterlQken vorm: de uitvoerigheid van het begin staat
met de beknoptheid aan het einde des werks in geene juiste
verhouding. Maar vooral bedoelen w^j het inwendige, den
inhoud. Deze is nu eens zeer juist en volledig, dan weder
zeer mager en zonder waarde. Wanneer, b. v., een bebthold
AUBBBACH b^ua cene geheele bladzijde beslaat, moet dan lutheb,
de schepper van de Dnitsche taal, zich met zes regels ver-
genoegen? B\j zoodanig eene compilatorische methode s^n
ook moeyel\jk grove wetenschappelijke en aesthetische feilen
te vermijden. Zoo lezen wy, om van de beide soorten slechts
een enkel voorbeeld aan te halen: »dat schleiebmacheb be-
proefd heeft, de filozofie met de theologie te vereenigen'*; ter-
wyl juist zyne onvergankelijke verdienste daarin bestaat, dat
hy alle wijsbegeerte met scherpe beslistheid van het gebied
der haar vreemde positieve Godsdienstleer heeft afgehouden.
Van JBAir paül lezen wy: »dat uit de on verzoende tegenstel-
lingen van het ideale en reale bij hem de eigenlijke humor
ontstond, terwyl schilleb deze tegenstellingen ophief, daar
h\j ze met elkander versmolt'*. Juist het omgekeerde is waar*
De hnmor, meest b\j stebnb, maar ook bg jeax paul, be-
staat juist in zekere naïveteit, waarmede men den afgrond
dier tegenstellingen, schijnbaar Inchthitrtig, maar inderdaad
met den diepsten, weemoedigsten ernst, overspringt. En het
iBigenaardige van schilleb's poëzy bestaat vooral in de scherpe,
hartstochtelgke tegenstelling tusschen ideaal en werkelykheid,
die hem den boezem deed zwoegen, en aan zyne lier die on-
navolgbare, juist door deze tegenstelling geaccentueerde, toonen
ontlokte.
Overigens gelooven wy dat deze nTabeüe'* in eene werke-
lijk bestaande behoefte op geschikte wyze voorziet, en be-
velen ook haar den vrienden der r\jke Duitsche litteratuur
vry moedig aan.
j. B. a.
BOËKBËSCHOÜWINCf.
1. Stemmen des Heile. Leerredenen van j. j. vak oostebzeb»
1854. In gr. 8vo. 365 bl. ƒ8-:
2. Natuur en Schrift. Tweetal Leerredenen van denzelfden.
1855. In gr. 8i;o. 64 hl. f : - 50. Beiden te Rotterdam , bij
Tan der Meer en Verbruo:;jen.
De preken van Ds. van oosterzee hebben iets geheel eigen-
aartigs. Van daar dat de meeningen er over zoo ver uiteen*
loopen. W\j gelooven dat het niet goed zonde z\}n, als ieder
even zoo predikte of trachtte te prediken ; maar wie het harnas
aantrekke tegen zijnen preektrant — ^t houdt dien in onzen tgd
voor een gelukkig versehynsel, en verheugt zich, dat die poë-*
tische manier een bekwamen verdediger in Dr. de JO^aH ge-
vonden heefU Hij stemt geheel er mede overeen, als deze in
E\)ne uitmuntend geschreven Homiletische novelle zegt: »Is
niet de poëzij eene heerijke gave des Hemels, die ook aan de
heilige zaak der Godsdienst bevorderlijk kan zgn ? Is niet de
Bgbel zelf vol van poëz\|? Denk aan david, jesaja, boseAi
HAHUX, en vergeet den Schrijver van het Boek job niet. —
Bovendien. Is er niet in de gesprekken van christüs, en in
Zijne gemkenissen menig poëtisch denkbeeld te vinden? Nam
H^ niet op meesterl^ke wijze beelden uit het rijk der Natuur,
om dingen van Zyn geestelijk r\jk te verklaren en te beves*
tigen? En zou dan Zgn dienaar in deze dagen de poëtische
gave, die in hem is gelegd, niet mogen aanwenden tot heil
der gemeente? Ik geloof juist dat de spreker die ze bezit
en op gepaste wgze gebruikt, op jeugdige harten vooral een
onbeschryfeiyk goeden indruk maken kan. Kleedt zich niet
de wereld in een bedriegelijk gewaad, wordt niet juist door
de verleiding op de verbeelding gewerkt, om haar te ontrei-
nigen? En is het dan niet een weldadig tegenwigt, als door
de kracht der verbeelding al het zalige der deugd wordt voor*
gesteld en gevoeld; als met schoone en heerl^ke kleuren het
heerlijke der Godsdienst wordt afgemaaid? Zoo wordt dit edel
BOEKBKScn. 1856. X". X. 3i
458 J* J* VAN OOSTERZEE,
vermogen bjj den mensch gereinigd en op het goede gerigl.
£n dat zal voor den jeugdigen mensch, die op den tweesprong
des levens staat, van de heilzaamste gevolgen kunnen zijn*
Het zal geschikt zgn om zijne ziel voor het goede en heilige
te ontvonken, als de deugd en Godsvrucht hem zoo in den
schoonsten glans en van de belangr^'kste zijde worden voor-
gesteld. Waarlijk! onze Frotestantsche eerdienst werkt zoo
weinig op de zinnen, dat het wel een zegen is, alservant\jd
tot t\jd een prediker 'opstaat , die door z^n woord niet alleen
tot het verstand en het hart, maar ook tot de verbeelding
spreekt. En het ware te wenschen dat ieder prediker iets
van die hemelsche gave bezat."
Na die inleiding zal het den lezer niet verwonderen, als Bef.
zegt de veertien preken, in de bovengenoemde bandels vervat «
met onverdeeld genoegen gelezen te hebben, en die te be-
schouwen als leerredenen van de schoonste en beste soort.
Van OOSTERZEE spant immer terstond de aandacht, en heeft
de geheele belangstelling zijner hoorders reeds veroverd, vóór
hy nog tot de behandeling z^ner stoffen gekomen is. Zijne
inleidingen zgn geene algemeenheden, die men voor elke leer-
rede kan plaatsen; ook geene vergezochte vergelijkingen of
louter vernuftige toespelingen. Integendeel, hij doet alt\jd eene
gelukkige greep, 6f uit de geschiedenis, óf uit de gelegenheid
des t\jds, óf uit het gebied des geloofs en der ervaring; en
z\jn overgang van de inleiding tot de stof is ook immer zoo
gemakkelijk, als de toegang naar het binnenste eener bouwing
door eene geopende deur. De keuze der teksten is mede ge-
lukkig, omdat zij steeds den grondtoon der rede aangeven, en
het thema der rede volledig bevatten.
Men weet dat van OOSTerzeb reeds vroeger zijne trilogi-
sclie verdeelingen heeft laten varen. Z)jne voortbrengselen
jEonden daarmede 't verwgt van eentoonigheid, hoe kunstig ze
ook waren aangelegd , niet zijn ontgaan. Hy geeft in de Voor-
rede tot de » Stemmen op Patmos*' daar'Yekenschap van, zeg-
gende onder anderen: »Men zal het, hoop ik, goedkeuren , dat
ik meestal de historische ontwikkeling en praktische overbren-
ging van de woorden des Hoeren op ongedwongen wijze ver-
eenigde; dat ik streefde naar meerdere vr\)heid en losheid van
vormen, en niet onduidelgk toonde, daarin eenigzins af te
w^ken van m\jnen vroegeren trant." Wie meester van zijne
LEEBBEDBKEV. 459
Stof is, weet die ook te rangschikken, en zal by deketisedes
vorms zelden verlegen staan. Maar dat belet niet dat men
veel vernuft moet bezitten, om zijne preken zoo treffend in te
deelen, als v. o. dat gewoonlijk doet. Z\jne verdeeling dringt
in *t geheugen, en maakt het ieder gemakkelijk hem te vol-
gen. Zjj ligt niet buiten, maar in den tekst, en, al zondt gij
zelf haar niet daar gevonden hebben , toch verwerft zij uwen
bijval, zoodra gij haar hoort uitspreken.
W^ zouden een ondankbaar werk doen, als w\| de disposi-
tien van veertien preken uitschreven, en zullen er maar eene
van mededeelen. In de vierde leerrede stelt de S. jezüs voor
als de hemelsche Zielenarts, en beschrijft achtervolgens, hoe
Hü nog alt\)d dezelfde ellende ontmoet; dezelfde erbarming
betoont; dezelfde gezindheid verlangt; dezelfde geneeswijze
volgt; dezelfde herstelling bereidt; dezelfde hulde verdient»
Zulke schoone vormen, 'door een wegslependen st\jl onder*
stennd, verwacht men billijk aan edele stoffen verbonden te
zien. Wat zouden fraa\je vormen baten« als de inhoud er niet
aan geëvenredigd ware? Doch deze teleurstelling behoeft men
hier niet te duchten. Vakt OOSXbbzee dogmatiseert ook niet,
maar bemantelt evenmin z^ne overtuiging. Hij ontsiert den
kansel niet met eene polemiek die andersdenkenden kwetst;
maar voert een des te heviger strijd tegen de zonde. Hij
gr\jpt het gemoed aan, en laat het niet los: met het geweten
in verbond, beproeft hij telkens nieuwe wapenen.
Misschien zegt men: deze preken zyn te vol; men kr\jgt te
veel op eens, om alles te kunnen bewaren; men voelt zich
overstelpt als door een bergstroom. Dit laatste moge eenig*
zins waar zijn bij 't gehoor, maar kan niet gelden bg het
lezen, en zelfs — wie z\jn er die ze gehoord hebben, en niet
met den wensch naar huis gingen om deugdzamer en Qpéi*
vruchtiger te worden. Evenwel de veelheid en r\jkdom van
stoffen in deze preken aangeboden, heeft ook Ref. de vraag
in den mond gelegd: of er niet te veel wordt gegeven, niet
te hoog werd gesproken voor een gemengd gehoor? Het spreekt
van zelf dat aan de eigenaartige voortreffel^kheden van deze
preken ook eigenaartige leemtem zich paren. Maar wie is er
^nder? Zelfs chrysostomus was niet zonder feilen, en de
ëënige vav dbb palm ook niet; maar de mildheid en huma*
niteit van dezen in de beoordeeling van het werk van anderen ,
34*
460 J. J. VAN OOST£RZ££, LEEBBEDEXSX.
ofschoon z}j een geheel anderen trant dan den z\}nen vol^
den, mogt beoordeelaren wel immer voor den geest staao*
Zeker zon yax deb palm, indien h\j nog leefde, b\j *t inzien
der preken van den Rotterdamschen Leeraar *t verschil in
preekw\jze niet ontgaan, doch evenmin daarin als in de Leer-
redenen van BOBGEB, zou hij het vele voortrefifelyke over *l
hoofd zien, maar integendeel dat pr\jzen, en zich verblijden in
den zegen, dien zy stichten in het r\jk van waarheid en deugd,
en de beide werken in veler handen wenschen, zoo als ook w\ï
dat doen uit de volheid des harten.
Feeatgave des geloof a en der liefde* Aan jeugdige Lidmaten^ op
den dag zijner vervulde vijf-en-twintig-jarige Evangeliebedie-
ning aangeboden door h. h. o. van oostebzee, Predikant te
Oirechot. Te * a Hertogenboach ^ bij Gebr. Maller. 1855. In
8w. 308 W. ƒ 2 - 25.
Zulke feestgaven voor jeugdige lidmaten z\)n er in de laat-
ste jaren van tgd tot t\jd verschenen. Het is goed en nut-
tig, hun op den dag hunner belgdenis, b\j wQze van ge-
schenk, eenige Christel\jke lectuur aan te bieden. Het hart
is dan ligt meer geopend dan vroeger voor een gewenschten
indruk, en, zullen zy aan de keuze die zy deden, getrouw
blijven, dan behoeven z\j gedurige versterking des geloofs.
Daar nu het aantal der nieuwe lidmaten, vooral omstreeks
Faschen , telken jare aanzienlijk pleegt te zijn , zoo is het ook
niet vreemd, dat zulke fcestgavcn gereeden aftrek vinden. By
zoo groot verschil van smaak en denkwijze als er in het
Grodsdienstige heerscht, is verscheidenheid verkiesel^k, opdat
niemand verlegen sta. En zoo zouden w\j ons reeds verbid-
den over de verschoning van het geschrifl dat wy thans aan-
kondigen, al ware 't ook dat het zich niet verhief boven zoo
velen die reeds vroeger met hetzelfde doel werden uitgegeven.
Maar onze bl^dschap klimt, nu w\j, na opmerkzame lezing,
verzekeren kunnen dat ons hier eene, in hare soort, uitne-
mende gave wordt aangeboden, die bij geene andere in eenig
opzigt behoeft achter te staan. En de gelegenheid waarb^
de Heer van oostebzee tot do uitgave besbot, maakt haar
te meer welkom in onze oogen.
H. M. C. VAN OOSTERZEE, PEESTGAVE DES GELOOPS, ENZ. 461
Een Evangeliedienaar die, vyf-en-twintig jaren achtereen,
met last en \jver werkzaam was in de Gremeente, heeft regt
van spreken. »Dit heh ik" — zegt hij — nonder alles wat
mg wedervoer gedurende dat belangrijke tijdvak m^jns levens,
met steeds toenemende klaarheid opgemerkt, en met steeds
grooter vastheid ervaren, dat het dierbaar Evangelie ons alles
is op deze wereld; dat chbistüs onze eenige kracht, onze
eenige troost, ons waarachtig en eeuwig leven is.'* Yan deze
overtuiging diep doordrongen, wendt hij zich nu tot z\jne
jeugdige vrienden en vriendinnen, opdat z\jne overtuiging ook
de hunne worde. En in eene reeks van opstellen geeft hij
hun allerlei nuttige wenken, onderwijzingen, waarschuwingen
en lessen, die allen in betrekking staan tot het voorgestelde
doel. Die opstellen, meerendeels aan den nEvangelie-Spieger
ontleend, hangen onderling zamen. Een woord ter inleiding
gaat vooraf over den weg tot het hart. Daarna wordt de ar-
moede buiten - , de rijkdom in Christus geschetst. Een hinder»
bezoek geeft aanleiding- om het onderscheid te doen kennen
tusschen Wet en Evangelie. Regt vernuftig en onderhoudend,
maar stichtelijk tevens, zijn de beelden der jaargetijden ont*
wikkeld. En dan volgen, in historische orde gerangschikt,
eenige opstellen , om den Verlosser te doen kennen zoo als H\f
beloofd en verwacht was, Zyn voorbeeld in het algemeen. Zijne
vervulling en beschouwing der aardsche taaky Zijne zachtmoedig^
Aeid en nederige dienstvaardigheid, Zyn sterven en herleven, ter-
wijl voorts nog op Hem en Zijne vrienden na Zijne opstan^
ding gewezen wordt: op de Emmausgangeren , op thoMAS; en,
na de aanwijzing, hoe goed het is, ^i 31LZü% niet meer op aarde
is: op de eerste Christenen, de Christelijke loopbaan, de geroe-
penen en uitverkorenen in het koningrijk van God, en de ware
regtzinnigheid.
Strekt reeds deze inhoudsopgave tot aanbeveling van dit ge*
echrift, wy kunnen ook van den vorm en de wijze van be-
handeling geene andere dan gunstige getuigenis afleggen. Er
is hier eene degelijHheid van opvatting, éene helderheid van
voorstelling, een heilige ernst en eene aangename afwisseling op
te merken , die tot hooge aanbeveling verstrekt van het geheel.
De regte toon is aangeslagen, om den weg te vinden tot het
hart, om zoowel de kennis der waarheid te vermeerderen, als
462 B. H. C. YAK OOSTBBZEE, F££STOAVE DES GELOOPS, SXZ.
de vastheid des geloofs te bevorderen, en tot navolging op te
wekken van den Zoon van God. Voor 's mans vroegere en
latere leerlingen bevat dit boek een kostbaar geschenk, dat
voor hen dubbele waarde heeft; maar allen diegenen verdient
de lezing aangeprezen te worden, file voedsel verlangen voor
verstand en hart. Men aal zich den aankoop niet beklagen,
en met de behartiging der hier gegeven lessen niet bedrogen
nitkomen.
En nn onze aanmerkingen ? W$ honden die niet schroom-
vallig temg, maar achten het toch ook volstrekt niet noodig
om ze breedvoerig mede te deelen; deels omdat deze op*
stellen reeds vroeger het licht hebben gezien ; deels omdat onze
bedenkingen weinige in getal en ook niet van overwegend
belang zïjn. In het algemeen hadden w\j gewenscht hier meer
aan te treffen tot de praktijk des Christendoms betrekkelgk.
Met het oog op de bestemming dezer feestgave, zonden w\)
een en ander over de belijdenis des geloofs, de viering des
Avondmaals, de openbare Godsdiensttoefening, het gebed, het
gebruik der H. Schrift, hier niet misplaatst achten. Ook had
er nu en dan een weinig meer over de pligten van het huise-
lyk en maatschappelyk leven kunnen z\jn uitgeweid. En hoe-
veel goeds er ook gezegd a\j over het voorbeeld van jkzus:
het navolgen van Hem, waarop wordt aangedrongen, had moe-
ten verklaard z^'n door de meer bestemde spreekwazen: naar
Zijn beeld vernieuwd^ aan Hem gelijkvormig warden. Met hei-
geen over het onkenbaar z\jn van jezus voor de Emmaus-
gangeren gezegd wordt, zouden wij niet wel kunnen instem-
men. De opvatting van het woord geloofd door jezus ge-
bezigd by Zyne verschoning aan thohas, is misschien niet
volkomen juist. En het plan, by de ontwikkeling van Hebr*
xii: 1, 2 gevolgd: de ChristeUjhe loopbaan^ kwam ons van
elders bekend voor. Maar het ware ook wel vreemd, indien
een Recensent niet iets te berispen vond. Wat ons be-
treft, übi plura mtent^ non ego paucia offendar maculis, en yas
OOSTEKZEE is to bckwaam, dan dat hy onze teregtw\jzing
behoeven zou. HQ hebbe vreugde van deze feestgave, en
voorspoed op zQne verdere Evangelieprediking en $verig voort-
gezette werkzaamheid ten nutte der Gemeente!
Dr. J. A. AKSPACH, DE GEESTELIJKE WELSTAND, EKZ. 463
Dê geestelijke welstand eener Oemeente het geluk van haren Herder
en Leeraar. Oedachtemsrede ^ uitgesproken op den 27"«* Fe^
hruarij 1856, door Dr, J. A. anspach, hij gelegenheid zijner
vtff^en^ttüintig-jarige JSvangeliebediening wi de Hervormde Oe^
tneente te Deventer, Te Deventer ^ bij D. J, Wilterdink.
1856. In gr. 8t?o. 29 bh ƒ : - 25.
Wij deelen niet in het vooroordeel, hetwelk zich hier en
daar, niet in de Gremeente, maar onder de Leeraars-zelven
begint te vertoonen, als of de viering eener veeljarige Evan-
geliebediening op den kansel onvoegzaam ware* W\j weten wel
dat die viering misbruikt wordt, wanneer ^eij, als ondt^ds, in
een vervelend levensberigt en ijdele zelfopvijzeling ontaardt;
maar wy weten ook dat zulk een misbruik zeldzaam meer
voorkomt. En waarom zou de Leeraar in zijne prediking
nimmer van zich-zelven mogen reppen? Behoort de Gemeente
dan in hoegenaamd geene persoonlijke betrekking te staan tot
haren Herder? Moet het haar onverschillig z^n, of z\j eenen
Leeraar, die haar lief geworden is, een langen tyd hebbe be-
houden? Is *t haar nutteloos, dat de door t^d en gewoonte
minder of meer verslapte band met haren voorganger op nieuw
worde toegehaald? Werp dan ook de bevestiging, de in-
trede, het afscheid, de lijkrede weg! Doch, neen, herinner
n veeleer dat een paulus — getuigen zgne brieven, getuige
zjjn afscheid van de Efezische Gemeente — een menscheliyker
en menschkundiger weg heefl verkozen.
Met dat al keuren wij 't niet oirbaar dat de Evangelie-
dienaar te dikwijls van zich-zelven gewag make; en daarom
lazen wij 't met een bijzonder genoegen dat de Eerw. akspach
zijn eigenlek vgf-en-twintig-jarig jubileum alleen in de stille
binnenkamer heeft gevierd, ten einde naderhand, ingeval hij
dat zelfde jarental ook in zijne Deventersche Gkmeente zou
mogen ten einde brengen, hieraan openl\jk te gedenken. Het
is hem vergund geworden zQn voornemen te volvoeren, en
hg heeft dat gedaan op eene hartel^ke, stichtel^ke w^'ee. Te
regt dan ook heeft hy geoordeeld, z\|ne Gredachtenisrede ver-
krijgbaar te moeten stellen voor de Gemeente aan welke hij
haar nten blgke van achting en liefde" kon opdragen. Dat
die Gemeente de geheeld Godsdienst-oefening, ook de gebeden,
4G1 Dr. j. A. A!7srACH, de geestelijke welstand, enz»
van hem ontvangt, achten wy hoogst navolgenswaardig. In-
tusschen werd de preek niet ten behoeve der Homiletiek uit-
gegeven, en wy zullen dan ook naar geene stoffe tot aanmer-
kingen zoeken: alleen de uitdrukking op bl. 5: » de Godmens
levens en mijner goedertierenheid*', viel ons te zeer in *t oog
om haar niet even aan te stippen. En hiermede zy der Ge-
meente en haren Herder heill
V. P.
Eerste kort Begrip der Bijbelsche en Kerkelijke Oeschiedemaeen,
door w.^C. VAX DER ZYf KK<3t y Predikant te Zuidlroek. Tweede y
vermeerderde druk. Te Groningen ^ bif F. Folkers. 1855. Itt
12mo. 12 bl. ƒ :-7».
Het getal der katechiseerboekj^s neemt in onze dagen on-
gemeen toe, maar wQ vinden daar geen bezwaar in. Deziens-
en leerwijze der Predikanten loopt te veel uiteen, dan dat
eene ruime keuze niet uitermate wenschelijk zou z\Jn. Boven-
dien leert de ondervinding dat eene Gemeente ook aan 't ge-
schiktste leerboekje te zeer gewoon kan worden. Als, b. v., do
uitlegging die de Leeraar omtrent de vragen, met name om-
trent de dusgenaamde blinde, pleegt te geven, in z66 algemeene
bekendheid raakt, dat men die gedachteloos en verminkt van
elkander begint na te schreven of na te klappen , en de oefe-
ning van verstand en oordeel daardoor almede in geheugen-
werk ontaardt, dan wordt het tijd om eens naar wat nieuw»
te zoeken.
Het boekje van Ds. van deb zwaag heeft, blijkens de
tweede uitgave, z\jnen weg al gevonden. Dat verwondert ons
niet; want het is begrijpel^'k , aangenaam, en tamel^k vol-
ledig. Wat dit laatste echter betreft, zouden w^* het, al is
*t een eerste kort begrip, gaarne een of twee z\jdjes langer
hebben gezien. Dan waren o. a. de omzwerving in de woestyn,
jozuA, en de Begteren niet in ééuQ vraag afgehandeld; dan
hadden david en saloho naar billijkheid elk eene afzonder-
mke vraag kunnen bekomen; dan waren elia en euza met
naar de blinde vragen verwezen; dan had er van fbtbcs en
JOHANKES ten ^linste iets kunnen vermeld worden, en van
PAULUS wat meer, dan dat hij nbekeerd en een groot Apostel**
W. C. VAX DEB ZWAAQ, EEBSTE KORT BEGBIP , EXZ. 465
werd; dan ook ware niet, even als in 't door ons gebruikte
Kort Begrip van meijeb, de yraag: «Wanneer en door wie
werd het Evangelie in ons Vaderland gepredikt?" zonder ant-
woord gelaten, vermits die vreemde namen en jaartallen bQ
de landjeugd niet ligt allëën door 't vóórzeggen in 't geheu-
gen bleven, en z\) niet overal zóó gemakkel^k, als misschien
in des Schrijvers eigen Gremeente, tot den aankoop van z^n
Hand- of Leesboekje zal besluiten. Op bL 6 merkten wij op:
dat JEZAJA (waarom »jezaia"?) verkeerdelyk onder de Pro-
feten t^dens de ballingschap geteld wordt, en dat bg de ver-
melding der Romeinsche heerschappij over de Joden het Ko-
ningschap van hebodes, hoe beperkt dan ook, ten eenenmale
wordt voorbijgezien. Het B^jbelregister op den omslag is met
z\jn »!• Kroniken" (ie of y ?), »1* Corinthen" (Korinthiërs),
»1*^ Timotheüs", enz., magtig fautief en smakeloos, en heeft
daarb\j nog het oude, in de nieuwere leerboekjes b\jna niet
meer voorkomende gebrek, dat onder de Brieven van paulus
ook de Brief aan de Hebreen wordt medegerekend.
De steller schryve deze aanmerkingen toe aan onze groote
belangstelling in de katechetiek, en tevens aan onzen wei-
gemeenden wensch, dat hy weldra eenen derden druk van zijn
nuttig werkje hebbe te revideren. v. p.
Gods leidingen met ansgabius, den Apostel van het Noorden;
door u. p. OOUDSCBAAL, Pred, te Scheemda, Te Groningen^
Uj F. Folkers. 1855. In hl. Svo. 83 hl f i- 60.
Dit boekje, aan de Medebestuurders, Leden en Begunsti-
gers van het Nederlandsche Zendelinggenootschap opgedragen,
in den volkstoon geschreven, en waarin een echt Christelijke
geest heerscht, zal een welkom geschenk zijn aan hen die in
de uitbreiding van 's Heeren koningrijk op aarde belang stel-
len. Geen Zendeling vertrekke zonder een exemplaar van dit
werkje, dat hem het gewigt van zijne roeping, de zwarig-
heden waarmede h\j zal te kampen hebben , de pligten die van
hem geëischt worden, nevens de hoogere hulp en leiding die
hy niet te vergeefs zal inroepen, in een heerlijk beeld van
Christelijk geloof en opofferende liefde voor oogen stelt. Maar
ook voor eiken anderen met zyne belijdenis ingenomen Christen
466 U. P. GODDSCHAAL,
18 hier veel te loeren. Wie mag zich langer beklagen over
de tegenkantingen en beproevingen die hij in het voorstaan
van waarheid en Godzaligheid lijdt, wanneer hQ zgn oog slaat
op eenen axsgarius, die te midden der woeste Holsteiners,
Denen en Zweden het Evangelie verkondigt, in gedurig gevaar
van mishandeling en verlies van zijn leven? Wat beteekenen
de geringe teleurstellingen en bezwaren van het dagel^ksche
leven, vergeleken met de ontzaggelijke moeijelgkheden waar-
mede een ansgariüs gedurende het grootste gedeelte van een
meer dan zestig-jarig leven te kampen had? En wie kan met
eerbied den man beschouwen — die, ook wanneer de vrucht van
zynen arbeid verloren scheen, wanneer hij de door hem op-
gerigte kerken en scholen verbrand en verwoest zag, vlug-
tende en verlaten hooger bleef opzien, en telkens op nieuw
handen aan het werk sloeg — zonder zich door zijn voorbeeld
tot een edelen naijver te voelen ontvonken , om in zynen kring
CHRISTUS door woord en daad anderen aan te prijzen , en men-
schendeugd en menschengelnk te bevorderen?
Zulk een voorbeeld gaf de man die, in den schoot van
weelde en voorspoed geboren, als de zoon van een aanzien-
lijken leenman van kabel den Groote^ slechts de hand had uit
te steken naar eerambten en waardigheden, maar alles ver-
liet om de roepstem des Heeren te volgen, en, waar anderen
terugdeinsden, zich aanbood, zonder moeite en gevaren te
ontzien. Gelukkige tijden, toen de zonen van Vorsten en
Edelen er eene eer in stelden als boden des Evangeliuma
onder Heidensche volken op te treden! Want gelijk ansqa-
Rius, waren ook willebrord, wülfram, bonifacius, ludger,
en anderen van aanzienlijke afkomst. Daardoor, en door de
bescherming die zij van Keizers en Koningen genoten, vond
hun onderwijs b^j zinnelijke en onbeschaafde menschen een
^g&i)g« dien het anders niet zoo gereedelijk zou gevonden heb-
ben. Hierb^ kwamen gezigten en openbaringen, hoedanige
ook ANSGARius zal gehad hebben. Het is moe^el^jk te on-
derscheiden wat z\j werkelijk ondervonden hebben, en wat
aan hunne, overeenkomstig den geest der t^den, vermeende
en door eene levendige verbeelding en brandenden ijver aan-
gevuurde overtuiging, of aan de latere bijvoegselen hunner
levensbeschrijvers z\j toe te kennen? Ontw^felbaar heeft het
in die dagen algemeen verbreide geloof aan zulke buitengewone
GODS LEIDIXGEK MET ANSGARIUS, ENZ. 467
tusschenkomsten des Hemels de Zendelingen gesterkt en aan-
gemoedigd, en aan hunne prediking gezag en invloed ver-
schaft. Niet \)del bleven dan ook de pogingen van axsgabiüS.
Bremen, Hamburg en hun omtrek en de hoogerop gelegen
Scandinavische landen hebben aan z\jnen \jver de kennis yan
God en jbzus te danken , en begroeten hem als hunnen Apos-
tel. Maar h^' die zoo veel gedaan had, gevoelde zich aan den
avond van z\jn leven ontmoedigd dat hij zoo weinig verrigt
had, tot dat het geloof aan Gods vergevende genade z\jneziel
tot rust bragt, en hem zacht en kalm deed ontslapen. Ge-
zegend zy z^ne assche!
Wolfgang huscülüs en tijn tijd. Eene bijdrage tot de ge-
achtedenis der Kerkhervorming, Naar het Hoogduitsch van
LüDwiG GBOTE, door V. PRINS, Predikant te Amsterdam. Te
Amsterdam^ bij H. W. Mooy. 1856. In kl. 8vo. IV en
111 bl. ƒ : - 90.
»De naam van muscclcs** — zegt grote — »moge op aarde
minder bekend gebleven z^'n, deze bladen hebben ten doel,
z\jne gedachtenis te vernieuwen en in zegenend aandenken te
bewaren.** Zy zullen dat doel wel bereiken. W^ voor ons
hopen het althans, om vele redenen. Vooreerst ter wille van
MDSCULUS zelven, wiens krachtvolle en toch zachtmoedige Jo-
hannesgeest, in belangwekkende lots wisselingen ontwikkeld,
ons bijzonder aantrekt. Dèn ter wille van den Schrijver, wiens
arbeid zich onder de vele monographiën onzer dagen op 't voor-
deeligst onderscheidt, door den eenvoudigen en toch boeijenden
trant waarop h\j ons *t leven van hüscülus verhaald, w^
schreven haast: verteld heeft, en waardoor hy aan de klip
van geleerde dorheid en omslagtigheid ontsnapt is, die menige
monographie slechts voor de mannen van *t vak leesbaar ma-
ken. Verder om des gr\$zen Vertalers wil, die de dagen z^ns
ouderdoms tot zóó nuttige werkzaamheid besteed, en z^netaak
zóó lofielyk volbragt heeft: met name ook door *t een en an-
der, dat Yoor dön Nederlander min belangrijk was, in te kor-
ten. En, eindeiyk, ter wille van onze landgenooten, die een
bew^s van hunnen smaak voor *t schoone en goede zullen
geven, wanneer de kennismaking met kusculus en z\jne bio-
graphie hun aangenaam blijkt te z\jn.
468 LüDWIG GROTE,
Wy kannen ons niet onthouden om dit ganstig oordeel met
een paar proeven te staven. Daar het boek kMusculus en
zijn tgd" betiteld is, sta hier iets ter karakterisering van
beide.
Uit de schilderingen van den toenmaligen tijd nemen wij —
ten behoeve van hen die de noodzakelijkheid der Kerkher-
vorming nog niet zóó geheel doorzien — het navolgende over:
»Op het einde der lÖ**' eeuw zag het er in Straatsburg al-
lertreurigst met de Godsdienstigheid uit. In de Katharina-
kapel van de hoofdkerk bragt men op het Kersfeest vaten vol
wgns; het hoog-altaar was de schenktafel (het buflfet), en als
of men God daarmede eene dienst deed, men wedijverde, in
het wQndrinken. Daarbij werd gezongen en gedanst; allerlei
potsen werden gespeeld , en schaamtelooze scherts bleef niet
achter. De adellijken verschenen by de mis in de Dom-kerk
met spits uitloopende schoenen, waaraan geraasmakende din-
gen vast waren ; voorts met jagthonden en valken , die zij som-
tijds gedurende de Godsdienst-oefening tot tijdverdrijf lieten
vliegen. Anderen behandelden onder de mis hunne tijdelyke
zaken met elkander. Om een omweg te mijden, ging men
door de kerk met de speenvarkens , die men op de markt ge-
kocht had, zoodat de priester, die de mis las, niet zelden door
het geschreeuw belet werd voort te gaan. Ook was het niet
ongewoon, dat de Schepen aan de heilige plaats vonnissen uit-
sprak. In menige kerk hielden zich ontuchtige vrouwen op:
die van de Dom-kerk werden hare zwaluwen genoemd. Op
hooge feesten was de onbetamelijkheid en het gedruisch in de
ontwyde heiligdommen bijzonder groot. Op het Pinksterfeest
werd in den Dom op het orgel een figuur geplaatst, de roer-
aap geheeten, waarin zich dan een ligtzinnige knaap verborg,
om de menigte door zijn gejammer, of door laffe gekkerijen
en vroiyke liedjes te vermaken. Van St. Nicolaas tot op
Onnozele Kinderen-dag plagt een knaap in bisschoppelijk ge-
waad Godsdienst-oefening te houden in den Dom voor vol-
wassenen, die verkleed en gemaskerd haar bijwoonden. Zoo
nam het zeden bederf toe, en de geestel^kheid zag het onver-
schillig aan, ja bevorderde het meer dan dat zij het tegen-
Hoezeer steekt nu tegen die volslagen godvergetenheid der
nog onhcrvormden de bijzonderheid af, die we thans uit den
WOLFGAXO MÜSCULCS EN ZIJX TIJD. 469
levensloop van den Hervormer-zelven afschreven: nBEiHHASD
VAïï KOTHENBüRO, zyn trouwe vriend en beschermer, wilde
hem eens op de proef stellen. Op zekeren dag, dat mdsculus
het klooster had verlaten, en in het dorp gegaan was, om
Godsdienst- oefening te houden , verscheen reinhabd, vermomd
en vergezeld van eenige insgelyks verkleede raiters, voor de
deur der kerk, en riep hem met eene dreigende stem naar buiten.
MüSCULus kwam naar buiten, en toen hij de ruiters zag,
meende h^ dat zij door den Bisschop van Metz waren afge-
zonden om hem gevangen te nemen en te dooden. Wj behield
echter zijne tegenwoordigheid van geest en verzocht de vreemde
ruiters dat hij eerst de Godsdienst-oefening ten einde mogt
brengen, en dan zou hij gewillig volgen, waarheen men hem
brengen wilde. Toen hem dit werd toegestaan, keerde hQ in
de kerk terug, en ging met zyne prediking voort waar zïj
afgebroken was, met zulk eene kalmte, dat men geen het
minste spoor van vreeze aan hem kon ontdekken. Aan het
slot zgner leerrede wekte hy zijne hoorders op tot standvas-
tigheid, trouw en volharding in de bel^denis der waarheid,
en in het bgzonder nog tot het bidden zoo voor elkander, en
voor zich-zelven, als voor hunnen leeraar, die waarschënl^k
in het volgende oogenblik| zou sterven. Nadat h^ nu het ge-
bed voor zich-zelven en zijne Gemeente had geëindigd, ver-
liet hy de kerk, en gaf zich over aan zyne vermeende ver-
volgers, met goeden moed, terw\jl zijne aanhangers vol angst
en vreeze waren. Toen liet beinhabd vak hothexbubg z\jn
masker vallen en vertoonde zich in zyne ware gedaante. Vol
bewondering omarmde h^' den onverschrokken man, die bereid
was alles, om des Evangelies wil, te ondergaan, en zelfs zich
in den dood over te geven. 11^ vermaande hem in deze stand-
vastigheid en getrouwheid te volharden."
MuscuLus was niet alleen Prediker en Godgeleerde, maar
tevens Latijnsch en Hoogduitsch Dichter. Ook hiervan wor-
den ons eenige stalen medegedeeld , inzonderheid uit zijne epi-
grammen, waaronder er zijn die in onze schatting eene plaats
naast salomo*s Spreuken zouden verdienen; b. v. dit: »Eene
ongewone waarheid veroordeelt men als valsch, maar eene
openlijke dwaling wordt voor regt gehouden."
Iets missen wy hier ongaarne, dat b^ eene monographie
eigenaartig, ja, wij zouden zeggen onontbeerlijk te huis behoort.
470 LUDWIO GBOTE, VfOLf^GASQ MD8CULÜS BN ZIJN TUD.
Wy bedoelen het portret van husculüs. Het bestaat; want
wy hebben 't voor ons liggen. Wij weten niet regt of 't uit
8LBIDA.K13S dan uit 8ECKE!n>0RP afkomstig is; maar het beant«
woordt aan de op bl. 104 gegeven persoonsbeschryving. Een
goede steendruk ware voldoende geweest, en had den prys
niet veel behoeven te verhoogen.
De Bevrijding der Slaven, Eedevoering gehoitden in openbare
vergaderingen van de Nederlandsche Maatschappij tot hevorde^'
ring van de Afschaffing der Slavernij ^ door kicolaas beets,
lAd derzelve Maatschappij. Te Haarlem ^ hij de Erven F.
Bohn. 1856. In gr. %vo. 40 hl. ƒ : - 60.
De man die deze redevoering uitsprak, wijdde daarmede
de edelste gaven van geest en hart, met welke hy zóó over-
vloedig is toegerust, aan de edebte zaak. Hy stelde zynen
hoorders de alavenbevrijding voor )>als eene zaak door de Mensch-
lievendheid te recht gewensoht; door de Beschaving gevor-'
derd; door den Greest des Christendoms bevolen; en in alle
deze opzichten metterdaad, naar eene uitdrukking door de
Staatscommissie in haar belangrijk verslag gebezigd, een »der
strenge elschen van onzen tyd."" HQ deed dit met de hem
eigen ware, onopgesmukte en bondige welsprekendheid, die,
van verstand en gemoed uitgegaan, tot verstand en gemoed
ingaat. Hoe gaarne leverden wy eene enkele proeve 1 Hetzi}
waar beets — niet willende »dat de aftchuw, dat het vonnis
van veroordeeling, die aan de slaverny als zoodanig toeko-
men, op hare hetzij dan noodzakelyke, hetzy toevallige ge-
volgen worden afgeleid" — zyner tegenparty zelf het wapen
in de hand schynt te geven, door het schyngeluk van den slaaf
met de aanlokkelykste kleuren tegenover het niet minder sterk
geteekende drukkende lot van den vryen werkman te schetsen,
maar — om daarna dien werkman eene ruiling met den slaaf
voor te slaan, en zich, nzoo die man een Man, zoo hy een
Nederlander is", smadelyk van hem afgewezen te zien. Hetsy
waar hy betoogt: »Gt)d schiep het Negervolk; het slavenvolk
is het maaksel van den mensch. Het Negervolk niet, maar
het slavenvolk te beschaven, ziedaar de zedelyke onmogelyk-
heid." Hetzy waar hy den nadeeligen invloed der slavernij
N1C0LAAS BEET8, DE BEYRUDIXG DEB SIAVE^T. 471
ook op de blanke slavenhonders aanw^'st; of op Christelijk
standpant ons toeroept: uHet licht is over de gewetens opge-
gaan. De tyd der toelating is voorbij". Of, eindelijk, aan 't
slot die heerlijke spraakwending , eerst tot den Koning, daarna
tot den Koning der Koningen. . . . Maar wij willen den indruk
van het hecht inëëngesloten geheel niet bij den lezer verzwak-
ken, door er hier de schoonste passages nit over te nemen.
Een ieder koope en leze zelf! Wien deze rede niet tot' over-
tuiging van de verfoe\jel\jkheid der slavernij brengt, en tot
medewerking, zoo veel h^ vermag, aan hare ophefHng beweegt,
die — mag op onverzettelijkheid bogen: ware 't dan maar in
iets beters! y. p.
Chcndtrehhen der empirische Psychologie en Logika van Dr* jos.
BECK, ChrooUHert, Oeheimhofraad. Naar den vierden y on-
veranderden druh. Uü het Hoogdtdisch voor Nederlandera
bewerkt door J. vbieki>. Te Kampen ^ lij K. van Hulst.
1856. In gr. 8ro. VI en 150 hl ƒ 1 - 40.
Sedert eenigen tijd ontbreekt het niet in onze letterkunde
aan Handleidingen en Leerboeken in de Psychologie. W\j heb-
ben ook reeds van verscheidene, van meer of minder degel^k
gehalte, verslag gedaan. Het hier aangekondigde werkje van
Dr. JOS. BECK verdient eene eervolle onderscheiding, uit hoofde
van zyne beknopte volledigheid, waardoor 't geschikt is om
bij de beoefening van Zielkunde en Logica tot leiddraad ge-
bruikt te worden.
Het was eene gegronde keus van Dr. bsck om de empiri-
sche psychologie als inleiding tot de logica te doen strekken;
z\jnde beide de hoofdbestanddeelen eene philosophische pro-
paedeutica.
Waar de zielkunde op eene juiste ervaring en waarneming
der inwendige verschijnselen gegrond is, kan z^j op hare beurt
ter inleiding van de redeneerkunde strekken, zonder zich in
de hoogdravende bespiegelingen te verliezen, waarin de nieu-
were Duitsche wijsbegeerte soms het spoor byster is geraakt.
Dr. BECK erkent zelf »dat het aan deskundigen niet onbe-
kend is, welke zwarigheden de vervaardiging van dasdanig»
een werk in betrekking op stof en inhoud oplevert. Dit ziet
472 Dr. jos. beck,
voornamelgk op de verschillende gevoelens die in Daiisclildncl
omtrent psychologie en logica heerschen. Als beide specnla-»
tief volgens de Hegeliaansche school opgevat worden, komt
men tot geheel andere resultaten, en tot eene geheel verschil^
lende methode, dan die welke de Schrijver gevolgd heeft, en
wg voor de ware houden. In de zielkunde komt geene rede-
nering a priori te pas ; zij moet even als de natuurwetenschap*
pen op de ervaring en de inductive methode gegrond zijn. De
verschynselen van het zieleleven , en de vermogens van 's men-
schen geest, moeten door eene naauwkeurige waarneming op-
gemaakt worden, en de logica als eene geheel vormelijke weten-
schap van 's menschen denkvermogen worden beschouwd. Alle
verwarring met de bovennatnurkunde en de ontologie moet
hierin zorgvuldig worden vermeden. Dit alles is wijselyk door
Dr. BECK in het oog gehouden , die de echte empirische methode
in zgne zielkunde, en het voetspoor van aristoteles, die in
zvjn Organen den grondvester der Logica was, heeft gevolgd.
Het werkje is in korte §§ afgedeeld, waarbig soms eenigo
aanteekeningen gevoegd zijn, die wij hier en daar wel wat uit-
voeriger voor den minkundige gewenscht hadden ; tevens zouden
w\j gaarne de aanhalingen niet zoo bgna uitsluitend totcicsBO
hebben bepaald gezien. Abistoteles en andere oude en nieuwe
w\jsgeeren verdienden hier als bronnen tot een nader onder-
zoek te z\jn aangewezen. Voor het overige komt ons de om-
werking of vertaling door J. vrie^td goed geslaagd en duide-
lyk van styl voor. Wat hy echter met het «Voor Nederlan-
ders bewerkt**, bedoeld heeft, is ons niet regt duidel\jk; de
zielkunde en de logica zal voor een Duitscher of Neder-
lander wel eenerlei zyn. Heeft hy misschien sommige aan-
teekeningen bekort, en de litteratuur, of aanhaling van hierby
te raadplegen Schrijvers, weggelaten, waarover wy, als het
oorspronkelijke niet ter hand hebbende, weinig kunnen oordee-
len, dan ware het beter geweest dat hy ons eene volledige
vertaling van dit degelyk werkje gegeven had.
Wy moeten het geschrift van Dr. beck, zelfs zoo als het
hier omgewerkt is, aan hen die de zielkunde en logica willen
beoefenen, boven alle andere die wy reeds aankondigden, aan-
bevelen; voornamelijk is het een voortreffelyke leiddraad by
het onderwys in die vakken van wetenschap; iedere § is voor
eene verdere uitbreiding vatbaar; inzonderheid zouden de laatste,
6B0NDTREKKBX, ENZ. 473
over de Sopbismen, die wel het meeste vereischen. Een nit-
yoerige bladwijzer van den inhoud der § en de verdeeling des
werks maakt het gebruik van dit werkjen als Ebndboek aseer
gemakkel^k. j. a. b.
Handleiding tot de Burgerlijke Jlifineurkunst ^ of de Mijnen en
hare ontginning. Vrij bewerkt naar het Franach door 8. p.
KLUNSMA, LuUenant'Kolonel-Ingemeur^ oud'-Kommandant van
het bataülon Mineurs en Sapeura. Volks^BibUatheek N*. 84.
Te Amsterdam, bij Weytingh en van der Haart. 1856. In
kL Svo. 52 M., bij inteek. f :-22i, buiten inteek. ƒ :-25.
Dit boekje kan den lezer eene oppervlakkige kennis ver*
schaffen van den m^'nbouw en de wijze waarop de m\jnen
ontgonnen worden. Het bevat eene menigte van hoogst be-
langr^ke zaken, die behoorlijk zijn gerangschikt en duidel^k
uiteengezet; doch w$ zouden evenwel aarzelen om 't eene
Handleiding te noemen. Eene Handleiding moet in alle doe-
len op de hoogte der wetenschap staan , en een uitgewerkt boek
zj|n, waarin de voornaamste zaken voorkomen, die tot de be-
handelde wetenschap behooren. Zijj moet geen begrensd en
oppervlakkig, maar een grondig en uitgebreid overzigt geven;
en niet alleen voor eerstbeginnenden, maar ook voor meerge-
vorderden moet z\j eene voorraadschuur zijn van kennis. De
lezer vindt hier de hoofdzaken der mineurkunst slechts aan-
gestipt ; en overal leemten , zoo als dat wel niet anders wezen
kan in een werkje dat in 52 bladzijden deze wetenschap in
haar geheel behandelt. W^ merken dit aan, niet om het
boekje gering te doen achten, maar omdat wij het een nood-
zakelijk vereischte vinden, dat de titel van een boek over-
eenkome met z\jn inhoud.
Is ons gevoelen over dit werkje, vooral wat het zuiver
praktische gedeelte betreft, gunstig; in het wetenschappelijke
hebben wij nog al gebreken gevonden, die niet geheel met stil-
zw^'gen mogen worden voorb^'gegaan. De bewerker geeft alle
blijken van in het praktisch gedeelte der mineurkunst ervaren
te z\jn ; en juist daarom is het jammer, dat h^' het weten-
schappelijke gedeelte niet door een deskundige heeft doen na-
zien. De strekking echter van het boekjen is meer praktisch
BOBKBESCH. 1856. N°. X. 85
47i 8. F. KLUNSHA.,
dan wetensehappelyk, en onze aanmerkingen zullen dns maar
een klein gedeelte er van betreffen.
De bewerker vangt aldus aan: »De landen, die zich door
uitgestrekte steenkolenm^nen of door eenen grooten overvloed
van metaalertsen onderscbeidep , zijn ten allen t^e de wieg
en de leerschool geweest der aard- en delfstofkunde (geologie
en mineralogie). Juist door het opsporen van nuttige metalen
heeft men hunne eigenaardige kenmerken leeren kennen, en de
wetten gevonden, waaraan hunne gedaante en ligging gebon-
den z^n. In onze dagen daarentegen leidt de gevestigde weten-
schap (de theorie) ons op den weg der ontginning.*' — De
woorden nhunne eigenaardige kenmerken*', en nhnnne gedaante
en ligging" kunnen slaan op metaalertsen (en steenkolenm\j-
nen); maar dan zou van de meening moeten z^n uitgegaan,,
dat de wetten betreffende de gedaante en ligging der metaal-
ertsen (en steenkolen) bekend z^jn, en das de wetenschappe-
lyke mineurkunst in zoo verre reeds geheel is ontgonnen. Slaan
die woorden op nmetalen", dan is 't weder niet duidelijk wat
er verstaan wordt onder de ngedaante" der metalen en »de
wetten, waaraan deze verbonden is". Waarschijnlijk heeft de
bewerker willen zeggen : » Juist door het opsporen van nuttige
metalen heeft men de eigenaardige kenmerken veler metaal-
ertsen en andere delfstoffen leeren kennen, en dientengevolge
eenige wetten, waaraan hun voorkomen gebonden is."
De zin die dan volgt, is eenigzins in tegenspraak met den
boven aangehaalden en almede niet regt duidelijk: daarin zal
h^ denkel\fk bedoeld hebben te zeggen : )>Die kennis aangaande
de aard- en delfstofkunde, welke tot op heden niet ophoudt
steeds in uitgebreidheid toe te nemen, deed de wetenschappe-
lijke mineurknnst geboren worden."
De b. noemt )»de gevestigde wetenschap theorie"; wy echter
hechten aan dat woord eene andere beteekenis. In de praktik
is men gewoon al wat wetenschap is met den naam van theo-
rie te bestempelen; maar in elke natuurwetenschap verstaat
men onder theorie niets anders dan een middel om een aan-
tal feiten onder één gezigtspunt te brengen, b. v.: atomen-
theorie, undulatie-theorie , enz.
Daarop volgt: nWie z^ch bekend wil maken met de toepas-
sing der wetenschap, welke alle middelen aanwgst om nut-
tige metalen te zoeken en op te delven, moet zijne toevlagt
HAKDLEIDI!70 , ENZ. 475
nemen tot de bestaande geschriften oyer de aard- en delfstof-
kunde.** Hier wordt door de » wetenschap** blikbaar het
wetenschappel^ke gedeelte der minenrknnst bedoeld.
Op bl. 1, waar eenige nuttige delfstofien genoemd worden,
segt de bewerker: nOnder de steensoorten behooren de brand-
bare delfstoffen, zoo als de glanskool (anthraciet) , de steen-
kool, de ligniet, de turf, enz.*'; maar het klinkt vreemd de
brandbare delfstoffen steensoorten te hooren noemen. Allen
^Tk producten van het plantenrijk, maar geene versteende
planten. Wg zeggen met voot: Die fossüen BrennmateriaUen
bilden ztvar eigentKeh keine besonderen Oesteine.'* £r had, naar
ons gevoelen, moeten staan: » Onder de nuttige delfstoffen be-
hooren de fossile brandstoffen, zoo als,** enz.
Verder valt aan te merken, dat glanskool en anthraciet
geene namen z\jn voor hetzelfde mineraal. Sommige minera-
logen brengen de glanskool tot de anthraciet; haar gehalte
aan bitumen maakt evenwel dat dit bezwaarlijk geschieden
kan. In geen geval echter is aan glanskool en anthraciet de-
zelfde beteekenis te hechten, al noemt men de glanskool ook
eene soort van anthraciet; en er had dus alleen anthraciet
moeten staan.
Hiermede verlaten w^ de eerste bladz^de, en deelen nog
een paar aanmerkingen mede betreffende het overige; zonder
evenwel eene volledige kritiek te willen leveren.
Op bl. 6 zegt de bewerker : »Ook de Juravorming bevat in-
geslotene gangen van roeden of bruinen ^zersteen (hematite)*'.
Er had daar moeten staan : »Ook de juravorming bevat inge-
sloten gangen van roeden ijzersteen (hematite) en bruinen $zer-
steen.** Men kan aan de beide mineralen niet denzelfden naam
geven, daar hunne scheikundige zamenstelling eene andere is.
De formule van rood ^zersteen is JF'^* O* ; daarentegen die van
bruin ^jzersteen ZFe^0^,2H0.
Op bl. 9 leest men de volgende definitie van de mineur-
kunst: »De mineurkunst of de wetenschap der m\|nontginning
bestaat dus in de kennis van alle middelen om nuttige metalen
van allerlei aard te vergaderen. Z$ stelt zich ten doel om
zich die metalen te verschaffen langs den gemakkel\}kstenweg
en voor de geringste kosten.** W^* hadden hier meer naauw-
keurigheid gewenscht. Er wordt alleen gesproken van »nut-
35*
476 8. F. KLUNSMAf
^ge metalefC\ als of do minearkunst ziob niet de opdelying van
alle nuttige delfstoffen ten doel stelde. De mineur ontgint
immers zoo wel steenkolenmijnen als ijzermanen. Daar het
boelje niet vertaald, maar yr^j bewerkt is, had de bewerker
hier, voor de welligt gebrekkige definitie in het oorsproake-
Igka, eene betere in de plaats moeten stellen.
Op bl. 37, waar gehandeld wordt over Inchtverversching,
staat: » Wanneer men in eene onderaardsche uitholling den
dampkring in volkomen rust laat, zoodat de verschillende gas*
sen, als die er voorhanden z^n, zich laagsgewijze, vdgens
hun soortel^k gewigt kunnen afscheiden, ^dan is dit gewigt als
volgt:
Specifiek gewigt.
Koolwaterstofgas ^grison) 0,558
Stikstof. 0,976
Dampkringslucht. 1.009
KoohBuur 1,514
Uitwasemingen van rattekruid en kwik."
Voor het soortelijk gewigt der dampkringslucht geeft de be-
werker het c\jfer 1,009; en welke reden kan er voor zijn, dat
hig het soortelijk gewigt hiervan niet als eenheid aanneemt?
De bewerker is onbekend met de zamenstelling der damp-
kringslucht; anders ware de stikstof niet daarboven geplaatst;
want de dampkringslucht is een mengsel van stikstof en zuur-
stof. Battekruid ook kan geen deel der dampkringslucht uit-
maken, daar het niet, gel^'k het kwik, by gewone tempera-
tuur vlugtig is.
Op bl. 50 zegt de bewerker over het tin: nHet geeft b\j de
ontginning een eigenaardig geluid.*' Daar het tin niet gedegen,
maar als tinsteen (Sn O*) in de Natuur voorkomt, zou men 't er
voor moeten houden dat die tinsteen bQ de ontginning een eigen-
aardig geluid geeft; maar de bedoeling was zeker om te zeg-
gen: iiHet tin geeft b^ buiging een eigenaardig geluid."
Op bl. 51 leest men: »Het \jzer, een der oudst bekende,
nuttigste en meest algemeen verspreide metalen, vindt men
niet alleen in het mineraalrijk en in sommige mineraalwa*
teren, maar ook in geringe hoeveelheid in de asch van ver-
scheidene boomen en planten." Het \jzer komt niet in nver-
scheidene boomen en planten", maar in alle boomen en plan-
ten voor.
HANDLEIDING, INZ. 477
W$ eindigen. Het boekjen is, wat het praktische gedeelte
betreft, ter lezing seer aan te bevelen, maar het weten-
schappelijke gedeelte is niet altgd even naauwkenng.
Dt Oahamschê Stroom toegepast op de E, M, Telegrafen en
Uurwerken* Door j. h. vah koten. Te Amsterdam^ bij L.
F. J. Hassels. 1855. 'In gr. 8vo. 150 U. en 4 uitslaande^
platen, ƒ 2 - 50.
Onder de werken die ons groote belémgstelling inboezemen,,
bekleeden dezulke eene Toorname plaats, welke bestemd z^n
om de toepassingen der wetenschap op het maatschappelijk leven
toe te lichten. — De toepassing van den galvanischen stroom
op dat leven is eene der nuttigste, en w^ achten 't dan ook
lofwaardig wanneer een deskundige tracht haar voor ieder dui-
demk te maken, en de verkeerde denkbeelden welke aangaande
de telegrafische draden bij min kondigen bestaan, door hel-
dere inzi'gten te vervangen. — De Heer van koten heeft deze
niet gemakkelijke taak op zich genomen. Laat ons zien hoe
h\j haar volbragt heeft.
De Schrijjver onderscheidt de Telegrafie in:
l^ De Optische, of Gezigts-Telegrafie ; 2«. de Akostieke, o£
Greluid-Telegrafie; S\ de Electrische-Telegrafie. Op die verdee-
ling valt niets aan te merken ; maar w\j willen eene ongelijkheid
in de schrgfw^ze, die ook hier al dadel^k bl^kt, niet onopge-
merkt laten. Men vindt, b. v.: Telegra/le en TelegrapUsche,
electrifcAtf en AkusttV^e, en dergel^'ke vermenging meer van
Grieksche en Nederduitsche uitspraken. B\j een herdruk zal
het goed zijn daar eenparigheid in te brengen.
In de eerste Afdeeling wordt gehandeld over de Optische
Telegrafie. Na de vuurwachten , waarvan b^ aescbtlüs (waar-
om AESCHTLOS?) OU ARiSTOTELES^ en het fakkclschrift waar-
van bg POLTBiüS en plinius gesproken wordt , vermeld te heb-
ben, gaat de S. over tot robebt hookb, die, even als amon-
TOus, BEBGSTRaTZER, en anderen, te vergeefs voorsloeg den
verrekijker b\j de toen in gebruik z^nde sein-telbgrafen in te
voeren. Éëne l\jn slechts werd volgens het stelsel van hooks
door EDOBWORTH aangelegd, zoo als de S. zegt (bl. 7): nVan
af (1) z$n huis te Londen tot Newmarket**. Daarna worden
478 J. H. VAN KOTEX,
de telegrafen van chappe en xubrat vermeld en door dnide-
lyke teekeningen opgehelderd.
Kort, doch voldoende wordt in dezelfde Afdeeling ook over
de Aknstische Telegrafie gesproken.
Ter inleiding tot de kennis van de thans in gebraik z^nde
telegrafie, verklaart de S. wat men te verstaan ^hebbe onder:
Wr\|ving8-electrlciteit, Galvanische-electriciteit, en magnetische
werking van den Galvanischen stroom.
In een betrekkel^k klein bestek vindt men hier de leer der
electriciteit zoodanig behandeld als men van den S. mogt ver-
wachten: het experiment gaat vooraf, dan volgt eene beschon-
wing van de versohynselen die het experiment vergezellen, en
daarop met groote dnidelykheid de verklaring. Aanmerkingen
hebben w^ er niet op te maken ; alleen vragen w\| : of het
niet goed ware aan de verklaring der Leidsche flesch (bl. 27), die
der Franklinsche plaat te doen voorafgaan?
Nn ia de lezer genaderd tot de eigenl^ke telegrafie door mid-
del van den galvanischen stroom. De geleiders van dien stroom
worden behandeld , en brengen van zelf tot de werktnigen om
de opgewekte electriciteit aan te toonen. Hierbiy wordt men
bekend gemaakt met verschillende stelsels van telegrafie, welke
er hebben bestaan of beproefd zgn geworden.
De telegrafen op het electro-magnetisme gebouwd, worden
tot drie hoofdklassen gebragt: I. De Naald-Telegraaf; EL de
Wyzer-Telegraaf ; Hl. de Druk-Telegraaf. — Deze drie Tele-
grafen worden in de tweede Afdeeling behandeld , en de klaar-
heid waarmede hare versdiillende werktuigen beschreven wor-
den, en de dnidelykheid der platen vormen een goed en vol-
komen geheeL
Ten slotte vindt men in de derde Afdeeling de electro-
magnetische uurwerken beschreven. Als voorbeelden van de
twee hoofdsoorten — namel\jk van die soort welke den iSjd
aangeeft door een afgelegen gewoon uurwerk aangewezen, en
van die b^ welke het regelmatig sluiten en verbreken van den
galvanischen stroom een slinger of onrust in beweging brengt —
worden de uurwerken van bain en garnibb, en het slinger-
uurwerk en onrust-uurwerk van weabe behandeld. Niet on-
gepast ware het geweest indien de S. hier iets hadde byge-
voegd over de talr\jke toepassingen van deze uurwerken tot eenpa-
rige regeling van den ty d in steden en Landen , opObservatoria , enz.
DB GALVAKISCHS 8TB00H, ENZ. 479
De aitvoering beide yan tekst en platen is daidemk en fraai,
«n de correctie vr$ naauwkeurig. W^ moeten echter den S.
«anraden om de afleidingen van sommige woorden van het
Orieksch nog eens goed na te zien.
Ons vlogtig verslag eindigende wensohen w$ het werk een
goeden afbrek, en betnigen dea S. onzen dank voor zgn nut-
tigen arbeid.
Vijftig Jaren in de beide Halfrenden. Herinneringen wt het
leven van een vaermaUgen Koopman. Naar het Hoogdmtach
van viNCEKT NOLTB. Twee DeeUru Te Middelburg^ bif de
Grebroeders Abrahams. 1856. In gr. 8vo. JT// en 646 bL
ƒ7.80.
Naar den titel oordeelende zon men het werk voor eene
verzameling van op zich-zelve staande gevallen kannen hou-
den, van nagenoeg geleken aard als de Fransche Mimoiree^
die de Far^scfae drukpers hebben doen zweeten. B^ den aan-
vang der lezing zelfs dachten wy er niet anders over, want
men leest van bohaparts, en van murat, en maakt kennis
met de leden der firma*s baring bbothebs, hops & oomp., en
XABOUCHSBB, met den Faryschen Bankier oüvbabd, en met
zoo vele andere personen, dat het eene bonte mengeling schijnt
van figuren welke eene tooverlantaam in snelle beweging doet
voorb^gaan en afwisselen.
Langzamerhand echter stelt men meer en meer bdang in
den persoon zelven, en in de reusachtige handelsondernemingen
waarin hy gewikkeld raakt, zoodat men zijne Voorrede, of
woord »aan den goedgunstigen lezer'*, nog eens aandachtiger
naleest. Nu verneemt men dat de Schrijver, een grösaard
van vier-en-zeventig jaren, zijne avontuurljke loopbaan be-
schröft, en de personen die hy heeft ontmoet, of met wie
h\j in aanraking is gekomen, of tot welke hy in naauwe be-
trekking heeft gestaan; — dat hy spreekt van menschen die
ten deele reeds voorlang, ten deele eerst onlangs van het tooneel
der wereld zyn afgetreden, en ook van menschen die nog leven.
Die Voorrede eindigt als volgt:
»Het oude gezegde: nDe mortide nil mei bene*\ waaraan het
nageslacht zoo vele onjuiste voorstellingen to danken heeft,
480 VINCEXT NOITE,
heb ik alleen daar gevolgd waar onberispelQke karakters mij
lof gemakkelijk, ja tot pligt maakten. Da4r echter waar de
geschiedkandige waarheid haar regt deed gelden, en, met ter
z\jde stelling yan alle kleingeestige en onwaardige b^oogmer-
ken, de stem der berisping moest worden gehoord, heb ik
getracht die zoo verschoonend en zacht mogelgk te doen hoo-
ien ; terwijl ik aan het gezegde : nDe mortuis vü nisi v&ri\ zijn
regt evenmin heb willen ontnemen, als voor m\}ne loim de
speelruimte van een moed willigen, doch goedaardigen humor
willen sluiten.**
NoLTE — deze naam is ook in Nederland niet vreemd — is
een te Livomo geboren Duitscher, afkomstig van Hamburg,
die, vgf-en-twintig jaren oud, door de Heeren laboüobbbb &
TBOTREAU te Nantcs naar Amsterdam wordt gezonden, om door
het Huis hope & gomp. — destijds gewis met dat van BARina
te Londen, de voornaamste onder de aanzienl^kste handels-
huizen van Europa — in gewigtige handelsondernemingen ge-
bezigd te worden* Een groot büjk van vertrouwen ongetwy-
feld in den jongen man! Nu wordt de lezer bekend gemaakt
met de toenmalige Chefe van dat Huis: pibbbe cesab labou-
CBBBE en JOHK wiLUAMS HOPE, ZOO als ook later met de Hee-
ren SAHUëL PIEBBB LABODCHEBB, HlëEONTMUS of JEBOME SIL-
LBX, en onze beide eerst kortelings overleden landgenooten
▲DS. VAX DEB HOOP en JOH. B. STOOP. Menigeen zal de oor-
deelvellingen van K., over hunne inborst en handelw^ze, met
belangstelling lezen, en niet weinigen zullen de reusachtige
ondernemingen van het huis hope & coup. met de firma babikq
BBOTBEBS eu met den millionair ouvbabd, in de berigten van
KOLTE, met genoegen volgen.
De lezer kr^'gt hier een denkbeeld van den handel in het
begin dezer eeuw te Amsterdam, te Hamburg, in Engeland
en in Noord-Amerika ; h^j verneemt waar de meest solide en
meest eerlijke kooplieden werden gevonden, en hoe er, in weer-
wil van de afeluiting ter zee, tusschen Europa en Amerika
veel handel gedreven werd — edoch alleen door bevoorregte
handelshuizen.
Door 't wèlgelukken zQner bemoeiingen te Nieuw-Orleans
verwerft zich noltb de toegenegenheid beide van het Amster-
damsche en van het Londensche huis ; wordt voor zy ne Agen-
tuur aanzienlyk beloond, en geraakt in staat om, gesteund
VIJFTIG JARBX IN DE BEIDE HALFHONDEX. 481
door het crediet dier beide huizen , zelf een hais van negotie
te Nienw-Orleans op te rigten. — Daar wordt hQ in den
katoenhandel, gednrende eenigen t^d, de voorname man, doch
door een zamenloop van omstandigheden moet zgn huis fail-
leren* Van nu af zyn alle pogingen om zich te herstellen,
vruchteloos; h^ zinkt dieper en dieper, en ten laatste zwerft
h\j, oud, maar nog alt\jd moedig, door Europa om — zijn brood
te zoeken. Als kantoorbediende en dagbladschrijver ziet men
den zeventig-jarigen gr\J8aard werkzaam, en slaat een mede-
ladend oog op den man die, steeds met tegenspoeden worste-
lende, het evenwel niet gewonnen geeft, — Zoo was h$ in
1850, en nu leze men hoe h$, in 1822 van Nieuw-Orleans
te Havre aangekomen begroet werd (D. Il, bl. 3) : »Hier werd
ik door alle beursbezoekers met de meeste onderscheiding, zel&
met eene soort van vreugdegejuich ontvangen. Met al de eerste
huizen in handelsbetrekkingen staande, had ik al hunne com-
missiën uitgevoerd; aan allen had ik katoen gezonden , en hun
daardoor aanzienlijke winsten bezorgd* Meer was ernietnoo-
dig geweest om steeds, wanneer ik aan de beurs verscheen,
een klein hof om mjj heen te zien, en met tallooze uitnoodi-
gingen tot ndëjeuners dinatoirs'* en ndiners*' te worden over-
stelpt."
Men verneemt hier vele b^zonderheden aangaande kapo-
LBOH I, ook in betrekking tot OUVBABD, die, in weerwil van
z^n doorzigt, steeds grootsche plannen en onuitputtelgke hulp-
middelen, toch het slagtoffer werd van den werelddwinger.
NoLTE ontmoette^ hem later in Italië, en daar was de man die
eenmaal in de finantiële wereld zoo magtig is geweest, —
bigde eene schuilplaats te hebben gevonden, toen hem niets
meer scheen te z$n overgebleven. Het is inderdaad opmer-
kelijk, ouvRABD met z\jne plannen en teleurstellingen te leeren
kennen. — Ten gevolge der dwingeland^ van napoleok, was
h\j op het einde van 1807 gedrongen zich insolvent te verkla-
ren. Hiermede staat ook eene gebeurtenis in betrekking die
w\j gaarne mededeelen (D. I, bl. 99): nOmtrent de gelden,
wissels en andere papieren, die zich in handen bevonden van
de Heeren hope & comp., had kapoleon buiten den waard
gerekend. Dit vermogende handelshuis, hetwelk toen aan het
hoofd van den koopmansstand van bijna geheel de wereld stond,
en zich in Holland niet alleen onafhankelijk gevoelde, maar
482 VI3rCE!ÏT NOLTE,
zioh om z\|ne finantiën ook geregtigd hield met alle Vorsten
der aarde op gelijken voet te staan, kon sicb niet yerpligt
achten om Keizerlijke beslaiten op te yolgen. Napoleox ech-
ter verkeerde in dien waan. — Aan den opvolger van den
ontslagen Minister basb^-mabbois, den Heer mollien, had h$
een brief aan de Heeren hope & comp. gedicteerd, die, op een
toon gelijk een meester jegens zgn bediende aanneemt, het
volgende bevatte: nOy hebt in de zaak van Lonisiana genoeg
verdiend , zoodat ik niet twijfel of gQ zult n zonder dralen in
alles schikken wat ik goed vinden zal te bepalen/* — Dezen
brief had hy, zonder voorkennis van oüvbabd, door een In-
specteur der Finantiën naar Amsterdam afgezonden; doch deze
werd zeer slecht ontvangen, en moest onverrigter zake temg-
keeren. Kort daarop achtte napoleon niet ondoeltreffend om
den Baron louis (later de eerste Minister van finantiën van
LOUIS phxlippe) naar Holland te zenden, ten einde het terrein
te verkennen, en, zoo mogelijk, de hulpmiddelen die ouvrabd
aldaar mogt bezitten, te ontdekken. De Baron louis kwam
b\j de Heeren bope, en zette hun den aard zijner zending
uiteen. De Heer la.bouoberb, die hem ontvangen had, gaf
hem dadelyk ten antwoord: »0f w^' voor rekening van den
Heer ouvrabd gelden in handen hebben of niet, daarvan z\jn
w^' u, Mynheer de Baron, volstrekt geene rekenschap ver-
schuldigd, en het ongepaste van dezen stap hadt g^ zelf be-
hooren in te zien." Een schoon bew\js van onafhankelgkheid
en van goede trouw voorzeker! Maar men vindt hier nog
meer trekken vermeld, die den Heer labouchebe eere aandoen.
Over de fortuinen van een dag in die t^den verzameld, en
evenzeer over standhoudende fortuinen, waartoe in die t^den
de grondslagen werden gelegd, of die toen reeds tot schatten
zich opstapelden, vindt men een aantal trekken die met ge-
noegen, en ook met vrucht, kunnen gelezen worden. Zoo komt
hier astob van Heidelberg voor, die als bontwerkersgezel in
de Vereenigde Staten was gekomen. De man die de Kolonie
Astoria heeft gesticht , waarvan de schilderachtige beschrijving
zoo veel opgang gemaakt heefl, is niet de eenigo landverhuizer
die in de Unie een groot vermogen heeft bijeenverzameld. Z\|-
nen zoon schonk h\j het prachtige h6tel nAstorhouse*' te Nieuw-
York in Broadway, dat hem 800,000 dollars ( ƒ 2,000,000) ge-
kost had.
YUFTIQ JASEN IX DE BEIDE HALFRONDEX. 483
De Yankees worden overigens door noltb niet met ver-
schooning behandelde Zoo leest men (D. I, bl. 181): vTe
dier t\jd (1812) heerschte onder de meerendeels rnwe bewo-
ners der Westeiyke Staten vr\j algemeen het afschuwelQk ge-
bruik om de nagels der vingers zoo lang te laten groeien tot
dat men ze , door sn^'den , den vorm van eene kleine zeis konde
geven, ten einde daarvan, b\j de dikwyls voorvallende vech-
teryen, gebmik te maken, en daardoor aan z^ne tegenpartij
de oogen uit te snijden. Deze barbaarsche knnst noemde men
ngouging*'. £y onze reis door Kentucky zag ik onderschei-
dene personen aan welke één. oog ontbrak, en anderen wier
beide oogen misvormd waren." — Het is bekend dat de Ken-
tackiër na veertig jaren nog weinig van zyne toenmalige bar-
baarsche gewoonten heeft afgelegd.
NOLTE doet allezins regt aan den scherpen blik en de ge-
vatheid van den ingezeten der Unie ; maar hunne goede trouw
en opregtheid in handelszaken als anderzins worden niet by-
zonder geroemd. Ook eenige der politieke karakters onder de
Yankees worden zoo voorgesteld, dat ze in Europa in een ge-
heel ander licht zouden voorkomen dan waarmee ze door de
hen bewonderende Noord-Amerikaansche pers omgeven wor-
den. Generaal jackson, b. v., de zevende President der Unie,
leert men (D. I, bl. 237 en verder) kennen als iemand wien
de lof, welke hem elders zoo ruimschoots wordt toegezwaaid,
geenszins toekomt.
Men ziet er is hier veel en velerlei dat met belangstelling
zal worden gelezen, en dat op de geschiedenis van de eerste
helft dezer eeuw tamelyk veel licht werpt. — De vertaling is
goed, de druk duidelyk, en het papier fraai.
BöTTiGER*8 Algemeene Qtachiedems voor School en Huisgezin.
Uit het Hoogduitach vertaald door w. c. mauve. Eerste Oe-
deeïte. Oude en Mddelgeschiedenia. Te Utrecht, bij W. F.
Dannenfelser. 1856. In poat form. XXIV en 237 W. ƒ 1-30.
Onze t\id onderscheidt zich door eene worsteling tusschen
werkelykheid en ^ntazie, tusschen waarheid en verdichting,
en b^' het bestaan dier worsteling is het niet onverschillig hoe
de geschiedenis behandeld worde. Dat toonen hare tegenwoor-
484 BÖTTIGER^S
dige Coryfeën, een vox bauheb en macjlulat, een botteok
en TBIBRS, te beseffen; terw\jl menig ander, die den t\jdgee8t
huldigt, geiyk lauabtixb, b. v., als hg de stift der geschie-
denis in handen neemt, door den invloed van z\]ne verbeel-
ding en gevoel niet anders levert dan een historiscben roman.
BöTTiaER*s werk, dat wQ nn aankondigen, is eene geschie-
denis zoo als die behoort te zijn, en de bekwame Vertaler
verdient dank voor hare overzetting. Hij heeft haar zamen-
gevoegd uit twee werken van denzelfden Schryver; nlHê aü'
gemeine Geschichte für Sektde und Hau8^\ en r*Die aügemeine
GeschicJUe von 1815 bis 1852.'* Het eerste, waarvan de elfde
uitgave in 1849 het licht zag, bevat de geschiedenis der wereld
van de vroegste tyden tot 1848, benevens een aanhangsel,
waarin de gebeurtenissen van dat merkwaardige jaar met korte
trekken geschilderd worden; het laatste vermeldt, zoo als
reeds de 'titel aanduidt, wat van 1815 tot 1852 op het wereld-
tooneel is voorgevallen, en is door den Schr\jver bestemd tot
een vervolg op het eerste, waarin de gebeurtenissen dier jaren
meer ontwikkeld worden voorgesteld.
Het Eerste Deel der vertaling ligt voor ons. Vooraf gaat
een beknopt, doch tamelijk volledig tydrekenkundig overzigt
der Algemeene Geschiedenis, ipet eene aanwijzing der blad-
zgde waar het aangewezene behandeld wordt. De geschie-
denis der oude wereld, van omstreeks 4000 v66r tot 476 na
CRBISTUS, bevat vier afdeelingen, bl. 1 — 132. De geschiedenis
der Middeleeuwen loopt van den val van het Romeinsche Rijk
tot de ontdekking van Amerika, of van 476 tot 1492 na
CBBISTDS. Z^ heeft drie Afdeelingen, en gaat van bL 133 tot
het einde.
Wij hebben dit eerste gedeelte met b^zonder veel genoegen
gelezen. Böttigbb is een meester in de kunst om de ge-
beurtenissen behagelijk en zoodanig te groeperen, dat men het
geheel overziet, zonder dat de deelen den aanschouwer ont-
gaan. Zeer aangenaam is het ons, dat de Schrijver niet, gel^k
anderen , de Hebreeuwsche oirkonden in een valsch licht plaatst.
De vorm is schoon, de stgl deftig, en het geheel zóó inge-
rigt, dat de onderwijzer *t werk tot een leerboek kan gebrui-
ken, maar ook de huisvader het bestemmen kan tot een lees-
boek in z\jn gezin.
Slechts enkele malen verraste ons eene misstelling of verkeerde
ALGSMEEXE GESCHIEDENIS. 485
opvatting. Op bl. 14 zegt de Scbr^ver: dat duvtd tot yeel-
wjver^ verviel, dewijl hy niet sterk genoeg was om zinne-
1^'ke lasten te wederstaan. — De veel wjjver^, ofschoon door de
Mozaïsche Wet niet voorgestaan, was door de gewoonte ge-
wettigd; maar bovendien zon in david*s tjjd een hof zonder
harem een armelyk aanzien hebben gehad.
De Schrijver noemt juliaan den Afvallige verdraagzaam.
W$ vragen: of alleen het moorden van andersdenkenden een
ken teeken van onverdraagzaamheid is? — Een Vorst, die aan
hen welke in Godsdienstige begrippen van hem verschillen, de
middelen om hunne kinderen eene wetenschappelijke en be-
schaafde opvoeding te geven, ontneemt, en hen door nitslui-
ting voor de maatschappy onbruikbaar maakt, verdient, naar
ons gevoelen, niet verdraagzaam te heeten. Jdliaajt meende
door zulke maatregelen langzaam doch zeker het Christendom
uit te roeyen; maar was, dunkt ons, door deze vervolging,
nog hatelyker dan een wreedaard die het zwaard gebruikt.
BöTTiGEB zegt, gelgk als de meeste Geschiedschryvers, dat
de Eerste gregoob zich ten aanzien van de uitbreiding des
Christendoms in Engeland groote verdiensten verworven heeft;
de zaak is, dat hy het land aan den Pauselyken Stoel onder-
wierp, en den Christenen uit den ouden stam der Britten
hunne Godsdienstige vryheid ontnam, zoo als de Anglen de
burgerlyke hadden vernietigd.
De Schrijver schynt met vooroordeel tegen bexdbik den
Tweede, Koning van Engeland, ingenomen te zyn; want
zoo als hy de opstanden en het oproerig verzet zyner zonen
voorstelt, verschijnt de vader in een zeer ongunstig licht.
*t Is waar, hy leefde in ongeoorloofde gemeenschap met de
schoone bosahunda clipfobd; maar eleokoba., zyne gemalin,
die het oproer harer kinderen aanstookte, verdiende niets
beters dan gevangenschap. Dat had zy reeds aan Koning
LODEWUK den Zevende verdiend, door haar onzedelyk gedrag
in Palestina. Indien wy hendbik veroordeelden, zou het
daarom zyn, dat hy, uit verlangen naar haar uitgebreid land-
bezit, de hand eener gedivorceerde vrouw vroeg. — Stellig
is het onwaar, wat b. beweert, dat hendrik den Aartsbis-
schop van Canterbury heeft doen vermoorden. Nog onlangs
is dit uit authentieke bescheiden met klaarheid aangetoond.
Deze opmerkingen doen zien dat *t werk niet volmaakt is;
486 BÖTTIGER^S ALGEMEEKE GBSCHIEDEinS.
maar 't ligt aan zQne yoortreffel\jkheid dat w^ er niets an-
ders of meer in te wederleggen vinden. W^ getuigen er gaarne
van dat het waardig is in alle beschaafde gezinnen voorhan-
den te zgn. Met verlangen zien wg het vervolg te geiüoet.
Overzigt der Algemeene Geschiedenia. Door JDr. J* A. wtnhb,
Praeceptor aan het Stedelijk Gymnasium te Groningen. Te
Groningen, bij J. B. Wolters. 1856. In post formaat. 228 W.
ƒ 1-40.
Sedert de Schr^ver bQ zgn onderwijs in de Algemeene Gre-
schiedenis het door hem in 1851 en later b^ den Uitgever dezes
in *t licht gegeven nLeerboek*' gebruikt, heeft hg telkens be-
speurd dat het aantal feiten en b\jzonderheden, in dat Leer-
boek byeengebragt, eenigermate drukkend was voor die leer-
lingen welke tot nog toe vreemdelingen in de historie waren.
Ook andere Docenten schijnen met hem iets dergelijks waar-
genomen te hebben: althans h^ heeft meermalen aanzoek ge-
kregen om een werkje te vervaardigen, dat tot voorlooper voor
het nBeknopt Leerboek*' kon strekken. Ziedaar de reden waar-
aan dit Overzigt z\jn oorsprong te danken heeft. Het is, naar
de getuigenis van den Auteur, geheel van hetzelfde standpunt
bewerkt, van waar het vroegere was uitgegaan. Niet alleen
volgt het dit op den voet, maar waar het eenigzins mogel^k
was, is alles, tot zelfs de orde van 't verhaal en de uitdruk-
king, onveranderd gebleven. Terwijl het overzigt zich voorts
alleen door meerdere beknoptheid en de vermelding van een min-
der aantal feiten van het nLeerboek" onderscheidt, komt het
er in zoo verre mede overeen, dat het zich tot de politische
historie beperkt , en alle bespiegelingen en verhalen buitensluit.
Aan het Leerboek is eene gunstige ontvangst ten deel ge-
vallen. W^ deelen minder in het gevoelen van sommigen, die
het den Schrijver bijkans tot een verw^'t deden strekken, dat
het boek meer overvloed had aan zaken dan aan woorden;
want behalve dat die zaken niet zonder woorden konden uitge-
drukt worden, z\|n w\j van meening, dat den knaap, die voor
de Akademie word bekwaamd, nooit te veel zaken kunnen voor-
gedragen worden ; feiten moeten aan beschouwingen en redene-
ringen voorafgaan; waar het tegendeel plaats grypt, wordt het
vooroordeel ingeënt.
Dr. J. A. WTKNS, OVBBZIGT OBB ALGEH. 6ESCHIEDEHIS. 487
Het kon niet anders, of de inbond moest in dit Overzigt
zeer zamengeperst worden. W\j honden het, altijd begeleid door
mondeling onderwijs, voor zeer geschikt bij 't begin; doch de be-
handeling der onde geschiedenis heeft ons beter bevallen dan
die der nieuwere. Het Aanhangsel, dat een kort oyerzigt over
de nieuwste geschiedenis geeil, is zeer vlagtig. *t Geheel zal
met vrncht gebruikt kunnen worden, en bijzondere verdienste
mag men aan de breed uitgewerkte chronologische overzigten
toekennen. Het bl^'ve den Docent overgelaten , onnaauwkeurig-
heden of misstellingen te verbeteren. Zoo zal het op bl. 7
wel eene misstelling zyn, als de Schryver zegt: »De weten-
schappen, die de Aegyptenaren tot eene geringe hoogte be-
oefenden, waren: de sterrcknnde, de genees- en meetkunst.'*
Want zouden zg het in de bouwkunst zoo verre gebragt heb-
ben als de overbiyfbelen getuigen, indien z^ het in de meet-
kunst slechts tot eene geriuge hoogte gebragt hadden?
Bl. 12 wordt de veldslag dien croesds aan cyrüs leverde,
^onbeslist" genoemd; maar wat kan meer beslissend wezen, dan
dat de Koning-zelf in handen zyner vijanden valt, z\jne hoofd-
stad ingenomen, en het gansche land vijandelijk bezet wordt?
Men heeft geen regt in een overzigt te verwachten dat alle
belangrijke personen worden opgenomen. Maar toch bevreemdde
het ons, dat wtnnb Keizer hendrik den Derde geheel voorbg-
gaat. Deze Vorst toch was een der krachtigste Keizers, die»
«00 de dood hem niet ontó'dig in den weg ware getreden,
Duitschland onder den Keizerlijken r\jkstaf tot eenheid zon ge-
bragt hebben. Hy was de laatste der Keizers die de voogdij
over het bezetten van den Pausel^ken Stoel wist te hand-
haven, en dien van ellendige Pausen, die hem ergerden,
zuiverde.
Bl. 95 wordt Graaf willem de Vyfde willem's zoon ge-
noemd. Ieder weet intnsschen dat h$ de zoon was van mab^
OABETBA en LODBWdK VAK BBUEBEK.
Bl. 151 zegt de Schrijver dat mabia thebesia in den erf-
opvolgings-oorlog alleen op ondersteuning van Engeland en
de Nederlanden, alsmede op de trouw en geestdrift der Hon-
garen kon rekenen. Dit nalsmede" is ongelukkig geplaatst»
De trouw en geestdrift van de Hongaren was de hoofdsteun
4er fel aangerande Vorstin. Wij beweren niet te veel al» wij
488 Dr. J. A, WTKNE, ovbbziot der alqem. asscHiKDKans.
zeggen: dat zQ haar behoud waren. De zin had omgekeerd
moeten z^n, om waar te wezen.
Dit Overzigt eindigt met den oorlog die onlangs na zoo veel
bloedvergieten ten einde ia gebragt. Maar aan *t slot der laat-
ste paragraaf lezen w$: dat A,LSXAia)EB n niet alleen dien
oorlog, maar ook een bezwaarlijken kr^'g tegen de Perzen, die
reeds y<5<5r eenigen tijd ontbrand is, erfde. W\j zagen het
voor eene drukfout aan, doch die meening werd ons ontno-
men, daar de laatste regel van het chronologisch overzigt de^
zelfde woorden teruggeeft. Wijj begrijpen dit niet; althans er
is, zoo ver w\j weten, niets bekend van een oorlog tusschen
Rusland en Perzië. Circassië kan ook niet bedoeld zgn; want
de worsteling met dit onversaagde bergvolk telt reeds meer
dan eenige jaren.
Zulke fouten moeten , zoodra de gelegenheid er toe zich aan-
biedt, hersteld worden.
Wy hopen dat de Schryver onze opmerkingen aanneme als
zoo vele bl\jken van belangstelling in de Geschiedenis.
Tijdrehenkundig Leerboekje der Vaderlandsche QeacMedefdê^ ten
gebndke der Scholen* Te Cfromngen^ bij F. Folkers. 1856. In
Svo. 48 bl. f i' 15.
De ongenoemde Schrgver van dit boekje verzekert ons: dat
er dus verre een werkjen ontbrak meer byzonder tot het be-
oefenen der tijdrekenkunde bestemd, dat zoo wel het geheugen
als het oordeel bezig houdt , en het dorre en drooge der zaken
met meer aangename oefeningen afwisselt. Wg hebben der-
gel^'ke verzekeringen van gebrek en behoefte aan eenig werk
mëër gelezen, al ware er dan ook misschien niemand die het
gebrek of de behoefte gevoelde. Aan chronologische tafels is
zeker geen gebrek. Z\j behooren, onzes inziens, in of achter
de historische werken geplaatst te worden, en kunnen eerst
na het verkregen van eenige kennis der geschiedenis nut
stichten. Wat er van de afwisseling van het dorre en drooge
met meer aangename oefeningen alhier zg, blijkt onder ande-
ren uit de wyze waarop eene der heldhaftigste en grootmoe-
digste daden waarop de Vaderlandsche Geschiedenis boogt,
vermeld staat: in 1482 springt jaü van schapfelaar uit den
TUDREKBXKUNDIG LKERBOSKJB DER VADERL. GESGBIBDE!riS. 489
toren te Barneveld. Prozaïscher kon het niet nitgedmkt wor-
den. Doch, daargelaten of er al dan niet aan een t^jdreken-
kundig leerboekje behoefte is, zouden w\| er vrede meó
hebben, indien het slechts bruikbaar en goed ware. Maar
daaraan ontbreekt veel. Het munt noch door orde en naauw-
kenrigheid, noch door volledigheid en beknoptheid uit; maar
levert vele blijken van achteloosheid, onkunde, gebrek aan
oordeel, en noodelooze herhaling. Wij achten ons verpligt
dit ongunstig oordeel te staven.
Het opschrift luidt: Tijdrekenkundig Leerboekje der Vader-
landsche Geschiedenis; maar aan dit opschrift beantwoordt de
inhoud niet; want er wordt alleen over Holland en Zeeland
gehandeld. De overige Provinciën komen er niet dan ter loops
in voor. — De Schryver zegt: dat de Grafelijke regering eerst
in Holland een aanvang nam, zich later tot Zeeland uitbreidde,
en zich, eindelijk, tot alle Gewesten van ons land uitstrekte.
Hij schijnt dus niet te weten dat in de andere Provinciën,
buiten Holland en Zeeland en een tijd lang Gelderland, geene
Graven, maar Hertogen en Heeren geregeerd hebben, welke
titels bleven nadat karel V die Gewesten met zijne overige
heerschappijen vereenigd had.
Over de verschillende t^dvakken waarin de Vaderland scho
Geschiedenis kan verdeeld worden, wordt ten slotte gezegd:
i)Men heeft nog eene Geschiedenis der Middeleeuwen, welke
die van de negende tot de vijftiende eeuw uitmaakt. De nieuwe
Geschiedenis loopt van de zestiende tot de achttiende eeuw.
De Geschiedenis van den tegenwoordigen tgd bevat die van
de laatste jaren. Zij is die van de menschen welke thans
leven en werken." — Waar blijven bij deze verdeeling de 150
jaren vóór Christus, en de daarop volgende negen eeuwen na
CBRiSTüs' geboorte, door den Schrijver vroeger als het eerste
tydvak onzer Greschiedenis vermeld ? Waarom moet de nieuwe
Geschiedenis slechts van de zestiende tot de achttiende eeuw
loopen? Wat is er zoo b^zonders op het einde der laatstge-
noemde eeuw voorgevallen, om haar daarmede te besluiten?
Wiy zien geen het minste bezwaar om de nieuwe geschiedenis
tot onze dagen te doen voortgaan. — Dat 150 jaren vdör Chris-
tus* geboorte de Friezen hier te lande gekomen zgn, zoo als
de Schr^ver herhaaldelgk verzekert, is even zoo min als de plaats
hunner herkomst bekend. Insgelijks is het niet waarschynlijk,
BOEKBEScn. 1856. s**. X. 3G
490 TIJDBEKENKUXDIQ LËEBBOEK^C
dat eg in de tweede eeuw na ohb. de zeden, kleediiig, ge*
braiken en Godsdienst der Romeinen meer en meer hebben
aangenomen , daar zij veel minder dan de Batavieren met deze
overbeerschers in aanraking kwamen, en aan hunne oade ge-
woonten en instellingen zeer gehecht warené — Onder de Evan-
gQÜepredikeiV in de zevende eeuw wordt auandus, en onder
do sohilders der zeventiende eeuw bubbks genoemd. Doch
beide behooren niet, evenmin als de uitvinding van het schil-
deren met olie ver w door de broeders tak btok, aan ons Land,
maar aan België. — Van eene mabia de JStotUê onder onze
GrravinTien hebben wQ nooit gehoord, wel van eenen Graaf
KABEL den Stoute, — Vreemd loidt onder de opgave van de
helden der zeventiende eeuw de volg*orde: Prins macbtts^
MAABTEN TAK BOSSDM, OASPEB B0BLE8. MaABTEK TAK BOSSDlC
was reeds jaren vóór de geboorte van maübits gestorven, en
BOBLES was een Portugees* en ijverig verdediger der Spaan-
sohe heerschappij, die dus evenmin als bomebo, pabha en
andere Spaansohe Veldoversten onder de vaderlandsche helden
mag gesteld worden. Haarlems, Leidens, Steenwijks roem*
ruchtige beschermers: bippebda, tak deb webp, cobkpüt
hadden eene plaats verdiend» Even onoordeelkundig is de
plaatsing van akthokt hahbboek, die zich in 1663 vry willig
aan den dood w^dde, vóór beikieb claasseks, die zich in
1606 opofferde. — Hoe is het mogelijk op tak de spiboel als
Baadpensionaris tak bippebda te laten Tolgen, daar er nooit
een Baadpensionaris Tan dien naam bestaan heeft, en het be-
kend is dat er na tak de spiegel slechts ééa Baadpensionaris,
B. J. SCBIMHELPEKKIKOK, gcweest is? De Schrijver heeft van
een Ambassadeur aan het hof van Madrid een Baadpensionaris
gemaakt, en hem bovendien tachtig jaren te laat doen op-
treden. — Welke daden heeft de wikteb verrigt^ om hem
nevens zouthak en tak kiksbebqek als zeeheld der achttiende
eeuw te noemen ? — Ten onregte wordt b. feith tot de Dich-
ters dier eeuw, en bblhebs en bildebdijk tot die der negen-
tiende eeuw gebragt. Alle drie behooren zoo wel tot deze als
tot de laatst voorgaande eeuw. — Waarom is tnsschen lodb-
WUK KAPOLEOK en WILLEM den Eerste kapoleok bokapabtb
uitgelaten? Dat hy ons geregeerd, ja, beheerscht heeft, heb-
ben wy gevoeld. — Daarentegen kon de opgave van het jaar
waarin augustus AJleenheerscher van het Bomeinsche gebied
DEB VADEKLAXDSCBE GESCHIEDSKIS. 49t
werd, gemist worden. — De Evangelieverkondiger willehad
is niet door de Friezen vermoord, maar na zijne Vlngt nit
Friesland tot Bisschop van Bremen verbeven, en in hoogen
onderdom in zyn Bisdom overledene — Op het jaar 1351 staat
aangeteekend: scheeps8tri|}d hij Veere tusschen moeder en zoon.
Doch de veel hardnekkiger en beslissende scheepsstrijd van
dat zelfde jaar in den mond der Maas geleverd, is vergeten. —
Wanneer op hét jaar 1390 van de merkwaardige vrouw aleie^
VAN poelgeest wordt gesproken, had met een woord moeten
gezegd worden waarin zij merhuoaardig was. — Wy bevatten
ook niet waarom van sommige Graven en Gravinnen het ge-
boortejaar is vermeld, van andere niet. — De beide vol"
zinnen: in 1597 bemagtigt maühits de steden Grol, Brede-
voort en Oldenzaal. Ook verslaat maübits de Spanjaarden b\}
Tarnhout — moesten in omgekeerde orde staan, én b\j de door
hem in dat jaar bemagtigde steden Rijnberk,Mear8, Enschede
en Lingen gevoegd worden. — De afstand der Nederlanden
aan ferdinakd (albebtüs) en isabella had niet eerst door
den dood van filips II plaats, maar was reeds bij zgn leven
geschied. — Voor de woorden: in 1680 wordt Brazilië ver-
overd , moet gelezen worden : een gedeelte van Brazilië veroverd. —
Niet cOBXELis de wit, maar jakob de wit, de vader vam jak
en cOBNELis, werd in 1650 met nog vyf andere voorname per-
sonen op last van den Prins gevangen genomen. — Eindelijk
is het ons van de achteraan geplaatste cnriease vragen en op-
gaven toegeschenen: dat de Schryver er meer moeite aan be*
steed heefl, dan de leerlingen er nut van znllen trekken.
Wg kunnen een werk zoo vol onnaauwkeurigheden niet
aanbevelen, en achten ons verpligi den Schyver niet aan te
moedigen, om op dit een soortgelijk boekje te laten volgea
over de Bijbelsche en Algemeene Geschiedenis^
Handboek der Nieuwe OescMedems van w. pütz, vertaald en
bewerkt door Dr. E. mehleb. Tweede Gedeelte. Te Oorin^
chem, bij J. Noorduyn en Zoon. 1856. In gr. 8»o. VIII en
839 bl. ƒ 8-25.
Gel\jk het vorige, zoo bevat ook dit Deel van pütz' Hand-
boek veel goeds en bruikbaars; maar méév dan in *t vorige
is dit met veel onvolledigs en gebrekkigs vermengd.
36*
492 w- FüTZ,
Van de . GreschiedenU van Frankrijk sedert het aitbrekea
der eerste revolatie wordt een orerzigt gegeven dat een groot
deel yan dit Tweede Stuk beslaat. Daarna vindt men ach-
tervolgens iets aangaande de andere Staten yan Earopa, de
Vereenigde Staten van Noord- Amerika , de in bet yorige Deel
vergeten landen van Noord-, Midden- en Zaid- Amerika, en
ook aangaande die van Azië, Afrika en Australië. Schraal
is het aan Nederland toegewezen deel; men ziet er goed aan
dat de bewerker geen Hollander is, of althans dat er geen
Hollandsch hart in hem klopt; wat er nog betreffende Neder-
land in gezegd wordt, is armzalig. De beschryving van de
landing der Engelschen in Noord-Holland in 1799, is woor-
del^k aan bildebduk ontleend. Van het deel der Nederlan-
ders aan den veldtogt van 1815 tegen napoleon verneemt men
niets, dan dat zy onder de geallieerde troepen worden ge-
noemd. B^' de veldslagen van Quatre-Bras en Waterloo wordt
van hen en van den Prins van Oranje niet eens gewag ge-
maakt. Overigens is de beschrijving van dezen veldtogt, op
een paar regels na, dezelfde die in de ^Schets der Nieawe
Geschiedenis van fütz" gevonden wordt. Een Nederlander
zon ook zulk een part\}dig stuk niet opnemen als dat omtrent
den Belgischen opstand, waarin men de Hollanders voorstelt
als hét heerschende en begunstigde volk , en de Nederlandsche
Regering als of z^ zich in de aangelegenheden der Roomsche
Kerk gemengd en gepoogd had de openbare meening in de
Zuidelijke gewesten te onderdrukken; terwijl België wordt af-
geschilderd als bloedende onder de vr^'zinnigste Constitutie,
als een zetel van den uitgebreidsten handel, en als wed\j ve-
rende in zijne ny verheid met Engeland en Amerika, zonder
dat met een enkel woord van de schaduwzijden wordt ge-
sproken. Zoo onbekend is, of houdt zich, de bewerker met
hetgeen onder onze oogen is voorgevallen, dat h\j niet Prins
FBEDERIK, maar den Prins van Oranje^ na een vierdaagsch
bloedig gevecht binnen Brussel (23—27 Sept.), naar Antwer-
pen laat terugtrekken.
Doch men kan onverschillig z\jn voor de eer van het land
welks bescherming en gunsten men geniet, en toch ervaren
z\jn in de Geschiedenis van andere landen. Is dat het geval
met Dr. mehlbr? Om het voldingend uit te wyzen, zou men
het Hoogduitsche werk met dat van hem moeten vergelijken.
/
HAXBBOEK DEB NIEUWE OESCBIEDENIS. 493
Maar ook zonder dat zal men van zijne knapheid geene hooge
gedachten opvatten als men leest, bl. 85: dat schil bij Straal-
snnd met het grootste gedeelte z\|ner manschappen sneavelde —
terwQl het bekend is , dat deze , na de bestorming en inneming
der stad door de Hollanders en Deenen, in de straten str^'-
dende yiel; — bL 93: dat napoleon het leger in Rusland ver-
liet en naar Para's ^Ide tot onderdrukking der zamenzwering
van malet; terwijl deze met z\}ne medepligtigen reeds zeven
weken v66r de komst van napoleon te Far\js ter dood gebragt
was; — bL 108: dat het opvatten der wapenen door udbat
in 1815 de voorname oorzaak is geweest van 't afslaan van
napoleon's voorstellen door het Weener hof, terwijl mubat
eerst na den intogt van napoleon binnen Parijs eene v\)an-
delijke houding tegen Oostenrijk heeft aangenomen. Hoe kon
MUSAT of iemand anders een voor napoleon ongunstigen in-
vloed uitoefenen op het Weener hof, dat met de andere Mo-
gendheden napoleon op den 13**'''' Maart in den ban gedaan
had, toen men te Weenen van zijne landing kennis droeg,
zonder de gevolgen zyner onderneming te kunnen berekenen?
Napoleon zocht, na het welslagen daarvan, niet alleen met
Oostenrijk en Rusland onderhandelingen aan te knoopen (bl. 107),
maar trachtte ook, ofschoon even vruchteloos, naar eene ver-
zoening met Engeland door de toezegging van den slavenhan-
del af te schaffen. — In verband met de enkele gevechten die
sinds den beslissenden slag van Waterloo tusschen de Fran-
schen en Pruissen geleverd werden, en die niet allen ten voor-
deele der laatsten uitvielen, kan men bezwaarlijk zeggen dat
de laatsten, ovenvinning op overwinning behalende, tot Par\)s
voorttrokken (bl. 110). — De val van het Ministerie tallet-
RAND werd niet door den invloed der met den Koning terug-
gekeerde hofpart^' , aan wier hoofd de Graaf van abtois stond
(bL 112), maar door dien van Rusland bewerkt. — Geheel
verkeerd is de voorstelling van canning's bedoelingen omtrent
Portugal en Griekenland. Wie inziet wat daaromtrent door
Mr. 8. p. LIPMAN in z^'ne »Geschiedenis van de Staatkunde
der voornaamste Mogendheden van Europa", op overtuigende
gronden wordt gezegd, zal zeker niet aannemen dat CANNiNa
vooral op het behoud der Constitutie in Portugal bedacht was,
en nog veel minder, dat de verlossing van Griekenland uit de
magt der Turken z^'n geliefkoosd plan uitmaakte (bl. 133). Wat
494 w. püTZ,
bïj Toor beide deed, geschiedde uit eigenbatige staatkunde, en
ten aanzien van Griekenland bovendien uit yrees voor Bos-
land. Was voor deze Mogendheid de aanval op en de ver-
nietiging der Tnrksche vloot bü Navarino eene gewenachte
gebeurtenis, z^ lag zoo geheel buiten de berekeningen van het
Engelsch Ministerie, dat de Koning, in z\|ne aanspraak by
de opening van het Parlement, in der tyd van dien slag on-
der den naam van verdrietig voorval gewaagde. — Denemarken
mogt zich niet, gel\jk op bl. 187 staat, van 1808 — 18d9 in
een onafgebroken vrede en groote welvaart verheugen. De oor-
log van 1813, in verbindtenis met kapoleon gevoerd, waarin
Holstein door Pruissen en Russen overstroomd en verwoest
werd, en Noorwegen aan Zweden verloren ging, was toch
voor dat land geen tyd van vrede en welvaart. — Verward
is soms de voorstelling van personen en zaken. Uit hetgeen
omtrent de verschillende partijen in de Fransche Constituerende
en Wetgevende Vergadering voorkomt, kan de lezer bezwaar-
lijk w^s worden. Petion wordt beurtelings onder de aan-
hangers der Girondgnen en Jakob\jnen genoemd. Volgens
bl. 21 bestond de Bergpart\j uit de verwoede Cordeliers en
de Jakobynen, die met de Girond\)nen een stryd op leven en
dood aangingen. Wie heefl men hier door de Jakob\jnen te
verstaan? £n hoe komt deze opgave overeen met hetgeen
men bl. 15 en 16 leest? Van den veldtogt van 1793 en 1794
in de Oostenr^ksche Nederlanden en in Fransch Vlaanderen,
na de vlngt van dumodbiez, waarin zoo lang en hardnekkig
gestreden werd, en die, ten gevolge van de verovering van
België en Holland door de Franschen, zoo verbazend in uit-
komsten was, had waarlijk wel meer gezegd mogen worden
dan men vindt in de eenvoudige vermelding der twee door
Oostenryk geleden nederlagen by Wattignies en Fleurus (bl. 31).
De Geschiedenis der ontwikkeling van de beschaving sedert
de Hervorming, en die der Duitsche letterkunde afzonderlek,
nemen eene ruime plaats van dit Deel in. In die der laatst
genoemde wordt van de schriHen en verdiensten van klop-
stock, WIELA.KD, LESSING, CU HEBDEB, inzonderheid Van OOETBE
en SCHILLER, een lezenswaardig verslag gegeven. Daarentegen
is in de eerstgenoemde het artikel over de Godsdienst hoogst
onbeduidend, en geeft dat over de Theologie weinig meer dan
de namen van eenige vermaarde Godgeleerden, waarbg echter
BAKDBOEK DER NIEUWE QESCHIEDENIS. 495
de tijdsorde zoo geheel is verwaarloosd , dat op coccejus en
BA8KAOB sociKüS Tolgt, op dezen gbotius, wetstein en yobstius,
terwyi verder tasschen griesbagh en hebmes saubin gesteld
wordt. — Van de in Daitscbland ontstane Innere Mission wordt
gezegd dat zg de ongeloavigen tracht te bekeeren. Wi[j meen-
den dat z^ zich tot taak heeft gesteld het onderwys, de op-
wekking en de teregtbrenging van onkundigen, onverschilli-
gen , verwaarloosden en verdoolden. — Onder de Greschiedenis
der Nederdaitsche letterkunde zgn, ofschoon het opschrift van
§ 72 (71) luidt: «Ontwikkeling der beschaving sedert de Her-
vorming", de Schrgvers en Dichters der dertiende en veer-
tiende eeuw sedert jakob tan haebland, en de werkzaam-
heden der Reder\|kers tot handhaving der volkstaal, en tot
voorbereiding van den bloeit^d der Hollandsche letterkunde,
opgenomen. — Hoewel hulde doende aan de groote verdiensten
van KicoLAAS wiTSEN, zouden wij hem echter niet onder de
voornaamste Prozaschryvers met hoopt, bbandt en heems-
kerk op ééne l^jn plaatsen (bl. 250). — Dat de beroemde
BUBEHS die (bl. 247) ten onregte onder de beroemde mannen
van Nederland geteld wordt, niet te Keulen (bl. 260) het
levenslicht aanschouwd heeft, mag thans als zeker gesteld wor-
den. Naar de hoogste waarschgn^kheid was Siegcn zijne
geboorteplaats. — Onder de Fransche Redenaars en Schry vers
uit de luisterr^ke eeuw van lodewijk XIV ontbreekt o. a.
PEHELON.
Den st\jl had de bewerker door iemand met onze taal be-
kend kunnen doen nazien. De herhaling van dezelfde woor-
den, b. V. op bl. 79 en 233, en woordvoegingen als op bl. 192:
nbeide partijen staan echter elka&r niet altijd even scherp tegen--
over*; op bl. 161: »die pogingen hadden hem den haat zijner
onderdanen toegetrokken" ; op bl. 170 : «hunne vloot rukte naar
het Oosten der Middellandsche Zee*'; op bl. 207: »het ratio-
nalisme waaraan een groot gedeelte der beschaafde bevolking
huldigde", zyn hinderlijk; terwyl de Noordelijke kust van het
continent (bl. 194), eacploiteeren (bl. 195), den geest der Oud-
heid reproduceren (bl. 233), en Beijereny voor: Beijerschen, in
een Hollandsch werk niet moesten voorkomen. Op bl. 104
lezen wg: Oostenr^k trachtte zich daarvoor in het Oosten uit
te breiden. Waarvoor? Er wordt onmiddellijk te voren van
496 W. PUTZ, HANDLEIDING, ENZ,
napoleon's terugkomst gesproken, die de langdurige beraad-
slagingen van het Ween er Congres bespoedigde.
Ofschoon sommige gedeelten van dit Tweede Deel zeer bruik-
baar zijn , is het in andere gedeelten — blijkens de stalen die
wij er van geleverd hebben — zoo onnaauwkeurig, en ten
opzigte van de geschiedenis van óns Vaderland zoo weinig
nationaal, dat wij het in gemoede niet kunnen aanprezen, en
hun die er gebruik van zullen maken, alle bedachtzaamheid
aanbevelen.
Verslagen en Mededeelingen der KoninhUjhe Ahademie van Weten-
schappen. Tweede en Derde Deel. In gr. Svo. XVI en 852 hl. f 7-20,
Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Akademie van Weten"
schappen. Af deeling Letterkunde. Eerste Deel. In gr. Svo.
VI en 312 bl. ƒ 3 - 60.
Te Amsterdam^ bij C. G. van der Post. 1854 en 1855.
Bij het aankondigen van dit werk, denken -mj onwillekeurig
aan de lotgevallen van het voormalig Koninklijke Nederland-
sche Instituut, dat nu door de Akademie van Wetenschappen
vervangen is. Het Nederlandsche Instituut, door Koning lo-
DEWUK, in navolging van het Fransche opgerigt, werd een
slagtoffer van de zucht tot bezuinigen , die buiten tw^'fel nood-
zakel^k is om 'slands financiën en crediet staande te houden,
maar wel eens in kleine uitgaven een gemoedsbezwaar vindt,
doch veel grootere over het hoofd ziet; of, geheel in stoffelijke
belangen verdiept, de hoogere belangen van verstandelijke en
wetenschappelijke ontwikkeling gering schat of vergeet. De
ontbinding van het Instituut heeft, niet zonder reden, op velen
van hen die belang in kunsten en wetenschappen stellen,
een indruk gemaakt, die nog niet is uitgewischt. De be-
schuldiging, dat het voor de wetenschap en kunst niets uit-
rigtte, verviel voor den niet party digen onderzoeker, als hy
het tydschrift inzag dat het heeft uitgegeven. Of zy op
sommigen der leden toepasselyk was, is eene andere vraag;
doch waar is de Instelling aan welke men niemand verbonden
ziet, wien het enkel om den titel te doen is? Het vader-
landsch gevoel echter leed vooral by de gedachte aan den in-
druk der ontbinding op de buitenlandsche leden en corrcs-
VEBSLAGEN £X MEDBDEELIXQEK , EKZ. 497
pondenten, die zeker yreemd hebben opgezien b\j het vernemen
d^t en waarom het voornaamste wetenschappelijke ligchaam
in Nederland was opgeheven. Grelnkkigl\)k werd, onder den
naam van Koninklijke Akademie van Wetenschappen, de eerste
klasse van het Instituut dadelyk hersteld. Dit gaf het laatst
afgetreden Ministerie aanleiding om er eene tweede Afdee-
ling, voor de Letterkande, b\| te voegen, die de tweede en
derde klasse vertegenwoordigt. Als er nu ook eene Afdeeling
voor de Schoone Kansten aan verbonden wordt, zal de indruk
van het gebeurde wel niet geheel z\jn weggenomen , maar toch
het oude Instituut, wat het wezen der zaak betreft, weder
geheel in het leven zyn geroepen. Wij hopen , in het belang
der schoone kunsten, dat met het daarstellen dier derde Af-
deeling niet lang meer worde gewacht.
De Verslagen en Mededeelingen der Koninkl^'ke Akademie
van Wetenschappen geven een getrouw overzigt van de maan-
del^ksche werkzaamheden der beide Afdeelingen. Men ziet
er uit dat hare leden, even als vroeger zoo velen van het
ontbonden Instituut, zich be^' veren om door zaakr^ke en door-
wrochte mededeelingen en verhandelingen aan de vergaderin-
gen waarde te geven.
De drie Deelen welke w$ aankondigen (het Eerste Deel van
de Afdeeling Wetenschappen is, b^' vergissing waarsch^'nl\jk,
niet ingezonden), maken den lezer met eenigen dier stukken
bekend. Daar het buiten ons bestek ligt, hen aan eene bg-
zondere beoordeeling te onderwerpen, zullen w^ alleen op die
welke ons het belangrijkst zgn voorgekomen, opmerkzaam
maken, tot opwekking niet enkel van de geleerden, maar ook
van de letterkundig beschaafden, om zich deze werken aan te
schaffen, die hunne kennis zullen vermeerderen, en wèl ge-
schikt zijn om het vooroordeel te logenstraffen, dat tegen In-
stituten en Akademiën b\j velen bestaat, als of zg weinig ge-
schikt waren om de wetenschappen en kunsten vooruit te hel-
pen. Men vindt hier, onder anderen: in het Tweede Deel der
Afdeeling Wetenschappen: een verslag van Prof. f. kaiseb,
betreffende de werkzaamheden volbragt op het Observatorium
der Hoogeschool te Leiden in het jaar 1853. — Eene ver-
handeling van Prof. h. o. vak hall, over de gedaanteverwis-
seling als een der hoofdgrondslagen van de natuurlijke rang-
schikking in het plantenr^'k. — Twee leven sberigten door
498 TEKSLA.OE.V EX M£DED£ELI!7GEN, ENZ«
Prof. w. YROLIK, het eene yan den beroemden sterrekandig^
ABAGO; het andere van onzen verdienstelyken j. c« buk.
In het Derde Deel der zelfde Afdeeling, voorlezingen: van
w. c. H. STARING, over het dalen van den bodem in Neder-
land; — van Prof. f. kaiser, over de stelling van otto
8TBT7VE, omtrent het broeder worden van den ring van Sa^
tumua; — van H. scblegel, over eenige nieuwe soorten van
vergiftige slangen aan de Goudkust; — van Prof. w. VROiis:
een levensberigt van wilbelk de haak; en voorts verhande-
lingen over verschillende onderwerpen van Natuar-, Wis- en
Werktuigkonde.
Het Eerste Deel der Afdeeling Letterkande bevat zeer be-
langrijke verslagen aangaande eene Greschiedenis van den Ne-
derlandschen Waterstaat, en omtrent het voorstel van den
Heer o. g. coeet over de toelating tot de Akademische les-
sen , en het verleenen van eenen wetenschappelgken titel* Ver-
der vindt men er zaakr\jke verhandelingen van Prof. t. boobda».
over het onderscheid tusschen de spreektaal en schr^'ftaal, in-
zonderheid in onze moedertaal; — van Prof. a« butgebs, over
de Tabulae Eugubinae ; — van Mr. l. ph. c. van den bebgh»
over de Celten en Germanen; en van Prof. j. baks, over de^
stadie der Grieksche Inscriptiën, en over het Staats-Examen.
Men ziet dat deze Deelen een waren rjjkdom van wetens-
waardige stokken bevatten, en daarin ook bewezen leveren»
dat de Akademie eene voor de wetenschappen en letterkunde
nnttige instelling is, die ook in hare maandel^jksche vergade-
ringen toont aan hare bestemming te kunnen en te willen
beantwoorden.
Dr. UABTIK LDTHEB, dê Hervormer. Historische Schetsen van
HEINBIOH GELZBB. Met 48 stoolploJten. Uit het Hoogdwisek
door Mevrouw buze vaw oalcab, Schrijfster van: nHer-
mne*\ nEene Star in den Nackt'\ enz. Te Amsterdam ^ Uj
AUart en van der Made. 1854. Uitgave in veertiendaagsché
Afleveringen & 30 cents. Van Aflev. 1 — 86.
Gaarne had Ref. dit prachtwerk reeds vroeger aangekon-
digd, maar omstandigheden, van zijnen wil niet afhankel^k^
hebbon hem dat onmogelijk gemaakt. Met genoegen ontving
HBIHRICH OELZXfi, Dr. MARTIN LOTHER, DX HEBYORMEB. 499
14j de eerste Afleveringen (thans z\)n er reeds ze8*en*dertig)
Tan een werk dat zQn bestaan dankt aan een kunstenaar en
een geleerde die beide met roem bekend z^n; en dubbel wel-
kom was 't hem dat werk in *t Nederduitsch te zien overge-
bragt door de yerdienstelijke elize (Mevrouw vak calcab).
De gunstige indruk dien de eerste Afleveringen op hem heb-
ben gemaakt, is door alle de volgende bevestigd en versterkt
geworden.
Wat den beroemden Prof. heixbich gelzer, genoeg bekend
door z\jne » Frotestantsche Brieven over Zuid-Frankr\jk en
Italië**, bewogen heefl dit werk in het licht te zenden, maakt
l^j in de Voorrede bekend.
»Y6<5r eenige jaren reeds werden de teeken ingen van den
Heer köxio in Munchen, voorstellende de belangrijkste oogen-*
blikken uit lüther*s leven, in vele kringen zoo goedgunstig
ontvangen, dat alom de wensch werd uitgesproken, die afbeel-
dingen vermeerderd en met beschrijvingen verrykt te zien.*'
Door die beschr^ vingen te vervaardigen, heeft h\} getracht den
algemeenen wensch te bevredigen, en niet minder dan de tee-
kenaar heeft h\j zich uitmuntend gekweten van de voorge-
stelde taak.
Vier schetsen maken het eigenlijke werk van den Schry ver
uit. De eerste, nVoorbereiding en toelichting** getiteld, stelt
ons de Hervorming vóór en in luther voor oogen. Het ver-
val der Kerk in de veertiende en vyfliende eeuw; de pogin-
gen ter hervorming, zoo wel der Conciiiën als van bijzon-
dere personen: wicklepf, huss, HiëRONXMOS vak praag, jo-
BAK VAK wezel, SAVOKAROLA, AQRICOLA, RBUCBLIK, ERASMDB,
en anderen, worden in het eerste gedeelte dier schets met
fiksche trekken gemaald. In bet tweede gedeelte worden lu-
ther's ouderlijk huis, school, intrede in het klooster, en
't geen hem verder voorbereidt om te worden wat hij op den
3Xitan October 1517 getoond heeft te zyn, medegedeeld. B\j
dit gedeelte bebooren vyftien platen met bijschriften, van
welke de eerste ons een blik in de kraamkamer van luther's
moeder doet werpen, waar de vader het pas geboren wicht
aan zijnen Heer en Schepper opdraagt in het gebed. Op de
tweede ziet men den kleinen maartek door z\jn vader ter
school gebragt. De derde brengt ons voor en in de woning
van vrouw cotta. De vierde op de bibliotheek te Erfurt,
500 H£INRICH GELZBB, Dr. MARTIN LUTHfiR, DE HERVOBMBRé
waar luthbr den B^bel vindt. De y^jfde stelt den dood Tan
▲LEXis voor. De zesde lcther's intrede in het klooster. De
zevende zyne priesterwgding. De achtste zijne zelfkwellin-
gen. De negende hoe lcther, in onmagt liggende, in zyne
cel met den Bijbel in de hand wordt gevonden, en door eenige
vrienden weder tot bewastzijn gebragt. De tiende hoe hij
wordt gesterkt door de troostrijke toespraak van een oud
kloosterling. De elfde hoe hy als baccalaareus voorlezingen
hondt in Philosophie en Theologie. De twaalfde zyne preek
in de kloosterkerk voor Staupitz. De dertiende luther's reis
naar Rome. De veertiende zijne promotie door karlstadt tot
Doctor der Heilige Schrift; en de vyftiende hoe hij als Gene-
raal-Yicaris der Augustyner Orde werkzaam is.
De tweede schets, getiteld: »Stryd en breuk met Rome**, be-
staat mede uit twee gedeelten, van welke het eerste den «^'d
en het tweede de breuk betreft. Beide omvatten hetgeen er
geschied is tusschen het aanplakken der vyf-en -negen tig stel-
lingen en LUTHBR*s verblyf op den Wartburg. De platen met
byschriflen stellen voor: luther zyne stellingen aan de slot-
kerk van Wittenberg hechtende, — voor oajetancs te Augs-
burg, — disputerende met egk te Leipzig, — de Fauselyke
bul verbrandende buiten de Elsterpoort, — zyne komst te
Worms, — LUTHER en 6. frundsbero voor den ingang der
Rykszaal, — zyne ontvoering, — zyn beginnen aan de By bel-
vertaling op den Wartburg.
De derde schets is genaamd : «Hervorming en Omwenteling**.
Het eerste gedeelte handelt over de bestrijding der Grodsdiens*
tige Revolutie, en het tweede over de bestry ding der Politieke
en Maatschappelijke Revolutie. — De platen hierby behoo-
rende, beginnen met luther's vertrek van den Wartburg, en
eindigen met de voorlezing des Bijbels door ldther aan den
Keurvorst johak den Standvastige. — Aan het einde der zes-
en-dertigste Aflevering begint de vierde schets: «De Hervor-
mer en zijn werk" getiteld. Zoo geregeld als de uitgave voort-
gaat, zal ook deze schets eerlang geheel zyn voltooid. Wy
verlangen er naar, het werk in zyn geheel te bezitten, en
zullen dan nader terugkomen beide op den oorspronkelyken
tekst en op de overzetting.
Voorloopig danken wy voor de zorg waarmede het werk
is behandeld. De taak was niet gemakkelyk. Moge men
eere inoogsten van den arbeid, en een voldoend debiet de
Uitgevers tegen schade beveiligen I Wy wenschen — het werk
zoo als *t daar voor ons ligt, verdient zulks in alle opzigten —
dat het lezend publiek hun toonen moge dat de vertaling door
Prof. DE GROOT van de tweede Afdeeling in het licht gezon-
den, dit werk in zyn geheel niet overbodig heeft gemaakt.
X.
B0EKBESCH0UWIN6.
Oeloofsversterhing. Stichtelijke Overdenkingen van J. ?• de
KET8EB) Lid van de Nederlandsche Maatschappij van Let"
terkunde^ Predikant te Arnliem, 1854. In gr. Svo. 188 hU
1855—1856. Afiev. 1—3. 96 bl. Te Arnhem, hij G. W.
van der Wiel. ƒ 1 - 50 per Jaargang.
Als een periodiek Hnisboek — zoo als, b. y., het nChris-
telijk Album" — nit bijdragen van vele Schrijvers is zairn-
gesteld, kan het eene behagelijke verscheidenheid aanbieden,
welke in den arbeid van ëënen enkelen Schrijver — die zyne
individaaliteit niet verloochenen kan of mag — nooit alzöö
gevonden wordt. Wanneer echter die individaaliteit — gelijk
van BBETS in zijne nStichtelijke Uren**, of van de ketseb in
deze nGeloofsversterking'* — niet alledaagsch, maar geniaal
en indrukmakend is, dan heeft de lezer *t voorregt van den
leerling, die, door ëënen uitstekenden leermeester geleid, edele
en heilige gedachten en gezindheden van hem overneemt, veel
ligter dan hy 't doen zal wanneer hij telkens aan de voeten
van anderen nederzit, die hem soms door onderlinge dishar-
monie verwarren, en waaronder er ook zyn met welke h^j
niet regt vertrouwd en eigen kan worden.
Met dat al liggen hier lastige klippen onder water, die
moe\jeiyk gezien, en bezwaarlijk vermeden kunnen worden.
Eenvormigheid van stijl — maar durven w\j die er wel onder
rangschikken? Is zij niet veeleer nooddwang, daar immers de
regel doorgaat: Ie styU c^eat Chommef Toch wist va2T deb
FALM , weet BEETS vau st^ 1 te wisselen : hunne eigenaardigheid
straalt in alles door, en toch gieten z\} niet alles in denzelf-
den vorm. Niet zóó de ketseb. Overal dat piquante, dat
abrupte, dat antithetische, waarin h\} buiten twijfel een meester
heeten mag; 't geen ook, evenzeer door Natuur als Kunst
verkregen, by hem maar zeer zelden tot gezochtheid of ge-
wrongenheid ontaardt, maar dat echter, altijd en immer
wederkeerende , op den duur wel eens... vermoeit.
Meer evenwel — maar staat misschien ook het een met het
BOEKBESGH. 1856. IST. XI. 37
502 J* P* DS KKYS£B,
ander in verband ? — hebben w^ tegen sekere Mnvormig-
heid van zaken ^ die w^ hier meenen aan te treffen. Nage-
noeg al deze overdenkingen loopen over ééne ivèl groote»
vrèl onwaardeerbare, maar toch Blechts enkele schijf: de hei--
ligende genade Gods. Wig zyn het met d. k. ten volle éëns,
wanneer hij omtrent het doel van obbistus* dood waarschuwt:
M Stilling van *t ontrast geweten kan toch maar het eerste doel,
kan toch maar de weg tot het einddoel z\jn**; wij hebben *t
met hem reeds voor lang ingezien, en in praktijk gebragt, dat
dit doel , uit aanmerking van *s menschen condenlust, niet dan
met omzigtigheid mag verkondigd worden; maar het ia dan
toch een doel, en het moet óók verkondigd worden, wil men
niet tot zedeiyk rigorisme vervallen, en de sterkste drijfveer
tot een goeddoen uit dankbare wederliefde ongebruikt laten:
en hier vinden we aan de vergevende genade Gods geene en-
kele der vele overdenkingen opzettel^'k toegewijd. Eveneens
weten w^ wel dat de Godsverheerli^king uit de Natuur voor
contrabande doorgaat by onze hedendaagsche ascetische Schrij-
vers , voor wie nCBBiSTCS de Heer zelf niet Christelijk genoeg is**;
maar wij hoopten dat een db ketseb te hoog stond, om zich
niet boven zulk een onhoudbaar vooroordeel te verheffen, en
dat zgn penseel ons hier bg wijlen zou wedergegeven heb-
ben, hoe Arnhems heerlijke landouwe zQne ziel tot den Al-
Bchepper verhief.
Nog moeten w\j aanstippen: een weinig overhaasting, waar-
door KAJAPAS (I, bL 14) »de Farizeër der Farizeën** wordt,
terw\jl van zyn Farizeisme nergens eenig spoor voorkomt, en
hj, integendeel, naar Handé iv: 1, 6, ▼: 17, hoogst waar-
schynljjk tot de Sadduceën behoorde; — een weinig zucht,
om het ware soms te overdreven dat het onwaar wordt, waar-
door by »do magt der ChristelQke persoonlijkheid** de invloed
der boeken zóó zeer verkleind is, als of z\j niet een deel der
persoonl^kheid uitmaakten , en — gelgk lüthkb*s schriften —
de magt van deze deden doordringen óók tot daar waarheen
zij anders niet reiken kon: — hier heeft d. k. zich tevens
door den \jver voor z^ne paradoxe stelling laten vervoeren,
om de onhistorische herinneringen neder te schreven: «Het
belangr^kste dat de eerste verkondigers des . Evangelies te
zeggen hebben, vertrouwen z\j niet toe aan een brief**: »De
zonde vei brandde wel boeken, nutar cUleen wanneer de Schrijvers
GELOOrSVfiRSTEBKING. 503
buiten haar bereik waren**, welk laatste reeds in 't nog wel
aangevoerde voorbeeld van huss zijne wederlegging vindt; -^
eindel^k, en menigvnldiger, eene neiging, om uit het een-
voudig Schriftwoord mëër te putten dan er werkelijk in ligt,
gelijk wanneer (I, bL 35) de nederigheid van maria. daaruit
bewezen wordt, dat ze in het: nUw vader en ik**, hare meer-
derheid boven jozep zal verloochend hebben ; terw\jl het toch
wel nooit uit te maken zal zijn , of zy zich letterlek zóó en
niet anders heeft uitgedrukt, en zij dit dan nog ra allen ge-
valle hoogst toevallig en uit louter gewoonte kan gedaan
hebben.
IVIaar zóó mogen en willen wij niet voortgaan. Men kon
er uit opmaken dat wij in d. k.'s werk meer te laken dan
te pryzen hadden gevonden: en 't omgekeerde is juist het
geval. *t Was ons slechts te doen om den Schrijver b\j de
voortzetting van zijnen arbeid eenige, zoo wy geloofden, niet
geheel overtollige wenken te geven. Maar overigens hebben
wij bewonderd — en w^ achten dat ieder onpartijdig lezer
dit met ons doen zal — .den taalschat dien d. k. te zijner
beschikking heeft; het vernuft dat bijkans in eiken volzin
tintelt; den scherpen blik die tot in *smenschen binnenste
Bchuilhoeken doordringt; de magtige en vaste hand die den
zondaar in *t hart gr^'pt; den heiligen zin en ^'ver die de
pen niet alleen bezielt, maar z6o voortdrijft, dat elke over-
denking als uit één stuk is gegoten. Zóó afgerond en geslo-
ten is ieder geheel, dat wg met moeite ergens een gedeelte
kunnen uitligten, om tot proeve te verstrekken. Na lang
zoekens bepalen we ons tot het volgende:
n Jongste dagl 't Is nog eerst de morgen van dien dag: de
achttien eenwen sedert het eerste Christen-Pinkster z\jn naauw
meer dan achttien minuten van den langsten dag der wereld-
geschiedenis: er moet nog veel stryds gestreden en nog veel
leeds geleden worden; nog uit menigen schuilhoek moet de
zonde verdreven worden, nog in menig gebied moet de Geest
des Heeren doorbreken; in nog menige rotskloof en spelonk,
waar de adders schuifelen, moet het licht doordringen. Er
zullen nog teekenen aan den hemel en op de aarde gezien
worden, die duizenden doen sidderen: bloedstroomen en vuur-
zeeën en rookpilaren zullen den 8tr\jd kenmerken van de twee
87*
504 J. P. DE KEYSEB,
magten der zedclljko wereld, en het pad aanwijzen, waar
langs de Heer die de Geest is, henengaat.
»)Maar als die dag ook ten einde is, dan breekt er geen
nieuwe aan over deze huishoading. Dan heeft het Christen-
dom zgne bestemming vervuld; want het is geroepen, de klove
te dempen tasschen God en de menschheid, en het is be-
stemd, de zonde te vernietigen — en de kr^g is ten einde,
als er geen vgand meer is* Dan heeft God Zgne bedoeling
bereikt; want, dat de zedel^ke schepping vol van Hem zou
zgn, en in die volheid zon jubelen, is het doel van de Eeuwige
Liefde; dan heeft het menschdom z\jne bestemming bereikt;
opgevoed te worden voor hooger werkkring, r^p gemaakt te
worden voor hooger openbaringen van den Oneindige, dat
toch is de bestemming van ons geslacht*
»Als dan het oordeel is volbragt en de zonde vernietigd,
als allen den naam des Heeren aanroepen, en de Geest is
uitgestort over alle vleesch, en wanneer alle zonen en alle
dochteren zullen profeteren, en alle ouden droomen droomen,
en alle jongelingen gezigten zien,. en over de dienstknechten
en dienstmaagden Gods Geest is uitgegoten, dan is het einde
van den laatsten dag; dan, wanneer de Geest zal te niet ge-
daan hebben alle heerschappij, en alle magt en kracht, dan
zal de GBBiSTüS, die als Koning heerschte, tot dat H\j al de
vyanden onder Z\jne voeten gelegd had, het koningrijk aan
Grod en den Vader overgeven.
nDan zal men niet meer bg dagen tellen, omdat er geen
nacht meer zal z^'n*
))Dan is het eeuwig morgen.
i)Dan, de zonde niets. God alles, alles in u en alles in mij.
i)Hoe hijgt ons hart naar den avond van den jongsten dag!
»Bep uwe vleugelen, Geest van God, dat de avondkoelte
weldra ons *t brandend voorhoofd kusse
ïi Wanneer? Ach, wanneer?"
Over de uitvoering kunnen w\j kort zijn. Zij is geheel de-
zelfde die men van den Heer van deb wiel in de nMaande-
lijksche Leerredenen", en andere producten z\jner pers, ge-
woon is: hetzelfde papier, hetzelfde formaat, dezelfde letter,
nagenoeg dezelfde omslag. Alles is goed en degel^'k: de druk-
feilen, gejyk I, bl. 49: naanspreek", voor : cumspraakj zijn weinig
GELOOPSVERSTERKIXG. - 505
in getal. Mogt ecbter het niterlijke van een werk als dit niet
wel wat sierl^ker zijn?
De keyser wete, als beets, de vaardige pen te regter tijd
het Hora! toe te roepen, dan zal de nGreloofsversterking"
voor zijne geestverwanten wezen wat de »Stichtel^*ke Uren",
voor die van beets zyn! v. p.
Het Evangelie en de Litteratuur^ door j. h. oüniïixq, jr. Eene
Voorlezing^ gehouden in het Leesmuseum te Utrecht, den ^^^
December 1855, met inleidende Voorrede en Aanteeheningen.
Te Utrecht, bij Kemink en Zoon. 1856. In gr. 8ro. 70 hL
f :-75.
Het is geene ligte zaak, over den inhoud en de strekking
dezer Voorlezing een juist oordeel te vellen. Er ligt eene
uitgebreide en grondige kennis der litteratuur by ten grond-
slag, en de Schrijver toont te dezen opzigte eene belezenheid,
die hem het onbetwistbaar regt geeft, om mede te spreken.
Wij beroepen ons o. a., ten bewijze hiervan, op bl. 89, waar
hij in korte en krachtige trekken de algemeene beginselen op-
geeft, die als poëtische idealen of als hoofdrigtingen des
levens in de ziel der volkeren, bl\jken8 hunne litteratuur, ge-
leefd hebben. Ook is er wel geen tw^fel aan , of het is hem
met de zaak des Christendoms volkomen ernst. Haar te be-
vorderen en haren invloed, ook op het gebied van weten-
schap en kunst, met kracht te handhaven, schijnt h^ zich tot
de schoone taak zyns levens gekozen te hebben. Wy juichen
deze keuze van heeler harte toe, en verbl^'den ons, dat hij,
met zoo grondige litterarische kennis toegerust, ten voordeele
dier heilige zaak zijne stem verheft* Maar als hij nu in deze
Voorlezing de vraag zich ter beantwoording voorstelt: »Heeft
de litteratuurwetenschap eenige betrekking tot het Christelyk
geloof? Moet de Christen zijne geloofsovertuiging invloed laten
uitoefenen op zyne beschouwing van dit gedeelte van de ge-
schiedenis der menschheid ?" dan aarzelen wij wel niet, om die
vraag met hem toestemmend te beantwoorden, maar meenen
toch dat dit antwoord, om regt overtuigend te zijn, eerst
zal kunnen gegeven worden, wanneer de vraag zelve naauw-
keuriger zal z\jn geformuleerd. Zoo als zij thans luidt, lijdt
606 J. H, GüNXiyO, JK.,
zij aan daisterbeid en voort tot begripeverwarring. Het «Cbris-
telyk geloof" wordt hier blijkbaar verwisseld met »de geloofs^
overtuiging van den Christen", en op den titel was van het
«Evangelie" gesproken. Nu eens wordt er gezegd (bl. 21):
nHet Christelijk geloof is een geloof niet aan begrippen , maar
aan historische feiten, die, in het hart opgenomen, daar tot
beginselen worden ontvouwd". Dan eens wordt er (bl. 24)
uitsluitend gesproken van het feitelgk bestaan van nhetGods-
ryk" op aarde. Later wordt het Christendom (bl. 32) terug-
gebragt tot de historische werkelijkheid van Hem, dien de
Kerk met eene stoute, maar gelukkige poging den »6od-
mensch" heeft genoemd, nik 8tr\jd met niemand" — lezen
wg bl. 12 — «over de wijze, waarop hg de vereeniging van
het Goddelijke en menschelgke in Christus of het Christen-
dom zich denkt of wil uitdrukken , zoo slechts de taak erkend
worde niet alleen in hare waarheid op zich-zelve, maar ook
in de noodzakelijkheid harer alz\jdige toepassing op weten-
schap en leven." Elders weder zijn het de inwendig-sub-
jectieve «beginselen" van den Christen, die op den voorgrond
worden geplaatst, en op bl. 9 worden de grondbestanddeelen
van «ons Christelijk geloof, dat wij als een feu niet bewy-
zen, maar slechts verkondigen", in dezer voege opgegeven:
«Door onderwerping aan het gezag van Gods "Woord de hoog-
ste vqjheid des geestes. Door getrouwe aanvaarding van de
dwaasheid des krnises de hoogste wijsheid. Door zelfveroor-
deeling en ontkenning van alle eigen verdienste de rechtvaar-
diging en heiligmaking. Door wedergeboorte de ingang in het
koningrijk Gods : door str\jd de vrede , door den dood het leven
en de heerl^kheid". Daarby wordt met vollen ernst afstand
gedaan (bl. 11) van alle aanspraak op «wetenschappelijkheid",
en zelfs, onvoorzigtig genoeg, verklaard: «wat voor de weten-
schap eene onbewezen onderstelling is, dat is voor ons geloof
de hoogste zekerheid". Wij zouden meer van dien aard uit
deze Voorlezing kunnen aanvoeren, o. a. betrekkelijk het ge-
zag van de H. Schrift of de oorkonden des geloofs, terw^l
toch (bl. 43) het streven «zoo wel ongodsdienstig als onweten-
schappelijk" wordt genoemd, om «het verheven boek der Gods*
dienst tot een ongeroepen rechter over allerlei met haar niet
onmiddellyk zamenhangende wetenschap te verlagen". Zie,
waar de voorgestelde vraag tot zöö verschillende opvattingen
HET EVA>fGELlE K» DB LITTERATüüB. 507
gereede aanleiding geeft, daar bl\}kt zij te onbepaald te zijn,
om voetstoots beantwoord te kannen worden. En waar bij,
die antwoordt, in plaats van vóór alle dingen scherp te on-
derscheiden, zóó verschillende opvattingeiv doorë^nmengt, en
na eens het historisch Christendom, dan eens het objectieve
Christelyk geloof, dan weder eigen sabjeotieve geloofsmeenin-
gen onderling verwart, zonder zich duidelgk rekenschap te
geven van hetgeen hy eigenlek wil; daar mist zijn antwoord,
hoe veel goeds het ook bevatten moge, uit den aard der zaak
de vereischte overtuigende kracht* Wat ons betreft, wQ ach-
ten de opgeworpen vraag, vooral ook in onze dagen, hoogst
belangrijk, maar meenen tevens, dat hare beantwoording niet
zóó moe^'el^jk is als z^ den Schr\}ver dezer Voorlezing toe-
schijnt, mits men slechts uitga van eene scherpe onderschei-
ding van hetgeen het Christendom eigenlek is, en er bovenal
op aandringe, dat de beoefenaar der litteratuar-wetenschap
zelf naar geest en gemoed een Christen zQ in de ware be-
teekenis van het woord. Wg moedigen den Heer ou!7KtKa
aan, om, zoo mogel^k, aan zyne uitgebreide en grondige lit-
terarische kennis de wetenschappel^'ke beoefening der Grodge-
leerdheid, die alleen tot eene even veelzydige en grondige
kennis van het Christendom leiden kan, toe te voegen, en
achten hem, als h\f deze zal verkregen hebben, boven ande-
ren uitnemend berekend voor de — wg herhalen *t — schoone
taak, die h\{ misschien een weinig voorbarig heeft aanvaard.
Leerredenen van h. stsexbsrg. Predikant te Amsterdam, Met
portret. Te Schiedam^ bij H. A. M. Roelants. 1855. In gr.
Qvo. 239 W. ƒ 8 . :
Niet ongewoon is het dat een Predikant, zijne Gemeente
rerlatende om de Evangelie-bediening elders voort te zetten,
wordt aangezocht, om haar een bundel leerredenen ter ge-
dachtenis achter te laten. Indien aan al dergelijke aanzoeken
wierd gehoor gegeven, waar zon het einde zyn? Grewoonl^k
worden zy dan ook afgeslagen. De Heer STEEKBEsa echter,
na een kort verbluf, te Schiedam naar Amsterdam vertrek-
kende, maakto eene uitzondering op den gewonen regel. En
na den handel, een tiental leerredenen bevattende , met opmerk-
508 B. STEKNBEBO,
zaamheld en belangstelling te hebben gelezen , daiden w\j bem
dat in geenen deele ten kwade.
Letten wg op den inhoud , dan hebben wij niets dan lof toot
de keuze der onderwerpen , die, zonder alledaagsch te zijn^
tot de. niet ongewone behooren , met den hoofdinhoud des Evan-
gelies in naanwe betrekking staan, en genoegzame yerschei-
denheid opleveren. Evangeliesch is de opvatting der Christe-
lijke waarheid, die hier gevonden wordt, getuigenis dragende
van grondige kennis en heldere denkw^ze. Ernstig is de
toon die hier wordt aangeslagen, zonder overspannen te zyn;
en blijkbaar is het den Prediker te doen, om z\)ne hoorders
b\j hen-zelven te bepalen en tot chbistüs te brengen, of in
Hem te ' doen opwassen. Vooral wordt de praktische z\jde
des Christendoms. op den voorgrond geplaatst, en op de be-
oefening aangedrongen. Wij vermelden dit met goedkeuring;
maar desniettemin: eene of andere leerrede, meer opzettel^k
aan de voorstelling en verklaring der waarheid toegew^d,
overeenkomstig de behoeflen der Cremeente in onze dagen , ware
hier, onzes oordeels, niet misplaatst geweest. Ook betreuren
w^ het, dat hier geene enkele leerrede gevonden wordt ont-
leend aan het O. T. Het zou echter onbescheiden z^'n, om
van ëënen bundel alles te vergen, en een tiental plaatsen is,
bij eenigen voorraad van keuze, spoedig gevuld. De intrede.
Col. m: 4^, nCHBiSTCs ons leven*', opent, en het afscheid over
Joh. xu: 27, 28* sluit de r^\ Voorts treft men hier aan uit
de Evangeliën Matth. xiii: 30*, »de vermenging van goeden
en boozen in de Gemeente**, MaUh. xni: 38*, »het veld der
B^belverspreiding*' , Matth. xm: 45, 46, »de gelijkenis van
de kostelgke parel**. Luk. xxrv: 13 — 24, njszus, de reisgezel
op onzen levensweg**, en Joh. ix: 35 , ngelooft gij in den Zone
Gods?*' en uit de Apostolische Brieven Eom. vu: 19*, »de
very deling onzer goede voornemens*', 1 iTor. rv:20, «het wezen
des Christendoms", en 1 Joh. v: 4*", nhet geloof, dat de wereld
overwint**. Zonderling, dat niet ëëne leerrede eenig grooter
gedeelte der Schrift in opzettelijke behandeling neemt. Wy
vreezen dat dit over *t algemeen veel te weinig geschiedt.
Ook aan den vorm kunnen wi^ in meer dan ëën opzigt onze
goedkeuring geven. De plannen zyn doorgaans eenvoudig,
soms vernuftig, altijd tot bereiking van het voorgestelde doel
gepast, en naar den aard van het onderwerp, dat in behan-
LEERREDEXE!Ï. 509
deling 18, berekend. De ontwikkeling gaat meestal regel-
matig en geleidelijk voort, zonder sprongen, maar ook zonder
verrassende wendingen of grepen. Vrij van alle gezochtheid,
maakt de stijl geen jagt op overbodig sieraad, zonder daarom
vreemd te zyn aan alle verheffing en nataurlijke afwisseling.
Er is hier ware populariteit, en de zucht om voor allen ver-
staanbaar en nuttig te zijn, straalt in elke leerrede door. In
één woord: het bevreemdt ons niet, dat steexberg te Schie-
dam gaarne gehoord, en te Amsterdam begeerd werd. Zoo
wel de vorm als de inhoud zyner leerredenen regtvaardigt de
uitgave, b\) eene gelegenheid als hem daartoe werd aange-
boden. En harteiyk wenschen wij dat zijne Evangelie-predi-
king in de hoofdstad door velen naar eisch gewaardeerd en
gezocht worde, en dienstbaar zij aan den opbouw der Gemeente.
"Wij moeten echter opregt zijn, en ook onze aanmerkingen
onbewimpeld mededeelen, zonder daarom iets af te dingen op
den gegeven lof. Hoe veel er ook in deze leerredenen moge
voorkomen dat ons navolgenswaardig toeschijnt, modellen
z\jn z\j niet. Veeleer hebben zij iets zeer gewoons en mid-
delmatigs, en onderscheiden zij zich te weinig door diepte van
opvatting en ontwikkeling, door keurigheid en puntigheid van
vormen, door verheffing van toon en kracht van welsprekend-
heid, zoo als elders wordt aangetroffen. Ook zijn sommige
plannen in ons oog meer of minder berispel\jk. Of de ryke
inhoud der vraag: «gelooft gij in den Zone Gods?" wordt te-
ruggegeven door hare oplossing in deze vragen: »wat denkt
gy van-, wat doet gij voor-, wat verwacht g\j van den Zone
Gods?" betwijfelen wy zeer. Ongeoorloofd achten wij het, uit
een homiletisch oogpunt beschouwd, bij de behandeling van
de «gelykenis van de kostelyke parel", ten einde »de uit-
nemende waarde van het Godsryk" te doen kennen, ook te
spreken van »de vreugde, welke het verschaft", waartoe die
gelijkenis, volgens de eigen bekentenis van den Prediker, geene
regtstreeksche aanleiding geeft. Het » onvermijdelijke van de
vermenging van boozen en goeden op aarde" kan, zoo wij
wèl zien, niet bewezen worden uit »de onvolkomenheid van
het aardsche", zonder de fout te begaan eener redenering in
circulo. nllet hooge belang", niet van die vermenging zelve,
maar van hare opmerkzame overweging , valt eenigermate zamcn
met haren wweldadigen invloed". Zoo breed »de aard van
510 n. STEEXBERG,
het Christendom*', ten bewijze dat het uniet in woorden ge«
legen is , maar in kracht", besproken wordt , zoo vlugtig wordt
de strekking in het licht gesteld , waarover eigenlijk ook wei-
nig meer te zeggen viel. Is het plan vernnflig, waarbij nhet
veld der Bijbelverspreiding" beschouwd wordt als »een wyd
uitgestrekt, pas ontgonnen, veel belovend en zeer dankbaar
veld", het valt in het oog, dat de tekst slechts regt gaf om
te spreken over de eerste bijzonderheid, en het klinkt vreemd
te hooren zeggen, dat ))het pas ontgonnen veld nu reeds onze
bewondering verdient", daar het veeleer eene beschamende ge-
tuigenis aflegt van den tragen ijver der Christenheid. Han-
delende over »de overwinning der wereld door het geloof*,
komt STEENBERa ons voor, niet geroepen te zyn, om ook »de
kroon der overwinning'* te schetsen, die den edelen strijder
op de slapen wordt gedrukt, en minder nog, om van eene
ndistelkroon** bij de wereld, van eene neerekroon" bij jezus,
en van eene nkroon der volkomene vergelding** te spreken*
Zou niet de overwinning zelve de kroon zgn, die de strijder
behaalt, en zou hQ nog eene andere behoeven, begeeren of
verwachten kunnen? Ook willen wy de bescheidene vraag
niet terughouden: oï Joh. xii: 27, 28* wel een gepaste tekst'
voor eene afscheidsrede kan heeten, en of het wel voegzaam
is, b\j zulk eene gelegenheid te spreken over nde stemming
van den Evangeliedienaar in die ure". Wij mogen toch ons-
zelven niet prediken, en moeten daarvan ook zelfs den schijn
zoeken te vermeden. Nog iets. De derde leerrede, over I^ib.
xxiv: 13 — 24, achten wy verreweg de minst gelukkig ge-
slaagde in den ganschen bundel. Hoe veel goeds en beharti-
genswaardigs zij ook bevatten moge, het hoofddenkbeeld, dat
er in ontwikkeld is, ligt volstrekt niet in den tekst, en kan
daaruit slechts door middel eener vergeestelijkende schriftver-
klaring worden afgeleid. Men vergeet bovendien onder de
lozing, dat hier eene leerrede voor ons ligt, oorspronkelijk
bestemd om op het Paaschfeest te worden voorgedragen, en
de Paasch vreugde der Christenheid te leiden en te heiligen.
En was de Prediker in zyne Gemeente door het bestaande
gebruik misschien verpligt om zich bij de eerste held van
het belangwekkend verhaal te blyven bepalen, er was echter,
£00 veel wij weten, volstrekt niets, dat hem drong, om juist
LEERBEDEXEX. 511
de26 leerrede door den druk gemeen te maken. Navolging
verdient zij althans zeker niet*
W\j zonden, na deze algemeene opmerkingen, nog tot bet
bespreken van onderscbeidene bijzonderbeden kannen afdalen,
maar weèrbouden ons daarvan; deels omdat deze bundel zijnen
weg wel reeds gemaakt zal bebben ; deels omdat w\j den scb\jn
vreezen, als of wij slecbts te luider geprezen badden, om na
zoo veel te scherper te kunnen laken. Genoeg echter is er in
het midden gebragt, om STEEifBEBQ opmerkzaam te maken ook
op de leemten van zijnen kanselarbeid, en hem op te wekken,
dat h\j voortga in zijnen belangrijken werkkring zich te oefe-
nen en te bekwamen. Van zijnen ijver verwachten wij, dat,
indien hij nog eens wéér met zulk een bundel mogt te voor-
schijn treden, het bew^'s niet ontbreken zal van meerdere
r\)pheid van ontwikkeling en diepere inzigten in het Evan-
gelie onzer behoudenis. Maar tot welke hoogte hij ook moge
opklimmen, nimmer zal h\j zich, vertrouwen wij, dit tiental
behoeven te schamen , dat te Schiedam en elders blijve spreken
ook nadat hij vertrokken is.
Hoe de etschen der Bisschoppen van OostenrijJc s Lomhar dij e ^
door Keizer leopOLD II, in 1791 werden beantwoord; vol-
gens een staatsstuk nog voor onzen tijd behartiging waardig.
Naar den Italiaanschen tekst, en de Aanmerkingen van den
Hoogduitschen Vertaler. Met een woord vooraf y naar aan-
leiding van het Oostenrijks Concordaat , door ö. E. w. db
WIJS, Predikant te Schoonhoven. Te Schoonhoven , bij S. E.
van Nooten. In gr. 8vo. XXYl en 32 bl f :- 60.
De beroemde Leidsche Hoogleeraar kist, die een even ijverig
Protestant als gelukkig beoefenaar der Kerkgeschiedenis is,
maakte den Eerw. de wijs opmerkzaam op een geschrift uit
de laatste helft der vorige eeuw, getiteld: n Seiner Majestüt
des Kaisers leopolds des Zweiten, K'ónigs von Hungarn und
B'óhmen^ Erzherzogs von Oestreich, und Herzogs von Mailand,
tt. 5. w, Abfertigung der Forderungen des Erzbisschofs und der
Bisschxfe der '&streichischen Lombar die. Italienisch und Deutsch,
mU Anmerkungen begleüet von vebehund. Frankfurt am Main,
512 HOE DE EISCnEN DER BISSCHOPPEN VAN OOSTENRIJKS
bei PRIEDRICH ESZLIXGER, 1791. 96 bl. S\ (*). Daarin wor-
den de bedenkingen, verzoeken, klagten en eischen van ver-
schillende Bisschoppen , nadat leopold II de Kerk binnen hare
wettige grenzen had ternggebragt , beantwoord, op eene wijze
den Vorst waardig, die zich z\)ner roeping en magt bewust
is. Te regt rekende Prof. kist, vooral in deze dagen, eene
meerdere bekendmaking van dat Eeizermke stak van groot
belang, en wekte hij den arbeidzamen de wijs op om het in
onze taal over te brengen. Met dat stuk in handen, en het
oog op den tegen wpordigen toestand van Oostenr^k, geboren
uit het ten vorigen jare met Rome gesloten Concordaat, zegt
de Eerw. de wus: »De lezer zal met ons verbaasd staan over
de onbeschaamdheid van vele eischen der Bisschoppen, welke
dit staatstuk ons doet kennen , en wanneer h\) inziet, hoe het
meeste dat toen geëischt werd , maar wijselyk geweigerd, thans
is ingewilligd geworden; hy zal zich nog te meer moeten ver-
wonderen over de wijze waarop zoo groote gunsten worden
genoten, en, terwijl hij over Rome*s aanmatigenden geest zich
ergert, wenschen, dat iedere regering dien naar het voorbeeld
van LEOPOLD mogt weten te waarderen, en daar tegen op hare
hoede te zijn." — Het voorbeeld der beide voortreffelyke zonen
van de beroemde maria theresia schijnt thans voor Oosten-
rijk verloren te zijn gegaan. De zelfstandigheid toch en het
regte inzigt van het welzijn van eiken Staat in het algemeen,
en van Oostenrijk in het bijjzonder, die de elkander opvolgende
broeders, de Keizers joseph II en leopold II, in zoo hooge
mate eigen waren, mist de tegenwoordige jonge Keizer frans
joseph L Het ten vorigen jare gesloten Concordaat strekt
daarvan ten bew\jze. Immers dat Concordaat berooft den
Vorst van z\jn regt, en doet een status in statu ^ een imperium
in imperio ontstaan ; maar daarom is het ook niet wel mogel^k
dat dit Concordaat in de tweede helft der negentiende eeuw
van langen duur kunne zijn.
Ook in ons land bevelen w^ de lezing van dit stuk zeer
(*) De Itali&ansche titel van het Staatsstak is: Dispaccio di S, M, firn-
peratore leopoloo II, B^ éTHungaria e di Boemia, Arciduca d*Atuiria,
e Buea di Milano, ete, etc. in riposia alle domande degïi Arcivescovo e
Vetcovi delta Lombardia Auitriaca,
LOMBARDUE, EXZ. IN 1791 ^YERDEN BEAKTWOORD. 513
aan, inzonderheid aan hen die by den ook in Nederland kHm-
menden overmoed der Koomsche Hiërarchie regt willen weten
waar de grenzen z\jn tusschen Kerk en Staat.
De algemeene, hier en daar wel eens wat langwijlige, be-
schouwingen van den Heer de wus, die tot Inleiding strek-
ken, en de Aanteekeningen van den Hoogduitschen Vertaler
verhoogen niet weinig de belangrykheid van dit geschrift,
t.
Godsdienst in het dagelijhsche leven* Leerrede door den WeU
Eerw» Heer johx gaird, Predikant te ErroL Gedrukt op
bevel van Hare Majesteit de Koningin van Engeland, Uu het
Engelsch. Te Arnhem^ hij J. W. Swaan. 185 6, In gr, 8i;ö.
81 hl f :- 80.
Eene leerrede uitgegeven op last eener Koningin, b\j dui-
zendtallen in Engeland verspreid, en zelfs, na voorafgaande
aankondiging, door den Eerw. makspield te Londen uitgespro-
ken, om ook mingegoeden met haar bekend te maken, wekt
onwillekeurig het verlangen op om haar te lezen. Daarenbo-
ven heefl het onderwerp iets dat schier allen belang inboezemt.
Hoe velen er toch van doordrongen zijn dat de Godsdienst
zich in het dagelijksche leven openbaren moet, slechts weinigen
zijn er die eenigzins grondig weten op welke wyze dat moet
geschieden. Dat de Evangelische beginselen het leven moeten
doortrekken als de zuurdeesem het deeg; dat het zijn moet,
zoo als PAüLüS schreef (I Kor. x: 31); «Hetzij dan dat gij eet,
hetzg gij drinkt, hetzy gy iets anders doet, doet het al ter
eere Gods" — wordt te weinig door de Christenen bedacht.
Men zondert uren en dagen af voor opzettel^ke Gods vereering,
gelijk men andere wijdt aan beroepsbezigheden en uitspannin-
gen. Tegen die dwaze, niet Evangelische, vooral in Engeland
heerschende begrippen, komt de Eerw. caird met kracht op
in eene regt praktische leerrede over Eom. xii: 11: «Zijt niet
traag in het benaarstigen ; zijt vurig van geest; dient den Heer.'*
Caird betoogt: dat de Godsdienst met den arbeid van het
dagelijksche leven bestaanbaar is; dat men om in de nabij-
heid Gods te leven, zich niet aan de wereld en hare bedrijven
behoeft te onttrekken ; dat de arbeid in het groote wereldplan
is opgenomen, en voor de menschen in elk geval pligt, in de
514 JOBX CAIRD,
meeste gevallen noodzakel^'kbeid is. — Het £\j yerre, dat wg
de vertaling zouden wenschen van vele Engelsche leerredenen;
de homiletiek toch staat in Nederland veel hooger dan in En-
geland, en wij zouden beter aan Albion, dan Albion aan ons,
veelsoortige modellen van echte kanselwelsprekendheid kunnen
leveren; — maar toch over de vertaling van deze leerrede
verblijden wij ons* Hoe naauw de band tusschen de Godsdienst
en het dagelijksche leven moet en kan wezen, stelt de Eerw.
CAiBD ten duidelijkste in het licht.
Hoe goed en heilzaam zou 't kunnen zijn, als deze voor-
treffelijke rede in de handen mogt komen van de duizenden
die zeggen geenen tgd voor Godsdienst te hebben; als z^ door-
dringen mogt tot in de binnenkamers der vrome dweepers, en
ook in de eenzame cellen der kloosters mogt bekend en be-
grepen worden. Wij zeggen het caibd na: «kimmer zal hy
in den verheven en heiligen zin van het woord Godsdienstig
worden, tenzy h\j het tot die mate van dagelijksche verloo-
chening van zich-zelyen, weerstand aan verzoeking, vriende-
lijkheid, zachtheid, ootmoed, medeleden, weldadigheid heefl
gebragt, welke slechts in de dagel^ksche aanraking met de
wereld verkregen wordt. Zeg dus niet dat de arbeider, koop-
man of daglooner weinig of geen tijd heeH; zich aan de Gods-
dienst te wijden. Met niet minder regt kunt gy beweren dat
de zeeman, te midden van stormwind en golfslag, geen tijd
heefl de wetten der zeevaart in acht te nemen ; of de aan-
voerder in den kr\jg geen tijd voor de krijgskunst. Zoo het
niet hier is; waar zal het dan zgn? Godsdienst is niet het
onafgebroken lezen van goede boeken ; Godsdienst is zelfs niet
een gebed, lofzang, heilige instellingen: deze zijn noodzakelyk
om Godsdienstig te zijn — niemand is zonder deze Gods-
dienstig. Doch Godsdienst, ik herhaal het, bestaat voorna-
melijk en hoofdzakelijk in fiet verheerlijken van Grod te mid-
den van de pligten en beproevingen des levens — het rigteu
van onzen koers door de tegenwinden en de stroomen der
verzoeking henen, b^ het starrenlicht van pligt en geweten,
en den zeilsteen der Goddelijke waarheid — mannel^k, ver-
standig en moedig te stryden voor de eer van Christus, onzen
oversten Leidsman. Weg dan met het denkbeeld dat Leeraars
en Heiligen Godsdienstig kunnen zijn, maar dat het onmoge-
lijk is Godvruchtig te leven in deze ruwe bedrijvige wereld!
QODSOIENST IX HET DAG£LXJKSGH£ LEYEK. 515
Wat zeg ik , hier is het tooneel , hier het eigenaardig en waar
gebied der Godsdienst — de plaats waar het blyken moet, dat
Godsrrucht niet het droombeeld is van zondagen of stille uren
▼an afzondering, dat zij bet heldere daglicht dragen, en de
stormen en botsingen, in hare aanraking met de wereld door-
staan kan — de plaats, in één. woord, om het bewijs te leveren,
dat het niemand onmogeiyk is ter zelfder t^d niet traag in het
benaarstigen, vurig van geest te z\jn, en den Heer te dienen.**
t.
Woordenboek van dé Geschiedenis der Christelijke Kerk. Boor
den Schrijver van: n Tabel van de Geschiedenis der Christe-
lijke Kerk'\ Te Kampen^ bij K. van Hulst. 1856. In gr,
Svo. 236 W. ƒ 2 - 25.
W\j leven in eenen t^'d van algemeene en b^zondere, oor-
spronkelijke en vertaalde Woordenboeken , omdat ieder in onze
dagen gaarne goedkoop, spoedig en gemakkelijk van alles wat
weten wil. Jammer maar, dat zij bij velen de lezing van
degelijke boeken vervangen, en daar allemadeeligst werken;
want de oppervlakkige woordenboekenwijsheid is gelijk aan
een boom zonder wortelen.
In het algemeen keuren wy het gebruik van Woordenboeken
af; maar willen toch niet ontkennen dat z^j, met oordeel ge-
bruikt, groot nut kunnen hebben, door het geheugen te gemoet
te komen. — Als w\j aannemen dat een historisch Woorden-
boek der Christelijke Kerk de beoefening der Kerkgeschiedenis
zelve niet zal doen verminderen, zouden we hun die er be-
hoefde aan kunnen hebben , met de verschoning van een Woor-
denboek, dat in de volledigheid en de behandeling der arti-
kels aan de vereischten voldoet, geluk wenschen; maar dat is,
naar ons gevoelen, het geval niet met het werk dat voor ons
ligt. Het boek doorbladerende misten w\j eene menigte arti-
kels, zelfs een over jezcs cbsistds, den Stichter der Kerk,
die er toch waarlijk niet in ontbreken mag. Van de overige
ontbrekende willen wg er maar eenigen noemen. Zoo misten
wy artikelen over: Adbiaxüs VI, Altaar, Antinomianen, An-
tiochië; Ban, Biecht, Boerenkrijg; CALiXTü8,Calixtönen, Ca-
pito, Christenen; Doceten; Apocryphe Evangeliën; Fichte;
516 WOORDENBOEK, EKZ,
Pacificatie te Gend; vax Heüsde, Huwelyk; Jagobi; Kerk-
bouw, Kerkeiyk regt, Ketters, Kr ais, Kwakers ;LA.MPE,Lam-
peanen, Liturgie; Materialisme; Neologen, Newton, Nomi-
nalisten; Laatste Oliesel, Osiaxder; Pausen , Pius V, PiusIX,
Praedestinatie, Puriteinen, Puseïsme; Reliquiën; Saladin,
Schelling, Schleiermachee, Schwenkfeld, Sixtüs V, Smal-
kaldische Verbond, Spangenberö, Swedenborö, Symboli-
sche boeken; Vasten, Vervolgingen, Voetianen, Vormsel;
Wilberforce, Willebrord.
De bewerking van sommige artikelen is vry goed, maar
vele zijn, vooral door hunne kortheid, van te weinig belang.
Wij staven dit met een paar voorbeelden:
»CoLONNA. Aanzienlijk geslacht in Italië, welks leden dikwijls
op den gang der Kerkelijke zaken veel invloed hebben uitge-
oefend."
^Orgels vi de kerken. Kwamen omstreeks de 7* eeuw oit
Griekenland naar Italië, van waar zg verder werden ver-
spreid."
» Sacramenten. Uit de heilige gebruiken zijn allengs de
Sacramenten ontstaan, welker begrip als teeken en uitdeeling
der Goddel^'ke genade, en welker zevental, als de gewigtigste
oogenblikken des levens heiligende, voornamelijk door petrus
LOMBARDUS CU GRATiANUS werden vastgesteld.**
De slotsom onzer beoordeeling is, dat de Schr^'ver ontegen-
zeggelijk tact hcefl om kortelij k historische by zonderheden
zamen te vatten; maar h\j schynt zich geen ander doel te
hebben voorgesteld, dan om in den kortst mogel^ken t\jd een
Kerkel^k Woordenboek te compileren: blijken van weinig on-
derzoek en veel overhaasting vindt men er in menigte. Mogt
de S. eens besluiten om een volledig, en met zorg behandeld
Woordenboek te leveren, dan zouden wij hem onder anderen
ten gcbruike ook aanbevelen: rheinwald. Die kirchlicke Ar-
chaeologie; gieseler, Lehrbuch der Kirchengeschichte ; winer,
Bibl, Realmrterbuch ; het Woordenboek voor het Christelijk Gezin ;
VAN SENDEN, Geachiedenis der Bij belbeatrij ding en Bij belver dedi^
ging; moll, Het Kerkelijk Leven der Chriatenen, en de laatste
uitgave van het Converaationa Lexicon.
t.
GEXEESKÜXDB EN ABTSENUUENGKÜXDE. 517
Oeneeahmde en Artsemjmenghunde. (VolksbibUotheeh^ N^. 26.)
T€ Amsterdam^ bij Weytingb en van der Haart. 1855. —
Oêgondheidêlêer voor het Volk^ door p. habttenroth, Med.
Doet. te Amsterdam. (Volksbibliotheek , N'. 28.) Te Ameter-
damy bij Wejtingh en van der Haart. In M, 8vo. (zonder
paginatuur). Per N\^ bij vOeeh.^ f: - 22i, buiten inteek. ƒ : - 25.
Beide, onder bovenstaande titels uitgegeyen stokjes zgn,
wat onderwerp en yorm betreft, naanw aan elkander yerwant,
en werden aan steller dezes gemkt\}dig ter aankondiging toe*
gezonden. De ongenoemde Schrijver van bet werkjen over
de nGreneesknnde en Artsengmengkande** zegt, dat b^ zlcb
als doel beeft voorgesteld: »Het bekend maken aan ben, die
zich met andere vakken bezig boaden, van naaawkearige be-
grippen omtrent bet onderwerp dier wetenschap, baar doel,
bare maatschappelijke behoefte, en in welk opzigt z\j van an-
dere vakken van wetenschap afgescheiden is. Wg willen das
alleenl^'k algemeene en beknopte denkbeelden mededeelen over
geneeskunde, haar doel, hare diensten behandelen, die z\j der
maatschappy bew\|8t, over de talrijke kundigkeden spreken,
die den geneesheer onmisbaar z\jn , en eindelQk over de wijjze
waarop deze z\jne verkregene kennis moet in praktik bren-
gen.** Aan dit voornemen en aan dezp door bem-zelven ge-
stelde eischen is de Schrijver, zoo veel mogelijk, getrouw ge-
bleven. Dat echter bet popalariseren eener wetenschap hoogst
moejelyk is, blgkt weder op nieaw, als wy den inhoud van
zijn gesohriftje naauwkeuriger nagaan. Bij de behandeling,
b. V., der vergiftige stoffen, die onder de eigensoortige (speci-
fieke) ziekte-oorzaken eene voorname plaats bekleeden, wordt
te regt onderscheid gemaakt tusschen vergift^ venijn en emet-^
etof^ maar de bescbr\jving van die drie soorten laat, wat de
duidelijkheid betreft', het een en ander te wenschen over.
»Het vengn" — zegt de Schryver — is een natuurlijk voort-
brengsel, dat gewoonl^'k door afzonderl^ke daartoe bestemde
werktuigen wordt afgescheiden, welke afÏKsheiding, even als
alle andere verrigtingen van bet dier, steeds plaats heeft. De
werking van het ven\jn is zeer snel, en bovenal bl\jft bet zich
bepalen tot het voorwerp hetwelk daardoor is aangetast, die
bet niet weder verder kan mededeeleo. Dit laatste is duidelijk
BOEKBSSCH. 1856. ^. XI, 38
518 F. HA.HTTEKBOTH,
omdat de invoering van het venijn geenszins de(n) noodzake-
lijke(n) toestel ter vorming van hetzelve kan voortbrengen.*^
In die woorden toch wordt aan de afscheiding en andere ver-
rigtingen van het dierlyk ligchaam eene eigenschap toege-
kend, die voor eene phjsiologische onwaarheid gehouden moet
worden, terwijl de aanduiding der reden, waarom een venijn
zich niet op andere personen voortplant, voor den leek geheel
en al onverstaanbaar is. Evenzeer ware het b\j de behande-
ling der smetstoffen noodig geweest, het onderscheid tusschen
vlugtxge^ zich door de lucht voortplantende, en vaste ^ onmid-
dell^ke aanraking of invoering in het bloed vorderende, smet-
stoffen te vermelden en door geschikte voorbeelden op te hel-
deren.
In de door Dr. habttenrotr ontworpen nGrezondheidsleer
voor het Volk" worden achtereenvolgens »de voeding; de
dranken; de lucht; de temperatuur; de kleeding en de zinde-
lijkheid" behandeld. Aan die rubrieken had nog eene be-
schouwing der beroepsbezigheden en de zoogenaamde genees-
kundige zielsbestiering (regeling der verstands-oefeningen en
beheersching der gemoedsbewegingen en der hartstogten) moe-
ten toegevoegd worden, dewijl de door den Schrijver opge-
noemde en ontwikkelde b^zonderheden geenszins een volledig
overzigt geven van hetgeen tot het dierlijke en bewuste leven
van den mensch behoort. Overigens komt in de opmerkingen
en raadgevingen van den Schrijver somtijds al te zeer eene
geheel subjectieve zienswijze uit. Van dien aard is, b. v.,
het denkbeeld, dat verdunde koemelk met suiker, tot voeding
van jonge kinderen, dikwijls boven de moedermelk te verkiezen
is; dat ezelinnenmelk, tot dat einde, by koemelk achterstaat,
en dat kunstmatige ezelinnenmelk, uit afgeroomde koemelk en
melksuiker bereid, boven de natuurlijke te verkiezen is. Aan
de daarvoor door den Schrijver aangevoerde reden toch zal
meer oorspronkelijkheid, dan waarjieid, moeten toegekend wor-
den. »De menschen van dezen tyd z\|n te veel van de oor-
spronkeiyke type afgeweken door gewoonten, misbruiken als
anderzins, en in die afw\jking heeft ook de moedermelk moe-
ten deelen. Ik verzeker u, dat het een groot verschil zonde
opleveren, als men de vrouwenmelk van nu, en van v6<Sr
eeuwen kon vergelijken." Evenmin kan toegestemd worden»
dat pap uit brood met melk en water gekookt, beter zou z\jn
OEZ037DHEIBSL£KB VOOR HET VOLK. 519
dan beschaitpap, of dat slechts in den bast der granen be-
standdeelen van het vleesch^ geUJk de Schrijver zich uitdrukt,
dat is, eiwitaardige stoffen zouden bevat zijn* Verder is de
magerheid der hazewindhonden een slecht bewfjs voor de
noodzakel^'kheid om de sp\jzen behoorlijk te kaauwen. Dat
de thee eene bedarende werking op het hart en de bloedvaten
zou uitoefenen, is eene onbewezen stelling, en die werking
zal wel hoofdzakelijk aan het water, dat tot voertuig ver-
strekt, moeten toegekend worden. De definitie van den al-
cohol, als eene vloeistof, welke door gisting uit suiker ont-
staat, is zeer onvolkomen, dewijl van de w^ze waarop dit
geestr^k beginsel wordt afgescheiden, van de destillatie, geener-
lei melding gemaakt wordt. Het voorschrift, eindelijk, waar-
mede de beschouwing der dranken besloten wordt, komt ons
minder doordacht en menschkundig voor, omdat, bl^kens de
ervaring, gebruik en misbruik van geestryke dranken naauw
aan elkander grenzen. De door ons bedoelde woorden zyn de
volgende: nMenschen die veel koude en vochtigheid moeten
doorstaan, mogen gerust een borrel gebruiken, daar in deze
omstandigheden die stoffen zoo goed als zonder schade worden
verdragen. Koetsiers en zeelieden zouden u kunnen vertel-
len, dat, met hevige koude en nat weder, de borrel eene aan-
gename warmte geeft en minder dronkenmakend werkt. Daar-
om ook kunnen bewoners van koude luchtstreken meer sterken
drank, en met minder nadeel dan anderen uit warmer gewes-
ten, verdragen."
Bethesda. Wederlegging der redenering van den Heer schih-
MELPENKINCK VAK DEB OUB, en van het daarop gevolgde ant-^
woord van den Minister van Binnenlandsche Zaken y S. S. T. T.,
in de zitting van de Tweede Kamer der Staten^Oeneraal van
22 November 1855. Te Amsterdam ^ bij J. C. Loman, Jr.;
te Arnhem^ bij H. A. Tjeenk Willink. 1856. In roijaal 8iw.
80 bl. ƒ : - 50.
In de laatstelgk gehouden najaars-zitting kwamen de adres-
sen ter sprake, reeds bij herhaling aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal ingediend door het Curatorium eener inrig-
ting voor watergeneeskunde , onder den naam Bethesda y te
88*
520 BETHESDA.
Soeren naby Dieren gevestigd. De bestunrders dier inrigtinj
verlangden haar namelyk voor lyders van alle standen open
te stellen, zonder verpligt te zjjn, de behandeling en het toe-
zigt daarover aan een gepromoveerden Medicinae Doctor op
te dragen. De Regering heeft geweigerd aan dat verlangen
ie voldoen, dew\jl de bestaande wetten en verordeningen ver-
bieden, dat de geneeskunst door onbevoegden wordt uitge-
oefend. Grel\jk dit door den Minister van Binnenlandsche
Zaken betoogd werd, zoo meende ook een der leden van de
Tweede Kamer, wiens naam op den titel van bovenstaiande
brochure genoemd wordt, in die zelfde zienswijze te moeten
doelen. Laatstgenoemde gaf daardoor aanleiding tot de uit-
gaaf van tachtig bladzijden druks, wier Schrijver, op bl. 29,
JUT VAK BBEUKELEBWAABD genocmd, niet zonder grooten om-
slag van woorden en gedurige herhaling derzelfde denkbeel-
den , tracht aan te wijzen , dat geenerlei Wet of Eoninkiyk
Besluit, op de gewone of allopathische geneeskunst betrek-
kelijk, ook op de water- of natuur-geneeskunst, waarvoor
Bethesda bestemd is, kan worden toegepast. Intusschen vraagt
bet gezond verstand: of de waterkuur voor alle soorten en
graden van ziekten en kwalen dezelfde is? en, zoo neen, hoe
dan iemand, zonder de minste wetenschappelijke geneeskun-
dige opleiding, den aard en den graad van elke ziekte of
kwaal zal kunnen kennen en beoordeelen? De Schrijver is
echter juist van een tegenovergesteld gevoelen, dew^l elk
Medicinae Doctor, die op eene Hoogeschool gestudeerd heeft,
volgens hem een man met vooroordeelen , en daarom voor de
leiding eener waterkuur ongeschikt is. Van die eenzijdige
oordeelvelling zal de Heer jdt noch door ons, noch door
iemand ter wereld, vreezen wy, afgebragt worden, en ver-
moedelijk zon het even vruchteloos zijn hem aan te wjjzen,
dat men b\j eene geneeskundige behandeling van laders even-
zeer door verzuim, als op werkdadige w\jze, door toediening
van hulpmiddelen, schaden kan. Ware de Schrijver met die
peccata omssionis meer bekend, dan zou hy inzien dat wette-
lyke bepalingen evenmin voor de hjdrotherapie , als voor elke
andere geneeskundige bdiandeling, onnoodig en overbodig zyn.
Moge de Schrijver ook in het vervolg — liefet echter hebben
wij dat hy niet weder als zoodanig optrede — zich ont-
houden van de talrijke en veelsoortige scheldwoorden, waar-
BETBESDA. 521
mede de gewone geneeskunst en geneesknnst-oefenaars door
hem bestempeld worden, vermits bij zoo doende zgne belan-
gen, en de zaak die bg voorstaat, meer benadeelen dan bc-
voordeelen zal.
De Zaak der Afechaffing van den Sterken Brank(;) eene zaak,
die aanspraak heeft op aller belangstelling en medewerking.
Voorlezing^ gehouden in de November-Vergadering van het
Departement MedembUk der Maatschappij Tot Nut van 7 Al-
gemeen^ door A. w* VAN CAMPEK, Theol, Doet., en Predikant
te Opperdoes, Ten voordeele der Armen^Bewaarschool te Medem-
blik. Te Tiel, bij H. C. A. Campagne. 1856. In gr. Svo.
16 bl. fi' 15.
Een met warmte en overtuiging geschreven en uitgesproken
woord, tot welks uitgave de Eerwaarde Schrijver besloot, om
den inhoud zijner Voorlezing, waartegen in het openbaar harde
beschuldigingen ingebragt waren, aan het oordeel van een
grooter publiek te onderwerpen, en om tevens de opbrengst
er van te doen strekken ten voordeele der Armen-Bewaar-
school te Medemblik. Zoo wel wegens inhoud als vorm zal
die Voorlezing, gel^k wy vertrouwen, met belangstelling aan-
gehoord zijn, en met geene mindere goedkeuring zal zij ook
nu, na nzonder eenige verandering te zijn uitgegeven**, door
allen die in de zaak der afschaffing belang stellen, gelezen en
overdacht worden. Tot die belangstelling en medewerking
werden de hoorders opgewekt »als leden der Maatschappij
Tot Nut van 't Algemeen; als behoorende tot de grootere
maatschappij der menschheid; als Christenen'*, üit die drie
verschillende oogpunten wordt de zaak der afschaffing bepleit,
en de groote verantwoordel\jkheid aangewezen, die ten dien
opzigte, op elk onzer, als mensch en als Christen, rust. Zelfs
de vrouwen mogen niet zeggen: »Wat gaat ons de sterke
drank aan? Dat is eene zaak die de Heeren maar moeten
afmaken". Op zoodanige bedenking, welke welligt by deze
en gene hoorderes of lezeres zal zijn opgekomen, antwoordt
de Schrijver met de volgende allezins behartigenswaardige
woorden: »Wat gaat ons die sterke drank aan? Dat zegt gij
toch niet, Dames! want waarlyk, hij gaat u meer aan dan
522 A. W. VAN GAMPEX, DE ZAAK DEB AFSCHAFFIXa, £!7Z*
ons. Het is uw geslacht, dat van dien geesel duizendwerf
meer lijdt dan het onze. Ziet, die vrouwen, die daar neder-
zitten in kommer en druk, en weder met beven en sidderen
den naderenden winter te gemoet zien, omdat hare mannen
dronkaards zijn, of althans een groot gedeelte van hunne ver-
diensten aan den drank verspillen, zy zijn uwe zusters. Ziet,
die moeders, die dubbel honger Igden, omdat hare kinderen
geen brood hebben, die dubbel koude lijden, omdat zg haar
kroost niet kunnen dekken tegen het gure weder, daar hare
echtgenooten den drank liever hebben, dan vrouw en kroost,
vj z\jn uwe zusters. Ziet, die jonge dochters, die daar ge-
reed staan, om hare hand te geven aan mannen, die hunne
hand reeds hebben gegeven of op het punt zijn, om haar te
geven aan den drank; die jonge dochters, die binnen weinige
jaren tot den bedelstaf zullen gebragt zyn, z\j z\jn vu7« zusters*
£n g\j zoudt vragen: wat gaat die sterke drank ons aan? —
Neen, dat vraagt gy niet. Gy vraagt: nWat kunnen wij doen
om aan die ellende een einde te maken , of haar zoo veel
mogelijk voor te komen?** Wat g\j doen kunt? G\j kunt
uwe mannen, uwe broeders, uwe vaders aansporen, dat zij
niet langer met trage handen en slappe knieën blyven neder-
zitten; hen aansporen dat zij ons helpen, om dien gruwel te
bestrijden en te verwinnen. 6(} kunt weigeren, dien drank
te schenken en aan te bieden."
Het Begtsmiddel van Cassatie^ in verband met BegterUjhe Orga'
nisatie en Burgerlijke Begtsvordering^ beschouwd door Mr. J*
w» TTDEMAK, Advocoat te Amsterdam. Te Amsterdam^ bij
P.N. van Kampen, 1856. Ingr.Svo. VIII en 99 W. ƒ 1-20.
In geruimen tijd verscheen er geen twistschrift van zoo
belangrijke strekking, zoo diep doordacht, en zoo fiks be-
werkt, als het aangekondigde. Een twistschrift^ zeggen wy;
want de vraag, of de Hooge Baad, al dan niet, b^j eene nieuwe
regterlijke organisatie, door de Grrondwet van 1848 beoogd ,
zou blijven een Hof van Cassatie ^ dan wel, of deze zou wor-
den een Hof van Appèl ^ kwam meermalen, inzonderheid van
de zyde der Haagsche balie, ter sprake, en werd meermalen
veelzijdig besproken. Het jongste ontwerp, door den nu
Mr. J. W. TYDEMAJÏ, HET REGTSMIDDEL VAN CASSATIE, ENZ. 523
afgetreden Minister yan Justitie ingediend, stelde den Hoogen
Kaad voor als Hof yan Appèl in burgerlijke zaken , en stelde
niet voor het hooger beroep in strafzaken. Deze beide hoofd-
punten (voornamelijk het eerste) leveren de stof op voor de
onderwerpel\jke brochure. De Minister die de voordragt deed
trad af; welke voordragt door z\Jnen opvolger zal gedaan wor-
den, is onzeker. Als bestrgding van een aanhangig Ontwerp
van Wet, heeft alzoo deze brochure^ wel is waar, het belang-
rijke van het oogenblik niet meer; zij zal echter een blgvend
gedenkteeken zijn van den veelomvattenden arbeid daaraan
door den begaafden Schrijver besteed, en van den scherpen
blik door hem en z^'ne vrienden, lipman, de lanoe, molsteb
en 8. MULDEB, op het zoo belangrijke onderwerp gewor-
pen; ' — eene voorraadschuur van hetgeen kennis en ervaring,
voor de beide genoemde vraagstukken, aangeven.
De rykdom van zaken en de beknoptheid van behandeling
maken het, vooral in een Tijdschrift voor een gemengd pu-
bliek, moe\}elijk, zoo niet ten eenenmale doelloos, het boek,
èf zoo te ontleden , dat het niet meer behoeft gelezen te wor-
den, 6f daaromtrent in eene polemiek te vervallen, waaruit
al ligt een opstel zou geboren worden, grooter in omvang
dan het boek zelf. Eene enkele aankondiging, eene beknopte
schets zij dus genoeg.
Het eerste Hoofdstuk behandelt het middel van cassatie hier
te lande, zuiver historisch, en wijst op het ministerieel ver-
slag van 13 November 1848, als voor de eerste maal het
denkbeeld aangevende om het middel van cassatie in majeure
civiele zaken, door appèl bij den Hoogen Raad, te vervangen.
Het tweede Hoofdstuk bevat een beknopt kritisch overzigt
van de door den nu afgetreden Minister gedane voorstellen,
voor zoo ver die met de afschaffing of besnoeijing van het
regtsmiddel van cassatie meer b^zonder in verband staan. Er
bestaat geene volstrekte behoefte aan eene zoo gewigtige her-
vorming; in de gebreken van het bestaande kan, met be-
houd van het stelsel, voorzien worden; door den aard der
voorgestelde hervorming worden niet opgewogen de bedenke-
lijke gevolgen, daaruit te voorzien.
Plet derde Hoofdstuk bevat de gronden voor en tegen de
voorgestelde afschaffing van het regtsmiddel van cassatie in
majeure burgerlijke zaken. De Schryver stelt: 1". de voor-
524 Mr* j. vr, ttdemait,
gestelde afechaffing is ongrondwettig» mmmer is in de Orond*
wet iets anders bedoeld of gelezen, dan de regeling Tan des
werkkring van den Hoogen Baad, als Hof v(m CcusaUe* 2".
De Toorgestelde afschaffing is niet wenschel\jk: a. met het oog
op het staatsbelang, omdat de invloed van één eenig, opper-
magtigv onafhankelyk ligchaam, de facto et jvre regtsprekende
over het geheele land, veel te overwegend zon zjjn te ach-
ten, en niet in verhouding zon staan, in eenen constitutio-
nelen Staat, tot de plaats welke het wetgevend en uitvoerend
gezag aldaar moeten innemen, h. B^ eene regtspraak door
den Hoogen Raad de facto et jure zon die eenheid en zeker-
heid in de regtsbedeeling verloren gaan, die alleen eene zat-
vere en onvermengde beoordeeling van het regtepwU dooreene
Cour régukUrice^ kan schenken, c. Spoed en onkostbaarheid zullen
door de afschaffing van het cassatie-stelsel niet worden bereikt;
ophooping van zaken, in haren geheelen omvang, in al haren
omslag, onafscheidelgk van het regtspreken over feiten, zal
het gevolg zyn. d. De ondervinding pleit niet voor de voor-
gedragen afschaffing van het cassatie-stelsel.
Het vierde Hoofdstuk is voorzeker, vooral met het oog op
eene toekomstige voldoening aan den wil der Grondwet in
Art. 5 der additionele artikelen, van hoog belang. Het ves-
tigt het oog op de gebreken die thans de regeling en toepas-
sing van het regtsmiddel van cassatie in burgerl\jke zaken
aankleven, en op de middelen om daarin te voorzien.
I. Wordt gewezen op den bg de tegenwoordige Wetgeving 41
te beperkten werkkring van den Hoogen Baad, als Hof van
Cassatie. 1». Wijst de Schryver op de behoefte aan bepa-
lingen voor burgerlyke zaken, zoo als de Artt. 206 en 211
Wetboek van Strafvordering voor strafzaken bevatten : beraad-
slaging afzonderlek over het bewezene of niet bewezene der
daadzaken, — over de qualificatie, — over de schuld, — over
de toepassing der Wetsbepaling op het zich voordoend ge-
val; — 2\ op de wenschelgkheid om de regterlgke uitspra-
ken te kunnen vernietigen wegens schending der vormen, ook
dan wanneer die vormen wel niet op straf van nietigheid zyn
voorgeschreven, maar, door hunne schending, aan het regt
der verdediging of aan het belang der openbare orde is te kort
gedaan; — 3\ op de noodzakelijkheid om ook cassatie toe te la-
ten by schending, niet alleen van Wete-artikelen^ maar 9ok
BET BEOTSMIDDEL VAN CASSATIE, E27Z. 525
refftsbeginaeUn; — 4«. op de toepassing, ook bij regtspraak in
cassatie, yan het beginsel, in Art. 48 Wetboek van Barger-
l\jke BegtSYordering yervat, dat de regter by z^jne beraad-
slaging van ambtswege de regtsgronden zal aanvallen, welke
niet door partyen mogten z\jn aangevoerd.
n. Bestrijdt de Schrijver de schorsende kracht van het mid*
del van cassatie, als werkelgk dit middel tot eene toevlugt
tot uitstel van executie, en tot eene derde instantie makende.
m. Als gebreken der tegenwoordige regtspleging in cas-
satie zjjn aangeduid: de boete van cassatie, als niet van dit
regtsmiddél terughoudende, en ongel\}k werkende; — de me-
moriën van grieven en antwoord, als geheel onnoodig, t^d-
roovend en kostbaar.
Na, met een woord gesproken te hebben over de regtsple-
ging in cassatie in geval van verstek, over het incidenteel
beroep in cassatie in burgerlijke zaken, over de cassatie van
dispositiën op request, gaat de Schrijver over, in het v^'fde
en laatste Hoofdstuk, tot de behandeling van eenige bijzondere
punten, als: V, de criminele appèllen; hij acht het, na de
afschaffing der regtspleging door gezworenen, eene volstrekte
behoefte, en de bezwaren daartegen ingebragt, opgelost door
de ondervinding omtrent de correctionele appèllen. 2®. De
conclusiën van het Openbaar Ministerie moeten in burger-
lyke zaken op den tegenwoordigen voet behouden blyven.
De Schrijver beroept zich hier hoofdzakelijk op het gevoelen
van den groeten meueb. 3". Ook in cassatie kan de bestand
van den Procureur niet worden gemist. 4". Alleen de kosten
van den verpUgten regtsb\J8tand tot waarneming der vormen
en de instructie der zaak ter rolle — die van den Procu-
reur — moeten komen ten laste der verliezende part\j; de
kosten van den advocaat, als geheel toe te schr\}ven aan de
verkiezing der wederpartij, blyven ten eigen laste.
Een kort overzigt besluit het geheel. Als Aanhangsel vinden
wy overgedrukt het bekende adres van leden der Amsterdam-
sche Balie, in 1843 aan de Tweede Kamer ingediend, betref-
fende het tarief der honorariën van de Advocaten; — een stuk,
overwaardig om b^ deze gelegenheid in herinnering te worden
gebragt.
Hebben wy, door deze vlugtige schets, de aandacht op een
zoo belangrijk geschrift, ' over zulk een gewigtig onderwerp,
526 Mr. j. w. ttdemak, het eegtsmiddel van cassatie, enz.
op nieuw kannen vestigen of rerlevendigen , en het boek van
den kundigen Schryver als van bl\jyende waarde kannen aan-
bevelen, wij zullen de moeite daaraan besteed, rijkelijk be-
loond acliten.
JAN STEEN. Étude sur VArt en Hollander par t. van webt-
BHEENE, w.z. La Haye ^ chez Martinus Nijhoff. 1856. In
roijaal 8i;o. VI ^«191 hl. Met ge'étst portret van jan steen.
ƒ 3-:
Sedert eenige jaren is men begonnen de geschiedenis der
kunst meer oordeelkundig en aesthetisch, d. i.: meer wijsgee-
rig te behandelen. Men heeft, eindel^k, ingezien, dat z^ een
belangrijk gedeelte van die der beschaving nitmaakt. Is de
letterkunde de uitdrukking van den intellectuelen toestand der
volken, in de verschillende tijdvakken hunner ontwikkeling; de
kunst is dat evenzeer. Men is daarom in Duitschland sedert
lang gewoon de geschiedenis der onderscheidene kunsten van
dit hooge en ruime standpunt te beschouwen, en heeft in
Frankrijk dit voorbeeld gevolgd. Bij ons is men nog schaars
van de gewone wyze van beschouwing en behandeling der
kunstgeschiedenis afgeweken en tot een dieperen en meer
omvattenden blik overgegaan. Eene eigenlijke geschiedenis der
Ncderlandsche kunst bestaat in onze taal niet, want de wer-
ken van VAN EYNDE CU VAN DEB WILLIGEN, en van mHERZEEL,
»Over het Leven der Schilders*', kunnen dat evenmin genoemd
worden als die van van ma^ndeb, boubbaken, camfo weijer-
HAN en VAN GOOL. Die werken bevatten meestal niet anders
dan, minder of meer uitvoerig, de levens der kunstenaars; en
meer onderhoudende atiekdoten over hun b\|zonder gedrag, dan
wel juiste bcoordeelingen van hunne kunstverdienste. Zoo
leveren zij dan nog slechts bouwstoffen voor eene geschiedenis
onzer schilderkunst, die gewenschte vrucht van eene nog on-
vervulde taak, voor welke, in den vreemde, piobillo, kuglek,
bahtgebeb en noTHO ons voorbeelden gegeven hebben. De
ware aesthetische geest schijnt echter eindelijk by ons te ont-
waken, en het is in monographiën over beroemde Ncderlandsche
schilders dat zij zich vertoont. De Verhandelingen van immeb-
ZEEL en scheltema over bembbandt waren geene onverdions-
telyke eerstelingen in dit vak, en thans ontvangen wy er eene
T. VA.N WESTRHEEKE, W.Z. , JAN STEEN. 527
van den Heer van westbheknb over jan steen, die in vele
opzigten aan de vereischten der kunstkritiek voldoet. Het is
eene belangrijke bijdrage tot de kennis en waardeering van
onze beroemde schilderschool in de zeventiende eeuw.
Het zon een hoogst gewigtig onderwerp voor den kritiscben
Geschiedschrijver der kunst uitmaken , den oorsprong, den geest
en de kunstwaarde dier school in dat roemri|jk tijdvak aan te
wyzen. Wy vinden hier juiste aanduidingen van in het ge-
schriA hetwelk wij nu aankondigen, en dat wïj om die reden
ook als een welkom verschynsel in onze literatuur begroeten*
Mogt dit ons tot de beoefening van eene stadie aansporen, die
in een zoo naauw verband met de kunstbeoefening staat. Tot
nog toe wordt dat door onze kunstenaars niet genoeg inge-
zien, en wij raden hen daarom de lezing dezer doorwrochte
Verhandeling dringend aan; te meer omdat doorgaans de
kunstenaars wel het minst werken lezen die over hun bijzon-
der kunstvak handelen.
Om tot het ware begrip van het karakter onzer schilder-
school te komen, moet men tot het onderscheid tusschen de
antieke en moderne kunst opklimmen. Men kan de eerste
realistisch y de andere idealistisch noemen. Doch de Grieksche
kunst had echter een hoog ideaal bestanddeel, omdat zij den
zinnel^'ken vorm als ware het vergoddel\jkte. Daarentegen
was de moderne kunst, die men ook de Christelijke noemen
kan, meer spiritueel, en legde zich meer op de uitdrukking
van gevoel en hartstogt, dan op de schoonheid van den vorm
toe; zij beoogde meer de voorstelling van zeker ideaal, dan
dat der schoone Natuur. De oude Christemke kunst nam de
reeds verbasterde vormen der antieke kunst over, en werd
daarin hoe langer zoo meer conventioneel: deze vormen wer-
den, om zoo te zeggen, in den Bjzant^jnschen stijl versteend.
Die stijl oefende in de eerste Middeleeuwen een overwegen-
den invloed uit. Het was in Italië, dat cimabue en giotto
het eerst het juk er van afwierpen, en naar eene vrijere voor-
stelling streefden; het Godsdienstig gevoel bewoog zich in na-
tuurlijker vormen bij een fra anqelo en perugino, doch de
hoofdrigting bleef meer spiritueel, conventioneel en idealisch
dan realistisch; dit karakter verkreeg zij meer toen michel
ANGELO en RAPHAëL er de schoone vormen, aan de Natuur en
de studie der antieken ontleend, met een zoo schitterend gevolg
628 T. VAX WESTRHEEïfË, W.2.,
mede verbonden. Door hen bereikte de moderne knnst b\jna
haar toppant, en toch was z\J eenzijdig, omdat z\) de andere
bestanddeelen daarvan, het nataarl\jke en tüusie verwekken de «
niet genoegzaam ontwikkelde. Zij verwezenlijkten hunne ideën
altijd op eene eenigzins conventionele wijs. De andere Enro-
pesche natiën, vooral de Noordelijke, zijn in hanne kunst-
opvatting meer realistisch dan de Italianen geworden; zij
hebben meer de Natuur voor hunne vormen te baat geno-
men, zoo als de Dultsche en Vlaamsche kunstscholen bewij-
zen. Albbbt dureb, holbein, en vooral bubbns en van duck,
zjjn daarin veel verder gegaan dan de Venetiaansche school
onder ttiiaan en paol veboxese. Maar dit realisme moest
z\]n hoogsten trap in dé Noord-Nederlandsche school berei-
ken; vooral omdat hier, door de Hervorming, de laatste spo-
ren van het conventionele der Christelyke kunst werden uit-
gewischt, en de Natuur, in hare hoogste illusie voorgesteld ,
het hoogste doel der kunst werd geacht. De Nederlandsche
kunstenaars waren daardoor geëmancipeerd, en ieder van hen
kon zijnen eigen zelfstandigen weg gaan, en daar zg, naar
den aard van het volkskarakter , eene idealistische rigting mis-
ten, vonden zg het doel hunner kunst in eene eigenaardige
getrouwe en geestige opvatting der Natuur die hen omringde,
welke zij dan ook met eene bedrlegelijkheld van kleur en
fijnheid van toets voorstelden, die hun onsterfeiy ken roem ver-
wierven. Daarin bestaat hunne idealiteit, zonder dat zij met
bewustheid er naar streefden, en ligt ook, naar ons gevoe-
len , het algemeen karakter van de Noord-Nederlandsche school
in de zeventiende eeuw. Hoe individueel, vry, en van elkan-
der verschillend bembbakdt, ]>ou, mbtzu, mieris, ostade,
POTTEB, BEBGBEII, VAN DE VELDE, OU VOOral JAN STEEN mOgO
geweest zijn, hierin komen zy allen overeen, dat i^ realisten
waren , die hetgeen zy in de Natuur aantroffen , op de krach-
tigste, aangenaamste en geestigste w^'ze voorstelden.
De Schr^'ver zet deze eigenschappen van onze oude schil-
derschool juist en scherpzinnig uiteen, en doet den invloed
van het burgerlijke leven, van de zeden en instellingen onzer
voorvaderen, op de kunstenaars duidelijk uitkomen. Ieder
eenigzins welgesteld burger wilde zijne woning met de werken
van hun penseel versieren ; dit gaf gelegenheid tot het schil-
deren van portretten , binnenhuizen , landschappen , zeegczigten
JAN STEEX. 529
en gevechten. Groote blstorlële composltiën waren om die
reden hier zeldzaam; nog zeldzamer kerkelyke tafereelen, die
door het Protestantismas niet werden gevraagd.
Na BEKBBANDT is voorzeker jan steen een der origineelste
kunstenaars onzer schilderschool van de zeventiende eeaw, en
in alle deelen waardig het onderwerp te z^'n eener uitvoerige
monographie. Dat de Schrijver met hem ingenomen is, ver-
dient h\j ten volle door zi[)ne onuitputtelijke geestigheid, z\ji^e
vlugge werkzaamheid, z\jne humoristische opvatting der toen-
malige zeden in sommige standen der maatschappij , zy ne soms
heldere en delicate penseelshehandeling en karakteristieke tee-
kening. Maar het kwam ons overdreven voor, hem met ra-
PHAëL te willen vergelijken, of in de veronderstelling zich te
verdiepen, wat van hem geworden zoude zijn, indien hij in
Italië geboren ware, en in de school van een michel angelo zich
ontwikkeld had. Men vergelijkt geen anakbeon of mabtialis
met een homebus of viBaiLius, Indien onze Nederlandsche
humoristische kunstenaar in Italië geboren ware, en onder
MICHEL ANGELO gestudeerd had, zou h\j immers een Floren-
tjjnsch schilder en geen jan steen geworden z^'n.
Vervolgens karakteriseert de Schrijver de schilderwijs van
JAN STEEN zeer gelukkig als humoristisch; want zeker was
er geen kunstenaar in de zeventiende eeuw, die het volks-
leven in sommige z\jner eigenaardigheden zoo geestig, komisch
en satyrisch wist voor te stellen, en aan zijne figuren meer
leven en uitdrukking wist te geven. Verder geeft hjj zich
veel moeite om het bijzondere leven van jan steen in een
voordeeliger licht te plaatsen, dan het bij hoübbaken en oampo
WEUEBMAN voorkomt. Wy zyn met den Heer van west-
bheenb van gevoelen, dat onze kunstenaar, hoezeer tot de
vroiyke bent behoorende, geenszins die losbol en drinkebroer
is geweest waarvoor hi^j in de overlevering doorgaat; en dat
vele anekdoten, die men van hem b^' de genoemde Schrijvers
aantreft, verzonnen, maar om hunne levensberigten belang-
wekkend en onderhoudend te maken, gretig door hen opge-
nomen en welligt met eenige bg zonderheden nog versierd z\jn.
's Mans menigvuldige kunstvoortbrengselen, waaronder vele
die tyd en studie gevorderd hebben, bewijzen da^ hij niet zoo
veelvuldig zijnen tyd in de kroeg of bjj drinkgelagen kan heb-
ben gesleten.
530 T. VAN WE3TRHEENE, W.Z, ,
Belangryk is hetgeen de Schryver omtrent het technische
gedeelte van jan stees's schilderwerken, en ziJAen stijl, in ver-
band met dien van zijne t^dgenooten, opmerkt. Sommigen, als
OSTADE en MiEBis, mogen krachtiger en gloeijendcr van koloriet;
anderen, als metzü en dou, mogen fijnder van toon en uitvoe-
riger genoemd kannen worden , niemand overtrof of evenaarde
hem in aangenaamheid van klenr, in geestigheid van teeke-
ning en penseelsbehandeling, en vooral in de uitdrukking der
karakters, gemoedsbewegingen en hartstogten zijner figuren,
die bg hem altijd de hoofdzaak blijven; ofschoon hij in zijne
meer uitvoerige stukken de accessoires niet veronachtzaamt.
Het is echter opmerkelijk dat de schilderden van jan steen,
niettegenstaande hare verdiensten en het aantrekkelijke van
de onderwerpen, hem bij zyn leven zoo weinig hebben opge-
bragt, en nog naderhand, tot in het midden der achttiende
eeuw, op zoo lagen prijs gesteld werden. Misscliien was het
groot aantal zijner stukken hier eene oorzaak van. Sedert is
daarin, zoo als by het werk van andere onzer schilders der
zeventiende eeuw, als: hobbeua, berghem en wouwerman,
dermate verandering gekomen, dat jaarlijks hunne kunstpro-
ducten in waarde r^'zen, en ook voor de schilderijen van
JAN STEEN groote sommen worden besteed.
Eindelijk behandelt de Schrijver de leven sby zonderheden
van den schilder, waartoe hy zich veel moeite van nasporing
getroost heeft. De oude levensberigten van houbraken en
CA3IP0 weuerman zijn zeer onvolledig en onjuist; zelfs om-
trent het geboorte- en sterfjaar van den kunstenaar. Zij zeg-
gen dat hg geboren is in 1636, en gestorven in 1689, maar
de Ueer van westrheene toont aan dat jan steen, naar den
ouderdom van drie-en-vyftig jaren, dien campo weijerman
hem laat bereiken, in 1626 moet z\jn geboren, en gestorven
in 1678.
Wy vinden dus hier de drie volgende onderwerpen ver-
eenigd: beschouwing van de Noord-Nederland^che kunstschool
van de zeventiende eeuw; — de beschouwing van den schil-
der zelven in zyne waarde als mensch en kunstenaar; en de
kritische beschouwing van zyne kunstvoortbrengselen in hun-
nen geest en technische uitvoering. Als Aanhangsel komen
biographische bijzonderheden achteraan, die beter op hare
plaats zonden geweest zyn wanneer zg in de laatste twee
JAN STEEN. 531
gedeelten waren ingevlochten. Daar zouden dan ook sommige
herhalingen door z\jn vermeden.
Doch V7ij moeten voornamelyk hulde doen aan de onver-
moeide vlyt van den Schryver, die, terw^l de geschreven oor-
konden over JAN STEEN zoo schaarsch en onvolledig zi[jn, zich
vooral ten doel heefl gesteld om van alles vsrat z\jn penseel
heefl gewrocht, eene getrouwe en beredeneerde opgave te leve-
ren. Z\j bestaat uit eene lijst van 482 schilder^'en, behalve
nog eenige teekeningen en etsen* Nevens de beschrijving der
onderwerpen vindt men hier de prijzen die er voor zyn be-
steed, en de kabinetten waarin z\j zich bevinden. Wij ver-
krijgen daardoor een overzigt van de buitengewone werkzaam-
heid van dien meester, en vinden hier iets dat nog niet voor
de werken van eenig kunstenaar met die volledigheid ge-
leverd werd.
Jan steen, zoo als wij hem hier uit z\jne werken leeren
kennen, was een der laatste vertegenwoordigers van de echte
Nederlandsche kunstschool. Na hem kwamen er vreemde be-
standdeelen in, en werd de invloed van het conventionele van
den Franschen styl der eeuw van lodewijk XIV zigtbaar in
de werken van kabel de moor, lairesse en van dei^ werf.
Weldra, in den aanvang der achttiende eeuw, begon de kunst
in Nederland merkbaar achteruit te gaan; verloor zy allengs, even
als onze letterkunde in dien t\jd, alle oorspronkelijkheid, en
kwam, eindelijk, tot een diep verval, waaruit zij zich echter
in de negentiende eeuw weder met glans heeft verheven.
De Heer van westsheene schreef zijne Verhandeling in
het Fransch, om de verdienste, werkzaamheid en lo vensbij -
zonderheden van een der beroemdsten en zoo vaak verkeerd
beoordeelden onzer oude kunstenaars meer algemeen bekend
te doen worden. Wy kunnen niet te dringend het werk bij
alle onze schilders en kunstvoorstanders aanbevelen; de lezing
er van zal b\j ieder de kritische en historische kennis ver-
meerderen, die, waartoe zouden wy het ontveinzen, bij velen
nog op een zoo lagen trap staat.
Wij zien met verlangen meer zulke degelijke monographiën
van den bekwamen Schryver te gemoet, en moedigen hem aan
om zijne krachten aan eene Geschiedenis van de Nederland-
sche Schilderkunst te beproeven*
J. A. B*
K. V. M. ,
Nieuw bêhnopt en volledig Muziekaal Woordenboek^ benevens een
Overzigt ven de Grondbeginselen der Toonkunst^ bewerkt door
K. Y. K. Te Amsterdam^ bij W* H. Eirbergen 1855. In
eakfwrmaai. 228 W. ƒ 2-40; geh. ƒ 2-80.
Dit b\j c. A. SPix EN ZOON gedrukt, by f. l* l. japih ge-
bonden , in alle opzigten fraai en keurig uitgevoerd Muziekaal
Woordenboek y onderscheidt zich ook hierdoor, dat de inhoud
door zeven der voornaamste Componisten, Mnziek-onderwyzers
en Dilettanten te Amsterdam, de Heeren j. b. yan bbbe,
W» SMITS, B. KOCH, J. J, YIOTTA, G. H. BBOEKBXnZEN, B. KOXINO
en J. BASTIAANS, en ook door den Heer j* h« lubeck, Direc*
teur van de Eoninklyke Muziekschool te *s Gravenhage , is
onderzocht en goedgekeurd, eer het werk aan *t publiek werd
aangeboden» In plaats van eene Voorrede, of Inleiding, vindt
men hier van elk hunner eene onderteekende beoordeeling en
aanbeveling, die alle verdere beoordeeling en aanpi^zing over-
bodig maakt; zoodat w\| onze taak als volbragt kunnen be-
schouwen, wanneer wy den veelomvattenden inhoud van dit
nuttige boek zullen hebben omschreven.
Het Woordenboek bevat, in alphabetische orde, opgaaf en
verklaring van alle, zoo wel de verouderde als heden in ge-
bruik zgnde, Grieksche, Latynsche, Italiaansche, Fransche,
Hoogdnitsche, Engelsche en Spaansche kunsttermen: benamin-
gen van de toonen; toonschalen; toonsoorten; muziekstukken;
tempo*s; versierselen; schakeringen; muziek*instrumenten (met
omschrijving b\} dezen van hunnen oorsprong, aard, karak-
ter, enz.); metrums; voeten van den poëtischen versbouw, en
al wat dies meer zg. Tot eene proeve dier verklaringen laten
wy er hier enkele volgen:
Altviool, ned. Viola alta^ of di bracdo it. Viole^ Aüo of
Qidnle fr« Braische hgd. , eene soort van groote viool of kleine
violoncel, reeds ten tyde van kabel den Groote bekend; thans
onder de stryk-instrumenten de tweede ten opzigte van toon-
hoogte; hare vier snaren worden gestemd van onderen naar
boven: c, ^, d, a.
Jambisch (naar het gr. mannelijk beteekenende) noemt men
de insnede van eenen volzin, wanneer het einde der melodi-
sche phrase met het einde der harmonie gelgktydig is, en
KIEUW BEK!rOPT E^ TOLLCIHa UUEIEKAAL WOOBDENBOEK. 533
er niet over heenloopt. Trochaeïach (vronwolyk) wanneer dit
geschiedt. >,
nMrsTÈRES fr. geheimen, verborgenheden in de godsdienst,
zekere uit de gewyde geschiedenis getrokken gebeurtenissen,
welke declamatorisch', dramatisch of pantomimisch, metmnziek,
op eene soort van tooneel in kloosters en kerken in de mid-
deleeuwen uitgevoerd werden, en aan welke vermoedelijk de
opera, het oratorium, enz. den oorsprong, en het treurspel
s\jne herleving te danken hebben.
nSiïTFOXiE en Symphome fr., hgd. Symphania gr« (afkomstig
van syn en phone gr. vereeniging van toonen) beteekende bjj
de oude Grieken zamenklank, zamenstemming, consonans der
toonen, in de octaven; later, in de middeleeuwen, na de uit-
vinding der harmonie, ook in de andere intervallen. Vervol-
gens noemde men symphonies de melodiën en zangen, die door
een of meer instrumenten geaccompagneerd werden ; daarna de
nit zangstukken gearrangeerde instrumentaal-stukken, en ook
de ritomels van deze; later uitsluitend de meerstemmige in-
strumentaal-stukken, die intusschen nog maar voor weinig
instrumenten en van een geringen omvang waren. Van het
begin der 18*** eeuw af namen intusschen het getal der instru-
menten en de omvang der symphonie gedurig toe, tot dat zij
door JOSEPH HATDN (geb. 1732 en overl. 1809) haren tegen-
woordigen vorm en karakter verkreeg, en door hem, benevens
w. ▲• HOZABT (geb. 1756 en overl. 1791), en l. vak beet-
hoven (geb. 1770 en overl. 1827) tot hare tegenwoordige
hoogte gebragt werd. De sinfonie bestaat, zoo als de klavier-
sonE^tes en str\jk-quartetten , gewoonlyk uit 1. een krachtig,
vurig AUegro^ soms met eene langzame, plegtige inleiding
(Largo). 2. een teeder, liefelijk of weemoedig Adagio* 3. een
schertsende Menuetto^ en 4. een vrolyk Rondo finale^ en is
meestal geschreven voor een vol orkest, bestaande uit 1"* viool,
2'*** viool, altviool, cello en bas, 2 fluiten, 2 oboëen, 2 kla-
rinetten, 2 fagotten, 2 horens, 2 trompetten, 2 pauken, enz.
De sin/ome bekleedt onder de instrumentaal-stukken de plaats
die het Oratorium onder de zangstukken inneemt, en beiden
komen in geest en strekking overeen, z. O. IX.".
De verkortingen z. O beteekenen: zie Overzigt; en verwe-
zen naar de § van dat uitvoerige stuk, achter het Woorden-
boek, waarin nader over het onderwerp is gehandeld. Aau
BOEKBBSCH. 1856. N'. XI. 39
584 K. V. K. ,
het Blot van 't Art. Sin/ome schijnt eene verkeerde § te zyn
aangewezen. Wj^ meenen dat het zijn moet Vin.
Dat wèl geschreven Overzigt antwoordt op de vragen: wat
is geluid? klank? toon? Hoe worden zij gevormd? Welke
zijn de toongevende ligchamen? Wat is toonklenr? — Voort»
beschrijfl het in eene beknopte geschiedenis van de toonkunst:
de eerste beginselen der kunst bij de Egyptenaren, Hebreeuwen,
Grieken en Romeinen ; het Grieksche toonstelsel en zijne gron-
den; het stelsel van ambrosius; dat van Paus obegoriüs I;
het Gregoriaansche kerkgezang; het Gnidonische stelsel (van
GUIDO VA.N ASEZZO); de uitvinding van het contrapunt, de
harmonie, en den gefigureerden «t^l ; de ontwikkeling der
wereldsche muziek uit de geestelyke; het lied; de cantate; het
oratorium; de opera; de Italiaansche zangkunst; de uitvinding
en volmaking van de muziek en de instrumenten ; de virtuosi-
teit; de voornaamste componisten, theoretici, contrapuntisten,
zangers, virtuozen, en anderen die de ontwikkeling en den
bloei der kunst bevorderd hebben. Aan het slot der geschie-
denis vindt men eene beschouwing van den tegenwoordigen
toestand der toonkunst, met wenken en raadgevingen aan hare
beoefenaren , waaruit w\j ons niet weerhouden kunnen het vol-
gende over te nemen:
»Naar het schijnt, zQn én de theorie én de practijk uitge-
put, en is ons muziekaal stelsel voor geene verbetering, voor
geene hoogere volmaking vatbaar; heeft mede de virtuositeit
haar toppunt bereikt, en is alleen nog op het veld der com-
positie veel te ontginnen en aan te kweeken.
»)De tegenwoordige muziekale wereld bevindt zich op een
standpunt, van waar zij een uitgestrekt leerrijk verleden kan
overzien, beoordeelen, en zich ten nutte maken; maar doet
z\j dit ?
wGelyk door overdrijving de deugden tot ondeugden over-
slaan, worden ook de schoonheden in de kunst door eene al
te hooge opvoering tot gebreken misvormd. De naïveteit van
het volksgezang ontaardt in platheid, de eenvoudigheid in
waterigheid, de gratie in koketterie en affectatie, de teeder-
heid der liefde en vriendschap in sentimenteel gezucht, de
dramatische uitdrukking van toorn, woede ep wanhoop in een
uitzinnig geraas, de kracht van het bravourgezang in geschreeuw
en woest geweld» de coloratuurzang in halsbrekende koord-
^nEXJW BEKKOPT EX VOLLEDIG MÜZIEKAAL WOOKDEimOBK. 535
^anser^j, de losheid en vlugheid in een onbesuiBd hollen en
jagen; van de fioritnren en agrementen wordt zoo zeer mis*
"bruik gemaakt, dat alle melodie verloren gaat; de contrapun-
tische zamen vlechtingen brengen door de ophooping van stem-
men eene volslagen duisternis in de compositie; de instra-
mentale volheid en. kracht wordt tot een oorverdoovend geraas
opgevoerd, zoodat de zangers hunne toevlugt tot schreeuwen
moeten nemen, en hunne stemmen ^bederven, en mede de
schoone zangkunst verloren gaat; de zucht tot verscheidenheid
lost alle verband op, en maakt zelfs de gewigtigste, ernstig-
ste en deftigste kunstgewrochten tot potpourris; de zucht om
nieuwe modulatiën en harmoniën te vinden , doet oorverscheu-
rende dissonancen scheppen ; de zucht om nieuwe effecten voort
te brengen verleidt tot bizarre trekken; en het zoeken naar
lokaal-toonen maakt soms den zang barok en het accompagne-
ment belagchelijk. Men vergeet dat de middelweg de beste
is, en laat zich door de zucht om nieuw en uitstekend te zijn
tot dwalingen en dwaasheden wegsiepen. Ziedaar den tegen-
woordigen toestand der muziek in Europa! De volkeren zou-
den de ware schoonheden der toonkunst in derzelver volheid,
reinheid en oneindige verscheidenheid kunnen genieten, zoo
niet de componisten door overdreven roemzucht, de virtuozen,
om door blinkende talenten te schitteren, de bestuurders van
openbare en particuliere muziekale instellingen uit bejag naar
voordeel, en de muziek-onderwyzers door dwaze toegevend-
heid, en eigen willige onwetendheid verleid, aan den smaak
eene verkeerde rigting gaven."
Op deze allezins belangryke geschiedenis der toonkunst volgt
eene beknopte, duidelyke verklaring van ons tegenwoordige
toonstelsel, bevattende: toonhoogte; zamenklank; toonduur;
toonsterkte; melodie; harmonie; vorm; styl; smaak; toon-
schepping; uitvoering, in eene logische volgorde, zoodat zij
gevoegelijk tot leiddraad b\j een stelselmatig muziekaal onder-
w^'s kan dienen.
Het werk wordt besloten met vier muziektafelen in steen-
druk, bevattende 92 fragmenten of voorbeelden, die tot ophel-
dering strekken: a. van het Grieksche toonstelsel (van N*». 1
tot 10) ; h. van het muziekschrift der eerste Christelyke kerk-
zangen , en de trapsgewijze ontwikkeling er van tot ons tegen-
woordig schrift (van N°. li tot 16); c. van het Guidonische
39*
536 K. V. M., KISUW BEKX. EX VOLL. MUZIEKAAL WOOBDEXBOEK.
ft
notenstelsel (van N^ 17 tot 28); d. van bet notenstelsel tot
hetwelk zicli van lieverlee het Gnidonische ontwikkeld heeft,
en zoo als dit thans bestaat; b. y.: de notenbalk; de noten-
slentels; de diapason; de algeheele toonomvang; de verdeeling
in octaven; de Verhooging en verlaging der toonen; de toon-
schalen; de toonsoorten; de intervallen (van N^ 29 tot 40);
de zamenklank en akkoorden (van N». 41 tot 53); de waarde
der noten; de toonduar; de panzen; de accentuatie, enz. (van
N», 54 tot 67); de versierselen en bekortingen (van N"". 68
tot 78); het rhythmus; de modulatie; de generale basbeqjfe-
ring en akkoordenbreking (van N^ 79 tot 92),
Zoo goed als ons, naar bekwaamheid en bestek, mogelijk
is, hebben w^ de grondteekening van den inhoud nageschetst.
Hoe gebrekkig de opgave z\j, men kan er eenigermate uit
zien, welk een rijjkdom van wetenschappelyke kennis in dit
werk wordt aangeboden. Wij zeggen: werk; want hoewel 't
in duodecimo gedrukt, en zoo beknopt is, dat men 't in een
vestzak kan steken, bevat het toch niet minder dan twee
kapitale deelen in octavo. Op elke bladzijde staan zes-en-
vijftig regels coUonel; die lettersoort is klein, maar de tot dit
werk gebruikte is zoo zuiver en scherp, dat men geene zeer
jonge of sterke oogen noodig heeft, om den tekst zelfs by de
lamp met gemak te kunnen lezen. Het boekjen is in allo op-
zigten fraai, en de inhoud is de zorg aan het uitwendige be-
steed, o verwaardig.
Ten slotte merken w\j aan, dat de bekwame bewerker hier
en daar zelfs mëër geeft dan de titel belooft. Zoo stapt hy,
b. V. op bl. 218, sprekende over den muziekalen vorm van
het lied, op het gebied over van de theorie der dichtkunst en
omschr^'ft ook de algemeene vereischten van het lied als ge-
dicht* Doch wij eindigen, ónze aanbeveling van het werk
voegende b\| die van de bekwame mannen die er 't zegel
hunner goedkeuring aan hebben vastgehecht. Naar fouten heb-
ben we niet gezocht, en zinstorends is ons niet voorgekomen.
Enkele Grcrmanismen slechts vonden we in den bondigen , helde-
ren, dikwyis fraaijen st^'1. Daarop alleen wijzen w^ den niet
genoemden verdienstelijken bewerker, wien wij lof en dank
toebrengen voor het bearbeiden en algemeen maken van deze
schoone vrucht van riy'pe kunstkennis en ingespannen arbeid.
Moge zijne voldoening groot z\}n, en een ruim debiet de kos-
ten en zorgen van den wèlbeiudcn Uitgever vergoeden!
L. VAN DE!f BROEK, DICHTERLIJK MOZAÏEK. 537
Dichterlijk Mozaielc^ door L. VAX dex broek. Te Alkmaar^
bij H. J. van Vloten. 1856. In post 8vo. VIII en 112 IL
ƒ :-90.
De verzen van dezen Zanger zyn algemeen bekend. Wg
hebben niet noodig over bunne verdienste een oordeel uit te
spreken ; want bet publiek-zelf heef); ze reeds menigwerf be-
oordeeld, en in ruime mate van zijne goedkeuring doen blij-
ken. De Heer yx>f de>ï broek is, zonder zijn eigen aanleg
aan den toon, trant en geest van den grooten meester geheel
te onderwerpen , een der beste navolgers van onzen beroemden
Volkszanger, zijnen stadgenoot; en dingt, niet zonder kans,
naar de kroone van populariteit. Als ook zijne verzen geen
goeden aflrek hadden, zou dat niet aan het werk, of aan het
publiek, maar aan de Uitgevers liggen. Onder de ruim dertig
niet uitvoerige dichtstukken in dezen kleinen bundel, zyn er
maar enkelen te hoog voor het volk, tegenover verschillende
anderen die geschikt en waardig zyn om door elk in het ge-
heugen te worden opgenomen. Meest alle de stoffen zijn aan
Godsdienst, deugd, de Natuur, en het huiselijk leven ont-
leend, en behooren tot de domeinen van het schoone en ge-
voelige. Onder de huiselijke stukjes zijn: nGroot moeders- en
Groot vaders- Verjaardag", keurige schilderijtjes, in den naiven
trant van den geestigen va:^ zeggele:^. Dat hy ook voor een
hooger greep en stijl gevoelig is, bewyst de keus zyner ver-
talingen uit IJBLAXD, LEXAU, OEIBEL, RÜCKERT eu HEBEL, en
in eene overzetting van »De Nachtrid van den Leeuw", van
FREILIGRATH, toont hij dat ook het verschrikkelyk- verhevene
hem aantrekt en beweegt. In het lyrische genre onderscheidt
zich »)De Verovering van Jeruzalem, 1099"; eene heroïsche
cantate, van welke de Maatschappy van Toonkunst wel ken-
nis mag nemen, indien zy *t niet reeds gedaan heeft. Als
Volkszanger gaat vaï de:ï broek het openbare volksleven en
de volksbelangen niet zwygend voorbij : in » Anti-Communisme"
wyst hij den communist op het nut van de ongelijkheid der
standen ; in »De Duitscher in Amerika" toont hij den verhuis-
lustige hoe raadzaam 't is om in het vaderland te blijven; in
nDe Boekdrukkunst" waarschuwt hy tegen 't misbruik der
drukpers ; in den »Haarlemmenneer-Zang" looft hij den onder-
B38 L. B. VAN DEX BROEK,
nemingsgeest. Als wij er nog b^voegen dat we den geheelen
inbond met even veel genoegen als belangstelling gelezen beb-
ben, dan gelooven w^j, is aan den Zanger, en dezen bundel,
regt wedervaren, en onze taak volbragt. W^j zullen de titeb
der twee-en-dertig gedichten niet noemen, wijl 't vergeefscbe
moeite zou zijn voor de niet- vrienden van poëzij, en overbodige
moeite voor de liefhebbers, die zich het bundeltje wel zullen
aanschaffen. Indien *t, hier of daar, nog aanbeveling noodig
heefl, bevele 't zich-zelven aan, door den nHaarlemmermeer-
Zang", dien ieder belanghebbende gaarne zal willen bezitten,
en waarvan wij een gedeelte laten volgen:
Hoezeel de zege kroont den strijd;
De meerwolf is zïja tanden kwijt;
Wij schenren, om zijn stoot bedryf, '
Hem na den rnigcn rok van 't ]\jf,
£n dekken ons met koestrend bont;
De schatten, dio hij eens verslond.
Geeft hij ons na met woeker wéér:
De meerwolf heefs geen tanden meer.
De palingfoiken zijn verbrand.
De visscher heeft het drijvend want»
Waarmee hy op de baarzen joeg.
Na ingeruild voor spade en ploeg;
Waar 't vroeger rijk aan bunnen was.
Staan schaar en schelf, en barg en tas;
Het haasjen aast op knol en kool.
Waar vroeger zich de snoek verschool.
Waar over 't onafzienbaar ruim.
Door donker nat en sneeuwwit schaim.
Een kraak, of praam, of sprietschip voer.
Drijft nu een ijvervolle boer
Het blinkend kouter door de klont
Van klei- of veen- of derriegrond,
£n zaait er graan, of zaad, of vlas.
Of jaagt de rundren in het gras.
Zie gindsche wagens r\jk bela&n
Met zware schoven korlig graan;
Haast hooren wy hier, nacht en dag.
Het fluiten van den zwengelslag;
BICHTEBLUK MOZAÏEK. 539
Ligt dat men nog een baksel eet.
Dat» om zijn deagdcn, meerJmek heet;
Zoo erft dan de overfijne bloem
Van d* onden meerbaars d' onden roem.
Haast zal de gnidcn torenliaan
Zyn blikken bly in 't ronde slaan.
En Meerdorp wordt bekend alom
Als 't nienwe Lisso of Ilillegom;
Of mooglijk groeit er wel een stad
Die heel wat bunders grond omvat:
Haar naam word* dan, uit dankbaarheid.
Als Willem*s stad alom verbreid.
o, Rensl die de ijzrcn armen rept,
£n heel de Meer hebt Icég geschept,
Zijt gij nn van deez* arbeid moê?
Ei wandel naar den Bic^bosch toe.
En jaag daar langs het Bergsche veld
Den vyaod naar de brcedc Scheld*,
Dan prijken daar, gelijk weleer.
De tienmaal zeven dorpen wcêr.
En z\jt g\} dan nog niet tcvreê,'
Wy hebben nog een Zuiderzee,
Die menigmaal ons zoet vergalt.
En daar wat aan te scheppen valt;
Wy hebben plassen, klein en groot.
Die schatten bergen in hnn schoot;
Er is geen veenman, die n stolt,
Hy bengelt er sledits armoft nit.
Zoo wordt, daar giJ het kwaad verbant.
De Wate&staat een Staat van land;...
Doch w\j eindigen; de lezer zie het verdere in den handel.
Hij 18 opgedragen aan Mr. bogaebs, en de aandacht van
dien Meesterzanger overwaardig* Alleen de uitvoering is wat
zéér eenvoudig; het werk had heter dan menig ander r$k-
gedost prodnct, een geïllustreerden titel en fraaijen band ver-
diend. Intusschen ziet het boekjen er toch goed uit, en de
dmk is uitmuntend.
hiO A. KADTA,
ELIZABETH EDMOXDS, of de Bedding der lersche Protestanten*
Eene Episode uit de regering van haria tüdob. Door II.
KAUTA, Schrijver van: nDon Jxian\ nEmilia van Na8satC\
nDe Bloem der U8Cochen\ enz. Twee Beelen. Te Amster-
dam ^ hij Allart en van der Made. 1855. In gr. 8vo. // en
510 bl. f 5-:
Dit verhaal plaatst ons terng in de sombere dagen van
UAHiA. TUDOBi de Waardige gemalin van filips !!• Het is
eene episode uit het tydperk der vervolging van de Protes-
tanten, zamengeweven met de lotgevallen van een tweetal
regtsehapen huisgezinnen. Het historische gedeelte is goed.
De redenen die het somber gemoed der Ëngelsche Vorstin
tot vervolging stemden, z^xa zoodanig in 't licht geplaatst,
dat men evenzeer medelijden voor uasia gevoelt, als de
uitwerking van haren haat tegen hare Frotestantsche on-
derdanen verfoeit. Zeer getrouw is het gematigd karakter
van POLE geteekend. Men leert den wreeden boxxeb en den
sluwen PETTO verachten. De grootsprekende lafaard. Dr. cole,
die in Ierland, toenmaals voor de vervolgden een toevlugts-
oord, geloofsregter wordt, is bijkans eene karikatuur. Zgne
verschijning voor den Raad op het kasteel te Dublin, is goed
beschreven, en wél uitgevoerd op het titelvignet. Alleen is
*t verkeerd, dat de geloofsregter en de Mayor van Chester
over eene zaak die stipte geheimhouding eischt, in tegen-
woordigheid van het meisje dat hen bedient, blijven spreken;
dat hulpmiddel van den S., om haar aan Dr. cole een trek
te kunnen doen spelen, is zwak. Als 't echter, dat wij niet
denken, historisch ware, dan had de S. wèl gedaan met dat
te vermelden.
Het geheel is een beeld van de werking dier Hoogere be-
scherming en £org, welke niet zelden grootsche uitkomstea
van kleinigheden afhankelyk stelt. Een meisje bedenkt eene
list, om tot redding van hare geloofsgenooten tijd te winnen^
en ziet^ eer de geloofsregter bekomt van den trek, die hem
gespeeld is, en hem belagchel\jk maakt, en beschaamt, roept de
Almagt de verderfengel op ter verantwoording van het door
haar vergoten bloed.
ELIZABETH EDHONDS, ENZ. 541
De historische voorstelling hangt zamen met de lotgevallen
van een paar Protestantsche gezinnen. Men leert hier het
leven kennen van Engelsche kustbewoners, die in de vis-
Bchery hun bestaan zoeken , en kr^'gt inzigt in een gedeelte van
het lersche volksleven. Met verbazing lezen w\j er, dat Dr.
COLE in z\jn logement in Ierland Champagne drinkt.
De romantische behandeling achten wjj veel minder goed
geslaagd dan de historische. Soms konden wij ons bezwaar-
lyk voorstellen dat het werk geheel van ééae pen is. Er z^jn
gelukkige grepen en boeyende plaatsen in, maar andere ge-
deelten z\jn vreeselyk gerekt en langdradig, tot vervelens toe.
Door een derde, zoo niet meer, had de pen gehaald kunnen
worden. Intusschen gelooven w^ dat het verhaal, in weer-
wil van dit gebrek, aan gewone romanlezers zal behagen;
want de st\jl is vr\j vloeijend, en houdt hen bezig, zonder dat
zij} noodig hebben zich in te spannen.
Tweederlei Boeping ^ of de werkende Liefde in den huiaeUjhen
hing* Vrij vertaald uit het EngeUch^ door elizabeth jo-
BANXA HASEBBOEK. Te Amsterdam y bij W. H. Kirberger.
1855. In hl. 8vo. VIII en 242 W. ƒ 1 - 90.
Wierd er in dezen roman geen schoons en goeds gevonden,
dan zou M^ hasebboek hem niet vertaald hebben. Ware er
echter niet tevens eene orthodoxe mystieke tint over ver-
spreid, dan, vrezen wij, zou z\j het evenmin hebben gedaan.
Maar wierd de eigenaardige hardheid of fiaauwheid dier tint
niet door verstands- en gemoedsbeschaving getemperd, dan
zou zij die uitheemsche lettervrucht haren landgenooten toch
óök niet hebben opgedischt.
Zóó waren onze gedachten, toen wij het boek opnamen: en
de inzage heeft ons vooroordeel, als men die gedachten zoo
noemen wil, noch beschaamd, noch teleurgesteld. Ofschoon
op een vr\j wat verschillend Godsdienstig standpunt staande,
durven wij ieder wel aanraden dit verhaal te lezen, mits men
het doe met een zelfdenkend oordeel des onderscheids, en met
de spreuk van faulcjs voor oogen: Beproeft alle dingen y be-
houdt het goede* Stoot men zich hier en daar aan een ver-
542 TWEEDEBLEI BOEFIXG, EXZ.
keerd begrip of ziekelijke orerdr^jying; menigvQldiger zalmen
zich yerkwikken aan hartemke en werkdadige vroomheid, waar
geen schyn of schadaw van huichelarij op kleeft. Het is
eene stille, geleidelijke fiimiliegeschiedenis , in een keorigen
en schilderachtigen Bt^'l geschreven, wèl zonder vele de aan-
dacht spannende knoopen of verrassende ontknoopingen, maar
evenwel boeijend en onderhondend in hooge mate.
Dit boekdeel, hoewel op zich-zelven compleet, maakt te
gelyk het derde Nommer uit van eene door den Uitgever
KiBBEBOES ondctnomcn Bibliotheek voor Dames. Dit geeft ons
eene vraag in de pen. Zal in die Bibliotheek de vr^zinnige
Godsdienstrigting — hier te lande in den beschaafden stand
nog altyd de meest algemeene — in 't vervolg mede worden
vertegenwoordigd; of zal deze, gelijk 't wel schijnt, als con-
trabande nitgesloten bl^'ven? Als dit laatste het geval ware,
geven we hier rondborstig onzen wensch te kenne^ : dat eenig
ander Uitgever naast die Bibliotheek eene tweede Bibliotheek
oprigte, en daarmede in de behoefte aan lectuur óók van
zulke Dames voorzie, die in de Godsdienstige wetenschap
eene meer verlichte, en in de praktijk eene minder excen-
trieke ziensw^'ze volgen. v. p.
Viertal Verhalen uit het Duitache Rijnland. Naar het Hoog-
duitech van w. A. V03f bob!7. Door J. J. a. goeyebneür.
Met 4 platen* Te Sneehy bij van Druten en Bleeker. 1856.
In gr. Sw. 251 W. ƒ 2 - 80.
Wie geen vreemdeling is in de novellen-litteratuur, kent
ongetwi[jreld den Schrijver als een boeiend en behagelijk ver-
teller. Hij weet de aandacht zóó bezig te houden, dat men
er schier spijt van heeft, als hy eindigt. De vier verhalen
welke de Heer goevebkeub van hem vertaald heeft, zijn:
de geschiedenis van twee molenaarskinderen; — fragmenten
uit het leven van twee arme duivels; — de deserteur, eeno
dorpsgeschiedenis uit den Hnndsrucken; en: uit de smidse,
eene Rijnlandsche dorpsgeschiedenis.
De bewerking dezer verhalen is zoo als men die van VOH
HOBX verwacht. Zóó getrouw schildert h^ het Duitsche volks-
W. A. VOH BOBN, VIARTAL VEBHALEX, EXZ. 543
leven op bet land, dat men soms wanen zon zich daar wer-
kelijk te bevinden. En wat vertelt by ? Dit vrage men niet.
Indien wij *t zeiden^ zonden wy er toch geen dank mede be-
balen bij ben die zicb bet boek aanschaffen, en wie dat niet
doen, zouden aan onze gebrekkige mededeeling tocb niets heb-
ben. Er zyn vertellingen die niet goed kunnen worden na-
verteld. Daarom raden w$ ieder veel liever aan: lees bet
zelf. Het werk is ten volle waardig alle leesgezelscbapp^i
door te wandelen; daarna zal bet dèn weg van alle vertellin-
gen 'op papier gaan; maar dit kunnen w\| verzekeren, dat
niemand de uren van rust die hij aan 't lezen van deze ver-
tellingen besteedt, als verloren zal beschouwen.
Algemeene GescUedems voor de Scholen; door j. c. neuman.
Schrijver van het nNieuwe Schoolboeh over de Geechiedems
van ons VaderUzncT» In Drie Deelen, Tweede Deel. Mid-
deleeuwen. Te 'aChavenhagey bij J. M. van 't Haaff. In
gr. Umo. 250 hl f 1-10.
In dit tweede Deel worden de Middeleeuwen behandeld.
De geschiedenis dier eeuwen is van hoog gewigt, want zy
bevat de ontwikkeling der Europesche volken tot de hoogte
die zij nu innemen, terwyl zij tevens de kwijning van hei
Oostersche' gedeelte der Bomeinsche heerschappij, en de op-
komst en bloei van vroeger onbekende Aziatische volkstam-
men doet kennen. Wij mogten verwachten dat de onder-
wijjzer eene heldere omschr^ving van dit tydperk zou geven ^
jom den leerling duidelijk te maken, waarom 't met dezen naam
bestempeld wordt; maar in plaats daarvan leest men op bl. 2:
»Door de geschiedenis der Middeleeuwen verstaat men dat
tiental eeuwen hetwelk gelegen is tusschen bet einde der Oude
en het begin der Nieuwe Geschiedenis; bevattende alzoo een
tijdperk van anim duizend jaren , 't welk een aanvang neemt
met den ondergang van het Bomeinsche Bgk in bet Westen^
en eindigt met de ontdekking der Nieuwe Wereld; van het
jaar 476 tot omtrent 1500 na het begin der Christelijke jaar-
telling." Naar ons gevoelen zal de leerling daar niet w^zer
uit worden.
544 J. G. KEüMAK, ALGBH. GESCHIEDENIS VOOR DE SOBOLEX.
De hoofdgebeurtenissen volgende, verdeelt de Schr^' ver deze
geschiedenis in drie tijdvakken:
nV. Van den ondergang van het Romeinsche Rijk in het
Westen tot kabel den Groote. 476— '800 na chr.
»2°« Van KAREL den Groote tot aan het begin der kruis-
togten, 800—1100.
»3^. Van het begin der kraistogten tot aan de ontdekking
van Amerika. 1100—1500."
Hij heefl den ethnographischen vorm gekozen, maar dit
heeft hem verleid tot eene menigte herhalingen, die alles be-
halve aangenaam zQn, en ook geen zeer gunstige getuigenis
geven van z\]n oordeel en goeden smaak.
Het innerlgk volksleven heeft keühax niet aangeroerd, en
w\j konden onze oogen niet gelooven , toen w\j de paragraaf
over de kunsten en wetenschappen ten einde waren. Zij
wordt in ruim zes bladzyden afgehandeld. De Schr^ver is
meestal de Algemeene Wereldgeschiedenis van becker gevolgd.
Soms merkten wQ zelfs op, dat hy die bijkans woordelgk
teruggeeft; doch h^ heeft zijne bron nergens genoemd; mis-
schien hield hij zich overtuigd, dat ieder haar van zelf wel
zoude herkennen.
Achter elke reeks van Afdeelingen vindt men eene verza-
meling van losse vragen, waarop het antwoord uit het voor-
gaande moet gezocht worden. Nuttig achten w\| 't dat achter
elk gedeelte een chronologisch overzigt wordt geplaatst, alleen
van de gebeurtenissen. Dit geeft den leerling aanleiding om
de jaartallen waarin ze zyn voorgevallen, te zoeken en in te
vullen.
Vraagt men ons: of dit Leerboek eene aanwinst is voor het
onderwijs? W\} gelooven het niet; maar de leerling zal er
ook niet door bedorven worden: daartoe heeft de Schryver,
z\j *t ook minder oordeelkundig dan men van hem eischen
mogt, eene te goede bron gebruikt.
BOËKBËSCHOUWINO.
Qêhof en Leven des Christens^ eenvoudige en duidelijke voor-'
stelling van de hoofdtvaarheden der Christelijke Godsdienst^
door 8. HOEKSTRA, B.Z., Predikant te Rotterdam. Tioeede^
geJieel op nieuw bewerkte uitgave. Te Sneeky Uj van Druten
en Bleeker. 1855. In U. Svo. XXIV en 320 hl. ƒ 2 - 25.
In hoekstba's Geloof en Leven des Christens^ dat wij thans
aankondigen, ontmoeten wij een ouden bekende, die vóörvier
jaren tot ons kwam en toen hartel\jk welkom was. De gunstige be-
oordeellngen die toen het werk ^an den Akkramschen Leeraar
ten deel vielen, zallen voorzeker dat van den Rotterdamschen
niet worden onthouden. De Eerw. hoekstra toch heeft voor*
waar in dien t\jd ook niet stil gezeten: getuigen daarvan de
vele kleinere en grootere stukken die sedert van hem het licht
zagen; getuige daarvan ook het voor ons liggende werk. Ge-
heel omgewerkt verschijnt het, met vele en duidelijke blijken ,
dat de Schrijver t\jd noch moeite aan de nieuwe uitgave ge-
spaard heeft. Het is daarom dat wij gaarne de aandacht
der Christenen, die willen weten wat zij gelooven, en waar
om z\j gelooven moeten, opzettelijk op dit reeds bekende
werk vestigen. Immers het voorziet in eene wezenlijke be-
hoefte: aan die van eene populaire Bijbelsche dogmatiek. Het
omvat de dogmatiek geheel. Eeo rijkdom van zaken heeft de
geleerde Prediker er in neergelegd, op eene even duidelijke
als beknopte w^jze. Men ziet in elke Afdeeling dat men het
werk van een degel\jken Godgeleerde in handen heeft, die de
resultaten van naanwkeurig en langdurig onderzoek gemakke-
lijk mededeelt, omdat hem-zelven alles helder is en de zaken
regt ter harte gaan. — Sommigen hebben b\} de eerste uit-
gave gezegd dat het meer een studie- dan wel een stichtelijk
boek was. Die toen niet ongegronde aanmerking heeft b\j de
tweede uitgave veel van hare kracht verloren; vooral door
zeer gepaste aanhaling van coupletten uit Godsdienstige Ge-
zangen. Door zoodanig werk moeten de jonge lezers niet al-
BOEKBESGH. 1856. üT. XII. 40
546 S. HOEKSTRA, B.Z., GELOOF EX LEVEX DES CHRISTEX9»
leen door hun verstand, maar ook door hun bart, ook door
hun Godsdienstig gevoel tot chbistus getrokken worden. —
Vraagt men ons: of wy niets dan lof hebben? wy antwoorden
gaarne : ubi plura mtent paucis vüiis non offendimur* Daaren-
boven, het werk heeft reeds algemeene bekendheid verkregen,
terwijl de aanmerkingen die wijj zouden maken, grootendeels
zonden voortkomen uit het verschillend standpunt waarop
HOEKSTRA, als Doopsgezinde en Referent als Hervormde staan.
Wig bevelen deze nieuwe uitgave met den meesten aandrang
allen denkenden Christenen aan, om er wys uit te worden tot
zaligheid; inzonderheid beschaafde en ontwikkelde jongelieden
die zich voorbereiden tot het doen van belijdenis. Tot ver-
meerdering van Ghristeiyke kennis en opbonwing in Christe-
lijk leven is dit voortreffemke en goedkoope boek b^ uit-
nemendheid geschikt.
De Mensch gaat heen, vmar Jdj eeuwig blijft. Leerrede over
Prediker xn vs. 5*», gehouden op den laatsten avond des jaars
1855 in de Evang. Luth. Oemeente te Breda* Door f. c.
BüHRUAKV, Predikant bij bovengenoemde Gemeente. Te Am-
sterdam^ bij F. C. Bührmann. 1856. In gr, Svo» f :-25.
De woorden des Predikers, die in onze Staten-overzetting
en ook door van der palm vertaald z\jn : de mensch gaat naar
zijn eeuwig huis, worden door lüther overgezet: de mensch
gaat heen waar hij eeuwig blijfU Die woorden werden door
den Lutherschen Predikant bUhrmanh tot grondslag gelegd van
z^ne oudejaarsavond^rede. Deze rede moge weinig aanspraak
op vernuft, bloemr\jkheid en schitterenden stijl maken, zij
heeft toch het karakteristieke van eene goede leerrede. Im-
mers op eene eenvoudige w\jze en in Evangelischen zin wordt
ontwikkeld: hoe de regte beschouwing van het leven , als eene
reize naar de eeuwigheid, moet stemmen tot dankbaarheid
voor de ondervonden liefderyke zorg en zegeningen van Gt>d;
hoe zy moed en gelatenheid schenkt onder de moeyeli|jkhedea
en bezwaren des levens; hoe z\| vertroost by verliezen, en op-
wekt om den korten levenstijd nuttig te besteden. Wij twijfelen
er niet aan of het hartelijke Evangelische woord van dien gemoe-
F. c« bUhbmann, leerrede. 547
deiyken Leeraar zal niet zonder indruk en zegen z\jn aange-
hoord; ook de aandachtige lezer zal er nat en stichting van
hebben. Moge dadrom onze aanbeveling tot rerspreiding dezer
leerrede beyordermk z\jn.
Zêdéhunde^ door Dr. p. j. dombla nibuwenhuis, HoogUeraar
te AniHerdam. (VolkslnbUotheek^ N"* 48.) Te Amsterciamy
bij Weytingh en van der Haart. 1855. In kl. 8oo. 32 bl,
bij iiUeek. ƒ : - 22^, bmten inteek. ƒ : - 25.
Het verdient goedkearing en lof, dat de Bedactie der Voüts"
bibUotheeh^ die sedert eenige jaren b\j wettinoh en yjln der
BAAST in het licht verschijnt, en eerst in roim honderd Nom*
mers compleet zal z^n, Godsdienst en Zedekunde mede heeft
opgenomen onder de onderwerpen die behandeld moeten wor-
den voor het volk. Beeds hebben w\|, betrekkelijk deze m-
briek, de Geschiedenis van den Bijbel ontvangen van de hand
van Dr. j. j. priks, en thans schenkt Prof. NiBUWE!fHUis ons
het opstel over de Zedekunde^ dat wïj geroepen zijn aan te
kondigen. W^ hebben het met belangstelling gelezen, en mee-
nen dat het uitnemend aan zyn oogmerk beantwoordt, en in
een kort overzigt alles bevat wat hier vermeld moest wor-
den* Daarbij komt, dat het in eene goede orde, wèl zamen-
hangend, geschreven is, en, zonder oppervlakkig te z^n, de
bevatting van den gewonen lezer niet te boven gaat* Na eene
Inleiding, die o. a« den oorsprong der zedekunde vry uitvoe-
rig opgeeft volgens de geschiedenis, wordt eerst de vraag be-
antwoord: ukU is zedelijk en zedelijkheid f en daarna: tooor-
door wordt men zedel^kf terwijl verder hgt zedelijk leven op
zieh'Zelf^ in het hviagezin^ in den Staat en in de Kerk beschre-
ven wordt. Het geheel is zoodanig als men van een Hoog-
leeraar verwachten mogt, die gewoon is het vak der zede-
kunde met zijne studenten te behandelen. Hier en daar ech-
ter zouden w\j nog wei eenige meerdere helderheid en juist-
heid van uitdrukking hebben gewenscht. En jammer is het,
dat er nog al eenige drukfouten z\jn ingeslopen, gel^k reeds
bl. 1, reg. 8: nveranderde^\ voor: verouderde*
Wy wachten nu nog de B^behche en de Kerkgeschiedenis^
40*
548 Dr. F. J. DOMELA NIBUWENHÜIS, ZEDEKCXDE.
en voorts, volgens de inhoudsopgave, Zedehmdige gedachten
en grondregels^ Volhevooroordeelen, en de Keuze van een beroep^
en zullen ons verblijden, wanneer deze stukken, in overeen-
stemming met de reeds verschenene, bevorderlijk mogen zyn
aan de verlichting en Grodsdienstige beschaving des volks.
De Diahme en de Armenwet, Open Brief aan Jhr. Mr. J. de
WITTE VAN CITTERS, door J. p. HEUB. Te Amsterdam ^ bij
P. N. van Kampen. 1856. Ingr.Svo. IV en 95 bl. ƒ :-30.
Onlangs werd in dit Tijdschrift (bl. 264 en volgg.) — of-
schoon niet door ons — eene vroegere brochure van Dr. heus
(Levensvraag voor oogenblih en toekomst) beoordeeld, waarin de
bekwame Schry ver, als Lid van den Amsterdamschen Gemeen-
teraad, het bekende besluit van dezen, om voor de genees-
kundige verzorging der kerkelyk bedeelden eenige retributie
van de Kerkgenootschappen te vorderen, ^verig verdedigt.
Dat geschrift werd met warmte bestreden door een van de
Hervormde Predikanten der hoofdstad, Dr. o. a. van LiacBUsa
bboüweb; en tegen diens Opmerkingen wordt nu hier weder
door HEUB dupliek ingelegd.
Wij scharen ons aan zgne zijde, wanneer hy de stelling:
Kerkelijke armenzorg regeld burgerlijke armenzorg uitzondering
als grondbeginsel en bedoeling der Staats-armenwet aanneemt*
Wel beweert v. l. b. daartegen: nDe Staat heeft de armen-
zorg slechts aan de Kerk overgelaten, en overlaten is geen
bevelen". Maar een eigenlek bevel liet zich hier ook onmo-
gel^k geven; want, behalve andere bezwaren, gold het hier
in nadruk: uUra posse nemo obligatur» Zóó ver echter dat
posse reikte, toonde de Staat wel degelyk op de uitsluitende
zorg der Kerk te rekenen; en voorwaar, dat men aldus op
hare liefde en wijsheid bouwde, was haar tot eere: dat men
aldus ten langen leste hare zelfstandigheid erkende, was haar
tot baat.
Van waar dan nu nog botsingen tusschen Staat en Kerk?
Het schijnbaar raadsel wordt volkomen opgelost door Mr. j.
HEEMSKERK, A.Z., aangehaald bij Dr. heije (bl. 68): »Uit de
wryving en wrevel, die de natuuriyke vruchten waren van
het restitutiestelsel der Wet van 1818, en van den strijd over
J. P. HEUE, BE DIAKO!?IE EN DE ARMENWET. 549
onderworpenheid of onafhankelijkheid der Diakoniën gestre-
den , is een zeker mistrouwen en antagonisme tegen het
burgerlijk bestnnr blijven hangen en zweven in de consistorie-
kamers, dat er nog niet zoo spoedig zal zijn nitgebluscht. De
volkomen overwinning, b\j de Wetgeving van 1854 behaald,
heeft by de vele Kerkelgke besturen een meer levendig gevoel
van hunne regten, dan van hunne pligten overgelaten.*' —
£n, in waarheid, de Diakoniën hebben in der t\jd van den
kant der burgerij ke besturen genoeg verdrietel^jks ondervon-
den, dan dat men *t haar al te euvel duiden zou, zoo zg
voor *8 hands nog den verderzienden ulocoön nazeggen: Timêo
Danaoa et dana ferentes. Was het van den Amsterdamschen
Raad met rijpen rade gehandeld — ook heehskerk erkende:
»het oogenblik is niet gunstig** — dat men eene Wet, die
eerst ten vorigen jare was ingevoerd, en die den buitendien
reeds zwaren last der Diakoniën zoo aanzienlijk ging ver-
meerderen, onmiddellijk op de geneeskundige hulp toepaste,
waarvoor juist door een Ministerieel woord exceptie in den
mond was gegeven? *t Is waar, ér werd nu slechts de nzeer
kleine tegemoetkoming** van 20 cents voor lederen verpleegdag
van de Kerkgenootschappen verlangd; maar had — dit eens
ingewilligd z\jnde — een nieuw raadsbesluit niet de volle on-
kosten van 80 cents daags kunnen vorderen? Welk terrein
van weigering ware er dèn in reserve gebleven? En geeft
niet HEiJB zelf (bL 89 en volgg.) aan v. l. b. toe , dat er bui-
tendien nog nveel** zal moeten wegvallen van het vroeger koste-
loos door de burgerl\jke Gemeente aan Kerkelijke Armen ver-
leende ?
Zou hierdoor intusschen de bewering van v. L. b«: dat de
Kerk uit een geldelijk oogpunt niet bij magte is de algemeene
armverzorging op zich te nemen, nog meer schans erlangen,
BEiJB is op middelen bedacht om hierin te voorzien. Voor-
eerst, eene veranderde Orgi^pisatie der Armenzorg, overeen-
komstig hare nieuwelings gevonden wetenschap en Wetten...
Maar als wfl daaronder de nijzeren Wet*' van Mr. j. t. buts:
»de stand van de bedeelden z\j de ellendigste stand in de
maatschappij**, door beue beaamd zien , dan is zulk eene over-
harde wijsheid onmogelijk overeen te brengen met den barm-
hartigheidsgeest des Christendoms , en ze is onuitvoerlijk daar-
bij, w^l de Natuur — die, gelijk de Heer, b^ 't zien eens
550 J. P. HEUE,
ODgelakkigen met innerlijke ontferming bewogen wordt —
steeds boven de leer zal gaan. Ten tweede, subsidie. •• Maar —
om nu te zwijgen van de openbaarmaking, waarin w\| thans
met HEIJB zoo veel bezwaar niet meer zien , of van 't nadeel
voor 't kerkelijk leven , door hem-zelven aangevoerd — hij er-
kent dat de Staat alsdan welligt de Kerk zon nopen tot de
aanneming dier straks genoemde wetenschap en Wetten, welke
a$ als ChristeUfke Kerk niet aannemen mag. Das ten derde,
zoo geene subsidie, dan verandering der reglementen ter in-
krimping van den kring der liefdadigheid, ten einde de tot
geven onwillige lidmaten te besehamen. •• Maar, indien h.
er (bl. 28 en volgg.) hardheid in vindt om aan hen die ver-
zuimd hebben lidmaten te worden — geen gering verznim,
waarl^k! — de bedeeling te ontzeggen, *t zon cnregt z\jn om
eenig onbesproken en wezenlek hulpbehoevend lidmaat van
z^jn billijk deel aan de liefdegaven der Gemeente te versteken,
en hem aan den karigen bestand van den Staat over te la-
t^n — bg w\jze van proefneming, en ter vasthouding eener
theorie I
Toch zijn wij 't met h. in den grond ëëns, dat de geheele
Arm verzorging op de Kerk kan en moet worden overgebragt.
Maar dat is niet op eenmaal, dat is slechts van lieverlede
mogel\|k. De Kerk heeft tijd noodig, om hare lidmaten aan
het, z\| 't dan ook in sch^n, mëër geven te gewennen.
In geen geval mag zy , die, tegenover de Wet des Ouden Ver-
bonds, op vrije liefde gebouwd is, ooit of immer hare leden
tot geven willen dwingen^ of elke harer weldaden met den
passer der Wet afmeten. Daarom behoort de Staat — dank-
baar voor 't* geen de Kerk in eene zóó onafzienbare en on-
waardeerbare taak, als de armenzorg is, reeds gedaan heeft —
en nog verder doen wil — niet als met de deur in 't huis te
vallen, en alles in ééns van zich af en op haar te werpen,
maar veeleer geduld te nemen ^n te gemoet te komen en in
te schikken zoo veel h\j immer kan. De mildste toepassing
der Wet van 1854 is, voorloopig althans, hare beste. Vooral
zoeke men aan de Kerk geene raadgevingen op te dringen,
die soms al zeer weinig vertrouwdheid met den geest van het
gros harer lidmaten verraden; geiyk, wanneer h. het door
v. L. B. hypothetisch geopperde, maar teruggenomen denk-
beeld, ndat de eene Gemeente do andere zou kunnen helpen",
DE DIAKOKIB EH DE ARMBITWET. 551
vt)or zeer praktisch verklaart, en das niet beseft dat daar-
mede de groote drijfveer, die, met name op de dorpen, de
meerderheid tot geven dringt — de zelfaanschauivde nood van
bekende armen — onbedacht zon worden verlamd.
Yoor 't overige, men kan van Dr. heijb verschillen, men
kan tegen zijn gevoelen opkomen, zonder daarom, zelfs in de
verte, te willen deel nemen aan de «miskenning", waarover
hig aan 't slot dezer brochure klaagt. W\j z^jn er van over-
tuigd, dat hy fizjjn leven onvermoeid besteedt aan het voor-
staan van Waarheid, Begt en Deugd; aan het wekken tot
Volksveredeling; aan het bevorderen van Volksheil en Volks-
welvaart": raimschoots zijn de proeven voorhanden, dat h^
»het beste in alle opzigten wü^ en, zoo veel dat een Mensch
gegeven is, het goede doeC\ Ook deze brief, al konden w\j
er niet overal mede instemmen, b^at zoo vele behartigens*^
waardige wenken omtrent het armwezen, vreemde en eigene,
dat niemand de aankoop berouwen zal. Ten bewijze willen
w\j hier nog een plaatsje gunnen aan de woorden van den
Heer buts, waarin w\j, die sedert lang in de Landverhumng
het ëënige afdoende en tevens humctne middel tot stuiting van
het Pauperisme zagen, ons denkbeeld zóó krachtig bevestigd
vonden, dat w\j den lust niet kunnen weerstaan, om ze ook
door dit Tijdschrift onder ieders aandacht te brengen : »Waar-
lyk ik blijf verre beneden de werkelijkheid, wanneer ik be-
weer, dat het kleine Nederland Hen müUoen van zyne jaarl^k-
sche inkomsten afzondert tot leniging van de armoede... en
tot hare voortplanting, helaas I Zou het onmogelgk
z\in eens eenige jaren een twintigste deel van die tien millioen
af te zonderen tot een fonds ter bevordering va^ de landver-
huizing, — niet onder de bedeelden, want deze z^jn meestal
tot werken reeds geheel ongeschikt" [z\jn aj dat overal? en
dan ook hunne kinderen?], — nmaar ook onder diegehen,die
op het punt z\jn van mede bedolven te worden in dien af-
grond, uit welken geen herrijzen b\)na mogelijjk is? Zie, de
Nederlander is bQ uitnemendheid een wereldburger: de ligging
van zijjn grond, het hoofdbedriyf dat daarop wordt uitgeoefend,
brengen zulks mede; nergens is de Nederlandsche vlag geheel
vreemdeling, en onder critieke omstandigheden in vorige dagen is
meermalen het denkbeeld opgerezen van eene landverhuizing in
massa. Zullen w\j de beginselen van vr^en handel eindel^k ook
eens op het artikel arbeid toepassen?", v. p.
552 Dr. JOUN dowlixg,
QeacMederda der Eoomsche Kerk. Naar het EngeUch van Dr.
JOHK DOWLiKö, door D. BUDDIKG. Derde en laatste Deel^
V en 2* Aftevering, Te Dordrecht, bij H. R. van Elk. 1855,
1856. In roijaal 8t;o., met platen; per Aflevering , bij inteek.^
f :-65.
Wie de leer der Boomsche Kerk grondig wil kennen, moet
ze uit de door haar als echt erkende bronnen opsporen. In
haar midden zyn er opgestaan die meer met het Evangelie
overeenkomende, aan die der Protestanten gelijkvormige, leer-
stellingen hebben voorgedragen. Maar men zou zich vergis-
sen, indien men uit de veranderde gevoelens van sommigen
harer leden het besluit trok, dat ook die Kerk van gevoelen
veranderd is. Het z\jn niet meer dan de meeningen van bij-
zondere personen, voor welke zich de Kerk in geenen deele
aansprakelijk stelt. Andere Boomschgezinde Schr\jvers heb-
ben, met oogmerk om de Protestanten te lokken, aan de leer
hunner Kerk eene betere kleur gegeven, waarvan de ver-
maarde BOSSUET ten voorbeelde verstrekt. Doch de geloofs-
belijdenis en leerstellingen der Boomsche Kerk z\jn vervat in
de regels en besluiten der algemeene Conciliën. Het laatst
gehoudene, welks bepalingen tot op den huidigen dag geldend
gezag hebben, was dat van Trente, op aandrang van Keizer
KABEL Y door den Paus in 1545 bijeengeroepen, en, na twee-
malen afgebroken te zgn, in 1563 ten einde gebragt; maar
met een anderen uitslag dan de Christenheid gehoopt had*
Geene maatregelen werden genomen tot heeling der ontstane
scheuring, geepe pogingen aangewend tot herstel van den ge-
stoorden vrede der Kerk. Daarentegen werd door het plegtig
bekrachtigen van de voor de Protestanten meest aanstootel\jke
leerstellingen, als die omtrent de opperhoofdigheid en onfeil-
baarheid van den Paus, de waardy der Overlevering, het gezag
der Vulgata, het belemmeren der Bijbellezing, de verdienste-
lijkheid der goede werken, de leer der Sacramenten, de Trans-
substantiatie, de Mis, het Vagevuur, de Aflaten, de voor-
spraak der Heiligen, en de vereering hunner overblyfsels, en
van de beelden — met verwerping van het gevoelen van die
leden der vergadering, welke omtrent het gezag der H. Schrift
als kcnbron des geloofs, en omtrent het leerstuk van de regt-
GSSCBIEDEXia DEH BOOMSCHE KERK. 553
vaardiging door het geloof, beter dachten , en er op aandrongen , dat
aan de leeken de kelk bg het Avondmaal, en aan de Priesters
het huwelijk toegestaan wierd ; — door gehoor te weigeren aan
de billijke verlangens der tot het Concilie afgevaardigde Pro-
testantsche Godgeleerden, en door het uitspreken van het
anathema over alle ketters — de bestaande klove nog v\jder
gemaakt. — Van den anderen kant heeft het Concilie, door
het omschr^'ven en bepalen van hetgeen als leer der Room-
Bche Kerk moet beschouwd worden, aan die Kerk meer een-
heid en vastheid b\jgezet, en door de afschaffing van sommige
misbruiken, en het voorschryven van regelen van bestuur en
tucht, eenig nut gedaan.
DowuNG spreekt alleen van de te Trente in 25 zittingen
bepaalde leerstellingen, en w^st telkens hare strijdigheid
aan met de uitspraken van jezcs en Zijne Apostelen. H\|
heefl zich daarbg bediend, behalve van de bekende »Kerkver-
gadering van Trente** van sarpi en palulvicini, van het uit
de oorspronkel^ke bronnen geputte werk van cbamp; terwijl
de Vertaler bovendien gebruik gemaakt heeft van de te Ant-
werpen in 1565 uitgegeven nOrdonnanciën en Decreten van
den heyligen Conciliën-Generaal gehouden tot Trenten**. Door
de mededoeling van de belangrijkste Kanona is de lezer in de
gelegenheid gesteld zelf te oordeelen.
Illnderlyk is in deze beide Afleveringen het herhaalde voor-
komen van den vierden voor den eersten naamval; eenige
malen troffen wij ook nzelf\ voor: xelve aan. — nNicex" (bl. 7),
voor: Nicea, en »LAiNEa" (bl. 76), voor: laixez, den beruch-
ten Generaal der Jezuiten, zullen drukfouten zgn.
Algemeene Scheikunde^ door J. gibabdin; voor Nederland be^
werkt door p. h. van moorsel. Assistent aan het JScheikundig
Laboratorium te Amsterdam. Te Amsterdam y bij Weytingh
en van der Haart. 1854. In kl. Qvo. 86 bl. f : - 75.
In deze weinige bladz^den heeft de bewerker getracht de
scheikunde in eenige hoofdtrekken te schetsen, en op die w\jze
den lezer met de strekking dezer wetenschap bekend te
maken. De taak die 14} op zich nam, was niet gemakke-
lijk, want volgens het doel waarmede dit boekje geschreven
554 ' J. OIRARDW,
19, moest het gedeeltelijk de resaltaten eener wetenschap he*
vatten, wier omvang in de laatste dertig jaren zoo zeer is
toegenomen , dat zij slechts door weinige scheikundigen in haar
geheel beoefend kan worden. Wy behoeven het naanweiyks
te zeggen, dat dit boekjen eenige voorname daadzaken bevat,
die tot het gebied der scheikunde behooren; zonder aanspraak
te kunnen maken op hare wetenschappelijke behandeling.
En toch heefl de Schrijver, naar ons gevoelen, zjjn arbeid
goed volbragt; want het moest, eenvoudig geschreven, slechts
die zaken bevatten , welke voor ieder toegankelijk kunnen zijn.
Elke bladzijde levert het bew^'s, dat het boekje met naanw*
gezetheid bewerkt, en de scheikunde werkelijk in enkele hoofd-
trekken met kennis van zaken teruggegeven is. In *t kort
wenschen w\j het te doorloopen, om den lezer te doen zien
dat de keuze der onderwerpen in alle opzigten geschikt is
om hem zoo wel met de scheikunde, als met de toepassingen
die men van haar gemaakt heeft, eenigzins vertrouwd te makerw
De bewerker vangt aan met den lezer de phases te leeren
kennen, die de scheikunde moest ondergaan, voor zQ eene
wetenschap werd. Geene wetenschap b^'kans die meer tegen-
stand ondervonden heeft dan de scheikunde. Met talrijke be-
zwaren had zij te kampen, eer z\j op den weg der ervaring
trad, en zich, in plaats van in bespiegelingen, in daadzaken
ontwikkelde. Botlb was de eerste die aan de alchemistische
rigting eene geheel andere wending gaf, en door proefnemin-
gen de alchemie tot eene wetenschap trachtte te verheffen.
Doch het gelukte eerst aan lavoisieb, om deze empirische
rigting ingang te doen vinden, en met hem opent zich een
nieuw t^'dvak in de scheikunde, waarin ook wg nog leven.
Daarna gaat de bewerker over tot de grondbeginselen der
scheikunde. Leert de ondervinding ons dat elk ligchaam voor
verdeeling vatbaar is; de Natuur- en Scheikundigen nemen
op wetenschappelijke gronden aan: dat nboven zekeren graad,
de stof ondeelbaar is**. » Volgens hem zijn de ligchamen eene
zamen voeging of ophooping van Molekulen of Atomen**; terwijl
de som dezer laatsten de massa der eersten uitmaakt. De
atomen bevinden zich in de verschillende ligchamen op eenen
ongelijken afstand van elkander; van daar ook, dat z\j zich
onder drieërlei vorm aan ons voordoen: als vast ligchaam, als
vloeistof, en als gas. Men geeft den naam van moleculaire
ALGEMEEXE SCHEIKUXDE. 555
aantrekkingskracht of cohesie aan de kracht die de (gelyk-
soortige) atomen onderling vereenigd houdt. »De cohesie*' —
zegt hij op bl. 4 — nis das eigenlijk de kracht die de mole-
knlen der stof vereenigt , en die kracht is altijd evenredig aan
de benoodigde kracht om haar te scheiden. Hare werking kan
door geene werktuigelijke middelen vernietigd worden " De
cohesie kan echter b\j het ë^ne ligchaam wel moeijelijker dan
b\} het andere, doch b$ allen door werktuigelijke middelen
worden verbroken. Het breken van een stuk ijzer, b. v., is
niet anders dan het vernietigen der cohesie op die plaats waar
het \jzer breekt. Welligt heeft de bewerker willen zeggen:
dat een ligchaam door geene werkuigelijke kracht in z^ne
atomen gescheiden kan worden. W^ders laat hQ daarop vol-
gen: »De mate der cohesie in de vaste ligchamen is zeer ver-
schillend, hunne hard- en weekheid, elasticiteit, enz. zQn
daarvan afhankelijk. In de vaste ligchamen is die cohesie
groot, in de vloeistoffen zeer gering, in de gassen is zy niet
aanwezig." »De oorzaak, die in de verschillende ligchamen
de cohesie tegenwerkt, is de warmte. De toestand der lig-
chamen hangt af van den altijddurenden strijd, tusschen de
cohesie, die de moleculen tracht te vereenigen, en de warmte
die hen van elkander tracht te verwijderen. Als de warmte
de overhand heeft, dan zijn de ligchamen gasvormig; zij zijn
vast in het tegenovergestelde geval, en vloeibaar wanneer de
beide krachten in evenwigt zyn."
Alle ligchamen die in de Natuur voorkomen, zijn enkelvou-
dig of zamengesteld ; de eersten worden grondstoffen genoemd,
en z\jn thans 61 in getal; dat der zamengestelde, daaren-
tegen, sch\)nt ons toe oneindig te z\)n. Door analyse zyn w^
in staat de zamengestelde ligchamen tot de hen eamenstellende
terug te brengen; door synthese, daarentegen, de grondstoffen
onderling tot zamengestelde ligchamen te doen vereenigen.
Daarna maakt de bewerker den lezer bekend met hetgeen
men te verstaan heeft onder eene scheikundige verbinding en
verwantschap. H\j leert het verschil kennen van de cohesie
die tusschen gelijksoortige deeltjes plaats grijpt, en de ver-
wantschap die ongel^ksoortige deeltjes onderling vereenigt.
Vervolgens geeft hij een oppervlakkig inzigt in de scheikun-
dige nomenclatuur, die door gcttow uobveaü aangevangen,
door hem, in gemeenschap met lavoisieb, verder ontwikkeld is.
556 J. GIRARDÜT,
De basis waarop hunne nomenclatuar is gegrondvest, wordt
ook thans nog gevolgd , al is zij dan ook later »in belangrijke
pnnten gewyzigd".
Na dit algemeen overzigt van het theoretisch gedeelte der
scheiknnde en hare nomenclatuur, vangt de bewerker aan met
de behandeling der damphringalucht. Het zon overbodig z^n,
om zelfs in korte trekken den inhoud hiervan terug te geven;
wat wij mededeelden strekt slechts om den lezer eenigzins met
het boek jen in kennis te brengen. Genoeg zij het wanneer
wg, de verzekering geven, dat de lucht ^ zoo wel als het vol-
gende onderwerp, het water ^ in alle opzigten goed bewerkt is.
Met de lucht en het water z\jn tevens de zuur-, water- en
stikstof behandeld; daarna de andere niet-metalen. Kleine
onnaauwkeurigheden daargelaten, geldt ons gezegde ook ten
aanzien van dit gedeelte. W\j lezen, b. v. op bl. 45: »Mea
moet de isomere ligchamen niet met de polymorphe, of de
isomerie met het polymorphismus verwarren. Bij de eersten
verschilt alles, physische en chemische eigenschappen; b\j de
laatsten is de uiterlijke vorm alleen gewgzigd.*' — Ook de
polymorphe ligchamen verschillen niet alleen in uiterlgken
vorm, maar ook in scheikundige eigenschappen van elkander*
Zoo verbrandt de roode phosphorus b\j eene andere tempera-
tuur, dan onze gewone phosphorus. Er had moeten staan:
Polymorphismus (in den zin van allotropie) is alleen tusschen
enkelvoudige; isomerie tusschen zamengestelde ligchamen be-
staanbaar: b\j beide heeft er zoo wel verschil in physische
als scheikundige eigenschappen plaats. WQ keuren het ook
minder goed, dat de bewerker (bl. 42) polymorphe ligchamen
op gelijke l\jn stelt met allotropische ; dimorphismus en polj-
morphismus hebben niets gemeen met allotropie. Volgens de
definitie, die h\j geeft van isomerie, valt polymorphismus en
deze te zamen.
De metalen zijn op eene uitmuntende wgze behandeld. Men
zou bezwaarlyk in zoo weinige bladzgden méér belangryke
daadzaken kunnen zamenvatten, of, met andere woorden: die
zoo goed kunnen behandelen als *t hier is geschied. Doch
ook in dit gedeelte zijn kleine onjuistheden ingeslopen, zoo,
b. V. op bl. 68, waar men leest: »Door het roode kwik-
oxyde in gesloten vaten te verhitten , hebben baten, peibstlkt
en LAYOISIEB de zuurstof ontdekt". Daargelaten, dat de weten-
ALG£ME£X£ SCHEIKUXDE. 557
schap, voor zoo verre ons ten minste bekend is, geene voor-
beelden oplevert, dat ëëne ontdekking door drie menschen is
gedaan, zoo is het priestlet wien deze ontdekking met regt
alléén toekomt. De bewerker gaat vervolgens over tot »do
wetten volgens welke de ligchamen zich verbinden". Niets
is mo6\jel|jker b^ de populaire behandeling eener Natnar-
wetenschap, dan een duidelijk inzigt te geven in de wetten
die tot haar grondgebied behooren. Van dit gedeelte moeten
wy dan ook bekennen dat het mislukt is; doch wy voegen
er b\j: dat ons geen scheikundig populair leerboek bekend is,
waarin de Schrijver ten dien opzigte slaagde. Evenwel, en
dit had voorkomen kunnen worden, treffen w^' hier vele on-
naauwkeurigheden aan, b. v. op bl. 75: »Het scheikundig
aequivalent van een ligchaam is de hoeveelheid in gewigt van
dat ligchaam, die zich met 100 zuurstof vereenigende, den
eersten graad van oxydatie voortbrengt". — Op bl. 73 staat:
ndat de wet van bebzeuüs een gevolg is van die der veel-
vouden (van dalton)": z^' is het gevolg van die der aequiva-
lenten en veelvouden gezamenlijk.
Het boekjen eindigt met de mededeeling van het een en
ander over de bewerktuigde stoffen; maar dit gedeelte is te
kort, om eenige algemeene grondbeginselen te kunnen be-
vatten.
De indruk evenwel, dien w^ hyj het lezen ontvingen, is
allergunstigst. Komen hier en daar kleine gebreken voor, z^
worden ruimschoots vergoed door de w\jze van behandeling
der zaken, die den bewerker tot eere strekt.
Specimen Historico-Litterarium exhibens vitam pbilippi Ma-
cedonis, Amjntae fil., quod — publico ac solemni examini
submittet a. rometn. Gorichemi, apud J. Noorduyn et fil*",
MDCCCXLVi. In Svo. XIV en 142 bl.
Dikw\jls is het schryven van Dissertaties gehekeld. Zoo las
men eens in de bladvulling van den Leidschen Studenten-Al-
manak op het woord Disaertaüe het versje:
Wie man Geld und Zeit verihan
Zeifft das Büehlein lustig on.
De verpligtbg tot het leveren van zulk een werk is dan
558 A. BoaiETK,
ook voor de Jaristen afgeschaft; de Theologanten kannen öók
zonder dit te doen, vooruitkomen; en ook in de letteren zyn
er betrekkingen genoeg waarvoor de graad van Candidaat
voldoende ifl. Dit is in ons oog ten hoogste te betreuren.
Het denkbeeld: dat Dissertatie-schrijven een overbodig werk
is, steunt op eene geheel verkeerde beschouwing. Men gaat
van het begrip uit, dat een nieuw boek nieuwe denkbeelden
moet in de wereld brengen , of anders overbodig is. Dit geldt
althans van Dissertaties in 't geheel niet. Het doel waar-
mede zy vervaardigd worden, is tweeledig. Vooreerst geefl het
den student eene aanleiding om als ware 't de slotsom zyner
studie op te maken, en hetgeen hy heefl opgenomen tot ééa
geheel te verwerken, dat h\j niet in zich-zel ven besloten houdt,
maar te voorsch^n brengt. Eerst hierdoor wordt zyne studie
geheel het eigendom van zgnen geest. Zoo lang wy de door
ons opgenomen denkbeelden niet kunnen uitspreken, denken
w\j ze zelf niet helder. Het andere voordeel dat het schre-
ven eener Dissertatie oplevert, is dit, dat daardoor het ge-
leerde publiek buiden de Hoogeschool gelegenheid bekomt, om
over de bekwaamheid van den jongen Doctor, en over de rig-
ting die hj gevolgd is, een oordeel te vellen. Dat dit van
belang is, behoefl geen betoog; daar immers b^jna niemand
alleen voor zyn eigen vermaak studeert, maar verreweg de
meesten na hunne promotie eene betrekking zoeken, waarin
BQ het aan de Hoogeschool geleerde willen toepassen. Daarom
is het te wenschen, dat bg eene eventuele regeling van het
hooger onderwas het Dissertatie-schreven niet afgeschaft, maar
integendeel de verpligting daartoe algemeen gemaakt worde.
Dat het aanleiding tot knoe\jerë geeft, is geen afdoend argu-
ment; want het behoeft dit in 't geheel niet te doen, wanneer
de Professoren maar hun pligt vervullen en zorgen dat de
promotie geen wassen neus worde. Op denzelfden grond zoa
men de geheele Hoogeschool wel kunnen afschaffen, omdat er
ook wel Professoren z^n die niet goed doceren, en studenten
die slecht studeren.
Tot deze laatste soort heeft de Heer rohetn niet behoord,
gelgk uit z\jne voor ons liggende Dissertatie blijkt.
De Schr^ver geefl eerst in zyn Voorberigt zyn onderwerp
en de door hem gebruikte bronnen op, waarna h^ z^jne leer-
meesters en vrienden hartelijk toespreekt. Vervolgens zegt
SPECmSK HISTORIGO-LITTEBABIUtf. 559
h\j in de Inleiding: dat Macedonië vóór philippds weinig te
beduiden had , en h\j dns terstond met philippgs zal beginnen.
Nu volgt eene levensbeschrijving van philippus. Daarna komen
vier excursnssen over enkele punten uit het leven van phi-
lippus, namelijk: over den toestand van Griekenland toen
hQ Koning werd; over eene door philippus belegde vergade-
ring der Amphictyonen ; over een collegie van tienmannen,
dat PHILIPPUS met het bestuur van Thessalië zon belast heb-
ben ; over de vraag : of philippus na het opbreken der belette-
ring van Byzantium een vredes-tractaat met Athene gesloten
heefl? Eindelijk wordt het boek besloten door xuv theses,
meest van literarischen inhoud.
Wat nu ons oordeel over deze Dissertatie betreft, zoo is
dit over het geheel gunstig. Dat de Schr^'ver zich niet tot
het geven van Grammaticale opmerkingen bepaald heeft, maar
toont te beseffen dat de Grammatica slechts het onmisbare
fondament is, waarop een litterator moet voortbouwen, is zeer
te prijzen. Ook is de keus van z\jn onderwerp goed. Hij
heeft eene allerbelangrijkste episode uit de geschiedenis ter
behandeling genomen. Hij heeft daarbij zoo wel de bronnen,
alB den arbeid der laatste Schrijvers over dit onderwerp vlijtig
gebruikt. Ook taal en stijl zijn vr\j goed, en toonen dat de
Schrijver het geenszins geoorloofd beschouwt, dat een litte-
rator slecht Lat^n schrgft.
Éëne aanmerking evenwel mogen w^ niet terughouden. Zij
betreft de orde. Buffok zegt in zyue beroemde redevoering,,
waarmede hij zitting nam in de Fransche Akademie, dat men ^
om goed te schrijven, eerst een geregeld plan moet maken,
en zich daaraan houden; opdat alles behoorlijk afloope, en
het een uit het andere van zelf voortvloeije. Dit heeft de
Schrijver verzuimd. Daardoor heeft hij dingen die in de In-
leiding te huis behoorden, in het Voorberigt gezegd, en ver-
scheidene punten die in het leven van philippus behoorden
ingevlochten te wezen, in exoursussen behandeld; even als of
14j ze vergeten had. Vooral de eerste excursus is geheel
misplaatst, want wat daar gezegd is behoorde in de Inleiding.
W\j meenen den Schrijver wel op het hart te moeten druk-
ken, om vóór dat hg wéér iets schr\jft, die redevoering van
BUFFON eens met opmerkzaamheid over te lezen. Zij is onder
anderen te vinden in de Le^ns FruTigaises de LiUérature et de^
560 A. ROMEIN, SPECIXEK HISTORICO-LITTERAEJUM.
Moralêy par M.M. NOëL et de laplace, en aldaar getiteld:
ShjUa de VArt cCÉcrire.
Deze aanmerking betreft den vorm. Zy Ie de eenige die wij
gemaakt hebben. Oyerigens beantwoordt de Dissertatie geheel
aan hetgeen men van zulk een stuk met regt verwachten kan.
Wij eindigen das deze aankondiging met den wensch: dat de
Heer bometn op zyne verdere loopbaan de vrachten van zijn
goed besteden Akademie-tgd moge inoogsten. y.
Het Leven van oobthe, door joh. wilh. schaepeb. UU het
Hoogdwiech vertaald door Mr. c. M. van bees* Met eens
Voorrede van Mr. c. w. opzoomer. Eerste Deel. Te Utrecht^
bCJ W. F. Dannenfelser. 1856. In hl. 8vo. XXIV en 415 bL
f 3-:
nWanneer het genie op den hoogsten trap zyner ontwikke-
ling voor ons staat, vervalt ons de aanblik van dit afgewerkte
beeld met eerbied en heilige vrees. Met zalk een gevoel zien
w\j op tot een sophokles, een plato; zij gelgken den vol-
tooiden gestalten der beeldende kanst. Van het langzaam
werken en vormen, van de proeven en stoornissen, welke zy
doorworstelden om tot die grootheid en volkomenheid te komen,
waarin z\j voor ons staan, bezitten wy geene of slechts ge-
ringe narigten.
nNiet zoo ganstig is de betrekking waarin grootere mannen
van lateren tyd tot de nakomelingschap staan, maar daarvoor
geniet deze een helderer inzigt in de oefenschool en werkplaats
van bannen geest; zy kan de opwekkingen en de hulpmid-
delen der ontwikkeling, die het individu van voorgeslacht en
tydgenoot, zoo wel van de naaste omgeving, als van ver ver-
wijderde invloeden, ontvangen heeft, in rekening brengen, zij
stelt de onvolkomene pogingen naast de volmaakte gewrochten
van zynen geest, om het eene uit het andere op te helderen,
en in alles den trapsgewijzen voortgang, de wendingen en
rigtingen zyner geesteswerkzaamheid na te gaan.
»Het is waar, zoo doen wij het genie in den kring der met
ons werkende en strevende tydgenooten afdalen, maar, terwyl
het die daizelingwekkende hoogte verlaat, waarop het voor ons
zou staan, als wij de sporten van den ladder niet konden
TOH. WILH, SCHAE^ER, HET LEVEX VA>f GOSTHE. 561
onderscheiden, ontvangen w\| een indruk van het geheel, die
een inniger gevoel van vereering in ons opwekt: voor onze
blikken ontrolt zich de geheele rijkdom van een schoon men-
8chel\jk leven, van do droomen der jeagd af tot aan de voU
heid en vastheid der rype mannelijke geestkracht. Zalk een
r^k en edel menschel^k bestaan stelt ons goethb*s levensbe-
schrijving voor oogen. Op eiken trap van ontwikkeling ver-
toont het ons een eigenaardigen bloei, die zel& aan de jaren
der grysheid niet ontbreekt.
»Het leven van vele uitstekende mannen beweegt zich met
den krachtvoUep tred van het drama; hun genie breekt zich
eene baan door alle beletselen, die zich in den weg stellen, en
dringt voort tot het doel, z^ het ook vaak tot eene tragische
ontknooping. 6oetb£*s leven heeft meer den rustigen gang
van het Epos, waarin het geheel wint, zelfs bij een tusschen-
beiden komend oponthoud. — Wel ging dat leven niet zonder
8tr\jd voorbij; het heeft niet den ligten gang eener Idylle;
maar het heeft toch evenmin den geweldigen vaart van den
stortvloed , en stormt niet in bruiscAende drift met wilde spron-
gen voort. Het wordt als door de rigting van gobthe*s eigen
karakter van zgne vroegste ontwikkeling af aan geleid, en zoo
gunstig bejegende hem het lot, dat hij met regt op zich-zelven
de woorden kon toepassen: nwat in de jeugd wensch is, wordt
in den ouderdom vervulling.""
Ziedaar ons door schaeper zelven het oogpunt waaruit, en
het doel waarmede goeth£*s levensloop door hem geschilderd
is, gekenschetst. Nemen wQ deze inleidingnu tevens tot proeve
van den st\|l, en voegen wij er de getuigenis van Prof. op-
zooher bg: dat »scHAsrER*s levensbeschrijving, die waar en
onopgesmukt is, zonder laffe vlegerij, onze landgenooten vor-
men en voorbereiden kan voor een ^'verige studie van goethe*s
werken", dan bekomen w^' een zuiver en volledig denkbeeld
van het plan en het nut van dit werk, en van de aangename
en rigtige w\jze waarop de Auteur z\jne taak volbragt heeft.
Het ontwikkelingsproces van een zoo magtigen en r^ken
geest, als die van goethe, moet niet alleen voor den letter-
kundige, maar evenzeer voor den menschenkenner in de volste
mate belangwekkend z\jn. Alleen zal in menig Christenlezer
schier hQ elke bladzyde de onwillekeurige klagt opryzen, dat
die hoogheorlijke w\jding des Christendoms, welke een herder
boekbesgh. 1856. ir. XII. 41
562 JOn. WILH. SCHAEPER, HET LEVEN VAN GOETHE.
en KLOPSTOCK ontvangen badden, zoo wel aan G0£TH£*s leven
als aan zijne schriften ontbreekt. Maar — ook dit is leerzaam*
In *t Professoraal voorportaal, dat n tot bet doorwandelen
yan bet scboon geboaw wil uitnoodigen, kan wie er smaak
in vindt, eene regt ex cathedrd gedeclameerde FhiUppiea tegen
alle verzenmakers, toonknnstbedervers en dogmen-slaven aan<-
trefifen. Ook vindt ge er shakespease — niet den grootsten
Dicbter, maar — nden grootsten man der Gbristenbeid** ge-
noemd, 't Klinkt vreemd voor wie zicb b^j den Cbristennaam
PAULUS of LUTHEB vertegenwoordigt.
De uitvoering is goed; dat den Vertaler enkele scbr\)ffi)nten
tegen 't Nederdaitscbe taaieigen ontglipt z\jn, bebben w^j in
de boven gegeven proeve reeds aangestipt. Méér ecbter moe-
ten w\j bem — daar w\j bem b\j verdere oefening allezins de
tot eene goede vertolking vereiscbte bekwaamheid toekennen —
op de vele Germanismen opmerkzaam maken, die na nog zyn
werk ontsieren. Wij teekenen er bier eenigen aan: bl, 28:
iihan^\ voor: boekdeel; bl. 31: nop duchtige injze*\ voor: dege^
lijke; bl. 92: nhevangefC\ voor: verlegen; bl. 94: nemarteri^
yoot: pijnen; bl.161: nhezonnefC\ voor: bezadigd; bl.179: »v^-
eckert8(\ voor: wegschertst; bl. 245: nzamen te fiikkefi\ voor:
zomen ie lappen; bl. 303: n^eyT, voor: koord; bl. 347: nde rij
langs", voor: op de rif af; bl. 359: y*karfonkeV\ voor: karbon-
kel; bl. 360: nparentaHe*\ voor: lijkcUenet; bl. 409: ngeheim'
nissen", voor: geheimenissen; bL 412: naf stompende", voor: ver-
stompende, — Indien de overbrenging der dichtregels mede van
den Vertaler is, dan is deze bem over 't geheel goed gelukt.
Dit Eerste Deel loopt tot aan ooethe's reis naar Italië in
1786. De kennismaking en verbindtenis met schiller dag-
teekenen van later. Wi|| zien er verlangend naar uit, die in bet
Tweede Deel geschetst te vinden. v. p.
Het Jaar 1566. Eene Historische Proeve uU den Nederland'^
schen Vrij heidS' Oorlog, Meerendeels naar onuitgegeven be^
scheiden bewerkt door H. l. van Deventer. Met een Voor^
woord van Dr. b. c. bakhuizen van den brink. Te '* Gra--
venhage, bij Martinus Nyboff. 1856. In gr, Svo. XIV en
80 bL ƒ 1 - 50.
Zou er een tijdperk in de Geschiedenis z\|n, dat zoo zeer
U. L. VA.N DEVEITTEB, HST JAAR 1566. 563
de algemeene aandacht tot zicb getrokken heeft als dat van
den worstelstrijd der Nederlanders tegen Spanje? De grootere
en kleinere werken over dat tijdvak, nit de pen van in- en
aitheemschen , vrienden en vijanden gevloeid, zonden eene be-
langrijke bibliotheek uitmaken, en met de doorlezing, zelfs maar
van de voornaamste, zouden jaren gemoeid z\jn. Wat ook in de
drie eenwen, sinds verloopen, is voorgevallen, nog biy ft de be-
langstelling onverzwakt in gebeurtenissen, waarvan het tref-
fende en afwisselende door het onevenredige der middelen en
het verbazende der uitkomsten wordt opgewogen, en die er
op ingerigt schenen te z^n, om beurtelings de schoonste hoop
en de zorgelykste vrees te beschamen. De over willeh I en
FILIPS II in onze dagen ontsloten bronnen hebben die belang-
stelling vernieuwd. Dat de vreemde litteratuur boven de onze
er zich van bediend heeft, tot het in 't licht brengen van wer-
ken als van bobgnet en justb, is minder te verwonderen,
daar ons volk reeds van ouds in het bezit was van Historie-
schr^'vers als vak iCBTEBsy, bob, betdt, en hooft, die door
vele na hen uitgegeven belangr^ke werken en bijdragen ge-
volgd zijn. Wat echter door vroegere Schrijvers in de schaduw
geplaatst, maar door quiket en koblet gevoeld en begrepen
werd: het groote deel dat het volk aan de beweging had, en
de kracht die de opstand daaruit putte tot volharding, toen
het Verbond der Edelen verbroken lag — dit wordt in deze
historische proeve ten aanzien van het jaar 1566 beschouwd.
Tot eene regte beoordeeling van het in dat jaar voorgeval-
lene werpt de Schr^'ver een blik op *t geen voorafging. De
beteekenis wordt opgegeven van de instelling der nieuwe Bis-
schoppen: steunsel van het Staatkundig en Kerkelyk despo-
tismus, en, volgens obanje, zoo mopige beul om de arme
Christenen te verbranden; en over obanvelle een gevoelen
geuit veel verschillende van dat van hen die zgne zachtheid
roemen , en van oordeel zijn dat het met den wederstand tegen
qbakvelle eigenlijk op den Koning gemunt was. Zachtheid
bezigde l^j alleen wanneer hQ daardoor beter dan door gruw-
zame middelen, die hij overigenls niet schroomde, zijne tegen-
strevers tot onderwerping hoopte te brengen aan zijn gezag; dat h\j
meer dan het gezag zijns Konings zocht, en tot welks beves-
tiging hy — zoo als hier wordt aangetoond — de welvaart
en rust des lands pr^'s gaf, door met opzet, ten einde zich-
41*
564 M. L. VAV DEVEXTER,
zei ven noodzakelijk te maken, de zaken in de war te laten
loopen. Met de verwijdering van obakvelle zouden de edelen
en het volk zich tevreden gehouden hebben, zonder aan eene
•omwenteling te denken , als niet de yervolgingen om de Gods-
dienst, en de wreede, ieders bezittingen en leven bedreigende
plakaten hen in het harnas gejaagd hadden tegen filips, b^
wien het behoud van den Nederlandschen Staat, in vergel^-
king met het behoud van de Boomsche Godsdienst, niets woog.
»De onverbiddelijkheid van zyn stelsel" — luidt het op bl. 14
en 15 — » waarom sommigen filips ten yoorbeeld nemen, hem
als historisch persoon lief hebben, leidde hem immer terug tot
het punt waarvan hg uitging, de zegepraal van zijn geloof.
Binnen dien kring was de Koning sterk door consequentie,
de wereld daarbuiten was de zijne niet. H\{ was de type van
de middeneeuwsche Beschermers der Boomsche Kerk, maar
overgebragt op een terrein waar de beginselen van onder-
werping en onderdanenpligt krachtiger werden gehandhaafd.
Tegen dat stelsel was de Hervorming weerloos; zy had geen
Paus om daartegen over te stellen, geene Hiërarchie die haar
beschermde, geene orden die haar uitbreidden. Ik kan het
m^ voorstellen hoe klein z\j in filips* oogen zal hebben ge-
schenen, tegenover dat sehoone gebouw van Trente. De vrij-
making van den menschelijken geest, het werk der eeuwen,
moest hem, die in het rijk der vormen leefde, een raadsel z^'n.
Hoe kon hg gelooven aan den invloed van ketteryen die
sedert lang waren onderdrukt geworden, van wgsgeerige be-
spiegelingen die met die ketteryen eene zelfde rigting gevolgd
hadden, aan den invloed van het onderwas! Maar de op-
stand der Hervorming tegen het absoluut gezag der Kerk was
hem een gruwel. Van die zyde begreep fiups de Hervor-
ming; daar tastte hg haar aan. Hg zag in het oproerig Ne-
derland, ja de uitwerking van kettersche leeringen, maar
bovenal den opstand tegen het absoluut gezag.**
*sKonings onverzettelgkheid bragt het Verbond der Edelen
voort, dat van den aanvang af een groeten steun vond in
zgne verbindtenis met de Hervormde Conststoriën, en in het
Compromis der kooplieden, in Bglage hier medegedeeld. Maar
hoogst moegelgk was de betrekking tusschen het Verbond der
Edelen en de Provinciale Stadhouders, met de Bidders der
Vlies-orde geroepen tot het voorstaan van 'sKonings gezag,
HET JAAR 1566. 565
maar vaa z\jne Btrengheid ia Godsdienst-zaken afleerig. Zegt
OROEJï VA3f PRisrsTEREB: dat het ruchtbaar worden van het
Verbond der Edelen, in de maand IVIaart, aan den voorslag
van den Prins vax orakje te Hoogstraten: dat de Stadhou-
ders en Yliesridders zelven maatregelen tot het behoud van
den Staat zonden beramen, alle kans van welslagen ontnam,
dat het dadelyk gevolg van de overijlde stappen der Bondge-
nooten was, magtige medehelpers tot de tegenpartij te bren-
gen — VAK DEVENTER beweert: dat het bestaan en de strek-
king van het Verbond reeds vroeger aan de daar vergaderden
niet onbekend kunnen gebleven z^'n. De voorslag van den Prins
leed schipbreuk op den tegenstand van egmokd en meohen,
die de verantwoordel^kheid van het voorgeslagen middel niet
op zich wilden nemen; maar in beginsel waren ook z\j het
met de Verbondenen eens, daar z\j zich evenmin tot de van
hen gevorderde handhaving der Inquisitie wilden verpligten;
en om haar afgeschaf); en de Algemeene Staten bijeengeroepen
te zien, de zending van bergen en hontiont hielpen door-
drijven. — Doch het Verbond der Edelen droeg de kiemen
zijner ontbinding reeds in zich van het oogenblik der toe-
treding van de Boomsche leden, die niet verder gaan wilden
dan tot het, bij het in April ingeleverde smeekschrül verlangde:
ophefüng der plakaten; terwijl de Hervormden op volkcxnen
godsdienstvrijheid aandrongen. Met de door de Landvoogdes
den Verbondelingen toegestane moderatie was het haar even-
min als met de zending van bergen en montignt gemeend.
Van de eerste wordt gezegd: het was hare bedoeling niet zoo
zeer eenige verandering in de bestaande plakaten te brengen,
als wel door de wijziging van woorden de zaak zelve in haar
geheel te laten. Door de aanneming van het moderatie-pla-
kaat de Gewestelijke Staten tot de verklaring uit te lokken
van het oude Katholieke geloof onveranderd te zullen bewa-
ren, was haar doel. Van de laatste: het was hier als bij
EGM0Ni>*s zending: de Landvoogdes liet door Nederlandsche
Heeren vragen, wat z\j wist dat te Madrid zou geweigerd
worden.
Wat echter van hooger hand niet te verkrijgen was, kwam
uit het volk. De openbare preek nam een aanvang, in den
beginne rustig en vreedzaam, ook volgens Boomsche getuige-
nissen. Onjuist is de meening, als of de ondersteuning dec^
566 H. L. VAN DUVENTERf
Edelen alleen de Hervormden tot het aanvangen der vr^e
preek moed schonk. Z^ vloeide voort, èn nit het langdarig
en \jverig aankweeken der nienwe leeringen, èn nit de geva-
ren waarmede de sobere moderatie de nieuwe Gemeenten be-
dreigde. Onderscheidene Edelen verzetteden er zich tegen.
Ook OBANJB, de man van orde, was er niet mede ingenomen.
Intusschen, de weerstand tegen de maatregelen der Begering
groeide aan. Te St. Tmijen was men op middelen van verzet
bedacht, en werd tevens de vr^e Godsdienst-oefening verzekerd
aan lutbeb^s en calVun^s aanhangers beide, tot zoo lang
daarin door den Koning, met goedvinden der Staten-Grene-
raal, zon voorzien z\jn. Het overwigt der Calvinisten werd
steeds grooter. De gemoederen raakten meer opgewonden, de
volksvergaderingen werden onstuimiger, 's Koning concessiën:
de opheffing der Pauselijke Inquisitie (de Bisschoppelyke bleef),
de herziening der plakaten, en eene algemeene vergiffenis,
kwamen te laat. Hoe weinig gemeend zij waren, hebben zijne
nArchives de Simanchas** aan het licht gebragt. De beeld-
storm noodzaakte de Landvoogdes de vr\}e prediking, waar zy
bestond, toe te staan. Die vergunning, ofschoon haar afge-
perst — het stukje papier waarop zg geschreven werd, be-
wees hoe zij haar tegen de borst stiet — bragt niettemin rust
aan. De vr\je Godsdienst-oefening scheen gewaarborgd, het
Verbond der Edelen z^n doel bereikt te hebben. Anders dacht
er BBEDERODB over: hij voorzag de nieuwe worsteling, geboren
uit MARGABBTBA.*s ongczindheid om zich aan het gemaakte ver-
drag te houden; uit de moeijelykheden den Henrormden in de
uitoefening hunner Godsdienst in den weg gelegd; uit de ver-
wydering tusschen Roomschen en Onroomschen door de beeld-
breking ontstaan; en uit de tweespalt onder de Edelen.
De kooplieden en consistoriën namen de taak van het op*
geloste Verbond der Edelen over. Het aristokratisch element
van den opstand, dat in de eerste maanden bovendreef, deed
onder voor dat des volks; voortaan de groote steun der be-
weging. In eene b\}eenkom8t te Amsterdam werd het regt
van verzet door de wapenen, tegen eene Overheid die de pri-
vilegiën aantastte en openljjk geweld pleegde, uitgesproken,
en aan den Prins vjlit obikje in de eerste plaats de leiding
van den opstand aangeboden; onder voorwaarde van de open-
bare oefening der Hervormde Godsdienst volgens de beiydenis
HET JAAR 1566. 567
der Nederlandflche Kerken te moeten handhaven, terwijl men
uit Dnitschland alleen de troepen van den CalvinistiBchen
Faltzgraaf in dienst wilde nemen. Maar obanjs hield zich
verzekerd, dat op afdoende Dnitsche hulp slechts te rekenen
viel by aanneming der Angsbnrgsche Confessie. Noch h\j , noch
zgn Lathersche broeder lodbwuk, maar de populaire, on-
dernemende BBSDEBODE wcrd do man op wien de Hervorm-
den hnn gansch vertrouwen stelden. Van de vruchtelooze
pogingen om meer eenstemmigheid te weeg te brengen, en eg-
hond te winnen; van de onzekere houding van oranje, en
van de ondernemingen van brbdsrodb en z\jne aanhangers,
die, na den mislukten aanslag van tholouze op Walcheren,
en zyne nederlaag te Oosterweel, de onderdrukking van den
opstand na zich sleepte, en de gevangenneming of ontwyking
van z\jne voorstanders ten gevolge had, wordt ten slotte een
beredeneerd overzigt gegeven.
Wat in deze ))Froeve" bovenal de aandacht trekt, is: het
groote deel den kooplieden en consistoriën aan het Verbond
der Edelen toegeschreven, en hun voornemen om te volharden
toen dezen aarzelden of terugweken. *t Geen elders den sch\)n
heeft van de magtelooze pogingen eener overwonnene en tot
radeloosheid gebragte part\j, van de laatste stuiptrekkingen
eens zieltogenden, dat komt hier voor als het uitwerksel van
een wèl overlegd plan; terwyl de meening duidelyk doorstraalt,
dat bij meerdere eensgezindheid der Verbondenen, en vooral
b\j meerdere vastberadenheid van willek I, uit de erkentenis
geboren van het vermogen der partij van wie alleen behoud
te wachten was, de kans van welslagen bestaan had. De
Heer b. van den brink is het met den Schriijver eens. »Ik
deel" — zegt hy in zyn Voorwoord — »in zgne beschouwin-
gen, waar hijj willem van oranje het verwet schynt te wU-
len doen, dat hg in 1566 de kracht van den volkswil mis-
kend heeft, en te veel gerekend op staatkundige plannen en
verbindtenissen met de Vorsten van Duitschland." Hunne
w^ze van beschouwing, ofschoon min gewoon, is toch niet
geheel vreemd. Immers had, volgens bOR en hooft, de Prins
zelfs op het aanzoek van de gemagtigden der Kerken om zynen
bijstand bij het nijpen van den nood, geantwoord: dat er nog
uitkomst voorhanden scheen, zoo in der haast zekere som
gelds werd opgebragt. Hun eisch om het geheim van zijn
568 M. L. \A^ DEVEKTEB,
Yoornemen te weten, bevestigt het den Hervormden ten laste
gelegde wantrouwen, of liever halve vertrouwen in hem: 'sgra^-
VRZXSD^ in zyne »Tweehonderdjarige gedachtenis der Synode
van Weser\ verzekert op bL 66, dat: indien de toeleg van
BBEDEBODE op Utrecht en Amsterdam, en die van tbolouzb
op Walcheren gelukt ware, en obanjb tevens Antwerpen in
z^'ne magt gehad hadde, de Edelen zich meester van 't werk
zouden gezien hebben; terw^'1 w^ tevens uit zyne aanteeke-
ning zien dat tholouzb en haack op eenen niet onbelang-
r^ken bijstand van binnen konden rekenen (*), die hun ook
wel zou geworden zgn» indien niet de Magistraten, 't z\j uit
(*) 0]ider8clieide& ingezetenen van Middelburg hadden kennis Tan en de^
£d da onderneming. ZQ ?erzorgden uaack niet alleen van ]|ftogt, maar
hadden ook schikkingen gemaakt om volk te yerzamelen tot holp der aan-
yallers tegen de krijgslieden der Landvoogdes. Volgens tak iperen in zgn
„200-jarig Jnbelfecst der Nederl. Vrpeid", verliet tholouze zich op yer-
scheiden TOomame aanhangers en begnnstigers die hij in *t eiland had. Wan-
neer hQ er b^voegt: dat haack reedls op het einde van 1566 een toeleg
gemaakt had om Waleheren in handen van tholouzs te leveren, en dat er
zelfs sprake was van 800 in het eiland voor hem geworven mannen, das
volgt er nit dat de onderneming zeeda lang beraamd waa. Intaasehen ligt
de ware gesteldheid van den aanslag zelve in een daister, dat uit de nood-
zakelijkheid om djen, zon h^ gelukken, in het geheim te beidden, nit het
kort daarop gevolgde omkomen van de uitvoerders, en uit het stilzwijgen,
na de mislukking door de mcêwustigen in acht genomen, te verklaren, wel
nimmer naar behooren zal opgeklaard worden. Van wie ging de toeleg uit?
Wie namen er deel aan P Behalve de beide aanvoerders z^n van hunne mede-
pligtigen uit Middelburg alleen haack's schoonzoon jtakob jansz. van der
MEXR8CH, AMTHONY wxLLXMSxiv, geestelijke van de abd(j dier stad, en
GELEiN JOLIJT, evcn als TAN DER MEBJiscH lid van den stedeiyken Baad,
bekend. Was oranje er al of niet in gemengdV Wat is er in den nacht
van thoi.ouze'8 en haace's aankomst voor Ylissingen (tnsschen 2 en 5 Maaxt>
voorgevallen P ZQn z\| van daar en vervolgens van Rammekens en Ame-
muiden, zoodra z\j bemerkten dat men op z{jne hoede was, teruggezeild, of
hebben zfj door eenige poging tot hun oogmerk zoeken te komen? Waarom
heeft men niet op het berigt van den Baljuw van Middelburg, die zich eerst
op de Schelde bQ hen voegde, van den tegenstand dien men te wachten had ,
terstond van de onderneming afgezien, en zich den spfjt en nadeeligen in-
druk der afwijzing bespaard P enz. Of er uit de oude stadspapieren van Mid-
delbnrg (die van Ylissingen zullen met het stadhuis in 1809 verbrand zfjn),
of nit het Frovineiale Archief licht te scheppen is, ware het onderzoek
waard.
BET JAAR 1566. 569
Trees voor de verantwoording die zij op zich zouden nemen ^
't zij uit zorg voor overlast van tholouze*s ongeregelde ben-
den, of om beide redenen zamen, de poorten gesloten en de
noodige schikkingen tot tegenweer gemaakt hadden, waardoor
de onderneming faalde. Nog sterker spreekt qcinet. Zegt
de Schr^'ver: ))b\j een weinig meer beleid van de z^jde der
Edelen, by eene openlijke verklaring van den Prins, ware alva
maanden te laat gekomen, had hij, gelijk oeanjb in 1568, de
poorten der steden voor zich gesloten gevonden** — in over-
eenstemming hiermede heeft het, volgens quiket, te dien tijde
slechts van orakjb afgehangen, z\jne part\j de overwinning te
bezorgen. «De anderhalfjaar, die tusschen de inlevering van
het smeekschrift der Edelen en de komst van alva verliep,
had, wèl aangewend, vele lange en bange jaren kunnen uit-
winnen. Antwerpen ingenomen, en tot wapen plaats gebruikt,
Holland verzekerd; het bewind in handen eener vrouw die
b\jna om genade smeekte; de inlandsche troepen onder het be-
stuur van velen harer voornaamste tegenstanders; de helfl
van het volk voor de Hervorming, en de andere tot verande-
ring geneigd ; alle steden in opstand of slechts het sein wach-
tende om op te staan ; in de Noordelijke Gewesten bovenal eene
bevolking die slechts als met ëënen geest bezield scheen; van
verre eindelijk Spanje, verrast en ontsteld, met zijne strijd-
krachten in twee werelddeelen verspreid, en aan zgn hoofd
de weifelendste Vorst, de meest onzekere mensch — welk
een tijdstip om aanvallenderwijze te werk gaan! Het minste
voordeel nog van zulk eene gesteldheid was, dat zy alle par-
tyen onherroepeiyk van Spanje vervreemde, dewyl zij in de-
zelfde hoop en haat vereenigd waren. Wanneer dan de Hertog
van ALVA met zijne tien- duizend Spaansche krijgsknechten en
hun zwaren nasleep uit Italië kwam, hij had de omwenteling
alom bevestigd, de steden gesloten, de dijken doorgestoken,
den toegang versperd en verboden, en geheel het volk op de
been en gewapend gevonden achter zijne wallen en dyken,
z^jne wateren en duinen. Zonder toevlugtsoord of loopplaats,
en zonder middelen , waren de Spaansche soldaten in het een-
zame veld vergaan; de honger hadde hen tot stilzwijgen en
ten onder gebragt.**
Wat heeft den Prins belet de hand uit te steken naar den
pr\js, dien h^ in 1568 te vergeefs bejaagde, en wien te bekomen
570 M. L. YA.X DEYEXTERf
het grooie doel zgns levens werd? Het hagchelgke der onder-
neming? Want dat bet niet zoo gemakkelijk zon gegaan zgn
als QUINET zich Toorstelt, heeft ook b. yax dest bbdtk elders
erkend: » tegenover den Prins zou, behalve meqhen en ande-
ren, zelfs EOU0!n> gestaan hebben, en alle beproefde kr^'gs-
lieden zouden liever den overwinnaar van St. Quintin dan den
in den oorlog ten minste nog gnbeproefden ohakjb gevolgd
hebben. Het gold niet slechts de steden te krijgen, maar ook
die te bewaren'*. En dit moest geschieden niet alleen tegen
xokond's troepen, en die welke ieder oogenblik uit Spanje,
Italië en Duitschland te wachten waren, die in geval van
nadrukkelijken wederstand meer spoed dan alya's legermagt
zouden gemaakt hebben, maar ook tegen de door den beeld-
storm vervreemde Roomschgezinden , die, zoo zg al niet der
tegenpartij de hand geboden hadden, toch alt^d in het oog
moesten gehouden worden. Waarom echter orajtjb niet z\jne
kracht zocht, waar die alleen te vinden was, bg de talryke
en ^' vervolle Gereformeerden, is, behalve uit zyn trachten naar
Duitsche hulp, te verklaren uit z^n afkeer van Grodsdienstige
partijschappen: die hi^' gaarne tegenover Rome tot éénheid van
geloofebel^'denis had willen brengen; uit zyn weerzin van on-
rustige bewegingen en het opvatten der wapenen; en uit z\jn
gering vertrouwen in de duurzame kracht van 's volks ^ver:
een stroovuur zoo h\j meende. H^ zocht de Hervorming niet
langs den weg van geweld, maar door eenheid van wilskracht,
en door algemeene stappen van de Staten. Dat die hem niet,
ook b\j de meest eenstemmige verklaringen, tot zyn doel zou-
den geleid hebben, had hij toch kunnen weten. De hajces
en BBEOEEODE warcu hem hier ver vooruit. Wat er van den
opstand zou gekomen z^n , indien willek de banier van 1568
op het einde van 1566 had ontrold; indien lodewuk yak
XASSAU niet door zgne Luthersche regtzinnigheid de party
der beweging gefnuikt; en indien de bevolking, naderhand
gesterkt door de legers uit het beleg van Gotha aange-
worven, pal gestaan had tegen de benden die a.lva over de
Alpen voerde? — ziet daar vragen, van wier beantwoording
door hem aan wien zy gerigt worden , of door den Voorsteller
zelven w\j veel verwachten.
Bbederooe treedt over het geheel in een gunstig licht op.
De man wien ieder politiek doorzigt ontzegd wordt, hield
BET JAAB 1566. 571
sichy toen volen zich bjj het met de Landvoogdes gemaakte
verdrag ter mste vlijden, overtuigd, dat alleen de dood de
Edelen van hanne verbindtenis kon losmaken, en dat z\j , niet-
tegenstaande de amnestie, toch van het aanstoken der ongeregeld-
heden de schuld zonden moeten dragen. H\| bleef tot het laatste
toe vol ^ver, en ook in Duitschland voor de goede zaak werk-
zaam. Nogtans wordt erkend dat hij, hoe goed zijn wil en
hoe deugdelijk z\jne bedoelingen ook waren, van roekeloosheid
niet is vrQ te spreken, en dat hy in het algemeen voor het
groote werk dat h\j aanvaard had, niet opgewassen was. Naar
waarheid is, onzes inziens, de volgende oordeelvelling: »Bbbde-
BODB had (voor de zaak der Godsdienstige en burgerl^ke vrij-
heid) z^n geluk, zQne bezittingen opgeofferd, en wij z\jn de
eerste om die aanspraken te laten gelden. De taak echter die
h\j op zich genomen had, vorderde meer zedelijk overwigt,
meer staatkundig beleid dan waarop hy zich mogt beroemen.
Het was niet genoeg, dat van de kansels eene tegenstelling
tusschen hem en den Prins verkondigd werd, die onder de
bestaande omstandigheden voor den laatste weinig vle^jend
moest zyn. Het gold eenheid te brengen in een gewapenden
opstand, waar degenen die het geld, de zenuw der onder-
neming, leverden, ook op het beleid aanspraak maakten; het
gold de regtstitels der omwenteling ingang te doen vinden by
de weifelenden, erkenning te verschaffen b\j vreemden; ten
einde zich hier van eene welwillende onzydigheid, daar van
eene krachtige medewerking te verzekeren, hare vanen te doen
zegevieren over die der reactie. Het gold, eindel^k, eene per-
sooniykheid te toonen die, nevens het vertrouwen op z\jne
bedoelingen , genoegzame waarborgen gaf voor de leiding der
gebeurtenissen, voor de vestiging van een nieuw Staatsgebouw,
dat in de regten van den Christen en den burger z\jne eerste
grondslagen moest vinden. In dat alles schoot bbedebodb wéér
te kort. Maar wanneer wy al de bezwaren wegen, met dien
toestand onafscheidel\jk verbonden, dan verklaren w^ ons, te
geiyk met bbedebode's onvermogen, de weifeling vanOBAXJE,
die het allerminst door zelfvertrouwen zich leiden liet, eene
weifeling, die in de naaste gevolgen zoo noodlottig bleek voor
het Vaderland*', maar die, zouden wij zeggen, in de na de
Grendsche Bevrediging, in weerwil van de hardste lessen der
ervaring, ontstane tweespalt en traagheid der Bondgenooten
572 M. L. VAX DEVEXTEB, BET JAAR 1566.
voor een goed deel hare regtvaardiging vindt. — Ongunstig
iB ook hier het oordeel over eomoxd, wien vrees voor het ver*
lies van 'sKonings gunst, en zucht om de zaak des volks te
behartigen, in eeuwigen tweestrijd met zich-zelven bragten;
terwyl het vertrouwen dat hij op zyne bewezen diensten stelde,
hem verhinderde te zien dat hij te ver gegaan was om b^
een Vorst als pilips in genade aangenomen te worden.
De lezing dezer Proeve wordt veraangenaamd door mede»
deelingen, ook in korte aanteekeningen , b. v. over de betrek-
kelgke toegevendheid- van kabel Y jegens de OnroomscheDf
vooral die van hoogeren stand, in Nederland, en z\jne ver-
gunning aan z^ne Luthersche krygslieden van Yeldpredikers,
en van het eten van vleesch in de vaste; over de groote
eigendommen der geestelijkheid in Braband, wie van de 9000
bunders land 7300 toebehoorden, terwijl zy van de overige
tienden trok; over de overeenkomst en het verschil van het
Verbond der Edelen en dat der Kooplieden ; en over het aan-
bod van 3 millioen aan den Koning voor de gunst van vrye
Godsdienst-oefening, waartoe het verzoekschrift door den be-
roemden COOBNHBBT in het Nederduitsch gesteld was: hier aan-
gevoerd ter wederlegging van het beweren, als hadde niet de
Godsdienst die den Nederlanders weinig ter harte ging, maar
alleen de tiende penning hen op nieuw in 1572 tot den op-
stand gedreven. Het over gilus le olebcq en zyne onver-
moeiden igver en verdiensten jegens de volkszaak in den tekst
voorkomende, wordt in eene Bglage nader opgehelderd, en in
eene andere de vermeende Frotestantschgezindheid van maxi-
MiUAAN II besproken.
Een kernige sty 1 vereenigt zich met het . gewigt van den
inhoud, om aan deze historische Proeve eene waarde b\j te
zetten, die w\j vertrouwen dat door elk zal erkend worden
die tot een regt inzien van het in het veel besproken jaar ge-
beurde wenscht te geraken.
Bijdragen voor Vaderlandache Oeêchiedenia en Oudheidkunde^
verzameld en uitgegeven door Mr. is. ax. nuhopp, Archivaris
van Gelderland. Tiende Deel, Derde JStuk. Te Arnhem, bij
Is.An.Nyhoff.1855. Ingr.8vo. W.195— 284, ^n 39—74./ 1-25.
Onder het opschrifl: nHet strafgeding tegen johan van Xkssbx
Mr. IS. AH. yUBOFF, BIJDKAGEX, ENZ. 578
«n DiBK VAN bütven", ontvangen wy hier, van de hand van
Mr. NEDEEHBiJEB VAK BOZBNTBAL, de uitkomst van zyn on-
derzoek omtrent een pant onzer Geschiedenis dat nog niet vol-
doende opgehelderd is; t. w. de acte van uitsluiting des Prin-
sen TAN ORANJE vau dc hooge waardigheden zijner vooroude-
ren, b\j den vrede in 1654 met Engeland, door cbohwsl van
de Provincie Holland bedongen, tegen den zin der andere
Provinciën. Verwekte deze acte, zoodra zij bekend werd, Vq
die Gewesten, inzonderheid b\j Friesland, en bij al de aan-
hangers van het Huis van osanjb groot misnoegen: zy is tot
op onzen tyd een punt van aanklagt gebleven tegen de witt
en zijne tot de vredehandeling afgevaardigde vrienden beveb-
NINQH en NiEUWPOOBT. Er had zich zelfs een gerucht ver-
breid, dat de eisch der uitsluiting niet van cbomwbl uitge-
gaan, maar hem door de beide Ambassadeurs ingegeven was,
met oogmerk om voor de toenmalige stadhonderlooze regering
in den Protector zelven een steun te vinden. Dit gerucht
scheen bevestiging te vinden in het gebeurde met johan van
HESSEN, eersten klerk van den Raadpensionaris, enzynmede-
pligtige DiBK VAN BUTVEN, die gevat en met bannissement ge-
straft werden, over misdadige mededeeling van geheime Staats-
stukken. Uit die stukken, bestaande uit briefwisselingen met
de Afgezanten tot de vredes-onderhandeling, en uit de met DZ
WITT*S eigen hand genotuleerde geheime besluiten der Staten
van Holland en der Staten-G^neraal, door van hessen aan
VAN BDYVEN ter hand gesteld, en door dezen afgeschreven en
aan anderen openbaar gemaakt, zou niet alleen de herkomst
der genoemde acte van de witt c. s. gebleken zyn, maar ook
dat z]j den Protector hadden zoeken te bewegen, om, door
het zenden eener vloot op de Zeeuwsche kust, Zeeland te
dwingen om Holland in het stuk der uitsluiting by te vallen,
en zelfs in Holland Engelsch krijgsvolk te brengen, met meer
andere laakbare en strafbare handelingen. — Intusschen de
stukken van het proces waren nimmer uitgegeven. l^Iaar uit
de thans door den Schr^ver, zoo ver z\j voorhanden z\jn, open-
baar gemaakte, bl^'kt de valschheid dier beschuldigingen. Zg
doen zien dat van butven de hem toevertrouwde bescheiden
niet naar waarheid aan zijne lastgevers overgebragt, maar door
veranderingen, byvoegselen en aflatingen verminkt heeft; brie*
ven die nooit geschreven waren heeft verdicht, en andere als
574 Mr. IS. an. nijhofp,
dien van BsvEBHixaH en nieüwpoobt yan 15 April 16S4, -waar-
uit hunne goede meening en onschuld hleken, heeft achterge-
houden. Tevens hewijzen z\j het ongegronde van bildbbdijk's
beweren, ais hadde verontwaardiging over de verraderlyke
handelingen die hij zijnen meester zag plegen, tak messsh tot
het schenden van eed en pligt bewogen, n Dusdanig een ge-
voel" — zegt de Schrijver — uzou tot openbaring aan de wet-
tige Overheid, niet tot mededeeling aan een baurman hebben
moeten leiden die zich in zyn vertrouwen had weten te drin-
gen.** Gekrenkte eigenliefde over beleedigende of minachtende
bejegeningen van de witt jegens hem hadden van mbssbst tot
het nemen van wraak aangevuurd. Voor bilderduk's ver-
moeden, dat de betrekkelijk zachte straf aan van kessek en
zijn medepligtige opgelegd, zy toe te kennen aan des regters
zedelijke overtuiging der schuld van db wm, bestaat dan ook
geen grond. Wanneer echter de Schrijver de oorzaak van
die zachtheid meent te vinden in eene edelmoedige zucht, om
aan de min edele rol die de Stadhouder van Friesland in dit
bedrijf speelde, zoo weinig mogel^'k ruchtbaarheid te geven,
dan rijzen de volgende vragen op: Kwam die edelmoedigheid
jegens een man die zulke verachtel\jke wezens aangemoedigd
en bezoldigd had, te pas by een Bestuur op welks val het
daarmede gemunt was? Ëischte de eer der aangevallen per-
sonen, en de hooge betrekkingen die zy bekleedden, niet dat zy
van den op hen geworpen blaam voor het publiek gezuiverd
werden: dat overtuigend kon geschieden door de openbaar-
making van VAK BurvEN's bekentenissen? Daar het den Be-
genten dier dagen geenszins aan den moed ontbrak, om de
uitsluiting van den Prins yjlix obakjb, voor zoo verre z\j die
in de toenmalige omstandigheden nuttig rekenden, openlijk uit
te spreken en met redenen te bekleeden, hoe konden zy aar-
zelen om zich tegen de beschuldiging te verdedigen, dat zg
die uitsluiting door de slechtste middelen, ten koste van 'slands
waardigheid en welzyn, hadden zoeken te verkregen? Moest
han belang en dat hunner party hen niet dringen, om, door
dit hoe eer zoo beter te doen, gelyk zij in hunne magt had-
den, het verloren vertrouwen te herwinnen? Dat het ontzag
voor wiLLSH FBEDBBIK hen weerhouden hebbe, valt moeijelyk
te gelooven, daar dit ontzag niet sterk genoeg was om hem in
andere gevallen eenigzins te sparen. Waarom zouden zy dit
BIJDRAGEN, ENZ. 575
dan hebben willen doen in een geval waarin hunne eer en
goede naam zoo naanw betrokken waren, door het verduiste-
ren van zaken wier openbaarmaking hun eene streelende vol-
doening moest geven tegenover hunne wederpartij ? Wij weten
op deze vragen niet te antwoorden, al houden wg ons ook
na het door den Schr^ver aan het licht gebragte van de on-
schuld der betigten overtuigd. Ten slotte: ofschoon wij ge-
looven dat cbomwel, overeenkomstig zijn wèl begrepen^ be-
lang, uit eigen beweging, althans zonder van deze z\jde op
dit denkbeeld gebragt te zyn, op de uitsluiting van den Prins
VAK OBAKJB heeft aangedrongen, zoo behoeft men het er echter
niet voor te houden, dat zyne vordering aan de witt, wien
het: nGredenk aan Loevestein**, van zijnen vader gedurig in
de ooren klonk, onaangenaam zal zijn geweest. De Protector
zou waarsch^nl\jk den eisch niet gedaan hebben, zoo niet ziyne
kennis van do met de zijne overeenstemmende gezindheid van
DE wrrT en diens vrienden omtrent het Huis van obakjb hem
op de inwilliging had doen hopen.
Mr. j. T. BODEL KUEKHUis deelt omtrent den Amsterdam-
schen Burgemeester nicolaas cornz. witsek eenige verspreide
b\j zonderheden mede, die den lust opwekken naar eene Ie vens-
beschr^'ving van dien beroemden man, waartoe, b\{ het be-
staan van een door witsen zelven , op zeventig-jarigen leeftijd
opgesteld, vrij uitvoerig berigt van zgn leven, en van z^ne
uitgebreide briefwisseling, dertig jaren met z^nen Deventer-
sohen vriend cüpebüs gevoerd, de hoop niet is afgesneden.
Uit het hier vermelde leert men belangryke bijzonderheden
kennen van witsen*s afkomst, opvoeding, reizen, en de be-
trekkingen die hij sinds het jaar 1671 tot aan zyn dood in
1717 bekleedde. Groot waren zijne verdiensten, zoo jegens
zgne geboortestad, tot wier bestuur h\} in 1671 geroepen werd;
inzonderheid in den hagchelijken toestand waarin de stad in
het volgende jaar verkeerde (*), als jegens het geheele land,
(*) Wagenaar doet in zfjne „YaderL Historie" op dat jaar de atand-
vastige houding der Amsterdammers uitkomen , tegen de moedeloosheid die de
meeste andere steden hy den ongeloofelük snellen voortgang des v|jands aan-
greep; stelt bepaaldelijk van BEumNoEN als den man voor wiens redenen tot
het afwijzen der schandelijke voorwaarden, door Frankrijk gesteld, en tot het af-
breken der onderhandelingen hebben bewogen, en kent aan gekard Hasselaar,
iiENBiK uoorr, en jan van de pol de eer toe van de versterking en be-
576 Mr. IS. ax. nühopp,
vooral bij den logt van willeh III naar Engeland in 1688,
tot welks gelukkigen uitslag hg met al zjjn vermogen mede-*
werkte, terwijl hij als Gedeputeerde te velde, zelfs nog op
ver gevorderden leeflyd, aan zijn vaderland dienst bewees.
Stond hij bij Engelands Vorst, en by Raslands Heerscher
Czaar petbb I, in gunst en achting : h\|-zelf besteedde zijn in-
vloed en vermogen tot bescherming van de om de Godsdienst
uit Frankrijk gevlugten, en tot aanmoediging van kunstenaars
en jeugdige talenten. De eerste stappen tot de aankweeking
van de thans zulk eene winst gevende koffij op Java, en ver-
volgens in Suriname, gingen van hem uit. Natuur-, wis- en
aardrijkskunde, die van den scheepsbouw, handel en water-
staat, en andere wetenschappen, vonden in hem een ijverig
beoefenaar en voorstander, terwyi z^jne kennis en bekwaam-
heden versierd werden door ongemaakte Godsvrucht. Zulk een
man, aan wlen zijne tijdgenooten zoo veel verschuldigd waren ^
verdient ook bij het nageslacht in zegenend aandenken ie
blijven.
Is sinds de laatste jaren de aandacht gevallen op de lotge-
vallen hier te lande van de zoogenoemde Heidens of Egypte-
naren , van welk zonderling volk de herkomst nog in het duis-
ter schuilt: Mr. J. dibks levert voor de kennis van hun ver-
blijf op onzen bodem nieuwe bouwstoffen, getrokken uit een
in *sltgks Archief berustenden bundel, gemerkt: Crimineele
papieren 1725, uit welke wij zien op welken lagen trap van
zedelykheid deze menschen stonden, die als de wilde dieren
in bosschen en holen hun verblijf houdende, en van het eene
naar het andere oord zwervende, door roof, inbraak en moord
zich berucht, en vooral het platteland hoogst onveilig maak-
ten, gelijk de dorpen der Langestraat omtrent dien tijd daar-
van de ondervinding hadden. Nog tot over de helft der vorige
eeuw bevonden zich Heidens te Charlois tegenover Rotterdam.
De bedrage van den Heer dieks moge met het door anderen
geleverde tot eene volledige beschrijving der G^chiedenis van
dezen volkstam onder ons leiden.
Ten slotte volgen de Aankondigingen en Berigten van: den
Historischen Boman, HLODWia en ghlotildis, door bexdrik
scherming der stad. Maar van wit8EN*8 politieke verrigtingen in dat jaar
heiben w\j by wagenjlar, zoo ala nogtans do Schrijver zegt, niets aange-
troffen, ofschoon wij de zaak zelve niet ontkennen.
BIJDBAGEX^ EKZ* 577
C0X8CIBNCB, met aan wy zing van de misslagen tegen de Ge-
Bchiedenis daarin ; de Monten der yoonnalige Heeren en Steden
van Over^ssel van de vroegste t\jden tot aan de Pacificatie
van Gend, door p. o. van deb ghus; Overzigt van het Neder-
landscb Bgks-Archief, uitgegeven op last van Z. £xc. den
Minister van Binnenlandsche zaken, eerste Stak; het Ne-
crologiam, en het T^jnsboek van het Adellijk Jafferen-Stift
te Hoog-Elten, medegedeeld nit het onuitgegeven oorspron-
kelgk handschrift, benevens eene Greschiedenis der Abdg (met
afbeeldingen), door v* o. kist; en het tydrekenkundig Regis-
ter van Oorkonden, berustende in het Oad- Archief der Gre-
meente Hattem, opgemaakt volgens besluit der Gedeputeerde
Staten van Grelderiand, door f, vijhoff.
Ons Vaderland. Historiach-Romantischê Schetsen uit de Vader*
kmdscke Oeschiedenis. Van de vroegste tijden tot op heden*
Door G. ENGXi:LBEBTS GEBRiTS. Met medewerking van eemge
Vaderlandsche Geleerden en Letterkundigen* Tweede DeeU
Met vignet* Te Amsterdam^ bij Allart en van der Made*
1856, In gr. ^vo. 296 U. ƒ 2- 50; bij inieek., voor het ge*
heele werk^ f 1-80.
Onze goede verwachting door het Eerste Deel van dit werk
opgewekt, is by dit Tweede niet verminderd. Een schoone
stijl en schilderachtige voordragt paart zich ook hier aan het
gewigt van den inhoud. De Schrijver toovert de gebeurte-
nissen van den eersten vryheidskamp der Batavieren, waarop
zoo vele andere gevolgd zijn, door hunne nakomelingen tegen
verschillende dwingelanden gevoerd, voor oogen. — Voor af-
wisseling is gezorgd van proza met poëzQ , van de stille huise-
lijke tooneelen met de woelige van het openbare leven, van
die der heilige wonden, waaruit ieder oningew^'de geweerd
werd, met die van het bloedig oorlogsveld en Bome*s pracht
en schouwspelen. W\j z\)n getuigen van het losbreken des
lang bedwongen misnoegens, dat een onbeschaafd, maar dapper
volk naar de wapenen deed gr\jpen, om zich aan de boorden
van den B\jn, vooral te Xanten, aan z^ne verdrukkers ge-
ducht te maken. — De karakters z\jn goed volgehouden: vel-
LSOA, wier orakelzangen onwillekeurig het oor boe\|en, zoo
als de Geschiedenis haar teekent; bsinio en civius als de
BOBKBESGH. 1856. iC'. XU. 42
578 6. EXGELBEBTS GKBRITS,
moedige handhavers en wrekers van hnnne geschonden eer
en van de vertrapte regten huns volks* In den tolk van
AVACREOK ziet men den Bomeinschen saletjonker, wiens plaats
te Bajae, niet onder de forsche Friezen, Kanine&ten en Ba-
tavieren was ; in ulbbo, die ten slotte loon naar werken ont-
ving, de type van de diep gezonken zeden dier dagen. Maar
LUPBBCUS en gebialis, ofschoon niet vry van de gebreken
huns t\|ds toonen, dat de heldenaard van oad Bome van zyne
zonen nog niet was geweken, en ltso en de ongelukkige ons-
jus, dat ook onder nero de deugd niet was uitgestorven. De
onzinnigheden en wreedheden van dien broeder-, gade- en
moedermoorder, en de verkwistende weelde van zijne hoofd-
en hofstad staan op hare plaats , door de gevangenis van clau-
DiüS GiviLis, van den grazen Bard UDO, en het verblgf der
beide Friesche opperhoofden te Rome, aangewezen. Grelukkig
achten wg de greep van abminius* zoon te doen optreden als
wreker zyns vaders, en van Germanje op de overigens ver-
raderlijk overvallen en vermoorde keurbenden. Doch vooral
voor jeugdige lezers van zijn werk is des Schrgvers aanmer-
king gepast, omtrent de door de Grermanen als eene deugd ver-
eerde, maar door obbistus* leer gebrandmerkte wraakgierig-
heid. — Vermoeid van de bedrijven van list en woeste wreed-
heid, rust het oog met welgevallen op de liefelijke verscho-
ningen van BBiTA, des gedooden jüuus paulcs* weduwe, en
hare dochter gida; en verlustigt zich in de schilderingen van
het natuurschoon van Batavië*s toen nog weinig bebouwden
grond, en vangt het oor gretig de toonen op der vaderland-
sche lier; terw^l men zich op het einde verheugt, dat na
verwoede strijden, de vrededronk, met erkentenis van Bata-
vië*s onafhankelijkheid, werd aanvaard.
Veel zorg is in deze Schetsen besteed aan al wat tot de
Grodsdienstige, huisel^ke en maatschappelijke gebruiken der
hier optredende volkstammen betrekking heeft. De lezer be-
komt naauwkeurige denkbeelden van hunne spijzen, dranken
en maalt^den (onder den smakel^ken (?) jagtbuit worden evers
en wolven geteld), van hunne offeranden en wigchelar^en, en
van hunne kleediog, wapenrusting, en kr^gvoering. Kleine
opmerkingen, als over de gebruiken van het Juni- of Zonne-
feest, op het latere Kersfeest overgegaan, en over den oor-
sprong van het hoepelen der jeugd, verhoogen de belangstelling.
ONS VADERLAND. 579
Doch vr^er bewegen zich de Schetsen in het voorstellen der
gebenrteniflsen , en yan de personen die ze uitvoerden, en in
de opgave van de ligging der plaatsen waar zy voorvielen.
In dezen bevatten z\j eene mengeling van waarheid en ver-
dichting, van het zekere en onzekere, waaromtrent de Schrij-
ver slechts een enkelen keer — • omtrent eene overlevering in
het huis der wassbnaabs, die zich van cüvilis afkomstig ach-
ten — gemeend heefl zy nen lezers rekenschap te moeten geven.
Wij keuren in romantische verhalen niet af het gebruik maken
van de overlevering tot opluistering der gebeurtenissen, tot
opvoering van personen die denkelijk nooit geweest zyn waar
men ze brengt, en tot plaatsbepalingen die misschien geheel
anders waren. Maar wy hadden gewenscht, wel niet onder
de beschryving, waardoor de illusie zou verdwenen zyn,maar
achter ieder Deel met een woord aangeduid te zien, wat histo-
risch waar, en wat twyfelachtig of onwaar is. Het verwek-
ken van verkeerde begrippen zou er door vermeden zyn, en
deskundigen zouden de Schetsen met meer genoegen gelezen
hebben. Op die aanduiding geefl het bygevoegde historisch
regt, en engelbkrts geerits belooft zelf zorgvuldig te zullen
waken, dat de Geschiedenis niet aan den Roman worde op-
geofferd. Wy behoeven hem niet te zeggen, dat de identiteit
van Grinnes met Gorinchem, van Vada met Wageningen,van
Arenacum met Aart, van het Sacrum nemus met het Haag-
ache bosch, en van Nabalia met een tak van den Ussel —
het steedje Navalia zullen wij daar laten — evenmin te be-
wijzen is, als de stichting van het Valkhof door jülius cabsab
op het gezag van karel den Stoute^ voor wiens onversaagd-
heid wy allen eerbied hebben, zonder van zyne antiquarische
en historische bekwaamheid te hebben gehoord; terwyl het
eiland der Batavieren eerst na caesab^s tyd de wapenplaats
der Romeinen werd; dat ook het in brand steken van Rome
op last des Keizers vermoedelyk, maar niet zeker is. Zelft
jegens een nero is men regtvaardigheid verschuldigd. — De
Eceschuimer oaknascüs zou vreemd opzien over de rol die
men hem te Gastra Vetera laat spelen; en dat de steeds als
eene Batavische voorgestelde Alrnne op het laatst, in een oogen-
blik van den toren van cauqula naar den omtrek derLippe
verplaatst, eene Brncterische wordt, komt er wonderlyk ach-
teraan. Velleda heet beurtelings Priesteres, Wigchelares en
42*
680 a. EHGELBEBTS GERRITS, 0!fS VAOEBLAITD.
Drtüldes, en Barden en Druïden komen als synoniem voor*
Maar de Crermanen hadden Priesteressen, die tevens, gelijk
de Priesters, het ambt van wigchelary en vooreegging waar-
namen, en Barden, heldenzangers, maar geene Druïden, die
in Galliö te huis behoorden. — Indrukwekkend was de aan-
blik van Eome*s Baad, door ptbshds* Afgezant meteene ver-
gadering van Koningen vergeleken, in de dagen van fabri-
cius en ouBTOS. Ten t\jde van acqustus was, hoewel hei
onder z\}ne opvolgers tibebiüS, caugdla en hebo nog veel
verergerde, de strenge voorvaderlijke deugd reeds te zeer ver-
basterd, niettegenstaande den luister waarmede de uitstekend-
ste Geschiedschrijvers en Dichters zijne eeuw bestraalden.
Onze aanmerkingen mogen ten bewijze verstrekken van het
belang dat w\j in deze Historisch-Romantische Schetsen stel-
len, -en van onze zucht om iets bg te dragen tot verhooging
van de waarde des werks, dat ook keurig is uitgevoerd. —
Tien portretten van de obanje- Vorsten, vervaardigd in groot
colombier, zullen als premie voor de In teekenaren worden ge-
geven, en daarbij voor hen die het verlangen, zullen levens-
beschry vingen der afgebeelde Vorsten worden gevoegd k 50 cents
het stuk. — In dagen waarin de eer van Neérlands volk van
onderscheidene z\jden bezwalkt wordt, doet het goed, een man
die het derde eener eeuw zijne pen aan de Vaderlandsche
Geschiedenis gew\jd heeft, zoo krachtig z^ne stem te hooren
verheffen voor de verdiensten van het voorgeslacht. H\$ vinde
vele navolgers» en z\jn werk tal van lezers!
Foetarum Latinorum carmina selecta, in tironum usum col-
legit et describi curavit Dr. j. j. de geldeb. Lugduni-
Batavorum, apud de Breuk et Smüe. cioioccolvi. In Sva.
76 W. ƒ : - 80.
Het ligt in den aard der zaak, dat de deugd of ondeugd
van een schoolboek, dat met een praktisch doel geschreven
is, het best door de praktijk kan gekend worden. Daar Ref.
hier nog geene gelegenheid toe gehad heeft, moet hy zich be-
palen, om den lezer bekend te maken, wat hem hier wordt
aangeboden.
W\j vinden hier in drie Hoofdstukkon;
Dr. J. J. DE OISLDEB, POET. LAT. CABU. 8EL. 58t
I. Dactyllsche verzen, namelijk: 1. A(zonderl\jke Hexa-
meters. 2. Hexameters met Pentameters verbonden.
IL Zesvoetige Jamben en Epigrammata, en wel: 1. Af-
Konderl^ke 'Jamben. 2. Fabnlae Aesopicae. 8. Epigrammata
van HARTIAIJS.
UI. Uitvoerige stukken uit ovidius, oatullcs, xmuLius
en viHOiLics.
Voor L 1, 2, en n« 1 vindt men eene korte uiteenzetting van
den aard der Hexameters, Pentameters en der zesvoetige Jamben.
Prof. GOBET heeft den Schr\jver geholpen, om den tekst te
zuiveren. Hg heeft zich minder op diplomatische trouw in de
keus zgner lezingen dan wel op volkomen duidelijkheid toe-
gelegd.
Nu weet de lezer wat h^j hier te wachten heeft. Hierop
kan hij des verkiezende zQne aanmerkingen maken. W^ wil-
len er nog het volgende van zeggen.
Dat Prof. GOBET zich met schoolboeken afgeeft, is eene deugd.
De Litteratoren zien wel eens op het onderwijs uit de hoogte
neder, en toch is dit hun ambacht, om de zaak nu eens b\|
haren naam te noemen. Daarom is het uitmuntend, dat de
Professoren hierin een beter voorbeeld geven.
Dat Dr. de oeldeb zich bij de keus der lezingen vooral
op duidel^'kheid heeft toegelegd, is óók goed; doch dat hij
zich weinig om de handschriften bekommerd heeft, is zulks
minder; daar nu ligtel^k plaatsen verkeerd in de hersenen der
leerlingen blijven hangen, hetgeen naderhand tot verkeerde
aanhalingen, enz. aanleiding kan geven.
Het prosodisch gedeelte van dit werkje geeft te veel of te
weinig. De Schrijver had, of de geheele Prosodie maar aan
de Grammatica moeten overlaten, bf ook regels voor de quan-
titeit geven. Nu hebben de leerlingen, om te kunnen scan-
deren, nog eene andere Prosodie noodig, waarin zij alles nog
eens vinden wat hun hier geboden wordt.
Eindelijk is er nog eene aanmerking op den titel. Dr. J. j.
DE OELDEB is gecu Lat\jn. Het moest zijn: j. j. de geldeb,
Lit. Hum. Doet.
Het boekje is goed uitgevoerd, en niet duur, zoodat het in
dit opzigt niemand behoeft af te schrikken.
582 W. J. VAK ZE6QELCX,
Costerliedjes, Souvenir aan Haarlems Juïtff eesten, in 1856*
Door w. J. VAX ZEGGELE!^. Te Haarlem^ bij A. C. Kruse-
man. 1856. In zakformaat. 56 bL f : - 60«
Eene geestige vrouw schreef ons: «De letterkunde is by de
Costersfeesten vergeten; het mechanisme is gehuldigd, en de
bezielende kracht voorbijgezien; het is een feest geweest voor
»den baa8'\ niet voor den genius.** Dat is in een figuurlijken
sin volkomen waar; want de zetters en drukkers, maar niet
de Schrijvers, z^'n tot de feesten genoodigd; maar als men 't
woord nbaas** in den eigenlijken zin neemt, wordt de zaak
nog vreemder: want de knechts der drukkerijen zyn tot de
feesten genoodigd; maar de nbazen** zijn, even als de Schrij-
vers, te huis gelaten: althans zoo is 't door velen opgevat;
niet zonder spijt, wijl tot de fondsen voor het beeld minder
door ' de knechts dan door de nbazen** is bijgedragen , en de
kunst beter vertegenwoordigd wordt door den meester dan
door zyn knecht of leerling. Ook b\j de onthulling waren de
mannen van 't vak op den achtergrond geplaatst; hetgeen den
Dichter der nCosterliedjes", die meestal den uitvinder der
drukkunst sprekende invoert, gosteb doet zeggen (bL 36):
Maar wat mij yreemd in de oogen viel.
Ja, wat m!j zeer deed in de ziel —
Was dat mijn jongens niet vooraan»
Maar achter 't schuthek moesten staan.
t Is goed, het waait van daag heel straf.
De booze bui waait van mij af.
Zoo, kindren, dooft ook gy 't Ten^n,
En denkt: dat ze niet wijzer zijn!
Blykens het liedje: wFeestdinë en Typographenhonger*', is
ook, toen 't op toasten, bekeren, en versterken van den lig-
chamel\jken mensch aankwam, zonder complimenten op hen
het Noord- Amerikaansche i>Help u-zelf!" toegepast; terwijl
Haarlem een honderdtal autoriteiten en aanzienleken op 't
Paviljoen vergastte aan een duié van niet minder dan vifJHen
gulden 't couvert. De grappig knorrige Zanger, die mede aan
't hoofd eener kapitale drukkerij staat, behandelt dat contrast,
en de opinie er over van hem-zelvcn en de confrères , in eeno
GOSTEELIEDJ£S. 583
hier voor een gedeelte volgende apostrophe^ op de w\js van:
Four dot ma femme a cinq sous :
Heeren van het Pavilloen
Magen die zich feestlijk valden,
A raimm-Ytin vgftien gulden
Kan men fijne beeten doen.
Eet braaf, drinkt braaf, enis.
Beter dan de tjpograaph.
Ginder laat een denne kok
't Schrale maatje scherp gevoelen
Aan die vogels in den Doelen,
Hnnkrend naar een fermen brok;
Denkt dat ze in den vroegen morgen uitgevlogen zQn van stok.
Heeren, die daar jubileert,
U vermeldt in costss's glorie.
Die, ter eeuwige memorie.
Daar op Haarlems gaven teert;
Eet braaf» drinkt braaf, enz.
Beter dan de typograaph.
Ginds ook viert men costeb's eer;
Maar bij al die zwoegcrijen
Valt de honger zwaar te lijên;
Van den morgen in de weer.
Gaf het raadhuis wel een broodje, maar de typograaph lust meer.
Eet braaf, drinkt braaf.
Beter dan de tjpograaph I
Komt eens costb&'s feest weerom.
Dan zult gy dien krimp niet dulden.
Denkt: het kost per man twee gulden,
't Is voor hen een heele som!
Mooglijk leggen de arme zwoegers voor dat feestmaal weken krom!
De Commissie voor het feest heeft b\j hare schikkingen en
maatregelen, zoo *t sch\jnt, het minst gedacht aan hen die
reden hadden om te denken dat sdj 't meest in aanmerking
souden komen. Dat is door sommigen op emstigen toon ge*
gispt, door anderen op luimigen toon gehekeld. Het Farme-
render weekblaadje, dat — in 't voorbijgaan gezegd — door
eene soort van van effen schijnt geschreven te worden, en
daarom wel waardig is algemeen te worden gelezen, heeft er een
hSk W. J. VAN ZEQOELE.V, COSTERLIBDJES.
paar anergeestigsie artikelen orer geleverd in proza. £n wat
eene geestige hekelpen er over te seggen yond in poës$, is *è
publiek aangeboden in dit eenvoudig, maar sierlyk uitgevoerd
bundeltje. Het bevat een nVoorzang" en nNazang*', en dertien
liedjes, over even zoo vele momenten van het feest; van de
acmataUen af tot het vuurwerk toe, waarbg een timmerman «
dien de Purmerender tot ridder wil hebben benoemd, dnijDend
vronwen deed vallen* Wie een regt aangenaam sawêmr van
de feesten wil hebben ; wie eens wil lagchen over 't geen hem
daar niet bevallen heeft; wie netjes met anderen bijeengevoegd
de liedjes bezitten wil, die hem aan 't schrale drukkers-dtiitf
hebben opgevrolijkt, koope dit boekje; hetwelk ook weder ge-
tuigt van de vruchtbaarheid der Muze van onzen luimigen
VAK ZEGOELEK.
\
Vaderlandachê Zangen. Verzameld door Mr. o. groek tax
PRIXSTEREE. Tweede druk. Te Utrecht ^ ^'KeminkenZoon.
1856. In kl. 8vo. 168 fcl. ƒ ; - 75.
Het was eene goede gedachte van den Schryver van het
«Kort Overzigt van de Geschiedenis des Vaderlands", eene
verzameling te geven van verzen uit vroegeren en lateren
tgd, waarin voorname gebeurtenissen of personen op indruk-
makende w\jze worden vermeld. Langs dezen weg kan de
kennis onzer vaderlandsche letterkunde meer bevorderd en
vruchtbaar gemaakt worden tot aankweeking van die gezind-
heden welke de Schqjver noodig wenscht. Het is eene Bloem-
lezing uit HARKIX TAK 8T. ALDBOOKBB, VOKDEL, CATS, HUT-
OEKS, BOOFT, BUGO DE GROOT, AKTOKIDES, G. BRAKDT, TOL-
LEKHOVEK, de VAK BAREK'S, VAK ALPBEK, W* CU K. W. BIL-
DERDUK, DA COSTA, M. O. VAK BALL, LOOTS, RAU, k. LOOS-
JES, de VAK LEKKEP'S, SIH0K8, KEUPER, TOLLEKS, KOBKBK»
wiTBUTS, en anderen, die — al zou het den kenner onzer
vroegere en latere Dichters weinig moeite kosten, haar nog
aan te vullen — de kenmerken draagt van met byzondere
zorg en smaak te z^'n zamengesteld. De tweede druk is slechts
met een tweetal stukjes vermeerderd.
BLOBME!?. 585
Bloemen, Keur van Nederlandsche Po<èdj\ Eerste VerzameUng,
Tweede druk. In post Bvo. VIII en 224 bl. ƒ : - 70 ; in
linnen^ met staalplaten ^ ƒ 1 - 80. — Tweede VerzameUng.
In post dvo. VIII en 232 bl. ƒ :-70; in linnen, met staal-
platen, ƒ 1-80. Te Amsterdam, bij AUart en ran der
Made. 1856.
Dat de eerste yerzameling yan deze nBIoemen" by ons
publiek welkom is geweest , blijkt nit den zoo spoedig geyolg-
den herdruk f en nit eene tweede yerzameling waarin w\j nog
stukken yinden yan yerscbeidene onzer yerdienstel^jkste Dich-
ters, wier namen in eene Bloemlezing niet mogen ontbreken.
W\j hadden wel gewenscht dat de Verzamelaar, de Heer
BiLUAN, ons in de Voorrede eenigzins had bekend gemaakt
met het beginsel waardoor hg zich bij het bijeenbrengen yan
deze Bloemlezing heefl laten leiden. Het yalt ons uiterst moe^e-
mk dit hierin op te merken. Als de tweede yerzameling be-
gint met ))KA8SANDRiL*s yoorspelling, door A. w. engelen*',
i)Abraham*s kindschheid, door a. des amorie yANDERHOEyEN*',
nMakasser door de Nederlanders yeroyerd , door A. f. siffué",
enz., dan is het ons niet doenlijk om den draad te yinden, die
zulke stukken aan elkander yerbindt, en als wig, zoo yoort-
gaande, yerzen aantreffen, die noch door gelijkheid yan genre,
noch yan t^d, noch yan talent, bij elkander schijnen te
behooren, dan yoelen wij den wensch opkomen, dat zij, die
zich opgewekt yoelen tot het uitgeyen yan Bloemlezingen, zich
eerst bekend maken met de eischen die aan hen gedaan wor-
den. De Heer hilman geeft op: dat hy stukken gaf die yan
algemeen belang en yoor de declamatie geschikt zijn; maar
deze uitdrukking is zeker al te onbepaald, en zulk een doel
sluit gewis eene meerdere orde niet uit. By een herdruk, dien
wij — ook mede door den goedkoopen prijs, waaryoor men
een groot aantal yan gedichten, en yan zeer yele meester-
stukjes bijeenvindt — yan deze twee yerzamelingen yerwach-
ten, zoude hierop, meenen wy, nog door den Verzamelaar
kunnen worden gelet, opdat zyn arbeid nog meer dienstbaar
worde aan de beyordering yan de kennis yan, en den smaak
yoor de yaderlandsche poëzy, die hy liefheeft.
586 F. X. DIKEMA,
Één uit velen. Een Verhaal uit het Volksleven. Door f« U.
DiKEHA. Te Groningen t hij J. B. Wolters. 1856. Ingr.^vo,
U hl. ƒ : - 30.
Slaat de titel op de strekking of op do fabel Van dit rijm-
stnkje? Beschouwt de Heer dikema zijn vers als eene der
vele pogingen om het AfschafBngs-Genootschap te helpen ; of
wil hij zeggen: dat er. vele zulke dtrkejt en mina's worden
gevonden als hier worden, voorgesteld? In het eerste geval ziet
hij juist; maar in het laatste getuigt de titel van de overdry-
ving van welke de voorstanders zelfs der beste zaken zich
niet weten vrij te houden.
Dirk en mixa zijn welgestelde landlieden, maar worden in
een paar jaren tijds geheel verdierlijkte wezens, doordien z^
des zondags avonds neenig geestrijk vocht** laten halen, en
dat met vrienden gebruiken, hetgeen hen aan den drank brengt*
Voor een proza- verhaal, in populairen trant, moge die stof
geschikt zijn, voor een gedicht is zij magerv. De Schrijver
geeft dan ook mëër, ja, zelfs yéél meer dan noodig is, In
het eerste gedeelte: de beschrijving van eene huwel^jks-in-
zegening, zonder eenige handeling of idee, en die niets ter
zake doet, dan dat zij de ontknooping nog onwaarschij nikker
maakt. In het tweede gedeelte: de beschryving van het ge-
lukkige der eerste huwelijksjaren van een echtpaar dat alle
goede eigenschappen in zich vereenigt, godsdienstig, mensch-
lievend, arbeidzaam, opgeruimd, tevreden, gastvry is; maar
twee jaren later in eene ellendige stulp, ligt de man
een dronken Ifjk <I 2)
in de armen van den doodj —
hij is gestorven aan de cholera, maar niemand heeft van
zyn liyden gehoord; want
De drankroes boeit s^n yronw
nog steeds in \jzren (?) banden.
Z\j zit neergehurkt b\| eene doodkist.
Wat of dat kistje boudt?....
het lykje yan baar kind
Een prooi van nood en koü»
het Tv'icbt eens zoo bemind ! . . . .
ÉÉX UIT VELEN. 587
Zal dit verbaal een dronkaard bekeeren , of een wankelende
voor vallen beboeden? Wi[j twijfelen er aan, en als dicbterl^jk
voortbrengsel mist bet alle waarde* Men ontvangt bier plat
proza op rijm f naar maat en rijm soms akelig verwrongen,
en zonder bet minste straaltje van poëtiscb vuur, inzigt, of
verbeiïïng; tenzij men als zoodanig de stippen of punten wil
aanmerken, die aan bet slot en tasseben de regels zijn ge-
zaaid. Er z\jn zelfs vier gebeele acbtereenvolgende regels enkel
met punten gedrukt* Als die punten iets beteekenen, ware
't beter de beteekenis in woorden te geven; en beduiden z^
niets, waartoe staan z^j er dan?
Tot regtvaardiglng van ons oordeel z\jn de enkele aange-
baalde versregels voldoende; wQ beboeven er geene meer bij
te voegen.
De Stêdingers. Een Volkstafereel uit de Middeneeuwen. Door
B. vOJï GUSECK. Naar het Hoogduitsch. Te Leeuwarden ^ bij
H. Kuipers. 1856. In gr. Svo. IV en 218 hl. ƒ 2 - 80.
Wie berinnert bet zicb niet reeds uit de cbronologiscbe
tafelen zyner schooljaren, dat in 1234 Paus qbegobius IX
een kruistogt deed prediken tegen de Stadingers, een Frie-
seben volkstam in bet tegenwoordig Groot-Hertogdom Olden-
burg, die van Albigensiscbe kettery werd beschuldigd, maar
wiens boofdmisdaad daarin bestond, dat hij zicb niet door den
adel verdrukken liet, en aan de geestelijkheid de betaling der
tienden weigerde. Dit feit, en hetgeen er aan voorafging en
aanleiding toe gaf, behandelt de Heer voh guseok in dit werk,
bet welk door den Vertaler eene schets, maar door bem-zel ven
een volkstafereel wordt genoemd: niet als of 't een tafereel ware
uit en voor bet volk ; maar omdat b^ in zijn verbaal aan een
geheel volk de hoofdrol heefl opgedragen, die door een enkel
persoon bad kunnen worden vervuld. Maar daardoor beeft
bij zicb eene taak opgeladen, naar ons gevoelen, voor z\jne
krachten eenigermate te zwaar. Een geheel volk te schetsen,
vordert in den Schrijver niet slechts eene lange, ernstige voor-
bereiding, om goed en grondig met de geschiedenis, zeden,
gewoonten, gebruiken, en bovenal met bet karakter des volks
588 B. VON GUSECK,
in den igd der handeling, bekend te worden; maar ook iit
hooge mate de gaaf, om zijne subjectiyiteit geheel af te leggen.
Zonder voorbereiding zal von gcseck zeker niet aan het werk
z\jn begonnen; maar 't zij geene voldoende bronnen voor hem
z{jn geopend geweest, of dat hem de gave der objectiviteit in
te geringe mate ia toegedeeld, zeker is het, dat w\j nit het
werk geene volkomen bekendheid met de Stedingers van de
dertiende eeaw hebben verkregen* Aan de geschiedenis is de
Schr^ver getroaw gebleven; maar w\} missen de détaüs die
haar verklaren* Zoo spreekt hg van het streven des Graven
van Oldenbnrg om den Stedingers hanne vr^heid te ontnemen;
maar verzwijgt ons, waamit dat blijkt* Hy gewaagt van ver-
drukking; maar maakt haar niet aanschouwelijk* Dat het volk
de tienden aan de geestelijkheid weigert, zegt h\j; maar men
ziet het niet* Het volk verlaat z\jne Godsdienst, doch men
leest dat maar in eenige volzinnen. Nu eens laat h^ den
eenigen waren God aanroepen, dan weder kraist zich de menigte
bg de woorden van een dweeper; maar hoe 't eigenlyk met
Godsdienst en Kerk in 't algemeen gesteld is, blijft duister*
Men leest ook wel dat er str\jd geleverd wordt, of op handen
is; maar wat er aan voorafgaat: de zamenstelling van het
leger, de wapening, de verkiezing der krijgshoofden , en alle
verdere bijzonderheden, waaruit men het volk en dent\|dkan
leeren kennen, worden schier voorbijgegaan. Ook het huise-
lyk leven der Stedingers blijft onvermeld. Leidt de S* ons
eene woning binnen, dan wijst hg op de zwarte haren eener
heldin, of op de forsche gestalte van een held. De eenige
bijzonderheid die wij vernemen is deze: dat het licht der
vensters in die dagen niet door glas, maar door hoorn vieL
Door zulk hoorn vertoont hij ook de volksvergaderingen: men
ziet vlekken, maar geene omtrekken* Nog minder aanschou*
welyk is het kloosterleven voorgesteld* Van de verhouding
tusschen de edelen en niet adellyken wordt gezwegen; zelft
wordt niet gemeld wat de eersten deden, toen de laatsten wei-
gerden hunne oude voorregten te blijven erkennen* Daaren-
tegen is al wat voor een groot meester bijwerk zoude zijn,
in dit volkstafereel hoofdzaak*
De romantische draad, door de magere historische schets
heengevlochten, blinkt mede niet uit door vinding; geen enkele
DE STEDINGEKS. 589
der personen boezemde ons de minste belangstelling in. De
rol van islb, de Stedinger maagd « is reeds op bladzijde 17
ten einde. Thammo is alt^'d dapper en sterk, en grootmoe-
dig, maar hartstogt kent h\j niet. Kubt yan LAtrENBUBa doet
niets dan anderen gelegenheid geven om iets te doen. Een
ridder als ha^s von habpstbdt kan men zich moeyel^'k voor-
stellen, en de heks, die hier, gelijk in eiken Middeleeawschen
roman, voorkomt, is van al de romanheksen zeker de minst
beduidende. De personen spreken overigens niets meer dan
noodig is om den lezer op de hoogte der geschiedenis te hon-
den. Een paar alledaagsche liefdesverklaringen maken daar
eene uitzondering op ; maar het geheele boek bevat geen enkel
tooneel dat het hart aandoet, of het gemoed verwarmt. Als
de roman iets meer en beter moet z^n dan een tgdverdr\jf in
ledige oogenblikken , dan is, ook uit dit oogpunt, de S. ver
beneden z^ne roeping gebleven.
Waarom dan deze Stedinger? vertaald? De Vertaler zegt: het
werk te hebben overgezet tot eigen oefening en genoegen. Dat
z\j zoo. Maar waarom het dan uitgegeven?
Op de overzetting hebben w\} alleen aan te merken dat zQ
hier en daar te schoolsch en st\jf is. »Het overwigt der Kerk-
vorsten**, — »de ziel des wilden*\ vinden w\j stootend, maar
meer nog gezegden als: »wat schort der zieke**; — nui&en
woorden zal ik indachtig z^jn**: — *t is mijnen ouden oogen
daar te donker" (dit zegt de heks!); — nzy wbls eener onmsLgt
nabij**, enz. Voor Germanismen houden w\j, onder anderen,
het nontdrijven van eene plank*', — het deelachtig worden naan
een zwaren vloek**. Ook meenen wij dat men in eene vrifê
overzetting den S. niet behoeft te volgen als hij spreekt van
nden tjekorat der verharding^* \ — »den kouden dood onder het
5s*'; — neene opene ziel die in vertrouwelijkheid overvloeit*'; —
Moene ziel voor eiken wekelijken indruk verhard**. — Overi-
gens is de taal goed, en de stijl duidelijk. De tjpographi-
sche uitvoering en het titelvignet verdienen lof.
Sebastopol; geschiedkundige Roman vit den tegenwoordigen tijd.
Door Sir johx retcliffe. AJlev, 1 — 6. Compleet in 24 Af-
leveringen^ met gesteendrukte titels en vignetten. Te Oromngen^
590 Sir J0H2f RETCLIFFE,
bij H. R. Roelfsema. 1856. In gr. 8vo. ƒ : - 50 per Af'-
levering.
Het wa9 voor dezen in vele opzigten verdienstelijken roman
niet gelukkig, dat de vesting eindelQk genomen , en hare verovering
de grondslag werd van onderhandelingen, en van den daarop
zoo onverwacht gevolgden vrede. Was, een jaar geleden, de
naam der stad, die een der sleutelen van het Russische Bgk
mogt genoemd worden, alleen genoegzaam om ieders belang-
stelling op te wekken, thans behoort hare geschiedenis alreeds
tot het verledene, en slechts zelden komen het merkwaardige
beleg en de krachtige en roemvolle verdediging nog ter sprake.
Yan daar welligt dat ook dit boek minder bekend is dan het
verdient; het mist nu: nU mérite de ta-propoa**; ware men een
jaar vroeger met de uitgave begonnen, dan had het welligt
behoord onder de meest geroemde geschriften van den dag.
Hoe *t zij, wg zouden het jammer vinden als> door gebrek
aan debiet, de oorspronkelijke uitgave, of de Hollandsche ver-
taling moest worden gestaakt, en het is daarom, dat wy er
de aandacht op vestigen, hoewel er nog maar een zestal Af-
leveringen van z\jn verschenen.
De Schr^ver is, naar het schijnt, iemand die den weg weet
in de doolhoven der diplomatie, en zeer goed bekend is mei
de vergaderingen der demokraten van Frankrijk en Duitsch-
land, en met het hof van napoleos^, en met het inwendige
van het Serail.
Eerst leidt hij den lezer in de kerk der Invaliden te Parijs,
waar het kluwen gesponnen wordt dat later over een groot deel
der aarde zal worden ontrold, en verplaatst hem dan in eene
vergadering van Marrianisten, om getuige te z\jn van de woe-
lingen der hedendaagsche Jacobijnen. Te Smirna treffen w\|,
in een volgend Hoofdstuk, eenige oude kennissen aan, on
wordt onze aandacht gespannen door historische episoden, als:
de gevangenneming van den Hongaar oosta, den moord aan
den Oostenr\jkschen zee-officier Baron vok HACKELBERa ge-
pleegd, en eenige feiten van den beruchten condottière sah
KATABOBi. Van daar treden w\j de aalona der Vorstin d«
LIEVEN binnen, om het leven van den hoogen Bussischen adel
te Parijs te leeren kennen , en al zijn de ten tooneele gevoerde
8EBA6T0P0L. 591
personen in hunne handelingen aanmerkelijk verschillend van
die welke wy hier ontmoeteden , niet minder gaarne voltyen
wij van daar den Anteur onder de Montenegrijnen, wiereigen-
aardige levenswijze en gewoonten hy op eene wegslepende
wgze .verhaalt. Scutari, en dan alweder Parys, Smima, Ber-
lijn, Weenen, en, eindelyk, Constantinopel, het Serail en de
Divan, zyn de plaatsen waar de helden der geschiedenis en
van den roman zich bewegen en handelen, in betrekking tot
het grootsche drama dat in het Oosten werd opgevoerd.
Het plan van dit werk is stout; de verhaaltrant levendig,
de schildering van natnurtafereelen , plaatsbeschrijving, zeden
en gewoonten, boeijend, soms zelfs meesterlijk. De Schryver
werpt een diepen blik in de politieke vraagstukken van den
dag, en zijn werk getuigt van een onbevangen, onpartijdig
en gescherpt oordeel. Wy durven ketclippe's »Sebastopor'
gerustelyk naast belstabb's » 1812" plaatsen. De by val waar-
mede die roman in der tijd ontvangen werd, mag aan ret-
glippe's geschrift niet worden onthouden.
Wy zien verlangend uit naar de volgende Afleveringen.
Moge onze korte aankondiging strekken om het publiek tot
de lezing, en den Uitgever tot de verdere uitgave aan te
moedigen I
De Goudmakers en het dorp Goudendal; een Verhaal van H.
ZSCBOKKE, Schrijver van: nAlamontade*\ enz. Naar den
zevenden druk, uit het Hoogduitsch, Te Sneeh^ hij van Druten
en Bleeker. 1856. In hU 8vo. 150 hl ƒ : - 75.
Er wordt tegenwoordig veel voor en in het belang van hei
volk geschreven. Wy achten dit prijzenswaardig, vooral wan-
neer men dit sohryven als middel gebruikt om kennis en
wetenschap onder de mindere klassen te brengen. In dat
opzigt komt aan Duitschland* de eer toe, dat het de beste
Schrijvers voor het volk heeft opgeleverd. Nevens bitzius,
VON HORjf, AüERBACH, en anderen, verdient ook zschokke
met onderscheiding genoemd te worden. Onder het vele
goede dat hy schreef, komt zijn «dorp Goudendal" eene eerste
plaats toe. Praktische, onomstootelijke waarheid, en nuttige
592 H. ZSCQOKKE, DE QOODMAKEBS E!ï HET DOHP QOüDEKDAL*
kennis worden hier, in bebagelijken vorm, op eene dnidel\jke
en boe\jende w$ze medegedeeld.
OswALD verlaat als jongman bet dorp waar hg geboren
werd, op een oogenblik dat zedenbederf, nevens onkunde en
armoede, hand over hand toenemen. HQ maakt de oorlogen
van het Keizerr^k mede, en brengt een goeden stuiver gelds
en veel ondervinding, nevens een helder hoofd en een voor
de algemeene belangen warm kloppend hart, te huis. Yan
dien oogenblik af vangt zijne taak aan, die edel in haar be-
ginsel, niet minder moe\jelijk in hare uitvoering is: name-
lijk de hervorming van het oord z\jner geboorte, en de poging
tot opheffing der vernietigde welvaart. Hoe hy arbeidt, en
hoe h\) slaagt, behoort tot de intrigue van dit boekje. Hei
zy ieder die *t wèl met het volk meent, ruimschoots aange-
prezen. Wij gaven 't gaarne den titel van: Handleiding voor
philanthropen.
By deze ruime aanbeveling z\| ons echter eene opmerking
gegund. W\j vernemen dat twaalf jaren geleden eene eerste
Hollandsche vertaling van zsohokke*s boekje het licht zag.
Dit schijnt onder de Uitgevers een str\jd te hebben veroor-
zaakt, die aanleiding gaf tot eene vergelijking van de twee
vertalingen. Wy voor ons laten de editiën bbinkmax en
BLEEKEB beide in hare waarde, en bepalen ons tot de ver-
klaring, dat die van de laatstgenoemde firma zeer goed is.
Toch hadden wij 't van de wakkere Sneeksche Uitgevers
gaarne gezien, dat zij zich de kosten hadden getroost om dit
volksgeschrifl te doen omwerken, en het verhaal te doen over-
brengen op Hollandschen grond. Het is nu wat erg Duitsch.
Wil men tot het gemoed van ons volk spreken, dan spreke
men over Hollandsche toestanden, Hollandsche karakters, Hol-
landsche belangen, en geve men tafereelen niet van vreemde,
maar van Hollandsche zeden en gewoonten. De tweede uit-
gave zou daardoor de eerste verre in waarde hebben over-
troffen.
De druk en uitvoering zijn fraai en goedkoop, zoo als men
dat van de Heeren vak dbuten en bleekeb gewoon is.
B0ËKBË8CH0UW1NG.
OBRisTDS JEZUS, de eemge Middelaar Qoda en der menachen.
Feeetrede over 1 jTm. 2; 5b, gehouden in den plegtigen dank-
stond ter gedachtenis der Kerkhervorming, op den 81"*" Octo-
her 1855, door j. c. zaalbebg, pz., TheoU Doct.^ en Pred.
te 'eOraoenhage. Te 'aOrcmenhage^ bij M. J. Visser. 1855.
In gr. Svo. 32 bl, ƒ : - 30.
Twee Brieven aan mijne Roomsch- Katholieke Medechristenen^
tevens ter beantwoording van Pater ▲. pbektbop ön Profeaaor
j. c. H. Mt7BÉ. Woorden van Waarheid en Liefde^ door
J. o. ZAALBEi^o, pz., TheoU Doct.^ en Pred. te *aOravenhage.
Te 'aOravenhuge, bij M. J. Visser. 1855. In gr. 8vo.22ibL
ƒ 1-75.
Wanneer dit Nommer verschijnt, is de maand reeds aan-
gebroken, die met den gedenkdag der Kerkhervorming wordt
gesloten. Geljjk telken jare, zoo zal ook nu' weder die feest-
dag worden gevierd, en waarsch\jnl\jk zal ook weder de pers iets
aan het licht brengen van 't geen in Protestantsche heiligdom-
men gesproken zal worden. Of er echter wei iets zal worden
uitgegeven, dat zoo de algemeene belangstelling trekken zal, als
de hierboven vermelde rede? — w\j weten het niet. B\j de lezing
van de preek van Dr. zaalbebq liet het zich niet verwach-
ten, dat er zooveel over te doen zou komen, als nu het geval
is geweest. Wel kunnen w^* b\j het lezen ons voorstellen
dat de preek met ingenomenheid door eene Hervormde
gemeente werd vernomen; — er is gloed in en leven, die zich
moet mededeelen aan hen wie dankbaarheid in de voorregten
door de Hervorming aangebragt, naar het heiligdom dreef.
Maar dat een Roomsch Priester den kansel beklommen heeft
om openl\jk voor de gemeente de leerrede van den Hervorm-
den Predikant te wederleggen, — is dat niet een geheel bui*
tengewoon verschijnsel? Was het niet veel meer in het belang
van Rome om te zwijgen tegenover de Protestanten, hunne
schriften te ignoreren en de lezing er van te verbieden? De
BOEKBESOH. 1856. lr^ XIIL 43
594 J. C. ZAALBERG, PZ.,
heer j. zwijsbn, het hoofd der Ultraxnontaansche gee8tel\jkheid
onder ons, Tegt het toch aan zijne «onderhoorige geloofsge-
nooten," waaronder niet alleen de onkundigen behooren, maar
ook mannen van wetenschap en talent, verre boven hem ver-
heven, dat ))de helsche slang door boeken en schriften haren
zwadder voornamelijk verspreidt," en dat daarom de H. Kerk
n verbiedt zulke boeken in te zien." Dat is het ware. Hadden
al de leden zijner Kerk zoowel als de geestelijken vöör een
jaar dit begrepen — de Jezuïtische Pater had niet zich ge-
noodzaakt gezien aan de wederlegging van den Hervormden
Predikant z^ne krachten te beproeven. Immers de heer a. frsn-
TBOP verklaarde dat hy met zekerheid wist dat de feestrede van
Dr. z« ))in de handen was gevallen van verscheidene Katho-
lieken,*' en dat, omdat »alle Katholieken niet even ontwikkeld
z^n," het hem, »zoo niet noodzakelijk, toch allernuttigst is
toegeschenen om die feestrede te beantwoorden." Dat die
onderhoorigen van den heer zwubek de hervonningspreek van
een Predikant hadden » ingezien" en gelezen, heeft dus aan
een Jeznïtischen Pater, een Professor en eenen Aartsbisschop
ndoor de gratie" enz», in den laatsten iajd moe\jel\jkheden ge*
baard, die voorgekomen zullen worden, wanneer er aan het
inzien van die helsche boeken en schriften eens voor goed
een einde gemaakt wordt. De zaak ligt er echter toe. Indien
de smaak voor Protestantsche boeken en geschriften nn maar
door de lezing van Dr. zaalbebq's feestrede niet is opge-
wekt; — indien nu maar de allen menschen eigene trek naar
het verbodene geen van de onderhoorigen van den Heer
j. ZWUSEN dringt, om eens eënig Protestantsch geschrift in te
zien! Het zou mogelijk wezen. Indien van Protestantsche
z\)de ook al aanvankelgk aanmerkingen werden gemaakt op de
w\jze, waarop de Spreker, die de woensdag*avondbeurt op den
32«ieo 0^;^^ moest vervullen, van zijne verpligting zich gekwe-
ten had: — bij het zien op de gevolgen, is er voor den vriend
van waarheid alle reden tot bl^dschap en dank. Niet alaof
het inzien en lezen van de leerrede des Hervormden Predi-
kants reeds zoovele Boomschgezinden tot het Protestantlame
terstond had doen overgaan — een dwaas wie zich dat voor-
stelde — maar dat ninzien," dat door de hoogste geestelijk-
heid onder ons als schandelijke zonde wordt verboden « is reeds
een teeken, dat de leeken niet meer zóó waraoh z$n van o&-
OHRTSTÜB JKZÜ9, EVZ. 595
derzoek als hnnne Priesters dat eischen. Dat lezen van eene
Protestantsche leerrede blijkt reeds onder vele Katholieken
zulk eenen invloed te hebben uitgeoefend, dat een Jezuïtische
Priester op eene ongewone wijze dien meende te moeten wegne-
men. En voelde de voorzigtige Pater zich zelfs gedrongen om voor
zgne gemeente eenige verdienste in de Uervormingsrede te
erkennen — die lof, zoowel als de grofheden waarmede de
heer j. c. h. huré, Professor aan het Seminarie Hageveld,
niet slechts de rede, maar ook den persoon des Protestant-
schen feestredenaars verguisde, waren voor den scberpzienden
opmerker de bew^'zen, dat het woord in een Hervormd kerk-
gebouw uitgesproken, onder de Roomschgezinden eenen diepe-
ren indruk had gemaakt dan de geestemken hadden gewenscht.
De geschriften ter wederlegging van de leerrede uitgegeven,
hebben zeker hun belang, als blijken van den geest die in het
Roomsche kerkgenootschap in ons vaderland wordt voortge-
plant in onze dagen. Wat daar in de stilte der Seminariën
den aanstaanden geestelijke wordt ingeprent, is nu eenigzins
aan den dag gekomen op eene, helaas, niet zeer verbiedende
w^ze. Het is de vraag nu maar: of eene dergelijke bestrijding
voldoende is geacht en goedkeuring heeft kunnen vinden bij
het verlicht en gemoedelè'k gedeelte der Roomschgezinden,
die zoo gaarne de eer hunner Kerk op waardige wê'ze zouden
hebben zien gehandhaafd. Wij zouden meenen — en w^' hebben
hiervoor eenigen grond — dat de wonde, die door den Pro-
test^ntschen Prediker was geslagen, niet b^ allen geheeld is
geworden door de mannen van wie men den balsem wachtte.
En het komt ons niet zoo vreemd voor, dat hier en daar —
en niet b\j de slechtsten — de wederlegging meer dan de
bestrijding tot zeer ernstige gedachten heeft kunnen leiden.
W\j hebben daarom niet zoo vele redenen tot bezorgdheid
gevonden in de uitgave der feestpreek, die niet aan den geest
der bitterheid het leven heeft gegeven; maar die bloot dien
geest, tot dusver in het verborgen werkende, voor aUen he^ft
aan het licht gebragt: allen wien het om waarheid te doen is,
onder Roomschen en Onroomschen, tot leering en waarschuwing.
En nu, nu daar, ten gevolge van dit alles, een tweetal
Brieven aan zyne R. K. Medechristenen z\jn uitgegeven door
den Haagseben Predikant, nu zegenen w\j de aanleiding die
ZEw. tot de uitgave van dit werk heeft gedrongen. Toen de
48*
596 J. C. ZAALBERG, PZ.,
eerste Brief verscheen, hebben wij ons reeds by het leeen van
den titel en de eerste bladzijden verheugd. Wij vonden geen
str\|dschrift, zoo als er vele zgn, waarbij de heilige kamp
voor de zaak der waarheid in eene schermutseling voor eigen
personen ontaardt, waarin misschien een groot gedeelte zich
verlastigen kan, doch waardoor aan het echte Christendom
meer schade dan voordeel wordt toegebragt. In plaats van
zich bepaald te rigten tot z^jne beide tegensprekers, in plaats
van de persoonlgke beleedigingen des Professors met gel^ke
munt te betalen, rigt h\j zich tot eenen veel grooteren kring:
tot de R. Katholieken, en geeft terstond de bewijzen, dat h\j,
de dwalingen der Roomsche Kerk bestrijdende, hare leden
met liefde en achting wenscht te behandelen, als z^ne -Mede-
christenen, als broeders en zusters. Voor dezen was h^j aan-
geklaagd door een tweetal geestelijken. Voor dezen toont l^J
het aan, in een toon dien menigeen niet van den vnrigen
aanvaller zoo verwacht hebben, wat er tegen de aanklagte
door hem is in te brengen. Wel is er eene scherpe ironie te
bespeuren, als h^ b. v. de weeklagt van Pater fbbntbop be-
handelt, maar ziy rust op de liefde voor de waarheid; en als
hier en daar het hart warm wordt, dan is het omdat hij
zich ergert over de leugentaal waarmede de gedachtenis van
groote, godvruchtige mannen wordt bezwadderd. Zoo is Prof.
MUBÉ schaamteloos genoeg, om te verklaren, in een openl\jk
uitgegeven geschrift, dat lutheb zijn werk begon met hoog-
moedige zucht naar meer dan heiligheid, en zeer natuurlek,
toen 14j dat toppunt niet kon bereiken, ntoi wanhoop verviel
aan *sroenschen heiliging," en dat de groote Hervormer geleerd
had, dat het, daar de mensch niet waarlijk heilig worden kon,
eene dwaasheid is zich op heiliging toe te leggen en zich
moede te maken met het najagen eener hersenschim. Hierop
spreekt zaalberg: »Dit is schandelijke leugentaal. Ik eisch
van den Prof., dat hij die aanklagt openl\jk, duidel^k en uit
LUTHBB*s eigene schriften bewQze, of verklaar hem, voor God
en voor menschen, voor eenen schaamteloozen leugenaar en
lasteraar, wiens vergiftige tong zelfs eenen edelen doode be-
zwadderen durftl'* Zulk eene edele verontwaardiging cal
gewis door den Protestant niet alleen, maar door iedereen
die eenig gevoel voor waarheid heeft, den Predikant tot eer
worden gerekend. En evenzeer zal zulks de rondborstige
TWEE BRIEVEN, EKZ. 597
w)jze waarop h^' z^ne overtuiging uitspreekt. De bestr^ders
hadden gemeend de prediking van Dr. z. van kracht te kun-
nen berooven, wanneer zQ nog eens hier te pas bragten de
grieven, die door een paar honderd Hagenaars tegen de regt-
zinnigheid des Leeraars waren aangevoerd. Maar hoe listig
en sluw dit plan ook mogt wezen, het kon slechts dienen om
aan iemand als oapadosb de gelegenheid te geven tot de
verklaring, dat h\j zich meer kon vereenigen met den Jezuïti-
schen Priester dan met den Evangelischen Prediker. — Dat
wapen wordt den Priesters hier uit do hand geslagen, als z.
het onchristelijke van de aantijging, het dwaze der veronder-
stelling, het zonderlinge van het betoog, het onedele van de
kr^gslist, het niets beteekenende van het wapen, en het nietige
van de uitvlugt, waarvan de aanklagt tegen z/s regtzinnigheid
getuigt, overtuigend aantoont. Was het wel vreemd, dat die
eerste Brief met gretigheid werd gelezen, en dat het verlangen
naar den tweeden daardoor krachtig werd opgewekt en zich
luide openbaarde? Men zou zoo gaarne de behandeling heb-
ben gezien van de groote hoofdvraag, en niet alt\jd begreep
ieder dat tot het geven van een gepast antwoord ernstig na-
denken en studie vereischt werd. B\j het lezen van den twee-
den Brief is by de lezers de overtuiging algemeen, dat
de t^d, die tusschen den eersten en den tweeden Brief verloopen
is, wèl is besteed geworden, om de zegepraal van de zaak der
waarheid des te heerlijker te maken. Hier wordt over de
Priester- Heiligen- en Maria vereering der R. E., tegenover
GHEISTUS JEZUS, den eenigen Middelaar Gods en der menschen ,
gehandeld. Eerst wordt er gesproken over Volksgeloof en Kerk-
leer. Wordt er van de z\jde van Rome dikw^ls geklaagd, dat de
str^d door de Protestanten tegen haar gevoerd, meer de be-
grippen van het niet ontwikkeld volk, dan de eigenlijke
Kerkleer betreft; z. kent de moe^jel^kheden die er bestaan
voor eene bestrijding van de Kerkleer, maar heeft zich daarom
bekend gemaakt met die leer, en wil zich vooral op datgene
beroepen wat wel en deugdelijjk als gezaghebbend niet enkel
door de leeken, maar door Paus en G-eesteiykheid wordt
erkend. En nu worden w\j gewezen op de leerregelen van
het Trentsche Concilie, de groote en meestberoemde leerboe-
ken, de geschriften van Kerkvaders, Grodgeleerden , Heiligen,
die ons de volkomene zekerheid geven, dat de Hervormde
598 J. o. ZAALB£BO, PZ., TWEE BRIEVEN, EKZ.
Predikant niets in zijne feestrede gesproken had dat met de
waarheid streed, en dat wat hiervan door zijne tegensprekers
is gezegd, voor de vierschaar der geregtigheid niet kan
bestaan. Hoe bl\jkt het hier op eene droevige wijze, niet
slechts hoe een muré — wiens ruwheid en oppervlakkigheid
reeds terstond ook bij Ropmschgezinden was veroordeeld —
waagt te lasteren; maar ook hoe een kbentrop, wien men om
z^'ne bedaardere en slimmere redeneringen voor een meer ver-
licht en vrijzinnig zoon der Kerk had gehouden, met meer
listigheid en sluwheid de zaken heeft voorgesteld. AU men
b. V. hier verneemt dat van den laatste, die schreef: »Wy
Katholieken aanbidden God en God alleen," — gezangen
bestaan, waarin uabia wordt gebeden om de redster van zyne
ziel te wezen; dan beklagen w^ eene Kerk die zulke helpers
duldt, die ze niet openlijk verloochent, maar van hen heil ver-
wacht in den strijd. Of er ook redenen bestaan voor vrees,
wanneer dit geschrift in handen komt van denkende kinderen
der Kerk! Daar ligt nu hier al te duidelijk de Kerkleer van
Rome voor elks oogen. Wie wil, kan het hier zien, hoe daar
in waarheid de zaken zijn gesteld; wat men wil en wat men
al durft, om de eer der Kerk te verdedigen. De heer zaal-
berg zal zeker met dank op het verloopen jaar terugzien, en
menigeen, die, hetzy Protestant, hetz\j Roomsch, niet slechts
den triomf zijner leer, maar bovenal dien der waarheid be-
geert, zal den bekwamen, krach tigen Gt>dgeleerde huldigen,
die hem eene schrede heeft nader gebragt tot den Eenigen
Middelaar, die de Weg, de Waarheid en het Leven is. f.
Herderlijk Onderrigt vcui den Aartsbisschop van utrecht en de
Bisschoppen van Haarlem en Deventer^ over de onbevlekte
ontvangenis der H, Maagd maria. Te Utrecht y bij J. A. van
Woestenberg. 1856. In gr, Svo. 36 bl. f : - 35.
Als een zeci' opmerkelijk teeken van onzen t^d beschouwen
wy dit "Herderlijk Onderrigt" van een drietal zeer hoogge-
plaatste Uoomsch-Katholieke Geestelijken in ons Vaderland,
en voelen ons geroepen er de aandacht onzer Protestantsche
en Rooroschgezinde lezers op te vestigen. Het geschiedt nu
en dan, dat er, bij eene bijzondere aanleiding, een herderlijke
o
HSRDEBLIJK OiTDEB^K^T, ENZ, 699
brief aitgaat yan de mannen die het op den titel genoemde
drietal aloude Bisschoppeiyke zetels in ons Vaderland beklee-
den, en zich, door hun vr^en, vaderlandschen Christelijken
zin, de achting van alle weidenkenden hebben waardig ge-
maakt. Maar de onderrigtingen door hen in het licht gegeven,
werden gewoonlijk alleen gebragt in handen van dat kleine
gedeelte Boomschgezinden van echt Nederlandschen oor-
sprong, dat prys stelt op z^ne herinneringen, en zich door
geen Jezaïtischen invloed, hoe magtig ook, van het spoor der
vaderen heeft laten brengen. Het herderlijk schrijven had
dan ook meest ten doel om tegen de aanvallen der sterke
Ultramontaansche partij, waaraan het jeerwaardig overbm&el
der oude vaderiandsche Boomsche Kerk was blootgesteld, de
getrouwe kudde te sterken en op haar standpunt te bevesti-
gen. Wel waren deze brieven gerigt aan alle Katholieken in
Nederland; maar het viel der Jeznïtischgezinde geestemkheid ,
die langzamerhand de heerschappy hier had weten te beko-
men, niet moe^'el\jk, dergelijk schryven als de vrucht eener
dwaze aanmatiging te doen voorkomen, en hiertegen, als ware
het eene pest, te waarschuwen. De onkundigen, de onnooze-
Len en de onverschilligen begeerden zich met de zaak niet
dieper in te laten, en lieten zich door den onregtvaardigen
scheldnaam » Jansenisten** lii den waan brengen, dat men hier
roet de gevaarlykste scheurmakers te doen had. In den laat-
sten t\jd, bij de invoering der Pauselijke Bisschoppen in Noord-
Nederland, is de aandacht, ook van Protestanten , meer geves-
tigd op de Oud-Koomschen, die krachtig optraden om hunne
regten te doen gelden. Belangrijk waren de bewiyzen van
een vrij eren geest die van deze zyde werden gegeven* Maar
boven deze meenen wy het officiële stuk, dat wij voor ons
hebben, te moeten aanmerken als een ernstig verzet tegen den
Jezuïtiflchen geest, die het nieuwe leerstuk van de onbe-
vlekte ontvangenis van aiabia in het leven riep. Het blykt
hieruit hoe er ook mannen van Grodgeleerde wetenschap zyn,
verdedigers der Roomschc Kerkleer, die, van hun standpunt,
het nieuwe leerstuk met geen minder kracht dan de Protes-
tant bestreden. Worden de H. Schrifturen, de eerbiedwaar-
dige overlevering, het voortdurend gevoelen der H. Kerk,
de wonderlijke eenstemmigheid der Katholyke herders en ge-
loovigen, en de schitterende akten en konstitutiën der Pausen ,
600 HBBDERUJK ONDERRIOT, ENZ.
zijne voorgangers, door Fans Pius IX genoemd als de gronden
waarop zQne beslissing aangaande de H. Maagd l)erast; —
het »Herderl\jk Onderigt** toont overtuigend dat het tegendeel
blijkt, en dat de Apostolische brief van den 8"*** December
1855, uitgevaardigd op naam van den tegen woordigen Fans,
een zamenweefsel is van onwaarheden, waarb^ het geloof, dat
allen Katholieken dierbaar is, wordt geschonden. DitnOnder-
rigt*' heeft eene niet gewone beteekenis, en zal door den Gre-
schiedschr\jver van de Roomsche Kerk in onze eenw moeten
worden vermeld, naast de luide en krachtige getuigenissen die
uit de Roomsche Kerk zelve, in verschillende landen, tegen
het nieuwe leerstuk z\jn opgegaan. W^' vertrouwen dat dit
zoo belangrijke stuk, hetwelk aan alle Katholieken in ons
Vaderland gerigt is, ook in handen zal komen van velen
die tot de grootste afdeeling der R. K. Kerk in ons Vader-
land behooren, maar wien het om waarheid is te doen. Wat
hier gesproken is, zal door menig Friester en leek onder hen,
al is het zwijgende, worden toegestemd. f.
De Overlevering. Door ludovico di sanctis. Schrijver vcm de
Brieven uk Rome^ vroeger Biechtvader^ Pastoor van de Mag-
dalenakerk te Rome^ Profeasor in de Theologie, Theoloog der
Inquiaitie. Thafis Evangeliedienaar te Turijn. Naar het
ItaUaanach. Te Arnhem, bij 6. W. v. d. Wiel. 1856. In
kl. Svo. 66 W. ƒ : - 40.
De geschriften van den vroegeren dienaar van Rome, die
thans den schat z\jner wetenschap en ervaring dienstbaar
maakt aan de verkondiging van het reine Evangelie, hebben,
ook onder ons, reeds hunnen weg gevonden. Is het door de
vele bogten, waarin de verdedigers van Rome onder ons zich
weten te wringen, moeöelyk voor den Frotestant, die niet in
de geheimen der Ultramontaansche party is ingewgd, de ver-
regaande afwykingen van het Evangelie, die zij zich veroor-
looft, te doorgronden; — de lezing en verspreiding van ge-
schriften als van di sahotis is hoogst geschikt om het valsche
en on-, ja tegen-Christelyke van Rome*s leer en praktik te
doen kennen. Ook de verlichten onder de Roomschgezinden,
wien het om waarheid te doen is, en die zich het regt tot
LUDOVICO Dl SANCTI8, DE OVERLEVERING. 601
onderzoek door niemand laten betwisten, zullen wèl doen met
deze bladen te bestaderen, geschreven door een degel^ken en
aehtingwaardigen geleerde; wien geene onbekendheid met de
leer der Kerk, waarin h\j werd opgevoed, kan worden ver-
weten. Men vindt hier eerst eene verklaring en jniste om*
schr^ ving van hetgeen onder »De Overlevering" wordt verstaan.
Vervolgens wordt aangetoond: hoe Rome met het vasthouden
hieraan in strijd is met Oud en Nieuw Testament, en met
zich-zelve. Uit de aanhalingen wordt daarop overtuigend be-
wezen: dat de overleveringen der Kerk in de geschriften der
Kerkvaders niet gevonden niet alleen, maar zelfs bestreden
worden. De Conciliën zullen misschien ons beter overtuigen?
Maar het bl^'kt, uit de getuigenis van Kardinalen en groote
Godgeleerden der R. K., dat de handelingen der Kerkvergade-
deringen vol verminkingen en vervalschingen z\jn, en gedeel-
ten hebben die duister z\jn, of bl\jkbaar in tegenspraak met
elkander en met het Woord van God. De bullen en decreta-
len der Pausen worden vervolgens behandeld als bronnen
eener even verdachte, bedorvene en zich-zelve tegensprekende
overlevering. En het zal voor allen, die niet tot de onkun-
digen, onnoozelen of onverschilligen behooren, blijken, hoe de
overlevering is eene goddeloosheid, die den Bybel als een
schadelijk boek verbiedt; Gods geboden krachteloos maakt; en
de volken doet bukken ondor het ergste juk. Van dergelijke
werkjes, die van Evangelische kennis en Christelgken zin
overal de bewyzeu opleveren, vei*wachten w\j voor de zaak
van het Protestantisme veel goeds, en als di sanotis er nog
meer schrift in dien geest, hopen w\j dat de vertalingen daar-
van aan ons niet worden onthouden. f.
Beproeft de Geesten! Preek over 1 Joh* 4; !•, ter Inleiding
tot de Catechismus-' Prediking y door J. i. doedeb, Theol. Doet,,
en Pred. te Rotterdam, Tweede Druk. Te Utrecht, bij
Kemink en Zoon. 1856. In gr. Svo. 24 bl. f :- 20.
Na een vlugtig overzigt der geschiedenis van den E[atechis-
mus, en der door hem gekozene tekstvermaning, wekt de
Eerw. doedes — zich ten doel stellende, om ter inleiding
van den Katechismus diens waarde in *t licht te plaatsen —
zyne hoorders op tot een nbedachtzaam beproeven der geesten.'*
602 J. I. D0EDE8, BEPROEFT DE GEBSTBN!
Hiervan zegt h^j tot hen: 1. »Gy hebt er regt op*'; 2. »Gy
zjjt er in staat toe"; 3. G\j hebt er belang bQ".
Deze wèl geyonden punten zijn in den kernig-korten en
juisten, en toch niet stroeven stijl, welke aan d. zóó by-
Konder eigen is, uitgewerkt. De preek zal voor ieder ver-
staanbaar z^n geweest, en ieder geboeid hebben: twee groote
vereischten. Wie echter niet op het orthodoxe standpunt van
D. staat, zal zich met veel van *t geen hier voorkomt, niet
kunnen vereenigen. Ons stuitte vooral de tirade : » De Duivel —
g\j gelooft immers nog aan z\jn bestaan, m^ne Hoorders? —
de Duivel zaait wantrouwen*', enz. Niet om het leerstuk-zelf,
maar omdat het ons beneden de waardigheid van den kansel,
en ook beneden de bekwaamheid van d. dunkt te z^jn, met
zoodanige niets afdoende magtspreuk (die er hier bovendien
als b\jgesleept wordt) den verstandige een glimlach te ont*
lokken, en den eenvoudige te overbluffen.
W\j gelooven voorts gaarne dat de Heer d. zich naar z^ne
ziensw^ze in gemoede verpligt rekende, om eenen tekst die
tegen de verleiding van dwaalleeraars waarschuwt, ter inlei-
ding eener hedendaagsche Katechismus-prediking te bezigen:
ook doen w\j allezins hulde aan zijne ronde erkentenis, en dui-
delijke ontwikkeling, dat de beproeving dor geesten ook op
den Eatechismus mag en moet toegepast worden; maar toch
zouden w\j, die den weg der zaligheid niet met d. en zijne
geestverwanten van de tegenwoordig in quaestie staande leer-
stellingen afhankelijk maken, in eene Gemeente als de Boi-
terdamsche , voor welke de Katechismus door Predikanten van
de meest uitëénloopende rigtingen behandeld wordt, ons —
opdat de broederlijke liefde bliyve — liever bepaald hebben
by de waarde die de Katechismus-prediking, van welke rig-
ting zij ook uitga, en juist mede door de ei gendom mel^jke
verdienste van elke rigting, voor den waarlijk leergierigen en
heilbegeerigen Christen behoudt. v* p«
De Stem eens Christens uit den vreemde^ over vragen van den
tegenwoordigen tijd. Uit het Engelsch van Dr. w. E. chan-
NiKG, door j. j. swieks, Predikant te HaveUe. Tweede Stuh.
Te Groningen, hij J. B. Wolters. 1856. In hl. Svo. 214 W.
ƒ 1-40.
Het eerste Stuk van dit werk is ons niet geworden; wij
Dr. w. E. CHAKirmo, de stem ebhs chbistbns, enz, 603
geven daarom alleen van het tweede verslag. Dat tweede Stuk
behelst antwoorden op de zes navolgende belangrijke vragen:
over de eischen van den tegenwoordigen t\jd aan den Evan-
gelie-prediker; over de bewijzen voor de geopenbaarde Gods-
dienst; over de opvoeding; over het CHBiSTUS-prediken ; over
den oorlog; en over de vrijstelling der slaven. — Den regt-
matigen lof, dje aan channing's Redevoeringen (mede door den
Eerwaarden swiehs vertaald) is toegezwaaid, mogen w\j ook
aan dit gedeelte van nDe Stem eens Ckriatena vit den vreemde*
niet onthouden. Die nStem" doet ons de taal hooren van een
man met een helder hoofd, warm hart, en Christelijk gemoed.
Schier op elke bladzijde vindt men den weerklank van chan-
nin6*s verklaring (bl. 158): »Mijne hoop berast niet op eenige
party, maar alleen op onze wijze van opvoeding en op zede-
Igke en godsdienstige beginselen" — eene verklaring waarop
ieder onbevooroordeeld verstand en wèl geplaatst hart »ja"
en »amen" moeten zeggen. — Vooral de laatste twee stok-
ken, over den oorlog en de emancipatie, z\jn vol geest en
leven; het is blijkbaar dat zij geschreven werden toon de oor-
log woedde, en Mrs. beeoheb stowe door haren Uncle Tom's
Cabin alle oogen en harten voor het lot der slaven had ge-
opend. — De vorm van leerredenen wilde ons in 1. en IV.
niet bevallen; dezelfde zaken zouden in een ander gewaad
beter voldoen.
W\j twijfelen niet of gelijk andere geschriften van Dr. chak-
NiHG zal ook dit werkje begeerige lezers vinden, te meer om-
dat de vertaling uitnemend goed is.
De jarige Christen. Lessen en Wenken voor Jongelieden over de
Christelijke PHgten^ door j. abbott. Op meuw tdt het En-
gelsch vertaald^ door j. ouduk van putten. Te Rotterdam^
bij Van der Meer en Verbruggen. 1855. In gr. %vo. 386 bl.
ƒ 2-90.
Het voor ons liggend werk is een oude bekende in een
nieuw gewaad. »De jonge Christen** van abbott was reeds
vöör ettelijke jaren door Ds. adbianus van dbinse op onzen
bodem over^bragt, en had een buitengewoon gunstig onthaal
gevonden. Wij verblyden ons echter over deze nieuwe uit-
604 J. ABBOTT, DE JONGE 0HBI8TEN.
gaaf. Dit werk toch van den geleerden en godsdienstigen
Amerikaan heeft iets geheel eigenaardigs, waardoor het zich
van andere zoodanige godsdienstige schriften onderscheidt. De
lessen en wenken over de Christelijke pligteo z\jn doorweven
met vele ongezochte, duideiyke, en sterk sprekende voorbeel-
den, die iets zeer levendigs, onderhoadends en indmkwek-
kends hebben; zoodat wie eenmaal met het lezen van een
Hoofdstuk begonnen is, niet eindigen kan voordat het nit ia.
Door die voorbeelden worden uit des menschen aardsche be*
trekkingen zyne hoogere betrekkingen tot Cod, tot Christus
en het eeuwig leven opgehelderd, en daarmede allerbelang-
rijkste wenken voor ouders en opvoeders verbonden.
De vertaling is zoo als wy die van oudijk van putten ge-
woon zijn; men bemerkt bi[jna niet dat het eene vertaling is.
Min gebruikelijke uitdrukkingen, als, b. v.: ffhoevenaar' (bl. 48),
voor: landbouwer^ vindt men slechts weinige.
Het Ongeloof^ de grootste krankheid van onzen tijd^ in zijnen
oorsprong en [zijne] genezing ^ door david nelson. Naar V
Amerikaatisch. Te Amsterdam, bij W. H. Kirberger. 1855.
In zakformaat. 486 bl. ƒ 1 - 60.
Dit werk van david nelson is eene populaire apologie van
den Bybel en het Christelijk geloof. Voor Godgeleerden en
geleerden zal het minder belangrijk zyn; maar als populair
geschrift heeft het groote waarde. Vele zeer gewone beden-
kingen tegen de Schriften des O. en N. T., en tegen de Evan-
gelische waarheden, worden op eene zeer levendige w\jze,
meestal in voorbeelden , of korte zamenspraken , te berde ge-
bragt en wederlegd. En al kunnen w^ ons niet overal met
de bew^svoering vereenigen; al deelen w^ menige opvatting
van sommige profetiën en gezigten niet; al hadden w^ ook
nog menige andere zaak willen behandeld hebben, — er is zoo
vëël degelijks en voor tw^felaars en ongeloovigen zoo vëël
overtuigends in, dat w\j dit werkje gaarne in vele handen
zouden zien, en het daartoe de vrienden der waarheid aan-
bevelen.
Dr. J. J. VA!7 OOSTEHZER, KINEYEH EN DE H. SCHBIFT. 605
Nineveh en de HeiUge Schrift. Eene Voorlezing door Dr* J. j.
VAN OOSTEBZEE. Tweede druk. Te Rotterdam^ bij van der
Meer en Verbruggen. 1856. In Sw. 64 hh ƒ : - 60.
Er is geene oudheidkundige ontdekking welke in onzen tijd
meer belangstelling opgewekt heeft, dan die van de overblyf-
selen van het oude Nineveh. Van Babyion waren eenige
puinhoopen van tigchelsteen en brokstukken van terrasvormige
gebouwen overgebleven; maar van Nineveh scheen niets meer
te bestaan dan de naam , die nu en dan voorkomt in de histo-
rische boeken des Behels , en in de berigten van hebodotus,
OTESIAS en BEBOSUS; en toch is die stad de verblijfplaats ge-
weest van Vorsten die v\jfhonderd-twintig jaren lang opper-
magtig over Westel^k Azië hébben geheerscht. Naauwel^ks
wist men de plaats aan te wQzen waar z^ met een omtrek
van 480 stadiën gelegen had, toen in 1845 de Fransche Con-
sul te Mossoul, BOTTA, te Khorsabad een uitgestrekt paleis
ontdekte, dat in z\jne talr\jke zalen de merkwaardigste over-
blijfsels van kolossale stier- en leeuw-sphynxen , bas-reUefs
met opschriften, en andere kleinere, doch niet minder merk-
waardige Oudheden bevatte. Deze ontdekking werd door an-
dere ontdekkingen gevolgd. Layabd, het voetspoor van botta
drukkende, vond te Nimroud, onder het puin van de heuvelen
aldaar, vier paleizen, en deed ze door onvermoeide ontgra-
vingen, na b\jna drie-duizend jaren te zijn verborgen geweest,
weder te voorsch^n komen. Z)jne nasporingen werden door
HOBMUSD BASSAM, BAWLiNSON en L0FTU8 voortgczet; terwijl
PLAOE, de opvolger van botta te Mossoul, \jverig werkzaam
was om de mijn te ontginnen die door z^nen voorganger was
geopend. Door al deze nasporingen en ontgravingen heeft
men voor de kennis van de geschiedenis, zeden, gewoonten en
Grodsdienst der oude Assyriërs nieuwe bronnen geopend, en
een krachtigen stoot gegeven aan de pogingen tot ontc^fering
van het spijkerschrift; welke, even als die tot ontc^fering van
de hiëroglyphen, den wetenschappel^ken roem der negentiende
eeuw aanmerkelijk hebben vermeerderd, en de namen van
OBOXBPKND, BUBNOUP, BAWLINSON CU HiNOKB naast die van
CHAMPOLUON CU SETFFABTH docu Schitteren.
De ontdekking van Nineveh moest wei de aandacht der
606 . Dr. J. J. VAN OOSTRRZEE,
Godgeleerden trekken, en hen aansporen om te onderzoeken,
in hoe ver z\j tot bevestiging kan dienen van de gebeurtenis-
sen die in de historische boeken des B\jbels worden verhaald,
en van de vervulling der profetiën die op Assyrië betrek-
king hebben.
De geleerde wiens belangrijke Voorlezing w\} nu aankon-
digen, zegt dan ook, in de Inleiding, dat sedert geruimen tiyd
de ontdekkingen te Nineveh z\jne opmerkzaamheid hebben ge-
boeid, en hij zich vervolgens opgewekt heeft gevoeld om zijne
aanteekeningen daaromtrent tot één geheel te verwerken en
aan een gemengden kring voor te dragen. H^ verlangt met
reden, dat men zyne Voorlezing slechts houde voor eene kleine
bedrage tot het bespreken van de historische vraagstukken,
daar h\j het streng- wetenschappelijk onderzoek gaarne aan
anderen overlaat. Toen h^ met die verwerking b\jkan8 ge-
reed was, ontving h\j het pas verschenen opstel van o. btbadss,
getiteld: nNineveh und das Wort Qottes^ Berlin 1855", waaruit
hem bleek dat deze geleerde tot hetzelfde doel de genoemde
ontdekkingen in Duitschland had ter sprake gebragt. Ten
slotte zegt hij, dat, zonder zich in den strijd over betwistbare
punten te verdiepen, h\j getracht heeft uit verschillende ge-
voelens het beste te kiezen, en de geschriften van latabp,
volgens de vertaling van Dr. ueiszneb en zenker, gebruikt
heeft. Van het werk van .t. brandis: nUeber den historischen
Oewinn ans der Entcifferung der Aasyriache Inachriften\ heeft
h\| niet dan den titel kunnen zien. Zoo de verdere loop en
het klimmend resultaat der ontdekkingen hem aanleiding mog-
ten geven om op de zaak terug te komen, hoopt hij de ge-
legenheid daartoe niet te verzuimen.
))De beschouwing van de nieuwste Ninevitische ontdekkin-
gen in verband met de oude B\jbelsche oorkonden** maakt het
hoofd-onderwerp van de Voorlezing uit, en wordt in drieërlei
opzigten behandeld; namel^k: in betrekking tot de beschrij-
vingen, de geschiedverhalen, en de voorspellingen. AJlea
wordt zeer onderhoudend voorgedragen, zoodat het gemeogd
auditorium, waarvoor de Redenaar sprak, zeker genoeg op de
hoogte zal z^n gebragt, om overtuigd te wecen van de be-
langr^kbeid der Assyrische ontdekkingen, ais getuigenissen
voor het gezag der historische oorkonden en voorspellingen
SIXETKH EN DE HEILIGE SCHRIFT. 607
van het O. T., betreffende de magt en den ondergang van
het Ninevitische rijk, en het lot van z\jne hoofdstad.
Wy behoeven deze Voorlezing, die reeds haren tweeden
druk beleeft, niet aan te bevelen; maar het zij ons vergund
eenige aanmerkingen in het midden te brengen, en van de
gelegenheid gebruik te maken, om nog iets naders over de
uitkomsten der laatste ontdekkingen in Assyrië mede te deelen.
De Eerw. Schrijver maakt melding van het ptjl- of spijker-
schrift, dat aan de Assyriërs, Babyloniërs, Meders en Perzen
met eenige w^'zigingen gemeen was. Ofechoon hy, even als
RAWLiKSON, de moe^jelijkheid der ontcijfering niet ontveinst,
maakt hij toch gebruik van diens verklaringen. Maar kunnen
w\j wel zoo gereedelyk op die ontc\jferingen afgaan ? Is men
reeds in staat om zulke uitgebreide teksten te kunnen verkla-
ren, als BAWLiNSON en hincks opgeven? W\j gelooven, na
hetgeen bwald en brandis in het midden gebragt hebben,
daaraan te moeten tw^'felen. De laatste Schrijver heeft eene
bijzondere studie van het sp\)ker8chrift gemaakt, en de ver-
klaringen van BAWUNSON en hincks aan een kritisch onder-
zoek onderworpen ; voornamelijk de^ inscriptie op de beroemde
obelisk van Nimroud; maar als men het resultaat beschouwt —
waarvan wij eene proeve leveren — zien w\j dat de ontcyfe-
ringen nog zeer twijfelachtig^ z\jn. Wij zullen hetgeen on-
zeker is, met een ? aanduiden.
De oorkonde begint met eene optelling der AssyrischeGroden,
van welke men de namen assae, anu met zekerheid, en de
namen el, beltis met groote waarsch^jnlykheid lezen kan.
Hierop volgt de naam des Konings, zoon van assab-doit-
PAL, en die van zijnen vader en grootvader; dan begint de
Alleenheerscher de gebeurtenissen zyner 31-jarige regering te
verhalen. Na eene voor ons nog onverstaanbare Inleiding,
vangt ]i\j dus aan :
»In rn^jn eerste jaar, als ik over de rivier Enphraat ge-
trokken was, ging ik tot de Stam....? die aan de God....?
gehoorzaamt;....? ik breidde m\jne Groden •••.?, naar het
land Chaniani ging ik, de magt m^jns koningrijks werd aldaar
bevestigd.'*
»In mign tweede jaar trok (?) ik tegen de stad ....barrib, de
steden van Achouni. De zoon van abxi nam (?) ik , in z\jne
stad sloot ik hem in ; als ik over de rivier Euphraat getrokken
608 Dr. J. J. VAN OOSTERZBE,
was (?), nam ik de Btad Dabigon, de stad Birat van het volk,
of het land van Pati, benevens de steden (die daaraan ge-
hoorsamen)'* ?
Zoo vervolgt de Koning de beschr^'ving der gebeartenissen
zQner no volgende regeringsjaren, waaraan w^' bemerken dat
het meeste nog zeer onzeker is, en dat de namen van volken
en steden groote duisterheden opleveren.
Wij zien dus dat de ontcyfering van het spijkerschrift nog
op verre na niet zoo zeker is als die van de hiëroglyphen,
en zich met zekerheid nog niet eens op de namen van per-
sonen , landen en rivieren laat toepassen. — Rawunson en hdioks
hebben de wereld ook nog niet met de grondslagen hunner
verklaringen bekend gemaakt, zoodat men zich van hnnne
ontc\jferings*methode nog geen juist begrip kan vormen. Men
moet hierin door vergeiyking met de teksten der Achemeni-
dische opschriften voortgaan met omzigtigheid , om geen gevaar
te loopen van tot resultaten te komen, die de vruchten der
Ninevitische ontdekkingen nog lang onr\jp zouden doen bleven.
De pogingen van bawunson en hinoks, hoe verdienstelijk ook,
verdienen nog geen onvoorwaardelijk geloof.
Als w\j eene gissing mogen wagen, dan gelooven w$ dat
de historische boeken des Bgbels, die zoo zeer in naanwkeu-
righeid en historische voorstellyig der gebeurtenissen boven
de Oostersche overleveringen uitmunten, de verklaarders der
sp^ker-opschriften op den weg hebben gebragt, om in die op-
schriften de namen te onderscheiden der Vorsten van de dy-
nastiën van pitol, salhakassar en assab-haddO!Y, welke ner-
gens anders dan in de Jaarboeken der Israëliten worden
genoemd.
Pbalukha is, bg rawuiïsoiï en hinoks, pül of phül; sab-
GON, SALMANASSAR; AflSAR-DON-PAL, A8SAR-HADD0K ; ASSDR-BAKI-
PAL, SARDAHAPALDS; SAUMURAMFT, SEHIRAMIS. Somtgds komcn
de namen in zeer verschillende vormen voor; zoo wordt, b. v.,
die van saroox dan eens in saroana, of sardu, en soms wel
eens in uihdou veranderd.
Als wy hetgeen de ontc^fering der Assyrische opschriften
voor de meerdere en juistere kennis der geschiedenis van het
Assyrisohe r\$k heeft opgeleverd, te zamen trekken, vladen wy
de navolgende historische uitkomsten.
NIXEVEH KN DE HEILIGE SCHRIFT. 609
Lang vóór het midden der achtste eeuw v<$6r chbistus,
heerschte te Nineveh een magtig Koning, a.8SAR-don-pa.l,
aan wien Armenië, de landen aan gene zijde der Zab,
Syrië, Fhenicië, en de zeekusten tot aan Egypte meer of
minder onderworpen en schatpligtig waren. Na hem werd de
troon bestegen door zijn zoon, een niet minder kr^jgshaftigen
Vorst, die in zijne 31-jarige regering door onafgebroken veld-
togten naar Medië, Armenië, Sinear, Fhenicië, Hamat en
andere rijken en steden in Syrië , zgne magt bevestigde en
uitbreidde. Na deze twee groote Alleenheerschers van Aasy-
rië kwamen opvolgers aangaande welke de opschriften en mo-
numenten weinig of niets vermelden. Men ontmoet echter een
berigt van het ontvangen der schatting die de Israëlitische
Koning menahem aan den Assyrischen AUeenheerscher beta-
len moest.
In de achtste eeuw besteeg eene nieuwe dynastie den troon
van Nineveh. Sabgox, haar hoofd, deed zich een paleis bou-
wen aan den Noord-Oosthoek der stad ; zg ne voorgangers had-
den hunne paleizen aan den Zuid-Westel^ken kant gebouwd.
H\j is de beheerscher beide van Nineveh en Barbylon, maar
ook Medië en Elam moesten hem schatting betalen ; Sama-
ria, Hamat en Asdod werden veroverd. ^Sabook ondernam
zelfs een ^eetogt naar Cyprus. Over het algemeen geven de
menigvuldige krijgstogten , die bij herhaling in de verder af-
gelegen provinciën des rijks moesten plaats hebben, zoo wel
in de oude als nieuwe periode te kennen dat de schattingen
niet geregeld werden opgebragt, maar slechts dan als zy door
de wapenen werden ingevorderd. Zelfó de onderdanigheid van
het Babylonische gebied moest in saroon's tgd, en onder de
regering van z\jnen zoon sanhebib, door de wapenen worden
gehandhaafd. Onder de regering van saboon hield, in het
Zuidel^'k gedeelte van Babylonië aan den Perzischen zeeboe-
zem, een Koning, mebodac-baladan, zich onafbankeli^jk staande,
die waarschijnlyk op den titel van Koning van Babyion even-
veel aanspraak had als de AUeenheerscher van Assyri^. San-,
herib overwon later een Koning die óók mrrodac-baladan
heette, en stelde belid als Koning van Babyion aan.
Andere z^ner kr\)gstogten , waarvan de opschriften inelding
maken, waren tegen de Mediërs, en vervolgens tegen Palestina.
Sanhebib koos den oever van den Tigris voor zyn verblijf;
boekbesch. 1856. n". XIII. 44
610 Dr. J. J. VAK 008TERZEB,
z^n paleis ]igt tegenover het hedendaagsche Mossottl te
Koyoundsjtk; maar zijn zoon assabdon^nassar (AflSAR-HAJ)DO!r)
gaf weder de voorkeur aan den Zaid-We8teli[jken uithoek,
waar de Zab in den Tigris valt, en bouwde een nieuw pa-
leis nevens de paleizen zijner voorgangers, waarvan voor een
gedeelte de bouwstoffen tot het zg'ne werden genomen; het
ligt onder den heuvel van het dorp Nimroud.
Het tijdvak der regering van sabgox, sanherib en assab-
HADDON onderscheidt zich yein het vroegere door menigen
vooruitgang in beschaving en industrie. De kunst toont een
hoogeren graad van ontwikkeling. Maar na assar-haddox
zonk Nineveh snel van de hoogte waarop het stond. Op hem
volgden zijne twee zonen, waarvan de tweede den naam draagt
van den stichter van het oude Noord- Westel\{k paleis te Nim-
roud, AJSSAB-DON-PAL (assub-baki-pal. Sabdana-pa.l). De
schriftelijke gedenkstukken van Nineveh maken nog van een
anderen Koning gewag. Deze bouwde een paleis op hetzelfde
terras waarop de oude Koningsyerbl^'ven van assajs-don-pal
en van diens zoon, en van assab-baddon stonden. Hobhusd
BA88AM heeft' dit paleis in 1854 ontdekt.
Ab wg deze uitkomsten vergelijken met de feiten der histo-
rische overievering, zien w\j dat z^ elkander bevestigen en
vollediger maken. In de ruimte tusschen het jaar 1278 en het
midden der achtste eeuw vóór ohb., die men slechts in het
algemeen als het t\jdvak van de grootste magt der Assyrische
heerschappij kon aanduiden, treden twee groote Koninge-
gestalten te voorschijn: assab-don-pal en zgn zoon, wier
bouwwerken van den glans hunner regeringen getuigen, en
de waarheid van de bcrigten der oude Schrijvers over dezen
tgd bewijzen.
Het volgende tijdvak biedt meer punten van vergelijking
aan. Van het midden der achtste eeuw tot het jaar 606 v.
CHB., toen Nineveh verwoest werd, worden meer gebeurte-
nissen bevestigd. De zamenvoeging der oude berigten met
de uitkomsten van de ontcijfering der opschriften, doet zien
dat dit tijdvak door eene rQ van zes Koningen ingenomen
wordt, die in eene regte l\jn afstammen van sabook, den
stichter eener nieuwe dynastie. Saboo» is gebleken dezelfde
persoon te z\jn geweest met salkanassaB. H^ volbragt de
inneming van Uamat, den zeetogt naar Cyprus, en den oorlog
NINEVEH RN DE HEILIGE 8CHRIM?. ' 611
met de Phenicische steden, in het byzonder met Tyms, de
verwoesting van Sumaria, de verovering van Asdod, en den
veldtogt naar Egypte. De optelling zyner kr\jg8bedr\jven
wordt nog, vermeerderd door narigten van oorlogen door hem
gevoerd tegen Chaldea, Armenië en Elam; van welke de ge-
hengenis was verloren geraakt. Ook de daisteruie die over
de regering van sanhebib heerscht, wordt door deze oorspron-
kelijke oorkonden veel opgehelderd; onder anderen zien wij
de berigten uit bebosus, over de verhouding van Nineveh en
Babjlon, er door bevestigd en uitgebreid. Het is door ver»
gel\jking der opschriften met de historische bronnen misschien
gelukt, den chronologischen datum van het eerste jaar der re-
gering van 3A.KHEBIB, en hiermede een vast punt van de t^d-
rekening der gelykt^dige geschiedenis te vinden. In de retiefs
van ASSAB-BADDON vludt men diens krygsbedrijven , en in de
opschriften de opvolging der laatste drie Koningen, met den
naam van den voorlaatsten assajs-don-pal.
Zoo worden de berigten van het O. T., van bbbosüs en
HSRODOTUS in menige by zonderheid aangevuld, en wordt een zegel
op hunne getuigenissen gezet. Doch hoe verhouden zich de
berigten van ctksias tot deze nieuwe uitkomsten? Het mis-
trouwen daartegen wordt voorzeker niet verminderd door de
overeenstemming der opschriften met de overige bronnen; doch
ook het vermoeden wordt versterkt, dat niet alles' bij hem
verzonnen en versierd Is, maar dat alleen de t^drekenkundige
lijst waarin hij z\jne geschiedenissen plaatst, onhistorisch is
en geen geloof verdient.
Er schiet ons over nog van een feit te spreken, dat óók
tot de ontcijfering van het spijkerschrift behoort. Het is de
opheldering van de betrekking waarin Assjrië en Babyion tot
elkander stonden. In de beide r\jken vinden wy, met zeer
kleine afwijkingen, hetzelfde schrift, dezelfde taal, dezelfde
Goden.
2^0 komen de Assyriërs geheel en al in den kring der Se-
mitische volken van Voor- Azië, en zonderen zich scherp af
van de Arische volkstammen van het hoogland van Opper-
Azië. 2k>o hebben zich dan de zuiver Semitische volken
meer dan zeventien eeuwen, van het jaar 22^4 vöör crb.
(waarin men eene meer dan twee^honderd-jarige heersehapp^
der Meders over Babyion moet mederekenen) tot aan het
44»
612 Dr. J. J. VAN OOSTEBZEE, NINEVEH EN DE H. SOHBIPT.
jaar 538, byna onafgebroken gehandhaafd. Eerst b\j de in-
neming van Babyion door oybus werd de kracht van den
Semitischen volkstam gebroken; de Arische verving hem toen
ruim twee eeuwen in Azië*s opperheerschappg.
Hiermede zullen w\j eindigen.
Aangaande de Voorlezing van Dr. j. j. van oosterzee kun*
nen w\} verzekeren dat zy waardig is algemeen te worden
gelezen, en eene eervolle plaats verdient naast de vele be-
langrQke werken die over de opdelvingen van Assyrische
Oudheden zgn uitgegeven. j. a. b.
Schets der Oude OeschiedenU. Naar het HoogduUsch van tu.
DiEUTZ. Door Dr, c. van osenbbuoqen, Fraeceptor aan
het Stedelijk Oymnasium te ' 8 Qravenhage, Te Leyden^ bij
H. R. de Breuk. 1853. In gr. 8vo. 68 hl ƒ : - 90.
Dit boekje is ons eerst nu ter recensie toegezonden. Het
is zeker niet vroeg, doch dit schaadt niet. Op het veld der
wetenschap toch voert de mode niet zulk eene onbeperkte
heerschappij als op dat der dames-toiletten; en vooral op het
veld der Oude Greschiedenis kon hetzelfde boek lang goed blij-
ven, daar hier niet zoo veel ontdekkingen van brieven en
staatspapieren gedaan worden als in de Nieuwe Geschiedenis
het geval is. Wel zijn Herculanum en Pompeji wedergevonden,
wel z^n de paleizen van sardanapalcs en salmanasseb op-
gedolven, wel worden tegenwoordig de hiëroglyphen gelezen;
maar, het woord moet er uit: die belangr^ke ontdekkingen zyn
in dat opzigt tegengevallen, en gaven nog weinig vermeerde-
ring van kennis, al valt er veel merkwaardigs over te schry-
ven, en ai leveren z\) stof genoeg op, om een paar kamers in
Sydenham-palace te vullen.
Dan ter zake. Dr. osenbbuogen heefl het boekje van dik-
LiTZ goedgekeurd, omdat het veel geeft in weinig woorden,
en heeft het, of liever het eerste gedeelte daarvan, in hetHol-
landsch vertaald; vooreerst als handleiding bg zjjn eigen on-
der w^'s; ten tweede ten behoeve van anderen, die het mogten
willen gebruiken. Ref. moet toestemmen dat het boekje voor
dit doel zeer geschikt is, al vindt hij het niet zoo bijzonder
vourtreffelyk, dat hy het b\} de eerste kennismaking dadel^k
TH. DIEUTZ, SCHETS DER OUDE GESCHIEDENIS, 613
op z^'ne school zou invoeren. Het bevat wat in zulk een
boekje moet voorkomen : eene korte opgaaf van de voornaam-
ste gebeurtenissen van adah tot odoaceb, benevens eene geo-
graphische Inleiding, wanneer tot de geschiedenis van een
nieuw volk wordt overgegaan. Dit is, exceptis excipiendis^
heel goed en bruikbaar. Alleen is het maar jammer, nu het
boekje eens vertaald is, dat de Middeleeuwen en de Nieuwe
Geschiedenis niet vertaald zijn; daar het voor iemand die de
gebeele Geschiedenis onderwazen moet, toch verreweg het
gemakkel\jk9te is, wanneer l^j voor de drie groote Deelen ëën
Handboek gebruiken kan.
Hoezeer w^j nu het boekje over het geheel goedkeuren, vin-
den wij wel eenige aanmerkingen, die w^ willen mededeelen.
BI. 3. Ferzié wordt hier beschouwd als bevattende de land^
schappen: Gedrosia^ Caramaniay Perste , Susiana, Farthia^Bac-
triaf Sogdiana. Dit is te veel, of te weinig. Vóór ctbus be-
vatte Perzië slechts Persis; na ctbus al het land van den
Hellespont tot den Indus.
BI. 5. De Hebreeuwsche verhalen wijzen op de gebergten van
Cachemir als op de plaats van den oorsprong van het menschelijk
geslacht. Dit is onjuist. De Hebreeuwsche verhalen wijzen
op Mesopotamia; de gebergten van Cachemir z\jn op climato-
logische gronden daarvoor gehouden.
BI. 10. Salomo werd in zifn ouderdom afgodendienaar. Sa-
lomo liet de afgodendienst toe, maar te zeggen dat h^* zelf
heefl meegedaan, is al te sterk.
BI. 12. MOERJS, de ontwerper van het groote meer. Moebis
heeft het meer niet gemaakt, maar een door de Natuur ge-
vormd dal in een vergaderbak voor het N\jl water veran-
derd.
BI. 14. Loeris (een gedeelte lag aan de zee'éngte Euripus).
Het andere, hier vergeten, gedeelte lag aan den Gorinthischen
zeeboezem.
BI. 19. De Doriërs^ die alleen het burgerregt bezaten. Hier
worden Ëlis, Messenië, Sparta en Argos over ëënen kam ge-
schoren. Dit is onjuist. De Spartanen alleen schijnen de
overwonnenen zoo streng behandeld te hebben.
BI. 23. PisiSTBATUS bevestigde door zijne zachte en regtvaar-
dige regering de staatsinrigting van SOLOK. Voor een »tyran" was
PISISTBATUS vqj goed , maar een tyran was toch alty d de tegen-
614 TB. DiBLrrs,
voeter van een r^vaardig Vorst, en kon beBwaarlijjk eene
republikeinscbe staatainrigting bevestigen.
BI. 25. -^ streden de vloten lij Artemieium op Euboea. Hier
moest b^ : zonder dat de Perzen voordeel behaalden. Dit toch
was voor hen reeds eene nederlaag.
BI. 29. De overmrmmg van aoesilaus b0' Coronea verzekerde
aan dè Spartanen het overvngt te land* De diplomatieke be-
kwaamheid van ANTALCiDAS heeft bun hier veel meer voor-
deel gedaan dan al de dapperheid van aoesilaus.
BI. 80. Philippus verwoestte kunne stad (der Phooensers).
Dit moet zijn: hunne steden.
BI. 38. Daar .... verdeelden zich de veldheeren in ds Pro-
vindein* Dit ia een Grermanismus.
BI. 85. In 167 werden duizend aanzienlijke Achaeërs als
gevangenen naar Rome gevoerd* Dit is niet volkomen joist. Z\j
werden derwaarts opgeroepen om zich te verantwoorden.
BI. 37 en volgg. Albalonga wordt steeds als ééü woord ge-
schreven. Dit is, meen ik, verkeerd.
BI. 88 — 41. De Schrijver heeft de Oude Geschiedenis van
Rome maar op de gewone w\js verhaald. Dit is, m. i., het
beste, mits er b\j gezegd worde, dat het overlevering is, en
geene geschiedenis. De resultaten der kritiek z\jn nog niet
zeker genoeg, en zullen het wel nooit worden.
Op bl. 41 staat: na een ackttier^rigen strijd verkregen de
Plebejers ook aandeel aan het Consulaat. Hier moest een jaar-
tal bijstaan. Nu moet een leerling denken dat dit in 427 ge-
beurd is; want het laatst genoemde jaartal is 445. Ondertus-
schen is op bl. 42 het jaar ZUJ opgegeven. *t Is dus meer
eene fout van redactie dan van Tydrekenkunde.
Bl. 45. De Mamertijnen riepen de Carthagers en de Romei:-
nen te kuip. Hieruit kon moe^'el^k een oorlog tusschen Rome
en Carthago komen. De Mamert\jnen riepen echter de Car-
thagers niet te hulp, maar werden door dezen aangevallen,
en riepen alleen de Romeinen te hulp.
Bl. 48. Ceterum censeo* Voeg er b\j: Carthaginem esse de-
lendam.
Bl. 49. Griekenland werd eene provincie onder den naam van
Achqja* Immers niet geheel Griekenland. Athene heette nog
lang een vrye Staat.
Bl. 50. De rijke en aanzienlijke burgers , wier famiUën aUe
SCHETS DEB OUDE aSBCHlBDSHIS. 615
toi hooge overheidêafnUen en in den Senaat konden kamen. Dit
is maar half jaist. Door perBooniyken invloed hielden de
nobiles zich staande, doch zonder erkend privilegie. Zie bl. 51
en OAJüS MASius een homo novus*
BI. 55. PoMPEJUS werd met een leger tegen hem gezonden*
Dit klinkt als of poupejus aanvaller was. Het tegendeel had
echter plaats.
BI. 57. AoiUPPA, dên veldheer van ootaviakgs. Liever:
den vlootvoogd^ enz.
BI. 64. Dat COKSTAKTUH zich eeret kort voor g^'nen dood liet
doopen was geen bew\js dat h\j nog niet tot het Christendom
was overgegaan, daar h^j tot de klasse der Catechumenen
werd gerekend, hetgeen in dien tg d meer gebeurde. Hetsch^nt
dat velen den doop zoo lang mogelijk uitstelden, omkortvcSör
hunnen dood in ëéns al hunne zonden af te wasschen.
BI. 65. De vervolgingen onder trajanus schenen niet b^-
zonder zwaar geweest te z^n , zoo als uit zjjne correspondentie
met puxius biykt.
Deze aanmerkingen heeft Bef. onder het lezen gemaakt. H^
kan dus het boekje niet onvoorwaardelijk aanprijzen. Daar
het evenwel, gelijk reeds gezegd is, zich door beknoptheid en
zaakrykheid aanbeveelt, en geen menschenwerk zonder ge-
breken is, kan hij het evenmin afraden, maar gelooft dat het
in handen van een Docent, die de fouten laat verbeteren, eene
bruikbare Handleiding kan wezen. d. bubgbr, JB.
Bijdragen tot de Oudheidkunde en Oeechiedeniej inzonderheid
van Zeeuwech^Vlaanderen^ verzameld door H. Q. jahsbev en
j. H. VAN DALE. Eerste DeeU /. Te Middelburg^ bij J* C. en
W. Altorflfer. 1856. In gr. Svo. 108 W. ƒ 1 - :
Wij juichen het plan der Heeren Janssen en van dalb van
ganscher harte toe, om door een driemaandel\jksch Tgdschrift
het publiek met de Greschiedenis en Oudheden van een ge-
deelte van ons Vaderland bekend te maken, welks Archieven
tot nog toe niet onderzocht werden, en waarvan dus zeer weinig
bekend is. De hier geleverde Bedragen zyn zóó belangryk,
dat wij met verlangen het volgende Stuk te gemoet zien.
Met veel kennis van zaken en smaak is de door janssen
616 H. Q, JANSSEN EN J. H. VAN DALE, BIJDBAOEN, ENZ,
bewerkte Geschiedenis van het Observanten Klooster te Shus.
Hij maakt ons met een uitstekend man, joh. de GApistrano,
bekend , en valt eene gaping in het leven van johannes brugman
aan. Van dale vergast het pabliek op een Onuitgegeven Rijm--
werk uit de eerste helft der XIV eeuwy en licht het door be-
langrijke aanteekeningen toe. Beide mannen toonen goed voor
de. opgenomen taak berekend te zijn, en beloven ons in de
toekomst veel, dat niet alleen licht over de Greschiedenis van
Zeenwsch-.Vlaanderen , maar over die van geheel ons Vader-
land zal verspreiden. Ook de kleinere Bijdragen zijn zeer
belangryk. W^j bevelen de lezing van dit Tijdschrift alle
Geschied- en Ondheidkundigen met ruimte aan.
T. s.
Beknopt Leerboek voor de Algemeene Geschiedenis^ door Dr, j. a.
WYNNE, Praeceptor aan het Stedelijk Gymnasium te Chronin-
gen. Eerste Stuk. Oude Geschiedenis, Tweede^ geheel omge^
werkte en veel vermeerderde druk. Te Groningen^ bij J. B.
Wolters. 1856. In kl. 8t;o. VIII en 171 bl. ƒ 1 - 10.
Van iemand die zich, gelijk de Schrijver dezes, bly ken sz^n
Voorwoord, van de taak die hij aanvaardt, zoo goed reken-
schap weet te geven, mag men iets meer dan gewoon ver-
wachten. In die verwachting wordt men by de lezing niet
bedrogen. Z^n werk is geen uittreksel uit eenig Handboek,
of eene van verschillende zgden, zoo goed en kwaad als het
kan, zamengeflanste compilatie. Dr. wtnnb heeft zich, eer
h\j aan het schrijven ging, door gezette studie voorbereid, en
is kennelijk ki de door hem behandelde onderwerpen te huis.
Van de gebezigde bronnen wordt, met hot oog op hen voor
wie hij zijn Leerboek bestemde, een oordeelkundig gebruik
gemaakt, en in een kort bestek een rijkdom van zaken op-
gehoopt, zonder dat iets belangrijks, voor zoo ver wy hebben
ontdekt, is overgeslagen; terwijl aan het meer en minder ge-
wigtige eene grooto en kleinere plaats is ingeruimd. De S.
overziet met een onbevangen blik de gebeurtenissen, en kiest
er uit wat hem voor het onderwas der jeugd op de Gymna-
siën aanvankeiyk het meest wetenswaardig voorkomt. Ge-
gronde aanmerkingen van anderen, en eigen ondervinding van
leemten in de eerste uitgave, hebben hem geleid tot eene
Dr. J. A. WTN!TE, BEKNOPT LEERBOEK, ENZ. 617
geheele omwerking en vernieuwing van deze. Zoo behoort het*
Bij voortgezette stadie zal een Schr\)ver noodwendig in een
vroeger uitgegeven werk gebreken ontdekken, en zich op be-
schaving en verbetering toeleggen, waardoor het goede beter,
misschien voortreffelijk kan worden. Aan dit Leerboek is die
zorg niet vruchteloos besteed. Het munt boven vele andere uit.
Gelyk echte bekwaamheid zich doorgaans aan nederigheid
paart, zoo erkent de kundige en bescheiden Praeceptor dat
hij by deze uitgaaf met de werken van anderen z\jn voordeel
gedaan heeft. Hij onderscheidt zich door deze erkentenis, die
hem in het oog van verstandigen slechts vereeren kan, gunstig
van hen die, door al te gedienstige vrienden hoog opgev^zeld,
en in den waan van een chef d*oeuvre geleverd te hebbén,
iedere aanmerking afwijzen. Daar Dr. wtnke zich niet in
zulk een nimbus van ongenaakbaarheid hult, mogen w\j ge-
nist een paar bedenkingen, die ons voorkwamen, aan z^n oor-
deel onderwerpen.
Tegen de op bl. 3 en 4 opgegeven tgdvakken der Geschie-
nis hebben wij op zich-zelve niets. Op iedere verdeeling kan
men aanmerkingen maken, omdat de gebeurtenissen, zonder
zich aan eenig tijdperk te storen, haren loop vervolgen; en
de hier gevolgde komt ons zeer gepast voor. Ook de ethno-
graphische wijze van behandeling voor de oude, en de S3m-
chronistische voor de middeleenwsche en nieuwe Geschiedenis
moeten wy goedkeuren. Inconsequentie is hier beter, dan door
een consequent vasthouden van eene manier het werk minder
bruikbaar te maken. Doch w\j bevatten niet, waarom onder -
het opschrift van het eerste tijdvak: nde Geschiedenis der
oudste Aziatische R\|ken van Aegypte, Medië, Perzië en
Carthago'*, niet mede opgenomen z\}n de daarop vermelde en
behandelde R^ken van China, Indië, Assyrië, Babylonië,
de Israëlieten en Phoeniciërs. China en Indië waren toch
zelfstandige R\jken, die, gelyk Assyrië en Babylonië, ook
onder het hoofdopschrift eene plaats verdiend hadden; insge-
l^ks de Israëlieten en Pheniciërs; ter¥r$l Aegypte en Car-
thago OF) der de Aziatische Rjjken niet behooren, al hadden z\j
ook aan volkplantingen uit Azië hun aanwezen te danken;
dat even zoo met Grieken en Romeinen en andere volken
het geval was. Zij hadden afzonderlijk moeten behandeld
worden. In de verdeeling der oude Geschiedenis wordt vol-
618 Dr. j. ▲. wTinrE,
gens de synchronigtische manier ieder tydvak door ëën jaartal
begrensd. Daarentegen vinden wy in die der Middeleeuwen
en der nieuwe Geachiedenis eene dubbele t^dsbepaling: 1. van
den val van *t WeBtersche Rgk in 476 na obb. , tot den dood
van Kalif hasün aJu &iscuid in 809 na chb. , en van Keiier
KARKL den Oroote in 814 na chb.; 2. van daar totORBaORiüS
VII (1073—1083) en tot het begin der Kruiatogten, enz.
Waartoe die dubbele opgaaf? en waaraan hebben de leerlin-
gen adch nu te houden? De dood van kabel den Oroote^
welke vermaarde man in den verwarden toestand der onge-
vormde maatscbapp^en van zynen t^d orde gebragt bad, geeft
een goed rustpunt. Dier yan habun al rabghid gaat ons veel
mibder aan. .Ook tussohen obeoobids VII en het begin der
Kruistogten, tusdchon het einde derzelve en do aanstelling van
BUDOLF VAX HAB8BUBO als Boomsch Koniug, kon eene keuze
gedaan zijn. De vrede van Munster, niet die van Koppen-
hagen en Oliva in 1660, was van een algemeen Europeesch
belang, en de aanvang der Fransche omwenteling in 1789 had
veel grooter gevolgen dan de beslissing van den Noord-Ame-
rikaanschen vryheidskamp in 1783; ofschoon dan ook de laatste
op de eerste invloed uitoefende. Van de opgave z^ner bron-
nen heeft de heer wtnne zich met regt verschoond. Soms
zouden wQ ze echter gewenscht hebben; b. v. waar h^ het
onzeker noemt, of de Pheniciërs het tin en den barnsteen met
hunne schepen uit Engeland en de Oostzee haalden, of over
land kregen, bl. 20, 21. De vroegste Greschiedenis van een
volk IS gewoonlijk in nevelen gehuld: eene mengeling van
waarheid en dwaling, die niet altyd te schiften is. Waar nu
de overlevenng de merkteekenen van verdichting draagt,
worde zy verworpen, oftchoon er ook waarheid ten grondslag
kan liggen. Maar waar eene gebeurtenis met de zeden van
vorige dagen overeenstemt, mag z\j omdat z^j met de onze in
Str^d is, niet verworpen worden. De geschiedenis der hora-
TiëBB en cuBiATiëBB, door gezaghebbende Schrgvers geboekt,
bevat niets ongeloofel^ks. Tweestrijden, waarvan het lot van
geheele volken afhankeiyk gesteld werd, waren — men denke
aan die tusschou AiENELADS en pabis, david en goliath —
oudt^ds niet ongewoon; dat h\j gevoerd werd tusschen twe^
paar drielingen is vreemd, maar niet onmogeiyk, terwyl de
uitslag van den kamp, en de ontmoeting van den overwinnaar
B£K!fOPT tBEKBOBK, ENZ. 619
mot zyne zuster nicto oplevert dat niet heeft kunnen geschie-
den. Daarom bevreemdde het ons, deze gebeartétiis op bl. 71
een verdichtsel te zien noemen. — Zoo houden w\> ook de
regtspleging van brutus over zgne zonen voor niet minder
waar, dan het sterven van vibginia door de hand haars vaders,
en van den zoon van manlius torquatüs, op zQn bevel om
de overtreding der kr\jgswet met den dood gestraft. Hard was
het lot van den ongelukkigen brut os, gedwongen zelf z^jne
volwassen zonen aan den dood te w\jden; maar eerbied ver-
vult ons voor den man die het meest schokkend gevoel het
zwijgen wist op te leggen, waar 't het heil des lands gold.
Ook in latere tyden treffen w^j een voorbeeld aan van znlk
eene heldhaftige opoffering van het vaderlijk gevoel in iIAMes
LTNCH, Maire van Galmy, in de vijftiende eeuw onzer jaar*
telling^ die roet eigen hand aan zyn ter dood veroordeelden
zoon het vonnis voltrok. — Eindelijk hadden w\j in een werk
voor de studerende jeugd de zinsnede op bl. 1 omtrent het
verschil tusschen den Hebreeuwschen en den Samaritaansehen
Codex willen missen.
Nog lang stichte de Schr^ver op zjjn post en door zyne
werken nut!
Dé Cawxmsehe Landen en Armemë, in ReiêtafereeUn van OUR-
ZON, K. KOCM, MAO-ixTOSH, SPENOBs en wiLBRAHAif, uitge-
geven door Prof. Dr. karl koch, vertaald door J. J. a.
GOEVERNBUu. Te Gromngen, tij de Erven C. M. van Bolhuis
HoiUema. 1856. In gr. bvo. VIII <w 836 W. ƒ 3 - 20.
Ofschoon de Caucasische Landen thans niet meer tooneelen
zgn van een hoogst bloedigen oorlog, z^n ze toch de alge-
meene belangstelling overwaardig. Uit het hier geleverde kan
men den toestand dier landen vo^Sr den verwoestenden kr^jg
leeren kennen, en wordt bovendien niet onbekend gelaten met
den vroegeren toestand, en de overleveringen wegens overoude
tyden, welke hier en daar zelfs tot noach opklimmen. Het geldt
derhalve het land tusschen Azië en Europa, dat wel eens de
navel der aarde genoemd is, van waar, zoo men meent, de
beschaving over het wereldrond is uitgegaan. Penkt men aan
een pas beslechten moorddadigen twist tusschen den kolossus
620 DE GAUCASISCHE LANDEN
van het Oosten en de beide volken die in het Westen aan het
hoofd der beschaving beweren te staan, — of ook aan de
vroegere geschiedenis van het menschdom, — in het een zoo
wei ais het ander geval zijn nde Caucasische Landen en
Armenië" een werk dat de aandacht van den beschaafden
lezer zal boeyen.
Professor kooh bood in dezen arbeid het Hoogdaitsche
publiek een zestal reistafereelen aan, waarvan de volgende
uit het EngelscK zün overgenomen:
I. Reis langs de kust van Tscherkessië, Abchasië en Min-
grelië, door edmdnd spenceb.
in. Reis van Trebisond naar Erserum , door bobebt cobzon.
IV. Reis van Erserum naar het meer Wan en Tauris, door
BICHABD WILBBAHAH.
V. Reis van Erserum door N. Oostelyk Armenië, door
A. F. MAG-INTOSCH.
Van den Uitgever kogh zelven is:
II. Reis van Redut-Kaleh naar Trebisond (Colchis en het
land der Lasen).
VI. Een togtje naar het tooneel van den oorlog (namelijk
van den onlangs geëindigden oorlog).
Het spreekt van zelf dat de arbeid van verschillende Schr^-
vers ook verschillende waarde heeft. Over het algemeen heb-
ben deEngelschen sedert de laatste vyf-en-twintig^ dertig jaren
getracht door te dringen in de landen welke ten Oosten van
de Zwarte Zee z\jn gelegen en daaraan 'palen. Zucht tot uit-
breiding van hunnen handel, en naijver jegens Rusland heb-
ben hen daarbij gelijkelijk bestierd. Wijjl z\| zochten het
Britsch Gouvernement aan te sporen hunne ondernemingen te
beschermen of gewapender hand te ondersteunen, moesten de
Caucasische stammen in een schoon licht worden geplaatst,
en alles wat door Rusland of de Russen werd verrigt, met
de zwartste kleuren worden voorgesteld. De berigten alzoo
die w$ hier van Engelsche reizigers ontmoeten, zijn geenszins
onpartijdig. In dit opzigt wordt vooral gezondigd door spen-
CEK, zonder dat overal door Prof. koch de vaak verregaande
partijdigheid wordt aangewezen.
Zoo lezen wij b. v. op bl. 13 by spenceb een grootelyka
overdreven verhaal van het lijden van den Russischen soldaat,
tgdens Prins wobonzofp Gouverneur van Caucasië was; of-
schoon die Vorst in zyne behandeling van den soldaat, even-
RH ARHElfië. 621
zeer als in andere opzigten, hoogen lof verdient. Niet onjuist
is echter de opmerking door welke b\j spencbb de bedoelde
zinsnede gevolgd wordt. »Men moet niet denken dat deze
energie der Russische Regering zich alleen tot de Tscherkessi-
sche kust der Zwarte Zee en tot de Krim bepaalt; wig vinden
die zelfde, door niets te verzetten wilskracht, even goed in
Siberië en Eamschatka als aan de Newa en aan de kasten
der Oostzee.
Over den Rassischen soldaat sprekende, vergeet de Eogel-
sohe reiziger in aanmerking te nemen, hoe de Ras vermoe^je-
nissen en plotselinge afwisselingen van koade en hitte kan
verduren, waaronder zelfs een gehard Engelschman bezwijken
zou. Gegrond is de lof dien hij den Rassischen soldaat bl. 81
toezwaait. »Hij is b|j ontberingen standvastig, z^nen meerde-
ren gehoorzaam, aan de strengste tucht gewend; geene slechte
behandeling, geen gevaar kan hem afechrikken, om z\jnen
Czaar en zijn Vaderland te dienen. Hy is eene machine die
tot alles te gebruiken is, «ód ontoegankelijk voor vrees, dat
als een schildwacht, door een Tscherkessischen kogel getroffen,
voor z^ne voeten nederstort, h\j oogenblikkelgk met de stipt-
heid van een uurwerk diens plaats inneemt.
Op bl. 42 vinden w\$ eene belangrijke teregtw^zing van
KOGH, die de Caucasische landen onderscheidene malen zelf
heeft bezocht. H\j verhaalt namelyk hoe, nwaar nog de oor-
spronkelijke vorsten zich in Transcaucasië hebben staande
gehouden" (zoo als in Mingrelië en Abchasië) »de toestand
van het volk oneindig slechter is, dan waar dit dadelgk onder
Russische heerschappij staat." — Eene andere teregtw^'zing,
op bl. 50, betreft den naam der Tscherkessen en Circassiërs
als z^nde die van een en denzelfden oorsprong.
Over het verblijf te Trapezunt of Trebisond, over dat te
Erserum, alsmede over de Armeniërs en hun treurig lot in de
Provinciën van het Turksche R\jk, kan men menige bijzon-
derheid bij CCRZON vinden. Uit den Byzant^'nschen tyd is in
eerstgemelde stad nog heel wat merkwaardigs overig, vooral in
de kerken » portretten van Byzantynsche Keizers en Prinsen
in hunne prachtgewaden." — nHet mausoleum van salomo,
een zoon van david, Koning van Greorgië en Tmerië, dat ik
op het binnenplein van eene Gneksche kerk vond" — verhaalt
CDBzox — nwas een zonderling gebouw* Het staat onder eene
622 DB CADCA8T8CHE LANDEN
soort van steendn baldakyn. In twee andere kerken liet men
ons zilteren en 2Waar vergalde kroonen nit den ouden tgd
Kten" [hier trorden kerkkroonen of lichtkroonen bedoeld]. nZij
hadden acht tot tien voet in doorsnede « en waren ontegenzeg-
gelijk de kostbaarste metalen sieraden welke ik ooit uit vroe-
geren tyd gezien heb, en die ik wel wenschte te bezitten.
Beide waren met inschriften, en buitendien met afbeeldingen
van heiligen en cherubijnen, deze laatsten van een bevreemdend
grimmig uitzien, versierd. — Ik heb lang niet geweten, van
waar eigenlyk in Engeland het gebruik afkomstig is, om in
kerken van jonger dagteekening, maar in den ouden styi ge^
bouwd, kroonen op te hangen. In Roomsch^Katholieke, uit*
genomen te Aken, ziet men die nooit. Z^ behooren echter,
gelgk ikm$ thans overtuigd heb, wezenlijk tot den Griekschen
ritus, en z\jn dus denkel\jk uit het Oosten tot ons overgeko-
men (bl. ;20)."
Ook in de reize van wilbbaham treft men belangrgke m-
zonderheden aan omtrent Armenië en de Armeniërs. Van hen
heet het bl. 178: oDe Armeniërs z|jn een interessant volk;
*t is zeer te betreuren, dat hunne oudere geschiedenis zoo
geheel in donkerheid gehuld is. Even als de Joden e\jn z\j
over den ganschen aardbodem verstrooid, en hebben midden
onder vreemde volken hunne godsdienst en taal, benevens
vele eigenaardigheden in zeden en gebruiken behouden. Door
hufine industrie en ondernemingsgeest hebben z\j langzamer-
hand alle handel en verkeer in het Oosten aan zich weten te.
brengen, en zgn derhalve het gegoedste gedeelte der bevolking
van Perzië, zoowel als van Turk\je. Vooral in dit laatst-
genoemde r\jk hebben zy al wat slechts handel heeten mag,
in hunne hand^sn, want de trage Turken achten het beneden
hunne waardigheid zich op het draven van koopmanschap toe
te leggen. De Armeniër heeft het toppunt zijner wenschen
bereikt, wanneer hy bankier van een of anderen Pacha wor-
den kan, daar deze post hem in de gelegenheid stelt om de
inkomsten eener Provincie, tot in de geringste by zonderheden ,
te leeren kennen, en hem buitendien r\jke winsten oplevert."
1} Wanneer men bedenkt hoe dikwyls Armenië door de niwe
benden van een Toghrul-bei of Timur, even als door de &na-
tïeke legers der Kalifen en der Perzische Koningen, geteisterd
werd; hoe, eeuw in eeuw uit, bg herhaling duizende inwo-
EN ARMttJnÖ. 623
tiers weggeyoerd werden; wanneer men verder bedenkt, hoe
velen, om de onderdrukking in hun vaderland te ontgaan , vrij-
willig naar verre landen «yn getrokken, om daar veiliger
woonstee te vinden, — dan moet men fsich verwonderen, dat
nog «oo velen in het land hunner vaderen zgn overgebleven,"
Bij gelegenheid dat de reiibiger, aan wien wy de bovenstaande
regels ontleenen, te Urm^ah eenige Amerikaanschó Zendelin-
gen ontmoet, ssegt h\j over de Zendelingen in het algemeen
(bl. 188): nGedurende mijn verblijf in het Oosten heb ik Zen-
delingen van alle natiën [?] ontmoet; doch ik ben van oor-
deel, dat de Amerikanen boven alle anderen geschikt zijn om
de groote bezwaren en ongemakken door te staan, welke hunne
roeping medebrengt. Zij z\jn niet alleen, b^na zonder uitzon-
dering, mannen van kunde en een gezond oordeel, en hebben
in den regel een sterk ligohaam, twee volstrekt onmisbare
eigenschappen, om> onder Aziaten te leven; maar zij bezitten
ook doorgaans, zoo niet altyd eene fijne beschaving, dan toch
veel praktische levensw^sheid en eene uitgebreide meuschen-
kennis. Daarby komt nog een onvermoeide ^'ver voor wat
z\j als de taak huns levens beschouwen, en eene .volhai^ding
en standvastigheid die nergens voor terugdeinst."
De lezer verneemt uit het reisverhaal van mao-intOsh on-
derscheidene zaken omtrent de Bagratiden, die reeds in 885
met de kroon van Armenië begiftigd werden. Op andere
plaatsen van dit boekdeel, vooral bij koch, is meer over dat
geslacht, dat thans nog bestaat, en in Russische kr^'gsdienst
hooge betrekkingen bekleedt. Als Koningen van Grusië re-
geerden z\j tot op het begin dezer eeuw, toen ook dat E\jk
by Rusland werd ingelijfd. — Hoe veel stof tot nadenken !
Uit onze aanhalingen blijkt hoe belangrqk »De Caucasische
Landen en Armenië'* voor den beschaafden lezer zijn; en nog
hebben wij geen woord gerept van de beide togten van Prof.
KOOH, welke, door de juistheid en scherpzinnigheid van be-
sdionwing, en de onpartydigheid , die doorgaans b\} hem
worden aangetroiSen , zich zeer aanbevelen.
Wij zullen slechts een paar dier trekken welke den Oosterling
van den Westerling zoo scherp onderscheiden , van kooh over-
nemen. Bl. 69: dIu het beschaafde Europa kannen w)j de
weldaad onzer herbergen wezenlek niet hoog g<enoeg óp pr\|8
stellen. Wanneer het weder in *t Oosten niet toelaat om
624 DB GAUOASISCHE LANDEN
onder den vrijen hemel te overnachten , of als men geen geld
heeft om zich van eene kostbare tent te bedienen, is men wel
gedwongen zjjn heil in eene zoogenaamde karavanserai te
zoeken, waar men te gelijk de eer van het gezelschap van
allerlei vee geniet. Dit trouwens zou men zich nog getroos-
ten kunnen, indien niet de bekende Oostersche morsigheid
hier haar toppunt bereikte, en ongedierte van allerlei aard al
't mogelijke deed, om u uit zulk eene plaats weg te jagen,
en aan *t overnachten onder den blooten hemel, zelfs b\j regen
en onweder, de voorkeur te doen geven. De huid van den
Oosterling is niet zoo gevoelig als die van den Westerling,
die zich minder aan den invloed van wind en weder bloot-
stelt, en daarom ook tegen de steken en beten van — men
vergunne ons de dingen bij hun regten naam te noemen —
van vloojjen , luizen en wandluizen minder gehard is. Ons was
*t ook op onze verdere reis voortdurend onbegr^jpelyk, hoe
de Aziaat, aan de aanvallen van al deze pynigers even goed
als w\j blootgesteld, den nacht in ongestoorden slaap kon
doorbrengen.*'
BI. 291: »De Oosterling verkeert in het algemeen in zulk
eene grenzenlooze armoede, dat zelfs de bewoners van het
Ertsgebergte of Opper-Silezië zich in een veel aangenamer
toestand bevinden zouden, als zy niet iets beters gezien had-
den en nog steeds moesten zien. De honger kan vaak bg ons
nijpen; doch in het Oosten gaan onafgebroken scharen van
roenschen, ten gevolge van allerlei nood en ontbering, te gronde.
Hoe ware het wel anders mogelyk dat de bevolking in hel
Oosten voortdurend aan het afnemen is [men vergete niet dat
Prof. KOOH door Oosten verstaat de landen beoosten de Zwarte
Zee, tot en met inbegrip van Perzië]? Onze ongelukkigen,
die in den winter naauwel\jks een stukje brood hebben [in
Ierland sterven in den winter niet zelden honderden den hon-
gerdood], zouden zich nog minder met het weinigje gierste-
of maïs-meel, of met de zure melk, die daar het maal voor
den ganschen dag is, vergenoegen kunnen.
»2Selfs de gegoede in het Oosten leeft, naar onze behoeften
gerekend, armzalig; een weinig brood en pillau is het beste
dat hg geniet. Van een behoorlijken maaltyd, als by ons,
komt in Azië slechts by w\jze van uitzondering eens iets
voor. In den vastentijd behelpt de Christelijke Aziaat zich
EN ABMBTfië. 625
met wat ingemaakte boonen, wortelen, groenten en soortge-
lijke, en bl\jft daarby toch frisch, vrol\jk en gezond."
W\| hebben voorzeker genoeg gezegd om hen die het werk
nog niet bezitten, en hunne kennis aan land- en volkenkunde
wenschen te vermeerderen, tot den aankoop uit te lokken. —
De vertaling is zoo als die van den Heer goevebkeur kan
verwacht worden , en de Uitgevers hebben voor zuiver papier
en eene heldere, duidelijke letter zorg gedragen.
De Kunatkromjk, Uitgegeven ter aanmoediging en bevordering
der Schoone Kunsten. Achttiende Jaargang. Afiev. 1 — 14. Te
Leiden^ bij A. W. S\jthoff, Directeur der HouJtgraveerachool.
24 4/2., tekat en steendrukpkUen* ƒ 10-:
Reeds te lang heeft Referent verzuimd zich te kw^'ten van
een pligt, die hem toch elke maand werd herinnerd b^* de
ontvangst van eene nieuwe Aflevering der »Eunstkron\jk*\
Die pligt was: de aandacht van de lezers onzer Letteroefe-
ningen, en van geheel het publiek, te vestigen op het nieuwe
en verjongde leven , hetwelk de Kunstkron\jk met haren acht-
tienden Jaargang, en door de verandering van Redactie en Uit-
gever, is ingetreden. De Kunstkrongk, wij kunnen het niet
ontkennen, was allengs uit het t\jdperk van leven en emu-
latie, hetwelk hare eerste Jaargangen kenmerkte, in zekeren
deun vervallen, die nadeelig werkte op het litterair zoo wel
als op het artistiek gedeelte , terw\)l bovendien door het wijden
van een geheelen Jaargang aan het Rotterdamsche Muziek-
feest in 1854, en van een groot gedeelte van den volgenden
aan de Wereldtentoonstelling te Parys, het oorspronkelijk doel
en het eigenaardig terrein van het werk te veel uit het oog
werd verloren.
De Heer t. van westbheene, w.z. als Redacteur, en de
Heer a. w. sijthopf, te Leiden, als Uitgever, stelden zich by
hun optreden als zoodanig, blykens hun programma, voor: de
Kunstkronyk terug te voeren tot hetgeen zy altijd moet blg-
ven, wil z\j hare geschiedenis en haar doel niet verlooche-
nen — het orgaan te zyn van de kunst in Nederland; de uit-
drukking van hetgeen zg beoogt en in het leven roept; het middel
om den kunstzin en de kunstkennis by het publiek te leiden
en te ontwikkelen. De Maatschappy Arti et Amicitiae te
BOXKBSSOH. 1856. N"*. XHL 45
626 DE KUNSTKBQlfUK.
Amsterdam, maakte ook van haro s$d6 dè Knnatkroii^k tot
haar orgaan, en het nationale element werd Tooral op den
voorgrond gesteld.
De tot hiertoe verschenen Afleveringen der Kunsikronljk
getuigen dat het der Redactie en den Uitgever ernst is met ket
nakomen van han programma. Beeds het oiterlgk va& het
werk heeft gewonnen aan aierligkheid en degel^kheid; papier
en drak z^n zeer goed. De lithographiën, die in de laatoto
jaren schier deden wanhopen of deze tak der kunst in Neder-
land ooit tot eenige ontwikkeling zou komen , z\jn vooral aan-
merkel^k verbeterd. Wel zyn alle de platen nog niet even
gelukkig, en bl\jft er veel te doen over; maar w\j meenen
toch gerost te mogen verzekeren dat men den goeden weg
heeft ingeslagen. Men ziet het, er is streven naar naauw-
keurigheid, naar kracht, zuiverheid en effect in de lithogra-
phiën* Vooral bg die naar de oude meesters, uit de keurige
verzameling van den Baron sternoiught van 008TBBJUjn>,
ontmoeten wy reeds enkele platen, die getuigen wat men door
naauwlettende zorg en zamenwerking van verschillende krach-
ten kan tot stand brengen. De lithographiën naar j>uJiLSDur,
MBTJCU, DE vois, EüTSDAEL en BBOUWEE kunncn reeds eene
vergelyking met de lithographische pers in het buitenland
doorstaan. Het is hier eene quaestie van tgd en geld, en wy
twijfelen geen oogenblik, of, b\) de beginselen wdke thans aan
de uitgave der Kunstkrongk ten grondsUg zQn gelegd, zal
eene uitbreiding van het debiet, eene meer en meer algemeeoe
deelneming eerlang tot resultaten leiden, die w\| ten opzigte
van de lithographie in Nederland tot vóór eenigent^jd niet
durfden verwachten. Ook de platen naar of door hedendaag-
sche meesters, bew\jzen dat het den Heer mibuhq ernst i»
met den vooruitgang en de verbetering z\jner lithographische
voortbrengselen.
De tekst heeft mede eene eenigzins andere rigtbg aange«
nomen. De bezoeken in ateUêrs; het binnen- en bnitenland-
sche kunstnieuws, en de korte artikelen aan de omschep* ving
der platen gewQd, zQn geheel in den geest van het oorspron-
kelgk doel der Kunstkron^k. Voor het overige dragen de
hoofdartikelen het kenmerk van een gelukkig streven, om het
publiek in een aangenamen en boekenden vorm bekend te maken
met het leven en de werkzaamheid van vroegere en latere
DS KCKSTKJmriJK. 6S7
kiuiAtenaars» en met de ewste begixuiekn en waarhedoi welke
aan alle konstbeoefening ten gfpndelag moeten liggen. De
bedragen yan den Redacteur; van den keurigen stiUst Dr. l.
B. bbtnsh; vcm £i4as; de beachoawingen over de Botterdam-
ache tentoooetelling; de gedichten van s« j. vak ojbn bkbbu^
BiOHiJU> en DOBeJSCK, bieden eene r^jke afwiaeeling aan.
Wanneer w^' bedenken dat de Kanstkron^k aan hare in«
teekenaars, nevens het bovengenoemde, nog een lot aanbiedt
in eene verloting van kunstwerken, die ditmaal syn gekoeen
met een hoogst gelukkigen smaak, en zuiver begrip van
goede kunst, dan kunnen w\j het schier overbodig rekenen
hier een woord by te voegen om tot ondersteuning en deel-
neming op te wekken. Wy volstaan met onse ieaers aan te
sporen, om kennis te maken met het vernieuwde leven der
Kunstkronyk: dat doende zullen zg van zelf gedrongen wor^
den tot ondersteuning van deze nationale onderneming, op
welke w\j ons voorstellen nader terug te komen*
Nagelaten OediclUen van gobnelis loots , Bidder der Orde van
den Nederlandschen Leeuw ^ en Lid van het KomnhUjk In^
stittnA. Twee Deelen. Te Amsterdam y bij Allart en van der
Made. 1855. Tn gr. Svo, 583 bl. ƒ5.:
Wie er nog aan twijfelen mogt, of de in 1834 ontsiapeB
Dichter loots tot die Zangers behoort op welke Nederland
reden heeft zich te verhoo vaardigen, behoeft, indien hy waarde
hecht aan de uitspraak van bevoegde beoordeelaren , het twee-
ledige Voorberigt slechts te lezen^ dat tot Inleiding strekt van
het Eerste Deel. De Heeren Mr. maubits oobnsus van ball
en H. TOLLENS, c»z«, Neèrlands ho&atxus en Neèrlands olau-
Dius, van wie het gerucht wilde dat z\j de zorg voor de uit-
gave van de dichterlyke nalatenschap des vereeuwigden Zan-
gers hadden aanvaard, hebben wel, zoo als uit het Voorbe-
rigt blykt, die zorg aan een ander ovecgelaxen, maar toeh
beide het werk met eene aanbeveUog verrekt, die ten aan-
zien van zyne hooge waarde geen twyfel overlaat, en volko-
men het oordeel bevestigt, dat immer door onpartijdige des-
kundigen over de gedichten en verzen van loots ïs uitge-
sproken. »Ik herinner m^*' — zegt de Heer tollens •— »dat
de Uitgever van z\jne vroegste gedichten, de kundige en keurige
45*
628 GOBKBLIS LOOTS,
CTLSITBROSK , aan wiens inlichting^ en teregtwijzingen ik zelf,
even als onze loots, zoo veel verpligting schaldig ben, hem,
in een bijschrift, onder eene z^ner afbeeldingen geplaatst, een
tweeden vondel genoemd heeft. Evenzeer herinner ik m\f
dat BILDEBDIJK in een b^schrift op vondel dezen een ruwen
diamant heeft genoemd. Beide deze uitspraken eameatrek*
kende, zou men alzoo ook onzen loots een ruwen diamant
mogen heeten ; een eeretitel die eene zeer wezenlijke en in-
nerl^ke waarde aanduidt, en dien ik met volle overtuiging
m\jnen veeljarigen kunstvriend onbetwistbaar waardig acht.'* —
De Heer van hall herinnert ons hoe de beroemde Volks-
zanger z\jnen vriend »in het voortreffemk dichtstnk ter zijner
uitvaart" heeft a%eschilderd , ond^r anderen hem noemende:
De Dichter van zijn eigen zangen;
H\j, die van vreemdling noch gehaur
De toonen borgde, die hy slaakte;
Maar onverflaauwd van eigen yuur,
Van ingeschapen geestdrift blaakte,
£n breidel, wet en les verzaakte
Gehoorzaam slechts aan u, natanr, —
en daarmede instemmende, en wijzende op hetgeen haakican,
H. H. KLUN, en de in kunstkennis bedreven kinkeb en jebo-
nimo de vbies van hem getuigd hebben, herhaalt h^ de regelen
in 1834 door hem gemaakt, zoo 't schijnt om toen by het
graf van loots te worden uitgesproken :
Ja, gij hebt hem gevormd, alscheppende natuar !
Van n ontleende hij dat krachtgevoel, dat vunr.
Waarmee hij zich zoo stout verhief op aadlaarswieken ,
£q gidsen zocht noch by Romeinen, noch by Grieken;
Maar 't zy hy hoog of laag 't oibrspronkiyk speeltuig sloeg.
Uit eigen bron gevoed, en aan zich zelv' genoeg,
Geiyk de nachtegaal door knnstlooze orgelslagen,
In zgnen wildzang zelfs den kenn'ren bleef behagen.
Dergelijke getuigenissen van zulke pennen maken eiken an-
deren lof voor den Zanger, elke andere aanprgzing van z\}ne
») Nagelaten Gredichten" schier geheel overbodig; te meer nog
daar men hierbij kan voegen: dat ook bilderduk, de on-
sterfelijke vader onzer moderne dichtkunst, de zeldzame, wezen-
lijke verdienste van loots insgelyks, en op niet minder ver-
eerende w^ze, heeft erkend én gestaafd.
yAaSU.TBN «BDICHTEW. 629
Bef., die het voorregt niet gehad heeft lootb van nab$ te
kennen, maar meermalen zich onder diens gehoor heeft be-
vonden, en den indrak dien z\jne gespierde verzen , met kracht
en gloed voorgedragen, op hem gemaakt hebben, nimmer ver-
geten zal, denkt, dit schryvende, niet zonder weemoed, aan
de geringe voldoening welke de kunst, in het openbare leven,
voor dezen met regt beroemden Zanger heeft opgeleverd. Het
was zeker veel dat een Mr. Metselaar (dat was h\j; doch van
de deftigste soort) zich, om z$ne verdienste op *t gebied van
taal- en dichtkanst, tot Bidder, en Lid van het Institaat zag
verheven; het moet hem gestreeld hebben, dat de Letterkun-
dige Genootschappen in den Lande hem, als om str^d, in
hun lidmaatschap van eer, bewijzen gaven van onderscheiding
en hoogachting, en niet zelden, big voorkeur, h^m uitnoodig-
den om b^ plegtstatige gelegenheden de rijen voor te gaan,
en ooren en harten te streelen met een feestel^k gedicht; hg
zal niet zonder genoegen, zoo dikwijjls en waar h\j optrad,
het talrijk gehoor hebben opgemerkt, dat hem volgde, en aan
z\jne lippen hing, en, zoo dikwerf, zelfs in het midden zijner
voordragt, met toejuiching huldigde; — maar het groote voor-
regt des Dichters: zyne verzen te zien opgenomen in het hart
en geheugen des volks; z^'ne werken te zien gezocht niet al-
leen voor de boeker^en van beoefenaren en liefhebbers van
poëz\j; maar ook gevraagd en met gretigheid gekocht door de
menigte, om er wijsheid en troost uit te putten, en het genot
en genoegen des levens er door te vermeerderen en te ver-
hoogen — die streelendste van alle voldoeningen is hem nimmer
te beurt gevallen, en in den avond z^'ns levens had h^ zelfs
de smart te verduren, de belangstelling in de vruchten z\jner
kunstoefening zoodanig te zien afgenomen, dat tot het uit-
geven van een z^ner gedichten eene inteekening moest wor-
den beproefd, en de deelneming niet voldoende was om hare
kosten te dekken. De dikwerf hoog gevierde Zanger onder-
vond daarin de wisselvalligheid van den roem; aan welke *t
ook te w\}ten is als nog geen kenteeken- de plaats onder-
scheidt waar z\jn stöiFel^k overschot is ter ruste gelegd. Op
den IS***" October 1834 trad Bef. het kerkgebouw, waar die
treurige handeling zou plaats hebben, met aandoening binnen,
niet anders verwachtende dan dat het vol zou z\}n, en dat
eene talrigke schaar van vrienden en vereerders den Igkstoet
630 dOBMBtilS LOOTB,
daar zcnxée vergroóteti ; tnaar b\| yond er niemand. Van liever*
lede kwamen er nog enkele dilettanten gelQk b^, maar boe
klom htmne verbasing, toen, op bet bepaalde nnr, de l^kkist
aankwam, en door de geboorde dragers naar de groeye ge-
dragen werd zonder eenig gevolg van vrienden; bebalve van
eene Commissie van vier leden nit bet Koninkiyk Institant.
De ledigbeid rondom bet graf van den Meestersanger, om
wien te booren men zicb weleer verdrongen bad, deed alle
barten pgnlqk aan, en toen eenige minnten later de bande-
ling voTbragt en de Commissie vertrokken was, stonden de
tien of twaalf kunstminnende toescbonwers eene w|Jl sprake-
loos by de groeve, tot een bunner met smart uitriep: »2S66
begraaft Holland zijne groote mannen!** — De aanwesigen
verbonden zicb toen om b\j te dragen tot de kosten van eenen
steen, boven bet graf in den muur te metselen, waarop een
bekranste mk-um zonde staan met den naam van loots in
gouden letteren er onder; docb bij onderzoek bleken de Icosten
zoo aanzienlek en de zucbt tot deelneming zoo gering te zQn,
dat' bet plan moest worden opgegeven. Ref. weet niet, dat
van eene andere zijde eenig kenteeken op bet graf van loots
is gekomen, en kan den wenscb niet onderdrukken, dat er
dit alsnog op worde geplaatst.
De reden dier onversobilligheid lag, voor een aanzienlek
gedeelte , in den afkeer van gedicbten in bet algemeen , die
bet publiek tgdel\jk bad ingenomen, nadat al wie de pen kon
voeren en rijmklanken vinden, z^ne indrukken van, en ge-
dacbten over den opstand van 1830 aan den volke op q|m
bad voorgedeund, en de met prullaria overstroomde wereld,
die den meester van den prol niet weet te onderscbeiden, van
geene poëten meer gediend wilde z\jn, en alleen maar bet
goede geld beklaagde, dat zij voor slecbte verzen bad uitge-
geven. Maar t^ lag ook daarin, dat loots die popolariteit
miste, welke den kunstenaar, onder alle omwentelingen in
den volkssmaak, tegen geringscbatting en vergetelheid bevei-
ligt. Dat gemis was een gevolg van zgnen aanl^ meer voor
bet verbevene en vernuftige, dan voor het schoone en gevoe-
lige; van de dicbtsoorten, die b\j doorgaans beoefende, en van
de versmaat, die hjj b\| voorkeur gebruikte. Het lierdiebt en
leerdicht waren zgne meest geliel^e genres; maar de liertang
is voor bet volk te boog, en *t beeft te weinig tyd voor
onifpannng <mii behagen te vinden in leerdfchten t«n langen
aden; getchreren in doorwerkte, roor gewone lezers te diep-
sinnige Alexandrgnen. In meer populaire versmaten heeft
fa^ wel een aantal stukken gedicht; men vindt er seUs vele
in dese bundels, en daaronder meesterstukjes van vinding en
uitvoering, maar de stoffen zQn niet populair. Lo<yrs was te
weinig objectief om Volksdichter te z\|n. Zyne verzen spraken
meer tot de verbeelding dan tot het gevoel ; meer tot den geest
dan tot het hart. HQ was hierin van zynen vriend tOllbhs,
ofechoon met dezen dikwerf in éénen adem genoemd, ten eenen-
male onderscheiden, en zoo veel minder by het volk bekend,
dat er (want anders ware zQ verschenen) van eene goedkoope
uitgaaf zgner werken — terwijl die van tolleito' werken tien-
duizend koopers vond — geene winst kon worden verwacht,
en de uitgevers, eindelijk, huiverig waren, om nieuwe verzen
van hem voor hunne rekening ter perse te leggen.
Aan dat gemis van populariteit ligt het dan ook, dat zoo
vele uitmuntende gedichten als er zQn onder de ruim honderd-
en-vQftig stuks, van verschillenden omvang, die in deze twee
Deelen worden aangeboden , eerst twintig jaren na den dood
van LOOTS in het licht verschijnen. Zóó lang heeft het ge-
duurd eer het gelukken mogt een huis van boekhandel te vin-
den, ondernemend genoeg om de uitgave te doen, zoo als die
geschied is onder de bescherming en aanbeveling van de twee
beroemdsten onzer Meesterzangers. De Boekhandelaars alla.rt
EN VAN DRB MADE hebben door die uitgave aan de vader-
landsche Letteren eene groote dienst bewezen, en aanspraak
verworven op dank en ondersteuning by alle beoefenaren en
vrienden van Nederduitsche dichtkunst. Maar inzonderheid
heeft zich daarb^ verdienstetgk gemaakt de Heer hiuian, die
vele jaren lang heeft getracht een middel te vinden om de
dichterlijke nalatenschap van loots aan de vergetelheid , waar-
aan ^ was overgegeven, te onttrekken, en, toen nu de ge-
legenheid daartoe gekomen was, ook — zoo w^ meenen —
het werkzame en gansch niet aangename toezigt over den
druk en de correctie, en de uitvoering dezer véëlbevattende
bundels met liefde en ^ver heeft aanvaard en volbragt.
De éérste lezing, vooral van het Eerste Deel, laat geen
aangenamen totaal-indruk na; ten minsten zoo was *t bQ ons:
doordien het stukken bevat uit al de levensperken des Dichters,
632 OORKtiUS LOOTS,
die in gehalto en Bchocmheid zeer van elkander TdrBohillen,
ten deele zelfs geene andere verdienste hebben, dan dat ze
vloe\jend z\jn geversifiëerd , en de Verzamelaar, die blijkbaar
dlles geplaatst beeft wat hem door 's Dichters erven gegeven
is, de stukken, zonder eenige*chronologieohe 6rde in aoht te
nemen, door elkander heeft geplaatst: zoodat de. verzen ntt
*s Dichters besten t\jd hier dikw^ls gevolgd worden door an-
dere die h\j-zelf, buiten twijfel, ten vure zou hebben verwezen.
Wel is waar, dat de -stukken geene datums dragen, en de
ouderdom der meesten slechts naar gissing te bepalen is; doch
de titels van eenigen geven hunne jaren aan, en *t zal wel
een raadsel blijven waarom de rijmstukken van 1792, 1795,
1798 en 1799 niet vooraan zyn geplaatst, maar na en tns-
schen gedichten van 1816, 1818, 1826, 1832 en 1833; waar-
mede z\j — vermits loots een levendig aandeel heeft geno-
men in de politieke gebeurtenissen van het laatst der vorige
eeuw; doch, van de vrijheidsziekte dier dagen door de zure
vruchten der Fransche gelijkheid en broederschap genezen, na
1813 zich een warm vriend van ons Vorstenhuis heeft be-
toond — wat de uitgedrukte gevoelens betreft, gansch niet
overeenstemmen. Zoo vindt men, b, v., op bl. 65 en volgg.,
den keurig fraa^en lierzang by den doop van w\jlen den
vierden zoon van den Prins vak oranje in 1822, met den
hartelijken uitroep:
Ja, heil a, onzer Vorsten sprnitf
Hoe hebt ge nw wortlen yastgeschoten
o Boom! geen onweer roeit n uit*
Of Neérland moet met u verzinken —
en op bl. 193, den nog fraa\jeren lierzang: ))Nederland*\ van
1826, in welken met waardige onafhankelijkheid de innigste
gevoelens van achting voor, en gehechtheid aan orakje wor-
den uitgesproken; maar wij zagen er v'reemd van op, toen
we voortlezende, daarna (bU 225) de gezwollen Ode vonden:
wAan mijn Vaderland, by de krygsverrigtingen der Nederlan-
ders op de Noordzee in Augustus 1795", waarin de gevoelens
van de heethoofden dier ongelukkige dagen van tweedragt
en haat zich afspiegelen, en de opgewonden, toen nog jonge
Dichter uitroept:
NAOELATBK OKDICBTEN. 633
Klonk dwinglandij , klonk helseh verraad.
Door list 9 Qw ysren arm in boeQen;
't Heeft uit met al dit vloekgespan!
Het sehnldig hart yan nw tiran
Dreef hem» door Treeü benard* wanhopend ran nw stranden I
Zijn ringt geeft n de yryheid weer —
Dergel^ke schrille nagalmen ait een afgesloten t^drak van ver-
bastering, waaraan naaawelykB meer gedacht wordt, zelfs niet
door hen wier verwanten er de slagtofPers van z^n geworden,
hadden ten minsten op hunne plaats moeten staan; ofschoon
*t beter ware geweest ze geheel weg te laten , of ze b^ elkan-
der te voegen, in een aanhangsel, als toegift, voor de lief-
hebbers. Wij willen er den Heer hilman niet zéér hard over
vallen , want zonder h^m zon , mèt het onbeduidende , ook het
vele schoone dat de bnndels bevatten, zijn verloren gegaan;
maar vnj kunnen toch niet ontveinzen te betreuren, dat onze
waardige tollens, die betuigt jaren lang door innige vriend-
schap verbonden te zyn geweest met loots, zich, al is 't dan
ook door nmé^r dan ééne reden", heeft laten weerhouden om
de dichteriyke nalatenschap van zgn ontslapen vriend te schif-
ten; of maar, indien de taak hem-zelven in z\|n geklommen
leeit^d te lastig ware, niet gewaakt heeft dat z\j door een ander
ervaren, met het publiek en met de kunst vertrouwd man,
met of voor den verzamelaar wierde volbragt. — Zoo als
de tutee Deelen daar voor ons liggen, bevatten z^ nagenoeg
den inhoud van vier gewone versbundels in 8vo. De kooper
betaalt maar voor twee, en verliest er dus niet b\j, al ware
ook (hetgeen *t geval niet is) de helft van den inhoud niet
waard onder den naam van loots te verschenen; maar het
ware toch beter geweest als men er niet in opgenomen vond
wat LOOTS -zelf niet zou hebben laten drukken , en daar had-
den ervaren vrienden voor kunnen zorgen; — tenzg , misschien,
des Dichters in kunst en smaak minder bedreven erven alles
voor heilig hebben gehouden, wat ooit in dichtmaat doorhem
is geschreven.
De partgstukken en die gelegenheidsstukken welke wij ten
vnre zouden hebben veroordeeld, beslaan in het Eerste Deel
ruim 50 bladzijden. De overige 270 compres gedrukte blad-
zijden bevatten niets, dat den Dichter, als mensch en als
kunstenaar, niet tot eere strekt, en niet beschouwd verdiend
684 OOBVSUS liOOTS,
te worden als eene winst voor de vaderlandscbe dichtkunst.
Wat w\j op al dat yoortreilfel\jke in het Eervte Doel hebben
aan te merken, bepaalt zich tot de aUocuÜê aan vokdbl, die
w\j, hoe schoon *t gedicht als zoodanig z§, misplaatst achten.
De geest en strekking van dat fraaie, komvolle gedicht is op
te maken uit de volgende aanroeping:
o VomdblI *k roep a aan! ja, schoon gij zijt ontslapen*
Kweek, kweek toch atonen aan, geheel nlt a geschapen! —
Ja, dichters I broeders! ja, meer dan m «enige eenw.
Voegt ons een moed, die tart der dweepren oproenehreew.
Of die de jammeraars om inkwis itievnren ,
Door scherts, die byt, 's volks spot doen pgneiyk verdiirenl
De tyd eischt aorg, eer ons de sluwe list betrapp*
Ën steke ons, eer men 't weet, in eene monnikskap!
Dat dichtstak op 't weefgetouw zettende, heeft loots er
niet aan gedacht, dat vONDSL-zelf, 't zq al of niet door Hsluwe
list betrapt", zich van de Protestantsche Kerk heeft a%e-
scheiden, en tot de Roomsch-Kathol^'ke is overgegaan.
Om den lezer met het mannel^k karakter, en den liberalen
geest» en de beurtelings forsche en liefelijke gezangen van loots
bekend te maken, kunnen we niet beter dan uit dat Iraage
gedicht een paar passages overnemen, 'k Wil — zegt de Dich-
ter tot VOKDEL —
'k Wil met aw vrijen geest, ofschoon niet met ow swier.
Bespelen naar mijn Inst de mij geschonken lier.
T7w afkeer van 't geweld, die opstormde ait nw snaren.
Is my ook van der jengd in de aderen gevaren ;
'k Betaalde ook liefst, als g\j , rantsoengeld voor mtjn sang.
Der vr\jheid toegewyd, dan dat ik, by den dwang *
Als dichter welkom, maar als mensch te laag gekropen.
Vond voor een vleiend lied, hof, rang en schatten open.
Ik heb , zoo erg als gij , een innerlQken wrok
Aan eenen Fariseenw In een vermaakten rok;
Ja, liever nog met n beboet, verbannen, schnldig.
Dan dat ik , tegen dank , den god des tyds ooit huldig.
Doch neen, thans dwingt ons niets 't meineedig oier afl
Men zingt naar H vrQe hart, niet naar des meesters staf.
Niet in een gulden kooi gevoederd en besloten.
Noch kennel^k gewend aan 't lied ons Toorgeflateo.
IfAGELATKlf OEDICHTSST. 685
Geen winterroé dreigt meer , noch pent door scherpen dwang
De keel tof eclior getehreenw, in eteé mn ronden ittig.
Neen* neen, o sangeres! schep adem in de horen:
De winter if TOorbQ, die wolken s\jn verflchoren;
De minnelQke Mei vlecht Uoemen tot een hnif »
En mengelt genr en kleur; 'k hoor wéér de tortelduif»
Die, bang voor haWk, ralk, griffoenen, raven, wouwen.
Staatkundig roofgebroed, stch nergens dorst vertrouweo.
Men hoort de vreugde in 't veld; men hoort in hooger lucht
Den leeuwrik, die zijn lied weer afmeet naar sQn vlogt.
Terwijl in *t jengdig hout s|)eelxieke nachtegalen
Met schelle keel de lieftle en lente op sang onthalen.
Men ziet de rappe jeugd , die met een vrengdgeschrei
Ontbonden uit de stad, wéér strengelt rei aan rei.
En 't jaargetij tot lof, met onbedwongen zwieren
Op maatklank der Natuur, de blijdschap bot gaat vieren.
Dees sdiiklering? — Z{j mag den suffer niet behagen*
Die in een ouden boom zoo gaarn den uil hoort klagen,
Kn wenscht het veld eer graauw, en dat geen kruidje tiert,
Dan dat men dartelend er 't zondig jaarfeest viert.
Dit beeld is dat des tijds, dien we ons Ó4$k zien beloven.
De vryheld des gemoeds gaat alle gaaf te boven;
Sn of een kerknil gromt, en of een dichter flnit.
Munt hy 't op myn geloof, 'k lach beider maataaag uit.
't is 't beeld van onzen tgd. Ja, zonder vreesbetooning
Zing ik m\jn vr\jen zang voor de ooren van myn Koning.
Hy reikte van zijn troon ons zelf den vrybrief toe.
Ontworpen in zyn ziel, bezworen blij te moè,
Met heel zgn wil en hart. Hij zal dien eed niet breken,
Al poogt een logenmond die schennis goed te spreken :
Hy weet, dat als de trouw verloren ging op aard*
Zij in des Konings borst het laatst moest sQn bewaard.
Hy wil geen slavendienst, hy gaf de slof der aangen.
Die nog de vryheid zingt en duurzaam wil vervangen.
Hy dscht niet, dat met hem, als waar 't een heilig werk
Men 41 te zamen dring in ééne zelfde kerk:
Hy dryft niet, dat men God geen eer Hem waard kan geven,
Dan naar een leerwet, voor een eeuwenpaar beschreven;
Neen, onder 't vrye dak van zyn verdraagzaam hof.
Klinkt meer dan ééne wys by 's Allerhoogsten lof.
Dit is het. ja, een volk mtt vaderhand regeren!
In zulk een Vorst wil ik Gods stedehouder eeren:
(Ïd6 C0BKBLI8 LOOTS, H4aiBI,A:TBH CffiDIOHTEIf.
Hy toch, die Hem Terbeeldt wiens naam men liefde noemt ,
Verplet ons dpor geen blik, die grimmigiyk ▼erdoemt.
Geen Koningsblik dale af, om ooit de rol te lesen
Van sekten , hoog gevierd of diep ter hel verwesen
Door 't menschlgk brein, dat scheidt en deelt, in rot bg rot.
Wat opgeteekend staat als één geheel bg God.
Het smart ons, dat w\j de bladzyden 23 — 28 niet geheel
kunnen overnemen; maar het aangehaalde is voldoende om
LOOTS te doen kennen — en zoo vertoont hij zich in alles —
als een Dichter van ongemeen groote verdienste, en als een
man wiens karakter en vr^zinnigheid aan echte Grodsvrucht
gepaard, hem ieders hoogachting waardig maken, al is 't ook
dat men in gevoelens van hem verschilt.
(Het vervolg hiema.)
GTDEON PLORENSZ. Historisch-RomafUieche épisode uit het laatste
tijdperk van leycester's ' é^^iuwr in Nederland. Door Mevr,
A. L. G. BOSBOOM-TOüSSAiNT. Vier Deelen, Vijf Stukken. Te
Amsterdam , Idj Gebr. Kraai. 1855. In gr. Svo. 1561 bl.f 15 - 75.
Ahdersek heeft ergens gezegd, dat Recensenten de boeken
nitkaaawen om te onderzoeken of er ook steentjes in het deeg
zijn. Laat Referent deze soort van onderzoek altijd volgaarne
aan de liefhebbers over, bg een geregt als Mevr. bosboom-
TOUSSAINT ons wederom geboden heeft in haren wGideon Flo-
rensz" vergeet men het steentjeszoeken ten eenenmale ; althans
zoo men, als wy, getroffen wordt door zoo veel schoons als zich
in deze boeken naar verstand en hart ontvouwt. Voor anderen
dan het vermaak van te zoeken naar de steentjes ; aan ons het
genoegen het lezend publiek op de schoonheden van dit be-
langr^k werk te wQzen.
Met dezen roman voltooide de geachte Sohryfster de reeks
van LEicESTBB-romans, waaraan z\] nu reeds zoovele levens-
jaren gewyd heeft, en die van eene veelomvattende studie en
eene zeldzame volharding, b\| een uit den aard der zake ver-
moedend en weinig aantrekkelyk onderzoek , de bew\jzen leve-
ren. Met meesterhand heeft zjj de stroeve bouwstof omvat en
verwerkt tot schoone , boegeude tafereelen , waarin zy ons zoo '
geheel weet te verplaatsen; zoodat wij daarin leven. Thans
aan het einde gekomen, overzien w)) den weg dien w\j met
LEiGESTEB en zyne wederpart\jders en voorstanders hebben
A. L. G. B08BOOM*TOU88AIKT, OIDEOK PLOBENSZ. 687
afgelegd; wg herdenken de uren, die w\j met hem hebben
doorleefd, en wij danken der waardige Schr{jföter niet enkel
een rein en edel genot: maar ook heilige aandoeningen, diepe
indrukken; indrukken zoo als de roman maar zelden zal ver-
wekken, omdat die schier nooit met zoo veel consciëntie, met
zoo veel hart, met zoo veel Christenzin wordt geschreven.
Hebben wij in alle LsroBSTSB-romans bewonderd dien adel
van opvatting, die kloekheid van greep, die geestigheid van
teeken ing, die magt in de beheersching en leiding van het
ontwerp, bij zoo groote diepte van gevoel en stoutheid van
blik: in nGideon Florensz** trof ons boven alles de ontleding
van het zielenleven in de ontwikkeling van een hooger levens-
beginsel, tegenover de zwakheden des vleesches en den storm
der liartstogten. Van zulk eene ontplooiing der diepste diepte
des harten , van zulk een opdekken van de fijnste roerselen des ge-
moeds, is ons de wederga niet bekend in de romantiek, en wy staan
verbaasd over onze landgenooten, dat een boekwerk van zulke
waardij reeds een jaar lang kan z\jn gelezen , zonder die mate van
bewondering op te wekken, zonder zoo krachtig in de harten in
te grigpen als het volgens zgne hooge verdiensten had moeten doen.
Hoe dit komen mag? — W\j zullen dat hier niet onderzoe-
ken. Wy weten al te goed, dat niet allen evenzeer op die
diepere kennis van het menschenhart gesteld zijn — dat het
voor allen niet even aantrekkelijk is, zich het leven met God
en het leven buiten God geschetst te zien; z^ het ook zoo
treffend geteekend als in de belangwekkende beelden van dit
kunstwerk. Vinde dit werk dan misschien niet zoo snel z\jne
lezers als menig onbeduidend boek, dat het groot publiek
door allerlei kunstenar^' wordt opgedrongen: — wanneer een
wCourantenjongen" en een nLantarenopsteker" lang vergeten
zullen zyn met de menigte van ons uit den vreemde hoog aangepre-
zene alledaagsheden — ^ dan heeft »Gideon Florensz" zich on-
vergeetbaar vereenigd met menig hart, dat voor alt^d zich
aan hem verpligt zal voelen. In de LETOESTEB-romans, aller-
meest in nGideon Florensz," liggen onverderfelyke zaden, die
nooit meer verloren kunnen gaan — z\j kiemen een eeuwigen
bloeitgd tegen, -r- Hierom prjjzen wij de Schr^fster gelukkig,
die w\j anders van harte te beklagen zouden hebben, om het
ondankbare van haar reuzenarbeid — om het luttele loon op
zoo vele jaren van volhardende inspanning, die de beste levens-
krachten sloopen en de gezondheid ondermijnen; want zie, ook
6d8 A. U a. BOfiBOOM-TODSfiAIMT,
z«lfe het zwakke wierookgeurtje van dan lof — wat U het
waard in onase letterkandige wereld, waar men voor een arm -
ssalig prol dezelfde hulde veil heeft, als voor de schoone schep-
ping van eoDe zeldzame genialiteit; — waar men niet schroomt
een togssaikt met Mevr. vak meebtsn c s. in éënen adem
ons te noemen? • • • wat is de lof waar alles wordt geprezen? —
Letterroem kan hier te lande niet bestaan vóór de kritiek
zal ophouden eene handlangster van den boekhandel te zgn;
YÓét z\) zich losmaakt van eene ellendige cameraderie, dioden
suikerstrooyer over r^p en groen gemkelyk blQft zwaayen,
of met vinnige gebetenheid alles afwyst wat niet van de
vrienden is.
De eer en de lof z^n dus wel mager, die aan zoo verdien-
stelvjken arbeid gewordt, ook al stort men er alle Becensenten-
loftuitingen over uit; omdat men die al te mild ook voor het
allermiddelmatigste overheeft*
Maar eene vrouw die zoo diep in het wezen des Christeo-
doms is doorgedrongen — die met zoo juiste weegsehaü het
tijdeiyke en eeuwige weet te wegen, z\J zal op hooger goed
haar betrouwen vestigen, dan op de voorbysnellende vonken van
dat verblindende vuurwerk, diat w^ gewoon z^n »roem** te
heeten. — Toch hebbe zg alle eere die ons aan te bieden staal
in een openlijk getuigenis van hooge waardeering voor hare
zeldzame geestesgaven, en het uitnemend aanwenden van die,
tot een zoo ^wigtigen en moeyel\jken arbeid als het onderzoek
onzer historie. — In een doolhof van str^dige bescheidea,
door een doornbosch van netelige geschillen, dubbelzinnige
uitspraken en partijdige berigten, moest de Schryfeter zich
eene eigen baan breken, een zelfstandig oogpunt kiezen, niet
naar willekeur, maar naar de volste zedelijke overtuiging.
Niemand kan zich het regte denkbeeld vormen van den af-
mattenden arbeid, dien eene dergelijke dorre nasporing noodza-
kel^k maakt, die het niet uit ervaring weet; en geen novelUst
van den dagelijkschen stempel, die gewoon is zgne luchtge-
stalte naar l^lieven te fatsoeneren, waardeert al de kunst die
er steekt in den bouw en de schikking van eene zoo onbuig-
zame stof als hier te behandelen viel; want waar is taager
deeg te kneden dan dit tydperk, waarin party zucht in alle
zaken voorzat, en kleinzieiige bekrompenheid elk oogenbiik
den weg versperde met de neteligste quaestiën? — waarin zoo
weinig ons te voren komt, dat grootsch en schitterend is van
nature? waarin geen gestalte hervoortreedt , die waarUjk
heroïek mag heeten? lbycbstsb toch is er verre af de h<dd
eener tragedie te kunnen zyn. Hg is meer martelaar dan
worstelaar — en dan nog martelaar van de onzalige politiek
onzer vaderen ; en zgne folteringen è petit feu mogen zoo be-
klagenswaardig zgn als noodlottig in de gevolgen, maar z^
hdoSien geen verheven karakter op zioh-zelve.
Het genie der Schryftter weet echter over dat alles te aege*
pralen; z\j onderwerpt zich hare stof volkomen, en waar sy
haar tooverstaf zwaait daar verrQst eene nieuwe wereld voor
ons oog met een geheel eenig strgdperk, waarop zg ons eene
OlDEOH PX.0ISEK82* 689
heroïeke worsteling te aanschonwen geeft, zoo fel ak ooit een
laenscbenhart te streden had. Zy laat onB analen in de diepste
schnilhoeken van het hart; 29 geefl ons den slentei tot de
geheimste roerselen Tan het gemoed — en de eenvoudige
Leeraar wordt een held in den verhevensten zin des woords.
Terwijl alles om hem jaagt naar het aardsche, zien w$ hem
ijveren voor den hemel; terwijl allen worden gedreven door
onreine en onedele beginselen, worstelt Iqj om zielen te win-
nen voor het Godsr^k. Zoo zien w$ hem, op de wallen van
het ongelukkige Sluis, het verscheurde hart van den woesten
oosifo beheerschen en heelen door de kracht des Evangelies —
zoo zien wij hem later het zwakke en verdwaalde gemoed
van LBTGB8TEB bewerken. Onovertrefbaar schoon is de karak-
terontwikkeling van deze drie figuren: oiobon tegenover COSMO
en LBTOB8TBR, en die beide laatsten in betrekkin? tot elkan-
der* Schitterend is de tegenstelling van deze beide gemoede-
ren, die zich beide even hartstogte^jk aan qidbon aansluiten,
«a 2nch geheel, maar op zoo verschillende w\|ae, mlu zgne
zielzorg overgeven. Hoe geheel anders werkt het woord der
waarheid in den diepgeschokten en wanhopenden Italiaan, dan
in het wereldsch harte van letobstbb: hoe moegelijk dit ver-
blind gemoed te openen voor het licht der zelfkennis, hoe
bezwaarl^k hem te doen uitroepen: »ik ben die man!** — En
dan die beide in hun terugval in zonde, hun bezweken in de
eigenaardige verzoekingen, die elk hunner bestormen. Let-
OBStBB alt\jd zeUanchtig, ook in z\jne hooge vriendschap voor
aiDBON — GOSMo, in z^nc vergoding van het schepsel dat
hem de zielewond heelde, tot wreedheid ja haat ontstoken
uit na^ver op dien vriend — maar toch in z^n terugkeer
zoo oneindig hooger en grootscher dan lbtobster in z|fne
grootwereldsche vriendschap — eene vriendschap die hoe vurig
ook, toch den vriend niet spaarde en altijd het eigene op den
voorgrond stelde. Bewonderenswaardig is hier de karakter-
opvatting, en de uitvoering getuigt in eiken trek van eene
zeldzame kennis van het menschemke hart; van een onge-
woon hooff ontwikkeld gevoelsleven evenzeer als van eene
scherpzinnige opsporing van de verborsenste drijfveren des
harten, die in de fijnste schakeringen nier z\jn geteekend,
met eene juistheid en waarheid, die elk treffen moet, die het
wel meent met zich-zelven, en die hier de oplossing vinden
kan van menig raadsel in eigen boezem. Het Christelijk leven
is hier in alle stadiën aanschouwel^k gemaakt, en in zeer ver-
schillende gehalte ons voor oogen gesteld — zoo als het b$ den
een met dit, b\j den ander met een ander toevoegsel is ge- .
mengd, naar aanleiding en toestand. Ook de achtbare wgsgeer
LEONINUS in zQne koenheid en kalmte, is een belangwekkend
beeld vol eigenaardigheid, en de ontleding van z^jn gemoeds»
leven niet minder karakteristiek dan die van s||n nobelen
zoon BXJAS, ook in de voorbeeldiffo betrekking tot dien vader.
Ook trof ons de waarheid en de verscheidenheid in de be-
schrijving van vele andere karakters. Wat is die neèrslagtig-
heid van kathabina, de manmoedige amazone van Sluis, na*
640 ▲• L. Q. B0SB001I-T0US8A.INT , OIDEOH PLOBENSZ.
tuorl^jk , als zg , na de woeling van den kr\jg , sich niet te vindea
weet in het rustige leven. — Wat is ook huibebt bbbck met
meesterlijke hand geschetst, in dien korzelen moedwil en norschen
overmoed die zoo diep verholen grond had. En, eindel^k, als
het Leycestersche treurspel tot zgn bloedig einde komt, hoe
wonderschoon is het tafereel dat ons de sombere kerker heeft
te bieden. De woeste Piemontees heeft de ruste gevonden.
Uy kan aiDBOH loslaten; h\j heeft de volle zege behaald; 14j
staat in de vrijheid; — h^ ziet niets meer dan den Heer
alleen: — zoo kan hij moedig sterven. Hoe armel^k staat
DE M4ULDE daartegenover: in het aangezigt van den dood
wordt het dartele kind der wereld klein. Roerend is het
aischeid van de getrouwe KATHABiNAenoosiiO, en het doet den
lezer goed, als li\j gideon, verlaten van z\jne beide belang-
wekkende vrienden, in het harte van zgne nu eerst gekende
en gewaardeerde jacoba, eene zoo ruime vergoeding bereid
weet voor heel zgn verder leven.
Graarne hadden w^ ons verledigd meer, stap voor stap, b^
de bijzondere schoonheden van dit voortreffelijk werk stil te staan;
maar w\j zouden dan een boekdeel hebben te schreven, zoo
w\j der Schr\j&ter regt wilden doen. W^ z^jh verpligt ons
tot deze vlugtige aanstipping te bepalen, om niet al te veel
ruimte in te nemen met ons vertoog; waarmede wijj allen die
nog geen kennis maakten met »Gideon Florensz*' wenschen
op te wekken, een boek ter hand te nemen, dat zoo r^jk is
van inhoud als edel van strekking. — £n heeft »Gideon Flo-
rensz" op het gebied van het innerlyk leven zQne hoogste
waard^ , het bevat ook menig nutte wenk uit dat leerr^ke ver-
leden, voor ons burgerlijk leven; — het fnuikt een overmoe-
digen roem op onze vaderen, en maalt met levendige verwen
al het hatelijke van part\jgeest en bekrompenheid, al het ge-
vaarlijke van die onedele dubbelhartigheid bg de regeling der
» publieke zaken'*, en dat onuitstaanbaar »8ammelen" waar
moest worden gehandeld. De taal aan den verstoorden hopman
in den mond gelegd (DU I, bl. 185), past maar al te zeer op
onze dagen , om niet hier of daar eene pynl^jke neep te geven :
» Ziedaar den geest van dit botte volk** — sprak de kr^gsman ,
met een on willigen blik — »*t gemeen belang zegt hen niets,
en daarvoor laten z\j violen zorgen; niet eer Kreten z\j alarm
dan als *t gemeen bederf eigen welvaart komt te mineren.'*
De omschrijving der npublieke zaken*' hadden w\j soms wel
gaarne, ter wille van het groot publiek, in beknopter bestek
zien zaamgedrongen. Het zou aan den roman als kunstproduct
geen schade hebben gedaan, zoo de Schrijfster het stof der
folianten van bob en hoopt, enz. enz. onbeschroomder van de
wieken had geslagen. W\j wenschen van harte, dat zQ haar
voornemen niet ten uitvoer legge, om ons »in lang niets meer
van haar te laten lezen.** Hoe belangr^k zou het niet s\jn,
zoo w\j van dezelfde hand eens Oldbhbabnbvbld's verdere
baan mogten geschetst zien, vooral in betrekking tot xaubxts
en in het droevig uiteinde dat de groote staatsman zich be-
reid heeft. E.
B0EKBESCH0UWIN6.
1. De Chrondwaarheden der Christelijke Oodadienst. Een HtuS'
boek voor den beschaafden stand* Naar het HoogduUsch^ van
HEBMANK POMPPEB. Met eene Voorrede van d. CHAyTEPns
DE LA SAüSSATE, Predikant te Lei/den. Te Leyden^ hij de
Break en Smita. 1855. In kLSvo. X7I en 240 bl. f 2-25.
2. FaradijS'Beelden. Naar het Engelsch^ van james hakiltok,
Schrijver van: n Ernstig Leven'\ nDe OUjfberg*\ enz. Te
Leyden, bij de Breuk en Smits. 1856. In kU Sw. 108 bl. f:- 90.
N®. 1. By de beoordeeling van dit werk achten w\j 't raad*
zaam, om, op eene kleine uitzondering na, de orthodoxe rig-
ting en belijdenis, die hier bepaald worden voorgestaan , buiten
de kritiek te houden , daar wQ gewis in nog sterker zin dan
de Yoorredenaar gevaar zouden loopen, dat, »zoo wij overal
onze beschouwingen naast die des Schrijvers wilden plaatsen,
er een boekdeel naast het zy ne zou ontstaan'*. En w^l pohppeb
buitendien onder de vrijzinnigen toch z\jne meeste lezers niet
vinden zal, zal *t ook wel nuttiger zQn, dat wg alleen op-
geven, hoe z\jn geschrift, op of behoudens 't orthodoxe stand-
punt, ons voorkomt.
Welnu, dan loopen w^' al aanstonds reeds daarom er niet
hoog mede, omdat het — zoo als de Yoorredenaar erkent —
niet orthodox-Grereformeerd , maar orthodox-Luthersch is, en
het verschil tusschen de beide partijen, met name ten opzigte
der Sacramenten, snydend genoeg uitkomt, o. a. op bl. 198,
waar p., na betoogd te hebben: »dat chbistüs zelf Z^jn waar-
achtig ligchaam en bloed ons in het Heilig Avondmaal te eten
en te drinken geeft", daarop laat volgen: »wie zich onder dese
[dit] mysterie niet in het geloof nederbuigt, die kan ook aan
OHBiSTüS met zgn ligchaam en ziel niet toebehooren". Te
regt heeft d. l. s. dit, in eene aanteekening, nzeer sterk** ge-
noemd. Intusschen kunnen w^, hier voor een oogenblik bui-
ten de perken van ons bestek tredende, ons niet weerhouden
tot de orthodox-Gereformeerden de vraag te rigten: indien glj
BOEKBESOH. 1856. N"". XIV, 46
642 BEBHANX POMPPXB,
het natnnrlijkerw^ze in den Luthersman afkeurt, dat hij, ter
wille zijner Avondmaableer , den Gereformeerde b^'kans de
zaligheid ontzegt; — op welken grond matigt g^ n dan het
regt aan, om wegens uwe Drieëenheids- of voldoeningsleer uwen
mede-Hervormde te verketteren? Beroept g\} u daartoe op
't Schriftgezag, de Luthersche immers niet minder. En gij
zijt toch in de exegetiek niet onfeilbaarder dan h^?
Wij willen niet tegenspreken, dat er voor den Grodgeleer-
den denker en onderzoeker, hier en daar, uit p.'s boek nog
wel iets te putten valt — hoewel de zoodanige *t geen hier
voorhanden is, meerendeels ook elders vinden kan — ; maar tot
een » Huisboek voor den beschaafden stand*' is het, naar ons in-
zien, niet bruikbaar. Het is daartoe, èn te hoog, èn te droogt
èn te duister. Moge in 't philosophische Duitschiand de be-
schaafde stand misschien ver genoeg ontwikkeld z\jn, om de
abstracte redeneringen, die, b. v., in de paragrafen over het
onchristelijk en Christelgk Grodsbegrip voorkomen, te kunnen
volgen, ten onzent is dit zekerlijk niet het geval. Ja, de Voor-
redenaar-zelf erkent: »dat de stjjl van p. niet uitmunt door
helderheid, en dat, door zgne soms buitengewoon lange vol-
zinnen, en het in elkander vloe\jen der gedachten, die ge-
dachten vaak nevelachtig schenen, waar zy het niet zijn": de
Vertaler heeft geene kans gezien, om eenige zinsneden van p.'s
ontwikkeling van de persoonlijkheid des H. Geestes in onze
taal verstaanbaar weder te geven; en ofschoon nu de Voor-
redenaar dit voor hem op zich heeft genomen, op bl. 171
hooren w\j dezen weder eerljjk verklaren: dat de bedoeling
eener aldaar door p. gebruikte uitdrukking hem duister bl^ft.
Genoeg, wat onverteerbare nDuitsche paardenbonen", om met
BiLDSRDiJK te spreken , hier opgedischt worden , beoordeele de
lezer zelf uit deze kleine proeve; ëëne uit de vele die wy
aanstipten (bl. 158 en volgg.): »De verheerlijking des Vaders
door den Zoon is voleindigd, wanneer de schepping in het
r\jk des Zoons ingegaan is, wanneer diens leven in de wereld
na Zijne terugkeering volkomen overeenkomt met Zijn leven
bij God; wanneer er geen onderscheid meer plaats vindt tns-
sche het Christelijk leven in de wereld en het leven van den
verhoogden orbistus; wanneer ook het angstig wachten door
het schepsel van de paring en openbaring voldaan zal z\jn;
wanneer ook dit vrQ zal z\jn geworden en het r\jk der zinnelyke
DB GBONDWAABBBDElf DER GBBISTELIJKE GODSDIENST. 643
wereld, alle sohepping in geschiedeDis en natuar met de ver-
heerlgking van christüs zullen doordrongen z^n.**
Eindelijk, hoe meer w^ de orthodoxie voorstonden, hoe
minder eene verdediging van haar, zoo als p. die levert, ons
welkom zoude zljn. Ons dunkt haar tuighuis in allen gevalle
nog te goed voorzien, dan dat z\j tot de zwakkeen bedriegel\jke
wapens, waarmee p. niet zelden schermt, de toevlugt zou be-
hoeven te nemen. Hieronder rekenen wg den hoogen, beslis-
senden toon, die hem doorgaans eigen is, en waardoor h\j zich
soms in 't oog eener kundige tegenpartij inderdaad belagchelQk
maakt, b. v. wanneer h\j (bL 183) schrijft, dat de kinder-
doop (n.b.1) nzonder twyfel reeds ten tg de der Apostelen ge-
schied^p'^ Niet minder stuit ons die valsche, in de soldij
der dogmatiek staande exegese, die (bl. 189 — 191) Joh. vi op
*t Avondmaal overbrengt; of (bl. 212) in Lak. xvi: 81 wil
lezen: »dat, waar het Woord van Grod zonder uitwerking
bl^ft, door geen ander middel, noch door de natuur in den
mensch, de wijsbegeerte, noch door die buiten hem, de na-
tuurbeschouwing, het heil kan worden toegeëigend"; of wel
(bl. 239) de eeuwigheid der straffen zoekt vast te houden,
door in 1 Kor. xv: 28 niets meer te willen zien, dan dat de
zaligheid aan allen is aangeboden. (De orthodoxie kan zich beter
handhaven, wanneer z^ met van hengbl aanneemt dat er
in dezen tekst enkel van alle geloovige OHBiSTUS-bel^ders sprake
z\j.) In de laatste, doch niet de minst gewigtige plaats, heb-
ben w^ gedurig onlogische, vaak inconsequente redeneringen
en stellingen ontmoet; gelijk het, b. v. (bl. 90), eene »dwa-
ling'* heet, »dat kinderen, welke spoedig na de geboorte ge-
storven zijn, ook ongedoopt zalig zouden z^n'*, terw^l, daar-
entegen, bl. 183 gezegd wordt: «wanneer de kinderen buiten
de schuld der ouders ongedoopt z^n gestorven, zoo kan God
hun evenwel genadig zyn, daar niet het gemis, maar het op«-
zettelgk weigeren van den doop der veroordeeling deelachtig
doet worden*'. Deze laatste argumentatie is immers op aüe
vroeg gestorven kinderen , 't z\j ze met of hmien de schuld der
ouders ongedoopt zyn gebleven , toepasselyk I Het ergste staal
echter van begripsverwarring kwam ons voor op bl. 10: »Dat
God onmiddellyk op de ziel des menschcn kan werken, en
daarin nieuwe denkbeelden kan doen ontstaan, blykt reeds
daaruit, dat Hy als Schepper der geesten hun wezen volkomen
46*
€44 HEBMAN2T POMFPEB, DE GBONDWAABHEDEN , ENZ.
kent, derhalve weet, hoe [dit moet dan toch bedaiden: door
welke middelen] H\j op hen werken kan, en als Almagtige
het vermogen hebben moet, om op hen te werken; ware het
anders, dan zon Hij nog veel minder op de zinnelijke wereld
onmiddellijk werken kunnen [maar dat Hij dit ook nog na
de schepping doet, had eerst bewezen moeten worden], niet
de Schepper en Begeerder van het zigtbare en onzigtbare z^n ,
en das voor ons niet bestaan. Ook komt het met de heilig-
heid en wisheid Gods overeen, om elk middel [hier wordt das
de onmiddemkheid-zelve een middel] aan te wenden, waar-
door Hg de menschheid tot hare oorspronkelijke zalige be-
trekking tot Hem kan terugbrengen**, enz.
Op grond van *t een en ander zouden wij de regtzinnigen
onder onze lezers in goeden gemoede darven raden: dat zQ,
zoo lang niet een doedes, of eenig ander bevoegde uit hun
midden, hen van een beter Huisboek over de Geloofsleer in
hunnen geest voorziet, vader Ea£LiNO*s wWeg der Zaligheid**
voor *s hands nog niet op zijde leggen , of althans niet tegen
dit zoogenaamde Huisboek van pomppeb verruilen. Zij er ook
al in EGELiKa hier en daar iets, dat niet orthodox-Grerefor-
meerd riekt, tegenover den streng-Lutherschen pohppeb mag
hem dit niet benadeelen; en in elk geval zal de lezing van
den eersten voor hun verstand en hart vruchtbaarder zyn dan
die van den laatsten.
N®. 2. Of dit boekjen ook in orthodoxisme en mysticisme
bevangen zQ, behoeft niet meer gevraagd te worden, als men
bl. 12 het volgende gelezen heeft: ȣr is eene teedere plant,
verachtten gesmaad door de menschen, maar bekend b^ God
en in het Evangelie bekend gemaakt, die in staat is u te ge-
nezen. Het is de balsem van Gilead — het volbragte werk
van den niMANUëL , de wedergeboorte des zondaars , en de vol-
doening der Goddelijke regtvaardigheid door Gods gelieftien
Zoon. Ten einde zgn heelend sap te verkrijgen, wordt de
Balsemboom gewond ; en zoo is voor onze genezing de Heiland
gewond geworden. Ten einde de verdiensten van Zijn leven
door eene beslissende en algenoegzame daad pr§s te geven «
was Hij gehoorzaam tot den dood toe, en stelde H\j Zyne
ziel tot eene offerande voor de zonden. In den heeten 8tr\jd
van Gethsemanë werd )>het groene hout** ontstoken en niet
verteerd; maar in die ure van bange droefheid, toen Zyn
JAHES HAMILTOX, PABADUS-BEBLDEN. 645
eweet als groote droppelen bloeds op den grond viel, kwamen
de eerste droppelen dier hemelsch^ balsem te voorschijn , en toen
op Calvarië Z\jne zyde werd doorstoken, volgde de volle stroom.
Toen werd het bloed gestort ter voldoening van dien grond-
regel in de Hemelsche wetgeving: » zonder het vergieten van
bloed is er geene vrigspraak", en by trapsgewyze opklimming
van het plaatsvervangend 1^'den van den Goddel^jken Verlosser
wordt er dikwijls van gesproken als of het de volkomene los-
prijs geweest is, en wordt alt^d gebruikt als eensluidend met
de voldoenende offerande van den iHMA.NUëL.'*
Grelukkig evenwel is *t geen dood orthodoxisme, geen mde-
l\jk of fanatisch mysticisme, dat hier gepredikt wordt. In-
tegendeel, wij ontmoetten er ook menig gulden levenswoord,
en gaarne geven wij daar eene proeve van uitbl. 66en volgg.:
iiMisschien gevoelt gy dat uwe woonplaats niet gunstig is om
persoonl^'ke vroomheid aan te kweeken. G\j woont niet in
eene hut, waar de kalmte van den landel^jken Sabbath u
beidt, waar het gewelfde azuur des hemels of de eenzaamheid
des wouds u als in Eden tot gemeenschaps-oefening met Grod
uitnoodigt. Uw deel is voor u niet weggelegd onder den be-
Bchermenden schaduw van een huiselijk heiligdom, of te mid-
den van die w\}kplaats der onschuld en opwekkingen tot deugd,
die een heilig en godvruchtig huisgezin aanbieden. GQ leeft in
eene stad, waarin de drukte der zaken u den geheelen week
voortdrijft, en het geraas van werkzaamheden zelfs den rust-
dag verstoort. Gij z^t geplaatst in een eenzaam verbl\jf of
eene huishouding, waar het gebed verwaarloosd wordt; en
zoo uwe ziel toch wil opwassen, dan moet z\j leeren op te
groeijen te midden van vreemdelingen en spotternij. Gij moet
een man van beginsel blijven te midden van losbandigheid, en
een man van geloof te midden der grootste ontrouw. »Gy,
o God ! ziet mij I" moet geschreven staan in het sombere kan-
toorvertrek , en moet in schitterende letteren u voor oogen z\jn
te midden van het prachtige gaslicht in den winkel. Gij moet
de voorschriften van den Bijbel toepassen in de schouwplaat-
sen van bedrog en misleiding, en niet toestaan dat listige men-
schen u in uwen eenvoud bedriegen , of schurkachtige wezens
n van uwe gel^kmoedigheid berooven. Gij moet leeren heilig
en rein te blijven, hoewel gij in dagelyksche aanraking komt
met valschheid en boosheid; gij moet een £XOGH*s leven trachten
646 JAMES BAMILTOX,
te leiden; want zoo enogh nu leefde, zou h$ met God wan-
delen in de straten der groote steden/*
Twee dingen kannen onze Taderlandsche ascetische Schrij-
vers van HABOLTOK afzien, die hnn vaak ontbreken, namelgk:
levendigheid en kemigheid. Z\jne 8ti6htel\jke taal is niet zoo
dor en vervelend, niet zoo waterig en zoetsappig: alles is hQ
hem gekruid met beelden, anekdoten, en gezegden: de klip van
*t rigorisme vermydende, durft hy niettemin vr\)moedig waar-
heden uit te spreken, die hard z\jn voor *t vleesch. — Uit
het eerst b\|gebragte staal echter is 't, onzes inziens, blik-
baar, dat deze lectuur alleen onschadelijk en nuttig wezen
kan voor hen die met een oordeel des onderscheids lezen.
N^ 1 en 2 hebben w\j inzonderheid daarom bijeengevoegd,
wyi w\j over de uitvoering van beide door de Heeren db
BREUK SN SMITS, een paar woorden in *t midden wilden bren-
gen, en herhalingen wenschten te vermijden. Druk, papier,
en omslag roemen w)j zeer; maar — 't zij de schuld aan den
Vertaler, of aan den Corrector, of aan beide ligge — talryke,
in N^. 1 schier ontelbare, malen wordt er tegen de taalkun-
dige, in N». 2 ook tegen de historiële spelling gezondigd. Om
te toonen dat w\j niet te veel zeggen, laten we hier eene
kleine distellezing volgen. In N®. 1 — om nu maar van zin-
storende drukfeilen, als, bL 181: ndaar'\ voor: door; bl. 183:
nbehoorde*\ voor: behooren^ te zwegen — geAlcte; beiden; vol-
maaibste; wezenrïyk; middenpnnt; te verkrggen^; ronddoolen;
nogt/^ans; onbeperibste ; ten duidel^kste»; niet te loochent; ge-
grondere; meest duidel^kste; door de heilige doop; eenigzinfs;
voet des krui^; 'smen^cA zin; lAngzamelijke ; den gehuwden
zuster; w^'feling; opschor^^ing ; verzoendag; doeleinden^ ; zuur-
deezem; Trent^e; kruis^iging; te volbrengen^; eenensfber,enz.
In N^ 2: eenen proef; gew\jddfd; zuiderwind en zuidenwind;
noordenwind ; begeerten^ ; geëntto ; vrezen ; gezegden» ; ten laatste
dage; de winter begon te strengen^ enz.; nde EshoaT^ voor:
het dal Eehol; nde Sibmah*\ voor: de stad Sibma of Sibmah;
nA8zar*\ voor: Aseur; »Pön.ip(I) de EvangehsT ; nCoelozyfdf^
voor: Coeloeyrii; nTryphera*\ voor: Tryphena; n eutopieche**^
voor: litopieche. Inderdaad, de Heeren db breuk Elf SMirs
kunnen 't niet onredelijk vinden, dat wy hen verzoeken, om
in 't vervolg beter toezigt op de vruchten hunner pers te
doen houden. Ook begrijpen w^ maar niet, waarom de
PARADIJS-BEELDEK. 647
bladz^den der Inleiding van N®. 1 niet genommerd z\jn;
H geen voor wie er uit citeren wilde nog al lastig zou wezen.
V. p.
Dê stichtelijke meting dea Avondmaals, Een geschenk voor oude
en nieuwe Leden der Christelijke Oemeente. Vrij bewerkt naar
de derde Hoogduitsche uitgave van Br. L* 8. jaspis, door
H. VAN BEEKUU, Predikant te Stiens. Tweede druk* Ooed-
koope Volks-vitgave. Te Sneek, bij Van Druten en Bleeker.
1856. In postformaat. VIII en 208 bl. f x- 60.
In ons Vaderland vinden geene boeken een zoo gunstig ont-
haal als de Grodsdienstige , en dat bewast ons hoe zeer de
Godsdienst er op hoogen prgs wordt gesteld. »De stichtelyke
viering des Avondmaals'* van Dr. jaspis, door den werkza-
men vak bebkuh voor Nederlanders bewerkt, geefl daar een
nieuw getuigenis van. Binnen vijfjaren moest er een tweede
druk van verschynen , niettegenstaande zoo veel anders al over
dat onderwerp bestaat; onder anderen vooral het voortreffelgke
nEvangeliesch Avondmaalsboekje voor Frotestantsche Chris-
tenen**, van BEBNABDDS YEBWBT, dat duizeudon kennen en
waardeeren. Wy verboden er ons te meer over omdat de
strekking van het werkje zoo uitnemend bevorderd wordt door
den regt Evangelischen toon en geest die er in heerschen. —
Van de weinige aanmerkingen die w\j onder het lezen maak-
ten, willen wö echter ëëne, namelyk over het vierde kruis-
woord, niet terughouden. Van dit woord wordt te regt ge-
zegd dat JEZUS nElil EUl Lama Sabachianir uitriep met
Psalm xxn voor den geest, ten teeken niet van wantrouw
op den Vader, maar van het diepste smartgevoel, en verlan-
gen naar verlossing uit dien nood. Intusschen wordt ook door
den Schrijver, gelgk door vele anderen, niet aangemerkt dat
JEZUS, als de Joden Hem niet hadden toegeroepen: nHoud op,
laat ons zien of buas komtT waarschynlijk ook het verdere
gedeelte van dien Psalm, die met een klaagtoon begint, maar
met lof en uitboezeming van vertrouwen eindigt, zou hebben
uitgesproken. Dit verspreidt een treffend licht over de ge-
moedsgesteldheid van den gekruisten Heer.
Wij vestigen b\j vernieuwing de aandacht onzer geloofsge-
nooten op dit stichtel^ke boekje, hetwelk, door de goedkoopheid
648 Dr. L. JASPIS, de stightsl. viebing des avokdmaals.
der uitgave, voor ieder verkrijgbaar is. Dat het tot een ge-
schenk bg de eerste Avondmaalsviering geschikt is, zal wel
niet herinnerd behoeven te worden.
Mogt dit werkje eens ten derden male worden gedrakt, dan
zon er niet oneigenaardig aan toegevoegd kunhen worden eene
beknopte populaire geschiedenis van de verschillende w$zen
waarop het H. Avondmaal in den loop der eenwen is gevierd*
Z(j zou het stichtelijke der Avondmaalsviering, zoo als die
tegenwoordig plaats heeft, te duidelijker doen uitkomen. —
Den geleerden van bebkum achten wg om haar te leveren,
boven velen geschikt*
Feestwoord ter Gedachtemsüiering zijner viff -en- twirUtg^ jarige
Evangeliedienst; uitgesproken te Hoogezand, den b''*^ Augu^us
1855. Naar aanleiding van 2 Kor. iv: 1. Door J. sixmNGHB
DAMSTé, P.Z., Predikant te Hoogezand. Uitgegeven ten voor^
deele eener op te rigten Bewaarschool te Hoogezand. Te Oro^
mngen^ bij M. Smit. 1855. In gr. 8vo. 27 bl. ƒ :-30.
Dat z^ die van de feestviering van hunnen Herder en Leeraar
getuigen zijn geweest, het toen door hem gesprokene gaarne
nog eens zouden lezen, ligt in den aard der zaak. Immers
de Leeraar heeft de baan die achter hem ligt, en waarop hy
een terugblik werpt, niet Alleen, maar gezamenlijk met de
Gremeente bewandeld. Z\jne gedachtenisviering is, in zekeren
zin, zelüai gedachtenisviering voor alle de Gemeenten in wier
midden hij 't Evangelie gepredikt heeft. Voor anderen echter
hebben zulke gedachtenis-redenen weinig of geene waarde.
Zy worden door anderen dan de leden van zulke Gemeenten
zelden gekocht, en dit ontslaat ons ook van de taak om over
dit nFeestwoord*' breedvoerig te handelen. W\j mogen echter
den lof er niet aan onthouden, dat het getuigt van een echt
Christel\jken zin , van hooge ingenomenheid met de Evangelie-
bediening, en van een zelfstandig ernstig onderzoek.
Het Huis des Vaders. Door thomas wallage. Uit het En-
gelsch. Te Amsterdam^ bij W. H. Eirberger. 1855. Inl2mo.
U bl. f :^ 30.
Boven vele grooto en kleinere piëtistische schriften »uit hot
THOUAS WALLAGE, BET BUIS DES VADEBS. 649
Engelsch*\ mant het voor ons liggende nit. Het mystieke en
exclusieve, dat zoo zeer strydt tegen de duidelijke en gezonde
leer des Evangelies, wordt hier niet gevonden. De Schrijver
zegt: dat h^j niet een kleingeestig, partijdig, of uitsluitend ge-
voelen voorstaat; maar zich verheffen wil boven een onschrift-
matigen geest, een geest, zoo geheel in tegenspraak met het
Christendom, — en hg toont zich aan die belijdenis getrouw.
W\j hebben dit gemoedelijk, regt stichteligk boekje met veel
genoegen gelezen, en bevelen het, als een goede wegw^'zer
naar het Huis des Vaders, met ingenomenheid aan.
Oescktedenis der Boomache Kerk. Naar het EngeUch van Dr.
JOBK DOWLING, door D. BUDDiNG. Berde en laaiate JDeel^
3' en 4' Aflevering. Te Dordrecht, hij H. B. van Elk. 1856.
In roijaaX 8ro., met platen; per Aflevering, bij inteeh, f ;-65.
Deze beide Afleveringen, behelzende het achtste Boek, met het
opschrift: nHet Pausdom dronken van het bloed der Heiligen",
en een gedeelte van het negende Boek, over: »Het Pausdom
in zynen suffenden ouderdom**, vertoonen ons Bome in woede
oprijzende tegen den afval van hare leer en instellingen die
zich vóör en inzonderheid nk lutbeb openbaarde, en vuur en
zwaard aanwendende tot verdelging harer tegenstanders.
DowLma bew^'st eerst met uittreksels uit de decreten der al-
gemeene Concillën , en nit de geschriften van tbomas aquinas,
bellabhsojs, en andere in de Boomsche Kerk gezag hebbende
Grodgeleerden , dat de vervolging om het geloof niet partieel,
noch uit den draag der omstandigheden geboren, maar een
leerstelsel dier Kerk is; en beschouwt vervolgens het lijden
der Protestanten in Engeland onder de bloeddorstige haria:
den marteldood van den tachtigjarigen latimer, van ridley,
wiens sterven langdurig en afgrijsel^k was, en van cranmer,
die zijne vroegere zwakheid door het hartgrondigst berouw en
den heldhaftigsten moed op den brandstapel vergoedde. Hierop
treedt de Spaansche Inquisitie met hare duistere en verpes-
tende kerkerholen, helsche p^nbanken, en wreedeauto-da-fé's
te voorschijjn. Welsprekend is de invoering van eene jonge
dochter, uit de armen harer ouders gerukt, in het akelig hol
geknield liggende, voor de regtbank harer beulen gevoerd, en,
na het ondergaan van de gruwzaamste folteringen, in de
650 Dr. JOHS DOWLING^
gevangenis teraggealeept, om daar, van allen verlaten ^ te be-
zw\jken. Vervullen de onmenschelijke slagtingen onder de
Waldenzen in Calabrië en Piemont aangerigt, de Bartholomeüs-
nacht en de dragonnades in Frankrijk de ziel met verontwaar-
diging en droefheid tevens; met welgevallen rust het oog op
de werkdadige deelneming in Protestantsche landen aan de
slagtoffers der vervolging bewezen; op de geldelijke bijdragen hun
toegezonden, en op de gastvrije ontvangst den vlugtelingen
ook in Nederland te beurt gevallen.
Het negende Boek beschouwt de grondbeginselen en werk-
zaamheden der Jezaïten, en de voortdurende verdrukkingen
der Protestanten in Frankrijk, die eerst met de verdrijving
der Jezuïten een einde namen , hoewel de zucht tot vervol-
ging in de Eoomsche geestel^'kheid niet was uitgedoofd, bl^*-
kens hare nog in 1770 en 1772 tegen de zamenkomsten der
Hervormden ingeleverde adressen.
Gaat het onzen lezers, gel\jk het ons ging b\j het verhaal
van die uitgezochte barbaarschheden, door menschen aan hunne
natuurgenooten , door Christenen aan hunne mede-Christenen
uitgeoefend, dan wordt hun het vertrek waarin z$ zitten, soms
te eng, en zoeken z^* daar buiten in de vrye lucht verade-
ming, en r^'st, nog meer dan over de vervolgingen-zelve, een
gloed van heiligen toorn in hen op over de jammerlijke drog-
redenen, waarmede de zich alleen zaligmakend noemende Kerk,
met verdraaiing van de klare uitspraken van het Evangelie,
hare kannibalenwoede tegen onschuldigen en weerloozen tracht
te verdedigen. Maar de tgden zijn veranderd I De eeuw der
vervolging is voorbij! — Ja, wel! adres aan de madiai's on
CACCHETTi's, cn aan de nog te Rome bestaande, hoewel in
het verborgen uitgeoefende Inquisitie (ciocoi en di saxciis
weten, er van te spreken). In andere landen is het geloo&-
onderzoek aan de Pauselijke Prelaten opgedragen; terw\jl het
werk van dexs, waarin het kettermoorden verdedigd wordt,
nog het Handboek der seminaristen is.
Wat is hiertegen te doen? Waakzaamheid, nimmer slui-
merende waakzaamheid (Rome sluimert nooit) ter handhaving
van onze Godsdienstige voorregten, en vurige gebeden gepaard
aan onvermoeide pogingen om, vooral door de verspreiding
der H. Schrift, licht te ontsteken in de donkerheid. Zullen
deze middelen doel treffen ? Wy hopen en vertrouwen dat de
OE8CBIBDENIS DEB ROOMSCBB KEBK. 651
t^d eenmaal — moge het spoedig z^'n! — zal komen, waarin
Inquisitie en geloofsdwang tot de geschiedenis znllen behooren,
en de vroegere verdrukkers, van den geest des waren Evan-
geliums doordrongen, met smart op de verloopen dagen terug-
ziende, znllen zeggen: konden onze tranen die bloedvlekken
onzer Kerk nitwisschenl
Verslagen en MededeeUngen der KomnkUjhe Akademie van Weten-
schappen* Afdeeling Natuurkunde. Vierde DeeL Jaargang
1856. Met platen* Te Amsterdam^ hij C. G. van der Post.
In 8w. 416 W. ƒ 8 - 60.
De Koninkl^ke Akademie van Wetenschappen zet hare werk-
zaamheden geregeld voort, en maakt die, gel^k bekend is,
wereldkundig door het uitgeven van deze nVerslagen en Mede-
deelingen*'. De stukken in dit Vierde Deel geplaatst, betreffen
de Afdeeling «Natuurkunde", en zijn meest allei^ van zuiver
wetenschappelijken aard. Aan het beoordeelen van een werk
zoo rijk en verscheiden van stoffen mogen wij niet denken; —
wij kunnen niet anders doen, dan onze lezers opmerkzaam
maken op den belangr^ken inhoud ook van dit Vierde Deel;
die voldoende gestaafd is, wanneer wij de namen opgeven der
Leden die er toe hebben bijgedragen.
Men vindt hier, na de processen-verbaal der gewone Ver-
gaderingen van den 80»«« JunQ 1855 tot den 29»*« Maart
1856, een uitvoerig verslag van de Heeren j. a. c. oudemans
en F. j. STAMKABT Omtrent een voorstel van den Heer J.
kerkhoven: nOver de Tijdregeling in de verschillende plaat-
sen van Nederland'*, en wijders Verhandelingen van de Heeren
W. B. de VBIESE, J. bosscha, 6. H. DE VBIESE, O. M. VAN DEB
8ANDE LAGOSTE, B. LOBATTO, H. J. HALBEBTSMA, B. S. H. VAN
DEB WILU6EN, D. HIEBENS DB HAAN, en J. BADON 6HTBEN,
over verschillende wis- en natuurkundige onderwerpen; als-
mede een brief van den Heer hasskabl aan den Secretaris
van de Afdeeling Natuurkunde, van botanischén aard. De
uitvoerige opgave der boekgeschenken en ingekomen boekwer-
ken is zeer belangrijk; ook uit een letterkundig oogpunt. De
uitvoering is net en zorgvuldig. W^ hopen en wenschen dat
dit en de overige werken der Koninklijke Akademie onder
652 VSBSLA.aEN EN MEDEDEELINGEN , ENZ.
ons wetenscbappel^'k publiek vele lezers mogen vinden, opdat
de stukken welke z\j openbaar maakt, al bet nut mogen
stichten dat zij met bunne uitgave beoogt.
De Orde der Advocaten in Nederland ^ hare regten en pUgten^
naar aanleiding van het BegUment van orde en diedpUne^ ge^
echetat door Mr, w. f. otten, Advocaai en Plaatsvervangend
Kanionregter te Amsterdam. Te uim^^^dom, ^' J.H. Grebbard
en Comp. 1855. In hl. Qvo. VIII en 88 bl. f i- 75.
Het Reglement van orde en discipline voor de Advocaten
is eigenlijk een aanbangsel der Wet op de Begteriyke Orga-
nisatie. Gelyk de leden der Regterlijke Magt niet opbouden
door bunne betrekking als zoodanig tot den stand der Advo-
caten te bebooren, zoo maakt in zekeren zin de Orde der
Advocaten een deel uit van de Begterl^ke Magt. In de za-
menstelling van zoodanig Reglement, b^j de invoering der
nieuwe Wetgeving, is men bier te lande niet zeer gelukkig
geweest. Het Reglement van 14 September 1838 werd reeds
b$ Koninklijk Besluit van 5 December 1844 gewyzigd; en,
ofiicboon veel minder gebrekkig dan bet vroegere, laat bet
tocb nog veel te wenscben over. Het is niet waarscb^jnlgk dat
bet Reglement zal berzien worden vóór dat de te verwacbten
nieuwe Regterl^'ke Organisatie zal z\jn tot stand gekomen — en
wanneer zal dit gescbieden ? ! — docb daarna mag de berziening
ook niet acbterblyven.
De gebreken van bet bestaande Reglement z^n reeds Ineer-
malen aangewezen, soms zelfs met groote overdrQving, en
ëëne der verdiensten van bet bier aangekondigde boekjen is:
dat de Scbryver niet aarzelt *t voor bet Reglement op te
nemen, waar bet, zgns inziens, ten onregte werd gegispt.
Het doel des S. was ecbter niet boofdzakel\jk, bet Regle-
ment te beoordeelen: veeleer wilde by bescbouwingen geven
omtrent de regten en pligten der Advocaten, de vereiscbten
om als zoodanig te worden toegelaten, de beëediging, enz.
By ieder onderdeel van zijn onderwerp brengt bg intusscben bet
Reglement te berde, onderzoekt bet bestaande, en deelt mede
wat, naar z^n oordeel, in zoodanig stuk beboorde te worden
opgenomea of acbterwege gelaten. Hy gaat daarbij ook met
Mr. W. F. OTTE27, DE OXU)B DEB ADVOCATEK, EXZ. 653
de geschiedenis en met de litteratnnr van het onderwerp ge-
trouw te rade.
Men zal, ook dan waar men soms van den S. mogt ver-
schillen, het boekje met genoegen doorlezen: het bevat menig
behartigenswaardigen wenk; maar, om volledig te zyn, zou er
nog veel aan ontbreken.
Enkele taalfouten willen w\j lieftt aan gebrekkige correctie
toeschrijven.
Het Ontwerp van Wet tot regeling van de zamensteUing der Beg^
terUjke Magt en het beleid der Justitie^ uit een praktisch oog^
punt beschouwd door den bril van een Kantonregter, Te Am^
sterdam^ bij J. H. Grebhard en Comp. 1856. In gr. 8vo.
36 bl. ƒ : - 40.
De Kantonregter heeft zich niet gemengd in de groote strijd-
vragen die het ontwerp van den afgetreden Minister DomcBB
GUBTiüS heeft uitgelokt, maar h\j heeft eenvoudig die bepalin-
gen uit het ontwerp uitgekipt, welke de kantongeregten be-
treffen, heeft die door z\jn bril naauwkeurig bekeken, en
daarop enkele praktische aanmerkingen medegedeeld. De S. is
(het laat zich gereedemk bevroeden) een voorstander van het
beginsel: dat de Kantonregters niet voor viyf jaren, maar voor
het leven moesten z\jn aangesteld. Wij zouden den wensch
allezins billeken, indien het getal, de aanstelling, werkkring
en bezoldiging alle noodige waarborgen opleverden, dat alleen
zeer verdienstelUke regtsgeleerden , tevens regtschapen man-
nen, tot die gewigtige en nog voor groote uitbreiding van
bevoegdheid vatbare betrekking werden geroepen. Zoo als
de zaken nu staan, ware *t misschien veel eerder wensche-
lyk, dat de v^jQarige censuur wat strenger wierd toegepast.
Indien de Begterl^ke Organisatie eens weder aan de orde
komt, zal men echter dit vlugschrift in menig opzigt met
vrucht kunnen raadplegen.
De Belastingen in Nederland* Te Deventer ^ bij A. ter Gunne.
1855. In gr. Svo. VIII en 121 hL f l- 25.
Wie in een Icort bestek eene tamelijk grondige en genoeg-
654 BE BELASTIXGBN
zaam volledige beoordeeling lezen wil van ong gebeele Rijks-
belastingstelsel, neme gerust dit boekje ter ha&d, en b\j zal
het niet onvoldaan ter zyde leggen. Wat mëër is: h^j zal,
bovendien, menig nuttige en toch eenvoudige les in de staats-
huishoudkunde en het belastingstelsel hebben opgedaan, en is
misschien nog in z\jne goede meening omtrent eene inkomsten-
belasting bevestigd, of heeft een stap gedaan om er mede te
worden verzoend.
De Schr^ver heeft gemeend z\}n naam te moeten verzwe-
gen, maar heeft juist daarom zich verpligt gerekend, bronnen
en autoriteiten by te brengen voor hetgeen hy zegt, en in
dien geest is anonymiteit welligt eene dubbele verdienste. H|j
kenmerkt zich overigens als een liberaal man, maar daarom
toch geen vriend of volgeling van bousseaü en voltaieb, van
Socialisten, Communisten, of andere leel^ke ieten.
In eene Inleiding bespreekt h|ï de regtmatigheid van,
en de staatszorg voor den eigendom. Als de twee voor-
naamste grondslagen voor een goed belastingstelsel noemt hg:
1\ dat gelet zy op de eischen der billgkheid; en 2<^. dat zg
't minst de algemeene welvaart benadeelen. In beide opzigten
laat, volgens den S. (met wien Referent hierin gaarne instemt),
het Nederlandsch belastingstelsel veel te wenschen over. Er
is hier te lande geene genoegzame evenredigheid bij *t opleg-
gen van belasting in acht genomen: sommigen z^n buitenspo-
rig hoog, anderen te weinig belast; groote huisgezinnen beta-
len, b\| gelijke inkomsten, veel meer belasting dan kleinere.
Bovendien' brengen onderscheidene belastingen nadeelige be-
lemmering te weeg in de vrijheid van arbeid en vrye rui-
Ung (bl. 18, 21).
De S. gaat daarop alle de b^ zondere soorten van belasting
na: noemt de voordeden, maar ook de nadeelen op; keurt ze,
gew^zigd of ongewijzigd, in beginsel of toepassing goed of
af, en gaat bij alles met de beste meesters te rade. Wy
zullen hem geenszins op den voet volgen, maar sporen liever
tot de lezing en overweging van het behandelde aan. Enkele
aanmerkingen mogen w\) niet achterhouden. Zoo missen wij,
b. V., een krachtigen aandrang op de herziening van het ka-
daster en de berekening van het kadastraal inkomen, inzon-
derheid als maatstaf voor de personele belasting. £g de be-
trekkelgke goedkeuring van acc\jns-hefHng op andere dan eerste
IX XBDEBLAXD. G55
levensbehoeilen,. missen w\) de opgave der voorwerpen waarop
die accynsen zouden knnnen worden gevestigd, met aanwij-
zing van de uitvoerbaarheid hier te lande. In verband met
de aanpr^zing eener verhoogde belasting op wQn en gediste-
leerd, moest over kunstw^n gesproken zijn. Onze meening
omtrent accijnsen op zeep, bier en az\jn zou min gnnstig z^n
dan die van den S. BQ den steenkolen-accijns heeft de S. de
groote verlokking tot fraudes uit het oog verloren. Ten op-
zigte van de registratie-regten hadden wg de beoordeeling
wenschen te vinden van het stelsel van eenvormig registratie-
regt als middel ter bevordering der zekerheid van dagteeke-
ning. B\j den lof aan het successie-regt toegezwaaid, vergeet
de S. de onnatuurlijke verhooging der buitenlandsche effecten.
Eindel^k, wat de staats-loterQ betreft, is h^' blgkbaar niet
op de hoogte van hetgeen daarover in de laatste jaren is
verhandeld.
Deze aanmerkingen echter zijjn gering, b\j vergelijking van
het vele goede dat w$ in de beschouwingen en oordeelvellin-
gen des Schr^vers mogten aantreffen. De afschafïïng der tonne-
gelden en van den B|jks-gemaaUaccgns bevestigen reeds de
juistheid van zyne opmerkingen omtrent de gebreken van die
hefEngen.
Nadat de S. zijne kritiek van het belasting-stelsel tot op
bl. 82 heeft voortgezet, en de noodzakelijkheid eener stelsel-
matige verandering heeft betoogd, gaat h\j (bl. 88) over om
eene inkomsten-belasting te bespreken, als, naar z^'n gevoe-
len, het beste middel om de meest nadeelige belasting-soorten
in massa te vervangen. Beeds op bl. vu en 19 had hij zich
als voorstander van die belasting doen kennen. Nu w\jst h^j
aan: dat z\j in beginsel het best beantwoordt aan de regel»
voor belasting-hefBng door adam smith voorgesteld; h\j be-
roept zich op het voorbeeld van Frankfort a/M. en van En-
geland voor de uitvoerbaarheid van zulk eene belasting; h^
tracht verschillende bezwaren tegen die belasting geopperd op
te lossen, als daar z^n: de vrees voor oneerlijke opgaven, be-
kendheid van ieders fortuin, ongenoegzame opbrengst, enz.;
hij behandelt de vraag omtrent proportionele en tevens pro-
gressieve hefïïng: geeft een tarief voor zoodanige hefïïng op,
waarbg ook de grootte der huisgezinnen is in acht genomen;
en verwacht van zoodanige nieuwe Rijks-belasting, waarop
656 DE BELASTINGEN IK HEDEBULND.
de gemeenten opcenten zouden kannen heffen, de beste vnicb-
ten (bl. 116).
O&cboon Bef. geneigd is met den S. in te stemmen omtrent
het wenschel^'ke eener inkomsten-belasting, ter venranging
van andere algemeene opbrengsten, meent hg echter dat nog
niet alle bezwaren door den S. zyn opgelost. Zoo moet, b. v.,
bepaald worden wat als inkomen moet worden aangemerkt,
welke lasten mogen worden afgetrokken om het netto- yan het
brato-inkomen te onderscheiden, enz. Bef. kan niet toegeven
dat men alle soorten yan inkomsten, hetzy die als rente yan
kapitaal, of a fond perdu genoten worden, voor de belasting
gelyk zon moeten stellen. Ook meent hy dat het beter ware
de belasting op eene kleine schaal, voor een gering bedrag,
in te voeren, om eerst later, wanneer de ondervinding en de
gewoonte eenen gnnstigen invloed hadden te weeg gebragt, de
heffing, ter vervanging van meerdere schadelyke belastingen,
uit te breiden. Eindel^'k meent Bef. dat het beroep op ge*
achte Schr^'vers of andere voorstanders van inkomsten-belas-
ting, op bl. 111 gedaan, nog voor aanzienlijke nitbreiding
vatbaar is; gel^k trouwens het onderwerp door den S. vol-
strekt niet is uitgeput, maar alleen in de hoofdtrekken is
geschetst.
Mogten de Begering en de Staten-Greneraal eerlang de her-
ziening van het belasting-stelsel eens ter hand nemen, z\j zul-
len dan met vrucht dit werkjen en de daarin aangehaalde
Schrijvers kunnen raadplegen.
Nieuw Belaeiing-Ontwerp voor de Gemeente Amsterdam^ in he-
trekking tot het werlje: Met Aequivalent, enz. Door Mr. o.
j. A. FABEB, Advocaat te Amsterdam, Ten voordeele van de
Amsterdamsche Spaarbank, Te Amsterdam^ bij J. H. Gebhard
en Comp. 1856. In gr. Bvo. 24 M. ƒ : - 40.
In dit geschrift vinden w\j eenige wenken over belasting-
stelsel en belasting-heffing, inzonderheid voor de gemeenten*
Ofischoon dan ook het hoofddoel, de beoordeeling van het ont-
werp eener plaatselgke belasting voor Amsterdam , dit geschrift
onder de voorbijgaande, ephemerische litteratuur moge doen
rangschikken, willen wij ons aan het verzoek om aankondiging
Mr. G. J. a: FABEB, XIEüW BELASTIKCT^OKTWEBP, exz. 657
in dit T^'dschrift niet onttrekken, maar vestigen er de aan-
dacht op van de gemeente-raden in het algemeen. W|] moeten
er echter b^'voegen: dat w|] in den regel niet met den S. in-
stemmen, en aan de juistheid zijner berekeningen voor Am-
sterdam meenen te mogen twyfelen. Men beschoawe dos deze
aankondiging niet jnist als eene aanbeveling.
Het Idiotisme en de Idioten- SeJiooU Eene eerste proeve op een
fdeuw veld van Geneeskundige Opvoeding en Christelijke Phi"
lanthropie, door c. B. van koetsveld. Eerste Stuk. Het
Idiotisme. Te Schoonhoven^ bij S. E. van Nooten. 1856. In
gr. 8vo. IV en 80 bl. ƒ : - 90.
Hoewel men ten allen tyde, vooral in sommige valleijen der
Zwitsersche Alpen , voorbeelden van kinderen , of ook tot rij-
peren leeftijd gekomen menschen, heeft aangetroffen, die, ten
gevolge van eene aangeboren, of in den allereersten leeft^d
plaats gehad hebbende, gebrekkige ontwikkeling der organen «
aan baitengewone stompheid en onvatbaarheid van den geest
onderhevig, en daardoor van het maatschappelijk leven als
uitgesloten waren, zoo zijn er echter naauwel^jks zeventig
jaren verloopen sedert aan die ongelukkige voorwerpen eenige
wetenschappelijke belangstelling is te beurt gevallen. Deze
dagteekent, namel^'k, van het jaar 1784, toen de beroemde
Zwitsersche Natuuronderzoeker hobace benedict de saüssübe
zijne Voyages dans les Alpes^ en zijne daarin medegedeelde
berigten over het Cretinisme en Idiotisme heeft uitgegeven.
Belangrijk vooral waren de uitkomsten, waartoe de genoemde
Natuurkundige van Genève door zijn onderzoek gebragt werd,
aangaande het verband, waarin het zeldzamer of veelvuldiger
voorkomen van zoodanige ongelukkigen staat met de elevatie
van den grond , dat is : met de meerdere of mindere hoogte van
het tot woonplaats verstrekkend terrein boven de oppervlakte
der zee. Nadat een groot man op die w^jze den eersten aan-
stoot gegeven had, bleek het weldra, dat dit onderwerp, uit
een wetenschappel\jk, physiologisch en w^jsgeerig oogpunt be-
schouwd, nog voor velerlei onderzoek vatbaar was. Hieraan
heeft het dan ook, op het einde der vorige, en sedert het be-
gin der tegenwoordige eeuw geenszins ontbroken, en de nieuwere
bobkbbsch. 1856. n". XIV. 47
658 C. E. VAN K03TSVELD,
litteratanr is r\jk aan monograpbieën die zoo wel het Idiotisme
ah het zoogenaamd Cretinisme tot onderwerp hebben. Grel^k
dit niemand bevreemden kan, daar de menscb, ook in z\jnen
meest gebrekkigen en verbasterden toestand , een waardig voor-
werp van onderzoek en nataurstndie blyfl, zoo wordt onae
bewondering vooral opgewekt door de gelukkige oitkomsten
die men verkregen heeft, sedert het onderwerp ook nit een
philanthropisch , paedagogisch en praktisch-geneeskandig oog-
punt is beschouwd en bearbeid geworden. Naauwelijks zgn er,
namelijk, zestien k achttien jaren verloopen, sints men voor
het eerst ontdekte dat die ongelukkigen , van zich«zelven on-
bewuste, stompzinnige en voor alle uitwendige, op het ver-
Btandemk en zedelyk leven inwerkende, invloeden ontoegan-
kelijk schijnende wezens niettemin dikwijls voor ontwikkeling,
opvoeding en verstandel^'ke vorming vatbaar z\jn. Die ge-
wigtige ontdekking, waarvan natuurl^kerw^jze een nieuw t^d-
vak in de geschiedenis van het Idiotisme dagteekent, moet
aan seoüin in Frankrijk en Doctor ougoe^tbübl in Zwitser-
land toegekend worden. Eerstgenoemde Geneesheer, die onder
rrABD*s en bsqüibol's leiding, de studie der krankzinnigheid
als eene specialiteit beoefend, en zich de behandeling der daar»
aan onderhevige lijders tot zijnen bepaalden werkkring ge-
kozen had, beproefde in het jaar 1638, om een van de in
Bicètre geplaatste idiote kinderen in afeonderl^ke behandeling
te nemen, ten einde niet alleen den physieken toestand van
dat kind te verbeteren, maar ook, zoo mogelgk,zijn verstands-
en gemoedsleven te doen ontwaken. De uitkomst overtrof ajne
verwachting, en de gunstige door hem verkregen resultaten
werden, wat dit b\j zondere geval betrof, door esquirol en
6 DERSENT, als éersto Greneesheeren van genoemd krankzin-
nigen-gesticht, en later, aangaande vele andere door hem be-
handelde gevallen, door obfila. en andere bevoegde beoordee-
laars bevestigd. Zoo verklaarde, b. v., eene tot onderzoek
van SEOüiN*s methode benoemde Commissie, waarvan obfiul
rapporteur was, in 1841, aan den Raad van Bestuur der Pa-
r^sche hospitalen, dat het dezen man gelukt was b^ idiote
kinderen gevoel voor orde en regelmaat op te wekken, hen
aan tucht en arbeid te gewennen, hen in lezen, schrijven en
rekenen te oefenen, door ligchaams-oefeningen hunne gezond-
heid te verbeteren, en door eene gepaste en naar hunnen
bijzonderen toestand berekende opvoeding, de vermogens van
HET IDIOTISME EN DE IDIOTE!?- SCHOOL. G59
hunnen geest te ontwikkelen. Even vleijend was het verslag
van SEBBE8, FLOUBSNS en PABISET, hij de Fransche Akademie
van Wetenschappen, in Decemher 1843 nitgehragt, over eene
door SEGUIH over z\jnc leerwijze ingeleverd^ Verhandeling.
Terwijl dit in Frankr^ks hoofdstad geschiedde, werden geene
minder \jverige pogingen tot verbetering van het ongelukkig
lot der idioten door Doctor GUGGEimüHL aangewend, wien
het gelukken mogt om, geholpen door geldel^ke ook uit het
buitenland verkregen ondersteuning, op den, ter hoogte van
drie-duizend voet gelegen Abendberg b\) Interlaken, in het
Kanton Bern, eene stichting in het leven te roepen, opzette-
lyk voor de verpleging en opvoeding van idioten bestemd.
Die twee luisterryke door SEGüHff en güggekbühl gegeven
voorbeelden hebben later ook elders tot navolging opgewekt,
vooral nadat het gebleken was, dat de ongelukkigen, waar-
over hier sprake is, niet in eenige Kantons van Zwitserland
te huis behooren, maar in alle landen van Europa worden
aangetroffen. Nadat dus de uitvoerbaarheid eener opvoeding
van idioten gebleken was, werd z\j door cbommeldtck in Bel-
gië, en door saegbbt te Berlijn ingevoerd, terwi^'1 ook En-
geland geenszins is achtergebleven, maar reeds twee tot dat
zelfde doel bestemde inrigtingen bezit. Vermoedelijk zijn er
thans reeds, in de verschillende Europesche Staten, meer in-
rigtingen van dien aard tot stand gekomen, en bovenal vér-
heugen w\| ons, dat ook ons Vaderland in de, sedert 14 Mei
1855 te 's Gravenhage opgerigte Idioten-school een opvoedings-
gesticht bezit, dat onder de philanthropische inrigtingen eene
eervolle plaats bekleedt. Aan de bevordering van het doel dezer
inrigting, hetwelk niets minder is, dan om kinderen, die, door
hoogst beperkte en gebrekkig ontwikkelde geestvermogens, voor
het gewone, zelfb lagere onderwas ongeschikt zyn , op te voeden
en te onderwazen, is het bovenstaande geschrift van den be-
gaafden VAic KOETSVELD gew\jd, CU w$ hopcu daarop nader
terug te komen, zoodra wij, behalve het thans voor ons lig-
gende eerste Stuk, ook de volgende zullen ontvangen hebben.
Voorloopig betuigen wg den Eerwaarden Schrijver, aan wien
de 'sGravenhaagsche Idioten-school voomamel\jk haar bestaan
verschuldigd is, onzen warmen dank, ook voor deze zijne \|verige
en welgemeende pogingen, waaraan een rijke zegen moge te beurt
vallen !
47*
660 W. A. ELBEBSt
Wegmjzer hij het Onderwij a der Algemeene Geschiedenis ^ ten
behoeve van diegenen^ welke zich tot eenig examen willen voor^
bereiden^ door w. a. elbers, Onderwijzer te Leyden. Te
Letfden, bij P. Engelfl. 1854. In hl 8w. 111 W. ƒ :-75.
Wie verlost odb onderwijs, onzen boekhandel metëën, van
noodelooze en van gebrekkige vertalingen ? E^j zal ons school-
wezen dienst doen, onze intellectuele kracht versterken, en
der nijverheid voordeel aanbrengen.
Vóór v^flig, zestig jaren was er, in onze taal, volslagen
gebrek aan eene Algemeene Geschiedenis voor de scholen.
Toen was 't een verdienstelyk werk, zoo ons wèl voorstaat,
van de Maatschapp^ : Tot Nut van *t Algemeen , *t Kort Begrip
van GüRAS en sghböokh uit het Hoogduitsch te doen over-
brengen. Maar thans? Wy hebben zelve een aantal leerboe-
ken en leerboekjes der Geschiedenis; er zijn er onder, die met
studie en zorg zgn bewerkt. Waartoe dan nu dat rusteloos
vertalen? Hierb^ komt dit. Dat de wetenschap algemeen is,
boven den invloed van ieder bijzonder volk en land, is niet
onbepaald waar; vooral is *t zeker, dat iedere landaard z\jn
opkomend geslacht *t best naar eigene voorstelling en onder
eigene leiding de beginsels leert. Voor *t onderwas zelf ia
ook de eerste behoefte niet, dat er een groote voorraad van
leerboeken wordt gevonden, maar dat er goede z\jn, en de
onderwyzer geheel te huis is in die welke h\j gebruikt. Wat
den boekhandel betreft, hij heeft meer voordeel van ëëne goede
kopy, dan van tien die niet, of zeer traag, van de hand
gaan. De schrale daghuur, die de bewerkers of om werkers aan
onze tallooze vertalingen verdienen, kan tegen genoemde na»
deelen niet opwegen. Verschijnt er buiten 'slands iets wezen-
l\jk voortrefiel^jks , niemand , in weerwil der aangevoerde gron-
den, zal 't afkeuren, dat wy, door eene zorgvuldige verta-
ling, er ons mede verrijken. De vruchten des aardrgks zijn
voor allen: de voortreffelijke werken van 'smenschen geest
nog veel meer ; wat land of taal ze moge voortbrengen*
Ook 't aangekondigde werkje is eene vertaling, doch eene
vermomde, eene zoogenaamde navolging: de nLeiifaden^ van
Dr. stUve is meerendeels tot rigtsnoer genomen. Vertaling of na-
volging, dezen » Wegwijzer" moest men in zijn land hebben gelaten.
WXGWUZEB, ENZ. 661
Reeds de titel geeft stof tot gegronde bedenkingen. nWegwijzer
lij het onderwijs: *i boekje is dusvoormeesters, voor docenten,
geschreven? Neen, er volgt: «ten behoeve van hen, die zich
tot eenig examen willen voorbereiden*', 't Is alzoo voor leerlingen,
't Eerste wederspreekt het tweede. En dan : » die zich tot eenig
examen willen voorbereiden": om toegelaten te worden, öf tot
een gymnasium, 6f als onderwijzer van den laagsten tot den
hoogsten rang, aan de school te Breda, te Delft, öf als can-
didaat, öf als doctor in de letteren? 't Werkje is derhalve eene
soort van revaUnta op 't gebied der kennis, berekend voor a2^
behoeften?! Dan, wij willen ons tot het werkje zelf bepalen,
en: moeten 't afkeuren. Voor de gronden dezer afkeuring
geven we de volgende plaatsen tot eene proeve. Ze zijn niet
genomen zóó als 't boekje open viel: maar 't is een gedeelte
van 't geen , b\j een aandachtig doorbladeren, öf om de histo-
rie, öf, vooral, om de taal, onze aandacht trok. Wordt de
l\jst van verkeerdheden en misslagen wat lang naar den om-
vang van 't stukje: niet tusschen de kleinte van 't geschrift
en de breedte dier lijst, maar tusschen deze en degrootezaak
van 't onderwijs moet men de evenredigheid zoeken. Wat
baten de beste wetten voor 't schoolwezen, zoo men geene
zorg aan de leerboeken besteedt?
iHLEiDixa. »De Mahometanen [lees : Mahomedanen] rekenen
af van de Hedschra*\ enz.
Wij rekenen af, de Mahomedanen rekenen af, wil zeggen:
w|j, zij, vereffenen onze rekeningen. De bedoeling is: de M.
rekenen van de Hedschra af. Beter: beginnen hunne jaartel-
ling met, enz.
BI. 8. «Kunsten en ny verheid. De catacomben, pyramiden,
obelisken, tempels, kanalen, enz. — Het volk ingedeeld in
kasten: priesters, krggslieden, landbouwers, handwerkslieden,
herders. — De priesters waren de grondleggers van Egypte's
beschaving en nijverheid: Hiërogli/phenschrift'*
In deze geheele afdeeling van kunsten en nif verheid ^ komt
geen enkel vak van nijverheid voor. — Aan de catacomben
de eerste plaats onder Aegypte's merkwaardigheden toe te
wijzen, hiervoor is geen redel\jke grond. — 't Green men in
een overzigt als dit vindt, moet stellig en bepaald wezen: over
't getal der casten zijn de Ouden 't niet eens: vyf, maar ook
drie, zes en zeven.
€62 W. A. ELBEBS,
De kanst van 't balsemen der l^ken — en dit was inder-
daad een tak van ny verheid in Aegjpte — honne momiën,
hanne weverijen, enz. z\jn vergeten.
Aid. nog eens «Kunsten en Wetenscliappen. Dê MeethunA
door de overstroomingen van den Nijl veroorzaakt. Bêhemng
van het zonnejaar. Sterrehunde. SterretvigchelanJ.*'
))De meetkunst, veroorzaakt door overstrooming", is geene
redelijke taal. Bekening van 't zonnejaar is dit evenmin. Be-
rekening van 't zonnejaar, of ^^'d^rekening volgens 't zonne-
jaar, schijnt bedoeld. Sterrewigchelary is ouder dan de sterre-
kunde: de orde moet dus omgekeerd worden.
BI. 4. nLater trachten de Egyptenaren herhaalde malen het
Perzische juk af te schudden : doch vruchteloos."
Vruchteloos? Ik neem 't eerste 't beste dat m^ onder de
hand komt, het boekje van pütz, en lees: nOnder dabius
NOTHUS, wist AMTBTABUS de heerschappij te bemagtigen, en
de Aegyptenaren bleven vier en zestig jaar, onder eigene Ko-
ningen, onafhankelijk."
Aid. »Zy [de Phoeniciërs] zeilen Afrika om" [om Aiiika],
»en ontdekken Madera en de Kanarische eilanden.'*
Dat de Phoeniciërs die eilanden ontdekt hebben , is niet be-
wysbaar ; dat de Carthagers ze kenden , nog maar waarschyn-
lyk. In de Oude Geschiedenis behooren, daarenboven, deze
namen niet, maar: lunonia, Insulae Fortunataey enz.
BI. 7. nDeze [asttages] had zijn kleinzoon [oybus], in-
dien men de overlevering gelooven mag, te vondeling gelegd,
doch het kind was door een herder gevoed en opgekweekt." —
Zoo is de overlevering niet: hebodotus, I, 108, enz. —
»Door een herder gevoed", is eene zeldzame wijze van spreken.
BI. 10. »Verdeeling der burgers [van Athene] naar hun
vermogen in vier klassen, waarvan de drie eerste slechts deel
hebben aan de staatsambten." — Lees: waarvan slechis de
eerste drie tot staatsambten verkiesbaar zijn.
Slechts de drie eerste beteekent: de vierde niet; »de drie
eerste slechts deel hebben", beteekent, dat ze dit alleen had-
den, en van andere 'voorregten waren uitgesloten.
BI. 17. nOnder ptolekaeus dioxtsids werd pompejüs onthoofd".
Zóó uitgedrukt, is de zin: dat pompejüs, by vonnis ver-
oordeeld, werd ter dood gebragt. 't Is bekend dat hy op
zijne vlugt, toen hij in Aegypte landde, op 'sKonings last,
WEaWUZ£B, ENZ. 663
verraderlijk werd overvallen, en met dolksteken afgemaakt.
BI. 80. ndeze [vitelliüs] wordt door vbspasianus vermoord.'*
In een oploop kwam vitelliüs te Bome om: tac. JUst.^ 3,
85; VESFASiANUS was toen in 't Oosten.
BI. 31. dHadbiaxus • . . versiert Bome met tallooze [?] ge-
bonwen, waaronder den [de] Engelsburg."
Keizer hadbianus en engelen behooren niet b\j elkander;
't is verwarring van tyden en begrippen. Deze Keizer liet
zich een praalgraf bouwen van een ontzettenden omvang, al-
gemeen onder den naam van Moles Hadriam bekend. In de
Middeleeuwen werd het, gedeeltelijk verwoest, toteene sterkte
gemaakt, en is nog heden 't kasteel van Bome. In overeen-
stemming met de overlevering der Kerk, plaatste bekbdio-
Tcs XIY 't standbeeld er op van den aartsengel MicHAëL; en,
öf om het beeld, öf om de overlevering, heet het: Coiteüo di
JS. Angeh: in 't Neèrduitsch: Engelenburg* Of de Moles Ha--
driani in een beknopt overzigt der Algemeene Gresehiedenis
behoort, is mëër dan twijfelachtig: maar hadbiahüS stichtte
den Engelenburg niet.
BI. 40. »Mahouets leer ... de prtiedesHnatie"
In onze taal behoort dit woord tot de Christel^'ke Godge-
leerdheid; 't is de voorbeschikking, de eeuwige verkiezing of
verwerping. Voor 't geloof der Mahomedanen, dat alles, wat
er ook gebeure, van eeuwigheid is vastgesteld, is 't niet in
gebruik, al heeft in 't Fransch prédestination de beide betee-
kenissen.
Even oneigen is, bl« 18, nlegende^\ voor: volksoverlevering^
van Oud-Bome; nprofetes8e*\ elders, voor: de maagd van Or-
leans. Ook: ^stadhouder van Spanje", voor: landvoogd, pro-*
consul, is vreemd, 't is Hoogduitsche manier. Bg ons heeft
stadhouder^ sedert twee, drie eeuwen, eene eigene en eenige
beteekenis, waarom ook de Franschen, Engelschen, Denen,
't woord onvertaald overgenomen hebben. Onze Staten-over-
zetting heeft 't woord misschien vijftig maal in den zin waar
deze nWegwijzer" 't in gebruikt: maar de taal staat niet stil.
BI. 60. »In Zweden wordt door olav Schoszkoning, 1008,. •.
... het Christendom gesticht [!].
Volgens de Zweedsche Geschiedenis van oeusb, had die
Koning al V(5dr 1000 't Christendom aangenomen: hoe komt
Dr. STüvK aan 't bepaalde jaartal 1008 voor de invoering van
664 W. A. ELBEBS,
*t Christendom in Zweden, of voor z^jne aanneming totGrods-
dienst van Staat? De bedoeling is onzeker: want het ChriS'
tendom in Zweden stichten^ is onzin. Eenmaal en op éëne plaats
is 't Christendom gesticht, 't Kan even zoo min nog eens, en
op eene tweede plaats, gesticht worden, als één en *t zelfde
gebouw tweemalen, en op meer dan ëëne plaats, opgetrok-
ken, of dezelfde mensch, eens geboren z\jnde, ten tweeden-
male geboren kan worden. — 't Is onverklaarbaar, hoe men
zulk Hollandsch kan laten drukken.
Verder. »Olav ^cAowkoning" : dit is geene taal. 't Zweedsch
is: ahSteVonxmg^ «c^oof koning : nog een kind zQnde, dat op
schoot zat, werd hg reeds gehuldigd.
BI. 74. nWestfaaUche vrede. De onderhandelingen beginnen
te Osnabruck en Munster in 1643, en komen in 1648 ten einde."
Lang, te lang, voor eene aanstipping van punten, en nog on-
volledig. Lees :
Westfaalsche Vrede, 1648. Onder dien naam verstaat men
den Vrede te Osnabruck, of 't einde van den dertigjarigen
oorlog, en den Vrede te Munster, of 't einde van den tachtig-
jarigen oorlog. Deze vredesverdragen blijven, nagenoeg, de
grondslag voor de betrekkingen tusschen de Staten van West-
£uropa tot de groote Fransche Staatsomwenteling.
Aid. )>De Nederlanden" — lees: de zeven Vereenigde Ne-
derlanden — »en Zwitserland worden [bg den Vrede van Munster]
ONAPHAKKELÜK VERKLAARD VAK HET DüITSCHE RUK."
Hier is een gedeelte der overgenomene zinsnede met klein-
kapitaal gedrukt, om, zoo al niet de verwringing, ten minste dan
toch de geheel verkeerde voorstelling van een hoofdpunt onzer ge-
schiedenis in 't oog te doen vallen ; eene verwringing , die in Duitsch-
land zeer gewoon is, niet van ëën,maar van vele feiten onzer historie.
Heebek, von baumeb, zeker ook anderen, vermelden, ge-
l^k onze »Wegw\jzer", de onafhankelijkverklaring der Ver-
eenigde Nederlanden, by den Vrede van Munster, van 't Duit-
sche E^k. Sedert lang heb ik, in de stukken van dien t\}d,
deze verklaring gezocht, maar nooit gevonden; een />ro^e^ van
den Bourgondischen Kreits tegen den Koning van Spanje, is
alles wat ik omtrent deze zaak heb aangetroffen. Neemt men
ook aan dat de verklaring inderdaad heeft plaats gehad: de
slotsom , die hier van den Munsterschen Vrede opgegeven wordt,
verbetert er niet door. Feitel^'k bestond de afscheiding van
't magtelooze Boomsche Jlyk al yoorUug* Niet om deze bet
WEOWUZEB, EKZ. 665
Testigd te zien, was de tachtigjarige oorlog gevoerd, er is
nooit aan gedacht; maar om onafhankelijk te worden van
Spanje*a Koning, en van Bome*s priesterheerschappij. De
onafhankelijkheid van den Staat, de afstand van 't geen men
had veroverd in Oost en West, *t sluiten der Schelde, moes-
ten de hoofdpunten geweest z\jn in de opgaaf van *t geen de
Munstersche Vrede ons aanbragt.
BI. 87. »De geschriflen der Encyclopedisten (mohtesqttieu,
TOLTAJRB, BOUSSRAU, DiDEBOT, en anderen)/'
Is *t zeker, dat hontbsqüieu tot de encyclopedisten be-
hoorde? H$ stierf reeds in 1755: van 1751 tot 1772 danrde
de uitgaaf der Enofchpédie. In allen gevalle, had didbbot
het eerst moeten genoemd worden, en d'aleubebt niet ver-
geten. Dr. STÜVE, schijnt het, heeft maar zoo wat heen ge-
schreven. Of in^*t kort bestek van een Overzigt de geheele
vermelding plaats verdiende, laten we daar.
BI. 92. nVrede van Amiena^ 1802, tusschen Engeland, Frank-
ryk en de Bataafsche Bepubliek" — voeg er in, achter Frank-
r^k: Spanje — nveU van de koloniën der laatste, onder andere
Ceilon, blijven in handen van de Engelschen."
Dat een Duitsch geleerde zoo iets schrijft, is berispel^jk,
maar dat een Nederlander 't gaaf weg overneemt, is moeyel\)k
te vergeven. De Bepubliek kreeg dl hare volkplantingen te-
rug, behalve die op Ceilon.
In 't nChronologisch Overzicht": »1600. Prins haubits in de
Nederlanden. Slag bij Nieuwpoort."
Indien men in een Overzigt leest , b. v. : oustaaf adolf in
Duitschland; buokapabte in Aegypte, enz., is 't eigenaardig:
de eene behoorde in Zweden, de andere in Frankrijk te huis.
Maar: nPrins maübits in de Nederlanden"? Waar zon h\j
dan anders geweest zijn?
Voor den Hoogduüschen Schqjver, intusschen, strekt het tot
lof, dit punt te hebben opgenomen. H\j toont te weten dat
Nederland reeds eene plaats in de wereldgeschiedenis bekleedde,
toen de groote Keurvorst nog niet geboren, en Pruissen een
land was zonder naam. Hij maakt het beter dan w\jlen de
geleerde Professor NiEMETteB, die ons, in een van zQne wer-
ken, de beschaving eerst door de Pruissische troepen onder
BBUNSwiJK, 1787, laat brengen.
Zooveel van dezen wWegwyzer", by wien u McUth. xv: li
voor den geest moet komen.
666 J. KRAMESS, J.Z.,
Noayeau Dictionnalre Fran9ais-Hollandais , par j. kramisbs, j.z.
Aflev. 1—9. Te Gouda, bij G. B. van Goor. 1855—1856.
In gr. Svo. f i-^A^b per Aflev. van 96 bL
Er is ons nog geen Dictxonnaire onder de oogen gekomen,
die, te oordeelen naar de eerste negen Afleveringen , meer dan
deze biyken draagt van degelijkheid en grondige studie. Als
h|j geheel wordt afgewerkt, zoo als het gedeelte dat er van
verschenen is, dan zal men er een Woordenboek in bezitten,
inderdaad naar den vollen eisch der wetenschap ontworpen
en voltooid.
Wij bewonderen het taai geduld en den onverdroten ö^^r
van den hoogst verdienstelijken kiumebs, die reeds door zoo
vele andere nuttige werken den dank zijner landgenooten heeft
verdiend, en nu door de zamenstelling van dezen Dictionnavre
voldingend bewijst dat onze Nederlandsche geleerden op het
gebied der lexicographie voor geene vreemden behoeven te
w\jken. Wel wordt de veelomvattende taak des Schrijvers
verligt door de voortrefifeiyke werken waarmede kapoléoh
LANDAis, BESCHEHELLE en poiTEVix in de laatsto jaren de
Fransche letterkunde hebben verr^'kt ; maar er wordt niettemin
eene buitengewone geschiktheid, bijzondere kunde, en stalen
vlyt toe gevorderd, om uit vele verschillende, soms tegenstr^-
d^g^ gevoelens dier geleerden een geheel te vormen, of eene
keuze te doen, die de behoefte bevredigt, welke door den
tegenwoordigen stand der Fransche litteratuur is ontstaan*
De beloften door Schrijver en Uitgever in het Prospectus
gedaan, z^'n tot nog toe in alle opzigten vervuld. Het werk
des Schrijvers is met groot talent en oordeel verrigt; de uit-
gave is allerkeurigst, en de prijs ongemeen laag. W^ aar-
zelen dan ook niet om dit Woordenboek met den meesten
nadruk aan te bevelen.
Enkele opmerkingen willen w^ niet achterhouden.
Anévrisme wordt vertaald door elagadergejswel ^ slagader'-
breuk. — De Franschen verstaan tegenwoordig ook nog door
anévrisme die ongesteldheid welke w\j met het woord Aar^ntfi^e
uitdrukken, b. v.: nOuiüaume II est mort dun anévrismé'\
Wat de Schrijver van auditrice zegt is waar. — De wel-
opgevoede Franschman echter drgft met dit woord den spot,
NOUVEAU DICTIONNAIBE FJRAN^AIS-HOLLAXDAIS. 667
en bezigt voor beide geslacbten auditeur, zoo als bij ook altijd
auteur en nooit autrice scbryft.
Buvette wordt vertaald door eene ververscbingplaats* — Acb-
ter dit laatste kan gevoegd worden: inzonderbeid aan de stations
der spoorwegen in Prankryk; eene gelagkamer, waar betroo-
ken is veroorloofd.
Bij Caban bad ook nog moeten staan: ngroote manteljas".
CcUoUe vertaalt de S. door: slag met de vlakke band. —
Daar bg acbter dit Franscbe woord fam. beeft gezet, bad bg
b\j bet Hollandscb ook kunnen voegen: nklap, mep {gemeen^
zaamy\ Wat onze Hollandscbe jongens op de Gymnasiën door
een mep verstaan, is volmaakt betzelfde wat de Par^'sebe col-
légiem met calotte te kennen geven.
Wg zien verlangend naar de volgende Afleveringen uit, die,
zoo als w\j tot ons genoegen vernomen bebben, met kortere
tusscbenpoozen dan tot biertoe zullen uitgegeven worden.
Vooral in bet belang der lexicograpbiscbe wetenscbap is bet
zaak, dat de uitgave niet te lang aanboude; men zou anders
ook gevaar loopen, dat by bet verscb^'nen der laatste Afleve-
ring de eerste reeds weder incompleet zoude zijn, metbetrek^
. king tot de nieuwe woorden , wier vermenigvuldiging gelijken
tred boudt met de snelle vlugt der industrie en de vorderin-
gen der bescbaving.
Aanteelcemngen betreffende eene Beia door de Molukken, van
Zijne Excellentie den Gouvemeur-Oeneraal Mr, A. J. düyhaeb
VAN rrwiST, in de maanden September en October 1855. Te
'sGravenhage, bij Martinus Nyboff. 1856, In gr, 8vo. VIII
en 157 W. ƒ 1 - 60.
Wie deze Aanteekeningen met kennis van zaken leest, zal,
verbeelden wig ons, met een weemoedig gevoel een blik werpen
op den armoedigen staat van den Sultan van Temate, wiens
voorzaat, toen de Spanjaarden in diens gebied aanlandden,
den titel voerde van Mabaradja (Vorst der Vorsten); en op
de armoede der bevolking van dat weidscb gebied, betwelk
in bet Westen zicb over een deel van Celebes uitstrekte, in
het Zuiden zicb op de Noordkust van Ceram deed eerbiedi-
gen, en in het Oosten zich op het weinig bekende Nieuw-
668 AASrtEEKEHINGEK
GniDea, nog yreemd aan alle beschaving, deed gehoorzamen «
en van daar jaarlijks inkomsten trok. Waar is al die groot-
heid gebleven? En welke welvaart en geluk heeft de invloed
der Europeanen aldaar gedurende vier eeuwen gesticht ?...
De Schryver der nAanteekeningen** is ons niet bekend. Hij
deelt mede, tot het gevolg van den Gouverneur-Generaal
DurMAEB VAN TWIST te hebben behoord, en dat hem is ver-
gund geworden van de statistieke opgaven, aan den algemee-
nen Landvoogd dest^'ds verstrekt, gebruik te maken. Zijne
reis-ontmoetingen hebben voor ons meerdere waarde, omdat
h\j hier. en daar herinnert aan een vroeger bezoek in die streken
afgelegd. Men leest de Aanteekeningen ook met genoegen, om
den toon van welwillendheid die er in heerscht. Zonder dat
z\} de keerz^de van den penning verbergen, w^zen z\j met
reden een vroeger Schry ver wegens zyne aantijgingen (op bl. 51)
te regt, daar toch sedert diens bezoek in 1850 de zeden in
de Manahasse niet zoo veranderd konden wezen, als het meer
gunstig tafereel van den Aanteekening-Schr^jver die doet voor-
komen. Te regt ook lezen w\i daar: » Indien toch w\j,
die in een beschaafd Christenland z\jn geboren en opgevoed,
nog dikwijls zoo slecht de voorschriften nakomen, die ons de
Godsdienst geeft, z\jn wij dan wel geregtigd den eerstensteen
te werpen op eene bevolking, die nog gedeeltel^k in haren
natuurstaat leeft, en waar voorzeker tegen dat gebod minder
gezondigd wordt dan bij ons, zoogenaamde beschaafde Chris-
tenen?"
Wy stuiten meermalen in dit belangrijke werkjen op eene
gebrekkige of verkeerde spelling. Zoo vinden we: nBolang,
Mongondo**, voor: Bolang-Mogonda ; »Bintauna", voor: Binta-
woene; wKaydipang", voor: Kaudipang; «Borool", voor: Boc-
wool. »Toly-Toly" zal denkelijk moeten wezen: Tontoli. Op
verschillende plaatsen staat: »Tomori'*, in plaats van Tomini,
enz. Elders lezen wy: »di£MIB**, waar de Gouverneur-Gene-
raal VAN DiEMEX bedoeld wordt.
De » Aanteekeningen" zyn verdeeld in VIII Hoofdstukken,
handelende over: de reis met de stoomboot naar Menado;een
landtogt door de Manahasse — alhier Minahassa — ; de zeereis naar
Temate; een bezoek op Tidore en Batsjan — alhier Batjan — ;
op Boero in de Kajeli-baai; en de aankomst op Amboina. Op
Saparoea wordt aangelegd; voorts worden de Banda-eilanden
BETREFFENDE EENE BEIS BOOR DE HOLÜKKEST. 669
bezocht, en Batavia, dat men op den l**" September had ver-
laten, op den 26»*«» October 1855 weder bereikt.
Volgens het ofBciëel verslag over het beheer van Nederlandsch
Indië, van den Minister van Koloniën over het jaar 1853,
heefl de bevolking der Molnkken, op het einde van dat jaar,
bedragen: van Menado of de Manahasse 99,588; van Ternate
93,145; van Amboina 131,862; en van Banda 6,150. Verge-
lijken w\j die opgaven met de cijfers voorkomende in de » Aan-
teekeningen" op bl. 20, bl. 65, bl. 96 en bh 135, dan zouden
wij tot eene groote vermindering van de bevolking in den loop
van het jaar 1854 moeten besluiten. De Schrijver geeft geene
opheldering omtrent die vermindering, behalve voor Amboina,
nwaar de pokken zeer hevig heerschten, en dagelgks verschei-
dene slagtofiers wegrukten", en voor de omstreken van Me-
nado, »waar de zeeroovers op nieuw de grootste gruwelen
hadden gepleegd, en honderde kustbewoners weggeroofd". Dit
laatste echter kan geenszins eene vermindering verklaren van
99,588 tot 92,546 zielen. Van de vermindering der bevolking
van Ternate met 8000, en van Banda met 600 zielen, wordt
geene reden gegeven ; zoodat men deswege in het duister blijft.
Omtrent den togt zelven en de aanleiding er toe, zegt de S.:
»Het was geen pleiziertogtje, hetwelk de Opperlandvoogd ging
maken, — verre van dien — het was de innige overtuiging
van de noodzakeiykheid, dat nu en dan een Opperlandvoogd
die ver verw^derde gewesten moet bezoeken, en daardoor een
indruk te weeg brengen, die van beter en langer duur kan
zijn dan het uitvaardigen van verschillende besluiten en be-
palingen in het belang der inwoners genomen. De bewoners
zien daaruit dat, hoe verre verwijderd z\j ook leven van de
woonplaats van den Opperlandvoogd, z\} toch niet vergeten
worden, en vooral b\j zoodanige gelegenheid in de mogelijk-
heid worden gesteld hunne bezwaren of klagten, die dikwijls
reeds van jaren dagteekenen, voor zijne voeten te kunnen
brengen.** W\j z^n het met den S. deswege volkomen eens,
en betreuren 't dat zoo weinig dienovereenkomstig wordt ge-
handeld.
Al spoedig vindt de reiziger aanleiding te klagen over de
traagheid of onverschilligheid onzer landgenooten , daar h^j in
Straat Makassar een Amerikaanschen walvischvaarder ont-
moet. «Het is te betreuren" — zegt hij — »dat deze tak van
670 AAKTEEKEKINaEN'
njjjverheid in de wateren der Nederlandsche Koloniën alleen
door vreemdelingen wordt uitgeoefend, en dat de herhaalde
pogingen van een zeer ondernemend ingezeten van Ternate,
die eene Hollandsche Maatschappij wenschie op te rigten om
deze vischvangst eenigzins op eene groote schaal aan te van-
gen, steeds mislukt z\jn. Om eenige zekerheid te hebhen van
een goeden uitslag, moet eene dergelijke onderneming in hei
groot geschieden, en zou men minstens zes of acht groote
schepen, van al het noodige voorzien, hiervoor benoodigd heb-
ben, enz* Het is te betreuren dat w$ die schatten der zee
voor onze oogen zien weghalen, zonder daardoor te worden
opgewekt om in de voordeelen daarvan te deelen.*' — De
Schrijver had hier kunnen b^voegen : dat wij de matrozen voor
de walvischvangst in onze eigene bezittingen hebben, dew^l
den Solorezen, van der jeugd af, de lust daartoe wordt inge-
boezemd. Drieërlei soort van walvisschen worden in de In-
dische Zeeën gevonden, en naar mate van het saizoen moeten,
andere streken worden bezocht.
Onder de nieuwste cultures behoort die van de Icoffo. De
vezelstof, welke daarvan met weinig moeite verkregen wordt,
is zeer geschikt zoo wel voor linnenweverij als voor touw-
werk. Beeds eenigen tigd geleden is op het hoffo-vlaa de al-
gemeene aandacht gevestigd, en zoo als men hier (bl. 12 en 18)
verneemt, wordt de bewerking in het gebied van Menado door
het N. L Gouvernement aangemoedigd. £r waren daar op
het einde van 1853: 24,461 planten of struiken, en in 1854
werden ruim 88,000 struiken van die pisang-soort b\jgeplant.
Op bl. 21, en ook later, wordt vermeld hoe dibpo kbgoro
en andere oproerige groeten van Java en elders, öf naar de
Besidentie Menado, öf naar Ternate, öf wel naar Amboina,
z\jn gebannen, en hun toegestaan werd een sleep van volge-
lingen mede te nemen. De gematigdheid van het Neder-
landsch Bewind verzekert hun eene zachte behandeling. Voor-
heen werden zulke roervinken niet zelden naar Cejion, of
naar de Kaap de Goede Hoop gezonden.
Waar de Gouverneur-Generaal in de Manahasse een vlek
of dorp (negory) bezocht, werd h^j ingehaald door de school-
kinderen en de kabesarans. De eersten vertegenwoordigen den
nieuwen tgd, of beschaving en Christendom; de laatsten den
vervlogen t\jd , of het blinde Heidendom. De kabesarans zijn
BETEEFFEXDE S&XB BEIS IX)OS DE MOLUKEEK. 671
voorvechters, met ongewonen opschik belagchel^'k, of afzigtig nit-
gedoscht, die b\j plegtigheden , personen welke men eere wil
aandoen, met hunne dansen en spiegelgevechten vermaken, maar
in den kryg, b\j 't ontmoeten van den vgand, hem met ter-
gende gebaren en allerlei scheldnamen tot daden uittarten.
Meermalen worden de wederzydsche voorvechters handgemeen,
en dan wordt hun 8tr\jd van beide kanten met belangstelling
aangezien.
Een bezoek b\j het Meer Lino (de kom van een uitgebran-
den krater) willen wQ met de eigen woorden des Schrijvers,
ook tot eene proeve, mededeelen. ^Eensklaps*' — zegt h\J, op
bl. 87 — Dvertoonde zich het geheele meer voor ons. Dit
gezigt was verrakkelgk! Aan den ganschen omtrek zag men
de welig begroeide kraterwanden , en evenmin hieraan, als
aan het kalme water van het meer, kan men zien, dat hevige
uitbarstingen uit die zelfde kom, in vroegere jaren, dik-
wijls schrik en verwoesting zullen verspreid hebben. De vul-
kanische aard van den bodem was echter nog maar al te dui-
delijk zigtbaar aan de dampen, welke op verscheidene plaat-
sen, in den omtrek van het meer, uit den bodem opstegen, en
de plaatsen aantoonden waar solfatara*s of kokende modder-
wellen zich bevonden. Een paar kleine vaartuigjes lagen voor
ons gereed om daarmede een toertje over het meer te maken,
en nog beter de schoone oevers, met fraai hoog geboomte en
allerlei kruipende gewassen begroeid, meer van nabQ te kun-
nen zien. Op verscheidene plaatsen had het water eene melk-
witte kleur, veroorzaakt door de menigte zwavel, die zich
daarmede vermengd had; en hoezeer w\j wolken van zwavel-
dampen langs den oever op verscheidene plaatsen zagen op-
stijgen, zoo scheen zulks evenwel geen invloed uit te oefenen
op de temperatuur van het water, enz. Aan den overkant
gekomen, stapten w\j aan wal, ten einde de plaats te zien
alwaar de Graaf db vidüa in 1832 gedeeltelijk in eene sol-
fatara wegzonk, waardoor h$ zijn been en heup deerlijk brandde,
ten gevolge waarvan h\j kort daarna overleed. Bij dergel^ke
gelegenheden is het raadzaam de aanw^zingen der gidsen te
volgen; had de vidua dit ook gedaan, dan voorzeker zou hem
dit ongeluk niet hebben getroffen."
Met genoegen zal men (bl. 48) het volgende gunstige getui-
geniB omtrent de Zendelingen in de Manahasse lezen. nBij
G72 AANTÈE&ENING EK
de bevolking staan de Zendelingen in zeer booge acbting; meit
stelt bet grootste vertrouwen in ben, en door den grooten in-
vloed, welken deze leeraars onder de Alfoeren bebben weten
te verkrijgen, zijn zij bet bestnur bijzonder bebnlpzaam om
de orde te bandbaven, of misdaden voor te komen, waarvan
bier dan ook zeldzaam geboord wordt* Het is ook geenszins
bet streven der Zendelingen om, quand-meme, zoo yeélmogel^k,
Alfoeren te doopen en tot lidmaten aan te nemen; bet tegen-
deel van dien beeft plaats. Z\j moeten eerst gedarende eeni-
gen tijd in de boofdwaarbeden der Godsdienst onderwas ont-
vangen , en minstens gedarende een jaar ty ds onbesproken van
gedrag zgn geweest, zoodat zij bet als eene eer en onder-
scbeiding moeten aanmerken, wanneer zij tot lidmaten worden
aangenomen.**
»In vroegere jaren** — leest men op bl. 60 — »bestond op
Nienw-Gninea bet fortje Dubas in bet Landscbap Merkas-
Oord. De sterkte werd opgebeven als bezuinigingsmaatregel,
en ook uit boofde van de ongczondbeid dier streek.*' — Uier
bad by kunnen b^ voegen: dat de ongezondheid, altbans ten
deele, veroorzaakt werd, door de bekrompene wjjze waarop,
van wege den Commissaris-Generaal dübüs, die sterkte in
1827 was aangelegd. — »Ten gevolge van correspondentiën
met bet opperbestuur in Nederland, werd in bet jaar 1854
de nuttigbeid overwogen om op Nieuw-Guinea eene nederzet-
ting te bebben, en een geregeld bestuur aldaar in te voeren.
Dat zoodanige nederzetting, vooral voor de bevolking, bij den
staat van onderdrukking waarin z\j verkeert, als ook voor de
bescberming der bandelaren van elders, wenscbelyk en nood-
zakelijk is, beboeft voorzeker geen betoog.*' — Bij eene ves-
tiging aldaar, beboort men niet uit bet oog te verliezen dat
de Papoes er op een lagen trap van ontwikkeling staan, naar
bet scb\jnt zelfs minder dan die van de bevolking welke aan
en ten Oosten van de Geelvinks-baai gevonden worden. Men
zal derbalve wèl doen b\j zoodanige vestiging zeker aantal
buisgezinnen Javanen, of gelijksoortige inlanders, derwaarts
over te brengen, ten einde eenige groenten en vrucbten aan
te kweeken, pluimvee, viscb, enz. aan de bezetting te kannen
verscbaffen en kleine diensten te doen.
Over de Residentie Temate, of de Bijken van Temate en
Tidore, kan men op bl. 60 en volgg. menige belangrijke wenk
BETBEFPENDE EEXE BEIS DOOR DE MOLUKKEN. 673
vinden. Met leedwezen zien w$, op bl. 61, hoe de adsistent-
Resident bosscheb, in de Tomini- of Grorontalo-baai, zonder
de vereischte troepen is gelaten om het Nederlandsch gezag
in die streken te doen eerbiedigen. Men denke, bg een schijn-
baar weinig beduidend verzet van een nietigen Radja, aan de
vallende sneeuwkluit der Alpen, aanvankelyk klein, maar
snel aangreep) ende, en al vernielend by de nederstorting! —
Wie lost had om over verzuim, onverschilligheid, of traag-
heid uit te weiden, zou er, dankt ons, in dit geval, en het
vermelde op bl. 64, geschikte aanleiding toe kannen vinden.
De schoone en verrakkeiyke natuurtooneelen , grootsche en
prachtige gezigten welke de Manahasse aanbiedt, en die met
zoo veel gevoel voor het ware schoon door den S. zQn ge-
schetst, moeten w^ zw^gend voorbijgaan; maar w\j willen
toch de gelegenheid niet laten ontsnappen om den lezer eeni-
germate bekend te maken met het tegenwoordig zoo zelden
besproken, en nog minder gekende eiland Makjan, in de rij
der Ternataansche eilanden tegenover Almaheira gelegen. Bl. 83:
nDuideiyk bespeart men" — zegt de S. — »dat dit eiland in
vroegere jaren*' — w\| gelooven dat die omwenteling in 1646
heeft plaats gehad — »hevige omwentelingen heeft ondergaan,
en de meest grootsche en verwoestende nataurtooneelen hier
hebben plaats gevonden. Men ziet twee bergtoppen, waar ze
beiden met hooge steile wanden naar elkander schijnen over
te hellen, en zeer gemakkelijk kan men in z\jne gedachten
de l\}n trekken, langs welke deze bergen voormaals eene en-
kele piek vormden, die, gedeeltelijk opgeworpen en gedeelte-
mk in den schoot der aarde weggezonken, als 't ware twee
z\jden heeft doen overblijven , welke als grootsche monumenten
daar staan ter herinnering aan die groote katastrophe. Tas-
schen hooge kanarieboomen en eene menigte andere gewas-
sen , ziet men nu en dan eene vreedzaam liggende negory, wier
inwoners zelden in aanraking komen met andere menschen,
en een uiterst kalm leven schijnen te genieten, zich generende
met de opbrengst hunner vischvangst, of met hetgeen de vracht-
bare bodem bigna zonder moeite oplevert.**
De belangrijkheid der bezochte streken, zoo rijk aan her-
inneringen, inzonderheid uit de zeventiende eeuw, en zoo zeer
de weldadige hand behoevende van den Nederlander, die er
vroeger eer, roem en rijkdom verwierf, lokt ons zeer uit om
BOEKBESCH. 1856. N**. XIV. 48
674 AANTE£KENINGE?r, ENZ.
deze wèl geschrevene en belangrijke nAanteekeningen", voor
welke wQ den bekwamen S. onzen dank betuigen, en wier
lezing w\j ieder aanbevelen, nader ter sprake te brengen, op
eene w^ze die meer ruimte aanbiedt dan voor eene aankon-
diging kan worden afgestaan. — De Uitgever K. nuhopp ver-
dient voor de fraaie uitvoering van het werk alle goedkeuring
en lof.
Nagelaten Oedichten van cobkelis loots, Bidder der Orde van
den Nederlandachen Leeuw ^ en Lid van het KordnhUjk In^
atituut* Tvoee Deelen* Te Amsterdam^ bij Allart en van der
Made, 1855. In gr. Svo. 583 bl. f h-^i
(Vervolg van bl. •636.)
Boeken zonder drukfouten z^n alleen van lieverlede door de
stereotypie te verkrijgen (*); 't is dus niet vreemd, dat er druk-
fouten zTjn in deze bundels van loots. Evenwel zijn er te
veel in, wanneer men bedenkt dat onze correcte tollens in
z\jn Yoorberigt zegt: dat h^ nde laatste drukproeven naauw-
keurig heeft gelezen*'. Wij zullen maar niet verder gaan dan
het Eerste Deel. Daar vindt men, bl. 13: reijen^ voor: rtjen;
bl. 34: sloeg, voor: sloegt, en: zoo^ voor: zou; bl. 38: brak^
voor: Honk; bl. 40: '^, voor: Ikj daarentegen bl. 281: Ik^
voor: *k — zoodat den lezer niet te kort is gedaan; bl. 56
zoo, voor: nu, en tweemaal: der, voor: van; bl. G4:^«^, voor
een; bl. 81: uitgetrokken, voor: electrieke; bl.83: dé algemeens
voor: cC algemeenen ; bl. 117: schroomte, voor: schroom; bl. 119
vonnis, voor: vonnist; bl. 201: zich roeren, voor: ontroeren
bl. 202: ontvangt, voor: ontvang; bl. 211: zij zulk, voor: tuUt
bl. 237: hen me^ voor: wie; bl. 240: tuigt *^, voor: tuigt
bl. 241: weigeren, voor: weigert; bl. 286: zijn, voor: den, en
zijn, voor: mijn; bl. 287: al, voor: als; bl. 311: op, voor: aan» —
Eenigen dier fouten storen de maat; sommigen zelfs den zin.
Misschien zgn ze ten deele schrijffouten geweest van den
Dichter; maar de Heer tollens zegt in het Yoorberigt: dat
(*) In het eerste gedeelte dezer aankondiging» bl. 684, regel 21, ▼. o.,
is, achter de woorden niet beier, het woordje doen uitgelaten, en op de-
zelfde bladzyde, regel 8, ▼. b., leest men: nllocufie , in jüwiAa wi apoiiropM^,
Bef.
COBNEUS L00T8, NAO£LAT£!ï GEDICHTEN. 675
Yuj wat kennemk eene sclir\|ffont bevatte, veranderd of ver-
plaatst heeft. Die correctie is das niet of zeer achteloos op
het lood overgebragt, en door den Heer h. slecht nagezien.
Doch er z\jn hier ook fonten die geene drtiHonten z\jn;
want niemand heeft de hand geleend tot verbetering of be-
schaving, ook als die, niet aan geheele plaatsen, maar slechts
aan een enkelen versregel; niet aan de gedachten of beelden,
maar slechts aan de uitdrukking van een deel eener gedachte
of van een beeld noodig was. Er is geen dichter ter wereld
in* wiens gedichten niet eenige verzen (regels) zyn, waar de
laatste hand nog aan gelegd moet worden, eer ze ter perse kunnen
gaan ; — dat er ook zulke regels zijn onder de tien- of twaalf-
duizend in deze bundels, getuigt dus nog niet van slordigheid
of gebrek aan bekwaamheid of versificatie. Integendeel, als
men ze telt, staat men verwonderd over hun klein getal, en
komt b^na in verzoeking om loots niet meer voor een onge-
siepen, maar voor een goed geslepen diamant te houden. Even-
wel, zulke regels z\jn hier, en hadden er niet in behoeven te
blijven. Zoo lang h\j leeft is voorzeker alleen de kunste-
naar-zelf tot hot beschaven van zijnen arbeid bevoegd; maar
de dood heeft loots de magt er toe benomen, en nu in zijne
plaats te doen wat hij-zelf gedaan zou hebben, ware geene
aanmatiging geweest, maar dienst. Bij voorbeeld I — Op bl. 63
in de kleine Ode: »6ods onbegr^jpeiykheid", staan de regels :
Hoe ver *t Ternoft ook zoeke ea dool.
Al zwerft het rond van pool tot pool.
Tot nooit gekende starren,
AI meet het heel de zonnebaan —
in welke de woordenkeus en de klimming (dmax) niet goed
zijn. Daar zou men, naar ons gevoelen, eene dienst bewezen
hebben, door te doen drukken:
Hoe ver 't yernnft ook zoeke en dool,
AI stygt het op, van pool tot pool.
Naar nooit gekende starren,
AI meet het elke zonnebaan —
Zulke door kleine veranderingen ligt te verbeteren en te
verduidelyken regels spelen ons hier voor den geest. Wg
zouden gaarne gelezen hebben, op bl. 8, voor: «Dagschuwers,
die het met"' — Dagschuwere» die 't met; op bl. 16: »En door
48»
676 COBNEUS L00T8,
dien weemoed schijnt een yreagdetraan te blinken"; op bh 19 «
voor: nzeegejsag" — zeebewind; op bl* 84, voor: »de Yecht
met pracht van lastver^/y/ omzoomd" — de Vecht met pracht
van hoven als omzoomd; op bl. 37, voor: }imet tal van zeil
wéér oversneeuwen** — met tal van zei^ oversneeuwen; op
bl. 39, voor: »waar de outers" -t- waar outers; op bl. 40,
voor: wdas had een wakker hart en stappen" — dus hadd^
wakkerheid en stappen; bl. 116, voor: y^hei bUJJÏ gespaarcT —
het wordt heatemd; op bL 288, voor: ndan wierd mgn ovrig
leven lAugen* — *k Sleet hëël mijn leven dan in zangen. -—
Dit weinige zal wel genoeg z\jn om onze bedoeling duidelijk
te maken. Door zulke geringe veranderingen zou hier oene
duisterheid, elders eene onnaauwkeurigheid zQn weggenomen,
zonder het minste nadeel voor de overeenstemming van *8 Dich-
ters taal en uitdrukking met z\jn eigen gevoel en verbeelding.
Alleen da&r kon die overeenstemming schade lijden, waar de
verbetering zich moest uitstrekken over de gedachten of beel-
den-zelve, of over derzelver geheele voordragt in eene uitge-
werkte plaats, of mogelijk over een geheel gedicht; zoo als
het eeuwvers van 1833 (bl. 121), waarover w\j een woord
zullen zeggen.
Aan het hoofd des Eersten Deels staat een uitmuntend dicht-
stuk in Alexandrijnen, dat blikbaar uit den grond des harten
is opgekomen. wHet is getiteld: »De Christenleeraar**, en be-
gint met v\jf vragen, die de bestemming doen kennen, welke
L00T8 zou gekozen hebben, als de keuze aan hëm hadde ge-
staan, en die ons een blik doen werpen op z\jn verborgen
leven; hetwelk niet gelukkiger kan zyn geweest dan dat van
elk ander in wiens hart en hoofd onbeminde pligten eene ge-
liefde neiging verdrukken , en die de inspraak van z\jnen geest
soms volgt, doch er schade door l^dt in z\jne stoffeiyke be-
langen. Hg roept uit:
Waarom de vroegste vlagt van mynen geest beklemd?
De smeekstem mijner ziel soo schreeaweod overstemd?
De bloesems myner hoop vódr 't opengaan vertreden?
Het dragend takje zelfs meêdoogloos afgesneden?
Waarom een andre vrucht geënt op eenen stam.
Die niet dan tegen wil die spruit ter kweeking nam?
W^' gelooven dat loots inderdaad een uitmuntend kerk-
leeraar zou zijn geworden, als *t lot, dat te zelden met do
KAGELATEN GEDICHTEN. 677
natnnr raadpleegt» hem niet een anderen stand had aange-
wezen. De bewezen liggen, dunkt ons, in z\jne poëz\j, die
voor een goed gedeelte oratorische-poëzij mag heeten. In velen
z^ner gedichten is hij nóg mëër redenaar dan poëet, en het
ligt, misschien, aan dien aanleg voor de oratorie, dat hij, of-
schoon rijk aan beelden of vergelijkingen, en meester in *t
gebruik van *t poëtische gedeelte der taal, evenwel in de
eigenl^'ke beeldspraak niet uitmunt. Het afdoendst bl\jk daar-
van is het genoemde vers op het twee-honderd-jarig bestaan der
Onde-Luthersche-kerk in de hoofdstad (bl. 121); hetwelk een
paar feiten en een drietal wenschen bevat in metaphoren,die,
verre van spiegels te zijn der zaken en bedoelingen, allen
evenzeer buiten de grenzen der waarheid en mogelijkheid lig-
gen. De Dichter fabriceert daar één star, die schijnt het
geheele Biarrenbêeld obion te wezen, en een starrenhemel
waaraan te gel^k de zon en de maan staan (!). De zon wil
aan dien hemel een kerkgebouw stichten (I); maar dat belet
haar de maan (I). Zóó schildert loots in onmogel^'ke figuren
het gebeurde met de Lutherschen te Amsterdam v6dr 1633:
de star is luther; de zon is de Luthersch^ gemeente te Am-
terdam (als of de zon haar licht van eene star kreeg I); de
kleinere maan (als of de maan ooit over de zon de meester
konde spelen I) is het toen heerschende Gereformeerde kerkge-
nootsekap* Op die te hoogdravende introductie volgen gezwollen
coupletten over den bouw, de inwijding, en het gebruik van
het kerkgebouw, volgens welke, o. a., de liefelyke boodschap:
nVrede op de oardeT daar twee eeuwen lang geklonken heeft
op bazuifUoon; en daarna komt de drieledige wensch, zonder
de minste kans op vervulling: dat de muren van 't kerkge-
bouw gaaf mogen blijven , als hunne grondvesten kraken ; dat
de zwanen (werkelijk de vogels van dien naam), »die graag
in vrije wateren spelen", het oude kerkgebouw (u.b.I) mogen
houden voor de zuivere spruit der Gods-rtvieb (?); en, einde-
lyk, dat de schim (niet de geest, maar de schim) van lutheb
daar moge juichen. — Die welluidende, maar holle klinkklank
en onzin zouden wij ongedrukt hebben gelaten, zoo wel als
zyne rijmproducten van de vorige eeuw. De eeuwzang is van
's Dichters laatsten t\jd, doch ook uit zijn besten tQd vindt
men iets dergelgks in den slotzang der Hulde aan vondel, in
1818 op het Amsterdamsche tooneel uitgevoerd en voorgedragen.
€78 C0RKELI8 LOOTS,
De eerste drie coupletten, mede eene apostrcphe aan voin>EL«
bevatten eene legende of sproke van diens verplaatsing uil
Keulen naar Amsterdam. Volgens die sproke bragt Keulen
den groeten Dichter voort aan den boord des Rijns; blanke
zwanen kwamen om zijn wiegje spelen, zongen z^ne moeder
in slaap, zwommen, terwijl z^' sliep, met de wieg naar Ne-
derland, en vlochten, uit heur blanke pluimen, vlerken aan
de leden (\) van *t kind. De verzen waarin dat te lezen staat,
z\jn wel heel liefelijk en aardig voor 't gehoor en de verbeel-
ding, maar inderdaad wordtnoch de geschiedenis, noch *s Dich-
ters groot talent in dat allegorisch vertelsel afgespiegeld. Yondki*
is niet aan z^ne moeder ontvoerd; ook niet zoo jong naar
Nederland gebragt, en z^ne poëtische vlugt is te hoog voor
logge zwanenvlerken. Misschien heeft de gedachte aan bil-
DERDUK*s nElma** den Dichter deze fabel ingegeven* — Wy
merken ook nog aan: dat eene verdichting zoo dithjrambisch
als deze, niet te verbinden is met onverbloemde waarheid, zoo
als die in de laatste twee coupletten van den slotzang voor-
komt. De &bel of sproke moest, naar ons begrip, op zich-
zelve staan als soix); alleen de twee daarop volgende beza-
digde coupletten zgn gescldkt, en zyn ook voldoende voor
het KOOB.
Maar hoe zouden we, daarentegen, al het verhevene, schoone,
en behagelijke kunnen vermelden, dat hier gevonden wordt.
De inhoud beslaat vier bladz^'den druks. Wij kunnen niet
anders doen dan opgeven — met bekorting nog van sommige
te breede titels — wat ons het verhevenst en schoonste voor-
komt. Als zoodanig noemen w\j: de Nachtbespiegelingen aan
den oever der Zee; Op *t Eeuwfeest van van bbantz HoQe;
De Rynstroom; Najaars Buiten vermaak ; BQ het Graf vaa
p. j. utlbnbboek (*s Dichters leermeester); B\j *t vierde Eeuw-
feest der Boekdrukkunst; Bg de Begrafenis van i. j.a. oogel
(den beroemden burgerleken Minister van Financiën, *s Dich-
ters neef); Nederland in 1826; Hulde aan vgitdel, en: By 't
Vyftig-jarig bestaan van FeUx Meritis. Allen dichtstukken
in welke de zeldzame gaven van loots op 't heerl^kst uitblin-
ken, en waaruit wy gaarne nog iets zouden mededeelen, wan-
neer de ruimte, over welke wy te beschikken hebben, dat
veroorloofde. Doch w\j hebben de gestelde perken reedaover-
KAQEUlTEN GBDICHTEir. 679
schreden, en leggen de pen neder; doch sullen haar nog een-
maal weder opvatten om te spreken over *8 Dichters luimige
poëz\j , van welke een aantal proeven in de heide Doelen voor-
komen.
(Vervolg en slot hiertia.)
Nieuwe Oedkhien van s. J. van dek bebgb. Te Schiedam ^ bij
H. A. M. Boelants. 1856. In Svo. 204 bl. ƒ 2 - 50.
De Heer van dbn bbrgh, wiens rQke dicht-ader en stalen
vl\jt bestendig nieuwe poëtische bloemen en vruchten voort-
brengen, geurende van vaderlands- en volksmin, en voor geest
en gemoed liefelijk door uit- en inwendige verscheidenheid en
waarde, heeft zich opgewekt gevoeld, om weder, gelijk in
1852, eenigen z^ner gedichten tot eenen bundel te verzame-
len, na die alvorens nog eens aan den toets zyns oordeels en
goeden smaaks onderworpen, en zorgvuldig van onvolkomen-
heden gezuiverd te hebben. W\j feliciteren den Dichter wegens
het opvolgen van dien ontwaakten lust; h\j heeft er zgne
vrienden, en allen die z^jne gedichten waardeeren, dienst door
bewezen ; daar zij nu wat in Tydschriften en Almanakken ver-
spreid, en soms moeijelijk voor hen te vinden was, hïj elkan-
der bezitten, en dat zóó afgewerkt, dat h^ er, in het Voor-
berigt, van heeft kunnen zeggen: nzich bewust te ajn aan de
hier voorkomende vaerzen al de zorg te hebben besteed, die
hij in staat is er aan te wijden". — Alleen onverbiddelijke
verhinderingen hebben ons belet dezen bundel vroeger aan te
kondigen, die te regt verschenen is in een rijken band, en
opgeluisterd met een titel en vignet, in staal gegraveerd door
j. HEiCELEEB, naar eene teekening van den genialen bochussen.
Eer w$ van den poëtischen inhoud spreken, moeten we ons
een paar aanmerkingen veroorloven, over even zoo vele woor-
den in het Voorberigt. Niêmant, voor: tdemand^ zal denkelyk
eene drukfout zjjn. Maar de Dichter schr\jft:va^jc^, in plaats
van verzen; doch vaere in de beteekenis van gedicht of dicht-
regel vinden we niet b^ siegenbeek, en ook niet b^ bildeb-
duk: de eerste heeft vera^ en de tweede vaare o£ vers, Vaerzen
zouden w$ houden voor *t meervoud van vaerze; dat heel wat
anders is. In gewesten waar de Vlaamsche tak onzer taal te
huis behoort, moge 't, misschien, bij de meesten nog gebrul-
680 S. J. VAN DEN BEKOH,
kel\jk zijn in plaats van vera^ vaers te schreven; doch er is
wel geene reden om hen hierin na te volgen. W^j meenen dat
het woord vaers ^ in dien zin, in het Hollandsch, ónze boe-
kentaal, niet behoort; en dat vers boven vaara is te verkie-
zen, omdat het woord vera van *t Lat^nsche versua komt, en
met geen ander woord kan worden verward. — Onze tweede
aanmerking betreft de w\jze van afbreking van *t woord elkander^
aan het einde eens drakregels. De afbreking is geschied b^
elk: eik-ander. Dat is naar den regel verkeerd. De afbreking
moet geschieden bij el: el-kander; »omdat het in ónze taal,
gelijk in alle beschaafde talen (met uitzondering van de £n-
gelsche) regel is, dat wanneer, in een woord, eene lettergreep,
die met eene klinkletter begint, op eene lettergreep volgt, die
met een medeklinker eindigt, alsdan die medeklinker tot de
volgende lettergreep overgaat". Sommigen verduisteren of ver-
waarloozen dien regel, en daardoor hebben we elders derge-
l^ke, maar stuitender afbrekingen gezien, b. v.: vrouw^en^ in
plaats van vrou-wen; brood-eriy in plaats van broo-den; amart^en^
in plaats van amar-ten — maar niet alle veranderingen zgn
verbeteringen; niet alles is goed, wat nieuw is, en het zou
jammer z\jn als een populair Dichter zulke averegtsche nieuwig-
heden navolgde.
Aan de gedichten weten w\j geen hoogeren lof te geven,
dan dat ze allen gevloeid zyn uit een echt Hollandsch hart
De Heer van den bbbgh is een Nederlander zoo als wi|j de
Nederlanders allen zouden wenschen, indien we niet wisten
dat die wensch tot de pia vota behoort. H\j bemint z^n land
en voorgeslacht, en is er trotsch op, omdat het eerste de wieg
en bakermat is geweest van politieke en godsdienstige vr^-
heid, door der verlichte vaderen en moederen opstand en vol-
gehouden strijd tegen tiranny en gewetensdwang. H\j bemint
de geschiedenis z\}ns lands, en kroont persoonlijke bedreven
van burgerdeugd en heldenmoed met de lauweren ziQns lieds.
Hij bemint z\jne landgenooten, en vraagt hen niet, hoofd voor
hoofd , of zij de banier volgen van Genève , van Augsburg, of
van Bome, als z\j -zelve niet wapens omgorden en leuzen aan-
heffen tot bestrijding van licht en vryheid. Hy bemint zQn
huis en gezin, en jaagt geene ijdele vermaken na, maar voelt
zich gelukkig aan de z\]de eener trouwe gade en van dierbare
kinderen. Zoo vcrtoonen deze gedichten den meester die hun
KIEÜWE GEDICHTEX, 681
*t aanz^n gaf, en die echt HoUandsclie geest zal hun eene
krachtdadige aanbeveling z\jn b\j allen die óók pr^js stellen
op ▼ooroaderlgke veroveringen en deugden: licht, godsvrucht,
vrijheid, verdraagzaamheid, zedelykheid, huiselijkheid.
Zoo behagel\}k als die geest ons is, zoo aangenaam is in deze
verzameling de verscheidenheid der stoffen. De bundel begint met
eën lierzang: nBij de Zee*\ in zeven afdeelingen — bedreven
hadden we bykans geschreven; want, niet zonder grond zingt
de Dichter: »de zee is poëz\j'*; maar dan is ze dramatische
poëz;}. De zee is werkelyk niet, zoo als men bij 'tzienharer
oppervlakte zou kunnen denken , slechts een schouwtooneel van
handelingen en gebeurtenissen, maar zelve de hoofdpersone in
een onafgebroken drama vol hartstogt en worsteling, waarin de
overige spelers bestendig afwisselen, en waarvan slechts enkele
tooneelen bekend worden. — Dan volgen, van bl. 16 — 47, zes
geestige en trouwe schetsen van momenten uit het leven on-
zer visschers in de zeedorpen, inzonderheid te Scheveningen*
W\j noemen *t eene gelukkige gedachte, zulke schetsen van
tegenwoordige volks-toestanden , gebruiken en gesprekken te
maken: dezen z\}n niet slechts aardig voor den tijdgenoot, om
't even of h§ met onze kustbewoners al dan niet bekend is,
maar zullen immer (even als in andere opzigten hutgens*
nHofw^k") dienen kunnen tot handleiding b$ der liefheb-
beren controle over 't stereotype wezen en doen dier dorpe-
lingen, half visch en half mensch. — Bl. 48 — 108 bevatten
romancen en verhalen, meestal betreffende wakkere feiten, of
merkwaardige personen uit de Yaderlandsche Geschiedenis.
Daarop volgen, bl. 109 — 150, indrukken en gedachten op reize
binnen en buiten 'slands. Voorts, van bl. 151 — 173, gedich-
ten aan het huiselijke leven ontleend, en, eindelijk, vanbl. 174
— 192, bespiegelingen over verschillende onderwerpen. De
stoffen z^n vol leven en afwisseling, en het boek wordt be-
sloten met eene opgave van den inhoud, met toelichtingen, die
wel niet allen volstrekt noodig z^'n voor het tegenwoordige,
maar toch met genoegen zullen gelezen worden, en ten deele
zeer nuttig kunnen z^n voor de lezers, in lateren tgd.
Over den vorm dezer gedichten behoeven we naauwelijks iets
te zeggen. De ervaren Zanger bemint verscheidenheid van
zangerige maten. Hij spreekt eene taal die voor elk verstaan-
682 S. J. VAN DEN BEBGH,
baar is. Zgo 8t\|l is levendig, beeld- en bloemrijk, meestal
zonder overlading. Z\jne versificatie is glad en vloe^fend.
Doch wien is dit alles niet reeds bekend? Dat we uit dezen
bundel iets mededeelen, is minder om een staal van den in-
houd te geven, dan om onze aankondiging te illostreren, en
de lezers te vergasten. Wy kiezen daartoe een dichtstnkje
dat den Zanger eenigermato karakteriseert, en tot den nWwter"^
is gerigt, die ook nu weer nabg is.
Ai gierde ook om myn wieg de snerpende Oostewind»
Al joeg ook om het hoofd van 't afgebeden kind,
V<5<5r zes-en-dertig jaar, de sneenwrlok warlend henen;
Al was ook de eerste bloem, die 't oog getrokken heeft
Een die de konde op 't glas nit waterdraden weeft.
Al wilde een mnsch het eerst zyn droeven zang my leenen —
Toch mint myn hart n niet, o wlnterl want ik haat
Al wat natuur en mensch in looden boeyen slaat;
Ik heb de yrybeid lief, waar maar henr adem wappert;
'k Begroet haar in de beek, die 't klnistrend zand ontylncht.
Ik hoor ze in 'sleeuwriks lied, dat schatert door de lacht.
Ik zie ze in 't koeltjen, dat door 't bottend lover klappert.
Maar gy, haar yyand, gg yertreedt haar: uw geweld
Verjaagt haar deernisloos nit bosch, nit vliet, uit veld;
De bangste dwinglandy, die 't aardryk kent, is nwer.
^Gen& voor schoon noch doschl Men eer' myn macht alleen!"
Ziedaar uw lenze, uw wet: de hebzucht leidt uw schreên.
En zelfs uw volste lach maakt 'sveldlings hope schuwer.
'k Heb dus voor n geen hart; want ook myn hart is vryi
't Is, sints myn jonkheid, wars van dwang en slavemy.
En voelt zich 't rykst aan zang als 't knopt in wond en gaarde;
Niet als, geiyk dees stond, natuur 't van rouw besterft.
De lucht een Ujkkleed schynt, nu 't veld het leren derft.
En wat een zangtoon heeft ontvloden schynt aan de aarde.
Sla mist en yzel u dan ook een diadeem.
Die vonkelt als juweel, om 't gryze hoofd, en neem'
Een zanger u ter eer de dichtluit in de handen —
Ik heb voor u geen lied: 't ware als de raaf zoo* kond.
Die krast om voedsel in 't door u geplonderd woud
En de arme, dien gy by zyn haard doet klappertanden.
NIEUWE GEDICHTEN. 688
Die schilderachtig schoone coapletten geven ons toch nog
eene aanmerking in de pen omtrent de spelling. In het twaalfde
vers staat: nik zie in *t JcoeÜjen^ dat^\ enz. De verkleinende
uitgang je is een der zoetvloeigendste in onze taal, en wordt
totaal bedorven door de aanhechting der k. Wg z\jn *t daar-
omtrent eens met den Hoogleeraar lulofs (zie z^n nitmon-
tend werk over de Declamatie, bL 166). Den Dichter daarop
aandachtig te maken, is voor ons oogmerk genoeg.
Terwgl wfl dit schreven, ontvangen wy het grievend be-
rigt van het ontslapen van den beminden tollens, onzen
Volksdichter zonder wedergade, die, door zoo velen zyner
onsterfelijke gedichten, gewerkt heeft op den geest der Natie,
ten beste van den Staat en van den Troon; en invloed gehad
heeft op de gelakkige ontwikkeling van zoo menig roemr^k
beoefenaar onzer dichtkunst en taal; en, wat méév zegt, door
gedichten vol overtuigende waarheid en levenswijsheid, wier
verzen als van zelve in de geheugens en harten overgaan,
weldadig gewerkt heeft, en zal blijven werken, op zoo veler
leveusrigting en lot. Moge de smart over zgn gemis leni-
ging zoeken in bewijzen van dankbaarheid en liefde aan
zign stoffeiyk overschot, op de plaats waar z\jn o verdierbaar
gebeente in den moederschoot der aarde zal rusten, en die
waardig is een gedenkteeken te dragen zoo schoon en grootsch
als alleen de dankbaarheid en liefde eens geheelen volks aan
zulk eenen Dichter, tolk des Allerhoogsten, en vriend en wel-
doener der menschheid, vermogen toe te wydenl — Mogen
allen zich met ons vereenigen tot het daarstellen van een zoo-
danig den Zanger en het volk waardig monument!
Maar, ofschoon het verlies onherstelbaar is, door de eigen-
aardige talenten met welke de ontslapene was toegerust, heb-
ben wij toch reden om Gode te danken, dat zyn geest voort-
leeft in eenigen onzer Zangers. Tot dezen behoort ook van
DEN BEBGH, wicus vaderlands- en volkslicfde, en zucht om
met het volk vertrouwd, en voor het volk nuttig te worden,
niet kunnen worden miskend. Moge 14j trachten den groeten
Meester daarin na te volgen, en nader en nader te komen,
en moge daartoe ook hëm de oplettendheid en genegenheid zij-
ner landgenooten , tot aanmoediging en loon, ten deele worden I —
684 S. J. VAN DEN BERGH, NIEUWE OEDICBTEN*
Met die wenschen scheiden we van dezen bnndel, die, naar
ons gevoelen, geene opzettel^ke aanprijzing behoeft, daar we
met vader bildebduk gelooven, dat ieder boek zijn eigen lot
maakt.
'sHage, 21 Oct. 1856. C- G. W.
JüLiëN, of het einde eener Eeuw. UU liet Fransck van feldc
BUNGENEB, Schrijver van: nEene Preek onder lodeis^tjk XIV*\
nDrie Preken onder lodewijk XV", enjs. Vier DeeUn. Te
Amsterdam^ bij P. N, van Kampen. 1854, 1855. lngr,%oo.
1172 hl. ƒ 9 - 90.
Eenige jaren geleden, hebben w\j uitvoerig verslag gedaan
van des Schrijvers wDrie Preken onder lodewuk den Vijftiende",
en er de verdiende hulde aan toegezwaaid. Dat verhaal be-
vatte de geschiedenis van Frankrijk in 't midden der acht-
tiende eeuw, en het einde dier eeuw bragt ten uitvoer wat
in haar midden was voorbereid. Gaf het boek der drie preken
de voorbereiding der omwenteling, het verhaal dat voor ons
ligt, schetst die omwenteling-zelve met hare weeën.
Het werk zal wel reeds aan onze lezers bekend zijn; waar-
toe dan zouden we den inhoud er van trachten te beschrijven?
Men kan van bungeneb's werken moe\jel$k eene schets geven.
Genoeg z^j *t te melden: dat wij het werk bewonderen als
een meesterstuk van vinding, schikking, en bewerking. Men
kan het bijkans niet een roman noemen; maar zou eer zeg-
gen dat de geschiedenis-zelve een roman is. Inderdaad, de
omwenteling der vorige eeuw ging alle verbeelding te boven;
zy liet alle voorspellingen , die haar vooraf waren gegaan , verre
beneden zich. Er behoort eene groote mate van geestkracht
toe, om het gebeurde weder te geven zoo als het zich ge-
openbaard heeft. En bukgeneb bepaalt zich niet bloot tot de
feiten, maar toont de bronnen waaruit zij opwelden. Wg be-
oordeelen de omwenteling van Frankrijk 'niet; maar in de
geschiedenis leest men haar vonnis, en bcngeneb heeft er eené
getrouwe kopij van gegeven. Wy hooren hem het «schuldig*'
uitspreken tegen allen die haar hebben uitgelokt, bevorderd,
of niet tegengegaan. Wij ervaren door hem vooral, wat zoo
vele eeuwen vruchteloos getuigd hebben, dat wie wind zaait,
storm zal inoo^^sten.
FELIX BUXGESER, JCUëN, ENZ. 685
BoNOENEB toont ons den zaai- en oogsttgd. Wij zien de
zaaiers y de een na den ander, van het veld aftreden, Vol-
TAIBE sterft; hy, die de geschiedenis van het voorledene had
bespot, en gehoopt had het Christendom te zullen begraven*
BOUSSBA.U valt, zoo men meent, door eigen hand; hy, die
z^n masker voor z\jn waar gelaat hield, de dwerg op stelten,
die lessen over de opvoeding gaf, en z^'ne eigen kinderen te
vondeling legde. Hem komt de schande toe van de vader te
zijn van al de dwaasheid en boosheid, door welke de om-
wenteling zich onderscheiden heeft. Danton en bobespibbbe
waren de kinderen van zijnen geest. Hij heeft meer kwaad
gesticht dan de spotter van Ferney. De mannen der Eiicy'
chpédie waren meest allen reeds gestorven toen de oogst der
achttiende eeuw onder een bloed-regen werd binnengehaald;
maar hunne kweekelingen voltooiden wat zij begonnen hadden.
Deze begeerden een tempel te stichten die hunne namen zou
vereeuwigen, maar toen die tempel onder dak was, hebben
z\| de ontucht gemaakt tot godesse der rede, de guillottine
tot altaar, den beul tot priester, en de onschuld tot slagtoffer.
Bdnqesteb's werk gelijkt naar eene tentoonstelling van schil-
derijen; wij vinden er tafereelen uit de tijden van 1778 tot
aan den val van het schrikbewind. De schilder stelt eiken
bezoeker in staat om de personen te beoordeelen, die de om-
wenteling begeerden of vreesden , bewerkten of bestreden. En
aan het einde der beeldengaler^' is men overtuigd, dat zwak-
heid, onbedachtzaamheid, ligtzinnigheid , nietigheid en ellende
geheerscht hebben, waar men vroeger kracht, overleg, ernst,
deugd, grootheid en de bron van volksgeluk meende te aan-
schouwen.
Inderdaad, w$ zien hier in al de kleur der waarheid de
geschiedenis van den mensch zonder God, hoewel toch niet
bidten God. Dat laatste heeft de Schrijver uitmuntend doen
uitkomen in het karakter, de vorming en ontwikkeling van
JUUë^r. Dit gedachtenbeeld loopt door de gansche geschiede-
nis als een lichtstraal van het Godsbestuur. H^ is voorge-
steld tot een type, hoe het Christendom, geworpen in den
chaos der twijfeling en des ongeloofs, zich daaruit weet te
redden en te handhaven, zoodat het eindigt met nieuwe triomfen
te behalen.
Bij al die schitterende groepen, spijt het ons, datBUKGENEB
686 FELIX BU!fGEN£B, JCLlëN, ENZ.
niet nog ëëne geplaatst heeft uit de laatste dagen van dèn
ongelukkigen lodewuk. Heeft hg hem in z^ne zwakheid
en nietigheid als Koning zoo getrouw teruggegeven, hoe gaarne
hadden wij ook by een tafereel verpoosd van z^n Christen-
dom toen hij ter dood ging. Daar de Schrijver zgn werk
noemt: »het einde eener eeuw", breekt het slot vó<5r de ont-
knooping af* De val van robespibebe mogt niet gemist wor-
den, omdat die het zegel drukte op het vonnis van Gods ge-
regtigheid* Het einde der eeuw brengt de ontwaking aan uit
den droom van vrijheid, gel\jkheid en broederschap; terwQl
de Republiek begraven wordt door het militaire Dictatorschap
van NAPOLEOX BÜONAPARTB.
Indien er nog leesgezelschappen zijn op wier boekenlgsten
dit werk niet gevonden wordt, zullen z^ wèl doen het zich
aan te schaffen. Daartoe strekke dit woord van hulde aaa
den Schrijver, maar ook aan den Vertaler, die zich verdienste-
lijk heeft gekweten van zijne taak.
Cleve hall. Door de Schrijfster van: nGeertrmda'\ nBkmche
EveUjn\ nDe Beproevingen des Leven8'\ en nKatharina AsfUon*.
Uit het Engelach. Twee Deelen. Te Amsterdam^ bij P. N.
van Kampen. 1856. In gr. ^vo. 699 bh ƒ 6-90.
Wy hebben al de werken gelezen, die van deze Schrijfster
in onze taal z^jn overgebragt, en getuigen er gaarne van: dat
wy den t\jd er aan besteed, niet beklagen. Dit verhaal 'heeft
dezelfde verdienste en hetzelfde gebrek dat ook de vroegere
verhalen hebben: het is het gebrek van Iangw\jligheid. Maar
als men bedenkt dat de Schrgfster zich steeds in *t huiseiyke
leven plaatst; dat z^* rondom zich kinderen ziet opvoeden en
opwassen; en dat zQ al wat men kleinigheden zou kunnen
noemen, opmerkt — dan wordt het natuurlyk, dat de be-
schr^'ving van het leven, hetwelk z\j teruggeeft zoo als z\j
het in zich opnam, niet anders dan breedvoerig kan z$n.
Daarby wordt echter dit gewonnen, dat men de karakters in
hunne beginselen en ontwikkeling geheel leert kennen. Het
is zeer mogelijk, dat wie maar leest om boeken ten einde te
brengen, eenige bladzyden zal overslaan; maar wie het in
handen heeft met betere bedoelingen , zal bet lezen ten einde toe.
CLEVE HALL. 687
Deze roman is eene karakter-studie, en de Schryfster beeft
er al haar talent aan ten koste gelegd. Zy beschr^ft de ge-
schiedenis van viviAN, die in 't geheim hnwt met eene Jnf-
vrouw CAMPBELL, door z\jn vader onterfd wordt, en naar
Amerika trekt. Z\jne vrouw sterft, en z^'ne kinderen worden
b\j hunne grootmoeder oampbell opgevoed. De twee fiimiliën
leven natuurl^'k in onmin. In derzelver nabijheid woont een
ander bloedverwant, jobk viviak, die de geheime oorzaak is
geweest van het ongeluk van z^'nen neef. Wj rekende op het
hart en de hand van de schoone bosa oakpbell, toen h^
ontdekte dat ze z\jnen neef bduabd beminde. Door wraak
gedreven, berokkent hg eerst zijnen vijand den vloek van
diens vader, en besluit daarna ook clemens, den zoon van
EDUABD, in 't verderf te voeren. Hoe hy daarb\j te werk
gaat, leze men in 't verbaal-zelf. Als beschermer van den
verongelukten zoon, treedt de prediker van de plaats op; als
redder van den belaagden knaap, de eigen zoon van dien
JOHN viviAN. De gang van het verhaal, vol fijne en verras-
sende wendingen, is boe\jend, en de uitkomst bevredigend
voor het gevoel. 'W^ durven geene plaats vragen om eenig
karakter van het personeel te schetsen , maar raden onze lezers
en vooral de leesgezelschappen aan, om het werk te koopen^
en met die belangstelling te lezen waarop het aanspraak heeft;
juist omdat de Schrijfster zoo uitvoerig is. Wat hare werken
bovendien aanbeveelt, is dit: dat de lezing niet de verbeel-
ding bedwelmt, maar het gemoed heiligt.
HiM en Hart. Wenken voor mijne Broedere en Zusters. Met
eene Voorrede van de Vertaalster van: n Neemt dü ter harte T
Door de Schrijfster van: n Kleinigheden*. Te Leyden^ Uf
de Breuk en Smits. 1856. In U. Svo. 96 A/. ƒ : - 80.
Niemand zal wel door dezen omslagtigen en duisteren titel
op het denkbeeld komen, dat hij hier eenvoudig op een uit-
treksel uit de werkjes van Mevrouw a. ockebse, wed. kleyk»
onthaald wordt. En toch is het boekje, welks titelblad met
de namen van twee Engelsche geschrifljes is beladen, een
HoUandsch kind. Waartoe diende die omzwachteling? —
688 BDIS EH HAHT.
De Voorrede, op den titel vermeld, dient dan ook bloot om
het duister gewarrel op den titel op te lossen, en was over*
bodig geweest zoo de be werkster haar arbeid, kort en goed:
Bloemlezing uit de werken van Mevr. o. k. , had genoemd. —
De Bloemlezing is intusschen nog » omgewerkt" — of de idëëa
van de oorspronkelgke Schr\|f8ter daarbij gewonnen of ver*
loren hebben, kunnen wij niet beoordeelen, daar ons het ori-
gineel niet ter hand staat — maar zulke omwerkingen vin-
den wg alt\jd een zeer gewaagd en ondankbaar werk« Z^
die aldus arbeiden, moeten ten laatste naauwel^jks meer te
scheiden weten wat van hun eigen brouwsel is, en wat aan
anderen behoord heeft. Het komt ons voor, dat men daar-
mede de oorspronkelijke Auteurs een groot ongeluk doet; ja,
dat men geen regt heeft zulks te doen. Men stelle zich in
de plaats des Auteurs. Is hetgeen hij gezegd heeft goed;
welnu: laat het zoo bl\jven — is het niet goed: laat het dan
weg; maar zeg niet op rekening van iemand, die niet meer
is, hetgeen hij nooit gesproken heeft, of althans gezegd heeft
op geheel andere w\}ze. Wat het geschriftje-zelf aangaat,
zoo als het dan nu is: een weinig van Mevr. o. k., en een
weinig van j. m. h., Vertaalster van : »Neemt dit ter harte!** —
zoo als het dan nu is, is het een boekje waarin vele nuttige
wenken voor het dagel^jksche leven z\jn vervat, die echter zich
in niets boven het peil der meest gewone alledaagschheid verhef-
fen , en dat waarheden leert zoo als wij gelooven dat elke brave
huismoeder wel in staat is te verkondigen. Maar, daar niet
alle jongelieden het geluk hebben zulke degelyke moeders te
bezitten, zoo kan dit boekje voor menigeen eene leerzame
te gemoetkoming zyn. Letterkundige waarde heeft het ove-
rigens in het geheel niet: de st^jl verheft zich niet boven een
koffij -praatje — wèl te verstaan met eene goede, lieve, oude
vrouw, die vr^ wat heeft opgemerkt in de wereld, en daaruit
welmeenenden raad put voor de onbedreven jeugd. Als zoo-
danig bevelen w\i het eenvoudige boekje gaarne aan, en kan
het ook b\j velen nut stichten.
BOËKBËSCHOUWING.
Geachiederda der Amsterdamache Lutherache Gemeente j door f. j.
DOMELA. NiEUWEKHUis, HoogUeraar te Amaterdam, Eerste en
Tweede Afdeeling. Te Amsterdam^ Uj J. H. Gebhard en
Comp, 1856. In gr. Svo. 284 W. ƒ : - 90.
Het is een in ons oog verdienstel^'k werk, dat de Heer
NiEüWENHüis ondernomen heeft, om de Geachiedema der Am-
aterdamache LtUheraehe Gemeente te beschreven. Wat blaupot
TEN GATE voor de Doopsgezinden, en tideman voor de Re-
monstranten verrigt heeft, dat doet h\$ daarmede voor de
Latberscho Kerk, die in ons Vaderland de beide genoemden,
vooral de laatst vermelden, in aantal van leden ver te boven
gaat. Beeds heeft h^ /vroeger, in vereeniging met den ^v^^^*
gen SCHULTZ jaoobi, belangrijke bedragen verzameld en ge-
leverd, en, terwijl deze aan de geschiedenis arbeidt der Bot-
terdamsche Gremeente, onlangs die der *s Gravenhaagsche vol-
tooid. Maar zoo lang de Amsterdamsche, die eene der aller-
oadste en verreweg de grootste in ons Vaderland is, en ook
van wege de scheuring, die er, tegen het einde der vorige
eeuw, in haar midden heeft plaats gegrepen, de aandacht bij
voorkeur verdient, niet historisch behandeld was, bleef men
over menig pnnt in het onzekere. In de lotgevallen dier Ge-'
meente spiegelt zich tot op zekere hoogte de gansche geschie-
denis der Lnthersche Kerk in ons Vaderland af. Zy is de
moeder geweest van vele anderen ; de stean , in tijden van nood
en gevaar, van de overigen; het middelpunt als *t ware, waar-
om zij zich schaarden; en nog handhaaft zy in menig opzigt
hare meerderheid. En dat de Hoogleeraar, zelf te Amster-
dam woonachtig en werkzaam, den toegang had tot alle ar-
chieven en bescheiden, die hem konden ter dienste staan, dit
valt wel niet te betw\|felen. Hg was bovendien — waartoe
het verzwegen? — voor dezen arbeid, waarb^ teedere snaren
moesten aangeroerd worden, boven menig ander dabbel ge-
schikt, door de onbekrompenheid van geest en lofwaardige on-
partgdigheid , die hem sedert lang kenmerken. Van hem mogt
BOEKBESCH. 1856. x°. XV. 49
690 F. J. DOHEUL KIEUWEimUIS,
men verwachten dat zijne voorliefde voor zqd eigen Kerkge-
nootschap hem met zou verleiden tot onbillijke veroordeeling
van andersdenkenden, en dat h\), ook waar het tydperk der
Bchearing ter sprake komen moest, niet vergeten zon het
Iliacos intra muros pecccOur et extra* W^ namen dan met blijd-
schap deze Oeschiedema ter hand, en staan gereed om van
hare beide eerste Afdeelingen een gunstig verslag nit te brengen.
De Inleiding (bL 1 — 12) w\jst aan, hoe nLntherany", bg het
eerste doorbreken der Hervorming in ons Vaderland, de al-
gemeene naam was, aan hen gegeven die afweken van de
Boomsche Kerk, zonder dat daarmede nog gedacht werd aan
eene leer tegenover die der Zwitsersche Hervormers. Zel6
zonden, daar men den schyn aannam van getrouwheid aan
de Augsburgflche Greloofebelijdenis , de Lutherschen welligt lang-
zamerhand onder de Hervormden versmolten zijn, gelijk er
bij de zegepraal der Hervonning in 1578 geen spoor van hnn
afzonderlgk bestaan voorkomt, indien er zich niet te Antwer-
pen, onder den invloed van hatthias fljlgius, eene streng-
Lnthersche Gremeente tot hoogen bloei ontwikkeld had. £n
deze Gremeente, sedert 1585 verstoord en nitéëngedreven, her-
leefde te Amsterdam en elders, werwaarts zich de Ylaamsche
vlugtelingen begaven, die van geene vereeniging met de Her-
vormden weten wilden, en later, door den gestadigen toevloed
van Lutherschen uit Duitschland, Zweden en Denemarken,
gedurig toenamen in aantal en vermogen.
Er laten zich drie tijdperken in het bestaan dezer Amster-
damsche Gemeente onderscheiden.
Het eerste (bl. 13 — 76) is dat van de opkomst der Gre»
meen te onder de vervolging der Gereformeerde regering, van
1588 tot 1634. Bedroevend is het verhaal van de onafgebro-
ken moeyel^'kheden, die haar van de zyde der regering, meestal
op aanstoken van de Hervormde Predikanten, werden aange-
daan. Beeds den 9^*^ January 1588 werden hare zamen-
komsten verboden. Op hnn verzoekschrift, daartegen inge-
leverd, ontvingen z\j een hard en beleedigend antwoord, en
toen z\j zich tot de Staten wendden, vonden z^ geen gehoor*
Desniettemin vestigden zij zich, met kbsschkb en joost yjlik
DEK POPULiEBB als Iccraars aan het hoofd. Deze yas dkh
POPDUEBB echter, een onwetend man, en, betrekkel\jk de erf-
zonde, de overdreven gevoelens van piagius toegedaan, was
QESCBIBBEHIS DEB AMSTEBDAMSCBE LUTHEBSOnE GEMEENTE. G91
oorzaak van eene t^jdel^ke schenring, die tot 1611 de Gre-
meente verdeelde. Inmiddels was in 1597 eene Kerkelijke
ordonnanüe j overeenkomstig de vroegere Antwerpsehe, inge-
voerd geworden, die hier in eene uitvoerige Bijlage is mede-
gedeeld. Men bleef in het geheim vergaderen, na in het eene
dan in het andere hnis, en stond met moed en geloofskracht
de eene vervolging na de andere door. In 1608 bedroeg het
getal der doopelingen reeds honderd. Vooral werden zQ in 1604
zeer sterk bemoe^jelljkt , nadat pbtbus plakgius op Hemel-
vaartsdag in de Oade Kerk hevig tegen hen was uitgevaren
op den predikstoel. Green wonder, dat zij buiten 'slands de
voorspraak inriepen van de Keurvorsten van Saksen en Bran-
denburg, den Hertog van Brunswijk, en zelfs van den Koning
van Denemarken. Maar reeds was het ergste doorgestaan,
en, ofschoon hun de regtstreeksche vergunning der regering
bleef ontbreken, het prediken kon wéér hervat worden, en
de ontwikkeling der Gremeente ging zóó spoedig voort, dat het
nkerkhuis" in 1609 moest vergroot worden, en op den 25»*'»*
December 1633 de Oude Kerk, op het Spui, door cjlspabus
PPEIFFEB plegtig werd ingewijd. Van lieverlede had zich ook
dê Fratermteit of Broederschap der verschillende Gemeenten on-
derling gevormd, en was er in 1614 eene vergadering gehou-
den, niet alleen uit Predikanten, maar uit afgevaardigden der
Gemeenten zelve bestaande , die eigenlgk de eerste Synode der
Nederlandsche Kerk was, en den grondslag legde tot de in-
voering van een wettig Kerkelijk bestuur , het Algemeen Con-
sistorium genoemd, welks werkzaamheden echter spoedig ten
deele, en na 1644 geheel, in die van den Amsterdamschen
Kerkeraad overgingen.
Het tweede t^dperk (bl. 77 — 172) beschrijd den toenemenden
bloei der Gremeente bi| velerlei twisten, tot de aanleiding der
scheuring van 1791. Merkwaardig is het na te gaan, hoezeer
zy van 1633 tot 1664 zich allengs uitbreidde. Eoept het be-
klag, door den voorzanger caspab caspabi, in 1646 bQ den
Kerkeraad ingediend, een glimlach op het gelaat; met weerzin
merkt men de hevigheid op, waarmede de Predikanten gewoon
waren op den kansel uit te varen tegen andersdenkenden:
waarmede de S3modale verordening van dat zelfde jaar in ver-
band staat, om jaarlijks de artikelen van de Augsburgsehe
Confessie voor de Gemeente te behandelen. De moeijelijkheden
49*
692 F. J. DOHELA NIEOWBXHUIS,
met de Deensche Gemeente, die, van 1662 af, onder voorgang
van ABEL, zich a&onderl^'k vestigde, sch\jnen, toen die €re-
meente zich allengs in de bestaande begon op te lossen , spoe-
dig een einde te hebben genomen. Van goekbaad hoppe, een
leerling van den vryzinnigen calixtüS, die sedert 1652 zich
aan de opleiding van jongelingen tot de Evangeliebediening
had toegewijd, ontstond de Hollandsche rigting, in onderschei-
ding van de meer gestrenge Wittenbergsche , die bg de be-
roeping van visscHEB en veltbn tot allerlei twisten aanlei-
ding gaf, waarb\j z\| echter zegevierde; ofschoon yisscheb, door
zyne Schriftverklaring, ook later groote ergernis verwekte, en
voor een Sociniaan en ketter werd uitgemaakt. De boaw der
Nieuwe Kerk, die in 1671 werd ingewijd, en de stichting zoo
wel van het Konijnen-hoQe als van het Weeshuis, getuigen
van den hoogen trap van bloei, dien de Gemeente bereikt had.
Maar van 1679 tot 1696 was de Duivel in de Kerk, en wer-
den er hevige twisten, gevoerd over het regt van verkiezing,
tusschen Diakenen en het Consistorie, een aantal Gemeente-
leden en den Kerkeraad, de Predikanten onder elkander en
met Ouderlingen, ja, zelfs in de Synoden en tusschen ver-
schillende Gemeenten. Zij zijn te vele en te ingewikkeld, om
hier vermeld te worden ; maar het verhaal daarvan is regt
leerzaam, ook voor onze dagen, en doet zien, tot welke uiter-
sten eene streng gedreven kerkelijke regtztnnigheid onfeilbaar
leiden moet. Een negentig-j arige vrede volgde daarop van
1696 tot 1786, slechts nu en dan afgebroken door voorbij-
gaande oneenigheden , en voorts gekenmerkt, behalve door ge-
durige afwisseling van Predifanten, ook door de oprigting van
het UefdefondSy dat bestemd was tot de opleiding van jonge-
lingen voor het leeraarsambt ; de ondersteuning van Predikanta-
weduwen en kleine Gemeenten; ja, zelfs, zoo mogelijk, ten
behoeve van oude «m^n^t-Predikanten , en door het stichten
van het Diahomehuia ^ dat niet minder dan ƒ 213.883.20 ge-
kost heeft. Tegen het einde van dit tydvak echter begonnen
zich de onweerswolken reeds te vertoonen , die een weinig later
over. de Gemeente zijn losgebarsten. Van de zes Predikanten
was in 1767 de jongste vier-en-zestig jaren oud. Toen z\j
meerendeels vervangen waren, ontstond er een nieuw leven
in de Gemeente: maar hunne opvolgers waren ook mannen
van gevorderden leeftijd, die den gang der Godgeleerde weten-
GESCHIÉDEXIS DEB AUSTEHDAMBCBE LÜTBEBSCnB GEMEENTE. 693
schappen niet van nabg gevolgd waren. Zoo moest dan, tegen-
over een johannes bamelau, die zich plagt te noemen »een
beroerder des volks in navolging van jezüs gbristus", het
optreden van mützenbegbeb , bauu en stebe, die de vrg zin-
nige rigting, in Daitschland door ssmleb voorgestaan, van
harte waren toegedaan, ergernis verwekken, en eene scheu-
ring der Gemeente veroorzaken, die nog niet geheeld is.
De geschiedenis dier scheuring, waardoor het derde tydvak
dat van den achteruitgang der Gremeente geworden is, tot de
invoering van het Synodaal Bestuur in 1819 , zal ons in de '
laatste Afdeeling van dit geschrift geleverd worden. Zoodra
z\) zal verschenen en ons in handen gekomen zijn, zullen wg
daarvan verslag doen aan onze lezers* Maar nu reeds bren-
gen w\j den bekwamen Hoogleeraar onzen dank toe voor de
uitnemende w\|ze waarop h\j zich van z^ne niet gemakkelijke
taak gekweten heeft, met den wensch: dat zyn arbeid door
onze vaderlandsche Greleerden gewaardeerd, en door de leden
vooral van z\)n Kerkgenootschap met vrucht moge gelezen en
behartigd worden.
Oeschiedenis der ChristeUjhe Godsdienst en Kerk. Door Dr* A.
KEAKDEB. Uü het HoogduUsch vertaald door w. G. haüve.
Predikant te Haarlem, Zesde DeeL Te Botterdam, bij Van
der Meer en Verbruggen. 1856. In gr. formaat. XIX en
421 hl. ƒ 4 - 20.
Met genoegen hebben w^j opgemerkt dat de vertaling van
dit klassieke werk met meer spoed dan vroeger wordt voort-
gezet. Zoo wij wèl onderrigt zijn, zal het geheel nu binnen
een paar jaren z|jn voltooid. Dit Deel geeft het vierde tijd-
vak, loopende van den dood van Keizer kabel den Oroote tot
Paus GBEGOBius Vn, of vau het jaar 814 tot 1073, en bevat
vier Afdeelingen.
In de eerste (bl. 1 — 92) wordt de betrekking der Christe-
lijke Kerk tot de wereld voorgesteld. Men vindt er de in-
voering en uitbreiding van het Christendom in Denemarken
en Zweden, in Noorwegen en IJsland, op de Orkaden en
Faroër-eilanden, in Groenland, in Bulgarië en in de Krim,
onder de Moraviërs, Bohemers en Wenden, in Rusland, Polen
694 Dr. A. NEAXDEB,
en Hongarië; men leert er de volken tot welke het Evan-
gelie gebragt werd, in hunne eigenaardigheden nit kennen.
De vryz/e waarop de Zendelingen het Christendom bekend
maakten, de middelen die zij daarbij aanwendden , de omstan-
digheden die hen begunstigden, of tegenwerkten, worden 200
juist en duidelijk opgegeven, dat zich ook de niet- weten-
Bchappel^'ke lezer in staat ziet gesteld om over hetgeen de
Zendelingen hebben verrigt, te oordeelen, en den boom te her-
kennen, die uit het zaad, dat z^j aan den grond toevertrouw-
den, is opgewassen. Onder die getrouwe arbeiders muntten
AsrscBAB, METHODius en OTBiLLUS uit. Het slot dezer Afdeeling
vermeldt de beperking der Christel^ke Kerk in Spanje door
de Moslim, en overtuigt ons, dat de Christenen die hier
vervolging uitlokten, stamvaders konden zijn van een ge-
slacht, dat later, door gelijke dweeper\j opgewonden, voor
anderen de hontm\jt deed ontsteken.
De tweede Afdeeling (bl. 92 — 192) bevat de geschiedenis
van het bestuur der Christelijke Kerk. Eerst wordt de ont-
wikkeling van het Pausdom en der Pausen, in betrekking tot
Kerk en Staat, behandeld. Op den voorgrond staat de be-
schouwing en kritiek van de, langen t\jd zoo veel gerucht ge-
maakt hebbende valsche Isidorische decretalen: eene bron den
stroom waardig, die er uit is voortgevloeid. Neakdeb ver-
spreidt wel geen nieuw licht hierover, maar ontwikkelt, in
z\}n uitmuntenden trant, den gang dien zy genomen hebben ^
en het gebruik dat er van gemaakt is.
Voor de geschiedenis van het bestuur der Kerk in dit tyd-
vak, en in de Middeleeuwen in 't algemeen, is *t van zeer
groot belang, dat niet voorbijgezien wordt, wat van t$d tot
t^d werd gedaan tot verwezenlijking van het stelsel derKer-
kel^'ke theokratie ; naar welks voltooiing de Kerk, op het stand-
punt eenmaal door haar ingenomen, streven moest. Deze
verwezenlijking hing echter geheel af van die der beschou-
wing van de Kerk als één zamenhangend geheel, onder ééa
zigtbaar hoofd, of van de volledige ontwikkeling van het Paus-
dom. Eerst dan kon de Kerk er in slagen, zich van den in-
vloed der wereldlijke Magt onafhankelgk te maken, en te doen
gelden als het middel in Grods hand, om alle menschelljke be-
trekkingen te veranderen en te vormen, wanneer zij zich
GESCHIEDEinS DEB GHB. GODSDIENST EN KERK. 695
ontwikkelde onder de leiding yan eenen Monarch, die, onaf-
hankeligk van het gezag der afzonderl^'ke Vorsten, alle ver-
strooide leden van het groot geheel kon vereenigen en te
zamen houden.
De geschiedenis der Pausen is de ontwikkeling van het
Pausdom , dat met den t\jd elke magt boven het hoofd groeide*
Dit verschijnsel heeft duizenden verbaasd; ons evenwel nooit
verwonderd. Terwijl alle instellingen en magten in het Westen
aan afwisseling of omkeering blootstonden, was de Hiërarchie
te Rome reeds onwrikbaar gevestigd, en als zoodanig door de
openbare meening erkend. Zij had met geene mededinging te
kampen; haar konden geene provinciën ontnomen worden. Zy
stond boven de kansen van uitsterven of verwisselen van dy-
nastie, en liep evenmin gevaar van ineensmelting met vreemde
magt. Zij was het verheven middelpunt der Kerk, boven den
Staat; één en ondeelbaar: alleen behoefde z\j meerdere ont-
wikkeling. Deze liet zich niet wachten, allerminst toen hil-
BEBBAND haar bezielende en leidende geest werd, en, bij veler-
lei strgd, niet als raadgevend bemiddelaar maar als beslis-
send gezagvoerder optrad, en den Pauselijken Stoel op de
plaats zette, welke vroegere tijden voor hem bestemd hadden.
Wj was een hervormer: maar een storm zonder licht. H\}
wierp omver, en verpletterde wat hem in den weg stond, met
reuzenkracht, maar *t ontbrak hem te zeer aan liefde, om in
den boezem der Kerk geestelijk leven te scheppen. In een
volgend t^dvak zullen w\j dien stalen man uit de \jzeren eeuw
op den Hoogepriesterligken Stoel ontmoeten. Vooruit zouden
wij den Priesters en Koningen schier willen toeroepen: »bergt ui**
De geschiedenis van de betrekking tusschen Kerk en Staat:
hoe de laatste kerkelijke bedieningen begaf, en invloed er op
uitoefende ; tot welke misbruiken het regt van Investituur aan-
leiding gaf; en hoe schaamteloos de Simonie openbaar gedreven
werd, overtuigt ons van de behoefte aan eene dieper ingrij-
pende hervorming, dan die welke hildebraxd en z\jne geest-
verwanten zochten door te draven: te meer nog, daar de in-
wendige rigting der Kerk met hare uitwendige verbastering
een gelijken tred hield. Was het wonder, dat ook het klooster-
leven in de algemeene besmetting deelde? N£A.]fDBB wijst ons
op eenige uitstekende mannen, als: bebko, odo, en anderen,
die door hunne hervormende maatregelen zich verdienstel^k
696 Dr. A. NEAKDEB,
gemaakt hebben; terw^l h^' tevens de keerzijde van het ver-
derf, en het aiterste, waartoe teugellooze geestdr\jver$ over-
sloeg, laat zien.
In de derde Afdeeling (bl. 193—231) wordt de geschiedenis
van het Christelyk leven en de Christel^ke eerdienst ter sprake
gebragt. Veelzijdig is deze wijsgeerig-historische beschouwing.
De overwegende invloed van de liturgie bij de Godsdienst-
oefening wordt aangewezen. Maar wy hooren ook tolken van
echte Christeligke hervorming, die het Christendom in geest
en waarheid opvatteden, en wier vlaggevoerder zonder twijfel
CLAUDE van Toryn verdient genoemd te worden. Met wel-
gevallen doet KEAXDES ons luisteren naar eenen batbeziüs van
Yerona, die zoo welluidend zich tegen de meer enmeerheer-
schende neiging tot zinnelijke opvatting der Godsdienst deed
hooren. Dit troost ons, b\j den in vallenden nacht der Middel-
eeuwsche duisternis. Neandeb weet, als ervaren gids, er ons
rond te leiden, en w\j herkennen de voorwerpen die er zicli
in bewegen, als: de reliquiên, Gods-oordeelen , de kerkelijke
boeten, de aflaat, en meer ander dat alleen in donker leeft
en woelt.
De vierde Afdeeling behelst de geschiedenis der opvatting
en ontwikkeling van de leer des Christendoms (bl. 232 — 421),
eerst in de Westersche, daarna in de Oostersche Kerk. Met
breede trekken beeldt de Schrijver de praktikale en B^belsch-
kerkelijke, de w^jsgeerig-bespiegelende rigtingen der Grodge-
leerden af, en doet ons zien, hoe eene nieuwe geestelijke schep-
ping zich op haar gebied ontwikkelde. Wij treden eene beel-
dengaler\j binnen, die onze belangstelling wekt.
De geschiedenis der Godgeleerde geschillen houden neanbsb
lang bezig, b\j name over de Voorbeschikking, en de brood-
verandering in het H. Avondmaal. *tls een veld waarop men-
schel\jke vermetelheid en dwaasheid doornen en distelen heb-
ben gezaaid. H\j heeft met trouw en naauwgezetheid de stof,
welke de geschiedenis hem in de handen gaf, bearbeid. Met
kalmte en voorzigtigheid zoekt en vindt l^j een weg door ver-
ward kreupelhout, waar niemand, die onbedachtzaam er zich
in waagt, zonder kwetsuren door henen komt. En toch denken
w^ er met zekere tevredenheid aan , want er is een woud voor
in de plaats gekomen met opgaand hout, door *t welk later
GE80HIEDEXIS DEK CHK. GODSDIENST EN KERK. 697
geoefende handen een weg hebben kannen banen naar den tempel
van waarheid en licht, door CBRiSTUs-zelf opgetrokken.
Nadat de Grieksche Kerk, door wysgeerige twisten over
hetgeen menschel^'k begrip te boven gaat, was afgemat, stond
men op om over de vereering der stof in beelden- vorm te
strijden, en de kamp was bloedig genoeg. De geschiedenis er
van wordt in dit tijdperk voortgezet, en toont dat hetgeeste-
1^'k leven in de Grieksche Kerk was afgestorven.
Ook de betrekking tnsschen de Grieksche en Lat^'nsche
Kerken onderling, en de twisten die tnsschen deze gevoerd
werden, vormen geen aanvallig beeld van de eerste; en zoo
men niet wist dat de grond van verschil dieper lag, dan de
str^'d op zich-zelf doet vermoeden, zou men tot de erkentenis
komen: dat de scheuring tusschen die twee groote ligchamen
bloot een beuzelspel is geweest. Zeker geefl de geschiedenis,
die NEANDER ZOO duidcligk uiteenzet, ons geene groote gedachte
van den Chris tel^'ken zin der Grieken.
Wat intasschen aan deze ^Geschiedenis" in haar geheel zoo
groote waarde geeft, is de beschrijving van hen die als toon-
gevers in de Westersche en Oostersche Kerk optraden. Zoo
worden rabaxcs maürus, johannes scotüs erigena, dünstan
van Canterbuzy, berengarius van Tours, lanfrank, qott-
SCHALK, HINGlfAR, RATRAMNU8, PAS0HASIU8 RADBERTÜS, CU in
de Oostersche Kerk photius, oegomenics, leo de Armeniër,
THEODORUS STUDITA Cn THEODORUS GASSITERAS, CU Keizer MI-
GHAëL de Tweede, in hun leven en karakter, in hun leer-
begrip en strijden even naauwgezet als onpartijdig beoordeeld.
Niemand zal den man, die de geschiedenis der Christel^'ke
Kerk niet slechts grondig bestudeerd , maar ook als een eigen-
dom in zijn geest en gemoed opgenomen had, de bevoegdheid
of de geschiktheid daartoe betwisten.
Dit Deel wordt besloten met eene voorstelling van den str\}d
der secten in de beide groote afdeelingen der Christenheid;
wij merken in het Oosten eene dalende, in 't Westen eene
klimmende rigting op, die weldra zich krachtiger zal doen
gelden tegen de gevestigde Hiërarchie, en de vermenging van
Joodsche met Christelijke elementen.
W\j behoeven dit werk niet te prijzen. Wie het leest, wordt
met dankbaarheid jegens den vereeuwigden Schrijver vervuld,
die zelfs dorre Godsdiensttwisten zoo aanschouwel^'k voorstelt,
698 Dr. A. XEAKDEB, GESCH. DEB CBB. OODSD. EK KEBK.
dat men met toenemende belangstelling voortleest. W^ wijzen
alleen op den voortgang van den beeldenstr^d , die, anders be-
schreven, walging in plaats van aandacht zou te weeg bren-
gen. Het werk is den man eene eereznil, en w^ leggen er een
krans van aiFodillen op.
De Bergrede des Heereuy in hare toepassing op het CkristeUjk
leven y verklaard door Dr. l. pboes, Predikant te Leeuwar-
den* Te Leeuwarden^ bij G. T. N. Saringar. 1856. In gr.
Bro. XII en 812 W. ƒ 8 - 25.
Wat men ook over den t^d wanneer, en de w^ze waarop
de Bergrede des Heeren gehouden is, denke; aan welke op-
vatting, in de verschillende Levens van jbzus te vinden « men
ook z\}n zegel hechte — dit is zeker, dat de Bergrede ge-
lijk is aan een snoer parelen die onderling wedijveren in
waarde en schoonheid. Zonder een afgerond geheel te z\jn,
vindt men daarin de hoofdvoorschriflen der Christelyke zede-
leer, omtrent des Christens in- en oitwendig leven: omtrent
z\jn gedrag jegens God, den naasten, en zich-zelven. Het
mag bevreemding wekken, dat in dezen t\jd van hoogen
bloei der homiletiek die Bergrede niet zoo menigvuldig, niet
zoo uitvoerig, niet zoo aaneengeschakeld behandeld is en wordt»
als z\j boven vele andere afdeelingen der Heilige Schriften
verdient. Welligt moet de oorzaak daarvan gezocht worden
in de vrees, b\| predikers en hoorders, van op nieuw te ver-
vallen in koude moraalpreken , op welker klippen zoo vele
predikers in de vorige eeuw gestrand zyn. Het verheugde
ons dus reeds daarom, dat Dr. pboes opzettel^k de Bergrede
ontwikkeld en in een helder licht gesteld had; niet alleen voor
de Gemeente te Leeuwarden, maar ook voor het grooter pu-
bliek door den druk, na het opstel vooraf van het kansel-
gewaad ontdaan te hebben. Kan dus Dr. pboes gezegd wor-
den eene leemte te hebben aangevuld, l^j heeft dat ook op
eene voortreffeiyke wyze gedaan. Het was toch ons b\j het
lezen als of eene prachtige bloem zich voor ons ontplooide, en
ons meer en meer hare innerl^ke schoonheid ten toon spreidde,
en met hare geuren verkwikte. Immers eene heldere ver-
klaring geeft de Schrijver van de woorden des Heilands, en
Dr. L. PROES, D£ BEBGBEDE DES BEEBEK. 699
terwijl hy ze gemakkelijk maakt voor de bevatting ook der
eenvoudigen , grift hijj ze in het hart, en maakt het geneigd
om 's Heeren lessen en vermaningen op te volgen. Dat doende
voert de Schr^ver ook geheel ongezocht eene polemiek tegen
de zoo ongerijmde opvattingen en on-Evangelische verklarin-
gen van gezegden des Heeren, die de bestrijders van het Chris-
tendom steeds gretig aanvatten, om te bewijzen hoe zeer het
Christendom in str\jd zoude z\jn met het gezond verstand : hoe
onpraktisch, hoe dwaas, ja, hoe gevaarlek indezamenleving!
Wie nog meer of minder in dat gevoelen deelt, leze de ver-
klaring der gezegden van jezüs in deze Bergrede door pboes;
leze inzonderheid de verklaring van Matth. v: 38 — 48 (bl. 156 —
183), waar zoo klaar en helder de zoo vaak misbruikte en
kwalijk begrepen leer van jezcs omtrent de l^dzaamheid en
de liefde tot den naaste wordt uiteengezet. Waar zoo de zin
en bedoeling van *s Heeren voorschriften worden begrepen,
zeggen verstand en gevoel beide »ja" en namen" op jezus*
woorden.
De aanmerkingen die wij zouden kunnen maken, dat wij
de Inleiding belangrijker verwacht hadden, en dat niet
alle verklaringen even schoon zijn, willen ons moeijel\jk uit
de pen, daar het geheel zoo voortreffelijk is. Wy meenen
dan ook dat het geenszins de roeping is van den Recensent
om steeds naar steentjes te zoeken, of op de schaduwzijde te
w^'zen; wie zulks ook doe, niet w$: ubi plura nkent pauds
vüiis non offendimur*
Dit zoo belangrijk en degelijk wetenschappel^k en Gods-
dienstig werk worde ontvangen zoo als het verdient; daartoe
hadden wij echter den pr\js gaarne lager gezien. Overigens
is de uitvoering net, en doet het vignet de lithographie van
HiELiNa eere aan.
De feestvierende Christen. Liederen en Overdenkingen van U. A.
AMSHOFP, 8. J. VAN DEX BEBGH, CHOXIA, S. HOEKSTBA, B.Z.,
A. H. VAN DEB HOEVE, J. nOOTKAAS HBBDEBSCHEE, B. BBK-
NINK JANSS0NIU8, J. P. DE KEYSEB, J. A. KBAMEB, Jl* L.
LESTUBGEON, K. X. MEPPEN, J. HEBHAN DE BIDDEB, U. W.
THODEN VAN VELZEN, W. H. WARNSINCK, B.Z. , J. C. ZAALBERG, P.Z.,
700 BE FEESTYIERBKDE CHBI6TEH.
en anderen. Te Arnhem^ bij G. W. van der Wiel. In hL
8ro. 247 hl. ƒ 1 - 80,
Indien er bij den aanblik der Christelgke wereld in onze dagen
redenen z\jn tot klagen; bet toeb ook zon hoogst ondankbaar
zyn, wanneer w\j niet de sporen wilden opmerken van voor-
uitgang onder de beladers van den Heiland der wereld. £r
wordt gestreden door de Ultramontaanscbe bladen met eene
Bcbier wanhopige krachtsinspanning tegen het Protestantisme —
en wie het zien wil, in welken geest dit geschiedt, behoeft
niet slechts de Roomsche dagbladen te lezen, maar ook kennis
te nemen van hetgeen mannen als mubé en fbentbop (vooral
in hunne laatste hrochurea) hebben geschreven. Er worden ia
de Frotestantsche Kerkgenootschappen nog nu en dan oorloga-
kreten vernomen tegen de leden van hetzelfde huisgezin; en
zoo dikwijls wij ons de Artikelen des Christelyken Geloofs
herinneren, en genaderd zijn tot de belijdenis: »Ik geloof aan
eene Heilige Algemeene Christelijke Kerk", dan beklagen wy
ons, dat dit geloof nog niet in aanschouwen is verwis-
seld, en de tijd der eenheid nog zoo verre schynt. Toch
hebben w^ ons te verblyden bij het zien van de teekenen
welke dien tijd aankondigen. Rome moge noodig keuren de
dienst van God en den christcs op den achtergrond te stel-
len, en van de dienst van karia nieuw leven te verwachten —
in al de Frotestantsche Kerkgenootschappen wordt met nadruk
de eenige voortreffelijkheid van den persoon van den chbistus
in het licht gesteld, en de waardg van Z\jne verschijning voor
het heil der wereld erkend. Worden er dan ook proeven ge-
nomen om aan de openbare Godsdienst-oefeningen, op de ge-
wade dagen, meer het karakter van feestvieringen te geven,
zoo als dat voor de Christel^'ke Gremeente behoefte is — de
behoefte aan geschikte lectuur tot bevordering van de ver-
eischte feeststemming wordt daarbij steeds levendiger gevoeld*
En aan middelen om deze te bevredigen, ontbreekt het niet*
Het voor ons liggend boekje heeft zeker niet enkel in den
geringen pr^s z\jne aanbeveling. Veel meer vindt het deze
in de r^ke verscheidenheid en afwisseling van vorm, waarin
de onderwerpen worden behandeld. Mannen die als weten-
schappemke, gemoedelijke, levendige, puntige, en vernuftige
Schrijvers bekend zijn, worden op den titel genoemd, en hunne
DE FEESTVIERENDE CHBISTEK. 701
opstellen beantwoorden aan de verwachting die hunne namen
doen opvatten. Overdenking, gesprek, rede, gebed, tafereel,
brief, staan hier naast elkander. En treffen w\j hier dichterl-
ijke bedragen aan, ook in dezen is alle eentoonigheid vermeden.
Onder den titel: nHet Lied der Verlossing"^ vinden wy hier
in drie afdeelingen: Het Lied des Profeets^ De Zang der En-
gelen^ en Stemmen uit de Gemeente; bestaande in de vertalin-
gen van Grieksche, Lat\jnsche, Spaansche, Engelsche, Fran-
Bche en Hoogdaitsche Kersliederen. Zoo hebben w$ in de
Stemmen op het Pinksterfeest navolgingen van Liederen op die
dagen, uit de Roomsche, Anglicaansche , Hemhuttersche, Af-
gescheiden Gereformeerde, Evangelische en Hervormde Ge-
meenten uit verschillende landen, door een Koning, een on-
bekende, een timmerman, een Predikant, een jong meisje, en
eene gehuwde vrouw — ten bew^zo dat het Christendom
geen onderscheid van volk, stand, rang, kunne kent, maar
dat in ghristüs jezcs allen zgn vereenigd. En wat ons
hier aldus gepredikt wordt, wordt ook niet minder in een ver-
blijdend licht gesteld, wanneer w^ zien dat de Schrijvers en
Dichters, die zich hier vereenigden tot de uitgave van het
feestboekje, behooren tot de Hervormde, Luthersche, Remon-
strantsche en Doopsgezinde Gremeenten; en met belangstelling
lazen w\j , dat zelfs een Roomsch-Katholiek geestelijke alleen door
ziekte werd verhinderd, deel te nemen aan den kring waaraan
w^ dit schoone feestboekje danken» Wanneer wij ten slotte
getuigen: dat bij zoo veel verscheidenheid de geest des geloofs
en der liefde tot ohbistüs gel^'kel|jk in alle stukken heerscht,
dan rekenen w\j dat allen die de komst der ëëne Christelijke
(niet Boomsch-, maar Evangelisch-) Katholieke Kerk verlan-
gen, dit feestboekje ter versterking van hun geloof daaraan,
en tot hunne vertroosting bQ den elders gevoerden str^d, met
bl\jde ingenomenheid zullen ter hand nemen. f-
De Teehenen des Tijds* Brieven aan Vrienden over Gewetens^
vrijheid en het Regt der Christelijke Gemeenten. Naar het
Hoogduitsch van c. C. J. bunsex. Met eene aanbevelende In-
leiding door s. HOEKSTRA, B.Z., Predikant te Rotterdam.
Eerste Deel, Te Rotterdam^ bij Altmann en van der Palm.
In post 8vo. VIII en 202 bl. f 1- 50.
De tijd dien wij beleven is in vele opzigten hoogst merk-
702 C. C. J. BUNSEK,
waardig; men zou b^' eene oppervlakkige beschouwiDg ge-
neigd zijn om hem eene teruggaande rigting toe te scbr^ven.
Sedert 1848 beeft de geest van reactie niet stil gezeten, en
op bet godsdienstig en politiek terrein is menige terugkeer tot
bet oude priester- en kerkelijk gezag, en tot bet onbeperkte
staatsbestuur der regeringen, bepxToefd en gelukt.
Men is van vele bersenscbimmige denkbeelden aangaande
de inrigting der maatschappij, en van de beillooze afdwalin*
gen van bet ongeloof teruggekomen , en levendig overtuigd ge-
worden, dat zonder orde in den Staat, en zonder Grodsdienst
in bet gemoed, bet menscbdom bet geluk der toenemende yer-
licbting en beschaving niet deelachtig kan worden, noch zich
beveiligen kan tegen de Socialistische theoriën, en de omwen-
telingen, en ongodsdienstige beginselen en zedeloosheid, die er
uit voortspruiten. Maar is de reactie, die bovenal in Duitsch-
land en Frankrijk werkt, een geschikt middel ter behoudenis?
Zal zy de geheime kwaal, aan welke de maatschappg lijdende
is, kunnen vernietigen en uitroeijen? Wij gelooven *t niet.
Moet men, omdat de vrijheid is misbruikt, het geneesmiddel
in de onbeperkte heerschappy zoeken? Kan de priesterbeer-
schapp\j , de aanmoediging van het bijgeloof, of het voorstaan
van oude formulieren en geloofsbel^denissen, het materialis-
tisch ongeloof bestrijden, en het zuivere Christendom meer in-
vloed doen verkrijgen? De vijand van de rust der Europe-
sche Staten is niet werkeloos; bQ woelt immer voort, en zijn
vuur blaakt verborgen, als in het binnenste van vulkanen.
Krachtige regeringen, maar die op vr^'heid en orde gegrond
z^n, kunnen alleen op den duur de maatschapp\j tegen dien
vijand beschermen. Verlichte en opregt godsdienstige gevoe-
lens z\jn de eenige ware middelen om Christel^ke deugden aan
te kweeken.
Vele geschriften hebben reeds de verkeerde strekking van
den geest des t^ds aangewezen, maar geen ander doet bet zoo
duidel\jk en voldingend als dit van den beroemden buxseh, den
leerling van nibbühr, die door z^jn langdurig verblijf in Bome
en Engeland, in de gelegenheid is geweest, om, b\j zyne ge-
leerdheid, ook menschenkennis en wereldkennis op te doen*
)iDe Teekenen des T\jds*' die, in brieven aan eenen ouden vriend,
den godsdienstigen en politieken toestand van Duitschland met
levendige kleuren schilderen, hebben spoedig verscheidene uit-
DE TEEKEKEN DES TIJDS. 703
gaven beleefd, ten gevolge van de belangstelling die z\j hebben
opgewekt, en in alle opzigten verdienen. Mannen van eene
óver-orthodoxe rigting hebben ze met kracht en felheid be-
streden, maar joist daardoor hunnen invloed nog verhoogd
en vermeerderd. Ook het str^dschrift door stahl tegen dit
werk, onder den korten, maar botenden titel: » Tegen bunsen",
in het licht gegeven — een voortbrengsel van sophistische
advocaten-dialectiek — was een bew^s te meer voor de juist-
heid van BUK8EN*s beschonwingen.
De Schrijver, reeds met roem bekend door zijne geleerde
schriften over nEgypte's plaats in de Wereldgeschiedenis'*, en
over nHiPPOLTTUS en z\jnen t\jd'*, bestrijdt op een politiek
gebied den reeds genoemden Hoogleeraar stahl, en op een
godsdienstig terrein den bekenden HENasTSNBEBG , die den
menschelijken geest weder drie eeuwen zon willen terugzetten.
Deze brieven, alleen van dadelijke toepassing voor Duitsch-
land, zijn aan arndt, den gr\)zen verdediger van deszelfs een-
heid en vryheid, geschreven; maar w\j kunnen ze ook als zijde-
lings aan ons gerigt beschouwen. Hoewel wij voor aanmati-
gingen, als die waarvan Rome bg den bemchten Badenschen
kerkstrgd in 1853 en 1854 schier ongeloofemke voorbeelden
heeft geleverd, nog niet hebben te vreezen, zijn zy echter
ook ter onzer waarschuwing opgeteekend, even als hetgeen
hier over het lot der madiai*s, cecchetti*s en boboztkski's
te lezen is. Men leere er uit: dat de ware verdraagzaam-
heid, die zoo zeer door den toestand, de verlichting en be-
schaving van onze eeuw gevorderd wordt, aan de Katholieke
Kerk geheel vreemd is, en uit den aard van hare eischen en
inrigting geheel vreemd moet blijven.
Wij z\jn het met Dr. hoekstra, volkomen eens: »dat de
Protestant zich aan grootere zonde dan Bome schuldig maakt,
die in onverdraagzaamheid (uit heerschzucht hier , uit wanhoop
tegenover de negatieve resultaten der wetenschap daar, geboren)
Bome nastreeft". Maar hoezeer wg ons met hem verblijden,
dat de ëënz^digen in Nederland in de verte niet te vergele-
ken z\}n met de Hengstenbergianen , veel minder nog met de
neo-Lutheranen in Duitschland, die zoo ver gekomen z\jnvan
zich meer geestverwant met de Roomsch-E[atholieken,danmet
de liberale Protestanten te verklaren, is echter de strekking
704 DE TEEKEXEN DES TUDS.
van ook hunne gevoelens naar een dergelyk besluit gerigt, en
uit dien hoofde de lezing dezer ))Brieven'* ook ons aan te be-
velen. Bcnsen's werk bevat een levendig tafereel van de al-
gemeene rigting van den t^dgeest, en kan ook b^ ons velen
de oogen doen opengaan. Bovendien zyn de nBrieven** met
zulk een onmiskenbaar talent geschreven, dat ze geen voor-
bijgaand geschrift uitmaken, maar een werk vormen van blij-
vende waarde, dat gezigtspunten aanwijst en gevoelens uit-
spreekt die voor alle tyden en landen van één zelfde aanbe-
lang zQn. W\j bevelen daarom het werk met nadruk ter lezing
en overweging aan.
De overzetting en uitvoering strekken den Vertaler en de
Uitgevers tot eer.
Lüttenberg's Chronologische Verzameling der Watten en Be-
sluiten betrehhelijh het Openbaar Bestuur in de Nederlanden ^
sedert de herstelde orde van zaken in 1813; voortgezet door
L. N. SCHUURMAN, Secretaris der stad Zwolle. Te Zwolle^
bij W. E. J. Tjeenk WilUnk. Jaar 1836: X en 102; 1837:
JT «i 174; 1838: X en 195; 1854: XX en 252 W.
De geachte Verzamelaar gaat nog altijd onverdroten voort
met het b^ëëng^ren der Wetten, Besluiten, Circulaires, Aan-
schrijvingen, en wat dies meer z\j, betrekkelijk het Openbaar
Bestuur. Na onze laatste aankondiging (VaderL Letter oef e^
mngeny 1855, bl. 628) z\jn weder de bovenstaande boekdeelen
in het licht verschenen; waarvan de eerste drie behooren tot
het eigenlijk gezegde vervolg- werk, het laatste tot de met
1853 begonnen nieuwe voortzetting van dezelfde verzameling.
Omtrent het doel en de strekking, den aard en de uitvoe-
ring, het nut en gemak van het werk kunnen^ wy gevoegelijk
naar onze vroegere aankondigingen verwezen.
De Tolquestie van het Zwolsche Diep, ten vijfdemaU toegelicht
door de Biimenschipperij van Zwolle^ Hasselt^ Zwartsluis , de
Dedemsvaart y Meppely Hoogeveen en de Smilde; ncuxr aan"
leiding en ter wederlegging van het geschrift van den Heer
B. w. A. E. 8L0ET TOT OLDHüis: ^^Bet Zwolsche Diep'\ ook
DE TOLQUESTIE VAX HET ZWOLSCHB DIEP, ENZ. 705
opgenomen in het Tijdschrift voor SlaathmshoudJcunde en Sta*»
tiatiek^ door Mr. b, w. a, e. sloet tot oldhüis, 2). XI 11^
Stuk I9 hladz. 21. Vervolg op de Toelichtingen der TolquesHe
in 184a, in 1849, in 1852 en in 18&5 uitgegeven. Te Assen^
ter Provinciale Drenteche en Aaser-Courantdrukkerij. 1856.
In gr. 8vo. 88 bL
Met bet afschreven des ellenlangen titels meenen w^ te kun-
nen volstaan : 1<*. omdat het boekje slechts eene kantteekening
18 op het geschrift van den Heer sloet; 2''. omdat de zaak
van het Zwolsche Diep na geheel aan het licht staat gebragt
te v7orden, door het te wachten (*) verslag der Commissie van
leden der Tweede Kamer van de Staten-Greneraal; benoemd
ten gevolge van het voorstel tot enquête. Dat voorstel was
reeds ingekomen toen de Heer sloet z^ne pen scherpte, en
de vrees voor den invloed van z^n schreven op de beslissing
der Kamer lokte dit tegenschrifl uit. W\j hebben met groot
genoegen de aanneming van het voorstel tot enquête gezien;
omdat wij daarvan veel licht verwachten voor deze netelige
zaak.
Opmerkingen op [over f] den invloed der Wetgeving van vóór
1795, op het Jagtregt in de Provincie Groningen) voorgelezen
in het Genootschap Pro Excolendo Jure Patrio, door Mr.
j. j. CREHEBS. Te Groningen^ bij K. de Waard. 1856. In
gr. Svo. VIII en ^d hl. f :- 80.
In het » Voorwoord*' vermeldt de S.: dat neen gezelschap-
pelyke pligt'* de aanleidende oorzaak eener voorlezing, en >ide
toespraak van eenige hoorders" de naaste oorzaak dezer nit-^
gave was. W\j hebben dus te letten op het verschil hetwelk
oorspronkeiyk tosschen de gehouden redevoering en de latere
uitgave moet hebben bestaan. In het nVoorwoord** komen
daaromtrent ook nog eenige inlichtingen voor. Desniettemin
kannen w^ ons best voorstellen dat de hoorders der rede-
voering ze liever ook nog eens wilden lezen; want, waarlijk,
het onderwerp en de wijze van behandeling schynen beter
O Dit 1)elaiigryk verslag is onlangs bekend geworden: zie „'B\}\iisid''\ JSij-^
offên, bl. 103 en Yolgg.
BOEKBESCII. 1856. N". XV. 50
706 Mr. J. J. CKEMERS, OPMERKIXQEN, EXZ.
voor aandachtige, gezette lectnnr, dan voor eene genootschap-
pelijke yoorlesing geschikt*
Eene overgangsbepaling, Art. 54 der Wet van 6 Maart
1852 (StacUsblad, N^ 47), waarb\j over het jagtregt der be-
klemde meiers, en over hunne bevoegdheid tot afkoop van het
jagtregt van anderen gehandeld wordt, gaf den S. aanleiding
tot een geschied- en regtskundig onderzoek naar het voorma-
lig jagtregt in de Provincie Groningen, en de regten die daar-
nit heden ten dage nog mogten kunnen voortvloeien, bijzon-
der roet betrekking tot de zoogenaamde jurisdictie-houders in
de Ommelanden.
Liefhebbers van historische nasporingen , zoo wel als zij die
tot de behandeling van geschillen over de uitoefening van jagt-
regt in Groningen geroepen worden, zullen bij den Redenaar
en S. te gast kunnen gaan.
Oesckiedenis van de vestiging y uitbreiding ^ bloei en verval van de
magt der Nederlanders in Indiê^ door den Hoogleeraar o,
LAUTS. Eerste en Tweede Deel. Te Groningen ^ bij W. van
Boekeren. 1852-— 1856. In gr, 8i?o. XII en 601 W. ƒ6-:
Deze ^Geschiedenis**, van welke w^ ook het Eerste Deel
eerst nu ontvangen hebben, loopt van het begin der vaart
van onze landgenooten beoosten de Kaap de Groede Hoop, tot
het verval van hunne magt in Indië. De S. schijnt met dit
laatste te bedoelen: tot de overgave van Java en onderhoo-
righeden aan de Engelschen in 1811. Wij maken dat op uit
zyn Voorberigt, voor het Eerste Deel geplaatst.
De Heer lauts heeft zich, geiyk men weet, sedert een aan*
tal jaren, met de geschiedenis en aardrijkskunde der Koloniën ,
en met al wat op onze koloniale belangen invloed kan uitoefe-
nen, of daarmede in betrekking staat, bezig gehouden. Hy is
dus niet onvoorbereid opgetreden, en wij geloo ven hem gaarne»
als h\j zegt: dat z\jn werk vollediger zal zyn dan dat z\}ner
voorgangers. Dat blykt ook by vergelyking van het werk
met VAX KAMPEN*s n Geschiedenis der Nederlanders boiten
Europa*', waarin de lezer niet alleen onverhoeds van Java
naar Suriname , of van de Molukko*s naar de kust van Grainea
wordt verplaatst, maar ook meermalen onpartijdigheid vai\
' a. LAUTS, OSSGBIEDENIS, EXZ. 707
beachonwing mist, en yele ponten onaangeroerd ziet gelaten,
die in de Greschiedenis van l. behandeld worden.
De Inleiding en de aanvang van het eerste Hoofdstak, over
den eersten handel der Nederlanders, en den vooruitgang van
hunne scheepvaart in Indië, z\jn zeer belangrijk. Ook een
gedeelte van het vierde H., waar de S* spreekt over den
grondslag der eerste voorregten die de O.-I. Compagnie in
Indië, ten sp\}t van de Spanjaarden en Portugezen, verwierf,
en zegt: i>Het was Nederland, het waren de Nederlandsche
handelaren, het was de Nederlandsche Compagnie, waardoor
Europa verlost werd van een overwigt, dat zoo drukkend
dreigde te worden, toen het geheele schiereiland, en al de
veroveringen in de andere werelddeelen , door Spanje en Por*
tugal gemaakt, de bevelen van ééa Vorst gehoorzaamden.** —
In H. y komt veel nieuws voor. Opmerkingen als op bl. 109
ontmoet men met genoegen, w\}l z^ den lezer een blik doen
werpen op den invloed dien de Indische handel gehad heeft
op de ontwikkeling der nijverheid in 't moederland. Herin-
nerende dat de in 1602 nitgezeilde vloot meer dan 2000 cen-
tenaars ruwe Chinesche zQde, op de Portugezen buitgemaakt,
binnenbragt, w\jst de S. op een ingezeten van Amsterdam,
die een weefgetouw uitvond om de Chinesche z\jde te spinnen
ofte twernen, en allerlei soort van zoogenaamde z\jden-lakenen
te vervaardigen. — Het gezegde over wrrcBBT, op bl. 186,
zon, dunkt ons, in een vroeger tgdperk beter op z\jne plaats
staan. — Wat in H. VII gezegd wordt over de van oudsher
b\j de Engelsche regering bestaande hebzucht en hare wan-
gunstige beginselen tegen de Nederlanders, is, zoo w^ mee-
nen, nergens anders te vinden. — In H. IX wordt het stran-
den van p. VAN DEK BBOEOKB, .niet verre van Damaun, en
diens togt derwaarts door het schiereiland heen, om de kust
van Koromandel te bereiken; en s^jne aankomst, na talloos
vele gevaren en eindelooze vermoeienissen, op Java, met ge-
voel en zaakkennis verhaald. Ook diens gevangenschap met
honderd landgenboten , en de anekdote over de vogelkooi van
den Sultan van Bantam wekt belangstelling.
Met genoegen lazen wig wat de S. zegt aangaande hetgeen
VAN DiBiCEN voor ouderwijjs en godsdienst gedaan heeft. Bfet
betrekking tot deze zegt de S. ten slotte: i>De groote zaal op
het kasteel, alwaar des morgens en des avonds het gebed
50»
708 G. LAüTa,
werd gedaan t dat door de op bet kasteel aanwezige ambte-
naren en militairen moest worden bijgewoond, en waar ook
de Godsdienst-oefening voor die allen werd gebonden, was
niet langer voldoende sedert bet getal vr\je burgers in de stad
zelve toenam. Van diemen voorzag in dat gebrek, dewijl bij
in de stad eene fraaye kruiskerk deed bouwen, uitkomende
eenerz^jds aan de groote rivier, aan de andere zgde aan een
ruim plein. Die kerk werd opgetrokken van koraalsteen, in-
wendig fraai versierd en beseboten met ebben- en jattri-bout;
v^jf koperen lusters of kroonen werden er opgebangen. Naauwe-
lijks was de kerk in 1641, wat het inwendige aangaat, ge-
reed, en was men met de uit- en inwendige verfraaijingen
bezig, of de Landvoogd begreep dat er ook een kerkgebouw
voor de hooge regering noodig was. Daar al de leden der
regering op bet kasteel bun verblijf badden , moest die kerk
op bet kasteel komen te staan. Dewijl ecbter tot den opbouw
der kruiskerk al de beambten van Batavia hadden bygedra-
gen , door eene maand soldy daarvoor af te zonderen , kon zoo
kort daarna kwaljjk eene nieuwe opoffering van ben gevor-
derd worden. Axrojao van diemkjt besloot die kosten zelf te
dragen, en bestemde tot dat doel de aanzienlijke som van
40,000 Rx., of p. m. 120,000 gulden."
Zeer belangrijk is bet geschrevene (bl. 188) over het ver-
drag met de Engelsche O.-I. Compagnie van 17 van Hooi-
maand 1619, en hoe de daaruit gevolgde uni^ wederzyds werd
nageleefd; en over de gebeurtenissen op Amboina in 1623, en
de gevolgen daarvan , waarbij (bl. 197) de ligtvaardigbeid van
VAK KAMPEN, niet zonder reden, gegispt wordt. Men vindt
by WAGENAAB, D. XI, bl. 25, bet gevoelen vermeld van den
Groot-Tbesauner van Engeland, dat in alle deelen gunstig
was ten opzigte der bandelwgze door de Nederlanders in den
zoogenaamden Ambonseben moord gehouden.
Om niet te breedvoerig te worden, verlaten w^j het Eerste
Deel, dat met het overlijden van van diehen in 1645 ein-
digt;'doch willen, onze lezeren ten gevalle, nog overnemen,
wat L. (bl. 265) zegt aangaande de eenige koets of »karosse**
die destyds te Batavia gevonden werd: »Als een biyk van de
zeden van dien tyd, zal het niet te onpas wezen te vernemen,
hoe in dat zelfde Batavia, waar tegenwoordig ieder fatsoenl^'k
man een of meer rijtuigen heeft, men ten tyde van van dieici::!
GESCHIEDENIS, EXZ. 709
2ich met een enkel r^taig mooBt vergenoegen. Zelfs was wei-
nige jaren geleden, het gebruik der koets door heeren meesters
afgekeurd, toen in den generalen brief van de hooge regering
van den 9"^" van Wintermaand 1637, aan de Kamer van Zeven-
tienen werd geschreven : »0m onze parturen of beminde ge-
zellinnen in dit melancholieke klimaat — alwaar z\j de ge-
zelligheid van hare ouders en bloed vrienden hoogst ongaarne
moeten missen , en alwaar de bezigheden van 's Compagnies
dienst vaak hare mannen niet veroorloven H. E. eenige tijd-
korting te verschaffen — eenig genoegen te geven, en H, E.
eenige recreatie en verlustiging te vergunnen, alsmede om
H. E. des donderdags, wanneer zy gewoon z\jn in de stad ter
kerke te gaan, niet aan den ondragelyken heeten zonneschijn
bloot te stellen — hebben wij goedgevonden den koetswagen of
karosse, die nu eenige jaren genist heeft, weder in te spannen,
en ter dienste van de jufvrouwen te laten rollen," "
Het Tweede Deel vangt aan met het optreden van den Gou-
verneur-Generaal VAN DEE LUN, en eindigt by den dood van
VAN CLOON in 1735. Men vindt er ook nog een paar woor-
den over het voorbQgaan van valkenieb en de verkiezing
van ABRAHAM PATBAS, ccu Vreemdeling, als soldaat in Indië
gekomen, en die, ofschoon nog geene drie jaren buitengewoon
Raad van Indië, tot algemeen Landvoogd werd benoemd. H]|j
overleed twee jaren daarna, en werd toen door valkenieb
opgevolgd.
Ook in dit Deel vindt men een aantal zaken in be-
trekking tot de O.-I. Compagnie, doch waarvan vroegere
Schriïjvers geene melding hebben gemaakt. Zoo is H. XIV
zeer belangrijk over de vernieuwing van het octrooi in het
midden der zeventiende eeuw, over de verantwoording b\| vier-
jarige rekening, en hoe het voorschrift daaromtrent, dat tot
eene goede verantwoording leidde , in de achttiende eeuw werd
ontdoken.
Over de bemoeijelijking van Mohammedanen en Heidenen,
en over de pogingen om de Heidenen te bekeeren, vindt men
(bl. 47 en volg.) wetenswaardige b^'zonderheden.
Hoofdstuk XVni, van bl. 108—124, zal voor de meeste
lezers wel nieuw, en zeker ook hoogst welkom z^n. W{j laten
de opgave van den belangrijken inhoud hier volgen: DÜorlog
tegen Engeland in 1665, en ondersteuning in schepen door de
710 o. LAUTS,
O.-L Maatscbappy, tegenover eene vernieuwing van het oetrooi
tot het einde van 1700. Anticipatie-penningen in 1668. 1672.
De O.-I. Maatschappij onderstennt Holland en Zeeland. Het
maatschappel^k kapitaal. Vernieuwing van bet octrooi tot
1740 voor 8 mill. galden in 1696. Toestand der 0.-I. Maat-
schappij op het einde der zeventiende eenw. Uitdeelingen in
obligatiën, rentende 4^/o* Vergelijking der uitdeelingen. Schul-
denlast van ongeveer 110 ton gouds. Oorzaken van verval in
Indië: de vrede met Spanje; het monopolio in kruidnagelen,
muskaatnoten, foelie en kaneel; veelvuldige gezantschappen;
meer nog de geringe bezoldigingen, en daardoor veroorzaakte
stille winsten; particuliere handel, ontrouw en knevelarg.
Voorbeelden van ontrouw."
Op bl. 189 en volgg. leest men over den oorlog tusschen
den ouden en den jongen Sultan van Bantam een verhaal, dat
niet geheel overeenstemt met hetgeen deswege elders geboekt
is; maar door aanhalingen uit gel^ktydige Schr\j vers voldoende
wordt gestaafd.
De mannen die in de tweede helft der zeventiende eeuw en
later, door hunne wetenschappelijke onderzoekingen en be-
schrijvingen, tot de uitbreiding der kennis van Indië hebben
b^'gedragen, worden ter sprake gebragt. Zoo verneemt men,
onder anderen, van den vl^jtigen buhphiüs, van Ds. leidbk-
XEB, Ds. VALBNTUH, Ds. WERNDLET, eu andere geleerden ; ook
van JOHAKNES GAUPHUI8, die ongemeen werkzaam was, en
wiens geschriften, naar ons inzien, wel zouden verdienen bg-
eenverzameld en afzonderlijk uitgegeven te worden.
Het XXV^* Hoofdstuk behelst mede veel over den toestand
der O.-I. Maat8chapp\j b\j den aanvang der achttiende eeuw,
dat men elders te vergeefs zoude zoeken. Weinig bemoedi-
gend is de aanhef: wBereids is aangetoond hoe bewindhebberen,
slechts op het genot van het oogenblik bedacht, de toekomst
met schulden bezwaarden of bezwaard lieten , en hoe de acht-
tiende eeuw met een belangqjken schuldlast werd aangevangen.
De vierjarige rekeningen, opgenomen door hoofdpartioipanten»
ten overstaan van eene Staats-Commissie, uit den boezem der
Algemeene Staten gekozen, vermogten daartegen niets; want
zonder de uitgaven der kasrekening zelve te beoordeelen, wer-
den ze slechts, wat het beloop aanging, tegen de ontvangsten
vergeleken, waarna de restanten van de vorige vierjarige
GESCHIËD£2(IS, EXZ. 711
rekening met de aangebragte goederen werden nagegaan, en
daar afgetrokken de toegestane nspillage*' of te-kort — van
peper en andere specerijen meestal 15 ten honderd beloo-
pende — en de, ingevolge verkoop, afgeleverde goederen,
waardoor men tot de slotsom kwam, van de voorhanden
restanten en de in kassa zijnde penningen op de nieuwe reke-
ning over te brengen. — Het beloop der gedane of te doene
uitdeelingen, en de boegrootheid daarvan, kwam hij die vier-
jarige rekeningen in het geheel niet ter sprake,- en voor *slands
kas was het niet ten eenenmale onverschillig, of de aitdeeling
10 dan wel 30 ten honderd van de hoofdsom bedroeg, dew\jl
het ngemeeneland** daarvan vier ten honderd trok.**
Ook in het volgende Hoofdstak komen onderscheidene trek-
ken voor, waaruit het besluit kan worden opgemaakt dat een
algemeen bederf aanwezig was, en het geheele ligchaam ver-
pestte. »Maar waarom** — zoo lezen w\j bl. 320 — nzou het
verderf niet algemeen in Indië heerschen, waar sedert zoo
lange jaren velen slechts heengingen om, onverschillig hoe,
r^kdommen te verzamelen — wanneer b$ de natie zucht tot
gemak en weelde met lederen dag meer algemeen werd, en
wanneer in Nederland zel&ndit een ieder beheerschte, en de
geldgod door allen aangebeden werdT*
W\j eindigen ons vlugtig overzigt met lof aan den Schrijver,
die in het betrekkelyk klein bestek van 600 bladzgden al het
wetenswaardige uit de gebeurtenissen, die in het verloop van
anderhalve eeuw in Neèrlands Oost-Indië z\jn voorgevallen,
beeft zamengevoegd, en met zoo vele bewgzen van den \jver
en het geluk waarmede h\j nieuwe bronnen opspoort en ont-
gint, heeft doorvlochten. Met belangstelling zien wy het Derde
Deel van zyn werk te gemoet.
Handboek voor BoomkweeJcers en TmnÜeden; bevaUende eene uif-
voertge beschr^'mng omtrent het snoe^'en en enten van VrudU-
hoornen. Naar het Frcmsch van j. ▲. bakdt, Ridder van
het Legioen van Eer^ eerste Tuinman van de twnen van den
Senaat op het Luxemburg^ Lid van de KeieerUfke en Cen^
traU Maatschappif van Landbouw^ en corresponderend Lid
van vele Genootschappen voor Tmnbouno^ enz* Met honderd en
veertien afbeeldingen op staal» Te Deventer^ Uj A. J. van
712 J. A. HARDT,
den Sigtenhorst. 1856. In gr. Svo. VIII en 208 M.^ ea
12 platen, ƒ 3 - 25.
Het gebeurt oiet dikwiglB dat een kundig prakticuB in dea
avond, van z\)n leven den schat ssyner ervaring aan bet publiek
ten beBte geeft, door bet schreven en uitgeven van een werk
over bet bedr^f door bem uitgeoefend. Althans voor de kwee-
kers en tuinlieden is zulks geheel ongewoon. Men vindt daar-
onder, ook in ons Vaderland, zeer bekwame mannen, die een
groeten voorraad van praktische kennis bezitten , en nog dage*
l\jks hunne kennis uitbreiden door den juisten blik, geworpen
op de verschgnselen welke zich bij hun bedryf aanbieden.
Maar deze zelfde mannen trachten niet, anderen van nut te
z\jn, door aan jongeren van jaren hunne' ondervinding bekend
te maken; integendeel, zy rekenen het hun grootste ver-
dienste, om de verkregen kennis zoo veel mogelyk te bewa-
ren en geheim te houden. Velen hunner zullen liever hunne
met groote zorg gekweekte voorwerpen met eigen hand ver-
woesten, dan dat z{j dulden zouden dat het geheim dier kwee-
king door hun buunnan ontdekt werd. Deze rigüng is in
stryd met de algemeene zucht tot openbaarheid, welke oneen
t\jd kenmerkt, en zal vroeger of later moeten verlaten worden*
Maar terwijl z\i nog maar al te veel gehuldigd wordt onder
de praktische boomkweekers en tuinlieden, is het te meer te
waardeeren , als sommige mannen van ervaring daarvan willen
afwyken, en anderen bekend maken met hetgeen z\j van de
Natuur hebben afgeluisterd. De mededeeling dier ondervin-
ding bevat dan de uitkomst eener reeks van proeven, die niet
alleen voor den tuinman-zelven , maar ook voor den natuur-
kundige van gewigt z\)n. Dit laatste geldt van alle gedeelten
van land- en tuinbouw, wai;it elk goed waargenomen en naar
waarheid beschreven versch^'nsel is eene aanwinst voor de
wetenschap*. Maar vooral is zulks van toepassing, waar tot
nog toe theorie en prakt^*k niet hand aan hand zyn gegaan,
en elkander hebben toegelicht, waar men den man van weten-
schap niet de gelegenheid heeft gegeven om bekend te worden
met de ondervinding der praktici, deze te ordenen en te ver-
klaren, en daaruit besluiten af te leiden, die tot nieuwe on-
derzoekingen aanleiding kunnen geven. Op zulk een gebied
is het verschijnen van een boek >waarin de praktische voor-
HANDBOEK, EXZ. 713
Bcbriften duidelijk en naar waarheid uiteengezet worden, eene
belangrijke aanwinst, zoo wel voor den praktiens als voor den
natuurkundige.
Onder de gedeelten van den tuinbouw, waarover de weten-
scbap nog veel te weinig baar licht beeft verspreid, behoort
voorzeker: de kweeking en behandeling der vruchtboomen.
Veel van de hiertoe noodige kennis wordt alleen bij den er-
varen kweeker gevonden. De meesten hunner hebben die kennis
grootendeels uit eigen waarneming geput. Onbekend veelal met
hetgeen in naburige streken is opgemerkt, kunnen zij voor zich
geen voordeel doen met de ondervinding van anderen, gel\|k
z\j ook hunne ondervinding niet aan anderen mededeelen. Van
daar dat men op z^jne navraag van den een geheel andere
regelen verneemt, dan van den ander; van daar die doolhof
van 'Voorschriften, waarin men geen weg weet te vinden, zoo
men niet door eigen ervaring en wetenschappel\|ke kennis beide
daartoe den sleutel beeft. Van daar, eindelijk, de wanbe-
grippen, die men dikw^ls b$ anders kundige kweekers aan-
reft, als een gevolg hunner eenzijdige ontwikkeling.
Dit na kan, naar ons oordeel, alleen verbeterd worden door
eene naauwere aaneensluiting van wetenschap en praktik, en
door eene onderlinge controle en teregtw\jzing der kweekers*
Een der eerste middelen daartoe, is het bekend maken van
de ondervinding van kundige tuinlieden, ten einde anderen ze
aan de hunne kannen toetsen en daaruit aanvullen; ten einde
de kruidkundige die ervaring uit de kepnis van het leven der
planten toelichte, en wederkeerig zijne kennis in enkele bij-
zonderheden verr^jke door de opmerkingen der praktici. Zie-
daar, waarom w\j aan het aangekondigde boek als eene eerste
schrede op dezen «weg groote waarde hechten, en de overbren-
ging daarvan in onze moedertaal hartelijk toejuichen.
De inhoud van het boek splitst zich in vijf Adeelingen.
De eerste Afd. bevat eene Inleiding tot het enoeifen van
vruektbocmen, verdeeld in twee Hoofdstukken: over de ont-
wikkeling der boomen, en over de planting.
De tweede Afdeeling (van bl. 20 — 150) handelt over het
enoeijen der vruchiboomen. Vooraf gaan de grondregels voor
het snoeijen; daarop volgen: de handelingen ter aanvulling
van het snoeijen, waarna de wijzen waarop men boomen die
men voor piramiden wil opleiden, moet snoeijen; het snoeijen
71i J. A. IIARDY,
der leideboomen ; het kweeken van den wijngaard in de tui-
nen; en de snoeging op struiken en op stam, in even zoo
vele Hoofdstukken afgehandeld worden.
De derde Afdeeling is gewijd aan het enten. Ka de alge*
meene beginselen Tan het enten ontwikkeld te hebben, onder-
scheidt de SehrQver drie klassen van enten; het gewone en
kroonsw^jse enten, het enten door zuiging of nadering, en het
oculeren. Elke dezer klassen wordt uitvoerig beschreven.
De vierde Afdeeling beschouwt de inzameling en bewaring
der vruchten; de vyfde, eindelijk, de ziekten waaraan de
vruchtboomen onderhevig z\jn, de voor die hoornen sehadel^ke
gedierten, en het bemesten der vruchtboomen.
üit deze korte inhouds-opgave bl^'kt genoegzaam welk een
schat van geordende ervaring in dit boek is weggelegd.
Daarb\i mogen de uitmuntende platen niet onvermeld bleven,
welke door de goedheid van den Schryver aan den Vertaler
zyn geschonken, zoodat het mogeljjk was, het boek voor een
betrekkelijk geringen prijs in het licht te geven.
Over het geheel verdient het boek in groote mate aanbe-
veling b\j boomkweekers en tuinlieden. Z\) zullen daarin eene
menigte van voorschrifben aantreffen, die z\j met de hoop op
een gunstig gevolg kunnen ten uitvoer brengen. Het minst
heeft ons het eerste gedeelte: over de vorming van een boom,
bevallen. Hier is de Schrijver niet op z$ne plaats, en hy
geeft meerdere verouderde, soms geheel onjuiste denkbeelden
over plantenleven en plantenvoeding. Het ware daarom wei-
ligt beter geweest, dit deel geheel weg te laten, daar hierover
veel betere geschriften bestaan, en wy moeten by de aanbe-
veling van het boek de waarschuwing voegen: om geen on-
bepaald geloof te slaan aan hetgeen op de eerste zes bladz^den
gevonden wordt. De lezer handelt misschien het best door
deze geheel over te slaan.
Doch het zoude onbillijk z\jn hierb\j langer stil te staan.
Hoezeer het ook te wenschen ware, dat zuiver wetenschap-
peiyke kennis met de praktgk gepaard ging, het voor ons
liggende boek ontleent z\jne waarde niet aan het theoretisch,
maar aan het praktisch gedeelte. Als zoodanig verdient het
aanbeveling en aanmoediging.
Het zoude hoogst nuttig z!yn, wanneer de mannen van het
vak in den lande, en wol de goede praktici, dit boek kochten ,
HANDBOEK, £XZ. 715
en door een algemeen geleasen Tijdschrift, b. t. de nLandbonw-
Courant'*, elkander bekend maakten, wat zg van het in dit
boek gezegde bewaarheid gevonden hadden, wat niet; en
waar zg ï^ts by te voegen of te veranderen hadden. — Van
zulk eene schriftelijke zamenkomst der boomkweekers en tnin-
lieden mag men veel goeds verwachten. .
De DoUard^ of OeacMed^^ Aardrijke^ en Natvurhundige Be^
schrijving van den Boezem der Eems; door o. a. stbatingh,
Medic, et Fhiloaoph. Natur. Doet,, en o. a. venkma, Lid
der Prornne. Staten ^ Burgemeester^ en Arrondiseementa^IJker
te Winschoten. Te Groningen^ hij J. Oomkens, J.zoon, en B.
J. Schierbeek. 1855. In gr. Svo. XVI en 383 bL; met een
vignet en drie uUalaande kaarten, ƒ4-:
Dit werk is in hooge mate belangrijk. Het beschrijft naanw-
gezet en juist den boezem des Dollards, de vroeger en later
ingedekte gronden, en wat die gronden kort na de droogma-
king en later hebben voortgebragt. De uitkomsten worden ver-
geleken, en daaruit gevolgtrekkingen opgemaakt, die aller aan-
dacht verdienen.
Het moge waar z\jn, dat geen gedeelte van onzen bodem
zoo zeer uit oude bescheiden, oorkonden en kron^jken kunne
toegelicht worden — toch is het verdienstel^k, die toelichtin-
gen op te sporen, te schiften, b^een te plaatsen, en te ver-
gelijken. De Schrijvers hebben dit alles met groote vl^jt ge-
daan, en de feiten hebben hen tot eene theerie geleid, die ook
anderen tot leiddraad kan strekken.
De Heeren STRATiHaH en veitbma kennen den DoUard; z\j
kennen z\jne voortbrengselen, zyne bewoners, z^ne bezoekers,
z^ne verschgnselen — en uit dien hoofde is hun arbeid van
groote, b\jna zouden w\j zeggen: van onschatbare waarde. Of
heeft niet ons Land meer gedeelten door de wateren overwel-
digd , waar latere aanslibbing of ophooging van den bodem de
inpoldering heeft mogelijk gemaakt? En heeft men overal,
gel\jk in den Dollard, de omstandigheden ten voordeele aan-
gewend, en het aangewonnen land in vruchtbare graanvelden
herschapen , en in zijne meerdere of mindere opbrengsten na-
gegaan ? — Uit deze natuurkundige beschrijving z^'n lessen te
716 o. A. STfiATlNGH EX G. A. VENEUA,
trekken voor alle andere stroken gronds, door indijking, aan
de wateren onttogen. Het werk kan das b^ alle landwinning
met Tracht worden geraadpleegd.
Het doel der Schrijvers was, volgens het Voorberigt, niet
alleen om een gedenkboek zamen te stellen van het ontstaan
van den Dollard; maar z^ wenschten: »dat water en land,
zoo als beiden na bestaan, in by zonderheden te doen kennen;
zóó^ dat de beschrijving daarvan niet slechts dienstig mogte
z^n voor den bewoner dier streek, maar ook meer algemeen
voor de kennis van onzen vaderlandschen bodem, en de ver-
anderingen welke deze heeft ondergaan of nog ondergaat**.
En uit de hoofd verdeelingen, die wQ hier laten volgen, ziet
men het best welk eene soort van arbeid de Schrgvers hier
leveren :
Eerste Afdeeling: De voormalige staat en geschiedenis van
den Dollard. Schets van de in den Dollard vergane land-
streek en van den loop der rivieren door dezelve. — Beschry-
ving van de plaatsen in den Dollard vergaan. Het ontstaan
en de vorming van den Dollard. Geschiedenis van de indij}-
kingen en van den weder aanwas van land van den Dollard,
in verband tevens beschonwd met de veranderingen welke de
waterstaat der omstreken daardoor heeft ondergaan. Over den
gang der aansl^jking, bepaaldel^'k over den jaarlykschen aan-
was van den aangewonnen Dollardgrond, nit deszelfis bedijking
afgeleid.
Tweede Afdeeling: De tegenwoordige staat en natnurlyke
historie van den Dollard. Grootte van den Dollard. Over de
waterloopen in en de waterwerken langs den Dollard. Grond-
gesteldhcid van den Dollard. Aanwas en ophooging der stuk-
gronden. Het bevorderen van den aanwas. Voortbrengselen
van het plantenrank. Dieren [namelijk: viervoetige dieren,
vogels en visschen]. De DoUardpolders nog iets nader be-
schouwd.
Hierop volgen negen Bglagen of Aanteekeningen , en drie
kaarten: a. van het verdronken land, op eene groote schaal
aangewezen; b, van het begin eens polders, afgebakend in
April 1796; c. van den Dollard en zyne omstreken by laag
water.
Merkwaardig is hetgeen op bl. 156 en volgg. wordt gelezen
over den jaarlij kschcn en gemiddelden aanwas van den kwelder-
DE DOLLAKD. 717
grond, waaruit blykt: dat van 1545 tot 1845 de kwelder-
grond jaarUjhs gemiddeld 20,50 el is vooroitgeschreden. Ook
wat men leest over de planten (bl. 234), die door de altijd
werkzame Natuur op de sl^'kgronden worden ontwikkeld: eerst
de Hanevoet , elders ook Krdbhestruih of Krabbehruid en Krabbe-'
hwaad genoemd, dat is het geleedde Zeehraal (Salicorma herbacea);
dan de Stdte , elders ook het JStarrehruid geheeten , of de zout--
water Aster (Aster tripoUum)-, deze eene schoone krachtige,
gene eene kleine sappige plant. Van de eerstgenoemde plant
zeggen 'de Schrijvers (bl. 239) onder anderen: nZg wordt in
andere deelen van ons rgk, in Zweden, in Engeland, Spanje,
Frankrijk en Italië, tot verscheidene doeleinden gebezigd. Aan
de Zeeuwsche stranden is zg zeer overvloedig. Daar, zoo wel
als in Engeland, wordt die sappige plant gestoofd, zoo als
andere groenten, of als salade, met olie, azi^'n en peper ge-
geten. Soms legt men haar met az\jn in , of zoo als men por-
selein, zuring, sn^jboonen, of kool inlegt. Overigens wordt
z\j geacht een goed middel tegen de scorbut te z\jn." — De
lezer verneemt echter niet waarom dan de Hanevoet of Zee-
kraal der Dollard-sl\jken niet ook voor menscheljjk voedsel, en
andere nuttige einden gebruikt wordt.
Over de diersoorten, ook de mikroskopische schaaldieren,
en hunne huishouding, en over de botvangst geven de Schrij-
vers veel wetens waardigs. Even zoo over de ^^hraUe\ eene
slede, waarmede de visscher over de slijken vliegt. Z\j zeggen
daaromtrent (bl. 270): »Met niet veel inspanning vordert hg
in ^ uur, 1 'uur afstand, en een zonderling en vreemd gezigt
is het voor hem die voor het eerst deze sl^'kgronden bezoekt,
als daar een regt opstaand man, met de snelheid van den
wind, hem nadert of voorbij vliegt.'' — Uit een staat van
de visscher^ op den Dollard blijkt dat z\j zeer aan het af-
nemen, en, ofschoon nog niet onbelangrijk, evenwel te gering
van opbrengst is voor hen die er van moeten leven.
Dit werk is eene bedrage tot de kennis van onzen bodem
en zyne wording, die door allen, welke daar eenigen prys
op stellen, hoog zal worden gewaardeerd. — De Uitgevers
hebben voor eene fraaije uitvoering gezorgdf Moge het in
veler handen komen, en met nut gebruikt worden!
"18 TnOHAS BABIKGTON MA.CACLA.Y,
0£3chiedenis van Engeland, sedert de troonsbestijging van jako*
BUS n, door THOHAS BABiKOTOïï MACAULAY. Naar het En--
geUch, met Aanteeheningen. Vierde DeeL Te ^sOravenhage,
bCj H. C. Susan, C.H.z. 1856. In gr. form. 478 W. ƒ 4-60.
Deel I'-IVy f 18 - 60.
Er z^Q drie jaren yerloopen, sinds wij het Derde Deel heb-
ben aangekondigd. Bronnenstadie vertraagde de voortzetting,
en zal het werk bl\jvende waarde erlangen, dan mag over-
haasting wel allerminst tot onze eischen behooren« De S. zelf
is ook te zeer van het gewigt van zijnen arbeid doordrongen,
om zich door dien eisch te laten jagen. Menig onzer zal de
oogen gesloten hebben, eer het laatste Deel versch^nt, ook
indien *t voor uagaülat is weggelegd z^'n werk te voltooien.
In alle gevallen, de geschiedenis-zelve wordt nimmer voltooid.
Maar wij zijn dankbaar voor hetgeen wy ontvangen, wetende
dat boeken als deze, mensohen en een wen overleven*
Dit Deel bevat slechts de geschiedenis van twee jaren; maar
welk een inbond! Hg is uitvoerig, zonder w\}dloopigheid:
eene schilderij vol beelden, zonder overlading, en die beelden
zgn geene schetsen, of losse omtrekken, maar allen uitvoerig
geteekend. Macaulat doet ons de Engelschen, Schotten en
Ieren door en door kennen; de landschappen, die h^ bescbqjft*
dnidel^'k zien, en de handelingen der werkende personen be-
grijpen, ook als zij zwijgen.
Het vorige Deel bragt ons tot de zegepraal der onvergete-
Igke revolutie, en in dit zien w|j hare uitwerking. Geen volk
waar de mensch in den ihensch zoo op den voorgrond treedt
als in Engeland. Nergens was, zoo als daar, het Godsdienstig
beginsel zamengevlochtén met Staatsinstellingen , nationale denk-
w\jze en volkszin, en daarom waren de prelaten ook in het
Parlement steeds op hunne plaats. Engeland was geene wereld-
Igke theokratie, maar eene theokratische wereld. Partgschap-
pen hielden er het evenwigt staande, in weerwil van soms
hevige botsingen. Krachtig werkten zg in de twee jaren die
hier behandeld worden. Willek en mabia bekleedden den troon,
dien hun vader vlugtend verlaten had; maar zelft z\) die om
hunne belgdenis door jakobus vervolgd waren, aarzelden of
weigerden, uit Godsdienstig bezwaar, hunnen Verlosser als Koning
GESOHIEDENIS VA.N EKOELAND. 719
te erkennen;- hoewel z^ wisten dat de wreedaard,. indien hQ
den troon heroverde, zonder genade of erbarming wraak zonde
nemen.
Macauulit vlecht eene kroon om de slapen van den edelen
WILLEM. H\j schetst de wigsheid waarmede h^ de hooge staats-
posten begaf, en het volk deed zien, dat hi|j niet gekomen
was om een partijhoofd te wezen; maar om Koning te zijn
desi geheelen volks; en dat alleen -dengd en bekwaamheid
onderscheiding en vertrouwen behaalden. Dat vereerde zijn
beleid, hoewel 't niet voldeed aan hen die gevoelden dat zij
tot de bovendryvende partg behoorden, en daar han voordeel
meé dachten te doen.
Elke omwenteling brengt verwarring mede, zoo niet aan
personen alsdan aan omstandigheden te wyten. Willeh was
aan vormen gebonden, die hij in eere moest houden. Er
waren in het Staatsbestuur , dat h\j herstellen , maar niet slopen
moest, gebreken, die h\| onschadelijk moest maken, al miste
h\j de magt en het regt om ze weg te nemen. Zoo wel wat
hg deed, als wat h\} laten moest, werd hem , den vreemdeling,
euvel geduid. Meesterl^k wordt dit door macaulay ontwik-
keld, en afgewisseld met de tooneelen van het krooningsfeest»
en van het oorlogsvuur aan de boorden van den Rgn.
Van daar voert ons^ macaulay naar Ierland; dat land, wel-
eer "de kweekschool van mannen die het uitzond om in Ger-
manië bosschen op te ruimen , poelen te dempen , woeste gron-
den te ontginnen, en in hoofden en harten licht te ontsteken;
doch nu een moeras van verwildering: het Eldorado des bg-
geloofb. W\j beklagen de Ieren, die uit wraaklust de Pro-
testanten vervolgden, en den Koning, dien zg als Engelsch-
man haatteden, met opene armen ontvingen, en als werk-
tuig van hunnen Godsdiensthaat toejuichten. De achting voor
JAKOBUS zinkt nog lager, als hij zich daartoe verlaagt, en den
weg tot zyne herstelling afsngdt. Daarbij speelt de Fransche
Gezant d'avaux, die jakobus uit Frankrijk naar Dublin ver-
gezelde, eene verraderlijke rol, voor zynen meester onnut, en
voor zgnen beschermeling verderfelijk. Bewonderenswaardig
is de moed en volharding der Protestanten in Enniskillen en
te Londonderry. De Schrijver heeft aan het schilderen der
belegering van Londonderry al zgn talent ten koste gelegd.
Een ander Hoofdstuk is aan de Schotsche omwenteling gewgd..
720 THOMAS BABIXOTOX MACAULAY,
Hier bestonden niet alleen grieven tegen den Koning, maar
ook tegen de Wet, welke de Schotten aan eenen kerkvorm
kluisterde, dien zij verfoeiden. Het prelatisme was den Puri-
teinschen kweekeling van johx knox opgedrongen, en met
duimscliroef en strop ingeprent. Jakobus, meer slaaf van Rome
dan Koning van z\jn volk, had gerekend dat verdeeldheid de
Protestanten zou afmatten, en in den schoot zijner Kerk te-
ragvoeren, of dat zy te zwak zouden zijn tot tegenstand, als
h\j z\)ne priesters zond om hen tot den overgang te nood*'
zaken. Hij-zelf, wreed en lafhartig, werd verzwolgen door
den draaikolk, dien h\j door twee stroomen tegen elkander in
te stuwen, deed ontstaan. Schotland was na vr\j, en zyne
vrijheid had nog hoogere beteekenis dan die der Engelschen.
Macaulat verheft ook hier den lof van Koning willex,
die met zijn schrander beleid het netelig vraagstuk in dier
voege oploste: dat het regt in Schotland zegevierde, zonder
dat het Engelsche volk er door beleedigd werd. H\j deed niet
anders dan *t geen hij als eerlek man verpligt was te doen,
maar de wijze hoe hij *t deed, verdient bewondering.
Dit Hoofdstuk mag wel onder de belangr^kste geteld wor-
den, inzonderheid om de voorstelling der Bergschotten en
hunner hooglanden; en van het karakter en leven dier man*
nen, die in vr^heid de frissche berglucht inademden, en, zoo
vaak hun dat gelukte, als arenden in de laagte neerstreken
en daar buit haalden. Schilderachtig is de voorstelling van
mackat's veldtogt, en de wyze van kriQgvoeren der Hoog-
landers.
Men moet het genie en talent van macaulat bezitten, om
zulk een juist en helder overzigt te geven van den staat der
part^'en, die zich in dit tijdperk in Engeland tegenover elkan-
der bewogen. Omwentelingen, zoo als wy reeds zeiden, bren-
gen immer verwarring mede, en dat moest vooral in Enge-
land het geval z^n, waar Tory en Wigh, hoog- en laag-
kerkelljk, elkander zoo vijandig waren, en zoo veel bitters te
verwijten hadden, terwijl het Openbaar Bestuur schier alles
te wenschen liet. W|j kunnen den Schryver niet op den voet
volgen; doch waartoe zou dat ook baten? Voor hen die het
werk lezen, zou het te veel, en voor die 't nog niet kennen,
zou 't te weinig zyn. Men moet zelf den S. volgen, als hg
de doolhoven van den Parlementstryd doorloopt, en zamen-
GESCHIEDENIS VAK ENGELAND. 721
gesworenen, of verraders beluisterd, of Koning willek be-
spiedt, wanneer dese smachtend haakt naar een geschikt oogen-
blik om zijne vergnlde ketenen en doornenkroon af te wer-
pen, en s4jn jagtslot in Gelderland we6r te betrekken; of de
Engelsche natie beschrgft, die eene nederlaag behoeft om niet
partgman, maar vaderlander te z\jn. Er is in *t boek ^^n
Engelander, die geheel vergeet Engelschman te z\jn, en *t in
Ierland door z^n gedrag bewyst. Hoe schittert tegenover hem
de overwinnaar aan de boorden van de Boyne.
Willem III was edelmoedig voor overwonnenen, en regt-
vaardig voor verdrukten, en wist de reactie te braveren. Dit
bleek b^j de regeling der kerkelijke zaken in Schotland, welks
godsdienstigen toestand — dit willen wg aanmerken — uao-
AULAT beter heeft begrepen dan gevoeld. Meble d^aübigné
gevoelde dien beter.
W\j hopen dat het vervolg zich niet lang moge doen
wachten !
The Rise of the Dntch Repablic. A History by john lothkop
MOTHLEY. In three Volumes. New- York. 1856.
{De Opkomst van H Oemeenehest der Vereenigde Nederlanden,
Eene Oeschiedems^ door john lothrop mothlet. In drie
Deelen). Te Amsterdam^ Uj Y. Muller. In zeer gr. 8w.,
in geslagen en verguld cartonnen banden, ƒ 19 - :
»'t Glemeenebest der Vereenigde Nederlanden, zjjne opkomst
en bestaan, heeft zich, in de wereld-historie, als eene dier
hoofdgebeurtenissen afgedrukt, door welke de loop der latere
tyden is bepaald. Was 't niet ontstaan, vele verschijnsels
der zestiende eeaw en volgende tijden zouden zich dan niet
vertoond hebben, of anders z\jn gew^zigd. Het Gemeenebest
zelf was een levendige getuige, een krachtig verzet tegen de
dwingelandij van 't Pausdom en ëëne algemeene wereldheer-
schappij; daarenboven, in menig gevaarlijk tijdsgewricht, hield
't met w\fs beleid de schaal van Europa's evenwigt." — «De
glansrijke heerschappij van kabel V was op 't graf gebouwd
van de vryheid en onafhankelijkheid der volken." — nVoor
hen, die gelooven aan eene voortgaande ontwikkeling der
BOBKBESCH. 1856. N*. XV. 51
722 JOHX LOTBROP MOTIILEY,
menschheid, is het opbeurend, te zien, hoe, onder de regering
ziijns opvolgers, *8 menscben geest, sedert zoo lang onder-
drukt, zich langzaam, maar zegevierend verhefl. In 't mid-
den der moerassen, op eenen uithoek van pbixjps* uitgestrekte
Staten, verrees een achtbaar Gremeenebest." — »0p eene hand-
breed gronds, de Provincie Holland genoemd, verheft eene
magt het hoofd, die met het aanzienlijkste rigk des aardbo-
dems een tachtigjarigen strijd waagt, en, midden en onder
oorlog en verwoesting, tot een veelvermogenden Staat aan-
wast. Hij, die Staat, omgeeft 't beperkte ligchaam van eigen
grondgebied met een r\jken gordel van volkplantingen en Over-
zeesche bezittingen, die van den Noordpool reikt tot onder
den Evenaar; h\j stelt ten laatste aan kabel's heerschappy zelve
de wet."
))Zoo waar is 't, dat iedere bijzondere Staat maar een deel
is van 't groote wereldgemeenebest der volken; zoo naauw
zyn de betrekkingen tnsschen 't geslacht der menschen onder-
ling, dat een volk, ook dan wanneer 't voor zich zelf kampt,
dit niet doen kan, zonder heil aan te brengen voor geheel *i
menschdom. Dat de kleine Provinciën Holland en 2^land
in de zestiende eeuw hunne regten handhaafden; dat de Be-
publiek det Yereenigde Nederlanden lodewuk XIV 't ho<^d
bood, en de Staten van Noord- Amerika hunne regten tegen
't Britsch Parlement deden gelden, dit alles is maar één en
't zelfde hoofdstuk uit het groot levensboek der volken; Neder-
lands verzet tegen Spanje, Engelands omwenteling met Wil-
lem in, en de onafhankeiykheid van Amerika z\|n schakels
van dezelfde keten."
»De werkdadige kennis van 't Staten-evenwigt, 't geen be-
langrijker moet worden in dezelfde verhouding, als de ver-
schillende Staten der beschaafde wereld digter op elkander
dringen, en de str\jd om den voorrang koortsiger wordt, dit
is de wereld veel meer aan 't Nederlandsche Gremeenebest , dan
aan Florence, in een vroeger tijdperk, verschuldigd. Moed,
bedrevenheid en staats- en oorlogsberekeningen maakten 't Wil-
lem den Zwijger mogelijk, om den magtigsten Vorst van zynen
t\jd te wederstaan. Erfelgke koenheid en een vruchtbaar genie
stelden Europa's lot in de hand van zgn groeten kleinzoon
wiLLEit UI; ze waren de middelen waardoor hiij uit zeer ver-
TtHE RISE OP THK DÜTCH REPüBLIC. 723
flcbillende bestanddeelen, tegen de wassende oyermagt van
LODEWUK XIV één on winbaren dam wist op te werpen, En^
even gelijk de handelingen der Inquisitie en de dwingeland^
van PHiups in de zestiende eeuw de Republiek deden geboren
worden, even zoo werd lodewuk XIV's inval in de Neder-
landen in 1672 en de herroeping van 't Edict van Nantes ge-
wroken door de verheffing van willsx III op den troon van
Frankr^'ks vasallen, de stuabts*'*
nEene groote zeemogendheid, een handeldrijvend gemeene-
best, tot eene smalle strook lands in Europa beperkt, maar
voor *t welk de ondernemende geest zijner bijzondere handel*
maatschappyen een onmetelijk gebied veroverde, en in alle
gewesten der wereld bezittingen verwieif ; dat in Brazilië en
Guiana de wet gaf, New- York eerst stichtte, de Kaap de
Groede Doop tot eene ververschingplaats en noodhaven maakte
voor zijne Indische vloten, aan Zuid- Afrika njjvere en kloeke
volkpanters schonk, nog voortlevende in een krachtig men-
schenras, Nederlandsch van zin en taal; dat heerschte op Cei-
lon, op Java en de Molukken — zulk een G^emeenebest moet
de aandacht van den Engelschman tot zich trekken: maar
voor Noord-Amerika heefi 't schouwspel eene hoogere be-
teekenis. üit den str^d van 's menschen ingeschapen ge*
voel voor waarheid en regt, tegen kerkdwang en priester-
vonden, overheersching en geweld, werd 't Nederlandsch Gre-
meenebest geboren door den moedigen wederstand eener vrij-
heid, die in de wetten en geschiedenis steun vond. Noch die
Tryheid, noch de onze was een kind van woest geweld en
teageloosheid: handhaven \je maintiendrai]^ niet omverwerpen,
was de zinspreuk van willem I, den washingtok der zes-
tiende eeuw, gel^k ze dit was van onzen eigen volksheld en
sijne gropte t^dgenooten."
Dit zyn losse trekken, aan des Schrijvers Voorrede vrQ
ontleend , ten einde den geest te doen kennen , die in zïjn werk
ademt.
Mothlet's beeldspraak, z\jne vergelijkingen zyn soms wat
vreemd, min of meer gezocht. Er worden beelden b\jeeng»-
bragt, die 't voor den lezer onmogelijk is, in z^ne voor-
stelling, tot ëëne groep te verbinden, en zóö 't gelezene,
verzinneiykt in edele vormen, als een bezield tafereel yoor
51*
724 JOHX LOTHROP MOTHLEY,
't oog zyner verbeelding te laten voorbygaan. B. v.: Neither
that Uberty nor ours was hom of the doud-embraces of a falsê
DivinUtf unth a Humardty of impoasible beauty. Tegen dit gebrek,
dat zich miBSchien hoofdzakelijk tot de Voorrede bepaalt, Btaan
groote verdiensten over. De Schrijver ziet de oude Republiek
voor zich, in haar verband met de wereldgeschiedenis, en
heeft de plaats herkend, die ze hier naar waarheid moet in-
nemen. Vreemden of inboorlingen , weinigen hebben zich tot
dit standpunt weten te verheffen. Dat de oude Republiek en
de grootheid van 't Huis van obakje één grondslag hebben:
de Hervorming ; dat beide , de Nederlandsche Staat en oba9JE*s
grootheid , op dien zelfden grondslag, en *t grondwettig Koning-
r\jk der Nederlanden, vereend voortduren; en in een onbe-
krompen, helderen Protestantschen geest hun levensbeginsel
moeten bewaren, is eene overtuiging, die in 't aangehaalde
ligt opgesloten, en die mothlet deelt, op grond der geschie-
denis, met ALPHONSE ESQUiROS, en met elk, die de vrijheid
van eigen oordeel aan de bekrompene partijzucht van 't oogen-
blik niet heeft verpand.
't Green de goede verwachting van de waarde dezer Ge-
schiedenis versterkt , is de rfjkdom aan bronnen. De voornaam-
ste Nederlandsche, Vlaamsche, Fransche, Italiaansche, Spaan-
sche, Hoogduitsche Schrijvers, zoo wel van vroegeren als la-
teren t\jd, stonden den Schrijver ter dienst. Bob en hooft,
maar ook KLurr en bakbutzeit van dek bbixk; vak hetebeü
en wAasKAAB, maar ook van deb vthckt en banke; ubk-
DOSA en B£2{TivooLio, komon voor op de breede lijst der ge-
raadpleegde schriften. By die schriften heeft motblet 't niet
laten berusten: in den Haag, te Brussel, te Dresden, heeft
lüj de archiven onderzocht; de hulp van bakbcyzen vak dbx
bbink, gachabd, en anderen, genoten.
Deze drie Deelen, na eene Inleiding van 94 bladzgden,
brengen de Geschiedenis van den afstand van kabel V tot
den dood van willeh I. Dit is maar een gedeelte van de
taak die de Schr\jver zich voorstelt af te werken. Ook den
bloei^d van 't Gemeenebest wil hg schilderen, maar in vlug-
tige trekken; haar zamenstel van regering, handel en volk-
plantingen, haren invloed op 't evenwigt van Europa in *i
licht zetten : another eeries [of volumes] wUh Uss aUention to
THE SISE OF THE DÜTGB BEPUBUC. 725
nunuie details^ and carrying the story through a longer range of
years, wiU paint the progresa of the RepübUe in üe paimy daya^
and narrate the estahUahment of its externe eystem of depen-
dendes and its interior conUnnations for aelf'-govenuneiU and
European corUerpoise.
Bit gedeelte van des SchrüVers werk is oneindig moegeUj-
ker: voor *t afgehandelde t\}dperk is veel gedaan, van alle
zijden is *t opgehelderd, en z^'n er oorkonden en bronnen by-
eengebragt. Met *t geen te behandelen staat, is 't geheel an-
ders; er is, betrekkeiyk, zeer weinig voor gewerkt, 't In-
wendig raderwerk der regering van de onde Republiek, zoo
zamengesteld , en zoo verschillend gewyzigd hier en ginds, is
nergens volledig en in zijnen zamenhang beschreven. Onder
de nog levenden, hebben maar weinigen er eenige hengenis
van. En de stadie hier te lande? Z9 zon omtrent de re-
geringsvorm en staatsgesteldheid van Oad-Bome of Athene
voldoende inlichtingen knnuen geven, maar omtrent die van
de Bepnbliek der Yereenigde Nederlanden 't stilzwegen moe-
ten bewaren.
Een boek als dit, verdient, vooral b\j ons, een breedvoerig
en oordeelkundig verslag: doch dit kan alleen 't werk wezen
van een langdurig en gezet onderzoek, niet van 't oogenblik.
Eene voorloopige aankondiging echter in de nVaderlandsche
Letteroefeningen" scheen gepast.
't Geen m\) by dit werk van uothlet voor den geest kwam ,
is dit. W\j bezitten in die der voormalige Republiek der Yer-
eenigde Nederlanden, eene grootsche en r^ke geschiedenis,
vol leven en handeling, overvloedig in leering en toepassing
ook voor dezen tQd, zelfs voor 't oogenblik. W\j hebben on-
der ons uitmuntende Greschiedenis-onderzoekers , zoo scherp-
zinnig als geleerd; waarom hebben we geen Historieschrij-
vers in de hoogere beteekenis van 't woord? Waarom
zelfs geen bruikbaar Handboek, geene Vaderlandsche Histo-
rie voor den beschaafden man, niet voor kinderen, in een
edelen en bezielden stgl, op de hoogte van de tegenwoordige
wetenschap en behoeften, verheven boven de oude partg-
schappen , vooral geene pleitrede voor deze of gene eenzydige
Staatkundige of Eerkel^ke rigting onzer t^dgenooten?
726 WILHELM VON HUMBOLDT.
Wilhelm vok humboldt. — Lichtstralen uü zijne Brieven aan
eene Vriendin^ aan Vrouwe von wolzogeh, aan schiller,
o. POBfiTEB en p. A. WOLF, Met eene Schets van YOix hüm-
boldt's Leven ^ door euza meueb. Te Crroningen^ Uj J. B*
Wolters. 1856- In U. 8t;o. VI en 195 hl, ƒ 1 - 90.
Men vindt hier het leren en werken en denken Tan een
dier » weinige edelen*" <»izes geslachts, wier namen — geliyk
VAN PBB PALM het eens zoo onnavolgbaar schoon, ten opzigCe
van zgnen leermeester bohültens, uitdrukte — i»de mensche-
l\jkheid, in haren hoogsten adel, als de haren zich toeeigent**.
£n nu zult ge, ook zonder dat we breed daarover uitweiden,
of vele proeven daarvan bijbrengen , zelven uwe rekening kun*
nen maken — eene rekening die niet verkeerd zal uitkomen —
dat ge als denkend en beoefenend Christen — want voh bcfm-
BOLDT was wel waarlijk, en in den hoogen zin des woords.
Christen — in zulk een leven en werken en denken honderd-
maal meer, honderdmaal gezonder, honderdmaal krachtiger
geestesvoedsel zult vinden, dan in een ganschen stapel van
opzettel^'k-stichtel^ke geschriflen. Inderdaad, ware de geest
onzer beschaafde standen echt beschaafd, dan zou het meeren-
deel dier geschriften alras aan eenvoudiger kringen, waar zy
eigenlek alleen te huis behooren, worden overgelaten, en plaats
maken voor eene lectuur als deze, die tot hooger ontwikke-
ling opleidt.
Het rationalisme is er tegenwoordig aan gewoon, om by
elke gevonden of gezochte gelegenheid, even als wijlen de
stervende leeuw, met duchtige ezelsschoppen te worden be-
groet. *t Is de mode zoo, en *t staat zoo voornaam. Wan-
neer men nu echter eens onpart^dig opmerkt, hoe, nevens
zoo vele andere groeten en goeden, ook een wilhelm voh
HüMBOLiyr, en z\jn nog uitstekender broeder alexaitdeb, die
den bekenden campb tot hun eersten leermeester hadden, in
de rationalistische school zyn gevormd, dan wordt men — met
name zoo men daarbij die oude rationalisten ook wat nader
dan van hooren zeggen kent — trots alle autoriteiten, geneigd
eenigzins minder verachtend over hen te denken. Waar is
het zeker, dat vok hümboldt de uitersten van *t rationalisme,
die in oppervlakkigheid, dorheid, waanwijsheid, overmoed
WILHELM VOX HüUBOLDT. 727
uitloopen, zorgvuldig vermeed; maar waar is het toch even-
seer, dat de kern van dat zelfde rationalisme — eene vrij-
heids- en waarheidszacht, die geene dwingelandij van ver-
jaarde vooroordeelen duldt; eene verdraagzaamheid, die in
staat is met den meest andersdenkende vriendschap te slui-
ten; eene zedelijkheid, die, altoos met het oog op God (wat
menig paeudo-rsktionalisi voorb^zag, en zoo doende z^ner school
eene onverdiende klad aanwreef) zich op geen niet kunnen be-
roept — hem steeds is bijgebleven, in woord en daad overal
hïj hem doorstraalt , en hem hoogst waarschy nl\jk tot den man
heefl gemaakt die hij geweest is.
Wat man h^* dan geweest z\j? Gun m$, lezer! dat ik u
z\jne kenschets aanbiede in zyne eigen verzen, die hjj aan
een te verwachten kind toezong ^ en die — als geheel de kleine,
maar kostelijke bloemlezing z^ner dichten, welke hier voor-
komt — door HSUE*s meesterlijke hand in onze taal zijn
overgegoten :
Zwaar is de tgd, en moeitevol» myn kind f
Nu ieder dag E\jn eisch tot kracht en moed»
In dabble strengheid, aan den stervling doet; —
En elke morgen, bjj diens eersten gloed»
Des levens strijd met nieuwen ernst begint,
£n roept: slechts wie met God strijdt, overwint r
o. Hoor des Vaders en des Regters stemi
Merk op, hoe se in uw borst een weerklank vindtt
Want niet in stormgedroisch of lentewind,
Ncenl in nw harte troont ze, als bo6 van Hem l
Met kreet om vrijheid — vr|f van iedren band —
Wrong zich de mensch nit de armen der nataur.
Uit d' arm der wet van vroomheid en verstand ,
£n zocht zich zelf een baan, ter kwader nar! —
Thans dry ft hf) op de wilde levenszee
Met wrak geslagen boot vertwijflend rond...
Waar is de lichtbaak nu, die hulp verkondt?
* Waar is de ster, die weg wijst naar de reè?
Neen! niet genoeg is 't logen, list en waan
Te ontwort'len. — TTit der aarde donkren nacht
Moet ook de waarheid aan het licht gebragt.
728 WILHELM VON HüMBOLDT-
Verheerlükti^ voor het oog des denkers staan -—
£n in uw ziel en wezen overgaan ,
Tot dat zy worde uws levens daad en kracht.
Wilt gy een vasten grondslag voor uw* geest.
Wanneer hy, vrQ en zeker, in 't heelal
Der Almagt liefde en wyshdd peilen zalP —
o. Zoek dien in aw eigen boezem 't meest;
Daal neder in a zelven — in de schacht
Vol gond en zilvers, die Gods milde hand
In n, als in der bergen ingewand.
Verborgen heeft — opdat door eigen kracht
Wat Hy n schonk ten dage zy gebragt...
Dring in nw binnenste, dring dieper, delf,
Oryp aan, verzamel, orden, voeg byeen
Wat in n is, wat warrelt om u heen, —
Maar zoek den grond en bodem in u zdv*?
Zie! — dry ft de wereldbol, aan 't Inchtgewelf,
Niet enkel op zyn eigen zwaarte en wet?
Verbreekt er een den regel hem gezet? ...
Keenl al die wereld-sferen, onverstoord,
zy wandlen in harmonische orde voort.
Zoo doe ook gy — in mstige evenmaat,
Bewnst van wat gy moogt en kunt en moet -—
Betrede steeds uw nooit vermoeide voet
Den weg die tot het hoogste en reinste gaat,
Den w%, die in uw eigen hart begint
En in den hemel eerst zyn mstpnnt vindt.
Betreed die baan met biyden moed, myn kind f
Wees sterk in handlen, vatbaar voor genot.
Getrouw in liefde — 't verd're laat aan Godl —
Sfaar neem bedachtzaam iedre gnnst van 't lot.
Versmaad geen bloesem — vorm a en geniet
Door alles wat natuur en geest u biedt:
Want hy alleen put uit des levens bron
Het koelste, reinste, klaarste, lavendst nat»
Die 't^ diepste punt, wat hy bereiken kon, *
Maar tevens 't hoogste in stouten greep omvat.
Terwijl we nog met genoegen vermelden, dat de vertaling
der poëz\| niet alleen , maar eveneens van 't proza wèl gelakt,
WILHELM YON HUMBOLDT. 729
de uitvoering keurig, de correctie naanwkeurig verdient te
beeten, eindigen we ons verslag met den schoenen wensch
van ELiZA MBUEB, dien we geheel tot den onzen maken: »En
zoo mogen dan deze »Lichtstralen*' uitgaan om menigen don-
keren nacht te verhelderen* Zoo zullen zij tevens als eene
blinkende star zyn , of als een steeds nieuwe knoppen voort-
brengende bloemenstruik op 't graf van wilhelm von hümboldt.**
V. p.
Onuitgegeven en verspreide Gedichten van A. p. vak gbohingek.
Met het portret van den Auteur^ en vignetten op staal gegra*
veerd door d. j. slditeb, naar paul tétab vak elvek. In
twee Deelen. Te Leyden^ hij de Breuk en Smits. 1855. In
Svo. 528 hL, in prachtband^ ƒ 8 - 50.
De Dichter wiens verzen hier worden aangeboden, behoort
niet tot hen die het publiek met hunne geestesvruchten hebben
overladen. Slechts nu en dan verscheen het een en ander
van zijne hand in onze Jaarboekjes , en meer door zgne dege-
lijke historische werken, dan door zijne poëtische voortbreng-
selen, heefl de Eerw. van gbokingek den naam verkregen
dien hij onder ons bezit. Z\jne jongelingschap is reeds lang
voorbijgegaan, en de tyd ook reeds daar geweest waarop h\j
zijn laatste lied heefl gezongen. Maar bij het nederleggen van
de cither, voelde h\) zich opgewekt om z^ne gedichten b^een
te verzamelen, en h^ had het genoegen te zien, dat de Uit-
gevers die op eene kostbare w\jze in het licht deden versche-
nen. Bij het lezen werden w^ getroffen door den schoenen
vorm 'waarin de Auteur z^ne godsdienstige en vaderlandsche
gedachten heeft uitgedrukt, en meenden dat, wanneer deze
bundels reeds voor het vierde eener eeuw aldus waren uit-
gegeven, dit zeker z^jn roem zoude vermeerderd hebben. De
statige, fiks gebouwde Alexandrijnen, waarin onderwerpen
als: i)De Poëzë*'; »Het ware schoon"; »De Sterrenhemel*', enz.
behandeld, en belangrëke gebeurtenissen uit de Bëbelsche en
Vaderlandsche Geschiedenis beschreven worden, vinden in
onze dagen niet zoo veel bijval, als in den t^'d waarin man-
nen als HELMEBS, KLUK, LOOTS, CU andere beroemde Zangers,
voor stukken in die maat en in dat genre , hoogen lof hebben
730 A. P. VAN GBOXINGESr,
ingeoogst. Zoo w\j uit belangstelling- in den roem der Dichters
nu en dan wenscben, dat de kritiek den meesier het woord
»te vroeg r* moge toeroepen; wy gelooven ook, dat zij een en-
kelen keer het woord: nniet vroeg genoeg!** mag uitspreken.
De geest die ons hier te gemoet ademt, is voortreffemk. De
Dichter heeft; zich voorgesteld, hier en daar wat goeds te
stichten, den geest op te wekken, hoop en moed aan te kwee-
ken, het godsdienstig en vaderlandsch gevoel weldadig aan
te doen — en wel mag hg met vr\)moedigheid het hoofd op-
heffen by het aanbieden zgner vruchten. Terw\jl elders be-
wijzen worden gevonden, dat grootere talenten worden toe-
ge w\|d aan de verheerl^king van ongeloof en zedeloosheid ,
heeft de vrome Diqhter dezer poëz^ geen enkel vers geschre-
ven, dat den Prediker van het Evangelie onwaardig zoude z\in.
Met den toon van dank sluit hg' zgne dichtermke loopbaan,
waarop hg geene \jdele lauweren met drift heeft gezocht,
maar zeker heilige verkwikking en troost meermalen heeft
gevonden:
Bank, o Vader, die gezorgd hebt, lang gedragen. Teel gered.
God des aanziens, des ontfermens, groote Hoorder ran 't gebed,
*k Mag Uw liefde en trouw rerkonden aan een afgedwaald geslacht,
£n mijn medezondaar wijzen op Uw heil hem aangebracht,
'k Mag in zegeningen roemen, talloos als het zand der zee,
Aan het hart der teedre gade zingen Tan Uw gnnst en Tree.
Leid mij, na mijn haren graaawen, leid mij tot den grafknilrand.
God mijns leTens, sterk mijn krachten tot de reis naar 't Vaderland!
Styg, mijn ziele, stijg ten hoogen op de Tlenglen Tan mgn lied!
'k Heb u lief, o heerlijke aardel maar als eeuwge woning niet.
't Dankend lied is Godes gaTC, 't hijgt naar zynen oorsprong weer.
Zinden dan m'yn vTeufrdeltchten ^ ook de kommer zinkt ter neer.
Kwijn dan Try mijn stcrgevonkel , 't is Toor d' uchtendzonnegloor.
Als de Godsbazninen schallen, breekt op eens mijn morgen door.
Eenmaal zal der Snglen cither zalig trillen in mijn hand.
Bij den rei der nitTerkoornen Tan het hemelsch Vaderland!
De dichtstukken z\jn meestal uitgebreid, zoo als reeds blijkt
uit de inhouds-opgave. Deel I: »Poëzy; Babel's val; Pella, of
de tocht uit Jeruzalem; Het Labarum; julianus ;alabik; Hen-
drik Tuo&iASz,; LAXCBLOT VAK BBED£BOD£; De Watergeuzen;
siMON scnoOREL; 1648 en 1848; liet ware schoon; Afscheid.'*
Doel II: »>Delila; martiia; jezaja; Broederliefde; Uit r.
OXUrrOEGEVEN £X VEBSPSEIDE GEDICUTEK. 731
POLLOCK*s CouTBê of Tmê; De Sterrenhemel; Grezangen voor
de openbare Godsdienst; bbutus; qcstaap adolp; De Abdy
van Bgnsbarg; De Grenzen te Enkhuizen; pmo babda; wil-
lek UI; De derde October 1830; Zeeland; Schipbreuk van
de Wassenaar en Waterloo in 1827; Koning willem*s Jaar-
feest, 24 Aag. 1831; Oranje Boven*'; vier gelegenheidsgedich-
ten, en }ides Dichters Vaderland". Beeds de titels beloven
dat het iets degel^ks is wat hier wordt aangeboden, en de
inhoud der stukken draagt alle bewijzen, dat de Dichter een
man is van grondige studie, helder oordeel en gekuischten
smaak, die niet de goedkeuring van flaauwe en oppervlak-
kige lezers wil verwerven , maar ook b^ de verstandigen onder
ons publiek den lof zal inoogsten, dat hij in het dichterlek
kleed schoone waarheden op voortreflfelyke wijze heeft ge-
huld. W\j danken den begaafden, wetenschappelëken grgs-
aard voor z\jn aangeboden geschenk, en hopen dat de schoone
voldoening, die h^) b^ de uitgave wenschte, hem niet moge
ontgaan. t-
Kinderlijke Dichtstükjea van b. tollens, c.z. Uitgegeven ten
voordeeU der Bewaarschool te Rijswijk. Te 'a Gravenluige^
bij P. H. Noordendorp. 1856* In Svo. U bL f 1-:
Dit is niet het laatste^werk van den grooten Volksdichter,
want de twintig dichtstukjes , hier aangeboden, z^n vroeger
geplaatst nin een uitgebreid werk voor de jeugd", en in Augus-
tus 1.1. daaruit » bijeengeraapt"; maar het is, helaas! de laatste
bundel van zijn werk voor welks uitgave h^'-zelf heeft kun-
nen zorgen. Menschlievende Dames verzochten hem, »om een
toepasselijk dichtstokje op te stellen", en ten voordeele van
Byswijk's bewaarschool in *t licht te geven; aan dat verzoek
kon hë niet voldoen, want nhet verzenmaken" was hem neen
pynlyke inspanning geworden" — maar hij deed mëër: hy
bestemde alle deze dichtstukjes tot het gewenschte doel, en
eindigde dus zyne dichterlëke loopbaan met eene weldaad.
£n die weldaad kan voor de begiftigde school van groot be-
lang worden; want wie, al had hy de werken van tollexs
niet, zou dit boekje willen missen, die kinderen heeft, en
732 B. TOLLEHS, G.Z., KIXDEBLIJKE DICBT8TUKJKS.
hipr gelegenheid vindt om hun w^ze lessen te geven, in vor-
men die zich van zelve in *t hoofd prenten. Als iemand , die
maar eenig geheugen heeft, twee- of drie malen leest van
«Gods geboden":
Neen, overtreedt ce tot geen prijB
Be wetten ons van God gegeven:
Wat is hy dwaas, die wil weerstreven,
Wat is hy', die gehoorzaamt, wQsl —
dan vergeet h\} 't niet weder. Het is ëëne der onderschei-
dende hoedanigheden van tollens* verzen, en h\j moet daar
veel genoegen van hebben gehad, dat men die zoo gemakke-
lyk van buiten kan leeren; het ligt voor een goed gedeelte
daaraan, dat ze drok in de Bederijkerskamers worden voor-
gedragen; maar die algemeene hoedanigheid maakte dan ook
wat TOLLENS nog bgzonder voor kinderen bestemde, onge-
meen voor kinderen geschikt. Mëër zullen we van dit lieve
bundeltje niet zeggen, dat geene aanprijzing noodig heeft. —
Doch, ja, nog ietsl W\j wenschen alle onze huisvaders en
huismoeders zoo echt Christeiyk gezind, dat elk hunner het
boekje zgnen kinderen in de hand geve, opengeslagen by
bl. 25, om het allereerst van buiten te leeren, wat daar staat,
om jeugdige geesten te bekwamen tot nVerdraagzaamheid** in
rypere jaren:
Vermeet n niet dengeen te doemen
Die anders denkt dan gy.
Wie cyn wy, blinde schepslen, wy.
Die op onfeilbre kennis roemen P
Wie anders bidt dan ons behaagt,
£n anders leert dan wy begeeren —
Wie dnrft het wagen, hem te weren.
Als celfs hem God verdraagt!?
Wat leer eens anders Kerk verkonde.
Er is maar één gebod:
Bemint uw naasten, vreest nw God,
Betracht de dengd en vliedt de zonde.
Wie dat belydt, en niets dan dit.
Die dient voorwaar geen valsche goden;
Die doet wat'cHauTUS heeft geboden.
Voor welk altaar hy bidt.
HOLLAND. 733
Holland. Almanak voor 1857. Uitgegeven door Mr. j. van
LENNEP. Te Amsterdam^ Uj Grebroeders Kraaj. 1856. In
kU 8w. 247 bl. fS' 90.
Bg bet ter perse leggen van dit blad ontvangen vnj dit Jaar-
boekje, nog tgdig genoeg om z\jne verschoning aan te kondi-
gen; doch te laat om *t te doorlezen, en van den inhoud ver-
slag te doen. Op de l\JBt er van zien wy de namen van j.
TER 60ÜW, S. J. VAN DEN BEROH, Onz., H. TOLLENS, O.Z., QEBABD
KELLEB, FBED. WLTSMAN, Mr. L. J. A. TOLLENS, P. A. VAN DEN
BEBOH, Dr. H. A. SELS, A. J. DE BULL, NICOLAAS BEBTS, P. A.
DE QÉNESTET, N. DONKEB, W. J. VAN ZEGGELEN, H. J. SOHIU-
MEL, j. j. L. TEN KATE. BebaWe door deze, op slechts enkele
uitzonderingen na, met grooten lof bekende, of beroemde Dich-
ters en Schr^vers, is Mr. J. van lennsp, die zelf meer dan
tachtig bladzyden draks tot den inhoud heeft b^ gedragen, b^-
gestaan door didthus, en ook weder door den schoolmeester,
van wien de liefhebbers van diens kluchtig genre twee stuk-
ken ontvangen: »Het Paard" en een »Kort begrip van de
Bomeinsche Historie'*, wèl geschikt om ieder te doen lagchen.
Ernst en luim wisselen elkander af in dezen Jaargang, gelijk
in eiken vroegeren. De platen en de band z|jn fraai, en het
boekjen is dus b^zonder geschikt om tot een geschenk te die-
nen, niet alleen op Nieuwejaarsdag, maar reeds op het vro-
lyke St. Nikolaasfeest. Daartoe zg *t voorloopig hier aanbevolen.
Algemeene Kunstwoordentolk^ bevattende de vertaUng en verkla-
ring van alle vreemde woorden en zegswijzen^ die in geachrif"
ten van allerlei aardy in de taal der zamenleving^ in handel^
bedrijf enz» voorkomen. Door j. kbamebs, j.z. Tweede^ ver-
beterde en vermeerderde druk. Te Oouda, bij G. B. van GoorZ
1855. In roijaal 8vo. 1032 bl. ƒ 9-90, geb. f 10-40.
Dat van dit veelomvattend Handboek een tweede druk is
noodig geworden, getuigt van de gunst die deze tolk by het
publiek reeds verworven heeft. W\j hadden er nog geen ken-
nis mede gemaakt toen 't werk ons ter beoordeeling werd ge-
zonden, en daarom hebben w\j met de aankondiging gewacht,
tot ons uit eigen ervaring zou zijn gebleken, in hoe ver de
734 J. KBA.MERS, J.Z.
inhoad aan den titel beantwoordt. Dat geefl ons nu het vooT^
deel, een gevoelen er over te kannen uitspreken op de erva-
ring gegrond. Sedert vele maanden, namelgk, heeft dese Tolk
dagelyks naast ons gelegen, en zoo dikwijls ons een uitheemsch
woord onder de oogen of voor de pen kwam, stelden w^ hem
op de proef. Wy hebben hem alzoo honderdenmalen openge-
slagen en ondervraagd; doch h\j heeft die proef glansrijk door-
gestaan. Wij kregen, maar op zéér enkele uitzonderingen na^
altijd een goed, bondig, duidelijk en volledig antwoord, en
niet zelden nog eene wetenschappelijke, historische, of andere
bijzonderheid als op den koop toe. Nu gevoelen onze lezers
van zelf, hoe noodig en nuttig, ja schier onmisbaar zulk eea
Handboek kan z^n op de kantoren van handelaren en Indus-
triëlen, maar ook in elke huiskamer waar gelezen wordt;
want het is waar, wat de Heer kba.mbrs zegt in zijne Eerste
Voorrede: nleder toch weet, hoe de gesprokene taal van het
dagelijksche leven en den gezelligen omgang, hoe de geschre-
ven taal in boeken en geschriften van allerlei aard, in dag-
bladen, maandwerken, aankondigingen enz., hoe de taal vaa
handel, kunst, wetenschap, overvloeit van vreemde woorden,
die men vaak niet in hunne volle beteekenis en afkomst ver-
staat, en verkeerdelyk aanwendt of uitspreekt.*'
Het is in onze oogen ook eene groote verdienste van dit boek,
dat het den uitheemschen term niet alleen omschrijft, maar
in verre de meeste gevallen een goed gevormd Nederduitsch
woord er voor aangeeft, en overal waar het te verklaren woord
twee of meer beteekenissen heeft, de eigenlijke en letterkun-
dige zin (blijkbaar uit den bijgevoegden etjmologischen oor-
sprong) voorop plaatst. De Kunstwoordentolk is daardoor uit-
muntend geschikt niet slechts om vreemde woorden, waar zij
voorkomen, in hunne eigenlijke beteekenis en waarde te doen
verstaan, maar ook om het onnoodig en afkeurenswaardig
gebruik van vreemde woorden van lieverlede te doen ophou-
den. Het is ook tot dat einde inzonderheid, dat w\j dit boek
in de handen wenschen van allen die onze rijke en schoone
moedertaal nog met allerlei poespas van vreemde woorden
ontsieren.
B\j vergelijking met den eersten druk, waarvan wy 't geluk
hebben gehad een exemplaar in handen te kragen, is ons
gebleken, dat de tweede zich in vele opzigten gunstig daar-
ALGEMEFA'E KDXSTWOOBDEXTOLK. 733
van onderscheidt. Vele artikelen zijn geheel omgewerkt, eneene
menigte woorden, die overbodig waren, zijn weggelaten; daar*
entegen is de tweede druk met een groot aantal woorden ver-
rijkt, die den zamensteller vroeger waren ontsnapt, of eerst
sedert de uitgave van den eersten druk in gebroik zijn geko-
men. Bij de woorden aan het Grieksch ontleend, die veelal
op de C voorkwamen, heeft h\j na — naar ons gevoelen te
regt — de K gebruikt; dat heeft eene aanmerkelgke verschik-
king veroorzaakt, maar is ook werkel^k eene verbetering.
Zoo heeft ook de aanduiding en afbeelding der uitspraak vele
wijzigingen ondergaan, die even zoo vele verbeteringen zijn;
doch die aanduidingen zullen, uit den aard der zaak, in vele
gevallen wel immer onvolkomen blijven.
Dat zulk een boek geheel zonder fouten of miBStellingen
zoude zgn, laat zich niet denken. Nu en dan vonden w^j ook
het eene en andere, dat in volgende drukken nog wéér ver-
beterd kan worden. Wij zochten, b. v., te vergeeft naar
OHAHBBB OBSCUBE. Bij uazoekcu vonden w\j dien naam onder
OAMEBA obsouba; doch eene verwijzing daarheen zal niet
overbodig zijn. Coveren is van zijne plaats gedwaald, onder
CAVILLÉBEK. By claib-votant staat: met geopende oogen,
dat kennelijk zyn moet: met gesloten oogen. Onder paütb
misten wy FavHef. Of pavecb nog behoefl vertolkt te worden,
weten wij niet; maar 't staat onder pautob, en daar zullen
de gebruikers van het boek *t wel zeker niet zoeken. Zoo
vonden we eenige kleine onvolkomenheden, die echter de
waarde van het werk in niets verminderen, en ook niet noe-
menswaardig zijn, als w\j bedenken, dat onze proef vele maan-
den lang heeft geduurd. W\j verheugen ons het werk te be-
zitten, dat onze schryftafel niet weer verlaten zal, en brengen
den geleerden, volijverigen Zamensteller dank en hulde er
voor toe; terw^l w^ *t gebruik van dit z\}n Handboek, om
de bovengemelde redenen, ieder aanbevelen die gaarne goed
wil verstaan wat h\j leest, en, schrijvende, onze rijke moe-
dertaal ongaarne met vreemde woorden ontsiert.
De typographische uitvoering is ongemeen correct en fraai.
De letter en het papier zijn zoo helder, dat men het zëër
compresse van den druk naauwelijks opmerkt. Het boek be-
vat nagenoeg den inhoud van tien kapitale deelen in gr. 8vo.
en is toch voor ieder zeer handelbaar. Het geheel strekt
beide den Zamensteller en den Uitgever tot groote eere.
736 Dr. j. A. WYNKE, beknopt leerboek, ekz.
Beknopt Leerboek voor de Algemeene Geschiedenis, door Dr.
j. A. WTNNE, Praeceptor aan het Stedelijk Oymnammi te
Groningen, Tweede Stuk. Middeleeuwen. Tweede, geheel om--
gewerkte en veel vermeerderde druk. Te Groningen, bij J. B.
Wolters. 1856. In post Svo. VIII en 222 hl. fl- 40.
Van den lof aan het Eerste Stuk van dit Leerboek gege-
ven» behoeven wig b$ de aankondiging van dit Tweede niets
terug te nemen. Greene mindere zorg dan aan de Oude ia aan
de Geschiedenis der duistere Middeleen wen besteed, en ineen
kort bestek is veel geleverd. Dat in deze uitgave ook aan de
lotgevallen van ons land eene plaats is ingeruimd, achten wy
eene verbetering. Er bestond geene voldoende reden om ze
achter te laten.
Slechts een paar aanmerkingen zgn ons voorgekomen. In
de Inleiding wordt gezegd: dat het Pausdom inzonderheid
door do Kruistogten ten toppunt zjjner magt verheven werd.
W\} kunnen dit niet onbepaald toegeven. Het voordeel dat
het Pauselijk gezag uit de Kruistogten trok, werd meer dan
opgewogen door het nadeel dat het leed ten gevolge van den
ongelukkigen, met der Pausen belollen in str^d zanden, af-
loop van die togten, en van den uitgebreiden gezigtskring
die zich voor Europa's volken ontsloot, bij het bezoeken van
vreemde landen en het bekend raken met andere zeden en
gewoonten. Insgelijks moeten wij betwijfelen, of, gelijk op
bl. 96 staat, de invloed der Kruistogten op de zedel^kheid
bepaald ongunstig geweest is? Wij gelooven eer het tegen-
deel, en dat onze hedendaagsche beschaving veel aan hen
verschuldigd is. — Onjuist wordt op bl. 22 de benoeming
van wiLLEBBOBD tot Blsschop van Utrecht aan kabel martel
toegeschreven. Deze kon ze voorstaan en bevorderen, de be-
noeming zelve geschiedde door den Paus. — BL 32 heet
KABEL DE OBOOTB in z^'uo levcnswyze matig. Volgens het
berigt van een tijdgenoot nuttigde hy voor z\)n gewoon mid-
digmaal een vierde van een schaap, of een paauw, of eene
kraan, of een gans, of een haas, behalve de bijkomende ge-
regten, en was h\j ook in het gebruik van den wyn geens-
zins spaarzaam.
BOEKBESCHOUWINO.
jOAmns TiDSMAir, PhiL Theor. Mag. Litt. Ham. Doet., Oratio
de Theologiae in Remonstrantinm Reformatorom Seminario
Professione, qnam habait, qaniu, die xxxi m. Martii anni
X1K30CLVI, in Illastris Athenaei Amstelodamensis Aaditorio
majori, Professionem illam pablice auBpicaretur. Amstelo-
dami, apud P. N. van Kampen. In gr. Bvo. 82 bl. ƒ : - 50.
Deze Inwüdings-rede onderscheidt zich van andere soort-
gelgke gelegenheids-redenen, zoo wel door het onderwerp dat
daarin behandeld is, als door de w\jze van behandeling zelve,
hier gevolgd. De gewoonte brengt mede dat de Hoogleeraar,
die z\jn ambt aanvaardt, z\jne gedachten en inzigten mede-
deelt, met opzigt tot de wetenschap die hg onderwijzen zal,
en zich verklaart omtrent den weg dien 14j daarb\j meent te
moeten inslaan en bewandelen. Zoo blykt het dan wat men
van hem verwachten mag, en met welk regt aan hem de leer-
stoel is opgedragen, van waar hy voortaan de studerende jon-
gelingschap leiden zal. Dat nu de Heer tidsman, na meer
dan v\jf-en*twintig-jarige Evangeliedienst, tot opvolger van
zijjnen leermeester abb. des amobib van dbb hoeven benoemd,
zich een onderwerp kiezen zon, nit het midden der Godge*
leerde wetenschap, naar haar tegenwoordig standpunt, geno-
men, ware welligt te veel gevergd, al acht men er hem ook
volkomen toe in staat. Maar zeker heeft niemand, ook zelfs
de scherpzinnigste niet, vooruitgezien, wat geschied is, t. w.:
dat h^' over het Hoogleeraarambt zelf, dat h\| aanvaardde,
het woord zou voeren. De keuze moet zgne hoorders hebben
verrast. Toch was het niet de geschiedenis van dat ambt,
die h\j behandeld heeft, zoo als men misschien op het eerste
hooren vermoedde. Na de feest-rede van z\jnen voorganger,
bij het twee-honderd-jarig bestaan van het Seminarium der
Remonstranten gehouden, en de uitgave van het Gredenkboek
daarvan, viel hierover wel niets nieuws of belangrijks meer
te zeggen. Maar het is over dat ambt zelf, dat Prof. tidbuan
gesproken heeft, ter beantwoording van de drievoudige vraag:
BOEKBESCH. 1856. K*. XVI. 52
738 JOANXIS TIDEMA3Ï,
Quis miki munus tribuüf Quma in finemf Qua lege? Ën daarbij
vond hij gereede aanleiding om z\jne benoeming, die van wege
de Kerk geschied is, als een bew^s te doen kennen van het
belang dat de Kerk heeft by de Godgeleerde wetenschap, en
als een navolgenswaardig voorbeeld voor andere Kerkgenoot-
schappen in onze dagen; om het oogmerk zjjner benoeming,
de opleiding van toekomstige Evangeliedienaren, in het ver-
eischte licht te plaatsen; en het voorregt te roemen, dat hem
de vervulling zyner taak is opgedragen zonder dat h^* gebon-
den is aan Kerkelijke formulieren: doctrinam tantum et piita-
tem requirit SocUtas*
W^ achten deze keuze des onderwerps niet ongelukkig,
overtuigd, als w$ z\jn, dat de betrekking door Prof. tidemah
aanvaard, veel eigenaardigs bezit, waardoor zij zich van die
der Hoogleeraren aan onze Hoogescholen onderscheidt. Haar
dat onderscheid is toch, zoo wy meeneu, in de drie byzos-
derheden, hier behandeld, zeer onvolledig uitgedrukt. Wg er-
kennen: de overige Hoogleeraren, die der Doopsgezinden alleen
uitgezonderd, ontvangen hunne aanstelling niet van de Kerk,
maar van den Staat, die hen bezoldigt. Hieruit volgt echter
geenszins, dat z\| tot de Kerk in geenerlei betrekking zouden
staan, of zich om haar niet te bekommeren hebben. Bekend isliet,
dat de Hervormde Kerk van de haar door den Staat verstrekte
gelegenheid tot opleiding van hare aanstaande dienaren vrg-
willig blijft gebruik maken, en niet slechts de voorlichting
'der Hoogleeraren in hare hoogste Kerkel^ke vergadering zich
ten nutte maakt, maar ook pr^js stelt op hunne Evangelie-
prediking in de Gemeente. £n waartoe z\jn zg anders ge-
roepen dan om, even als tidbmak, de jongelingschap, die zich
voor de gewyde bediening voorbereidt, door middel der weten-
schap te vormen? En wie heeft gehoord van eenige verbind-
tenis aan Kerkeiyke formulieren, waardoor zy in hunne be-
oefening der Godgeleerdheid zouden belemmerd z\jn? Wi} zien
dus volstrekt niet in, dat hierin zou gelegen z$n de eigen-
aardigheid van het Hoogleeraarambt door Prof. TiDBMAir be-
kleed, en achten in zoo verre de ontwikkeling even als de
keuze van z\|n onderwerp min gelukkig. Ook komt het ons
voor, dat hg het minder gekozen heeft om daarover eene
volledige, wèl doordachte, afgeronde Oratio te houden, dan
wel om, naar aanleiding daarvan, allerlei in het midden te
ORATIO, ETO. 739
brengen, wat zich bQ zulk eene gelegenheid gevoegelyk zeg-
gen laat* Z\{ne Bedevoering is meer eene toespraak gewor-
den dan de gewoonte, b\j eene plegtigheid als de aanvaarding
van eenig Hoogleeraarambt, medebrengt. De toon is meer
gemeenzaam dan daarbij elders gemeenlyk wordt aangeslagen.
£n de aanspraak tot de staden ten gerigt, gaat aan die waar-
mede de Curatoren en Hoogleeraren worden toegesproken,
een weinig zonderling vooraf. Desniettemin zal de indruk, b\j
het hooren, zoo wij vermoeden, niet ongunstig zQn geweest,
en heeft ons de lezing aangenaam bezig gehouden. Er komt
velerlei in voor, dat van bekwaamheid, heldere inzigten en
heiligen ernst voordeelig getuigt. Ook het Lat\jn , ofschoon min-
der klassiek in vormen dan misschien wenschelgk ware, en door-
gaans door de etyle ewupé^ dien het niet verdraagt, ontsierd, is
blijkbaar gemakkelyk uit de pen gevloeid. Ja, w$ twQfelen
geen oogenblik, of de man, die, door pUgtbesef genoopt, op
E\jnen leeft^d zich bereid verklaarde, om de taak van z\jnen
hooggeroemden leermeester op te vatten, zal, onder hoogeren
zegen, volkomen in staat z\jn, om het door de Broederschap
geleden verlies te vergoeden, al ontbreekt hem ook die zeld-
zame gave van oiterlgke kansel welsprekendheid, waardoor
VABT DEB H0£VXN heeft oitgemuut.
Nog een paar vragen. W\j dingen niets af op den roem
zyner voorgangers in het Hoogleeraarambt; maar van waar
toch, dat, zoo dikwgls h^' hunne namen noemt, de voorganger
van VAK BEB HOEVEN, KONUNB!fBUBe, vorzwcgen wordt? Het
heeft er iets van, daar ook vak i>eb hoevsk van hëm plagt
te zwygen, als of men zich schaamt hem in de achtbare rQ
te plaatsen, en z^jne gedachtenis wil uitwisschen uit het ge-
trouw geheugen der menschen. En als er (p. lé) gezegd
wordt: dat er in onze dagen verschillende rigtingen gevonden
worden onder de Grodgeleerden, en deze beschreven worden
als een dofftnatismua cr^ico^diaiecUeuê y een dogmatismua polUicO'
eedesiasHcuê en een spirUualMmuê poeUeo-phüosophieua ^ hebben
wiü daarin dan eene beknopte karakteristiek te zien van het-
geen de drie Godgeleerde Faculteiten in ons Vaderland, te
Leiden, Utrecht en Groningen, kenmerkend onderscheidt? In
dat geval teekenen w$ tegen deze, in menig opzigt, onjuiste
qualificatie protest aan, vooral wanneer, daartegenover, ge-
roemd wordt de Theohgia rcUionalUy BibUoO''EtMngelicaj practica ^
52*
740 JOAXNIS TIDEHAK, OBATIO, ETC.
quae Bemonstranüum pUrvmque f uit. Of is, zoo men wil, dd
Leidsche Theologie niet raiionaUs, de Utrechtsche niet £»-
hlicO'EvangeUca^ de Groningsche niet practieaf In allen ge-
valle zal de Dogmatiek die aan het Remonstrantsch Semina-
rium onderwezen wordt, niet vreemd kannen bl\|ven aan de
ontwikkeling van onze dagen , of z^ zou onbruikbaar zgn.
Dê Hoogleeraar abiu^ham des amobib vak deb hoeven her»
dacht door zijnen leerling en opvolger joannbs tidexan, ty
de opening van diens Onderwiga in de Godgeleerdheid aan de
Kweekschool der Remonstranten te Amsterdam, Te Amsterdam^
hij P. N. van Kampen. 1856, In gr. 8vo. 74 W. ƒ : - 80.
Dat de dankbare leerling, z\jnen leermeester opgevolgd, bg
de opening z\jner lessen de gedachtenis van zQnen voorganger
huldigt, en uitweidt over diens lof, niets natcrarl^ker in ons
oog dan dit. Te eerder werd Prof. tissxan door z\jn gemoed
gedrongen om uitvoerig over sbs amobib van deb hoeveh te
spreken, omdat h\}, in het bezit gesteld van 's mans schrifte-
l^ke nalatenschap, zich had voorgenomen zgn leven te be-
schrgven, maar door -de aanvaarding eener nieuwe levens-
taak daarvan, zijns ondanks, had moeten afzien. £n met
moeite had l^j zich weerhouden, om niet reeds by gelegen-
heid der Inwijdings-rede zyne beeldtenis te schetsen. nDe
optimo praeceptore dkerê"* — zegt h\j — ncupiêbat amimus. Utmm
me retinuU. MetuSj ne hoe agens ^ cum Patris (h\j spreekt tot
Prof. X. DES AUOBIB VAN DEB BOEVEN) munus susciperem^ Patris
vicarius videri veüem**' Daarom heeft h\j, terstond daarop, ge-
durende drie achtereenvolgende dagen, telkens een geheel uur
toegewijd aan het spreken over hem. En wat h\j tot zijne
leerlingen sprak, dat geeft h\j thans, aan allen die er belang
in stellen, te lezen.
Het valt moe^elyk om van deze drievoudige toespraak naauw-
keurig verslag te geven. Er komt niet weinig goeds en be-
hartigenswaardigs in voor; maar de luddus ordo laat, zoo w(j
meenen, iets te wenschen over, en de eenheid ontbreekt.
Eerst wordt in het breede geroemd de waarheid van geheel z^n
wezen ^ die ook een der schoone kenmerken was van zgne
wetenschap en z\jn onderwijs ^ en waaruit zich tevens verklaren
laten de aard en omvang zijner letterkundige werkzaamheid*
J. TIDEMAN, D£ HOOOL. A. DES AMOBIB V. D. BOEVEN HEBDAOBT. 741
Daarna wordt h{j geroemd als een die ziek zelven kende zoo
als weinigen, en zyne gave met ernstige zorg arUmkkelde. En,
eindel^k, wordt nog de aandacht bepaald b\j zijne regte «raar-
deering van den vorm, het praktiech doel van zijne wetenschap
en z\jn onderwies, z\}ne heilige Kef de voor de EvangeUebedie-
tdng^ en zijne belangstelling in z^ne leerlingen. Men ziet dat
bet hier niet aan verscheidenheid van stof ontbreekt. Ook
klinkt de toon van gemeenzaam onderhoud, die hier wordt
aangeslagen, b\j znlk een onderwerp en voor dat gehoor niet
onaangenaam, al had, onzes inziens, de vermelding van den
hesUasenden stap^ die tidemaü's leven aan het meisje zijner keuze
verbinden zou (bl. 70), zonder schade kannen z^n gemist. En
wie is er, die hem z\jne dankbare vereering van een geliefden
leermeester, die ait elk zjjner woorden spreekt, zou willen
ten kwade dolden in eenig opzigt? BCaar daaruit volgt nog
niet dat het gesprokene juist door den druk moest worden
gemeen gemaakt. Uitbundige loflspraak wekt ligtelgk tegen-
spraak op. Er was ook over den gevierden man reeds zoo
veel gezegd en geschreven , dat het publiek geacht kon worden ,
genoegzaam aangaande z^ne verdiensten te z\}n ingelicht. En
hei is geene ligte taak, om, sprekende over een ontslapene,
volkomen waar te zijn. Zullen w\} opregt z^jn? Dan betuigen
w^ onbewimpeld: dat w\j gewenscht zouden hebben de uit-
gave dezer bladz^den te kunnen verhinderen. Na onlangs in
deze nLetteroefeningen*' ons oordeel over den hooggeroemden
Kanselredenaar, tegenover de overdrijving van Prof. doubla
MiEUWENBUis , met bescheidenheid te hebben uitgesproken, lust
het ons niet, andermaal in by zonderheden aan te wijzen, bin-
nen welke grenzen de lofrede moest beperkt zijn gebleven.
Dit is ook onnoodig, nadat de nGodgeleerde Bedragen** daar-
over, in overeenstemming met het door ons gezegde, maar uit-
voeriger nog, veel waars in het midden hebben gebragt. W$
althans zouden de verdediging van tidbman*s drievoudige toe-
spraak tegenover de gemaakte aanmerkingen in geen geval op
ons durven nemen. En waartoe hier sommige bijzonderheden
vermeld, die, om de eer der nagedachtenis van vaü deb boe-
VBH, beter verzwegen waren, vooral voor studenten? Van
dien aard is o. a.: dat h\j »kennel\jk veel waarde hechtte aan
de goedkeuring en ingenomenheid der menschen*' (bl. 7); dat
Mhem bg z\jne vele groote en zeldzame gaven niet die van een
742 J. TIDEMAK, DE HOOGL. A. DES AMORIE V. D. BOEVEN HEHDACBT.
wetenscbappemk genie, van een scherp dialectisch hoofd, van
een diepen philosophischen geest geschonken waren" (bl. 9); dat
b\| neens selfs veiligheidshalve, om niet in de armen derNeo*
logie te vallen, het kerkelijk leerstuk der Drieëenheid wilde
aannemen*' (bl. 14) ; dat hy »onder zijne voornemens tegen den
tijd dat h\j Predikant soa zyn, zich de verpligting voorschreef :
9om altj}d wat nieuws te geven'* en i»zich boven het gros der
Leeraars te verheffen" (bl. 42); dat »het in hem niet vallen
kon, aan abstractiën z\jnen t\)d en z\jne gaven te wijden"
(bl. 55); dat nh^ zich re^ds vroeg z^ne roeping bewast was,
om — gelijk hij het nederschreef — als hervormer op te treden
in de broederschap (bl. 58); dat h$ voor zich-zelven veel be-
hoefte had aan gezellig verkeer en zich gaarne onder de men-
schen bewoog, en wat dies meer zij. Dit alles had kunnen
en moeten verzwegen z\}n, zonder dat daarom de waarheid
der voorstelling er onder had behoeven te lijden. Vooral
voor studenten had het moeten verzwegen z\|n, omdat zg,
in de jaren hunner ontwikkeling, zich juist op zulke trek-
ken, of liever zwakheden van den beroemden Hoogleeraar
kunnen beroepen, om daarmede de hunne, die veeleer ernstig
moeten bestreden worden, te verontschuldigen. En beroept
TiDEMAH er zich op, om de onpartijdigheid zijner lofopraak te
staven, w\j beweren: dat hg daardoor eenigermate ontrouw
is geworden aan zgn voornemen, aan den ingang blootgelegd.
Daar heet het: »Wat ik anders by de opening mgner lessen
voor u en voor mg zelven zou hebben op te merken van de
eischen onzer wetenschappelgke oefeningen, daarvan zal hg
ons het voornaamste herinneren" (bl. 5). Bovengenoemde bg*
zonderheden nu, benevens vele andere, die mede aangeroerd
of vermeld worden, kunnen wel niet gerekend worden bevor-
derlQk te zijn aan de bereiking van dat oogmerk.
Wg eindigen met den wensch: dat het den Heer TiDXiiAir
moge vergund zgn, om zQnen voorganger in hetgeen deze
voortre£felgks bezat, op zgde te streven, zonder hem juist
onbepaald en in alles te wiUen volgen, en dat Grods vader-
Igke zegen in ruime mate rusten moge op het onderwgs in
de Grodgeleerdheid, dat hem aan de Kweekschool der Kemon*
stranten te Amsterdam is opgedragen. Aan bekwaamheid,
veelzgdige ervaring en heiligen ijver ontbreekt het hem daax^
toe wel allerminst.
J. POST, G.Z., HST W£Z£X DEB GODGELEEBDREID, E2CZ. 743
2£êt Wezen der Oodgeleerdheid en hcarê beteekemê voor Weten-
schap en Leven; hei groote Vraagetuk van onzen Tijd. Door
j. POST, O.Z., Predikant te Aaeh. Eerste AfdeeUng. Het
Wezen der Godgeleerdheid^ Te Purmerende^ bij L. 6. Poet.
1856. In gr. Svo. VI en 99 bL f 1 - 25.
Greeft de S. zyne hoop te kennen: wdat syne voorstelling
eene scherpe kritiek sal nitlokken, wrijving doen ontstaan,
en aldus de ideën op het door hem behandelde punt verhel-
deren*' — w\j willen gaarne aan zgnen wensch voldoen, door,
na herhaalde lesing, een geregeld verslag van zgn geschrift te
geven, en het, zoo veel w^ vermogen, aan eene naauwlet-
tonde toetsing te onderwerpen.
Al aanstonds dan in 't Voorberigt stoiten wy op ajne ver-
klaring, dat hij met de nitgave mede beoogd heeft, voorzich-
zelven te leeren, of de weg, door hem betreden, de ware
wezen kan", daar toch nde man, die een verkeerden weg tot
zelfontwikkeling bljjft betreden, zich-zelven vermoordt, en tot
niets meer nnt is". Biy de in 'smenschen beperktheid ge-
gronde betrekkelijkheid van het ware, door p. op hl. 35 en
volgg. voorgestaan, en ook door ons aangenomen, zonden w\j
meenen dat er meer dan ëën, ja, misschien zeer vele sab-
jectief-ware wegen tot zelf-ontwikkeling kunnen bestaan, en
het dos met de zelfvermoording zoo ligt geen nood heeft.
Inleiding. Eerste Hoofdstak. Doel van dk geechi/L Beide
in dit en in 't volgende Hoofdstak bespeoren w$, hoe de
paradoxe bewering van sommigen, die de Godgeleerdheid nit
de rg der Wetenschappen, waarin zg weleer bovenaan stond,
ganscheiyk willen wegvagen, den Heer p. tot schrgven heeft
genoopt. Oftchoon hjj geene namen noemt, denkt men hierbg
als van zélven, onder de Dnitschers aan eenen 8T&A.US8 en
FBDEBBACB, en ten onzent aan de Hoogleeraren opzoomek en
VAK vlotbk: de laatste desniettemin by voortduring op zgn
Doctoraat in de Grodgeleerdheid bogende* W\j voor ons zou-
den op hunne stelling met tamélgke gerustheid het opimomun
commenta deUt dies toepassen : de Godgeleerde werken van eenen
SOHOLTBK, b. V., zicu cr ons nog al wetenscbappelgk ait; en
althans hebben we naar geen nieuw verdedigings-materiaal
omgezien smts de kearige en onweèrlegd gebleven brochure
744 J. POST, G.Z.,
van Prof. vak hbkoel: nOver de Oodgeleerdheid in het alge^
gemeen en hare betrekhing tot het andertaije op 'e Lande Hooge^
scholen in het bijzonder; waarvan dan ook door p. veelzins ge-
bruik 18 gemaakt. Met dat al, van alle polemiek afgezien,
bl^fl het op zich-zelven een hoogst belangrijk pogen, het wél
gefhndeerde regt der Godgeleerdheid op den naam van weten-
schap opzettelijker en uit meer oogpunten uiteen te zet-
ten, dan dit door y. h. behoudens z^'n b^zonder oogmerk ge-
schieden kon. In *t voor ons liggend Hoofdstuk wordt die
belangrijkheid geschetst, met het oog op de thans heerschende
partijen der Ultramontanen , Ultra-orthodoxen, Ultra-liberalen
en Gematigden. Wordt er van de eerste drie aangetoond,
welke waardij de Godgeleerdheid voor hen-zelven of voor
hunne beoordeeling heeft, de laatsten, die er — een merk-
waardig teeken des tijds! — *t slechtst afkomen, krijgen al-
leen eene bez^den 't spoor rakende Philippica te hooren; waar-
in z\j, onder meer, van lafhartigheid en onverschilligheid be-
ticht worden, alsmede dat z^, met de oude eclectische wgs-
geeren , »geen bepaald beginsel volgen , maar hier en daar wat
overnemen, naar mate het in hunne kraam te pas komt".
Zeker, de arme Eclectici hebben het tegenwoordig zwaar te
verantwoorden. Wanneer nu echter, b. v., eens iemand hun-
ner de voorstellingen van de Heeren scbolteh en pabbau,
als deze Grods Vaderliefde en gene Gods Souvereiniteit wat
eenzijdig op den voorgrond stelt, tot eengeheel verbond, door,
met herinnering aan de Oostersche Herdersvorsten , van Gods
Yaderiyke Souvereiniteit te spreken , zou dan de zoodanige —
om nu van de lafhartigheid en onverschilligheid te zw$gen —
den naam van beginselloos verdienen? Inderdaad?
De Heer p. erkent zelf, en onze lezers hebben 't ook reeds
kunnen opmerken , dat het Tweede Hoofdstuk zijner Inleiding:
Belangrijkheid van het onderwerpt eenigzins met het eerste in-
ëënloopt. Zich, om later op te geven redenen, tot de Chris-
teiyke Grodgeleerdheid bepalende, levert hy ons hier eene be-
knopte historische ontwikkeling van de subjectieve waard^
dier Godgeleerdheid door alle eeuwen heen. Met z\j^^9 '^^
hier als naderhand (bl. 88) verdedigde, stelling, dat, terw$l
onder vorige Godsdiensten de menschen slechts naar hunne
betrekking tot het algemeen , tot staat of volk , geschat wer-
den, door het Christendom, daarentegen, de individu op den
BET WEZEN DEB GODGELEERDHEID, EKZ. 745
voorgrond trad, souden we grootendeels vrede hebben, b^al-
dien niet het overdrevene: » volgens de leer van het Nienwe
Testament is de individu alles*\ de waarheid-zelve tot onwaar-
heid maakte. Daargelaten na eens de verhouding van 't Chris-
tendom tot de vaderlandsliefde, welke ons ten minste geene
v^andige, zelfs geene onverschillige toeschijnt; maar hoe is *t
mogel^k, dat de S. ook in de verte niet aan de Kerk bl\jkt
gedacht te hebben, binnen wier kring het individuele leven
der Christenen toch altoos min of meer in het gemeentel^ke
wordt opgelost?
Het Derde Hoofdstak: Ontvang en Plan van het Onderzoek^
behelst, volgens belofte, de redenen, weswege p. zijn onderzoek
niet verder dan tot de Christeiyke Godgeleerdheid uitstrekt.
Hy betoogt, namelijk: dat noch de Heidensche, noch de Jood-
sche, noch de Mohammedaansche , maar uitsluitend de Chris-
tel^ke Godsdienst eene wetenschappelijke ontwikkeling van het
Godsbegrip toelaat. W\j vergeleken hier de korte schets, die
v. B., t. a. p., hl. 9 en volgg., van de geschiedenis der God-
geleerdheid geeft; doch, by de schijnbare zamenstemming, bleven
we op *t niet geringe verschil hechten, dat v. h., ofschoon
ook h\j verklaart: »Met glemens van alexandbiö heeft de
Godgeleerdheid als wetenschap eigenlijk een aanvang geno-
men" — waarbij men *t woordje »eigenl|jk*' niet als onge-
schreven beschouwe — nogtans de kiemen dier wetenschap in
Heiden en Jood niet voorbijziet, terw\jl p., daarentegen, de
geheele Godgeleerdheid eerst met het Christendom laat geboren
worden: eene soort van tooverslag, die, onzes inziens — daar
de gang der wereldgeschiedenis niet mechanisch is — op geen
enkel historisch versch^'nsel past. — Zie hier voorts het plan
des S.: ))De titel van het geschrift wijst den weg, dien ik bij
m^n onderzoek betreden moet. In de eerste plaats behoor ik
te ontvouwen wat men onder Grodgeleerdheid hebbe te ver-
staan. Ik wil dat beproeven op wetenschappelijk, geschied-
kandig, stelselmatig (dogmatisch), wijsgeerig en menschkundig
(antropologisch) terrein.'* [Tot dus verre worden we in dit
eerste stuk gebragt.] »In de tweede plaats moet ik de be-
teekenis pogen aan te wijzen, welke de Godgeleerdheid heeft
voor de wetenschap in het algemeen en de wetenschappen in
het bijzonder. Eindelijk vereischt mijn onderwerp, dat ik den
invloed gadesla, dien Godgeleerdheid op Godsdienst, zedelijkheid
746 J. POST, Q,z.,
en eeredienst, als ook op het by zondere , hiiisel$ke en
achappelQke leven nitoefent/*
Eerste Afdeeling. Het Wezen der OodgeiUerdheiéL Eerste
Hoofdstuk. OodgéUerdkeid op wetefMchappéUjk terrein. Na aan-
gewezen te hebben f dat noch de kennis der zinnen met hare
mechanische — noch die van het oorzakelyk verband met hare
chemische — maar alleen die van grond en gevolg met haro
organische eenheid den naam van wetenschap mag dragen: na
mitsdien de wetenschap van hare subjectieve zgde gedefini-
eerd te hebben als veene reeks van stellingen, zoo verbonden
door grond en gevolg, dat haar laatste grond ligt in eene on-
middellijke uitspraak van het zelfbewusti^n*', van hareobjeo-
tieve als »de vorm van het menschelijk denken*', en van beide
zijden te zamen als »de wet waarnaar, of de voorwaarde waar-
onder zich het menscheiyke denken aan zich zelf en aan an-
deren openbaart*', — worden aan de€rodgdeerdheid,zalzg op
den rang van wetenschap aanspraak maken, deze eisdien ge-
daan: »Het voorwerp der Grodgeleerdheid is Gk>d, of, liever
nog, Zgne verhouding tot de dingen; want ZQn wezen kunnen
w\j evenmin als dat van eenig zinnelijk voorwerp doorgron-
den. Het begrip dat w^j ons naar de Godgeleerdheid van Hem
vormen, mag geen resultaat wezen, maar moet een aanvangs-
punt z\jn, want het maakt het wezen der Grodgeleerdheid uit.
Verder moet het eenen inhoud omvatten, uit wdken alle be-
grippen. God en Zgne betrekking tot de dingen bepalende,
kunnen worden afgeleid, zonder ooit te worden uitgeput. En,
eindel\|k, moet dit grondbegrip zich kunnen niet alleen, maar
ook van zelf onderwerpen aan de voorwaarde van het men-
schemke denken, dat is aan de wet der voortgaande ontwik-
keling.'* — * De ttoeede dezer eischen rust, even als de definitie
der subjectief beschouwde wetenschap, en later een gedeelte
yan het derde Hoofdstuk (bL 58 en volgg.)f op de hypothese:
»w$ vinden voor iedere wetenschap eene eerste, eene grond-
waarheid, waaruit alle stellingen in haar voorkomende worden
afgeleid**. Die zelfde hypothese wordt kennelijk ook door y.h.
gevolgd; en toch — na lang weifelen, wagen w\j de quaestie
te opperen: gaat elke wetenschap niet eerder uit van eene
grondvraA^ dan van eene grondeteUingf Begint, alles weldoor-
dacht, de Begtsgeleerdheid niet met de vraag: is er een regt?
do Wgsbegeerte met de vraag: ie er waarheid? en dus ook de
HET WEZEN DEB GODOBLEBRDHEID, ENZ. 747
Qodgeleerdheid met de viaag: U er een God? W$ zouden
diensvolgens niet zoo gereedel^'k als p., en ten deele ook y.Hm
fum aUe Pantheïsme, Atheïsme, Materialisme en Idealisme den
naam van Grodgeleerdheid ontzeggen, en het tegendeel met p.
▼oor ongerijmd verklaren ; of is er niet zoo wel eene negatieve
als potitiere wetenschap? Ja, maar die negatieve resultaten
honden op Grodgeleerdheid te s^'n: ze gaan op *t gebied der
wijsbegeerte over. Doch hoe, indien nu die w^sbegeerte zelve
eens tot de slotsom kwame: er is geheel geene waarheid — zou
z|j, die op geen ander gebied meer overgaan kan, alsdan vol-
gens dien eigensien regel zich-zelve, en alle andere weten-
schappen met zich, ten eenenmale hebben vernietigd? Immers
neen; er moest altoos — om de definitie van p. te bezigen —
een nvorm van het menschel^jke denken" bleven, leverde h$
van nu voortaan dan ook louter ontkennende uitkomsten.
Tweede Hoofdstuk. Chdgeleerdheid op gêêchiedkundig terrein»
Op eene beschouwing van Grodsdienst, zedelgkheid , en eere-
dienst, als takken van denzelfden boom, het Grodsbegrip na-
melijk, laat de S. met een niet zeer geleidel^ken overgang een
onderzoek volgen naar den historischen oorsprong der bestaande
Grodsdtensten. Uit de eenstemmige overlevering, die hij in
dezen aantreft, worden nu voor het wezen der Grodgeleerdheid
twee kenmerken door hem afgeleid, die van eene oomiddel-
l\jke openbaring en van het persoonlijk bestaan des Allerhoog-
sten; en de vereeniging dezer beide doet hem de Godgeleerd-
heid bepalen als nde wetenschap van de betrekking waarin
God sieh-selven tot de dingen, of in meer beperkten zin, tot
de menschen plaatste". Zich grondende op 't historisch spraak-
gebruik — welks regtmatigheid intusschen, waarvoor p. *t be-
w$8 schuldig biyft, hier alleen iets zou kunnen afdoen — be-
weert h|j verder: dat de Grodgeleerde ngebonden z\j aaneenen
bepaalden inhoud, welke hem door zyne gewijde boeken in het
algemeen, en door z||n Kerkgenootschap in het büzonder ge-
geven wordt". Zoo doende komt h^ in eonfiict met v. h.,
daar deze de Godgeleerdheid in geenen deele tot eene «die-
nares van de Kerk" wil verlaagd hebben. Onvoorwaardelijk
scharen we ons in dezen aan de zQde des Hoogleeraars, naar-
dien de dun gezaaide argumenten, door p. aangevoerd, ons in
*t minst niet hebben kunnen overtuigen. Wil hg v. b.*s on-
weèrsprekelyke stelling: dat »het onderzoek der waarheid nog
748 J. POST, G.Z.,
niet gesloten is'*, met z\|n gevoelen orereenbrengen , door 60
opmerking, dat immers nook de Kerk zich nog in het tijdperk
van hare ontwikkeling bevindt en er steeds in blijven zal'*:
wij meenen hem te mogen vragen: maar hoe, indien, b. ▼«,
een Boomschgezind Godgeleerde het door u ter sprake gebragte
nieawe leerstuk aangaande de onbevlekte ontvangenis van de
H. Maagd verwerpt, zonder er eene kern van over te laten;
indien h^ derhalve de leer zQner Kerk niet ontwikkelt, maar
bepaaldelijk afbreekt, hondt hy dan daarom in uwe oogen op
een Godgeleerde te z\jn? Misschien brengt ge hiertegen in:
dat h\} tot de Protestantsche Kerk kan overgaan, en zgne
Grodgeleerdheid aan deze dienstbaar maken; maar hoe, nog
eens, indien h\|, met uitzondering van dat ëëne, aan al de
overige leerstukken van Rome getrouw bl^ft, en by gevolg
in geen Kerkgenootschap ter wereld kan worden opgenomen,
heeft h\j dan zijn radikaal van Theoloog onherroepelgk ver-
loren? Geeft y. h. later toe, dat men zich in de werkelijk-
heid de Godgeleerdheid niet buiten de Kerk kan voorstellen,
w\j gelooven deze inconsequentie enkel aan de bijzondere strek-
king van 's mans geschrift te moeten w\jten ; en wanneer p.
nu aanmerkt, dat, zoo de G^geleerdheid geene dienares der
Kerk ware, men »geen acht behoorde te slaan op de geloei
belijdenis der Hoogleeraren in de Grodgeleerdheid, ten einde
het onderwerp van verschillende z\jden beschouwd worden en
alzoo tot volmaaktheid komen kon", dan moge hi[j hiermede
y* H. een weinig schaak zetten, maar niet ons, aan wie zulk
een maatregel, in geval er zich geene onoverkomel^ke finan-
tiële of regtskundige bezwaren tegen opdeden, allerwensche-
lykst zou voorkomen.
Derde Hoofdstuk. Godgeleerdheid op eteUeïmatig terrein. Wij
twQfelen zeer, of wel iemand b\j 't lezen van dit opschrift op
't vermoeden zal komen, dat h^ hier niets anders en niets
meer te zoeken hebbe, dan eene opgave van 't yerachil tns-
schen de Gt>dgeleerdheid en de Wijsbegeerte. Onzes inziens
had dit onevenredig kleine Hoofdstuk geheel met het volgende
kunnen en moeten worden zaèmgesmolten* — Het verschü
wordt overigens daarin gevonden, dat de Wijsbegeerte haren
laatsten grond zoekt in de menschel^jke rede; de Godgeleerd-
heid daarentegen — nademaal het Godsbegrip noch eene
idea innata^ noch het vaste eind-resultaat van alle wjjsgeerig
BET WEZEN DBB GODOBLEEBDHKID , EKZ. 719
onderzoek wezen kan — op 't grondgebied der overlevering.
Ten deele verwezende naar 't geen we reeds op 't eerste HooM-
stnk hebben aangeteekend , komen w\j met nadmk tegen deze
stelling op. Naar onze gedachte is het onderscheid tnsschen
Wijsbegeerte en Grodgeleerdheid enkel daarin gelegen : materia-'
Utêr^ dat de eerste in het algemeen vraagt: wat is waarheid?
de laatste in 't bijzonder: wat is waarheid omtrent God? en
/armaUter^ dat de eerste by nitslaiting de rede; de laatste rede
en overlevering beide voor hare bron erkent. Zóó herstellen
wy de Natoormke Godgeleerdheid in haren zelfttandigen rang
van eerste d^r Theologische wetenschappen, terwijl ae, vol-
gens p«, óf in de wijjsbegeerte, óf in de positieve Godgeleerd-
heid geabsorbeerd wordt. En, zullen we na verder werkelijk «
krachtens ons. eclecticisme, evenzeer op 't w^jsgeerig als op 't
ook door ons hoog gewaardeerd historisch terrein een stevigen
bodem voor 't gebonw der Grodgeleerdheid opsporen, dan die-
nen we te dien einde met brbtsohkeides (Oodsd. O^loofsleer^
D. I« bl. 85 en volgg.) vast te honden, dat, gelgk onze aan-
schouwingen van de zinnelijke wereld, ofschoon hare waarheid
voor geen bewijs vatbaar z\j, nogtans voor ons bewustzijn on-
middeUyke zekerheid hebben, het alzoo ook gelegen zQ met
onze inwendige aanschouwingen van het volmaakte; d. i. met
onze denkbeelden, en dus ook met het hoogste aller denkbeel-
den : dat der Godheid. Zou dit denkbeeld intusschen juist om
zigne verhevenheid slechts zeer langzaam, en dan nog maar
voor enkele met eene groote mate van denkkracht begaafden,
regt duidelijk z\jn geworden , hierin heefl de genade Gods door
veelsoortige, en daaronder met name ook door de historische
openbaring voorzien. Of we wiyders als eerste van alle open-
baringen een den mensch ingeschapen onmiddell^k Godsbewust-
zgn hebben aan te nemen, gjeH^kBBXJCn (De Idéé van Ood^e^nz*^
bL 86 en volgg.) beweert, durven w^j nog niet beamen, om-
dat we, naar 't ons voorkomt, alsdan eveneens een grondbe-
wnstz^jn van alle denkbeelden (b. v. van een volmaakt geluk)
zouden moeten veronderstellen.
Vierde Hoofdstuk. Godgeleerdheid op wijsgeerig terrein* Door
de geschiedenis naar eene positieve openbaring heengewezen,
doen zich den S. hierbQ aanstonds twee vragen voor: »is het
waar, dat God Z\jnen raad aan de menschen onmiddellijk heeft
bekend gemaakt? En ten anderen i ondersteld al eens, dat dit
760 J. POST, G.Z.,
werkeiyk is geschied, welk eene waarde moet aan Z^fne uit-
spraken worden toegekend, eene sab- of objectiTe?'* De laat-
ste vraag intasschen wordt voor een volgend Hoofdstak be--
spaard. Wat dos de eerste betreft: de partg die zieh tot
staving der positieve openbaring op de historie en de histori-
sche kritiek beroept, wordt, nadat hare gronden gewogen en
te ligt bevonden zQn, ter zijde geschoven: en, zeker, ook
naar ons gevoelen dient zij zich althans met eene tweede sUm.
te vergenoegen. Daarop komt de beurt aan de w^sgeerige
party. Haar wordt geconcedeerd : dat »de menschel^ke rede,
beschouwd naar hare wetten en voorschriften, met regt het
bestaan eener positieve openbaring verwerpt, die slechts stelt,
maar niet bewijst, en een voor waar houden vordert op grond
van gezag, en geenszins op grond eener slotsom , waartoe ideëa
noodzakelijk voeren'*. Hiermede stemmen w[{ wederom in;
doch daarom juist is H ons steeds voorgekomen, dat de poai-
tieve openbaring de basis der Natnurl^ke Godgeleerdheid, die
hare eigene warme voorstanders tegenwoordig zdd ^verig onder
haar weggraven, onmogel^k missen kan. De Heer p. echter
wil de leemte langs een anderen weg verhelpen, en oppert
daartoe de vraag: hoe komt de mensch tot de idee van self-
bewustzijn en zelfbestemming? ^Slechts drie wegen** — xegt
hij — )fz\jn hier mogelijk. De mensch komt tot die idéé uit
en door zich-zelven; z^ wordt noodzakelijk in hem opgewekt
door den indruk, dien de hem omringende dingen op zQne nn«
tuigen maken; of z§ is hem in den loop zgner ontwikkeling
door onderwas onmiddellijk medegedeeld**. Onverbeterl^ke edlec-
tici als we z\jn, zouden w^j alweder geene zwarigheid zien,
alle deze drie wegen zamen te vatten ; en w|j houden *t er
zelft voor , dat zoo wel de herinnering aan onze eigene kindsdi-
heid als de oplettende beschouwing van onze of andere kin-
deren deze combinatie luide bekrachtigen. F», daarentegen,
verwerpt onvoorwaardelijk de beide eerste wegen , neemt alleen
den derden voor rigtig aan, en leidt nu hieruit het bestaan
van God en van eene Goddelijke openbaring zegevierend af;
waarb\j hem dan de slotsom van z^jn historisch onderzoek —
neens, ten minste eens in den grijzen voortgd, den tgd van
fabelen en legenden, heeft Gt>d zich aan den mensch geopen*
baard, en de idee van zelfbewustzijn en zelfbestemming in
zijnen boezem gestort** — zeer te stade komt. Ons niettemin
HET WEZEN DBR GODGELEERDHEID, ENZ. 751
heeft z^ne bewijjsYoering onvoldaan gelaten. Om onennBlechts
tot z^ne bestrgding van den eersten weg te bepalen, deze
grondt zich op de veronderstellingen: dat het zelfbewostzyn
niet als een instinct, vermogen, kracht, eigenschap des men-
schen of iets dergelijks, kan worden opgevat; dat het immers
voor geene ontwikkeling vatbaar is, zich niet reeds by de
geboorte, of by verderen wasdom des ligchaams, van liever^
lede vertoont, maar eensklaps, en alsdan geheel voltooid, te
voorsoh^n treedt; dat w|j ons niet knnnen voorstellen, het
zelfbewustzijn vroeger gehad te hebben, enz. In ernst, we
begrijpen niet, hoe p. tot zulke onhoudbare hypothesen, die
tegen alle ervaring aandruischen , vervallen z\j. Zelfbewust»
z\jn, b* V*, zon voor geene ontwikkeling vatbaar zyn? Is
dos de man niet më^r zich-zelven bewust dan het kind? de
ingespannen denker niet méér dan de botte daglooner? de
vrome Christen niet mëër dan de zonde-slaaf? Of z\jn nu
weder dat kind, die daglooner, die zonde-slaaf van aüe zelf-
bewustzgn ontbloot? — Ten bewijze, dat we in ons protest
niet allëén staan, citeren we tegenover p. den Hoogleeraar
BOOBDi., die in zgne Zielkunde^ bl. 63, 102 en volgg., de
zelfbewustheid wel degelijk als een vermogen (een onderdeel
van *t gewaarwordingsvermogen), en tevens als een zich ofd-
wikkelend vermogmi, heeft beschreven. En niet minder vindt
men dit door bbuoh, t« a. p., bl. 39, erkend.
£r bleef den S. nu nog over, om zgne straks vermelde tweede
vraag, nopens de sub- of objectiviteit der positieve openbaring
als onderwerp der Gk>dgeleerdheid, in 't klare te brengen.
Hebben w^ — wat ons nog al moe\jeiyk viel — den draad
van z^'n betoog wèl gevat, dan beproeft hg dit in zgn Y^fde
Hoofdstuk: Godgeleerdheid op menschhundig terrein* »Het on-
derwerp der Godgeleerdheid" — zegt l^j daar — » schoon
voor objectief gehouden , moest in den loop der eeuwen nood-
wendig subjectief worden opgevat. De red« hiervan ligt, èn
in de voortgaande ontwikkeling der menschel\jke rede, èn in
de eerste predikers van het Grodsbegrip, en, eindelijk, in hen,
tot wie de prediking was gerigt.^' By het tweede .dezer pun-
ten'trok het onze aandacht, den Heer p. te hooren staande
houden: dat w$ »bj| het lezen van een Schr^ver der Oud-
beid, ook met den besten en meest vasten wil, onze hoogte
van ontwikkeling niet kunnen afleggen*', en alzoo » door verband
752 J. POST, g.Zm
en taaieigen al spoedig naar een diepen en verborgen zin zoe*
ken, welken de schrijver misschien nimmer bedoelen kon*'.
Ging deze stelling door, dan zeker ware *t gedaan met alle
echte nitlegkonde, zoo gewijde als ongewijde, ja, eigenijk
evenzeer met alle echte historiekennis, 't Liep dan alles op
een jdel zelfbedrog oit, 't geen de vljt, er aan besteed, waar-
lijk niet beloonen zon. Maar wel verre van daar, houden w\j
ons vastelyk overtuigd, dat, met behulp van onderzoek ea
verbeeldingskracht, de nakomeling zich werkelijk in de denk-
w^ze, zoo wel als in de omstandigheden, zgner voorvaderen
te verplaatsen vermag, en dat hieraan juist de groote exege-
tische en historische vorderingen, welke onze meer vorauMet-
zungaha naar waarheid vorschende leeftijd boven vroeger dagen
vooruit heefl, z\jn toe te schrijven* — Tot het derde punt ge-
naderd, waarin de subjectiviteit van het Grodsbegrip aan hen,
voor wie het bestemd was, getoetst wordt, gaat p. uit van
het in den mensch aanwezige afhankelijkheidsgevoel, en schetst
nu achtervolgens de Grodgeleerdheid — op 't standpunt des lage-
ren Heidendoms, als »de wetenschap van Grods volstrekte op-
perheerschappij, of absolute souvereiniteit over het mensch-
dom"; op dat van 't hoogere Heidendom en van 't Moham-
medanisme, als »de wetenschap van Grods gebondenheid aan,
en vr\jmagtige beschikking over het bestaande; of, de weten-
schap der vormen, welke door den Allerhoogste aan de stof
worden toegekend"; op dat der Israëlieten, als »de regtskunde
in eene constitutionele monarchie, of liever, de wetenschap
van de verbondsregten Grods en die der menschen"; en, ein-
delijk, op 't hoogere standpunt des Christendoms, als »de
wetenschap van 's menschen opvoeding tot eenswillendheid met
God door Christus jezus"; waarbg h\j alsdan doet opmerken,
hoe CHRISTUS — geheel anders dan mozes in 't Mozaïsme, of
MOHAMMED in het Mohammedanisme , of ook de Apostelen in
't Christendom zelf — »eene big ven de plaats in het Christe-
lyke Grodsbewustz^jn beslaat." Ten aanzien van 't Jodendom
komt p. op tegen srdmajtk, die deze Godsdienst »eene Gods-
dienst der vrees'^ had genoemd. W\j gelooven stellig, dat s*
gelyk heeft, daar o. a. paulus en de Schrijver aan de Hebreen,
beide Joden van afkomst, uit eigen ondervinding hunne voor-
malige Grodsdienst even zoo beschouwden, Bom,yiii\l^^Hebr.
xii: 18 — 21; maar p., die zelf immers ook vanisraëls » vreezen
BET WEZEN DEB GODOELEEBDHEID EXZ. 753
voor Gods toorn" gewaagt, heeft over 't hoofd gezien, dat
E.*s bepaling eene Godsdienst, en de zgne eene Godgeleerdheid
geldt.
Hieimede ia de eerste Afdeeling i^an dit werk ten einde.
De daarachter geplaatste Aanteekeningen is het, dunkt ons,
wel een weinig aan te zien, dat de S. zich meer op de w\js-
geerige, dan op de exegetische en historische Theologie heeft
toegelegd. Omtrent de laatstgenoemde ten minste vonden we
nog al eens aangeteekend en geciteerd, waar voor lezers van
eenige stadie — en op anderen zal p. toch niet gerekend heb-
ben ? — geene aanteekening of citaat noodig was ; en omtrent
beide zyn de geciteerde Schrijvers bijkans allen van ouderen
datum. Ook zouden we, onder meer, de zoogenaamde ketterij
van NESTOBios niet formuleren: noverüABiA., de moeder Grods**;
want de verwerping dezer uitdrukking door nestobius was niet
meer dan de aanleiding tot eenen str^'d, welks wezen de
menschheid van ghbistus betrof.
Na zóó vele woorden over den inhoud^ brengen wQ ook
nog een paar over den vorm in 't midden. Wg hebben reeds
hier en daar doen uitkomen, dat de schifting, rangschikking,
en verbinding der denkbeelden bij den Heer p. niet zelden iets
te wenschen overlaten. Hierdoor benadeelt hij met der daad
zich-zelven; want waar 't aan helderheid hapert, daar wordt
veeltijds de meening niet volkomen verstaan, de redenering
niet volkomen gevolgd. Periodenbouw en taal zyn anders over
't geheel goed. — Ook de uitvoering en correctie verdienen lof.
De Heer p. heeft, om 't belang der zaak, eene scherpe kri>
tiek gevraagd; en om dezelfde reden hebben w\j getracht die
te geven. Voor ons — wy ontveinzen het niet — heeft hij
op vele kardinale punten z\jn pleit niet voldongen. Maar nu
meene hij, noch iemand, dat wg deswege aan zynen arbeid
weinig waarde hechten. Reeds daarvoor, dat hy een zoo ge-
wigtvol onderwerp ter sprake brengt, verdient h\j dank. Reeds
daarvoor, dat hij de baan der wysbegeerte — onder onze
vaderlandsche Theologen voorwaar geene via trita — onder-
neemt te betreden , verdient hy lof. Die lof wordt verhoogd
door onderscheidene gedeelten van zyn geschrift, die wèl ge-
slaagd mogen heeten. Hy voltooije alzoo een werk, 't welk
klaarblijkelijk de vrucht is van een ingespannen en gemoedelijk
BOEKBESCH. 1856. K'. XVT. 53
7bi J. POST, G.Z., HET WEZE^r DEB OODOELEEBDnEID, EXZ.
nadenken, met onverflaaawden last, en beschouwe de tegen*
spraak zeWe, die h\j ontmoet, als het beste bewijs van de
belangstelling, welke hg gaande heefl gemaakt. v« p.
De drie gelijkvormige EvangeUën: Mattheüs, Markus en Luhas^
in hunne overeenkomst aangewezen. Door h. yan voosst.
Predikant te Almelo. Tweede Deeltje. Het Evangelie van
Markus. Te Almelo^ bij A. van den Sigtenhorst, A^.zn.
1856. In kl. Svo. 52 bl. f : - 50.
*t Is ondoenl^k — gel\jk aan iedereen b\) de oppervlakkig-
ste inzage van dit werkje blaken kan — eenig verslag of be*
oordeeliug daarvan te geven, wanneer men met het Eerste
Deeltje niet bekend is. Dit echter is ons nog niet ter recensie
toegezonden. W\j moeten 't dos voorloopig by de bloote titel-
opgave laten berasten, 't geen ons spQt, w|jl wy in alles wai
tot opheldering der Evangeliegeschiedenis dienen kan, groot
belang stellen» v. p.
De Geschiedenis van een Zak-Btjbel. Naar het Engelschy door
ELIZABETH J0HAK27A. HASEBBOEK. Ts Amsterdam^ bij W« H.
Kirberger. 1856. In post formaaty met gestempelden band^
VIII en 224 bl. f 1 ^ 90.
Deze «Geschiedenis*' verdient algemeen gelezen te worden.
Het is waar, in menig gezin is de B\jbel een huisvriend, die
licht, kracht en troost brengt; maar in veel meer andere ge-
zinnen is h\j een gast met wien men leeft als of l^j er niet
ware. Er z\jn er die beweren: dat de Bybel alleen in de
kerk behoort, en geene stem in 't gezin heeft uit te brengen.
By honderdduizendtallen heeft het Bybelgenootschap exempla-
ren van de Heilige Schrift verspreid; doch het Woord Gods
spreekt er niet luider of algemeener door in de binnenkamers.
Toen de Bybel veel geld kostte, was h\j een hoog geacht ue-
raad, en 't was toen een genoegel^k oogenblik als hy op
tafel werd gelegd en de huisvader hem opensloeg. Tegen-
woordig schynt de waarde van dat boek met zijn geldelyktn
pqjs in gel^ke verhouding te z\jn gedaald. Ligt dat aan hoo-
gere verlichting door de wy sbegeerte ? Of wordt de con der
waarheid verduisterd door den schitterenden glans onzer nieuwere
DE 6ESGBIEDEXIS VAN EEN ZAK-BUBEL. 755
flraaije letteren? Hoe *t z^: de BQbel is bg velen niet wat
hy er kan en behoort te z\jn. Daarom is het nuttig te lesen
wat hier in een behagelijken vorm wordt geleerd; namel^k:
wat de Bybel vermag op het hart van den wereidling; dat
hg den mensch tot God brengt, en kracht verleent om ramp
en leed te dragen, en het by geloof en de werkheiligheid
bestrydt.
De begaafde vrouw, die dit wèl geschreven werk zoo vloei-
jend in onze taal overbragt, heeft daardoor op nieuw aan-
spraak verworven op den dank harer landgenooten.
BOGEB MiLLEB. Leven en Werken vcm een Stade» Zendeling in
Londen. Met een Voorberigt van ?• hofstede de groot.
Hoogleeraar te Groningen* Te Arnhem^ bij G. W. van der
Wiel. 1856. In U. 8ro. VIII en Ui hl. f i- 60,
Al heeft de stoffelijke en zedeljjke verbastering der mindere
klassen ten onzent nog niet zulk eene yzingbarende hoogte, of
liever diepte bereikt als in *t onmetelijke Londen; — al staan
ook de middelen tot herstel nog niet in zulk eene volslagen
onevenredigheid tot de grootte der bevolking: — toch behoeft
men onze steden, en zelfs het grootste gedeelte van *t platte-
land, slechts een weinig meer dan bij name te leeren kennen,
om overtuigd te wezen, dat ook in Nederland de hulp der
inwendige zending hoe langer zoo meer begint vereischt te
worden. Te regt zegt b. de o. in zyn Voorberigt: »Hoe veel
goeds onze Predikanten, Diakenen, Bybelvereenigingen, Evan-
gelische Maatschappyen , Yrouwenvereenigingen en dergelijke
inrigtingen mogen doen, en hoe wenschelijk hun aller arbeid
bliyve (ook uilleb kon dien niet ontberen); er moeten Ge-
meente-Zendelingen zgn, om de vele geheel verlorenen al
weder en weder in hunne huizen en holen op te zoeken, en
onder het bereik van dien nu reeds bestaanden arbeid der liefde
te brengen. En hun werk moet geregeld, stelselmatig, al
weder herhaald voortgaan.**
Om eens stil te staan bij de Predikanten, op wier verplig-*
tingen in dezen men zich, ten bewijze van de overtolligheid
der inwendige zending, zeker wel het ligtst beroepen zal: hoe
ter wereld zou 't mogel^k zgn, dat, b. v. te Amsterdam,
waar de 115300 Hervormden door 27 Predikanten bediend
53*
756 ROQEB MILLER,
worden, of te Veendam, waar over 4300 zielen één Predi-
kant gesteld is, dezen zich met zulk een aanhoudend hnia-
bezoek, als waarop h. x>e g. met reden aandringt, belastten?
Ja, zoo 't uitvoerlijk ware, zou het wenschelijk zijn? Zoa
men hen alsdan niet dwingen, om de overige niet minder ge-
wigtige deelen hunner veelzijdige bediening uiterst gebrekkig
of lusteloos af te roffelen? Zouden niet, bij den onvermijde-
lyken achteruitgang hunner wetenschappelijke ontwikkeling,
hunne leerredenen , gesprekken , bemoeyingen voor de beschaaf-
dere standen onvruchtbaar worden, en alzoo hier verlorea
gaan wat ginds gewonnen werd? Nog meer: — enkele uit-
zonderingen natuurlijk daargelaten — zouden z\j, in deze be-
schaafdere standen zelven geboren en getogen, ook by den
besten wil dien geheel eigenaardigen lust en tact kunnm aan-
wennen, die er tot een gestadig en invloedrijk verkeer met
onbeschaafden en onkundigen niet alleen, maar menigmaal met
verwilderden en verdierly kten , gevorderd wordt?
Neen, wy zijn het met H. de g. ten volle éëns, dat er, wil
men in den »nood onzer tgden** voorzien, opzettelyke Gre-
meente-Zendelingen moeten worden aangesteld, maar dan ook —
want de arbeider, en met name zulk een arbeider, die zich
de hitte des daags noch de koude des nachts mag sparen, i»
zyn loon dubbel waardig — door de Gemeenten behoorlijk
bezoldigd. Op deze klip zal veel ijverig pogen stuiten; maar
de ryke, die z\jne hand gesloten wil houden, bedenke zich
vooraf eens, of ,*t hem niet zelfs in zyn eigen wereldsch be-
lang geraden is, om het ontkiemend communisme van een
breidelloos gepeupel nog b\j tij ds door het tegengif der Chria-
tel\jke heiliging te keer te gaan. Daarbij, de bezoldiging mag
niet eens overdreven hoog zyn, wijl de zendeling immers, om
wèl te slagen, even als milleb, uit denzelfden stand, dien h^
te verbeteren heeft, behoort genomen te worden en eenigèr-
mate daarin te big ven. Evenmin behoeft hij geleerdheid te
bezitten: ze zou hem veeleer schadelijk zyn, wyl de lust tot
wetenschap hem te veel in huis zou houden: *t is genoeg, zoo
h\j een kleinen voorraad gezonde en heldere Godsdienstige
kennis heeft opgezameld ; maar des te ryker dient hij te wezen
aan echte levenswijsheid, gepaard met warm geloof, meèdoo-
gende, doch ernstige liefde, en stalen wilskracht. Bovenal
worde er bij de keuze der zendelingen gezien — wij zouden
LEVEN EN WEKKEN VAN EEN STA DS- ZENDELING, ENZ. 757
bijkans wenschen, dat ze in ons kleine land uitsluitend van
ëëne enkele yereeniging uitgingen , en wel bepaald van de Utrecbt-
Bche Unie — niet naar ortbodox of heterodox, maar, uit beide
partyen, naar zulke mannen, die hun bijzonder leerbegrip niet
zóó onvoorwaardelijk voor den éémgen weg ter zaligheid hou-
den, dat zy, door de gemeentenaren regtstreeks of zijdelings
tegen hunne Predikanten op te zetten, het reeds al te jam-
merlyk geknakte en toch, althans op de dorpen, voor de ar-
men zoo heilzame gemeen tele ven nog verder helpeft verwoesten.
Wie dan nu de beeldtenis van een regt degelgken Gemeente-
Zendeling in een historischen spiegel begeert te aanschouwen,
die koope milleb's Leven en Werken. Zeer zouden we ons
bedriegen, als hy er zich niet door vond aangespoord om de
zaak der inwendige zending met ingenomenheid te begunstigen
en te behartigen. Wy voor ons ten minste hebben hel on-
derhoudend geschreven en goed vertaalde boek met onverdeeld
genoegen en byval gelezen; te meer, w\jl de Methodistische
geest, die ons anders in de meeste Godsdienstige geschriften
onzer Engelsche naburen pleegt te hinderen, hier maar weinig
of niet doorschemert. Met wat ijver, en tevens met wat zegen
killeb z\jne roeping vervuld had, kan het verslag van zyne
begrafenis bewyzen — de eerst negen-en-dertig-jarige was, den
5*«° Junij 1847, bg eene spoorwegramp omgekomen -7- waar-
van wy uit dien hoofde een gedeelte willen overnemen:
wBy de begrafenis op den lO'**^ Junij bleek het, dat ook de
armen en verachten des volks, voor wie h\j geleefd en gear-
beid had, niet ongevoelig waren voor *t geen ze door zynen
dood hadden verloren. Eene ontelbare volksmenigte, uit alle
hoeken der buurt, volgde zyn lyk, en legde eene diepe treu-
righeid aan den dag. Een Predikant, die daar digt b\j
woonde, betuigt, dat hij nog lang daarna de aanhoudende
klagten der armen, over zijn gemis, heeft gehoord. En niet
alleen vrome lieden, of dezulken, die bij zyne bezoeken voor-
deel gehad hadden, maar zelfs de slechten en goddeloozen
gevoelden dat zij een vriend hadden verloren. Op den dag
der begrafenis waren vele winkels in Broadwall gedeeltelyk
gesloten. Aan de kleine huizen, waar men den armen men-
schen talhout, kattevleesch , enz. verkoopt, waren een of meer
luiken gesloten, en in de meeste andere huizen hingen de
758 BOGBB HILLEB, LEVEN JLS >^EBKEN, EXZ.
gordynen neer. Het armste volk zag men in groepen op de
hoeken der straten staan, en met elkander spreken over hun
yerlies, waarb\j vele tranen vergoten werden.
nDe volgende omstandigheid stelt welligt de genegenheid
van het arme volk voor hem in het helderste licht. De l^k*
stoet ging toevallig over de Waterloo-bmg, waar ieder voet*
ganger tol moet betalen. Zoo groot was de armoede van den
ontelbaren lykstoet, dat geheele scharen moesten terngkeeren,
omdat ze niet betalen konden. Daarb\| zag men hen weenen
en hoorde hen weeklagen. Ook bij de lykpredikatie, die de
Eerwaarde jambs shbbmah den volgenden Zondag in de Sor-
rey-kerk hield, verdrong men elkander, om nog voor *t laatst
een woord over hunnen besten vriend te hooren.
»In het armhnis van St. Savionr, 't welk hg zoo troaw
bezocht had, was de verslagenheid groot. Een arme num
riep met diep gevoel uit, dat van al z\jne droefenissen en
verliezen, en hij had er vele gehad, dit het zwaarste was.
Eene arme vrouw, in de zieken-afdeeling, zeide op de ver-
maning, dat zulk eene hevige smart eenen Christen niet be-
taamde: nAiChf ffj weet ook niet wat w\| verloren hebben,
Mynheer! Wanneer eene gemeente haren herder verliest -—
en dat is een zwaar verlies <— kan z§ naar eenen anderen
gaan. Maar ik kan immers naauwel\}ks van m^jn bed op-
staan, en Mynheer xilleb kwam bg <mêl Hoe rekenden wg
den t|jd uit, tot dat h\j terag moest komen 1 Bid voor mg,
dat ik ook dit onder de dingen leere tellen , die ons moeten
medewerken ten goede".
»Op een plaatsje der wgk, waar de meervermelde geeste-
lyke een bezoek wilde afleggen, vond hg de mensdien twis-
tende en handgemeen. »Dat gaat hier immers treurig toe,**
zeide hg. — »Ja," zeide een uit den hoop, nwg moesten
Mgnheer uilleb hier maar wéér hebben; die wist voor den
vrede te spreken/*
Beeldengalerij van belangrijke Christenen vóór de Kerkhervomung.
Door p. DUTS. Twee Stukjes. Te Kampen y bij K. van Hulst.
1856. In post Svo. XII en 314 bl ƒ 1 - 80.
Er worden hier levensschetsen aangeboden van xqnatius.
P. OCrS, BEELDENGALEBIJ, BNZ. 759
FOLTGABPÜS, PEBPETÜA, JU8TINÜS do Martelaar, ORIGEXES,
CTPBULNÜS, ANTONICB, OONSTAVTIJN den CrTOOte^ BASILIGS den
Orootey AMBB08IÜ8, AUBELIU8 AUGüSTIKÜS, B0NIFACIU8, KABEL
den Orocte^ akschabiü8, bbbkhabd vaholaibyacx, slisabbth
Gravin van Thuringen, oebabd gbobte, flobbntids rade-
WIJN8, TH0HA8 VAK KEtfPEK, JOHAHNES HILLBN, MATTBIAS TAN
JAX0W« Vfjj houden ons overtaigd, dat het hoog tgd werd
voor de Protestantsche Kerk, om wat meer acht te geven op
de voortreffel^ken, die in hun leven hebben getoond wat het
geloof in Christus is, en hoeveel het vermag. Terw^'l er tot
dasverre maar al te dikw^ls gedacht werd, dat de Gemeente
noodig had in de spitsvondigheden der Godgeleerde wetenschap
te worden ingewijd, en aan den anderen kant het publiek
gestadig wordt overstroomd met preken en traktaatjes, wier
grootste verdienste in de opeenstapeling van duizendmalen her-
haalde meditatiën en exclamatiën bestaat — hebben wij in
den laatsten tijd het boek der Geschiedenis zien opengeslagen,
en hebben wy der Gemeente in schoone beelden zien aangetoond:
hoe het Christendom geene leer, maar leven is. Hoe dikwijls
18 het niet reeds erkend, dat eene dergel^ke lectuur krachtig
heeft bijgedragen om Ghristel^k leven op te wekken en te
versterken I Men doe zien wat menschen, van gelijke be-
wegingen als w\|, hebben uitgewerkt; — men toone wat hun,
onder omstandigheden die niet zooveel van de onze verschil-
len, kracht gaf tot het brengen van de zwaarste offers, tot
het verrigten van daden waarop hemeliogen met bewondering
nederzien. Menig jongeling en maagd, die b\j de lectuur van
vertalingen der wie weet hoe vele malen in Engeland reeds
herdrukte werkjes insluimerde, — maar ook menig oudere,
die door zijnen maatschappelijken en huiselijken arbeid ver-
hinderd wordt om zich te verdiepen in vrome geschriften,
die hem zoo weinig opleveren voor zijn leven — zal in eene
weldadige sfeer beginnen te ademen, waar hy met de edelsten
van ons geslacht als het ware den meest vertrouwelyken om-
gang houdt, door in te dringen in het binnenste heiligdom
hunner door Gods geest bezielde harten. De Heer duts ver-
dient voor zijn arbeid lof. Waarom evenwel liever eene schets
van AKTOKius dan van den groeten ghbtsostoiIUS ons door
den Heer dcts wordt gegeven; waarom er nog andere, b. v.
GBEGOBius NAZiANZENüS cnz. woidcu gcmist, hebbcu w$ niet
760 P. DUYS, BEELDEXGALEBIJ , ENZ.
te onderzoeken. Wy hebben slechts te vragen, of de voorstel-
ling getronw, en of zij levendig en populair is, en alzoo aan
het doel des schrijvers beantwoordt. En als w\j merken dat
de Heer puts uit böhbixgeb en enkele andere Bchr\j vers heeft
geput, en op eenvoudigheid en duidel^'kheid bij het teekenen
z\jner beelden zich heeft toegelegd, dan gelooven w^ hier niets
bg te moeten voegen dan den wensch, dat de verdienstelijke
Schr^ver al dat loon vinde op z\jn werk, waarop h\} in waar-
heid aanspraak heeft. ft*
Wenken en Voorschriften omtrent de verpleging van jonge Kinde^
renj voor moeders en aÜen^ die in hunne goede verzorging naar
Ugchaam^ ziel en geest ^ belang stellen. Door o. B. zielles*
Naar de derde HoogduiJtsche uitgave. Te Amsterdam^ l^
W. H. Kirberger. 1856. In gr. 12mo. 94 blf:- 60.
Aan het boekje onder bovenstaanden titel in het licht ver-
schenen, is niet alleen een bekwame, hoewel ongenoemde
Vertaler te beurt gevaUen, maar ook de Uitgever heeft voor
een netten en belangrijken vorm gezorgd; zoodat het hierom
welligt reeds vele koopers en lezers gevonden zal hebben. Dat
het echter vooral voor lezeressen en moeders bestemd is, en
voor allen, aan wie de verpleging en opvoeding van jonge
kinderen is aanbevolen, volgt uit den aard der zaak. Of het
boeksken evenwel, b\j het volbrengen dier gewigtige taak, tot
een veiligen gids verstrekken kunne, mag naar ons inzien be-
twijfeld worden. De voorschriften, die, in het eerste hoofdstuk^
aangaande de verpleging der jonge kinderen naar het ligchaam
gegeven worden, zijn veel te onvolledig om aan het doel te
kunnen beantwoorden. Om zich hiervan te overtuigen « leze
men b. v. wat er in § 8 en II over het zogen der kinderen,
over het vervangen der moedermelk door ander voedsel, en
over de voeding der kinderen gedurende en na het spenen^
gezegd wordt. Zoo zal men ook veel moeten afdingen op de
doelmatigheid van het in § 18 gegeven voorschrift: »Van den
eersten 1dag af, moet het kind dagelijks eenmaal een bad heb-
ben. Dit geschiedt in de eerste drie maanden in matig warm
water, daarna wekelgks drie of vier maal in laauw, eindelgk
in koud water." Grel\jk dit voorschrift veel te onbepaald is,
en op geene toereikende wijze in de bijzonderheden nader om^
o. n. ZIELLEB, WENKEK £N VOORSCUBIFTEK , EXZ. 761
schreven wordt, zoo geldt hetzelfde van de meeste andere tot
de zorg voor het ligchaam betrekkelijke raadgevingen. Verre-
weg het grootste deel van het boekje is daarentegen toegew^d
aan »de verpleging der jonge kinderen naar de ziel/* en aan
hunne nverzorging naar den geest/* hetgeen ons minder eigen-
aardig voorkomt, dewijl de zorg voor het ligchaam by j(mge
kinderen wel steeds hoofdzaak zal moeten blgven. Daaren-
boven komt het ons voor, nit hetgeen over onderwijs en ver*
mamng^ over afschrikking en bestraffing^ en over sommige andere
onderwerpen gezegd wordt, dat de Schryver niet altgd slechts
jonge kinderen op het oog had. Ook zon de gewone onder-
scheiding tasschen de verstandelgke en zedelyke vorming der
kinderen boven de door den Schr^ver gevolgde verdeeling de
voorkeur verdiend hebben, dew^l slechts weinige lezeressen
de door den Auteur in § 64 gegeven karakteristiek van de
ziel en den geest behoorlijk zullen verstaan. Die zaak is even-
wel van ondergeschikt belang en zouopzichzelfde waarde van
het boekje niet verminderen, zoo slechts het geheele geschrift een
minder mystieken geest ademde. Om de gegrondheid dezer aan-
merking te doen blyken, zouden w\) ons op de keuze der Bijbeltek-
sten, waarmede het geheele boekje als doorweven is, beroepen kun-
nen, doch willen liever, tot staving van ons oordeel, enkele plaat-
sen in haar geheel mededeelen. Meenende dat deze geene nadere
toelichting behoeven zullen, willen w\j daarmede tevens onze
aankondiging, die w\j wenschten dat gunstiger had kunnen z\jn ,
besluiten. »De aantrekkelijkste voorwerpen der opmerkzaam-
heid zgn de levenden, — menschen en dieren. Die brenge men voor
de oogen der kinderen , gel^'k dit God zelf b\{ adam deed in
het Parad^'s, en leere hen van deze de eerste beginselen der
spraak (bl.54).** — » Men make van iedere geschikte gelegenheid
gebruik om de kinderen in de nab^heid van en in persoonlgke
gemeenschap met een wedergeboren mensch of kind van God te
brengen, b. v. dat hij voor hen bidde, hen zegene enz. (bl.76).*' —
»Een kind kan niet verbeterd worden, aleer God, de Heer,
het z^jne zonden ontdekt en vergeeft. Daarom is het dwaling
en misleiding, als men tot een kind zegt: Beloof mg dat gij u
zult verbeteren! E[an een kind, dat in het water is gevallen,
zich er zelf uittrekken? (bl. 90).** — »Ook vermaningen hebben
de kinderen nopdig. Maar — het vermanen leert men slechts
door de werking van den goeden Geest Gods. — Ook moet men
7G2 C. H. ZIELLEB, WEXKE!? E!7 VOOBSGHBIPTEX, EXZ.
wachten, tot dat men rustig en kalm kan sproken; want hot
is nog steeds zoo als eenmaal op Horeb, waar de Heer niet in
liet onweer, niet in den storm, niet in het vaar, maar in het
zachte en stille ruischen der koelte Toorb^jging (bl. 102).*' —
)>Zoodra het werk dea Heiligen (?^tf^tftf in het kinderhart begint,
zoodra het kind meer en meer in den genadestaat wast, en
meer een hoeekeUng ran den Heiligen Geest wordt, des te
minder heeft het uitwendige en tijdel^ke belooningen noodig
enz. (bl. 121).*' — nHoe minder ifwendige bestraffing, hoe minder
bestraffing door den Heiligen Geest, een kind ondervindt en
daarvoor vatbaar is, des te meer behoefte heeft het aan uthoeii-
dige bestraffing* Hoe meer een kind door het vleesóh wordt
beheerscht, des te meer zkineUjke straf heeft het noodig, ene.
(bl. 129)."
Chronologisch Handboek btf de beoefening der Nederlandsche
Oeachiedeme^ ten dienste van het Lager en Middelbaar Onder^
wijs. Door H. p. DEWALD. Te ^sGravenhage^ bij H.C.Sosan,
C.H.Z. 1856. IV en 212 6^. ƒ 2-40.
Volgens den Heer dewald bestaat er voor Onderw^sers,
Gymnasiën en meergevorderde leerlingen, die zich eene meer
volledige, en alle Gewesten van ons Vaderland omvattende
Geschiedenis moeten eigen maken, behoefte aan een Handboek,
dat de feiten zoo volledig en nitgebreid mogel^k in hun on-
derling verband aangeeft; ten einde het beoefenen der Geschie*
denis op groote schaal gemakkelijk te maken.
Tot vervalling van die behoefte komen ons zoo de inbond
als de vorm van dit werk zeer gepast voor. Het bevat een
rijkdom van zaken; ook over kansten en wetenschappen en
hare beoefenaars, en over uitvindingen en ontdekkingen van
vreemde landen. De zoo belangrijke Oost- en West»Indische
bezittingen z\jn niet vergeten, evenmin als het baiten *slanda
voorgevallene; in zoo ver het op ons land invloed had. Do
verschillende kolommen, afwisselende naar de plaats hebbende
veranderingen van Bestuur, komen ons gelukkig gekozen voor,
terwijl wat op meer dan een volk betrekking heeft, doorloo-
pend gesteld wordt. Niet altijd echter hebben wij de redenen
kunnen bevroeden, waarom sommige gebeurtenissen in öëne,
andere in twee kolommen staan; b. v. waarom de gcheele
B. P. DEWALD, CimOXOLOQLSCn HANDBOEK, ENZ. 763
opstand onder oiyilis tot ons land, en alleen het reralaan van
HOBD0NIU8 FLAOGCS b^' Bon door acht van Bome teruggekeerde
Cohorten; tot ons land en tot het Bomeinache Kijk te zamen
gebragt wordt. De nederlaag der Romeinen in het Teatobnr-
ger wond wordt onder de gebeurtenissen van ons land; daar-
entegen de overwinning van qbbxanicus op abminius, aan den
Wezer, onder die van het Bomeinsche R^k geplaatst. De orde
had hier eer omgekeerd moeten s\jn. Want onder asBMAsnocs
streden de Batavieren met kariovalda aan hun hoofd.
De SchrQver erkent: dat b$ een werk van dezen aard fei-
len en misstelUngen nooit geheel te vermyden z^jn, en zal voor
een mogeiyken tweeden drak van alle gegronde aanmerkingen
en teregtw\|zingen dankbaar gebruik maken. Met voorbygaan
van 't geen meer betwist, althans niet volledig beslist is, wil-
len w\j aan z^'n verlangen voldoen, door opgave van de fou-
ten die ons onder de lezing in het oog vielen. Zy z\jn, in
vergelijking van *t vele hier te vinden, weinig.
Van de ïïelvetiërs, door gaesab verslagen, wordt gezegd: dat
taj door de Germanen naar Gallië verdreven waren. Het was
eene volksverhuizing tot het innemen van nieuwe landen. —
Al neemt men ook aan: dat de Eauchen ook ten Westen van
de £ems (hunne grens, volgens ptolemeüs) tot aan de uit-
monding van den Noordelijken Rgn-arm (het Flie) gewoond
hebben, dan kunnen zjj echter geene Noard^HoUanders ^ Ken-'
nemers^ en OooUanderê geweest zgn. — Wjllebboeo, door Paus
SBRQius tot Aartshertog (Bisschop) van Friesland aangesteld,
heeft het Evangelie gepredikt, behalve in Ketmemerland^ Utrecht
en Gelderland, ook in Zeeland, Noord-Braband,hetLimburg-
sohe en Tiiersche, later in Noord-Holland, het eigenlyke Fries-
land, en op Fositenland (Helgoland). De Apostelen van Ov^-
ifêsel waren ibbuinus en maboellinus. — Jakoba van beue-
BXN sterft óp het slot Soêsenheim bij Teylingen; lees: op het slot
Teyliagen bQ Sassenheim. — Fkans I was niet de zowi^ maar
de schoonzoon van lodewuk XII. — Dat kabel V in het
klooster St. Just niet zoo afgezonderd leefde, is thans open-
baar geworden. — Onder de Hollandsche steden die in Juny
1572 ALVA af en den Prins van oranje toevielen, is Leiden
vergeten. — Na de overgave van Bergen wordt gezegd: Meche-
len en andere steden worden door alva heroverd en vreeseiyk
uitgemoord. In Mechelen alleen had een grootc moord plaats.
764 n. P. DEWALD,
Daar de moord door Don fbeberik téZatphen,eD doorROKERO
te Naarden » volgen , kunnen deze niet bedoeld z\jn« — Niet op
de Zuiderzee^ maar op het Haarlemmer-meer sloeg bossu den
25*t«n Maart (28 Mei) de vloot der Grenzen onder batenburo
en BRAND. — In den slag bij Boemerswaal sneuvelde van de
Spaansche zijde gliues; romero redde zgn leven door aan
land te zwemmen. — De poging van boisot om Leiden met
eene vloot te naderen, mislukte niet. Zy bragt, integendeel,
door bet gelukkig keeren van den wind, die de baren der zee
ten lande instuwde, het vurig gewenschte ontzet aan. — De
eer, van Antwerpen, in 1576, zoo lang hem mogelyk was, tegen
de Spaansche bezetting van het kasteel verdedigd te hebben,
komt aan qranvellb*s broeder, chakpagnet, toe. — Ver-
keerdelijk staat op 1579: Maastrichi geeft zich over^ De stad
werd stormenderhand veroverd, daarop leeggeplunderd en ge-
moord, en bleef eenige jaren verwoest en zonder inwoners. —
Insgelijks deugt de aanteekening op het jaar 1580 niet: maar-
ten sghene: van Nideghem, Groningen pogende té ontzetten»
wordt door hohenlo b^' Hardenberg geslagen^ 17 Juny. De
laatste kreeg de nederlaag. De Schrijver had zgn misslag
kunnen bemerken uit hetgeen l^j laat volgen: Koevorden valt
SOBENK in handen, 20 Jun\j. Groningen bezet door schene:,
die de Ommelanden plundert, en Delfz^l verovert. — De ver-
overing van het land van Kadzand, van IJzendifke en Aar-
denburg ging het beleg en de inneming van SUm door uaurits,
vooraf. Op het jaar 1606 is de mislukte overrompeling van
laatstgenoemde stad door pu tbrrail, vergeten. — De^troot
Ie Maxre werd door schodten en le uaire gevonden, voordat
zy de daarachter liggende eilanden ^ naar barneveld geheeten, en
Kaap Hoorn ontdekken konden. — Balthazar bekker had
vroeger dan zyn beroemd werk : De Betooverde Wereld ^ een boek
over de Kometen uitgegeven. — In 1644 veroverde frederik
BENDRiK Sas van G«nt; Hulst werd eerst in 1645 door hem
ingenomen, gelyk beter op dat jaar wordt opgegeven. — De
zeeslagen bg Nieuwpoort en Duinkerken, 12 (en 13) Jun^,
waren nadeeUger dan die van 10 Aug. bij Ter Heide, waarin
TROUP sneuvelde. — De Bisschop van Munster plunderde in
1665 den omtrek van Doesburg^ Zutphen en Deventer; niet de
steden, welke hem niet in handen vielen. — Ophet jaar 1705
wordt gemeld: vijandschap tusschcn MARLBOROUGn en slangek-
CHRONOLOGISCH HAXDBOEK, ENZ. 765
BCRGH verhindert den eeraten den Franschen slag te leveren
by D\jle ; spoedig in vriendschap hersteld. Hier z^n twee mis*
slagen : Dijle is geene stad of dorp , maar eene rivier ; en de
verbroken vriendschap werd zoo weinig hersteld^ dat siangen-
BUBGH z\jn ontslag nam. — Hoe kan op het daarop volgende
jaar gezegd worden : de Spaanache Gezant wil namens kabbl III
't besttiur in België regelen? Want België was op de Span-
jaarden en Franschen', door de Engelschen en Hollanders, KABEL
VAN oostbnbuk's Bondgcnootcn tegen z^n mededinger naar de
Spaansche kroon, nlips V, veroverd, — De in 1774 geboren
Prins WILLEM pbederik geoboe, tweede zoon van den Stad-
houder WILLEM V, is in 1799 niet gesneuveld^ maar aan eene
ziekte te Padaa gestorven. — Van een v^rWoa» van BULANins
vloot in 1779 kan geene spraak z^'n. H\f bukte voor piel-
oiNG*s overmagt, nadttt er voor de leus een paar schoten ge-
wisseld waren. — De opening der Schelde door jozep II in
1784 kon den handel in België niet doen herleven. Ons Gou-
vernement belette de doorvaart met geweld, en bij den met
'den Keizer gesloten vrede stond deze van z^ne eischen af
tegen betaling van 9^ millioen. — Voor suwabow was in 1799
de kans om de Franschen uit Zwitserland te verdrijven, ver-
vlogen. De daar zynde Russen en Oostenrijkers waren reeds
vd6r z'^ne komst door massena verslagen, zoodat hem niets
dan de aftogt overschoot. — De Engelsche Admiraal (Lord —
Admiraal der vloot was stopford) minto behoefde in 1811 het
buiten staat van verdediging zijnde Batavia niet te belegeren:
de stad gaf zich terstond over. De beslissende slag aan jans-
sens toegebragt, was niet b^' JSamarang^ maar door het stor-
menderhand vermeesteren van het kamp Meester GorneliSy
waar de Hollanders hunne magt bijeen hadden. — 1812. Ne-
derlaag der Franschen^ lees : der Bussen, bij Borodino, 7 Sept. —
J. VAN dbb boest is niet in »1812", maar in 1814, en cob-
NELis FBANSEN VAN NECK (éck) niet lu »1831*', maar in 1830
gestorven.
Gankuskus (bl. 9); silla (bl. 135); de broeders cbabbth
omtrent het jaar 1504 levende; bob in 1535, en joh. vak
HEEMSKEBK in 1556 overleden, zullen drukfouten zijn.
766 F. C. BBUGSUA
Atlas van het Koningrijk der Nederlanden, zijne Overzeeschê
Bezittingen en het Groot- Hertogdom Luxemburg^ met StcUisti"
schey AardrijkS' en Geschiedkundige Overzigten, door p. c*
BBUGSHA. Te Groningen^ bij J. B. Wolters. 1856. Met ge^
kleurden titel en afgezette kaarten* In breed 4to. ƒ 2 - 40.
Dese beknopte Atlas, uit hoofde van z\fa kleinen omTaag
en goedkoopen pr^s b^sonder geschikt tot Hand* Atlas, ook
voor den burgerstand, heeil een geklearden titel, versierd met
*8 Konings wapen , en de wapens der elf Provinciën en vsa
Luxembarg, allen in de eigenaardige heraldieke kleoren; maar,
door de kleinte der wapenschilden, is de kleuring hier en daar
minder fraai.
De Atlas begint met eene Kaart van het Koningrijk der
Nederlanden , die echter niet veel meer is dan eene verzamel-
kaart ; wQl er, om slechts een paar plaatsen te noemen , Medem-
blik, Enkhuizen, De Lemmer en YoUenhoven niet op z^jn aan-
geduid. — Daarop volgen eene Kaart van Groningen, van
Friesland, van Drenthe, van Overijssel, van Grelderland, van
Utrecht, van Noord-Holland, van Zuid-Holland, van Zee-
land, van Noord-Braband , van Limburg, en van Luxem-
burg.
Bij de E[aart der Nederlanden is een statistisch Overzigt, van
den Heer brcgsiul, dat veel goeds behelst omtrent de gronds-
en luchtsgesteldheid , en de bezigheden en middelen van be-
staan der ingezetenen. Vooral dient tot beter begrip, dat bg
de bevolking, en by den in- en uitvoer, het jaartal der op-
gave staat. — Aanmerkingen zgn er natuurlek te maken bg
een arbeid als dezen, waar men zich op beknoptheid heeft
moeten toeleggen. — Onder de koopsteden worden steden op-
genoemd die wij er niet onder zouden rangschikken. By de
visschery verdiende ook de botvangst in de Zuiderzee, op de
Dollard en de Wadden genoemd te worden. — Op de verdee-
ling naar het kerkelijke hebben wy een gewigtiger aanm«r-
king. W\j hebben alleen vermeld gevonden de Hervormde Kerk
en de Boomseh^KathoUeke Kerk, Zijn er dan geene andere
Kerkgenootschappen? Ook gelooven wy dat het onnaauwkeu-
rig is, den datum der Pauselyke Allocutie van den 7"^ Maart
1853 op te geven als de dagteekening van do organisatie
ATLAS, EXZ. 767
der R.*E. Hiërarchie. — Onder de nGreschiedkandige bijzon-
derheden" hier voorkomende, had iets meer over de Stadhou-
ders gezegd, en ook opgegeven moeten worden, dat op het
einde van 1813, toen Nederland » weder in z\jne vrg'heid en
onafhankelijkheid werd hersteld*', willem van Oranje-Nassaa
Sonverein Vorst van den nieuwen Staat is geworden.
Op de Kaarten der verschillende Provinciën en Grewesten
vindt men aangeduid de hoofdplaatsen der Provinciën, Ar-
rondissementen, Kantons, Gremeenten, Kiesdistricten en Mili-
tie-Kantons; Dorpen, Vestingen, Kanalen, Djjken, Kunst-
wegen, gewone Wegen, E^jks-Grenzen , Provincie-Grenzen,
Arrondissements-Grenzen en Kantons-Grenzen. Op die w^ze
wordt aan ieder billijk verlangen te gemoet gekomen, maar
door de veelvuldige 1^'nen van vaarten, kanalen, rivieren en
gewone wegen, ontstaat wel eens verwarring. D^ken, grind-
en andere wegen zgn hier veel vollediger aangeduid dan op
sommige kaarten van grooter bestek; hetgeen de waarde van
dezen Atlas verhoogt. — Eene bladzijde, van de grootte der
kaarten, behelst statistieke, aardr^'ks- en geschiedkundige bQ-
zonderheden, doch laat door de beperktheid hier en daar te
wenschen over. In die Overzigten wordt gehandeld over Gren-
zen, Grootte, Golven, Grondsgesteldheid, Luchtsgesteldheid, Ri-
vieren, Meren, Eilanden, Voortbrengselen, Bevolking, Bezig-
heden, Verdeeling, Steden en andere belangryke plaatsen, of
wel belangqjke vlekken en dorpen, middelen van communi-
catie, en historische b^zonderheden. Die Overzigten strekken
zeker enkel tot vlugtige herinnering. W^j zullen alleen aan-
merken, dat b\j Groningen de inwijding van het sedert zoo
korte jaren bestaande Akademia-gebouw wel had mogen op-
gegeven worden. — By Zeeland missen wy de lotgevallen van
eenige gedeelten der Provincie sedert 1795. — Gaarne zouden
w\j daar ook, in plaats van: » Thans bloeit het door landbouw**,
gelezen hebben: »vroeger bloeiden deze eilanden evenzeer door
visschery, scheepvaart en handel, als door landbouw; thans
maken de laatste en de vischvangst genoegzaam de eenige
middelen van bestaan uit.
By een Overzigt van de Overzeesche bezittingen, waarin
niet alleen onze Oost-Indische bezittingen vermeld worden,
maar ook: nDecima in Japan, Bezittingen in Afrika, Bezit-
tingen in Amerika, en Bezittingen in Australië**, is eene uit-
768 P. C. BRUQ8MA,
slaande kaart van die Besfittingen. De bronnen der in het O ver'»
zigt geleverde cyfers — bet Ministerieel verslag over 1858 «
en de opgaven van den Baron mslvill tak oabnbbb — zyn
genoemd en met getrouwheid overgenomen.
De kleuring der kaart voldoet niet: de Nederlandsche en
Ens:elsche bezittinoren kunnen niet van elkander onderscheiden
worden. Men zie, b. v., Bintang en Singapore* Naardeklea*
ring behoort Sara wak , op de Westkust van Borneo , aan eene
dier beide natiën. Dat is niet juist; want de Engelschman
BROOKB is er geen onafhankelijk Radja ^ maar JRac^a moedie i
plaatsvervanger van den Sultan van Broenie, die over de
N.-W.-kust van Borneo heerscht. — De gele kleur is niet
opgegeven, maar men zal het daarvoor moeten houden, dat
de onafhankelijke inlandsche Staten daardoor aangeduid wor^
den. — Wij begr^'pen niet waarom onder Java met cyfers de
£[adoe, Bagelen en Krawang worden opgegeven. Waarom niet
zoodanige opgave van al de Residentiën en Afdeelingen? Bij
vergissing is Djokjokarta evenzeer door 1. aangeduid als Ka-
doe. — Somn^ge woorden staan niet op hunne plaats. Dit is
inzonderheid het gevat met ^Gouvernement der Molukken^^
welke woorden de Golf v&n Tomini vullen en tot aan de Xulla-
Eiianden zich uitstrekken. Met der daad echter omvat dat
Gouvernement de Residentiën Temate, Amboina en Banda
zoo wel als de Residentie Menado, zoodat er de eilanden ten
Oosten van Celebes tot en met Nienw-Guinea toe behooren.
Het is een gelukkig denkbeeld van den Uitgever geweest,
om in een hoekje dier kaart Nederland te plaatsen ; opdat men
kunne oordeelen over de betrekkelijke uitgestrektheid van het
land waaraan die groote eilandzee, met hare millioenen in-
woners, is onderworpen.
Als een toegift krijgt men den groeten en fraayen » Afstands-
wyzer der voornaamste plaatsen van het Koningrijk der Ne-
derlanden, en van onderscheidene steden in Europa''. Behalve
den alphabetischen Afstandswyzer van eene menigte plaatsen in
de Nederlanden — waarop echter Utrecht is vergeten — vindt
men er de voornaamste steden van Europa, met opgave der
bevolking, en van de uren afstands van Amsterdam.
Als men den prys van den Atlas in aanmerking neemt, is
het b\jkans onbegrypelök , hoe zoo veel voor zoo weinig geld
kan geleverd worden. De aanmerkingen, er op te maken, zijn
ATLA.8, ENZ. 769
niet van overwegend belang; derhalve verdient het werk ook
nit dien hoofde het mim debiet, dat er, om de doelmatigheid
voor huisel^k gebruik, door den verslaggever aan wordt toe-
gewenscht.
HICHABD HILDBBTH, ESQ«, C^schtedems von de Verêenigde Staten
van Noords Amerika^ sedert de ontdekking van colcubüs. Uit
het EngeUch^ met Aanteekemngen^ door u. keuzes. Tweede
Deel Te 'sGravenhage, bij H. C. Susan, C.H.z. 1855. II
en 436 bl.
Van het Eerste Deel hebben w^ uitvoerig verslag gedaan.
Het Tweede begint met de geschiedenis van Garolina; geeft
verder die van de verschillende koloniën en nederzettingen
onder jakobus II; vermeldt den invloed der troonsbestijging
van Koning willek m op die afgelegene gewesten, en be-
handelt de oneenigheden en oorlogen tusschen de Engelsche,
Spaansche en Fransche koloniën. Van Hoofdstuk XVI gaat
het tot Hoofdstuk XXIX, in hetwelk ook gesproken wordt
over den oorsprong van eenige Secten, als b. v. die van de
Shakers, door «moeder ahita leb" gesticht, van de Universa*
listen, Hopkinsianen en anderen. Zoo brengt het den lezer
tot omstreeks 1770, toen zich reeds kiemen ontwikkelden,
waaruit, na weinige jaren, een stryd tusschen het moederland
en z^ne koloniën zon ontstaan, die voor het eerste eene ty-
del^ke verzwakking en voor de laatsten eene groote langdu-
rige ontwikkeling ten gevolge zou hebben, welke thans door
de beschaafde wereld met verbazing wordt aangestaard.
Op bl. 28 vermeldt hildreth hoe in . 1665 aan de stad
Nieuw- York, — nog kortelings Nieuw- Amsterdam geheeten —
een plaatselQk Bestuur werd gegeven, bestaande uit neen
major, v^f aldermen en een sheriff." — BQ de opgave van
de vroegere beteekenis dier woorden, had de Vertaler kunnen
voegen, dat deze titels in 1665 te Nieuw- York hetzelfde be-
teekenden als toen hier te lande die van Burgemeester en
Scïiepens en Schout of Bailluw.
Op bl. 199 wordt van de Bayhmry gesproken, eene plant
die in de omstreken van den MLssissippi te huis behoort. De
BOEKBBSOH. 1856. TX^. XVL 54
770 BICHABD HILDBETH, ESQ.,
Vertaler zegt er geen nHollandschen naam" voor te kennen.
Daar saj Was voortbrengt^ 8cl4jnt zij gel\jkBoortig te wexen
met de Was^hêgie van Zuid-AMka.
Waar de S. onnaanwkearigheden heefl begaan, wordt h^
veelal door den Vertaler teregt gewezen. Zoo wordt b. v., op
bl. 210, de uitgifte van klein- papieren- of kaartengeld, stok-
ken van ëën, twee of drie Btoivers, door hildbeth tot het
jaar 1720 gebragt. De Heer keuzbb toont aan, dat zg eerst
een wettig bestaan hebben gekregen big verordening van den
26*^ Jan\j 1722. Het getuigt van groote zorg, wanneer een
Vertaler het werk van z^n Auteur steeds met andere wer-
ken vergelijkt, om mogelyke dwalingen te verbeteren.
Op verschillende plaatsen vindt men het een en ander aan-
gaande de slaven en de slavem^; de pogingen, om de rassen
onvermengd te bewaren, en ook de straffen hun opgelegd..
Men ziet daaruit dat de dood van een slaaf, door 't straffim
veroorzaakt, niet als moord werd beschouwd; tenz^ een wettig
en geloofbaar getuige onder eede bewees, dat de slaaf moed-
willig en uit boosaardigheid was omgebragt.
W\j lezen verder op bl. 806: i>De negers, die van de Afici-
kaansche kust werden ingevoerd, en wier nakomelingen thans
een zesde deel van de bevolking der Vereenigde Staten uit-
maken, waren in geenen deele van ééne natie, taal of ge-
slacht. In één schip werd eene groote verscheidenheid van
talen en gewoonten aangevoerd; eene verzameling van onder*
ling oDgeliikkige vreemdelingen, of welligt erfelyke vijanden,
die door geen anderen band dan door dien van dienstbaar-
heid waren vereenigd," enz.
nln de Anglo-Noord-Amerikaansche koloniën was de natuur-
lijke vermeerdering van de slavenbevolking groot, 't geen in
West-Indië lang niet 't geval was. De vrouwen werden er
zelden met den zwaarderen veldarbeid belast. De lange win-
ter waarborgde aan beide kunnen een jaargetijde van rust, die
langer duurde dan in West-Indië. De overvloed van levens-
middelen was zoo groot, dat 't goedkooper was sUven aan te
telen dan ze te koopen. Zg die in Amerika geboren en op de
plantagiën opgevoed waren, overtroffen de ingevoerde Afinka-
nen klaarblijkelijk, zoowel physiek als intellectueel."
BL 310: )}Het gemengd huwel\jk met dat mindere ras (de
GESCniEDEXIS VA3Ï DE TBSBSX. 8TATEN VAN N.-AUEBIKA. 771
negers) 't zy *t tot slayeniiQ gedoemd of yrQ was, werd door
de godsdienst als zonde, in de pnblieke opinie alsschande, en
by de wet als misdaad verboden. Maar noch de wet, noch
't Evangelie, noch de publieke opinie, elk in 't bijzonder, kon
de vermenging voorkomen, die, de ondervinding heeft het steeds
geleerd, onvermydel\jk en rnimschoots plaats heeft, wanneer
twee menschenrassen zoo naaaw met elkander in aanraking
komen, als een noodzakelyk gevolg van huisselyke slavèrng
[medebrengt]." — »De HollandschOf Fransche, Spaansche en
Portngesche kolonisten, die minder trotsch op hun geslacht
en niet zoo streng en aanmatigend in hun godsdienstig leven
waren, beschouwden 't laag en wreed van den blanke, die
niet zoo veel mogelijk zorg droeg voor de emancipatie en 't
tydelgk welzyn van zgne kinderen van gekruist ras. In eenige
van die koloniën werden zelfii wetten noodzakelijk geacht, om
de zoogenoemde overtollige onderiyke teederheid te beteuge-
len. — In de Anglo-Amerikaansche koloniën waren de kleur-
lingen weinig minder talrijk; maar eene overeengekomene
welvoegelijkheid, die krachUger was dan de wet, verbood, dat
de vader een van die kinderen erkende. Zy volgden den stand
van de moeder. Z\j waren als slaven geboren en bleven het.
Europeesch bloed bleef aldus in de aderen van slaven Yloe^en."
Uit het een en ander bl\)kt dnidel\jk, dat de denkbeelden
omtrent slaven en slavemy in de Noord- Amerikaansche Unie
in het midden der negentiende eeuw nog nagenoeg dezelfde
z\jn als in het midden der vorige eeuw. — Dat de heer-
schende denkbeelden destij da zoodanig waren, laat zich be-
grijpen, als men van bildreth verneemt dat toen nog, even
als in de zeventiende eeuw, blanken werden ingevoerd; slaven
minstens voor zeven jaren, die ten aanzien der straffen
nmeestal op eene lijn werden gesteld met de slaven" (negers).
Men ziet hieruit dat het werk van bildbbth, behalve de
eigenlijke geschiedenis, belangrijke wenken bevat omtrent de
vroegere zeden der Anglo- Amerikanen, waaruit de eigenheden
der zeden van de tegenwoordige Yankees z\jn te verklaren. —
Ook daarom verdient dit werk alle aanbeveling.
HEDLET viOABS, Kapitein in Engelsche dienet^ gesneuveld voer
Sebaetopol; of de Christen als Krygsman. Naar het EngeUch
64*
772 HSDLET YICARS.
door Jhr. Mr. A. H. c. vak asch van wuck. Te Utrecht,
bij Kemink en Zoon. 1856. In post form. IX en 285 bL
ƒ 1 - 60.
Dit werk levert een treffend bew\js, hoe een leven gegrond
op het geloof en de bewustheid »ghristü8 is m^'n leven,**
zelfs onder kr^gsgevaren en oorlogsgedraisch kan worden geleid,
en volkomen kan worden. De Schr^ver geeft de geschiedenis
.van zulk eene levensontwikkeling, grootendeels in brieven van
HEDLET TICABS aan diens geliefde betrekkingen. Daar hij alles
heeft opgenomen, is het verhaal niet vr\j van langwijligheid
en zekere eentoonigheid; maar het geheel draagt den stempel
der waarheid: want w\j ontmoeten yicabs slechts waar hg
aan zyn gemoed vertrouweiyk lacht geeft, zonder te denken,
of te vermoeden, dat z\}n schriyven in andere handen zou ko-
men dan die z\jner geliefden.
De Uitgever hoopt met dit werk nnttig voor anderen te
zyn. — «Indien er — zegt hij — »zich onder m\jne lezers mog-
ten bevinden, die het brood des levens op de mstelooze wa-
teren van menig teedergeliefd ai^dwaald hart gestrooid heb-
ben, maar b^na wanhopen dit zaad, al is het na vele dagen,
temg te zullen vinden, laat hen dan in het voorbeeld van
dien jeugdigen krggsman troost en aanmoediging zoeken en
vinden: laat hen niet ophouden voor hunne geliefde panden
te bidden, vernemende hoe treffend, en zeker boven alle men-
schel\jke verwachting, de bede eens stervenden vaders door
een genadig God verhoord werd, die van bedlet viCABSzulk
een krijgsknecht van jezus Christus maakte, ter verheerl^'king
van Zynen gezegenden naam.**
W\j gelooven óók dat dit boek nut zal kunnen stichten, en
wenschen het in de handen van onze beschaafde officieren en
militairen van minderen rang. Z^ kunnen er uit leeren dat
de edelste Christen ook de beste krygsman kan ajn. Mis-
schien acht deze of gene den gemoedstoestand van hedlet
YiOABS overspannen; maar eer hy veroordeelt, onderzoeke
h\j den warmtegraad z^ns geloofs en z\|ner liefde; want wie
koud is, houdt matige warmte reeds voor hitte.
ERRATA.
BI. 721 en Tolgg. staat: „xothlet*'. lees: xotlst, en U. 728,r^. 15»
V. b.: „Kaap de Goede Doop*', lees: de Goede Hoop.
REGISTER
▼ AM DS
BOEKBESCHOUWING-
A.
Abbott (/.), De Jonge Christen. Nienwe Vertaling. BI. 603
Agnes (Zuster) , of bet Slagtoffer van Priesterlist. 149
Almanak. Zie: Holland.
— (Mazen-). Zie; Yergeet-xny-niet.
voor het Schoone en Goede. 1856. 40
(Ev. Luth. Volks-). Een vaste Burg, enz. 1856. 45
(Christel- Volks-) voor 1856. 47
(Evang. Volks-) voor 1856. 47
voor Holl. Blijgeestigen. 1856. 50
(Geldersche Volks-). 1856. 51
(Nederlandsche Volks-). 1856. 99
(Volks-) voor Nederl. Protestanten, voor 1856, door
Mr. J. 7. jD. Nepveu en Ds. Alb* van Toorenenbergen. 849
Alphen (Anthologie uit de Gedichten van Mr. H. van). 98
Amshoff {M. A.) en W* Muurling, Bgdragen tot bevordering
van bet Christel. Leven. 1855. 1" Stukje. 1
Anspach (Dr. /. ^.), De geestel\jke welstand eener Gemeente,
enz. Gedachtenis-rede, enz. 463
Archief. Vroegere en latere mededeelingen , voomamel^k in
betrekking tot Zeeland. Uitgegeven door het Zeeuwsch Gre-
nootschap der Wetenschappen. I. 385
Armen (Het Lot der) beschouwd in het licht des Evangelies. 200
Amdt (Fr.) f De Huiskerk. Handboek voor Christenen. Door
S. van DisseL 59
BOEKBKSCH. 1856. N**. XVI. 55
REGISTER.
B.
Beek (Dr. J.), Grondtrekken der empirische Psychologie en
Logika. BL 471
Beets [N.), Gedichten. 8* dmk. 398
De Bevr^ding der Slayen. Redeyoering, 470
Belastingen in Nederland. (De) 653
Benmnh Janssoniua (J?.), Gedichten. 238
Bergh (S, J. van den)y Nieuwe Gredichten. 679
Berghuis (L.), Wilde Rozen. 146
Bethesda. Wederlegging, enz. (door Jut van BreuhelerwaardL) 519
Beumngen van Helsdingen. Zie: Lambrechts.
Bley («7*. C. H.), De Staatkunde yan Nederland in betrekking
töt Japan. Uit het Hoogd. door H. J. lAon. 435
Blikken in het Leven der Nataur. N^". 5 en 6. 374
Bloemen. Keur van Nederl. Poëzij. (Yerz. door Hümaxu) 97
Bloemlezing uit Dichtwerken. (Yerz. door Zeegers,) 97
Bloemen. Keur van Ned. Poëzij. (Zie bl. 97.) 1" Verzame-
ling, 2* drak, en 2° Verzameling. 585
Boek (Het) en z\jne Geschiedenis, enz. 416
Boot^ Ljsn* ((?• W^)^ De Stereoskoop. 80
BötUgers Algemeene Geschiedenis voor School en Huisgezin.
Uit het Hoogd. door W» G. Mauve, 483
Bonman {K. H.)^ Herfstvruchten. Gedichten en R^men. 146
Brabazon (E. J,)^ Rusland en zijne Beheerschers. Twee DIn. 283
Brave. — De Roomsche Kerk. In acht steendrukplaten. Met
Bijschriften van — 210
Brester (/.), L'Oncle et Ie Neveu; promenade, etc. 26
Broelc (Dr. ƒ. H» van den)^ De Natuur beschreven in Tafêree-
len, enz. 78
Broek (L. van den)^ Dichterlijk Mozaïek. 537
Broes (TT.)» Een Woord over Hervorming der R.-K. Kerk, eene
Erasmiaansche, enz. 365
Brovwenaar. — (Dichterlijke Nalatenschap van J. F,), Uitge-
geven door J". J. L, ten Kate. 144
Bruck {M. R.), Over de Uitspraak, Spelling, Prosodie en
Metriek der Hoogduitsche Taal. 454
Chronologische Tabolle der deatschen Litc-
ratur. 454
REGISTER,
Brugsma (F. (7.), Atlas van het Eoningr^'k der Nederlan-
den, enz. BL 766
Buddingh (i).)« Zie: Bowling.
Een paar Bladen uit de Geschiedenis der Kerk-
hervorming in de Nederlanden. 420
BHhrmann (F. C.)^ Ondejaars-avondpreek, over Pred. xn: 5^. 546
Bungener [F,)y Jaliën, of het einde eener Eeuw. YierDln. 684
Bunsen (C. C. «/*.), De Teekenen des Tyds. Eerste Deel. 701
Burg (P. van der)^ Schets der Natanrkunde, ten dienste der
Scholen. 2« drnk. 79
Burh {M. «7*. C. i^.), Predikanten-Spiegel. Mededeelingen uit
het Ambtsleven. 305
BurmeUtert Greschiedenis der Schepping. Door WinUer Prins.
Eerste Deel. 267
Busch (Dr. Maritz), De Mormonen. Een overzigt, enz. 422
C.
Cadsandria. Zeeuwsch-Vlaamsch Jaarboekje, voor 1856. Ver-
zameld door J. H, van Dole* 244
Caird («7*.), Godsdienst in het dagel^ksche Leven. 513
Calcar (Mw. EUse van)y Fantasmagoriën. 400
CaUmch (Dr. E. A* E.)^ Zielkunde voor Opvoeders en Onder-
wijzers. 299
Campen (Dr. A. W^ van)^ De Zaak der Afschaffing van den
Sterken Drank. 521
Zie: Vaughan*
Chamerovtow (L. AJ)^ De Slavernij, eene misdaad en eene
zonde voor God. Redevoering. 890
Chanrdng (Dr. W* E.) , Christelijke Redevoeringen (door Suners).
2« druk. 312
De Stem eens Christens, over Vragen
van den tegenwoordigen Tyd. Tweede Stuk. 602
Chantepiê de la Saussaije (D.), Openbare Brief aan Prof. J. H.
SchoUen. 308
Ckonia (J. C. Kvndermann)^ Graaf Willem IV van den Berg.
Een flaauwe in dagen van kracht. Tv\ree Deelen. 248
55*
EEGISTEB.
Ohoutani's Handboek der b^'zondere Ziektekande en Genezing^
leer van den Mensch. Op nieuw bewerkt door Prof. Dr. S.
E. Bichter. Vert. door Dr. L. AUCohen. Tweede DeeL BI. 130
Christen. Zie: Feestvierende.
Christenen (De) in de Donaa-Vorstendomm.en inTurkyë.enx. M8
Cleve Hall. Twee Deelen. 686
Coquerel (Ath*)^ Een nieuw Leerstuk aang. de Maagd Maria,
enz. Twee Leerredenen. d63
Corner (Miss), -China. S5
Cremera (Mr. J. •/"•), Opmerkingen over den invloed der Weifc-
geving van vóór 1795 op het Jagtregt in de Prov. Gro-
ningen. 703
».
Dale (Van), Zie: Cadsandria.
DaU (/. H. van). Zie: Janssen.
Dam f Th,z. (J. van), Kalender voor de XIX« Eeuw. 190
Dam van laseU (E. W- van)^ Herman. Dichtstuk. Naar aan-
leiding van 8 Platen van Mr. A. W- M. C, Verhueü. 395
— Aan den 'ELQ&t E. J. Potgieter ^enz. 444
Deventer (M. L. van)^ Het Jaar 1566. Eene Hist. Proeve, enz. 562
Dewald (H. P.), Chronol. Handb. bij de beoefening der NedeiL
Geschiedenis. 763
Dibbits (L.), Achttal nagelaten Leerredenen. 253
Dictionnaire. Zie: Kramers,.
Dielitz (TA.), Schets der Oude Geschiedenis. 612
Diest Lorgion (Dr. E. /.), Geschiedk. Beschr. der Stad Gro-
ningen. 12'' Aüev. 33
Gesch. der Kerkherv. in ons Va-
derland, enz. 109
Levensschetsen van invloedi^ke
Christenen in Nederl. tot aan de vestiging der Hervorming. 421
Dikema (F. M.) , Één uit velen. Verhaal uit het Volksleven. 586
Dissel (S. van), Bybelsche Zonen en Dochteren. 5
— Zie: Amdt.
Doedes (J. /.), Beproeft de Geesten! Preek over 1 /<?A.iv:l%
ter Inleiding van de Catechismus-prediking. 601
Donker (N,), Twee Neven. Een Verhaal. 247
REGISTER.
JDowUng (Dr. J.) , Geschiedenis der Roomscbe Kerk. Door JDr
BudcUng. Tweede Deel. Mev. 7—9. BL 860
Derde Deel. Aflev. 1 en 2. 552
Derde Deel. Mev. 3 en 4. 649
Driesman (J?.), De drie Taaifeesten, te Jemzalem, Rome en
Londen. 815
Duflos (Dr. A.)^ De Scheikunde toegepast op het Dagel^jksche
lieven en de Ny verheid. Door J. TT. öt&oy. Tweede Deel. 173
IH^maer van Twist. Zie: Molakken.
Ih^a (P.), Beeldengaler\j van belangrijke Christenen vódr de
Kerkhervorming. 2 Stokjes. 768
Duparc (Dr. H. if.), Het Leven van den Mensch. 10
E.
Eberhard. Uit het Leven, voor het Leven. 448
Eilers Koch (J. jB.)» Gellert, het Beeld des opregt vromen
Christens. 298
Eibers (W* A.) , Wegwyzer by het Onderwy s der Alg. Gesch. 660
Elianthe^ Een EHaverblad. Losse Schetsen, enz. 103
Emancipatie der Slaven. Bgdrage , enz. der Kolonie Suriname. 190
Engeïberts Oerrils (&.), Ons Vaderland. Historisch-Romanti-
sche Schetsen, enz. Eerste Deel. 232
Tweede Deel. 677
Enklaar {E, C.)^ Handboek voor den Beoefenaar van den
Landbouw. 377
Landhuishoudelük Leesboek. Eerste Stukje. 377
F.
Faber (Mr. 6. J. -4.), Nieuw Belasting-Ontwerp voor de Ge-
meente Amsterdam. 656
Feestvierende Christen (De). Liederen en Overdenkingen. (Van
diverse Auteurs.) Te Arnhem, b^ van der Wi^l» 699
FrijUnh (H.)j Hand- Atlas der Aarde. In 24 Kaarten. 276
O.
Oelder (Dr. J. J. de)^ Wetensch. Grondbeginselen der Theo-
retische en Historische Faedagogie. Tweede Stuk. 123
REGISTER.
Gelder (Dr. J. J. de)y Poetónim Latinomm Carmina Selecte,
etc. BL 580
Gelzer (jET.), Dr. Martin Luther, de Hervormer. HlstoriBche
Schetsen, enz. Aflev. 1 — 36. 498
Geneeskunde en Artsenymengkunde. (Yolksbibliotbeek.) 517
Geschiedenis (Beknopte) der R.-E. Kerk, na de Henrorming.
Bij C X. Brinhman. 6
OiÜa^ (J. H.). Zie: JDufloa.
Oirardin (/.), Algemeene Scheikande, voor Nederland bewerkt
door F. H. van MooraeU 553
Ooeje (P. de)y Nagelaten Leerredenen van — 314
Ooevemeur. Zie: Oostersche Vertellingen.
OoüUeb'a (Dr. J.) Volledig Handboek der Scheikundige Techno-
logie. Door J. B. F. Nievergeld. Eerste Stukje. 821
Ooudschaal (U. P.), Gods leidingen met Ansgarius, enz. 465
Chroen van Prinaterer (Mr. 6.), Vaderlandsche Zangen. Ver-
zameld door — 2* druk. 584
Chomngen (A. P. van)y Onuitgegeven en verspreide Gedichten.
Twee Deelen. 729
Orote (L.), Wolfgang Musculus en zyn tyd. 467
Gunning^ Jr. (Dr. J. JET.), Het Evangelie en de Litteratuur. Eene
Voorlezing. 505
{junning (Dr. J. Tf.). Zie: Johnaton.
Ouaeck (B. von)^ De Stedingers. Een Volkstafereel uit de
Middeleeuwen. 587
Haagsch Genootschap tot verded. van de Chr. Godsd. (Werken
van het). Vierde Reeks. Eerste Deel. (Dr. Lechner.) 53
lldhn. Zie: Bozenkranz.
Hall (C. C. van) , De Electro-Magnetische Telegraaf, enz. 826
IlamiUon (/.), Paradijsbeelden. 641
HamUy (E. Bruce) , Lady Lee*s Weduwstaat. Twee Dbi. 194
Hanateen (Prof. C), Mgne Reis door Siberië. 294
HardermjJcy Bz. («7*. tKzn), Het Bezoek, of de Wigsheid van
Vader Philander. 89
Hardy (J. A.) , Handb. voor Boomkweekers en Tuinlieden ,enz. 71 1
HarUenroth (Dr. P.), Gezondheidsleer voor het Volk. 517
Haae (Dr. iT.), De Ontwikkeling van het Protestantisme. Akad.
Redevoering. 62
REGISTER.
Haaebroeh (EUe. Johama), Tweederlei Roeping, enz. Vry uit
het EngelBcb, door — BI. 541
Margaretha Blaarer, en eenige an-
dere Bladen uit het Schetsboek van — 193
Heije (Dr. J. P.)» ^^^ Levensvraag voor Oogenblik en Toe-
komst. Arm verzorging, enz. 264
• De Diakonie en de Armenwet. Open Brief
aan Jhr. Mr. J. de Witte van CiUers. 548
Herderlyk Onderrigt van den Aartsbisschop van Utrecht, enz.»
over de onbevlekte Ontvangenis der H. Maagd Maria. 698
HiWrö^A(^.),Gesch.vandeV.S.vanN.-Amerika. EersteDl. 85
Tweede DL 769
Hoekstra, Bz. (&), De Leer des Evangelies in hare eenheid
en haren zamenhang, enz. Tweede Deel. 155
~ De Triumf der Liefde in alle beproeving.
Het Hooglied vertaald, enz. 356
Geloof en Leven des Christens. Tweede
Uitgave. 545
Hofstede de Groot (Prof. P.), De Groninger Godgeleerden in
hunne eigenaardigheid. Toespraak, enz. 160
Zie: Boussél.
Holland. Almanak voor 1856. Uitgeg. door Mr.t/^i van L6Ané;p. 40
1857. » » » ») 733
Hoofman (Huisel^'k Leven en Lotgevallen van EUsabeth). 147
Hoogt^'den des Heeren (De), zoo als z^, enz. 372
Hom (TT. A. von), Viertal Verhalen uit het Duitsche I^jnland. 542
Horst (H. H.M.), De Liraëliet onzer Dagen. Naar *t Fransch. 198
Hughes (TT*)* Engelands Australische Koloniën. 430
Huifl en Hart. Wenken, enz. 687
Ising (^.), De Markiezin de Solange. Hist. Novelle. 102
J.
Jager (Dr. A. de). Zie: Taalkundig Handboekje.
Janssen [H* Q.), Afscheids-rede te Vrouwepolder, en Intreé-
rede te St. Anna ter Muiden. 3
en J. H. van BaU, By dragen tot de Oudheidk.
en Gesch., inzonderheid van Zeeuwsch- Vlaanderen. Eerste
Deel, 1« Stuk. (Tijdschrift.) 615
REGISTER.
Janssen (Dr. L. J. F.)^ HilyersamBcIie Oadheden. Eene be-
drage, enz. BI. 872
Jaspis (Dr. L. S,)^ De Btichteiyke viering des AvondxiiaalB.
Door H. van Berhum 2* dmk. 6^7
Johnston (J. F. W*)j De Scheikunde in het Dagel^jksch Leren.
Voor Ned, bewerkt door Dr. J. W* Gunning* Eerste Deel. 169
Jangh (Dr. Alb.de) ^ Aeschyli Choephorae. Com interpret. Lat.,
etc. 353
Jui van Breuhelenoaard. Zie: Bethesda.
K.
Kalender voor de Protestanten in Nederl., onder de leiding
van Prof. IF. Moll 47
Kantonregter. Zie: Ontwerp van Wet. ^
Kate {Ten). Zie: Brouivenaar.
Keyser (J. P. de)^ Gelooft versterking. Stlchtel^'ke Overdenkin-
gen. 1854, 1855. 501
Keijzer (Mr. S,). Zie: Valentijn.
Keijzer (itf*.), Handboek van de Eng. Nation. Letterkunde.
(Select Specimens, etc.) l"* Aflev. 140
Keüner (X.), De Opvoedkonde der Lagere School, in Apho-
rismen. 52
Kindermann. Zie: Choma.
Kist (Prof. N. C), Leerrede by 't afsterven van A. Niermeijer. 4
en Prof. W- MoUy Kerkhistorisch Archief.
Eerste Deel, 1« Stak. 413
KUs van Eeyningen (ff. P.), Eene Preek op Mettray. 62
^ MenschelijkLeven. Eene Voorles. 403
Kkrch (Dr. A. W* dé)^ Algemeene Mythologie. 2« druk. 251
KUjnsma (S. F.)^ Handleid. tot de Bargerl. Minenrkonst, of
de Mijjnen en hare ontginning. Yr^ naar 't Fransch. 473
Koch (Dr.^.) c. s., De Cancasische Landen, en Armenië. Reis-
tafereelen. 619
Koetsveld (CE. van) ^ Verspreide Elnderverhalen. 152
Tiental Kinderpreken nit het O. T. 209
Hetldiotisme en de Idiotenschool. l^St. 657
Koten (J. JI. van). De Gralvanische Stroom toegepast op de
E.-M. Telegrafen en Uurwerken. 477
Krofnerej J.z» (/.), Nouv. Diction. Fran9.-Holl, Afl. 1 -9. 666
REGISTER.
Kr€mer8fJjs.(J.)^Alg^mwsieKjmstw(}OTienio]k. 2^irük. BI. 733
Krc^ehbrink (J* A.)^ De Tlrrigation, etc. 175
KonstkroD^'k (De). 18« Jaarg. Mey« 1—14. 625
li.
Ldbberton (A. «T.), Handleiding tot bet beoefenen van de be-
ginselen der Sterrekunde, enz. 187
Lambrechts (A*) en E, van Bewüngen van Helsdingen ^ Wat zegt God
tot Neêrlands Volk, enz. Twee Leerredenen. 262
Landbouw. — Verslag van de Kon. Ned. Tentoonstelling van —
te Ambem, nitgebragt, enz. 134
Laurent (F.)^ Études sur THistoire de THumanitë. LeCbristia-
nisme. 132
LatUs {(?.), Gescb. van de vestiging, enz. — der Nederlanders
in Indië. Eerste en Tweede Deel. 706
Lechner (Dr. G. F.)» Gescb. der Presbyterial- und Synodal-
verfassung seit der Reformation. (Haagscb Genootscbap.) 53
Leipoldty Bekn. Handleid. tot de regte kennis — der H. S.,
door Amshoff. 2« druk. 261
Lemhea (H. J^.), Het onafscbeidelyk verband van Onderwys
en Opvoeding. 123
Lermep (Mr. J. van). Zie: Holland.
LeOy Eene Harzreis. Herinneringen, enz. 230
Lindo (Dr. M. P.), Readings in Englisb Poetry. 140
Lion, Zie: BUy.
Loon [Sophxa vaw), Vrouwenleed. Twee Deelen. 447
Loota (C), Nagelaten Gedichten. Twee Deelen. 627 en 674
iMtenherga Cbronol. Verzameling van wetten en Besluiten, enz.;
voortgezet door JL. N* Schuurman, Jaar 1836 , 37, 38 en 54. 704
Lynch (Tf. ^.)» Togt door bet H. Land, vooral tot bet onder-
zoek der Jordaan en der Doode Zee. Uit bet Eng. door Ds. J.
Stricher. Twee Deelen. 423
Macaulai/ (T. J?,), Grescbiedenis van Engeland, sedert de troons-
bestyging van Jakobus II. Vierde Deel. 718
Magfdn (J* S.)^ Overzigt der Kerkel. G^cb. van Drentbe. 112
Maijer (Brantz)^ Twintig Jaren uit 't Leven van een Slaven-
bandclaar. Twee Deelen. 402
REGISTER.
Maria en Martha. Nieuwe Serie. Eerste DeeL 1855. BL 197
Marorder (J* H.)^ De Eerste Brief van den Apostel Joannes.
Eene Bgbel-stadie. 105
Mauve* Zie: Neander.
MeUer (Dr. E.). Zie: PiUz.
Meijer {E.) » Wilhelm yon Humboldt. — Licbtstraleii uit i^ne
Brieven, enz. 726
Metselaars-Huisgezin (Het), of Handw^'zer , enz. 197
Meulen (C. van der)^ Schetsen der Reken- en Meetkunde. Drie
Stukjes. 352
MoUCProf. TT.)» Gesch. van het Kerkel. Leven der Christ. gedu-
rende de zes eerste Eeuwen. 2" druk. Eerste Deel. 119
Angelus Meruia, enz. 2^ druk (goedk. Uitg.). 198
Zie: Kalender.
Zie: Eist.
MoU, Veth en Domela Nieuwenhtds (Professoren) , B^belsch Woor-
denboek voor het Christelijk Gezin. Tweede Deel. 260
Molukken (Aanteek. betreff. eene Reis door de), van Z. Exc.
den Gouv.-Gren. Mr. A. J. Duymaer van Twiat* 667
Motkley (J. i.), The Rise of the Dutch Republic. 3 Vol. 721
Mulder (P. N.), De Verteringen van Weelde en het Loon van
Arbeid. Uit het Hoogd. 217
Mulder (Dr. L.), De Boeren-Goudm\}n. (Tijdschr. onder Re-
dactie van — ). Aflev. 1—9. 883
Muurling. Zie: Amehoff,
X.
Natda (A), Hoe Willem Dl Stadhouder werd. Episode, enz. 31
Elizabeth Edmonds, of de Redding der lersche
Protestanten. Twee Deelen. 540
Neander (Dr. ^.), Gesch. der Chr. Godsd. en Kerk. Door Mauve.
Vijfde Deel. 201
Zesde Deel. 693
Neleon (D.), Het Ongeloof, de grootste Krankheid van onzen
Tijd, enz, 604
Neuman (/. 6^.), Alg. G^sch. voor de Scholen. Tweede Deel. 543
Nlevergéld. Zie: OoUUeb.
Nieuwenhuis (Prof. F. J. Domela), Geschied, der Amst. Luth.
Gremcentc. Eerste en Tweede Afdeeling. 689
REGISTER.
Nijhoff (Mr. J. A.)^ Bedragen voor VaderL Geschied, en Oad-
heidkunde. Tiende Deel. 1« en 2" Stuk. BL 380
Tiende Deel. 8« Stnk. 572
NoUe (F.), y\jftig Jaren in de beide Halfronden. Herinne-
ringen, enz. Twee Deelen. 479
Noordaa (P. «7*. van der)^ Eerstelingen. Verspreide Dichtstnk-
jes. 398
O.
Ockerae, geb. Kle^n (Vrouwe -4.), Mengelingen in Proza en
Poözg. Nieuwe Uitg. Twee Deelen. 98
Ontwerp van Wet (Het) tot regel, van de Regt. Magt, enz.,
beschouwd door den Bril van een Kantonregter. 653
Oorlog (De gang van den Oosterscben), en de togt naar deKrim. 92
Oosterscbe Vertellingen uit de nlOOl Nacbt**, uitgegeven voor
de Jeugd , door Ooevemeur^ naar *t Hoogd. van Claudius» 104
Oosterzee (H. M. C. van) , Feestgave des Geloofs en der Liefde.
Aan jeugdige Lidmaten, enz. 460
Oosterzee (Dr. «7. «7*. van)^ Stemmen des Heils. Leerredenen. 457
• Natuur en Schrift. Tweet. Leerr. 457
— Nineveh en de Heilige Schrift. Voor-
lezing. 2'' druk. 605
Oe (P. van), Veertig Jaren. Grescb. van den laatsten T\id. Naar
van Botteck en anderen. (Van JDruten en Bleeker's^ Goedk.
Bibliotheek.) Eerste Deel. 292
Tweede Deel. 450
Otten (TT* F,)^ De Orde der Advocaten in Nederland, enz. 652
F.
PoêSff (/f.)» Waarom is Jan r\|k en Piet arm? enz. 96
Perponcher (Anthologie uit de Prozaschriften van W^ E. de), 98
PAo<opAi/tw,Photographie op Papier en Glas. Handleid., enz. 81
Piereon (Dr. ^.), Bespiegeling, Gezag en Ervaring. Eene
W$sg.-6e8chiedk. Proeve. 63
Pijnappel^ 0.z. («7.), Atlas van de Ned. Bezitt. in Oost-Indië. 224
Pompper (H.)^ De Grondwaarheden der Christelyke Gods-
dienst. 641
REGISTER.
Post^ O JU. (J.)i ^^^ wezen der Grodgeleerdheid, enz. Eerste
Afdeeling. BI. 743
Preken, uitgegeven om Evang. Liclit te verspreiden, enz. Te
Eoev., by v<m der Scheer. 1855. 208
Proea (Dr. L.), De Bergrede des Heeren, in hare toepassing
op het Christel\jk Leven. 698
Patz (TT*)) Handboek der Nieuwe Geschiedenis, door Dr. E.
MehUr. Tweede Gedeelte. 491
Qumet (E.)^ Mamix van St. Aldegonde en de wording van
het Gemeenebest der Nederlanden (door Prof. van Vloten). 270
Bahener, Ernst en Luim. Bloemlezing uit de Werken van
G. TF. — 899
Bau (Mr. S* J. E,)^ Philoktetes. Treurspel , naar het Grieksch
van SofoUeSf enz. 438
Bavageaux (X.), Handl. tot het kweeken en fokken van Ko-
nijnen, enz. / 182
Bees (Mr. O. van) , Gesch. der Nederl. Volkplant. in N.- Amerika,
uit het oogpunt der Koloniale Politiek. Drie Voorlez. 222
Betcliffe(SirJ,), Sebastopol. Geschiedk. Roman. Afl. 1— 6. 689
Bichter. Zie: Choülant.
Bietstap (J. J3.), Overwinning kroont den Strgd. Een Ver-
haal. 850
BoëU (Dr. C. C.)y Weten te Leven. Eene Voorlezing. 449
Roeping (Tweederlei). Zie: Hasebroeh (E. J.).
Bomeyn (A.)^ Specimen Hist.-Litter. 557
Bouaael (iV.), De Katholieke en Protestantsche Natiën onder-
ling vergeleken, enz., met Voorrede van Prof. JSofetede de
Oroot. Twee Deelen. 405
Boeenhranz (Dr. iT.), DePaedagogik als Systeem. Eene Schets.
Uit het Hoogd. door Dr. J. F. Hdhn. 123
BuUenechUd (A. B.)^ Specimen Theol. Inaug. 153
REGISTER.
Butgera van derLoeff (Dr. A,)^ Bijdragen tot de kennis van —
J, C, 2- druk. BL 867
S.
^anctia (L. di). De Biecht. 167
De Overlevering. 600
Schaaf er (J. TTOi Het Leven van Goethe. Eerste Deel. 560
JSchrader (A.)^ De Bruid van Louisiana. Twee Deelen. 150
Sebastopol (Vier Maanden der belegering van). 93
Senden (G. H. van)^ Het E vang. van Johannes, gebragt in
huizen en harten. Derde Deel. 258
Sepp (C.)^ Leerrede ter nagedachtenis van den Hoogleeraar
M. Siegenbeek. 61
Setten (K. F, van)^ Vondelingen. Eene offergave, enz. 192
Sypkena (E. R.), De Volksgeest van 1830—31 herdacht. 444
Simon (Jtdea), De Pligt. 183
Sinmnghe Damatéy Fjs. (/.), Feestwoord, enz. 648
Slaven. Zie: Emancipatie.
Suriname. »> »
Staveren (J. J* W' van)^ Twaalftal nagelaten Leerredenen. 205
Steenberg (H.), Leerredenen. 507
Stöckkardt, De Scheikunde van het Onbewerktuigde en Be-
werktuigde Rijk. Derde Uitg., door Dr. J. W* Gunning. 266
Stratingh (ö. A.) en G. A. Venema^ DeDollard,of Geschiedk.
Beschrijving van den Boezem der Eems. 715
Stricker, Zie: Lynch.
Str^d der Beginselen, enz. 3* druk. 263
Stftart (A. A.)^ Abraham des Amorie van der Hoeven her-
dacht. 301
Suringar (Prof. G. C. jB.), De Opvoeding der Zintuigen. 12
T.
Taalkundig Handboekje. 2* druk. Herzien door Dr. A. de
Jager. 404
Teutem (Dr. H. N. van), Het Gremeente-Leven. Aanbevolen
naar 1 Fetr. iv: 10, 11. Leerr. 205
REGISTER.
Teutem (Dr. H. N. tfcm). De Optrekking yan Panlns in het
Paradijs, enz. BI. 370
Thiersch (H. W* J.), Het ChristeUjk Huiselyk Leven. 106
Tholen (N. 6.), Handleiding voor Boomkweekere , enz. 178
Tideman (Prof. ƒ.), Oratio Inaaguralis, de Theologiae in Re-
monstrantinm Reformatornm Seminario Professione* 737
De Hoogleeraar Abraham 'des Amorie van
der Hoeven herdacht, enz. 740
Tijdrekenkondig Leesboekje der Yaderl. Greschiedenifl. 488
ToUenSy Cjs. (H,)^ Nalezing. Onnitgegeven en verspreide Ge-
dichten. 391
Kinderlijke Dichtstakjes. Uitgegeven ten voor-
deele der Bewaarschool te Rgsw\jk. 731
Tolqnestie (De) van het Zwolsche Diep — ten v^fdenmale
toegelicht, enz. 704
Toorenenbergen* Zie: Wwsherer.
Tauêsaint (Mevr. A* L. &• Boahoom')^ Gideon Florensz. ^er
Deelen, in 5 Stukken. 636
Tydeman (Mr. J* W-)y Het Regtsmiddel van Cassatie, in ver-
band met Regterl^'ke Organisatie en Burgerlijke Regtsvor-
dering. 522
V.
Valentijna (Franqois) Oud- en Nieuw-Oost-Indiën. Nieuwe
Uitgave, door Mr. ^S^. Keijzer. Aflev. 1 — 5. 339
Vaugkan (Dr. JS.), John de Wycliffe, Engelands Hervormer vöór
de Hervorming. Door Dr. A. TT* van Campen. Eerste Deel. 7
Tweede Deel. 316
Velzen (U. W» Thoden t;a»), Twintig Dagen aan de Oevers
van Maas en Rijn. 344
Venema, Zie: StraJtingh.
Vergeet-my-niet (Muzen-Almanak) voor 1856. 40
F. (VerhueU) Alexander^ In den Rook des T^'ds. Schetsen, enz. 245
Verhueü (Mr. A. W. M. C). Zie: Dam van laseU (E. W* van).
Verslagen en Mededeelingen der KoninkL Akad. van Weten-
schappen. Tweede en Derde Deel. 496
■ Afd. Letterkunde. Eerste DeeL 496
Afd. Natuurkunde. Vierde Deel. 651